IJ2>**¥&#
|
|||||||||||||
■-••''!
|
|||||||||||||
HUISMANS HANDBOEK
|
|||||||||||||
VOORGESTELD IN DEN h */jÓ4SS
|
|||||||||||||
F R I E S C H E N
|
/
|
||||||||||||
STALMEESTER
KOEYEN-DOKTER.
Waar in de onclerfclieidene Rafleh der Paarden word
beféhreeveu , de hoedanigheden aangetoond die in een goed Paard vereifcht worden. Hoe de Veulens te be- handelen en op te paffen en Hengfteii tot Ruinen te maakert. Van de Leeftyd der Paarden, en derzelver ouderdom te leei'en kennen, en wat men by 't koopen van Paarden dient in agt te neemen om niet bedroogen te worden. Van de Dektyd der Paarden en derzelver Stoeteryert. Van het Voederen, Onderhouden, Schoon- inaaken en Beilaan der Paarden. Eene nauwkeurige be- fchryving van de Ziektens der Paarden, benevens de befte hulpmiddelen daar voor, waar by gevoegt is eene uitmuntende Verhandeling over het Krebbebyten, bene- vens de oorfprong van dit ongemak, en de middelen om het te geneezen; insgelyks over den Droes. Van den Gang, Stap, Draf, Galop en Telgang enz. der Paar- den. Van het Paai dryden der Dam.es ,-err-over den invloed van liet PaardrycJ^n'iiD de ge- -,.v zondheid. Van het nut ti^ gebruik dei' "^-'•i\ "fx Paarden en derzelve^*defi|en"enz. ' -~f'\\ N O /"£> . ,•*•'• ' ' ' S <f X
Eene volkomene befchiyvini^an de'ÜektettS en On- -.„^
gemakken van het Rundifte, en de-befte midde- len om die te helpejLen te verbeferen. ! i', Éindelyk.eene volledige Verhjaïujeling \s<fiói,e£>:ollé-Honas- zlekts-, benevens onfeilbaare |ilicttjelen onl die te genezen, ]/ Tot nut en gebruik van alle T.jktdlieden die.Rund\*eel K'^J
en Paarden houden, Paardekóopers, Köetziers,Stal-. i meefters, Pikeurs, Hengfte-liQutfèïs, iVoerÖedeni,,: ! en alle de zodanige die eeuig« ..betreMjifigj tot" -' __-.■■' Paarden en Rundvee hebbeu, DkeeiT"VT»eK" jaarige ondervinding zamengeftet^iéxiir --' j. w.
|
|||||||||||||
Te LEEUWARDEN,
Ter Drukkerye van H. A. de CHALMOT, i??». |
|||||||||||||
AAN DEN
LEZE R.
De zugt om myne Landgenooten
van dienft te zyn, is de voor- naamfte beweegreden , die ray heeft doen befluiten om deeze Natuurlyke Hiftorie der Paarden, benevens eene nauwkeurige befchryving van derzel- ver ziektens en gebreken, en bekwaa- me middelen om die te geneezen, 't welk ik voor eigen lief hebbery heb* be zamengefleld, het licht te doen zien. Schoon men veele uitmuntende
Boeken over de Paarden in verfchei- dene taaien heeft uitgegeven, weet© ik egter niet dat er een van deezen aart het licht ziet. Zommigefchryven alleen * 2 over |
||||
AAN DEN LEZER.
over de Manegie, andere hebben de
ziektens enz. tot eene taak genoomen; dog geene weete ik, die in zulk een klein beftek de gantfche natuurlyke Hiftorie van deeze voor het Menfch- dom zo nuttige Dieren, heeft te boek gefteld. In dit Werkje zal men zulks vervult
vinden. Niet alleen word er eene be- fchry ving van de verfchillende Raffen of zoorten van Paarden in gevonden, maar teffens ook het onderfcheid van Haair aangeweezen ; voorts eene be- fchryving van de uit- en inwendige ge- ftalte der Paarden, als mede de bena- mingen van alle de deelen uit welke dit Dier is zamengefteld; benevens de hoedanigheden die in een goed Paard vereifcht worden. Van de voortteeling en aanfokking der Paar- den, als mede over de Paardeftoete- ryen en wat daar omtrent dient waar- genoomen. Van het voederen, on- derhouden, oppaflen, fchoonmaaken en
|
||||
AAN DEN LEZERS
en beilaan der Paarden. Hoedanig
men omtrent de Veulens zal te werk gaan en die behandelen; de belle mar. nier om Hengften tot Ruinen te maa- ken. Van het Ruyen , Slaapen en Leeftyd der Paarden, en van derzel- ver Hinniken of Briesfchen enz. Hoe- danig men den ouderdom der Paarden kan leeren kennen , en wat men om niet bedroogen te worden , by 't koo- pen van een Paard te onderzoeken en hoofdzakelyk in agt te neemen heeft. Voorts van de wilde Paarden en der- zelver vangst; eene verhandeling over het Paardryden der Dames, en over den invloed van het Paardryden op de gezondheid enz. Dus begrypt men ligtelyk dat dit
Werkje zodanig is ingerigt, dat alie- zins het nuttige met 't vermakelyke, er in gepaart gaat. Inzonderheid hebbe ik zo nauwkeu-
rig als my eenigzints doenlyk was, de ziektens en gebreken der Paarden, be- * 3 nevens |
||||
AAN DEN LEZER.
nevens beproefde hulpmiddelen ter
geneezing befchreeven. Het Krehbe- byten zulk een groot gebrek in zom^ mige Paarden, en waar van men by de meefte Schryyers zo weinig vind aangetekend, hebbe ik in des?;elfs oor- fprong pp eigen ondervinding fteunen- de nagegaan, en de geneezingswys opgegeeyen; niet minder oplettend ben ik in 't verhandelen der verfchil- lende zoprten van Droes, te werk ger gaan- De verfchillende ziektens en ongeT
makken van het Rundvee, benevens derzelyer geneezing, hebbe ik als zaa- ken van het grootfte belang, niet al-? leen voor den Landman , maar zelfs voor de gantfche Maatfchappye als eene Toegift hier hygevoegt, en met de uiterfte nauwkeurigheid verhan- dglf i kunnende myne Lezers verze, kert zyn dat alle de voorgefchreeve- II© mjddelen, gg wel ten aanzien yan het
|
||||
AAN DEN LEZER.
liet Rundvee als de Paarden, beproeft
zyn. t)e geneezing van de allerakelykfte
ziekte, veroorzaakt door de beet van Dolle Honden, is van zulk een groot belang voor het gantfche Menfch- dom, dat ik gedagt hebbe by deeze gelegenheid wel te zullen doen, de kentekenen, voortgang en uiteinde van dit ongemak omftandig en nauw- keurig te befchryven, er teffens de middelen byvoegende, die dezelve onfeilbaar geneezen , wanneer maar in tyds worden te werk gefield. Verders hebbe ik aan myne Lezers
niet anders te berigten, als dat indien dit Huismans - Handboekje met die graagte word ontfangen als ik voor-» fpelle; myn voomeemen is indien my God leven en gezondheid geeft, een tweede Deeltje te laaten volgen, waar in de Huishouding en ziektens der * 4 Schaa- |
||||
AAN DEN LEZER."
|
||||||
Schaapen, Honingbyen enz. bene-
vens raeer gelykzoortige nuttige zaa- ken, in ftaat verhandelt te worden. |
||||||
KORTEN
|
||||||
KORTEN INHOUD.
EERSTE HOOFDDEEL.
|
|||||||||||
O
|
nderfcheidene Naamen, Eigen-
fchappen en verfchülende zoor- |
||||||||||
ten of Rasfen der Paarden, pag. i.
TWEEDE HOOFDDEEL.
Van het onderfcheid van Haair of ko-
leur der Paarden, pag. 16. DERDE HOOFDDEEL.
Uit- en inwendige Lighaams-geftalte
der Paarden, als mede de benaa- mingen van alle de Deelen, uit welke het Paard is zamengefteld. pag. 2i. VIERDE HOOFDDEEL.
Hoedanigheden die in een goed Paard
vereifcht worden, pag. 25. |
|||||||||||
* 5 VYFDE
|
|||||||||||
'
|
|||||
; KORTEN INHOUD*
VYFDE HOOFDDEEL.
Van de voortteeling en aanfokking der
Paarden, als mede over de Paarde- floeteryen, en wat daar omtrent dient waargenoomen. pag. 41. ZESDE HOOFDDEEL.
Hoedanig de Veulens moeten worden
opgepaft en behandelt. Hoe men de Hengften tot Ruinen maakt. De Staart van een Paard wel af te kappen, en het zelve de Ooren op te zetten, pag. 50. ZEVENDE HOOFDDEEL.
Van het Ruyen, Slaapen en Leeftycl
der Paarden, en van derzelver Hin- niken of Briesfchen. p. 54. AGTSTE HOOFDDEEL.
Hoedanig men den Ouderdom der
• Paar- |
|||||
KORTEN INHOUD
Paarden kan kennen; en wat men
by' t koopen van een Paard te on- derzoeken , en hoofdzakelyk in agt te neemen heeft. pag. 56. t
NEGENDE HOOFDDEEL.
Van het Voederen, Onderhouden»
Oppaflen en Schoonmaaken der Paarden, pag. 64. TIENDE HOOFDDEEL.
Van het beflaan der Paarden, pag. 73,
ELFDE HOOFDDEEL.
Van de ziektens der Paarden, bene*
vens de befte Hulpmiddelen daar Voor. pag. 80. behelzende ï. Algemeene kenmerken van die ziektens. ib. 2. Van de oorzaaken dier ziektens.
pag. 82. 3. Alphabetifche befchryving dier
ziek-
|
||||
KORTEN INHOUD.
ziektens en beproefde genees-
middelen daar voor. ib. TWAALFDE HOOFDDEEL.
Van het Aderlaaten, Purgeeren en
Klifleeren der Paarden, als mede (- nog verfcheidene bereidingen van
Geneesmiddelen voor dezelve dien- ftig. pag. 146... DERTIENDE HOOFDDEEL.
Van de Gang, Stap, Draf, Galop ,
Telgang enz. der Paarden, pag. 154. VEERTIENDE HOOFDDEEL.
Van het Paardryden der Dames» en
over den invloed van het Paardry- den op de Gezondheid, pag. 161. VYFTIENDE HOOFDDEEL, .
Van het nut en gebruik der Paarden
en derzelver deelen. pag. 167.- ZESTIEN.
|
||||
KORTEN INHOUD.
ZESTIENDE HOOFDDEEL.
Van de Wilde Paarden en derzelver
Vangfbpag. 169. ZEVENTIENDE HOOFDDEEL.
Befchryving der voornaamfte Ziek-*
tens van het Rundvee, met byvoe- ging van beproefde Geneesmidde- len, pag. 173. AGTIENDE HOOFDDEEL,
Van de Hondsdolheid, derzelver toe-
vallen en geneezing. p. 194. |
||||
DEN
F R I E S S C H E N STALMEESTER
E N
KOEIJEN-DOKTER.
|
||||||
EERSTE HOOFDDEEL.
Onderfcheidene Naamen, Eigenfchappen tn i/et'
fchillende Zoorten of Ras/en der Paarden. |P«?pj?S'Et Paard Waar van het Mannetje in 't
H fef^ "é nederduitseh den naam van Hengst draagt Il E 3 0 en '7et Wijfje Merrij, Is bij de Hebreen W$$*ÊtM bekend geweest onder die van Sus ea ftpTae Caldeëfi ert Sijriefs noemden bet Sufua' tha, de Arabieren Bafet, de Perfiaanen Asbecha, de Grieken 'Wosen de hedendaagfche Gf ieken A*t»'«, de Latijnen Equus otjumentum, welke laatfte fchaotx ook aan de Osfen, Ezels en andere lastdraagende Dieren gemeen, echter wel voornamelijk gebruikt word ten aanzien van de Paarden. De Hengst voet- de in 't latijn de naam van Caballus,: waar van de A Spas* |
||||||
s DEN FR1ESSCHEN STALMEESTER
Spanjaarden en Italiaanen bun Cavallo, deFranfchen
hun Cheval hebben ontleend. Een Ruin of gefnee- den Hengst noemt men in 't fransch Cheval hbngrè,, en een Spring-Hengst Etalon; de Merrij Jument en het Veulen Poulain, .HetJPa,»'*/ word doordeDuit- fchers Rosf of Pferd genoemd, in Boheemen Kun, in Poolen-ZTwr, inUtiplö® Kabikx, in Zwee.den Heest, in Engeland Horfe, en téri ptattten lande in Friesland en nabuurige Provintiën Hijnfer. Het Veulen dat men in 't lalifn Slnnuhis noemt, draagt in 't engelsen den riafm v"an Ginriet, en de Ruin Cuuterius,' word Gelding gebeeten. L De Heer Petr, Naaldwijk die in denjaareiösi,
eene Verhandeling over; da-N^Huir enÉige/ifebap- pen der Pa»rdm.Jchiee£i OH'derJJe tijtel, ■mth-È.hi- lipp, five de Equor. nat. elect. educdt. discipl. £ƒ cu* ratione. Leida 1631. Libr. I. Cap. I., zegt dat zij ""Waïffi ën' v"ögt ig van iëmpérameni zijn. *t Is zeker", dat het,.nat«rej. de.ezer Djeren niet. wreed, js>i fier- heid es WiWheïd mum w alleen 'm uit/-'- Sehoon de meeste andere Dieren in kragt overtreffende, lar^en.^ij-dteniitimer aaneen}, wanneer zij e&jvan aangevaHen .worden, fchjjflen-zy dezelve» rnet ver- achting te befchouwèn. • DewiiJ zij geen voedsel, ooodig hebben dan grafe
«n kruid, en 't vleesch hun, stitt fmaakt, zo doen zij de andere, Dieren geen oorjpg aan, en hebben ook geen vreeze voor anderen, die, hoe vreesfe- .lijk ook van muil en klaauwen, van hun met de poo- ien worde-n-, afgeweerd. Nog minder voeren zij onder elkandfen krijg wegens bun beftaan ;■. ateo het aardrijk hun doorgaans fpifee genoeg verfebafe, ea zij zelfs de kosi kunnen vinden op landen, die de Runders hebben afgefchooren. Zij houden zich aiet, gelijk deeze en andere Beesten, troepswij- ze tot Qnderlin^e veiligheid., maar veeleer uit ge- negen- |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. t 3
negenheid tot eikanderen, en geeven geen blijken
van hunne kragt en fierheid door het vegten, maar door tekenen van eerzugt, als 't ware; 't zij met om 't fhelfte te loopen, door een Rivier te zwem- men , over een Sloot te fpringen , en dergeliiken meer. Van de zodanigen , die dit in hunne jong- heid het vlugfte en bekwaamfte doen, worden de beste Paarden aangefokt. Men verwondert zich in de Noorder-landen dik-
wils, hoe dapper de Paarden zich tegen de Wol- ven en Beeren verdedigen. Wanneer een Hengst» die Merrien of Veulens bij zich heeft, een Beer gewaar word , zo doet hij zijnen ftoet agter zich gaan, en fchroomt niet den Beer met zijne voor- pooten aan te vallen , die hij als een paar trom- melftokken gebruikt, behoudende dus gemeenlijk op dit Roofdier de overhand, 't Is eens gebeurd, wanneer men zulks aan 't Deenfche Hof niet ge- looven wilde, dat een der Amptenaaren van Ko- ning Frederik den IV., op Frederiksburg, een zij* ner Karos-Paarden daar aan waagde , 't welk 00- genblikkelijk eenen los gelaaten Beer aangreep, zonder eenig lijfsgevaar. Zomwijlen egter behoud de Beer , door zijne meer dan tweevoudige fterk- te, op het Paard de overhand, inzonderheid wan- neer het zelve hem de rug toekeert, en hem met de agterpooten fchoppen wil; want de Beer fpringt dan het Paard op de rug, en houdt zich met muil en klaauwen daar op vast, hoe fnel het Dier ook tragt te rennen , tot dat het eindelijk in onmagt nedervalt. Nat. Hift. von Norwegen. II. Th. p, 7. De fchriften der Ouden over den aart en hoe-
danigheden der Paarden van verfchillende janden, raadpleegende, bevind men dat de grlekfcbe Paar* den bijzonder in agting pleegen te zijn, Oöl irt dea oorlog te gebruiken; dat die van Achaje 4ë groot* A a ften |
||||
4 DEN FtllESSCHEN STALMEESTER
ften waaren welke men kende, doch dat de aller*
fchoonlte uit Egijpten kwamen, alwaar ze voor Ko- ning Salomon reeds tot een hoogen pri|s wierden ingekogt. Uok vernaaien zij, dat is Paarden in E- thicipie, wegens de al te grootte hitte van 't kli- maat niet wel flaagden ; dat Arabie en Afrika de •welgemaakften uitleverde, die buitengemeen vlug ■waaren, en bekwaam om onder de Man te rijden of fnel te loopen. Zij melden , dat de Italiaan- fche Paarden, mede zeer goed waaren, en dat men er in Siciliën, Kappadociën , Si'riën , Armeniën, Mediën en Perfiën ook voortrefFelijken had in 1'nel- heid; dat die van Sardiniën en Cotfika klein, ech* ter levendig en moedig waaren; dat de Spaanfchen na de Pamfchen geleeken en uitmuntend tot den oorlog waaren ; dat men er ook in Tranfijlvaniën en Walahiën vond, die ongemeen luchtig en vlug ter been waaren, hebbende zeer lange Staarten en ftlaanen , die bijna op den grond hingen j dat de Deenfche Paarden van goede geïtalte; de Noord- fche klein doch zeer rad waaren, en als tot klau- teren r.n fpringen geboorên. Zij befchrijven de Vlaamfche als fterk van natuur , zeggende dat de GaMiëfs aan de Romeinen Paarden leverden , die goed waaten om riituigen te trekken en lasten te draagen: doch de Duitfche Paarden geeven zij als wanftaltig op, en zo flegt dat men er zich niet van bediende. Bij de Zwitzers vond men echter een menigte zeer goede Ruiters-Paarden, zo als er ook van dien aart in Hongariën geteeld wierden; doch die der Indien , waaren klein en zeer zwak van aart. Het gemelde, heeft nog ten huidrgen dage voor
het grootfte gedeelte plaats, 't Schijnt dat Arabi- gn, inderdaad, het regte klimaat zij totdeVoort- ♦^piinu- der fchoonfte Paarden, die men uit dezel- ve |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. . $
Ve of onmiddelijk of door midJel van Barbet, dat
is Spiing-Hengften of Mernën uit Barbarien , in Europa aanfokt. Het grootile gedeelte der Birbari- fche Paarden, ja zelfs de Spaanfche zijn van 't Ara- bifche ras. De Heer Shaw zegt in zijne Rijzen door BatbarijSn en ha Ooste i.deel tfo, pag. 249. Ucr. 1772. ,, Dat het Paard voorheen de roem en het on-
,, derfcheidend kenmerk van Numidiën, in laatere i, jaaren zeer verbasterd is , of liever de Arabiers ,, zijn afgefchrikt om een goed Ras te fokken, de> „ wiil zij verzekerd zijn , dat de Turkfche Bevel- ,, hebbers er zich den eenen of anderen tijd mees- „ ter van zullen maaken. De Tingitaniers en E- ,, gijptenaars hebben derhalven thans met regt den „ roem van de beste Stoeterijen te houden, fchoon „ het niet langer dan eene eeuw geleden is, dat n zij hier in flegts met hunne Nabuuren geliik waa- ,1 ren. Een goed en wel güoeffent Barbarisch Paard, „ valt nooit, en (laat ten eerden ftil wanneer der» 1, Ruiter afklimt en den toom laat vallen: zij heb» ,, ben, boven dien, eenen grooteftap, en houden „ ftraks op, als men begeert, zelfs in eenen vollen „ ren. Dj eerftj deezer hoedanigheden toont de „ deugd en de volmaaktheid van het Paard, en „ het ander hangt af van de handigheid en bekwaam- ,1 heid van den Rijder. Men oefent of bemind gee* ,1 ne andere beweginge hier te lande, en men re- j, kent het voor onwellevend te draaven of den tel 11 te rijden. Maar de Egijptifche Paarden hebben „ met reden den voorrang boven alle anderen, zo „ om hunne grootte als fchoonheid; de kleinfte zijn ,, gemeenlijk zestien palmen hoog, en volgens hun- „ ne wijze van zeggen gemaakt als Herte-bokken. 11 De gewoone prijs der beste Paarden in Barbarie 11 is van dxie tot vierhonderd doliers, dat is van A 3 „ vijftig, |
||||
6 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
,, vijftig, tot zestig of zeventig pond fterlings; daaf
„ men in de dagen van Salomon , wanneer het „ zilver voor niets geagt wierd, een Paard uit E- „ gijpten kreeg voor 150 fikkelingen, dat is iets „ meer dan zeventien ponden fterlings. De Heer Marmol defcriptitm de l'Afrique Tom.
I. fag. 50. verzekert, als dat de Arabifche Paarden, van wilde Paarden uit de Woéftenijën van Arabiën afkomftig zijn; hebbende men hier van in overoude tijden Stoeterijen aangelegd, door welk middel zij zodanig zijn vermenigvuldigt, dat men ze huïden- daagscb alom in Afrika en Afle vind, zijnde zo vlug ter been, dat zommigen zelfs de Struisvogels in 't loopen overtreffen. De Arabieren van de Woe- ftijn van Barbariën , en de Volkeren van Libiën, fokken een groote menigte van deeze Paarden aan, tot de jagt; zelden bedienen zij er zich van tot het gevegt en tot reistochten ; ais er gras is, laaten zij hun ter weide gaan, en als dat ontbreekt, voeden zij de Paarden met dadels en melk van Kameeien, 't welk deeze Dieren mager, vlug en fterk maakt. Bovengenoemde verhaalt ook, dat zij de wilde Paar- den met ftrikken vangen, zijnde dezelve zeer korc van Maanen en van Staart, en gemeenlijk asch« graauw of wit van koleur; zij eeten derzelver vleesch, wordende dat der Jongen bij hun voor eene lekker- nije geagt. Veele Reizigers, zo als onder anderen. M. de la Roque Voijage fait par ordre de Louis XIV. Paris , 1714 , pag. 104, £f fuiv. Hiftorifcke befch. der Reizen II. deel enz., melden, dat er geen Arabier is, hoe arm anderzints ook, die niet zijne Paarden heeft, dat zij liefst de Merriën berijden, de Hengften aan de Turken verkoopende, dewijl het fnijden bij hun in geen gebruik is. Zeer zorgvul- dig bewaaren zij van oude tijden her, de Rasjen hunner Paarden, waar van zij zo wel die van hun- « ü . s - ne |
||||
EN KOÊlJÈN-DOKTÊÜi; " :?
'te eigene als die van hunne Nabuureh de generati-
ën, de vermaagfchappen en de gafttfchi geriagtrè- kening kennen. Deeze Rasfen öndcffcbèiden zij door bijzondere naamen, en. maaken er drie clas- fen van ; het eerfte van edele Paarden, die van zui- ver en aan beide zijden van oud Ras zijn; het twee- de van Paarden van oud Ras , doch die door ver- maagfchapping zijn verbasterd, en het derde van gemeene Paarden. Die van de eerfte clasfe laaten zij door geene andere Hengften dan die van hetzelf- de Ras befpringen; zo zij die niet hebben , huureii Zij dezelven voor eenig geld van hunne Gebuuren, en dit gefchied in tegenwoordigheid van Getuigen , die er een getekende en gezegelde atteftatie vangeö* ven in tengenwoordigheid van den Sekretaris der E» "mir of Vorst van hunne zamenleeving; in dit ge- tuigfchrift worden de naamen van den Hengst en de Merrij, en derzelver geheele geflagtrekening uitgedrukt. Wanneer het Veulen is geworpen, word daar insgelijks, in tegenwoordigheid van Ge- tuigen een akte opgefteld en de tijd der geboorte aangeteken ; deeze gefchriften bepaalen den prijs der Paarden , en die worden tot een blijk aan de Kooptrs ter hand gefteld. Het zijn eeniglijk dë voomaatnfte onder dit Volk, die zodanige edele Paar- den hebben; dewijl de Merrij van zulk Ras, vijf- honderd , ja zomtijds duizend kroonen en daar bo- ven gelden. Men verhaalt dat aan de rivier van Se- negal , of daar omftreeks, zomtijds zulk een Paari aan de Negers voor vijftien Slaaven verkogt word. Deeze Paarden zijn ongelooflijk fnel en vlug; zij fpringen over een beek of haag heen als een Hert, en indien hunne Rijder komt af te fchieten , al waa- re het ook ?n den hardfteh galop, zo blijven zij op *t ogenblik ftil ftaan. Ds Pamden der andere Rasfen Zij» gsmeéner, zö* A 4 danig |
||||
* DEN FRIESSCHEN STALMEESTER,
danig dat ieder Arabier er verfcheide heeft, die
's nagts bij hem en zijn Gezin en al zijn ander Vee, mede in de Tent flaapen. Men ziet er Jonge Kin- deren op het lijf en aan den hals van de Merrij en het Veulen , die geduldig met hun fpeelen laaten. Nimmer mishandelen de Arabieren ook hunne Paar- den ; zij praaten en redeneeren met dezelve ,1 en draagen er ongemeen veel zorg voor, zo in 't ros- fen, als in 't wasfchen van de pooten, het lijf, de ftaart en maanen, die zij zeldzaam uitkammen, op dat er van 't haair niets verlooren gaat. De gant- Icben dag geeven zijhun geen eeten, maar laaten ze flegt twee of driemaal drinken, en tegen den .avond doen zij hun een zak aan den kop, waar in omtrent een half fchepel ter degen zuivere gerst is , en dien zak neemt men niet weg, voor 's anderen- daagsch morgens, wanneer zij alles opgegeeten heb- ben. In de maand Maart brengt men ze in 't land, en in dat faifoen laat men de Merriën befpringen, zorgvuldig in agt neemende, om haar zo dra zij ge- dekt zijn, koud water vanagteren op'tüjf te gieten. De voorzomer verloopen zijnde, haalt men de Paar- de» uit 't land, en geeft hun al den overigen tijd van 't jaar, gras nog hooi, en zeer zelden ftroo te eeten; zijnde gerst aldaar hun eenigfte voedzel. De Veulens, worden de Maanen afgefneeden , zo dra zij een of anderhalf jaar oud zijn , op dat die langer moogen worden en dikker van haair j men begint ze te berijden, wanneer zij twee of op 't hoogst twee en een half jaar bereiken. Dagelijks blijven de JPaarden der Arabieren, als zij er niet mede uit zijn, gezadeld en getoomd ftaan aan de ingang van den Tent. Perfiaanfche en Turkfche Paarden. Het Ras van
de Arabische Paarden, heeft zich uitgebreid in Bar» barijën bij de Mooren , en zelfs onder de Negers aan
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 9
<aan de rivier van Senegal , alwaar de Vorften of
Heeren des lands, er eenige hebben die zeer fraai .zijn, en zij draagen er zo veel zorg voor, dat zij liever zelfs 't koorn willen misfen, dan net zelve hunne Paarden te onthouden. Aan een andere kant hebben die zelfde Paarden, zich verfpteid in Egijp» ten, Turkije'n en misfchien ooü in Perfiën , alwaar men wil dat eertijds een Stoeterij wa» van tien duizent witte Merriën. De Paarden munten daar gelijk in de Levant en in Barbarijen uit, door de hardheid hunner Hoeven, zo datzii nauwiijks ijzers noodig hebben, fchoon men ze echter evenwel be- flaat, dog zeer dun en ligt. . In Turkijën heeft men buiten de Arabifche , Tartarifche en Hongarifche, ook nog Inlandfche Paarden , in de Turüiche Pro» vintiën geteeld, die aan de Perfia.infche volgen in deugd, geliik deeze aan de Araoifche, komende bijna met de Italiaanfche Paarden overeen. Indiaanjche en Chineejche Paarden. De Paarden
die in Indien geteeld worden, zijn niet goed; de Grooten des Lands bedienen zich aldaar van zoda- nige, die uit Perfiën en Arabiën worden gebragtf men geeft ze over dag een weinig hooij en 's a- vond erwten, die met zuiker en boter gekookt zijn, in plaats van haver of gerst. Dit voedzel houd ze in ftaat, en geeft hun een weinig kragt, want zonder dit zouJen ze in weinig tijds ver» vallen, dewijl het klimaat tegens hunne natuur zo ftrijdig is. 't Schijnt dat de zeer heete landen geen goede Paarden kunnen voortbrengen ; immers die van de Guineefche Kust, zijn, gelijk de ingeboo- renen van Indien , uitermaaten flegt, draagende den Kop en Hals lang, en zo waggelende in 't gaan, .dat zij telkens fchijnen te zullen vallen, ook bo. ven dien zeer klein, traag en onbeftuurzaam, wor. dende van de Negers meest tot voedzel gebezigd. As De |
|||||
.
|
|||||
to DEN fRlESSCHEN STALME2STER.
De Chineefche Paarden worden gefneeden of tóf
Ruinen gtmaakt , even als in Europa; doch zijn Weinig beter dan delndifche, zwak, wan (lal tig en 20 klein van ftuk, dat men ze in den Oorlog niet kan gebruiken. * Tartaarijlhe Paarden. De Tartaarên hebben we-
derom een anjer flig van Paarden, die, hoewel flegts van middelmaatige geftalte, fterk, moedig, vlug, vol vuur en ligt ter been zijn,- hebbende de Hoeven zeer hard, doch f.nal; de Kop zeer luchtig doch klein; een langen ftijven Hals; de Beenen ai te hoog; zo dat hun wezenlijk de fraaiheid van ge- ftalte, en dit ook maar alleen ontbreekt; want zij zijn onvermoeid, en onverbeeldelijk fnel in 't loo- pen. De Tarters leeven met hunne Paarden bijna als de Arabieren, doch zij gewennen ze reeds van de tedere jongheid af aan den Toom; doende er, als zij zeven of agt maanden oud zijn, Kinderen op lijden; doch zelfs maaken zij er geen gebruik van, voor dat* de Paarden zes of zeven jaaren oud zijn. Als dan kunnen deeze Dieren een ongelooflijke ver» rooeijing uitftaan; gelijk twee of drie dagen agter een te loopen zonder rusten, vier of vijf dagen door te brengen zonder eenig ander voedzel , dan een hand vol gras of kruid om de agt uuren, en even- wel een etmaal zonder drinken te zijn. Het over- zwemmen van brede Rivieren met deeze Paarden, Is bij dit Volk gemeen. Hoe fterk en hard ook van natuur zijnde, vervallen zij als men ze in China of If)di6n brengt, maar blijven in Perfiën en Turkijën tameiiik goed. Spaan/the Pmrden. Deeze, te weef en van het
beste zoort, zijn in groote achting ; hebben een fraai je geftalte, zijnmoeHg, levendig en vhig. Ze!» den overtreffen deeza Paarden de hoogte van vier voeten en negen of tien duimen} de Andalufifch* - * boud |
||||
EN KÖÈljEtt.bÖKTEÏU tt
fioudmen voor de beste. In 't algemeen worden dé
Spaanfche Paarden, voor de dienftigfte gehouden, om in den Krijg, tot Praalftaatiën en in de Manegie te gebruiken. Alle zijn zij met het merk der Stoe* terij, in welke zij aangekweekt zijn, aan de dijege» Brandtekent. Engelfcke Paarden. De beste zoort der Engelfchi
Paarden, hebben vrij veel overeenkomst met de A* rabifche enBarbarifche, waar van zij ook eigenü-k zijn voortgekoomen; echter is hun Kop grooter ert Welgemaakter, daar bij zii'n hunne üoren langer, doch wel geplaatst; het meeste onderfchelJ echter kondigt zich in de omtrekt van het u'ghaam aan, dewijl zij veel lijviger en grooter zijn; men vind zó gemeenlijk van vier voeten tien duimen hoogte, ja zelfs wel tot vijf voeten toe; daar zijn er van aller* hande zoort van haair en tekenen; in 't algemeen zijn zij fterk, moedig, vlug, ftout en bekwaam om groote vermoeijingen te ondergaan , uitneemend voor de jagt en wedloopen, maar hun ontbreekt bevalligheid en buigzaamheid," zij zijn hard in de Bek en hebben weinig lijnigheid in de Schouders. De fraaifte en beste deezer Paarden, vallen in dö Provintie van Jorkshire; de vlugfte en gefchikften tot bet Jagen en Rennen, vind men te Nieuwmar- ket, alwaar de Heeren van 't Land groote wedden* fcbappen doen op de fnelheid hunner Paarden. Italiaanfche Paarden. Deeze waaren eertijds fraai*
5er dan ten huidigen dage, uit oorzaake dat men ze- 'dert eenigen tijd de aanfokking van het beste Ra* heeft verwaarloost; daar worden echter nog fchoone Napelfche Paarden gevonden, inzonderheid om voor Rijtuigen te fpannen; maar in het algemeen hebben zij een dikken Kop en zwaaren Hals, zijn onleerzaam, en gevolgelijk zeer moeijelijk om in de Manegie ai Ie richten, doch deeze gebreken worden eeniger- 1 - rnaa. |
||||
i* DEN FRIESSCHEN STALMEËSTER
maaten vergoed door hunne deftige geftalte, moe<
digheid en fraaiheid hunner beweegingen ; zij zijn uitneemend tot Praalitaatiën , en hebben een aan» geboorene genegentheid om trots en moedig te flap» pen. Deenfche Paarden. De Paarden uit dit Rijk, zijn
zo fchoon van Statuur en wel gevoed , dat men ze boven alle anderen voor Koets-paardzn verkiest; daar Zim er onder die volmaakt wel gevormt ziin , dog in een gering aantal, wam meesttijds hebben deeze Paarden, geen wel geregelde fchikking, van de dee- len des Lighaams; maar alle hebben zij fchoone be- weegingen , en zijn in 't algemeen zeer gefchikt tot den Oorlog en Siatiën. Franjche Paarden. In Frankrijk vind men Paar-
den van allerleij zoort , maar de fraaaije zijn er in een gei ing aantal. De beste Rijdpaarden koomen uit het Limofinfche, zij hebben veel overeenkomst met de Birbarifche Paarden en zijn extra goed tot de Jagt, maar /.ij zijn langzaam in hunne aangroei; men moet ze in hun jeugd fpaaren, en zich er zelfs niet van bedienen, voor dat zü den Ouderdom van agt jaaren bereikt hebben. Daar zijn ook zeer goede Paarden in Auvergne , Poitou, Bourgogne enz.; maar na het Limofinfche, is Normandiën deProvin- tie welke de becte Paarden verfchaft; zij zijn zogoed niet tot de Jagt, maar beter tot den Oorlog , zijnde lijviger en vroegtijdiger van gebruik. Duitfrhe Paarden. Duitschland brengt zeer fchoo»
ne Paarden voort, dewijl de meeste Vorften en gro- te Heeren, aldaar hunne eigene en zeer uitgeftrekte Stoeteri'ën hebben, in welke gemeenlijk tot Spring Hengtlen gebruikt worden, Spaanfche, Barbatifche, Xfapetfche en Deenjche Paarden ; inzonderheid zijn zij uitneemend tot het gebruik in den Oorlog, voor Koerzen en andere Rijtuigen; ook zijn dezelve zeer |
||||
ÈM KOEIJEN.DOKTER. 13
goed voor de Rijfchool; zij vallen mede zeer fraai,
zijn vol vuur, moedig, onverfchrokken en van veel duurzaamheid. Dog in 't algemeen zwaarlijvig zijn- de, kunnen zij het voorde Jagten zodanigetouren, daar eene landuurende fnelheid plaats hebben moet, niet lang goed maaken. Men vind er echter inHon- gatijëu en Tranfilvaniën, die buiten gemeen fnel kunnen rennen. De Landen van Lunenberg, Bremen , Olden-
burg, Gulich en Berg leveren veele goede en fraaije Paarden tot allerlei gebruik. De Holfteinfche Paar» den die doorgaans fijn vallen, hard van beenderen en van eene gezonde gefteltenisfe , fpannen boven alle andere Duitfche Paarden de Kroon. Men zegt, dat de Husfaaren en Hongaaren , bun>
ne Paarden de neusgaten openfnijden , met inzigt om hun in het loopen beter te doen ademhaalen, en om hun te beletten van in den Oorlog niet te hinne- ken. ' Nederlandfche Paarden. In deVereenigde Neder-
landen , inzonderheid in Noord-Holland , Gelder- land, ütrrecht, Overijsfel, Vriesland en Gronin« gen, word een aanmerkelijk aantal Paarden gekweekt en uitgevoerd, waar onder ook veele gevonden wor- den die zeer fraai zijn De twee laatst gemelde Pro* vintiën leveren de meeste uit; en de Vriefche Paar» den worden in Vrankrijk en Duitschland, wegens derzelver aanzienlijke hoogte en zwaarte , fterk ge- zogt tot de Koetzen en voor de zwaare Ruiterij. Deeze Paarden zouden nog veel meer deugd kunnen bezitten; doch de baatzugt is oorzaak , dat men er zelden driejaarige Veulens vind . welke niet al eeni- gen tijd hebben moeten werken , en dus meest at gekraakt zijn. Poolfche Paarden. In Polen en Lithauwen , val-
len ook veele goede Paarden; dog doorgaans zijn ze zeer
|
||||
£| DEN FRIESSCHEN 5TALMEESTER
zeer klein, echter vlug , en kunnenzwaare fatigues
liitftaan. De Ukrainfche Paarden zijn iets hooger als de opgenoemde zoorten, als mede de vlugften; dog ook teffensde onaanzienüjkften van allen, heb- bende meest regt en ftijfftaande halfen , die zonder de minste buiging zijn. Alle deezezoorten van Paar- den, zim met weinig vbeder te onderhouden, en dienen hedendaagsch het meest, tot gebruik van de Jiusfaren en andere Hgte Ruiterij. Laplandfche Paarden. Deeze zijn klein , doch
goed en levendig , zonder boosaardigheid; zomtijds vatten hunne Meesters ze bij de ftaart, zonder dat gij eenige tegenftand bieden; dog men vind er onder, die wat wrevelig zijn , als men ze voor het Rijtuig wil fpannen. Volgens verhaal van den Abt Outhier, die in
JLapland gereist heeft, is aldaar de levensmanier der baarden zeer zonderling. Daar word zelden anders dan des winters gebruik van gemaakt, wanneer men 2e voor de Sleeden fpant om levensbehoeften , in- zonderheid hout en voorraad te vervoeren; want bij de zomer, gefchieden alle Reistogten en transpor- ten , met Schuiten. In de maand Maij , vroeger of laater naar de langte van den winter; zo dra naame- lijk als de (neeuw is weg gefrnolten , laat men de JPaardm los loopen, en zich als dan naar zekere di- ftrikten of bosfchagien vervoegen , even als of zij dezelve tot hunne verzaamelplaats beftemd hadden. £ij inaaken verfchillende troepen , die zich nooit Vermengen nog van elkander fcheiden , neemende jeder een bijzonder distrikt van het bosch tot baare Weide , waar in ze zich bepaalen en als hun voed- sel begint te ontbreeken, zoekt deeze Troep een nieuwe Weide op , doch valt nooit in die welke een ander Toep in bezit heeft genoomen. De zaamen-' leving van deeze Troep is zo geregeld, en derzelver gang
|
||||
EN KOEIJEN-ÜOKTER. Hl-
gang zo eenvormig, dat de Boeren bun eigen Paai*
dm altijd weeten te vinden, wanneer ze dezelve eens benoodigt zijn. gelijk zomwijlen gebeurt. DePost' meesters kennis geevende aan de lnwuoners van het Vlek, gaan die hunne Paarden opnaaien , en laaten dezelve als zij gebruikt zijn , loopen; dan zoeken zij hunne Makkers in het Bosch weder op. In 't begin van September, of daar omtrent, als het flegt weer word, verlaaten de Paarden de Bosfchen , koomen bij Troepen te rug, en begeeven zich elk naar zijn eigen Stal. In deezen tijd zijn ze zeer vet en glad, maar de zwaare arbeid die ze in den winter moeten doen, en"tgeringe voedzel dat men hun geeft, doet ze wel dra vermageren. Onder 't loopen neemen zij dik wils een mond vol fneeuw, en zo dra men ze ter beftemder plaats gekoomen zijnde ontfpannen heeft, rollen zij op de fneeuw, gelijk anders in het gras. Ook zijn zij in ftaat, om , zelfs in zeer zwaare koude éenagt zowel op de Werf, als in de Stal of Schuur door te brengen: Als de winter lang duurt, zo dat den voorraad op raakt , dan moeten zij er op uit, om voedzel te zoeken op een plaats, daar de fneeuw een weinig begonnen is te fmelten. Kedden ook Hitjes genoemt, is een verfcheiden-
heid die in kleinte uitmunt, doch anders bijna alle 'de veranderingen van geftalte, deugd en eigenfchap» pen der gewoone Paarden beeft. De naam van Hit» jes is hun gegeeven, om dat zij zo men zegt oof- fprongelijk uit Hitland van daan zijn. Zij verfchil- .len veel in grootte , zijnde zommige zo klein, dat indien er eenMenschop zit, zijne voeten den grond raaken; de kragt, vlugheiden moedigheid van dee« ze Paardjes is ongemeen , doch zij zijn teffen3 zeer koppig en boosaartig. Een paar goede Kedden voor Ben Rijtuig gefpannen, kunnen op een drooge harde weg vrij wat fpoediger voortkoomen, en hst loopen |
||||
'<■
|
|||||||
ï6 DEN FRIESSCHEN STALMËESTER
langer uithouden , als een paar matige Harddravers ;
doch op een kwaade weg en in zwaar zand , deugen zij geheeel niet Men vind ze van verfcbillend haair, doch veel al zijn ze Muis koleurig, met zwarte maa- nen en ftaarten. De Heer Andebson verhaalt dat de Tslandfche Paardjes, 't welk ook Kedden zi;n , en Volkcomen met de voorige overeenkoomen, het ge- heele jaar in de open lucht leeven, en hun voedzel zelfs moeten zoeken, wordende tegen den wind door de Natuur met een dikke vagt van ftijf haair befchut. Tavernier meld in zijne Reizen , dat men in't Mo- gols-land Paardjes vind, die niet veel grooter dan een Bulhond ziin. 3n Corea, zegt men zijn er van niet boven de drie voeten hoogte; en de Tarters hebben mede een Ras van zeer kleine Paardjes , die niet minder vlug en fterk zijn dan de overige. |
|||||||
TWEEDE HOOFDDEEL.
Van het onderfcheid van Haair of koleur ar
der Paarden. Ontrent de verfcheidenheid van haair of koleur
der Paarden , heerscht meerder onderfcheid , dan waarfchijnelijk in eenig ander geflagt van Dieren en .ten minsten zo veel als onder de Honden. Gemeen- lijk onderfcheid men dezelve in drie hoofdzoorten, als I. in Ongemengelde; II. in Gemengelde , of de zodanige die uit verfcheidene koleuren beftaan ; en III. in Vreemde, Zeldzaame en Buitengeivoone haai» ren. I. Ongemengelde Paarden, bevat 5 zoorten, waar
van eenige verfcheidenhede zijn, als volgt. I. Ge*
|
|||||||
EN KOEIJEN-DOKTER.
|
|||||
t. Geheel wit gebooren Paarden. Deeze zijn on-
gemeen zeldzaam ; in Spanjen vind men eénige zo- danige, doch in een gering aantal. 2. ïzabelle-verwig oDderfcheid men in twee zóof-
ten, namelijk in ligt geel en goudagtig oïlrandender geel. Er zijn Izabel-koteurige Paarden , die witte Maanen en Staarten hebben; ook de zodanige, di» deeze deelen zwart, nevens een dergelijken ftreep over den rugge, van de Maanen af tot aan den Staart toe hebben, welke men ïzabel met een aal-Jlreep noemt; deeze koleur heeft veel overeenkomst, met die, welke men gewoon is Erwten-gesl te noemen. Schoon men hier en daar nog Liefhebbers van dee- ze koleur aantreft, is zij echter in 't algemeen niet geagt. , 3. Vos of rosagtige koleur , noemt meft een haair
't welk na rood ofwel kaneeUkoleur zweemt; eigen- lijk is deeze naam afkomstig, om dat de koleur des haairs na dat der Vosfen gelijkt; Uit welke wederom 't zogenoemde Koe-haair voortkomt, het geen eene flaauwe rosagtige koleur is. Veele van deeze Paar- den hebben witte Maanen en Staarten, en zijn, zo men zegt zeer galagtig, en hebben veel flegma. Een Ros-Paard of ordinaire Vos, niet ligt nog
bruin zijnde, is in groote agting ; dewijl de onder- vinding leert, dat zulk zoort van Paarden, door- gaans duurzaam en fterk van natuur , daar bij vlug en moedig zijn; inzonderheid die welke men Brand- Vosfen noemt, en nog iets brandender rosagtig vallen, dan de voorgemelde. Een Bleek-o f Zweet-Vos, is mede in groóte agting,
inzonderheid, wanneer de punten van het Haair en de Maanen zwart zijn. Veele Zweet-Vosfen hebben witte Maanen en Staarten, en dewijl er veele Lief- hebbers van deeze koleur zijn , zo vind men onder die Paarden, veele van groote waarde» Onder da B Rosff |
|||||
VI DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
tiosJe-P aarden vind men er doorgaans veele met witte
Maanen en Staarten; doch de zodanige , die deeze deelen benevens de Beenen zwart hebben, zijn zeld- zaamer en worden nog booger geacht. 4. Bruin-haair, dit word bij veele Paarden ge-
vonden, enisgeenzins hetminste. Defraaifte koleur van dit haair is kaftanje-bruin ,• doch hier zijn ver- fcheidene zoorten van. Ligt kaftan]e-bruin; de Paarden van deeze koleur,
zegt men dat veel flegma of vogt hebben, en geen genoegzaam vuur. Goud geel kaftan]e-bruin, is eene uitneemend fraai-
je koleur, en men wil dat zij veel gal, dus'ook veel vuur hebben. Donker kaftanje-hruin, deeze koleur koomt't naast
aan het zwarte, en men ziet bij deeze Paarden, het bruin alleenis onder aan deBiHen, in de Flancquen «n om den Mond. Wanneer men bij deeze Paarden aan het Lijf weinig bruin ondekt, en deeze koleur Hegts aan den Mond en de Neus vind , dan noemt anen een zodaani^ Paard een Koper Muil. Kaftanje-iruine Paarden , bebooren de Maanen,
den Staart en de Beenen zwart te hebben. Wanneet liet haair aan de Beenen grijs of Ezel koleurig is, verfbekt zulks tot een grooten misftand. De groot- fte fraaiheid van de kaftanje bruine koleur is , als de baarden gejpiegeld of geappeld zijn , 't welke 't mee- fte plaats heeft, wanneer de Paarden afgehaairt heb- ben, wel fchoon gemaakt én korthaairig zijn. De bezwaarlii>heid en kostbaarheid om verfchei-
dene bruine Paarden bij een te krijgen , die zo wel ten aanzien van de koleur als in alle andere deelen naauwkeurig met malkanderen overeenkoomen , is de reden dat dit zoort meer onder den Zadel, dan tot Koets Paarden gebruikt word. f. Zwart ham. dit i$ de gemeenfte koleur der
Pasr-
|
||||
ÈN KOEIJEN-DOKTER. *9
Paarden, en teffens ook die welke 't minste gewaaf-
deert word ; denkelijk om derzelver menigvuldig» heid. Dit haair onderfcbeid men doorgaans in gii zwart ook wel moor zwart genoemt, en in vuil zwart. Doorgaans is deeze laatste zoort in veel minder ag- ting, dan de git zwarte; doch de zwarte Paardenzijn in 't algemeen grof en fterk van lighaam', en de git' zwarten wel de fterkften. Wanneer zwarte Paarden^ Over hun gantfche Lijf,
hier en daar met enkele grijze haairen bezaaid zijn ,' zonder dat dit uit eene boogen ouderdom fpruit, noemt men Jleekel.haairig , en dit verftrekt ten te- ken van eene goede natuur en duurzaamheid der Paarden. II. Zaméngeftelde of gemengelde haairen , deeze
bevat hoofdzaakelijk 10 zoorten, zijnde het graaww bf grijs, de bafis van de meesten; door dit graauw of grijs verftaat men een haair , 't welk in den grond wit, doch met zwart, bruin enz. is gemengeld; daar 2ijn verfchèidene veranderingen van, waar van d« ■voornaamften Zijn. ï. Bruin-grijs , met wit gefpikkeld , iijkans van
koleur gelijk een Spreeuw voor de borst is. Onder deeze haairen vind men fchoone en zeer goed» Paarden. 2. Grijs, met zwarte vlekken geappeld of gefpi*.
geld. 3. Grijs, met wit gewolkt, of geappeld.
4. Zilvergrijs, heeft weinig zwart haair, dat op
€en helderen witten grond gezaaid is. 5. Ligt grijs, met wit gewolkt.
6. Vuil grijs, is veel zwart, met weinig wit haair
doormengt. 7. Bruin grijs, is ; daar het grijze haair overal,
taet min of meer bruin, doormengd valt. 8. Róód-grijsp[ rood'fckimmeï, is, daar doorgaand
B 2 meer'-
|
||||
2a DEN FRIESSCHEN STALMËESTES.
meerder rood dan wit haair, door hetgrijze loopt. On-
der deezekoleur, welke men zegt een teken te zijn van eene gematigde gefteldheid, daar de gal getem- perd is door het flegma, vind men veele uitmunten- de Paarden. 9. Muize vaal, dit haair is van koleur, gelijk dat
van een Muis. Gemeenlijk hebben deeze Paarden, eenen zwarten Staart en zwarte Maanen en over de Ruggeitreng van de Maanen af toe aan den Staart, een dergelijken of zogenoemden aal-Jireep. 10. Wolfs-koleur, is een roodagtig Izabelle koleu-
lig haair; gemengd met eene iets donkerder Izabelle koleur; zweemende dus in koleur, zeer naar het haair van een Wolf. III. Vreemde zeldzaams of buitengewoone haairen.
Deeze Clasfe bevat hoofdzaakelijk vijf zoorten, waar van de befchrijving hier volgt. 1. Tijger koleur, is een helder wit haair, dat als
overzaaid is met zeer zigtbaare en taamelijk ronde zwarte, of bruine, of roodagtige of blaauwe vlak- ken. Deeze Paarden, in fraaije tuigen gedoscht zijn- de, maaken een fchoone parade voor de Rijtuigen, om welke reden zij ook meer voor dezelve gezogt worden , dan om onder den Zadel te gebruiken. 2. Als een Exter gevlakt, dusdanig noemt men zo-
danige Paarden, welke op een helder wit haair, zeer groote zwarte, of bruine, ofroode en wonderlijk geplaatste vlakken hebben. 3. Porcelein-verwige, dus noemt rr.en wit of grijs
gekoleurde Paarden , die met allerbande vlakken zijn bezaaid ; doch de zeldzaamften zijn , wanneer liet grijze haair met blauw of leij-koleurige vlakken is bezaaid; dus deeze vermenging veel gelijkenis heeft met het wit en blauw porcelein, waar van de naam ontleend is. 4. Aubeen, of haair omtrent van koleur als bloei-
zel*
|
||||
EN KOEJJEN.DOKTER. ïx
|
|||||||
zeh van perfiken , dus ook perfik-bloeijzel koleur ge-
noemt, is eene verwarde mengeling van wit, bruin en roodagtig haair, die te zamen de gemelde koleur vertoonen. Zelden vind men onder deeze zoort, Paarden die grof of zwaar vallen; zij worden duur betaald, en meest gezogt tot Rij-paarden voor de Dames. 5. Moor*koppen, dusnoemtmendie Paarden, welke
bruin of rosagtig haair hebben, waar van de puntert zwart zijn, met zwarte koppen, ftaart en maanen. Zodanige Moor-koppen, welke op't lijf, een blauw- agtig of leij-koleurig haair met witte punten hebben, zijn geenzints van de minsten. Men waardeert dee- ze Paarden niet enkel om haare zeldzaamheid, maar zij worden ook met reden boven anderen hoog ge- agt en op een hoogen prijs gehouden. En dewijl dit haair meest uitmuntende Paarden uitlevert, zo wel ten aanzien van fchoonheid als deugd , zo worden zij veel gezogt tot Koets-paarden voor Vorsten en groote Heeren. Zommige beweeren echter , dat deeze Paarden meer dan alle anderen, aan Jlegte voeten onderworpen zijn. Schoon wij hier nu de voornaamfte veranderingen
ten aanzien van de koleuren der Paarden, hebben bijgebragt en befchreeven , vind men echter zomtijds wel die op een andere wijze zijn getekend, doch zulks is iets buitengewoons. „. |
|||||||
DERDE HOOFDDEEL.
Uit- en inwendige Lighaamsgeftalte der Paarden ah
mede de henaamingen van alle de deelen, uit
welke het Paard is aamengefteld.
Hoe verfcheiden de Paarden ook yan koleur zijn,
B 3 is |
|||||||
J
|
|||||
s* DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
is echter de lighaamsgeftalte van dezelven zeer wei?
nig verfchiliendo. Het heeft den Kop langwerpig, het Voorhoofd plat, de Oogen ver van malkander af en een weinig ter zijden geplaatst, de Mond on- der de Neusgaten die wijd openfraan, en door een breede Snoet van een gefcheiden zijn,. Dit alles te zaamen , geeft er een zwier van zagtzinnigheid en leerzaamheid aan. De Oogen verheven op den Kop en digt aan elkander , geeven door hunne beweeg- lijkheid eene fchranderheid te kennen, die in veeler- léij bedrijven van dit Dier uitblinkt. De kleinheid van het Hoofd, de langte van den Hals en de dun-» té der Beenen, wijzen deszelfs vlugheid aan; dedik- te van't Agterlijf en van de Spieren in- 't algemeen, verftrekken tot waarborgen van deszelfs fterkte. Zo dra het Paard zich beweegt, geeft zijne gang en hou- ding niets dan rieftigheiten vlugheid te kennen; wel- ke beide eigenfchappen, men ter naauvver nood in eenig ander Dier gepaart zal vinden. Ten aanzien van de inwendige deelen van het
Paard ; bij't openen van den Buik , vertoonde zich in de eerfte opflag, niets dan drie groote zakken van de dikkemDarmen, die niet alleen de dunne-Darmen, maar ook de Maag en Net, 't welk zeer klein is in deeze Dieren, geheel voor'tgezigt verborgen. Een deezer zakken was de blinde Darm, hebben de lang' te van twee en een halve voet, en op 't wijdde ee- nen omtrek van twee voeten; deeze Darm eindigde met een vernauwing of hals in den kartel-Darm, die de twee andere zakken maakte, hebbende met den endel-D/irm te zaamen de langte van eeh-en-twintig voeten ; de wiidte van den kartel-Darm was zeer pngeliik. hij fcfieen als in verfcheidene portien te zijn afgedeelt, en was aan de wanden met veele pellen of uitzettingen , v/aai- in buiten twiiffel de jjfttfeis woiden gefatzoeneerd. De dunne-Darmen |
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER.
|
|||||
hadden eene langte van zes-en-vijftig voeten bet
welk voor het geheele kanaal der Darmen , van de Maag tot aan het Fondament, zeven en-zeventig dat is , met den blinden-Darm omtrent tagtig voc« ten heeft. Dus is het kanaal der Darmen nog langer in het
Paard dan zelfs in de Kemel, die echter veel groo- ter is. Het Paard niet herkauwende, en echter voed- zel gebruikende, het welk eene langduurige werking der Ingewanden is benodigt, zo heeft de alvoorzien- de Natuur hier voor zorg gedraagen, door die groo- te ruimte van het Darm kanaal aan het Paard te ver- leenen, en dus kan er het voedzel zeer lang in ver- toeven. De Maag is in het Paard niet, gelijk in de herkauwende Dieren, verdubbeld, maar enkeld, en zweemt, zo als in de Mensch naar een zakpijp. Haar omtrek was drie voeten, de opening van het Pot" tier in den twaalfvingeren-Darm,v\jf duimen in het ron- de, endievandeZwelgpijpbij de Maag, vier duimen. De reden dat de Paarden «niet kunnen braaken, heeft zommige aanleidingen gegeeven, om iets bij- zonders in het maakzel van den bovenften mond der Maag te ftellen. In de Hist. de VAcad, des Sciencer de r année 1733. vind men , dat zeker Heelmeester van Montpellier voorgaf, dat hij aldaar een klap. vlies had gezien, 't welk t wee derde deelen van de ope- ning kon fluiten, maar de Hr. VANSwiETENCommen*. in Aphorism. Boerh. Tom. II. pag. 154. merkt aan, dat dit Klap-vlies dan nog een gedeelte ten minften het dunfte der half verteerde fpijzen, zou kunnen doorlaaten. De Hr. Bourgflat Hippiatriq. ontkene thans volftrekt, dat er zodanig een Klap vlies aan '6 end van de Zwelg-pijp zij, en de Heer Daübentok zegt ten dien opzigte: „ Men weet reeds, dat het maak- „ zei van dit ingewand zich tegen 't braaken aankant M door de inplanting van de Zwelg-pijp, die fchuins B 4 n k*
|
|||||
U DEN TRIESSCHEN STALMEESTEK
„ is, en zaamengedrukt door een fluitfpier, en ten
„ deele beflagen met een uitpuilende rand ; enz. " Dit alles echter , (zegt de Heer Houttuin, Nat. JHist. volgens Linn.) fchijnt weinig tot de zaak te doen; want de fluiting die van't maakzel en de wer- king der fpiervezelen afhangt, is in de Mensch zo volkoomen, als zij in een Paard kan zijn. Der- halven fchijnt men zulks veel eerder van de diepe legging van de Maag te moeten afleiden , zodaanig dat er de Buikfpieren niec op werken konnen, of van derzelver plaatzing , met den Bodem niet naar de Buik-fpieren gekeert, maar naar het Middenrift, 't welk tevens in dit Dier, naar de evenredigheid, zwak- ker is dan in de Mensch. Wat de verfchillende benaamingenbetreft, van al-
le dedeelen, uit welke het Paard is zaamengefteld; die worden dan door de Liefhebbers in drie Clasfen verdeeld, welke zijn i. het Voorgestel (T Avant- snain); 2. het Lijp (IeCorps)en ten 3. hetAGTER» sestel (f Arriere main). De deelen van het Voorgestel zijn, het Hoofd,
Aen Hals (l'Encloure), de Schouders, de Borst en de Voorpooten of Voorbeenen. Dedeelen welke het Lijf uitmaaken,zijn , de Rug-
ge-Jlreng, de Rug-gezijden, de Rugge, de Ribben , de korte Ribben, de Buik, de Flancquen, en bij de Merriën de Tepels; doch van deeze laatften, hebben de andere Paarden niet het minfte teken.» Die van het Agtergestel zijn, het Kruis (la Crou-
pe), de Heupen (les Hanches), de Staart, de Billen, de Smeerfehijf (Ie Gras/et), de Dijen, de ÏVaaijenen vde Agterpooten. Nu laaten wij een uitgebreide verdeeling van de drie
gedeeltens welke het Paard uitmaaken, ieder in't bij- zonder volgen. J. Voorgestel; hier van is het Hoofd het eerfte
,1 ... ge- |
|||||
»>
|
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER.
|
||||||
gedeelte, en zamengefteld uit de Ooren, bet Voot'
hoofd, de Slaapen (les Tempes), jde Oogkuilen (les Sa- lieres), de Wenkbrauwen, de Oogen, hec Neusbeen (Ie Chanfrein), de Kakebeenen en de Mond. De on- derfte Kaak beftaat uit de twee binnenfte Kaase-bee* nen, welke tot aan de ftrot raaken; dit deel is be- weeglijk en dient tot 't kaauwen van 't voeder. De buiten deelenvan de Mond zijn, de Lippen, de Neus- gaten, het Neus-einde, de Kin, en de Baard bij de zatnenvoeging der twee Kakebeenen boven de Kin, daar de Kin-keeten geplaats word. De binnenfte dee- len van den Mond zijn, de Tong, het kanaal of de holte in welke de Tong legt, bet Verhemelte (Ie Pa- lais), de Tanden en de Laagen (les Barres), zijnde het einde van het Tandvleesch, waar op het gebit rust. De Hals, aan welks boveneinde het Hoofd vast is,
neemt zijn begin tusfchen de Ooren , en eindigt bij de Schoft. De Strot welke het binnenfte gedeelte van den Hals is, begint in de holte of kanaal, tus- fchen de twee Kaakebeenen en eindigt boven bij de Borst. Bij de Strot loopt de Hils-ader neder. Het bovenfte gedeelte vanden Hals is met deMaanen en het Voorhoofd-haair, doorgaans de Toupet genoemt, bezet; hangende van tusfchen de Ooren af, tot over het Voorhoofd heen. De Klieren vind men tusfchen het Oor en de Strot, bij 't bovenfte gedeelte van 't Kaakebeen. De Schoft (Ie Garot) is de Schouders., tusfchen de
Maanen en de Ruggeftreng, geplaatst. De Schouders beginnen beneden de Schoft, en ein-
digen boven deVoorpooten; beftaande ieder Schou- der uit een groot platagtig been , het Schouder-bUi genoemt. De Borst, is dat gedeelte, het welk tusfchen
tle beide Schouders is geplaatst, en die het Paard
B 5 regt
|
||||||
9.6 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
regt van vooren beneden den Hals, vertoont.
r De Voor-pooten beftaan, in den Arm (Ie Bras), den Elleboog (Ie Coude), de Knie, de Pijp, de Kogel ©f het gewrigt, de Koot (Ie Paturon), de Kroon en den Fbef De .^ra of't Dikbeen, die onder bet Schouder-
blad begint, en bij de Knië-fchijf eindigt, is een fpieragtig deei, welker zwaarfte gedeelte het buiten- fte is; binnenwaarts loopt een grove en zigtbaaren Ader door de Franichen/'^^genoemt, uit welke de Paarden veeltijds bloed gelaaten word. . De Elleboog is een Been , dat tot 't bovenfte van cien Arm behoort, en gaat tot aan de Ribben agter 't Schouder-been. Boven elke Knie zit binnenwaarts een langwerpige knobbel, zijnde een zoort van week Hoorn zonder haair, welke bij veelende zwiel wrat- ten (les Chataignes), genoemt worden; deeze bevin- den zich ook aan de Agter-pooten , dog zijn aldaar onder de Waaij geplaatst, De Knie, die uit verfcheidene kleine beenderen
beftaat, is het gewrigt, in 't midden van de Voor- pooten, welk de Arm met de Pijp vereenigt. Deeze Pijp, is't Been dat bij de Knie begint, en
eindigt bij de Kogel. Agter en langs de Pijp, loopt de zwaare foot-pees. De Kogel, is hee gewrigt van de Pijp en de Koot;
igter de Kogel is de Vet-rok (Ie Tanon) , die een klein, niet kwaalijk na een wratgelijkend we»k hoorn knob- beltje (Ergot), bedekt. De Koot, is het gedeelte tusfeben de Kogel en de
Kroon. De Kroon, is het deel, alwaar het hoorn aan den
Voet begint, en boven, rondom den Hoef door het haair bedekt word. De Vott, verdeelt zich in de bovenfte en bene-
ienfte deelen. De bovenfte of buitenfte deelea zijn,
|
||||
EN KOEIJEN.DOKTEK. if
zijn, de Hoef, de Kwartieren , het einde of de
Voorhoef, (Ie Pince) , en de Veerfenen of Hie* fen. Door de Hoef verftaat men 't Hoorn, dat de*
Voet omvat. De Kwartieren zijn, de beide zijden van den Hoef,
welke men in de binnenfte en buitenfte kwartieren» önderfcheid. Het Einde of de Voorhoef, is het voorde, bene*
denfte en buitenfte gedeelte van 't Hoorn. De Veerfenen zijn , de twee agterfte en eenigzint*
verbeevene deelen van den Voet, regt tegen over den Voorhoef daar de kwartieren eindigen. De benedenfte of binnen partiën van den Voet,
Zijn de Vork, de Sool en de Klein-vost. De Vork beftaat, uit'tweeke en zagte Hoorn , wel-
ke zich in 't höl van den voet bevind, en tegen da veerfenen in twee takken , in de gedaante van eene Vork, verdeelt word. De Sool is een hoorn, iets harder dan dat van da
Vork en weeker dan dat van de buitenfte Hoef; zi$ is in het hol van den voet geplaatst, tusfchen de kwar- tieren en de Vork. De Klein voet is een fponsagtig been, midden ia
't binnenfte van den Hoef beflooten; hij word va» een vel of vlies omgeeven , 't welk aan den gant- fchen Voet voedzel verfchaft; doch dit deel is niee Zi'gtbaar, zelfs niet wanneer het Paard 't hoorn is uitgefnederi. II. Het Lip of Middslste Gedeelte, beftaat
uit de RuggeflrMg, de Ruggezijden, de Ribben, dên Buik en de Flancquen. De Ruggefireng, begint bij de Schoft en eindige
bij 't Kruis. De Rvggezijden, deeze BUï.k,e« de beide zijde»
¥aa den Rugge uit. |
||||
*8 DEN FR1ESSCHEN STALMEESTEK .
De Ribben, gaan met eene ronding, van de Rug-
gezijden af tot aan den Buik, en maaken met de bei- de voorige deelen tezaamen, hec bovenfte van't Lijf uit. De Buik, bevat 't benedenfte van 't Lijf; en alle
deeze voornoemde deelen te zaamen genomen, flui- ten de binnenfte deelen en Ingewanden des Lijfs in; wordende bij zommigen, niet oneigentlijk de Koffer (Ie Coffre) genoemt. Het benedenfte van den Buik, draagt gemeenlijk den naam van Onder-buik of Smeer- huik. Onder aan den Buik zijn bij de Merriën tusfchen
de Dijen, de beide Tepels, doch bij deHengften de Teeldeelen; langs den Buik loopt een groove Ader, welke de Spoor-zder word genoemt. De Flancquen , deezen beginnen bij de laatfte
Ribbe, en ftrekken zich uit tot aan 't Heupebeen, regt tegen over de Smeer-fchijf. III. De deelen van het Agtergestel, beftaan in
het Kruis, den Staart, de Billen, de Heupen, de Smeer-J'chijf, de Dijè'n en de Waaij. Het Kruis (la Croupe), is het verhevenfte gedeel-
te van 't agtergeftel; 't zelve begint bij de Ribben en gaat tot aan den Staart, en is zamengeftelt van de twee Billen, en 't begin van den Staart. Den Staart, is eene verlenging van deKruis-fteng,
en doorgaans met lange haairen voorzien. De Billen , neemen haar begin'boven aan den
Staart, en gaan nederwaarts tot aan de buigingen , welke regt tegen over de Smeer-fchijf is. De Heupen, zijn de beide zijden van het Kruis,
en gaan , van de twee bovenfte beenderen van 't Kruis af, tot aan de Smeer-fchijf; dog gemeenlijk verftaat men onder den naam van Heupen , het gantfche bovenfte Agtergeftel. De Smeer-fchijf is 't gewrigt beneden de Heup, regt
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER.
|
|||||
regt tegen over de Flancquen, ter plaatze daar de
Dijë begint, en is dat deel, welke den Buik van 't Paard nadert, als het zelve gaat. De Dijen, deeze beginnen bij de Smeer-fchijf,
ter plaatze daar de Billen eindigen, en ftrekkenzich uit tot aan de buiging van de Waaij; deDi/e is uit een been en verfcheide fpieren zamengefteld. De Waaij is het gewrigt, welke 't benedenfte van
de Dijen met de pijp van 't Been zamenvoegt. De groote Ader die bij de Waaij voorbij loopt , word de Spat-ader genoemt. In de overige deelen zijn de Agter-pooten, gelijkvormig met de voorfte. VIERDE HOOFDDEEL.
Hoedanigheden die in een goed Paard
vereischt worden. Het Hoofd 't welk zeer veel, zo niet 't meeste
tot de fraaiheid van een Paard toebrengt, dient wel geplaatst, kort, wel verloopende, mager en fpier- agtig te zijn. De Ooren moeten klein, dun, fijn en welge-
plaatst ook niet te haairig ofte ruig van haair zijn: Welgeplaatfte Ooren behooren regt boven op 't Hoofd, niet verre van elkander te ftaan, en als 't Paard in 't gaan de punten van de Ooren voorwaarts fteekt, brengt zulks eene fraaiheid voort, die men Stout-oorigheid noemt. Het Voorhoofd moet van boven fmal, effen en
rond zijn. Paarden die het min of meer vooruit en verheven hebben, noemt men Rams-koppen, in 't fransch Tétes-busquëes; en die welke het zelve laag, breed en ingevallen hebben , worden Plai-neufen (Camus') genoemd. Eene witte hol, fter of bloem in 't midden van het Voorhoofd, zet aan 't Hoofd eene fraaiheid
|
|||||
30 DEN FfÜËSSCflEN Sf ALMEESTER
fraaiheid bij, inzonderheid ten aanzien van de zwar*
te en kaftanie-bruim Paarden. Wanneer 't Voorhoofd van boven af tot aan 't einde van den Neus wit is i of een dusdanigen ftreep heeft, noemt men het een Bles in 't fransch Belle-face; doch wanneer het wit breed valt, en zich tot aan de Oogen uitbreid, als dan word het een Blaar'hp genoemd; 't welk ge- heel en al voor geene fchoonbeid, maar veel eer eene mismaaktheid, word gehouden. De Oogen moeten helder, levendig en vol van
▼uur zijn, ook middelmaatig van grootte. Ihgevalle de Oogen de veréischte grootte niet hebben, noemt men ze Varkens-oogen ; dit misftaat grooteliiks aan een Paard, en brengt veeltijds een flegt gezigt te weege. De Oogen ai te groot zijnde, of te ver uitpuilende, geeven aan 't Paurd een droevig of Verfchrikkend aanzien. De Oog-appel heel groenag- tig en doorfchijrend wit zijnde, noemt men een dus- danig gebrek, Groen Oog, doeh wanneer het zelve «ich. meerder wit dan groenagtig vertoond, draagt het den naam van Glas-Öog. De Oog-kuilen venoonen zich , min of meer
éiep tusfehen de Oogen en Ooren, en behooren gevuld te zijn, of om duidelijker te fpieeken niet hol te weezen, zo dat men weinig van de kuilen dient te kunnen zien, Gemeenlijk zijn dezelve , bij de oude Paarden zeer diep en ingevallen; ook ♦ford dit gebrek aan veele jonge Paarden gevonden, die door oude Hengften geteeld zith. De Kaaken door twee beenderen Reformeert,
ftioeten niet te grof, nog te rond, of met teveel vleesch bezet zijn; als dart noemt men het welbe- fneeden van Kaaken; doch het tegendeel plaats vin* dende, draast het den naam van vierkante Kaaken, en is eene mismaaktheid, \velke veeltijds tot oor- zaak verftrekt, dat de Peurden zwaar op de hand! zij»<
|
||||
JEN KOEIJEN-DOKTER. &
2ijn. Het kanaal of de h Ite tusfchen de beidebeerf-
deren van ieder Kaak, behoort heel zigtbaar en ruim te zijn. Door een goede Mond verftaat men , wanneer
het Paard 't gebit wel voelt en met het zelve, fpee« lende en fchuimende, den Mond fris houd; voorts moet dezelve niet te groot zijn, of te veel gefplee- ten; een zeer kleine Mond word ook voor eene wanftaltigheid gehouden. De Lippen moeten niet te zwaar of te vleefchig
zijn, dewijl zij anders de laagen waar op het gebit leggen moet, te veel zouden bedekken, en dus in de behoorlijke uitwerking van 't zelve, hinderlijk zijn. De Neusgaten behooren ter deeg open en ge*
fpleeten te zijn, waar door dan het Paard bij fter- ke beweegingen gemakkelijker kan ademhaalen. Wan- neer een Paard in't flappen zodanig proest, dat men 't roode binnen de Neusgaten ziet; verftrekt zulks ten blijke van deszelfs goede gefteltenisfe, en vuu- Tigheid. De Baard, welke de plaats is, waar op de kin-
keeten van den Toom komt, moet niet te plat nqg te verheeven, ook niet te vleefchig zijn. Een al te platte of in tegendeel al te verhevene Baard, be- let dat de kin keeten egaal kan draagen; en die , wel- ke al te vleefchig is, heeft geen genoegzaame ge- voeligheid. De Tong moet wel in het kanaal of goot leggen,
en vooral niet boven de laagen rijzen; dewijl zulks de behoorige uitwerking aan 't gebit, zoude belet- ten. Het is een aanmerkelijk gebrek, wanneer de Paarden in 't ftappen, of getoomd zijnde, de Tong aan de een of de andere kant uit den Mond laaten hangen , of wel boven het gebit brengen. Het Verhemelxb most niet te vleefchig nog te
|
|||||
JL..
|
|||||
3* DEN FRIESSCHEN STALMEESTEH.
dik zijn, dewijl het Paard als dan zwaar in de hand
valt. Men dient op te merken, dat wanneer een Paard oud word, zo wel deszells Perhemelte als Tandvleesch , merkelijk vermindert of dunner word. De Laagen behooren iets verheeven, doch niet
te vleefchig te zijn, op dat zij eene genoegzaame gevoeligheid behouden. Wanneer dezelve al te fcherp toegaande zijn , en hier door het Paard al te gevoelig in den Mond is, 't geen door de bank JVeekbekken genoemd word, als dan leert de onder- vinding dat zodanige Paarden, zich ligtelijk gewen- nen het Hooft om hoog te fmijten en met het zelve te fungeren. De Laagen te rond, te laag en te vleefchig zijnde, beneemen zij 't behoorlijk gevoel, 't welk 't Paard van 't gebit moet hebben. Eenige diepte in de Laagen ontdekkende, moet men zulks tot een vast en gewis teken van een Jlegten en be- durven Mond aanzien. De Hals behoort lang en verheven te zijn, inde
gedaante van een Zwaanen-hals, daar bij nevens de Waanen fcherp toegaande. Al te dunne en flanka Ualfen geeven aan het Paard 't gemak, om met het Hoofd dikwüs om hoog te kunnen flaan. Hal- fen die te kort te vleefchig en te dik zijn, worden Spek-halfen genoemt; deeze hangen dikwils op ee- ne zijde over, en zijn oorzaak dat de Paarden te veel op de hand leunen. Hart-hah of verkeerde- hals noemt men zulk eenen , die van onderen en langs de Strot rond valt, door dat gebrek kan 't Paard ligtelijk de Stangen des Tooms of Gebits tegens de .Strot zetten, en zich tegens de uitwerkinge welke het Gebit moet hebben, aankanten. Dit zoort van Ualfen brengt nog een ander gebrek voort, 't welk wij Ingevallen-hals en de franfcben coup de Hache noemen; zijnde eene diepte of ingevallenheid aan 't boven-
|
||||
EN KOEIJEN.DOKTER. 33
't bovengedeelte van den Hals, kortbij 't einde van
de Maanen, en dus niet verre van de Schoft. De Schoft verheven , lang en maager zijnde»
rf ftrekt ten teken van een fterk Paard, en belet, dat
de Zadel op die plaats, niet ligtelijk kan drukken ,
het welk anderzints veeltijds bij Paarden gebeurt,
die de Schoft te rond en te vleefchig hebben.
De Schouders behooren plat, wijd, los en wel
beweeglijk te zijn, en worden als danHaazen-fchou* ders genoemd. De twee wezenlijkfte gebreken aan deeze deelen zijn, wanneer een Paard al te zwaa- re, of, in tegendeel al te geflooteneSchouders heeft, of als dezelve rond en ftram zijn. Paarden diezwaa- re, verkleumde en ronde Schouders (Epaule cheviU lees) en de Borst te breed en vooruitfteekend hebT ben, zijn niet bekwaam tot het gebruik onder den Zadel, daar bij zeer onderworpen om te ftruikelen; deeze dienen beeter tot Trek-paarden. De Schouders wel gemaakt zijnde, zo volgt van
zelfs dat de Borst niet mismaakt is. De Borst te veel voor uitfteekende , en het bovenfte van de Pooten agter uit onder de Schouders geplaatst zijn- de; is zulks een gebrek 't welk het Paard belet ftevig te gaan, en het zelve op 't gebit doet leu- nen. De Voorbeenen of Pooten behooren evenredig
te zijn naar het maakzel van 't Paard, 't welk eene groote fcboonheid aan het zelve bijzet. Een Paard wiens Beenen al te lang zijn, kan geen vaste ftap doen; zijnde zodanige Paarden wiens Pooten kort zijn, mede aan het zelve ongemak blootgefteld. In 't algemeen zijn de Merriën hier meer aan onderhe- vig , dan de andere Paarden. Een Paard dat in zijn natuurlijke gefteldheid is,
behoort de Voor-pooten boven bij de Schouders ee-
nigzins meer van malkander verwijdert te hebben,
C 4»
|
||||
fï DEN FRIESSCHEN STALMËÉSTER
dan van onderen bij de Kogel; ook moet het van*
het bovenfte van het Dik-been of den Arm af tot aan de Kegel, in een regte linie afvallen, en van de Kogel een weinig meer voorwaarts tot aan 't voorde einde van den Hoef. Het Paard moet in 't (lappen, de Voeten regt en
plat neerzetten, en op den grond brengen, zonder dat de Voet binnen of buitenwaarts draait, maar de Voor-hoef vlak na vooren komt. Het is inzonder- heid eene fraaije en bevallige eigenfehap in een Paard, wanneer het zelve in 't flappen of draa- ven , de voor-Voeten wel ligten en opheffen kan. De flegte geftekheid en beweeging der Voor-bee-
men, koomt meest van den Elleboog (Knoop of Mid- idel-lid); want wanneer dezelve te veel tegen de zij- de geflooten valt, moet het Been onfeilbaar buiten- waarts draaijen; en is het zelve te open, en van de zijden verwijdert , als dan draait de voet bin- nenwaarts; het welk gemeenlijk een teken van zwak- heid is. De Arm of het Dik-been , behoort lang, breed
'Cn nerveus te zijn, en dat de buitenfle Spieren, na evenredigheid zwaar vallen. Paarden , bij welken zich de Arm of het Dik-been kort bevind, hebben gemeenlijk fchoone beweegingen in de Beenen, en zijn zeer bekwaam voor de Rij-fchool; doch bij jzwaar werk kunnen zij het niet lang goedmaa- ken ; zij zijn veel eer vermoeid , dan de zoda* Jiige, die eenen latigen en wel ge/pierden Arm heb- ben. Swiel-Wrat, alle Paarden hebben, aan elke
Poot binnenwaarts , eene zogenoemde Swiel-wrat bitten, ziinde dit eene zoort van zagt hoorn; hoe kleiner en platter deeze zijn, hoe meerder zij een dVoógePoot te kennen geeven. D#
|
||||
EN KOEIJÊN-DOKTER.
|
|||||
De Knie moet plat en breed vallen, en niet
dan 't vel over de bonken hebben. Wanneer de Kniën rond en bolagtig zijn, verftrekt .zulks tot een blijk dat een Paard te zeer afgereden en bedurven is. Een Paardje kniën voor uitfteekende, word dat gebrek Kromme-beenen genoemd. Het gedeelte des Beens, dat men de Pijp noemt,
moet effen, glad, en van binnen en buiten zonder knobbels weezen, de dikte daar van behoort geëven- redigt te zijn met 't overige van het Been. Wan« neer óePijp al te dun is, verftrekt zulks tot een te- ken van zwakheid. De Pees, die men gemeenlijk de Nerf noemt»
en welke agter en langs de Pijp loopt, behoort ïn zwaarte, geëvenredigt te zijn naar het Been; zon- der hardigheid of bolagtigheid, en los aan 't Been, zonder diktens of vogten tusfchen beiden; ander- Zints vertoond zich het Been rond , in plaats van plat en breed. Zodanige Beenen , die de Pees te dun en te naauw aan de Pijp gevoegd hebben , noemt men Kalfs-pooten, en deezen konnen niet lang zwaa- ien arbeid doen. Bindzel. Tusfchen de Pijp en de Pees van het
Been , heeft het zelve nog een Bindzel of Ligament, welk in de gedaante van een tweede Pees afgaat, en zigtbaar zijnde, het Been plat en breed doet ver- toonenj doch aan ronde en vogtrijke Beenen, isdee» ze tweede Pees nauwelijks zigtbaar. De Koöel behoort nerveus te zijn , en derzelver
2waarte zich naar de proportie van het overige des Beens te reguleeren. Te dunne, te buigzaame of te week zijnde Kogels, konnen geen zwaar werk uit houden; en wanneer de Kogel te dik en bolagtig is, mag men het wel voor een zeker teken houden, van een afgedreeven Been ; insgelijks ook wanneer men de Kegel gekroond bevind, 't •tyelk wil SSeggefl» als zich Ca toudi' |
|||||
36 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
rondsom dezelve , onder het vel, eene dikte ifi de
gedaante van een kring heeft vastgezet. De Koot, behoort niet te lang en niet te kort te
zijn; als derzelver proportie met het overige van 't Been wel overeen komt, als dan noemt men het wei gejonQuurd. Is de Koot te kort, dan maakt bet ee- nen al te regt ftaande Voet, die daar door bultig word; dat is te zeggen, dat de Kogel te veel voor uit komt te ftaan , waar door de Paarden aan'tftrui- kelen onderhevig worden. Wat de Kroon betreft, wanneer dezelve zich hoo-
ger en verhevener bevind, dan de Voet, zo verftrebt zulks tot een teken , dat zij gezwollen , of de voet te veel uitgedroogd is. Het Haair dat dezelve be- dekt, moet regt en leggende zijn. De Voet, behoort geformeert te zijn naarde groot-
te en zamenftellinge van het Been; dat is te zeggen, hij moet niet te groot nog te klein zijn ; want al te groote Voeten veroorzaakcn een zekere zwaarte, en zijn aan't aftrappen des IJzers onderworpen. Al te kleine Voeten, zijn veeltijds fmertelijk aan 't Paard en maaken het zelve engvoetig of te naauw van Hoorn en Veerfenen , 't welk de Franfchen encaftdés noe- men, waar door een Paard niet zo wel en vast op sijne Voeten ftaan en gaan kan. De Hoef. De gedaante van een fchoonen Voet,
hangt meest af van den Hoef,- welke bijkans rond behoort te zijn, van onderen iets breder dan vanbo- venen, 't Hoorn effen glad en donker bruin. Wan- neer^ Hoorn van onderen te breed is, en de Kwar- tieren te veel buitenwaards ftaan , het welk men een flat voet noemt , veroorzaakt zulks dat de Vork te veel op den grond komt, waar door gevolgelijk het f aard moet kreupel gaan , dewijl de weeke deelen, door't zetten van de Voeten op de grond, te veel ge- raakt en pijnlijk worden. Is in tegendeel de Hoef te
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 37
te veel binnenwaarts tegen de Veerfenen ingekrom-
pen , dan zegt men, 't Paard is te naauw-veerjig; een gebrek, welk de kleine-Voet zichtezeergeflooten en gedrukt vindende, aan't Paard zwaare pijn veroor- zaakt, en het zelve ook doet hinken. De Vork moet wel doorvoed, niet te zwaar en
ook niet te klein zijn. Wanneer de Vork te wijd is, verftrekt zulks tot een gebrek aan Paarden die te laag van Veerfenen vallen; en daar die te droog is, fpruit daar uit het kwaad van naawwe Veerfenen. De Sool. Het Hoorn dat de Sool uitmaakt, moet
fterk, dik en binnen de Voet-hol zijn. Wanneer de Sool verhevener is dan het Hoorn, noemt men dat ge- brek, Volvoetig; dit zoort van Voeten zijn bezwaar- lijk om te beflaan , en deugen even zo min voor de Rijtuigen als onder den Zadel. De Lenden of de Rug ge behoor en kort te zijn , naar
evenredigheid van 'tgeheele Ligbaam; als mede de Ruggeftreng, vast, breed en effen ,• wanteen fcherpe Rugge misilaat zeer, en men noemt dien gewoonlijk Ezelsrugge. De ondervinding leert, dat^ekortlen- dige Paardengemeenlijk vlugger zijn, meer kragt heb- ben , en op hunne Heupen beter galoppeeren, dan die, welke lang van Lenden vallen, dewijl deeze Jaatften hunne Beenen met veel gemak kunnende uit- ftrekken, daar door gemeenlijk wel eenen zeer ge- makkelijken ftap gaan, doch daarentegen ook veele moeite hebben, zich behoorlijk tot den galop te ver- heffen en het Lighaam daar naarHe zetten. Wanneer de Paarden de Rugge-laag ingevallen of
doorgezakt hebben , als dan noemt men het Zadel- rug. Gemeenlijk hebben deeze Paarden een fchoon Voorgeftel, den Hals verheven , en 't Hoofd hoog en welgeplaatst; zijn daar te boven vlug, en hebben een zeer gemakkelijken gang ,• doch dewijl ze veeltijds geen genoegzaame kragten hebben , zo zijn ze ras vermoeid. C 3 De |
||||
36 DEN FRIESSCHEN" STALMEESTER
De Ruöge-zijden van een Paard , moeten van
den Ruggeftreng af tot onder den Buik toe , wel in 't rond afvallen. Wanneer het Paard, de Zijden te veel geflooten en ingevallen heeft, dan is't zeer moei- jelijk om't zelve wel te zadelen. Gemeenlijk zijn dit zoort van Paarden (legt van Kruis. Den Buik. Een fraai Paard , behoort den Buik
en deszelfs Zijden, wel rond en naar evenredigheid van zijn geheele Ligbaam, gel'chikt te hebben, het welk een groote cieraad aan een Paard bijzet. Wan- neer de Buik al te dik en afhangend is, als dan noemt inen het, een Hang-buik. Fi.ancqüen behooren, ten aanzien van den Buik,
gevuld te zijn; wanneer een Paard te klein en opge- krompen van midden-geftel is : dan zal men zelden anders vinden, of het heeft mede ingevallen Flanc- quen. Daar zijn Paarden , die zonder dat hunne Flanc-
quen gekreukt zijn, in 't keeren en beweegen fterk Waa- ien, ook flaat zommigen den Buik bij de Flancquen, dit noemt men damp ig te zijn. De ondervinding leert, dat dit gebrek de Paarden het werken zeer bezwaar- lijk maakt , tot wat zoort van gebruik dezelve ook mogen beschikt zijn. Ook bevind men , dat het ge. brek van dampigheid, niet zelden uit een ongemak in de Borst voortkomt. Het Keüis bij de Franfchen la Croupe genoemt,
maakt wel gevormt zijnde, mede geen geringe fchoon- beid der Paarden uit, en behoort derhalven van het einde der korte Ribben af, tot aan't bovenfte vanden Staart toe, rond te vallen, en met deezerondigheid, van de Smeerfcbijf af tot de Billen toe allengskens verminderende* voort te gaan. Het ftrijd ten eenemaa- len tegen de regelen der fchoonheid van een Paard, wanneer dit gedeelte zich ingevallen en afgebrooken vertoond, zodanig als het Kruis van een Muil-Ezel. Paar-
|
||||
EN KQEIJENDOKTER. ." 3$
f aarden, welke de beide Heup-beenderen te vee! ver-
heven en uitfteekende hebben, noemt men hoogheu' pig ook wel hornig; en aan dit gebrek, zijn 't meest zulke Paarden onderworpen , die de Flancquen ingeval- len hebben. De Heupen in 't bijzonder aangemerkt , moeten
niet te lang en ook niet te kort zijn. Zij zijn te lang wanneer de Waai] te veel agteruit ftaat , en te kort als dezelve te regt afvalt. Zodanige Paarden , wel- ke aan 't eerstgemelde gebrek onderworpen zijn, (lap- pen zeer wel, doch hebben veel moeite om behoor- lijk te galoppeeren ,• en die geenen, welke te kort van Heupen vallen , konnen niet gemakkelijk hunne Waaijen buigen, en gaan hier door zeer zwaarmoe- dig van agteren. '. Den Staart te hoog geplaats zijnde , geeft aan
het Paard een misftand , 't welk men tepunt-kruijig noemt: Wanneer dezelve daarentegen te laag zit, is zulks een teken van zwakheid in de Lenden. Voorts; behoort hij ook wel van Haair voorzien te zijn: Zo- danige Staarten welke geen genoegzaam en lang haair hebben, noemt men Rotten-Jlaarten. Nimmer draagt of zwaait een welgemaakt Paard den Staart lijn- regt maar draait denzelven , van 't Kruis of Croupe af, eenigzins krom omgeboogen verheven. Nog behoort tot de fchoonheid van het Agtergefiel,
dat de Dijen en Billen , dik en vleefchig zijn naar evenredigheid van het Kruis ; dit zo zijnde noemt men een dusdanig Paard, welgebroekt, ifiet nevens moet voor al de Spier, welk onder aan de Dije, aan de buitenkant boven de Waaij loopt, dik en wel zigt- baar zijn : Magere Dijen zijn een teken van zwak- heid; ook behooren zevan binnenwaarts genoeg geo- pend te weezen; om dat het kwaalijk flaat, wanneer 't Paard zich van agteren te naauw en fchraal vertoont. De Waaijbh behooren, groot, breed, echter
C 4 si« |
|||||
1
|
|||||
46 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
niet te vleefcbig te zijn; kleine Waaijen zijn zwak;
te vette of te vleefchige Waaijen , zijn aan rneni- gerhande toevallen onderworpen. Wanneer dezelve te veel bij eikanderen ftaan als geflooten zijn, als dan noemt men het krom van IVaaijen. Paarden inte- gendeel, die dezelve te veel naar buiten hebben ftaan, verftrekt het tot groote moeite, om zich wel op de Heupen te zetten. De overige deelen der Agier-beencn met die der
Voor-beenen overeenkoomende , wijzen wij om geen onnutte herhaalingen te doen, onze Leezers naar de befchrijviog van dezelve. Zie hier nu nog kortelijk, de vereischten van een
fchoon Paard. Het Hoofd wel geplaatst, kort, welverloopende,
mager en fpieragtig. Spitze, kleine, gezoomde en •wel (taande Ooren. Het Voorhoofd fmal, effen en rond; vol boven de Oogen; deezenietteklein, maar de Appel groot, en ftout van Gezigt. Wel befnee- den van Kaaken. De Mond wel gefpleeten en gevoe- lig. Dunne Lippen. Welgeopende Neusgaten. De Baard mager. Een Zwaanenhals, die regt tusfchen de fchouders afloopt , en fcherp is bij de Maanen, die met 't Toupet, redelijk lang, echter niet te dik zijn moeten. De Schoft verheven lang en mager. Niet te fmal of naauwvan Borst; Haaze fchouders, en naar proportie, hoog van Voor-pooten. Platte en nerveu- fe Schenkels. De Knijè'n van vooren plat, en fterk van Gewrigten. Wel gejonétuurd van Kooten. De Hoef rond en bruin. De Voeten van binnen hol en ruim. Voorts regt van Rugge. Groote platte en wel rondloopende Ribben. Gevulde Zijden, wel aange- ribt. De*Sw'fe wel rond en gezonken als een vat. Het. Kruis rond en wel gekloofd. De Heupen vol. Breed en wel gebroekt van Billen. De Staart lang, ftijf, vel geplaatst, en in't flappen verheven. De Agter- Jchetf
|
||||
EN KOEIJENDOKTER.
|
|||||||
fchenkeh plat, en in 't midden wel gefcheiden. Ster-
ke Peejen en die van de pijp gefcheiden zijn. Glad en effen op de Spatten enz. |
|||||||
V IJ F D E HOOFDDEEL.
Van de voortteeling en aanfokking der Paarden;
als mede over de Paarde Stoeterijen,
en wat daar omtrent dient
waargenoomen,
Spring-Hengsten. De Spring-Hengjlen welke
de Hengftelieden in onze Provintiè'n tot het dekken derMerriën onderhouden, worden wel uitDeenfcbe, Holfteinfche, Duitfche; Oldenburgfche, dog 't meest uit Inlandfche Paarden gekoofen. Dewijl de Spring-Hengst het model moet geeven
aan het Ras dat hij zal voortbrengen, zo behoort men hiertoe de fchoonfte, fraaifteen deugdzaamfte uit te kiezen. Boven al dient er gelet te worden, dat een zodanige Hengst, fleurig, groot en fterk zij ; voorts gezond en zonder de mtnfte gebreken. Deszelfs innerlijke hoedanigheden en deugden, moe- ten ook zo na doenlijk is , bij de volmaaktheid koo- men; dat wil zeggen, hij moet vrolijk en ftoutmoe- dig van temperament zijn , en vooral dient men de zulken niet tot fpringen te gebruiken , welke boos, kwaadaardig, valsch, fchuw, ftug en gevaarlijk van Tand en Voet zijn ; dewijl men doorgaans zal zien, dat de ondeugden welke enkel uit boosheid en kwaad, willigheid voortkoomen, erflijk zijn en van de eene tot de andere overgaan. Een Spring-hengst moet ook wanneer de Merrienadert, luchtig, vlug en in eene levendige werkzaamheid zijn; want nadert hij dezel- C s ve |
|||||||
4* DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
ye met koel en loomheid, zal men in't algemeen ;
geen andere, danflappe, teere enkragteloozeVeu- lens verkrijgen. Om fterke Veulens te bekoomen, moet men geene
Hengften onder de vijf jaaren tot het dekken gebrui- ken; jonger zijnde, zijn zij niet in ftaat, om kloeke erv fterke Paarden voort te brengen; te meer dewijl ze voor dien tijd, nog lang niet alle Tanden gewis- fel'i en nog minder uitgedroest hebben ; waar door hui] bloed nog niet zuiver, nog hun temperament tot een genoegzaame vastigheid is gekoomen. Wanneer een Spring-hengst eenigzints gefpaard is,
zodanig dat men deszelfs kragten, niet ten eenemaa- len heeft uitgeput , als dan kan zulk een Paard ge- zond blijvende, tot in het twintigfte jaar tot dekken gebruikt worden; vooral indien hij er niet voor het vijfde toe gebezigt is. Het is echter, zeker dat de Veulens dien hij in zulk een hoogen ouderdom voort brengt, niet meer zo kloek, fterk en fleurig zijn , dan dien hij zes of agt jaaren jong zijnde , geteelt heeft. Nimmer moet men ook tot Spring-Hengften , zo-
danige Paarden gebruiken, die door lang te werken reeds hunne beste fleur hebben verlooren. Want het is een volftrekte waarheid , dat een Paard 't welke door ouderdom , arbeid of anderzints, is bedurven jen afgereeden; geene bekwaamheid meer heeft, om gezonde en fterke Veulens voort te brengen. De Merrie of het Moeder-paard moet zo wel als
de Hengst, zonder gebreken zijn; dewijl het maak- zel, den aart en temperament derzelver, mede veel tot de gedaante en hoedanigheden van het Veulen toebrengt. Men moet het zelve kiezen , van een kloek maakzel , fterk wel gegrond van zijden , niet te jong of te oud , niet befmet met erf-of hoofd ge- breken, en boven al een goede Voedfter zijnde, dat |
||||
EN" KOEIJEN-DOKTER. #
U te zeggen dat ze wel van zog voorzien zij.
Ook dient de Merrie voor dat zij gedekt word,
indien het zaifoen zulks toe laat, eenige tijd in de Wei- de geloopen te hebben , en vooral door geen zwaa- ren arbeid afgemat te zijn, dewijl zij anderzints lig« telijk misdraagt. Eene Merrie moet gezond en in een goede toeftand
zijn, wanneer zij tot den Hengst gebragt word; ech- ter is al te vet fchadelijk , om dat het dan ligt ge- beurt, dat zij niet wil vatten. Ook is het noodig, dat ze voor en na de dekkingen, in een maatige be- weeging en werkzaamheid gehouden worde. De MerriSn kunnen een jaar voeger tot de voort-
fokking gebruikt worden, als deHengften; want ge- noegzaam alle Dieren , hebben met malkanderen ge- meen , dat het Wijfje vroegftondiger tot het teelen bekwaam is , dan het Mannetje; ook zijn haare beste kragten eerder vervloogen, dan dat van de eerstge- noemde. Dek-Tijd. De gekwaamfte Spring of Dek-tijd,
is van half Maartaf tot omtrent Junij uit; niet vroe- ger, om dat als dan het Veulen in de winter, niet laater om dat het dan in de zomer komen zou ; want de dragt der Paarden is gemeenlijk elf maanden en eenige daagen, zomtijds ook wel twaalf volle maan- den; zo dat het Veulen als dan twee zomers tegen eene winter, voor zich heeft; ook om dat in deezen tijd de Paarden met hard voeder doorvoerd zijn, en het Fenlen ook op eene tiid moet vallen , dat zijna Moederkragt heeft, alsmede kort daar na door het nuttigen der eerfte groene kruiden, goeden genoeg- zaam zog hebben kan; want men bevind , wanneer eene Merrie in het najaar aflegt, dat het ?Werc gemeen- lijk langen tijd zwak en tenger blijft , uit oorzaake. dat de Merrie door gebrek aan gras , geen genoeg* zaame melk kan geeven. Voeg hier nog bij, dat zij |
||||
44 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
geduurende den opgenoemden tijd, het beetile zijn
en 't meest geneegen tot fpeelen, en deeze geneigt- heid en trek heeft invloed op de volmaaktheid van de Vrugt ,• om dit aan te zetten, geeft men haar ook, voor dat zij bij den Hengst word gebragt , agt of tien dagen lang; 's ogtends en 's avonds wat hennip- zaad onder den haver x Doorgaans duurt de drift tot'paaring in eene Mer-
rie, niet langer dan drie weeken in naaren behoor- lijken trap j zo dat eene Merrie willende laatsn dek- ken, men daar nauwkeurig op dient te letten, om van den rejierj tijd gebruik te maaken. Het is nogthans waar, dat er Mertiën gevonden worden, die genoeg- zaam het gantfche jaar door, tochtig zijn; doch ge- meenlijk befpeurt men zulks in de zodanigen , die nog nimmer gedekt zijn geweest. Geduurende den gantfchen dek-tijd moet de Spring-
Hengst fterker gevoed worden, dan na gewoonte; ook is het goed , hem 's morgens en 's avonds onder zijn gewoone voeder wat hennip-zaad te geeven dat zet hem een buitengemeene fleurigheid bij. De Dek-tijd over zijnde, zal eene goede aderlaa-
ting zeer djenstig voor de Spring hengst zijn. Het dekken voor de Merriè'n , gefchied op tweè'r-
lei wijzen: Eerftelijk worden in de grootte Stoete- rijen gemeenlijk eiken Hengst een zeker getal Mer- r iên toegevoegd, welke men met denzel ven, ineene beflooten ruimte brengt, om aldaar als in 't wild loo- pende, gedekt te worden ; dit maakt de Merriè'n met meer zekerheid bevrugt, dan wanneer men de twee- de manier volgt; doch de Hengflen raaken dus, in zes weeken tijds, meer in verval dan zij anders in verfcheidene jaaren zouden doen. De tweede en hier te lande doorgaans gemeene wijze, is, uit de hand te dekken; hier toe moet een bekwaam Per- zoon , de Merrie vast houden; twee anderen leiden den
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 43*
den Spring'Hengst aan goede fterke lijnen , die aan
beide zijden aan een kaptoom of ander hoofdbe- dwang vast gemaakt zijn, bij de Merrie, en zijn hen» zo veel behulpzaam als 't nodig is. Aan zommige plaatzen, worden de Merriën toe dat einde, tusfehen twee paaien vastgezet. Indien de plaats daar de dek» king gefchied, eenigzints af hellende is, zo dat de Merrie iets hooger van agteren dan van vooren kan ftaan , zo is zulks zo veel te beter, inzonderheid wanneer de Hengst eene Merrie moet dekken, die veel hooger is dan hij zelven. Als men niet in de hand laat dekken , moet tot voorkooming van onge- lukken , beide de Hengst en Merrie geene ijzers aan de agtervoeten hebben. Eene Merrie gedekt zijnde, moet dezelve een kwar-
tier uur lang omgeleid worden, om te beter het ont- fangene bij haar te houden, ook gaan zommjgen wel heen, en gieten haar een emmer met koud water on- der den (taart, om haar hier door het wateren te be- letten. Is men begeerig te weeten, of eene Merrie ont-
fangen heeft dan niet; zo moet men haar , omtrent vier a vijf weeken na de dekking , een glas versch water in de ooren gieten, en als zij daar van gewel- dig aangaat en fchuddebolt, mag men befluiten dat zij niet ontfangen heeft. Men zegt, dat wanneer eene Merrie eens gemis-
kraamt heeft, zij in 't toekoomende geene deugd- zaame Veulens meer voortbrengt , en men baar dus niet langer voor eenMoeder- Paard moet gebruiken. De bevrugte Merriën worden, in het laatst van haa-
re dragt van de andere Paarden afgezondert , op dat haareVrugt niet gek wetst raake. Zij werpen alllaan- de; wanneer zij het Veulen niet als bezwaarlijk kun- nen kwijt raaken , moet men haar een weinig theri- aak met witten wijn geeven, al olijf- dat is bo«m-olie met
|
||||
;*6 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
«net bloemen van zwavel, 'teen en ander helpt en ver-
flerkt hun bovenmaaten ; anderen nemen venkel eü '.elijf-nlie met witte wijn gekookt, en gieten het in de neusgaten; door dit middel word een fterk proesten •verwekt, het welk 't Veulen doet afzetten en naar buiten drijven. Zomtiids kan men dit ook bevorde- ren, door enkel de Neusgaten toe te houden, als wanneer , door de fterke poogingen om adem te :fcheppen, het Veulen afzet. Gebeurt het, dat 't Veulen in 's Moeders Iighaam
dood is, 't welk men kan weeten , wanneer men de Merrie op 't laast gaande , of ook nog wel eenigen «tijd te vooren , na dat dezelve in beweeging is ge- weest, de vlakke hand in haare zijden legt, en men als dan geene beweeging van de Vrugt voelt en ont- waar word. In dit geval blijft niets anders over, dan de Moeder zoeken te behouden, en ten dien einde, moet men de volgende drank bereiden, en haar die in tweemaalen na eene tusfebenpoozing van twee uu- ren , doen inzwelgen; naamelijk , drie vierde men* -gelen Ezelinne oïGeitemelk, even zo veel boom-olie, •Vijf vierde mengelen fterke loog , een vierde menge- len zap uit witte ajuin geperst , dit door malkande- ren geroert zijnde, laauw gemaakt; zo dit echter niet ïnogte helpen , als dan moet iemand, die daar toe bekwaamheid heeft , zijnen hand en arm , vet met tlie befmeeren, en tragten het doode Veulen geheel ©f bij ftukkenaf te haaien; of als men ten eerften het "Hoofd daar van ontmoet, dan is het best dat men een touw, om den Kin flaat', en het Veulen dus al trekkende, uithaalt. Hetgebeurt zomwijlen ook wel, dat het Veulen,
zonder dat't dood is, dwars of verkeerd legt; in zo- danig een geval, moet men zich op de zo even- gemelde wijze, van zijne handen bedienen » en het Vtulen zodanig keeren dat het Hoofd vooruit raakt.. .. . Wan- |
||||
' ËN KOEIJEN-DOKTER.' a*
Wanneer het gebeurd dat eene Merrie moet werpen
tegens den tijd dat men de Paarden in de weide jaagt; als dan moet men haar zo lange op ftal houden tot dat ze geworpen heeft, haare kragten herfteld zijn, en het Veulen in ftaat is, haar in de Weide te kun- nen volgen. Het is hier de plaats om nog aantetekenen, dat
wanneer eene Merrie het Veulen kwijt raakt, er bij de uitftorting van 't water , doorgaans kleine klomp- jes op den grond vallen. die men van ouds Hippomanes heeft genoemd , willende dat het een ftuk vleesch zoude zijn , 't geen aan den Kop van 't Veulen zat, en men verbeelde zich, dat dit aanftonds door den Merrie wierd opgevreeten. De Grieken hebben den naam van Hippomanes aan het vogtgegöeven, 't welk de Merrie in haare bengftigheid laat loopen, en waar mede zij beweerden dat een Hengst fmoordriftigwas te maaken, of dol van geilheid. Dé Heer Daubenton heeft zich nauwkeurig ver-
zekert, aangaande den oorfprong, de zitplaats en eigenfchappen van die klompjes, welke bij't Voolen der Paarden geloosd worden, en hij bevind dat zij een Sedimsmum zijn van het vogt Alantois. Dit vlies is in AqPaardenmet, gelijk in de herkauwende Bee- ften, (zegt hij,) als een bijzondere zak afgefchek den , maar het bekleed omtrent de helft van de Wan- den der holligheid , welke er tusfchen het Amnios en Chorion is begreepen. De Urachus , die in de Na- velftreng is bij het Amnios, geeft een dik vogt uit, dat ros of roodagtig van koleur is, hebbende een pisag- tige reuk, inzonderheid wanneer men 't warm maakt. Waarfchijnelijk zullen die klompjes, uit dat dikke vogt geformeerd worden. Men. vind ze niet even groot nog even menigvuldig, in alle Nageboorten. Doorgaans zijn er verfcheidene, waar van zommi- ge de groote hebben van een erwt, anderen vijf |
||||
48 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER.
of zes oneen weegen, en drie of vier duimen lang
zijn, anderhalf of twee duimen breed, en een half duim of daarboven dik; zomtijds worden er gevon- den , die nog grooter zijn en zwaarder. De koleur is olijf bruin en de zelfftandigbeid lijmagrig; van binnen hebben zij onregelmatige holligheden, zonder eenigen fchijn van Vaten of van een werktuiglijk geftel. Hij had opgemerkt, dat zij uit zekere Iaa. gen op elkander waaren zamengefteld, en aan hun- ne randen met een zoort van franje voorzien we- gens de aanhangende vezelen, die in het omringen- de vogt zweefden. De Heer Daubenton, zegt verders, dat hij be-
vonden heeft, dat het gemelde dikke vugt, door uitdamping dergelijk eene ftof uitleverde, die al- leen in figuur verfchilde van de klompjes, welken bij de geboorte van het Veulen worden geloosd. Zomwijlen zitten dezelve aan een fteeltje vast, 't welk uit een gedeelte van dat vlies beftaat, en er gemakkelijk is af te fcheiden. Veele zulke klomp- jes vind men in 's Konings-Kabinet, en bovendien vind men er dergelijken, doch kleiner, uit de Na- geboorte van een Koe , en uit die van een Schaap; jade Heer Daubenton verzekert, dat hij ze altoos, wanneer hij een Allantms of Pisvlies zag, gevonden heefr. Veele lieden laaten hunne Merriëp, van negen tot
veertien daagen na dat zijgevoolt heeft, weder dek- ken, ten einde het jaaigetij niet te verre verloope. Deeze handelwijs fchiint in den eerften opflag wel voordeelig; doch wil men kloeke en fterke Veulens fokken , moet men de Merrie een jaar laaten rusten, dewijl zij genoeg met het zoogen van haar Veulen te doen heeft , en niet in ftaat is als dan de vrugt be- hoorlijk te voeden. In Vrankrijk , daar men dikwils Paarden tot den
■ . Oor- |
||||
EN KOEIJEN-DOKTEË.
|
||||||
Oorlog noodig heeft, zijn verfcheide Paardefokkeri-
jen of Stoeterijen, gelijk men dezelve noemt; doch nergens worden die zo menigvuldig gevonden, als in de Elfas en Lotharingen , daar de vertiering der Paarden in tijd van Oorlog, veel voordeel geeft. In den Jaare 1717, werd door Hertog Leopold aan de Saar een Paarde Stoeterij aangelegt, welker inkom- ften jaarlijks 5000Lotharingfche Livres bedroeg, en welke in't jaar 1751 met de algemene Kas der Stoe- terijen in Vrankrijk is ingelijfd geworden. Te Mentz en Verdun , brengt zomtijds de handel in Paar' den alleen, die er door Jooden gedreven word , meer dan 100,000 kroonen 'sjaars op. Te Northampton, In Engeland, heeft men zeer beroemde Paardemark- ten. In de Nederlanden , daar doorgaans ook een tamelijke veelheid van Paarden is, worden dezelve veelal, nog jong zijnde, van elders aangebragt. Ge- meenlijk verbied den Staat, wannneer het Land in Oorlog is ingewikkeld, den uitvoer van Paarden ten eenemaalen. Men heeft opgemerkt, dat de Stoeterijen, in droo-
ge Landftreeken die ligt van grond zijn; vlugge, moedige, fterke Paarden uitleeveren , met wel ge- ipierde Beenen en harde Hoeven; daar zij in tegen- deel, die in vogtige ftreeken en in de weeligfte Landsdouwen worden aangefokt, bijna altemaal den Kop dik en zwaar hebben, het Lijf laag, en de Hoe- ven niet alleen week en plat, maar zelfs de Beenen grof. Dit onderfcheid echter, datzigtbaarlijk uit hec voedzel en klimaat ontftaat, Is gering in vergelijking vandatgeene, 't welk uit de Ras/en fpruit, zoals hier vooren reeds is aangetekend. |
||||||
D Z ESDE
|
||||||
5<^ DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
|
|||||
1
ZESDE HOOFDDEEL.
Hoedanig de Veulens moeten worden opgepast
en behandelt. Hoe men Hengften tot Rui- nen maakt. De Staart van een Paard wel af te kappen , en het zelve de Qoren op te zetten. Niet langer dan zes of zeven maanden, behoort
een Veulen aan de Moeder te zuigen; dewijl de on- dervinding leert, dat zulken, die tien maanden of langer zuigen, fchoon ze ook nog zo vleefchig en fraai van ftatuur zijn, nogthans niet konnen op- weegen tegen de zodanige , die vroeger zijn ge- fpeend. De Veulens gefpeend wordende, moeten in een
wel gezuiverden Stal of plaats gezet , en voor al van goed Strooizel voorzien worden. Men bind ben zelden vast, voor dat zij twee jaaren bereikt Jiebben; ook is het niet raadzaam dat men ze voor dien tijd roskamme, dewijl hunne fpieragtige deelen engebeentens nog te teer en te week zijn: Het is ook nadeelig , wanneer men de Veulens uit eene hooggeplaatste Krebbe en Ruif voedert; dewijl zij als dan bet Hoofd al te hoog opligten , waar door gemeenlijk verkeerde Halfen, bij de Paarden voort- koomen. Als het mooij weer is, moet men het Veulen buiten den Stal brengen om verfche lucht te fcheppen; echter in eene beflooten Hof of Plaatze, daar geen glas, doornen. fpijkers of iets van dien aart op den grond legt. 's Ogtens en 's avonds geeft men bun gemaalen gent mee femelen gemengd te •eten,
|
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 51
eeten, en tusfcben beiden een weinig fijn en zuiver
hooij. Dit voederen, 't welk na der Veulens ou. derdom behoort geëvenredigt te worden, doet hen drinken , maakt hen een geproportioneerd Lijf, geeft ben kragt in de knokken en fteevigbeid in de zenuwen. In bet voorjaar brengt men ze in de Weide , dog niet voor dat het gras wat lang be- gint te worden , want het eerfte gras doet hun te veel purgeeren, waar door zij verzwakt wor- den. De Veulens dertig maanden oud zijnde , moeten
met meerer oplettenheid behandelt worden. Men zet hen nu op ftal even als de andere Paarden in een afgefcbotene plaatze, en gebruikt nu ook den Roskam en de Borftel om hen te zuiveren. Voor dien tijd moet men hen ook geen harde,
ongemaalene of ongeweekte graan-korrels ten eeten geeyen; dewijl als dan hunne Tanden en Gewrigten der Kaakebeenen , nog niet ftevig genoeg zijnde, om het harde graan te kunnen maaien, zij door de forcie die zij moeten in 't werk flellen om zodanige korrels te kaauwen en te verbrijzelen, gevaar loo- pen, om brand en zinkingen in en op de Oogen te krijgen. Ook flijten zij daar door, te veel hunne Tanden, 't welk hun ouder doet fchijnen, dan zij inderdaad zijn. Alle drie maanden , moet men met het wasfen
der Maan, den Staart der Veulens een weinig af- knippen, om denzelven daar door dikker en glad- der van Haair te doen groeijen. Ten laatften moet men ook niet verzuimen , de Veulens ajlengskens meer en meer mak te maafcen, en hun aan de Men- fchen gewend en getrouw te doen worden. Na de drie jaaren, houd een Paard op een Veulen te zijn. De beste en minst gevaarlijkfte manier om tfe
D 2 Heng- |
||||
52 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
Hengften tefnijden of dezelve tot Ruinen temaaken,
van welken ouderdom dezelve ook mogen weezen , agt men de volgende te zijn : Men neemt vier kleine ftokjes, elk een vinger dik en vier of vijf duim lang, op eene zijde plat gefchaafd en uitgehold, uit- genoomen op de beide eindens daar men dezelve in- kerft; de holtens deezer ftokjes worden niet een week deeg gevuld, op welk deeg men fijn gtpulve- ïifeerd arfenicum, of eenig ander fcherpbijtend poei- jer ftrooit. Dit in gereedheid hebbende, werptmen het Paard neder op den grond , kluiftert en bind deszelfsBeenen ter deegen met een fterk touw , en legt het als dan op eene zijde 5 vervolgens ftrikt men een touw om den bovenden Agter-voet, flaat .het zelve boven om den Hals, en haalt dien Voet tot op de Schouder, en bind hem daar vast, om door denzelven bij de Operatie, in 't minst nietge- hindert te worden. Dit wel bezorgt hebbende, fplitst men met een zeer fcherp Snij-mes het eerfte Vel van het Scrotum of Bal-zak, en doet daar na het zelfde ook aan de overzijde. Na de opening van het eer- fte Vel, vertoond zich een tweede, het welk men op dezelfde wijze met het Snij-mes open fplitst. Daar op doet men door eene drukking aan weerskan- ten, den eenen Bal daar uit koomen, en haalt hem zagtjes na zich toe ; vervolgens omvat men den gansfchen bondel zaackvaten, en klemt die fusfchen twee van de voorfchreeven houtjes in , dezelve op de beide eindens met een bindtouw ftijf bij eenhaa- lende en toebindende, als dan fnijd men de Bal om- trent ter dikte van twee daalders bij bet houtje af j op de zelfde wiize handelt men ook met het ander gedeelte van 't Scrotum en de nog over zijnde Bal; 't welk verrigt zijnde, de Operatie gedaan is. Neemt vervolgens een fchoone doek, en veegt het gefnee- dene deel wel af; maakt dan het Paard los, laat het opftaan.
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 5%
epftaan en een kwartier uur lang, al flappende wan-
delen; men vervolgt hier tweemaaien op een dag mede, tot aan de volkomene geneezing toe. Nog dient er aangemerkt, dat omtrent veertien uuren na de Operatie, het bindzel of touw van de houtjes, op een handige wijze moet doorgefbeeden en weg- genoomen worden. Deeze Operatie, dient ook in geen ander dan in een getemperd Saizoen , onder- noomen te worden. Daags na dat de Operatie is gefchied, kan men het Paard tot aan de helft van den Buik toe, in 't water brengen. Om den Staart van de Paarden zodanig af te kap-"
pen, dat zij denzelven in't gaan verheeven draa- gen, zo als de meeste Engelfche Paarden gewoon zijn te doen, en 't welk tot een groote cieraad ver- ftrekt, behoeft men flegts 't volgende te doen. De Staart op zijne regte maat en lengte afgefneeden zijnde, maakt men van boven tot beneden in het overgebleeven ftuk , vijf of zes infnijdingen aan 't onderfte vel van de wortel, allen even wijd van elkander; dog het beste is, dat deeze infnijdingen zodanig gefcheiden, dat ze juist met de gewrigten van de Wervel-beenderen correspondeeren. Aan 't einde van den Staart moet men een goed bos haair laaten zitten, waar aan men een lang touw ter dikte van den kleinen vinger vast b'nd, en het ander ein- de van dat touw doet men door een katrol die aan den zolder is vast gemaakt vlak midden boven des Paards rugge, als het zelve met 't Hoofd voor de Krebbe (laat; vervolgens moet dat touw nog door een tweede katrol gaan, die mede aan den zolder agter 's Paards Kruis, en met de eerfte in een gelij- ke linie bevestigd is; aan het einde van 't touw bind men een gewigt van zodanige zwaarte, dat het Paard zo wel leggende als ftaande, den Staart al- toos verheven en tegen het Kruis gebogen houden D 3 moet; |
||||
54 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
moet; dit touw laat men zo lange in de zelfde ge-
fieltheid blijven, tot dat de gemaakte infnijdingen in den Staart genoegzaam zijn geneezen ; als dan zal het Paard zijnen afgekapten Staart , even zo als de Engelfche Paarden doen , om hoog draa- gen. Wanneer een Paard al te wijd van malkander af-
ftaanJe , of zo genoemde Ilang-ooren heeft j kan men dat gebrek verhelpen, met dezelve op de volgende wijze op te zetten; ten dien einde fplitst men 't vel vlak midden op het Hoofd agter het Toupet tusfchen de beide Ooren, en fnijd op elke zijde van die fpitze omtrent eene vlngerbreed het Vel weg,, en naait dan de beide eindeSs van het Vel met een zijden draad weder aan malkander j men verbind voorts de wonde, tot derzelver vol- koomcoe geneezinge toe , met de gewoone wond- pieifters; die hier na zijn befchreeven. |
||||||
ZEVENDE HOOFDDEEL.
fan het Ruijen, Slaapen en de Leeftijd der
Paarden, en van detzeher Hinniken of Briesfcken. «. RuijEfc. De Paarden Ruijen, gelijk meest alle
Dieren die haair hebben, en dit gefcbied eenmaal 's jaars, gemeenlijk in 't voorjaar en zomtijds in den herfst; als wanneer zij zwakker zijn en beter opge- past moeten worden, dan anders. Men vind er die van Hoeven verwisfelen, 't welk meest plaats heeft in de geenen die op vogtige plaatzen, gelijk in dö Nederlanden • zijn geteeld. Slaap
|
||||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 5S
|
|||||
Slaap. De Paarden Slaapen zo lang niet als de
Menfchen, en om die reden hoort men ze dikwils bij nagt in de ftallen geraas maaken. De flaap van een Hengst is op't allermeest, maar drie of vier uu- ' ren in't etmaal; zommigen gaan nooit leggen flaapen, en doen zulks ftaande; doch de Ruinen flaapen wat langer.
Leeftijd. De Heer de Buffon, rekent de Leef-
tijd der Paarden, op vijf en-twintig en op't hoogfte ,, dertig jaaren ; de zwaare grove Paarden , zegt hij, zijn op de vijftien jaaren reeds oud. Men vind ver- haald , dat zeker Heer in Zweeden met een Paard gereden had vier en-dertig jaaren, aan welkers kragten nog niets fcheen te ontbreeken. Hinneken of Briesschen. De Ruinen en Mer»
tien, Hinneken zo veelvuldig niet als de Hengften, ook hebben zij de ftem minder zwaar en grof. In alle Paarden kan men vijfderleij zoort van geluid onderfcbeiden , naar het verfcbil der aandoeningen. Het Hinneken van vrolijkheid laat zich tamelijk ver hooren, het klimt op en eindigt met fcherpe klan- ken; het Paard flaat tevens agteruit, doch tragt niet te fchoppen. In het Hinneken van verlangen, 't zij naar een Merrie, of na zijn Meester, of naar zijn Stal en Weide, flaat het niet, en de ftem die ook ver klinkt, eindigt met zwaarer toon. 't Geluid dat het zelve vergramd zijnde maakt, is zeer kort en fcherp, het flaat en fcbopt middelerwijl geweldig. De vreeze doet het Briesfchen met een korte dog grove ftem, die als uit de neusgaten komt, en naar het brullen van een Leeuw gelijkt. Het Grinneken van pijn of fmerte , gefchied met de allergroffta Stem, bij tusfchenpoozingen der ademhaaling , en gelijkt meest naarfteenen of fnorken. De Stem dee- zer Dieren word, gelijk in de Menfchen grover, als zij de bekwaamheid krijgen tot voortteeling. Men D 4 merkt |
|||||
56 DEN FRIESSCHEN STALMEESTËfc.
merk aan , dat die Paarden welke meest Hinni-
ken, vooral uit vrolijkheid en verlangen, de bes- ten zijn. |
||||||
II II IIMI
AGTSTE HOOFD-DEEL.
Hoedanig men den Ouderdom der Paarden kan
kennen; en wal men bij 't koopen van een
Paard te onderzoeken, en huofdzaake-
lijk in agt te neemen heeft.
Ouderdom der Paarden. Gemeenlijk word der
Paarden ouderdom uit de Tanden gekend , zijnde veertien in getal; men onderfcheid dezelve in Kie- Jen of Molenaars , in Voortanden, en in Haaken of Kroontanden , die ook wel Wolfstanden worden ge- noemt , uit oorzaake van de gelijkheid die zij aan dezelve hebben; deeze laatfteworden bij veele Mer- rien niet gevonden, en vind men ze er al, dan zijn ze veel kleiner dan bij de andere Paarden. De Kiefen of Molenaars , zijn vieren-twintig in
getal; dezelve ilaan agterin den Mond , twaalf aan 't bovenkaakebeen, op elke zijde zes, en even zo veel aan 't onderde. Deeze Tanden, welke de Paarden tot 't kaauwen en maaien van 't voeder dienen , heb- ben weinig betrekkinge tot de kennisfe van derzel- ver Ouderdom. Van de Voortanden zijn er twaalf, zes aan 'tboven-
fte en even zo veel aan 't onderfte Kaakebeen. Dee- ze beginnen voor den dag te koomen, wanneer het Veulen omtrent veertien dagen oud is, en worden »ls dan Melktanden genoemt i dezelve zijn kort, klein,
|
||||||
EN KOEIJEN-DOKTER. j?
klein, wit en völkoomen gevuld. Deeze tanden val-
len binnen de twee jaaen , op drie verfchillende tij- den uit, om aan de anderen welke de ouderdom der Paarden aankondigen, en Paards-tanden genoemt worden, plaats te maaken. Wanneer het Veulen den ouderdom van omtrent dertig maanden heeft bereikt, vallen deszelfs vier voorfte Melktanden, twee van boven en een gelijk getal van onderen , uit; koo- inende in derzelver plaatzen, wederom zeer fpoedig vier Paards-tanden, die gemeenlijk Gras-bijters in't fransch/es Pinces, worden genoemt; zeer gemakkelijk zijn deeze van deeerften te onderfcbeiden, dewijl ze veel breeder, geelagtig van koleur, en van boven af tot aan het Tandvleesch toe geftreept, daar bij aan de binnen zijde uitgehold zijn , behoudende dus het Paard op den zelfden tijd nog agt Melk-tanden. Vier- dehaif jaar oud zijnde en enkel met de vier jaaren, vallen wederom vier andere Melk-tanden uit, naame- lijk twee van boven en een gelijk getal van onderen, aan elke zijde van de Grasbijters een; de Paards-tan- den die nu te voorfchijn zijn gekoomen, noemt men Middel-tanden, in 't fransch Mitoiennes; zo dar het Paard op deszelfs vierde jaar, agt Paards-tanden en vier Melk-tanden heeft. Deeze vier laatfte Melk- tanden, die zo wel van boven als onderende Paards- tanden zijn , en naast de Middel-tanden ftaan, vallen uit als het Paard den ouderdom van vijfde halfjaar heeft bereikt, en worden als dan door de vier laat- fte Paards-tandenwelke Hoek-tanden genoemt worden, vervuld. Hier bij dient nog aangemerkt te worden, dat wanneer de vier laatfte P aards- of Hoek-tanden te voorfchijn koomen, dezelve langen tijd maar zeer luttel en niet dan van vooren kunnen gezien worden; daar bij aan den binnenften kant, zo wel als aan het tandvleesch, tot in het vijfde jaar toe gedekt blijven, na verloop van welken tijd het Tandvleesch te rug D 5 wijkt, |
||||
5$ DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
wijkt, en deeze Hoek-tanden ter hoogte van een Rijks»
daalder dikte uitkoomen, en dan vervolgens allengs- kens aangroeijen en hooger worden , blijvende eene holte in 't midden van den Tand, welk dient om den ouderdom verder te kunnen onderkennen, deeze on- derfcbeidene aflegging der Tanden, noemt men het Wisjelen. Ter zelver tijd, koomen ook de Haaken of Kroon-
tanden óp de Laagen voor den dag ; eerst de twee benedt-nttc en vervolgens de beide bovenfte , en het Paard houd nu op een Veulen te weezen , zijnde des- zelt's Mond van vooren voorzien met twaalf Paards- tanden, en vier Haaken of Kroon-tanden. De boven- fte Kroon-tanden koomen veeltijds drie of vier maan- den laater te voorfchijn , dan de twee onderde; en dewijl de ondervinding leert, dat er Paarden zijn , die in 't geheel geene Kroon-tanden van boven beko- men ; zo is het best dat men inzonderheid agt geeve op de onderden; zijnde deeze-een zeker teken, dat bet Paard den ouderdom van vijf jaaren bereikt heeft; zonder te veel ftaat te maaken, of het nog Melk- tanden heeh dm niet, dewijl daar omtrent veel be- drog gepleegd word. Van het vijfde tot het zesde jaar, begint de hol-
te in de voorite tanden zich te vullen, en in plaats van de gaatjes die in het midden waaren , blijft daar op het zesde jaar , flegts een kleine zwartig. beid over. Tot zes jaar toe , zijn de de bovenfte Haaken of
Kroon-tanden zeer fpits, en van binnen tegen den Tong uitgehold. Een Paard is niet m ftaat groote fatigues uit te (laan , voor dat het de bovenfte Haa- ken heeft; zommigen worden zelfs heel ziek, wan» neer dezelve fchieten , inzonderheid aan de Oogen. Van het zesde tot het zevende jaar, vullen zich de vier Middetóa-nden, en met het zevende jaar be- gint |
||||
EN KOEIJEN-DÖRTER. £
gïn de lolligheid iri de Hoek-tanden zich te vullen;
invoegen dat met het agtfte jaar, alle de twaalf voorfte Tanden zich gelijk en vol bevinden; en otrt dat men van de tijd af dat alle Tanden gevuld zijn, der Paarden ouderdom met zekerheid niet meer kan bepaalen, zo zegt men dat het Paard niet meer te- kent, 't welk de Franfchen noemen, Ie Cheval a razé. Doch als dan moet men tot de KroonJanden, toe' vlugt neemen; ten dien einde fteekt men de vinger in den Bek van het Paard, en wanneer men bevind, dat de Kroon tanden van boven puntig zijn en plat aan de zijden, met twee holligheeden naar binnen, dan kan men verzekert zijn dat het Paard niet bo- ven de negen of tien jaaren oud is ; want van het elf'ds tot het twaalfde jaar, (luiten zich die hollig- heden , en maaken dan maar eene holligbeid uit; en op't twaalfde jaar is dezelve gevuld , en de pun- ten van de Hoek-tanden zijn dan afgefleten en rond geworden, en dan zet zich eene hoogte van vleesch rondom den Tand, dat men de Kas noemt. Dog hier dient nog bij aangemerkt te worden , dat er Paarden zijn , bij welken niet alleen het zwarte vlekje of teken in de tanden, nimmer weggaat en onzigtbaar word , maar die zelfs de holligheden be- houden tot dat zij zeer oud geworden zijn, 't welk van de hardigheid der Tanden voortkomt: Deeze Paarden worden Twijffelaars, in 't fransch Beguets genoemt. Bij de Poofche en Hongaarfche Paarden, als mede onder ónze inlandfche Merrien, vind men veele zodanige Twijffelaars. Wij dienen hier nog aantemerken, dat ten aanzien van het tekenen der Tanden, veel bedrog kan onder loopen , waar door dikwils de g'rootfta Kenner word misleid. Wanneer een Paard tekent, het zij door Voor of
door Kroon^tanden; dan moet men zien, of het ook aan de Wenkbraauwen begint grijs te worden, hec geen
|
||||
do DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
geen zich min of meer ontdekt, naar maate d«t het
Paard in ouderdom is gevordert. Paarden die 18 of 20 jaaren geworden zijn, hebben gemeenlijk heel ivttte of grijze Wenkbraauwen ; dog men dient ook aantemerken , dat een Paard van een ouden Hengst en een oude Merrie voortgekoomen, gemeenlijk tus- fchen het negende en tiende jaar boven de Oogen begint grijs te worden; echter moet men wel begrij- pen , dat deeze onderfcheiding van den ouderdom, door het grijze haair, geen plaats kan hebben bij" Roodfckimmeis en graauwe Paarden, die ter waereld koomende , over het gantfche lighaam met wit haair als bezaaid zijn. Ook vind men verfcheidene Paarden, bij welken,
tusfchen het tiende en dertiende jaar, de Voor-tanden van boven plat worden. Van de dertien tot het zes- tiende , wordenze van boven nog ronder; en naar dien tijd, veranderen zij door het flijten, van de rondigheid tot eene fpitsheid. Men, vind Menfchen , welke waanen den Ouder-
dom van een Paard, welke niet meer tekent, door andere aanwijzingen te konnen kennen ; echter leert de ondervinding, dat die aanwijzingen zeer onzeker zijn, en men er weinig ftaat op kan maaken. Wanneer de Kuilen boven de Oogen , al te veel en
diep ingevallen zijn, word zulks bij zommigen voor een teken van hoogen ouderdom gehouden; doch de- wijl men jonge Paarden vind, van oude Hengflen geteeld, die dit gebrek hebben, zo gaat dit in het geheel njet door. Het Mond-verhemelte, verdroogd en van vleesch
ontbloot zijnde> is een veel zekerer teken vanden ouderdom; want naar maate dat het Paard in jaaren vordert, verdwijnen allengskens de rimpels van het Verhemelte, 't welk men bij jonge Paarden tamelijk verheven en vleefcbjg vind, Wan-
|
||||
EN KOEÏJEN-DOKTER. 6t
Wanneer men het Kaakebeen, vier vingerbreed
boven den Baard, betast, en men bevind het zelve rondagtigte zijn, verftrekt zulks tot een teken , dat het Paard jong is; dog bevind men het zelve fcherp en fnijdende, dan is het Paard oud. Dit kenmerk gaat tamelijk zeker. Dewijl het zeldzaam is dat men Veulens of jonge
Paarden vind, die geheel wit zijn, zo is de witte koleur een teken van den hoogen ouderdom der grij- ze Paarden. Het Koopen der Paarden. Wanneer men een
Paard wil koopen, moet men meer zijne Oogen als Ooren betrouwen; ik wil bier mede zeggen, dat men niet te veel naa de zoetvloeijende praatjes van de Kooplieden, moet luisteren. Ook moet men zich voor al niet door het uiterlijk maakzel van 't Paard ha- ten verlokken, maar het zelve naauwkeurig over al bezigtigen, en de Oogen er niet eerder van wenden, voordat men alles behoorlijk onderzogt heeft en daar over voldaan zij. Om een Paard te monfteren , tot welk gebruik 't
ook zijn mag, handelt men best op de volgende wijze. Voor eerst, bezigtigt men het ftille op den Stal, om te zien of het wel op zijn Voeten ftaat, of het niet dan op deezen, dan wederom op den andren Voet leunt, ofhet, heteene Voorbeenvoor hetanderzet; 't welk gemeenlijk, bedurven Pooten en eenafgeree- den Paard te kennen geeft. Voorts befchouwd men de Oogen ; daar toe laat men het Paard in de Stals deur brengen, en het zelve daar zodanig houden, dat het Hoofd buiten koomt, en bet overige van het Lighaam binnen den Stal blijft. Het onderzoek der Oogen moet nimmer bij een zeer witte muur of daar Sneeuw legt, gedaan worden, dewijl door de terug- kaatzing van dit wit tegen de Oogen, men Iigtelijk een kwaad Oog voor een goed zoude kunnen aan- zien , |
||||
f2 DEN PRIESSCHEN STALMEESTER
zien, en dus grootelijks misleid worden ; om deeze
reden gaan zommigen heen, en befchouwen de Oo- gen in een donkere plaats, met een brandende kaars. Voorts laat men het Paard buiten de Stal brengen, en ziet het zelve in den Mond, om, volgens de hier vooren gemelde regels, den Ouderdom te ondsrken- nen. Dit gedaan zijnde, beziet men het maakzel in 'tgemeen, en de evenredigheid van alle deszelfs dee- len. Men voelt het van onder de Kaaken, om te weeten, of het ook droes of andere knobbels hebbe, en of de Kaaken wel geopend zijn. Men ziet in de Neusgaaten, of in dezelve eenige ingevretenheidzit, het welk een zeker teken is van kwaataardige droes. Voorts beziet, , bevoelt en betast men het Schoft, de Schouders, de Beenen en de Waai jen , om te zien en te ontdekken, of aiies wel gemaakt , gezond en zonder gebreken is. Men ligt de Staart op, om te voelen, of dezelve wel (lijf in ue Streng is, het geen een teken van de kragt ia 't Paard is. In de Flancquen ziec men, of't Paard blaast, of met den Buik flaat, 't welk een teken van dampigbeid is. Men beziet de Voeten, van boven, van onderen, van buiten en van binnen. Men ligt eene Voet op, klopt met het verkeerde einde van den Sweepftok of met iets anders op het IJzer, om te ontdekken of het Paard zich gemakkelijk laat bïflaan. Hier op laat men het draaven, om te zien ofjiet wei op de Voe- ten is en niet mank gaat. Het Paard aan de hand draavende , let men of het los, luchtig en wakker doordraaft, dat is of het agterfie het voorde wel voortdrijft, of de draf fnel en egaal is, en of geduu- rende denzelven, het Poard 't Hoofd wel en om hoog draagt; of het de zijden regt houd , dat is bij eiken ftap niet met het Kruis heen en weer draait, hetgeen anders een teken is van flapheid en zwakte , als me- de veeltijds van Kruis- lammigbeid eenes Paards. Ook
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 63
Ook let men of het Paard wel voor zich uit draaft,
en om dit op het gemakkelijkfte te konnen zien, plaatst men zich regt agter het Paar^, met het zelve in eene gelijke linie, en let of het de voorbeenen in 't draaven zo veel buitenwaarts werpt, dat zij wij- ken buiten de regter linie van die met de Agter-bee- nen of van 't Lijf des Paards, het geen dan kwaalijk gedraaft is: Maar zal de draf goed zijn, dan moet het gezigt van de beweegingen der Voor-beenen door de Agter-beenen, volkoomen belet en benoomen wezen. Ten aanzien van al het bovenftaande voldaan zijn-
de , gaat men over om het Paard omtrent het ge- bruik te onderzoeken, waar toe het zal gebezigt wor. den. Zal het voor eene Koets of Rijtuig dienen, dan Spant men het voor een der zelven, om te zien of het wel trekken wil. Zal het voor een Rijpaard gebruikt worden, als dan onderzoekt men , of het zich wel laat zadelen, toornen en opzitten. Hier dp laat men het Paard wederom op de Stal zetten, geeft het een weinig haver in de Krebbe om te zien of 't wel eet , niet met befchroomdheid of gul- zigheid, voorts of't niet opzet en een Krebbebijter is. Dit alles verrigt zijnde, en het Paard voldoen- de wordende bevonden, kan men den koop flui- ten. Ter voorkoominge van de groffte bedriegerijen
der Paardekoopers, heeft men in verfcheidene Lan- den het gebruik ingevoert, dac de Verkooper van een Paard, geduurende negen dagen lang moet in- ftaan, dat zijn verkogte Paard klaar van Jesfen is , het welk wil zeggen van Oogen en Beenen.gaaf; dat het insgelijks aan geen andere hoofdgebreeken, als bij voorbeeld aan kwaade droes, dampighaid, ofeenig an- der oud zeir, onderworpen is. |
|||||
NEGENDE
|
|||||
<54 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
■ i i I
NEGENDE HOOFDDEEL.
Fan /tf* Voederen , Onderhouden, Oppas/en
en Schoonmaaken der Paarden. I
De hoeveelheid van Voedeï, w"elke men aan de Paarden geeft, behoort geëvenredigt te zijn naar der- zelver aart, inaakzel en werk dat ze te verrig- j ten hebben. Hooi], Strooij en Haver is het gemeen- de voedzel der Paarden. Voor een Rij-paard van een middelmatige flatuur, en dat niet al te zeer ver- I moeid word, voldoet voor een dagelijkfche portie, j agt pond goed gewonnen Hooij, twaalf pond best Stroo tot hakzel en ftrooizel, en zes pond zuivere Haver. Bij Koets-Paarden die gemeenlijk van een grooter ftatuur zijn , als mede bij Paarden die zwaar moeten werken, kan en mag deeze portie wel met \ een vierde vermeerderd worden; dog ook niet meer, I dewijl de ondervinding leert, dat door het fterke voederen, inzonderheid ten aanzien van zulke Paar- \ den die veel rust hebben, dezelve ligtelijk blind of dampig worden.. Een zeker Heer in Zweeden heeft opgemerkt, dat j
het ruim de helft in de kosten uitwint , wanneer j men aan Paarden die zwaar werk moeten doen, of I lang voor een Rijru;g,loopen , Brood voedert dat van I gebrooken Rog en Haver, halr en halfis gebakken, j met eenig zout af me: lijnkoek daar onder gemengd. Het Hooij is van oiderfcheiden zoorten en eigen-
fchappen, volgens den anrd der grond waar op 't groeit, en doordien min of meer zappig, kragtig, voedzaam en gezond. Hooij op zimre en veenagtige gronden ge- gaard , deugt niet voor Paiiwn, de»viji het eene fcher- pigheid in't bloed vejöorzaakt. Zodanig Hooij 'twelk op
|
||||
ÈN KOEIJEN.DOKTEft. 6g
6p vette Kleij-gronden is gewasfen, is hetzwaarfte
én voedzaamfte; dog het befte.en gezondfte voor de Paarden is, dat op goede" Zand-gronden word gewon- nen, en dit vind inzonderheid plaats ten aanzien van iïjnë Rij-paarden; ook maakt dit Hooij de Paarden niet zo ligt dampig als het andere. Het zogenoem- de buitenwaardfche Hooij, 't welk op Landen gewon- nen word , die langs de Rivieren leggen , verftrekc mede tot een uitmuntend voeder, inzonderheid in- dien zulk Land bij winterdag bij het overftroomen der Rivieren, eenigen tijd onder water geleegen heeft; waar door zulkLand niet alleen van alle zuurte en zwaveiigbeid is gezuiverd , maar ook nog daar té boven, de vrugtbaarbeid die zulk water gemeen- lijk met voert, na zich heeft getrokken. Nieuw Hooij't vrelk nog niet heeft gebroeid, en
gevoederd word, voor dat 't eenige maanden heeft gelegen, is zeer gevaarlijk voor de Paarden. Het deugdzaamfte Hooij voor dezelve is, dat niet te lang nog te kort, niet te grof nog te fijn, niet te nieuw nog verrot, en voor ai ook niet muf is, waar iri zo als men zegt pit zit, en welk behalven de.ftee- kels of diftels, een weinig bladkruiden in zich be- vat, als mede dat aangenaam van reuk, rond van halm en niet ftoffig i's,' want het ftoffige hooij, maakt de Paarden ontwijfFelbaardampig. Het is niet minder zeker , dat door te veel en
fterk Hooij te voederen, veele Paarden dampig wor- den > men loopt echter in deezen weinig of geen gevaar, zo lang de Paarden ritfg geen zes jaaren be- reikt hebben. Zo dra men eenige tekenen van dam- pigheid aan een Paard befpeurd , is 'c beft aan het zelve, fris tarwen-Stroo in plaats van Hooij tot voe- der te geevén. Ën, dewijl het Hooij de eigenfchap' heeft, dat de Paarden gaarne daar op drinken,- ao x kan men dezelve altoos een hand vol Hotij geevén t *óor darmen ze laat drinken. E In |
||||
46 DEN tfRIESSCHEN STALMEESÏËR
In 't algemeen , kan men nog ten aanzien vatf het
Hoaij aanmerken, dat het zelve een flap voedzel is, 't welk de Paarden wel vleesch aan zet, dog weinig kragten geeft, daar bij hun zeer zwaarmoedig en lui maakt. Goed Roggen- dog nog beter TarwemStroo, is me-
de een zeer goed voeder voor de Paarden, inzonder- heid voor de zodanige, die veel rust hebben en wei- nig zwaar werk doen. Het Stroo zet een hard en va,ft vleesch bij aan Paarden, en maakt hun luchtig, ligt en vlug, ook kan men het hun rijkelijker voederen als Hooi}, dewijl het niet met zo veel aardfehe uit- waasfemingen en dampen vervuld is. Dog men wil dat het Stroo bij Paarden, die aan Spekhalzen onderhe* vigzijn, dezelve nogmeer uitzetten, en merkerijkdoet aangroeijen. Het Stroo tot Hakzel gefneeden, is een engemeen goed mengzel, en tempert de Haver en an-< derè Graanen, welke men de Paarden te eetengeeft. Door dit middel kan men de Paarden dagelijks een goede portie Stroo doen eeten, daar ze anderzins niet Zeer gretig na zijn. En op dat de Paarden veel Hak- zel met weinig Haver zouden eeten, en het Hakzel Biet uit de Haver kunnen blaafen, z» maaken veelen dit voeder vogüg; dog de ondervinding leert, dat die wijze van voederen fchadelijk is , dewijl de Haver niet zo veel en goed voedzel verfchaft, nat gemaakt zijnde, dan wanneer dezelvede Paarden droog gegee- ven word. Van alle Graanen ,, geeft de Haver aan de Paarden
het befte voedzel, ook koomt dit't beft overeen met alie derzelver onderfebeidene temperamenten, in het bloed eene matige warmte onderhoudende. De befte en zwaarfte zoort, is gemeenlijk de zwarte Haver', e» het is zeker, dat de Haver op zolder leggende , niet inteert of vermindert; weshalven het geen kwaad kan, zich altijd van een goede proyifie daar van voor* zien te houden, koggs |
||||
EN ËÖEÏjEN-DÖKTEft ::: tf
Rogge, Tarwe en Garst, word zomtijds ook wel
aan de Paarden gegeeven ; doch fchoon zij deeze Graanen wel willen eeten, geeft men het hun eChte# niet dafl bij een enkel geval, of wel bij gebrek van Haver, kunnende geen van drijéen in deugdzaam- heid tot Voeder voor Paarden bij de Haver vergeleek ken worden. Wanneer men genoodzaakt is Rogge te voederen ; zo moet die alvoorens ten minden eenen nagt, in Water geweekt Worden , en de portie daar van niet meer als half zo groot zijn, dan van de Haver , welke men gewoon is de Paarden te gee^ ven. ;.iS Tar'we word 't minfte aan de Paarden gevoedert,"
deels om dat dit Graan te koftbaar valt, en deels om dat hét zeer tegenftrijdig met de natuur der Paarden is. Men voedert echter wel met Tarwen-zemelen t dit verfrift de Paarden, en is mede zeef goed voor de zodanige die brandig zijn ; echter is het voedzel dat de Paarden er uithaalen, zeer gering. Zommigefl mengen half zemelen en half haver onder malkande- ren, en geeven het den Paarden te eeten ; doch dit gemengde voeder, is niet minder dan voedzaam; want dewijl de zemelen te verkoelende zijn en de Paarden dóen purgeeren , zo kan de Maag de daar onder ge- mengde Haver niet behoorlijk verteeren. De befte manier om zemelen te voederen, inzonderheid aan brafi» dige Paarden, is, dat men hen 's avonds iti't geheel geen Haver geeve , maar in derzelver plaatze eefi goede ilobbering van zeineten, gemengd onder liakzel van taryven-Jlroö. Or.gepelde-Gersi, word Somtijds ook a«m de Paar-
den tot voeder gegeeven; dezelve is verwarmende, èn daar bij zeer voedzaam. Het doet aart mager» Paarden ieet veel goed, wanneer men hen èèfi tijdi lang, Gerst met Haver gemengd, geeft te eeten; Het Gerften #M word ,• nat gemaakt a'ijade , kii
E 2 èetf |
||||
16 DËN FRIESSCHEN STALMEESTEft
eene flobberihg aan zieke Paarden gegeeven; het zei'
ve is zeer verwarmende, en (laat tegen de Tarwen-ze- melenovet, die buitengemeen verkoelen; zo dachet eerftgemelde aan Paarden moet gevoederd worden, die verwarming , en het laatfte aan die verkoeling noodig zijn. Voor zulke Paarden die droesagtig zijn , is het Gerjien-meel en gemaalen Mout zeer dienltig. Het Hennip-zaad is een zeer kragtig, verzagtend
en verwarmend voedzel, wordende insgelijks veel aan zieke en verwarming noodig hebbende Paarden, als mede aan zulke, die vervallen zijn van kragten, gegeeven; doch de portie van dit zaad moet niet te groot zijn. Wanneer men het zelve zuiver voedert, dan geeft men op 'thoogft flegts een derdepart, van het geene men anders gewoon is aan Haver te gee- ven. Ook kan men 't zelve na de omftandigheden, onder de Haver gemcngt, de Paarden te eeten gee- ven. De zogenoemde Paarde-beonen , welke ook zom-
tijds onder de Haver gemengd worden, zijn zeergoed tot winter voeder; zij maaken de Paarden vleefchig, glad en korthaairig , en zetten hun kragt bij ; doch het is niet raadzaam, dezelve aan Paarden te voede- ren , die niet werken, of aan jonge Paarden die be- neden de vijf jaaren oud zijn. Insgelijks is het zeer dienftig, dat de Paarden in
't Voorjaar, geduurende eenige Maanden lang, met groene f ouragie gevoedert worden, het zij op Stal of in de Weide. Wanneer men Gras op Stal voedert, 20 is't beft, dat het zelve altijd versch en 's ogtends gemaaid zij , en op Stal worde gebragt voor dat het van de zon verwelke. Het eerjle Voorjaars-gras, is een buiten gemeen gezond voeder voor de Paarden; het zuivert hunne Ligbaamen van binnen en ontlast h»n van kwaade vogten. Menig Paard dat zwaar aan |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 6p
|
|||||
de droes is, of ook wel eenige andere ziekte heeft,
word door het eeten van 't eerfle Graf , geneezen en behouden. Wanneer de Paarden veertien dagen of drie weeken in de Weide geloopen, of Gras op Stal hebben gegeeten, en dan niet meer purgeeren of aan de droes zijn , moeten zij ader-gelaaten worden. De hoogt Klei-gronden daar het Grar kort en vol
Klaver is, en daar veele Stekels en Distels in 't Land zijn, leveren eene zeer goede, zo niet Ae beste Wei- de voor de Paarden uit; doch 't Land moet van goe- de en waterrijke Slooten omringd zijn, dewijl ander- zlnts in drooge jaaren, zodanige Klei-ianden te droog en fchraal zijn, en de Paarden in dezelve gebrek aan water lijden. Drie of ten hoogden vier Maanden, is lang genoeg
voor een Paard, om in de Weide te loopen. Geen- zints moet men zich verbeelden, dat het de Paarden goed doet, als men hen een half jaar lang in de Wei- de laat loopen, of zelfs tot laat in het na-jaar, wan- neer de nagten lang en koud worden ,• geheel niet, het is enkel om het voordeel, welke men uit het ge- waand goedkoop onderhoud denkt te trekken , dat men deeze Dieren het uiterfte ongemak in de Weide laat doorftaan, waarvan dezelven zeer maf en flap, en tot deminfte fatigues buiten ftaat gefteld worden; ja waar uir zelfs veeltijds, allerlei kwaaien en ziek- tens in 't vervolg gebooren worden. In Duitschland en meer dergel ijke Landen, daar niet
zo veele Weilanden zijn als bij ons, en gevolgelijk het Gras zo overvloedig niet is, word om dit gebrek te vergoeden , veel Klaver, Wikken en Ltnfsn ge- zaaid, en groen aan de Paarden te eeten gegee- ven; zijnde zodanig voeder, zeer gezond, voedzaam, en kragtig. Voor dat de gemelde gewasfen groot genoeg, en
tot voeder bekwaam geworden zijn, laaten veel©
E 3 Lift.
|
|||||
70 DEN FRIE5SCHEN STALMEESTER
|
|||||
Liefhebbers, in 't Voorjaar de jonge Stekels, welk©
Op de Braaklanden dikwils in menigte groeijen, op- zoeken en uitfteeken; dezelve worden klein gehakt, vervolgens onder Haver gemengd , en den Paarden te eeten gegeven ; het welk een gezond en kragtig voedzel is, en een van de befte groene kruiden , die de Paarden willen nuttigen. De Groene Gerst, geeft mede een zeer goed voadr
iel voor de Paarden, en zij is het kragtigst , wan- neer ze reeds in halmen is gefchooten en de aireri be- ginnen daar uit te kqomen,, De ondervinding leert, dat een. Paard, 'twelk al,
tijd wel opgepast en fchoon gehouden word , bij wei- nig voeder vetter blijft, dan een ander dat in over- vloed geyoedert gr» flegt ipgsp??!- word ; want de • Roskam en Bvrstel openen de""poriën of zweetga» ten , bevorderen de uitwasfemipg , en beletten dat zich geene korst o.f fchobben op {iet Vel vast zetten, Waar door anders veeltijds eene jeukte en fchurffig? heid word veroorzaakt, die de Ppardennlet tegengaan» '4e ai het'voederjfra, doet mager Worden, Een Stal-Knegt kan niet wel meer, dan vier Paar-
den , behoorlijk oppasfen en fchoon houden. Hij be- hoort 's morgens vroeg op de been te zijn j deszelfs eerfte werk moet weezen, de Krebbe met zijn hand; of met een bosje ftroo of booij fchoon uit tq veegen , "als mede wanneer er nog hqoij in de ruif is; bet zel- ve daar uit te neernen, en dan aan het Paard zajn be- hoorlijk kort-voeder tq geeven; vervolgens moet bij de ftrooijing ofbeddingopneemeo. betfchooneStroo Van bc: zelve aföonderen en onder de Krebbe Wen,- gen, en het Vuile met den Mest naar buiten brengen; daar na den Stal, met een beefem fchoon aanveegen -en mét zand béfïrooijen. Eeo Paard zijn kort-voeder.op hebbende , moet bij
?5et zelve met een lïgte hand Roikantmen, en danawt |
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER,
|
|||||
de Borftel zo lang zuiveren, tot dat er geen ftof en
vuiligheid meer afkomt; vervolgens de Maanéfj en het Toupet van onderen en van boven, wel uitborftelen, en dan het Paard over het geheela Lijf met eenvogtigen wisch flapjes afveegen, inzon- derheid het Hoofd, om en tusfchen de Ooren , van onder den Buik, tusfchen de Voor-beenen en Billen eii van onder den Staart; dit gedaan zijnde, moeten dé Maanen en Toupet uitgekamt worden; de Staart moet aan de wortel toe, in een emmer met water geftoksft, en dan met beide Handen wel gewreeven en de vuilig- heid daar uit gewasfchen worden; daar op moet men 'tStaart-haair ter degen ontwarren en uitpluifen, zon- der een kam aan den Staart te brengen. Wil mendS Beenen gewasfchen hebben, zo moet zulks niet höo- ger gefehieden, dan tot aan de Kniën en Hakken. Hier op worden de Paarden de Deken en Maanen* kappen, opgelegd en aangetoogen , ten einde huft fchoon, gladhaairig en in eene natuurlijke warmte tö houden. Wanneer de Paarden goede Staarten heb- ben , die men bij 't uitrijden laat loshangen ; dan is het best, dat de Staart op Stal altijd in drie ftrengeft gevlogten zij, waar door dezelve weder losgemaakt zijnde, zich zeer fraaij en krullig vertoont. De ge- legenheid en het weder zulks toelaatende, is het zëe"r goed, dat de Paarden buiten den Sal in de open lucht geroskamd en geborfteld worden. Aan de Paarden moet het voeder altoos op vast
gefielde tijden gegeeven worden , waar bij dient iri agt genoomen te worden, dat de Ha ver telkens eefsfc in een Wanne moet gewand en van 't ftof gSzui vèrt wee- zen , als mede dat het kort-voeder de Paarden niet öp eenmaal, maar in verfcheidene reizen moet gegee- ven worden. Het Hooij moet insgelijks in kleine göv deeltensin de Ruif gelegd worden, ten einde de Paar- de» het zelve altijd met eetlust mogen nuttigen; óók ' Ê' 4 inöet |
|||||
1% PEN FRIESSCHEN STALMEESTER
moet hetalvoorensop zolder wel opgefchud enuitge»
ftpftzijn. Voor en na het drinken, moet men de Paar» den een weinig Hooij vopr leggen. Zommige Menfchën, geeven hunne Paarden drie»
maal's daags te drinken; doch 't is veel beter, de Paar- den te gewennen, dat ze flegcs tweemaal op een dag drinken; te weeten 's morgens een uur na dat ze het kort voeder op hebben, en omtrent drie uuren na het mid- dag-voeder. De ondervinding leert, datveele ziektens enkwaar
len der Paarden, tot oorfprong hebben; ondeugend water te drinken, 't welk brak, modderig, te koud of te raauw is. Regen-water is ook niet gezond voor de Paarden, inzonderheid als zij er van jongs op niet aangewend zijn; de beste drank voor de Paarden is, zuiver put-water, het welk men bij zomerdag koel, doch 's winters laauwer vind. Het is voor de Paar- den uitneemend goed en gezond, wanneer men hen 's morgens in een klaare Rivier kan brengen, en daar laaten dinken , waar bij door het gaan en ïpringen., 't welk ze dan gemeenlijk doen, de circulatie in het bloed word bevorderd. Eindelijk zo blijft het eene afgedaane zaak dat Paarden die gewerkt of geloopen hebben en bezweet zijn , geen water moet worden gegeeven , voor dat ze ten' minften een uur hebben ftil geftaan, en droog geworden zijn. Om veeie ongemakken voor te koomen, is het
raadzaam , de Paarden die op Stal ftaan , óver dag op te binden, dat is, dezelve met de Helffter-kettin- gen om hoog vast te maaken, op dat ze door dat mid- del niet met de Hoofden op den grond kunnen raa- ken, of met de Pooten in dé ketting koomen te han- gen: Dog wanneer men dit doet, moet men vooral niet vergeeten, om 's avonds bij het afvoederen, de Pqarden weder lang te'binden, dewijl zij anderzints 's nagts nie$ zouden kunneij leggen en rusten. |
||||
EN KOEJJENDOKTEIU
|
|||||
Wanneer men lang-flaartige graauwe Paarden op
Stal heeft, is het noodig, dat 's avonds na dat de ftrooh jing is gedaan, de Staarten altoos om hoog geknoopt worden , om dezelven door dat middel altoos uit de vuiligheid te houden , anderzints zouden de witte Staarten geel en leelijk worden. Deeze voorzigtig» beid , is mede goed bij Paarden van andere koleu» ren, wiens Staarten men zindelijk en net wil hou* den. i i i i
TIENDE HOOFDDEEL,
Fan het BeJIaan der Paarden.
Daar zijn twee manieren om de Paardtn te be»
{laan, naamelijk in de Nood/lallen, 't welk de Fran- fchen Travailles noemen, en uit de hand. De eerde manier die hier te lande het mesfte In gebruik is, brengt veel gemak aan de Smids en Stalknegten toe, dog daar worden niet alleen veele Paarden door bedorven, maar ook deugt het volftrekt niet voorde Ruiterij en andere Militaire Paarden , dewijl die te Velde gaande en de Noodftallen ontbeerende, de grootfte moeite hebben , om hunne Paarden uit de hand te beflaan. Buiten onze Nederlandfche ProvintlSn, worden
zelden de Paarden anders dan uit de band heilagen ,en de Noodftallen die in andere landen voor de deuren derHoeffmids geplaatst ftaan, dienen totgeen ander gebruik, dan om de een of andere operatie aan de Paarden te doen, of om daar in zodanige Paardtn te beflaan, die zulks volftrekt niet uit de hand willen dulden, 'tgeen echter zelden gebeurt. E 5 Qm,
|
|||||
J4. DEN FRIESSCHEN STALMEESTER.
Om behoorlijk over het beflaan van Paarden te kun-
nen oordeelen, dient men in deeerfte plaats onderrigt t§ zijn, vandeverfcheiderleijzoortvan Hoef-IJzers, be- nevens het beste gebruik van een ieder derzelven, Door een Hoef-Tzer verftaat men een plat Jluk
%ut, dat aan't voorfte eind rondagtig is geboogen, naar de gedaante van des Paards voet, benevens twee Zijmftukken of Bladen, aan welke beide einden de zo- genoemde Kalkoenen of Stollen zijn geplaatst. Daar is een merkelijk onderfcheid tusfchen de
Vwr- en Agter-Tzert, inzonderheid om dat de gaten der eerstgemelden tegens de VoorJioef meerder zijn doorgeflageti dan tegens de Veerfenm; daar in 'tegendeel deeze gaten in de Agter-ijzers, meer na de Veer/enen dan na den Voor-hoef doorgaan. Dit koornt, om dat de Vsur-veetm beter en meerer Hoorn hebben bij den Voorhoef dan bij de Veerjenen, daar ten aanzien ven de AgterveeUn, het Hoorn dikker en beter bij de Feerfenen dan bij de Voorhoef is. De gaten in het Hoef-ijser kort bij den buitenrand
van het.ijzer doorgeflagen zijnde, noemt men zulks Schraal dwgeflagen, en in tegendeel wanneer de ga- ten nader aan den binnenrand zijn, ruim of vet doorge- jlagen. ■ Bedendaagscb heeft men inzonderheid vierderleij
zoort vi«i Hvefrijzers 'm gebruik, waar bij gevoeglijk een vijfde kan gebragt worden j zie hier kortelijk der- zelver Befchrijving. i. Het geneene Yxer, 't welk o wal egaal en plat
is e» wiens tondigheid zich fchikt, naar een Paarde- vott die wel gemaakt is. 2. Het PantoffeUijzer , zijn- de een zodanig, het welke bij de Stollen, of Veerfi- nen dfkker dan aan den buitenkant, en dus tegens het Hoorn fcauins afloopende is. 3. Het halve Pantoffel- i/jjr, is een zodanig , het welk bij de Stollen iets fchuins naar de baitenkant afloopende, aan debinnen- |
||||
r EN EOEIJEN-D0KTEIU 'ff
jijde in allen zo dik niet valt als het Pqntojf-el-ijzer. 4.
Het halve Maan-ijzer , word een zodanig IJzer ge« noemt, het welk van den eerften Spijker af, tot aan de buitenfte einden toe, eenigzincs ipits toegaande loopt. 5. Het Tzer zonder nagetgacen , dit is niet anders aan de Voeten vast, als door een houvast of lip vanvooren, hebbende daar bij een rand rondsotn degantfche omtrek van hetHoorn, op dat de Voeten niet zo als van de Paarden die zonder ijzers loopen, zouden aftrappen , de ijzeren houvast van vooren is bebalven dat in ftaat om bet zelve vast te houden; zodanige IJzers dienen inzonderheid om te verhoe- den , dat een Paard door de onkunde van een Koet- zier of Stalknegt niet vernagelt worde , wanneer er geen Hoeffmid bij der hand is. , j Om een Paard wel te beflaan, dienen de volgen-
de tien regels in agt genoomen. 1. Dat aan de Voorvoeten de Spijkers meerer moe-
ten ingeflagen worden dan tegens den voorhoef, alwaar zo als rede is gezegt, het Hoorn fterker is dan bij ds Veer/enen. Het tegengeftelde moet bij het beflaan der Agtèrvoeten worden waargenoomen , dewijl aldaar het Hoorn fterker is bij de Fesrfenendm bij éeaFaotH hef-
a. Nimmer moetende Veer/enen te veelgeopent wor-
den, hiermede wil ik zeggen, dat men nimmer den yoet binnen de Veerfenen te veel moet uitfnijden 4 want dit doende fluiten de Veerfenen te veel, krui- pen bij een, en worden dus te nauw. 3. Moet men letten, dat de Spijkers dun van lem-
pjgr en van goed taaij ijzer vervaardigt zijn , of ten t»mften na de evenredigheid van den Voet en het Hoef-ijzer genomen worden; om reden dat wanneer 4e Spijkers te dik en onbuigzaam zijn , dezelve bet Hoorn te veel doen berften , en zodanige plaatzet» treffende daar weinig H0OÏO zit, veeltijds oorzaak . BW van Vernagelen. ' 4- Zo. |
||||
Ï<J DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
4. Zo veel doenlifk is, moet men zich van ligte
Yzirs bedienen , overeenkomftig met de gefteltheid van de Voeten de grootte van het Paard; dewijl al te zwaare Tzers de zenuwen krenken, en den Voet bezwaaren, en aan veelvuldig los gaan onderworpen zijn. 5. In de rondlgheld moet het Tzer tot aan de Veer-
fenen toe, wel met den Voet overeenkoomen , ten einde het Paard met gemak daar op kan gaan, en de Stollen niet buiten de Feerfenen voor uit fteeken 5 in- zonderheid niet aan de Foor-ijzers, dewijl anderzins het Paard dikwils met de Agter-voeten in de Voor- ijzers treed en dezelve aftrapt. 6*. Het tzer most overal egaal op het Hoorn draa-
gen, dog voor al niet op de Sool; want de Sool uit zeer dun en week Hoorn beftaande, zoude daardoor veroorzaakt worden dat het Paard kreupel ging. Dit is ook de reden dat het geenzins deugt, wanneer het Tzer van binnen gerand is r het zelve moet voor al egaal plat en niet te veel doorgeflaagen zijn. 7. De Spijkers moeten egaal in de rondte uit het
Hoorn koomen, zodanig dat de eene Spijker niet boven den anderen in de ronde linie op het Hoorn uitfteekt; want de ondervinding leert, dat zulks gefchiedende, dikwils gebeurt dat door zodanige te hoog uit koomen- de Spijkers het Paard vernagelt is, of ten minften de kleine yoet daar door gedrukt wordende , het Paard duet hinken. 8* Het Paard 't Tzer aangelegt en vast genagelt
zijnde, moeten de Spijkers kort en wel afgeneepen, en ter degen om en in het Hoorn geflagen worden; dit wel verrigt zijnde , raspt -men het Hoorn ter degen af, om daar door aan den Voet op nieuw eene ronde , egaale en welgefchikte gedaante te gee- ven. p. Het Hoorn al te hard en droog zijnde, dient
mea
|
||||
EN KOEIJENDOKTER. ??
tnen zorge te draagen, het zelve eenigen tijd vpot
't beflaan van het Paard ,d e veor-Voeten met Koeijt- mest te bewinden, waar door het itoorn van 't bln» nenfte des Voets week word, en als dan beter té bewerken en gemakkelijker en vaardiger uittefnijden is. Genoegzaam alle de Hoef-fmeden, branden het Hooren met een heet ijzer, ten einde het zelve binnen den Hoef zonder veel werk daar aan te be- lleden , effen te krijgen. Dog dit deugt volftrekt niec en is ten uiterften fchadelijk voor de Paarden ; de- wijl men ligt kan begrijpen , dat door zulk een handelwijs, het Hoorn verdroogt en uigemergclt word. 10. M«n is aan Koets-Paarden zomtijds genood-
zaakt , ten einde hen regt gaande op de Tzert te houden, van vooren aan de ijzers Stollen te doen maaken , welke meestijds opgehaald en tegen den Voorhoef omgeboogen worden; diensvolgens is het noodzaakelijk, dat deeze Voorflollen week of taaij blij. ven, daar in tegendeel het overige van het ijzer wel gehard moet zijn. Dewijl het boven bijgebragte alleen plaats vind,
ten aanzien van Paarden die goede en gezonde Voeten hebben; zo agten wij het volftrekt noodig, om insgelijks aan onze Lezers medetedeelen , wat men bij het bejtaan van zodaanfge Paarden heeft te doen, wiens Voeten met het een of ander ongemak behebt zijn. Paarden die laage Veerftntn en een vettt Vork heb-
ben, dient men middelmaatig hooge Kalkoenen of proppen aan de Tzers te laaten maaken, om door dat middel te beletten , dat de Vork en Veerfenen niet op den grond koomen. Aan de zodanige wiens Veerfenen laag en nauw zijn, moet men een Pantef- fel-ijzer onderleggen, om daar door de Veerfenen wij- der te doen worden : Ook is in dit geval uitnee- mefid
|
||||
JS BEN FRÏESSCHEN SïALSttËSTER
taerid goed/ Wanneer men ieder maal dat het Paard
Word beflagen , iets Van de Voor-boef laat afnee- tnen. Zodanige Paarden die platte Voeten hebben, 't welk
wil zeggen, bij wien de Kwartieren zich te veel bui- tenwaarts uitzetten, moeten de Zijnaden van de Tzers wat meer regt gezet worden, dan de gedaante Van den Voet is; daar bij moet men agt flaan dat bet Yzer weinig doorgeklonken worde, en dat tel* Itens wanneer het Paard zal worden heilagen, een ■weinig van vöoren van den Hoef weggeaoomen wor- de'. VoUvoetige Paarden , bij wien de Spoi höoger iS
dan het Hoorn , hebben ook doorgaans naauwe Veerfenen: Zodanige Paarden dienen met Pantoffet- ijzers zonder agteritoiien heilagen te werden, orrt hier door het voedzel, het weik te veelop' de Sool valt, van den Voorhoef af en meer jegens de Veer- fenen te doen vioeijen. Voor dit zoort van Voeten 'deugen deM/s-sTztfrfVölftrektelijkniet,- want dewijl het Paard altoos op 't midden van een zodanig Tzef moet ltéünen, zo is het voffirekt onmogetijk, dat het zelve gewisfe of vaste treden kan doen. Dog wan- neer de Soo) zich flegts op eene plaatze te veel ver- heft, dan is noodig dat men op die plaatsen het Jzef feat hoi zetten. Paarden die' op vette en moerasfïgë' gronden Wor-
den, gekweekt en groot gemaakt, zijn veel al aart .platte- Poëten en vette Vorken onderhevig ,• daarinte- gen de zodanige die op hooge en fcbraale gronden! te huis- hooren, en daar door ligter van maakzel val- len , veeltijds naauwe Veer/enen hebben. Dit laatfté gebrek is Ooraak dat de Veerfenen zich te veel flui- ten ert bij een trekken, waardoor de Voer een. langwerpige gedaante bekoomt . en dewijl' de Paar- den als d5n meer op den Voorhoef treeden als op ds'
|
||||
ÈN KOEIJEN.DOKTERi 79
de Veerfenen , zo krimpt de zenuwe , het wétè
met er tijd krtmme Beenen veroorzaakt. Het beste beflag voor Voeten die naauwe Veerfenen hebben, is, dat men na alvoorens de Vork plat te hebben doen uitfnijden, teffens vermijdende om de kwartie» ren te veel uittehollen, men een Pantoffel-ijzer aan- legge, waar door de Veerfenen met er tijd, ruimer worden. Indien men befpeurt ,- dat de Veerfenen brij een
krimpen, en zich beginnen te fluiten, als dan moet men de Vork plat uitgefneeden zijnde Iiahe Pantoffel- ijzers laaten aanleggen , en elkemaal dat het Paard beflagen word, den Voet bij den Voorhoef iets laa- ten afheemen. Dit kan insgelijks bij zodanige Voe1 ten plaats vinden, waar van de Veerfenen reeds ge- heel en al te naauw zijn j dog hier dient nog bij in agt genoomen te worden, dat men de Tzers bij den Voorhoef, fchraal moet laaten doorflaan. Paarden die te regt op de Voeten of Pooien zijn, als
mede die dezelve krom hebben, of die in 't neerzet- ten der Voeten, de Veerfenen om hoog brengen, moet men de Veerfenen iets doen afneemen, echter zor- ge draagende de Kwartieren niet te veel uittefnij- den, waar door de Voet te veel zoude verzwak- ken i Ook dient het Tzer aan de Voorhoef iels dikker te zijn,' dan bij de Veerfenen. Door een zodanig beflag, dwingt men de Kogel van het ge- wrigt der Koot om zich te buigen, en den Pees word hier door belet zich te veel. uitterekken. De Kalkoenen of Stollen aan de Hoef-ijzers., vet-
ftrekken om een Paard vaster en zekere* op zijne Voeten te doen gaan, inzonderheid op een Straat- weg en op het Ijs. Dewijl het echter onwederfpres- kelijk is i dat hier door de Zenuwen met er tijd korter worden en opkrimpen, hetwelk veroorzaakt dat de Paarden te regt op de Pooten of ook te veel op
|
||||
|é DEN FRIESSCHEN STALMBESTEft.
Op den Voorhoef gaan; 20 is het altoos raadzaam ,:
öm zich van geen hooge Kalkoenen te bedienen dan In de uiterite noodzakelijkheid. |
||||||
. JS ■miimm______.j,-„................-------• - - 1
ELFDE HOOFDDEEL
I
Van de ziektens der Paarden, henevens de
beste Hulpmiddelen daar voor. In dit 2o belangende ftuk voor de houder van Paar-
den , zullen wij de volgende ordre houden j als voor eerst, de algemesne kenmerken van de Ziekiéns der Paarden opgeeven; ten tweeden, de oorzaak en van die Ziektens aantoonen; en ten derden , die Ziekterls ineen alphahetifche ordre befchrijven, en er de meest beproefde Geneesmiddelen bijvoegen. jilgemeene kenmerken van de Ziektens der Paarden.
Schoon de meeste Ziektens der Paarden haare ei-
genaartigë en bijzondere kenmerken hebben, zo zijn er echter ook aigemeene kentekenen van de ziektens deezer Dieren, welke eisfchen, dat 20 dra men de- zelve gewaar word , men terftond den oorfprong efl aart dier ongemakken nafpeufe. De algemeens kenmerken en voorboden van dé
iiekte eenes Paards, zijn de volgende. Eene aan» houdende walg, fmaakeloösheid en gebrek aan eet- lust; het Hoofd zwaarmoedigen neerhandende; dé Doren kouden hangende; de Oogeh onklaar, ftuurs of traanende ; de Mond verhit, gezwollen, kwij- lende en met eene drooge Tong; het Haair rijzende ért
|
||||||
EN KOEIJEN.DOKTER. tl
en overend ftaande; of ook wel, wanneer hef zelvö
in de flancquen buitengemeen ligt van koleur word. Wanneer het Paard geduurig het Hoofd draait, en tegens zijne zijden ziet, zich dikwils neerlegt en weder oprijst , kan men dit als de meest gemeene teke- nen van Kolijk, en Buik-pijn aanmerken. Een Paard flap en zwaarmoedig zijnde, zo dat des-
zelfs zijden buitengemeen flaan, 't hart fterk klopt, en gaande, heen weer waggelt; als dan is het ontwijk felbaar ziek. Ook verftrekt zomtijds ten teeken van eene doodelijke ziekte, dat een Paard 't welk anders gewoon is, zich onder 't waterloofen uitterekken of laag te buigen, het water laat loopen zonder dit te doen, en zonder de Scbagt te toonen , zo het een Hengst of Ruin is. Een Paard is mede niet gezond, indien het haair van de Maanen en den Staart» zo los zit, dat het zich zeer gemakkelijk laat uittrek- ken. Wanneer men een Paard, omtrent twee duim breed
boven het einde van het Kruis, met de vutet duwc of drukt, en het zelve daar van als 't waare de Rib- ben niet buigt, zo is het een zeker teken, dat het een ongemak heeft; en wanneer een Paard de Oogen fterk verdraait, zo mag men verzekert zijn, dat het zwaare Pijnen lijd. De Afgang hard en zwart of groenagtig Zijnde, is
een teken dat de Gal verhit is , ook wel van eene vermenging der Gal met de Lever; fpruitende hier uit zwaare beflooten Pijnen, en aanhoudende op- zwellingen van den Buik. De Pis van 't Ptard helder en raauw zijnde, be-
tekend eene ongaarheid in het bloed, en gevolgelijk eene kwaade verduwing van't voedzel door de Maag, dit moet men zoeken te verhelpen, «onder het bloed te verhitten. Is de Pis rood, ontfteeken en verhit, zo ftrektzulk tot een teken, dat het Paard brandig F ii, |
||||
$% DEN FRIESSCHEN STALMÊESTEK.
is, en verkoelende middelen noodig heeft.
Van de oorzaaken en ziektens lij de Paarden.
De Paarden zijn aan veel meer ziektens onderwor" pen , dan de andere viervoetige Dieren. Tot een voornaame oorzaak hier van, verftrekt, om dat het Paard geene Galblaas aan de Lever heeft , zo als meest alle andere Dieren ; zijnde de Galblaas het werktuig, waar door het bloed moet gezuivert wor- den, Van daar is bij de Paarden de Lever zo dik- werf ontfteld en verftopt, om reden dat het galagtig bloed zich in de Hoofd-ader, dië haar begin in de Le- ver neemt, mengt, wordende het bloed door deezen Ader, na alle de overige deelen van het Lighaam gevoert j waar uit dan alierleij uit- en inwendige ziektens en ongemakken, gebooren worden. Doch de daar uit voortfpruitende uitwendige ongemakken, zo als Worm, Schurft, Droes, Gezwellen, of andere vuurige Kiiollels en Karbonkels, zijn zo gevaarlijk niet, dan wanneer zich van binnen 't een of ander, acci- dent koorntte zetten, waar uit groote en gevaarlijke ziekteosontftaan , het zij aan de Long, Lever, Nie- ren of Milt, als mede zwaare verflappingen en ver- droogingen, aan alle de inwendige deelen, insgelijks pijnlijke en gevaarlijke Pleurisfen. Zo dat hier om- trent zorgvuldig dient gelet, en dat kwaad doorpur- geeïen, adeilaadngen en dranken voorgekoomen te worden , voor en al eer zulks diep in het bloed is gedrongen. Alphahethjche befchrijving van de Ziektens der
Vaarden , en beproefde Geneesmiddelen
daar voor.
Aegahg. Een Paard aan de loop zijnde of te veel
afgang hebbende, zijnde volgende middelen beproeft
gevonden, .
Neemt
|
||||
ÉN KOEIJEN-DOKTER. 83
Neemt een mengelen roede wijn, 2 oneen hom-
ilie , 1 lood terpentijn, één lepel vol van het poeijer Di'apewtegenoemt, hier onder befchreeven, benevens één once Mithridaat; dit moet te zaamen onder mal- kanderengeroert, en het Paard ingegee ven worden; daar bij moet men het zelve altoos lauw water bene- vens wat tarwen-meel daar in, te drinken geeven ', en dat zo dikwils als het dorst heeft. Of neemt vier verfche eijeren , met een gefloo-
ten tioote muscaat, klutst dit te zaamen onder een half mengelen roode-wijn, en geeft het 't Paard koud in. Of fleemt rhabarber één drachma , alants-wortel
en noote-muscaat, van e!ks eren half lood; geeft die het Paard kond met etn half mengelen roode-wijn in. Of neemt een üukjiaal, maakt het zelve tot drie-
maaien toe gloeijend , en koelt het telkens in twee mengelen zoete melk, mengt dan onder deeze melk een vierde pond tarwen-mcel, en geeft het 't Paard te drinken. Of, neemt een ftuk fiaal; maakt het verfcheidene maaien gloeijend, en koelt het telkens in een emmer water; geeft als dan dit water aan het Paard te drinken ; hoe dikwijler het Jlaal heet ge- maast en weer afgekoeld is , hoe grooter de uitwer- king van dit water zal zijn. BloedPissen. Veeltijds ontftaat dit ongemak,
door dien de Paarden te bloedrijk zijn ; ook kan het veroorzaakt worden door een groote forceering, die een Paard met loopen, rijden of trekken gedaan heeft. Wat er ook de oorzaak van mag zijn , zo is niet beter , dan dat men het Paard terftond uit de Spooraderen die op beide zijden laflgs den Buik loo- pen, bloed trekke, en daar na dit volgende middel gebrtüke; nardus-zaad en lavas-zaad, van e!k3 drie' vierde lood; becmolie en witte wijn van etks een vierd» F 2 Siert-* |
||||
S4 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
mengelen; dit onder malkander vermengt en koud
ingegeeven, en dan 's anderen daags nog eens aan den Hals of aan de Borst gelaaten. Hoender men met bier gekookt en ingegeeven, is mede goed. Bloed-Spatten, zie Spatten.
Boi.-Spatten , zie Spatten.
BoegLammighëid, is een ongemak, 't welk ook
wel Boeg-Swinde word genoemt, en een zoort van Vervanging is, zijnde een zwaare kreupelheid in de Borst of ook wel in de Schouderbladen. Deeze kwaal kan door verfcheidene toevallen , veroorzaakt wor- den : Eerftelijk wanneer een Paard tegens een paal. of boom aangereden word of loopt, want hierdoor word het zodanig geforceert, dat de inwendige dee- ]en daar door beledigt, min of meer uit haar natuur. Iijke plaatze gezet en gekneust worden , 't welk ais dan de kreupelheid te wege brengt. Anderen komt het over, door den zadelboom, indien die te veel na vooren gegleden is , als wanneer het Schouderblad ten eenemaale ftijf en vast tegen dien Boom aandrukt en geforceerd word „ zo dat daar door de zenuwen verdroogen en wegkrimpen. Andere Paarden -we- derom kunnen dit ongemak krijgen , door in of over Slooten te fpringen. Ook kan bet veroorzaakt wor- den, indien zij door andere Paarden wordengeflagen, ook koomt bet zommigen over, door Overreden te worden. Alle deeze oorzaaken, fchijnen nu wel ee- nerleitezijn; dog dezelve in de grond onderzoeken- de, zal men bevinden, dat tusfchen dezelve een groot onderfcheid heerscht, en als afzonderlijke on- gemakken , niet op een en dezelfde wijze moeten behandelt worden, om te geneezen. Wanneer men befpeurt dat de Schouderbladen,
het zij op eene of beide zijden, eenige wegkrimping of verdrooging hebben ondergaan ; neemt als dan een zwaar Gewigt, of een gropten Steen, ofwel een
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 85
een Kanon-kogel, en legt het Paard op den grond
neder, met de kwaade zijde om hoog, en wrijft de- zelve daar zo hard mede al doenlijk is , met bijvoe- ging op die zieke plaatze van een goed getal vlijm- flagen, waar na men dezelve eenige dagen na mal- kanderen met een zalf fmeert, die zamengefteld word uit dealthea, popelión en laurier-olie en warm moet wordenopgelegt. Dit een tijd lang gebruikt zijnde, en het kwaad niet geneezende of ten goeden veran- derende ; zo neemt men een half pond boter, met één once fpaanfche.vliegen gekookt, ligt des Paards goede Voorheen op , en bind den Voet met een touw aan de Knie vast, en laat dan het Paard op 't kwaade Been huppelende in de rondte loopen, zo lang tot dat het braaf zweet, 't welk men droog-Zwemmen noemt, en wanneer het Paard zich dus warm ge- werkt heeft, als dan moet het in de Borst gelaaten , en met het zalfje van boter en fpaanfchc-vliegen, heet gefmeert worden. Dit moet men eenige dagen her- haaien, " De Kreupelheid in de Borst het welk mede tot de
Boeg-lammigheid behoort, is wonderbaarlijk en veel- tijds onbegrijpelijk, en men word door de dikte dier plaatze belet, nauwkeurig te kunnen weten, of het ongemak van buiten de zenuwen zit. Indien het uit gebrek aan de inwendige deelen ontftaat, dan is het niet mogelijk , dat zelfs de allerfterkfte en doordrin- gende zalven, eenige uitwerking kunnen doen. De- wijl nu dit ongemak en deszelfs oorzaaken zo ver- fchillende zijn, dat men daar omtrent ligtelijk kan mistasten; zo moet men 't Paard den drank ingeeven , die hier beneden op Vervangen word befchreeven, en daar bij veel bloed in de Boist aftappen. Ook kan men in de zijde daar het Paard kreupel is, in 't midden van de Borst door het Vel een klein gatje maaken, en daar in een rietje of een eind tabaks- F 3 pijp |
||||
m DEN FRIESSGHEN STALMEESTER
pijpfteeken, en degeheele Borstopblaazen, 'twellc
gefchied zijnde, men daar warm in moet gieten, olie van camille , van roofen en confolida. Hier eenige dagen mede vervolgt bobbende , moet men van on- deren aan de Borst eene opening maaken , ten einds de materie zich konne ontlasten : Ook haak men wel twee haairen koorden door hét vel, daar men oor- deelt dat noodig is zulk eene dragt of Fontenel te fteeken , en laat de materie tien of twaalf dagen uit, vloeijen , en dan op droogen. Om de Voeten te verkoelen , moet men dezelve dagelijks met Kocij- mest omzagtelen. Of handelt ten aanzien van de Boeg-hmmiglieid t
op de volgende wijze, Opent de Boeg-ader, en laat er een goede kwantiteit bloed uitloopen ; fineert daar na de Borst met peter olie, terpentijn-olie en lau- riet-fik , van elks even veel. Dit te fterk bevinden- de, kan men er tot verzagting een weinig boom-olie onder doen, en als dan warm gefmeert, en met een heet ijzer ingedroogd , op dat de kragt der. oliën ta beter doordringe. ' - Bossen , zie Spatten.
Breuken, zie Scheuken,
Buikloop, zie Afgang.
Buikpijnen, zie Kolijk.
Dampighkid. De Dampigheid is een ongemak,
welk de ademhaal ing zeer bezwaarlijk maakt, en uit eene verflopping in de Long voortkoomt. Zij is ei- gentlijk het gcene bij de Menfchen Aamborftighetd word genoemd. Wanneer dezelve met geen ver- zwering verzeld gaat, dan kan ze hoewel zeer be- swaarlijk, nog geneezen worden: Maar heeft eene verzweerïng daar bij plaats , dan is het gewisfelijk eend Long-ziekte, en dus geheel ongeneeslijk. Zom- mige Paarden krijgen dit ongemak , dat zij veeltijds gantscb onmanierlijk hard en buiten den adem gere- |
||||
Ëtt KÖÈÏJËN-DÖKTËk. 67
den , of boven hunne kragteri afgejaagd worden.
Anderen wanneer zij veel gereden worden op dróö- ge en zeer ftoffige wegen, op welke zij, door het loopen, het flof inademen. Ook gebeurt het, dat Paarden met deeze kwaal befmet worden, om dat ze veel ftoffig of mui Hooij, of ook wel al te veel Hooij gegeeten hebben , of dat ze vermufte of verdikte Haver ofanderè voeragie nuttigen. Bij zommige Paar- den word dit kwaad veroorzaakt, door het een of ander inwendig ongemak, welke gemeenlijk metgroo- te hitte of brand gepaard gaande, de Long-pijp zoda- nig verftopt, dat zelfs de Long daar door aangedaan, en in haar natuurlijke beweeging geftremd word. Dit zoort van ongemakken, is geheel moeijelijk tegenee- zen, inzonderheid bij oude Paarden, dog bij jonge gebeurt het nog. Alvoorens men tot geneezinge van zodanige Paar-
den iets onderneemt, moet men hun 't Hooij onthou« den , of ten minften zeer weinig daar van laaten nut- tigen , eer men hun te drinken geeft. Het eerfte dat men verder moet doen, is, dat men hun iets in de neusgaten fpuite , op dezelfde wijze als men aan Paarden doet, die met de Droes befmet zijn, ten einde de Long-pijpen te beter te openen. Diteeni- ge daagen zo gefchied zijnde, en daar door zo veel opening gegeeven hebbende, als doenlijk is, geeft men hun eene purgatie ; en na dat dezelve wel ge- werkt heeft, trekt men op den vierden dag daar n& aan den Hals , bloed. Zo lang de purgatie werkt, moet men aan het Paard geen Haver, maar natte zeme- len met een weinig honing daar onder gemengd, te eeten geeven , en geduurig water met roggen-meel laaten drinken. Nahetpurgeeren en laaten, moetmeri vijf agter een volgende dagen , het poeder diapenté hier nabefchreeven, op deeze wijze ingeeven: Neemt ieder dag, één once diapent poeder met één once ha- F 4 ning, |
||||
«8 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
%ing, in een vierde van één kan bier laauw gemaakt
en 's morgens ingegeeven, en daar op een uur lang laaten vasten ; dit geduurende die vijf dagen gedaan zijnde, als dan \vederom gepurgeert, en zo geconti- nueerd als wooren. Dewijldeezeziektens, echter zom- tijdsgrootelijks van malkander verfchilien, en min of meer verouderd zijn, zo is het natuurlijk dat de ge- neezing ook niet bij allen, op eèn en den zelfden tijd konnen volgen ; want zommige 'Paarden zullen binnen agt dagen , ander in veertien dagen , en we- derom anderen niet' voor de vier weeken , geneezen konnen worden. Dit onderftaande middel, agt men mede zeer dien-
ftig te zijn, voor het ongemak van de dampigheid, JSIeemt aloë één once, fenés bladeren en lorkefi-zwam, van elks één lood; van het oldenburgs- en diapente* poeders, hier na befchreeven, van elks één lood. Dit alles ter dege fijn geftooten, met een half pond boter gemengt, en daar van pillen gemaakt, endiemeteen vierde mengelen boomoiie en even zo veel wijn of lier , ingegeeven en doorgefpoeld, Ook moet bij deeze behandeling, het laaten en pargeeren in dier voegen waar genoomen worden , als hier boven is gezegt, insgelijks het fpuiten in de Neus, om door het een en ander opening in de Long-pijpen te gee- ven. Voor de Dampigheid agt men dit volgende ook zeer
dienftig; neemt cardamom, i lood; duivelsmdrek, hol- wortel, alandsywortel en gentiane, van elks één lood; zoethotiten anijs-zaad, van elks agt lood; lavas-zaad, karweij en zevenboom, van elks twee lood,- dit alles fijn tot een poeder geftampt zijnde, geeft men hen daar dagelijks één lepel vol van, met een vierde men* gelen ivijn of bier. Dikke Hakken, zie Schijt-Hakken.
JDolijeid, zie het agtiende Htofddte4, 't welk vm
de
4" '■' :''"■>
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 89
<& Hondsdolheid handelt.
Dolle Kollen , zie Koller.
Droes, word genoemt, wanneer de Paarden ge»
duurig eene taaije, geele of groenagtige ftoffe door de beide neusgaten uitloopt, of door één alleen. Dee- ze ziekte heeft verfchillende zitplaatzen , of fchoon de ontlasting door dezelfde wegen gefcbied; zij huis- vest in de holte van den neus en opperkaak, of wel in de longen ; dog waar zij ook geplaatst zij , zo moet de ftoffe zich noodwendig ontlasten door den neus; om dat in de Paarden, gelijk in veele andere Dieren, het flappe verhemelte altoos agter op de tonge legt, en de holte van de mond affluit, waar door de etter of andere ftoffe uit de longen voort- koomende, onmiddelijk door den fpleet van de lugt- pijp in het agterfte gedeelte van den neus gedreeven word, en vervolgens de neusgaten uitloopt. Deezegemeene ontlasting is oorzaak, dat de voor-
naamfte Schrijvers over de ziektens der Paarden, waar onder wij Solleijssel (parfait Marechal) met regt mogen tellen, Me Droes, zelfs de kwaade Droes (pag 48. van het zo even aangehaale werk) tot de ziektens der ingewanden brengen. Carlo Ruin! Delle infirmitadi dei Cavalli, handelt zeer naukeurig over alle deeze en andere ziektens der Paarden; en onder de tegenswoordige Schrijvers, is onder de Fran- fchen Boürgelat (Elements d' Hippiatrique 3 Tom. in 12 Lijon 1753) die den meesten roem verdient; en onder de Engelfchen Mr. Giison Short prallical method of cunsfor Hirfes. 1755. De Droes verfchilt derhalven zeer aanmerkelijk;
zij koomt voort 1. uit verkoudheid binnen in denge- heelen neus, welkers holtens niet alleen tot in de opper-kaak, maar langs de voorhoofds-beenderen tot boven deoogen voortloopen, gelijk La Fosse Traite fyr Ie veritable Jtege de la morvedcs Chevaux, en wel- F 5 ke |
||||
S>o DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
Jee verhandeling in het nederdiiitsch vertaald is, zeer
wel aantoont, als mede Ruini Tom. IV. lib. i, P«ft 59- Dit zoort is derhalven eene ligte onfteeking in het
gebeele fnot-viies, het welke uit duizenden klieret? beftaande, eerst dunne ftoffc geeft, dan dikkere, taaije en etter gelijkende, even als in ons, zonder dat men uit de koieur en gedaante belluiten mag, datdit eeneecteragtige verzweeringis; in tegendeel, Zij geneest en vereischt geene middelen, ook kun- nen dezelve niet gtbragt worden ter plaatze daar ze benodigt zijn: Het is waar, dat waasfem van ver- zagtende krui Jen niet kwaad zijn, ook worden die van veeien aanfiepreezen, maar het is bijna onmoo- gelijk, dat menfehen daar van met nut gebruik maa- ken, la,it liaan de itomme Dieren, ook is in het be- gin, wanneer de geneesmiddelen de meeste dienst doen kunnen ; de neus zo verftopt, dat het volftrekt onnioogelijk is. eenig middel aan te brengen. De Paarden zijn in het begin, wanneer hun dit on-
gemak aanyiipt, lusteloos en flaaperig; om dat het geheele hoofd, of liever de neus, die onbegrijpe. JijK ruim en groot is in die Dieren, rondsom verftopt is, en de zenuwen der neus, welke zo nauw ver- bonden zijn met de hersfenen, fterk aangedaan wor- den. Dikwerf gebeurt het, dat er een kleine boest op
volgt, dog de aandoening is alleen eene ligte ont- fteeking voor aan in de lust-pijp; zij geneest door waimte, door zagt voedzel, voornamelijk door ze- melen met warm water en melk gemengt, in te gee- ven. De tweede zoort is eene ontlasting van eene dikke
geele, of bruinagtige ftinkende itoffe, uit één of beide de neusgaten; maakendceen korst in er, ronds- om dezelve, welke het roode en levendige derneus- gaten
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTERi 9t
gsten bedekt. De klieren aan den onderkaak worden
dik en hard; het welke teffens een zeker kenmerk is, om ze van andere Droes te onderfcheiden; men noemt die kwaaie Droes, de Franfchen la Morve, van Muomio, het welk van Morbus afftamt, dat is, ziekte bij utneementheid. Over deeze ziekte heeft Carï.oRuini zeer verftandiggefchreeven, hij noemt ze Ozene, lib.i.pag. 106. c. 43. van zijn voornoem- de werk. Bouroelat heeft er niets duidelijks over; maar La Fosse in zijne verhandeling jur la Morvt desChevaux, heeft zeer duidelijk den aart en zitplaats van dit vreesfelijk ongemak befchreeven. De Heer Profesfor Camper heeft er mede eene treffelijke Ver- handeling over in't licht gegeeven, zie Nieuwe wijze van Landbouwer! , ide jluk, Amft. bij Houttuin 1763- P«g- 321. enz. Deeze ziekte is een geduurig voortloopende ver-
zweering, welke in het fnotvlies der beide neusga- ten , of een alleen huisvest; veroorzaakende einde- lijk een been-bederf in de dunne neus-beenderen; door de aandoening der zenuwen , word de onder- kaaks-klier aangedaan, en zwelt; zomtijks gaat ze over tot verzweeringen , zij is volgens het oordeel van den Heer Camper volftrektongeneesfelijk, maar niet befmettelijk, het welke hij met verfcheidene drangredenen bevestigt, die te meerder oplettenheid verdienen, om dat men hier door grooteen onnodige onkostea zoude kunnen voorkoomen, die thans, ia- zonderheid onder de Cavallerije onnut verfpild wor-! den ten kosten der Officieren. Het is wel waar, dat men in Frankrijk nog heden fielt, dat dit ongemak geer befmettelijk is; dog de wetten om de Paarden terflond te cooden, zijn zo geftreng , dat er geene proeven met zekerheid van hebben kunnen ge- noomen worden, zelfs niet door La Fosse onder het opzigt van de Koninglijke Academie der Wetenfcliap- pen van Parijs. La |
||||
9S DEN FRIESSCHEN STALMEÈSTER
La Fosse meent, dat ze veel overeenkomst beeft
met de lues venerea (yenus-ziekte), dog verkeerde- lijk; ook luistert ie niet naar kwikzilver, gelijk uit de proeven door den Heere Camper gedaan , ge- bleeken is; zie Nieuwe wijze van Landbouwen, 2de puk, pag.^il. Zij koomt overeen met de waare Ozoena in de
Menfchen, die deszelfde uitwerkingen heeft, en volftrekt ongeneeslijk is , zonder befmettelijk te zijn. Het middel door La Fosse voorgefteld, om twee
openingen te booren in de neus, ééne vooraan het hoofd , tusfchcn het midden der neus en oog- hoek in ; en de tweede in het opperkaak been, laa- ger; om door de bovenfte infpuitingen te doen, en door de onderfte te ontlasten; dog ook hier door kan men tot de zitplaats dier kwaaie niet koomen, om dat de fonsagtige beenderen derneus zodanig ineen- gekronkelt zijn, dat zij alle middelen afkeeren; ook brengt hij geene proeven bij totftaaving, dan alleen dat die geboorde gnten in het hoofd ligt geneezen worden, maar niet dat de kwaade Droes zelve door die behandeling verdweenen is. De Heer Malouni geeft in de Mem. del' Acad.
des fciences de l'année 1761. pag. 176. een middel op, als zeer voldoende, te weeten de pervenche, dat is , de maagde-palm inwendig; hij ftelt, dat de ziekte niet alleen den neus, maar ook de longen en lever, dog nimmer de hersfenen aandoet; hij heeft ook ge- bruik gemaakt van de doorbooringen gelijk La Fosse, als mede van de Aethiops antimonii ib.pag. 18/. De Paarde-tuisfchers fnijden de verdikte klieren
weg, dog dit is geene geneezing. De Profesfor Cam- per eindigt zijne Verhandeling met deeze waarfchou- wing pag. 320. „ Eerst, zegt dien Heer, fnijden „ ze de gezwollen klier weg, en het Paard daar van ■ „ geneezen
|
||||
EN KOEIJENDOKTER. n
„ geneezen zijnde, wasfchen ze met een fpons het
,, neusgat, ofwel beide fchoon uit; wanneer het M Paard niet lang gemonftert word , blijft het neus- „ gat fchoon en levendig van koleur; dog een kwar- „ tier of half uur geoeffent zijnde, loopt de etter „ van vooren af aan. Die Dieren zijn droefgeestig van aart, en tieren
niet, of fchoon zommige vet blijven; de etterloop verzwakt hun geweldig , zo dat ze eindelijk tot alles onbekwaam worden. De derde zoon komt uit de longen , op drieërleij
wijzen voort; of door eene flijmerige ftoffe, welke in de longen vergadert zijnde , dampigheid veroor- zaakt, die ongeneesfelijk is; of door eene verzweering, welke in de longe op eene ontfteeking of pleuris volgt; of ten derden, om dat zommige vuile ftoffen van andere lighaamsdeelen , doof overbrenging (per Metastafia) naar de longen worden overgevoerd. -. Droes die in dampigheid overgaat, maakt de Paar» den zeer benauwt, voornaamelijk als zij op de {lal- len, of beflooteneplaatzenzijn; zij veroorzaakt met er tijd eene drooge hoest, die meer of minder hevig is, naar maate het Paard korter of langer beflootea blijft, of flegt hooij of haver gebruikt heeft; de hoest op zich zelve is hevig , en zij brengen de kop zeer laag neder, om te dieper in te ademen, waar- door de buik altoos geweldig flaat; wanneer men ze in de weide brengt, verdwijnt de hoest in het ge- heel, zodanig, dat zij zelfs geheele dagen lang niet hoesten ; in den beginne evenwel, en wanneer men ze lan^ op ftal houd, ontlasten ze door de neusgaten eene flijmerige taaije ftoffe; deeze ziekte noemende Franfchen Morve de poulsc. De Paarden hier door aangetast, zijn droefgeeftig,
en kunnen nog boonen, nog haver, nog gemeen hooij verdraagen; ligtvoedzel en aderlaating isnood- z*a-
|
|||||
i
|
|||||
U DEN FKIESSCHEN STALMEESïER
zaakelijk van tijd tot tijd , voornamelijk a!s een be*
vig toeval van benauwtheid plaats heeft. Men houd die ziekte volftrekt ongeneesfelijk; de
Paarden kunnen van geen dienst zijn , dan bij de Boeren op het land; te meer, dewijl zij winters en Zomers in het veld giaazen moeten. Droes welke uit de longen voortkoorrït, is eene
verzweering in een of andere long, of in beiden te gelijk ; afkomftig van een ontfteeking , welke het gevolg is van groote verhitting, wanneer ze na he- vig geloopen te hebben, fchielijk veel koud water drinken, of in de koude Haan; het is die ziekte, welke met onze pleuris overeenkoomt, en in een etter-gezwel overgegaan zijnde borst-teering maakt. De ontlasting van etter gaat door de neus, om re- denen in het begin gemeld. Zagt voedzeien herhaalde aderlaatingen, geneezen
deeze ziekte, zomwijlen barst zij buitenwaarts uit* en veroorzaakt eerst een etterborst, daarna een pijp- zweer of fistel, welke lang duuren kan. Door zagt voedzel moet men verftaan, gras in de?
zomer, goed booij in de winter, weinig haver, en vooral geen boonen, nog boonen-ftroo; warm drin- ken is ten uiterften noodzaakelijk, en voordeelig. Het is zeer twijffelagtig, ofwel de geneesmidde-
len , die in Menfchen goede uitwerkingen hebben, in Paarden op dezelfde wijze gedijen. Het gebrek aan gat, doet ons denken, dat er zeer veel verfchiï moet plaats hebben; het roggen-brood ten voorbeeld, daar de Voerlieden en Eoetziers gemeenlijk zo veel mede op hebben op lange togten, veroorzaaken ge- meenlijk dunne afgang, ten bewijze, dat het niet genoeg kookt. De haver zelfs word fchielijk uitge- worpen, zonder voedzel tegeeven, wanneer zij te veel teffens gebruiken. Vermits de meeste genees- middelen van de Menfchen overgebragt zijn, tot de Paar-
|
||||
ÈN KOEIJEN.DOKTER. $$
Paarden, is het waarfchij elïjk, dat vooroordeel meer
dan ondervinding dezelve geregeld hebben; waar uit volgt, dat er weinig ftaat te maaken is, op de geheimen der Paarden-do&ors, en niet veel meer op Schrijvers, om dat de een den ander uitfchrijft, zonder genoegzaame proeven gedaan te hebben. De Droes, die uit overbrenging of metastafia zij-
ne oorfprong heeft, kan door een dragt geholpen worden;dog het is niet gemakkelijk, deeze zoort te onderkennen, en gekent zijnde, niet ligt te genee- zen. Ziehier nu nog het voorfchrift van een poeijer, 't
welk men zegt uitneemend te zijn, tegens deeze ziek- te. Neeret femigriek-zaad , gentiaan en ha/el wortel,
van elks twaalf oneen; carline , laurier belten, eeren- piijs-en zwavel, van elks één half pond; zeven-boom, jeneverbejiè'n en meester wortel, van elks vier oneen; fnijd en ftoot het klein tot een grof poeder. Dit poeder gebruikt men 's jaars tweemaal bij Paar-
èen, die op de Stal ftaan; maar wanneer de Ruiterij zich in Kampementen, of elders aan plaatzen bevind» daar (legt gr.ns en water voor de Paarden valt , dan kan men hun als een prefervatief, bij elke afneemen- de Maan, drie lepels vol van dit poeder geeven, te weeten drie dagen agter een, alle morgen één le- pel vol, en zulks onder het eerfte voeder ; waar door 't kwaade water belet word , zich tot fnot of ilijm te zetten , of zich met die te konnen vermen- gen , daar het Paard rede met befmet is. ^Vïaar een Paard reeds aan de Droes zijnde, moet
lam aan het zelve negen lepels vol van dir poeder ge- ven, te weeten drie dagen agter een, dagelijks ééa /lepel vol, 's morgens in 't eerfte Voeder en zo ver- volgens; dog telkens met een tusfchenpoozing vare drie dagen, in welks men h.et peêir niet geeft; ooit I moet |
||||
56 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
moet men de Paarden het zelve genuttigd hebbende ,
binnen de drie uuren geen drinken geven. . Wanneer men dit middel bij jonge op ftal ftaandö Paarden . als een prefervatief in .'t voor- en na-jaar gebruikt, dan zullen veelen, nimmer van de Droes angetast worden. Drooge Long, zie Hartkloppen.
Feiver, zie Veiver.
Gallen, zie Spatten.
Geborsten Zenuwen, zie Zenuwen.
Gezwellen. De Gezwellen aan de Paarden, door
flaagen of ftooten veroorzaakt, zijn veeltijds niet gemakkelijk te verdrijven. Men gebruikt daar toe goud-glitte, roode-bolusen vitriool, vanelkseven veel, klein geftooten en met fwning en brandewijn tot eene zalf gemengd op het gezwel gefineerd. Hakken, zie Schijthakken.
Hals, zie Verstuikte Hals.
Hart Kloppen. De kentekens van het Hart-
kloppen of Drooge-long, zijn , een drooge hoest en een korten adem; bijkans als bij de Dampigheid, ech- ter niet zo fterk. De oorzaak daar van is , dat de Paarden zomtijds uit den aasfem gereden of overwerkt zijn, of andere groote fatigues gedaan, of't ook wel in ftoffige wegen gekregen hebben. Een goed hulp- middel daar voor is , ten eerften gepurgeert en dan gelaaten te worden; de drank moet in dit geval zijn, één emmer water; waar in één once drop van zoet- hout, en één pond geftooten lijnzaad-koek is vermengd. Wanneer een Paard hier van heeft gedronken , kan men er weder wat bij doen om het altoos op zijnpA te hebben. Onder de Haver moet men wat zirnT-^ len en telkens éen of twee handvol lijnkoek geeven. Ook is voor deeze kwaal zeer dienstig het poeder diapente, hier agter befchreeven; men neemt één ©nee van dit poeder, kookt het. in anderhalf menge- len |
||||
EN KOEIJEN-DOETER.
|
|||||
Ien Her en geeft het aan 't Paard te drinken.
Deeze ziekte geneest niet fchieiijk; maar men moet
dezelve langzaam zoeken te verminderen , als wan- neer zij ten laatften geneest. Het Konings poeder hier onder befchreeven, eenigen tijd onder de Haver ge- voedert, is mede zeer goed voor dit ongemak, in- zonderheid, wanneer het Paard nu en dan tusfchen beiden gepurgeert en adergelaaten word. Hoest. Een Paard, dat met den Heest ia bezet,
is daarom juist niet dampig of met hartklopping, ge- kweld; fchoon het zelve zomtijds tot een teken van deeze beide kwaaien, kan verftrekken. Dikwils is er de hoest ook een Voorboode van, veeltijds ook niet. En fchoon de Hoest al veelal gering geagt word , zo leert echter de ondervinding , dat veel kwaads daar uit kan voortkoomen. Zomtijds heeft dezelve tot oorzaak , wanneer een Paard verhit is en daar op * verkoud word, hetwelk als dan eenige raauwheid in de keel te wege brengt. Andere Paarden krijgen ee- nige verftopping of verdrooging in de Long, dat een kugchen en hoesten veroorzaakt, waar door zij zich zodanig van binnen kunnen forceeren , dat er aderen of vaten van bersten, of fcheuringen aan de Long en derzelver Pijpen koomen. Om dit te verhoeden en in tijds te helpen, is noodig en nuttig, hetPaard te doen laaten en 't bloed op te vangen , en het zel- ve met zemelen gemengd, aan het Paard doen op eeten, en daar na het poeder Diapente te doen gebrui- ken. Of, neemt anderhalf mengelen roode wijn; één lood
anijs-zaad ; twee lood zoet hout en een vierde pond vijgen; kookt dit te zaamen in een mengelen wa- ter , door. een doek gedrukt en het Paard ingegee- ven, als waar op men het een uurtje laat ftap'/oetg wandelen» Of neem twee lood drop van zoet'houtt Iaat het
G ia |
|||||
58 DEN FRIESSCHEN STA.LMEESTER
in water fmelten; neemt dan dat Water en kookt er iri
agt lood rozijnen; doet het dan door een doek, en dan nog warm zijnde daar bij een half lood Veneet- f(he theriaak; geeft als dan het Paard dit warm in. Dit dus eenige reizen 's morgens gedaan zijnde, is veltijds van een goeden uitflag geweest. Zo het ge- beurt dat de Hoest niet wilde wegblijven, neemt als dan een half pond boter, de helft zo veel roofen-ho- ning; fenés bladen en aloë van elks één once; rhabar- ler, koloquint en laurier-befiën van elks twee, drach- men , benevens één drachma faffraan. Zie hier nog twee middelen, die men zeer dien-
ïlig houd in dit ongemak. Neemt hondsdraf, fchel- kruid en peper-wortel van elks één lood; laat het in twee mengelen bier kooken en geeft het warm in. Of Iaat het Paard 's morgens en 's avonds een decoftum Van groene hei daar men Bezems van maakt, van wa- ter gekookt, gebruiken. Dit middel, zo eenvoudig als het ook fchijnt, is echter heproefd. Hoorn-Kloof. Dit ongemak, word bijzommigen
ook Kwartier-voet of valjchs Kwartieren aan de Voeten genoemd. Eenige Paarden krijgen dezelve aan één Voet, anderen aan twee te gelijk, en zommigen ook wel aan elke Voor-voet twee, een van binnen en een van buiten. Aan de agter-Voeten zjet men ze zeldzaam. Alle Paarden die daarmede bezet zijn, gaan kreupel, inzonderheid op een harde grond en ftraatwe- gen. Zommige zijn gemakkelijk te geneezen , met de zalf die wij hier beneeden onder den naam van Hoom-zalf befchrijven, daar zijner echter ook, die bezwaarlijker geneezen. Wanneer de Kloof, van boven van de Kroon af tot
aan het IJzer nederwaarts gaat, en op elke treeden die Jhet Paard doet, bloed opgeeft; dan moet men om- trent een of anderhalven voet beneden den Kroon, hpt jfffw»» tot op betrleescb geheel wegneemen, te
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER.
|
|||||
ië weten midden op de Kloof, en dan beginnen aan
'thaair van de Kroon omtrent anderhalven duim in't vierkant; het Hoorn uitgenomen zijnde, moet men ge- brande aluin, tot een poeder geftooten, met een dikra compres van werk en een looden plaatje daar op bin. den, ten einde aan 't vleescb 't weeldrige groeijen te beletten, dewijl het zelve altoos geneegen is, wat hoog uit te wasfenj dit onderhoud men, 20 iaijg tot da-t het droog is. De Scheur diq als dan nog beneden- waarts blijft, moet telkens, wanneeer men het bo- ven verbind, met een vogt nat gemaakt worden , 't welk van koperrood en azijn is gekookt, om van bin- nen te droogen,- dit ongemak op de gemelde wijs behandelende, zal men het zelve in korten tijd kun- nen geneezen. Doch men heeft met aandagt té let- ten, dat wanneer de Paarden worden beflaagen,' de IJzers ter degen vlak leggen, en op de Hielen en overal gelijk dragen, zo dat ze niet waggelen , an- derzints zoude de fcheur weder op nieuw bersten. Kalk met wit van eijeren gemengd en daar op gelegd, is mede zeer goed en droogt heel fterk; wanneer nu de wonde geneezen is en men bet bovengemelde ag- tervolgt, maakt het 't Hoorn weder fterk," ook is 't dienstig, de Voet geduurig met 't fmeeren van de Iiier volgende Hoorn-zalf, te onderhouden. Neemt lijn-olie zeven oneen, boom-olie enJchapQ-
ongel van elks drie oneen ; Veeneetfche terpentijn, geel-wasch en koning van elks drie en een hajfonce; de oliën moeten eerst langzaam warm gemaakt wor- den ; het ongel en reuzel moet ook alleen gefmólteti en bij de oliënafgegooten, ende honing op'tlanist ook daar bij gevoegd worden. Het Paard word in doa beginne alle twee of drie daagen daar mede op den Hoef en in de holtens van den Hoef gefmeerë; en omtrent Veertien dagen daarna', alle agt dagen eens; cft als de Hoeven «reder in een goeden flaat gebrast - €r » sqnv |
|||||
ïoo DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
zijn, dan alle veertien daagen of drie weeken maar
eens. Kanker in de voeten. Die ongemak, valt zeer
bezwaarlijk te geneezen. Het zelve is een fpons- en vezèlagtig uitwas, veel na weekagtig Hoorn zweemen- de. Het meest ontdekt het zich bij de Vork van den binnenvoet, is zomwijlen zo groot als een okker- noot, en zomtijds ook wel als een ordinaar hoender- eij. Zodanige Voeten, die van binnen zeer ruim en hol zijn, en daarbij een wijde Vork hebben, zijn meer dan andere Voeten daar aan onderworpen; ook de agter-Voeten meer dan de voorsten. Zo lang de Kanker geene wortelen tot in de peezen, of in den klein-Voet, of tot op deszelfs been, heeft gefchoo- ten, is dezelve noj* te geneezen. Zie hier de hulpmid- delen daar voor. Voor eerst moet men de Voeten het oude hoorn tot
het levende vleesch toe, geheel en al uitfnijden, de kankeragtige ftoffen uit de grond wegneemen, en de plaats zuiveren; ditna behooren verrigtzijnde, ftrijht men er dunnetjes vitriool olie waar onder een weinigje fleen kalk is vermengt o-ver, legt daar op wat y/erk en daar over heen een lederen lap onder het ijzer , ver- volgt met dit verband, tot zo lange het ongemak geheel geneezen is. Doch dit middel moet voorzig- tig gebruikt worden, en men verzekert dat het voor deeze zo gevaarlijke kwaal, onfeilbaar is. Klem. Dit ongemak beftaat in eene zoort van
doorgaande verkoudheid of zinking, die het gantfche X.ighaaai benevens deszelfs deelen bevangt, inzon- derheid den Hals en de Kaaken ten eenemaalen ver- ilijfd houd, invoegen dat het Paard in 't geheel geen eeten kan nuttigen , en dus meer gevaar loopt van honger, als van het ongemak te fterven. Deeze ziek- te is altoos m"et ituipen verzelt, door welke zamen- «elshinge der Peezen,het Paard, de Oogen zo gewei- |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER.
|
|||||
dig verdraait, dat men er niet dan het witte van kan
zien; ook heeft het bij tusfchenpoozingen, zulke zwaare hart- en zijde-kloppingen, dat men elk ogen- blik denkt, het Beest geeft de laatste fnik; daar bij is deszelfs Hals gefpannen , en het Vel dor. Het begin van deeze gevaarlijke ziekte is gemeenlijk de Koorts, die dezelve gefladig, dan min dan meer , verzelt en bijblijft, en het einde daarvan is doorgaans de Dood. De oorzaak dat zo weinige Paarden van dit ongemak
kunnen geneezen worden, is, om dat men door de vastgeflootenheid van den Mond, volftrekt niet in ftaat is, de Geneesmiddelen welke men oordeelt nut-' tig te zijn, in't Lijf te brengen, en om dezelve door de Neusgaten integieten, kan niet dan met groot ge- vaar verzelt, gefchieden ,• dewijl door de bsnaauwt- heid zich meestijds de klap van de luchtpijp opent, en daar door de dranken in de edele deelen der Borst komende , een onvermijdelijke dood veroorzaakt. Dus blijft er niets andets over, dan tot het aderlaa* ten, koppen, drachten of f'ontenel zetten, benevens ftoovingen en fmeeren, zijn toevlugt te neemen. Zo ras men bemerkt, dat het Paard door de Klem
is aangetast, moet men terftond aan den Hals, aan beide de zijden van den Buik, de Spoor-ader, en van agteren tusfchen de Billen, zo veel Bloed aftappen, als men oordeelt dat 't Paard verdraagen kan. Daar op wagt men twee a drie uuren , om aan het bloed tijd te geeven zich door alle de vacen op nieuw te kunnen verdeden, en dan tapt men op nieuw uit de Borst, de Staart, en uitde Spat-ader, wederom zo veel bloed, als men denkt dat het Paard zonder te bezwijken kan uithouden; en zo het gebeurt, dat't op de agterfte deeiengeen bloed genoeg wil geeven, dan moet men eenige uuren daar na, aan de andere zijde van den Hak Isaten , en aldaar genoegzaam G 3 bloei |
|||||
iaf DEN FMESSCHEN STALMEESTEB.
bloed aftappen; en indien de kragten van het Panri
zuks toelaaten, moeten deze katingen, na eenetus- fchenpoozing van vijf of zes uuren, nog eens worden herhaald. Daar en boven moeten voor en agter in de Billen, üracUen zelfs ten getale van vier ofvijf gezet worden; men kan ook de 'Paarden iia plaatze van drachten, koppen zetten. Indien de dragten tot eueeren komen , is er groote hoop van geneezing. Bij dit alles moet men ook tragten het Paard zijne Kaaken beweeglijk te maaken , en dezelve tot dien einde aan beide zijden fineeren en terdeegen met ver- zagtende olian beftrijken; zo als bij voorbeeld , met de kMne hijfup, camillen , leliën of roofen-olie; na deeze fineering , moet men ook nog. warme pappen om den hals en de Kaake-beenen leggen; als van ca- mille- of ineiilote-hloemen, kaasjes-bladen enz. , met lijnzaadjmeel gemengt en in dun-bier gekookt, en daar na -een weinig olie van witte leliën daar op gedaan en ter deegen warm omgeflagen, daar bij het Hoofd toe- gedekt en warm gehouden. Als men zo verre kan koomen dat het Paard den
Mond eenigzints open doet, dan is het best dat men het zelve een goede dofis van het Hartfterkend• poe- der hier na belchresven, geeve, ook zal het poe- der Diapente als dan .een weergaloofe uitwerking doen. Wanneer het Paard teffens zwaar door de koorts is aangetast, zo is het noodzaakelijk dat men aan't zelve 's avonds een verzagtend lavement geeve. Geduurende deeze ziekte, moeten de Paarden geen ander drinken hebben, dan water met wat honing en roggenmeel gemengt. De Duitfchers inzonderheid de Boeren , neemen
wanneer hunne Paaarden de Klem overkomt, twee Roggen-brooden, en leggen die zo heet als zij uitden (Oven kooraen 5 op elke zijde van de Kaaken een. Rodere Holten de Paarden van eene Biug of ander ver-
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTEÏL *e$
verhevene plaatze, in't water; nog anderen meenen
dat ongemak te boven te koomen, door het Paard in 't water te doen zwemmen; en de Franfchen heb- ben in gebruik om in deeze ziekte , den Mond des Paards open te fchroeven, of op eenige andere wijze met geweld open te breeken, en als dan geneesmid- delen aan 't Paard toe te dienen ; doch dewijl hiec door dik wils gebeurt, dat de Kaaken gebrooken en bedarven worden, is deeze handelwijs niet raadzaam op te volgen. Kokij-Spatten, zie Spatten.
Koller of Dolle Kollen, is bij de Paarden bijkans
dezelfde ziekte, als bij de Menfchen de kranzinnig- heid of ijlhoofdigheid, en bij deezen zo wel als bij geenen vantweërleij aart; teweeten dejlille- en de dolle Koller. Be'ide ontdaan uit eene zwaare verdop- ping in de hersfenen, welke voortkomt uit de waas- fem van een groote doorgaande brand , die uit het Lighaam na het Hoofd vliegt, en de Hersfenen ont- fteld en verdroogt. Bij de eerstgenoemde oïflille Koller, ziet men het
Paard in een geftadige duifeling, even of het dronken waare, met het Hoofd tusfchen de Beenen, regt uit voor zich heen gaande , zonder zich te willen om draaijen; deszelfs Oogen fchijnen het onderde boven gekeert te zijn, het loopt met het Hoofd tegens alles aan, zonder te kunnen zien waar het gaat, en zom- tijds valt het met de grootfte onbefuistheid en on- gevoeligheid op de grond neder, daar het dan een langen tijd blijft leggen , even als of het dood waare. Deeze ziekte moet genoegzaam op dezelfde wijze
behandelt worden, als de Klem; te weeteo men ader' laat het Paard dikwils na malkanderen, zet bet êrach' ten, en geeft 't zelve het hartfterkencs of andere cor- diaale poeders in. O* Na
|
||||
104 DEN FRIES5CHEN STALMEESTER
Na de gedaane laatingen, is het best dat men het.
Paard van de Stal in de opene vrije lucht brenge, om dat deeze ziekte volftrekt geene bedomptheid kan verdraagen ; om deeze reden is het zeer goed, dan men , indien de jaarstijd zulks toelaat, hstPaard in een Weide brenge en aldaar een Paal gelijks gronds in de aarde doe flaan , en het zeive met een fterk touw om den Hals, van omttent agt of tien va- demen langte, daaraan vastbinde, doch met die om- zigtigheid, dat het er zich niet aan kan wurgen, en het Paard dan zo laaten leggen en begaan; waar bij nog zeer diensfig is, het zelve in de Neusgaten te fpuiten, een' agtfte mengelen wijn-azijn, met.halfzq veel boom-olie gemengd, benevens fijn geftooten peper- en mostert-zaad van elks een drachma, en zulks in twee reizen, te weeten 's morgens en 's avonds. Wan- neer het Paard wedpr bij zich zelven begint te koo- men en te bedaaren , dan moet men het ineens ingee- ven, een vierde mengelen wijn-azijn, half zo veel loom-olie met een lepel vol fijne zuiker onder een ge- mengd , en het zelve 's anderendaagsch nog eens her- haaien; ook kan men daar te nevens eenige drachten ?.etten . inzonderheid aan den Hals en agter de Oo ren. Een once van het poeder Diapente in een men- gelen bier gekookt en ingegeeven, js mede dikwilsvan een goede uitwerkinge. De Drank voor het Paard moet niet anders zijn , dan water met roggen*meel en honing gemengt. Hen beste dat tegens den Koller kan in 't werk ge-
field worden, is om mij van de fpreekwijs der Paar- de-Smids te bedienen, dat men den zelve wegneeme. Dit gefchied, door met een dun gloeijend ijzer twee openingen aan 't Voorhoofd onder het Toupet temaa* ken , en daar tusfchen vel en vleesch een dracht te zetten, om door dat middel, de vogten, dampen en duifelingen in het Hoofd te verdeelen en er uit te voe»
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER.
|
|||||
voeren. Deeze operatie kan niet wel anders dan
door een ervaaren Hoef-Smid of een andere dies kundig , werkftellig gemaakt worden. De Dolle Koller is niet anders, dan een zoort van
verwoede Razernij; geduurende weike het zeer ge- vaarlijk is, omtrent of bij het Paard te koomen. Een Pannft welk van.dit ongemak aangetast is.wileeten nog drinken; het woelt, fpartelt, Haat met 't Hoofd heen en weder tegens alles aan, en maakt de vervaarlijkfte grjmatfen; en indien het in die toeftand los brak, zoude het verregaande oogelukken kunnen aaungten. Veelenzijn van gevoelen geweest, dat deeze doHig- heid zijn oorfprong had, van een Worm die uit den Staart voortkwam, en van daar allengskers langs den Rugge ftreng fot in het Hoofd aan het harde Moeder- vlies voortging. Doch men weet thans beter, en dat de ziektens, welke de zenuwen , peezen en fpieren aandoen, zeer wel in (laat zijn deeze toevallen uit te werken. Het is bijkans onnodig, hulpmiddelen tegens dit
ongemak voor te fchrijven , dewijl het niet alleen, zeer moeijelijk maar teffens niet minder gevaarlijk is, te naderen om hen iets in te geeven. Doch indien zulks kan gefchieden, zo zullen de Latingen, Drach- ten , Lavementen en Purgatien het meeste effect doen. Intusfchen moet men zorge draagen dat het Paard op zulk een wijze vastgebonden zij , dat het 't Hoofd niet aan de Muur nog tegens de Krebbe kan kwet- zen. Kolijk $t Buikpijnen. D4eeze ziekte word gekend,
Wanneer zich de Paarden dikwils nederleggen en ge- duurig weder opftaan, als mede alle ogenblikken na den Buik kijken. Zo dra men dit.bef peurt, moet men hun wat geftooten/even-tooi» met een vierendeel men- gelen jenever ingeeven, daarbij in den Mond bloed* iaaten. Ook is het zeer goed één once theriaak in G 5 een |
|||||
toff DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
een vierde mengelen brandewijn geroert, het Padri
integeeven. K Of neemt anijs, venkel en komijn-Zaad, vanelks 8
lood; (toot daar onder twee lood nagel-gruis tot dat alles ter deegen fijn is; doet er dan nog bij een half pond hard geroost en geraspt roggen-brood, en gietop dit alles agt mengelen kookend heet bier, laat het wel uittrekken; en geeft dan het nat in twee rei» ?en het Paard warm te drinken. Koorts. De Paarden zijn eveneens als de Men»
fclien, aan koortfen onderworpen. Dit ongemak be- fiaat bij dezelve, in een geduurige bovenmaatigebe» weeging van het Bloed, 'tweik meest aan eene ont- fteltenis van het Hart toetefcbrijven is, wordende door eene kwaade werking der levensgeesten opge- zet , waar door eene gevoelige drukking der Ade- ren word veroorzaakt, en hier door het bloed niet alleen aangezet en verhit, maar ook alle deelen des Lighaams, in derzelver gewoone werkingen ge- ftremd. Bij de Paarden kan men de Koortfen in tweërleij
zoorten onderfcheiden, namelijk in eigenlijke entoe. vallige. De eigenlijke koorts is de zodanige , waar aan een Paard laboreert, zonder dat het door eenig ander ongemak verzeld gaat, gevolgd of voor afgegaan is, en na welkers ophouding het Beest zich eenigen tijd weder wel en gezond bevind. In tegendeel wor- den de toevallige koortfen, door het een of ander in of uitwendig pijnlijk ongemak veroorzaakt, en hou* den wederom op, zo drz het zelve geneezen is. Wanneeer men befpeurt, dat een Paard door de
eigenlijke koorts is aangetast, als dan is het beste mid« del, dat men het terftond in de beide zijden, ofwel aan den Hals eene ruime laating doe , en ten min- ften vier pond bloed aftappe, en voorts dit klifteer pediene; neemt gerften-watet drie pond , falie en |
||||
en koeijen-dokter: toy
rofemarïjn van elks één handvol, vioelbladen en glas-
kruid te zaaamen één handvol; dit fijn gefneederi zijnde, doet er bij een kleine handvol zout, en laat het te zaamen een kwartiers uur kooken , waar na men het door een doek laat loopen, en bij dit nat voegt zes lood roofen-olie en even zo veel zoete amandel-olie ; het zelve moet warm ingefpuit wol- den. Koöde-Pis, zie Louter stal.
Krebbebijten. Het Krebbebijten is een leelijk
en fchadelijk gebrek in de Paarden , 't welk van de eene tot de andere overerft , en daarbij niet ligt valt te geneefen; dewijl bij de ontftaaning van deeze kwaade gewoonte, het Paard veeltijds een ongemak in den Hals bekoomt, waar door het als gedwongen word , dit gebrek geduurig werkftellig te maaken, en ook andere jonge Paarden daar toe te verleiden. Het ongemak- waar door het Paard genoodzaakt word te krebbebijten, beftaat in eene uitrekking van den ingang der Keel of Slokdarm, waar van zich eene holte vol vouden op de wijze van een Buidel formeert, en waar in zich het voeder vastzet, 't welk dan door zijne fteeking of prikkeling, ongemak en pijn veroorzaakt, even eens als een Mensch die bij ongeluk iets in de Luchtpijp heeft gekreegen, gefta- dig moet hoesten; dus moet het Paard ook zo lange kroppen, tot dat de prikkelende fpijze daar weder Uitgeraakt is. • Tegens deeze uitrekking der Slokdarms, zijn ge-
noegzaam geenehulpmiddelen, wanneer dezelve ver- fcheidene jaaren geduurt heeft en de Buidel even als een oude geplooide Laars geworden is. Doch nog niet geheel en al veroudert zijnde, hebben de vol- gende middelen veelmaalen, eene volkomene genec- ?inge te wege gebragt. Een Psari dat met 't ongemak van Krebbebijten is
be.
|
||||
tm DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
bebebt, moet men geduiirendeeenigen tijd alJevoedzel
onthouden, tot dat bet regt hongerig is geworden; als dan geeft men het een voeder haver; doch eer bij begint te eeten, bind of ileuft men hem een lange fterke drijf-koorde bij de Kinnebakken om den Hals, en trekt die zo ftevig toe, dat het Paard niet als met vee! moeite en ter nauwernood eeten kan ,• wanneer het dan eenige reizen geilokt heeft, zo laat men de fleuf of ftruip van de koorde een weinig los, zo zal het Paard wel haast volgens zijne gewoonte begin- nen te kroppen; docb zo dra hij zulks begint, moet men aanftonds de koorde fterk toetrekken , zodanig dat hij niet dan ter naauwernood kan ademhaalen; indien deezetuchtiging dikwils word te werk gefield, en herhaalt, zo zal het Paard allenskens deeze on> deugd afwennen. Doch zo dit niet mogte helpen, moet men ook inwendige middelen gebruiken die in ftaat zijn den uitgerekten Buidel zaamentetreküen. Bij voorbeeld, men neemt een half drachma aluin, en mengt de helft daar van klein gftooten zijnde, onder een bandvol zemelen en geeft zulks 't Paard 'smorgens nugteren in , en d' andere helft van de aluin op gelijke wijze 's avonds , een uur voor het laatfte voeder; de volgende morgen, blaast men het Paard een vierde drachma gepoederde aluin door middel van een pijpje in de Keel of Slokdarm , en 's avonds wederom even zo veel; hier moet men drie dagen lang mede aanhouden, en als dan een goede citroen neemen, dezelve in vier deelen fnijden en jn een grof wijdagtig linnen doekje naaijen, voort het zelve 't Paard digt, aan den Hals hangen j of men bind het zelve op't Mondftuk , zodanig dat het Paard 't niet kan brèeken, maar met de Tong er 't zap kan uittrekken ; dit word tusfchen de voederings- tijd in, werkftellig gemaakt, en men vervolgt hier vier dagen agtereea mede ,• waar na men er veertien |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 10$
dagen lang met ophoud , en gebruikt als dan de Ci-
troenen wederom vier dagen na malkander , onder- tusfchen kan men uitwendig ook nog dit volgende te werk (lellen; teweeten, men bind op't keel touw van de Trekhelfter de fchil van een verfche Citroen die voor af in Camfer-brandev/ijn of Spijk-olie is be- vogtigd, en gespt de gemelde keelriem wat vast toe, op zulk een wijze dat de citroen-fchil net tusfchende beide Kinnebakken, daar de Buidel zich inwendig bevind, komt te leggen ; die keel-riem moet echter niet zo vast toegegespt zijn, dat zulks 't Paard in 't ee- tenen fnuiven hinderlijkzij. Deeze citroen-fchil moet er op gemelde wijze nagt en dag opblijven leggen, en wanneer die droog word, moet men er een verfche opbinden. Indien dit middel niet kragtig genoeg is, om de
Zak of Buidel zamen te trekken , zo neemt men dia- palm-zalf een half lood, citroen-zap één drachma, terpentijn en camfer-geest van elks een half drachma, dit laat men onder malkanderen fmelten, en dan koel en ftijf geworden zijnde, fmeert men het op een ftuk Zeemsleer van grootte als een uitgebreide hand, en legt het 't Paard tusfchen de Kinnebakken, ter plaats daar men denkt dat de Zak zit; deeze pleister legt men veertien nagten na malkander op, en doet die over dag weg. Of neemt roode terpentijn-wasch één lood , fpijk-
olie en Paafde-melk van elks één drachma ; Iaat het op een zagt vuur onder malkanderen fmelten en roert het wel door een; vervolgens van het vuur genoomen en wat ftijf geworden zijnde, fineert daar van op een ftuk zeems-leer ; en gebruikt deeze pleister een veer. tien dagen lang , op dezelfde wijze als de boven- ftaande. Indien geene van deeze middelen helpen, zo is
zulks een teken dat het gebrek ongeneeslijk is, door dien
|
||||
itö DEN FRIESSCHEN STALMEESfEïl
dien de vouden of plooijen van de gemelde Buidel te
hard en diep geworden zijn , zo dat ze door geert Geneesmiddelen weder zagt gemaakt, en weggenoo- men kunnen worden. Kreupelheid in de Borst, zie Boeglamimg* HEID.
Kwartier voet , zie Hoorn-Kloof.
Leest, dusdanig noemt men een ongemak, de
Paarden in de Agterbeenen onder de Hak agter op den Schenkel overkoomende, zijnde eene dikte die eenigzints bolagtig, doch niet heel zagt is, en welke veroorzaakt dat de Paarden kreupel gaan. Dit ongemak word op dezelfde wijze geneezen en ver- dreven als de Overhoevëk, en beftaat in den be- ginne, niet dan in eenvogt hetwelk uit de zenuwen fijpert, zich op de bovengenoemde plaats zet, en door den tijd hard word. Indien maar terftond de nodige zorg voor dit ongemak word gedraagen, ge- neest het fpoedig. Leger , zie Stol-zwam.
Longevuur. Het Longe-vuur is éene zeer ge-
vaarlijke en teffens befmetcelijk ziekte, waar aan veele Paarden fteïven. Deeze ziekte is van drieër- lei zoorten, waar van de eene min of meer genees- lijker is dan de andere, en uit dien hoofde wel van elkander onderfcbeiden, en verfcheidelijk behandelt moet worden. Deeerfte zoort is een heet en besmet- telijk droog vuur; de tweede eene vogtige en waterag- tige verrotting, die van binnen rondom het Hart en m de edele deelen, of wel in de.Borst huisvest; de derde zoort, is eene galagtige vermenging met het Bloed. Dewijl dit ongemak zo verfcheiden is, moet het ge- volgelijk ook doof onderfcheidene geneesmiddelen geholpen en gebeterd worden, en diensvolgensmoet in den aanvang naauwkeurig gelet worden, door •frelke van deeze drie zoortefl het Faatd aangetast is» m
|
|||||
%*&■.-
|
|||||
EN KOEÏJEN-DOKTER.
|
|||||
Dit ontdekt men 't best door middel van de Oogen,
00 de volgende wijze: Wanneer een Paard met de tweede zoort, namelijk met het natte en verrotte vuur Eet is; als dan zal men deszelfs Oogen wijd open- maakende, ontdekken, dat dezelve rondsom vog- Se en bleek , en de adertjes en vhesjes met eene bleeke ftoffe of wateragtigheid vervult zijn; daar en tegen zal het zelfde vogt bij de galagtige ziekte er geelagtig uitzien, en zich zodanig in de Ogen ver- wonen , als de ziekte van binnen in het L.gnaam ge- field is ■ Het bejmettelijke vuur of de eerfte zoort, K men. door dat de grootte hitte die het ver- brande bloed verft, de Oogen veel donkerer ver- toond , en de kleine adertjes er geheel rood bruin, agtig enbrandig uitzien 5 ook raakt bij deeze Iaatfte zoort, door de zwaare verhitting en brand, het Woed zodanig aan't kooken en gisten, dat alle de deelen in 't Liehaam zodanig verbranden , dat zij eindelijk alle zo zwart worden, als of ze bij 't vuur of in den oven gebraaden waaren. Deeze groote verhitting moet men terftond in den begiune door drachten, koppen, laatingen en bekwaame dranken , van welke laatften de voorfchriften hier beueden zijn te vinden , zoeken te fluiten, Want wanneer deeze kwaadaartige brand reeds te verre om zich heeft gevreeten, zijn alle middelen vrugteloos. . ,,.h Bij het galagtïge hnge-vuur, heeft het bloed zien,
met de gal vermengd, en deeze de overhand gekree- sen hebbende, word daar door het geheele Lighaauï aangefteeken en bedurven: Deeze zoort van ziekte die veel overeenkomst heeft met de geel-zugt in de Menfcben, is insgelijks zeer gevaarlijk, doch nog «eneeslijk als zij niet al te zeer veroudert is, om dat het galagtige bloed ten deele kan afgetapt worden, en 't overige door drachten, of kappen en dranken verbeeterd worden*
Het
|
|||||
JI2 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
Het vogtige Longe-vuur, fchoon niet zo befmettei
lijk als het eerstgemelde, is nogthanshet bezwaarlijk* fte van drieën te geneezen, uit reden dat deeze vog- tige verrotting gemeenlijk langzaamerband is gekoo- men, en zich zelfs binnen het Middenfchot geplaatst * zijnde dus buiten de Maag en Darmen, alwaar de geneesmiddelen bezwaarlijk of in 't geheel niet, konnen bijgebragt worden. Dit is ook de reden, dat weinigen er van geholpen worden, ten zij men ter- ftond in den beginne van de kwaal zulks gewaar wor- dende, deeze volgende remedie gebruike. Neemt gemaalen pok-hout cnJange peper van elks
«en lood; laurier*bejiên en zevenhoom van elks twee lood, en galiga een lood; ftoot alies ter degen ■klein, kookt het in twee mengelen bier, en geeft het 't Paard drie dagen agter een teè Dog alvorens dit in te geeven, moet men het Paard aderlaaten, en als dan met het vierkruid, agter aan de Billen en aan de Borst koppen. Of neemt een half lood Feneetfche-theriaak, een
vierde mengelen boom-olie en even zo veel brande* •wijn ; dit ter deegen onder een geroerd zijnde, geeft men het Paard in , na het zelve te vooreh bloed gelaaten, en met vierkruid gekopt te hebben ; de drank moet zijn laauwwater, ' met roggen-meel en honing. De volgende remedie zegt men ook -zeer dien-
(lig te zijn, inzonderheid voor het galagtige longe- vuur. Neemt boontjes hof wortel, bakelaar, rhubarber en
coloquint van eiks twee lood , witte nieswortel een half lood, en theriaak' een vierde loods, kookt dit te zamen in zes mengelen bier tot zo lange als een derde verkookt is, en geeft het dan in drie reizen in. Of neemt, duirels-drek een half lood , angelik*
een
|
||||
Èfr KOEIJEN-DOKTER. itg
een derde loods, benevens een ordentelijke look of
itije die ter deegen gefebild en gekneust moet zijn', doet dan alles te zaamen in een linnen doekje, én bind het op het mondftuk van 't Paard,'op dat hij êr aan kan zuigen. ' m .-..,, Loop , zie Afgang.
Lotjter-Si'al of KouDE-ns, is een ongemak t
welk meest uit de verandering of brakheid van.'t wa- ter, 't welk een Paard drinkt, voortkoomt ;.oók wel door't nuttigen van muffe haver, offloffig, ftinkehd éfi bedurven hooij. De Paarden welke dit ongemak ovërköömt, willen geduurigdrinken, en telkens kort op malkander pisfén, 't welk er ook maar bij beetjes üitkoomt. Het water dat zij loofen, is gemeenlijk zeer helder , een teken dat de dikke ftoffen te rti'g' blij- ven , Welke het Paaïd een zwaare brand in het Lig- haam veroorzaakt, waar door het zélve ifr korte da- gen zo dun en magteloos word , als of het eën zwaa- re ziekte doorgeftaan had. Het gemëeriftè en een- Voudigfte hulpmiddel voor dit ongemak is, Vijf of zës' roode tichel-fteenen hoe ouder hoe beter, in 't vuur gëlegt, en geheel laateft doorbranden, en dari zo gloeijend in een tobbe met water geworpen; en als dit water weder koud is geworden, dan het Paard daar van laatén drinken, zö veel als het wil; ën dit water opgedronken zijnde, dan wederom andere ftee- nen gebrand, en het water daar van aan het Paard te drinken gegeeven. Ook is het niet kwaad, wan- neer men het Paard in dit geval aderlaat. ."' Ook zegt mèn dat de bladen van zwarte aalSeJïen gekapt ën onder de Haver ten eeten gegeeven, een zeer goede remedie voor de louter-Jlal is. insgelijks fijn geftooten krijt in frater gedaan , en dan aan hét Paard te drinken gegeeveri. Of, neemt alands-frortel, gentiaan, c&rde beüeditte
tri alsfem, van elks één lood; maakt het zö klein'
H *'*
|
||||
ÏI4 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
a!s doenlijk is, en kookt het geduurende een half
^ur in twee mengelen wijn , en geeft zulks het Paard in twee reizen in; hier bij kan men het Faard ook aan den Buik aderlaaten. Of, neemt gebrande leem of kleij van een afge-
brooken Bakkers oven, legt dat in wateri en geeft hier van het Paard ëenige dagen lang te drinken; dit verzekert men, een uitneemende en beproefde remedie, voor dat ongemak te zijn. Luisen. Wanneer de Paarden met dit Ongê-
diert zijn bezet, zo neemt tabaks-fleelm en kookt die met loog van hoütasch; doet dat kookzel door ieeti doek en voegt dan bij 't nat een weinig ar/f hicum, en wascht het Paard daar mede. Of, neemt pracipitaat, een half lood; eü Zwavel
fier lood, met zo veel verkens reuzel als nodig is , öfii er een zalf van te maaken, en fineert daar me- de het Paard op de plaatzen daar de meeste Lui- feH zijn, wascht 's anderen daags dit fmeerzel, met Warme loog en zeep weder af Magerheid. Wanneer, men magere Taatiin
'jieeft,. dié hoe oplettend men dezelve ook oppast 'jjn voêdjeï't, echter niet willen groeijen, moet zulks .'jjün èeh kwaa'de en bedürven Maag toegefchreevÉn. gorden, als mede aan bedürven bloed, of ook wel lómüfds aan eèn inwendige brand of murigheid. ïïier vooV is goed , dat men in de eerfte plaatst, 3é bfiSÖfidere groote zenuwen, van agteren onder defi: Buik fn de flarfdd zittende, als waare het vSn den Buik afhaale en iös trekke, dewijl als dan de Buik dies te beter zal kunnen uitzetten. Daarna geeft mén tiet Paard bene purgatie, tweemaal inagt dagen, en tapt het daar bij tWeemaalen bloed af. Dit gedaan Zijnde, moet men de volgende middelen gebruiken. Neemt een half (pint Mout, met eens zo veel tar- win-stmelen, 8ÖW dit zaamen in een koel, en kookt het
|
||||
EN KÖEIJEN-DOKTER. iï5
■ c'
-net rhet zo veel water als genoeg is; ter deegen ge-
kookt zijnde, zo geeft het laauw aan het Paard te eeten en het nat daar van te drinken, zo veel als het maar lust en hebben wil. Vervolgens, moet men in plaats van Haver geweekte rogge voederen , en zulks zo lang tot dat men ziet en bemerkt, dat het bloed verkoelt en de Maag gezuivert is, als wanneer men weder tot het gewoone voeder kan overgaan, mi es' telkens wat geweekte rogge onder den haver te men- gen. Dit middel is veeltijds geprobeerd, en uitnee- mend goed bevonden. ,, Gemaalen gerst en bóonen-meel onder de hiver ge-
mengt , met bier vogtig gemaakt, en te eeten gegee- yen zijnde, maakt mede magere Paarden vleefchig; Na het gewoone voeder, een hand vol hennip-zaai aan de Paardengegeeven, maakt dezelve kort haairig. Mok-Voeten. Dewijl dit ongemak grootelijks
verfchillende kan zijn, zo is het nodig dat alvoöréns toen tot derzelver gerieezing overgaat, men de oor- zaak en het onderfcheid daar van onderzöeke; Want zömmige deezer accidenten moeten door fterké hulp- middelen aangetast worden, en anderen in tegendeel vereifchên een geheel zagte behandeling en zalven. Zommige Mokken koomen van zinkingen, die onder in de uitlokken der Beenen vallen, en door dien brand, gaten Veroorzaaken: Deeze zoort van Mok kan niet de minfte fcherpe zalf verdragen, maar meet door zagte middelen en pappen behandelt worden. Dei beste pappen hier toe te gebruiken, zijn rögge-mèel, reuzel en bier, benevens wat geftooten lijn koekonêek malkander vermengt; öok is dé bafilicMn-^zalf in die geval zeef dienftig. ,, , ' • Eene andere zoort van Mok ti, bij welke wel gee-
ne gaten in de Beenen koomen, dog die insgelijks zijnen oorfp'rong heeft, uit Scherpe, heete én bechir- vèn vogten, die zièfe ónder in de Beenen «oeken-té U i tmf* |
||||
U6 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
|
|||||
ontlasten. Deeze zoort van Mok, kan door de vo!«
gende zalf worden geneezen; neemt tegijptiacum , mengt daar onder gebrande aluin en Spaans-groen, en maakt het zo fterk als nodig is om op te droogen; neemt voorts twee oneen witte-vitriool, kookt die in een half mengelen wijn-azijn, en wasebt het onge- mak daar alle dagen eenmaal mede. Bij deeze fmee- ringen en wasfehingen, is ten hoogden noodzaakelijk, dat men de Paarden aderlaate en purgeeren, om daar door de vogten te verdeelen, en de geneesmid- delen beter te doen werken. De derde zoort van Mok beftaat, in geheele Stink-
voeten, waar uit water en fchuimzijpert, en waar bij nog zomtijds karbonkels aan de Beenen koomen, die als dan moeten weggefneeden, de Beenen glad ge- maakt, en voorts alle dagen gefmeert worden, met de volgende zalf; neemt koper rood, gebrande-aluin en Spaans groen, van elks één once; dit te zaamen fijn geftooten, met een once arjenicum en een half lood kwikzilver; laat het dan alles fmelten in een half pond Varkens-reuzel, en eens ter deegen opkoo- ken, en voorts al roerende koud worden. Zie hier nog eenige voorfchriften van zalven en
waters, die ongemeen dienftig voor de Mok voeten zijn. Neemt Spaans-groen, twe? oneen; goudglid, vi-
triool en gebrande aluin; van elks één once, ftoot het alles fijn, en laat het al roerende met één pond honing geduurende eenige minuten kooken, en laat het ingsgelijks al roerende koud worden. Zo dit niet genoeg mogte droogen, zo roert er als dan nog een Weinig arjenicum onder. Neemt koper rood, witte vitriool, aluin en \ange-
peper van elks twee oneen,• Spaans gtoen, één once, en mercurius fublimaat, één drachma; dit alls ter de- gen fijn geftooten zijnde, zo kookt het in een nieuw ver-
|
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 117
|
|||||
■
verglaasde pot met vijf mengelen regen-water, en wascht daar dagelijks het ongemak mede.
Of neemt koper-rood, agt looi; aluin, één lood;
zwavel en galnooten, van elks twee lood; dit alles fijn geftooten zijnde, in een mengelen w'in-azijn ge- kookt , en daar dagelijks mede gewasfchen. Of neemt één mengelen wijnazijn. met vier on-
een witte'Vitriool gekookt, en wascht daar alle dagen het ongemak eens mede, dit droogt fterk en is meest altijd goed. \ Of neemt zwarte-zeep en mengd die met ongeblus-
tekalk, tüteenzalf, en fmeert daar mede; dit droogt insgelijks zeer fterk. Men zegt, dat de Mok-voeten dagelijks verfchei-
dene maaien met Menfchen-pis gewasfehen wordende, in korten tijd geneezen, en daar bij verhoed, dat het kwaad niet in 't Lighaam word gedreeven. Mond-Gebreeken. Dikwils ondervind men, dat
de Paarden het eene of ander letzel in de Mond krij- gen, het zij dooreen of ander kwetzuur of venijnig- heid , of ook wel door den water-kanker. Alle dee- ze ongemakken vallen gemakkelijk te geneezen. Wan- neer er eenige kwetzuur in de Mond is gekoomen, als dan neemt men wat zout-water, en wascht daar mede de wonde uit; en na dezelve weder wel uit- gedroogd te hebben, neemt men wat honing met een weinig azijn vermengt, en fineert daar de wonde me- de; dit geneest genoegzaam alle de wonden in den. Mond. Dog indien er eenige verrotting is, 't welk men doorgaans de Water kanker noemt, als dan moet men die plaats eerst met een poeijer, uit witte ge- brande vitriool en gebrande-aluin zaamengefteld, alle dagen eens ter deegen wrijven, en daarna den Mond weder uitwasfehen met azijn en wat gedampte knof- look daaronder, met een popje aan een ftokie, en daar op den Mond om te verzagtea, wel met kening H 3 linec- |
|||||
lig DEN FRIESSGHEN STALftfEESTER
imeeren. Dit eenige dagen in 't werk gefteld zijnde^
geneest onfeilbaar. Oog-Gebkeeken. De ongemakken aan de oogen,
zijn bij de Paarden veelvuldig ; wanneer dezelve X'oortkooinen uit eenefluxie of zinking , door welker fcherpe en kwade vogten, het Kristalijne vogt, of zelfs de Appel, of de Regenboog, of de Vliefen aangetast en verduiftert worden, dan kan men fterr kere Geneesmiddelen gebruiken, dan bij de zodanige, welke door de een, of door d'ander kwetzuure zijri voortgekoomen; ook kunnen de eerstgenoemde beter door dranken en drachen geholpen worden, dan de laatften. Voor gekwetfle Oogen; neemt een half lood Gunfe-
vet, f.nelt het langzaam, eq giet het in koud water| dit dient om zand of eenige andere vuiligheid, daar uit te haaien,' voorts wat roafen-hcming, met een veertje in 't Oog geftreeken. Het Oog te zwaar gekwetst zijnde, en bevonden
wordende, dat het ganfe-vet al te fcherp is, neemt dan ouderboter, fmeltdie, giet ze in water, enmengt daar onder wat roofen-honing, en maakt het tof eens zalf. Zo het gebeurt, dat het Oog uitwendig gejwolletj
is, ener materie uitkoomt, neemt als dan eij~wit, honing en roofe-water, onder malkanderen geklutst, en legt het met plukzel of werk op het gezwel. Of neemt wijn-azijn met putswater, maakt daar in een fpongie nat, en legt die er op. Zomwijbn gebeurt 't, dat de zinkingen eenmaal
verdreeven zijnde, wederom koomen, In zulk een geval is't nodig, dat men de Ha» uit fpuite, zijnde dit een klein Beentje aan 't binnenfte van het Vlies, van binnen den hoek van 't Oog: Neemt tot dien eindg eea Naaide met een draad, onderfchept bet Beentje, dog vooral zonder bet Vlies te kwetzeni fny'4
|
||||
x EN KOEIJEN-DOEfrER. np
fnijd het voorzigtig af, en doet er een fiukje ongi'
zouten-boter in, en wascht het alle dagen drie of vier maal met wijn, honing en roofe-water, onder een ge- mengt. Als een Paard, meteen Sweepof Spitsgaarde, ia
het Oog geraakt is, dog niet zodanig dat de Appel is doorgeflagen; of dat er door zwaare brand of zin- kingen een fchil of vlies, of eenige andere vlakken op 't Oog dreigen te koomen, dan neemt/mout van glas dat ter degen is fijn geraspt of met een mes ge- fchrapt, en doet of blaast het door een pijpje in de Oogen. Ook is hier goed voor fat ammoniak ter dee- genfijn gemaakt, en met honing en&apvanfcheikruid itot een zalf gemengt en in de Oogen gedaan. Z,ie hier een geneesmiddel, voor allerlei acciden- ten der Oogen, waar bij de Appel niet befchadigtis, welk geneesmiddel om zijn goede hoedanigheden de Lapis admirabilis of JVonderfleen word genoemt. Neemt twee pond koperrood; aluin, lithargirium en armenifche bolus, van elks twee oneen; dit alles tot een poeijer gemaakt zijnde , en met drie mengelen •water in een nieuw verglaasde pot gedaan, zo laat het op een zagt vuur kooken, tot dat al het water verteerd is; men moet degloeijendekooien wat egaal en gelijk om den pot leggen, laat het dan 20 op het yuur ftaan, tot dat 't hard word. Deeze (leen kaii lang bewaard worden, en wanneer men ze wil ge- bruiken , zo neemt daar van één lood, legt dit in vier oneen -water, en doet er alle dagen tweemaal wat vas( in de Oogen. Als de Oogen door koude van buiten, of door in-
wendige oorzaaken zwellen; neemt dan vijf eijendooi- ten, één half pond kruim van tarwen-brood met ee* vierendeel lood wel gedroogde faffraam roert dd eijer'dooijers in eenen fchotel, en ftrooit er eerst dè faffraan in, en dan de kruim van het brood; legt dit H 4 wara |
||||
pa DEN FRIESSGHEN STALMEESTER
warm op de Oogen , en doet er telkens bij een
vierendeel lood campher in zoete amandel olie gefmoU tc'n. Wanneer een Paard een flag, (loot of kwetzuur
aan de Oogen heeft gekreegen , of als het reeds een vlak daar op heeft, veroorzaakt door eenige kwet» zuur; neemt als dan vier verfche Hoender-eijeren, opent dezelve aan beide kanten , met een naaide, blaast er het witte zodanig uit, dat het daoijer in de dop blijft; doet dan deeze doppen met de dooijers erin, ip een pot die men wel geflootenhebbende op kooien zet, en laat de eijeren langzaam en wel droo- gcn, dog zonder te verbranden,* dezelve ter deegen gedroogd zijnde, doet ze da.n in een vijzel met beste vitriool de groote van twee nooten, floot 't beide ter deegen fijn, en maakt uit dat poeijer met bijvoeging Van roofe-water, pillen ter groote van een hafelnoot, en doet er dagelijks eene van in het bezeerde Oog, houd de oogleden zo lange geflooten, tot dat de pil daar in gefmolten is; en vervolgt hier mede tot dat het Oog geneezen is, doch het Oog dient voor de lucht bewaart te worden. Dit is een beproefd midi del, dat genoegzaam altoos helpt. Zie h(er nogde voorfchriften van twee waters, die
voor de meeste Oog-kwaaien der Paarden nuttig zijn bevonden, het zij die door zinkingen, of door de eene of de andere vlakken veroorzaakt zijn. Neemt roofe-water, weegbree-water en carde-bene-
iiü-water, van elks twee oneen; tutia, kandij-zui- ker en cijprifche vitriool van elks éèn drachma; alles wel fijn geftooten zijnde in een vies gedaan, en onder malkanderen gemengt, dan zo lange laaten flllftaan, tot dat de ftoffen zich hebben op de grond gezet, én het water weder is klaar geworden; dan dqt water zonder te roeren, in een ander Vies afge- gooteni men bedient er zich van, door het met een ; ■" . veertje; |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. ,;:.' i«
veertje, de Paarden in de Oogente ftrijken.
■ Of neemt blaauwe-vitriool en campher, van elksi
twee lood, dit laat men in roofe-water weeken, eh wascht met dit water tweemaal 's daags de Oogenutt; tusfchen beiden dezelve ook met koud put-water ver/- verfchende. Overhoeven. Dit ongemak beftaat, ineenebul-
-tigheid of knobbel op den Voet boven den Kroon, wordende door de beweeging van den Voet veroor- zaakt; deeze knobbel tegens de Kroon aanpüsfende, maakt dat de Paarden die daar mede bezet zijn, hin* ken. Zij krijgen het meest van horten of ftooten, of trappen door Bruggens als anderzints; zommi* gen krijgen het ook door kwetzuuren, en veelen uit de natuur. ïegens dit ongemak, zijn verfcheiderlei genees-
middelen. Doch dewijl zommige Ovcrhoeven wat hoog, andere laager, ja zommige zo laag leggen, dat ze gedeeltelijk van binnen in 't Hoorn zitten, zo is de geneezing daar van ook zeer verfcheiden. Die zo laag leggen , zijn zo niet te verdrijven, dan dia. welke wat hooger geplaatst zijn. Zie hier het gemak- kelijkfte middel, voor eene zo laag leggende Over' hoef, en dat veele geholpen heeft. ■ Neemt olie van baijen twee oneen, maagden wasch ,
koning en harst van elks een lood; fmelt dit onder malkanderen, en roert er dan in fijn gepulverifeerde euphorbnim en fpaanfche-vliegen van elks een once, en laat alles te zaamen onder een roerende, koud worden. Wanneer men het wil gebruiken, moet men alvoorens op de plaatze daar het ongemak zit, het haair kaal aiïcheeren, en dan van deeze zalf daar op doen, zo dik als heter op wil blijven zitten, en dan een heet ijzer daar tegenhouden, ten einde de zalf op den Voet warm worde. Hier vijf of zes dagen med$ aangehouden hebbende, moet men met ftneeren pp- H 5 hou-
|
||||
«BS DEN FRIESCHEN STALMEESTER.
houden, en eenige dagen niets daar aan doen, tot dat
de rooven afgevallen zijn, en alles weer klaar is; wanneer men wederom (meert gelijk te vooren, en dit tot driemaal toe. Wil men een wat zagter fmeer* gel hebben, zo neemt brande-wijn en boom- olie van elks evenveel, onder malkanderen geroert en daar mede gefmeert. Doch zo het dan niet geneezen was; moet men het een maand of twee inzien, en daarna weder, als vooren, met die kuur beginnen en voort* gaan. Indien de Overhoeven door de reeds gemelde mid-
delen, niet te verdrijven waaren; neemt als dan een ftuk gr oen hout ter dikte van een bamerfteei, het beste hier toe is van vlier boom, en klopt hier den Qverhoef zo lange en zo fterk mede, tot dat hij geheel week is. flaat hem dan vol vlijmQagen, en laat het een weinig uitbloeden, en als het van zelve begint optehouden, zo neemt olie van baijen, laat die koo« kènd heet worden, en beftrijkt daar mede, zo heet, meteen wollen kwasje den Qverftoe/geduurendetwee of drie dagen; legt er voorts wat dik werk op, en daar over een pletfter van gefmolten pik en laat het zo lang daar opleggen, tot dat het van zelven afvalt; en fineert het dan met kalk en zeep ondereen gemengt tot dat het geneezen is; waar na het nog eenige da- gen , met brandewijn moet gewasfchen worden. Op deeze wijze, worden de meeste Overhoeven genee- spen. Doch ingevalle, dit niet wilde lukken , dat echter zelden gebeurt, dan is er niet anders op, dan dezelve met de oliën te fmeeren, die voor de Spatten en Gallen gebruikt en men hier beneden op Spatte» kan nazien; of dat men dezelve op de voorfchreeven wijze week kloppe, en dan eveneens als de Spatten brande; voorts er een heete Pikpleifier oplegge, die men er op laat, tot dat hij van zelven er afvalt. L Pleuris is bij de Paarden een ongemak, dat wei- nig |
||||
EN KOEIJEN-POKTER; ns
nig van de Veiver verfcbüt. De tekenen dat het
Beest door de Pleuris is aangedaan, zijn, dat het zelve niet zo dikwils gaat leggen en weer oprijst, dan wel bij de Feiver. De Pleuris is eigentlijk eene ont- l|:eeking van het Ribben vlies, met zwaare pimea verzeld gaande, en veroorzaakt wordende duor ver* hit, fcherp en galagtig bloed, 't welk uit de takken der Borst-aderen valt, tusfcben de Spieren van de Borst en het Ribben-vlies in. Dee<e ziekte open» baart zich door benauwde pijnen, en is een van de gevaarlijkfte ongemakken die de Paarden overkoomen. Men moet bij dezelve twee a drie ruime aderlaatingen doen, en voorts de volgende Geneesmiddelen laatea gebruiken. Neemt groene angelika, wijnruit, averuit en lavas,
van efks twee pncen, floot het in een mortier eri giet er een half mengelen bier op, laat het daar op een weinig (laan, mengt het dan door malkander, perst het door een doek, en geeft dan dit nat aan het Paard, waarop men het een weinig moet laaien wan« delen. Of neemt holwortel een lood, rhuoarber een halS
lood, Vsneetfche theriaak en boom-olie, van elks eea lood; mengt dit te zaamen in een mengelen hees gemaakt bier, en geeft dit het Paard warm te drin- ken. Of neemt catnpher anderhalf lood , nagel- en anijs-.
olie van elks een derde lood, opium drie grein; maake de campher in de oliën week en fmeltende, doet eE dan de opium onder, en roert er voorts zes lood hmdewijn in. Geeft dit het Paart op eenmaal in, pn zet het dan wel toegedekt op een warme Stal. Dewijl de Pleuris bij de Paarden altoos verzeld
gaat van een buiten gemeene drooge Mond, zo is heS zeer dienflig, dat men het Paard; zo dra het ader* gelaaten is, den aloud met azijn en wattr waar in CM.
|
||||
,m DEN FRIESSCHEN STALMËESTER
cremoT'tartari is gefmolten, wasfche.
Raspen aan de Beenen, is een ongemak dat uit
zich zei ven voortkomt, en in een vogt beftaat, dat gelijk eene daauw uit degewrigten, zo wel aan de Voor. als aan de Agterbeenen te voorfchijn komt, welk vogt tot harde roov'en droogt, die men met de volgv-nde zalf moet verdrijven en geneezen. Neemt oud fpek, fmelt het in een pan en giet het
dan in koud water; het vet geftremd zijnde, zo giet er het water af. Neemt als dan een pond van dat vet, doet er bij een half pond buskruid met een once fpamsch groen beide heel fijn gewreeven; roert het ter deegen onder malkander, en flaat het in een mor- tier tot een zalf; hier mede moet men de Raspen fmeeren , zonder in vier of vijf dagen daar verders iets aan te doen, als wanneer de rooven afvallen; en dan dit weder droog zijnde, nog eens gefmeert. Men zal het zelden driemaal behoeven te doen, of het ongemak zal volkoomen geneezen zijn, inzonder- heid wanneer deeze zalf wat oud is. Of neemt boom olie een once, en bloem van zwavel
een lood; roert dit onder malkanderen tot eene zalf; en fmeert daar mede om de twee dagen eens, het on- gemak , tot zo lange het geneezen is, Scheuren of Breuken. Wanneer een Paard een
Scheur krijgt, het zij in de Buik of in de Liezen ; dan moet men het zelve op den grond pp zijn Rugge nederleggtn, met de Beenen om hoog, op dat de Darmen weder konnen inzakken. Dan maakt men eene opening zo groot als de Scheur is, en naait het eerst, van binnen den band van den Buik, met eenen dubbelen zijden draad vast en ter deegen toe, en dan met wat ongezouten-boter van binnen gefineerd; daar op naait men ook het Vel van buiten toe, en fmeert het met pepdioen-zalf en boter onder een ge- mengt. Voorts maakt men een heden plaat, en legt |
||||
EN K0E1JEN-Ü0KTER. 12$
die met een ftevig compres daar onder, wel en ge-
past op de gefcbeurde plaats, om den Scheur in te houden, en daar over legt men dan nog eenige dub- beld gevouwe doeken, en eene vaste en wel aange- gelegde bandage. Dit dus bezorgt zijnde, moet men het van buiten ftooven, met bijvoet, kaasjes-bladen en heidens-wmderkruid in bier gekookt, en daar wat aude boter en reufel onder gedaan. En inwendig dient daar bij gebruikt te worden; fpek-wortel een once, falie een goede handvol, te zamen in goed bier ge« kookt, en alle vier of vijf dagen eens ingeeven. Het Paard dient vier of vijf dagen opgebonden te zijn , om te beletten dat het niet gaat leggen. Op de compres en loode plaat moet zorgvuldig gelet worden, dat bet windzel behoorlijk vast blijve; daar bij moet het fmeeren met de popelioen-zalf en boter, tot de volkoome geneezinge toe, onderhouden wor- den Indien de Breuk der Paarden in de Beurs ge ■ fchooten is, dan moet dezelve door een bekwaamen hand gefneeden en geneezen worden. Indien de Long van het Paard gefcheurt of ge-
kwetst is, dan ziet men gemeenlijk eenig bloed uïc de Neusgaten koomen. Is er aan de Lever iets ge- fcheurt of geborften, dan vertoond zich ten eerden aan den Buik eene dikte of gezwel, ook zwelt het Gemagt teffens zeer dik. En als er iets aan de Milt geborften of befchadigt is, dan vertoond zich eene hardigbeid in de zijden, die mede dik word; ook vergaat hier bij de Paarden den eetlust, en gaande, kreunen zij geduurig van de pijn. De Nieren be- fchadigt zijnde , dan pisfen de Paarden bloed. Wan- neer men deeze tekenen van ongemak befpeurt, dan moet men hen verfcheidene dagen na malkanderen, het volgende laaten gebruiken. Neemt booin-olie en brandewijn, van eikseen vier-
de mengelen j mengt hier ter deegen een lood the- riatk
|
||||
Ï5* DEN mtËS&GÉSÜ étALtóEÈSf E&
riaak ondef, ën geeft't het Paard in,' daar bij moet
men hun in plaats van de gewoone drank, te drin- ken geeven, een emriïer water waar in een handvol fpek-wortel en cinfolida-wortel is gekookt, en zo wel ïiet het een als ander eenige dagen aanhouden, Schurft, is een ongemak , het welk uit eene
doorgaande bedervihg van de gantfche masfa des ■bloeds voortkoomt, welke zich door een zoort van fcitflag, naar buiten door de Huid 2tiekt te ontlas- ten. Deezë ziekte is vötköömen befméttelijk, en ver-
fpreid ligtelijk haar Venijn onder de andere Paarden, Üo zij niet in tijds daar van geholpen worden. Eert Paard kan dit ongemak krijgen, van al te lange ruste Ha zwaare fatigues; uit een overblijfzel van eenige andere ziekte,* in welke men verzuimd heeft het zelve te aderlaa'ten $ en te ptirgeeren; als mede door heteeten van nieuwe ïiaverj of nieuwen ongebroeid 'ïïooij; of door koude en ongemakken, die het zelve, laat in het jaar in" de weide loopende, door regen én wind geleeden heeft; of öok wel door eene op- -ftopping der vógten, welke ontlasting men op de ee* He of de andere wijze verhindert heeft j of door eene verdorventheid i'n het bloed, dat nu door eene fup- jmratie na buiten, zich' weer zoekt te zuiveren en te "verbetereri. , Hetisonbeéwistelijk, dat men dit ongemak in kor-
-ten tijd met fmeeren en wasfchen kan geneezenj maar het is ook niet minder zeker, dat zulke fmee- tingen en al te verhaaste geneezing, het Venijn van het kwaad te rug hotrd en weder ha binnen drijft, In plaarze van het aelve uit den grond weg te nee- men en te geneezen} waar uit dan dikwils veel gë- taarlijker ziektens, geboorèh worden. Dus is het hoodzaakelijk, dat alvorens men van buiten middelen aanlegge, ïncn twrst eerrige geneesmiddelen van bin« |
||||
EN KOEIJEN-DOKfEfc. U*!
flen laat gebruiken; waar toe zeer nuttig ën dienftig
is , het Konings of Hertogen-poeder hier na be- fchreeven; men laat het Paard ook eönige maaien purgeeren en aderlaaten; en als dan gebruikt men des- ze zalf, daar men het Paard dunnetjes, mede over- ftrijkt, na het zelve te vooren wel en fchoon , met loog van hout-asfche afgewasfchen te hebben; neemt Varkens-reufel een pond , orpimeat een lood , éuphorbi- urn twee lood , fpaanfche vliegen een lood^ zwavel 'twee lood; dit alles fijn gedampt, en onder malkan- deren tot een zalf gemengd. Om voorts dé roovert los te maaken en te doen afvallen, fmeert men het alleen met warme gefmolten reufel, en Wanneer dee- ze afgevallen zijn, dan wascht men het met azijn Cn water. Het Schurftige Paard, met tegen w"atet Waar in een
genoegzaame hoeveelheid tabaks-bladen of fteelen i geduurende eenige etmaalen hebben geweekt, zom- tijds overgewasfen, zegt men probatum te zijn, na dat de inwendige geneesmiddelen zijn te werk ge- Iteld. Schijt-Hakkeh. De Dikke Hakken die gemeen-
lijk Schijt-Hakken worden genoemt, koomen veel- tijds vodrt, dat Paarden zich aan dat deel, geftoo- fen, geflagen, of agteruit ergens tegen aangewree- Ven, öf wel met de Hak op de bloote fteenen gelee- gen hebben, waar door dezelve komt te zwellen, de zenuwen van binnen lekken, en de Hak daar door *föi water geraakt. Zo lang het niets anders is, en men er ten eerften bij is, kan dit ongemak wegge- "noomen worden, door het zelve Jageliiks, vijf, zes öf meermaalen met wat gecampherde brandewijn te was'fchenj Dog wanneer dezelve reeds oud en hard "Zijn geworden, en er zelfs zwamagtfge, harde en onnatuurlijke ftoffen in zijn gewasfen, dan kan het '(meeren en wasfch'eh weinig of niet meer helpen, maar
|
||||
*48 DEN FRIESSCHEN S TALMEESTER'
maar men moet tot het branden overgaan; maaken-
de eerst van onderen in de dikte een gaatje, zó groot, dat men een vinger daar in kan fteeken; dan neemt men een fpits toeloopend ijzer, dat gloei- jend gemaakt is, en brand daar mede het gat va» binnen tamelijk fterk, moetende ten dien einde het ijzer, dris of viermaaien heet gemaakt worden. Zom- tijds köümt er een ftofFe uit, niet ongelijk aan kuit van Haarihg; wanneer dit gebeurt, moet het maar fiiaatig gebrand worden, èn niet zo dikwils, dan wanneer die ftofFe niét te vöoifchijn komt. Half geneezen, en de dikte nog niet volkóómeri weg zijn- de, moet men het branden van binnen nog eens her- haaien. Bij deeze Operatie dient men voor al zorg te draagen, dat aan de buiten zijde van de Hak de huid niet te veel verbrand worde, dewijl zulks eön kelijke kaaleplak zoude veröoizaaken. Na het bran- den , moet de wonde èenige daagen met ongezouten loter toegeftopt worden, tot dat er de brand uit is; dan geheest men dö wonde met cegijptiactim. Wan-' neer de wonde begint te fluiten, moet men zorge draagen dat het vleesch niet veel uitwasfe. ' Wanneer men de dikke Hakken met wasfchen en fineeren wil verdrijven, zo is het nodig, dat men geduurig, of ten minften als men aan het wasfchen gaat, de Dikte met de hand, agter van het Been, als 't waare afhaalt en los maakt. SlNKINGEN OP DE OoGEN , ZÏe OöGEN.
Spatten ; Bosfen, Gallen. De meest gemeehe
Spatten aan de Beenen der Paarden, worden Koeij of B'een-fpatttn en Bloed- of Eol-fpatten genoemt. De Koeij/patten zijri hard en droog. Zommige Paarden hebben dezelve aan een, dog andere aan beide Bee- nen. Ten aanzien van de oorzaak deezer Spatten of Over-beenen, is mefi Het nog niet eens; het is riog- thans zeker, dat zommige Paarden dezelve krijgen, dot*
|
||||
£N KOEIJËN-DÖKTÈR» 125
door groote forcie met Ioopen, fpringen. als arideif*
2ints, gedaan te hebben; als mede dat deeze onge- makken, veeltijds uit de natuur voortkoorneri; de- wijl men Veulens ziet, die daar mede ter waereld koomen en 't als overgeërfd hebben; het is een kwaad , het welk alle Paarden die er mede behebt zijn, gebrekkelijk maakt, en van veel minder waar- de doet zijn, ïchoon zij daar bij nog hinken nog kreupel gaan» 't welk eehter door de tijd, de gevol- gen daar van zijn en worden* De Bol of Bked-Spatten, koomeri mede'veeltijds
uit de natuur voort, en de Paarden die op laag en vet Land gefokt worden, of die veten bolagtig van Bee- nen vallen, zijn er 't meeft aan onderworpen. Ook kan het gebeuren, dat door hard te loopén, tefprin* gen of door groote kragt te doen , de Zenuwen bar- ften en dus deeze uitpuilig veroorzaaken; De Bos/en in de Kniën of Elleboogen agter aan de Béehen, hebben eene en dezelfde oorfprong als deeze zagte Spatten. De Gallen die gemeenlijk van onderen aan. der Paarden Beenen , zo wel van vooren als van ag- teren koomen , fpruiten niet minder zomtijds uit de natuur t ook zomtijds door grooten arbeid en gewel- dige forcie voort; das al het geene voor de zagte Spatten goed is, ook bekwaamelijk en met nut tegens de zagte Bosfen en Gallen kan gebruikt worden.' Om de harde of Koeij-Spatten te verdrijven j maakt
men de volgende zalf: Neemt iuphorbiwn; Sppan- fclte vliegen en laurier-olie, van elks éénonce j harst en maagde-wasch van elks één lood; fmelt dit onder malkander tot een zalf, en fineert dit wat dik ó|> de Spat, en houd een heet ijzer daar tegen ,• op dac des kragt der zalve wel na binnen dringe* en herhaalt dit vier of vijf dagen na den anderen. Zit er veet en dik haair op die plaatze', zo moet het zelve, teii einde de zalf dies te beter doordiróge en wefke^ af I §bM9v |
|||||
1
|
|||||
133 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER.
gefchoofen. worden; vervolgens moet men die plaats
alle dagen met brandewijn wasfchen , tot. dat het brandmerk van buiten geneezen is, en dan nog agt dagen lang met warme traan fmeeren. En zo dir al- les nog niet wilde helpen , en het Paard hinkende bleef, is en blijft er niet anders over , dan dat de Spat gebrand worde , welke Operatie door een kun- dige hand dient te gefchieden. Ten aanzien van de zagte Spatten, Bos/en en Gal-
len, deeze zijn met de voorige van een en dezelfde natuur; beftaandein eenvogt, 't welk uit de zenuwen koomtj en zich aan dezelve en aan de Beenen, tot min pf meier zagte of groote knobbels zet, die van tijd tottijd grooter, ongemakkelijker en gevaarlijker worden. Om dezelve te geneezen , is het best dat men eerst de zagtfte én best geneezende middelen gebmiké', die het haair 't minftébefehadigen engee- ne lidteketien agter iaaten. ;. ' Een zodanig zagt geneesmiddel is Walviuh-traan ,
dit met.de hand fterk ingewreeven, tot dat de hand geheel warm word» Voorts een heet ijzer daar tegen gehouden, om het ;geheel warm irl te droogen: Dit éenige dagen herhaalt zijnde, helpt gemeenlijk,dog 20 bet hier door niet mogte helpen, is zulks een te- ken dat het ongemak verouderden verhard is, en ?is dan zal het volgende hulpmiddel onfeilbaar helpen. Neemt peteuolie en tichel-olie, van elks twee lood; tiardiis-olie en fpijk-olie, van:ëlks één lood; mengt deeze Oliën terdeegen onder malkanderen, en wrijft daar-het ongemak, allé dagen heel beetmede. . Steen-OjslIen. De Steen-gallen zijn vlakken
van koJeur als geronnen bloed, en vertoónen zich in de voeten ter zijde van de Vork, als de Voeten wor- den uitgefneeden. Zommigen zijn gevaarlijk, dog anderen niet; de kwaadfteSteen-gallenz\]n, die zich digt bij de fpüze van de Vork, tegen den Voorhoef |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER, £$f
bevinden, en deezen doen de Paarden meestentijd
kreupel gaan. Derzelver oorfprong, iszeerverfchei- den ; zommigen worden door dwang van ijzers veroorzaakt, anderen door bedurven bloed, en nog anderen koomen uit de natuur voort. Als men bij 't beilaan van Paarden, Steen-gallen vind, dan moeten ze tot den grond toe uit gefneeden worden ; voorts bruine, kandij-zuiker daar op gelegt en met een heet ijzer twee of driemaal ingebrand, en voorts met wat terpentijn en raap-olie verzagt , als dan beflaat men ze, dat ze ruimte behouden. •■ , Wanneer de Steen-gallen zich van voeren bij dö
Vork tegen de Voorhoef bevinden, zijn zij het ge- vaarlijkfte, als dan moet men dezelve tot dengrorkï toe uitwerken , en verfcheidene dagen lang met ter- pentijn-olie fmeeren, 't welk uitneemend goed is om dezelve te verdooven ; hier dus eenige dagen mede aangehouden hebbende, fmeerc men daar op groen gefmoleen wasch, en Iaat er dat op zitten. Veeltijds gebeurt het,- dat de Steen-gallen, door venijn of an- dere kwaadaardigheid, van onderen of van boven» zich tot zweeren zetten; dart is't best ten eerftende zool uitteneemen , ten einde de Voet lucht bekoo-- me voorts van boven eenige opening gemaakt heb- bende.-de zalf cegijptiacum. met werk daar opgelegt; doch zo dit niet genoeg droogde, moet men er een weinig gebrande aluin bij gebruiken. Stol-zwammen. De Stol-zwammen of Legen ,..
komen van het leggen op de Hoef.ijzers of op de fcherpte van den Hoef, boven aan de Wezels aan de Vootbeenen. Als mea er ten eerften bij is, kan men deeze Zwammen verdrijven door fmeeren, met een, mengzel van peterselie , tichel-olie en fpi^k-olie; éit eenige daagen lang gedaan hebbende, dog niet wil* lende helpen s moet men toevlugt neemen tot bet branden % als waaneer men eerst eeue opening' I a fcuiaakt, |
||||
t%l DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
maakt, en dan den Zwam met een gloeljend knopij*
zer zo lange brand, tot dat dezelve geheel verbrand en daar uit is. De geneezing der wonde gefchied, in den beginne j met ongezouten boter; dog als de wonde zuiver is, dan bedient men zich van de leeds befchreevene Wond- en Heel-zalven. Zo lang de Zwam niet volkoomen geneezen is, moet men 's nagts een zogenoemde Worst om 's Paards been, van enderen tusfehen den Voet en den Kogel woelen, ©m daar door te beletten, dat het IJzer of de Hoef Biet aan de wonde raake, en derzelver geneezinge verhindere of vertraage. Vaheht. De Varent is een zeer kwaad en ge-
vaarlijk ongemak der Paarden. Dit ongemak open- baart zich 't eerst, vlak van boven midden op het Hoofd daar de Maanen beginnen en daar de Helffter moet draagen j of wel aan beide zijden agter de Oo- ien, of ook wel aan beide zijden van de Schoft; op -welke plaatzen het zelve zich met dikke en zeer fpongieufe gezwellen komt op te werpen, die, zich cenigen tijd vertoond 'hebbende , zomtijds van zel- ven doorbreeken, en altemets ook wel moeten geo- pent worden ; zij zijn vol etter, en draagen even «ens als een fontanel of fistel. Dit ongemak fpruit voort uit een overtollig en uit de Zenuwen koomend vogt, dat daar ter plaatzeop de Zenuwen blijft klee- ven, en eene groote veretteringe in dezelve veroor- zaakt, dewijl dat vogt zo fcherp en doordringend is, dat de zenuwen die daar omtrent gelegen- zijn, daar Van doorknaagt en bedurven worden; Want, dewijl de 2enuwen vaneentaaije enfterke zelfftandigheid zijn, 20 kan 't bedurven vogt, niet ligtelijk van het ove- rige goede af fcheiden; waar uit volgt dat de Varent niet altijd op eene en dezelfde wrjze kan geneezen worden ; want het fcheelc veel al9 men er in tijds kan bij zijn, voor dat'ckwaad in de zenuwen is door- ge* |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 133
gedrongen, als wanneer het zelve gemakkelijk door
laatingen, poeijers en dranken kan geholpen worden, door welke men de opgezette bolle vogten opdroogt, en de verdere putrefakie in de zenuwen ftuit. Maat als het kwaad reeds veroudert en ingeworteld is, dan kan het zelve door de gemelde geneesmiddelen ea behandelingen, niet geholpen worden , maar men moet als dan tot het fnijden en branden zijn toevlugt neemen. In het eerfte geval, is het beste hulpmiddel veel
bloed aftetappen , en dan te neemen witte vitriool, zwarte- en witte nies.wortel, benevens zoetkeut, van elks vier lood, te zaamen in een linnen zakje ge- naait , en in een tobbe met water gelegd, en het Paard daar van laaten drinken, en als het water af gedronken is, wederom ander daar op gegooten, en daar mede tien daagen aangehouden. Dog zo men hier op geene beterfchap mogt be-
fpeuren, moet men het Paard deezen drank ingee- ven; namelijk, pokhout, ssevenboom en kreeftsoogen, van elks twee lood te zaamen in vier mengelen dun' lier gekookt; dit in drieën gedeeld, en drie dagen na malkanderen, eiken dag één deel daar van ingegeeven» Maar zo het mogte zijn, dat alle deeze geneesmid- delen niet helpen, dan kan en mag men vast Hellen, dat reeds eenige verrotting in de zenuwen plaats heeft, en als dan is het raadzaam , op eene andere wijze na het kwaad te zoeken, en het zelve door eorrofijven, fnijden of branden, te geneezen., Veiver. De Veiver is een ziekte, die veeltijds
tot eene oorzaak heeft, eene groote verhitting en daar op volgende fchielijke koude; zo ook wanneer een Paard na dat het heet gereeden is geweest, In kouden mist, regen of wind is blijven ftaan; zijnde dus op zich zelve een groote verkoudheid , en ver- fchilt in de oorzaak niet veel van de gemèene zoort I 3 van |
||||
13* DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
van Droes; dog met dit onderfcheid, dat de Veiver
veel gevaarlijker is, en fpoediger hulpe noodigbeeft. Het is noodzaakelijk , dat het Paard ten eerden in den Mond gelaaten worde , en wel eertlelijk onder de Tonge , dan aan het Mondverhemelte , en daar bij wat peper en zout in de Neusgaten gebiaafen worde, Zommige breeken de Veiver aan den.Hals; doch
dit is niet alleen onnodig, maar veeltijds veroor- zaakt dit groote zwellingen en verzweeringen; daar bij leert de ondervinding, dat dopr deeze handel- wijze, de Paarden hun leeven iang ftijve^Halfen ge- houden hebben. Zo het gebeurde, dat het ongemak na 't zo even-
gemelde middel, niet wilde tailleren, dan moet mert den Paarden ingeeven, één lood Ven^ theriaak, Voor twee ftuiv. faffraan, benevens een vierde men- gelen brandewijn, en ze daar op een weinig laaten gaan. Of neemt drie dooijers van verfche Hoender-eijeren,
geklutst onder een half mengelen brandewijn , voor een groot fterk Paard ; maar voor een klein teer Paard moet minder brandewijn genoomen worden: Ook moeten de Paarden altoos, zo als reeds gezegd is, alvoorens in den Mond en de Tonge gelaaten worden. Of doet dit volgende 5 de Kaakebeenen van het
Paard fterk gewreeven hebbesde, moet men het zel- ve benevens de Ooien bloed-laaten; indien daar eene hardigheid is, die zich langwerpig, even als fneeuw vertoont, dan opent men dezelve met een vlijm, haaltze er uit, en wrijft de wonde, om die te zui- veren, met zmit; vervolgens legt men deéze pap op; gerftenmeel zes lood, en harst drie lood, toteenpap in roode wijn gekookt-; en men verbind de wonde roet wieken» die in water met olie en 20»$ nöt aijn ge- smaakt. Ver- |
||||
EN KOEIJEN-DOKTÈÏL • *g f
Vergif. Wanneer een Paard Vergif heeft inge-
kregen, zo neemt Fen.theriaak twee lood, boom-olie één half mengelen en brandewijn één agtfte menge- len ; roert dit ter deegen onder malkanderen en geeft heft Paard in. Of neemt wijnruit en lavas van elks één handvol,
wijn-azijn en lijnzaad-olie van elks een vierde men- gelen , de kruiden fijn gehakt en dan te zaamen in- gegeven. Wanneer een Paard wolfswortel (aconitum) of ee»
nig ander vergiftig kruid , onder het gras heeft gege- ten, dan word het duifelig, en valt ter neder even eens als of het de vallende ziekte had ; en men zal zien, dat de Spieren zich van zelven bij een trek- ken'; waar op onfeilbaar de dood zoude volgen, in- dien men het Beest geen fchielijke hulpe.toebragt. Het beste middel hier voor is, dat men ten eerden bloed trekke, en daarop de Paarden een handvol pe- terzelie-zaad fijn geftooten, en in een mengelen witte wijn gedaan, laate inzwelgen. De Heer Girard de Villars Med. Doctor te
Rouaan, heeft in de Verzamelingen van de Akade- mie der Wetenfchappen dier Stad, een Vertoog uit- gegeeven, over de doodelijkheid van den Taxisboom voor de Paarden. De Schrijver zegt daar in, dat de ver- giftigheid van dit gewas , voor de Beesten met ge- fpleeten Hoeven, door het braaken nog zomtijds kan voorgekoomen worden; doch dat die geen plaats heeft in de Paarden, die wegens de ruitswijze uitpuilin- gen. in de zwelgpijp, het ingenomen voedzel niet weder om hoog kunnen brengen ; zo dat zij die kruid binnen hebbende, er onfeilbaar aan moeten fterven. Vernagelen. Zo dra men befpeurt dat een
Paard vernageld is, moet men ten eerften na den
te hoog geflagen Spijker zoeken, denzelven uichaw
I 4 len,
|
||||
13$ DEN FfUESSCHEN STALMEESTEft
len, en het gat daar hij gezeten heeft, met een wei-
nig zegel-Uk vullen. Zo lang geene zenuw is ge. raakt, en de klem-voet niet bezeerd is, zal dit tot de geneezinge toereikende zijn. Doch deeze dee- lén geraakt zijnde, is'tnoodzaakelijk, datdeplaats, ter deegen en tot bloedens toe geopent worde, en rnen daar in beste terpentijn met wasch onder mal- kanderengefmplten, Jaat in druipen ? voortsmeteen bos werk 't zelve toedekke. Doch de Wonde reeds, aan't etteren zijnde, veegt dan dezelve eerst fchoon uit, en giet daar in wat brandewijn waar Jn roomfcher vitriool is gefmolten; tje hoeveelheid moet zijn op een half mengelen brandewijn, één drachma vitriool, Het zap van geftampte brandnetels, is mede een weergaloos middel voor dusdanige wonden. Als het gebeurt dat de Voeten heet en brandig worden, dan moet men er koei-mest omflaan. Gevoeglijk kunnen wij hier zodanige Accidenten
verhandelen , die een Paard overkoomen, door irj glas, fpijkers, of iets anders in de Voeten te trap? pan. Dusdanige ongemakken zijn doorgaans van weinig belang, doch kunnen ook zomtijds de gei vaarlijkfte gevolgen na zich fleepen ,• want de kwek Stuur door iets dergelijks veroorzaakt, tot in het Tleesch doorgaande, v/elke het kbot-been en andere beenderen bedekt, als mede deeindens der zenuwen befchermt, veroozaakt zulks meeflentijds eene lek» king van het zenuw-water, yerzelt Van qnlijcjelijke pijnen. EJet befte, dat men jn zulk een geval kan doen,
is de Zool uitteneemen ; en indien de wonde zich wat al teveel in den Voetwil4e fluiten, 30 als veel- tijds gebeurt, dan móet meri térftond een klein ftuk^ je vtierc,Jub,lirnatMm d33f in fteek^n, pra een qpening te v/eege te brengen, en deeze bekoomen hebbende j gjoet men er roofen-qlie waar onder een weinig wiisch |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 137
is gemengd, ingieten, en er als dan een pleister ba-
jilicum-zalf overleggen , voorts de Zool overal met terpentijn heilrijken. Om de brand er uit. te haaien, moet ae Voet dik met koeije-inest omzwagteld wor- den; en zo de wonde als dan nog niet wilgeneezen, en 't zenuw- oflede-water niet ophouden, dan moet men een wiek v?n katoen in terpetijn-olie nat gemaakt, van boven tot beneden in de wonde fteeken , doch zodanig, dat het boveneinde der wiek eenigzirits bui- ten de wonde blijft, 't welk men dan in de brand fteekt en in de wonde laat uitbranden ; voqrts giet men om het lede-water te ftelpen , wat raap-olie of traan in en omtrent de wonde; en indien dezelve al te fchielijk mogte toegaan , moet men er op nieuw een weinig fublimaat bij doen IJet ongemak niet zo- danig gevaarlijk zijnde , dat de Zool behoeft uitgq- noomen te worden, dan is het best weinig te fonde- ren en uittefnijden; dewijl veeltijds onder voorwend- zel van het kwaad te zoeken, een ander dat van meerder belang is, word voortbragt. Verstuikikg. IJet gebeurt zomtijds dat een Paard
op den Hals valt, zodanig dat de Wervel-beenderen van dit deel, door 't geweld van den val verbuigen, of uit haar behoorlijke plaats wijken, waar door het Paard een ftijve Hals krijgt. Insgelijk is een Paard aan dat ongeval onderhevig, wanneer hettegens een paal, boom, muur , of ergens anders aanloopt, of ook wel leggende , in het opftaan zich ergens met geweld tegenftpot. Om dit weder te regt te brengen, moet het Paard
in den Noodftal gebragt, en aldaar met een fterke Helffter van vooren pm hoog gehaald worden, zo- danig, dat het met de yoorbeenen op een blok koo- pje te ftaan, van omtrent een Voet hoogte. Het f aard dus opgetrokken, en van boven vastgebonden pijnde, trekt men het blok fchielijk onder deszelfg I 5 voe- |
||||
138 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
voeten weg, en laat het eenigen tijd zo hangen, ten
einde de Wervel beenderen, door een zodanige ruk Weder in haar behoorlijke plaats mogen fchieten. Doch zo het mogte gebeuren, dat de Hals zich aan de eene of de andere zijde eenigzints uitzettede of een knobbel kreeg, dan moet men het Paard, alvoo- refis men het in de Noodftal ophangt, op zijde ne- derieggen , en de uitgezette plaats of knobbel met een zwaar gewigt drukken, en zo fferk als eenigzints doenlijk is na beneden wrijven, en daar bij den Hals met een Knie daar op te zetten neder houden , doch het H<>ofd ophouden , om door dit middel alles weer in zijn behoorlijke plaats te doen koomen. Daar na brengt men het Paard in de Noodftal, met het Hofd om hoog, en doet de Operatie zo als reeds is gemeld; daarna ftooft en fmeert men hetmetdee- zezalf; neemt laurier-olie, dealthe, poplioen-zalf en kami'>len-olie van elks één once , onder malkanderen gefmolten. Wanneer het gebeurt, dat een Paard door Ioopen,
fpringen, fhuikelen of vallen , eene Koot, aan een Voor- of Agter-Vpet verduikt, zo dat ze uit haare plaatze, het zij voor, agterwaarts of ter zijden ge- weeken is, en dus de Zenuwen geforceerd zijn; dan is het beste middel, dat men het Paard in de Nood- ftal brenge, deszelfs onbefcbadigde Been opbinde, en het op het kwaade laat ftaan, en dan twee of drie- maal met forcie met een Voet boven op het verftuik- te deel trappe , om hier door de Koot weder in haa- re regte plaatze te brengen. Of, neemt den beledigden Voet op, in't midden van het Been, en buigt dien, met een touw daar aan vast gemaakt, over een Hout agterover. Doch zo het gebeurde, dat dit geen van geiden wilde helpen ; dan moet men het Paard ter plaatze brengen, daar jonge Eicken of ai;dere jonge Boomen ftaan, en buigen het topeinde van zulk een |
||||
EN RÖEÏJÊN-DOKTER. 13$
jongen Boom omlaag, binden daar aan een fterktouw
met 't ander eind aan 's Paards beledigde Voet vast gemaakt; als dan laat men het top-einde los en om hoog (nellen, en herhaalt dit zo lange, tot dat men beipeurt, dat de Koot weder op haare plaatze is ge- komen , daar na fineert men de verftuikte plaats, met de zalf hier boven befchreeven; ook kan men tusfchen beiden warme pappen dik opleggen , en daar na weder als voóren fmeeren. De Verfiui- king lang geduurd hebbende, dus de geneezing be- zwaarlijk geworden zijnde , móet men het Blaasje uitfnijden; dog het is veel beter, wanneer dit kan vermijd worden. Voor Verftuikingen, als mede voor verwrikte en
opgekrompen Zenuwen en Peezen, is de volgende ealf mede uitneemend. Neemt in't Voorjaar de uitfpruitzels van gmeverbe-
fië'n'boomtjes, twee a drie pond; ftampt' die in een iteenen mortier zo week als pap; mengt daar onder twee pond verfche boter; zet het in een verglaasde nieuwe pan op 't vuur, en laat het een kwartiers-uur hevig kook en, neemt het dan af, en ten naaften bij •koud geworden zijnde, zo wringt het door een doek. Zet dan deeze doorgewrongen en nu groen geworden zijnde boter, weder op't vuur, en doeter op nieuws twee pond van de gemelde fpruitjes in , en wringt het dan nog eens door, dit is een uitneemende bal* fem tegen dit zOort van ongemaken. Het gebruik daar van is, dat men de bezeerde plaats eerfl met een drooge hand , zo lang wrijve en ftrijke, tot dat ze ter deeg warm is geworden; als dan neemt men een brokje van deeze balfem in de hand , en wrijft bet zeer fterk in; hier mede twaalf of veertien dagen agter een, twee of driemaal 's daags aangehouden , Zal onfeilbaar helpen. Verwrikte Zenuwen, zie Zenuwen.
Voe»
|
||||
*40 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
Voeten, zie Vernagelen en Verstuiken.
Water-Kanker, zie Mond-gebkeken. Wokden. Gemeenlijk onderfcheid men de Won' dender Paarden, in gefchootene, gejleokene, gefnee' dene , en die welke bij toeval worden te weege ge- bragt. De gefehootene-wonden , moeten nauwkeurig met
een peil ijzer bepeild worden, ten einde om te wee- ten hoe diep dezelve zijn, en of de kogel er nog in zit, het welk zijnde, moet men door een werktuig, aan welks einde een lepeltje zit, de kogel te zien onderfcheppen en er uithaalen; doch om dit wel uit te voeren, moet men de Wonde bij den ingang eenig" zints openen en zo ruim maaken als doenlijk is, en het de aderen en fpieren zulks toelaaten j want hoe ruimer de Wonden buitenwaarts zijn , hoe gemakke- lijker men ook dezelve met wieken en zalven kan be- handelen, verbinden en geneezen; daar zij in tegen- deel te weinig opening hebbende, zich te vroeg flui- ten, zich zelven verftikken, en van binnen wijd en zijd om zich heen vreeten. Wanneer het Paard een fchoot of fteek, aan den Hals of aan de Beenen, of op eenige andere plaatzen heeft, daar men de Won* de aan de andere zijde kan brengen, zo dat ze door en doorgaat, en dus aan beide zijden open is, dan moet men er een touwtje van vlas of Paarde-haair gemaakt, doorhaalen, en dit touwtje moet ruim tweemaal zo lang zijn als de Wonde is, zo als bij het drachten zetten gebruikelijk is; dit touwtje moet met bajilicum-zalf of Verkens-reufel vet gefmeert worden , en dan tot op den derden dag ftil laaten zitten , ten einde de Wonde aan het draagen koome , en als ze daar aan is, moet men het touwtje alle dagen eens froeeren piet bafilicum , en het zelve een weinig vertrekken. Doch zo de Wonde fterk begint te zwellen, voordat ze aan 't draagen is, dan mpet men met vetzagtende pap.
|
||||
: EN KOEIJEN.DOKTER. ut
pappen de brand daar zoeken uit te houden.
Bij het geneezen en behandelen der Wonden, f3
mede een groot onderfcheid te maaken ; want veel* tijds zijn de toevallen zo gevaarlijk, dat bij't minfte verzuim of onkunde, de Dood een gevolg daar van kan zijn. Hierom is het noodzakelijk, dat men voor al in den beginne, naukeurig lette en nafpoore , of de Wonden ook wel goede en zuivere materie draa- gen, en of het niet in plaats van etter, zenuw-water is datuitdezelvekoomt, en zomtijdsbij onkundigen voor goede ftoffe aangezien word, als gelijkende ta- melijk wel na malkander; wanneer het zenuw-water zich in de Wonden vertoont, is het zeer dun, heet en fcherp, en bederft en ontftelt alle Wonden, doch daar na word het in de Wonden veel dikker, even als of het goede en zuivere etter waare; doch het is altoos wat lilagtig dik , waar door het voor een ken- ner, genoegzaam van de echte ftoffe kan onderfchev- den worden. Indien zich zodanig zenuw- of lede-wa- ter in de Wonde vertoond, of ook dezelve ontfteld worde, door zwelling of tiitpuiling van het vleesch, dat de Wonde als toezuigt en toetrekt, het welk uit de aderen of eenige andere ongefteltheid voortkoomt; dan is 't beft dat men de Wonde voorzigtig met t?r. pentijn vuile, en voorts met eengtoeijend ijzer, om- trent ter dikte van de Wonde in de zelve fteeke , dat die daar van fnerke; dan bet ijzer daar weder uitnee- mende , de Wonde nog eens met terpentijn vuile, en dezelve ten tweedemaale met het gloeiiend ijzer bran- de; en zo dit nog niet mogt helpen , dan moet men deeze Operatie 's anderen daags nog eens hervatten \ want door dezelve, kunnen alle bedorven en vuile Wonden gezuiverd worden j doch dit dient met oor- deel en kundigheid te gefchieden. De Veneetfche tef' pentijn is een van de befte balfemique middelen* welke men daar toe Kan gebruiken, doch alvoof ens dient
|
||||
W DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
dient dezelve in koud water zo lange geWreeven en
gewasfchen te worden, tot dat hij geheel wit en zui- ver, «n alle vette vuiligheid daar uit is, en dan is hij bekwaam tot het gebruik voor alle Hoonden. Zo wanneer eenige oude Wonden voorkomen, die niet geneezen willen, dan neemt men een lood iafilicum- zalf ■en mengt daar één drachma pratcipitaat onder, roert het. wel door malkander, maakt er pleifters van, co legt die op of ia &e Wonden; het neemt alle oude verrottingen weg , zuivert de Wonden en ge- neert dezelve. Wormen. Zodanige Schrijvers welke over de
ziekte der Paarden, inzonderheid over de Wormen hebben gefchreeven; erkennen niet anders, dan zul- ken, die gewoonlijk:in bet Gedarmte en inde Maag huisveften. De zodanige die hun verblijf in de Maag hebben, zijn volgens Caracciolq^ Ruini, Libe» xati, Frakcini, Soleijsel, GautSAjjfcï, kort» rondagtig, ruig en in verfcheide ringen verdeelt. De Wormen van't Gedarmte,. zijn algemeeolijk tot drie zoorten gebragt, fchoon SoLEijsEtercen vierde op- noemt, die bij geen andere Schrijvers bekend is. De eerde zoort, begrijpt witte Wormen, die zeer effen en glad zijn, aan de béide enden veel dunner dan in 't midden van het Lighaam , en zomtijdaw.el een half voet lang. De tweede zoort verfchüt weinig van die in de Maag neftelen, dan dat zij kleiner zijn, het zijn deeze welke de Franfeben Moraines noemen. De Vliegen met twee vleugels, daarzij uit voort- koomen, en die haare eijeren tragten te'brengen, in cfe Darmen van het Paard, leggen ér, na.alle waar» fchijnelijk-heid, een verbaazende veelheid van op het kruid, daar de Beesten mede gevoed worden; want alle de geenen die gras gegeeten hebben., zijn er aan onderhevig. De derde of laatfte zoort van,Wormen, in de Darmen befchouwd, zijn.meerte dugteir; de- Wij! |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 14*
wijl de ondervinding leert, dat zij er zomtijds de vlie-
zen van doorbooren, en door de gemaakte openin- gen buiten het Kanaal kruipen : De Heer Bourgelat (si« Mem. de Math. & de Phijfique, Tom. III. Paris 1761, pag. 409) zegt; dat hij in een Paard 't welk een kwaal had, die men de vallende ziekte zoude kunnen noemen, dewijl het altoos in de eerfte ogen- blikken van zijnen arbeid, viel; een half uur na' den val weder opftaande en loopende als of het geen ongemak had gehad, zeven of agt zodanige Wormen had gevonden , die zich een weg hadden gebaand door de wanden der Darmen heen, zij waa- ren wit , uitermaaten dun en naar dikke Naalden gelijkende. .. De beste remedie, om zo wel de eene als de an-
dere zoort van deeze Wormen bij Paarden te verdrij- ven , beftaat hier in: Neemt ongebluste Kalk en Ali- kantfche Soude, van ieder twee ponden ; mengt het •onder malkanderen, tot een grof poeder , en doet zulks in een Bak wiens bodem doorboord is met een gat, het welk men met een genoegzaame hoeveelheid Stroo toeftopt, doet dan in den zelfden Bak zuiver water, 't welk door het Stroo zal zijgen, naar maate het met de zouten van de Kalk en Soude is belaa» den; giet er dan wederom het doorgeloopen water op, en herhaalt dit , tot dat gij aan de fmaak ont- dekt dat het zelve genoegzaam met zouten zij be- zwangerd. Neemt vervolgens twee oneen mercurius fublimatus dulcis, doe die in een aarden Vat, en giet er zo veel van deeze Loog op, tot dat er die twee vingerbreedte boven ftaa: Roer dit poeder, 't welk gij drie of vier dagen zonder vuur moet laaten (laan met een klein ftokje , twee of driemaalen 's daags; doe het mengzel daarna in eenfiltreer-papier, dat in een glafen trechter is geplaatst, en giet er koud water op, laatende het dooïzijgen, tot dat het water geen
|
||||
144 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER.
geen zoute fmaak meer heeft; droogt als dan het
poeder en fteek daar op zeer zuivere wijn geest in brand, roerende het ten zelven tijde ; herhaal dit twee of driemaalen, en bewaar het tot dat gij 't van nooden zult hebben. De gifte daar van voor een Paard is 12 greinen, allengs opklimmende tot de 20 f 25 en 30 greinen j meer of min geëvenredigd naar den toeftand des Beks, en de uitwerkingen die men van 't zelve befpeurd. Wratten. Aan welk deel van het Lighaam de
Wratten ook zitten , als men dezelve maar met een draad kan vatten < zo konnen ze altoos daar mede af gebonden worden ; men móet de draad flegts alle da- gen wat meer toehaalen, zo lange, tot dat de Wrat- ten doorgefneeden zijn, als wanneer ze van zelven afvallen. Doch dewijl het dikwils gebeurt, dat de Wratten plat en breed grosijen, zo dat men dezelve met geen draad kan vatten, moetmen ze verdrijven, met dagelijks vitriool olie er op te wrijven , en tel- kens een weinig af te fnijden, zo lange , tot dat ze geheel en al weg zijn ; doch men moet het voorzig* tig gebruiken, op dat niet het goede met het kwaa- de weggebeeten worde. Op dezelfde wijze j kunnen de Wratten ook met fterk-water weggenoomen wor- den , maar het zelve dient ook met de uitterfte on*: zigtigheid werkftellig gemaakt te worden. Zenuwen. Dikwils verwrikken de -Zenuwen bij
de Paarden, en veele krijgen dit ongemak bij 't be- flaan In de Noodftal, vooral indien een van de Ag- terbeenen te los opgebonden is * zo dat dezelve door en neerfchiet ;, en dewijl deeze verwrikking meeft boven in de Heupen plaats heeft, daar het vleesch dik is, zo valt de geneezing niet zeer gemakke* lijk. De plaats daar de vërwfikkïng'C meerte zit, moét
met terpentijn safpijk olie beftreeken worden, voorts die
|
||||
EN KOEIJEN-DOETER*
|
|||||
die ter deegen met de b^I van de band inwrijven, en
niét een heet ijzer door het vleesh doen heen drin- gen, waar door het vleesch zal koomen te zwellen; doch hoe meer het zelve zwelt, hoe eer het öök kan geneezen worden. Dit dus eenige dagen lang gedaan hebbende , móet men daar mede wat ophouden', en ftooven de beledigde plaats , tot dat de dikte of zwelling door het (meeren veroorzaakt, weder wa« gezonken is. lïervat dan wederom het iméereh mét de voorgenoemde zalf, en zulks geduurende een week, en bet dan de plaats eenige dagen na deti an- deren, met heete wijn moer, en wrijf dezelve voorts met brandewijn < tot dat het volkomen geneezen is. Indien de verwrikkingaan een van de Beenen is, dan moet de binnen zijde'tmeeft gefmeerd worden. Bij de Paarden is geen accident meerder gemeen,
dan dat van geborfie zenuwen, vooral bij de zulken, die zwaare fatiguen uitgedaan hebben» Deeze her? [tingen koomen meeft aan de Voorbeenen , doch somtijds ook wel aan de Agterbeenen en ook wel aan de beide Beenen, beftaande in, een dikte boven den Voet,- vlak op de Zenuwen. Men verdrijft dezelve op deeze wijze; wemt.laurier-olie en zwart-pik, van èlks vier oneen; lijn-olie en peter-olie, van elks twee pncen. Deeze oliën onder malkanderen in een pot kookende gemaakt.zijnde,en met een wollen kwartje pp de gemelde dikte geftreeken , te weeten op de beide zijden van de Zenuwen , drie of vier dagsa na den anderen, en dan eenige dagen daar mede üitgefcheiden, en met watgefmolten boter en boom-, elie gefmeerd, om alle rooven en voorige zalf er wederom af te krijgen , of anders moet mart zulks met zeep-zop af wasfehen. Dan wederom, gelijk te.vooren , drie of vier .dagen heet gefmeerd, en daar''ep weder eenige dagen gewasfehen^ag- éefvoJgende dit tot driemaalen toe, Dee£e léme-^ |
|||||
f45 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
die is insgelijks goed voor Spatten, Bosfen én Gal-
len. |
|||||||
•
|
|||||||
TWAALFDE HOOFDDEEL.
Van het Aderlaaten, Purgeeren en Klijleeren
der Paarden, als mede nog verfcheidene
bereidingen van Geneesmiddelen veor
dezelve dienstig.
Van het Aderlaaten der Paarden.
De Adirlaatingen zijn de beste en zeketfte hulp-
middelen , die men aan zodanige Paarden kan toe- dienen, welke overvloed aan rauw en verdikt bloed hebben , insgelijks wanneer het zelve; door het eeft ©f ander toeval ontfteeken is. Ziektens uit fcherpigheden ontftaande ,en vooral die
Welke de foersfenen aandoen , hebben veelvuldige faï'ingen nodig , om daar door eene vloeibaarheidets doorftrating in de bloedvaten te weege te brengen, «n eenen vrijen loop aan het bloed te verfchaffen, Waar door de aitwaasfeming bevordert en de kwaade Vogten uitgedréeven worden. De Aderlaatingen bij de Paarden, gefchieden ge-
Oieer.lijk aan denhals; doch navereiscb van zaaken, worden dezelve ook gedaan aan het Mond-verhemel- te, onder de Tong. aster de Ooren, aan het Hoofd, onder de Oogen, aan bei ie zijden van de Borst, aan die Tan Ie Buik, aan de vier Beenen , aan de Voe- ten, m den Staart, endaar men het verder goed tind, De
|
|||||||
EN KOEIJEN-DOKTER, 1*7
De laating aan den Hals, moet gedaan worden ,
omtrent vier vingerbreed beneden de zogenoemde .Vork, welke de zigtbaare Hals-ader formeert; want hooger aan den Hals is de Ader zeer dun , en meer benedenwaarts is het Vel te dik, en dus bezwaarlijk om door te flaan. Aan de Tong word aldus gelaaten. Men haalt de-
zelve zagtjes uit den Mond naar zich toe, draait haar eenigzins en opent met de Vlijm of een Lancet, ook wel met eenen puntigen Hoefnagel, de zigtbaarfte Ader onder de Tong , en laat dezelve bloeden tot dat ze van zei ven ophoud, want deeze Aderen heb- ben maar weinig bloed. Gemeenlijk doet men deeze Laatingsn, bij Veiver, Klier of Keelgezvellm. De Bloedtrekking aan het Mond-verlmneUe, ge*
fchied in de Ader of vierde Rimpel van het zelve. Men maakt van deeze laating gebruik, wanneermen befpeurt, dat de Paarden geen eetlust hebben, als mede om bij het een of ander toeval in de Mond, de vaten van het overtollige of kwaade Bloed te zui- veren. Het openen van de Borst-ader, word bij de Srfiids.
voor de ongemakkelijkfte van alle gehouden, niet te- genftaandede Aderen aldaar ongemeenzigtbaarzijnen buiten het vel puilen. Dewijl deeze Ader zeer ligt vloeit, zo behoort de Vlijm vlak op de midden v»n der- zelver ronding aangebragt, en niet al te diep geÜagen. te worden. Deeze laating word meest in 't werk gefield bij verwrikte Knijen, bij kreupelheid in 4e Borst, Boeg-lamimgheid en meer andere dergelijke ongemakken. De laating in de Zijden, gefchied op de langs den
Buikloopende zo genoemde Spoor-ader. Deexe word geopend om defnijdingen en pijnen in de Ingewan- den en den Buik, te doen verminderen. Het openen, en voornamelijk bet weder iluitea
Ka der |
||||
148 DEN ERIESSCHEN STALMEESTElt.
der Ader binnenwaarts het platte van de Billen, is
voor de Smids mede zeer ongemakkelijk. Deeze Bloedtrekking gefchied meest voor verwikte Heupen, Lenden, of JVaaijen. Aan de Voeten, agter en omtrent boven den Hoef,
worden de Siraal-aderen geopend , om bij Mok of dergelijke anderen ongemakken, het kwaade bloed uit de Beenen te tappen, en meer doorilraaling te geeven. De laating aan den Staart, word op veelerleij wij-
aen werkftellig gemaakt; doch de gemeenfle beftaat in eene kruisiingfe infnijdinge, of ookwel in het doen ran verfcheidene flagen met de Vlijm, als mede in het affnijden van een of twee wervel-noten ; en word meest bij verwrikte Lenden enz., te werk gefield. Voor 't overige ftaat hier bij nog aantemerken, dat
bij het laaten der Paarden, de hoeveelheid van het Bloed gtfchikt dient te worden naar het ongemak, of naar de gefïeldheid of naar de kragt van hst Paard. Het is een algemeen gevoelen van de Ontleed- feundigen , dat bij elk viervoetig Dier het Bloed een vierde gedeelte zijner zwaarte uitmaakt. Van het Purgeertn der Paarden.
Het gebeurt dikwils , dat de Purgatien aan de Paarden meer kwaad dan goed doen, dewijl de vog* ten en uitwerpzelen bij deeze Dieren, niet zo ligt en gemakkelijk los raaken, als bij de Menfchen; de ge. nees-middelen blijven hen altijd »4 uuren lang in het Lijf zitten, zomtijds ook wel twee, ja vier etmaa- len; door welke lange ophouding, noödzaakelijkeen gedeelte derzeh'e in de Maag moet verteeren en door het Bloed opgenomen worden, gevolgelijk van wei- nig of geen tffeft, zelfs veeltijds van eene tegen- ftijdige uitwerkinge zijn. Des konnen éePurgatim, |
||||
EN KQMJEN-DOKTER. ï«
door haare Iangzaame werkinge , niet wel te pas ge-
bragt worden , in zulke zieken? die fchielijk op. koomen; ja (trekken aan een verhit of door Veiver, Kalijk , of Pleuris aangetast Paard tot een vergif, veroorzaakende eene vliegende en het bloed ootftee» kenden brand, door het geheele Lighaam. Doch bi| Paarden die met verftopping inde Long, Milt, Le- ver of ook eene bevuilde Maag, als mede in zoda» nige ziektens, welke uit taaije en flijmige vogten , of zinkingen voortkootnen, konnen de Purgatien van een goede uitwerking zijn. Zie hier eenige voor- fchriften van Purgatien, die men voor de besten houd. No. i. Neemt coloquint en agaricus van elks één
lood, aloë twee lood, rhubarber en zevenboom van elks anderhalf losd ; dit zaamen tot een poeijer ge- ftooten zijnde, en dan met een half pond boter en 4 lood honing gemengd , tot een deeg gekneed, en er Pillen van gemaakt zo groot als kleine Hoender- eijers. Deeze worden ingegeeven, met het Paard zijn Kop om hoog te trekken, de Tong met de Hand een weinig uit te haaien, en de pillen zo diep in den Keel te fteeken als mogelijk is; doch telkens zo dra eene pil is ingefteeken , moet men de Tong los Iaa- ten, op dat het Paard dezelve kan doorflikken. Al- le de-.pillen op deeze wijze binnen geraakt zijnde, neemt men een half mengelen raap- of boom-olie met een glas y/ijn of bier er onder geroerd, en giet het in de Keel om dusdanig depülen wel door te fpoelen; en dit dus gedaan zijnde, geeft men aan't Paard ge- duurende twee dagen, in plaats van haver, vogtig gemaakte zemelen. No. 2. Neemt één pond raauw gerookt fpek , en
na dat het een nagt in fehoon water heeft gelegt,
zo ftoot het in een mortier, en mengt daar onder één
once aloë met één loop rhubarber; maakt er voorts
K 3 pillt»
|
||||
Ho DEN FRIESSCHEN STALMEESTER. 1
pillen van, en geeft ze het Paard op de voorfchree-
vene wijze la. No. 3. Neemt ééne kan raap-olie en half zo veel
zoete-melk, een bol look benevens zo veel sevenboom die fijn geftooten is, als de (chaal van een Hoender- etj bevatten kan , de look moet fijn gefneeden, en dit alles te zaatnen worden ingegeeven. Koste men de Paarden braak-middelen ingeeven.die
Dieren zouden daar door in veele ongemakken ver- ligt, ja zelfs daardoor geneezen kunnen worden, omdat de braak-midielen van een fchielijke uitwer- king zijn, doch gelijk wij reeds hier vaoren hebben aangetekend, is het aan de Paarden onmoogelijk om te braaken. Van htt Klistecrcn der Paarden. \
De Klittenen zijn een uitmuntend middel, om de
Paarden het Lijf te verzagtcn en te openen , en de fcherpigheid en ontfteeking in do Ingewanden , door eene ontbindinge der taaije ftoffen weg te neemen. Dezelve moeten, naar gelegenheid en vereisch van zaaken, uit ververfchende, verzagtende, het zuur- temperende en afvaagende kruiden , zamengefteld worden; behoudende dit hulpmiddel daar door het voorregt, van nimmer een tegenftrijdige uitwerking, of toevallen, ja zelfs niet het minfte kwaad te ver- oorzaaken. Zie hier eenige Voorfchriften van beproefde Klis-
Heren of Lavementen. No. 1. Neemt een vierde mengelen raap-olie, de
helft zo veel boom-olie, een vierde mengelen water, Kout en f alpeier van elks één lood, met 4 lood ho- ning ; dit alles ter degen onder malkanderen ver- mengt zijnde, word met de fpuit ingebragt. No. 2. Een half mengden zoetemelk, 8 lood ho-
ning , éCn lood JaUprur.ells , en twee lood boon* olie,
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. g£
olie, ter degen onder malkanderen geroerd, voorts
laauw gemaakt zijnde, en met de fpuit toegedient» verftrekt tot een uitneemende klisteer. No. 3. Tot cenpijnjiillend Lavement, is niets be-
ter dan het volgende: Neemt één pond drooge vijf gen, fnijd die aan kleine ftukjes, en kookt dezelvei geduurende een half uur in drie mengelen regen* water, doet hier dan bij, een goede handvol klein ge. fneeden wijnruit en laat het nog een kwartiers uur te zaamen kooken; laat het voorts door een teems loopen, en voegt er een half pond boom-olie bij» en fpuit het iets meer als laauw ziinde binnen. No. 4. Tot een windbrekend-KUJleer, neemt zes
handen vol falie, kookt die in twee bottels rwde* •wijn; tot op een derde verkookt zijnde, zo voegt er een half pond loter bij, en fpuit het iets warme? dan laauw in. Diapénte Poeder.
Dit Poeder word in verfcheide ziekten der Paarde» aangepreezen, en op deeze manier bereid; getiane, lau- rierhejiën, mijrrhe, geraspt ijvoor en gemeene hol-wortel van elks drie oneen; faffraan , twee drachmen; dit onder malkanderen tot een poeder geflooten en met twee pond honing gemengt, en van dit eonferf tel- kens één of twee lepels vol, met een half menge- len warm bier, ingegeeven; is uitnemend in veeler- leij ziektens, en een weergaloos middel. Het kan bewaard worden, en blijft jaar en dag goed; het maakt een goede aasfem; en men kan het ook droog bewaaren, en mengen het met honing wanneer men 't wil gebruiken. Hartfterkend Poeder of nuttig cordiaal voor
de Paarden. Neemt laurur-hfiin, zaet^hout, gentiatne, ge- K 1 mene |
||||
2gt DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
tneene holwortel, mijrrhe en geraspt herst-hoorn, van
elks vier oneen; brandnetel zaad vier en een half once; hij/op, lorken-zwam, rhubarber, kruidnage- len en nöote muscaat van elks één once,- dit alles ter deegen gepulvërifeerd,' en door een fijne zeef geflaagen, en het doorgezifte tot gebruik bewaard. Kotiings Poeder.
Dit peeder dat van een groote deugd voor veq- lerleij ziektens en kwaaien der Paarden is, inzon- derheid voor de verfcheide Wormen , de Schurft, Droes, en meer andere ongemakken , bereid men op deeze wijze; laurier-befiën, gemeenehol-wortel, felde- rij-zaad, ever-wortel, alants-wortel, gentiane, langepe- per, zwarte en witte nieswortel en zwavel van elks één onc<3,faJfr-aan twee drachmen; al les ter deegen gedroogd zijnde, tot een poeder gemaakt. Het zelve in een drooge Varkens-blaas gedaan zijnde , kan langen tijd bewaard worden : DeDofisis, één once in een glas warm ïier, of kan ook wei onder wat/«Beien en ha- ver te eeten gegeeven worden. Oldenburgs- Poeder.
Dit is een uitnemend middel om een goeden adem te maaken, insgelijks zeer dienstig voor Weiver,Droes, Hoest en meer andere ziektens; het zelve beftaat in ?t volgende; cardebenediB één pond; duivelsdrek, vier oneen; hol-wortel, alants-wortel, gentiane en lavas-zaad, van elks twee oneen; anijs--zaad, vier oneen, en carweij één once; dit onder malkandergeftooten, en tot een poeijer gemaakt: De Dofis daar van is, telkens één lepel vo! in bier of wijn de Paarden ingegeeven; het doet zeer goede uiwerking in boven genoemde kwaa- }en, en kan lange goed gehouden en bewaard wor- den: Palmarius- Poeder.
Pit poeder'x. welk uitneemend is om Wormen, bij de V ' | Paar- |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER.
|
|||||
Paarden te verdrijven, beftaat uit het volgende;
ijzerkruid, falie, weegbree, veelvoet, alsfem, water- munt, melisfe, betonica, St.Jans-kruid, duifendgul- den-kruid enzee-mos, van elks even veel, droogt alles ter deegen, en maakt het fot een poeder; de Dfifis is 32 grein of daar omtrent. Vorjlen-Poeder.
Dit poeder zeer goed voop verfcheide ziektens der Paarden; beftaat uit het volgende; neemt drop van zoet- hout, cardebenediiï, hij/op enfenugreek, van elks zes on- ■een ; genever-bejiën, alants wortel en ireas, van elks vijf oneen; cardamom, genüane, komijn, kaneel,gemeene holwortel en notte-muscaat, van elks drie oneen; dit alles zeer fijn geftooten en doorgezift, en tot dat men het gebruikt wel bewaart; deDofis daar van is twee on- een ? met wijn of bier ingegeven. Wondzalf.
Neemt een ftuk gtel-harst ter grqote van een Haen-
dereij; fmelt het in een nieuwe aarden pot op een zagt vuur, doet er dan dezelfde hoeveelheid geel- •wasch bij, dit mede- gefmo'ten zijnde , zo voegt er nog bij een half pond Vaxkens-reuzel , één once ho- ning en een half pond gezuiverde terpentijn; laat dit alles te zaamen zagtjes kooken en roert het zo lange met een houten fpatel, tot dat de terpentijn ontbon- den en met het overige voikoomen vereenigd is; zef dan de pot van het vuur af, en doet er nog bij, twee oneen fijn gemaalen koperrood; dit wederom wel om- geroerd zijnde, %o laat het nog twee of drie wallet? jes opkooken; van het vuur genomen zijnde , zo laat het door een zeef lqopen, en bewaart het dqorgezif- te tot gebruik, is een Kostelijke Wond-zalf. Voor diepe Wonden, is de volgende zalf uitnee-
.jnend; terp,entiin één pond, boom olie agt lood, fijn
K 5 g?-;
|
|||||
Ï54 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
geftooten fpaansch groen een half lood. Dit onder
malkander gedaan, en een weinig laaten opkooken, en dan al roerende koud laaten worden. Zalfs voor harde Knobbels.
Deeze zalf die beproefd is, beftaat in laurier-olie, lopelioeu'Zalf en van d'althea van elks twee oneen; terpentijn-olie een vierde once, alles ter deegen on- der maikandereis geroerd. |
||||||
DERTIENDE HOOFDDEEL.
Van de Gang, Stap, Draf, Galop, Telgang
enz. der haarden. De Gang van het Paard heeft iets verhevens, 't
welk men in weinig andere viervoetige Dieren vind, en daar het een dubbel getal van Beenen heeft, bij den Mensch te vergelijken, is er ook een dubbele verfcheidenheid in derzelver beweegingen. Geen wonder dan dat de Schilders en Beeldhouwers veel moeite hebben gehad , om het keurig Oog in dee- zen te voldoen. De geleerde Heer Borelli merkt aan , dat de oude zo wel als de hedendaagfche Kon- ftenaars, in hunne Marmere en Metaalen Beelden, daar omtrent grcffelijk hebben misgetast , door al- toos , in loopende Paarden de twee Voeten , die fchuins tegen elkander over ftaan , opgeligt vertoo- nen: Hij beweert, dat het Dier, in 't gaan, altijd op drie Pooten fteunt. Dokter Desaguliers heeft geen zwaarigheid gemaakt, om dit gevoelen te om- helzen, 't welk van den Heer Bourgela , in Paar- den |
||||||
EN K.OEIJEN-DOKTER. 15$
den die een zwaaren last moeten voorttiekken of
draagen, wel toegedaan, doch in de genen, die vrij en onbelemmerd loopen, ontkend en tegenfprooken word. Mem. de Mathem. £5* Pijfique. Tom. III. Pa- fit 1760. p. 531 -580. Zie hier, wat de Heer de Buffon dien aangaande zegt. De Viervoetige Dieren brengen in'tloopen, door*
gaans, één der Voor-en één der Agterbeenen, tege- lijk , naar vooren. Als het regter Voorbeen voort- gaat, volgt het flinker Agterbeen en gaat tevens voort; dan word het flinker Voorbeen opgeligt, te gelijk met het regter Agterbeen ; dit maakt de tweede Treede en zo vervolgens. Dewijl hun Lighaam draagt op vier Steunpunten , die langwerpig vierkant maa- ken , zo is 't de gemakkelijkfte manier van zich te bewegen , daar van twee te gelijk in de Hoek- lijn te verplaatzen , invoegen het middelpunt der zwaarheid van het Lighaam maar een kleine bewee.- ging maake, en altoos nagenoeg in de ftreek blijve van de Steunpunten, die ondertusfchen ftil ftaan. In de drie natuurlijke gangen van het Paard, de Stap, Draf en Galop, heeft deeze regel van beweeging al- toos plaats, doch met verfchillendheden. In de Stap 2ijn vier tijden van beweeging, wanneer het regter Voorbeen eerst opgeligt word, volgt het flinker Ag- terbeen een ogenblik daar na , vervolgens gaat het flinker Voorbeen voort en word een ogenblik daar na gevolgt van het regter Agterbeen. Even 't zelfde heeft in 't nederzetten op den grond plaats, en dit maakt een beweeging van vier Tijden en drie tus- fehenpoozingen , waar van de eerfte en de laatfte korter zijn dan de middelftc. In de Draf zijn maar twee Tijden van beweeging, want zo dra het regter Voorbeen voortgaat, volgt onmiddelijk het flinker Agterbeen , daar aan volgt de opligting van het flin- kerVoorbeen te gelijk met die van 't regter Agterbeen; zo
|
||||
I5« DEN FRIESSCHEN STALMËESTER
zo dat er in deeze Gang niet meer dan twee Tijden
plaatshebben, met eene tusfchenpoozing. Ook wor- den , in de Draf, de regter Voor- en flinker Agter- voet, als mede de flinker Voor- en regter Agtervoet te gelijk neergezet. In de Galop, zijn doorgaans drie Tijden; doch aangezien in deeze beweeging, die een zoortvan Sprong is, devooiftedeelen van het Paard zich in den beginne niet op zich zelfs beweegen, maar gezamelijk voongedreeven worden , door de kragt der Heupen en der agterfte deelen; zo moet, 'mi dien van de twee Voorbeenen, het regter meer voort- gaan moet dan bet flinker, vooraf het flinker Agter- been op den grond rusten , om tot Steunpunt te dienen van deeze voortfchietende beweeging , en dus is 't het flinker Agterbeen, 't welke den eerden Tijd maakt van beweeging; vervolgens ligt het reg-> ter Agterbeen op, te gelijk met het flinker Voor- been, en deeze yallen in een zelfden tijd op den grond, daar het regter Voorheen, dat een ogenblik na het flinker Voor- en regter Agterbeen was opge- ligt, ten laatften ook op neergezet word; dit maakt den derden Tijd , en dus zijn er, in de Galop, drie Tijden met twee tusfchenpoozingen , in de eerfte van deeze tusfcbenpoozingen als de beweeging met fnelheid gefchied, is er een ogenblik, dat de vier Pooten te gelijk van den Grond zijn opgeligt, zo dat men de vier HoefTijzers op het zelfde tijdftip kan zien. Wanneer een Paard buigzaam is van Leden en glad van gewrichten, zo dat het de Beenen vlug en fnel beweegt, dan is deeze beweeging van de Ga- lop volmaakter en de Slag gefcbied op vier Tijden; eerst word het flinker Agterbeen neergezet, dan het regter Agterbeen, vervolgens het flinker en einde- lijk het regter Voorheen. De Paarden Galopeeren doorgaans op het regter
Been, even gelijk zij bet regter Been e^rst voord- zet |
||||
m KOEIJEN.DOKTER; 15%
zetten in de Stap en Draf j ook zetten zij,in 't Galo-
peeren , het regter Voor- en Agteibeen vooruit, en dit altoos, zo lang de Galop duurt. Daar uit volgt, dat het flinker Been 't welk de geheele zwaarte draagt en de anderen voorwaards drijft, meest word afgemat; weshalven het goed zou zijn, de Paarden, te gewennen , om, beurtlings, zo wel op't flinker als op 't regter Been, te Galopeeren; als wanneer zij deeze geweldige beweeging, langer zouden kunnen uithouden. Ook doet men zulks in de Manége, maar misfchien om een andere reden; te weten dat, de- wijl menze dikwils van Hand verwisfelt, dat is te zeggen, een Cirkel befchrijven doet t waar van het middenpunt beurtlings ter tegter en {linkerzijde is, men hun dus ook dwingt, nu op 't regter dan op 'c flinker Been te Galopeeren. De Stap, Draf en Galop , zijn de gewoonfte na-
tuurlijke Gangen ; maar zommige Paarden hebben, »it hunne aart, een andere manier van loopen, die Telgang genoemt word. Deeze verfchilt grootelijks van de drie anderen, en fchijnt, in de eerfte opflag, te ftrijden met de Wetten der Werkturgkunde en zeer vermoeijende voor het Dier te zijn; fchoon in deeze Gang de fnelheid van beweeging, zo groot niet zij als in de Galop of groote Draf. In deeze Gang ftrijkt de Voet nog digter langs den Grond, dan in ds Slap t en ieder Treeds is veel langer uitgeftrekt; maar het bijzonderfte in deezen merkt men aan te zijn, dat da twee Beenen van ééne Zijde, bij voorbeeld het reg- ter Voor-en Aaterbeen, op den zelfden tijd worden opgeligt om eene Scbreede te maaken , en vervol- gens die van de andere Zijde, ook op den zelfden tijd, tot het maaken van een tweede Schïeede,- en dus al voort ; in voegen de twee zijden des Lighaams,/ beurtelings, van fteunzel beroofd zijn , en er geen .eveirwigt is van de eene met de andere. Dit kan nies r>**
|
||||
158 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
m laaten het Dier grootelijks te vermoeijen, 't welk
zich dus in een gedwongen wiggel ing moet op den been houden door den fnellen voortgang van een be- weeging , welke nauwlijks afgefcheiden is van den Grond ; want, indien het de Voeten in deeze Gang zo veel opligte, als het die van den Grond heft in de Draf of zelfs in de goede Stap, dan zou de wigge- ling zo groot zijn , dat het Dier noodwendig moest over Zijde vallen. Het is niet, dan dewijl het zeer digt langs den Grond voortfchuift, en door vaardige beurtwisfelingen van beweeging ; dat het zich over- end houd in deeze Gang, daar het Agterbeen niet al- leen op den zelfden tijd moet worden opgeligt als het Voorheen van die zelfde Zijde, maar zelfs een Voet of anderhalf verder worde neergezet, dan de plaats, daar het Voorheen gellaan had. Moe grooter deeze tweede tusfchen wijdte, die het Agterbeen op het Voorheen vordert, is, hoe beter her Paard den Telgang doet, en hoe faeller ha zelve in 't geheel Voortgaat. In den Telgang zijn dan , even 41$ in de Draf,
niet meer dan twee Tijden van beweeging; en 't ge- heele verfchil beftaat daar in , dat in de.Dra/de twee Beenen , die te zaamen gaan, fchuins tegen elkander over ftaan , daar het in de Telgang de twee Beenen van de zelfde zijde zijn. Deeze Gang, die zeer ver- jmoeijende is voor het Paard, en wefeenmen het niet moet laaten doen dan opeen gelijken Grond, is zeer aagt voor den Rijder , en heeft het flooten niet van Draf, 't welk ontftaat uit tegenftand van het Voor- been als het Agterbeen word opgeligt; om dat in de Telgang , dit Voorheen ten zelfden tijde als het Agterbeen van die zelfde zijde , opgeligt word. De Kenners verzekeren, dat de Paarden, die natuurlijk den Telgang gaan, nooit draaven en vee! zwakker dan de andere zijn. Inderdaad, de Veulens necmen dik- WÜ8
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. ï&
wils deezen Gang aan, inzonderheid, wanneer men
ze dwingt fnel te loopen, en zij nog niet fterk ge- noeg zijn , om te Draven of te Galopeeren. Men neemt ook waar, dat de meeste goede Paarden-, die te veel zijn afgemat en hunne kragt beginnen te ver- liezen, van zelfs deezen gang aanneemen , wanneer menze dwingt tot een fneller beweeging dan die van den Stap. Nog twee andere gebrekkelijke Gangen zijn er, waar van de eene iets beeft van den Stap en. Telgang, de andere van den Draf en Galop. Dè eerfte grijpt plaats in de Togtpaarden , die te zwaar belaaden zijn; de andere in afgereeden Poftpaarden, die men dwingt te Galopeeren. De Paarden kunnen niet tot volmaaktheid komen
in hunne Gang1, indien zij niet van jongs af daar toe worden opgebragt. Men begint zulks, wanneer zij drie of drie en een half jaar oud 2ijn, en gewentze een Zadel te draagen en een Gebit te hebben in den Bek, indien het Rijpaarden moeten worden; of doet- 2e een Tuig, aan, fpannende hun nevens een bere- den Paard voor een ligt Rijtuig, omze het trekken te gewennen , indien het Karospaerden moeten ■worden, 't Gebit en de Spooren zijn een voornaam Middel, om deeze Dieren vervolgens alle bewegin- gen te doen maaken , welken de bevalligheid ver- eischt, en een goede houding aanneemen. Hier door geeft men aan hunne Kop dien zwier welken de Kenners hoog agten, en doetze de Pooten nederzet- ten zo als 't behoort. In gevallen, echter , daar fchromeüjke Steilten te Paarde] op te klauteren of af te rijden zijn, moet de Rijder den Toom los laaten^ en zich in 't geheel overgeeven aan de natuur- lijke kundigheid van zijn Paard. De Noordfchs Paardjes zijn hier toe zo bekwaam. dat zij zelfs mee de Pooten voelen of de fteenen vast leggen, en, indien 't een fcbuine gladde fteilte is, fteeken zij de Ag*
|
||||
sSo DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
Agterpopten onder 't Lijf en laaten zich dus naar be-
neden glijden. # De leerzaamheid der Paarden , is genoegzaam Waereldkundig ; doch dat dezelve ook tot Danfen kunnen afgerigt worden , zou ik bezwaarlijk geloo- ven, indien niet de Heer Adanson ons verzekerde, dat hij zulks te Senegal had gezien. In Engeland zijn de Wedloopen der Paarden een voornaame uit- fparining der Lieden van Vermogen. Zomtijds ook gefchieden er Wedden fchappen , waar uit de fnel- heid van eenige Paarden blijkt. In't jaar 1745 heeft de Poftmeeftër van Stilton driemaal den Weg , van daar tot* Londen , afgelegt in n Uuren 32 Minuiten. De eerftemaal had hij agt Paarden gebruikt en kwarh te Londen in 3 uuien 51 Minuten ; hij vertrok op lïaande voet weder, en kwam te Stilton in 3 Uuren 52 Minuten, hebbende maar zes Paarden gebruikt; toen gebruikte hij zeven van de veertien , die reeds gediend hadden en kwam met dezciveh in 3 Uuren 49 Minuten te Londen. De afftand dier twee Plaat- fen is 72 Engelfche Mijlen of omtrent twintig Uu- ren gaans, van Dublin in Ierland werd , in 't jaar 1761, gemeld, dat de Schildknaap Thomas Conal- nj , met agt vafi zijne eigen Paarden., een Weg van 42 Engelfche Mijlen in 2 Uüren44 Minuten had afge- legd , en daar door een Weddeofchap van 500 Guiri- jes gewonnen. Dat is nagenoeg één Engelfche Mijl in 4 Minuten tijds, doch in 't ander Voorbeeld was één zulke Mijl in iets meer dan 3 Minuten, of één Üur gaans in ttifm elf Minuten afgelegd. |
||||||
VEER*
|
||||||
•■
|
||||||
EN KOEIJEN-DOKTER, ie,
■ - - - ■■ •-
VEERTIENDE HOOFDDEEL.
Fan het Paard-rijden der Dames, en over
den invloed van het Paard-rijden op de
Gezondheid.
Dewijl de edele Oeffening van het Paard-rijden,
teffens vermakelijk en voor de gezondheid nuttig is, heeft zulks de beminnelijke Sexe aangefpoort, om het zij tot verluftigingof andérzints, mede deel aan die uitfpaning te neemen, _ . Een voor de Dames gefchikt Paard, behoord niet
al te hoog en zwaar te zijn, en liever klein dart te groot; niet alleen om dat het moeijelijker valt, een hoog en zwaar Paard te beklimmen , maar ook de- wijl alle deszelfs beweegingen veel gevoeliger en moeizaamer voor den Berijder zijn, dan die van een middelmatig of klein Paard. Een Paard, 't welk alleen tot het wandelen der
Dames zal dienen, moet zeer mak, zagtzinnig, en in 't minlte niet fchuw of kwaadaardig zijn »' het zel- ve behoort bijdelosfe bewegingen tehebbsn, eenen zagten en gevoeligen Mond , en eenen gemakkelij- ken gang; ook moet het vast op de Beenen en in al- les handelbaar zijn. Dit zijn de voornaamfie hoedanigheden»welke zo-
.danige Paarden behooren te hebben, die door Vrou- wen zuilen bereden worden. Maar de manier om dezelve afterichten, is grootelijks onderfcheiden van die van Rij-paarden. Aan veele van de beminnelijke Sexe, zoude hat
niet alleen zeer ongemakkelijk, maar voor zommigen zelfs onmogelijk zijn, om op de wijze der Mannen L te |
|||||
d'V&W
|
|||||
ifÜ DEN FRlESSCHEN STALMEESTER
te Paard te zitten. Dit heeft ook gelegenheid gegee-
ven ,om de zogenoemde Vrouwen-Zadels te verzin- nen , van welke zich de meeste te Paard rijdende Dames bedienen; dog door welke houding , de Paarden de anders gewoonlijke hulpen en kastijdin- gen , niet aangebragt kunnen worden , zo dat het noodzaakelijk is een zodanig Paard dus af te regten, dat het zich enkel op de hulpe, die aan het zelve, door de Teugels en het geluid der Tonge en der fipitsroede gegeeven word , aan de wille der Ama- zone onderwerpe, zijnde de Spitsroede of Karwats ée eenigfte kastijding, van welke de Dames gebruik kunnen maaken; hier toe is noodig, dat zij te Paard zittende , altoos een Spitsgaarde of Karwats in de tegterhand houden, met het dunne einde om laag, tegen de Billen van het Paard aan. Schoon de Dames zijdelings te Paard zitten , be-
hooren zij nogthans haar Lijf zo veel te draaijen, dat •zij 't front voorwaarts maaken, en vlak tusfchen de Öoren van het Paard door kunnen zien, Dogdewijl het een hoofd regel is, dat in niemant die te Paard Zit , de mlnllè gedwongenheid moet plaats vinden; Hso is 't noodig, dat door de oeffening en gewoonte, éeeze na vooren gedraaide houding, zo natuurlijken Ongedwongen zij, als maar eenigzints doenlijk is. Onder si Ie de Lighaams oeffeningen, is door de Oude Geneesbeeren het meeste werk van het Paar- derijden gemaakt, en zij hebben dit niet alleen voor een dageiijksch gebruik ter onderhouding der gezond- heid , maar ook ter geneezing of verligting van ver- fcheide langduurige en fteepende ziektens , aange- jireezen. Het Paarderijden is een algemeene oeffening, van
«11e de deelen onzes lighaams. Het Paard buigt en ïekt, ftooten fcbud zijnen Ruiter, naar dat het flapt, 4fltaft of g«topwt. De Ruiter gejfc werkt met alle Bij.
|
|||||
-J
|
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER. I m
zijne fpieren, om zich in evenwigt te houden. De fpie-
ren der Voeten worden door het ftaan in den S tijg- beugelen , de fpieren der Dijen door het fchuddend zitten, en door het fluiten der Knijën, de fpieren des onderlijfs, der Borst en des Rugsdoorde fchud- ding, door'tfterke ademhalen en door de regte hou- ding des Lighaams, welke men te Paard hebben moet, de fpieren der Armen door de beftiering van het Paard, en de fpieren van den Hals en het Hoofd door het zwenken en fchudden gefpannen, opgehou- den , geoeffend en verfterkt. Gelijk nu tevens door de vermeerderende beweeging des bloeds alle aderen in fterker werking gebragt, en door de algemeene beweeging der fpieren en van het gantfche Lighaam, alle ingewanden gefchud worden, zo moet iederpm* loop, ieder affcheiding, ieder invloed en ieder be- weeging uitvoeriger, fneller en vaardiger volgen. De Spieren worden met de gunftige. zenuwzappen, wel- ke zich als eene ziele daar op uitftorten , gedrenkt, verfterkt jen de geheele natuur verkrijgt, door eene doorgaande werkzaamheid , nieuwe kragten. Dus is het maatig te Paardrijden eene der befte Lighaams- bewegingen, voor zittende Geleerden en Konfte- naaren, en voor zwakkelijke Perzoonen. Menfchen die dikke taaije Vogten hebben, zullen
dezelve door het Paard-rijden verdunnen , dewijl iedere frisfche beweging , bij aldien dezelve flegts niet met al te veel geweldgedreeven word, dezelve ontbind. Door deeze ontbinding des bloeds, word 't bekwamer gemaakt, in dekleinfte buisjes des Lig. haams te dringen, en hier door worden alle zoorten van affcheidingen bevordert. Hief op volgen on- middelijk de ontlastingen, en dus ontledigen zich de ingewanden van alle ftüftaande vogten, gelijk ook het bloed van alle vreemde deelen, die het bederven konnen , gezuiverd word. Tot dit alles brengt de L 2 oef- |
||||
Xö4 DEN FRIESSCHEN STAL MEESTER
oeffening der vaste deelen niet weinig toe, naardien
zij de veerkragt der Buifen, Spieren en Ingewanden verfterkt. Defcbudding des Onderlijfs en de verfterking van
deszeis Spieren onder 'tPaarderijden, maakt deeze Lighaams-beweging, tot een der beste hulpmiddelen tegens de gevolgen vaneen gebrekige fpijsverteering. De fchudding des Onderlijfs bevordert de doorgang der Spijfen door de Darmen, en verfterkt ter zelver tijd hunne kragten , om ze des te bete/ te verwerken. Dus word niet alleen fchielijk en goed voedzel uit de fpijzen getrokken , welke het bloed verfrischt; maar de overbijfzelen derzelver, de rauwbeden, de ilijm en de winden, worden ook fchielijk na deplaat- zen hunner verordening gedreeven , alwaar zij hun- nen uitgang vinden, eer zij tijd hebben om ons te kwellen. Deeze voordeelen van 't Paard-rijdtn voor de Spijs-
verteering , de verfnelde beweeging des bloeds iri den Onderbuik, bezonderlijk in de Poort-ader, en dikwils ook het doorbreeken der Gulden-ader, maa- ken het zelve tot een Lighaams-beweeging , welke daar regt toe fchijnt uitgezogt te zijn, om een Mensch die zich door veel zitten zwakkelijk enhijpocondrisch) maakt, te herftellen. Door hïtt voortfchommelen' der fauwigbeden en winden, welke na iedere Spijs- verteering overblijven, en de Darmen opblaafen, hunne beweegingen hinderen, en krampen in dezelve voortbrengen, worden de voornaamfte toevallen der Hijpocondrie, de zekerfte gevolgen van eene zitten- de levenswijze , op de veiligfte en ontwijffelbaarfte wijze voorgekoomen. Maar in het bijzonder, verligt het Paarderijdm,
zulke aamborflige of asthmatifche Menfchen, welker kwaal uit fpanningen inden Onderbuik voortkoomt, waar door het bloed te fterk tegens de Borst gedree- ven, |
|||||
__..
|
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER; ] " t65
ven s of deSpieren die tot het adem-baalen dbnen
in haare beweeging gebindert worden. Daar is een. zoort van ïeering of uitteering , die van verharde knobbels in den Long ontftaat, waar door men dik- wils met benauwende verdikkingen, en met een veel- jaarig hoesten bezwaard word; hier tegen kan het herhaalde zagte Paardrijden , van een uitneemende dienst zijn. Het Paardrijden behelst nog meer andere voordee*
len, inzonderheid als men het tot eene verlustiging maakt, gelijk bij voorbeeld op de Jagt. Het genot der frisfche lucht, de levendige beweging des bloeds, het vrije ademhaalen , de aangenaame vermoeijing , de daar opvolgende verkwikkelijke flaap, deverfter. kinge der vaste deelen, de vrije omloop der levens- geesten in de zenuwen en fpieren , de verftrooijing der gedagten en de verftrooijing des gemoeds , zijn alle te zaamen omftandigheden, welke tot de ge- neezing der Hijpochondrie toebrengen. Dog wel verre , van het Paardrijden zonder be-
paalingen aan te prijzen , moeten wij onze Leezers waarfchouwen, dat er gevallen zijn, waar in 't ten hoogden nadeelig is. De zwakfte en aandoen Iijkfte Menfchen, moeten zich van een zagtere lighaams» oefFening bedienen. Die tot fterke bloedvloeijing ge» neigd en zeer volbloedig is, die Breuken of andere Lighaamsgebreken heeft , welke door het fchomme- len erger worden zouden ; die tot bloedftortingen uit de guldene-aderen , of tot blinde aambeijen , of tot heftig zweeten geneigd, of met ziektens bezet is die rust vereisfchen, moet.deeze oefFening agter we- ge laaten. Werkelijk teeringagtige Menfchen, die »et Longe-zweeren zijn gekweld, kan insgelijks het Paardrijden , wat Sijdenham er ook van zegge, niet anders dan nadeelig zijn ; eene gewonde Long, kan zulke hevige fchokken en fchuddingen niet L 3 , vet- |
||||
iM DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
verdraagen, als het Paarderijden veroorzaakt.
Ook is het niet op alle tijden dienstig, te Paard te
Gijgen. Voort na den eeten, wanneer de Maag met fpijzen is opgevuld . fchud men dezelve daar door te heftig, naar dien ze als dan reeds van fpijzen be- zwaard word , en voor den maaltijd kunnen het de rninften verdraagen, om dat hun de beweeg ing te fterk is en zodanig verhit, dat zij niet kunnen ee- ten ; het best is te Paard te rijden , wanneer het heetsfte van den dag voorbij is. Ten aanzien van de manier en wijze , hoedanig
men voor de gezondheid te Paard moet rijden, geeft een beroemd Italiaansch Geneesheer , met naame Senvenuti goede onderrigting; zie hier eenige van derzelver raadgeevingen. Men moet een afgerigten bereden Paard verkiezen,
en zich regt op't zelve houden. De Stijgbeugels moe- ten zo laag aangegespt worden , dat men daar in ftaan, en evenwel ook een weinig op het Zadel rus- ten kan. Men moet dagelijksch tweemaal rijden; namelijk eerst één uur na den opgang, en drie of vier uuren voor den ondergang der Zonne. Op dat de Spieren des Onderlijfs door het fchud-
den niet te zeer aangetast en verflapt worden , en men voor het gevaar van Winden en Breuken bevei- ligt zij , moet men een brede gordel omdoen. In den zomer moet de heete tijd van den dag niet tot Paarderijden befteed worden; ten minften moet men als dan langzaam en voor de Zon bedekt rijden, of Bosfchen en Dreeven verkiezen. In den herfst en winter, moet men vooral de Nevel vermijden. Na het rijden is 't gevaarlijk , in de verhitting
koud te drinken, maar men moet een kopje Thee neemen als men dorst heeft. Het is ook niet goed aanftonds daar op te fpijzen , eer de verhitte vog- tcn weder ten vollen be&oeld en bedaard zijn. On-
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER, |$;
Oneffen wegen, maken den Ruiter hat rijden
maeijelijk; en wat nog meer dan alles is, men moet wel zorg draagen, dat men rijdende niet te ligt ge- kleed zij, en niet infterken wind of onweder rijden» ook niet geweldig jaagen. |
||||||||
m
|
||||||||
VIJFTIENDE HOOFDDEEL.
Fan het Nut en Qeiruik der Paarden
en derzelver deelen. Het Paard is onwederfpreekelijk het nuttigde en
edelfte van alle de aan het Menschdom onderworpe- ne Dieren, en is ook uit hoofde van deszelfs boveq andere viervoetige Schepzels, uitmuntende hoeda- Bigbeden, ten allen tijde, ineene algemeeoe achting gehouden. Wilde men een volledige befchrijving geeven, van
al het nut, voordeel en vermaak, 't welk het Mensch- dom van de Paarden trekt, een geheel Boekdeel was er toe noodig. Wij zullen ons vergenoegen met aan te merken,
dat het zowel dient, tot der Vorsten pracht en heer- lijkheid , als tot het winnen der kost van geringe; Menfchsn. In den Oorlog is het nauwelijks te ont- beeren, en verftrekt aldaar, zo wel tot verdediging van zijnen Meefter ,als om hem hulpe tqetebrengen; dikwils verbreekt deszelfs vaardigheid , de maatre- gelen des Vijands, en is aan de Leger «voerders be- hulpzaam tot het geeven en uitvoeren hunner beva- len , zelfs maakc het gezigt des Vijands het Paari moedig tot den ftrijd; want men dieat faiei aantemei!* h 4 ken. |
||||||||
•
|
||||||||
X68 DEN FRlESSCHEN STALMEESTER
ken, dat hét Paard wel onderhouden wordende en
fleurig zijnde, een zeer moedig Dier is. Daarenboven: is het zelve ook, getemd en gedresfeert zijnde, ge-- trouw aan zijnen Meester, zullende niet ligt aan den zelven, of aan een ander die 't oppast, hoe wild ea kwaadaartig het ook tegen vreemde zoude moogen zijp, eenig nadeel met Haan of bijten toebrengan, gelijk dit de ondervinding leert. Het nut en gemak, welke dit edel Dier aan den Koophandel en alle an- dere tot de Menfchelijke zamenlevinge noodige be- drijven toebrengt, is onwaardee.rlijk. Vorsten en Groote Heeren onderhouden , zo om aan hunne waardigheid -luister , als aan hunne Heerfchappije ontzag bij te zetten, een groot getal Paarden, ten deele in kostelijke Stallingen, bij hunne Hofhoudin- gen,' en ten deele bij hunne Krijgsbenden; de meei ften van Adel, voeden dezelven zo wel tot hun ver-i maak, als ook tot hun gebruik. Eindelijk Postmee- fters, Reizigers, Stalhouders, Land-bouwers en Voer- lieden , kunnen het Paard niet ontbeeren; ja daar. zijn weinige, die de een of d'andere Fabrijk heeft, of hij is Paarden nodig. In de andere waereldsdeelen , en wel inzonden
heid door de Tarters , word veel gebruik van het Vleescbder Paarden gemaakt; doch onder de Euro- peaanen is geen Schriivér, welke getuigd, dat het zelve in fmaakelijkheid bij hecRundvleeseh is tever- gelijken. Verfcheidene Lighaamsdeelen van het Paard, zijn in de geneeskunde tegen zodanige on- gemakken , daar men een goeden uitflag van het 6e- vergeil of hertshoorn, of deszelfs vlugge deelen ge- bruik maakt, beroemt. De Merriè'n-melk word ook als dienftig tegens de Teering, aangepreezen; Uitwendig is Paarde-mest als eene ilooving, zomtijds met vrugt tegen de Keelziekte en het ' Zijdewee gebezigd. Daarenbooven prijst Schkode- RUS*
|
|||||
I
|
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER. x6<i
jus dezelve aan , in het pijnlijk Wateren en in de
Opftijging, wanneer zij onder aan't Lighaam gelegd word,- gelijk een ieder is bekend, is zij, tot de uit- broeijing van veelerle.i Gewasfen en Kruiden , het, kragtigfte middel. De Pis heeft ook een bijzondere fcherpte, en daarom is zij, wanneer men er wat van in de Mond houd, wel eens tegens de Kiespijn dien- ftig bevonden. De Maanen en het Staart-haair ge- bruiken de Zadel-maakers , Matras-maakers, Boek- drukkers , Touwflagers en meer andere. Van het Hoorn bedienen zich de Kammen en Brille-maakers, als mede de Smids en Slotmaikers. De Huiden be- reid zijnde, worden van de Zadel- en Schoen-maa- kers gebruikt; en de Olie, dat't Vet is vandenHats en Hangbuik , word tot het Emailleeren en meer andere dingen gebezigt. |
||||||||
.. i ■
|
||||||||
ZESTIENDE HOOFDDEEL.
|
||||||||
Vim de wilde Paarden en derzelver Vangst.
Eenige oude Schrijvers fpreeken van wilde Paar~
dm, en vernaaien zelfs waar die huis hielden. He- kodotus zegt, dat er zich aan de Oevers van de Hijpanis in Scijthie bevonden, die wit waaren, en in het noordelijk deel vanThracie over den Donau, die het Haair vijf vingeren lang hadden over't ge« heeleLijf. Aristoteles haak Sijrie, Plinius de Noorder Landen , Strauo de Alpen in Spanje aan, als deplaatzen alwaar men wilde Paarden vond. On- der de hedendaagfchen word het zelfde gezegd ten L s opzigt |
||||||||
i?o DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
epzigt van Schotland en de Orkadifche Eijlanden;
van Moskovie en het Eijland Cijprus. Leo de Afri- kaan verhaalt, dat er in de Woestijnen van Afrika en Arabie wilde Paarden waaren, en dat hij zelfs in die van Numidie een Veulen had gezien, wit van haair en met gekrulde Maanen. Marmol bevestigt zulks, wanneer hij zegt, dat in de Wildernisfen van Arabie en Lijble Paardm gevonden worden , dieklein zijn en aschgraauw van koleur; dat men er ook witten vind , hebbende het Haair en de Maanen zeer kort en fteekelig, welke zo vlug ter been zijn , dat de Honden of tamme Paarden niet tegen hun kunnen loopen. Men vind ook aangetekent, dat in China zeer kleine wilde Paardjes zijn. Dewijl alle deelen van Europa hedendaags bevolkt
en bijna overal bewoond zijn, zo vind men er geen wilde Paarden meer, en, die men in Amerika ziet, worden geoordeeld afkomftig te zijn van tamme Paarden uit Europa oorfpronkelijk, door de Spa*n- fchen overgebragt, die zich in de grootte Woefte- niën van dat Waareldsdeel vermenigvuldigt hebben. Immers, dat deeze Dieren onbekend waaren in de nieu- we Waereld, is gebleeken uit de vreeze en fchrik, waar mede de Ingezetenen van Mexico en Peru be- vangen werden, op 'teerfte gezigt van de Spaanfche Kavallerij. 't Schijnt dat dezelven, zo op het vaste Land als op de Eijlandeh overgebragt zijnde , zich fterk hebben voortgeplant; alzo men, in 't allerzui- delijkfte van Zuid-Amerika , groote Troepen vind vart wilde Paarden, van welker vangst de Indiaanen in dat Gewest, hun vootnaamfte beftaan hebben. Zij gebruiken ten dien einde tomtijds twee Kogels, die aan de enden van een Lederen Riem vast zijn, en, op hun tam gemaakte Paarden gezeten, weeten zij de wilde Paarden zo nabij te koomen , dat elj hun de Kogels om de Be«pen Jwmiien fungeren , als wan»
|
|||||
*
|
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER. nt
wanneer dezelve een zoort van Strik maaken , en
dus worden zij de Paarden meester j zie Egt Verhaal van den Reistogt van Anson. Delft 1754. hl. 367. De Heer de la Salle zag er, in't Iaatfte der voor- gaande Eeuw , in Noord-Amerika, nabij de Baaij van St. Louis , die in de Velden gingen weiden, en zo wild waaren van aart, dat men hun naauwlijks nabij kooinen konde. Een ander Schrijver verhaalt, Hifi. des Avantu-
riers Flibustiers, &c. par Oexmelin. Paris 1698. T. J. p. 110. £ƒ in. dat men zomtijds op 't Eijland St. Domingo troepen ziet van vijf-hondert Paarden, die bij elkander gaan weiden. Wanneer deezen een Mensch gewaar worden, blijven zij altemaal ftil ftaan; een hunner nadert tot zekeren affland, fnuift met de Neusgaten, neemt de vlugt en word van alle de anderen gevolgd. Hij voegt er bij, niet te weeten, of deeze Paarden ontaard zijn door wild te worden, maar dat hij dezelve zo fraaij van Geftalte niet ge- vonden had , als de Spaanfcben, fchoon zij zeker- lijk van dat Ras waaren. Zij hebben , zegt hij, den Kop zeer dik zo wel als de Beenen , die daarenbo- ven knobbelig zijn ; zij hebben ook de Ooren en den Hals zeer lang. De inwooners van het Eijland wee* ten hun gemakkelijk tam te maaken , en ze vervol- gens aan den arbeid te gewennen. Ook doen de Ja« gers hun de Huiden draagen. Men bedient zich, om deeze Dieren te vangen , van touwftrikken, die men op de plaatzen, daar zij veel koomen, fpant; doch zij verwarren er dikwils zodanig in, dat zij zich zelfs verftrikken, indien men niet fpoedig hun komt helpen. Dan bint men hun de Pooten en het Lijf, en maakt ze vast aan Boomen , laatende hun twee dagen zonder eeten of drinken ftian. Deeze proef dient om hun leerzaam te maaken , en door de tijd worden zij gezeggelijk, als of «ij nimmer wild waa- ien |
||||
"in DEN FRIESCHEN STALMEESTER
ren geweest; ja, zo zij bij geval eens weder loi
raaken, loopen zij niet weg, maar erkennen hun- nen Meester en laaten zich gewillig weder vat- ten De Heer Gersault geeft een ander middel op ,
om wilde Paarden mak te maaken. „ Wanneer men, ,, zegt hij , de Veulens niet in hunne tedere Jong- „ heid getemt heeft, gebeurt het dikwils, dat de ,, nadering en aanraaking van den raenscb hun zo ,, veel fchrik veroorzaakt, dat zij hem met bijten en „ (chopper) van zich weeren, zodanig, dat het bijna ,, ondoenlijk is , hun te roskammen en te beflaan. ,, Indien de lijdzaamheid en zagtheid niet voldoen- „ de zijn, moet men zich om ze mak te krijgen, van't „ Middel bedienen , dat de Valkeniers gebruiken „ om een Vogel te temmen, dien men gevangen heeft „ enopde Jagt wil afrigten; dat is, hem de Slaap te „ beletten, tot dat hij van zwakheid ter neder valt. ,, Eveneens moet men met een wild Paard doen, en „ draaijen het , ten dien einde, met zijn gat naar „ den Ruifel, hebbende , zo wel bij nagt als over ,, dag , een Man bij zich , die het van tijd tot tijdeen „ hand vol Hooij geeft en het belet te gaan leggen; ,, den zal men met verwondering zien , in hoe kort „ een tjjd het Dier mak word. Evenwel zijn er „ Paaiden geweest, die men dus agt dagen heeft „ moeten uit flaap houden , eer zij getemt waa- „ ren." In de Hengften is deeze wildheid wel het aan-
merkelijklte , zo dat men in Noorwegen , alwaar de Boeren het niet in gebruik hebben dezelve te fnij- den, dikwils niet zonder gevaar de wegen , die fmal en eng zijn , te Paarde kan pasfeeren, en om die re- den durft geen Boer in den omtrek van Bergen, een Merrie houden. In andere Landen maakt men er gemeenlijk Ruinen van, houdende alleenlijk een en- enke»
|
||||
EN KOEIJEN'DOKTERi *7f
enkele Hengst tot de Stoeterij, 9 opgeflooten. De
Ruinen zijn immer zo gezeggelijk als Merriën , en. in 't algemeen verliest dit Dier , door de temming, zijn wilden aart geheel ; zodanig dat het nooit om zo te fpreeken wegloopt van zijn Meester , en zelfs naar Huis fchijnt te verlangen , zoekende zelfs zijnen Stal en Weide op , inzonderheid wan- neer het door 't loopen of den arbeid is afgemat. In een vreemd Bosch verdwaald zijnde, geeft het door zijn hinneken , het verlangen naar het gezelfchap van den Mensch te kennen. |
||||||
ZEVENTIENDE HOOFD-DEEL.
Befchrijving der voornaamjle Ziektens van het
Rundvee, met bijvoeging van beproefde ■ , Geneesmiddelen, 51 De kennis der ziektens van het Hoornvee en de
dienftige middelen om dezelve te hulp te koomen, is van zo veel belang niet alleen voor den Landman, maar ook voor alle de leden der Maatfchappije, dat een zodanige die zijne kundigheid ten dien opzigte wereldkundig maakt, voor een waare Menfchen- vriend moet gehouden worden. Liefderijk is hier omtrent hét gezegde van den
Phoenix der Geneesheeren onzer Eeuw, de geleer- de Camper, zo beroemt door zijne werkzaame en liefdadige pogingen, om tot nut en heil zijner mede- menfchen , de diepfte verborgenthedender Ontleed-, Genees- en Heel-kunde op te delven. (*) ,, Daar wij
(*) Zie deszelfs Lesfen over de Veeflerftc, gedrukt te
Leeuwarden 1769 in gr. 80. Een werkje van het grootfte nut, en 't welk bij ieder Landman e;i Vetfokker behoorde gevonden te worden, |
||||||
174 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER.
„ wij alleen (zegt dien Hoogleeraar) niet alleen een
3> onmiddelijk belang Hellen in de behoudenis van „ het Hotrnvee , maar daarenboven , als Menfchen „ met redelijke aandoeningen bezield , en gedreven ,, door een inwendig medelijden over onze mede- „ burgeren, gaarne alles willen toebrengen, 't welk „ het geluk der zaamenleeving kotide vergrooten, „ of de bezittingen onzer Landgenooten buiten ge- „ vaar brengen. „ Het Hoornvee (vervolgt zijn Hoog Eerw.) ver-
,, fchaft ons niet alleen melk , kaas, boter, vleescb, ,, fineer, leder, haair, hoornen, been en lijm, maar ,, ook teffens allerleij verkwikkende groentens , en „ het immer gezegend koorn, voor zo verre hunne „ mest noodzaakelijk is tot de vrugtbaarheid van het „ land. Het grootfte gedeelte van ons vereenigd ,, Gemeenebest, daarenboven, is aangelegd tot Vee- „ hoederije, en pronkt met millioenen Beesten, „ welke het zij men hunne geltalte befchouwt, of ,, de grootheid hunner uijeren, nergens eene weer- ,, gade hebben ,• deeze onwaardeerbaare fchat is on- ,, der onze Medeburgeren van allerleij ftaat en rang M verdeeld; duizenden derzelven hebben geen ande- „ ren rijkdom, nog kostwinning, enz." De overweeging van het een en ander, bepaalde
mij, om bij mijne verhandeling over de Paarden , als een nuttig toegift, de befchrijving der voornaamfte ziektens van het Rundvee en de dienstigfte middelen om dezelve te geneezen.op eigene ondervinding ge- grond , te voegen. Ik hebbe verkooren om zulks tot gemak van mijne
Lez'êrs op eene Alpbabetifche manier te doen, wor- dende daar door in ftaat gefield om met een opflag van het Oog te vinden, 't geen zij begeerig zijn te weeten. Besmetting, zie Veepest.
Ei. aar,
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. Ï7?
Blaar, zie Tonoblaar.
Bloedpissen. Zo dra men dit ongemak aan de
Koe of Os gewaar word, moet men hem vooral be- letten te drinken, en hem, zo dra doenlijk, het vol- gende middel laaten gebruiken: Neemt een vierde mingelen menfchen-pis, even zo veel boom-olie, zes verfche eijeren, en een vollen greep o\en-offchoor]ieefi' toet, klopt dit ter deegen onder één, en geeft 't aan het Dier. En dewijl dit ongemak niet zonder pijn koomt, zo bind hem om die te verzagten , de oo- ien, en flaat ze met een klein ftokje, tot zo lange dat ze heel rood worden, wanneer men zekere klei- ne aderen ziet, die men opent, zo zal er fchier heel groen bloed uitkoomen; dit gedaan zijnde, doet men het Beest v/at zout in den mond, en laat het zich wat beweegen. Of neemt zap van weegbree, een vierde mingelen;
en even zo veel boom-olie, klopt het tot dat 't gebon- den is, roert er dan vier oneen cremor-tart, of bes- te wijnfieen in, en geeft het 't Beest in driemaalen in. Bloemen van St. Janskruid 'mbier gekookt, is ook
een zeer goed middel, dat men het Beest moet in de keel gieten, en daar na herhaalen. Dit middel is ook dienftig als de melk bloedig is, gelijk zomtijds gebeurt. Deeze ziekte koomt een Koe of Os over, wanneer
zij te zeer verhit zijn, of verkleumt, of kwaad en venijnig gras hebben gegeeten. Indien het bloedpis- fen binnen de vierentwintig uuren niet overgaat, fterft er dikwils het Dier aan. Bremsen, zie Vliegen.
Buikloop. Wanneer de Koeijen of Os/en met
buikloop gekwelt zijn, mat hun dit fcbrikkelijk af, inzonderheid wanneer er bloed onder loopt,- om die te geneezen, kookt men hun een drank van honds- roo.
|
||||
i7<S DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
roofen ofkweefchillen in een mingelen water, en geeft
hun dit ééns daags te drinken. Twee handen vol geroost koorn in een mingelen water geweekt, en hun ingegeeven, zegt men dat mede zeer goed is. Gerookt rund-vleesch heel klein gefneeden, en het
Beest met wijn- of anders azijn ingegeeven, word ook zeer gepreezen. Buik-pijn. Indien het Dier darmfnijding heeft,
blijft het pal op eene plaats, eet niet, maar zugten fteent; men moet hem als dan weinig geeven te eeten, maar rondsomme den hoorn eenige fteeken met een vlijm of lancet geeven, zodanig, dat er bloed uit loopt: Anderen doen zulks rondom den ftaart, en binden het met een doek toe. Een uije of ziepel ter deegen in zout omgeroert, en het zieke Beest diep in den aars opgeftooken, dat men als dan noodzaakt te loopen, zegt men, een goed middel tot geneezing van deeze kwaal te zijn. Geftooten f alpeter in de keel geduwt, word door anderen aangepreezen. Buiks-Opzwelling. Het gebeurt niet zelden,
dat de Koeijen of Osj'en, die in de zomer buiten de ftal loopen te weiden, fchielijk een opgezwollen buik verkrijgen , en daar door zeer benaauwt en gevaar- lijk ziek worden, en kunnen koomen te verderven, als men niet terftond goede middelen in het werk ftelt: Dit ongemak koomt de Beesten meestijd o- ver, als ze in het weiden het eene of andere hert Ongezond of venijnig kruid, of eenig venijnig Infekt bij geval mede doorgeflikt hebben; bij geval zeg ik, om dat de Beesten anders uit de natuur weeten, wel- ke kruiden en andere dingen hen nuttig, of fchaade- lijk zjjn. In zulk geval is niets beter, dan hen ter- ftond een goede gifte, van de gemeene zogenoemde Vee-theriaak, of anders Veneetfche-theriaak, met veel azijn en tlie in te gseven, dat men hen, met geweld de mond openende, in de keel moet gieten. Hier ne-
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. ï7?
nevens kan men hen ook een klisteer van maluwe'
bladen met melk of water gekookt, en daar veel olie bijgevoegt, infpuiten. Deeze middelen hulpen dik* wils. Daar groeit een kruid in deeze Nederlanden en el-
ders , hier of daar aan de waters-kanten, Water- fcheerling of Water-dullekervel genoemt; dit is ten eenemaal doodelijk, zo wel voor het Rund- en an- der Vee, als Menfchen, indien ze zulks in hetlig- haam krijgen, en er niet terftond nuttige middelen in het werk geftelt worden: Indien men uit de toe- vallen vermoed, dat het Dier van dit kruid ziek ge- worden is, moet men het doen braaken, door het warm. water met veel olie in de keel te gieten; als mede een ig braak-middel, bijvoorbeeld, de ruimte •water daar tabaks-bladen of rook-tabak in gekookt is, dat een gereed en goed braak-middel is, om het kwaad uit te braaken ,• vervolgens moet men het veel goedeazyra met olie ingieten, of een klisteer met veel olie gemengt, infpuiten. De azijn fchijnt in deeze omftandigheid van veel dienst te zijn: Indien deeze middelen niet helpen, fterft het Dier onfeilbaar fchis- lijk, met groote aandoening van fmert. Düllehonds-Bket. Indien het gebeurt, dat een
Kalf, Koe of Os, door een dullen Hond gebeeten word; moet men het terftond veel azijn mettheriaak, het zij alleen, of met uitgeperst zap van weegbree vermengt, ingieten, en zulks eens of meermaalenin eenige uuren herbaaien, en ondertusfchen het Beest weinig laaten eeten: Men moet ook de wonde ter- ftond met fcherpe azijn uitwasfchen , en dezelve vervolgens geneezen, gelijk een andere wonde. An- . ders kan men dat middel gebruiken, dat in. Friesland is uitgevonden, en hieragter onder het ag tiende Hoofd- deel word befchreeven. De theriaak is een nuttige zaak, in veelerlei ziek- M t«RS-
|
||||
178 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
tens aan bet Rundvee, weshalven een Veefokker de-
zelve altijd diende in huis te hebben. Galziekte. De voornaamfte oorzaak deezer ziek-
te, is de bedorventheid van een al te verhit bloed, dat zich naar buiten uitzet, en lelijke vlakken maakt, die men op de huid kan zien. Om ze te geneezen, is het beste middel, dèrzelver oorzaak wegteneemen, met den Os aan de halsader te doen laaten, en hem naderhand een klisteer van verkoelende kruiden te zetten. Daar op geeft hem tot een geneesmiddel een half
jüntje koemelk, met één once wijnfteen, en een vie- rendeel honing, zaamen gemengt: Zijn overig voed- sel moet in de zomer de weide weezen, in de win- ter nat hooi] en zemelen, twee maaien daags. Dit eenige dagen zijnde gedaan , moet men hem
met de volgende zal ve fmeeren : Neemt omtrent één pond reuzel, doet er een half mingelen olijven-olie bij, met twéé oneen leevendige zwavel, zo veel mijrrke, en één lood pluimaluin (alumenplumeum of fcisfile) ; fmelt en mengt het onder elkander , en fmeert er't Beest mede; degalle zal ervan overgaan, en dit fmeerzel geneest het ongemak dikwüs aileen. Gekrompen Voet, zie Verharde.
Gezwel voor de Borst. Dit ongemak valt niet
bezwaarlijk te Kennen; de droefgeestigheid van het Dier, en het hangen van zijn kop, ftrekken tot blijk- baare tekens van deeze kwaal; ook ziet men hem den bek vol fchuim, de rug geheel ruw,- zijn tred is Jangzaam , en hij herkaauwt weinig. Het ongemak beftaat eigentlijk in een gezwel, het welk met kwaa« daardig vogt is vervult; om het te geneezen, maakt men het Dier met een fcherpe els eene opening in de borst, en fleekt er nieswortel, ter dikte van een ïiaalde in ,* neemt voorts een half mingelen node wijn, laat er de grootte van twee boonen theriaak in fmel- ten,
|
|||||
.
|
|||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 1791
ten, en geeft zulks 't Dier te drinken, dit zal van
een goede uitwerking zijn. Gezwollen Gehelmelte. Indien ditongemak deri
Os of Koe de eetlust beneemt, en hun deerlijk doet kermen, zal het niet kwaad weezen, om de ader in het gehemelte te openen: Terftond na de aderlaa- ting zal men hun niet te eeten geeven, dan tost- fchillen, wel gekneust en gepluist, met bladen van eenige groente, of met heel teder hooij, tot dat ze zich beter zullen bevinden. HardliJvigheid. Wanneer dit ongemak de
Runderen bejegent ; neemt voor ieder Beest een mengelen warmwater, en laat er twee oneenftof van aloë in fmelten,' dit voldoet, om hun loslijvig te maaken. Indien het Beest geheel niet ftallen kan, zo mengt
zeep met zout, enfteekt het hem in 't fondament, of men maakt er met ■warm water een infpuitzel van, en fpuit het in. •Hals-Gezwel. Dit koomt, of van een kneuzing
of door een zweer, die er zich gezet heeft: Is het door een kneuzing gekoomen, legt er een pap'óp van honing, verfche reuzelen zemelen, zaamen gekookt in witte wijn of bier, en laat het er vier of vijf dagen op leggen. Is het een binnenzweef, dat men daar uit kan wee-
ten, dat het eerfte middel niet helpt, neemt dan heemst-zalf(urig.alth<ea'), laurier-olie en verfche boter, van elks twee oneen, zaamen koud geklopt; wrijft daar mede zijnen hals, en houd die omzwagtelt met éen linnen doek; deeze zalve zal de vogtigheid naar buiten trekken, dat een gezwel zal veroorzaaken, het welk men met een fchaar moet openen ,■ zo dra men het nodig oordeelt: Deeze opening gefebfea zijnde, moet men zorg draagen,' om ze dagelijks te verbinden, met er de netelworttl in te doen, tot dit M 2 de' |
||||
iSo DEN FRIESSCHEN STALMEETER
de zweer volkoomen van haare rottende vogteh gezul.
vert is. Hartklopping, De hartklopping en het hijgen
der Osfen of Koeijen , toont een groote ontfteeking in hunne ingewanden; en om ze te geneezen , moet rrien op de volgende wijze te werk gaan. Voor eerst, zal men 't Beest, dat deeze kwaal
heeft, zijn rust laaten neemen. Ten tweeden, hem een klisteer zetten van berna^
gie, wilde cichoreij en betewortel, zaamen in twee pinten afgetapte koemelk gekookt, die men op ander, half pint moet verkooken; wanneer men er bij moet doen; vier oneen koning, en zo veel boom-olie; welk middel den Os of Koe moet ingefpuit worden, zo dra men deeze kwaal gewaar word. Ten derden, na 't voorfz. klisteer, moet men hem
's anderen daags lauw water met zap van uijtn, te drinken geeven. Eindelijk, om de ziekte ten vollen wegteneemen,
moet men een pap maaken van drie handen vol kooU naad, met een vierendeelspond ftijfzel-meel, zaamen geftooten, en in koud water geweekt, dat men op de kwaade plaatzen moet leggen. Hun voedzel moet in goede kruiden beftaan , zo
het in de zomer is ; maar zo het hen 's winters over- koomt, moet men hen ballen van kaas, gemengt met zemelen, in een emmer met water geeven; maar in eenigen tijd geen hooi]. Hart-pijn, Pijn om't Hart. Dit kan men
kennen in de Runderen uit de hartkloppingen, van tijd tot tijd van walging verzelt, die hen het hoofd doen hangen, en hun deoogen droevig doen uitzien ; theri&ak of goede orvietaan , ter grootte van twee booneh, in een half pint roode wijn,iS er een uitnee- mend middel tegen; Na het inneemen van 't zelve, wrijft men hunnen, muil inct knoflook, en twee uuren daar
|
||||||
EN KÖËIJEN.DOKTER.' x8i .
daar na, maakt men voor hun een falade gereed, van
prei, bieslook, uijen, bellen , en andere fterke krui- den, die men op zo een tijd heefc, en die men hun met wat azijn en zout laat eeten, waar door dit on- gemak geneezen word. Hinken. Zo de Os of Koe hinkt, hebbende op
eenig lid koude gevat, moet men zijnen voet ftoo- ven, en de zeere plaats met een lancet openen , en met oude pis wasfchen ; naderhand er zout op leg- gen , en met een fpons of doek afneemen: Hier na moet men op de zeere plaats , door middel van een gloeijend ijzer, osfe- of geite-vet laaten druipen. Hinkt hij van het trappen in een doorn , of iets
dergelijks, zo legt op de kwetzuur gejmolten wasch met olie, oude koning en meel van lupijnen, zaamen. koud geworden. Indien het tot een ettergezwel koomt, moet men
er een vijg op leggen, of een pap van wittebrood en verfche boter, om de rijp wording te bevorderen; rijp zijnde, moet men het doorfnijden. Hoest. De enkele hoest is voor zich zelve , ia
der waarheid, geen groot ongemak , en echter Iaat ze niet na, eenen Os die werken moet, fterk te verhinderen: Zo dra men dan hoort hoesten, moet men hijfop 'm water laaten trekken , of daar in koo- ken, en het hem te drinken geeven ; en voorts, om in te zwelgen, gekneusde uijen. mét kaaf. Of geeft hemgemaale en geweekte garst, demalfe
deeien van zuiver Jlroo, anderhalf maatje gemaale ■wikken, of kleine erwten, voor drie reizen. Andere neemen daar toe gekneusde bijvoet, die in water ge» trokken is, dat zij den Os zeven dagen lang, eer hij eet, laaten drinken. .... Hoofdpijn. De vuiligheid , die een Os of Koe
in overvloed uit zijn oogen en neusgaten kwijt word,
is een vast teken van hoofdpijn, vooral indien zulk?
M 3 van
|
||||
tiz DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
van deeze toevallen gevolgt word , dat hij kermt,
woelt, een gezwollen aanlchijn heeft, en meer ver- hit is , dan naar gewoonte. Om ze te geneezen; neemt goede knoflook, laat ze in koude wijn of bief 2 uuren trekken, en (puit hem die in de neusgaten; dit middel zal den Os veel vogt doen kwijt raaken; ondertusfehen moet men zijn hoofd niet Iaaten koud worden. De hoofdijn der Runderen kan men hier aan ken-
nen, dat ze niet eeten , maar de ooren laaten han- gen , om die pijn wegteneemen, moet men hun de tong met geftootent//!jm, wijn, knoflook en fijn zout beftrijken. Knobbels aan de Tong. Dit is niet anders,
dan een uitwasfing van vleesch onder de Tong, die het Beest belet te eeten ; zo dra men zulks gewaar word, moet men ze opfnijden met een fchaar, en de wonde met azijn en zout, of met enkel fpeekzel, wasfehen. Kolijk. Als men een Os of Koe hoort kermen,
zijn hals en agterpoten uitrekken , opftaan, en dik- wils nederleggen, zonder zich op een plaats te kun- nen houden, en eindelijk zweeten ; zo kan men uit deeze toevallen opmaaken , dat 't Beest door kolijk is aangetast, dat hem van vermoeitheid overkoomt, en eerder in het voorjaar , dan in eenig ander fat- zoen , alzo hij dan bloedrijker is 5 deeze kwaal is hevig, en doet het Beest menigmaal ftervan, zomen haar niet tegengaat. ' Men moet hem dan terftond, als men ze gewaar
word, de ilaart aan zijn uitterfte fplijten, om ze aan het bloeden en aderlaaten te krijgen, en hem een ftuk van het oor fnijden; daar op met een ron- de dok''zijn buik hard ftrijken , ten dien efnde hem met het inkoomen van de fijne lucht deèlen «ioor de opengaande lucbtgaatjes , het verdikte blp.ed|
|
||||||
EN KOEIJEN-DOKTER. ï$3
bloed dun worde, en te ligter uit de geopende
plaatzen uitloope. Dit gedaan zijnde , laat men hem een goed half
uur zich met gaan beweegen, en zet hem dus op de ftal, daar men hem wel warmtjes moet dekken. Raakende zijn kost; geeft hem goed hooij, en'smid*
dags één maatje haver. Zijne drank moet lauw wa- ter weezen, waar in men één hand vol geraspte kaas moet doen. Bij aldien deeze middelen den Os geen hulp toe
brengen , moet men hem gekookte uijen geeven, in wijn geweekt. Of men moet hem een klisteer infpuiten van glas*
kruid of maluwe bladen , wilde cichoreij oïtaraxicumi imet wat zemels in water gekookt, daar men lijn-olis
bij mengt. Koorts. Het gebeurt wel, dat een Os of Koe, al te vermoeid zijnde, of in heete tijden, het bloed zodanig verhit, dat 't geheel bedorven word : Hier uit ontftaat zulk eene wanorde in zijn lijf, dat den Os ot Koe het hoofd heel zwaar , en de oogen ge- zwollen worden j de hitte, die door het gantfche lig- haam devogten ontftelt, is zo overmaatig, dat men ze gemakkelijk kan gevoelen, hoe weinig men de huid maar aanraakt. Door deeze tekenen, geeft een Os of Koe te ken*
nen, dat hij gevaarlijk ziek, en moeijelijk is te ge* neezen, zo men niet terftond op de eerfte oorzaak, namelijk het bloed , werkt; waarom men hem ter- ftond voor het hoofd moet laaten , of bij zijn oor; en, om den grooten brand , die zijne ingewanden verteert, te maatigen , geeft men hem niet dan ver- frisfende middelen, als versch gras, (zo hem deeze ziekte in de zomer overvalt,) waar onder men wat koop-falaad mengt: Is het in de winter, dan voed men hem met natgemaakt hooij en zemelen , tweemaal M 4 daags: |
||||
-ïSï DEN FRIESSCHEN [S TALMEESTER
_ daags: Het water, om te drinken, moet helder|en,
versch weezen , en om het de raauwheid te benee- men, zo doet men er twee handen vol , roggemeel bij, waar door het veel gezonder word, Ook is het zeer nuttig, dat men daar de ruimte zuivere Jalpeter in fmelt; of hem gefmolten/a/peJer nu en dan apart in geeft, dat zeer verkoelt, en de ziekte maatigt. Na alle deeze middelen, zo de ziekte hardnekkig
is, moet men kaasjes-kruid, wilde', cichorei] , falaad en betewortels, in twee pinten watermet zemelen, te zaamen kooken ; daar na laat men het door een doek loopen, en er twee lepels vol honing , met zo veel hoorn-olie hebbende bijgedaan, dient het tot een kli- fleer. Kwaade Oogen. Als een Os of Koe kwaadeoo-
gen heeft, verftaat men daar door, dat zulk een on- gemak uit geene andere plaats koomt, dan uit de oo- gen. Men moet dan zijn best doen, van hem te ver- koelen , en de ontfteeking , die er mogt weezen, met ze dikwils op eenen dag , met weegbree.water te wasfehen, wegteneemea; of met eijwit en water zaa- men geklopt. Zo de oogen gezwollen zijn, moet men er een pap
op leggen van wittebroods-kruim in melk gekookt, en met verfche boter of honing gemengt. Luizen: In zommige Landen , hebben de Run-
deren twee zoorten van Luizen, waar van de ééne door Linnmvs Fediculus Bovis tauri word genoemt; .en de andere Pediculus Bovis tauri, aibdomine plum- J>eo, Deeze Koe-luizen kunnen, volgens de Heer LiN-
Kffius, verdreeven worden, met het afkookzel van wilde rosmarijn Qedum) , die in Zweeden en Lapland groeit; of ook met kleine donderbaard, of zogenoem- de muur-peper (fedum acre) , zijnde een kruidje met gappige wormswijze bladjes , 't welk men op oude Stads-
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 185
Stadsmuuren, als mede aan de kanten der- Bouwlan»
landen en Heiden aantreft. Mede is 't langs de Vrie- fche zee kusten , en op veele andere plaatzen bin- nendijks, in Vriesland overvloedig te vinden ; wor- dende volgens de Heer David de Gorter, Flora Belgica Ultraj. 1767. p. 125. gemeenlijk Bergknop genoemt. Nog word er, als een goed middel tot vernieling van deeze Luizen, voorgeftelt, dat men een zalve op de volgende wijze bereide; neemt osfe of koeije-pis, tweededen; hars, witte-wijn en ge- zouten boter , van elks één deel; mengt dit wel te zaamen, en beftrijkt er het Dier zijn geheele lijf mede. Machteloosheid, zie Vermoeitheid. Magerheid. Zomtijds is een Os of Koe zo ma- ger , dat hem de huid aan de beenderen zit; deeze kwaal zoude hem zekerlijk tot de uittèrfte kwijning brengen, als men er niet fchielijk bij was: Het eer- fte middel is, dat men hem met wijn of brandewijn en olie, onder eengemengt, de ribben tegen de vloeg van het hart op moet fmeeren en fterk wrijven , en er dan een warme pan tegen houden , om de zalf te doen intrekken, hier door raakt hem't vel en vleesch van de ribben af. Ten tweeden , alzo deeze kwaal niet veroorzaakt word, dan door al te verhit bloed, dat men noodwendig moet maatigen , zo men niet wil, dat het vel en vleesch weder gaat vastzitten, moet men hem een drank geeven van gekookte bete~ portelen, wilde cichorei], en andere verkoelende kruiden, met zemelen daar onder. Of men maakt een klisteer van die dingen, daar men een paar le- pels vol boom- of lijnolie bij doet. Hier na moet zijn voedzel des morgens vogtig ge-
maakt hooij weezen, twee uuren daar na een maatje natte zemelen; 's middags water om te drinken, dat Wit is van gersten-meel; na dien tijd 's avonds versch M5 gras, |
||||
ltS DEN FRIESSCHEN STALMEESTER'
gras, als het zomer is; maar in de winter altoos hooij,
als gezegt is, en 's avonds nog een maatje natte ze- melen: Dit drie dagen aan een gedaan zijnde, moet men hem beginnen te geeven , half zemelen en half haver, maar altoos nat gemaakt, zo lang tot dat hij herftek is, dat men aan zijn haair kan vveeten , als dat glinsterend word , en zagt in het behandelen is. Opstopping van't Water. Niets is gemakke-
lijker dan dit ongemak te ontdekken, als men maar opmerkt, of't Beest dikwils moeite doet om te pisfen, zonder het te kunnen doen: Dit kwaad is zeer pijn- lijk, en noodzaakt het Beest te kermen, dat ligt te hooren is; om dit te geneezen , geeft men het een jialf pintje witte wijn, waar in men alvoorens twee lepels vol honing, en zo veel boom*olis heeft laaten kooken, op drie verfcheide morgens, telkens even veel van in. Zijn voedzel moet weezen , zo veel men krijgen
kan, en de tijd van 't jaar medebrengt, knolle bladen met een maatje zemelen 's middags, en 's avons zo veel: Deeze middelen zullen 't Dier hejpen. Steen in de Blaas. Voor deeze kwaal, neemt
twee oneen zee-venkel, ftoot een half lood kruidna* gelen, anderhalf vierendeel loods peper; mengt het onder een, en geeft het dus het Beest in, met lauwe roode wijn: Zo gij dit eenige dagen hebt gedaan, en er defteen niet op volgt, en uitvalt, moet men hem uitfnijden. ïandwagoeling. Als een Koe of Os de tanden
los zijn, gelijk zomtijds gebeurt, zo wasebt hem dezelve met zaut en azijn ; of laat ze zotft flikken , zo zal het haast beteren. Tong-blaar. Dit is eene zeer gevaarlijke ziekte
van't Rundvee, die liet Beest fchjelijk overkoomt, en daar het ook fchielijk, dikwils binnen 24 uuren, van
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. 187
van fterft, als dezelve niet tijdig word ontdekt; de«
zelve beftaat daar in, dat het Beest op de tong één of meer blaaren krijgt , die eerst wi£ zijn , vervol- gens rood, en eindelijk zwart worden, als dan open- barstende, en een kankeragtig gezweer nalaatende, dat fchielijk in de tong naar deszelfs wortel indringt, haar afknaagt, en het Dier in weinig tijd doet omkoo' men : Deeze ziekte is te gevaarlijker, dewijl ze be- fmettelijk is, en zich door geen uiterlijke tekenen aan het Dier ontdekt; 't welke meesttijds eet en drinkt, als naar gewoonte, tot dat het ter neder valt, en fterft. Hoe gevaarlijk deeze ziekte ook zij, zo word ze
echter gelukkig geneezen , als men dezelve terftond in haar begin ontdekt; om die reden moet men de Beesten, in zulke tijden, daar deeze ziekte omgaat, twee of driemaalen 's daags de tong bezigtigen, en zo dra men één of meer blaaren op de tong gewaar word, moet men dezelve terftond door fchraaping met een E lat ijzer , waar aan fijne tanden gevijlt zijn, doen
arsten; dog een ftuk plat zilver word hier toe veel beter geacht; daar na ftooft men de wonde met goe- de azijn, daar zout, peper, look, wijnruit en andere fterke kruidenin getrokken zijn; vervolgens beftrijke men de lippen met een üükjscijperfche vitriool; wel- ke middelen men veeltijds verfcheide maaien herhaa- len moet ,• zo zal het Dier volkoomen geneezen worden. Voorts moet men zorg draagen, om de zieke Bee-
ften terftond van de gezonde aftefcheiden , zo dra men de ziekte onder dezelve verneemt. Men heeft deze ziekte vooreenige jaaren in Fries-
land, Frankrijk, en elders gehad, en dezelve op de gemelde wijze geneezen. Tong-gezwel. Het gebeurt ook wel, dat een
Kalf, Koe of Qs een opgezwollen tong verkrijgt, met
|
||||
188 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
met of zonder kleine blaasjes of puistjes bezet, in zul»
ken gevalle moet men de puisjes met een ftomp mes af fchraapen, en daar na de tong met azijn en zout was- fchen, zo zal het baast overgaan. Vee-Pest. Deeze allervreesfelijkfte ziekte on-
der de Runderen , die veeltijds de Vee-rijkfte Stal- len in korte dagen iedig maakt en den welgefteldften Landman tot armoede brengt , is eigentlijk eene be- fmettende rotkoorts , door welke het bloed bedor- ven, de ingewanden van den buik en borst, als me- de de keel tong, neus en oogen, en zomwijlen de hersfenen hevig aangeftooken worden; evenwel zo, dat verfterf voornaamelijk plaats hebbe , in de inge- wanden van den Buik en Borst. Het Menigvold is voornamelijk aangedaan om de zonderlinge werking, en zamenftel van dat deel. De ziekte, hoe verander- lijk ook ten opzigtevan zommige uiterlijke tekenen, is de zelfde, en altoos aan zich zelve gelijk, maar hij woed op het eene deel meer dan op het andere. Zij is gepaard met zulk eene zwakheid van het ge- heele lighaam , en verlamming van de Spiervezelen der ingewanden in het bijzonder , dat de werking derzelven geheel ophouden ; de fpijs word uit den Pens niet opgebragt, om welk agterblijving de her- kaamving ook ophoud. Het Menigvold word niet onlast, en daarom pakt, droogt, en verbrand alles wat er in is. De Galblaas fcbijnt om geene andere rede zo fterk opgezet , dan om dat zij wegens die zelfde verlamming zich niet kan ontlasten, en de af- fcheiding onderwijlen haaren gang gaat. De Pis- blaas , is in diezelfde omaftndigheid. Zie hier de befchrijving deezer vreeslijke ziekte,"
woordelijk genoomenuit de Les/en van den Hoogleer raar P. Camper , die met mijne waarnemingen vol. koomen ftrooken, Gelukkig zoude ik mij rekenen indien ik mijne Landgenooten , middelen wist aan de
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. ï«j)
de hand te geeven om dezelve te hulp te koomen
en te beteren; maar ik ben gedrongen ongeveinsde* lijk te betuigen , dat alle de zodanigen welke door de verfchiilige Schrijvers worden opgegeeven, en waar van ik een menigte hebbe geprobeerten tewerk geftelt, geene mijne verwagting heeft beantwoord. Het beste waar bij ik mij hebbe bevonden, is de Stal , zo veel mogelijk zindelijk en zuiver te hou- den , de zieke Beesten zo veel doenlijk is van de gezonden afcefcheiden , vooral geen Smeer of Huiden van de verflorvene Beesten op de Stal te laaten leg- gen , de doode lighaameh diep te begraaven, en de uitkomst verders met onderwerping aan de Voorzie- nigheid overtelaaten. Verharde of Gekrompen Voet. Neemt hier
tegen de wortels van gemeene en wits maluwe, of van heemst, laat ze in behoorlijk water kooken; daar op kneust en klenst ze door een zeef; voorts doet er een half pond wagen/meer, en anderhalf pint zeer goede wijn bij, laat het dus zaamen kooken, tot dat de wa~ genfme er gesmolten zij, doet er dan nog wel gekneust lijnzaad onder, en laat dit alles weder kooken, tot dat de wijn verteert is, fmeert een gedeelte van dee- ze pap op den voet, en laat het er drie dagen op blijven; hier na legt er de rest op, die er nog ande- re drie dagen op moet blijven. Vermoeid- en Machteloosheid. Het kan ge-
beuren, dat een Os of Koe, wegens machteloosheid geen eeten lust, dat dan, of van al te fterken arbeid koomt ; of dat zij te lang voor de ongemakken van de lucht hebben bloot geftaan: Is het in de zomer, en oordeelt men, dat de groote hitte zulks heeft ver- oorzaakt ; moet men twee greepen meel in drie pin- ten water doen, dat men hen 's middags en 's avonds moet laaten drinken ; 's morgen moeten zij tot kost hebben, een maatje natte senulen , met een enkele hand
|
||||
190 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
hand vol haver, en daar op gras; dus moet men er
mede voortgaan, tot dat men ziet, dat't Beest wel eet. Is hét in de winter , kan hen die machteloosheid
aankoomen, of, als zij fneeuwwater hebben gedron- ken , of dat zij door de regens in dat jaargetij zijn verkoud ; dan moet men hen in de plaats van natte zemelen, dezelve heel droog geeven , met de helft haver daar onder, des morgens en 's avonds even veel, benevens goed hooij, waar van zij nog bij dag, nog bij nacht, moeten gebrek lijden. Vernageld. Een Os of Koe word ook wel eens
vernageld, ook hij krijgt fpiinters van hout, of wor- telen in den voet, als hij in de bosfchen gaat wei- den ; hij hinkt er aanftonds van , en zo dra men zulks merkt, is het best, daar niet mede te draalen ; men neemt dan den voet van het Beest, en er den nagel of fplinter hebbende uitgetrokken, giet men heete êlie op de wonde, legt er werk op, en bewind ze met touwen; dit twee of driemaalen gedaan, en het Beest wat rust zijnde gegeeven, geneest zulk flag vari ongemakken. Verstciking. Als een Os of Koe onder hetgaan
dit ongemak aan de voeten verkrijgt, is er niets be- ter, dan reuzel, koning en witte -wijn te neemen, dat te zaamen te kooken, en daar de kwaade plaats, drie dagen lang, drie of viermaalen 's daags mede te wrijven. Óf neemt goed bier, kookt er hoppe in, en doet er
verjche boter bij; hier mede wascht de voet of 't been dikwils warm; dit middel is zeer goed. Vliegen. Bremsen, Horsels, ènz. Dikwils
worden de Koeijen en Osfen in het land kragtig ge-' ftooken, en gekwelt van de gemelde, en andereÖn- gediertens, Waar door dezelve zeer onrustig wofden, en als verwoed in het land omvliegen >• met de ftaar*- te»
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. *»
ten om hoog, wegens de pijn die ze gevoelen: Daar
is niet wel middel tegen, om ze voor die Ongedier- tens tebewaaren; maar men zegt, dat als men ze overal beftrijkt met traan, dat ze er dan van bevrijd blijven. Andereprijzen laurier befiën 'malie gekookt aan; en nog andere zeggen, dat men ze met muur- peper oljcherp perjikkruid moet wrijven. Is het, dat er van de beet of fteek groote builen
opgezwollen zijn, gelijk dikwils gebeurt, en het Vee veel fmert veroorzaakt, zo moet men dezelve was- fchen met warm bier, daar verfche boter in gefmolten is , of met azijn. Voetgezwel. Alzo de kwaade vogten doorgaans
geneezen zijn, om naar de onderde deelen te zak- ken, vooral als deeze reeds kwalijk gefield zijn, zou het te vreezen zijn, dat een gezwel aan den voet, door al te groote menigte van vogten mogt ontdaan, bij aldien men verzuimde, door rust en goede middelen dit kwaad voor te koomen. Zoda- nig een gezwel is wel in der daad van weinig belang; maar echter in ftaat, om groote wanorde te veroor- zaaken , zo men het niet verhelpt, met er gekneus- de vlier-bladen, in reuzel gefruit, op te leggen, be- wonden in een linnen doek; welk middel alleen bé* kwaam is, om 't te geneezen. Walging. Men weet terftond, dat een Ös of
Koe ziek is, als hij geen lust, of trek tot eeterj heeft, en om te zien, of hei niet dan een enkele walging is, die hem kwelt, neemt men zout mét fcherpe azijn, waar in men uijen of knoflook doet, dat men hem in de keel giet, met zijn muil om hoog te houden, op dat hij hier niets van laate vallen, terwijl hij het kauwt. Is het niet anders dan eert walging, zo zult gij dat middel geen twee, of drre maaien gebruikt hebben, of hij zal zijn eetlust, afs voeren, wederkrijgen. Maar is die walging van een an-
|
||||
Ï92 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
andere ziekte ontdaan, dan moet men den oor-
iprong daar van zoeken, en ze van den begin af te- gengaan. Weerweide of Wee, is eene ziekte of kwaal on-
der bet Rundvee in verfcheidene diftri&en van ons Gemeenebestheerfchende, en 't welk waarfchijnelijk , door de verandering van climaat en weijde of gras of wel door 't een of ander kruid 't welk in zodanige landerijen groeit, word te weege gebragr. De ziekte beftaat hier in; wanneer men Vee in
andere diftriften koopt, alwaar het zelve niet met Weerweijde is behebt, en men doet het in landen weijden daar deeze kwaal beersebt; zo duurt het niet lang of de'Koeijers of Osfen pisfen bloed, en na eenige dagen fterven zij, of kwijnen op zijn bes: genoomen zeer lang aan deeze ziekte, i Een beproefd middel hier tegen, is het volgende; zo dra men het Beest het minfte bloed ziet pisfen, zo geeft het in, een vierde pond gebrande koffij die fijner gemaalen is, in een vierde mengelen beste je* never vermengt, en fpoelt h'it met karnemelk door de keel; indien het Beest vierentwintig uuren hier na nog bloed pist; zo herhaalt dit middel, en het zal genoegzaam altoos door een goede uitflag gezegend worden. Wonden. Indien een Koe of Os door bet eene
of andere toeval een wonde; gekreegen heeft j zo neemt maar maluwe-bladen en wilge-bladen, ftampt ze klein, perst er dan het zap uit, fineert hiei me- de de wonde altemets, of legt er een doekje op, in het zap nat gemaakt: Dit heelmiddel, heelt beter dan veele zalven, pleisters en oliën, die veel kos» ten , en is zo wel voor Menfchen als Dieren dien- ftig: Het zap van weegbree of duizendblad is ook zeer goed. Of neemt teer, fmelt dit over een zigt vuur in
ver-
|
||||
ËN KOEIJEN-DOKTER. Ï53
terjche, dat is ongezoute boter, tot een zalfje, en
fmeert de wonde daar mede; dit is ook een goede zalf: Indien het gebeurde, dat de wonde vuil of rottig wierd, gelijk in heete tijden kan gebeuren, zo mengt er wat gepoederde aloë en mijrrhe onder: Het wasfchen met pis/e, is ook zeer goed; en koomt er wild vleeschin, zo neemt gepoederde holwortel, of gepoederde drooge zeven-baom, en ftrooit het in de wonde; of anders maar geprepareerde aluin. Worging. Dit ongemak is niet anders dan een
kwaad vogt, welk zich onder de gorgel vergadert, en de klieren zo vervaarlijk doet opzwellen , dat ze eenen Os of Koe kunnen verftikken, zomen't Feest niet fchieüjk helpt. Als men dan merkt, dat een Os door die kwaal
word aangetast, opent men hem 's avonds of 's mor- gens deeze klieren met een lancet; daar op ftrijkt men het onderde van de gorgel met laurier-olie en vetfche boter, onder een gemengt. Men dient hem het hoofd ook warm te houden, en wel te dekken, anders zou bij er van fterven. Wormen. Schoon geene eigentlijke ziekte zijn-
de, kunnen wij echter niet onaangeroertlaaten, hoe- danig de Runderen zomwijlen door een zeker zoort van Wonnen worden gekwelt, die onder hun huid in een bobbel of knobbel huisvesten, en door de fteek of beet van een zoort van Wespen word voort- gebragt, die men gemeenlijk Horfel der Runderen noemt, en door Lmmmvs onder den naam van Oestrus alis maculatis; thotace flavo, fajcia fufca, abdomint Jiavo, apice nigro word befchreeven : Deeze Horfek leggen hunne eijeren in de wonde van de beet, waar door de Wormen ontftaan, welke volwasfen zijn- de, door de huid heen booren, en veroorzaaken daar door gaten die er nimmer uitgaan, en het le- der, dat van deeze huiden bereid word, gansch in N wsard» |
||||
194 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
waarde doet verminderen. Echter zijn de Hoorn-
beesten niet overal aan dit ongemak onderworpen; zelden als nooit vind men die aan zulk Vee, het welk op vlakke weiden graast, maar doorgaans aan de geenen, die in boschagtige landsdouwen weiden. ■
|
||||||
AGTIENDE HOOFDDEEL.
Van de Hondsdolheid, derzelver toevallen, en
geneezing. Dolle Honds-ziekte , of beter Honds-dolheid;
ïn't 1 atijn Rabies canina; is oorfpronkelijk eene ziek- te van het Honden-geflagt, en dus van natuuren alleen aan Honden, Vosfen en Wolven eigen. De eerfte oorzaak deezer vreesfelijke ziekte, in bovengemelde Dieren , word aan gebrek Van drank of water toege- fchreeven; en wanneer er een door aangetast is, bijt die dikwerf anderen, zo wel Menfchen als Dieren; die veeltijds, dog echter niet altoos doordeeze beet befmet wordende, zonder tijdig gebruik van bekwaa- me geneesmiddelen, mede door die vreesfelijke kwaal worden aangetast, die dus op deeze wijze word voort- geplant. De kentekenen waar aan men befpeurt, dat een
Jïond deeze ziekte onder de leeden beeft, zijn de volgende. Het Dier te vooren vrolijk en fpeelziek, word
Iinorrig en neerflagtig,- krijgt een afkeer van voed- zel; heeft iets verbijfterts in zijne oogen; loopt 'als verlegen en zeer ongeftadig heen en weder; in dien toeftand. zijnde, moet men niet draalen om hem op te
|
||||||
EN KOEIJËN-DOKTER. ips
te fluiten en vast te binden, voorts hem de nodige
hulpmiddelen toereiken; en zo deeze van geen goeden, uitflag zijn, en zijne dolheid zich openbaart, hem als dan dooden j fchoon ik met de Heer Tissot en an- dere oordeelkundige Schrijvers van gedagten zoude zijn, dat het beter waare, eenige der boven aange- haalde tekenen in het Dier befpeurende, hem ogen- blikkelijk te dooden , dan door hem in een onzeker leven te laaten, anderen die hem ongelukkelijk te na mogten koomen, in gevaar te ftellen van door deeze allervreesfelijkfte kwaal aangetast te woï« den. Het Dier te Iaat of geene bekwaame hulpmiddelen
gegeeven zijnde, worden de merktekenen duidelij- ker; hij wil bijna geen fpijze meer nuttigen, inzon- derheid is hij afkeerig voor al het geen dat vloeibaar is; zijnen Meester dienhij te vooren liefkoosde kenc hij niet meer; zijn ftem verandert ten eenemaalen, en word dof; dien hem willen naderen bijt hij; hij loopt de tong half uit den bek met fchuim bezet, als mede met een hangende kop en ftaart; andere Hon- den hem ruikende, loopen vervaart van hem af; meestentijds bijt hij naar het geen digt bij hem is; dog zomtijds verwoeder zijnde, valt hij regts en links aan, en bijt alle Menfchen en Dieren, dien hij maar onder zijn bereik kan krijgen; met fchrik ont« vlied hij al het water, dat hem opzijn weg ontmoet; eindelijk zijgt hij afgemat ter neder en fmakt tegens de grond; zomtijds rijst hij voor een ogenbljk weder op, en kruipt nog eenige fchreeden voort, waar na hij fterft; gebeurende dit gewoonlijk den derden en op 't langde den vierden dag na de zwaare toevallen, ook veeltijds wel eerder. * Een Mensch door zulk een Dier gebeeten zijnde,
fluit de wonde daar door veroorzaakt, gemeenlijk
zeer gemakkelijk, en eveneens als of er geen vergif
N % huis-
|
||||
105 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
huisvestede, echter begint men na verloop van ee«
nigen tijd, dan eens vroeger en dan eens laater, dog doorgaans tusfchen de drie weken na de beet tot de drie maanden daar na , meestentijds echter na dat er zes weeken verloopen zijn, een doffe pijn te gevoe- len op die plaats daar de wonde geweest is; het lid- teeken zwelt, ontfteekt, breekt open, en daar vloeit een roodagtig, ftinkend en fcherp vogt uit, de Lij- der word als dan mede zorgeloos en verflagen, een kille koude en algemeene verftijving beklemmen zijne leden, zijne ademhaaling word bezwaarlijk, en een onophoudelijke benauwtheid beknelt hem; hij voelt pijn in de darmen; zijn pols is ongeregelt en zwak; zijn flaap die onrustig is, en door angftigedroomen, fchrikken en öpfpringingen word verzelt, verfchafc .hem weinig of geene verkwikking; zijn afgang is veel- tijds ontftelt; een koud zweet dringt hem van tijdtot tijd uit de poriën, en zomtijds gevoelt hij in de keel een ligte pijn. Na deeze toevallen, koomen de volgende hevige te
voorfchijn; een geweldige dorst kwelt den Lijder, *n echter pijnigt hem het drinken, een poos daarna haat hij den drank, inzonderheid het water, en na verloop van weinige uuren fchrikt bij er voor; zijn- de deeze afkeer zo verregaande, dat het brengen van water aan zijne lippen, het zien, ja het noemen van 't zelve en van alle andere dranken, het gezigt van dingen, die wegens hunne doorfchijnentheid met het ■water eenigeovereenkoomst hebben, zo als het licht, hem een onbefchrijffelijken angst, en niet zelden ftuiptrekkingen veroorzaakt; echter zwelgt hij, fchoon als met geweld een weinig vleesch of brood door, zomtijds vl-eeschnat, en veelen zelfs wel de dran- ken, die men hun tot geneesmiddelen voordient, mits men zorge dat er op dien tijd niet van water ge- fprooken worde; de pis word brandig, dik en zom- |
||||
EN KOEIJEN-D0KTER2 107
tijds raakt die verftopt; de ftem word heesch, ofwel
hij verliest die ten eenemaalen; het gebas der honden is voor hem onverdraaglijk; van tijd tot tijd grijpt hem eene verbijftering van zinnen aan, die veeltijds met woede gepaart gaat, en het is in deeze ten uiter- ften naare en angtsvallige ogenblikken, dat hij na de geene die bij hem zijn fpuwt, dezelve zoekt te bij- ten, en het ook wezendlijk die geene doet, welke onder zijn bereik koomen; het aangezigt van deeze deerniswaardige Menfchen is veeltijds rood, en hun uitkijk ten eenemaalen verwildert en met woede ge- mengelt; veeltijds voelen zij het vooraf, wanneer hun die woedendeftuipen zullen overkoomen, en als dan verzoeken zij de geene die bij hun zijn op hunne hoede te weezen; dog men vind er ook veele, die deeze woede om te bijten niet hebben; allervrees- felijkstzijn de pijnen en benauwtheden, waar mede deeze ongelukkigen gefoltert worden; de meesten ver- langen ook naar hunnen dood als een einde hunner fmarten; en voor iemand die eenig mededoogen in zijn boezem voed, zoude het onmoogelijk zijn, om er aanfchouwer van te weezen, waare het niet dat de barmhertigheid en menfchenliefde hem fterkte, om zijn naasten in dien akeligen toeftand, zo veel doenlijk is, te hulpe te koomen. Deeze kwaal zo ijsfelijk en gedugt, wegens des*
zelfs uitkomften; is echter hulpmiddelen voor, die men in tijds gebruikende, eene onfeilbaare geneezing te wege brengt; en zelfs worden zij wel met een goeden uitflag bekroond, wanneer de ziekte reeds is gevordert: Verre dus van ons die wreede en on- menschtegewoonte, die nog kort geleeden tot fchan- de van het Christendom in zwang gingj om lijders van deezen aart, als de ziekte tot een zekere hoogte gefteigert was, van het leeven te berooven, met hun tusfchen bedden te fmooren, of wel, door het N 3 ope- |
||||
ioS DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
openen van aderen dood te laaten bloeden: Een
niet mindere ongeoorloofde wreedheid is het, om deeze elendige menfchen zonder toebrenging van hulp, aan de akelige woede van hun kwaal over te laaten; al was er zelfs geen hoop meer om hun te kunnen helpen, zoude dit echter met de liefde en 't mededoogen die wij onze medemenfchen altoos, en wel inzonderheid in zulk eene deerniswaardigen toe- ftand verfchuldigt zijn, ftrijden; en nu zo veel te meer dewijl er in onze dagen middelen gevonden worden, om hun te kunnen behouden. Pe geene welke deeze Lijders oppasfen en bezorgen,. behoe- ven niet te vreezen, dat zij door dit bijzijn van dee- ze kwaal zullen aangetast worden; veele in dien toe- ftand, gelijk reeds gezegd hebben, krijgen niet eens de woedende razernij om te bijten; en de geenen die dit al overkomt, waarfchouwen gewoonlijk te vooren j Het zij nogtans verre van mij, om hier mede zorge- loosheid te willen inboezemen; integendeel, ik ag- te het zelfs reukeloos voor de zulken die den Lijder geen hulpe kunnen toebrengen er geftadig bij om te gaan, fchoon zij bet echter zonder vreeze kunnen doen, indien zij van dezelfde behoedmiddelen gebruik maaken, die die geene verpligt zijn te neerhen, wel- ke bij den zieken tot deszelfs hulpe en oppaszing ver- eischt worden, en die wij zo dadelijk zullen voor- fchrijven, " '* '. Het is enkelijk mededoogen, tedere liefde en va-
derlijke zorge voor hunne Ingezetenen, en vooralle andere Menfchen, die de Heeren Staaten van Fries- land hebben bewoogen, om 't volgende middel dat tot nu toe altijd van een gezegenden uitflag is geweest, door hef geeven van een jaarlijks pennoen aan de uitvinderfebe. eene Hijcke Botes in den dorpe Ferwert in Friesland woonagtig , aan het algemeen bekend te maaken; zie hief de wijze hoedanig het zelve word bereid. Neemt |
||||
EN KOEIJEN-DOKTER: t&
Neemt bladen of kruiden van wilde kaarden (dipfa-
cus), honds-ribbe (plantago major), wijnruit (ruta), averuit (abrotanum) , waalwortel (confolida major) , huislook (fedum major) enjleenruit (ruta muraria), of anders duizendblad (millefolium) in de plaats. Van deeze kruiden neemt men min of meer, naar
maate men veel of weining drank gedenkt te maaken: Bij voorbeeld, men neemt van ieder derzelve een kleine handvol, en indien er van deeze kruiden mogten ontbreeken, neemt van de anderen wat meer, bijzonder van de wilde kaarden of huislook; men doet deeze kruiden, groenen versch zijnde in een vijzel, of het geen nog beter is, in een mortier, en ftoot ze tot dat het zap er uitkomt, het geen men vervol- gens door een fcboon linnen doek uitwringt, welk zap dan met zo veel beste wijn-azijn vermengt word, men moet die ter deegen onder malkanderen mengen, en neemen dan zes ordinaire lepels vol van dit ge- mengde nat, waar onder men een lood fijne theriaak roert. Dit middel dusdanig toebereid, moet in twee op
malkanderen volgende dagen, in deezervoegen wor- den gebruikt; 's avonds te vooren moet men vasten en geene de minfte fpijze gebruiken, en neemen 's anderendaags morgens drie lepels van het voor- fchreeven middel koud in, 's daags daar aan wederom drie lepels vol, na dat men insgelijks 's avonds te vooren zal gevast hebben; een half uur na het nut- tigen van dit middel, mag men wel een halve roemer brandewijn , jenever of anijswater gebruiken , en 's middags telkens ook matig eeten; de beste fpijs als dan is een kalver-foep, waar in een tamelijke dofis cremor tartari of wijnfteen is gemengt: In deezen be- ftaat de geheele cuur voor het inwendige; dog de wonde zelver, moet met wijn-azijn van tijd tot tijd uitgewasfchen en zuiver gehouden worden, en daar N 4 na |
||||
aoo DEN .FR1ESSCHEN STALMEESTR
na met een pleifter van Diachijlum cum gummi be»
dekt, • Indien een Vrouwsperzoon door een dullen Hond of
ander woedend dier gebeeten zijnde, dit middel zal gebruiken, moet men iets minder theriaak onder het vogt mengen , dog voor het overige in alles dezelf- de behandeling waameemen; dit vind mede plaats, indien het door een Jongeling of Kind gebruikt word, dan zal men na zijne jaaren of gefteltheid van het lig- haam, zo wel van het een als van het ander, minder kwantiteit geeven. Dit zelfde middel word ook aan Koeijen en Paar-
den, Honden en andere Dieren die voorfz. ongemak hebben , met een gewenschcen uitflag ingegeeven. Voor een Koe mengt men onder de drank een en een- tweede lood, voor een Paard een lood, voor een Windhond een-tweede lood, dog voor een groote zwaare Hond of Dogge een lood theriaak, en men geeft aan die beesten na het inneemen van het mid- del , zuur bier te drinken. Dient te worden aangemerkt, dat dit middel het
best en met het meeste fucces word gebruikt voor da negen dagen, van het begin van de beet afgerekent; en dat die geene welke bij dusdanigen Lijder omgaan, en dezelve oppasfen, het zelve noodwendig tot een behoedmiddel moeten neemen. Dewijl men 's winters onmoogelijk de verfche krui-
den kan bekoomen, wiens zap noodwendig tot dit middel vereischt word; moet men zorge draagen het zelve altijd in voorraad te hebben, het geen op de voorfchreevene manier met' azijn gemengt zijnde, twee jaaren, ja langer kan duuren en goed blijven. Voor een onfeilbaar middel voor de dulle-honds- beet word nog het onderftaande opgegeeven: Smelt een pond gemeen zoutin een mengelen regen-water, wascht en knijpt, het gebetene deel hier een uur
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. aor
uur lang mede, zonder iets van het vogt inwendig
te nuttigen , en legt vervolgens eenig droog zout ge» duurende 12 uuren lang op de wonde. Dit middel is door eenen Heer Figg te Lorden
voor eenige jaaren in de Engelfche nieuwspapieren, bekend gemaakt. Gemelde Figg was zo overtuigt van de onfeilbaarheid van dit middel, dat hij zich om zijne landgenooten te overtuigen, aanbood voor- bedagtelijk door een dullen hond te laaten bijten, 't geen ook tot zesmaalen toe met een gewenscht ge- volg is gefchied. Wij zullen dit Hoofddeel befluitenmet nog eenige
middelen fe melden, die de Heer Tissot in zij^ ne raadgeeving ter gezondheid enz. (welk werk wij in het befchrijven deezer akelige ziekte ook meeren- deels hebben gevolgt) aan de band geeft, en in de volgende beftaat. Daadelijk na den beet moet men indien dezelve tot
in het vleesch is doorgegaan , alles wat aangeraakt is, zo zulks zonder gevaar kan gefchieden , uitfnij. den ; voorts moet de wonde lang met lauw water waar in eenig keuken-zout is gefmolten , uitgewas- fchen worden, befmeert daar na deszelfs kanten en omtrent tot op twee duimen afftand met de volgende zalf, die men in de Apotheek moet laaten bereiden: Neemt één oncewel gezuiverde levendige kwikzilver; een half drachma Venetiaanfche terpentijn; twee on- een verkens-reuzel, die ter deegen versch moetzija, en maakt dit alles tot een zalf; verbind het dan twe«- maalen daags met bafilicum- of koning'Zalf, omveret* tering voort te brengen , dog van de kwik-zalf be- diend men zich maar eenmaal 's daags. Wat de levens-regelen betreft, die dienen zeer ge»
matigt te zijn5 men moet weinig voedzel gebruiken,
en inzonderheid vleesch, zich voorts onthouden van
wijn, fijne wateren , fpecerijen, en van alle heete
N s dia-
|
||||
202 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
dingen; niets drinken dan een gerften-drank met Iin-
debloeizel; door losmaakende voedzels of klijfteeren een open lijf houden, en dagelijks met de beenen in warm water zitten ; om den derden dag kan men ee- nen dofis van het poeder neemen , zamengeftelt uit 24 greinen bsrg-cinnaber en vermillioen, en 16 grei- nen muscus. Wanneer«zich de ziekte reede heeft geopenbaart,
en de Lijder (terk en bloedrijk is, zoude men hem een ruime adeilaating moeten doen , die men tot twee, drie, ja viermaalen herhaalt, indien de om- flandigheden zulks fcbijnen te vorderen. Men moet zo dra het moegelijk is den Lijder in
een warm bad doen gaan, en dit eens, en zelfs twee- maaien daags herhaalen. Dagelijk moet den Lijder twee of drie weekmaa-
kende klijfteeren gezet worden ; van een handvol bladen en bloemen van kaasjes-kruid (malva) , die fijn gehakt zijnde, in één pint of mengelen kookend water worden gedaan , voorts door een doek laaten loopen, en ira dit nat dan één once honing gefmolten: Bij gebrek van kaasjes-kruid kan men ook bingeUkruid (mercurialis) of glas-kruid (parietaria) , heemst (alt- haa), ftok rooze (malva rojea) , latouw (la&uca), of wel fpinagie (j'pinachia) in deszelfs plaats neemen. Dagelijks moet de opene wonde met deszelfs om-
trek met de favik-zalf hier boven befchreeven , ge- fineert worden. Voorts moet het gantfche gebetene lid met olie
befmeert worden , en het zelve met een geoliede fle- neiten tap omwonden. Alle drie uuren een gift van een geneesmiddel uit
cinnaber, vtrmilioen en muscus beftaande,gebruiken;
en zo het eenigzints doenlijk is, eenige kopjes van
het aftrekzel van linde- en vlier-bloemen.
Laat de lijder nog alle avonden het volgende genees-
mid-
|
||||
EN KOEIJEN-DOKTER. flaj
middel inneemen, en zujks zelfs 's morgens herhaa-
len, indien hij niet bedaart is, en 'er het aftrekzel van linde- en vlier-bloemen op toedrinken ; kruid van verkens-brood (cijclamen) en toppen van camille , van ieder één hand vol, doet ze in een aarden kom met één drachma fpaanfche-zeep, en even zo veel ammo- niak-zout, giet er voorts drie pinten of mengelen koo- kend water op. Indien ergroote pogingen tot braaking zijn, en de
mond bitter is , kan men den Lijder een e dofis van vijf-en-dertig tot vijftien grein toe pepoeijerde braak- wortel (radix ipecacuanha) geeven, dit doet veel flijm en gal ontlasten. Wat het voedzel van den Lijder betreft, daar om-
trent behoeft men weinig bezorgd zijn, begeert hij egter iets, kan men hemeen witte-broods-foepje, dun vleesch-nat, brood, bloempap, grutte, rijst en melk toeftaan. Wanneer men (vervolgt de Heer Tissot) van
deeze geneesmiddelen gebruik maakt, zal men alle toevallen allengskens zien verdwijnen, en de ge- zondheid volkoomen zich herftellen; dog indien den Lijder langen tijd zwak en vreesagtig blijft, moet men hem driemaalen 's daags een vierde loods ge- poeijerde Una ingeeven. De Honden worden geneezen, door hen met drie*
maal zo veel zalve te wrijven als voor menfchen ge- bruikt word, en hen teffenseenflik-brok te geeven, uit zeven grein mineraale Turbith en zo veel kruim van brood als 't noodig is bereid ; en deeze genees- middelen dienen ten hunnen opzigte aangewend te worden, zo dra zij gebeeten zijn,-wanneer de delheid zich begint te openbaaren, is het te gevaarlijk om hen te behandelen , en men moet ze als dan liever op ftaande voet dooden ; hoewel men beproeven kan, of zij den flik'brok. die men hun toewerpt, willen dooi-
|
||||
2c4 DEN FRIESSCHEN STALMEESTER
doorflikken.
Zo dra zij gebeeten zijn , moet men hun befloo-
ten houden en niet loslaaten, dan na drie of vier maanden. |
||||
r29j"
|
|||||
Bij den Drukker deezes H. A.de CHALMOT,
is nog gedrukt, en bij de voornaamfte Boekverkoopers in de zeven Pro- vinciën te bekoomen. VOLKOOMEN NEERLANDSCH KOOK-KUNDIG
WOORDENBOEK, of de FRIESCHE KEUKENMEID eh VERSTANDIGE HUISHOUDSTER, onderwijzende op een duidelijke en fmaakelijke wijze, het bereiden van allerlei) Spij- zen , zo wel in de vaften als op andere tijden; Namelijk liet braden zo wel aan 't Spit als in de Pot van allerlei] zoorten van Vleesch, Gevogelte en Wild; als Hoenders, Kalkoenen, Dui- ven, Kapoenen, Ganfen, Endvogels, Patrijf en, Lijfiers, Snip- pen , llaafen , Konijnen enz. Hoedanig veelerleij zoort van Vleefcli en Gevogelte te vullen , en met Oefters te ftooven ; het maaken van allerleij zoort van Schotel en andere Pafteijen, als van Aal, Stokvisch, Duiven, Hoenders, Kapoenen, Kalf- vleesch en veele anderen; Venezoen Pafieijen van Haafen, Pa- trijfen,Snippen , Rundyleesch enz., die weeken lang kunnen goed blijven. Om op een gemakkelijke wijze grove en fijne korfien tot Pafieijen en Taarten zelfs in 't heetfte van den zo- mer te maaken. Hoedanig allerleij Vleefcli op diverfe manieren te ftooven; wel fmaakende Ragout's in zoorten te bereiden. Varkens, Lams, Kalrer en Schaape Carbonaden op de roofter te braaden en ftooven. Een Runderfchijf of Boeufa la mode lekker toetemaaken. Het bereiden van een Speenvarken zowel gebraaden als tot zult. Hoedanig in de herfftijd het 1-H.eejch en Spek, zo tot rooken als peekeien het beft te behandelen. De Hammen zodanig gereed te maaken , dat zij even fmaakelijk zijn als de Weltphaalfe, ook Ganfen en Aal te'rooken, om 's winters bij Boerekool te eeten. Het maaken van Rol- pens, Hoofdvleesch, Varkens zwaard-Rolletjes, Runder-IVof- ften, Varkens-Saufijzen, Saufijzen, Saufijzen de iologne, Bloed- en Lever- Worfien, Bargemargen enz. Hoedanig aller- leij Sauzen, als onder anderen Si'pel-, Chalotte-, Mostert, Petercelie, Zuurling-, Robert en Eijer-faufen te vervaardi- gen. Potagie, Soepen en Moefin van allerleij zoort, als on- der anderen Soepe maigre, Soepe de Canard, franfche Soep, Siepel-Soep, enz. Potagie van Kalfsvleefck, van een Kalkoen, van Hoenders, Rundvleefch, Schaapevleefchenz. Groen-moes, Aalmoes, Kalvermocs enz. Om veelerleij Soepen voor zieke Menfchen gereed te maaken; Soep-koekjes, of Tabletten van Bouljon te vervaardigen, die men op reis mede neemt, jaaren |
|||||
266
|
|||||
lang kunnen duurên, en waar mede men in (laat is altoos lek-
kere foup te nebben. Allerleij Vleefch en Gevogelte mets- te)' en a la Üaube te bereiden ; veele zoorten van Êricadelleit zo wel van Vleefch als Vifch buiten gemeen finaakelijk gereed temaaken , insgelijks fricasfées van Hoenders, Duiven,enz. Ook Hachies van Vlcei'ch en Vifch. Allerleij fmaakelijke be- reidingen van Vifch, als onder anderen Krcefte^fioep , aange- legde Snoek , omgekeerde Arminiaan van Baars, en veelvuldige anderen. Hoedanig de verfehillende zoorten van groentens'tc ftoovcn en fmaakclijk gereed te maaken; het inleggen en droo- gen van allerleij groentens eiivrugten, als erwten, bootten, porcelein, kool, endivie , agurken, enz. Om drooge azijn, drooge mostert en mostert-koekjeste bereiden , waar van men ten allen tijde goede azijn en moftert kan gereed maaken, zeer gerieffclijk om op reis medeteneemen. Veelvuldige bereidin- gen van Eijeren; om fmaakelijkcfö/Vr-ym.'/jra van diverfe zoor- ten en allerleij zoortvan fmaakelijke kaasjes te vervaardigen ; zo wel van Schaapen als andere melk, insgelijksRoomkaasjes, Ei- jerkaasjes enz. Om allerleij gebak, als IVaafelen op verfebei- derhande wijzen, Appelkoekjes, Sprits, Keugels, Bignets, Bo- ter-gebak, Keekfen, Bollebuisjes, Tanvkoekjes, Eijcrfchotels, linijp-wafeitjes, Oellien, en een menigte andere zoorten ge- reed te maaken; voorts Engelfche-, Gebak.kene-,Prie]ïhe-,Ri]st- en Roggenbroods-Poddingen. Her, maaken van allerleij zoort van Taarten, als onder anderen, Appel-,'Pruime-, Abricoo- fe-, Kersfe-, Amandel-, Giers-, Rijst-, Citroen-, Kervel-, Spinagie- en Zuurkool-taarten, insgelijks lekkere Confituur- en Room-Tarteletjes. Om allerleij zoort van natte en drooge Confituuren gereed te maaken; als Geleijen in zoorten, confijle JVooten, pruimen, Abricoojen, Kersfcn, Aalbefien, halve Oran- jen, Orqnje fnippels en meer anderen ; insgelijks om allerleij Prugten in brandewijn te confijten; het maaken van Citroen- pap en geleij van Hertshoorn, tot verfierking van zieke Men- leken ; allerleij lekkere bereidingen uit Room, als verfcheidc- lie zoortcn van verkwikkende Room-pappeu, gebrande-Room, segeesfelde-Room, fneeinv-Rootn, Italiaanfche- Room enz. Al- lerleij Vladen, als van Eijeren, Kruisbefiën, Aalbefien, Citroen enz. te vervaardigen; insgelijks Compotten van Appelen, Pee- ren , Perfiken, Abricoofen, Kruisbefiè'n, Citroenen, Kers f en , enz. Allerleij fmaakeiijk Zuikergebak, Banket, Marfepeinen en zoorten van Marmeladen gereed te maaken; insgelijks Ta- Vlettenxm allerleij vrugten.Omll'ijn van roodeen witte aalbefien temaaken die lekker van fuiaak en fterk is, daar bij hoe ouder lioe beter word ; insgelijks om CijJer en Appeldrank te berei- den die voor geen gemcene Rjjnze wijn behoeft te wijken; be- proefde |
|||||
207
|
|||||
proefde Voorfchriften , om witte en geele Meed uit honing te
kooken. Om Limonade, Orfeade, Ratafiavan Kersfen en Fram- boofen, Kweewater, Perftco en een menigte andere aangenaa. me en verkwikkende liqueurs en dranken te bereiden. Middel om zuur en yuilfmaakend Bier met weinig moeite weer goed te krijgen. De Boter in de fterkfte vorft fmeudig te hebben, enflerkfmaakende weer lekker te doen worden. Om roodewijn en andere vlakken , met weinig moeite uit het Tafelgoedte krijgen enz.; alles uit meer dan een dertigjaarige ondervinding opgefteld, door Mej. Cath. Zierikhoven2 deelenin 80. de prijs is 28. Stuiv. NB. Met vrijheid durft men dit werkje als yolkoomen in zijn
zoort aanprijzen, het geen ook de ondervinding aan die geene •welke er gebruik van willen maaien, zal leeren ; bijzonder heeft men zich beoefent, om alles klaar en duidelijk te maa- ken , en zulks met zo weinig omflag als doenlijk was ,• daar bij is het zeer gemakkelijk te gebruiken, dewijl alles op de letter jlaande , men daar door in een ogenblik kan vinden 't geen men begeert te weeten. De JAARGETIJDEN Heldendicht in Onrijm in IV
Zangen behelzende. Eerste Zano.
Verklaring van het Heldendicht. Aanroeping. Inweijing
van de Lente. Tafereel in dit Jaargetij in deszelfs eerlte oogenbliken. Wederkomft van het Gevogelte. Begin en voortgang der Groente , die zich van de Keerkring tot de Pool uitftrekt. De werkzaamheid die de Lente aan onze ziel mededeelt. Eerlte uitwerkzelen der Lente op de Die- ren. De Bloemen. Menigte van ftreelende gewaarwordin- gen. Zij zijn in dit oogenblik voor de Menfch voldoende. Meijregen. De hoop is een gevoel dat aan de wederkomft der Lente verknogt is. ; men vind dezelve niet in de ver- fierde tuinen. De verfcheidentheid, eene hoedanigheid der Lente , dat men niet in de regelmatige Tuinen vind. Tuin die te gelijk nuttig en aangenaam is. De Lente geeft de gezondheid weder. Tafereel' van eenen fclroonen Mor- genftond, befchouwt door iemand die uit eene ziekte komt. De Lente in haare volkomentlieid. Het vermogen der Liefde Op de dieren en op den menfeb. Verfcbeide voortbrengzels der Aarde, die bijna hune rijpheid verkregen hebben. Tweede Zang. De Zon en de hitte, doen een menigte van nieuwe wezens
te voorfchiju komen, die, om zo te fpreken, de lioofdltof- fen bezielen. Hoedanigheid van grootheid, en van overvloed die de Zomer aan de natuur geeft. Men beeft minder ver- fchiet
|
|||||
■#
|
|||||||
a<4
fcliiet indenzelve,uijmoet alleen in lietgrootbefchouwd wor-
den. Rijk en groot landf'chap, aefcbikt om gediuirende den Zomer gezien te worden; zijne ttitwerkzels op de ziel. Lof- reden over den Landbouw. Hoe gemakkelijk men de Land- lieden gelukkig kan maken; hunne Zeden. De Zomer in zij- ne kragten. Landi'chap zo als men bet in de hitte begeert, en deszelfs-uitwerkzel op de zinnen. De Maaitijd. De Hooij- bouw en de vrolijkheid van den arbeid der Landlieden. Rijp- heid van Koren. Dagwerk. Onweer. Hagel. Gezicht van een land na een onweer dat geen fchadc gedaan heeft. In- zameling. Dankzegging. Boere bruiloft in den Oogfttijd. Derde Zang.
Algemeen tafereel der gaven van den Herfft, en der verma- ken dien hij belooft. Uitnodiging aan de Overigheid en de jonge Scholieren, om zich op het land te begeven, en er de ruftijd door te brengen. Tafereel van het eërfté tijdftip van defi Herfft. Zijne uitwerkzelen op de Dieren, en op den Mclifch. De Jach- ten. Gelukkig leven van een Land-Edehnan. Twcde tijdltip van den Herfft, en het tafereel der Natuur in dit oogenblik. _ De Wijnooaft, de Winden, de Regens, het begin van den Rijm. De meftingdér landen , het laatfte der werken op het land. De Engelfcbe wijze van meften. Noodzakelijkheid, dat de Land- bouwers door deRegering befchermd en verzagt worden.Laatfte tijdftip van den Herfft; zij doet de ziel bedroefd zijn. De Mis- ten. Kwijnende ftaat van alle Wezens. De Vogelen verzamelen zich. Hun vertrek. DeMenfcIi neemt zijn wijk indefteden. V t 8 R d E Z a n c»
Stormen en overftromingen,die gemeenlijk denWinterzonne- ftilftand medebrengt. Aandoeningen van vrees en droefheid, die de wanordre der Hoofditoften inboezemen. Overwegingen over de algemeene fchikking van 't Heel-Al. Vorft. Zijne voortgan- gen. Sneeuwen Hagel. Droevige ftaat der Natuur; zijne ge- itrenglieid voor den Mensen. Hij heeft het vernuft der uitvinding ontfangen, die niet anders dan door de nooddruft opgewekt kan worden. Hij is den ftaat dor zamenlèving aandegeftrengheden der natuur verfchuldigc. Begin der Maatichappij. Haare voort- gangen. DeRonften en Wetenfchnppen worden allen uit eenige nooddruft gtbooren. De franije Kontten, de befchaaftheid der Zeden, ontftaan uit de behoeftigheid om te behagen, ende lief- de der vermaken, die de Maatichappij in zijne volkomenheid geeft. Het grootfte gedeelte dezer vermaken, zijn zelfs geduu- rendeden Winter, niet noodzakelijk. Tafereel van hot Landle- ven in dit Jaargetij, Het gelukkig leven van een groot Heer op zijne Landgoederen , alwaafhij't vernuft opwekt, en goed doet. Met cur» platen in gi'. Octavo s kost ing $6 Suiivers» |
|||||||
ft Ü
è* ¥. ~
|
|||||||