-ocr page 1-
i
-
HANDBOEK'^JfB'
DER
VEEARTSENIJKUISDIGE
HEELKUNDE,
OI
DE KUNST , OM DE UITWENDIGE ZIEKTEN1
DER PAARDEN EN VAN ANDERE HUTSDIE*
REN TE KENNEN EN TE GENEZEN ,
BOOR
J. F. C. DIETERICHS,
OPPERVEE-ARTS Hf LEERAAR DER VEE-ARTSÈNIJ KUNDEj
TE BEBLIJN , CORRESPONDEREND LID VAN HET KO-
NINKLIJK FR ANSCHE CENTRAAL-GENOOTSCHAP DER LAND-
HUrSHOUKUNDE , TE PARIJS;
KAAR DEKT TirEEDS!f , VERMEERDERDEN Étf VEHBB-*
TERDEK , DRV KUIT HET HOOODUITSCH VERTAALD ,
DOOR
J. W. A. HART,
VEE-ARTS DER lste KLASSE AA'N 's RIJKS VEE-ARTSENIJ?»
SCHOOL , TE UTRECHT ,
K N
G. HULSTRA,
VEE-ARTS DER lste KLASSE , TE DBAGTEN , IN DE
«                         PROVINCIE VRIESLAND,
MET EENE VOORREDE EN EENIGE AANTEEKENlNGEN ,.
DOOI
D\. A. JYU M A N,
DIRECTEUR EN HOOGLEERAAR AAN 's RIJKS VEE-ART-'
SENIJSClioOL ENZ, , TE UTRECHT.
EERSTE DEEL.
<*<— i.....            »=r»«<^=:«____hui ---------
g|aj cotttttgeit;
bij R. J. SCHIERBEEK,
18 2 7.
-ocr page 2-
VOORREDE*
De beweegredenen, welke den schrijver tot hei
vervaardigen van dit Handboek hebben aange-
spoord
, kunnen niet anders dan goedgekeurd
worden, daar, tot dus ver, een werk van de-
zen aard, hetioelk namelyk met een bepaald en
opzettelijk doel aan het heelkundig gedeelte der
Vee-artsenykunde is toegewyd
, aan de beoefe-
naren dezer wetenschap ontbrak. Er bestaan
wel werken
, insgelyks in vreemde talen geschre-
ven , die hunne grootere of geringere waarde
hebben, waarin over de handdadige kunstverrig-
tingen of operatien, het aanleggen van verban-
den enz. gehandeld wordt
, als van la fosse ,
souitGEiATj scureger, en anderen, terwyl wy,
door de schryvers, die door den Heer diete-
riciis worden genoemd, sommige gedeelten der
Vee-artsenykundige Heelkunde, en enkele opera-
tien meer of minder uitvoerig vinden behandeld.
In de meeste vee-artsenykundige schriften wor-
den de uitwendige ziekten als voorwerpen der
heelkunde
(Chirurgia), de inwendige als die der
-ocr page 3-
IV
geneeskunde (Therapia) voorgedragen; doch de-
ze kunnen geenszins aangemerkt tvorden als
geschikte handboeken voor het grondig aanleeren der
geheele Vee-artseny kundig e Heelkunde, zooals dit,
hettcelk naar eene stelselmatige orde en volgens
de hedendaagsche theoretische beginselen der ziek-
tekunde is ingerigt. Hierdoor is dan, ten op-
zigte van dit gedeelte der Vee-artseny kunde,
eene behoefte, door den bekwamen Schryver, groo-
tendeels vervuld, en hy heeft, door dezen zynen ar-
beid
, aan het onderwys dezer tcetenschap eenen we-
zenlyken dienst gedaan. Het werk heeft in Duitsch-
land een goed onthaal ondervonden
, daar de
eerste uitgave in
1822, en reeds in 1825 de
tweede vermeerderde druk is verschenen, waar-
van hier de vertaling in het Nederduitsch loordt
geleverd. Hetzelve bezit bovendien deze belang-
rykheid, dat men daarin de mededeelingen des
Schrijvers aantreft van de aanteekeningen om-
trent vele ziektekundige Voorwerpen , icelke hy ,
by het bezoeken der voornaamste Fransche en
Duilsche Vee-artseny scholen in derzelvër verza-
melingen heeft gevonden.
Haar ik oordeelde, dal, by de aanvankelyke
wetenschappelyke beoefening der Vee-artseny kunde
in ons Vaderland, dit werk zoo wel tot eenen
leiddraad der heelkundige lessen aan onze School,
als ten nuttigen gebruike voor den Vee-arts
kon dienen, zoo heb ik de vertaling van het-
i              zei-
-ocr page 4-
V
velve, onder myn opzigt, opgedragen aan twee
•myner meest gevorderde en bekwaamste kweekelin-
yen, namelyk j. w. a. hart, en g. kuistua,
thans geëxamineerde
Vee-artsen der lste Klas-
se, —| de eerste te Utrecht, geplaatst by
/s Rijks Vee-arlsenijschool, — de tweede te
Dragten , in de Provincie Vriesland. Zy
hebben zich van deze, inderdaad niet zeer ge-
makkelyke
, taak, naar myn oordeel, zeer wel ge-
kweten. Ik -vind my evenwel verpligt hier by
te voegen, dat verscheidene hunner mede-ktvee-
kelingen daarvoor op dezelfde wyze berekend
zouden zyn getveest.
Omtrent het werk zelf heb ik weinig aan te
merken
, hetwelk hier melding zonde verdienen.
Foor zoo ver als het voor het onderwys der
Kweekelingen aan de Vee - artsenyschool moet
strekken
, komt zulks van zelf voor, wanneer
sommige zaken eene nadere toelichting en ver-
, dere uitbreiding behoeven, of wel eene by zondere
overweging vorderen, indien ons gevoelen van
dat des Schryvers , ten aanzien van eenige
onderwerpen, moge verschillen. Hier en daar
zal de Lezer eene enkele aanteekening, welke er
door. my is bijgevoegd, aantreffen: Den eenig-
zins onvloeibaren styl van den Schryver heb*
ben ivy niet overal kunnen wegnemen, doch
wy hebben
, getracht dien , door het verkorten
«f omzetten der zinsneden
, zoo veel mogelyk, te
-ocr page 5-
f*
verbeteren, nogtans, zooveel wy ons beicust
zyn, altyd behoudens de waarheid en den
geest van het oorspronkelyke. Voorts zyn de
latyhsche namen der geneesmiddelen
, volgens de
Pharmacopoea Belgica, en ook de oude gebruikelyke
benamingen der scheikundige bereidingen er veelal
bygevoegd
, de laatste, omdat ik volkomen instem
met het gevoelen van hen
, die willen , dat men
•voor als nog de oude
triviaal-namen voor het
receptereen zal blyven gebruiken, iets hettoelk ik
ook inzonderheid de Vee-artsen meen te moeten
aanbevelen.
Ik tvensch, dat deze onze pogingen ter bevor-
dering van Vee-artsenij kundige kennis in ons
land aan het bedoelde oogmerk mogen beantwoorden,
JJj rec ht den 15 September,
1827.
A. JfUMAW.
VOOR-
-ocr page 6-
VOORREDE
DER EERSTE UITGAVE,
(Jfscboon de meeste Vee-arsenijkun-
dige schrijvers zich ook eenigermate met
de uitwendige ziekten der dieren hebben
bezig gehouden, zoo ontbrak het tot nu
toe nog aan een handboek, hetwelk tot
eenen leiddraad voor het heelkundig onder-
wijs kon dienen. Immers, ajhoewel woi<-
stein veel voor dit gedeelte der wetenschap
heeft gedaan, zoo is men evenwel, indien
wij eenige bijzondere gevallen, en voorts
dat geen, wat ammon, gohiek^havemann,
xafosse, tscheuun , viborg en eenige an-
*4                           de.
-ocr page 7-
vni
deren mede gedeeld hebben , uitzonderen , nog
geen' stap verder gekomen, en zelfs het,
in het jaar J820 en 1821 verschenen, werk
over d.e yee-arsenijkundige heelkunde is
niets meer dan eene zeer gebrekkige ver-
zameling van zaken, uit andere schriften
genomen,
Jk vlei mij dus , door dezen mijnen o,n<
dernomen arbeid, eene behoefte te hebben
vervuld, en hoop , dat dit werk aan het
bedoelde oogmerk moge beantwoorden.
Ik heb het mij voorgenomen plan, zoo
als gedeeltelijk reeds vroeger in de vee -
artsenijkundige werken is aangeduid ge-
worden , en zoo als in de aanwijzing van den
inhoud wordt opgegeven, naauwkeurig ge-
volgd , zonder mij evenwel geheel onvoor-
waardelijk aan eenig leerstelsel te hebben
gehouden, maar ik heb de zaken zoo be-
handeld , als zij, naar mijn inzien, wezen-
lijk bestaan. Inzonderheid geldt dit ten
opzigte van het uitoefenende (practische} ge-
deelte , van de bijzondere [specielle) en werk-
dadige (operative) heelkunde.
Om het karacter der ontstekingen na-
der te bepalen, heb ik mij van de uitdruk-
king sijnocheus (sijnocha) en torpide {tor-
por
•), in plaats van hi/perstenisch ste-
niscfo
-ocr page 8-
IX
nisch en astfienisch bediend, welke uit-
drukkingen slechts als 'kunstbenamingen
Van denzelfden bestaanden ziekte - toestand
moeten worden beschouwd. De eersten
X kwamen mij; voor meer over een te komen
met de tegenwoordige gesteldheid der ge-
neeskundige wetenschappen. In het alge-
meen zijn deze benamingen ook reeds lang
in de geneeskunde ingevoerd en gebrui-
kelijk. Intusschen heb ik, tot meerdere dui-
delijkheid, de laatste en ook de zoodani-
ge niet achter wege gelaten, die een' en
denzelfden toestand beteekenen.
Het ontstekingachtig karakter, dat noeh
waar ontstekingachtig is , noch met eenen we-
zenlijken zwakheids-toestand gepaard gaat,
heb ik , uit dien hoofde, met de benaming
van eretisch (erethismus) bestempetd, daar
deze , in de voornaamste geneeskundige wer-
ken , voor dien toestand gebruikt wordt,
welken ik onder dezelve beschreven heb.
Daarentegen heb ik echter vele gebrekkige
benamingen van sommige ontstekingen, als
bijv. miitvurige, dwalende of wandelende,
Totachtfge enz. geheel weggelaten, om, door
de veelvuldige onderafdeelingen van de soor-
ten der ontstekingen, den leerling en den
iqzer niet op eenen dwaalweg te brengen.
* 5.'                      Ik
-ocr page 9-
X
; Ik geef dit Heelkundig Hankhoek aan
het oordeel van het publiek over, (aan het-
welk echter nog een belangrijk gedeelte,
namelijk de verloskunde der huisdieren,
ontbreekt, hetgeen ik naderhand, met een
daartoe betrekkelijk voorwerp , voornemens
ben in het licht te geven), en ik verzoek
tevens een' ieder, die grondige aanmerkin-
gen omtrent de behandeling van het een
of ander onderwerp der voorgestelde zaken,
kan aanvoeren, mij door daadzaken te wil-
len onderrigten , daar te groote toegevenheid
in het gebied der wetenschappen tot niets
anders leidt, dan dat men in zijne , eenmaal
aangenomene , meening voortgaat, en hart-
nekkig al het andere verwerpt; hierbij
wint echter de wetenschap niets.
Ik heb dit werk grootendeels voor mijne
leerlingen ontworpen en bewerkt, en naar
hetzelfde handschrift uitgegeven, volgens het
welk ik, sedert mijne aanstelling aan de
bier bestaande Vee-artsenijschool, onderwe-
zen heb. Vooral nogtans moet het ook zooda-
nige Vee-artsen welkom zijn , die geenszins
aan zulk eene grove empirie gehecht zijn ,
dat zij alleen voorschriften tegen deze of gene
uitwendige ziekte wenschen te bezitten, maar
die
-ocr page 10-
XI
die op den ingetreden loopbaan dezer we-
tenschap wenschen voort te gaan en nuttig
te zijn.
berlijn den i Mei i8aa.
DE SCHRIJVER.
yooR-
-ocr page 11-
VOOR REDE
VOOR DE TWEEDE UITGAVE.
—---------eot&xa--------a                 j
JL/e eerste uitgave van dit werk is uit-
verkocht , waardoor ik de overtuiging heb
verkregen, dat hetzelve, door het publiek,
zeer goed ontvangen is geworden , en daarom
heb ik de tegenwoordige uitgave ten uit-
voer gebragt. Ook is dit werk als handboek
bij de voorlezingen aan eene der voornaam-
ste Duitsche Vee-artsenijscholen gebruikt.
Voorts zijn twee beoordeelingen van het-
zelve tot mijne kennis gekomen, waarme-
de ik zeer wel te vrede kan zijn.
De opsteller der eerste beoordeeling , wel-
ke ik, in het aift stuk der Salzburgischen
Me-
-ocr page 12-
XIII
Medlzinisch - Chirurgischen zeitung van het
Jaar 1824 vond, heeft onder vele loftuitin-
gen , onderscheidene wenschen geuit, die ik
echter, ingevolge de strekking van mijn
werk, ciet alle vervullen kan.
cc Te vergeefs heeft namelijk deze Recensent
de kunstbewerking van het kwaadaardig
klaauwzeer der schapen, de inenting der
schaaps - pokken , iets over de tongblaar ,
over het mond - zeer , over de behandeling
der antrax- gezwellen enz. gezocht. »
Ik moet hierop antwoorden :
De kunstbewerking der klaauw-ziekte
is in het geheel niet als eene bijzondere ope-.
ratie te beschouwen , of beter gezegd, zij
komt bij dezelve, als zoodanig, in het ge-
heel niet voor, dat daarover eene bepaalde
beschrijving kan gegeven worden, daar toch
bij deze ziekte slechts al het ziekelijke wordt
weggenomen , opdat de goede óf slechte etter
zich behoorlijk ontlasten kan , en de genees-
middelen ter behandeling van de ziekte tot
het deel en de plaats kunnen komen , om be-
hoorlijk te werken. Bij eene zoodanige kunst-
bewerking komen dus de algemeene regelen
in aanmerking , welke bij de behandeling der
zweren worden opgegeven.
Paar het, bij de bewerking van dit boek ,
geens-*
-ocr page 13-
XIV
geenszins mijn voornemen was, om over dé
heerschende ziekten te handelen, zoo liet
ik ook de operatie, waarover gesproken
wordt, en , om dezelfde reden , ook de inen-
ting der schaaps-pokken weg , daar beiden ,
zonder eene volkomene en grondige behan-
deling van het onderwerp, waartoe zij be-
hooren , hier gevolgelijk weinig of in het ge-
heel geen nut doen zouden.
Insgelijks behoort de tongblaar, het mond-
zeer en de klaauw-ziekte hier niet, en ik
moet bekennen, dat dit alles beter in een
werk over de heerschende ziekten dan in
een heelkundig handhoek past.
De antrax- builen of antrax - gezwellen
zijn geenszins de ziekte zelve, maar toeval-
len of voortbrengselen der antrax - ziekten.
De geneeswijze derzelve behoort dus ook in
de verhandeling over deze geheele ziekte,
en gevolglijk in de leer der heerschende
ziekten , daar de enkele behandeling der toe-
vallen eener ziekte eenzijdigheid zoude te
weegbrengen, en het werk daardoor veel te
uitgebreid zoude zijn geworden: daar ik
dan insgelijks in hetzelve bijv. de worm-ziek-
te had moeten voordragen , dewijl . hierbij
ook gezwellen en verzwerihgen aanwezig
Zijn. Het zal intusschen geen' bekwamen
. Vee--
-ocr page 14-
XV
Vee-arts in den zin komen, de voortbrengse-
len ( de gezwellen en zweren) dezer ziekte
alleen heelkundig , dat is , slechts uitwendig
te behandelen.
Miste de Heer Recensent het opensnijden
van den achterbuik, bij de opgeblazenheid
van het rundvee, zoo is zulks buiten mij-
ne schuld , en ik verwijs dienaangaande naar
§. 68. bladz. 53g. der eerste uitgave.
Dolle honden en dieren, door dolle hon-
den , gebeten, heb ik, na de bekendmaking
van de waarnemingen van marochetti niet
onder mijne behandeling gehad, en kan daar-
om hierover niets bepaalds zeggen.
Om draaijende schajaen te branden had
ik slechts zeer weinig gelegenheid, ( Zie
bladz. rr. van het derde deel). De wijze van
neirac heeft intusschen reeds opgehouden
haren roem te handhaven.
De werken van greve , welke mij worden
aanbevolen, kende ik reeds lang, toen ik
mijn werk uitgaf; dezelve hebben voor
mij weinig waarde, daar zij, naar mijn
inzien, te veel zaken bevatten, die elkan-
ianderen wederspreken en ounaauwkeu-
rig zijn.
De hoeveelheid van bloed, welke behoort
te worden afgetapt, kan, bij eenen zieke-
lij.
-ocr page 15-
XVI
lijken toestand, overeenkomstig denzelven ,
slechts betrekkelijk zijn*. Hierover is bij
de kunstbewerking van het aderlaten vol-
doende gehandeld geworden.
■WOHLERS aanmerkingen "over de etter-
dragten
" stem ik daarom des te minder
toe, dewijl ik van het tegendeel overtuigd
ben. Waarom zou , voor het overige , ook
de dragt juist aan de linker en niet aan
de regter zijde des diers gezet worden ?
Maar aan beide zijden doet zoodanige et-
terdragt niet die uitwerking, welke eene
8 tot 12 duimen lange dragt bij het rund-
vee , in de lengte door den kossem getrok-
ken , en tot tusschen de voorbeenen afloo-
pende, daarstelt. Hier toch heeft eene veel
grootere ruimte tot uitzetting plaats.
Den Heer Recensent zal het ook genoeg-
zaam bekend zijn, dat bij liet miltvuur,
de borst-ingewanden gewoonlijk bij voor-
keur aangedaan worden , waarom de etter-
dragten met het meeste voordeel in den borst-
lap of kossem geplaatst worden, en er
kunnen hier zelfs twee dragten getrokken
worden.
In het i5'9*u en i6osl8 deel van de Leip-
z'fger Literatur
- zeitung van het jaar i824,
was de tweede Recensie geplaatst, die
mij
-ocr page 16-
xrii
mij e«hter eerst m de handen vielf toen
tii vellen dezer qitgave reeds afgedrukt
waren. De Heer Recensent heeft mijn
werk zeer naauwkeurig nagegaan, hetgeen
ik wenschte, en waarvoor ik zeer dank-
baar ben. Bijna aan het eind is hij van
zijn pad afgeweken, daar ook deze Ree.
de voortbrengselen der anthrax -ziekten in
een heelkundig handboek hoopte behan-
deld te vinden.
Wat zal toch eigenlijk de beschrijving
van een énkel toeval eener ziekte voor
nut aanbrengen, wanneer al het overige,
overeenkomstig de strekking van het werk ^
ontbreken kan ?
                       ,
De Heer Recensent " verlangt immers
alleen onderrigting omtrent de, uitwendig
aan het dierlijk ligchaam zigtbaar wor-
dende, uitwerkingen van het anthrax -gif,
als het ontstaan (?) van de tongblaar,
het kwaadaardig klaauwzeer en dergelijke
ziekten meer. "
Hetgeen de Heer Recensent over de ge-
breken der Vee-artsenijscholen zegt, hier-
omtrent stem ik volkomen met hem in. Over
dit stuk hebben zich reeds hier en daar
meerdere stemmen doen hooren, bijv. in de
&' uitgave van hét Conversations Lexicon,
-ocr page 17-
XVIII
op bet artikel « Thierartzeneikunde» en
bet zoude nuttig zijn, wanneer eenmaal
diegene, welke zich met de regeling van
zoodanige inrigtingen bezig moeten houden
dit ter harte namen. Doch gewoonlijk
zijn deze, helaas !, ( men zie het gemel-
de artikel ) ook menschen-artsen, en wan-
neer deze hierbij ook Vee - artsenijkundïgen
raadplegen, zoo verkiezen zij'hiertoe somwij-
len zoodanige personen , door welke zij op
den dwaalweg gebragt worden, of van
wie zij niets bruikbaars erlangen.
De belofte, bij mijne eerste uitgave ge-
daan , om eene verloskunde met een daar-
bij behoorend voorwerp te geven, heb ik
volbragt. Dezelve bevindt zich in mijn
Gestüts-und züchtungskunde. (*) Insge-
lijks heb ik een hufbeschlagskunst, (-J-) zoo-
als het op Bladz. 6o5. der eerste uitgave
beloofd was geworden, aan bet publiek
medegedeeld, waardoor ik de berisping
meen te ontgaan , welke mij in deze beoor-
deeling zoude treffen.
In het werk over het hoefbeslag zal
men
■-**-""***-t-ji"—**:iil" ■■ i                         .....-■ —
(*) Berlin i8a4.
(f) Berlin i825.
-ocr page 18-
XIX
men vinden, dat ook ik de kennis van
het hoeibeslag als een zeer gewigtig deel
der vee -artsenijkundige heelkunde beschouw.
Wat ten laatste het besluit dezer reeen-
sien aangaat, zoo beroep ik mij op dat-
geen , wat ik in mijne voorgaande voor-
rede , en, in het bijzonder, in het laat-
ste gedeelte van dezelve gezegd heb; en
dit zal dan, voor het tegenwoordige., wel
genoeg zijn.
Ik zeg de beide Heeren Recensenten ver-
pligtenden datïk voor de, mij medegedeelde,
aanmerkingen, en verzoek hen nadrukke-
lijk , in het vervolg mijne werken, wat de
zaken zelve aangaat, zonder verschooning
en streng te beoordeelen, zooals ik, te
dezen opzigte, in de voorrede der eerste
uitgave, mijnen wensch heb te kennen ge-
geven. Trouwens hierbij kan het geheel
winnen (*).
Ik
(*) Den berisper, welke meent, dat de driesnedige
en vierhoekige hechtuaalden, op grond dat de Zadel-
en Schoenmakers van dezelve , bij hun werk, ge-
bruik maken , boven de , door mij aanbevolehe,. twee-
snedige hechtnaalden , de voorkeur verdienen , acht
ik de moeite niet waardig te antwoorden.
**2
-ocr page 19-
AA                                                                                                                '             ,
Ik heb deze uitgave nog met eenige
bijvoegselen en verbeteringen verrijkt, wel»
ke bijzonder voor de uitoefenende heelkun-
de van belang zijn. De opmerkzame lezer
zal dezelve wel aantreffen; — voor ande-
ren , welke sleehts een enkel hoofdstuk
uitkiezen mogten, schrijf ik dit werk vol-
strekt niet, daar het geheel dan ten min-
ste twee malen zoo dik had moeten wor-
den. Ik hoop dat ook deze nieuwe uit-
gave wederom zeer welkom moge zijn.
B E rl u N in November
1824.
F. DIETERICHS.
-ocr page 20-
INLEIDING.
JL/e Vee-artsenijkundige Heelkunde (Ch'f/irgia
feterinarid)
bezit eene aanmerkelijke uitgebreid-
heid. — Zij bevat al die ziekten in zich, bij
welke j onder de overige verschijnselen, de
gebreken der uitwendige gedaante van eénig
deel des dierlijken Jigchaams i de voornaamste
uitmaken , tin tdt welker genezing de uitwen-
dige aanwending van geneesmiddelen of van
werktuigelijke hulp gevorderd wordt.
Deze wetenschap is van groot aanbelang
én een' wijden omvang. — De meeste ziekten ,
inzonderheid die der grootere landhdishoude-
lijke dieren, behoören onder haar gebied (bijv.
beleedigingeft van de uitwendige ligchaatns dee-
len, als de nekbuil, de zadeldrukking, het
vernagelen , kneuzingen en beleedigingen van éen
hoef, der ledematen, enzi.) én tordèreü eéne
LD.                          A                           heel-
-ocr page 21-
( » O
heelkundige behandeling. Vele dezer ziekten
komen aan de ledematen voor, en dikwijls ma-
ken deze , bij gebrek eener doelmatige behan-
deling , het dier onbruikbaar.
De ziekten, welke eene heelkundige behandeling
vorderen, hebben niet altijd en alleen derzelver
grond in werktuigelijke beleedigingen des ligchaams;
derzelver aard. berust ook op de veranderlijk-
heid der krachten van het dierlijk ligchaam, op
invloeden, welke in het algemeen op het
dierlijk organismus nadeelig werken, en op
vele andere omstandigheden, die wij ver-
volgens zullen leeren kennen, en welker uit-
werkingen zich veelvuldig als uitwendige ziek-
ten openbaren. Om deze redenen zijn het niet
alleen enkele bekwaamheden, bijv. in het ont-
mannen , het angliseeren enz., welke den Heel-
kundigen Vee-arts uitmaken, die, wanneer de
natuur of het beloop der ziekte van den ge-
woonen weg afwijkt, in twijfel en verlegen staat,
daar hij alsdan niet weet, hoe te handelen.
Neen, — hij moet niet alleen met de geheele
Vee-artsenijkundige heelkunde, maar ook met
al de overige deelen der Vee-artsenijkunde
bekend zijn. Het onderscheid trouwens tusschcn
Arts en Wond-arts is hier geenszins als wen-
schelijk te beschouwen; doch bovenal moet
hij met de zamenstelling des dierlijken ligchaams ,
hetwelk het voorwerp der heelkundige behande-
ling is, [Zoolomie) en met de vemgtingen van
d«s -
-ocr page 22-
t 3 )
tfeszelfs bijzondere deelen, zdö wel in den ge-
bonden als ziekelijkdn staat, (Physlologle èd
Pathologie) naauwkeurig bekend zijn, ten einde
daar door den gezonden van den zieken toestand
behoorlijk te kunnen Onderscheiden. Verder
moet hij de noodige vaardigheid bezitten % welke
tot het doen van de heelkundige handverrigtin-
gen, ter genezing der uitwendige ziekten der'
dieren, tereischt worden, alsmede niet de prak-
tische aanwending der handgrepen, volgens dö
Verschillende wijzen der kunst, bekend en in
staat zijn dezelve uit te voeren* Maar bovenal
behoort hij een duidelijk< Zeker, en spoedig over-
zigt te kunnen nemen omtrent hetgeen iil buiten-
gewone en zeldzame gevallen te doen en te ver—
figten valt; weshalve hij zich tegenwoordigheid
Van geest moet zoeken eigen te maken.
De juiste praktische aanwending (Routine")
der verschillende handgrepen en kunstverrigtin-
gen wordt verkregen en aangeleerd ^ door éene
Welberadene, vrijmoedige en dikwijls herhaalde
behandeling van dezelfde en gelijksoortige
ziekten.
De Heelkundige Vee-arts moet ook, uit dien
hoofde, met al de takken der Vee-artsenijkunde
bekend zijn, om zoo wel de terugwerkingen der
heleedigde deelen, bijv. van bloedvaten *
tan wonden, waarbij somwijlen eene smet-
stof in het ligchaam wordt overgebragt, op de1
overige deelen te kunnen kennen, verklaren ert
Aa                           ï?e-
-ocr page 23-
( i )
behandelen; als mede , ten einde zoodanige on-
geregelde werking der dierlijke levenskrachten te
Ictinnen beoordeelen , welke uitwendige gebreken
of ziekten van den vorm, als bijv. verzweringem,
ten gevolge hebben.
Alhoewel men de geheele Vee-artsenijkunde,
uit hoofde van derzelver grooten omvang, en
ten einde een duidelijker begrip aangaande de
bijzondere ziekten te erlangen, alsmede om het
onderwijs gemakkelijker te maken, reeds in in-
wendige
en uitwendige Vee - artsenijkunde
[Therapiu en Chirurg ia~) heeft verdeeld, zoo
is het echter noodzakelijk de laatste, om een
beter overzigt te verkrijgen, nader in onder af-
deelingen te doen vervallen. Men verdeelt de-
zelve daarom :
I. In algemeene Vee-artsenijkundige Heel-
kunde , {Chirurgia p^eterinaria generalis.)
IL In bijzondere Vee-artsenijkundige Heelt
kunde, {Chirurgia Veterinaria specialist)
III. Inde operative Vee-artsenijkundige Heel-
kunde of de leer der heelkundige kunstverrigtin-
gen , (Chirurgia Veterinaria operativa.)
I. De algemeene Vee-artsemjkundige Heel-
kunde of de leer der algemeene Heelkundige ge-
neeskunde bemoeit zich slechts in het algemeen.
met de uitwendige ziekten, en gevolgelijk met
de kennis der ziekteverschijnselen, derzelver be-
hoorlijke rangschikking , naar orde en geslacht;
doch zij beschouwt dezelve slechts uit
een
-ocr page 24-
( 5 )
een algemeen oogpunt. Zij handelt dus over vele
ziekten van eeneen dezelfde klasse of geslacht,in het
algemeen; zij bemoeit zich verder met den aard
der ziekten, met betrekking tot derzelver oor-
zaken ih het algemeen, en met de algemeene re-
gelen of wijze om dezelve te genezen. Zij
maakt den grond uit der bijzondere Vee-artse-
mjkundige Heelkunde*
Eëne verdere verdeeling dezer algemeene leer
berust- op het wezen der ziekte zelve, al?
den eenigen grond , waarop het mogelijk
is eene juiste verdeeling te vestigen. Er doet
zich slechts eene zwarigheid tegen zoo-
danige verdeeling op, welke gelegen is in de
zamenstelling of vereeniging (compositie en com^-
plicatie)
der ziekelijke verschijnselen.
2.    De bijzondere Vee-artsenijkundige Heelï-
kunde bevat in zich de bijzondere eigenschap^
pen, welke iedere ziekte bezit, voor zoo vep
dezelve of het deel, waarjn zij plaats
vindt, verandering of wijziging ondergaat. Zij,
handelt over de enkele gevallen in het bijzon-
der, ten einde de kenteekenen, de oorzaken
geneeswijze enz., overeenkomstig iedere bijzondere
ziekte, te beoordeelen, te vergelijken en te be-
handelen. Zij bemoeit zich dus met iedere
ziekte op zich zelve.
3.    De operative Vee-artsenrjkundige Heel-
kunde of de leer der Heelkundige kunstmatiger
verrigÜDgen, welke aan de ligchamen der die-
A 3                              rea-
-ocr page 25-
( 6 )
j?en te pas komen , bepaalt zich geheel en alleea
tot de uitoefening dei" handgrepen, welke tot
de Heelkundige Vee-artsenijkunde behooren.
De algemeene Vee- ariseuijkundige Heelkunde
Staat in een zoo naauw verband met de alge-
meene geneeskunde der dieren, dat zij, in vele
opzjgten, niet van elkander kunnen worden ge-
scheiden , en daarom zal het ook noodig zijn,
het belangrijkste leerstuk van beiden, namelijk
dat der ontstekingen , bier vooraf te laten gaan.
Het
-ocr page 26-
•x<w>:«& <■
Het Leerstuk der Ont-
stekingen.
§ i.
\_/.nder den naam van ontsteling (inflammatio)
verstaat men gewoonlijk dien toestand van eenig
'éjL deel des dierlijken ligchaams, -waarin buiten-
gewone roodheid, pij o , verhoogde warmte en,
zwelling waargenomen worden. Deze benaming
is slechts een kunstwoord [nomen technicum) ,
daar wij eigenlijk niet weten , wat ontsteking is;
doch wij verstaan hier onder altijd eenen zieke-
lijken toestand, waarbij de vormdrift in het dier-
lijk ligchaam, in derzelver aard, van hare regel-
matige werking afwijkt, welke in het begin altijd
met eene vermeerderde opwekbaarheid van
het slagaderlijk , vaatgestei des ontstoken deels
gepaard gaat.
-ocr page 27-
( 8 )
s                                                                                        ...,-.■
Het een of ander dezer opgegevenc verschijn»
selen kan somwijlen schijnbaar ontbreken, daar
het zich niet volkomen duidelijk openbaart, (zoo
als bijv. de roodheid in eene, met haren be-
dekte , donkere huid; de zjwelling, bij ontsta -
king der deelen , welke in den hoef bevat zijn) ;
bij een naauwkeung onderzoek zal men echtep
al de genoemde verschijnselen, het eene meer
het, andere minder, duidelijk waar kunnen ne-
men. Deze verschijnselen verschillen nogtans aan-
merkelijk , naar het onderscheid der werktuigen,
welke door ontsteking zijn aangedaan. Zoq
hebben er, bijv. andere verschijnselen plaats, bij
de ontsteking der weioliezen, andere bij do
ontsteking der slijmvliezen , andere bij de ont-
steking der beenderen, enz.
Daar echter de toestellen , en stelsels van werk-»
tuigen uit meerdere en verschillende deelen zijn,
te zamengesteld , zoo kunnen ook in deelen, welke
uit meerdere bijzondere werktuigen bestaan , ver-»
schillende en zelis zaniengestelde verschijnselen
voorkomen,
/...:§ -ft. ■
De ontsteking heeft de grootste overeenkomst
jnet de koqrts, waarom Eeil zegt, dat zij eene
plaatselijke koorts is, en dat de ontsteking de-
zelf-
-ocr page 28-
( 9 )
sselfde ziekelijke gesteldheid daarstelt in de va-
ten van een bijzonder deel, welke de koorts voor
het geheele vaatgeslel uitmaakt. Zij is de grond-
oorzaak van alle plaatselijke ziekten; want, zon-
der ontsteking, ontstaat bijna geene plaatselijke
ziekte, of zij komt met dezelve te voorschijn
en vergezelt haar, of zij is er een gevolg
Van. De ontsteking komt in al die deelen
voor, waarin zich vaten en zenuwen bevinden,
dus ook in de beenderen. De beenontsteking
heeft ook al de verschijnselen , die tot het wezen
der ontsteking behooren, gemeen met die,
Welke in de zachte deelen plaats vinden.
s <•
Kenteehen. Tot de wezenlijke verschijnselen
der ontsteking behooren :
U, De roodheid. Zij ontstaat door het in-
dringen van bloed in de haarvaten van de op-
pervlakte des ligehaams of van het ontstoken
deel, welke, in den gezonden toestand, slechts
weinig bloed of alleen bloedwei voeren. Dit
indringen is een gevolg van de meerdere werk-
zaamheid der vaten .van het aangedane deel,
waar door de fijnere of haarvaten verwijd of
uitgezet worden, en de roodheid wordt dui-
delijker, naar mate dat het deel of werktuig
prikkelbaarder en vaatrijker is, — Men neemt
de roodheid alleen waar op eene witte huid of
A 5                            aan
-ocr page 29-
( *° )
aan deelen, welke van haar ontbloot zijn, (bij
witte Paarden , Schimmels, Isabellen , bij bonte
Paarden, bij bonte en witte Koeijen, bij Schapen,
enz.); verder aan het inwendig bekleedsel der
ueusholligheden, van den mond, der darmope-
nmg, der scheede, aan het bindvlies des
oogs, aan witte uijers, aan den kroonrand en
de witte lijn van de hoeven der paarden, en
aan alle deelen, welke van haren en huid ont-
bloot zijn, enz. ; bij eene donkere huid en don-
kere haren, daarentegen, kunnen alleen de
overige verschijnselen aanduiden, of er ontste-
king aanwezig is , of niet.
§ 5.
Aan haarlooze of met weinig haar bedekte
ligchaams deelen, als aan de lippen, de oog-
leden , den koker, den balzak, den aars, het
haarlooze gedeelte onder den staart, de scheede-
enz., bij paarden, neemt men , bij de ontste-
king, in plaats der roodheid , eene eigene glans.
der deelen waar.
§ 6.
De roodheid van een ontstoken deel is niet
overal gelijk. In het midden, van waar de ont-
steking zich verspreidt, of waarop de oorzaak
het eerst gewerkt heeft, neemt men de rood-
heid
*..-■'■■
-ocr page 30-
( » )
heid het duidelijkst waar , terwijl zij, naar den om-
trek toe, minder wordt. Zulks zien wij duide-
lijk bij de ontsteking van het neusvlies der
paarden , indien er naderhand zweeren op het-
zelve ontstaan , als ook aan de witte urjers der
koeijen, vóór het uitbotten der koepokken,
enz. , of wel aan het ligchaam der schapen,
vóór dat de natuurlijke of ingeente schaaps-
pokken uitkomen. Verder is de roodheid, naar
den trap, den aard en het karakter der ont-
steking verschillende, en, dien ten gevolge ,meer
of minder zigtbaai*.
$p....;.,
De pijn ontstaat door verhoogde gevoelig-
eid 'sensibiliteit} van het ontstoken deel, voor
uitwendige prikkels; zij vermeerdert, naar mate
de overige verschijnselen, als de roodheid,
enz. toenemen, en verschilt, voor het overige,
naar mate het dier of zelfs sommige deeleu
des ligchaams voor uitwendige indrukken meer
of minder gevoelig zijn. Wij kunnen bij de
dieren, slechts eenen geringen, eenen ster-
leren
en een zeer hevigen trap van pijn
aannemen. Deze verschillende trappen van pijn
kunnen aanhoudende of tusschenpoozende zijn,
en dezelve worden alle, door de verhoogde
gevoeligheid des zieken diers, kenbaar.
S8.
-ocr page 31-
( ** )
§ 8.
De pijn is in de vaste deelen gewoonlijk ster-
ker , dan in de nabij gelegene zachte deelen.
Zulks is niet zoo zeer gelegen in de verschil-
lende betrekkingen der levenskracht, waarin
deze deelen tot elkander staan, als wel in de
drukking en, spanning, welke de harde ge-
zwollene op de gevoelige zachte deelen vor-
.oorzaken. Om deze reden zijn beleedigingen
en ontstekingen der deelen, in den hoef bevat r
zoo pijnlijk, vermits de weeke, gevoelige deelen
zich hier juist tusschen twee harde ligchamea
bevinden, daar de hoef trouwens , bij het ne-
derzetten op den bodem, tegen de weeke
deelen drukt, terwijl deze geene ruimte vinden y
om zich uit te zetten of te wijken.
§ ér
De vermeerderde warmte in eenig ontstoken-
deel wordt, door de verhoogde of versterkte
werkzaamheid van het vaatgestel, en door de
verhaaste beweging des bloeds in het ontsto-
ken deel zelf, ontwikkeld, ofschoon de tempe-
ratuur niet hooger is, dan van het bloed,
dat zich in het hart en de groote vaten der
borst bevindt. De warmte is evenwel bij de
ontsteking van een deel der ledematen, bijv.
van den ontstoken voet, met betrekking tot
den
-ocr page 32-
( 13 )
t
den gezonden, altijd aanmerkelijker, dan bij
ontstekingen aan den romp.
Verhoogde warmte ontstaat, in het algemeen,
ook daar, waar de werking der levenskracht
verhoogd of versterkt is. In de beenderen houdt
zij dikwijls zeer lang aan. Zij verschilt naar de
oorzaken, waaruit zij ontstaan is, naar het deel,
waarin dezelve plaats vindt, naar de bijzondere
gevoeligheid en de gesteldheid des diers, en
eindelijk naar den trap , den aard, en het ka-
rakter der ontsteking.
S 10.
De zwelling ontstaat door den zamenloop
van meerdere ziekelijke uitwerkingen. Door het
indiingen van bloed in de fijnere haarvaten,
welke anders alleen bloedwei voeren, worden
deze verwijd ■, en het deel verkrijgt daardoor
«enen grooteren omvang. Deze verwijding
dtr haarvaatjes geschiedt gewoonlijk na
voorafgegane of nog aanwezige oorzaken,
zeer spoedig, en, in het laatste geval,
des te schielijker, naar mate de voortdu-
rende oorzaak der ontsteking sterker is. Bij
de ontsteking heeft er altijd eene versterkte
voedingskracht, eene vermeerderde afscheiding
van vezelstof (plastische lympha) plaats. Deze
vezelstof wordt tusschen en op de vezelen, in
het celweefsel, uitgestort, en legt den grond
tot
-ocr page 33-
tèt nieuwe voortbrengselen of gezwellen, welke
blijven bestaan.
§ 11.
De zwelling heeft in de zachte deelen ster-
ker plaats, dan in de harde ; doch men neemt
dezelve ook zelfs bij de ontsteking der beende-
ren Waar; zij ontstaat hier evenwel langzamer»
Sterker is de Zwelling bij de sponsachtige been-
deren en in de beeu-einden, dan in de Vaste
beenderen. — Op deelen, welke met haar be-
zet zijn , rigten de haren zich op, naarmate de
zwelling sterker of geringer is. De vermeerderde
warmte, als verschijnsel der ontsteking , brengt
voorzeker ook veel toe tot de uitzetting der be-
werktuigde deelen.
De hardheid, welke men bij de zwelling waar-
neemt , schijnt in den eersten opslag, met de
uitzetting te strijden; doch dezelve moet ver-
klaard worden uit de vermeerderde kracht
van zamentvekking der kleinere vaten, en uit de
spanning des ontstoken deels , veroorzaakt door
de uitzetting of verwijding der vaten en vezelen.
§ 12. .
De hardheid bij zoodanige ontstekingachtige ge-
zwellen bestaat alleen voor het gevoel. Eigenlijk
beslaat er geene hardheid, maar deze zwellin-
gett
-ocr page 34-
( '5 )
gen zijn zeer veerkrachtig 9 en, om dezelve van
de .verharding te onderscheiden, behoeft men
er slechts met den vinger op te drukken, wan-
neer de zwelling voor denzelven wijkt, en, na
het ophouden der drukking, herstelt zich de
verdieping spoedig. Zoo kan men ook door
drukking, aan een haarloos ontstoken deel, de
roodheid doen verdwijnen, welke evenwel ook,
na het ophouden van dezelve, wederom te
voorschijn komt.
§ k&
De slagaderen van een ontstoken deel klop-
pen sterker, dan die van een gelijk deel,
dat niet ontstoken is. De oorzaak dezer
sterkere klopping is> gelegen in de verwijding
der haarvaten en den vrijeren omloop des
bloeds in de fijnere vaten van het ontstoken
deel, om dat deze vaten, in den gezonden
toestand, alleen bloedwei voeren. (Zie § 10).
s **•
Vele ontstekingen gaan van koorts vergezeld,
Welke dan als eene uitwerking der ontsteking
(symtomatische koorts), moet beschouwd worden.
Zij kan door het toenemen der ontstekings toe-
Vallen voortgebragt worden; doch zoodanige
koorts kan al de verschijnselen Yan eene oor-
spron-
-ocr page 35-
( 16 )
spronkelijke (idiopatische') koorts bezitten, en
kan ook in alle uitgangen eindigen, welke aan
de laatste eigen zijn.
S l5<
Behalve de opgegevene verschijnselen, behoct-»
ren, om de aanwezigheid der ontsteking te
kunnen bepalen, hief nog toe eene verzwak-
te
, gebrekkige of belette verrigting van
het deel of werktuig, waarin de ontsteking zich
heeft gevestigd. Bij ontstekingen van het schen-
kel-been, der voeten, enz. gaan de dieren kreu-
pel ; bij ontstekingen der afscheidende1 Werktui-
gen , wordt de afscheiding verminderd of dezelve
houdt geheel op. Ontstekingen, welke niet
aan de oppervlakte des ligchaams, maar in de
dieper gelegene deelen plaats hebben, kunnen
alleen uit de belette of veranderde verrigtingen
der aangedane deelen, Uit den algemeenen
toestand des ligchaams, en uit de eigene ver-
schijnselen , welke ann bijzondere ontstekings-»
ziekten eigen zijn, gekend worden.
§ 16.
Is men omtreöt het bestaan of de zitplaats*
eener ontsteking aan de uitwendige ligchaams-
dcelen (voornamelijk, indien niet al de verschijn-'
selen gelijktijdig aanw ezig vya) in twijfel, zoo be-<
strij-
-ocr page 36-
( if )
strtjlte men de deelen van denzelfden naam,
met eene pap van leem of klei, met water ver-
dund of soortgelijk middel i alsdan zal het
ontstoken deel spoediger droog worden, dan
hetwelk niet ontstoken is. Deze proef kan met
voordeel, vooral aan de beenen en voeten der
dieren, in het werk gesteld worden.
Over het verschil der Ontstekingen, met
opzigt tot derzelver oorsaken.
§ 17-
Eigenlijdige (idiopatische) ontstekingen
zijn zoodanige , welke in het deel ontstaan , waar-
op de oorzaak onmiddelijk gewerkt heeft.
Alle werktuigelijke oorzaken of beleedigingen,
welke op eenig deel derzelver vermogen heb-
ben uitgeoefend, de werking der koude damp-
kringslucht op het sterk verwarmd ligchaam
des diers enz., brengen dezelve voort.
§ 18.
Medelijdige ( sympatische ) ontsteking
wordt genoemd, wanneer, door de werking eenej?
schadelijke oorzaak, in eenig deel des ligchaams,
ontsteking wordt voortgebragt, ten gevolge waar-
van een ander deel, door medelijdige aandoe-
ning, insgelijks in denzelfden toestand gebragt
I, D.                           B                             wordt,
-ocr page 37-
( iS )
wordt. Wanneer bijv. een Paard zich een nagel
in den voet treedt, zoodat deze door den
hoef tot in de zachte deelen des voets of
zelfs door de buigende pees van het hoef been,
of wel tat in het hoefgewricht dringt, dan
kunnen hierdoor koorts, de mondklera, zelfs
longontsteking ontstaan. Al deze gevolgen na
zijn als medelijdige (sympatische'), of ook wel
als toevallige (symtonialisc/ie) uitwerkingen te
beschouwen.
S '9-
Bijzondere of eigenaardige ontstekingen
(jnjlammatio specialis). Deze hangen af van
oorzaken van een eigen aard (sui generls), welke
slechts deee en geene andere soort van ontste-
king voortbrengen. Hiertoe behooren de koe-
en schaapspokken, het klaauwzeer der scha-
pen, de worm, de mokverzwering bij het
Paard, voorts in het algemeen roosachtige ont-
stekingen en de zoodanige, welke , ter oorzake
eener, door verwonding aangebragte , smetslofi'e
of van een vergift worden voortgebragt.
§ 20.
De ontsteking met neiging tot versterf (in-
flammatio gangraenescens).
Hieronder ver-
staat men die ontstekingen, welke zich, na
der-
-ocr page 38-
{ i9 )
derzelver ontstaan, spoedig uitbreiden en in
het vuur overgaan. Zij onderscheiden zich door
de algemeene verschijnselen van zwakheid en
verlamming van de werkzaamheid der dierlijke
bewerktuiging; zij ontstaan voornamelijk door
den nadeeligen invloed van den dampkring op
het ligchaam. De verschijnselen dezer ont-
stekingen zijn hevig en hebben een schielijk
beloop. Hiertoe behooren zoodanige ontste*-
kingen, welke bij de antrax-ziekten, als het
miltvuur, en bij rotkoortsen enz. voorkomen.
§ 21.
Van meer aanbelang voor den praktischen
Vee-arts is de verdeeling der ontstekingen naar
derzelver aard, of namelijk het werk vermogen
van de hoofdstelsels, als der gevoeligheid, prik-
kelbaarheid en het herstellingsvermogen, (re-
productie) in het ligchaam versterkt of ge-
zonken zij, alhoewel men hieromtrent niet
altijd de juiste grenzen kan bepalen , daar, bij
de ontsteking van eenig deel, gelijktijdig meer-
'aere stelsels van werktuigen, door medelijden
aangedaan, en wederkeerig aan' elkander on-
dergeschikt kunnen worden.
S 23.
Dien overeenkomstig worden de ontstekingen
Verdeeld:
Ba                                  1,
-ocr page 39-
i 20 ■)
1. ~ïn ontstekingen met gelijktijdige verhoogde
werkzaamheid in al de hoofdstelsels der levens -
verrigtingen, voornamelijk echter der prikkel-
baarheid , waarbij tevens het werk vermogen
(k'rfetglê} versterkt is. Een zoodanigen toestand,
ïioemt men eene ware ontstèkingachtige gesteld-
heid (synocha) (*), werkzame ontsteking, (in-
flammatio sthenica').'
Deze soort van ontste-
king doet zich kennen door ongemeene hard-
heid en spanning van bet ontstoken deel. Men
neemt hierbij eene sterke klopping in het ont-
stoken deel waar, en deze is ook inderdaad
sterker, zelfs in de grootere takken der slagaderen ,
Weike dienen , om dit deel van bloed te voorzien.
Is de ontsteking oppervlakkig, bijv. in
een deel, dat door eene witte huid bedekt
of van huid ontbloot is , zoo bezit dit deel eeue
hoog roode of donker roode kleur. Is de huid
donker van kleur en met weinig of kort en
fTjn haar bezet, zoo heeft het deel een glan-
zig aanzien. Doet de ontsteking een deel aan.,
dat tot afscheiding dient, zoo houdt de afschei-
ding op en deszelfs vochtige oppervlakte wordt
droog. Het dier geeft bij het betasten van het
ontstoken deel hevige pijn te kennen.
§ 25.
(*) Synocha noemt men eene aanhoudende koorts met
vermeerderde warmte en droogheid der huid , eencn ha'r-
den en vollen pols, waarbij de ademhaling verhaast is.
♦v!                                       5
-ocr page 40-
( r )
Het bloed, dat bij deze gesteldheid ontlast
wordt, stolt spoedig en wordt zeer vast. Het-
zelve bezit, met betrekking tot gezond bloed,
weinig water (jserurn). Daarentegen is het
gestolde roode gedeelte des bloeds of de bloed-
koek (cruor) met eene, meer of minder dikke,,.,
spekkorst overdekt. Dezelve heeft eene witte.-,
naar het gele overhellende, kleur, en is meer-
malen zoo vast van zamenhang, dat zij, bij het
doorsnijden , aan het mes weerstand biedt % zelfs
laat dezelve zich dikwijls uitrekken, totdat zij,,
©ven als gelei, kort afbreekt.
§.24.
Déze spekkoorts is niets anders dan de vezel-
stof des bloeds, (plastische of stolbare lympha)
welke wij, bij dieren, die aan eene hevige ont-
stekingsziekte gestorven zijn, in het hart, des-
zelfs boezems en in de groote vaten vinden,
en welke, dikwijls de inwendige gedaanten van
het hart en dezer vaten, zelfs zooals déze ,
laatste zich in takken verdeelen , aanneemt.
Vele schrijvers hebben zoodanige, bij Paarden , in
het hart en de groote vaten, na den dood, gevonden,
plastische lympha, voor polypen (polypus con-
dis) gehouden. Zij komen alleen bij doode, doch
B 5                               niet
-ocr page 41-
( « )
niet bij lerende Tairden en andere dieren, in
deze gedaante, voor.
§ 25.
Deze soort van ontsteking komt gewoonlijk
bij sterke, goed gevoede, jonge en vlugge die-
ren voor, inzonderheid na beleedigingen en
heelkundige kunstbewerkingen. Ook verschijnt
dezelve het meest bij eene zeer koude en zui-
vere lucht. Zij wordt daarentegen, bij eenen
VOchtigcn, kouden 'of buitengewoon warmen
dampkring, door slechte stallen, door slechte
of bedorven voederstoffen, ook door werk-
tuigen) ke oorzaken, die nadeelig op het ligchaam
Werken, in derzelver aard en karakter ligte-
lijk veranderd, en kan, onder zulke omstan-
digheden, gemakkelijk eene andere gedaante aan-
nemen. Het beloop dezer ontsteking is schielijk.
§ 26.
9. In ontstekingen, waarvan het karakter in
Verhoogde gevoeligheid (.sensibiliteit') met een
verminderd werkvermogen gelegen is, b j
welke het stelsel der piïkkeiödarheid en
van het herstellingsvermogen door dat der ge-
voeligheid meer of minder onderdrukt worden.
Men noemt eene zoodanige verhouding bij ontste-
kingen prikkcIbarc,ook onmiddelijkc(£&>ec£e) zwak-
huid
-ocr page 42-
( rf )
I lieid," » nf ike asthenie, zenuwachtige ontsteking,
•ntslckin:; met verhoogde gevoeligheid en ver-
zwakt werkver.coge 1, (erethismus,.
S 27-
De pijn is bij deze soort der ontsteking of
bij dit ontstekingskaiakter buitengewoon hevig,
en heeft boven al de overige verschijnselen de
overhand. De hardheid, zwelling en roodheid
zijn hierbij geringer, dan bij de ontsteking, in
§ 22 beschreven. De klopping is in het ont-
stoken deel niet zoo duidelijk voelbaar en
minder krachtig, maar schielijker. Het schijnt t
dat het zenuw-, en zenuwknopen-stelsel hier
voornamelijk en wel bij voorkeur in derzelvcr
verrigtingen gestoord zijn. Het beloop bij deze
soort van ontsteking is langzaam, meestal sle-
pend en gaat niet aelden met koorts uit
medelijdende gevoeligheid gepaard. In het be-
gin dezer ontstekingen stolt het bloed nog,
maar de spekkorst en bloedkoek (cruor) missen
derzelver vastheid en taaiheid. De bloedwel is
daarentegen vermeerderd en op de spekkorst
bevinden zich vele blaasjes. In sommige ge-
Vallen wordt de bloedkoek weinig te zaïnenhan-
gende en brokkelig bevonden.
§ 28.
Deze ontstekingstoestand komt niet zoo me-
B 4
                              wig-
-ocr page 43-
( ^4 )
nigvuldig voor. als de ware ontstekingen, waar- 0
nit zij echter dikwijls ontstaat. Zij kan trouwens
ook eigenlijdig voorkomen, en dezelve doet, bij
de grootere huisdieren, meestal zeer gevoelige
deelen aan, als de oogen, of znlke deelen,
welke daartoe, uit hoofde van derzelver bijzon-
dere inrigting, aanleiding geven, zoo ais bijv. de
hoeven. Insgelijks hellen gestoken wonden in
peesachtige uitbreidingen, en wonden der ge-
wrichten tot dit ontstekingskarakter over. Ook
worden zeer jonge dieren, bijv. veulens en
eenige rassen van honden, bij voorkeur, door ont-
stekingen van dezen aard aangedaan.
S 29'
5. In ontstekingen , waarbij de levenskrachten in
al de hoofdstelsels van het dierlijk ligchaam ge-
zonken zijn, doch waarbij, in sommige geval-
len , eene verhoogde herstellingskracht niet kan
ontkend worden, die zich door eene bovenma-
tige zwelling, zonder vastheid der vezel, en door
welige uitgroeijing der zelfstandigheid doet ken-
nen. Het karakter dezer ontsteking bezit een'
tegenovergestelden aard van de ontsteking met
versterkte levenswerkzaamheid, en men geeft
aan dezen toestand den naam van middelrjke of
indirecte zwakheid of asthenie — van asthenische,
rotachtige of iypheuse ontsteking, ook van ontste-
king met den toestand van slapheid en gevoelloos-
heid (jtorpor),
                                                 § 3 o.
-ocr page 44-
i *5 f
§ 5o<
De ontsteking van dezen aard' is of'gevolgelijk
(deuleropatiscfi), dat wil zeggen, zij is het ge-
volg van eene ware ontsteking met versterkte
levenswerkzaamheid, enz;; of dezelve is oor-
spronkelijk (protopatisc/i) , wanneer zij na eene
algemeene voorbeschiktheid ontstaan is. In het
eerste geval is hierop toepasselijk hetgeen in
§ 3$ gezegd is; in het tweede vloeit dezelve
voort uit bestaande ziekten of onevenredighe-
den-in de ligchamelijke of werkttiigehjke en dyna-
mische krachten. Zet men, bijv. bij Paarden,
die aan eene rotkoorts lijden, etterdragten, of
maakt men aan verschillende deelen des lig—
chaams insnijdingen, zoo zullen de wonden niet
alleen een slap, werkeloos en rotachtig aanzien
aannemen, vermits het geheele ligchaam in de-
zen toestand verkeert, maar zij zullen ook ligt
tot versterf overgaan.
De verschijnselen moeten ons hier omtrent het
karakter der ontsteking een juist denkbeeld ge-
ven en ter onderscheiding dienen. In het
zieke deel neemt men, in plaats van pijn,
doorgaans gevoelloosheid waar, of het dier
geeft alleen bij tusschenpoozen teekenen van pijn
te kennen, en deze is nu sterker dan geringer;
daarentegen openbaart zich de pijn duidelijker
B 5                              in
-ocr page 45-
"
( ^6 )
in de nabij gelegene deelen. Het zieke deel i*
aanmerkelijk gezwollen, vermits de vaten , welke
tot verlamming overhellen , te sterk afscheiden
en dikwijls eene aanmerkelijke ophooping van
stoffen in. het celweefsel te weeg brengen. Ge-
woonlijk is de zwelling [niet zeer veerkrachtig,
maar wijkt meer of minder voor de drukking
met den vinger, terwijl de ontstane indrukken
langzaam wederom worden aangevuld. Zooda-
nige gezwellen noemt men ook waterzuchtige
gezwellen, koude gezwellen, (oedema).
Bij eene witte huid, en aan de haarlooze deelen
is de kleur gemengd , het ontstoken deel miskleu-
rig, donker rood' en het bezit zelfs onderschei-
dene kleuren. Is een afscheidingswerktnig doop
deze ontsteking aangedaan, zoo is de afscheiding
vermeerderd, voornamelijk dan , wanneer zij uit
eene algemeene voorbeschiktheid ontstaan is, en
zij gaat dan ligtelijk in het vuur (§ 5o) of den
dood over, zoo als dit bij de algemeen heer-
schende Paarden-ziekte, ih het jaar i8o5 , hets
geval geweest is. Bij oude en slecht gevoede
dieren ontstaat zij het menigvuldigst.
§ 32.
De gewone of mindere trap dezer ontsteking
is die, welke men gemeenlijk met den naam
van asthenische ontsteking bestempelt; den hoog-
sten trap noemt men het koude vuur (sphacelus)*
liet bloed, dat uit de aderen ontlast wordt, is,
naar
-ocr page 46-
( '7 )
naar den trap der ontsteking, verschillende,
dikwijls stolbaar, paP~ of teeraehtig; de
bloedwei is meestal flokachtig en scheidt arich
dikwijls geheel niet van den bloedkoek af. In
een'minderen trap plaats hebbende ,^is deze ont-
steking slepend (chronisch) in derzelver beloop ;
in een meer hevigen trap is haar beloop schielijk
en zij gaat spoedig tot plaatselijk versterf of den
dood over.
f^erdeeling der Ontstekingen, naar het
deel
, waarin zij vooekomen.
S 53.
Deze verdecling verdient insgelijks in aanmer-
king genomen te worden, daar dit voor den
praktischen Vee-arts van groot gewigt is. Zoo
bestaan er bijv. ontstekingen der oogen, der
keel, der luchtwegen , der longen en van andere
deelen des ligchaams. Deze regelen zich alle
naar de opgegevene hoofdsoorten. De bijzon-
dere gevallen behooren intusschen tot de bij-
zondere Heel- en inwendige Vee-artsenijkunde.
Oorsalen der Ontsteking.
S 34.
De oorzaken worden gewoonlijk verdeeld:
1.
-ocr page 47-
( 38 X
js. in.naaste oorzaak (causa proxima),
2.    in zoodanige oorzaken , welke als voorbe-
scbiktbeid tot een zekeren ziekte-vorm, in het
- ligcbaam aanwezig zijn of bet ligcbaam tot ziekte
voorbereiden (causae praedisponentesi)
3.    In toevallige of gelegenheid-^gevende oor-
zaken {causae oceasionales},
§ 35*
%%■■ De naaste oorzaak der ontsteking, zonder
welke zij niet bestaat, is met het wezen
der ontsteking een en hetzelfde, en beteekent
niets anders dan dè ontsteking zelve. Zoodanige
benaming of verdeeling der oorzaken mag voor
den ziektekundigen eenige waarde hebben , doch i
zij. bezit geen praktisch nut.
§ 36.
2; De voorbereidende oorzaken schijnen in;
een bijzonder verband met het karakter of het
soort der ontsteking te staan, en dezelve ziju
altijd in de eigene voorbesohiktheid en in de
individuele gesteldheid des ligchaams en van
deszelfs deelen gegrond. Jonge, krachtvolle en
goedgevoede dieren hellen bijv. meer over tot
ontstekingen , waarbij de prikkelbaarheid en het
werkvermogen [energie) verhoogd zijn, dan
oude en zwakke dieren, waarbij het tegenover-
-ocr page 48-
\
( 29 1
igestelde plaats heeft. Ook bezitten sommige
werktuigen eene bijzondere voorbeschiktheid tot
ontsteking, zoo als bijv. alle vliezige organen-,
■als de darmen, het buikvlies, het borstvlies, enz.
§ 37.
Tot de voorbeschikkende oorzaken behooren
ook alle dynamische gebreken, welke in het
ligchaam plaats hebben, waarbij eene onregel-
matige verhouding der krachten aanwezig is,
als jicht en rheumatismus bij de Honden, de
droes bij Paarden, enz. Verder , gebreken der
bewerktuiging, en, over het algemeen, eene
gebrekkige vorming des ligchaams of van een
Van deszelfs deelen, waardoor alsdan de grond
gelegd wordt tot de voorbeschiktheid der ont-
steking. Zoo is bijv. in de slapheid of gebrekkige
vorming van het sprong-gèwricht de grond gelegen
tot ontsteking der gewrichtsvlakten, van
de gewrlchtshraakbeenderen of van sommige
beenderen van hetzelve
, en ten gevolge hier-
van
, tot de spat of uitwassen en zamengroel-
j/ngen dezer beenderen onderling.
— Eene
zeer koude en zuivere lucht ontwikkelt eindelijk
ook de voorbeschiktheid en geeft aanleiding tot
ontsteking.
§ 33.
5. Van liet meeste gewigt voor den prakti»
schen
-ocr page 49-
( 3o )
•• \ ■
schen Vee-arts zijn de toevallige of gelegenheid-
gevende oorzaken. Zij worden verdeeld in:
a.   fVerhtuigelijhe en
b.   Scheikundige gelegenheid-gevende oor-
zaken.
Tot de werktuigelijke gelegenheid-gevende oor-
zaken behooren alle vreemde ligchamen, die op het
dierlijk ligchaam werken, hetzelve verwonden, druk-
ken, scheuren en kneuzen, welke echter, naar hunne
verschillende werkingen, onderscheidene ontste-
kings-karakters kunnen voortbrengen. Kneuzingen
bijv. geven aanleiding tot ontstekingen met het ka-
rakter van zwakheid en ongevoeligheid, en wan-
neer dezelve hevig zijn, veroorzaken zij zeer
ligt het vuur of vernietiging des levens in het
gekneusde deel. Gesnedene wonden en zuivere
scheidingen van den zamenhang veroorzaken ont-
stekingen, waarbij de werking der levenskracht
versterkt is, en , na gestokene wonden, ontstaan
ontstekingen, waarbij de gevoeligheid voorname-
lijk verhoogd is. Sterke kracht inspanningen , snel
loopen, te veel voedzaam voeder, bij gebrek
aan beweging, behooren insgelijks tot de gelegen-
heid-gevende oorzaken.
S 59-
De scheikundige gelegenheid-gevende oorzaken
zijn insgelijks menigvuldig; zij kunnen, overeen-
komstig derzelver scheikundige bestaaddeelen , ver-
schil-
-ocr page 50-
( 5i )
schillende uitwerkingen daarstellen , en das ook
Verschillende karakters van ontsteking voortbren-
gen , die plaatselijk blijven, maar ook algemeen
worden kunnen. Daartoe behooren de werking
des vuurs of der hitte , bijv. verbrandingen door
kalk, op het oogenblik dat dezelve gebluscht
wordt, en, door eene tegenovergestelde werking,
•de koude, de zameng«drongen zuren, bijv. op
beenderen, insgelijks het zuurstof-gaz ; — verder
sterke wijngeest, terpentijn-olie, en alle bijtende
en scherpe zelfstandigheden, — vervolgens de
dierlijke, plantaardige en delfstoffelijke vergiften,
alsmede dierlijke smetstofFen. Deze kunnen alle
insgelijks zoodanige ontstekingen voortbrengen. De
opgenoemde oorzaken kunnen echter ook ver-
schillend werken, naar mate zij op het een of
ander ligchaamsdeel meerderen invloed hebben.
Uitgangen der Ontsteking.
S 4o.
Uitgangen noemt men die onmiddelijke gevolgen
eener plaatselijke ontsteking, welke, door de le-
vensverrigtingen , daarbij plaats hebbende, voorl-
gebragt of veeleer de uitwerking der ontsteking
zelve zijn. De ziekelijke verschijnselen worden
veranderd; er ontwikkelen zich ook nuuwe, bij
het verder beloop der ontsteking, welke zich
dan gelijkvormig vertoonea en tot eigene ziekte
tce-
-ocr page 51-
( *> )
'toestanden aanleiding geven of dezelve bepalen.
Deze uitgangen zijn : de verdeeling, uitstorting ,
te zamengroeifing, ettering, vleeschwording
(gramdatio~)
en liet vuur.
t
§ 4i.
De verdeeling is de meest wenscbelijke uit»
gang, welke men van eene toevallige ontsteking
kan verwachten, zij mogen door de geneeskrach-
ten der natuur of door de kunst zijn voortge-
bragt. Zal er eene volkomene verdeeling plaats
hebben, zoo moeten er geene gebreken van
het bewerktuigd zamenstel, door de oorzaken ,
noch door de ontsteking zelve voortgebragt,
aanwezig of voorafgegaan zijn. Daar, waar
werktuigelijke beleedigingen , aanzienlijke uitstor-
tingen of verlies van zelfstandigheid met de
ontsteking te gelijk aanwezig zijn, kan geene
volkomene verdeeling plaats vinden.
s #*•
Bij de verdeeling nemen zoo wel de algemeene
als plaatselijke verschijnselen langzaam en meer
of minder gelijkmatig af, naar mate dat de oor-
zaken der ontsteking veranderd of geheel weg-
genomen worden, en wel zonder aanzienelijke
ontlastingen, hoedanige evenwel bij ontstekingen
van eene groote uitgebreidheid, alsmede van
in-
-ocr page 52-
( iü )
inwendige deelen, bijv., door een bezinksel iü
dé pis enz., worden waargenomen;
S &
De verschijnselen der ontsteking moeten niet
plotseling verdwijnen, gelijk tevens het verdwij-
nen van enkele verschijnselen, terwijl andere
nog voortduren, andere uitgangeu der ontsteking
doet vermoeden. Het ontstoken deel keert lang-
zaam tot deszelfs vorigen gezonden toestand te-
rug, zocdat, zal de verdeeling volkomen kun-
nen worden genoemd, ér noch eenig plaatse-
lijk werktuigclijk gebrek, noch eene verstoring
der verrigting des deels moet overblg'ven.
§ 44.
Bij de vërdeeling houdt dé ziekelijke werking
der levenskracht , welke in de aangedane deeleri
plaats heeft, op; de doorzweting of uitstortin-
gen in het celweefsel, of in de zelfstandigheid
der werktuigen , houden op , terwijl de opslorping
daarentegen versterkt wordt; in één woord, dé
werkzaamheid der vaten en van het zenuwgestel
is weder tot derzelver gezonden staat terug
gekeerd.
S ^.
Uitstortingen van weïachtige vochten, welke
l Di
                           G                               groo-
-ocr page 53-
( 3* )
groote overeenkomst niet de bloedwei hebben*
en zoodanige, die , door bijzondere werktuigen.
des dierlijken ligchaams, in de verschillende
trappen en soorten van ontstekingen, worden
afgescheiden, welke eene meer of mindere vast-
heid aannemen, en eenigermate overeenkomen,
met de vezelstof of stolbare lympha, zijn meest-
al de uitwerkingen of uitgangen der ontstekingen:
in vliesachige deelen; het duidelijkste voorbeeld
leveren ons hieromtrent de weivliezen der borst-
en buiksholligheid enz. op. Men ziet, na de
ontstekingen der longen en van het borstvlies,
aanmerkelijke uitstortirgen van de genoemde
weiachtige vloeistoffen, en men neemt daarbij
niet zelden die-, naar zuivere stolbare lympha
gelijkende, dradige , celachtige zelfstandigheid
(welke wezenlijke vezelstof is) van -een geelach-
tig witte hoedanigheid, in de borstholte waar.
Insgelijks ziet men hetzelfde bij koeïjen , welke,
spoedig na het afkalven , aan eene ontsteking van.
het buikvlies of van den draagzak sterven.
S 46.
Zoodanige vloeistoffen of vochten worden nog-
thans ook, bij een'hoogon trap van ontsteking,in
het celweefsel afgescheiden , zoo als wij dit reeds
vroeger gezegd hebhen, en geven aanleiding tot
watefzuchtige gezwellen. Deze afscheidingen wor-
den dikwijls door eene verkeerde behandeling,
of
-ocr page 54-
( 35 )
of "door de veronachtzaming van ontstekingen ntek
eene versterkte levenswerkzaamheid Voort gebragt.
Voor bet overige brengt, in zulke gevallen , elk
bijzonder verschillend werktuig eigenaardige vloei-
stoffen voort; zoo scheiden de slijmvliezen van,
den neus, der keel en van de darmbuis enz. eene
slijraige vloeistof of slijm af, de ontstoken beurs-
banden en gewrichtsvlakten eene klonterige, ge-
leiachtige , naar etter of dikwijls ook naar ge-
stold eiwit gelijkende stof. Anders is het gele-
gen met de weivliezen, zoo als wij reeds gezien
hebben, die, naar den aard en het karakter der
ontsteking, alleen weiachtige vloeistoffen , of de
gemelde draadachtige zelfstandigheid, of stolbare
lvmpha afscheiden, en in de beide laatste geval-
len aanleiding geven tot zamengroeijingen, welke,
in het eerste geval, een' losseren, en, in het
tweede, een' vasteren zamenhang bezitten*
S 47.
Aaneengroeijingen, door Ontstekingen ver-
oorzaakt, komen veelvuldig voor. Zij geschie-
den of van zelve , of toevallig , of de deelen wor-
den opzettelijk , volgens de regelen der heelkunde,
Vereenigd, opdat zij door de werking der ont-
steking te zamen zullen groeijen. Wij nemen
zeer dikwijls aaneengroeijingen van nabij elkan-
der gelegen deelen waar, zooals bnv. van de
longtn met het ribben vlies, insgelijks van den
C 2
                             zaad-
-ocr page 55-
( 36 )
zaadstreng met het scheede-vlies, der ballen met
hetzelfde vlies Qunlca vagirialls testis et fw
TiicuW)
enz.
De aaneengröeijing der longen met het
ribbenvlies geschiedt van zelve, wanneer
het een of ander der beide deelen ontstoken is.
Het ribbenvlies (pleura costarum) wordt mede-
lijdend aangedaan, wanneer de longen en het
longen-vlies {pleura pulmonurn') in ontstekiug
verkeeren ; en deze aaneengroeijingen geschieden
niet zelden, doordien beide tot een en hetzelve
wei-vlies behooren, en mede uit hoofde van en
overeenkomstig den aard dezer vliezen, waarin
reeds op zichzelve, bij derzelver ontstekingen,
eene neiging tot doorzweetingen en zamengroeijing
(door de zoogenaamde adhaeswe ontsteking),
plaats vindt, terwijl dezelve ook een groote geneigd-
heid tot vermeerdering van de omvang bezitten.
Bij been-breuken wordt er beenstof (callus')
gevormd, welke tot aaneengröeijing der geschei-
den been einden dient.
S 43.
De zaadstreng groeit bij Paarden dikwijls met
den scheede-rok te zamen; welke vereeniging
niet zelden het gevolg is der ontmanning met
klemhoutjes , vooral , wanneer men, bij het weg-
nemen dezer houtjes, er niet op bedacht is, om
den zaadstreng behoorlijk van deszelfs nieuwe
verceniging wederom los te maken. Ook ont-
sta»
-ocr page 56-
( m )
staan deze aaneengroeijingen toevallig t het gee»
tevens het geval is bij de aaneengroeijingen Yan
den balzak met den scheede-rok, door toevallige
werk.tt'gehjke oorzaken ,. als stoten, slaan, enz.
Zoo ontstaan insgelijks, volgens dezelfde wetten,
opzigtelijk het beloop en de uitgangen der ont-
steking, veelvuldige aaneengroeijingen der been-
deren , gelijk zulks bij den zoogenaamden spat met
de schuitvormige beenderen, het piramiedswijze
beentje, het hoofd van het griffelbeen en de gè-
wrichtsvlakte van het pijpbeen of scheenbeen dikwijls
het geval is. Op dezelfde wijze ontstaan er zoo -
danige aaneengroeijingen tusschen de griffelbeen-
deren (buitenste en binnenste nahands-beende-
ren) met het pijp- of scheen-been, verder van,
het koot- met het kroonbeen, bij. „den zooge-.
ïiaamden overhoef enz.
'*                                                           ,
S H-
Opzettelijk intusschen vereenigen wij de toeval-»
lig of willekeurig gescheiden deelen met eikanderen ,..
zoodat de tegen over elkander staande vlakten
in naauwere aanraking kómen , zonder dat een.
derde of vreemd ligchaam de aanraking in den
weg staat. Bij elke ontsteking in een anders,
gezond ligchaam of deel zweet stolbare lympha.
door, welke bij de dieren gewoonlijk reeds bin-,
nen vier of vijf uren, doch meermalen ook later,,
de gescheiden ontstoken opjiervlakten bedekt „
C 5
                           ecBigr-
-ocr page 57-
. ( 38 )
eenigzius geleiachtig en kleverig is , en die, wan-
neer twee, in een* gelijken trap ontstoken, dee-
len tot eikanderen gebragt en in naanwkeurige
aanraking kunnen worden gehouden , de eigen-
schap heeft beide de oppervlakten te verecnigen»
Deze doorgezweete stolbare lympha wordt vast
en bewcrkluigd ; dat wil zeggen: zij vormt tus-
schen de deelen,'welke gescheiden zijn geweest,
eene vaste zelfstandigheid, overeenkomende met
het maaksel dezer deelen, waarin vaten en ze-
nuwen worden voortgebragt, en welke in staat
is beide de oppervlakten, op de naauwkeurigste-
Wijze, te verbinden.
Het overige, dat hieromtrent te zeggen valt,
zal in het Hoofdstuk over de wonden worden,
voorgedragen.
§ 5o.
De aaneengroeijing staat met de verharding in,
het naauwst verband. Er heeft bij beiden voor-
af eene doorzweeling der vezelstof plaats, welke
zich tusschen de vezels der weefsels nederzet en
hier tot eene bewerktuigde zelfstandigheid over-
gaat. Zij vormt dus eene nieuwe zelfstandigheid
tusschen de oude. De verharding bestaat dus
in eene uitstorting van stolbare lympha in het
weefsel der deelen (parenchyma), welke in eene
bewerktuigde stoffe is overgegaan. Het kentee-
fceo, dat eene ontsteking tot verharding is over-
ga
-ocr page 58-
( % )
gegaan , bestaat daarin, d<tt al de overige ver-
schijnselen verdwenen zijn, terwijl de hardheid
alleen overblijft»
S 5x.
De ettering is insgelijks een gewigtige uitgang
der ontsteking, maar, in het algemeen , minder
gunstig te beschouwen dan de verdeeling. Wan-
neer de etterwording begint, is de ontsteking in
het etterende deel zelf* opgehouden, terwijl in-
tustchen de ontsteking nog in den omtrek kan
bestaan. De ettering kan echter ook, door het
/ terugkeeren der ontsteking , gestoord worden en
ophouden, doch er kan geene duidelijke en we-
zenlijke ettering, met eene wezenlijke onstekiug ,
in een en hetzelfde deel gelijktijdig bestaan.
De ettering is die werking in het dierlijk lig—
chaam, waardoor etter , in wonden, welke op de
oppervlakte van hetzelve plaats hebben, of, in de
weefsels der deelen, van zei ven (door eeniger-
hande gebrekkige verhouding tusschen de vaste
en vlacibare deelen J, in ctterzakken of in.
opene zweeren ontstaat.
S 52.
Deelen , welke een los, celachtig maaksel be-
zitten , zijn vooral tot ettering geneigd , zoo als
bijv. de shj ui vliezen , het celweefsel, de klier—
C 4s
                            aek-
-ocr page 59-
( 4o )
achlige deelen. In dezelve moet men, bij ontr
stekingen, wanneer er geene mogelijkheid voor
de verdeeling bestaat, den uitgang door veret-
tering trachten te bevorderen.
Bij opene wonden ziet men de etterwording zeer
duidelijk, daar derzelver oppervlakte eerst met stol-
bare Ijmpha bedekt wordt, terwiü spoedig daarop,
etter uitsijpelt. De meeste deelen geven echter,
overeenkomstig hun onderscheiden maaksel, een
verschillenden etter. Ook heeft er in sommige
deelen eene spoedigere ettering plaats, dan
in andere. Zoo geven de slijmvliezen een meer
dunnen , kleverigen , het celvveefsel en de huid ,
voornamelijk, indien de opperhuid mede ver-
uietigd wordt, eenen meer dikken, goeden et-
ter, ds banden, pezen en eindelijk de beende-
ren een dunnen, spoedig stiukenden etter. In
de eerstgenoemde deelen wordt de etter dikwijls
zeer spoedig, in de laatsten veel langzamer ge-
boren.
§ é-.
De goede etter (pus) onderscheidt zicih zoo
wel door deszeifs dikte, als door andere hoe-
danigheden. Wanneer de etter de dikte van
melkroom , eene witte, naar het geele overhel-
lende kleur bezit, zacht en zonder reuk is, en
met water geschud wordende, hetzelve troebel
maakt, daarin niet volkomen wordt opgelost,
maar naar den bodem zinkt, zoo heeft dezelve,
eene
-ocr page 60-
( *» )
pene deugdzame hoedanigheid (*). Is de ettey
daarentegen vloeibaar, dan, kwalijk riekend»
den omtrek der etterende oppervlakte weg kna-
gende, dus scherp , zoodat door deuzelvea
nieuwe etterende oppervlakten worden voortge-
bragt, is zij gi'ijs , zwartachtig , vuil, groenachtig
geel en met bljedstrepen gemengd, zoo ver-
krijgt zij den naam van slechten etter (icJior*).
Slechte etter wordt voornamelijk dan geboren,
wanneer dynamische gebreken de etter-afschei-
ding veranderen. Het ligtst ontstaat dezelve
in peesacluige deelen, in de banden en, de/,
beenderen. Wanneer zoodanige etter niet be-
hoorlijk uit deze deelen kan uitvloeijen, zoo
worden de zilveren souden zwart gekleurd, en
er ontwikkelt zich, dan uit denzelven, aan de
lucht blootgesteld zijnde, zwavel-houdende wa-
terstof-lucht (gas hydr.ogenium sulphura-
turn).
De ettering der beenderen ontstaat
in dezelve, volgens dezelfde wetten, als in de
weeke deelen; zij is altijd het gevolg van ontr
steking.
                                                    «
§5i.
(*) Zij onderscheidt zich daardoor ook van de slijm 5
want deze is helder van kleur, sterk te zamenhan-
gende , en in wat^r onoplosbaar ; integendeel wordt
zij met water geschud, zoo vormen er zich vlokken,
welke slechts zeer langzaam en minder volkomen dan
de etter naar den bodem zinken.
-ocr page 61-
{ «i )
S 54.
De- volgende kenteekenen duiden aan, dat
eene ontsteking in ettering overgaat:
1.     Bij eene oppervlakkige ontsteking.
De ontsteking neemt spoedig in hevigheid
toe, de oppervlakte is gespannen en droog, en
verkrijgt, indien dezelve door eene witte huid
bedekt is , een bleek blaauwachtig aanzien. In
het midden der ontstoken oppervlakte ontstaat
eene verhevenheid, welker omtrek zeer gevoe-
lig is , de vorige veerkrachtige hardheid vermin-
dert, de verhevenheid zelve wordt week, en
spoedig ontdekt men vervolgens duidelijk in de-
zelve, dooreene golvende beweging, de aanwe-
zigheid eener vloeistof. Er verheft zich voor-
namelijk eene plaats, welke, zelfs bij eene don-
kere huid, veel bljaeker van kleur wordt.. Op
deze plaats valt ook het haar uit, en er zwee-
ten eenige druppels vocht door de, nog aan-
wezige , opperhuid henen; deze barst eindelijk
open, en aldus verschaft zich de etter eenen
uitgang.
2.     Bij de ontsteking van een diep gele-*
gen deel.
Hier verminderen de verschijnselen der ont-
steking , even als bij de verdeeling , doch zon-
der kritische ontlastingen, bijv. door uitvloeijing
uit den neus, of door de pis. Verminderde
eetlust, opstaan van het haar, koude over het
s
-ocr page 62-
( *s )
ligchaam, treurigheid van het dier enz., duiden
den overgang der ontsteking in ettering aan.
&oodra de etter ontlast is, houdt de pijn op,
S 5$.
Den aard des etters kennen wij niet. Wij
zien alleen, da,t er eeue verhoogde werk-
zaamheid der levenskracht (ontsteking) voor-
af moet gaan, waarna vervolgens, door eene
eigene werking van dezelve, etter wordt
voortgebragt. Waarschijnlijk wordt, door deze
eigene werking, de stolbare lympha tot eene
zoodanige stof veranderd; want de oppervlakte
der wond is altijd, vóór dat er wezenlijke ette-
jring plaats heeft, met stolbare lympha bedekt.
§ 5&
Te voren meende men, dat de etter bestond
;ait opgeloste bewerktuigde stoffen; doch dit is
eene dwaling, vermits door eene goede verettering,
nieuwe deelen worden voortgebragt. Even on-
gegrond is de stelling, dat de etter voor opge-
lost vet zou moeten worden gehouden, daar
men toch etter in zoodanige deelen ziet ge-
doren worden, waarin zich, in den gezonden
toestand, geen vet bevindt, zoo als bijv. in de
longen, in de oogen, enz. Sommige natuur-
kundigen en zicktekundigen hielden den etter
voor
-ocr page 63-
( « )
voor verdikt of gestremd wei vocht (tympha)^
doch ook dit kan dezelve niet zijn, daar er
z,eer langdurige verstoppii^en in de klieren vaa
het watervaten-stelsel kunnen plaats vinden,
jsonder dat er ettering volgt.
| 57.
Bijna alle wonden, waarbij verlies Van zelf-*
«Handigheid plaats heeft, zoo als gescheurde,,
gekneusde, en diepe gestokene wonden, alsmede
vergiftige wonden, kunnen alleen door ette-
ring genezen worden. Bij al deze wonden is de
deugdzame etter voornamelijk als eene bedek-
king der etterende oppervlakte tegen de nadee-
lige werking van den dampkring enz, te be-
schouwen. Ook bevordert hij de herstelling van
de verloren zelfstandigheid.
Over de vlceschwording (granulatie*") , alsmede
over de vorming van het likteeken zullen wij na-
der, in het Hoofdstuk over de wonden, handelen.
. § 58.
Het versterf, als de uitwerking der ontste-.
king beschouwd, is een zeer ongunstige uitgang
Van dezelve; het verstorven deel is van des-
zelfs levenskracht beroofd. Men onderscheidt
het versterf, naar de verschijnselen , waarmede.
het gepaard gaat,' en noemt dien toestand ders
0111-
-ocr page 64-
I
( 45 )
Ontsteking, Waarin al de verschijnselen harert
hoogsten trap bereikt hebben, en welke gewoon-
lijk hét afsterven van eenig deel vooraf gaat,
het vuur (gangraena). ,Een ander toestand*
waarbij de levenskrachten en de werkzaamheid
van een deel geheel zijn uitgebluscht, in welke
het vermogen des gevoels of der gewaarwor-
ding verdweenen is, waarin de bloedsomloop
niet meer plaats heeft, de werking der gevoe-
ligheid en prikkelbaarheid en al de verrigtingen,
welke daarvan afhangen, opgehouden hebben
haren invloed op het ligchaam uit te oefenen,
om het even, of het verstorven deel van het
gezonde of levende, als dood, afgestoten wordt,
of dat het tot rotting overgaat, waar door het
volkomen afsterven van een deel des dierhjken
ligchaams aangeduid wordt, noemt men hei
koude vuur {sphacelus}.
% %.%'
De overgang der ontsteking tot het vuur (gan-
graena)
wordt door de verhoogde gevoeligheid
des deels en eene vermeerderde zwelling ge-
kend. Zij is de hoogste trap der ontsteking,
doch bij dezelve is niet altijd die veerkrachtige
hardheid en spanning aanwezig, welke men bij
een ontstekingachtig gezwel, dat een schielijk
beloop heeft, en door verdeeling wordt weg-
genomen , aantreft ; maar zij is meer deegach-
tig
-ocr page 65-
( * )
tig en weeker. Eene , tot het vuur overgaande,
wond wordt meer donker rood van kleur en
blaauwachtig; de afscheiding in dezelve houdt
'op, de oppervlakte wordt droog en brandend
heet, en is buitengewoon pijnlijk.
S 60»
De werkzaamheid van het opslorpend vaat*
gestel vermindert; ook zelfs de omloop van het
bloed in de haarvaten schijnt meer of minder
gestoord te zijn , en wel naarmate van den trap,
dat het versterf heeft toegenomen; bij een vol-
komen ophouden van den omloop ontstaat nu,
evenwel reeds de toestand, welke het koud
vuur (jtphacelus) genoemd wordt. Het beloop
van vele ontstekingen is, onder sommige omstan-
digheden, zoo schielijk en de verschijnselen ko-
rden zoo zeer met die van het vuur overeen,
dat men volstrekt geene bepaalde grenzen tus-
schen de ontsteking t en het vuur kan vaststellen.
Duidelijker bestaan deze tusschen het vuur en
het koude vuur. De antlirax-ziekten en be-
leedigingen van het ligchaam in rotkoortsen bij
Paarden (*) kunnen hier lot een bewijs ver-
strekken.
_____________________                                      S 61.
lij                                             ■' ' I I 11 III III.
(*) De rotkoortsen en roiachtige ontstekingen ko-
men , bij onze huisdieren, niet zoo veelvuldig voor, al*
men aan de Weener Vee-artsenijschool veronder-
stelt ) en, door derzelver aanhangeren, in navolging
worden waargenomen.
-ocr page 66-
f 47 )
S 61.
Bij liet Ontstaan van liet koude vuur aan uit^
wendige ligckaams ^deelen, zwelt het, tot ver-
sterf neigende , deel aanmerkelijk op-;, en wel
is deze zwelling daardoor duidelijk van het ge-
zonde of gezond wordende deel te onder-
scheiden, dat zij, in plaats van langzaam, plot-
seling toeneemt. Het deel, door het vuur aan-
gedaan , is zeer slap en week, de roodheid ver-
tlwijut; daarentegen verkrijgt het deel «en vuil
aanzien, het wordt bleek, zwartachtig, hetwelk
voornamelijk aan witte deelen plaa'ts heeft, enz.;
meermalen ontstaan er zwarte stippen op hetzelve;
op deze plaats wordt de opperhuid opgeligt,
waardoor dikwijls blaren worden gevormd, welke
een bloedig, vuil, meestal zeer bijtend vocht
bevatten. Het deel is koud en gevoelloos, zoo
dat men zelfs diepe insnijdingen in hetzelve
kan maken , zonder dat het dier teekenen van
pijn te kennen gteft. De nitvloeijing van eene
kwalijk riekende, scherpe stof wordt spoedig
algemeen ; somwijlen vallen er geheele stukken
Van het deel, welke afgestorven zijn, af, of
dezelve kunnen weggenomen worden. De ge-
angliseerde staart wordt, zoodra er koudvuur
in denzelven ontstaat, het eerst aan deszelfs
punt vochtig en rotachtig. Men noemt dezen
toestand het vochtige koude vuur.
Somwijlen krimpt daarentegen het deel geheel
en
-ocr page 67-
( 48 )
en al te zamen en vrordt door eene groeve van het
gezonde deel afgescheiden, zonder uitvloeijing van
stoife. —- Deze toestand wordt het drooge koude
vuur genoemd. Heeft er eene volkomene ver-
sterving van een been of van een gedeelte van
hetzelve plaats, zoo draagt dit den naam vaü
beenversterf {necrosis^t
§ 62;
Wordt eenig ingewand door het koude vuiir'
aangedaan , zoo houden al de verschijnselen j
welke het gevaar der ziekte aanduidden, eens-
klaps op. Het dier geeft geene pijn te kennen ^
maar toont meermalen zelfs eetlust te bezitten ,
het staat hierbij evenwel treurig en stil met
opgerigte ooren, even als of het sterk luistert $.
weldra breekt echter een koud zweet over het ge-
heele ligchaam uit; de pols is zeer versneld , klein ,
zonder kracht, en naar mate dat een bloedrijker
deel door het versterf is aangedaan of niet,
sterk tusschenpoozende. De drekstoffen, die te
voren moeijelijk ontlast werden , gaan nu me-
nigvuldig af, dezelve zijn week , kwalijk riekende en
meermalen met bloed vereenigd. Onder deze ver-
schijnselen wordt de nog overige levenskracht
uitgeput en het dier sterft.
§ 65.
Er staat voornamelijk versterf te vrezen na
ooi-
-ocr page 68-
( 49 )
oorzaken , welke ontsteking voortbragten, die niet
bij tijds verwijderd zijn of konden worden ; ver--
der in deeleu , waarin de werking van de
slagaderen en van het zenuwgestel (de invloed
der zenuwen en aanvoerende bloedvaten op de
deelen des ligchaaams), door werktuigelijke,
organische of scheikundige oorzaken onder-
drukt of aan dezelve onthouden wordt. En
eindelijk dan, wanneer te gelijker tijd met de
beleedigingcn ziekten aanwezig zijn , welke eene
sterke neiging tot verlamming, dat is, tot uitput-
ting des levens hebben. Het jaargetijde, het
weder, de voeder stoffen en de verzorging
hebben mede eenen grooten invloed op de
overgang van ontsteking tot versterf.
Over de voorzegging bij de ontstekingen,
(prognosis).
§ 64.
Deze hangt voornamelijk van de oorzaken af,
welke de ontsteking hebben voortgebragt. Be-
staat er mogelijkheid deze te verwijderen, zoo
kan men eenen meer gunstigen uitslag ver-
wachten, dan wanneer de oorzaken niet uit
den weg kunnen worden geruimd. Is er bijv. een
vreemd ligchaam in het dierlijk hgehaam zooda-
nig ingedrongen, dat men hetzelve niet bemag-
tigen kan, om het te verwijderen, zoo is de
LD.                              D                                 voor»
-ocr page 69-
( 5o )
vooreeg^ing onbepaald. De voorzegging regelt
eich verder naar de ligchaamsgesteldhcid, of
den bijzonderen toestand van het zieke dier, en
naar de zamenstelling der deelen (confbrmatio).
liet weder, jaargetijde, de verzorging, op-
passing en andere omstandigheden, waarin zich
het dier bevindt, moeten tevens wel bijzon-
der in aanmerking worden genomen ; insgelijks
is de omvang of uitgebreidheid der ontsteking
bij de voorzegging van aanbelang; eindelijk
komt hier nog in aanmerking, of er meerdere
doelen, te geïijker tijd, ontstoken zijn, en of de
ontsteking met ziekten van verschillenden aard
gecompliceerd is.
§ 65.
De voorzegging regelt zich verder naar den
trap der ontsteking, en naar de verschijnselen,
welke denzelven te kennen geven, en naar den
aard en het karakter der ontsteking.
Bij ontstekingen met eene algemeene ver-
sterkte levenswerkzaamheid is de uitgang beter
te bepalen, dan bij ontstekingen niet verhoogde
gevoeligheid. Gevaarlijker dan bij deze ontstekin-
gen is te beschouwen die, welke een asthe-
nisch
karakter bezit, dewijl bij dezelve de
werkzaamheid in al de hoofdverrigtingen ge-
zonken is, en de opwekking of versterking van
deze werkvermogens doorgaans met meerdere
moeite gepaard gaat, dan derzelver verzwakking.
Ook
-ocr page 70-
( fa )
Ook rjgt zich de voorzegging naar het ge-
wigt of de waarde, de geneesbaarheid en
eigene zameustelling des deels, hetwelk ontsto-
ken is. Om deze reden kan de voorzegging
bij oog- ontstekingen , in het algemeen, minder,
gunstig zijn, dan bij ontstekingen der spieren
van een uitwendig deel, enz. Zoo zijn ont-
stekingen van uitwendige deelen minder ge-
vaarlijk, dan die der ingewanden.
De voorzegging berust verder op de eigene
gesteldheid van het deel. De ontstekingen in
de slijm- en weivliezen, der gewrichten moe-
ten daarom , zoo spoedig mogelijk , worden voor-
gekomen , omdat zij met gevaar verbonden
zijn, en zeer gemakkelijk uitstortingen, aan-
eengroeijingen, ettering en het vuur ten ge-
volge hebbeu.
Over de behandeling der ontsteking
in het algemeen.
§ 66.
De eerste grondregel, welke ter genezing der
ontsteking in aanmerking komt, bestaat in het
wegnemen van derzeiver oorzaken. Men moet
derhalve trachten deze te verwijderen, en, zoo
zij niet geheel uit den weg kunnen worden ge-
ruimd, moet men derzeiver invloed, zoo veel
mogelijk, trachten te verminderen, te veranderen
D 2
                                  of
-ocr page 71-
( 52 )
ef onschadelijk te maken. Zijn bijv. spliaters ,
spijkers en dergelijke ligcha;nen in de bewerk-
tuigde deelen ingedrongen, zoo moeten dezelve
uitgenomen worden ; de verdere werking van
■nog aanwezige scherpe middelen en andere
prikkelende zelfstandigheden, trachte men in der—
zelver kracht en werking te veranderen, door de
aanwending van slijmige middelen, vette oliën
enz. De werking van dierlijke giften, welke
toevallig onder de opperhuid -gebragt zijn , trachte
men, door zuren en hét vuur, in haren 'voort—
gang te bepalen, te veranderen en zelfs te vei-
nietigen , en , door de opzettelijk voortgebragte ,
eigene, ontsteking, de werking van het aan0e-
bragte gilt te verhinderen.
§ e7.
Een tweede hoofdregel is de ontsteking, over-
eenkomstig derzelver soortelijken aard en' ka-
rakter, te behandelen.
Behandeling der ware ontsteling,
(inflammatio stJienica).
Zijn de oorzaken ontdekt, zoo v^rwijdere
men dezelve zonder uitstel. Daarenboven trachte
men , bij deze ontstekingen, alle prikkelende
invloeden, bijv. de dampkringslucht van eene
reeds, in een* ontstekings-toestand verkeerende ,
die<
%
-ocr page 72-
■• ( 53 )
diepe wond aftekeeren. Is het sthenisc.h Vx-
lakter der ontsteking duidelijk kenbaar, zoo
moet de verhoogde levenswerkzaamheid van het
deel verminderd worden. Bij ontstekingen van
inwendige deelen wordt dit oogmerk best be-
reikt door het aftappen van bloed uit eene
groote ader. Hoe duidelijker nu deze ontste-
king is en dezelve in een sterkeren trap plaats
heeft, des te ruimer kan de aderlating zijn, en
des te voordeeligere uitwerking kan men van
dezelve verwachten. Aan uitwendige deelen
kan- men ook plaatselijke bloedontlastingen ia
het werk stellen; zoo kan men bijv. bij ont-
stekingen der, in den hoef bevatte, weeke dee-
len , insnijdingen in de witte lijn do«n, of
ook wel de kogel - aderen openen enz. De
algemeen©, zoowel als plaatselijke, bloedont-
lastingen kunnen , naar omstandigheden , herr-
haald worden.
$ 68.
Is de ontsteking hevig, zijn inwendige dee-
len door dezelve aangedaan , bijv. het ribben vlies ,
Cwaarbij de slagaderen vol en uitgezet zijn , en
een sterke polsslag plaats heeft) zoo wende
men, na de aderlating, ook nog verkoelende
middelen aan, waartoe de midden-zouten en
de laxerende zouten behooren, als de salpeter
(salpetersure polasch , nitras polassae), het
D 3                           dub.-
-ocr page 73-
( 5* )
dubbelzout, (zwavelzure pol'asch, sulphas po-
lassae)
, glauberzout (zwavelzure soda , sid-
phas sodae),
welke overeenkomstig den aard
der ontsteking, of alleen in water opgelost of
met slijmige middelen, als meel, poeder van
heemstwortel enz, vereenigd kunnen worden.
§ %•
Is een uitwendig deel door de ontsteking
aangedaan, zoo kan men , wanneer eene plaat-
selijke aderlating niet zoo zeer noodig wordt
geoordeeld, bij aanboudenheid het koude wa-
ter aanwenden, totdat de toestand verande-
ring ondergaat. Ook kan men keuken-zout,
(zoutzure soda, murias sodae) > en wonder-
zout tot gelijke deelen in koud water oplossen
en daarbij azijn voegen , om tot nog meer ver-
mogende koude omslagen te dienen (*).
Somwijlen kan men ook met voordeel tegen-
prikkels in het werk stellen, waartoe dan be-
hooren, de haar-sne-eren (dragten), de fonta-
nel-
(*) Is het mogelijk , zoo kan men het wonderzout
tot een grof poeder gebragt , in een linnen lap doen
en op het ontstoken deel leggen, en hetzelve ver-
volgens goed met koud water bevochtigen, opdat het
zout eerst hierdoor opgelost worde, daar bij de op-
lossing vooral koude geboren wordt.
-ocr page 74-
( 55 )
nellen, inwrijvingen van spaansclie vliegzalf,
omslagen van mosterd-pappen, zelfs het bran-
den met een gloeijend ijzer. Deze middelen
worden aangewend met liet oogmerk, om de
ontsteking van edeler deelen naar minder edele
aftelciden. Dit moet echter altijd met veel voor-
zigtigheid geschieden.
De leefregel moet met de geneeswijze overeen-
komen. Voornamelijk is een koel verblijf aan te
bevelen, waarbij evenwel alle togt moet worden,
afgeweerd. Men geve het dier zuiver drink-
water , dat in den winter niet te koud moet zijn.
Het voorzetten van drinkwater met zuren en;
andere vreemde zelfstandigheden vermengd , kan
alleen door zoodanige Vee-artsen aanbevolen
worden, die geene ondervinding hebben , Want
het zieke dier neemt zoodanig water niet vrijwillig
tot zich.
Hetzelfde heeft plaat-s met laauw warme zemel-
en meel-dranken , daar trouwens vooral z-oodanige
Paarden, die in den gezonden staat dergelijke
dranken niet gewoon waren , dezelve ook in den
zieken staat niet nemen zullen. Vindt men het
dus noodzakelijk om het dier zuren toe te dienen,
zoo moeten zij verdund, door middel van een
flesch of op eene dergelijke andere wijze , op-
zettelijk en geregeld worden ingegeven.
D 4.                              Zijn
-ocr page 75-
C 56 )
Zijn de Paarden of Runderen van zoodanige
eigenaren, die slechts weinig stuks vee houden,
aan verschillende voeders en drinken gewoon , zoo
kunnen met meer gemak verschillende zelfstan-
digheden onder het drinkwater gegeven worden»
Indien het jaargetijde het toelaat, zoo geve
men het dier groen voeder, als gras, doch geene
klaver, weinig of geheel geen haver , geen gemalen
koorn, enz. Heeft men geen gras, zoo geve
men goed hooi, in geringe hoeveelheden, daar
te veel hooi op eens gegeven , door de kwijl
bevochtigd en warm geademd wordt. Het is
insgelijks overtollig het dier veel te noodigen, orn
te eten, daar het, ziek zijnde, toch weinig of in-
het geheel niets eet. Bij ontstekingen van uit-
wendige deelen, moet men het dier evenwel
voeder geven , als het iets nuttigen wil.
behandeling der ontsteking- met verhoogde
gevoeligheid en verminderd werk~
vet mogen.
§ ?*
De gevoeligheid is hierbij zeer veidióogd^;
de eerste aanwijzing, welke dus hier te vervul-
len staat, is de vermindering des onmatigen
prikkels en alzoo de verzachting der pijn , zoo
als bijv. bij oog-ontstekingen, bij ontstekingen
der deelen, welke in den hoef bevat zijn on
der-
-ocr page 76-
( 57 )
dergtijken. Somwijlen moet men zich hiertoe
van die middelen bedienen, welke bij de be-
hand< ling der ontsteking met verstrekte levens-
werking zijn opgegeven, doch niet in die mate,
noch zoo aanhoudend als bij deze. Vooral
vindt dit echter plaats bij sterke eu goed ge-
voede d eren. Men kan das insgelijks aderla-
tingen en koude aanwendenj, doch altijd niet
meerdere voorzigtigheid»
n
S f*.
Voornamelijk en veel algemeener is hier de
aanwending nuttig van slijmige middelen, om
door hunne verslappende en verzachtende eigen-
schappen de pijnen of den prikkel te vermin-
deren. Tot deze middelen brengt men af-
kooksels van kaasjeskruid (lierba mahae) , van
lijnzaad (semen linij , en meer andere, met bij-
voeging van salpeter en soortgelijke zouten. In
sommige gevallen, bijv. bij keelontstekingen , voegt
men er nog kamfer Qianiphora) en salpeter bij.
Onder de plaatselijke middelen worden ge-
rakend omslagen, welke niet alleen weekmaken,
maar ook uit haren aard verzachtend werken.
Eene vochtige warmte van 12 tot ïo graden,
[lieaumur) aan de slijmige middelen verbon-
D 5                          den ,
-ocr page 77-
'tl
( 58 )
den, is ook hier van eene ongemeen voordee-
lige uitwerking, voornamelijk dan, wanneer deze
met zoodanige middelen vereenigd worden,
die door hnn bijzonder vermogen in staat zijn
de pijn te bedaren.
Hiertoe behooren : laauw warme pappen
(cataplasmata) van gekneusd lijnzaad of gesne-
den kaasjes-kruid en toorts-kruid (Jierba ver-
basci [thapsi')
of haveren gort en meer ande-
ren , in verbinding met het bilsen-kruid (lierba
hyoscyami)
, de gevlekte scheerling (Jierba conii
maculatï),
en anderen (*). Al zoodanige omr
slagen moet men niet volkomen koud laten
worden, maar zij moeten , zoodra derzelver
warmte tot op 8 of 9 graden «R. vermindert,
dadelijk vernieuwd worden. Verder behooreu
hiertoe ook nog het baden, zoowel met warm
wa-
(*) Men bereidt deze omslagen op de volgende
wijze. De middelen, welke veel slijm bevatten, als-
het lijnzaad, kaasjeskruid , de haverengort en soort-
gelijke worden met water tot eene dunne pap ge-
kookt , als dan worden de fijn gesnedene, of tot
poeder gebragte , verdoovende middelen , als het bil-
sen-kruid , scheerling-kruid enz. onder de pap gemengd,
nadat dezelve van het vuur is genomen , waarna men
het vat toedekt, en de pap daarin staan laat, totdat
men dezelve moet gebruiken. Kookt men echter de
vordoovende planten , zoo verliezen zij haar narcotisch
beginsel, waarmede ook derzelver kracht verlooren gaat»
-ocr page 78-
( % )
water, als met afkooksels van slijinige midde-
len , enz.
Verder kunnen met goed gevolg de vette
zalven, als het zuiver vet, de vette oliën, slijm,
en de graauwe kwikzalf (unguentum hydrar-
gyri cinerewn
, ung. protoxydi hydrargyel),
worden aangewend.
§ 74.
In sommige gevallen is de koude ook zeer
aantebevelen, daar zij de verhoogde gevoe-
ligheid op eene geheel eigenaardige wijze ver-
mindert. Men moet evenwel op de wijze van
aanwending naauwkeurig acht slaan, en zorgen ,
dat dezelve steeds onafgebroken en gelijkma-
tig
worde aangewend, maar niet bij tusschen-
poozen. Voornamelijk wordt de aanwending der
koude bij tusschenpoozen dan nadeelig» wanneer
verbanden van linnen en werk om het deel wor-
den gelegd, ten einde het koude vocht daar-
door des te langer om of op het deel zelf te
behoudea; als dan wordt er warmte ontwik-
keld , en het doel , dat men met de aanwending
der koude beoogde, . wordt daardoor geheel
gemist.
                                                                 »
§ 75.
De aanwending van al de opgenoemde ge-
neesmiddelen , en de geneeswijze in het alge-
meen
|
-ocr page 79-
( 60 )
meen moet evenwel wederom geregeld worden,
naar de hevigheid der ontsteking, naar de eigene
gesteldheid en het maaksel der deelen, naar den
toestand van het dier- enz. Ook de leefregel
moet hierbij in aanmerking genomen worden.
Zoo wordt bijv., bij de behandeling der oog-
ontstekingen , eene zuivere , koele , zachte lucht
vereischt, terwijl bedompte, met ammonlacale
dampen enz. vervulde, stallen, het gebrek ver-
ergeren. Verder kan men gras voederen > indien
het jaargetijde zulks toelaat , of bij gemis van
hetzelve, een weinig goed hooi, en, indien het
dier er aan gewoon is, kan men het zemel-
ef lijnkoek-water enz. toedienen.
Behandeling der ontsteking met zwakheid
gepaard, (torpor) {asthenische ontsteking) ,
of ontsteking, waarbij de gevoeligheid,
de prikkelbaarheid en het werkver-
mogen verminderd zijn.
§ 76.
De eerste aanwijzing bestaat hier in de ver-
meerdering der prikkelbaarheid en van het
werkvermogen ; en ten einde dit oogmerk, met
opzigt tot het geheele gestel, te bereiken ,
worden inwendig vluglig prikkelende midde-
len
met voordeel aargcwcnd, als de kamfec,
(cam-
-ocr page 80-
( 6i )
(camphora), terpentijn-olie , (oleum therehin-
thinumy,
olie van hartshoorn , (oleum animale
foetidum, oleum comu cervi foetidurn)
en
de oplossing van het hartshoorn-zout, (liquor
ammonii carbonici pyro-oleosi)
(*), voorts
de wolverlei-bloemen (flores arnicae) , de va-
leriaan- , kalmus- en angelica-wortelen {radices
•valerianae
, calarni aromatici , angelicae), het
karwij-zaad (semen carvi') enz., in vereeniging
met de zoogenaamde versterkende, bitterstof- en
looistof-houdende middelen, als de gentiaan-
wortel (radix gentianae'), eikenbast (cortex
que reus)
, en meer audeien; <ille welke midde-
len, afzonderlijk of met elkander vereenigd, bij
Paarden, Honden en Varkens, in poeders, lik-
kingen , of als pillen, doch, bij de overige huis-
dieren , in eene vloeibare gedaante, als aftrek-
sels of afkooksels , met het beste gevolg, kun-
nen gegeven worden.
S 77-
Gaat met dezen toestand nog eene bijzondere
neiging tot rotachtige ontbinding gepaard, zoo
kan men zich, met voordeel, van de zuren en
geest"
v*) Neemt zout van hartshoorn, een vierendeel loods ,
losl het in één once gezuiverd water op , en laat er aaa
geschreven worden : tot inwendig gebruik.
                    ,
-ocr page 81-
( 62 )
geestrijke , in verbinding met de vlnclitige prikke-
lende middelen, bedienen. Het liefst geve men
het verdunde zwavel- of zout-zuur (acidum
sulphuricum
, muriaticum dilutum) , bij groo-
tere huisdieren, van twee tot zes drachmen, in
ongeveer vierentwintig oneen water, naar om-
standigheden, meermalen daags.
De geestrijke middelen, welke, in het noor-
delijk gedeelte van Duitschland, aangewend wor-
den , zijn, behalve de te zamengestelde, ge-
woonlijk de gewone brandewijn (spiritus vinï)
en de versterkte wijngeest (spiritus vini recti-
fi<xitus~)
, terwijl men in die landen , waar de wijn
goedkoop is, dezen met voordeel kan gebruiken.
§ 78.
Bij plaatselijke ontstekingen , die met zwakheid
gepaard gaan, bediene men zich van omslagen
en baden van specerijachtige kruiden en wor-
telen , welke op kokend water getrokken zijn,
en waarbij men geestrijke middelen, bijv.
brandewijn en dergehjken voegen kan, Zooda -
nige aftreksels van kamille-bloemen (Jlores
cliamomillae') ,
van thym (herbae thymi
vulgaris)
, en ook van verschillende muntsoor-
ten (mentlia piperita et crispa) enz., voorts
van de reeds genoemde wortelen, welke prik-
kelende krachten bezitten, kunnen in dcrzelver
werking nog versterkt worden , door de bijvoe-
ging
-ocr page 82-
( «5 )
ging van goeden azijn, waarin ammoniak-zout
(rnurias ammoniae) is opgelost, en het geheel
dan laauw warm, aantewenden. Men kan zich
echter ook bedienen van een afkooksel van den
eikenbast, der tormentil-wortel, en van een af-
treksel van den alsem (radix torment iUae
ereclae et herba absinthiï)*
§ 79-
Bij eenen hoogeren trap der ongevoeligheid en
zwakheid, bediene men zich, bij de ontsteking,
van den kamfer, hetzij in poeder of in wijn-
geest opgelost; verder van terpentijn-olie , met
of zonder kamfer-geest, of wel van den kamfer-
geest alleen. — In allen gevalle moet men
trachten te vermijden, dat de huid verbeten
worde.
S 80.
Heeft het dier nog eetlust, zoo geve men
het goede , voedzame voeders, zette het in eenen
zuiveren stal, en zorge voor eene Zuivere en
koele lucht in denzelven. Bij al de algemeene
soorten en karakters van ontstekingen, welke
wij beschreven hebben, moeten, behalve de
opgegevene algemeene geneeswijzen, nog de aan-
wending van klisteren niet verzuimd worden.
Verder zijn plaatselijke en algemeene dampba-
den
»
-ocr page 83-
( 64 ï
den, het wrijven met wollen lappen , of met
Stroo-wisschen, het behangen met wollen of lin-
nen dekkleeden , beweging, enzv zeer voordeelig.
Behandeling van de verschillende uitgangen
der ontsteking-
§ 81.
De uitgangen of overgangen der ontsteking in
andere ziekte-vormen vorderen, overeenkomstig
derzelver aard, eene eigene geneeswijze.
Er komen gevallen voor, waarin men met
waarschijnlijkheid den overgang der ontsteking
in de eene of andere ziekte vooruit kan zien;
hier moet men de uitwerking van zoodanige
onstcking tegenwerken, of dezelve, naar de
omstandigheden, trachten te bevorderen. De
wijze, om de verdeeling te bevorderen, is reeds
in § 60—80 opgegeven.
§ 8<i.
De hehandeling van onmatige doorzweetingen
en idtstort'ngen is, naar de verschillende ge-
vallen , onderscheiden en zal, te harer plaats,
overwogen worden. In het algemeen echter
moeten de oorzaken, welke de doorzweeting en
de uitstortingen bevorderen, en voorts de on-
evenredigheid, welke er tusschen de afscheiding
en
-ocr page 84-
( 65 )
en opslorping bestaat, trachten uit den weg
te ruimen. Hiertoe behooren voornamelijk de
z?icht prikkelende en zoodanige middelen , wel-
ke vooral de huid-uitwaseming en pis-afschei-
ding bevorderen. Te sterke uitstortingen kun-
nen echter gewoonlijk niet wederom opgenomen
worden; men doet dezelve daarom , z>~,o het
mogelijk is, ontlasten , en vervolgens zoodanige
middelen aanwenden , welke de opgegevene eigen-
schappen bezitten. Zijn evenwel de ophoo-
pingen van vochten oppervlakkig , zoo wende
men, na dat dezelve ontlast zijn, te zamen-
trekkende en versterkende of prikkelende mid-
delen aan, om daardoor eene goede ette-
ring en de vleeschwording te bevorderen, en
de genezing tot stp.nd te brengen.
§ 33.
De doorzweetingen, welke in aaneengroeijingen
of verharding overgaan, hebben dikwijls na-
deelige gevolgen, daar zij gebreken van het
maaksel en der verrigtingen nalaten.
Doorgezweete stolbare tympha , welke zich
tusschen de vezelen van het deel heeft neder-
gezet , is dikwijls moeijelijk op te lossen, naar
mate dat de ontsteking reeds een' langer of
korteren tijd verdwenen, en eIzoo de door-
gezweete lympha reeds bewerktuigd, en vast
geworden is, zooals men dit bij verouderde
I. D.                           E                                  za-
-ocr page 85-
w
66 )
zadel-d rakkingen kan waarnemen. Zoodanige
"verhardingen en aaneengroeijingen der vezelen ,
bewijzen gewoonlijk, dat de ontsteking in haren
voortgang niet genoegzaam is tegengegaan, dat
er bijv. geen bloed genoeg is ontlast, dat de
Jtou.de niet naar behooren is aangewend, enz.;
want de ontstekingen, w-elke doorzweetingen van
dezen aard ten gevolge hebben, bezitten
gewoonlijk een waar sthenisch karakter.
§ 84.
Men moet, wanneer men de verdeeling -der
uitgestorte stolbare lympha , welke tot de aaneen-
groeijingen der vezelen ea verharding aanleiding
heeft gegeven , wil bevorderen, het verharde deel
of de verharde plaats tot eene versterkte levens-
werkzaamheid opwekken ; dat wil zeggen: men
moet het deel prikkelen, en wederom in ont-
steking brengen, opdat daardoor de doorge-
zweete stof bewegelijk gemaakt worde, en dan
moet deze ontsteking zoo gewijzigd worden ,
dat de opslorping wordt aangezet, en op deze
wijze de stoffen wederom kunnen worden opge-
nomen , of, zoo het geschieden kan , neme men
de verharde zelfstandigheid geheel weg.
S 85,
In vele gevallen zullen evenwel reeds zooda -
nige middelen voldoende zijn, die het vermo-
gen
-ocr page 86-
( 6? )
gen der opslorping, deels door derzelver alge-
meene uitwerkingen, deels eigenaardig door
hunne scheikundige bestanddeelen, begunstigen
en voortbrengen.
Om dit oogmerk te bereiken, wende men
inwendig kwik - en spiesglans - middelen \mercu-
rialia et antimoniaüd),
en verder zoodanige
middelen aan , welke de ontlastingen en afschei-
dingen bevorderen, bijv. gewone terpentijn {tlie-
rebinthina communis)
, terpentijn-olie en soort-
gelijken » a Ismede sterk werkende of drastische
purgeermiddelen, als de aloë, in vereeniging
met de zoete of zachte zoutzure kwik, (calomel,.
murias protoxydi hydrargyri) aan; bijv. voor
een Paard.
Neem : Poeder van aloë, anderhalve of twee
looden,
Zachte zout-zure Jswik, anderhalf
vierendeel loods, of een half lood
Witte zeep, of wel in plaats hiervan,
Poeder van heemst-worte!,lweeloodev,
TVater
, zoo veel als genoeg is, om
er eene pil van te maken.
Laat er aan geschreven worden : op eens in
te geven,
§ 86.
Bij honden kan men, tot dit zelfde oogmerk,
braakmiddelen geven , (bijv. bij verhardingen in
de uijers bij teeven) en wel in verbinding met
E 2                                  de
-ocr page 87-
( 63 )
den braakwortel Rradix ipecacuanliae), daar de
biraikwijnsteen (tartris potassae s'tibiata) , al-
ken toegediend, somwijlen onzeker werkt; bijv.
"Neem: Braah-wijnsteen, twee tot zes greinen;
Los dezelve op in zes loden zuiver water,
en voeg er dan bij:
Poeder van Braakwortel, van zes tot
vijftien greinen.
Meng dezelve te tarnen, en laat er aan geschre-
ven worden: om, de tien ofvijftien minuten een
halven tot een' geheelen eetlepel vol te geveny
(voor het ingeven moet men het echter goed om-
schudden), totdat er meermalen braking volgt.
NB. De gift moet naar ie individuele gesteld -
lièid des diers bepaald worden.
7
Uitwendig wende men laauwe Traden aan
waarin potasch, ammoniak-zout en soortgelijke
middelen kunnen opgelost zijn. Wanneer de-
zelve voordeelig zullen werken, zoo ontbinde
men ammoniak-zout in warmen azijn, en voege
er wijngeest bij. Verder kan men laauwe baden
van zoogenaamde verdeelende (specerijachtige)
kruiden en wortelen, met voordeel, aanwenden.
Bij een' hwogen trap van verharding kan men zich
Tan het vlugtig smeersel (linimentum volatile,
s. linimentum ammoniatum), met bijvoeging van
kamfer-poeder of terpentijn-olie bedienen, alsmede
van de ossen-gal {fel tauri inspissatum), met kam-
fer-
-ocr page 88-
( ® )
fer-olie (oleum campltoratum) , van de blaauwc
kwikzalf met poeder van kamfer, toet'terpentijn-
olie enz. Verder moeten, bij oppervlakkige
uitstortingen en verhardingen, scherpe midde -
Jen, als de spaansche vliegzalf en scherpe pleis •
ters worden aangewend, om, door het Ver-
wekken van ontsteking en uitzweeting aan de
oppervlakte des ligchaams, dezelve op te lossen.
Beter echter is, vooral bij verhardingen, welke
diep onder de oppervlakte gelegen zijn, de
aanwending van-het vuur, in deszelfs versohili'-
lende trappen..
§ 88;
Wanneer verharde gezwellen tevens met aan—
merkelijke pijnen gepaard gaan , voornamelijk in
klièrachtige deelen, als in de oorklieren, den
uijer enz., zoo doen pappen uit gelijke deelen,
gekneusd lijnzaad met bilsen-kruid enz. (zie den
noot op § y5.) het meeste nut. Is hierbij het
ligehaam in het algemeen ziekelijk aangedaan,
zoo m&et deze ongesteldheid*, overeenkomstig ha-
ren aard, en zoo als reeds gedeeltelijk is aange-
wezen , behandeld worden.
§ 89,
Hebben er, gelijktijdig met dè verharding, 00&
«itstoriingen van vochten in het celweeftel, als
E 3                            bloed
-ocr page 89-
( ?o )
bloed of blocd-water plaats , wordt in eenig deel
bijv. in klierachtige ligchamen, de gewone af-
scheiding onderdrukt , en ontstaat daardoor ver-
stopping en zwelling in deze deelen, (zoo als
bijv. in den uijer bij meraeu, wanneer zij
hare veulens plotseling Verliezen, in de oor-
klieren en meer andere, zoo kan men, bij her-
haling , koude, maar ook laauw warme baden,
welke veel potasch opgelost houden, insgelijks
omslagen van gewone of groene zeep, behalve
de reeds opgegevene, verdeelende middelen,
met voordeel, aanwenden.
Veelvuldige beweging, herhaald wrijven met
wollen lappen en stroo-wisschen , en de aanwen-
ding der drooge warmte dragen veel tot de
verdeeling der verhardingen bij.
>■-,(-
Behandeling van den uitgang der ontste-
king in ettering.
§ 90.
In vele gevallen kan rnen de verettering reeds»
vooruit zien. Dit is voornamelijk het g.eval met
ontstekingen. aan de oppervlakte van het h'g-
chaam voorkomende, wanneer wonden met ver-
lies van zelfstandigheid gepaard gaan, of indien
vreemde ligchamen en dierlijke smetstoffen in de-
zelve zijn aangebragt, welke niet terstond uit
den weg konden worden geruimd, en die dus
niet
»
V
-ocr page 90-
( 7* )
niet terstond door verdeeling der ontsteking
kunnen worden genezen ; in dusdanige geval-
len trachtte men de ettering te bevorderen.
Men moet ook dan ettering trachten voort te
brengen, wanneer de verdeeling wel mogelijk
is, doch niet weldadig zoude zijn, bijv. bij de
zoogenaamde scheidende (critische) gezwellenf,.
na den verslagen droes, bij kliergezwellen on-
der de kaak, enz.
                                                                                                                                                                                                                                                                          ,'»
§ 91-
De vochtige warmte is een voornaam, mid~
del, om de ettering te bevorderen.
Door
dezelve worden de vaten en het geheele weefsel
uitgezet en vele vochten in het deel opgehoopt.
Deze zijn dus, te zamen genomen, de eerste
voorwaarden, welke de eltermaking bevorderen.
De warmte moet echter gelijkmatig wor-
den aangewend.
Ook mag de omslag bijv.
niet koud op het deel worden C§ 7?>), daar de-
zelve dan eene nadeelige werking doet en lig-
telijk het koude vuur voortbrengt.
De koude verhindert en onderdrukt de ette-
ring , en moet daarom in allen geval vermeden
worden, waar men de etterwording wil be-
vorderen.
§ 92'
Om de ettering te bevorderen bedient men
E 4
                               zich
-ocr page 91-
( 72 )
zich van verschillende middelen, welke men
ettermalende (maturantia) noemt. Hier onder
verstaat men zoodanige middelen, welke het
geboren worden van etter begunstigen, en die .
hiertoe de juiste mate van warmte bezitten,
namelijk de pappen (cataplasmata)*
Behalve de gewone warme pappen behooren
hiertoe ook de zoodanige, welke in verbin-
ding met prikkelende worden aangewend, als
met gebraden uijen, met ransch vet, meel-
pap en honig met zuurdeeg, enz. Al de
middelen , welke de eigenschap bezitten, om in
gisting over te gaan, bezitten ook dit vermogen,
als bijv. de hef van bier enz.
De hef of geit van bier onthoudt eene groote
hoeveelheid koulstofzuurgas, hetwelk, behalve
deze eigenschap, ook een bederiweerend en
bedarend vermogen bezit.
De opgegeven prikkelende middelen mogen
echter niet bij hevige ontstekingen van een
sthetiisch karakter worden aangewend ; zelfs dan
niet, wanneer er inderdaad aanwijzing bestaat,
om de cttering te bevorderen; maar men be-
pale zich hier tot de eenvoudige en shjmige pap-
pen , bijv. A'an haveren-gort, gekneusd lijnzaad
en dergelijke middelen, die tot deze soort be-
hooren. De prikkelende omslagen zijn daaren-
tegen bij lijdelijke of passive (asthenische ont-
stekingen^) volstrekt aangewezen.
-ocr page 92-
H 73 )
§ s$
Is de ontsteking van een deel tot ëttermg
overgegaan, wnarbij de Luid nog niet is aan-
gedaan, zoo moet men het deel als een etter-
gezwel, (abces Beschouwen en behandelen. —
De beha 1 cl el ing van een zoodanig gezwel be-
staat daarin, dat men den , in hetzelve aan-
wezigen
, etter, door eene insnijding ontlaste ,
en voor eene behoorlijke uitvloeijing van den-
zeliren- zorge r en verder die middelen aan-
wende
, welke de wanden van de etterholte
oplossen, en eene goedaardige ettering en
yleeschwording voortbrengen:
Hetgeen hierover verder dient gezegd te
worden, zullen wij in het Hoofdstuk over d'e
WJiiden en der verzvveeringen voordragen.
Behandeling van den' uitgang der ont-
steking in het vuur.
§ 94.
Zoo als wrj boven -reeds hebben opgemerkt,
geschiedt de'e overgang in :
J. het heete vuur (gangraena), en
2. het koude vuur (sphacelus).
Het heete vuur ontstaat, zoo als reeds ge-
zegd is, bij den hoogsten trap eener ware
ontsteking, wanneer de werking van het vaat-
E 5                             ge-
t
-ocr page 93-
( 74 )
gestel niet behoorlijk is verzwakt geworden. —
Ten gevolge van dezen toestand kan alsdan
ook het koude vuur volgen; doch dit heeft
meer plaats na ontstekingen, welke met eenen
zwakheids-toestand gepaard gaan. Overeenkom-
stig deze verschillende gesteldheden moet als*
dan ook de behandeling worden gewijzigd.
§ 95-
Is de plaats, welke in het zoogenaamde 110610'
vuur is overgegaan, van het hevig ontstoken
deel
zeer gezwollen, of, zoo als somwijlen ge-
beurt , zeer hard, gespannen, buitengewoon
pijnlijk, en de kleur, bij eene witte huid, ge-
heel donker rood, zoo moet men zoodanige
middelen aanwenden, welke de spanning, pijn
enz. kunnen verminderen. Dit vermogen be-
zitten de laauwe baden uit afkooksels van slij-
mige zelfstandigheden, als de slijmbevattende
kruiden , zaden of wortelen , met welker gebruik
men echter niet langer moet aanhouden, dan
totdat deze verschijnselen iets afnemen» In de
meeste gevallen zal er geene verdeeling kunnen
plaats hebben, dewijl het deel reeds, door de
onmatig hoog gestegene toevallen der ontsteking,
tot verlamming neigt, en, in dit geval, zal men
het best doen, de ettering te bevorderen (voor-
namelijk bij alle opene wonden), welke alsdan
behoorlijk moet geregeld worden.
§ 66.-
-ocr page 94-
( 75 1
S f-
Zijn, door de laauwe slijmige wasschingen of
pappen, de toevallen der ontsteking verminderd,
zoo moeten dezelve in zoo verre veranderd
worden, dat men er zoodanige middelen bij
menge, welke het vermogen hezitten, om de
overgang in het wezenlijke koude vuur te
verhoeden.
Wij. weten, dat het deel spoedig zeer slapr
ongevoelig' en zuchtig , en hij opene wonden,
de afscheiding van vochten vermeerderd wordt.
Deze toestand nu moet men trachten te voor-
komen, of, zoo zij reeds werkelijk bestaat, zoe-
ken te verbeteren. Men kan dus, zoodra de
toevallen van het heete vuur afnemen , prikke-
lende en specerijachtige middelen bij de slij-
mige voegen, welke echter moeten getrokken
worden, en dan kan men met het baden
voortvaren.
Hiertoe behooren afkooksels van den gentiaan-
wortel , of van den eiken- en wilgen-bast en an-
dere , — aftreksels van kamille-bloemen , valeriaan-
wortel , kroese en peper-munt (herba menlhae
crispae et piperitae)
enz.
§ 97'
Het koude vuur komt orider twee verschil-
lende gedaanten voor, namelijk van het voch-
tige
en drooge versterf. Het vochtige koude
vuur
-ocr page 95-
1 76 >
vuur of versterf komt het meest voor. Zij ont-
staat of door den-overgang van het heete vuur
tot dezen toestand, of zij is het gevolg des over-
gangs van eenen geringeren trap van ontsteking,
welke het karakter van zwakheid bezit, tot* den
hoogsten. Het deel, door het koude vuur aan-
gedaan, zwelt meer en meer op, wordt weeker
en slapper; er ontlast zich veel opgehouden
stinkend vocht uit hetzelve, voornamelijk dan>
wanneer het deel', te voren reeds zuchtig was-
of er zich eene wond aan hetzelve bevindt;
Is het verstorven deel zeer vochtig, zoo wende
men, na alvorens den bedorven etter zuiver
afgevaagd en het deel, voor het overige, wel
gezuiverd te hebben, aftreksels van specerij*
achtige kruiden en wortelen, in vereeniging
met zamentrekkende middelen aan, bijv.
Neem: Fijn gesneden eikenbast, acht looden,of
Groene schellen fan walnoten, zes-
tien looden,
Kook dezelve een kwartier uur lang met acht
ponden bron- of put-water, en giet het af-
kooksel kokend heet op :
Gekneusde valeriaan-wortel,
Gesnedene pepermunt
of salie, van
ieder twee looden,
Kamille-bloemen, vier looden.
Laat alles, een kwartier uur lang, te zamen
.            trek-
-ocr page 96-
( 77 )
ken, ztjg het vocht hierna door, en wend het
laauw aan, om het deel er mede te baden.
Wordt er eene sterkere werking vereischt,
zoo kan men er nog goeden azjjn, wijngeest,
of sterken brandewijn bijvoegen, of ook am-
moniak-zoot in het vocht oplossen.
Ten einde ook van de afgetrokkenc zelf-
s;tandigheden nog gebruik te maken, zoo kan
men dezelve, na dat het vocht afgegoten is,
als prikkelende omslagen op het brandige deel
leggen, doch alsdan moeten zij vooraf fijn
gemaakt zijn geweest.
S 99"                            .
Men kan ook, wanneer er eene sterke uit-
vloeijing van stinkend vocht plaats heeft, de
opgegevene middelen droog of in poeder aan-
wenden. Zeer voordeelig is, tot dit oogmerk, de
vcreeniging van een deel poeder van kamfer
met twee deelen poeder van eikenbast of gen-
tiaan-wortel. Verder kan men ook nog de
geestrijke ontbindingen van harstachtige zelf-
standigheden aanwenden, voornamelijk dan,
wanneer de oppervlakte van het deel, door
het vuur aangedaan, geheel ongevoelig is ge-
worden voor geneesmiddelen , of indien hetzelve .
met eene dikke korst overdekt is, zoodat de
prikkelende middelen daarop in het geheel niet
werken, noch op hetzelve doordringen, en der-
halve geen vermogen kunnen uitoefenen.
In
-ocr page 97-
( 78 )
In zoodanige gevallen moet men al, hetgeen
verstorven is, wegnemen en diepe insnijdingen
maken, welke tot op de gezonde, levende, dee-
len doordringen, totdat er bloed komt, en
het dier pijn te kennen geeft, en dan moeten
hier prikkelende aftreksels, zelfs zoodanige wor-
den gebezigd, die ontsteking kunnen verwek-
ken, als kamfer-geest, geestig aftreksel van aloë
(iinctura aloes), van spaansche vliegen {tinctura
cantliariduni),
en soortgelijke.
Daar het laatste, wegens deszelfs scherp be-
ginsel , dat het bevat, bijtend werkt, zoo moet
men dit middel met voorzigtigheid gebruiken.
Er worden namelijk zachte vlas-wieken of
pluksel, met zulke geestrijke hartsachtige midde-
len bevochtigd, in de insnijdingen zacht inge-
drukt; het verband ïnoet meermalen daags ver-
nieuwd worden , waarbij echter de warme was-
schingen met prikkelende aftreksels moeten wor-
den voortgezet. De warmte schijnt vooral hier
zeer voordeelig te werken.
§ 100.
Zoodra de uitvloeijing van het dunne, stin-
kende , etterachtige , vocht ophoudt, de opper-
vlakte warmer en levendiger, de gevoeligheid
wederom opgewekt wordt, en er zich in, de
van zelve ontstane of opzettelijk gemaakte, won-
den etter vormt, zoo blijft ei* nog hoop op
een
-ocr page 98-
( fji )
«en' goeden uitslag over, want zulks geeft te
kennen, dat er geene andere, dan de reeds af-
gestorvene deelen, verloren zullen gaan.
§ 101.
Behalve het in acht nemen van dat geen,
hetwelk ten opzigte der plaatselijke behandeling
van het vuur is voorgedragen, moet men ook
vooral op den algemeenen toestand des lig—
chaams, en voornamelijk op de zenuw- en rot-
.koortsen ('bijv. de algemeene ziekte, welke in
l8o5 in Duitschland onder de paarden heersch-
te) letten, waarin de oorzaak van het vuur der
uitwendige deelen gelegen kan zijn , of waardoor
de voortduring en verdere voortgang van het-
zelve begunstigd wordt, en deze door algemeene
middelen trachten te genezen. Hiertoe behooren:
de kamfer, valeriaan- en kalmus-wortel, terpentijn-
olie , hertshoorn-olie, hertshoorn-zout, of eene
oplossing van dit zout enz. Daar, waar men
den wijn, om den prijs, niet behoeft te ont-
zien , kunnen deze middelen op warmen wijn
getrokken en laauw tot een pint, op eenmaal,
Worden toegediend.
§ 102.
Voor het overige moeten deze algemeene ziek-
ten naar haren aard behandeld worden 5 doch
men
-ocr page 99-
( 8o )
men moet hierbij zorgen dat de lucht der stal-
len en het drinkwater zuiver zijn, en indien
het dier voedsel nuttigt , mag hetzelve niet dan
van een goede hoedanigheid zijn.
§ 10 5.
De behandeling van het vuur verschilt ver-
der naar de onderscheidene oorzaken. Zoo
moeten vreemde ligchamen als beensplinters enz.
weggeruimd worden ; de verbanden moeten niet
te vast worden aangelegd. In het algemeen
heeft men ook nog daarop te letten, dat de
dunne stinkende vochten van een, tot versterf
overgegaan, deel, zich, noch onder de be-
dorvene zelfstandigheid en korsten , noch onder
de verbanden, kunnen verzamelen, daar deze
ligteluk nieuwe verstoringen verooizaken. Het is
ook, om dezelfde redenen , dat men de blaren,
welke op de oppervlakte van een deel, waarin
het vuur plaats heeft, ontslaan, terstond moet
openen, opdat het scherpe vocht niet in de
diepte om zich henen voortknage. Het openen
van zoodanige blaren , men moge dezelve noe-
men zoo als men wil, moet echter zeer voorzigtig
geschieden, opdat het vocht, in dezelve bevat,
geene nadeelige uitwerkingen op het menschelijk
ligchaam te weeg brenge, hetgeen inderdaad het
geval zijn kan en door voorbeelden is bewezen.
AL-
-ocr page 100-
A L G E M E E N E
VEE-AB.TSENYKUNDIGE
HEELKUNDE.
. •
-ocr page 101-
-ocr page 102-
EERSTE AFDEELING.
OORSPRONKELIJKE WERKTUTGE-
I,IJKE AP AV IJ KINGEN VAN DEN
GEZONDEN TOESTAND.
■♦H^-H»-
EERSTE KLASSE.
SCHEIDING- rJN DEN ZATdENHANG.
EERSTE OXDER-AFDEELIKG.
SCHEIDING VAN DEN ZAMENHANG MET
VERDEELING DER HUID.
EERSTE HOOFDSTUK.
Over de fVonden.
$ i.
E.
ontstaat eene wond, wanneer de zatnenhang
van eenig zacht deel, door eene werktuigelijke
oorzaak, verbroken wordt, waarbij tevens eene
versche scheiding der huid plaats heeft. Na
eene zoodanige scheiding of gelijktijdig met de-
zelve, kan, er bloedwei (Jympha) of eenig ander
natuurlijk vocht uitvloeijen. Zoo vloeit -bijv. bij
beleediging van het hoornvlies des oogs, het wa-
F 2
                               ter-
-ocr page 103-
( 84 )
tcrachtige vocht {luimor aquaeus), bij gewrichts-
wouden , liet lidvoclit (synovia) uit de wond.
Wij handelen hier alleen over de eigenlijke
volkomen wonden, waarbij de zamenhang vau
derzelver randen geheel bewaard is gebleven.
Dit heeft des te volkomener plaats, naarmate
het werktuig, waarmede de wond werd toege-
bragt, scherper was. De wonden worden even-
wel, overeenkomstig den aard der verwonding,
en naar het verschil der werktuigen, waarmede
dezelve is geschiedt, onderscheiden, dewijl zij
hierdoor ook een wezenlijk verschillenden aard
verkrijgen.
Zoo verdeelt men de volkomen wonden in:
1.     Gesnedene en Gehouwene, en in
2.      Ge stokene wonden.
$5.
Oorzaken. De gesneden wonden zijn het
gevolg der werking van een snijdend of scherp
werktuig. Deze werktuigen kunnen zeer ver-
schillende zijn , als zeissens , haksel-messen , gewone
messen, enz. waarbij, door een meer regelmatig
trekken en matige drukking, de scheiding van
den zamenhang geschiedt. Bij gehouwene won-
den is de drukkende werking nog sterker en naar
                                  ma-
-ocr page 104-
( 85 )
mate vrn de kracht, waarmede geslagen wordt,
en de gesteldheid van het beleedigcnde werk-
tuig , kunnen door dezelve zelfs ook meermalen
kneuzingen worden veroorzaakt; alsdan behoo-
ren zij tot de wonden met kneuzing gepaard.
§ 4.
De gestoken wonden worden voortgebragt
door de werking van meer of minder wiggevor-
mige werktuigen, als- lansen, mest-vorken, spij-
kers en soortgelijke , waardoor gewoonlijk lange ^
naauwe wonden worden veroorzaakt, welker
uitwendige opening zich , na de verwijdering van
het beleedigende werktuig, altijd eenigzins za~
men trekt of vernaauwt..
§5.
Kenteeienen. De herkenning eener wond
bepaalt zich niet alleen tot het bestaan van de-
zelve, maar wij moeten ons ook van de gesteld-
heid, der wond verzekeren.
De wondvlakte bij eene gesneden wond bijv.
is effen, glad, gelijkvormig, dus niet vezelig ;
de wondranden hangen te zamen en zijn niet
zakachtig ; derzelver kleur, is gezond, en regelt
zich naar den {rap en het karaktor der bijko-
mende ontsteking, — De herkenning van ge-
snedene wonden is gemakkelijk j dezelve hebben
F 5
                                  al-
-ocr page 105-
( 36 )
altijd eene langwerpige gedaante. Bij gestokene
wonden heeft dit geheel anders plaats. De uit-
wendige verschijnselen zijn hier trouwens voor
de onderkenning van weinig aanbelang ; de ge-
stoorde of veranderde verrigtingen en vooral de
uitvloeijende stoffen, a!smede de gesteldheid Van
het werktuig moeten ons hier eene naauwkeurige
kennis omtrent de wonden verschaffen.
§ 6-
Bij gestokene wonden, welke door de wan-
den , tot in de borst- en huiksholligheden enz.,
dringen, kunnen ingewanden gewond worden; der-
zelver verrigtingen kunnen ophouden. Zoo wordt
bijv., bij bekedigingen der darmbuis,derzelvcr ver-
rigling veranderd of zij houdt geheel op. Ook
kan er , bij dusdanige verwonding , bloed uit den
endeldarm ontlast worden, en er kunnen drek-
stoffen door de wond naar buiten dringen.
Ontstaan er plotseling , in den omtrek eener ge-
stoken wond, zwelling , zoo geeft zulks grond om
te besluiten, dat er vaten of ingewanden be-
leedigd zijn, en dat er dien ten gevolge uit-
stortingen van bloed of eenig ander vocht,
onder peesachtige uitbreidingen , in holligheden
enz., en lucht-gczwellen plaats hebben.
§ 7-
Tot het ouderzoek der wonden kan men zich
Le-
-ocr page 106-
( 87 )
bedienen van sonden, en, bijgroote wonden, van
den vinger,om naaauwkeurig over derzelver diepte
en rigting te kunnen oordeelen. Verschuivingen
der spieren en van de spiervezelen kunnen aan
het onderzoek met de sonde hinderlijk zijn.
Bij gesnedene en gehouwene wonden dient men
voornamelijk op de. vlakte en randen der wond
te letten, alsmede op de bloedvliet, welke hij
dezelve plaats heeft, die vooral met opzigt tot
de grootte der vaten, waaruit zij voorkomt,
overwogen, en dan, overeenkomstig deze ge-
steldheden, op eene verschillende wijze moet
gestild worden.
                                                        *
1^00          $8.-
Verschil. Er zijn wonden met en zonder
verlies Van zelfstandigheid; verder eenvoudige-
(vulnus simplex"), eenvoudig zamengestelde
(yulnus compositum')
en meervoudig zamen-
gestelde (vulnus complicatum)
wonden.
Eenvoudige wonden zijn zoodanige, waarbij,
behalve de van' een gescheiden deelen, geene
andere mede zijn beleedïgd; eenvoudig za-
mengestelde
zijn zulke, waarbij, door de ver-
wonding , gelijktijdig meerdere deelen van een
zijn gescheiden,'of door dezelfde werktuigelnke
oorzaak, een ander gebrek is voortgebragt ge-
worden 5 bijv., wanneer met de verwonding te
gelijker tijd cene beenwond, een beenbreuk,
F 4
                               eene
-ocr page 107-
( 83 )
eene uitzakking, enz. ontstaat. Meervoud''g
zamengestetd
of gevompliceerfl wordende won-
den genoemd, wanneer, gelijktijdig met de werkj-s ~
tuigelijke , tevens nog eene, andere oorzaak, het
zij op eene scheikundige wijze of tot de leveu-
kracfiten onmiddeJijk betrekking hebbende r(che-
m'sche
en dynamische invloeden) op de wond
heeft gewerkt-, of wanneer er, op denzelfden*
tijd, ziekten iu het ligchaam aanwezig zijn. Zop-
als bijv. eene, rolkoorjs, de worm en het miltjt,
vuur, of wanneer er vergiften en snietstofiJen.
mede iu de wond zijn geraakt.
§ 9-
Voorzegging , (prognosi.i). De algemeene
regelen, waarop de voorlegging kan gegrond
worden, liggen in de . gegeven verdeeling opge-
sloten. Eenvoudig gesnedene wonden zijn de
minst gevaarlijke; is de wond eenvoudig te
samengesteld
, zoo is zij reeds gevaarlijker,
doch de gevaarlijkste van alle zijn de meer-
voudig samengestelde wonden*
De voorzeg-
ging rust voorts op de waarde of op het groo-
tqr of geringer belang van het beleedigde
deel, of het namelijk een, voor het leven en
de instandhouding van het ligchaam, of ook
zelfs een, voor de beweging, noodzakelijk deel
zij.— Beicedigingen van groote vaten, van de
longen, «„z. kunnen den Jood ten, gevolge heb-
ben.
-ocr page 108-
( % )
ben. Belcedigingen der oogen, der tong, van
de- gj-oote spieren en pezen der ledematen ,
van de gewrichten en der. deelen , welke in den
hoef bevat zijn, kunnen voor de onderhout
ding des ligchaarus gevaarlijk worden en de
beweging des diers verhinderen. De meer of
minder gemakkelijke geneesbaar heid van het
heleedigde deel. is, ten opzigt der voorzegging.,
insgelijks van veel gewigt, daar sommige werk-
tuigen ligt en spoedig, andere daarentegen;
moctjelijk en langzaam, genezen.
:,..-■'.'■
/,... ..                                  § 10.
' Gestokene wonden zijn gewoonlijk de meest
gevaarlijke, voornamelijk wanneer de beleedi-
gende werktuigen diep zijn ingedrongen, en
er peesachtige uitbreidingen of wel pezen ge-
wond of doorboord zijn ; bijv. de breede pees-
achtige uitbreiding van den bovenschenkel
^fascia lata), de uitbreiding van de buigpees
des hoefbcens , aan de onderste vlakte van dit
heen , vermits zoodanige wonden , na de verwij-
dering van het wondend werktuig , zich te zamen
trekken, en er nu uitstortingen ouder deze deelen
ontstaan, welke dan meermalen nadeelige gevol-
gen na zich slepen. Het zelfde heeft plaats ten
aanzien van gewrichtswondeu, welke doorgaans
de gevaarlijkste van alle zijn.
liet gevaar dei' gestoken wonden is ook nog
F 5                            hier
-ocr page 109-
( 9o )
hier in gelegen, dat men dezelve niet goed tot
op den bodem kan doorgronden, dat na den
afloop der ontsteking, welke met deze wonden
insgelijks gepaard gaat, veretteringen en uitstor-
tingen ontstaan, waardoor niet zelden bij-wegen
en pijpzweeren worden voortgebragt, hetwelk
oorzaak is, dat zoodanige uitstortingen hevige
pijnen en dikwijls zelfs het vuur te weeg brengen.
$ ïv.
*                                             L               .                               't
De voorzegging regelt zich verder naar den.
aard van het beleedigde deel. Gesnedene won-
den zijn, onder de bepaling, dat er namelijk
geene te groote vaten of zenuwen in de verwon-
ding begrepen zijn , het minst gevaarlijk. Won-
den , waarbij de vezelen van het bewerktuigde
weefsel over dwars gescheiden zijn , — dwarsche
wonden — zijn gevaarlijker dan die, welke in
de rigting der vezelen plaats hebben, — lang-
werpige wonden; vermits, door de dwarsche won-
den van spieren of pezen, welke tot de bewe-
gingen van onderscheidene deelen dienen, deze
bewegingen dikwijls gestoord of zelfs geheel be-
let worden.
Verder moet de grootte der wond, en niet
minder of, bij dezelve verlies van zelfstandigheid
plaats heeft of niet, in aanmerking genomen
worden. Zijn de wonden groot, en gaat er ver-
lies van zelfstandigheid mede gepaard, zoo kan
de
-ocr page 110-
( 9* )
de geheele oppervlakte in ettering komen, en
deze voor het dier nadeelig worden. Eindelijk
behoort hiertoe nog de vereeniging van meerdere
ziekten, waardoor de voorzegging doorgaans
ongunstiger wordt.
Over de behandeling der wonden in het^
algemeen.
S 12'
De eerste voorwaarde is ook hier de verwijde-
ring der oorzaken en afwending van, alle vreem-
aardige prikkels. — Vreemde ligchamen, bijv.
spijkers en dergelijke moeten uitgetrokken wor-
den f de zelfstandigheden, welke met het werk-
tuig ingedrongen zijn, als haren, stukken van
de dekkleeden der paarden enz., moeten weg-
genomen en de wond hierna met laauw water
gezuiverd worden. Opdat de lucht niet op eene,
reeds sterk ontstoken, wondvlakte nadeelig
werke, bedekke men dezelve met zacht werk of
oud linnen, welke men dan nog met laauw wa-
ter bevochtigen kan.
$ i3.
Naar mate van de gesteldheid der wond,
trachte men dezelve te genezen,
A« Door de onmiddelijke hereeniging (per-
pri-
-ocr page 111-
C 9"* )
piitnan inientiónem s. adhaesionem, adhae—
&lon
, reunion).
B. Door de ettering, {per secundam in-
tentionem s. per suppurationem).
Ten einde er eene genezing, door de onmid-
dclijke hereeniging geschiede, wordt gevorderd:
r. Dat de wonden zuiver, glad , en zonder
aanmerkelijk verlies van zelfstandigheid plaats
hebben.
2. Dat noch vreerode ligchamen, noch ver-
giften , noch dynamische invloeden de vereeni-
ging verbieden.
5» Dat de wondlippen elkander op alle-
punten naauwkeuiïg kunnen aanraken.
4. Dat er een matige trap van ware ont-
steking worde voortgebragt.
' § i4. |
Men kan bij- de hereeniging drie tijdperken
onderscheiden, waarin dezelve wordt vol-
bragt.
ï. De vereentging der bewerktnigde zelfstan-
digheid, waaruit de wondvlakten en wondranden
bestaan. Dezelve wordt het best volbragt of terstond
na de verwonding of iets later. Dikwijls moet men
de wondlippen en randen tot dit einde voor-
bereiden ; daar deze, in vele gevallen, niet geheel
zuiver of effen van vlakte zijn, waarom zij dan*
in eene zoodanige moeten veranderd worden.
Al-
-ocr page 112-
( 9" )
Alle vreemde ligchamen , en zel's geronnen
Moed moeten, zal de vereeniging goed geluk-
ken , van tusschen de .wondvlakten verwijderd
worden. Etterende oppervlakten kunnen niet
meer vereenigd worden , ten zij in de-
zelve op nieuw ontsteking worde vportge-
bragt. De vereeniging geschiedt, bij dieren,
-het best door Jiaalderij en draden of linten,
(Zie § 20).
S i5.                    ... .
"2. De ontsteking en doorzweeting. De
ontsteking, waaraan ieder deel , nadat het ge-
prikkeld is gewordeu , onderhevig is, 1 brengt
doorzweeting van stolbare iympha (vezelstof des
bloeds) te weeg, welke gewoonlijk tusschen vijf
tot zeslien uren geregeld begint. Zij overdekt
de wondvlaltten, als eene hjmachtige stoffe,
welke , indien de wondvlakten en randen naauw-
keurig met elkander in aanraking gehouden en,
niet weder van een getrokken worden, de
eigenschap bezit om dezelve aan eikanderen te
doen kleven. In deze zelfstandigheid vormen
zich zeer spoedig vaten en zenuwen,
§ 16.
5. De vorming of omwerking der uilge-
zweete, stolbare
, Iympha tot bewerlctuigde
zelf-
-ocr page 113-
( 9* )
zelfstandigheid, namelijk tot eene zoodanige,
welke aan de deelen, die gescheiden zijn ge-
weest, eigen is of daarmede overeenkomt, het-
geen gewoonlijk met twee, drie of meerdere
dagen volbragt wordt. Deze nieuw gevormde
zelfstandigheid heeft eehter nog niet die vol-
komene vastheid, welke zij bezitten moet, om
de deelen vereenigd te houden. Deze her-
eeniging geschiedt echter niet meer volkomen,
indien dezelve niet in eens tot stand wordt
gebragt.
Zoodanige vereenigingen zijn voornamelijk aan
te raden, ten opzigte van die deelen, waarbij
het dier geene te groote willekeurige krachten,
op de vereeniging (naad, sutura) uitoefenen
kan, bijv. omtrent de open gescheurde of open
gesnedene mondhoeken, oogleden , neusgaten ,
buikwanden enz. — Bij de laatsten voornamelijk
dan, wanneer het eene doorgaande verwonding is.
In de heelkunde der dieren kan men zich,
in alle gevallen, van den knoopnaad of de
afgebroken hechting bedienen, en deze is ook
zelfs boven de andere, namelijk den omgeslin-
gerden naad te verkiezen, daar deze niet zoo
zeker is, en de dieren gaarn daaraan bijten en
krabben, ten einde zich van allen ongewoneu
druk te ontdoen.
■ .*
I
-ocr page 114-
95 )
§ 18.
De heehtnaalden, waarvan men zich, in het
algemeen, in de vee-artsenijkundige heelkunde,
bedient, zijn gewoonlijk zeer ondoelma-
tig vervaardigd. Eene hechtnaald mag niet
driesnijdende, maar moet tweesnijdende zijn;
dezelve doorsnijdt de spierachtige deelen dan
gemakkelijker; voornamelijk evenwel gaat zij lig—
ter door de huid, zonder te kneuzen, en
zonder dat men veel geweld behoeft aan te
wenden, om de naald door te trekken, ter-
wijl daarentegen alle driesnijdende naalden
kneuzing veroorzaken, en zich niet dan met
veel moeite laten doorsteken en doortrekken.
De geheele naald moet cirkelvormig op hare
vlakte gebogen zijn, om daarmede behoorlijk
te kunnen werken.
De naald moet voor het minst, tweemalen
zoo lang zijn, als de wond diep ... is. Het
tweesnijdend blad van hare punt, dat meer
of min lancet-vormig zijn kan, moet eene zoo
groote opening maken, dat het oog, met den
draad of het lint, zonder groote moeite „ er
kan worden doorgetrokken.
Het oog der naald moet glad en met zorgvuldig-
heid bewerkt zijn, en naar boven toe in eene groef
uitloopen, zoodat de draad daarin kan opgenomen
worden. — Naalden, waarmede men door lintjes
hechten wil, moeten een dwarsch oog hebben.
Het
-ocr page 115-
( 96 )
Het oog-eind moet dan insgelijks glad en ook
Tuim gegroefd zijn , opdat bet lint zich niet te
zamenvouwe en een koord vorme, 'maar ge-
makkelijk mede door de gemaakte opening kaïï
worden getrokken (Zie PJ. 1 Fig. i.).
Het tweede gedeelte des middels, om de
bloedige vereeniging in het werk te stellen,
de draad of het lint! ,
De band of het lint moet sterk zijn, en ,
vóór het gebruik, met was bestreken worden,
opdat dezelve effen' en glad, en, door de
vochtigheid, niet week of bedorven wórde.
i ach                     § lg,
,W-ii'j '■'! "'■> -IK • •'< ! ': ";• i                       .," .,,;'•-
De fenoop-haad wordt het" best door twee1
hechtnaalden gemaakt, in welker oogen één of
meerdere sterke graauwe getweernde draden"
óf een lint' zoo geplaatst zijn, dat zich op
ieder eind '.ivan den' draad of van het lint
èené: naald 'bevindt, j Bij groote Wonden, bijv:
bij büïkwonden , zijn de hechtingen met lintje^
boven die' met draden te verkiezen, omdat
zij niét zoo 'sterk insnijden en de vereeniging
veel meer begunstigen.
                                                                                                                                      ■" •■,''■:''                                                                                               ■ .' -"• l
-               § 20.
- *          t. '
• :                                  ...,.■!'                                 - ■                             ■■-..-■•
Men vat de naalden aan het oog-gedéelt'è zoo-
danig, dat de duim aan de holle (concave)', de
mid-
-ocr page 116-
( 97 )
middel- en wijsvinger aan de bolle (convexe}
zijde te liggen komen ; men brengt dezelve ver-
volgens beneden aan den grond, of onder de
wanden (bij gespleten neusgaten, beleedigde
buikwauden enz.) der wond aan , drukt dezelve,
wanneer er geene tegenaanwijzingen (namelijk
nabij liggende vaten en zenuwen) bestaan , on-
geveer zoo ver van den wondrand naar buiten,
als derzelver diepte bedraagt; met de andere
naald gaat men , aan de tegenovergestelde zijde ,
op gelijke wijze, te werk. Men vercenigt alsdan
de wond, nadat men, in allen geval, vooraf
de bloedende vaten onderbonden en de onder-
bindings-draden in een' hoek der wond te za-
men gelegd, alsmede het gestolde bloed , enz.
verwijderd heelt, doch niet te vast, bevestige
deze vereeniging door een en heelkundigen knoop,
en legge dezen altijd op eene der zijden, nimmer
op de wond zelve, aan.
S 21.
Bloedingen , zoowel uit slagaderlijke als ader-
hjke vaten, vinden meestal bij wonden plaats.
Die uit kleinere vaten, kan men door de
aanwending der koude doen ophouden, groo-
tere vaten worden door draden onderbonden.
Tot dit oogmerk trekke men de vaten met pin-
cetten en haken voorwaards, of men steke eene
naald onder het vat door, ten einde daaz-mede den
I. D.                           G                              draad,
-ocr page 117-
X 9» )
draad, tot het oogmerk der onderbinding die-
nende, te gelijk mede door te halen. Bij won-
den, welke niet door de hereeniging kunnen
worden genezen, kan men ook, om de bloed-
vliet te doen ophouden, van windsels gebruik
maken. Verder kan men ook nog, om dit
oogmerk te bereiken, werk, zamentrekkende
middelen ,'bövist, zwam, en eindelijk ook het
vuur aanwenden. -— (Zie hel Hoofdstuk ,
waarin hierover gehandeld wordt.)
De koude is tot het stillen van de bloedvliet
zeer geschikt-, wanneer deze uit het weefsel der
deelen voortkomt, zonder dat in dezelve en-
kele aanmerkelijke vaten duidelijk te ontdekken
zijn (namelijk bij bloedingen uk parenchyma-
teuse
deelen), alsmede, wanneer er eene bij-
zondere hitte in het deel wordt waargenomen-;
men kan ook dan nog de koude aanwenden,
wanneer het deel reeds vereenigd is.
S 22.
B. Genezing der wonden door ettering. Zij
geschiedt in al die gevallen, waar de hereeni-'
ging niet geschieden kan.
I» Wanneer de wond geheel moet worden
opgevuld, ten einde de bloeding te beletten
en te stillen.
-ocr page 118-
( 99 )
2.    Bij ongelijk gescheurde wonden, met veel
Terlies van zelfstandigheid.
3.    In die gevallen, waar vreemde Iigchamen,
als beensplinters, bijtmiddelen enz. in de wond
zijn achter gebleven.
4.    Bij gestoken, geschoten en alle gekneusde
wonden.
5.    Bij alle vergiftige wonden, — insgelijks bij die
wonden, welke door werktuigen zijn voortg«-
bragt, die met de eene of andere smetstof ver-
ontreinigd waren.
§ 23
In het algemeen wordt de ettering der ontsto-
ken wond vlakten, zoo als reeds bekend is, bevor-
derd door de vochtige warmte, en dus door ver-
slappende middelen , welke de werking der levens-
kracht verzwakken, want hier wordt niet de
enkele afscheiding van de zuivere vezelstof des
bloeds gevorderd , maar zij moet in etter ver-
anderd worden. —
Tot dit einde houden wij het deel warm, be-
dekken het los met werk, hetwelk met zachte
middelen bestreken kan worden, bijv. met slijm,
olie, vet enz.
Om echter de genezing eener wond beter
te kunnen vervolgen, zoo willen wij de tijd-
perken , welke alle zij bij derzelver heeling dooi>-
loopt, nader overwegen. Deze zijn vijf:
G 2                                  l.
-ocr page 119-
( 100 )
1.     liet tijdperk der ontsteking {stadium in~
flammali onis);
2.     Dat der doorzweeting {stadium exudatio~
nes, s. lymphaticum)^
3.     Dat der ettering {stadium suppurationis ,
s. pyogeniae)\
4.     Dat der vleeschwording {stadium granu-
lationis) ;
5.     Dat der vorming van het lïkteeken of der
sluiting {stadium cicati isationis).
$ 24.
1. In bet tijdperk der ontsteking treden de
verschijnselen der ontsteking te voorschijn; de
wondlippen zijn droog, opgezet en rood, dik-
wijls niet geronnen bloed overdekt.
De oppervlakte wordt dan met laauwwater
gezuiverd, sterk gerekte en gekneusde vezelen
moeten weg gesneden worden, daar deze na-
derhand de ettering zouden onderhouden, en
vreemde ligchamen worden, zoo het doenlijk
is , terstond verwijderd. Men wijzige de , alsdan
aanwezige of bijkomende, ontsteking zoo, dat zij
een zeer geringen trap van zvvaklieidstoestand
aanneme. Dit wordt bewerkt door de
middelen , welke reeds te voren zijn op-
gegeven, als het baden met laauw water, slijmige
baden, btjv. afkooksels van lijnzaad, enz. Heeft
er bij de verwonding, te gelijker tijd, eene sterke
bloed-
-ocr page 120-
( 101 )
bloedvliet plaats, zoo wordt daardoor de he-
vigheid der ontsteking reeds van zelve ver-
minderd.
■■•■".'..'
. .                            .                                          ".!■■'
r »&
Het tijdperk der doorzweeung wordt daaraan
gekend , dat hot. verband meermalen , reeds na.
vijf, acht, twaalf of meerdere uren, na de ver-
wonding, en dus ook de oppervlakte der woud
vochtig wordt. De doorzweeting kan nu matig
of te overvloedig plaats, hebben; in het eerste
geval is de wond vlakte schoon bleekrood en
met weinig lympha, welke niet afvloeit, over-
dekt ; in het tweede geval is dé wondvlakte
meer vuil, geelachtig enz. van. kleur, en de
lympha vloeit af.
In het eerste geval moet men de wond zacht
prikkelen. Wanneer het dier, voor het overige,
zwak is, of indien de bloedwei sterk afvloeit,
en de wond een vuil aanzien heeft, zoo kan
men plaatselijk sterker prikkelende middelen
aanwenden, om eene goede ettering voort te
brengen. Tot dit oogmerk wende men eene
ettering bevorderende of digestief-zalf, terpen-
tijn-zalf, met of zonder harstachtige zelfstandig-
heden, in vereeniging met zamentrekkende poe-
ders, of elemi-zalf (de balsem van Arcaeus) aan.
Heeft er eene sterke uitvloeijiug van lympha
plaats r, hangt dezelve met dikke droppels aan
G 5                               de
-ocr page 121-
( 102 )
de wond en heeft zij een troebel, roodachtig
geel aanzien, zoo moet men het verband meer-
malen vernieuwen en sterkere prikkelende mid-
delen aanwenden.
§ 26.
3. Het tijdperk der ettering wordt meer-
malen, bij deszelfs ontstaan, naauwelijks waar-
genomen ; in het begin ziet men kleine ronde
punten op de oppervlakte der wond, welke
even als gestolde wei uitzien. Eene goetle ette-
ring begint gewoonlijk met anderhalven dag tot
drie dagen, alhoewel er reeds vroeger eene et-
terachtige stof aanwezig zijn kan. Deze ronde
punten zijn in het begin eenigzins helder en
rood, worden echter spoedig meer en meer
troebel, er wordt etter uit bereid• en de ette-
ring wordt voorts algemeen. Met het ontstaan
eener goede ettering begint echter ook de
vleeschwording. De behandeling van dit tijd-
perk regelt zich naar de hoedanigheid van den
etter, enz.
§ 27.
Het tijdperk-der vleeschgroeijing (granulatió)
gaat gewoonlijk met eene goede ettering gepaard;
door de vleeschgroeijing erlangt ieder deel weder-
om een nieuw leven en de zelfstandigheid wordt
her-
-ocr page 122-
( ïoï )
Hersteld, wolstein zegt in het eerste deel van
zijn werk over de Heelkunde der dieren, bladz*
55, « deze vleescliheuveltjes zijn meer of min
* verheven , nu nader bij efkandèren geplaatst,
«. dan verder van eikanderen verwijderd. In
« haren omvang zijn zij zacht, do oh zij verkrijgen
« spoedig eene behoorlijke vastheid. Derzelver
« kleur is rood, levendig; zij zijn vleeschachtig
« van aard. De etter,waar van zij omgeven zijn,
« is rijp, dik en zonder allen reuk. Deze ge-
« steldheid moeten alle vaneenscheidingen in de
« vaste deelen verkrijgen, welke de natuur door
«de ettering geneest, voor en aleer zij kunnen
« geheeld worden.
« De aard der vleescliheuveltjes of tepels-komt
ii geheel overeen met dien der verzweering, de
« gesteldheid der ^vochten en den toestand der,
« vaste deelen (*). »
§ 28.
Men kan de vleeschgroeijing in eene goede
of gezonde, eene trage , en eene welige onder-
scheiden.
a. Bij de goede vleeschgroeijing zijn de vleesch-
heu-
(*) Die Buchw der wundarzenei der Thieten i>on
ion, gottlieb woLSTErïf. Erstcr Band. seite 55 ,
Wiw 1784.
G 4
-ocr page 123-
heuvels slechts klem . gelijkmatig over de gtlieele
wondvlakte verbreid , en dezelve groeijen niet
schielijk, zij zijn schoon bleekrood, en niet goe ■
den etter
bedekt. Zulke vleeschtepels zijn niet
zeer pijnlijk, bloeden niet ligt, en geven niet veef
etter. Eene goede vleeschgroeijing verheft zich
noch boven de huid, noch boven de wondranden.
Na been-wonden worden ook de beenderen
door de heavels van nieuwe zelfstandigheid!
overdekt.
b. Bij de trage vleeschgroeijing zijn de heuveltjes
slechs weinig levendig, zij zijn bleeker , zelfs geel-
achtig rood , spekachtig , zij groeijen ongelijk,
zijn ongevoelig, het geen ons tot een teeken
dient, dat zij nog niet met de zelfstandigheid der
der deelen vereeuigd zijn. Zij zijn daarentegen
slijmig en laten zich gemakkelijk aan stukken
wrijven en wegwisschen. Bij eene zoodanige
vleeschgroeijing nemen wij eene sterke afscheiding
van een dunnen vuilen etter waar; een zoo-
danige toestand van de etterende oppervlakte der
wond hangt gewoonlijk af van eene algemeene ge-
steldheid des geheejen ligchaatns van een' gelijken
ziektekundigeu aard.
In dit geval trachte men de levenskracht der
wondvlakte en der vleesohheuvels op te wekken ,
door prikkelende middelen van verschillenden
aard,
-ocr page 124-
( io5 )
aard, als door prikkelende zalven, met zamentreR-
kende en andere opwekkende middelen, terpentijn-
zalf met poeder van deu eiken- en wilgen-bast,
als ook van de roode kwikkalk (deut oxydum hy-
drargyri)
met terpentrjn-zalf vereeuigd , ongemeen
nuttig zijn. Is evenwel eene algeaveene slapheids—
toestand des ligchaains de oorzaak dezer trage
vleeschgroeijing, zoo geve men goed voeder.
Is er eene algemeene ziekte-toestand aanwezig r
zroo moet deze overeenkomstig haren aard be-
handeld, worden
*                           )              t
5 So»
c. Bij de welige vleeschgroeijing wild vleescïr r
\caro luxurians) hebben de vleeschheuvels een
donker rood aanzien, dezelve zijn sponsachtig ,
groeijen spoedig en bloeden zeer ligt. De af-
gescheiden etter is slecht, zeer dun, bijna wei-
achtig, kwalijk riekend, somwijlen rotachtig. In
* dit geval onderdrukke men de te groote werk-
zaamheid, deels weiktuigelijk (door drukking,
bijv. aan den hoef, door werk, linnen en het
beslag), deels trachte men deze te sterke vorm-
drift, door zoodanige middelen te verminde-
ren, welke dezelve kuünen tegen gaan, als door
lood-water [nqua satui nina) loodzalf (unguen-
turn saturniniun)
, oplossingen van zink en der-
gelijke. Is gebrek aan werkzaamheid, als de oor-
zaak van den wceiigen groei te beschouwen,
G 5                             zoo
-ocr page 125-
( ">6 )
zoo wende men afkooksels van zamentrekkende
middelen, als eiken-, wilgen- en kastanjen-
bast, of mirrhe, kalmus-wortel en dergelijke,
in poeder, aan. In vele gevallen zal men op-
lossingen van aluin en vervolgens zelfs geestrijke
aftreksels moeten aanwenden.
§ 5i.
Somwijlen blijft er niets overig, dan te over
prikkelen, om daardoor eene nieuwe ontsteking,
voort te brengen, hetgeen door bijtmiddelen r.
auren, en het vuur geschiedt. Puilen enkele-
plaatsen sterk uit, of is de geheele zelfstandig-
heid te sterk uitpuilende, zoo snijde men de-
zelve weg , en bediene zich dan van het gloeir-
jend ijzer. Dikwijls zijn diep liggende gebreken-
de oorzaak eener zoodanige welige vleeschgroei-
jing, als: ingedrongene vreemde ligchamen, et-
tergezwellen, afgescheiden beenstukken, been-r
verzweringen , ziekten der kraakbeendereh, enz*
Al deze oorzaken moet men trachten uit den
weg te ruimen ; want zonder dat kan er geene
genezing plaats hebben. In allen geval moet
men ook voor de behoorlijke ontlasting des et-
ters zorgen; en wel, indien dit niet anders
mogelijk is, door het maken van tegenope-
ningeu en de zuivering, zoowel van de opper-
vlakte der wond , als van derzelver omtrek.
§ 02.
-ocr page 126-
( 107 )
§ S2,
5. Het tijdperk der sluiting', waarbij het
Uhteeken gevormd wordt, kent men aan de
beginnende herstelling der bewerktuigde deelen,
overeenkomstig de bijzondere zamenstelling,
welke aan ieder orgaan eigen is, en verder door
het zamentrekken van de randen der wond
vlakte. — ledere wond heelt van den omtrek
naar derzelver middelpunt; dit is altijd het
laatst heeiende punt, waar het likteeken ge-
vormd wordt. Iu den omtrek der wond wordt
een vlakke rand gevormd, welke droog en met
opperhuid bedekt wordt, gevoelig is, en waar-
van zich tevens stukken , bij wijze van afschilfe-
ïing, loslaten.
s H
De vorming van het likteeken gaat altijd met
jeukte gepaard , hetwelk de dieren door de be-
geerte, om zich te schuren en te krabben te
kennen geven. In vele gevallen is er eene te
sterke vormdrift in de vleeschgroeijing aanwe-
zig , welke de sluiting der verzwering door een
likteeken belet- Deze trachte men tegen te gaan
door opdroogende middelen; bijv. door het
opstrooijen van gebranden aluin (alumen
ustum)
, door het wasschen met loodwater,
enz. Dikwijls echter is de oppervlakte te prik-
kel-'
-ocr page 127-
( io8 )
lefbaar; hetwelk voornamelijk plaats heeft, Bip
zoodanige wondvlakten, welke bloot liggen ,
waarop de lucht kan werken. Hier kan men
zuivere vette sloffen, zachte j zuivere oliën, zal-
ven en dergelijke, bijv. de loodzalf, aanwenden,
welke men op de oppervlakte der wond, en op
de randen strijkt van het likteeken, dat zich
begint te vormen , waarop dan voorts zacht,
fijn gesneden, werk wordt gestrooid. Eene
zachte zomerlucht is voor vlakke wonden niet
iiadeelig.
S 34.
/ ,
                                                             .
-,, De gestoken wonden vorderen nog eene
eigene behandeling, voornamelijk in die geval-
len , waar zij door peesachtige uitbreidingen en
peezeu zijn heen gedrongen en uitstortingen van
onderscheidene stoffen hebben veroorzaakt.
Zoodanige wonden, die, zoo als gezegd is,
door lansen, hooi- en mestvorken, tanden van
eggen , hoefnagels enz. kunnen worden voortge <
bragt, trekken zich des te eer te zamen , naar
male zij door sterke pees- en bandachtige ve-
zelen zijn doorgedrongen. De uitgestorte en
afgescheiden vloeistoffen kunnen zich niet be-
hoorlijk ontlasten, er vormen zich bij-hollig-
heden, en, ten gevolge hiervan, verschillende
. toevallen.
Om dit voor te komen, moet men kruissne-
den,
-ocr page 128-
( "9 )
•den, of ook insnijdingen maken, die deze
gedaante hebben, bijv. ----, I , waardoor de
©peningen belet worden zich zamen te trekken,
>en de vloeistoffen zich dus vrij kunnen ontlasten.
§ 55.
Heeft de gestoken wond eene dusdanige rig-
ting, dal men «ene tegenopening kan maken,
zoo ontlaste men de uitgestorte vochten op
deze wijze. Gestoken wonden, welke zich tot in
de borst- en buiksholten, en tot in de ge-
wrichten uitstrekken, (doorgaande gestoken won-
den) worden, overeenkomstig haren aard, be-
handelt (Hierover kan men in de bijzondere
heelkunde nazien). Voor het overige , behaiidele
men de gestoken wonden, naar het karakter
der ontsteking , hetwelk zij aannemen, en trach-
te, zoo spoedig mogelijk, de ettering [te be-
vorderen.
TWEE-
-ocr page 129-
I
TWEEDE HOOFDSTUK.
Gekneusde Wonden.
JL/e zoogenaamde wonden met kneuzing ver-
schillen geheel van de gladde of zuivere won-
den, in zoo ver deze, zonder beleediging van
den zamenhang harer randen voorkomen , geene
daarentegen onefTene, dradige, uitgerekte of
gescheurde randen hebben. Gebeten wonden
(bijv. bij Paarden), en geschoten wonden kun-
nen hier ten voorbeeld verstrekken. Er heeft
hier geene zuivere scheiding der bewerktuigde
zelfstandigheid plaats, maar de deelen in den
omtrek zijn meer of minder mede in de be-
leediging begrepen; ook kunnen deze deelen
zoodanig gekneusd of verzwakt zijn , dat zij niet
wederom hersteld worden, maar sterven en van
de overige levende deelen worden afgescheiden.
§ 37-
-ocr page 130-
< few )
§ 37.
'Oorzalen. De gekneusde wonden worden
"veroorzaakt, wanneer breede, stompe, ruwe,
oneffene, vaste ligchamen met een zoodanig
geweld op het dierlijk ligchaam werken , dat de
samenhang der zachte deelen, door eene on-
matige uitrekking der vezelen, verbroken en dus
verscheurd worden. Hier toe behooren de
"wonden, welke door de hevige werking van
kogels , stukken van granaten, door de belee-
diging met de wagen-as of met den disselboom,
door bijten en het treffen met beslagen of bloote
hoeven, enz. worden voortgebragt.
§ 58.
Verschil. Al de op genoemde oorzaken
lunnen wonden met meerdere of mindere kneu-
sing voortbrengen, naar mate van het geweld,
waarmede zij werken. Zoo brengen kogels, welke
van nabij komen , geenszins zulk eene sterke kneu-
zing te weeg, als die, welke vaji verre komen
en in de dierlijke zelfstandigheid indringen.
De geschoten en gekneusde wonden zijn een-
voudig
, wanneer, door de oorzaken, verder
geene vreemde ligchamen in de wond zijn ge-
bragt en er alleen vleeschige deelen beleedigd zijn
geworden. Zijn daarentegen zenuwen, vaten en
beenderen mede beleedigd, zoo ontstaan er te
za-
-ocr page 131-
( »*» )
samengestelde gekneusde wonden. Nog meer te
zamengesteld [gecompliceerd) is de toestand ,
wanneer gelijktijdig andere ziekten, als koorts,
verlammingen, zenuw - toevallen , vergiftigingen,
enz. met de verwonding gepaard gaan.
S -39-
KenteeJcenen. Bij gekneusde wonden, zij mo-
gen geschoten of door andere oorzaken zijn
voortgebragt, vindt gewoonlijk geene sterke bloe- '
ding plaats; doch deze ontstaat dan, indien
er aanmerkelijk groote vaten mede zijn belee-
digd. De vlakten van zoodanige wonden zijn
oneffen enz , blaauw of zwartachtig. De huid
en het celweefsel kunnen alleen gescheurd en
gekneusd zijn, doch er kan ook eene volkomene
verbrijzeling der deelen plaats hebben, bijv. bij
het bijten door Paarden en het slaan met den
hoef. Gewoonlijk ontstaat er eene sterke zwel-
ling , door de uitstortingen , welke met de kneu-
zing te gelijk worden voortgebragt. Het onder-
zoek met de0sonde en den vinger zal tot de
onderkenning der wond veel kunnen bijdragen.
§ 4o.
Voorzegging. Deze regelt zich naar den
invloed of het gewigt en de geueesbaarheid van
het Leleedigde deel. Hoe meer een deel voor
het
-ocr page 132-
(. n5 )
liet leven, voor de gewone beweging en de
dienstverrigting des diers volstrekt noodzakelijk
is, des te nadeeüger kan de uitgang zijn. Ge-
schoten wonden , bij welke bijv. de kogels in de
borst en buiksholligheid, in de gewrichten en
pezen der ledematen, of in den hoef zijn door-
gedrongen, zijn, naar derzelver overige ver-
houdingen, altijd zeer gevaavlijk. — De voor-
zegging regelt zich verder naar de grootte of
den omtrek der verwonding. Groote wonden
zijn altijd moeijelijk te genezen, zij geven aan -
leiding tot te sterke ettering , tot pijpzweercn ea
het vuur in de beleedigde dcelen. Verder
komt in aanmerking, of de gekneusde wond te
zamengesteld is, en of er nog andere ziekten
gelijktijdig aanwezig zijn ; in dit geval woi'dt
Je voorzegging gewoonlijk twijfelachtig.
S *i>
Behandeling der gekneusde wonden.
Vooreerst moeten de vreemde ligchamen ,
indien er aanwezig zijn, als: kogels, beenspliri-
ters enz., zoo spoedig mogelijk, verwijderd wor-
den. De verwijdering van dezelve is volstrekt
noodzakelijk, daar zij ligtelijk hevige ontstekin-
gen en ettering voortbrengen, deze onderhou-
den , en waardoor de deelen, welke dieper ge-
I. D.                          H                              ie-
i
-ocr page 133-
( »* )
legen xijn, bestendig meer en meer aangedaan
en verstoord worden.
De verwijdering der vreemde ligchamen is
evenwel niet altijd mogelijk, inzonderheid indien
de wegneming niet terstond na de Verwonding
wordt ondernomen, maar eerst dan, wanneer
er reeds zwelling is ontstaan, in het werk wordt
gesteld. Onder deze omstandigheden worden
<le gevaarlijke toevallen steeds vermeerderd, zon-
der dat de vreemde ligchamen uitgenomen kun-
nen Worden. In zulke gevallen, moet men de
ettering afwachten, daar men dezelve dan ge-
makkelijker kan uittrekken.
Somwijlen blijven er evenwel vreemde ligchamen
zonder aanmerkelijk nadeel in het dierlijk lig-
chaam terug, bijv. kogels, welke in de been-
deren ingedrongen en in dezelve zijn vastge-
groeid (*).
____________________                        § 4a.
(*) In de verzameling van ziektekundige voorwer-
pen aan de Vee-artsenijschool, te Berlijn, bevindt
zich het voorste gedeelte van de achterkaak eens
paards, waarin een looden musket-kogel, aan de lin-
ker-zrjde (een duim breedte van den bovenrand, en
een half duim achter den haaktand) meer dan een' , tot
anderhalven duim diep in de zelfstandigheid des
beens is doorgedrongen. De kogel is thans ongelijk ,
en om denzelven heeft zich been-zelfstandigheid aan-
gezet. Zij is zoo goed ingegroeid, en de opening,
waardoor de kogel is ingedrongen , zoo toe gewassen,
dat men, op deze plaats , slechts eene zeer zachte
verdieping aan het been kan waarnemen.
-ocr page 134-
T'r;i.|aip?^T*r^""I""^~^""'
( »s )
Bij geschoten wonden kan men, wanneer de
kogel door peesachtige uitbreidingen is heen
gedrongen, en er zich gestold bloed of an-
dere stoffen in de diepte hebben opgehoopt,
welke niet door de opening kunnen uitvloeijen ,
verwijdingen of wel tegen openingen in het ge-
schoten kanaal maken.
Zijn er, bij groote kneuzingen, vezelen ver-
scheurd en hangen er lappen bij neder, zoo
snijde men dezelve weg, en make er, zoo veel
mogelijk, eene zuivere wond van; want dezelve
geven aanleiding tot prikkeling, tot sterke ette-
ring, tot diepe pijpzweeren en tot het vuur:
vermits, big gekneusde wonden, de gekneusde
vezelen, den meesten tijd, zoodanig verlamd
zijn, dat zn tot versterving overgaan.
S 45.
Geschoten wonden moeten van grondsop ge-
nezen worden; dat wil zeggen♦ de grond moet
eerder geheeld worden, voor dat men de uit-
wendige opening sluiten mag; daar echter de
genezing der huid gewoonlijk spoediger geschiedt,
dan die der spieren, zoo is het noodzakelijk,
altijd eenig, met vet besmeerd, werk in de uit-
wendige opening te leggen, om daardoor de
genezing zoo lang tegen te gaan, totdat de
H 2
                              bo-
-ocr page 135-
( **6 )
bodem der wond volkomen geheeld is. — Men
moet intnsschen door het inleggen van werk
enz., de vrije uitvloeijing des etters niet verhin-
deren of stremmen , daar dezelve zich dan in
het celweefsel tusschen de spieren zoude kunnen
uitstorten; maar de wond moet des te menigvul-
diger verbonden , en er dienen telkens, door de
opening , zoodanige middelen ingespuit worden ,
welke de genezing bevorderen, ol ten minste de
vrije ontlasting van den etter kunnen begunsti-
gen, bijv. laauvv water: of men moet in al dcje
gevallen tegenopeningen maken.
De behandeling der gekneusde wonden ,
naar derzelver karakter.
% 44. "
De geschoten wonden iyn van hevige pijnen
en gevaarlijke toevallen vergezeld; zij geven,
in het begin, meest altijd eene verhoogde gevoe-
ligheid te kennen; eerst naderhand toonen zij
eene neiging tot het zwakheids- karakter met on-
gevoeligheid (torpor} , voornamelijk dan , wan-
neer de kogel van een' verren afstand kwam en
sterk kneusde.
Men moet in een geschoten kanaal de ettering
trachten te bevorderen , door middelen, welke de
ontsteking met verhoogde gevoeligheid kunnen ver-
minderen , waartoe pappen van verzachtende plan-
ten,
-ocr page 136-
( iï? )
ten, slrjmige afkooksels, zuivere, zachte, oliën en
vet, goeden dienst zullen doen. —* Zijn nog-
tans beenderen beleedigd, zoo vermijde men
eenig oud vet en ransehe oliën , in het gescho-
ten kanaal, te brengen, maar bezige, in der-
aelver plaats , shjmige afkooksels van planten.
§ 45.
Gekneusde wonden, zoo als die geschoten
wonden , welke uit de verte worden aangebragt,
gaan gewoonlijk gepaard met ontstekingen van
een werkeloos of asthenisch karakter. Want de
gekneusde vezelen en de werktuigen zn'n meer
of minder verlamd. De werkelooze zwakheid
gaat spoedig tot het koude vuur over, indien
men aan derzelver voortgang niet, door geest-
rijke, specerijachtige , wasschmgen weerstand biedt.
Hiertoe behooren de, reeds meermalen ge-
noemde, specerijachtige planten en wortelen,
met bijvoeging van brandewijn, de aanwending
van ammoniak-zout in azijn opgelost, met bij-
voeging van wijngeest of brandewijn, van wijn,
waar deze, wegens den prijs, kan gebruikt worden.
§ 46. .           ' '•-'* •"' ";"
'                                                              -             "
Zoodra de oppervlakte der wond vochtig
begint te worden, wende men insgelijks, over-
eenkomstig het karakter, dat zij aanneemt, mid-
H 5
                               de-
-ocr page 137-
( «8 )
delen aan , die of zacht of sterker prikkelen ,
als: terpen lijn-zalf, elemi-zalf, afkooksels van
eiken- en wilgen-bast, geestrijke aftreksels van
mirrhe, aloë en andere tincturen. — In den
diepen gang eener geschoten wond, kan men
verdunde terpentijn-zalf inspuiten, om tot op
den grond der wond te geraken, bijv.
Neem: Gewone terpentin, twee looden,
De dojer van een ei, of
Slijm van heemstwortel, één lood ,
Kamillen- of munt-water, zesden
looden,
Meng het te zamen, en laat er aan geschre-
ven worden: Tot inspuiting.
S*7-
Begint de ettering, zoo lette men op de
hoedanigheid, de eigenschappen en de hoe-
veelheid van den etter, en of de vleeschgroei
door denzelven bevorderd of gestoord wordt.
(Zie § 27 tot § 5i.) Duurt de ontlasting en
de afvloeijing van eenen slechten etter bestendig
voort, vertoont er zich eene welige vleeschgroei-
jing, zoo is het waarschijnlijk, dat er nog vreem-
de ligchamen achter zijn gebleven, of er heeft
nog eene dieper gelegen beleediging plaats,
(bijv. beenverzweeringen).
S «..
-ocr page 138-
( "9 )
S 48.
Gedurende de vorming van het likteeken %
mag de natuur in hare poging tot heelen niet
gestoord worden; men moet de wond bedek-
ken, opdat de gevormde opperhuid niet worde
afgewreven. Is de gevoeligheid te zeer ver-
hoogd, zoo trachte men dezelve, door het ba-
den met laauw water, met loodwater, en door
het bestrijken met; zuivere vette oliën, vette
en slijmige middelen, te verminderen.
De prikkeling van het haar kan men belet-
ten , door de lange haren te zamen te vlechten,
eu weg te binden, en door het korte haar af
te scheeren.
Men verbiude de wond niet te dikwijls, en
belette de sterke bewegingen van het dier, (bijv.
het rijden). — Voorts verhindere men» dat het
dier zich aan de sluitende wond krabbe, bij-
te of tegen ligchamen schure.
H 4
■*
DER-
-ocr page 139-
I
-#k£>-{*.
DERDE HOOFDSTUK.
*"
Veigijlige Wondert*
%
*9-
Xn de twee voorgaande Hoofdstukken is over
de scheidingen van den zamenhang door werk-
tuigelijke oorzaken gehandeld, waarbij de her-
eeniging of genezing derzelve, op de eene of
andere wijze, bedoeld werd. Bij vergiftige won-
den heeft echter, te gelijker tijd, de werking
eener scheikundige oorzaak plaats, welke voor
de wond en voor het geheele ligchaam na-
deelig en gevaarlijk worden kan. Het oogmerk
is dus hier niet alleen de wontl te vereenigen
en te genezen, maar ook het gift te ontleden,
te vernietigen , met één woord , voor het lig-
chaam onschadelijk te maken.
#
-ocr page 140-
( *** )
Men onderscheidt dierlijke, (animalische)
plantaardige, (vegetabile) en delfstofl'elijke,
(minerale) Tergiften. Wij hebbea het hier
voornamelijk slechts met de dierlijke var gif ten
te doen.
De dierlijke vergiften zijn deels aan eenife
dieren oorspronkelijk eigen, en kunnen door
hen, door den beet medegedeeld worden,
zoo als bijv. het gift der adders en slangen,
dat Van eenige slangen uit het geslacht colu-
ber
(*), of zij worden eerst door ziekten ont-
wikkeld , (smetstoffen) bijv. het gift der honds,
dolheid, pok-gift, het anthrax gift, enz.
S Si*
De vergiftiging door dierlijke smetstoffen ge-
schiedt middelijk, en wel door eene bijzondere
voorbeschiktheid (dispositio') en vatbaarheid
{receptiviteit) van het ligchaam voor dezelve.
De
(*) Ook de slangen, die niet vergiftig zijn., als do
coluier aesculapii, brengen kwaadaardige wonden
voort, hetwelk door de kneuzing en wrijving veroor-
zaakt wordt, daar , wanneer eene zoodanige slang sterk
geprikkeld wordt, deze insgelijks bijt, eenige oogen-
blikken vasthoudt, zich. daarbij heen en weder be-
weegt, waardoor de woDd op dezelfde wijze gevaarlijk
woidt,
H 5
-ocr page 141-
( "2 )
De werking van het gift of der smetstofFe open-
baart zich slechts eerst na eene vermeerderde of
verhoogde levenswerkzaamheid; alsdan wordt
door derzelver werking de levenskracht ver-
hoogd of verzwakt*
Wij zien bijv., dat het pok-gif niet onmid-
delijk in het ligchaam overgaat, zoo lang als de
plaats der inenting niet sterk ontstoken wordt:
want het gift moet eerst eene eigene verande-
ring, zoowel in de wond, als ook in het ge-
heele ligchaam voortbrengen. Het ingeente an~
thrax-gitl
en andere giften werken op het vaat-
gestel; de beet van dolle honden, adders en
slangen echter in de eerste plaats op het ze-
nuwgestel. Hier omtrent zijn echter geene
juiste grenzen te bepalen, daar het geheele lig-
chaam naderhand medelijdend wordt aan-»
gedaan.
J 52*
Ofschoon eene wond, die met eene dierlijke
smetstofFe in aanraking kwam, door dezelve aan-
gedaan en dus vergiftigd kan zijn, zoo heeft
dit echter niet altijd plaats, en men heeft, in
allen gevalle, niet alleen daarop te letten, om
het vergif te veranderen , te vernietigen , enz.:
maar men moet ook de ziekelijke stemming
der levenskracht
, waaraan iedere wond on-
derworpen is, {namelijk geslacht
, karakter
en
-ocr page 142-
( '23 )
en toevallen der ontsteking en de verande-
ringen in de wond')
, volgens algemeene rege-
len , trachten weg te nemen. Deze stemming
moet zoowel in de wond veranderd worden,
als men er zich op moet toeleggen, daardoor
de teiugwerking van de scheikundige oorzaak
der wond op het geheele ligchaam, en omge-
keerd , te verhinderen en weg te nemen.
5 5*.
Hier kan alleen over zulke vergiftige wonden
gehandeld worden, welke in onze streken bij
de dieren kunnen voorkomen; hiertoe be-
hooren:
1.    De steken van insecten, als van bijen,
brem-vliegen, enz.
2.     De beten van adders of vergiftige slangen.
% De beten van dolle honden of andere
dolle dieren ,
4. De wonden, welk op eenige andere wijze
door smetstoffen vergiftigd zijn.
§ 54.
Wanneer, in den heeten zomer, de dieren
in de weiden gaan (voornamelijk paarden van
een goed ras), zoo worden zij dikwijls van
zulk eene groole menigte insecten aangevallen,
dat het veelvuldig steken, de pijn, de
vrees
-ocr page 143-
( «4 ).
vrees en Het loopen des diers koorts Kunnen
te weeg brengen. Er ontstaan als dan ronde
gezwellen of builen op de oppervlakte van het
ligchaam.
Men trachte de voortdurende oorzaak daar
door te verwijderen, dat mende, op deze wijze
sterk geplaagde, dieren (voornamelijk zoogende
nierrien) op stal brengt, de gezwellen met koud
water of, bij een hoogeren trap van beleed/ging
en pijn , met slijtnige afkooksels wascht, en indien
er koorts plaats hebbe, dezelve, naar haren
aard, behandelt.
S 56.
Brem-vliegen valjen het meest op de paarden
en runderen aan; en men wil, dat een klein
getal dezer insecten in staat is een paard te
dooden. Derzelver beleedigingen brengen he-
vige roosaGhtige ontsteking voort.
Daar ik meermalen gezien heb, dat paarden
en runderen vaii vele brem-vliegen (ongeveer
twintig of dertig) beleedigd werden, zonder dat
zij daaraan stierven, zoo meen ik te mogen
aannemen, dat de dood niet als een onmid-
dehjk gevolg van het steken dezer vliegen,
maar meer van de hevige bewegingen en het
loopen uit vrees moet worden beschouwd. Na
zoodanig loopen kan eene hevige koorts wor-
den
-ocr page 144-
( «5 )
den voortgebragt, welke in den dood kan
eindigen.
Nog merk ik aan, dat in het saisoen , waar-
in de brem-vliegen, en over het algemeen de
insecten het meest voorkomen, en de diereu
vervolgen, het miltvuur of andere anthrax-
ziekten dikwijls heerschen. Deze ziekten kun-
nen diis, door insecten, op gezond vee wor-
den overgebragt, waaraan hetzelve kan sterven.
§ 56.
Is een paard of rund door brem-vliegen ge-
wond geworden, zoo legge men, wanneer de
beleedigingen nog versch zijn, moeiïge aarde,
vochtige gras-zoden met de aarde op zoodanige
plaatsen, en bevochtte dezelve met koud wa-
ter. Neemt de zwelling evenwel nog toe, is
het paard zeer gevoelig, of heeft zij plaats aan
een gevoelig deel, (bijv. aan de geslachtsdeelen),
zoo wende men laauwwarme slijmige wasschin-
gen, meelpappen, enz. aan , om de pijn en span-
ning weg te nemen, en het deel spoedig tot
ettering te brengen. Den omtrek van zoodanige
gezwellen kan men, tot hetzelfde oogmerk,
met vet en olie bestrijken, en zelfs met voor-
deel de blaauwe kwikzalf aanwenden.
§ 57-
Bijen, wespen en horselen steken gewoon-
lijk
-ocr page 145-
( "6 )
lijk niet, dan wanneer zij geplaagd worden f
(bijv. door het omverstooten van een' bijen-
korf, door toevallig slaan met den staart onder
zwermende beijen; verder, wanneer de dieren
onder het weiden op wespen- en horsel-nesten
trappen enz.). Zij vallen dan gewoonlijk met
vereenigde kracht op het dier aan, hetwelk
hen gestoord heeft, steken hetzelve op het
ligchaam, in den neus en de mondholte, in de
aars-opening, in de icheede enz.; en de, door
het veelvuldige steken , beleedigde dieren, ster-
ven alsdan gewoonlijk door verstikking, of door
buitengewoon hevige pijn, en door koorts.
§ 58.
Kan men er spoedig genoeg bijkomen, wan-
neer men vooraf zich zelven genoegzaam , door
bedekking tegen het steken beveiligd heeft, zoo
overgiete men zoodanige dieren met emmers
vol water; men veroorzake stinkende dampen,
bijv. door het strooijen van hoornschilfers,
drooge paarden-mest, op een rood gloeijend
ijzer, of op gloeijende kolen ; of men steke
een handvol droog met vochtig stroo vermengd
aan, opdat er zich dampen ontwikkelen, welke
de insecten ongaarn verdragen. •— Vervolgens
spuite men laauw water, slijmige afkooksels in
de neus- en mondholte enz., en wassche al de
overige beleedigde deelen met dezelve. Tot
dit
»
-ocr page 146-
( 127 )
dit oogmerk kan men zich ook van genevcr-
spoeling bedienen.
Inwendig geve men slijmige afkooksels ia
groote hoeveelheid met versche lijn- of olijf-
olie, en wende insgelijks klisteren enz. aan.
De verdere behandeling moet geregeld worden
naar den toestand des diers, en naar den aard
der koorts, welke daarbij in allen geval kan
ontstaan.
De plaatselijke ontstekingen zijn gewoonlijk
met zeven of negen dagen verdwenen.
$ 5è.
De beten van adders of slangen (alleen de
vipera s. coiuber berus is in onze streken
vergiftig) zijn gewoonlijk alleen voor kleinere
huisdieren, als, honden, geiten, schapen, voor-
namelijk echter voor jagt-honden gevaarlijk:
doch voor grootere dieren reeds minder, ver-
mits, ongeacht de groote bewegelijkheid der
kaken , de adders enz. echter niet in staat zijn
dezelve zoo wijd te openen, dat zij de groo-
tere vlakten omvatten kunnen; ook is de
huid der grootere dieren dik en met korte,
drooge haren bezet; verder staan ook de tan-
den van deze vergiftige diertjes meer naar binnen
gebogen, zoodat dezelve van eene sterk ge-
spannen, en met haren digt bedekte huid,
zoo
-ocr page 147-
( 12$ )
zoo als dit aan de beenen der paarden plaats
beeft, ligtelijk afglijden.
§ 60.
Bij honden ontstaan aan het geheele deel,
waar aan zij gebeten zijn, sterke zwellingen.
De ontsteking, welke daarbij geboren wordt, is
roosachtig. — Wordt nu spoedige hulp verna-
Jatigd , zoo wordt het algemeene gestel aange-
daan; er ontstaan braking, krampachtige toe-
vallen, en de dood volgt onder stuiptrekkingen.
Het vergif werkt dus onmiddelijk op het ze-
nuwgestel ; om deze reden moet de uitwendige
behandeling ten doel hebben het gift weg te
nemen of krachteloos te maken. De beleediging
zelve moet, in allen gevalle, wel worden gade-
geslagen , daar dezelve eene gekneusde en tevens
gescheurde wond uitmaakt.
% 61.
Is men in staat terstond, na het ontstaan der
wond, dezelve met water, waarin zwarte zeep
is opgelost, met zout-water en azijn, meteene
potasch-ontbinding, of, bij gebrek hier van,
met pis te wasschen, zoo kan men zich nog
met eenen goeden uitslag vlcijen. Ook kan
men de wond drukken, dat zij bloede en op
deze wijze het gift mede uitvloeije. Men
kan
-ocr page 148-
( i29 )
kan liet ook door middel van een langen pijp,
edoch zeer voorzigtig , trachten uit te zuigen.
Een ander middel, hetwelk de jagers ter-
stond bij d« hand hebben, is het buskruid.
Hetzelve wordt op de gewonde plaats ingewre-
ven, of er op gestrooid , en aangestoken. Ver-
der kan men zich ook van vloeibare bijtmid-
delen, als van het vloeibaar vlug loogzout
(Jiquor ammoniae causticus) , en van zuren be-
dienen. Indien het deel of het werktuig zulks
veroorlooft, zoo kan men de gebeten plaats
uitsnijden, en dezelve daarna uitbranden. Het
beste middel ter vernietiging van het gift is
het branden met een wit gioeijend ijzer en,
met buskruid.
§ 62.
Wij brengen, door de bovengenoemde mid-
delen, wel insgelijks ontsteking voort; doch
de wond verkrijgt daardoor een eigen karakter,
en de werking van het gift wordt daardoor
tegengegaan. Heeft men bijtmiddelen of het
Vuur aangewend, zoo brenge en houde men
de wond in ettering. Het eerste bereikt men
door weekmakende, het laatste door prikke-
lende scherpe middelen.
Inwendig late men melk, olie en slijmige
middelen gebruiken. Ontstaat bij honden bra-
king, zoo kan men ook een ligt braakmiddel
I. D.
                             I                                toe-
-ocr page 149-
( ïSo )
toedienen, terwijl men echter mét liet ingeven
van melk enz. voortvaart. Openbaren er zich
verschillende andere ziekte-toevallen, zoo moe-
ten er middelen worden aangewend , overeen-
komstig den aard der ziekte.
§ 63.
Vergiftige wonden , welke het dolgift be -
vatten , zijn onder de gevaarlijkste beleedigin-
gen te tellen. Zij worden door de beten van
dieren uit het honden- en katten-geslacht
voortgebragt. Het is eene smetstoffe, welke bij
deze dieren ontwikkeld wordt, kemnende de-
zelve, door de beet, aan elk ander dier
worÖen medegedeeld, waardoor, bij dezen, na-
genoeg dezelfde verschijnselen, als bij de eer-
sten ontstaan, die hetzelfde beloop houden,
en den dood ten gevolge hebben. De naaste
oorzaak dezer ziekte schijnt altijd in een zieke-
lijke stemming van het zenuwknopen- en ze-
nuw-gestel gelegen te zijn.
§ 64.
Tot de gelegendheid-gevende oorzaken brengt
men de middelijke en onmiddelijke mededeeling.
Onmiddelijk geschiedt dezelve, door de
beet van dieren, welke de watervrees (hydro-
phobia, rabies canina)
hebben; middelyh,
door
-ocr page 150-
( m )
door dierlijke uitvloeiselen. Men wil bijv., dat
koeijen , door het eten van stroo , waarop dolle
zwijnen gelegen hadden , ziek zijn geworden.
S 65.
De onderkenning van zoodanige wonden is
dikwijls moeijelijk, en alleen dan zeker, wan-
neer men weet of gezien heeft, dat een dolle
hond hier of daar een dier heeft gebeten. Is
het mogelijk, dat men de wond naauwkeurig
beschouwen kan, zoo bevindt men, dat het
eene gebeten wond is, vermits hier meerdere
tanden, in eene tegenovergestelde rigting, in-
gedrongen ■jijn. — Men moet verder op het
dier acht slaan, hetwelk gebeten heeft, of zich
de twee hoofd verschijnselen, namelijk de wa-
tervrees en dolheid •,
(de zucht tot bijten, ook
dan zelfs, wanneer er geen voorwerp of reden
om te bijten bestaat), aan hetzelve openbaren.
Y
§ 66.
De gebeten wonden, welke, door dolle hon-
den en andere dieren , veroorzaakt zijn, gene-
zen schier even gemakkelijk, als die, welke door
gezonde honden zijn voortgebragt. Zij veroor-
zaken ook niet, terstond na de beet, zulke
in het oog loopende toevallen van pijn , bran -
I 2
                              den-
-ocr page 151-
( »3» )
«ïende hitte, enz. , als gewoonlijk na de beet
eener slang, enz., of den steek van insectea
ontstaan.
Na verloop echter van ten minste acht da-
gen , tot acht of negen weken, zelden later,
breekt, bij dieren, de algemcene ziekte, de
hondsdolheid of watervrees uit. Kort voor het
uitbreken, of met hetzelve, komen er insge-
lijks veranderingen, in de geheten wond , welk«
meermalen reeds lang geheeld was, te voorschijn.
Het likteeken wordt ontstoken en breekt we-
derom open. De randen der ontstane zweer zijn
donker blaauw; zij krullen spoedig om, en
worden eeltachtig ; de grond der zweer is mis-
kleurig , vuil en tot versterf overhellende.
5 67-
De voorzegging is zeer verschillende en twij-
felachtig ; in de meeste gevallen echter ongun-
stig. Menschen en dieren trouwens zijn van
een' en denzelfden dollen hond gebeten ge -
worden; — een of eenige derzelver werden
ziek, auderen niet, eenige werden spoediger,
anderen later door de ziekte aangedaan.
De voorzegging kan dan gunstiger zijn, wan-
neer men terstond geroepen wordt, nadat de
beet is toegebragt, en men onverwijld zondur
belemmering handelen en hulp toebrengen kan.
Is
-ocr page 152-
( »M )
Is de ziekte echter zelve reeds uitgebroken.,
ïoo is alle hulp. vergeefs (*).
S' 6ff.
De behandeling. Hier kan alleen over de
behandeling der gebeten vergiftige wonden ge-
handeld worden. Men moet dezelve vooreerst
zuiveren, met laauw water-, zout-water, pis,,
azijn met water, laauw water, waarin zwarte
zeep is gemend, enz. Om de wond beter te
kunnen onderzoeken, scheere men, met voor-
zigtigheid, de haren weg, doch vermijde de
aanraking der gezonde deelen met de schaar.
Is de gebeten plaats van dien aard , dat men de-
zelve kan uitsnijden, (extirpereri), zoo verrigte
men zulks, doch drage zorg, dat het nies
(bistourie) niet vooraf met het speeksel- of
met de gebeten wond in aanraking kome. Na
het volkomen uitsnijden van het geheele ge-
beten deel, wassche men de wond uit met
scherpe loog , met vloeibaar bijtend vlug loog-
aout
(*) In de Vee-Artsenijsohool te Lyon liet men,
in den zomer van 1818 , eenen kleinen zwarten jongen
poedel van een' dollen hond bijten ; ook werd hij met
speeksel en slijm van eenen dollen hond ingeënt; de
ziekte brak bij dcnïelven echter niet uit.
I 3
-ocr page 153-
( *W )
zout, of men brande dezelve met het wit
gloeijend ijzer. Men kan ook buskruid in de-
zelve doen verbranden, doch het branden met
het ijzer ha/At de voorkeur.
§ 69.
In ver de meeste gevallen, gedogen de lig-
ging, verbinding en de bewerktuiging der dee-
len het uitsnijden niet, zoo als bijv. eene beet
in de pees van Achilles, aan gewrichten en
meer andere deelen. In zoodanige gevallen,
brande men iedere wond, welke door den tand
is te weeggebragt, afzonderlijk met een spits
gloeijend ijzer, en wel zoo diep, als het deel
dit maar eenigzins toelaat. — Tot dit zelfde
oogmerk kan men ook sterke zuren aanwenden ;
men heeft deze echter niet zoo in zijne magt,
als het gloeijend ijzer. Beide vernietigen niet
alleen de smetstof, maar zij geven aan de wond
ook eene andere stemming, en brengen eene
hevige ontsteking voort, die, wanneer zij be-
hoorlijk geleid wordt, altijd tot ettering over-
gaat. De werking van het gloeijend ijzer is
altijd, als een der beste middelen, bevestigd.
§ 70.
Nadat men de beet, zoo als reeds gezegd
is,
%
-ocr page 154-
( *.« )
is, buhandeld heeft, trachte men de ettering
te bespoedigen , en deze , zoo lang mogelijk , te
onderhouden. Het eerste wordt bereikt, door
de aanwending van de, tot dit oogmerk reeds
opgegeven en bekende, middelen, het laatste,
door de aanwending van scherpe middelen en
zoodanige stoffen, welke op het dierlijk ligchaam
eene vreemde prikkeling. verwekken. Tot het
laatste oogmerk maakt men gebruik van het
poeder van spaansche vliegen of van de spaan-
sche vlieg-zalf, ook van de zoogenaamde roode
kwikknlk {deutoxydum hydrargyri nitiati),
welke men in de wond strooit. Galenus en
ook het volksgevoelen willen , dat men het haar
van denzelfden hond, welke de beet heelt toe-
gebragt, ter onderhouding der ettering zal aan-
wenden ; doch dit is geheel te verwerpen,
daar deze baren insgelijks met het giftig speek-
sel besmet kunnen zijn, en zij derhalve het
uitbreken der ziekte begunstigen. Men kan bo-
vendien de blaauwe kwik-zalf ook nog in den
omtrek der wond inwrijven.
§ yt.
Alle ligchamen, welke met de wond en de
kwijl in aanraking zijn geweest, als messen,
scharen, zwam, de halsband, ketting, enz.,
mogen niet wederom gebruikt worden. De
I 4                                ijze-
-ocr page 155-
( «6 )
ijzeren ligehainen moet men goed uitgloeijen,
de andere met kalk, welke op hetzelfde oogen-
blik gebluscht wordt, bedekken, of met eene
bijtende loog wasschen, andere kan men ver-
branden of diep begraven. De p.'aats, waar
Let dolle dier gelegen heeft, moet, overeen-
komstig de maatregelen eener goede Vee-art-
senijkundige policie , gezuiverd , en het gestorven
dier zelf zeer diep begraven worden.
§ 72-
Zi]n eindelijk wonden, door de eene of an-
deie smctslof, vergiftigd , hetwelk, op verschil-
lende wijzen , en zelfs door onachtzame Vee-
Artzen kan veroorzaakt worden, als, door het
gebruik van werktuigen tot het doen van ope-
ratien aan levende, en het openen van dood*»
«lieren enz., indien deze dieren eene besmet-
tende ziekte hadden , insgelijks van sponsen en
andere middelen. Wanneer, zeg ik, zooda-
nige , met eene smetstof verontreinigde, werktui-
gen en zelfstandighedeii bij operatien aan ge-
zonde dieren gebezigd worden, zoo kunnen deze
gemaakte wonden daardoor besmet worden,
welke nu, naar den aard der smetstof, ver-
schillende vergiften kunnen onthouden, bijv.
het gift van den kwaden droes, den worm,
het artthrax-gilt, en soortgelijken. Derzelver
be-
-ocr page 156-
i ( «? )
behandeling komt grootendeels met de, bij de
vergiftige wonden, reeds opgegcvene overeen.
De behandeling van de genoemde ziekten zelvu
is liet onderwerp der bijzondere inwendige ge-
neeskunde {therapia specialis'), en van het
leerstuk der algemeen heerschende besmettelijk*
ziekten.
t 5                   TWEE-
-ocr page 157-
■> <&?$'«»<•
TWEEDE AFDEEJLING.
SCHEIDING VAN DEN ZAMEN-
HANG ZONDER VERDEEDING
DER HÜII).
S 70-
JL/eze scheidingen zijn van de vorige niet al-
leen in aard, maar ook ten opzigt der be-
handeling onderscheiden. Zij ontstaan gewoon-
lijk of ten minste dikwijls, door uitwendig ge-
weld, zonder dat daardoor eene scheiding van
den zamenhang der huid ontstaat, maar wel
eene scheiding in de deelen , welke dieper ge-
legen zijn, naarmate van de werkende kracht,
voortgebragt wordt. INiet zelden is het ont-
staan van zoodanige scheidingen in de meer-
dere of geringere rekbaarheid der deelen zelve
gelegen 5 de huid namelijk is zeer rekbaar, —
de
-ocr page 158-
( ih )
de beenderen daarentegen zijn de minst rekbare
deelen van het geheele ligehaam,.
§ 7*.
Een slag, stoot, val enz. kunnen verscheu-
ringen der pezen, der vaten en van andere
werktuigen, als der maag, van het middenrif,
ook beenbreuken en andere gebreken voort -
brengen, zonder dat de huid in het minst
beleedigd is- Sterke ontwikkelingen van lucht
in de maag, in de darmen enz., brengen ber-
stingen en dus verscheuringen dezer deelen t*
weeg. Inwendige hevige, ziekelijke en kramp-
achtige inspanningen (jbrjv. bij den verlossings-«
arbeid) kunnen verscheuringen van de breede
banden des draagzaks en van andere werktuigen
ten gevolge hebben. —■ Verplaatsingen van,
beenderen (om het even of dezelve door werk-
tuigelijke of dynamische oorzaken worden voort-
gebragt) kunnen aanleiding geven tot verscheu-
ringen der banden, pezen , vaten, enz.
§ 7&
Wanneer de beleedigde, hetzij verscheurde
of gebroken . deeleri oppervlakkig gelegen zijn ,
zoo is de onderkenning gemakkelijker dan in
het tegenovergestelde geval. Zijn bijv. de neus-
beenderen gfcbroken, zoo is de onderkenning
va»
-ocr page 159-
( i4o )
vau dit gebrek minder moeijehjk, dön wanneer
het schouderblad gebroken is.
Men heeft in het algemeen, ten einde eena
juisie kennis van de bestaande beleediging te
erlangen , vier omstandigheden in het oog te-
houden , namelijk :
iv De gestoorde verrxgting des van een ge-
scheiden deels.
2» De rigtiug en de verhouding van het
beleedigde deel, ten opzigt van de naast bij
gelegen deelen.
5* De oorzaken en derzelver eigenschap-
pen , en
4. De schielijkheid , waarmede de beleediging
ontstaan is.
$ r&.
De gestoorde verrigting van de ge-
scheiden deelen
wordt zigtbaar,' in zoo ver
de verrigtingen in het een of ander werktuig
ophouden, hetgeen het geval is, wanneer de
buig- of uitstrekkende pezen van het hoefbeen
gescheurd zijn, en het dier alsdan niet be-
hoorlijk kan gaan. Indien een slagader ver-
scheurd is, zoo kan het bloed niet meer naar
die deelen vloerjen, waar heen het te voren
door hetzelve gevoerd werd, en men neemt
onder de verscheuring des vats geene klop-
ping waar.
§ 77'
-ocr page 160-
( i4i )
S 77-
3. De rlgting, de aard en de verhou-
ding (verschijnselen) van het beleedigde deei
tot de naasiby gelegen deelen.
Wij be-
sluiten tot ecne verscheuring der maag en van
het middenrif, tot eene omgekeerde wormwijze
beweging, wanneer, bij paarden, de binnen»
geslikte voederstoffei) , welke door het maagsap
verdund zijn, door den neus en de keel, on-
der eene hevige krachtinspanning en het in-
trekken der flanken, uitgeworpen (uitgebraakt)
worden. Zoo zien wij ook, na verscheuringen
der vaten , aanzienelijke zwellingen (uitstortingen ,
extravasaten') ontstaan.
§ ?%
I, De oorzaien en derzelver eigenschap*
pen.
Of namelijk de werkende oorzaak in staat
zij zoodanige beleedigingen voort te brengen.
Na eenen hevigen stoot, val of slag, kunnen
breuken der ribben en van andere beenderen
ontstaan. Het paard kan in eenen weeken,
vetten grond , het kootgewricht met verscheuring
der banden en pezen ontwrichten. Door den
slag van een paard tegen het ligchaatn van
andere dieren, kunnen verscheuringen der in-
gewanden, bijv. van de lever, voortgebragt
worden , en dergelijke meer.
S 79'
-ocr page 161-
( 1*3 )
§ 79-
4. De snelheid, waarmede de beleediging
ontslaan is
draagt nog bijzonder veel toe tot
devzejver ware onderkenning. Want, wanneer
een gewricht verrekt of de beenderen gebro-
ken zijn, zoo gaat het 'dier, terstond na de
werking der oorzaak, kreupel, of het kan den
voet in het geheel niet meer op den bodem
nederzetten. Bij eene ontwrichting (luxatlo)
der ruggraat, en wanneer de dwarsche uit-
steeksels der lende-wervelen gebroken zijn,
staat het in het geheel niet meer op.
g8o.
De voorzegging moet, in het algemeen, en
onder bijzondere omstandigheden, twijfelachtiger
zijn, dan bij wonden, eensdeels, omdat de on-
derkenning der beleediging moeijciijker is, dan
bij de wonden, en omdat men bij deze ze-
kerder en meer onmiddelijk op het beleedigde
deel werken kan. Na verscheuringen en be-
leedigingen van diep liggende deelen, ontstaan
gemakkelijk verzamelingen van bloed , en van
andere vloeistoffen, als etter enz. Zij geven
aanleiding tot hevige toevallen, tot ontsteking
en het vuur.
§ Si.
Da voorzegging regelt zich verder naar den,
trap
-ocr page 162-
( **« )
trap der beleedigde gedaante. Is namelijk
•de zamenhang van het deel zoodanig verbro-
ken , dat de gezonde toestand niet wederom
kan worden hersteld, zoo is zij gevaailijk,
verder naar de diepere of meer oppervlakkige
ligging van het beleedigde deel. Zoo kan bijv.
een gewond bloedvat aan de oppervlakte des
ligchaams, over het algemeen, gemakkelijker
gedrukt of onderbonden worden; doch dit
kan in de eene of andere holligheid of in
een ingewand hoogst zeldzaam, en gewoonlijk
in het geheel niet, plaats hebben. Het gevaar
bij beenbreuken kan ook naar de ligging des
deels bepaald en voorzegd worden. De breu-
ken der neusbeenderen zijn minder gevaarlijk,
dan breuken van den schedel en der pijp —
beenderen; — naar het gewigt, — de waarde
en de geneesbaarheid van het deel; als voor-
beelden kunnen hier dienen de verscheuring
van de maag, van het middelrif enz» (*). Bij
jon-
(*) In de verzameling van ziektekundige voorwerpen
aan de Vee-artsenijschool, te Munchen, bevindt zich
een gedeelte van het middelrif, in wijngeest bewaard.
Nadat een oude Hengst van de plaats , alwaar dezelve
tot het dekken gestaan had, terug was gekomen,
werd hij ziek en stierf plotseling onder hevige toe-
vallen.
tij de opening bevond men, dat een gedeelte van
den dunnen darm , ter lengte van 7 ellen , door eene
opc-
-ocr page 163-
( 1*4 )
jonge «lieren kan men altijd eene vroegere ge-
nezing der van een gescheiden deeJen ver-
wachten , dan bij onde dieren.
§ 82.
opening in het middelrif was gedrongen. De opening
is 'ï duim lang en 5 duim breed, en heeft eencn
eeltachtigen geheelden rand. De geheele omtrek van
de opening is door valsehe vliezen verdikt.
Dat deze opening reeds vroeger in het middelrif
aanwezig is geweest, lijdt geen' twijfel ; doch men
kon zich niet herinneren , dat bij dezen hengst kolijk-
pijnen of braking hadden plaats gehad.
Ook vond de Vee-Arts dominicüs een gedeelte
van het net door de genezen opening van het middel-
rif gezakt, en met het ribbenvlies der zesde ware
ribbe, welke vier jaren vroeger gebroken was geweest,
zamengeroeid.
Hetzelfde vond oihard , de zoon, Hoogleeraar in
de Zoötomie aan de Vee-Artsenijschool te Alj'ort, (in
het jaar 1822), zijnde het net door de reeds zamen-
gegroeide kleine opening van het pezige gedeelte de
middelrifs gedrongen, en aan hel ribbenvlies , omstreeks
de dertiende rib der regterzijde , vastgegroeid. Voor den
«lood gaf dit paard teekenen van hevige dampigheid
(asthtma , pousse) te kennen.
De distrikts Vee-Arts kautz , in Saai-brück , vond
hij eene koe de net-maag (reticufum) in de borst-
holte ; de opening van het midde'rif, waardoor zij was
heen gedrongen, was aan de randen behoorlijk gene-
zen. De koe moest reeds lang zoo geleefd hebhen >
doch zij gaf geene teekenen van ongesteldheid te ken-
nen ; alleen, torn zij voor de keuken ges'agt werd,
vond men de boven opgegeven toestand.
-ocr page 164-
( **$ )
s ?»>
De behandeling. Men trachte, in de eerst»
plaats, de bloed vbet, welke pbiats beeft, ie
doen bedaren g de uitgestorte vloeistoffen te
■verwijderen; alsdan ttioet lnen echter de uit-
werkingen , welke de ziekelijke toestand op de
nabij gelegen deelen heeft voortgebragt, zoe-
ken uit den weg te ruimen en te beletten.
De hoofdvoorwaarde bij de behandeling zijn,
de hereeniging der gescheiden deelen en der*
zclver behouding in eeue zoodanige hereeniging
(rspositio eu rete/ilio').
',
I- D.                          K                          EER-
-ocr page 165-
i
————*Hê»-H*—----------
E E H S TE 1100FDSTU K.
övsr de -ver scheuringen der zachte deelert,
q/~ rfe behandeling der mr scheuringen ,
{rupturue).
§ 85.
i"V' komen dikwijls verscheuringen der inge-
wanden voor, bijv. van de maag, der darmen,
van liet middelrif, der lever, in het algemeen
van de groote ingewanden ; voorts van de va-
ten, enz. Wij kunnen echter» in de meeste
gevallen, hierbij niets verrigten , daar er geene
bepaalde verschijnselen bestaan, volgens welke
wij met zekerheid eenige operatie zouden
kunnen in het werk stellen, om zoodanige
verscheuringen te genezen , waarom zij bijna ai-
Éjd (1 Dodelijk zijn.
Verscheuringen der pezen 2ijn , over het
ui-
...                                                    ...                  - iVs
-ocr page 166-
( »*? )
. .. ■ '                                                               r
algemeen, alleen bij kleine dieren, (bonden)
geneesbaar, dewijl wij, bij grootere dieren , de
deelen geerie behoorlijke rigting kunnen geven,
en dezelve daarin niet kunnen bewaren.
§ 84.
De verscheuringen der vaten zijn gevaarlijk;
men heeft bij der^elver behandeling onder-
scheidene omstandigheden in acht te nemen.
i. Bij verscheuringen der vaten moet men
letten, of het verscheurde vat groot of klein
is, of dat het een groote hoofdtak is ,
welke ter voeding van het een of ander deel
noodig is, zoodat deze nu niet meer kan plaats
hebben.
2. Komt de terugwerking , door bet bloed-
verlies, op het geheele h'gchaam veroorzaakt,
in aanmerking; vermits, door het groot verlies
van bloed, het ligehaam verzwakt wordt, en
bierdoor de genezing reeds onmogelijk ka»
worden gemaakt.
5. De werking van het uitgestorte bloed ,
bet Welk stolt, en dan als een vreemd lig-
ehaam werkt; naardien bijv. het, in de borst-
holte uitgevloeide, bloed de ademhaling be-
zwaarlijk maakt ; terwijl hetgeen tusschen de
spieren zich heeft uitgestort, drukking veroor-
zaakt, en dan aanleiding geeft tot hevige
ptjnori
K 2                           $85.
-ocr page 167-
( »*? )
$ 85. ..
{)? i'srsch.ijn&cléfi. Ontstaat er 'vcrschcuring
tan een oppervlakkig gelegen vat, zoo is deze
gemakkelijk te herkennen ; er wordt meestal ge-
Inktijdig, of althans spoedig naderhand , hloed
(in eene grootere of geringere hoeveelheid,
overeenkomstig de grootte van het vat) onder
de huid, in het eelweefse! , uitgestort, waardoor
een meer «f min aanmerkelijk gezwel ontstaat,
dat steeds meer en meer toeneemt. Is er ech-
ter een vat, gescheurd, dat dieper gelegen i.s,
zoo is de herkenning moeijeltjker, en alleen
de algemeene toevallen, als een verhaaste pols-
slag, eene moeijelijke , versuelde ademhaling en
dergelijke kunnen ons, bij onze bemoeijingen,
«enigermate tot een' leiddraad verstrekken.
£ 86.
Oorzaken. VWrkiuigelijke «(inleidende oorza-
ken , als een stoot, een slag, val, sterke
kracht inspanningen, enz. brengen gewoonlijk
verscheuringen der vaten te weeg. Etterge-
r.wetlen kannen insgelijks aanleiding tot de ver-
scheuring van een vat geven. Verder behoo-
ren de krampen ook tot de oorzaken van zoo-
danige scheuringen.
• * 'O»
De voorzegging. De voorzegging regelt
zich.
-ocr page 168-
( »<9 )
zich voornamelijk naar de grootte, de sooit,
rerrigting en ligging der gescheurde vaten*
De verscheu ringen van groote vaten zijn altijd'
/.eer gevaarlijk: nog gevaarlijker zijn de ver-
seheuritigeu Van eene slagader (arteria) d«m;
die eener ader (yens-}. Wanneer e»n slagader,
welke dient otn een deel van bloed te voor-
zien , gescheurd is , en er geene tweede bestaat,
om hareu dienst te vervangen, zoo kau eene
zoodanige verscheuring van zeer nadeelige ge-
volgen zijn- Wanneer kleine , diep liggende, Va-
ten , of die van inwendige deelen verscheurd'
zijn, zoo- is de uitgang meer onzeKer en ge-
vaarlijker , dan wanneer zoodanige vaten, aan
ile uitwendige oppervlakte gelegen ,. ver-
scheurd zijn.
Zijn bloedvaten slechts ingeseheurd, ZOO: is
het gevaar grooter, dan wanneer zij geheel door*
gescheurd zijn , daar ai) zich , in het laatste ge~
val, terugtrekken, en er zich alsdan, in liet
teruggetrokken vat , een bloedprop vorn <?:i
kan; in het tegenovergestelde geval echter
houdt de bioedvliet meest onophoudelijk aan.
§ 83.
De behandeling. De eerste aanwijzing bif
de behandeling is het stillen der bioedvliet,
in zoo verre zulks mogelijk is, om de terug-
werking op het geheele dierlijke gestel voor
K 7
                                  te
-ocr page 169-
( i5o )
te komen. Terstond ia het begin kan men
zich met voordeel van de koude bedienen,
als van koud water, met bijvoeging van de
zwavelzure soda, van salpeter, van ammoniak-
zont en azijn (oxfcraaf), bijv.
j>eem. Ammoniak-zout, of een ander der
opgegevene zouten, vier looden.
Bron-water,
PVijn-azi/n , van ieder drie ponden.
Los dezelve op.
Wend het middel, gedurende eersige uren,
onophoudelijk aan, door het deel er mede te
bevochtigen \ alsdan bereide men eene nieuwe
oplossing, en ga daarmede op dezellde wijze
te werk.
Indien het jaargetijde zulks toelaat, zoo kan
men gesmolten ijs, ijs eu sneeuw aanwenden.
§ H-
i'si
De koude dient echter alleen bij eene bloed-
vliet uit kleine vaten aangewend te worden; bij
bloedingen uit de grootere vaten , zal zij niet
in staat zijn den bloed prop te vormen, noch
den aandrang des bloeds kunnen verhinderen.
Bij groote vaten is daarentegen de opvulling
met pluksel {tampons), of, als een veel beter,
ja het zekerste en voornaamste middel, de on-
derbinding des vats te heuden. Het spreekt
van zélf, dat, wanneer men de onderbinding
van
-ocr page 170-
( »5l )
van Het vat wil doen, men de linid en de
deelen, welke over het vat liggen, van een
moet scheiden; doch dit ka« dan alleen ge-
schieden , wanneer men van de scheiding des
vats overtuigd is, en er gevaar bestaat, dat
het dier zich zoude kunnen doodbloeden.
Maar ook het ontlaste bloed is, als een vreemd
ligchaam beschouwd, in staal de bloeding te
doen ophouden, dewijl het stolt en waardoor
het vat das tegelijk drukking ondervindt.
§ 9n-
Zijn er uitstortingen van bloed voorhanden,
die niet meer toenemen, zoo moet men de
opslorping trachten te bevorderen; waartoe
men gewoonlijk prikkelende en geestrijke om-
slagen aanwendt. Tot dit oogmerk dient ecne
zwakke oplossing van potasch in water, vau
ammoniak-zout in azijn, enz. Al deze opge-
geven middelen moeten, ten einde beter te
werken, warm worden aangewend. Kamfer-
geest, terpentijn-olie, het vlugtig smeersel (/£-
nimentum volatile) en dergelijke,- zijn insge-
lijks krachtige verdeelende middelen, welke de
opslorping bevorderen.
§ 53.
Is het bloed echter eenmaal gestoJJen, zoo
',
                                 K 4                             wordt
-ocr page 171-
( '5a )
Wordt de bloedkoek (<"-assameriJii/ti) niet ge-
heel wederom opgenomen ; maar deze moet
weggenomen worden, evenwel niet vóór dut
men verzekerd is, dat hel vat niet op nieuw
zal beginnen te bloeden. Begint het vat ech-
ter, bij de wegneming van het geronnen hloed ,
wederom te bloeden , zoo onderbinde of braude
Tiien hetzelve. Het branden geschiedt alsdan,
intt een knopvorinig , wit gloeijend, ijser.
TWEE-
-ocr page 172-
■«yxx^-xxx"
TWEEDE HOOFDSTUK,
Over de beenbreuken.
% 93<
f jij komen niet zeer dikwijls bij dieren voor,
en worden zeldzaam genezen. Breuken der
negsópeudereii bij paarden, welke door werk-
tuigelijke oorzaken worden voortgebragt, zijn
gewoonlijk gemakkelijk te herstellen. Bij do
kleinere huisdieren, als honden en schapen,
znn de beenbreuken gemakkelijker en met meer
zekerheid, dan bn de grootere dieren te be-
handelen , daar de laatste geene gesohikle ver-
banden toelaten; terwijl honden en schapen
zich veel rusiiger gedragen, gemakkelijk op
ééiie plaats Wijven, eu het zieke deel eerder
verschonen. De zwaarte van het deel beneden
K 5
                                 de
-ocr page 173-
( i54 )
de breuk is insgelijks eene hindernis, dat de
beenbreuken, bij groote diereu, niet genezen,
vermits hierdoor de been-einden niet in eene
naauwkeurige, rustige, vereeniging blijven kun-
nen , maar van elkander verwijderd worden.
§ 93-
De gewone oorzaken der beenbreuken zijn
werktuigelijke gelegenheid - gevende oorzaken ,
als: een slag, val, sterke kracht-inspanningen en
dergelijke; verder behoort hier nog toe eene
bijzondere voorbeschiktheid , daar de beenderen
van oude dieren gemakkelijker breken dan die
van jonge, omdat de eerste weinig gelei f
daai-entegen meer been-aarde bevatten. In den
winter breken de beenderen ligter, dewijl de
dieren, (voornamelijk de grootere,) gemakkelijker
uitglijden, en op een' hard gevrozen bodem
vallen, terwijl de grond , in den zomer, altijd
weeker is.
                   ;'■
De onderkenning. De naauwkeurige onder-
kenning der beenbreuken hangt vooral van de
meer vlakke of diepe ligging des gebroken
bcens af, en, indien het, in dit geval, van
vele zachte deelen omgeven is, zoo is de aard
■van de breuk altijd veel moetjelijker te her-
ken-
-ocr page 174-
( *M )
kennen, dan , wanneer er een meer oppervlak-
kig gelegen been gebroken is.
De aard der breuk komt vooral in aanmer-
king, daar men bierbij heeft te letten, of het
eene dwarsche breuk , (fractura transversahs),
eene schuinsche breuk, (fractura obllqud), of
«ene, in de lengte loopeade, breuk , (fractura
torigiludtnaiis)
is.
s 95.
Men noemt eene divar.ic/te breuk , indien
dezelve (de gebroken plaats) met de as van
bet been een' reg'en hoek maakt; doch zoo-
danige breuken vallen doorgaans dan alleen
voor, wanneer zij eene dwarsche rigting aan-
nemen. Bij zoodanige breuken wordt zeldzaam
eene plaatsverandering (dislocalio) waargenomen.
In de meeste gevallen, ontslaan er schuia-
sche
breuken, wanneer namelijk de gebroken
plaats de as van het been niet regthoekig,
maar schuins of in eenen scheven hoek door-
snijdt. Bij dezen is schier altijd eene plaats
verandering aanwezig, deels door de samen-
trekkende kracht der spieren, deels door de
onrust en het staan der dieren op het gebro-
ken deel*
De langwerpige breuken, waarbij de breuk
in de lengte door het been loopt, komen
zeldzaam voor, en wel het zeldzaamst in de
PIP
-ocr page 175-
( i5G )
pijp-beenderen, menigvuldige^ in de vlakke of
platte beenderen.
Dij het rundvee, bij scliapeu en bonden- is
de onderkenning der breuken dikwijls moeije-
Inker, daar de meeste ledematen uit twee e»
meerdere beenderen bestaan ; hier kan alsdan
één been gebroken zijn , terwijl het andere
nog heel is, en er ontstaat als dan geene plaats-
verandering ; doch wij kunnen, bij schapen en
honden, een naauvekeuriger onderzoek in het
werk stellen. De uitgang, is ook, bij zoodanige
eenvoudige breuken , niet betrekking tot; de ge-
nezing, altijd voordeeliger,
§ 97-
De oorzaken leiden ons verder tot de onder-
kenning der beenbreuken, of ziij namelijk van
dien aard zijn, dat zij dezelve hebben kunnen
voortbrengen. Wij hebben voornamelijk nog
op de plaatsing en rigting van het heleedigde
lid of deel te letten. De ï'igting is gewoonlijk
veranderd ; er steekt een hoek of punt van
het gebroken been meer of minder uit; het
deel staat scheef, in één woord, het hoeft een
veranderden stand verkregen.
-ocr page 176-
( »5? )
Bij scliuinsehe breuken is het deel ook ge-
woonlijk verkort.
■?                                                                             '■■.-■'' .--\                                          '-■.'.■- :■-, :
S gS.
Ook moeten wij op de tegennatuurlijke be-
weging acht slaan. Zij heeft daar plaats,
waar, in den gezonden toestand, geene be-
staat. Bij de beweging van het deel, neemt
men gekraak der beenderen waar, vooi-namelijk
wanneer het been in meerdere rigtingen is ge-
broken , of indien er eene verbrijzeling van
het been
of splinter-breuk plaats heeft.
§ 99-
Bij de beweging van zoodanige gebroken
deden, geven de dieren aanmerkelijke teekenen
van pijn te kennen, bijzonder dan, Wanneer
er weeke deelen tusjchea de gebroken einden
asijn gekomen. Juist door deze hevige pijnen
wordt het gekraak bij gebroken beenderen on-
derscheiden van dat, hetwelk bij luchtgezwellcn
plaats vindt. Het geluid der gebroken becn-
einden gelijkt naar*eene knersing. De hevig -
beid der pijnen wordt, bij de dieren, door
steunen , het bieden van weerstand bij het be-
voelen, geschreeuw en uitbreken van het zweet,
enz. te kennen gegeven.
§ 100»
-ocr page 177-
( »58 )
§ 100.
Een zeer gewigtig toeval of verschijnsel de*
beenbreuken is de verminderde ot belette verrig-
ting van het deel , waar in het been gebroken is.
De beenderen dienen of tot beveiliging van
edeler deelen , vormen holligheden , of zij dienen
tot ondersteuning der zachte deelen, of tot
werktnigen der beweging.
Is een been gebroken, hetwelk tot de ver-
rigting van een deel noodzakelijk was, zoo is de
belette verrigting duidelijk waar te nemen; an-
ders draagt het zich toe, wanneer meerdere
beenderen (bijv. bij runderen, schapen en hori -
den) lot een en hetzelfde oogmerk dienen.
Door de breuk der neusbeenderen kan de door-
gang der lucht verhinderd worden ; door die
der rug- en lende-wervelen kan eene verlam -
ining Van het achter.siel worden voorlgebvfigt,
dewijl hiermede gewoonlijk kneuzing van het
ruggemerg gepaard gaat, enz.
« 10!.
De overige verschijnselen 'hangen af van den
trap der plaats gehad hebbende kneuzing der
zachte deelen en van de bijkomende ontste-
king. -— Zijn er splinters van het been afge-
scheiden, zoo moet, door bet wegnemen v»n
dezelve, alle prikkeling verhoed worden.
'-' • è                                                             $ 102.
»
-ocr page 178-
( 1% )-
§ 102.
De voorzegging. De algemeene voorzegging
bij beenbreuken, vooral ten opzigt van groote
huisdieren, is ongunstig; doch er bestaan enkele
gevallen, waarbij, door de hulp van den Vee-
Arts , de dieren zijn hersteld geworden.
De pogingen ter genezing eener beenbreuk
komen vooral in aanmerking bij zeldzame en
zeer kostbare dieren , bijv. bij deugdzame dek-
hengsten en merrien, welke tot de aanfokking
dienen, of bij zoodanige kostbare paarden,
welke, na de genezing der beenbreuken, tot
de voortteeling gebruikt kunnen worden. Bij
kostbare Spaansche Rammen (Merinos), eu
deugdzame moeder-schapen, vermits de breuk
van een been aan de voortteeling geen na-
deel toebrengt, en omdat bijv, een zoodanige
genezen ram dikwijls nog vele schapen dekken
kan , en de rammen veeltijds zeer duur betaald
worden. Men moet derhalve altijd trachten ,
dezelve, zoo veel mogelijk, te behouden (*).
Hon-
(*) In .Tuiiij 1818, was ik bij den verkoop van Me-
rinos-Rununen , te Kambouillet, tegenwoordig, alwaar
de duurste met 2370 franken (ongeveer 623 daalders) —
nagenoeg 1126 guld. Holl. —betaald werd. In Juni) 1821 ,
koste aldaar de duurste Ram 3117 franken (ongeveer
820 daalders) — nagenoeg i48i guld. Holl. — Zie den
Moniteur N*. i64, van den i3 Juni] 1821. In lunij
1821 ,
-ocr page 179-
( ,êo )
Honden in het bijionder «oodauige , welke tot
♦Ie jagt gebruikt worden, zijn insgelijks eene
behandeling Waardig. Men kan de beenbreu-
ken, bij honden vooral, gemakkelijk genezen,
daar de/e zich het best aan eene behandeling
onderwerpen.
»:,,•;»".. ,t.' ' '". i              - 'I
§ io3.
De voorzegging regelt zich naar de grootte
en de verrigting van het gebroken been, naar
den aard der breuk en of er nog meerdere
beenderen tot dezelfde verrigting aanwezig zijn.
liet gebroken dijebeen (os femoris) , bij paarden ,
is eigenlijk in het geheel niet te genezen . ter-
wijl de breuken beneden de voorknte (corpus)
en het spfong-gewricht (f ar sus) Somtijds her-
steld Wordeii.
Eene dwarsche breuk is gemakkelijker te
•vnetfén, dan schuinsche breuken eu de zoo-
danige, waarbij het been verbrijzeld is. Deze.
zullen slechts zeer zeldzaam voor herstelling
vatbaar zijn.
D*
1822 , koste insgelijks aldaar de duurste Ram 248,">
it anken (653 daalders) —nagenoeg ï 180guld Holl , — dn
goedkoopste SiCt franken (85 daalder) — nagenoeg i55
guld. Holl.— De middelprijs van 66 Rammen was 72»
franken liet stuk (190 daalders) — nagenoeg 343 guld.
Holl. — Be moeder-schapen (66 in getal) werden to'
een' middelbaren piijs van 209 franken (55 daalders) *i~
nagenoeg 39 guld. Holl. — verkocht.
r
-ocr page 180-
( i6i )
De voorarm (anlibrachiurii) vnn het rund-
vee , van schapen en honden heeft twee been-
deren het spaakbeen, (radius) en de eiJepijp,
(ulna), welk iaatsle mede tot aan het gewricht
uederwaards loopt. Wanneer van deze slechts
één been gebroken is . zoo is de voorzegging
gunstiger. Deze regelt zich echter ook nog
daarnaar, of de breuk bij groote of' kleine
dieren plaats beeft (*). Verder komt nog in
aanmerking, of de beenbreuk eenvoudig, dan
of, te gelijkcr tijd, twee, tot hetzelfde einde
dienende , beenderen gebroken zijn , of dat er
tevens wonden , verscheiuingen, bloed vliet enz.
plaats hebb en.
§ io4.
Bij beenbreuken moet men ook op de na-
bij gelegen deelen opmerkzaam zijn; want,
wanneer bijv. de schedel-beenderen , de oogkuils-
bogen of het j uk-uitsteeksel des slaapbeens, liet
slaapbeens-uitsteeksel van het jukbeen, in één
woord, de juk-boog, de ribben enz. gebroken
zijn ,
(*) In de Vee-Artsenijschool, te Lyou, genas men,
in den tijd van September 1821 tot September 1827,
vijf en twintig beenbreuken , welke bij honden, voor-
kwamen , en eene breuk van het kroonbeen, bij een
Jiaard.
1. D.                                L
-ocr page 181-
( *«* )
»
•zijn, zoo kunnen de hersenen, liet oog, de
longen, ens. , te gelijker tijd, beleedigd zijn.
Ook verdienen de ouderdom en de eigene ge-
steldheid (constitutie) van het dier, als mede
de leefregel en vee-artsenijkundige Verzorging
van hetzelve in aanmerking genomen te worden.
Bij jonge, goed gevoede, dieren geneest eenc
beenbreuk ligter en spoediger, en het komt
op de verzorging, doch vooral op de wijze
tier vee-artsenijknndige behandeling zeer veel
nan. Einde'ijk behoort nog hier toe de tijd
der genezing; want er wordt tot de herstelling
van.een zwaar been meer tijd, dan tot die
van een zwakker boen vcreisr.ht. lnUis<clHiï
hangt dit zeer veel van de rust des diers, van
^e wijze der behandeling, en van vele audeie
bijnemende omstandigheden af.
De behandeling der beenbreuken in het
algemeen.
§ io5.
Dè hoofd-voorwaarde ter genezing van ge-»
braken beenderen is, dat de been-einden,
wanneer zij van eikanderen verwijdend, of uit
derzelver ligging geweken zijn , in eene naauw-
lenrige"' vei'eeniging, zoo als het been zich in
deu gezonden toestand bevond, wederom wor-
den teroggebragt.
De
-ocr page 182-
( i65 )
De terugbrenging van een been in deszelfs
vorige rigting wordt herstelling (reposltio) ge-
noemd , in welke natuurlijke ligging men het-
zelve moet trachten te bewaren , (relentio*).
De herstelling wordt gewoonlijk door uitrek-
king , en tegenrekking van het deel bewerkt ,
ten einde, wanneer het eene been-einde het an-
dere, door de zamentrekkingskracht der spieren ,
voorbij getrokken is, dezelve wederom in hare
behoorlijke aanraking te kunnen brengen.
$ 106.
Deze uit- en tegenrekking kan , bij de grootere
huisdieren, voornamelijk aan deelen , welke zware
spieren bezitten, in het geheel niet uitgeoefend
worden ; gemakkelijker geschiedt dit bij gebro-
ken scheen- en kool-beendereu, en vooral bq
kleinere diereu. Zij geschiedt, door bijv. een'
hond vasttehouden , tewijl de mud wordt
digt gebonden, wordende het gebroken deel
eenigzins boven de breuk , zoowel als beneden
dezelve, een weinig van de breuk verwijderd , om-
vat ; nu laat men gelijkmatig aantrekken, tot
dat de gebroken been-einden in eene behoor-
lijke aanraking kunnen worden gebragt. Alsdan
brengt men dezelve, zoo digt mogelijk, tegen
eikanderen, en legt terstoud een geschikt ver-
band aan , om daar door het deel in dese
herstelde ligging te bewaren.
L 3                           § 106.
-ocr page 183-
{ 164 )
•S »°7-
De beste middelen, om het deel te bevesti-
gen, zijn spalken van hout, bordpapier, lood.
De laatste zijn vooral daai'om goed, dewijl zij
niet week worden, en elke rigting aannemen,
welke men dezelve verkiest te geven. De spalken
worden met werk omwonden, opdat zij niet
drukken; ook legt men lange zaniengevouvven
wieken van werk (longuetten) aan, om het druk-
ken der spalken te verhoeden.
Alles wordt met banden of strooken van lin-
nen , op verschillende wijzen omwonden, en vast-
.gehouden. Zijn , bij paarden, de onderste been-
deren van den voet, als bijv. het koot- of het
Jkroon-beeu gebroken, zoo kan men aan liet
hoef-ijzer een verleng-stuk maken, hetwelk in
tstaat is het deel in eene behoorlijke rigting en
•ligging te behouden.
§ io3.
Behalve deze beide hoofdzaken, heeft men
•nog de toevallen, welke door en met de breuk
ontstaan zijn (voornamelijk de ontsteking met
al hare verschijnselen, koorts, kneuzingen,
uitstortingen van bloed, been-splinters , de hevige
pijnen enz.) , ieder naar haren aard uit den weg te
ruimen. Verder moet men zich, door de ibe-
hoorhjke gedaante, welke het deel verkregen
heeft >
-ocr page 184-
( m )
heeft, van de welverrigte herstelling overtuigen»
Wanneer het deel goed hersteld is, dan houden-
ook de hevige pijnen op.
Men moet er ook daarenboven voor zorgen ,
dat het verband niet te vast aangelegd worde,
noch drukke; dewijl,, door beiden, zwelling en.
pijnen veroorzaakt worden. Verder moet men
trachten de dieren rustig te houden, opdat de
been-einden derzelver. rigting niet wederom-,
verlaten. (Hetgeen hieromtrent verder te zeg-
gen valt, wordt ia de bijzondere Heelkunde-
voorgedragen).
TWEE.
f
-ocr page 185-
'**■■. " .'■*
'".■■■■■■
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              '                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             ■ ■ .. *
TWEEDE AFDEELING.
OVER DE KNEUZINGEN,
(C O N T ÜS f O N E s).
§ 109.
xJe kneuzingen ontstaan , wanneer een stomp
ligcliaam op het dierlijk ligchaam met kracht
of langzaam werkt, zoodat noch du zamenhang
der huid, noch van een ander aanzienelijk
deel, verbroken wordt, terwijl evenwel het aan-
gedane deel zelf eene wezenlijke verandering
ondergaat, en ook enkele vezelen der zelfstan-
digheid kunnen gescheiden zijn.
§ 110.
De zoogenaamde neJc-builen, zadel-drul-
iingen
enz., kunnen hier tot voorbeelden ver-
strak-
-ocr page 186-
( '«7 )
strekken. De werking voornamelijk van harde,
stompe, ligchamen brengt eene uitrekking, ver-
schuiving, en zelfs verlamming van de zelfstan-
digheid , of der biiaokidere vezelen van het
deel , en uitstorting van bioed of bloed-water
jn het celweefsel voort. Deze uitrekking en
verlamming oenen in dezelide mate toe, nis
de deeleu nader bj of verder van het werk-
tuigehjk geweld verwijderd zijn, naarmate het
geweld meer of min sterk , of wel bij aanhca -
denheid. werkte, bijv. bij het dooiïiggeu, eai.
§ in-
Onderscheiding. De kneusing kau op zich
zelve bestaan {eenvoudigs kneuzing*): dat wil
zeggen, er is geene andere beleediging aanwe-
zig, dan de uitrekking en verlamming, welke
door de vserktuigelijke oorzaak zijn voortge-
bragt. Te zameiigeseld (gecomponeerd) wordt
de .kneuzing genoemd, wanneer, te gelnker
tijd, uitstortingen van bloed, been-breuken
verrekkingen, enz. door dezelfde oorzaak zijn
te weeg gebragt. Eindelijk kunnen er nog an-
dere ziekten bestaan, waardoor de kneuzing
meer te zamengesteld (gecompliceerd) wordt,
bijv., wanneer het doorliggen met bevangen-
heid (re/ie of rake'), of met eeue rotkoorts
gepaard gaat.
De uitrekbaarheid van een deel stelt insge-
L 4                            lgks
-ocr page 187-
( «8 )
lijks een verschil daar; want hoe rekbaarder een
duel is, des te sterker wordt hetzelve gekneusd,
met die uitzondering echter, dat weeke deelen
(de huid_), welke op een been gelegen zijn,
ligter eene kneuzing ondergaan , wanneer de ge ■
melde oorzaken daarop werken.
§ 112.
V ersc.lüj nselen. In den regel nemen wij
eene aanzieneli)ke, dikwijls onpijnhjkc, zwelling
waar. De verrigtingen van bet gekneusde deel ,
vooral, indien het rijk aan vaten en zenuwen
is, zijn gewoonlijk gestoord.
Naar den trap der beleediging , neemt men alleen
eene kneuzii.g of verlamming der huid en van
de deelen, welke digt onder dezelve zijn ge-
legen, waar, die zich door eene brandige of
koud vurige korst doen kennen ; of de dieper
liggende werktuigen worden, door verlamming
en versterf, aangedaan, zoodat dikwijls, na het
wegnemen der afgestorven korst, de sterk ge-
kneusde spieren, het aanzien van gekookt
vleesch hebben, en dit heeft voornamelijk
plaats, wanneer de kneuzing lang heeft geduurd,
zooals dit bij zadel-drukkitigen niet zelden bet
geval is. De kneuzingen bezitten bijna altijd
een asthenisch karakter, gepaard met gevoel- en
werkeloosheid, en zij gaan ligt tot cltcring en
hel vuur over.
S uk
-ocr page 188-
{ i«0 )
§ lip
Tot de oorzaken der kneuzingen kan men
brengen alle, méér of min hevig werkende,
ligchamen, als het ongelijk liggen der zadels,
slechte zadels , het drukken van den zadel-boom,
het stoten of slaan met breed e , stompe , ligcha-
men, hoefslagen, het drukken der hocf-ijzers
(steengüllen), enz. Paarden, die niet beslagen
zijn, en op straatwegen of met steenen be-
dekte bodems moeten gaan, lijden dikwijls aan
kneuzingen van de vleeschzool, der ver-
zenen, enz.
.                 § n4.
De voorzegging wordt bepaald naar den
trap , waarmede het geweld gewerkt heeft, en
dus ook naar den trap en de meerdere of min-
dere uitgebreidheid der kneuzing; want er ont-
staat zeer ligt eenc algemeene koorts. Veelal
gaan zij met aanmerkelijke uitstortingen gepaard;
ook worden er zeer gemakkelijk zware etteringen
Toortgebragt, welke tot ettergezwellen, pijp-
zweeren en het vuur aanleiding geven.
Verder regelt zij zich naar de waarde en ge-
neesbaarheid van het deel. Zijn alleen vlie-
zen en spieren gekneusd, zoo zal de genezing
dikwijls spoedig gelukken. Zijn echter banden
(bijv. de nekband) en beenderen, htt achter-
in 5J
                          hoofds-
-ocr page 189-
■ ■# -                                                                    . *
( »73 )
hoofdsbeeu , de doornvormige uitsteeksels der wer-
vel-beenderen, enz. gekneusd , zoo zal de genezing
niet alleen lang duren, maar dezelve zal ook
moeijelijk te volbrengen zijn.
Zeer gevaarlijk zijn de kneuzingen, der ge-
wrichten. Zij geven aanleiding tot eUeringcn,
in de meeste gevullen echter tot aaneengroci-
jingen der heenderen.
§ «&
De behandeling. Vooreerst moet men de
oorzaken, in zoo verre ?ij nog aanwezig zijn,
(bijv. zadels en meer andere zaken) uit den weg
ruimen. Voorts wordt de behandeling geregeld
naar den trap van kneuzing. In een' minderen
trap moet de koude aanhoudend worden aan-
gewend : in een* meer hevigen graad moeten er
geestrijke middelen bij gevoegd worden , en ein-
delijk kan men zuiver geestrijke, in verbinding
met specerijachtige middelen , aanwenden , deels?
om de gezonken levenskracht van het deel op
te wekken, deels om het werkverniogen der
gerekte vezelen te versterken, of ook, om de
nabij gelegen deelen aan te zetten, ten einde
het, te sterk verlamde, deel af te scheiden.
S «16.
Zijn harde dcclen gekneusd, zoo is de be-
han-
-ocr page 190-
t m )
handeling moeijelriker , en do uitkomst der ge-
nezing dikwijls ongunstig. Zoo ziet men, na
kneuzingen der beenderen van de gewrichten,
niet zelden etteringen der weeke deeleu, welke
de beenderen omgeven, been-etteiingen en aan-
eengroeijingen der beenderen ontstaan: want ,
zoo wel de been-einden, als de kleine been-
deren , bijv. van het sprong- en knie-gewricht,
zrjn zeer los van weefsel (poreus). In de eel-
a^htige holiighedcn van zoodanige beenderen,
verzamelen zich, na kneuzingen , vochten, welke
tot kwaadaardige been-etteringen (curies) aan-
leiding geven.
In zoo ver echter de oppervlakten der ge-
wrichten en van de kraakbeenige overtrekseis
der kleine gewrichts-beenderen in ontsteking
geraken, ontstaan er ook zeer ligtelijk aaneen-
groeniiigen der beenderen (anchylosis).
§ 117-
De aaneengroeijing der beenderen is, in vele
gevallen, wensehehjker, dan de ettering der
beenderen. Uit dien hoofde zien wij liever
aaneengroeijingen der wervelbeenderen van den
rug, van het hocf-been niet het kroon-been
en Van dit met het kootbeen enz. ontstaan, dan
kwaadaardige eturingen in de genoemde been-
deren , daar deze tot verstoringen der deelen
aanleiding geven, terwijl door de aaneengroei-
jing
-ocr page 191-
( »?* )
jihg het dier nog, in vele gevallen, tot on*-
derscheiden diensten gebruikt kan worden. Op-
dien grond, moet men, iu al deze gevallen,
de etteiïng trachten te verhoeden, waarom hier
vooral de konde, len minste in verbinding met.
brandewijn of wijngeest, is aan te bevelen.
*
§ ii3.
Zijn er ophoopingen van bloed of van bloede
wei aanwezig, zoo ontlaste men dezelve, insge-
lijks ook de ophoopingen van etter, en be-
handele, in het eerste geval, de opening, als-
eene gekneusde wond, in het laatste, als een
etter-gezwel.
Meermalen ontstaat er eene algemeene zie-
kelijke aandoening; deze moet, naar haren
aard en karakter, behandeld worden. Zijn er
brand-korsten aanwezig, zoo weeke men dezelve
los en neme haar weg, ten einde op de, daar
onder liggende deelen, in zoo verre. zij mede
aangedaan zijn, te kunnen werken. — Zijn
spierachtige deelen reeds tot versterf overgegaan,
zoo moeten zij weggenomen, en de opslorping
(resorptio) van den bedorven etter verhoed
worden. Het overige hieromtrent kan men
in de bijzondere heelkunde, in de tweede af-
decling, nazien).
DE ft-
-ocr page 192-
» ©}&'«Dx.
DERDE AFDEELING.
©VER T)E VERANDERINGEN VAN PLAATS,
( DISLOCATIONES ) EN WEL
LIER ZACHTE DEELEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
Over de breuken {liernlae).
§ "9-
VV anneer eenig zacht deel uit deszelfs hol-
li^heid of plaats is geweken , hetzij door eene na-
tuurlijke of eene nieuws gemaakte opening in de
wanden der holliglieid , tewijl het verplaatste deel
nog door de huid overdekt is , zoo noemt men zulks
eene breuk. De hreukcn komen, hij de dieren,
gewoonlijk slechts aan het achterste gedeelte des
hg 1
-ocr page 193-
( »7G )
Jigchaams voor, (dat tvil zeggen, dat alleen de
ingewanden van den nchterbuik gewoonlijk uit
derzelver heiligheid wijken; longen- en hersen-
breuken komen , in het geheel niet, of althans
Zeer zeldzaam, bij de dieren, voor).
Bij de breuken , rerkceren de wanden of de
sluitspieren van de natuurlijke openingen der
holligheden in eenen krampachtigen toestand,
of wel de wanden of zelfs de sluitspieren zijn
verslapt.
Kenteekenen van de breuken aan den
achterbuik in het algemeen.
% «f*
Er wordt aan de eene of andere plaats, daar de
breuken gewoon zijn te ontstaan, of waar op de
eene of andere werkluigelijke oorzaak gewerkt heeft,
een gezwel voortgebragt. In het eerste geval,
in den navehlreek, in den streek van den
buikring -
in het laatste geval, aan den geheelen
omtrek der buiks/wlte.
De breuken ontstaan gewoonlijk gelijktijdig, of
wel terstond na de werking der oorzaak, wel-
ke verschillende zijn kan. De oorzaken moe-
ten overwogen worden, of dezelve in staat
zijn breuken voort te brengen.
S W*
Iii het begin, is ieder breuk-gezwel klein,
bet
-ocr page 194-
( *77 )
het wordt echter spoedig grooter , voorna-
melijk door de zwaarte der ingewanden , omdat
het ligchnam der dieren eene horizontale rigting
heeft, deels ook door de wormwijze beweging
(jnotus peristilticus} der darmen, waardoor
dus het uitgezakte deel bestendig meer en meer
in eenen breuk-zak of in de opening indringt,
zoo lang als aan het voortschuïven of in-
dringen geen weerstand wordt geboden.
§ !**•
Het breuk-gezwel verschilt veel van een ont-
steld ngs-gezwel. Het eerste laat zich , in vele
gevallen, verdrijven, wanneer de uitgeweken in-
gewanden in derzelver plaats kunnen terug
worden gebragt, of het breuk-gezwel verdwijnt
van zelf, wanneer het dier op den rug wordt
gelegd. Verder is de zwelling bij breuken
zeer veerkrachtig, en dezelve is doorgaans zeer
naanwkeurig omschreven. Het ontstekings-ge-
zwel is ook wel veerkrachtig, maar hetzelve is
vasser en harder. Het breuk-gezwel kan even-
wel ook hard en vast zijn, voornamelijk, wan-
neer de ingewanden in de breuk-opening be-
klemd zijn; maar dan moeten de overige ver-
schijnselen , welke de beklemming aanduiden,
hiermede overeenkomen, zoo als, in het ver-
volg, zal geleerd worden.
§ 133.
-ocr page 195-
( *7G )
§ 123.
Wanneer trouwens een breuk-gezwel zich
verdrijven laat, zoo blijft er eene opening of
breuk-ring (aimuliLS hernialis) bestaan, nadat
bet deel, dat zich in het gezwel bevonden
heeft, is teruggebragt.
Zoodra evenwel de drukking, welke de zwel-
ling deed verdwijnen, ophondt, of het dier
wederom is opgestaan, zoo verschijnt het breuk-
gezwel gewoonlijk terstond op nieuw.
S 124.
Behalve de reeds genoemde, behooren hier-
toe ook de algemeene uitwendige verschijnse-
len , om tot de onderkenning der breuken te
geraken, als: dat het dier zich dikwijls gedraagt
als bij een koliek; gewoonlijk zijn evenwel de
toevallen hierbij niet zoo hevig, tenzij het uit-
zakte ingewand beklemd is. Verder moet men
wel op de verandering van den bioeds-omloop
acht slaan, welke na het ontstaan van eene
ontsteking van het buikvlies of der darmen
plaats kan hebben ; er kan echter ook eene
algemeene onlstekings-koorts geboren worden.
In de meeste gevallen, worden ook de verrig-
tingen der darmbuis ongeregeld, bijv. de ont-
lasting van de meststoffen geschiedt niet be-
hoorlijk.
On-
-ocr page 196-
»
( i?7 )
Onderscheiding der breuken»
§ 1-25.
Men onderscheidt de breuken naar de plaats
'<en de streek, waar zij ontstaan, in buik-
breuken, navel-breuken
en lies-breuken.
1.     Buik-breuk {hernia ventralis, gastroce-
/e) noemt men al die breuken, welke aan do
wanden der baiksbolte voorkomen, die niet
door beenderen ondersteund zijn, met uitzon-
dering van die gene, w.wrbij de ingewanden
door den buik- of navel-ring, en dus door na-
tuurlijke openingen uitwijken.
2.     Navel-breuk (hernia umbilicalis, om-,
phalocele)
wordt eene zoodanige genoemd,
waarbij de ingewanden door den navel-ring
uitgezakt zijn.
5. Lies-breuk, ook eenvoudig flanken-
breuk {hernia ingulnalis
, bubonocele') noemt
men eene zoodanige breuk, waarbij de inge-
' wanden, bijv. de darmen, het net en derge-
f lijke , 'door den buik-ring (annulus abdomina-
lis s.'ventralis^
henen gedrongen zijn.
§ 126.
Zijn de ingewanden, door den buik-ring,
tot in den balzak doorgezakt, zoo wordt zij
eene balzaks-breuk (hernia scrotalis) genoemd.
I. D.                           M                                    Is
-ocr page 197-
( >73 )
Is een darm ia den balzak gedrongen, zoo
noemt men de breuk, een darm-balsaks-breuk.
Is het net uitgezakt, zoo draagt zij den
naam van balzaks-nel-breuk. Is er water in
den balzak bevat, zoo noemt men zulk een
gebrek, doch oneigenlijk, balzaks-watei-breuk.
Deze onderscheidingen zijn slechts toevallig,
en de aard der breuken wordt daardoor niet
veranderd. De behandeling is echter voor
ieder bijzonder geval wezenlijk verschillende.
S l*7'
Verder onderscheiden zich de breuken daar
door , dat zij niet met spieren en het buik-
vlies omgeven, maar wel met de huid bedekt
zijn, terwijl er anderen zijn, die ook nog met
het buikvlies (perilonaeum), spieren en de
huid overdekt zijn. Deze zijn meer vlak, niet
zakvormig; zij vormen dus geen' eigenlijken
breuk-zak.
Eindelijk bestaan er nog zeldzame gevallen,
waarbij de ingewanden van den achterbuik,
door tegennatuurlijke openingen van het inid-
delrif henen dringen. (Zie de noot op J 81
'bladz. i43).
•                                   S 128.
Is er, door het buikvlies, een breukzak (eene
nieu-
-ocr page 198-
( 179 )
nieuwe holte, waarin zich de uitgezakte inge-
wanden bevinden) gevormd, of is het buikvlies
gescheurd, en bevindt zich, buiten dezelve,
in het celweefsel, of tusschen de spieren, eene
holte, zoo staat deze holligheid, door eene
opening, met de buiksholte in verband. Deze
•opening kan men zeer geschikt den breuk-
ring
noemen. Het bovenste, naauwere, ge-
deelte van den breuk-zak noemt men .den
hals des breukzaks, — het onderste , ruimere, ge-
deelte van denzelven wordt de bodem van den
breuk-zak
genoemd. De wanden des breuk-
fcaks zijn, naar de plaats, waar de breuk voor-
komt , verschillende.
Oorzaken der breuken,
§ 129-
De breuken ontstaan, wanneer de uitzettings-
en de zwaarte-kracht der, in de holte bevatte,
ingewanden ■grooter is, dan derzelver wanden
«n openingen, door de kracht van zamentrek-
king en veerkracht % in staat zijn daaraan we-
derstand te bieden; om het even, of deze
veerkracht door verzwakking der levenskracht
(dynamisch) of, door werktuigelijke invloeden
is verminderd geworden.
Het veelvuldigst komen de -breuken voor,,
daar de wanden, of door eene natuurlijke
M 2
                           zwak-
-ocr page 199-
{ i8o )
zwakheid van bet buikvlies , of van de spierla-
geu, of ook door gebreken van dezelve, zeer
7.wak zijn; dus, waar de wanden, in allen ge-
val, van derzelver spierlagen, als haren voor-
naamsten steun beroofd, geenen genoegzamen
weerstand kunnen bieden. Van hier, dat de
breuken het meest op die plaatsen ontstaan,
waar, door de natuur, weinige spieren ge-
plaatst zijn.
T)e voornaamste gelegenheid-gevende oorza-
ken , welke gebreken en scheidingen van het
buikviies, enz. ten gevolge hebben, zijn alle
uitwendige, hevig werkende, krachten, welke de
•omstreek des buiks treilen, als stoten (het sto-
ten met de hoornen, een stoot door den dis-
«eibooni, enz.) , slaau (hoefslagen, het vallen op
stompe ligchamen;, opspauningen door winden,
. hevige persingen en kracht-inspanningen bij
koliek-pijnen, buitengewoon sterk trekken.
Het uitscheuren van den navelstreng, bij
- jong geboren dieren., geeft aanleiding tot navel-
breuken ; heelkundige'kunstbewerkingeu en trek-
king van den zaad-streng geven aanleiding tot
lies-breuken ; het uitpeilen van, groote beurs-
gezwellen aan den buik, en de, daar door
, voortgebragte, sterke etteringen enz., brengen
buik-breuken voort. "Verder kunnen ziekelijke
af-
-ocr page 200-
( i8i )
arschcidingen insgelijks aanleiding tot breuken
(bijv. tot zoogenaamde water-breuken) geven.
Met beloop der breuken.
- > x                                                                                                                                                 -
§ lor.

Hét breuk -gezwel, zoo wel als de opening,
waardoor de ingewanden naar buiten wijken,
worden bestendig grooter en ruimer; want er
zakken gedurig, meer ingewanden uit, en wel
in het bijzonder volgen de darmen meer en
meer na. De verrigtingeny waartoe de uitge-
zakte deelen bestemd zijn, worden gebrekkig
volbragt, of dezelve zijn geheel gestoord; er
ontstaan verstoppingen , hevige koliekpijnen.
Doop liet uitzakken en de kuelling der darmen
in den buik-ring, worden ontstekingen en za-
mengroeijingen der vliezen en deelen onderling
voortgebragt. Nog meer ontstaan er beklem-
ming, het koudvuur en de dood. Kleine navel-
breuken genezen, bij de jonge dieren, ge-
woonlijk zonder eenige hulp der kunst.
Beklemming rincarceratió^,.
S 132,
Onder beklemming verstaat men een toe-
Stand, waarbij de breuk-ring de uil gesakte
M 5                            in-
-ocr page 201-
( ito )
«
ingewanden vast omsluit, dezelve lehlemt
en in zich vast houdt
, zoodat vsij niet in
derzelver holligheid hunnen terug treden, of,
zonder verwijding van den buik-ring, Bun-
nen worden terug gebragt
, waarbij dus de
verhouding der ruimte tusschen de omvattende
en omvatte deelen weggenomen en de bewe-
ging der laatsten door de eersten onmogelijk
wordt gemaakt. «
Kenmerken der behiemming.
§ i55.
Tot de gewone kenmerken van dezelve be-
hooren , de onmogelijkheid, om de deelen,
welke de breuk vormen', terug te brengen,
wanneer men zich overtuigd heeft, dat zij niet
Onderling, noch met den breuk-ring zamen-
gegroeid zijn. Zij hebben het meest bij lies-
breuken plaats. — Het dier is pijnlijk aan de
plaats der breuk; het ziet naar dezelve om, ter-
wijl het bij het betasten des deels zich zeer
gevoelig toont. Als dan ontstaat er ook eene
algemeene ziekelijke aandoening; er komen na-
melijk teekenen van koliek te voorschijn, die
meer en meer toenemen , en waarbij doorgaans
nog eenige geringe hoeveelheden van onregel-
matig gevormde mest-stofïe, met kracht, uitge-
dreven worden. Dit houdt echter spoedig op;
ter-
-ocr page 202-
( m )
terwijl nu , rn deizelver plaats , de verschijnselen
van darm- ontsteking ontstaan.
Het dier ligt dikwijls stil op den rug, met
de beenen tegen het lijf getrokken, en zet zich
somwijlen op het achterste!, zooals de hon-
den gewoon zijn te zitten.
Oorzaken der bellemming.
§ i54. *
Tot de beklemming van uitgezakte ingewan-
den kunnen werktuiglijke, organische en dyna-
mische
(invloeden, welke in de bewerktuigde
stoffe of in de levenskracht gelegen zijn) oor-
zaken aanleiding geven.
1. De werktuigelijke vinden of in de bevatte,
of in de bevattentle deelen plaats. Elke breuk-
ring, alsmede de naiuurlijke openingen van het
buik-vlies (bijv. de buik-ring) hebben de ge-
neigdheid, zelfs zonder de medewerking van
eenen algemeenen invloed der levenskracht»
tot op eene zekere hoogte te kunnen worden
uitgerekt. Zopdra deze uitzetting bereikt is,
wijkt zij niet meer en werkt dan werktuigelijk.
Zoodanige oorzaak der beklemming komt ge-
woonlijk alleen bij sterke dieren (paarden) voor.
Bij reeds, eenigen tijd, plaats gehad heb-
bende breuken, kunnen ophoopingen van drek-
slofien, in de uitgezakte darmen, aanleiding
M 4
                                toi
-ocr page 203-
( '84 )
tot beklemming geven, daar er langzamerhand
meer en meer mest in dezelve nederzakt, zich
ophoopt, den breuk-zak verwijdt, eu niet we-
derom door den breuk-ring, of door den hals,
der breuk terug kan keeren.
§ tï5.
2.     De oorzaken der bewerktuigde stof zij»
deels in werktuigelijke gebreken van de uitge-
zakte deelen gegrond. Zoo kunnen verhardin-
gen , aaneengroeijingen (*j, gezwellen enz, het
teruggaan door den «breuk-ring verhinderen;,
deels kunnen ook die deelen, welke den breuk-
ring vormen, (dus de omvattende deelen),
werktuigelijk gebrekkig zijn , of bijv. een
gelijktijdig gezwollen en verharde zaadstreng, bij
paarden, kan het terugtreden va'n een', dooc
den breuk-ring uitgezakte, darm beletten.
§ ni ,
3.     De verhouding van de levenskracht der
deelen tot en onder elkander begunstigt zeer
dik-
(*) Bij zamengroeijingen van liet net niet den
hal , zoo als in de Vee-Artsenijschool, te- Berlijn y
'va. het jaar 1821 , een geval voorkwam*
-ocr page 204-
( i35 }
dikwijls de vcrstropping of beklemming. Hier •
onder heeft men eene ziekelijke wijziging der
krachten (voornamelijk van de zamentrekkings-
kracht) te verstaan.
Ziekelijke zamentrekkingen , voornamelijk
der omvatlende deelen r bijv. der buikspieren,
van de uitwcnd,ge schuinsche buikspier (niu-
sculus obliquus externus')
brengen beklemmin-
gen in den buik-ring voort; daar deze zich
tot door de pezige deelen van' dezelve ver-
lengt. , — O.c-k ontstekingen kunnen dee's* de
oorzaak, deels, het gevolg der beklemming, zijn.
De ontstekingen kunnen zich, door1 sommige
gelegendheid-gevende oorzaken, welke tevens de
breuk voortbragten, in de buikspieren , of, ia
bel algemeen, in den buik-ring vestigen,
dezen doen zwellen, en daardoor vernaauwen,
of zoodanige vernaauwing werkt op de beklem-
de deelen ; deze kunnen niet wederom terug
gebragt worden, en geraken in ontsteking, enz*,
i
Algemeene aanmerkingen wer de
breuken.
&
% l57-
Bij alle soorten van dieren kunnen breuken
van verschillenden aard voorkomen; doch de
een of ander soort derzelver heeft bij de
eene dier soort meer, bij de andere minder
M 5                           plaats
-ocr page 205-
( *® )
plaats. Zoo komen bijv. de buik-breuken het
meest bg het rundvee (door het stooten met
de hoornen, — zeldzaam bij paarden in de weide,
door hoefslagen) voor. De navelbreuken treft
men het veelvuldigst bij veulens, en voorname-
lijk in die streken aan, alwaar men de ge-
woonte heeft, deze dieren, terstond na de ge-
boorte r den navelstreng af of veeleer uit te
scheuren. Van daar ontstaat ook welligt de
meening, dat deze aangeborene breuken zijn.
Men treft insgelijks dikwijls bij kalveren, even
als bij veulens, navel-breuken van aanzienelijke
grootte aan. Eindelijk neemt men ook navel-
breuken , bij andere jonge, echter ook bij vol-
wassene, dieren aan.
§ i?8.
Lies-breuken, en zelfs zulke, waarbij de
darmen en het net tot in den bal-zak (scro-
tum)
doorgedrongen zijn, komen het veelvul-
digst bij paarden en mannelijke verkens voor;
bij hengsten , door hevige kracht-inspanningen ,
bijv. bij het trekken, of ook door het over-
matig dekken, — insgelijks bij ruinen en varkensr
door eene gebrekkige ontmanning, (castratie)*
Somtijds ontstaat eene zoodanige breuk ter-
stond met , en na het snijden , [veeltijds
eerst later.
Bij paarden kunnen even zoo goed, als bij
• an-
*
-ocr page 206-
( i87 )
andere dieren, lies-net-breuhen voorkomen.
Ik nam dit in vijf gevallen waar. (Zie de bij-
zondere heelkunde , ft breuken. ")
§ i39'
Men treft verder nog vele ziekten bij paarden
aan , welke, hoewel verkeerdelijk, breu-
ken genoemd worden, bijv. wanneer de bal
(Jeaticulua) gezwollen, verhard en vastgegroeid
is, vleeschbreuh Qsarcocele) ; wanneer er zich
water in den balzak of den schede-rok bevindt,
balzaka-water-breuk (hydrocele) , en balzaks-
water-vleeach-breuk
, (hydro-sarcocele), wan-
neer eene vleesch-breuk met eene water-breuk
gepaard gaat.
Dije-breuken (Jierniae crurales) komen, bij
de dieren, niet voor, dewijl de ingewanden
niet onder den band van Poupart kunnen
doordringen, daar de dieren niet opgerigt gaan.
Over de voorzegging der breuken, in liet
algemeen, en in het bijzonder met
opzigt tot de beklemming,
§ i4o.
Zij is meestal ongunstig, doch de kleine
navel-breuken verdwijnen, bij jonge dieren,
van zelve of zij zijn gewoonlijk ligt te genezen.
Buik-
-ocr page 207-
( i83 )
Baikbreuken , bijzonder die in de streek deir
flanken voorkomen, zijn, indien zij niet met
te groote scheidingen van den zamenhang dep
buikwanden vergezeld gaan , bij paarden , onder;
zekere omstandigheden, te hersteilen, bij run-
deren dikwijls zonder gevaar; doch zij kunnen
ook ligtelijk darm- en buikvlies-ontstekingen ten
gevolge hebben, en alsdan gevaarlijk worden.
Het gevaarlijkst zijn de lies- en balzaks-darm-
breuken, deze worden ligtelijk beklemd, en
hebben ontsteking, niet zelden het vuur, en
den dood ten gevolges Zij zijn. nogtans som-
wijlen r wanneer men er tijdig genoeg bij ge-
roepen wordt, en men er behoedzaam en
voorzigtig mede te werk gaat, door geschikte
kunstbewerkingen, te genezen.
De voorzegging regelt zich eindelijk nog naar
den tijd, sedert welken de breuk bestaan heelt.
Over de behandeling der breuken*
§ i4i.
i. Breuken zonder beklemming.
Men moet alle mogelijke uitwendige oorzaken r
dus ook kracht-inspanningen, welke de verdere
uitzetting der breuk 'behulpzaam zijn kunnen,
verhoeden, en terstond klisteeren zetten, om
het persen op den afgang der meststoffe te
verhinderen en dergelijke meer.
De
-ocr page 208-
( i3g )
De hoofdzaken «bij de behandeling zija.s
a.    Het terugbrengen der uitgezakte daelen,
•{repasitio of taxis).
            . ■                ■ *m .'
b.    Het behouden van dezelve in die lig-»
ging, .welke de natuurlijke is (retentro), en
c.    De behandeling, zoo wel der uitwendige
plaatselijke, als ook der inwendige algcmeene
toevallen, welke met de breuk ontstaan en na
«dczelye voorlgebragt worden.
Be terugbrewging der uitgezakte deélen , ge-
schiedt; door handgrepen en daardoor, dat
men .de dieren, bij. de texugbrenging, èe-xie
geschikte ligging geeft, opdat de deelén./.yan
zelve wederom in derzelver hoiligheid terug
kunnen glijden.. Gewoonlijk moeten wij de te-
rugbrenging van eene operatie doen yergeaeld
gaan, en wel in. het bijzonder, om de terug-
houding beter en zekerder te bewerkstelligen,
.ten einde de genezing zekerder en volkouiener
volbragt worde,......, ;. t
               ... ;
.§; .145.
Daar de breuken < zich, bij de dieren,, ge-
woonlijk zeer gemakkelijk» en veeltijds reeds door
eene' geschikte ligging des diers, bijv. op^ den
rug , laten terug brengen, zoe spqede men zich
als
-ocr page 209-
< 19» )
als dan terstond om de deden in deizelver
plaats te behouden. Zij wordt het best veriigt,
door de vereeniging pan den breuk-ring,
door naald en draad, of, in plaats van dra-
den , door een lint.
Hierdoor wordt den
grond gelegd tot sluiting der bewerktuigde dee-
len, welke dan gewoonlijk ook zeer spoedig
volgt. Daarenboven wenden eenige" Vee-artsen
nog de onderbinding en branding van den
«ntleedigden breuk-zak aan.
Beide, de branding en onderbinding, doen
veelal- door de ontsteking, welke zij veroorza-
ken, naderhand eenig nut. In de meeste geval-
len echter zijn zij niet voldoende, en er ontstaan
naderhand, na de een of ander gelegenheid -
gevende oorzaak , gemakkelijk wederom breuken.
Men kan zich ook bijv. bij lies-breuken, indien
de zaadslreng nog aanwezig is, van de klem-
bontjes , als ondersteunings-middel, bedienen;
<loch deze moeten van geene bijtmiddelen voor-
zien worden , en niet drukken of trekken. Ten
einde dit te voorkomen, is het goed, eene spons
over dezelve hecnen te schuiven.
§ i44.
Daarenboven hebben wij op den stand des
diers te letten, (bij honden op de ligging). Wij
moeten ,v bij -breuken, de ruimte der buiks-
holte, zoo veel mogelijk, trachten te vergroo-
ten.
-ocr page 210-
( '9* )
ten. Tot dat einde, moet men bijv. paarden,
welke lies-breuken hebben, van achteren hoo-
ger, en van voren lager plaatsen, en dezelve,
in deze rigting, tot de vereeniging van den
breuk-ring, houden.
Behandeling pan beklemde breulen,
(hernia incarcerata*).
§ 1*5.
2. Alleen bij nieuws beklemde breuken, is
men in staat hulp toe te brengen. De hoofd-
aanwijzing ter behandeling bestaat daarin, dat
men tracht de onevenredige verhouding, welke
ér tusschen de bevattende en bevatte deelen
"plaats heeft, uit den weg te ruimen. — Dit
geschiedt gewoonlijk op eene werktuigelijke wij-
ze , wanneer wij de verwijding der bevattende
deelen in het werk stellen, dat wil zeggen, in-
dien wij den breuk-ring, waarin de uitgezakte
deelen beklemd zijn, door het mes verwijden.
Is er neg geene ontsteking, uitzweting of aan-
eengroeijing aanwezig, zoo zal de terugbren-
ging der beklemde deelen, en vervolgens ook
de genezing kunnen geschieden.
S i46.
Zoowel bij beklemde, als ook bij niet be-
klem-
-ocr page 211-
( >92 )
klemde bi'eukcn, moeten de toevallen, welke
daarbij ontstaan, worden gadegeslagen , en hier
'naar1 regelt' zich alsdan ook1 de behandeling.
Tégen ontstekingen der darmen en van' het
buikviies, wende men sterke aderlatingen," in-
wendig versche lijn-olie aan , van één tot twee
ponden, in ééne gift, —ook afkooksels van slij~-
mige middelen, als van lijnzaad, en kaasjes-
kruid, met salpeter, dubbelzout, enz.
Uitwendig wende men plaatselijk de koude aan,
om de plaatselijke ontsteking , zoo mogelijk,
weg te nemen. Men zette dikwijls eenigzins
slijmige klistecren , om alle persing van het
dier te verhoeden.
I - i
§ >47-
31 I
De leefregel. Men moet de dieren rust
trachten te Verschaffen, en voor eene fiische
lucht in den stal zorgen ; voorts verhoeden, dat
geene vliegen ën'andere insecten dezelve veront-
rusten of plagen.
Toont het paard 'eetlust, zoo geve men het-
zelve zeer weinig hooi, in den «omer gras, én
wanneer het aan zemel-voedering, lijn-koek-
dranken, enz. gewend is, zoo geve men het-
zelve deze; doch anders slechts zuiver water.
TWEE-
-ocr page 212-
" ' ■ »HyH«--------------
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
OVER DE UITZAKKINGEN,
(PRO Xj APS ÜS).
§ tis.
W anneer een zacht deel uit deszelfs natuur-
lijke holte geweken, maar hetwelk niet raet de
huid bedekt is, zoo noemt men dit eene uit-
zakking. Zoo bestaan er uitzakkingen van het
oog, van de tong, van den endeldarm, der
scheede en van den draagzak; in de laatste
drie gevallen , vindt er gewoonlijk eene omkee-
ring des deels plaats. De uitgezakte deelen
komen daardoor met de buitenlucht in on-
middelijke aanraking.
§ i49.
Zij zijn gewoonlijk het gevolg van werktui-
I. D.                          jf                              ge-
-ocr page 213-
( ^ )
gelijke gelegcndheid-gevende oorzaken , en ecne
da rdoor voortgebragte slapheid of ziekelijkheid
■van de uitgezakte deelen zelve, of van die
deelen, welke de uitgezakte in derzelver lig-
ging hadden moeten bepalen.
De bijzondere beschouwing hieromtrent vindt
men in de bijzondere heelkunde voorgedragen.
DER
-ocr page 214-
«XXX-J-XXX-
DERDE ONDEfi-AFDEELING,
OVER DE P T, AA TS VERANDERIN-
GEN DER HARDE D E E X, E N.
Ocer de ontwrichtingen, (luxationes).
S.i5o.
W anneer beenderen, die met eikanderen tot
gewrichten vereenigd zijn , uit derzelver natuur-
lijke ligging, Cgewi'ichts-vlaktey gebragt worden,
zoo ontstaan er ontwrichtingen.
Zoodanige ontwrichtingen kunnen eenvoudig
zijn, dat wil zeggen, behalve de uitwijking (bijv.
van het knop-vormig gewrichts-hoofd een»
beens, uit de verdieping van het gewrichts-einde
van een, daarmede verbonden, been), is er
geene andere ziekte of gebrek van den zamen-
bang aanwezig, en er is slechts één been
ontwricht.
N 2                                 Te
-ocr page 215-
( Ȥ6* )
V'e zamengesfeld wordt de ontwrichting ge-
noemd , indien meerdere beenderen, welke
'tol een en hetzelfde oogmerk dienen, verplaatst
worden, uitwijken, zooals dit met de beende-
ren van den voet (pssa metacarpi et meta~
tnrsï)
, bij honden het geval zijn kan. Het-
zelfde heeft plaats, wanneer er verscheuringen
der banden, pezen, vaten of wanneer er been-
breuken'tegelijk mét'de ontwrichtingen bestaan.
Meer te zamengesteld of gecompliceerd Worden
de ontwrichtingen genoemd , wanneer , met de-
zelve , algemeene ziekten aanwezig zijn , als ont-
stekingen , de mok, zenuwkoortsen, enz.
§ ïSt.
Men noemt eene ontwrichting onvolkomen,
wanneer het hoofd van het eene been niet
volkomen uit de gewrichts-bolte of gewrichts-
rerdieping van het andere is getreden, maar
nog gedeeltelijk op de gewrichts-holte of dcrzelver
randen rust, en alzoo de, aan eikanderen be-
antwoordende , gewrichts-vlakten , grootendeels
»iit met eikanderen in aanraking zijn. Aan
dezen toestand geeft men ook den naam van
gedeeltelijke of vnlsche ontwrichting, Qsubluxatio).
Volkomene ontwrichting wordt zij genoemd,
wanneer het gewrichts-hoofd eens beens volko-
men uit deszelfs ligging (gewrichts-vlaktej gewe-
ken is (luxatio).
In-
-ocr page 216-
('■' '97 )
Indien echter het gewrichts-hoofd uit de ge-
wrichts-holte of geledings-vlakte geweken is ge-
weest, en door het vermogen der spieren ter-,
stond wederom in zijne natuurlijke ligging her-
steld werd, zoo noemt uien dit eene verstuiküig
\distorsio).
<
§ i5<i.'
Juffen onderscheidt de ontwrichtingen ook
naar dé rigting, weike het ontwrichte deel'óf
het ontwrichte lid heeft aangenomen ; want
sommige deelen kunnen naar voren', andere
naar achteren, nog andere ter zijden, naar bin-
nen of naar buiten, ontwricht zijn, watfr ■ naai-
de" ontwrichtingen alsdan ook hare benamingen
verkrijgen. Voor de behandeling is het vooral
van aanbelang te wéten, of de ontwrichting
nieuw Qrecens) , of veroudeid (inveterata) i?a,
§ i53.
Ken teekenen. De beweging of het gebruik
van het ontwrichte lid is onmogelijk, of
gebrekkig, ten minste niet in alle rigtingen mo-
gelijk. Bij volkomene ontwrichtingen , is er
verkorting, bij onvolkotnene, verlenging van het
deel aanwezig. Verder nemen wij, in beidij ge-
vallen , een buitengewonen stand van het ont-
wrichte deel wanr, zoo als dit het opmerke-
N 5
           .                      hjkst
-ocr page 217-
( '93 )
lijkst plaats heeft, bij eene ontwrichting der
knieschijf (jjatella), bij paarden, bij de ont-
wrichting van het hoofd des dijebeens ^caput
ossis Jernorls)
in het eironde gat (Jorameri
ovale),
bij runderen, en bij de ontwrichtingen
der achterkaak, bij windhonden.
§ i5i.
m
Heeft er slechts eene verstuiking plaats ge-
had , dan is derzelver onderkenning bijna in
het geheel niet mogelijk, omdat de verschijn-
selen der ontwrichting reeds wederom verdwe-
nen zijn, wanneer men tot het onderzoek ge-
roepen wordt. Wij nemen dan gewoonlijk
slechts eene, door de verstuiking voortgebragte,
kreupelheid waar.
In zoodanige omstandigheden , moet men de
oorzaken, welke gewerkt hebben, beoordeelen,
of door dezelve verstnikingen en dergelijke ge-
breken konden worden voortgebragt. Ook moe-
ten wij op de opvolgende verschijnselen der
bijkomende ontsteking letten.
§ i55.
Bij de verstuiking is gewoonlijk spanning en
pijn in de deelen, welke het gewricht omge-
ven, aanwezig, dewijl er namelijk eene ontste-
king, door de rekking, welke deze deelen on-
der-
-ocr page 218-
( »99 )
dergaan hebben, en door eene mogelijke kneu-
zing der gewrichts-vlakten, ontstaan kan.
De kneuzing der geledings-vlakten kan zoo
wel door de kracht der oorzaak, welke gewerkt
heeft, als ook door het geweldig wederom in-
glijden van de been-einden des gewrichts in
derzelver natuurlijke ligging., worden voortgebragt.
$• i56.
Oorzaken. De ontwrichtingen worden bij de
dieren gewoonlijk slechts door gelegendheid-
gevende oorzaken daargesteld, als door sterk
loopen en uitglijden in een weeken, leemigen
grond, op een gladden , met ijs bedekten weg, en
door andere hevige invloeden, waardoor de spie-
ren en banden der deelen meer of min verslapt
en gerekt, zelfs verscheurd worden, zoodat er
ontwrichting ontstaan kan.
Ontwrichtingen, welke eenmaal hebben plaats
gehad, laten zwakheid in de doelen,- waarin
zij plaats vonden, achter, en ontstaan, na ge-
ringe oorzaken , gemakkelijk op nieuw.
§ iSf-
JJle voorzegging. Deze hangt voornamelijk
af van het^gewigt des beens voor het gebruik;
want bijv. de ontwrichtingen van den eersten
halswervel {atlas) met den kop heeft dltijd
N 4                              een'
-ocr page 219-
( 200 )
een' gevaaihjkeu uitgang. Di ontwrichting van
de knieschijf daarentegen (ram.'ii, rampf) wordt
meest altijd hersteld. Vierder hangt de voor-
zegging af Van den Hap der ontwrichting, of
deze volkomen of onvolkomen, is , omdat eeue
onvolkomene ontwrichting, in de meeste geval-»
len, gemakkelijker dan de volkomene kan ge-
liezen worden , vermits bij deze gewoonlijk
verscheuringen der pesten, banden, en derge-
lijke meer, te gelijkertijd , plaats hebben , en
alzoo de tO£Stand daardoor meer te zaaien-
gesteld wordt, en omdat de bijkomende be-
leedigingen zelve reeds de genezing onmogelijk
maken kunnen.
Ook is. de uitgang mo.eijelijker en onzekerder
te bepalen bij verouderde dan bij nieuw ont-
stane ontwrichtingen ; daar er bij de eerste
reeds, eenc ziekelijke vorming der bewerktuigde
deeleu (bijv. een steil-voet en aaneengroeijin-
gen) kan ontstaan zijn, waartegen de kunst
weinig of in het geheel niets vermag.
Bij ontwrichtingen der beenderen, kan men
nog het gemakkelijkst hulp aanbrengen bij kleinere
huisdieren, omdat zij zich beter behandelen
laten , en meer aan de magt van den mensch
onderworpen zijn. In het algemeen is de be-
paling van den uitgang der 01. twrichtingen twij-
felachtig.
D*
-ocr page 220-
( 201 )
De behandeling■ van nieuws ontstane
onl wrick l in ge n
.
§ i53. ;
De herstelling en bepaling der ontwrichte
deeJen zijn ook hier de hoofd-voorwaarden
der behandeling, maar beide kunnen niet altijd
op die wijze worden verrigt, als tot de geue-
ziug vereischt wordt. (Hoe de herstelling en
bepaling in de bijzondere gevallen moet ge-
schieden , zal in de bijzondere heelkunde na-
der worden aangewezen).
De ontsteking, welke altijd de ontwrichtingen
vergezelt, of er een gevolg van is, moet met
plaatselijke en algemeene aderlatingen , met koude
omslagen behandeld worden, dat wil zeggen,
door de deelen met koud water te wasschen
of te baden, enz. Indien er tevens wonden
aanwezig zijn, of verscheuringen der vaten,
enz. zoo behandele inen dezen naar derzelvei'
aard, zooals wij recdj» geleerd hebben.
De behandeling van verouderde ontwrich-
tingen en verstulhingen.
§ $9*
Zeldzaam zullen wij deze kunnen herstellen ,
daar er ïccds nieuwe beweiktuigde deelen kun-
s
3N 5                               nen
-ocr page 221-
( 202 )
nen ontstaan zijn ; doch er komen gevallen
voor, waarin men, door prikkelende inwrijvin-
gen, als met terpentijn-oÜe, met kamfer-geest,
zelfs met het geestig aftreksel van spaansche
vliegen, verder door verschillende aanwendin-
gen van het gloeijend ijzer, en door het hoef-
beslag, iets en zelfs dikwijls veel ter verbetering
kan toebrengen, bijv. bij de overkoting van
jonge paarden, en in die gevallen, waar eene
verstuiking voorafgegaan is, welke verkeerdelijk,
of in het geheel niet, behandeld is geworden.
§ 160.
De zamengestelde ontwrichtingen komea-
gewoonlijk slechts bij honden, aan de gewrich-
ten van den voet , (de gewrichten van
den hand- en voet-wortel en der teenen)
voor. Deze ontwrichtingen gaan evenwel meest
met been-breuken gepaard. Men herstelle als-
dan zoowel de ontwrichte als 'gebroken been-
deren in derzelvcr natuurlijke ligging, legge op
eene doelmatige wijze spalken aan, en verwij-
dere ook de overige toevallige verschijnselen,
volgens de regelen der heelkunde.
VIER-
-ocr page 222-
VIERDE ONDER-AFDEEUNG.
OVER DE VANEENWIJKING DER BEEN-
DEREN (DIASTASIs), OF OVER DE AP-
WIJKINGEN VAN DE AANHANGSELS
DER BEENDEREN.
S l6l.
Zjy ontstaan, wanneer beenderen, die door
naden, door bandhechting
of door kraakbee-*
riige platen
stevig roet clkandereu vereenigd,
en niet bestemd zijn, om tegen eikanderen te
worden bewogen, door geweld, van eikanderen
gescheiden worden. Wij bedoelen bier deels
de naden van den kop ("voornamelijk bij paar-
den) , deels de scheidingen of afwijkingen der
gtiffel-beenderen van het scheen- of pijp-been
en dergelijke meer.
§ 162.
-ocr page 223-
( 20* )
§ 162.
Slaan op den schedel en aangezichts-bcen-
deren van jonge paarden , het loopen van de-
zelve tegen andere iigchamen, in het algemeen,,
hevig geweld, zijn, zoo als gezegd is, de oor-
zaken van zoodanige afwijkingen, en vaneen-
scheidingen ; insgelijks een scheve tred van het
paard, waardoor de zwaarte-kracht van het-
zelve, door het kleine, wiggevormige, beentje
der voorknie, op het hoofd des binnenwaards
gelegen griffel-beeneu, zoo hevig werkt, dat,
dit afgedrukt en afgescheurd wordt. De tus>-
sciten-beens-banden ( ligamenta interossea)
worden hierbij gerekt of gescheurd , en er ont-
staan naderhand uitstortingen van beenstof en
overbeenen,
Ook kunnen te sterke afscheidingen in de
schedel-holte vaneenwijkingen der naden van.
den kop ten gevolge hebhen. (Zie in de
tweede onder-afdeeling der tweede afdeeling,
de overtollige afscheidingen,
§ i6.7.
Bij vaneenwijkingen der naden treft men tus-.
schen ruimten aan, waar er gecne plaats moes-
ten vinden. Zijn de griflel-heenderen van de
pijp-beenderen afgeweken geweest, zoo ont-
slaan er overbeenen , (exostnsis).
§ 16 i.
-ocr page 224-
.( 205 )
S i64.
De behandeling wordt bepaald naar de oor-
ïaken, die tot dezelve aanleiding hebben ge-
geven, welke wij moeten zoeken te verwijderen.
De geseheiden deelen moeten te zamen gevoegd ,
de toevallen verwijderd worden. Zijn de, op de
bovengenoemde wijze onts'ane, overbeeneu niet
te groot, zoo worden zi] gewoonlijk naderhand
wederom opgeslorpt. Ten einde de vergroo-
ling van zoodanige overbeenen, tegen te gaan,
is het noodzakelijk, dat men het paard rust
geve.
Deze afwijkingen komen gewoonlijk alleen bij
jonge paarden, of bij de zoodanige voor, die
•■van een slap vezel-gestel zijn. (Zie verder het
Hoofdstuk ever de overbeenen).
TWEE-
-ocr page 225-
...... xxXx^'xifX
TWEEDE AFDEELING.
OORSPRONKELIJKE AFWIJKINGEN VAN DEN
GEZONDEN TOESTAND, WELKE IN DE
LEVENSKRACHT GEGROND ZIJN 5
(OORSPRONKELIJKE DYNAMI-
SCHE ZIEKTEN).
»>
EERSTE KLASSE.
Gebreken van het vermogen der uitzetting
en zamen trekt:ing.
Algemeen begrip omtrent de ziekten dezer
tweede afdeeling.
§ 165.
Ai
de ziekten, welke in deze afdeeling bevat
zijn, behooren tot het gebied der heelkunde,
daar bij dezelve niet de menging, maar de ge-
daante gevolgelijk posteriori)is aangedaan,
en omdat tot de genezing 'ook vverktuigelijke
hulp
-ocr page 226-
( 207 )
hulp vereischt wordt. Zij onderscheiden zich
genoegzaam daardoor van die ziekten, welke
tot de inwendige vee-artsenijkunde (t/ierapia')
behooren, dat bij deze de menging gevolge-
lijk
veranderd is.
Van de ziekten, waarover in de eerste af-
deeling der heelkunde reeds gehandeld werd,
onderscheiden zich echter diegene,'welke hier
overwogen moeten worden daardoor, dat de
eerste als oorspronkelijk werktuigelijhe afwij-
kingen van den gezonden toestand moeten wor-
den beschouwd, terwijl deze daarentegen als
oorspronkelijke dynamische afwijkingen van den
gezonden toestand zijn aan te merkeu.
Het wezen of den aard der grond-oorzaken
dezer ziekelijke gesteldheden kennen wij niet.
Wij zien alleen de verschijnselen der ziekten,
welke daartoe behooren, en derzelver uitwen-
dige gedaanten of vormen. Of de zenuwen
hierbij eenen bijzonderen invloed hebben, is
nog niet beslist.
S 466.
Verstoringen in de menging en zamenstel-
ling der dierlijke bewerktuigde deelen, zijn het
gevolg van elke meer of minder aanhoudende
dynamische werking, hetzij dezelve voortvloeijen
uit eene voorafgegane vermeerderde kracht van
uitzetting of zamentrekkiug, of zij zijn te be-
schouwen als afwijkingen der vormdrift, (nisug
for-
-ocr page 227-
( «fi ).
fmnna.tivus, vegetation) , waardoor zigtbare
w-erktuigelijke gebreken worden daavgesteld.
Overeenkomstig deze onderscheiding bestaat er:
a.     Eene dynamische en
b.     Eene organische onevenredigheid in het
vermogen der uitzetting en zamentrckking.
De dynamische onevenredigheid schijnt meer
tot het zenuwgestel te behooren , terwijl de werk-
tuigelijke of organische daarentegen uit ge-
breken der bewerktuiging, en door werktui-
gelijke beleedigingen der deelen ontstaat.
§ fG7.
De algemecne oorzaken zijn gelegen in on-
matige kracht-inspanningen van het eene deel
of van een geheel lid boven andere. Het
sterk werkende deel Zal daardoor langzamerhand
meerdere kracht verkrijgen, en de tegenwer-
kende deelen zullen daardoor verslapt worden.
Werktuigelijke invloeden , beleedigingen en
kracht-inspanningen des diers, als ook kram*
pen kunnen, op dezelfde wijze, als oorzaken
van zoodanige onevenredigheden worden be-
schouwd.
EERSTE GESEA.CHT.
Ziel ten met vermeerderde kracht van sa-
mentrekking , (cantractilitas).
§ 168.
Het vermogen eener te sterke of buitenge-
woon
-ocr page 228-
I 211 )
■woon vermeerderde zamentrekking van de spie»
ren der ledematen, en zelfs van al de spieren
des geheelen ligchaams, kan bij alle dieren
voorkomen; voornamelijk komt zij echter voor
bij paarden en honden, bij de laats ten trouwens
menigvuldiger dan bij de eersten. Zoo kun-
nen er krampen in sommige of in al de spieren
des ligchaams, bijv. in de ruoiidklem (trismus)
en de regtstijvigheid (tetanus) ontstaan. Dik-
wijls echter bepaalt zich de kramp slechts tot
enkele deelen; niet zelden ziet men eetie za-
mentrekking (.contractura) van de lange bui-
gende spier des voorarms (musculus caraco s,
radialis antlbraclüalh)
bij en na hevig rijden
en springen ontstaan. Bij honden neemt men
deze zamentrekkingen aan verschillende lig-
cliaams-deelen waar. Hiertoe behooren nu ook
nog de zamentrekkingen en vernaauwingen van
de darmbuis {slrictura), welke voornamelijk bij
bet paarden-geslacht zeer dikwijls voorkomen.
§ 169. .
Kenleelenen. Gebrek in de beweging fan
het deel. Het paard, waarbij eene lamentrck-
king van de lange buiger des voorarms plaats
heeft, kan bijv, niet regt op den voet staan.
Het lid neemt eene ziekelijke of gebrekkige
rigting aan, in zoo verre er eene eenzijdige za-
mentrekking bestaat, zoo zal bijv., in het zoo
I. D.                               O                                  aan»
-ocr page 229-
( 2l2 )
aanstonds aangevoerde geval , de elleboog (u/na)
des paards bestendig naar achteren glijden, en
de voorknie (carpus') zal daarbij meer naar vo-
ren staan. De zamengetrokken spieren zijn vas-
ter, harder en onbewegelijke!', dan de gezonde
plegen te zijn; de spier zelve is echter onpqn-
lijk; ook heeft er in het begin geene ontste-
king plaats, welke zich echter langzamerhand
ontwikkelen en vestigen kan. Indien de spier
oppervlakkig gelegen is, zoo kan zij zelve of
'derzelver pees sterk gespannen zijn en zulks
duidelijk waargenomen worden.
§ 170.
Oorzaken. Zij zijn veelal in een te lang
ophouden van de verrigu'ngen des deels ge-
grond ; doch kunnen integendeel ook hevige
kracht-inspanningen zoodanige zamenirekkingen
voortbrengen. Verlamming en verslapping der
tegenwerkende spieren (zoo als dit het duide-
lijkst , na herhaald beslaan met zeer hooge kal-
koenen, aan de voorste ledematen der paarden
zigtbaar wordt, dewijl deze daardoor ligtehjk
bok-beenig worden), uitwendige werktuigejijke
en scheikundige invloeden, spoedige afwisseling
van de temperatuur des ligchaams, alsmede be-
leed igingen zijn als gewigtige oorzaken van de
zamenirekkingen der spieren te beschouwen.
5 171.
-ocr page 230-
( «3 )
Voorzegging. De uitgang van zoodanige
«amentrekkingen kan , onder zekere bepalingen ,
gunstig zijn, en voornamelijk, in die gevallen,
waarin wij in staat zijn de spanning of deze
ziekte, deels door vverktuigelijke hulp, deels
door geneesmiddelen, die volgens de voorschre-
ven regelen, zeer verschillend zijn kunnen ,
weg te nemen. De duur en trap van het ge-
brek bepalen insgelijks de voorzegging. Bij za-
mentrekkmg der darmbuis kunnen wij geene
andere hulp toebrengen, dan alleen door acht
te slaan, en te verhoeden, dat geene werktui-
gelijke oorzaken (bijv. harde drekstoffen) ver-
stoppingen en zelfs ontstekingen voortbrengen,
waardoor het toenemen der zamentrekking (stric-
tura)
zal kunnen bevorderd worden.
            § 172-
Behandeling. Bij de zamentrekkingen der
spiervezelen (contractura musculorum), moet
men de versterkte kracht van zamentrekking,
trachten te verzwakken, nadat vooraf de oor-
zaak, welke haar heeft voortgebragt, is wegge-
nomen. Indien er werktuigelgke oorzaken be-
staan, zoo verwijdere men dezelve, voor zoo
ver zij nog aanwezig ziju, en neme hare uit-
werking weg , door zoodanige middelen, welke,
O 2
                              vol-
-ocr page 231-
(,*W )
volgens den tegenwoordigen toestand, wfrden
aangewezen. De tijd , welke de ziekte geduurd
heeft, komt hierbij zeer in aanmerking. Want
is de zamentrekking nieuw, zoo zullen sterke
wrijvingen, gepaard met het wasschen van laauw
■warm zeepwater , veelal van grooteu dienst
zijn. Wanneer zich reeds toevallig eene ont-
steking heeft gevestigd , zoo bediene men zich
tot wassching van het koude water (de koude),
niet alleen voor de aangedane, maar ook voor
de tegenwerkende spieren.
§ lf:%
Hebben er hevige zamcntrekkingen van de
spieren des geheelen ligchaams plaats, hetwelk
zeer dikwijls bij rheumatische ziekten- der paar-
den en honden het geval is, zoo wende men
insgelijks het wrijven met sirOo-wisschen, met
wollen lappen, en dergelijke, maar tevens voor-
al warme dampbaden aan. Ook kan men in-
wendig nog middelen (de kamfer en terpentijn),
als hoofdmiddelen geven, die op de huid-uit-
waseming werken; voorts moeten de dieren
rnct wollen dekens behangen en in eenen war-
men stal geplaatst worden. De stal moet niet
koud en veelmin toglig zijn.
§ *?*•
Zijn de Zamentrekkingen daarentegen oud,
> .                                                                            dat
-ocr page 232-
( 2,Tv )
dat wil Keggen, hebben dezelve reeds lang be-
staan , zoo valt er gewoonlijk niets meer, met
een goed gevolg, aan te doen , doch muti kan,
ten minste om de verergering des gebreks te
voorkomen, vet, vette oliën, laanvv warme
weekmakende omslagen, tegelijk met werktuigelijk
tegenwerkende middelen , aanwenden.
Wanneer bijv. jonge paarden bok - beenig
staan, en dit gebrek deels door te hooge kal-
koenen aan de hoefijzers, deels door te sterke
kracht-inspanningen is voortgebragt geworden,
zoo kan men laauw warme vette inwrijvingen
doen aan de pees der buigspier van het hoef -
been, in hare geheeleu uitgestrektheid naar-
bovenj' maar voornamelijk moeten de kalkoenen
langzaaierhand geheel weggelaten, en eindelijk
moet het ijzer nog in het loon-gedeelte ver-
zwaard worden. Op deze wijze zal men, in vele
gevallen, niet aljeen eene sterke kromheid der
voorbeenen verhoeden, maar men zal zelfs het
genoegen hebben, eene geringe kromheid der
ledematen van een jong paard, na een her-
haald beslaan , langzamerhand wederom te hei>
stellen. Men moet echter niet op eens de
kalkoenen geheel weglaten, en evenmin de
hooge dragten geheel wegnemen, vermits als-
dan het paard, in het eerst, in het geheel
niet zal kunnen gaan.
O 5
TWETÜ-
-ocr page 233-
( 216 )
TWEEDE GESLACHT.
Verminderde zamentrekkings - kracht ,
(slapheid, laxitas~).
5 175.
Er zijn dieren, welke een zeer slappe vezel
hebben. Dit kan gezegd wordeu van diege-
nen, welke op lage, moerassige streeken zijn op-
gevoed, of die bij eene slechte verzorging, ge-
ringe beweging erlaagen, en die gewoonlijk in
slechte stallen opgesloten worden. Dit is voor-
namelijk het geval, bij de jonge, aldus ver-
zorgde dieren. Deze zijn alsdan niet alleen
slap, maar deze slapheid geeft ook aanleiding
tot misvormingen en het kromgroeijen der le-
dematen. De spieren kunnen ook, door hevige
werktuigelijke oorzaken, bij de geboorte, ver-
slapt worden, waardoor niet zelden een scheve
stand der leden (bijv. eene krom - buiging
naar achteren) bij jonge dieren kan worden
voortgebragt, welke zich veelal met het toene-
men der krachten en van den ouderdom, en
door de aanwending van geschikte middelen
meer en meer verbeteren. In alle slapheid ont-
breekt de bewerktuigde zamenhang der spier-
vezelen, hetwelk gewoonlijk, bij de dieren, al-
leen in den zeer jongen leeftijd plaats heeft.
§ 5tï.
-ocr page 234-
(: '"7 )
§ '76-
Wanneer men een zoodanige zwnkheids-
toestand wil verbeteren, zoo moet wel over-
wogen worden , of deze algemeene slap-
heid der spieren door algemeene oorzakeu (moe-
rassige weiden, slechte,- natte voederstoffen,
slechte stallen) Voortgebragt is geworden, of
dat misschien werktuigelijke oorzaken (.te zwaar
trekken aan de beeneu der veulens , bij de
geboorte, zoodat deze daarna met de voorste
vlakte van het koot-gewricht den grond aanra-
ken enz,^ daartoe den grondslag leggen.
S *77-
Zijn deze algemeene oorzaken aanwezig, zoo
ruime men dezelve uit den weg, door de die-
ren meerdere en betere voeders, zuivere stallen
en eene goede verzorging te 'doen erlangen.
Ter verbetering der slapheid van bijzondere
deelen , welke door werktuigelijke oorzaken
voortgebragt werden , bedienen wij ons van de
koude, van de geestrijke en prikkelende mid-
delen, als van den brandewijn, of den wijn-
geest, zelfs van den wijn, indien de waarde
des diers of andere omstandigheden dit toela-
ten. Bovendien kan men het verslapte deel,
in allen geval, met Wijngeest wasschen, en
daarna hetzelve, door het gioeijend ijzer, sterk
verwarmen.
0 4                         S 178.
/
-ocr page 235-
( »i8 )
Heeft men echter de genoemde middelen,
zonder veel gevolg, reeds eenigen tijd, aange-
wend , zoo moet men tot sterkere prikkelende
middelen zijne toevlugt nemen, en in het ge-
heele deel eene geringe mate van ontsteking te
weegbrengen. Tot dit oogmerk zullen de ont-
binding van kamfer in wijngeest en terpen lijn-
olie , vloeibaar vlag loogzout, het geestig af-
treksel van spaansche vliegen enz. , de ge-
schiktste zijn; de ontsteking, door de aanwen-
ding van deze opgegevcne middelen voortge-
bragt, wordt, door de koude, wederom vermin-
derd. Ten laatste kunnen wij nog het gloeijend
ijzer (het streek-vuur en dergelijke) aanwenden.
Het gebeurt echter ook, dat men bijv. zoo-
danige veulens, welke, nadat zij geboren worden ,
niet op de voeten kunnen staan, maar, in plaats
hiervan, met de kogel-gewrichten op den grond
rusten, en aldus voortschuiven, spalken aanlegt,
om de ledematen regt te houden. Dit is on-
doelmatig; want de deeleu zijn nog te teder, en
worden door de spalken spoedig beleedigd, en
daardoor geven deze aanleiding tot ettering,
welke men, zoo veel mogelijk, moet trachten te
verhoeden. Beter is het daarom zoodanige veu-
lens
-ocr page 236-
( 2i9 )
lens op een 7acht los bed van stroo te plaatsen
en de beleedigde deelen met de middelen, ia
§ 177. opgegeven, te laten wasschen.
§ 1S0.
Mogteu er intussehen, door de spalken en het
Tastbinden van dezelve, reeds kneuzingen zijn
ontstaan, zoo late men de spalken geheel weg,
wasche de gekneusde deelen vlijtig met loodwa-
ter, en omwinde de ontbioote deelen los met
zacht linnen, opdat het stroo, zoo min mogelijk,
aanleiding tot verdere schuring geve. De ontstane
etter en de oppervlakte of brandige plaatsen
worden volgens algemeene regelen behandeld.
Veelal verdwijnen zoodanige gebreken, bij
jonge dieren, naarmate derzelver spierkracht
toeneemt, zonder hulp der kunst; doch het is
zeer gewoon, dat in zoodanige deelen eene
zwakheid overblijft , welke voor het vervolg
nadeelig worden kan.
Over de gallen (ganglion).
% 181.
De gallen, ook wel eenvoudig, doch ver-
keerdelijk, overbeeiien genoemd, ziju altijd in
eene slapheid der peesscheeden , of der beurs-
O 5
                                ban-
-ocr page 237-
( 220 )
banden van de gewrichten, of ook der pezen
zelve gegrond.
§ 182.
Kenteehenen. Gallen noemt men , bij paar-
den en andere huisdieren, kleine of grootere,
rondachtige, meestal onpijnlijke, altijd in de
nabijheid der pezen en gewrichten te voorschijn
komende, veerkrachtige, gezwellen, welke met
eene vloeistof gevuld zijn, die grootendeels uit
eene stofFe bestaat, die met de eiwitstof zeer
veel overeenkomst heeft, vooral dan, wanneer
de gallen reeds lang bestaan hebben.
Zij ontleenen derzelver oorsprong uit ziekten
der peesscheeden, en der beursbanden, en heb-
ben de eigenschap van te verharden ; want derzel-
ver veerkracht gaat somwijlen verloren, nader-
hand worden zij harder, en verbeenen zelfs
eindelijk (*).
{*) 1. In de verzameling aan de Vee-artsenij school,
te Berlijn, bevindt zich, onder NQ. 147 van den ca-
talogus , een praeparaat , « verbeening van de buigpees
eens paards (pezen-tlap).»
Het is eene, grooten-
deels verbeende, peessclicede ; de been-zelfstandigheid
is ruw, doch vast en zwaar. De buig-pees van het
hoefbeen is slechts op de eene zijde eenigzins met
been-zelfstandigheid bedekt, en gedeeltelijk verbeend.
In
-ocr page 238-
( 221 )
S »83.
Onderscheiding. De gallen zijn vastzit-
tende,
wanneer zij noch bij de beweging «les
diers, noch door op dezelve te drukken, hare
plaats verlaten ; doorgaande of beweeglijk
noemt men dezelve, wanneer zij van de eene
plaats naar de andere, van de eene zijde van
het been naar de tegenovergestelde, kunnen
worden gedrukt. Verder onderscheidt men
pees-gallen (gallen der pcessdieedei.), in-
dien zij op den loop der pezen, in de pees-
scheede voorkomen; gallen der gewrichten,
indien zij aan en in de gewrichten verschij-
nen , weeker zijn dan de vorigen , zich van de
eene naar de andere zijde dés gewrichts, of
naar de diepte van hetzelve, laten weg drukken,
en dus meer ol minder zekere teekenen geven ,
dat
In het weefsel der pees zijn slechts eemge groote
beenige punten. De verbeeniiig is aj duimen lang , en
heeft iets meer dan een' duim in de doorsnede. De
buig-pees ligt vast, als in eene beenige schede.
2, In de verzameling aan de Yee-artsenijschool, te
Lyon, bevinden zich eenige vcrbecnde pees-scheeden
van de huigpees des hoefbeens , ter grootte van e»ne
kleine vuist. Bij het eene praeparaat is de buig-
pees , op vele plaatsen , door do verbeeuing , van een
gedreven.
-ocr page 239-
( 222 )
dat de bedrsband is aangedaan. In dit geval
noemt men dezelve ook vlot-gallen.
S iSfc
De gallen komen het meest voor bij dieren,
welke eene slappe vezel, die op slechte wei-
den , op slechte, moerassige, of ten minste op
lage gronden, geweid hebben en opgevoed zijn
geworden. De sl-phcid der genoemde deeien
kan voorts met eene , aan het geheele ligchaam ,
eigene, slapheid verbonden zijn. Zij is in de-
voorbeschiktheid gelegen, of de aanleg wordt,
door de gelegenheid-gevende oorzaken, meer
volkomen gemaakt en bevestigd.
Zoodanige gallen worden ook voortgebragt
door hevige en aanhoudende kracht-inspannin-
gen van verschillenden aard, waardoor de ge-
noemde deeien, welke hierbij werkzaam zijn,
voornamelijk van de ledematen , gerekt worden.
Op dezelfde wijze kan ook uitwendig geweld,
als slaan , stoolen, het uitglijden, enz. het
hunne bijdragen, en dezelve geheel voortbrengen»
Behandeling der gallen.
§ i35.
De genezing der gallen is dikwijls zeer moei-
jeüjk; hét moeijelijkst echter bij dieren, met
eene
-ocr page 240-
( "3 )
«ene slappe vezel begaafd, als bijv. bij Hol-
steinscbe en Nederlandsche paarden.
De oorzaken, weike gallen te weeg brengen,
moeten uit den weg worden geruimd, dat wil
zeggen, wij . moeten de oorzaken , welke de
slapheid der vezelen voortbragten, verwijderen
en alsdan alle verdere invloeden , bijv. de
tracht-inspanning des diers enz. vermijden.
§ 186. '
Zijn de gallen, na de werking van uitwen-
dige oorzaken ontstaan, zoo wende men de
koude of ook het goulards-water (aqua Qpu-
lardl)
aan. Welk middel men evenwel ook
aanwende, de gemelde voorwaarde, om het
dier niet in sterke bewegingen te brengen,
moet vervuld worden. Hebben de gallen in de
slapheid des ligchaams en deszelfs doelen hai'en
grond, zoo zullen plaatselijke, geestrijke, prik-
kelende en dergelijke middelen voordeelig zijn.
Men bediene zich van het vluglig smeersel
met kamfer, (Unirrientum ammaniatum cam-
phoratum)
van de graauwe kwik-zalf (unguen-
tum hydrargyri cinereum)
; ook deze kan in
verbinding met kamfer, terplijn-olie, enz. aange-
wend worden. Al deze middelen zullen de werk-
zaamheid in het deel vermeerderenen het vermo-
gen der opslorping aanzetten.
| 186.
-ocr page 241-
( 224 )
§ x87.
Men bediene zich verder, bij de behandeling
der gallen, van scherpe middelen, bijv. van in
wrijvingen van het geestig aftreksel van spaan-
sche vliegen, van scherpe zalven en soortgelijke
zelfstandigheden, welke het vermogen bezitten,
om eene sterke prikkeling en uitzvveeting naar
buiten te weeg te brengen, De Engelschen be-
dienen zich van eene scherpe pleister; dezelve
wordt ook door ons met voordeel, maar slechts bij
jonge dieren, aangewend. Men snielte deze
pleister, en besmere de gallen met dezelve,
nadat vooraf het haar zuiver van dezelve is af-
geschoren; vervolgens wordt er klein gesneden
werk over dezelve vast gekleefd- Men smelt de
pleister dikwijls ook in dier voege, dat zij sterk
kookt; nu neemt men werk of wol, doopt de-
zelve in het kokende mengsel, en brengt het
spoedig op de plaats, daar zich de gal bevindt,
wel te verstaan, nadat het paard vooraf vast-
gehouden of gekluisterd is geworden.
t
§ 188.
Bij de laatste wijze van aanwending, kan
slechts de hitte (het branden der huid door
de kokende pleister) werken, vermits de scherpe
grondstoffen, door het hevig koken, in haren
aard verstoord, of ten minste aanmerkelijk ver-
.                             an-
-ocr page 242-
( 225 )
anderd worden. In beide gevallen der aanwen-
ding dezer pleister, blijft dezelve zoo lang op
de plaats liggen, totdat ztj van zelve afvalt.
hierbij heeft dan tevens plaats, dat de brand-
korst der huid zich mede aan de pleister hecht,
welke tegelijk met deze afgestoten wordt. Veel-
tijds geneest men de gallen op deze wijze.
Eindelijk bedient men zich ook nog met
voordeel van het vuur. (Zie hier óver
na: de aanwending Van het vuur en het hoofd-
stuk over de aanwending der scherpe zalven,
enz., in de vierde afdeeling).
Aanmerking \. De Franschen wenden, bij
de gallen der paarden, welke reeds lang ge-
duurd hebben, bestendig laauwe wasschingen
met afkooksels van kaasjes-kruid aan, en ik
heb dezelve na de aanwending van dit middel
zien verdwijnen.
Aanmerking 2. Men prijst ook het openen
der gallen aan; doch dit moet steeds met
groote voorzigtigheid geschieden, omdat men
vóór het insteken van het lancet, de huid over
de gal verschuiven moet, en dezelve na het
insteken wederom hare vorige plaats laat inne-
men. Wordt de opening der gallen onvoor-
Bigtig gedsan, zoo ontstaan er nadeelïge ge-
volgen.
Aanmerking S, De Engelschen doorsteken
de gallen met een eigen', daartoe ingerigten,
krommen, troikar, en laten, door de pijp of
ka-
-ocr page 243-
( 226 )
kanul van dezen, de, in dezelve bevatte, vloei-
stof', uitvloeijen. Men kan de gemaakte ope-
ning ook toebranden.
Uilzetting der vaten.
§ 189.
De uitzettingen der vaten bestaan in een'
ziekelijken toestand van derzelver wanden, wel-
ke , op eene buitengewone wijze, van haren
gewonen omvang afwijken , en waarbij zij inder-
daad aanmerkelijk in de wijdte der doorsnede
zijn toegenomen.
De uitzettingen der slagaderen noemt men
slagader-breuken (aneurisma), die der aderen
ader-breuk (carix).
Beide ziekten zijn gegrond in de afwijkingen
van dezelfde natuurkrachten van bare natuur-
lijke gesteldheid. Deze kunnen daartoe op ver-
schillende wijzen veranderd worden.
De wanden der vaten kunnen, door uitwen-
dige invloeden . plaatselijk verslapt worden | de
verslapping der wanden van enkele vaten eens
deels kan echter ook door algemeene oor-
zaken, welke op het geheele vaatgestel werken,
word-en voortgebragt. De zamentrekkings-kracht
van.
-ocr page 244-
( 227 )
Tan den spier-rok wordt vernietigd; hier door
verkrijgt de celachtige rok eene neiging tot
uitzetting, welke daarenbovsn nog, door den
aanhoudendeu aandrang des bloeds, onder-
steund wordt.
Ken'teehenen. De ader- en slagader-breu-
ken , welke in de inwendige hollighcden des
ligchaams voorkomen, kunnen wij door geene
Verschijnselen , waarnemen; zij blijven dus voor
ons verborgen. Men treft echter niet zelden
slagader-breuken der groote slagader, van de
voorste dariusclieils-slag-ader, en van andere
slagaderen, na den dood der dieren aan. Doch
tegen alle deze vermag de kunst niets, ofschoon
Wij ons ook van derzelver aanwezigheid over-
tuigd hebben.
§ i93-
Heeft er eene slagader- of ader-uitzetting
aan de uitwendige deelen des dierlijken lig-
cliaams plaats, zoo neemt men een gezwel op
den loop van zoodanig vat waar. Om.
sich echter te verzekeren of eene zoodanige
uitzetting in een slagader of ader plaats hebbe,
zoo zal mm dit door het onderzoek omtrent
1. D.                            P                                  den
t
-ocr page 245-
( 2 23 )
den bloedsomloop en insgelijks van den loop
des vats spoedig kunnen waarnemen.
De bloed-spat bij paarden en ossen is niets
anders, dan eene uitzetting der uitwendige schcen-
beens - ader, welke voor het sprong-gewricht
opwaards loopt. Doch dezelve komt zeldzaam
voor, en hetgeen men dikwijls voor eene bloed-
spat houdt, is nie ts anders dan eene gal.
§ \$%
Oorzalen. De bovengenoemde slapheid der
vaat-wauden wordt, door verschillende gele-
gtndheid-gevende ooi-zaken, voortgebragt, als,
door kneuzingen en beleedigingen der vaatwan-
den, door een hevigen aandrang van het bloed
in de deeien , daar de uitzetting ontstaat. Zoo-
danige aandrang des bloeds wordt, door he-
vige kracht-inspanningen, door sterk loopen,
door slecht passende tuigen, en dergelijke voort-
gebragt. Zoo brengt het stooten der runde-
ren , bij dit vee, niet zelden uitzettingen van
de huid-aderen der buikwanden voort. Insge-
lijks nemen wij, bij koeijen, gedurende en na
den dragttijd, niet zelden uitzettingen der va-
ten van den uijer, aan den buik, en aan de
achterste ledematen , waar.
Bij paarden komen niet zelden uitzettingen
der slagaderen van de buiks-ingewanden voor,
waarvan de oorzaken niet volkomen bekend zijn.
-ocr page 246-
( 229 )
§ %&
De voorzegging, ten opzigte van den uit-
gang, regelt zich, naar de ligging van het vat;
Want de uitzettingen der vaten, welke zich in
de holligheden des ligchaams bevinden, kun-
nen, bij de dieren, volstrekt niet weggenomen
worden. Bij vaten, die aan de uitwendige op-
pervlakte gelegen zijn , en welker uitzetting men
herkent, zal men hulp kunnen aanbrengen,
doch de voorzegging wordt daarnaar bepaald,
of er meerdere vaten tot hetzelfde oogmerk in
dit deel aanwezig zijn. In dit geval is de voor-
zegging gunstiger, dan indien er, ter voeding
van een deel, slechts één vat bestaat. De uit-
gang is daarom altijd zeer twijfelachtig.
S «#•
Is het vat in deszelfs uitwendigen rok, door
«en beleedigend ligchaam, gewond, dat wil
zeggen, is de zamenhang der uitwendige vezelen
zoodanig verbroken, dat het beleedigende werk-
tuig niet tot de inwendige holte des vats is
doorgedrongen, zoo ontstaan de uitzettingen
der vaten zeer schielijk en het gevaar is alsdan
groot. Men moet daarom, zoo spoedig moge-
lijk, tot de volkomen genezing overgaan. Zoo-
danige uitzettingen noemt men valsche; die
-ocr page 247-
( 2^0 )
gene daarentegen zonder beleediging der vaat*
wanden worden ware uitzettingen genoemd,
S 196.
Tot de hoofdvoorwaarden der behandeling
van zoodanige uitzettingen der vaten behoorön
liet vermijden van alle kracht-inspanningen ,
waardoor een aandrang van bloed naar het zieke
deel kan ontstaan ; insgelijks behoort hiertoe de
vermijding der plaatselijke prikkels op de vaat-
wandert.
Is de uitzetting niéuw, zoo zal men met
voordeel de koude, het koude water met bran-
dewijn , het zamengestelde oxyciaat kunnen
aanwenden. bijv.
Neem: ammoniak-zout, twee looden;
Los het op in bronwater,                een pond,
Voeg er bij: wi/n-azijn,                 een pond,
Sterken wijngeest, zes looden.
Meng het en laat er aangeschreven worden :
(Tot uitwendig gebruik^.
Het lood-water en soortgelijke middelen, ook
gekamferde brandewijn en dergelijken meer, kun-
nen worden gebezigd.
S i46.
De zekerste behandeling en voornamelijk van
verouderde uitzettingen bestaat daarin, dat men,
zoo-
-ocr page 248-
( »5* )
aoodra als mogelijk is, tot de ouderbinding,
en naderhand1 tot het uitnemen van den bloed-
prop en vau het uitgezette gedeelte des vats
zelf' overga, indien dit geoordeeld' kan worden
nuttig te zijn.
Bij de onderbinding van zoodanige ziekelijke
aderen. moet men altijd daarop letten , dat de
baud {ligatura) meer naar den omtrek of naar
het uileinde toe, dus buiten de uitzetting,
daarentegen bij onderbindingen der slagaderen,
dat dezelve naar het hart toe, dus binnen de
uitgezette plaats, aangelegd worde. (Het overige
hieromtrent vindt men, bij de behandeling der
aderlaat-fistel, in de bijzondere heelkunde,
voorgedragen)..
P 5                   TWEE-
-ocr page 249-
■XXX^XXX»
TWEEDE KLASSE-
Gebreken der afscheiding en opslorping.
§ 198.
■ i
XJ_et wei-vocht en soortgelijke dierlijke vloei-
stoffen kunnen te overvloedig worden afgeschei-
den , doch wat derzelver hoedanigheid betreft,
met gezonde lympha en dergelijke vochten
overeenkomen. Wat derzelver hoeveelheid be-
treft, kunnen deze stoffen evenwel ziekten in
het ligchaam voortbrengen , dat is , zij
brengen verstoringen in de verrigtiugen en
ziekelijke verschijnselen in de werktuigen of de
deelen voort, waarin zij te overvloedig afge-
scheiden worden. Ook kunnen de nabij gele-
gen werktuigen daardoor medehjdig worden aan-
gedaan, gelijk ook eene gebrekkige en vermin-
derde afscheiding ziekten kan voortbrengen.
EER-
-ocr page 250-
,'........... ■Mfroqg.xx——-------
EEItSTE ONDER-AFDEELING.
OVült VLOEBIGE A F S C H E I-
DINGEN.
onevenredigheden in de verrigting der her-
stelling, waarbij te sterke afscheidingen ontslaan,
berust op eenc tweeledige, verschillende, ver-
houding der afscheiding Qsecretio) en der op •
slorping (resorplio').
De afscheiding kan namelijk de overhand
hebben, aanzienlijk vermeerderd zijn, terwijl
de opsjorping daarentegen natuurlijk of gezond
is. Bi) zoodanige verhouding wordt er meer
afgescheiden dan opgeslorpt, of dan ontlast
kan worden. In zoodanige gevallen hebben er
doorgaans verschijnselen van een ontstekings-
toestand plaats; als voorbeelden kunnen hier de
P 4
                                uil-
/f
-ocr page 251-
( 254 )
uitzweetingen, na long- en ribbenvlies-ontste-
kingen enz. dienen.
§ 200.
In het tweede geval kan echter de afscheiding
in een volkomen gezonden toestand bestaan,
terwijl het opslorpend vermogen verzwakt of
verlamd is; de afgescheiden stoffen kunnen dus
niet wederom opgenomen, maar ook insgelijks
niet ontlast worden. Men neemt, in dit geval,
zelden of nooit eene verhoogde voedingskracht,
zoo als in het eerste geval, waar, maar er heeft
bijna eene tegenovergestelde toestand plaats,
bijv. zwelling van den uijer bij merrien , bij
koeijen, enz. wanneer zij derzelver jongen plots-
line verliezen.
#                            § 201.
Kenteekenen. I< der deel des dierlijken lig-
cliaams , waarin de afscheiding der stof, in eene
onevenredige verhouding tot de natuurlijke toe-
stand , plaats heeft, neemt in omvang toe.; de
bolligheden des ligchaams zetten zich uit, of
derzelver wanden worden uitgezet.
Deelen, waarin sterke afscheidingen plaats
bobben, nemen niet alleen in omvang toe,
maar het deel vertoont zich gespannen , ja zelfs
glanzend, zonder iets met ontsteking gemeen te
heb-
*                ' *
m
-ocr page 252-
( «54 )
Lebben. Wij zien deze verschijnselen, zonder
dat men eene andere oorzaak dan eene ver-
keerde verhouding van het afscheidend vermo-
gen ontdekken kan.
§ 202.
Alle waterzuchten behoHëfti hiertoe. Zoo
ontdekken wij de balzaks-water-breuk (hydro-
cele)
, wanneer de balzak aanmerkelijk uitgezet
is, zich glanzig vertoont, en de golving eener
vloeistof, bij het onderzoek, in denzelven waar-
genomen wordt, enz.
§ 20Ö.
Ook de verhinderde verrigtingen der werk-
tuigen , welke niet de bovenmatige afscheidin-
gen in eene nadere aanraking komen, en in
eene naauwere betrekking staan , kunnen als
zeer gevvigtige kenteekenen van de gebreken
der afscheiding dienen. Zoo ontstaat bij de
borst-waterzucht (hydrothorax), gebrekkige en
moeijehjke ademhaling, bij de waterzucht des
oogs (hydrophlhalrnia), welke niet zelden bij
honden voorkomt, volkomene blindheid, enz.
§ 2o4.
De gewaarwording der vochtgolving {fluc-
P 5
                                tua-
-ocr page 253-
( 2.,6 )
tuatia) is, in alle gevallen , niet zeer gemak-
kelijk ; want, indien er weinig vocht aanwezig
is, is zij onduidelijk waar te nemen. Is er veel
vocht afgescheiden, zoo is dé spanning te sterk,
en derlialve het vocht, uit dien hooide, reeds
niet zeer duidelijk waar te nemen. Ook is er
alsdan , door deze spanning, altijd pijn, aanwe-
zig , en de dieren lalen hierom niet gaarn
het onderzoek aan zoodanige gespannen dee-
len toe. De uijers der dieren zijn in deze ge-
vallen zeer hard.
£ ->o5.
Oorzalen. Voorafgegane ziekten , de schurft,.
teruggedreven, mok-uitslag, droes, de honde-
ziekte, enz. , daarenboven ook nog, in het bij-
zonder , verwaarloosde of slecht behandelde
ontstekings-ziekten (bijv. long-ontsteking, welko
het duidelijkste voorbeeld oplevert ;, want de
aanzienelijke doorzweetingen in de borstholte,
welke men somtijds na voorafgegane long-ont-
stekingen , bij de geopende dieren r aantreft,
zijn altijd in eene verwaarloosde of gebrekkige
behandeling dezer ziekte te zoeken). Gebrek
aan beweging (zelfs behoort eene te sterke af-
scheiding des vcts hiertoe,) brengt verstopping
in de watervaten voort. Gestoorde verrigtin-
gen der huid, door den invloed des damp-
kiïugs, bedompte stallen, slechte voedselen,
plot-
-ocr page 254-
( 2^7 )
plotselinge opstopping eener sterke natuurlijke
afscheiding, bijv. van de melk, werken hiertoe
insgelijks mede.
§ 206.
Voorzegging. De oorzaken bepalen gewoon-
lijk de voorzegging. Zij is echter , in vele ge-
vallen, voornamelijk in de zoodanige ongun-
stig, wanneer de ziekte reeds langen tijd ge-
duurd heeft. Ook hangt dezelve van den trap
en de uitgebreidheid der uitzetting af. De
ouderdom des diers verdient insgelijks in aan-
merking te worden genomen; want bij oude
dieren zal een minder gunstige uitgang kunnen
verwacht worden, dan bij jonge, Is de toe-
stand meer of minder zamengesteld, zoo zal
de voorzegging minder voordeelig, dan hij een'
eenvoudigen toestand zijn. Eindelijk zijn de
geneesbaarheid van het deel en de beoor-
deeliug van de holligheid, waarin de ziekte
voorkomt, insgelijks nog van aanbelang, met
opzigt tot de voorzegging; omdat bijv. eene
zoogenaamde halzaks-waterbrenk (waterzucht
van den scheede-rok of des balzaks,) eerder
kan genezen worden, dan dit bij de borst-
waterzucht het geval zijn zal.
5 1 ,ïo.
Bthandeiliig. Ook hier is het wegnemen
der
-ocr page 255-
( 253 >
der oorzaken noodzakelijk • dat wil zeggen y
het genezen -der ziekten, welke de bovenmatige
afscheidingen voortbrengen. Bovendien moeten
de werkende schadelijke oorzaken, als slecht
voeder, slechte stallen en», veranderd of ver-
beterd worden.
Dikwijls is de ontaarding van een deel de oor-
zaak van zoodanige afscheidingen , bijv- van den
bal (jtesliculus) j alsdan verwijdere men zoo-
danig deel, indien zulks mogelijk is, gelijk met
opzigt tot de ballen geschieden kan.
% 208..
Is de ziekte reeds gevorderd, is er reeds-
veel vocht afgescheiden, zoo geve men zooda-
nige middelen, welke op zich zelve de huid-
uitwaseming en de pis-afscheiding kunnen ver-
meerderen. Hiertoe behooren de terpentijn
en spiesglans-middeien ; tot de laatste behooren
de braak-wijnsteen en andere; aan de honden
geve men braakmiddelen.
Is daarentegen de toestand nog nieuw, zoo
zullen zelfs aderlatingen en eene ontsteking-
werende geneeswijze kunnen worden aangewend.
De aanwending van de zoete kwik, (calomel)
in groote giften, is insgelijks zeer aan te be-
velen. Ook zijn tegenwerkende prikkelende
middelen aangewezen, bijv. inwrijvingen van
spaansche - vliegzalf aan de uitwendige vlakten
,,
                                                                       van
-ocr page 256-
*
( s% )
Van de dijen, mosterd-pappen onder en aan
de borst, enz., al nadat zich de ziekte in
deze of gene deelen of holligheid be-
vindt.
| 209.
Werktuigelijke behandelingen zijn insgelijks
van veel aanbelang. Zoo zal zelfs, door het
Wrijven der huid met stroo-wisschen, en met
soortgelijke ligchamen, de werkzaamheid der
huid krachtdadig kunnen vermeerderd worden.
De buitengewone verzamelingen van afschei-
dene vochten, bijv. in het celweefsel, of ia
den balzak, (scrotum) moeten, door insnijdin-
gen en den doorsteek , ontlast worden , om dan
de natuurlijke verhouding tusschen de afschei-
ding en opslorpiug gemakkelijker wederom te
kunnen herstellen. Dit geschiedt nu, door de
ontlasting der opgehoopte vloeistoffen, en door
de verwijdering van ai de schadelijke invloe-
den , welke de verkeerde verhouding hebben
kunnen voortbrengen,, deels door de boven
opgegeven middelen, deels ook door uitwendig
aangewende prikkels. Tot de laatste middelen
behoort .nog de aanwending des vuurs, van
de fontanellen, en den haarvlecht.
Verder kan men inspuitingen van zamen-
trekkende, zacht prikkelende, middelen, als
kalkwater, afkooksels van den eikenbast, van
wal-
-ocr page 257-
( 2io )
Walnoot-bladen, en vau de groene schellen der
walnoten, van de tormentil-wortel en deigelij -
ken, voorts de oplossing van aluin, van de
zwavelzure zink, ook de aftreksels van prik-
kelende , en specertjachtige kruiden en worte-
'
len , met voordeel, aanwenden.
TWEE-
-ocr page 258-
'
TWEEDE ONDER-AFDEELLNG.
verminderde afscheiding , (vermage-
ring of uittering van een deel).
§ 210.
Jliven als de vermeerderde afscheiding op een
tweevoudige verhouding der afscheiding en op-
slorping berust, zoo is de verminderde afschci-
diug of het vermageren van een werktuig of
deel ook daarop gegrond.
De gemelde toestand is gelegen , of:
1.     In eene onderdrukte afscheiding en na-
tuurlijke
opslorping, of
2.     In eene natuurlijk afscheiding en in
vermeerderde of te sterke opslorping.
Hieruit vloeit echter altijd eene vermagering
of uittering van het aangedane deel voort,
dat is, het neemt in deszelfs omvang (vo-
lumen)
af.
§ 211.
-ocr page 259-
( 242 )
§ 211.
Kenteehenen. Een of meerdere deelen des
ligchaams vermageren, teren uit, derzelvet
' omvang neemt af. Zij wórden dikwijls geheel
opgeslorpt. Er ontstaan gebreken of zelfs be-
lemmering in de verrigtingen van het deel.
De uitterende (atrophische) oogbol bijv. neemt
niet alleen in omvang af, maar het gezigt gaat
ook langzamerhand verloren ; de spier teert
uit, en tevens ook hare werking, naarmate zij
zelve vermindert.
S 212.
Oorzaken. Geweldadigheden, als beleed!»
gingen, (bijv. heleedigiogen der gewrichten),
kneuzingen en dergelijke schijnen niet zelden
oorzaken van zoodanige uitteringen te zijn;
zij brengen verlamming en dikwijls verandering
van het werktuig, ziekten der zennwen en der-
gelijke voort, en worden, om dezelfde reden,
de oorzaken der uitteriug. Op dezelfde wijze
behooren hiertoe alle invloeden, welke eeneil
versterkten groei ten gevolge hebben, ais ne -
vige ontstekingen (*}.
_______________________                         Ein-
(*) Zoo zag ik, in liet jaar 1820, ten einde eene
Wrat te vernietigen, welke Zich op liet bovenste oog-
lid van het linker oog eens paards bevond, rotten-'
kruid-
-ocr page 260-
( 243 )
Eindelijk zijn nog gebreken der bewerktuiging
van het deel zelf, en van andere, in de na-
bijheid gelegen , deelen oorzaken van zoodanige
uittering. Daartoe bchooren : been-uitwassen ,
verschillende soorten van beursgezvtellen, aan-
zienehjke verhardingen, zweren, enz. ;
§ 2i3.
De voorzegging regelt zich naar de ooi'z'a-
ken, welke het gebrek voortbrengen, of deze
namelijk reeds voorbij zijn gegaan, dan of zij
nog voortduren, en of de verwijdering van de-
zelve al óf niet mogelijk zij. De duur en de
voortgang des gebreks (van de uittering) geven
insgelijks aanwijzingen tot de voorzegging; want,
wanneer het deel of werktuig reeds s zeer ont-
aard is , zoo is er zelden verbetering te verwach-
ten. Hierbij komen de waarde en geneesbaarheid
van het werktuig, en ook de verrigting van het-
zelve in aanmerking.
§ «4.
--' .                         '
Iruid-zalf aanwenden,- welke eene hevige ontsteking
van den oogbol veroorzaakte, doordien namelijk deze
zalf, op het ligchaam verwarmd zijnde, afvloeide, en
daardoor lusschen en onder de oogleden^ gedrongen
was , waarop uittering (atrophia) van het oog ea
verlies van het gezigt ontstond.
I. D.
                               Q
-ocr page 261-
X 2tt )
S 2l4.
De behandeling is , in de meeste gevallen,
aan die der vermeerderde afscheiding tegenover-
gesteld. Bij deze trachten wij den toevloed
naar de holligheden, enz. te verhinderen en
af te leiden; bij de verminderde afscheidingen
moet integendeel de toevloed der vochten naar
het uitterende deel, zoo mogelijk, bevorderd
worden, om den voortgang van het gebrek te
beperken. Zoo moeten insgelijks gewrichts-won-
den, of wonden der pees-scheeden vooraf ge-
heeld worden, wanneer men , met goed gevolg,
de zoogenaamde uittering wil genezen.
§ 210.
":-' i} ■*''*■' 'S ■ -"                                                                        \                                                      *                                                         ( ■
Hoewel ecne versterkte groei-kracht, door
werktuigelijke en scheikundige oorzaken voort-
gebragt, (ontstekingen) meermalen deze ziekte
of dezen ziekte-toestand te weeg brengen, zoo
kunnen zij evenwel, behoorlijk aangewend, ook
dienen, om dezen verzwakten toestand weg te
nemen. Men moet, te dien einde, het Voe-
dings-vermogen, op alle mogelijke wijze, trach-.
ten aantezetten. Dit geschiedt door de aan-
wending van plaatselijke en algemeene prikke-
lende, versterkende middelen, edoch met be-
trekking op elk bijzonder deel, als wijngeest,
aftreksels van specerijachtige kruiden en wor-
te-
-ocr page 262-
( 245 )
telen (*_), zooals bijv. van de munt-soorten ,
van de valeriaan, enz.
t
5 3x6.
Tot de sterker prikkelende middelen behoo-
ren ook nog de inwrrjvingen van bet geestig
aftreksel van spaansebe vliegen , van bet vlugtig
smeersel met kamfer, van den kamfer-geest,
en de terpentijn-olie, en van de brandige dier-
lijke olie (oleum animale foeiidum s. oleum
coruu cerm)
(-}-_) en het vuur.
217.
n 1 "' 1 1 1                                             
(*) Specerijachtige kruiden en wortelen worden ook
met kokenden azijn getrokken , alsdan late men het
aftreksel zoo lang , als het nog laauw warm is , toege-
dekt staan, zijgt het door en gebruikt hetzelve.
(f) Vervaardiging van de empy reumatische olie, (huile
empyj'eumatique),
volgens chabeiit. Men neemt eene
willekeurige hoeveelheid fijn gesneden hoorn van
paarden- of osse-hoevcn, onderwerpe dezelve aan
eene distiUatie, en zette deze zoo lang voort, tot dat
er geene hruine , zwarte , stinkende olie meer in den
ontvanger overgaat.
Deze olie kan reeds tot uitwendig gebruik aange-
wend worden. Om dezelve echter inwendig te ge->
bruiken, menge men één pond van dezelve met drie
ponden terpentijn-olie en laat dezelve, vier dagen
Jang, trekken ; alsdan onderwerpt men dit mengsel
wederom aan eene langzame destillatie, totdat er orn-
Q 2
                                 tient
-ocr page 263-
•( 246 )
S 21 7.
Ook het wrijven (met stroo-wisschen, met
borstels, met wollen lappen) van de verma-
gerde spieren zal veeltijds veel nut aanbren-
gen, voornamelijk dan, wanneer men de bo-
vengenoemde middelen wil aanwenden. Ook is
eene matige beweging zeer aantebevelen. Men
late namelijk paarden in eene afgeperkte ruimte
vrij rondloopen.
• § *ï&
Gebrek aan afscheiding (secretlo) en te sterka
opslorping (resorptio") trachte men, door de
aanwending van laauw warme of verweekende
pappen, en van warme waterdampen, uit
den weg te ruimen, dewijl daardoor, deels on-
middelijk, deels middelijk, door de vermeer-
derde warmte, vochten naar het zieke deel
worden geleid ; de gebrekkige afscheiding wordt
daardoor ondersteund , en de te sterke opslor*
ping verminderd, ten gevolge waarvan alsdan
«ïe
trent drie vierde van de geheele hoeveelheid is over-
gegaan. Deze overgehaalde olie is geelachtig, zeer
vluchtig en doordringende , en daai om beware men de-
zelve ten gebruike, in flesschen, welke van eene
glazen stop moeten voorzien zijn. -
-ocr page 264-
i
( % )
de natuurlijke toestand gewoonlijk langzamer-
hand wederom wordt hersteld.
5 219.
Zijn werktuigelijkc gebreken in de zamenstel-
Hng der deelen als de oorzaak der uittering
of der vermagering van het een of ander deel
te beschouwen, bijv. beurs- en spek-gezwellen,
scheuvel-beenen, (exoslosis), ook wel beenbe-
derf (jcaries), en andere langdurige zweren
der wcckc deelen, zoo roerje men deze met
voorzigtigheid uit, neme dezelve met behoed-
zaamheid weg, en behandele de zweren, naar
derzelver aard , zoo als wij dit, in de vol-
gende afdceling, zullen zien. Ook behandele
men de uittering (atrophia) van het deel,
zpoals boven is voorgeschreven.
:                       1                                       ' f
DER-
|
-ocr page 265-
DERDE KLASSE.
Over de ontaardingen van de bewerktuigde
deelen zelve oj van derzelver zelfstandig-
held {degeneralio parenchymatis).
§ 220.
XJe dynamische verhoudingen waren, in zoo
ver zij van derzelver werking afgeweken zijn,
de onderwerpen van de beide voorgaande klas-
sen , waarbij, waaneer de ziekte-toestand zui-
ver bleef, het weefsel der werktuigen onaan-
gedaan verscheen, slechts de eene of andere
dynamische kracht van het dierlijk ligchaam
verhoogd , of zonder ^ene wezenlijke verande-
ring van het weefsel Qjarenc/iyma) des deels
ziekelijk gestemd was.
Deze derde klasse daarentegen bevat de
ziekelijke, verandex'ing van het weefsel des
werktuigs zelf, met betrekking tot de ziekehjk
gewijzigde vormdrift van verschillenden aard,
welke in dit weefsel heerscht.
Klier «
-ocr page 266-
( »*9 )
Kiierachtige , celachtige , en vliezige werktuigen
verharden niet alleen, en worden niet slechts
veranderd in derzelver gedaante en bewerk-
tuiging , maar zij verkrijgen ook het vermogen
om altescheiden, hoewel er geene wezenlijke
afscheidings-vlakten aanwezig moston zijn, en
deze scheiden etter en eene stinkende, dunne
stof df, welke ontlast wordt.
Bij de ziekten van zoodanige werktuigen
vindt dus eene verandering in de gedaante, in
de vaste en vloeibare stof, of in het weefsel
der deelen , gelijktijdig met eene verkeerde ge-
steldheid der krachten, dus ook een vermin-
derd en ziekelijk herstellings-vermogen plaats.
Q 4                       EER-
-ocr page 267-
EERSTE ONDER-AFDEELING.
OVER DE ONTAARDING VAN HET ZAMEN»
STEL DER DEELEN OF VAN HET WEEF-
SEL , ZONDER HET ONTSTAAN VAN
NIEUWE OPPERVLAKTEN VAN
AFSCHEIDING.
§ 221.
y erhardiugen en Veranderingen van celachtige,
klierachtige, en vliezige werktuigen ontstaan,
wanneer de gesteldheid van het weefsel zooda-
nig van aard veranderd wordt, dat er zich
vreemde of afgescheidene ziekte-stoffen in de
tusschenruimten van het weefsel nederzetten,
en hier ziekelijke verrigtingen, en wezenlijke
veranderingen van het zamenstel des deels zelve
voortbrengen. Het werktuig zwelt aanzienelijk,
doch zulks is niet altijd noodzakelijk, dewijl
de aard van het werktuig veranderd, en de
yer-
-ocr page 268-
( *s* )
verrigtingen van hetzelve gelijktijdig kunnen gc^
stoord zijn. In zoodanige gevallen heeft er
gewoonlijk verharding plaats.
Hiertoe moeten ook misschien de zwarte,
wratachtige, gezwellen (tumor es melaniquts
des checaux)
gehragt worden, welke, bij eenige
paarden van Aziatischen afkomst, en gewoon-
lijk bij schimmels of graauwe paarden, voorko-
men. Van zelve gaan zij niet lot ettering ovei'j
en worden zij hiertoe gebragt, zoo geven zij
eencn slechten, dunnen , etter. Het best is
om dezelve uittepellen. 2iij komen dan ech-
ter niet zelden aan andere plaatsen des lig-
chaams, somtijds eerst na een' langen tijd, we-
derom te voorschijn; doch ik ken twee geval-
len , waarin zij, na het uitpeilen , en na het
inwendig gebruik van hevig werkende (drasti-
sche')
purgeermiddelen met zoete kwik zijn
weggebleven.
Zij zijn hard, somwijlen grooter of kleiner,
trosvormig van gedaante; snijdt men dezelve
open , zoo vloeit er eene korrelige, zwarte, zelf-
standigheid uit dezelve, en , in dit geval, zijn
zij zeer moeijelijk te genezen. Het vuur werkt,
in zoodanige gevallen, nog het voordceligst.
Over het knoest-gezwel, (scirrhus,
squirrhus).
§ 222.
Het ware knoest-gezwel (_scirr7ius) komt,
Q5                          bg
-ocr page 269-
*
( 352 )
hij de grootere huisdieren, zeldzaam voor, en,
het zijn gewoonlijk slechts de geslachts-deelen,
bijv. de uijcr en dergelijke, welke daardoor
worden aangedaan, alhoewel, men ook andere
deelen , als de oogen , de maag , de darmen ,
de draagzak, enz. door het knoest-gezwel aan-
gedaan, heeft bevonden (*)»
Daar-
,                                                                                                                                                               i
(*) In de verzameling der Vee-artsenijschooi, te JSe/'-
Ign, bevinden zich :
i. N°. 427. Het kankerachtig oog van een Paard.
Er was nog geen afscheidings-oppervlakte aanwezig.
Het ondoorschijnende hoornvlies is bijna natuurlijk,
doch iets dikker dan gewoonlijk, het doorschijnende,
hoornvlies is verdonkerd, ongelijk vertrokken; de
inwendige deelen van het oog zijn scirrheus en vast;
de kristal-lens is ontaard.
3. N°. 429. Gedeelte pan de maag eens paard*.,
hebbende aan het inwendig ilies, scirrheuae ver-
hardingen en ingetvaiids-tvormen.
De verhardingen zijn vlak, bruin, geelachtig , in ver-
gelijking tot de overige kleur der maag ; zij gelijken
naar plat gedrukte kogels van deeg ; eenige zijn klei-
ner , andere grooler. Het inwendig vlies der maag ,
waarop de ingewands-wormen geplaats zijn, is ins-
gelijks ontaard.
3, IS°. 4i5. Scirrheus uijer van de merrie eens
muildiers.
Hetis geheel knoestig verhard, en heeft aanzienelijke
uitwassen naar buiten.
4 W9. 3g8. Dv ziekelijke pisblaas va't een rund,
(ca/ cin-jma).
De-
-ocr page 270-
( 253 )
Daarentegen lijden de honden dikwijls aan
knoest-gezwellen in verschillende deelen. voor-
namelijk iu de klierachtige organen.
§ 223.
Men kan alleen eene zoodanige ver-
harding en ontaarding van zachte deelen eeu
knoest-gezwel noemen, hetwelk de geneigdheid
bezit, om in eene kankerachtige verzwering
overtegaan.
Ofschoon deze overgang niet altijd terstond
en spoedig geschiedt, zoo blijft zij toch ge-
woon-
n i .                                    i                     ■'
Deze pisblaas is meer aan derzelver hals , door een*
knoestachtige verharding en kankerachtig aangedaan,
dat is, zij is sterk opgezet en hoekig, zoo als dit bij
den scirrhus plaats heelt, en ééne plaats is reeds in
kankerachtige verzwering, namelijk in eene kwaad-
aardige onzuivere zweer, overgegaan.
5. In' het kabinet van de Vee-artsenijschool, te
Alfort, vond ik een praeparaat, in wijngeest, met het
opschrift r « Matrice d'une truije entièrement squirrhense
et présentant trois cavites
, dans l'une desquelles on
voit les débris osseux de deux fetus.
» —— Dat is: de
draagzak van eene zeug. zijnde geheel knoéstachtig
verhard, eji drie holligheden vertooiiende, in èêne
van welke men de beenachtige stukken, van twee vruch-
ten aanschouwt*
De baarmoeder dezer 'zeug is aan-
zienclijk grooter en in drie holligheden verdeeld.
-ocr page 271-
( 254 )
woonhjk niet achter, indien het dier niet reeds
vroeger sterft; bij honden neemt men niet
zelden kankerachtige verz weringen van den,
uijer en der scheede waar.
§ 22U
Kenleeleneri. Zwelling, verharding , ont-*
aarding der deelen, zonder bijzondere ontste-
kings-verschijnselen. Hierbij neemt men eene
hoekige , oneffene, oppervlakte waar; echter is
de huid, welke het gezwel omgeeft, of be-
kleedt, zelden ontaard. In de meeste gevallen,
zijn de knoest-gezwellen , bij de dieren, onpij-
nelijk ; doch worden zeer pijnlijk en ongemak-
kelijk , wanneer zij in kankerachtige verzwerin-
gen overgaan. Tot dezen tijd toe hebben zij
echter een langzaam beloop, indien niet, door
onvoorzigtig aangewende beproevingen tot ge-
nezing het gebrek verergerd wordt.
§ 225.
Oorsaken. Zeldzaam ontslaan de knoest-
achtige verhardingen , bij grootere huisdieren , uit
algemeene ziekte-oorzaken. Ik geef daarentegen
toe, dat dit bij honden het geval is. Deze
zijn meer aan eene verschillende leefwijze on-
derworpen, waardoor bij hen ook meer ver-
schillende ziekten ontstaan.
§ 226.
-ocr page 272-
( i55 )
§ 226.
Ëij de grootere huisdieren zijn het gewoon-
lijk werktuigelijke oorzaken , als stooten , kneu-
zingen van klierachtige deelen, welke knoest-
achtige verhardingen voortbrengen; maar ook
kan eene ziekelijke werking der levenskracht
het hare hiertoe bijdragen , bijv. het
plotsling afwennen van de veulens of kal-
veren , wanneer de merrien en voornamelijk,
op stal staande, koeijen dan geene beweging
erlangen, noch, op eene geschikte wijze, be-
handeld , noch gemolken worden, en wanneer
daarbij tevens nog werktuigelijke oorzaken mede
werken. Eindelijk kan ook eene veronacht-
zaamde en eene gebrekkige behandeling de
oorzaak van knoestachtige verhardingen worden.
§ 227.
Voorzegging. Deze hangt af van den duur
en van den trap der vordering, als ook van
de uitgebreidheid des gebreks. Op dezelfde
wijze regelt zij zich naar de oorzaken, en ein-
delijk naar de waarde, de geneesbaarheid van
het deel en naar den toegang tot hetzelve.
Wij zullen knoestachtige verhardingen van uit-
wendige deelen, bijv. van den ujjer en derge-
ijke goed kunnen behandelen, terwijl de sczr-
rkus der maag, der pisblaas en van den draag-
zak
-ocr page 273-
( 256 )
zak kwalijk en, in vele gevallen , in het geheel
niet kunnen worden behandeld.
5 223.
Behandeling. Men zorge daar voor, dat
de knoestachtige verharding niet in den kan-
ker of een- kreeft-gezwel (carcinoma) overga.
Daarom moeten wij dezelve, zoo spoedig mo-
gelijk , uitpeilen (extirpereri) , en de wond met
het glocijend ijzer sterk branden, ten einde
daardoor in het zieke werktuig eene andere
werkingswijze te verwekken , en om , in het al -
gemeen, het Voedings-vermogen, op deze plaats,
te veranderen.
5 229.
Ten einde echter de neiging tot ontaarding
in het deel, zoo veel mogdijk, tegen te gaan,
wende men, bij paarden, sterk werkende, of
drastische purgeermid delen (aloé met calomel)
aan , en herhale deze meermalen, in tusschen-
poozingen van 4 tot 5 dagen, tot aan de ge-
nezing der wond. De honden geve men, ge-
durende dezen tijd, tot hetzelfde oogmerk,
van tijd tot tijd, braakmiddelen.
:«■ • $ 2DO.
Na het branden trachte men eene goede ette-
ring,
-ocr page 274-
( 257 )
ring, in de klierachtige deelen, dóór zamen-
trekkende middelen, voort te brengen, en te
onderhouden. Men zal dit bewerken door de
aanwending van den eiken-bast en dergelijke
afkooksels, door prikkelende zalven , bijv. door
terpentijn-zalf met poeder van aloë en soort-
gelijken. Voornamelijk toont zich echter hier
de roode kwik kalk, (deutoxydum kydrargyri
nitratum)
in de wond gestrooid, werkzaam.
Dieren met verharde uijers of zoogenaamde
melk-klonters moeten vlijtig bewogen, en wan-
neer de melk zelfs niet goed is9 gemolken wor-
den. Het best is de grootere huisdieren in
de weide te doen of het voederstoffen te ge-
ven , welke gemakkelijk verteerd worden: want
het is bewezen, dat zulke koeijen, welke bijv.
bij de vee-houders altijd op den stal gehou-
den worden, het meest aan zoodanige melk-
klonters en verhardingen van den uijer lijden.
Wanneer dit gebrek met andere ziekelijke
gesteldheden gepaard gaat, zoo moeten deze
naar haren aard worden behandeld.
TWEE-
-ocr page 275-
31'jbt*
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
OVER DE ONTAARDING DER DEEDEN (OF
OVER DEN ZIEKELIJKEN TOESTAND
VAN HET WEEFSEI,) , WAARBIJ
NIEUWE OPPERVIiAKTENjWEUCE
AFSCHEIDEN, WORDEN
GEVORMD.
Ocer de zweren*
JCjIkc scheiding in de zachte deelen, welke net
gevolg is eener ziekelijke voedings-kracht, waar
aan de huid deel heeft genomen, en waaruit
eene ontlasting van etter of eener stinkende,
dunne, stof plaats heeft, noemt men zweer
(ulcus).
% 2.12.
De etterende wond is gewoonlijk alleen daarin
van
-ocr page 276-
( 259 )
van de zweer onderscheiden, dat deze oor-
spronkelijk alleen door werktuigelijke oorzaken
ontstaan is, terwijl de zweren in eetie zieke-
lijke werking der levenskracht (ziekelijke ■Voe-
dings- of herstelling*-krachtj gegrond is.
Van het ettergezwel onderscheidt zich eene
zweer alleen daardoor, dat bsj deze de huid
mede is aangedaan, terwijl bij het ettcrgezwel
de huid nog onaangedaan kan zijn. Niettemin
geit al dat geen van het ettcrgezwel, wat van
de zweren kan gezegd worden , zoodra bij het
eerste ook eene scheïfling der huid plaats ge-
Vonden heeft.
Verdeeling der zweren.
Men heeft verschillende verdeelingen van
de zweren, welke echter, in het algemeen,
zeer gebrekkig zijn; de beste verdeeling zal
nog zijn :
1.    In zuivere (productieve}, en
2.    In onzuivere (destructieve) zweren.
§ 234.
Zuivere of productieve (heelende) zweren
worden de zoodanige genoemd, waarvan de
stemming der levenskracht, het aanzien en be-
I. D.                        R                          loop
-ocr page 277-
( ï6o )
loop ons aanduidingen geven der geneigdheid tot
herstelling iti den gezonden staat, (reproductio).
§ 255.
Kenmerken. De randen zijn bij eene zui-
vere zweer
effen , niet opgezet, noch hoekig
eti niet met lappen, niaav zij zijn zacht en
vlak- Eene zoodanige zweer heeft eene lang-
werpig ronde gedaante. Er vloeit etter uit de-
zelve , welke met dien uit etterende wonden ge-
noegzaam overeenkomt. De grond der zweer
is niet spekachtig, niet onzuiver en niet zwart-
achtig, maar bleekrood. Er is das eene ta-
melijk goede vleesclivvording aanwezig. Voor
het overige gaat de genezing bijna als bij de ette-
rende wonden voort. Wij moeten intusscbeii
altijd ons oog houden op de dynamische oor-
zaken , welke dusdanige zweren hebben voort-
gebragt.
S 256.
Onz'tivere of destructieve (verwoestende) zwe-
reu zijn zulke, waarbij, overeenkomstig de
stemming der levenskracht, derzelver verhou-
ding en het beloop, in plaats van de geneigd-
heid tot herstelling der verloren zelfstandig-
heid , eene verstoring en ontaarding van de
nabij gelegen, of aangrenzende deelen plaats
heeft.
                                                             $ vi3y.
-ocr page 278-
( *!St )
§ 2^7.
Kenleelenen. Bij de onzuivere zweren zijn
de randen opgezet en hard , of zij zijn on-
gelijk en hoekig. De zweer is onregelmatig van
gedaante, veelhoekig of ook rond en diep. lu
plaats van etter, vloeit er eene dunne stof uit
van verschiller.de hoedanigheid, welke de nabij
gelegen deelen wegknaagt; de grond der zweer
is of onzuiver, spekachtig, en ongevoelig, of
de vleeschgroei verheft zich boven de randen
der zweer en bloet ligtehjk bij de aanraking.
De genezing heeft hier een zeer laugzaaoi
beloop.
§ 238.
Oorzaken. Tedere ziekelijke stemming van het
vermogen der voeding, waardoor de zaaien -
hang der zachte deelen en der huid vernietigd
wordt- Zoodanige voorbeschikkende oorzaken
zijn er Verschillende, als; de kwade droes,■
de worm-ziekte , anthrax-ziekten, de schurft en
stofverplaatsingen, welke door verschillende
ziekten voortgebragt worden en'aanleiding geven
tot verzweringen. (De bijzondere beschrijving
dezer ziekten behoort tot de bijzondere ge-
nezingsleer); voorts nog de mok, welke hier
zal beschreven worden.
R 2                          § 239.
-ocr page 279-
( 26a )
§ 2-">9-
G-eleganclhcid-gevende oorzaken. Voorafge-
gane ontsteking der zachte deelen en van de
huid zijn de voornaamste gelegeudheid-gevende
oorzaken der zweren f insgelijks ook de ziekten
der kraakbeenderen en been -ziekten. De ver-
schillende soorten van smetsloffen (niiasmata,
en contagta), als de smetstof der schaaps-
pokken, der hondsdolheid , en dergelijken , bijt-
raiddeleu, zuren, opgehoopte etter , enz.
■ K~',                                                  % 2<k>.
Schielijk onderdrukte, verouderde zweren
Culcera inveterata), die te voren sterk of ge-
regeld afscheideden, werken ook op de geheele
bewerktuiging terug, en geven aanleiding, of
tot het ontstaan van gelijkaardige zweren aan
andere deelen des dierlijken ligchaams , of
tot het ontstaan van andere gevaar-
lijke ziekten. Zoo brengt bijv. de vol-
komen onderdrukking der kankerachtige ver-
zwering van den straal , van de mok-verzwe-
ring en meer andere, door hevig werkende
middelen, zonder den algemeenen toestand van
het ligchaam en de oorzaken dezer zweren
te hebben veranderd, gewoonlijk droes- en
worm-ziek te voort.
S 24i.
-ocr page 280-
( aa )
De voorzegging. De voorzegging is, bij
eeue zuivere zweer, voordeeliger dan bij eeue
onzuivere, omdat bij de eerste reeds neiging
tot eene gezonde herstelling aanwezig is. Meer
hoop op genezing kan men hebhen bij zoo-
danige zweren, waarbij de eene of' andere ge-
legendheid-gevende oorzaak - (met uitzondering
Tan de dierlijke smetstoffen) alleen' plaatselijk
op een deel gewerkt beeft i^dat is , eeue eigene-
lij di ge
of plaatselijke zweer), dan bij zulke,
die door eene algemeene ziekelijke stemniing
der krachten of ziekten des ligchaams zijn
voortgebragt geworden ; (deze zijn toevallige
(jsymlomatische) zwereriy
§ «*»
De -voorzegging regelt zich ook altijd naar
het verschil der oorzaak, welke gewerkt heeft,
of deze kan verwijderd worden of niet. Ook
de duur der verzwering moet noodzakelijk in
aanmerking worden genomen; want verscftfe
zweren , uit dezelfde oorzaken ontstaande, als oude
of verouderde zweren, zijn altijd gemakkelijker
te genezen, dan de verouderde. Op de ge-
neesbaarheid van het deel moet inegelijks het
oog gevestigd worden, Zweren der huid hce-
leu gemakkelijker dan die der handen, der
R 3                        kraak-
-ocr page 281-
( 2Ö4 )
kraakbeenderen en der beenderen. Ook de
ouderdom en ligchaatns-gesteldheid , alsmede de
goedaardigheid of onhandel baarheid van liet
dier, bij de behandeliug, bepalen insgelijks de
voorzegging.
In de heelkunde der dieren behoort hierbij
ook nog in aanmerking te komen, of de waarde
van het dier de kosten der genezing overtreft,
en of ook het dier, wanneer het genezen
wordt, zijn dienst, in het vervolg, zal kunnen
verrigten.
jilgemeene geneeswijze der zweren.
§ 24.1.
Even als bij alle andere ziekten , zoo moeten
wij ook hier de oorzaak , in de eerste plaats,
opsporen , en , indien mogelijk , dezelve trachten
te verwijderen. Algemeene voorbeschiktheden
bijv. tot de niok moeten, door geschikte mid-
delen en den leefregel veranderd worden.
Dit geschiedt, indien wij bij de genoemde
rttkle» , op de huid-uitwaseming en pis-af-
scheiding werken.
§ 244.
.
Zijn er verouderde zweren aanwezig, als oude
kraakbeen-fistels, verouderde zadel-drukkingen ,
kan-
-ocr page 282-
( m )
kankerachtige verzweriug van den straal, of
aan andere deelen, 7.00 moet men afleidingen
maken., en de bewerktuiging en liet deel trach-
ten te veranderen. Dit geschiedt door hevig
werkende purgeermiddelen), fontanellen, en
haarvlechten , aan deelen , welke van de verzwa-
ring verwijderd ztjn, en vervolgens, door het
branden der zweren (of van den straal-kanker)
zelve , met het gloeijend ijzer.
§ 2i5.
Verder moeten wij de verwijderde en gele-
gendhcid-gevende oorzaken uit de weg ruimen.
Hiertoe behoort, dat men zorge voor eene
behoorlijke ontlasting van den etter of der
bedorven stoffen, opdat zrj niet verzakke en
andere verstoringen van nabij gelegen deelen
voortbrenge. Insgelijks moet men de zweren
altijd behoorlijk zuiveren, dat is, voor onzui-
verheid bewaren.
§ 246.
Zijn er haren aanwezig, welke de genezing
der zweer hinderlijk kunnen zijn, zoo snijde
men dezelve weg, of, indien zij lang zijn,
als de manen- en staart-haren, zoo vlechte
men dezelve en bind ze ter zijden. Opge-
hoopten etter en bedorven stoffen ontlaste
R i
                              men
-ocr page 283-
( 266 )
men geheel, door iuspuitingen van laauvv water,
of men verwijdere de opening der zweer, en
verandere dezelve in eeue vlakke; of nieu
make tegenopeningen en trekke, indien het
noodzakelijk is, een' band door deze opening.
§ 2*7.
Wormen en maden kannen insgelijks do
zweren ouderhouden. Deze verwijd ere men ei»
trechte dezelve door stinkende oliën verwijderd
te houden. Tot dit oogmerk wenden wij de
terpentijn-olie, de aloë-tinctuur, de olie van
hertshoorn , dippels-olie , of de brandige hoorn-
olie van c H A B E11 t , insgelijks afkooksels van
de groene schellen van walnoten aan.
Behandeling der zweren naar derzelver
geslacht.
■ ■ '•:■-{,'                                                                             \\.
S 243.
Er bes tam vooreerst, zoo als reeds bekend
is, twee klassen, namelijk .■ zuivere en onzui-
vere
zweren. De behandeling der zuivere
zweren is, wat derzelver aard en karakter be-
treft , vrij gelijk aan die der zuivere etterende
wonden , zoodat wij hier gcene afzonderlijke be-
handeling behoeven voor te dragen. De vuile
of onzuivere zweren vordereu echter eene
zorg-
-ocr page 284-
( =67 )
zorgvuldige oplettendheid, met opzigt tot der-
ze! ver behandeling.
-                               . ' j
De vuile zweren moeten naar het karakter,
dat zij hebben aangenomen, beoordeeld en be-
handeld worden. Het karakter wordt door de
verhoogde gevoeligheid of volkomene ge-
voelloosheid
gekend.
De eerste kenmerken zich door aanmerkelijke
pijnen; de randen der zweer zijn gewoonlijk
opgezet, of naar binnen omgekruld, ontstoken
rood en droog. Het meest heelt dit plaats met
de eeltachtige zweren.
Het dier wrijft, krabt en bijt zich aan zulke
zweren; deze worden, van dag tot dag, erger,
indien men geene geschikte middelen tot der-
zelver genezing aanwendt.
§ 25o.
Hier zijn dus zoodanige middelen aantewenden*
welke de gevoeligheid verminderen, en de pij-
nen kunnen leenigen.
Hiertoe behooren, in de eerste plaats, het
laauw water, slijmige baden , verder pappen,
zoowel uit de gewone slijm-bevattende zaden,
en kruiden, als ook uit middelen ^ welke ver-
doovende krachten bezitten, bijv.
• . •
                          R 5                           Neem:
-ocr page 285-
( 268 )
Neem: Gekneusd lijnzaadt
Gesneden iaasjeskruid, van iedereen
bblf pond,
Kook. dezelve met vier ponden bron-water r
tot eene dunne pap, voeg er tevens bijt
Poeder van bilsenhruid, een half pond,
Roer het wel onder eikanderen, en sluit het
vat goed digt.
Laat er aan geschreven worden: tot uitwen-
dig gebruik.
Is het oogmerk, door zoodanige pappen,
bereikt, zoo wordt de zweer, volgens de re-
gelen , welke bij de zweren , met een' ongevoeli-
gen zwakheid-toestand gepaard gaande, zullen,
worden opgegeven.
§ 25t.
Behandeling der onzuivere slappe zweren,
of van de zoodanige, waarbij ongevoeligheid
plaats heeft, of het hoofdverschijnsel uitmaakt.
Deze zweren zijn onpijnelijk of volkomen on-
gevoelig ; zij zijn, naar het uitwendig aanzien,
slap, en zijn het wezenlijk; zij hebben eenen
spekachtigen , onzuiveren , grond; ook de randen
zijn slap, bruin, zwartachtig; uit de zweer
vloeit veel vuile, dunnen stof, welke de nabij
gelegen deelen wegknaagt, en die niet zelden
kwalijk riekt.
§ 253.
-ocr page 286-
( 269 )
§ 252.
Bij slappe , onzuivere, zweien, zijn alle ver-
sterkende en prikkelende middelen aangewezen,
en wel de zoodanige, welke naar den trap
van slapheid des ongevoeligen zwakheids-toe-
stands, meer of minder prikkelend werken. In
eenen minderen trap van zwakheid, zal men
terpentijn en dergelijke zalven, of ook afkook-
sels van versche walnoot-bladen (folio, juglan-
dis regiae)
, van de hop (slrobuli humuti
lupull),
van den eikenbast, den tormentil-wor-
tel, enz. kunnen aanwenden.
Naderhand wende men aluin en zwavelzure
zink, zwavelzuur koper, gedeeltelijk in eene
vaste gedaante, gedeeltelijk in een' vloeibaren
staat, aan ; insgelijks ook het poeder van mirrhe,
van kamfer, enz. ; verder kan men zich ook
van de geestige aftreksels, als van de mirrhe-
en aloë-tinctuur, voorts van de kamfer, van
den kamfer-geest, en terpentijn-olie , ook zelfs
van de tinctuur van spaansche vliegen, en vati
den bijlenden ammoniak-geest bedienen.
§ 2 55.
Eindelijk kunnen, bij zeer ongevoelige en
sterk vloeijende zweren, de bijtmiddelen nr
met voordeel in aanwending worden gebragt,
bijv. de roode kwikzilver - kalk, de subliinaat
*                         (mu-
-ocr page 287-
( 27° )
(murias deutoxydi hyd'rargyri, hydrai gy~
rum muriaticum corrosivum)
, eindelijk vaur
den helscben steen (lapis injernalis, s. ar-
gentum nitricum fusuni)
, en bijzonder is
de aanwending van het gloei/end ijzer hier-
toe geschikt; het verandert het best hef
voortbrengend vermogen in en om de zweer
en vernietigt gelijktijdig alle onzuivere deelen
van dezelve.
Beschouwing van liet toevallig verschil
der zweren.
§ 25 L
i. Eeltachtige zweren (ulcera callosa).
Zoo noemt men de zweren, welker randen
gedeeltelfik of gebeel hard, opgezet, of naar
binnen omgebogen, omgelegd zijn; somwijlen
is ook zelfs de grond de* zweer eeltachtig.
Zoodanige zweren worden veelal door veron-
achtzaming en eene gebrekkige behandeling, als
bijv., door onderdrukking der ettering voort-
gebragt.
§ 255.
De randen van zoodanige zweren trachte
men, door pappen of door vet, te verwecken.
Deze behandeling is dan voornamelijk aantebe-
ve-
-ocr page 288-
( m )
■velen, wanneer zij tevens pijnlijk zijn. Wordt de
hardheid , door deze middelen , niet verweekt ,
zoo brengen wij dezelve, door bijtiniddeleir,
en door liet gloeijend ijzer, in ontsteking, of
wij maken insnijdingen in en door de eeltach-
tige randen. In hardnekkige gevallen, worden
zoodanige vereeltingen met het mes weggenomen.
§ 256.
2. Spnnsachtige zweren (jdcera Jungosa).
Deze doen zich, door eenen lossen , weligen
sponsachtigen , vleeschgroei, die gewoonlijk bo-
ven dfi' zweer uitsteekt, kennen. Deze vleesch-
groei is, naar het deel, waar aan dezelve voor-
komt, losser of vaster. Aan den straal des
hoefs is dezelve gewoonlijk het vast, en hier som-
wijlen van eene aanzieuelijke uitgebreid beid.
§ 25,".
Of eene algemeene ziekte-toestand is oorzaak
van zoodanige sponsachtige uitgroeijing (ftingo*
site/i')
of de grond der zweer is nog niet
zuiver, dat wil zeggen, er bevinden zich, in
derzelver grond, nog vreemde ligchamen, been-
stukken, been-verzweringen en dergelijken. In
al deze gevallen moet men de oorzaken trach •
ten te verwijderen, vóór dat men de zweer zelve
kan genezen.
§ 258.
-ocr page 289-
( 27= )
§ 258.
De sponsachtige uitgroeijingen worden met
lamentrekkende middelen, met ruwen aluin ,
met eikenbast, met zwavelzure zink, en zwavel-
zuur koper, Qzincum et cuprum sulpliuricum ,
■sulphas sinci et cuprl)
behandeld, voorts ook
met gebranden aluin (alumen ustum, super-
sulphas aluminae et polassa exiccata)
en
de egyptischc zalf (pxymel aeruginis s. un*-
guentum aegyptiacum).
Verdwijnen de spons-
achtige uitgroei) in gen voor de genoemde midde-
len niet, zelfs wanneer derzelver oorzaken uit
den weg zijn geruimd , zoo make men gebruik
van het mes, en het vuur, en wel van het
wit en roodgloeijend ijzer.
Al de, in deze § opgegeven, middelen kun-
nen met voordeel bij de kwaadaardige zweren
der voeten en |Uaauwen onzer huisdieren wor-
den aangewend.
S 25o.
3. Holle zweren (uhera sinuosa).
Deze zijn zulke, waarvan de grond of bo-
dem diep ligt, bijna ketelvormig is, of eene
tweede holligheid, een ruimen etterbron vormt,
terwijl intusschen de zweer aan hare uitwen-
dige opening slechts naauw is. Deze holle
tweren hebben derzelver etter-bron gewoonlijk
-ocr page 290-
( V$ )
in de diepte, bij beenderen, tusschen spieren
enz., en gaan daarom meestal met pijp-zweren
gepaard.
»                                  § 260.
Men kent de bolle zweren aan de hoe-
veelheid van den ontlast wordenden etter, in
vergelijking tot de kleine opening. Drukt men
op den omtrek, waar de holle zweer hare
grootste etterende oppervlakte, haren etterbron
heeft, zoo vloeit er, in eens, veel etter naar
buiten f dikwijls geeft de hoedanigheid van den
etter veel zekerheid voor de onderkenning.
§ 261.
Stofverplaatsingen , ettergezwellen, kneuzin-
gen , en ontstekingen , welke ziekten van dieper
gelegen deelen voortbraglen, zijn de voornaamste
oorzaken van zoodanige holle zweren. Om
dezelfde redenen zal ook de genezing alleen
van de oorzaken en de zitplaats der holle
zweren, als ook van de geneesbaarheid des
aangedanen werktuigs afhangen.
S 262
In de eerste plaats, trachtte men de holle
zweer in eene vlakke te veranderen, of ten
min*
-ocr page 291-
( »f* )
minste de ingang te verwijderen. Is dit, we-
gens den loop der vaten, van de zenuwen , en
andere gewigtige deelen niet doenlijk, zoo doe
men, vóór dat er middelen ter heeling wor-
den aangewend, vlijtige inspuitingen met laauw
water, of men make tegenopenihgen, waardoor
men eenen band trekt, ten einde aan den et-
ter of de scherpe stof, op deze wijze, de
geschiktste ontlasting te bezorgen. De verdere
behandeling regelt zich naar de gesteldheid der,
uit de '.weer ontlast wordende, stof, en naar
de verschillende gesteldheid en geneesbaarheid
van het deel.
§ 265.
4. Pijpsweren (ulcera jlstulosa).
Deze zijn zoodanige zwei-en, welke pijp- of
buisvormig zijn , waarvan de inwendige wanden
eeltachtig geworden en in eene volkomen af-
scheidings-oppervlakte zijn veranderd , welke ook
slechts eenen kleinen etterbron hebben. Zulk eene
zweer kan ook een' grooten etter-bron hebben,
wanneer zn' met eene holle zweer in verbinding
staat, het geen niet zelden het geval is.
§ 261.
Pijpzweren kunnen inderdaad , ook met be-
trekking tot derzelve opening ,veel etter opleveren,
doch
-ocr page 292-
( *Jtf )
fclofch niet in die mate, als wanneer zij niet eene
' liolle zweer ia verband staan , of als eene holle
zweer zelve. De fistel-opening is gewoonlijk zeer
naauw, de rand der opening is eekachtig, ge-
woonlijk boven de algemeene bekleedselen ver-
heven; Van onder de randen der opening puilt
eenig, sponsachtig , rood, vleeseh naar buiten,
welke uitpuiling de Franschen cul de poule
(hoender-aars) noemen, waarmede de opening
van zoodanige zweren veel gelijkheid heeft. Het
best neemt men dit bij de verhardingen van den
zaadstreng, en zoogeucemdé zaadstreng-balzaks-
pijpzweer waai-.
S 265.
Dikwijls zijn echter de pijpzweren kleiner, de
huid om de fistel-opening ontaard, het haar
uitgevallen , het deel zelf gezwollen , en gewoonlijk
Wordt daarbij eene vuile danne etterstof ontlast,
waarin men niet zelden been-of kraakbeen-stukjes
enz. aantreft, naar mate dat de pijp zweer in
het een of ander zieke deel plaats heeft.
5 266.
Zoo zijn vreemde, tcruggebleven , ligchameri ,
uitgestorte vloeistoffen, slecht behandelde wonden
en zweren, welker oppervlakten men niet zui-
vert , en waarbij niet voor eene geschikte ont-
I. D.                           S                                   las*
-ocr page 293-
( '76 )
Kisting Van etter wordt gezorgd, over het algemeen,
verkeerde heelkundige behandelingen niet zelden
de oorzaken der pijpzweren; inzonderheid zijn
het echter meestal ziekten en etteringen der
banden, der kraakbeenderen, en beenderen,
na kneuzingen en ontstekingen dezer deelen.
§ 267.
liet spreekt van zelf, dat ook de oorzaken
moeten verwijderd worden , vóór dat men tot de
genezing der pijpzweer zelve kan overgaan. Men
trachte bijv. de been-verzwering te genezen,
naar de regelen , welke later volgen zullen , en.
neme het aangedane gedeelte des beens, bijv.
van het hoefbeen, zoo mogelijk , weg ; insgelijks
het zieke kraakbeen (bijv. het zijdelingsche kraak-
been van het hoefbeen), den verharden, etterenden,
ontaarden , zaadstreng , enz.
, . $ 268.
Vindt men geenc bijzondere oorzaken, is inte-
gendeel de geneesbaarheid van het deel , wegens
deszelfs liggingen verhouding, moeijelijk, zoo als
bij hals- of nek-fistels , en bij pijpzweren van de
schoft, zoo trachte men vooraf, door inspui-
tingen met bijtmiddelen, het Voedings-vermo-
gen in de deelen, waarin de fistel plaats heeft,
te verhoogen, en de werking der inwendige
eelt-
1
-ocr page 294-
( *77 )
ëeltachtigé oppervlakten te veranderen, waarbij
niettemin de geringere en grootere prikkelbaar-
heid of gesteldheid der levenskracht, welke
aan elk afzonderlijk werktuig eigen is, in over-
weging moet worden genomen. Zoo zal men
doorgaans meer hevige en sterker prikkelende
middelen moeten aanwenden bij zweren, welke
den nek-band (Jigamentum nuchae') aange-
daan hebben, dan bij cene verzwering in de
spieren en in de huid.
§ 269.
Zijn de inwendige wanden der fistel, of is
de pijp-zweer inwendig zeer eeltachtig, zoo
zullen de bijtmiddclen, bijv. _ oplossingen van
sublimaat, van den helschen steen en dergelijke
derzelver aanwending vinden. Verder is het doen
van insnijdingen , indien de nabijheid van vaten
en zenuwen, of ook van 5gewrichten zulks toe-
laat , aangewezen. Met betrekking tot deze
laatste omstandigheden, kan men ook met het
gloeijend ijzer branden, en daarna de opper-
vlakten , Waarop bijtmiddclen of insnijdingen
aangewend of welke gebrand zijn, volgens al-
gemcene regelen, en naar het karakter, dat de
pijp-zWeer nu aanneemt, behandelen.
§ 270.
Is het echter mogelijk, zoi.der zenuwen, va-
S 2
                              ten,
-ocr page 295-
X:
C 378 )
ten , of andere gewigtige deelen te beleedigen f
den geheelen fistel-gang open te snijden
©f uittepellcn, zoo is dit de zekerste en beste
weg, om de pijp-zweren te geneien. Ook kan
men , iu vele gevallen , tegenopeningen maken.
§ 2?1*
Mok-cerzwering. (De mok,borstel- , of egel-
voet, equi suffraginosï). YIBOrg noemt de-
zelve beveiligende mok, omdat de heldere
vloeistof, welke uit de mok-verz wering ontlast
wordt, ware koepokken voortbrengt. (In het
fransch noemt men dit ongemak eaux aux
jambes
, javart simple f in het italiaansch ,
glavardo ; in het engelsch , graese ,• volgens
VKiTH: paronychia ecjui eryslpelatosa, serosaf
herpelica).
Mok noemt men een uitslag-ziekte van de
huid aan den voet des paards , welke eerst een
roosachtig aanzien heeft, van eene meer of
minder sterke algemeene koorts vergezeld gaat,
daarna eene algemeene afscheiding van eene-
eigene vloeistof ten gevolge heeft, en vervolgens
verschillende karakters kan aannemen.
Zij heeft hare zitplaats aan de onderste ge-
deelten , zoo wel der voorste als achterste le-
dematen , ontstaat het meest in en om de koot,
verder aan de verzenen of ballen, om de
kroon van den voet, en boven het kogel-ge-
wricht
-ocr page 296-
( *79 )
Wricht naai* boven gaande tot aan den hand-
wortel (de voorknie) en den voet-wortel (het
sprong-gewricht),
§ 272.
Kenieslenen. De ziekte verschijnt gewoon-
lijk met pijnlijke zwelling van de onderste ge-
deelten der ledematen. Deze zwelling kan meer
of minder uitgebreid en sterk zijn, Zij is van
een' roosachtigen (jiryslpelateusen) aard.
De pijn is gewoonlijk aanmerkelijk; het aan-
raken der haren veroorzaakt het dier pijn j
escne gelijkmatige spanning en eene brandend*
hitte zijn de eerste merkbare verschijnselen.
§ V^
Zoo Jang deze verschijnselen duren, is er
ook doorgaans koorts aanwezig, welke, in de
meeste gevallen, voorbij wordt gezien, naardien
men zijne aandacht cp de zwelling enz. vestigt.
De gewone verschijnselen der koorts bestaan,
gelijk bij andere koortsen , in veelvuldige veran-
deringen van de temperatuur des Iigcbaams,
■verandering in den blocds-omloop , in de ont-
lastingen en afscheidingen.
|< 274.
Zulk een toestand duurt, op het langst, in-
S 5
                  .            dien
-ocr page 297-
( 280 )
dien geene nieuwe oorzaken dezelve onderhou-
den , vier tot vijf dagen; dan echter neemt de
zwelling spoedig onmerkbaar af. Men ziet du
haren aan de gezwollen deelen opgerigt; aan
derzelver grond schijnt het, als of onder om
elk haar, een kleine droppel eener heldere,
geelachtige, vloeistof staat; doch, bij nader
onderzoek, bevindt men, dat dezelve in
kleine blaasjes bevat is, welke gewoonlijk met
den zesden of zevenden dag open bersten,
en waaruit zich eene dunne, heldere, scherpe,
geelachtige, sterk en eigenaardig riekende, vloei-?
stof ontlast.
$ 275.
Nu neemt de pijn eenigermate af; doch
zulks regelt zich, naar den trap van het ge-
biek, en de veranderingen, waaraan het on-
derworpen is. De opperhuid berst aan ver-
schillende plaatsen , en voornamelijk in de bui-
ging van het koot-gewricht, in de koot, enz.
open; en geeft aanleiding tot groote dwarsche
scheuren. Somwijlen is eene gelieele oppervlakte
van huid ontbloot, en de ziekte schijnt, als
ware zj door mostaard-pappen , mostaard-
pleister, of spaansche-vlieg-zalf voortgebragt.
In dezen toestand zijn de deelen , welke van
opperhuid ontbloot zijn , zeer pijnlijk.
§ 276,
-ocr page 298-
( sSi )
§ 276.
De ontlaste stoffe wordt , door den in-
vloed der lucht, enz. taaijer, smeriger , dikker,
geler (doch dikwijls zijn er wederom nieuwe
blaasjes ontstaan); zij lijnit de haren en de pun-
ten van het haar te zamen; zoodat vele zaam-
gekleefde haren als doornen vooruit steken;
de uitvloeijende etter wordt meer kwalijk rie-
kende, (nog sterker dan de ontlasting bij den
rofstraal der paarde-hoeven) en scherper;
de diep ontstane scheuren leveren inzonder-
heid een kwaadaardigen stinkenden etter op.
§ 277»
Laat men zoodanige zwerende plaatsen aan
Je natuur over, zoo knaagt de slechte etter
aieer en meer om zich henen , doet de huid
ontaarden en op dezelve staan de haren zeer
uitgespreid; — nu noemt men de ziekte ver-
ouderde mol
, of borstel- en egel-voet.
De ziekte breidt zich meer uit; geheele stuk-
ken huid vallen uit, en er ontstaan diepe, on-
zuivere , zweren , of er worden polijpac'atige of
wratachtige verhevenheden, in groote menigte,
voortgebragt, waartusschen gewoonlijk insgelijks
een kwalijk riekende, scherpe, etter uitsijpelt;—
de voet verkrijgt dikwijls, door de veelvuldige
Wratten , eenen aanzieuchjketi omvang.
S i                         § 27C.
-ocr page 299-
( 232 )
§ s; 8.
De wratachtige en polijpachtigc uitwassen zijn,
in het begin, klein, vergrooten zich echter
spoedig, doch zijn van eene verschillende groouc,
De aanzienlijkste verschijnen om het koot-ge -
wiicht en in de koot; aan de kroon zijn zij
doorgaans kleiner, en hier blijft de voet meer
een borstel-voet, terwijl tusschen deze uit-
groeisels nog slechts enkele haren uitsteken.
. . § 279'
Oorzalen. Oude paarden zijn meer aan de
mok onderworpen, dan de jongere, doch deze
krijgen de mok insgelijks; verder zijn paarden
met eene slappe vezel, en slechte boeren-»
paarden met lang behaarde voeten meer dan
zuiver gehouden, sterke paarden aan de mok,
onderhevig,
§ 280,
De paarden worden hot meest, in natte
voor- en na-jaren, en ook in natte winters
door de mok aangedaan. Bedompte, vochtige,
onzuivere, stallen , onzuiverheid in de behan-
deling en verzorging der dieren , de aanhou-
dende werking van sneeuwwater, verre reizen
op
-ocr page 300-
( =85 )
op morsige wegen, bij slecht weder, kunnen
insgelijks oorzaken der mok zijn.
Van veel meer aanbelang zijn de oorzaken ,
welke het gevolg zijn van onderdrukte huidziek-
ten , (als de schurft) door sterke btjt-middelen , —
van rotstralen en den straai-kanker, welke met
bijt-middelen. en met het vuur behandeld zijn,
zonder dat vooraf de algemeene ziek te-toestand
des ligchaams verbeterd of ook slechts veran-
derd is geworden ; — verkeerdelijk behandelde
water- gezwellen , voornamelijk aan de ledematen:
onderdrukte huid-uitwaseming, bijv. door den
nadeeligen invloed van den dampkring, slecht
behandelde of onderdrukte droes-ziekten.. Ver-
der behooren tot de oorzaken, slechte, muffe,
voedarstofien, ais, muf hooi, schimmelige ha-
ver enz.
S 232.
De voorzegging- De mok, zoo als dezelve
gewoonlijk voorkomt, is geen kwaadaardig ge-
brek; zoodra zij echter verouderd of in den
horslel-voel ontaard is, kan zij niet dan met
moeite, en eene naauwkenrige kennis van za-
ken worden genezen Laat men dus de mok
aan zich zelve over, zoo ontstaan er borstel-
5 5
                                     of
-ocr page 301-
f                                ( 234 )
of egel-voeten, en eindelijk de gezegde wrat-
achtige , polijpachtige, uitwassen. Zelfs de straal
en de hoornachtige straal-band van den hoef
worden medelijdig aangedaan, en er ontstaan
rot-stralen en de straal-kanker.
Behandelt men de mok verkeerdelijk , onder-
drukt men dezelve aanhoudend, door strijdige
middelen, zoo worden er niet zelden kwade
droes, de worm en andere ziekten , welke een
ongunstigen uitgang kunnen hebben, voort-
gebragu
§ 283.
Behandeling. De plaatselijke pijnen moeten
wij verzachten door pappen (van lijnzaad, kaas-
jes-kruid , eu wij kunnen er ook wel poeder
van bilsenkruid en dergelijke onder mengen,
genever-spoeliug), bij welker aanwending wij
echter trachten moeten een gelijkmatigen warmte-
graad te bewaren; geheel koud mag hier de
pap niet worden. Kunnen de pappen, om ver-
schillende omstandigheden , niet wel worden aan-
gelegd, zoo bade men den zeer gevoeligeri mok-
voet vlijtig met laauw water of met slijmige af-
kooksels. Deze gebruike men ook nog dan voort,
als het vocht reeds uit de blaasjes is gevloeid.
§ 234.
Nu eerst, in dezen toestand, is het voorde»»-
lig
-ocr page 302-
( 235 )
lig op de algemeene gesteldheid des ligchnams
te werken en deze te veranderen j daartoe be-
hoort voornamelijk de aanwending van drasti-
sche purgeermiddelen, als poeder van aloë , in
verbinding met zoete kwik , (calomel) als afvoe-
rend middel; op deze wijze verkrijgt de ziekte
spoedig een ander karakter.
§ 285.
De genoemde oorzaken moeten uit den weg
geruimd worden, door middelen, welke de
huid-uitwaseming en pis-afscheiding bevorde-
ren. Ook de gastrische ongesteldheden, door
slechte voeders veroorzaakt, worden uit den
weg geruimd , wanneer men met deze middelen
bittere vereenigt, en de slechte voederstoffen
door betere doet vervangen.
Slechte stallen moet men door zindelijkheid
en den toegang van zuivere dampkringslucht
verbeteren. Ook plaatselijke gelegendheid-ge-
vende oorzaken (vuiligheden en een sterk haar-
behang aan de beenen) moeten weg genomen
worden,
§ 286.
Onderdrukte huid-uitwaseming en huid-ziek-
ten trachte men, door het inwendig gebuik
van den terpentijn, in zijne verschillende be-
rei-
-ocr page 303-
( =36 )
reidingen , te herstellen . als, door de terpentijn-
en pijn-harst, gemeenen terpentijn (therebinthina
communis')
terpentijn - olie; zelfs de teer kan
men met voordeel aanwenden. Ook de jenever-
bezien en bet overblijfsel van de destillatie
der terpentijn-olie {therebinthina. coda) kunnen
hier zeer gepast dienen.
§ 287.
Verder betoonen zich de spiesglans- en kwik-
middelen , in verbinding met bittere en de
genoemde middelen, inwendig gegeven, tot de
genezing der mok werkzaam, bijv.
Neem: liet overblijfsel van den terpentijn,
na de destillatie , twaalf looden ,
7joete zoutzure kwik, een half lood,
Ruwe spiesglans ,
          vier looden,
Teer, zoo véél als genoeg is, om
er eene pille-deeg van te maken,
(piet s liquidi nigri, sufficiënte
auantilate
ad mass. pil.)
Maak hiervan 12 pillen, bestrooije dezelve
met poeder van jenever-bezien of met zeme-
len , en doe dezelve ia drie dagen gebruiken.
Of:
Neem: Spiesglans-Iwilzilver , (Jiydrargyri
slibialo - sulphurati s. aefhiopis an-
limonialis) ,                       vier looden ,
Poeder van gentiaan-wortel, achtlooden,
' Ge-
-ocr page 304-
C 287 )
Gewonen terpentijn t zoo veel als ge-
noeg is, om er een pille-deeg vafl
te maken.
Men voegt er altijd nog eenig poeder vail
jenever-bezien bij, en maakt er 12 pillen van,
welke op het langst, in drie dagen, gebruikt
Worden.
S 288.
Zoodra de aangewende geneesmiddelen wer-
ken, wordt ook de afgescheiden en ontlaste
mok-stof zachter, en de huid des zieken voets
zuiverder} alsdan houde men met het baden
van slijmige middelen en van laauw water op,
en wasche nu de mok-verzweringen en de klo-
ven uit, met groene zeep, naderhand met eene
oplossing van zwavel zuur-koper of zink in water
en dergclijken ; terwijl men inwendig echter
nog altijd jeu ever-bezien, terpenlijnachtige mid-
delen, spiesglaus enz. aanwendt.
Vele uitwassen , enz., welke ontstaan zijn, kun-
nen zeldzaam grondig genezen worden , omdat
de huid alsdan ontaard en het gebrek reeds
verouderd is (*).
„_________________________
                                § 289.
(*) Men vindt breedvoeriger over de mok gehandeld, in :
j). g. wolstein, Wundarzenei der Thiercn, etc.
1 Band, Seite 82, Wiea \i%'i-
2). ViEoiiG , Sammlung von Abhancllungen, 4 Band,
Seite 275 u.'s. w. , Koppenhagtn, i8o5 und 1807.
-ocr page 305-
( 288 )
$ 28g.
Ëen ander gebrek, hetgeen onder den naariï
Iran de uitvallende Tfioh bekend is, doet zich
in het begin, door kreupelheid des paards,
zwelling van het lijdend deel, en hevige pijnen
kennen. Er ontstaat, na één of twee dagen,
eene onzuivere zweer, die zeer pijnlijk in den
omtrek is, terwijl er zeer groote stukken huid
uitvallen.
§ 290.
Dit gebrek heeft zijne voornaamste zitplaats in
de koot, doet echter spoedig den omtrek aan.
Het ontstaat voornamelijk bij paarden, welke,
in den winter, veel op straten, in sneeuw, ijs
en sneeuwwater staan moeten, aan wier voeten
het ijs vast vriest, en die niet behoorlijk, ter
geschikter tijd, daarvan gezuiverd worden.
§ 291.
Ter genezing dezer mok, wordt rust van
het paard, zuiver houden der zweer gevor-
derd, ten welken einde men ook de haren
om dezelve moet wegscheren. De aanwending
van geestrijke harstachtigc tincturen, als het
aftreksel van aloë en niinhe, — in een hoogen
trap van het gebrek, de kamfer-geest en een
meer-
-ocr page 306-
( 289 )
meermalen daags herhaald verband gevor-
derd. , ;
■-                                                                                                                          i
Over de been-verzwering,
§ 292.
Wanneer, door eene ziekelijk gewijzigde her-
Stellings-kracht, er eene ruwe afscheidings-op-
pervlakte, en scheiding van den zamenhang
der bcen-zelfstandigheid en van het beenvlies
(periosteum) ontstaat, zoo noemt men dezen
toestand been - verzwering , been - ettering
(curies').
§ 29J.
Been- etterin gen komen het veelvuldigst in de
sponsachtige beenderen en been-einden voor.
Hiertoe bebooren, in het bijzonder, de knob-
bel van het achterhoofds-been, waaraan zich
de nekband inplant, de eerste en tweede hals-
wervel (deze drie beenderen zijn niet zelden bij
den nek-fistel aangedaan); verder de achterkaak
(zoogenaamde tand-fistel), de bovenste uiteinden
van de doornvormige uitsteeksels van den der-
den tot aan den zevenden rugwervel, (bij pijp*
zweren van de schoft), de kleine voorhands-
en voorvoets-beenderen, en zeer dikwijls de
hoefbeenderen , na vernagelingen, enz. Doch
in
-ocr page 307-
( 290 )
ih alle andere beenderen, kunnen etlcringetl
Voorkomen.
                                   ,
§ 2oJ.
Kanteehenen» Wij nemen insgelijks zuivere
en onzuivere been-etteringen waar. Zij onder^»
scheiden zich, even ais de zuivere en onzuivere
perswerinffeti
der zacbte deelen.
Bij de zuivere beeu-zwering is de ontlaste
stof weinig van die der zuivere zweren in de
wceke doelen onderscheiden; gewoonlijk ech-
ter is dezelve dunuer. Dit is doorgaans het
geval hij been-wonden, welke tot ettering over-
gaan , en waarbij eene behoorlijke ontlasting van
etter plaats heeft. Ook de vleeschtepcls groci-
jen hier langzaam, zelfs reeds onder de been-
stukken, welke nog afgestoten moeten worden ,
en derzelver vorming is gelijkmatig. De bestaan
hebbende zwelling van bet been verdwijnt, en
het been geneest, iu dit geval, onder het zuiver
houden der etterende oppervlakte, en bij de
verwijdering der werkende prikkels. Voorname-
lijk echter moet men het etterende been voor
de aanraking met zuren', des dampkring, en
van oude, ransch geworden, vette zelfatandig-
heden beschutten,
$ 295.
Bij de onzuivere been-zwering is het beenstuk
op-
-ocr page 308-
( 291 )
opgezet, ën zet allengskens meer uit. Er ont-
last zich eene stof, welke vuil , zwart of geel-
achtig, met bloed strepen gemengd en stinkend
is. Bij het peilen (sonderen) en drukken der
zwerende plaatsen geeft het dier pijn te- kennen.
De nieuws aangroeijende zelfstandigheid in dé
beenderen, voornamelijk echter in de zachte
deelen, welke over het etterende been gelegen
zijn, en die gelijktijdig mede zijn aangedaan , is
gewoonlijk sponsachtig , slap, bleek, en bloedt
ligtelijk. In den stinkenden etter, welke uit het
been vloeit, verschijnen kleine, graauwe, Zwarte,
punten en strepen, en dikwijls zelfs zeer kleine
beenstukjes, welke de zekerste bewijzen geven ,
dat het been door been-bederf is aangedaan.
De zilveren souden worden, door dezen bedor»
Ven etter, zwart gekleurd.
§ 2ü6v
Bij het onderzoek met de sonde óf met den.
Vinger, is het been ruwj week, en oneffen, op
het aanvoelen. Beenderen, welke door ettering
zijn aangedaan, zijn, hoewel grooter in om-
vang , ligter dan gezonde ; omdat bij de eersten
de gelei ontbreekt. Is het been van een der
uiteinden, door verzwering aangedaan, 200
gebruikt het dier dit deel niet, of althans zeef'
ïmgaarn. Ettering van het hoef been geeft lig-
telijk aanleiding tot sponsachlige uitwassen»
I. D»                           T                            § 2Ö7'
-ocr page 309-
( 292 )
§ 297.
Tot de oorzaken der been-etteringen rekent
men ontblooting der beenderen, bij verwon-
dingen , waardoor de lucht eenen vrijeren toe-
gang verkrijgt; vreemde ligcbamen , welke tot in
de beenderen zijn ingedrongen, als splinters van
boef- en andere nagels. Ontstekingen en ver-
zweringen der zachte deelen , in de nabijheid der
beenderen, hevige kneuzingen, bijzonder van
sponsachtige beenderen , onderdrukte huid-ziek-
ten en de verslagen droes , de kwade droes, de
worm, stof-verplaatsingen , enz. veroorzaken ins-
gelijks been-vczweringen.
§ 298.
De voorzegging omtrent den uitgang, bij de
been-etteringen, is, over het algemeen, slech-
ter dan bij de verzweiingen in de zachte dee-
len ; omdat de beenderen, in vergelijking tot
de andere deelen des ligchaams, op eenen zeer
lagen trap van bewerktuiging staan , en daarom
moeijelijker genezen. Zij regelt zich verder naar
de oorzaken, naar de zitplaats der been-ette-
ring, en naar de verrigting der beenderen, waar-
in zij voorkomt. Is de been-verzwering eene
gevolgelijke ziekte, door werktuigelnke oorzaken
voortgebragt, zoo is de voorzegging beter dan
bij zulk eene, welke door algemcene ziekten
(brjv.
-ocr page 310-
( 20,3 )
(bijv. door den kwaden droes, enz.) ont-
staan ist
§ 299-
Heeft de heen-verzwering hare zitplaats in de
zelfstandigheid van den eersten of tweeden hals-
wervel , of is het achter-hoofdsheen door been-
verzwering aangedaan, zoo is dit hoogst ge-
vaarlijk.
De voorzegging is gewoonlijk slecht, zoodra
een sponsachlig been door ettering is aangedaan,
bijv. de beenderen der gewrichten en de uilein-
den der beenderen, de uiteinden der doorn-
vormige uitsteeksels van de rugwervelen, enz. ;
omdat de ettering in deze beenderen ligtelijk
verstoring der gewrichten, zamengroeijing (an-
ckylosis)
der gewrichtsvlakten, en onbruikbaar-
heid des diers ten gevolge heeft, of ten minste
moeijelijk te genezen is.
• § 5oo.
Behandeling. Nagel-splinters , en, over het
algemeen , vreemde ligchamen moet men, zoo-
wel als het geheele ziekelijke gedeelte van het
been, indien zulks geschieden kan, verwijderen.
Alle hevig werktuiglijke oorzaken moeten van
het zieke deel verwijderd worden, dat wil zeg-
gen , men moet zulke dieren eene volkomen
T 2
                               rust
-ocr page 311-
(' ^ )
rust vergunnen. De deelen, welke in been*
verzwering verkeeren, moeten zuiver gehouden,
worden; er moet voor de ontlasting van den
etter worden gezorgd en men moet dezelve met
zacht prikkelende , zamentrekkende , specerijach-
tige middelen uitspuiten en verbinden.
§ 501.
Met afkooksels van den eikenbast, van de
groene schillen en de bladen van walnoten
(cortex s. putamen nucum juglandis), met af-
treksels van den kalmus-wortel, van waterlook,
(Jierba scordii) zullen wij zeer, veel nut kunnen
doen. Ook kan de gemeene terpentijn-zalf, in
verbinding met poeder van mirrhe , met vopr-
deel, worden aangewend , bijv.
Neem: Gemeene terpentijn ,            één lood»,
Ey'er-dojers , (jvitelli ovorurn) twee,
Poeder van mirrhe of van aloë y
een vierendeel loods»
Meng dezelve.
Laat er aan geschreven Worden: met wiehen
van vlas of werk op de verzwering te leggen
,
of met zestien of achttien looden vaneen af-
treksel van kalmus-wortel
of munt-kruid
verdund, intespuiten.
§ 5o2.
Is de been-verzwering bereikbaar, zoo wende
men
-ocr page 312-
( 295 )
men terpentijn-zalf, in verbinding met de roode
kwikkalk , aan , bijv.
Neem : Gewone terpentijn-zalf, twee looden ,
lloode hwihhalk, een .half vieren-
deel loods,
Meng het tot eene zalf.
A.lle zalven moeten, op de volgende wijze,
worden aangewend. Men strijke dezelve onge-
veer eene lijn dik op werk, en legge dezelve
zóó, dat zij over de randen der zweer reiken,
zoodat zij de verzwering tevens hermetisch
sluiten.
Verder kan men, in een' gevorderden trap van
het bederf, de vlugtig prikkelende middelen in
aanwending brengen, als het geestig aftreksel
van mirrhe en aloc; vervolgens de terpentijn-
olie , wijngeest, en tinctuur of geest van kam-
fer. Indien echter al deze middelen niets af-
doen , en er ontlasting van eene grootere hoe-
veelheid stinkenden scherpen etter uit het, door
bederf aangedane, been plaats heeft, zoo neemt
men het zwerende deel, door het mes, weg,
en wende het vuur aan , of, indien men er met
het mes niet wel bij kan komen, zoo brande
men de zieke plaats sterk met het gloeijend
ijzer, en beliandele vervolgens het gebrek , naar
algemeene regelen.
T 5                          Ovec
-ocr page 313-
( 296 )
Over de kankerachtige zweren, (ulcus
cancerosum
, cancer , carcinoma.)
§ 3o4.
Kankerachtige zweer noemt men den over-
gang der verharding (knoestachtige (scirrheuse)
verharding) in eene kwaadaardige, onzuivere,
zweer.
Deze zweren hebben een' zeer onzuiveren
grond, en ontlasten eene stinkende stof. Zij
tasten niet alleen zoo ver den omtrek aan, als
de knoestachtige verharding zich uitstrekt, maar
zij doen zelfs de naastbij gelegen deelen aan en
Verstoren dezelve.
De vleeschwording in zoodanige zweren is
welig, en vuil. Zij heeft de gedaante van het
bederf van oude kaas, of ontaarde bloemkool»
Men ziet dit het duidelijkst bij de kankerachtige
verzwering van den straal. Neemt men de bo-
venste oppervlakte weg, zoo bloedt de onder-
gelegene , en er vormt zich spoedig wederom
eene gelijksoortige korst, als de bovenste was.
§ 5o5-
Al zoodanige oorzaken, welke de knoestach-
tige verharding voortbragten, brengen ook het
kreeftgezwel voort, voornamelijk worden, zoo
als ons reeds bekend is . vliezige en klierachtige
dee-
-ocr page 314-
• ( a97 )
deelen daardoor aangedaan (*). Ook geldt bij
de kankerachtige zweren hetzelfde, ten aanzien
der voorzegging, als bij de verharding; doch de
uitgang is bij de eersten altijd slechter en gevaar-
lijker , en er gaat met dezelve, even als met de
verouderde zweren in het algemeen, altijd ge-
vaar gepaard.
(*) In de verzameling van praeparaten aan de Vee-
artsenijschool, te Berlijn, bevindt zich onder N".
4^6, carcinoma aan den. mond des draagszaks van
eene paarde-merrie.
Het kreeft-gezwel is vlak en rond , bezittende onge-
veer twee en een halve duimen in de doorsnede, en is
een duim dik: in het midden is het van eene kleine
opening voorzien, en het gelijkt dus naar een pessa-
rium ;
de vliezen aan den mond des draagszaks zijn
geheel ontaard.
In de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te
Jjyon , « oeil carcinomateuse d'une vache , » dit koe-
ocg bezit de grootte eener vuist.
Volgens het jaarlij ksch herigt der Vee - artsenij-
school, te Aljort bij 'Parijs^ van November 1820 tot
October 1821, vond men daar een gedeelte van de
maag eens paards , door den kanker aangedaan. Het.
was ncmelijk de omstreek van den portier of de por-
tier zelf, en. het begin van den dunnen darm (duo-
denum)
, dat kankerachtig ontaard was,- uit welke
deelen zich een vuile stinkende etter, door meerdere
opaningen had ontlast.
T 4
-ocr page 315-
( 29S )
§ 3o6.
Behandeling. Voor zoo ver het ligchaam,
algemeen lijdt, moet men trachten de ziekte
naar haren aard weg te nemen. Ook zoeken
wij den geheelen toestand te veranderen, bij
grootere dieren, door hevig werkende purgeer-
middelen , — hij honden, door braakmiddelen ;
verder door zoodanige middelen, welke sterke
afscheidingen en ontlastingen, namelijk van do
huid-uitwaseming en der pis, bevorderen. Hier-
toe behooren de spiesglans- en terpentijn -mid-
delen en al diegene, welke bij de behandeling
4er knoestachtige verharding zijn opgegeven.
S 3o7,
De zweer zelve wordt nu, als eene, in den
hoogsten trap , onzuivere , zweer behandeld. Het
is het best, indien men dezelve uit kan pellen,
en daarna sterk te branden. Zoo moet men,
bijv., wanneer de. opgegeven verandering vol-
bragt is, den kanherachtigen vleesch- en
hoorn-straal, en zelfs nog wel de aangren-
zende gedeelten der hoornzooi wegnemen, en
dan de ontbloote deelen, met het wit glceijend
ijzer, branden. Vervolgens moet de ontstane
ontsteking verminderd worden, terwijl ce in-
wendige behandeling nog moet worden voortge-
zet , waarbij men het bijtend en zacht of zoet-
zout-
-ocr page 316-
( 299 )
zoutzuur-kwik, met voordeel, kan aanwenden.
Verder trachte men de ettering zoo te leiden,
dat er een gezonde vleeschgroei ontstaat. Ook
hier zal de roode kwikkaik goeden dienst doen.
Over den rot-straal kan men nazien het 11de
hoofdstuk der 7de afdeeling van mijn werk,
getiteld.- Hufbeslags-kunst, Berlijn, 1825.
T 5
VIER-
-ocr page 317-
1,1 ■ wwKmnn
VIERDE KLASSE.
Over de vorming van tegennatuurlijke-
werktuigen, na-vormingen t (jpseudo-»
organisatio).
S 5o8.
XJe tegennatuurlijke werktuigen (valsche voort-
brengselen , nieuwe organisatien , deelen r
welke tot het ligchaam niet behooren, maar aan
hetzelve vreemdaardig zijn), behooren niet tot de
ziekelijke gesteldheden van het zamenstel des
ligchaams , maar dezelve maken geheel nieuwe,
door de ziekelijke Voedings- en vormkracht ont-
stane , werktuigen uit. Om deze redenen noemt
men elk zoodanig bewerktuigd voortbrengsel, het-
welk aan of op het dierlijk ligchaam groeit, dat
uit dierlijke vezelen bestaat, en zich door een
eigen leven kenmerkt, een tegennatuurlijk werk-
tuig, na-vorming, (after-bildung").
S 3oo.
-ocr page 318-
( 5oi )
§ 309.
Hiertoe behooren alle soorten van beurs-
gezwellen, spek-
en vet-gezwellen, vleesch-
gezwellen, vleesch-proppen
of polypen en
wratten. De genoemde ügchamen zijn geene
nederzeisels van dierlijke ziekte-stoffen, noch
afdwalingen van stoffen des ligcliaams, maar
het zijn voortbrengselen van een eigent aard,
welke dikwijls meer vaten bezitten , dan de dee-
len, waaraan zij grenzen, of waarop zij inge-
plant zijn. Zij worden door deze vatea ge-
voed, en groeijen door dezelve. Van daar, dat
zij een eigen, op zich zelf staand, leven heb-
ben, hetwelk met dat des ligcliaams in geen
Verband staat.
EERSTE GESLACHT.
Over de beurs - gezwellen.             <,
§ 310.
Beurs-gezwel {tumor cysticus) wordt ge-
noemd elke tegennatuurlijke vorming, welke in
derzelver eigen vlies
(beurs) éëne of andere
stof of eenig vocht bevat:
De beurs of zak is het eigenlijke tegenna-
tuurlijke orgaan, in hetwelk het eigen leven
gegrond is. Hetzelve scheidt, naar deszelfs
ver-
-ocr page 319-
( 302 )
verschillend maaksel en geaardheid, en naar-
de eigendomlijk verschillende stemming der le-
venskracht, ook onderscheidene stoffen binnen
dit werktuig af, en zet zich in zijnen om-
vang uit.
S 5lK
De neurs ontstaat n?èt alleen,. door de uit-
zetting eener klier, van eene slijmbeurs, enz.
Alsdan moest dezelve altijd dunner worden,
naar evenredigheid van har* grootte ; raaar v/ij
zien het tegendeel.' De villaden zijn gewooirhjk
des te dikker, hoe groot e? de beurs-gezwellen
zijn. Indien slijm-beursen enz. de zitplaats der
beurs-gezwellen uitmaken, zoo zijn deze voor-
zeker , door de eene of andere omstandigheid
eerst ontaard. Wij nemen zelfs verbeende en
zoodanige beurs-gezwellen waar, waar in haren
naar binnen groeijen (*).
§ 312.
(*) In de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te
Hannover, zag ik een beurs-gezwel, ongeveer ter
grootte eener walnoot met hare groene schel, welke
inwendig hol, en met kromme , ongeveer een derde
duim lange , bruine , haren bezet is.
In de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te
fflunchen, vond ik een gelijksoortig beurs-gezwel, het-
welk aan den ondersten hoek der achterkaak, bij een
hengst, was uitgesneden geworden,
In
-ocr page 320-
( 5o3 )
§ 5l2.
Dat het leven des beurs-gezwels in de beurs
ïelve gegrond is, bewijzen de uitpellingen, welke
niet volkomen volbragt zijn. De feruggeblevea
gedeelten der beurs-gezwellen groeijen op nieuw
wederom aan. Het is echter dan niet noodzake-
lijk , dat het gezwel wederom hol moet worden.
Hetzelve kan ook sponsacbtig en vast, even als
Vereeltingen en spek-gezwellen, worden, en eene
even zoo aanzienelijke grootte, als zij te vo-
ren had, verkrijgen, en nog grooter worden.
S 3i3.
*
Kenteehenen. Men neemt eene verhevene,
dui-
In de verzameling der Vee-artsenijschool, te Ber-
lijn,
bevindt zich een verbeend beurs-gezwel, het-»
welk zich aan het binnen achterste gedeelte van deri,
elleboog bevond, juist ter plaats, waar gewoonlijk de
liggers hunne zitplaats hebben. Het Was van het-
zelfde maaksel, als de reeds genoemde. Hét gezwel
is hol en van eenige gaten voorzien. Deszelfs inwen-*
dige holte bedraagt a duimen, in alle doorsneden.
Van binnen en van buiten is dit beenachtig bekleed-
sel met eene zelfstandigheid der beurs-gezwellen be-
kleed. Ik heb het genoemde beurs-gezwel zelf uit-
gepeld.
-ocr page 321-
( 5o4 )
duidelijk omschrevene, meer of minder harde,
verhevenheid waar, op plaatsen daar er geene
behoort te zijn, of waar gewoonlijk beurs-ge-
zwellen (bijv. liggers) gewoon zijn te ontstaan.
Gemeenlijk zijn de beurs-gezweilen zelve niet
zeer gevoelig, (zij zijn echter pijnlijk, indien zij
■versch en schielijk zijn ontstaan). Men kan op
dezelve drukken, zonder dat het dier pijn te
kennen geeft.
§ 11*.
Zoodanige beurs-gezweilen kunnen vastzit-
tende
'en bewegelijk zijn. In het eerste geval,
zijn zij vast met de omgevende of nabij gelegen
deelen aaneengegroeid ; in het laatste geval, laten
zrj zich van derzelver plaats verschuiven. Men
neemt, door het gevoel, dikwijls zeer duidelijk
in dezelve eene vloeistof waar.
§ 5i5.
Onderscheiding. De beurs is van een' ver-
schillenden aard; zij kan dun en teder, daar-
entegen ook dik en ledefachtig, kraakbeenig
en verbeend zijn. De beurs ij somwijlen een-
voudig,
somwijlen uit meerdere .platen (lamel-
len)
te zamengesteld.
§ 5i6. *
De beurs-gezweilen met dunne beurzen be-
vat-
-ocr page 322-
( 5o5 )
Vatten gewoonlijk eene weeke vloeistof, welke
met de eiwitstof vele overeenkomst heeft. Zij
komen het meest aan de einden der groote pe-
zen voor, en schijnen alsdan ontaarde slijin-
beurzen te zijn. Men noemt deze, overeenkom-
stig de vloeistof, welke zij bevatten (Jionig~ge-
zwellen
, meUceris~).
§ 3i7.
Sommigen bevatten eene brijachtige sloffe, even
als gort, enz.; men noemt deze brij ge-
zwellen, (atlieroma).
Vindt men echter de beurs
geheel spekachtig, en de bevatte stoffe vaster,
als met vast vet doorgroeid, en met den zak
vereenigd, zoo wordt zoodanig beurs-gezwel een
sjpei- of vét-gezwel (ateatoma) genoemd.
§ 5iS.
De beurs-gezwellen verschillen insgelijks naar
derzelver grootte en gedaante. Zoo treft men
zeer kleine als van een hazelnoot, maar ook
grootere, als van een menschen-hoofd en nog
grooter aan. Er bestaan beurs-gezwellen , die,
niet eenen breeden grond, in het celweefsel des
ligchaams, aaneengegroeid zijn ; anderen, welke
alleen door een steel daarmede zijn vereenigd.
S 3ig.
Oorzaken. In de meeste gevallen, zien wij,
dat
-ocr page 323-
( 5o6 )
dat het beurs-gezwel een ontaarde slijmbeurs
(bursa mucosa) of een ontaard vetkliertje enz»
ten grondslag heeft. Van daar, dat men zoo
dikwijls bij paarden, aan de punt en de zijden
Tan het elboogs-uitsteeksel, liggers ziet voorko-
men, omdat hier vele slijm-beurzen gelegen zijn.
Uitwendig geweld, als slaan, stooten, aanhou-
dende drukking, dus ook kneuzingen, enzt
geven aanleiding tot beurs-gezwellen. Paarden «
welke eene slappe vezel hebben, verkrijgen meer-
malen beurs-gezwellen , dan betere en sterkere.
S 52o.
Voorzegging. Indien beurs-gezwellen dé
beweging hinderen , en andere wezenlijke verrig-
tingen storen, zoo moeten zij uit den weg wor-
den geruimd. De voorzegging is gunstiger, wan-
neer het beurs-gezwel bewegelijk is, en slechts
onder de huid ligt, dan indien het vast ligt eri
diep onder vaten en zenuwen deszelfs zitplaats
heeft. Zij regelt zich , over het algemeen , naar
de volgende onderscheidene omstandigheden :
groote beurs-gezwellen worden, door de sterke
ettering, welke gewoonlijk, na het uitpeilen van
dezelve ontstaat, nadeelig voor het dier.
In het algemeen is de voorzegging, met be-
trekking tot de genezing» bij versche beurs-ge-
zwellen voordeelig, bij oude echter insgelijks $
ofschoon de genezing hier dikwijls moeijclijker
-ocr page 324-
( 5o7 )
is. Gestee/de beurs-gezwellen zijn gemakkelij-
ker
te genezen, dan de zoodanige, welke eene
T>reede en zeer vast aangegroeide grond-vlakte
bezitten.
§ 021.

Behandeling. De behandeling verschilt naar
het onderscheid der beurs-gezwellen. Is het
beurs-gezwel nieuw, zoo trachte men, door de
aanwending der koude, van ammoniak-zout in
azijn opgelost, enz. de verdeeling te bevorderen.
Indien er zelfs geene ontsteking meer voorhan-
den, het gezwel nog week is, en aan drukking
toegeeft, zoo trachte men insgelijks nog de ver-
deeling te bevorderen, door zachte en §t erker
prikkelende middelen, als, door het wasschen
of bestrijken met wijngeest, wijn-azijn, het vlug-
tig smeersel zonder of met kamfer, kwik-zalf
met kamfer, met terpentijn-olie, gewone ter-
pentijn , met koolslofzure ammonia, verdikte
ossen-gal met kamfer, zeep-balsem , (gapo te-
rebinthinatus)
, enz.
§ 322.
Bevat het beurs-gezwel eene vloeibare slof,
zoo als dit plaats heeft, indien hetzelve door
eene kneuzing of drukking, is teweeggebragt; —
is het beurs-gezwel vastzittende, en verdeelen
I, D.                         V                                de
-ocr page 325-
( 5o8 )
de aangewende middelen hetzelve niet, hetwelk
gewoonlijk niet geschieden zal, wanneer de, ia
de beurs bevatte stoffe
, reeds het overblijf-
sel van een voorafgegaan ziekelijk voortbreng-
sel is
, dat wil zeggen , indien de , in den zak
afgescheiden, vloeistoffen zich meer en meer
verdikt of geheel verhardt hebhen.
Is er nog vloeistoffe voorhanden, zoo ontlaste
men dezelve, door eene insnijding, of men
doorsteke de beurs met eene troikar-riaald, of
trekke een lint door het gezwel, hetwelk met
verschillende middelen, die ter genezing dien*-
stig zijn, besmeerd kan worden.
§ 325.
Uit eene versch geopende beurs ontlaste men
niet alleen het vocht , maar ook alle eeltachtig
weefsel, dat zich in dezelve bevindt, en nu
brengt men den zak in ettering.
Indien er zich intnsschen in de beurs, zooals
dit, bij jonge paarden, het geval is, sponsaeh-
tig vleesch vormen , zoo snijde men het spoedig
weg, of doorvhjme (scarificere') hetzelve, op-
pervlakkig en brenge den zak andermaal in et-
tering , welke men dan behoorlijk moet leiden,
opdat er niet wederom eene verdere uitgroeijing
plaats hebbe.
§ 524.
In den geopenden zak, indien dezelve nog
niet
-ocr page 326-
( 3o9 )
niet zeer oud, doch niet ontstoken is, spuite
men scherpen azijn of verdunde zuren in. Deze
beursen kunnen, over het algemeen, de verdande
zuren niet verdragen; want, ofschoon deze niet
oniniddelijk verstorend werken, zoo verdwijnt
• toch de zak na derzelver aanwending, of wordt
door de ettering verteerd. Da&rooi moet men
ook de ettering gedurig trachten voorttebrengen
en te onderhouden; ten welken einde slijuiige
baden en pappen kunnen worden aangewend,
welke men insgelijks moet aanwenden, wanneer,
door het voortgezet gebruik van hevig prikke-
lende middelen, de huid ontaard, en de zak
zelf hard, ongevoelig, en eeltachtig geworden is.
§ 325.
Eindelijk wende men, ter verstoring der beur-
zen, de bijtmiddelen en-het vuur aan. Bij de
aanwending der bijtmiddelen, moet men echter
wel zorgen, dat zij niet bij de ledematen naar
beneden loopen, en op nieuw * verstoringen
voortbrengen Czie § 212). Verder moet men
eiken uitgang, welke in de vorige § , door was-
schingen en pappen moesten uit den weg geruimd
worden , trachten te voorkomen, en wel, door
dien men de bijtmiddelen niet bij voortduring
aanwendt (*).
______________________
                               § 526.
(*) Men geneest ook de beurs-gezwellen, doordien
V 2
                               men
-ocr page 327-
( 5ro )
§ 5a6. .
Helpen echter al deze middelen niet, zoo ga
men tot eene meer zekere geneeswijze over, na-
melijk tot het wegnemen van het beurs-gezwel,
hetzij door de onderbinding (weike slechts bij ,
gesteelde beurs-^szweilen en de zoodanige ,
die los , onder de huid , in het celweefsel, ge-
plaatst zijn, kan geschieden, of door de uitpel-
ling van hetzelve met snijdende werktuigen.
Bij de uitpelling neme men het geheele beurs- of
vet «gezwel weg, vcrschoone hierbij de huid,
onderbinde of brande de, eenigermate bloeden-
de , vaten, behandele voorts de ontsteking op
zoodanige wijze, dat, indien er onefi'ene , ruwe,
wond-vlakten door de sneden , bij het uitpei-
len , ontstaan zijn, er cttering worde voortge-
bragt en nu trachte men door dezelve de ont-
stane wonden te lreelen.
S 327.
men rottenkruid-poeder in . dezelve brengt, en dan
het overige stil aan de natuur overlaat. Dit middel
moet echter met groote voorzigtigheid worden aange-
wend- Ook duurt het gewoonlijk lang, voor dat het
vernietigde deel wordt afgescheiden»
Voor het overige heeft het rottenkruid, uitwendig
aangewend, ook eene zeer nadeelige uitwerking op
den algemeenen toestand des ligchaams.
-ocr page 328-
( sa )
§ Br-
Zijn er eenige gedeelten van den zak terug-
gebleven , zoo rake men dezelve zorgvuldig met
sterk zwavelzuur {acidum sulpliuricum concen—
traturn)
, of met spiesglans-boter (butyrum an-
timonii s. liquor stibii muriatici)
aan, of, om
al bet afvloerjen van bijtmiddelen te voorkomen ,
brandt men dergelijke plaatsen met het gloeijend
ijzer, en bevorderdt vervolgens de ettering en
daardoor de genezing.
Volgens dezen regel kan men de liggers bijv.
inwendig met terpentijn-zalf verbinden, en de
uitwendige oppervlakte van dezelve met zeep-
Balsem bestrijken. Het verbinden moet twee ma-
len daags gesc'hieden, nadat de ligger in- en
uitwendig met laauw water en zwarte zeep be-
hoorlijk gezuiverd is geworden.
TWEEDE GESLACHT.
Over de vleesch-proppen, polypen of poty-
peuze uitwassen
, Qpolypus).
% 523.
Eene tegennatuurlijk gevormd ligchaam, met
naauwkeurig omschrevene grenzen, hetwelk in de
een of andere holligheid des dierlijken ligchaams
groeit en verre boven de oppervlakle van het
V 5                           slijm-
-ocr page 329-
( ?» )
slijmvlies uitsteekt, noemt men een vleesch-prop'
of polypus.
S fa9.
De aard der polijpen iomt met dien van elke
na-vorming of tegennatuurlijk uitgroeisel over-
een. Hetzelve bestaat uit celvveefsel met vele
vaten doorweven, ent is van een eigen, slijm-
vlies-aardig bekleedsel omgeven. Wij treffen
dezelve voornamelijk in de neusholte, de
holte der luchtpijp , in het strottenhoofd, ver-
der in den draagzak, in de scheede, in den
endeldarm, enz. aan (*).
§ 55o.
(*) i°. In de verzameling aan de Vee-artsenij-
school, te Berlijn, bevindt zich:
W°. 629. De kop van een paard, in welks regter
neusholte een polijp gevonden wordt.
Dezelve sluit het
achterste neusgat volkomen, zoodat het dier naauwe-
lijks lucht kon inademen. De polijp is vast en heeft
deszelfs oorsprong uit het slijmvlies van het regter
neusgat", digt onder het zeefheen, op het midden-
schot.
2Q. In de verzameling aan de Yee-artsenijschool,
te Hannover,
a.     Het strottenhoofd van een paard, waarvan het
ringvormig kraakbeen {cartilago cricoidca) veïbeend
is.
Ouder het strötklepje (epiglottis) bevindt zich
een polrjp , die den dood van het paard veroorzaakte.
b.     Het middenschot van den neus van een kwaad
droe-
-ocr page 330-
(.3.3 )
§ 33o.
De pokjp onderscheidt zich van liet beurs-
gezwel daardoor , Jat dezelve niet hol is , en zich
van
droezig paard , waarop twee vlakronde polijpen ge-
plaatst zijn, de een zoo groot als een appel, de klei
nere als eene walnoot»
5°. In de verzameling, aan do Vee-artsenijschool, te
jflforl.
                                                                                       *
Polijpe exstirpé d la part ie interne du rectum d' Uil
cheval;
dat is : polijp , weggenomen uit den endeldarm
van een paard.
Dezelve is insgelijks vast, zoo groot
ais eene vuist, en goed bewaard.
4°. In de verzameling aan de Vee-artsenijsokool, te
Munchen , bevinden zich polijpen (welke niet vast ge-
groeid waren , en alleen , volgens Schwab, Mundigl en
Jfeidenkellsr polypen zouden zijn) , uit Me regter
hartkamer, uit de long-slagader, uit de achterste hoi-
ader , en uit de zaad-ader van een ruin). Jjeze laatste
is ï.derspattig {thrombus) , enz.
Ik boude dezelve niet alle voor polijpen, maar zoo
als dit dikwijls, na ontstekings-ziekten'bij paarden,
voorkomt, voor de vezelstof des bloeds, welke in de
genoemde vaten gestold is. Van daar, dat zij ook niet
aan de wanden der vaten zijn vastgegroeid. Zij ver-
deelen zich in takken , even als de vaten zich uit de
hoofdstam verspreiden.
5°. De Vee-Arts nïorin , te Frejus, in het depar-
tement de Varne in Frankrijk, nam bij eenen os,
een vleeSch-polijp {polijpe fibreux), uit den endel-
darm , door de operatie, met goed gevolg , weg. De
V 4                                P°-
-ocr page 331-
( sp )
van binnen voedt , terwijl liet leven van het
beurs gezwel in den zak zelven gegrond is.
De polijp moest dan, indien hij beleedigd wordt,
het hevigst aan den wortel, en liet minst, na
beleedigingen van deszelfs ligeliaam bloeden;
doch zulks heeft, in eene omgekeerde verhou-
ding , plaats, en de eigenlijke groei schijnt van
het ligchaam uit te gaan; ook daar bevinden
zich de meeste vaten, en meerdere dan aan den
wortel, waar hij uit het slijmvlies ontspringt.
§ hu
Onderscheiding. Men onderscheidt de
vleesch-poli/pen, welke, indien zij hard en
vast zijn, en doorgesneden worden, een vleesch-
achtig aanzien hebben.
                                           <
üe slijtn-polijpen. Deze bevinden zich insge-
lijks op het slijmvlies, vooral dikwijlsi in de
neus- , kaak- , voorhoofds- en jukbeens-hollig-
heden der paarden. Zij zijn los, geleiachtig,
doch somtijds, voornamelijk in de laatstgenoemde
bolligheden, vast. Zij scheiden veel slijm af,
veranderen schielijk van omtrek, en worden
spoe-
polijp had de grootte van eene Indische kastanje (zie
compte rendu des trafaux de l'Ecole Vétérinaire de
JLyon', pendant l'année scolaire
(van September i8ai
tot September 1822) , enz. , par Mr, rainaet.
-ocr page 332-
( 3ïf )
i
spoedig zeer groot. Zij zijn grootendeels van
eene breede grondvlakte voorzien. De vleesch-
po lij pen zijn echter meestal gesteeld.
S 552.
■f
Kenteelenen. Bij de neus-polijpen , en die,
welke in het hoofd der luchtpijp geplaatst zijn,
heeft altijd eene hindernis in de ademhaling
plaats. Het dier zweet, snuift en rogchelt sterk;
de ademhaling is ook wel snorkende. Verder
overtuigt men zich, omtrent het bestaan der
polijpen, doorliet sonderen, bevoelen en be-
schouwen der deelen, en trachte het vreemde
ligchaam daardoor te ontdekken.
Oorzalen. Plaatselijke ziekten der hollighe-
den en van de shjui-vliezen, in en aan welke
de polijpen voorkomen. Beleodigingen , en,
over het algemeen, alle omstandigheden, welke
een' veranderden ziekehjken toestand van de
slijm-vliezen kunnen voortbrengen.
§ 554.
De voorzegging regelt zich , met betrekking
tot de gevolgen, welke de polqpen kunnen
voortbrengen ,, naar de plaats, waar zij voorko-
V 5                                men.
-ocr page 333-
( 5i6 )
men. Polijpen in den neus en het strotten-
hoofd kunnen zeer gevaarlijk worden.
Een polijp ia de neus-holte kan, indien zij
niet te hoog zit, zeer goed weggenomen wor-
den. Dit zelfde geldt van een polijp in het
onderste gedeelte van het strottenhoofd, en in
de luchtpijp van een paard , indien wij slechts
naauwkeurjg genoeg de plaats kunnen hepalen ,
waar dezelve zich, bevindt of zijnen oorsprong
heeft.
Gesteelde polijpen 1           ich , in den regel,
heter behandelen, dan de zoodanige, welke
eene breede groudvlakle hebben. Eindelijk
blijft de vraag over, of er nog andere ziekten,
behalve de polijpen, aanwezig zijn, welke de
genezing moeijehjk of wel geheel onmogelijk.
kunnen maken.
§ 535.
»
Behandeling. Heeft de polijp zijne zitplaats
hoog in de neusholte van een paard, en is
dezelve zoo groot , dat de doorgang der
lucht ter ademhaling, door de neusholte der
tegenovergestelde zijde , daardoor moeijehjk
wordt gemaakt, zoo doe men Afooraf de lucht-
pijp-snede (tracheotomia), (men zie deze
operatie in de bijzondere heelkunde na), om
dat somwijlen het dier, gedurende de operatie
zelve van den pplijp , zou kunnen stikken. Wij
-ocr page 334-
( 3i7 )
', laten alsdan eerst de toevallen der ontsteking,
welke na de opening der luchtpijp ontstaan,
en die niet hevig worden, voorbijgaan (dezelide
behandeling geldt ook omtrent die polijpen,
welke zich in het strotten-hoofd bevinden) en
gaan daarna eerst tot het wegnemen van den
polijp zelven over.
§ '556.
Eenige dagen ongeveer na de luchtpijp-snede*,
is er gewoonlijk geene ontsteking meer aanwe-
zig ; nu kan men tot het wegnemen van den
polijp overgaan. Tot dit einde doorboort
(trepaneerf) men de neus-beenderen , ontbloot
den polyp, steekt eene naald, waardoor een
sterke draad of een band getrokken is, door
denzelven. De groote polijpen zijn gewoonlijk
vaste vleesch-polijpen), trtkt hem hier mede
voorwaards, snijdt denzelven spoedig , met een
scalpel af, en brandt den grond, waarop.hij
vastgezeten heeft, met het"wit gloeijend ijzer.
Nu behandele men de .brandkorst, en nader-
hand de wond der doorboring, .insgelijks de
luchtpijp-snede, deels naar algemeene regelen,
gedeeltelijk naar de regelen, welke bij de ope-
ratie der luchtpijp-snede, en die der trepanatie
nader zullen bepaald worden.
§ 337.
-ocr page 335-
( 3i8 )
§ 537.
Bevindt zich de polijp in de scheede , in
den aars, enz., zoo trachtte men evenwel bij
denzelven te komen, hem of uitterukken , of
aftesnijden , en dan de plaats, met het gloei-
jend ijzer, te branden, ten einde de bloeding
te stillen. In enkele gevallen zal men genood-
zaakt zijn denzelven te onderbinden, omdat
men, op vele plaatsen, de bloedvliet, met het
gloeijelid ijzer, noch mag noch kan stillen.
§ 538.
Tot het onderbinden van polijpen bedient
men zich het best van zijden, in was gedoop-
te , koorden , of koorden van paarde-haar; om
dat beide niet gemakkelijk verrotten. Zwelt de
polijp, na de onderbinding, aanzienlijk op,
zoo make men insnijdingen in denzelven , zoo-
dat hij te zamen valt. Ontlast er zich, na de
onderbinding , eene scherpe , stinkende , stof
uit denzelven, zoo doe men inspuitingen van
een afkooksel van eiken-bast, van eene oplos-
sing van aluin , van kalkwater, enz.
DERDE GESLACHT.
Over de wratten (yerrucay.
%
339.
Deze tegennatuurlijke werktuigen of na-vor-
min~
-ocr page 336-
( 8*« )
mingen bestaan in uitgroeisels uit en aan de
algemeene bekleedselen des dierlijken ligchaams,
welke eene harde, ruwe, oppervlakte hebben,
en met de kleur der huid overeenkomen. Zij
bezitten somwijlen eene breede grondvlakte;
veeltijds zijn zij echter gesteeld. Zij hebben,
wat derzelver wezen betreft , alles met de ove-
rige na-vorniingen gemeen.
§ 34o.
De wratten zijn zeer gemakkelijk te onder-
kennen ; zij komen op de uitwendige opper-
vlakte des ligchaams voor, en zijn nu kleiner,
dan grooter. Derzelver oorzaken schijnen in
eene ziekelijk gewijzigde werking der huid ge-
legen te zijn; nogtans bezitten eenige dieren
en derzelver nakomelingen eene bijzondere ge-
neigdheid tot wratten. Zij komen aan alle' Hg—
chaams-deelen voor. Bij een' hond zag ik de-
zelve, in eene groote menigte, om en in den
mond. De uitwendige waren gespleten; doch
de wratten in den mond hadden het volkomen
aanzien van pohjpen. De wratten zijn, in den
regel, geneesbaar.
S 34i.
Behandeling. De wratten worden het best
genezen door af binding, of door dezelve uit-
te-
-ocr page 337-
( 520 )
tetrekken, en de plaatsen met het gloeijende
ijzer te branden. Indien men dezelve afbindt,
zoo legge men den band zoo vast om den grond
der wratten aan , dat alle levens-werkzaamheid ,
onderde binding, volkomen moet ophouden,
en trekke de koord dagelijks sterker aan , tot
dat de wrat afvalt. Trekt men dezelve uit,
zoo ontstaat er bloeding, welke men het best
met het gloeijend ijzer stilt. De vernietiging
door het vuur geschiedt het best, indien men
de wratten gelijk to^ op de huid afsnijdt, en
deze plaats dan sterk brandt.
§ 54:.'.
De meeste bijtnviddelen , als : sublimaat , rot-
tenkruid, sterke zuren , zoutzure spiesgians of
spiesglans-boler kunnen, in vele opzigten, bij
de wratten der dieren niet goed aangewend
worden, en vooral niet, wanneer zij in de
nabjljhèid van andere gewigtige deelen gelegen
zijn, omdat het uit- en afvloeijen der bijtmidde-
len daar zelfs verstoringen kan veroorzaken,
waar zij niet werken moeten. (Vergelijk deze
§ met § 212 en hetgeen aldaar in den noot ge-
zegd wordt).
Bedient men zich van het gloeijend ijzer,
ter wegneming van wratten, zoo brenge men
de gebrande plaatsen, zoo spoedig mogelijk,
in ettering. Vertoonen zich echter wederom
wrat-
-ocr page 338-
( 521 )
wratachtige plaatsen, zoo brande men dezelve
op nieuw, of rake ze met den helsehen steen
aan, of, zeer voorzigtig, met den spiesghms-
boter, enz.
VIERDE GESLACHt.
*
Vereeltingen, zwammen, [callositas s, indu~
ratio telae cellulosae e causa mechanica).
§ 343.
Vereeltingen zijn verhardingen in het cel-
weefsel, deels der huid, deels van het 'cel-
weefsel onder de huid.
                                       .
Wij nemen dezelve waar bij dieren, wanneer
eene aanhoudende sterke, 'gelijkmatige, drukking
op het een of ander deel van het dierlijk
ligchaam werkt. Zoo zien wij , na zoodanige
drukking, door zeelluigen of gai-eelen, door
hamen, enz., voor de borst, aan de kam van
den hals, voor de schoft, dergelijke zoo ge-
noemde zwammen ontstaan, welke somwijlen
klein , somwijlen echter zeer groot, van 12 tot
20 ponden zwaar zijn» Voornamelijk echter
neemt men dezelve aan de borst waar, be-
zittende de gedaante van een' zak. Zoodanige
zwammen of vereeltingen komen insgelijks aan
andere ligchaams-deelen voor, waarop gelijk-
soortige oorzaken hebben gewerkt.
'5 344.
-ocr page 339-
( 022 )
§ 344.
Om zulke vereeltingen te genezen , is het
niet toereikende, de oorzaken, namelijk de
drukking te verwijderen; maar men moet het
eelt geheel wegnemen, hetwelk op zich zelve
niet moeijelijk is, maar de genezing is dikwijls
zeer bezwaarlijk, voornamelijk dan, wanneer
de weggenomen zwam groot was. Er ontstaan
somtijds sterke etteringen, welke op de dier-
lijke huishouding nadeelig werken, en , in het
bijzonder ? hebben deze etteringen een slechten
afloop, indien men de vereeltingcn met zeer
scherpe of bijtende middelen behandelt.
VIJF-
-ocr page 340-
V IJ F D E K L A S S E.
Over de nieuwe , valsche , vreemdaardïge,
voortbrengselen, door de ziekelijke wei".
king van een afscheidend werktuig
(pseudo-productio).
§ 545.
t
I jeze!ve zijn altijd voortbrengselen, welke voor
bet h'gchaam als vreemdaardig moeten worden
beschouwd, en zij komen gewoonlijk alleen in
afscheidende werktuigen voor, waarin zij, zoo
het schijnt, ter oorzake van eenen ziekelijken
toestand des ligchaams, of voornamelijk van het
werktuig, in hetwelk zij zich bevinden, worden
gevormd.
Deze werktuigen nu dienen of alleen en
onmiddellijk ter afscheiding, of zij hebben nog
andere verrigtingen. — Derzelver werking is der-
halve meervoudig.
                                   ;
I. D. , X                        $ 34 6-
*                                                                                                r                     "
-ocr page 341-
( 524 )
§ 346.
De ziekelijke gesteldheid of stemming geeft
aanleiding tot het vreemdaard ig voortbrengsel ,
hetgeen zich tot vaste ligchamen verzamelt,
en wederom ziekte-oorzaak wordt. Deze vreem-
de vaste ligchamen worden, door deze zieke-
lijke stemming, vergroot, waarbij gelijktijdig eene
soort van aanzetting der deelen plaats heeft.
Ook zijn deze voortbrengselen verschillende,
naar de onderscheidene stemming en werking
van het orgaan. Zoo komen er speeksel-stee-
nen, maag-steenen, darm- , gal-, pis-steen en ,
enz. voor.
§ 347-
De maag- en darm-steenén kunnen alleen
door eene ophooping of aanzetting van deelen
gevormd worden, even als de haar-, borstel-,
wol- en voeder-ballen , als mede de sponsachtige-
of kurkachtige ballen, welke dikwijls van eene
buitengewone grootte, in de maag en darmbuis,
bij onderscheiden onzer huisdieren, gevonden
worden. Doch deze zijn ook alle, naar het
dier-geslacht, waarbij zij voorkomen, wederom
verschillende.
Ken-
-ocr page 342-
( 525 )
Kenleelenen van de aanwezigheid der
' . • steenen,
, § 543.
Zij komen te zeldzaam voor, om daarvan
eene zekere en volkomene kennis te hebben.
De aanwezigheid van speeksel-steenen, in de
speeksel-buizen, bij de paarden en ezels (*j,
doen zich door het gevoel kennen; — de
blaas-steenen, welke voornamelijk bij het rund-
vee dikwijls voorkomen, en in den pisweg
dringen, worden door eenen meerderen of.'
minderen trap van moeijelijkbeid der pislozing,
en door de ontlasting van eene slijmige, bloe-
dige , pis gekend.
De
(*) In de verzameling aan de Vee-artsenijschool,
te Lyon, bevinden zich meerdere kleine en grootere
speeksel-steenen. Zoo vond ik er één , die 4 duimen
lang , en 2 en een half duimen dik, — een ander,
welke 3 duimen lang, en ï en een half duim dik was.
Te Avignon, in het cabinet d'IIisloire naturelle ,
bevindt zich insgelijks een speeksel-steen, met het
opschrift. « Calcul sorti par la machoire inférieure
d'un dne
., •. en Daupltiné.» Hij was echter volkomen
gelijk aan dien , welken ik , te Lyon, zag, en zoo als
ik er zelf een bezit , dien bijna 2 duimen lang , en
twee derde duim dik is. Zij komen gewoonlijk alle
van deze grootte in de speeksel-buis {ductus steuonis)
bij de ezels voor,
X 2
-ocr page 343-
( 5a6 )
De maag'- en darm-steenen zijn , bij paarden,
de oorzaak van het dikwijls terugkeeren van
kolijk-pijnen, voornamelijk, indien zij sterk
werken of snel loopen moeten. Deze steenen
komen inzonderheid veelvuldig bij oude mole -
naars paarden voor.
De aanwezigheid van steenen in de nieren
doet zich door de verschijnselen van nieren-
ontstéking , door een veelvuldig en taai bezink-
sel in de pis , door bloed-pissen , herkennen.
Voeder- en slijk-ballen laten zich vermoe-
den, uit aanhoudende, hevige, koliek-pijnen.
Deze eindigen gewoonlijk in den dood.
■:$ %.
T)e oorzaken dezer voortbrengselen ztjn , zoo
als reeds vooraf is aangemerkt, eene veranderde
stemming van het deel en deszelfs verrigting,
waarin steenachtige zamengroeiselen, enz. voor-
komen ; verder het gebruik van zoodanige voe-
derstoffen en zulk water, welke beslanddeelen
onthouden, waardoor de vorming van steenen
begunstigd wordt, gelijk zulks, met opzigt tot
de voederstoffen, bij de molenaars-paarden dui-
delijk wordt bevestigd; want deze hebben het
meest maag- en darm-steenen, omdat zij ge-
woonlijk met het zoogenaamde steen-meel ge-
voederd worden. Hoe komt het, dat in de
bergachtige streken van Frankrijk en andere
zui-
-ocr page 344-
( Wf, )
zuidelijke landen^ het meest de speeksel-stee-
nen aangetroffen worden ? Waarschijnlijk dragen
het water, het stof van het- krijt, en der kalk
hiertoe het hunne hij (*).
§ 55o.
Dikwijls is echter ook de vorming van stee-
nen en ballen in bijzondere gelegenheid-ge-
vende oorzaken, deels en wel zeer waarschijn-
lijk in de keur-verwan dschap (ajjinilé) van
gelijksoortige, of ook van ongelijksoortige stoffen
gegrond. Zoo vindt men gewoonlijk, zoo wel
in steenen als ook in andere voortbrengselen, ,
eenen kern; er wordt bijv. zeer dikwijls in de
speeksel-steenen een haver-lorrel,als kern, ge-
vonden. Zoo bevindt zich in de verzameling
aan de Vee-artsenijschool, te Berlijn, de maag-
steen van een paard, welke een looden knop,
als kern en grondbeginsel bezit, benevens een.
eigen kurkaclitig of spoiisachtig ligchaam uit
dé maag van een varken, hetwelk een stuk
lijnkoek
tot kern had gediend.
§ Ui.
De voorzegging regelt zich naar de plaats,
waar
• ■■                                                                                                                     '
(*) Welligt vindt men daarom ook in die landen
meer blaas-steenen , bij den niensch , dan bij ons , in
het noorden,
X 5
«
-ocr page 345-
( 528 )
waar, en in welk deel het tegennatuurlijk voort-
brengsel voorkomt, en naar de toevalien, welke
hetzelve teweegbrengt. Nier-, maag- , en darni-
steenen kunnen niet verwijderd worden; —
blaas-steenen dan alleen, indien zij slechts
klein zijn, — steenen in den pisweg en de
speeksel-buis huisvestende, kunnen verwijderd
worden, wanneer de eersten, uit de verschijn-
selen , welke derzelver aanwezigheid vergezellen r
tijdig genoeg onderkend worden. De voorzeg-
ging regelt zich voorts naar het geslacht, ei\
de gesteldheid van het dier, waarbij bijv. blaas-
steenen voorkomen.
S 352.
Heliandeling. Hebben wij ons omtrent het
bestaan van steenen kunnen overtuigen , zoo kun-
nen wij dezelve, in de vele gevallen, wegne-
men. Hiertoe behoort voornamelijk het weg-
nemen der speeksel- steenen , bij het paarden-ge-
slacht, en van de steenen in den pisweg, bij het
rundvee, bij merriën, indien door den aandrang
tot pislozing, enz, de aanwezigheid van een'
blaas-steen (welke echter dikwijls van zelven af-
gaat) te kennen wordt gegeven, en men zich
hier van, door het sonderen en het gevoel, over-
tuigd heeft. Men kan alsdan den hals der blaas
kunstmatig uitrekken of zelfs, met eene kromme
tang, tot in de blaas gaan en den steen naar
bui-
*
-ocr page 346-
I
\
\
( 329 )
buiten trekken. Kleine blaas-steenen kunnen,
volgens LA fosse , 130ULEY en anderen, ook door
de blaas-snede, uitgenomen worden. (Men kan
bierover de bijzondere heelkunde nazien,). Daar-
enboven moeten de toevallen naar algemeene re-
gelen behandeld worden.
X 4                       ZES-
-ocr page 347-
--------—MWÉIBefl^W ttÊm.......
ZESDE KLASSE.
Over de gebreken der eerste vorming
{yllia primae conforrnationis).
§ 353.
Zoodanige gebreken komen, bij de dia'en,
tamelijk zeldzaam voor. In de vee-artsenijkuidige
heelkunde hebben wij het daarenboven alleen
met dezulke te doen , waar bij deze, ter genezing
'Van dezelve, iets ofwel alles kan toebrengen.
Hiertoe behooren derhalve geene misgeboorten
(conformationes monstrosae s. monstra), als die-
ren met twee ligchamen, met twee koppen aan
eene ruggraat, enz. In derzelver plaats zal hier
echter over misvormingen en gebreken van den
vorm gehandeld worden.
                    .
§ 354.
De misvormingen gaan met vermeerderde of
ver-
-ocr page 348-
( m )
verminderde ontwikkeling gepaard, of liet zij»
slechts afwijkingen der levens-verrigiingen van
den gewonen toestand.
In het eerste geval ziet men bijv. dieren met
vier, anderzins regelmatig gevormde, ledematen,
waarbij aan eeni§|| lidmaat nog een tweede hoef
aanwezig is. Zoo ziet men, dat bijv., bij de
paarden, aan het kogel-gewricht nog een klein
lid is uitgegroeid, hetwelk insgelijks eenen klei-
nen hoef heeft. Soortgelijke gevallen treft, men
ook bij andere dieren aan.
• , § 555.
De verminderde ontwikkelingen komen
veelvuldiger voor, dan de eerstgenoemden. Men
ziet namelijk jong geboren dieren zonder ooren ,
of met één oor , met één oog, met drie beenen
(zoo als bijv. het geraamte van een veulen, dat
anderhalf jaar oud was , hetwelk zich in de verza-
meling der Vee-artsenijschool, te Alforl, bevindt,
waaraan het voorheen van het schouderblad
af ontbreekt. Het schouder-gewricht is knop-
vormig rond en zonder gewrichts-vlakte) (*).
§ 356.
——————■iwÉyi in                    ""                                                                      -
(*) In de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te
Berlijn , bevindt zich thans het volkomen gelijk ge-
raamte van een jong geboren veulen, hetwelk door
den Vee-arts oahmmi , aan hetzelve bezorgd is ge-
worden.
X 5
m
-ocr page 349-
( 552 )
$ *56.
Veelvuldiger komen er echter afwijkingen der
levens-verrigtingen van den gewonen toestand
voor, als aaneengroeijingen van eenige opening
des ligchaams, bijv. van de uifcvendige gehoor-
wegen, van den aars, der scheede, enz.
Tot de gebreken der ontwikkeling behooren
nog de oneigenlij ke tweeslachtige dieren. Het
zijn afwijkingen van het een of ander geslacht,
met opzigt tot de ligging en gedaante der
geslachts-deelen , verschillende van de natuurlijke
voorttelings-werktuigen. Zoodanige dieren kun-
nen alleen tot gebruik , maar niet tot de voor-
teling dienen.
§ 557.
De behandeling van de meeste dezer ge-
vallen is doorgaans moeijelijk. Een vijfde koot-
been, kroon-been, hoef-been en hoef kan,
met voorzigtigheid, weggenomen worden. Men
moet hierbij slechts acht geven, dat zoo veel
huid, als mogelijk is, gespaard worde, waar-
door de wond-vlakte kan worden bedekt. De
sluiting van den uitwendigen gehoorweg, van
den aars, der scheede, enz. trachte men te
openen, om daardoor de natuurlijke gesteld-
heid, zoo veel mogelijk, daar te stellen, of-
schoon dit niet altijd gelukken zal»
HAKT-
-ocr page 350-
( 533 )
HARTMANN opende den gesloten aars van
een jong geboren ezel-hengst met een lan-
cet (*).
{*) o. hahtmann, anleiting zur verbesserung
der Pferdezueht,
enz. s. 390, Tubingen t 1786»
DER-
-ocr page 351-
DERDE AFDEELING.
OORSPRONKELIJK SCHEIKUNDIGE BELERr-
BIGINGEN VAN DEN GEZONDEN
TOESTAND.
§ 558.                                 j
yjok ontstaan er beleedigingen van den zamen-
hang en het weefsel, wanneer zoodanige zeif-
standigheden of stoffen op het dierlijk ligchaam
werken , welke, door middel van derzelver schei-
kundige bestanddeelen, de gezonde gesteldheid
der bewerktuigde stof vernietigen. Zij doen dit
echter slechts, naar het verschil der werkzaam-
heid , aard en zaïiiensielJing der werkende dee-
len. Ook hangt de werking, welke zij voorts
brengen, gewoonlijk af van den duur, binnen
welken zoodanige stoffen haren invloed op het
dierlijk ligchaam uitoefenen.
EER-
-ocr page 352-
( 335 )
TEERSTE GESLACHT.
Over het branden.
1.    Door vuur ,
2.    Door gloeijend ijzer, enz.
?•>. Door ongebluschte kalk, of nog meer,
door kalk, óp liet oogenblik, dat dezelve ge-
bluscht wordt.
EER-
W
-ocr page 353-
—fcimjww*
EERSTE HOOFDSTUK.
OVER HET BRANDEN DOOR VUUR.
§ 559.
l_)eze wijze van verbranden komt hier voorna-
meiijk in aanmerking. Bij het uitbarsten van
brand zijn de dieren altijd aan het vuur bloot-
gesteld, doch hetzelve kan, bij het eene dier
dieper dan bij het ander, deszelfs vermogen
uitoefenen. Ook komt het deel, dat door het
vuur aangedaan is geworden, in aanmerking (*).
i 5 60.
(*) In den herfst van i8i3 , ontstond er in eene her-
berg , te Berlijn , en wel in den stal, brand , waar in
meerdere engelsche paarden stonden, en waarbij, zoo
als men begrijpt, het lig-stroo niet gespaard werd.
Het vuur verspreide zich spoedig, en verscheiden
paarden werden aanmerkelijk beschadigd; eenigen
kwamen er gemakkelijker af, en werden genezen.
-ocr page 354-
( 537 )
§ 36o.
Verschijnselen. Wij zien het haar gezengd ;
hetzelve is afgebrand, en de opperhuid door
Water, dat tusschen deze en de huid is uit-
gestort , opgeligt, afgescheiden (brandblazen);
in een' nog sterkeren trap van branding, is
de opperhuid te zamen geschroeid, de op-
pervlakte der huid is zwart, zonder verkoold
te zijn; doch dan is zij reeds geheel verbrand»
en gaat Verloren.
§ 56i.
Het dier geeft aanmerkelijke pijn te kennen,
doch het is aan de volkomen verbrande plaats
der huid dikwijls ongevoelig. De dieren heb-
ben, naar den trap der verbranding, meer of
min hevige koorts, verminderden eetlust, ver-
stoppingen , en koliek-pijnen. De wijze en duur
van de werking der oorzaken kunnen insgelijks
eene aanduiding omtrent den trap der belee-
diging geven.
                                      m
% 562.
De behandeling. De schrik, waar door het
dier, bij het branden, wordt overvallen, en ook
de werking van het vuur brengen ligtelijk koorts
voort. Deze koorts moet, volgens algemeene
re-
-ocr page 355-
( 558 )
regelen, worden behandeld, waartoe doorgaans
eene aderlating , de aanwending van verzwakkende
zouten, als vanden salpeter, van het ammoniak-
zoUit, der zwavelzure potasch , enz. belmoren.
liet gebeurt dikwijls, dat de koorts van koliek-
pijnen vergezeld gaat of met deze afwisselt, om
welke reden men de darmbuis, in het algemeen,
ledig moet trachten te houden , zoowel door de
aanwending der zouten , bijv. van de zwavelzure
soda , als ook door klisteren.
S 365.
Is hier of daar de huid slechts oppervlakkig
gebrand, zoo wende men laauw warme baden,
afkooksels van slijmige planten, pappen van
raauwe aardappelen, dat is, geraspte raauwe
aardappelen, goulards-water, loodzalf, versche
vette oliën en vet aan.
Is de werking van het vuur dieper doorge-
drongen , zoo zullen de toevallen heviger, zijn,
welke overeenkomstig derzelver hevigheid, ook
op eene verschillend en meer krachtdadige wijze
moeten behandeld worden. De ontstane brand-
blazen moeten geopend en het vocht uit dezelve
ontlast worden.
De uitwendige behandeling blijft tot hiertoe
dezelfde , moetende deze slechts meer aan-
houdend voortgezet worden. Scheiden er zich
echter gedeelten van de huid af en vallen dezel-
ve
-ocr page 356-
( *H )
ve wegv zoo behandelt men de, van huid ont-1
bloote , oppervlakte , welke een goeden of slecli -
ten etter oplevert, op zulk eene wijze, en
door zoodanige middelen , als de toestand vor-
dert. Wij kunnen ons, tot dit oogmerk, zoodra
de etter dun of zelfs stinkende is. Van de
terpentijn- of elemie-zalf, of wel van geestrijke
middelen, als van den brandewijn, en van de
hurtsachtige tincturen, bij afwisseling , bedienen.
§ 564.
Zinken de levenskrachten, zöo ondersteune
men deze, indien het paard niet, door de he-
vigheid der koorts , of door het koliek en pij-
nen van het eten wordt terug gehouden, en,
indien hut eten wil, door goede voedselen. De
koliek-pijnen, welke na het branden ontstaan,
zijn gewoonlijk gevohjen der pijn. Dezelve moe-
ten daarom doorgaans met specerijachtige en
geestrijke middelen behandeld worden.
S 365.
Bij het aanhoudend gebruik der lood-zalven,
op groote vlakten van het ligchaam, ontstaan
er lood-kolieken, welke door slijmige planten *
en de aanwending van specerijachtige, geestrijke,
middelen, en het weglaten der loodmiddelen
moeten worden weggenomen. Heeft het vuur
I. ü*                            ï"                             Voor*-
-ocr page 357-
• ( 54o )
voornamelijk op de ledematen sterk gewerkt,
zoo zal het noodig zijn, het paard, in het
staan, door gordels enz. te ondersteunen. Zijn
kleinere dieren met kokend water verbroeid
(verbrand), zoo moeten zij, op gelijke wijze,
behandeld worden.
               *
-ocr page 358-
T
«wsatx-......
TWEEDE HOOFDSTUK.
OVER HET BRANDEN'MET EEN
GLOEIJEND IJZER.
§ 566.
branden met een gloeijend rj?,er geschiedt
het veelvuldigst door smeden , door wie de on-
derste vlakte des hoefs dikwijls zoodanig met
het gloeijende hoef-? ijzer gebrand wordt, dat
niet alleen den hoef bros wordt, en er scheu-
ren en scheidingen (voornamelijk van den hoorn-
wand en de hoorn-zool) ontstaan, maar de
zachte deelen in den' hoef zelfs zeer pijnlijk en
ontstoken worden, zoodat het paard moegelijk
gaan kan. Dikwijls geschiedt dit branden ook
met gloeijende kolen, slakken en hamerslag,
welke men op de onderste oppervlakte van den
opgetrokken voet legt, of indien men een stuk
Y 2
                            gloei-
-ocr page 359-
( Ha )
gioffjesd ijzer, tangen of dergelijke werktuigen
neemt, met welke men in en op de onderste
vlakte van den hoef heen en weder strijkt,
deels om den hard geworden hoorn, welke
weggenomen moet worden , te verwecken , om-
dat men bet dan met minder moeite snijden
kan, deels om het hoefjjzer oplte branden,
ten einde men niet veel moeite met het rigten
van hetzelve hebbe. Hoe wel beide handel-
wijzen zeer gebrekkig en "soinvvijlen zeer nadee-
lig voor het paard zijn , zoo gebeurt dit toch
niet zeldzaam. Men mag eveuwel zoodanig
branden van den hoef en het sterk opbranden
des hoefijzers volstrekt niet toestaan.
S ™7-
Is de hoef op de boven beschreven wijze
behandeld geworden s heeft men de zool daar-
enboven nog zeer dun. uitgesneden, en het,
nu kond geworden, hoefijzer opgelegd, zoo
begint het paard gewoonlijk spoedig vreesach-
tig te gaan en te hinken, en zulks des te
schieiijker, indien het paard terstond op een
droogen bodem (harde- en straat-wegen) ge-
bruikt wordt. Neemt men nu bovendien in
den hoef vermeerderde warmte waar, tbont
het paard, als men op de zool drukt, pijn,
zoo is het noódig, indien alle overige midde-
len ontbreken , het ijzer aftenemcn en dan den
voet
-ocr page 360-
( **s )
voet dikwijls in koud water te zetten. Het best
is evenwel een leembad, dat is, men plaatst
het paard zoo, dat het met de voorvoeten
(want aan deze komt het gebrek het meest
vooij in eene, met water verdunde, leem-pap
staat; ook de weeke koemest doet dezelfde uit-
werking; <iezelve maakt namelijk de hoorn-
zelfstandigheid week . en verzacht de pijnen
van het dier.
§ 363.
Is men echter met het paard, waarbij zulk
een gebrek plaats heeft, op reis, zoo kan men
het ijzer niet laten afnemen , maar men moet
zich vergenoegen met den zieken hoef, gedu-
rende den nacht, met leem-pap of wecken
koemest in te slaan , dat is ; men legt het paard
een verband om den voet, waardoor men de
genoemde zelfstandigheden op den ontstoken
hoef kan bevestigen.
Het best is hiertoe geschikt een zak van lin-
nen of gewast doek, waarin men de pap doet,
en het bovenste gedeelte met een zelf-kant, of
met een stroo-band om de koot van den voet
vastbindt.
§ 569.
Een zoodanige omslag moet, zoo dikwijls
Y 3
                            'als
-ocr page 361-
( m )
als mogelijk is, met koud water en azijn be-
vochtigd worden. Des morgens, vóór dat men
het paard inspant, zuivert men de hoeven,.
vooral van onderen, laat dezelve droog wor»
den, en besmere hierop de geheele onderste
zool-vlakte met zuivere varkens-reuzel, waar-
door zij zacht gehouden wordt. Daarenboven
kan men zoodanige hoeven, over dag , dikwijls
in een emmer met koud water baden.
s 370.
De veulens der stoeterijen worden gewoonlijk
van een brandteeken aan den achterschenkel
enz. voorzien. De werktuigen, welke tot het
maken van zoodanige brandteekens gebezigd wor-
den, zijn doorgaans zeer zamengesteld en groot,
en worden gloeijend gemaakt, maar dan worden
dezelve somwijlen te sterk en onvoorzigtig op
gedrukt, zoodat de geheele huid wordt door-
gebrand. In zoodanige gevallen is het dikwijls
noodig heelkundige hulp aantewenden, voor-
namelijk, indien het branden der veulens, in
den heeten zomer, geschiedt, de gebrande plaat-
sen sterk beginnen te etteren, en de vliegen en
insecten het veulen plagen.
§ 371.
Is het veulen nog bij de moeder, en heeft
het
-ocr page 362-
( 545 )
het daarenboven geene ziekte, zoo kan men
dusdanige gebrande plaatsen met laauw water,
met afkooksels van slijmige kruiden baden, of
eenig zuiver vet of olie op de brand-korsten
laten strijken, opdat zich deze eerst loslaten.
Men voorkome verder, zoo veel als het moge-
lijk is , het wrijven , en verhoede, dat het deel
blootgesteld zij aan het steken xan insecten;
smere daarn-a eenige lood-zalf op de gewonde
plaatsen, strooije fijn gesneden, zacht, vlas op
het besmeerde deel, en drukke hetzelve er
vast op. Het verband moet dagelijks worden
herhaald, na dat men hetgeen daags te voren
was aangelegd, met laauw water en zwarte zeep
behoorlijk heeft afgewasschen.
De ettering, welke wordt voottgebragt, moet
naar derzelver hoedanigheid en hoeveelheid,
beoordeeld en behandeld worden.
Y 4.
DER-
-ocr page 363-
lx,XKx.X
DERDE HOOFDSTUK.
EERSTE GESLACHT.
Over de branding met versch geblitschte
kalk.
§ 373,
J_jr komen gevallen voor , waarbij dieren in
kalk-groeven zijn gevalleu of liepen, , waarin
men juist kalk bluschte, of waar in zich kalk
bevond, welke zoo even gebluscht was. Het
branden met deze heete kalk is, naar mate
van den trap vau warmte, welken zij juist op
dien tijd had , toen het dier in dezelve viel, en
naar den duur des tijds, welken het dier in de
heete kalk doorbragt, zeer verschillende.
Het is mogelijk, dat de warmte slechts zoo
diep werkte, dat de opperhuid en het haar ver-
loren gaan. De eerste trekt zich in rimpels te
-ocr page 364-
( 3*7 )
zamen en de haren vallen mede uit. Dikwijls
ecliler driugt de brand dieper door; — de
huid en spieren worden mede aangedaan. Komt
zoodanige kokende kalk in het oog van het
dier, zoo kan het geheel verloren gaan, of
ten minste het dier kan blind worden.
§ 573.
De eerste hulp, welke de Vee-arts het dier ,
nadat het uit de groef is gekomen , kan toe-
brengen , bestaat in hetzelve van de, nog aan-
hangende, kalk, met zuiver koud water of ge-
never-spoeling te laten zuiveren; daarna on-
derzoekt hij den trap van den brand, of na-
melijk de huid alleen, of ook dieper gelegen
deelen daardoor zijn aangedaan. Men wende
dan, overeenkomstig deze omstandigheden, shj-
mige middelen, bijv. alkooksels van lijnzaad,
Vette oliën, zuiver vet, loodmiddelen, enz. aan.
Is er kalk in het oog gekomen , zoo moet men
er voornamelijk op letten , om dezelve, door
vette oliën en slijmige middelen, te verwijderen ,
en te verhoeden , dat de opvolgende ontsteking
in ettering overga. (Zie de <( oog-ontstekingen, »
in ile bijzondere heelkundige vee-artsenijkunde).
De overige toevallen worden behandeld op de-
zelfde wijze, zoo als wij in het eerste hoofdstuk
van deze afdecling hebben opgegeven.
Y 5
TWEE-
-ocr page 365-
( 548 )
TWEEDE GESLACHT.
Brandingen , door bijtmiddelen en zuren,
en vergiftingen door uitwendig aange-
wende geneesmiddelen.
§ 374.
Indien bijtmiddelen, als sublimaat, spaan-
scbe vlieg-zalf, rottenkraid, zuren, en derge-
lijke op deelen worden aangebragt, waarop zij
niet behooren te werken, of wanneer zij te sterk
werkten, en verbijtingen, vernietiging met onge-
lijke vlakten , en dikwijls kwaadaardige zweren ,
opheffing der verrigtingen van het werktuig
f § 212) teweegbragten, zoo zijn deze geval-
len , in alle opzigten, van zeer veel gewigt.
Indien zoodanige middelen in gedaante van
zalven worden aaagewend, zoo overschreden
zij derzelver grenzen niet zelden, omdat zij
door de warmte des ligchaams afvloejjen , en
alsdan tot verbijtingen en ziekten der naastbij-
gelegen deelen aanleiding geven. Zuren, welke
men als bijtmiddelen gebruiken wil, heeft men,
over het algemeen, volkomen in zijne magt.
5 375.
Zoo zullen insgelijks spaansche vlieg-zalf of
tinktuur van spaansche vliegen, indien zij als
af-
-ocr page 366-
( 349 )
afleidende middelen, bij oog-ontstekingen aan
don hoek der achterkaak onvoorzigtig worden
ingewreven, en indien daarbij de ligging van
den halster niet in het oog wordt gehouden,
door deze io het oog komen, en hevige uit-
werkingen kunnen voortbrengen. Zoo ontstaan
hevige verstoringen van het bovenste gedeelte
van den zaadstreng, en van den scheederok,
en daardoor hevige ontsteking, indien bij het
aanleggen der houtjes bij het snijden, veel van
het bijtmiddel, hetwelk dikwijls zeer slordig en
te overtollig zich in dezelve bevindt, aan den
zaadstreng enz» wordt afgevaagd.
§ 376.
De werking van het bijtmiddel is voorts ver-
schillende , overeenkomstig deszelfs eigendomlijk
vernietigend vermogen ; ook bestaan er deelen,
welke dezelve beier verdragen dan anderen.
Op dezen grond, komen altijd de gevoeligheid ,
de waarde en de geneesbaarheid des deels, dat
door het bijtmiddel beleedigd is geworden, en
eindelijk ook nog de duur en de trap van de
werking des middels in aanmerking.
' ■ = - v ^ 1)3 *>.                                                     .                                             -
§ 577.
Bijtmiddelen, vergiften, enz., als geneesmid-
delen op de oppervlakte des dierlijken ligchaams
aan-
-ocr page 367-
( 35o )
aangewend, kunnen hevige toevallen en den
dood teweegbrengen, of' ten minste nadeelig op
de dierlijke bewerktuiging werken. Terpentijn-
olie, brandige dierlijke olie, en dergelijke, op
eèü reeds ontstoken deel (bijv. op een sterk
ontstoken sprong-gewricht) van een paard in
gewreven, zoude etteringen , zamengroeijingen ,
het vuur en den dood ten gevolge kunnen
hebben. Afkooksels en aftreksels van den nies-
v.ortel (rad. hellebori, nigri), waarmede meu
schurftige honden wascht, ten einde de schurft
ie genezen , brengen zeer hevige brakingen
voort, waaraan men dikwijls te hulp moet ko-
men. Ook indien men de honden te sterke
braakmiddelen tegen ziekten gegeven heeft, moet
meu het hevig braken somwijlen trachten te
doen ophouden.
§ 578-
Sublimaat en rottenkruid tegen de mok en
het schurft, enz. aangewend , kunnen , door de
plotseling veranderde ziekelijke werking van de
huid , andere en gevaarlijke ziekten voortbrengen.
Het schurft en de mok enz. kunnen schijnbaar
genezen zijn, maar deze kunnen in ontsteking
der ingewanden, in den droes en de worm-ziek ie
overgaan.
§ -'79-
Indien spaansche vlieg-zalf of bijtende zalven,
op
-ocr page 368-
( 55i )
op eene onvoorzigtige wijze, in plaats van lik-
kingen ingegeven worde, zoo kunnen er aan-
zienelijke beleedigingen van den muil, der tong
enz. ontstaan.
(In April 1816 gebeurde dit, door de on-
voorzigtigheid van eenen stalknecht, te Berlijn,
die vier paarden, in plaats van eene likking te-
gen den droes, zamengestelde spaansche vlieg-
zalf (*) , welkfl tot het inwrijven op gezwellen en
verharde klieren tusschen de kaak bestemd was ,
toediende. Na deze middelen ontstonden er
verbrandingen in den muil, van de tong, des
slokdarms, van de maag, eu dedarmbuis, en
naar mate het dier meer of minder had
binnen gekregen , de dood. Een der vier paarden
stierf; drie werden, door de aanwending van
slijmige middelen, wederom volkomen genezen).
§ 33o.
Wij moeten deze beleedigingen trachten te
voorkomen, door eenig vet of olie te smeren
in den omtrek der plaats, daar men het bnt-
niiddel wil aanwenden , en voornamelijk daar ,
werwnards zij het waarschijnlijkst afvloeijen kan.
Over het algemeen moet men, bij de aanwen-
ding van scherpe middelen, voorzigtig te werk
gaan.
                                                                     5 381.
......                       ' 1
(*) Deze zalf bestond uit spaansche vlieg-poeder ,
euphorbium, subümaat, terpentijn-olie en teer.
-ocr page 369-
( 352 )
§ 581.
Daar de brjtmiddelen reeds gewerkt hebben,
moet men dezelve met laauw water afwasschen ;
derzelver prikkelende kracht moet door ver-
zachtende middelen (slijmige afkooksels van plan-
ten, vette oliën en onzuiver vet) verminderd,
en de reeds ontstane ontsteking en ettering
moeten, door algemeene middelen, bestreden
worden. De loodmiddelen, de zacht zamentrek-
kende middelen, zullen hier insgelijks veel nut
kunnen doen.
§ 382.
Hevige brakingen bij honden trachte men,
door slijmige, olieachtige zelfstandigheden, bijv.
melk, inwendig toegediend, te doen bedaren.
Helpen deze niet, zoo bedient men zich van
de zure middelen, als van den azijn, het citroen-
sap, enz.; men verwijdere echter de aanleidende
oorzaken, indien zij nog voorhanden zijn en
verwijderd kunnen worden.
$ 585.
Onderdrukte uitslag-ziekten, door rottenkruid
of sublimaat, trachte men te herstellen , en wel,
door op de ziekte zelve te werken. Dit kan
ïuen doen door spiesglans- en zwavel-middelen,
bijv.
-ocr page 370-
( 355 )
bijv. door den ruwen spiesglans, de zwavel en
zwavel-Iever, verder door zoodanige middelen,
welke voornamelijk op de huid-uitwaseming en
pis-afscheiding (diuretica) werken, als ter-
pentijn-harst, terpentijn-olie, in verbinding met
bittere middelen, als met den gentiaan-wortel
of met den alsem enz.
§ 584.
Werkt de spaansehe vlieg-zalf nadeelig op in-
wendige vliezige deelen van de keel, enz., of heeft
men, om paarden te doen stallen , zout, geng-
ber, peper, snuif-tabak, en zelfs spaansehe
vlieg-zalf in de scheede , of gelijksoortige mid-
delen in den endeldarm gebragt, ten einde het
paard den staart goed te doen dragen, zoo
moet men de plaatselijke ontsteking, welke hier
spoedig ontstaat, door de genoemde verzachtende
middelen, trachten te verminderen; men mag
zich niet van ransch vet en olie bedienen.
Indien er toevallen van hevig koliek te voor-
schijn komen, het nederwerpen des diers hevige
pijnen aanduidt, zoo diene men ook inwendig
slijmige zelfstandigheden toe. Vertoonen er zich
verschijnselen van ontsteking der nieren, zoo wende
men, behalve aderlatingen, salpeter en kamfer,
in verbinding met slijmige middelen , aan,
bijv.
Neem:
<
-ocr page 371-
( 554 )
Neemt Gekneusd lijnzaad,          vier lóoden»
Kook hetzelve met drie ponden bronwater $
giet twee ponden van het slijmig vocht
af, en voeg er hij:
Kamfer,
                           een half lood (*),
Salpeter,                                     yier looden.
Laat er aangeschreven worden : in twee ma-
len in te geven.
(*) De kamfer moet vooraf met eeinge planten-slijm
sterk gewreven, en eerst daarna er l>ij gevoegd
•worden-
y-
VÏEÏU
-ocr page 372-
Vierde afdeelinG;
OVER DE ICUNSTBEWERKINGEN (OPERA-
TIEÏj), WELKE AAN HET DIERLIJK
IilGCHAAM IN HET ALGEMEEN
VERRIGT WORDEN.
§ 535.
_£edere scheiding of vereeniging Van den za-
menhang, en ook zoodanige handgrepen, welke
volgens de regelen der vee-artsenijknndige heel-
kunde verrigt worden, en het oogmerk der
genezing ten doel hebben, zoodat het dier voor
het gebruik geschikter wordt gemaakt, noemt
men eene vee-artsenijkundige heelkundige kunst-
bewerking of operatie.
§ 586.
Ten einde een beter overzigt te erlangen,
I. D.
                            Z                                  zoo
-ocr page 373-
( 556 )
zoo worden de operatien, op de volgende wij «e,
verdeeld.
A.   Tn operatien, welke aan het geheele lig-
chaam kunnen worden in het werk ge-
steld , dat wil zeggen , welke bijna aan alle
deelen des ligchaams plaats hebben en
Verfigt kunnen worden ; hiertoe bijv. be-
hooren:
1.   het aderlaten ,
2.   het doorvlijmen der huid of scarificeren ,
5. het stillen van bloedvliet,
4.    vereenigingen door naden,
5.   inspuiting van geneesmiddelen in de
aderen,
6.   het openen van ettergezwellen ,
7.   het aanwenden en inwrijven van scherpe
middelen, bijtmiddelen,
8.   het zetten van fontanellen dooreen leder-
schijf en het insteken van een' wrang-wortel,
9.   het zetten van eene haarvlecht of van
een etterlint,
10. het branden of de aanwending van het
vuur.
§ 387.
B.   In operatien, welke alleen aan bijzondere
deelen des ligchaams kunnen worden in
het werk gesteld, bijv. het openen der
luchtpijp (de luchtpijp-snede), de buik-
steek
1
-ocr page 374-
( 557 )
steek f de pens- of flanken-steek) , bij het
rundvee enz. (*).
'* $ 333.
Kunstbewerkingen, voornamelijk indien zij pijn-
lijk zijn, kunnen aan de dieren gewoonlijk, niet
zonder bijzondere dwangmiddelen verrigt worden;
dan, ofschoon zulks bij de gemelde algemeene
operatien gewoonlijk niet het geval is, zoo zijn
zij toch bijv. , bij de aanwending van het
gloeijend ijzer, op groote oppervlakten, enz.
noodzakelijk.
De gewone dwangmiddelen , als het pramen ,
het hangen van een dek over den kop, en
andere dergelijke meer zijn te bekend dan dat
zij eene wrjdloopige beschrijving zouden vor-
deren. — Ik voeg hier alleen bij , dat men zich
niet van den ijzeren praam en van tangen,
maar ook niet van te dunne strikken in de hou-
ten pramen, als dwangmiddelen, bedienen mag.
S589.
(*) De operatien, tot deze afdeeling behoorende,
zullen, onder bijzondere hoofdstukken, in het leer-
stuk der heelkundige kunstbewerlingen, afgehandel-
■worden, welke onmiddelijk op de bijzondere heel-
kunde volgen zal.
Z 2
-ocr page 375-
( 558 )
§ 38a,
t*ramen noemt men, voor het overige, dé
Werktuigen, waarmede men op het deel, waar-
op zij worden aangelegd (om de vóór- of ach-
terlip, om het oor, door den muil, wanneer
men, in het laatste geval, eenen strik, welke
men door den muil, voorts over den nek, en
zoo aan de andere zijde terug toetrekt, en dien
men, naarmate van de kracht, welke men wil
aanwenden, vaster kan aanhalen, — poolsche
praam
genoemd) , eene hevige pijn wil veroor-
zaken, welke die, door de operatie van een
deel veroorzaakt, overtreft, of waardoor ten
minste de opmerkzaamheid van het dier voor
eenige oogenblikken of ook langer van het
voornemen des operateurs wordt afgetrokken (*).
Het meest legt men de pramen om de voorlip
aan ; dit zijn de zoogenaamde neus-pramen.
§ %°.
De pramen moeten niet eerder worden aart-
ge-
(*) Zouden niet veeleer de pramen , aïs dwangmid-
delen beschouwd, werken, door den invloed der ze-
nuwen, ter oorzake der drukking, te verminderen, en
daardoor de vrije werking der bewegende organen te
belemmeren ? — Deze verklaring komt ons aanne-
melijker voor.
                                                     N.
-ocr page 376-
( *h )
gelegd, voor dat men al het noodige tot de
operatie in gereedheid gebragt en het dier,
door eenen sterken halster, of door strikken
bevestigd, of door sterke menschen heeft doen
Vasthouden, vermits anders de praam somtijds
het deel, dat gedrukt wordt, overprikkelt en
verdooft, voor dat men tot de operatie zelve
overgaat, terwijl nu derzelver voornaamste wer-
king ophoudt, en alzoo het doel gemist wordt.
Behalve de genoemde dwangmiddelen, wor-
den de paarden nog in eenen zoogenaamden
uoodstal (*) of aan eenen spaanschen of engel-
schen wand (^) bevestigd, of ook neder gewor-
pen, dat is namelgk , door middel van een toestel
voor
ui                                      '
i
{*) De, door goiffkoii opgegeven en onder zijn
opzigt gebouwde, noodstal , is door jjOukgelat naauw-
keurig beschreven, en wel in seinem veisuch iiber die
Bandagenlehre
, im dritlc/i Abschnitte. Aus de/n
Französischen übersetzt- Berlin
1801.
(f) Men vindt de beschrijving van een' noodwand,
met eeae afbeelding in J. B. gohiïh , Memoires et ob-
scrvations sur la chirurgie et la medicine vétérinaire,
Tomé I. pag.
106 et suiv. Paris iSi3. Verder in
Br. Jm. schwab's , Kalechisrnus der Beschlagslunst,
Mu.nch.en, 1833,
Z 5
-ocr page 377-
( 56o )
voor het neder werpen, op eenen zachten bodem
of een stroo-bed , nedergelegd.
De gewoonte, om paarden in den noodstal te
Opereren, is, afgeschaft. Aan den noodwand
verrigt men gewoonlijk slechts de geringere ope-
ratien , of de zulke , welke eigenlijk staande kun-
nen uitgevoerd worden , en, in vele gevallen, bij.
eene staande houding der dieren moeten onder-
nomen worden.
s 392.
Ten einde gewigtige operaticn volkomen zeker
te kunnen ten uitvoer brengen , werpe men het
paard echter op een zacht stroo-leger, op langen
droogen mest, of op eenen weeken bodem. Dit
geschiedt, op de geschiktste wijze, door een werp-
toestel, waarvan de kluister-riemen ingerigt zijn,
om toegegespt te woiden , vermits andere kluis-
ters , zoogenaamde ringen, voor den practise-
ïenden Vee-arts, die velerleie kunstbewerkin-
gen , voornamelijk aan de hoeven der paarden,
moet verrigten , niet bruikbaar zijn.
§ o93.
Tot een doelmatig werp-toestel behooren:
1. Vier kluister-riemen, ieder van 16 tot 18
duimen lang en 2 duimen breed , van zacht, buig-
zaam en vast leder, bezittende aan het eene
eind een' rolgesp, en zijnde aan het andere
eind
-ocr page 378-
ï 56i )
eind van gatjes voorzien, waarmede de riemen
Qni de voeten der paarden kunpen, vast gegespt
en voor ieder paard passende worden gemaakt.
Aan de inwendige vlakte worden deze riemen
met eene ruwe ree-huid bekleed, zoodat deze over
de randen der rie,men uitsteekt, opdat dezelve
niet schuren en drukken. Op de uitwendige
zijde, 6 duimen van den gesp , moet zich een
halfronde ring bevinden, welke vast op de-
zelve bevestigd is, en waardoor dubbeld ge-
slagen touw. ter dikte van een duim, zeer geschikt
heen kan gaan.
2. Een zwaar touw, ter lengte van 12 tot 16,
Voeten en van een duim dikte, aan welks eene
eind een kluister-riem door den genoemden ring
is vast gehecht, en welke daaraan dwars beves-
tigd is.
5. Een gordel-singel (plat-longe), insgelijks
van t2 tot 16 voet lang, 2 duimen breed,
welke uit sterken hennep vervaardigd is, aan het
eene eind van een oog (opening) voorzien , het
welk daartoe dient , dat men het andere eind door
hetzelve kan trekken.
Deze gordel wordt voornamelijk gebruikt bij
operatien aan de ledematen , ten einde bgv. eenen
voet, indien bij uit de kluister gegespt is, met
dezen gordel te bevestigen.
Ten einde een paard, bijv. met de regter-
Z 4
                         - zij,-
-ocr page 379-
( 362 )
25de op den bodem Je werpen , plaatst men het-r
$elve aan de linkerzijde van het stroo-leger. Men
zet hetzelve, indien het onrustig schijnt te
zullen worden, vooraf een praam op de voorlip ,
plaatst een sterk man aan den kop , die dezen,
door den teugel van de trens om hoog houdt;
als dan gespt een helper de kluister, aan welke
het lange touw bevestigd is, om den linker
voorvoet, doch zoo, dat de ring, indien het
paard staat , naar achteren gekeerd is; de gesp
moet zich echter aan de buiten zijde bevinden.
Bij het aanleggen van deze kluister, laat men
den voet des paards opligten; terwijl dit ge-
schiedt, laat men, door andere helpers, om
ieder der drie overige voeten, kluisters aanleggen,
doch altijd zoo, dat de gespen naar buiten en
de ringen onder het paard komen te liggen,
als mede, dat de ringen der kluisters van de,
ach ter-voeten naar voren , terwijl die der voor-
voeten naar achteren gerigt zijn.
■$ 395.
Nadat de kluisters of kluister-riemen zijn
aangelegd geworden, neemt men het vrije eind
Van het groote touw, steekt het van buiten naar
binnen door den ring van de kluister des linker
achter-voets, voorts van binnen naar buiten,
door den ring der kluister var. den regter ach-
tervoet; Ljervan daan nu wordt het naar den
reg-
-ocr page 380-
( 363 )
regter voorvoet, en wel van Luiten naar binnen»
door den ring van dcszelfs kluister, en van daar,
door den ring van de kluister des linker
yoorvoets , die nu tevens wordt nedergezet, ge-
stoken; het doorgestoken eind wordt nu, door
een' of twee helpers, stevig vastgehouden, ten,
einde, op bevel, daaraan te trekken.
§ 596.
Terwijl het touw n:i geheel wordt door ge-
trokken, moet een helper den teugel van liet
paard met de linker hand , digt onder de kin,
zamen vatten, en de einden van de.linker naar
de regterzijde over en onder den hals des
paards henen leggen, welke einden hij dan met
de regter-hand kort moet vast houden.
Een ander plaatst zich achter het paard, en
vat den staart, ten einde het paard, a tempo,
aan denzelven op de regterzijde neder te helpen
trekken, of, bij gebrek van een' langen staart,
steunt men de hand tegen de linker heup van
het paard, en terwijl nu, op het ontvangen
Van een bepaald teeken , al de helpers te gelijk ,
schielijk en met kracht, aan het- groote touw
trekken, ten .einde de voeten bij elkander te
brengen , zoo trekt de helper, welke aan den
kop geplaatst is , denzelven met de linker, en
met de regterhand den teugel , na zich toe,
en die, welke aan den staart geplaatst is, trekt
-ocr page 381-
( m >
of stoot tegen de heup van het paard, zoodat
hetzelve met de regterzijde op het stroorbed,
nedervalle.
S ^97-
Indien het paard nu nederligt, z.00 plaatst
men hetzelve een dek onder den kop, opdat het
oog niet beleedigd worde, en trekt met het
groote touw een' strik, opdat de voeten niet
wederom uit eikanderen kunnen gaan. Dit ge-
schiedt, doordien men het einde des touws van
onderen naar boven, tusschen de achter- en,;
voor-voeten en door de buiging van het touw
doortrekt, en aanhaalt. Men legt een paar han-
den vol stroo in den knoop en trekt denzelven
nu vast toe, De helper echter, die aan den
staart of aan het achterstel van het paard ge-
plaatst is , moet zich terstond als het paard geval-»
len is, op hetzelve leggen of het achterdeel ne-
derdrukken, opdat het paard zich niet wederom
kan opheffen. Op dezelfde wijze moet ook de
helper, die den kop bestuurt, daarvoor zorg-
dragen, dat hetzelve den kop niet kan opligten.
Het opheffen komt men daardoor het best
voor, indien het gebit van het paard omhoog,
doch de nek op den grond gehouden wordt.
Nadat dit alles volbragt is, trachte men het dier
eene ligging te geven , welke voor de operatie
de geschiktste is.
■ § 598.
-ocr page 382-
( 365 >
S 598.
Wil men aan den eenen of anderen hoef eene
operatie verrigten, zoo legt men aan den voet,
welke geopereerd zal worden, of aan den te-
genovergestelden , welke aan de kunstbewerking
hinderlijk is , een' bij-gordel aan , en bindt daar-
mede nu, bijv. den achtervoet aan den voor-
voet en omgekeerd, nadat men vooraf den voet,
welke geopereerd moet worden, ontkluisterd
heeft. Verschillende operatien vorderen hier
verschillende wijzen van bevestiging, zoo als
men dit bij de bijzondere operatien zal vinden
aangewezen,
S 599.
Behalve dezen werp-toestel, behoort tot de
hulpmiddelen, bij de operatien, bijv. aan de
kaak en in den mond, nog een mond-spiegel
(mond-rooster) , een werktuig, waardoor de
kaken drie of vier duimen van eikanderen kun-
nen worden gehouden. Hetzelve moet sterk en
goed bewerkt zijn, opdat het bij het gebruik
niet breke en men daarbij geen gevaar loope
zwaar beleedigd te worden.
§ 4oo.
Honden en varkens binde men, voor dat
men
-ocr page 383-
( 366 )
men aan hen eene kunstbewcrkiiig doet, den
muil digt, opdat zij den Vee-arts niet bijten.
Men brengt hun een strik in den muil, achter
de hauktandeu der aclnerkaak, slaat de einden
om de achterkaak, eu spoedig om den neus
henen, zoodat de ouderkaak vast legen de bo-
venkaak kan worden vastgebonden. De einden
verzekert men, door dezelve in een' strik za-
men te binden.
De honden en zwijnen moet men ook nog
daarenboven de voeten vast bij eikanderen bin-
den , of zeker vast doen houden , voornamelijk
bij de honden, dewijl zij geneigd zijn, om
den band met de pooten van den neus afte-
schuiven. Het best is daarom de honden, ge-
durende de operatie, een' geschikten muil-band
of muil-korf aan te doen, of, door hunne hee-
ren, aan te laten leggen.
Bij de operatien aan runderen, moet men
voornamelijk, op de hoornen oplettend zijn,
opdat zij hiermede niemand beleedigen.
OVER
-ocr page 384-
wi»jHgijgit®| iI^Xm»— '
OVER DE OPERATIEN, WELKE TOT HET
GEHEELE LIGCHAAM BEHOOREN, DAT
IS , DE ZULKE WELKE BIJNA AAN
ALLE DEELEN DES LIGCHAAMS
VOORKOMEN EN VERRIGT KUN-
*                                                                                                                         ffF
KEN WORDEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
over het aderlaten, (venae sectioj
piilebotomia).
§ 4oi.
\^Jüder liet aftappen van bloed of aderlaten
verstaat men eene kunstbewerking, waarbij men ,
door het openen der aderen, in zeldzame ge-
vallen ook door het doorsnijden van slagaderen
[arieriotomia), door middel van snijdende
werktuigen, aan het dierlijk ligchaam bloed
onttrekt.
In het algemeen opent men slechts de ade-
ren ,
-ocr page 385-
\
( 563 )
ren, Vermits bij dezelve de bloedvliet gemakkelij-
ker dan bij slagaderen van gelijke grootte kan
•worden gestild, als ook omdat er minder ge-
vaar is, dat er eene hevige bloeding ontstaat,
en de zenuwen, die echter in de nabijheid der
slagaderen loopen, niet zoo ligt beleedigd
worden (*).
... . ,                           § 402.
Als werktuigen en gereedschappen, tot het
aderlaten behoorende , gebruikt men ge-
woonlijk.
1.  a. Lancetten,
b.   Vlijmen,
c.   Sneppers,
2.   a. Een laalband-
b.   Een klopper of hamersteel, enz.
c.   Eene speld, staart- of maan-haren,
of getweernde draden.
Een vat, om het bloed op te fangen.
§ 4o3.
(*) Meer vindt men omtrent het aderlaten, in de
Instructions et olservations sur les maladies des ani~
inaux domestiques,
etc. De la saignèe dans les ani-
ma ux,
par M. chabert. Tom. III. 3. edition, page
g4—no. Faris 1808. Of, het aderlaten, naar deze
verhandeling bewerkt,
door Profr. sciiWab , in will's
und schwabs Taschenbuch der Pferdekunde , auf das
jahr 1819, seite i86w245. Munchea.
-ocr page 386-
( 569 )
§.4o5.
Het lancet wordt, door bekwame Vee-artsen,
Voornamelijk t ot het aderlaten van paarden en
de kleine huisdieren gebruikt, Bij het rundvee
is de vlijm boven het lancet te verkiezen,
omdat het rund eene zeer dikke, geplooide,
dikwijls eene meer los liggende huid, voorna-
melijk aan den hals heeft, door welke slechts een
sterker snijdend werktuig dan het laneet kan
henen dringen.
Men zal het lancet voornamelijk bij zeer onrus-
tige paarden kunnen aanwenden, welke slechts
weinige behandeling aan hun ligchaam toelaten.
Voor het overige, zal het paard , door het in-
steken van het lancet, op verre na niet zoo
verontrustigd worden , als door den slag van
een klopper op den rug der vlijm, en door
het gelijhtijdig indringen van dezelve {_*).
§ 4o4.
Het lancet bestaat uit een mesvormig lem-
mer,
(*) Het lancet kan alleen door Vee-artsen gebruikt
worden, die met de ligging der deelen bekend zijn,
en geleerd hebben het lancet te behandelen , en die
weten , dat, om in de ader te komen, niet vooraf eene
huidsnede moet gemaakt worden.
-ocr page 387-
( ?>?o )
nier, hetwelk aan deszelfs, van heide z'jderi
toeloopende, pant tweesnijdend is. Het lem-
mer is ("voor paarden^ 6' lijnen hreed, 2 dui-
men lang, voorzien van eene punt, welke 6 lij-
nen lang en lancetvormig is. liet geheele lan-
cet is met dcsr-elfs stompe einde in een hech'È
besloten , waar tusschen het kan verborgen wor-
den. (Zie PI. I. Fig. 2).
§ 4o5,
De vlijm , aderlaat-vlijm . aderlaat-ijzer is ins-
gelijks een eenvoudig werktuig, hetwelk beslaat
uit een stalen staafje van 4 of 5 duimen lang
en een derde duim breed, en één lijn dik, op
welks smallen rand of dikte , een stomp-lancet- '
vormig lemmer, in een regten hoek, geplaatst
is, hetwelk eenige lijnen van het voorste eind
moet verwijderd zijn..
§ 4 06.
«
Dit lancetvormig lemmer moet,, naarmate meri
dieper of oppervlakkiger moet indringen, ten
einde het vat behoorlijk te openen, langer of
korter zijn, en wel moet men er bezitten, die
ongeveer 5 tot 6 lijnen lang, (dat is, van den
grond van het lemmer af, tot aan deszelfs;
punt) en 5 tot 6 lijnen breed zijn, namelijk aan
den grond van het lemmer. Verder zoodanige
van
-ocr page 388-
c m )
vari 6 tot 8 lijnen lengte en dezelfde breëdts
(Zie PI. I. Fig. 5).
Wil men meerdere vlijmen bij eikanderen
hebben, zoo kan men dezelve zoo te zamen
laten klinken , dat zij als een mes in de sclieede
kunnen geplaatst worden. Het best zijn hiertoe
hechten van hoorn geschikt.
Wanneer men, voornamelijk bij het rundvee ,
met de vlijm , bloed wil aftappen, bedient men
zich somtijds van een' band (laat-band) ter
dikte van een' gewonen zak-band, welke on-
geveer 3 of 4 voeten lang en aan het eene
eind van een metalen ring voorzien is, heb-
bende eene middellijn van ij tot 2 duimen.
Eene zoodanige koord legt men om den
hals van het rund, wanneer men uit de hals-'
ader bloed wil aftappen, nabij de borst, doch
zoo, dat de ring, waardoor het vrije eind van
de koord gestoken en vervolgens in een' strik
zal worden getrokken, zich altijd aan die
zijde bevinde, waar de gene staat, die
de aderlating verrigt. Men legt dezelve
aan, ten einde het, naar het hart stroomende,
bloed, in de hals-ader te doen ophoopen,
waardoor zij duidelijk zigtbaar en voelbaar, en
tevens meer gespannen wordt 3 omdat dan het
LD.                            Aa                                werk*
-ocr page 389-
( 372 )
werktuig, waarmede men wil aderlaten, gemak-
kelijker en beter indringt.
Het bezigen van zoodanigen band , welke
sterk toegetrokken wordt, heeft intusschen eenig
nadeel, daar beide halsaderen te zamen gedrukt
en daardoor het bloed, dat door de slagade-
ren van den eenen kant naar den kop wordt
gevoerd, in denzelvea terug wordt gehouden.
Tiet is daarom beter de ophooping van het
bloed, door drukking met de hand, te bewerk-
stelligen.
§ 4o8.
De klopper. Men bedient zich van een, 8
tot 12 duimen lang, ongeveer 1 duim dik, rond
stuk hard hout, of van den steel Van een' hoef-
hamer of van een dergelijk stuk hout, om op
den rug van de vlijm eene korte sterke kracht
uitteoef'eneu , waardoor het lancetvormig lemmer
snel] en diep genoeg in de ader kan indringen.
Ook moet men eenige spelden in gereedheid
hebben, ten einde de gemaakte huid-wond,
zoodra zoo veel bloed, als men ontlasten wil,
is afgetapt, wederom te vereenigen , om aldus,
door de omgewonden hechting, de bloeding te
stillen. Ten einde den naad terstond te leggen,
moet
-ocr page 390-
( W )
moet men insgelijks van eenige maan- of staart-
haren of van een' linnen draad voorzien zijn.
De eersten neemt men uit de manen of den
staart van het paard.
De spelden moeten eene duim lengte hebben,
Van een' zwaren kop, en eene scherpe punt
voorzien, voorts zuiver en niet te zwak zijn.
§ 4io.
Eindelijk heeft men nog een vat noodig, om
het uitvloeijende bloed op te vangen, deels om
over de hoeveelheid van het afgetapte b loed te
kunnen oordeelen, ofschoon de hoeveelheid des
bloeds, noch naar het gewigt, noch naar de
maat, bepaald moet worden, maar zich altijd
moet regelen naar de gesteldheid des diers en
den maatstaf, welken ons de pols aan de hand
geeft, waarop zoo vele Vee-artsen geen acht
slaan (*), deels, om deszelfs hoedanigheid te
kunnen beschouwen.
j______________________                                     Het
(*) Hoe vele paarden sterven niet aan darm- en
long-ontsteking enz , om reden, dat in deze ziekten ,
de pols klein, zamen getrokken, snel en hard, als
eene koord , zicli onder den vinger laat voelen , en vele
Vee-artsen daarom geen bloed aftappen, dewijl zij
geen vollen pols aantreffen, terwijl zij veeleer geloo-
ven , dat er eene gal- of rotkoorts plaats heeft, niet
beseffende, dat, door sterke ophoopingen van bloed
en ontstekingen, de^ bloeds-omloop naar deze deelen
meer of minder kan gestoord zijn.
Aa 2
-ocr page 391-
( 57i )
Het zoude daarom niet kwaad zijn, indien
zoodanig vat van sterk wit glas gemaakt ware,
en eene cylindervormige gedaante had.
De aderen, welke men voornamelijk opent',
brn bloed aftetappen, zijn, bij de paarden het
rundvee, en zelfs bij de schapen, de halsaderen #
(venae jugulares); bij schapen daarenboven
nog de nitwendige kaak-ader (yena facialis an-
tior s. inferior')
(*); bij varkens en honden
opent men de inwendige scheenbeens-ader
{spat-ader, vena saphaena) (•{-).
5 412.
Ten einde bij een paard, met het lancet,
bloed aftelappen, bijv. uit de regter halsader,
zoo laat men hetzelve den kop iets omhoog hou-
den. De Vee-arts plaats zich aan de regterzijde,
tegen de borst. Met de regterhand vat hij het
lancet, op de wijze, dat de punt van hetzelve,
tus-
«I           ■! i I                  I          ! II .1 II I
(*) Deze levert bij ontstekings-ziekten veel te wei-
nig bloed.
(f) gohier , Mémoires et observations vétérinaire»,
Tomé II. jp ag.
-ocr page 392-
( 575 )
tnsschen den duim en wijsvinger , zoo ver voor-
uitsteekt , als hrj het wil doen indringen. Met
de vingeren der linkerhand belet hij, door op
de ader te drukken, den omloop des biocds
in dezelve, waardoor zij opzwelt.
Is de ader gezwollen en gespannen, zoo steekt
men het lancet door de huid tot in de ader,,
zoodat de opening, welke men wil maken, met
de as van het vat in eene gelijke rigting loopt,
en ligt, naar dat men de opening grooter heb-
ben wil, de punt van het lancet iets opwaards,
S 4i3.
Het midden van den hals, namelijk van de oor-
Mier af tot aan de borst toe, is de geschikste
plaats tot het openen van de ader; men moet
slechts zorg dragen, dat er geene klapvliezen
van het vat beleedigd worden, welker ligging
zich, bij het afvloeijen des bloeds, in de niet
belecdigde hals-ader, door eene eigene bewe-
ging van het bloed in dezelve doet kennen.
Dit geit voornamelijk ten opzigte van zoodanige
paarden, welke eenen niet zeer vleezigen hals
hebben. Heeft het paard zwaar haar aan den
hals, zoo is het goed, indien men de plaats,
waar men aderlaten wil, vooraf iets bevochtigt,
het haar naar beneden of tegen de huid strijkt,
of men schere het af, ten einde de ronding van
Aa 5
                                de
-ocr page 393-
( . 576 )
de opgezette ader duidelijker te kunnen waar-
nemen.
§ 4ii.
Zoodra de steek met het lancet volbragt is ,
trekke men hetzelve terug. Dit gesehiedt in-
tusschen reeds van zelfs, omdat het dier telkens
na den steek zich iets terug trekt. De druk-
king met de hand evenwel, waardoor men
het bloed in de ader ophoopt, moet nog wor-
den voortgezet, ö*bdat het bloed in dezelve op-
gehouden en uit de ader vloeijen kan. Of
men veroorzaakt, in plaats van met de hand,
de drukking met den rand des vats, waarin
het bloed wordt opgevangen. Heeft men eene
genoegzame hoeveelheid bloed, overeenkomstig
de aanwijzing, laten uitvloeijen, zoo neme men
de drukking weg; de bloeding uit de wond
zal alsdan grooteudeels van zelve ophouden,
voornamelijk indien de aderlating met een lan-?
eet is geschied.
§ 4i5.
Ten einde echter zeker te zijn, dat er geene
verdere bloeding zal ontstaan, zoo vat men
beide de wond-randen lusschen den duim en
wijsvinger van de linkerhand te zamen, verwe-
dere de haren, welke zich in de wond of tus-
schen
-ocr page 394-
( "m )
sclien de wond-randen bevinden,builen dezelve,
opdat de wond zuiver worde, en steke eene,
tusschen den duim en wijsvinger van de reg-
terhand gevatte spelde, of, overeenkomstig
de grootte der wond, ook wel twee spelden,
ongeveer één tot twee lijnen van de wond-randen
verwijderd, door beide de wond-randen der
huid henen; men trekt nu de randen, door
eenige omgelegde maan- of staart-haren, of,
door een getweernden draad, nader bij eikan-
deren, en bindt dezelve, door middel van
eenvoudige knopen, goed vast.
§ 4i6,
Dit is eene soort van omgewonden of omge-
slagen hechting, met dat onderscheid alleen,
dat de haren of draden niet altijd in de ge-
daante van een 8 aangelegd worden, hetgeen
ook niet noodzakelijk is, omdat indien twee
naalden gebezigd worden, de haren of draden
niet van de eene tot de andere naald geleid
worden, maar gewoonlijk om elke naald een
eigen, tweemaal doorgestoken, strik gelegd wordt.
De vrije, overstekende, einden van den strik
snijde men af. Voor het overige zuivere men
de plaatsen der aderlating van vuiligheid en
bloed.
Aa 4                         § 417.
-ocr page 395-
( 5?8 )
$ 417.
Opdat liet paard zich niet schure, wordt het
zoodanig aangebonden, dat dit niet wel moge-
lijk is. Dit heeft noglaris zeldzaam, en dan al-
leen plaats, w-meer de Vee-arts vele steken en
heleedigingen met het lancet of de vlijm ver-
geefs gemaakt en daardoor het deel zeer ge-
prikkeld heeft.
Ook mag men het paard , terstond na het
aderlaten , geen voeder geven , omdat het kaau-
wen, in ve'e gevallen , aanleiding tot bloeding
geeft. Om dezelfde reden, mag een paard,
terstond na het aderlaten, niet worden inge-
spannen , vermits, door het zeeltuig, het bloed-
in de ader wordt opgehoopt, hetwelk eene
nieuwe ontlasting uit dezelve kan teweeg brengen,
§ 4i8.
De naald en tevens ook den strik laat men,
in alle gevallen, 24 tot 56 uren onaangeroerd
liggen; dan vat men de wond-randen, op de-
zelfde wijze, wederom eenigzins te zamen, als
bij de hechting en trekt de naald met voorzig-
tigheid uit; de strik valt gewoonlijk van zelven
weg, of, indien dezelve blijft aankleven, weekt
men het haar met eenig water los en neemt den
strik dan weg.
S 4 '9-.
-ocr page 396-
( 579 )
f
s 419.
Wil men met de vlijm aderlaten , welk werktuig
voornamelijk, bij het rundvee en bij paarden, welke
dikke halsen (spek-halsen) hebben, is aan te be-
velen , zoo is het ook het geschiktst hiermede
uit de linker hals-ader bloed aftetappen ; doch
dit moet ook uit de regter kunnen geschieden.
Bij paarden drukt men de ader, op dezelfde
wijze, met de hand , als of men met het lancet
wilde aderlaten; bij runderen is het echter be-
ter , ten einde de ader te openeu , een' laat-band
aan te leggen; men kan intusschen, zon-
der dezen, ook zeer goed bloed aftappen. —tsi
(Men kan hier over § 407 nazien.)
§ 420.
Nadat zich het bloed, door drukking met
de hand , of met den laat-band, in de ader be-
hoorlijk heeft opgehoopt, en deze zeer goed
zigtbaar en voelbaar geworden is, neemt men de
vlijm bij het hecht, en wel aan het uiterste ge-
deelte van het lancetvormige lemmer (of, indien
verscheiden vlijmen met eikanderen verbonden zijn,
aan de doos of de scheede) met de linkerhand,
plaatst nu de scherpe punt van het lemmer in eene
gelijke rigting met de as van het vat, ongeveer
eene halve lijn van de huid verwijderd, te mid-
den op de ronding der ader, en brengt nu met
Aa 5
                              den
-ocr page 397-
( 58o )
den klopper, dien men in de regter hand houdt,
eenen slag op den rug der vlijm aan, sterk ge-
noeg, dat het lemmer tot eene behoorlijke diepte
in de ader kan dringen.
Het is niet aanteraden, den slag met de bloote
hand te verrigten, en dezelve is onzeker.
§ £21.
Men trekt de vlijm nu terstond terug; maar
dit geschiedt reeds, door het terugtrekken des
diers van zelfs. Nu laat men ook hier het bloed
zoo lang uitvloeijen, als noodig wordt geoordeeld,
en doe dan de drukking ophouden. Indien
echter een laat-band was aangelegd geworden ,
zoo trekke men deszelfs strik schielijk los , en ga,
voorliet overige, tewerk, zoo als reeds bij het
laten met het lancet opgegeven is.
§ 422.
De snepper is een werktuig, hetwelk, door
de Vee-artsen, die van lancetten of vlijmen
voorzien zijn, ontbeerd kan worden. Dezelve
is, voor het overige, zeer te zamen gesteld en
kostbaar.
Met den snepper wordt zeldzaam bloed af-
getapt. Dezelve bestaat uit eene vlijm, welker
lemmer, door de kracht van eene veer, op de-
zelfde wijze, in de ader gedreven wordt, (in-
dien
-ocr page 398-
( 53i )
dien de gespannen veer, door eene drukking r
wordt ontspannen, en men deze op de vlijm
laat werken) als het lemmer van de vlijm , door
den slag met een' klopper (*).
§ ^23.
De veer des sneppers, welke het mesje in
beweging brengen moet, is in een kastje beslo-
ten ; het lancetvormig lemmer der vlijm, de op-
trekker en de drukker zijn alleen uitwendig zigt-
baar. Met den overhaler spant men de veer;
de vlijm volgt de spanning; nu zet men het lem-
mer der vlijm, volgens dezelfde regelen, aan,
als dat eener gewone vlijm; daarna drukt men
op den drukker, ten einde de veer te ontspan-
nen y
(*) Wij voor ons keuren het gebruik des sneppers,
mits dit werktuig goed gemaakt zij, — in geenen deele
af, daar deszelfs werking zekerder is, dan die der
gewone laat-vlijm, en de paarden minder schuw
maakt, den dikwijls, door het slaan met den klopper,
het geval is. ----■ Bij het laten in de boeg-aderen,
spoor-aderen, spat-aderen, in één woord, in de klei-
nere vaien , en die op beenderen of harde deelen ge-
legen zijn, verdient de snepper voorzeker boven de
vlijm , de voorkeur. —— Voor het overige hangt het
veel af van de gewoonte en handigheid, welke elke
Vee-arts zich eigen heeft gemaakt, om dit of geen
werktuig tot het aderlaten te gebruiken;
                N. '
-ocr page 399-
( 38a )
nen, welke het lemmer met kracht door de
huid in de ader drijft.
Alle sneppers hebben het nadeel, dat er
doorgaans bloed in het kastje springt , of men
moet den geheelen snepper verkeerd houden,
zoodat er geen bloed inspringen kan. Zij kun-
nen, in dit geval, moeijelijk gezuiverd worden,
en roesten dan ligtelrjk.
§ 4a4.
Ontstaat er, na de aderlating, eene kleine uit-
storting van bloed, zoo wascht men de zwel-
ling vlijtig met koud water. Het bloed zal dan
gewoonlijk opgeslorpt worden. Ontstaat er ech-
ter een bloed-gezwel (j,hrombus) of een ader-
flstel na het aderlaten, zoo worden deze behan-
deld , volgens de regelen, welke in de bijzondere
heelkunde , in het hoofdstuk over de beleedigin-
gen Van de halsader, opgegeven worden. Steekt
of slaat men de hals-ader door, of beleedigt
men de hals-slagader (carotis), zoo onderbindt
men dezelve, zoo als wij later zullen opgeven,
§ 425.
Tot de regelen, bij het aderlaten in acht te
nemen , bchooren nog, dat men zich van geene,
stompe, morsige, werktuigen bediene*- cf van.
zoodanige, welke schenen of eenenslijp-draad be-
zit ■>
-ocr page 400-
( 333 )
aitten, en dat men, bij de groote aderen, het
werktuig altijd met deszelfs snede, in eene gelijk
loopende rigting, met de as van de ader,
aanzette.
§ 426.
Bij het aderlaten van zoodanige dieren, welke
het miltvunr en dergelijken ziekten hebben, moet
men in het algemeen nog in acht nemen, dat
men niet met het bloed bemorst worde, daar
zulks gevaarlijk is. Ook moet men gezonde die-
ren niet met werktuigen aderlaten, welke nog
met bloed bemorst zijn, of waarmede men, een
oogenblik te voren, aan anthrax-ziekten lijdende
dieren eenige operatie heeft vex-rigt. (Zie § 72).
!
-
TWEE-
-ocr page 401-
!
TWEEDE HOOFDSTUK.
OYER HET DOORVLIJMEN DER HUID,
(sCARIFICEREN, SCARIEICATIO).
§ 427.
Jj[_et scarificeren behoort, in een zeker opzigt,
tot het bloed-laten, maar men wendt het ook
aan , ten einde waterachtige vloeistoffen uit wa-
terzuchtige gezwellen van den buik enz. te ont-
lasten. Men maakt insnijdingen en steken met
het lancet, of met het lancetvormig lemmer der
vlijm, ook met de bistourie, om bloed uit de
vaten der huid , of uit de, onder dezelve, ge-
legen kleine vaten, te ontlasten, om het even
of hierdoor aderlijke of slagaderlijke vaten wor-
den doorgesneden. Deze wijze om vochten te
ontlasten en bloed aftetappen bepaalt zich, in
de vee-artsenijkundige heelkunde, slechts tot
bijzondere gevallen. In het eerste geval, maakt
men,
-ocr page 402-
( 385 )
men , in de waterzuchtige gezwellen , insnijdin-
gen en steken, zoo als boven reeds vermeld is
geworden; in het tweede geval, geschiedt dit
anders, gelijk volgen zal.
§ 4a8. . •
Er worden scarificatien aan den hoef aange-
wend, indien ontstekingen van den hoef eene
bloeds-ontlasting vorderen; het best maakt men
zoodanige scarificatien in de witte lijn des hoefs.
Men snrjde met het groefmes (PI. 2 fig. 8 en 9.)
de witte lijn zoo diep door, dat men tot op de
zoogenaamde vleesch-zool komt, bediene zich
nu van eene bistourie, ten einde eene zuivere
en goede snede in de vleeschzool te maken, en
doorsnijde hiermede de vaten van dezelve, welke
zich daar bevinden.
S 429.
Is er eene sterke bloeds-ontlasting noodzake-
lijk, zoo maakt men de snede tot een duim
lang, omdat men dan gewoonlijk ten minste een'
tak van een slagader zal moeten getroffen heb-
ben, die uit de rondloopende slagader van de
vleeschzool ontspringt, welke met i5 takjes uit
dezelve ontstaan, zich door de vleeschzool ver-
spreidt en daarin onderling inmonden (*). Men
maakt
(*) De cirkel-slagader van de vleeschzool wordt ge-
vormd,
-ocr page 403-
( 386 )
maakt deze insnijdingen altijd in de streek van
de witte lijn, alwaar de' ontsteking van den hoef
het duidelijkst wórdt waargenomen. De bloeding
wordt zeer gemakkelijk gestild, indien men in
de, met het groefmes gemaakte, opening eenig
werk indrukt, of indien men daarenboven*
door een opgenageld hoef- of verband-ijzer *
het werk bevestigd houdt»
§ 43o.
Ligte insnijdingen, bij ontstekingen in vliezige
of spierachtige dcelen, doen geen voordeel*
maar zijn schadelijk. Zij brengen dan alleen
voordeel aan, wanneer, door de insnijdingen,
aanzienelijke vaten worden doorgesneden, waaruit
eene toereikende hoeveelheid bloeds ontlast
wordt, of wanneer daardoor uitstortingen in het
celweefsel kunnen verwijderd worden.
vormd, doordien de slagader van het hoefbeeri (welke
door de beide groote gaten des hoefbeens in hetzelve
dringen , zich in takjes verdeelt, en door de kleine
gatjes, welke zich aan den voorsten scherpen rand
van het hoefbeen bevinden, wederom te voorschijn
komen; meerdere zoodanige takjes vereenigen zich
nu hier en vormen eene , (somtijds ook aan elke zijde
eene) slagader, waaruit dan wederom de, in § 4o?
opgegeven, takken ontspringen en zich verspreiden.
DER-
-ocr page 404-
>*:*»©§3iea<$»»—~•*
DERDE HOOFDSTUK.
OVER HET STILLEN DEIt BLOEDING ,
BIJ WONDEN.
S 45l.
I /e naaste oorzaak der bloeding is altijd de
beleediging des vats , het zij eene ader of slag-
ader. De bloedingen uit slagaderen zrjn door-
gaans gevaarlijker dan die , welke uit aderen plaats
hebben. De laatste erkent men aan de gelijk-
matige uitvloeijng van een donker bloed, terwijl
de bloedvliet uit slagaderen daarentegen gekend
Wordt aan de snelle en stootswijze ontlatting
van een helder rood bloed. De bloeding uit
vele kleine vatjes noemt men parenchymateuse
bloeds-ontlasting.
§ 452.
Het gevaar is, zoo als wij gezegd hebben,
LD.
                           Bb                            groo-
-ocr page 405-
( 388 )
grooter bij bloedingen uit slagaderen dan bij
die uit aderen, doch dit regelt zich altijd naar
de grootte van het vat, naar de ligging van het
zelve, en naar de mogelijkheid, om het te be-
reiken; — verder naar de hoeveelheid van het
reeds ontlaste bloed.
§ 435.
Vele bloedingen houden van zelve op; de
vaten trekken zich terug, worden door de zwel-
ling der bewerktuigde Zelfstandigheid, welke de-
zelve omgeeft, gedrukt en er vormt zich een
bloed-prop , doordien het bloed in het door-
gesneden vat stolt.
Bloedingen uit kleine vaten stilt men, door de
aanwending der koude, van koud water enz.
Bloedingen uit de vaten der wond-lippen, in-
dien deze vaten niet te groot zijn, stilt men
door de hechting der wond, dat wil zeggen,
door het naauwkeurig aan elkander brengen
der wond-lippen; maar ook bier zal de aan-
wending van de koude nog voordeelig zijn,
voornamelijk wanneer tevens het deel zeer
warm is,
S 534.
Komt de bloed vliet uit de slagaderen der
ledematen, van den staart enz., zoodat men
een'
-ocr page 406-
t
( 339 )
een' band, een windsel en dergelijke kan aan-
leggen , zoo legge men een' band om zoodanig
deel, ten einde het vat daarmede te zamen of
tegen het been te drukken, edoch boven de
wond , naar den hoofdstam van het vat toe,
om daardoor de bloeding te stillen. Opdat het
vat echter meer bijzonder gedrukt worde, zoo
kan men eene vaste wiek van werk op de plaats
bevestigen, daar de slagader onder den band
doorloopt.
Gewonde slagaderen snijde men geheel door,
nadat men het bloedende einde onderbonden
heeft. Bloedt het vat echter per anastomosin ,
zoo onderbinde men de beide einden (zoo als
dit bijv. bij de hals-slagader moet plaats hebben).
§ &&
De onderbinding is het zekerst middel , om
de bloeding te stillen. De eenvoudige onder-
binding geschiedt, doordien men het bloedende
vat, door middel van een' haak, of een pincet
uittrekt, eenen strik van een' of meerdere ge-
waste , sterke , getweernde linnen draden, door een
helper, laat aanleggen, de einden tweemalen
doorsteken en dezelve daarna zoodanig laat toe-
trekken , dat het vat volkomen wordt zamenge-
drukt, en de bloeding ophoudt.
Bb 3                            § 436.
»
-ocr page 407-
I
( %« ;
Ten einde dit oogmerk te bereiken, vat
men met het eene been van het pincet in de
opening des vats , met het andere aan de bui-
ten vlakte van hetzelve, drukt het pincet te za-
men en trekke het vat voorwaaads, Iaat dan,
door eenen helper, den strik (ligatura) aanleg-
gen en vastbinden; of men heeft den vervaar-
digden strik reeds om het pincet, schuift den-
zelven nu op en om het vat naar beneden, en
laat dezen dan digt binden. Bij kleine valea
gaat het niet , om met het pincet in de opening
van het vat te geraken ; hier bediene men zicu
van den haak.
S 437.
Men trachte insgelijks met de punt van de
haak in het vat te komen, en doorsteke hier-
mede de vaalwanden van binnen naar buiten,
trekke dan het vat voor uit, en ga nu op de-
ruifde wijze te werk, als reeds te voren is op-
gegeven. Ziet men de opening van het vat niet,
zoo tast men met de punt van den haak daar ,
waar het bloed uitvloeit; trekke een gedeelte
van de zich daar bevindende zelfstandigheid
naar voren, en onderbinde dezelve. Men heeft
alsdan gewoonlijk het vat zelf mede onderbon-
den, of ten minste de openiug van hetzelve za-
niengedrukt.
§ 458.
«
-ocr page 408-
( 59l )
§ 438.
De haak moet aan deszelis pnnt scherp,
rondachtig gebogen, en niet te ddt zijn. Om
deze reden zijn de haakjes van bRomsfield en
WOLSTEIN niet aan te bevelen. De eerste is
te regt, en in een' te grooten cirkel gebogen,
en te stevig; die van WOLSTitiN integendeel is
in een' te sterken hoek gebogen. Ieder vat
moet dus tot dezen hoek doorgestoken worden ,
heteeen de kleinere vaten niet weerstaan kunnen.
Ook geeft de hoek somtijds aanleiding , dat het
haakje mede in de binding begrepen wordt.
Wij moeten bedenken, dat het dier zich, bij
zoodanige handgrepen, niet geheel stil houdt;
daaiom is reeds de sterk gebogen onderbindings-
draad, volgens bell , beter; maar die van
graefe (zie PI. I. Fig. 4) is de doelmatigste
tot het onderbinden.
I *%
De onderbindings-draden , waarvan men zich
bedient, moeten van sterk, ongebleekt, gaarn ,
zijn, hetwelk niet te fijn moet wezen, omdat,
indien de draad te sterk wordt aangetrokken ,
dezelve de wanden van het vat doorsnijdt, en
tot nieuwe bloedingen aanleiding geeft. Ter
onderbinding van groote \aten . neme men de
draden meervoudig, en, opdat zg, door de
B b 5                        voch-
-ocr page 409-
( 59n )
vochten en door den etter niet te spoedig op-
gelost worden of verrotten, zoo bestnjke men
dezelve met was.
§ 44 o.
Zijn meerdere vaten in eene wonde onder-
bonden, zoo legge men de einden van al de
bindsels in den ondersten hoek van dezelve
bij eikanderen. Is er onder deze echter één
vat, hetwelk eene bijzondere opmerkzaamheid
vordert, of om hetwelk het bindsel, langeren
tijd, moet liggen, zoo moet dit door het een
of ander teeken gekenmerkt worden. Men late
de einden des bands, in allen geval, iets lan-
ger , of men teekent dezelve door eenige knoop-
jes enz., ten einde dezelve niet met de minder
gewigtige te verwisselen. De bindsels blijven zoo
lang liggen, tot dat alles onder dezelve is afge-
storven ; en men dezelve, zonder tegenstand , kan
wegnemen. Dit geschiedt bij grootere vaten bin-
nen g tot i5 dagen.
§ 44i.
Somtijds moet de onderbinding met verlies
van zelfstandigheid gepaard gaan ; deze kan al-
leen daar aangewend worden, waar de eenvou-
dige onderbinding niet uitvoerbaar is. Men
onderscheppe namelijk, met eene kromme hecht-
naald,
-ocr page 410-
( 3*5 )
naald , welke van een' draad ter onderbinding
voorzien is, het bloedende vat, nadat men
vooraf, door eene spons of met werk, het
bloed uit de wonde heeft verwijderd , en bevatte
alzoo het vat, met de omgevende zelfstandig-
heid , in de binding.
§>' 442.
Töt de bloedstiliing behoort nog het tampo-
neren.
Zoo noemen de Fransche Vee-artsen
het opvullen eener bloedende wond, met
werk , zwam, bovist, enz., welke zij onmidde-
lijk op de wonden der bloedende vaten bren-
gen, en deze zelfstandigheden dan, door een'
rondgaanden zwachtel, bevestigen. Dit is eene
der slechtste wijzen, om de bloeding te stillen,
daar er meermalen nadeelige toevallen op vol-
gen , zoo als dit niet zelden bij het tampone-
ren
der bloedende vaten, na de slaart-snede
(het angliseren) het geval is. Ook is deze wijze
van bloedstiliing doorgaans alleen aan den stfnut
en aan de ledematen uitvoerbaar.
S 443.                     \ , ,
Het gloeijende ijzer was, vóór de uitvinding
van de onderbinding, ,het eenige middel, om
de bloeding te stillen , en men is, in de vee-
arlsenijkundige heelkunde, dikwijls verpligt zich
B b 4                              van
-ocr page 411-
( 5y4 )
van hetzelve te bedienen. Dit geldt voorname-
lijk, ten opr.igte van die gevallen , wanneer men
bet bloedende vat niet zeker vinden kan, ins-
gelijks bij bloedingen in holiigheden, als in den
neus, in den mond , enz.
Wil men de bloeding echter, door het gloei-
jend ijlier, stillen, zoo moet hetzelve wit gloei-
jend zijn, opdat er spoedig eene sterke korst
worde gevormd; want het rood-gloeijend ea
nog iets koudere brand-ijzer neemt de reeds
ontstane korst zelfs wederom mede weg.
§ 444.
Bloedingen uit grootere slagaderen worden,
door het gloeijend ijzer, niet gemakkelijk ge-
stild ; en de gestilde bloedvliet kan naderhand
des te gevaarlijker worden , wanneer zij op nieuw
ontstaat.
                                                                                j , /■■■,-,
De aandrang des bloeds uit grootere slag-ade-
ren is te sterk, het gloeijend ijzer wordt te
spoedig verkoeld, en kan daarom geene behoor-
lijke korst vormen.
Zenuw-toevallen ontstaan , bij de dieren ,
slechts zeer zeldzaam na het branden.
VIER-
/
-ocr page 412-
--------......n.l«ajfS3HPi.n«w - i.
VIERDE HOOFDSTUK.
OArER DE VEREENIGINO DER WONDENy
(wOND-DIPPEN) DOOR NADEN.
§ 445.
\je bloedige naad, en wel de afgebrokene
hechting, is het sterktste vereenigings-middel der
gescheidcne deelen, hetwelk dus voornamelijk
bij diepe of gapende, zuivere, wonden wordt
aangewend (*). Zij geschiedt, door middel van
naalden en draden of lint. De draden moeten
sterk (van ongebleekt gaarn), en met was bestre-
ken zijn , opdat zij niet ligtelijk door de voch-
b
'------------------------------•                                                  >
(*) De regelen ter vereniging der wond-lippen
als mede liet zamenstel der naalden vindt men in § 17
tot ai van de eerste afdeeling der algemeene vee-art-
sei ijkundige heelkunde opgegeven.
Bb 5
-ocr page 413-
( 39ft. )
tigheid bederven; ook wordt , door het wassen
der draden, het doortrekken gemakkelijker.
Bij diepe wonden en de zoodanige, welke
sterk gapen, bijv. bij buikwonden, bediene men
zich van linten. Deze houden de wond-randen
beter bij eikanderen, dewijl zij niet zoo ligt
insnijden. De overige naden kunnen in de
vee-artsenijkundige heelkunde geheel ontbeerd
worden, indien men hiervan de onigewondene
hechting, door middel van spelden en haren
of gaarn, tot het bloedstillen bij aderlatingen,.
waar over reeds gehandeld is, uitzondert.
t
VIJF-
-ocr page 414-
VIJFDE HOOFDSTUK.
OVER HET INSPUITEN VAN GENEESMID-
DELEN IN DE ADEREN.
§ 446.
JL/e inspuiting is eene, reeds oude, in i64ï,
door WAHrendorf, uitgevonden, kunstbewer-
king , welke, in lateren ujd, voornamelijk door
ABILGAARD, VIBORG, SCHEEL, HELPER en KUHN
wederom in aanwending is gebragt, ten einde
daardoor niet alleen de werking der ingespoten
geneesmiddelen waartenemen en na te sporen,
maar ook om op deze wijze zelfs ziekten te
genezen.
§ 447.
Ten einde de geneesmiddelen onmiddelijk in
het bloed te brengen,opene men eene ader (bij
de
-ocr page 415-
( %8 )
d"e dieren is tot dit oogmerk de halsader het-
best geschikt) met een lancet, met de vlijm, of
met den snepper, zooals bij het aderlaten reeds
is opgegeven, en brenge nu het dunne buisje
van den ader-trechter van helper (zie PI. I.
Fig. 5.) (*J, door de gemaakte opening in de
ader. Is men in dezelve gekomen, zoo laat
zich de buis gemakkelijk op en neder bewegen ;
gaat dit niet wel, zoo is men niet in de ader.
Men moet alsdan de pijp wederom uittrekken,
het bloed uit de opening laten vloeijen , en dan
het buisje tegen den bloed-stroom aan, in
brengen; alsdan kan men, indiener eene be-
hoorlijke opening is gemaakt, en de ader, ia,
het midden van derzelver as of doorsnede ge-
troffen is, voorzeker niet missen van in dezelve
te geraken,
§ 448.
Is men met de pijp van den adertrechter in
de
m                       .                               "
(*) viborg's sammlung von Abhandlungen u. s u.
3 Band, Seite
85. 180, 5 Band, Seite 3oi. 1807.
Koppenhagen.
vibobg beveelt dezen adertrechter, die van hoorn
moet gemaakt aijn, zeer aan , en geeft aan deze wijze,
om door denzelven de geneesmiddelen in te gieten, de
voorkeur boven het inspuiten met de spuit, of met
eene, daartoe ingerigte , blaas.
-ocr page 416-
( 399 )
de ader gekomen , zoo giete men het vloeibare
^middel, dat men, als geneesmiddel, bij het
bloed wil mengen, hetwelk ongeveer de waruito-
maat van het bloed moet hebben in den trech-
ter, waaraan zich de pijp bevindt, en doe het
aldus in de ader vloeijen. Wil de vloeistof niet
behoorlijk door het pijpje vloeijen, zoo bediene
men zich van eene fijne balijnen sonde, welke
men in de opening der pijp op en neder be-
weegt , en waarmede men deze, op dusdanig
eene wijze, zuivert. Vervolgens verwijdere men
de sonde wederom , en giete andermaal van de
geneesmiddelen in den trechter, totdat het mid-
del , dat men wil aanwenden, onder het bloed
gemengd zij. Dan trekke men den trechter uit,
en verbinde de opening der ader, op de ge-
wone wijze.
ZES-
-ocr page 417-
------«68'«9«®Sfe**»ie
ZESDE HOOFDSTUK.
OVER HET OPENEN VANETTER-
OEZWEHEN,
§ u9>
W anneer zich, in het een of ander gezwel,
de aanwezigheid van etter of eene soortgelijke
vloeistof, door golving doet kennen, wanneer
de, daardoor veroorzaakte, spanning aan het
dier hevige pijnen veroorzaakt, en zich, in al-
len geval, eene spitse verhevenheid op het ge-
zwel heeft gevormd, waarop zich de opperhuid
loslaat, terwijl deze plaats zelve vochtig wordt,
en waarop de haren ook wel uitvallen, zoo
moet men, door eene insnijding, met de bistoe-
rie of met het lancet, de, in het gezwel bevat-
te, vloeistoffen ontlasten.
$ 45o.
-ocr page 418-
■ <                                                                                                                                                                                                                                                  ...
( ^01 )
§ 45o.
Men moet de opening altijd op het meest ver-
heven en weeke, doch ook aan het benedenste
gedeelte van het gezwel maken, of het snijdend
werktuig van de weekste naar de laagste of me^st
afhangende plaats van hetzelve voeren, opdat
de etter eene vrije ontlasting verkrijge. Het
spreekt van zelf, dat men met de ligging der
deelen moet bekend zijn, opdat men geen ge*
vaar loope, aanzienelijke bloedvaten enz. te be-
leedigen of doortesnijden.
§ 45i.
Om een etter-gezwel te openen, bedient
men zich het best van eene rechte, scherpe, en
puntige bistourie (Tl. I. Fig. 8.) Men vat het
bewegelijke hecht van hetzelve tusschen den duim
en middelsten vinger der regterhand, en legt
den wijsvinger op den stompen rug van het
lemmer. De punt van het lemmer moet zoo
verre voor de toppen der vingeren uitsteken,
als men denkt iutediïngen. Nu plaatst men de
punt der bistourie, in een' rechten hoek, op
de plaats, daar men dezelve wil doen indrin-
gen, stoot door de huid in den etterzak, en
beweegt de punt van de bistourie, doordien
men, met den wijsvinger, op den rug van de-
zelve drukt, naar het laagste en meest afhan-
gen-
-ocr page 419-
( 4Ö2 )
gende gedeelte, of werwaards men het nood-
zakelijk oordeelt; snijdt nu, door het mes naar
zich toetetrekken, de deelen, welke doorge-
sneden moeten worden, door en neemt dan
terstond het mes weg.
§ 452»
Het is niet altijd mogelijk , het werktuig , met
ééne snede, zoo ver te voeren , als noodzakelijk
is, gedeeltelijk , omdat het dier zulks niet toe-
laat, deels ook, omdat de voorzigtigheid het
dikwijls verbiedt. In zoodanige gevallen brenge
men, in de eenvoudige opening, den wijsvinger
der linkerhand, of met dezen eene holle sonde
(PI. I. Fig. i5t) en verwijde op dezelve, met
de genoemde bistourie, of met eene knop*
bistourie (Pi. I. Fig. 11.) de wond zoo, dat de
etter zich behoorlijk ontlasten en niet kan op-
hoopen.
Dikwijls kan men echter de gemaakte opening
niet verwijden, daar de omgelegen deelen van
dezelve zulks niet toelaten. In zoodanige ge-
vallen trachte men tegenopeningen te maken,
ten einde de etter daardoor te ontlasten.
ZE-
-ocr page 420-
■ * ■■'■                                                                                                                                                                       /•'■'■                                                                                                                                             l '
ZEVENDE HOOFDSTUK.
i
OVER HET INWRIJVEN EN HET AANWEN-
DEN VAN PRIKKELENDE MIDDELEN,
SCHERPE ZALVEN, BIJTMIDDE-
LEN , ENZ.
§ 453. ■
Xj[et inwrijven en de aanwending van scherpe
zalven enz., moeten met bijzondere voorzigtigheid'
geschieden , opdat zij noch voor menschen, noch
voor dieren nadeelig worden.
In het algemeen moeten van de plaats , waarop
men eene zalf wil inwrijven, de haren afgescho-
ren worden, omdat de zalf anders niet behoor-
lijk kan worden ingewreven. Dit is evenwel dan
onnoodig, wanneer het paard of een ander
dier slechts zeer korte en fijne haren heeft.
Zijn de haren afgeschoren, zoo moet de
huid, ter plaatse daar men de zalf wil inwrij-
I. D.                           Cc                              ven,
-ocr page 421-
( *o4 )
ven , met de hand of met een -stuk flanel, duf-
fel uf linnen doek enz. gewreven worden , vóór
dat men de zalf laat insmeren , waardoor
de huid tot eene vermeerderde opslorping aan-
gezet en gevoeliger wordt voor de inwerking
van h-et middel.
§ 454.
De inwrijvingen met de blaauwe kwik-zalf
( unguentam hydrargyri cinereum ~) , om
hot even, in welke verbindingen men dezelve
aanwendt, mag niet met de bloote hand ge-
schieden,'omdat zij zich in de huid van den
mensch, gedurende het wrijven, gemakkelijker
laat opnemen, dan in de huid veler dieren,
en er bij den mensch, na meerdere herhalin-
gen van zoodanige inwrijvingen, een speeksel-
| *iAoed en andere gevaarlij ke toevallen kunnen
ontstaan.
Men moet daarom de vingers , waarmede men
de zalf wil insmeren, van een stuk leder,
varkens-blaas, of een' ouden handschoen voor-
zien , om daardoor deze werking op den mensch
of de opslorping van de kwikzalf te voorkomen;
bet inwrijven mag niet alleen bestaan in het
eenvoudig opsmeren der kwikzalf, neen! men
moet het inwrijven goed en lang voortzetten ,
opdat het deel, waarop een zoodanig middel
zal werken , zacht geprikkeld , en daardoor tot
»                                    eene
-ocr page 422-
( 4o5 )
eene sterkere opslorping aangezet, het middel
opgenomen worde en in het zieke deel zal
kunnen werken.
§ 455.
Op dezelfde wijze is het gelegen met de aan-
wending van prikkelende middelen, bijv. Van
de kamfer-tinctuur, van terpentijn-olie , het
geestig aftreksel van spaansche vliegen , enz.
Het is hierbij wel niet altijd noodig , dat de
haren worden weggeschoren, zooals dit voor
het inwrijven jder zalven moet plaats hebben,
indien zij namelijk, zooals bij vele honden, niet
te lang en te digt zijn , doch de aanwending de-
zer middelen kan met bloote handen, waaraan
geene beleedigiugen te vinden zijn, geschieden.
§ 456.
De aanwending van scherpe zalven en bijtmid-
delen moet, met vele omzigtigheid, in het werk
worden gesteld ; zullen zij , op behaarde opper-
vlakten , en tot verstoring der beursgezwellen en
van wratten worden aangewend, zoo moet men
insgelijks de haren vooraf doen afknippen, en
de zalf dan dun opstrijken, dewijl zij anders,
door de warmte van het deel, vloeibaar ge-
maakt , ligtelijk op lager gelegene, zelfs op we-
zenlijk gewigtige, deelen bijtend werken kun-
nen (§ 212 .
Is het scherpe of bijtende middel op zich zelf
C c 2
                            reeds
-ocr page 423-
( 4o6 )
•reeds vloeibaar, of wordt het dit gemakkelijk,
indien het warm wordt, zoo is het voordeeïig,
wanneer men onder de laagst gelegen plaats,
waar het aangewend wordt, eenig vet of eenige ,
vette olie op de huid smeert, opdat, indien het
afvloeit, niet schaden kan.
§ 457.
Worden bijtmiddelen op raauwe oppervlakte»
aangewend, tot vernietiging eener welige vleesch-
groeijiug, ter verstoring van een geopend beurs-
gezwcl, enz., zoo moeten zij niet te aanhoudend
worden aangewend, daar zij ligtelijk overprik-
keling teweegbrengen en het deeiy"ongevoelig te-
gen elk prikkelend midd«l maken; het vernietig-
de gedeelte moet telkens wederom door <le et-
tering worden afgescheiden, voordat men op
nieuw het bijtmiddel aanwendt.
S 453.
De aanwending van scherpe of ook van de
—isqt
zo<
h-j nar
enoemde engelsche pleister (*) , bij gallen ,
schijt-
nota»
ri9 (/$x^e Engolsclie scherpe of zwarte pleister bestaat
uit de volgende zelfstandieheden :
tR-13l)f|R I °                                "
Pieem : Poeder van eupnoriium           ~\
-o» •ïRudi'io'/                              , ,.         I van ieder
            -----spaansene vliegen >
-«w qo A!V--------------ma$tik                  J 4 looden.
-nnrf U'ïih-iipoeder van spiegel-harst         1
l van ie
I 2 lood
lias (f->iy i > yemeenen terpentijn
Maak dezelve, volgens de regelen der artsenij meng-
kuude , tot eene pkisler.
-ocr page 424-
( *°7 )
schijthakken en soortgelijke gebreken , moet, in-
dien men van dezefve nut 'wil verwachten, op
de volgende wijze, geschieden. (§ i85 tot 189).
          4
Men schere het haar, op eene zoodanige zie-
kelijke plaats, zoo kort mogelijk, af, smelte da»
de pleister in een aarden-vat, zoodat zij even
vloeibaar worde, doope dan eene wiek, welke
aan den omtrek der plaats beantwoordt, in
deze gesmolten pleister, en wanneer er eene
toereikende hoeveelheid aanhangt, drukke men
de wiek op de zieke, vooraf kaal geschoren,
plaats vast aan, snijde het los aanhangende
werk, met de schaar, weg, drukke het wijd af-
staande naauwkeurig aan, zoodat het eene gladde
oppervlakte verkrijge, en late nu het overige aan
de natuur over..
Of men strijke, met de spatel, de gesmolten
pleister op het zieke, afgeschoren deel, strooije
daar over fijn gesneden werk, en drukke het
vast en glad aan. Men kan het ook met een
brandijzer iets doen aansmelten. Eene zoodanige
pleister late men zoo lang liggen, tot dat zij
van zelve afvalt.
S 459.
Alle brjtmiddelen, om het even tot welk oog-
merk zrj ook dienen moeten, behooren met die
omzigtigheid te worden aangewend, dat zich
het dier noch kkken , bijten, noch schuren
Cc 5
                            kan ,
-ocr page 425-
( 4o8 )
kan , en, om dit oogmerk te bereiken, moet
het dier zoo aangebonden of van een muil-
korfje voorzien worden, dat het er, op gee
nerlei wijze, kan bijkomen. Dit moet aan het
oordeel van eiken Vee-arts worden overgelaten.
ACHT-
-ocr page 426-
ACHTSTE HOOFDSTUK.
OVER HET ZETTEN VAST FONT A NELLEJf ,
OF HET STEKEN VAN EEN WKASG-
WOItTEk.
§ 4fiO.
J. en einde eene ontsteking en ettering of zoo-
genaamde kunstige verzwering aan eenig deel
van het dierlijk ligchaam voort te brengen,
maakt men eene regtloopeiide snede in de huid,
ter lengte van ij tot 2 duimen, nadat men
vooraf eene huid-plooi gemaakt had. Men
make voorts de huid met den steel van het
opereer-mes (PI. I. Fig, 10.), met de vinger,
of met eene dragtnaald, enz* , naar beneden
toe, ongeveer twee vierkante duimen breed,
los en brenge tusschen deze losgemaakte huid
en de spieren, een rond gesneden stuk vilt,
leder, eenig werk, enz. Deze zelfstandigbeden
C c 4
                            wer-
-ocr page 427-
( 4i° )
werken als vreemde ligchamen, veroorzaken ont-
steking, en, daar de prikkeling voortduurt, ook
ettering.
§ 46..
Wil men echter nog heviger ontsteking en et-
tering voortbrengen , zoo late men een zoodanig
stuk vilt, en soortgelijke zelfstandigheden met
terpentijn-olie doortrekken; of men kan ook,
in plaats van de genoemde en doorweekte mid-
delen , er een stuk mes-wortel (radix hellebori
nigri s. uilbï)
inleggen, doch hier bij valt op
te merken, dat het voordeelig is, den wortel
te splijten.
De nies-wortel mag voor het overige niet lan-
ger, dan op zijn hoogst, 48 uren in de wond
blijven zitten. Verder mag zij, vóór de aan-
wending niet in sterken azijn enz. geweekt wor-
den , omdat hij daardoor in deszeifs werking
veranderd wordt.
§ 462.
Een zoodanig stuk vilt, leder en dergelijke
zelfstandigheden kan de grootte van een' daal-
der hebben, en moet in het midden van een
gat voorzien zijn, waardoor men een lint of
snoer trekken en hetzelve daaraan kan beves-
tigen. Op dezelfde wijze binde of make men
den
-ocr page 428-
( 4n )
den nies-wortel aan een band vast. Het einde
van den band moet altijrl iets buiten de opening
uithangen, opdat, indien de, tot fontanel ge-
bruikte, zelfstandigheid verwijderd zal worden ,
zij gemakkelijk kan worden uitgetrokken. Doet
men dit niet, zoo zal men niet zelden vele
moegelijkheden ontmoeten.
§ 465.
De behandeling der fontanel is insgelijks van
veel gewigt. Er moet namelijk op gelet worden,
of er ook ontsteking, na het zetten van de fon-
tanel, wordt voortgebragt. Ontstaat er in het
geheel geene zwelling, enz. , zoo moet men
nog meer prikkelen, en wel met terpentijn-olie,
kamfer-geest en soortgelijke middelen, welke be-
ter dan de sterke bijtmiddelen werken. Is er
daarentegen hevige ontsteking aanwezig, zoo
trachte men, bij zeer gevoelige dieren, door
zachte warmte, de etteriug te bevorderen ; maar
heeft er zich reeds etter gevormd, zoo moet
deze behoorlijk, van beneden naar boven, uit-
gedrukt worden. Is de etter evenwel zeer dun
en scherp , zoo doet men wel, om eene tegen-
opening te maken, ten einde aan den etter of
de etterachtige stinkende vloeistofFe eene be-
hoorlijke ontlasting te bezorgen.
In dit geval, neme men dan ook de fontanel
weg, en wende prikkelende middelen aan. De
C c 5                             fon-
-ocr page 429-
( *M )
fontanel moet men ook dan verwijderen, indien
men, ter onderhouding van de ettering , geen
vreemd ligchaam meer behoeft, omdat anders
aanleiding tot kwaadaardige verzweririgen wordt
gegeven. Men moet de fontanel, op het langst,
van 8 tot 10 dagen, onder de huid laten
blijven (*).
(*) havemann bediende zich van eene eigene fon-
tanel-schaar en zettede de fontanel zeer gaarn onder
den buik van het paard, in den omstreek der witte
lijn, deels om de ontlasting van den etter te begun-
stigen, en gedeeltelijk om het likteeken niet in het
oog te do«i vallen.
                   , . ,
•s .                 t .
NE-
-ocr page 430-
■*
NEGENDE HOOFDSTUK.
OVER HET ZETTEN VAN HAARVIiECHTEN
OP VAN ETTER-LINTEN , OOK DE AAN-
WENDING VAN EENE ETTERDRAGT
GENOEMD.
5 464.
jLXet zetten van eene etterdragt of seton is
eene operatie , waarmede men, door middel van
eene dragtnaald, door eene, vooraf in de huid
gemaakte, snede ingaande, een lint, een ge-
vlochten haar-snoer, of een zelfkant, enz. ter
lengte van 4, 6,8 tot 10 duimen en nog lan-
ger, onder de huid henen of doortrekt, om
door dusdanig, binnen gebragt, vreemd lig—
chaam, eene hevige prikkeling, ontsteking en
ettering voorttebrengen.
S 465.
-ocr page 431-
( 4ii )
§ 465.
Ten einde deze operatie te verrigten, heeft
men eene bistourie, eene dragtnaald , en een
lint noodig. De dragtnaald moet, voor groote
dieren, van 12 tot i4 duimen lang, en van
voren, ten minste, J breeder dan het lint zijn.
Dezelve kan trouwens zoodanig ingeiïgt worden ,
dat twee helften, ieder van 6 tot 7 duimen lang,
in het midden zamen worden geschroefd', ten»
einde het werktuig geschikter te maken, om het
mede te kunnen nemen. Eene gewone dragtnaald
is van een spatel-vormig vooreind voorzien,
bezittende ongeveer een duim breedte, waarvan
de punt alleen naar de eene zijde of vlakte ge~
keerd is ; het andere uiteinde is van een dwars
oog voorzien, ten einde linten enz. daardoor
te kunnen trekken.
§ 466.
Het vooreind van de duitsche dragt-naald ïs
tamelijk stomp, omdat men gewoonlijk met de
bistourie twee insnijdingen door de huid maakt,
in de eene brengt men namelijk de dragt-naald
met het vooreitid binnen, voert dezelve onder
de huid door tot aan de andere insnijding, en
stoot haar door deze naar buiten.
Bij de fransche dragt-naald is het vooreind
echter scherp, opdat, indien de punt door de
eerst
-ocr page 432-
( **8 )
eerst gemaakte huidsnede, binnen gebragt is,
men, met dezelve, het celweelsel gemakkelijker
kan scheiden, en het maken eener tweede huid-
snede niet noodig is, vermits men dezelve, met
de dragt-naald , doorsnijdt of doorstoot.
§ 467.
De Engelschen bedienen zich insgelijks van
eene stompe dragt-naald, voorzien van een
hecht, waardoor een schuiver of een lancette
a dard
wordt gevoerd. Het werktuig is i5J-
duimen, het hecht 4|, het geheel i voet 6
duim lang. (PI. I. Fig. 7). De breedte der
dragt-naald bedraagt van voren | duim, en
loopt vervolgens afgerond toe, doch zoo, dat
de eene vlakte plat, de andere daarentegen bol-
rond is; de schuiver a ligt op de platte vlakte,
is van voren van eene scherpe laucctvormige
punt b voorzien, welke § duim lang is. Ver-
der bevindt zich in het midden eene sleuf,
welke i| lijn breedte, 2 duimen lengte bezit,
door den schuiver doorgaande, e. Dezelve
dient daartoe dat eene schroef, die van eenen
vlakken kop voorzien is, d, dezen schuiver en
de scherpe snede tegen de dragt-naald bevestigd
houdt, zoodat de schuiver 2 duimen lang door-
geschoven kan worden.
Deze schroef is J duim van het eind der
dragt-naald verwijderd, opdat, indien de schui-
ver
-ocr page 433-
( 4i6 )
ver terug getrokken is, de lancetvormlge pnnt
■van den schuiver bijna £ duim terug sta. De
schuiver loopt nu over de geheele vlakte der
dragt-naald , zelfs door eene , voor denzelven ,
in het hecht, e. gelatene opening door het
hecht henen. Vier duimen van het stompe
eind begint wederom eene sleuf, even als de
boven opgegevene', welke op 2 duimen na tot
aan het stompe uiteinde loopt, hetwelk vier-
kant en plat gedrukt is. Door deze sleuf gaat
insgelijks eene schroef h, waardoor de schuiver
gesteld en bepaald wordt.
S 468.
Wil men deze engelsche dragt-naald gebrui-
ken , zoo maakt men eene insnijding door de
huid , brengt de dragt-naald daardoor op
zoodanige wijze binnen, dat de stompe ver-
hevene vlakte tegen het ligchaam, de scherpe
terug getrokken schuiver echter tegen de huid
gekeerd zij ; men doorstoot nu het celweefsel
en "wanneer het aan het doorstoten weerstand
biedt, schuift men den schuiver een weinig
voorwaards , en trekt denzelven na het door-
snijden des celweefsels, hetwelk weerstand bood,
terstond wederom terug, totdat het aan de
plaats komt, waar men het werktuig naat bui-
ten wil brengen; hier rigte men hetzelve tegen
de huid , schuift den schuiver sterk voorwaards,
zoo-
-ocr page 434-
( 4i7 )
zoodat hij een' duim lang, door de huid henen
gedrukt worde. Door de, tevens mede voorko-
mende, sleuf van het scherpe eind des schui-
vers trekke men spoedig een lint, trekke nu
de schuif een weinig, en vervolgens het ge-
heele werktuig terug, met dit het lint onder
de huid door, zoo als men gewoon is een et-
terlint doortetrekken. Nog verdient opgemerkt
te worden, dat het scherpe eind van den schui-
ver vast tegen de vlakke zijde van de stompe
dragt-naald moet liggen, waarop zij, door de
eerst opgegevene kleine schroef e. bepaald
wordt.
§ 46g. „
De fransche dragt-naald heeft het voordeel,
dat zij gemakkelijker dan de duitsche door het
cel weefsel dringt, en dat men dezelve terstond,
naar buiten voert en de huid doorstoot. Zrj
heeft echter wederom dit nadeel , dat. indien
het dier onrustig is, hetzelve, door de scherpe
punt, zwaar beleedigd kan worden. De engel-
sche vereenigt beide in zich; zij is echter te
samengesteld, te kostbaar, kan niet goed ge-
zuiverd, en in de verband-tasch niet gevoege-
lijk mede genomen worden.
§ 470.
De duitsche dragt-naald (PI. I, Fig. 6. a, b,)
m-
-ocr page 435-
( 4>8 )
indien zij aan het vooreind scherp bij gesle-
pen en goed gepolijst is, zonder te snijden,
voldoet volkomen aan het oogmerk.
De Vee-arts maakt, ter plaats , daar de dragt-
naald zal worden ingebragt, in eene , door hem
en eenen helper gemaakte, huid-plooi, eene
regte, op en neder loopende, snede , met een
scherp mes; eene andere insnijding wordt ge-
maakt op de plaats, daar hij de dragt-naald wil
doen uitkomen. JNu neemt hij de dragt-naald ,
in welker oog een lint van vlas of dergelijke is
bevestigd, in de regterhand, steunende het oog
tegen de inwendige vlakte van dezelve, en brengt
het voorste breede einde, in de bovenste,
eerst gemaakte, insnijding, zoodat de punt,
welke naar de eene zijde gekeerd is, tegen de
huid staat, vat met den duim-, wijs-, en mid-
denvinger van de linkerhand, door den duim
in de wond te zetten, de wond-lippen van de
eerste insnijding, en stoote nu de dragt-naald
tot aan de tweede huidsnede en door deze naar
buiten, trekke de dragt-naald dan door, en te-
gelijk het eene einde van het lint, houde het
andere einde intusschen vast , opdat het niet
mede doorglijde, en binde beide de einden los
te zamen.
§ 471.
Deze etter-linten beantwoorden volkomen aan
het
-ocr page 436-
■ , ( 4x9 )           
het doel, dat men van dergelijke middelen, door
ontsteking en ettering te veroorzaken, of van
kunstmatige zweren verwachten kan. Wil men
evenwel nog sterker prikkelen, zoo bevochtige
men het lint met terpentijn-olie enz., of hechte
er een stuk van den witten nies-wortel op vast,
Welke laatste men echter na si of 48 uren,
naar mate dezelve sterker of zwakker prikkelt,
Verwijderen moet.
§ 472.
De etter-linten (setacea) zijn ver boven de
fontanellen te verkiezen, voornamelijk evenwel
dan, wanneer men vermoeden mag, dat er op
de fontanel geene behoorlijke oplettendheid
wordt gegeven; want hierbij moet de etter altijd
behoorlijk uitgedrukt worden, indien er geene
etter-gezwellen en kwaadaardige zweren zullen
ontstaan, terwijl, bij mindere oplettendheid , de
etter zich uit de opening van de etter-dragt
altijd ontlast. Bij beiden is echter de zuivering
zeer aantebevelen.
Den etter-band of de haar-vlecht moet men
ook, ten langste, i4 dagen, onder de huid
laten, omdat men dan zijn oogmerk reeds kan
bereikt hebben, terwijl, indien dezelve langer
liggen blijft, pijpzweren en andere nadeelige
gevolgen daaruit kunnen ontstaan.
I. D.                           Dd                           § 475,
-ocr page 437-
( 420 ) .
§ 475.
Niet zelden zet men ook etter-linten, door
middel van eene trokar-naald, welke aan het
eene eind van een oog voorzien is, voornamelijk,
indien men tegenopeningen moet maken, ten
einde den etter of andere vloeistoffen ontlasting
te verschaffen» Ook de, te voren beschreven ,
engelsche dragt-naald zon zich hiertoe, op eene
geschikte wijze , laten gebruiken. Het best dient
hiertoe, in vele gevallen, een, in eene pijp be-
sloten trokar-stilet, hetwelk achter de punt van
een oog voorzien is, waardoor het lintje getrok-
ken en dan met het stilet, door de gemaakte
opening kan worden teruggetrokken, bijv., in-
dien men na de opening der luchtzakken, bij
paarden , (volgens CIIABKRT) een lint door den
luchtzak trekken en onder de pees des borst-
beens-kaakspier wil uittrekken, ten einde de uit-
vloerjing des etters en van de slijm te begunstigen.
In al zoodanige gevallen, moet het lint eenig-
zins langer zijn, om hetzelve altijd te kun-
nen omtrekken, en versche middelen", met het
lint, in de diepte , te kunnen aanbrengen.
§ 4/4.
Bij honden, schapen en de overige kleine
huisdieren, kan nien zich, overeenkomstig der-
zelvcr grootte, van kleinere dragt-naalden, dan
b5V
-ocr page 438-
( *« )
bij paarden en het rundvee bedienen. Bij hon-
den kan men zich ook van groote hecht-naal-
den (§ 18, en PI. I. Fig. 1.), welke ter her-
eeniging van groote buikwonden gebruikt wor-
den, tot het zetten van etterdragten, bedie-
nen (*). •
Men steke namelijk een lint in het oog van
zoodanige naald, make dan, op de plaats
daar men het etter-lint betten wil, eene groote
plooi en doorstote nu met de lancetvormige
scherpe punt van de naald, den bodem der
huidplooi, trekke de naald door en den band er
in, late nu de huid-plooi los, en knope beide
einden van het lint, boven op de huid, los bij
elkander. Het spreekt van zelf, dat men hon-
den een muil-korfje moet aanleggen, opdat zij
bet lint niet uittrekken.
TIEN-
(*) Deze hecht-naalden zijn tot het zetten van haar-
vlechten aan de achterkaak der paarden , indien hier
eene haar-vlecht, wegens oog-ontsteking zal gezet
worden, zeer uantebeveleu.
Dd 2
-ocr page 439-
#
TIENDE HOOFDSTUK.
OVER ïiE AANWENDING VAN HET VUUR .
(CAUTERIÜM ACTÜALE S. CAU-
TERISATIO.)
$ <i?5.
\__Jnder de uitdrukkingen: liet Vuur geven, vuur,
aanwenden, branden, enz. wordt eene Vee-art-
senijkundige heelkundige knns tb e werking ver-
staan , waarbij met gloeijende ijzers van eene ver-
schillende gedaante, of alleen de oppervlakte
des ligchaams en de, onmiddelijk onder dezelve,
gelegen deelen verwarmd , verhit, in ontsteking,
gebragt of gebrand worden , of waarbij de zelf-
standigheid der deelen zelve gebrand, verbrand
of verstoord worden.
Het eigenlijke oogmerk van de aanwending des
vuurs is, om daardoor dierlijke smetstoffen ,
welke tegelijk met eene wond aan en in de
dee-
-ocr page 440-
( 4a5 )
deelen van het dierlijk ligchaam gehragt zijn ge-
worden, (bijv. door den heet van een' dollen
hond) te vernietigen, bloedingen te stillen, door
dien men, of een reeds bloedend vat, en de
omgevende deelen, met een gloeijend ijzer, zoo-
danig brandt, dat daarna eene korst ontstaat,
welke de wond van het vat sluit, of dat men
het vat, waaruit men vreest, dat eene bloeding
zal plaats hebben, alsmede de deelen, waarin
zich het vat bevindt, met een gloeijend ijzer,
doorbrandt (bijv. het doorbranden van den
zaadstreng bij het snijden der dieren. Zie hier-
over de castratie,.)
Men brandt ook, meteen gloeijend ijzer, tot
zelfs diep in de zelfstandigheid der huid, en dit
doet men, of in plaats van het zetten van haar-
vlechten en fontanellen, ten einde daardoor ont-
steking en ettering voorttebrengen, of wel om
gezwellen (a/z^/Yw-gezwellen) te vernietigen.
5 477.
Het gloeijend ijzer bezigt men bij langdurige
uitwendige ziekten , als verhardingen en gezwel-
len , verder bij langdurige, onzuivere, zweren
zoo wel der huid, als ook van de overige zachte
deelen , en der beenderen, ten einde eene sterke
prikkeling in de zieke deelen voorttebrengen,
den aard van de ziekte te veranderen, zelfs ont
bijv. bij sponsachtige zweren de welige uitgroet-
jingen te vernietigen.
Dd 3                          § 478.
-ocr page 441-
( *24 )
1 478.
De gedaante der brandijzers is verschillende,
naar de onderscheidene wijzen van aanwending.
Zoo heeft men mesvormige , peervormige , knop-
vormige, ringvormige brandijzers, enz. Zij moe-
ten echter alle glad en effen bewerkt zijn , kun-
nen van goed gesmeed ijzer gemaakt, en van
eenen ijzeren steel van een' voet lang voorzien
worden, waaraan een houten hecht gemaakt
wordt. Alle brandijzers moeten zoodanig inge-
rigt zijn , dat zij lang warm blijven, opdat men
niet genoodzaakt zij, dezelve zeer dikwijls warm
te maken.
§ *79'
Het mesvormig brandijzer (PI. II. Fig. 1.)
ieeft veel overeenkomst met een mes, welks rug
regt uitloopt. Onder deze gedaante kan het
drie tot vier duimen lang zijn , welke als een
handvatsel gemaakt is en waarvan de dikte, naar
de gedaante des brand-ijzers, moet afgemeten
*ijn. Aan den steel, van den rug tot aan de
snede, moet het i| tot i| duim breed zijn,
terwijl deze van hier, met eene zachte welving,
naar den rug gaande, naar voren, in eene
stompe punt uitloopt.
9 Zoodanig een brandijzer is of bestemd, om
met hetzelve streken, in verschillende rigtingen,
te branden, ten einde een' toereikenden trap
van
-ocr page 442-
( 425 )
Van warmte in het zieke deel aan te brengen,
welke een' sterken prikkel , ter verhooging van
de werkzaamheid in hetzelve, vordert, of om
daarmede deelen , bijv. wratten, uitwassen, het
voorste ontaarde gedeelte van de roede brj paar-
den, den gezonden of zieken zaadstreng enz.'
door of aftebranden.
§ 4So.
In het eerste geval, moet de rug van het
mesvormig ijzer, ten minste een' half tot | duim
dik zijn, welke dikte, naar de punt toe, lang-
zamerhand kan afnemen. Is het anders ge-
maakt, zoo zal het ieder oogenblik te koud wor-
den, en men verliest, met de verwarming van
het ijzer, veel tijd. De snede moet ten minste
ij lijn dik en goed afgerond zijn, opdat zij
niet in de huid, waarop men de streken ea
figuren brandt, insnijde.
§ 43i.
In het tweede geval , moet de rug slechts &
duim en de afgeronde snede slechts 1 lijn dik
zijn , omdat, door deze verhouding, het door-
, snijden begunstigd wordt. Ten einde met dit
ijzer te snijden, moet het wit glóeijend gemaakt
en van de snede het hamerslag (geoxijdeerde
ijzer_) behoorlijk , op een steen of dergelijk lig-
ehaam > afgewreven worden , opdat, door den,
los wordenden hamerslag, de snede niet ver-
I. 1>.                           Ée                            traagd
-ocr page 443-
( 426 )
traagd en oneffen worde. Brandt men, in dit
geval, of bij eene bloedvliet, de slagader met
een te koud geworden ijzer, zoo kleeft de korst
aan hetzelve, en deze wordt mede afgescheurd.
• § 43a.
Wil men , met zware mesvormige ijzers, een
deel branden , zoo kluistert en werpt men het
paard op de gewone wijze neder; het best ge-
schiedt zulks in de nabijheid eener smederij; als-
dan teekent men met krijt of houtskool de ge-
daante , welke men aan de branding geven wil,
vooraf op het deel, indien men namelijk be -
vreesd is, uit de losse hand, dezelve niet te
kunnen verrigten.
§ m.
De Vee-arts, die de branding doet moet, ten
minste, altijd twee brand-ijzers van gelijke ge-
daante hebben, ten einde het eene te laten ver-
warmen, terwijl het andere gebruikt wordt (*),
het haar wordt glad over het deel henen ge-
streken ; dan neemt de Vee-arts het niet zeer
warme (bruin-rood gloeijende) brand-ijzer, om
daar-
(*) Men kan de brand-ijzers, in eene grootc vlakke
vuurpan, door houtskolen verwarmen.
-ocr page 444-
( *>7 )
daarmede de gedaante, welke men geven wil,
voor te branden, (met een zeer warm ijzer gaat
zulks niet goed) en neemt hierbij naauwkeurig
in acht, om met de rigting van het haar, dus
niet tegen dezelve, te branden.
§ 484.
Heeft men de gedaante vooraf geteekend,
zoo beweegt men het brand-ijzer zoo lang in
de vooraf geteekende streken, en wel volgeus
de reijen, over de oppervlakte, zeer ligt henen,
zoodat men naauwelijks de huid aanraakt, tot
dat men gelooft, dat het zieke deel, waarvoor
het vuur wordt aangewend, zoo veel warmte
stof heeft opgenomen, dat het in deszelfs zelf-
standigheid in ontsteking geraakt, zonder de
huid te verbranden: want daarin is de kunst
gelegen, om het vuur aantewenden.
Als kenteeken, dat het vuur lang genoeg
is aangewend geworden, dient, wanneer er ge-
durende de branding, reeds zwelling begint te
ontstaan, en zich in de gemaakte streken vocht,
in de gedaante van kleine paarlen, vertoont.
§ 485.
Opdat nu de huid niet zoo ligt verbrand
worde, moet het brand-ijzer niet te warm zijn,
maar toch lang warm blijven , en men moet
E e 2                             het
,
-ocr page 445-
( 423 )
het slechts zacht, maar lang over het zieke
deel heen bewegen; want, wanneer men schier
lijk eene figuur opbrandt, Stroo-geel brandt,
of de huid geheel en al verbrandt, zoo zullen
daardoor geenszins de diep gelegen verhardingen
en dergelijke gebx-eken genezen kunnen wor-
den, dewijl de huid slechts verbrand is ge-
worden , de dieper gelegen deelen echter niet
in ontsteking gebragt, en niet tot eene ver-
hoogde werkzaamheid zijn aangezet, waardoor
gevolgelijk ook de, te voren uitgestorte, nader-
hand bewerktuigd geworden, stolbare lympha,
welke de grondstof der verhardingen uitmaakt,
niet wederom opgeslorpt kan worden.
Dien ten gevolge kan de hoogste trap der
werking van het vuur, en het indringen der
warmtestof namelijk, slechts door herhaald,
zacht, lang, aanhoudend , heen en weder be-
wegen met het bruinrood warm brand-ijzer,
voortgebragt worden , zonder dat daardoor de
huid wordt verbrandt*
f-'                     ■■ -.                                                                                                                                                      t                              ■
, ; . .                   .. /
§ 436.
Kruisen zich de streken of lijnen , zoo moe-
ten de dwarsclie streken slechts ongeveer 2 of
5 lijnen van de hoofdlijn verwijderd loopen,
dezelve dus niet doorsnijden, omdat de huid
alsaan somtijds berst, waardoor naderhand lik—
teekens kunnen ontstaan.
Ten
-ocr page 446-
< **9 )
Ten einde het nablijven van alle likteekens
te vermijden, wil godine (*), dat men een
versch spek-zwoord {couenne de lard jraiche)
op het deel zal leggen j waarop met het vuur
zal worden gewerkt, en nu wordt het verwarmde
brand-ijzer, langeren tijd, over het zwoord heen
en weder bewogen , tot dat er kleine druppels
uit de huid (?) zweeten, zoo als deze, na het
langer branden op de huid der dieren, in de
streken , zich vertoonen.
% 437,
De streken bij het branden Op de huid, be-
hooren goud-bruin of stroo-geel te worden,
en alsdan dient men optebouden; doch dit
kan niet als een' regel aangenomen worden,
omdat men met de tweede streek, welke men
met het gloeijend ijzer* in dezelfde streek
maakt, reeds deze kleur kan voortbrengen $
neen! de huid kan altijd bruin zijn, maar zij
moet zacht blijven, omdat, indien dezelve ver-1
brand wordt, zij altijd open berst, sterk ettert
en lelijke likteekenen terug laat-
§ 433.
De gedaante, welke men aan de branding wil
■                                                                   ■ '' I                       Hl
■■ (^) godinï jeune, Element d'hjgiène vétérinaire
etc.
pag, 280. Paris.i8i5i
            , —
Ee 5
-ocr page 447-
( 43o )
geven, komt insgelijks eenigzins in aanmerking ;
want ieder eigenaar van paarden wil liever eene
fraaije figuur, dan zijn paard, door kruislingsche
en dwars loopende streken en likteekenen aan
eenig deel ontsiert zien. Men moet slechts altijd
daarop letlen, dat de werking van het vnur
toereikend zij, ter vervulling van het oogmerk,
dat men door de aanwending van hetzelve tracht
te bereiken.
Zijn in eene gedaante de streken te ver van
eikanderen verwijderd, en heeft dus de warmte
niet genoegzaam op één punt kunnen doordrin-
gen om behoorlijk te werken, zoo kan, met
een punt-brand-ijzer, volgens dezelfde regels,
ioo als boven reeds is opgegeven, in de ledige
tusschenruimten gebrand worden (*). Voor
ongeoefende Vee-artsen is het in het algemeen
raadzamer , om , in plaats van streken , punten
te
(*') Ik moet nog gewag maken van het zoogenaamde
engelsche vuur- De Engelsche Vee-artsen branden de
gewrichten der paarden , zoo wel met het oogmerk
ter voorbe.' jeding als om te genezen. In liet eerste
geval, maken zij de streken met het brand-ijzer dwars,
bijv. over de binnenste vlakte van het sprong- ge-
wricht , zoodat bijna de eene lijn naast de andere ge-
trokken wordt; want zij laten slechts, tusschen twee
streken , eene tusschenruimte van 3 tot 5 lijnen en
trachten daardoor verschillende gebreken voortekomen.
In het tweede geval, gaan zij op dezelfde wijze te
werk, zoo als reeds is opgegeven.
-ocr page 448-
( «* )
te branden, dewijl daardoor liet openbersten
der huid, en dus ook leelijke likteekens worden
voorgekomen.
§ *89.
Indien, bij een paard, aan de vier ledematen ,
dezelfde of gelijksoortige gebreken met het vuur
zullen behandeld worden, zoo is het doelma-
tig , om eerst, twee te branden, dewijl, door
eene zoodanige branding, welke diep zal inwer-
ken , indien men, aan de vier ledematen, deze
kunstbewerking, op denzelfden dag , wilde on-
dernemen , er gevaarlijke toevallen te vrezen
zijn. Het best is, om, binnen een' tijd van i4
dagen, aan de ledematen , twee voor twee, de
branding te doen. Ontstaan er intusschen ge-
vaarlijke toevallen, zoo worden zij naar algemeene
regelen behandelt.
§ 4go.
In de meeste gevallen, is geene plaatselijke
behandeling noodzakelijk. Men moet het dier
slechts matig in den stap doen bewegen. Indien
de ontsteking evenwel heviger is, zoo wende
men, terstond in het begin, gedurende twee of
drie dagen, de koude aan. Beginnen de ont-
stane brand-korsten zich los te laten , zoo, kan
men dezelve, des morgens en 's avonds,^ met
laauw water bevochtigen.
§ 49i.
-ocr page 449-
( «2 )
§ 49ï.
De knop- en peer-vormige brand-rjsefs
(PI. II. Fig. 4, 5, 2) van verschillende grootte
worden gewoonlijk alleen tot het stillen van
bloedingen, tot het branden van vergiftigde
wonden, onzuivere zweren in de zaehte dee-
len, in de beenderen, enz, gebruikt, en moe-
ten dan veeltijds, overeenkomstig de gedaante
der zweer (bijv. bij tand-fïstelen) vervaardigd
worden.
Het ring-vormig ijzer (PI. II. Fig. 5) ge-
bruikt men slechts tot het stillen der blocdvliet
uit den staart-slagaderen, wanneer de staart
namelijk afgehakt of afgezet is geworden. Het
moet daarom eene zoo groote opening hebben,
dat de staart-wervelbeende£efi er doorpassen,
omdat zij anders het branden der bloedende
slag-ader verhinderen zouden (*). Alle ijzers
tot een zoodanig oogmerk moeten wit gloeijend
en zuiver zijn.
(*) Zie hieromtrent het angliseren en afslaan vaÈt
den staart.
-ocr page 450-
INHOUD.
Bladz.
Inleiding.                                                                 1.
Het leerstuk der ontstekingen.                             7.
Kenteekenen.                                                          9.
Over het verschil der ontstekingen, met op-
zigt tot derzelver oorzaken.                           17.
Verdeeling der ontstekingen naar het deel,
waarin zij voorkomen.                                    27.
Oorzaken der ontsteking.                                    27.
Uitgang der ontsteking.                                       31,
Voorzegging hij de ontstekingen.                      49.
Behandeling der ontsteking in het algemeen.   51.
Behandeling van de verschillende uitgangen
der ontsteking.                                                 64.
Behandeling van den uitgang der ontsteking
in ettering.                                                        70.
Behandeling van den uitgang der ontsteking
in het vuur.                                                    73.
.t.                            ALj
-ocr page 451-
( 434 )
ALGEMEENE VEE-ARTS ENIJKUNDIGE
HEELKUNDE.
EERSTE AFDEELING.
OORSPRONKELIJKE WERKTUIGELUKE AFWUKINCEN VAST
DEN GEZONDEN TOESTAND.
EERSTE KLASSE.
*
SCHEIDING VAN DEN ZAMENHANG.
EERSTE ONDER-AFDEELING.
SCHEIDING VAN DEN ZAMENHANG , MET VERDEELING
DER HUID.
EERSTE HOOFDSTUK.
Bladz.
Over de wonden.                                                83.
Kenteekenen, verschil en voorzegging bij
wouden.                                                            85.
Behandeling der wonden in het algemeen.      9^
a.  Genezing der wonden door de her-
eemging.
                                                            91.
b.  Genezing der wonden door de ettering.      98.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Wonden met kneuzingen, gekneusde wonden. 1 IQ.
Behandeling der gekneusde wonden.
               113.
DERDE HOOFDSTUK.
Vergiftige wonden.                                            120.
Vergiftige wonden, welke dolgift bevatten. 130.
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
Scheiding van den zamenhang , zonder ver-
deeling der huid.
                                          138.
: EER.
-ocr page 452-
( 455 )
EERSTE HOOFDSTUK.
Blad*.
Over de verscheuring der zachta deelen, of
behandeling der verscheuringen.                  146.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over de beenbreuken.
                                       153.
Behandeling der beenbreuken in het al-
gemeen.
                                                           162.
TWEEDE KLASSE.
Over de kneuzingen.                                           166.
DERDE KLASSE
Over de plaatsveranderingen (dislocationes)
en wel der zachte deelen,
EERSTE ONDER-AFDEELING.
Over de breuken. \                                      173»
Kenteekenen der breuken aan den achter-
buik in het algemeen.
                                176.
Onderscheiding der breuken.                          177.
Oorzaken der breuken.                                     179.
Beloop der breuken en beklemming.            181.
Kenteekenen der beklemming.                         182.
Oorzaken der beklemming.                              183.
Algemeene aanmerkingen over de breuken.     185.
Voorzegging der breuken in het algemeen
en in het bijzonder met opzigt tot de
beklemming.                                                    187.
Behandeling der breuken.                                188.
Behandeling van beklemde breuken.               191.
t 2 TWÏÏ-
-ocr page 453-
( 436 )
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
Blad».
Over de uitzakkingen.                                      193.
DERDE ONDER-AFDEELING.
Plaatsveranderingen der harde deelen. j 195.
Over de ontwrichtingen.
                                   195,
VIERDE ONDER-AFDEELING.
Over de vaneenwijkingen der beenderen,
of over de afwijkingen van de aanhang-
sels der beenderen,
                                       203,
TWEEDE AF DEELING.
Oorspronkelijke afwijkingen van den ge-
zonden toestand, welke in de levens-
kracht gegrond zijn.
EERSTE KLASSE.
Gebreken van het vermogen der uitzetting
en zamentrekking.
Algemeen begrip omtrent de ziekten dezer
tweede afdeeling.                                           206.
EERSTE GESLACHT.
Ziekten met vermeerderde kracht van za-
mentrekking.
                                                   208.
TWEEDE GESLACHT.
Verminderde zamentrekkingskracht(slapheid). 216.
a.  Over de gallen.                                             219.
b.  Uitzettingen der vaten.                               226.
TWEEDE KLASSE.
Gebreken der afscheiding en opslorping. 232.
EER.
-ocr page 454-
( «7 )
EERSTE ONDER-AFDEELING.
Bladx.
Overvloedige afscheidingen.
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
Verminderde afscheiding (vermagering of
uitputting van een deel).                           241.
DERDE KLASSE.
Over de ontaardingen van de bewerktuigde
deelen zelve, of van derzelver zelfstan-
digheid.
                                                           248.
EERSTE ONDER-AFDEELING.
Over de ontaarding van het zamenstel der
deelen of van het weefsel, zonder het
ontstaan van nieuwe oppervlakten van
afscheiding.
                                                     250.
Over het knoestgezwel, (scirrus).            251.
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
Over de ontaarding der deelen, of den
ziekelijken toestand van het weefsel,
waarbij nieuwe oppervlakten, welke af-
scheiden , worden gevormd.
                         258.
Verdeeling der zweren.                                     259.
Algemeene behandeling der zweren.              264.
Behandeling der zweren naar derzelver ge-
slacht.
                                                              266.
1.  Over de . eeltachtige zweren.                       270.
2.  ——- -— sponsachtige zweren.                    271.
f 3                          Over
-ocr page 455-
( 458 )
BJ»d«.
3. Over de holle zweren.                                272.
4.-----------pijpzweren.                               ' 274.
5.------— mokverzwering ( mok ).                278
6.-----------beenverzwering.                             289.
7. __------kankerachtige zweren.                  296.
VIERDE KLASSE.
Over de vorming van tegennatuurlijke lig—
chamen, na - vormingen (pseudo - orga-
nisatio
).
                                                          300.
EERSTE GESLACHT.
Over de beursgezwellea.
                                  301.
TWEE]DE GESLACHT.
Over de vleeschproppen, polijpen of po-
li jpeuse uitwassen.
                                          311.
DERDE GESLACHT.
Over de wratten.                                              318.
VIERDE GESLACHT
Over de vereeltingen (zwammen).
                  321.
VIJFDE KLASSE.
Over de nieuwe , valsche, vreemdaardige
voortbrengselen, door de ziekelijke wer-
king van een afscheidend werktuig',
( pseudo -productio).
                                       323.
Kenteekenen van de aanwezigheid van steeneri. . 325.
ZESDE KLASSE.
Over de gebreken der eerste vorming (vüia
primae formatonis
).
                                     330.
DER-
-ocr page 456-
( «9 )
DERDE AFDEEL1NG.
Bladz.
Oorspronkelijke sclieikundige beleediging-
gen van den gezonden toestand.
                   334.
EERSTE GESLACHT.
Over het branden.
                                           335.
EERSTE HOOFDSTUK.
Over het branden door vuur.
                        336.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over het branden met een gloeijend ijzer 341.
DERDE HOOFDSTUK.
EERSTE GESLACHT.
a. Branding met versch geblusclite kalk 846.
TWEEDE GESLACHT.
h. Brandingen door bijtmiddelen en zuren ,
en vergiftingen door uitwendig aangewen-
geneesmiddelen
                                               348,
VIERDE AFDEEL1NG.
Over de kunstbewerkingen, welke aan het
dierlijk ligchaam in het algemeen ver-
rigt worden.
                                                   355.
Over de gewone dwangmiddelen bij operatien. 357.
EERSTE HOOFDSTUK.
Over het aderlaten.
                                           367.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over het scarificeren of doorvlijmen derhuid. 384.
DER.
-ocr page 457-
/
{ 44o )
DERDE HOOFDSTUK.
Over het stillen der bloeding, bij wonden 387.
VIERDE HOOFDSTUK.
Over de vereeniging der wonden door
naden.                                                             395.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over het inspuiten van geneesmiddelen in
de aderen.                                                      397.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over het openen van ettergezwellen.            400.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over het inwrijven en over het aanwen-
den van prikkelende middelen, scherpe
zalven, bijtmiddelen enz.
                              403.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Over het zetten van fontanellen, of het
steken van een wrangwortel.
                        409.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Over het zetten van haarvlechten of van
etter-linten, ook de aanwending van
eene etterdragt genoemd.
                             413.
TIENDE HOOFDSTUK.
Over de aanwending van het vuur (cau-
leriüm actuale s. cauterisatio),                   422.