i
- HANDBOEK'^JfB'
DER
VEEARTSENIJKUISDIGE
HEELKUNDE, OI
DE KUNST , OM DE UITWENDIGE ZIEKTEN1
DER PAARDEN EN VAN ANDERE HUTSDIE*
REN TE KENNEN EN TE GENEZEN ,
BOOR
J. F. C. DIETERICHS,
OPPERVEE-ARTS Hf LEERAAR DER VEE-ARTSÈNIJ KUNDEj
TE BEBLIJN , CORRESPONDEREND LID VAN HET KO- NINKLIJK FR ANSCHE CENTRAAL-GENOOTSCHAP DER LAND- HUrSHOUKUNDE , TE PARIJS; KAAR DEKT TirEEDS!f , VERMEERDERDEN Étf VEHBB-*
TERDEK , DRV KUIT HET HOOODUITSCH VERTAALD , DOOR
J. W. A. HART,
VEE-ARTS DER lste KLASSE AA'N 's RIJKS VEE-ARTSENIJ?»
SCHOOL , TE UTRECHT ,
K N
G. HULSTRA,
VEE-ARTS DER lste KLASSE , TE DBAGTEN , IN DE
« PROVINCIE VRIESLAND,
MET EENE VOORREDE EN EENIGE AANTEEKENlNGEN ,.
DOOI
D\. A. JYU M A N,
DIRECTEUR EN HOOGLEERAAR AAN 's RIJKS VEE-ART-'
SENIJSClioOL ENZ, , TE UTRECHT. EERSTE DEEL.
<*<— i
g|aj cotttttgeit;
bij R. J. SCHIERBEEK,
18 2 7. |
||||
VOORREDE*
|
|||||
De beweegredenen, welke den schrijver tot hei
vervaardigen van dit Handboek hebben aange- spoord , kunnen niet anders dan goedgekeurd worden, daar, tot dus ver, een werk van de- zen aard, hetioelk namelyk met een bepaald en opzettelijk doel aan het heelkundig gedeelte der Vee-artsenykunde is toegewyd, aan de beoefe- naren dezer wetenschap ontbrak. Er bestaan wel werken, insgelyks in vreemde talen geschre- ven , die hunne grootere of geringere waarde hebben, waarin over de handdadige kunstverrig- tingen of operatien, het aanleggen van verban- den enz. gehandeld wordt , als van la fosse , souitGEiATj scureger, en anderen, terwyl wy, door de schryvers, die door den Heer diete- riciis worden genoemd, sommige gedeelten der Vee-artsenykundige Heelkunde, en enkele opera- tien meer of minder uitvoerig vinden behandeld. In de meeste vee-artsenykundige schriften wor- den de uitwendige ziekten als voorwerpen der heelkunde (Chirurgia), de inwendige als die der |
|||||
IV
|
|||||
geneeskunde (Therapia) voorgedragen; doch de-
ze kunnen geenszins aangemerkt tvorden als geschikte handboeken voor het grondig aanleeren der geheele Vee-artseny kundig e Heelkunde, zooals dit, hettcelk naar eene stelselmatige orde en volgens de hedendaagsche theoretische beginselen der ziek- tekunde is ingerigt. Hierdoor is dan, ten op- zigte van dit gedeelte der Vee-artseny kunde, eene behoefte, door den bekwamen Schryver, groo- tendeels vervuld, en hy heeft, door dezen zynen ar- beid , aan het onderwys dezer tcetenschap eenen we- zenlyken dienst gedaan. Het werk heeft in Duitsch- land een goed onthaal ondervonden, daar de eerste uitgave in 1822, en reeds in 1825 de tweede vermeerderde druk is verschenen, waar- van hier de vertaling in het Nederduitsch loordt geleverd. Hetzelve bezit bovendien deze belang- rykheid, dat men daarin de mededeelingen des Schrijvers aantreft van de aanteekeningen om- trent vele ziektekundige Voorwerpen , icelke hy , by het bezoeken der voornaamste Fransche en Duilsche Vee-artseny scholen in derzelvër verza- melingen heeft gevonden. Haar ik oordeelde, dal, by de aanvankelyke
wetenschappelyke beoefening der Vee-artseny kunde in ons Vaderland, dit werk zoo wel tot eenen leiddraad der heelkundige lessen aan onze School, als ten nuttigen gebruike voor den Vee-arts kon dienen, zoo heb ik de vertaling van het- i zei-
|
|||||
V
|
|||||
velve, onder myn opzigt, opgedragen aan twee
•myner meest gevorderde en bekwaamste kweekelin- yen, namelyk j. w. a. hart, en g. kuistua, thans geëxamineerde Vee-artsen der lste Klas- se, —| de eerste te Utrecht, geplaatst by /s Rijks Vee-arlsenijschool, — de tweede te Dragten , in de Provincie Vriesland. Zy hebben zich van deze, inderdaad niet zeer ge- makkelyke, taak, naar myn oordeel, zeer wel ge- kweten. Ik -vind my evenwel verpligt hier by te voegen, dat verscheidene hunner mede-ktvee- kelingen daarvoor op dezelfde wyze berekend zouden zyn getveest. Omtrent het werk zelf heb ik weinig aan te
merken, hetwelk hier melding zonde verdienen. Foor zoo ver als het voor het onderwys der Kweekelingen aan de Vee - artsenyschool moet strekken , komt zulks van zelf voor, wanneer sommige zaken eene nadere toelichting en ver- , dere uitbreiding behoeven, of wel eene by zondere overweging vorderen, indien ons gevoelen van dat des Schryvers , ten aanzien van eenige onderwerpen, moge verschillen. Hier en daar zal de Lezer eene enkele aanteekening, welke er door. my is bijgevoegd, aantreffen: Den eenig- zins onvloeibaren styl van den Schryver heb* ben ivy niet overal kunnen wegnemen, doch wy hebben, getracht dien , door het verkorten «f omzetten der zinsneden , zoo veel mogelyk, te |
|||||
f*
|
||||||
verbeteren, nogtans, zooveel wy ons beicust
zyn, altyd behoudens de waarheid en den geest van het oorspronkelyke. Voorts zyn de latyhsche namen der geneesmiddelen, volgens de Pharmacopoea Belgica, en ook de oude gebruikelyke benamingen der scheikundige bereidingen er veelal bygevoegd, de laatste, omdat ik volkomen instem met het gevoelen van hen, die willen , dat men •voor als nog de oude triviaal-namen voor het receptereen zal blyven gebruiken, iets hettoelk ik ook inzonderheid de Vee-artsen meen te moeten aanbevelen. Ik tvensch, dat deze onze pogingen ter bevor-
dering van Vee-artsenij kundige kennis in ons land aan het bedoelde oogmerk mogen beantwoorden, JJj rec ht den 15 September,
1827. A. JfUMAW.
|
||||||
VOOR-
|
||||||
VOORREDE
DER EERSTE UITGAVE,
|
||||||
(Jfscboon de meeste Vee-arsenijkun-
dige schrijvers zich ook eenigermate met de uitwendige ziekten der dieren hebben bezig gehouden, zoo ontbrak het tot nu toe nog aan een handboek, hetwelk tot eenen leiddraad voor het heelkundig onder- wijs kon dienen. Immers, ajhoewel woi<- stein veel voor dit gedeelte der wetenschap heeft gedaan, zoo is men evenwel, indien wij eenige bijzondere gevallen, en voorts dat geen, wat ammon, gohiek^havemann, xafosse, tscheuun , viborg en eenige an- *4 de.
|
||||||
vni
deren mede gedeeld hebben , uitzonderen , nog
geen' stap verder gekomen, en zelfs het, in het jaar J820 en 1821 verschenen, werk over d.e yee-arsenijkundige heelkunde is niets meer dan eene zeer gebrekkige ver- zameling van zaken, uit andere schriften genomen, Jk vlei mij dus , door dezen mijnen o,n<
dernomen arbeid, eene behoefte te hebben vervuld, en hoop , dat dit werk aan het bedoelde oogmerk moge beantwoorden. Ik heb het mij voorgenomen plan, zoo
als gedeeltelijk reeds vroeger in de vee - artsenijkundige werken is aangeduid ge- worden , en zoo als in de aanwijzing van den inhoud wordt opgegeven, naauwkeurig ge- volgd , zonder mij evenwel geheel onvoor- waardelijk aan eenig leerstelsel te hebben gehouden, maar ik heb de zaken zoo be- handeld , als zij, naar mijn inzien, wezen- lijk bestaan. Inzonderheid geldt dit ten opzigte van het uitoefenende (practische} ge- deelte , van de bijzondere [specielle) en werk- dadige (operative) heelkunde. Om het karacter der ontstekingen na-
der te bepalen, heb ik mij van de uitdruk- king sijnocheus (sijnocha) en torpide {tor- por•), in plaats van hi/perstenisch ste- niscfo
|
||||
IX
|
|||||
nisch en astfienisch bediend, welke uit-
drukkingen slechts als 'kunstbenamingen Van denzelfden bestaanden ziekte - toestand moeten worden beschouwd. De eersten X kwamen mij; voor meer over een te komen met de tegenwoordige gesteldheid der ge- neeskundige wetenschappen. In het alge- meen zijn deze benamingen ook reeds lang in de geneeskunde ingevoerd en gebrui- kelijk. Intusschen heb ik, tot meerdere dui- delijkheid, de laatste en ook de zoodani- ge niet achter wege gelaten, die een' en denzelfden toestand beteekenen. Het ontstekingachtig karakter, dat noeh
waar ontstekingachtig is , noch met eenen we- zenlijken zwakheids-toestand gepaard gaat, heb ik , uit dien hoofde, met de benaming van eretisch (erethismus) bestempetd, daar deze , in de voornaamste geneeskundige wer- ken , voor dien toestand gebruikt wordt, welken ik onder dezelve beschreven heb. Daarentegen heb ik echter vele gebrekkige benamingen van sommige ontstekingen, als bijv. miitvurige, dwalende of wandelende, Totachtfge enz. geheel weggelaten, om, door de veelvuldige onderafdeelingen van de soor- ten der ontstekingen, den leerling en den iqzer niet op eenen dwaalweg te brengen. * 5.' Ik
|
|||||
X
; Ik geef dit Heelkundig Hankhoek aan
het oordeel van het publiek over, (aan het- welk echter nog een belangrijk gedeelte, namelijk de verloskunde der huisdieren, ontbreekt, hetgeen ik naderhand, met een daartoe betrekkelijk voorwerp , voornemens ben in het licht te geven), en ik verzoek tevens een' ieder, die grondige aanmerkin- gen omtrent de behandeling van het een of ander onderwerp der voorgestelde zaken, kan aanvoeren, mij door daadzaken te wil- len onderrigten , daar te groote toegevenheid in het gebied der wetenschappen tot niets anders leidt, dan dat men in zijne , eenmaal aangenomene , meening voortgaat, en hart- nekkig al het andere verwerpt; hierbij wint echter de wetenschap niets. Ik heb dit werk grootendeels voor mijne
leerlingen ontworpen en bewerkt, en naar hetzelfde handschrift uitgegeven, volgens het welk ik, sedert mijne aanstelling aan de bier bestaande Vee-artsenijschool, onderwe- zen heb. Vooral nogtans moet het ook zooda- nige Vee-artsen welkom zijn , die geenszins aan zulk eene grove empirie gehecht zijn , dat zij alleen voorschriften tegen deze of gene uitwendige ziekte wenschen te bezitten, maar die
|
||||
XI
|
|||||||
die op den ingetreden loopbaan dezer we-
tenschap wenschen voort te gaan en nuttig te zijn. berlijn den i Mei i8aa.
|
|||||||
DE SCHRIJVER.
|
|||||||
yooR-
|
|||||||
•
|
|||||||
VOOR REDE
VOOR DE TWEEDE UITGAVE.
|
|||||||
JL/e eerste uitgave van dit werk is uit-
verkocht , waardoor ik de overtuiging heb verkregen, dat hetzelve, door het publiek, zeer goed ontvangen is geworden , en daarom heb ik de tegenwoordige uitgave ten uit- voer gebragt. Ook is dit werk als handboek bij de voorlezingen aan eene der voornaam- ste Duitsche Vee-artsenijscholen gebruikt. Voorts zijn twee beoordeelingen van het-
zelve tot mijne kennis gekomen, waarme- de ik zeer wel te vrede kan zijn. De opsteller der eerste beoordeeling , wel-
ke ik, in het aift stuk der Salzburgischen Me-
|
|||||||
XIII
|
|||||
Medlzinisch - Chirurgischen zeitung van het
Jaar 1824 vond, heeft onder vele loftuitin- gen , onderscheidene wenschen geuit, die ik echter, ingevolge de strekking van mijn werk, ciet alle vervullen kan. cc Te vergeefs heeft namelijk deze Recensent
de kunstbewerking van het kwaadaardig klaauwzeer der schapen, de inenting der schaaps - pokken , iets over de tongblaar , over het mond - zeer , over de behandeling der antrax- gezwellen enz. gezocht. » Ik moet hierop antwoorden :
De kunstbewerking der klaauw-ziekte
is in het geheel niet als eene bijzondere ope-. ratie te beschouwen , of beter gezegd, zij komt bij dezelve, als zoodanig, in het ge- heel niet voor, dat daarover eene bepaalde beschrijving kan gegeven worden, daar toch bij deze ziekte slechts al het ziekelijke wordt weggenomen , opdat de goede óf slechte etter zich behoorlijk ontlasten kan , en de genees- middelen ter behandeling van de ziekte tot het deel en de plaats kunnen komen , om be- hoorlijk te werken. Bij eene zoodanige kunst- bewerking komen dus de algemeene regelen in aanmerking , welke bij de behandeling der zweren worden opgegeven. Paar het, bij de bewerking van dit boek ,
geens-*
|
|||||
XIV
|
|||||
geenszins mijn voornemen was, om over dé
heerschende ziekten te handelen, zoo liet ik ook de operatie, waarover gesproken wordt, en , om dezelfde reden , ook de inen- ting der schaaps-pokken weg , daar beiden , zonder eene volkomene en grondige behan- deling van het onderwerp, waartoe zij be- hooren , hier gevolgelijk weinig of in het ge- heel geen nut doen zouden. Insgelijks behoort de tongblaar, het mond-
zeer en de klaauw-ziekte hier niet, en ik moet bekennen, dat dit alles beter in een werk over de heerschende ziekten dan in een heelkundig handhoek past. De antrax- builen of antrax - gezwellen
zijn geenszins de ziekte zelve, maar toeval- len of voortbrengselen der antrax - ziekten. De geneeswijze derzelve behoort dus ook in de verhandeling over deze geheele ziekte, en gevolglijk in de leer der heerschende ziekten , daar de enkele behandeling der toe- vallen eener ziekte eenzijdigheid zoude te weegbrengen, en het werk daardoor veel te uitgebreid zoude zijn geworden: daar ik dan insgelijks in hetzelve bijv. de worm-ziek- te had moeten voordragen , dewijl . hierbij ook gezwellen en verzwerihgen aanwezig Zijn. Het zal intusschen geen' bekwamen . Vee--
|
|||||
XV
|
|||||
Vee-arts in den zin komen, de voortbrengse-
len ( de gezwellen en zweren) dezer ziekte alleen heelkundig , dat is , slechts uitwendig te behandelen. Miste de Heer Recensent het opensnijden
van den achterbuik, bij de opgeblazenheid van het rundvee, zoo is zulks buiten mij- ne schuld , en ik verwijs dienaangaande naar §. 68. bladz. 53g. der eerste uitgave. Dolle honden en dieren, door dolle hon-
den , gebeten, heb ik, na de bekendmaking van de waarnemingen van marochetti niet onder mijne behandeling gehad, en kan daar- om hierover niets bepaalds zeggen. Om draaijende schajaen te branden had
ik slechts zeer weinig gelegenheid, ( Zie bladz. rr. van het derde deel). De wijze van neirac heeft intusschen reeds opgehouden haren roem te handhaven. De werken van greve , welke mij worden
aanbevolen, kende ik reeds lang, toen ik mijn werk uitgaf; dezelve hebben voor mij weinig waarde, daar zij, naar mijn inzien, te veel zaken bevatten, die elkan- ianderen wederspreken en ounaauwkeu- rig zijn. De hoeveelheid van bloed, welke behoort
te worden afgetapt, kan, bij eenen zieke- lij.
|
|||||
XVI
|
|||||
lijken toestand, overeenkomstig denzelven ,
slechts betrekkelijk zijn*. Hierover is bij de kunstbewerking van het aderlaten vol- doende gehandeld geworden. ■WOHLERS aanmerkingen "over de etter-
dragten " stem ik daarom des te minder toe, dewijl ik van het tegendeel overtuigd ben. Waarom zou , voor het overige , ook de dragt juist aan de linker en niet aan de regter zijde des diers gezet worden ? Maar aan beide zijden doet zoodanige et- terdragt niet die uitwerking, welke eene 8 tot 12 duimen lange dragt bij het rund- vee , in de lengte door den kossem getrok- ken , en tot tusschen de voorbeenen afloo- pende, daarstelt. Hier toch heeft eene veel grootere ruimte tot uitzetting plaats. Den Heer Recensent zal het ook genoeg-
zaam bekend zijn, dat bij liet miltvuur, de borst-ingewanden gewoonlijk bij voor- keur aangedaan worden , waarom de etter- dragten met het meeste voordeel in den borst- lap of kossem geplaatst worden, en er kunnen hier zelfs twee dragten getrokken worden. In het i5'9*u en i6osl8 deel van de Leip-
z'fger Literatur - zeitung van het jaar i824, was de tweede Recensie geplaatst, die mij
|
|||||
xrii
|
|||||
mij e«hter eerst m de handen vielf toen
tii vellen dezer qitgave reeds afgedrukt waren. De Heer Recensent heeft mijn werk zeer naauwkeurig nagegaan, hetgeen ik wenschte, en waarvoor ik zeer dank- baar ben. Bijna aan het eind is hij van zijn pad afgeweken, daar ook deze Ree. de voortbrengselen der anthrax -ziekten in een heelkundig handboek hoopte behan- deld te vinden. Wat zal toch eigenlijk de beschrijving
van een énkel toeval eener ziekte voor nut aanbrengen, wanneer al het overige, overeenkomstig de strekking van het werk ^ ontbreken kan ? , De Heer Recensent " verlangt immers
alleen onderrigting omtrent de, uitwendig aan het dierlijk ligchaam zigtbaar wor- dende, uitwerkingen van het anthrax -gif, als het ontstaan (?) van de tongblaar, het kwaadaardig klaauwzeer en dergelijke ziekten meer. " Hetgeen de Heer Recensent over de ge-
breken der Vee-artsenijscholen zegt, hier- omtrent stem ik volkomen met hem in. Over dit stuk hebben zich reeds hier en daar meerdere stemmen doen hooren, bijv. in de &' uitgave van hét Conversations Lexicon, |
|||||
XVIII
|
|||||||
op bet artikel « Thierartzeneikunde» en
bet zoude nuttig zijn, wanneer eenmaal diegene, welke zich met de regeling van zoodanige inrigtingen bezig moeten houden dit ter harte namen. Doch gewoonlijk zijn deze, helaas !, ( men zie het gemel- de artikel ) ook menschen-artsen, en wan- neer deze hierbij ook Vee - artsenijkundïgen raadplegen, zoo verkiezen zij'hiertoe somwij- len zoodanige personen , door welke zij op den dwaalweg gebragt worden, of van wie zij niets bruikbaars erlangen. De belofte, bij mijne eerste uitgave ge-
daan , om eene verloskunde met een daar- bij behoorend voorwerp te geven, heb ik volbragt. Dezelve bevindt zich in mijn Gestüts-und züchtungskunde. (*) Insge- lijks heb ik een hufbeschlagskunst, (-J-) zoo- als het op Bladz. 6o5. der eerste uitgave beloofd was geworden, aan bet publiek medegedeeld, waardoor ik de berisping meen te ontgaan , welke mij in deze beoor- deeling zoude treffen. In het werk over het hoefbeslag zal
men
|
|||||||
(*) Berlin i8a4.
(f) Berlin i825. |
|||||||
XIX
|
||||||||
men vinden, dat ook ik de kennis van
het hoeibeslag als een zeer gewigtig deel der vee -artsenijkundige heelkunde beschouw. Wat ten laatste het besluit dezer reeen- sien aangaat, zoo beroep ik mij op dat- geen , wat ik in mijne voorgaande voor- rede , en, in het bijzonder, in het laat- ste gedeelte van dezelve gezegd heb; en dit zal dan, voor het tegenwoordige., wel genoeg zijn. Ik zeg de beide Heeren Recensenten ver-
pligtenden datïk voor de, mij medegedeelde, aanmerkingen, en verzoek hen nadrukke- lijk , in het vervolg mijne werken, wat de zaken zelve aangaat, zonder verschooning en streng te beoordeelen, zooals ik, te dezen opzigte, in de voorrede der eerste uitgave, mijnen wensch heb te kennen ge- geven. Trouwens hierbij kan het geheel winnen (*). Ik
|
||||||||
(*) Den berisper, welke meent, dat de driesnedige
en vierhoekige hechtuaalden, op grond dat de Zadel- en Schoenmakers van dezelve , bij hun werk, ge- bruik maken , boven de , door mij aanbevolehe,. twee- snedige hechtnaalden , de voorkeur verdienen , acht ik de moeite niet waardig te antwoorden. |
||||||||
**2
|
||||||||
AA ' ,
Ik heb deze uitgave nog met eenige
bijvoegselen en verbeteringen verrijkt, wel» ke bijzonder voor de uitoefenende heelkun- de van belang zijn. De opmerkzame lezer zal dezelve wel aantreffen; — voor ande- ren , welke sleehts een enkel hoofdstuk uitkiezen mogten, schrijf ik dit werk vol- strekt niet, daar het geheel dan ten min- ste twee malen zoo dik had moeten wor- den. Ik hoop dat ook deze nieuwe uit- gave wederom zeer welkom moge zijn. B E rl u N in November
1824. F. DIETERICHS.
|
||||
INLEIDING.
|
|||||
JL/e Vee-artsenijkundige Heelkunde (Ch'f/irgia
feterinarid) bezit eene aanmerkelijke uitgebreid- heid. — Zij bevat al die ziekten in zich, bij welke j onder de overige verschijnselen, de gebreken der uitwendige gedaante van eénig deel des dierlijken Jigchaams i de voornaamste uitmaken , tin tdt welker genezing de uitwen- dige aanwending van geneesmiddelen of van werktuigelijke hulp gevorderd wordt. Deze wetenschap is van groot aanbelang
én een' wijden omvang. — De meeste ziekten , inzonderheid die der grootere landhdishoude- lijke dieren, behoören onder haar gebied (bijv. beleedigingeft van de uitwendige ligchaatns dee- len, als de nekbuil, de zadeldrukking, het vernagelen , kneuzingen en beleedigingen van éen hoef, der ledematen, enzi.) én tordèreü eéne LD. A heel-
|
|||||
( » O
heelkundige behandeling. Vele dezer ziekten
komen aan de ledematen voor, en dikwijls ma- ken deze , bij gebrek eener doelmatige behan- deling , het dier onbruikbaar. De ziekten, welke eene heelkundige behandeling
vorderen, hebben niet altijd en alleen derzelver grond in werktuigelijke beleedigingen des ligchaams; derzelver aard. berust ook op de veranderlijk- heid der krachten van het dierlijk ligchaam, op invloeden, welke in het algemeen op het dierlijk organismus nadeelig werken, en op vele andere omstandigheden, die wij ver- volgens zullen leeren kennen, en welker uit- werkingen zich veelvuldig als uitwendige ziek- ten openbaren. Om deze redenen zijn het niet alleen enkele bekwaamheden, bijv. in het ont- mannen , het angliseeren enz., welke den Heel- kundigen Vee-arts uitmaken, die, wanneer de natuur of het beloop der ziekte van den ge- woonen weg afwijkt, in twijfel en verlegen staat, daar hij alsdan niet weet, hoe te handelen. Neen, — hij moet niet alleen met de geheele Vee-artsenijkundige heelkunde, maar ook met al de overige deelen der Vee-artsenijkunde bekend zijn. Het onderscheid trouwens tusschcn Arts en Wond-arts is hier geenszins als wen- schelijk te beschouwen; doch bovenal moet hij met de zamenstelling des dierlijken ligchaams , hetwelk het voorwerp der heelkundige behande- ling is, [Zoolomie) en met de vemgtingen van d«s -
|
||||
t 3 )
tfeszelfs bijzondere deelen, zdö wel in den ge-
bonden als ziekelijkdn staat, (Physlologle èd Pathologie) naauwkeurig bekend zijn, ten einde daar door den gezonden van den zieken toestand behoorlijk te kunnen Onderscheiden. Verder moet hij de noodige vaardigheid bezitten % welke tot het doen van de heelkundige handverrigtin- gen, ter genezing der uitwendige ziekten der' dieren, tereischt worden, alsmede niet de prak- tische aanwending der handgrepen, volgens dö Verschillende wijzen der kunst, bekend en in staat zijn dezelve uit te voeren* Maar bovenal behoort hij een duidelijk< Zeker, en spoedig over- zigt te kunnen nemen omtrent hetgeen iil buiten- gewone en zeldzame gevallen te doen en te ver— figten valt; weshalve hij zich tegenwoordigheid Van geest moet zoeken eigen te maken. De juiste praktische aanwending (Routine")
der verschillende handgrepen en kunstverrigtin- gen wordt verkregen en aangeleerd ^ door éene Welberadene, vrijmoedige en dikwijls herhaalde behandeling van dezelfde en gelijksoortige ziekten. De Heelkundige Vee-arts moet ook, uit dien
hoofde, met al de takken der Vee-artsenijkunde bekend zijn, om zoo wel de terugwerkingen der heleedigde deelen, bijv. van bloedvaten * tan wonden, waarbij somwijlen eene smet- stof in het ligchaam wordt overgebragt, op de1 overige deelen te kunnen kennen, verklaren ert Aa ï?e- |
||||
( i )
behandelen; als mede , ten einde zoodanige on-
geregelde werking der dierlijke levenskrachten te Ictinnen beoordeelen , welke uitwendige gebreken of ziekten van den vorm, als bijv. verzweringem, ten gevolge hebben. Alhoewel men de geheele Vee-artsenijkunde,
uit hoofde van derzelver grooten omvang, en ten einde een duidelijker begrip aangaande de bijzondere ziekten te erlangen, alsmede om het onderwijs gemakkelijker te maken, reeds in in- wendige en uitwendige Vee - artsenijkunde [Therapiu en Chirurg ia~) heeft verdeeld, zoo is het echter noodzakelijk de laatste, om een beter overzigt te verkrijgen, nader in onder af- deelingen te doen vervallen. Men verdeelt de- zelve daarom : I. In algemeene Vee-artsenijkundige Heel-
kunde , {Chirurgia p^eterinaria generalis.) IL In bijzondere Vee-artsenijkundige Heelt
kunde, {Chirurgia Veterinaria specialist) III. Inde operative Vee-artsenijkundige Heel-
kunde of de leer der heelkundige kunstverrigtin- gen , (Chirurgia Veterinaria operativa.) I. De algemeene Vee-artsemjkundige Heel-
kunde of de leer der algemeene Heelkundige ge- neeskunde bemoeit zich slechts in het algemeen. met de uitwendige ziekten, en gevolgelijk met de kennis der ziekteverschijnselen, derzelver be- hoorlijke rangschikking , naar orde en geslacht; doch zij beschouwt dezelve slechts uit een
|
||||
( 5 )
|
|||||
een algemeen oogpunt. Zij handelt dus over vele
ziekten van eeneen dezelfde klasse of geslacht,in het algemeen; zij bemoeit zich verder met den aard der ziekten, met betrekking tot derzelver oor- zaken ih het algemeen, en met de algemeene re- gelen of wijze om dezelve te genezen. Zij maakt den grond uit der bijzondere Vee-artse- mjkundige Heelkunde* Eëne verdere verdeeling dezer algemeene leer
berust- op het wezen der ziekte zelve, al? den eenigen grond , waarop het mogelijk is eene juiste verdeeling te vestigen. Er doet zich slechts eene zwarigheid tegen zoo- danige verdeeling op, welke gelegen is in de zamenstelling of vereeniging (compositie en com^- plicatie) der ziekelijke verschijnselen. 2. De bijzondere Vee-artsenijkundige Heelï-
kunde bevat in zich de bijzondere eigenschap^ pen, welke iedere ziekte bezit, voor zoo vep dezelve of het deel, waarjn zij plaats vindt, verandering of wijziging ondergaat. Zij, handelt over de enkele gevallen in het bijzon- der, ten einde de kenteekenen, de oorzaken geneeswijze enz., overeenkomstig iedere bijzondere ziekte, te beoordeelen, te vergelijken en te be- handelen. Zij bemoeit zich dus met iedere ziekte op zich zelve. 3. De operative Vee-artsenrjkundige Heel-
kunde of de leer der Heelkundige kunstmatiger verrigÜDgen, welke aan de ligchamen der die- A 3 rea-
|
|||||
( 6 )
|
||||||
j?en te pas komen , bepaalt zich geheel en alleea
tot de uitoefening dei" handgrepen, welke tot de Heelkundige Vee-artsenijkunde behooren. De algemeene Vee- ariseuijkundige Heelkunde
Staat in een zoo naauw verband met de alge- meene geneeskunde der dieren, dat zij, in vele opzjgten, niet van elkander kunnen worden ge- scheiden , en daarom zal het ook noodig zijn, het belangrijkste leerstuk van beiden, namelijk dat der ontstekingen , bier vooraf te laten gaan. |
||||||
Het
|
||||||
•x<w>:«& <■
|
|||||
Het Leerstuk der Ont-
stekingen. § i.
\_/.nder den naam van ontsteling (inflammatio)
verstaat men gewoonlijk dien toestand van eenig 'éjL deel des dierlijken ligchaams, -waarin buiten- gewone roodheid, pij o , verhoogde warmte en, zwelling waargenomen worden. Deze benaming is slechts een kunstwoord [nomen technicum) , daar wij eigenlijk niet weten , wat ontsteking is; doch wij verstaan hier onder altijd eenen zieke- lijken toestand, waarbij de vormdrift in het dier- lijk ligchaam, in derzelver aard, van hare regel- matige werking afwijkt, welke in het begin altijd met eene vermeerderde opwekbaarheid van het slagaderlijk , vaatgestei des ontstoken deels gepaard gaat. |
|||||
( 8 )
s ...,-.■
Het een of ander dezer opgegevenc verschijn»
selen kan somwijlen schijnbaar ontbreken, daar het zich niet volkomen duidelijk openbaart, (zoo als bijv. de roodheid in eene, met haren be- dekte , donkere huid; de zjwelling, bij ontsta - king der deelen , welke in den hoef bevat zijn) ; bij een naauwkeung onderzoek zal men echtep al de genoemde verschijnselen, het eene meer het, andere minder, duidelijk waar kunnen ne- men. Deze verschijnselen verschillen nogtans aan- merkelijk , naar het onderscheid der werktuigen, welke door ontsteking zijn aangedaan. Zoq hebben er, bijv. andere verschijnselen plaats, bij de ontsteking der weioliezen, andere bij do ontsteking der slijmvliezen , andere bij de ont- steking der beenderen, enz. Daar echter de toestellen , en stelsels van werk-»
tuigen uit meerdere en verschillende deelen zijn, te zamengesteld , zoo kunnen ook in deelen, welke uit meerdere bijzondere werktuigen bestaan , ver-» schillende en zelis zaniengestelde verschijnselen voorkomen, /...:§ -ft. ■
De ontsteking heeft de grootste overeenkomst
jnet de koqrts, waarom Eeil zegt, dat zij eene plaatselijke koorts is, en dat de ontsteking de- zelf- |
||||
( 9 )
|
|||||
sselfde ziekelijke gesteldheid daarstelt in de va-
ten van een bijzonder deel, welke de koorts voor het geheele vaatgeslel uitmaakt. Zij is de grond- oorzaak van alle plaatselijke ziekten; want, zon- der ontsteking, ontstaat bijna geene plaatselijke ziekte, of zij komt met dezelve te voorschijn en vergezelt haar, of zij is er een gevolg Van. De ontsteking komt in al die deelen voor, waarin zich vaten en zenuwen bevinden, dus ook in de beenderen. De beenontsteking heeft ook al de verschijnselen , die tot het wezen der ontsteking behooren, gemeen met die, Welke in de zachte deelen plaats vinden. s <•
Kenteehen. Tot de wezenlijke verschijnselen
der ontsteking behooren : U, De roodheid. Zij ontstaat door het in-
dringen van bloed in de haarvaten van de op- pervlakte des ligehaams of van het ontstoken deel, welke, in den gezonden toestand, slechts weinig bloed of alleen bloedwei voeren. Dit indringen is een gevolg van de meerdere werk- zaamheid der vaten .van het aangedane deel, waar door de fijnere of haarvaten verwijd of uitgezet worden, en de roodheid wordt dui- delijker, naar mate dat het deel of werktuig prikkelbaarder en vaatrijker is, — Men neemt de roodheid alleen waar op eene witte huid of A 5 aan |
|||||
( *° )
|
|||||
aan deelen, welke van haar ontbloot zijn, (bij
witte Paarden , Schimmels, Isabellen , bij bonte Paarden, bij bonte en witte Koeijen, bij Schapen, enz.); verder aan het inwendig bekleedsel der ueusholligheden, van den mond, der darmope- nmg, der scheede, aan het bindvlies des oogs, aan witte uijers, aan den kroonrand en de witte lijn van de hoeven der paarden, en aan alle deelen, welke van haren en huid ont- bloot zijn, enz. ; bij eene donkere huid en don- kere haren, daarentegen, kunnen alleen de overige verschijnselen aanduiden, of er ontste- king aanwezig is , of niet. § 5.
Aan haarlooze of met weinig haar bedekte
ligchaams deelen, als aan de lippen, de oog- leden , den koker, den balzak, den aars, het haarlooze gedeelte onder den staart, de scheede- enz., bij paarden, neemt men , bij de ontste- king, in plaats der roodheid , eene eigene glans. der deelen waar. § 6.
De roodheid van een ontstoken deel is niet
overal gelijk. In het midden, van waar de ont- steking zich verspreidt, of waarop de oorzaak het eerst gewerkt heeft, neemt men de rood- heid *..-■'■■ |
|||||
( » )
|
||||||
heid het duidelijkst waar , terwijl zij, naar den om-
trek toe, minder wordt. Zulks zien wij duide- lijk bij de ontsteking van het neusvlies der paarden , indien er naderhand zweeren op het- zelve ontstaan , als ook aan de witte urjers der koeijen, vóór het uitbotten der koepokken, enz. , of wel aan het ligchaam der schapen, vóór dat de natuurlijke of ingeente schaaps- pokken uitkomen. Verder is de roodheid, naar den trap, den aard en het karakter der ont- steking verschillende, en, dien ten gevolge ,meer of minder zigtbaai*. $p....;.,
De pijn ontstaat door verhoogde gevoelig-
eid 'sensibiliteit} van het ontstoken deel, voor uitwendige prikkels; zij vermeerdert, naar mate de overige verschijnselen, als de roodheid, enz. toenemen, en verschilt, voor het overige, naar mate het dier of zelfs sommige deeleu des ligchaams voor uitwendige indrukken meer of minder gevoelig zijn. Wij kunnen bij de dieren, slechts eenen geringen, eenen ster- leren en een zeer hevigen trap van pijn aannemen. Deze verschillende trappen van pijn kunnen aanhoudende of tusschenpoozende zijn, en dezelve worden alle, door de verhoogde gevoeligheid des zieken diers, kenbaar. |
||||||
S8.
|
||||||
( ** )
§ 8.
De pijn is in de vaste deelen gewoonlijk ster-
ker , dan in de nabij gelegene zachte deelen. Zulks is niet zoo zeer gelegen in de verschil- lende betrekkingen der levenskracht, waarin deze deelen tot elkander staan, als wel in de drukking en, spanning, welke de harde ge- zwollene op de gevoelige zachte deelen vor- .oorzaken. Om deze reden zijn beleedigingen en ontstekingen der deelen, in den hoef bevat r zoo pijnlijk, vermits de weeke, gevoelige deelen zich hier juist tusschen twee harde ligchamea bevinden, daar de hoef trouwens , bij het ne- derzetten op den bodem, tegen de weeke deelen drukt, terwijl deze geene ruimte vinden y om zich uit te zetten of te wijken. § ér
De vermeerderde warmte in eenig ontstoken-
deel wordt, door de verhoogde of versterkte werkzaamheid van het vaatgestel, en door de verhaaste beweging des bloeds in het ontsto- ken deel zelf, ontwikkeld, ofschoon de tempe- ratuur niet hooger is, dan van het bloed, dat zich in het hart en de groote vaten der borst bevindt. De warmte is evenwel bij de ontsteking van een deel der ledematen, bijv. van den ontstoken voet, met betrekking tot den
|
||||
( 13 )
t
den gezonden, altijd aanmerkelijker, dan bij
ontstekingen aan den romp. Verhoogde warmte ontstaat, in het algemeen,
ook daar, waar de werking der levenskracht verhoogd of versterkt is. In de beenderen houdt zij dikwijls zeer lang aan. Zij verschilt naar de oorzaken, waaruit zij ontstaan is, naar het deel, waarin dezelve plaats vindt, naar de bijzondere gevoeligheid en de gesteldheid des diers, en eindelijk naar den trap , den aard, en het ka- rakter der ontsteking. S 10.
De zwelling ontstaat door den zamenloop
van meerdere ziekelijke uitwerkingen. Door het indiingen van bloed in de fijnere haarvaten, welke anders alleen bloedwei voeren, worden deze verwijd ■, en het deel verkrijgt daardoor «enen grooteren omvang. Deze verwijding dtr haarvaatjes geschiedt gewoonlijk na voorafgegane of nog aanwezige oorzaken, zeer spoedig, en, in het laatste geval, des te schielijker, naar mate de voortdu- rende oorzaak der ontsteking sterker is. Bij de ontsteking heeft er altijd eene versterkte voedingskracht, eene vermeerderde afscheiding van vezelstof (plastische lympha) plaats. Deze vezelstof wordt tusschen en op de vezelen, in het celweefsel, uitgestort, en legt den grond tot
|
||||
tèt nieuwe voortbrengselen of gezwellen, welke
blijven bestaan. § 11.
De zwelling heeft in de zachte deelen ster-
ker plaats, dan in de harde ; doch men neemt dezelve ook zelfs bij de ontsteking der beende- ren Waar; zij ontstaat hier evenwel langzamer» Sterker is de Zwelling bij de sponsachtige been- deren en in de beeu-einden, dan in de Vaste beenderen. — Op deelen, welke met haar be- zet zijn , rigten de haren zich op, naarmate de zwelling sterker of geringer is. De vermeerderde warmte, als verschijnsel der ontsteking , brengt voorzeker ook veel toe tot de uitzetting der be- werktuigde deelen. De hardheid, welke men bij de zwelling waar-
neemt , schijnt in den eersten opslag, met de uitzetting te strijden; doch dezelve moet ver- klaard worden uit de vermeerderde kracht van zamentvekking der kleinere vaten, en uit de spanning des ontstoken deels , veroorzaakt door de uitzetting of verwijding der vaten en vezelen. § 12. .
De hardheid bij zoodanige ontstekingachtige ge-
zwellen bestaat alleen voor het gevoel. Eigenlijk beslaat er geene hardheid, maar deze zwellin- gett
|
||||
( '5 )
|
|||||
gen zijn zeer veerkrachtig 9 en, om dezelve van
de .verharding te onderscheiden, behoeft men er slechts met den vinger op te drukken, wan- neer de zwelling voor denzelven wijkt, en, na het ophouden der drukking, herstelt zich de verdieping spoedig. Zoo kan men ook door drukking, aan een haarloos ontstoken deel, de roodheid doen verdwijnen, welke evenwel ook, na het ophouden van dezelve, wederom te voorschijn komt. § k&
De slagaderen van een ontstoken deel klop-
pen sterker, dan die van een gelijk deel, dat niet ontstoken is. De oorzaak dezer sterkere klopping is> gelegen in de verwijding der haarvaten en den vrijeren omloop des bloeds in de fijnere vaten van het ontstoken deel, om dat deze vaten, in den gezonden toestand, alleen bloedwei voeren. (Zie § 10). s **•
Vele ontstekingen gaan van koorts vergezeld,
Welke dan als eene uitwerking der ontsteking (symtomatische koorts), moet beschouwd worden. Zij kan door het toenemen der ontstekings toe- Vallen voortgebragt worden; doch zoodanige koorts kan al de verschijnselen Yan eene oor- spron-
|
|||||
( 16 )
|
|||||
spronkelijke (idiopatische') koorts bezitten, en
kan ook in alle uitgangen eindigen, welke aan de laatste eigen zijn. S l5<
Behalve de opgegevene verschijnselen, behoct-»
ren, om de aanwezigheid der ontsteking te kunnen bepalen, hief nog toe eene verzwak- te , gebrekkige of belette verrigting van het deel of werktuig, waarin de ontsteking zich heeft gevestigd. Bij ontstekingen van het schen- kel-been, der voeten, enz. gaan de dieren kreu- pel ; bij ontstekingen der afscheidende1 Werktui- gen , wordt de afscheiding verminderd of dezelve houdt geheel op. Ontstekingen, welke niet aan de oppervlakte des ligchaams, maar in de dieper gelegene deelen plaats hebben, kunnen alleen uit de belette of veranderde verrigtingen der aangedane deelen, Uit den algemeenen toestand des ligchaams, en uit de eigene ver- schijnselen , welke ann bijzondere ontstekings-» ziekten eigen zijn, gekend worden. § 16.
Is men omtreöt het bestaan of de zitplaats*
eener ontsteking aan de uitwendige ligchaams- dcelen (voornamelijk, indien niet al de verschijn-' selen gelijktijdig aanw ezig vya) in twijfel, zoo be-< strij-
|
|||||
( if )
|
|||||
strtjlte men de deelen van denzelfden naam,
met eene pap van leem of klei, met water ver- dund of soortgelijk middel i alsdan zal het ontstoken deel spoediger droog worden, dan hetwelk niet ontstoken is. Deze proef kan met voordeel, vooral aan de beenen en voeten der dieren, in het werk gesteld worden. Over het verschil der Ontstekingen, met
opzigt tot derzelver oorsaken. § 17-
Eigenlijdige (idiopatische) ontstekingen
zijn zoodanige , welke in het deel ontstaan , waar- op de oorzaak onmiddelijk gewerkt heeft. Alle werktuigelijke oorzaken of beleedigingen, welke op eenig deel derzelver vermogen heb- ben uitgeoefend, de werking der koude damp- kringslucht op het sterk verwarmd ligchaam des diers enz., brengen dezelve voort. § 18.
Medelijdige ( sympatische ) ontsteking
wordt genoemd, wanneer, door de werking eenej? schadelijke oorzaak, in eenig deel des ligchaams, ontsteking wordt voortgebragt, ten gevolge waar- van een ander deel, door medelijdige aandoe- ning, insgelijks in denzelfden toestand gebragt I, D. B wordt,
|
|||||
( iS )
|
|||||
wordt. Wanneer bijv. een Paard zich een nagel
in den voet treedt, zoodat deze door den hoef tot in de zachte deelen des voets of zelfs door de buigende pees van het hoef been, of wel tat in het hoefgewricht dringt, dan kunnen hierdoor koorts, de mondklera, zelfs longontsteking ontstaan. Al deze gevolgen na zijn als medelijdige (sympatische'), of ook wel als toevallige (symtonialisc/ie) uitwerkingen te beschouwen. S '9-
Bijzondere of eigenaardige ontstekingen
(jnjlammatio specialis). Deze hangen af van oorzaken van een eigen aard (sui generls), welke slechts deee en geene andere soort van ontste- king voortbrengen. Hiertoe behooren de koe- en schaapspokken, het klaauwzeer der scha- pen, de worm, de mokverzwering bij het Paard, voorts in het algemeen roosachtige ont- stekingen en de zoodanige, welke , ter oorzake eener, door verwonding aangebragte , smetslofi'e of van een vergift worden voortgebragt. § 20.
De ontsteking met neiging tot versterf (in-
flammatio gangraenescens). Hieronder ver- staat men die ontstekingen, welke zich, na der-
|
|||||
{ i9 )
derzelver ontstaan, spoedig uitbreiden en in
het vuur overgaan. Zij onderscheiden zich door de algemeene verschijnselen van zwakheid en verlamming van de werkzaamheid der dierlijke bewerktuiging; zij ontstaan voornamelijk door den nadeeligen invloed van den dampkring op het ligchaam. De verschijnselen dezer ont- stekingen zijn hevig en hebben een schielijk beloop. Hiertoe behooren zoodanige ontste*- kingen, welke bij de antrax-ziekten, als het miltvuur, en bij rotkoortsen enz. voorkomen. § 21.
Van meer aanbelang voor den praktischen
Vee-arts is de verdeeling der ontstekingen naar derzelver aard, of namelijk het werk vermogen van de hoofdstelsels, als der gevoeligheid, prik- kelbaarheid en het herstellingsvermogen, (re- productie) in het ligchaam versterkt of ge- zonken zij, alhoewel men hieromtrent niet altijd de juiste grenzen kan bepalen , daar, bij de ontsteking van eenig deel, gelijktijdig meer- 'aere stelsels van werktuigen, door medelijden aangedaan, en wederkeerig aan' elkander on- dergeschikt kunnen worden. S 23.
Dien overeenkomstig worden de ontstekingen
Verdeeld: Ba 1,
|
||||
i 20 ■)
|
|||||
1. ~ïn ontstekingen met gelijktijdige verhoogde
werkzaamheid in al de hoofdstelsels der levens - verrigtingen, voornamelijk echter der prikkel- baarheid , waarbij tevens het werk vermogen (k'rfetglê} versterkt is. Een zoodanigen toestand, ïioemt men eene ware ontstèkingachtige gesteld- heid (synocha) (*), werkzame ontsteking, (in- flammatio sthenica').' Deze soort van ontste- king doet zich kennen door ongemeene hard- heid en spanning van bet ontstoken deel. Men neemt hierbij eene sterke klopping in het ont- stoken deel waar, en deze is ook inderdaad sterker, zelfs in de grootere takken der slagaderen , Weike dienen , om dit deel van bloed te voorzien. Is de ontsteking oppervlakkig, bijv. in
een deel, dat door eene witte huid bedekt of van huid ontbloot is , zoo bezit dit deel eeue hoog roode of donker roode kleur. Is de huid donker van kleur en met weinig of kort en fTjn haar bezet, zoo heeft het deel een glan- zig aanzien. Doet de ontsteking een deel aan., dat tot afscheiding dient, zoo houdt de afschei- ding op en deszelfs vochtige oppervlakte wordt droog. Het dier geeft bij het betasten van het ontstoken deel hevige pijn te kennen. § 25.
(*) Synocha noemt men eene aanhoudende koorts met
vermeerderde warmte en droogheid der huid , eencn ha'r- den en vollen pols, waarbij de ademhaling verhaast is. ♦v! 5
|
|||||
( r )
|
|||||
■
Het bloed, dat bij deze gesteldheid ontlast
wordt, stolt spoedig en wordt zeer vast. Het- zelve bezit, met betrekking tot gezond bloed, weinig water (jserurn). Daarentegen is het gestolde roode gedeelte des bloeds of de bloed- koek (cruor) met eene, meer of minder dikke,,., spekkorst overdekt. Dezelve heeft eene witte.-, naar het gele overhellende, kleur, en is meer- malen zoo vast van zamenhang, dat zij, bij het doorsnijden , aan het mes weerstand biedt % zelfs laat dezelve zich dikwijls uitrekken, totdat zij,, ©ven als gelei, kort afbreekt. §.24.
Déze spekkoorts is niets anders dan de vezel-
stof des bloeds, (plastische of stolbare lympha) welke wij, bij dieren, die aan eene hevige ont- stekingsziekte gestorven zijn, in het hart, des- zelfs boezems en in de groote vaten vinden, en welke, dikwijls de inwendige gedaanten van het hart en dezer vaten, zelfs zooals déze , laatste zich in takken verdeelen , aanneemt. Vele schrijvers hebben zoodanige, bij Paarden , in
het hart en de groote vaten, na den dood, gevonden,
plastische lympha, voor polypen (polypus con-
dis) gehouden. Zij komen alleen bij doode, doch
B 5 niet
|
|||||
( « )
|
|||||
niet bij lerende Tairden en andere dieren, in
deze gedaante, voor. § 25.
Deze soort van ontsteking komt gewoonlijk
bij sterke, goed gevoede, jonge en vlugge die- ren voor, inzonderheid na beleedigingen en heelkundige kunstbewerkingen. Ook verschijnt dezelve het meest bij eene zeer koude en zui- vere lucht. Zij wordt daarentegen, bij eenen VOchtigcn, kouden 'of buitengewoon warmen dampkring, door slechte stallen, door slechte of bedorven voederstoffen, ook door werk- tuigen) ke oorzaken, die nadeelig op het ligchaam Werken, in derzelver aard en karakter ligte- lijk veranderd, en kan, onder zulke omstan- digheden, gemakkelijk eene andere gedaante aan- nemen. Het beloop dezer ontsteking is schielijk. § 26.
9. In ontstekingen, waarvan het karakter in
Verhoogde gevoeligheid (.sensibiliteit') met een verminderd werkvermogen gelegen is, b j welke het stelsel der piïkkeiödarheid en van het herstellingsvermogen door dat der ge- voeligheid meer of minder onderdrukt worden. Men noemt eene zoodanige verhouding bij ontste- kingen prikkcIbarc,ook onmiddelijkc(£&>ec£e) zwak- huid |
|||||
( rf )
I lieid," » nf ike asthenie, zenuwachtige ontsteking,
•ntslckin:; met verhoogde gevoeligheid en ver- zwakt werkver.coge 1, (erethismus,. S 27-
De pijn is bij deze soort der ontsteking of
bij dit ontstekingskaiakter buitengewoon hevig, en heeft boven al de overige verschijnselen de overhand. De hardheid, zwelling en roodheid zijn hierbij geringer, dan bij de ontsteking, in § 22 beschreven. De klopping is in het ont- stoken deel niet zoo duidelijk voelbaar en minder krachtig, maar schielijker. Het schijnt t dat het zenuw-, en zenuwknopen-stelsel hier voornamelijk en wel bij voorkeur in derzelvcr verrigtingen gestoord zijn. Het beloop bij deze soort van ontsteking is langzaam, meestal sle- pend en gaat niet aelden met koorts uit medelijdende gevoeligheid gepaard. In het be- gin dezer ontstekingen stolt het bloed nog, maar de spekkorst en bloedkoek (cruor) missen derzelver vastheid en taaiheid. De bloedwel is daarentegen vermeerderd en op de spekkorst bevinden zich vele blaasjes. In sommige ge- Vallen wordt de bloedkoek weinig te zaïnenhan- gende en brokkelig bevonden. § 28.
Deze ontstekingstoestand komt niet zoo me-
B 4 wig- |
||||
( ^4 )
nigvuldig voor. als de ware ontstekingen, waar- 0
nit zij echter dikwijls ontstaat. Zij kan trouwens ook eigenlijdig voorkomen, en dezelve doet, bij de grootere huisdieren, meestal zeer gevoelige deelen aan, als de oogen, of znlke deelen, welke daartoe, uit hoofde van derzelver bijzon- dere inrigting, aanleiding geven, zoo ais bijv. de hoeven. Insgelijks hellen gestoken wonden in peesachtige uitbreidingen, en wonden der ge- wrichten tot dit ontstekingskarakter over. Ook worden zeer jonge dieren, bijv. veulens en eenige rassen van honden, bij voorkeur, door ont- stekingen van dezen aard aangedaan. S 29'
5. In ontstekingen , waarbij de levenskrachten in
al de hoofdstelsels van het dierlijk ligchaam ge- zonken zijn, doch waarbij, in sommige geval- len , eene verhoogde herstellingskracht niet kan ontkend worden, die zich door eene bovenma- tige zwelling, zonder vastheid der vezel, en door welige uitgroeijing der zelfstandigheid doet ken- nen. Het karakter dezer ontsteking bezit een' tegenovergestelden aard van de ontsteking met versterkte levenswerkzaamheid, en men geeft aan dezen toestand den naam van middelrjke of indirecte zwakheid of asthenie — van asthenische, rotachtige of iypheuse ontsteking, ook van ontste- king met den toestand van slapheid en gevoelloos- heid (jtorpor), § 3 o. |
||||
i *5 f
|
|||||
§ 5o<
De ontsteking van dezen aard' is of'gevolgelijk
(deuleropatiscfi), dat wil zeggen, zij is het ge- volg van eene ware ontsteking met versterkte levenswerkzaamheid, enz;; of dezelve is oor- spronkelijk (protopatisc/i) , wanneer zij na eene algemeene voorbeschiktheid ontstaan is. In het eerste geval is hierop toepasselijk hetgeen in § 3$ gezegd is; in het tweede vloeit dezelve voort uit bestaande ziekten of onevenredighe- den-in de ligchamelijke of werkttiigehjke en dyna- mische krachten. Zet men, bijv. bij Paarden, die aan eene rotkoorts lijden, etterdragten, of maakt men aan verschillende deelen des lig— chaams insnijdingen, zoo zullen de wonden niet alleen een slap, werkeloos en rotachtig aanzien aannemen, vermits het geheele ligchaam in de- zen toestand verkeert, maar zij zullen ook ligt tot versterf overgaan. De verschijnselen moeten ons hier omtrent het
karakter der ontsteking een juist denkbeeld ge- ven en ter onderscheiding dienen. In het zieke deel neemt men, in plaats van pijn, doorgaans gevoelloosheid waar, of het dier geeft alleen bij tusschenpoozen teekenen van pijn te kennen, en deze is nu sterker dan geringer; daarentegen openbaart zich de pijn duidelijker B 5 in |
|||||
"
|
|||||
( ^6 )
in de nabij gelegene deelen. Het zieke deel i*
aanmerkelijk gezwollen, vermits de vaten , welke tot verlamming overhellen , te sterk afscheiden en dikwijls eene aanmerkelijke ophooping van stoffen in. het celweefsel te weeg brengen. Ge- woonlijk is de zwelling [niet zeer veerkrachtig, maar wijkt meer of minder voor de drukking met den vinger, terwijl de ontstane indrukken langzaam wederom worden aangevuld. Zooda- nige gezwellen noemt men ook waterzuchtige gezwellen, koude gezwellen, (oedema). Bij eene witte huid, en aan de haarlooze deelen
is de kleur gemengd , het ontstoken deel miskleu- rig, donker rood' en het bezit zelfs onderschei- dene kleuren. Is een afscheidingswerktnig doop deze ontsteking aangedaan, zoo is de afscheiding vermeerderd, voornamelijk dan , wanneer zij uit eene algemeene voorbeschiktheid ontstaan is, en zij gaat dan ligtelijk in het vuur (§ 5o) of den dood over, zoo als dit bij de algemeen heer- schende Paarden-ziekte, ih het jaar i8o5 , hets geval geweest is. Bij oude en slecht gevoede dieren ontstaat zij het menigvuldigst. § 32.
De gewone of mindere trap dezer ontsteking
is die, welke men gemeenlijk met den naam van asthenische ontsteking bestempelt; den hoog- sten trap noemt men het koude vuur (sphacelus)* liet bloed, dat uit de aderen ontlast wordt, is, naar
|
|||||
( '7 )
|
|||||
naar den trap der ontsteking, verschillende,
dikwijls stolbaar, paP~ of teeraehtig; de bloedwei is meestal flokachtig en scheidt arich dikwijls geheel niet van den bloedkoek af. In een'minderen trap plaats hebbende ,^is deze ont- steking slepend (chronisch) in derzelver beloop ; in een meer hevigen trap is haar beloop schielijk en zij gaat spoedig tot plaatselijk versterf of den dood over. f^erdeeling der Ontstekingen, naar het
deel , waarin zij vooekomen. S 53.
Deze verdecling verdient insgelijks in aanmer-
king genomen te worden, daar dit voor den praktischen Vee-arts van groot gewigt is. Zoo bestaan er bijv. ontstekingen der oogen, der keel, der luchtwegen , der longen en van andere deelen des ligchaams. Deze regelen zich alle naar de opgegevene hoofdsoorten. De bijzon- dere gevallen behooren intusschen tot de bij- zondere Heel- en inwendige Vee-artsenijkunde. Oorsalen der Ontsteking.
S 34.
De oorzaken worden gewoonlijk verdeeld:
1.
|
|||||
( 38 X
|
|||||
js. in.naaste oorzaak (causa proxima),
2. in zoodanige oorzaken , welke als voorbe-
scbiktbeid tot een zekeren ziekte-vorm, in het - ligcbaam aanwezig zijn of bet ligcbaam tot ziekte
voorbereiden (causae praedisponentesi) 3. In toevallige of gelegenheid-^gevende oor-
zaken {causae oceasionales}, § 35*
%%■■ De naaste oorzaak der ontsteking, zonder
welke zij niet bestaat, is met het wezen der ontsteking een en hetzelfde, en beteekent niets anders dan dè ontsteking zelve. Zoodanige benaming of verdeeling der oorzaken mag voor den ziektekundigen eenige waarde hebben , doch i zij. bezit geen praktisch nut. § 36.
2; De voorbereidende oorzaken schijnen in;
een bijzonder verband met het karakter of het soort der ontsteking te staan, en dezelve ziju altijd in de eigene voorbesohiktheid en in de individuele gesteldheid des ligchaams en van deszelfs deelen gegrond. Jonge, krachtvolle en goedgevoede dieren hellen bijv. meer over tot ontstekingen , waarbij de prikkelbaarheid en het werkvermogen [energie) verhoogd zijn, dan oude en zwakke dieren, waarbij het tegenover- |
|||||
\
|
|||||
( 29 1
igestelde plaats heeft. Ook bezitten sommige
werktuigen eene bijzondere voorbeschiktheid tot ontsteking, zoo als bijv. alle vliezige organen-, ■als de darmen, het buikvlies, het borstvlies, enz. § 37.
Tot de voorbeschikkende oorzaken behooren
ook alle dynamische gebreken, welke in het ligchaam plaats hebben, waarbij eene onregel- matige verhouding der krachten aanwezig is, als jicht en rheumatismus bij de Honden, de droes bij Paarden, enz. Verder , gebreken der bewerktuiging, en, over het algemeen, eene gebrekkige vorming des ligchaams of van een Van deszelfs deelen, waardoor alsdan de grond gelegd wordt tot de voorbeschiktheid der ont- steking. Zoo is bijv. in de slapheid of gebrekkige vorming van het sprong-gèwricht de grond gelegen tot ontsteking der gewrichtsvlakten, van de gewrlchtshraakbeenderen of van sommige beenderen van hetzelve, en ten gevolge hier- van , tot de spat of uitwassen en zamengroel- j/ngen dezer beenderen onderling. — Eene zeer koude en zuivere lucht ontwikkelt eindelijk ook de voorbeschiktheid en geeft aanleiding tot ontsteking. § 33.
5. Van liet meeste gewigt voor den prakti»
schen
|
|||||
( 3o )
•• \ ■
schen Vee-arts zijn de toevallige of gelegenheid-
gevende oorzaken. Zij worden verdeeld in: a. fVerhtuigelijhe en
b. Scheikundige gelegenheid-gevende oor-
zaken. Tot de werktuigelijke gelegenheid-gevende oor-
zaken behooren alle vreemde ligchamen, die op het dierlijk ligchaam werken, hetzelve verwonden, druk- ken, scheuren en kneuzen, welke echter, naar hunne verschillende werkingen, onderscheidene ontste- kings-karakters kunnen voortbrengen. Kneuzingen bijv. geven aanleiding tot ontstekingen met het ka- rakter van zwakheid en ongevoeligheid, en wan- neer dezelve hevig zijn, veroorzaken zij zeer ligt het vuur of vernietiging des levens in het gekneusde deel. Gesnedene wonden en zuivere scheidingen van den zamenhang veroorzaken ont- stekingen, waarbij de werking der levenskracht versterkt is, en , na gestokene wonden, ontstaan ontstekingen, waarbij de gevoeligheid voorname- lijk verhoogd is. Sterke kracht inspanningen , snel loopen, te veel voedzaam voeder, bij gebrek aan beweging, behooren insgelijks tot de gelegen- heid-gevende oorzaken. S 59-
De scheikundige gelegenheid-gevende oorzaken
zijn insgelijks menigvuldig; zij kunnen, overeen- komstig derzelver scheikundige bestaaddeelen , ver- schil- |
||||
( 5i )
|
|||||
schillende uitwerkingen daarstellen , en das ook
Verschillende karakters van ontsteking voortbren- gen , die plaatselijk blijven, maar ook algemeen worden kunnen. Daartoe behooren de werking des vuurs of der hitte , bijv. verbrandingen door kalk, op het oogenblik dat dezelve gebluscht wordt, en, door eene tegenovergestelde werking, •de koude, de zameng«drongen zuren, bijv. op beenderen, insgelijks het zuurstof-gaz ; — verder sterke wijngeest, terpentijn-olie, en alle bijtende en scherpe zelfstandigheden, — vervolgens de dierlijke, plantaardige en delfstoffelijke vergiften, alsmede dierlijke smetstofFen. Deze kunnen alle insgelijks zoodanige ontstekingen voortbrengen. De opgenoemde oorzaken kunnen echter ook ver- schillend werken, naar mate zij op het een of ander ligchaamsdeel meerderen invloed hebben. Uitgangen der Ontsteking.
S 4o.
Uitgangen noemt men die onmiddelijke gevolgen
eener plaatselijke ontsteking, welke, door de le- vensverrigtingen , daarbij plaats hebbende, voorl- gebragt of veeleer de uitwerking der ontsteking zelve zijn. De ziekelijke verschijnselen worden veranderd; er ontwikkelen zich ook nuuwe, bij het verder beloop der ontsteking, welke zich dan gelijkvormig vertoonea en tot eigene ziekte tce-
|
|||||
( *> )
|
|||||
'toestanden aanleiding geven of dezelve bepalen.
Deze uitgangen zijn : de verdeeling, uitstorting , te zamengroeifing, ettering, vleeschwording (gramdatio~) en liet vuur. t § 4i.
De verdeeling is de meest wenscbelijke uit»
gang, welke men van eene toevallige ontsteking kan verwachten, zij mogen door de geneeskrach- ten der natuur of door de kunst zijn voortge- bragt. Zal er eene volkomene verdeeling plaats hebben, zoo moeten er geene gebreken van het bewerktuigd zamenstel, door de oorzaken , noch door de ontsteking zelve voortgebragt, aanwezig of voorafgegaan zijn. Daar, waar werktuigelijke beleedigingen , aanzienlijke uitstor- tingen of verlies van zelfstandigheid met de ontsteking te gelijk aanwezig zijn, kan geene volkomene verdeeling plaats vinden. s #*•
Bij de verdeeling nemen zoo wel de algemeene
als plaatselijke verschijnselen langzaam en meer of minder gelijkmatig af, naar mate dat de oor- zaken der ontsteking veranderd of geheel weg- genomen worden, en wel zonder aanzienelijke ontlastingen, hoedanige evenwel bij ontstekingen van eene groote uitgebreidheid, alsmede van in-
|
|||||
■
|
|||||
( iü )
inwendige deelen, bijv., door een bezinksel iü
dé pis enz., worden waargenomen; S &
De verschijnselen der ontsteking moeten niet
plotseling verdwijnen, gelijk tevens het verdwij- nen van enkele verschijnselen, terwijl andere nog voortduren, andere uitgangeu der ontsteking doet vermoeden. Het ontstoken deel keert lang- zaam tot deszelfs vorigen gezonden toestand te- rug, zocdat, zal de verdeeling volkomen kun- nen worden genoemd, ér noch eenig plaatse- lijk werktuigclijk gebrek, noch eene verstoring der verrigting des deels moet overblg'ven. § 44.
Bij de vërdeeling houdt dé ziekelijke werking
der levenskracht , welke in de aangedane deeleri plaats heeft, op; de doorzweting of uitstortin- gen in het celweefsel, of in de zelfstandigheid der werktuigen , houden op , terwijl de opslorping daarentegen versterkt wordt; in één woord, dé werkzaamheid der vaten en van het zenuwgestel is weder tot derzelver gezonden staat terug gekeerd. S ^.
Uitstortingen van weïachtige vochten, welke
l Di G groo- |
|||||
( 3* )
|
|||||
groote overeenkomst niet de bloedwei hebben*
en zoodanige, die , door bijzondere werktuigen. des dierlijken ligchaams, in de verschillende trappen en soorten van ontstekingen, worden afgescheiden, welke eene meer of mindere vast- heid aannemen, en eenigermate overeenkomen, met de vezelstof of stolbare lympha, zijn meest- al de uitwerkingen of uitgangen der ontstekingen: in vliesachige deelen; het duidelijkste voorbeeld leveren ons hieromtrent de weivliezen der borst- en buiksholligheid enz. op. Men ziet, na de ontstekingen der longen en van het borstvlies, aanmerkelijke uitstortirgen van de genoemde weiachtige vloeistoffen, en men neemt daarbij niet zelden die-, naar zuivere stolbare lympha gelijkende, dradige , celachtige zelfstandigheid (welke wezenlijke vezelstof is) van -een geelach- tig witte hoedanigheid, in de borstholte waar. Insgelijks ziet men hetzelfde bij koeïjen , welke, spoedig na het afkalven , aan eene ontsteking van. het buikvlies of van den draagzak sterven. S 46.
Zoodanige vloeistoffen of vochten worden nog-
thans ook, bij een'hoogon trap van ontsteking,in het celweefsel afgescheiden , zoo als wij dit reeds vroeger gezegd hebhen, en geven aanleiding tot watefzuchtige gezwellen. Deze afscheidingen wor- den dikwijls door eene verkeerde behandeling, of
|
|||||
( 35 )
of "door de veronachtzaming van ontstekingen ntek
eene versterkte levenswerkzaamheid Voort gebragt. Voor bet overige brengt, in zulke gevallen , elk bijzonder verschillend werktuig eigenaardige vloei- stoffen voort; zoo scheiden de slijmvliezen van, den neus, der keel en van de darmbuis enz. eene slijraige vloeistof of slijm af, de ontstoken beurs- banden en gewrichtsvlakten eene klonterige, ge- leiachtige , naar etter of dikwijls ook naar ge- stold eiwit gelijkende stof. Anders is het gele- gen met de weivliezen, zoo als wij reeds gezien hebben, die, naar den aard en het karakter der ontsteking, alleen weiachtige vloeistoffen , of de gemelde draadachtige zelfstandigheid, of stolbare lvmpha afscheiden, en in de beide laatste geval- len aanleiding geven tot zamengroeijingen, welke, in het eerste geval, een' losseren, en, in het tweede, een' vasteren zamenhang bezitten* S 47.
Aaneengroeijingen, door Ontstekingen ver-
oorzaakt, komen veelvuldig voor. Zij geschie- den of van zelve , of toevallig , of de deelen wor- den opzettelijk , volgens de regelen der heelkunde, Vereenigd, opdat zij door de werking der ont- steking te zamen zullen groeijen. Wij nemen zeer dikwijls aaneengroeijingen van nabij elkan- der gelegen deelen waar, zooals bnv. van de longtn met het ribben vlies, insgelijks van den C 2 zaad- |
||||||
( 36 )
|
|||||
zaadstreng met het scheede-vlies, der ballen met
hetzelfde vlies Qunlca vagirialls testis et fw TiicuW) enz. De aaneengröeijing der longen met het
ribbenvlies geschiedt van zelve, wanneer het een of ander der beide deelen ontstoken is. Het ribbenvlies (pleura costarum) wordt mede- lijdend aangedaan, wanneer de longen en het longen-vlies {pleura pulmonurn') in ontstekiug verkeeren ; en deze aaneengroeijingen geschieden niet zelden, doordien beide tot een en hetzelve wei-vlies behooren, en mede uit hoofde van en overeenkomstig den aard dezer vliezen, waarin reeds op zichzelve, bij derzelver ontstekingen, eene neiging tot doorzweetingen en zamengroeijing (door de zoogenaamde adhaeswe ontsteking), plaats vindt, terwijl dezelve ook een groote geneigd- heid tot vermeerdering van de omvang bezitten. Bij been-breuken wordt er beenstof (callus')
gevormd, welke tot aaneengröeijing der geschei- den been einden dient. S 43.
De zaadstreng groeit bij Paarden dikwijls met
den scheede-rok te zamen; welke vereeniging niet zelden het gevolg is der ontmanning met klemhoutjes , vooral , wanneer men, bij het weg- nemen dezer houtjes, er niet op bedacht is, om den zaadstreng behoorlijk van deszelfs nieuwe verceniging wederom los te maken. Ook ont- sta» |
|||||
( m )
|
|||||
staan deze aaneengroeijingen toevallig t het gee»
tevens het geval is bij de aaneengroeijingen Yan den balzak met den scheede-rok, door toevallige werk.tt'gehjke oorzaken ,. als stoten, slaan, enz. Zoo ontstaan insgelijks, volgens dezelfde wetten, opzigtelijk het beloop en de uitgangen der ont- steking, veelvuldige aaneengroeijingen der been- deren , gelijk zulks bij den zoogenaamden spat met de schuitvormige beenderen, het piramiedswijze beentje, het hoofd van het griffelbeen en de gè- wrichtsvlakte van het pijpbeen of scheenbeen dikwijls het geval is. Op dezelfde wijze ontstaan er zoo - danige aaneengroeijingen tusschen de griffelbeen- deren (buitenste en binnenste nahands-beende- ren) met het pijp- of scheen-been, verder van, het koot- met het kroonbeen, bij. „den zooge-. ïiaamden overhoef enz.
'* ,
S H-
Opzettelijk intusschen vereenigen wij de toeval-»
lig of willekeurig gescheiden deelen met eikanderen ,.. zoodat de tegen over elkander staande vlakten in naauwere aanraking kómen , zonder dat een. derde of vreemd ligchaam de aanraking in den weg staat. Bij elke ontsteking in een anders, gezond ligchaam of deel zweet stolbare lympha. door, welke bij de dieren gewoonlijk reeds bin-, nen vier of vijf uren, doch meermalen ook later,, de gescheiden ontstoken opjiervlakten bedekt „ C 5 ecBigr- |
|||||
. ( 38 )
eenigzius geleiachtig en kleverig is , en die, wan-
neer twee, in een* gelijken trap ontstoken, dee- len tot eikanderen gebragt en in naanwkeurige aanraking kunnen worden gehouden , de eigen- schap heeft beide de oppervlakten te verecnigen» Deze doorgezweete stolbare lympha wordt vast en bewcrkluigd ; dat wil zeggen: zij vormt tus- schen de deelen,'welke gescheiden zijn geweest, eene vaste zelfstandigheid, overeenkomende met het maaksel dezer deelen, waarin vaten en ze- nuwen worden voortgebragt, en welke in staat is beide de oppervlakten, op de naauwkeurigste- Wijze, te verbinden. Het overige, dat hieromtrent te zeggen valt,
zal in het Hoofdstuk over de wonden worden, voorgedragen. § 5o.
De aaneengroeijing staat met de verharding in,
het naauwst verband. Er heeft bij beiden voor- af eene doorzweeling der vezelstof plaats, welke zich tusschen de vezels der weefsels nederzet en hier tot eene bewerktuigde zelfstandigheid over- gaat. Zij vormt dus eene nieuwe zelfstandigheid tusschen de oude. De verharding bestaat dus in eene uitstorting van stolbare lympha in het weefsel der deelen (parenchyma), welke in eene bewerktuigde stoffe is overgegaan. Het kentee- fceo, dat eene ontsteking tot verharding is over- ga |
||||
( % )
|
|||||
gegaan , bestaat daarin, d<tt al de overige ver-
schijnselen verdwenen zijn, terwijl de hardheid alleen overblijft» S 5x.
De ettering is insgelijks een gewigtige uitgang
der ontsteking, maar, in het algemeen , minder gunstig te beschouwen dan de verdeeling. Wan- neer de etterwording begint, is de ontsteking in het etterende deel zelf* opgehouden, terwijl in- tustchen de ontsteking nog in den omtrek kan bestaan. De ettering kan echter ook, door het / terugkeeren der ontsteking , gestoord worden en ophouden, doch er kan geene duidelijke en we- zenlijke ettering, met eene wezenlijke onstekiug , in een en hetzelfde deel gelijktijdig bestaan. De ettering is die werking in het dierlijk lig—
chaam, waardoor etter , in wonden, welke op de oppervlakte van hetzelve plaats hebben, of, in de weefsels der deelen, van zei ven (door eeniger- hande gebrekkige verhouding tusschen de vaste en vlacibare deelen J, in ctterzakken of in. opene zweeren ontstaat. S 52.
Deelen , welke een los, celachtig maaksel be-
zitten , zijn vooral tot ettering geneigd , zoo als bijv. de shj ui vliezen , het celweefsel, de klier— C 4s aek- |
|||||
( 4o )
achlige deelen. In dezelve moet men, bij ontr
stekingen, wanneer er geene mogelijkheid voor de verdeeling bestaat, den uitgang door veret- tering trachten te bevorderen. Bij opene wonden ziet men de etterwording zeer
duidelijk, daar derzelver oppervlakte eerst met stol- bare Ijmpha bedekt wordt, terwiü spoedig daarop, etter uitsijpelt. De meeste deelen geven echter, overeenkomstig hun onderscheiden maaksel, een verschillenden etter. Ook heeft er in sommige deelen eene spoedigere ettering plaats, dan in andere. Zoo geven de slijmvliezen een meer dunnen , kleverigen , het celvveefsel en de huid , voornamelijk, indien de opperhuid mede ver- uietigd wordt, eenen meer dikken, goeden et- ter, ds banden, pezen en eindelijk de beende- ren een dunnen, spoedig stiukenden etter. In de eerstgenoemde deelen wordt de etter dikwijls zeer spoedig, in de laatsten veel langzamer ge- boren. § é-.
De goede etter (pus) onderscheidt zicih zoo
wel door deszeifs dikte, als door andere hoe- danigheden. Wanneer de etter de dikte van melkroom , eene witte, naar het geele overhel- lende kleur bezit, zacht en zonder reuk is, en met water geschud wordende, hetzelve troebel maakt, daarin niet volkomen wordt opgelost, maar naar den bodem zinkt, zoo heeft dezelve, eene
|
||||
( *» )
pene deugdzame hoedanigheid (*). Is de ettey
daarentegen vloeibaar, dan, kwalijk riekend» den omtrek der etterende oppervlakte weg kna- gende, dus scherp , zoodat door deuzelvea nieuwe etterende oppervlakten worden voortge- bragt, is zij gi'ijs , zwartachtig , vuil, groenachtig geel en met bljedstrepen gemengd, zoo ver- krijgt zij den naam van slechten etter (icJior*). Slechte etter wordt voornamelijk dan geboren, wanneer dynamische gebreken de etter-afschei- ding veranderen. Het ligtst ontstaat dezelve in peesacluige deelen, in de banden en, de/, beenderen. Wanneer zoodanige etter niet be- hoorlijk uit deze deelen kan uitvloeijen, zoo worden de zilveren souden zwart gekleurd, en er ontwikkelt zich, dan uit denzelven, aan de lucht blootgesteld zijnde, zwavel-houdende wa- terstof-lucht (gas hydr.ogenium sulphura- turn). De ettering der beenderen ontstaat in dezelve, volgens dezelfde wetten, als in de weeke deelen; zij is altijd het gevolg van ontr steking. « §5i.
|
|||||
(*) Zij onderscheidt zich daardoor ook van de slijm 5
want deze is helder van kleur, sterk te zamenhan- gende , en in wat^r onoplosbaar ; integendeel wordt zij met water geschud, zoo vormen er zich vlokken, welke slechts zeer langzaam en minder volkomen dan de etter naar den bodem zinken. |
|||||
{ «i )
|
||||||
S 54.
De- volgende kenteekenen duiden aan, dat
eene ontsteking in ettering overgaat: 1. Bij eene oppervlakkige ontsteking.
De ontsteking neemt spoedig in hevigheid
toe, de oppervlakte is gespannen en droog, en verkrijgt, indien dezelve door eene witte huid bedekt is , een bleek blaauwachtig aanzien. In het midden der ontstoken oppervlakte ontstaat eene verhevenheid, welker omtrek zeer gevoe- lig is , de vorige veerkrachtige hardheid vermin- dert, de verhevenheid zelve wordt week, en spoedig ontdekt men vervolgens duidelijk in de- zelve, dooreene golvende beweging, de aanwe- zigheid eener vloeistof. Er verheft zich voor- namelijk eene plaats, welke, zelfs bij eene don- kere huid, veel bljaeker van kleur wordt.. Op deze plaats valt ook het haar uit, en er zwee- ten eenige druppels vocht door de, nog aan- wezige , opperhuid henen; deze barst eindelijk open, en aldus verschaft zich de etter eenen uitgang. 2. Bij de ontsteking van een diep gele-*
gen deel. Hier verminderen de verschijnselen der ont-
steking , even als bij de verdeeling , doch zon- der kritische ontlastingen, bijv. door uitvloeijing uit den neus, of door de pis. Verminderde eetlust, opstaan van het haar, koude over het |
||||||
s
|
||||||
( *s )
|
|||||
ligchaam, treurigheid van het dier enz., duiden
den overgang der ontsteking in ettering aan. &oodra de etter ontlast is, houdt de pijn op, S 5$.
Den aard des etters kennen wij niet. Wij
zien alleen, da,t er eeue verhoogde werk- zaamheid der levenskracht (ontsteking) voor- af moet gaan, waarna vervolgens, door eene eigene werking van dezelve, etter wordt voortgebragt. Waarschijnlijk wordt, door deze eigene werking, de stolbare lympha tot eene zoodanige stof veranderd; want de oppervlakte der wond is altijd, vóór dat er wezenlijke ette- jring plaats heeft, met stolbare lympha bedekt. § 5&
Te voren meende men, dat de etter bestond
;ait opgeloste bewerktuigde stoffen; doch dit is eene dwaling, vermits door eene goede verettering, nieuwe deelen worden voortgebragt. Even on- gegrond is de stelling, dat de etter voor opge- lost vet zou moeten worden gehouden, daar men toch etter in zoodanige deelen ziet ge- doren worden, waarin zich, in den gezonden toestand, geen vet bevindt, zoo als bijv. in de longen, in de oogen, enz. Sommige natuur- kundigen en zicktekundigen hielden den etter voor
|
|||||
( « )
|
|||||
voor verdikt of gestremd wei vocht (tympha)^
doch ook dit kan dezelve niet zijn, daar er z,eer langdurige verstoppii^en in de klieren vaa het watervaten-stelsel kunnen plaats vinden, jsonder dat er ettering volgt. | 57.
Bijna alle wonden, waarbij verlies Van zelf-*
«Handigheid plaats heeft, zoo als gescheurde,, gekneusde, en diepe gestokene wonden, alsmede vergiftige wonden, kunnen alleen door ette- ring genezen worden. Bij al deze wonden is de deugdzame etter voornamelijk als eene bedek- king der etterende oppervlakte tegen de nadee- lige werking van den dampkring enz, te be- schouwen. Ook bevordert hij de herstelling van de verloren zelfstandigheid. Over de vlceschwording (granulatie*") , alsmede
over de vorming van het likteeken zullen wij na- der, in het Hoofdstuk over de wonden, handelen. . § 58.
Het versterf, als de uitwerking der ontste-.
king beschouwd, is een zeer ongunstige uitgang Van dezelve; het verstorven deel is van des- zelfs levenskracht beroofd. Men onderscheidt het versterf, naar de verschijnselen , waarmede. het gepaard gaat,' en noemt dien toestand ders 0111-
|
|||||
I
|
||||||
( 45 )
|
||||||
Ontsteking, Waarin al de verschijnselen harert
hoogsten trap bereikt hebben, en welke gewoon- lijk hét afsterven van eenig deel vooraf gaat, het vuur (gangraena). ,Een ander toestand* waarbij de levenskrachten en de werkzaamheid van een deel geheel zijn uitgebluscht, in welke het vermogen des gevoels of der gewaarwor- ding verdweenen is, waarin de bloedsomloop niet meer plaats heeft, de werking der gevoe- ligheid en prikkelbaarheid en al de verrigtingen, welke daarvan afhangen, opgehouden hebben haren invloed op het ligchaam uit te oefenen, om het even, of het verstorven deel van het gezonde of levende, als dood, afgestoten wordt, of dat het tot rotting overgaat, waar door het volkomen afsterven van een deel des dierhjken ligchaams aangeduid wordt, noemt men hei koude vuur {sphacelus}. % %.%'
De overgang der ontsteking tot het vuur (gan-
graena) wordt door de verhoogde gevoeligheid des deels en eene vermeerderde zwelling ge- kend. Zij is de hoogste trap der ontsteking, doch bij dezelve is niet altijd die veerkrachtige hardheid en spanning aanwezig, welke men bij een ontstekingachtig gezwel, dat een schielijk beloop heeft, en door verdeeling wordt weg- genomen , aantreft ; maar zij is meer deegach- tig
|
||||||
( * )
tig en weeker. Eene , tot het vuur overgaande,
wond wordt meer donker rood van kleur en blaauwachtig; de afscheiding in dezelve houdt 'op, de oppervlakte wordt droog en brandend heet, en is buitengewoon pijnlijk. S 60»
De werkzaamheid van het opslorpend vaat*
gestel vermindert; ook zelfs de omloop van het bloed in de haarvaten schijnt meer of minder gestoord te zijn , en wel naarmate van den trap, dat het versterf heeft toegenomen; bij een vol- komen ophouden van den omloop ontstaat nu, evenwel reeds de toestand, welke het koud vuur (jtphacelus) genoemd wordt. Het beloop van vele ontstekingen is, onder sommige omstan- digheden, zoo schielijk en de verschijnselen ko- rden zoo zeer met die van het vuur overeen, dat men volstrekt geene bepaalde grenzen tus- schen de ontsteking t en het vuur kan vaststellen. Duidelijker bestaan deze tusschen het vuur en het koude vuur. De antlirax-ziekten en be- leedigingen van het ligchaam in rotkoortsen bij Paarden (*) kunnen hier lot een bewijs ver- strekken. _____________________ S 61.
(*) De rotkoortsen en roiachtige ontstekingen ko-
men , bij onze huisdieren, niet zoo veelvuldig voor, al* men aan de Weener Vee-artsenijschool veronder- stelt ) en, door derzelver aanhangeren, in navolging worden waargenomen. |
||||
f 47 )
|
|||||
S 61.
Bij liet Ontstaan van liet koude vuur aan uit^
wendige ligckaams ^deelen, zwelt het, tot ver- sterf neigende , deel aanmerkelijk op-;, en wel is deze zwelling daardoor duidelijk van het ge- zonde of gezond wordende deel te onder- scheiden, dat zij, in plaats van langzaam, plot- seling toeneemt. Het deel, door het vuur aan- gedaan , is zeer slap en week, de roodheid ver- tlwijut; daarentegen verkrijgt het deel «en vuil aanzien, het wordt bleek, zwartachtig, hetwelk voornamelijk aan witte deelen plaa'ts heeft, enz.; meermalen ontstaan er zwarte stippen op hetzelve; op deze plaats wordt de opperhuid opgeligt, waardoor dikwijls blaren worden gevormd, welke een bloedig, vuil, meestal zeer bijtend vocht bevatten. Het deel is koud en gevoelloos, zoo dat men zelfs diepe insnijdingen in hetzelve kan maken , zonder dat het dier teekenen van pijn te kennen gteft. De nitvloeijing van eene kwalijk riekende, scherpe stof wordt spoedig algemeen ; somwijlen vallen er geheele stukken Van het deel, welke afgestorven zijn, af, of dezelve kunnen weggenomen worden. De ge- angliseerde staart wordt, zoodra er koudvuur in denzelven ontstaat, het eerst aan deszelfs punt vochtig en rotachtig. Men noemt dezen toestand het vochtige koude vuur. Somwijlen krimpt daarentegen het deel geheel
en
|
|||||
( 48 )
|
|||||
en al te zamen en vrordt door eene groeve van het
gezonde deel afgescheiden, zonder uitvloeijing van stoife. —- Deze toestand wordt het drooge koude vuur genoemd. Heeft er eene volkomene ver- sterving van een been of van een gedeelte van hetzelve plaats, zoo draagt dit den naam vaü beenversterf {necrosis^t § 62;
Wordt eenig ingewand door het koude vuiir'
aangedaan , zoo houden al de verschijnselen j welke het gevaar der ziekte aanduidden, eens- klaps op. Het dier geeft geene pijn te kennen ^ maar toont meermalen zelfs eetlust te bezitten , het staat hierbij evenwel treurig en stil met opgerigte ooren, even als of het sterk luistert $. weldra breekt echter een koud zweet over het ge- heele ligchaam uit; de pols is zeer versneld , klein , zonder kracht, en naar mate dat een bloedrijker deel door het versterf is aangedaan of niet, sterk tusschenpoozende. De drekstoffen, die te voren moeijelijk ontlast werden , gaan nu me- nigvuldig af, dezelve zijn week , kwalijk riekende en meermalen met bloed vereenigd. Onder deze ver- schijnselen wordt de nog overige levenskracht uitgeput en het dier sterft. § 65.
Er staat voornamelijk versterf te vrezen na
ooi-
|
|||||
( 49 )
oorzaken , welke ontsteking voortbragten, die niet
bij tijds verwijderd zijn of konden worden ; ver-- der in deeleu , waarin de werking van de slagaderen en van het zenuwgestel (de invloed der zenuwen en aanvoerende bloedvaten op de deelen des ligchaaams), door werktuigelijke, organische of scheikundige oorzaken onder- drukt of aan dezelve onthouden wordt. En eindelijk dan, wanneer te gelijker tijd met de beleedigingcn ziekten aanwezig zijn , welke eene sterke neiging tot verlamming, dat is, tot uitput- ting des levens hebben. Het jaargetijde, het weder, de voeder stoffen en de verzorging hebben mede eenen grooten invloed op de overgang van ontsteking tot versterf. Over de voorzegging bij de ontstekingen,
(prognosis). § 64.
Deze hangt voornamelijk van de oorzaken af,
welke de ontsteking hebben voortgebragt. Be- staat er mogelijkheid deze te verwijderen, zoo kan men eenen meer gunstigen uitslag ver- wachten, dan wanneer de oorzaken niet uit den weg kunnen worden geruimd. Is er bijv. een vreemd ligchaam in het dierlijk hgehaam zooda- nig ingedrongen, dat men hetzelve niet bemag- tigen kan, om het te verwijderen, zoo is de LD. D voor»
|
||||
( 5o )
|
|||||
vooreeg^ing onbepaald. De voorzegging regelt
eich verder naar de ligchaamsgesteldhcid, of den bijzonderen toestand van het zieke dier, en naar de zamenstelling der deelen (confbrmatio). liet weder, jaargetijde, de verzorging, op- passing en andere omstandigheden, waarin zich het dier bevindt, moeten tevens wel bijzon- der in aanmerking worden genomen ; insgelijks is de omvang of uitgebreidheid der ontsteking bij de voorzegging van aanbelang; eindelijk komt hier nog in aanmerking, of er meerdere doelen, te geïijker tijd, ontstoken zijn, en of de ontsteking met ziekten van verschillenden aard gecompliceerd is. § 65.
De voorzegging regelt zich verder naar den
trap der ontsteking, en naar de verschijnselen, welke denzelven te kennen geven, en naar den aard en het karakter der ontsteking. Bij ontstekingen met eene algemeene ver-
sterkte levenswerkzaamheid is de uitgang beter te bepalen, dan bij ontstekingen niet verhoogde gevoeligheid. Gevaarlijker dan bij deze ontstekin- gen is te beschouwen die, welke een asthe- nisch karakter bezit, dewijl bij dezelve de werkzaamheid in al de hoofdverrigtingen ge- zonken is, en de opwekking of versterking van deze werkvermogens doorgaans met meerdere moeite gepaard gaat, dan derzelver verzwakking. Ook
|
|||||
( fa )
|
|||||
Ook rjgt zich de voorzegging naar het ge-
wigt of de waarde, de geneesbaarheid en eigene zameustelling des deels, hetwelk ontsto- ken is. Om deze reden kan de voorzegging bij oog- ontstekingen , in het algemeen, minder, gunstig zijn, dan bij ontstekingen der spieren van een uitwendig deel, enz. Zoo zijn ont- stekingen van uitwendige deelen minder ge- vaarlijk, dan die der ingewanden. De voorzegging berust verder op de eigene
gesteldheid van het deel. De ontstekingen in de slijm- en weivliezen, der gewrichten moe- ten daarom , zoo spoedig mogelijk , worden voor- gekomen , omdat zij met gevaar verbonden zijn, en zeer gemakkelijk uitstortingen, aan- eengroeijingen, ettering en het vuur ten ge- volge hebbeu. Over de behandeling der ontsteking
in het algemeen. § 66.
De eerste grondregel, welke ter genezing der
ontsteking in aanmerking komt, bestaat in het wegnemen van derzeiver oorzaken. Men moet derhalve trachten deze te verwijderen, en, zoo zij niet geheel uit den weg kunnen worden ge- ruimd, moet men derzeiver invloed, zoo veel mogelijk, trachten te verminderen, te veranderen D 2 of |
|||||
( 52 )
ef onschadelijk te maken. Zijn bijv. spliaters ,
spijkers en dergelijke ligcha;nen in de bewerk- tuigde deelen ingedrongen, zoo moeten dezelve uitgenomen worden ; de verdere werking van ■nog aanwezige scherpe middelen en andere prikkelende zelfstandigheden, trachte men in der— zelver kracht en werking te veranderen, door de aanwending van slijmige middelen, vette oliën enz. De werking van dierlijke giften, welke toevallig onder de opperhuid -gebragt zijn , trachte men, door zuren en hét vuur, in haren 'voort— gang te bepalen, te veranderen en zelfs te vei- nietigen , en , door de opzettelijk voortgebragte , eigene, ontsteking, de werking van het aan0e- bragte gilt te verhinderen. § e7.
Een tweede hoofdregel is de ontsteking, over-
eenkomstig derzelver soortelijken aard en' ka- rakter, te behandelen. Behandeling der ware ontsteling,
(inflammatio stJienica). Zijn de oorzaken ontdekt, zoo v^rwijdere
men dezelve zonder uitstel. Daarenboven trachte men , bij deze ontstekingen, alle prikkelende invloeden, bijv. de dampkringslucht van eene reeds, in een* ontstekings-toestand verkeerende , die<
|
|||||
%
|
|||||
■• ( 53 )
diepe wond aftekeeren. Is het sthenisc.h Vx-
lakter der ontsteking duidelijk kenbaar, zoo moet de verhoogde levenswerkzaamheid van het deel verminderd worden. Bij ontstekingen van inwendige deelen wordt dit oogmerk best be- reikt door het aftappen van bloed uit eene groote ader. Hoe duidelijker nu deze ontste- king is en dezelve in een sterkeren trap plaats heeft, des te ruimer kan de aderlating zijn, en des te voordeeligere uitwerking kan men van dezelve verwachten. Aan uitwendige deelen kan- men ook plaatselijke bloedontlastingen ia het werk stellen; zoo kan men bijv. bij ont- stekingen der, in den hoef bevatte, weeke dee- len , insnijdingen in de witte lijn do«n, of ook wel de kogel - aderen openen enz. De algemeen©, zoowel als plaatselijke, bloedont- lastingen kunnen , naar omstandigheden , herr- haald worden. $ 68.
Is de ontsteking hevig, zijn inwendige dee-
len door dezelve aangedaan , bijv. het ribben vlies , Cwaarbij de slagaderen vol en uitgezet zijn , en een sterke polsslag plaats heeft) zoo wende men, na de aderlating, ook nog verkoelende middelen aan, waartoe de midden-zouten en de laxerende zouten behooren, als de salpeter (salpetersure polasch , nitras polassae), het D 3 dub.- |
||||
( 5* )
dubbelzout, (zwavelzure pol'asch, sulphas po-
lassae), glauberzout (zwavelzure soda , sid- phas sodae), welke overeenkomstig den aard der ontsteking, of alleen in water opgelost of met slijmige middelen, als meel, poeder van heemstwortel enz, vereenigd kunnen worden. § %•
Is een uitwendig deel door de ontsteking
aangedaan, zoo kan men , wanneer eene plaat- selijke aderlating niet zoo zeer noodig wordt geoordeeld, bij aanboudenheid het koude wa- ter aanwenden, totdat de toestand verande- ring ondergaat. Ook kan men keuken-zout, (zoutzure soda, murias sodae) > en wonder- zout tot gelijke deelen in koud water oplossen en daarbij azijn voegen , om tot nog meer ver- mogende koude omslagen te dienen (*). Somwijlen kan men ook met voordeel tegen-
prikkels in het werk stellen, waartoe dan be- hooren, de haar-sne-eren (dragten), de fonta- nel-
|
|||||
(*) Is het mogelijk , zoo kan men het wonderzout
tot een grof poeder gebragt , in een linnen lap doen en op het ontstoken deel leggen, en hetzelve ver- volgens goed met koud water bevochtigen, opdat het zout eerst hierdoor opgelost worde, daar bij de op- lossing vooral koude geboren wordt. |
|||||
( 55 )
|
|||||
nellen, inwrijvingen van spaansclie vliegzalf,
omslagen van mosterd-pappen, zelfs het bran- den met een gloeijend ijzer. Deze middelen worden aangewend met liet oogmerk, om de ontsteking van edeler deelen naar minder edele aftelciden. Dit moet echter altijd met veel voor- zigtigheid geschieden. •
De leefregel moet met de geneeswijze overeen-
komen. Voornamelijk is een koel verblijf aan te bevelen, waarbij evenwel alle togt moet worden, afgeweerd. Men geve het dier zuiver drink- water , dat in den winter niet te koud moet zijn. Het voorzetten van drinkwater met zuren en; andere vreemde zelfstandigheden vermengd , kan alleen door zoodanige Vee-artsen aanbevolen worden, die geene ondervinding hebben , Want het zieke dier neemt zoodanig water niet vrijwillig tot zich. Hetzelfde heeft plaat-s met laauw warme zemel-
en meel-dranken , daar trouwens vooral z-oodanige Paarden, die in den gezonden staat dergelijke dranken niet gewoon waren , dezelve ook in den zieken staat niet nemen zullen. Vindt men het dus noodzakelijk om het dier zuren toe te dienen, zoo moeten zij verdund, door middel van een flesch of op eene dergelijke andere wijze , op- zettelijk en geregeld worden ingegeven. D 4. Zijn
|
|||||
C 56 )
|
|||||
Zijn de Paarden of Runderen van zoodanige
eigenaren, die slechts weinig stuks vee houden, aan verschillende voeders en drinken gewoon , zoo kunnen met meer gemak verschillende zelfstan- digheden onder het drinkwater gegeven worden» Indien het jaargetijde het toelaat, zoo geve
men het dier groen voeder, als gras, doch geene klaver, weinig of geheel geen haver , geen gemalen koorn, enz. Heeft men geen gras, zoo geve men goed hooi, in geringe hoeveelheden, daar te veel hooi op eens gegeven , door de kwijl bevochtigd en warm geademd wordt. Het is insgelijks overtollig het dier veel te noodigen, orn te eten, daar het, ziek zijnde, toch weinig of in- het geheel niets eet. Bij ontstekingen van uit- wendige deelen, moet men het dier evenwel voeder geven , als het iets nuttigen wil. behandeling der ontsteking- met verhoogde
gevoeligheid en verminderd werk~
vet mogen.
§ ?*
De gevoeligheid is hierbij zeer veidióogd^;
de eerste aanwijzing, welke dus hier te vervul- len staat, is de vermindering des onmatigen prikkels en alzoo de verzachting der pijn , zoo als bijv. bij oog-ontstekingen, bij ontstekingen der deelen, welke in den hoef bevat zijn on der-
|
|||||
( 57 )
dergtijken. Somwijlen moet men zich hiertoe
van die middelen bedienen, welke bij de be- hand< ling der ontsteking met verstrekte levens- werking zijn opgegeven, doch niet in die mate, noch zoo aanhoudend als bij deze. Vooral vindt dit echter plaats bij sterke eu goed ge- voede d eren. Men kan das insgelijks aderla- tingen en koude aanwendenj, doch altijd niet meerdere voorzigtigheid»
n
S f*.
Voornamelijk en veel algemeener is hier de
aanwending nuttig van slijmige middelen, om door hunne verslappende en verzachtende eigen- schappen de pijnen of den prikkel te vermin- deren. Tot deze middelen brengt men af- kooksels van kaasjeskruid (lierba mahae) , van lijnzaad (semen linij , en meer andere, met bij- voeging van salpeter en soortgelijke zouten. In sommige gevallen, bijv. bij keelontstekingen , voegt men er nog kamfer Qianiphora) en salpeter bij. Onder de plaatselijke middelen worden ge-
rakend omslagen, welke niet alleen weekmaken, maar ook uit haren aard verzachtend werken. Eene vochtige warmte van 12 tot ïo graden, [lieaumur) aan de slijmige middelen verbon- D 5 den , |
||||
'tl
( 58 ) den, is ook hier van eene ongemeen voordee-
lige uitwerking, voornamelijk dan, wanneer deze met zoodanige middelen vereenigd worden, die door hnn bijzonder vermogen in staat zijn de pijn te bedaren. Hiertoe behooren : laauw warme pappen
(cataplasmata) van gekneusd lijnzaad of gesne- den kaasjes-kruid en toorts-kruid (Jierba ver- basci [thapsi') of haveren gort en meer ande- ren , in verbinding met het bilsen-kruid (lierba hyoscyami) , de gevlekte scheerling (Jierba conii maculatï), en anderen (*). Al zoodanige omr slagen moet men niet volkomen koud laten worden, maar zij moeten , zoodra derzelver warmte tot op 8 of 9 graden «R. vermindert, dadelijk vernieuwd worden. Verder behooreu hiertoe ook nog het baden, zoowel met warm wa-
|
||||||
(*) Men bereidt deze omslagen op de volgende
wijze. De middelen, welke veel slijm bevatten, als- het lijnzaad, kaasjeskruid , de haverengort en soort- gelijke worden met water tot eene dunne pap ge- kookt , als dan worden de fijn gesnedene, of tot poeder gebragte , verdoovende middelen , als het bil- sen-kruid , scheerling-kruid enz. onder de pap gemengd, nadat dezelve van het vuur is genomen , waarna men het vat toedekt, en de pap daarin staan laat, totdat men dezelve moet gebruiken. Kookt men echter de vordoovende planten , zoo verliezen zij haar narcotisch beginsel, waarmede ook derzelver kracht verlooren gaat» |
||||||
( % )
|
||||||
water, als met afkooksels van slijinige midde-
len , enz. Verder kunnen met goed gevolg de vette
zalven, als het zuiver vet, de vette oliën, slijm, en de graauwe kwikzalf (unguentum hydrar- gyri cinerewn , ung. protoxydi hydrargyel), worden aangewend. § 74.
In sommige gevallen is de koude ook zeer
aantebevelen, daar zij de verhoogde gevoe- ligheid op eene geheel eigenaardige wijze ver- mindert. Men moet evenwel op de wijze van aanwending naauwkeurig acht slaan, en zorgen , dat dezelve steeds onafgebroken en gelijkma- tig worde aangewend, maar niet bij tusschen- poozen. Voornamelijk wordt de aanwending der koude bij tusschenpoozen dan nadeelig» wanneer verbanden van linnen en werk om het deel wor- den gelegd, ten einde het koude vocht daar- door des te langer om of op het deel zelf te behoudea; als dan wordt er warmte ontwik- keld , en het doel , dat men met de aanwending der koude beoogde, . wordt daardoor geheel gemist. » § 75.
De aanwending van al de opgenoemde ge-
neesmiddelen , en de geneeswijze in het alge- meen |
||||||
|
|
||||||
( 60 )
|
||||||
meen moet evenwel wederom geregeld worden,
naar de hevigheid der ontsteking, naar de eigene gesteldheid en het maaksel der deelen, naar den toestand van het dier- enz. Ook de leefregel moet hierbij in aanmerking genomen worden. Zoo wordt bijv., bij de behandeling der oog- ontstekingen , eene zuivere , koele , zachte lucht vereischt, terwijl bedompte, met ammonlacale dampen enz. vervulde, stallen, het gebrek ver- ergeren. Verder kan men gras voederen > indien het jaargetijde zulks toelaat , of bij gemis van hetzelve, een weinig goed hooi, en, indien het dier er aan gewoon is, kan men het zemel- ef lijnkoek-water enz. toedienen. ■
Behandeling der ontsteking met zwakheid
gepaard, (torpor) {asthenische ontsteking) ,
of ontsteking, waarbij de gevoeligheid,
de prikkelbaarheid en het werkver-
mogen verminderd zijn.
§ 76.
De eerste aanwijzing bestaat hier in de ver-
meerdering der prikkelbaarheid en van het werkvermogen ; en ten einde dit oogmerk, met opzigt tot het geheele gestel, te bereiken , worden inwendig vluglig prikkelende midde- len met voordeel aargcwcnd, als de kamfec, (cam-
|
||||||
•
|
||||||
( 6i )
(camphora), terpentijn-olie , (oleum therehin-
thinumy, olie van hartshoorn , (oleum animale foetidum, oleum comu cervi foetidurn) en de oplossing van het hartshoorn-zout, (liquor ammonii carbonici pyro-oleosi) (*), voorts de wolverlei-bloemen (flores arnicae) , de va- leriaan- , kalmus- en angelica-wortelen {radices •valerianae , calarni aromatici , angelicae), het karwij-zaad (semen carvi') enz., in vereeniging met de zoogenaamde versterkende, bitterstof- en looistof-houdende middelen, als de gentiaan- wortel (radix gentianae'), eikenbast (cortex que reus), en meer audeien; <ille welke midde- len, afzonderlijk of met elkander vereenigd, bij Paarden, Honden en Varkens, in poeders, lik- kingen , of als pillen, doch, bij de overige huis- dieren , in eene vloeibare gedaante, als aftrek- sels of afkooksels , met het beste gevolg, kun- nen gegeven worden. S 77-
Gaat met dezen toestand nog eene bijzondere
neiging tot rotachtige ontbinding gepaard, zoo kan men zich, met voordeel, van de zuren en geest"
|
||||||
v*) Neemt zout van hartshoorn, een vierendeel loods ,
losl het in één once gezuiverd water op , en laat er aaa geschreven worden : tot inwendig gebruik. , |
||||||
( 62 )
geestrijke , in verbinding met de vlnclitige prikke-
lende middelen, bedienen. Het liefst geve men het verdunde zwavel- of zout-zuur (acidum sulphuricum , muriaticum dilutum) , bij groo- tere huisdieren, van twee tot zes drachmen, in ongeveer vierentwintig oneen water, naar om- standigheden, meermalen daags. De geestrijke middelen, welke, in het noor-
delijk gedeelte van Duitschland, aangewend wor- den , zijn, behalve de te zamengestelde, ge- woonlijk de gewone brandewijn (spiritus vinï) en de versterkte wijngeest (spiritus vini recti- fi<xitus~) , terwijl men in die landen , waar de wijn goedkoop is, dezen met voordeel kan gebruiken. § 78.
Bij plaatselijke ontstekingen , die met zwakheid
gepaard gaan, bediene men zich van omslagen en baden van specerijachtige kruiden en wor- telen , welke op kokend water getrokken zijn, en waarbij men geestrijke middelen, bijv. brandewijn en dergehjken voegen kan, Zooda - nige aftreksels van kamille-bloemen (Jlores cliamomillae') , van thym (herbae thymi vulgaris), en ook van verschillende muntsoor- ten (mentlia piperita et crispa) enz., voorts van de reeds genoemde wortelen, welke prik- kelende krachten bezitten, kunnen in dcrzelver werking nog versterkt worden , door de bijvoe- ging |
||||
( «5 )
ging van goeden azijn, waarin ammoniak-zout
(rnurias ammoniae) is opgelost, en het geheel dan laauw warm, aantewenden. Men kan zich echter ook bedienen van een afkooksel van den eikenbast, der tormentil-wortel, en van een af- treksel van den alsem (radix torment iUae ereclae et herba absinthiï)* § 79-
Bij eenen hoogeren trap der ongevoeligheid en
zwakheid, bediene men zich, bij de ontsteking, van den kamfer, hetzij in poeder of in wijn- geest opgelost; verder van terpentijn-olie , met of zonder kamfer-geest, of wel van den kamfer- geest alleen. — In allen gevalle moet men trachten te vermijden, dat de huid verbeten worde. S 80.
Heeft het dier nog eetlust, zoo geve men
het goede , voedzame voeders, zette het in eenen zuiveren stal, en zorge voor eene Zuivere en koele lucht in denzelven. Bij al de algemeene soorten en karakters van ontstekingen, welke wij beschreven hebben, moeten, behalve de opgegevene algemeene geneeswijzen, nog de aan- wending van klisteren niet verzuimd worden. Verder zijn plaatselijke en algemeene dampba- den » |
||||
( 64 ï
den, het wrijven met wollen lappen , of met
Stroo-wisschen, het behangen met wollen of lin- nen dekkleeden , beweging, enzv zeer voordeelig. Behandeling van de verschillende uitgangen
der ontsteking- § 81.
De uitgangen of overgangen der ontsteking in
andere ziekte-vormen vorderen, overeenkomstig derzelver aard, eene eigene geneeswijze. Er komen gevallen voor, waarin men met
waarschijnlijkheid den overgang der ontsteking in de eene of andere ziekte vooruit kan zien; hier moet men de uitwerking van zoodanige onstcking tegenwerken, of dezelve, naar de omstandigheden, trachten te bevorderen. De wijze, om de verdeeling te bevorderen, is reeds in § 60—80 opgegeven. § 8<i.
De hehandeling van onmatige doorzweetingen
en idtstort'ngen is, naar de verschillende ge- vallen , onderscheiden en zal, te harer plaats, overwogen worden. In het algemeen echter moeten de oorzaken, welke de doorzweeting en de uitstortingen bevorderen, en voorts de on- evenredigheid, welke er tusschen de afscheiding en
|
||||
( 65 )
en opslorping bestaat, trachten uit den weg
te ruimen. Hiertoe behooren voornamelijk de z?icht prikkelende en zoodanige middelen , wel- ke vooral de huid-uitwaseming en pis-afschei- ding bevorderen. Te sterke uitstortingen kun- nen echter gewoonlijk niet wederom opgenomen worden; men doet dezelve daarom , z>~,o het mogelijk is, ontlasten , en vervolgens zoodanige middelen aanwenden , welke de opgegevene eigen- schappen bezitten. Zijn evenwel de ophoo- pingen van vochten oppervlakkig , zoo wende men, na dat dezelve ontlast zijn, te zamen- trekkende en versterkende of prikkelende mid- delen aan, om daardoor eene goede ette- ring en de vleeschwording te bevorderen, en de genezing tot stp.nd te brengen. § 33.
De doorzweetingen, welke in aaneengroeijingen
of verharding overgaan, hebben dikwijls na- deelige gevolgen, daar zij gebreken van het maaksel en der verrigtingen nalaten. Doorgezweete stolbare tympha , welke zich
tusschen de vezelen van het deel heeft neder- gezet , is dikwijls moeijelijk op te lossen, naar mate dat de ontsteking reeds een' langer of korteren tijd verdwenen, en eIzoo de door- gezweete lympha reeds bewerktuigd, en vast geworden is, zooals men dit bij verouderde I. D. E za-
|
||||||
w
|
|||||
66 )
zadel-d rakkingen kan waarnemen. Zoodanige
"verhardingen en aaneengroeijingen der vezelen , bewijzen gewoonlijk, dat de ontsteking in haren voortgang niet genoegzaam is tegengegaan, dat er bijv. geen bloed genoeg is ontlast, dat de Jtou.de niet naar behooren is aangewend, enz.; want de ontstekingen, w-elke doorzweetingen van dezen aard ten gevolge hebben, bezitten gewoonlijk een waar sthenisch karakter. § 84.
Men moet, wanneer men de verdeeling -der
uitgestorte stolbare lympha , welke tot de aaneen- groeijingen der vezelen ea verharding aanleiding heeft gegeven , wil bevorderen, het verharde deel of de verharde plaats tot eene versterkte levens- werkzaamheid opwekken ; dat wil zeggen: men moet het deel prikkelen, en wederom in ont- steking brengen, opdat daardoor de doorge- zweete stof bewegelijk gemaakt worde, en dan moet deze ontsteking zoo gewijzigd worden , dat de opslorping wordt aangezet, en op deze wijze de stoffen wederom kunnen worden opge- nomen , of, zoo het geschieden kan , neme men de verharde zelfstandigheid geheel weg. S 85,
In vele gevallen zullen evenwel reeds zooda -
nige middelen voldoende zijn, die het vermo- gen |
|||||
( 6? )
|
|||||
gen der opslorping, deels door derzelver alge-
meene uitwerkingen, deels eigenaardig door hunne scheikundige bestanddeelen, begunstigen en voortbrengen. Om dit oogmerk te bereiken, wende men
inwendig kwik - en spiesglans - middelen \mercu- rialia et antimoniaüd), en verder zoodanige middelen aan , welke de ontlastingen en afschei- dingen bevorderen, bijv. gewone terpentijn {tlie- rebinthina communis), terpentijn-olie en soort- gelijken » a Ismede sterk werkende of drastische purgeermiddelen, als de aloë, in vereeniging met de zoete of zachte zoutzure kwik, (calomel,. murias protoxydi hydrargyri) aan; bijv. voor een Paard. Neem : Poeder van aloë, anderhalve of twee
looden, Zachte zout-zure Jswik, anderhalf vierendeel loods, of een half lood
Witte zeep, of wel in plaats hiervan, Poeder van heemst-worte!,lweeloodev, TVater, zoo veel als genoeg is, om er eene pil van te maken. Laat er aan geschreven worden : op eens in te geven, § 86.
Bij honden kan men, tot dit zelfde oogmerk,
braakmiddelen geven , (bijv. bij verhardingen in
de uijers bij teeven) en wel in verbinding met
E 2 de
|
|||||
( 63 )
|
|||||
den braakwortel Rradix ipecacuanliae), daar de
biraikwijnsteen (tartris potassae s'tibiata) , al- ken toegediend, somwijlen onzeker werkt; bijv. "Neem: Braah-wijnsteen, twee tot zes greinen; Los dezelve op in zes loden zuiver water, en voeg er dan bij: Poeder van Braakwortel, van zes tot
vijftien greinen. Meng dezelve te tarnen, en laat er aan geschre- ven worden: om, de tien ofvijftien minuten een halven tot een' geheelen eetlepel vol te geveny (voor het ingeven moet men het echter goed om- schudden), totdat er meermalen braking volgt. NB. De gift moet naar ie individuele gesteld - lièid des diers bepaald worden. 7
Uitwendig wende men laauwe Traden aan
waarin potasch, ammoniak-zout en soortgelijke middelen kunnen opgelost zijn. Wanneer de- zelve voordeelig zullen werken, zoo ontbinde men ammoniak-zout in warmen azijn, en voege er wijngeest bij. Verder kan men laauwe baden van zoogenaamde verdeelende (specerijachtige) kruiden en wortelen, met voordeel, aanwenden. Bij een' hwogen trap van verharding kan men zich
Tan het vlugtig smeersel (linimentum volatile, s. linimentum ammoniatum), met bijvoeging van kamfer-poeder of terpentijn-olie bedienen, alsmede van de ossen-gal {fel tauri inspissatum), met kam- fer- |
|||||
( ® )
fer-olie (oleum campltoratum) , van de blaauwc
kwikzalf met poeder van kamfer, toet'terpentijn- olie enz. Verder moeten, bij oppervlakkige uitstortingen en verhardingen, scherpe midde - Jen, als de spaansche vliegzalf en scherpe pleis • ters worden aangewend, om, door het Ver- wekken van ontsteking en uitzweeting aan de oppervlakte des ligchaams, dezelve op te lossen. Beter echter is, vooral bij verhardingen, welke diep onder de oppervlakte gelegen zijn, de aanwending van-het vuur, in deszelfs versohili'- lende trappen.. § 88;
Wanneer verharde gezwellen tevens met aan—
merkelijke pijnen gepaard gaan , voornamelijk in klièrachtige deelen, als in de oorklieren, den uijer enz., zoo doen pappen uit gelijke deelen, gekneusd lijnzaad met bilsen-kruid enz. (zie den noot op § y5.) het meeste nut. Is hierbij het ligehaam in het algemeen ziekelijk aangedaan, zoo m&et deze ongesteldheid*, overeenkomstig ha- ren aard, en zoo als reeds gedeeltelijk is aange- wezen , behandeld worden. § 89,
Hebben er, gelijktijdig met dè verharding, 00&
«itstoriingen van vochten in het celweeftel, als
E 3 bloed
|
||||
( ?o )
bloed of blocd-water plaats , wordt in eenig deel
bijv. in klierachtige ligchamen, de gewone af- scheiding onderdrukt , en ontstaat daardoor ver- stopping en zwelling in deze deelen, (zoo als bijv. in den uijer bij meraeu, wanneer zij hare veulens plotseling Verliezen, in de oor- klieren en meer andere, zoo kan men, bij her- haling , koude, maar ook laauw warme baden, welke veel potasch opgelost houden, insgelijks omslagen van gewone of groene zeep, behalve de reeds opgegevene, verdeelende middelen, met voordeel, aanwenden. Veelvuldige beweging, herhaald wrijven met
wollen lappen en stroo-wisschen , en de aanwen- ding der drooge warmte dragen veel tot de verdeeling der verhardingen bij. >■-,(-
Behandeling van den uitgang der ontste-
king in ettering. § 90.
In vele gevallen kan rnen de verettering reeds»
vooruit zien. Dit is voornamelijk het g.eval met ontstekingen. aan de oppervlakte van het h'g- chaam voorkomende, wanneer wonden met ver- lies van zelfstandigheid gepaard gaan, of indien vreemde ligchamen en dierlijke smetstoffen in de- zelve zijn aangebragt, welke niet terstond uit den weg konden worden geruimd, en die dus niet
|
||||||
»
V
|
||||||
( 7* )
|
|||||
niet terstond door verdeeling der ontsteking
kunnen worden genezen ; in dusdanige geval- len trachtte men de ettering te bevorderen. Men moet ook dan ettering trachten voort te brengen, wanneer de verdeeling wel mogelijk is, doch niet weldadig zoude zijn, bijv. bij de zoogenaamde scheidende (critische) gezwellenf,. na den verslagen droes, bij kliergezwellen on- der de kaak, enz. ■ ,'»
§ 91-
De vochtige warmte is een voornaam, mid~
del, om de ettering te bevorderen. Door dezelve worden de vaten en het geheele weefsel uitgezet en vele vochten in het deel opgehoopt. Deze zijn dus, te zamen genomen, de eerste voorwaarden, welke de eltermaking bevorderen. De warmte moet echter gelijkmatig wor-
den aangewend. Ook mag de omslag bijv. niet koud op het deel worden C§ 7?>), daar de- zelve dan eene nadeelige werking doet en lig- telijk het koude vuur voortbrengt. De koude verhindert en onderdrukt de ette-
ring , en moet daarom in allen geval vermeden worden, waar men de etterwording wil be- vorderen. § 92'
Om de ettering te bevorderen bedient men
E 4 zich |
|||||
( 72 )
zich van verschillende middelen, welke men
ettermalende (maturantia) noemt. Hier onder verstaat men zoodanige middelen, welke het geboren worden van etter begunstigen, en die . hiertoe de juiste mate van warmte bezitten, namelijk de pappen (cataplasmata)* Behalve de gewone warme pappen behooren
hiertoe ook de zoodanige, welke in verbin- ding met prikkelende worden aangewend, als met gebraden uijen, met ransch vet, meel- pap en honig met zuurdeeg, enz. Al de middelen , welke de eigenschap bezitten, om in gisting over te gaan, bezitten ook dit vermogen, als bijv. de hef van bier enz. De hef of geit van bier onthoudt eene groote
hoeveelheid koulstofzuurgas, hetwelk, behalve deze eigenschap, ook een bederiweerend en bedarend vermogen bezit. De opgegeven prikkelende middelen mogen
echter niet bij hevige ontstekingen van een sthetiisch karakter worden aangewend ; zelfs dan niet, wanneer er inderdaad aanwijzing bestaat, om de cttering te bevorderen; maar men be- pale zich hier tot de eenvoudige en shjmige pap- pen , bijv. A'an haveren-gort, gekneusd lijnzaad en dergelijke middelen, die tot deze soort be- hooren. De prikkelende omslagen zijn daaren- tegen bij lijdelijke of passive (asthenische ont- stekingen^) volstrekt aangewezen. |
||||
H 73 )
§ s$
Is de ontsteking van een deel tot ëttermg
overgegaan, wnarbij de Luid nog niet is aan- gedaan, zoo moet men het deel als een etter- gezwel, (abces Beschouwen en behandelen. — De beha 1 cl el ing van een zoodanig gezwel be- staat daarin, dat men den , in hetzelve aan- wezigen , etter, door eene insnijding ontlaste , en voor eene behoorlijke uitvloeijing van den- zeliren- zorge r en verder die middelen aan- wende , welke de wanden van de etterholte oplossen, en eene goedaardige ettering en yleeschwording voortbrengen: Hetgeen hierover verder dient gezegd te
worden, zullen wij in het Hoofdstuk over d'e WJiiden en der verzvveeringen voordragen. Behandeling van den' uitgang der ont-
steking in het vuur. § 94.
Zoo als wrj boven -reeds hebben opgemerkt,
geschiedt de'e overgang in : J. het heete vuur (gangraena), en
2. het koude vuur (sphacelus).
Het heete vuur ontstaat, zoo als reeds ge-
zegd is, bij den hoogsten trap eener ware ontsteking, wanneer de werking van het vaat- E 5 ge- |
|||||
t
|
|||||
( 74 )
|
|||||
gestel niet behoorlijk is verzwakt geworden. —
Ten gevolge van dezen toestand kan alsdan ook het koude vuur volgen; doch dit heeft meer plaats na ontstekingen, welke met eenen zwakheids-toestand gepaard gaan. Overeenkom- stig deze verschillende gesteldheden moet als* dan ook de behandeling worden gewijzigd. § 95-
Is de plaats, welke in het zoogenaamde 110610'
vuur is overgegaan, van het hevig ontstoken deel zeer gezwollen, of, zoo als somwijlen ge- beurt , zeer hard, gespannen, buitengewoon pijnlijk, en de kleur, bij eene witte huid, ge- heel donker rood, zoo moet men zoodanige middelen aanwenden, welke de spanning, pijn enz. kunnen verminderen. Dit vermogen be- zitten de laauwe baden uit afkooksels van slij- mige zelfstandigheden, als de slijmbevattende kruiden , zaden of wortelen , met welker gebruik men echter niet langer moet aanhouden, dan totdat deze verschijnselen iets afnemen» In de meeste gevallen zal er geene verdeeling kunnen plaats hebben, dewijl het deel reeds, door de onmatig hoog gestegene toevallen der ontsteking, tot verlamming neigt, en, in dit geval, zal men het best doen, de ettering te bevorderen (voor- namelijk bij alle opene wonden), welke alsdan behoorlijk moet geregeld worden. § 66.-
|
|||||
( 75 1
|
|||||
S f-
Zijn, door de laauwe slijmige wasschingen of
pappen, de toevallen der ontsteking verminderd, zoo moeten dezelve in zoo verre veranderd worden, dat men er zoodanige middelen bij menge, welke het vermogen hezitten, om de overgang in het wezenlijke koude vuur te verhoeden. Wij. weten, dat het deel spoedig zeer slapr
ongevoelig' en zuchtig , en hij opene wonden, de afscheiding van vochten vermeerderd wordt. Deze toestand nu moet men trachten te voor- komen, of, zoo zij reeds werkelijk bestaat, zoe- ken te verbeteren. Men kan dus, zoodra de toevallen van het heete vuur afnemen , prikke- lende en specerijachtige middelen bij de slij- mige voegen, welke echter moeten getrokken worden, en dan kan men met het baden voortvaren. Hiertoe behooren afkooksels van den gentiaan-
wortel , of van den eiken- en wilgen-bast en an- dere , — aftreksels van kamille-bloemen , valeriaan- wortel , kroese en peper-munt (herba menlhae crispae et piperitae) enz. § 97'
Het koude vuur komt orider twee verschil-
lende gedaanten voor, namelijk van het voch- tige en drooge versterf. Het vochtige koude vuur
|
|||||
1 76 >
|
|||||
vuur of versterf komt het meest voor. Zij ont-
staat of door den-overgang van het heete vuur tot dezen toestand, of zij is het gevolg des over- gangs van eenen geringeren trap van ontsteking, welke het karakter van zwakheid bezit, tot* den hoogsten. Het deel, door het koude vuur aan- gedaan, zwelt meer en meer op, wordt weeker en slapper; er ontlast zich veel opgehouden stinkend vocht uit hetzelve, voornamelijk dan> wanneer het deel', te voren reeds zuchtig was- of er zich eene wond aan hetzelve bevindt; Is het verstorven deel zeer vochtig, zoo wende
men, na alvorens den bedorven etter zuiver afgevaagd en het deel, voor het overige, wel gezuiverd te hebben, aftreksels van specerij* achtige kruiden en wortelen, in vereeniging met zamentrekkende middelen aan, bijv. Neem: Fijn gesneden eikenbast, acht looden,of
Groene schellen fan walnoten, zes- tien looden, Kook dezelve een kwartier uur lang met acht ponden bron- of put-water, en giet het af- kooksel kokend heet op : Gekneusde valeriaan-wortel,
Gesnedene pepermunt of salie, van ieder twee looden,
Kamille-bloemen, vier looden. Laat alles, een kwartier uur lang, te zamen . trek-
|
|||||
( 77 )
|
|||||
ken, ztjg het vocht hierna door, en wend het
laauw aan, om het deel er mede te baden. Wordt er eene sterkere werking vereischt,
zoo kan men er nog goeden azjjn, wijngeest, of sterken brandewijn bijvoegen, of ook am- moniak-zoot in het vocht oplossen. Ten einde ook van de afgetrokkenc zelf-
s;tandigheden nog gebruik te maken, zoo kan men dezelve, na dat het vocht afgegoten is, als prikkelende omslagen op het brandige deel leggen, doch alsdan moeten zij vooraf fijn gemaakt zijn geweest. S 99" .
Men kan ook, wanneer er eene sterke uit-
vloeijing van stinkend vocht plaats heeft, de opgegevene middelen droog of in poeder aan- wenden. Zeer voordeelig is, tot dit oogmerk, de vcreeniging van een deel poeder van kamfer met twee deelen poeder van eikenbast of gen- tiaan-wortel. Verder kan men ook nog de geestrijke ontbindingen van harstachtige zelf- standigheden aanwenden, voornamelijk dan, wanneer de oppervlakte van het deel, door het vuur aangedaan, geheel ongevoelig is ge- worden voor geneesmiddelen , of indien hetzelve . met eene dikke korst overdekt is, zoodat de prikkelende middelen daarop in het geheel niet werken, noch op hetzelve doordringen, en der- halve geen vermogen kunnen uitoefenen. In
|
|||||
( 78 )
|
|||||
In zoodanige gevallen moet men al, hetgeen
verstorven is, wegnemen en diepe insnijdingen maken, welke tot op de gezonde, levende, dee- len doordringen, totdat er bloed komt, en het dier pijn te kennen geeft, en dan moeten hier prikkelende aftreksels, zelfs zoodanige wor- den gebezigd, die ontsteking kunnen verwek- ken, als kamfer-geest, geestig aftreksel van aloë (iinctura aloes), van spaansche vliegen {tinctura cantliariduni), en soortgelijke. Daar het laatste, wegens deszelfs scherp be-
ginsel , dat het bevat, bijtend werkt, zoo moet men dit middel met voorzigtigheid gebruiken. Er worden namelijk zachte vlas-wieken of
pluksel, met zulke geestrijke hartsachtige midde- len bevochtigd, in de insnijdingen zacht inge- drukt; het verband ïnoet meermalen daags ver- nieuwd worden , waarbij echter de warme was- schingen met prikkelende aftreksels moeten wor- den voortgezet. De warmte schijnt vooral hier zeer voordeelig te werken. § 100.
Zoodra de uitvloeijing van het dunne, stin-
kende , etterachtige , vocht ophoudt, de opper- vlakte warmer en levendiger, de gevoeligheid wederom opgewekt wordt, en er zich in, de van zelve ontstane of opzettelijk gemaakte, won- den etter vormt, zoo blijft ei* nog hoop op een
|
|||||
( fji )
«en' goeden uitslag over, want zulks geeft te
kennen, dat er geene andere, dan de reeds af- gestorvene deelen, verloren zullen gaan. § 101.
Behalve het in acht nemen van dat geen,
hetwelk ten opzigte der plaatselijke behandeling van het vuur is voorgedragen, moet men ook vooral op den algemeenen toestand des lig— chaams, en voornamelijk op de zenuw- en rot- .koortsen ('bijv. de algemeene ziekte, welke in l8o5 in Duitschland onder de paarden heersch- te) letten, waarin de oorzaak van het vuur der uitwendige deelen gelegen kan zijn , of waardoor de voortduring en verdere voortgang van het- zelve begunstigd wordt, en deze door algemeene middelen trachten te genezen. Hiertoe behooren: de kamfer, valeriaan- en kalmus-wortel, terpentijn- olie , hertshoorn-olie, hertshoorn-zout, of eene oplossing van dit zout enz. Daar, waar men den wijn, om den prijs, niet behoeft te ont- zien , kunnen deze middelen op warmen wijn getrokken en laauw tot een pint, op eenmaal, Worden toegediend. § 102.
Voor het overige moeten deze algemeene ziek-
ten naar haren aard behandeld worden 5 doch men
|
||||
( 8o )
|
||||||
men moet hierbij zorgen dat de lucht der stal-
len en het drinkwater zuiver zijn, en indien het dier voedsel nuttigt , mag hetzelve niet dan van een goede hoedanigheid zijn. § 10 5.
De behandeling van het vuur verschilt ver-
der naar de onderscheidene oorzaken. Zoo moeten vreemde ligchamen als beensplinters enz. weggeruimd worden ; de verbanden moeten niet te vast worden aangelegd. In het algemeen heeft men ook nog daarop te letten, dat de dunne stinkende vochten van een, tot versterf overgegaan, deel, zich, noch onder de be- dorvene zelfstandigheid en korsten , noch onder de verbanden, kunnen verzamelen, daar deze ligteluk nieuwe verstoringen verooizaken. Het is ook, om dezelfde redenen , dat men de blaren, welke op de oppervlakte van een deel, waarin het vuur plaats heeft, ontslaan, terstond moet openen, opdat het scherpe vocht niet in de diepte om zich henen voortknage. Het openen van zoodanige blaren , men moge dezelve noe- men zoo als men wil, moet echter zeer voorzigtig geschieden, opdat het vocht, in dezelve bevat, geene nadeelige uitwerkingen op het menschelijk ligchaam te weeg brenge, hetgeen inderdaad het geval zijn kan en door voorbeelden is bewezen. |
||||||
AL-
|
||||||
A L G E M E E N E
VEE-AB.TSENYKUNDIGE
HEELKUNDE. |
||||||
. •
|
||||||
EERSTE AFDEELING.
OORSPRONKELIJKE WERKTUTGE-
I,IJKE AP AV IJ KINGEN VAN DEN
GEZONDEN TOESTAND.
|
||||||||||||||
■♦H^-H»-
|
||||||||||||||
EERSTE KLASSE.
SCHEIDING- rJN DEN ZATdENHANG.
EERSTE OXDER-AFDEELIKG.
SCHEIDING VAN DEN ZAMENHANG MET
VERDEELING DER HUID. |
||||||||||||||
EERSTE HOOFDSTUK.
Over de fVonden.
$ i.
|
||||||||||||||
E.
|
||||||||||||||
ontstaat eene wond, wanneer de zatnenhang
|
||||||||||||||
van eenig zacht deel, door eene werktuigelijke
oorzaak, verbroken wordt, waarbij tevens eene versche scheiding der huid plaats heeft. Na eene zoodanige scheiding of gelijktijdig met de- zelve, kan, er bloedwei (Jympha) of eenig ander natuurlijk vocht uitvloeijen. Zoo vloeit -bijv. bij beleediging van het hoornvlies des oogs, het wa- F 2 ter- |
||||||||||||||
( 84 )
|
|||||||
tcrachtige vocht {luimor aquaeus), bij gewrichts-
wouden , liet lidvoclit (synovia) uit de wond. |
|||||||
Wij handelen hier alleen over de eigenlijke
volkomen wonden, waarbij de zamenhang vau derzelver randen geheel bewaard is gebleven. Dit heeft des te volkomener plaats, naarmate het werktuig, waarmede de wond werd toege- bragt, scherper was. De wonden worden even- wel, overeenkomstig den aard der verwonding, en naar het verschil der werktuigen, waarmede dezelve is geschiedt, onderscheiden, dewijl zij hierdoor ook een wezenlijk verschillenden aard verkrijgen. Zoo verdeelt men de volkomen wonden in:
1. Gesnedene en Gehouwene, en in
2. Ge stokene wonden.
$5.
Oorzaken. De gesneden wonden zijn het
gevolg der werking van een snijdend of scherp werktuig. Deze werktuigen kunnen zeer ver- schillende zijn , als zeissens , haksel-messen , gewone messen, enz. waarbij, door een meer regelmatig trekken en matige drukking, de scheiding van den zamenhang geschiedt. Bij gehouwene won- den is de drukkende werking nog sterker en naar ■ ma-
|
|||||||
( 85 )
|
|||||
mate vrn de kracht, waarmede geslagen wordt,
en de gesteldheid van het beleedigcnde werk- tuig , kunnen door dezelve zelfs ook meermalen kneuzingen worden veroorzaakt; alsdan behoo- ren zij tot de wonden met kneuzing gepaard. § 4.
De gestoken wonden worden voortgebragt
door de werking van meer of minder wiggevor- mige werktuigen, als- lansen, mest-vorken, spij- kers en soortgelijke , waardoor gewoonlijk lange ^ naauwe wonden worden veroorzaakt, welker uitwendige opening zich , na de verwijdering van het beleedigende werktuig, altijd eenigzins za~ men trekt of vernaauwt.. §5.
Kenteeienen. De herkenning eener wond
bepaalt zich niet alleen tot het bestaan van de- zelve, maar wij moeten ons ook van de gesteld- heid, der wond verzekeren. De wondvlakte bij eene gesneden wond bijv.
is effen, glad, gelijkvormig, dus niet vezelig ; de wondranden hangen te zamen en zijn niet zakachtig ; derzelver kleur, is gezond, en regelt zich naar den {rap en het karaktor der bijko- mende ontsteking, — De herkenning van ge- snedene wonden is gemakkelijk j dezelve hebben F 5 al- |
|||||
( 36 )
|
|||||
altijd eene langwerpige gedaante. Bij gestokene
wonden heeft dit geheel anders plaats. De uit- wendige verschijnselen zijn hier trouwens voor de onderkenning van weinig aanbelang ; de ge- stoorde of veranderde verrigtingen en vooral de uitvloeijende stoffen, a!smede de gesteldheid Van het werktuig moeten ons hier eene naauwkeurige kennis omtrent de wonden verschaffen. § 6-
Bij gestokene wonden, welke door de wan-
den , tot in de borst- en huiksholligheden enz., dringen, kunnen ingewanden gewond worden; der- zelver verrigtingen kunnen ophouden. Zoo wordt bijv., bij bekedigingen der darmbuis,derzelvcr ver- rigling veranderd of zij houdt geheel op. Ook kan er , bij dusdanige verwonding , bloed uit den endeldarm ontlast worden, en er kunnen drek- stoffen door de wond naar buiten dringen. Ontstaan er plotseling , in den omtrek eener ge-
stoken wond, zwelling , zoo geeft zulks grond om te besluiten, dat er vaten of ingewanden be- leedigd zijn, en dat er dien ten gevolge uit- stortingen van bloed of eenig ander vocht, onder peesachtige uitbreidingen , in holligheden enz., en lucht-gczwellen plaats hebben. § 7-
Tot het ouderzoek der wonden kan men zich
Le-
|
|||||
( 87 )
|
|||||
bedienen van sonden, en, bijgroote wonden, van
den vinger,om naaauwkeurig over derzelver diepte en rigting te kunnen oordeelen. Verschuivingen der spieren en van de spiervezelen kunnen aan het onderzoek met de sonde hinderlijk zijn. Bij gesnedene en gehouwene wonden dient men
voornamelijk op de. vlakte en randen der wond te letten, alsmede op de bloedvliet, welke hij dezelve plaats heeft, die vooral met opzigt tot de grootte der vaten, waaruit zij voorkomt, overwogen, en dan, overeenkomstig deze ge- steldheden, op eene verschillende wijze moet gestild worden. * 1^00 $8.-
Verschil. Er zijn wonden met en zonder
verlies Van zelfstandigheid; verder eenvoudige- (vulnus simplex"), eenvoudig zamengestelde (yulnus compositum') en meervoudig zamen- gestelde (vulnus complicatum) wonden. Eenvoudige wonden zijn zoodanige, waarbij,
behalve de van' een gescheiden deelen, geene andere mede zijn beleedïgd; eenvoudig za- mengestelde zijn zulke, waarbij, door de ver- wonding , gelijktijdig meerdere deelen van een zijn gescheiden,'of door dezelfde werktuigelnke oorzaak, een ander gebrek is voortgebragt ge- worden 5 bijv., wanneer met de verwonding te gelijker tijd cene beenwond, een beenbreuk, F 4 eene |
|||||
( 83 )
|
|||||
eene uitzakking, enz. ontstaat. Meervoud''g
zamengestetd of gevompliceerfl wordende won- den genoemd, wanneer, gelijktijdig met de werkj-s ~ tuigelijke , tevens nog eene, andere oorzaak, het zij op eene scheikundige wijze of tot de leveu- kracfiten onmiddeJijk betrekking hebbende r(che- m'sche en dynamische invloeden) op de wond heeft gewerkt-, of wanneer er, op denzelfden* tijd, ziekten iu het ligchaam aanwezig zijn. Zop- als bijv. eene, rolkoorjs, de worm en het miltjt, vuur, of wanneer er vergiften en snietstofiJen. mede iu de wond zijn geraakt. § 9-
Voorzegging , (prognosi.i). De algemeene
regelen, waarop de voorlegging kan gegrond worden, liggen in de . gegeven verdeeling opge- sloten. Eenvoudig gesnedene wonden zijn de minst gevaarlijke; is de wond eenvoudig te samengesteld, zoo is zij reeds gevaarlijker, doch de gevaarlijkste van alle zijn de meer- voudig samengestelde wonden* De voorzeg- ging rust voorts op de waarde of op het groo- tqr of geringer belang van het beleedigde deel, of het namelijk een, voor het leven en de instandhouding van het ligchaam, of ook zelfs een, voor de beweging, noodzakelijk deel zij.— Beicedigingen van groote vaten, van de longen, «„z. kunnen den Jood ten, gevolge heb- ben. |
|||||
( % )
|
|||||
ben. Belcedigingen der oogen, der tong, van
de- gj-oote spieren en pezen der ledematen , van de gewrichten en der. deelen , welke in den hoef bevat zijn, kunnen voor de onderhout ding des ligchaarus gevaarlijk worden en de beweging des diers verhinderen. De meer of minder gemakkelijke geneesbaar heid van het heleedigde deel. is, ten opzigt der voorzegging., insgelijks van veel gewigt, daar sommige werk- tuigen ligt en spoedig, andere daarentegen; moctjelijk en langzaam, genezen. :,..-■'.'■
/,... .. § 10.
' Gestokene wonden zijn gewoonlijk de meest
gevaarlijke, voornamelijk wanneer de beleedi- gende werktuigen diep zijn ingedrongen, en er peesachtige uitbreidingen of wel pezen ge- wond of doorboord zijn ; bijv. de breede pees- achtige uitbreiding van den bovenschenkel ^fascia lata), de uitbreiding van de buigpees des hoefbcens , aan de onderste vlakte van dit heen , vermits zoodanige wonden , na de verwij- dering van het wondend werktuig , zich te zamen trekken, en er nu uitstortingen ouder deze deelen ontstaan, welke dan meermalen nadeelige gevol- gen na zich slepen. Het zelfde heeft plaats ten aanzien van gewrichtswondeu, welke doorgaans de gevaarlijkste van alle zijn. liet gevaar dei' gestoken wonden is ook nog
F 5 hier |
|||||
( 9o )
|
|||||
hier in gelegen, dat men dezelve niet goed tot
op den bodem kan doorgronden, dat na den afloop der ontsteking, welke met deze wonden insgelijks gepaard gaat, veretteringen en uitstor- tingen ontstaan, waardoor niet zelden bij-wegen en pijpzweeren worden voortgebragt, hetwelk oorzaak is, dat zoodanige uitstortingen hevige pijnen en dikwijls zelfs het vuur te weeg brengen. $ ïv.
* L . 't
De voorzegging regelt zich verder naar den.
aard van het beleedigde deel. Gesnedene won- den zijn, onder de bepaling, dat er namelijk geene te groote vaten of zenuwen in de verwon- ding begrepen zijn , het minst gevaarlijk. Won- den , waarbij de vezelen van het bewerktuigde weefsel over dwars gescheiden zijn , — dwarsche wonden — zijn gevaarlijker dan die, welke in de rigting der vezelen plaats hebben, — lang- werpige wonden; vermits, door de dwarsche won- den van spieren of pezen, welke tot de bewe- gingen van onderscheidene deelen dienen, deze bewegingen dikwijls gestoord of zelfs geheel be- let worden. Verder moet de grootte der wond, en niet
minder of, bij dezelve verlies van zelfstandigheid plaats heeft of niet, in aanmerking genomen worden. Zijn de wonden groot, en gaat er ver- lies van zelfstandigheid mede gepaard, zoo kan de
|
|||||
( 9* )
|
|||||
de geheele oppervlakte in ettering komen, en
deze voor het dier nadeelig worden. Eindelijk behoort hiertoe nog de vereeniging van meerdere ziekten, waardoor de voorzegging doorgaans ongunstiger wordt. Over de behandeling der wonden in het^
algemeen. S 12'
De eerste voorwaarde is ook hier de verwijde-
ring der oorzaken en afwending van, alle vreem- aardige prikkels. — Vreemde ligchamen, bijv. spijkers en dergelijke moeten uitgetrokken wor- den f de zelfstandigheden, welke met het werk- tuig ingedrongen zijn, als haren, stukken van de dekkleeden der paarden enz., moeten weg- genomen en de wond hierna met laauw water gezuiverd worden. Opdat de lucht niet op eene, reeds sterk ontstoken, wondvlakte nadeelig werke, bedekke men dezelve met zacht werk of oud linnen, welke men dan nog met laauw wa- ter bevochtigen kan. $ i3.
Naar mate van de gesteldheid der wond,
trachte men dezelve te genezen, A« Door de onmiddelijke hereeniging (per- pri-
|
|||||
C 9"* )
|
|||||
piitnan inientiónem s. adhaesionem, adhae—
&lon, reunion). B. Door de ettering, {per secundam in-
tentionem s. per suppurationem). Ten einde er eene genezing, door de onmid-
dclijke hereeniging geschiede, wordt gevorderd: r. Dat de wonden zuiver, glad , en zonder
aanmerkelijk verlies van zelfstandigheid plaats hebben. 2. Dat noch vreerode ligchamen, noch ver-
giften , noch dynamische invloeden de vereeni- ging verbieden. 5» Dat de wondlippen elkander op alle-
punten naauwkeuiïg kunnen aanraken. 4. Dat er een matige trap van ware ont-
steking worde voortgebragt. ' § i4. |
Men kan bij- de hereeniging drie tijdperken
onderscheiden, waarin dezelve wordt vol- bragt. ï. De vereentging der bewerktnigde zelfstan-
digheid, waaruit de wondvlakten en wondranden bestaan. Dezelve wordt het best volbragt of terstond na de verwonding of iets later. Dikwijls moet men de wondlippen en randen tot dit einde voor- bereiden ; daar deze, in vele gevallen, niet geheel zuiver of effen van vlakte zijn, waarom zij dan* in eene zoodanige moeten veranderd worden. Al-
|
|||||
( 9" )
|
|||||
Alle vreemde ligchamen , en zel's geronnen
Moed moeten, zal de vereeniging goed geluk- ken , van tusschen de .wondvlakten verwijderd worden. Etterende oppervlakten kunnen niet meer vereenigd worden , ten zij in de- zelve op nieuw ontsteking worde vportge- bragt. De vereeniging geschiedt, bij dieren, -het best door Jiaalderij en draden of linten, (Zie § 20). S i5. ... .
"2. De ontsteking en doorzweeting. De
ontsteking, waaraan ieder deel , nadat het ge- prikkeld is gewordeu , onderhevig is, 1 brengt doorzweeting van stolbare iympha (vezelstof des bloeds) te weeg, welke gewoonlijk tusschen vijf tot zeslien uren geregeld begint. Zij overdekt de wondvlaltten, als eene hjmachtige stoffe, welke , indien de wondvlakten en randen naauw- keurig met elkander in aanraking gehouden en, niet weder van een getrokken worden, de eigenschap bezit om dezelve aan eikanderen te doen kleven. In deze zelfstandigheid vormen zich zeer spoedig vaten en zenuwen, § 16.
5. De vorming of omwerking der uilge-
zweete, stolbare, Iympha tot bewerlctuigde zelf-
|
|||||
( 9* )
|
||||||||
zelfstandigheid, namelijk tot eene zoodanige,
welke aan de deelen, die gescheiden zijn ge- weest, eigen is of daarmede overeenkomt, het- geen gewoonlijk met twee, drie of meerdere dagen volbragt wordt. Deze nieuw gevormde zelfstandigheid heeft eehter nog niet die vol- komene vastheid, welke zij bezitten moet, om de deelen vereenigd te houden. Deze her- eeniging geschiedt echter niet meer volkomen, indien dezelve niet in eens tot stand wordt gebragt. |
||||||||
Zoodanige vereenigingen zijn voornamelijk aan
te raden, ten opzigte van die deelen, waarbij het dier geene te groote willekeurige krachten, op de vereeniging (naad, sutura) uitoefenen kan, bijv. omtrent de open gescheurde of open gesnedene mondhoeken, oogleden , neusgaten , buikwanden enz. — Bij de laatsten voornamelijk dan, wanneer het eene doorgaande verwonding is. In de heelkunde der dieren kan men zich,
in alle gevallen, van den knoopnaad of de afgebroken hechting bedienen, en deze is ook zelfs boven de andere, namelijk den omgeslin- gerden naad te verkiezen, daar deze niet zoo zeker is, en de dieren gaarn daaraan bijten en krabben, ten einde zich van allen ongewoneu druk te ontdoen. ■ .*
|
||||||||
I
|
||||||||
95 )
|
|||||
§ 18.
De heehtnaalden, waarvan men zich, in het
algemeen, in de vee-artsenijkundige heelkunde, bedient, zijn gewoonlijk zeer ondoelma- tig vervaardigd. Eene hechtnaald mag niet driesnijdende, maar moet tweesnijdende zijn; dezelve doorsnijdt de spierachtige deelen dan gemakkelijker; voornamelijk evenwel gaat zij lig— ter door de huid, zonder te kneuzen, en zonder dat men veel geweld behoeft aan te wenden, om de naald door te trekken, ter- wijl daarentegen alle driesnijdende naalden kneuzing veroorzaken, en zich niet dan met veel moeite laten doorsteken en doortrekken. De geheele naald moet cirkelvormig op hare vlakte gebogen zijn, om daarmede behoorlijk te kunnen werken. De naald moet voor het minst, tweemalen
zoo lang zijn, als de wond diep ... is. Het tweesnijdend blad van hare punt, dat meer of min lancet-vormig zijn kan, moet eene zoo groote opening maken, dat het oog, met den draad of het lint, zonder groote moeite „ er kan worden doorgetrokken. Het oog der naald moet glad en met zorgvuldig-
heid bewerkt zijn, en naar boven toe in eene groef uitloopen, zoodat de draad daarin kan opgenomen worden. — Naalden, waarmede men door lintjes hechten wil, moeten een dwarsch oog hebben. Het
|
|||||
( 96 )
Het oog-eind moet dan insgelijks glad en ook
Tuim gegroefd zijn , opdat bet lint zich niet te zamenvouwe en een koord vorme, 'maar ge- makkelijk mede door de gemaakte opening kaïï worden getrokken (Zie PJ. 1 Fig. i.). Het tweede gedeelte des middels, om de
bloedige vereeniging in het werk te stellen, iê de draad of het lint! , De band of het lint moet sterk zijn, en ,
vóór het gebruik, met was bestreken worden, opdat dezelve effen' en glad, en, door de vochtigheid, niet week of bedorven wórde. i ach § lg,
,W-ii'j '■'! "'■> -IK • •'< ! ': ";• i .," .,,;'•-
De fenoop-haad wordt het" best door twee1
hechtnaalden gemaakt, in welker oogen één of meerdere sterke graauwe getweernde draden" óf een lint' zoo geplaatst zijn, dat zich op ieder eind '.ivan den' draad of van het lint èené: naald 'bevindt, j Bij groote Wonden, bijv: bij büïkwonden , zijn de hechtingen met lintje^ boven die' met draden te verkiezen, omdat zij niét zoo 'sterk insnijden en de vereeniging veel meer begunstigen. ■ ■" •■,''■:'' ■ .' -"• l - § 20.
- * t. '
• : ...,.■!' - ■ ■■-..-■•
Men vat de naalden aan het oog-gedéelt'è zoo-
danig, dat de duim aan de holle (concave)', de mid-
|
||||
( 97 )
|
|||||
middel- en wijsvinger aan de bolle (convexe}
zijde te liggen komen ; men brengt dezelve ver- volgens beneden aan den grond, of onder de wanden (bij gespleten neusgaten, beleedigde buikwauden enz.) der wond aan , drukt dezelve, wanneer er geene tegenaanwijzingen (namelijk nabij liggende vaten en zenuwen) bestaan , on- geveer zoo ver van den wondrand naar buiten, als derzelver diepte bedraagt; met de andere naald gaat men , aan de tegenovergestelde zijde , op gelijke wijze, te werk. Men vercenigt alsdan de wond, nadat men, in allen geval, vooraf de bloedende vaten onderbonden en de onder- bindings-draden in een' hoek der wond te za- men gelegd, alsmede het gestolde bloed , enz. verwijderd heelt, doch niet te vast, bevestige deze vereeniging door een en heelkundigen knoop, en legge dezen altijd op eene der zijden, nimmer op de wond zelve, aan. S 21.
Bloedingen , zoowel uit slagaderlijke als ader-
hjke vaten, vinden meestal bij wonden plaats. Die uit kleinere vaten, kan men door de
aanwending der koude doen ophouden, groo- tere vaten worden door draden onderbonden. Tot dit oogmerk trekke men de vaten met pin- cetten en haken voorwaards, of men steke eene naald onder het vat door, ten einde daaz-mede den I. D. G draad,
|
|||||
X 9» )
|
|||||
draad, tot het oogmerk der onderbinding die-
nende, te gelijk mede door te halen. Bij won- den, welke niet door de hereeniging kunnen worden genezen, kan men ook, om de bloed- vliet te doen ophouden, van windsels gebruik maken. Verder kan men ook nog, om dit oogmerk te bereiken, werk, zamentrekkende middelen ,'bövist, zwam, en eindelijk ook het vuur aanwenden. -— (Zie hel Hoofdstuk , waarin hierover gehandeld wordt.) De koude is tot het stillen van de bloedvliet
zeer geschikt-, wanneer deze uit het weefsel der deelen voortkomt, zonder dat in dezelve en- kele aanmerkelijke vaten duidelijk te ontdekken zijn (namelijk bij bloedingen uk parenchyma- teuse deelen), alsmede, wanneer er eene bij- zondere hitte in het deel wordt waargenomen-; men kan ook dan nog de koude aanwenden, wanneer het deel reeds vereenigd is. S 22.
B. Genezing der wonden door ettering. Zij
geschiedt in al die gevallen, waar de hereeni-' ging niet geschieden kan. I» Wanneer de wond geheel moet worden
opgevuld, ten einde de bloeding te beletten en te stillen. |
|||||
( 99 )
|
|||||
2. Bij ongelijk gescheurde wonden, met veel
Terlies van zelfstandigheid. 3. In die gevallen, waar vreemde Iigchamen,
als beensplinters, bijtmiddelen enz. in de wond zijn achter gebleven. 4. Bij gestoken, geschoten en alle gekneusde
wonden. 5. Bij alle vergiftige wonden, — insgelijks bij die
wonden, welke door werktuigen zijn voortg«- bragt, die met de eene of andere smetstof ver- ontreinigd waren. § 23
In het algemeen wordt de ettering der ontsto-
ken wond vlakten, zoo als reeds bekend is, bevor- derd door de vochtige warmte, en dus door ver- slappende middelen , welke de werking der levens- kracht verzwakken, want hier wordt niet de enkele afscheiding van de zuivere vezelstof des bloeds gevorderd , maar zij moet in etter ver- anderd worden. — Tot dit einde houden wij het deel warm, be-
dekken het los met werk, hetwelk met zachte middelen bestreken kan worden, bijv. met slijm, olie, vet enz. Om echter de genezing eener wond beter
te kunnen vervolgen, zoo willen wij de tijd- perken , welke alle zij bij derzelver heeling dooi>- loopt, nader overwegen. Deze zijn vijf: G 2 l.
|
|||||
( 100 )
1. liet tijdperk der ontsteking {stadium in~
flammali onis); 2. Dat der doorzweeting {stadium exudatio~
nes, s. lymphaticum)^ 3. Dat der ettering {stadium suppurationis ,
s. pyogeniae)\ 4. Dat der vleeschwording {stadium granu-
lationis) ; 5. Dat der vorming van het lïkteeken of der
sluiting {stadium cicati isationis). $ 24.
1. In bet tijdperk der ontsteking treden de
verschijnselen der ontsteking te voorschijn; de wondlippen zijn droog, opgezet en rood, dik- wijls niet geronnen bloed overdekt. De oppervlakte wordt dan met laauwwater
gezuiverd, sterk gerekte en gekneusde vezelen moeten weg gesneden worden, daar deze na- derhand de ettering zouden onderhouden, en vreemde ligchamen worden, zoo het doenlijk is , terstond verwijderd. Men wijzige de , alsdan aanwezige of bijkomende, ontsteking zoo, dat zij een zeer geringen trap van zvvaklieidstoestand aanneme. Dit wordt bewerkt door de middelen , welke reeds te voren zijn op- gegeven, als het baden met laauw water, slijmige baden, btjv. afkooksels van lijnzaad, enz. Heeft er bij de verwonding, te gelijker tijd, eene sterke bloed-
|
||||
( 101 )
|
|||||
bloedvliet plaats, zoo wordt daardoor de he-
vigheid der ontsteking reeds van zelve ver- minderd. ■■•■".'..'
. . . ".!■■'
r »&
Het tijdperk der doorzweeung wordt daaraan
gekend , dat hot. verband meermalen , reeds na. vijf, acht, twaalf of meerdere uren, na de ver- wonding, en dus ook de oppervlakte der woud vochtig wordt. De doorzweeting kan nu matig of te overvloedig plaats, hebben; in het eerste geval is de wond vlakte schoon bleekrood en met weinig lympha, welke niet afvloeit, over- dekt ; in het tweede geval is dé wondvlakte meer vuil, geelachtig enz. van. kleur, en de lympha vloeit af. In het eerste geval moet men de wond zacht
prikkelen. Wanneer het dier, voor het overige, zwak is, of indien de bloedwei sterk afvloeit, en de wond een vuil aanzien heeft, zoo kan men plaatselijk sterker prikkelende middelen aanwenden, om eene goede ettering voort te brengen. Tot dit oogmerk wende men eene ettering bevorderende of digestief-zalf, terpen- tijn-zalf, met of zonder harstachtige zelfstandig- heden, in vereeniging met zamentrekkende poe- ders, of elemi-zalf (de balsem van Arcaeus) aan. Heeft er eene sterke uitvloeijiug van lympha
plaats r, hangt dezelve met dikke droppels aan
G 5 de
|
|||||
( 102 )
de wond en heeft zij een troebel, roodachtig
geel aanzien, zoo moet men het verband meer- malen vernieuwen en sterkere prikkelende mid- delen aanwenden. § 26.
3. Het tijdperk der ettering wordt meer-
malen, bij deszelfs ontstaan, naauwelijks waar- genomen ; in het begin ziet men kleine ronde punten op de oppervlakte der wond, welke even als gestolde wei uitzien. Eene goetle ette- ring begint gewoonlijk met anderhalven dag tot drie dagen, alhoewel er reeds vroeger eene et- terachtige stof aanwezig zijn kan. Deze ronde punten zijn in het begin eenigzins helder en rood, worden echter spoedig meer en meer troebel, er wordt etter uit bereid• en de ette- ring wordt voorts algemeen. Met het ontstaan eener goede ettering begint echter ook de vleeschwording. De behandeling van dit tijd- perk regelt zich naar de hoedanigheid van den etter, enz. § 27.
Het tijdperk-der vleeschgroeijing (granulatió)
gaat gewoonlijk met eene goede ettering gepaard; door de vleeschgroeijing erlangt ieder deel weder- om een nieuw leven en de zelfstandigheid wordt her-
|
||||
( ïoï )
Hersteld, wolstein zegt in het eerste deel van
zijn werk over de Heelkunde der dieren, bladz* 55, « deze vleescliheuveltjes zijn meer of min * verheven , nu nader bij efkandèren geplaatst, «. dan verder van eikanderen verwijderd. In « haren omvang zijn zij zacht, do oh zij verkrijgen « spoedig eene behoorlijke vastheid. Derzelver « kleur is rood, levendig; zij zijn vleeschachtig « van aard. De etter,waar van zij omgeven zijn, « is rijp, dik en zonder allen reuk. Deze ge- « steldheid moeten alle vaneenscheidingen in de « vaste deelen verkrijgen, welke de natuur door «de ettering geneest, voor en aleer zij kunnen « geheeld worden. « De aard der vleescliheuveltjes of tepels-komt
ii geheel overeen met dien der verzweering, de « gesteldheid der ^vochten en den toestand der, « vaste deelen (*). » § 28.
Men kan de vleeschgroeijing in eene goede
of gezonde, eene trage , en eene welige onder- scheiden. a. Bij de goede vleeschgroeijing zijn de vleesch-
heu-
|
||||||
(*) Die Buchw der wundarzenei der Thieten i>on
ion, gottlieb woLSTErïf. Erstcr Band. seite 55 , Wiw 1784. G 4
|
||||||
heuvels slechts klem . gelijkmatig over de gtlieele
wondvlakte verbreid , en dezelve groeijen niet schielijk, zij zijn schoon bleekrood, en niet goe ■ den etter bedekt. Zulke vleeschtepels zijn niet zeer pijnlijk, bloeden niet ligt, en geven niet veef etter. Eene goede vleeschgroeijing verheft zich noch boven de huid, noch boven de wondranden. Na been-wonden worden ook de beenderen door de heavels van nieuwe zelfstandigheid! overdekt. b. Bij de trage vleeschgroeijing zijn de heuveltjes
slechs weinig levendig, zij zijn bleeker , zelfs geel- achtig rood , spekachtig , zij groeijen ongelijk, zijn ongevoelig, het geen ons tot een teeken dient, dat zij nog niet met de zelfstandigheid der der deelen vereeuigd zijn. Zij zijn daarentegen slijmig en laten zich gemakkelijk aan stukken wrijven en wegwisschen. Bij eene zoodanige vleeschgroeijing nemen wij eene sterke afscheiding van een dunnen vuilen etter waar; een zoo- danige toestand van de etterende oppervlakte der wond hangt gewoonlijk af van eene algemeene ge- steldheid des geheejen ligchaatns van een' gelijken ziektekundigeu aard. In dit geval trachte men de levenskracht der
wondvlakte en der vleesohheuvels op te wekken , door prikkelende middelen van verschillenden aard,
|
||||
( io5 )
aard, als door prikkelende zalven, met zamentreR-
kende en andere opwekkende middelen, terpentijn- zalf met poeder van deu eiken- en wilgen-bast, als ook van de roode kwikkalk (deut oxydum hy- drargyri) met terpentrjn-zalf vereeuigd , ongemeen nuttig zijn. Is evenwel eene algeaveene slapheids— toestand des ligchaains de oorzaak dezer trage vleeschgroeijing, zoo geve men goed voeder. Is er eene algemeene ziekte-toestand aanwezig r zroo moet deze overeenkomstig haren aard be- handeld, worden * ) t
5 So»
c. Bij de welige vleeschgroeijing wild vleescïr r
\caro luxurians) hebben de vleeschheuvels een donker rood aanzien, dezelve zijn sponsachtig , groeijen spoedig en bloeden zeer ligt. De af- gescheiden etter is slecht, zeer dun, bijna wei- achtig, kwalijk riekend, somwijlen rotachtig. In * dit geval onderdrukke men de te groote werk- zaamheid, deels weiktuigelijk (door drukking, bijv. aan den hoef, door werk, linnen en het beslag), deels trachte men deze te sterke vorm- drift, door zoodanige middelen te verminde- ren, welke dezelve kuünen tegen gaan, als door lood-water [nqua satui nina) loodzalf (unguen- turn saturniniun), oplossingen van zink en der- gelijke. Is gebrek aan werkzaamheid, als de oor- zaak van den wceiigen groei te beschouwen, G 5 zoo |
||||
( ">6 )
|
|||||
zoo wende men afkooksels van zamentrekkende
middelen, als eiken-, wilgen- en kastanjen- bast, of mirrhe, kalmus-wortel en dergelijke, in poeder, aan. In vele gevallen zal men op- lossingen van aluin en vervolgens zelfs geestrijke aftreksels moeten aanwenden. § 5i.
Somwijlen blijft er niets overig, dan te over
prikkelen, om daardoor eene nieuwe ontsteking, voort te brengen, hetgeen door bijtmiddelen r. auren, en het vuur geschiedt. Puilen enkele- plaatsen sterk uit, of is de geheele zelfstandig- heid te sterk uitpuilende, zoo snijde men de- zelve weg , en bediene zich dan van het gloeir- jend ijzer. Dikwijls zijn diep liggende gebreken- de oorzaak eener zoodanige welige vleeschgroei- jing, als: ingedrongene vreemde ligchamen, et- tergezwellen, afgescheiden beenstukken, been-r verzweringen , ziekten der kraakbeendereh, enz* Al deze oorzaken moet men trachten uit den weg te ruimen ; want zonder dat kan er geene genezing plaats hebben. In allen geval moet men ook voor de behoorlijke ontlasting des et- ters zorgen; en wel, indien dit niet anders mogelijk is, door het maken van tegenope- ningeu en de zuivering, zoowel van de opper- vlakte der wond , als van derzelver omtrek. § 02.
|
|||||
( 107 )
|
|||||
§ S2,
5. Het tijdperk der sluiting', waarbij het
Uhteeken gevormd wordt, kent men aan de beginnende herstelling der bewerktuigde deelen, overeenkomstig de bijzondere zamenstelling, welke aan ieder orgaan eigen is, en verder door het zamentrekken van de randen der wond vlakte. — ledere wond heelt van den omtrek naar derzelver middelpunt; dit is altijd het laatst heeiende punt, waar het likteeken ge- vormd wordt. Iu den omtrek der wond wordt een vlakke rand gevormd, welke droog en met opperhuid bedekt wordt, gevoelig is, en waar- van zich tevens stukken , bij wijze van afschilfe- ïing, loslaten. s H
De vorming van het likteeken gaat altijd met
jeukte gepaard , hetwelk de dieren door de be- geerte, om zich te schuren en te krabben te kennen geven. In vele gevallen is er eene te sterke vormdrift in de vleeschgroeijing aanwe- zig , welke de sluiting der verzwering door een likteeken belet- Deze trachte men tegen te gaan door opdroogende middelen; bijv. door het opstrooijen van gebranden aluin (alumen ustum), door het wasschen met loodwater, enz. Dikwijls echter is de oppervlakte te prik- kel-' |
|||||
( io8 )
lefbaar; hetwelk voornamelijk plaats heeft, Bip
zoodanige wondvlakten, welke bloot liggen , waarop de lucht kan werken. Hier kan men zuivere vette sloffen, zachte j zuivere oliën, zal- ven en dergelijke, bijv. de loodzalf, aanwenden, welke men op de oppervlakte der wond, en op de randen strijkt van het likteeken, dat zich begint te vormen , waarop dan voorts zacht, fijn gesneden, werk wordt gestrooid. Eene zachte zomerlucht is voor vlakke wonden niet iiadeelig. S 34.
/ , . -,, De gestoken wonden vorderen nog eene
eigene behandeling, voornamelijk in die geval- len , waar zij door peesachtige uitbreidingen en peezeu zijn heen gedrongen en uitstortingen van onderscheidene stoffen hebben veroorzaakt. Zoodanige wonden, die, zoo als gezegd is, door lansen, hooi- en mestvorken, tanden van eggen , hoefnagels enz. kunnen worden voortge < bragt, trekken zich des te eer te zamen , naar male zij door sterke pees- en bandachtige ve- zelen zijn doorgedrongen. De uitgestorte en afgescheiden vloeistoffen kunnen zich niet be- hoorlijk ontlasten, er vormen zich bij-hollig- heden, en, ten gevolge hiervan, verschillende . toevallen. Om dit voor te komen, moet men kruissne-
den,
|
||||
( "9 )
|
||||||
•den, of ook insnijdingen maken, die deze
gedaante hebben, bijv. ----, I , waardoor de
©peningen belet worden zich zamen te trekken,
>en de vloeistoffen zich dus vrij kunnen ontlasten. § 55.
Heeft de gestoken wond eene dusdanige rig-
ting, dal men «ene tegenopening kan maken, zoo ontlaste men de uitgestorte vochten op deze wijze. Gestoken wonden, welke zich tot in de borst- en buiksholten, en tot in de ge- wrichten uitstrekken, (doorgaande gestoken won- den) worden, overeenkomstig haren aard, be- handelt (Hierover kan men in de bijzondere heelkunde nazien). Voor het overige , behaiidele men de gestoken wonden, naar het karakter der ontsteking , hetwelk zij aannemen, en trach- te, zoo spoedig mogelijk, de ettering [te be- vorderen. |
||||||
TWEE-
|
||||||
I
TWEEDE HOOFDSTUK.
Gekneusde Wonden.
JL/e zoogenaamde wonden met kneuzing ver-
schillen geheel van de gladde of zuivere won- den, in zoo ver deze, zonder beleediging van den zamenhang harer randen voorkomen , geene daarentegen onefTene, dradige, uitgerekte of gescheurde randen hebben. Gebeten wonden (bijv. bij Paarden), en geschoten wonden kun- nen hier ten voorbeeld verstrekken. Er heeft hier geene zuivere scheiding der bewerktuigde zelfstandigheid plaats, maar de deelen in den omtrek zijn meer of minder mede in de be- leediging begrepen; ook kunnen deze deelen zoodanig gekneusd of verzwakt zijn , dat zij niet wederom hersteld worden, maar sterven en van de overige levende deelen worden afgescheiden. § 37-
|
||||
< few )
|
|||||
§ 37.
'Oorzalen. De gekneusde wonden worden
"veroorzaakt, wanneer breede, stompe, ruwe, oneffene, vaste ligchamen met een zoodanig geweld op het dierlijk ligchaam werken , dat de samenhang der zachte deelen, door eene on- matige uitrekking der vezelen, verbroken en dus verscheurd worden. Hier toe behooren de "wonden, welke door de hevige werking van kogels , stukken van granaten, door de belee- diging met de wagen-as of met den disselboom, door bijten en het treffen met beslagen of bloote hoeven, enz. worden voortgebragt. § 58.
Verschil. Al de op genoemde oorzaken
lunnen wonden met meerdere of mindere kneu- sing voortbrengen, naar mate van het geweld, waarmede zij werken. Zoo brengen kogels, welke van nabij komen , geenszins zulk eene sterke kneu- zing te weeg, als die, welke vaji verre komen en in de dierlijke zelfstandigheid indringen. De geschoten en gekneusde wonden zijn een-
voudig , wanneer, door de oorzaken, verder geene vreemde ligchamen in de wond zijn ge- bragt en er alleen vleeschige deelen beleedigd zijn geworden. Zijn daarentegen zenuwen, vaten en beenderen mede beleedigd, zoo ontstaan er te za-
|
|||||
( »*» )
samengestelde gekneusde wonden. Nog meer te
zamengesteld [gecompliceerd) is de toestand , wanneer gelijktijdig andere ziekten, als koorts, verlammingen, zenuw - toevallen , vergiftigingen, enz. met de verwonding gepaard gaan. S -39-
KenteeJcenen. Bij gekneusde wonden, zij mo-
gen geschoten of door andere oorzaken zijn voortgebragt, vindt gewoonlijk geene sterke bloe- ' ding plaats; doch deze ontstaat dan, indien er aanmerkelijk groote vaten mede zijn belee- digd. De vlakten van zoodanige wonden zijn oneffen enz , blaauw of zwartachtig. De huid en het celweefsel kunnen alleen gescheurd en gekneusd zijn, doch er kan ook eene volkomene verbrijzeling der deelen plaats hebben, bijv. bij het bijten door Paarden en het slaan met den hoef. Gewoonlijk ontstaat er eene sterke zwel- ling , door de uitstortingen , welke met de kneu- zing te gelijk worden voortgebragt. Het onder- zoek met de0sonde en den vinger zal tot de onderkenning der wond veel kunnen bijdragen. § 4o.
Voorzegging. Deze regelt zich naar den
invloed of het gewigt en de geueesbaarheid van het Leleedigde deel. Hoe meer een deel voor het
|
||||
(. n5 )
liet leven, voor de gewone beweging en de
dienstverrigting des diers volstrekt noodzakelijk is, des te nadeeüger kan de uitgang zijn. Ge- schoten wonden , bij welke bijv. de kogels in de borst en buiksholligheid, in de gewrichten en pezen der ledematen, of in den hoef zijn door- gedrongen, zijn, naar derzelver overige ver- houdingen, altijd zeer gevaavlijk. — De voor- zegging regelt zich verder naar de grootte of den omtrek der verwonding. Groote wonden zijn altijd moeijelijk te genezen, zij geven aan - leiding tot te sterke ettering , tot pijpzweercn ea het vuur in de beleedigde dcelen. Verder komt in aanmerking, of de gekneusde wond te zamengesteld is, en of er nog andere ziekten gelijktijdig aanwezig zijn ; in dit geval woi'dt Je voorzegging gewoonlijk twijfelachtig. S *i>
Behandeling der gekneusde wonden.
Vooreerst moeten de vreemde ligchamen ,
indien er aanwezig zijn, als: kogels, beenspliri- ters enz., zoo spoedig mogelijk, verwijderd wor- den. De verwijdering van dezelve is volstrekt noodzakelijk, daar zij ligtelijk hevige ontstekin- gen en ettering voortbrengen, deze onderhou- den , en waardoor de deelen, welke dieper ge- I. D. H ie-
|
|||||
i
|
|||||
( »* )
|
|||||
legen xijn, bestendig meer en meer aangedaan
en verstoord worden. De verwijdering der vreemde ligchamen is
evenwel niet altijd mogelijk, inzonderheid indien de wegneming niet terstond na de Verwonding wordt ondernomen, maar eerst dan, wanneer er reeds zwelling is ontstaan, in het werk wordt gesteld. Onder deze omstandigheden worden <le gevaarlijke toevallen steeds vermeerderd, zon- der dat de vreemde ligchamen uitgenomen kun- nen Worden. In zulke gevallen, moet men de ettering afwachten, daar men dezelve dan ge- makkelijker kan uittrekken. Somwijlen blijven er evenwel vreemde ligchamen
zonder aanmerkelijk nadeel in het dierlijk lig- chaam terug, bijv. kogels, welke in de been- deren ingedrongen en in dezelve zijn vastge- groeid (*). ____________________ § 4a. (*) In de verzameling van ziektekundige voorwer-
pen aan de Vee-artsenijschool, te Berlijn, bevindt zich het voorste gedeelte van de achterkaak eens paards, waarin een looden musket-kogel, aan de lin- ker-zrjde (een duim breedte van den bovenrand, en een half duim achter den haaktand) meer dan een' , tot anderhalven duim diep in de zelfstandigheid des beens is doorgedrongen. De kogel is thans ongelijk , en om denzelven heeft zich been-zelfstandigheid aan- gezet. Zij is zoo goed ingegroeid, en de opening, waardoor de kogel is ingedrongen , zoo toe gewassen, dat men, op deze plaats , slechts eene zeer zachte verdieping aan het been kan waarnemen. |
|||||
T'r;i.|aip?^T*r^""I""^~^""'
|
|||||
( »s )
Bij geschoten wonden kan men, wanneer de
kogel door peesachtige uitbreidingen is heen gedrongen, en er zich gestold bloed of an- dere stoffen in de diepte hebben opgehoopt, welke niet door de opening kunnen uitvloeijen , verwijdingen of wel tegen openingen in het ge- schoten kanaal maken. Zijn er, bij groote kneuzingen, vezelen ver-
scheurd en hangen er lappen bij neder, zoo snijde men dezelve weg, en make er, zoo veel mogelijk, eene zuivere wond van; want dezelve geven aanleiding tot prikkeling, tot sterke ette- ring, tot diepe pijpzweeren en tot het vuur: vermits, big gekneusde wonden, de gekneusde vezelen, den meesten tijd, zoodanig verlamd zijn, dat zn tot versterving overgaan. S 45.
Geschoten wonden moeten van grondsop ge-
nezen worden; dat wil zeggen♦ de grond moet eerder geheeld worden, voor dat men de uit- wendige opening sluiten mag; daar echter de genezing der huid gewoonlijk spoediger geschiedt, dan die der spieren, zoo is het noodzakelijk, altijd eenig, met vet besmeerd, werk in de uit- wendige opening te leggen, om daardoor de genezing zoo lang tegen te gaan, totdat de H 2 bo- |
|||||
( **6 )
bodem der wond volkomen geheeld is. — Men
moet intnsschen door het inleggen van werk enz., de vrije uitvloeijing des etters niet verhin- deren of stremmen , daar dezelve zich dan in het celweefsel tusschen de spieren zoude kunnen uitstorten; maar de wond moet des te menigvul- diger verbonden , en er dienen telkens, door de opening , zoodanige middelen ingespuit worden , welke de genezing bevorderen, ol ten minste de vrije ontlasting van den etter kunnen begunsti- gen, bijv. laauvv water: of men moet in al dcje gevallen tegenopeningen maken. De behandeling der gekneusde wonden ,
naar derzelver karakter. % 44. "
De geschoten wonden iyn van hevige pijnen
en gevaarlijke toevallen vergezeld; zij geven, in het begin, meest altijd eene verhoogde gevoe- ligheid te kennen; eerst naderhand toonen zij eene neiging tot het zwakheids- karakter met on- gevoeligheid (torpor} , voornamelijk dan , wan- neer de kogel van een' verren afstand kwam en sterk kneusde. Men moet in een geschoten kanaal de ettering
trachten te bevorderen , door middelen, welke de ontsteking met verhoogde gevoeligheid kunnen ver- minderen , waartoe pappen van verzachtende plan- ten, |
||||
( iï? )
ten, slrjmige afkooksels, zuivere, zachte, oliën en
vet, goeden dienst zullen doen. —* Zijn nog- tans beenderen beleedigd, zoo vermijde men eenig oud vet en ransehe oliën , in het gescho- ten kanaal, te brengen, maar bezige, in der- aelver plaats , shjmige afkooksels van planten. § 45.
Gekneusde wonden, zoo als die geschoten
wonden , welke uit de verte worden aangebragt, gaan gewoonlijk gepaard met ontstekingen van een werkeloos of asthenisch karakter. Want de gekneusde vezelen en de werktuigen zn'n meer of minder verlamd. De werkelooze zwakheid gaat spoedig tot het koude vuur over, indien men aan derzelver voortgang niet, door geest- rijke, specerijachtige , wasschmgen weerstand biedt. Hiertoe behooren de, reeds meermalen ge- noemde, specerijachtige planten en wortelen, met bijvoeging van brandewijn, de aanwending van ammoniak-zout in azijn opgelost, met bij- voeging van wijngeest of brandewijn, van wijn, waar deze, wegens den prijs, kan gebruikt worden. § 46. . ' '•-'* •"' ";"
' - "
Zoodra de oppervlakte der wond vochtig
begint te worden, wende men insgelijks, over- eenkomstig het karakter, dat zij aanneemt, mid- H 5 de- |
||||
( «8 )
|
||||||
delen aan , die of zacht of sterker prikkelen ,
als: terpen lijn-zalf, elemi-zalf, afkooksels van eiken- en wilgen-bast, geestrijke aftreksels van mirrhe, aloë en andere tincturen. — In den diepen gang eener geschoten wond, kan men verdunde terpentijn-zalf inspuiten, om tot op den grond der wond te geraken, bijv. Neem: Gewone terpentin, twee looden, De dojer van een ei, of Slijm van heemstwortel, één lood , Kamillen- of munt-water, zesden looden, Meng het te zamen, en laat er aan geschre- ven worden: Tot inspuiting. S*7-
Begint de ettering, zoo lette men op de
hoedanigheid, de eigenschappen en de hoe- veelheid van den etter, en of de vleeschgroei door denzelven bevorderd of gestoord wordt. (Zie § 27 tot § 5i.) Duurt de ontlasting en de afvloeijing van eenen slechten etter bestendig voort, vertoont er zich eene welige vleeschgroei- jing, zoo is het waarschijnlijk, dat er nog vreem- de ligchamen achter zijn gebleven, of er heeft nog eene dieper gelegen beleediging plaats, (bijv. beenverzweeringen). |
||||||
S «..
|
||||||
( "9 )
|
|||||||||
S 48.
Gedurende de vorming van het likteeken %
mag de natuur in hare poging tot heelen niet gestoord worden; men moet de wond bedek- ken, opdat de gevormde opperhuid niet worde afgewreven. Is de gevoeligheid te zeer ver- hoogd, zoo trachte men dezelve, door het ba- den met laauw water, met loodwater, en door het bestrijken met; zuivere vette oliën, vette en slijmige middelen, te verminderen. De prikkeling van het haar kan men belet-
ten , door de lange haren te zamen te vlechten, eu weg te binden, en door het korte haar af te scheeren. Men verbiude de wond niet te dikwijls, en
belette de sterke bewegingen van het dier, (bijv. het rijden). — Voorts verhindere men» dat het dier zich aan de sluitende wond krabbe, bij- te of tegen ligchamen schure. |
|||||||||
•
|
|||||||||
H 4
■*
|
DER-
|
||||||||
I
|
||||||
-#k£>-{*.
|
||||||
DERDE HOOFDSTUK.
*"
Veigijlige Wondert*
% *9- Xn de twee voorgaande Hoofdstukken is over
de scheidingen van den zamenhang door werk- tuigelijke oorzaken gehandeld, waarbij de her- eeniging of genezing derzelve, op de eene of andere wijze, bedoeld werd. Bij vergiftige won- den heeft echter, te gelijker tijd, de werking eener scheikundige oorzaak plaats, welke voor de wond en voor het geheele ligchaam na- deelig en gevaarlijk worden kan. Het oogmerk is dus hier niet alleen de wontl te vereenigen en te genezen, maar ook het gift te ontleden, te vernietigen , met één woord , voor het lig- chaam onschadelijk te maken. #
|
||||||
( *** )
Men onderscheidt dierlijke, (animalische)
plantaardige, (vegetabile) en delfstofl'elijke, (minerale) Tergiften. Wij hebbea het hier voornamelijk slechts met de dierlijke var gif ten te doen. De dierlijke vergiften zijn deels aan eenife
dieren oorspronkelijk eigen, en kunnen door hen, door den beet medegedeeld worden, zoo als bijv. het gift der adders en slangen, dat Van eenige slangen uit het geslacht colu- ber (*), of zij worden eerst door ziekten ont- wikkeld , (smetstoffen) bijv. het gift der honds, dolheid, pok-gift, het anthrax gift, enz. S Si*
De vergiftiging door dierlijke smetstoffen ge-
schiedt middelijk, en wel door eene bijzondere voorbeschiktheid (dispositio') en vatbaarheid {receptiviteit) van het ligchaam voor dezelve. De
|
||||||
(*) Ook de slangen, die niet vergiftig zijn., als do
coluier aesculapii, brengen kwaadaardige wonden voort, hetwelk door de kneuzing en wrijving veroor- zaakt wordt, daar , wanneer eene zoodanige slang sterk geprikkeld wordt, deze insgelijks bijt, eenige oogen- blikken vasthoudt, zich. daarbij heen en weder be- weegt, waardoor de woDd op dezelfde wijze gevaarlijk woidt, H 5
|
||||||
( "2 )
|
|||||
De werking van het gift of der smetstofFe open-
baart zich slechts eerst na eene vermeerderde of verhoogde levenswerkzaamheid; alsdan wordt door derzelver werking de levenskracht ver- hoogd of verzwakt* Wij zien bijv., dat het pok-gif niet onmid-
delijk in het ligchaam overgaat, zoo lang als de plaats der inenting niet sterk ontstoken wordt: want het gift moet eerst eene eigene verande- ring, zoowel in de wond, als ook in het ge- heele ligchaam voortbrengen. Het ingeente an~ thrax-gitl en andere giften werken op het vaat- gestel; de beet van dolle honden, adders en slangen echter in de eerste plaats op het ze- nuwgestel. Hier omtrent zijn echter geene juiste grenzen te bepalen, daar het geheele lig- chaam naderhand medelijdend wordt aan-» gedaan. J 52*
Ofschoon eene wond, die met eene dierlijke
smetstofFe in aanraking kwam, door dezelve aan- gedaan en dus vergiftigd kan zijn, zoo heeft dit echter niet altijd plaats, en men heeft, in allen gevalle, niet alleen daarop te letten, om het vergif te veranderen , te vernietigen , enz.: maar men moet ook de ziekelijke stemming der levenskracht, waaraan iedere wond on- derworpen is, {namelijk geslacht, karakter en
|
|||||
( '23 )
|
|||||
en toevallen der ontsteking en de verande-
ringen in de wond'), volgens algemeene rege- len , trachten weg te nemen. Deze stemming moet zoowel in de wond veranderd worden, als men er zich op moet toeleggen, daardoor de teiugwerking van de scheikundige oorzaak der wond op het geheele ligchaam, en omge- keerd , te verhinderen en weg te nemen. 5 5*.
Hier kan alleen over zulke vergiftige wonden
gehandeld worden, welke in onze streken bij de dieren kunnen voorkomen; hiertoe be- hooren: 1. De steken van insecten, als van bijen,
brem-vliegen, enz. 2. De beten van adders of vergiftige slangen.
% De beten van dolle honden of andere dolle dieren ,
4. De wonden, welk op eenige andere wijze
door smetstoffen vergiftigd zijn. § 54.
Wanneer, in den heeten zomer, de dieren
in de weiden gaan (voornamelijk paarden van een goed ras), zoo worden zij dikwijls van zulk eene groole menigte insecten aangevallen, dat het veelvuldig steken, de pijn, de vrees
|
|||||
( «4 ).
|
|||||
vrees en Het loopen des diers koorts Kunnen
te weeg brengen. Er ontstaan als dan ronde gezwellen of builen op de oppervlakte van het ligchaam. Men trachte de voortdurende oorzaak daar
door te verwijderen, dat mende, op deze wijze sterk geplaagde, dieren (voornamelijk zoogende nierrien) op stal brengt, de gezwellen met koud water of, bij een hoogeren trap van beleed/ging en pijn , met slijtnige afkooksels wascht, en indien er koorts plaats hebbe, dezelve, naar haren aard, behandelt. S 56.
Brem-vliegen valjen het meest op de paarden
en runderen aan; en men wil, dat een klein getal dezer insecten in staat is een paard te dooden. Derzelver beleedigingen brengen he- vige roosaGhtige ontsteking voort. Daar ik meermalen gezien heb, dat paarden
en runderen vaii vele brem-vliegen (ongeveer twintig of dertig) beleedigd werden, zonder dat zij daaraan stierven, zoo meen ik te mogen aannemen, dat de dood niet als een onmid- dehjk gevolg van het steken dezer vliegen, maar meer van de hevige bewegingen en het loopen uit vrees moet worden beschouwd. Na zoodanig loopen kan eene hevige koorts wor- den |
|||||
( «5 )
|
|||||
den voortgebragt, welke in den dood kan
eindigen. Nog merk ik aan, dat in het saisoen , waar-
in de brem-vliegen, en over het algemeen de insecten het meest voorkomen, en de diereu vervolgen, het miltvuur of andere anthrax- ziekten dikwijls heerschen. Deze ziekten kun- nen diis, door insecten, op gezond vee wor- den overgebragt, waaraan hetzelve kan sterven. § 56.
Is een paard of rund door brem-vliegen ge-
wond geworden, zoo legge men, wanneer de beleedigingen nog versch zijn, moeiïge aarde, vochtige gras-zoden met de aarde op zoodanige plaatsen, en bevochtte dezelve met koud wa- ter. Neemt de zwelling evenwel nog toe, is het paard zeer gevoelig, of heeft zij plaats aan een gevoelig deel, (bijv. aan de geslachtsdeelen), zoo wende men laauwwarme slijmige wasschin- gen, meelpappen, enz. aan , om de pijn en span- ning weg te nemen, en het deel spoedig tot ettering te brengen. Den omtrek van zoodanige gezwellen kan men, tot hetzelfde oogmerk, met vet en olie bestrijken, en zelfs met voor- deel de blaauwe kwikzalf aanwenden. § 57-
Bijen, wespen en horselen steken gewoon-
lijk |
|||||
( "6 )
|
|||||
lijk niet, dan wanneer zij geplaagd worden f
(bijv. door het omverstooten van een' bijen- korf, door toevallig slaan met den staart onder zwermende beijen; verder, wanneer de dieren onder het weiden op wespen- en horsel-nesten trappen enz.). Zij vallen dan gewoonlijk met vereenigde kracht op het dier aan, hetwelk hen gestoord heeft, steken hetzelve op het ligchaam, in den neus en de mondholte, in de aars-opening, in de icheede enz.; en de, door het veelvuldige steken , beleedigde dieren, ster- ven alsdan gewoonlijk door verstikking, of door buitengewoon hevige pijn, en door koorts. § 58.
Kan men er spoedig genoeg bijkomen, wan-
neer men vooraf zich zelven genoegzaam , door bedekking tegen het steken beveiligd heeft, zoo overgiete men zoodanige dieren met emmers vol water; men veroorzake stinkende dampen, bijv. door het strooijen van hoornschilfers, drooge paarden-mest, op een rood gloeijend ijzer, of op gloeijende kolen ; of men steke een handvol droog met vochtig stroo vermengd aan, opdat er zich dampen ontwikkelen, welke de insecten ongaarn verdragen. •— Vervolgens spuite men laauw water, slijmige afkooksels in de neus- en mondholte enz., en wassche al de overige beleedigde deelen met dezelve. Tot dit
»
|
|||||
( 127 )
|
|||||
dit oogmerk kan men zich ook van genevcr-
spoeling bedienen. Inwendig geve men slijmige afkooksels ia
groote hoeveelheid met versche lijn- of olijf- olie, en wende insgelijks klisteren enz. aan. De verdere behandeling moet geregeld worden naar den toestand des diers, en naar den aard der koorts, welke daarbij in allen geval kan ontstaan. De plaatselijke ontstekingen zijn gewoonlijk
met zeven of negen dagen verdwenen. $ 5è.
De beten van adders of slangen (alleen de
vipera s. coiuber berus is in onze streken vergiftig) zijn gewoonlijk alleen voor kleinere huisdieren, als, honden, geiten, schapen, voor- namelijk echter voor jagt-honden gevaarlijk: doch voor grootere dieren reeds minder, ver- mits, ongeacht de groote bewegelijkheid der kaken , de adders enz. echter niet in staat zijn dezelve zoo wijd te openen, dat zij de groo- tere vlakten omvatten kunnen; ook is de huid der grootere dieren dik en met korte, drooge haren bezet; verder staan ook de tan- den van deze vergiftige diertjes meer naar binnen gebogen, zoodat dezelve van eene sterk ge- spannen, en met haren digt bedekte huid, zoo
|
|||||
( 12$ )
|
|||||
zoo als dit aan de beenen der paarden plaats
beeft, ligtelijk afglijden. § 60.
Bij honden ontstaan aan het geheele deel,
waar aan zij gebeten zijn, sterke zwellingen. De ontsteking, welke daarbij geboren wordt, is roosachtig. — Wordt nu spoedige hulp verna- Jatigd , zoo wordt het algemeene gestel aange- daan; er ontstaan braking, krampachtige toe- vallen, en de dood volgt onder stuiptrekkingen. Het vergif werkt dus onmiddelijk op het ze-
nuwgestel ; om deze reden moet de uitwendige behandeling ten doel hebben het gift weg te nemen of krachteloos te maken. De beleediging zelve moet, in allen gevalle, wel worden gade- geslagen , daar dezelve eene gekneusde en tevens gescheurde wond uitmaakt. % 61.
Is men in staat terstond, na het ontstaan der
wond, dezelve met water, waarin zwarte zeep is opgelost, met zout-water en azijn, meteene potasch-ontbinding, of, bij gebrek hier van, met pis te wasschen, zoo kan men zich nog met eenen goeden uitslag vlcijen. Ook kan men de wond drukken, dat zij bloede en op deze wijze het gift mede uitvloeije. Men kan
|
|||||
( i29 )
|
|||||
kan liet ook door middel van een langen pijp,
edoch zeer voorzigtig , trachten uit te zuigen. Een ander middel, hetwelk de jagers ter-
stond bij d« hand hebben, is het buskruid. Hetzelve wordt op de gewonde plaats ingewre- ven, of er op gestrooid , en aangestoken. Ver- der kan men zich ook van vloeibare bijtmid- delen, als van het vloeibaar vlug loogzout (Jiquor ammoniae causticus) , en van zuren be- dienen. Indien het deel of het werktuig zulks veroorlooft, zoo kan men de gebeten plaats uitsnijden, en dezelve daarna uitbranden. Het beste middel ter vernietiging van het gift is het branden met een wit gioeijend ijzer en, met buskruid. § 62.
Wij brengen, door de bovengenoemde mid-
delen, wel insgelijks ontsteking voort; doch de wond verkrijgt daardoor een eigen karakter, en de werking van het gift wordt daardoor tegengegaan. Heeft men bijtmiddelen of het Vuur aangewend, zoo brenge en houde men de wond in ettering. Het eerste bereikt men door weekmakende, het laatste door prikke- lende scherpe middelen. Inwendig late men melk, olie en slijmige
middelen gebruiken. Ontstaat bij honden bra- king, zoo kan men ook een ligt braakmiddel I. D. I toe- |
|||||
( ïSo )
|
|||||
toedienen, terwijl men echter mét liet ingeven
van melk enz. voortvaart. Openbaren er zich verschillende andere ziekte-toevallen, zoo moe- ten er middelen worden aangewend , overeen- komstig den aard der ziekte. § 63.
Vergiftige wonden , welke het dolgift be -
vatten , zijn onder de gevaarlijkste beleedigin- gen te tellen. Zij worden door de beten van dieren uit het honden- en katten-geslacht voortgebragt. Het is eene smetstoffe, welke bij deze dieren ontwikkeld wordt, kemnende de- zelve, door de beet, aan elk ander dier worÖen medegedeeld, waardoor, bij dezen, na- genoeg dezelfde verschijnselen, als bij de eer- sten ontstaan, die hetzelfde beloop houden, en den dood ten gevolge hebben. De naaste oorzaak dezer ziekte schijnt altijd in een zieke- lijke stemming van het zenuwknopen- en ze- nuw-gestel gelegen te zijn. § 64.
Tot de gelegendheid-gevende oorzaken brengt
men de middelijke en onmiddelijke mededeeling. Onmiddelijk geschiedt dezelve, door de
beet van dieren, welke de watervrees (hydro- phobia, rabies canina) hebben; middelyh, door
|
|||||
( m )
door dierlijke uitvloeiselen. Men wil bijv., dat
koeijen , door het eten van stroo , waarop dolle zwijnen gelegen hadden , ziek zijn geworden. S 65.
De onderkenning van zoodanige wonden is
dikwijls moeijelijk, en alleen dan zeker, wan- neer men weet of gezien heeft, dat een dolle hond hier of daar een dier heeft gebeten. Is het mogelijk, dat men de wond naauwkeurig beschouwen kan, zoo bevindt men, dat het eene gebeten wond is, vermits hier meerdere tanden, in eene tegenovergestelde rigting, in- gedrongen ■jijn. — Men moet verder op het dier acht slaan, hetwelk gebeten heeft, of zich de twee hoofd verschijnselen, namelijk de wa- tervrees en dolheid •, (de zucht tot bijten, ook dan zelfs, wanneer er geen voorwerp of reden om te bijten bestaat), aan hetzelve openbaren. Y
§ 66.
De gebeten wonden, welke, door dolle hon-
den en andere dieren , veroorzaakt zijn, gene- zen schier even gemakkelijk, als die, welke door gezonde honden zijn voortgebragt. Zij veroor- zaken ook niet, terstond na de beet, zulke in het oog loopende toevallen van pijn , bran - I 2 den- |
||||
( »3» )
|
|||||
«ïende hitte, enz. , als gewoonlijk na de beet
eener slang, enz., of den steek van insectea ontstaan. Na verloop echter van ten minste acht da-
gen , tot acht of negen weken, zelden later, breekt, bij dieren, de algemcene ziekte, de hondsdolheid of watervrees uit. Kort voor het uitbreken, of met hetzelve, komen er insge- lijks veranderingen, in de geheten wond , welk« meermalen reeds lang geheeld was, te voorschijn. Het likteeken wordt ontstoken en breekt we- derom open. De randen der ontstane zweer zijn donker blaauw; zij krullen spoedig om, en worden eeltachtig ; de grond der zweer is mis- kleurig , vuil en tot versterf overhellende. 5 67-
De voorzegging is zeer verschillende en twij-
felachtig ; in de meeste gevallen echter ongun- stig. Menschen en dieren trouwens zijn van een' en denzelfden dollen hond gebeten ge - worden; — een of eenige derzelver werden ziek, auderen niet, eenige werden spoediger, anderen later door de ziekte aangedaan. De voorzegging kan dan gunstiger zijn, wan-
neer men terstond geroepen wordt, nadat de beet is toegebragt, en men onverwijld zondur belemmering handelen en hulp toebrengen kan. Is
|
|||||
( »M )
Is de ziekte echter zelve reeds uitgebroken.,
ïoo is alle hulp. vergeefs (*). S' 6ff.
De behandeling. Hier kan alleen over de
behandeling der gebeten vergiftige wonden ge- handeld worden. Men moet dezelve vooreerst zuiveren, met laauw water-, zout-water, pis,, azijn met water, laauw water, waarin zwarte zeep is gemend, enz. Om de wond beter te kunnen onderzoeken, scheere men, met voor- zigtigheid, de haren weg, doch vermijde de aanraking der gezonde deelen met de schaar. Is de gebeten plaats van dien aard , dat men de- zelve kan uitsnijden, (extirpereri), zoo verrigte men zulks, doch drage zorg, dat het nies (bistourie) niet vooraf met het speeksel- of met de gebeten wond in aanraking kome. Na het volkomen uitsnijden van het geheele ge- beten deel, wassche men de wond uit met scherpe loog , met vloeibaar bijtend vlug loog- aout
|
||||||
(*) In de Vee-Artsenijsohool te Lyon liet men,
in den zomer van 1818 , eenen kleinen zwarten jongen poedel van een' dollen hond bijten ; ook werd hij met speeksel en slijm van eenen dollen hond ingeënt; de ziekte brak bij dcnïelven echter niet uit. I 3
|
||||||
( *W )
zout, of men brande dezelve met het wit
gloeijend ijzer. Men kan ook buskruid in de- zelve doen verbranden, doch het branden met het ijzer ha/At de voorkeur. § 69.
In ver de meeste gevallen, gedogen de lig-
ging, verbinding en de bewerktuiging der dee- len het uitsnijden niet, zoo als bijv. eene beet in de pees van Achilles, aan gewrichten en meer andere deelen. In zoodanige gevallen, brande men iedere wond, welke door den tand is te weeggebragt, afzonderlijk met een spits gloeijend ijzer, en wel zoo diep, als het deel dit maar eenigzins toelaat. — Tot dit zelfde oogmerk kan men ook sterke zuren aanwenden ; men heeft deze echter niet zoo in zijne magt, als het gloeijend ijzer. Beide vernietigen niet alleen de smetstof, maar zij geven aan de wond ook eene andere stemming, en brengen eene hevige ontsteking voort, die, wanneer zij be- hoorlijk geleid wordt, altijd tot ettering over- gaat. De werking van het gloeijend ijzer is altijd, als een der beste middelen, bevestigd. § 70.
Nadat men de beet, zoo als reeds gezegd
is,
|
|||||
%
|
|||||
( *.« )
is, buhandeld heeft, trachte men de ettering
te bespoedigen , en deze , zoo lang mogelijk , te onderhouden. Het eerste wordt bereikt, door de aanwending van de, tot dit oogmerk reeds opgegeven en bekende, middelen, het laatste, door de aanwending van scherpe middelen en zoodanige stoffen, welke op het dierlijk ligchaam eene vreemde prikkeling. verwekken. Tot het laatste oogmerk maakt men gebruik van het poeder van spaansche vliegen of van de spaan- sche vlieg-zalf, ook van de zoogenaamde roode kwikknlk {deutoxydum hydrargyri nitiati), welke men in de wond strooit. Galenus en ook het volksgevoelen willen , dat men het haar van denzelfden hond, welke de beet heelt toe- gebragt, ter onderhouding der ettering zal aan- wenden ; doch dit is geheel te verwerpen, daar deze baren insgelijks met het giftig speek- sel besmet kunnen zijn, en zij derhalve het uitbreken der ziekte begunstigen. Men kan bo- vendien de blaauwe kwik-zalf ook nog in den omtrek der wond inwrijven. § yt.
Alle ligchamen, welke met de wond en de
kwijl in aanraking zijn geweest, als messen,
scharen, zwam, de halsband, ketting, enz.,
mogen niet wederom gebruikt worden. De
I 4 ijze-
|
||||
( «6 )
|
|||||
ijzeren ligehainen moet men goed uitgloeijen,
de andere met kalk, welke op hetzelfde oogen- blik gebluscht wordt, bedekken, of met eene bijtende loog wasschen, andere kan men ver- branden of diep begraven. De p.'aats, waar Let dolle dier gelegen heeft, moet, overeen- komstig de maatregelen eener goede Vee-art- senijkundige policie , gezuiverd , en het gestorven dier zelf zeer diep begraven worden. § 72-
Zi]n eindelijk wonden, door de eene of an-
deie smctslof, vergiftigd , hetwelk, op verschil- lende wijzen , en zelfs door onachtzame Vee- Artzen kan veroorzaakt worden, als, door het gebruik van werktuigen tot het doen van ope- ratien aan levende, en het openen van dood*» «lieren enz., indien deze dieren eene besmet- tende ziekte hadden , insgelijks van sponsen en andere middelen. Wanneer, zeg ik, zooda- nige , met eene smetstof verontreinigde, werktui- gen en zelfstandighedeii bij operatien aan ge- zonde dieren gebezigd worden, zoo kunnen deze gemaakte wonden daardoor besmet worden, welke nu, naar den aard der smetstof, ver- schillende vergiften kunnen onthouden, bijv. het gift van den kwaden droes, den worm, het artthrax-gilt, en soortgelijken. Derzelver be-
|
|||||
i ( «? )
behandeling komt grootendeels met de, bij de
vergiftige wonden, reeds opgegcvene overeen. De behandeling van de genoemde ziekten zelvu is liet onderwerp der bijzondere inwendige ge- neeskunde {therapia specialis'), en van het leerstuk der algemeen heerschende besmettelijk* ziekten. |
|||||
t 5 TWEE-
|
|||||
■> <&?$'«»<•
|
|||||
TWEEDE AFDEEJLING.
SCHEIDING VAN DEN ZAMEN-
HANG ZONDER VERDEEDING DER HÜII). S 70-
JL/eze scheidingen zijn van de vorige niet al-
leen in aard, maar ook ten opzigt der be- handeling onderscheiden. Zij ontstaan gewoon- lijk of ten minste dikwijls, door uitwendig ge- weld, zonder dat daardoor eene scheiding van den zamenhang der huid ontstaat, maar wel eene scheiding in de deelen , welke dieper ge- legen zijn, naarmate van de werkende kracht, voortgebragt wordt. INiet zelden is het ont- staan van zoodanige scheidingen in de meer- dere of geringere rekbaarheid der deelen zelve gelegen 5 de huid namelijk is zeer rekbaar, — de
|
|||||
( ih )
|
|||||
de beenderen daarentegen zijn de minst rekbare
deelen van het geheele ligehaam,. § 7*.
Een slag, stoot, val enz. kunnen verscheu-
ringen der pezen, der vaten en van andere werktuigen, als der maag, van het middenrif, ook beenbreuken en andere gebreken voort - brengen, zonder dat de huid in het minst beleedigd is- Sterke ontwikkelingen van lucht in de maag, in de darmen enz., brengen ber- stingen en dus verscheuringen dezer deelen t* weeg. Inwendige hevige, ziekelijke en kramp- achtige inspanningen (jbrjv. bij den verlossings-« arbeid) kunnen verscheuringen van de breede banden des draagzaks en van andere werktuigen ten gevolge hebben. —■ Verplaatsingen van, beenderen (om het even of dezelve door werk- tuigelijke of dynamische oorzaken worden voort- gebragt) kunnen aanleiding geven tot verscheu- ringen der banden, pezen , vaten, enz. § 7&
Wanneer de beleedigde, hetzij verscheurde
of gebroken . deeleri oppervlakkig gelegen zijn , zoo is de onderkenning gemakkelijker dan in het tegenovergestelde geval. Zijn bijv. de neus- beenderen gfcbroken, zoo is de onderkenning va»
|
|||||
( i4o )
|
|||||
vau dit gebrek minder moeijehjk, dön wanneer
het schouderblad gebroken is. Men heeft in het algemeen, ten einde eena
juisie kennis van de bestaande beleediging te erlangen , vier omstandigheden in het oog te- houden , namelijk : iv De gestoorde verrxgting des van een ge-
scheiden deels. 2» De rigtiug en de verhouding van het
beleedigde deel, ten opzigt van de naast bij gelegen deelen. 5* De oorzaken en derzelver eigenschap-
pen , en 4. De schielijkheid , waarmede de beleediging
ontstaan is. $ r&.
t» De gestoorde verrigting van de ge-
scheiden deelen wordt zigtbaar,' in zoo ver de verrigtingen in het een of ander werktuig ophouden, hetgeen het geval is, wanneer de buig- of uitstrekkende pezen van het hoefbeen gescheurd zijn, en het dier alsdan niet be- hoorlijk kan gaan. Indien een slagader ver- scheurd is, zoo kan het bloed niet meer naar die deelen vloerjen, waar heen het te voren door hetzelve gevoerd werd, en men neemt onder de verscheuring des vats geene klop- ping waar. § 77'
|
|||||
( i4i )
|
|||||
S 77-
3. De rlgting, de aard en de verhou-
ding (verschijnselen) van het beleedigde deei tot de naasiby gelegen deelen. Wij be- sluiten tot ecne verscheuring der maag en van het middenrif, tot eene omgekeerde wormwijze beweging, wanneer, bij paarden, de binnen» geslikte voederstoffei) , welke door het maagsap verdund zijn, door den neus en de keel, on- der eene hevige krachtinspanning en het in- trekken der flanken, uitgeworpen (uitgebraakt) worden. Zoo zien wij ook, na verscheuringen der vaten , aanzienelijke zwellingen (uitstortingen , extravasaten') ontstaan. § ?%
I, De oorzaien en derzelver eigenschap*
pen. Of namelijk de werkende oorzaak in staat zij zoodanige beleedigingen voort te brengen. Na eenen hevigen stoot, val of slag, kunnen breuken der ribben en van andere beenderen ontstaan. Het paard kan in eenen weeken, vetten grond , het kootgewricht met verscheuring der banden en pezen ontwrichten. Door den slag van een paard tegen het ligchaatn van andere dieren, kunnen verscheuringen der in- gewanden, bijv. van de lever, voortgebragt worden , en dergelijke meer. S 79'
|
|||||
( 1*3 )
|
|||||
§ 79-
4. De snelheid, waarmede de beleediging
ontslaan is draagt nog bijzonder veel toe tot devzejver ware onderkenning. Want, wanneer een gewricht verrekt of de beenderen gebro- ken zijn, zoo gaat het 'dier, terstond na de werking der oorzaak, kreupel, of het kan den voet in het geheel niet meer op den bodem nederzetten. Bij eene ontwrichting (luxatlo) der ruggraat, en wanneer de dwarsche uit- steeksels der lende-wervelen gebroken zijn, staat het in het geheel niet meer op. g8o.
De voorzegging moet, in het algemeen, en
onder bijzondere omstandigheden, twijfelachtiger zijn, dan bij wonden, eensdeels, omdat de on- derkenning der beleediging moeijciijker is, dan bij de wonden, en omdat men bij deze ze- kerder en meer onmiddelijk op het beleedigde deel werken kan. Na verscheuringen en be- leedigingen van diep liggende deelen, ontstaan gemakkelijk verzamelingen van bloed , en van andere vloeistoffen, als etter enz. Zij geven aanleiding tot hevige toevallen, tot ontsteking en het vuur. § Si.
Da voorzegging regelt zich verder naar den,
trap
|
|||||
( **« )
|
|||||||
trap der beleedigde gedaante. Is namelijk
•de zamenhang van het deel zoodanig verbro- ken , dat de gezonde toestand niet wederom kan worden hersteld, zoo is zij gevaailijk, verder naar de diepere of meer oppervlakkige ligging van het beleedigde deel. Zoo kan bijv. een gewond bloedvat aan de oppervlakte des ligchaams, over het algemeen, gemakkelijker gedrukt of onderbonden worden; doch dit kan in de eene of andere holligheid of in een ingewand hoogst zeldzaam, en gewoonlijk in het geheel niet, plaats hebben. Het gevaar bij beenbreuken kan ook naar de ligging des deels bepaald en voorzegd worden. De breu- ken der neusbeenderen zijn minder gevaarlijk, dan breuken van den schedel en der pijp — beenderen; — naar het gewigt, — de waarde en de geneesbaarheid van het deel; als voor- beelden kunnen hier dienen de verscheuring van de maag, van het middelrif enz» (*). Bij jon-
|
|||||||
(*) In de verzameling van ziektekundige voorwerpen
aan de Vee-artsenijschool, te Munchen, bevindt zich een gedeelte van het middelrif, in wijngeest bewaard. Nadat een oude Hengst van de plaats , alwaar dezelve tot het dekken gestaan had, terug was gekomen, werd hij ziek en stierf plotseling onder hevige toe- vallen. tij de opening bevond men, dat een gedeelte van
den dunnen darm , ter lengte van 7 ellen , door eene opc-
|
|||||||
( 1*4 )
jonge «lieren kan men altijd eene vroegere ge-
nezing der van een gescheiden deeJen ver- wachten , dan bij onde dieren. § 82.
|
||||||
opening in het middelrif was gedrongen. De opening
is 'ï duim lang en 5 duim breed, en heeft eencn eeltachtigen geheelden rand. De geheele omtrek van de opening is door valsehe vliezen verdikt. Dat deze opening reeds vroeger in het middelrif
aanwezig is geweest, lijdt geen' twijfel ; doch men kon zich niet herinneren , dat bij dezen hengst kolijk- pijnen of braking hadden plaats gehad. Ook vond de Vee-Arts dominicüs een gedeelte
van het net door de genezen opening van het middel- rif gezakt, en met het ribbenvlies der zesde ware ribbe, welke vier jaren vroeger gebroken was geweest, zamengeroeid. Hetzelfde vond oihard , de zoon, Hoogleeraar in
de Zoötomie aan de Vee-Artsenijschool te Alj'ort, (in het jaar 1822), zijnde het net door de reeds zamen- gegroeide kleine opening van het pezige gedeelte de middelrifs gedrongen, en aan hel ribbenvlies , omstreeks de dertiende rib der regterzijde , vastgegroeid. Voor den «lood gaf dit paard teekenen van hevige dampigheid (asthtma , pousse) te kennen. De distrikts Vee-Arts kautz , in Saai-brück , vond
hij eene koe de net-maag (reticufum) in de borst- holte ; de opening van het midde'rif, waardoor zij was heen gedrongen, was aan de randen behoorlijk gene- zen. De koe moest reeds lang zoo geleefd hebhen > doch zij gaf geene teekenen van ongesteldheid te ken- nen ; alleen, torn zij voor de keuken ges'agt werd, vond men de boven opgegeven toestand. |
||||||
( **$ )
s ?»> De behandeling. Men trachte, in de eerst»
plaats, de bloed vbet, welke pbiats beeft, ie doen bedaren g de uitgestorte vloeistoffen te ■verwijderen; alsdan ttioet lnen echter de uit- werkingen , welke de ziekelijke toestand op de nabij gelegen deelen heeft voortgebragt, zoe- ken uit den weg te ruimen en te beletten. De hoofdvoorwaarde bij de behandeling zijn, de hereeniging der gescheiden deelen en der* zclver behouding in eeue zoodanige hereeniging (rspositio eu rete/ilio'). |
||||||
',
|
||||||
I- D. K EER-
|
||||||
i
————*Hê»-H*—---------- E E H S TE 1100FDSTU K.
övsr de -ver scheuringen der zachte deelert,
q/~ rfe behandeling der mr scheuringen ,
{rupturue).
§ 85.
i"V' komen dikwijls verscheuringen der inge-
wanden voor, bijv. van de maag, der darmen, van liet middelrif, der lever, in het algemeen van de groote ingewanden ; voorts van de va- ten, enz. Wij kunnen echter» in de meeste gevallen, hierbij niets verrigten , daar er geene bepaalde verschijnselen bestaan, volgens welke wij met zekerheid eenige operatie zouden kunnen in het werk stellen, om zoodanige verscheuringen te genezen , waarom zij bijna ai- Éjd (1 Dodelijk zijn. Verscheuringen der pezen 2ijn , over het
ui-
... ... - iVs
|
||||||
( »*? )
. .. ■ ' r
algemeen, alleen bij kleine dieren, (bonden)
geneesbaar, dewijl wij, bij grootere dieren , de deelen geerie behoorlijke rigting kunnen geven, en dezelve daarin niet kunnen bewaren. § 84.
De verscheuringen der vaten zijn gevaarlijk;
men heeft bij der^elver behandeling onder- scheidene omstandigheden in acht te nemen. i. Bij verscheuringen der vaten moet men
letten, of het verscheurde vat groot of klein is, of dat het een groote hoofdtak is , welke ter voeding van het een of ander deel noodig is, zoodat deze nu niet meer kan plaats hebben. 2. Komt de terugwerking , door bet bloed-
verlies, op het geheele h'gchaam veroorzaakt, in aanmerking; vermits, door het groot verlies van bloed, het ligehaam verzwakt wordt, en bierdoor de genezing reeds onmogelijk ka» worden gemaakt. 5. De werking van het uitgestorte bloed ,
bet Welk stolt, en dan als een vreemd lig- ehaam werkt; naardien bijv. het, in de borst- holte uitgevloeide, bloed de ademhaling be- zwaarlijk maakt ; terwijl hetgeen tusschen de spieren zich heeft uitgestort, drukking veroor- zaakt, en dan aanleiding geeft tot hevige |
|||||||
ptjnori
|
|||||||
K 2 $85.
|
|||||||
( »*? )
$ 85. ..
{)? i'srsch.ijn&cléfi. Ontstaat er 'vcrschcuring
tan een oppervlakkig gelegen vat, zoo is deze gemakkelijk te herkennen ; er wordt meestal ge- Inktijdig, of althans spoedig naderhand , hloed (in eene grootere of geringere hoeveelheid, overeenkomstig de grootte van het vat) onder de huid, in het eelweefse! , uitgestort, waardoor een meer «f min aanmerkelijk gezwel ontstaat, dat steeds meer en meer toeneemt. Is er ech- ter een vat, gescheurd, dat dieper gelegen i.s, zoo is de herkenning moeijeltjker, en alleen de algemeene toevallen, als een verhaaste pols- slag, eene moeijelijke , versuelde ademhaling en dergelijke kunnen ons, bij onze bemoeijingen, «enigermate tot een' leiddraad verstrekken. £ 86.
Oorzaken. VWrkiuigelijke «(inleidende oorza-
ken , als een stoot, een slag, val, sterke kracht inspanningen, enz. brengen gewoonlijk verscheuringen der vaten te weeg. Etterge- r.wetlen kannen insgelijks aanleiding tot de ver- scheuring van een vat geven. Verder behoo- ren de krampen ook tot de oorzaken van zoo- danige scheuringen. • * 'O»
De voorzegging. De voorzegging regelt
zich.
|
||||
•
|
|||||
( »<9 )
zich voornamelijk naar de grootte, de sooit,
rerrigting en ligging der gescheurde vaten* De verscheu ringen van groote vaten zijn altijd' /.eer gevaarlijk: nog gevaarlijker zijn de ver- seheuritigeu Van eene slagader (arteria) d«m; die eener ader (yens-}. Wanneer e»n slagader, welke dient otn een deel van bloed te voor- zien , gescheurd is , en er geene tweede bestaat, om hareu dienst te vervangen, zoo kau eene zoodanige verscheuring van zeer nadeelige ge- volgen zijn- Wanneer kleine , diep liggende, Va- ten , of die van inwendige deelen verscheurd' zijn, zoo- is de uitgang meer onzeKer en ge- vaarlijker , dan wanneer zoodanige vaten, aan ile uitwendige oppervlakte gelegen ,. ver- scheurd zijn. Zijn bloedvaten slechts ingeseheurd, ZOO: is
het gevaar grooter, dan wanneer zij geheel door* gescheurd zijn , daar ai) zich , in het laatste ge~ val, terugtrekken, en er zich alsdan, in liet teruggetrokken vat , een bloedprop vorn <?:i kan; in het tegenovergestelde geval echter houdt de bioedvliet meest onophoudelijk aan. § 83.
De behandeling. De eerste aanwijzing bif
de behandeling is het stillen der bioedvliet, in zoo verre zulks mogelijk is, om de terug- werking op het geheele dierlijke gestel voor K 7 te |
|||||
( i5o )
te komen. Terstond ia het begin kan men
zich met voordeel van de koude bedienen, als van koud water, met bijvoeging van de zwavelzure soda, van salpeter, van ammoniak- zont en azijn (oxfcraaf), bijv. j>eem. Ammoniak-zout, of een ander der
opgegevene zouten, vier looden. Bron-water, PVijn-azi/n , van ieder drie ponden. Los dezelve op.
Wend het middel, gedurende eersige uren,
onophoudelijk aan, door het deel er mede te bevochtigen \ alsdan bereide men eene nieuwe oplossing, en ga daarmede op dezellde wijze te werk. Indien het jaargetijde zulks toelaat, zoo kan
men gesmolten ijs, ijs eu sneeuw aanwenden. § H-
i'si De koude dient echter alleen bij eene bloed- vliet uit kleine vaten aangewend te worden; bij bloedingen uit de grootere vaten , zal zij niet in staat zijn den bloed prop te vormen, noch den aandrang des bloeds kunnen verhinderen. Bij groote vaten is daarentegen de opvulling met pluksel {tampons), of, als een veel beter, ja het zekerste en voornaamste middel, de on- derbinding des vats te heuden. Het spreekt van zélf, dat, wanneer men de onderbinding van
|
||||
( »5l )
van Het vat wil doen, men de linid en de
deelen, welke over het vat liggen, van een moet scheiden; doch dit ka« dan alleen ge- schieden , wanneer men van de scheiding des vats overtuigd is, en er gevaar bestaat, dat het dier zich zoude kunnen doodbloeden. Maar ook het ontlaste bloed is, als een vreemd ligchaam beschouwd, in staal de bloeding te doen ophouden, dewijl het stolt en waardoor het vat das tegelijk drukking ondervindt. § 9n-
Zijn er uitstortingen van bloed voorhanden,
die niet meer toenemen, zoo moet men de opslorping trachten te bevorderen; waartoe men gewoonlijk prikkelende en geestrijke om- slagen aanwendt. Tot dit oogmerk dient ecne zwakke oplossing van potasch in water, vau ammoniak-zout in azijn, enz. Al deze opge- geven middelen moeten, ten einde beter te werken, warm worden aangewend. Kamfer- geest, terpentijn-olie, het vlugtig smeersel (/£- nimentum volatile) en dergelijke,- zijn insge- lijks krachtige verdeelende middelen, welke de opslorping bevorderen. § 53.
Is het bloed echter eenmaal gestoJJen, zoo
', K 4 wordt |
||||
( '5a )
Wordt de bloedkoek (<"-assameriJii/ti) niet ge-
heel wederom opgenomen ; maar deze moet weggenomen worden, evenwel niet vóór dut men verzekerd is, dat hel vat niet op nieuw zal beginnen te bloeden. Begint het vat ech- ter, bij de wegneming van het geronnen hloed , wederom te bloeden , zoo onderbinde of braude Tiien hetzelve. Het branden geschiedt alsdan, intt een knopvorinig , wit gloeijend, ijser. |
|||||
TWEE-
|
|||||
■«yxx^-xxx"
|
|||||||
TWEEDE HOOFDSTUK,
|
|||||||
Over de beenbreuken.
|
|||||||
% 93<
f jij komen niet zeer dikwijls bij dieren voor,
en worden zeldzaam genezen. Breuken der negsópeudereii bij paarden, welke door werk- tuigelijke oorzaken worden voortgebragt, zijn gewoonlijk gemakkelijk te herstellen. Bij do kleinere huisdieren, als honden en schapen, znn de beenbreuken gemakkelijker en met meer zekerheid, dan bn de grootere dieren te be- handelen , daar de laatste geene gesohikle ver- banden toelaten; terwijl honden en schapen zich veel rusiiger gedragen, gemakkelijk op ééiie plaats Wijven, eu het zieke deel eerder verschonen. De zwaarte van het deel beneden K 5 de |
|||||||
( i54 )
|
|||||
de breuk is insgelijks eene hindernis, dat de
beenbreuken, bij groote diereu, niet genezen, vermits hierdoor de been-einden niet in eene naauwkeurige, rustige, vereeniging blijven kun- nen , maar van elkander verwijderd worden. § 93-
De gewone oorzaken der beenbreuken zijn
werktuigelijke gelegenheid - gevende oorzaken , als: een slag, val, sterke kracht-inspanningen en dergelijke; verder behoort hier nog toe eene bijzondere voorbeschiktheid , daar de beenderen van oude dieren gemakkelijker breken dan die van jonge, omdat de eerste weinig gelei f daai-entegen meer been-aarde bevatten. In den winter breken de beenderen ligter, dewijl de dieren, (voornamelijk de grootere,) gemakkelijker uitglijden, en op een' hard gevrozen bodem vallen, terwijl de grond , in den zomer, altijd weeker is. ;'■ De onderkenning. De naauwkeurige onder-
kenning der beenbreuken hangt vooral van de meer vlakke of diepe ligging des gebroken bcens af, en, indien het, in dit geval, van vele zachte deelen omgeven is, zoo is de aard ■van de breuk altijd veel moetjelijker te her- ken- |
|||||
( *M )
|
|||||
kennen, dan , wanneer er een meer oppervlak-
kig gelegen been gebroken is. De aard der breuk komt vooral in aanmer-
king, daar men bierbij heeft te letten, of het eene dwarsche breuk , (fractura transversahs), eene schuinsche breuk, (fractura obllqud), of «ene, in de lengte loopeade, breuk , (fractura torigiludtnaiis) is. s 95.
Men noemt eene divar.ic/te breuk , indien
dezelve (de gebroken plaats) met de as van bet been een' reg'en hoek maakt; doch zoo- danige breuken vallen doorgaans dan alleen voor, wanneer zij eene dwarsche rigting aan- nemen. Bij zoodanige breuken wordt zeldzaam eene plaatsverandering (dislocalio) waargenomen. In de meeste gevallen, ontslaan er schuia-
sche breuken, wanneer namelijk de gebroken plaats de as van het been niet regthoekig, maar schuins of in eenen scheven hoek door- snijdt. Bij dezen is schier altijd eene plaats verandering aanwezig, deels door de samen- trekkende kracht der spieren, deels door de onrust en het staan der dieren op het gebro- ken deel* De langwerpige breuken, waarbij de breuk
in de lengte door het been loopt, komen zeldzaam voor, en wel het zeldzaamst in de PIP
|
|||||
( i5G )
pijp-beenderen, menigvuldige^ in de vlakke of
platte beenderen. Dij het rundvee, bij scliapeu en bonden- is
de onderkenning der breuken dikwijls moeije- Inker, daar de meeste ledematen uit twee e» meerdere beenderen bestaan ; hier kan alsdan één been gebroken zijn , terwijl het andere nog heel is, en er ontstaat als dan geene plaats- verandering ; doch wij kunnen, bij schapen en honden, een naauvekeuriger onderzoek in het werk stellen. De uitgang, is ook, bij zoodanige eenvoudige breuken , niet betrekking tot; de ge- nezing, altijd voordeeliger, § 97-
De oorzaken leiden ons verder tot de onder-
kenning der beenbreuken, of ziij namelijk van dien aard zijn, dat zij dezelve hebben kunnen voortbrengen. Wij hebben voornamelijk nog op de plaatsing en rigting van het heleedigde lid of deel te letten. De ï'igting is gewoonlijk veranderd ; er steekt een hoek of punt van het gebroken been meer of minder uit; het deel staat scheef, in één woord, het hoeft een veranderden stand verkregen. |
||||
( »5? )
Bij scliuinsehe breuken is het deel ook ge-
woonlijk verkort. ■? '■■.-■'' .--\ '-■.'.■- :■-, :
S gS.
Ook moeten wij op de tegennatuurlijke be-
weging acht slaan. Zij heeft daar plaats, waar, in den gezonden toestand, geene be- staat. Bij de beweging van het deel, neemt men gekraak der beenderen waar, vooi-namelijk wanneer het been in meerdere rigtingen is ge- broken , of indien er eene verbrijzeling van het been of splinter-breuk plaats heeft. § 99-
Bij de beweging van zoodanige gebroken
deden, geven de dieren aanmerkelijke teekenen van pijn te kennen, bijzonder dan, Wanneer er weeke deelen tusjchea de gebroken einden asijn gekomen. Juist door deze hevige pijnen wordt het gekraak bij gebroken beenderen on- derscheiden van dat, hetwelk bij luchtgezwellcn plaats vindt. Het geluid der gebroken becn- einden gelijkt naar*eene knersing. De hevig - beid der pijnen wordt, bij de dieren, door steunen , het bieden van weerstand bij het be- voelen, geschreeuw en uitbreken van het zweet, enz. te kennen gegeven. § 100»
|
||||
( »58 )
§ 100. Een zeer gewigtig toeval of verschijnsel de*
beenbreuken is de verminderde ot belette verrig- ting van het deel , waar in het been gebroken is. De beenderen dienen of tot beveiliging van
edeler deelen , vormen holligheden , of zij dienen tot ondersteuning der zachte deelen, of tot werktnigen der beweging. Is een been gebroken, hetwelk tot de ver-
rigting van een deel noodzakelijk was, zoo is de belette verrigting duidelijk waar te nemen; an- ders draagt het zich toe, wanneer meerdere beenderen (bijv. bij runderen, schapen en hori - den) lot een en hetzelfde oogmerk dienen. Door de breuk der neusbeenderen kan de door- gang der lucht verhinderd worden ; door die der rug- en lende-wervelen kan eene verlam - ining Van het achter.siel worden voorlgebvfigt, dewijl hiermede gewoonlijk kneuzing van het ruggemerg gepaard gaat, enz. « 10!.
|
||||||
De overige verschijnselen 'hangen af van den
trap der plaats gehad hebbende kneuzing der zachte deelen en van de bijkomende ontste- king. -— Zijn er splinters van het been afge- scheiden, zoo moet, door bet wegnemen v»n dezelve, alle prikkeling verhoed worden. '-' • è $ 102.
»
|
||||||
( 1% )-
|
|||||||
§ 102.
De voorzegging. De algemeene voorzegging
bij beenbreuken, vooral ten opzigt van groote huisdieren, is ongunstig; doch er bestaan enkele gevallen, waarbij, door de hulp van den Vee- Arts , de dieren zijn hersteld geworden. De pogingen ter genezing eener beenbreuk
komen vooral in aanmerking bij zeldzame en zeer kostbare dieren , bijv. bij deugdzame dek- hengsten en merrien, welke tot de aanfokking dienen, of bij zoodanige kostbare paarden, welke, na de genezing der beenbreuken, tot de voortteeling gebruikt kunnen worden. Bij kostbare Spaansche Rammen (Merinos), eu deugdzame moeder-schapen, vermits de breuk van een been aan de voortteeling geen na- deel toebrengt, en omdat bijv, een zoodanige genezen ram dikwijls nog vele schapen dekken kan , en de rammen veeltijds zeer duur betaald worden. Men moet derhalve altijd trachten , dezelve, zoo veel mogelijk, te behouden (*). Hon-
|
|||||||
(*) In .Tuiiij 1818, was ik bij den verkoop van Me-
rinos-Rununen , te Kambouillet, tegenwoordig, alwaar de duurste met 2370 franken (ongeveer 623 daalders) — nagenoeg 1126 guld. Holl. —betaald werd. In Juni) 1821 , koste aldaar de duurste Ram 3117 franken (ongeveer 820 daalders) — nagenoeg i48i guld. Holl. — Zie den Moniteur N*. i64, van den i3 Juni] 1821. In lunij 1821 ,
|
|||||||
( ,êo )
|
||||||
Honden in het bijionder «oodauige , welke tot
♦Ie jagt gebruikt worden, zijn insgelijks eene behandeling Waardig. Men kan de beenbreu- ken, bij honden vooral, gemakkelijk genezen, daar de/e zich het best aan eene behandeling onderwerpen. »:,,•;»".. ,t.' ' '". i - 'I
§ io3.
De voorzegging regelt zich naar de grootte
en de verrigting van het gebroken been, naar den aard der breuk en of er nog meerdere beenderen tot dezelfde verrigting aanwezig zijn. liet gebroken dijebeen (os femoris) , bij paarden , is eigenlijk in het geheel niet te genezen . ter- wijl de breuken beneden de voorknte (corpus) en het spfong-gewricht (f ar sus) Somtijds her- steld Wordeii. Eene dwarsche breuk is gemakkelijker te
•vnetfén, dan schuinsche breuken eu de zoo- danige, waarbij het been verbrijzeld is. Deze. zullen slechts zeer zeldzaam voor herstelling vatbaar zijn. D*
1822 , koste insgelijks aldaar de duurste Ram 248,">
it anken (653 daalders) —nagenoeg ï 180guld Holl , — dn goedkoopste SiCt franken (85 daalder) — nagenoeg i55 guld. Holl.— De middelprijs van 66 Rammen was 72» franken liet stuk (190 daalders) — nagenoeg 343 guld. Holl. — Be moeder-schapen (66 in getal) werden to' een' middelbaren piijs van 209 franken (55 daalders) *i~ nagenoeg 39 guld. Holl. — verkocht. |
||||||
r
|
||||||
( i6i )
De voorarm (anlibrachiurii) vnn het rund-
vee , van schapen en honden heeft twee been- deren het spaakbeen, (radius) en de eiJepijp, (ulna), welk iaatsle mede tot aan het gewricht uederwaards loopt. Wanneer van deze slechts één been gebroken is . zoo is de voorzegging gunstiger. Deze regelt zich echter ook nog daarnaar, of de breuk bij groote of' kleine dieren plaats beeft (*). Verder komt nog in aanmerking, of de beenbreuk eenvoudig, dan of, te gelijkcr tijd, twee, tot hetzelfde einde dienende , beenderen gebroken zijn , of dat er tevens wonden , verscheiuingen, bloed vliet enz. plaats hebb en. § io4.
Bij beenbreuken moet men ook op de na-
bij gelegen deelen opmerkzaam zijn; want, wanneer bijv. de schedel-beenderen , de oogkuils- bogen of het j uk-uitsteeksel des slaapbeens, liet slaapbeens-uitsteeksel van het jukbeen, in één woord, de juk-boog, de ribben enz. gebroken zijn ,
|
||||||
(*) In de Vee-Artsenijschool, te Lyou, genas men,
in den tijd van September 1821 tot September 1827, vijf en twintig beenbreuken , welke bij honden, voor- kwamen , en eene breuk van het kroonbeen, bij een Jiaard. 1. D. L
|
||||||
( *«* )
»
•zijn, zoo kunnen de hersenen, liet oog, de
longen, ens. , te gelijker tijd, beleedigd zijn. Ook verdienen de ouderdom en de eigene ge- steldheid (constitutie) van het dier, als mede de leefregel en vee-artsenijkundige Verzorging van hetzelve in aanmerking genomen te worden. Bij jonge, goed gevoede, dieren geneest eenc beenbreuk ligter en spoediger, en het komt op de verzorging, doch vooral op de wijze tier vee-artsenijknndige behandeling zeer veel nan. Einde'ijk behoort nog hier toe de tijd der genezing; want er wordt tot de herstelling van.een zwaar been meer tijd, dan tot die van een zwakker boen vcreisr.ht. lnUis<clHiï hangt dit zeer veel van de rust des diers, van ^e wijze der behandeling, en van vele audeie bijnemende omstandigheden af. De behandeling der beenbreuken in het
algemeen. § io5.
Dè hoofd-voorwaarde ter genezing van ge-»
braken beenderen is, dat de been-einden, wanneer zij van eikanderen verwijdend, of uit derzelver ligging geweken zijn , in eene naauw- lenrige"' vei'eeniging, zoo als het been zich in deu gezonden toestand bevond, wederom wor- den teroggebragt. De
|
||||
( i65 )
|
|||||
De terugbrenging van een been in deszelfs
vorige rigting wordt herstelling (reposltio) ge- noemd , in welke natuurlijke ligging men het- zelve moet trachten te bewaren , (relentio*). De herstelling wordt gewoonlijk door uitrek-
king , en tegenrekking van het deel bewerkt , ten einde, wanneer het eene been-einde het an- dere, door de zamentrekkingskracht der spieren , voorbij getrokken is, dezelve wederom in hare behoorlijke aanraking te kunnen brengen. $ 106.
Deze uit- en tegenrekking kan , bij de grootere
huisdieren, voornamelijk aan deelen , welke zware spieren bezitten, in het geheel niet uitgeoefend worden ; gemakkelijker geschiedt dit bij gebro- ken scheen- en kool-beendereu, en vooral bq kleinere diereu. Zij geschiedt, door bijv. een' hond vasttehouden , tewijl de mud wordt digt gebonden, wordende het gebroken deel eenigzins boven de breuk , zoowel als beneden dezelve, een weinig van de breuk verwijderd , om- vat ; nu laat men gelijkmatig aantrekken, tot dat de gebroken been-einden in eene behoor- lijke aanraking kunnen worden gebragt. Alsdan brengt men dezelve, zoo digt mogelijk, tegen eikanderen, en legt terstoud een geschikt ver- band aan , om daar door het deel in dese herstelde ligging te bewaren. L 3 § 106.
|
|||||
{ 164 )
•S »°7-
De beste middelen, om het deel te bevesti-
gen, zijn spalken van hout, bordpapier, lood. De laatste zijn vooral daai'om goed, dewijl zij niet week worden, en elke rigting aannemen, welke men dezelve verkiest te geven. De spalken worden met werk omwonden, opdat zij niet drukken; ook legt men lange zaniengevouvven wieken van werk (longuetten) aan, om het druk- ken der spalken te verhoeden. Alles wordt met banden of strooken van lin-
nen , op verschillende wijzen omwonden, en vast- .gehouden. Zijn , bij paarden, de onderste been- deren van den voet, als bijv. het koot- of het Jkroon-beeu gebroken, zoo kan men aan liet hoef-ijzer een verleng-stuk maken, hetwelk in tstaat is het deel in eene behoorlijke rigting en •ligging te behouden. § io3.
Behalve deze beide hoofdzaken, heeft men
•nog de toevallen, welke door en met de breuk ontstaan zijn (voornamelijk de ontsteking met al hare verschijnselen, koorts, kneuzingen, uitstortingen van bloed, been-splinters , de hevige pijnen enz.) , ieder naar haren aard uit den weg te ruimen. Verder moet men zich, door de ibe- hoorhjke gedaante, welke het deel verkregen heeft >
|
||||
( m )
|
|||||||
heeft, van de welverrigte herstelling overtuigen»
Wanneer het deel goed hersteld is, dan houden- ook de hevige pijnen op. Men moet er ook daarenboven voor zorgen ,
dat het verband niet te vast aangelegd worde, noch drukke; dewijl,, door beiden, zwelling en. pijnen veroorzaakt worden. Verder moet men trachten de dieren rustig te houden, opdat de been-einden derzelver. rigting niet wederom-, verlaten. (Hetgeen hieromtrent verder te zeg- gen valt, wordt ia de bijzondere Heelkunde- voorgedragen). |
|||||||
TWEE.
|
|||||||
f
|
|||||||
'**■■. " .'■*
'".■■■■■■ ' ■ ■ .. * TWEEDE AFDEELING.
OVER DE KNEUZINGEN,
(C O N T ÜS f O N E s). § 109.
xJe kneuzingen ontstaan , wanneer een stomp
ligcliaam op het dierlijk ligchaam met kracht of langzaam werkt, zoodat noch du zamenhang der huid, noch van een ander aanzienelijk deel, verbroken wordt, terwijl evenwel het aan- gedane deel zelf eene wezenlijke verandering ondergaat, en ook enkele vezelen der zelfstan- digheid kunnen gescheiden zijn. § 110.
De zoogenaamde neJc-builen, zadel-drul-
iingen enz., kunnen hier tot voorbeelden ver- strak- |
|||
( '«7 )
strekken. De werking voornamelijk van harde,
stompe, ligchamen brengt eene uitrekking, ver- schuiving, en zelfs verlamming van de zelfstan- digheid , of der biiaokidere vezelen van het deel , en uitstorting van bioed of bloed-water jn het celweefsel voort. Deze uitrekking en verlamming oenen in dezelide mate toe, nis de deeleu nader bj of verder van het werk- tuigehjk geweld verwijderd zijn, naarmate het geweld meer of min sterk , of wel bij aanhca - denheid. werkte, bijv. bij het dooiïiggeu, eai. § in-
Onderscheiding. De kneusing kau op zich
zelve bestaan {eenvoudigs kneuzing*): dat wil zeggen, er is geene andere beleediging aanwe- zig, dan de uitrekking en verlamming, welke door de vserktuigelijke oorzaak zijn voortge- bragt. Te zameiigeseld (gecomponeerd) wordt de .kneuzing genoemd, wanneer, te gelnker tijd, uitstortingen van bloed, been-breuken verrekkingen, enz. door dezelfde oorzaak zijn te weeg gebragt. Eindelijk kunnen er nog an- dere ziekten bestaan, waardoor de kneuzing meer te zamengesteld (gecompliceerd) wordt, bijv., wanneer het doorliggen met bevangen- heid (re/ie of rake'), of met eeue rotkoorts gepaard gaat. De uitrekbaarheid van een deel stelt insge-
L 4 lgks |
||||
( «8 )
lijks een verschil daar; want hoe rekbaarder een
duel is, des te sterker wordt hetzelve gekneusd, met die uitzondering echter, dat weeke deelen (de huid_), welke op een been gelegen zijn, ligter eene kneuzing ondergaan , wanneer de ge ■ melde oorzaken daarop werken. § 112.
V ersc.lüj nselen. In den regel nemen wij
eene aanzieneli)ke, dikwijls onpijnhjkc, zwelling waar. De verrigtingen van bet gekneusde deel , vooral, indien het rijk aan vaten en zenuwen is, zijn gewoonlijk gestoord. Naar den trap der beleediging , neemt men alleen
eene kneuzii.g of verlamming der huid en van de deelen, welke digt onder dezelve zijn ge- legen, waar, die zich door eene brandige of koud vurige korst doen kennen ; of de dieper liggende werktuigen worden, door verlamming en versterf, aangedaan, zoodat dikwijls, na het wegnemen der afgestorven korst, de sterk ge- kneusde spieren, het aanzien van gekookt vleesch hebben, en dit heeft voornamelijk plaats, wanneer de kneuzing lang heeft geduurd, zooals dit bij zadel-drukkitigen niet zelden bet geval is. De kneuzingen bezitten bijna altijd een asthenisch karakter, gepaard met gevoel- en werkeloosheid, en zij gaan ligt tot cltcring en hel vuur over. S uk
|
||||
{ i«0 )
|
|||||
§ lip
Tot de oorzaken der kneuzingen kan men
brengen alle, méér of min hevig werkende, ligchamen, als het ongelijk liggen der zadels, slechte zadels , het drukken van den zadel-boom, het stoten of slaan met breed e , stompe , ligcha- men, hoefslagen, het drukken der hocf-ijzers (steengüllen), enz. Paarden, die niet beslagen zijn, en op straatwegen of met steenen be- dekte bodems moeten gaan, lijden dikwijls aan kneuzingen van de vleeschzool, der ver- zenen, enz. . § n4.
De voorzegging wordt bepaald naar den
trap , waarmede het geweld gewerkt heeft, en dus ook naar den trap en de meerdere of min- dere uitgebreidheid der kneuzing; want er ont- staat zeer ligt eenc algemeene koorts. Veelal gaan zij met aanmerkelijke uitstortingen gepaard; ook worden er zeer gemakkelijk zware etteringen Toortgebragt, welke tot ettergezwellen, pijp- zweeren en het vuur aanleiding geven. Verder regelt zij zich naar de waarde en ge-
neesbaarheid van het deel. Zijn alleen vlie- zen en spieren gekneusd, zoo zal de genezing dikwijls spoedig gelukken. Zijn echter banden (bijv. de nekband) en beenderen, htt achter- in 5J hoofds- |
|||||
■ ■# - . *
( »73 )
hoofdsbeeu , de doornvormige uitsteeksels der wer-
vel-beenderen, enz. gekneusd , zoo zal de genezing niet alleen lang duren, maar dezelve zal ook moeijelijk te volbrengen zijn. Zeer gevaarlijk zijn de kneuzingen, der ge-
wrichten. Zij geven aanleiding tot eUeringcn, in de meeste gevullen echter tot aaneengroci- jingen der heenderen. § «&
De behandeling. Vooreerst moet men de
oorzaken, in zoo verre ?ij nog aanwezig zijn, (bijv. zadels en meer andere zaken) uit den weg ruimen. Voorts wordt de behandeling geregeld naar den trap van kneuzing. In een' minderen trap moet de koude aanhoudend worden aan- gewend : in een* meer hevigen graad moeten er geestrijke middelen bij gevoegd worden , en ein- delijk kan men zuiver geestrijke, in verbinding met specerijachtige middelen , aanwenden , deels? om de gezonken levenskracht van het deel op te wekken, deels om het werkverniogen der gerekte vezelen te versterken, of ook, om de nabij gelegen deelen aan te zetten, ten einde het, te sterk verlamde, deel af te scheiden. S «16.
Zijn harde dcclen gekneusd, zoo is de be-
han-
|
||||
t m )
handeling moeijelriker , en do uitkomst der ge-
nezing dikwijls ongunstig. Zoo ziet men, na kneuzingen der beenderen van de gewrichten, niet zelden etteringen der weeke deeleu, welke de beenderen omgeven, been-etteiingen en aan- eengroeijingen der beenderen ontstaan: want , zoo wel de been-einden, als de kleine been- deren , bijv. van het sprong- en knie-gewricht, zrjn zeer los van weefsel (poreus). In de eel- a^htige holiighedcn van zoodanige beenderen, verzamelen zich, na kneuzingen , vochten, welke tot kwaadaardige been-etteringen (curies) aan- leiding geven. In zoo ver echter de oppervlakten der ge-
wrichten en van de kraakbeenige overtrekseis der kleine gewrichts-beenderen in ontsteking geraken, ontstaan er ook zeer ligtelijk aaneen- groeniiigen der beenderen (anchylosis). § 117-
De aaneengroeijing der beenderen is, in vele
gevallen, wensehehjker, dan de ettering der beenderen. Uit dien hoofde zien wij liever aaneengroeijingen der wervelbeenderen van den rug, van het hocf-been niet het kroon-been en Van dit met het kootbeen enz. ontstaan, dan kwaadaardige eturingen in de genoemde been- deren , daar deze tot verstoringen der deelen aanleiding geven, terwijl door de aaneengroei- jing |
|||||
•
|
|||||
( »?* )
|
||||||
jihg het dier nog, in vele gevallen, tot on*-
derscheiden diensten gebruikt kan worden. Op- dien grond, moet men, iu al deze gevallen, de etteiïng trachten te verhoeden, waarom hier vooral de konde, len minste in verbinding met. brandewijn of wijngeest, is aan te bevelen.
*
§ ii3. Zijn er ophoopingen van bloed of van bloede
wei aanwezig, zoo ontlaste men dezelve, insge- lijks ook de ophoopingen van etter, en be- handele, in het eerste geval, de opening, als- eene gekneusde wond, in het laatste, als een etter-gezwel. Meermalen ontstaat er eene algemeene zie-
kelijke aandoening; deze moet, naar haren aard en karakter, behandeld worden. Zijn er brand-korsten aanwezig, zoo weeke men dezelve los en neme haar weg, ten einde op de, daar onder liggende deelen, in zoo verre. zij mede aangedaan zijn, te kunnen werken. — Zijn spierachtige deelen reeds tot versterf overgegaan, zoo moeten zij weggenomen, en de opslorping (resorptio) van den bedorven etter verhoed worden. Het overige hieromtrent kan men in de bijzondere heelkunde, in de tweede af- decling, nazien). |
||||||
DE ft-
|
||||||
» ©}&'«Dx.
|
|||||||
DERDE AFDEELING.
©VER T)E VERANDERINGEN VAN PLAATS,
( DISLOCATIONES ) EN WEL
LIER ZACHTE DEELEN.
|
|||||||
EERSTE HOOFDSTUK.
Over de breuken {liernlae).
§ "9-
VV anneer eenig zacht deel uit deszelfs hol-
li^heid of plaats is geweken , hetzij door eene na- tuurlijke of eene nieuws gemaakte opening in de wanden der holliglieid , tewijl het verplaatste deel nog door de huid overdekt is , zoo noemt men zulks eene breuk. De hreukcn komen, hij de dieren, gewoonlijk slechts aan het achterste gedeelte des hg 1
|
|||||||
( »7G )
Jigchaams voor, (dat tvil zeggen, dat alleen de
ingewanden van den nchterbuik gewoonlijk uit derzelver heiligheid wijken; longen- en hersen- breuken komen , in het geheel niet, of althans Zeer zeldzaam, bij de dieren, voor). Bij de breuken , rerkceren de wanden of de
sluitspieren van de natuurlijke openingen der holligheden in eenen krampachtigen toestand, of wel de wanden of zelfs de sluitspieren zijn verslapt. Kenteekenen van de breuken aan den
achterbuik in het algemeen. % «f*
Er wordt aan de eene of andere plaats, daar de
breuken gewoon zijn te ontstaan, of waar op de eene of andere werkluigelijke oorzaak gewerkt heeft, een gezwel voortgebragt. In het eerste geval, in den navehlreek, in den streek van den buikring - in het laatste geval, aan den geheelen omtrek der buiks/wlte. De breuken ontstaan gewoonlijk gelijktijdig, of
wel terstond na de werking der oorzaak, wel- ke verschillende zijn kan. De oorzaken moe- ten overwogen worden, of dezelve in staat zijn breuken voort te brengen. S W*
Iii het begin, is ieder breuk-gezwel klein,
bet
|
||||
( *77 )
het wordt echter spoedig grooter , voorna-
melijk door de zwaarte der ingewanden , omdat het ligchnam der dieren eene horizontale rigting heeft, deels ook door de wormwijze beweging (jnotus peristilticus} der darmen, waardoor dus het uitgezakte deel bestendig meer en meer in eenen breuk-zak of in de opening indringt, zoo lang als aan het voortschuïven of in- dringen geen weerstand wordt geboden. § !**•
Het breuk-gezwel verschilt veel van een ont-
steld ngs-gezwel. Het eerste laat zich , in vele gevallen, verdrijven, wanneer de uitgeweken in- gewanden in derzelver plaats kunnen terug worden gebragt, of het breuk-gezwel verdwijnt van zelf, wanneer het dier op den rug wordt gelegd. Verder is de zwelling bij breuken zeer veerkrachtig, en dezelve is doorgaans zeer naanwkeurig omschreven. Het ontstekings-ge- zwel is ook wel veerkrachtig, maar hetzelve is vasser en harder. Het breuk-gezwel kan even- wel ook hard en vast zijn, voornamelijk, wan- neer de ingewanden in de breuk-opening be- klemd zijn; maar dan moeten de overige ver- schijnselen , welke de beklemming aanduiden, hiermede overeenkomen, zoo als, in het ver- volg, zal geleerd worden. |
|||||
§ 133.
|
|||||
( *7G )
|
|||||
§ 123.
Wanneer trouwens een breuk-gezwel zich
verdrijven laat, zoo blijft er eene opening of breuk-ring (aimuliLS hernialis) bestaan, nadat bet deel, dat zich in het gezwel bevonden heeft, is teruggebragt. Zoodra evenwel de drukking, welke de zwel-
ling deed verdwijnen, ophondt, of het dier wederom is opgestaan, zoo verschijnt het breuk- gezwel gewoonlijk terstond op nieuw. S 124.
Behalve de reeds genoemde, behooren hier-
toe ook de algemeene uitwendige verschijnse- len , om tot de onderkenning der breuken te geraken, als: dat het dier zich dikwijls gedraagt als bij een koliek; gewoonlijk zijn evenwel de toevallen hierbij niet zoo hevig, tenzij het uit- zakte ingewand beklemd is. Verder moet men wel op de verandering van den bioeds-omloop acht slaan, welke na het ontstaan van eene ontsteking van het buikvlies of der darmen plaats kan hebben ; er kan echter ook eene algemeene onlstekings-koorts geboren worden. In de meeste gevallen, worden ook de verrig- tingen der darmbuis ongeregeld, bijv. de ont- lasting van de meststoffen geschiedt niet be- hoorlijk. On-
|
|||||
»
|
|||||||
( i?7 )
Onderscheiding der breuken» § 1-25.
Men onderscheidt de breuken naar de plaats
'<en de streek, waar zij ontstaan, in buik- breuken, navel-breuken en lies-breuken. 1. Buik-breuk {hernia ventralis, gastroce-
/e) noemt men al die breuken, welke aan do wanden der baiksbolte voorkomen, die niet door beenderen ondersteund zijn, met uitzon- dering van die gene, w.wrbij de ingewanden door den buik- of navel-ring, en dus door na- tuurlijke openingen uitwijken. 2. Navel-breuk (hernia umbilicalis, om-,
phalocele) wordt eene zoodanige genoemd, waarbij de ingewanden door den navel-ring uitgezakt zijn. 5. Lies-breuk, ook eenvoudig flanken-
breuk {hernia ingulnalis, bubonocele') noemt men eene zoodanige breuk, waarbij de inge- ' wanden, bijv. de darmen, het net en derge- f lijke , 'door den buik-ring (annulus abdomina- lis s.'ventralis^ henen gedrongen zijn. § 126.
Zijn de ingewanden, door den buik-ring,
tot in den balzak doorgezakt, zoo wordt zij eene balzaks-breuk (hernia scrotalis) genoemd. I. D. M Is
|
|||||||
( >73 )
|
|||||
Is een darm ia den balzak gedrongen, zoo
noemt men de breuk, een darm-balsaks-breuk. Is het net uitgezakt, zoo draagt zij den
naam van balzaks-nel-breuk. Is er water in den balzak bevat, zoo noemt men zulk een gebrek, doch oneigenlijk, balzaks-watei-breuk. Deze onderscheidingen zijn slechts toevallig,
en de aard der breuken wordt daardoor niet veranderd. De behandeling is echter voor ieder bijzonder geval wezenlijk verschillende. S l*7'
Verder onderscheiden zich de breuken daar
door , dat zij niet met spieren en het buik- vlies omgeven, maar wel met de huid bedekt zijn, terwijl er anderen zijn, die ook nog met het buikvlies (perilonaeum), spieren en de huid overdekt zijn. Deze zijn meer vlak, niet zakvormig; zij vormen dus geen' eigenlijken breuk-zak. Eindelijk bestaan er nog zeldzame gevallen,
waarbij de ingewanden van den achterbuik, door tegennatuurlijke openingen van het inid- delrif henen dringen. (Zie de noot op J 81 'bladz. i43). • S 128.
Is er, door het buikvlies, een breukzak (eene
nieu-
|
|||||
( 179 )
|
|||||
nieuwe holte, waarin zich de uitgezakte inge-
wanden bevinden) gevormd, of is het buikvlies gescheurd, en bevindt zich, buiten dezelve, in het celweefsel, of tusschen de spieren, eene holte, zoo staat deze holligheid, door eene opening, met de buiksholte in verband. Deze •opening kan men zeer geschikt den breuk- ring noemen. Het bovenste, naauwere, ge- deelte van den breuk-zak noemt men .den hals des breukzaks, — het onderste , ruimere, ge- deelte van denzelven wordt de bodem van den breuk-zak genoemd. De wanden des breuk- fcaks zijn, naar de plaats, waar de breuk voor- komt , verschillende. Oorzaken der breuken,
§ 129-
De breuken ontstaan, wanneer de uitzettings-
en de zwaarte-kracht der, in de holte bevatte, ingewanden ■grooter is, dan derzelver wanden «n openingen, door de kracht van zamentrek- king en veerkracht % in staat zijn daaraan we- derstand te bieden; om het even, of deze veerkracht door verzwakking der levenskracht (dynamisch) of, door werktuigelijke invloeden is verminderd geworden. Het veelvuldigst komen de -breuken voor,,
daar de wanden, of door eene natuurlijke M 2 zwak- |
|||||
{ i8o )
zwakheid van bet buikvlies , of van de spierla-
geu, of ook door gebreken van dezelve, zeer 7.wak zijn; dus, waar de wanden, in allen ge- val, van derzelver spierlagen, als haren voor- naamsten steun beroofd, geenen genoegzamen weerstand kunnen bieden. Van hier, dat de breuken het meest op die plaatsen ontstaan, waar, door de natuur, weinige spieren ge- plaatst zijn. T)e voornaamste gelegenheid-gevende oorza-
ken , welke gebreken en scheidingen van het buikviies, enz. ten gevolge hebben, zijn alle uitwendige, hevig werkende, krachten, welke de •omstreek des buiks treilen, als stoten (het sto- ten met de hoornen, een stoot door den dis- «eibooni, enz.) , slaau (hoefslagen, het vallen op stompe ligchamen;, opspauningen door winden, . hevige persingen en kracht-inspanningen bij
koliek-pijnen, buitengewoon sterk trekken. Het uitscheuren van den navelstreng, bij
- jong geboren dieren., geeft aanleiding tot navel-
breuken ; heelkundige'kunstbewerkingeu en trek- king van den zaad-streng geven aanleiding tot lies-breuken ; het uitpeilen van, groote beurs- gezwellen aan den buik, en de, daar door , voortgebragte, sterke etteringen enz., brengen
buik-breuken voort. "Verder kunnen ziekelijke af-
|
||||
( i8i )
arschcidingen insgelijks aanleiding tot breuken
(bijv. tot zoogenaamde water-breuken) geven. Met beloop der breuken.
- > x -
§ lor.
•
Hét breuk -gezwel, zoo wel als de opening, waardoor de ingewanden naar buiten wijken, worden bestendig grooter en ruimer; want er zakken gedurig, meer ingewanden uit, en wel in het bijzonder volgen de darmen meer en meer na. De verrigtingeny waartoe de uitge- zakte deelen bestemd zijn, worden gebrekkig volbragt, of dezelve zijn geheel gestoord; er ontstaan verstoppingen , hevige koliekpijnen. Doop liet uitzakken en de kuelling der darmen in den buik-ring, worden ontstekingen en za- mengroeijingen der vliezen en deelen onderling voortgebragt. Nog meer ontstaan er beklem- ming, het koudvuur en de dood. Kleine navel- breuken genezen, bij de jonge dieren, ge- woonlijk zonder eenige hulp der kunst. Beklemming rincarceratió^,.
S 132,
Onder beklemming verstaat men een toe-
Stand, waarbij de breuk-ring de uil gesakte M 5 in- |
|||
( ito )
|
|||||||
«
|
|||||||
ingewanden vast omsluit, dezelve lehlemt
en in zich vast houdt, zoodat vsij niet in derzelver holligheid hunnen terug treden, of, zonder verwijding van den buik-ring, Bun- nen worden terug gebragt, waarbij dus de verhouding der ruimte tusschen de omvattende en omvatte deelen weggenomen en de bewe- ging der laatsten door de eersten onmogelijk wordt gemaakt. « Kenmerken der behiemming.
§ i55.
Tot de gewone kenmerken van dezelve be-
hooren , de onmogelijkheid, om de deelen, welke de breuk vormen', terug te brengen, wanneer men zich overtuigd heeft, dat zij niet Onderling, noch met den breuk-ring zamen- gegroeid zijn. Zij hebben het meest bij lies- breuken plaats. — Het dier is pijnlijk aan de plaats der breuk; het ziet naar dezelve om, ter- wijl het bij het betasten des deels zich zeer gevoelig toont. Als dan ontstaat er ook eene algemeene ziekelijke aandoening; er komen na- melijk teekenen van koliek te voorschijn, die meer en meer toenemen , en waarbij doorgaans nog eenige geringe hoeveelheden van onregel- matig gevormde mest-stofïe, met kracht, uitge- dreven worden. Dit houdt echter spoedig op; ter-
|
|||||||
( m )
|
|||||
terwijl nu , rn deizelver plaats , de verschijnselen
van darm- ontsteking ontstaan. Het dier ligt dikwijls stil op den rug, met
de beenen tegen het lijf getrokken, en zet zich somwijlen op het achterste!, zooals de hon- den gewoon zijn te zitten. Oorzaken der bellemming.
§ i54. *
Tot de beklemming van uitgezakte ingewan-
den kunnen werktuiglijke, organische en dyna- mische (invloeden, welke in de bewerktuigde stoffe of in de levenskracht gelegen zijn) oor- zaken aanleiding geven. 1. De werktuigelijke vinden of in de bevatte,
of in de bevattentle deelen plaats. Elke breuk- ring, alsmede de naiuurlijke openingen van het buik-vlies (bijv. de buik-ring) hebben de ge- neigdheid, zelfs zonder de medewerking van eenen algemeenen invloed der levenskracht» tot op eene zekere hoogte te kunnen worden uitgerekt. Zopdra deze uitzetting bereikt is, wijkt zij niet meer en werkt dan werktuigelijk. Zoodanige oorzaak der beklemming komt ge- woonlijk alleen bij sterke dieren (paarden) voor. Bij reeds, eenigen tijd, plaats gehad heb-
bende breuken, kunnen ophoopingen van drek- slofien, in de uitgezakte darmen, aanleiding M 4 toi |
|||||
( '84 )
tot beklemming geven, daar er langzamerhand
meer en meer mest in dezelve nederzakt, zich ophoopt, den breuk-zak verwijdt, eu niet we- derom door den breuk-ring, of door den hals, der breuk terug kan keeren. § tï5.
2. De oorzaken der bewerktuigde stof zij»
deels in werktuigelijke gebreken van de uitge- zakte deelen gegrond. Zoo kunnen verhardin- gen , aaneengroeijingen (*j, gezwellen enz, het teruggaan door den «breuk-ring verhinderen;, deels kunnen ook die deelen, welke den breuk- ring vormen, (dus de omvattende deelen), werktuigelijk gebrekkig zijn , of bijv. een gelijktijdig gezwollen en verharde zaadstreng, bij paarden, kan het terugtreden va'n een', dooc den breuk-ring uitgezakte, darm beletten. § ni ,
3. De verhouding van de levenskracht der
deelen tot en onder elkander begunstigt zeer dik-
|
||||||
(*) Bij zamengroeijingen van liet net niet den
hal , zoo als in de Vee-Artsenijschool, te- Berlijn y 'va. het jaar 1821 , een geval voorkwam* |
||||||
( i35 }
dikwijls de vcrstropping of beklemming. Hier •
onder heeft men eene ziekelijke wijziging der krachten (voornamelijk van de zamentrekkings- kracht) te verstaan. Ziekelijke zamentrekkingen , voornamelijk
der omvatlende deelen r bijv. der buikspieren, van de uitwcnd,ge schuinsche buikspier (niu- sculus obliquus externus') brengen beklemmin- gen in den buik-ring voort; daar deze zich tot door de pezige deelen van' dezelve ver- lengt. , — O.c-k ontstekingen kunnen dee's* de oorzaak, deels, het gevolg der beklemming, zijn. De ontstekingen kunnen zich, door1 sommige gelegendheid-gevende oorzaken, welke tevens de breuk voortbragten, in de buikspieren , of, ia bel algemeen, in den buik-ring vestigen, dezen doen zwellen, en daardoor vernaauwen, of zoodanige vernaauwing werkt op de beklem- de deelen ; deze kunnen niet wederom terug gebragt worden, en geraken in ontsteking, enz*, i Algemeene aanmerkingen wer de
breuken. &
% l57-
Bij alle soorten van dieren kunnen breuken
van verschillenden aard voorkomen; doch de
een of ander soort derzelver heeft bij de
eene dier soort meer, bij de andere minder
M 5 plaats
|
|||||
•
|
|||||
( *® )
|
||||||
plaats. Zoo komen bijv. de buik-breuken het
meest bg het rundvee (door het stooten met de hoornen, — zeldzaam bij paarden in de weide, door hoefslagen) voor. De navelbreuken treft men het veelvuldigst bij veulens, en voorname- lijk in die streken aan, alwaar men de ge- woonte heeft, deze dieren, terstond na de ge- boorte r den navelstreng af of veeleer uit te scheuren. Van daar ontstaat ook welligt de meening, dat deze aangeborene breuken zijn. Men treft insgelijks dikwijls bij kalveren, even als bij veulens, navel-breuken van aanzienelijke grootte aan. Eindelijk neemt men ook navel- breuken , bij andere jonge, echter ook bij vol- wassene, dieren aan. § i?8.
Lies-breuken, en zelfs zulke, waarbij de
darmen en het net tot in den bal-zak (scro- tum) doorgedrongen zijn, komen het veelvul- digst bij paarden en mannelijke verkens voor; bij hengsten , door hevige kracht-inspanningen , bijv. bij het trekken, of ook door het over- matig dekken, — insgelijks bij ruinen en varkensr door eene gebrekkige ontmanning, (castratie)* Somtijds ontstaat eene zoodanige breuk ter- stond met , en na het snijden , [veeltijds eerst later. Bij paarden kunnen even zoo goed, als bij
• an-
|
||||||
*
|
||||||
( i87 )
|
|||||
andere dieren, lies-net-breuhen voorkomen.
Ik nam dit in vijf gevallen waar. (Zie de bij- zondere heelkunde , ft breuken. ") § i39'
Men treft verder nog vele ziekten bij paarden
aan , welke, hoewel verkeerdelijk, breu- ken genoemd worden, bijv. wanneer de bal (Jeaticulua) gezwollen, verhard en vastgegroeid is, vleeschbreuh Qsarcocele) ; wanneer er zich water in den balzak of den schede-rok bevindt, balzaka-water-breuk (hydrocele) , en balzaks- water-vleeach-breuk , (hydro-sarcocele), wan- neer eene vleesch-breuk met eene water-breuk gepaard gaat. Dije-breuken (Jierniae crurales) komen, bij
de dieren, niet voor, dewijl de ingewanden niet onder den band van Poupart kunnen doordringen, daar de dieren niet opgerigt gaan. Over de voorzegging der breuken, in liet
algemeen, en in het bijzonder met
opzigt tot de beklemming,
§ i4o.
Zij is meestal ongunstig, doch de kleine
navel-breuken verdwijnen, bij jonge dieren, van zelve of zij zijn gewoonlijk ligt te genezen. Buik-
|
|||||
( i83 )
|
|||||
Baikbreuken , bijzonder die in de streek deir
flanken voorkomen, zijn, indien zij niet met te groote scheidingen van den zamenhang dep buikwanden vergezeld gaan , bij paarden , onder; zekere omstandigheden, te hersteilen, bij run- deren dikwijls zonder gevaar; doch zij kunnen ook ligtelijk darm- en buikvlies-ontstekingen ten gevolge hebben, en alsdan gevaarlijk worden. Het gevaarlijkst zijn de lies- en balzaks-darm- breuken, deze worden ligtelijk beklemd, en hebben ontsteking, niet zelden het vuur, en den dood ten gevolges Zij zijn. nogtans som- wijlen r wanneer men er tijdig genoeg bij ge- roepen wordt, en men er behoedzaam en voorzigtig mede te werk gaat, door geschikte kunstbewerkingen, te genezen. De voorzegging regelt zich eindelijk nog naar
den tijd, sedert welken de breuk bestaan heelt. Over de behandeling der breuken*
§ i4i.
i. Breuken zonder beklemming.
Men moet alle mogelijke uitwendige oorzaken r
dus ook kracht-inspanningen, welke de verdere uitzetting der breuk 'behulpzaam zijn kunnen, verhoeden, en terstond klisteeren zetten, om het persen op den afgang der meststoffe te verhinderen en dergelijke meer. De
|
|||||
( i3g )
|
|||||
De hoofdzaken «bij de behandeling zija.s
a. Het terugbrengen der uitgezakte daelen,
•{repasitio of taxis). . ■ ■ ■ *m .' b. Het behouden van dezelve in die lig-»
ging, .welke de natuurlijke is (retentro), en c. De behandeling, zoo wel der uitwendige
plaatselijke, als ook der inwendige algcmeene toevallen, welke met de breuk ontstaan en na «dczelye voorlgebragt worden. Be terugbrewging der uitgezakte deélen , ge-
schiedt; door handgrepen en daardoor, dat men .de dieren, bij. de texugbrenging, èe-xie geschikte ligging geeft, opdat de deelén./.yan zelve wederom in derzelver hoiligheid terug kunnen glijden.. Gewoonlijk moeten wij de te- rugbrenging van eene operatie doen yergeaeld gaan, en wel in. het bijzonder, om de terug- houding beter en zekerder te bewerkstelligen, .ten einde de genezing zekerder en volkouiener volbragt worde,......, ;. ■ t ... ; .§; .145.
Daar de breuken < zich, bij de dieren,, ge-
woonlijk zeer gemakkelijk» en veeltijds reeds door eene' geschikte ligging des diers, bijv. op^ den rug , laten terug brengen, zoe spqede men zich als
|
|||||
< 19» )
|
|||||
als dan terstond om de deden in deizelver
plaats te behouden. Zij wordt het best veriigt, door de vereeniging pan den breuk-ring, door naald en draad, of, in plaats van dra- den , door een lint. Hierdoor wordt den grond gelegd tot sluiting der bewerktuigde dee- len, welke dan gewoonlijk ook zeer spoedig volgt. Daarenboven wenden eenige" Vee-artsen nog de onderbinding en branding van den «ntleedigden breuk-zak aan. Beide, de branding en onderbinding, doen
veelal- door de ontsteking, welke zij veroorza- ken, naderhand eenig nut. In de meeste geval- len echter zijn zij niet voldoende, en er ontstaan naderhand, na de een of ander gelegenheid - gevende oorzaak , gemakkelijk wederom breuken. Men kan zich ook bijv. bij lies-breuken, indien de zaadslreng nog aanwezig is, van de klem- bontjes , als ondersteunings-middel, bedienen; <loch deze moeten van geene bijtmiddelen voor- zien worden , en niet drukken of trekken. Ten einde dit te voorkomen, is het goed, eene spons over dezelve hecnen te schuiven. § i44.
Daarenboven hebben wij op den stand des
diers te letten, (bij honden op de ligging). Wij moeten ,v bij -breuken, de ruimte der buiks- holte, zoo veel mogelijk, trachten te vergroo- ten.
|
|||||
( '9* )
|
|||||
ten. Tot dat einde, moet men bijv. paarden,
welke lies-breuken hebben, van achteren hoo- ger, en van voren lager plaatsen, en dezelve, in deze rigting, tot de vereeniging van den breuk-ring, houden. Behandeling pan beklemde breulen,
(hernia incarcerata*). § 1*5.
2. Alleen bij nieuws beklemde breuken, is
men in staat hulp toe te brengen. De hoofd- aanwijzing ter behandeling bestaat daarin, dat men tracht de onevenredige verhouding, welke ér tusschen de bevattende en bevatte deelen "plaats heeft, uit den weg te ruimen. — Dit geschiedt gewoonlijk op eene werktuigelijke wij- ze , wanneer wij de verwijding der bevattende deelen in het werk stellen, dat wil zeggen, in- dien wij den breuk-ring, waarin de uitgezakte deelen beklemd zijn, door het mes verwijden. Is er neg geene ontsteking, uitzweting of aan- eengroeijing aanwezig, zoo zal de terugbren- ging der beklemde deelen, en vervolgens ook de genezing kunnen geschieden. S i46.
Zoowel bij beklemde, als ook bij niet be-
klem- |
|||||
( >92 )
klemde bi'eukcn, moeten de toevallen, welke
daarbij ontstaan, worden gadegeslagen , en hier 'naar1 regelt' zich alsdan ook1 de behandeling. Tégen ontstekingen der darmen en van' het
buikviies, wende men sterke aderlatingen," in- wendig versche lijn-olie aan , van één tot twee ponden, in ééne gift, —ook afkooksels van slij~- mige middelen, als van lijnzaad, en kaasjes- kruid, met salpeter, dubbelzout, enz. Uitwendig wende men plaatselijk de koude aan, om de plaatselijke ontsteking , zoo mogelijk, weg te nemen. Men zette dikwijls eenigzins slijmige klistecren , om alle persing van het dier te verhoeden. |
|||||||||
I - i
|
§ >47-
|
||||||||
31 I
De leefregel. Men moet de dieren rust
trachten te Verschaffen, en voor eene fiische lucht in den stal zorgen ; voorts verhoeden, dat geene vliegen ën'andere insecten dezelve veront- rusten of plagen. Toont het paard 'eetlust, zoo geve men het-
zelve zeer weinig hooi, in den «omer gras, én wanneer het aan zemel-voedering, lijn-koek- dranken, enz. gewend is, zoo geve men het- zelve deze; doch anders slechts zuiver water. |
|||||||||
TWEE-
|
|||||||||
■
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
OVER DE UITZAKKINGEN,
(PRO Xj APS ÜS).
§ tis.
W anneer een zacht deel uit deszelfs natuur-
lijke holte geweken, maar hetwelk niet raet de huid bedekt is, zoo noemt men dit eene uit- zakking. Zoo bestaan er uitzakkingen van het oog, van de tong, van den endeldarm, der scheede en van den draagzak; in de laatste drie gevallen , vindt er gewoonlijk eene omkee- ring des deels plaats. De uitgezakte deelen komen daardoor met de buitenlucht in on- middelijke aanraking. § i49.
Zij zijn gewoonlijk het gevolg van werktui-
I. D. jf ge- |
||||
( ^ )
gelijke gelegcndheid-gevende oorzaken , en ecne
da rdoor voortgebragte slapheid of ziekelijkheid ■van de uitgezakte deelen zelve, of van die deelen, welke de uitgezakte in derzelver lig- ging hadden moeten bepalen. De bijzondere beschouwing hieromtrent vindt
men in de bijzondere heelkunde voorgedragen. |
|||||
DER
|
|||||
«XXX-J-XXX-
|
|||||
DERDE ONDEfi-AFDEELING,
OVER DE P T, AA TS VERANDERIN-
GEN DER HARDE D E E X, E N. Ocer de ontwrichtingen, (luxationes).
S.i5o.
W anneer beenderen, die met eikanderen tot
gewrichten vereenigd zijn , uit derzelver natuur- lijke ligging, Cgewi'ichts-vlaktey gebragt worden, zoo ontstaan er ontwrichtingen. Zoodanige ontwrichtingen kunnen eenvoudig
zijn, dat wil zeggen, behalve de uitwijking (bijv. van het knop-vormig gewrichts-hoofd een» beens, uit de verdieping van het gewrichts-einde van een, daarmede verbonden, been), is er geene andere ziekte of gebrek van den zamen- bang aanwezig, en er is slechts één been ontwricht. N 2 Te
|
|||||
( Ȥ6* )
V'e zamengesfeld wordt de ontwrichting ge-
noemd , indien meerdere beenderen, welke 'tol een en hetzelfde oogmerk dienen, verplaatst worden, uitwijken, zooals dit met de beende- ren van den voet (pssa metacarpi et meta~ tnrsï), bij honden het geval zijn kan. Het- zelfde heeft plaats, wanneer er verscheuringen der banden, pezen, vaten of wanneer er been- breuken'tegelijk mét'de ontwrichtingen bestaan. Meer te zamengesteld of gecompliceerd Worden de ontwrichtingen genoemd , wanneer , met de- zelve , algemeene ziekten aanwezig zijn , als ont- stekingen , de mok, zenuwkoortsen, enz. § ïSt.
Men noemt eene ontwrichting onvolkomen,
wanneer het hoofd van het eene been niet volkomen uit de gewrichts-bolte of gewrichts- rerdieping van het andere is getreden, maar nog gedeeltelijk op de gewrichts-holte of dcrzelver randen rust, en alzoo de, aan eikanderen be- antwoordende , gewrichts-vlakten , grootendeels »iit met eikanderen in aanraking zijn. Aan dezen toestand geeft men ook den naam van gedeeltelijke of vnlsche ontwrichting, Qsubluxatio). Volkomene ontwrichting wordt zij genoemd,
wanneer het gewrichts-hoofd eens beens volko- men uit deszelfs ligging (gewrichts-vlaktej gewe- ken is (luxatio). In-
|
||||
('■' '97 )
Indien echter het gewrichts-hoofd uit de ge-
wrichts-holte of geledings-vlakte geweken is ge- weest, en door het vermogen der spieren ter-, stond wederom in zijne natuurlijke ligging her- steld werd, zoo noemt uien dit eene verstuiküig \distorsio). <
§ i5<i.'
Juffen onderscheidt de ontwrichtingen ook
naar dé rigting, weike het ontwrichte deel'óf het ontwrichte lid heeft aangenomen ; want sommige deelen kunnen naar voren', andere naar achteren, nog andere ter zijden, naar bin- nen of naar buiten, ontwricht zijn, watfr ■ naai- de" ontwrichtingen alsdan ook hare benamingen verkrijgen. Voor de behandeling is het vooral van aanbelang te wéten, of de ontwrichting nieuw Qrecens) , of veroudeid (inveterata) i?a, § i53.
Ken teekenen. De beweging of het gebruik
van het ontwrichte lid is onmogelijk, of gebrekkig, ten minste niet in alle rigtingen mo- gelijk. Bij volkomene ontwrichtingen , is er verkorting, bij onvolkotnene, verlenging van het deel aanwezig. Verder nemen wij, in beidij ge- vallen , een buitengewonen stand van het ont- wrichte deel wanr, zoo als dit het opmerke- N 5 . hjkst |
||||
( '93 )
|
|||||
lijkst plaats heeft, bij eene ontwrichting der
knieschijf (jjatella), bij paarden, bij de ont- wrichting van het hoofd des dijebeens ^caput ossis Jernorls) in het eironde gat (Jorameri ovale), bij runderen, en bij de ontwrichtingen der achterkaak, bij windhonden. § i5i.
m
Heeft er slechts eene verstuiking plaats ge-
had , dan is derzelver onderkenning bijna in het geheel niet mogelijk, omdat de verschijn- selen der ontwrichting reeds wederom verdwe- nen zijn, wanneer men tot het onderzoek ge- roepen wordt. Wij nemen dan gewoonlijk slechts eene, door de verstuiking voortgebragte, kreupelheid waar. In zoodanige omstandigheden , moet men de
oorzaken, welke gewerkt hebben, beoordeelen, of door dezelve verstnikingen en dergelijke ge- breken konden worden voortgebragt. Ook moe- ten wij op de opvolgende verschijnselen der bijkomende ontsteking letten. § i55.
Bij de verstuiking is gewoonlijk spanning en
pijn in de deelen, welke het gewricht omge- ven, aanwezig, dewijl er namelijk eene ontste- king, door de rekking, welke deze deelen on- der- |
|||||
( »99 )
|
|||||
dergaan hebben, en door eene mogelijke kneu-
zing der gewrichts-vlakten, ontstaan kan. De kneuzing der geledings-vlakten kan zoo
wel door de kracht der oorzaak, welke gewerkt heeft, als ook door het geweldig wederom in- glijden van de been-einden des gewrichts in derzelver natuurlijke ligging., worden voortgebragt. $• i56.
Oorzaken. De ontwrichtingen worden bij de
dieren gewoonlijk slechts door gelegendheid- gevende oorzaken daargesteld, als door sterk loopen en uitglijden in een weeken, leemigen grond, op een gladden , met ijs bedekten weg, en door andere hevige invloeden, waardoor de spie- ren en banden der deelen meer of min verslapt en gerekt, zelfs verscheurd worden, zoodat er ontwrichting ontstaan kan. Ontwrichtingen, welke eenmaal hebben plaats
gehad, laten zwakheid in de doelen,- waarin zij plaats vonden, achter, en ontstaan, na ge- ringe oorzaken , gemakkelijk op nieuw. § iSf-
JJle voorzegging. Deze hangt voornamelijk
af van het^gewigt des beens voor het gebruik;
want bijv. de ontwrichtingen van den eersten
halswervel {atlas) met den kop heeft dltijd
N 4 een'
|
|||||
( 200 )
een' gevaaihjkeu uitgang. Di ontwrichting van
de knieschijf daarentegen (ram.'ii, rampf) wordt meest altijd hersteld. Vierder hangt de voor- zegging af Van den Hap der ontwrichting, of deze volkomen of onvolkomen, is , omdat eeue onvolkomene ontwrichting, in de meeste geval-» len, gemakkelijker dan de volkomene kan ge- liezen worden , vermits bij deze gewoonlijk verscheuringen der pesten, banden, en derge- lijke meer, te gelijkertijd , plaats hebben , en alzoo de tO£Stand daardoor meer te zaaien- gesteld wordt, en omdat de bijkomende be- leedigingen zelve reeds de genezing onmogelijk maken kunnen. Ook is. de uitgang mo.eijelijker en onzekerder
te bepalen bij verouderde dan bij nieuw ont- stane ontwrichtingen ; daar er bij de eerste reeds, eenc ziekelijke vorming der bewerktuigde deeleu (bijv. een steil-voet en aaneengroeijin- gen) kan ontstaan zijn, waartegen de kunst weinig of in het geheel niets vermag. Bij ontwrichtingen der beenderen, kan men
nog het gemakkelijkst hulp aanbrengen bij kleinere huisdieren, omdat zij zich beter behandelen laten , en meer aan de magt van den mensch onderworpen zijn. In het algemeen is de be- paling van den uitgang der 01. twrichtingen twij- felachtig. |
|||||
D*
|
|||||
( 201 )
|
|||||
De behandeling■ van nieuws ontstane
onl wrick l in ge n. § i53. ;
De herstelling en bepaling der ontwrichte
deeJen zijn ook hier de hoofd-voorwaarden der behandeling, maar beide kunnen niet altijd op die wijze worden verrigt, als tot de geue- ziug vereischt wordt. (Hoe de herstelling en bepaling in de bijzondere gevallen moet ge- schieden , zal in de bijzondere heelkunde na- der worden aangewezen). De ontsteking, welke altijd de ontwrichtingen
vergezelt, of er een gevolg van is, moet met plaatselijke en algemeene aderlatingen , met koude omslagen behandeld worden, dat wil zeggen, door de deelen met koud water te wasschen of te baden, enz. Indien er tevens wonden aanwezig zijn, of verscheuringen der vaten, enz. zoo behandele inen dezen naar derzelvei' aard, zooals wij recdj» geleerd hebben. De behandeling van verouderde ontwrich-
tingen en verstulhingen. § $9*
Zeldzaam zullen wij deze kunnen herstellen ,
daar er ïccds nieuwe beweiktuigde deelen kun- s
3N 5 nen
|
|||||
( 202 )
|
||||||
nen ontstaan zijn ; doch er komen gevallen
voor, waarin men, door prikkelende inwrijvin- gen, als met terpentijn-oÜe, met kamfer-geest, zelfs met het geestig aftreksel van spaansche vliegen, verder door verschillende aanwendin- gen van het gloeijend ijzer, en door het hoef- beslag, iets en zelfs dikwijls veel ter verbetering kan toebrengen, bijv. bij de overkoting van jonge paarden, en in die gevallen, waar eene verstuiking voorafgegaan is, welke verkeerdelijk, of in het geheel niet, behandeld is geworden. § 160.
De zamengestelde ontwrichtingen komea-
gewoonlijk slechts bij honden, aan de gewrich- ten van den voet , (de gewrichten van den hand- en voet-wortel en der teenen) voor. Deze ontwrichtingen gaan evenwel meest met been-breuken gepaard. Men herstelle als- dan zoowel de ontwrichte als 'gebroken been- deren in derzelvcr natuurlijke ligging, legge op eene doelmatige wijze spalken aan, en verwij- dere ook de overige toevallige verschijnselen, volgens de regelen der heelkunde. |
||||||
VIER-
|
||||||
VIERDE ONDER-AFDEEUNG.
OVER DE VANEENWIJKING DER BEEN-
DEREN (DIASTASIs), OF OVER DE AP- WIJKINGEN VAN DE AANHANGSELS DER BEENDEREN. S l6l.
Zjy ontstaan, wanneer beenderen, die door
naden, door bandhechting of door kraakbee-* riige platen stevig roet clkandereu vereenigd, en niet bestemd zijn, om tegen eikanderen te worden bewogen, door geweld, van eikanderen gescheiden worden. Wij bedoelen bier deels de naden van den kop ("voornamelijk bij paar- den) , deels de scheidingen of afwijkingen der gtiffel-beenderen van het scheen- of pijp-been en dergelijke meer. § 162.
|
||||
( 20* )
|
|||||
§ 162.
Slaan op den schedel en aangezichts-bcen-
deren van jonge paarden , het loopen van de- zelve tegen andere iigchamen, in het algemeen,, hevig geweld, zijn, zoo als gezegd is, de oor- zaken van zoodanige afwijkingen, en vaneen- scheidingen ; insgelijks een scheve tred van het paard, waardoor de zwaarte-kracht van het- zelve, door het kleine, wiggevormige, beentje der voorknie, op het hoofd des binnenwaards gelegen griffel-beeneu, zoo hevig werkt, dat, dit afgedrukt en afgescheurd wordt. De tus>- sciten-beens-banden ( ligamenta interossea) worden hierbij gerekt of gescheurd , en er ont- staan naderhand uitstortingen van beenstof en overbeenen, Ook kunnen te sterke afscheidingen in de
schedel-holte vaneenwijkingen der naden van. den kop ten gevolge hebhen. (Zie in de tweede onder-afdeeling der tweede afdeeling, de overtollige afscheidingen, § i6.7.
Bij vaneenwijkingen der naden treft men tus-.
schen ruimten aan, waar er gecne plaats moes- ten vinden. Zijn de griflel-heenderen van de pijp-beenderen afgeweken geweest, zoo ont- slaan er overbeenen , (exostnsis). § 16 i.
|
|||||
.( 205 )
S i64.
De behandeling wordt bepaald naar de oor-
ïaken, die tot dezelve aanleiding hebben ge- geven, welke wij moeten zoeken te verwijderen. De geseheiden deelen moeten te zamen gevoegd , de toevallen verwijderd worden. Zijn de, op de bovengenoemde wijze onts'ane, overbeeneu niet te groot, zoo worden zi] gewoonlijk naderhand wederom opgeslorpt. Ten einde de vergroo- ling van zoodanige overbeenen, tegen te gaan, is het noodzakelijk, dat men het paard rust geve. Deze afwijkingen komen gewoonlijk alleen bij
jonge paarden, of bij de zoodanige voor, die •■van een slap vezel-gestel zijn. (Zie verder het Hoofdstuk ever de overbeenen). |
|||||
TWEE-
|
|||||
TWEEDE AFDEELING.
OORSPRONKELIJKE AFWIJKINGEN VAN DEN
GEZONDEN TOESTAND, WELKE IN DE LEVENSKRACHT GEGROND ZIJN 5 (OORSPRONKELIJKE DYNAMI- SCHE ZIEKTEN). |
|||||||||
|
|||||||||
EERSTE KLASSE.
Gebreken van het vermogen der uitzetting
en zamen trekt:ing. |
|||||||||
Algemeen begrip omtrent de ziekten dezer
tweede afdeeling. § 165.
Ai
de ziekten, welke in deze afdeeling bevat
zijn, behooren tot het gebied der heelkunde, daar bij dezelve niet de menging, maar de ge- daante gevolgelijk (« posteriori)is aangedaan, en omdat tot de genezing 'ook vverktuigelijke hulp
|
|||||||||
( 207 )
|
|||||
hulp vereischt wordt. Zij onderscheiden zich
genoegzaam daardoor van die ziekten, welke tot de inwendige vee-artsenijkunde (t/ierapia') behooren, dat bij deze de menging gevolge- lijk veranderd is. Van de ziekten, waarover in de eerste af-
deeling der heelkunde reeds gehandeld werd, onderscheiden zich echter diegene,'welke hier overwogen moeten worden daardoor, dat de eerste als oorspronkelijk werktuigelijhe afwij- kingen van den gezonden toestand moeten wor- den beschouwd, terwijl deze daarentegen als oorspronkelijke dynamische afwijkingen van den gezonden toestand zijn aan te merkeu. Het wezen of den aard der grond-oorzaken
dezer ziekelijke gesteldheden kennen wij niet. Wij zien alleen de verschijnselen der ziekten, welke daartoe behooren, en derzelver uitwen- dige gedaanten of vormen. Of de zenuwen hierbij eenen bijzonderen invloed hebben, is nog niet beslist. S 466.
Verstoringen in de menging en zamenstel-
ling der dierlijke bewerktuigde deelen, zijn het gevolg van elke meer of minder aanhoudende dynamische werking, hetzij dezelve voortvloeijen uit eene voorafgegane vermeerderde kracht van uitzetting of zamentrekkiug, of zij zijn te be- schouwen als afwijkingen der vormdrift, (nisug for-
|
|||||
( «fi ).
fmnna.tivus, vegetation) , waardoor zigtbare
w-erktuigelijke gebreken worden daavgesteld. Overeenkomstig deze onderscheiding bestaat er: a. Eene dynamische en
b. Eene organische onevenredigheid in het
vermogen der uitzetting en zamentrckking. De dynamische onevenredigheid schijnt meer
tot het zenuwgestel te behooren , terwijl de werk- tuigelijke of organische daarentegen uit ge- breken der bewerktuiging, en door werktui- gelijke beleedigingen der deelen ontstaat. § fG7.
De algemecne oorzaken zijn gelegen in on-
matige kracht-inspanningen van het eene deel of van een geheel lid boven andere. Het sterk werkende deel Zal daardoor langzamerhand meerdere kracht verkrijgen, en de tegenwer- kende deelen zullen daardoor verslapt worden. Werktuigelijke invloeden , beleedigingen en kracht-inspanningen des diers, als ook kram* pen kunnen, op dezelfde wijze, als oorzaken van zoodanige onevenredigheden worden be- schouwd. EERSTE GESEA.CHT.
Ziel ten met vermeerderde kracht van sa-
mentrekking , (cantractilitas). § 168.
Het vermogen eener te sterke of buitenge-
woon |
||||
I 211 )
■woon vermeerderde zamentrekking van de spie»
ren der ledematen, en zelfs van al de spieren des geheelen ligchaams, kan bij alle dieren voorkomen; voornamelijk komt zij echter voor bij paarden en honden, bij de laats ten trouwens menigvuldiger dan bij de eersten. Zoo kun- nen er krampen in sommige of in al de spieren des ligchaams, bijv. in de ruoiidklem (trismus) en de regtstijvigheid (tetanus) ontstaan. Dik- wijls echter bepaalt zich de kramp slechts tot enkele deelen; niet zelden ziet men eetie za- mentrekking (.contractura) van de lange bui- gende spier des voorarms (musculus caraco s, radialis antlbraclüalh) bij en na hevig rijden en springen ontstaan. Bij honden neemt men deze zamentrekkingen aan verschillende lig- cliaams-deelen waar. Hiertoe behooren nu ook nog de zamentrekkingen en vernaauwingen van de darmbuis {slrictura), welke voornamelijk bij bet paarden-geslacht zeer dikwijls voorkomen. § 169. .
Kenleelenen. Gebrek in de beweging fan
het deel. Het paard, waarbij eene lamentrck- king van de lange buiger des voorarms plaats heeft, kan bijv, niet regt op den voet staan. Het lid neemt eene ziekelijke of gebrekkige
rigting aan, in zoo verre er eene eenzijdige za- mentrekking bestaat, zoo zal bijv., in het zoo I. D. O aan»
|
||||
( 2l2 )
aanstonds aangevoerde geval , de elleboog (u/na)
des paards bestendig naar achteren glijden, en de voorknie (carpus') zal daarbij meer naar vo- ren staan. De zamengetrokken spieren zijn vas- ter, harder en onbewegelijke!', dan de gezonde plegen te zijn; de spier zelve is echter onpqn- lijk; ook heeft er in het begin geene ontste- king plaats, welke zich echter langzamerhand ontwikkelen en vestigen kan. Indien de spier oppervlakkig gelegen is, zoo kan zij zelve of 'derzelver pees sterk gespannen zijn en zulks duidelijk waargenomen worden. § 170.
Oorzaken. Zij zijn veelal in een te lang
ophouden van de verrigu'ngen des deels ge- grond ; doch kunnen integendeel ook hevige kracht-inspanningen zoodanige zamenirekkingen voortbrengen. Verlamming en verslapping der tegenwerkende spieren (zoo als dit het duide- lijkst , na herhaald beslaan met zeer hooge kal- koenen, aan de voorste ledematen der paarden zigtbaar wordt, dewijl deze daardoor ligtehjk bok-beenig worden), uitwendige werktuigejijke en scheikundige invloeden, spoedige afwisseling van de temperatuur des ligchaams, alsmede be- leed igingen zijn als gewigtige oorzaken van de zamenirekkingen der spieren te beschouwen. 5 171.
|
||||
( «3 )
|
|||||
Voorzegging. De uitgang van zoodanige
«amentrekkingen kan , onder zekere bepalingen , gunstig zijn, en voornamelijk, in die gevallen, waarin wij in staat zijn de spanning of deze ziekte, deels door vverktuigelijke hulp, deels door geneesmiddelen, die volgens de voorschre- ven regelen, zeer verschillend zijn kunnen , weg te nemen. De duur en trap van het ge- brek bepalen insgelijks de voorzegging. Bij za- mentrekkmg der darmbuis kunnen wij geene andere hulp toebrengen, dan alleen door acht te slaan, en te verhoeden, dat geene werktui- gelijke oorzaken (bijv. harde drekstoffen) ver- stoppingen en zelfs ontstekingen voortbrengen, waardoor het toenemen der zamentrekking (stric- tura) zal kunnen bevorderd worden. • § 172-
Behandeling. Bij de zamentrekkingen der
spiervezelen (contractura musculorum), moet men de versterkte kracht van zamentrekking, trachten te verzwakken, nadat vooraf de oor- zaak, welke haar heeft voortgebragt, is wegge- nomen. Indien er werktuigelgke oorzaken be- staan, zoo verwijdere men dezelve, voor zoo ver zij nog aanwezig ziju, en neme hare uit- werking weg , door zoodanige middelen, welke, O 2 vol- |
|||||
(,*W )
|
|||||
volgens den tegenwoordigen toestand, wfrden
aangewezen. De tijd , welke de ziekte geduurd heeft, komt hierbij zeer in aanmerking. Want is de zamentrekking nieuw, zoo zullen sterke wrijvingen, gepaard met het wasschen van laauw ■warm zeepwater , veelal van grooteu dienst zijn. Wanneer zich reeds toevallig eene ont- steking heeft gevestigd , zoo bediene men zich tot wassching van het koude water (de koude), niet alleen voor de aangedane, maar ook voor de tegenwerkende spieren. § lf:%
Hebben er hevige zamcntrekkingen van de
spieren des geheelen ligchaams plaats, hetwelk zeer dikwijls bij rheumatische ziekten- der paar- den en honden het geval is, zoo wende men insgelijks het wrijven met sirOo-wisschen, met wollen lappen, en dergelijke, maar tevens voor- al warme dampbaden aan. Ook kan men in- wendig nog middelen (de kamfer en terpentijn), als hoofdmiddelen geven, die op de huid-uit- waseming werken; voorts moeten de dieren rnct wollen dekens behangen en in eenen war- men stal geplaatst worden. De stal moet niet koud en veelmin toglig zijn. § *?*•
Zijn de Zamentrekkingen daarentegen oud,
> . dat
|
|||||
( 2,Tv )
dat wil Keggen, hebben dezelve reeds lang be-
staan , zoo valt er gewoonlijk niets meer, met een goed gevolg, aan te doen , doch muti kan, ten minste om de verergering des gebreks te voorkomen, vet, vette oliën, laanvv warme weekmakende omslagen, tegelijk met werktuigelijk tegenwerkende middelen , aanwenden. Wanneer bijv. jonge paarden bok - beenig
staan, en dit gebrek deels door te hooge kal- koenen aan de hoefijzers, deels door te sterke kracht-inspanningen is voortgebragt geworden, zoo kan men laauw warme vette inwrijvingen doen aan de pees der buigspier van het hoef - been, in hare geheeleu uitgestrektheid naar- bovenj' maar voornamelijk moeten de kalkoenen langzaaierhand geheel weggelaten, en eindelijk moet het ijzer nog in het loon-gedeelte ver- zwaard worden. Op deze wijze zal men, in vele gevallen, niet aljeen eene sterke kromheid der voorbeenen verhoeden, maar men zal zelfs het genoegen hebben, eene geringe kromheid der ledematen van een jong paard, na een her- haald beslaan , langzamerhand wederom te hei> stellen. Men moet echter niet op eens de kalkoenen geheel weglaten, en evenmin de hooge dragten geheel wegnemen, vermits als- dan het paard, in het eerst, in het geheel niet zal kunnen gaan. |
|||||||
O 5
|
|||||||
TWETÜ-
|
|||||||
( 216 )
|
||||||
TWEEDE GESLACHT.
Verminderde zamentrekkings - kracht ,
(slapheid, laxitas~). 5 175.
Er zijn dieren, welke een zeer slappe vezel
hebben. Dit kan gezegd wordeu van diege- nen, welke op lage, moerassige streeken zijn op- gevoed, of die bij eene slechte verzorging, ge- ringe beweging erlaagen, en die gewoonlijk in slechte stallen opgesloten worden. Dit is voor- namelijk het geval, bij de jonge, aldus ver- zorgde dieren. Deze zijn alsdan niet alleen slap, maar deze slapheid geeft ook aanleiding tot misvormingen en het kromgroeijen der le- dematen. De spieren kunnen ook, door hevige werktuigelijke oorzaken, bij de geboorte, ver- slapt worden, waardoor niet zelden een scheve stand der leden (bijv. eene krom - buiging naar achteren) bij jonge dieren kan worden voortgebragt, welke zich veelal met het toene- men der krachten en van den ouderdom, en door de aanwending van geschikte middelen meer en meer verbeteren. In alle slapheid ont- breekt de bewerktuigde zamenhang der spier- vezelen, hetwelk gewoonlijk, bij de dieren, al- leen in den zeer jongen leeftijd plaats heeft. |
||||||
§ 5tï.
|
||||||
(: '"7 )
§ '76-
Wanneer men een zoodanige zwnkheids-
toestand wil verbeteren, zoo moet wel over- wogen worden , of deze algemeene slap- heid der spieren door algemeene oorzakeu (moe- rassige weiden, slechte,- natte voederstoffen, slechte stallen) Voortgebragt is geworden, of dat misschien werktuigelijke oorzaken (.te zwaar trekken aan de beeneu der veulens , bij de geboorte, zoodat deze daarna met de voorste vlakte van het koot-gewricht den grond aanra- ken enz,^ daartoe den grondslag leggen. S *77-
Zijn deze algemeene oorzaken aanwezig, zoo
ruime men dezelve uit den weg, door de die- ren meerdere en betere voeders, zuivere stallen en eene goede verzorging te 'doen erlangen. Ter verbetering der slapheid van bijzondere deelen , welke door werktuigelijke oorzaken voortgebragt werden , bedienen wij ons van de koude, van de geestrijke en prikkelende mid- delen, als van den brandewijn, of den wijn- geest, zelfs van den wijn, indien de waarde des diers of andere omstandigheden dit toela- ten. Bovendien kan men het verslapte deel, in allen geval, met Wijngeest wasschen, en daarna hetzelve, door het gioeijend ijzer, sterk verwarmen. 0 4 S 178.
|
|||||
/
|
|||||
( »i8 )
Heeft men echter de genoemde middelen,
zonder veel gevolg, reeds eenigen tijd, aange- wend , zoo moet men tot sterkere prikkelende middelen zijne toevlugt nemen, en in het ge- heele deel eene geringe mate van ontsteking te weegbrengen. Tot dit oogmerk zullen de ont- binding van kamfer in wijngeest en terpen lijn- olie , vloeibaar vlag loogzout, het geestig af- treksel van spaansche vliegen enz. , de ge- schiktste zijn; de ontsteking, door de aanwen- ding van deze opgegevcne middelen voortge- bragt, wordt, door de koude, wederom vermin- derd. Ten laatste kunnen wij nog het gloeijend ijzer (het streek-vuur en dergelijke) aanwenden. Het gebeurt echter ook, dat men bijv. zoo-
danige veulens, welke, nadat zij geboren worden , niet op de voeten kunnen staan, maar, in plaats hiervan, met de kogel-gewrichten op den grond rusten, en aldus voortschuiven, spalken aanlegt, om de ledematen regt te houden. Dit is on- doelmatig; want de deeleu zijn nog te teder, en worden door de spalken spoedig beleedigd, en daardoor geven deze aanleiding tot ettering, welke men, zoo veel mogelijk, moet trachten te verhoeden. Beter is het daarom zoodanige veu- lens |
||||
( 2i9 )
lens op een 7acht los bed van stroo te plaatsen
en de beleedigde deelen met de middelen, ia § 177. opgegeven, te laten wasschen. § 1S0.
Mogteu er intussehen, door de spalken en het
Tastbinden van dezelve, reeds kneuzingen zijn ontstaan, zoo late men de spalken geheel weg, wasche de gekneusde deelen vlijtig met loodwa- ter, en omwinde de ontbioote deelen los met zacht linnen, opdat het stroo, zoo min mogelijk, aanleiding tot verdere schuring geve. De ontstane etter en de oppervlakte of brandige plaatsen worden volgens algemeene regelen behandeld. Veelal verdwijnen zoodanige gebreken, bij
jonge dieren, naarmate derzelver spierkracht toeneemt, zonder hulp der kunst; doch het is zeer gewoon, dat in zoodanige deelen eene zwakheid overblijft , welke voor het vervolg nadeelig worden kan. Over de gallen (ganglion).
% 181.
De gallen, ook wel eenvoudig, doch ver-
keerdelijk, overbeeiien genoemd, ziju altijd in eene slapheid der peesscheeden , of der beurs- O 5 ban- |
||||
( 220 )
banden van de gewrichten, of ook der pezen
zelve gegrond. § 182.
Kenteehenen. Gallen noemt men , bij paar-
den en andere huisdieren, kleine of grootere, rondachtige, meestal onpijnlijke, altijd in de nabijheid der pezen en gewrichten te voorschijn komende, veerkrachtige, gezwellen, welke met eene vloeistof gevuld zijn, die grootendeels uit eene stofFe bestaat, die met de eiwitstof zeer veel overeenkomst heeft, vooral dan, wanneer de gallen reeds lang bestaan hebben. Zij ontleenen derzelver oorsprong uit ziekten
der peesscheeden, en der beursbanden, en heb- ben de eigenschap van te verharden ; want derzel- ver veerkracht gaat somwijlen verloren, nader- hand worden zij harder, en verbeenen zelfs eindelijk (*). |
||||||
{*) 1. In de verzameling aan de Vee-artsenij school,
te Berlijn, bevindt zich, onder NQ. 147 van den ca- talogus , een praeparaat , « verbeening van de buigpees eens paards (pezen-tlap).» Het is eene, grooten- deels verbeende, peessclicede ; de been-zelfstandigheid is ruw, doch vast en zwaar. De buig-pees van het hoefbeen is slechts op de eene zijde eenigzins met been-zelfstandigheid bedekt, en gedeeltelijk verbeend. In
|
||||||
( 221 )
S »83.
Onderscheiding. De gallen zijn vastzit-
tende, wanneer zij noch bij de beweging «les diers, noch door op dezelve te drukken, hare plaats verlaten ; doorgaande of beweeglijk noemt men dezelve, wanneer zij van de eene plaats naar de andere, van de eene zijde van het been naar de tegenovergestelde, kunnen worden gedrukt. Verder onderscheidt men pees-gallen (gallen der pcessdieedei.), in- dien zij op den loop der pezen, in de pees- scheede voorkomen; gallen der gewrichten, indien zij aan en in de gewrichten verschij- nen , weeker zijn dan de vorigen , zich van de eene naar de andere zijde dés gewrichts, of naar de diepte van hetzelve, laten weg drukken, en dus meer ol minder zekere teekenen geven , dat
|
||||||
In het weefsel der pees zijn slechts eemge groote
beenige punten. De verbeeniiig is aj duimen lang , en heeft iets meer dan een' duim in de doorsnede. De buig-pees ligt vast, als in eene beenige schede. 2, In de verzameling aan de Yee-artsenijschool, te
Lyon, bevinden zich eenige vcrbecnde pees-scheeden van de huigpees des hoefbeens , ter grootte van e»ne kleine vuist. Bij het eene praeparaat is de buig- pees , op vele plaatsen , door do verbeeuing , van een gedreven. |
||||||
( 222 )
dat de bedrsband is aangedaan. In dit geval
noemt men dezelve ook vlot-gallen. S iSfc
De gallen komen het meest voor bij dieren,
welke eene slappe vezel, die op slechte wei- den , op slechte, moerassige, of ten minste op lage gronden, geweid hebben en opgevoed zijn geworden. De sl-phcid der genoemde deeien kan voorts met eene , aan het geheele ligchaam , eigene, slapheid verbonden zijn. Zij is in de- voorbeschiktheid gelegen, of de aanleg wordt, door de gelegenheid-gevende oorzaken, meer volkomen gemaakt en bevestigd. Zoodanige gallen worden ook voortgebragt
door hevige en aanhoudende kracht-inspannin- gen van verschillenden aard, waardoor de ge- noemde deeien, welke hierbij werkzaam zijn, voornamelijk van de ledematen , gerekt worden. Op dezelfde wijze kan ook uitwendig geweld, als slaan , stoolen, het uitglijden, enz. het hunne bijdragen, en dezelve geheel voortbrengen» Behandeling der gallen.
§ i35.
De genezing der gallen is dikwijls zeer moei-
jeüjk; hét moeijelijkst echter bij dieren, met eene
|
||||
( "3 )
«ene slappe vezel begaafd, als bijv. bij Hol-
steinscbe en Nederlandsche paarden. De oorzaken, weike gallen te weeg brengen,
moeten uit den weg worden geruimd, dat wil zeggen, wij . moeten de oorzaken , welke de slapheid der vezelen voortbragten, verwijderen en alsdan alle verdere invloeden , bijv. de tracht-inspanning des diers enz. vermijden. § 186. '
Zijn de gallen, na de werking van uitwen-
dige oorzaken ontstaan, zoo wende men de koude of ook het goulards-water (aqua Qpu- lardl) aan. Welk middel men evenwel ook aanwende, de gemelde voorwaarde, om het dier niet in sterke bewegingen te brengen, moet vervuld worden. Hebben de gallen in de slapheid des ligchaams en deszelfs doelen hai'en grond, zoo zullen plaatselijke, geestrijke, prik- kelende en dergelijke middelen voordeelig zijn. Men bediene zich van het vluglig smeersel met kamfer, (Unirrientum ammaniatum cam- phoratum) van de graauwe kwik-zalf (unguen- tum hydrargyri cinereum); ook deze kan in verbinding met kamfer, terplijn-olie, enz. aange- wend worden. Al deze middelen zullen de werk- zaamheid in het deel vermeerderenen het vermo- gen der opslorping aanzetten. |
|||||
| 186.
|
|||||
( 224 )
|
|||||
§ x87.
Men bediene zich verder, bij de behandeling
der gallen, van scherpe middelen, bijv. van in wrijvingen van het geestig aftreksel van spaan- sche vliegen, van scherpe zalven en soortgelijke zelfstandigheden, welke het vermogen bezitten, om eene sterke prikkeling en uitzvveeting naar buiten te weeg te brengen, De Engelschen be- dienen zich van eene scherpe pleister; dezelve wordt ook door ons met voordeel, maar slechts bij jonge dieren, aangewend. Men snielte deze pleister, en besmere de gallen met dezelve, nadat vooraf het haar zuiver van dezelve is af- geschoren; vervolgens wordt er klein gesneden werk over dezelve vast gekleefd- Men smelt de pleister dikwijls ook in dier voege, dat zij sterk kookt; nu neemt men werk of wol, doopt de- zelve in het kokende mengsel, en brengt het spoedig op de plaats, daar zich de gal bevindt, wel te verstaan, nadat het paard vooraf vast- gehouden of gekluisterd is geworden. t
§ 188.
Bij de laatste wijze van aanwending, kan
slechts de hitte (het branden der huid door de kokende pleister) werken, vermits de scherpe grondstoffen, door het hevig koken, in haren aard verstoord, of ten minste aanmerkelijk ver- . an-
|
|||||
( 225 )
|
|||||
anderd worden. In beide gevallen der aanwen-
ding dezer pleister, blijft dezelve zoo lang op de plaats liggen, totdat ztj van zelve afvalt. hierbij heeft dan tevens plaats, dat de brand- korst der huid zich mede aan de pleister hecht, welke tegelijk met deze afgestoten wordt. Veel- tijds geneest men de gallen op deze wijze. Eindelijk bedient men zich ook nog met
voordeel van het vuur. (Zie hier óver na: de aanwending Van het vuur en het hoofd- stuk over de aanwending der scherpe zalven, enz., in de vierde afdeeling). Aanmerking \. De Franschen wenden, bij
de gallen der paarden, welke reeds lang ge- duurd hebben, bestendig laauwe wasschingen met afkooksels van kaasjes-kruid aan, en ik heb dezelve na de aanwending van dit middel zien verdwijnen. Aanmerking 2. Men prijst ook het openen
der gallen aan; doch dit moet steeds met groote voorzigtigheid geschieden, omdat men vóór het insteken van het lancet, de huid over de gal verschuiven moet, en dezelve na het insteken wederom hare vorige plaats laat inne- men. Wordt de opening der gallen onvoor- Bigtig gedsan, zoo ontstaan er nadeelïge ge- volgen. Aanmerking S, De Engelschen doorsteken
de gallen met een eigen', daartoe ingerigten, krommen, troikar, en laten, door de pijp of ka-
|
|||||
( 226 )
|
|||||
kanul van dezen, de, in dezelve bevatte, vloei-
stof', uitvloeijen. Men kan de gemaakte ope- ning ook toebranden. Uilzetting der vaten.
§ 189.
De uitzettingen der vaten bestaan in een'
ziekelijken toestand van derzelver wanden, wel- ke , op eene buitengewone wijze, van haren gewonen omvang afwijken , en waarbij zij inder- daad aanmerkelijk in de wijdte der doorsnede zijn toegenomen. De uitzettingen der slagaderen noemt men
slagader-breuken (aneurisma), die der aderen ader-breuk (carix). Beide ziekten zijn gegrond in de afwijkingen
van dezelfde natuurkrachten van bare natuur- lijke gesteldheid. Deze kunnen daartoe op ver- schillende wijzen veranderd worden. De wanden der vaten kunnen, door uitwen-
dige invloeden . plaatselijk verslapt worden | de verslapping der wanden van enkele vaten eens deels kan echter ook door algemeene oor- zaken, welke op het geheele vaatgestel werken, word-en voortgebragt. De zamentrekkings-kracht van.
|
|||||
( 227 )
|
||||||
Tan den spier-rok wordt vernietigd; hier door
verkrijgt de celachtige rok eene neiging tot uitzetting, welke daarenbovsn nog, door den aanhoudendeu aandrang des bloeds, onder- steund wordt. Ken'teehenen. De ader- en slagader-breu-
ken , welke in de inwendige hollighcden des ligchaams voorkomen, kunnen wij door geene Verschijnselen , waarnemen; zij blijven dus voor ons verborgen. Men treft echter niet zelden slagader-breuken der groote slagader, van de voorste dariusclieils-slag-ader, en van andere slagaderen, na den dood der dieren aan. Doch tegen alle deze vermag de kunst niets, ofschoon Wij ons ook van derzelver aanwezigheid over- tuigd hebben. § i93-
Heeft er eene slagader- of ader-uitzetting
aan de uitwendige deelen des dierlijken lig- cliaams plaats, zoo neemt men een gezwel op den loop van zoodanig vat waar. Om. sich echter te verzekeren of eene zoodanige uitzetting in een slagader of ader plaats hebbe, zoo zal mm dit door het onderzoek omtrent 1. D. P den
|
||||||
t
|
||||||
( 2 23 )
|
|||||
den bloedsomloop en insgelijks van den loop
des vats spoedig kunnen waarnemen. De bloed-spat bij paarden en ossen is niets
anders, dan eene uitzetting der uitwendige schcen- beens - ader, welke voor het sprong-gewricht opwaards loopt. Doch dezelve komt zeldzaam voor, en hetgeen men dikwijls voor eene bloed- spat houdt, is nie ts anders dan eene gal. § \$%
Oorzalen. De bovengenoemde slapheid der
vaat-wauden wordt, door verschillende gele- gtndheid-gevende ooi-zaken, voortgebragt, als, door kneuzingen en beleedigingen der vaatwan- den, door een hevigen aandrang van het bloed in de deeien , daar de uitzetting ontstaat. Zoo- danige aandrang des bloeds wordt, door he- vige kracht-inspanningen, door sterk loopen, door slecht passende tuigen, en dergelijke voort- gebragt. Zoo brengt het stooten der runde- ren , bij dit vee, niet zelden uitzettingen van de huid-aderen der buikwanden voort. Insge- lijks nemen wij, bij koeijen, gedurende en na den dragttijd, niet zelden uitzettingen der va- ten van den uijer, aan den buik, en aan de achterste ledematen , waar. Bij paarden komen niet zelden uitzettingen
der slagaderen van de buiks-ingewanden voor, waarvan de oorzaken niet volkomen bekend zijn. |
|||||
( 229 )
|
|||||
§ %&
De voorzegging, ten opzigte van den uit-
gang, regelt zich, naar de ligging van het vat; Want de uitzettingen der vaten, welke zich in de holligheden des ligchaams bevinden, kun- nen, bij de dieren, volstrekt niet weggenomen worden. Bij vaten, die aan de uitwendige op- pervlakte gelegen zijn , en welker uitzetting men herkent, zal men hulp kunnen aanbrengen, doch de voorzegging wordt daarnaar bepaald, of er meerdere vaten tot hetzelfde oogmerk in dit deel aanwezig zijn. In dit geval is de voor- zegging gunstiger, dan indien er, ter voeding van een deel, slechts één vat bestaat. De uit- gang is daarom altijd zeer twijfelachtig. S «#•
Is het vat in deszelfs uitwendigen rok, door
«en beleedigend ligchaam, gewond, dat wil zeggen, is de zamenhang der uitwendige vezelen zoodanig verbroken, dat het beleedigende werk- tuig niet tot de inwendige holte des vats is doorgedrongen, zoo ontstaan de uitzettingen der vaten zeer schielijk en het gevaar is alsdan groot. Men moet daarom, zoo spoedig moge- lijk, tot de volkomen genezing overgaan. Zoo- danige uitzettingen noemt men valsche; die |
|||||
( 2^0 )
gene daarentegen zonder beleediging der vaat*
wanden worden ware uitzettingen genoemd, S 196.
Tot de hoofdvoorwaarden der behandeling
van zoodanige uitzettingen der vaten behoorön liet vermijden van alle kracht-inspanningen , waardoor een aandrang van bloed naar het zieke deel kan ontstaan ; insgelijks behoort hiertoe de vermijding der plaatselijke prikkels op de vaat- wandert. Is de uitzetting niéuw, zoo zal men met
voordeel de koude, het koude water met bran- dewijn , het zamengestelde oxyciaat kunnen aanwenden. bijv. Neem: ammoniak-zout, twee looden;
Los het op in bronwater, een pond,
Voeg er bij: wi/n-azijn, een pond,
Sterken wijngeest, zes looden.
Meng het en laat er aangeschreven worden :
(Tot uitwendig gebruik^. Het lood-water en soortgelijke middelen, ook
gekamferde brandewijn en dergelijken meer, kun- nen worden gebezigd. S i46.
De zekerste behandeling en voornamelijk van
verouderde uitzettingen bestaat daarin, dat men, zoo-
|
||||
( »5* )
aoodra als mogelijk is, tot de ouderbinding,
en naderhand1 tot het uitnemen van den bloed- prop en vau het uitgezette gedeelte des vats zelf' overga, indien dit geoordeeld' kan worden nuttig te zijn. Bij de onderbinding van zoodanige ziekelijke
aderen. moet men altijd daarop letten , dat de baud {ligatura) meer naar den omtrek of naar het uileinde toe, dus buiten de uitzetting, daarentegen bij onderbindingen der slagaderen, dat dezelve naar het hart toe, dus binnen de uitgezette plaats, aangelegd worde. (Het overige hieromtrent vindt men, bij de behandeling der aderlaat-fistel, in de bijzondere heelkunde, voorgedragen).. |
|||||
P 5 TWEE-
|
|||||
■XXX^XXX»
|
||||||
TWEEDE KLASSE-
Gebreken der afscheiding en opslorping.
§ 198. ■ i
XJ_et wei-vocht en soortgelijke dierlijke vloei-
stoffen kunnen te overvloedig worden afgeschei- den , doch wat derzelver hoedanigheid betreft, met gezonde lympha en dergelijke vochten overeenkomen. Wat derzelver hoeveelheid be- treft, kunnen deze stoffen evenwel ziekten in het ligchaam voortbrengen , dat is , zij brengen verstoringen in de verrigtiugen en ziekelijke verschijnselen in de werktuigen of de deelen voort, waarin zij te overvloedig afge- scheiden worden. Ook kunnen de nabij gele- gen werktuigen daardoor medehjdig worden aan- gedaan, gelijk ook eene gebrekkige en vermin- derde afscheiding ziekten kan voortbrengen. |
||||||
EER-
|
||||||
,'
EEItSTE ONDER-AFDEELING.
OVült VLOEBIGE A F S C H E I-
DINGEN. D»
onevenredigheden in de verrigting der her-
stelling, waarbij te sterke afscheidingen ontslaan, berust op eenc tweeledige, verschillende, ver- houding der afscheiding Qsecretio) en der op • slorping (resorplio'). De afscheiding kan namelijk de overhand
hebben, aanzienlijk vermeerderd zijn, terwijl de opsjorping daarentegen natuurlijk of gezond is. Bi) zoodanige verhouding wordt er meer afgescheiden dan opgeslorpt, of dan ontlast kan worden. In zoodanige gevallen hebben er doorgaans verschijnselen van een ontstekings- toestand plaats; als voorbeelden kunnen hier de P 4 uil- |
|||||
/f
|
|||||
( 254 )
uitzweetingen, na long- en ribbenvlies-ontste-
kingen enz. dienen. § 200.
In het tweede geval kan echter de afscheiding
in een volkomen gezonden toestand bestaan, terwijl het opslorpend vermogen verzwakt of verlamd is; de afgescheiden stoffen kunnen dus niet wederom opgenomen, maar ook insgelijks niet ontlast worden. Men neemt, in dit geval, zelden of nooit eene verhoogde voedingskracht, zoo als in het eerste geval, waar, maar er heeft bijna eene tegenovergestelde toestand plaats, bijv. zwelling van den uijer bij merrien , bij koeijen, enz. wanneer zij derzelver jongen plots- line verliezen. # § 201.
Kenteekenen. I< der deel des dierlijken lig-
cliaams , waarin de afscheiding der stof, in eene onevenredige verhouding tot de natuurlijke toe- stand , plaats heeft, neemt in omvang toe.; de bolligheden des ligchaams zetten zich uit, of derzelver wanden worden uitgezet. Deelen, waarin sterke afscheidingen plaats
bobben, nemen niet alleen in omvang toe, maar het deel vertoont zich gespannen , ja zelfs glanzend, zonder iets met ontsteking gemeen te heb-
* ' *
|
|||||
m
|
|||||
( «54 )
|
|||||
Lebben. Wij zien deze verschijnselen, zonder
dat men eene andere oorzaak dan eene ver- keerde verhouding van het afscheidend vermo- gen ontdekken kan. § 202.
Alle waterzuchten behoHëfti hiertoe. Zoo
ontdekken wij de balzaks-water-breuk (hydro- cele) , wanneer de balzak aanmerkelijk uitgezet is, zich glanzig vertoont, en de golving eener vloeistof, bij het onderzoek, in denzelven waar- genomen wordt, enz. § 20Ö.
Ook de verhinderde verrigtingen der werk-
tuigen , welke niet de bovenmatige afscheidin- gen in eene nadere aanraking komen, en in eene naauwere betrekking staan , kunnen als zeer gevvigtige kenteekenen van de gebreken der afscheiding dienen. Zoo ontstaat bij de borst-waterzucht (hydrothorax), gebrekkige en moeijehjke ademhaling, bij de waterzucht des oogs (hydrophlhalrnia), welke niet zelden bij honden voorkomt, volkomene blindheid, enz. § 2o4.
De gewaarwording der vochtgolving {fluc-
P 5 tua- |
|||||
( 2.,6 )
|
|||||
tuatia) is, in alle gevallen , niet zeer gemak-
kelijk ; want, indien er weinig vocht aanwezig is, is zij onduidelijk waar te nemen. Is er veel vocht afgescheiden, zoo is dé spanning te sterk, en derlialve het vocht, uit dien hooide, reeds niet zeer duidelijk waar te nemen. Ook is er alsdan , door deze spanning, altijd pijn, aanwe- zig , en de dieren lalen hierom niet gaarn het onderzoek aan zoodanige gespannen dee- len toe. De uijers der dieren zijn in deze ge- vallen zeer hard. £ ->o5.
Oorzalen. Voorafgegane ziekten , de schurft,.
teruggedreven, mok-uitslag, droes, de honde- ziekte, enz. , daarenboven ook nog, in het bij- zonder , verwaarloosde of slecht behandelde ontstekings-ziekten (bijv. long-ontsteking, welko het duidelijkste voorbeeld oplevert ;, want de aanzienelijke doorzweetingen in de borstholte, welke men somtijds na voorafgegane long-ont- stekingen , bij de geopende dieren r aantreft, zijn altijd in eene verwaarloosde of gebrekkige behandeling dezer ziekte te zoeken). Gebrek aan beweging (zelfs behoort eene te sterke af- scheiding des vcts hiertoe,) brengt verstopping in de watervaten voort. Gestoorde verrigtin- gen der huid, door den invloed des damp- kiïugs, bedompte stallen, slechte voedselen, plot-
|
|||||
( 2^7 )
|
|||||
plotselinge opstopping eener sterke natuurlijke
afscheiding, bijv. van de melk, werken hiertoe insgelijks mede. § 206.
Voorzegging. De oorzaken bepalen gewoon-
lijk de voorzegging. Zij is echter , in vele ge- vallen, voornamelijk in de zoodanige ongun- stig, wanneer de ziekte reeds langen tijd ge- duurd heeft. Ook hangt dezelve van den trap en de uitgebreidheid der uitzetting af. De ouderdom des diers verdient insgelijks in aan- merking te worden genomen; want bij oude dieren zal een minder gunstige uitgang kunnen verwacht worden, dan bij jonge, Is de toe- stand meer of minder zamengesteld, zoo zal de voorzegging minder voordeelig, dan hij een' eenvoudigen toestand zijn. Eindelijk zijn de geneesbaarheid van het deel en de beoor- deeliug van de holligheid, waarin de ziekte voorkomt, insgelijks nog van aanbelang, met opzigt tot de voorzegging; omdat bijv. eene zoogenaamde halzaks-waterbrenk (waterzucht van den scheede-rok of des balzaks,) eerder kan genezen worden, dan dit bij de borst- waterzucht het geval zijn zal. 5 1 ,ïo.
Bthandeiliig. Ook hier is het wegnemen
der
|
|||||
( 253 >
|
|||||
der oorzaken noodzakelijk • dat wil zeggen y
het genezen -der ziekten, welke de bovenmatige afscheidingen voortbrengen. Bovendien moeten de werkende schadelijke oorzaken, als slecht voeder, slechte stallen en», veranderd of ver- beterd worden. Dikwijls is de ontaarding van een deel de oor-
zaak van zoodanige afscheidingen , bijv- van den bal (jtesliculus) j alsdan verwijdere men zoo- danig deel, indien zulks mogelijk is, gelijk met opzigt tot de ballen geschieden kan. % 208..
Is de ziekte reeds gevorderd, is er reeds-
veel vocht afgescheiden, zoo geve men zooda- nige middelen, welke op zich zelve de huid- uitwaseming en de pis-afscheiding kunnen ver- meerderen. Hiertoe behooren de terpentijn en spiesglans-middeien ; tot de laatste behooren de braak-wijnsteen en andere; aan de honden geve men braakmiddelen. Is daarentegen de toestand nog nieuw, zoo
zullen zelfs aderlatingen en eene ontsteking- werende geneeswijze kunnen worden aangewend. De aanwending van de zoete kwik, (calomel) in groote giften, is insgelijks zeer aan te be- velen. Ook zijn tegenwerkende prikkelende middelen aangewezen, bijv. inwrijvingen van spaansche - vliegzalf aan de uitwendige vlakten ,, van |
|||||
*
|
||||
( s% )
Van de dijen, mosterd-pappen onder en aan
de borst, enz., al nadat zich de ziekte in deze of gene deelen of holligheid be- vindt. | 209.
Werktuigelijke behandelingen zijn insgelijks
van veel aanbelang. Zoo zal zelfs, door het Wrijven der huid met stroo-wisschen, en met soortgelijke ligchamen, de werkzaamheid der huid krachtdadig kunnen vermeerderd worden. De buitengewone verzamelingen van afschei-
dene vochten, bijv. in het celweefsel, of ia den balzak, (scrotum) moeten, door insnijdin- gen en den doorsteek , ontlast worden , om dan de natuurlijke verhouding tusschen de afschei- ding en opslorpiug gemakkelijker wederom te kunnen herstellen. Dit geschiedt nu, door de ontlasting der opgehoopte vloeistoffen, en door de verwijdering van ai de schadelijke invloe- den , welke de verkeerde verhouding hebben kunnen voortbrengen,, deels door de boven opgegeven middelen, deels ook door uitwendig aangewende prikkels. Tot de laatste middelen behoort .nog de aanwending des vuurs, van de fontanellen, en den haarvlecht. Verder kan men inspuitingen van zamen-
trekkende, zacht prikkelende, middelen, als kalkwater, afkooksels van den eikenbast, van wal-
|
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TWEE-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'
|
|||||
TWEEDE ONDER-AFDEELLNG.
verminderde afscheiding , (vermage-
ring of uittering van een deel). § 210.
Jliven als de vermeerderde afscheiding op een
tweevoudige verhouding der afscheiding en op- slorping berust, zoo is de verminderde afschci- diug of het vermageren van een werktuig of deel ook daarop gegrond. De gemelde toestand is gelegen , of:
1. In eene onderdrukte afscheiding en na-
tuurlijke opslorping, of 2. In eene natuurlijk afscheiding en in
vermeerderde of te sterke opslorping. Hieruit vloeit echter altijd eene vermagering
of uittering van het aangedane deel voort, dat is, het neemt in deszelfs omvang (vo- lumen) af. § 211.
|
|||||
( 242 )
|
|||||
§ 211.
Kenteehenen. Een of meerdere deelen des
ligchaams vermageren, teren uit, derzelvet ' omvang neemt af. Zij wórden dikwijls geheel opgeslorpt. Er ontstaan gebreken of zelfs be- lemmering in de verrigtingen van het deel. De uitterende (atrophische) oogbol bijv. neemt niet alleen in omvang af, maar het gezigt gaat ook langzamerhand verloren ; de spier teert uit, en tevens ook hare werking, naarmate zij zelve vermindert. S 212.
Oorzaken. Geweldadigheden, als beleed!»
gingen, (bijv. heleedigiogen der gewrichten), kneuzingen en dergelijke schijnen niet zelden oorzaken van zoodanige uitteringen te zijn; zij brengen verlamming en dikwijls verandering van het werktuig, ziekten der zennwen en der- gelijke voort, en worden, om dezelfde reden, de oorzaken der uitteriug. Op dezelfde wijze behooren hiertoe alle invloeden, welke eeneil versterkten groei ten gevolge hebben, ais ne - vige ontstekingen (*}. _______________________ Ein- (*) Zoo zag ik, in liet jaar 1820, ten einde eene
Wrat te vernietigen, welke Zich op liet bovenste oog- lid van het linker oog eens paards bevond, rotten-' kruid-
|
|||||
( 243 )
Eindelijk zijn nog gebreken der bewerktuiging
van het deel zelf, en van andere, in de na- bijheid gelegen , deelen oorzaken van zoodanige uittering. Daartoe bchooren : been-uitwassen , verschillende soorten van beursgezvtellen, aan- zienehjke verhardingen, zweren, enz. ; § 2i3.
De voorzegging regelt zich naar de ooi'z'a-
ken, welke het gebrek voortbrengen, of deze namelijk reeds voorbij zijn gegaan, dan of zij nog voortduren, en of de verwijdering van de- zelve al óf niet mogelijk zij. De duur en de voortgang des gebreks (van de uittering) geven insgelijks aanwijzingen tot de voorzegging; want, wanneer het deel of werktuig reeds s zeer ont- aard is , zoo is er zelden verbetering te verwach- ten. Hierbij komen de waarde en geneesbaarheid van het werktuig, en ook de verrigting van het- zelve in aanmerking. § «4.
--' . '
Iruid-zalf aanwenden,- welke eene hevige ontsteking
van den oogbol veroorzaakte, doordien namelijk deze zalf, op het ligchaam verwarmd zijnde, afvloeide, en daardoor lusschen en onder de oogleden^ gedrongen was , waarop uittering (atrophia) van het oog ea verlies van het gezigt ontstond. I. D. Q |
||||
X 2tt )
S 2l4. De behandeling is , in de meeste gevallen,
aan die der vermeerderde afscheiding tegenover- gesteld. Bij deze trachten wij den toevloed naar de holligheden, enz. te verhinderen en af te leiden; bij de verminderde afscheidingen moet integendeel de toevloed der vochten naar het uitterende deel, zoo mogelijk, bevorderd worden, om den voortgang van het gebrek te beperken. Zoo moeten insgelijks gewrichts-won- den, of wonden der pees-scheeden vooraf ge- heeld worden, wanneer men , met goed gevolg, de zoogenaamde uittering wil genezen. § 210.
":-' i} ■*''*■' 'S ■ -" \ * ( ■
Hoewel ecne versterkte groei-kracht, door
werktuigelijke en scheikundige oorzaken voort- gebragt, (ontstekingen) meermalen deze ziekte of dezen ziekte-toestand te weeg brengen, zoo kunnen zij evenwel, behoorlijk aangewend, ook dienen, om dezen verzwakten toestand weg te nemen. Men moet, te dien einde, het Voe- dings-vermogen, op alle mogelijke wijze, trach-. ten aantezetten. Dit geschiedt door de aan- wending van plaatselijke en algemeene prikke- lende, versterkende middelen, edoch met be- trekking op elk bijzonder deel, als wijngeest, aftreksels van specerijachtige kruiden en wor- te-
|
||||
( 245 )
|
|||||
telen (*_), zooals bijv. van de munt-soorten ,
van de valeriaan, enz. t
5 3x6.
Tot de sterker prikkelende middelen behoo-
ren ook nog de inwrrjvingen van bet geestig aftreksel van spaansebe vliegen , van bet vlugtig smeersel met kamfer, van den kamfer-geest, en de terpentijn-olie, en van de brandige dier- lijke olie (oleum animale foeiidum s. oleum coruu cerm) (-}-_) en het vuur. 217.
■
(*) Specerijachtige kruiden en wortelen worden ook
met kokenden azijn getrokken , alsdan late men het aftreksel zoo lang , als het nog laauw warm is , toege- dekt staan, zijgt het door en gebruikt hetzelve. (f) Vervaardiging van de empy reumatische olie, (huile
empyj'eumatique), volgens chabeiit. Men neemt eene willekeurige hoeveelheid fijn gesneden hoorn van paarden- of osse-hoevcn, onderwerpe dezelve aan eene distiUatie, en zette deze zoo lang voort, tot dat er geene hruine , zwarte , stinkende olie meer in den ontvanger overgaat. Deze olie kan reeds tot uitwendig gebruik aange-
wend worden. Om dezelve echter inwendig te ge-> bruiken, menge men één pond van dezelve met drie ponden terpentijn-olie en laat dezelve, vier dagen Jang, trekken ; alsdan onderwerpt men dit mengsel wederom aan eene langzame destillatie, totdat er orn- Q 2 tient |
|||||
•( 246 )
|
|||||||
S 21 7.
Ook het wrijven (met stroo-wisschen, met
borstels, met wollen lappen) van de verma- gerde spieren zal veeltijds veel nut aanbren- gen, voornamelijk dan, wanneer men de bo- vengenoemde middelen wil aanwenden. Ook is eene matige beweging zeer aantebevelen. Men late namelijk paarden in eene afgeperkte ruimte vrij rondloopen. • § *ï&
Gebrek aan afscheiding (secretlo) en te sterka
opslorping (resorptio") trachte men, door de aanwending van laauw warme of verweekende pappen, en van warme waterdampen, uit den weg te ruimen, dewijl daardoor, deels on- middelijk, deels middelijk, door de vermeer- derde warmte, vochten naar het zieke deel worden geleid ; de gebrekkige afscheiding wordt daardoor ondersteund , en de te sterke opslor* ping verminderd, ten gevolge waarvan alsdan «ïe
|
|||||||
trent drie vierde van de geheele hoeveelheid is over-
gegaan. Deze overgehaalde olie is geelachtig, zeer vluchtig en doordringende , en daai om beware men de- zelve ten gebruike, in flesschen, welke van eene glazen stop moeten voorzien zijn. - |
|||||||
i
|
|||||||
( % )
de natuurlijke toestand gewoonlijk langzamer-
hand wederom wordt hersteld. 5 219.
Zijn werktuigelijkc gebreken in de zamenstel-
Hng der deelen als de oorzaak der uittering of der vermagering van het een of ander deel te beschouwen, bijv. beurs- en spek-gezwellen, scheuvel-beenen, (exoslosis), ook wel beenbe- derf (jcaries), en andere langdurige zweren der wcckc deelen, zoo roerje men deze met voorzigtigheid uit, neme dezelve met behoed- zaamheid weg, en behandele de zweren, naar derzelver aard , zoo als wij dit, in de vol- gende afdceling, zullen zien. Ook behandele men de uittering (atrophia) van het deel, zpoals boven is voorgeschreven. : 1 ' f
|
|||||||
DER-
|
|||||||
|
|
|||||||
DERDE KLASSE.
Over de ontaardingen van de bewerktuigde
deelen zelve oj van derzelver zelfstandig-
held {degeneralio parenchymatis).
§ 220.
XJe dynamische verhoudingen waren, in zoo
ver zij van derzelver werking afgeweken zijn, de onderwerpen van de beide voorgaande klas- sen , waarbij, waaneer de ziekte-toestand zui- ver bleef, het weefsel der werktuigen onaan- gedaan verscheen, slechts de eene of andere dynamische kracht van het dierlijk ligchaam verhoogd , of zonder ^ene wezenlijke verande- ring van het weefsel Qjarenc/iyma) des deels ziekelijk gestemd was. Deze derde klasse daarentegen bevat de
ziekelijke, verandex'ing van het weefsel des werktuigs zelf, met betrekking tot de ziekehjk gewijzigde vormdrift van verschillenden aard, welke in dit weefsel heerscht. Klier «
|
||||||
( »*9 )
|
||||||
Kiierachtige , celachtige , en vliezige werktuigen
verharden niet alleen, en worden niet slechts veranderd in derzelver gedaante en bewerk- tuiging , maar zij verkrijgen ook het vermogen om altescheiden, hoewel er geene wezenlijke afscheidings-vlakten aanwezig moston zijn, en deze scheiden etter en eene stinkende, dunne stof df, welke ontlast wordt. Bij de ziekten van zoodanige werktuigen
vindt dus eene verandering in de gedaante, in de vaste en vloeibare stof, of in het weefsel der deelen , gelijktijdig met eene verkeerde ge- steldheid der krachten, dus ook een vermin- derd en ziekelijk herstellings-vermogen plaats. |
||||||
Q 4 EER-
|
||||||
EERSTE ONDER-AFDEELING.
OVER DE ONTAARDING VAN HET ZAMEN»
STEL DER DEELEN OF VAN HET WEEF- SEL , ZONDER HET ONTSTAAN VAN NIEUWE OPPERVLAKTEN VAN AFSCHEIDING. § 221.
y erhardiugen en Veranderingen van celachtige,
klierachtige, en vliezige werktuigen ontstaan, wanneer de gesteldheid van het weefsel zooda- nig van aard veranderd wordt, dat er zich vreemde of afgescheidene ziekte-stoffen in de tusschenruimten van het weefsel nederzetten, en hier ziekelijke verrigtingen, en wezenlijke veranderingen van het zamenstel des deels zelve voortbrengen. Het werktuig zwelt aanzienelijk, doch zulks is niet altijd noodzakelijk, dewijl de aard van het werktuig veranderd, en de yer-
|
||||
( *s* )
verrigtingen van hetzelve gelijktijdig kunnen gc^
stoord zijn. In zoodanige gevallen heeft er gewoonlijk verharding plaats. Hiertoe moeten ook misschien de zwarte,
wratachtige, gezwellen (tumor es melaniquts des checaux) gehragt worden, welke, bij eenige paarden van Aziatischen afkomst, en gewoon- lijk bij schimmels of graauwe paarden, voorko- men. Van zelve gaan zij niet lot ettering ovei'j en worden zij hiertoe gebragt, zoo geven zij eencn slechten, dunnen , etter. Het best is om dezelve uittepellen. 2iij komen dan ech- ter niet zelden aan andere plaatsen des lig- chaams, somtijds eerst na een' langen tijd, we- derom te voorschijn; doch ik ken twee geval- len , waarin zij, na het uitpeilen , en na het inwendig gebruik van hevig werkende (drasti- sche') purgeermiddelen met zoete kwik zijn weggebleven. Zij zijn hard, somwijlen grooter of kleiner,
trosvormig van gedaante; snijdt men dezelve open , zoo vloeit er eene korrelige, zwarte, zelf- standigheid uit dezelve, en , in dit geval, zijn zij zeer moeijelijk te genezen. Het vuur werkt, in zoodanige gevallen, nog het voordceligst. Over het knoest-gezwel, (scirrhus,
squirrhus). § 222.
Het ware knoest-gezwel (_scirr7ius) komt,
Q5 bg |
||||
*
|
||||||
( 352 )
|
||||||
hij de grootere huisdieren, zeldzaam voor, en,
het zijn gewoonlijk slechts de geslachts-deelen, bijv. de uijcr en dergelijke, welke daardoor worden aangedaan, alhoewel, men ook andere deelen , als de oogen , de maag , de darmen , de draagzak, enz. door het knoest-gezwel aan- gedaan, heeft bevonden (*)» Daar-
, i
(*) In de verzameling der Vee-artsenijschooi, te JSe/'-
Ign, bevinden zich : i. N°. 427. Het kankerachtig oog van een Paard.
Er was nog geen afscheidings-oppervlakte aanwezig.
Het ondoorschijnende hoornvlies is bijna natuurlijk, doch iets dikker dan gewoonlijk, het doorschijnende, hoornvlies is verdonkerd, ongelijk vertrokken; de inwendige deelen van het oog zijn scirrheus en vast; de kristal-lens is ontaard. 3. N°. 429. Gedeelte pan de maag eens paard*.,
hebbende aan het inwendig ilies, scirrheuae ver- hardingen en ingetvaiids-tvormen. De verhardingen zijn vlak, bruin, geelachtig , in ver-
gelijking tot de overige kleur der maag ; zij gelijken naar plat gedrukte kogels van deeg ; eenige zijn klei- ner , andere grooler. Het inwendig vlies der maag , waarop de ingewands-wormen geplaats zijn, is ins- gelijks ontaard. 3, IS°. 4i5. Scirrheus uijer van de merrie eens
muildiers. Hetis geheel knoestig verhard, en heeft aanzienelijke
uitwassen naar buiten. 4 W9. 3g8. Dv ziekelijke pisblaas va't een rund,
(ca/ cin-jma). De-
|
||||||
( 253 )
|
|||||
Daarentegen lijden de honden dikwijls aan
knoest-gezwellen in verschillende deelen. voor- namelijk iu de klierachtige organen. § 223.
Men kan alleen eene zoodanige ver-
harding en ontaarding van zachte deelen eeu knoest-gezwel noemen, hetwelk de geneigdheid bezit, om in eene kankerachtige verzwering overtegaan. Ofschoon deze overgang niet altijd terstond
en spoedig geschiedt, zoo blijft zij toch ge- woon-
Deze pisblaas is meer aan derzelver hals , door een*
knoestachtige verharding en kankerachtig aangedaan, dat is, zij is sterk opgezet en hoekig, zoo als dit bij den scirrhus plaats heelt, en ééne plaats is reeds in kankerachtige verzwering, namelijk in eene kwaad- aardige onzuivere zweer, overgegaan. 5. In' het kabinet van de Vee-artsenijschool, te
Alfort, vond ik een praeparaat, in wijngeest, met het opschrift r « Matrice d'une truije entièrement squirrhense et présentant trois cavites, dans l'une desquelles on voit les débris osseux de deux fetus. » —— Dat is: de draagzak van eene zeug. zijnde geheel knoéstachtig verhard, eji drie holligheden vertooiiende, in èêne van welke men de beenachtige stukken, van twee vruch- ten aanschouwt* De baarmoeder dezer 'zeug is aan- zienclijk grooter en in drie holligheden verdeeld. |
|||||
( 254 )
woonhjk niet achter, indien het dier niet reeds
vroeger sterft; bij honden neemt men niet zelden kankerachtige verz weringen van den, uijer en der scheede waar. § 22U
Kenleeleneri. Zwelling, verharding , ont-*
aarding der deelen, zonder bijzondere ontste- kings-verschijnselen. Hierbij neemt men eene hoekige , oneffene, oppervlakte waar; echter is de huid, welke het gezwel omgeeft, of be- kleedt, zelden ontaard. In de meeste gevallen, zijn de knoest-gezwellen , bij de dieren, onpij- nelijk ; doch worden zeer pijnlijk en ongemak- kelijk , wanneer zij in kankerachtige verzwerin- gen overgaan. Tot dezen tijd toe hebben zij echter een langzaam beloop, indien niet, door onvoorzigtig aangewende beproevingen tot ge- nezing het gebrek verergerd wordt. § 225.
Oorsaken. Zeldzaam ontslaan de knoest-
achtige verhardingen , bij grootere huisdieren , uit algemeene ziekte-oorzaken. Ik geef daarentegen toe, dat dit bij honden het geval is. Deze zijn meer aan eene verschillende leefwijze on- derworpen, waardoor bij hen ook meer ver- schillende ziekten ontstaan. § 226.
|
||||
( i55 )
|
|||||
§ 226.
Ëij de grootere huisdieren zijn het gewoon-
lijk werktuigelijke oorzaken , als stooten , kneu- zingen van klierachtige deelen, welke knoest- achtige verhardingen voortbrengen; maar ook kan eene ziekelijke werking der levenskracht het hare hiertoe bijdragen , bijv. het plotsling afwennen van de veulens of kal- veren , wanneer de merrien en voornamelijk, op stal staande, koeijen dan geene beweging erlangen, noch, op eene geschikte wijze, be- handeld , noch gemolken worden, en wanneer daarbij tevens nog werktuigelijke oorzaken mede werken. Eindelijk kan ook eene veronacht- zaamde en eene gebrekkige behandeling de oorzaak van knoestachtige verhardingen worden. § 227.
Voorzegging. Deze hangt af van den duur
en van den trap der vordering, als ook van de uitgebreidheid des gebreks. Op dezelfde wijze regelt zij zich naar de oorzaken, en ein- delijk naar de waarde, de geneesbaarheid van het deel en naar den toegang tot hetzelve. Wij zullen knoestachtige verhardingen van uit- wendige deelen, bijv. van den ujjer en derge- ijke goed kunnen behandelen, terwijl de sczr- rkus der maag, der pisblaas en van den draag- zak
|
|||||
( 256 )
zak kwalijk en, in vele gevallen , in het geheel
niet kunnen worden behandeld. 5 223.
Behandeling. Men zorge daar voor, dat
de knoestachtige verharding niet in den kan- ker of een- kreeft-gezwel (carcinoma) overga. Daarom moeten wij dezelve, zoo spoedig mo- gelijk , uitpeilen (extirpereri) , en de wond met het glocijend ijzer sterk branden, ten einde daardoor in het zieke werktuig eene andere werkingswijze te verwekken , en om , in het al - gemeen, het Voedings-vermogen, op deze plaats, te veranderen. 5 229.
Ten einde echter de neiging tot ontaarding
in het deel, zoo veel mogdijk, tegen te gaan, wende men, bij paarden, sterk werkende, of drastische purgeermid delen (aloé met calomel) aan , en herhale deze meermalen, in tusschen- poozingen van 4 tot 5 dagen, tot aan de ge- nezing der wond. De honden geve men, ge- durende dezen tijd, tot hetzelfde oogmerk, van tijd tot tijd, braakmiddelen. :«■ • $ 2DO.
Na het branden trachte men eene goede ette-
ring,
|
||||
( 257 )
|
||||||
ring, in de klierachtige deelen, dóór zamen-
trekkende middelen, voort te brengen, en te onderhouden. Men zal dit bewerken door de aanwending van den eiken-bast en dergelijke afkooksels, door prikkelende zalven , bijv. door terpentijn-zalf met poeder van aloë en soort- gelijken. Voornamelijk toont zich echter hier de roode kwik kalk, (deutoxydum kydrargyri nitratum) in de wond gestrooid, werkzaam. Dieren met verharde uijers of zoogenaamde
melk-klonters moeten vlijtig bewogen, en wan- neer de melk zelfs niet goed is9 gemolken wor- den. Het best is de grootere huisdieren in de weide te doen of het voederstoffen te ge- ven , welke gemakkelijk verteerd worden: want het is bewezen, dat zulke koeijen, welke bijv. bij de vee-houders altijd op den stal gehou- den worden, het meest aan zoodanige melk- klonters en verhardingen van den uijer lijden. Wanneer dit gebrek met andere ziekelijke
gesteldheden gepaard gaat, zoo moeten deze naar haren aard worden behandeld. |
||||||
TWEE-
|
||||||
31'jbt*
|
|||||
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
OVER DE ONTAARDING DER DEEDEN (OF
OVER DEN ZIEKELIJKEN TOESTAND
VAN HET WEEFSEI,) , WAARBIJ
NIEUWE OPPERVIiAKTENjWEUCE
AFSCHEIDEN, WORDEN
GEVORMD.
Ocer de zweren*
JCjIkc scheiding in de zachte deelen, welke net
gevolg is eener ziekelijke voedings-kracht, waar aan de huid deel heeft genomen, en waaruit eene ontlasting van etter of eener stinkende, dunne, stof plaats heeft, noemt men zweer (ulcus). % 2.12.
De etterende wond is gewoonlijk alleen daarin
van
|
|||||
( 259 )
|
|||||
van de zweer onderscheiden, dat deze oor-
spronkelijk alleen door werktuigelijke oorzaken ontstaan is, terwijl de zweren in eetie zieke- lijke werking der levenskracht (ziekelijke ■Voe- dings- of herstelling*-krachtj gegrond is. Van het ettergezwel onderscheidt zich eene
zweer alleen daardoor, dat bsj deze de huid mede is aangedaan, terwijl bij het ettcrgezwel de huid nog onaangedaan kan zijn. Niettemin geit al dat geen van het ettcrgezwel, wat van de zweren kan gezegd worden , zoodra bij het eerste ook eene scheïfling der huid plaats ge- Vonden heeft. Verdeeling der zweren.
Men heeft verschillende verdeelingen van
de zweren, welke echter, in het algemeen, zeer gebrekkig zijn; de beste verdeeling zal nog zijn : 1. In zuivere (productieve}, en
2. In onzuivere (destructieve) zweren.
§ 234.
Zuivere of productieve (heelende) zweren
worden de zoodanige genoemd, waarvan de stemming der levenskracht, het aanzien en be- I. D. R loop
|
|||||
( ï6o )
|
|||||
loop ons aanduidingen geven der geneigdheid tot
herstelling iti den gezonden staat, (reproductio). § 255.
Kenmerken. De randen zijn bij eene zui-
vere zweer effen , niet opgezet, noch hoekig eti niet met lappen, niaav zij zijn zacht en vlak- Eene zoodanige zweer heeft eene lang- werpig ronde gedaante. Er vloeit etter uit de- zelve , welke met dien uit etterende wonden ge- noegzaam overeenkomt. De grond der zweer is niet spekachtig, niet onzuiver en niet zwart- achtig, maar bleekrood. Er is das eene ta- melijk goede vleesclivvording aanwezig. Voor het overige gaat de genezing bijna als bij de ette- rende wonden voort. Wij moeten intusscbeii altijd ons oog houden op de dynamische oor- zaken , welke dusdanige zweren hebben voort- gebragt. S 256.
Onz'tivere of destructieve (verwoestende) zwe-
reu zijn zulke, waarbij, overeenkomstig de stemming der levenskracht, derzelver verhou- ding en het beloop, in plaats van de geneigd- heid tot herstelling der verloren zelfstandig- heid , eene verstoring en ontaarding van de nabij gelegen, of aangrenzende deelen plaats heeft. $ vi3y. |
|||||
( *!St )
|
||||||
§ 2^7.
Kenleelenen. Bij de onzuivere zweren zijn
de randen opgezet en hard , of zij zijn on- gelijk en hoekig. De zweer is onregelmatig van gedaante, veelhoekig of ook rond en diep. lu plaats van etter, vloeit er eene dunne stof uit van verschiller.de hoedanigheid, welke de nabij gelegen deelen wegknaagt; de grond der zweer is of onzuiver, spekachtig, en ongevoelig, of de vleeschgroei verheft zich boven de randen der zweer en bloet ligtehjk bij de aanraking. De genezing heeft hier een zeer laugzaaoi beloop. § 238.
Oorzaken. Tedere ziekelijke stemming van het
vermogen der voeding, waardoor de zaaien - hang der zachte deelen en der huid vernietigd wordt- Zoodanige voorbeschikkende oorzaken zijn er Verschillende, als; de kwade droes,■ de worm-ziekte , anthrax-ziekten, de schurft en stofverplaatsingen, welke door verschillende ziekten voortgebragt worden en'aanleiding geven tot verzweringen. (De bijzondere beschrijving dezer ziekten behoort tot de bijzondere ge- nezingsleer); voorts nog de mok, welke hier zal beschreven worden. |
||||||
R 2 § 239.
|
||||||
( 26a )
|
||||||
§ 2-">9-
G-eleganclhcid-gevende oorzaken. Voorafge-
gane ontsteking der zachte deelen en van de huid zijn de voornaamste gelegeudheid-gevende oorzaken der zweren f insgelijks ook de ziekten der kraakbeenderen en been -ziekten. De ver- schillende soorten van smetsloffen (niiasmata, en contagta), als de smetstof der schaaps- pokken, der hondsdolheid , en dergelijken , bijt- raiddeleu, zuren, opgehoopte etter , enz. ■ K~', % 2<k>.
Schielijk onderdrukte, verouderde zweren
Culcera inveterata), die te voren sterk of ge- regeld afscheideden, werken ook op de geheele bewerktuiging terug, en geven aanleiding, of tot het ontstaan van gelijkaardige zweren aan andere deelen des dierlijken ligchaams , of tot het ontstaan van andere gevaar- lijke ziekten. Zoo brengt bijv. de vol- komen onderdrukking der kankerachtige ver- zwering van den straal , van de mok-verzwe- ring en meer andere, door hevig werkende middelen, zonder den algemeenen toestand van het ligchaam en de oorzaken dezer zweren te hebben veranderd, gewoonlijk droes- en worm-ziek te voort. |
||||||
S 24i.
|
||||||
( aa )
|
|||||
De voorzegging. De voorzegging is, bij
eeue zuivere zweer, voordeeliger dan bij eeue onzuivere, omdat bij de eerste reeds neiging tot eene gezonde herstelling aanwezig is. Meer hoop op genezing kan men hebhen bij zoo- danige zweren, waarbij de eene of' andere ge- legendheid-gevende oorzaak - (met uitzondering Tan de dierlijke smetstoffen) alleen' plaatselijk op een deel gewerkt beeft i^dat is , eeue eigene- lij di ge of plaatselijke zweer), dan bij zulke, die door eene algemeene ziekelijke stemniing der krachten of ziekten des ligchaams zijn voortgebragt geworden ; (deze zijn toevallige (jsymlomatische) zwereriy § «*»
De -voorzegging regelt zich ook altijd naar
het verschil der oorzaak, welke gewerkt heeft, of deze kan verwijderd worden of niet. Ook de duur der verzwering moet noodzakelijk in aanmerking worden genomen; want verscftfe zweren , uit dezelfde oorzaken ontstaande, als oude of verouderde zweren, zijn altijd gemakkelijker te genezen, dan de verouderde. Op de ge- neesbaarheid van het deel moet inegelijks het oog gevestigd worden, Zweren der huid hce- leu gemakkelijker dan die der handen, der R 3 kraak- |
|||||
( 2Ö4 )
kraakbeenderen en der beenderen. Ook de
ouderdom en ligchaatns-gesteldheid , alsmede de goedaardigheid of onhandel baarheid van liet dier, bij de behandeliug, bepalen insgelijks de voorzegging. In de heelkunde der dieren behoort hierbij
ook nog in aanmerking te komen, of de waarde van het dier de kosten der genezing overtreft, en of ook het dier, wanneer het genezen wordt, zijn dienst, in het vervolg, zal kunnen verrigten. jilgemeene geneeswijze der zweren.
§ 24.1.
Even als bij alle andere ziekten , zoo moeten
wij ook hier de oorzaak , in de eerste plaats, opsporen , en , indien mogelijk , dezelve trachten te verwijderen. Algemeene voorbeschiktheden bijv. tot de niok moeten, door geschikte mid- delen en den leefregel veranderd worden. Dit geschiedt, indien wij bij de genoemde rttkle» , op de huid-uitwaseming en pis-af- scheiding werken. § 244.
. Zijn er verouderde zweren aanwezig, als oude kraakbeen-fistels, verouderde zadel-drukkingen , kan-
|
||||
( m )
kankerachtige verzweriug van den straal, of
aan andere deelen, 7.00 moet men afleidingen maken., en de bewerktuiging en liet deel trach- ten te veranderen. Dit geschiedt door hevig werkende purgeermiddelen), fontanellen, en haarvlechten , aan deelen , welke van de verzwa- ring verwijderd ztjn, en vervolgens, door het branden der zweren (of van den straal-kanker) zelve , met het gloeijend ijzer. § 2i5.
Verder moeten wij de verwijderde en gele-
gendhcid-gevende oorzaken uit de weg ruimen. Hiertoe behoort, dat men zorge voor eene behoorlijke ontlasting van den etter of der bedorven stoffen, opdat zrj niet verzakke en andere verstoringen van nabij gelegen deelen voortbrenge. Insgelijks moet men de zweren altijd behoorlijk zuiveren, dat is, voor onzui- verheid bewaren. § 246.
Zijn er haren aanwezig, welke de genezing
der zweer hinderlijk kunnen zijn, zoo snijde men dezelve weg, of, indien zij lang zijn, als de manen- en staart-haren, zoo vlechte men dezelve en bind ze ter zijden. Opge- hoopten etter en bedorven stoffen ontlaste R i men |
||||
( 266 )
|
|||||
men geheel, door iuspuitingen van laauvv water,
of men verwijdere de opening der zweer, en verandere dezelve in eeue vlakke; of nieu make tegenopeningen en trekke, indien het noodzakelijk is, een' band door deze opening. § 2*7.
Wormen en maden kannen insgelijks do
zweren ouderhouden. Deze verwijd ere men ei» trechte dezelve door stinkende oliën verwijderd te houden. Tot dit oogmerk wenden wij de terpentijn-olie, de aloë-tinctuur, de olie van hertshoorn , dippels-olie , of de brandige hoorn- olie van c H A B E11 t , insgelijks afkooksels van de groene schellen van walnoten aan. Behandeling der zweren naar derzelver
geslacht. ■ ■ '•:■-{,' ■ \\.
S 243.
Er bes tam vooreerst, zoo als reeds bekend
is, twee klassen, namelijk .■ zuivere en onzui- vere zweren. De behandeling der zuivere zweren is, wat derzelver aard en karakter be- treft , vrij gelijk aan die der zuivere etterende wonden , zoodat wij hier gcene afzonderlijke be- handeling behoeven voor te dragen. De vuile of onzuivere zweren vordereu echter eene zorg-
|
|||||
( =67 )
|
|||||
zorgvuldige oplettendheid, met opzigt tot der-
ze! ver behandeling. - . ' j
De vuile zweren moeten naar het karakter,
dat zij hebben aangenomen, beoordeeld en be- handeld worden. Het karakter wordt door de verhoogde gevoeligheid of volkomene ge- voelloosheid gekend. De eerste kenmerken zich door aanmerkelijke
pijnen; de randen der zweer zijn gewoonlijk opgezet, of naar binnen omgekruld, ontstoken rood en droog. Het meest heelt dit plaats met de eeltachtige zweren. Het dier wrijft, krabt en bijt zich aan zulke
zweren; deze worden, van dag tot dag, erger, indien men geene geschikte middelen tot der- zelver genezing aanwendt. § 25o.
Hier zijn dus zoodanige middelen aantewenden*
welke de gevoeligheid verminderen, en de pij- nen kunnen leenigen. Hiertoe behooren, in de eerste plaats, het
laauw water, slijmige baden , verder pappen, zoowel uit de gewone slijm-bevattende zaden, en kruiden, als ook uit middelen ^ welke ver- doovende krachten bezitten, bijv. • . • R 5 Neem: |
|||||
( 268 )
|
||||||
Neem: Gekneusd lijnzaadt
Gesneden iaasjeskruid, van iedereen
bblf pond,
Kook. dezelve met vier ponden bron-water r
tot eene dunne pap, voeg er tevens bijt
Poeder van bilsenhruid, een half pond,
Roer het wel onder eikanderen, en sluit het
vat goed digt.
Laat er aan geschreven worden: tot uitwen- dig gebruik. Is het oogmerk, door zoodanige pappen,
bereikt, zoo wordt de zweer, volgens de re- gelen , welke bij de zweren , met een' ongevoeli- gen zwakheid-toestand gepaard gaande, zullen, worden opgegeven. § 25t.
Behandeling der onzuivere slappe zweren,
of van de zoodanige, waarbij ongevoeligheid plaats heeft, of het hoofdverschijnsel uitmaakt. Deze zweren zijn onpijnelijk of volkomen on-
gevoelig ; zij zijn, naar het uitwendig aanzien, slap, en zijn het wezenlijk; zij hebben eenen spekachtigen , onzuiveren , grond; ook de randen zijn slap, bruin, zwartachtig; uit de zweer vloeit veel vuile, dunnen stof, welke de nabij gelegen deelen wegknaagt, en die niet zelden kwalijk riekt. |
||||||
§ 253.
|
||||||
( 269 )
|
|||||
§ 252.
Bij slappe , onzuivere, zweien, zijn alle ver-
sterkende en prikkelende middelen aangewezen, en wel de zoodanige, welke naar den trap van slapheid des ongevoeligen zwakheids-toe- stands, meer of minder prikkelend werken. In eenen minderen trap van zwakheid, zal men terpentijn en dergelijke zalven, of ook afkook- sels van versche walnoot-bladen (folio, juglan- dis regiae), van de hop (slrobuli humuti lupull), van den eikenbast, den tormentil-wor- tel, enz. kunnen aanwenden. Naderhand wende men aluin en zwavelzure
zink, zwavelzuur koper, gedeeltelijk in eene vaste gedaante, gedeeltelijk in een' vloeibaren staat, aan ; insgelijks ook het poeder van mirrhe, van kamfer, enz. ; verder kan men zich ook van de geestige aftreksels, als van de mirrhe- en aloë-tinctuur, voorts van de kamfer, van den kamfer-geest, en terpentijn-olie , ook zelfs van de tinctuur van spaansche vliegen, en vati den bijlenden ammoniak-geest bedienen. § 2 55.
Eindelijk kunnen, bij zeer ongevoelige en
sterk vloeijende zweren, de bijtmiddelen nr met voordeel in aanwending worden gebragt, bijv. de roode kwikzilver - kalk, de subliinaat * (mu-
|
|||||
( 27° )
|
|||||
(murias deutoxydi hyd'rargyri, hydrai gy~
rum muriaticum corrosivum), eindelijk vaur den helscben steen (lapis injernalis, s. ar- gentum nitricum fusuni), en bijzonder is de aanwending van het gloei/end ijzer hier- toe geschikt; het verandert het best hef voortbrengend vermogen in en om de zweer en vernietigt gelijktijdig alle onzuivere deelen van dezelve. Beschouwing van liet toevallig verschil
der zweren. § 25 L
i. Eeltachtige zweren (ulcera callosa).
Zoo noemt men de zweren, welker randen
gedeeltelfik of gebeel hard, opgezet, of naar binnen omgebogen, omgelegd zijn; somwijlen is ook zelfs de grond de* zweer eeltachtig. Zoodanige zweren worden veelal door veron- achtzaming en eene gebrekkige behandeling, als bijv., door onderdrukking der ettering voort- gebragt. § 255.
De randen van zoodanige zweren trachte
men, door pappen of door vet, te verwecken. Deze behandeling is dan voornamelijk aantebe- ve-
|
|||||
( m )
|
|||||
■velen, wanneer zij tevens pijnlijk zijn. Wordt de
hardheid , door deze middelen , niet verweekt , zoo brengen wij dezelve, door bijtiniddeleir, en door liet gloeijend ijzer, in ontsteking, of wij maken insnijdingen in en door de eeltach- tige randen. In hardnekkige gevallen, worden zoodanige vereeltingen met het mes weggenomen. § 256.
2. Spnnsachtige zweren (jdcera Jungosa).
Deze doen zich, door eenen lossen , weligen
sponsachtigen , vleeschgroei, die gewoonlijk bo- ven dfi' zweer uitsteekt, kennen. Deze vleesch- groei is, naar het deel, waar aan dezelve voor- komt, losser of vaster. Aan den straal des hoefs is dezelve gewoonlijk het vast, en hier som- wijlen van eene aanzieuelijke uitgebreid beid. § 25,".
Of eene algemeene ziekte-toestand is oorzaak
van zoodanige sponsachtige uitgroeijing (ftingo* site/i') of de grond der zweer is nog niet zuiver, dat wil zeggen, er bevinden zich, in derzelver grond, nog vreemde ligchamen, been- stukken, been-verzweringen en dergelijken. In al deze gevallen moet men de oorzaken trach • ten te verwijderen, vóór dat men de zweer zelve kan genezen. § 258.
|
|||||
( 27= )
§ 258.
De sponsachtige uitgroeijingen worden met
lamentrekkende middelen, met ruwen aluin , met eikenbast, met zwavelzure zink, en zwavel- zuur koper, Qzincum et cuprum sulpliuricum , ■sulphas sinci et cuprl) behandeld, voorts ook met gebranden aluin (alumen ustum, super- sulphas aluminae et polassa exiccata) en de egyptischc zalf (pxymel aeruginis s. un*- guentum aegyptiacum). Verdwijnen de spons- achtige uitgroei) in gen voor de genoemde midde- len niet, zelfs wanneer derzelver oorzaken uit den weg zijn geruimd , zoo make men gebruik van het mes, en het vuur, en wel van het wit en roodgloeijend ijzer. Al de, in deze § opgegeven, middelen kun-
nen met voordeel bij de kwaadaardige zweren der voeten en |Uaauwen onzer huisdieren wor- den aangewend. S 25o.
3. Holle zweren (uhera sinuosa).
Deze zijn zulke, waarvan de grond of bo-
dem diep ligt, bijna ketelvormig is, of eene tweede holligheid, een ruimen etterbron vormt, terwijl intusschen de zweer aan hare uitwen- dige opening slechts naauw is. Deze holle tweren hebben derzelver etter-bron gewoonlijk |
||||
( V$ )
|
|||||
in de diepte, bij beenderen, tusschen spieren
enz., en gaan daarom meestal met pijp-zweren gepaard. » § 260.
Men kent de bolle zweren aan de hoe-
veelheid van den ontlast wordenden etter, in vergelijking tot de kleine opening. Drukt men op den omtrek, waar de holle zweer hare grootste etterende oppervlakte, haren etterbron heeft, zoo vloeit er, in eens, veel etter naar buiten f dikwijls geeft de hoedanigheid van den etter veel zekerheid voor de onderkenning. § 261.
Stofverplaatsingen , ettergezwellen, kneuzin-
gen , en ontstekingen , welke ziekten van dieper gelegen deelen voortbraglen, zijn de voornaamste oorzaken van zoodanige holle zweren. Om dezelfde redenen zal ook de genezing alleen van de oorzaken en de zitplaats der holle zweren, als ook van de geneesbaarheid des aangedanen werktuigs afhangen. S 262
In de eerste plaats, trachtte men de holle
zweer in eene vlakke te veranderen, of ten min*
|
|||||
( »f* )
|
|||||
minste de ingang te verwijderen. Is dit, we-
gens den loop der vaten, van de zenuwen , en andere gewigtige deelen niet doenlijk, zoo doe men, vóór dat er middelen ter heeling wor- den aangewend, vlijtige inspuitingen met laauw water, of men make tegenopenihgen, waardoor men eenen band trekt, ten einde aan den et- ter of de scherpe stof, op deze wijze, de geschiktste ontlasting te bezorgen. De verdere behandeling regelt zich naar de gesteldheid der, uit de '.weer ontlast wordende, stof, en naar de verschillende gesteldheid en geneesbaarheid van het deel. § 265.
4. Pijpsweren (ulcera jlstulosa).
Deze zijn zoodanige zwei-en, welke pijp- of
buisvormig zijn , waarvan de inwendige wanden eeltachtig geworden en in eene volkomen af- scheidings-oppervlakte zijn veranderd , welke ook slechts eenen kleinen etterbron hebben. Zulk eene zweer kan ook een' grooten etter-bron hebben, wanneer zn' met eene holle zweer in verbinding staat, het geen niet zelden het geval is. § 261.
Pijpzweren kunnen inderdaad , ook met be-
trekking tot derzelve opening ,veel etter opleveren, ■ doch
|
|||||
( *Jtf )
fclofch niet in die mate, als wanneer zij niet eene
' liolle zweer ia verband staan , of als eene holle zweer zelve. De fistel-opening is gewoonlijk zeer naauw, de rand der opening is eekachtig, ge- woonlijk boven de algemeene bekleedselen ver- heven; Van onder de randen der opening puilt eenig, sponsachtig , rood, vleeseh naar buiten, welke uitpuiling de Franschen cul de poule (hoender-aars) noemen, waarmede de opening van zoodanige zweren veel gelijkheid heeft. Het best neemt men dit bij de verhardingen van den zaadstreng, en zoogeucemdé zaadstreng-balzaks- pijpzweer waai-. S 265.
Dikwijls zijn echter de pijpzweren kleiner, de
huid om de fistel-opening ontaard, het haar uitgevallen , het deel zelf gezwollen , en gewoonlijk Wordt daarbij eene vuile danne etterstof ontlast, waarin men niet zelden been-of kraakbeen-stukjes enz. aantreft, naar mate dat de pijp zweer in het een of ander zieke deel plaats heeft. 5 266.
Zoo zijn vreemde, tcruggebleven , ligchameri ,
uitgestorte vloeistoffen, slecht behandelde wonden en zweren, welker oppervlakten men niet zui- vert , en waarbij niet voor eene geschikte ont- I. D. S las*
|
||||
( '76 )
Kisting Van etter wordt gezorgd, over het algemeen,
verkeerde heelkundige behandelingen niet zelden de oorzaken der pijpzweren; inzonderheid zijn het echter meestal ziekten en etteringen der banden, der kraakbeenderen, en beenderen, na kneuzingen en ontstekingen dezer deelen. § 267.
liet spreekt van zelf, dat ook de oorzaken
moeten verwijderd worden , vóór dat men tot de genezing der pijpzweer zelve kan overgaan. Men trachte bijv. de been-verzwering te genezen, naar de regelen , welke later volgen zullen , en. neme het aangedane gedeelte des beens, bijv. van het hoefbeen, zoo mogelijk , weg ; insgelijks het zieke kraakbeen (bijv. het zijdelingsche kraak- been van het hoefbeen), den verharden, etterenden, ontaarden , zaadstreng , enz. , . $ 268.
Vindt men geenc bijzondere oorzaken, is inte-
gendeel de geneesbaarheid van het deel , wegens deszelfs liggingen verhouding, moeijelijk, zoo als bij hals- of nek-fistels , en bij pijpzweren van de schoft, zoo trachte men vooraf, door inspui- tingen met bijtmiddelen, het Voedings-vermo- gen in de deelen, waarin de fistel plaats heeft, te verhoogen, en de werking der inwendige eelt-
|
|||||
1
|
|||||
( *77 )
|
|||||
ëeltachtigé oppervlakten te veranderen, waarbij
niettemin de geringere en grootere prikkelbaar- heid of gesteldheid der levenskracht, welke aan elk afzonderlijk werktuig eigen is, in over- weging moet worden genomen. Zoo zal men doorgaans meer hevige en sterker prikkelende middelen moeten aanwenden bij zweren, welke den nek-band (Jigamentum nuchae') aange- daan hebben, dan bij cene verzwering in de spieren en in de huid. § 269.
Zijn de inwendige wanden der fistel, of is
de pijp-zweer inwendig zeer eeltachtig, zoo zullen de bijtmiddclen, bijv. _ oplossingen van sublimaat, van den helschen steen en dergelijke derzelver aanwending vinden. Verder is het doen van insnijdingen , indien de nabijheid van vaten en zenuwen, of ook van 5gewrichten zulks toe- laat , aangewezen. Met betrekking tot deze laatste omstandigheden, kan men ook met het gloeijend ijzer branden, en daarna de opper- vlakten , Waarop bijtmiddclen of insnijdingen aangewend of welke gebrand zijn, volgens al- gemcene regelen, en naar het karakter, dat de pijp-zWeer nu aanneemt, behandelen. § 270.
Is het echter mogelijk, zoi.der zenuwen, va-
S 2 ten, |
|||||
X:
C 378 )
ten , of andere gewigtige deelen te beleedigen f
den geheelen fistel-gang open te snijden ©f uittepellcn, zoo is dit de zekerste en beste weg, om de pijp-zweren te geneien. Ook kan men , iu vele gevallen , tegenopeningen maken. § 2?1*
Mok-cerzwering. (De mok,borstel- , of egel-
voet, equi suffraginosï). YIBOrg noemt de- zelve beveiligende mok, omdat de heldere vloeistof, welke uit de mok-verz wering ontlast wordt, ware koepokken voortbrengt. (In het fransch noemt men dit ongemak eaux aux jambes, javart simple f in het italiaansch , glavardo ; in het engelsch , graese ,• volgens VKiTH: paronychia ecjui eryslpelatosa, serosaf herpelica). Mok noemt men een uitslag-ziekte van de
huid aan den voet des paards , welke eerst een roosachtig aanzien heeft, van eene meer of minder sterke algemeene koorts vergezeld gaat, daarna eene algemeene afscheiding van eene- eigene vloeistof ten gevolge heeft, en vervolgens verschillende karakters kan aannemen. Zij heeft hare zitplaats aan de onderste ge-
deelten , zoo wel der voorste als achterste le- dematen , ontstaat het meest in en om de koot, verder aan de verzenen of ballen, om de kroon van den voet, en boven het kogel-ge- wricht |
||||
( *79 )
Wricht naai* boven gaande tot aan den hand-
wortel (de voorknie) en den voet-wortel (het sprong-gewricht), § 272.
Kenieslenen. De ziekte verschijnt gewoon-
lijk met pijnlijke zwelling van de onderste ge- deelten der ledematen. Deze zwelling kan meer of minder uitgebreid en sterk zijn, Zij is van een' roosachtigen (jiryslpelateusen) aard. De pijn is gewoonlijk aanmerkelijk; het aan-
raken der haren veroorzaakt het dier pijn j escne gelijkmatige spanning en eene brandend* hitte zijn de eerste merkbare verschijnselen. § V^
Zoo Jang deze verschijnselen duren, is er
ook doorgaans koorts aanwezig, welke, in de meeste gevallen, voorbij wordt gezien, naardien men zijne aandacht cp de zwelling enz. vestigt. De gewone verschijnselen der koorts bestaan, gelijk bij andere koortsen , in veelvuldige veran- deringen van de temperatuur des Iigcbaams, ■verandering in den blocds-omloop , in de ont- lastingen en afscheidingen. |< 274.
Zulk een toestand duurt, op het langst, in-
S 5 . dien |
||||
( 280 )
|
||||||||
dien geene nieuwe oorzaken dezelve onderhou-
den , vier tot vijf dagen; dan echter neemt de zwelling spoedig onmerkbaar af. Men ziet du haren aan de gezwollen deelen opgerigt; aan derzelver grond schijnt het, als of onder om elk haar, een kleine droppel eener heldere, geelachtige, vloeistof staat; doch, bij nader onderzoek, bevindt men, dat dezelve in kleine blaasjes bevat is, welke gewoonlijk met den zesden of zevenden dag open bersten, en waaruit zich eene dunne, heldere, scherpe, geelachtige, sterk en eigenaardig riekende, vloei-? stof ontlast. |
||||||||
$ 275.
Nu neemt de pijn eenigermate af; doch
zulks regelt zich, naar den trap van het ge- biek, en de veranderingen, waaraan het on- derworpen is. De opperhuid berst aan ver- schillende plaatsen , en voornamelijk in de bui- ging van het koot-gewricht, in de koot, enz. open; en geeft aanleiding tot groote dwarsche scheuren. Somwijlen is eene gelieele oppervlakte van huid ontbloot, en de ziekte schijnt, als ware zj door mostaard-pappen , mostaard- pleister, of spaansche-vlieg-zalf voortgebragt. In dezen toestand zijn de deelen , welke van
opperhuid ontbloot zijn , zeer pijnlijk. |
||||||||
§ 276,
|
||||||||
( sSi )
|
|||||
§ 276.
De ontlaste stoffe wordt , door den in-
vloed der lucht, enz. taaijer, smeriger , dikker, geler (doch dikwijls zijn er wederom nieuwe blaasjes ontstaan); zij lijnit de haren en de pun- ten van het haar te zamen; zoodat vele zaam- gekleefde haren als doornen vooruit steken; de uitvloeijende etter wordt meer kwalijk rie- kende, (nog sterker dan de ontlasting bij den rofstraal der paarde-hoeven) en scherper; de diep ontstane scheuren leveren inzonder- heid een kwaadaardigen stinkenden etter op. § 277»
Laat men zoodanige zwerende plaatsen aan
Je natuur over, zoo knaagt de slechte etter aieer en meer om zich henen , doet de huid ontaarden en op dezelve staan de haren zeer uitgespreid; — nu noemt men de ziekte ver- ouderde mol, of borstel- en egel-voet. De ziekte breidt zich meer uit; geheele stuk-
ken huid vallen uit, en er ontstaan diepe, on- zuivere , zweren , of er worden polijpac'atige of wratachtige verhevenheden, in groote menigte, voortgebragt, waartusschen gewoonlijk insgelijks een kwalijk riekende, scherpe, etter uitsijpelt;— de voet verkrijgt dikwijls, door de veelvuldige Wratten , eenen aanzieuchjketi omvang. S i § 27C.
|
|||||
( 232 )
|
|||||
§ s; 8.
De wratachtige en polijpachtigc uitwassen zijn,
in het begin, klein, vergrooten zich echter spoedig, doch zijn van eene verschillende groouc, De aanzienlijkste verschijnen om het koot-ge - wiicht en in de koot; aan de kroon zijn zij doorgaans kleiner, en hier blijft de voet meer een borstel-voet, terwijl tusschen deze uit- groeisels nog slechts enkele haren uitsteken. . . § 279'
Oorzalen. Oude paarden zijn meer aan de
mok onderworpen, dan de jongere, doch deze krijgen de mok insgelijks; verder zijn paarden met eene slappe vezel, en slechte boeren-» paarden met lang behaarde voeten meer dan zuiver gehouden, sterke paarden aan de mok, onderhevig, § 280,
De paarden worden hot meest, in natte
voor- en na-jaren, en ook in natte winters door de mok aangedaan. Bedompte, vochtige, onzuivere, stallen , onzuiverheid in de behan- deling en verzorging der dieren , de aanhou- dende werking van sneeuwwater, verre reizen op
|
|||||
( =85 )
op morsige wegen, bij slecht weder, kunnen
insgelijks oorzaken der mok zijn. Van veel meer aanbelang zijn de oorzaken ,
welke het gevolg zijn van onderdrukte huidziek- ten , (als de schurft) door sterke btjt-middelen , — van rotstralen en den straai-kanker, welke met bijt-middelen. en met het vuur behandeld zijn, zonder dat vooraf de algemeene ziek te-toestand des ligchaams verbeterd of ook slechts veran- derd is geworden ; — verkeerdelijk behandelde water- gezwellen , voornamelijk aan de ledematen: onderdrukte huid-uitwaseming, bijv. door den nadeeligen invloed van den dampkring, slecht behandelde of onderdrukte droes-ziekten.. Ver- der behooren tot de oorzaken, slechte, muffe, voedarstofien, ais, muf hooi, schimmelige ha- ver enz. S 232.
De voorzegging- De mok, zoo als dezelve
gewoonlijk voorkomt, is geen kwaadaardig ge- brek; zoodra zij echter verouderd of in den horslel-voel ontaard is, kan zij niet dan met moeite, en eene naauwkenrige kennis van za- ken worden genezen Laat men dus de mok aan zich zelve over, zoo ontstaan er borstel- 5 5 of |
||||
f ( 234 )
of egel-voeten, en eindelijk de gezegde wrat-
achtige , polijpachtige, uitwassen. Zelfs de straal en de hoornachtige straal-band van den hoef worden medelijdig aangedaan, en er ontstaan rot-stralen en de straal-kanker. Behandelt men de mok verkeerdelijk , onder-
drukt men dezelve aanhoudend, door strijdige middelen, zoo worden er niet zelden kwade droes, de worm en andere ziekten , welke een ongunstigen uitgang kunnen hebben, voort- gebragu § 283.
Behandeling. De plaatselijke pijnen moeten
wij verzachten door pappen (van lijnzaad, kaas- jes-kruid , eu wij kunnen er ook wel poeder van bilsenkruid en dergelijke onder mengen, genever-spoeliug), bij welker aanwending wij echter trachten moeten een gelijkmatigen warmte- graad te bewaren; geheel koud mag hier de pap niet worden. Kunnen de pappen, om ver- schillende omstandigheden , niet wel worden aan- gelegd, zoo bade men den zeer gevoeligeri mok- voet vlijtig met laauw water of met slijmige af- kooksels. Deze gebruike men ook nog dan voort, als het vocht reeds uit de blaasjes is gevloeid. § 234.
Nu eerst, in dezen toestand, is het voorde»»-
lig
|
||||
( 235 )
|
|||||
lig op de algemeene gesteldheid des ligchnams
te werken en deze te veranderen j daartoe be- hoort voornamelijk de aanwending van drasti- sche purgeermiddelen, als poeder van aloë , in verbinding met zoete kwik , (calomel) als afvoe- rend middel; op deze wijze verkrijgt de ziekte spoedig een ander karakter. § 285.
De genoemde oorzaken moeten uit den weg
geruimd worden, door middelen, welke de huid-uitwaseming en pis-afscheiding bevorde- ren. Ook de gastrische ongesteldheden, door slechte voeders veroorzaakt, worden uit den weg geruimd , wanneer men met deze middelen bittere vereenigt, en de slechte voederstoffen door betere doet vervangen. Slechte stallen moet men door zindelijkheid
en den toegang van zuivere dampkringslucht verbeteren. Ook plaatselijke gelegendheid-ge- vende oorzaken (vuiligheden en een sterk haar- behang aan de beenen) moeten weg genomen worden, § 286.
Onderdrukte huid-uitwaseming en huid-ziek-
ten trachte men, door het inwendig gebuik van den terpentijn, in zijne verschillende be- rei-
|
|||||
( =36 )
reidingen , te herstellen . als, door de terpentijn-
en pijn-harst, gemeenen terpentijn (therebinthina communis') terpentijn - olie; zelfs de teer kan men met voordeel aanwenden. Ook de jenever- bezien en bet overblijfsel van de destillatie der terpentijn-olie {therebinthina. coda) kunnen hier zeer gepast dienen. § 287.
Verder betoonen zich de spiesglans- en kwik-
middelen , in verbinding met bittere en de genoemde middelen, inwendig gegeven, tot de genezing der mok werkzaam, bijv. Neem: liet overblijfsel van den terpentijn,
na de destillatie , twaalf looden , 7joete zoutzure kwik, een half lood, Ruwe spiesglans , vier looden, Teer, zoo véél als genoeg is, om
er eene pille-deeg van te maken, (piet s liquidi nigri, sufficiënte auantilate ad mass. pil.) Maak hiervan 12 pillen, bestrooije dezelve met poeder van jenever-bezien of met zeme- len , en doe dezelve ia drie dagen gebruiken. Of:
Neem: Spiesglans-Iwilzilver , (Jiydrargyri
slibialo - sulphurati s. aefhiopis an-
limonialis) , vier looden ,
Poeder van gentiaan-wortel, achtlooden,
' Ge-
|
||||
C 287 )
Gewonen terpentijn t zoo veel als ge-
noeg is, om er een pille-deeg vafl te maken. Men voegt er altijd nog eenig poeder vail jenever-bezien bij, en maakt er 12 pillen van, welke op het langst, in drie dagen, gebruikt Worden. S 288.
Zoodra de aangewende geneesmiddelen wer-
ken, wordt ook de afgescheiden en ontlaste mok-stof zachter, en de huid des zieken voets zuiverder} alsdan houde men met het baden van slijmige middelen en van laauw water op, en wasche nu de mok-verzweringen en de klo- ven uit, met groene zeep, naderhand met eene oplossing van zwavel zuur-koper of zink in water en dergclijken ; terwijl men inwendig echter nog altijd jeu ever-bezien, terpenlijnachtige mid- delen, spiesglaus enz. aanwendt. Vele uitwassen , enz., welke ontstaan zijn, kun-
nen zeldzaam grondig genezen worden , omdat de huid alsdan ontaard en het gebrek reeds verouderd is (*). „_________________________ § 289. (*) Men vindt breedvoeriger over de mok gehandeld, in :
j). g. wolstein, Wundarzenei der Thiercn, etc. 1 Band, Seite 82, Wiea \i%'i-
2). ViEoiiG , Sammlung von Abhancllungen, 4 Band, Seite 275 u.'s. w. , Koppenhagtn, i8o5 und 1807.
|
||||||
( 288 )
|
|||||
$ 28g.
Ëen ander gebrek, hetgeen onder den naariï
Iran de uitvallende Tfioh bekend is, doet zich in het begin, door kreupelheid des paards, zwelling van het lijdend deel, en hevige pijnen kennen. Er ontstaat, na één of twee dagen, eene onzuivere zweer, die zeer pijnlijk in den omtrek is, terwijl er zeer groote stukken huid uitvallen. § 290.
Dit gebrek heeft zijne voornaamste zitplaats in
de koot, doet echter spoedig den omtrek aan. Het ontstaat voornamelijk bij paarden, welke, in den winter, veel op straten, in sneeuw, ijs en sneeuwwater staan moeten, aan wier voeten het ijs vast vriest, en die niet behoorlijk, ter geschikter tijd, daarvan gezuiverd worden. § 291.
Ter genezing dezer mok, wordt rust van
het paard, zuiver houden der zweer gevor- derd, ten welken einde men ook de haren om dezelve moet wegscheren. De aanwending van geestrijke harstachtigc tincturen, als het aftreksel van aloë en niinhe, — in een hoogen trap van het gebrek, de kamfer-geest en een meer-
|
|||||
( 289 )
meermalen daags herhaald verband gevor-
derd. , ; ■- i
Over de been-verzwering,
§ 292.
Wanneer, door eene ziekelijk gewijzigde her-
Stellings-kracht, er eene ruwe afscheidings-op- pervlakte, en scheiding van den zamenhang der bcen-zelfstandigheid en van het beenvlies (periosteum) ontstaat, zoo noemt men dezen toestand been - verzwering , been - ettering (curies'). § 29J.
Been- etterin gen komen het veelvuldigst in de
sponsachtige beenderen en been-einden voor. Hiertoe bebooren, in het bijzonder, de knob- bel van het achterhoofds-been, waaraan zich de nekband inplant, de eerste en tweede hals- wervel (deze drie beenderen zijn niet zelden bij den nek-fistel aangedaan); verder de achterkaak (zoogenaamde tand-fistel), de bovenste uiteinden van de doornvormige uitsteeksels van den der- den tot aan den zevenden rugwervel, (bij pijp* zweren van de schoft), de kleine voorhands- en voorvoets-beenderen, en zeer dikwijls de hoefbeenderen , na vernagelingen, enz. Doch in
|
||||
( 290 )
ih alle andere beenderen, kunnen etlcringetl
Voorkomen. , § 2oJ.
Kanteehenen» Wij nemen insgelijks zuivere
en onzuivere been-etteringen waar. Zij onder^» scheiden zich, even ais de zuivere en onzuivere perswerinffeti der zacbte deelen. Bij de zuivere beeu-zwering is de ontlaste
stof weinig van die der zuivere zweren in de wceke doelen onderscheiden; gewoonlijk ech- ter is dezelve dunuer. Dit is doorgaans het geval hij been-wonden, welke tot ettering over- gaan , en waarbij eene behoorlijke ontlasting van etter plaats heeft. Ook de vleeschtepcls groci- jen hier langzaam, zelfs reeds onder de been- stukken, welke nog afgestoten moeten worden , en derzelver vorming is gelijkmatig. De bestaan hebbende zwelling van bet been verdwijnt, en het been geneest, iu dit geval, onder het zuiver houden der etterende oppervlakte, en bij de verwijdering der werkende prikkels. Voorname- lijk echter moet men het etterende been voor de aanraking met zuren', des dampkring, en van oude, ransch geworden, vette zelfatandig- heden beschutten, $ 295.
Bij de onzuivere been-zwering is het beenstuk
op-
|
||||
( 291 )
|
|||||
opgezet, ën zet allengskens meer uit. Er ont-
last zich eene stof, welke vuil , zwart of geel- achtig, met bloed strepen gemengd en stinkend is. Bij het peilen (sonderen) en drukken der zwerende plaatsen geeft het dier pijn te- kennen. De nieuws aangroeijende zelfstandigheid in dé
beenderen, voornamelijk echter in de zachte deelen, welke over het etterende been gelegen zijn, en die gelijktijdig mede zijn aangedaan , is gewoonlijk sponsachtig , slap, bleek, en bloedt ligtelijk. In den stinkenden etter, welke uit het been vloeit, verschijnen kleine, graauwe, Zwarte, punten en strepen, en dikwijls zelfs zeer kleine beenstukjes, welke de zekerste bewijzen geven , dat het been door been-bederf is aangedaan. De zilveren souden worden, door dezen bedor» Ven etter, zwart gekleurd. § 2ü6v
Bij het onderzoek met de sonde óf met den.
Vinger, is het been ruwj week, en oneffen, op het aanvoelen. Beenderen, welke door ettering zijn aangedaan, zijn, hoewel grooter in om- vang , ligter dan gezonde ; omdat bij de eersten de gelei ontbreekt. Is het been van een der uiteinden, door verzwering aangedaan, 200 gebruikt het dier dit deel niet, of althans zeef' ïmgaarn. Ettering van het hoef been geeft lig- telijk aanleiding tot sponsachlige uitwassen» I. D» T § 2Ö7'
|
|||||
( 292 )
§ 297.
Tot de oorzaken der been-etteringen rekent
men ontblooting der beenderen, bij verwon- dingen , waardoor de lucht eenen vrijeren toe- gang verkrijgt; vreemde ligcbamen , welke tot in de beenderen zijn ingedrongen, als splinters van boef- en andere nagels. Ontstekingen en ver- zweringen der zachte deelen , in de nabijheid der beenderen, hevige kneuzingen, bijzonder van sponsachtige beenderen , onderdrukte huid-ziek- ten en de verslagen droes , de kwade droes, de worm, stof-verplaatsingen , enz. veroorzaken ins- gelijks been-vczweringen. § 298.
De voorzegging omtrent den uitgang, bij de
been-etteringen, is, over het algemeen, slech- ter dan bij de verzweiingen in de zachte dee- len ; omdat de beenderen, in vergelijking tot de andere deelen des ligchaams, op eenen zeer lagen trap van bewerktuiging staan , en daarom moeijelijker genezen. Zij regelt zich verder naar de oorzaken, naar de zitplaats der been-ette- ring, en naar de verrigting der beenderen, waar- in zij voorkomt. Is de been-verzwering eene gevolgelijke ziekte, door werktuigelnke oorzaken voortgebragt, zoo is de voorzegging beter dan bij zulk eene, welke door algemcene ziekten (brjv.
|
||||
( 20,3 )
(bijv. door den kwaden droes, enz.) ont-
staan ist § 299-
Heeft de heen-verzwering hare zitplaats in de
zelfstandigheid van den eersten of tweeden hals- wervel , of is het achter-hoofdsheen door been- verzwering aangedaan, zoo is dit hoogst ge- vaarlijk. De voorzegging is gewoonlijk slecht, zoodra
een sponsachlig been door ettering is aangedaan, bijv. de beenderen der gewrichten en de uilein- den der beenderen, de uiteinden der doorn- vormige uitsteeksels van de rugwervelen, enz. ; omdat de ettering in deze beenderen ligtelijk verstoring der gewrichten, zamengroeijing (an- ckylosis) der gewrichtsvlakten, en onbruikbaar- heid des diers ten gevolge heeft, of ten minste moeijelijk te genezen is. • § 5oo.
Behandeling. Nagel-splinters , en, over het
algemeen , vreemde ligchamen moet men, zoo- wel als het geheele ziekelijke gedeelte van het been, indien zulks geschieden kan, verwijderen. Alle hevig werktuiglijke oorzaken moeten van het zieke deel verwijderd worden, dat wil zeg- gen , men moet zulke dieren eene volkomen T 2 rust |
||||
(' ^ )
|
|||||
rust vergunnen. De deelen, welke in been*
verzwering verkeeren, moeten zuiver gehouden, worden; er moet voor de ontlasting van den etter worden gezorgd en men moet dezelve met zacht prikkelende , zamentrekkende , specerijach- tige middelen uitspuiten en verbinden. § 501.
Met afkooksels van den eikenbast, van de
groene schillen en de bladen van walnoten (cortex s. putamen nucum juglandis), met af- treksels van den kalmus-wortel, van waterlook, (Jierba scordii) zullen wij zeer, veel nut kunnen doen. Ook kan de gemeene terpentijn-zalf, in verbinding met poeder van mirrhe , met vopr- deel, worden aangewend , bijv. Neem: Gemeene terpentijn , één lood»,
Ey'er-dojers , (jvitelli ovorurn) twee,
Poeder van mirrhe of van aloë y
een vierendeel loods»
Meng dezelve.
Laat er aan geschreven Worden: met wiehen
van vlas of werk op de verzwering te leggen , of met zestien of achttien looden vaneen af- treksel van kalmus-wortel of munt-kruid verdund, intespuiten. § 5o2.
Is de been-verzwering bereikbaar, zoo wende
men
|
|||||
( 295 )
|
|||||
men terpentijn-zalf, in verbinding met de roode
kwikkalk , aan , bijv. Neem : Gewone terpentijn-zalf, twee looden ,
lloode hwihhalk, een .half vieren- deel loods, Meng het tot eene zalf.
A.lle zalven moeten, op de volgende wijze,
worden aangewend. Men strijke dezelve onge- veer eene lijn dik op werk, en legge dezelve zóó, dat zij over de randen der zweer reiken, zoodat zij de verzwering tevens hermetisch sluiten. Verder kan men, in een' gevorderden trap van
het bederf, de vlugtig prikkelende middelen in aanwending brengen, als het geestig aftreksel van mirrhe en aloc; vervolgens de terpentijn- olie , wijngeest, en tinctuur of geest van kam- fer. Indien echter al deze middelen niets af- doen , en er ontlasting van eene grootere hoe- veelheid stinkenden scherpen etter uit het, door bederf aangedane, been plaats heeft, zoo neemt men het zwerende deel, door het mes, weg, en wende het vuur aan , of, indien men er met het mes niet wel bij kan komen, zoo brande men de zieke plaats sterk met het gloeijend ijzer, en beliandele vervolgens het gebrek , naar algemeene regelen. T 5 Ovec
|
|||||
( 296 )
|
|||||
Over de kankerachtige zweren, (ulcus
cancerosum , cancer , carcinoma.) § 3o4.
Kankerachtige zweer noemt men den over-
gang der verharding (knoestachtige (scirrheuse) verharding) in eene kwaadaardige, onzuivere, zweer. Deze zweren hebben een' zeer onzuiveren
grond, en ontlasten eene stinkende stof. Zij tasten niet alleen zoo ver den omtrek aan, als de knoestachtige verharding zich uitstrekt, maar zij doen zelfs de naastbij gelegen deelen aan en Verstoren dezelve. De vleeschwording in zoodanige zweren is
welig, en vuil. Zij heeft de gedaante van het bederf van oude kaas, of ontaarde bloemkool» Men ziet dit het duidelijkst bij de kankerachtige verzwering van den straal. Neemt men de bo- venste oppervlakte weg, zoo bloedt de onder- gelegene , en er vormt zich spoedig wederom eene gelijksoortige korst, als de bovenste was. § 5o5-
Al zoodanige oorzaken, welke de knoestach-
tige verharding voortbragten, brengen ook het kreeftgezwel voort, voornamelijk worden, zoo als ons reeds bekend is . vliezige en klierachtige dee-
|
|||||
• ( a97 )
deelen daardoor aangedaan (*). Ook geldt bij
de kankerachtige zweren hetzelfde, ten aanzien der voorzegging, als bij de verharding; doch de uitgang is bij de eersten altijd slechter en gevaar- lijker , en er gaat met dezelve, even als met de verouderde zweren in het algemeen, altijd ge- vaar gepaard. |
||||||
(*) In de verzameling van praeparaten aan de Vee-
artsenijschool, te Berlijn, bevindt zich onder N". 4^6, carcinoma aan den. mond des draagszaks van eene paarde-merrie. Het kreeft-gezwel is vlak en rond , bezittende onge-
veer twee en een halve duimen in de doorsnede, en is een duim dik: in het midden is het van eene kleine opening voorzien, en het gelijkt dus naar een pessa- rium ; de vliezen aan den mond des draagszaks zijn geheel ontaard. In de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te
Jjyon , « oeil carcinomateuse d'une vache , » dit koe- ocg bezit de grootte eener vuist. Volgens het jaarlij ksch herigt der Vee - artsenij-
school, te Aljort bij 'Parijs^ van November 1820 tot October 1821, vond men daar een gedeelte van de maag eens paards , door den kanker aangedaan. Het. was ncmelijk de omstreek van den portier of de por- tier zelf, en. het begin van den dunnen darm (duo- denum) , dat kankerachtig ontaard was,- uit welke deelen zich een vuile stinkende etter, door meerdere opaningen had ontlast. T 4
|
||||||
( 29S )
§ 3o6.
Behandeling. Voor zoo ver het ligchaam,
algemeen lijdt, moet men trachten de ziekte naar haren aard weg te nemen. Ook zoeken wij den geheelen toestand te veranderen, bij grootere dieren, door hevig werkende purgeer- middelen , — hij honden, door braakmiddelen ; verder door zoodanige middelen, welke sterke afscheidingen en ontlastingen, namelijk van do huid-uitwaseming en der pis, bevorderen. Hier- toe behooren de spiesglans- en terpentijn -mid- delen en al diegene, welke bij de behandeling 4er knoestachtige verharding zijn opgegeven. S 3o7,
De zweer zelve wordt nu, als eene, in den
hoogsten trap , onzuivere , zweer behandeld. Het is het best, indien men dezelve uit kan pellen, en daarna sterk te branden. Zoo moet men, bijv., wanneer de. opgegeven verandering vol- bragt is, den kanherachtigen vleesch- en hoorn-straal, en zelfs nog wel de aangren- zende gedeelten der hoornzooi wegnemen, en dan de ontbloote deelen, met het wit glceijend ijzer, branden. Vervolgens moet de ontstane ontsteking verminderd worden, terwijl ce in- wendige behandeling nog moet worden voortge- zet , waarbij men het bijtend en zacht of zoet- zout-
|
||||
( 299 )
zoutzuur-kwik, met voordeel, kan aanwenden.
Verder trachte men de ettering zoo te leiden, dat er een gezonde vleeschgroei ontstaat. Ook hier zal de roode kwikkaik goeden dienst doen. Over den rot-straal kan men nazien het 11de hoofdstuk der 7de afdeeling van mijn werk, getiteld.- Hufbeslags-kunst, Berlijn, 1825. |
|||||||
T 5
|
|||||||
VIER-
|
|||||||
1,1 ■ w
|
|||||
VIERDE KLASSE.
Over de vorming van tegennatuurlijke-
werktuigen, na-vormingen t (jpseudo-»
organisatio).
S 5o8.
XJe tegennatuurlijke werktuigen (valsche voort-
brengselen , nieuwe organisatien , deelen r welke tot het ligchaam niet behooren, maar aan hetzelve vreemdaardig zijn), behooren niet tot de ziekelijke gesteldheden van het zamenstel des ligchaams , maar dezelve maken geheel nieuwe, door de ziekelijke Voedings- en vormkracht ont- stane , werktuigen uit. Om deze redenen noemt men elk zoodanig bewerktuigd voortbrengsel, het- welk aan of op het dierlijk ligchaam groeit, dat uit dierlijke vezelen bestaat, en zich door een eigen leven kenmerkt, een tegennatuurlijk werk- tuig, na-vorming, (after-bildung"). S 3oo.
|
|||||
( 5oi )
|
|||||
§ 309.
Hiertoe behooren alle soorten van beurs-
gezwellen, spek- en vet-gezwellen, vleesch- gezwellen, vleesch-proppen of polypen en wratten. De genoemde ügchamen zijn geene nederzeisels van dierlijke ziekte-stoffen, noch afdwalingen van stoffen des ligcliaams, maar het zijn voortbrengselen van een eigent aard, welke dikwijls meer vaten bezitten , dan de dee- len, waaraan zij grenzen, of waarop zij inge- plant zijn. Zij worden door deze vatea ge- voed, en groeijen door dezelve. Van daar, dat zij een eigen, op zich zelf staand, leven heb- ben, hetwelk met dat des ligcliaams in geen Verband staat. EERSTE GESLACHT.
Over de beurs - gezwellen. <,
§ 310.
Beurs-gezwel {tumor cysticus) wordt ge-
noemd elke tegennatuurlijke vorming, welke in derzelver eigen vlies (beurs) éëne of andere stof of eenig vocht bevat: De beurs of zak is het eigenlijke tegenna-
tuurlijke orgaan, in hetwelk het eigen leven gegrond is. Hetzelve scheidt, naar deszelfs ver-
|
|||||
( 302 )
verschillend maaksel en geaardheid, en naar-
de eigendomlijk verschillende stemming der le- venskracht, ook onderscheidene stoffen binnen dit werktuig af, en zet zich in zijnen om- vang uit. S 5lK
De neurs ontstaat n?èt alleen,. door de uit-
zetting eener klier, van eene slijmbeurs, enz. Alsdan moest dezelve altijd dunner worden, naar evenredigheid van har* grootte ; raaar v/ij zien het tegendeel.' De villaden zijn gewooirhjk des te dikker, hoe groot e? de beurs-gezwellen zijn. Indien slijm-beursen enz. de zitplaats der beurs-gezwellen uitmaken, zoo zijn deze voor- zeker , door de eene of andere omstandigheid eerst ontaard. Wij nemen zelfs verbeende en zoodanige beurs-gezwellen waar, waar in haren naar binnen groeijen (*). § 312.
|
||||||
(*) In de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te
Hannover, zag ik een beurs-gezwel, ongeveer ter grootte eener walnoot met hare groene schel, welke inwendig hol, en met kromme , ongeveer een derde duim lange , bruine , haren bezet is. In de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te
fflunchen, vond ik een gelijksoortig beurs-gezwel, het- welk aan den ondersten hoek der achterkaak, bij een hengst, was uitgesneden geworden, In
|
||||||
( 5o3 )
|
|||||
§ 5l2.
Dat het leven des beurs-gezwels in de beurs
ïelve gegrond is, bewijzen de uitpellingen, welke niet volkomen volbragt zijn. De feruggeblevea gedeelten der beurs-gezwellen groeijen op nieuw wederom aan. Het is echter dan niet noodzake- lijk , dat het gezwel wederom hol moet worden. Hetzelve kan ook sponsacbtig en vast, even als Vereeltingen en spek-gezwellen, worden, en eene even zoo aanzienelijke grootte, als zij te vo- ren had, verkrijgen, en nog grooter worden. S 3i3.
*
Kenteehenen. Men neemt eene verhevene, dui-
In de verzameling der Vee-artsenijschool, te Ber-
lijn, bevindt zich een verbeend beurs-gezwel, het-» welk zich aan het binnen achterste gedeelte van deri, elleboog bevond, juist ter plaats, waar gewoonlijk de liggers hunne zitplaats hebben. Het Was van het- zelfde maaksel, als de reeds genoemde. Hét gezwel is hol en van eenige gaten voorzien. Deszelfs inwen-* dige holte bedraagt a duimen, in alle doorsneden. Van binnen en van buiten is dit beenachtig bekleed- sel met eene zelfstandigheid der beurs-gezwellen be- kleed. Ik heb het genoemde beurs-gezwel zelf uit- gepeld. |
|||||
( 5o4 )
duidelijk omschrevene, meer of minder harde,
verhevenheid waar, op plaatsen daar er geene behoort te zijn, of waar gewoonlijk beurs-ge- zwellen (bijv. liggers) gewoon zijn te ontstaan. Gemeenlijk zijn de beurs-gezweilen zelve niet zeer gevoelig, (zij zijn echter pijnlijk, indien zij ■versch en schielijk zijn ontstaan). Men kan op dezelve drukken, zonder dat het dier pijn te kennen geeft. § 11*.
Zoodanige beurs-gezweilen kunnen vastzit-
tende 'en bewegelijk zijn. In het eerste geval, zijn zij vast met de omgevende of nabij gelegen deelen aaneengegroeid ; in het laatste geval, laten zrj zich van derzelver plaats verschuiven. Men neemt, door het gevoel, dikwijls zeer duidelijk in dezelve eene vloeistof waar. § 5i5.
Onderscheiding. De beurs is van een' ver-
schillenden aard; zij kan dun en teder, daar- entegen ook dik en ledefachtig, kraakbeenig en verbeend zijn. De beurs ij somwijlen een- voudig, somwijlen uit meerdere .platen (lamel- len) te zamengesteld. § 5i6. *
De beurs-gezweilen met dunne beurzen be-
vat- |
||||
( 5o5 )
|
|||||
Vatten gewoonlijk eene weeke vloeistof, welke
met de eiwitstof vele overeenkomst heeft. Zij komen het meest aan de einden der groote pe- zen voor, en schijnen alsdan ontaarde slijin- beurzen te zijn. Men noemt deze, overeenkom- stig de vloeistof, welke zij bevatten (Jionig~ge- zwellen , meUceris~). § 3i7.
Sommigen bevatten eene brijachtige sloffe, even
als gort, enz.; men noemt deze brij ge- zwellen, (atlieroma). Vindt men echter de beurs geheel spekachtig, en de bevatte stoffe vaster, als met vast vet doorgroeid, en met den zak vereenigd, zoo wordt zoodanig beurs-gezwel een sjpei- of vét-gezwel (ateatoma) genoemd. § 5iS.
De beurs-gezwellen verschillen insgelijks naar
derzelver grootte en gedaante. Zoo treft men zeer kleine als van een hazelnoot, maar ook grootere, als van een menschen-hoofd en nog grooter aan. Er bestaan beurs-gezwellen , die, niet eenen breeden grond, in het celweefsel des ligchaams, aaneengegroeid zijn ; anderen, welke alleen door een steel daarmede zijn vereenigd. S 3ig.
Oorzaken. In de meeste gevallen, zien wij,
dat
|
|||||
( 5o6 )
|
|||||
dat het beurs-gezwel een ontaarde slijmbeurs
(bursa mucosa) of een ontaard vetkliertje enz» ten grondslag heeft. Van daar, dat men zoo dikwijls bij paarden, aan de punt en de zijden Tan het elboogs-uitsteeksel, liggers ziet voorko- men, omdat hier vele slijm-beurzen gelegen zijn. Uitwendig geweld, als slaan, stooten, aanhou- dende drukking, dus ook kneuzingen, enzt geven aanleiding tot beurs-gezwellen. Paarden « welke eene slappe vezel hebben, verkrijgen meer- malen beurs-gezwellen , dan betere en sterkere. S 52o.
Voorzegging. Indien beurs-gezwellen dé
beweging hinderen , en andere wezenlijke verrig- tingen storen, zoo moeten zij uit den weg wor- den geruimd. De voorzegging is gunstiger, wan- neer het beurs-gezwel bewegelijk is, en slechts onder de huid ligt, dan indien het vast ligt eri diep onder vaten en zenuwen deszelfs zitplaats heeft. Zij regelt zich , over het algemeen , naar de volgende onderscheidene omstandigheden : groote beurs-gezwellen worden, door de sterke ettering, welke gewoonlijk, na het uitpeilen van dezelve ontstaat, nadeelig voor het dier. In het algemeen is de voorzegging, met be-
trekking tot de genezing» bij versche beurs-ge- zwellen voordeelig, bij oude echter insgelijks $ ofschoon de genezing hier dikwijls moeijclijker |
|||||
( 5o7 )
is. Gestee/de beurs-gezwellen zijn gemakkelij-
ker te genezen, dan de zoodanige, welke eene T>reede en zeer vast aangegroeide grond-vlakte bezitten. § 021.
•
Behandeling. De behandeling verschilt naar het onderscheid der beurs-gezwellen. Is het
beurs-gezwel nieuw, zoo trachte men, door de aanwending der koude, van ammoniak-zout in azijn opgelost, enz. de verdeeling te bevorderen. Indien er zelfs geene ontsteking meer voorhan- den, het gezwel nog week is, en aan drukking toegeeft, zoo trachte men insgelijks nog de ver- deeling te bevorderen, door zachte en §t erker prikkelende middelen, als, door het wasschen of bestrijken met wijngeest, wijn-azijn, het vlug- tig smeersel zonder of met kamfer, kwik-zalf met kamfer, met terpentijn-olie, gewone ter- pentijn , met koolslofzure ammonia, verdikte ossen-gal met kamfer, zeep-balsem , (gapo te- rebinthinatus), enz. § 322.
Bevat het beurs-gezwel eene vloeibare slof,
zoo als dit plaats heeft, indien hetzelve door eene kneuzing of drukking, is teweeggebragt; — is het beurs-gezwel vastzittende, en verdeelen I, D. V de
|
||||
( 5o8 )
de aangewende middelen hetzelve niet, hetwelk
gewoonlijk niet geschieden zal, wanneer de, ia de beurs bevatte stoffe, reeds het overblijf- sel van een voorafgegaan ziekelijk voortbreng- sel is , dat wil zeggen , indien de , in den zak afgescheiden, vloeistoffen zich meer en meer verdikt of geheel verhardt hebhen. Is er nog vloeistoffe voorhanden, zoo ontlaste
men dezelve, door eene insnijding, of men doorsteke de beurs met eene troikar-riaald, of trekke een lint door het gezwel, hetwelk met verschillende middelen, die ter genezing dien*- stig zijn, besmeerd kan worden. § 325.
Uit eene versch geopende beurs ontlaste men
niet alleen het vocht , maar ook alle eeltachtig weefsel, dat zich in dezelve bevindt, en nu brengt men den zak in ettering. Indien er zich intnsschen in de beurs, zooals
dit, bij jonge paarden, het geval is, sponsaeh- tig vleesch vormen , zoo snijde men het spoedig weg, of doorvhjme (scarificere') hetzelve, op- pervlakkig en brenge den zak andermaal in et- tering , welke men dan behoorlijk moet leiden, opdat er niet wederom eene verdere uitgroeijing plaats hebbe. § 524.
In den geopenden zak, indien dezelve nog
niet
|
||||
( 3o9 )
niet zeer oud, doch niet ontstoken is, spuite
men scherpen azijn of verdunde zuren in. Deze beursen kunnen, over het algemeen, de verdande zuren niet verdragen; want, ofschoon deze niet oniniddelijk verstorend werken, zoo verdwijnt • toch de zak na derzelver aanwending, of wordt door de ettering verteerd. Da&rooi moet men ook de ettering gedurig trachten voorttebrengen en te onderhouden; ten welken einde slijuiige baden en pappen kunnen worden aangewend, welke men insgelijks moet aanwenden, wanneer, door het voortgezet gebruik van hevig prikke- lende middelen, de huid ontaard, en de zak zelf hard, ongevoelig, en eeltachtig geworden is. § 325.
Eindelijk wende men, ter verstoring der beur-
zen, de bijtmiddelen en-het vuur aan. Bij de aanwending der bijtmiddelen, moet men echter wel zorgen, dat zij niet bij de ledematen naar beneden loopen, en op nieuw * verstoringen voortbrengen Czie § 212). Verder moet men eiken uitgang, welke in de vorige § , door was- schingen en pappen moesten uit den weg geruimd worden , trachten te voorkomen, en wel, door dien men de bijtmiddelen niet bij voortduring aanwendt (*). ______________________ § 526. (*) Men geneest ook de beurs-gezwellen, doordien
V 2 men |
||||
( 5ro )
§ 5a6. .
Helpen echter al deze middelen niet, zoo ga
men tot eene meer zekere geneeswijze over, na- melijk tot het wegnemen van het beurs-gezwel, hetzij door de onderbinding (weike slechts bij , gesteelde beurs-^szweilen en de zoodanige , die los , onder de huid , in het celweefsel, ge- plaatst zijn, kan geschieden, of door de uitpel- ling van hetzelve met snijdende werktuigen. Bij de uitpelling neme men het geheele beurs- of
vet «gezwel weg, vcrschoone hierbij de huid, onderbinde of brande de, eenigermate bloeden- de , vaten, behandele voorts de ontsteking op zoodanige wijze, dat, indien er onefi'ene , ruwe, wond-vlakten door de sneden , bij het uitpei- len , ontstaan zijn, er cttering worde voortge- bragt en nu trachte men door dezelve de ont- stane wonden te lreelen. S 327.
|
||||||
men rottenkruid-poeder in . dezelve brengt, en dan
het overige stil aan de natuur overlaat. Dit middel moet echter met groote voorzigtigheid worden aange- wend- Ook duurt het gewoonlijk lang, voor dat het vernietigde deel wordt afgescheiden» Voor het overige heeft het rottenkruid, uitwendig
aangewend, ook eene zeer nadeelige uitwerking op den algemeenen toestand des ligchaams. |
||||||
( sa )
|
|||||
§ Br-
Zijn er eenige gedeelten van den zak terug-
gebleven , zoo rake men dezelve zorgvuldig met sterk zwavelzuur {acidum sulpliuricum concen— traturn) , of met spiesglans-boter (butyrum an- timonii s. liquor stibii muriatici) aan, of, om al bet afvloerjen van bijtmiddelen te voorkomen , brandt men dergelijke plaatsen met het gloeijend ijzer, en bevorderdt vervolgens de ettering en daardoor de genezing. Volgens dezen regel kan men de liggers bijv.
inwendig met terpentijn-zalf verbinden, en de uitwendige oppervlakte van dezelve met zeep- Balsem bestrijken. Het verbinden moet twee ma- len daags gesc'hieden, nadat de ligger in- en uitwendig met laauw water en zwarte zeep be- hoorlijk gezuiverd is geworden. TWEEDE GESLACHT.
Over de vleesch-proppen, polypen of poty-
peuze uitwassen , Qpolypus). % 523.
Eene tegennatuurlijk gevormd ligchaam, met
naauwkeurig omschrevene grenzen, hetwelk in de
een of andere holligheid des dierlijken ligchaams
groeit en verre boven de oppervlakle van het
V 5 slijm-
|
|||||
( ?» )
slijmvlies uitsteekt, noemt men een vleesch-prop'
of polypus. S fa9.
De aard der polijpen iomt met dien van elke
na-vorming of tegennatuurlijk uitgroeisel over- een. Hetzelve bestaat uit celvveefsel met vele vaten doorweven, ent is van een eigen, slijm- vlies-aardig bekleedsel omgeven. Wij treffen dezelve voornamelijk in de neusholte, de holte der luchtpijp , in het strottenhoofd, ver- der in den draagzak, in de scheede, in den endeldarm, enz. aan (*). § 55o.
|
||||||
(*) i°. In de verzameling aan de Vee-artsenij-
school, te Berlijn, bevindt zich: W°. 629. De kop van een paard, in welks regter
neusholte een polijp gevonden wordt. Dezelve sluit het achterste neusgat volkomen, zoodat het dier naauwe- lijks lucht kon inademen. De polijp is vast en heeft deszelfs oorsprong uit het slijmvlies van het regter neusgat", digt onder het zeefheen, op het midden- schot. 2Q. In de verzameling aan de Yee-artsenijschool,
te Hannover, a. Het strottenhoofd van een paard, waarvan het
ringvormig kraakbeen {cartilago cricoidca) veïbeend is. Ouder het strötklepje (epiglottis) bevindt zich een polrjp , die den dood van het paard veroorzaakte. b. Het middenschot van den neus van een kwaad
droe-
|
||||||
(.3.3 )
§ 33o.
De pokjp onderscheidt zich van liet beurs-
gezwel daardoor , Jat dezelve niet hol is , en zich van
|
||||||
droezig paard , waarop twee vlakronde polijpen ge-
plaatst zijn, de een zoo groot als een appel, de klei nere als eene walnoot» 5°. In de verzameling, aan do Vee-artsenijschool, te
jflforl. * Polijpe exstirpé d la part ie interne du rectum d' Uil
cheval; dat is : polijp , weggenomen uit den endeldarm van een paard. Dezelve is insgelijks vast, zoo groot ais eene vuist, en goed bewaard. 4°. In de verzameling aan de Vee-artsenijsokool, te
Munchen , bevinden zich polijpen (welke niet vast ge- groeid waren , en alleen , volgens Schwab, Mundigl en Jfeidenkellsr polypen zouden zijn) , uit Me regter hartkamer, uit de long-slagader, uit de achterste hoi- ader , en uit de zaad-ader van een ruin). Jjeze laatste is ï.derspattig {thrombus) , enz. Ik boude dezelve niet alle voor polijpen, maar zoo
als dit dikwijls, na ontstekings-ziekten'bij paarden, voorkomt, voor de vezelstof des bloeds, welke in de genoemde vaten gestold is. Van daar, dat zij ook niet aan de wanden der vaten zijn vastgegroeid. Zij ver- deelen zich in takken , even als de vaten zich uit de hoofdstam verspreiden. 5°. De Vee-Arts nïorin , te Frejus, in het depar-
tement de Varne in Frankrijk, nam bij eenen os, een vleeSch-polijp {polijpe fibreux), uit den endel- darm , door de operatie, met goed gevolg , weg. De V 4 P°- |
||||||
( sp )
van binnen voedt , terwijl liet leven van het
beurs gezwel in den zak zelven gegrond is. De polijp moest dan, indien hij beleedigd wordt,
het hevigst aan den wortel, en liet minst, na beleedigingen van deszelfs ligeliaam bloeden; doch zulks heeft, in eene omgekeerde verhou- ding , plaats, en de eigenlijke groei schijnt van het ligchaam uit te gaan; ook daar bevinden zich de meeste vaten, en meerdere dan aan den wortel, waar hij uit het slijmvlies ontspringt. § hu
Onderscheiding. Men onderscheidt de
vleesch-poli/pen, welke, indien zij hard en vast zijn, en doorgesneden worden, een vleesch- achtig aanzien hebben. < üe slijtn-polijpen. Deze bevinden zich insge-
lijks op het slijmvlies, vooral dikwijlsi in de neus- , kaak- , voorhoofds- en jukbeens-hollig- heden der paarden. Zij zijn los, geleiachtig, doch somtijds, voornamelijk in de laatstgenoemde bolligheden, vast. Zij scheiden veel slijm af, veranderen schielijk van omtrek, en worden spoe-
|
||||||
polijp had de grootte van eene Indische kastanje (zie
compte rendu des trafaux de l'Ecole Vétérinaire de JLyon', pendant l'année scolaire (van September i8ai tot September 1822) , enz. , par Mr, rainaet. |
||||||
•
|
|||||
( 3ïf )
i
spoedig zeer groot. Zij zijn grootendeels van
eene breede grondvlakte voorzien. De vleesch- po lij pen zijn echter meestal gesteeld. S 552.
■f Kenteelenen. Bij de neus-polijpen , en die, welke in het hoofd der luchtpijp geplaatst zijn, heeft altijd eene hindernis in de ademhaling plaats. Het dier zweet, snuift en rogchelt sterk; de ademhaling is ook wel snorkende. Verder overtuigt men zich, omtrent het bestaan der polijpen, doorliet sonderen, bevoelen en be- schouwen der deelen, en trachte het vreemde ligchaam daardoor te ontdekken. Oorzalen. Plaatselijke ziekten der hollighe-
den en van de shjui-vliezen, in en aan welke de polijpen voorkomen. Beleodigingen , en, over het algemeen, alle omstandigheden, welke een' veranderden ziekehjken toestand van de slijm-vliezen kunnen voortbrengen. § 554.
De voorzegging regelt zich , met betrekking
tot de gevolgen, welke de polqpen kunnen
voortbrengen ,, naar de plaats, waar zij voorko-
V 5 men.
■
|
|||||
( 5i6 )
men. Polijpen in den neus en het strotten-
hoofd kunnen zeer gevaarlijk worden. Een polijp ia de neus-holte kan, indien zij
niet te hoog zit, zeer goed weggenomen wor- den. Dit zelfde geldt van een polijp in het onderste gedeelte van het strottenhoofd, en in de luchtpijp van een paard , indien wij slechts naauwkeurjg genoeg de plaats kunnen hepalen , waar dezelve zich, bevindt of zijnen oorsprong heeft. Gesteelde polijpen 1 ich , in den regel,
heter behandelen, dan de zoodanige, welke
eene breede groudvlakle hebben. Eindelijk blijft de vraag over, of er nog andere ziekten, behalve de polijpen, aanwezig zijn, welke de genezing moeijehjk of wel geheel onmogelijk. kunnen maken. § 535.
»
Behandeling. Heeft de polijp zijne zitplaats hoog in de neusholte van een paard, en is dezelve zoo groot , dat de doorgang der lucht ter ademhaling, door de neusholte der tegenovergestelde zijde , daardoor moeijehjk wordt gemaakt, zoo doe men Afooraf de lucht- pijp-snede (tracheotomia), (men zie deze operatie in de bijzondere heelkunde na), om dat somwijlen het dier, gedurende de operatie zelve van den pplijp , zou kunnen stikken. Wij |
||||
( 3i7 )
', laten alsdan eerst de toevallen der ontsteking,
welke na de opening der luchtpijp ontstaan, en die niet hevig worden, voorbijgaan (dezelide behandeling geldt ook omtrent die polijpen, welke zich in het strotten-hoofd bevinden) en gaan daarna eerst tot het wegnemen van den polijp zelven over. § '556.
Eenige dagen ongeveer na de luchtpijp-snede*,
is er gewoonlijk geene ontsteking meer aanwe- zig ; nu kan men tot het wegnemen van den polijp overgaan. Tot dit einde doorboort (trepaneerf) men de neus-beenderen , ontbloot den polyp, steekt eene naald, waardoor een sterke draad of een band getrokken is, door denzelven. De groote polijpen zijn gewoonlijk vaste vleesch-polijpen), trtkt hem hier mede voorwaards, snijdt denzelven spoedig , met een scalpel af, en brandt den grond, waarop.hij vastgezeten heeft, met het"wit gloeijend ijzer. Nu behandele men de .brandkorst, en nader- hand de wond der doorboring, .insgelijks de luchtpijp-snede, deels naar algemeene regelen, gedeeltelijk naar de regelen, welke bij de ope- ratie der luchtpijp-snede, en die der trepanatie nader zullen bepaald worden. |
|||||
§ 337.
|
|||||
( 3i8 )
|
|||||
§ 537.
Bevindt zich de polijp in de scheede , in
den aars, enz., zoo trachtte men evenwel bij denzelven te komen, hem of uitterukken , of aftesnijden , en dan de plaats, met het gloei- jend ijzer, te branden, ten einde de bloeding te stillen. In enkele gevallen zal men genood- zaakt zijn denzelven te onderbinden, omdat men, op vele plaatsen, de bloedvliet, met het gloeijelid ijzer, noch mag noch kan stillen. § 538.
Tot het onderbinden van polijpen bedient
men zich het best van zijden, in was gedoop- te , koorden , of koorden van paarde-haar; om dat beide niet gemakkelijk verrotten. Zwelt de polijp, na de onderbinding, aanzienlijk op, zoo make men insnijdingen in denzelven , zoo- dat hij te zamen valt. Ontlast er zich, na de onderbinding , eene scherpe , stinkende , stof uit denzelven, zoo doe men inspuitingen van een afkooksel van eiken-bast, van eene oplos- sing van aluin , van kalkwater, enz. DERDE GESLACHT.
Over de wratten (yerrucay.
% 339. Deze tegennatuurlijke werktuigen of na-vor-
min~
|
|||||
( 8*« )
mingen bestaan in uitgroeisels uit en aan de
algemeene bekleedselen des dierlijken ligchaams, welke eene harde, ruwe, oppervlakte hebben, en met de kleur der huid overeenkomen. Zij bezitten somwijlen eene breede grondvlakte; veeltijds zijn zij echter gesteeld. Zij hebben, wat derzelver wezen betreft , alles met de ove- rige na-vorniingen gemeen. § 34o.
De wratten zijn zeer gemakkelijk te onder-
kennen ; zij komen op de uitwendige opper- vlakte des ligchaams voor, en zijn nu kleiner, dan grooter. Derzelver oorzaken schijnen in eene ziekelijk gewijzigde werking der huid ge- legen te zijn; nogtans bezitten eenige dieren en derzelver nakomelingen eene bijzondere ge- neigdheid tot wratten. Zij komen aan alle' Hg— chaams-deelen voor. Bij een' hond zag ik de- zelve, in eene groote menigte, om en in den mond. De uitwendige waren gespleten; doch de wratten in den mond hadden het volkomen aanzien van pohjpen. De wratten zijn, in den regel, geneesbaar. S 34i.
Behandeling. De wratten worden het best
genezen door af binding, of door dezelve uit- te- |
||||
( 520 )
|
|||||
tetrekken, en de plaatsen met het gloeijende
ijzer te branden. Indien men dezelve afbindt, zoo legge men den band zoo vast om den grond der wratten aan , dat alle levens-werkzaamheid , onderde binding, volkomen moet ophouden, en trekke de koord dagelijks sterker aan , tot dat de wrat afvalt. Trekt men dezelve uit, zoo ontstaat er bloeding, welke men het best met het gloeijend ijzer stilt. De vernietiging door het vuur geschiedt het best, indien men de wratten gelijk to^ op de huid afsnijdt, en deze plaats dan sterk brandt. § 54:.'.
De meeste bijtnviddelen , als : sublimaat , rot-
tenkruid, sterke zuren , zoutzure spiesgians of spiesglans-boler kunnen, in vele opzigten, bij de wratten der dieren niet goed aangewend worden, en vooral niet, wanneer zij in de nabjljhèid van andere gewigtige deelen gelegen zijn, omdat het uit- en afvloeijen der bijtmidde- len daar zelfs verstoringen kan veroorzaken, waar zij niet werken moeten. (Vergelijk deze § met § 212 en hetgeen aldaar in den noot ge- zegd wordt). Bedient men zich van het gloeijend ijzer,
ter wegneming van wratten, zoo brenge men de gebrande plaatsen, zoo spoedig mogelijk, in ettering. Vertoonen zich echter wederom wrat-
|
|||||
( 521 )
wratachtige plaatsen, zoo brande men dezelve
op nieuw, of rake ze met den helsehen steen aan, of, zeer voorzigtig, met den spiesghms- boter, enz. VIERDE GESLACHt.
*
Vereeltingen, zwammen, [callositas s, indu~
ratio telae cellulosae e causa mechanica). § 343.
Vereeltingen zijn verhardingen in het cel-
weefsel, deels der huid, deels van het 'cel- weefsel onder de huid. . Wij nemen dezelve waar bij dieren, wanneer
eene aanhoudende sterke, 'gelijkmatige, drukking op het een of ander deel van het dierlijk ligchaam werkt. Zoo zien wij , na zoodanige drukking, door zeelluigen of gai-eelen, door hamen, enz., voor de borst, aan de kam van den hals, voor de schoft, dergelijke zoo ge- noemde zwammen ontstaan, welke somwijlen klein , somwijlen echter zeer groot, van 12 tot 20 ponden zwaar zijn» Voornamelijk echter neemt men dezelve aan de borst waar, be- zittende de gedaante van een' zak. Zoodanige zwammen of vereeltingen komen insgelijks aan andere ligchaams-deelen voor, waarop gelijk- soortige oorzaken hebben gewerkt. '5 344.
|
||||
( 022 )
§ 344.
Om zulke vereeltingen te genezen , is het
niet toereikende, de oorzaken, namelijk de drukking te verwijderen; maar men moet het eelt geheel wegnemen, hetwelk op zich zelve niet moeijelijk is, maar de genezing is dikwijls zeer bezwaarlijk, voornamelijk dan, wanneer de weggenomen zwam groot was. Er ontstaan somtijds sterke etteringen, welke op de dier- lijke huishouding nadeelig werken, en , in het bijzonder ? hebben deze etteringen een slechten afloop, indien men de vereeltingcn met zeer scherpe of bijtende middelen behandelt. |
|||||
VIJF-
|
|||||
V IJ F D E K L A S S E.
Over de nieuwe , valsche , vreemdaardïge,
voortbrengselen, door de ziekelijke wei".
king van een afscheidend werktuig
(pseudo-productio).
§ 545.
t
I jeze!ve zijn altijd voortbrengselen, welke voor
bet h'gchaam als vreemdaardig moeten worden beschouwd, en zij komen gewoonlijk alleen in afscheidende werktuigen voor, waarin zij, zoo het schijnt, ter oorzake van eenen ziekelijken toestand des ligchaams, of voornamelijk van het werktuig, in hetwelk zij zich bevinden, worden gevormd. Deze werktuigen nu dienen of alleen en
onmiddellijk ter afscheiding, of zij hebben nog andere verrigtingen. — Derzelver werking is der- halve meervoudig. ; I. D. , X $ 34 6- * r ■ "
|
||||
( 524 )
|
||||||
§ 346.
De ziekelijke gesteldheid of stemming geeft
aanleiding tot het vreemdaard ig voortbrengsel , hetgeen zich tot vaste ligchamen verzamelt, en wederom ziekte-oorzaak wordt. Deze vreem- de vaste ligchamen worden, door deze zieke- lijke stemming, vergroot, waarbij gelijktijdig eene soort van aanzetting der deelen plaats heeft. Ook zijn deze voortbrengselen verschillende, naar de onderscheidene stemming en werking van het orgaan. Zoo komen er speeksel-stee- nen, maag-steenen, darm- , gal-, pis-steen en , enz. voor. § 347-
De maag- en darm-steenén kunnen alleen
door eene ophooping of aanzetting van deelen gevormd worden, even als de haar-, borstel-, wol- en voeder-ballen , als mede de sponsachtige- of kurkachtige ballen, welke dikwijls van eene buitengewone grootte, in de maag en darmbuis, bij onderscheiden onzer huisdieren, gevonden worden. Doch deze zijn ook alle, naar het dier-geslacht, waarbij zij voorkomen, wederom verschillende. |
||||||
Ken-
|
||||||
( 525 )
|
|||||||
Kenleelenen van de aanwezigheid der
' . • steenen, , § 543.
Zij komen te zeldzaam voor, om daarvan
eene zekere en volkomene kennis te hebben. De aanwezigheid van speeksel-steenen, in de speeksel-buizen, bij de paarden en ezels (*j, doen zich door het gevoel kennen; — de blaas-steenen, welke voornamelijk bij het rund- vee dikwijls voorkomen, en in den pisweg dringen, worden door eenen meerderen of.' minderen trap van moeijelijkbeid der pislozing, en door de ontlasting van eene slijmige, bloe- dige , pis gekend. De
|
|||||||
(*) In de verzameling aan de Vee-artsenijschool,
te Lyon, bevinden zich meerdere kleine en grootere speeksel-steenen. Zoo vond ik er één , die 4 duimen lang , en 2 en een half duimen dik, — een ander, welke 3 duimen lang, en ï en een half duim dik was. Te Avignon, in het cabinet d'IIisloire naturelle ,
bevindt zich insgelijks een speeksel-steen, met het opschrift. « Calcul sorti par la machoire inférieure d'un dne ., •. en Daupltiné.» Hij was echter volkomen gelijk aan dien , welken ik , te Lyon, zag, en zoo als ik er zelf een bezit , dien bijna 2 duimen lang , en twee derde duim dik is. Zij komen gewoonlijk alle van deze grootte in de speeksel-buis {ductus steuonis) bij de ezels voor, X 2
|
|||||||
( 5a6 )
|
|||||
De maag'- en darm-steenen zijn , bij paarden,
de oorzaak van het dikwijls terugkeeren van kolijk-pijnen, voornamelijk, indien zij sterk werken of snel loopen moeten. Deze steenen komen inzonderheid veelvuldig bij oude mole - naars paarden voor. De aanwezigheid van steenen in de nieren
doet zich door de verschijnselen van nieren- ontstéking , door een veelvuldig en taai bezink- sel in de pis , door bloed-pissen , herkennen. Voeder- en slijk-ballen laten zich vermoe-
den, uit aanhoudende, hevige, koliek-pijnen. Deze eindigen gewoonlijk in den dood. ■:$ %.
T)e oorzaken dezer voortbrengselen ztjn , zoo
als reeds vooraf is aangemerkt, eene veranderde stemming van het deel en deszelfs verrigting, waarin steenachtige zamengroeiselen, enz. voor- komen ; verder het gebruik van zoodanige voe- derstoffen en zulk water, welke beslanddeelen onthouden, waardoor de vorming van steenen begunstigd wordt, gelijk zulks, met opzigt tot de voederstoffen, bij de molenaars-paarden dui- delijk wordt bevestigd; want deze hebben het meest maag- en darm-steenen, omdat zij ge- woonlijk met het zoogenaamde steen-meel ge- voederd worden. Hoe komt het, dat in de bergachtige streken van Frankrijk en andere zui-
|
|||||
( Wf, )
|
||||||
zuidelijke landen^ het meest de speeksel-stee-
nen aangetroffen worden ? Waarschijnlijk dragen het water, het stof van het- krijt, en der kalk hiertoe het hunne hij (*). § 55o.
Dikwijls is echter ook de vorming van stee-
nen en ballen in bijzondere gelegenheid-ge- vende oorzaken, deels en wel zeer waarschijn- lijk in de keur-verwan dschap (ajjinilé) van gelijksoortige, of ook van ongelijksoortige stoffen gegrond. Zoo vindt men gewoonlijk, zoo wel in steenen als ook in andere voortbrengselen, , eenen kern; er wordt bijv. zeer dikwijls in de speeksel-steenen een haver-lorrel,als kern, ge- vonden. Zoo bevindt zich in de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te Berlijn, de maag- steen van een paard, welke een looden knop, als kern en grondbeginsel bezit, benevens een. eigen kurkaclitig of spoiisachtig ligchaam uit dé maag van een varken, hetwelk een stuk lijnkoek tot kern had gediend. § Ui.
De voorzegging regelt zich naar de plaats,
waar
• ■■ ■ '
(*) Welligt vindt men daarom ook in die landen
meer blaas-steenen , bij den niensch , dan bij ons , in het noorden, X 5
|
||||||
«
|
||||||
( 528 )
|
||||||
waar, en in welk deel het tegennatuurlijk voort-
brengsel voorkomt, en naar de toevalien, welke hetzelve teweegbrengt. Nier-, maag- , en darni- steenen kunnen niet verwijderd worden; — blaas-steenen dan alleen, indien zij slechts klein zijn, — steenen in den pisweg en de speeksel-buis huisvestende, kunnen verwijderd worden, wanneer de eersten, uit de verschijn- selen , welke derzelver aanwezigheid vergezellen r tijdig genoeg onderkend worden. De voorzeg- ging regelt zich voorts naar het geslacht, ei\ de gesteldheid van het dier, waarbij bijv. blaas- steenen voorkomen. S 352.
•
Heliandeling. Hebben wij ons omtrent het
bestaan van steenen kunnen overtuigen , zoo kun- nen wij dezelve, in de vele gevallen, wegne- men. Hiertoe behoort voornamelijk het weg- nemen der speeksel- steenen , bij het paarden-ge- slacht, en van de steenen in den pisweg, bij het rundvee, bij merriën, indien door den aandrang tot pislozing, enz, de aanwezigheid van een' blaas-steen (welke echter dikwijls van zelven af- gaat) te kennen wordt gegeven, en men zich hier van, door het sonderen en het gevoel, over- tuigd heeft. Men kan alsdan den hals der blaas kunstmatig uitrekken of zelfs, met eene kromme tang, tot in de blaas gaan en den steen naar bui-
|
||||||
*
|
||||||
I
|
||||||||
\
\
|
||||||||
( 329 )
buiten trekken. Kleine blaas-steenen kunnen,
volgens LA fosse , 130ULEY en anderen, ook door de blaas-snede, uitgenomen worden. (Men kan bierover de bijzondere heelkunde nazien,). Daar- enboven moeten de toevallen naar algemeene re- gelen behandeld worden. |
||||||||
X 4 ZES-
|
||||||||
--------—MWÉIBefl^W
ZESDE KLASSE.
Over de gebreken der eerste vorming
{yllia primae conforrnationis). § 353.
Zoodanige gebreken komen, bij de dia'en,
tamelijk zeldzaam voor. In de vee-artsenijkuidige heelkunde hebben wij het daarenboven alleen met dezulke te doen , waar bij deze, ter genezing 'Van dezelve, iets ofwel alles kan toebrengen. Hiertoe behooren derhalve geene misgeboorten (conformationes monstrosae s. monstra), als die- ren met twee ligchamen, met twee koppen aan eene ruggraat, enz. In derzelver plaats zal hier echter over misvormingen en gebreken van den vorm gehandeld worden. . § 354.
De misvormingen gaan met vermeerderde of
ver-
|
||||
( m )
verminderde ontwikkeling gepaard, of liet zij»
slechts afwijkingen der levens-verrigiingen van den gewonen toestand. In het eerste geval ziet men bijv. dieren met
vier, anderzins regelmatig gevormde, ledematen, waarbij aan eeni§|| lidmaat nog een tweede hoef aanwezig is. Zoo ziet men, dat bijv., bij de paarden, aan het kogel-gewricht nog een klein lid is uitgegroeid, hetwelk insgelijks eenen klei- nen hoef heeft. Soortgelijke gevallen treft, men ook bij andere dieren aan. • , § 555.
De verminderde ontwikkelingen komen
veelvuldiger voor, dan de eerstgenoemden. Men ziet namelijk jong geboren dieren zonder ooren , of met één oor , met één oog, met drie beenen (zoo als bijv. het geraamte van een veulen, dat anderhalf jaar oud was , hetwelk zich in de verza- meling der Vee-artsenijschool, te Alforl, bevindt, waaraan het voorheen van het schouderblad af ontbreekt. Het schouder-gewricht is knop- vormig rond en zonder gewrichts-vlakte) (*). § 356.
——————■iwÉyi in "" -
(*) In de verzameling aan de Vee-artsenijschool, te
Berlijn , bevindt zich thans het volkomen gelijk ge- raamte van een jong geboren veulen, hetwelk door den Vee-arts oahmmi , aan hetzelve bezorgd is ge- worden. X 5
m
|
||||
( 552 )
|
||||||
$ *56.
Veelvuldiger komen er echter afwijkingen der
levens-verrigtingen van den gewonen toestand voor, als aaneengroeijingen van eenige opening des ligchaams, bijv. van de uifcvendige gehoor- wegen, van den aars, der scheede, enz. Tot de gebreken der ontwikkeling behooren
nog de oneigenlij ke tweeslachtige dieren. Het zijn afwijkingen van het een of ander geslacht, met opzigt tot de ligging en gedaante der geslachts-deelen , verschillende van de natuurlijke voorttelings-werktuigen. Zoodanige dieren kun- nen alleen tot gebruik , maar niet tot de voor- teling dienen. § 557.
De behandeling van de meeste dezer ge-
vallen is doorgaans moeijelijk. Een vijfde koot- been, kroon-been, hoef-been en hoef kan, met voorzigtigheid, weggenomen worden. Men moet hierbij slechts acht geven, dat zoo veel huid, als mogelijk is, gespaard worde, waar- door de wond-vlakte kan worden bedekt. De sluiting van den uitwendigen gehoorweg, van den aars, der scheede, enz. trachte men te openen, om daardoor de natuurlijke gesteld- heid, zoo veel mogelijk, daar te stellen, of- schoon dit niet altijd gelukken zal» HAKT-
|
||||||
♦
|
||||||
( 533 )
HARTMANN opende den gesloten aars van
een jong geboren ezel-hengst met een lan- cet (*). |
|||||||
{*) o. hahtmann, anleiting zur verbesserung
der Pferdezueht, enz. s. 390, Tubingen t 1786» |
|||||||
DER-
|
|||||||
DERDE AFDEELING.
OORSPRONKELIJK SCHEIKUNDIGE BELERr-
BIGINGEN VAN DEN GEZONDEN
TOESTAND.
§ 558. j
yjok ontstaan er beleedigingen van den zamen-
hang en het weefsel, wanneer zoodanige zeif- standigheden of stoffen op het dierlijk ligchaam werken , welke, door middel van derzelver schei- kundige bestanddeelen, de gezonde gesteldheid der bewerktuigde stof vernietigen. Zij doen dit echter slechts, naar het verschil der werkzaam- heid , aard en zaïiiensielJing der werkende dee- len. Ook hangt de werking, welke zij voorts brengen, gewoonlijk af van den duur, binnen welken zoodanige stoffen haren invloed op het dierlijk ligchaam uitoefenen. EER-
|
||||
( 335 )
TEERSTE GESLACHT.
Over het branden. 1. Door vuur ,
2. Door gloeijend ijzer, enz.
?•>. Door ongebluschte kalk, of nog meer,
door kalk, óp liet oogenblik, dat dezelve ge- bluscht wordt. |
||||||
EER-
|
||||||
W
|
||||||
—fcimjww*
|
|||||
EERSTE HOOFDSTUK.
OVER HET BRANDEN DOOR VUUR.
§ 559. l_)eze wijze van verbranden komt hier voorna-
meiijk in aanmerking. Bij het uitbarsten van brand zijn de dieren altijd aan het vuur bloot- gesteld, doch hetzelve kan, bij het eene dier dieper dan bij het ander, deszelfs vermogen uitoefenen. Ook komt het deel, dat door het vuur aangedaan is geworden, in aanmerking (*). i 5 60.
(*) In den herfst van i8i3 , ontstond er in eene her-
berg , te Berlijn , en wel in den stal, brand , waar in meerdere engelsche paarden stonden, en waarbij, zoo als men begrijpt, het lig-stroo niet gespaard werd. Het vuur verspreide zich spoedig, en verscheiden paarden werden aanmerkelijk beschadigd; eenigen kwamen er gemakkelijker af, en werden genezen. |
|||||
( 537 )
|
|||||
§ 36o.
Verschijnselen. Wij zien het haar gezengd ;
hetzelve is afgebrand, en de opperhuid door Water, dat tusschen deze en de huid is uit- gestort , opgeligt, afgescheiden (brandblazen); in een' nog sterkeren trap van branding, is de opperhuid te zamen geschroeid, de op- pervlakte der huid is zwart, zonder verkoold te zijn; doch dan is zij reeds geheel verbrand» en gaat Verloren. § 56i.
Het dier geeft aanmerkelijke pijn te kennen,
doch het is aan de volkomen verbrande plaats der huid dikwijls ongevoelig. De dieren heb- ben, naar den trap der verbranding, meer of min hevige koorts, verminderden eetlust, ver- stoppingen , en koliek-pijnen. De wijze en duur van de werking der oorzaken kunnen insgelijks eene aanduiding omtrent den trap der belee- diging geven. m % 562.
De behandeling. De schrik, waar door het
dier, bij het branden, wordt overvallen, en ook de werking van het vuur brengen ligtelijk koorts voort. Deze koorts moet, volgens algemeene re-
|
|||||
( 558 )
|
|||||
regelen, worden behandeld, waartoe doorgaans
eene aderlating , de aanwending van verzwakkende zouten, als vanden salpeter, van het ammoniak- zoUit, der zwavelzure potasch , enz. belmoren. liet gebeurt dikwijls, dat de koorts van koliek- pijnen vergezeld gaat of met deze afwisselt, om welke reden men de darmbuis, in het algemeen, ledig moet trachten te houden , zoowel door de aanwending der zouten , bijv. van de zwavelzure soda , als ook door klisteren. S 365.
Is hier of daar de huid slechts oppervlakkig
gebrand, zoo wende men laauw warme baden, afkooksels van slijmige planten, pappen van raauwe aardappelen, dat is, geraspte raauwe aardappelen, goulards-water, loodzalf, versche vette oliën en vet aan. Is de werking van het vuur dieper doorge-
drongen , zoo zullen de toevallen heviger, zijn, welke overeenkomstig derzelver hevigheid, ook op eene verschillend en meer krachtdadige wijze moeten behandeld worden. De ontstane brand- blazen moeten geopend en het vocht uit dezelve ontlast worden. De uitwendige behandeling blijft tot hiertoe
dezelfde , moetende deze slechts meer aan- houdend voortgezet worden. Scheiden er zich echter gedeelten van de huid af en vallen dezel- ve |
|||||
( *H )
ve wegv zoo behandelt men de, van huid ont-1
bloote , oppervlakte , welke een goeden of slecli - ten etter oplevert, op zulk eene wijze, en door zoodanige middelen , als de toestand vor- dert. Wij kunnen ons, tot dit oogmerk, zoodra de etter dun of zelfs stinkende is. Van de terpentijn- of elemie-zalf, of wel van geestrijke middelen, als van den brandewijn, en van de hurtsachtige tincturen, bij afwisseling , bedienen. § 564.
Zinken de levenskrachten, zöo ondersteune
men deze, indien het paard niet, door de he- vigheid der koorts , of door het koliek en pij- nen van het eten wordt terug gehouden, en, indien hut eten wil, door goede voedselen. De koliek-pijnen, welke na het branden ontstaan, zijn gewoonlijk gevohjen der pijn. Dezelve moe- ten daarom doorgaans met specerijachtige en geestrijke middelen behandeld worden. S 365.
Bij het aanhoudend gebruik der lood-zalven,
op groote vlakten van het ligchaam, ontstaan er lood-kolieken, welke door slijmige planten * en de aanwending van specerijachtige, geestrijke, middelen, en het weglaten der loodmiddelen moeten worden weggenomen. Heeft het vuur I. ü* ï" Voor*-
|
||||
• ( 54o )
|
|||||
voornamelijk op de ledematen sterk gewerkt,
zoo zal het noodig zijn, het paard, in het staan, door gordels enz. te ondersteunen. Zijn kleinere dieren met kokend water verbroeid (verbrand), zoo moeten zij, op gelijke wijze, behandeld worden. * |
|||||
T
|
«wsatx
|
||||||
TWEEDE HOOFDSTUK.
OVER HET BRANDEN'MET EEN
GLOEIJEND IJZER. § 566.
branden met een gloeijend rj?,er geschiedt
het veelvuldigst door smeden , door wie de on- derste vlakte des hoefs dikwijls zoodanig met het gloeijende hoef-? ijzer gebrand wordt, dat niet alleen den hoef bros wordt, en er scheu- ren en scheidingen (voornamelijk van den hoorn- wand en de hoorn-zool) ontstaan, maar de zachte deelen in den' hoef zelfs zeer pijnlijk en ontstoken worden, zoodat het paard moegelijk gaan kan. Dikwijls geschiedt dit branden ook met gloeijende kolen, slakken en hamerslag, welke men op de onderste oppervlakte van den opgetrokken voet legt, of indien men een stuk Y 2 gloei- |
|||||||
( Ha )
gioffjesd ijzer, tangen of dergelijke werktuigen
neemt, met welke men in en op de onderste vlakte van den hoef heen en weder strijkt, deels om den hard geworden hoorn, welke weggenomen moet worden , te verwecken , om- dat men bet dan met minder moeite snijden kan, deels om het hoefjjzer oplte branden, ten einde men niet veel moeite met het rigten van hetzelve hebbe. Hoe wel beide handel- wijzen zeer gebrekkig en "soinvvijlen zeer nadee- lig voor het paard zijn , zoo gebeurt dit toch niet zeldzaam. Men mag eveuwel zoodanig branden van den hoef en het sterk opbranden des hoefijzers volstrekt niet toestaan. S ™7-
Is de hoef op de boven beschreven wijze
behandeld geworden s heeft men de zool daar- enboven nog zeer dun. uitgesneden, en het, nu kond geworden, hoefijzer opgelegd, zoo begint het paard gewoonlijk spoedig vreesach- tig te gaan en te hinken, en zulks des te schieiijker, indien het paard terstond op een droogen bodem (harde- en straat-wegen) ge- bruikt wordt. Neemt men nu bovendien in den hoef vermeerderde warmte waar, tbont het paard, als men op de zool drukt, pijn, zoo is het noódig, indien alle overige midde- len ontbreken , het ijzer aftenemcn en dan den voet
|
||||
( **s )
|
|||||
voet dikwijls in koud water te zetten. Het best
is evenwel een leembad, dat is, men plaatst het paard zoo, dat het met de voorvoeten (want aan deze komt het gebrek het meest vooij in eene, met water verdunde, leem-pap staat; ook de weeke koemest doet dezelfde uit- werking; <iezelve maakt namelijk de hoorn- zelfstandigheid week . en verzacht de pijnen van het dier. § 363.
Is men echter met het paard, waarbij zulk
een gebrek plaats heeft, op reis, zoo kan men het ijzer niet laten afnemen , maar men moet zich vergenoegen met den zieken hoef, gedu- rende den nacht, met leem-pap of wecken koemest in te slaan , dat is ; men legt het paard een verband om den voet, waardoor men de genoemde zelfstandigheden op den ontstoken hoef kan bevestigen. Het best is hiertoe geschikt een zak van lin-
nen of gewast doek, waarin men de pap doet, en het bovenste gedeelte met een zelf-kant, of met een stroo-band om de koot van den voet vastbindt. § 569.
Een zoodanige omslag moet, zoo dikwijls
Y 3 'als |
|||||
( m )
|
|||||
als mogelijk is, met koud water en azijn be-
vochtigd worden. Des morgens, vóór dat men het paard inspant, zuivert men de hoeven,. vooral van onderen, laat dezelve droog wor» den, en besmere hierop de geheele onderste zool-vlakte met zuivere varkens-reuzel, waar- door zij zacht gehouden wordt. Daarenboven kan men zoodanige hoeven, over dag , dikwijls in een emmer met koud water baden. s 370.
De veulens der stoeterijen worden gewoonlijk
van een brandteeken aan den achterschenkel enz. voorzien. De werktuigen, welke tot het maken van zoodanige brandteekens gebezigd wor- den, zijn doorgaans zeer zamengesteld en groot, en worden gloeijend gemaakt, maar dan worden dezelve somwijlen te sterk en onvoorzigtig op gedrukt, zoodat de geheele huid wordt door- gebrand. In zoodanige gevallen is het dikwijls noodig heelkundige hulp aantewenden, voor- namelijk, indien het branden der veulens, in den heeten zomer, geschiedt, de gebrande plaat- sen sterk beginnen te etteren, en de vliegen en insecten het veulen plagen. § 371.
Is het veulen nog bij de moeder, en heeft
het
|
|||||
( 545 )
|
||||||||
het daarenboven geene ziekte, zoo kan men
dusdanige gebrande plaatsen met laauw water, met afkooksels van slijmige kruiden baden, of eenig zuiver vet of olie op de brand-korsten laten strijken, opdat zich deze eerst loslaten. Men voorkome verder, zoo veel als het moge- lijk is , het wrijven , en verhoede, dat het deel blootgesteld zij aan het steken xan insecten; smere daarn-a eenige lood-zalf op de gewonde plaatsen, strooije fijn gesneden, zacht, vlas op het besmeerde deel, en drukke hetzelve er vast op. Het verband moet dagelijks worden herhaald, na dat men hetgeen daags te voren was aangelegd, met laauw water en zwarte zeep behoorlijk heeft afgewasschen. De ettering, welke wordt voottgebragt, moet
naar derzelver hoedanigheid en hoeveelheid, beoordeeld en behandeld worden. |
||||||||
Y 4.
|
||||||||
DER-
|
||||||||
lx,XKx.X
|
|||||
DERDE HOOFDSTUK.
EERSTE GESLACHT.
Over de branding met versch geblitschte
kalk. § 373,
J_jr komen gevallen voor , waarbij dieren in
kalk-groeven zijn gevalleu of liepen, , waarin men juist kalk bluschte, of waar in zich kalk bevond, welke zoo even gebluscht was. Het branden met deze heete kalk is, naar mate van den trap vau warmte, welken zij juist op dien tijd had , toen het dier in dezelve viel, en naar den duur des tijds, welken het dier in de heete kalk doorbragt, zeer verschillende. Het is mogelijk, dat de warmte slechts zoo
diep werkte, dat de opperhuid en het haar ver- loren gaan. De eerste trekt zich in rimpels te |
|||||
( 3*7 )
|
||||||||
zamen en de haren vallen mede uit. Dikwijls
ecliler driugt de brand dieper door; — de huid en spieren worden mede aangedaan. Komt zoodanige kokende kalk in het oog van het dier, zoo kan het geheel verloren gaan, of ten minste het dier kan blind worden. § 573.
De eerste hulp, welke de Vee-arts het dier ,
nadat het uit de groef is gekomen , kan toe- brengen , bestaat in hetzelve van de, nog aan- hangende, kalk, met zuiver koud water of ge- never-spoeling te laten zuiveren; daarna on- derzoekt hij den trap van den brand, of na- melijk de huid alleen, of ook dieper gelegen deelen daardoor zijn aangedaan. Men wende dan, overeenkomstig deze omstandigheden, shj- mige middelen, bijv. alkooksels van lijnzaad, Vette oliën, zuiver vet, loodmiddelen, enz. aan. Is er kalk in het oog gekomen , zoo moet men
er voornamelijk op letten , om dezelve, door vette oliën en slijmige middelen, te verwijderen , en te verhoeden , dat de opvolgende ontsteking in ettering overga. (Zie de <( oog-ontstekingen, » in ile bijzondere heelkundige vee-artsenijkunde). De overige toevallen worden behandeld op de- zelfde wijze, zoo als wij in het eerste hoofdstuk van deze afdecling hebben opgegeven. |
||||||||
Y 5
|
||||||||
TWEE-
|
||||||||
( 548 )
TWEEDE GESLACHT.
Brandingen , door bijtmiddelen en zuren,
en vergiftingen door uitwendig aange- wende geneesmiddelen. § 374.
Indien bijtmiddelen, als sublimaat, spaan-
scbe vlieg-zalf, rottenkraid, zuren, en derge- lijke op deelen worden aangebragt, waarop zij niet behooren te werken, of wanneer zij te sterk werkten, en verbijtingen, vernietiging met onge- lijke vlakten , en dikwijls kwaadaardige zweren , opheffing der verrigtingen van het werktuig f § 212) teweegbragten, zoo zijn deze geval- len , in alle opzigten, van zeer veel gewigt. Indien zoodanige middelen in gedaante van
zalven worden aaagewend, zoo overschreden zij derzelver grenzen niet zelden, omdat zij door de warmte des ligchaams afvloejjen , en alsdan tot verbijtingen en ziekten der naastbij- gelegen deelen aanleiding geven. Zuren, welke men als bijtmiddelen gebruiken wil, heeft men, over het algemeen, volkomen in zijne magt. 5 375.
Zoo zullen insgelijks spaansche vlieg-zalf of
tinktuur van spaansche vliegen, indien zij als af-
|
||||
( 349 )
|
|||||
afleidende middelen, bij oog-ontstekingen aan
don hoek der achterkaak onvoorzigtig worden ingewreven, en indien daarbij de ligging van den halster niet in het oog wordt gehouden, door deze io het oog komen, en hevige uit- werkingen kunnen voortbrengen. Zoo ontstaan hevige verstoringen van het bovenste gedeelte van den zaadstreng, en van den scheederok, en daardoor hevige ontsteking, indien bij het aanleggen der houtjes bij het snijden, veel van het bijtmiddel, hetwelk dikwijls zeer slordig en te overtollig zich in dezelve bevindt, aan den zaadstreng enz» wordt afgevaagd. § 376.
De werking van het bijtmiddel is voorts ver-
schillende , overeenkomstig deszelfs eigendomlijk vernietigend vermogen ; ook bestaan er deelen, welke dezelve beier verdragen dan anderen. Op dezen grond, komen altijd de gevoeligheid , de waarde en de geneesbaarheid des deels, dat door het bijtmiddel beleedigd is geworden, en eindelijk ook nog de duur en de trap van de werking des middels in aanmerking. ' ■ = - v ^ 1)3 *>. . - § 577.
Bijtmiddelen, vergiften, enz., als geneesmid-
delen op de oppervlakte des dierlijken ligchaams aan-
|
|||||
( 35o )
|
|||||
aangewend, kunnen hevige toevallen en den
dood teweegbrengen, of' ten minste nadeelig op de dierlijke bewerktuiging werken. Terpentijn- olie, brandige dierlijke olie, en dergelijke, op eèü reeds ontstoken deel (bijv. op een sterk ontstoken sprong-gewricht) van een paard in gewreven, zoude etteringen , zamengroeijingen , het vuur en den dood ten gevolge kunnen hebben. Afkooksels en aftreksels van den nies- v.ortel (rad. hellebori, nigri), waarmede meu schurftige honden wascht, ten einde de schurft ie genezen , brengen zeer hevige brakingen voort, waaraan men dikwijls te hulp moet ko- men. Ook indien men de honden te sterke braakmiddelen tegen ziekten gegeven heeft, moet meu het hevig braken somwijlen trachten te doen ophouden. § 578-
Sublimaat en rottenkruid tegen de mok en
het schurft, enz. aangewend , kunnen , door de plotseling veranderde ziekelijke werking van de huid , andere en gevaarlijke ziekten voortbrengen. Het schurft en de mok enz. kunnen schijnbaar genezen zijn, maar deze kunnen in ontsteking der ingewanden, in den droes en de worm-ziek ie overgaan. § -'79-
Indien spaansche vlieg-zalf of bijtende zalven,
op
|
|||||
( 55i )
op eene onvoorzigtige wijze, in plaats van lik-
kingen ingegeven worde, zoo kunnen er aan- zienelijke beleedigingen van den muil, der tong enz. ontstaan. (In April 1816 gebeurde dit, door de on-
voorzigtigheid van eenen stalknecht, te Berlijn, die vier paarden, in plaats van eene likking te- gen den droes, zamengestelde spaansche vlieg- zalf (*) , welkfl tot het inwrijven op gezwellen en verharde klieren tusschen de kaak bestemd was , toediende. Na deze middelen ontstonden er verbrandingen in den muil, van de tong, des slokdarms, van de maag, eu dedarmbuis, en naar mate het dier meer of minder had binnen gekregen , de dood. Een der vier paarden stierf; drie werden, door de aanwending van slijmige middelen, wederom volkomen genezen). § 33o.
Wij moeten deze beleedigingen trachten te
voorkomen, door eenig vet of olie te smeren in den omtrek der plaats, daar men het bnt- niiddel wil aanwenden , en voornamelijk daar , werwnards zij het waarschijnlijkst afvloeijen kan. Over het algemeen moet men, bij de aanwen- ding van scherpe middelen, voorzigtig te werk gaan. 5 381. (*) Deze zalf bestond uit spaansche vlieg-poeder ,
euphorbium, subümaat, terpentijn-olie en teer. |
||||
( 352 )
|
|||||
§ 581.
Daar de brjtmiddelen reeds gewerkt hebben,
moet men dezelve met laauw water afwasschen ; derzelver prikkelende kracht moet door ver- zachtende middelen (slijmige afkooksels van plan- ten, vette oliën en onzuiver vet) verminderd, en de reeds ontstane ontsteking en ettering moeten, door algemeene middelen, bestreden worden. De loodmiddelen, de zacht zamentrek- kende middelen, zullen hier insgelijks veel nut kunnen doen. § 382.
Hevige brakingen bij honden trachte men,
door slijmige, olieachtige zelfstandigheden, bijv. melk, inwendig toegediend, te doen bedaren. Helpen deze niet, zoo bedient men zich van de zure middelen, als van den azijn, het citroen- sap, enz.; men verwijdere echter de aanleidende oorzaken, indien zij nog voorhanden zijn en verwijderd kunnen worden. $ 585.
Onderdrukte uitslag-ziekten, door rottenkruid
of sublimaat, trachte men te herstellen , en wel, door op de ziekte zelve te werken. Dit kan ïuen doen door spiesglans- en zwavel-middelen, bijv.
|
|||||
( 355 )
|
||||||
bijv. door den ruwen spiesglans, de zwavel en
zwavel-Iever, verder door zoodanige middelen, welke voornamelijk op de huid-uitwaseming en pis-afscheiding (diuretica) werken, als ter- pentijn-harst, terpentijn-olie, in verbinding met bittere middelen, als met den gentiaan-wortel of met den alsem enz. § 584.
Werkt de spaansehe vlieg-zalf nadeelig op in-
wendige vliezige deelen van de keel, enz., of heeft men, om paarden te doen stallen , zout, geng- ber, peper, snuif-tabak, en zelfs spaansehe vlieg-zalf in de scheede , of gelijksoortige mid- delen in den endeldarm gebragt, ten einde het paard den staart goed te doen dragen, zoo moet men de plaatselijke ontsteking, welke hier spoedig ontstaat, door de genoemde verzachtende middelen, trachten te verminderen; men mag zich niet van ransch vet en olie bedienen. Indien er toevallen van hevig koliek te voor-
schijn komen, het nederwerpen des diers hevige pijnen aanduidt, zoo diene men ook inwendig slijmige zelfstandigheden toe. Vertoonen er zich verschijnselen van ontsteking der nieren, zoo wende men, behalve aderlatingen, salpeter en kamfer, in verbinding met slijmige middelen , aan, bijv. Neem:
|
||||||
<
|
||||||
( 554 )
Neemt Gekneusd lijnzaad, vier lóoden»
Kook hetzelve met drie ponden bronwater $
giet twee ponden van het slijmig vocht af, en voeg er hij: Kamfer, een half lood (*), Salpeter, yier looden.
Laat er aangeschreven worden : in twee ma-
len in te geven. |
||||||||
(*) De kamfer moet vooraf met eeinge planten-slijm
sterk gewreven, en eerst daarna er l>ij gevoegd •worden- |
||||||||
y-
|
||||||||
VÏEÏU
|
||||||||
Vierde afdeelinG;
OVER DE ICUNSTBEWERKINGEN (OPERA-
TIEÏj), WELKE AAN HET DIERLIJK
IilGCHAAM IN HET ALGEMEEN
VERRIGT WORDEN.
§ 535.
_£edere scheiding of vereeniging Van den za-
menhang, en ook zoodanige handgrepen, welke volgens de regelen der vee-artsenijknndige heel- kunde verrigt worden, en het oogmerk der genezing ten doel hebben, zoodat het dier voor het gebruik geschikter wordt gemaakt, noemt men eene vee-artsenijkundige heelkundige kunst- bewerking of operatie. § 586.
Ten einde een beter overzigt te erlangen,
I. D. Z zoo |
||||
( 556 )
|
||||||
zoo worden de operatien, op de volgende wij «e,
verdeeld. A. Tn operatien, welke aan het geheele lig-
chaam kunnen worden in het werk ge- steld , dat wil zeggen , welke bijna aan alle deelen des ligchaams plaats hebben en Verfigt kunnen worden ; hiertoe bijv. be- hooren: 1. het aderlaten ,
2. het doorvlijmen der huid of scarificeren ,
5. het stillen van bloedvliet, 4. vereenigingen door naden,
5. inspuiting van geneesmiddelen in de
aderen, 6. het openen van ettergezwellen ,
7. het aanwenden en inwrijven van scherpe
middelen, bijtmiddelen, 8. het zetten van fontanellen dooreen leder-
schijf en het insteken van een' wrang-wortel, 9. het zetten van eene haarvlecht of van
een etterlint, 10. het branden of de aanwending van het
vuur. § 387.
B. In operatien, welke alleen aan bijzondere
deelen des ligchaams kunnen worden in het werk gesteld, bijv. het openen der luchtpijp (de luchtpijp-snede), de buik- steek |
||||||
1
|
||||||
( 557 )
|
|||||||
steek f de pens- of flanken-steek) , bij het
rundvee enz. (*). '* $ 333.
Kunstbewerkingen, voornamelijk indien zij pijn-
lijk zijn, kunnen aan de dieren gewoonlijk, niet zonder bijzondere dwangmiddelen verrigt worden; dan, ofschoon zulks bij de gemelde algemeene operatien gewoonlijk niet het geval is, zoo zijn zij toch bijv. , bij de aanwending van het gloeijend ijzer, op groote oppervlakten, enz. noodzakelijk. De gewone dwangmiddelen , als het pramen ,
het hangen van een dek over den kop, en andere dergelijke meer zijn te bekend dan dat zij eene wrjdloopige beschrijving zouden vor- deren. — Ik voeg hier alleen bij , dat men zich niet van den ijzeren praam en van tangen, maar ook niet van te dunne strikken in de hou- ten pramen, als dwangmiddelen, bedienen mag. S589.
|
|||||||
(*) De operatien, tot deze afdeeling behoorende,
zullen, onder bijzondere hoofdstukken, in het leer- stuk der heelkundige kunstbewerlingen, afgehandel- ■worden, welke onmiddelijk op de bijzondere heel- kunde volgen zal. Z 2
|
|||||||
( 558 )
|
|||||||
§ 38a,
t*ramen noemt men, voor het overige, dé
Werktuigen, waarmede men op het deel, waar- op zij worden aangelegd (om de vóór- of ach- terlip, om het oor, door den muil, wanneer men, in het laatste geval, eenen strik, welke men door den muil, voorts over den nek, en zoo aan de andere zijde terug toetrekt, en dien men, naarmate van de kracht, welke men wil aanwenden, vaster kan aanhalen, — poolsche praam genoemd) , eene hevige pijn wil veroor- zaken, welke die, door de operatie van een deel veroorzaakt, overtreft, of waardoor ten minste de opmerkzaamheid van het dier voor eenige oogenblikken of ook langer van het voornemen des operateurs wordt afgetrokken (*). Het meest legt men de pramen om de voorlip aan ; dit zijn de zoogenaamde neus-pramen. § %°.
De pramen moeten niet eerder worden aart-
ge-
|
|||||||
(*) Zouden niet veeleer de pramen , aïs dwangmid-
delen beschouwd, werken, door den invloed der ze- nuwen, ter oorzake der drukking, te verminderen, en daardoor de vrije werking der bewegende organen te belemmeren ? — Deze verklaring komt ons aanne- melijker voor. N. |
|||||||
( *h )
|
|||||
gelegd, voor dat men al het noodige tot de
operatie in gereedheid gebragt en het dier, door eenen sterken halster, of door strikken bevestigd, of door sterke menschen heeft doen Vasthouden, vermits anders de praam somtijds het deel, dat gedrukt wordt, overprikkelt en verdooft, voor dat men tot de operatie zelve overgaat, terwijl nu derzelver voornaamste wer- king ophoudt, en alzoo het doel gemist wordt. Behalve de genoemde dwangmiddelen, wor-
den de paarden nog in eenen zoogenaamden uoodstal (*) of aan eenen spaanschen of engel- schen wand (^) bevestigd, of ook neder gewor- pen, dat is namelgk , door middel van een toestel voor
i
{*) De, door goiffkoii opgegeven en onder zijn
opzigt gebouwde, noodstal , is door jjOukgelat naauw- keurig beschreven, en wel in seinem veisuch iiber die Bandagenlehre, im dritlc/i Abschnitte. Aus de/n Französischen übersetzt- Berlin 1801. (f) Men vindt de beschrijving van een' noodwand,
met eeae afbeelding in J. B. gohiïh , Memoires et ob- scrvations sur la chirurgie et la medicine vétérinaire, Tomé I. pag. 106 et suiv. Paris iSi3. Verder in Br. Jm. schwab's , Kalechisrnus der Beschlagslunst, Mu.nch.en, 1833, Z 5
|
|||||
( 56o )
|
|||||
voor het neder werpen, op eenen zachten bodem
of een stroo-bed , nedergelegd. De gewoonte, om paarden in den noodstal te
Opereren, is, afgeschaft. Aan den noodwand verrigt men gewoonlijk slechts de geringere ope- ratien , of de zulke , welke eigenlijk staande kun- nen uitgevoerd worden , en, in vele gevallen, bij. eene staande houding der dieren moeten onder- nomen worden. s 392.
Ten einde gewigtige operaticn volkomen zeker
te kunnen ten uitvoer brengen , werpe men het paard echter op een zacht stroo-leger, op langen droogen mest, of op eenen weeken bodem. Dit geschiedt, op de geschiktste wijze, door een werp- toestel, waarvan de kluister-riemen ingerigt zijn, om toegegespt te woiden , vermits andere kluis- ters , zoogenaamde ringen, voor den practise- ïenden Vee-arts, die velerleie kunstbewerkin- gen , voornamelijk aan de hoeven der paarden, moet verrigten , niet bruikbaar zijn. § o93.
Tot een doelmatig werp-toestel behooren:
1. Vier kluister-riemen, ieder van 16 tot 18 duimen lang en 2 duimen breed , van zacht, buig- zaam en vast leder, bezittende aan het eene eind een' rolgesp, en zijnde aan het andere eind
|
|||||
ï 56i )
|
|||||
eind van gatjes voorzien, waarmede de riemen
Qni de voeten der paarden kunpen, vast gegespt en voor ieder paard passende worden gemaakt. Aan de inwendige vlakte worden deze riemen met eene ruwe ree-huid bekleed, zoodat deze over de randen der rie,men uitsteekt, opdat dezelve niet schuren en drukken. Op de uitwendige zijde, 6 duimen van den gesp , moet zich een halfronde ring bevinden, welke vast op de- zelve bevestigd is, en waardoor dubbeld ge- slagen touw. ter dikte van een duim, zeer geschikt heen kan gaan. 2. Een zwaar touw, ter lengte van 12 tot 16,
Voeten en van een duim dikte, aan welks eene eind een kluister-riem door den genoemden ring is vast gehecht, en welke daaraan dwars beves- tigd is. 5. Een gordel-singel (plat-longe), insgelijks
van t2 tot 16 voet lang, 2 duimen breed, welke uit sterken hennep vervaardigd is, aan het eene eind van een oog (opening) voorzien , het welk daartoe dient , dat men het andere eind door hetzelve kan trekken. Deze gordel wordt voornamelijk gebruikt bij
operatien aan de ledematen , ten einde bgv. eenen voet, indien bij uit de kluister gegespt is, met dezen gordel te bevestigen. Ten einde een paard, bijv. met de regter-
Z 4 - zij,- |
|||||
( 362 )
|
|||||
25de op den bodem Je werpen , plaatst men het-r
$elve aan de linkerzijde van het stroo-leger. Men zet hetzelve, indien het onrustig schijnt te zullen worden, vooraf een praam op de voorlip , plaatst een sterk man aan den kop , die dezen, door den teugel van de trens om hoog houdt; als dan gespt een helper de kluister, aan welke het lange touw bevestigd is, om den linker voorvoet, doch zoo, dat de ring, indien het paard staat , naar achteren gekeerd is; de gesp moet zich echter aan de buiten zijde bevinden. Bij het aanleggen van deze kluister, laat men den voet des paards opligten; terwijl dit ge- schiedt, laat men, door andere helpers, om ieder der drie overige voeten, kluisters aanleggen, doch altijd zoo, dat de gespen naar buiten en de ringen onder het paard komen te liggen, als mede, dat de ringen der kluisters van de, ach ter-voeten naar voren , terwijl die der voor- voeten naar achteren gerigt zijn. ■$ 395.
Nadat de kluisters of kluister-riemen zijn
aangelegd geworden, neemt men het vrije eind Van het groote touw, steekt het van buiten naar binnen door den ring van de kluister des linker achter-voets, voorts van binnen naar buiten, door den ring der kluister var. den regter ach- tervoet; Ljervan daan nu wordt het naar den reg-
|
|||||
( 363 )
|
|||||
regter voorvoet, en wel van Luiten naar binnen»
door den ring van dcszelfs kluister, en van daar, door den ring van de kluister des linker yoorvoets , die nu tevens wordt nedergezet, ge- stoken; het doorgestoken eind wordt nu, door een' of twee helpers, stevig vastgehouden, ten, einde, op bevel, daaraan te trekken. § 596.
Terwijl het touw n:i geheel wordt door ge-
trokken, moet een helper den teugel van liet paard met de linker hand , digt onder de kin, zamen vatten, en de einden van de.linker naar de regterzijde over en onder den hals des paards henen leggen, welke einden hij dan met de regter-hand kort moet vast houden. Een ander plaatst zich achter het paard, en
vat den staart, ten einde het paard, a tempo, aan denzelven op de regterzijde neder te helpen trekken, of, bij gebrek van een' langen staart, steunt men de hand tegen de linker heup van het paard, en terwijl nu, op het ontvangen Van een bepaald teeken , al de helpers te gelijk , schielijk en met kracht, aan het- groote touw trekken, ten .einde de voeten bij elkander te brengen , zoo trekt de helper, welke aan den kop geplaatst is , denzelven met de linker, en met de regterhand den teugel , na zich toe, en die, welke aan den staart geplaatst is, trekt |
|||||
( m >
|
|||||
of stoot tegen de heup van het paard, zoodat
hetzelve met de regterzijde op het stroorbed, nedervalle. S ^97-
Indien het paard nu nederligt, z.00 plaatst
men hetzelve een dek onder den kop, opdat het oog niet beleedigd worde, en trekt met het groote touw een' strik, opdat de voeten niet wederom uit eikanderen kunnen gaan. Dit ge- schiedt, doordien men het einde des touws van onderen naar boven, tusschen de achter- en,; voor-voeten en door de buiging van het touw doortrekt, en aanhaalt. Men legt een paar han- den vol stroo in den knoop en trekt denzelven nu vast toe, De helper echter, die aan den staart of aan het achterstel van het paard ge- plaatst is , moet zich terstond als het paard geval-» len is, op hetzelve leggen of het achterdeel ne- derdrukken, opdat het paard zich niet wederom kan opheffen. Op dezelfde wijze moet ook de helper, die den kop bestuurt, daarvoor zorg- dragen, dat hetzelve den kop niet kan opligten. Het opheffen komt men daardoor het best
voor, indien het gebit van het paard omhoog, doch de nek op den grond gehouden wordt. Nadat dit alles volbragt is, trachte men het dier eene ligging te geven , welke voor de operatie de geschiktste is. ■ § 598.
|
|||||
( 365 >
S 598.
Wil men aan den eenen of anderen hoef eene
operatie verrigten, zoo legt men aan den voet, welke geopereerd zal worden, of aan den te- genovergestelden , welke aan de kunstbewerking hinderlijk is , een' bij-gordel aan , en bindt daar- mede nu, bijv. den achtervoet aan den voor- voet en omgekeerd, nadat men vooraf den voet, welke geopereerd moet worden, ontkluisterd heeft. Verschillende operatien vorderen hier verschillende wijzen van bevestiging, zoo als men dit bij de bijzondere operatien zal vinden aangewezen, S 599.
Behalve dezen werp-toestel, behoort tot de
hulpmiddelen, bij de operatien, bijv. aan de kaak en in den mond, nog een mond-spiegel (mond-rooster) , een werktuig, waardoor de kaken drie of vier duimen van eikanderen kun- nen worden gehouden. Hetzelve moet sterk en goed bewerkt zijn, opdat het bij het gebruik niet breke en men daarbij geen gevaar loope zwaar beleedigd te worden. § 4oo.
Honden en varkens binde men, voor dat
men
|
||||
( 366 )
|
||||||
men aan hen eene kunstbewcrkiiig doet, den
muil digt, opdat zij den Vee-arts niet bijten. Men brengt hun een strik in den muil, achter de hauktandeu der aclnerkaak, slaat de einden om de achterkaak, eu spoedig om den neus henen, zoodat de ouderkaak vast legen de bo- venkaak kan worden vastgebonden. De einden verzekert men, door dezelve in een' strik za- men te binden. De honden en zwijnen moet men ook nog
daarenboven de voeten vast bij eikanderen bin- den , of zeker vast doen houden , voornamelijk bij de honden, dewijl zij geneigd zijn, om den band met de pooten van den neus afte- schuiven. Het best is daarom de honden, ge- durende de operatie, een' geschikten muil-band of muil-korf aan te doen, of, door hunne hee- ren, aan te laten leggen. Bij de operatien aan runderen, moet men
voornamelijk, op de hoornen oplettend zijn, opdat zij hiermede niemand beleedigen. |
||||||
OVER
|
||||||
|
|||||
OVER DE OPERATIEN, WELKE TOT HET
GEHEELE LIGCHAAM BEHOOREN, DAT IS , DE ZULKE WELKE BIJNA AAN
ALLE DEELEN DES LIGCHAAMS
VOORKOMEN EN VERRIGT KUN-
* ffF
KEN WORDEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
over het aderlaten, (venae sectioj
piilebotomia). § 4oi.
\^Jüder liet aftappen van bloed of aderlaten
verstaat men eene kunstbewerking, waarbij men , door het openen der aderen, in zeldzame ge- vallen ook door het doorsnijden van slagaderen [arieriotomia), door middel van snijdende werktuigen, aan het dierlijk ligchaam bloed onttrekt. In het algemeen opent men slechts de ade-
ren , |
|||||
\
|
|||||||
( 563 )
ren, Vermits bij dezelve de bloedvliet gemakkelij-
ker dan bij slagaderen van gelijke grootte kan •worden gestild, als ook omdat er minder ge- vaar is, dat er eene hevige bloeding ontstaat, en de zenuwen, die echter in de nabijheid der slagaderen loopen, niet zoo ligt beleedigd worden (*). ... . , § 402.
Als werktuigen en gereedschappen, tot het
aderlaten behoorende , gebruikt men ge- woonlijk. 1. a. Lancetten,
b. Vlijmen,
c. Sneppers,
2. a. Een laalband-
b. Een klopper of hamersteel, enz.
c. Eene speld, staart- of maan-haren,
of getweernde draden. 5» Een vat, om het bloed op te fangen.
§ 4o3.
|
|||||||
(*) Meer vindt men omtrent het aderlaten, in de
Instructions et olservations sur les maladies des ani~ inaux domestiques, etc. De la saignèe dans les ani- ma ux, par M. chabert. Tom. III. 3. edition, page g4—no. Faris 1808. Of, het aderlaten, naar deze verhandeling bewerkt, door Profr. sciiWab , in will's und schwabs Taschenbuch der Pferdekunde , auf das jahr 1819, seite i86w245. Munchea. |
|||||||
( 569 )
|
|||||||
§.4o5.
Het lancet wordt, door bekwame Vee-artsen,
Voornamelijk t ot het aderlaten van paarden en de kleine huisdieren gebruikt, Bij het rundvee is de vlijm boven het lancet te verkiezen, omdat het rund eene zeer dikke, geplooide, dikwijls eene meer los liggende huid, voorna- melijk aan den hals heeft, door welke slechts een sterker snijdend werktuig dan het laneet kan henen dringen. Men zal het lancet voornamelijk bij zeer onrus-
tige paarden kunnen aanwenden, welke slechts weinige behandeling aan hun ligchaam toelaten. Voor het overige, zal het paard , door het in- steken van het lancet, op verre na niet zoo verontrustigd worden , als door den slag van een klopper op den rug der vlijm, en door het gelijhtijdig indringen van dezelve {_*). § 4o4.
Het lancet bestaat uit een mesvormig lem-
mer, |
|||||||
(*) Het lancet kan alleen door Vee-artsen gebruikt
worden, die met de ligging der deelen bekend zijn, en geleerd hebben het lancet te behandelen , en die weten , dat, om in de ader te komen, niet vooraf eene huidsnede moet gemaakt worden. |
|||||||
( ?>?o )
nier, hetwelk aan deszelfs, van heide z'jderi
toeloopende, pant tweesnijdend is. Het lem- mer is ("voor paarden^ 6' lijnen hreed, 2 dui- men lang, voorzien van eene punt, welke 6 lij- nen lang en lancetvormig is. liet geheele lan- cet is met dcsr-elfs stompe einde in een hech'È besloten , waar tusschen het kan verborgen wor- den. (Zie PI. I. Fig. 2). § 4o5,
De vlijm , aderlaat-vlijm . aderlaat-ijzer is ins-
gelijks een eenvoudig werktuig, hetwelk beslaat uit een stalen staafje van 4 of 5 duimen lang en een derde duim breed, en één lijn dik, op welks smallen rand of dikte , een stomp-lancet- ' vormig lemmer, in een regten hoek, geplaatst is, hetwelk eenige lijnen van het voorste eind moet verwijderd zijn.. § 4 06.
« Dit lancetvormig lemmer moet,, naarmate meri dieper of oppervlakkiger moet indringen, ten einde het vat behoorlijk te openen, langer of korter zijn, en wel moet men er bezitten, die ongeveer 5 tot 6 lijnen lang, (dat is, van den grond van het lemmer af, tot aan deszelfs; punt) en 5 tot 6 lijnen breed zijn, namelijk aan den grond van het lemmer. Verder zoodanige van
|
||||
c m )
|
|||||
vari 6 tot 8 lijnen lengte en dezelfde breëdts
(Zie PI. I. Fig. 5). Wil men meerdere vlijmen bij eikanderen
hebben, zoo kan men dezelve zoo te zamen laten klinken , dat zij als een mes in de sclieede kunnen geplaatst worden. Het best zijn hiertoe hechten van hoorn geschikt. Wanneer men, voornamelijk bij het rundvee ,
met de vlijm , bloed wil aftappen, bedient men zich somtijds van een' band (laat-band) ter dikte van een' gewonen zak-band, welke on- geveer 3 of 4 voeten lang en aan het eene eind van een metalen ring voorzien is, heb- bende eene middellijn van ij tot 2 duimen. Eene zoodanige koord legt men om den
hals van het rund, wanneer men uit de hals-' ader bloed wil aftappen, nabij de borst, doch zoo, dat de ring, waardoor het vrije eind van de koord gestoken en vervolgens in een' strik zal worden getrokken, zich altijd aan die zijde bevinde, waar de gene staat, die de aderlating verrigt. Men legt dezelve aan, ten einde het, naar het hart stroomende, bloed, in de hals-ader te doen ophoopen, waardoor zij duidelijk zigtbaar en voelbaar, en tevens meer gespannen wordt 3 omdat dan het LD. Aa werk*
|
|||||
( 372 )
|
|||||
werktuig, waarmede men wil aderlaten, gemak-
kelijker en beter indringt. Het bezigen van zoodanigen band , welke
sterk toegetrokken wordt, heeft intusschen eenig nadeel, daar beide halsaderen te zamen gedrukt en daardoor het bloed, dat door de slagade- ren van den eenen kant naar den kop wordt gevoerd, in denzelvea terug wordt gehouden. Tiet is daarom beter de ophooping van het bloed, door drukking met de hand, te bewerk- stelligen. § 4o8.
De klopper. Men bedient zich van een, 8
tot 12 duimen lang, ongeveer 1 duim dik, rond stuk hard hout, of van den steel Van een' hoef- hamer of van een dergelijk stuk hout, om op den rug van de vlijm eene korte sterke kracht uitteoef'eneu , waardoor het lancetvormig lemmer snel] en diep genoeg in de ader kan indringen. Ook moet men eenige spelden in gereedheid
hebben, ten einde de gemaakte huid-wond, zoodra zoo veel bloed, als men ontlasten wil, is afgetapt, wederom te vereenigen , om aldus, door de omgewonden hechting, de bloeding te stillen. Ten einde den naad terstond te leggen, moet
|
|||||
( W )
|
|||||
moet men insgelijks van eenige maan- of staart-
haren of van een' linnen draad voorzien zijn. De eersten neemt men uit de manen of den staart van het paard. De spelden moeten eene duim lengte hebben,
Van een' zwaren kop, en eene scherpe punt voorzien, voorts zuiver en niet te zwak zijn. § 4io.
Eindelijk heeft men nog een vat noodig, om
het uitvloeijende bloed op te vangen, deels om over de hoeveelheid van het afgetapte b loed te kunnen oordeelen, ofschoon de hoeveelheid des bloeds, noch naar het gewigt, noch naar de maat, bepaald moet worden, maar zich altijd moet regelen naar de gesteldheid des diers en den maatstaf, welken ons de pols aan de hand geeft, waarop zoo vele Vee-artsen geen acht slaan (*), deels, om deszelfs hoedanigheid te kunnen beschouwen. j______________________ Het
(*) Hoe vele paarden sterven niet aan darm- en
long-ontsteking enz , om reden, dat in deze ziekten , de pols klein, zamen getrokken, snel en hard, als eene koord , zicli onder den vinger laat voelen , en vele Vee-artsen daarom geen bloed aftappen, dewijl zij geen vollen pols aantreffen, terwijl zij veeleer geloo- ven , dat er eene gal- of rotkoorts plaats heeft, niet beseffende, dat, door sterke ophoopingen van bloed en ontstekingen, de^ bloeds-omloop naar deze deelen meer of minder kan gestoord zijn. Aa 2 |
|||||
( 57i )
|
|||||
Het zoude daarom niet kwaad zijn, indien
zoodanig vat van sterk wit glas gemaakt ware, en eene cylindervormige gedaante had. De aderen, welke men voornamelijk opent',
brn bloed aftetappen, zijn, bij de paarden het rundvee, en zelfs bij de schapen, de halsaderen # (venae jugulares); bij schapen daarenboven nog de nitwendige kaak-ader (yena facialis an- tior s. inferior') (*); bij varkens en honden opent men de inwendige scheenbeens-ader {spat-ader, vena saphaena) (•{-). 5 412.
Ten einde bij een paard, met het lancet,
bloed aftelappen, bijv. uit de regter halsader, zoo laat men hetzelve den kop iets omhoog hou- den. De Vee-arts plaats zich aan de regterzijde, tegen de borst. Met de regterhand vat hij het lancet, op de wijze, dat de punt van hetzelve, tus-
«I ■! i I I
(*) Deze levert bij ontstekings-ziekten veel te wei-
nig bloed. (f) gohier , Mémoires et observations vétérinaire»,
Tomé II. jp ag. |
|||||
( 575 )
|
|||||
tnsschen den duim en wijsvinger , zoo ver voor-
uitsteekt , als hrj het wil doen indringen. Met de vingeren der linkerhand belet hij, door op de ader te drukken, den omloop des biocds in dezelve, waardoor zij opzwelt. Is de ader gezwollen en gespannen, zoo steekt
men het lancet door de huid tot in de ader,, zoodat de opening, welke men wil maken, met de as van het vat in eene gelijke rigting loopt, en ligt, naar dat men de opening grooter heb- ben wil, de punt van het lancet iets opwaards, S 4i3.
Het midden van den hals, namelijk van de oor-
Mier af tot aan de borst toe, is de geschikste plaats tot het openen van de ader; men moet slechts zorg dragen, dat er geene klapvliezen van het vat beleedigd worden, welker ligging zich, bij het afvloeijen des bloeds, in de niet belecdigde hals-ader, door eene eigene bewe- ging van het bloed in dezelve doet kennen. Dit geit voornamelijk ten opzigte van zoodanige paarden, welke eenen niet zeer vleezigen hals hebben. Heeft het paard zwaar haar aan den hals, zoo is het goed, indien men de plaats, waar men aderlaten wil, vooraf iets bevochtigt, het haar naar beneden of tegen de huid strijkt, of men schere het af, ten einde de ronding van Aa 5 de |
|||||
( . 576 )
|
|||||
de opgezette ader duidelijker te kunnen waar-
nemen. § 4ii.
Zoodra de steek met het lancet volbragt is ,
trekke men hetzelve terug. Dit gesehiedt in- tusschen reeds van zelfs, omdat het dier telkens na den steek zich iets terug trekt. De druk- king met de hand evenwel, waardoor men het bloed in de ader ophoopt, moet nog wor- den voortgezet, ö*bdat het bloed in dezelve op- gehouden en uit de ader vloeijen kan. Of men veroorzaakt, in plaats van met de hand, de drukking met den rand des vats, waarin het bloed wordt opgevangen. Heeft men eene genoegzame hoeveelheid bloed, overeenkomstig de aanwijzing, laten uitvloeijen, zoo neme men de drukking weg; de bloeding uit de wond zal alsdan grooteudeels van zelve ophouden, voornamelijk indien de aderlating met een lan-? eet is geschied. § 4i5.
Ten einde echter zeker te zijn, dat er geene
verdere bloeding zal ontstaan, zoo vat men beide de wond-randen lusschen den duim en wijsvinger van de linkerhand te zamen, verwe- dere de haren, welke zich in de wond of tus- schen
|
|||||
( "m )
|
||||||
sclien de wond-randen bevinden,builen dezelve,
opdat de wond zuiver worde, en steke eene, tusschen den duim en wijsvinger van de reg- terhand gevatte spelde, of, overeenkomstig de grootte der wond, ook wel twee spelden, ongeveer één tot twee lijnen van de wond-randen verwijderd, door beide de wond-randen der huid henen; men trekt nu de randen, door eenige omgelegde maan- of staart-haren, of, door een getweernden draad, nader bij eikan- deren, en bindt dezelve, door middel van eenvoudige knopen, goed vast. § 4i6,
Dit is eene soort van omgewonden of omge-
slagen hechting, met dat onderscheid alleen, dat de haren of draden niet altijd in de ge- daante van een 8 aangelegd worden, hetgeen ook niet noodzakelijk is, omdat indien twee naalden gebezigd worden, de haren of draden niet van de eene tot de andere naald geleid worden, maar gewoonlijk om elke naald een eigen, tweemaal doorgestoken, strik gelegd wordt. De vrije, overstekende, einden van den strik
snijde men af. Voor het overige zuivere men de plaatsen der aderlating van vuiligheid en bloed. |
||||||
Aa 4 § 417.
|
||||||
( 5?8 )
$ 417.
Opdat liet paard zich niet schure, wordt het
zoodanig aangebonden, dat dit niet wel moge- lijk is. Dit heeft noglaris zeldzaam, en dan al- leen plaats, w-meer de Vee-arts vele steken en heleedigingen met het lancet of de vlijm ver- geefs gemaakt en daardoor het deel zeer ge- prikkeld heeft. Ook mag men het paard , terstond na het
aderlaten , geen voeder geven , omdat het kaau- wen, in ve'e gevallen , aanleiding tot bloeding geeft. Om dezelfde reden, mag een paard, terstond na het aderlaten, niet worden inge- spannen , vermits, door het zeeltuig, het bloed- in de ader wordt opgehoopt, hetwelk eene nieuwe ontlasting uit dezelve kan teweeg brengen, § 4i8.
De naald en tevens ook den strik laat men,
in alle gevallen, 24 tot 56 uren onaangeroerd liggen; dan vat men de wond-randen, op de- zelfde wijze, wederom eenigzins te zamen, als bij de hechting en trekt de naald met voorzig- tigheid uit; de strik valt gewoonlijk van zelven weg, of, indien dezelve blijft aankleven, weekt men het haar met eenig water los en neemt den strik dan weg. |
|||||
S 4 '9-.
|
|||||
( 579 )
f
s 419.
Wil men met de vlijm aderlaten , welk werktuig
voornamelijk, bij het rundvee en bij paarden, welke dikke halsen (spek-halsen) hebben, is aan te be- velen , zoo is het ook het geschiktst hiermede uit de linker hals-ader bloed aftetappen ; doch dit moet ook uit de regter kunnen geschieden. Bij paarden drukt men de ader, op dezelfde
wijze, met de hand , als of men met het lancet wilde aderlaten; bij runderen is het echter be- ter , ten einde de ader te openeu , een' laat-band aan te leggen; men kan intusschen, zon- der dezen, ook zeer goed bloed aftappen. —tsi (Men kan hier over § 407 nazien.) § 420.
Nadat zich het bloed, door drukking met
de hand , of met den laat-band, in de ader be- hoorlijk heeft opgehoopt, en deze zeer goed zigtbaar en voelbaar geworden is, neemt men de vlijm bij het hecht, en wel aan het uiterste ge- deelte van het lancetvormige lemmer (of, indien verscheiden vlijmen met eikanderen verbonden zijn, aan de doos of de scheede) met de linkerhand, plaatst nu de scherpe punt van het lemmer in eene gelijke rigting met de as van het vat, ongeveer eene halve lijn van de huid verwijderd, te mid- den op de ronding der ader, en brengt nu met Aa 5 den |
|||||
♦
|
|||||
( 58o )
|
||||||
den klopper, dien men in de regter hand houdt,
eenen slag op den rug der vlijm aan, sterk ge- noeg, dat het lemmer tot eene behoorlijke diepte in de ader kan dringen. Het is niet aanteraden, den slag met de bloote
hand te verrigten, en dezelve is onzeker. § £21.
Men trekt de vlijm nu terstond terug; maar
dit geschiedt reeds, door het terugtrekken des diers van zelfs. Nu laat men ook hier het bloed zoo lang uitvloeijen, als noodig wordt geoordeeld, en doe dan de drukking ophouden. Indien echter een laat-band was aangelegd geworden , zoo trekke men deszelfs strik schielijk los , en ga, voorliet overige, tewerk, zoo als reeds bij het laten met het lancet opgegeven is. § 422.
De snepper is een werktuig, hetwelk, door
de Vee-artsen, die van lancetten of vlijmen voorzien zijn, ontbeerd kan worden. Dezelve is, voor het overige, zeer te zamen gesteld en kostbaar. Met den snepper wordt zeldzaam bloed af-
getapt. Dezelve bestaat uit eene vlijm, welker lemmer, door de kracht van eene veer, op de- zelfde wijze, in de ader gedreven wordt, (in- dien |
||||||
•
|
||||||
( 53i )
dien de gespannen veer, door eene drukking r
wordt ontspannen, en men deze op de vlijm laat werken) als het lemmer van de vlijm , door den slag met een' klopper (*). § ^23.
De veer des sneppers, welke het mesje in
beweging brengen moet, is in een kastje beslo- ten ; het lancetvormig lemmer der vlijm, de op- trekker en de drukker zijn alleen uitwendig zigt- baar. Met den overhaler spant men de veer; de vlijm volgt de spanning; nu zet men het lem- mer der vlijm, volgens dezelfde regelen, aan, als dat eener gewone vlijm; daarna drukt men op den drukker, ten einde de veer te ontspan- nen y |
||||||
(*) Wij voor ons keuren het gebruik des sneppers,
mits dit werktuig goed gemaakt zij, — in geenen deele af, daar deszelfs werking zekerder is, dan die der gewone laat-vlijm, en de paarden minder schuw maakt, den dikwijls, door het slaan met den klopper, het geval is. ----■ Bij het laten in de boeg-aderen,
spoor-aderen, spat-aderen, in één woord, in de klei-
nere vaien , en die op beenderen of harde deelen ge- legen zijn, verdient de snepper voorzeker boven de vlijm , de voorkeur. —— Voor het overige hangt het veel af van de gewoonte en handigheid, welke elke Vee-arts zich eigen heeft gemaakt, om dit of geen werktuig tot het aderlaten te gebruiken; N. ' |
||||||
( 38a )
nen, welke het lemmer met kracht door de
huid in de ader drijft. Alle sneppers hebben het nadeel, dat er
doorgaans bloed in het kastje springt , of men moet den geheelen snepper verkeerd houden, zoodat er geen bloed inspringen kan. Zij kun- nen, in dit geval, moeijelijk gezuiverd worden, en roesten dan ligtelrjk. § 4a4.
Ontstaat er, na de aderlating, eene kleine uit-
storting van bloed, zoo wascht men de zwel- ling vlijtig met koud water. Het bloed zal dan gewoonlijk opgeslorpt worden. Ontstaat er ech- ter een bloed-gezwel (j,hrombus) of een ader- flstel na het aderlaten, zoo worden deze behan- deld , volgens de regelen, welke in de bijzondere heelkunde , in het hoofdstuk over de beleedigin- gen Van de halsader, opgegeven worden. Steekt of slaat men de hals-ader door, of beleedigt men de hals-slagader (carotis), zoo onderbindt men dezelve, zoo als wij later zullen opgeven, § 425.
Tot de regelen, bij het aderlaten in acht te
nemen , bchooren nog, dat men zich van geene, stompe, morsige, werktuigen bediene*- cf van. zoodanige, welke schenen of eenenslijp-draad be- zit ■> |
||||||
( 333 )
|
||||||
aitten, en dat men, bij de groote aderen, het
werktuig altijd met deszelfs snede, in eene gelijk loopende rigting, met de as van de ader, aanzette. § 426.
Bij het aderlaten van zoodanige dieren, welke
het miltvunr en dergelijken ziekten hebben, moet men in het algemeen nog in acht nemen, dat men niet met het bloed bemorst worde, daar zulks gevaarlijk is. Ook moet men gezonde die- ren niet met werktuigen aderlaten, welke nog met bloed bemorst zijn, of waarmede men, een oogenblik te voren, aan anthrax-ziekten lijdende dieren eenige operatie heeft vex-rigt. (Zie § 72). !
-
|
||||||
TWEE-
|
||||||
!
|
|||||
TWEEDE HOOFDSTUK.
OYER HET DOORVLIJMEN DER HUID,
(sCARIFICEREN, SCARIEICATIO). § 427.
Jj[_et scarificeren behoort, in een zeker opzigt,
tot het bloed-laten, maar men wendt het ook aan , ten einde waterachtige vloeistoffen uit wa- terzuchtige gezwellen van den buik enz. te ont- lasten. Men maakt insnijdingen en steken met het lancet, of met het lancetvormig lemmer der vlijm, ook met de bistourie, om bloed uit de vaten der huid , of uit de, onder dezelve, ge- legen kleine vaten, te ontlasten, om het even of hierdoor aderlijke of slagaderlijke vaten wor- den doorgesneden. Deze wijze om vochten te ontlasten en bloed aftetappen bepaalt zich, in de vee-artsenijkundige heelkunde, slechts tot bijzondere gevallen. In het eerste geval, maakt men,
|
|||||
( 385 )
|
|||||||
men , in de waterzuchtige gezwellen , insnijdin-
gen en steken, zoo als boven reeds vermeld is geworden; in het tweede geval, geschiedt dit anders, gelijk volgen zal. § 4a8. . •
Er worden scarificatien aan den hoef aange-
wend, indien ontstekingen van den hoef eene bloeds-ontlasting vorderen; het best maakt men zoodanige scarificatien in de witte lijn des hoefs. Men snrjde met het groefmes (PI. 2 fig. 8 en 9.) de witte lijn zoo diep door, dat men tot op de zoogenaamde vleesch-zool komt, bediene zich nu van eene bistourie, ten einde eene zuivere en goede snede in de vleeschzool te maken, en doorsnijde hiermede de vaten van dezelve, welke zich daar bevinden. S 429.
Is er eene sterke bloeds-ontlasting noodzake-
lijk, zoo maakt men de snede tot een duim lang, omdat men dan gewoonlijk ten minste een' tak van een slagader zal moeten getroffen heb- ben, die uit de rondloopende slagader van de vleeschzool ontspringt, welke met i5 takjes uit dezelve ontstaan, zich door de vleeschzool ver- spreidt en daarin onderling inmonden (*). Men maakt
|
|||||||
(*) De cirkel-slagader van de vleeschzool wordt ge-
vormd, |
|||||||
( 386 )
|
||||||||
maakt deze insnijdingen altijd in de streek van
de witte lijn, alwaar de' ontsteking van den hoef het duidelijkst wórdt waargenomen. De bloeding wordt zeer gemakkelijk gestild, indien men in de, met het groefmes gemaakte, opening eenig werk indrukt, of indien men daarenboven* door een opgenageld hoef- of verband-ijzer * het werk bevestigd houdt» § 43o.
Ligte insnijdingen, bij ontstekingen in vliezige
of spierachtige dcelen, doen geen voordeel* maar zijn schadelijk. Zij brengen dan alleen voordeel aan, wanneer, door de insnijdingen, aanzienelijke vaten worden doorgesneden, waaruit eene toereikende hoeveelheid bloeds ontlast wordt, of wanneer daardoor uitstortingen in het celweefsel kunnen verwijderd worden. |
||||||||
vormd, doordien de slagader van het hoefbeeri (welke
door de beide groote gaten des hoefbeens in hetzelve dringen , zich in takjes verdeelt, en door de kleine gatjes, welke zich aan den voorsten scherpen rand van het hoefbeen bevinden, wederom te voorschijn komen; meerdere zoodanige takjes vereenigen zich nu hier en vormen eene , (somtijds ook aan elke zijde eene) slagader, waaruit dan wederom de, in § 4o? opgegeven, takken ontspringen en zich verspreiden. |
||||||||
DER-
|
||||||||
>*:*»©§3iea<$»»—~•*
|
|||||
DERDE HOOFDSTUK.
OVER HET STILLEN DEIt BLOEDING ,
BIJ WONDEN. S 45l.
I /e naaste oorzaak der bloeding is altijd de
beleediging des vats , het zij eene ader of slag- ader. De bloedingen uit slagaderen zrjn door- gaans gevaarlijker dan die , welke uit aderen plaats hebben. De laatste erkent men aan de gelijk- matige uitvloeijng van een donker bloed, terwijl de bloedvliet uit slagaderen daarentegen gekend Wordt aan de snelle en stootswijze ontlatting van een helder rood bloed. De bloeding uit vele kleine vatjes noemt men parenchymateuse bloeds-ontlasting. § 452.
Het gevaar is, zoo als wij gezegd hebben,
LD. Bb groo- |
|||||
( 388 )
|
|||||
grooter bij bloedingen uit slagaderen dan bij
die uit aderen, doch dit regelt zich altijd naar de grootte van het vat, naar de ligging van het zelve, en naar de mogelijkheid, om het te be- reiken; — verder naar de hoeveelheid van het reeds ontlaste bloed. § 435.
Vele bloedingen houden van zelve op; de
vaten trekken zich terug, worden door de zwel- ling der bewerktuigde Zelfstandigheid, welke de- zelve omgeeft, gedrukt en er vormt zich een bloed-prop , doordien het bloed in het door- gesneden vat stolt. Bloedingen uit kleine vaten stilt men, door de
aanwending der koude, van koud water enz. Bloedingen uit de vaten der wond-lippen, in- dien deze vaten niet te groot zijn, stilt men door de hechting der wond, dat wil zeggen, door het naauwkeurig aan elkander brengen der wond-lippen; maar ook bier zal de aan- wending van de koude nog voordeelig zijn, voornamelijk wanneer tevens het deel zeer warm is, S 534.
Komt de bloed vliet uit de slagaderen der
ledematen, van den staart enz., zoodat men een'
|
|||||
t
|
||||||
( 339 )
een' band, een windsel en dergelijke kan aan-
leggen , zoo legge men een' band om zoodanig deel, ten einde het vat daarmede te zamen of tegen het been te drukken, edoch boven de wond , naar den hoofdstam van het vat toe, om daardoor de bloeding te stillen. Opdat het vat echter meer bijzonder gedrukt worde, zoo kan men eene vaste wiek van werk op de plaats bevestigen, daar de slagader onder den band doorloopt. Gewonde slagaderen snijde men geheel door,
nadat men het bloedende einde onderbonden heeft. Bloedt het vat echter per anastomosin , zoo onderbinde men de beide einden (zoo als dit bijv. bij de hals-slagader moet plaats hebben). § &&
De onderbinding is het zekerst middel , om
de bloeding te stillen. De eenvoudige onder- binding geschiedt, doordien men het bloedende vat, door middel van een' haak, of een pincet uittrekt, eenen strik van een' of meerdere ge- waste , sterke , getweernde linnen draden, door een helper, laat aanleggen, de einden tweemalen doorsteken en dezelve daarna zoodanig laat toe- trekken , dat het vat volkomen wordt zamenge- drukt, en de bloeding ophoudt. Bb 3 § 436.
|
||||||
»
|
||||||
I
( %« ;
Ten einde dit oogmerk te bereiken, vat
men met het eene been van het pincet in de opening des vats , met het andere aan de bui- ten vlakte van hetzelve, drukt het pincet te za- men en trekke het vat voorwaaads, Iaat dan, door eenen helper, den strik (ligatura) aanleg- gen en vastbinden; of men heeft den vervaar- digden strik reeds om het pincet, schuift den- zelven nu op en om het vat naar beneden, en laat dezen dan digt binden. Bij kleine valea gaat het niet , om met het pincet in de opening van het vat te geraken ; hier bediene men zicu van den haak. S 437.
Men trachte insgelijks met de punt van de
haak in het vat te komen, en doorsteke hier- mede de vaalwanden van binnen naar buiten, trekke dan het vat voor uit, en ga nu op de- ruifde wijze te werk, als reeds te voren is op- gegeven. Ziet men de opening van het vat niet, zoo tast men met de punt van den haak daar , waar het bloed uitvloeit; trekke een gedeelte van de zich daar bevindende zelfstandigheid naar voren, en onderbinde dezelve. Men heeft alsdan gewoonlijk het vat zelf mede onderbon- den, of ten minste de openiug van hetzelve za- niengedrukt. § 458.
|
|||||
«
|
|||||
( 59l )
|
|||||
§ 438.
De haak moet aan deszelis pnnt scherp,
rondachtig gebogen, en niet te ddt zijn. Om deze reden zijn de haakjes van bRomsfield en WOLSTEIN niet aan te bevelen. De eerste is te regt, en in een' te grooten cirkel gebogen, en te stevig; die van WOLSTitiN integendeel is in een' te sterken hoek gebogen. Ieder vat moet dus tot dezen hoek doorgestoken worden , heteeen de kleinere vaten niet weerstaan kunnen. Ook geeft de hoek somtijds aanleiding , dat het haakje mede in de binding begrepen wordt. Wij moeten bedenken, dat het dier zich, bij zoodanige handgrepen, niet geheel stil houdt; daaiom is reeds de sterk gebogen onderbindings- draad, volgens bell , beter; maar die van graefe (zie PI. I. Fig. 4) is de doelmatigste tot het onderbinden. I *%
De onderbindings-draden , waarvan men zich
bedient, moeten van sterk, ongebleekt, gaarn , zijn, hetwelk niet te fijn moet wezen, omdat, indien de draad te sterk wordt aangetrokken , dezelve de wanden van het vat doorsnijdt, en tot nieuwe bloedingen aanleiding geeft. Ter onderbinding van groote \aten . neme men de draden meervoudig, en, opdat zg, door de B b 5 voch- |
|||||
( 59n )
vochten en door den etter niet te spoedig op-
gelost worden of verrotten, zoo bestnjke men dezelve met was. § 44 o.
Zijn meerdere vaten in eene wonde onder-
bonden, zoo legge men de einden van al de bindsels in den ondersten hoek van dezelve bij eikanderen. Is er onder deze echter één vat, hetwelk eene bijzondere opmerkzaamheid vordert, of om hetwelk het bindsel, langeren tijd, moet liggen, zoo moet dit door het een of ander teeken gekenmerkt worden. Men late de einden des bands, in allen geval, iets lan- ger , of men teekent dezelve door eenige knoop- jes enz., ten einde dezelve niet met de minder gewigtige te verwisselen. De bindsels blijven zoo lang liggen, tot dat alles onder dezelve is afge- storven ; en men dezelve, zonder tegenstand , kan wegnemen. Dit geschiedt bij grootere vaten bin- nen g tot i5 dagen. § 44i.
Somtijds moet de onderbinding met verlies
van zelfstandigheid gepaard gaan ; deze kan al- leen daar aangewend worden, waar de eenvou- dige onderbinding niet uitvoerbaar is. Men onderscheppe namelijk, met eene kromme hecht- naald,
|
||||
( 3*5 )
|
|||||
naald , welke van een' draad ter onderbinding
voorzien is, het bloedende vat, nadat men vooraf, door eene spons of met werk, het bloed uit de wonde heeft verwijderd , en bevatte alzoo het vat, met de omgevende zelfstandig- heid , in de binding. §>' 442.
Töt de bloedstiliing behoort nog het tampo-
neren. Zoo noemen de Fransche Vee-artsen het opvullen eener bloedende wond, met werk , zwam, bovist, enz., welke zij onmidde- lijk op de wonden der bloedende vaten bren- gen, en deze zelfstandigheden dan, door een' rondgaanden zwachtel, bevestigen. Dit is eene der slechtste wijzen, om de bloeding te stillen, daar er meermalen nadeelige toevallen op vol- gen , zoo als dit niet zelden bij het tampone- ren der bloedende vaten, na de slaart-snede (het angliseren) het geval is. Ook is deze wijze van bloedstiliing doorgaans alleen aan den stfnut en aan de ledematen uitvoerbaar. S 443. \ , ,
Het gloeijende ijzer was, vóór de uitvinding
van de onderbinding, ,het eenige middel, om
de bloeding te stillen , en men is, in de vee-
arlsenijkundige heelkunde, dikwijls verpligt zich
B b 4 van
|
|||||
( 5y4 )
|
|||||||
van hetzelve te bedienen. Dit geldt voorname-
lijk, ten opr.igte van die gevallen , wanneer men bet bloedende vat niet zeker vinden kan, ins- gelijks bij bloedingen in holiigheden, als in den neus, in den mond , enz. Wil men de bloeding echter, door het gloei-
jend ijlier, stillen, zoo moet hetzelve wit gloei- jend zijn, opdat er spoedig eene sterke korst worde gevormd; want het rood-gloeijend ea nog iets koudere brand-ijzer neemt de reeds ontstane korst zelfs wederom mede weg. § 444.
Bloedingen uit grootere slagaderen worden,
door het gloeijend ijzer, niet gemakkelijk ge- stild ; en de gestilde bloedvliet kan naderhand des te gevaarlijker worden , wanneer zij op nieuw ontstaat. j , /■■■,-, De aandrang des bloeds uit grootere slag-ade-
ren is te sterk, het gloeijend ijzer wordt te spoedig verkoeld, en kan daarom geene behoor- lijke korst vormen. Zenuw-toevallen ontstaan , bij de dieren ,
slechts zeer zeldzaam na het branden. |
|||||||
VIER-
|
|||||||
/
|
|||||||
--------
VIERDE HOOFDSTUK.
OArER DE VEREENIGINO DER WONDENy
(wOND-DIPPEN) DOOR NADEN. § 445.
\je bloedige naad, en wel de afgebrokene
hechting, is het sterktste vereenigings-middel der gescheidcne deelen, hetwelk dus voornamelijk bij diepe of gapende, zuivere, wonden wordt aangewend (*). Zij geschiedt, door middel van naalden en draden of lint. De draden moeten sterk (van ongebleekt gaarn), en met was bestre- ken zijn , opdat zij niet ligtelijk door de voch- b
'------------------------------• >
(*) De regelen ter vereniging der wond-lippen
als mede liet zamenstel der naalden vindt men in § 17 tot ai van de eerste afdeeling der algemeene vee-art- sei ijkundige heelkunde opgegeven. Bb 5
|
||||
( 39ft. )
|
|||||||
tigheid bederven; ook wordt , door het wassen
der draden, het doortrekken gemakkelijker. Bij diepe wonden en de zoodanige, welke
sterk gapen, bijv. bij buikwonden, bediene men zich van linten. Deze houden de wond-randen beter bij eikanderen, dewijl zij niet zoo ligt insnijden. De overige naden kunnen in de vee-artsenijkundige heelkunde geheel ontbeerd worden, indien men hiervan de onigewondene hechting, door middel van spelden en haren of gaarn, tot het bloedstillen bij aderlatingen,. waar over reeds gehandeld is, uitzondert. |
|||||||
t
|
|||||||
VIJF-
|
|||||||
VIJFDE HOOFDSTUK.
OVER HET INSPUITEN VAN GENEESMID-
DELEN IN DE ADEREN. § 446.
JL/e inspuiting is eene, reeds oude, in i64ï,
door WAHrendorf, uitgevonden, kunstbewer- king , welke, in lateren ujd, voornamelijk door ABILGAARD, VIBORG, SCHEEL, HELPER en KUHN
wederom in aanwending is gebragt, ten einde
daardoor niet alleen de werking der ingespoten geneesmiddelen waartenemen en na te sporen, maar ook om op deze wijze zelfs ziekten te genezen. § 447.
Ten einde de geneesmiddelen onmiddelijk in
het bloed te brengen,opene men eene ader (bij de
|
||||
( %8 )
|
|||||
d"e dieren is tot dit oogmerk de halsader het-
best geschikt) met een lancet, met de vlijm, of met den snepper, zooals bij het aderlaten reeds is opgegeven, en brenge nu het dunne buisje van den ader-trechter van helper (zie PI. I. Fig. 5.) (*J, door de gemaakte opening in de ader. Is men in dezelve gekomen, zoo laat zich de buis gemakkelijk op en neder bewegen ; gaat dit niet wel, zoo is men niet in de ader. Men moet alsdan de pijp wederom uittrekken, het bloed uit de opening laten vloeijen , en dan het buisje tegen den bloed-stroom aan, in brengen; alsdan kan men, indiener eene be- hoorlijke opening is gemaakt, en de ader, ia, het midden van derzelver as of doorsnede ge- troffen is, voorzeker niet missen van in dezelve te geraken, § 448.
Is men met de pijp van den adertrechter in
de
m
(*) viborg's sammlung von Abhandlungen u. s u.
3 Band, Seite 85. 180, 5 Band, Seite 3oi. 1807. Koppenhagen. vibobg beveelt dezen adertrechter, die van hoorn
moet gemaakt aijn, zeer aan , en geeft aan deze wijze, om door denzelven de geneesmiddelen in te gieten, de voorkeur boven het inspuiten met de spuit, of met eene, daartoe ingerigte , blaas. |
|||||
( 399 )
|
||||||
de ader gekomen , zoo giete men het vloeibare
^middel, dat men, als geneesmiddel, bij het bloed wil mengen, hetwelk ongeveer de waruito- maat van het bloed moet hebben in den trech- ter, waaraan zich de pijp bevindt, en doe het aldus in de ader vloeijen. Wil de vloeistof niet behoorlijk door het pijpje vloeijen, zoo bediene men zich van eene fijne balijnen sonde, welke men in de opening der pijp op en neder be- weegt , en waarmede men deze, op dusdanig eene wijze, zuivert. Vervolgens verwijdere men de sonde wederom , en giete andermaal van de geneesmiddelen in den trechter, totdat het mid- del , dat men wil aanwenden, onder het bloed gemengd zij. Dan trekke men den trechter uit, en verbinde de opening der ader, op de ge- wone wijze. |
||||||
ZES-
|
||||||
------«68'«9«®Sfe**»ie
|
||||||
ZESDE HOOFDSTUK.
OVER HET OPENEN VANETTER-
OEZWEHEN,
§ u9>
W anneer zich, in het een of ander gezwel,
de aanwezigheid van etter of eene soortgelijke vloeistof, door golving doet kennen, wanneer de, daardoor veroorzaakte, spanning aan het dier hevige pijnen veroorzaakt, en zich, in al- len geval, eene spitse verhevenheid op het ge- zwel heeft gevormd, waarop zich de opperhuid loslaat, terwijl deze plaats zelve vochtig wordt, en waarop de haren ook wel uitvallen, zoo moet men, door eene insnijding, met de bistoe- rie of met het lancet, de, in het gezwel bevat- te, vloeistoffen ontlasten. |
||||||
$ 45o.
|
||||||
■ < ...
( ^01 )
§ 45o.
Men moet de opening altijd op het meest ver-
heven en weeke, doch ook aan het benedenste gedeelte van het gezwel maken, of het snijdend werktuig van de weekste naar de laagste of me^st afhangende plaats van hetzelve voeren, opdat de etter eene vrije ontlasting verkrijge. Het spreekt van zelf, dat men met de ligging der deelen moet bekend zijn, opdat men geen ge* vaar loope, aanzienelijke bloedvaten enz. te be- leedigen of doortesnijden. § 45i.
Om een etter-gezwel te openen, bedient
men zich het best van eene rechte, scherpe, en puntige bistourie (Tl. I. Fig. 8.) Men vat het bewegelijke hecht van hetzelve tusschen den duim en middelsten vinger der regterhand, en legt den wijsvinger op den stompen rug van het lemmer. De punt van het lemmer moet zoo verre voor de toppen der vingeren uitsteken, als men denkt iutediïngen. Nu plaatst men de punt der bistourie, in een' rechten hoek, op de plaats, daar men dezelve wil doen indrin- gen, stoot door de huid in den etterzak, en beweegt de punt van de bistourie, doordien men, met den wijsvinger, op den rug van de- zelve drukt, naar het laagste en meest afhan- gen- |
||||
( 4Ö2 )
|
||||||
gende gedeelte, of werwaards men het nood-
zakelijk oordeelt; snijdt nu, door het mes naar zich toetetrekken, de deelen, welke doorge- sneden moeten worden, door en neemt dan terstond het mes weg. § 452»
Het is niet altijd mogelijk , het werktuig , met
ééne snede, zoo ver te voeren , als noodzakelijk is, gedeeltelijk , omdat het dier zulks niet toe- laat, deels ook, omdat de voorzigtigheid het dikwijls verbiedt. In zoodanige gevallen brenge men, in de eenvoudige opening, den wijsvinger der linkerhand, of met dezen eene holle sonde (PI. I. Fig. i5t) en verwijde op dezelve, met de genoemde bistourie, of met eene knop* bistourie (Pi. I. Fig. 11.) de wond zoo, dat de etter zich behoorlijk ontlasten en niet kan op- hoopen. Dikwijls kan men echter de gemaakte opening
niet verwijden, daar de omgelegen deelen van dezelve zulks niet toelaten. In zoodanige ge- vallen trachte men tegenopeningen te maken, ten einde de etter daardoor te ontlasten. |
||||||
ZE-
|
||||||
■ * ■■'■ /•'■'■ l '
ZEVENDE HOOFDSTUK.
i
OVER HET INWRIJVEN EN HET AANWEN-
DEN VAN PRIKKELENDE MIDDELEN, SCHERPE ZALVEN, BIJTMIDDE- LEN , ENZ. § 453. ■
Xj[et inwrijven en de aanwending van scherpe
zalven enz., moeten met bijzondere voorzigtigheid' geschieden , opdat zij noch voor menschen, noch voor dieren nadeelig worden. In het algemeen moeten van de plaats , waarop
men eene zalf wil inwrijven, de haren afgescho- ren worden, omdat de zalf anders niet behoor- lijk kan worden ingewreven. Dit is evenwel dan onnoodig, wanneer het paard of een ander dier slechts zeer korte en fijne haren heeft. Zijn de haren afgeschoren, zoo moet de
huid, ter plaatse daar men de zalf wil inwrij- I. D. Cc ven,
|
||||
( *o4 )
|
|||||
ven , met de hand of met een -stuk flanel, duf-
fel uf linnen doek enz. gewreven worden , vóór dat men de zalf laat insmeren , waardoor de huid tot eene vermeerderde opslorping aan- gezet en gevoeliger wordt voor de inwerking van h-et middel. § 454.
De inwrijvingen met de blaauwe kwik-zalf
( unguentam hydrargyri cinereum ~) , om hot even, in welke verbindingen men dezelve aanwendt, mag niet met de bloote hand ge- schieden,'omdat zij zich in de huid van den mensch, gedurende het wrijven, gemakkelijker laat opnemen, dan in de huid veler dieren, en er bij den mensch, na meerdere herhalin- gen van zoodanige inwrijvingen, een speeksel- | *iAoed en andere gevaarlij ke toevallen kunnen ontstaan. Men moet daarom de vingers , waarmede men
de zalf wil insmeren, van een stuk leder, varkens-blaas, of een' ouden handschoen voor- zien , om daardoor deze werking op den mensch of de opslorping van de kwikzalf te voorkomen; bet inwrijven mag niet alleen bestaan in het eenvoudig opsmeren der kwikzalf, neen! men moet het inwrijven goed en lang voortzetten , opdat het deel, waarop een zoodanig middel zal werken , zacht geprikkeld , en daardoor tot » eene
|
|||||
( 4o5 )
eene sterkere opslorping aangezet, het middel
opgenomen worde en in het zieke deel zal kunnen werken. § 455.
Op dezelfde wijze is het gelegen met de aan-
wending van prikkelende middelen, bijv. Van de kamfer-tinctuur, van terpentijn-olie , het geestig aftreksel van spaansche vliegen , enz. Het is hierbij wel niet altijd noodig , dat de
haren worden weggeschoren, zooals dit voor het inwrijven jder zalven moet plaats hebben, indien zij namelijk, zooals bij vele honden, niet te lang en te digt zijn , doch de aanwending de- zer middelen kan met bloote handen, waaraan geene beleedigiugen te vinden zijn, geschieden. § 456.
De aanwending van scherpe zalven en bijtmid-
delen moet, met vele omzigtigheid, in het werk worden gesteld ; zullen zij , op behaarde opper- vlakten , en tot verstoring der beursgezwellen en van wratten worden aangewend, zoo moet men insgelijks de haren vooraf doen afknippen, en de zalf dan dun opstrijken, dewijl zij anders, door de warmte van het deel, vloeibaar ge- maakt , ligtelijk op lager gelegene, zelfs op we- zenlijk gewigtige, deelen bijtend werken kun- nen (§ 212 . Is het scherpe of bijtende middel op zich zelf
C c 2 reeds |
||||
( 4o6 )
|
|||||||||||||||
•reeds vloeibaar, of wordt het dit gemakkelijk,
indien het warm wordt, zoo is het voordeeïig, wanneer men onder de laagst gelegen plaats, waar het aangewend wordt, eenig vet of eenige , vette olie op de huid smeert, opdat, indien het afvloeit, niet schaden kan. § 457.
Worden bijtmiddelen op raauwe oppervlakte»
aangewend, tot vernietiging eener welige vleesch- groeijiug, ter verstoring van een geopend beurs- gezwcl, enz., zoo moeten zij niet te aanhoudend worden aangewend, daar zij ligtelijk overprik- keling teweegbrengen en het deeiy"ongevoelig te- gen elk prikkelend midd«l maken; het vernietig- de gedeelte moet telkens wederom door <le et- tering worden afgescheiden, voordat men op nieuw het bijtmiddel aanwendt. S 453.
De aanwending van scherpe of ook van de
|
|||||||||||||||
—isqt
zo< h-j nar |
|||||||||||||||
enoemde engelsche pleister (*) , bij gallen ,
|
|||||||||||||||
schijt-
|
|||||||||||||||
nota»
|
|||||||||||||||
ri9 (/$x^e Engolsclie scherpe of zwarte pleister bestaat
uit de volgende zelfstandieheden : tR-13l)f|R I ° "
Pieem : Poeder van eupnoriium ~\
-o» •ïRudi'io'/ , ,. I van ieder
-«w qo A!V--------------ma$tik J 4 looden.
-nnrf U'ïih-iipoeder van spiegel-harst 1
l van ie
I 2 lood
|
|||||||||||||||
lias (f->iy i > yemeenen terpentijn
Maak dezelve, volgens de regelen der artsenij meng-
kuude , tot eene pkisler. |
|||||||||||||||
( *°7 )
|
|||||
schijthakken en soortgelijke gebreken , moet, in-
dien men van dezefve nut 'wil verwachten, op de volgende wijze, geschieden. (§ i85 tot 189). 4 Men schere het haar, op eene zoodanige zie-
kelijke plaats, zoo kort mogelijk, af, smelte da» de pleister in een aarden-vat, zoodat zij even vloeibaar worde, doope dan eene wiek, welke aan den omtrek der plaats beantwoordt, in deze gesmolten pleister, en wanneer er eene toereikende hoeveelheid aanhangt, drukke men de wiek op de zieke, vooraf kaal geschoren, plaats vast aan, snijde het los aanhangende werk, met de schaar, weg, drukke het wijd af- staande naauwkeurig aan, zoodat het eene gladde oppervlakte verkrijge, en late nu het overige aan de natuur over.. Of men strijke, met de spatel, de gesmolten
pleister op het zieke, afgeschoren deel, strooije daar over fijn gesneden werk, en drukke het vast en glad aan. Men kan het ook met een brandijzer iets doen aansmelten. Eene zoodanige pleister late men zoo lang liggen, tot dat zij van zelve afvalt. S 459.
Alle brjtmiddelen, om het even tot welk oog-
merk zrj ook dienen moeten, behooren met die omzigtigheid te worden aangewend, dat zich het dier noch kkken , bijten, noch schuren Cc 5 kan , |
|||||
( 4o8 )
kan , en, om dit oogmerk te bereiken, moet
het dier zoo aangebonden of van een muil- korfje voorzien worden, dat het er, op gee nerlei wijze, kan bijkomen. Dit moet aan het oordeel van eiken Vee-arts worden overgelaten. |
|||||
ACHT-
|
|||||
ACHTSTE HOOFDSTUK.
OVER HET ZETTEN VAST FONT A NELLEJf ,
OF HET STEKEN VAN EEN WKASG-
WOItTEk.
§ 4fiO.
J. en einde eene ontsteking en ettering of zoo-
genaamde kunstige verzwering aan eenig deel van het dierlijk ligchaam voort te brengen, maakt men eene regtloopeiide snede in de huid, ter lengte van ij tot 2 duimen, nadat men vooraf eene huid-plooi gemaakt had. Men make voorts de huid met den steel van het opereer-mes (PI. I. Fig, 10.), met de vinger, of met eene dragtnaald, enz* , naar beneden toe, ongeveer twee vierkante duimen breed, los en brenge tusschen deze losgemaakte huid en de spieren, een rond gesneden stuk vilt, leder, eenig werk, enz. Deze zelfstandigbeden C c 4 wer- |
||||
( 4i° )
|
|||||
werken als vreemde ligchamen, veroorzaken ont-
steking, en, daar de prikkeling voortduurt, ook ettering. § 46..
Wil men echter nog heviger ontsteking en et-
tering voortbrengen , zoo late men een zoodanig stuk vilt, en soortgelijke zelfstandigheden met terpentijn-olie doortrekken; of men kan ook, in plaats van de genoemde en doorweekte mid- delen , er een stuk mes-wortel (radix hellebori nigri s. uilbï) inleggen, doch hier bij valt op te merken, dat het voordeelig is, den wortel te splijten. De nies-wortel mag voor het overige niet lan-
ger, dan op zijn hoogst, 48 uren in de wond blijven zitten. Verder mag zij, vóór de aan- wending niet in sterken azijn enz. geweekt wor- den , omdat hij daardoor in deszeifs werking veranderd wordt. § 462.
Een zoodanig stuk vilt, leder en dergelijke
zelfstandigheden kan de grootte van een' daal- der hebben, en moet in het midden van een gat voorzien zijn, waardoor men een lint of snoer trekken en hetzelve daaraan kan beves- tigen. Op dezelfde wijze binde of make men den
|
|||||
( 4n )
|
|||||
den nies-wortel aan een band vast. Het einde
van den band moet altijrl iets buiten de opening uithangen, opdat, indien de, tot fontanel ge- bruikte, zelfstandigheid verwijderd zal worden , zij gemakkelijk kan worden uitgetrokken. Doet men dit niet, zoo zal men niet zelden vele moegelijkheden ontmoeten. § 465.
De behandeling der fontanel is insgelijks van
veel gewigt. Er moet namelijk op gelet worden, of er ook ontsteking, na het zetten van de fon- tanel, wordt voortgebragt. Ontstaat er in het geheel geene zwelling, enz. , zoo moet men nog meer prikkelen, en wel met terpentijn-olie, kamfer-geest en soortgelijke middelen, welke be- ter dan de sterke bijtmiddelen werken. Is er daarentegen hevige ontsteking aanwezig, zoo trachte men, bij zeer gevoelige dieren, door zachte warmte, de etteriug te bevorderen ; maar heeft er zich reeds etter gevormd, zoo moet deze behoorlijk, van beneden naar boven, uit- gedrukt worden. Is de etter evenwel zeer dun en scherp , zoo doet men wel, om eene tegen- opening te maken, ten einde aan den etter of de etterachtige stinkende vloeistofFe eene be- hoorlijke ontlasting te bezorgen. In dit geval, neme men dan ook de fontanel
weg, en wende prikkelende middelen aan. De
C c 5 fon-
|
|||||
( *M )
|
||||||||
fontanel moet men ook dan verwijderen, indien
men, ter onderhouding van de ettering , geen vreemd ligchaam meer behoeft, omdat anders aanleiding tot kwaadaardige verzweririgen wordt gegeven. Men moet de fontanel, op het langst, van 8 tot 10 dagen, onder de huid laten blijven (*). |
||||||||
(*) havemann bediende zich van eene eigene fon-
tanel-schaar en zettede de fontanel zeer gaarn onder den buik van het paard, in den omstreek der witte lijn, deels om de ontlasting van den etter te begun- stigen, en gedeeltelijk om het likteeken niet in het oog te do«i vallen. , . , •s . t .
|
||||||||
NE-
|
||||||||
■*
NEGENDE HOOFDSTUK.
OVER HET ZETTEN VAN HAARVIiECHTEN
OP VAN ETTER-LINTEN , OOK DE AAN- WENDING VAN EENE ETTERDRAGT GENOEMD. 5 464.
jLXet zetten van eene etterdragt of seton is
eene operatie , waarmede men, door middel van eene dragtnaald, door eene, vooraf in de huid gemaakte, snede ingaande, een lint, een ge- vlochten haar-snoer, of een zelfkant, enz. ter lengte van 4, 6,8 tot 10 duimen en nog lan- ger, onder de huid henen of doortrekt, om door dusdanig, binnen gebragt, vreemd lig— chaam, eene hevige prikkeling, ontsteking en ettering voorttebrengen. |
|||||
S 465.
|
|||||
( 4ii )
|
|||||
§ 465.
Ten einde deze operatie te verrigten, heeft
men eene bistourie, eene dragtnaald , en een lint noodig. De dragtnaald moet, voor groote dieren, van 12 tot i4 duimen lang, en van voren, ten minste, J breeder dan het lint zijn. Dezelve kan trouwens zoodanig ingeiïgt worden , dat twee helften, ieder van 6 tot 7 duimen lang, in het midden zamen worden geschroefd', ten» einde het werktuig geschikter te maken, om het mede te kunnen nemen. Eene gewone dragtnaald is van een spatel-vormig vooreind voorzien, bezittende ongeveer een duim breedte, waarvan de punt alleen naar de eene zijde of vlakte ge~ keerd is ; het andere uiteinde is van een dwars oog voorzien, ten einde linten enz. daardoor te kunnen trekken. § 466.
Het vooreind van de duitsche dragt-naald ïs
tamelijk stomp, omdat men gewoonlijk met de bistourie twee insnijdingen door de huid maakt, in de eene brengt men namelijk de dragt-naald met het vooreitid binnen, voert dezelve onder de huid door tot aan de andere insnijding, en stoot haar door deze naar buiten. Bij de fransche dragt-naald is het vooreind
echter scherp, opdat, indien de punt door de eerst
|
|||||
( **8 )
|
|||||
eerst gemaakte huidsnede, binnen gebragt is,
men, met dezelve, het celweelsel gemakkelijker kan scheiden, en het maken eener tweede huid- snede niet noodig is, vermits men dezelve, met de dragt-naald , doorsnijdt of doorstoot. § 467.
De Engelschen bedienen zich insgelijks van
eene stompe dragt-naald, voorzien van een hecht, waardoor een schuiver of een lancette a dard wordt gevoerd. Het werktuig is i5J- duimen, het hecht 4|, het geheel i voet 6 duim lang. (PI. I. Fig. 7). De breedte der dragt-naald bedraagt van voren | duim, en loopt vervolgens afgerond toe, doch zoo, dat de eene vlakte plat, de andere daarentegen bol- rond is; de schuiver a ligt op de platte vlakte, is van voren van eene scherpe laucctvormige punt b voorzien, welke § duim lang is. Ver- der bevindt zich in het midden eene sleuf, welke i| lijn breedte, 2 duimen lengte bezit, door den schuiver doorgaande, e. Dezelve dient daartoe dat eene schroef, die van eenen vlakken kop voorzien is, d, dezen schuiver en de scherpe snede tegen de dragt-naald bevestigd houdt, zoodat de schuiver 2 duimen lang door- geschoven kan worden. Deze schroef is J duim van het eind der
dragt-naald verwijderd, opdat, indien de schui- ver |
|||||
( 4i6 )
|
|||||
ver terug getrokken is, de lancetvormlge pnnt
■van den schuiver bijna £ duim terug sta. De schuiver loopt nu over de geheele vlakte der dragt-naald , zelfs door eene , voor denzelven , in het hecht, e. gelatene opening door het hecht henen. Vier duimen van het stompe eind begint wederom eene sleuf, even als de boven opgegevene', welke op 2 duimen na tot aan het stompe uiteinde loopt, hetwelk vier- kant en plat gedrukt is. Door deze sleuf gaat insgelijks eene schroef h, waardoor de schuiver gesteld en bepaald wordt. S 468.
Wil men deze engelsche dragt-naald gebrui-
ken , zoo maakt men eene insnijding door de huid , brengt de dragt-naald daardoor op zoodanige wijze binnen, dat de stompe ver- hevene vlakte tegen het ligchaam, de scherpe terug getrokken schuiver echter tegen de huid gekeerd zij ; men doorstoot nu het celweefsel en "wanneer het aan het doorstoten weerstand biedt, schuift men den schuiver een weinig voorwaards , en trekt denzelven na het door- snijden des celweefsels, hetwelk weerstand bood, terstond wederom terug, totdat het aan de plaats komt, waar men het werktuig naat bui- ten wil brengen; hier rigte men hetzelve tegen de huid , schuift den schuiver sterk voorwaards, zoo-
|
|||||
( 4i7 )
|
||||||
zoodat hij een' duim lang, door de huid henen
gedrukt worde. Door de, tevens mede voorko- mende, sleuf van het scherpe eind des schui- vers trekke men spoedig een lint, trekke nu de schuif een weinig, en vervolgens het ge- heele werktuig terug, met dit het lint onder de huid door, zoo als men gewoon is een et- terlint doortetrekken. Nog verdient opgemerkt te worden, dat het scherpe eind van den schui- ver vast tegen de vlakke zijde van de stompe dragt-naald moet liggen, waarop zij, door de eerst opgegevene kleine schroef e. bepaald wordt. § 46g. „
De fransche dragt-naald heeft het voordeel,
dat zij gemakkelijker dan de duitsche door het cel weefsel dringt, en dat men dezelve terstond, naar buiten voert en de huid doorstoot. Zrj heeft echter wederom dit nadeel , dat. indien het dier onrustig is, hetzelve, door de scherpe punt, zwaar beleedigd kan worden. De engel- sche vereenigt beide in zich; zij is echter te samengesteld, te kostbaar, kan niet goed ge- zuiverd, en in de verband-tasch niet gevoege- lijk mede genomen worden. § 470.
De duitsche dragt-naald (PI. I, Fig. 6. a, b,)
|
||||||
m-
|
||||||
( 4>8 )
|
|||||
indien zij aan het vooreind scherp bij gesle-
pen en goed gepolijst is, zonder te snijden, voldoet volkomen aan het oogmerk. De Vee-arts maakt, ter plaats , daar de dragt-
naald zal worden ingebragt, in eene , door hem en eenen helper gemaakte, huid-plooi, eene regte, op en neder loopende, snede , met een scherp mes; eene andere insnijding wordt ge- maakt op de plaats, daar hij de dragt-naald wil doen uitkomen. JNu neemt hij de dragt-naald , in welker oog een lint van vlas of dergelijke is bevestigd, in de regterhand, steunende het oog tegen de inwendige vlakte van dezelve, en brengt het voorste breede einde, in de bovenste, eerst gemaakte, insnijding, zoodat de punt, welke naar de eene zijde gekeerd is, tegen de huid staat, vat met den duim-, wijs-, en mid- denvinger van de linkerhand, door den duim in de wond te zetten, de wond-lippen van de eerste insnijding, en stoote nu de dragt-naald tot aan de tweede huidsnede en door deze naar buiten, trekke de dragt-naald dan door, en te- gelijk het eene einde van het lint, houde het andere einde intusschen vast , opdat het niet mede doorglijde, en binde beide de einden los te zamen. § 471.
Deze etter-linten beantwoorden volkomen aan
het
|
|||||
■ , ( 4x9 ) ■
het doel, dat men van dergelijke middelen, door
ontsteking en ettering te veroorzaken, of van kunstmatige zweren verwachten kan. Wil men evenwel nog sterker prikkelen, zoo bevochtige men het lint met terpentijn-olie enz., of hechte er een stuk van den witten nies-wortel op vast, Welke laatste men echter na si of 48 uren, naar mate dezelve sterker of zwakker prikkelt, Verwijderen moet. § 472.
De etter-linten (setacea) zijn ver boven de
fontanellen te verkiezen, voornamelijk evenwel dan, wanneer men vermoeden mag, dat er op de fontanel geene behoorlijke oplettendheid wordt gegeven; want hierbij moet de etter altijd behoorlijk uitgedrukt worden, indien er geene etter-gezwellen en kwaadaardige zweren zullen ontstaan, terwijl, bij mindere oplettendheid , de etter zich uit de opening van de etter-dragt altijd ontlast. Bij beiden is echter de zuivering zeer aantebevelen. Den etter-band of de haar-vlecht moet men
ook, ten langste, i4 dagen, onder de huid laten, omdat men dan zijn oogmerk reeds kan bereikt hebben, terwijl, indien dezelve langer liggen blijft, pijpzweren en andere nadeelige gevolgen daaruit kunnen ontstaan. I. D. Dd § 475,
|
||||
( 420 ) .
|
|||||
§ 475.
Niet zelden zet men ook etter-linten, door
middel van eene trokar-naald, welke aan het eene eind van een oog voorzien is, voornamelijk, indien men tegenopeningen moet maken, ten einde den etter of andere vloeistoffen ontlasting te verschaffen» Ook de, te voren beschreven , engelsche dragt-naald zon zich hiertoe, op eene geschikte wijze , laten gebruiken. Het best dient hiertoe, in vele gevallen, een, in eene pijp be- sloten trokar-stilet, hetwelk achter de punt van een oog voorzien is, waardoor het lintje getrok- ken en dan met het stilet, door de gemaakte opening kan worden teruggetrokken, bijv., in- dien men na de opening der luchtzakken, bij paarden , (volgens CIIABKRT) een lint door den luchtzak trekken en onder de pees des borst- beens-kaakspier wil uittrekken, ten einde de uit- vloerjing des etters en van de slijm te begunstigen. In al zoodanige gevallen, moet het lint eenig- zins langer zijn, om hetzelve altijd te kun- nen omtrekken, en versche middelen", met het lint, in de diepte , te kunnen aanbrengen. § 4/4.
Bij honden, schapen en de overige kleine
huisdieren, kan nien zich, overeenkomstig der- zelvcr grootte, van kleinere dragt-naalden, dan b5V
|
|||||
( *« )
|
|||||||
bij paarden en het rundvee bedienen. Bij hon-
den kan men zich ook van groote hecht-naal- den (§ 18, en PI. I. Fig. 1.), welke ter her- eeniging van groote buikwonden gebruikt wor- den, tot het zetten van etterdragten, bedie- nen (*). • Men steke namelijk een lint in het oog van
zoodanige naald, make dan, op de plaats daar men het etter-lint betten wil, eene groote plooi en doorstote nu met de lancetvormige scherpe punt van de naald, den bodem der huidplooi, trekke de naald door en den band er in, late nu de huid-plooi los, en knope beide einden van het lint, boven op de huid, los bij elkander. Het spreekt van zelf, dat men hon- den een muil-korfje moet aanleggen, opdat zij bet lint niet uittrekken. TIEN-
|
|||||||
(*) Deze hecht-naalden zijn tot het zetten van haar-
vlechten aan de achterkaak der paarden , indien hier eene haar-vlecht, wegens oog-ontsteking zal gezet worden, zeer uantebeveleu. |
|||||||
Dd 2
|
|||||||
#
TIENDE HOOFDSTUK. OVER ïiE AANWENDING VAN HET VUUR .
(CAUTERIÜM ACTÜALE S. CAU-
TERISATIO.)
$ <i?5.
\__Jnder de uitdrukkingen: liet Vuur geven, vuur,
aanwenden, branden, enz. wordt eene Vee-art- senijkundige heelkundige knns tb e werking ver- staan , waarbij met gloeijende ijzers van eene ver- schillende gedaante, of alleen de oppervlakte des ligchaams en de, onmiddelijk onder dezelve, gelegen deelen verwarmd , verhit, in ontsteking, gebragt of gebrand worden , of waarbij de zelf- standigheid der deelen zelve gebrand, verbrand of verstoord worden. Het eigenlijke oogmerk van de aanwending des
vuurs is, om daardoor dierlijke smetstoffen , welke tegelijk met eene wond aan en in de dee-
|
||||
( 4a5 )
|
|||||
deelen van het dierlijk ligchaam gehragt zijn ge-
worden, (bijv. door den heet van een' dollen hond) te vernietigen, bloedingen te stillen, door dien men, of een reeds bloedend vat, en de omgevende deelen, met een gloeijend ijzer, zoo- danig brandt, dat daarna eene korst ontstaat, welke de wond van het vat sluit, of dat men het vat, waaruit men vreest, dat eene bloeding zal plaats hebben, alsmede de deelen, waarin zich het vat bevindt, met een gloeijend ijzer, doorbrandt (bijv. het doorbranden van den zaadstreng bij het snijden der dieren. Zie hier- over de castratie,.) Men brandt ook, meteen gloeijend ijzer, tot
zelfs diep in de zelfstandigheid der huid, en dit doet men, of in plaats van het zetten van haar- vlechten en fontanellen, ten einde daardoor ont- steking en ettering voorttebrengen, of wel om gezwellen (a/z^/Yw-gezwellen) te vernietigen. 5 477.
Het gloeijend ijzer bezigt men bij langdurige
uitwendige ziekten , als verhardingen en gezwel- len , verder bij langdurige, onzuivere, zweren zoo wel der huid, als ook van de overige zachte deelen , en der beenderen, ten einde eene sterke prikkeling in de zieke deelen voorttebrengen, den aard van de ziekte te veranderen, zelfs ont bijv. bij sponsachtige zweren de welige uitgroet- jingen te vernietigen. Dd 3 § 478.
|
|||||
( *24 )
1 478.
De gedaante der brandijzers is verschillende,
naar de onderscheidene wijzen van aanwending. Zoo heeft men mesvormige , peervormige , knop- vormige, ringvormige brandijzers, enz. Zij moe- ten echter alle glad en effen bewerkt zijn , kun- nen van goed gesmeed ijzer gemaakt, en van eenen ijzeren steel van een' voet lang voorzien worden, waaraan een houten hecht gemaakt wordt. Alle brandijzers moeten zoodanig inge- rigt zijn , dat zij lang warm blijven, opdat men niet genoodzaakt zij, dezelve zeer dikwijls warm te maken. § *79'
Het mesvormig brandijzer (PI. II. Fig. 1.)
ieeft veel overeenkomst met een mes, welks rug regt uitloopt. Onder deze gedaante kan het drie tot vier duimen lang zijn , welke als een handvatsel gemaakt is en waarvan de dikte, naar de gedaante des brand-ijzers, moet afgemeten *ijn. Aan den steel, van den rug tot aan de snede, moet het i| tot i| duim breed zijn, terwijl deze van hier, met eene zachte welving, naar den rug gaande, naar voren, in eene stompe punt uitloopt. 9 Zoodanig een brandijzer is of bestemd, om
met hetzelve streken, in verschillende rigtingen, te branden, ten einde een' toereikenden trap van
|
||||
( 425 )
Van warmte in het zieke deel aan te brengen,
welke een' sterken prikkel , ter verhooging van de werkzaamheid in hetzelve, vordert, of om daarmede deelen , bijv. wratten, uitwassen, het voorste ontaarde gedeelte van de roede brj paar- den, den gezonden of zieken zaadstreng enz.' door of aftebranden. § 4So.
In het eerste geval, moet de rug van het
mesvormig ijzer, ten minste een' half tot | duim dik zijn, welke dikte, naar de punt toe, lang- zamerhand kan afnemen. Is het anders ge- maakt, zoo zal het ieder oogenblik te koud wor- den, en men verliest, met de verwarming van het ijzer, veel tijd. De snede moet ten minste ij lijn dik en goed afgerond zijn, opdat zij niet in de huid, waarop men de streken ea figuren brandt, insnijde. § 43i.
In het tweede geval , moet de rug slechts &
duim en de afgeronde snede slechts 1 lijn dik zijn , omdat, door deze verhouding, het door- , snijden begunstigd wordt. Ten einde met dit ijzer te snijden, moet het wit glóeijend gemaakt en van de snede het hamerslag (geoxijdeerde ijzer_) behoorlijk , op een steen of dergelijk lig- ehaam > afgewreven worden , opdat, door den, los wordenden hamerslag, de snede niet ver- I. 1>. Ée traagd
|
||||
( 426 )
|
|||||||
traagd en oneffen worde. Brandt men, in dit
geval, of bij eene bloedvliet, de slagader met een te koud geworden ijzer, zoo kleeft de korst aan hetzelve, en deze wordt mede afgescheurd. • § 43a.
Wil men , met zware mesvormige ijzers, een
deel branden , zoo kluistert en werpt men het paard op de gewone wijze neder; het best ge- schiedt zulks in de nabijheid eener smederij; als- dan teekent men met krijt of houtskool de ge- daante , welke men aan de branding geven wil, vooraf op het deel, indien men namelijk be - vreesd is, uit de losse hand, dezelve niet te kunnen verrigten. § m.
De Vee-arts, die de branding doet moet, ten
minste, altijd twee brand-ijzers van gelijke ge- daante hebben, ten einde het eene te laten ver- warmen, terwijl het andere gebruikt wordt (*), het haar wordt glad over het deel henen ge- streken ; dan neemt de Vee-arts het niet zeer warme (bruin-rood gloeijende) brand-ijzer, om daar-
|
|||||||
(*) Men kan de brand-ijzers, in eene grootc vlakke
vuurpan, door houtskolen verwarmen. |
|||||||
( *>7 )
|
||||||
daarmede de gedaante, welke men geven wil,
voor te branden, (met een zeer warm ijzer gaat zulks niet goed) en neemt hierbij naauwkeurig in acht, om met de rigting van het haar, dus niet tegen dezelve, te branden. § 484.
Heeft men de gedaante vooraf geteekend,
zoo beweegt men het brand-ijzer zoo lang in de vooraf geteekende streken, en wel volgeus de reijen, over de oppervlakte, zeer ligt henen, zoodat men naauwelijks de huid aanraakt, tot dat men gelooft, dat het zieke deel, waarvoor het vuur wordt aangewend, zoo veel warmte stof heeft opgenomen, dat het in deszelfs zelf- standigheid in ontsteking geraakt, zonder de huid te verbranden: want daarin is de kunst gelegen, om het vuur aantewenden. Als kenteeken, dat het vuur lang genoeg
is aangewend geworden, dient, wanneer er ge- durende de branding, reeds zwelling begint te ontstaan, en zich in de gemaakte streken vocht, in de gedaante van kleine paarlen, vertoont. § 485.
Opdat nu de huid niet zoo ligt verbrand
worde, moet het brand-ijzer niet te warm zijn,
maar toch lang warm blijven , en men moet
E e 2 het
|
||||||
,
|
||||||
( 423 )
het slechts zacht, maar lang over het zieke
deel heen bewegen; want, wanneer men schier lijk eene figuur opbrandt, Stroo-geel brandt, of de huid geheel en al verbrandt, zoo zullen daardoor geenszins de diep gelegen verhardingen en dergelijke gebx-eken genezen kunnen wor- den, dewijl de huid slechts verbrand is ge- worden , de dieper gelegen deelen echter niet in ontsteking gebragt, en niet tot eene ver- hoogde werkzaamheid zijn aangezet, waardoor gevolgelijk ook de, te voren uitgestorte, nader- hand bewerktuigd geworden, stolbare lympha, welke de grondstof der verhardingen uitmaakt, niet wederom opgeslorpt kan worden. Dien ten gevolge kan de hoogste trap der
werking van het vuur, en het indringen der warmtestof namelijk, slechts door herhaald, zacht, lang, aanhoudend , heen en weder be- wegen met het bruinrood warm brand-ijzer, voortgebragt worden , zonder dat daardoor de huid wordt verbrandt* f-' ■■ -. t ■
, ; . . .. /
§ 436.
Kruisen zich de streken of lijnen , zoo moe-
ten de dwarsclie streken slechts ongeveer 2 of 5 lijnen van de hoofdlijn verwijderd loopen, dezelve dus niet doorsnijden, omdat de huid alsaan somtijds berst, waardoor naderhand lik— teekens kunnen ontstaan. Ten
|
||||
< **9 )
|
|||||
Ten einde het nablijven van alle likteekens
te vermijden, wil godine (*), dat men een versch spek-zwoord {couenne de lard jraiche) op het deel zal leggen j waarop met het vuur zal worden gewerkt, en nu wordt het verwarmde brand-ijzer, langeren tijd, over het zwoord heen en weder bewogen , tot dat er kleine druppels uit de huid (?) zweeten, zoo als deze, na het langer branden op de huid der dieren, in de streken , zich vertoonen. % 437,
De streken bij het branden Op de huid, be-
hooren goud-bruin of stroo-geel te worden, en alsdan dient men optebouden; doch dit kan niet als een' regel aangenomen worden, omdat men met de tweede streek, welke men met het gloeijend ijzer* in dezelfde streek maakt, reeds deze kleur kan voortbrengen $ neen! de huid kan altijd bruin zijn, maar zij moet zacht blijven, omdat, indien dezelve ver-1 brand wordt, zij altijd open berst, sterk ettert en lelijke likteekenen terug laat- § 433.
De gedaante, welke men aan de branding wil
■ ■
■■ (^) godinï jeune, Element d'hjgiène vétérinaire
etc. pag, 280. Paris.i8i5i , — Ee 5
|
|||||
( 43o )
|
|||||
geven, komt insgelijks eenigzins in aanmerking ;
want ieder eigenaar van paarden wil liever eene fraaije figuur, dan zijn paard, door kruislingsche en dwars loopende streken en likteekenen aan eenig deel ontsiert zien. Men moet slechts altijd daarop letlen, dat de werking van het vnur toereikend zij, ter vervulling van het oogmerk, dat men door de aanwending van hetzelve tracht te bereiken. Zijn in eene gedaante de streken te ver van
eikanderen verwijderd, en heeft dus de warmte niet genoegzaam op één punt kunnen doordrin- gen om behoorlijk te werken, zoo kan, met een punt-brand-ijzer, volgens dezelfde regels, ioo als boven reeds is opgegeven, in de ledige tusschenruimten gebrand worden (*). Voor ongeoefende Vee-artsen is het in het algemeen raadzamer , om , in plaats van streken , punten te
(*') Ik moet nog gewag maken van het zoogenaamde
engelsche vuur- De Engelsche Vee-artsen branden de gewrichten der paarden , zoo wel met het oogmerk ter voorbe.' jeding als om te genezen. In liet eerste geval, maken zij de streken met het brand-ijzer dwars, bijv. over de binnenste vlakte van het sprong- ge- wricht , zoodat bijna de eene lijn naast de andere ge- trokken wordt; want zij laten slechts, tusschen twee streken , eene tusschenruimte van 3 tot 5 lijnen en trachten daardoor verschillende gebreken voortekomen. In het tweede geval, gaan zij op dezelfde wijze te werk, zoo als reeds is opgegeven. |
|||||
( «* )
|
|||||
te branden, dewijl daardoor liet openbersten
der huid, en dus ook leelijke likteekens worden voorgekomen. § *89.
Indien, bij een paard, aan de vier ledematen ,
dezelfde of gelijksoortige gebreken met het vuur zullen behandeld worden, zoo is het doelma- tig , om eerst, twee te branden, dewijl, door eene zoodanige branding, welke diep zal inwer- ken , indien men, aan de vier ledematen, deze kunstbewerking, op denzelfden dag , wilde on- dernemen , er gevaarlijke toevallen te vrezen zijn. Het best is, om, binnen een' tijd van i4 dagen, aan de ledematen , twee voor twee, de branding te doen. Ontstaan er intusschen ge- vaarlijke toevallen, zoo worden zij naar algemeene regelen behandelt. § 4go.
In de meeste gevallen, is geene plaatselijke
behandeling noodzakelijk. Men moet het dier slechts matig in den stap doen bewegen. Indien de ontsteking evenwel heviger is, zoo wende men, terstond in het begin, gedurende twee of drie dagen, de koude aan. Beginnen de ont- stane brand-korsten zich los te laten , zoo, kan men dezelve, des morgens en 's avonds,^ met laauw water bevochtigen. § 49i.
|
|||||
( «2 )
|
|||||||
§ 49ï.
De knop- en peer-vormige brand-rjsefs
(PI. II. Fig. 4, 5, 2) van verschillende grootte worden gewoonlijk alleen tot het stillen van bloedingen, tot het branden van vergiftigde wonden, onzuivere zweren in de zaehte dee- len, in de beenderen, enz, gebruikt, en moe- ten dan veeltijds, overeenkomstig de gedaante der zweer (bijv. bij tand-fïstelen) vervaardigd worden. Het ring-vormig ijzer (PI. II. Fig. 5) ge-
bruikt men slechts tot het stillen der blocdvliet uit den staart-slagaderen, wanneer de staart namelijk afgehakt of afgezet is geworden. Het moet daarom eene zoo groote opening hebben, dat de staart-wervelbeende£efi er doorpassen, omdat zij anders het branden der bloedende slag-ader verhinderen zouden (*). Alle ijzers tot een zoodanig oogmerk moeten wit gloeijend en zuiver zijn. |
|||||||
(*) Zie hieromtrent het angliseren en afslaan vaÈt
den staart. |
|||||||
INHOUD.
|
|||||
Bladz.
Inleiding. 1. Het leerstuk der ontstekingen. 7.
Kenteekenen. 9.
Over het verschil der ontstekingen, met op- zigt tot derzelver oorzaken. 17.
Verdeeling der ontstekingen naar het deel, waarin zij voorkomen. 27.
Oorzaken der ontsteking. 27.
Uitgang der ontsteking. 31,
Voorzegging hij de ontstekingen. 49.
Behandeling der ontsteking in het algemeen. 51.
Behandeling van de verschillende uitgangen der ontsteking. 64.
Behandeling van den uitgang der ontsteking in ettering. 70.
Behandeling van den uitgang der ontsteking in het vuur. 73.
.t. ALj
|
|||||
( 434 )
ALGEMEENE VEE-ARTS ENIJKUNDIGE
HEELKUNDE.
EERSTE AFDEELING.
OORSPRONKELIJKE WERKTUIGELUKE AFWUKINCEN VAST
DEN GEZONDEN TOESTAND. EERSTE KLASSE.
*
SCHEIDING VAN DEN ZAMENHANG.
EERSTE ONDER-AFDEELING.
SCHEIDING VAN DEN ZAMENHANG , MET VERDEELING
DER HUID. EERSTE HOOFDSTUK.
Bladz.
Over de wonden. 83.
Kenteekenen, verschil en voorzegging bij wouden. 85.
Behandeling der wonden in het algemeen. 9^
a. Genezing der wonden door de her-
eemging. 91. b. Genezing der wonden door de ettering. 98.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Wonden met kneuzingen, gekneusde wonden. 1 IQ.
Behandeling der gekneusde wonden. 113. DERDE HOOFDSTUK.
Vergiftige wonden. 120.
Vergiftige wonden, welke dolgift bevatten. 130.
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
Scheiding van den zamenhang , zonder ver-
deeling der huid. 138. : EER.
|
||||
( 455 )
EERSTE HOOFDSTUK. Blad*.
Over de verscheuring der zachta deelen, of behandeling der verscheuringen. 146.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over de beenbreuken. 153. Behandeling der beenbreuken in het al-
gemeen. 162. TWEEDE KLASSE.
Over de kneuzingen. 166.
DERDE KLASSE
Over de plaatsveranderingen (dislocationes)
en wel der zachte deelen, EERSTE ONDER-AFDEELING. Over de breuken. \ 173»
Kenteekenen der breuken aan den achter-
buik in het algemeen. 176. Onderscheiding der breuken. 177.
Oorzaken der breuken. 179.
Beloop der breuken en beklemming. 181.
Kenteekenen der beklemming. 182.
Oorzaken der beklemming. 183.
Algemeene aanmerkingen over de breuken. 185.
Voorzegging der breuken in het algemeen
en in het bijzonder met opzigt tot de beklemming. 187.
Behandeling der breuken. 188.
Behandeling van beklemde breuken. 191.
t 2 TWÏÏ- |
||||
( 436 )
TWEEDE ONDER-AFDEELING. Blad».
Over de uitzakkingen. 193.
DERDE ONDER-AFDEELING.
Plaatsveranderingen der harde deelen. j 195.
Over de ontwrichtingen. 195, VIERDE ONDER-AFDEELING.
Over de vaneenwijkingen der beenderen,
of over de afwijkingen van de aanhang- sels der beenderen, 203, TWEEDE AF DEELING.
Oorspronkelijke afwijkingen van den ge-
zonden toestand, welke in de levens- kracht gegrond zijn. EERSTE KLASSE.
Gebreken van het vermogen der uitzetting
en zamentrekking.
Algemeen begrip omtrent de ziekten dezer tweede afdeeling. 206.
EERSTE GESLACHT.
Ziekten met vermeerderde kracht van za- mentrekking. 208. TWEEDE GESLACHT.
Verminderde zamentrekkingskracht(slapheid). 216.
a. Over de gallen. 219.
b. Uitzettingen der vaten. 226.
TWEEDE KLASSE.
Gebreken der afscheiding en opslorping. 232. EER.
|
||||
( «7 )
EERSTE ONDER-AFDEELING. Bladx.
Overvloedige afscheidingen.
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
Verminderde afscheiding (vermagering of
uitputting van een deel). 241.
DERDE KLASSE.
Over de ontaardingen van de bewerktuigde deelen zelve, of van derzelver zelfstan- digheid. 248. EERSTE ONDER-AFDEELING.
Over de ontaarding van het zamenstel der deelen of van het weefsel, zonder het ontstaan van nieuwe oppervlakten van afscheiding. 250. Over het knoestgezwel, (scirrus). 251.
TWEEDE ONDER-AFDEELING.
Over de ontaarding der deelen, of den
ziekelijken toestand van het weefsel, waarbij nieuwe oppervlakten, welke af- scheiden , worden gevormd. 258. Verdeeling der zweren. 259.
Algemeene behandeling der zweren. 264.
Behandeling der zweren naar derzelver ge-
slacht. 266. 1. Over de . eeltachtige zweren. 270.
2. ——- -— sponsachtige zweren. 271.
f 3 Over
|
||||
( 458 )
BJ»d«.
3. Over de holle zweren. 272. 4.-----------pijpzweren. ' 274.
5.------— mokverzwering ( mok ). 278
6.-----------beenverzwering. 289.
7. __------kankerachtige zweren. 296.
VIERDE KLASSE.
Over de vorming van tegennatuurlijke lig—
chamen, na - vormingen (pseudo - orga- nisatio). 300. EERSTE GESLACHT.
Over de beursgezwellea. 301. TWEE]DE GESLACHT.
Over de vleeschproppen, polijpen of po-
li jpeuse uitwassen. 311. DERDE GESLACHT.
Over de wratten. 318.
VIERDE GESLACHT
Over de vereeltingen (zwammen). 321. VIJFDE KLASSE.
Over de nieuwe , valsche, vreemdaardige
voortbrengselen, door de ziekelijke wer- king van een afscheidend werktuig', ( pseudo -productio). 323. Kenteekenen van de aanwezigheid van steeneri. . 325.
ZESDE KLASSE.
Over de gebreken der eerste vorming (vüia primae formatonis ). 330. DER-
|
||||
( «9 )
DERDE AFDEEL1NG. |
|||||||
Bladz.
|
|||||||
Oorspronkelijke sclieikundige beleediging-
gen van den gezonden toestand. 334. EERSTE GESLACHT.
Over het branden. 335. EERSTE HOOFDSTUK.
Over het branden door vuur. 336. TWEEDE HOOFDSTUK.
Over het branden met een gloeijend ijzer 341.
DERDE HOOFDSTUK.
EERSTE GESLACHT.
a. Branding met versch geblusclite kalk 846.
TWEEDE GESLACHT.
h. Brandingen door bijtmiddelen en zuren , en vergiftingen door uitwendig aangewen- geneesmiddelen 348, VIERDE AFDEEL1NG.
Over de kunstbewerkingen, welke aan het
dierlijk ligchaam in het algemeen ver- rigt worden. 355. Over de gewone dwangmiddelen bij operatien. 357.
EERSTE HOOFDSTUK.
Over het aderlaten. 367. TWEEDE HOOFDSTUK.
Over het scarificeren of doorvlijmen derhuid. 384. DER.
|
|||||||
/
|
|||||
{ 44o )
DERDE HOOFDSTUK. Over het stillen der bloeding, bij wonden 387.
VIERDE HOOFDSTUK.
Over de vereeniging der wonden door
naden. 395.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over het inspuiten van geneesmiddelen in
de aderen. 397.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over het openen van ettergezwellen. 400.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over het inwrijven en over het aanwen-
den van prikkelende middelen, scherpe zalven, bijtmiddelen enz. 403. ACHTSTE HOOFDSTUK.
Over het zetten van fontanellen, of het
steken van een wrangwortel. 409. NEGENDE HOOFDSTUK.
Over het zetten van haarvlechten of van
etter-linten, ook de aanwending van eene etterdragt genoemd. 413. TIENDE HOOFDSTUK.
Over de aanwending van het vuur (cau-
leriüm actuale s. cauterisatio), 422.
|
|||||