t
li
i
,4
d
•3
Sjpij
....., . ............-....... i • .........,, ............U I ..., ^............,J
■ • • - ■ i' ■ - ■ -■ - • • •■ ■■■■ ■ • ■ : '......' • , .
• tfvm •
■
..... ..
:
I - •
:«•••
■ .
■ ■ ■ . •lt; ■ ■ • •
- ... . • ...
.......■ ■■.....
....
... .... ... - , ...
■
Jcii
Instituut voor Üudgermaanse Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit te ütrechl
21 10 1
^bliotheek universiteit „,
2847 023 9
HAAR OORSPRONG, VOORTGANG EN WERKING, VERTALING EN VERTOLKING
J)001l
Mr. P. J. E. VAN ZINNICQ BERGMANN,
O nan be fuicck tkmcv ier Statcn-Öciuriul cu Unnbsljccv bij l)ct (ócrecl)tel)of inn Uoovi-Önibnnt.
Nnm quia ncscit, primnm esse historiao legem, ne quid falsi dicoro nudent, deinde, ne quid veri non nudeat?
Cio. do Orat. L. '2, C. 25.
. w « Jv-y
Toen Karei, de Groote, Koning der Franken (A'e.r Francorum) schier golioel Europa onder zijn scepter gebragt en zijn Rijk van den AVeixelstroom tot in liet midden van Spanje uitgestrekt had, liet hij zich in 800 to Home door Paus Leo III tot Iloomsch Keizer {Romanovton Imperator) uitroepen en zalven. Hij verhief iu 804 Aken tot den Zetel van het Rijk, om voortaan aldaar do Keizers te kroonen, en vaardigde (dictahut) het navolgende Capitulare,
0
(door mij uit hot Latijn vortaald), uit, waarin Hij verkondigde aan zjjno onderlioorigen:
„Ik Kakel, die door de genade Gods het Rjjk bestier en Keizer dor Romeinen ben {et Romanorum Imperator existo) (1) heb bij rade der Vorsten van ons Rijk, Bisschoppen, Hertogen, Markgraven en Graven, en op liet verzoek zoo der vrijen als der slaven {mjata vero tam liberorum, quam ser-vorum) in menige algemeene vergadering, in verschillende gedeelten van ons Rijk gehouden, tot Ons gerigt, in de eerste plaats onderzocht (discussi), wat aan allen het bilhjkste en doelmatigste voorkwam, ten aanzien van de wet der Heilige Kerken, de Regtspraak der Bisschoppen, den Leefregel en de Regten der Priesters en Geestelijken; en heb dat alles met mijn oordeel en toestemming naar de gewoonte mijner Vaderen bekrachtigd, bevestigd en vermeerderd, {corrohoravi, firmavi et auxi). Ik heb aan niets te kort gedaan, wat Katholijke mannen, die naar rede en wet wenschcn te loven, goed en nuttig hebben geacht, om bjj geestelijke en wereldlijke beslissing te worden in acht genomen.
In de tweede plaats heb ik met goedkeuring der Wijsten van ons Rijk de wetten der Saxen, Noringen, Sneven, Franken, Ilipuariers en Saliers van elkander onderscheiden (distinxi), in voege als tot de magt der Keizers en steeds tot de bevoegdheid en de magt mijner voorgangers behoord heeft. Ik heb die wetten afzonderlijk door liet Koninklijk en Keizerlijk gezag bekrachtigd, niet, als of zij mijne vin-
(1) Eginlmrd, zijn geheimschrijver, beweert, dat Ify aanvankelijk niet op den titel van Keizer gesteld was: Primo tantum aversafns est, zegt hjj (Vit. Car. Magn p. 121), ut affirmaret, se eo die, quamvis praecipua solemn it as esset, ecclesiam non intraturnm fitisse, sipontificis consUinm praescire potuisset; doel» daarna handhaafde Hij dat keizerschap niet alle kracht en droeg zorg, dat het zoo mogelijk in zyn nakomelingschap vereeuwigd werd. Hjj vatte het Wester sch Romeinsch Keizer rjjk weer op, dat in Augustulus was teniet-gegaan. (Vgl. mjjn werk Voorm. Hert. Brabant. I, blz. 88, alwaar men den Latynschcn tekst van het Capitulare aantreft.)
ding waren cn uit mijnen boezem waren voortgevloeid, maar, zooals zij door Mij, bij algemecnen raad in algemeene vergadering van golieel Gallie, hernieuwd en tot hot meeste heil uitgebreid zijn, op do wijze, als mijne Yaderen en Voorzaten gedaan hebben.
AVant liet is u bekend en aan niemand verborgen, dat al, wat door de Keizers en Koningen is voorgeschreven en besloten, steeds vast staat en als wet moet u-orden onderhonden, opdat, wat door al de bezadigden en door hen, die onder een regtvaardig bestuur leven willen, besloten en vastgesteld en door onze Keizerlijke en Koninhlijke Majesteit bekrachtigd en bestendigd is, niet geschonden worde.
En nu vaders, broeders cn vrienden, begunstigers cn handhavers der glorie van Ons Rijk (patres, frat res et amici, fautores et coadjutores gloriae regni nostri) heb ik in al de instellingen mijns vaders Pipinus niets verminderd noch daaruit verwijderd, wat door u verlangd werd, dat tot heil en eer der heilige Kerk bevestigd cn hernieuwd werd, en ter bescherming der wereldlijke zaken en wetten zoude gehandhaafd worden; ik heb integendeel nllos ton boste uitgebreid, heb in do billijke raadgevingen van allen berust, en bon in uw midden verschenen als iemand, die gevraagd en verzocht heeft, dat de wet billijk zou zijn. Ik heb geen enkel doelmatig en regtmatig verlangen tegengesproken of afgewezen en alzoo vrijwillig uwe besluiten cn verzoeken beaamd en aan u als aan vaders cn broeders gehoor gegeven.
Nu verzoek Ik u, dat gij niet iillecn aanhoorders van mijn verzoek en inzicht zjjt, maar dat gjj daarvan tevens de welwillende uitvoerders zult wezen. Ik verlang niets, wat onbillijk of ondragelijk is, maar wat geheel Gallic en al de Rijksvorsten veeleer toestemmen dan weigeren moeten.
Het is u bekend, dat ik volgens mijne gewoonte op jagt zijnde, bij de plaats, die wegens het gebruik der warme wateren Akkn {Aquis) genoemd is, ben genaderd; ik was door de digtheid der bDSSohoa eu vergissing in den weg
van mjju gezelschap afgedwaald, en ontdekte do badinrigtingen on vorstelijke gebouwen, welke Granüs, een llomeinsch vorst, broeder van Nero en Aorippa, oorspronkelijk aldaar hooft gesticlit. Alles was door ouderdom verlaten, vergaan en mot struikgewas en doornen begroeid, toon mijn rijpaard onder liet springen de aders van hot warm water ontblootte. Jk heb alles, wat ik van dien aard gevonden had, hernieuwd; maar ik heb er ook een Munsterkerk {Monasterium) gesticht cn aan Maria, de Moeder van onzen lieer Jezus Christus, toegewijd, met zooveel zorg on kosten, als mij maar eenig-zins mogelijk was; ik heb haar met kostbaar marmer versierd, cn zij hoeft met Gods hulp cn bijstand zulk een schoonen vorm verkregen, dat er geen dosgehjk bestaat.
Toen liet uitstekend werk dezer Hoofdkerk (Basilcae) naar mijn wonscli en verlangen door do goddelijke genade geheel en al voltooid was, heb ik do onderpanden {pignora) der Apostelen, Martelaren, Belijders cn Maagden uit verschillende landen cn rijken en hoofdzakelijk ook uit dat der Grieken {et praecipue Graecorum) bijeenverzameld en binnen deze heilige plaats gebragt, opdat door de voorspraak dier heiligen hot Rijk versterkt en vergiffenis der zonden verkregen worden.
Ik heb daarenboven van don Heer Leo, Paus van Rome, om hot groote belang, dat ik in dat werk stelde en tor ecre dor onderpanden van do heiligen, aldaar door mijne zorg en ijver bewaard, verkregen, dat Hij dezen tempel zoude komen inwijden en toeheiligen.
Want het was betamelijk, dat de tempel, welke alle Munstergebouwen van ons rijk in schoonheid on bouwstijl overtreft en op koninklijke wijze door ons ter eere dor Heilige Moedor Gods gesticht is, door de waardige wijze zijnor inwijding uitschitterde, even als do Maagd zelf boven ui de Choorcn der heiligen verheven is; ou daarom heb ik, do ingeving van mijn hart alléén volgende, den Aposto-lischen Heer, in rang boven al de geesteljjken verheven.
— 5 —
uitverkoren on uitgonoodigd, om die kerk in te wijden en te heiligen.
Ik heb met Hem, de Roomscho Kardinaals en zooveel Bisschoppen mogelijk van Italic en van Gallic en de Abten cn de geestelijken van allen rang of orde ontboden (accivi), om bij deze inwijding tegenwoordig tc zijn.
Ook zijn tot bijwoning dezer plegtigheid ontboden {acciti snuf) vele Romoinsche Prinsen, {Romani principes) daartoe in Bestier (praefectura) en waardigheid van allen aard pleg-tig verheven (qnalicmnque dignitate promoti ad id solemné) dc Hertogen, Markgraven, Graven, Vorsten van ons Rijk, zoo van Italic als van Saxen, zoo van Boijeren als van Alcmannic, cn van beide dc Frankische Rijken, (utriusque Franciac) zoo het Oostersch als hot Westersch gedeelte, die in allen opzigtc aan mijn wensch en verlangen hebben voldaan.
En toen dc Apostolische Heer cn al de voornoemde edele cn uitstekende personen aldaar vergaderd waren, heb ik om de buitengewone godsvrucht, welke ik aan deze plaats cn aan de Moeder van Onzen Heer Jesus Christus toedraag, van allen erlangd, dat in dezen Tempel dc Koninklijke Zetel worde geplaatst, en die Zetel als de Koninklijke Hoofdplaats van Gallic aan gene zijde der Alpen worde aangemerkt en dat op dezen Zetel de Koningen, opvolgers en erfgenamen van het Rjjk, worden gekroond, en aldus gekroond, van af dat oogenblik regtmatig cn zonder eenige tegenspraak hoegenaamd de Keizerlijke Majesteit van Rome zullen erlangen. (1)
Dit alles is bekrachtigd cn geheiligd door Hoer Leo , Paus van Rome en door Mij, Kakel , Doorluchtig Roomsch Keizer
(1) Dit staatsstuk doet onwillekeurig denken aan den Tempel, door David ontworpen en door Salomo gesticht. Karei de Oroote scheen ook, in het verbinden van de Godsdienst aan den Staat, die voorgangers tot model te nemen. Hij werd door zijne geleerde omgeving met den naam van David bestempeld, (vgl. Biogr. Nat. van A. van Hasselt, Charlcmaffne, I, p. 780).
cn Oorspronkelijk Sticlitor van dezen Tempel on Hoofdplaats, ten einde ons Statuut cn besluit; dat hier do zetel van liet Rijk en do Hoofdplaats van al de Steden cn Gewesten van Gallic onveranderlijk cn onafgebroken zullen blijven, worde onderhouden.
Wjj hebben tevens mot toestemming cn begunstiging van al do Vorston van het Rijk, die dit toewijdingsfecst hebben bijgewoond, beslist, dat de Bisschoppen, Hertogen, Markgraven , Graven, al de Prinsen van Gallic {omnes Principes Galliaé) en do Getrouwen van het Rijk, dezo Plaats en Koninklijken zetel als schutsmuur {pro mitrali praesidió) tegen alle aanslagen zullen beschermen cn doen eerbiedigen.
Wij hebben almede beslist, dat indien eenige schennis of verkrachting worde ondernomen tegen de wetten, welke wjj aldus vastgesteld hebben, of dat worde beproefd, aan den vrijen man of den slaaf {libero aut servo) te schaden, de zaak te Aken voor dezen Koninklijken Zetel, hot Hoofd van Gallic, zal gebragt worden, do Regters cn Verdedigers der Plaats aldaar zullen vergaderen en dat de zaak naar billijkheid cn wet zal worden onderzocht, do wet gehandhaafd, bet onregt gestraft en de regtvaardigheid hersteld.
En thans, nu wjj deze plaats door de Majesteit van den Koninklijken Zetel, door een besluit van den Apostolischen Heer, en door onze Kerkelijke Oppermagt en toestemming op dat verheven standpunt geplaatst en door het aanzien van dezen Tempel cn de vereering van vele Heiligen verheeld ijkt hebben, is het betamelijk en billijk, vermits wij in de zaak het uiterste belang stellen, dat mijn verzoek, waarvan ik verlangd heb, dat gij niet slechts aanhoorders, maar welwillende uitvoerders zoudt worden, tevens van u ver-krjjge, dat niet alleen de gccstcljjke en wereldlijke inwoners dezer plaats, aldaar geboren, zoo tegenwoordige als toekomende, onder eeno veilige en vrije wet zullen leven en vrij zullen zijn van allen slavenstand {omni servili conditione), maar op gelijke wijze allen, die, hetzij door vaderlijke
of voorvaderlijke afkomst tot dozen Zetel behooron, hoezeer ook elders verblijf houdende, van deze wet, welke Ik op dit oogenblik zal uitgesproken hebben (quant did aver o in praesentianim,) noch door mijne opvolgers, noch wie ook de wet mogt belagen of verstoren, zullen kunnen beroofd worden en dat zij nooit door Koninklijke hand aan wie ook, al of niet van Adel in benificium (1) zullen kunnen gegeven worden.quot;
WAAROM VORENSTAANDE INLEIDING?
De reden, waarom dit luisterrijk gedenkteeken der onbegrensde magt van den grootcn wereidbedwinger tot inleiding is genomen, bestaat 1° daarin: dat het ons reeds dadelijk verplaatst in do tjjden, dat de Salische Wet in volle kracht bestond; 2° dat hot den grondslag aangeeft, waarnaar het Frankische Rijk werd bestierd; 3° dat het aantoont, dat de onderhoorigen van dat Rijk uit vrijen en onvrijen bestonden, hetgeen tot beter begrip van de Salische Wet dient geweten te worden; 4H dat Karei, de Groote de Salische en de andere genoemde wetten naauw-keurig van elkander onderscheidt en afzondert; 5° dat Hij
1) Do bcteekenis van het woord beneficium is moeyelyk in het Nederduitsch terug te geven. Tjjdens Karei de Groote en zijne opvolgers tot aan de invoering van het leenstelsel werden de hooge ambtsbetrekkingen met de goederen en lijfeigenen daaraan verbonden, door den koning hetzij tot weder-opzeggens, hetzjj voor het leven in benificium uitgegeven. Na de invoering van het leenstelsel werden de staatswaardigheden met al wat daaraan verbonden was of werd, in foedum of erfelijk leen afgestaan (vgl. mijn werk, v. ii. ij. i. 80.)
die wetten niet met den naam aanduidt van hot Land, waartoe zij behoorden, maar van do volken, waarop zij betrekking hadden, en alzoo, in plaats van die wetgevingen te noemen de Saxische, Norische, Zwabisöhe, Frankische, lii-, puarische, Salische wetten, hen noemt de wet der Saxen, der Noringen, der Zwabcn, der Franken, der Ripuaricrs en der Saliers, {Legem Saxonum, Noricorum, Suevonm, Francorum, liijmariorum et Sa,Ucorum)\ waaruit blijkt, dat die wetten waren persoonlijke wetten, statuta personal ia, dat is, dat, om de Frankische wet te kunnen inroepen, of op zich van toepassing te maken, men Frank (Francus) moest zijn, even als men, om de Eipuarischo of Salische wet in te roepen, daarenboven Ripuarier of Salier moest zijn, of het regt op die wet moest verkregen hebben. De moest deskundige schrijvers zijn hot daaromtrent eens: „C'est un caractère de ces loisquot;, zegtiloN-tesquieu (Espr. des Lois. xxvn, Ch. 2),quot; qu'elles ne furent point attachées a un certain territoire; lo Franc etait jugó par la loi des Francs, 1'Allemand par la loi des Allemands, Ie Bour-gignon par la loi des Bourgignons, le Romain par Ia loi Romaine et bien loin qu'on songeat dans ces temps-la a rendro uniformes les lois des peuples conquórants, on ne pensa pas même a se faire législateur du peuple vaincuquot;. (De reden van dit laatste zal nader blijken). „On trouva eet usage établi dans les formules de Marculfe, dans les codes des lois barbares, surtout dans la loi des Ripuaires, dans les décrets des rois de la première race, d'oü dérivcrent les Capitulaires que l'on fit la-dessus dans la seconde. Les enfants suivaient la loi de leur père, los femmes eelle do leur mari, les veuves revc-naient a leur loi, les affranchis avaient celles de leur patronquot;, etc. Dit alles wordt tevens bevestigd door onze voornaamste schrijvers; vgl. Van Loon, Al. Reg. van Holl, A. Kluyï, Ilist. der IIoll. Staatsr., Raepsaet O. C. IV, 45, enz.
Eindelijk 6° is hot Capitulare tot inleiding genomen, omdat de tekst der Salische Wet, waarop Karel de Gkoote daarbij doelt, en welke door Hem gehandhaafd en bekrachtigd
wordt, dezelfde is, die door mij vertaald, hierna wordt medegedeeld.
III.
Men loert uit hot medegedeelde staatstuk, dat de Koning der Franken was oppormagtig Hoor van dat onmetelijk Kijk, dat is, Opporbevolhobbor van hot leger, Opperbestierder van hot Kijk, Opper\votgovor, Opperregtor, enz.
Hot Kijk was onderverdeeld in Hertogdomiuon (Ducatus); do Hertogdommen in Markgraafschappen (Marchiae) en Graafschappen {Comitatns); en deze in 1 [ondordmanschappeii {Centenae), enz. (vgl. V. H. B. I, 80.)
Later verdwenen do Cenfemie meerondeols uit do geschiedenis, waarvoor in do plaats traden of bleven'de bezitters van Heerlijkheden en Leenlieerlijkheden, met verschillende titels van Baron, Baanrots, Baanderheer, en andere hooge adeljjke waardigheden. Ho Milites, 1'Jquites, Ridders of Keitors, waren in de oorspronkelijke tijdon der veroveringen do gewone soldaten, dio met hunne vrouwen en kinderen hot Frankische volk uitmaakten.
Ho Staat dor Franken was een uitsluitend knjgsbewind en bleef zulks tot in do latere eeuwen, terwijl dos Konings bewindslieden, (Hertogen, Markgraven, Graven, enz.), ieder in het aan hen onderworpen gebied in don uitgestroktsten zin do magt dos Konings namens Hom uitoefendon. Zoo waren do Hertogen Opperbevelhebbers, Bestierders, Wetgevers, Kogtcrs in hun Hertogdom, do Markgraven en Graven in hun Graafschap, onz. Het overige volk, dat niet tot do vrije Franken, do veroveraars, behoorde, was slaaf of lijfeigen, klevende aan
10 —
den grond, waarop liet woonde (1). Men vindt dit in bjjzonderheden met bewijzen gestaafd in mijn aangehaald werk V. 11. B.
Eenc belangrijke en duidelijke schets van dien toestand vindt men onder andoren ten aanzien van Zwitserland, in liet bekende werk van ZsciiocKE, Geschiedenis der Zwitsersche Natie. Xa te hebben medegedeeld, hoe Zwitserland onder do heerschappij der Franken was gebragt door den Franki-schcn Koning Dieïbeut, zegt hij blz. 28: „Do edelmoedige Frankische Koningen, Opperhoofden van een Krijgszuchtig volk, beheerden hunne landen even als hun leger. Zij plaatsten aan liet hoofd van een groote landstreek een Opperbevelhebber of Hertog, en in de gewestelijke onderdeelen Uevelhebbers of Graven; en die gewesten waren weder onderverdeeld in Heerlijkheden, waarmede zjj hunne mindere krijgshoofden beschonken, onderden titel van gift of leen. (2) Vermits het geld in die tijden zeer schaarsch was, beloonden de Souvereinen de diensten hunner krijgslieden met domeinen. In die overwonnen landen maakten tie woningen, do bewoners en het vee deel uit van die domeinen. De bewoners tot lijfeigenschap gedoemd konden geen eigendom bezitten, maar moesten aan hunne meesters cijnsen betalen van al, wat zjj bezaten. Thuringen en Rhetie waren onderworpen aan den Hertog van Zwaben of Alemannie en het overige van het land aan den Hertog van Klein Bour-
(1) Men zal hierop enkele uitzonderingen vinden. Zoo waren de Akenaars * on hunne afstammelingen vrije burgers krachtens het Capitulare, hiervoor
medegedeeld; de Romeinen die na de verovering dezer gewesten aldaar verbleven waren, bleven vrij, maar aan strengere wetten onderworpen. De Saxen waren, na hunne volledige onderwerping vrij verklaard, maar van eene mindere conditie dan de Franken. Maar het eigenlijke volk dat geen Frank was, was en bleef lijfeigen.
(2) Do schrijver past hot Leenstelsel tc vroeg toe. Ton tijde, waarvan hjj hier spreekt, bestond hot nog niet. Het dagteokont eerst van de 11e en 12e eeuw. Voor dien tjjd was er slechts sprake van geven in cdodium, in pro' prinm, in beneficium , of van verdeeling bjj loting van het veroverde land , {Sortea flaïirae)) vgl. V. If. I).
— 11
gondic. Op golijko wijze word Zwitsorland mot bowonors en vee verdeeld. Wat do Koning niet aan zijne Graven, Edelen en Officieren geschonken of in bezit gegeven had, bleef zijn bjjzonder eigendom on dood hij in zijn naam en voor eigen rekening bestieren. Do Vrije Franken, hoe botrekkoljjk gering ook in getal, maakten alleen de natie uil, do overwonnen bewoners werden voor niets getold, hoe groot ook hnn aantal was. Zij genoten geen burgerlijk regt hoegenaamd; zjj waren slaven zonder eer, zonder boschorniing. J Eet lot dier lijfcigónon was in do eerste tijden zoo ellendig, dat hunne ineostors hen willekeurig konden straffen, wegschonken, verkoopon, ja zelfs dooden zonder eenige roden. M en beschouwde bon naauwelijks als menschen, maar als een soort van vee, dat zich koppelde zonder buwelijkszegen, en wier kinderen hot eigendom werden van de meesters der moeder, indien de vader eens anders eigendom was. Dit was do barbaarscho en vernederende toestand dier tijdon.quot; (Vgl. tevens Y. 11. 1?. I, 273, soij).
A. Kluit (Hist, der Holl. Staatsr. IV) levert mot betrekking tot de Nodorlandsche gewesten hetzelfde betoog. Hij toont don oorsprong van dien toestand aan en bewijst, dat de one rijen alom de he vol kin'/ uitmaakten, zoo in frankrijk , als in Italië, Engeland, Schotland, Duitschland, enz. Ton aanzien van Nederland zegt lijj onder anderen: „AVildo ik spreken van onze gewesten Q-olderland, Utrecht, Overijssel, Groningen, enz., ik zoude de oude schrijvers en rogtsgeleer-den moeten uitschrijven en tot getuigen inroepen; do werken van IIAcer wegens Overijssel, het schoone Charterboek van Gelderland van Bondam, het oude, verft van heklemniin'i in Groningen, als een nog erkend overbljjfsel van den slaaf-schen staat der boeren, zooals beschreven is door den heer van Zwixderkx, lierfld'. (irtnni. enz. Maar ik wil alleen bij Holland blijven. Iluoo de Groot hooft dat zelf erkend , en, over zijn zeggen in Inl. Holl. Heytsej. l, 4, 52: dat het onderscheid van Vrijen en Onrrijen in deze landen norf linnen ij00 jaren bekend is i/eueest, lieeft I'aludanus te Leiden
cene verhandeling geschreven, de Servis Holletndicis. Deze onvrije lieden ]\ii waren personen, die, op de Graaflijke landen en domeinen overal verspreid, bij begiftiging of verkoop of anderzins inot die landen worden overgedaan. Zoo men in de groote steden van Holland, Amsterdam, Dordrecht enz. eenigo ond-adeljjke familien uitzondert, wijzen ons die steden zelve in den eersten aanvang niets anders aan dan Pieter Pieterse, Jan Arentze, enz. en wol uit hoofde dat juist de oorsprong dor steden geen anderen grondslag heeft dan de vrijmaking van keurmedige en andere Schot- en Cijnsschuldige liedenquot;.
Ten aanzien der zuidelijke Nederlanden (Belgie) heb ik ononistootelijke bewijzen geleverd van dien slaventoestand der bevolking in het Voorin. Hert. Bral).
Hot Capitulare van Karei, de Groote toont dan ook dien toestand der bevolking alleszins aan bij het onderscheid, dat hij maakt tusschon vrijen en onvrijen, terwijl hij Aken van dien slavenstand onthief.
Zooals hiervoor is aangetoond, drukte Karel de Groote ook vooral op het onderscheid, dat tusschon de wet der Saxen, der Noringen, der Sneven, der Franken, der llipuariers en der Saliers bestond, en door Hem gehandhaafd word. Hij voegde er bij, dat dit in dé gewoonte en de magt der Koningen en Keizers lag en dat het door al zijne voorzaten was in acht genomen.
Do Franken waren de veroveraars; zij handelden, zooals wij in Onze Overzeesche bezittingen nog doen; zij bleven hot geprivilegieerde volk, dat uitsluitend de Burger- en Staatsregten, iu den geheelen omvang, genoot. Do Frankische Wet was hunne Wot, zooals in Onze Overzeesche bezittingen do Nederlandsclie Wet het uitsluitend eigendom der Nederlanders is. Do overige bewoners dier bezittingen verkeeron in den toestand van emancipatie, zooals ook do Frankische lijfeigenen in den loop dor eeuwen allengs geëmancipeerd zijn en don derden stand {tiers étui) hebben
uitgemaakt. Hij inzage van liet Reglement op het beleid der Begering in Nederl. indie, art. 10G en volgende, vindt men dut beeld gelieol terug. Op do Nederlanders, do bezitters van het veroverde land, wordt uitsluitend do Nederlandsclie staats- en burgerlijke Wet toepasselijk verklaard; de overige aldaar verblijvende Europeanen zijn aan andere verordeningen onderworpen. Do Oostersehe volken. Arabieren, Mooren, Chinezen en allen, die Mohamedanon of Heidenen zijn, zijn weder van deze ondersclieidon en allen verschillen ton aanzien der wetgeving weer van de inlanders, tusschen welke ook onderscheid gemaakt wordt, naar gelang zij al of niet Christenen zijn, wolk laatste hen niet onttrekt aan het gezag hunner hoofden en met opzigt tot regten, lasten en verplichtingen, aan dezelfde algemeene en gemeentelijke verordeningen en instellingen als de inlanders die het Christendom niet belijden.
Zoo was hot ook bjj de Franken met opzigt tot do verschillende onderzaten.
Do Franken zelf waren onderverdeeld in Saliers en Ilipu-ariers, die ieder ook weer hunne bijzondere wetgeving hadden. De Salische Wet overtrof al do andere wetten in de vrijheid en do ondersohoiding, welke aan den Salier werd toegekend. De Salische Frank was aan geen lijfstraf onderworpen; alles loste zich ten zijnen aanzien op in geldboeten en schadeloosstelling.
WAARUIT WAS DIE TOESTAND ONTSTAAN?
Toon Juuus Caesak, ongeveer 58 jaren voor Christus geboorte tot Proconsul van Gallic (Xarboneusis) was aan-
gesteld, vormde lijj hef; plan, om ttallio t(* veroveren. quot;ii vond daartoe gclegenlieid in het verzoek door ccnige Gallische volksstammen aan Hem gerigt, om de Ilelvetiers (Zwitsers), die ten getale van 368,000, waaronder 90,000 strijdbare mannen, hnn land verlaten hadden en zich in Gallic wilden vestigen, den doortogt te beletten. Caesar bragt don Hcl-vetiers een bloedige nederlaag toe en dwong het overschot, tot 110,000 versmolten, naar Zwitserland torng te kecren. lijj had thans voet in Gallic, dat hij opvolgclijk geheel veroverde. Hij omschrjjft dat land aldus: „Hot bestond uit drie deelen, waarvan het noordcljjk gedeelte door do Belgen ^ het midden door do Aquitnniers en het zuidelijk gedeelte door do Celt en, bij de Romeinen Galliërs genoemd, bewoond was. Die drie volken verschilden onderling in taal, instellingen en Wetten. De Galliërs waren van dc Aquitaniers gescheiden door de Garonne en van do Belgen door dc Marnc cn de Seine. Dc dappersten hunner waren de Belgen, om reden zjj het verst van de beschaafde Provincie der Romeinen verwijderd woonden en het naast aan de Germanen grensden, met wie zij aanhoudend oorlog voorden.quot;
Caesar had reeds dadelijk met do Germanen te kampen. Aitiovisïus was aan de spits van vijftien duizend strijders, allengs tot honderd twintig duizend aangegroeid, den Rijn overgetrokken en had dn landstreek van Bihracte (later Auyustodunum, Autim), aan zich cijnsbaar gemaakt. Op verzoek der Sequani (bewoners der landstreek Besanyon), gebood Caesar aan Ariovjstus Gallic te verlaten. Het Germaansch Hoofd antwoordde eenvoudig, dat Gallic bom krachtens oorlogsrogt ■ toebehoorde, en bij niet inzag, wat bij met Caesar of do Romeinen te maken had. Hij werd evenwel door Caesar nabij Belfort of Bcfort, op do grenzen van Franche-Comté, in dier voege geslagen, dat lijj genoodzaakt was, met achterlating zijner twee vrouwen, in een klein bootje den Uijn weer over te steken.
Ecu jaar of drie daarna in het Jaar 55 v. e., waren weder
Gormaanscho stammen, (do Usipeten en Tencldeven) don Rijn ovorgotrokkon on in hot land der Mencqners gevallen. Zij schenen in verstandhouding to vorkcoren mot andere Gallische stammen, do Eburomn en Condruzcn, (bewoners van hot later hokendo land van Luik). Caesar wilde hun vooral ook om die roden geen verblijf in Gallio toestaan, en gedurende do ondorhandolingon veroverde hij door list en gewold hun legerplaats, bragt hen in verwarring, doodde een groot aantal hunner en dreef het moorendoel in don Rijn, dat daarin ellendig omkwam. Hij schat den vijand, waartegenover hij gestaan had, met do vrouwen en kinderen op 4ü0,()()(), (Zie zijn werk de B. G. J T, C. 15.)
Na dio overwinning besloot hij om verschillende redenen, zegt hij, don Rijn over te trekken: „Hoofdzakelijk wilde hij de Germanen, die maar altijd klaar waren, om in Gallio te vallen, vrees voor hun eigen land inboezemen. Hij wilde hun toonen, dat eon Romeinsch leger don Rijn durfde on kon overtrokken. Hij sloeg een brug over don Rijn, trok, naar hot land dor Sicambers (van do rivier do Sicgo aldus genaamd), waarheen liet overblijfsel der Usipeten govlngt was, verbrandde buurten en woningen, maar bleef slechts 18 dagen in hot vijandelijk land, daar lijj vernomen had, dat de Sneren geduchte maatregelen van tegenweer beraamden en brak do brug na dien terugtogt weer af. Hij had zijn dool bereiktquot;, zegt hij, „door den Germanen vrees aan te jagen, zich op de Sicambers te wreken en de Uhiers (Oeverbewoners , later ingezetenen van Colonia Ajripjnna of Keulen) van do Sneven (Zwaben) te verlossen, die hen zeer teisterden.quot;
Hij verhaalt, dat tijdens hij den Rijn overtrok, verschillende stammen gezanten tot hem afvaardigden, om vrede en vriendschap te sluiten. Vermoedelijk behoorden daaronder de Batavieren, met wie Caesar liet bekende verbond sloot, om manschappen en wapenen te leveren, {virostantutn armaque iinperio ministrant, Taciti Hist. IV, C. 12, tor-wjjl bij in C. 29, de More Germ, er bijvoegt: Ncc
— 11) —
tfihntin rontemneutar, nee piihUcanus allerit. Kxemti oiierihus et collntlonibus, et tantum in usumproelioramsepositi). Sedert ilieu tijd behoorden zij tot de bondgenoten (Socii) der Jionici-nen en maakten een voorname kracht der Komeinsche legers uit, (vgl. van Loon. Alt. Iloll. lieg. I, 24). „liet stelsel van Caesar ton aanzien der Germanenquot;, zegt Raepsaet (o. c. Ill, 94) „was, hen niet op Gallisch gebied te gedoogen. Keizer Augustus en diens opvolgers volgden een andere staatkunde, want ten tijde van Julianus den Apostaat bevond zich reeds een onnoemelijk aantal Germanen in Galliequot;.
Zooveel is zeker, dat Gallie eeuwig door do Germanen werd bedreigd.
Toen Caesar den 15 Maart van 't jaar 44 v. c. door den Senaat werd vermoord, meenden de Germanen van dien burgeroorlog gebruik te maken, om weder hun geluk in Gallie te beproeven; maar Augustus- die hot bewind over Gallie verkregen had, versloeg de Sneren en Sieambers, die den Bovennjn waren overgetrokken, verdeelde de gevangenen over het binnenland en dwong de overigen over de Elbe terug te trekken (Sueton. in Any. C. 21).
Op Germaanseh gebied waren do Romeinen op hunne beurt niet gelukkig, getuige de bloedige nedcrlang van Varus in het jaar 8 n. c., nederlaag, die Keizer Augustus zoo radeloos maakte, dat bij gedurende verscheidene maanden met hangende haren en ongeschoren baard, onder den kreet: Varus geef mij mijne legioenen terug! door zijn paleis liep en de Germaansche hulptroepen of Batavieren te Rome afdankte en ontwapend naar hunne eilanden terugzond. Sueton. llixt. Lib. 2, C. 23) van welken maatregel men echter kort daarna terugkwam, (van Loon ib. I, 51).
Op hot eiland der Batavieren on Kaninefateu bleven do Romeinen tot aan den opstand van Claudius Civilis geheel meester. De opperbevelhebbers van het Romeinsche leger hielden aldaar hun verblijf en maakten die stelling schier onnoembaar. Drusus, de stiefzoon en opvolger van Augustus ,
_ 17 —
in hot opperbevel, bouwde aldaar ecu vloot, vereenigde don Ouden met den Nieuwen Usscl door een Kanaal, thans nog de Drususjracht gohoeton, waardoor bij gelegenheid opende, de Vloot naar do Noordzee langs Rjjn en aal, of naar de Zuiderzee (bot Moer Flcvo) langs don Ouden en Nieuwen Usscl te brengen, oin verder langs don Oceaan naar don mond der Eems te stevenen en midden in Neder-Qer-manie te landen. I lij bouwde tot bescherming der Drususgracht een Burgt, de Drususburg (Doesburg) genaamd en maakte nog andere strategische werken van dien aard; waaruit blijkt, dat het land der Batavieren hot voorname steunpunt der Romeinsche knjgsmagt was tegenover de Germanen, (Suetox. Hist. V, I; Taciti Annul. II, 8).
Drusus overleed in bot jaar 7. v. c. op dertigjarigen leeftijd aan do gevolgen van ecu val van zijn paard in do Zomerlogcrplaats tusschen don Rijn on do Sala. Hem werd bjj besluit van don Senaat, ook voor zijne nakomelingen, do eoretitol van Gkrmanicus toegekend, (Suetox. IC. V, 1). liet opperbevel over het leger werd aan zijn ouderen broeder Tiberius Nero opgedragen, die alweer in hot land der Batavieren verblijf hield, groote overwinningen op do Germa-nen behaalde, en de in opstand gekomen Kaninofaten beteugelde. Deze woonden tusschen de Noordzee, den lijjn, do van Delft naar Leiden loopendo Vliet en den Grenspaal, in't begin dor 16e eeuw te Naaldwijk ontdekt, waarvan het opschrift getuigt, dat die grenspaal op 9500 schreden van de Maas, tusschen het land der Kaninofaten en dat der Batavieren, geplaatst was, (van Loox, Al. Holl. Hist. J, 50 en 172).
Tiberius werd in 't jaar 8, n. c. als opperbevelhebber opgevolgd door Quinctilius Varus, wiens bloedige nederlaag in hot Teu-toburgor woud hiervoor reeds vermeld is. Na die nederlaag werd Tiberius andermaal als opperbevelhebber in het jaar 10, n. c. naar Germanic gezonden, om do gevolgen dier ramp te stuiten.
Keizer Augustus overleed don 9 Aug. van 't jaar 14, n. c. en werd, als keizer, door Tiberius opgevolgd, die reeds
door Gkrmanicus Caesar, zoon van voormoldon Duusus Oehmanxcus, als opporbcvolhobbor was vervangen. Gekmanicüs liickl niet alleen verblijf' in het land der Batavieren, waaruit hij zijne veldtogten tegen de Germanen deed uitgaan en met do vloot gedeelten zijner troepen vervoerde, maar zijne vrouw Aorippina hield ook aldaar verblijf, en bouwde het Lustuht, Praetorium Aoriimmnae genaamd, omtrent 1GOO schreden ten noordwesten van het dorp Katwijk aan Zee, gebied door Friezen bewoond, welk slot later door do zee verzwolgen is; dit altkans is het gevoelen van van Loon, Al. H. 'II. 1,55 en G7; die tot staving daarvan niet weinig bewijzen aanvoert en leert, koe dat Lustslot daarna aan den naam, het Huis te Britte gekomen is, waarvan de overblijfselen bij lage zee nog zigtbaar zijn bevonden.
Aorippina was eene zeer heldhaftige vrouw, die veel behagen in het krijgsleven vond, en hare kinderen in hot leger grootbragt. Haar zoon, CajUS Caesar, ontving den bijnaam van Caligula, omdat hij ala kind het soldatenschoeisel droeg.
Bloedige oorlogen werden in 't jaar 15, n. e. door Germamcus tegen de Germanen, bepaaldelijk togen de Marsen, ïubanten, Bructeren, Tenckteren en Usipeten, bewoners van Friesland, Overijssel, AVestfalen, enz. gevoerd, die nagenoeg uitgeroeid werden; en daarna ook tegen de Bructeren en andere volkeren van Neder-Germanie. Men versloeg do Bructeren en vond in hun land den Romoinschen Arend-Standaardterug, die door het 19° legioen van Varus verloren was.
Men verwoestte de geheele landstreek tusschen de Eems en do Lippe en drong door tot het Teutoburger woud, alwaar men de geraamten der gesneuvelde legioenen in de stelling, die zij bij hunne vernietiging hadden ingenomen, terugvond. „Zes jaren waren verloopen,quot; zogt Tacitus Ann. I, 2 en ü
— 1!) —
„ccr con tweede Roraeinsch leger de gesneuvelde legioenen „mot do ovoi'bljjfselon van den gevallen vijand vermengd, ter „aarde bestelde.quot;
Die togt dor Romeinen in September van 't jaar 15, n. c. liep niet zonder rampspoed af; ou bjj don torngtogt werden zij allerwogo door do legerbenden van Ahminius besprongen. Op een oogonblik, dat hot leger met de bagage in do moeras verward geraakt was, viel ArminiüS liet onverhoeds aan on waande zich zoo zeker van de overwinning, dat liij uitriep: Zie daar een ticeede Varus en zijne legioenen doorgelijk noodlot verwonnen! {En Vdnts, et eodem itermi fato victae legiones; Tag. ib. G5). Men kwam dat groot gevaar ter naauwernood, met beduidende verliezen, to boven. Gedurende den winter werd de vloot met ongeloofelijke voortvarendheid, (want Tacitus spreekt van duizend schepen hersteld; en van uit liet land der Batavieren, dat als vereenigingspuut was aangewezen, voerde öermanicus in den zomer van 't jaar 16, n. c. langs de. Drusm-gracht, do Aleeren en den Oceaan, de legioenen met de vloot weder naar de Eems. Tacitus verhaalt, (Annal. //, 8), dat een gedeelte dor Batavieren, die als hulptroependen togt mede maakten, bij die gelegenheid in do Eems verdronken, uit oorzake zij al te roekeloos hunne kunst, in het overzwemmen van den stroom, wilden toonen en dat kort daarop hun aanvoerder Cariovalda bij gelijke manoeuvre sneuvelde. Men behaalde echter, in de vlakte Idistuviso genaamd, nabij do Weezer, eene groote overwinning op Arminius, die de Clierussen aanvoerde, waarna de legioenen deels to land, deels met de N loot over zee naar de winterkwartieren terugkeerden. Bij dien torugtogt werd de Vloot andermaal door een storm overvallen en bijna geheel vernietigd, welke ramp den moed der Germanen weer dood herleven. Hoofdzakelijk de Katten en Marsen waren opgestaan, maar door Gkkmanicus overwonnen, worden zij groo-
— 20 —
tcndccls uitgeroeid. Tiberius, ijverzuchtig op deu room vau Germanicus en do genegcnlieid zijner soldaten, deed lioin naar Rome terugkeeren, waar licm krachtens Senaatsbesluit de Zegetogt verbeidde. In Mei van 't jaar 17, u. c. had die luisterrijke intogt plaats, (Taciti Annul. U, 25 cn 2G). ]Jo strooi ponning, bij die gelegenheid geslagen, luidt: Germanicus Caesar, Slynis receptie, devictis Gennanin, Senatusconsulto, (van Loon ib. I. 02). Sedert dien tijd was de lust der Romeinen, om Germanie te veroveren, blijkbaar bekoeld. Men bepaalde er zich toe, om Gallic tegen do invallen dier lastige naburen te beschormon en hun den ovcr-togt over den Rijn te beletten. Nederland bleef, althans fado, Romeinsch gebied; de Batavieren bleven getrouw. De Friezon bewoners van Noord-Kolland omtrent den jare 10 v. c., door Drusus cijnsbaar gemaakt, kwamen in 't jaar 28, n. c. in opstand tegen de afpersingen, waarmede de inning dier belasting gepaard ging. L. Apronius was Onderbevelhebber {Propraetor) van het Romeinsche leger en Olonius Romeinsch Komman-dant der Friezen (c Pritnipilarihits, regendis Fr is is impositm). Men voerde de inning dor belasting, die in opbrengst van ossen-liuiden bestond, zoo streng uit, dat de Friezen, om te betalen, genoodzaakt werden, eerst hun vee, dan hunne akkers en op liet laatst zelfs hunne vrouwen en kinderen als slaaf over te leveren. Uit verbitterde hen dermate, dat zjj de soldaten, met do inning belast, aanvielen en ophingen. Apronius ontbood hulptroepen van den Bovenrijn en viel do Friezen met beludp der inRomeinschen dienst zijndeKaninefaten en Batavieren aan. De Friezen verweerden zich echter zoo dapper, dat, hoezeer op 't laatst verslagen, zij on vervolgd bleven, en do Romeinsche Bevelhebber, zooals Tacitus zegt, ongewroken terugtrok met achterlating dor lijken van de gesneuvelden, waaronder vele aanvoerders, hoofdlieden en verdienstelijke honderdmannen, (Neqtie
— 21 —
J)hx lioinanus ultnin iit, auf corpora humavlf, quamquam imiHi tribunorum, praefedorumque et insirjnes centuriones cecidissent).
Tiberius ontveinsde die nederlaag te Konic, om niet genoodzaakt te worden, don oorlog voort te zetten; terwijl do naam dor Friezen alom onder do Germanen befaamd word, (Clarum inde infer Germanos Frisinm nomen, dissimulante Tiberio damna, ne cui bellum pemifteret.) Eerst later werden de Friezen door Corhui-o weer onder liet juk gebragt.
Tiberius overleed in 't jaar 39, n. c. en werd als keizer door Gajus Gaesar, bijgenaamd Gaugula opgevolgd. Gai.iouf.a, verre van aan do verwachting te beantwoorden, werd tengevolge zijner kwaal, do vallende ziekte, of van een minnedrank, bom door zijn vrouw Caesonia toegediend, half krankzinnig {furbidus animi, Tac. Hist. IV, 49; Sueïon. Hist. l \r, 30). De tijd was voorbij, dat men de Germanen op hun gebied ging bekampen. Gaugula speelde een soort van comedie. Terwijl hij in 't derde jaar zijner regering, 'tjaar 40, n. c. zich op liet eiland der Batavieren bevond, deed hij, als of bij de Germanen over den Rijn ging aantasten, kwam in zegepraal terug, hoezeer iijj geen enkelen Germaan bestreden had. Iljj liet tot aandenken dezer geveinsde overwinning, een hoogon toren nabij liet Lustslot, Praetor'mm Agrippinae, bouwen, om den zeelieden tot vuurbaak te dienen, {ex qua ut Pharo noctibus ad regendos navimn cursus igncs emicarent, Sueton. Hist IV, 46; van Loon /I/. II. II. I, 70) en bereidde ook zijn zegepraal te Homo voor. Door die kwakzalverijen en onnoemelijke gruwelen bespot en gehaat, werd hij op 24 Febr. van 'tjaar 41, te Rome vermoord, (Sueton ib. 58). Zijne Germaansche of Bataafsche lijfwacht nam wraak op de moordenaars en doodde tevens menig onschuldige. Zijn oom Tiberius, Ci-Aumus Gaesar , door het rumoer verschrikt, vluchtte naar een zolder en verborg zich achter een, voor ecu deur
— 22 —
gespannen zeil. Een ronddwalend soldaat zag zijne voeten onder liet zeil uitsteken, haalde liem er achter uit, herkende en groette hem als keizer, toen hij uit vrees en schrik op de knien lag. Do soldaten riepen hem ook als keizer uit; hij beloofde elk hunner vijftien sestertien, en werd vervolgens ook door den Senaat als zoodanig erkend. Zoon van Drusus en broeder van Ger-maxicus, maar van bekrompen verstand, toonde hij in één opzigt vasten wil. Hij nam het besluit, hot rijk tot in Brittannie, vroeger door Julius Caesar wel gedeeltelijk veroverd, maar vervolgens ontruimd, uit te breiden; hij bragt dit ook tot stand, cn genoot daarbij veel dienst van de Bataafsche ruiterij. Claudius Civilis, nog zeer jeugdig, nam aan dien krijgstogt deel en kwam bij die gelegenheid in kennis en vriendschap met Ves-pasianus, in wiens naam hij later in opstand kwam.
Op de Germanen had hot Keizer Claudius niet voorzien; want toen zijn Landvoogd Corbulo do Chauken, die tusschenden Rjju on do Zuiderzee woonden en als zeeschuimers onder aanvoering van den Kanincfaat G axascus do zee onveilig maakten, getuchtigd, en ook do opgestane Friezen weer onder do magt der Romeinen gebragt had, dwong hem Claudius, uit hot land der Chauken, waar hij don oorlog wilde voortzetten, naar liet eiland der Batavieren, aan deze zijde van den lijjn, terug te trekken. „Om aan de soldaten bezigheid to verschaffenquot;, zegt Tacitus, „liet Corbulo een kanaal tor lengte van een en twintig duizend schreden tusschen de Maas en den Rijn graven, waardoor overstroomingen werden bedwongen,quot; {qua incerta oceani vetarentar). Keizer Claudius hield echter niet van dien ijver, riep hem naar Rome terug, en, hoezeer hij hem het voortzetten van den oorlog geweigerd had, stond hij hem in 't jaar 50 n. c. do eer van den zegepraal over de Chauken toe. (Annul. XI, 20).
Claudius werd in 't jaar 54 n. c. door zijne tweede vrouw
— 23 —
Aouippina, dochter van Gebmanicus, die Messalina was opgevolgd, vergeven. Zij plaatste, met uitsluiting van Claudius Biuttanicus, den wettigen zoon, haar voorzoon Nkro Claudius Caesar, met Octavia, dochter van Claudius gehuwd en door dezen geadopteerd, op den troon. Dit ging dos te gemakkelijker, doordien de lijfwacht, hoofdzakelijk uit Batavieren bestaande, hein dadelijk als keizer begroet had.
Onder Nero bleek meer en meer, dat men voortaan liet eiland der Batavieren als de uiterste grens van Gormanio wilde handhaven.
Paulunus Pompejus was als Landvoogd van Gallie, of Opperbevelhebber over het leger aan den Bovennjn aangesteld. Hij breidde in de Betuwe de bedijking van den Zuidernjiulijk, door Duusus, 53 jaar geleden aangelegd, tot aan den mond van don Rijn bij Katwijk uit, maar liet don Noordornjn-oever onbedijkt; zoodat de Zuidoever als grens van hot Romeinsch Rijksgebied werd aangemerkt. Aan de Noordzijde bleven eenige landerijen ledig, die do Friezen wilden innemen en, om daartoe verlof te erlangen, een gezantschap naar Rome aan Nero afvaardigden. Hot werd hun geweigerd, en, toen zij desniettemin dat bezit trachtten te handhaven, werden zij daaruit door de Bataafsche hulptroepen verdreven. (Tac. Annul. XIII, 50, 49). Tacitus verhaalt ver-dor, {Hist. IV, 13), dat do Batavieren Julius Paulus en diens broeder Claudius Civilis, die van Koninklijken bloede, bij hunne landgenooten in groot aanzien stonden, door den Romeinschen Bevelhebber Fontejus Capito valscheljjk van rebellie beschuldigd werden en dat do eerste door hem werd gedood, en do tweede in kluisters naar Nero opgezonden. Nero beducht, dat hot ombrengen van Claudius Civilis een voor hem gevaarlijken indruk op de Batavieren, zijne lijf-troepen, zou maken, hield hem gevangen.
— 24 —
Eon dor cersto daden van Galha, toon lijj na don zolfmoord van Nero in 't jaar CS, n. c. zijno introdo als Keizer in Rome dood, was Civilis to ontslaan en naar zijn land terug to zenden.
Onder Galea's regering en die van zijn opvolger Otto viel met opzigt der Germanen weinig meldenswaardig voor. De Bataafselie hulpbenden voorden evenwel in do aanhangige burgeroorlogen den boventoon en beslisten de overwinningen in dier voege, dat, bij don val van Otto, wiens rijk slechts 95 dagen geduurd had, en de erkenning van Vitellius als Keizer door den Senaat, aan de Gormaansolio hulpbenden dankbetuigingen werden gedecreteerd. {Additue erga Germa-nicos exercitus laudes, (jratesque, Tac. Hist, II, 55).
Claudius Civilis, wegens do ondergane mishandeling op do Eomoinen verbitterd, en nog niet buiten gevaar, daar, na zijne bevrijding, liet Romeinscli leger zijne teregtstol-ling gevorderd had, {et a O alba ahsolutm sub Vitelüo rursus discrimen ad Ut, flayitante supplicium ejus exercitn), beraamde een zeer sluw doordacht plan van opstand. Evenals Yitellius aan Galha liet voetje geligt had, bereidde zich A espasianus, die in Palestina door hot leger tot Keizer was uitgeroepen, voor, om Vitellius te vervangen. Civilis word door de handlangers van Vespasianus, die over hot logor aan don Bovennjn bevel voorden, heimelijk aangezocht, door kunstgrepen do zaak van Vespasianus in de hand te werken. Daardoor was hij gedekt, wanneer zijn opstand op do eone of andore wijze mislukte.
Hjj maakte van eone ligting van Batavieren voor het leger, die gewoonlijk door harde en bedriogolijke middelen werd uitgevoerd en voel verbittering verwekte, gebruik, om een zamonzwcring togen do Romeinen te smeden. Hij gaf oen gastmaal in oen Heilig Bosch aan do voornaamste Batavieren en sprak hun, toon men door don drank en het gesprok
verhit geworden Avns, aldus toe: „Wij worden door do „Kumeinen niet meer als Londgciiooton, zooals vroeger, maar „als slaven beliandcld. Ieder oogenblik zendt men ons andere „bevelhebbers, die zich bjj ons vet mesten en dan weer „door anderen, steeds op nieuwe roofmiddelen bedacht, vorvan-„gen worden. Er staat weereen krijgsligting voor de deur; „kinderen worden van do ouders, broeders van elkander, soms „voor altijd, gescheiden. Er komt welligt geen beter „oogenblik, om zich van dat juk te ontslaan; de llomeinsche „legerbenden zijn verzwakt; wij zijn aan do Germanen door „familiebetrekking verbonden; de Galliërs zijn even als wij „het juk moede; zelfs aan de Ilomeineu zal onze opstand „niet onaangenaam zijn en de uitkomst zal men, zoo zij „tegenvalt, Vespasianus wijten, terwijl men, als wij „overwinnen, aan niemand rekenschap verschuldigd isquot;, enz. De toespraak werd met gejuich begroet; men zond afgevaardigden aan de Kaninefaten, om hen tot het verbond over te halen; deze traden dadelijk toe, vonden steun bij de Friezen, (1) kozen Iïkixnio tot hunnen bevelhebber en vielen dadelijk twee llomeinsche winterlegerplaatsten aan, die zij veroverden, terwijl de Romeinen, onder bevel van Aquiuus,
(1) „De Friezen,quot; zegt Tacitus, {de M. G. 84,) „worden in grooteen kleino Friezen onderscheiden, waartoe de maat hunner gestalte aanleiding heeft gegeven. Beide deze volkstammen bewonen den oever van den Rijn tot aan den Oceaan en omringen uitgestrekte meeren, (de Zuiderzee, enz.), die door de Komeinsche vloot bevaren worden. Tot hiertoe strekt zich Germanic westwaarts uit; noordwaarts keert het langs een zeer groote bogt (der Zee) terug en dan ontmoet men den volkstam der Chan ken. Hoezeer deze by de Friezen aanvangen en een gedeelte van de kusten dor zee bewonen, strekken zjj zieli langs al de volksstammen, die ik reeds genoemd heb, (Bructeren, Tencteren, Chamaven, Angrivaren), uit, tot dat zjj met een bogt bij de Katten te regt komen. 7Aj heziften u'wt alleen die uitgebreide streek, maar hp volken haar.quot;
— 2(gt; —
do wijk naar de lioogoro gedeelten van liet eiland namen. Civilis, veinzende nog op do liand dor Romeinen to zijn, trachtte door listige raadgevingen hunne logermagt to verbrokkelen, om hen afzonderlijk te bekampen, maar van ontrouw verdacht, wierp hij, toon zijne geveinsde raadgeving niet word opgevolgd, het masker af, stolde zich aan het hoofd der opstandelingen, ook dor Friezen en Kaninofaten, dio tevens bijzondere Bevolhobbors hadden, cn tastte het leger aan. Hot had zich in do nabijheid der Arloot gelegerd, waarin hot steun zocht, maar lood do nederlaag, doordien do Tongorsclio hulptroepen tot Civilis overliepen. Do Vloot viel ook af, daar een groot doel van het scheepsvolk, uit Batavieren bestaande, het Romeinsch krijgsvolk belommerde on do IJovolhobbers ombragt. Do Vloot, uit 24 roeischepen bestaande, viel aldus don Batavieren in handen.
liet verder beloop van den opstand staat wijdloopig in Tacitus, (Hist. IV, 17, seq.) beschreven; waaruit blijkt, dat Civilis steeds handelde, alsof hij slechts beoogde, de zaak van Vkspasianus te bevorderen, maar middelerwijl de Tonc-teren en Bructeren, (bewoners van Overijssel, Kleefland, en AYestfalen) tot bondgenooten nam, geheel Germanie aanspoorde, om aan de zeker geachte overwinning deel te nemen, en weerspannig bleef, toen Vitellius reeds gedood en de troon door Vkspasianus bemagtigd was.
Aanvankelijk door het lot begunstigd, breidde hij den opstand ook in Gallie uit, maar, na een tionjarigen strijd, werd het eiland der Batavieren, ongeacht het doorsteken van dijken, waardoor eon groot deel overstroomd werd, dooiden Romeinschen Landvoogd Cerialis heroverd en Civilis genoodzaakt, over den Rijn te vlugton. Cerialis, schier allorwege door water omringd, neigde hoezeer overwinnaar naar verzoening, zond geheime agenten aan de Batavieren en aan
Civius, die hoop op vrede on vergeving voorspiegelden en zelfs de vergoodde Priesteres Veleda en de bloedverwanten van CiviLis overhaalden, het door zoovele rampen gekenmerkt verzet door hernieuwde trouw good te maken. (Tac. Ui.).
Cerialis en Civiijs kwamen te zamen op cone in het midden doorgebroken brug over den Nauwaal, (petito colloqiilo scinditur Nabaliae flaminis pons), en sloten een verdrag, waarvan de inhoud onbekend is gebleven, omdat de bladzijden uit hot werk van Tacitus, waarin dit moet vermeld staan, verloren zijn geraakt, zoodat slechts een gedeelte der toespraak van Civilis is bewaard. Hij houdt daarin den rol vol, als ware hij steeds bondgenoot van Vespasianus geweest, en zegt verder: „Indien ik mij tegenover Vitellius te verantwoorden had, dan zou ik op geen vergeving kunnen hopen, en zouden mijne woorden geen geloof verdienen. Tusschen hem en mij bestonden haat en vijandschap, door hem begonnen en door mij voortgezet; maar wat Vespasianits-betreft, hem draag ik steeds de oude hoogachting toe; wij waren vrienden, toeu hjj nog privaat persoon was; dat was den Gailischen Landvoogd Antonius bekend, die mij door brieven tot dén oorlog heeft aangespoord, opdat de öermaansclie legioenen en de Gallische jeugd do Alpen niet zouden overtrekken. Indien ik dus de wapenen heb opgevat, was liet, omdat antonius schriftelijk, en Hardonius mondeling, mij daartoe hebben aangezet. Ik heb in Germanie gedaan, wat Mucianus in Sirie, Aponius in Medio en
Flavianus in Panonie verrigt hebbenquot;.....liet overige
ontbreekt.
Cerialis had do Betuwe geheel verwoest, maar de landerijen en Villas van Civiijs, „een kunstgreep, den bevelhebbers eigenquot;, zegt Tacitus, gespaard.
Tc oordeclen naar hetgeen uit het later geschreven werk.
— 28 —
dc More Genu, van Tacitus blijkt, moot hot vordrag, tusschen Ceeialis on Civilis gesloten, daarin bostaan hebben, dat men tot hot oorspronkelijk bondgenootschap van Julius Caesar is teruggekeerd. Yandaar do woorden van Tactus: Manet honos et antiquae societatis insigne.
„Er is goon blijkquot; zegt quot;Hilderdijk (Gesch. des Vad.) naar mijn inzien toregt, „dat de liomeinon sedert iegioonon of bevelhebbers op hot eiland haddon, noch ook ton Noorden van hot eilandquot;
lloovool moeite van loon, (Al. H. TI. I,) zich ook gegeven heeft, om hot tegendeel aan te toonen, hoeft hij hot niet veel verder kunnen brengen, dan eenige stoenopschrifton en munten op te delven, die wol aantoonen, dat do Batavieren den liomeinon bevriend bloven on uit het bondgenootschap gol-doljjko voordooien behaalden; maar in geen onkelllomoinsch schrijver van dien tijd, in geone bescheiden hoegenaamd vindt men sedert gewag gemaakt van overhoersching, hetgeen stellig niet achterwege ware gebleven, indien daartoe grond had bestaan.
Tacitus zelfspreekt hot, mijns orachtons, tegen, als hjj 'tb. C. 87, in do navolgende bewoordingen, als ware het wanhopig vermeldt, dat de Germanen niet meer onder het juk te brengen waren: „liomequot; zegt hjj , „telde een bestaan van 640 jaren, toon voor het eerst hot wapengekletter der Cimhren word vernomen. Van toen af tot aan het 2e consulaat van Keizer Trajanus heeft men gedurende bijna twee eeuwen beproefd, Germanie te onderworpen. I)e wederzijdsclio rampen, die daarvan het gevolg waren, zjjn onnoemelijk geweest; maar noch do Samniten, noch do Carthayevs, noch do Spanjaarden, noch do Galliërs, noch zelfs do Parthen gaven ons zooveelc waarschuwingen. De Germaansche vrijheid is hardnekkiger dan hot rijk der Arsaciden, (het koninkijjk geslacht der Parthen). Indien men de nederlaag van Crassus uitzondert, wat kan dan liet Oosten, dat zjjn Koning Pacarius verloor en do
— 29 —
knie voor Vknïidiuh inooat buigen, daartegen overstellen? Uo Germanen liebben on Carbo en Cassius en Scaurl's Aukelius en Cepius en Manmüs ovorwonnen, of' gevangen genomen; zij hebben aan het Ilomeinsche Yolk vijf Consulaire legers en aan Augustus den bovelhobber Varus mot drie iogioc-non ontrukt. Hot was ook niet straffeloos, datMARlushenin Italië, Caesar in Gallic, Drusus, Tiberius enGERMANicus iu hun eigen land zulke zware slagen toebragten. Later dreven zij met minachting don spot met de bedreigingen van Cat-JGUEA. Toen volgde stilstand, totdat zjj van onze oneonigheden en burgeroorlogen gebruik maakten, om do winterlegorplaatsen onzer legioenen te veroveren en zelfs Gallic mede te slopen. Men hooft zo daar verslagen, maar dat was meer oen zegepraal dan oen overwinning.quot;
Deze laatste woorden dooien blijkbaar op hot resultaat van den opstand van Civilis, en daardoor wordt bevestigd, hot-geon Tacitus in zijn werk, de More, Germ. C. 29, in 't jaar 9cS geschreven, van do Batavieren zegt: „Unn zijn de-eer en de luider van het oude Bondgenootschap verhieven ; zij dragen geen laden hoegenaamd; zij kennen geen Publ ikaan; zij worden dechls voor den strijd afgezonderd, en als de werpspies en het zwaard, voor den oorlog bewaard.
Plinius, de vriend van Tacitus, noemde hun eiland hot Aller edelst Eiland der Batavieren, (nohilisima Batavonun insula! Hist. IV, 2d.)
Men wane niet, dat deze; bijzonderheden voor het nader onderzoek geheel onverschillig zijn. Al die worstelingen, kampstrjjden, verwoestingen, ontvolkingen, volkverplaatsingen, verklaren, hoe later in sommige dier landstreeken geheel andere volksstammen worden aangetroffen, dan Caesar on Tacitus iu hunne zoo naauwkeurige beschrijvingen hebben aangegeven.
Ton tijde van Pmnius, d. i. na bot einde van don opstand van Civius waren de Nodcrlandscho gewesten aldus bewoond:
„Geheel de kust, van de Noordzee af tot aan de Scheldequot; zegt l'iiiNius (Hist IV, '28J, „door Germaansche volken . . . . Het alleredelst eiland dor Batavieren en Kaninefaten ligt binnen den Rijn ter lengte van 100,000 schreden nagenoeg. Daaraan grenzen Noordwaarts de landen dor Friezen (Noord I lol-land) der Chauken (Utrecht, enz.) der Frisiabonon (Gelderland), der Stnriers (Stavoren, enz.) der Marezaten, allen gelegen tus-schen do Waal en do Zuiderzee, (inter Helium ac Flevum, Ih, 29).
Gallie, bekend als langharig Gallic, (Gallia comata), wordt in drie volksoorten (populorum genera) verdeeld, die hoofdzakelijk door rivieren van elkander gescheiden zijn: Van de Schelde tot aan do Seine heeft mon Belgisch Gallie; van daar tot aan do Garonno Ccltisch of Lionsch Gallie; van daar tot aan den aanvang van het l'ireneisch Gebergte Aquitanisch Gallie, vroeger Arcmorisch Gallie genaamd . . . Van af de Schelde, de uiterste grens van Belgisch Gallie, (A scaldi extern), (1) wonen de Taxanders (Noordbrabant, enz.),
(1) Naar mijn inzien zijn die woorden van Plinius: a Scaldi hicolunt exteva Taxandri phtribus nonnnibus, eeuwig verkeerd vertaald. Men leost, alsof er stond: ah exieris Scald is, en plaatst aldus de Taxanders in Zeeland, (zie Cluveri, de liheni Alceis, p. 11). Dit strijdt niet alleen met den tekst, maar met de bedoeling' van Plinius en met de latere bevinding der zaak. Immers Plinius, die zegt, dat de Schelde de Noordelijke grens van Gallisch Belgie was, {A scaldi ad Seqaatiam Belg\ca), wilt door nader te zeggen: a Scaldi extern incoluut taxandri, aanduiden, dat van af die grens de Taxanders het eerst worden aangetroffen, dan do Menapiers enz. en dat stemt geheel overeen met de oudste bescheiden, die men van die landstreek Taxandrie, dat is Noord- en een gedeelte van Zuid-brabant bezit. De schenk-brievender Franken aan Willebkordus van do 7e en Seeeuw, duiden hoofdzakelijk Taxandrie als de landstreek aan, waarin die geschonken goederen gelegen zijn; en welke zijn die plaatsen V Tilburg en onderscheidene plaatsen gelegen aan de Dommel, verder Alphen, (Alfheim) bij Breda, enz. Later, in de 12e eeuw, is Taxandrie door Kempen aangeduid. De Taxanders bewoonden het land van BergenopZoom, Breda, de Mejjerei van 's Hertogenbosch en de Brabantsche Kempen, (Kaepsaet, Pech top. 11).
— 81 —
ondor verschillende benamingen; dan volgens de Menapiers, (Landstreek Doornik, enz.) (1) deMorienen, (West of Zeeuwsch Vlaanderen), de Oromansaken, verbonden met de Landstreek der Gressoriaken, de Britanen, de Ambianen, (Landstreek Amiens), de Bellovaken, (Landstreek Beauvais); meer binnenwaarts do Castusbugen (Landstreek Arras), de vrije Nerviers (Nervi Uheri, Landstreek Kamerijk, Henegouwen, enz), de Vermanduren (Vermandois) do Sueconen, de vrije Sues-sionen (Suessiones Uheri Landstreek Soisson), de vrije Uimaneten (Ulmanetes liberi), de Tongeren, (2), de Sunieken, do Frisiabonen, de Betasen, (allen bewoners der omstreken van Maastricht), de vrije Leuken, (Leuci liberi, Landstreek Luik), do vroeger vrije Trierenaars (Treveri liberi atitea), do bondgenootschappelijke Linonon {Linones foederati) do bondgenootschappelijke bewoners van Rheims (Bemi foederati) de Mediomatruen, de Sequanen (Besangon) de Rau-riken, de Helvetiers,quot; enz.
Uit het vorenstaande blijkt, dat sedert den tjjd van Julius Caesar de bevolking der Nederlandsche gewesten heel wat verandering had ondergaan; en geen wonder; men bedenke slechts, dat reeds Caesar het land van Luik, Limburg en het land noordwaarts gelogen, toen door de Eburonen, Aduatieken, Con-druzen, Menapiers bewoond, en ook liet land westwaarts, dat der Nerviers, schier geheel had laten verwoesten en ontvolken.
(1) De Menapiers bewoonden ten tyde vun Caesar eene veel uitgestrektere landstreek, tot in Limburg toe, maar zjjn daaruit allengs verdwenen of teruggedrongen, zoodat zy ten tijde van Plinius bjjna maar een gedeelte van Vlaanderen meer bewoonden.
(2) Raepsaet, Precis top. toont aan, dat de naam Toiujri oorspronkelijk was een algemeene naam {nomen nationis), waardoor verschillende Oermaan-sehe stammen gezamentlyk werden aangeduid. Hij grondt zich op de woorden van Tacitus, {de More Germ. 2.): Caeternm Germaniae vocahuhnn recenn et nuper additum, quoniam qui prion lihenum fransyressi Gallos cj'puJeroü, ac nunc Tnnyri, tunc Germani vocati sunt.
— 82 —
Pi.utarciius C. 191, zegt, dnt lijj tijdens zjjn Proconsulnnt, aclitlionderd steden drie honderd volkstammen onder het juk gebragt, en drie millioencn krijgslieden bestreden had, waarvan hij ceu millioen gedood en een bijna gelijk getal als slaaf verkocht liad. (vgl. verder C.ves. dehel. Gal. VI, 33,34,42. Suet. C. 25.20 et Vei.l. I'at. 11, 47). Later, onder Augustus en Tiberius, werden de Attnariers, Marsen, Tubanten, Bructeren, Tencteren, Usipeten, toenmalige bewoners van Gelderland, Friesland, Overijssel, Westtalon, enz., door Tiberius en G ermaxicus nagenoeg geheel uitgeroeid en de geheele landstreek tusschen de Eems en deLippe ontvolkt, (zie liiervoor blz. 18).
Van Franken, Saliers, Ripuariers, was thans nog geen sprake.
In het jaar 81, n. c. overleed Vespasianus en werd door zijn zoon Titus opgevolgd, die twee jaar daarna door zjjn broeder Dojiitianus vergeven en vervangen werd. Domitianus had 10 jaar daarna een gelijk lot; lijj werd in 9G, n. c. in een opstand gedood. Nekva, zjjn opvolger, aan een gelijk gevaar ontkomen, nam zijn Gallischen Landvoogd Ulpius Trajanus tot zoon en Troonopvolger aan, die do tijding daarvan te Keulen ontving, (Eütropii Hist. VIII,!). Slechts vier maanden later overleed Nerva, en Trajanus aanvaarde het Rijk. (Het was onder dezen Keizer, in't jaar 98, dat Tacitus zijn werk, de More Germ, schreef.) Trajanus bestierde het Ivjjk tot den jare 117, in welk jaar bij in Cilicie overleed. lijj was stichter eener volkplanting op de grenzen van het land der Batavieren voor do oud gedienden van zijn 30e Legioen, Legio Ulpia genaamd, nabij Zante in Kleefland. (Dat die volkplanting te Alphen bij Leiden zou gesticht zijn, zooals onder anderen in het Dictionaire Geographique van Echard wordt aangetroffen, die Alphen als bet oude Cast ra Ulpia aanduidt, is onaannemelijk. Alphen, (Alf-Jieim) is een echt Duitsche benaming. Het stichten van
volkplantingen op hot eiland dor Hatavioren zou regtstrceks in strijd zijn geweest met liet bondgenootsuhap, dat hiervoor wjjdloopig besproken is, {jxjl. V. II. I, 229, 240, mj).
De opvolger van Trajanus was diens neef Aeuus I I adhiam's, een vredelievend Keizer, zegt Eutuopius (Hist. VII/, (i^), die sleehts eenmaal oorlog gevoertl heeft, (Seniel Uiutum prr pmesidem dimicavif). Hij hield den Eukhaat en den Doxau voor do grenzen van het Rijk in het Oosten, en loofde zelfs mot do Germanen in vriendschap, wier land hij soms doorreisde. Hij verwaarloosde echter het leger niet, maar zorgde integendeel, dat het goed geoefend bleef. Om don nabuur ontzag in te boezemen, liet hij eens de Bataafsche ruiterij in volle wapenrusting over den Donau zwemmen. Hij stond in groot aanzien bij de naburige volken, en werd meermalen door hen als Arbiter gekozen tot beslechting hunner geschillen. In 138, na eene ruim twintigjarige regering, werd hij door Antoninus Pius opgevolgd, die in 101 het rijk aan zijne twee aangenomen zonen, Marcus Aurelius en Lucius Ver us naliet. Verus overleed in 1(59 en Marcus Aureuus in 180. Deze iiad tot opvolger zijn zoon Antoninus Commodus, die volgens Eutuopius (Hist. VIII, 18) met goed gevolg de
1) Van Loon, Al. Jl. //. 7, 195, geeft liet opschrift van een steen, in zee gevonden ter plaatse van het meergemeld Vruetorium Ayrijtpluae ofllnix te Britte, luidende': Impevator Caesar Marcus Aurelius Antoninus, JirHltrn-nicuS) (rennanicus, Pius, Felix Augustus, Pontifex Maxitnus, trihunitia Potesfate XVIII, Consul III I, Arum a Diva Claudio et postea u Dirt, Sever o Pat re sua Rest iu tam, dedicavit. Voor zoover de seiiryver uit dergelyke steenen afleidt, dat de Romeinen het eiland der Batavieren nog in onmiddelyk bezit hadden, zij opgemerkt, dat het Praetorium Afjrippinao op Frieseh gebied stond, dat de Friezen destjjds eynspligtig en meermalen door de Romeinen bedwongen waren, zoodat noch «lie steen, noch anderen van dien aard het bewjjs leveren, dat na Claudius Cirifis de Romeinen destyds nog ouniiddelijle beheerschers van het eiland der Batavieren geweest zijn.
Germanen bestreden hooft: Do Friezen hadden hot namelijk gewaagd, don Rijn over te steken, maar worden door don Landvoogd Decimus Skptimius Albinüs teruggeslagen, die van liom tor bolooning den titel van Caesar (troonop volger) ontving; Castra Albina, in Kleofland, hooft van zijne legerplaats don naam ontleend (Vgl. Altinu Nut. Germ. inf. /, 2).
Keizer Commodus in 129 overleden, word, krachtons Senaatsbesluit, door Peutinax opgevolgd, die, tachtig dagen daarna, door do lijfwacht vermoord word, (Eutk. Hist. Vil, 1G). Ai/hixus, dio daartoe had bijgedragen, wierp zich in Gallie tot Keizer op, maar word door Lucius Severus, in Panonio door het leger tot Keizer uitgeroopen, bij Lion overwonnen, waarop hij zich om het loven bragt, (ib. VIII, 1
Severus zocht, volgens Dion Cassius, zijn tijdgenoot {Hist. IV, 5G9), vooral steun in liet Bataafsche Legioen, dat hij grooto voorregton boven do andere legerkorpsen schonk, (legio ■particularis sms habens fasces, quemadmodum centuriones).
Severus overleed in Brittannie, na een overwinning op do Schotten, den 4 Febr. 211, (Dion Cass. Hist. LXXVI, 878). Zijne twee zonen Bassianus Antoninus, bijgenaamd Caracalla, en Geta bragten zijne asch naar Rome over, waar Get a door zijn broeder vermoord werd. Geta's lijfwacht, de Batavieren , verzette zich tegen Caracalla en sloot voor hom de poorten der stad. Hij kocht van hen voor groot gold zjjno erkenning als Keizer en werd later zoozeer met hen ingenomen, dat lnj zich met hunne kloeding en geel haar tooide, (Romano culfa deposito, vestem Germanicam induebat, etiani flavam ca pit i Caesarian imponens, ad moduin Germanicae tonsnrae, Herod. Hist. IV, 547,).
]5assianus of Caracalla werd in 217, opreis zijnde, door een Romeinsch hoofdman vermoord, terwijl hij, van de lijfwacht verwijderd, aan een natuurlijke behoefte voldeed. De moorde-
naar trachtte zich tc paard te redden, maar werd door de Batavieren achterhaald, door hunne schichten doorboord en afgemaakt, (ib. 555). ïc Lion geboren, tijdens zjju vader Landvoogd van Gallic was, had hij nevens den bijnaam van Caracalla, ook den naam van Germanicus aangenomen, tengevolge dat hij eenige Germaansche volkstammen bestreden en overwonnen had. Hij werd door den Landvoogd Oi'iuus Macrinus opgevolgd, die door de legioenen tot Keizer uitgeroepen, 14 maanden daarna weder vermoord werd, (S. Aur. Yict. de Caes. 145). Hem volgde M. Aurelius Antoninus, bijgenaamd Heliogahalus op, die voor den zoon van Caracalla gehouden werd en Priester van den tempel IIelio-qabalus was. Na twee jaren en acht maanden onderging hjj weer hetzelfde lot als zijn voorganger. Hij werd door zijn neef Alexander opgevolgd, dien hij tot Caesar aangesteld had, (Eutrop. Hist. Vlll, 2;5). Deze Keizer wordt ook als Wetgever zeer geroemd, en had Ulpianus tot vertrouweling. Na ecu dertienjarige regering werd hij nabij Mainz, bij een opstand zijner troepen, den 18 Maart 235, vermoord. Het leger had hem ton laste gelegd, dat hij op lafhartige wijze den vrede van de Germanen gekocht had, (Eutrop. ih. 21).
Cajus Julius Maximinus werd daarop door het leger tot Keizer verheven, hetgeen, om zijne bekende wreedaardigheid, zoo groote ontsteltenis te Rome teweegbragt, dat men naar de tem • pels liep, om de goden te bidden, hem niet in do stad te laten komen. Hij was zoon van een Goth, iu Thracie geboren, eerst schaapherder en vervolgens van gemeen soldaat tot den hoogsten rang in hot leger opgeklommen. Zijne onnoemelijke gruwelen gaven aanleiding, dat een Senaatslid, Magnus, hem in Germanic ging bestoken, maar tevergeefs. Hij behaalde groote overwinningen op de Germanen, en moet, zoo men zijne woorden geloovcn mag, wonderen van dapperheid verrigt en vrccsseljjkc slagtingen
onder do Germanen aangorigt hebben. JI jj schreef daaromtrent aan den Senaat: „Het is mij onmogelijk, u met woorden te schetsen, wat wij al verrigthebben. Wij hebben tor uitgestrektheid van vierhonderd mijlende dorpen verbrand, kudden weggevoerd, gevangenen weggesleeptquot;, (Non possumas tantum Patres conHcriptiloqui, quantum fecinius. Per quatuor centum millia vicos incendimus, greyes abduximus, captivos ahstraximus). Terwijl hij de Germanen beoorloogde, werden Antoninus Gokdianus, Proconsul in Africa, en diens zoon te Carthago door het leger, en te Kome door den Senaat tot Keizer en troonopvolger aangesteld, en M ax rminus tot vijand van het Vaderland verklaard. Zjj worden echter kort daarna door de aanhangers van Maximinüs overwonnen, waarop Oordianus zich van liet loven beroofde. Do Senaat nnm voor oen wjjl het bestuur in handen, maar benoemde vervolgens Caei.ius Balbinus en Clodius Pupienus tot Keizers. Maximinüs voerde zijn leger naar Italië, sloog hot beleg voor Aquileja, maar toen hem dit te lang duurde en hij zjjne krijgshoofden onvoorzigtig van blooheid beschuldigd on bestraft had, werd hij door hen vermoord. Zijn leger onderwierp zich daarop aan Papienus, die hot naar de verschillende legerkampen terugzond met uitzondering der Germaansche hulpbondon, die in groot aantal aangeworven waren, waarover hij reeds vroeger bevel gevoerd had en dio hjj naar Rome voorde. Dat verwekte wantrouwen on opstand to Rome, en Pupienus en Balbinüs werden, terwijl zij strijd voerden over de vraag, of men al of niet de Gor-manen in Rome zou brengen, door de opstandelingen gevangen genomen en ellendig omgebragt.
Men verhief daarop Gokdianus, kleinzoon van bovenge-noemden Antoninus Gokdianus, slechts 13 jaren oud, tot Keizer, (Hekod. Hid. I ///, 021); doch zes jaar later, iu 244, word deze jeugdige Keizer, geen twintig jaren oud,
— m —
door de lijfwacht weer smadelijk om het loven gebragt, (Jul. Capit. Gord. Tert. 8).
Thans ontstond er een zoo geweldige verwarring in het Rijk, door het aanstellen van Keizers bij verschillende leger-afdeelingen, dat tijdens Gai.uenus en Vai.krianus, die de overhand behielden, er eon oogenblik was, dat er dertig tijrannen waren aangesteld, (Trebkij,. Poll, Triyinta Tijrann. 295).
De Rijksgrenzen geraakten daardoor onbezet, en do omliggende barbaarsche volken vonden gelegenheid, den Eufraat, den Rijn, den Donau over te trekken en de Wingewesten alom te plunderen en verwoesten. (Zosim. Hist, ƒ, 661^.
V.
Thans nadert het tijdstip, dat de geschiedenis van Franken begint te gewagen. Van loon zegt omtrent den oorsprong der Franken in zijn Aloude lieyerinysivijs. v. Holl. I, 42, waarin hij van al de schrijvers de zaak wel het scherpzinnigst heeft behandeld: „Hoewel de Rijn de scheijding tusscben het Roomsche Rjjk en de ondersclieijdene Duijtsche volken nabij Gallie uitmaakte, zoo zijn nogthans de over dien stroom wonende Duijtsche Volken door de Romeijnen in verscheijdene tijden 't hunnen naadeelo aangetast, en zij bij die gelegon-liejjd niet min den heerzugtigen aardt der Romeijnsche Keijzeren, dan do gierighcijd en roofzugt van derzelver van tijd tot tijd
— :}8 —
naar Duijtschlandafgezoiidcnc Bevelhebbcron, Honderdmannen cu Soldaatcn niet dan te veel gewaar geworden.
Dceze van tijd tot tijd ondergaane beleedigingen, en dat de Dujjtschers, den ]\jjn zoonu zoodan zijnde overgetrokken, niet alleen zeer zwaare nederlagen altomets van de llomejj-non ontfangon hadden, maar dat zelf Keizer Maximinüs, om hen zulks eijndelijk op do allerschrikkelijksto wijze betaald te zotten, met een magtig leger over den Eijn zijnde getrokken, tor langte van vierhonderdduizend Schreeden de Dorpen der Dujjtschers langs deszelfs oever door zijne medegevoerde benden liet verbranden, on voords geen minder getal van menschen ter slaavernije, dan vee ter slachtinge nijt Duijtschland medesleepen, gaf eijndelijk den voet, dat verscheijdcne langs dien stroom woonende Dmjtschcrs, als de Sikambersche Salers, (1) de Uzipecten, de Vriezen, de Batavieren en meer andere Duijtsche Volken voor het midde dor derde ecuwe zich onderlincj verhonden, om eikandoren tegen do overmagt der Komeijnen met de wapenen ter handhaavingo hunner in gevaar geraakte vrijheijd, in 't vervolg bijtest,aan. En waarom alle deeze saamverbondene handhaavors hunner aangeboore vrijheijd, sedert onder den algemeenen naam van Franken, dat is Vkijen, zijn bekend gebleven.
Gelijk door do Vriezen, wolken onze Cbron ijk schrijver Koi.ijn, als in dat verbond der Diujtscbers getrceden zijnde, in 't algemeen opgeeft, alleen de Orooto Vriezen, woonachtig volgens Tacitus achter de Kleine Vriezen, en aan den rochteren oever van den bij 't Vlie in zee vallenden Rijn, moeten verstaan
(1) Do schryver spreekt hier te vroeg van Salersy door hier too te pnssen, wat Klaas Kolijn ten aanzien van ruim een paar eeuwen later verhaalt. Ook spreekt Kolijn, zooals mjj voorkomt, niet van Sikambersciie Salors, maar zog-t: fi Sicanihrixen, Sulci's an tl Usipers, enz. zoodat hij de Sikam-bors en Salers afzonderlijk noemt. Hierover nader.
— 39 —
worden, zoo schijnt hetzelve ook (jeensziM in 't algemeen in opzigte van alle de in Batavië wonende Batavieren, maar van diegenen alleen plaats gehad te hebben, welken ter handliaavinge der gemeene vrijheijd van Duijtscldand, zich met dat oogmerk huijten dat eijland en dus over den Rijn be ij de onderling in verbond getreeden JJaijtschers vervoegd hadden. Dewijl ujjt het voorgaande hoofdstuk blijkt, dat de Batavische honden, onaangezien het aangaan van dit befaamde verbond, sedert nog in den dienst der llomejjnen niet alleen zijn gebleeven, maar zelfs de wapenen tegen deeze in verbond (jetree-de ne Franken, ton dienste des Romeijnschen lljjks, gevoerd hebben. Invoegc men daarom de eijgenlijke woonplaats dor Franken, in 't algemeen niet in, maar geheel buiten het ejjland, zoo der Batavieren als der Kleijne Vriezen, langs den rech-teren oever des Rijns van den mond der Meine tot daar hot Ylie in de Noordzee valt, en dus ook de Groote Vriezen, als onder deeze üuijtsche Bondgenooten behoorendo, in do Peuteringsche Reijstafelen verbeeld vindt; welk zonderling overblijfsel der oudheijd, men ten tijde van Keijzer Honokius meent gemaakt te zijn, en aldus alleen genaamd wordt, tor oorzaako hetzelve onder de achtergelaateno papieren van Koknkaaij Peutingek te Augsburg, naa hot midden der zestiende eeuwe, tot geen geringe opheldering der oude aardrijkskunde is ontdekt geworden.quot;
De Kron jjkschrij ver KlaasKolyn, een Egmonder Monnik, die, zooals hij zelf, vers 411, aanduidt, onder Graaf Floris 111, in 't midden der 12e eeuw zjjnkromjk heeft geschreven, schijnt hoofdzakelijk den sleutel ter opheldering van dit geschiedkundig feit te hebben gegeven. Hij heeft, wat hij van de eerste tjjden van de Betuwe getuigt, blijkbaar uit de geloofwaardigste bronnen der oudheid geput, en niet, zooals andere kromjk-schrjjvors ten aanzien der hun voorafgegane tijden plegen te
— 4(1 —
doen, verdichtselen tot grondslag van het verlia.il genomen. Hjj doolt schier tekstueel don inhoud dier geschiedbronnen mede, zonder er gissingen aan toetevoogen. Zoo zegt hjj, vs. 90, na met Tacitus de bijeenkomst van Ceriaus en Cmus op de afgebroken brug over do Xau-Wale te hebben medegedeeld :
Waer hij sturf' en op wat wijze Adel Gr eve ff lande Seherele» (Civius)
Viut ie nc in yeene delen.
Waaruit blijkt, dat hij niet wijzer heeft willen zijn dan Tacitus, wiens geschiedenis op dit punt is verloren geraakt, on tevens, dat dit verlies reeds van voor elf honderd vijftig dagteekende, (vgl. vak Loon ih.).
Ten aanzien dor Franken doelt hjj, vs. 170, mode:
'7'e.s yeschiet niet lunch na desen,
Dat tl Sicambrinen, Solen,
Kn tl Usipers bij muien
Batteneirleren {Batavieren), en tl Frlesen
Namen over Rijn en riesen;
Als si deeden met veel ander
De eine rok/ede rnaleander.
Tegen Romen (rilden zl strlden
Des zi deden in tl tulen:
En de Fraxoken zien hij namen
Lande en Lilden al te namen.
Hjj zegt alzoo in de twee laatste regelen, dat die aangeduide volken te zamen hun land en bevolking Franken noemden en Franken wilden zijn.
_ 41 —
Ik moot or oolitor bij opmerken, dat cloze verzon, ook door van Loon aangohnakl, diens bewering niet staven, dnt de Franken reeds in 253 liet eiland dor Batavieren zouden veroverd hebben, vermits do woorden op het tijdstip doelen dat Julianus, Landvoogd van Gallie, in 358 do Franken, Sauers genaamd, dio zich op Romeinsch gebied gewaagd hadden, versloeg en met vrouwen en kinderen gevangen nam; waarover nader.
Van Sauers was er ten jare 253 nog geen sprake hoegenaamd.
Dat echter van dat tijdstip af do naam van Franken in gebruik kwam, blijkt, behalve uit hetgeen van Loon verder mededeelt, ook uit de aanhalingen, dio men in de Annalen Francici Regni, ex antiquis scriptorihus congesti, van Tn. Ruinart (1) aantreft.
Deze schrijver vangt die kronjjk aan met den jare 253 en vermeldt, dat Aurelianus, bevelhebber van het Zesde Legioen in Gallie, (Trihnnus Legionis Sextae Gallicame), in 255 nabjj Mainz de Franken, die in Gallie gevallen waren en over liet geheele land verwoestingen aanrigtten, geslagen, zeven honderd hunner gedood, en driehonderd gevangen genomen en bij openbare veiling verkocht hooft, (xith corona vendiderit); van waar het Romeinsch soldatenlied: „Wjj hebben duizend Franken en duizend Sarmaten in één slag
(1) Ruinart was een lienedictyn, in 1057 te Hheims goboren on in 1705) te Parijs overleden. IIij was medearbeider van den beroemden oudheikundigen Mabillon, tevens Benedictijn, lljj heeft verder geschreven: Acta shicera Martijnnu; An na/es Jifnedictijii; Apologiae Missionis S. Mauri; Ecclesia Parisiensis vindicata; het Leven van Mabillon; de Verdediging van diens Opus Diplomatic urn en heel't uitgegeven: Ui star ia Vatulalica van Victor Viteusis enz. Lkibnitz, de Or. Fr. noemt Ruinart iiovissinnis, diligent is simasqne editor Greyorii Turoncnsis.
— 42 —
gedood, (mille Francos, mille Sarmat as seniel oceidimm; Vopisous in Aureliano, p. 21]).
Op den jiire 25!) vermeldt hjj, dat 0.vrj,iknus in Oallle oorlog met do Franken gevoerd en niet hunne Hoofden een soort van overeenkomst getroffen heeft, waardoor hjj do linii-den ruim kreeg, om de andere barbaarsche volken te beletten, gedurig den Rijn over te steken, (Zosimus, Ilistor. lib. /, en Zonoras, lib. 12 AnnaL).
Op den jare 2GÜ teekent hij aan, dat Keizer Valkrianus door do Perzen gevangen genomen is en diens zoon Galuenus sedert het Kijk alléén bestierd heeft; verder op 2G2, dat Gai,-liienus met zijne Veldheeren Auuiooll's on Claudius, (later Keizer,) oorlog tegen Postiiumvs heeft gevoerd, en toen deze door de Celten en Franken geholpen werd, Victorinus tot Medebestierder aangenomen, en met diens hulp de overwinning behaald heeft, (Trebellius Pollio in Gallic-nis, p. 178); voorts, dat Oallienus in 204 een zegetogt te Home gehouden hoeft, waarbij men het deed voorkomen, als of er Franken onder de gevangenen waren, (ib. p. 179).
Op den jare 265 verhaalt hij, dat Frankische zeeschuimers invallen op Eomeinsch gebied gedaan en Tarracona geplunderd hebben, (Nazarius in Panegijrico Constantini Magni. n. 17; Aurelius Victor in GaUieno)\ op den jare 208: dat Gallienus gedood en door Claudius als Keizer vervangen is; voorts dat Claudius in 270 stierf en door Aurelianus is opgevolgd. Aurelianus, zegt hjj, overwon Tetricüs in Gallic, zegepraalde to Rome, en onder do gevangenen bevonden zich Franken, (Fl. Vopiscus in Aureliano P 220). In 274 sloeg Proiuis do Franken in Gallie, (Flay. Top. in Probo, Imp. p. 237).
Uit een on ander volgt ontegensprekelijk, dat do Franken
con voornamen rol begonnen to spelen en hun naam hij de llomeinen reeds zoo geducht was, dat de Keizers hun zegepraal niet volmaakt achtten, indien zij onder de gevangenen geen Franken konden vertoonen, zoodat zij vaak andere personen als gevangen Franken in den stoet rondvoerden.
Ik acht echter do bewering van van Loon, dat do Franken reeds omtrent 250 het eihtnd der Batavieren zouden veroverd hebben, niet bewezen, althans niet voldoende dooide tjjdgenooten gestaafd. Hij zegt namelijk, (blz. 7, Al. Itegeeringswijs van Holl.): „Deeze langs don boord des Kijns ter beveijliginge van liet Eijland der Batavieren gemaakte grenssterkten hebben niet kunnen verhinderen, dat de Franken, zoo op hoop van bujjt, als verbitterd wegens de oorlogen, welken do Batavieren ten dienste der Bomoijnen tegen hen gevoerd hebben, omtrent het mklde der derde eeinre, (250), onder het beleijd van verscheijdene hunner koningen zich van het eijland hebben meester gemaakt. De tijding van zoo zonderling ongeluk, den Batavieren overgekomen, joeg in 't jaar 27(3 Keijzer Probus tegen deeze Franken in de wapenen. Zulks die in Gallic mot de noodigo krijgsmagt zijnde aangeland, bij verscheijdene ontmoetingen, deeze in-gedrongc Duijtschers aldaar in dier voege versloeg, dat hot verspreijde overschot genoodzaakt wierdt, om zich aan den overwinnaar te onderwerpen. Zulks Probits den smee-kelingcn die Landen, zoo in Batavie als in het overige Gallie ten verblijf aanwees.quot; Wel is waar, haalt hij daarbij (!e woorden van een brief van PuoiU'K aan den Senaat gerigt aan, die eene overwinning op de Franken aanduidt, maar daarin wordt niot van het eiland der Batavieren gesproken. „Ik zog den onsterfelijken Goden dank. Patres Conseripti!quot;1 schrijft Probus daarin , „dat zij uw vertrouwen op mij bevestigd hebben. Geheel Germanic, zoover het strekt, is onderworpen; negen
— 44 —
koningen van vcrschillcnilc volken liggen aan niijno en uwe voeten, om genade te smeeken; al de barbaren ploegen en zaaijen reeds voor u en bestrjjden zich thans onderling. Beveel naar gewoonte bedestonden; want veertien duizend vijanden zjjn gedood, zestien duizend hulptroepen worden u aangeboden, zeventig der edelste steden zijn van de slavernij der vijanden verlost en schier geheel Gallie is bevrijd,quot; enz. De brief, (door Voi'ihcus ih. ]gt;. 439, medegedeeld), spreekt dus wel van Gallie, maar niet van het bind der Batavieren.
Het duurde echter niet lang, of' ook dat land slechts weinig meer bevolkt, werd, hoezeer kortstondig, een prooi der Franken, zooals uit de aanhalingen van Rlmxakt alleszins blijkt, üp den jare 275 vermeldt liij, dat Auhk-liLVXüs werd gedood en door Tacitus opgevolgd. (1) Nog geen jaar daarna was Tacitus reeds weder verdwenen en door !lt; liOitiANUs vervangen, die na zestig dagen alweder vermoord was.
Hem volgde Puobus op, die, zooals Ruinart aanteekent, door zijne veldheeren in 277 do Franken in Gallie op geduchte wijze sloeg, (Zozntus, hist. 1. 2, p. G64).
In 280 pleegden do Franken van nit Pontus in Klein-Azie, waar hun door Probus verblijfplaatsen waren aangewezen, zeeroof op de Middelandsche Zee, verwoestten Oriekenland, Azië, Afrika, veroverden Syracuse en keerden toen naar hun land terug, (Eumenius in l'mief/. Constantio Caesari, cap. ls).
Proculus kwam in Gallie in opstand, werd door de
(1) Keizer Tacitus was een nnncof, of nf'stammoling van don beroemden geschiedselirijver 'Iacitus, Hjj beroemde zieb daarop en verordende, dat jaarljjks afschriften van de werken van Taottus moesten worden vervaardigd en in de openbare boekerijen geplaatst. Desniettcinin zjjn die uitstekende werken slechts gedeeltelijk voor het nageslacht bewiuird.
Fuaxkkn vorradon, door I'iiobus overwonnen on gedood, (Fl. Vopiscus in Froculo, p. 24()).
Ju 282 werd Prohus gedood. Zijne drie zonen Cakus, Cauinus en Numerianus volgden hem op, de eerste als Keizer, en do laatsten nis Caesars.
Jn 283 werd Carus door den bliksem getroffen en gedood, en werden Carinus en Numerianus Keizers.
In 2(S4 werd Numerianus gedood, Dioclktianus keizer en Maximianus ITerculius Caesar.
Jn 285 werd Carinus gedood. Maximianus 1 Ikkculuis trok in 280 naar Gallie, waar lijj den boerenopstand der UiKjuuden bedwong, bestreed in 287 do Bourgondiërs, Alemannen, Chabionen en Erulcn, die Gallie afliepen, en zond Carausius met de vloot naar Boulogne tegen de franken en Saxers, die de Belgische en Aremorischc kusten onveilig maakten. Carausius, een Menapier, (Menapiae civis) scheen het met die zeeschuimers eens te zijn; althanii werd bij verdacht, mot ben den buit te doelen; waarom Maximianus last gaf, hem te dooden. Daarvan bewust, wierp hij zich tot Keizer op, en nam de Britsche eilanden in bezit, (Eutropius, lih. 9).
Thans, onder Carausius, vielen die Franken in bot eiland dor Batavieren, (Eamenius Panegiricns Constantino Aug. p. 24.)
Diocletianus door al die moejjoljjkbeden in lu't naanw gebragt, vermits ook in Africa en Azie invallen en opstanden plaats hadden, nam Maximianus Herculius tot medekeizer aan en verhief Constantius Ciii-orus en Maximianus tot troonopvolgers.
Constantius Ciii.orus nam do taak op zicb, Carausius en dc zeeroovers te beteugelen. Hij vertrok daartoe naar Gallie, en, zijn lofredenaar zegt, dat liij reeds dadelijk den vijand zjjn overmagt deed gevoelen, en vele (luizende
— 40 —
Franken, die Batavie en andere, aan deze zijde van den, Rijn gelegen landen, waren binnengorukt, deels doodde, deels verdreef', dools gevangen nam en wegvoerde.
Van Loon beweert, zooals reeds hiervoor is aangevoerd, dat die Franken afcallige Franken waren, aan wie puobus vroeger aldaar een verblijf liad toegestaan. De schrijvers, die bij aanhaalt, staven nogtans dat beweren niet. Vooreerst zeggen Eumenius (in Paneg. Constantio Caesari, Cap. 18,) en ZosiMus, {Hist. I. 2,) dat Pontüs de plaats is geweest, waar Piiobus aan die Franken verblijfplaatsen beeft aangewezen, liet was van uit Fontus dat zij Griekenland, Azie en Africa door zeeroof onveilig maakten, waarna zjj weder naar bun eigen land terugkeerden. Kuinart duidt dan ook eerst 287 nan, als het jaar, waarin Franken Batavie bemagtigd hebben en de schrijvers door hem aangehaald, namelijk Ineertus in Paneg. Maxim, et Const. M. c. 4, cn Eumenius in Paneg. Const. M. c. 5, zeggen, dat eerst onder Carausius het land der Batavieren door verschillende Frankische volken bezet is, en dat Covsïantius bet toon van allen vijand geheel gezuiverd, en do gevangen Franken tusschen de Romeinsche volken verdeeld heeft, om ben te noodzaken niet slechts de wapenen, maar ook bunnen wilden aard af te leggen, {terrain linta-viam suh ipso quondam alumno sua (ÜAURAusiqj a diversis Francorum gentihus occupatain, omni hoste purgavit, ner. con-tentus vicisse ipsas in Romanas transtul it nationes,ut non solum anna, sed etiam feritatem ponere eogerentur).
Aan te nemen, dat Probus den Franken Batavie als verblijf zoude aangewezen hebben, is ook blijkbaar in strijd met den toenmaligen staatstoestand. Tiet Bondgenootschap verbood, over liet land der Batavieren te beschikken, zoolang er althans nog Batavieren aldaar aanwezig waren; en te veronderstellen, dat de Franken dat eiland als uitgangspunt
_ 47 —
zouden genomen hebben, om in do Middelandsche zee zeeroovorijen to gaan plegen en invallen in Oriekenlaiul, Africa en Azie te doen, is voor die tijden al te veel van de scheepvaartkunst gevergd. Leibnitz zegt dan ook toregt, in zijn antwoord aan Türnemin, waarin hjj den oorsprouy der Franken bespreekt. „Ces Frangais trausplantés par Probus habitaient aux bords du Pont Euxin, . . . s'ótant révoltés et saisis do quelques vaissaux ils retournèrent dans l'Océan par le détroit d'Hemde ou de Gibraltar, apres avoir ravage chemin faisaut los cótos de l'Asie, de la Orèce, de la Sicile et de l'Afrique et allèrent retrouver lours compatriotesquot;, etc.
Ik houd het dus met Uuinaut, dat do Franken eerst omtrent 287 in het land der Batavieren zijn gevallen, en dat, wol verre dat hun daar een verbljjfplaats is aangewezen, zij in 293 door Constantius deels verdreven, deels gedood, deels gevangen genomen en als slaven weggevoerd zijn, of, zooals een ander schrijver zegt, het Eiland der Batavieren van hen geheel gezuiverd is, (onrni hoste pimjavit).
Caraüsius, met wien Maximianus eu Diocletianus een overeenkomst sloten, waarbij hij nis beheersclier van Brittannio erkend werd, werd ongeveer zeven jaar daarna door een zijner onderbevelhebbers, Alectus, vermoord.
Alectus bleef als opvolger van Carausius nog drie jaren staande, maar werd in 29 ö door Cox ht anti us beoorloogd en door diens onderbevelhebber (praofedo praetorls) Asclepiodo-tus overwonnen en gedood.
De Franken, die bij het leger van Alectus gediend hadden , werden deels gevangen genomen, deels afgemaakt, (Eüaie-xiüs, J'aneg. Conamp;tantio Caesari, C. 17).
In 305 deden Diocletianus en Maximianus afstand van don troon en benoemden Constantius en Galkiuus tot Kei-
— 48 —
zers, do oornto van het Wostersclie, on do tweedo van hot Oostorselic Kijk. Constantiüs stierf'in 30G in iirittaiinio on Galeiuus benoemde Const.vntinus tot Caesar. Deze trok dadelijk naar Gallic, om do aldaar weder ingevallen Frankkn to bestrijden, overwon hen, nam hunne konimjen gevangen, bouwde to Keidon ecu brug over den Rijn, trok in Germanie, en verwoestte hot land der Bructercn {Bructeros populatur, Eumenh l'aney. Const. M. C. 10, seq.). 11 ij liet do gevangen Frankische koningen kruisigen en do jongelingschap tot schouwspel in don Circus tegen do wilde beesten vechten.
In 307 door Maxijiiajjüs van Caesar tot Augustus benoemd (1) stolde hjj, tot aandenken zijner overwinningen op do Franken, de LikU Fraticici in, die jaarlijks gedurende zes dagen gevierd worden.
In 308 vielen de Franken weder'in Gallic. Maxentius I Ierculius , zoon van Maximianus, overreedde den Keizer, bon slechts met weinig troepen te gaan bestrijden, en poogde van zijn afwezigheid gebruik te maken, om den troon te bemagtigen, maar Constanïinus, daarvan onderrigt, koerde onverwachts met zijn leger terug en maakte een einde aan dien opstand, (Lactantius de uiortihuspersecutonm, Cap. 2!)). lljj overwon daarna do Bructeron, Chamaven, Cherussen,
1) Reeds meernialen maakte ik molding van het benoemen tot Caesar, of tot Augustus. Zie hier, wat daartoe aanleiding gaf: Octavianus had zleh in plaats van Koning, Imperator genoemd, welke titel, vereenigd mot dien van Princeps Seuafus, hem do uitvoerende oppermagt gaf. Debetrekking van Tribuuus jrfchis gaf hem tevens het initiatief der wetgevende magt. Hjj was den naam van Caesar verschuldigd aan de adoptie door Caesar* Jgt;e senaat had hem met den naam van Augustus begroet. Beide die namen werden gezamenlijk als waardigheidstitels door zyne opvolgers ter aanduiding der oppermagt aangenomen. Keizer Adrian us behield zich het eerst den titel van Augustus voor, en die van Caesar werd van toen af, tot aanduiding van den tweeden rang in den staat, aangewend.
— 49 —
oorst afzonclorljjk, later verocnigd, {Ui omnes sigillatim deinde pariter ar mat i, compiratione foederatue societalis exar-serant, Nasahii Paneg. Const. Mag no ^ c. 18).
Ook in 313 behaalde ConsïahtiNus groote ovcrwiimingen op de Franken, die aanhoudend den Rijn overtrokken. Dat dit echter mot groote raoejjelijkhedon gepaard ging, blijkt uit hetgeen zjjn lofredenaar, (Nasarii Paneg. c. 24), daarvan zegt: „het is gemakkelijk, vreesachtigen en on-geoefenden te overwinnen, zooals in het aangename Griekenland cn het Oosten .... maar den vreesselijkon Frank, (trucem Francum), die zich alleen met rauw vleosch voedt en het leven veracht . . . hoeveel kracht is daartoe niet noo-dig geweest?quot;
In 320 en 325 behaalde zjjn zoon, de Caesar Ckispus, weder overwinningen op de Franken in Gullie.
Op 22 Mei 337 overleed Constantinus Magnus en het rijk werd tusschcn zijne drie zonen Constanïinus, Consïan-tius en Gonstans verdeeld. Constantinus, die Gallic bekwam, beoorloogde zijn broeder Constans, werd in 340 te Kijns-burg overwonnen, gedood cn door Constans opgevolgd, {Kntrop. li. X, c. 9).
Constans bestreed do Franken met afwisselende kans, overwon hen in 342 cn sloot met hen een verdrag van bondgenootschap, (([no quiden tempore Constans Francos heJIo siiperatos, sor/ios ac foederatospopuli Bomani fecit, (Socrates, lib. 1 c. IS).
„Aldus behoorde het rijk thans aan twee Keizersquot;, zegt Eutropius ter aangehaalde plaats; „het rijk van Constans was eenigen tijd regtvaardig cn kalm, daarna echter verviel hot tot zware gebreken, werd ondragelijk voor wingewesten en krijgslieden.
Magnentius, oen Frank van afkomst, maakte zich van het Keizerrijk den 28 January 350, te Autun meester, bestreed
7
COiVSTANS on Hot liem in do legerplaats te Elon bij Roussillon door den Frank Gaiso vermoorden. Hjj veroverde met Franken en Saxers Gallic, Italië, Africa en andere gewesten, maar werd den 28 September 351 te Mursia in Panonie door Consta.ntius geslagen, bleef wegens den ingevallen winter eerst onvervolgd, werd later uit Aquileja verdreven en onderging in Oppcr-Dauphinc, bij den Mom Seleucus cene derde nederlaag, waarop bij zich in Augustus 353 te Lion om hof. leven bragt, en ook zijn broeder Dkcentius, do Caesar, zich ophing. (Anr. Vief. de Cues.; Eatrop. Hist.] Jiilian. Or at. 1 et II. Socrates II. c. 20; Zozimus lib. 11.)
Een paar jaar daarna, in 355, poogde zich een tweede Frank, Silvanus, die als Magister peditum bjj hot Romoin-sche leger, in Gallic bevel voerde, als Keizer op te werpen. Vermits echter thans het tijdstip nadert, dat de Saliers op liet toneel treden, wordt dit hierna meer in bijzonderheden medegedeeld.
VI.
Tot hiertoe was de geschiedenis, met betrekking tot do Franken en hunne invallen in Gallic, vrij duister. Sedert Caesar en Tacitus bezat men geen aaneengeschakeld verhaal omtrent de gebeurtenissen in Gallic en Germanic en moest dit uit verschillende fragmenten worden bijccngebragt.
Thans treedt weder een schrijver, Ammianus Mar-celmnus, op, die de leemte geheel zou hebben aangevuld, indien van zijn werk: Uistoria Rerum Gestarum, dat uit 31 boeken bestond, de 13 eerste boeken niet waren ver-
— 51 —
loren geraakt. Tiet werk ving aan mot do regering van Keizer Nkuva, en eindigt mot don dood van Valens, d. i. van 'tjaar 90 tot 378. Do dertien vermiste eerste boeken behelsden oen tijdvak van 257 jaren, van 96 tot 353. .De achttien volgende, hier en daar eenigzins verminkt, behandelen een godoelto dor Eegering van Constantius en eindigen met don dood van Valens, een tijdvak van slechts 25 jaren, van 353 tot 878.
De schrijver, Ammianus Marcellinus, van Grieksche afkomst, is, naar men meent, tc Antiochio geboren. Hij begon zijn loopbaan als krijgsman onder de Regering van gemelden Keizer Constantius , bij do Cohorte Ruiterij, waarover Ubsicinus bevel voerde. Hij behoorde daarna tot de lijfwacht, (Protedores domestici), en maakte deel van het gevolg van Ursicinüs, toen dozo naar Gallic gezonden werd, om Silvanus uit het zaal te ligten en do Kolonie Ubiors (Keulen) weer onder do magt des Keizers te brengen. Iljj verhaalt dio zending, (Hoek XV, c. 5) in al zijn kleuren, welk verhaal, bij zamentrekking hierop neer komt: „Bjj al do rampen, waarmede hot Rijk te kampen had, voegde zicli de storm in do Wingewesten, die .alles zou vernield hebben, indien liet kwaad niet in de geboorte ware gesmoord. Gallie lag door een zorgeloos beheer sedert lang open voor do invallen der barbaren, die hunne moordenarijen, plunderingen en brandstichtingen ongestraft volvoerden. Keizer Constantius had er den lievclhobber der Infanterie, (Fe-destris militiae Jlector) Silvanus, een Frank van geboorte, heen gezonden, om dat onheil niet kracht to beteugelen. Ongelukkig bestond liet bedorven Hof dos Keizers uit allerhande intriganten, die ijverzuchtig op elkander, Silvanus bij den Keizer in dier voege verdacht hadden gemaakt, dat hij, daarvan bewust, voor zich het ergste.
vrcosflo en geen andere uitkomst meer mogeljjk achtte, clan, of naar do barbaren (do Fkankex) over tc loopen, of openlijk in opstand te komen. Het eerste stelde licm aan liet gevaar bloot, van door zijn landgenooten, die hem als oen verrader beschouwden, gedood, of tegen een hoogen losprijs overgeleverd te worden. Jljj besloot tot het tweede, en liet zich te Keulen tot Keizer uitroepen. Constantius, door dio tijding als verplet, was eerst besluiteloos, doch eindigde met Ursicinus, hoezeer hem ook niet zeer vertrouwd, tot den opvolger van Silvanus in bet opperbevel in Gallic te benoemen, met den geheimen last, den indringer door list van do baan te ligton. Ursicinus verzocht den bijstand van een raad van tien leden, gekozen uit do lijfwacht; „en op die „wijze werd ook ik en mjjn collega Veroniusquot;, zegt Ammianüs, „hem toegevoegd, met nog eenigo vrienden en verwanten van „dien nieuwen Landvoogd.quot; Silvanus liet zich in den strik vangen; oonige huurlingen vermoordden do wacht, die liet Paleis bewaakten, waarop Silvanus meer dood dan lovend in een Christenkapel vluchtte, waarin hij mot sabelstekon werd afgemaakt, (extraetum aedicula quo exanimatiis confugerat ad eonventiculum ritus Christiani tendentem, densis gladiorum ictibus trucidarunt).
„Aldus eindigde een verdienstelijk Bovoliicbberquot;, zegt do schrijver, „die alleen uit vrees voor do gevolgen van den laster was afgedwaald!quot;
Constantius was uitgelaten van vreugde, toon hij dien uitslag vernam, maar wist Ursicinus niet veel dank voor dat dienstbetoon en verplaatste hom later naar hot Oosten. De vreugde was van korten duur, daar renboden aanhoudend tijding bragten, dat Gallic schier geheel in handonder barbaren was, dio alles te vuur en te zwaard verwoestten.
l)c Keizer vond niet geraden, zich in persoon te verwijderen.
nam hot besluit, zijn neef Julianus later als Apostaat bekend, tot medebestierder aan te stellen, gaf' liom don titel van Caesar en zond hem als Landvoogd naar Gallic. Julianus vertrok den 1 December 355 naar zijne bestemming en vernam onder weg, tc Turin, dat ook reeds Keulen, na hardnekkigen tegenstand, in handen der barbaren gevallen en geheel verwoest was. ]ljj ging zijn winterverblijf te Viennc houden, waar hom berigt werd, dat Autun (Aiifiustodunnm) door do barbaren borend werd, en naauwoljjks te houden was. 11ij nam de noodigo maatregelen, trok den 24 Junij 356 met zijn leger daarheen en vervolgens langs Auxerre (Autosidormti) enTrojje (Tricassium) naar Rheims ( Remos), tot vercenigingspunt aangewezen, en vereenigde zich daar met Marcellub, opvolger van Ursicinus. Men besloot de Germanen (Alamanam plebem) in de rigting van Dieuze (decern paf/os) op tc zoeken , welke togt mot groote gevaren verbonden was; want, door een zware mist begunstigd en met het terrein bekend, wierp zich de vijand op do achterhoede en zou bijna twee legioenen vernietigd hebben, indien op hun hulpgeschrei hot leger niet ware toegesneld en het gevaar had afgewend. Men vernam daar ter plaatse, dat de steden Straatsburg (Argento-ratnin), Brumath (Brocoinaynm), Saverne (Tabenuis), Scltz (Salisonem), Spire (Nemetas), Worms (Vangionas) en Mainz (Moyontiacum), in handen der barbaren waren, die echter niet de steden zelf maar don omtrek daarvan bczcttcdcn , omdat zij een afkeer hebben van liet verblijf in steden, (1)
(1) Dezo karaktertrek der Germanen, ons ook door Caesar en Tacitus medegedeeld, is niet onverschillig voor hot begrip van sommige bepalingen der Salische wet en van don toestand dezer gewesten, oorspronkelijk door Germanen bewoond en later door de Franken veroverd. Tacitus zegt C, XX1, de M. G.; hot is bekend, dat de Germnnen geen steden bewonen en zell's geen aaneengesloten huizen dulden. Zij leven afzonderlijk verspreid , naar gelang zij behagen scheppen in een bron, een veld ot' een boschquot;, enz.
— 54 —
die zij nis omheinde begraafplaatsen beschouwen, (nam ipm oppida ut circumdata retiis husta declinant). Julianus bemagtigde hot eerst Brumath, nadat hij eene Ger-maanscho legerbende, die hem was te gemoet getrokken, ingesloten on, deels gevangen genomen, deels op de vlugt gedreven had. Thans lag den weg naar Keulen voor hem geheel open, doordat geone andere sterkte dan Remagen nabij Coblenzen een toren (turn's) nabij Keulen, don weg versperde. Hij veroverde Keulen, on verliet het niet, voordat hij met de Franken', wier koningen thans bevreesd en handelbaarder geworden waren, een verdrag gesloten en de stad weer versterkt had, en betrok daarna do winterkwartieren te Sens in het land van Trier, alwaar hij maatregelen te nemen had, om de verschillende door den vijand bezette punten to isoleercn. Do vijand trok af na dertig dagen vruchteloos beproefde aanvallen op Sens (XVI, C. 4.)
Na den winter te Sons te hebben doorgebragt, trok hij naar lihoims, terwijl de Keizer hem uit Italië langs Bazel cono versterking van 25 duizend man toezond, onder bevol van Barhaïio.
Volgens het vooraf bepaald krijgsplan zocht men den vijand tusschen de twee legers in te sluiten, om hem zoo mogelijk in eens te vernietigen. Intusschen was nog ecu gedeelte der barbaren, Leti genaamd, tusschen de legers doorgedrongen on had Lion bijna door een coup de main veroverd; do Leti werden echter ingesloten cn grootendeels afgemaakt. Do nadering dier beide legers sloeg do vijanden, die langs den linkeroever van den Rijn verblijf hielden, schrik in bot hart. Een gedeelte beproefde do toegangen in de bergachtige en mooijelijksto streken door boomstammen te versperren. Do overigen vluchtten naar do eilanden, in don Rijn gevormd, alwaar zi) door de Romeinen grootendeels
worden afgemaakt, of met vrouw en kinderen naar den reg-teroever van den Rijn overstaken.
J ulianus deed do sterkte Saverne liorstellon, waardoor de invallen dor Germanen in Oallio werden belemmerd. Terwijl hij zich daarmede onledig hield, leed Bauhatio een zware nederlaag en word naar Bazel teruggedreven. Do Germaanscho Koningen Ciinodom.uïius en Vestralpus wisten hunne legers te vereenigen. Uriüs, Uksicinüs, Serapio, Süomaiuüs en IIortarius sloten zich daarbij aan en namen eou stolling in, nabij Straatsburg, alwaar zjj in don waan, dat Julianus voor eene gchoelo nederlaag beducht, terugtrok, een gezantschap tot hein zonden met het bevel, het land te verlaten, dat zij naar hun zoggen door dapperheid en zwaard veroverd hadden.
Julianus hield dat gezantschap bij zich, terwijl hij voortging Saverne tc versterken en liet vervolgens zijn leger oprukken, dat nog 14 uren van do vijandelijke legerplaats verwijderd was. Onderweg vernam hij, dat bij do koningen Gundomado en Vadomakius, die zich vroeger jegens Keizer Constanïius verbonden hadden, geen deel aan de beweging dor Germanen te nemen, het volk in opstand was gekomen. Gundomado was vermoord en Vadomakius gedwongen ook aan het verbond doel te nemen. Do kans stond dus voor de Romeinen niet gunstig. Zjj hadden tegenover zich een leger van vijfendertig duizend man, aangevoerd door het krijgskundig opperhoofd. Koning Ciinodomarius en diens neof Serapio, de magtigsten der verbonden Koningen, vijf Koningen van minderen rang, tien 1 loofden van koninklijken bloede en een groote reeks andere voornamen, allen besloten te overwinnen of sneuvelen.
Amminianus beschrijft den veldslag in al zijn kleuren, en met een zaakkennis en duidelijkheid, die dat gedeelte van het
verhaal tot do schoonste bladzijden van zjjn werk verheffen. Do uitslag was, dat de Romeinen na zeer afwisselende kans ze-gevierden. Volgons aller getuigenis, zegt de schrijver, grensde do overwinning aan eon wonder. De slachting was vrecs-s cl ijk; en niemand kreeg lijfsgenade, do gevallen strijders verzochten als gunst, geheel te worden afgemaakt. Do overwinnaars sloegen vreugdedronken met hunne verstompte wapenen op do helmen en schilden, die over den bodem rolden. Dc barbaren naar den lï jjn gedrongen en binnen een muur van lijken besloten, zagen geen andere uitkomst meer, dan zich in den stroom te werpen.
Onder die bedrijven zocht Koning Chnodomarius, die tusschen de lijken was doorgedrongen, het kamp te bereiken, waar hij vroeger, voor liet geval eener nederlaag, schepen had klaar gemaakt; maar, vermits hij den lijjti moest oversteken, om zijne legertenten te genaken, dekte lijj zjjn aangezicht, om niet herkend te worden en naderde voorzichtig do rivier; maar, bij het omtrekken van een moeras, zakte zjjn paard in den modder. Niettegenstaande zijne zwaarlijvigheid gelukte het hem nog, eene boschnjke hoogte tc bereiken, maar werd toen herkend. Dadelijk omringde ecu Cohort ruiterij den heuvel, zonder in het hout door te dringen. Toen voelde hij zich verloren, besloot zich over te geven en verschcen alléén uit het boschje; maar tweehonderd getrouwen van zijn gevolg, onder welke drie zijner boezemvrienden, kwamen zich uit eigen beweging gevangen geven, daar zij het een misdaad beschouwden, hun Koning, te overleven, en zich niet ten offer te brengen, om zoo mogelijk zijn leven tc redden. (Hier werd dus bewaarheid, wat Julius Caesar van de Germaansche zoden in zijn werk, de !!. G, 3 eeuwen vroeger geschreven, reeds heeft medegedeeld: „Wanneer een oorlog bij hen op handen is, stelt een dor vorsten.
zich als aanvoerder voor; vindt liij bjjval en beaamt men do zaak, dan staan allcu op, juichen hem toe en beloven hem bijstand (nuxilium.) Die daarna terugblijft, wordt als lafaard veracht cu vindt in niets meer vertrouwen. In den strijd strekt hot den Aanvoerder (Bax) tot schande, door zijn krijgsgonooten (Comités) in dapperheid overtroffen te worden, en den strjjdgonooten tot onuitwisbare schandvlek, den Aanvoerder te overleven of zonder hem huiswaarts te koeren. Hem verdedigen, hom beschermen en de schitterendste daden, hom te wijden, is de (1) waardoor zij aan
hom verbonden zijn. Do Vorst strijdt voor de overwinning, de krijgsgonooten voor den Vorst,quot; enz.
Van de Romeinen waren in dien veldslag 253 krijgslieden en vier hoofdofficieren gesneuveld. Van de Germanen lagen zes duizend dooden op het slagveld, behalve dat een onnoembaar aantal lijken door den Rijnstroom werd medegevoerd. De gevangen Chxodomauius werd naar het Hof des Keizers opgezonden en hem door dezen te Home ecu verblijf in het Vreemden kwartier op den berg Palatinus aangewezen. Ilij stierf kort daarna van verdriet of eigenlijk de slaapziekte, (morho veterni consumtus est).
Julianus te vrede, dat hij door de overwinning te Straats-tjunj, den Uiju geheel van de barbaren bevrijd zag, liet al do dooden zonder onderscheid ter aarde bestellen, vertrok weer naar Saverne, van daar naar Mainz en gaf den buit en do gevangenen aan de bewoners van Metz in bewaring. Jljj sloeg te Mainz een brug over de Rijn, trok in Oormanie, waar hjj, na eenigo gevechten, do, aan vee en oogst rijke villas, liet plunderen on al, wat naar den aard der Romeinen gebouwd
(1) Die ood is later de formule gobloven, waardoor de vaznl zich ann den Loenlieor verbond: Qiiuntiim $cieyo cl potuero couftilio ot au.rHio fedel Is rohi.t adjutnr ero. (Haluzii ('(tjttful. Ca rol i Calvi),
was, verbranden, ilij liet de Sterkte op Germaansch gebied, vroeger door Trajanus gebouwd, doch sedert verwoest, weder herstellen en voor een tijd bezetten. De Germanen smeekten nu om vrede, maar verkregen slcuhts een bestand van tien maanden. (XVII c. 1).
JuiiiANUS trok toen uit Germanie terug naar do winterkwartieren. Tussclien die bedrijven stiet de Bevelhebber dor Cavallerie (Mayinter equitum) Severüs, die langs Keulen en Gulik naar Rheims toog, op een bende Franken, zestienhonderd in getal, die van het verblijf van Julianus in Germanie gebruik hadden willen maken, om het land te verwoesten. Zij wierpen zich bij de nadering van dat leger in twee Sterkten nabij de Maas, die onbezet waren gebleven en verdedigden zich hardnekkig. Julianus hechte aan dat incident groot gewigt, maakte daarvan gebruik, om die stoutmoedige stroopers een los te geven, en belegerde de Sterkten naar don aard, waarmede hem do ongeloofelijke moed der barbaren, gedurende 54 dagen, of schier de ge-heele maand .December en Januanj bezig hield. Eindelijk, door afmatting en hongersnood uitgeput, gaven zij zich over en werden gevangen naar den Keizer opgezonden, terwijl midderwijl nog een groot aantal hunner landgenooten hadden meoncn to beproeven, hen te óntzetten, maar terugtrokken toen zij de gevangenneming vernamen. Daarmede was de veld-togt voor dit jaar (357) geeindigd en Julianus trok naar Parijs.
Alvorens verder te gaan, is het niet onbelangrjjk, de aandacht nog op twee feiten te vestigen: Vooreerst dat thans Gallie, wat den Bovennjn betrof, geheel van Germanen gezuiverd was, en ten andere, dat do Batavieren aan de overwinning bij Straatsburg den doorslag hadden gegeven en do hag-chelijke kans ten gunste der Romeinen doen koeren.
— 59 —
Am mi an us verhaalt namelijk daaromtrent, dat, toen de strijd liet hevigst werd, do Alamanni van oen nederlaag, die do llomoinscho ruiterij op een punt leed, gebruik wilden maken om zich op de eerste linie voetvolk te werpen met het doel, er doorheen te slaan, dat de schok werd doorgestaan en men zeer lang vocht, zonder dat de schaal naar do ecno of andere zijde oversloeg. De Conmten en Braccatm, een in don strijd zeer gehard krijgsvolk, voegden bij hunne eigenaardig schrikwekkende gebaren de vreeselijke wapenkreet, die met een nauwelijks hoorbaar gebrom aanvangende, van trap tot trap harder wordt en op een geloei uitloopt, geljjk aan dat dor zeegolven, die zich bjj een orkaan op rotsklippen verbrijzelen. Do wapenen kruisten zich, do strijders vlogen op elkander onder het gefluit der schichten, een digte stofwolk overdekte allen, en de opgedrongen massas barbaren rukten steeds onversaagd voorwaarts als voortdrijvende vlammen van een feilen brand. Meer dan eens verbraken zij met hunne zwaarden liet dak van schilden, dat de Eomeinsche strijders beschermde. De Batavieren zien het gevaar, blazen den aanval, ijlen met Jninne. Koning-Ruiterbenden (cum conturmalihus regibns) in snellen ren de legioenen te hulp en herstellen hot gevecht. Dat geducht wapen, zegt de schrijver, was steeds bestemd, om op een gegeven oogenhlilc, de van alle zijden omsingelde benden tv ontzetten en aldus den strijd te beslissen, zooals ook thans het geval was, dat tot de overwinning voerde!
Sommige schrijvers beweren, dat het eiland der Batavieren op dit tijdstip reeds zoo goed als geheel ontvolkt en door de barbaren veroverd was of, dat zelfs de Romeinen aldaar aan de overwonnen barbaren een verblijfplaats aanwezen. Is dit aannemelijk op ecu tijdsstip, dat de Batavieren nog zulke geduchte krijgsmagt leverden? Ik kom daarop later terug.
— (!() —
Thans begint de geschiedenis voor het eerst van Salicrs te gewagen.
Julianus , zegt de schrijver, (XVII, C. 8) beraamde te Parijs (apud Parisios) maatregelen, om, toen liet bestand ten einde spoedde, do Germnnen te voorkomen, die, door do nederlaag te Sfrciatshur;/, nog niet geheel bedwongen, do stoutheid en verwoedheid tot waanzin dreven, liet kwelde hem reeds lang, dat men in Glnllie gewoon was, eerst met.Tunjj do krijgsoperatien te beginnen, wat ook moejjclijk anders kon, omdat de sneeuw vóór dien tijd niet geheel gesmolten, (l)noch do leoftogt uit Aquitanio aangevoerd was. Zijn voortvarend genie liet zich echter door zulke zwarigheden niet bedwingen. Na veel nadenken vormde hij het plan, het sai-zoen te verhaasten en onverhoeds den vijand op het lijf' te vallen; hij deed de magazjjnen openen, liet een voorraad beschuit voor twintig dagen aan ieder soldaat medevoeren, en hoopte aldus in vijf of zes maanden twee veldtog-teu te ondernomen.
„Toen alles klaar wasquot;, zegt Ammiasus, „zocht hij het eerst „do Franken op, die men gewoonlijk Saxiers noemt en „die reeds een wijl de stoutheid gebruikt hadden, zich op „Romeinsch grondgebied, in Ta.van drie, met er woon te vestigen.
„Toen hjj Tonyeren was genaderd, kwam hem aldaar een gezantschap van hen Ie gemoet, in het denkbeeld, dat men het „leger nog in de winterkwartieren zou aantreffen en stelde hem „den vrede voor, op voorwaarde, dat men hen in het ingeno-„men land rustig, als in een hun toebchoorend gebied, zou laten „verblijven, en hen niet aanranden noch uittarten. Toen zij de
(1) Men bedenke, dat destijds het klimaat wegens de oneindige bosachen veel kouder was.
— (II —
„zaak aldus hadden voorgedragen, gaf liij voor, dat eenc dade-„lijke beslissing moeielijk te nemen was, zond hen met ge-„schenken heen en beloofde, in die streken te zullen ver-„toeven, tot dat zij terugkwamen. Hij volgde hen echter „onmiddelijk op, liet zijn Veldheer Severus langs don linker „Maasoever oprukken, en viel allen met do snelheid van een „bliksemschicht op het Ijjf. Zij begonnen al dadelijk veel meer „te smeeken, dan weerstand te bieden, en gaven zich „met „al hunne bezittingen en hinderen aan hem yemnyen, waarin „hij, door de overwinning tot mededoogen gestemd, berustte, „(jamqne precantes potiits, qnani resistentes, in opportintam „clementiae partem cff'ectu vicforiae flexo, dedenies se cam opiba Jibe risque suscepit).
„Toen werd het de beurt der Chamaven (Hanovers, „vgl. Bildekdijk, V. G. I, 37), die dezelfde stoutheid „hadden gebruikt. Jljj doodde even snel hen, die gewel-„dadig tegenstand boden, of klonk hen in kluisters; de „andoren, die uit schrik in allerijl naar hun land vluchtten, liet hij ongedeerd, om don soldaat door den grooten „afstand niet te vermocijen. Zij rekenden het echter „veiliger, hem een gezantschap te zenden, dat zich voor „hem op de knie wierp. Hij schonk hun daarop don vrede „onder zijn toezigt, en vergunde hun ongestoord naar hun „land terug te keeren.quot;
Ik heb do woorden van Ammi.vnus letterlijk vertaald, omdat zij aanleiding hebben gegeven tot verschillende, niet zeer juiste uitleggingen. Sommigen beweren namelijk, dut die Saliers in Taxandrie (dat is Noordbrabant en de daaraan grenzende gewesten) hebben mogen verblijven of dat hun gedeeltelijk verblijfplaatsen in hot land der Batavieren zijn aangewezen, on dat dit dezelfde Scdische Franken zijn, van wie de afstammelingen de bokonde schenkingen aan
— 62 —
den H. Willebrordus hebben gedaan, luidons dc nog ovcr-geblovcn Schcnkbricven cn het Testament van den H. Wii,r,K-brordus, (waarvan men den inhoud onder anderen vindt in de werken van Martene. Vet. Script. Coll. I, 9, 10, 12, 13, 14, 1G, 17, 19, 20, 21, en Mircei 0/gt;. Dipl. I, fol. 11 en 12.
Die bewering is blijkbaar onjuist. Vooreerst spreken noch de Schenkbrievcn, noch liet Testament van Sailers of Saline he Franken, maar alleen van Franken en vermelden uitdrukkelijk, dat de schenking krachtens de Frankische U'efj niet krachtens de Salische iret, geschiedde. Volgons de Sali-sclie wet zou dit dan ook niet hebben hunnen plaats vinden, vermits zich onder die schenkers vrouwen bevonden, cn vrouwen naar do Salische tref, geen Alodium bezitten, veel minder wegschenken konnen; zelfs ook de Salier kon geen Alodium, vooral niet aan geestelijken wegschenken. (Zie Pact. Ley. Sal. de Aiodis, VI). Daaruit alléén blijkt reeds dat dio Schenkors geene eigenlijke Salische Franken zijn geweest, maar tot de latere Franken behoord hebben, die deze landstreken met geheel Gallic, enz. op do Romeinen hebben veroverd, zooals nader zal worden uiteengezet. Overigens komt het mij voor, dat het verhaal van Am mi an us Marcellinus geen aanleiding hoegenaamd geeft, om aan te nomen, dat Julianus aan dio Saliers, het llomeinsch grondgebied , dat zij zich al te vermetel (praelibenter) verstout hadden in te nemen, nadat zij ziph met vermogen en kinderen hadden gevangen gegeven, zou afgestaan en dus regtstreeks in strijd met het doel van den veldtogt zou gehandeld hebben. Do Romeinen voerden dien oorlog niet uit louter liefhebberij. Julianus was tot Caesar cn Landvoogd in Grallie door den Keizer aangesteld om het Romcinsch grondgebied van de barbaren te zuiveren. Men had met dat doel
twee geduchte legers naar Gallie gezonden. Julianus had, zooals wij hiervoor zagen, nabij Straatsburg cone maar al te duur gekochte overwinning op do Franken behaald, en den Bovenrjjn geheel van die indringers gezuiverd; zelfs was hij daarna in hun land doorgedrongen on had daar alles te vuur en te zwaard vernield, om hun den lust te ontnemen, nader op Romeinsch gebied hun geluk te beproeven. 11 ij had hun slechts ecu bestand voor een tijd van acht maanden toegestaan, om die taak verder voort te zetten. 1 let eerste wat hij ter hand nam, toen die acht maanden naauweljjks geëindigd waren was hen weer te gaan opzoeken; hij begon zelfs den veldtogt lang vóór het daartoe geschikt tijdstip, trok van Parijs naar den Beneden Rijn, waar Salischo Franken en Chamaven zich genesteld hadden. Iljj volvoerde dien veldtogt mot ongeloofeljjke snelheid, als men bedenkt, dat de soldaten rations leeftogt slechts voor weinige dagen op den rug moesten dragen, waarvan zooals later zal blijken, nog zooveel overbleef dat hij daarvan de vestingen voor een tijd van proviand kon voorzien. Die snelheid kan alleen daardoor verklaard worden, dat de Romeinen voortreffelijke strategische -wegen hadden aangelegd, waarvan later melding zal worden gemaakt. Kan men nu aannemen, dat Julianus aan het leger der Salische Franken in Taxandrie, liomeinsch gebied, een verblijf zou hebben vergund of wel, zooals ook beweerd wordt, hun zelfs het eiland der Batavieren, het Edel eiland der getrouwste bondgenooten van de Romeinen, tot verblijfplaats zou hebben afgestaan en dus dien vijand in rug gelaten zou hebben, toen hij niet alleen do Ilannovers nog ging bekampen, maar na hunne nederlaag den Rijn overtrok, om de Germanen in hun eigen land te gaan bestoken, zooals wij nader zien zullen dat Ammianus verhaalt ? Neen! Het eenig verschil, dat hij tusschen de zich gevangen gevende
— 04 —
Saliei's (1) on do zich vorzottonde Chamaven maakte, was dat lijj lion in kotenon klonk, maar zoowol do oorston als do laatston waron ki'ijgsgovangouon, dat is slavon, kraclitons do toonmaligo krijgswetten. Da Germanen spaarden niemand, als zij overwinnaars waren, zij doodden don vijand of maakten do overwonnelingon tot slaven on zoo doden do Romeinen woderkeerig, vooral ton tijde van Julianus, toon liet or op aankwam, te zorgen, dat er geen vijand op Ro-moinscli gebied bleef, dien daardoor gelegenheid gegeven werd, do hand te leonen aan hunne bondgenooton, de Germanen, en op die wijze het leger in gevaar moesten brengen; en, het bewijs, dat het hoofddoel van den vëldtogt bestond in do uiterste grenzen van Gallic geheel van vijanden of sdiijn-vriendon te zuiveren, blijkt nog uit het verder verhaal van Ammianus, dat, toen Julianus zoo alles medeliep, hij er vooral op bedacht werd, te zorgen, ■ dat zijn togt tot nut strekte van die grensgewesten, en besloot drie Vestingen in regto lijn op de vooruitstekende punten van de Maas, (inuniuienta tv ia, recta serie, superciliis impo-sita fhminis Mosae), die reeds geruimen tijd door de barbaren verwoest waren, te herstellen, daarmede dadelijk aanving, en zijn verderen togt te dien einde voor oen oogcnblik staakte. Om des te spoediger klaar te zijn, nam hij van het ration beschuit, dat ieder soldaat had medegevoerd, een gedeelte af, om die Sterkten van leeftogt te voorzien. Hij rekende daarom op den graanoogst van de Chamaven (dien hij den vrede geschonken had) niet van do Sa lie ra, (op wier
(1) Ik zeg geoangeu Salters; want uit eon brief van Julianus zelf blijkt dat hij do zich overgevende Saliers werkelijk gevangen had genomen. Iljj schrijft daarin aan het Bestuur van Athenen: terwijl ik tegen die barbaren, d. i. de Franken, Saliers en Chamaven het leger aanvoerde, nam ik de Sailers gevangen, verdreef do Chamaven, enz. [Salionim partem except;) Chamnvos oxpuli, (Juliani episf. ad H. P. Q. Atheniensem).
— 05 ~
oogst hij evenwol liet eerst hadde moeten rekenen, zoo zij hun oud verblijf in Taxandrie, enz. haddon mogen behouden), om de rations weder aantevullon; maar, zegt Ammia-nds, do berekening kwam anders uit; do oogst was dat jaar laat rijp on do soldaat, die nergens leeftogt vond, begon te morren 011 oproerig te worden. Julianus suste dat oproer door don soldai t te prijzen en te vlojen, sloeg vervolgens een schipbrug over den Ilijn en rukte op Oermaansch gebied. Na vrij hevige gevochten eu andere lotgevallen kwamen de Koningen Suomarius en IIortakiüs in onderwerping; de eerste moest leeftogt aan het liomeinsche leger bezorgen, maar Hurt a ui us bekwam veel smadelijker voorwaarde: lijj moest do steden herstellen, die vroeger door do Franken waren verwoest en daartoe de noodige voertuigen en bouwgereedschappen aanvoeren. Van het bezorgen van mondbehoeften werd hij verschoond, omdat zijn land in dier mate verwoest was, dat er niets van dien aard meer overbleef. — Nadat dit alles aldus geregeld was, betrok het leger zijne gewone standplaatsen in Gallic en begaf zich Julianus weer naar Parijs. (Amm. XVII, 10).
In Gallic was thans alles in rust. Julianus beraamde in 359 een nieuwen veldtogt over den llijn, zegt Ammia-nus (XVIII, 2), tegen de nog onbedwongen Gcrmaansche staten (Payos), welker vijandelijke bedoelingen en nieuwe aanvallen hij nog vreesde, eu' niet kon voorkomen, zonder een voorbeeld te stellen. Hij trok zijn leger bijeen, zoodra het saizocn dit toeliet, maar zorgde vooral, dat hij eerst eonige vestingen die sedert geruimen tijd nog verwoest lagen, liet herstellen en de magazijnen, die verbrand waren ge veest, van nieuwen leeftogt voorzien. Zeven dier vestingen aan deu Rijn werden van bezettingen voorzien, en
wel Castri Herculis, hetwelk op de reistafclen van Peutinoeu
voorkomt on door vax loon (Al. H. IE. I, 170) (1) genaamd wordt de Legerstee van Hercules lt;aan den Ilijn ten Noordon van hot Eiland der Batavieren, tienduizend seliro-den beneden Nijmegen; Quadribnrcjinin, (door van Loon
(1) liet komt in ij belangrijk vooi', hiel' in korte trekken meileteileelen, wat van Loon, (Al. II. II. I, 109), van ile Romeinsche Staatswegen verhaalt: De Komeinen waren vooral bezorgd voor hot maken en onderhouden der oiienbare straatwegen; zij erlangden daardoor de noodige berigten van do verstafgelogen rijksgrenzen, door alom aangestelde renboden. Dit was door Appius Claudius, 442, na Homo, of iil4, v. Chr. begonnen en, naarmate zich het gebied der llomcinon tot aan den Euphraat, Donau, liyn, de uiterste grenzen van Gallic, Spanje, Egypte, enz. uitbreidde, voortgezet. Men aehtte dit van zooveel belang, dat door den Senaat zelfs aan Keizer Augustus do zorg daarover werd opgedragen, (viarum, quae sunt circa Jioiiiain, Curator constitulus, Dion. Hist. IV, 525). Tot het maken dier veelvuldige straatwegen worden niet alleen de naastwonendo volken, maar de soldaten gebezigd. Augustus had op het forum te Rome, het middenpunt van het Kijk, een gulden mijlpaal {Miliarium aureutn) opgerigt, waarvan al do wogen een aanvang namen. Onderanderen liep or een, lang 525,000 schreden, waarvan 5000 ceno duitsohe mijl vormden, van Rome tot Milaan; een, lang 408,000 schreden, van Milaan door het Appennijnseh gebergte tot Mainz; een, lang 177,000 schreden, van Mainz langs Bonn, Keulen, enz., naar Nijmegen. Van daar splitste de weg, over de Waal, zich in twee deelen; beiden liepen door het eiland der Bntavieren en Kanlnefaten, de een langs do Waal en de andere lungs de Lek en den door Leiden loopenden Rjjn, naar den mijlpaal 2000 schreden ton westen van Lngdiininn, nabij het Huis ten Britto, (Praetorium Ayrippinae), beiden sedert door de zee verzwolgen, en voreenig-den zich daar weer. Do Noorderwog liep van dien, op de kust der Noordzee geplaatsten mijlpaal, ter lengte van 3000 schreden tot 1'raetorinm Ayrippinut-, van daar was lijj weer lang 3000 schreden tot Matilo (thans Burg van Leiden); van daar, lang 2000 schreden, tot Albimana of Abiniana (thans Room- of Rodenburg); van daar, langs den zuideroever van den Rjjn , lang 5000 schreden, tot Nigerptdlus, (thans nog de Zwarte Kiekenbuurt bjj Alphen); van daar 12000 schreden lang, tot Laiiri, (thans Woerden); van daar, 16000 schreden lang, tot Flctio, (de Vliet van Vinnen, loopendo naar Utrecht, sedert dien tijd Trajectum). Hier verliet lijj den Rijnen liep, lang 4000 schreden, lot Levae Fanum (thans Vianen); vnn daar, lang 13000 schreden, tot Corro (thans Ravenswaü); van daar volgde lijj den Uijn^ ter lengte van 3000 schreden, tot Castru llercnlis, omtrent Rawjjk, bij Wageningen, zjjnde een dor vestingen, door Julianus, zooals wij gezien hebben, van bezetting en noodigen leeftogt voorzien; van daar, lang 10000 schreden, doorsneed hij de Betuwe en bereikte over de Waal Nijmegen. Do
Qualberg gouaamd); Trkeshnae (Znnte iu Clocflaml); (1) Xo-vesium (Nujjs); Bonna (Bonn); AntHnnacum (Andernaeli) en Binyio (Bingon); tot welker herstel on proviandcoring, zoo-als vermeld is. bedoelde Frankische koningen, do materialen en mondbehoeften moesten doen aanvoeren, terwijl de Ko-meinsche soldaat tot den ophomv dier vestingen dapper mede-arbeidde. Toen dat geschied was, trok het leger naar Mainz, alwaar men veinsde, oen brng over den Rijn te slaan, en daardoor den vijand, die do bewegingen der Romeinen naauwkourig gadesloeg, verschalkte, doordien men des nachts heimelijk een detachement in veertig vaartuigen over den Rijn zond, op liet oogonblik, dat koning Hortarius aan de andere Frankische Koningen en hun gevolg eon feestmaal gaf, welke feestmalen, volgens de gewoonte dier volken, in don regel tot tegen den morgen voortduurden, (epulis (idn^pio viylliam tertiam yentiVi more extentis). Do dischgenooten stieten bij het verlaten van hot feestmaal op do Romeinsche leger-bendon, maar ontkwamen door do snelheid hunner paarden, met uitzondering der jongens en slaven, die te voet volgden, en meerendoels werden afgemaakt. Men wierp thans een schipbrug over don Rijn, en het leger trok door liet land van Hortariüs, zonder daarin schade aan te rigten, omdat men vroeger met hem de reeds vermelde overeenkomst gesloten had, die men niet wildo schenden; maar eens tot het land der andore koningen genaderd, verwoestte men alles te vuur en te zwaard, drong door tot do landstreek,
gclioolo lengte van dlon weg, 8-1,000 schreden, stemt nagenoeg overeen met de lengte, die l'i.iNirs nnn liet eilnnd der Bntnvleren geeft, d. i. 100,000 schreden.
(1) De laatste uitgever van het werk van Ammianüs, Nisarrl, duidt ('oslra llcreiilis en Qiuiclrlluirf/iiiiii aan als onhekend, en noemt Ti-lcesiiiKte Keilen; maar elders noemt hij liet Sautc, dat is Zante in Clecfland. Aangaande de overige plaatsen: Suijs, Bonn, Anderuaeh en Uingen bestaat geen verschil.
— 08 —
Capellatium of (1) waar zicli do gronssteenen bevonden,
tusschon liot land der Alemanncn on dat der Burgandiers, (uhi ter min ales lapides, Alantannonun et Burgundionm), sloeg aldaar dc legerplaats op, en ontving daarin do onderwerping van verschillende koningen, onder welke genoemd worden de gebroeders Maciuanus en Hauiobadus, Vadomarius, wiens landbezit zich tot Rauracum (Bazel) uitstrekte, IJmus , Ursicinus en Vestralpüs. Hun werd opgelegd, de dadelijke teruggave van al de door hen gemaakte krijgsgevangenen; en zoo was in Gallie, zegt Ammianus, door 's Hemels zorg, alles hersteld, (in Gcdliis coelcstis corriyit cura).
Dit verhaal is Avat wijdloopig medegedeeld, om er nogmaals op te wij zen, dat de anders zoo scherpzinnige schrijver. Van Loon, zich moet vergist hebben, wanneer hij vermeldt, dat de Salters, die in Taxandrie gevangen genomen zijn, uit het Eiland der Batavieren gekomen waren, en hun, na daaruit door de Saxers verdreven te zijn, na hunne overgave met havo en goed, daar weer door Julianus een verblijf is aangewezen.
Bij dergelijk verhaal komt het er vooral op aan, de gebeurtenissen niet van de tijden aftescheiden, waarop zij zijn voorgevallen: 11 fautjuger Us fa its d'après leurs dates! Het verhaal van het vooruitdringen van Saliers door Saxers, door van Loon uit den schrijver Zozimus geput, ziet op oen later tijdstip, of wel vindt, door de navolgende aanteekeningen
(1) „Men heeft in dien naam den oorsprong van don titel ywto/m (de Pais) willen vindenquot;, zegt Nisard, „maar die dwaling is wedcrlegd door Fischer, in zijn werk: Des origines palatinesquot; Naar mijn inzien teregt. Palatini Paltsgraaf is van latere dagteekening, komt van palatium en beteekent homme de2)alais, paleisdignitaris bij de latere Frankische en Duitsche keizers. Vgl. V. 11. B. — Mij komt voor, dat hier Pala niets anders is dan hot duitsche woord Pfal, paal, grenspaal, met een latjjnsehen uitgang, naar do gewoonte der Romeinen.
van Nisahd op Ammianüs, tor plaatse, waar lijj van do Cha-maven sprcokt, zjjno verklaring; do aanteekoning luidt: Les Chamaves étaient mie fraction de Ja nation Saxonne, qui, suivant Zozime, avaient passé le Ithin, (/ans V intention lt;V ex-pnlser les Sa Hens dn paijs des Bataves, et qui s'étaient éta-blis sur le territoire r oma in. Nu blijkt uit Am.mianus, dat do Saliers, toon zij govaugon gouomon werden, zioh niot in hot land dor Batavieren, maar op Romeinsch grondgebied, in Taxandrie, bevonden. Amiiiani'S, die tijdgenoot van hot gebeurde was en in Gallio gediend had, was met do locali-toit boter bekend dan Zoznius, een örioksch schrijver, wiens verhaal dagteokent van don tijd, dat Gallio roods aan hot Ilo-meinscho Kijk ontvallen was. Het herstellen on bezetten dor zovon vestingen aan den llijn, waarvan or twee in hot eiland der Batavieren gelogen waren, nameljjk Gastra Ueradis en Qna-drihurf/ium en eon in Cloefland, namoljjk Trizesimae of Zante, toonon duidelijk aan, dat hot Eiland niet voor do Batavioron■ verloren, en dat geen Romoinsoh grondgebied aan Saliers of andere barbaren, welke ook, afgestaan was. Men vorliezo niot uit het oog, dat hot Eiland, der Batavieren oen Bondgenootschappelijke Staat was, waarover do Romeinen noch beschikten, noch rogtcns beschikken kondon. Indien hot alzoo voor do Romeinen van belang was, don Rijn als grens tegenover do Franken te handhaven on do vestingen daartoe te horstellen, was hot van niot minder gewigt, hot Eiland der Batavioron niot los to laton, dat sedert vier eeuwen de voornaamste schutsmuur van hot Romeinsch gebied tegenover de Germanen geweest was, on zonder hetwelk do vestingen op don Rijn geen kracht hoegenaamd hadden. Daarbij kwam, dat do Batavioron zelf nog steeds de voornaamste magt van de Romeinsche legers in Oallie uitmaakten. Zjj hadden don veldslag bij Straatsburg beslist on gingen steeds
— 70 —
voort, belangrijke diensten aan liet Romeinsche lljjk te bewijzen. In 300 werd een detacliement lleruien (1) cn Batavieren toegevoegd aan den Veldheer Lupicinus, door Julianus naar Brittannie gezonden om de Schotten cn Pieten te straffen, die Romeinsch gebied waren aangevallen, (Amm. XX, 2). liet waren do Batavieren, die niet de andere hulptroepen in datzelfde Jaar Julianus dwongen, zich tot keizer te verheffen, (per vim Augustus appellatur). Zou een nog zoo krachtig volk gedoogd hebben, dat zijn land aan de barbaren werd afgestaan, of tot verblijfplaats aan gevangen Saliers word aangewezen? Dat ia blijkbaar onaannemelijk. (2')
Zie hier in 't kort, wat de gebeurtenis dier verheffing uitlokte:
Keizer Constantius voerde met weinig gevolg oorlog iu het Oosten tegen de Perzen. De roem van het bewind cn de heldendaden van Julianus, allerwegc verkondigd, zegt Ammianus, (XX, 4), brandden hem op het hart. Germaansche rijken lagen verplet, Gallische steden, vroeger door de barbaren aan Rome ontrukt cn verwoest, waren heroverd en de barbaren zelf cijns- en schatplichtig gemaakt. Do keizer vreesde, dat die luister nog zou aangroejjen en zond den Trihunus Notariiis
(1) Do Ilcrulen waren con volkstam, van öothischc afkomst, in Gallic gevestigd.
(*J) Deze historische dwaling heeft nogthans bjj meerdere schrijvers ingang gevonden: Professor C. AV. Ackersdijck heeft haar in eene verhandeling over het landschap Taxandric, overgenomen. Dr. Hkkmans heeft daaruit aanleiding gevonden, reeds dadcljjk aan het hoofd zjjner AnuHjtischc ojvjavc, van Xonrdhrahantsche Charters, Engelbaldus, die in 704 quot;NVaalrc, aan de rivier de Dommel gelegen, aan den II. quot;NVillebrordus schonk, met den nanm van Salisciien frank te bestempelen, hoezeer de Schenker, in de Al'te en quot;Willeijrordus in zijn Testament, hem alléén Francts noüinen, en de eerste zegt, dat die schenker krachtens de Frankische (niet de Salische) Wet gehandeld had.
— 71 —
Decentiüs, naar Jumanmjs, om aan zijn logor de luiIptroGpon, bestaande uit do Ilernlen, do Batavieren, do Pctuhnten en do Culten to ontuoinon ou hou mot nog 300 uitgolozou mauschappou uit audero korpsen naar liet Oosten te zouden. Julianus onderwierp zich zonder togenstroveu, maar ontveinsde niet, dat de luilptroopen, die onder beding, van uiot aan gene zijdo dor Alpon to dienen, luinno haardsteden verlaten hadden, geen geweld zouden dulden. Dat beding was do gewone elausule hunner dionstneming on door haar te schenden, zou in 't vervolg dio bron ontvallen. Maar niets hielp en Julianus moest nog het vertrok dier troepen verhaasten. Op 't oogenblik, dat de order van vertrek bekend gemaakt was, word oen schotschrift voor hot vaandel dor I'eht-Innten op don grond geworpen, van dezen inhoud: „Wij worden oven als ballingen en veroordeelden naar de uiteinden der wereld gezonden, terwijl al, wat ons dierbaar en ten koste van ons bloed aan do slavernij ontrukt is, weer op nieuw onder het juk dor Gonnanon zal worden gebragt.quot; Hot voorval word aan de soldaten van Julianus bekend, en hij zag zich gedwongen, aan de krjjgsliodon tootostaan, limine vrouwen en kinderen mode te nemen en die op staatskosten te vervoeren. Na conige aarzeling, langs weikon weg don togt te onderncmon, besloot men, op voorstel van Decentiüs, de troepen langs Parijs, waar Julianus zich nog bevond, to vervoeren. Zoodra hij hen echter te gomoet trad en hun moed en dienstijver prees, geraakten do hoofden op hol en in 't midden van den volgenden nacht, liepen allen te wapen, bestormden hot Paleis en riepen, onder oen vreesselijk gejoel. Julianus tot Keizer uit, (Aiujastum Julianum horrendis clamoribns concrepabant).
Julianus zag zich genoopt, althans, zooals Ammianus hot voorstelt, tootegovon. Eens op die glibberige baan, moest
liij verdor. Ifij kwam in openbaren opstand tegen Keizer Constantius en ging- liem bestrijden; maar diens overlijden, hem to Nisse bekend geworden, ontsloeg hein van de noodlottige noodzakelijkheid, dc euveldaad verder te drijven, en zijn weldoener te dooden, die hein zoo hoog verheven had!
Vooraf eeliter had liij in Gallie nog de taak te vervullen, de laatste öormanen ton onder te brengen, van wie Gallie op hot oogenblik nog to lijdon had.
Zooals hiervoor is medegedeeld, was geheel Gallhi, hot llonioinseli gebied, tot aan do boorden van den Ilijn, na de overwinning op do Saliers en de Chaniaveii, van dc barbaren gezuiverd. Aan gene zjjdo van den Bovenrijn waren, na den slag bij Straatsburg Oermaansclie Vorsten onderworpen; maar aan don Benedenrijn was nog een gedeelte Gormaanseh gebied onaangetast. Julianus begaf zich alzoo in !3()0 van Parijs naar dc Noordelijke grenzen van Gallie, (in li mi tem Gennaniae secundae), aan het hoofd van een leger, dat voor don beraamden veldtogt berekend was, naderde de vesting Tricensimae, (Zante in Cleefland), en trok daar over den Rijn in het land der Franken, Attuarii genaamd (Gelderland), een onrustig volk, zegt Ammianus (XX, C. 10), dat te dien tijde, al te vermeten, dc uitersten wm Gallie (extima Gallia-
rum) (1) d. i. Cleefland, en noordelijk Ta.vandrie, Noord-
%
(l) Reeds Julius Caesar strekt Oallie slechts uit tot het beneden gedeelte van den Rijn, (ad imrtem flu minis inferiovem Bheiii). — Tacitus (Ann. 10, 6) zegt: Ehenns, apud principium agri Batavi, vclut in duas amnes divi-difur, servitque nomen et violentiam cursus, donec Oceano misccaiur; ad Gallicam ripain latior et placidior affluens, verso cognomento Vahalem areolae dicunt: mox id qnoqtie vocahrünm mutat, Mosa flumine ejnsqne immenso ore eundem in Oeeanum effunditur. Zoo ook zegt hij, (Hist. IV, 12): Batavl extrema Galliae or a vacua occupavere, quant mare Oeeanum a froute, Rhenus amnis tergum ac latera circumfluit. — Plinius (Nat. Hist,), behandelt Batavie en Gallie afzonderlijk en zegt, (IV,29): In Ji/icno ipso, prope centum M. passimm in longitndinem, nobilisshna Bata-
brabant, niet Batavio afliep. Julianus overviel de Athio-riers, die niets vijandigs vreesdon, omdat zjj zich veilig waanden achter onbruikbare wegen, waar hunne dorpen (payos), bij monschengeheugen, door geen vreemd vorst betreden waren. H jj kwam het bezwaar dor ongenaakbaarheid mot weinig moeite te boven, nam do meeste yiftiiai'iers gevangen, of doodde zo, schonk aan hen, die zicli smeekend overgaven, den vrede, onder zijn willekeur, hetgeen lijj voor do uiterste grensbewoners liet veiligst achtte, trok daarna met gelijke snelheid weer over de rivier terug, nam de grensvestingen naauwkeurig op, verbeterde, wat daar te verbeteren viel, trok vorder terug tot bij do llanmri (Bazel) en, na weer de plaatsen in bezit genomen en in staat van verdediging gobragt to hebben, die de barbaren vroeger onderschept en als eigendom behouden hadden, trok hij langs Besangon naar Vienne, om den winter door te brengen, (XX, 10).
„Aldus was do toestand in Gallio,quot; zegt do schrijver; „Julianus hield zich te Yienne dag on nacht bozig, plannon „voor de toekomst te beramen, hoe ten aanzien van Keizer „Constantius te handelen. Hjj veinsde nog Christen te „zijn, hoezeer hij het Christendom roods vroeger vaarwel „gezegd had, hield zich, zooals allo vereerders der Goden, „met wiggelarjjon en waarzeggerijen bezig; maar, om dos te „beter die afvalligheid te bedekken, ging hij op den feestdag „van (den 0) Januarjj, dien do Christenen Drie Koningen,
vonnn insula et Cannitirfalum; torwjjl hij in C. BI, waarin hij Gallio omschryft, het begin van Gallie ten Noorden aanduidt, van af do Soheldo, en a Sealdi ad Scquanam Gallia Ticlrfica, en in Book iv, c. 18,
waarin hij Germanic omschrijft, zegt hjj: lof(( anion hoc mari, (Oreano seplemlrionali), ad scald in i. nsqne llavinni (Jconaniac accolunl ycnlcs; waaruit volgt, dat hjj Batavio onder Gormanie rokont. quot;Wanneer dus do oude schrijvers, vooral ook Ammianüs, van Gallie sproken, moot men daaronder Batavio nief verstaan.
10
„(Hpijrfidiiid), noemen, bij hen ter kerk en nam aan de pleg-„tige gebeden aan liet Opperwezen doel. Onder die bedrjj-„vcn kreeg lijj in hot voorjaar van 301 hot berigt, dat in „liet land van Vadomarius, waarvan bij sedert liet vredes-„destrnctaat, niets meer te vreezen meende te hebben, „do Germanen weder waren opgestaan en de landstreek „van lihetie onveilig maakten. Dit door do vingers zien „was nieuwe stof geven, om den oorlog te doen herleven. «Hij droeg aan Graaf {Comitevi) Liiuno (1), die aan het hoofd „der Celten en Petulanten in zijne nabijheid winterkwartier „hield, do zending op, de zaak naar omstandigheden weder „in orde te brengen. Libino begaf zich spoedig met zijn „leger naar Seckincjen (Sanctionem), waar hij door de barbalen van verre werd bespied, die zich in hinderlaag stelden. „Lihino viel met al te geringe magt de Germanen ondoorzichtig aan, en sneuvelde het eerst. Uit boezemde „vertrouwen in bij do barbaren en wekte wraaklust bij de Uo-„meinen, waardoor een hardnekkige strijd ontstond, waarbij „de Romeinen hot onderspit delfden, hoezeer zij slechts „weinig dooden en verwonden telden.quot;
(1) Dü titel van Comas was bij de Romoiiion aanvankelijk slechts ecu eeretitel, ingesteld door Keizer Constantinub, om aan te duiden, dat men tot liet hot' of tot het gevolg des Keizers behoorde. Later werden de Comités met voorname burgerlijke of militaire betrekkingen bekleed, zooals die van Landvoogd, Bewaarder der schatkist. Oppertoeziener der Kusten, enz. Er bestonden drie graden van Graven. De titel van Comes was aanvankelijk hooger dan die van Dhj', die slechts in het algemeen een opperbevelhebber aanduidde.
Jiy de Germanen, zooals hiervoor, blz. 57, met dc woorden van J. Caesar is aangeduid, beduidde dc naam van Comes aanvankelijk ook een medegezel van den Dhj', d. i. hij behoorde tot het gevolg van den Hertog. Later was de ('omes of Graaf dc bevelhebber, die onmiddcliyk in rang op den Hertog volgde, en, vermits dc Staat der Germanen of Franken een uitsluitend krijgs-bewind was, zooals wij, blz. 9, gezien hebben, vertegenwoordigde de Graaf den Hertog in al diens functien , evenals de Hertog den Koning op gelijke wjjze vertegenwoordigde. Het komt mjj voor, «lat de llomcinen den titel van Comes in navolging van de Germanen hebben ingevoerd.
Keizer Constanïius scheen de aanleiding van dien hernieuwden aanval dor Germanen te zijn. Jljj had vroeger mot vadoma.rius tractaten gesloten, (zie hiervoor blz. 55), on voorde thans briefwisseling met hem. Ecu van do onderschepte brieven aan Constantius hield iu: uw Caesar wordt oproerig! {Caesar tam discipünam nou hahet). Juli.vvus liet Vadomarius, die zich onvoorzichtig, schier zonder go-volg, op Romeinsch grondgebied gewaagd had, opligten en als balling naar Spanje voeren. 1 Ijj begaf zich vervolgens naar do plaats der opgestane öormanou, stak iu don duistoreu nacht met ligt gewapende hulptroopeu don Rijn over, omsingelde den vijand, die op zoo iets niet bedacht, in stille rust verkeerde, doodde een groot aantal hunner, nam hou, dio zich smeokond overgaven, gevangen, on schonk aan dio to huis gebleven waren, don vrede, onder afgelegde belofte, zich verder rustig to houden.
Dit was do laatste krijgstogt van J ULiANtrs in öallio. 11 jj verzamelde zijn troepen, die iijj togen Keizer Gonstantius ging aanvoeren on zoido hun onder andoren in oono vrij lange toespraak; „Ik was nog zeer jong, toon ik door 's Hemels wil uw aanvoerder word; ik hob do invallen dor Alamannen en Franken gestuit, hun magt verbroken en door de algemeene kracht dor Romeinsche legers don Rijn in den toestand gebragt, dat do ovortogt daarvan voor ons naar verkiezen openligt. Noch do vervaarlijke* wapenkreet, noch do zoo gevreesde schok dor barbaren bobben mij, zoolang ik op do kracht uwer dapperheid kon steunen, kunnen terughouden. Zie daar, wat Oai,-i.ie, dat getuigen is geweest van onze zware taak en hnrdo beproevingen, na uit do asch vorrezon, zoovele jammeren en rampspoeden te hebben doorstaan, aan liet nageslacht zal verkondigen. Maar, vermits ik nu, door
de kracht van uw wil en den loop dor omstandighodon tot don hoogston trap dor majostoit verheven hen, moet ik met God en de hulp van u, mijne begunstigers, oen stap verder gaan , enz. Hot was vreemd, dat Julianus, die dos morgens nog in 't geheim een offerhande aan Bellona had gohragt, aan zijne soldaten sprak van éón God, {nunc Deo, vobix-que funtoribiiH, si forhina coeptis adfuerit, alt ins adfecto incijoiv), en zoodoende op het zelfde oogonblik zijn Keizer on zijn God verraadde en zijn leger misleidde! Ook schijnt daaruit te blijken, dat op dat oogonblik, (ten jarc 3G0), het meorondool van liet leger, hoofdzakelijk de Gallische., niet de Germaansche hulptroepen, reeds Christen was.
Hoe hot zij, Julianus benoemde vóór zijn vertrok Salltjstius tot Landvoogd van Gallic, (pracfectinn rcmisit in Gallias), begaf zich vervolgens naar den Donau en deed zijne troepen, in twee afdoolingen, do cone, onder bevel van Jovinus on Jovius, naar Italië, en do andere onder leiding van den I5ovelhobbor der ruiterij, Ne vita , naar Rhetie oprukken. SiRMiuM, hoofdstad van Oost-Illyrie viel hem toe en begroette hom als Keizer, nadat hjj alvorens den Commandant dor plaats, Lucilius, door eenige daartoe gezonden krijgslieden onverhoeds van het bod had doen ligtcn. Hij begaf zich van daar naar Saccos (Thracie), vervolgens naar Nijsse (lYaessnm), en benoemde daar den bekenden geschiedschrijver Auhelius Victor tot Consularis van een gedeelte van Panonie.
De fortuin scheen hom echter thans oeniü-ermato den rusr
o o
te koeren. Zijn brief, waarbij hij aan don Senaat bci'igt gaf van zijne inzichten, en Keizer Constantiüs verwijten naar hot hoofd slingerde, verwekte, toen hij door Tertullius werd voorgelezen, algemoeno verontwaardiging: „Eerbiediy ten minute den man, trien (/ij alle mrif/t rerschnldif/d zijtquot;! was
do algoraocno kroot, {Auctori Tito ri'vcrnntunn rurjainns)!
Aquileia in Italio bood aan het logor van Julianus hardnek-
kigon tegenstand.....maar hij ontving to Nijsse do tijding
van hot ovorlijdon van Constantius, die te Mopsmrena, in Cilicie, in October 361, in den ouderdom van ongeveer 44 jaren en na eeno rogeoring van 24 jaren (1) aan eon rotkoorts bezweken was, (Amm. XXi, 15).
Iljj had op zijn sterfbed, zogt inon. Julianus, tot zijn opvolger benoemd, (xiircessorein hiicic potestatis statuisse dicitur Julianum) , die te Constantinopel aangeland, zonder verderen tegenstand als Keizer word erkend.
Keizer Julianus had geen lang genot van zijn Koizorschap, want roods in Juljj 36)i, stierf hij in den ouderdom van 31 jaren aan eeno wond, hem toegobragt, in een gevecht tegen do Perzen in Phrigio. Wij gaan zjjn verdere handelingen in hot Oosten voorbij.
In hot Westen, zogt Ammianus (XXV, 4), bloven do barbaren na zjjn vertrok onbewegelijk, als of hij ze met een tooverroedo getroffen had, (qaieoere nationcs omnes im-mohiles, ac si quodavi cadnceo lenientc inundana).
Bij den dood van Julianus koos hot leger Sallustius tot Keizer. Deze weigerde halstarrig de betrekking aan t(gt; nemen. Eonigo ongcduldigon riepen daarop -Iovianus tot Keizer uit. Het prestige van hot Romeinsche Rijk begon
(1) Nisard, (Not. ad Chnp. XV). morkt op, dnt hier in den tekst van Ammianus een diralitif/ heerscht, als iiij zogt: nhiit e vita III, Xlt;ni. Oclohyium, imperii, vitaeqne anno qnadrayesinio et mcusibns paiicis. Constantius, zegt hij, was bljjkbaar ouder dan 40 jaren, toen hij stierf; hij was in 1517 go-boren on tolde dus '•li zijn overljjdon, in 3GI, vier on veertig jaren. Evenmin hooft hij veertig jaren gorogoord, want hij had twintig jaren bereikt, toen lt;lo dood van zjjn vader Constantius hem aanspraak gaf op een gedeelte van het Kijk, dat hjj later geheel bekwam. Zjjn Keizersehap hooft dus in workoljjkhoid sloohts 24 jarou goduurd.
— in
to tanon. Do keuzo was goscliied, terwijl het leger schier door den vijand, Perzen en Saracenen, ingesloten was. Aanvankelijk door het leger als Keizer toegejuicht, omdat men hem met een ander van dien naam verwarde, verwekte die keuze kort daarop zooveel afkeer, dat daarover in het leger tranen werden gestort. Het leger bevond zich den ondergang nabjj, toen liet nogmaals door een heldendaad der Batavieren gered werd. Hel was togen den Tiger aangedrongen en verlangde van don nieuwen Keizer, don tcrugtogt naar het vaderland over do rivier aantoncmon. Jovianus verzette or zicli tegen, omdat in dat jaargetijde, de hondsdagen , die rivier buitengewoon zwelt en allergevaarlijkst is voor den overtogt. Zijne betoogen baatten niets tegen don weerspannigen troep en men kwam op het donkbeeld, oen proef te nemen en daaraan de Noordelijke Galliërs en Germanen , (do Batavieren), die in liet leger diendon, op te offeren; om, wanneer de proef mislukte, de andoren er van af te schrikken on zoo zij gelukte, met dos to meer moed dat voorbeeld te volgen. Men deed onder hen een keuze van 500 bekwame zwemmers, van dor jeugd af in het overzwommen der rivieren gooofond. Men koos don duisteren nacht voor den overtogt, on op oen oogwenk bevonden zich allen midden in den stroom, als of zij op houtvlotten voortdreven en waren aan den overkant, voor dat men op hun levensbehoud had durven hopen. Zjj kropen op handen en voeten naar de vjjandeljjke bezettingen, overvielen en doodden do wachten in don slaap, koerden toen naar do rivier terug en wenkten hunne kameraden, om nu op hunne beurt dien gevaarlijken togt to ondernemon, waarvoor dezo natuurlijk bedankten. (1)
(I) Er werden mi het vrcdesbeattuul nog twee dagen jammerlyk verspild, zegt Ammianüs, om tegen den stroom te worstelen, ten einde er bruggen over te slaan.
- - 7!» —
De Perzische Koning Sapok was door dien wondertogt eener krijgsbende vnn vijfhonderd gewapende zwemmers over een zoo geduchte snelvlietende rivier, zoo getroffen, dat hjj dadelijk voorslagen van vrede deed. Do voorwaarden, waaraan zich do zwakke keizer Jovi.vxus, om uit het naauw te raken, onderwierp, waren zoo hard en vernederend, zegt A.mmiaxus, dat sedert het bestaan van Rome zulk een rampspoedige vernedering niet bekend was.
Het lijk van Julianus werd naar zjjn uitgedrukt verlangen, door Puocopiua to Tarse, hoofdstad van Cilicie, ter aarde besteld. Puocoimus, bloedverwant van Julianus, verdween vervolgens uit aller oogen, en trad niet eer te voorschijn, voor hjj later te Constantinopel liet Keizerlijk purper bemagtigde. .Tovianus, na te Ancyera als Keizer zijne pleg-tige intrede gedaan te hebben, werd oenige dagen later te Dadastana, in 'tjaar 304, dood te bed gevonden, door kolendamp verstikt of aan een overladen maag gestorven.
Valentinianus , Bevelhebber der schildknapen, (Scholac secundae scutaiiorum Tribumis), werd te Niceu tot Keizer uitgeroepen. Hij verhief zijn broeder Yalens tot Oppermaarschalk (Tribnnus HtahnH) en oenige dagen later tot Mode-keizer, maar deze bleef in werkelijkheid niets anders dan liet werktuig zijner bevelen, (Amm. XXVI, 4).
Men hoorde dit jaar, (3(j4), zegt de schrijver, op Uomeinseh gebied de krijgstrompet allerwege weergalmen. De Alemannen teisterden Gallic en Rhetie (1); de Quaden en Sarmaten do beide Panonien; de Pieten, Saxen, Schotten en Allacotten Groot-Brittannie; de Austorinen en Mooren Afrika; bonden
(1) Hieruit blijkt, dut van Loon, (Al. 11. H. I. lgt;lz. 221, wq.) zich vergist, ■wanneer hjj die invallen op het Eiland der Batnvieren toepast, liet oorlo^s-tooneel betrof ontegenzeggelijk den Bovenrjjn.
— 80 —
(lothcn Thracie, terwijl do Koning van IVrzio Armenië bedreigde.
Nadat de beide Keizers eensgezind den winter te Constan-tinopol haddon doorgebragt, trokken zij langs Thracie naar Xjjsso, (Naesum), alwaar zij op hot punt staande van te scheiden, de Staatsdienaren deelden, (quasi mox sepovandi, partitl suilt Comités). Valentinianüs behield Jovinus, vroeger reeds door Julianus tot Landvoogd van Gallic aangesteld, on zoo verder. Hij nam Milaan tot residentie en Vai.ens Constantinopel. Sallustius word Landvoogd van bet Oosten, Mamertinus van Italic en Jllyrieon Gekmanianus van Gallic. Dit jaar was, zooals voormeld, voor liet Rijk zoor noodlottig. ])e Aleniannen violen weer in Gallie, waartoe het navolgende aanleiding gaf: Zij hadden eon gezantschap naar bot Hof, (ud Coniitatum), gezonden, on de gewoonte hragt mede, dat die gezanten groote geschonken ontvingen. De gcschonkon, bun aangeboden, waren thans van geringe waarde en zij wierpen die met verontwaardiging van zich af. ])o Hofmeester, (Muyister Officiorum), Ursacius had dit zeer grof beantwoord, en in hun land terruggekeerd, gaven zjj daarvan zoor overdreven horigton en bragten daardoor hunne landgonootcn in zeer opgewonden stemming. Ongelukkig viel die gebeurtenis voor op het oogenblik dat Peocopius, wiens dubbelzinnig gedrag hiervoor is medegedeeld, een opstand te Constantinopel te weeg bragt, om don troon to bernagtigen. Valenïinianus ontving het borigt daarvan in November 8Ü5, onderwijl bjj zijne plogtige intrede in Parijs hield. Hij droeg aan Dagalaiphus den last op, de Ale-mannen, die de grensplaatsen verwoestten, te beteugelen. Eerst meende bij bet daarbij te laten en Peocopius in persoon te gaan bestrijden, maar die opstand gold slechts zijn broeder, zogt Ammiaxus, doch de beweging der Alomnnnen
— 81 —
hot golioclo Rijk. Hij besloot dus Oallio to bevrijden en begaf' zich te dien einde naar lUiehns.
Tijdens de snelle gebeurtenissen in liet Oosten hadden zich do Alemannen van de wonden, hun door Julianus toego-bragt, hersteld. Zij liepen do grenzen af on maakten van den zeer strengen winter gebruik, om in drie legerbenden verdeeld, veroveringen in Gallic (1) te beproeven.
Graaf (Comes) Ciiarietïo, die do twee Germanicn onder zijn gezag had, trok onmiddellijk iu vcrecniging mot Graaf Seveiuanus, die to Chalons over do Divitensen en Tongeren bevel voerde, tegen do eerste legerbende te velde.
Zij sloegen in der haast een brug over een kleine rivier, (ponteque hrevioris aquae firma ceferitate tranamisHo) ^ werden mot do barbaren handgemeen, maar door den vrccsseljjken, meestal omvederstaanbaron schok dier horden, in do war ge-bragt, deinsden de Eomeinen terug. To vergeefs zocht Ciiaui-etto hen tot staan te brengen, hij werd doodelijk gewond en de barbaren maakten zich van den Standaard der Her uien en Batavieren (2) moester, hieven dien smadelijk in de hoogte,
(1) Men herinnero zich, dat Gallic hier vooral niet hot eiland der Batavieren beduidt, waarop van Loon dit altijd toepast. CIkiIohs , waar Seveiuanus in garnizoen was, lig-t aan de Saone, tusschen Parjjs en Metz, minstens 100 uren van het Eiland der Batavieren vcrwjjdord. Het was in January, alzoo midden in den winter. Dc Jlomcinen hadden moeten tooveren, om in dat jaargetijde met een leger van Chalons op het Eiland der Batavieren te gaan slag leveren.
(2) Het was voor 'teerst, na zooveel eeuwen heldenmoed, dat dc Batavieren hunnen standaard verloren. Dit maakte zulk een indruk, dat Keizer Valkntinianus,. volgens Zozimus, geheel het leger deed in dc wapenen komen en de Batavieren voor altijd eerloos wilde verklaren. Hij deed hun de wapenen ncderleggen en beval , hen als weggeloopen slaven te verkoopen. Geheel het leger wierp zich op dc knieën, smeekte, hot die schande tc sparen en beloofde, dat de Batavieren b|j dc eerste gclogonhcid zouden toonen, dat zij den verheven Romeinschen naam waardig waren. (Zos. 11. IV,).
11
— 82 —
en dansten er om heen; eerst na latere lievige gevechten, n
Die nederlaag bragt in het Ilomeinsche leger diepe ver- 1
slagenheid te weeg. Valentinianus zond dadelijk een andoren i
Bevelhebber, Dagalaipiius van Parijs, om het geleden verlies 1
te herstellen, maar door talmen voerde deze niets uit. Hij 1
werd door Jovinüs, Opperbevelhebber dor lluitcrij, (Equitum i
Magister), vervangen, die zorgvuldig de flanken van het leger wist te dekken en er in slaagde, nabij Scarpa, (Scarponna) (l), do grootste legerbende dor barbaren te verrassen, voor zij zich behoorlijk gewapend had, en vernietigde die bende tot den laatsten man (ad internecionem extinxit). Die overwinning, zonder verlies behaald, herstelde don moed dor soldaten en do Bevelhebber maakte daarvan gebruik, om de tweede legerbende op te zoeken. Hij wist zijn leger ongemerkt langs een boschnjke vallei tot nabij de standplaats dier bende te brengen, op het oogenblik, dat een godeelto zich in do Moezel (2) baadde, een ander gedeelte zich de gele haren uitkamde en een troep zich mot drinken verlustigde. Hij liet dadelijk den aanval blazen, viel de Germanen te lijf', voor zij zich voreenigen of iets anders togen don vijand overstellen konden, dan gehuil en ijdelo bedreigingen. De meesten vielen onder de spiezen en zwaarden der Romeinen en slechts weinigen slaagden or in, zich door de vlugt langs hun bekende schuilhoeken to redden, (XXVII, 2).
liet krijgsgeluk had hier evenveel deel aan als de moed, zegt Ammianus , maar de uitkomst vermoerdorde het vertrouwen van don soldaat en Jovinüs maakte daarvan gebruik, om
— 83 —
nu zonder verwijl do dorde legerbende op te zoeken, die zich nabij Chalons vereenigd had, om den strijd to aanvaarden. Het resultaat van dien strijd was, dat do Romeinen overwonnen , dat 6000 dooden ou 4000 gewonden van den vijand op hot slagveld bleven, terwijl do Romeinen 2000 manschappen verloren en 200 gewonden telden. De nacht bolotto het noodige resultaat van de overwinning te erlangen. .Tovinüs vernam, toon hij van do vervolging terug keerde, dat eone bende Lanciers, (hastarii), die hij langs een omweg gezonden had, om de tonton der Alemannon te plunderen, hunnen koning met zijn gevolg gevangen genomen en opgehangen had. Jovinus daarover teregt verstoord, wilde aanvankelijk don bevelhebber wegens overschrijding van gezag, voor een krijgsraad brengen, maar het bleek, dat overmoed der soldaten daaraan grootendeols schuld had gehad.
Na die roemrijke overwinning keerde JovinüS naar Parijs terug, waar hom Keizer Valentinianus opgetogen van vreugde tegemoet kwam, en hem later tot Consul aamvees. Die vreugde werd vermeerderd, doordat do Keizer juist het hoofd van Procopius ontvangen had, die door verraad overgeleverd, dadelijk op bevel van Yai.exs onthoofd was. Nog conigo kleine gevechten haddon in verschillendo gewesten van Gallic (1) plaats, (per tradus varios G-aijjarum), maar van zoo weinig belang, zegt Ammianus, dat hij zo niet meldenswaardig acht.
Rome, do TJrhs Sacratissima, zooals do schrijver haar noemt, had van haar luister veel verloren. Zij diende niet eens meer tot residentie der Keizers; Milaan was daartoe door Valenttnianus en Constantinopel door Vaeens uitge-
; £
(1) Dus niet in Bntavio, dat van Loon er stoods, zon dor grond hoegc-naanul, tussclicninvlccht.
— s4 ~
kozen. Do Eeuwige Stad werd maar moor door oon Profeet bo-stiord, namelijk door Sym.ma.chus, aan Apronianus opgevolgd, Avions bestuur boven dat van laatstgenoemden door den schrijver geroemd wordt. Hij word echter door hot gepeupel vermoord en door Lampadius opgevolgd, wiens bewind door volksoploopon gekenmerkt werd, enz.
In hot Oosten voordo Keizer vauins eon oorlog togen do Gothen, omdat zij Procopius bij don opstand togen Valens haddon ondersteund, Hjj bloof overwinnaar, doch de tijd naderde, dat Rome onder hunne slagen zou bezwijken.
In Oallie werd Valentinianus door oen zware ziekte aangetast, waaraan hij aanvankelijk sclieon te zullen bezwijken. Zijn lijfwacht hield reeds bijeenkomsten, om een opvolger to kiezen, toen de Keizer golieel herstelde. Hij benoemde toen zijn jeugdigen zoon Gratianus tot medebestierder, en, na' een warme toespraak dos Keizers, werd deze onder bazuingeschal door bet leger tot Medekeizer, (Auyustiift), geproclameerd. Valentinianus begaf zich vervolgens ten jare 308 van Amiens naar Trier, alwaar hjj vooreerst moest voorzien in de benoeming van een Opperbevelhebber voor, en het zenden van troepen, naar Groot-Brittannie, waar de twee stammen der Pieten, do Dicalidonen en Vecturionen in vereeniging met de Atticotten en Schotten alom hot land verwoestten, terwijl Franken en Saxen op do kusten der gewesten, het naast tegenover Gallie gelogen, alom roofden, brandden en moordden. Do benoemde Oppor-bevclhebber Tiieodosius scheepte zich te Boulogne in en landde te Richobourg (Rutupiae), rukte van daar mot do Batavieren, Ilernlen, Jovianen en Victor en, troepen gewoon te overwinnen, zegt do schrijver, naar Londen, sedert Augusta genaamd, verdoelde daar zijn leger in kleine benden, versloeg daarmede de verspreide vijanden, die met buit beladen, de
— 85 —
gevangenen geboeid en hot geroofde vee voor zich uitdreven. Hij gaf den heroverden buit aan de eigenaars terug, mot uitzondering van een gedeelte, als teruggehouden loon, voordo vermoeide soldaten. Onder die bedrjjven maakte zich een Germaansch Vorst mot name Rando (Alemannus Regalis Uando) van hot gemis van bezetting in Mainz gebruik, om die stad bjj verrassing te overweldigen. Het was op oen Christenfeestdag, hetgeen aanleiding gaf, dat een onnoemelijk aantal gevangenen, mannen en vrouwen, onverhoeds overvallen, met have en vee medegevoerd worden; maar kort daarop, zogt de schrijver, bragt een onvoorzien geluk hetere vooruitzigten to weeg. Koning Vitiiicabius, zoon van Yadomariüh, een jongeling van een zwak gestel) maar uitstekende geestkracht, die aanhoudend den oorlog deed ontbranden, werd door een, door de Romeinen omgekochton slaaf, vermoord. Nu ontwierp de Keizer een veldtogt tegen de Alemannon, (1) dio door uitgebreidheid van hulpmiddelen en legermagt al de vorigen overtrof. Do veiligheid van hot rijk, door de gedurige invallen der toomoloozo barbaren steeds in gevaar gobragt, vorderde
(1) Men ziet hier, dat Am mi anus den naam van Germanen moerend eels door dien van Alemannen vervnngt. Tacitus maakt, in zjjne opsomming der verschillende Germnansche volken, van de Alemannen in hot geheel geen gewng. liet is eerst sedert Keizer Constantius, dat men van Alemannen i8 beginnen te spreken, zonder aanduiding van oorsprong. Eenigo schrijvers, zegt Nisard op Ammianus, XIV, 10, vereenzelvigen dat volk met het Frankisch ras, wiens oorspronkelijk verblijf aan de oevers van de Sala schijnt geweest te zijn, in het gedeelte van dat grondgebied, dat thans nog den naam van Franconie draagt. Het gevoelen, dat echter het waarschijnlijkst is, daar het zich op de beteekenis van het woord : Alle mannen zelf grondt, is dat die naam geen volkstam, maar eene confederatie van volken aanduidt en wclligt wel een fusie van de ovevhlijfsélen der Germaan-sche stam men, die door do Romeinen schier vernietigd, en, in hunne onge-naakbaro bosschen teruggedreven, zich tegen hunne onderdrukkers gczamvnlijk
llCOUdi ^C/lvCi-lda
— 8G —
buitengewone krachtsinspanning. Hij gaf aan graaf Se-bastianus last, hom niet hulptroepen uit Italië en 1 llijnc, waarover die veldheer bewind voerde, te ondersteunen, liet leger trok over den Jlijn in een aaneengesloten vierhoek (carré). De twee Keizers vormden het centrum en de Bevelhebbers Jovius en Severus de twee vleugelen. Alen ontmoette aanvankelijk geen vijand, en zette het land alom in vuur en vlam, zoo woningen als oogst, en spaarde daarvan niets, dan voor den leeftogt van het leger noodig was. Tor plaatse Solicinio genaderd, hield het leger stand, alwaar het bleek, dat de barbaren post hadden gevat tot den alge-meenen aanval. Zij hadden daartoe een vooruitstekenden hoogen berg uitgekozen, die van alle zijden door kleinere bergen omringd was. 13e Romeinen plantten hunne standaarden en het: „te wapen!quot; weergalmde door de lucht, (undique ad ar ma conclamaretur). De uitslag van den strijd wordt aldus door Ammianus beschreven: „De geheele legermagt bereikte na onnoemelijke bezwaren langs struiken en rotsen, do hoogten. Do wapenen kruisten zich en het overwigt van het krijgsbeleid boven do domme kracht blonk allerwege uit. Door oorverdoovend trompetgeschal en gehinnik der paarden, geraakten do barbaren van hun stuk. Zij horstelden zich echter spoedig en stonden weer als een rots. Voor een oogenblik stonden de kansen gelijk en bleef de overwinning onbeslist. Eindelijk zegevierde de Romeinsche kracht. Schrik vermeesterde don vijand, verwarring zjjne gelederen en leverdon hem aan de verdubbelde slagen dor Romeinen over. Do vijand trachtte zich door de vlugt te redden, maar door afmatting uitgeput, werd hij ingehaald en men had hem thans maar moer af te maken. Do lijken bedekten in massa het slagveld, on con gedeelte, dat had trachten to ontkomen , stiet op hot korps van Sebastunus , die, aan den voet
— 87 —
van den berg' geplaatst, hen opwachtte en vernietigde. Wat nog overbleef, liep in verwarring naar do ongenaakbare schuilhoeken dor bosschen. Na deze niettemin duur gekochte overwinning, betrok het llomeinsche leger de Winterkwartieren.
Valentinianus bragt in 3(39 een zeer uitgebreid en doelmatig plan tot rijpheid, om voortaan den vijand den overtogt in Gallic te beletten, wierp langs de geheole uitgestrektheid van den Rijn van af Rhetie tot aan de Zeeëngte van den Oceaan, (a Itaetiarum exordio udusqne fretalem Oceanum), thans Fas de Calais, geduchte versterkingen op, bouwde of hernieuwde in Gallie, op alle daartoe geschikte plaatsen, verschanste legerplaatsen, burgten en in verband staande krijgstorens; maakte zelfs vooruitstekende vestingwerken aan do overzijde van den Kjjn, op daartoe ingenomen Germaansch gebied, en verplaatste den loop van een gedeelte van don Necker, (Nicer), om een, voor een vestingwerk uitgekozen plaats, van het gevaar te bevrijden, van door den stroom te worden ondermijnd en weggespoeld, enz.
Ik ga verdere kleine gebeurtenissen voorbij, om de aandacht te vestigen op gevaren, die het llomeinsche rijk in Gallie van barbaren, die niet nabij den Rijn, maar aan de uiterste kusten van Germanie woonden, begonnen te bedreigen. Zoo vermeldt Ammianus op het jaar 870, dat een menigte Saxers te scheep langs den Oceaan in Gallie vielen en aldaar llomeinsche onderdanen vermoordden. Graaf Nanneus, die op dat punt bevel voerde, en een gedeeltelijke nederlaag leed, verwittigde den Keizer van het gebeurde. Valentinianus zond den Bevelhebber der Infanterie, (Pedltwn Magister), Seveuus er op af, die met een voldoend aantal troepen op het terrein verscheen. De Saxers werden daardoor zoo in het naauw
— 88 —
gebragt, dat zij van allen tegenstand afzagen en een aan-nemelijken vrede voorstelden. Na lang aarzelen werd hun toegestaan, terug te koeren, van waar zij gekomen waren, mot achterlating van oen groot aantal jongelingen, geschikt, om in de Romeinsche legers te dienon.
Terwijl zij don terugtogt aannamen, pleegden de Romeinen een daad, die geen naam verdient. Zij stolden zich in hinderlaag, om den, geen kwaad vermoedendon vijand af te maken. J)e in hinderlaag gostolden vertoonden zich wat te vroeg, waardoor do Saxers zich in tegenweer kondon stellen on door hun verschrikkelijk gehuil (ululantibus lucju-bre harharis), de Romeinen een oogenblik van hun stuk bragten. Tijdige hulp dood do snooddaad gelukken; do barbaren werden tot don laatsten man afgemaakt! Bij strikt regt, zegt Ammianus, kon men die trouweloosheid onverantwoordelijk noemen; maar als men de zaak goed overweegt, kan men het dor Romeinsche staatkunde niet euvel duiden, dat zij zich van een zoo schoone gelegenheid bediende, om van dat leger bandieten af te komen.
De sluwe staatkunde van Valenïixianüs ging nog veel vorder: de barbaren verontrustten hom nittermate en hij vormde plan op plan, om een middel te vindon, de kracht van de Aiomannen en hun Koning Macuianus, die don Romeinschen Staat eeuwig in gevaar bragten, te verbroken. Die geduchte natie was, ongeacht do bloedige nederlagen haar aanhoudend toegebragt, zoozeer in bevolking toegenomen, dat hot scheen, als of zij eeuwen lang vrede genoten had. Na lang overleg kwam hij op den inval, haar een der volkstammen, de Bnrcjundiers (1), op don hals te jagen, wier
(1) Noch Cai:sau, noch Tacitus spreken van liurgumliers, wol Plinius, dio in zijne Hist. Xaf. IV, C. 28, zegt: Er bestaan vijf Germaansche Hoofdstammen: Tot den eersten behooren de Vind Ui, de Jiiirgwidiers, de Varini,
89 —
jongelingschap, onuitputtelijk on oorlogzuchtig, do schrik was dor naburen. Men steldo zich door middel van vertrouwde agenten in aanraking met hunno koningen, on dood hun het voorstel, om togen de Alcmannen op te rukken, terwijl Valentinianus op hetzelfde oogenblik met zijn leger den Rijn overtrekken, en do Germanen van dio zijde bestoken zou, met het doel, hou op die wijze in verwarring te brongen. De Buryundiers, dio hun Ilomein-schen oorsprong nog niet vergeten, in onmin mot de Ale-mannen loofden over hunno grensscheidingen en het bezit van zoutmijnen, (salinae), ontvingen die openingen mot vreugde, bragten een leger van uitgelezen manschappen op de been, en, voordat de Romeinen nog troepen hadden kunnen voreenigen, bevonden zij zich reeds aan don oever van den Rijn, waar hunne onverwachte verschijning zelfs den Romeinen vrees aanjoeg. Hun loger hield daar stand, maar Keizer Valentiniahus had door de beslommeringen zijner vorstorkingsplannen, aan den Rijn geen leger bijeen en gaf ook geen toeken, van aan zjjne belofte gestand to doen. Do Burgundiers zonden hom oen gezantschap, mot den aandrang, ten minste hunnen terugtogt te dekken, indien de Germanen van don eersten schrik bekomen, aanvallender wijze zouden gaan handelen, doch ontmoetten niets dan dubbelzinnige antwoorden, vertraging en misleiding. Do gezanten begrepen daaruit, dat men weigerde, aan de belofte
do Carini en de Guttones. De tweede Hoofdstam zyn «le Ingevones, onderverdeeld in Cimhren, Teutonen en de stammen der Chanken. De derde Hoofdstam, het naast bij den Rjjn wonende, zijn de Islaevones, waartoe een gedeelte Chnhren behoort. De vierde Hoofdstam, die het binnenland bewoont, zijn de Ilenniones, waartoe behooren de Suevi, de Hermunduri, de Chatti en de Chenisci. De vyfde Hoofdstam zjjn de Peucini en Basternae, grenzende aan de Daders, waarvan vroeger gesproken is.
12
gestand to doen on koorden verontwaardigd terug. Hunne Koningen woedend, op die wjjzo om den tuin geleid te zijn, trokken met hun leger af en vermoordden al, wat /ij gevangen genomen hadden. Die Vorston, zegt de schrijvcr, Hendini genaamd, worden naar een oud gebruik afgezet, wanneer hun do oorlogskans don rug keert, of de oogst mislukt.
Intusschon waren de Alemannen door dit voorval zoozeer uit het veld geslagen, dat ïhkodosius, Romeinscli Bevel-hebber der Ruiterij, daarvan gebruik maakte, hen van do zijde van Rhetie aan te vallen, een groote menigte doodde en een ander deel gevangen nam. Die gevangenen werden op last des Keizers naar Italië opgezonden, om in de vruchtbare gewesten aan do Po, als cijnspligtiyen, (tributarii), den grond te bebouwen.
Op liet jaar 371 verhaalt Ammianus, dat, hoe bloeddorstig Valentinianus ook was, (waarvan hij eenige staaltjes mededeelt), men niet kan ontkennen, dat hij de Staatsaange-legenhoden met overleg en talent behartigde. Hij had voor do zekerheid van den staat gezorgd, door den vestingmuur, waarmede hij Gallie tegenover de barbaren had beveiligd, zoodat zjj geen stap over don Rijn konden doen, zonder ontdekt on teruggedrongen te worden. Zijn grootste zorg op dit oogenblik was, om even als Julianus ten aanzien van Vadomakius ge-liandeld had, Macrianus opteligton, wiens magt bij de Germanen oneindig was toegenomen, door dat men hem niet ter gelegener tijd aangetast had, zoodat hij zich roods sterk genoeg achtte, weder openlijk als vijand op to treden. Valentinianus nam weldoordachte maatregelen, tot het doen gelukken van zijn aanslag, wierp in stilte een schipbrug over den Rijn, deed den Veldheer Sevkiius vooruittrekken, dio te AViosbaden (Mattiacas aquas), aangeland, plotseling stil
— 91 —
hield, tot dat hot gclicolo leger was aangekomen, uit vrees van omsingeld tc worden. Hij liet een menigte ronselaars on kunstemakers, die daar waren zamengeatroomd, om naar gewoonte den door het leger gemaakten buit en do slaven optekoopen, dooden, uit vrees, van verraden te worden.
Toon het gehccle leger vereenigd was, kampeerde zelfs de Keizer des nachts in do open lucht, om onverhoeds te handelen. Do aanslag mislukte niettemin, doordien de soldaten, ongeacht streng verbod, aan het branden en plunderen waren geslagen. De getrouwen van Macrianus , door het rumoer en het knetteren der vlammen gewekt, vermoedden verraad, plaatsten den Koning op eon snel voertuig en verdwenen met hem tusschen do rotsen. Valentinianus was zoo teleurgesteld, dien roem (?) te moeten missen, (gloria defrau-dafus), dat hij de geheelc landstreek, tot aan den vijftigsten mijlpaal, (ad quinquagentesimnm hqndem) in vuur cn vlam zette on mismoedig naar Parijs terugkeerde, brioschendo als een leeuw, wien oen reo ontsnapt is.
Om Macrianus niettemin afbreuk te doen, plaatste hij Fraomarius als koning aan liet hoofd der Bucinobantes, een Germaansehen volkstam, die destijds nabij Mainz woonde, en, toen later door een strooptogt der barbaren de bezittingen van dien vorst verwoest waren, zond hij hem naar Groot-Britannie met don rang van Trifnmus en plaatste ook nog andere Germaanscho Hoofden als Staatsdienaren, onder anderen Betiieridus on Houtarius, welke laatste echter latei-wegens door Flokkntius, Kcrtog van Gerraanie (Germaniue ducis) onderschepte geheime briefwisseling met Maceianus en andere Germaanscho Hoofden, op de pijnbank geplaatst, na bekentenis met den brandstapel gestraft werd.
Men haalde zich nog een oorlog op den hals met de
— 92 —
Quaden cn hunne bondgcnootcn, do Sarmaten, waartoe het navolgende aanleiding gaf: Keizer Valentinianus , die het denkbeeld, om do grenzen van het Eijk door vestingen te omringen, tot het uiterste dreef, had last gegeven, aan gene zijde van den Donau op het grondgebied der Quaden vestingwerken aanteleggen, als of dat gebied Rijksgrond ware. Hun Koning Gabinius had daartegen vertoogen trachten in tc brengen en nederig verzocht, de zaak niet verder te drijven, maar was op con maaltijd bij den Veldheeer Maucel-lianus, verraderlijk vermoord. Ik ga de verdere bijzonderheden der gevolgen van deze, ook door Ammianus als schelmstuk gebrandmerkte euveldaad, voorbij, omdat, hoezeer de Quaden tot de Germanen gerekend werden, zij zoo ver van Gallie, op de uiterste oostelijke grenzen van Germanie, naast de Sarmaten, woonden, dat hunne lotgevallen tot ons onderwerp weinig of geen betrekking hebben. (1)
(1) Eon bljjkbaro misstelling van Zozimus, (II. R. III), heeft van Loon, (Al. II. II. I, 211), tot het dwaalbegrip gevoerd, dat reeds, ten jare 358, Quaden in het eiland der Hatavieren vcrbljjf hielden. Hiervoor, blz. 60, heb ik met de woorden van Ammianus verhaald, dat Julianus in dat jaar eerst de Saliers in Taxandrie en vervolgens de CJiamaven overwonnen heeft. Ammianus was tijdgenoot van het gebeurde en met liet land, waar dit voorviel, bekend. Zozimus daarentegen schreef zjjn werk een paar eeuwen later en kende van de landstreek niets. Iljj geeft omtrent hetzelfde voorval een verhaal, dat geheel en al in strjjd ia met dat van Ammianus, hoezeer hjj bljjkbaar uit zjjn werk geput heeft. IIy verwart namelijk de Chamaven met de Quaden en zegt, „dat deze een deel uitmaakten van de Saxeis, die hen naar Romeinseh gebied hadden gezonden, om rooverijen te plegen. De Franken, wier gebied zij wilden doortrekken, zouden dit hebben belet, uit vrees voor de Romeinen, en zy zouden toen langs do grenzen van dat land getrokken, op die wjjzo op Romeinseh gebied gekomen en het eiland der Batavieren genaderd zjjn, van waar zij de Saliers, die zich daar reeds vroeger zouden hebben neergezet, verdreven zouden hebben. Julianus zou dit vernomen hebben, cn daarop aan zjjn leger hobben doen zweren, manhaftig die Saxers te bestrijden, maar de Saliers te sparen, en hun niet te beletten, zich op Rijksgebied te vestigen. Laatstgemelden zouden zoo dankbaar wegens die goedheid van Julianus
— 93 —
In 374, terwijl Valknïinianus conige Alcmaimischc gewesten verwoestte en zich bezig hield, met een fort, Robur genaamd, nabij Bazel te bouwen, vernam hij, dat Illijrie door do Qmden en Sarmaten werd aangetast. Hij wilde reeds dadelijk in persoon zich daarheen begeven, maar op het betoog, dat het vergevorderde jaargetijde dien veld-togt niet gedoogde en men daardoor Gallic dan weer aan de slagen der Germaansche Koningen en vooral van Macri-anus, steeds op wraak bedacht, blootstelde, kwam hij tot het besluit, dat bezwaar eerst uit den weg te ruimen en voorstellen van vrede aan Macuianus te doen. Men zond hem in zeer vleijende bewoordingen een uitnoodiging, om te Mainz een zamenkomst met den Keizer to houden. De Koning stemde er in toe, maar in zeer hooghartige taal, .als ware hij alléén de opperste scheidsregter van den vrede. Op den bepaalden dag zag men hem, het hoofd in de hoogte, aan den overkant van den llijn verschijnen, omgeven door
geweest zjjn, dnt zij zich op Romeinscli gebied zouden gevestigd, terwijl do anderen dc grenzen genaderd, zich op genade aan Julianus zouden overgegeven hebben.quot; Men ziet hieruit, dat Zozimus oen soort van Roman ten besto geeft, geheel in tegenspraak met Ammianus. Immers deze heeft van geen Quaden maar van Chumaven gesproken, cn Zozimus dwaalt dubbel, als hij zegt dat dc Quaden Saxet's waren, terwyi zij van de Saxers verwijderd naast do Sarmaten, hunne bondgenooten in den oorlog tegen Valentinianus, woonden. Zozimus verdient, naar het oordeel van meerdere schrijvers, weinig vertrouwen, wat de waarheidsliefde zijner verhalen betreft. Euvoi db IIauteville (Hist, de Zénobie,) noemt hem „un Historiën Oree, qui a vëcu sur la fin du cinquième siècle, malin de sou naturel, tres-pcu sensé et souvent mal instruitquot;. Mii.i.ot, IV, li), geeft meerdere voorbeelden van dwaze verhalen van Zozimus. Montesquieu, Esprit des lois, XXIV, 13, n. 32, geeft ook voorbeelden van diens onwaarachtigheid. Zooveel is zeker, dat wel verre, dat do barbaren, welke ook, reeds in 358 in het eiland der Batavieren verbljjf hielden, Ai.tino, Not. Germ. Inf. voce BurginaUum teregt zegt, dat dc Batavieren door het bezetten van Burginatium werden beveiligd, omdat Julianus ze als bondgenooten, (socios), tegen dc Chamacen, dc Saliers cn verdere bewoner» der overzjjde van den Rijn gebruikte.
— 94 —
zijn getrouwen, die oen vrecsaelijk rumoer met hunne schilden maakten. De Keizer verscheen zijnerzijds op daartoe ingerigto vaartuigen met een groot militair gevolg, Keizerlijke pracht en schitterende standaarden en naderde rustig do overzijde der rivier.
Toen de barbaren hun gedruis staakten en tot kalmte gekomen waren, begon do conferentie. Men stelde over on weder voorwaarden, waarover men hot eens word, en sloot vrede. Macrianus, tot dan toe zoo wederspannig en vijandig, zegt Ammianus, verliet do bijeenkomst als do gotrouwste bondgenoot der Romeinen en gaf, tot het einde van zijn loven, do edelmoedigste blijken van trouw en loyaliteit. Ongelukkig viel Inj na eenigo jaren, in oen hinderlaag, hem door don krijgshaftigen Koning Mellobaudus gespannen, terwijl hij hot grondgebied dor Franken trachtte te verwoesten, en verloor daarbij het leven.
In 375 trok Valentinianus naar IlUjrle, (1) om do vermelde invallen der Qua den en Sarmaten te botengolcn. Toon hij de grenzen der Sarmaten genaderd was, kwam hem oen gezantschap Quaxlen te gomoet, dat zich voor hom ter aarde wierp on in denioedige taal smeekte, hun land te
(i) Jl/ijric, zcfft Cluverius, wordt ton Westen begrensd door de rivier Arsiu, die liet van Itnlie scheidt; ten Noorden wordt het door oneindige berg-ruggen, vnn Paiionie gescholden; ten Oosten door do hergen Tiinacns, Scodrus en do rivier do ürilo, van Macedonie en ten Zuiden door do Adriatischc Zee. Vim de Ars ia tot de Dr'do is hot lang UO Duitscho mijlen. De breedte ia van den oorsprong der rivier Naiv, tot aan do monding, L'O mijlen. Het werd vroeger in twee doelen verdeeld, waarvan Liburnie in 525 na Rome, tien jaren vóór den 2den Fnnischon oorlog, en Dalmalie onder Keizer Augustus, door de Romeinen veroverd werd, en bleef sedert Romelnsch gebied, tot hot door do Gothen verwoest werd, waarna hot door do Slavoniers veroverd en bezit dor Iloiigctren geworden is. Daarna is hot door de Turken veroverd en nu voeren de twee gedeelten, Liburnie, on Dahuatie, den naam van Dalmatic ulléón.
sparen, voorgcvcndo, gcou aandeel in den opstand gehad te hebben. Valentinianus antwoordde, dat hij tor plaatse zelf onderzoek zou doen en naar omstandigheden beslissen. HO begaf zich daarop naar Carnuntium in Illyrie (thans Petro-nel, Oostenrijk), alwaar hjj de drie zomermaanden aan de uitrusting van het leger besteedde en liet gunstig oogenblik verbeidde, om do Qnaden., oorzaak van al de rampen, die Illijrie getroffen hadden, op het lijf te vallen. Hij zond het korps Infanterie van Mekobaudus, Koning der Alemanncn in liomeinscho dienst, met den Veldheer Seiustianus vooruit, met last, al do dorpen der barbaren te verbranden. 11 ij zelf bragt zijn verblijf naar Acincum over, sloeg daar een brug over den Donau, maar koos niettemin een ander punt tot overgang. Do Quaden, die met al, wat hun dierbaar was, naar de hooge bergen gevlucht waren, hielden vandaar het oog op al, wat er voorviel. Schrik sloeg hun in het hart, toen zij in eens do schitterende Keizerlijke standaarden op hun gebied zagen naderen. De Keizer toog haastig vooruit, vermoordde al, wat hjj ontmoette, zonder aanzien van geslacht of leeftjjd, verbrandde woningen en oogst en trok toon naar Acincum terug, zonder een enkel soldaat daarbij verloren te hebben, liet najaar spoedde ten einde en er moest voor de winterkwartieren gezorgd worden, waartoe men Saharia (Savar) uitkoos; maar men vond de stad verwoest, en volgde toen den loop der rivier, die naar Bregitio leidde, waar men een versterkt kamp en vestingwerken in goeden staat aantrof.
Een gezantschap Quaden verscheen aldaar demoedig, om vrede en vergiffenis voor het verledcne af te smeeken, en bood jeugdige hulptroepen en andere voordcelen aan, om den Keizer gunstig tc stemmen. Men verwees hen naar den Krijgsraad, (Consistorüm), waarvoor zij in neergebogen hou-
— 96 —
ding, zonder een woord te uiten, bleven staan. Uitgenoodigd hunne belangen voor te dragen, herhaalden zij hunne be wering en zwoeren, dat de vrede zonder voorkennis hunner Hoofden geschonden en de verwoestingen op Romeinsch gebied slechts het werk van kwaaddoeners geweest was, die nabij de oevers van den Donau woonden. Zij voegden er echter bij, dat het noch regtvaardig noch voorzig-tig was geweest, op hun gebied Romeinsche vestingen aan te leggen, hetgeen den wrok der landlieden had gaande gemaakt.
De Keizer werd daarop woedend, viel hevig uit tegen het gansche volk der Qitaden, dat hij van ondankbaarheid beschuldigde en wien hij verweet, al de weldaden der Romeinen vergeten te hebben. Plotseling scheen hij vredelievender gezind, en, als door de hand dos Hemels getroffen, ontzonken hem stem en levenskrachten. Het bloed stroomde hem uit neus en mond en het doodzweet bedekte zijn gelaat. Zijn lijfbedienden onttrokken dat schouwspel aan de omstanders, bragten hem in eene andere kamer, waar do aangewende middelen magte-loos bevonden werden; hij scheen nog een laatste poging te doen om te spreken eu bevelen te geven, maar zonk neder, en stierf in den ouderdom van 55 jaren, waarvan hij 12 jaren, min drie maanden, geregeerd had.
De veldtogt werd door de Opperbevelhebbers geschorst en men was niet zonder vrees, dat de Gallische hulpbenden van het leger zich, zooals meer gebeurde, tot scheids-regters der Keizerskeuze zouden opwerpen. De Medekeizer Okatianus bevond zich op dat oogenblik te Trier, waar zijn vader hem bij zijn vertrek gelast had, te vertoeven en was daardoor onkundig van het gebeurde. Men deed de brug over den Donau afbreken, en aan Mekobaudus, aanvoerder der hulptroepen, namens den Keizer, als ware die nog in leven,
bovol toekomen, naar liet hoofdkwartier terugtekoeren. Jlij begreep, wat er gaande was en gaf aan zijne soldaten voor, dat hij order gekregen had, met hen naar den Rijn terug te trekken, om do Germanen, dio weder opgestaan waren, te gaan bestrijden.
li ij de komst van Muuohaudus te Breyitiü, hield do llaad zich dadelijk bezig, in het Keizerschap te voorzien. Men liet de keuze vallen op den jongsten zoon des Keizers, tevens Valentinianus genaamd, een kind zijner tweede vrouw, vier jaren oud. De Keizerin-Weduwe, Justina, bevond zich mot don jeugdigen prins op do Villa Murocincta , ongeveer honderd mijlen van do legerplaats verwijderd. Zijn oom Ce-keai.is werd afgevaardigd, om hem aftchalon. Do jeugdige Prins werd in oen draagstoel in do legerplaats gobragt en, zes dagen na den dood zijns vaders, met de gewone eerbewijzen tot Augustus uitgeroepön. Er bestond niet weinig vrees, dat de Modokeizor Qratianus, die in niets geraadpleegd was, zich tegen do keuze zou verzetten, maar hij was een man van een welwillend, verstandig karakter, nam zijn jongen broeder in bescherming, zorgde voor zijn opvoeding, en behield zijne waardigheid in Gallie.
In hét Oosterseh rijk stonden de zaken hagcheljjk: Keizer Yalens, die van zijn eigen onderdanen menige vernoderfng moest dulden, had een onvoorzichtigen stap begaan, die zijn land in vuur en vlam zette en opvolgeljjk tot den ondergang van het Wostorsch l!ijk leidde.
Do Hunnen en Alanen, beide Scythische volkstammen, uit Azië afkomstig, wier naam en bestaan tot dan toe schier onbekend waren, vielen, na zich onderling bestroden, doch nader vereenigd te hebben, in hot land der Got hen, dreven deze na verschillende bloedige gevechten, voor zich uit en lieten hun geen andere keuze, dan andere landen tot verblijf
13
op to zoeken. Do gchoclo Oothisclio stam dor Thervlnyi verschoon, onder aanvoering- van Alavivus, op den linkeroever van den Donau, zond oen gezantschap aan Valens, niet ootmoedige bede, op don anderen oover, Romoinsch gebied, te worden toegelaten, onder belofte, zicli als rustige onderdanen te gedragen en, des vereischt, hulptroepen te leveren. Het lokaas, om uit die barbaarscho volken jeugdige soldaten te trekken, daardoor, zooals men meende, het leger onoverwinnelijk te maken, en later op die wijze ruimere belastingen te erlangen, deden het verzoek niet alleen toestaan, maar hulpmiddelen verschaffen, den overtogt over den Donau, mits ongewapend, te vergemakkelijken,... en dat alles, zegt de schrijver, om den ondergang van het liomein-sclio Rjjk voor te bereiden! Er deed zich een zoo onnoemelijk aantal barbaren voor, dat de beambten, met den overtogt belast, na herhaalde vergeefsche'pogingen, om de schare te tellen, het eindelijk moesten opgeven, en, wat erger was, oogluikend tegen belooning, het bezit van wapenen toelieten. aiiavivus en Fritigebnus werden hot eerst overgevoerd en do Keizer deed hun voorloopig levensmiddelen uitdeelen en landerijen ter bebouwing aanwijzen. „De slagboomen waren yoor die gewapende landverhuizers geopend,quot; zegt Ammianus ; „hot barbaarscho land braakte even als do Etna zijn alles vernielenden lavastroom over het llomeinsch gebied!
Onder al de verwarringen, waarmede dit alles gepaard ging, was nog een tweede volkstam, do Greuthunyi, den Donau bij verrassing overgetrokken. Een slecht beheer deed do vreemde gasten, die mot allo noodwendigheden te kampen hadden, door de beambten mishandelen, on, door honger on ellondo gedrougon, kwamen do Thervingi ouder aanvoering van Alavivus en FarriGEBNUS in opstand en versloegen een llomeinsch legercorps, onder bevel van Lunmus.
— 99 —
Twee Hoofdon van een anderen Gothischen Stam, Sueridus en Colias genaamd, aan wie reeds vroeger do omstreken van Adrianopel tot verblijf waren aangewezen, onthielden zicli uit voorzichtigheid, van elk aandeel aan dien opstand, maar kregen desniettemin bevel van Keizer Valens, om zich onmiddellijk over den Hellespont te verwijderen. Zij onderwierpen zich aanvankelijk zonder tegenstreven, vroegen slechts een paar dagen uitstel, leeftogt en middelen van vervoer, maar dit werd op zeer grove wijze door don Magistraat van Adrianopel geweigerd, omdat de landstreek door hen veel geleden had, die zelfs de inwoners der stad togen hen in do wapenen bragt. Van daar een conflict, dat op den moord van eon aantal inwoners uitliep, waarna die Gothen zich met het reeds vermelde Hoofd Fritigernus, op korten afstand gelegerd, verbonden en gezamenlijk zulke vrcesselijke verwoesting en slagting aanrigtten, dat, zuigelingen aan do borsten der moeders ontrukt, gehuwden onder de oogen hunner echtgenooten wreedaardig vermoord, jongelingen over de Ijjken hunner betrekkingen weggesleept en grijzaards cn adeljjke dames, de handen op den rug gebonden, den geboortegrond moesten verlaten, , na him geheel vermogen dooide vlammen te hebben zien verteren. Keizer Yai.kvs zond, op die schrikbarende tijding, zooveel in zijn vermogen was, troepen aan zijne krijgsoversten, om die barbaren te beteugelen, maar, hoezeer dezen voordeelen behaalden, konden zij den vernielenden stroom niet bedwingen. De Mede-Keizer Oratianus werd om onderstand verzocht en bereid bevonden, dien te verleenen, maar juist die omstandigheid lokte weer een opstand onder de Germanen uit; Een soldaat der lijfwacht van Oratianus, schildvoerders, (Scutari!), genaamd, was onwillekeurig oorzaak, dat die strijd spoedig ontbrandde. Hij had, met verlet, een bezoek aan
— 100 —
zijne bloodvonvanton in Alomannio gebragt en, praatzuchtig en blufferig van aard, liad hjj aan zijne nieuwsgierige landge-nooten verhaald, wat er alzoo in do omgeving van den Keizer voorviel en onder anderen, dat Guatianus, op verzoek van Keizer Valens, al zijn troepen naar liet oorlogstooneel in het Oosten voerde, om den vreesscljjken aanval der wilde horden, die daar hot liijk met ondergang bedreigden, te stuiten. Dat nieuws had zulkcn indruk op de Alomannen en hoofdzakelijk op den volkstam der LenfieHsen, (landstreek Linz), op de grenzen van lihetie gelogen, te weeggebragt, dat deze besloten, nogmaals hun geluk te beproeven. Men nam den winter te baat en verschillende bonden trokken in Fe-bruarjj 377 langs het ijs over den Rijn, om hunne stroop-togten te hernieuwen. Zij stieten echter aan'de overzijde op een korps Celten met Petulanten, (cimt Petulantibus Ccltae) (1) die hen met verlies afsloegen. Dit bragt den opstand voor een oogenblik tot staan, maar nader ingelicht, dat het grootste gedeelte van hot leger reeds naar Illyrie was opgerukt en Gratianus op het punt stond, zich aan het hoofd daarvan te stellen, beraamde men een zeer stout plan. Men ver-eenigdo de bevolking van al de omstreken (pagonim omnium), bragt oen leger van veertig, of wel zestig duizend man op de been en viel daarmede op Romeinsch gebied. Guatianus bekommerd over dien toestand, deed zjjne Cohorten, die reeds naar Panonie vertrokken waren, terugkeeren, voegde daarbij do reserve, die hij opzettelijk afgezonderd had, om Gallic te bewaken, droeg het bevel over dat leger op aan
(1) Ammianus noemt hcrhnnldelijk de Celt en met de Petulanten en ken-sclietst hen als zoor dapper, maar tevens dartel , hetgeen hun naam Pcfulantcs ook aanduidt. Men zal zich herinneren, dat in hunne gelederen de kiem ontstond van het oproer, dat in 3gü Julianus dwong, zich tot Keizer te verklaren. Zie blz. 71.
— lül —
Nanniknus, ccn voorzichtig generaal en aan den dapperen, strijdzuclitigen Mali.üüaudks , Koning dor Franken en Graaf der llomeinscho Hofhouding, (domesticorum Coniitem, lic-r/emque Francorani). Nannienüs wilde niets wagen en was van gevoelen, niet met overhaasting to work te gaan; Maiaobaudus daarentegen brandde van verlangon, om, naar zijne gewoonte zonder verwijl, den vijand aan tc taston, l'lotseling doet zich nabjj Arc/entarta (Coimar of Arboimj) een verschrikkelijk geraas hooren. Men blaast den aanval, een bloedige strjjd ontstaat, er vallen menigte dooden aan beide zijden, maar do aantogt dor Keizerlijke garde, met haar schitterende wapenen, jaagt den vjjand schrik in het lijf en beslist den strijd. Do slagting was bloedig; slechts vijfduizend barbaren wisten langs hun alléén bekende wegen in de digte bosschen te ontkomen. Koning I'kiakiüs, de voorname aanstoker dier rampzalige oorlogen, sneuvelde aan liet hoofd zijner menigte dapperen.
Na die glansrijke overwinning hervatte (Iratfanus schijnbaar den togt naar bot Oosten, maar sloeg in eens links af en trok ongemerkt over den Rijn, besloten een laatsten slag tc slaan en dat trouweloos en ontembaar volk, zoomogelijk, uitteroejjen. Toen die plotselinge verschijning met den Keizer aan het hoofd don Lmfionsm, die schier opgelost waren, bekend werd, wisten zjj niet, wat ann te vangen. Om behoorlijk tegenweer te bieden, ontbrak de tijd en er schoot niets anders over, dan langs de voor hen alléén bruikbare paden hoogo bergen te beklimmen en daar wanhopig de medegevoerde gezinnen en bezittingen to verdedigen. ])e Keizer dood een keuzo van vijfhonderd moest geschikte soldaten van ieder legioen, om met beleid do hoogten to bestomien. Door die onderscheiding en des Keizers tegenwoordigheid aangevuurd, gaven die uitgelozon krjjgsbenden
— 102 —
zich dc ongeloofelijkc moeite, om dc hoogten te bereiken, overtuigd, dat zij, daar eens aangeland, slechts maar jagt meer te maken hadden op al, wat do bergen bevatten. Het gevecht, des middags aangevangen, duurde in dc duisternis voort, met bloedig verlies aan beide zijden. Men doodde en werd gedood, maar vooral de Garde des Keizers, die, door haar van goud schitterend wapentuig, tot mikpunt diende der schichten en rotsstukken, die op hen geslingerd werden, had het meest te lijden. Gratianus begon te begrijpen, dat het dwaasheid was, den strijd op die wijze voort te zetten en men beter deed, te beproeven, de barbaren in te sluiten cn door honger tot overgave te dwingen. De Germanen hielden halstarrig vol en, beter met hot terrein bekend, beklommen zij steeds hoogero bergen. 13e Keizer zette hen mot het leger na, en spoorde bergwegen op, die naar dc hoogten leidden. Thans begrepen dc Lentienseti, dat aan die volharding geen tegenstand te bieden was, gaven zich over, op voorwaarde hunne jongelingschap voor hot Ko-mcinsch leger af te staan, en kregen daarop verlof, naar hun haardsteden terug to koeren.
Dc Keizer nam vervolgens, zooveel de omstandigheden toelieten, de noodige maatregelen voor do veiligheid van Gallic, strafte den schildvoorder (mdarwm) wiens onbezonnenheid den togt des Keizers naar lllijrie verraden had, trok met zjjn leger langs hot versterkt kamp: Den gelukkigen Boom (Felix Arbor), en verder langs Lauriacum naar het Oosten, om de verlangde hulp te bieden.
Uier eindigt het werk van Ammianus Maucelunus, voor zoover de lotgevallen van Gullie en Germanic betreft, maar
— 108 —
hij wijdt nog ecnige bladzjjden aan don ongolukkigcn toestand van het Oosten, waarvan hot verhaal, zeer verkort, hierop neerkomt: Valens, die besloten had, slag to leveren, voor hij zich met Gr.vtia.nus vereonigd had, kreeg mot al do Gothen te gelijk te doen, verloor don slag en het leven, (1) in voego, dat zijn lijk niet werd teruggevonden. (2) Adria-nopel, waar de krijgskas, de Standaarden en do Kaad zich bevonden, werd te vergeefs door dc Gothen belegerd. Zij hadden do kunst nog niet geleerd, vestingen te bestormen en moesten aftrekken. Zij vereonigden zicb vervolgens met de Hunnen en Alanen, meenden zich van Constantinopel meester te maken, dat eveneens mislukte, dank zij de hulp der Saracenen, in Romoinsche dienst, die door hun bloeddor-stigen strijd zelfs op die woeste horden zulken indruk maakten, dat zij in verwarring aftrokken en naar de Noordelijke Wingewesten, die zij doortrokken, tot aan den voet dor Juli-
(1) Ook hier was de laatste hoop weer op de Batavieren gevestigd geweest: „Terwijl allen verstrooid langs onbekende wegen de wijk namenquot;, zegt Ammianus, (XXXI, 3), „zocht de Keizer over de lijkon heen, een toe-vlugt b|j de Lanciers en de Mattiariers, die den schok nog hadden weerstaan. Op het zien van den Keizer, roept Trajanus: „fillcs is verloren, indien de Keizer, door de Romeinen verlaten, geen steun bjj de hulptroepen vindtquot;. O raaf Victor trachtte, toen hjj dit hoorde, de Batavieren op te zoeken, tot dekking der lijfwacht des Keizers daarachter geplaatst, maar vond er niemand meer, en maakte zich toen uit do voeten, terwijl Ueiciiomerus en Saturninus zich ook aan het gevaar onttrokkenquot;, enz.
(2) De Keizer viel, zooals men meent, (want men heeft niemand gevonden, die het gezien heeft, zegt Ammianus) door ecu pijl doodelijk getroffen, zonder dat men zjjn lijk terugvond. Anderen zeggen , dat hij niet dadelijk «nouvoldo, mnnr, vnn eenige Canclidaten en Hunuchi gevolgd, ineen boerenwoning was teregtgekomen. Terwijl hij daar verbonden werd, kwam de vijand opzetten, trachtte de deur open te loopen, maar, daar het huis verdedigd werd, vond men beter, den tijd niet te verbeuzelen, maar met plunderen door te brengen. Men bragt een stapel takkebossen b|j het huis, stak dien in brand, zonder te weten, dat de Keizer zich daarin bevond. Ken Candi-daaf, die gevangen genomen was, mankte dat hun later bekend. Men heeft die bijzonderheden vnn hem dnnrnn vernomen.
— 104 —
aamche Alpen, vroeger Venetac genaamd, afzakten. Een gruwzame kunstgreep van den Bevelhebber Julius zuiverde do Oostelijke Wingewesten, tot aan gene zijde van don Taunifi, van de (tofJini. Hij liet hen op een endenzelfden dag in verschillende gewesten, hun vroeger tot verblijf aangewezen, heimelijk afmaken. Deze maatregel met beleid uitgevoerd, zegt Ammianus, behoedde de Oosteljjke wingewesten tegen onnoemelijke rampen.
„Dit geschiedverhaalquot;, zegt Ammianus, „met Neuva aangevangen, eindigt met don dood van Valens. Ik was een „oud soldaat, Griek van afkomst, en heb naar mijne beste „krachten mijn taak volbragt. Ik ben de waarheid getrouw „gebleven en heb haar nergens, voor zoover ik weet, door „zwijgen of liegen, te kort gedaan. Laat thans anderen, met „meer kennis en levenskracht toegerust, liet vervolg leveren, „maar ik raad hun, dit in meer verheven stijl te doen.quot;
DE INVALLEN DER BARBAREN OP ROMEINSCIT GEBIED.
De lozer zal mot mij betreuren, dat een schrijver, als Ammianus Marcellinus, zijn werk niet nog over een tjjd-perk van vijftig, of zestig jaren heeft kunnen voortzetten. Hjj zou daardoor aan deze geschiedenis oneindige diensten bew'ezen hebben, vermits het tjjdstip nadert, dat de Franken opvolgolijk deze gewesten op do Komeinon blijvend gaan veroveren.
Desniettemin heeft liij een groot licht verspreid, over den
— 105 —
algoineonen toostaml van liet staatstoonoel, waaraan zich do volgende gebeurtenissen gaan aansluiten.
Immers het blijkt uit zijn naauwkourig verhaal zonneklaar, dat in ;578, bjj het vertrek van Gka/tianus naar het Oosten en don daarop gevolgdcn dood van Keizer Yalens, Gallic gezuiverd was van al de Germaansehe barbaren, onder wolkon naam die ook voorkomen, vermits reeds Julianus in B58 allen van het Romeinsch gebied verdreven, en Keizer Valentinianus in 375 hun den llijn, van Jihetio af tot aan hot Noordzee-Kanaal, (a Baetiormi exordio admqtte fretalem Oceannm), in dier voege met vestingen versperd hadden, dat geen volkstam don lljjn meer kon overtrekken, zonder van uit die vestingen gezien en terug gedrongen te worden, ( Utrohique lihenum celsiorihus castris numivit alque Castellis, ne latere nsquam hostis ad nostra se proripiens possit; Am.m, XXX, 7).
Uit dit alles volgt oven blijkbaar, dat het Eiland der Batavieren, geheel ongeschonden, nog in do magt der Batavieren was.
Namelijk, hiervoor blz. 66, heb ik verhaald, dat Julianus ten jare 359 zeven vestingen aan don Rijn hoeft hersteld en van bezetting voorzien, on wel Cast ra IlercuUs, Quadri-burglnm, Tricensimae, Noveshm, BonnaAtnnnacuin on Bhujio. Ik lieb er bij gevoegd, dat or geen verschil tusschen do schrijvers bestaat, dat 'Noveshm Nuijs, Bonna Bonn, Atmi-nacnm Andernach en Biiujio Bingon aanduiden; dat ook weinig verschil bestaat omtrent Tricensimae^ dat Zanto in Clootland is, maar dat Quadrihuryitim en Castra ITerculis door den hoer Nisakd als onbekend worden aangeduid, terwijl van Loon het eerste Qualhury en het tweede de Lener-stee van Hercules noemt cu beiden in hot Eiland der Batavieren plaatst. Alting, (Not It ia Bat. et Fris. Ant.), schijnt
14
*
— 106 —
mij, het vraagstuk goliool op te lossen: „Quadriburgiuni zegt lijj, „wordt door Ammianüs Marcellinüs met dien naam aangeduid, terwijl het in het Itinerarhm Antonini on de Tabula Augusti als Baryinatium voorkomt. Beidon beteekenon Watcrhnry, dat is, Wndrihuryimn door don Ilo-meinsclien mond Quadriburyiam uitgesproken en Bnryinatiam of Buryinacum, Buryuni ad aquas, meer gelatiniseerd. Uit voormelde Roistafolcn blijkt, dat liet zich op de uiterste grens der Batavici'cii, (Balacorinn luulte supremo), bevond. Ammianus Marchluxus, die niet alleen een tijdgenoot, maar als ware liet ooggetuige van zijn verbaal geweest is, zet zeer duidelijk uiteen, dat, toen Julianus, do Salierst en Chamaven, die de Maas hadden durven overtrekken, neergeveld, of krijgsgevangen gemaakt, en hot overschot der laatsten behouden naar hun land had laten terugtrekken, bjj een schipbrug over den Rijn gelegd en tijdens zijn eerste Consulaat, drio oude vestingen hersteld beeft; dat hij, tijdens zijn tweede Consulaat, zeven steden beeft heroverd, waarin de voorraadschuren der Romeinen door do barbaren verwoest of neergeworpen waren, en toen bij zo zonder stoornis hersteld had, den Rijn heimelijk in schepen is overgestoken, omdat, zoo dit zigtbaar over ecu brug geschiedde, do barbaren dit zouden hebben kunnen belommeren. Hij strafte bon daarom streng en schonk slechts aan weinigen genade. Iljj bad in dat jaar al do Germanen van gene zijde van don Rijn verjaagd en do grenzen van het Rijk geheel hersteld. Alzoo in het jaar, volgende op dat, waarin de Saliers en Chamaven teruggedreven waren, en in het jaar, dat do overige Germanen aan gene zijde van den Rijn waren opgeruimd, is de bodem van den Rijn, niet de linkeroever, maar het midden, als oude grens van bet Rijk hersteld, en zijn de zeven genoemde vestingen allen, als grensvestingen
— 107 —
van den Rijn, op nieuw opgebouwd en van bezetting voorzien, tot afwering van do gedurige invallen der Franken. Als een gevolg daarvanquot;, zegt lijj, „was Quadrihnrgiam. of Ihirginatium niet binnen liet Eiland ann don linkeroever van du Waal, maar tussclien den rogter- en den linkeroever van den Rijn, aan den aanvang van hot Bataafsch grondgebied gelogen, ter plaatse, waar hot schier-eiland 's Gr (Ken - Weer d en do vesting, in do 10c eeuw Schenkenschans genaamd, liggen. De Batavieren moesten namelijk beveiligd worden, omdat Julianus hen weder als hondgonooteu, (socios), hoofdzakelijk togen de Chamaven en de andere Salische bewoners, verder aan gene zijde van don Itjjnoevor wonende, gebruikte. Er kon nergens eon betere plaats uitgekozen worden, zoo tor versterking als ter bewaking dor toegangen van do Maas en van don Kijn. En wat nu Castra Herculis betreft, dat het laatst door Ammmianus genoemd wordt, is buiten twijfel, dat het beneden het eiland der Batavieren gelegen was. Er zijn juist zooveel duizend schreden, van Nijmegen afgerekend, tot aan bet begin der Drususgracld, als er op de oude Peute-ringer Reistafel, tusschen die stad en Castra Herculis, aangegeven worden, namelijk achtduizend. Door deze twee vestingen, die den Rijn ann die zijde beschermden, waar do Barbaren aan den anderen oever, voornamelijk de Cha-maren on do Saliers, nog onlangs bedreigden, meende .Julianus het land der Batavieren voldoende beschermd, zoodat hij het onnoodig achtte, de lager gelegen vestingen, waarvan er meerdere ten tijde van Claudius Civil.is vernield waren, (zie biz. 2G), te heratollon, een bewijs, dat hij mot de Frie-sen , die van af den Ujjn tot ann den Oceaan woonden, in vrede en vriendschap leefde, zoodat hij hun do bescherming viin den oever der Drnsiisgraeht geheel kon overhiten, waarlangs alléén de toegang tot den Rijn, grens der Batavieren,
— 108 —
openbleef. Al, wat Cluveuius or anders van zegt, die Castra HerciiUx verre van de Waal, op een onbekende plaats zoekt, btount alleen daarop, dat luj zicli de vrijheid veroorloofd heeft, om de Peuteringer tafel tweemaal te wijzigen. J)e plaats, waar Castra Hercnlin blijkbaar gestaan hoeft, wordt thans Walbart/ genaamdquot;. Walbuvy botcekent, volgens Ar/nxo, de Burg eau Herctilis. Ik noem do vrijheid, den lezer, voor zoover dat punt betreft, naar hot werk van genoomdon schrijver te verwijzen.
Hot zal in allen geval thans gebleken zijn, dat het Eiland dor Batavieren destijds alles behalve vertrapt was, of onder hot juk van Saxers, Quaden, Chamnven, Sailers, zuchtte, zooals van Loon, in zijne meer aangehaalde werken, beweert.
Do Batavieren, als do keur van het llomeinsche leger, door Ammianus even als vroeger door Tacitus herhaaldelijk aangeduid, waren nog te geducht en te krachtig, om die schonding van hun grondgebied ongestraft te godoogen, on hot Eiland dor Batavieren, do sleutel van Gallio, was voor do Ko-moinon nog te onmisbaar, om te worden verwaarloosd. Zelfs do opmerking van don geleerden schrjjvcr, dat zekere Civilis, die in het jaar 3GS door don Britschon Landvoogd, Tueodosius, van Keizer Valkntinianus verlangd werd, om als Hoofd der l'rofectcn, (licctorum Brltannias pro praefec-tis), • in Britannic te worden geplaatst, oen afstammeling van Claudius Civilis zou geweest zijn, (hetgeen niet onaannemelijk is), toont reeds op zich zelf aan, dat het Land dor Batavieren nog een niet to versmaden gewigt in do schaal logde.
Is het aannemelijk, dat eon man van zooveel gewigt, door Ajimianus aangeduid als van scherpzinnig vorstand on regtzinnig, zelfstandig karakter, (rlntin acrioris iiir/enii, sed justi tenacem et recti), een Batavier van Koninklijken bloode.
— 109 —
con zoo vermogend, invloedrijk man, erfgenaam van zulke uitgestrekte bezittingen en Villas, op liet Eiland, die door Oekiams na dn nederlaag van Claudius Civilis met zooveel zorg waren ontzien, (zie blz. 27), is liet aannemelijk, zeg ik, dat die telg van dat beroemd geslacht zou hebben kunnen aanzien en gedoogen, dat zijn Edel Eiland, het land der Batavieren, dc trouwe, onmisbare bondgenoot van den Romcin-schen staat, ten prooi zou gelaten zijn aan oen tal bandieten, zooals die barbaren door de Romeinen bestempeld werden?
J)c llomeinsche Staat was destijds in Gallic krachtiger dan ooit. Het gewest was con der rustigste bezittingen van het liijk; hot rekende zich den Romcinschcn naam tot eer, (zie blz. 81), het werd door geen zware belastingen gedrukt, want aanvankelijk door Julius Caesar met een stipendia fiiim van veertig millioen Sc*fereien, (fr. 8,200,000), belast, was die belasting door Keizer Oausa op drie vierden verminderd, en daarin was door het verstandige beheer van Julianus zooveel vcrligting gebragt, dat do Galliërs volgens Ammianus, (XYI, 5), hunne belasting vóór dc verschijndagen betaalden, zonder door deurwaarders te worden aangemaand. Het geducht leger der Romeinen trok zijne beste hulptroepen uit do Gallische gewesten, /ij werden met de Batavieren vergeleken en met hen menigmaal op gelijke lijn gesteld. De ('elfen met de Petuianten hadden nog kort geleden, in Februarij 378, alléén den. onverhocdschen inval der Germanen over het ijs, weerstaan, cu hen met beduidend verlies, ook hunnerzijds, teruggedreven. De Germanen zelf begonnen cr zich meer cu meer eer in tc stellen, in het Romeiusche leger tc dienen. 11 iervoor zijn twee Koningen aangeduid, een der Alemannen, en ecu der Franken, namelijk Mkrobaudes en Mallobaudes, die als lloofdbcvelhobbors met hunne getrouwen, dc een in hot Oosten, en de andere in het
- 110 —
Woston, do voorname kracht van do Romoinscho icgors nit-maakton on do uitspraak van Tacitus , (II. IV, 16), oon paar honderd jaren vroeger geschreven, bleven wettigen; dat do Germanen zoozeer op den strjjd verlekkerd waren, dat, zij hot geheim niot bewaren kondon, wanneer zij een oorlog beraamden, (erumpentibus incliciis, quae German}, laeta hello gens, non (Hu occnltuverant).
Met die kracht, mot die noodzakelijkheid, om hot Eo-meinsch gebied van de Noordzijde te beschermen; mot dat belang van do Batavieren zelf', om hunne onafhankoljjkheid te bewaren en to liandhavon, is hot onaannomeljjk, ja onmogelijk, dat op dat oogenblik liet Bataafsch grondgebied aan don oorsten don besten als verblijf zoude zijn vergund of aan-gowozon of dat aan Hamers Ilomoinsch (jehied in ïaxandiue zou zijn afgestaan! (I)
De val van liet Wostersch Ilomeinsch Uijk is aanvankelijk uiet van de zijde dor Germanen of Galliërs uitgegaan.
De beroemde schrijvers. Gibbon on Montesquiklt, die dat punt ex professo behandeld hebben, hebbeii er roods op gewezen, hoe de ongelukkige maatregel in het Oosten, het toelaten van gewapende barbaren in het laud, zonder in hunne middelen van bestaan te voorzien, den ondergang van het AYesterseho Rijk heeft ten gevolge gehad, terwijl het Oos-tersehe rijk nog eeuwen daarna heeft voortgeleefd.
Ill —
Geatianus achtte zicli to sterk, toen lnj de beste krachten van liet leger van Gallic naar l'anonie voorde, om zjjn oom Vat,kns uit den doolhof te redden, waarin zjjneonvoorzichtige staatkunde hem gedreven had. Hij had persoonlijk ondervonden, wat het zeggen wilde, Gallie van troepen te ontblootcn; hij had ondervonden, hoe de Germanen sclnjnhii^1 uitgeput, telkens weer als de Foenix uit de asch verrezen, om dan jeugdiger en krachtiger dan ooit te voorschijn te treden.
ïusschen den dood van Keizer Valekh, (!) Aug. 378), en het tijdstip, dat de Franken vasten voet op Jlomeinsch gebied begonnen te erlangen, verliepen nog nagenoeg 40 jaren, maar de rampen, die zich in dat kort tjjdbestck over de bekende wereld uitstortten, waren talloos.
Keizer Valkns werd opgevolgd door Ghatianus, die onder de hagchelijke omstandigheden, waarin het lljjk verkeerde, zich met Theodosius, later als de Guoote bekend, vercenigde en met hem het lljjk deelde. Theodosius werd in !i79 te Sirmium als Keizer gekroond, waarop hij naar ïhracie vertrok, de Gothen sloeg en de tijding daarvan in persoon aan Gkatianus overbragt.
De Keizer van het Westen was, zooals bekend is, Valen-tixianus II, onder do hoede van Gkatianus, die den bijnaam van Alemannicüs wegens zijne overwinning te Colmar, verworven had. Maximus, een Spanjaard, Romeinsch Landvoogd in Groot-Brittanie, kwam in opstand en liet zich als Keizer uitroepen. JI jj stak vervolgens naar Gallie over, en stelde voor, het Kijk te doelen, maar Gratianüs bragt van uit Parijs zijne legers tegen hem to velde, leverde hem slag te Lion, die vijf dagen duurde, maar werd toen door een gedeelte van zijn leger verlaten, en ontvluchtte tor naauwernood maar met drie honderd ruiters. Adragatiiius , Bevelhebber der Ruiterij van ^Iaxufijs, spande hem een strik, plaatste zich in een
(Iningstool on liet uitstrooijen, dat dit do Kcizoriu was, dio haar mau kwam opzookon. Gratianus Hot zich misloidon, stak do lihono over, oin haar te gemoet te gaan, maar, toen luj zicli nabjj den draagstoel bevond, kwam Adkaoathius to voorschijn on vermoordde hom, (25 Augustus 383). Maximus wilde daarop do Alpen ovortrokkcii on Yalkntinianus II aanvallen, die zich met zijne moedor Jüstina te Milaan bevond. Do Keizerin zond Ambhosius, Aartsbisschop van Milaan, als gezant naar Maximus, die den indringer overreedde, van zijn plan af te zien en een traktaat erlangde, houdende, dat Maximus over Gallic, Groot-Britannie en Spanje zou blijven regeren en Valentinianus Italië en hot overige gedeelte van het Westcrsch Kijk zou behouden. Vier jaren later, in 3iS7, kwam echter Maximus op dat traktaat terug en bereidde zich voor, Italië te veroveren. Men zond voor de tweede maal den Aartsbisschop op hom af, doch toon deze zich te Trior, waar het hof zich bevond, aanmeldde, werd hij uiet bij den Keizer toegelaten, maar naar den Raad verwezen, en eindigde met onvorrigtor zaak naar Milaan terug te koeren. Valektinianus zond daarop Domninus naar Maximus, dio hom verschalkte. Hij ontving don gezant mot zeer veel onderscheiding, droog hem op, Valentinianus van zjjno vriendschap te verzekeren, en dood hom bij zijn terugreis door een aanzienlijk Corps troepen vergezellen, onder voorgeven, daarmede zijn moester Valentinianus tegen de barbaren te willen beschermen. Toen echter die troepen do Alpen genaderd waren, bemagtigden zij zich van al de toegangen, waarop Maximus mot zjjn geheel leger volgde en, zonder vorderen tegenstand te ontmoeten , zich van Aquileija moester maakte en zijn hoofdkwartier aldaar vestigde.
Die overrompeling verspreidde alom schrik. Valentinianus
— 113 —
on zijn moeder JrsTixA namen do vlugt naar Thessalonka, van waar zij aan Keizer Tiibodosius oin redding verzochten. Deze Vorst had er reeds lang naar gehaakt, den dood van Gbatiamus te wreken, maar was daarin belemmerd, door het beteugelen dor barbaren en andere staatsbemoeijingen. Hij vertrok van Gomtantinopel naar Thessalonka, waar liij den jeugdigen Vorst hulp toezegde en diens zuster Gr al la liuwde. Hjj verklaarde don oorlog aan Maximus en versloeg hem in het voorjaar van 388 aan do oevers van do Save, nabij Sescia, thans Peismj in Panonie. Hjj overwon tevens Marcellinus , diens brooder, nabij do oevers van de Drave, en droog aan Arbogastus , Bevelliebbor der Gormaanscho hulptroepen op, Gallie te heroveren. Deze rukte naar Aquileija, waarheen Maximus gevlugt was, die door zijn eigen soldaten, van liet Keizerlijk purper ontdaan, aan Theodosius overgeleverd en door hem don 28 Julij 388 onthoofd werd. Theodosius begaf zich vervolgens naar Milaan, waar hij van 10 October tot liet einde van Mei 389 verbleef, en den Romeinschen Senaat ontving, die hem zijn hulde kwam aanbieden. In Jiinij hield hjj zijn zegetogt in Rome met Keizer Valentinianus aan zijne zjjdo. De redenaar Pacaïus, oen Gallier, hield de lofrede, waaruit dit verhaal gedeeltelijk geput is. (1) Theodosius keerde in September naar Milaan terug, waar hjj het Westcrseh Rijk weer aan Valestinianus, wiens moeder Justina intusschen overleden was, overgaf. Hij vertrok, na een driejarig verblijf in het Westen, weder naar Constantinopol, waar hjj den 9 November 391 aankwam.
(1) Waunoor men dit alles vergelijkt met hetgeen Zozimüs ervan vertelt, blijkt duidoljjk, dat lijj eigenljjk slecht» een schotschrift op Keizer Tiikouosius geleverd heeft. Het spreekt van zelf, dut die schrijver, hoe onnanuwkeurig ook in menig opzigt, echter niet kan gemist worden en dat op de daadzaken, door hein aangehaald, met de noodige critiek en toetsing' aan andere schrijvers, dient tc worde» gelet.
Valentinianüs, tlians zestien jaren oud, scheen zijn land als een goed Vorst to willen bestieren, maar zat onder do magt van Arbooastus, Opperbevelliebber zijns legers, die zich meester maakte van het Keizerlijk gezag en hem daarvan slechts de schaduw liet. Frank van geboorte, had deze van zijn jeugd in het Eomeinsclie leger gediend en was tot den hoogsten rang opgeklommen. Hij gaf bevolen aan Valentinianits en beschikte naar willekeur over do staats-magt. ])o Keizer, dat juk moede, wilde zicb daaraan onttrekken. Hij bevond zich in 392 in Gallic en raakte met hem in twist over de wijze, om het land te beveiligen tegen de invallen dor Germanen. Hjj besloot zich van den dwingeland te ontdoen en ontsloeg hom schriftelijk uit al zjjne betrekkingen. Arbooastus, die op do genegenheid van het krijgsvolk leunde, verscheurde, den afscheidsbrief on antwoordde: „Gij kunt mij geen ambt ontnemen, dat gij mij niet gegeven hebt.quot; Hij begreep echter, dat die toestand onhoudbaar was en .... nog geen 20 jaren oud, werd Valentinianus, den 15 Mei 392 te Vienne, op zijn bed gewurgd gevonden. Zijn lijk werd te Milaan naast dat van Gkatianus bijgezet, bij welke gelegenheid do Aartsbisschop Ambrosius de lijkrede Iiield, (Zie Butler, Vie de S. Ambroisé). (')
Arbooastus verhief Eugenius tot Keizer, die volgens Zozimus aan liet hof opgevoed, Loeraar in do welsprekendheid was. Hij werd door Arbooastus aanbevolen als iemand, van wien men een gelukkig bestier te wachten had.
(1) Zozimus verhaalt het voorval eenigzins anders en beweert, dat Arbooastus zelf te Vienne den Keizer met zyn zwaard gedood heeft. Ambrosius was echter tijdgenoot, zoodat diens getuigenis meer geloof verdient. Zooveel is zeker, dat Zozimus zeer onnaauwkeurig is en menigmaal tijden, plaatsen en volken geheel verwart. AVij zullen nog gelegenheid hebben, aan te toonen, hoe hij de Gothen met de Germanen en den Rijn met den Donau verwart, zooals hjj vroeger de Quaden met de Chumaren verward, en ten onregte onder de Saxers gerangschikt heeft.
— 115 —
Keizer Theodosius, wien het berigt van den moord zijns zwagers hovig schokte, vooral ook om zijne vrouw, die hot Paleis met wceklagton vervulde, nam hot besluit, do indringers to gaan bestrijden, lljj ontving de gozanton van Eügenius met schijnbare welwillendheid, maar nam zijne maatregelen, zoodra zij vertrokken waren. Intusschon stierf zijne vrouw Oalta en, na haar oen dag beweend to hebben, volgons de loer van Homerus, zegt Zozimus, vertrok hij naar het leger, liot aan zijn Zoon Arcadius, dien hij reeds tot Medekoizor verklaard had, het bestier van liet Ooatorsch Rjjk en liet zich door zijn jongeren Zoon Honorius vergezellen, bemagtigde zich van don doortogt dor Alpen en leverde sl.ig aan Eugenius, op het oogonblik, dat eou zonsverduistering plaats had. Eügenius behaalde een eerste voordeel. Daardoor verheugd, doelde hij, toon de nacht een einde aan den strijd gemaakt had, belooningcii uit aan die zich onderscheiden hadden en verordende feestmalen, alsof do oorlog roods geëindigd was. Toon Theodosius vernam, dat hot feestmaal des morgens nog in vollen gang was, viel hjj de feestvierders mot al do inagt, waarover hij nog te beschikken had, op hot lijf en doodde schier allen, zonder dat zij er van bewust waren. Hij nam Eugenius met zijn gevolg gevangen on liot hem hot hoofd afslaan, (9 September :594).
Ardogastus to fier, zegt Zozimus, om zijn leven van do goedheid van Theodosius afhankelijk te stollen, vluchtte naar do bergen, waar hij, vornomende, dat men hom im-zotte, zich op zijn degen wierp en doorstak. (')
(1) Ik meen do na ml acht dor lezers op dien naam Arbooast te moeten vestigen, omdat hij in uitgang overeenstemt met dien der vier mannen, «Ho do Salische wet hebben gemaakt, {(lictoi'eriini). Kccaud, verzamelaar en uitgever der Sulischa wet, zegt in eene noot: vermits bij* de namen Wlsof/uat
— tl() —
Tiieodosiuh vertrok na de overwinning naar Rome, waar lijj zijn Zoon ïïonorius tot Keizer van het Westersch Rijk verklaarde, hem Italic, Spanje en Africa toevoegde en Stilico, Bevelhebber der troepen van liet Westersch Rijk, tot voogd gaf. Daarna reisde lijj af naar Constantinopel, maar overleed tc Milaan aan waterzucht, den 17 Januari) 395 in zjjn vijftigste jaar. (Zoz. iv, Bim.KR, vie de »S'. Amhr., JornAndes , de Get. s. Goth. oriy. et rel), gest, xxvm).
Akcaüiüs en IIonouius bleven daardoor bezitters van hot rijk, maar slechts in naam, zegt Zozimus, en lieten het bestier aan Rufinus en Stilico over. Stimco gaf zijn dochter ton huweljjk aan Keizer Honorius. Rufinus meende op gelijke wjjze zijn dochter aan Arcadius uit te huwen, maar werd daarin door toedoen van den Eunuchus Hutropiiiü verhinderd.
Er ontstond tusschen Stilico en Rufinus wedjjver, om elkander afbreuk tc doen, die zeer ten nadecle van het Rijk uitliep; want Rufinus spoorde Alaric, Koning der Visi-(jothen, aan om strooptogten in het land te doen, met het schandelijk doel, zich te wreken. ITij wist,dat Alaric ontevreden was, omdat hij gcene Romeinsche troepen, maar slechts vreemdelingen te bevelen had, die hem ïiieodosius had toevertrouwd, tot omverwerping van Euoenius. lijj deed hem heimelijk weten, dat hij gerust met zijne scharen vooruit kon rukken, en geen tegenstand zou ontmoeten. Daarop trok Alaric naar Tlirncip} van daar naar Macedonie en Thessalie, waar hij alles uitplunderde. Toen hij de Thermopilen naderde,
Bod or/ast, S(dogast en Wiinlocfast, in do voorrede der Salische wet, dadel jjk gevoegd wordt, dat die mannen/fretoms, (Bestuurders), waren van de plaatsen Saloylieve, Bodogheve en Windoyheve, waarvan do uitgang- Gheve, gaa, oen tand' streek beduidt, is de uitgang gast bljjkbaar zamengesteld \\\t ga of gau en ist, dat is een inwoner van liet gau of gewest. Ahbooast beteekent alzoo een inwoner van Ar hog a. Arbooast was bljjkbaar een Salische Fraai-, maar noch in Taxandrio, noch in de Betuwe geboren.
— 117 —
gaf lijj daarvan kennis aan Gbronoius, die do bergongte bewaakte en aan den Proconsul Antiociius. Okroncius trok ziclt terug en liet don doortogt aan Alaric vrij, die steden en platte land verwoestte. Slechts Theben werd gespaard, zoo om do muren, waardoor het omringd was, ais omdat Alaric haast had, Athene te veroveren. Hij veroverde liet echter niet, zegt de bjjgeloovige Zozimus, omdat Minkrva in de wapenrusting, waarin zij wordt afgebeeld en Achilles in den strijdwagen, waarin hij door Homerus beschreven wordt, togen do Trojanen op te trekken, om den dood van Patrocles te wreken, zich op de muren van Athene vertoonden. Het is echter duidelijk, als men tussehen de rogels van bot verhaal van Zozimus doorleest, dat do Atheners do plundering hebben afgekocht. Do schrijver doelt den verderen togt van Alaric naar Italië mode, maar zoo verward, dat het beter schijnt, verder het verhaal van Jornandes, Goth van geboorte, die zijn werk, de Getarum origine et rebus gestis, ton jare 552 geschrovon heeft, te volgen. Deze schrijver verhaalt; „Toen Tiieodosius overleden was, schenen zijne kinderen hun best te doen, bet Kijk ten onder te brengen, door hunne overmatige verkwistingen en het loon aan hunne hulptroepen, de Gothen, te onthouden. De Visigoihen kozen Alaric tot Koning, die hen aanzette, liever voor eigen rekening rijken te veroveren, dan rustig onder vreemd juk te dienen. Hij trok tijdens het consulaat van Stilico en Aürelianus, ('t jaar 400), de beide Panonien door, liet Firmiim regts liggen en viel in Italië, dat van verdediging ontbloot was. Hij sloeg zijn legerplaats op, nabij do brug van Con-dinianus, op drie uren afstand der stad Bavenna en zond een gezantschap aan Keizer Honorius, dio zich te Ravenna bevond, om hem voortestellen, „de Vinigothen, of rustig in Italië te laten, als wanneer zij in dier voege met de Romeinen
— 118 —
in vrede zouden leven, dat beiden slechts óéne natie zouden schijnen uit te maken, of wel, dat men zich ten strijde zou aangorden, on dat de sterkste den ander verdrijven en vredig do vruchten dor overwinning genieten zou.quot; Beide voorstellen joegen Honobius schrik in het hart. Hij zocht met den Senaat eon middel, om die onwelkome gasten uit Italië te verwijderen en besloot hun, bij Keizerlijk rescript, Gallic en Spanje aftestaan, die door de invallen van Giseric, Koning der Wandalen, schier verloren waren.
De Visigothen beaamden dat voorstel en trokken naar de afgestane gewesten. Toen zij zich echter uit Italië verwijderden, naderde Stilico, schoonvader van Keizer Honorius , met het leger, (ten jare 403), heimelijk Polentia, nabij de Cottische Alpen, viel onverhoeds do Gothen aan en deed daardoor een oorlog ontbranden, die Italië den ondergang en hem schande berokkende. Do Gothen, aanvankelijk van hun stuk gebragt, moedigden zich naar gewoonte onderling aan, joegen het leger van Stilico op de vlugt,en doodden al, wat zjj konden bereiken. (Ij In hunne woede keerden zij op hunne schreden terug, en togen in Lig ar ie, dat zij pas verlaten hadden. Na zich aan den buit verzadigd te hebben, trokken zij in het gewest Emilia, volgden den Flaminischen weg, tusschen Picennm en Toscane, verwoestten alom alles en togen naar Rome. (2) Alaric liet de Eeuwige
(1) Foürnier de Moitjan zegt in cene noot bjj dit verhnnl: „Cassiodohk dit aussi dans sn CJtl'OHiqne: Polentiu Sliliconem cmn e.rei'cifu vomano Outhi victum acie fuganenmt. Claudien, de li. Get, et Prudence contra Syniiiiuch. is, atti'ibucnt nu contraire lu vietoire a Stilicon et aux Romains. Ces témoignage» eontradictoires ... feraient croiro, qu'olle fut plus snnglante (|uo decisive.quot;
(2) C'est uno grande erreur,quot; zegt Fournier,quot; de la part de Jornandés dc supposcr que la priso do Rome fut la eonsdquenee de la bataille de Pollentia. Cctte bataillc se donna l'an 4ü!i, et la prise do Homo n'cut lieu qu'en 410. II se pussa, dans l'intorvalle de ces deux dates, plusieurs événement^ importants, dont Jornandés n'a tenn aucun compte.quot; Ik zal in weinige
— 119 —
Stad plunderen, maar verbood, tegen do gewoonte der barbaren aan, baar in brand te steken, of de heilige kerken te berooven. Hjj verliet daarna Home, begaf zich langs Cam-pcmie en Lucanie naar liet land der Jiratüers, aan den voet dor Appenjjnen, dat zijn naam aan Koningin Bkuttia ontleend heeft, en rigtte overal verwoestingen aan. Toen hij in dat land met do geplunderde rijkdommen van Italië aangekomen was, meende hij langs Sicilië naar A frica over te steken en zich daar te vestigen; maar vele zijner schepen vergingen en anderen werden wijd en zijd op die stormachtige zee verstrooid. Door die ramp getroffen, stond hij in twijfel, welk besluit te nemen, werd door eene hevige ziekte aangetast en overleed ten jare 410. De Gothen, door dit verlies hevig geschokt, verlegden den stroom der rivier Baventina, nabij de stad Consentia, deden in het midden der bedding door de krijgsgevangenen een graf maken, plaatsten daarin het lijk van Alaric met oen groote menigte kostbaarheden, lieten don stroom weer in de bedding terug-keeron en vermoordden daarop al de gravers, ten einde de plaats later nooit zou worden horkend. Zjj kozen vervolgens Atiiaulfus, bloedverwant van Alaric, tot opvolger, die
woorden hier eenige dier gebeurtenissen laten volgen: In 405 viel Radagaise, Koning der Gothen, in Italië aan het hoofd van 400,000 barbaren met het doel, het Romeinsche Rjjk te vernietigen, maar werd nabjj Florence door Stilico geslagen, met zyne beide zonen gevangen genomen, onthoofd, en zjjn volk bij kudden als vee verkoeht, (Zozim. v. Butler /amp;., Auqustinis rfa eiv. Dei, v, 23); den 1 Mei 408 overleed de Oostersehe Keizer Arcadius, 31 jaren oud, en werd door zijn zoon Theodosius opgevolgd, (Zozim. ib., Socrat. v, G, Cassiod. et Prosper. in Chron). In hetzelfde jaar, den 23 Augustus, werd Stilico, die zyn zoon Eucherius op den troon wilde plaatsen en daartoe in verstandhouding met Alaric handelde, op bevel van Keizer IIonorius vermoord, en zijn zoon en vrouw Skrena gewurgd. (Zozim. ih. Prosper. et Mar cell, in Chron., Orosius vu, Clauüianus in Stil.)\ in 400 begon Alaric Rome te belegeren, waarvan Zozimus, ih. de versehillende afwisselingen vrij verward, beschrijft, zonder tot het einde te komen, vermits het vervolg van zijn werk ia verloren geraakt.
— 120 —
zoodra hij hot bcvolhobberschap aanvaard had, naar Rome terugkeerde en even als de sprinkhanen voortging, af te knagen, wat aan do eerste plundering ontsnapt was. Hij beroofde niet alioen Italië maar den geheelen Staat van zjjne schatten, zonder dat Keizer Honorius daartegen iets vermogt en voerde Placidia , halve zuster des Keizers, dochter van Keizer ïheodosius, als gevangene met zich, en door haar schoonheid aangetrokken, huwde hij haar te Forli, ook met het dool, op die wijze liet Rijk met de Gothische natie te verbroederen en zicli des te krachtiger tc vestigen. Hij liet Keizer IIonoriüs het bezit van hot Rijk, en toog vervolgens naar Gallic.
Zoodra hij daar was aangekomen, trokken zich de Franken en Ihm/undiers die Gallic geweldig teisterden, binnen hunne grenzen terug, (vicinae yentes perterritae, in mis se finibiis coepemnt continere, quae cludum crudeliter Gallias infestassent, tam Franci quain BurgHndiones). Do Wandalen en Alanen, die, zooals reeds vermeld is, uit Panonie naar Gallio getrokken waren, verwijderden zich naar Spanje, waar zij zich meenden te vestigen. Atiiaulfus besloot hen uit Spanje te verdrijven, bemagtigde Barcelona, trok in Spanje en leverde hun herhaaldelijk slag, maar werd door Vernulfus, die hij gewoon was om zijne kleine gestalte te bespotten, doorstoken en overleed, nadat hij drie jaren Gallic en Spanje beheerseht had. Na zijn dood werd Regeric tot Koning verkozen, maar verloor door een misdaad zijner omgeving even spoedig het leven als den troon. Valia werd daarop Koning, de vierde sedert Alaric.
Keizer Honoriüs zond een leger onder bevel van zijn veldheer Constanïinüs op Valia af, uit vrees, dat luj de overeenkomst, vroeger met Atiiaulfus getroffen, wilde verbreken, en, na de naburige volken overwonnen te hebben.
— 121 —
zich soms togen het Rijk mogt koeren. Hij wenschto tevens, zijn zuster Placidia van haar smadelijk juk te verlossen en beloofde haar aan Cokstantinus ten huwelijk, iiulien deze haar terug erlangde. Constantinüs rukte naar Spanje, ontmoette Valia in do bergengten der Pyronëen en trof met hem een overeenkomst, waarbij die Koning zich verbond, Placidia aan Keizer Honorius terug te geven en het Tlijk met zijne scharen bij te staan.
Een ander Constantinüs had zicb in Gallic tot Keizer opgeworpen cn zijn zoon Constans tot Caesar aangesteld. Hun rijk was van korten duur, toen do Gothen en Romeinen gezamenlijk handelden. Do eerste werd te Arles en zijn zoon te Vienne overwonnen en gedood. Na hen trachtten ook Jovinus en Sebastunus het Rjjk te bemagtigen, maar ondergingen hetzelfde lot. In het twaalfde jaar zijner regering, nadat do beide legers de Hunnen uit Panonie, waarvan zij zich ongeveer vijftig jaar geleden hadden bemagtigd, verdreven hadden, wendde Vaua zich tegen de Wandalen. Zij haddon zich vermeten, uit de binnenlanden van Gallic, waarheen hen Athaulfus teruggedrongen had, naar Spanje over te steken en maakten do grenzen onveilig. Gizeric, hun Koning, voerde hen langs de straat van Gibraltar naar Africa. Bonifaoius, die bij Valentinianus in ongenade gevallen was, had hen daarheen gelokt, om zich op het Oostersch Rijk te wreken, enz.quot;
Zoover Jornandes, (1) wiens verhaal ik verkort heb over-
(1) Foursikr de Moujas zügt in zijn Notice ski- Jobxandès, p. 414, dut die schrijver zjjn werk grootcndools unn Cassiodobus lieoft ontleend, die oen geschiedenis der Gothen in 5i;i geschreven Imd, doch wiens work is verloren geraakt. „Jornandesquot;, zegt hij, „wiens work in 522 goschroven is, verdient ten aanzien der tjjden, hom vóórafgegaan, hetzy liij zijn verhaal uit Cassio-dorus heeft ontleend, of daarbij van liet zijne gevoegd, allo vertrouwen. Zijn voorouders hadden onder de öotiien en Alanen hooge betrekkingen bekleed, en uit hunne verhalen hoeft hij veel kunnen putten.quot;
lü
— 122 —
genomen, omdat liet een aaneengeschakeld geheel bevat, dat don toestand van hot Wostersch Rijk, op dat oogonblik, vrij duidelijk schetst, hoezeer blijkbaar partijdig, ten gunste der Gothen.
Een zaak blijkt echter ook uit dat verhaal, dat noch Franken, noch Alernannen op dat oogenblik Ilomeinsch of Gallisch Gebied bezaten of hemagtkjd hadden, vermits Jor-nandes bepaald zegt, dat zij binnen hunne grenzen terugtrokken, zoodra Atiiaulfus zich met zijne benden Gothen in Gallie vestigde.
Tot hiertoe hadden de Germanen, Alernannen, Franken, Saxers, even als andere Barbaren slechts strooptogten op Ro-meinsch gebied gedaan, zonder daarin bezit te erlangen.
Thans echter nadert het tijdstip, dat de Franken zich in Gallie blijvend gaan vestigen.
Alvorens dit meer bijzonder na te gaan, zij nog even herinnerd, dat in het Oostersch Rijk Keizer Aucadius, op 4 Mei 408 in den ouderdom van 31 jaren overleden, door zijn zoon Theodosius II, zeven jaren oud, was opgevolgd. Do jeugdige Keizer had zijn zuster Pulcheria in 415 tot Augusta verklaard, die in zijn naam regeerde. Hjj zond een groot leger naar Africa, om do Wandalen te bestrijden, dat echter een nederlaag leed. Een tweede leger, gereed, om zich in Sicilië in te schepen, moest terugkeeren, om Attila, den Koning der Hunnen, die Thracie verwoestte, te bestrijden; doch vermits dat leger niet tijdig kon aankomen, zond do Keizer gezanten tot Attila, en haalde hem voor zes honderd ponden goud en honderd ponden toelage 'sjaars over, zijn Rijk te verlaten. Hij regeerde tot 450, toon hij, naar men meent, aan de gevolgen van een val met zijn paard overleed. Zijn naam is verbonden aan den Codex Theodosianus, dien hij door vermaarde regtsgeleerden liet zamenstellen.
In het Wcstorsch Eijk rcgccrcle, zooals wij zagen, Keizer IIonorius, die aanhoudend door troonoverweldigers (Tyranni genaamd) bedreigd werd. Zelf geen krijgsman, wist hij hen door zijne voldheeren, vooral Constantinus , uit den weg te ruimen. Hij gaf zijn halve zuster Placidia, weduwe van Atiiaulfus, in 417 aan hem ten huwelijk, stelde hem drie jaren later tot mederegent aan, doch Constantikus stierf zeven maanden daarna aan een pleuris. Honokius overleed kinderloos te Ravenna, op 15 Augustus 423, 39 jaren oud. Zijn opvolger was Valentinianus III, do zoon van Constantinus en Placidia, die echter eerst don troon in 427 beklom, na do nederlaag van don indringer (Tyrannus) Johannes, die door hulp van Theodosius werd overwonnen. Zijn rijk was ver van gelukkig: De Franken vestigden zich op Ilomeinsch gebied in Gallic; zijn leger onderging oen nederlaag in Gallic door dc Gothen, cn, Attila, hoezeer latei-door dc verbonden legers, aangevoerd door Aëtius, bevcl-bebber der Romeinen, Meroveus, Koning der Franken, Tiieodoricus, Koning der Gothen cn Gothalus, Koning der Buryundiers, in dc vlakten van Chalons verslagen, keerde zich later weder tegen Italië cn bragt allcrwege verwoesting aan. De Keizer werd in 455 door Maximius vermoord, uit wraak wegens den hoon, diens vrouw aangedaan, en werd door dezen opgevolgd, enz.
Ziedaar den toestand van dc eerste helft der vijfde eeuw, waarin do grondslag van een Iljjk werd gelegd, dat liet Staatsovcrwigt voor altijd ging verplaatsen.
— 124 —
lluiNAUT, wiens Annales Francici lieffni, hiervoor, blz. 41 besproken zijn, vangt dat verdienstelijk werk aan, met te vermelden, dat het gewest dor Franken in Germanie tusschen de Saxers en de Alemannen lag.
Noch Caesar, noch Plinius, noch Tacitus hebben van Sailers, Franken of Alemannen gesproken. Men kende toen slechts liet land der Germanen, bewoond door verschillende Gormaansche volkstammen en verdeeld in Boven- en Neder-Germanie, (Germania superior et Germanla inferior; Taciti Ann. IV. 73, XI, 12, XJI, 27; XIII35; II. I, 12, 52, 53, 55, Gl, 201; II, 3; IV, 1!); Plinii Nat. Hist. IV, 25, 28, etc.).
Hiervoor, blz. 37 en volgende, is hot ontstaan van den naam der Franken vermeld, on aangetoond, dat die naam oorspronkelijk niet een land of één volksstam, maar een verbond van verschillende Gormaansche volken in Neder-Germanie aanduidde, welk verbond sedert Keizer Maximinus, in de helft der derde eeuw, was aangegaan, om bestaan en vrijheid te verdedigen. Op blz. 88, noot 1, is medegedeeld, dat de naam der Alemannen sedert Keizer Co^stantinus Magnus, in de eerste helft der vierde eeuw, aanvang genomen heeft, on aan gelijke omstandigheden zijn oorsprong te danken had. Hij beduidde geen bjjzonderen volksstam, maar een confederatie van volken, in Boven-Germanie, om de Romeinen te bekampen.
Ammianus Marcellinus duidt dat onderscheid tusschen do Alemannen en de Franken kennelijk aan, bij de beschrijving, die hij geeft, van do overwinning, door Julianus bij Straatsburg
op do Alemannen behaald, (zio blz. 5'J). „Toon Julianus van die overwinning op de Alemannen terugkeerde,quot; zegt hij, „stiet zijn onderbevelhebber Severus op een bende Franken, die, enz. (zie blz. 58).
„Na den veldtogt togen de Alemannen quot; volken van Opper-Germanie, verhaalt hij verder, ondernam Julianus in 358 een tweede veldtogt tegen do volken van Neder- Germanie, do Franken. Hij sloeg do Franken, gewoonlijk Saliers genaamd, in Taxandrie, waar zij zich hadden trachten neer te zetten; daarna do Franken, Chamaven (Hanovers) genaamd, on in 300 de Attuarische Franken, bewoners van Noord-Gelderland. (Zie blz. 00 en volgende).
Uit dit alles blijkt, dat de Franken de confederatie van den Benedenrijn of Neder-Germanie en do Alemannen die van den Bovenrijn of Opper-Germanie vormden.
In do beschrijving, die Jornandes ons van don toestand van Gallie, in het begin dor vijfde eeuw, mededeelt, worden naauweljjks do Franken vermeld. Zij trokken uit Gallie binnen hunne (jrenzen terug, zegt hij, toon Koning Atiiaul-fus zich aldaar vestigde, (zio hiervoor blz. 118 on volgende).
])e geschiedenis van do eerste vestiging dor Franken in Gallie is vrij duister, omdat men daaromtrent geene zamon-hangende modedcelingen van tijdgenooten vindt.
Een schrijver, dien men, bij gebreke van andoren, in dit opzigt veelvuldig aangehaald vindt, en die daarom bijzondere aandacht verdient, is Greöorius Turonensis, Bisschop van Tours, tijdgenoot dor Frankische Koningen Ciiilpekic en Guntram, mot wie bij in naauwe betrekking stond. Hij was in 't jaar 544 geboren cn heeft dus do eerste tijden, na do vestiging dor Franken, in Gallie beleefd. Zijn werk, Historia, sive Annales Francorum, is onder andoren door Ruinarï in 1099 te Parijs met toelichtingen uitgo-
— 120 —
gcvon, welko uitgave voor de beste gehouden en door mij gevolgd wordt.
Bjj liet raadplegen van dien schrijver mag men echter vooral drie punten niet uit liet oog verliezen: dat men namelijk onderscheid make tusschen zjjn verhaal, geput uit vroegere schrijvers, het verhaal ontleend uit overleveringen, en het verhaal van wat hij zelf gezien en bijgewoond heeft. Do waarheid van het laatste, op geschiedkundig terrein, kan boven bedenking geacht worden; maar dit geldt niet, wat het verhaal betreft, uit vroegere schrijvers of overleveringen geput. Hem stonden, wat schrijvers betreft, blijkbaar minder bronnen ten dienste, dan aan ons. Hij heeft Zozimus, Jornandes en andere schrijvers van lateren tijd niet kunnen raadplegen, en ook Ammianüs Marceluxus die voor hem schreef, was hem blijkbaar niet bekend. Yait daar meeningen omtrent de Koningen der Franken , toen deze nog uitsluitend Germanie bewoonden, die geheel falen, zooals nader blijken zal.
Om dit duidelijk te maken, schijnt het mij noodig, de eigen woorden van don schrijver, verkort, mede to doelen, hoezeer daardoor in hetgeen hiervoor blz. 114 en volgende, reeds vermeld is, wordt teruggetreden.
AVie de eerste Koning der Franken geweest is, zegt hij, is meerendeels onbekend. Sülpicius Alexander (1) verhaalt zeer veel van hen, maar noemt nergens hun eersten Koning en spreekt slechts van Duces. Hij verhaalt, dat Maximus, schier zinneloos werd, toen hij nabij Aquileija alle hoop op het Keizerschap moest opgeven, en vervolgt: „Tc dier tijde „rukten do Franken, door Genobaüdes, Marcomeres en „Sunnones aangevoerd, in Germanie voorwaarts, {Gnnobande, „ Marcomere et Sunnone ducibus, Franci in Germania
(1) Dit werk is, zoonis Ruinakt zegt, verloren gerankt of nltlmns onbekend.
— 127 —
„prorijniere), (1) vermoordden vele ingezetenen, verwoestten „de vruchtbaarste gewesten, (payos), en baarden groote vrees „aai. Keulen, {Agrippinensi Coloniae). Toen dit to Trier be-„kend werd, kwamen de krijgsbovelliebbers Nannenus en „Quintinus, aan wie Maximus zijn zoon en de verdediging „van Gallic had toevertrouwd, te Keulen bijeen. De vijanden „trokken, na do verwoesting der provinciën, mot buit bela-„den weer den Rijn over, maar lieten velen hunner op Ilo-„meinsch gebied, om den strooptogt voort to zotten. De Ko-„meineu geraakten met hen slaags en vele Franken werden „bij Carbonaria gedood (2).
„Voornoemde krijgsbevelhebbers beraadslaagden, of men „al of niet iu Frankenland zou trekken. Nannenus was van ge-„voelen, zulks niet te wagen, omdat do Franken in hun eigen „land veel krachtiger en moeijebjker te bestrijden waren. Daar „Quintinus cn de overige krijgslieden dat gevoelen niet deel-„den, keerde Nannenus naar Mc intz terug en trok Quintinus „mot het leger nabij Nu ijs, (Novesium Castellum), over den „Rijn. Hij vond al de woningen en wijduitgestrekte gewesten (ingentes vicos), verlaten. De Franken hadden, vrees „veinzende, zich in hunne bosschen teruggetrokken en de „toegangen mot boomstammen versperd. Het llomeinsehc „leger verbrandde de verlaten huizen, waarin het dwaasselijk „een overwinning zag, maar bleef dos nachts ouder do wa-„penen. Bij het aanbreken van don dag zetto Quintinus den „toebt naar de bosschen voort, maar raakte des middags ver-
(1) Teregt merkt, nanr mijn inzien, Valesiüs, Iter. Franc. 2, nnn, dat Oreoo-Iïiüs de woorden vnn SuM'icius niet juist uitlegt. In dio woorden ligt liljjk-banr niot, dat lt;Ie genoemde vorsten Duces of Hertogen waren, maar dat zij de Franken, die in Germanie vooruitrukten, aanvoerden.
(2) Het Carbonarisch bosch, zegt Uuinaut, was gelegen tussclien den Uijn cn de Sclieldc en maakte een gedeelte uit van de Anleimen.
— 128 —
„dwaald, cn liet leger liep her- en derwaarts. Eindelijk stiet „men op de plaatsen, die van alle zijden niet ontzagelijke boom-„stammen afgeheind waren en vond den weg slechts geopend „nabij de moerassen, die zich aan het bosch aansloten. Ter-„wijl men daar belemmering ondervond, verschonen hier en „daar slechts eenige vijanden, die van de hoogopgestapelde „boomstammen of heiningen als van versterkte torens, vergiftigde pijlen en ander wapentuig neerschoten, die, als de huid „slechts even verwond werd, den dood teweegbragton. Al-„lengs werd het leger door oen grooter aantal vijanden om-„ringd, en Aveek naar de vlakten, door do Franken vrij ge-„laton. De paarden zakten in don grond, raakten met manschappen en lastdieren dooreen cn drongen zich onderling „in de diepte. Zelfs het voetvolk, dat niet door paarden be-„moeijelijkt werd, zakte in den modder, kon zich daarin „moeijelijk een weg banen cn week verschrikt in de bos-„schen terug, om zich op die wijze te bergen, maar daar „werden de legioenen afgemaakt. Heraclius, bevelhebber „der Joviniani, (Jovinianorum trihuno), sneuvelde evenals „schier al de bevelvoerders; slechts weinigen ontkwamen, „door don nacht begunstigd, in het digte der bosschen.quot; Aldus hot verhaal van Sulpicius in het derde boek zijner geschiedenis.
In het vierde boek, waarin hij den dood van Victor, den zoon van Maximus, verhaalt, zegt hij : „Te dier tijde, toon „Nannenus door Cakietto en Syrus vervangen was, voerden „dezen in Germanic oorlog tegen de Frankenquot;; en, na de rooftogten der Franken in Gefmanie vermeld te hebben, voegt hij er verder bij: „Arbogastes wilde van geen uitstel „hooren en maande den Keizer aan, den Franken ^ene welverdiende straf op te leggen, indien zij niet al, wat zij hot „vorige jaar aan de legioenen des Keizers ontnomen hadden.
— 129 —
„dadelijk teruggaven en de aanstokers van den oorlog uit-„leverden.quot; Verder zegt Sülpicius: „Eenigo dagen daarna „hield men met de Frankische vorsten, (Francorum regalibus), „Marcomeres en Sunnones een zamenspraak, en, na van „hen naar gewoonte gijzelaars verkregen te hebben, ging „Arbooastes te Trier den winter doorbrengen, (ad hiemandum „ Treviris concessit).'''' Vermits Sülpicius hen hier Regales noemt, weten wij niet of zij werkelijk koningen waren, of wel daarvan do taak vervulden. Dezelfde schrijver voegt er echter bj): „Terwijl verschillende gebeurtenissen in hot „Oosten, in Thracie, voorvielen, heerschte er in Gallic staats-„verwarring. Valentinianus was te Vienne als het ware in „zijn paleis opgesloten en tot don rol van privaat persoon „vernederd. J)c krijgszaken waren in de magt der handlangers van Arbogastes, en do burgorlijke magtvoerdors „sloten zicli aan do zamenzworing aan. Niemand durfde „meer tot Keizer Valentinianus een vertrouwelijk woord „rigten of zijne bevelen opvolgen. Arbogastesquot;, vervolgt „Sülpicius, „ging in datzelfde jaar voort, do koningjes „Sünnones en Marcomeres, met den haat, oen heiden eigen, „(gentilibus odiis, hij was namelijk zelf Frank), te vervolgen. „Hij ging in den winter, die zeer streng was, naar Keulen, „(Agrippinam), en vormde het plan, do bosschon, die thans „doorzichtbaar en zeer droog waren, door middel der opgo-„hoopte bladeren af te branden, om do schuilplaatsen van „den vijand te vernietigen, trok over don lijjn, verwoestte „het land der Bructeren, die het naast bij don oever woonden, „vervolgens dat der Chantaven, (pagum, quem Chamavi „incolunt), en ontmoette niemand dan eenigo Ampsiarii en „Chatli (1), onder aanvoering van Marcomeres, (Marcomere
(1) Het land der linictcri, zogt Alting, Not. (lenii. inf., was voorheen de landstreek, welke, van den oorsprong der Lippe en Eems {Atnisiw),
17
— 130 —
„ J)uce), dio zich op do toppen der verwijderde bergen ver-„toonden.quot; Verder do Duces on Regales voorbijgaande, duidt bij duidelijk aan, dat de Franken een Koning hadden, maar noemt hem niet, en zegt: „Vervolgens hervatte de „dwingeland, (tymnnus), Eugenius den krijgstogt naar de „grenzen van don Rijn, sloot ouder gewoonte een verbond „mot do Koningen dor Alemannen en Franken, en maakte „daarbij een groote vertooning met zijn leger, om de wilde „volken ontzag in te boezemenquot;.
Een ander schrijver. Re nat us Profutürus Frigeridus, gaat Gregorius voort, zegt, na de inneming en verwoesting van Rome door de Gothen vermeld te hebben: „Intusschen „voerde Respendial, Koning der Alemannen, toen Goares „tot de Romeinen was overgegaan, zijn leger van don „Rijn terug. De Vandalen werden door do Franken beoorloogd, en hun koning Godegisilus sneuvelde met on-
zich uitstrekte tot den Rijn, de Gracht van Dnisiis en de Friesche moerassen. Zy waren in groote en kleine Bructereu verdeeld, welke laatsten met de Chamavi en Amsibarii, hunne bondgenooton of elienten, zich aan de Friezen, Batavieren en don Jiijn aansloten. We kleine Bructeri bezaten met de Mar si en anderen het binnenland. Zij strekten zich tot aan den llijn en de Tencteri uit, dat is, tot die bannelingen, welke de Sicamhri, door Caesar uit hunne stellingen verjaagd, bij zich ontvangen en teruggelaten hebben, terwijl zij zelf in overrijnsehc gevangenschap werden overgebragt. Beneden hen woonden de Chamavi en Amsivarii, aan wie de Friezen zicli aansloten. Altino heeft die bijzonderheden, zooals hij aanhaalt, aan 1'tol. Jf, 11; Tac. Germ. 119; Caes. Bell. Gal. IV; Sueton. in Ancj. enz. ontleend. De naam Bructeri be-teekende Brookters of Broeklanders, die, zooals Tacitus zegt, hun grond of moer brandden, (Bructeros sua nrentes). Chamavi beduidde Cham- of Jlam-ameen en worden thans ]fmniini/cn of Jlegt;nlinf/eii genaamd, (BildkkdiJK zegt Hanovers), Pe Amsivarii of Amsiharii, Eemsbaurcn of Eemsburcn, bewoonden het land, thans nog Boertange genaamd, bij de oever* der Ecms. De Sii/ambri, Sier/enberysche, naar de rivier de Siege en bergen genaamd, bewoonden eerst liet Hertogdom Berg, daarna, door Augustus en Tiberius aan deze zijde van den Mijn verplaatst, verkregen zij den naam van Gngerni. l)e Marsi of Marsati, Meorzaten, woonden beneden de Friezen, tusschen do Noordzee en do Mecren, thans Kcnneinerland.
„goveer twintig duizend zijner strijders, terwijl zij welligt „allen omgekomen zouden zijn, indien de Alanen hun niet „tijdig waren tor hulp gesneld.quot;
Hot is opvallend, zegt Gregorius, dat hier weer de koningen van de andere volken genoemd worden, en niet die der Franken. Hij haalt nog andere bijzonderheden betreffende de Franken aan, ook uit den schrijver Orosius, en besluit: Ziedaar de aanteekeningon, die deze geschiedschrijvers ons ten aanzien der genoemde koningen hebben nagelaten.
Het is eclitcr blijkbaar, dat bjj den toestand, of de verhouding der Franken in German ie niet volledig begrepen heeft. Hij heeft er geen acht op geslagen, dat do Franken geen algemeene volkstam in Neder-Germanie waren, maar een confederatie van verschillende stammen of staten. Er kon dus geen sprake zijn van een alejemeenen koning, maar slechts van bijzondere vorsten of koningjes, (regales), overeenkomstig hetgeen Tacitus ons ten aanzien der gebruiken van de Germanen reeds een paar eeuwen vroeger had geleerd, dat zij hunne koningen uit de edelston, en hunne hertogen uit de dappersten kozen, (lieges ex nohiliUtfe, duces ex virtute siiDiunt. Germ. VII).
Bewijzen in overvloed zijn voorhanden dat Frankische Staten koningen hadden. Men vindt die bij Zozimus , Am-mianus Maucellinus en anderen. Ik bob hiervoor, blz. 48, reeds vermeld, dat Keizer Constantinus , toen hij nog Caesar was, in 306, oorlog tegen do Franken gevoerd, en hunne Koningen gevangen genomen, en gekruisigd liecft en dat, toen bij Keizer geworden was, hij, tot aandenken zijner overwinningen, de Lndi Francici heeft ingesteld.
De schrijver Eumenius zegt te dien aanzien in zijne aan-gebaalde lofspraak aan Constantinus: AfJ'ecistl poena tcmc-ritatis lieges ipsos Franciae, qui per absentiam putris tui
— 132 —
t
po cent violaverant; non duhitasti ultimis punire cruciatihus.
Do schrijver Claudiuh Mamertinus maakt reeds van Frankische koningen melding op hot jaar 288. Hij noemt or twee: Genebaudes en Atiiecii, en zegt, dat Frankon mot hunnen koning aan Keizer Maximianus den vrede kwamen verzoeken, {Francos ad petendam pacem cum rege venientes).
Zozimüs verhaalt, (Hist. Hom. m), dat, toen Julianus in 357 de Chamaven, (die hij verkeerd Quaden noemt, zie blz. 92), gedwongen liad, zich over te geven, hij van hun koning diens zoon als gijzelaar vergde, en dat, toen de koning onder een vloed van tranen verklaarde, geen zoon meer te hebben, dien hjj dood waande, Julianus dien zoon, vroeger gevangen genomen, in blakendon welstand te voorschijn liet treden, en hem, benevens de edelsten des volks als gijzelaars behield, en den vrede aan die Franken schonk, op voorwaarde, dat zij geene vijandelijkheden tegen do Romeinen meer zouden plegen. (1).
(1) Zozimus voegt er bij, dnt Julianus, nadat hjj al die zaken tot een „goed einde gebragt had, Saliers, een deel der Chamaven, en ingezetenen „van Hutavie in dienst hield, en dnt er toon nog legioenen waren, die den „naam van Batavieren droegen.quot; Iljj levert dus daardoor weer bewijs, dat de Batavieren niet door Saliers, Quaden of Chamaven verdrongen waren. Zijne opmerking, dat er nog legioenen waren, die den naam \an Batavieren droegen, doet hein uit liet oog verliezen, dat dit niet sedert dien tyd, maar reeds sedert eeuwen het geval was, hoezeer eigenljjk geen Legioenen, maar onderdcelen van Legioenen dien naam droegen. Dat Zozimus door Qnnden, Chauchen of Canchen zou bedoeld hebben, zooals de heer van Sciievichavkn, Bijdr. tot de Gesch. der Bat. hl. U9, beweert, is bljjkbaar onjuist, even nis onjuist is, dnt Quadriburoium en andere benamingen van dien aard aan do Quaden zouden ontleend zijn. Quadribuboium beduidde eenvoudig Waterburrj, (zooals hiervoor blz. 106 Is aangetoond). Dat Zozimus op een anderen veldtogt van het jaar 359 zon gedoeld hebben dan Ammianus , toon hij over Quaden sprak en die met de Chanken zou verward hebben, zooals de schrijver blz. 115 en 118, stelt, Is onaannemelijk. Ammianus verhaalt, dat Julianus in dat jaar een nieuwen veldtogt tegen de Aleinannen aan den
— 133 —
Even sprekende voorbeelden, dat Franken koningen hadden, vindt men nog bij Ammiaxus Marcellinus: Hiervoor, blz. 94, is diens verhaal modegodocld, dat, nadat Macrianus, Alemannisch Koning, met Keizer Yalentinianus een vredeverbond gesloten had, liij in hot land der Franken oorlog heeft gevoerd, en in een hinderlaag van den Frankischen Koning Mellohaudes gevallen, door dezen gedood is, {Periit (ititein in Francia posten qtiam, dim internedve vastando pemunpit avidius, oppetiit Mellohaudis hellicosi regis insidiis circumventns; Amm. xxx, 3).
Op blz. 101 is eveneens het verhaal van Ammianus medegedeeld, dat Keizer Guatianus in 377, op hot punt van naar Pannonie te vertrekken, om zijn broeder Valens togen do Gothen bij te staan, aan zijne voldheeren Nannienus en Mallobaudes, Frankischen Koning, do taak heeft opgedragen do Lentiensen, (landstreek Lintz), te bestrijden. (Nannieno negotiion dedit, virtutis sobriae duci: eique MALr,OBAUDEM junxit pari potest ate colleyam, domesticonnn coinitem, uegemque Francorum, oir am bellecosum et fortem; xxxi, 10).
BovenrUn voorde, dut lijj oorst do zo veil bokendo vestingen van bezetting en loeftost voorzng, en toen naar Mains trok, waar hij oen brug over den Rjjn sloeg en langs het land van Koning IIortarius oen togt maakte tot Cappellatium of J'ala toe, {idii lerminales lapides, Alamunnorum et ISurynn-'liftl'lfin), on daar zjjn legerplaats opsloeg. Hoe wil nu JiUjIanus in datzelfde jaar Qndden of Chauken, die in het uiterste Noorden woonden, en tevens ook nog weer eens de Saliers bestreden hebben die, reeds drie jaar geleden, gevangen genomen waren? Indien men aan Zozimis geloof kon hechten, zou men veeleei; kunnen denken, dat hij den veldtogt tegen de Alluaiii op het oog gehad heeft, waarop zeer veel sinat, wat Zuzi.Mis omtrent de Qiiaden vertelt, zooals hiervoor blz. 72 is aangeduid; doch Zozimus heeft bljjkbaar een historisclien Koman geschreven. Hij i» eeuwig in strijd niet Ammianus. Als Ammianus do visu getuigt, dat Jui.ianus in den slag bij Straatsburg sleciits dertiff duizend Aleiiicnncn lifstri'den heeft, bazelt Zozimus, dat er zestig duizend gedood en nog ccna zestig duizend verdronken zijn, te zanien 120,000. Ex hoc imu discite oiniien.'
— 134 —
Uit dit ccn cn ander volgt dus voldoende, dat de Franken kon'mjen, maar geenen algemeenen koning hadden.
liet behoeft overigens niet te verwonderen, dat Frankische koningen in dienst dor Romeinen worden aangetroffen. Volgens de zeden der Germanen, ons door Caesar on Tacitus bo-schrevcn, was hun hoogste doel, oorlog voeren. Daarin vonden zij loopbaan, bestaan en zaligheid. Bij vrede deden zjj niets dan jagen, dobbelen en brassen. Het was schande voor een Germaan, zijn kost op andere wijze te verdienen, (vocare hostes et vulnera mereri). Handwerk en landbouw lieten zjj aan lijfeigenen onder het toezigt der vrouwen en gebrekkigen over. Hunne oorlogen waren meerendeels stroop-togten, maar hadden geen veroveringen ten doel; zij trokken, na het vijandelijk land verwoest te hebben, met de gevangenen en den buit naar hunne gewesten terug. Ziet men ben, zich op een vreemd territoir vestigen, dan was het veelal, dat zij door anderen uit bun land verdrongen waren, zooals wij van de Saliers gezien hebben.
Ik haal hier vooral Caesar en Tacitus aan, om de zeden en wetten der Franken en Saliers te doen begrijpen. „César, faisant la guerre aux Germainsquot;, zegt Montesquieu, Fnpr. des lois, xxx, 2, „dócrit les moeurs dos Germains; et c'est sur ces moeurs qu'il a régló quelques-unes de ses entreprises. Quelques pages de César sur cette matière sont des volumes. Tacite fait un ouvrage expres sur les moeurs des Germains. 11 est court, eet ouvrage, mais c'est l'ouvrage de Tacite, parce-qu'il voyait tont. Ces deux auteurs se trouvent dans un tel concert avec les codes dos lois des peuples barbares, que nous avons, qu'en lisant Ccsar et Tacite on trouve partout ces codcs, et qu'en lisant ces codcs on trouve partout César et Tacite.quot;
Vermits de Oorlog do afgod der Germanen was, moot men zich ook niet verwonderen, hen zich onderling zoo
— 135 —
menigvuldig te zien bestrijden, en hunne koningen als geno-raals in de Ilomeinsclie legers te zien dienen, om met hunne benden soms den ondergang hunner landgenootcn te bewerken. Er bestond bij de Germanen moer krjjgs-, dan vaderlandsliefde. Hunne onversaagdheid spiegelt zicli vooral af in den hiervoor vermelden Frankischen koning Mallobaudks , die niet vroeg, hoe groot het aantal vijanden was, maar er op insloeg! (vgl. blz. 101).
Wat nu do overleveringen betreft, waarop Greoorius Turonensis voortbouwt, zij luiden als volgt:
„Velen verhalen, (tradunt), dat de Franken van Paunonie, (Hongarije) (1) zijn uitgegaan, do Rijnoevers hebben bewoond en daarna don Rijn overtrekkende, naar Tongeren zijn verhuisd, (dehinc transacto Itheno Thoringiam transmeasse), en in die landstreken, hunne langharige koningen uit de edelste familien hebben aangesteld. Dit is later door de overwinningen van Clovis , (Cldodovechi victoriae), bekrachtigd, zooals wij nader aanduiden. Wij lezen ook in de jaarboeken, dat Theodomeres, Koning der Franken, zoon van Richemeres, en Asciula, zjjne moedor, vermoord zijn. Men verhaalt tevens, dat Clodio, (Chlogiones), de geschiktste en edelste van zijn stam, toen koning der Franken geweest is. Hij had zijn legerplaats nabij Dispargnm, (Dient), hetwelk op de grens van Tongeren gelegen is, (quod est in, terminuni Thoringorum). Verder zuidwaarts woonden de Romeinen tot aan de rivier do Loire, en over de Loire do Gothen en de Burgundiers, tot aan gene zijde van de lihone, nabij do
(1) La Pnnonio (zegt nisari), A»im. xvi, Chap. 8), comprenait uuo pnrtio de l'Autrichc et do In Styrio, toute In Ilongrio on 1I05Ü lo Dnnubo, In mnjeuro pnrtio do Ia Crontio, touto l'Esolavonio et In liosnie, jusqu'u In Suve. Ln division do eotto eontréo on luiute ot bnsso dato do I'administi'ntion du Cósur Gnlère.
— 130 —
stad Lion. Clodio zond verspieders naar de stad Knmerijk, om liet land op to nemen, volgde hen, versloeg de liomeinon en bemagtigde de stad. Hjj bleef daar kortstondig en veroverde verder alles tot aan de rivier do Somme. Eenigon verzekeren, dat koning Meroveus van hem is afgestamd. Diens zoon was Ciiildeuic, maar dat geslacht was nog het Heidendom toegedaan, kende geen God en maakte afbeeldingen van bossehen, wateren, vogelen en andere dieren en zaken, die zij als goden vereerden.quot;
Men ziet bier alles vrij onverstaanbaar dooreen vermengd, zoodat het noodig is, in dien doolhof den draad op te sporen.
De schrijver zegt namelijk, dat, volgens de overlevering, de Franken uit Panonie afkomstig, de oevers van den Rijn zijn gaan bewonen, dat zij vervolgens den Rijn zijn overgestoken en hun zetel naar Tont/eren (1) hebben overgobragt.
De vraag is, wanneer dit alles geschied is; want in die weinige woorden zit een tijdruimte van eeuwen.
Wanneer men tot Adam opklimt en aanneemt, dat van uit Mesopotamie do geheele aardbodem is bevolkt, zal daaruit wel volgen, dat de voor zeden der Franken in Pannonie hebben kunnen aanlanden, alvorens de omstreken van den Rijn te gaan bewonen; hoezeer Tacitus do Germanen ah oorspronkelijke inboorlingen van Germanie aanduidt, {ipsos Germanos
(1) Ik noem Thuringia Tongeren, dat Greoorius Turonensis, diode meeste namen rndbrnnkto, werkeljjk bedoeld hoeft, zooals blijkt, uit helgeen hij daarop volgen laat, dat nameljjk de Romeinen, dat Ih de Galliërs, die, als Romein sell e onderdanen, door hem Romeinen genoemd worden, (zie de aan-teekeningen aldaar van Ruinart), verder de zuidelijke landstreek bewoonden en dan de Gothen en de Burgundiers, aan wie ook werkelijk op dat tijdstip door de Romeinen grondgebied in Gallie was afgestaan, {Gothi Ataulpho vege Gallias inr/ressi snuf anno 412, ac sequoiti anno Bnvgumliones Gennaniae populi. Petavii Hat. Temp. /,6, C, 12), terwijl hjj daarbij de rivieren in Gallie aanduidt, tot waar zieh de zetels dier volken uitstrekten.
— 137 —
indigenas crediderim, minimeque (diarum gentium adventihist et hospitiis mixtos, Germ. 2). Zeker is liet, dat de land-verliuizing der Franken uit Pannonie niet gedurende de vier eerste eeuwen vóór liet tijdstip, waarvan Greooiuus Turonensis spreekt, heeft kunnen geschieden. Immers Pannonie behoorde reeds in den aanvang onzer jaartelling tot Bomeinsch gebied, waaraan het door Keizer Augustus gehecht was. Uit Tacitus (A. i, 16), blijkt, dat, ten tijde van Augustus, drie legioenen in Pannonie garnizoen hielden, (castris aestivis tres simnl legiones habebantur). Onder Tiberius was het bezit van dat gebied zoo verzekerd, dat men met twee legioenen volstond, (rijximque Danubii legionum duae in Pannonia attinehant, A, iv, 5). Uit verschillende andere plaatsen van Tacitus, (A. xil, 29; xv, 19, 25; H. i, 70; n, 83, 14, 92; m, 2, 86; Germ. 5, 28, 43), blijkt, dat Pannonie sedert onafgebroken Bomeinsch gebied is gebleven; en uit verschillende plaatsen van Ammunus Marcellinus, hiervoor aangehaald, dat die toestand heeft voortgeduurd, tot dat, zooals Jornandes verliaalt, de Hunnen zich daar genesteld hebben, en daaruit weer door het gecombineerd leger der Bomeinen en Gothen, in 416, verdreven zijn, (zie hiervoor, blz. 121).
Pannonie was zoozeer Romeinsch gebied, dat, toen Julianus, na het westelijk keizerrijk te hebben aanvaard, in 860 uit Gallic naar den Donau trok, om Keizer Cox-stantius geheel te verdringen, hij in het voorbijgaan aldaar den geschiedschrijver Aureijus Victor tot Constdaris aanstelde, zooals hiervoor blz. 76 is medegedeeld.
Strooptogten van Quaden en Sarmaten in 364 in Pannonie
en later in Illijrie, (zie blz. 79, 92, 95 en 96), gaven
aanleiding, dat Keizer Valentinianus in 375 die volkeren
ging beteugelen en de Quaden schier verdelgde, waarna hij kort
daarop te Bregitio aan den Donau aan een bloedspuwing
18
— 138 —
overleed. Marobaudes, Koning-dor Alemannen in Romcinsclio dienst, speelde in dien oorlog, zooals wij gezien hebben, een belangrijken rol; maar opmerkelijker is, dat in Pannonie geen Duitscli gesproken werd en het daarom door de Germanen niet tot hun land gerekend werd. Immers Tacitus verhaalt, (Germ. 43), dat de Os/, een volkaan den Donau, door de Sarmaten en Qnaden schatpligtig waren gemaakt, omdat zij Pannonisch spraken en daarom als vreemdelingen in Germanic werden aangemerkt.
Raepsaet, (Memoire sur Vorigine des Beiges, p. 1G), zegt, „dat, volgons Pomponius Mela, een groote volkverhuizing uit Pannonie, ongeveer drie eeuwen vóór onze jaartelling, heeft plaats gevonden, en dat dit vrij wel overeenstemt met liet verhaal van Ueguiones, dat de groote oorlogen tusschen de Hunnen en Chinezen in 210 zijn gevoerd. Bij zamentrekking, zegt hij, blijkt volgens het gevoelen der voornaamste oudheidkundigen, dat do volken, die oorspronkelijk nabij de Zwarte Zee woonden, allen dezelfde taal spraken en dat dan ook al de volken, die van hen zijn afgestamd, zooals de Finlanders, Moscovieten, Laponiers, Zweden, Noorwegers, Denen, Germanen, Friezen, Saxers, Belgen, Engelschen, enz. nog diezelfde taal spreken, alléén door tongval onderscheiden.
Uit een en ander volgt, dat wel de Germanen uit Pan-non ie naar de oevers van den Rijn kunnen verhuisd zijn, maar stellig niet hunne afstammelingen, do Franken, die dien naam eerst in het midden der dorde eeuw, toon zij reeds onheugelijk do boorden van den Rijn bewoonden, hebben aangenomen.
Uit liet verhaal van Gregorius Turonensis (1) wordt dus
(1) Hot is van liet uiterste gewigt, aan do woorden dos sciirjjvers goene verdere strekking te geven, dan /.[j noodwendig aanduiden. Qreo. Tur., zegt Ruinart, is de ecnig overgebleven schrijver, die de daden der Frnnkische Koningen, in wier tijd lijj leefde, heeft te boek gesteld; van daar dat Valksius diens werken
— 139 —
ton onrogtc afgeleid, dat de Franken in hot begin der vijfde eeuw uit Pannonie zouden zyn gekomen, om den Iviju te betrekken; en gevolglijk ia geheel onjuist, wat Valesius, {lier. Franc. 2), daaraan ontleent, dat de woorden van Ctkeo. Tur. dehinc, transacto Ilheno, Thoringiam transmeasse, zouden moeten gelezen worden: dehinc, transacto Moeno , Thoringiam transmeasse, omdat do Mein en niet de Rijn tusschen Pannonie, en Thuringen gelegen is (1).
Men verstaat, mijns eraebtons, Greg. Tur. niet, als men hem doet zeggen, dat de Franken in eens, (uno tractu), uit Pannonie gekomen, den Rijn zouden zijn overgestoken, om zich verder uit te breiden. De bedoeling kan blijkbaar niet anders zijn, dan dat zij oorspronlcelijk, dat is, acht iY negen ecuwen vroeger uit Pannonie afkomstig, zich aan den Rijn bobben gevestigd, daarna, dat is, in het begin dor 5c eeuw dp rivier zijn overgetrokken, on Gallic zijn gaan veroveren, (Men verg. tevens Raepsaet Analyse, p. 250).
De tweede overlevering, waarop Greqorius Türonensis
don grondslag onzer geschiedenis (Historiae nostrae fmuf uw) noemt, wnaruit do kennis der eerste daden der Franken het best kan geput worden, zoodat hij gemeend heeft, zijne geschiedenis der Fr(uthen slechts als Commentarien op Greo. Tur. te moeten bestempelen. Ook heeft Cointiüs er in zijne Ann. eccl. Franc. niet minder gebruik van gemaakt; en, hoe hoog Biononius de geschiedenis van Greo. schatte, blijkt daaruit, dat hij ze als codex der oude wetten met de formnlen van Marculfus in één werk heeft uitgegeven, enz. Het overwigt van Greo. Tur. is dan ook van dien aard, dat hoezeer hij zijn werk in boerschen stjjl {sermone rustico) geschreven heeft, niemand over den aanvang van het Frankische rijk, zonder hem als grondslag te nemen, schrijven kan.
(1) Volgens Ruinart zijn er ook teksten van Greqorius Türonensis gevonden, waarin niet Thurinoorum maar Tungrorum gelezen wordt. Ook in Peppe {Diss. p. 24), leest men : Tnngros 2)ro Thorinyis vetnstissimani Grec/orii Türonensis lectionem habere testatur in editione sua Morel/ns ; et 'da legere oportere non tantum in Tiironensi sed et réliqnis Chronologis contendit Pontanus, /T, Orig. Franc, 12. Overigens doet het er naar mijn inzien weinig toe, of het woord Thuringia behouden worde. Do bedoeling is toch bljjkbaar, dat hij daardoor Tongeren verstaan heeft.
— 140 —
zijn vorder verhaal grondt, verdient niet minder de aandacht. Zij leert ons, „dat do Franken, na de oevers van don Rijn te hebben bewoond, die rivier zijn overgetrokken, vervolgens naar Tongeren zijn verhuisd, en aldaar, benevens gemeenten en burgerschappen, langlyirige (1) Koningen over zicli hebben aangesteld uit het eerste on, om zoo te zeggen, het edelste linnner geslachten, (primum qnidem litora liheniamnis incoluisse, dehinc, tramacto Bheno, Thoringiam transmeasse; ibique jnxta pa (joh et civitates lleyes crinitos super se creavisse de prima, et ut ita dicam, nohiliori snorum familia).
Die woorden, wel verstaan, duiden bljjkbaar aan, dat do Franken reeds oen gedeelte land aan deze zijde van den llijn in bezit hadden, toen zij hunne veroveringen hebben voortgezet. Dat was dan ook werkelijk hel geval: volgens het verhaal van Friöeridus, eenige regels vroeger door Greg. Tur. aangehaald, hebben de Franken in den jare 400 de stad Trier verwoest, en vervolgens verbrand. Daarna, is Trier in 413 blijkens Salvianus, vi, 15, voor de derde maal door de Franken verwoest. In dat jaar werd, volgens Fri-'geridus, de llomeinsche veldheer Costinus, (Domesticorum Comes), naar GalUe gezonden, om de Franken te bestrijden. In 415 werden, volgens Oregorius ïuronensis, de Frankische Koning Theodomeres, zoon van Riciiimeres en zijne
(1) Ruinart toekent ad Greg. Tur. Hist. iii, 18 nan: Agatiiias, een Grieksch schrijver, L. 1, getuigt, dat liet een plogtig gebruik was, om het haar der Frankische Koningen nooit te knippen. Het Caesarshaar hing deftig, aan het voorhoofd gescheiden, naar weerszijden op hunne schouders ; het werd met bijzondere zorg behandeld, en aangemerkt als een kenteeken en een uitsluitend voorregt, aan do Koninklijke familie eigen. Het haar dor onderhoorigen werd om het hoofd afgerond, en hun word niet ligt toegestaan, het langer te laten groeien. Grk-ooriuswijstin zijn werk , VI, 24 ; VIII, 10, enz. meermalen op die onderscheiding. Procopius is daarin spaarzamer. Hij was don Franken niet genegen, omdat zij do Keizers meermalen dwarsboomden.
— 141 —
moeder Ascila vermoord, hetgeen hjj zegt, in do Jaarboeken gelezen te hebben, (in consularibm legimus) (1). In dat zelfde jaar is volgens Salvianus, door Ruin art aangehaald. Trier eindelijk voor de vierde maal door de Franken veroverd, (denique expuymta est quater). In 420 regeerde, volgens Prosperi Chronicum Pithoeammi, Piiaramundus in Frankenland. Eindelijk in 422 werd Clodio te Tongeren door de Franken tot Koning verheven.
Men verhaalt tevens, zegt Gregokius ïuronensis, dat Clodio, de gesehiktste en edelste van zijn volk, toen Koning der Franken is geweest en zijn verblijf hield in de legerplaats bij Diest, dat op de grens der Tongeren gelegen is. (Ferunt etiain tune Chlofjionem ut Hein ac nobilissimmn in cjente sua, regem francorum fuisse, qui aptul Dispargum castrum habitabat, quod est in termino Thoringorum). In die landstreken, dat is zuidwaarts, vervolgt hij, woonden de Romeinen tot aan de rivier de Loire. Over de Loire heerschten de Gothen. Ook de Burgundiers, die nog tot de Arriaansche geloofsleer behoorden, woonden aan gene zijde van de Rhone, die bij de stad Lion stroomt, (In his autempartibus, id est ad meridio-nalem plagam, habitabant liomani usque Ligerim finviuni. Ultra Ligerim vero Gotthi dominabantur, Burgundiones quoque Arrianorum sectam sequentes, habitabant trans llhodanum, qui adjacet civitati Lugdunensi). Clodio zond vervolgens bespieders naar de stad Kanterijk, om alles op te nemen, volgde hen, versloeg de Romeinen, nam de stad in, hield daar een kort verblijf en nam de geheele landstreek in bezit tot aan do rivier de Somnte, Sommigen verzekeren, dat uit zijn geslacht
(1) Rüinart toekent daarbij aan dat de Jaarboeken bjj de ouden van tweeërlei aard waren: de Coustdares, die naar de daarin aangegeven opvolging der consuls bestempeld werden en de Chronica, waarin geen opvolging van consuls werd aangegeven.
_ 142 —
Koning Meroveus is voortgesproten, wiens zoon Childericus was, (Chlogio autem missis exploratorihus ad urhem Came-racinn, perlustrata omnia ipse secutus, Romanos proterit, Civitatem adprehendit: in qua paiicum tempus residens, usque Suminam ftuoium occupavit. De hujus stirpe juidam, Mero-vechum regem fuisse, adserunt, ajus fuit films Childericus.
Dit verhaal schijnt zoo duidelijk, dat het onbegrijpelijk is, hoc het tot zooveel geschrijf en verschil van gevoelen lioeft kunnen aanleiding geven.
Meerdere oorzaken zijn daarvan do rede. Vooreerst heeft Wende Linus, die in zijn werk. Natale Solum Leg tm Salica-rnm, dit gedeelte van het verhaal van Greg. Tuk. zeer juist had uitgelogd, daarna willen bewijzen, dat ook de Salisciie Wet in die landstreek gemaakt en van die Saliers afkomstig zou zijn, die door Julianus aldaar zouden gevestigd zijn. Hij is in dat bewijs bepaald te kort geschoten en heeft grove misslagen begaan, door ten onrogte bewoordingen van de Salische Wet, die als de Malbergsche glossen bekend staan, uit te leggen, als duidden zij plaatsen in Noordbrabant en de Kempen aan.
i
Zoo vond hij in titel XVII, art, 2 der Salische Wet: Si quis hominem mortuum exfoderit, et expoliaverit, Malh. Thürnichalt, HUM, qui fa cunt solid. C. cidpahilis judicetur. Turnichalt, zeide hij, is Turnhout, alzoo'een bewijs, dat de Salische Wet die landstreek bespreekt. Het woord beduidt evenwel eenvoudig grafheuvel-geld van Turn, toren of heuvel en ('halt, vergelding, of geld. Eccard zegt dan ook te regt in eene noot bij dat artikel: Turnichalt proprie compositio tumuli est.
Zoo vond quot;Wendelinus in titel XXIV, 3: Si quis ascum de intro clavem fur avert, Male. Cham Zyasco MDCCC. den. qui faciunt solid. XLV, culpa b i I is judicctur. Cham, zeide hij,
— 143 —
beduidt Chaam, een dorp in het land van Breda, alzoo heeft de Salische Wet hier alweer betrekking op die landstreek. Evenwel toont Eccard in een aanteekening bij dat artikel aan, dat Cham een sleutel of slot en ascus een schuit beduidt. Cham Zijasco beteekent alzoo een schuit aan het slot; hetgeen het artikel ook in het latijn bedoelt, zeggende: die een schuit van het slot geroofd heeft, zal schuldig geoordeeld worden, enz. En zoo heeft Wendelinus blijkbaar verkeerde gevolgen uit verkeerd verstane woorden afgeleid, zooals nog nader zal worden aangetoond.
Een tweede reden, waarom liet verhaal van Greq. Tur. verkeerd is uitgelegd, zit daarin, dat het nationaal gevoel sommige schrijvers tot eenzijdigheid heeft gestemd. Dezelfde Eccard, die Wendelinus zoo onbetwistbaar wederlegt, als het de verkeerde uitlegging van oud Duitscho woorden betreft, wil, (aanteek. op Leibnitz, de O rig. Franc, voce Pannon.), zijnerzijds weer niets weten van Tongeren of van Biest en blijft aan het verhaal van Greoorius ïuronensis de betee-kenis geven, als of het verhuizen der Franken uit Pannonie over den Rijn naar Thorlngia in eens, (uno tractu), geschied ware, en zegt dan: „Indien zij uit Pannonie gekomen zijn,, „hebben zij eerst den Donan moeten overtrekken. Tusschen „den JJonau en Thtiringia is niet de Rijn maar het riviertje „Iteganus, in het Duitsch liegen genoemd, gelegen, zoodat „Greoorius Turonensis door do woorden, Rheno transacto, „dat riviertje moet hebben bedoeld.quot; Maar, als men de woorden van dien schrijver verandert en denkt, dat hij den Rijn niet gekend heeft, waarom zich dan zoo aan het woord Thuringia geklemd, dat toch bepaald door de schrijvers van dien tijd meermalen voor Tongeren gebruikt werd, terwijl de Rijn, althans aan Greoorius ïuronensis, in Auvergne geboren, en Bisschop van Turin, toen hij zijne werken schreef, genoeg
— 144 —
bclcond was, om dien niet mot het riviertje do liegen, (lieyamis), te verwarren. Noemt men daarentegen aan, dat de schrijver door ïhuringia Tongeren verstaan hooft, dan levert zijn vorder verhaal geen moeijelijkhcid hoegenaamd moer op, maar betookont redekundig, dat de Franken aan den Rijn wonende, die rivier zijn overgetrokken, Trier hebben veroverd , vervolgens naar Tongeren verhuisd zijn, van daar de legerplaats naar Diest hebben overgebragt, uit die legerplaats bespieders door Clodio naar Kanier ijk gezonden zijn, om do veroveringen voort te zetten; en dan knoopt zich daar ook natuurlijk aan vast, dat zuidwaarts de Gallische Romeinen woonden tot aan de rivier de Loire, over de Loire de Got hen tot aan de Rhone, en over de Rhone do Btirgundiers; terwijl daarentegen de stelling van Eccard onbeslist laat, hoe do Franken in Gallie gekomen zijn.
De hoofdreden echter, waarom in deze zaak zooveel duisterheid verspreid is, vloeit vooral ook daaruit voort, dat vele schrijvers maar altijd vergeten, dat de Franken, die Gallie veroverd hebben, niet in het land woonden, maar over den Rijn gekomen zijn, zooals niet alleen Greqoiuus Turonensis zegt, maar uit al de schrijvers van dien tijd duidelijk voortvloeit; terwijl moderne schrijvers, sans rime ni rui son, altijd willen hebben, dat die zegevierende Franken de Sailers zouden geweest zijn, die door Julianus gevangen genomen, niet alleen in Taxandrie of het eiland der Batavieren zouden hebben mogen verblijven, maar met Romeinsch gebied zouden zijn beschonken; al hetgeen geheel in strijd was, en met het mandaat van Julianus, die naar Gallie gezonden was, om liet land van de Germanen te zuiveren, en met de Romeinscho staatkunde, en mot het traetaat door Julius Caesar met do Batavieren gesloten en door Cerialis vernieuwd, en mot de krachteloosheid dier Sailers, om zoo iets te kunnen onder-
145
nemen, en met de latere bevinding, zooals nader zal worden aangetoond, en met do woorden van Greg. Tur. die nergens van Saliers spreekt, laat staan, van Saliers, die Romeinscli gebied van Julianus zonden verkregen liebben; waarna zjj blijkbaar niet over don Rijn hadden behoeven te komen, om Gallie te veroveren.
Onder hen, die dat begrip ombelzen, dient vooral thans genoemd te worden do heer George Waitz , Das alte Recht der Salischen Franken., (184G), wiens gevoelen gevolgd wordt door den lieer Stobbe, Geschichte der Deutschen Rechtsquellen, in 1860 uitgegeven. De heer Waitz zegt, blz. 40: „het is genoeg bekend, hoe men in oudere tijden „de Salische Franken in liet hart van Duitschland, nabij „de Frankische, of Thuringer-rivier, de Sala, zocht. Aanleiding daarvan waren de woorden van den Karteren Pro-„lotjus, (voorrede van een der handschriften van de Salische „ Wet); qui ultra llenum sunt. (1) De nieuwere wetenschap „beeft echter eenstemmig dat gevoelen verworpen en geheel „omhelsd, wat aan quot;VVendeunus vroeger als vermetelheid
(1) Die PrologUH luidt: Plficin't atque convenit inter Francos atqne eorum proceribus, ut pro servandum inter se pacis studium, omnia incrementa rixarum resecave deberent, (et quia caeteris gentihus juxta se pos it is fortitudinis hrachio prominehant), ita etiam eos legale auctoritate praeceUerent, ut juxta qualitatem causarum sumerent criminates actiones tenninum. Ext iter uni igitur inter eos electi de plu rib us viri quatuor, his nominihns, Wisogastus, Arogastus, Salegastus et Widogastus, qui ultra Jienum sunt in Bod och em et Salechem et Widochem. Qui per tres mallos convenientes, omnes causarum origines sollicite discutientes de singulis Judicium decreverunt. Nu moge die Prolog us van latere dagteekening zjjn, en, zooals de heer Waitz, blz. 39, zegt, vermoedelijk niet hooger opklimmen dan tot het begin der 9c eeuw; het blijkt daaruit dan toch met zekerheid, dat in dien tijd bij do Franken zelf liet begrip heerschte, dat zij, die de Salische Wet daargesteld hebben, aan gene zijde van den Rijn, {ultra Benum), woonden; dit klemt te meer, omdat ten tjjde van Karei de Öroote, dat is, in do 8c en het begin der 9c eeuw, wetenschap en grondig onderzoek in hoog aanzien stonden.
1 9
146
„werd aangerekend, dat hij' namelijk de Salische Franken „op den linker Rijnoever zocht. Ik zal daarop niet nader „aandringen, maar in plaats daarvan den oorsprong der „vroegere woonplaats en verplaatsing van de Saliers nit-„voerig mededeelen. Vooreerst dient daaraan het verhaal „van Ammianus, xvii, 8, 3, te worden vastgeknoopt, dat „de Saliers ten tijde van Julianus naar Taxandrie geko-„men, daar door den zegevierenden Romein (jelaten tver-„clen, {!).... Ik behoef hier over de verhouding, waarin „de Saliers tot do Romeinen stonden, niet te spreken. quot;Wij „weten, dat hunne jongelingschap in de liomeinsche legioenen „diende, maar van onderdanigheid des volks is geen sprake, „en hun gebied werd naauweljjks nog tot het liomeinsche „Rijk gerekend; ten minste lagen, 50 jaren later, ten tijde, „waarop de Not ilia dignitatum gemaakt is, de Romeinscho „grensbezettingen in Famars en Tongeren, en het Noordelijk „gebied was geheel en al den Duitschers, vooral den Franken „prijs gegeven; maar weer verloopt een halve eeuw, voor dat „ deze Franken meer beduidend in de geschiedenis optreden. „Eerst toen kwam het Romeinscho Rijk meer en meer zijne „oplossing nabij en weken al do aan de grenzen liggende „legioenen terug en maakten voor de zich uitbreidende „Duitschers plaats. Toen was het, dat Koning Clodio „ Kamerijk veroverde. Guegoiuus Tueonensis, die dit het „eerst mededeelt, verhaalt te geljjker tijd, dat hij bij do „vesting Dispargum woonde in hot gebied, (Gau), der „Thoringers, En wat vroeger had hij aan do overlevering „van hot volk herinnerd, volgens welke die Franken, toon
(1) Men vgl. hiervoor blz. G1 en volgende, waaruit blijkt, dat liet een onjuist begrip is, te stellen, dat Julianus aan bedoelde Saliers Romeinsch grondgebied heeft afgestaan.
- 147 —
„zij don Rijn hadden overschreden, Thuriwjia doortrokken, „en hier, do naar do Ilonderdschappen en Ganen gelokte „Koningen uit de eerste en edelste geslachten van het land „over zich aanstelden.quot;
Men mag vragen: zijn hier niet evenveel onjuistheden als woorden ?
Vooreerst, waar blijkt uit hot verhaal van Gregokius Tueonensis, dat do Franken, die Gallic gingen veroveren, Saliers waren? Gkeooriüs spreekt geen woord van Salisclte Franken, en dit zou hij niet nagcinten hebben, indien het do hier bedoelde Saliers geweest waren, hij, die, zooals wij hiervoor, blz. 125, zagen, mot de Frankische Koningen Chilperic en Guntram in naauwo betrekking stond. Hij noemt nergens het woord Salier. Daarentegen blijkt uit zijn verhaal, dat Clodiü, dio door de Franken tot algemconen koning gekozen is, geen Salier was. Immers deelt hij mede, dat de Bisschop Hemi-oius den Frankischen Koning Crovis, den afstammeling van Clodio en van Meroveus, toen hij hem te Rheims deh doop toediende, aldus toesprak; „mitis depone colla Sicamber, a dor a quod incendisti, 'meende, quod adorasti.'1'1 Indien Clodio tot do Saliers, inboorlingen van Taxandrië, behoord had, kon Remigius diens afstammeling geen Sicamber noemen. Hij was daartoe te kundig en to beschaafd. Geen oud schrijver heeft ooit den Salier, wel den Frank Sicamber genoemd. Beteekenend is in dat opzigt het vers van Claudianüs , ongeveer ten jare 400, (Laus Stil. I.):
Salius jam rura colat, flexosque Sicamber In falcem curvet gladios, geminasque viator,
Cum vUleat ripas, quae sit Rotnana requirat.
De Germaanscho stammen, dio tot do confederatie der Franken behoorden, zijn uit de schrijvers vrij duidelijk bekend;
— 148 —
niet dc Batavieren, niet do Cannivefaten, niet do Saxers, niet do Alemannen. Deze allen worden door Ammianus, Zozimi's, Procopius, enz. duidelijk onderscheiden van dc Franken; maar daartoe behoorden do Saliers, de Attuarii, de Bructeri of die do Bructeri vervangen hadden, (vgl. Tac. Germ. 33), do Chamavi, de Ampsivarii, de Catti, do Chanel, de Cherusci, do Tenet er i, de Usipeti en de Sieambri of die de Sicambri vervangen hebben. Men vgl. Amm. Mauc.; Sulpic. Alex. liiorvoor blz. 60, 72, 125 aangehaald; de Tabula Itineraria van Peutinyer] Ci.uvkrius iii, 9, 10, enz.
En nu is do vraag, behoorden do Franken, die Gallic veroverden, tot een dier stammen, of tot hen gezamenlijk, of had zich in het algemeen slechts een schaar Franken, die niet uitsluitend tot den oen of anderen stam behoorden, vereenigd, om Gallie aan te vallen en to veroveren? Caesar en Tacitus geven in hunne beschrijving der zeden van de Germanen alle reden, om dat laatste te golooven.
De veroveraars vonden de kans klaar en handelden in voege, als Julius Caesar in zijn werk, de Bello Gallico, vi, do zeden hunner voorouders beschrijft: „Grcheel hun loven „brengen zij met jagen en oorlog voeren door. Hun grootste „eer bestaat, in verwoeste landstreken romdom zich te hebben, „naburen uit hun landen te verdrijven en zooveel vrees aan „te jagen, dat zij daarin niet durven blijven. Wanneer „een hunner vorsten zich in een vergadering als aanvoerder „voordoet, en die hem volgen willen, aanspoort, zich te „verklaren, staan allen, die doel en aanvoerder goedkeuren, „op, beloven ondersteuning, (Auxilium), en worden door do „menigte toegojuichd. Die dan terug blijft, wordt als lafaard „en verrader uitgekreten, en in niets meer geloofd.quot;
„Een hoogo geboorte of groote voorouderlijke verdiensten,quot; zegt Tacitus, (Germ, 15 en 16) „doen dc waardigheid van
— 149 —
„Opperhoofd zelfs aan jongelingen opdragen. In den strijd „strekt liet den aanvoerder tot schande, door zijn krygs-„gozellcn, (comités), in dapperheid overtroffen te worden, „en aan de strijdgenooten tot onuitwischbare vlek, den Aan-„voerder, (Dux), in den krijg te overleven, of zonder hem „huiswaarts te keeren. Hem verdedigen en beschermen en „hunne schitterendste daden zijn roem te wijden, is de eed, „waardoor zij aan hom verbonden zijn. De vorst strijdt „voor do overwinning, do strijdgenooten voor den vorst, enz.quot;
Men vindt dat beeld geheel terug in den veroveringsoorlog, die do bedoelde Franken in het begin der 5° eeuw togen de Ilomeinen voerden.
Do geschiedenis wijst Faramund als hun eerst Opperhoofd aan. Was hij slechts Aanvoerder dan wol Koning? Daaromtrent zwijgt de geschiedenis. Zijn naam of titel, Vormund of Faremund, zou doen denken, dat hij alleen Aanvoerder, (Dux) geweest is, en het betoog van Gregorius Türonensis, dat vroeger geen Frankisch Koning bekend was en Clodio dooide Franken die Gallie veroverden (1), het eerst tot hnn algemeenen Koning, (niet van de Over-Itijnbewoners), verkozen is, schijnt dit te bevestigen.
(1) Tercgt zegt Peppb, Diss, sur Vorig, des Francs, p. 43, dat de woorden van den Franschen sehrijvcr Aimoin , Hist. I, 5: „liex autem Clodio angustos regni fines dilatare cupiens, exploratores a Dishargo trans Kiiendm dirigit: et ipse cum exercilu subseciitus Cameracum urbem obtinuitquot;, liet verhaal van Obeq. Tub. niet kunnen verdringen. „L'objection, zegt liij , qu'ainsi Disbargum pourrait avoir été Dujsborg au pays de Clovo, situe sur la rive droite du fleuve, s'évanouit par l'examen do I'liistoire de Grégoire de Tours, auteur plus ancien de trois sièoles qu'Aimoin et qui par !e rang, qu'il oeeupait, so trouvant souvent a la cour, pouvait consulter des archives ot des monuments qu'Aimoin n'avait pas a sa disposition dans son Convent. Grégoire de Tours place I'arrivée de Clodion a Dispargum après son passage du Jthin et no fait plus aucunc mention de ce fleuvo, quand le roi envoya les espions, qu'il suivit avec son armée, pour marcher a Cambrai.
— 150 —
In de tweede plaats blijkt uit Greoorius Turonensis, dat die Frankische veroveraars uit Germanic over den Rijn kwamen, vervolgens, (dehinc), naar Tongeren voortrukten, daarna liiin legerplaats te Diest vestigden en verder liet land tot Kamerrijk toe veroverden.
Hoe komt do heer Waitz er dan toe, om te zeggen, dat die Franken de Saliers geweest zijn, die reeds sedert Julianus het land deels in bezit hadden? Strijdt dit niet regtstreeks met het verhaal van den schrijver, dien hij aanhaalt? Immers indien zij reeds het land bewoonden, konden zij niet meer over den Rijn komen.
De woorden van Ammianus, die de daad in 358 van Julianus met, betrekking tot de Saliers schetst, zijn hiervoor, blz. GO, letterlijk medegedeeld. „De Saliers hebben zich niet geheel hun bezit cn hunne kinderen aan Julianus overgegeven,quot; zegt Ammianus, „en Julianus heeft hen in genade aangenomen.quot; Wil dit nu zeggen, dat Julianus den Saliers in Taxandrie of elders Ilomeinsch gebied heeft afgestaan ? Strijdt dit niet regtstreeks met hetgeen Ammianus eenige regels vroeger mededeelt, dat Julianus hot voorstel der Saliers, om in Taxandrie te blijven wonen, niet alleen niet inwilligde, maar, met misleiding hunner gezanten, hen zoo onverhoeds cn bliksemsnel op het lijf viel, dat hun niets overbleef, dan zich met vermogen en gezin aan den overwinnaar in genade over te geven? (1)
(1) Raepsaet, {Analise, 49), beweert, dat Procopius, de Bello Goth. I, 12, de plaats aanwijst, waar die Saliers door Julianus zijn heengezonden. De woorden van Procopius luiden: „Gallic wordt onder anderen door de Rhone en den Rijn besproeid, waarvan de eerste in de Thyreensehe zee en de tweede in den Oceaan uitstrooraen. Aldaar bevinden zich de moerassen, waar voorheen de Germanen gewoond hebben, die thans Franken worden genoemd, een Barhaarsch volk, aanvankelijk zeer weinig in tel, (gens barhara et initio param speet a (a). Hun verblijf strekte zich uit tot aan de Arborichen, (Armorici), die met het
— 151 —
In do derde plaats beweert de lieer Waitz, mijns erachtens, geheel ten onregte, „dat hjj over do verhouding, waarin dio Saliers tot do Romeinen stonden, niet oons behoeft te sproken, omdat liet voldoende bekend zou zijn, dat wol hunne jongelingschap in do Romoinsche legioenen diende, maar dat van onderworpenheid van dat volk aan de Romeinen geen sprake is en hun gebied (?) naauwehjks moor tot het Romoinsche Rijk gerekend werd; dat althans vijftig jaren later, ten tijde der opmaking van de notitia dignitatum, do Romoinsche grensbezettingen in Famars en Tongoren lagen, en geheel liet Noordelijk gebied aan do Duitschers en vooral aan do Franken waren prijsgegeven.quot;
Dat vijftig jaren later bot Romoinsche Rijk in het Westen zoozeer verzwakt was, dat de invallen dor Barbaren niet meer te koeren waren, noemt niet weg, dat zulks het geval niet was, noch in 359, toen Keizer Julianus, na de Maas en don Rijn met vestingen voorzien te hebben, Gallic verliet; noch in 375, toon Keizer Valentinianus den Rijn, van Jlhetie af tot aan Pas de Calais, zoozeer met vestingwerken afgesloten had, dat geen Barbaarsche legerbende moer ongemerkt op Romeinsch gebied kon doordringen, noch in 378, toen Keizer Gkatianus hot Romeinsch gezag zoozeer in Gallic gevestigd rekende, dat hij meende, hot veilig van knjgsmagt te kunnen ontblooton, misslag, die juist do verzwakking en don val van hot Westersche rijk hoeft te weeg gebragt.
overige Gullie en Spanje, feeds lang aan de Romeinen onderworpen warenquot; Zijn dit nu werkelijk de Salisehe Franken, die door Julianus gevangen genomen zijn, dan hebben zij blijkbaar, noch in Taxandrie, noch in het eiland der Batavieren, verblijf erlangd, maar dan heeft Julianus met hen gehandeld, zooals wij hiervoor, blz. 44, gezien hebben, dat Probus, en (blz. 40), dat Constantius met de Franken gehandeld heeft: in Uomanas transtulit nationeSf at non solam ar ma, sed etiam fcrilafem ponere cogerenlar.
- 152 —
Julianus had werkelijk, zooals de heer Waitz zegt, do jongelingschap der overwonnen Suliers in het Romeinsche leger ingelijfd; en zij bleven aan de Ilomeinsche legioenen hunne jongelingen als soldaten leveren; maar dat was juist een blijk van hunne onderworpenheid aan de Romeinen. J ulianus volgde daarin de staatkunde, destijds als regel aangenomen, om, wanneer een Barbaarseh volk overwonnen was, daaraan do jongelingschap te ontnemen en daarmede het Romeinsch leger te versterken. Dat was de eerste voorwaarde van den aan de overwonnelingen geschonken vrede. Men bragt daardoor te weeg, dat dergelijk volk in de eerstvolgende tijden er niet aan donken kon, iets ernstigs tegen het Romeinsch gezag te ondernemen. Indien men dus 'aanneemt, dat de Franken, die Gallie veroverd hebben, de door Julianus gevangen genomen Suliers waren, dan moeten hunne vrouwen, grijsaards en kinderen de veroveraars geweest zjjn, want hunne strijdbare mannen dienden in do Romeinsche legers.
Het afstaan van Romeinsch yehied door Julianus is bljjk-baar niet anders dan een fabel. Julianus was daartoe noch gemagtigd, noch bevoegd, evenmin, als om het traktaat, oorspronkelijk met Julius Caesau gesloten en door Ceriai.is later bevestigd, te verbreken, door over het eiland der Batavieren te beschikken. Hij zou door oen en ander regtstreeks in strijd gehandeld hebben niet de zending, hem door Keizer Constantius opgedragen, om Gallie van de Barbaren te zuiveren.
En, ten bewijze, hoe uitmuntend hij zich van die taak kweet, vindt Ammianus geen woorden genoeg, om in dit opzigt zijn staatkunde en veldhcersbeloid te roemen, en er op te wijzen, hoe hij niet alleen den Rijn, maar zelfs de Maas mot vestingen versterkt en van bezettingen voorzien had, om hot den barbaren onmogelijk te 'maken, Romeinsch
gobiocl to bestoken. Het afstaan van Romoinscli gebied aan de Saliers binnen die grenzen ware immers regtstreeks met die staatkunde in strijd geweest? Komeinscli gebied aldaar aan Saliers prijs geven, ware de Rijngrens vernietigen en een steunpunt aan Franken en andere Barbaren verleenen, om steeds liet AVesterscli rijk te bedreigen. De Romeinen waren tijdens Julianus, Valentinianus en Gkatianus zoo laag niet gezonken, dat zij dit niet zouden hebben ingezien; van daar, dat Ammianus, (XY, 12), nog in 378 meende, veilig te kunnen uitroepen: v Gallic is door een eeuwigen band aan ons verbonden, (omnes Gallias post decennalis belli mutuas clades saheyii Caesar, sucleiaiique nosirae foederibus junxit aeternis). Zou bij die grootspraak gewaagd hebben, indien eenige jaren vroeger door Julianus Romeinsch gebied aan Saliers ware afgestaan, of gebied dor Batavieren, getrouwe bonclgenooten dor Romeinen, prijs gegeven? (1) Zelfs ruim dertig jaren later waren de Romeinen in Gallie nog geheel meester. Immers hebben wij hiervoor, blz. 127, gezien, dat tijdens de overweldiging van Maximus , onder Keizer Valentinianus 11, (387—392), geen Franken op Romeinsch gebied woonden, wel strooptogten aldaar pleegden, met den behaalden buit over den- Rijn togen, maar door do krijgsbevelhebbers Nanienus en Quintinus gedeeltelijk bij Carbonaria werden achterhaald en afgemaakt; dat men daarna hen over den Rijn in hun eigen land ging bestrijden, en, wel is waar, aldaar een nederlaag leed, maar dat weer Arbogastes, de bewindsman van Keizer Valentinianus II, hen daarna iu hun eigen land ging aantasten, hun als straf oplegde, terug te geven, wat zij liet vorige
(1) Dit dringt tc mcor, daar bokond is, dat Mare. zjjn gcschicdcms
to Rome voorlas, {Not. sur Aimn. Marc. edit. Ni sard).
— 154 —
jaar aan de legioenen des Keizers ontnomen hadden, en tevens de aanstokers van den oorlog uit te leveren; don volgenden winter hunne bosschen afbrandde, het land der Bructeren en Chamavcn verwoestte, en slechts eeuige Amsi-yarii en Catti in de verte te zien kreeg. Eugenius, door Arüooastes, na den dood van Valenïinianus II tot Keizer verheven, hervatte in 393 den krijgstogt over den Rijn, sloot daarna een verhond met de Koningen der Alernannen en Franken en kon ook daardoor een kraehtig leger vertoonen, om de wilde volken ontzag in te boezomen; een bewijs, dat op het einde der 4° eeuw, geen Romeinsch gebied in de magt van Franken of Saliers was.
Aan die daadzaken sluit zich de Peutinger Beistafel (1), gedenkteeken van het laatst der vierde eeuw, waaruit duidelijk blijkt, dat noch het eiland der Batavieren, noch Taxandrio aan barbaren, hetzij dan Franken of Sailers, waren prijs gegeven.
Do inrigting dier Reistafcl is als volgt: zij vangt aan mot de landstreek Francia, liggende tusschcn de Noordzee en don Rijn, strekkende van do kust der Noordzee oostwaarts tot Suevia, in welk Frankenland men de namen vindt der Chauci, Chamavi, Amsivarii, qui et Franci, Bruderi, enz. (2). Oostwaarts van Francia volgt, zooals wij zeiden, Suevia, dan Alamannia, enz.
(1) Het facsimile van die Roistafcl, in do Bibliotheek te Weenen bewaard, is door Scheijb in 1753 uitgegeven, onder den naam van Pcntingeyiana Tabula Itineran'a. De uitgever toont aan, dat die kaart in 393 door Romeinsehe ingenieurs op last van Keizer Tiieodosius de Groote is vervaardigd. Bit komt nagenoeg overeen met hetgeen hiervoor blz. 39, uit van Loon is medegedeeld.
(2) Er bestaat eenig verschil omtrent de lezing van den volksnaam, vermeld tussehen de Chauci en Chamavi. Wendelinus leest er uit, Altino Phresii, (de Vriezen). Voor mijn betoog is dat verschil van weinig belang. Genoeg dat voldoende blykt, dat ten tijde, waarop do Rcistafel gemaakt is, do Franken niet in het land der Batavieren, maar ten noorden daarvan woonden en daarvan afgescheiden waren door de noordelijke Rijnsprank, en evenmin woonden in de landstreek van Taxandric.
— 155 —
Ten Zuiden van Francia vindt men Batavia. Dat land wordt op de Ilcistafel (1) Patavia genoemd en ligt tussclien de bekende Rijnspranken, waarvan de noordelijke door Fl» llenus en do zuidelijke door Fl0 Pa tabus, (Fluvius Batavus, Waal met Maas verbonden), worden aangeduid. In dit eiland, te rekenen van de Noordzee en gaande van liet Westen naar liet Oosten vindt men de navolgende plaatsen: het naast bij de Noordzee, Lugduno. Van Lugduno loopen twee staatswegen, één noordwaarts langs Fl0 llenus en één zuidwaarts langs Fl0 Patabus. De noordweg gaat naar en door het Forum Adriani, ten noorden waarvan Pretorium Agrippinae; van Lugduno tot Forum Adriani, van Forum Adriani tot Matilone, van Matilonc tot Albinianis, van Albinianis tot Nigropullo, van Nigropullo tot Lauri, van Lauri tot ./'7e-tione, van Fletione tot Levefano, van Levefano tot Carvonc, van Carvone tot Castra Herculis, van Gastra Her ml is tot Noviomagi, bij al welke plaatsen de afstand is aangeduid. (2)
De zuiderweg loopt van Lugduno langs Fl0 Patabus boven Forum Adriani tot Flenio, van Flenio tot Tablis, van Tablis tot Caspingio, van Caspingio tot Grinnihus, van Grinnibus tot ad duodecimuin, en van daar tot Noviomagi, alles met aanduiding der afstanden. (3).
(1) Destijds wenlen de letters b, p, en v, als verwants medeklinkers menigmaal do ccn voor do andero gcschrercn; 'alzoo Patavia voor Batavia, Patabus voor Batavus, (zie Veleer It in. Schedae expl.).
(2) Hiervoor, blz. 66, heb ik reeds medegedeeld ,'dat Lugduno en Vretorium Agrippinae later door de zoo verzwolgen zijn. Forum Adriani zou, volgens van Loon en Alting, Voorburg, Matilo de Burg van Leiden, Albinianis Rooni-berg, volgens Altinq Alphen, Nigropullo de Zwarte Kiekenbuurt, bjj Alphen, volgens Alting Zwarte Poel, Lauri Woerden, Fletio volgens Alting Fleuten, de Vliet bij Vianen, Levefano Vianen, Carvo Ravensway, Castra Herculis Rawijk bij Wagon in gen , volgens Alting Malburg en Noviomagi Nijmegen zijn. Omtrent die benamingen is vooral belangrijk het werk van Alting, op do aangeduide namen.
(3) Volgons van Loon, ih. zou Flevio Fleet of Vlietsloot, Tablis Alblas,
— 156 —
To Noviomagi splitst zich de weg in twee spranken, waarvan de noordelijke loopt tot Arenatio, van daar tot Ihtr-yinatio, verder tot Colo. Trajana, tot Veteribus, tot Asciburgiu, tot Novesio, tot Agrippina, enz.
De Zuidersprank loopt van Noviomagi over de Waal tot Cevelum; van daar tot Blariaco, Catualinor, Feresne en Arvaca, van waar hjj weer over de rivier loopt. (1)
Ten zuiden van Batavia ligt Belgica, namelijk liet Gallia Belgica, hiervoor, 1)1 z. 30 met de woorden van Plinius omschreven. liet Noordelijk gedeelte is volgens de tegenwoordige ligging Vlaanderen, Zeeland, Noordbrabant, dat is Taxandrie, enz.
In het midden van die landstreek treft men een weg aan, loopende van do JSToordzee oostwaarts. Daaraan liggen de navolgende plaatsen: Osisim, Gesogiaco, qnod nunc Cas-tello Menapiornm, Vironino, Turnaco, Pontes caldis, Baca Conervio, enz.
Uit dit alles blijkt, dat ten tijde, dat die Eeistafel is opgemaakt, het eiland der Batavieren en Taxandrie nog ongeschonden Romeinsch gebied waren. Geen schijn of blijk is aanwezig, dat die landstreken, geheel of gedeeltelijk, in handen van andere volken waren, terwijl het niet aannemelijk is, dat, wanneer dat gebied aan een ander volk had toebehoord, daarvan geen spoor op die Keistafel zou zijn aangetroffen.
(tussohon welko plaatsen do weg van Kralinr/en, waarvan liet spreekwoord: zoo ouil als de weg van Kralingeu), Cctspinyio Asperen, Griimihns Groniehem, volgens Altino Remmerten zijn. Volgens Ai.ting is Arenatio llerwort bij Keilen, Burrjhmtia hetzelfde als Qiiadrihimjhim, Wnterburg, thans 's-Gra-venweert bij Schenltensehans, Colon in Trajana Keln, Vcleribns Berthem bij Santen, (zie, bij Altino, castra Ulpia), Ascihurgia Westervoort, Xovesio Nuijs, Agrippina Keulen.
(1) Volgens Altino is Ceuelinn Oen nip, Blariaco Blerik, enz.
— 157 —
Twco jaron na do vervaardiging dier Roistafel, in 895, maakte Stilico, do voogd van Keizer Honorius, hiervoor, Liz. HG, vermeld, een reis langs don Rijn tot in hot eiland der Batavieren. Het dool dier reis wordt aldus vermeld door Ax-q uk til. Hist, do France, I, 131: Toen Keizer Theodosiüs zich door de overwinning op Eitgenius en Arboöastes uitsluitend moester van liet Oostersch en hot Westersch Rijk zag, stierf hij drie maanden na zijn zegetogt in Rome. Hij had de splitsing van liet Rijk, door de verdeeling daarvan tusschen zijne beide zonen, bevestigd. 1 Tonokius, do jongste, naauwehjks elf jaren oud, had liet Westersch rijk, onder do voogdij van Stilico, en Akcadius, achttien jaren oud, het Oostersch rijk, onder het bestier van Rufinus, bekomen. De beide ministers met al de gaven toegerust, om het Rijk krachtig te handhaven, bragten het door hcorschzucht ten val.
Do eerste regeringsdaad van IIoxokil's of liever van diens minister Stilico was oen reis, in zoor korten tijd langs don Rijn, over diens golieelo uitgestrektheid, om do oude verbonden met do barbaren te hornieuwen.
Do ontzagwekkende naam van Stilico maakte van die reis een soort van zegetogt. Al dc kleine vorston, aan gene zij do van den Rijn, haastten zich, aan zijne uitnoodiging, do traktaten te hernieuwen, gehoor te geven, en hij verschafte daardoor aan Gallic een rust van zeven of acht jaren. Hij maakte daarvan gebruik, om do wapenen naar het Oosten te wenden, waar Alaric met do Gothon, op geheime aansporing van Rufinus, Macedonie, Griekenland en den Pelo-ponesus verwoestten, enz.
Het is die rois van Stilico, die door den dichter Clau-diaxus, zijn tijdgenoot, wordt bezongen, als hij in zijn Laus Stlllconls, I, 198, seq. zegt:
— 158 —
Impiger a primo descenders flinn hi is ortu Ad bifidos tractus et juncia paJudihns ora,
Fuhnineum praestrinxit Her.
Hot eiland der Batavieren en Taxandrie, onder den naam van hifidos tractus en juncta paludibus om, aangeduid, waren alzoo destijds blijkbaar nog Romoinscli gebied, zooals Clau-dian0S onmiskenbaar uitdrukt met do navolgende woorden: „De reiziger zal, bij het beschouwen van den Rijn, van zelf zien, welke der beide Rijnoevers do Romeinscho oever is,quot; (zie hiervoor, bl. 147).
Stilico was in hot bezit van het leger van Tiieodosius gebleven. Toen hij daarmede naar het Oosten toog, werd, zoo als Anquetil, zegt, 's lands heil als doel vooruitgezet, maar waren hecrschzucht en naijver op Rufinus daarvan de drijfveren. Hij landde in den Peloponesus, en op zijne aannadering haastte zich do vijand, terug te trekken; maar van dat oogenblik werd zijne handelwijze een raadsel. Hetzij hij door wellusten verzwakt was, zooals Zozimus beweert, hetzij hij aan de bevelen van Arcadius gehoor gaf, die hem op aansporing van Rufinus last gaf, naar het Westen terug te keeren en hem zijne troepen af te staan, hetzij hij ten eigen voordeelo met Alaric onderhandelde; hij werd eensklaps onverschillig aan al, wat rondom hem voorviel, vergat het doel van den veldtogt, dien hij met zoo goed gevolg had aangevangen, liet de Gothen ontsnappen, zonder zelfs oen poging aan te wenden, hun den buit te ontrukken, dio hunnen aftogt belemmerde. Zozimus deelt in hot vijfde boek zijner Romeinscho geschiedenis, de bijzonderheden van die gebeurtenissen in het Oosten mede; maar zoo verward, dat er naauwelijks de draad in te vinden is. Overigens heb ik reeds, blz. 116 en volgende, met de woorden van Jornandes, den toestand trachten toe te lichten.
— 159 —
„Wij naderen tot het jaar 406, zegt Anquetil, waarin do invallen der Barbaren Gall ie zoo geweldig teisterden, dat het liomeinsche Rijk tot dan toe geen dergelijke gebeurtenis gekend had. Mag men verscliillende schrijvers van dien tijd gelooven, dan is die ramp het werk van Sïilico geweest, die, na eerst den troon te hehhen ondermijnd, door opvolgolijk zijne twee dochters, die nog kinderen waren, aan Honorius te hebben doen huwen, het plan vormde, door de gestichte verwarring zijn zoon Euciieuius op den troon te plaatsen. Wat daarvan zij; op den laatsten dag van het jaar 40G vielen volgons de Kronijk van Prosperus een menigte Gothen en Gepiden van de oevers van den Donau, in Dacie en Panonie, en de Vandalen, Henden, Sneven, Burgundiers, Saxers, Anylen en Juthen, bewoners van de Baltischo kusten en de landen thans onder den naam van Pruisen, Pommcrcn, Mekkelenburg, Holstein en Jutland bekend, trokken bij Meinz over den Rijn. Do Franken, die sedert honderd vijftig jaren op allerhande wijze hun geluk bepoefd hadden, om vasten voet in Gallie te erlangen, waren thans de eerste slagt-offers van dien overtogt. Zij waren niet krachtig genoeg, om voldoenden wederstand te bieden, ondergingen een noodlottige nederlaag, waarna de Barbaren zonder verderen tegenstand de twee Germanien en Belgie overstroomden.quot; De bedoelde Franken, die dat lot ondergingen, woonden aan gene zijde van den Rijn, blijkens de woorden van Orosius, vii, 40: excitatae per Stiliconem yentes Alanorum, Suevonm, Vandaio ■ rum, multaeque cum his aliae, Francos proterunt, llhenum transeunt. Gallias invadunt.
De Saxers bedreigden ook op dat oogenblik Groot-Britannic, waardoor een opstand aldaar onder do Romeinsche troepen werd te weeg gebragt. Zozimus, (ib. vi), beschrijft dien opstand aldus: „Onder het zevende consulaat van Honorius
— 160 —
on het tweede van Tiieodosius, (dat is ia hot jaar 407), kozen de troepen in Groot-Brittanie Marcus tot Keizer, maar vermoordden hom woor kort daarna, stelden toen Oratianus tot Keizer aan, waren hem na vier maanden weer moe, beroofden hem van liet Rijk en van hot leven, en kozen Constantinüs in zijne plaats. (Hiervoor, blz. 121, is van dio gebeurtenis met de woorden van Joünandes reeds niel-ding gemaakt). Constantinüs droeg het bovoliiebherschap over de krijgsmagt in Gallic aan Justinianus en Nevegastus op, vertrok toon uit Groot-Brittannie, landde te Boulogne, vond bijval bjj do gchoolo krijgsmagt in Gallie tot aan do Alpen too, die Gallic van Italic scheiden. Hij dacht op die wijze do grondslagen van zijn rjjk gevestigd te hebben. Hij leverde slag aan dc Barbaren, die zich in Gallie bevonden en behaalde op hen dc overwinning; maar, vermits hij hen niet dadelijk vervolgde, zooals dit toen mogelijk was, gaf hij hun gelegenheid hunne krachten te verzamelen. Uit vrocs, dat zij in Gallie zouden terug koeren, deed hij do toegangen bewaken, yoede bezettingen langs den geheelen
Rijn, hetgeen sedert do regering van Julianus niet goschicd was; en toon hij op die wijze in Gallie behoorlijk ordo op do zaken gesteld had, zond hij zijn oudsten zoon Constans mot den titel van Caesar naar Spanje, om ook daar zijn rijk uit te breiden en do magt dor aanhangers van Honorius to vernietigen; hij koesterde namelijk vrees, dat zij langs do Pyronëen Gallie zouden binnenrukken en dat Honorius troepen langs do Alpen zou zendon, om liem aldus van allo zijden in to sluiten.quot;
Het blijkt dus hier alweer, ook uit dit verhaal, dat do Romeinen in 407 nog moester van den Rijn waren, vermits Constantinüs do vestingen, over do geiieele uitgestrektheid van dien stroom, van bezettingen voorzag.
— 101 —
Zozimus voegt or bij, dat dit sedert Julianus liet geval met geweest was. Is dit juist, dan laat zich daaruit verklaren, waarom in de Notitiu Diynitatuin, Amts, Fainars (famim Martis), Tongeven en niet de Rijuvestingen staan aangeduid als plaatsen, waarin Romoinscho bezettingen lagen, zonder dat daaruit kan worden afgeleid, dat do Rijn niet nicer do grens van het Jvomoinscho Rijk, noch in hot bezit dor Romeinen was. Hot tegendeel blijkt uit liet verhaal van Zozimus.
Verder deelt die schrijver mede, „dat Constans, na in Spanje den vijand bestreden te liohben, naar Gallic terug koerde, andermaal door zijn vader naar Spanje werd teruggezonden, Justus, Magister equitum, als bovolhobboi' niet zich nam, en dat een ander veldoverste, Geroncius, aan wien hij do bewaking dor toegangen tussehon Gallie en Spanje had toevertrouwd, daarover verstoord, do soldaten voor zich won, aan de Barbaren, dio van over den Rijn in Gallie binnendrongen, vrij spel liet, of hen zolfs tot hun bedrijf aanspoorde, en dat Constantinüs daaraan geen weerstand kon bieden, omdat zijn voorname raagt zich in Spanje bevond. liet bragt te woog, dat de bewoners van Groot-Brit-tannio, om aan do invallen der Barbaren weerstand te bieden, do wapenen opnamen, huniio steden van do Barbaren verlosten , maar tevens do Romoinscho gezagvoerders verdreven en oen onafhankolijken staat vormden, welk voorbeeld ook in Gallic door dc Armorici en andere Gallische volken werd nagevolgdquot;.
Uit dit verhaal hebben sommige schrijvers trachten af te leiden, dat dio Gallische volken daarna onafhankelijk ge-bloven en onder Glovis met het Frankische Rijk incenge-smolten. en niet veroverd zijn. Wendelinus , {de Leg. Sal.), noemt dit zolfs den oorsprong dor Salischo Wet. Men hoeft
— 162 —
liet bewijs niet uit het verhaal van Zozuius kunnen putten, omdat het verder gedeelte van zijn werk verloren is. Ook blijkt uit hetgeen hiervoor, blz. 120, uit Jornandes is vermeld, dat die onafhankelijkhoid van niet veel belang moet geweest zijn; en Montesquieu, (De l'esprit des Lois, XXX, 24), heeft die bewering zegevierend bestreden en aangetoond, dat de hier bedoelde Gallische gewesten ten tijde van Cr,ovis nog in handen der Eomeinen waren, en toen door Clovis, bij de nederlaag van Siagiuüs in de vlakten van Soissons, op de Romeinen zijn veroverd.
Het is hier de plaats, om nog een gedenkteeken te ver-molden van den tijd, waarover hot verhaal van Zozimusloopt, namelijk de Notitia Dujnitatam, een soort van jaarboek, waarin de staatsbetrekkingen van dien tijd staan aangeduid, en dat men acht te zijn van den tijd van Keizer Akcamus, in 408 overleden. Het bewijst, dat do Batavieren destijds nog hulptroepen aan de Romeinen leverdon en dus niet uit do rij dor volken verdwenen waren. Die Notitia bevat de opsomming der Romeinscho legermagten met aanduiding dor landen, waar zij zich bevonden. Met betrekking tot de Rataafsche hulptroepen vermeldt zij het navolgende: in het Westersch Rijk, onder bevel van don Magister Peditum Prae-sentialis, lagen de Batavi Seniores in Italië; do Batavi Juniores, twee verschillende legerkorpsen, beiden onder de Anxilia Palatina, Keizerlijke garde, geteld, lagen in Gallic. Onder bevel van den Magister Equitum Galliaruin, ondergeschikt aan den Magister Equitum Praesentialis waren do Batavi Juniores, oeno bende ruiterij, in Gallic gelegerd. Onder bevel van den Hertog van Rhaetie lag do Col tors nova Batavornm te Batavia Castra, ook Batavoclurum, later Bataviuin, (thans Passau), naar die Cohorte genaamd. Onder bevel van don Hertog van Brittannie was de Cohors Batavornm,
gelegerd te Procol'dia. In liet Oosterschc Rijk waren onder bevel van den Magister Militnm Praesentialis de Batavi Seniores, belioorende tot de Auxilia Palatina.
In Gallic bevonden zich volgons de Notitia nog 48 andere korpsen van allerlei landaard en benaming, en daarenboven in het Zuiden van dat land twaalf nederzettingen van Laeti en vier van Gentiles. Daaronder bevonden zich de Laeti Batavi Nemetaeenses, aldus genaamd van de stad Nemetacurn, 1 later Atrehati (Artois), hun standplaats; de Laeti Bativi Contraginnenses, aldus van Contra-c/innum, (waarschijnlijk Condran, Dept. de l'Oise), die aldaar en te Noviomayum, (Noyon) in Belg ia secunda, hun koofdkwartier hadden: de Laeti Batavi en Gentiles Suevi, gevestigd te Bajoca (Bayeux, Dept. du Calvados) en tc Constantia (Coutance, Dept. de la Manche).
Omtrent de beteekenis van den naam Laeti zijn lezenswaard de Bijdragen tot eene Geschiedenis der Bataven van den heer van Sciievichaven. (1) De schrijver meent niet ten onregte, dat men onder Laeti moet verstaan militaire kolonisten van Germaanseh ras, die door do Romoinsche Keizers in sommige provinciën van Gallic tot bescherming van het Eijk gevestigd waren. Maar do oorspronkelijke beteekenis van liet woord blijft duister, ook na hetgeen daaromtrent in bedoelde Bijdragen, blz. 137, wordt aangetroffen.
Minder juist komt mij echter de gissing van don schrijver voor, dat do Laeti Batavi de Bataafsehe bevolking zou geweest zijn, die ten tijde van Julianus hot land zou hebben verlaten, om zicli in Gallie te vestigen. De schrijver zegt' daaromtrent, blz. 141: „De vrije Bataven, die zich onder don
Bedoelde liijdrar/en, een verdienstelijk werk, zijn uitgekomen, nadat de eerste afleveringen van dit werk reeds liet licht hadden gezien.
— 164 —
„Tlomoinschcn invloed tot eon betrekkelijk hoogen trap van „beschaving ontwikkeld hadden, zullen zich mocjjelijk hebben „kunnen buigen onder het juk dier woeste Germaanscho „barbaren en waarselijjnlijk (?) trok toen een groot gedeelte „van het volk uit hun vaderland weg, om zich in die stre-„ken van Gallic to vestigen, welke do llorneinon hun, op „de oude voorwaarden van dienstplichtigheid, tor bewoning „aanboden. (?) Mot liet vertrek dor Bataven, on het ophouden „van hun volksbestaan (?) verloor ook langzamerhand hot „Eiland zijn oorspronkelijken naam (?) en verzonk in het „uitgebreide Francia of Frankenland. (?) quot;Wat mij in dit „vermoeden versterkt, is, dat minstens oen vierde gedeelte der „Laeten-nederzettingon uit Bataven bestond, terwijl de Alo-„mannen en Franken, die Constantinus en andere Keizers „in grooten getale in Gallio als Laeti geplaatst hadden, slechts „een, ot' hoogstens twee praefoeturen vormden. Een zoo „kleine natie als do Bataven, waarvan nog daarenboven zulk „een aantal mannon in liet Romeinsche leger dienden, kon „alléén door eeno volksverhuizing en masse zooveel koloniën „vormen. Daarenboven lag het in den aard der zaak (?), „dat de Saliers, die zich als een overwinnende horde in „het eiland vestigden, zich van alles meester maakten en „de oorspronkelijke bewoners met geweld uit hunne bozet-„ tingen verdreven cu verdrongen, ja hoogst waarschijnlijk „als slaven behandelden. Wat was natuurlijker (?), dan dat „de Bataven hot hun ontrukte land verlieten, oven als de „Saliers dit later doden bij. do komst der Chaucen (Qnaden), „cn zich op Romeinsch gebied vestigden?quot;
Ik kan mij met dien gedachtengang niet vcreonigen. Oe-schiedenis is naar mijne zienswijze oen te ernstige zaak, om haar op dergelijke veronderstellingen te grondvesten. Vooreerst de vraag: is hot waar, dat het Eiland der Batavieren
— 165 —
zijn oorspronkcljjkonnaam sedert den tjjd van Julianus verloren heeft? Immers neen, vermits het op de Peutinger lieistafelnog met dien naam prijkt, door Eöiniiart den geheimschrijver van Karel de oroote, in diens levensgeschiedenis, en dus nog in de 9° ecmv, als Batavorum insula vermeld staat, (1) onder den naam van Batua in 870 in do akte van verdeeling van Lotharingen, tusschen Karel de Kale en Lodewijk de Duiïsciier, voorkomt, (2) en tot lieden toe, gedeeltelijk, den naam van Betuwe behouden heeft. (3)
Hebben do Sailers do Batavieren uit hun eiland verdrongen? Immers neen, vermits zolfs Zozmus constateert, dat Julianus, na do gewaande Quaden- en SWiers-geschiedenis, Batavieren, ingezetenen van liet eiland, onderscheiden van Saliers en Quaden, (4) in dienst nam en dat, tot don tijd van zijn verhaal, sommige Romeinsche legerbenden nog den naam van Batavieren droegen, en vermits ook uit de Kot it ia dignitatum on-miskenbaar blijkt, dat nog in liet begin der vijfde eeuw door het Eiland der Batavieren hulptroepen aan do Romeinen geleverd werden.
Zijn de Batavieren en masse uit hun eiland verhuisd, om zich
(1) De woorden van Eginiiart luiden: Inchoavit et palat! a operis eg regit: Kuum hand Jonge a Mogunciaco, juxta villam cui uotuen est lugelheim: alterum Noviomagi super wahalem fliiviuiii, qui Batavorum insulam a parte uieridiana praef er fluit.
(2) In bedoeld Diploma, te vinden in Miraei Op. Dipl. p. 28, en Balusius ii, Col. 221, worden Utrecht, Batua, vlmmr/a of Gelderland, enz. onderscheiden van Fresia of Friesland, genoemd en toebedeeld. Men zie tevens mijn werk, V. Hert. Brah. ƒ, 316.
(53) Cluverius, de liheni alveis 132, zegt: uomeu post hoe aevum, quaruvis corruptum, insulae mans it, quo Batua dicta fuit, undo nunc ptwti etiam nomen Betuwe.
(4) Do heer van Scheviciiaven zegt wel: liet schijnt, dat Zozimus hier de Bataven bedoelt, welke in hun land gebleven waren, toen het door de Saliers overmeesterd was (?); de moerderheid van het volk was waarschijnlijk (?) uitgeweken en had zich als Laeti in Gallic nedergezet, enz. maar, noch voor het een, noch voor het ander, bestaat een redelijke grond.
in Gallic als Laeti to vestigen? De schrijver noemt dat hoogst waarschijnlijk, maar waarop steunt die waarschijnlijkheid? Oj) de geschiedenis? Bij geen enkel tijdgenoot wordt daarop in de verste verte gedoeld! Lag het in den aard der zaak, zooals hij beweert ? Integendeel; geen land was destijds heter tegen don vreemdeling bestand, dan juist het Eiland dor Batavieren, tusschen twee rivier-armen, door vestingen versterkt, besloten. De vrije Bataven, zegt de schrijver, onder don llomeinschcn invloed tot een betrekkelijk hoogen trap van beschaving ontwikkeld, zullen zich moeijelijk hebben kunnen buigen onder het juk van woeste Germaansche barbaren en voegt er bij „van die kleine natie, diende daarenboven een zoo groot aantal mannen in do Ilomeinsche legers.quot; Is het aannemelijk, dat een volk van dien rang, mot die kracht, dat nog zulk aantal hulptroepen aan de Romeinen leverde, en masse zijn vaderland, het Nohilissima Butavorum Insula zou verlaten hebben, om zich in een vreemd land, in Gallic, te gaan vestigen, waar het do taal niet verstond, zich in den toestand van lijfeigen verplaatste, zooals do toestand der Laeti was, en waar het niet minder aan de invallen der woeste Franken en Germanen was blootgesteld ? De schrijver vindt het anders onverklaarbaar, dat minstens een vierde gedeelte der Laeten-nederzettingen uit Bataven bestonden cn dit doet hom besluiten, dat de Batavieren cn masse hun eiland zullen verlaten hebben ? Die nederzettingen vinden intusschen voldoende verklaring in hetgeen de schrijver op bl/. 133 te regt aanmerkt, dat de hulptroepen niet uitsluitend waren zamengesteld uit de volkoren, wier naam zij droegen. Wanneer die hulptroepen dus ook uit andere natiën werden voltallig gemaakt, is het dan te verwonderen, dat er stof genoog aanwezig was, om van de Veteranon dier korpsen zoovele koloniën te vormen cn zo als Laeti nog tot steun van
, hot Romeinscli gebied aan te wonden? Voor lion was hot geen Yornoderiiig als militaire kolonisten op liomoinsch gebied to verblijven; zij beschouwden hot als oen voorrogt en dat verklaart genoog hot aantal van dergelijke koloniën. Maar, dat oen volk met dat verleden zijn land uit lafheid zou verlaten, om zich als militaire voorposten in een vreemd land aan gelijk gevaar te gaan blootstellen, komt ongelooflijk voor. Men vindt overigens goon voorbeeld in do geschiedenis van Rome, dat eon volk, dat geene stnjdmagt was, door de Keizers als militaire kolonie tor verdediging van hot grondgebied zou zijn aangenomen. Immers do militaire kolonisten waren oud gedienden en er zou dus ten aanzien der Bataafsche bevolking oen uitzondering op den regel gemaakt zijn, die do geschiedenis niet vermeldt en dus ook niet aannemelijk maakt.
Dat de geschiedschrijvers na de vierde eeuw maar zelden moor van hot land dor Batavieren gewagen en dat bedoeld land niet als Romeinsche bezetting op de Nolitia dignitatum voorkomt, lag in den aard der zaak. Het eiland was niet meer zooals vroeger het brandpunt der groote gebeurtenissen van dien tijd; de strijd had zich verplaatst; het waren voortaan Italië, het Zuiden van Gallic, do Pyronëen, Spanje, enz., die hot doel waren der opstanden en vijandelijke invallen. Daarenboven blijkt ook niet, dat sedert den opstand van Claudius Civilis, en den met hem gesloten vrede, zich voortdurend Romeinsche bezetting op het eiland der Batavieren heeft bevonden; wij hebben die opmerking reeds, blz. 28, medegedeeld. Geen wonder dus, dat dergelijke bezettingen op de dionstlijsten van 408 niet voorkwamen en men sedert hot einde dei-vierde eeuw in de geschiedenis minder van het land der Batavieren melding gemaakt vindt. Maar allcén daaruit af te leiden, dat de bevolking het eiland verlaten had, of dat zij reeds toon in het uitgebreide Franc ia of Frankenland
168 —
verzonken was, ia door niets gewettigd Was dit toch het geval geweest, dan had het land later niot meer door do Franken, onder Koning Dagobeut, behoeven veroverd te; worden. (1)
Van Franken in het Eiland der Batavieren voor don tijd van Dagobert is niot hot minste blijk; in de benamingen dor plaatsen van het eiland kan men ook nergens don oorsprong van Franken ot Saliers aantreffen, (2) in tegenover-stolling van andere gewesten, zooals in zuidelijk Noordbrabant en in Eelgie, waar zioh die benamingen menigvuldig voordoen en werkelijk liet bewijs versterken, dat de Franken onder Clodio die landstreken veroverd en naar hun krijgsgebruik onder zich verdeeld hebben, zooals nader uit eigendomsbewijzen zal worden aangetoond.
liet verhaal van Zozimus, hiervoor medegedeeld, brengt ons tot den jare 40!). Thans wordt hot allengs moeijelijker, de eigenlijke toedragt dor zaak en do wijze, lioo de Franken in Oallie vasten voet verkregen bobben, te schotsen, omdat
(1) Uit lt;len brief van Honifacius, omtrent 75t nnn l'nus Stephaküs goschroven, te vinden in Miraei Op. Dipl. p. 13, blijkt, dnt omtrent den jare 078, door Koning Dagobert liet eerste Christenkerlcje van Nederland te Utrecht g'osticht, door de heidensehe bewoners verwoest, en door Willebrordus teruggevonden , en omtrent den jare 695 weder opgebouwd en aan den IT. Mart in us toegewijd is. In Taxan drie is ook het Christendom, niet vóór het laatst der 7c eeuw, door Lamijertüs, Bisschop van Maastricht, ingevoerd. Taxaudrie of liever Tassandrie, dat zijn naam aan de tas- of duinzanden ontleend heeft, was destijds nog een wildernis. (Zie omtrent een en ander mijn werk Voorm. Hert. Br ah. ƒ, 233 en volgende). Levert een en ander geen bewijs, dat de verovering van Gall Ie niet door Sa Iters uit Taxaudrie geschied is? De veroveraars van Gallic waren sedert Clovis Christenen en behoefden dus in 078, niet meer tot Christenen bekeerd te worden.
(2) Zelfs Zalt-Bommel, welks naam sommigen van de Saliers afleiden, levert daarvan geen blijk, vermits die naam, zooals Altinq zegt, aan zout-boreidingen aldaar kan ontleend zijn, {incerlum a salie coquendi officina an alia qua dam ratione.)
— 169 —
geen schrijvers van dien tijd duidelijke aanwijzingen ofzamen-hangonde verhalen leveren. Maar, zooveel is zeker, dat de veroveringen door de Franken niet van den Benedenrijn, dat is van hot Eiland der Batavieren, Friesland, Gelderland, Taxandrie, enz. maar van den Middenrijn zijn uitgegaan, en de landstreek tusschen do Moezel, den Rijn en de Maas, hebben ton doel gehad.
liet navolgende zal dit nader bevestigen.
Sïilico, de voorname oorzaak van don hagchelijken toestand, waarin zich thans hot westorseh Romoinsche rijk bevond, was, zooals Zozimus verhaalt, den O'11quot; Augustus, onder het consultaat van Bassius on Piiilippus, op last van Keizer Hokorius om hot loven gobragt, en vervolgens ook zijn zoon Eüciierius.
In dat jaar, (dat is in 409), werd Trier door do Franken verbrand, nadat zij hot reeds vroeger gedeeltelijk verwoest hadden; dit blijkt uit het verhaal van Prigeridus, door Grkgorius Turonensis medegedeeld, on door Ruin art, Ann. ite/jn. Franc, op het jaar 409 gesteld.
Den verderen loop dor gebeurtenissen in Gallie heb ik, blz. 119, met do woorden van Jornandes trachten aan te duiden.
In hot verhaal van Jorsandes zijn echter vele leemten, waarom ik thans meen de zaak, zooals zij door Anquetii,, Hisloire de France I, 139, wordt voorgesteld, verkort to moeten mededeelen, hoezeer ook hij sommige feiten stelt, die ik in schrijvers van den tijd, waarover het verhaal loopt, vruchteloos heb nagespoord. Ik zal met een onkel woord daarbij trachten toe te lichten, wat werkelijk door die tjjd-genooten bevestigd wordt.
„De overweldiger Constantinus had in Gallie groote con-
cessien aan de Barbaren moeten doen. Hij stelde zich voor,
2 2
— 170 —
zicli daaromtrent in Italië ton koste van Honobiüs schadeloos te stellen, en was reeds de Alpen overgetrokken, om de vruchten eoner intrigue in te oogsten, die hij, zelfs in liet paleis van den Keizer, iiad op touw gezet; dat verraad word ontdekt en hij zag zich genoodzaakt, naar Arles terug te koeren. Honorius beraamde nieuwe middelen, om krachtiger tegen don overweldiger op te treden en zond Con-stantiüs, (door Jornandes, zie hiervoor blz. 120, Con-stantinus en door Gregoiuus Turonensis, Gastinüs genoemd), als bevelhebber naar Gallie, die in 411, (Ruinart Ann. ad ann. 411), Constantinus te Arles ging belegeren. Geroncius, wien wij liiervoor gezien hebben, dat tegen den overweldiger was opgestaan, had in Spanje een naamkeizer, Maximus genaamd, aangesteld en voerde op dat oogonblik een legermagt tegen Constantinus, na reeds diens zoon Constans verslagen en gedood te hebben.
Thans trok hij naar Arles, maar stiet, onder de muren der stad, op het leger van Constantius en werd met dozen handgemeen. Dit scheen aanvankelijk een voordeel voor Constantinus; maar diens vreugde was van korten duur. Constantius sloeg liet leger van Geroncius en een tweede leger van Franken, aangevoerd door don Frank Edobicus, Magister equitum in Romeinsche dienst, (Ruinart, ad ann. 441), dat ter hulp snelde van Constantinus. De overweldiger was daardoor van alle hulp verstoken. Iljj moest zich aan Constantius overgeven, die hem levensbehoud toezegde en aan Uonorius opzond; op wiens last hij echter onder weg werd omgebragt.
Daardoor was do Keizer nog niet in volledig bezit van Gallic. Een tweede overweldiger, Jovinus, wierp zich in Gallic als Keizer op en vond steun in Franken, Burgundiers en de andere Barbaren, die zich aldaar bevonden.
— 171 —
l)c koning der Gothen, Ataulpiius , opvolger van Alaric, (van wien hiervoor, blz. 119 gesproken is), doorkruiste Italic als overwinnaar, maar ontzag Honorius, omdat hij op diens zuster Placidia., die hij met zich voerde, verliefd was en met haar in het huwelijk wenschte te treden.
Do fiere Placidia wilde daarvan niots hooren en daardoor werd de houding van Ataulpiius tegenover Honorius duhhel-zinnig en weifelend; nu eens hoopte hij door toegevendheid Placidia te winnen, dan weer trachtte hij door vreesaan-jagen zijn dool te bereiken. Hij trok naar Gallic, onzeker of hij vóór of togen den keizer zou strijden. Constantius, do veldheer van Honorius , ook op do schoonheid van Placidia bekoord, verhinderde een verzoening, waardoor hij zelf hot vooruitzigt verloor, Placidia to erlangen; de oorlog veranderde daardoor ieder oogenblik van gedaante. Ataulpiius stelde zich eerst bondgenoot van Jovinüs, om aldus ver-eenigd Constantius te verpletteren; maar Placidia, die alles op Ataulpiius vermogt en voor haar broeder beangst was, haalde hem over, met Jovinus te breken en dien zelfs te bestrijden. Jovinus, reeds verzwakt, door dat de Vandalen, zijne bondgenootcn, door do Franken en Annorichen waren aangetast, verslagen, en naar Spanje afgetrokken, werd door Ataulpiius vervolgd, gevangen genomen en aan Honorius opgezonden, die hem liet onthoofden. Dit viel voor in 413 (1).
Die belangrijke dienst bragt den vrede nog niet te weeg. Honorius bood Ataulpiius te vergeefs hot bezit van Aquitanie aan, tegen teruggave van Placidia. Gedurende do onder-
(1) Luciano Consule, (dat is in JIO), zegt Prospcrus, Jovinus et Sebus-tianus fnitres Galliis regno arreplo interempti.
— 172 —
handelingen daarover versterkte zich Ataulphus en zette de vijandelijkheden voort. Hij leed een nederlaag voor Marseille, maar veroverde Narhonne] en daar zegevierde lijj eindelijk over den hardnekkigen tegenstand van Placidia en huwde haar in 414, te Forli, zooals Jornandes zegt, (zie hiervoor blz. 120). (1)
De vrede stuitte nog af op den naijver en do teleurstelling van Const anti us en de oorlog ontbrandde op nieuw. Tweede Aqnitanie was daarvan het tooneel. Het bleef in do magt van Atauli'iius, maar Const anti us kreeg', het volgende jaar (415), de overhand en dwong hem Narhonne te ontruimen en naar Spanje de wijk te nemen. Daar hield hij stand en nam Barcelona tot hoofdverblijf. Zijn heersehzucht scheen daarmede voldaan, hij neigde tot vrede en wilde den Romeinen hulp bieden in liet verdrijven der Vandalen, die Spanje geweldig teisterden, toen hij door Sigekic, die hem als koning wilde opvolgen, vermoord werd. (2) Siöeric had slechts zeven dagen genot van die misdaad en werd dooide Gothen gedood, die Wallia tot Koning kozen. Wam,ia verbond zich jegens de Romeinen, om do wapenen tegen de Alaneiï en Vandalen te keeren, zond Placidia, de weduwe van Ataulpiius , aan IIonorius terug en verkreeg voordee-lige voorwaarden, waardoor zijn verblijf in Spanje verzekerd en gewettigd werd.
(1) lïjj vorgciyking blijkt, dat Jornandes tijden cn fciton lieoft verward. Anquktii, heeft, zoonis mjj gebleken is, een en ander aan Onosius, Puosruuus, en Salvianus, tjjdgenooten, ontleend, lljj vermeldt echter niet de derde verwoesting van Trier door do Franken, waarvan Salvianus, VI, 11, spreekt cn dat door Rüinart op het jaar -113 gesteld wordt.
(2) .Iornandes noemt Vernüi.pus nis moordenaar en Regeric als opvolger, (zie hiervoor blz. 120). Hieruit blijkt dat Anquetil Orosius gevolgd heeft, die ook van Sioeric spreekt.
— 173 -
Crallic kwam nu Avecr in do magt van IIonorius, waarvan het bezit werd bestendigd door de verstandige maatregelen van Constantius, die orde bragt in al de takken van bestuur en de inning dor belasting verzekerde, llij bragt tevens do oorlogzuchtige Franken en Armorichen tot rust, door hun het bezit te waarborgen van het gebied, hun vroeger door den overweldiger Constantinus toegekend of afgestaan. (1) In zooverre men uit do duistere bronnen van die tijden kan afleiden waren do Rijn, de Maas en de Moezel toen do grenzen van dat gebied der Franken, die den naam van Ripuariers aannamen, in tegenoverstelling van de volken aan don Oceaan gelegen, die den naam van Armorichen dat is zeestreek-bewoners verkregen. (2)
Spanje kwam ook weer onder het bewind der Romeinen, waaruit Wal li a de Alanen, Sneven en Vandalen verdreef. Zijne diensten werden door eene vergrooting van gebied in (lalik beloond.
Constantius, aan wien IIonorius Piacidia tot vrouw geschonken had, werd door hem in 420 als mede-keizer aangenomen en belast met do onderhandelingen, waarbij aan Wallia hot bezit van tweede Aquitanie, (de landstreken Gmjenne, Saintonge en Poitou), en van vele steden in de
(1) Waarop dio hovering van Anqüetil, steunt, heb ik bij do sehryvers van dien tijd niet kunnen opsporen; alleen heb ik in Prosperi Chron. int. aangetroffen : Felice et Taitro Cons. Pars Gallia rum propinqua lilieno, quant Franci possidendam occnpaverant, Aetii comitis armis recepta. Daaruit is welligt afgeleid, dat met de Franken vroeger over hun verblijf in Gallie een verdrag is aangegaan.
(2) Hier vergist zieh Anqüetil in zoover bljjkbaar, dat reeds Julius Caesar, {H. G. VII. 75), do Armoriehen vermeldt als bondgonooten van Vincingetorix, zeggende; Unirersis civitatihns, quae Oceanmn attingunt, quaeqne eorum con-suetudine Armorici appellant ar) quo sunt in numero Cursolites, lïhedones, Amhibari, Cal et es, Osismii, Letnones, Unelli. De naam Armorici was dus niet nieuw.
— 174 —
naburige gewesten werd afgestaan, (1) waardoor onder anderen Toulouse do hoofdverblijfplaats dor Gothen werd. Hunne bescherming kostto spoedig een nog grootere uitbreiding, want reeds onder do onmiddelijke opvolgers van Wat,ma waren zij meester van de drie Aquitanien en de twee Nar-honnensen, dat is van scliior geheel de landstreek tusschen don Oceaan, de Rhone, de Pyrenëon en do Loire.
Dit was de toestand van Gallic, toen do Franken door bot kiezen van ecu opperhoofd meer overeenstemming in liunno operation bragten, en zich don weg baanden tot de golieole onderwerping van liet land.quot;
Het opperhoofd, waarop Anquetil doelt, is Fabamund, die, volgons Prosperi Chronicon Pithoeanum, (2) in 420 ia Frankenland hoersclite, {Pharamundus r eg nat in Francia).
Door al hot vorenstaande is aangetoond, dat do Franken, die Gallie opvolgelijk veroverd hobben, niet do door Julianus in 358 in Taxandrie gevangen genomen Saliers of hunne afstammelingen zijn geweest, of hebben kunnen zijn. Geen onkel schrijver van het tijdstip, dat wij thans behandelen, spreekt van Saliers, veel minder van Saliers die uit Taxandrie zouden gekomen zijn. Taxandrie kon onmogelijk het uitgangspunt zijn. Hot was nog in de zevende eeuw een wildernis, zooals wij hiervoor in de aant. van biz. 1G8, hebben aangetoond.
(1) Prosperus, ib zegt: ISlonaxio et Plintha coss. (dat is in 419), Consfantins patricins pacem finnat cum Wallia, data ei ad hahitaudam secnnda Aquitania et qnihasdam civitatihus con/iniinn provinciarnni, Theodosio IX et Constantio III coss. (dat is in 420), Constanthis ah Ilonorio hi consortium veyniassmnitar. \h.
(2) liet Chronicon Pithoeanum wordt door sommigen voor niet van Prosperus afkomstig gehouden, en Psendo-Chrotiicon genoemd. Miqne, de uitgever van Prospo'i Chronicon en diens verschillende lozingen, zegt: praeter Tironis Prosperi Chronicon inteyrum prodiit etiam Chronicon sah nomine Tirotiis Prosperi.. . . nomen indidit Pit hoe as, motus aactoritatc manuscript i Siyeherti et Ma riant', ml de suo addit, itlud ipsum esse ver am Prosper i Chronicon.
— 175 —
Hot uitgangspunt der Franken, van wie thans sprake is, was de Middenrijn eu liet doel hunner veroveringen was liet land van Trier.
Trier was het juist gekozen punt, om een blijvend bezit te worden. Aan den rogter oever van do Moezel gelegen eu door een brug met do overzijde verbonden, beheerschtc liet do vruchtbare landstreek tusschen de Moezel, den Rijn en de Maas, omringd van Coblenz, Bonn, Keulen, Gulik, Maastricht, Luik, Namen, Luxemburg, enz,
liet was onder do Romeinen een der rijkste, magtigste steden van Gallie geweest, do residentie der Keizers on Bewindvoerders, de wapenplaats der Romeinsche legers, {Treviros, domicilium principum canon, zegt Amm. Maecell. XV, 11).
Reeds in 255 haddon de Franken die landstreek tot mikpunt hunner invallen gekozen. Wij zagen hiervoor, blz. 41, dat zij aldaar door den bewindvoerder Aurelianus krijgsgevangen gemaakt eu als slaaf verkocht zijn.
liet was te Trier dat Constantinus Magnus in 30G do gevangen Frankische koningen Askaricii en Raooys liet kruizigon en hunne jongelingschap in het Amphitheater door do wilde dieren verscheuren, (zie blz. 48). (1)
In 355 was Keulen, dat die landstreek begrenst, door do Franken veroverd, toen do Caesar Julianus, als bewindvoerder naar Gullio gezonden, de Franken van daar verdreef en door bot land van Trier naar Sens trok, om aldaar to overwinteren.
(1) Hors de Venceinte de Treves, zegt Maltebrun, Ge'ogr. Vn. //ƒ, 130,
on retro nee an pled dn mont de Mars les rentes d?nn awpliithéatre.....
(Vest dans ce Hen même qne Constantin ent la barbar ie de faire devorer par les hêtes feroces, Van 30G, pJnsienrs m'dliers de prisonniers francs, ainsi que lenrs chefs, Askarich et Ihtgoi/s, (WytteribacJi, Abriss der trierschen Gesel lichte).
— 176 —
Jlct was in die landstreek, dat in 357, terwijl Julianus de Alemannen beoorloogde, een bende Franken viel, en zich in twee verlaten forten op de Maas verschanste, waarin zij in Jannanj 358 door Julianus werden gevangen genomen.
In 400 werden de Franken, die nabij die landstreek aan gene zijde van don Rijn woonden, door de overmagt der Barbaren, die toen Gallie overstroomden, overwonnen, (zie blz. 159).
Gedurende de verwarring, die daarna Gallie beheerschte, rigtten de Franken hunne aanvallen herhaaldelijk tegen Trier. Het werd, volgens een tijdgenoot, Salvianus, in een kort tijdbestek, vier maal door de Franken verwoest; (Ruinart Ann. noemt de jaren 409, 413 en 415).
Eerst toen bleef de landstreek in bezit der Franken, (Hui-nart, tb.), en was, zoo men het Chronicon Fithoeanum van Prosperus gelooven mag, Faramund in 420, het Opperhoofd.
Van dat Opperhoofd is niet meer dan de naam bekend. Men stelt, dat hij van 420 tot 428 geregeerd en Trior tot hoofdverblijf gehad heeft. In 428 werd Clodio, luidens hot verhaal van Gregorius Turonensis tot algemeen Koning dier Frankische veroveraars aangesteld en regeerde van 428 tot 447.
Hij werd aanvankelijk door den Romeinschen Veldheer Aëtius aangevallen en genoodzaakt over den Rijn terugte-trekken. {Prosperi Chron. ad. aim. 428; Anquetil I, 139).
Drie jaren later, in 431, keerde hij met een legermagt terug, maar werd, volgens Anquetil, ih. andermaal door Aëtius gedwongen, het land te verlaten. (1)
Hij hernieuwde den aanval in 437, en thans gelukte het
(1) Idatius zogt in zijn Chronicon: Superatis per Aetium in cevtamine Francis et in pace snsceptis.
— 177 -
hem, in Tweede Celgie door to dringen en Bavaij en Kamerijk te veroveren.
In liet volgende jaar breidde hij zijne veroveringen uit tot aan do Somme en maakte Amiens tot Hoofdverblijf.
Hoezeer Aëtius hem nu eu dan nog afbreuk deed, moest deze zijne logermagt tegen de overige Barbaren in Grallie te veel verdeelen, om do Franken langer te weerstaan. De Visigothen bedreigden Narbonne, de Burgundiers waren van den Bovenrijn (Alsace), alwaar zij zich eerst gevestigd hadden, Grallie binnongedrongen en hadden Franche-Comtê, Dauphiné en een doel van Provence bemagtigd. De Franken lieten zich door geene nederlagen meer bedwingen.
Ook elders was de heerschappij der Romeinen getaand. Groot-Brittanio viel onder de magt der Angel-Saxen] de Sneven breidden zich in Spanje uit; Genseric, het Hoofd der Vandalen, veroverde Africa, enz.
In 448 werd de Frankische Koning Clodio door Meroveus opgevolgd.
Het Rijk van Meroveus, aan wien de Eerste Stam der Frankische Koningen zijn naam ontleend hoeft, duurde tien jaren en kenmerkte zich door hot aandeel van dien Vorst aan de aan Attila toegebragte nederlaag, waarvan hiervoor, blz. 123, is melding gemaakt.
Het algemeen gevaar had de verschillende magten, die zich Gallic betwistten, voreenigd, en het bondgenootschap met de Romeinen bewijst, dat hot Frankisch Bewind, in een gedeelte van Gallie, toen door do Romeinen werd erkend.
De verdere lotgevallen van dat nieuwe Kijk eischcn minder toelichting. Men weet, dat het zich in Gallic handhaafde en uitbreidde, dat Koning Clovis Gallio geheel op de Romeinen en andere bezitters veroverde, waarom Hij als de eigenlijke grondvester der Frankische monarchie wordt aangemerkt eu
23
— 178 —
dat liet Frankische Rijk onder Karel de Groote zich zoo oneindig had uitgebreid, dat het schier geheel Europa besloeg.
IX.
In de Inleiding heb ik de woorden van Karel de Groote aangehaald, waarbij hij verklaarde, dat als afzonderlijke wetten (Statuta personalia) in zijn uitgestrekt Eijk, gehandhaafd en bekrachtig werden, de wetten der Saxen Noringen, Sneven, Franken, Ripuariers en Sa lier s.
De Salische was de oudste en meest gevierde dier wetten en heeft als model gediend van vele bepalingen der eerstge-noemden; maar omtrent de plaats en het tijdstip harer wording bestaat nog voortdurend strijd.
Het oudste gedenkteeken, waaruit te dien aanzien licht kan worden geput, is de zoogenaamde Prologue sen Praefatio, welke aan het hoofd van sommige handschriften der Salische wet wordt aangetroffen en aldus luidt:
Geus Franeoyum inclyta, auctore Deo co ml i la, forth in nrmis, firma Pacis fo cd ere, profunda in consilio, corpora nobilis et incolumis, ca)i(lore el forma egregia, audax, velox et aspera, nu per ad Catholicani fidem conversa, immunis uh haeresi, Duin adhuc tenehatur harhar ie, inspirante Deo, injmrens scientiae clavem, jaxta morum stiontm qiialitatem desiderans juslitiam, custodiens pietatem, dictaverimt Salicam legem Proceres ipsius Genlis, qui tunc temporis apud eamdetn erant Rector es. |
dc roemrijke Natie der Franken, door God gevormd, door wapenen krachtig, door Vredebonden gesteund, diepzinnig van raad, edel en gaaf van ligchaam, uitstekend van schoonheid en gestalte, stoutmoedig, vlug en onversaagd, onlangs tot het Catholyk geloof bekeerd en vrü van ketterij, zocht, toen zij nog in bar-baarschheid verkeerde, door een ingeving van Ood, den sleutel der wetenschap, verlangde, naar den aard harer zeden, geregtigheid en betrachtte de vroomheid. |
— 179 —
Sunt autem electi He plurihis viri quatuov, his nominibus Wisogast, Bodo- oast, SaLOQAST et WlNDOOAST, ill locis, qnibus nomen Salagheye, Bodooheve et Windoqiieve. Qui per tres Mellon con-venientes, omnes Cuussarum oriyiues sol-licite discurrendo, tractantes de singulis, Judicium decreverunt hoc modo. At uhi Deo favente Clodo vcus Comal us et pulcher et inclytus Rex Fruncorum primus, recepit Catholicum Baptismum, quidfjuid minus in Pacta huhehatur ido-neum, per praecetsos Seges Clodoveum et Childebertum et Illotarium fuit lucidius emendatum, et procuration decretwn hoc. Vivat qui Francos diligit, Christus, eorum regmim custodiat, et rectores de I limine suae gratiae repleat, exercitum protegat, fidei monumenta tribuut, pacis gaudia et felicitatem, tempora Dominan-tium Dominus Christus Jesus pietate con-ducat. Ilaecestenim Gens, quae fortis dum esset, et robore valida, Romanorum jugum durissimum de suis cervicihus excussit pugnando atque, post agnitionem Baptismi, sanctorum Martgrum corpora (quae Roma ni igne cremaverunt, vel ferro truci-daverunt aut bestiis lacerandaprojecerunt) sumptuose auro et lapidibus pretiosis exornavit. |
Toon hobbon voornamon dior natio, dio destijds Imro Bestierders waren, do Sali-scho wet vastgesteld. Er zijn nameiijk uit velen vier mannen gekozen, genaamd Wisogast, Bodogast, Salogast en'Wiiulo-gast, in plaatsen Salagheve, Bodaghevo en Windoghevo geheeton. Doze hebben gedurende drie regtsvergadoringen bijeenkomsten gehouden, den oorsprong der twistgedingen nagegaan, naauwkeurig besproken, in bijzonderheden behandeld en hebben op die wijze do regtspraak bepaald. Toon later de langharigo, sehoone, roemrijke Clovis door Gods genade het eerst van de Frankisoho koningen het Catholijk doopsel had ontvangen, is al, wat in de wet minder geschikt voorkwam, door do verheven koningen Clovis en Childebcrt cn Hlotarius op heldere wijze verbeterd en dit besluit uitgevaardigd. Leve Christus, dio de Franken liof heeft, laat de Hoor Jesus Christus hun Ejjk bewaken, hunne Bestierders met het licht Zijner genade vervullen, hun leger beschermon, hun panden van geloof, geluk, vrede en tijden van oppermagt schenken. Immers heeft dat volk, toen het sterk geworden, mot voldoende kraeht het harde juk dor Romeinen al strijdende had afgeschud, na het doopsel te hebben ontvangen, do ligchamen der heilige Martelaren (die door de Romeinen verbrand, mot hot zwaard gedood of aan do wilde dieren ter verscheuring voorgeworpen waren) op kostbare wijze met goud en edelgesteenten versierd. |
— 180 —
1IEÏ VEIIBOND DER SALISCHE WET
1'ACTUS LEOI8 SALIOAE. (gt;)
TITULUS I. 13 e M a n. n i r e. I. Si qnis ad Mallum legihns dominicis inannitus fxerit, ct non vencrit, si emn Sum 1$ non delinuerit, sotidonim qnindechn culpabilis judicetur, qui faciunt denarios sexingentos. II. lUc vera qui ulium munnit, e.t ipse nou vencrit, si cum Sumis nan dctinnerit, ci qui munihit similiter DC den. qui faciunt solides XV componat. III. Hie antem, qui aliuin mannit, cum tcstihus ad donnini illius umbnlare debet, et sic cum manuire debet, aul uxorein illius, rel quemennque de familia illius, ut ci facial notum, quomodo ah illo manuilus est; nam si in dominica Jin-liascia fuerit occupatus, tuanniri non potest-, si vero intra pagum in sua ratione fuerit, potest manniri, sicul superius dictum est. l)e fuvtis IPoroorum. I. Si qnis porcellum lactantem fnra-verit de rhanne prima, ant de mediana, et ei fuerit adprohatum, CXX denariis |
Over X)agvaai'cling. I. ]-)ic, voor liet gcrogt volgens's hcoron wetten gedagvaard, niet verschijnt, zal, tenzjj wettig verhinderd, tot betaling van vijftien stuivers, die zeshonderd deniers gelden, worden veroordeeld. II. Die een ander dagvaart en zelf niet verschijnt, zal, tenzij wettig verhinderd, aan hem, dien hij gedagvaard heeft, op gelijko wijze G00 deniers, die 15 stuivers gelden, betalen. III. Die iemand dagvaart, moet met getuigen naar diens woning gaan , en het hem of zijn vrouw of iemand van zijn gezin aanzeggen, opdat hem bekend worde, dat hij gedagvaard is; want die in 'shecren dienst is, kan niet gedagvaard worden, maar is hij binnen het regts-gebied in eigen zaken werkzaam, kan hjj als voorzegd gedagvaard worden. V aricensdiefstal. I. Dio een zuigend varkentje uit den eersten- of midden-loop gestolen heeft, zal, zoo het bewezen wordt, tot betaling |
1) «Onder de Immlscliriftcn der Salisclic Wetquot;, zegt Waitz {Das alle Hecht der Salischen Fraid-en) //zijn er vier, die meerendeels gelijkluidend ons een tekst ïuuiliieden, die liet kcnteelicn van hoogen ouderdom draagt, nnmelyk 1. liet liiindscln-ift van Parijs, n. 4404, uit de 9c eeuw. (Pertz. Archiv. Bd. VIII, 733, Pardessus, Preface, S. XI), 2. dat van Wolfenbüttcl, van de Sste eeuw, door Eccnrds uitgave sedert lang bekend en door Feucrbach als een handschrift van hoogen ouderdom cn grootc waarde gevierd; 3. dat van Parijs, [Suppl. lat. no. G5) van de 9e eeuw (Pcrtz S. 731, Pardessus S, XXIV); en 4. dat van Münchcn, tusschcn dc 8ste en 9e eeuw geschreven en door dc geleerde nasporing van Feucrbach toegankelijk geworden, enz. Slechts bet liandsclirift van Wolfcnbiittcl is onder dan dc tijd van Karei de Groote,quot; enz.
De tekst van laatstgenoemd bandschrift wordt bier medegedeeld. Do zoogenaamde Malbcrgscbc Glossen zijn weggelaten, omdat, zooals Waitz (ib. blz. 24) aantoont, die glossen niet tot den oorspronkelijken tekst bcbooren en tot allerlei strijdvragen aanleiding geven, die niet grondig behandeld kunnen worden, zonder bet bestek van dit werk al tc zeer te overscbrijdeu.
— 181 —
qui faciunt solid. Ill culpahilis Judicetur, excepto aipitale et delatura. II. Si vera in tertia rhanne fwaverit, DC den. qui faciunt sol. XV, culpahilis judicetur, excepto capitate et delatura. III. Si quis porcelhim de Sutenn fura-verit, et clavem hahuerit. Ml) CC C den. qui faciunt sol. XLV, culpahilis judicetur, excepto capitate et delatura, IV. Si quis porcellum de intro porcos, ipso porcario cnstodieute, fnraverit, DC den. qui Juciuut solid. XV, culpahilis judicetur, excepto capitate et delatura. V. Si quis porcellum furaverit, epii sine matre vivere possit, XL den. qui faciunt solidum nnuin, culpahilis judicetur, excepto capitate et delatura. |
van 120 deniers, die 8 stuivers golden, worden veroordeeld, behoudens teruggave en kosten. II. Indien de diefstal in don derden loop is gepleegd, zal do dader 000 deniers schuldig zijn, enz. III. Die een varkentje uit hot hok gestolen en daartoe een sleutel gebruikt heeft, zal 1800 deniers schuldig zijn, enz. IV. Die een varkentje van de varkens, die door den hoeder bewaakt worden, gestolen heeft, zal 000 deniers, die 15 stuivers gelden, schuldig zijn, enz. V. Die oen varkentje, dat zonder de moeder leven kan, gestolen heeft, zal 40 deniers, die een stuiver gelden, schuldig zijn, enz. |
i)c volgende artikelen, 0—19, behandelen de diefstallen van een zeug zonder jongen ; een zeug met jongen / een een- of tweejarig varken; drio of meer varkens j 25 varkens i uitmakende de gcheele kudde; 25 varkens , niet de geheelc kudde uitmakende j 60 varkens; een zeug van liet derde wervsel, jonger of ouder dan een jaar; een beervarken, een dragtige zeug, een ofl'ervarken of geltvarkeu, waarop daaraan getivenredigdc geldstraffen worden toegepast, boven teruggave en kosten.
Deze vermelding zij hier voldoende.
De fvirtiw animalium. I. Si quis vitulum lactantem furaverit, CXX eten ar. qui faciunt solid. Ill, cul-peihilis judicetur, excepto capitate et delatura. II. Si quis anniculum animal furaverit DC den. qui faciunt sol. XV, culpahilis judicetur, excepto capitate et delatura. III. S( quis himum animal furaverit MCCCC den. qui faciunt sol. XXXV, culpabilia judicetur, excepto capitate et delatura. |
quot;V eediefstal. I. Die een zuigend kalf gestolen heeft, zal 120 deniers, die 3 stuivers golden, schuldig zijn, behoudens teruggave en kosten. II. Die een jarige vaars gestolen heeft, zal 000 deniers, lt;lio 15 stuivers gelden, schuldig zjjn, enz. III. Die een tweejarige vaars gestolen heeft, zal 1400 don. die 35 stuivers golden, schuldig zijn, enz. |
De volgende artikelen, 4—14, behandelen den diefstal van een koe met kalf, een koe zonder kalf, een werkende koe, een springstier; een stier, die 3 villas bedient, een Koninklijken stier, een os; 12 sinks vee, den gelieelen veestapel uitmakende; meer dan 25 stuks vee, gedeelten van den veestapel, enz. Deze vermelding zij voldoende.
— 182 —
De fVirtis Ovium. I. Si quis agnum lactantem furnverit, VII denariis culpahilis jndicetur, excepto capitale et delalura. II. Si quis anniculum vel hl munt ver-vecem furaverit, den. CXX, qui faciunt sol. Ill, culpabilis judicetur, excepto capitale et delatura, III. Certe, si tres aut amplius verveces fuerint, qui furati sunt, MCCCC den. qui faciunt sol. XXXV, culpabilis Judicetur, excepto capitale et delatura. IV. Si quis quinquaginta verveces furaverit, aut amplins, MMD den. qui faciunt sol. LXV cum dimidio, culpabilis Judecitur, excepto capitale et delatura. De furtis Caprarum. I. Si quis capram unam, duas vel tres furaverit, CXX den. qui faciunt solid. Ill, culpabilis judicetur, excepto capitale et delatura. II. Si vero super tres capra furaverit, DC den. qui faciunt solid. XV, culpabilis judicetur, excepto capitale et delatura. De furtis Cairum. I. Si quis canem segusium magistro suo furaverit, DC den. qui faciunt solid. XV, culpabilis judicetur, excepto capitale et delatura. II. Bi quia segusium magistrum canem furauerit, MDCCC den. qui faciunt solid. XL V, culpabilis judicetur, excepto capitale et delatura. |
Schapen-diefstal. I. Dio ccn zuiglam gestolen heeft, zal 7 deniers schuldig zijn, behoudens teruggave en kosten. II. Dio een jarig of tweejarig schaap gestolen heeft, zal 120 den. die 3 stuivers gelden, schuldig zijn, enz. III. Dio echter drie of moer schapen gestolen heeft, zal HOO den. die 35 stuivers geldon, schuldig zijn, enz. IV. Dio 50 of meer schapen gestolen hooft, zal 2500 den. die C51'j stuivers gelden, schuldig zijn, enz. G-citen-cUefwtal. I. Die eon, twee of drie geiten steelt, zal 120 den. dio 3 stuivers gelden, schuldig zijn, behoudens teruggave en kosten. II. Die meer dan drie geiten gestolen hoeft, zal 600 don. dio 15 stuivers gelden, schuldig zyn, enz. Honclen-diefstal. I. Die een speurhond aan zijn meester ontsteelt, zal 600 deniers, die 15 stuivers gelden, schuldig zjjn, behoudens teruggave en kosten. II. Die een gedresseerden speurhond gestolen hoeft, zal 1800 den. dio 45 stuivers gelden, schuldig zijn, enz. |
— 183 —
III. Si quia cunem, qui ligamen no-verity post solis occusiuii occiderit, DC den. qui fac. sol. X K, componat, excepto, etc. IV. Si vera agutarito furaverit, DC den. qui fac. sol. XV, culpahilis Judicetur, excepto etc. V. Si quia pastoralein canon occiderit, nut furaverit, CXX den. qui fac. sol. HI, culp. jud. excepto, etc. De fm'tis A-vium. I. Si quia accipitrem furaverit dearhore, CXX den. qui faciunt solidos III, culpahilis, judicetur, excepto capitate et del a tuna. II. Si quia de pertica accipitrem furaverit, DC den. qui fac. sol. XV, culp. jud. excepto, etc. III. Si quia accipitrem intro clavem repositum, furaverit, MDCCC, qui fac, sol. XLV, culp. jud. excepto, etc. |
III. Die een bandhond na zonsondergang doodt, zal GOO deniers schuldig zyn, enz. IV. Die een windhond steelt, zal COC deniers schuldig zjjn, enz. V. Die een herdershond doodt of steelt, zal 120 deniers schuldig zijn, behoudens, enz. V o S e 1-cT i e f s t a 1. I. Die een havik (valk) van den boom steelt, zal 120 deniers, die 3 stuivers gelden, schuldig zijn, behoudens, enz. II. Die een havik van zijn stok steelt, zal 600 deniers schuldig zijn, enz. III. Die oen havik, die achter slot zit, steelt, zal 1800 deniers schuldig zijn, enz. |
Do volgende artikelen, 4—9, behandelen den diefstal vau een sperwer, een Imun, een gans, een li en , een kraanvogel, een zwaan, een tortelduif enz. — Deze vermelding zij voldoende.
De furtis Arboruin. I. Si quia vero potnarium autperarimn deintus curte aut latus curte furaverit, aut capuluverit, CXX den. qui faciunt sol. Ill, culpahilis, pedicetur. II. Si vero pomariuin aut quamlihet arhorem domesticain exciderit, aut furatus fuerit in horto, similiter DC den. culp. jud. qui fac. sol. XV. III. liane quoque legem et de vitibus furaiis ohservare jussitnus. IV. Si quis in sylva alterius materi-amen furatus fuerit, aut incenderit, vel |
Diefötal van boomen. I. Die een tainmen appel- of perenboom, uit of nabij een besloten plaats steelt of hakt, zal 120 deniers, dio 3 stuivers gelden, schuldig zijn. II. Die een appel- of ander tammen boom in een hof hakt of steelt, zal 600 deniers, die 15 stuivers gelden, schuldig zijn, enz. III. Dezelfde regel zal ook by diefstal van wijngaarden gelden. IV. Die in eens anders bosch bouw-hout steelt, verbrandt of hakt, of eens |
— 184 —
concapulavevit, (int liyna altenus fura-verit, DC den. culp.jud, qui fac. sol. XV, excepto, etc. 13e iurlif-i A-pitun. I. Si quis apem de intro davem fura-verit et tectum desuper habuerit, MDCCC denariis, qui faciunt sol. XLV, culpabilis Judicetur, excepto capitale et delatura. II. Si quis uiiam apem, hoc est, una vnscello, furaverit desuh tecto, et suh clave, nhi amplius non fuerint, MDCCC den. culp. judicetur, excepto, etc. |
andors brandhout stoelt, zal COO denlors, dio 15 stuivers golden, schuldig 7,iini enz. Bijen-dlefstal. I. Dio oen afgesloten, en onder dak staanden bijenstok steelt, zal 1800 deniers, die 45 stuivers gelden, sehuldig zu'n, behoudens teruggave cn kosten. II. Die een onder dak, en achter slot staanden bijenkorf, dio den geheelen stok uitmaakt, stoelt, zal 1800 deniers schuldig zjjn, enz. |
De volgende artikelen, 3—7, behandelen den diefstal van bijenkorven, onder andere aanduidingen. Deze vermelding zij voldoende.
Si claTrmmn in mes»e, vel in qualibet clausura illatum fuerit. I. Si quis animal, ant cahallnm, vel quodlihet pecus in messe sua invenerif, penitus eum vastare non debet; quod si fecerit, et con fessus fuerit, capitate loco restituat, ipse vero dehilem ad se recipiat: si vero con fessus non fuerit, et ei fuerit adprohatum, DC den. qui faciunt sol. XV, excepto capitale et delatura. II. Si quis animal, caballum veljumen-turn, in furtum pinxerit, DC den. culp. judicetur, excepto, etc. III. Si quis in messe sua pecora alien a invenerit, quae pastorem non haheanl, et ea incluserit, ut nu.lli penitus innoteseat, et aliqna ex ipsis pecorihus perierint, MCCCC den. culp. jud. excepto, etc. IV. Si quis animal ant quodlibet pecus per suam negligentiam uocuerit, et |
Schade aan te velde staanden oogst of aan afsluitingen toegebi'agt. I. Dio een rund, een paard of ander vee in zijn oogst vindt, mag hot niet afmaken. Doet hij zulks, zal hij, bij bekentenis, oen ander in de plaats geven en het verslagene behouden. Ontkent hij het, zal hij, bij bewijs, daarenboven C00 deniers, dio 15 stuivers golden, schuldig zijn, enz. II. Die oen rund, paard of lastdier, om te stelen, van kentcekcnon verandert, zal G00 deniers schuldig zijn, enz. III. Dio eens anders kudde zonder herder in zijn te velde staanden oogst vindt, en zo afsluit in dier voege, dat men ze niet herkennen kan, zal, zoo er eenige van omkomen, 1100 deniers sehuldig zjjn, enz. IV. Die een rund of ander stuk vee door onachtzaamheid schaadt, zal, bij |
— 185 —
24
— 186 —
IV. Si qiiis homo inyenum in texaca secum cluxerify aid aliquid cum eo neyotia-verit, DC den.., culp.jxidicetur, excepto, etc. V. Si quis servtm puledrum furaverit, MDCCC den... culp. jud. exc. etc. VI. Si quia Major em, Infestorem, Scantionem, Mariscalcum, Sfraforem, Fa-hrum ferarium, Aurificem sive Carpen-tarium, Vinitorem, vel Por car mm, vel Ministerialem fnraverit, aut occiderit, vel vondiderity valentem nol. XXV, MCCCC den. qui faciunt XXV sol. culpabilis ju-dlceturj excepto capitale et delatura. VII. Si vero majorissam aut ancillam ministerialemy valentem sol. XXV, supe-riorem caussam convenit ohservare. TITCJLUS XII. Do ITurtis Inseimorum vel efFraoturis. I. Si quis vero Ingenuus de for is casa quod valent duo denarii, fnraverit, DC den. qui faciunt solid. XV, culpahilis judicetur, excepto capitale et delatura. II. Si quis vero de for is casa quod valet den. XL, fnraverit, MCCCC den. qui faciunt sol. XXXV, culp.Jud. excepto, etc. III. Si vero Ingenuus de intus casa fnraverit, aut fregerit quod valent duo denar. MCCCC den. qui faciunt sol. XL V, culp. jud. excepto, etc. IV. Si quis vero supra quinque de-narios fnraverit de Intro clavem, MCCCC den... culp. jud. excepto, etc. V. Si vero Ingenuus clavem effregerit, aut adulter aver it, et sic domum ingressus ftier it, et per furtum aliquid tulerit, MDCCC den... culp. jud. excepto, etc. VI. Si vero effregerit, et nihil tulerit |
IV. Die een vrijman bedricgcljjk wegvoert of verhandelt, zal 600 deniers schuldig zijn, behoudens, enz. V. Die een staljongen steelt, zal 1800 deniers schuldig zijn, behoudens, enz, Die een Meyer (slaven-opzichter) Hofmeester, Schenker, Maarschalk (paarden-opzichter), Stalmeester, Smid, Goudsmid, Wagenmaker, quot;Wijngaardenier, Varkens-opzichter, of een ander bediende, die 25 stuivers waard is, steelt of doodt, zal 1400 deniers schuldig zijn, behouderis, enz. Indien het eene meyerin of andere dienstmeid geldt, die 25 stuivers waard is, zal hetzelfde in acht genomen worden. TITEL XII. Over diefstal of braak cl oor vrij geborenen. I. Indien een vrijgeborene buitenshuis de waarde van twee deniers steelt, zal hy G00 deniers, die 15 stuivers gelden, schuldig zijn, behoudens, enz. II. Indien hij buitenshuis de waarde van 40 deniers steelt, zal hij 1400 deniers schuldig zijn, enz. III. Indien een vrijgeborene binnenshuis de waarde van twee deniers steelt of verbreekt, zal hij 1400 deniers schuldig zyn, enz. IV. Die iets boven de waarde van vyf deniers, achter slot zijnde, steelt, zal 1400 deniers schuldig zijn, enz. V. Indien een vrygeborene een slot verbreekt of verwringt, en op die wyze een huis binnentreedt, en diefstal pleegt, znl hij 1800 deniers schuldig zijn, enz. VI. Indien hij echter ingebroken, maar |
— 187 —
et fugiens cvaclit, propter effracturam tantum MCC den. qui fac. sol XXX, ctilp, jud. excepto, etc. De lYii'tiw eervorum, vel efFractu ris. I. Si qhis servus foris casa qtiod valent duo denarii furaverit, et si fuerit adprobatum ; aut centum viginti ictus ac-cepiat, aut CXX den. qui faciunt sol. Ill, culp. jud. exc. capitate et delatura. II. Si vero furaverit quod valent XL den. aut castretur, aut CCXL den... reddat; dominus vero servi ejus qui fur-turn fecerit, cap. et del. in loco restitiiat. III. Quicumque alienam domum vio-lenter disturbaverit, et domus si pro fir-mamento Iherus habuisse prohatur, qui hoc feeerit, MCCCC de)i. culp. jud. Et si de ipsa domo proinde cum carro all-quid traltere praesumserit, excepto superiors numero MCC den... culp. jud. exc. etc. De Ingermis liomimbus, qui inulieres ingen.uan rapiunt. I. Si qui tres hominespuellam de casa, aut de screona rapuerint, MCC den. qui faciunt sol. XXX, culpabilis judicetur, excepto cap it ale et delatura. II. Uli vero, qui super tres fuerint, CC den... culp, jud. excepto, etc. III. Qui cum sagittis fuerint, inius-quisque illorum CXX den. qui fac. sol. Ill, culp. jud. excepto, etc. IV. Raptor vero MMD den... culp. jud. excepto, etc. |
V. Si vero puella, quae trahitur, in ontvlugt is, zonder iets mede te nemen, zal hij voor de breking alléén 1200 deniers schuldig' zijn, enz. Over clief.stal of braak door slaven. I. Indien een slaaf buitenshuis de waarde van twee deniers steelt, zal hij, of honderd slagen ontvangen, of 120 deniers, die 3 stuivers gelden, betalen, behoudens teruggave en kosten. II. Indien hij de waarde van 40 deniers gestolen heeft, zal hij ontmant worden of 240 den. betalen, en zjjn heer zal de waarde en kosten vergoeden. III. Die eens anders huis met hoogere verdieping verwoest, zal 1800 deniers betalen. En indien hij van het huis iets met voertuig weggevoerd heeft, zal hij daarenboven 1200 den. schuldig zjjn, behoudens, enz. Over soliaking van vrijgeboren vrouwen cloor vrijgeborenen. I. Indien drie mannen een vrijgeboren meisje uit woning of vrouwenkamer roo-ven, zullen zij 1200 den. schuldig zijn, behoudens, enz, II. Zijn er meer dan drie geweest, zal ieder hunner 200 deniers betalen, enz. III. Zjjn zij met pijlen gewapend geweest, zal ieder hunner 120 deniers schuldig zijn, enz. IV. Maar de schaker zal 2500 deniers schuldig zjjn, enz. V. Indien het meisje, dat geschaakt is, |
oerho liegis fuerit, propter fredum MMD den. qui faciunt sol. LXII et dimidium, cogatur per solvers, excepto, etc. VI. Si quis pner lief/is, vel Lidus ingentiam feminam traxerit, de vita oom-pon at. VII. SI vero ingenua femina aliqnem-cMmqtie de illis sua volant ate seciita fuerit, inguitatem saam perdat. VIII. Si quis puellam sponsatani tulerit, et sihi in conjugium sociaverit, MMD den... culp. jud. IX. Sponso autem ejus DC den. qui fac. sol XV, culpabilis judicetur. X. Si quis puellam sponsatam druthe ducente ad mar Hunt et earn in via aliquis adsallierit, et cum ipsa violent er moechatus fuerit, VIIIM den.., culp. judicetur. XI. Si quis ingenuus ancillam alienam sihi in conjugium sociaverit, ipse cum ea in servitium inclinetur. XII. Si quis sororem, axit fratris fi-liam, a ut certe alterius gradus consohrinam, aut fratris uxorem, aut avunculi, scele-ratis nnptiis sihi junxerit, huic poenae suhjaceat, ut a tali consortio separetur; atque etiam, si fdios hahuerint, nonha-heantur legitimi, heredes sed infamia sint notati. XIII. Si quis ingentiam feminam, aut puellam, contubernio facto, sen in itinere, aut quolihet loco adsilierit, et vim illi inferve praesumserit, tam unus quam plurimi, qui in ipsa violentia fuerint admixti, CC solid, xinnsquisque ipsorum culp. jud. Et si adhuc de Ulo contubernio remanserint, qui scélus istud non admi-sisse noscantur et tarnen ibidem fuerint, eorum quilïbet pro ipsis XL V culp. jud. |
tot 's Konings gevolg behoorde, zal do schaker 2500 deniers als vredegeld schuldig zjjn, behoudens, enz. VI. Indien een slavenjongen of pachter des Konings een vrijgeborene schaakt, zal hij het leven afkoopen. VII. Indien de vrijgeboren vrouw iemand hunner vrijwillig gevolgd is, zal zy haar vrijheid verliezen. VIII. Die een verloofd meisje wegvoert en huwt, zal 2500 den. schuldig zijn, enz. IX. Maar aan haar verloofde zal hij G00 den. schuldig zjjn, enz. X. Die een verloofd meisje, dat als bruid naar den man geleid wordt, op weg overvalt en met geweld verkracht, zal 8000 deniers schuldig zijn, enz. XI. Indien een vrijman eens anders slavin huwt, zal hij met haar in slavernij verkeeren. XII. Indien iemand zijn zuster, broeders dochter, volle nicht, de vrouw van zijn broeder of oom op schelmsche wijze huwt, zal dergelijke vereeniging gescheiden worden en zullen de kinderen, daaruit gesproten, niet voor wettige erfgenamen, maar voor eerloos gehouden worden. XIII. Die in vereeniging een vrijgeboren vrouw of meisje, op reis, of op welke plaats ook aanranden en overweldigen, zullen, zoowel hoofddader als medehelper, wanneer er meer in betrokken zjjn, 200 stuivers schuldig zjjn. De overigen van het gezelschap, die het schelmstuk niet mede bedreven hebben, maar er bij tegenwoordig gebleven zyn, zullen ieder 45 stuivers schuldig zijn, enz. |
— 189 —
TITULUS XV. 13e eo q.ui vixorem tulerit alie-mian vivo rnai'ito. I. Si qnis uxorem aliemon, vivo marito, tulerit, VIIIM den. qui faciunt sol, CC cidpahUis jndicetur. II. Si qnis cum pnella per virtutem moechatus fuerit, MMD den... cnlp. jud. III. Si qnis cum ingenna puella, et spontanea voluntate ambanim partimn, co i ver it et in occulto moechatus fuerit, MDCCC den... culp. jndicetur. IV. Si quis lidam alienam in conju-(jinm sociaverit, MCC den... cnlp ah Ui s juclicetnr. TITCJLUS XVI. De suijerventis. I. Si quis hominem ingenuutn super-ventum expoliaverit, MMD den. qui fac. sol. LXII cum dimidio, culp. jndicetur. II. Si vero Romanus, Barbar us, Sa-lecum Francum expoliaverit, caussam su-perius comprehensam convenit ohservare. III. Si vero Francus Bomanum ex-poliaverit) MCC den. qui faciunt sol. XXX, culpahilw jndicetur. IV. Si quis honiinem , qui alicuhi mi' grare disponit, et dirigere lidbet prae-ceptum Regis, et si aliunde ter if iu Mallum publicum, et alicujus extra ordi-nationem Regis restare enm facit, aut adsalirepraesnmpserit, VIIIM den... culp. jud. TITULUS XVII. IDe Kxpoliatioiiibue. 1. Si quis hominem mortuum ante- |
TITEL XV. Over liet huwen van. een vrcmw, terwi.il liaar man nog leeil. I. Die eens anders vrouw huwt, terwjjl de man nog leeft, zal 8000 den. die 200 stuiv. gelden, schuldig zijn. II. Die een meisje verkracht, zal 2500 deniers schuldig zijn. III. Die in 't geheim met een vrijgeborene, met beider toestemming, ontucht drijft, zal 1800 deniers schuldig zijn. IV. Die eens anders landmeid huwt, zal 1200 deniers schuldig zijn. TITEL XVI. (3ver struiltroof. I. Die een vrjjmau overvalt en berooft, zal 2500 deniers, die 621 ^ stuivers gelden, schuldig zijn. II. Indien een Romein of Vreemdeling een Salischen Frank berooft, zal de vorige bepaling gelden. III. Indien daarentegen een Frank een Romein berooft, zal hij 1200 deniers, die 30 stuivers gelden, schuldig zijn. IV. Die zich verstout, een reiziger, die een last des Konings heeft uit te voeren ^n zich naar oen openbare vergadering begeeft, tegen de beschikking des Konings ophoudt of aanrandt, zal 8000 den. die 200 stuivers gelden schuldig zijn. TITEL XVII. Over lijlcberooving. I. Die een lijk, alvorens het begraven 25 |
— 190 —
quum in terrain mittatur in furtum ex-poliaverit, MDCCC den. qui faciunt sol. XL V, cnlp. judicetur. II. Si quia hominem mortuum exfo-dier it, et expoliaverit, HUM den. qui faciunt sol. C, culpahilis Judicetur. III. Et pos tea parentes defunct i ju-dicem rogare dehent, ut inter homines non hah it et auctor sceleris; et qui ei hospitium dederit, autequam parentibus satis-faciat, DC den. qui faciunt sol. XV culp. judicetur. IV. Si quia mortuum hominem ant in o/fo, aut in petra, quae vasa, ex usu sarcophagi dicuntur, super alium miser it, MM J) den., culp. judicetur. V. Si quis Aristatonem super hominem mortuum cupulaverit, de unoquoque DC den... culp judicetur. VI. Si quis hominem dormientem expoliaverit , HUM den... culp. jud. De eo qvii villain alientun adsilierit. I. Si quis villam alienam adscdlierit, MCC den. qui faciunt soli dos XXX, culpahilis judicetur. II. Si quis villam ad salie)-it alienam, et ibidem ostia fregerit, canes occiserit, aut hominem plag aver it, vel in carro ali-quid ex inde duxerit, VIIIM den... culpahilis judicetur. III. Et quidquid inde ahstulit, in locum restituat, et quicumque in ejus contuhernio fuisse convicti fuerint, unusquisque eorum MMD den. qui fac. sol. LXII et dim. culp. judicetur. |
is, arglistig berooft, zal 1800 deniers, die 45 stuivers gelden, schuldig worden verklaard. II. Die oen lijk opgraaft en berooft, zal 4000 deniers, die 100 stuivers gelden, schuldig zijn. III. Daarna zullen des overledene» bloedverwanten den regter verzoeken, den dader niet onder de menschen te laten wonen. Die hem dan gastvrijheid verleent, alvorens de bloedverwanten bevredigd zyn, zal 600 den. schuldig zyn. IV. Die een Ijjk in een graf of graftombe boven een ander lijk plaatst, zal 2500 deniers, die G21/o stuivers gelden, schuldig zyn. V. D'ie oen gedenkteeken boven een graf geplaatst afbreekt, zal 600 deniers sohuldig zyn. VI. Die een slapend mensch berooft, zal 4000 deniers schuldig zyn. Over hel aanranden van eenw anderw quot;Villa. I. Die eens anders Villa aanrandt, zal 1200 deniers, die 30 stuivers gelden, schuldig zijn. II. Die eens anders Villa aanrandt, aldaar de deuren verbreekt, de honden doodt, een mensch verwond, of iets danr-uit met een kar wegvoert, zal 8000 deniers schuldig zijn. III. En al wat hij ontvreemd heeft, zal hy teruggeven, terwijl zij, die bewezen worden, mededaders te zyn, ieder 2500 deniers, die 621 2 stuivers gelden, zullen schuldig zijn. |
— 191 —
De Incendiis. I. Si qui8 casam quunilihet, intus dor-mientihus hominihus, incenderit, si cuj'us casa est, MM DC den. qui faciunt solid. LXV et dimidium, culpuhilis judicetur, excepto capitals et delatura. Tlli vera qui exinde evaserint, luiusqicisque ex ipsis etim niallare dehent et I1IIM den. qui faciunt sol. C\ culpabilis judicetur mii-cuique eortim. II. Et quidquid ibi perdiderint in locum restituatur. III. Si aliqui ibidem remans er int HUM den.., culpabilis judicetur. IV. Et ille qui incendium mis it pa-rentibus uniuscujusqne defuncti VIIIM den. qui fac. sol. CC, cidp. judicetur. V. Secundum legem Salicam hoc con-venit observare, ut quicumque domum alie-nam arserit et is res, qtias liberaverit non habuerit, uhi reponat. VI. Si in Mallum oocatus fuerit et is, qui vocatuë est, non venit, si eum a at infirmitas ant Amhascia dominie a deti-nuerit vel forte aliquem de proximis mor-tuum intra domum suain habuerit, per is tas Sum as se poter it homo excusare; alias de vita componat, aut CC sol. culp. judicetur. VII. Si quis Spicarium aut Machahim cum annona incenderit, MMD den. qui fac. sol LXII cum dim. culp. judicetur. VIII. Si quis Sudeiin cum porcis scu-riam cum animalibus vel foot He incenderit, MMD den. qui fac. sol. LXTI et dim. culp. judicetur. IX. Et si aliqiiid non remanserit ibi- |
Brandsticliting- I. Die een woning, terwijl de bewoners sliepen, in brand steekt, znl aan den eigenaar 2600 deniers, die 05 stuivers gelden, schuldig worden verklaard, behoudens teruggave en kosten. De geredden kunnen allen den dader in regten betrekken, en hij zal 4000 deniers, die 100 stuivers gelden, aan ieder hunner schuldig worden verklaard. II. En al, wat daarby verloren is, zal vergoed moeten worden. III. Indien er b[j omgekomen zjjn, zal de dader 4000 deniers schuldig zyn. IV. De brandstichter zal aan de bloedverwanten van ieder dood geblevene 8000 deniers betalen, enz. V. De Salische Wet vordert tevens, dat ook den brandstichter, die zich niet kan vrykoopen, alle verblyf zal worden ontzegd. VI. Indien hij in regten gedagvaard niet verschijnt, kan hij, zoo hij door ongesteldheid of hceredienst of door overlijden van iemand zijner huisgenoten verhinderd was, die verhindering inroepen, zoo niet, zal h|j zyn leven moeten af-koopen, of 200 stuivers schuldig worden verklaard. VU. Die een graanzolder af graan-berg afbrandt, zal 2500 deniers schuldig-worden verklaard, enz. VIII. Die een varkenshok met varkens, een schuur met runderen of een hooiberg afbrandt, zal 2500 deniers schuldig zijn, enz. IX. Indien niets overblyft, zal hij |
— 192 —
dem, VIHM den. qui f(tc. sol. CC, cuïp. jndicetnr, excepto capitale et ddatura. X. Si quis cuncida alienam cap utara vit, DC. den. qui fac. sot. XV, culp. judicetur. XI. Si quis vera cuncida, vel sepe in-cenderit DC den... culp. judicetur. quot;Vulneribria I. Si quis alterum voluerit occidere et colpus praetersallierit, MMD den. qui faciunt sol. LXII et dimidium culpabilis judicetur. II. Si quis alterum de sagitta toxicata percutere voluerit, similiter causam supe-rius convenit observare. III. Si quis hominem plag aver it et sanguis ad ter ram cadit, et si fuerit ad-prohatum, DC den... culp. judicetur. IV. Si quis hominem in capite pla-(javerit et ex inde ossa exierint, MCC den. qui fac. sol. XXX, culp. judicetur. V. Si quis hominem Ha plagaverit, ut cerebrum app ar eat et tri a ossa de-super cerehro exierint, MDCCC den. qui fac, sol.; XL V, culp. judicetur. VI. Si vero intra castas ant in ventrem, ita ut vulnus ad interanea perve-nerit et semper currat et non sa nat, MMD den. qui fac sol. LXII cum dimidio, except a medicatura, pro qua soli dos Fill componat, qui fac. den, CCCLX. VII. Si quis ingenuus ingenuum cum fuste percusserit, et sanguis tamen no}i exierit usque ad tres colpos, CCCLX den. qui faciunt sol. VIII culpabilis judicetur, id. est, per unumquemque ictum semper ternos sol. solvat. |
8000 deniers schuldig' zijn, behoudens teruggave en kosten. X. Die eens anders heining verbroken heeft, zaliJOO deniers schuldig worden verklaard, enz. XI. Die de heining of heg afgebrand heeft, zal 600 deniers schuldig zijn. V erwomlinK. I. Die een ander poogt te dooden, zal, zoo de kolf niet getroffen heeft, 2500 deniers, die 621/2 stuivers gelden, schuldig worden verklaard. II. Die iemand met een vergiftigen pyl heeft pogen te treffen, zal op gelijke wijze gevonnisd worden. III. Die iemand wondt in voege, dat het bloed op den grond vloeit, zal 600 deniers schuldig worden verklaard, enz. IV. Die iemand aan het hoofd verwondt in voege, dat er beentjes uitvallen, zal 1800 deniers schuldig zjjn, enz. V. Die iemand in dier voege wondt, dat de hersens zigtbaar, en drie beentjes uitgevallen zijn, zal 1800 deniers schuldig zijn. VI. Indien de wond tusschen de ribben of in den buik doorgedrongen, en het inwendige gekwetst is, zoodat de wondt blijft bloeden en niet geneest, zal de dader 2500 deniers betalen, behoudens de kosten door genezing, enz. VII. Indien een vrijgeborene een ander vrijgeborene met een knuppel slaat, zonder dat er bloed vloeit, zal, tot drie slagen toe, iedere slag steeds drie stuivers vergelden, enz. |
— 193 —
VIII. Si vero sanguiu exievit, taliter ciilpam componat, quantum si eumclem fer~ ramento vulnerasset, hoc est DC den. qui far. sol. XV. IX. Si quis alius clausopollice ter alium percusserit, CCCLX den. qui faciunt sol. VIII, culpahilis judicetur, ut pro unoquo-que ictu ternos solidos componat. X. Si quis alterum in via adsal/ierit, et eumdem rauhaverit, MCC den. qui fac. sol. XXX, culp. judicetur. XI. Si quis alterum in via adsalierit, et expoliarc tentaverit, et ille fuga evaserit, MCC dm... culpahilis judicetur. X)e elt;gt;, ciiii U01n.i11.em iii.noceii.tein a-pnd R-egein accu sa ver it. I. Si quis hominem innocentem ahsen-tem apud Reyem accusaverit, MMD den. qui fac. sol. ü2l/o culpahilis judicetur. II. Si vero tale crimen ei imputaverit unde mori dehuisset, si veruni fnis set, ille, qui accusaverit, VIIIM den. culp. judicetur. I. Si quis alteri herbas dederit hihere, ut moriatur, VIIIM den. qui fac. sol. CC, culp. judicetur. Et si is, ctii male-ficiuir. fccc'i'U, üUUni ril, MMD den» culp, judicetur. II. Si quae muiier alteri mulieri ma-leficium fecerit, ut infantem habere non pos sit, MMD den. culp. judicetur. III. Si vero quis quod alius dedit venefi- |
VIII. Indien er bloed gestort is, zal do schuld vergolden worden, als ware n de wond met een ijzeren werktuig toege-bragt, dat is, 600 deniers. IX. Die iemand met de vuist drie slagen toebrengt, zal 3(30 den. schuldig worden verklaard, zoodat hij voor iederen slag i\ stuiv. moet vergelden. X. Die iemand op weg bespringt en berooft, zal 1200 deniers schuldig worden verklaard. XI. Die iemand op weg bepringt en poogt te berooven, die ontvlucht, zal 1200 den. schuldig zijn. Ovei» liet aanlclagen van een onsdruldige bij clen Koning. I. Die een afwezig onschuldige bij den Koning aanklaagt, zal 2500 deniers, die G21/2 stuivers gelden, schuldig zijn. II. Is tegen de aangeteigde misdaad de dood bedreigd, zal de aanklager 8000 den. die 200 stuiv. gelden, schuldig zijn. O ver gilt menging. I. Die iemand giftige kruiden, om te dooden, toedient, zal 8000 den. schuldig zyn. Indien de vergiftigde er aan outBiiHpl, zul de dader 2500 deniers schuldig zijn. II. Een vrouw, die een ander vrouw een middel toedient, opdat zjj geen kinderen krijge, zal 2500 den. schuldig zjjn. . III. Indien de vergiftigde er niet van |
26
cium hi bevit, et mortuus non fuerit, MMD den.,, culpahilis judicetur. IV. Si qnis alteri aliquod maleflcium sujpetjactavet'it, mve cum liguUiris in ali-quo loco miser it) MMD den. culp. jud. X)e inanu inulieri noii. stringencla. I. Si homo Inyenmis feminae inyenuae dujitum aut mantim instrinxerit, DC den. qui faciunt sol. XV, culpahilis judicetur. II. Et ei si hrackium destrin.rerit, MCC den. culpahilis judicetur. III. t Certe si super cuhitum mantim strinxerit, MCCCC den... culp. judicetur. IV. Si quis inulieri mammillarn capula-ver it, MDCCC den. culpahilis judicetur. De Na-vibus furati». I. Si quis extra consilium do mini sui navem alien am movere praesumpserit, aut rum ea fluvem transier it, CXX den. qui faciunt sol. III, culpahilis judicetur, II. Si quis ipsam navem fur a ver it, DC den... culpahilis judicetur. III. Si quis ascum de intro clavem fur aver it, MDCCC den... culp. judicetur. IV. Si quis ascum de intro clavem repositum et in suspenso pro studio po-si turn fur aver it, MDCCC den... culpahilis judicetur. 13e iVirtis in inolino coiniiriissis. I. Si quis Inyenuus annonam alienam in molino furaverit, id est cui molinus est |
sterft, zal de dader 2500 deniers schul-(lig zijn. IV. Dio iemand een toovermiddel toedient, of met een band ergens heen zendt, zal 2500 deniers schuldig zjjn. Over het binden tier handen eener vrouw. I. De vrijgeboren, die do vingers of handen eener vrjje vrouw boeit, zal 600 deniers schuldig verklaard worden. II. Indien hij haar den arm boeit, zal lijj 1200 deniers schuldig zijn. III. Indien hij haar te bed de handen boeit, zal hij 1400 deniers schuldig zijn. IV. Die de borsten eener vrouw ontneemt, zal 2800 deniers schuldig zjjn. Eieffetal van whepen. I. Die zonder toestemming van den eigenaar een schip wegvoert of daarmede een stroom oversteekt, zal 120 deniers, die 3 stuivers gelden, schuldig zijn. II. Die het schip steelt,zal 600 deniers schuldig zijn. III. Die een vaartuig van het slot steelt, znl 1800 deniers schuldig zijn. IV. Die een vaartuig, dat vastgesloten cn voor de uitoefening van een beroep bestemd is, steelt, zal 1800 deniers schuldig zijn. Dielbtal in een molen gepleegd. I. Indien een vrijgeboren eens anders voorraad graan in een molen steelt, zal |
— 195 —
ipsius molinario, DC den. qui fac, sol. XV, cnlp, judicetur: ei vero cujus annona fuisse pvobatur, alios XV solidos similiter Boloat, exc, cap. et del. II. Si quis schfsam de farinario alieno rupcrit, DC den... cnlpahilis judicetur. III. Si qais ferramentum de inolino alieno furaverit, MDCCC den. cnlp.jud. 33e caballo ascenso. 1. Si quis cahallam extra consilium dom in i sui ascender it et eum cahallaverit, DG den. culp. judicetur, et pro eo qui ascender it similiter alios XV sol. sol vat. De ITurtis diversie. I. Si quis tintinnum de porcina aliena furaverit, DC den. qui faciunt sol. XV, culpahilis judicetur. II. Si quis vero pedicam de cahallo furaverit, CXX den... culjnibilis judicetur. III. Si vero ipsi cahalli perierint, ca-pit ale in locum restituat. |
hij aim den molenaar 600 doniers, dio 15 stuivers gelden en aan den eigenaar van het graan 15 stuivers schuldig zijn, behoudens teruggave en kosten. II. Die do sluis van eens anders molen verbreekt, zal 600 den. schuld, zijn. III. Die een molenijzer steelt, zal 1800 deniers schuldig worden verklaard. Het bestijgen van eens anders paard. I. Dio buiten toestemming van den eigenaar een paard bestijgt en berydt, zal 500 deniers, die 15 stuivers gelden, schuldig zjjn, enz. Dielstal van verscliillenden, aard. I. Die een bel uit een varkenskooi steelt, zal G00 deniers, die 15 stuivers gelden, schuldig zijn. II. Die een hoefijzer van een paard steelt, zal 120 deniers schuldig zijn. III. Indien paarden daarbij omkomen, zal de dader de waarde vergoeden. |
De volgende artikelen, -i — 31, behandelen diefstal van een schel van vee; afmaaijing van eens anders oogst; ontvreemding van zaken uit een tuin, als knollen, boonen, visch , linzen; idem uit oen veld en vervoer daarvan op kar, paard, of rug; afmaaijen van gras op gelykc wijze; ontvreemding van wijndruiven, hout uit eens anders bosch, palingfuiken, visehnotten, schuiten, al of niet op slot; het beploegen, en al of niet bczaaljen van eens anders land; het ontvreemden van een ploeg ; ligt vernielen van boomenten, al of niet in een tuin; het ontschorsen van appel- of pereboomen; het ontvreemden van een mes, het verbreken van sluiting; het ontvreemden van bouwmaterialen; van boomen, die gesmet zijn ; het omhakken van boomen; het ontnemen van een armband aan een vrouw; het beschadigen van een hut. — Deze vermelding zij voldoende.
De Hoinieidils parvnlorum. I. Si quis puerum infra duodecim anno-rum, non tonsoratum, occiderit, XXII11M den. qui fac. sol. DC, culp. judicetur. |
I£i nd er m o or d. I. Die een vrijgeboren kind beneden de 12 jaren doodt, zal 24000 den. die 600 stuiv. gelden, schuldig zjjn. |
— 196 —
II. Si vero puenim crinitxm sine con-silio ant voluntate parentum totonderit, MMD den... cidpahilis judicetur. III. Si vero puellam similiter sine putris ant matris voluntate totonderit, MDCCC den.., cidpahilis judicetur. IV. Si quis feminam ingenuam jra-oïdam tr aha Uit, et ipsa femina fuerit mortua, XXVIIIM den... culp. jud. V. Si quis vero infantem in ventre matris suae occiderit, VIIIM den... culp. jud, VI. Si quis ptier infra duodecim an-norum aliquam culpam com miser it, fred us ei non requiratur, VII. Si quis feminam ingenuam, post-quam infantes habere non potest, occiderit, VIIIM den. cidpahilis judicetur. VIII. Si quis feminam ingenuam post-quam coeperit infantem habere,o cciderit, XXIIIIM den... culpahilis judicetur, IX. Si quis puellam ingenuam occiderit, VIIIM den.,, culpahilis judicetur, TITULUS XXIX. De .A-clinlteriiH A-ncillai'urn. I. Si quis ingenuus cum ancilla moe-chatus fuerit, DC den. qui faciunt sol. XIV, culpahilis judicetur. II. Si vero cum ancilla regia moechatns fuerit, MCC den. culpahilis judicetur. III. Si vero servus cum ancilla moechatns fuerit CXX den. componat. IV. Si servus ancillam alienam extra voluntatem domini sui ad conjugium socia-verit CXX den... culpahilis judicetur. V. Si quis Francus alienam ancillam |
II. Die aan een vrijgeboren kind zonder toestemming der ouders het haar afscheert, znl 2500 den. schuldig zijn. III. Die een meisje zonder toestemming van vader of moeder liet haar afscheert, zal 1800 den. schuldig zijn. IV. Die een vrijgeboren zwangere vrouw in dier voege mishandelt, dat zjj sterft, zal 28000 deniers schuldig zijn. V. Die een kind in den buik der moeder doodt, zal 8000 den. schuldig zijn. VI. Indien een kind beneden de 12 jaren misdrijf pleegt, zal geen vredegeld geeischt worden. VII. Die een vrijgeboren vrouw, die geen kinderen meer hebben kan, doodt, zal 8000 deniers schuldig zijn. VIII. Die een vrijgeboren vrouw, die kinderen krijgt, doodt, zal 24000 deniers schuldig zyn. IX. Die een vrijgeboren meisje doodt, zal 8000 deniers schuldig zijn. TITEL XXIX. Overspel met dienst meiden. I. Do vrijgeboren, die met eens anders dienstmeid ontucht pleegt, zal 600 deniers schuldig zyn. II. Geschiedt het met een dienstmeid des Konings, zullen 1200 den. schuld, zijn. III. De slaaf die met een dienstmeid ontucht drijft, zal 120 deniers tot afkoop vergelden. IV. De slaaf die eens anders dienstmeid zonder toestemming van den heer huwt, zal 120 deniers schuldig zijn. V. De Frank, die eens anders dienst- |
— 197 —
nibi publice jiinxerit, ipse cum ea in ser-vitute permaneat. VI. Si servns cum ancilla moechatus fuerit, et de ipso erin tine ancilla mort na ftierif, servies ipse ant castretur, aut CCXL den... culp. judicetur; domhuis vero servi capitale in locum restituat. Si autem ancilla propter hoc non fuerit mortua, serous ipse aut CXX ictus accipiat, aut CXX de)i... domino ancillae cogatur per-solvere. |
meid openbaar huwt, zal met haar in dienstbaarheid blijven. VI. Een slaaf, die met een dienstmeid ontucht drijft, waardoor zij sterft, zal ontmant worden of 240 den. betalen, en zijn heer zal de waarde dor dienstmeid vergelden. Indien echter de meid niet gestorven is, zal de slaaf 120 slagen ontvangen, of 120 deniers aan den heer der meid betalen. |
I. Die eens anders landman, buiten den wil van den heer, voor den Koning bij denier vrij verklaart, zal 3000 den. schuldig zijn en aan den heer de waarde betalen.
II. De bezittingen van dien landman keeren terug aan den wettigen heer.
III. Die eens anders slaaf voor den Koning, bij denier, vrij verklaart, zal 1400 den. schuldig zijn, behoudens teruggave der waarde en der bezittingen van den slaaf aan den wettigen heer.
I. Die iemand bedriegelyk voor loon wilt huren, om een manslag te begaan, zal 4000 den. die 100 st. gelden, schuldig zyn.
De volgende artikelen, 2—5 , belmndeleu meerdere gevallen van dien aard niet evenredige straf naar gelang de overeenkomst al of niet gevolg heeft gehad. Deze vermelding zij voldoende.
T1TULUS XXX.
Igt;e Uiibertis diinissis.
I. Si quis Lidtim alienum extra con-silium domini sul ante Regem per dena-ritim inyenuum diniiserit) IIIM den. qui fac. sol. 6', ctdp. judicetur, et capitale domino ipsius restituat.
II. Res vero ipsius Lidi legiiimo domino restituantur.
III. Si quis servum alienum ante Regem per den. inyenuum di miser it, MCCCC den.., culp. judicetur, exc. capitale quod domino restituatur; res vero ipsius servi propitts dominus reet pi et.
TITULUS XXXI.
X)e Klooationlhms.
I. Si quis in furtum aliquem locare voluerit, ut hominem interficiat, et inde pretium accipiat, 1IIIM den. qui fac. sol. C, culp. judicetur.
1. Si quis alterum manu aut pede |
I. Die iemands hand of voet verminkt, 27 |
— 198 —
«upolaverit, de manu capolala, imde homo in voege, dat lüj daardoor lam of gebrck-mancus est; et ipsa maims super etm kig blijft, zal 2500 don. die C21/j st. pmdit, MMD den. tulp. jud. gelden, schuldig zijn.
De volgende artikelen, 3—20, behandelen verschillende andere gevallen van verminking, als: het afhouwen of schenden van hand, duim, grooten teen, twee vingers, drie vingers, midden vinger, vierden vinger, kleinen vinger, voet, oog, neus, oor, tong, tand, mannelijkheid, met onderscheid of zulks op een Frank, een volgeling des Konings of een ander vrije gepleegd z\). Deze vermelding zy voldoende.
I, Si quis alterum cinnitum vocaret, 1. Die iemand schandejongen noemt, DC den. qui f(te. sol. XV, culp. judicetnr. zal G00 deniers schuldig zjjn.
De volgende artikelen, 2—6, behandelen andere scheldnamen, als van falsaris, hoer, schijtkerel, vosch , haas, de aanteiging, zonder bewijs, van het strijdschild tc hebben verlaten, enz. Deze vermelding zij voldoende.
De quot;Via Laoina. Weg-versper ring.
I. Si quis Baronem cle via or tav ei'it, I. Die een vrijman den weg verspert,
aut impinxerit, DC den. qui fac. sol. XV, of hem terugstoot, zal 600 den. schuldig
De volgende artikelen, 2—4, behandelen andere dergelijke gevallen, als: versperring van den weg aan een vrouw; versperring met berooving; het afsluiten van een molenweg, enz. Deze vermelding zy voldoende.
I3e Xjigaminibns Ingeniorum. Het binden van vrijgeborenen.
I. Si quis hominem Ingenuxim sine I. Die een vrijman onwettig bindt,
causa ligaver if, MCC den. qui fac. sol. zal 1200 den. die 30 stuivers gelden,
XXX, culp. judicetur. schuldig zyu.
De volgende artikelen, 2—5, behandelen andere gevallen van dien aard, als: het vervoeren van een onwettig geboeide; het plegen der daad door een Komein op een Frank, of door een Frank op een Romein; het onwettig ontrukken van een gevangene aan den Graaf, enz. Deze vermelding zij voldoende*
13e venationibns. .Tagt-overtredingen.
I. Si quis aliqua de venatione, de I* iemands jacht, vogels ot
avihus aut plscibus furaverit, DC den. visschen rooft, zal 600 den. die 15 st. ,pti fac. sol. XV, culp. judicetur. gelden, schuldig zijn.
— 199 —
Dc volgende artikelen, 2—6, behandelen verdere gevallen van dien aard, als: het rooven van een tam, geteekend, afgerigt hert; van een tam hert, nog niet afgerigtj van een wild hert, door eens anders honden opgestooten en afgemat; van een wild zwijn, aldus afgemat, enz. Deze vermelding z\) voldoende.
I. Si qiiis tres virgas, unde sejpes xupevligata est, vel retortas capulaverit, (int aperuerit, DC den. qui fac. sol. XV, culp. Judicetur. |
I. Die drie stekken, waarover ranken gebonden of gedraaid zijn, afsnydt of openrukt, zal GOO den. die 15 st. gelden, schuldig zijn. |
De volgende artikelen, 2—5, behandelen verdere schendingen van dien aard, als: het vernielen van pas uitkomenden, of in de aren staanden oogst, door er over heen te rijden •, het, met boos opzet gestolen goed op eens anders erf plaatsen; het verbranden van eens anders gehakt hout, enz. Deze vermelding zij voldoende.
13e Homicidiis servornm expoliationibns. vel I. Si quis servus servum vel se con-si milem occiderit, hoe convenit, ut homi-cidam illum domini inter se dividant. II. Si quis ingenuus servum alienum adsalierit et expoliaverit et insuper 40 denarios ei tulisse prohatur, DC den. culp. judicetur. |
Het lt;looden of berooven van eens anders slaven. I. De slaaf, die eens anders slaaf of aan zieh gelijken doodt, zal, tusschen de twee heeren verdeeld worden. II. Een vrijman die eens anders slaaf aanvalt en berooft, zal, zoo hij hem 40 deniers ontnomen heeft, G00 den. schuldig zijn. |
De volgende artikelen 3—7, behandelen verdere gevallen van dien aard, als: indien minder dan 40 deniers ontnomen is, het mishandelen van eens anders slaaf en hem dwingen, gedurende 40 dagen voor zich te werken; het berooven van het lijk van een slaaf; het berooven van eens anders landman; het dooden door een slaaf van een vrijman, in welk geval de slaaf aan dc familie van den verslagens ter verdeeling wordt overgegeven, enz. Deze vermelding zij voldoende.
— 200 —
SI vera pecoris dominus vitium in eo non intellexevit senumdmi ley em exinde se potest defendere et de ipso pecore nihil salvat. IDe quot;Vestigio ininanclo. I. Si quis hovem, ant cahcdlum sive quodlibet animal in fuvto perdlderit, et ejusdem vestigia sequitur, et idconsecntus fuerit usque in tertio, node, et ille qui id duxerit, aut emisse se, aut camhiasse dixerit, aut proclamaverit, ille qui per vestigia sequitur, res suas per tertiam manum adrhamire debet. Si vero jam tribus noctibus exactis, qui res suas quaerit, et invenerit, apud quern inveniun-tur, si eas emisse aut camhiasse dixerit, ipsi liceat adrhamire. Qui vero per vestigium sequitur, quod se agnoscere dicit. Ulo alio reclamante non off errs per tertiam manum voluerit, nee solum secundum legem calcaverit, et el niolenter, quod se ag no seere dicit, tulisse convincitur, MCC den. culp. judicetur. 13e Curtis caballoruin. I. Si quis caballum, qui carrucam trahit, furaverit, MDC den. qui fac. sol. XL, culp. judicetur, exc. cap. et del. |
bewijzen, in welk geval hjj niets zal behoeven te betalen. Nasporing van ontvreemd, vee. I. Die een os, paard of ander vee door diefstal verliest, het spoor daarvan aantreft en inhaalt, vóórdat er drie nachten verloopen zijn, zal, zoo de drijver beweert het gekocht of geruild te hebben , het onder de hoede van een derde kunnen stellen. Zijn er reeds drie nachten verloopen, dan kan het onder do hoede van den bezitter, die beweert, het verkocht of geruild te hebben, gesteld worden, enz. Is dit alles geschied, zal de bezitter, die het herkend vee met geweld wegvoert, bij bewys, 1200 den. dio 30 st. gelden, schuldig zijn. Paarclendiefstal. I. Dio een ploegpaard steelt, zal 1GOO den. die 40 st. golden, schuldig zyn, behoudens teruggave en kosten. |
Dc volgende artikelen, 2 — 17, behandelen andere paardendiefstallen, als: van een ruinpaard, van hei strijdpaard van een Frank, het strijdpaard van den Koning, een hengst, dekker van een bepaald aantal merrien, den hengst van een Frank, een een- of tweejarig veulen, het mishandelen van lastdieren, die daaraan al of niet sterven; het stelen van een dragtige merrie; van een lastdier of trek paard; het laten dekken door een hengst zonder toestemming van diens eigenaar; het uit vijandschap mishandelen of onbruikbaar maken van eens anders paarden of lastdieren, enz. Deze vermelding zij voldoende.
De Plagiator ib u s. Sla ven verduistering.
I. Dio eens anders slaaf verleidt, om
I. Si quis mancipia aliena sollicita-
— 201 —
28
— 202 —
torquealur fuerit coufessiis, ct ci cum domino suo conveuit, CXX den... dorsum suum redimat; dominus vera suns capitate restituat. Sequirenti autem si major culpa fuerit, unde Ingenuus MCCCC den... solvere debet, similiter servus CXXI colaphos accipiat. Jit si in ipso supplicio confessus fuerit, illi qui eiirn torquet, et ipse servum adhnc. mar/is vult torquere, etiam nolente domino, pignus domino servi dare dehel, et sic serous ad suj)-pjicia majora datuiquot;. et si confessus fuerit, nihil ei super dominum credatur, ipse vero ilium servum habiturus, qui eum torsit, et dominus servi, qui jam pignus accepit, pretium pro servo recipiat. II. Si vero infra priora supplicia, id est, CXXI cola phis fuerit confessus, aut castretur, aut CCXL den... reddat: dominus autem servi capitalem in loco restituat. III. Itequirenti vero si talis culpa est, unde homo Ingenuus sive Francus VIIIM den... culpabilis judicetur, servus solidis XV, id est, DC den. componat. Si vero in mojoribiis crimintbus servus inveniatnt, unde Ingenuus MDCCC den... pos sit ju-dicari, et inter supplicia confessus fuerit, capitali sententia feriatur. |
IV. Si anient servus de quolibet cri-mine inculpatus, dominus servi, si pn-ae-sens est, ab eo qui repetit admoneatur, ut servum ad justa supplicia reddat. Et qui repetit virgas habeat paratas, quae in siinilitudinein minimi dig Hi grossi-vangcn ; indien hjj cclitcr, alvorens gepijnigd te worden, bekent en zjjn heer er in toestemt, zal hij zijn rug voor 120 deniers vrijkoopeTi en zijn heer zal de waarde van het ontvreemde terruggeven. Indien echter de zaak van dien aard is, dat een vrjjman daarvoor 1400 deniers zou moeten betalen, zal de slaaf 121 slagen ontvangen. Heeft hij gedurende de pyniging aan hem, dio pijnigt, bekend, en deze hem, ook tegen den wil van zijn heer, nog wilt pijnigen, zal hij aan dien heer een pand geven, waarna hij don slaaf nog meer kan pijnigen. Blijft deze dan bekennen, wordt hij boven den heer niet geloofd, maar do pijniger blijft den slaaf behouden en geeft aan den heer, die reeds pand genoten heeft, daarvan de waarde. II. Indien de slaaf vóór den afloop der eerste pijniging, dat is, beneden de 121 slagen, bekent, znl hij, of ontmant worden, of 240 deniers betalen en zijn heer zal de waarde van het ge-stolene teruggeven. III. Indien het misdrijf van dien aard is, dat, een vrijman dader zijnde, 8000 deniers zou schuldig zijn, zal de slaai de daad met C00 deniers kunnen af-koopen. Is de misdaad grooter, zoodat een vrijman 1800 deniers zou schuldig zijn, zal hjj, bij bekentenisdoor depijni-ging, ter dood worden veroordeeld. IV. Indien een slaaf van eenige misdaad beschuldigd wordt, kan zijn heer, tegenwoordig zijnde, door den klager worden aangemaand , den slaaf ter behoorlijke pijniging over te leveren. Do klager zal roeden niet dikker dan een |
— 203 —
tudinem haheant, et scammum paratum habere debet. Si doniimts servi suppli-clum deiulerit, et sevvus pvaesens fuerit, continuo ipse qui repetit, domino servi tiolein collocet et ad septem noctes placi-tum concedat, nt servum ad supplicium tradat. Qui si adhtic septem noctibus impletis servum tradere distulerit, solem ei, is qui petit, iterato collocet cum tes-tihus et sic iterum ad alias septem noctes placitum faciat, id est, XIIIl noctes a prima admonitione compleatur. Quod si impletis X1III noctibus servum noluerit ad supplicium tradere, omncm caussam vel compositionem dominus in se recipiat, hoc est, si talis caussa fuerit, unde In-(jemiHs DC den... potuerit componere, ipse dominus pro servo reddat. V. Quod si adhuc major culpa fuerit, de qua servus requiritur, et dominus servi non ut servus solvat, sed ut Liqe-nuus totam legem super se soluturus ex-cipiat. |
VI. Quod si vero servus absens fuerit, dominus servi a repetentibus tertio ad-moneri debet, nt servum suum intra 7 noctes debeat praesentare, quod si non fuerit, tunc repetens cum testibus solem illi tollocet, et sic ad alias 7 noctes placitum illi concedat. Si tunc servum non praesentaverit, tuns repetens-cum testibus solem illi collocet tertia vice adhuc ad 7 }ioctes, it a ut totus numerus ad XXI noctes perveviat: quod si per singula placita servum noluerit lig a turn suppli-ciis dare, aut praesentare, et tamen per singula placita ei solem collocaverit, tunc pink mitsgaders de pynbank moeten klaar hebben. Indien de heer van den slaaf de pijniging heeft uitgesteld en de slaaf tegenwoordig is, zal de klager aan den heer den dag opgeven en 7 nachten als termijn toestaan, om den slaaf voor de pijniging te leveren. Hoeft de heer dit na die 7 dagen verzuimd, zal de klager hem in tegenwoordigheid van getuigen weder een dag bepalen, en een nieuwen termijn van 7 nachten ver-leenen, in voege dat 14 nachten na de eerste aanmaning moeten vervuld zyn. Indien de heer na die 14 nachten den slaaf niet ter pijniging wil leveren, zal hij de zaak en de betaling op zich nemen. Namelijk, indhn de zaak van dien aard is, dat een viijman daarvoor G00 den. zou moeten vergelden, zal de heer de som voor den slaaf betalen. V. Indien de zaak, waarvan de slaat beticht wordt, nog van grooteren aard is, zal de heer, als ware de zaak niet door den slaaf, maar door een vrijman gepleegd, de geheele som betalen. VI. Indien de slaaf echter afwezig is, zal zijn heer driemalen door dc klagers aangemaand worden, om den slaat' binnen 7 nachten te leveren. Doet hij het niet, dan zal de klager onder getuigen een dag bepalen en 7 andere dagen als termijn toestaan. Heeft hy dan den slaaf niet aangeboden, zal de klager onder getuigen hom voor de derde maal 7 nachten toestaan, zoodat de termijn dan tot 21 nachten klimt. Wil de heer gedurende die termijnen den slaaf niet geboeid ter pijniging leveren of aanbieden, dan zal hy al hot verschuldigde. |
— 204 —
— 205 —
VII. Si qui# Romanum tributarium occiderit, MDCCC den. cnlp. judicetnr. VIII. Si quis hominem Ingennwn ineen erit in quadrivio, aut in via, sine manihiis ant pedibns , mimici sui vi de' truncatus, et eum vita privat, aut occi-der it, HUM den... culp. jndicetur. IX. Si quis hominem Ingenuum de har co ahhatiderit sine voluut ate, MDCCC den... culp. judicetnr. X. Si quis caput de homine, quod jnimici sui in palum miserunt, sine voluut ate alterms deposuerit, DC den... culp. j udicetur. XI. Si quis hominem in puteum jac-t aver it) et is eundo vivus evadit, III1M den... culp. judicetnr. XII. Si vero in puteo mortuus fuerit, XXIII 1M den... culp. judicetur. XIII. Sim Ui modo qui in pelagus hominem impinxerit, et ex inde evaserit, 1II1M den... culp. judicetnr. XIV. Si quis puellam Ingenuam occi-derit, VIIIM den... culp. jndicetur. XV. Si quis Bomanus homo possessor, id est, qui res in pago uhi remanet pro-prias possidet, occisus fuerit, is qui eum occidisse convincitur, HUM den... culp, jndicetur. XVI. Si quis hominem Ingenuum quern-libet socium suum de quolihet crimine accusaverit, et per ejus commotionem she medacium, Hie, qui accusatus est, occisus fuerit; si ei adprohatum fuerit, medietate I rod is ejus coniponai. Ulo oero qui cum occiderit, secundum legem pleniter eum componat. |
VII. Die een schatpligtigcn Romein doodt, zal 1800 deniers schuldig zyn. VIII. Die oen vryman, door een vjjand van handen of voeten beroofd, op een viersprong' of anderen weg vindt en afmaakt, zal 4000 deniers schuldig zjjn. IX. Die een vrijman van den regts-paal zonder verlof afneemt, zal 1800 den. schuldig zyn. X. Die het hoofd van een mensch, door diens vijanden op een paal gesteld, zonder toestemming daar afzet, zal 600 den. schuldig zijn. XI. Die iemand in een put werpt, waaruit deze levend ontkomt, zal 4000 den. schuldig z|jn. XII. Sterft hij in den put, zal de straf 24000 deniers zijn. XIII. Die iemand in do zee werpt, waaruit deze ontkomt, zal 4000 deniers schuldig zijn. XIV. Die een vrij meisje doodt, zal 8000 den. schuldig zijn. XV. Die een Romein, grondbezitter en bewoner der landstreek, doodt, zal 4000 deniers schuldig zyn. XVI. Die een vryman, zijn makker, valschelijk van een misdaad beschuldigd heeft, tengevolge waarvan deze door een derde gedood is, zal, zoo de valschheid bewezen wordt, de helft van het weergeld schuldig zyn en zal do dooder den gc-heelen afkoop betalen. |
29
De Hoinicidiis a contubernio fUctis. I. Si quis collecto contubernio hominem Inyenumn in tloilto sua adsallierit, et ibidem eum occiderit, XX1IIIM den. qui faciunt sol. ÜC culpubilis judicetur. II. Si vero in truste dominica ille qui occisus est fltrrdt. LXX11M den... culpa-bilis judicetur. III. Quod si corpus occisi hominis tres ptagas vel mnplius hahnerit, tres qui in-culpantur, et quod in eo contubernio fuerint prohanttu-, legem superius com-prehensam shigittatim cogantur exsolvere: alii vero tres de eodem contubernio 1IIMDC den... unusquisque eorum culp. judicetur: et tres adhuc in tertio loco de eodem contubernio, MDCCC den... singuli eorum cogantur exsolvere. Si vero Ho-manus vel Lidus in tali contubernio occisus fuerit, hujus compositionis medietas solvatur. IV. Si quis contubernio facto villas alienas eum tribus effregerit, IIIMCXX den... culp. judicetur. De Homioicliis in convivio lactis. I. Si in convivio, ubi 4 aut 5 fuerint homines, ruins ex ipsis interfectiis fuerit, HU qui remanent, aut unum convictum reddant, aut omnes mortis illius composi-tionem collecten!, quae lex usque ad 7, qui fuerint in convivio Ulo, convenit eb-servare. II. Si vero in Ulo convivio plus quain 7 fuerint, non omnes teneantur obnoxii. |
Manslag in vereenlging gepleegd. I. Die in verecniging met anderen oen vrjjman in dieiiB huis overvalt on doodt, zal 24000 deniers, die 600 stuivers gelden, schuldig zijn. II. Indion de verslagene tot 's Ko-nings gevolg behoorde, zullen 72000 deniers schuldig z(jn. III. Indion het ligchaam van een verslagene 3 of meer wonden heeft, zullen drie van hen, dio in de vereenlging waren, ieder den vermelden afkoop betalen, en drie anderen hunner 3600 deniers schuldig zjjn ; daarenboven zullen in de derde plaats nog 3 anderen 1800 deniers moeten betalen. Indien echter een Romein of een pachter door dergelijke verecniging gedood is, zal de helft van dien afkoop betaald worden. IV. Die in verecniging met drie anderen eens anders villa verbreekt, zal 3120 deniers schuldig zijn. Manslag in een gezelschap. I. Indien in een gezelschap van 3 of 4 mensehen oen gedood is, zullen zij, die overblijven, den dader aanduiden of allen den afkoop dragen, welke regel zal gelden tot 7 toe, indien er zooveel in het gezelschap waren. II. Zoo er meer dan 7 aanwezig zijn geweest, zijn niet allen tot dien |
— 207 -
zed quibus fuerit imputatum, illi secundum legem component. III. Si quis for is casa, she iter agens, sive in cujro posit us, a contubemio fuerit occisus, et tres (Je eodem contuhernio con-victi fuerint, singillatim mortis illius compositionem componant, et tres alii de ipso contuhernio MCC den.., unusquisque illorum culp.jiulicetur. Et tres alii adhuc de ipso contuhernio, DC den... culp. judicetur. TITULUS XLVII. De Re-ipus. I. Si, ut fieri adsolet, homo moriens, viduam dimiserit, et earn quis inconjugitim voluerit accipere, antequam earn accipiat Tunginus ant Centenarius Mallum indicent; et in ipso Mallo scutum habere debet, et tres homines, vel caussns mandare. Et tunc ille, qui viduam accipere vult, cum tribus testihus, qui adprobare debent, tres solid aeque pensantes et den. habere debet. Et hoc facto, si eis convenit, viduam accipiat. II. Si vero ista non fecerit, et sic earn acceperit, MMD den... culp. judicetur. III. Si autem, quae superius diximus omnia secundum legem impleverit, et tres sol. et den. ille, cui Jieiphe debetur, acceperit, tunc earn legitime accipiat. Hoc discernendum videtur, cut Reipus debeatur. Si nepos fuerit, so r or is filius, senior ille accipiat; etc. (liet schynt, dat or moct staan: Si filius fuerit, accipiat; si non fuerit, nepos accipiat; si nepos non fuerit, sororis filius, etc.) |
IV. Si autem nullus, nisi post sextum afkoop verpligt, maar alleen zy, aan wie de daad wordt ten laste gelegd. III. Indien iemand buitenshuis, of op reis, of op een akker door personen in vereeniging gedood is, zullen drie, die bewijsbaar tot de vereeniging behoord hebben, ieder den geheelen afkoop betalen, en drie anderen hunner 1200 deniers schuldig zijn. En zullen nog drie anderen der vereeniging 600 deniers betalen. TITEL XL VII. Over hertrouw. I. Indien iemand een weduwe wil huwen, zal de Tien-of Honderdman vooraf een regtsdag bepalen, en in de regts-zitting een sehild hebben en zullen drie personen vooraf zaken ter behandeling-aanbrengen. Daarna zal hij, die de weduwe huwen wil, in tegenwoordigheid van drie getuigen, drie gelijkwegende stuivers en een denier aanbieden, waarna hij de weduwe zal erlangen. II. Vervult hij die formaliteit niet, dan zal hij 2500 deniers betalen. III. Wordt echter alles als voorzegd naar de wet vervuld en hoeft hy, aan wie dit huwelijksgeld verschuldigd is, de drie stuivers en een denier ontvangen, zal de betaler de weduwe wettig erlangen. Men moet onderscheiden, wie het huwelijksgeld ontvangen moet. Indien er een neef is, zal, enz. NB. De zinsnede is zoo verminkt, dat er moeyelyk een zin aan te geven is. Daarom zy deze vermelding voldoende. IV. Indien slechts na den zesden |
— 208
ijeniculum pyoximus fuerit, in fisctim Heippi vel caussa, quae inde acta fuerit, colligatur. De Migrantibus. I. Si qnis super alterum in villa mi-/jrare voluerit, et aliqui ex eisdem, qui in villa consistunt, eum suscipere value-fint, et vel umis vel aliqtlis e.r ipsis ex-titerit, qui contradicat, migrandi lieentiam ibidem non habeat. Si vero contra intra-dictum unius vel duorum in villa ipsa a dsedere praesumpserit, tune testare illi deheut, et si noluerit exinde exire, ille qui testat, cum testihus sic ei dehet testare, ut inter decern nodes exinde exeat; et si adhuc post decern noctes noluerit exire, ileriini debet ad ipsuin venire et testare similiter, etc. , II. Si quis vero udmigravit et ei ali-quis intra XII menses nullus testatus fuerit, ubi admigravit, securus stent alii vicini consistat. III. Si quis vero, alium in villam alienam migrare, antequam conventum fuerit, rognverit, MVCCC den... eulp. jndieetnr. De A-clframire. I. Hoe convenit observare, nt Tunginus nut Centenarius Mallum indicant, et scutum in ipso Medio habere debet, et postea tres homines tres canssas demandare de-bent; posten in ipso Mallo requirant hominem, qui ei non pertinet, et sic festu-eam in laisam jactet, et ipse, in cujus graad, een naaste bloedverwant bestaat, zal de sehatkist het geld of de vordering erlangen. |
quot;Van. woonplaats verander ing. I. Indien iemand in eens anders villa wilt gaan wonen, en een der ingezetenen er tegen is zal lij), hoezeer do anderen het toestaan, daarheen niet mogen verhuizen. Indien hij het toeh doet, zullen de tegenstanders getuigenis daarvan nemen, en wil hjj niet heengaan, zal de tegenstander met getuigen hem aanzeggen, dat hjj binnen 10 nachten moet vertrekken, enz. (De verdere formaliteiten behelzen slechts herhalingen.) II. Indien tegen een nieuwen inwoner niemand binnen 12 maanden verzet heeft gedaan, zal hij even als de andere buren aldaar verblijven. III. Die verzoekt, dat iemand in eens anders villa verblijve, vóór den tjjd, dat overeengekomen is, zal 1800 deniers schuldig zijn. Overdragt van vermogen. I. De zaak moet aldus geschieden: De Tien- of Honderdman belegt den regtsdag, cn heeft een schild op de regts-plaats. Drie personen vragen de behandeling van drie zaken; vervolgens eiseht hjj den man op, die hom niet behoort, en werpt een halm in diens boezem. Hjj, |
— 209 —
laisam fistucam jactaverit, dicat verhum de fortnna sua, quantum ei voluerit dare, aut si totam ant si mediam fortunam suam cui voluerit dare. Posted ipse, in cv jus laisam fistucam jactavit, in casa ipsius maner e debet, et ho spites tres sus-cipere, et de facilitate sua quantum ei datur, in pot estate sua habere debet. Et postea ipse cui creditum est, omnia cum testihus collect is ista agere debet, et sic postea, ante Begem, aut in Mallo legitimo, illi cni fortunam suam deputaverit, reddere debet, et accipiat fistucam in Mallo ipso. Et ipsum quem heredem deputavit ante XII menses, in laisio suo jactet nec minus nec majus, nisi quantum ei creditum est, etc, De iFiltortis cini Salica Ijege vivunt. I. Si quis servum aut ancillam, ca-balhim aut hovem, aut jumentum, aut quamlibet rem sub alter ins potestate ag-noverit, mittat earn in tertiam mantim, et ille apud quem agnoscitur, debet ad' rhamire; et si intra Ligerim aut Carbo-nariam, aut citra Mare ambo manent, et qui cognoscitur, et apud quem cognoscitur, in nodes XL placitum faciant, ei in ipso placito, quanticumque fuerint, qui rem ipsam vendiderunt, aut cambiaverunt, aut fortasse in solutionem dederunt, omnes intra placitum istum commoneantur; hoc est, nnusquisque cum negotiator thus suis alter alteram admoneat. Si quis vero commonitus fuerit, et Sumis eum non detinuerit, et ad placitum venire distu-lerit, tunc ille cum quo negotiavit mittat in wiens boezem de halm geworpen is, zal van den gever verklaring erlangen, hoeveel hij van zjjn vermogen wilt afstaan, hetzy het geheel, hetzjj de helft. Daarna zal hij in diens woning verblijven en drie gasten ontvangen en het vermogen, dat hem gegeven is, in zjjn mngt erlangen. Daarna zal hy, ten wiens overstaan de belofte geschied is, de zaak met getuigen aldus behandelen, dat hy voor den Koning of in een wettig geregt aan hem, wien hy zjjn vermogen heeft toebesehikt, dat afgeeft en den halm in do teregtzitting zelf ontvangt. |
NB. De tekst is blykbaar zoo verminkt, dat er schier geen zin aan te geven is. Dit zij dus voldoende. Over Heelers, die maar (ie Sal. quot;Wet leven. Die weet, dat zijn slaaf, dienstmeid, paard, os of lastdier of welke andere zaak ook, zich in eens anders bezit bevindt, kan do zaak in handen van een derde stellen. Hij, bij wien de zaak herkend is, kan ze onder de hoede der wet stellen en beiden, zoo zy binnen de grenzen der Loire en Carbonarie of aan deze zyde der zee verblijf houden, kunnen binnen 40 nachten een regtsdag bepalen, in welk geregt allen, die de zaok vroeger verkocht, verruild of in betaling gegeven hebben, moeten verschijnen met hen, met wie zij gehandeld hebben. Zoo iemand hunner echter behoorlijk aangemaand zonder wettige reden ter teregtzitting niet verschynt, zal hy die aangemaand heeft, drie getuigen zenden, die |
30
tres testes, quomodo ei inaniaverit, quod ad placitum veniat. Et alios tres similiter habeatj quod ptihlice cum quo nego-tiarit: istud si fecerit, exuit se de latro-cinio ; ille antem qui amonitns non venerit, si super eum testes jur aver int, er it latro et fur illius qui res suas aynoscit; et pretium ei reddatur, et omnia secundum legem componat, cum quo neg ot ia vit. Ista omnia facere debet in Mallo, nhi ipse lihamallus esse videtur, super quem res primitus agnita ftier it, aut intertiata. Quod si trans Ligerim aut Carhonariam ambo manent, ille apud quem res agnos-citur, in noctihus LXXX lex ista custo-diatur. I. Si quis falsum testimonium prae-huerit, DC den. qui faciunt sol. XV, cul-pabilis judicetur, II. Si cuicumque aliquid imputatum fuerit, quod aliquid perjuratus sit, et non potueritadprobari, DC den. culp. judicetur. III. Si alicui fuerit imputatum, quod se perjurasset, et hoc qui imputaverit ad fir mare poterit, tres de ipsis conjura-toribus perjuri, unusquisque ad illorum DC den. culp, judicetur. Alii vero qui super tres fuerint, singuli qui nis soli dis, id est CC den... culp. judicetur, ipse vero cui imputatum fuerit, excepta caussa vel ca pi tale et delatura CC, den... culp. jud. |
I. Si quis testes necesse habet, ut zullen getuigen, dat do dagvaarding geschied is. II|j zal nog drie andere getuigen bijbrengen, die verklaren kunnen, dat hy de zaak openlyk behandeld heeft. Heeft hjj dit gedaan, dan zal hij van den diefstal gezuiverd zyn, maar hij, dio behoorlijk gedagvaard, niet verschenen is, zal, zoo de getuigen daaromtrent onder eede verklaard hebben, voor den roover of dief gehouden worden van do zaken, die de eigenaar herkend heeft, en zal de waarde daarvan teruggeven en alles volgens do wet goed maken by hem, met wien hy gehandeld heeft. Dit zal alles geschieden voor het Geregt, waar hij gedagvaard is, by wien de zaak oorspronkelijk herkond is, enz. quot;Valsolie getuigenis. I. Die valsche getuigenis aflegt, zal 600 deniers schuldig worden verklaard. II. Die een ander van valsche getuigenis beschuldigt, zonder het te kunnen bewijzen, zal GOO deniers schuldig zijn. III. Indien iemand valsche getuigenis is ten laste gelegd en het wordt bewezen, zullen drio der mede valsche zweerders elk 600 deniers schuldig zijn. Zyn er meer dan drie, zal ieder hunner vyf stuivers betalen en hij, wien het feit aan-getijgd is, zal 6000 deniers, boven hoofdsom en kosten, betalen. Over bijbrengen van getuigen. I. Die getuigen bij een schenking noodig |
— 211 —
donet, et fortassis testes nolunt ad pla-citinn venire, ille qxd eos necessarios habety manire illos debet cmn testihus, ut de eo, quod videvunt, testimonium prae-leant; et si venire nolnerint, et eos Sumis non detinuerit nnusqnisque illortnn DC den. qui facinnt sol. XV, culp. jud. II. Si vero praesentes in testimonium fuerint vocati, et ea quae viderunt, testimonium praehere noluerint, et perbanniti fuerint, DC den... ciilp. judicetur. I. Si quis Inyenuus aut Lid us alter i fidem fecerit, et noluerit solvere, tunc ille cui fides facta est, in nodes XIII1 sive XL, aut quomodo placitum fecerit, is qui fidem dedit, ad domum illius, qui fidem accepit, cum testibus venire debet, vel cum ill is qui pretium adpretiare debent. Si is fidem factam noluerit solvere, DC den... qui fac. sol. XV, culp. judicetur. II. Si vero adhuc supra dictum debi-tum solvere noluerit, debet eum manire et Nestir/antio sic admallare: lioyo te Tun-zinc, ut Nestig ante Gassachio, meum ilium, qui mi hi fidem fecit, legitimum enimmihi debet debitum {et nominare debet, quale debitum debeat, et unde fidem fecit) secundum Legem Salicam mild adstringas. Tunc Junzinus dicere debet: Ego Nesti-gantio Gasachio illo tuo in hoc Mallo, quod Lex Salica habet. Et tunc ipse cui fides facta est, debet testificare, ut nulli alteri nee tsolvat, nec pignus donet solutionis, antequam impleat quod fidem fecit; et sic festinantes ipsa die ad domum heeft en deze ter vergadering niet willen verschijnen, zal hen onder getuigen dagvaarden en zoo zij zonder wettige verhindering niet willen komen, zal ieder hunner G00 deniers, die 15 stuivers gelden, schuldig zijn. |
II. Indien de verschenen getuigen do getuigenis van hetgeen zij gezien hebben niet willen afleggen, zullen zij, behoorlijk opgeroepen, 600 deniers schuldig zijn. I. Indien een vrijgeborene of een pachter zich jegens een derde verbonden heeft, en niet betalen wil, zal de schuld-eischer gedurende 14, of 40 nachten, zooals do verbindtenis medebrengt, ten huize van den schuldenaar met getuigen of met hen komen, die de waarde moeten schatten. AVil de schuldenaar dan niet betalen, zal hij G00 deniers schuldig zijn. II. Indien de schuldenaar dan nog niet betalen wil, moet de schuldeischer hem dagvaarden en aldus eisch doen : Ik vraag u Regter, dat gij mijn schuldenaar, volgens de Salische quot;Wet dwingt, tot wat hij mij schuldig is, (de som to noemen). Daarop zal de Regter antwoorden: Ik zal ter zake uwer vordering in deze regtszitting doen, wat de Salische Wet inhoudt. En dan moet de schuldeischer onder getuigen verklaren, dat hij aan niemand anders betalen of pand ter betaling geven zal, voor dat de schuldenaar zijne verbindtenis nagekomen is, en zich dan met getuigen naar de wo- |
V
— 212 —
illftis qui fidem ei fecit) cum testihus am-hulare debet, et rogare, ut dehituin suum illi solvate et si hoe noluerit, solem ei col-locet; et si ei solem collacaverit, tres so-lidos super dehitum addat, et sic usque ad tres vices, per tres Manitas fa cere debet, et super tres vices, ista omnia facta si n oh i er it componere, usque ad 9 solidos dehitum ascendai, id est, ut per singula s admonitiones vel solem collocatum terui solidi accrescaut. III. Si vero nee fidem factam ad pla-oitum legitime factum voluer it per solvere, tunc ille cui fides facta est, amhulet ad Gravionem loci illius, in cujuspago manet, aedpietque festucam, et dicat verhum: Tu Gravio rogo te; homo ille qui mild fidem fecit, quem legitime haheo admal-latum secundum Legem Salicam, et in hoc, quod Lex Salica habet et continet, et ego super me et super fortunam meam pono, quod securusmitto super fortunam suam manum. Et dicat de quanta caussa quantum ei fidem fecerit. Tunc Gravio roget septem Bathemburgios, qui secum amhulent ad domum illius, qui fidem fecit, dicat, sipraesens est: Voluntate tua solve hom in i isto, de eo quod ei fidem fecisti, et elige duos ex his, quos volueris, quibuscum quod solvere debes, adpretiatio, et hoc quod debes, secundum jus turn pre-tium solve et satisfac. Quodsi audire noluerit praesens, aut si absens fuerit, statim Jlathimburgii adpretiato pretio, et quod debito secundum Justum preiium satis faciat, et quantum valuer it dehitum quod debet, hoc de fortuna sua tollat, et ipsa lege duas partes ille, cujus causa est, ad se revocet, et tertiam partem in ning van den schuldenaar begeven en hem afvragen, om hem zyne schuld af te betalen, en zoo hy weigert, een dag bepalen, op quot;welken dag de schuld met drie stuivers zal vermeerderen; en alzoo zal tot driemaal toe gehandeld worden, waarna, zoo niet betaald wordt, de schuld met 9 stuivers zal vermeerderd zijn, namelijk, voor iedere aanmaning en gestelden dag, 3 stuivers. |
III. Indien de schuldenaar de verbind-tenis dan niet wil nakomen , zal de schuldeischer zich tot den Oraaf van het gebied, waarin hy woont, begeven, een halm nemen en deze woorden spreken: Ik verzoek u. Graaf, daar ik m|jn schuldenaar wettig volgens de Salische Wet in regten heb betrokken en nu wat de Salische Wet beveelt en bevat voor my en myn vermogen inroep, dat ik met zekerheid de hand op zijn vermogen kan leggen. Hij zal daarbij opgeven, hoeveel hem schuldig is erkend. Alsdan zal do Graaf zeven raden aanduiden, die zich met hem naar do woning van den schuldenaar zullen begeven en hem, zoo hy aanwezig is, zeggen: Betaal uw schuldeischer, wat gy u verbonden hebt, te betalen en kies twee personen naar uw wil, die met u do waaarde van het verschuldigde en van wat gij betaalt, zullen nazien. Wil de schuldenaar, zoo hy aanwezig is, niet betalen, of is hy afwezig, dan zullen de raden dadelijk van zyn vermogen afnemen, wat hy schuldig is en de schuldeischer zal twee derde gedeelten voor zich nemen en de Graaf zal een derde gedeelte als weergeld ontvangen. |
— 213 —
Frido Gravio ad se recolligat, si tamem Fridus jam de ipsa canssa non fuit so-lutus, IV. Si Gravio invr'tatns fuerit, et non venerity si Sumis eum non detinuerit, aut cevta ratio dominica enm non distulerit, nt ibi non amhulet, neque mittat, ut cum just it ia eoaigatur débitum, aut se redimat, aut de vita componat. De A-ntlometo. I. SI quis Gravionem ad res alienas tollendum invitaverit, et eum legitime jachtivum aut admallatmn non hahuerit, qui eum rogat, ut injuste aliquid tollat, antequam eum per legem haheat admal-latum, aut consecuturn, qnod ei in Mallo fidem fecisset, VII1M den. qui faciunt sol. CC, culp. judicetur. II. Si vera Gravio invitatus ad al-terius caussam supra legem aut dehitum aliquid praesumpserit; aut weregeldum suum redimat, aut de vita componat. De Rem. praestata. I. Si quis alt er i de rebus suis aliquid praestiterit, et alius ei reddere noluerit, sic eum debet mall are. Cum testihus ad domum illius cui rem suam praestitit, accedat, et sic contestetur ei: quia res meas noluisti redd ere, quas tibi praestiti in hoc, eas tene nocte proxima, quod Lex Salica continet. Et sic ei solem r.ollocet; et si nee tune voluerit redder e, adhuc super Vil nodes similiter facere debet: et si nee tune voluerit reddere, ad |
tenzy het voor die zaak reeds betaald zy. IV. Indien de Graaf, te dier zake uitgenoodigd, niet komt, noch Raden zendt, om de schuld te doen kwjjten, zal h|j, niet wettig verhinderd geweest, noch door 's Konings dienst weerhouden, die regtsweigering moeten afkoopen, of met het leven vergelden. Onregtinatig Beslag. I. Indien iemand den Graaf uitgenoodigd heeft, eens anders zaken in beslag te nemen, zonder wettige aanmaning of dagvaarding, en zonder dien in regten betrokken, en aldaar schulderkenning verkregen te hebben, zal hy 8000 deniers, die 200 stuivers gelden, schuldig zyn. II. Indien de Graaf tot regtspraak verzocht, iets boven de wet of het verschuldigde afneemt, zal hy zijn weergeld afkoopen of met zyn leven vergelden. 13 e l e e n i n k. I. Indien iemand iets in leening gegeven heeft, dat de leener niet wil teruggeven, moet hy hem aldus in regten betrekken: hy zal met getuigen naar de woning van den schuldenaar gaan en hem aldus aanmanen: Vermits gy my het geleende niet wilt teruggeven, houd het den volgenden nacht, hetgeen de Sali-sche Wet bepaalt. En hy zal hem dan oen dag bepalen. quot;Wil de leener het dan niet teruggeven, zal hy na 7 nachten |
31
_ 214 —
alias septem nodes similiter facere debet: et si nee time voluerit reddere, ad alias septem noctes id faciat. Post quas ad Jiunc cum testibus venire lebet, et royet, ut sihi debit urn sumn reddat, et si nec tunc reddiderit solem ei collocet; et si per tres vices solem ei collocaverit, et si nec tunc reddere vo luerit ant fidem facere, super illos Till solidos qui per tres amonitiones adcreverunt super dehitum superius adJiuc amplius den. qui faciunt sol. XV, culp. judicetur. IVTanu ab -A^eneo redimencla. I. Si quis ad Inium mallatus fuerit, et forsitan convener it) ut manum suum re-dimaty et juratores do net; et si talis caussa est, de qua si legitime convic-tus fuisset, XV sol. componere deberet, tunc CXX den. qui fac. sol. III, mannm suam redhnat; quod si amplius ad manum suam redimendam dederit, fred us exinde solvatur Gravioni quantum de ipsa caussa, si convictus fuisset. Si vero major caussa est, unde MCC den. qui fac, sol, XXX, poterat componere, et con-venit, ut manum suam redimat CCXXXX, qui fac, sol. VI, manum suam redimat, Quod si amplius dederat, fredum solvat, quantum si de caussa convictus fuisset. Si vero major culpa fuerit, unde sipro-batus fuisset, MMD den, qui fac. sol. IjXII cum dimidio, culp, judicetur, et convenit ut manum redimat, DC den. qui hetzelfde doen, en wil deze het dan nog niet teruggeven, zal hij na 7 nachten dit nog eens herhalen en op gelijke wyze nog eens na 7 nachten. Waarna hy zich tot hem met getuigen begeven en hem afvragen zal, zijn schuld te kwyten, en geeft hy hot dan niet terug, zal hij hem een dag stellen; en, heeft hy drie malen den dag aangeduid, zonder dat kwijting geschied, of schuld erkend is, zal de schuldenaar acht stuivers, door de drie aanmaningen vermeerderd, boven do schuld, en nog 600 deniers schuldig zyn. |
A.llcoop cler h.anlt;l van den lieetwaterlcetel. I. Indien iemand tot de heetwater-procf verbonden, overeengekomen is, zyn hand te kunnen loskoopen en borgen te geven, zal hij, indien de zaak van dien aard is, dat hy, daarvan wettig overtuigd, 15 stuivers zou betalen, de hand voor 120 deniers nfkoopen. Heeft hij tot afkoop van zyn hand meer betaald, zal daaruit het vredestrafgeld van den Graaf gekweten worden, tot zooveel hij, zoo hij wettig overtuigd was, zou ver-pligt zijn. Is de zaak van gewigtiger aard, zoodat 1200 deniers zouden schuldig zyn, zal hy voor 240 deniers de hand kunnen loskoopen. Heeft hij meer betaald, zal hij zooveel vredegeld betalen, als de zaak vordert. Is de zaak nog grooter, zoodat, by bewys, 2500 deniers zouden schuldig zyn, zal hij tot loskooping der hand 600 deniers betalen, en het |
— 215 —
fac. sol. XV, solved: quod si ctmplius (lederit, fredns exinde solvatar tantum quantum, si de caussa lila prohatus fuisset. Ista redemptio usque ad leudem permanet. Si vera leudi alteri imputa-verit, et cum ad Aeneum hahet amal-latum, et convenit, ut manum suam redi-mat, sol. XXX donet; quod si amplius dederit, fredus de ipso leudi solvatur. TITULUS LVII. De Oravione ocui«o. 1. Si quis Gravionem occiderit, XXIIIIM den. qui faciunt sol. DC, culp. judicetur. II. Si quis Sagharonem, ant Gravionem, qui puer reyius fuerat, XIIM den.,, culp. judicetur. III. Si quis Sacebaronem, qui Inye-nuus est, et se vel al'mm Sacebaronem. posuerit, occiderit, XXIIIIM den... culp. judicetur. IV. Sachibarones vero in singulis Mallebergiis plus quam tres esse non de-bent; et si de caussa illi aliquid sanum dixerint, penitus Gratio nullam haheat licentiam removendi. TITULUS LVIII. De Corporibus expoliatis. I. Si quis corpus occisi hominis, ante-quam in terram mittatur, expoliaverit, MMD den. qui faciunt sol. LX1I et di-midium, culpahills judicetur, etc. |
Deze titel, art. 2—5, bevut nagenoeg hetzeih tot do toevoegingen van lateren tijd te behooren, meerdere zal als vredegeld, naar gelangde zaak vereiseht, betaald worden. Deze afkoop zal voor geheele kwyting gelden. Indien hij eehter in afrekening eener andere schuld gediend heeft, waarvoor tot do ketelproef gedagvaard was en goedgeacht is, de hand los te koopen, zullen 30 stuivers betaald worden, en zoo meer gegeven is, zal daaruit liet vredestrafgeld wegens den afkoop betaald worden. TITEL LVII. Het ciooden van een Graaf. I. Die een Graaf doodt, zal 24000 deniers, die G00 stuivers golden, sehul-dig zjjn. II. Die een Pleitbezorger of Graaf doodt, die 's Konings dienaar was, zal 12000 deniers schuldig zijn. III. Die een vrijgeboren Pleitbezorger doodt en zich of een ander als zoodanig heeft voorgedaan, zal 24000 deniers schuldig zijn. IV. In iedere regtszitting moeten niet meer dan drie Pleitbezorgers aanwezig zijn; maar de Graaf zal geen vrjjheid hebben, hen af te wyzen, zoo zij over de zaak advies hebben uitgebragt. TITEL LVIII. Over liet berooven van lijken. I. Dio een lyk beroofd heeft, alvorens het begraven is, zal 2500 deniers, die 02 stuivers gelden, schuldig zijn, enz. !, wat reeds in titel XVII behandeld is en schijnt venals sommige der volgende titels. |
— 216 —
I. Si qnis ad Mdllum venire despexe-rity nut quod ei a liathimhurgiis fnerat indicatum adimplere noluerit, si nee de compositione, nee ad Aenearn, nee de nlla lege fidem facere voluerit, tune ad Regis praesentiam ipse manniri debet, et ibidem rum XII testibus ire debet, qui per singula plaeita jurati dicant, quod ibidem fnissen t, ubi Ttathiburgii ei indicavernnt, ut ad Aeneum ambularet, aut per eomposi-tionem fidem fa 'eret et ille despexerit. Iterum alii tres jurare debent, quod ibidem fuissent, post illam diem, quo ei liathen-burgii indieaverunt, aut per Aeneum, aut per compositiones se educeret: hoe est, de ilia die in XL noot es in Mali ober go iterum solem colloeaverit, et nullatenus legem voluerit implere. Tune eum débent mannire ante Begem in XI1II noctes; et tria testimonia jurando dicant, quod eum manis-set; et si nee tunc venerit, ista omnia novem testimonia jurati dicant, sieut superius diximus. Similiter ilia die si non venerit, collocent illi solem iterum, et illa tria testimonia, quod ibidem fuerint, ubi collocaverit solem. Tune eum ista omnia impleverit, qui eum admallat, et ille qui admallatur ad nullum plaeitum venerit, et pro lege se edueere noluerit, tune Rex, ad quem manitus est, extra sermonem ponet, et ita ille culpabilis et res suae erunt in fisco, aut ejus cui fiscus dare voluerit', et qui cum que ei aut panem dederit, aut in hospitalitatem colleger it, sive sit uxor sua, aut proxima DC den. qui fae. sol. XV, culp. judicetur. |
I. Die versmaad heeft, ter tcregtzit-ting te verschijnen of te vervullen, wat hem door de Radon is opgelegd en niet tot schikking, heetwaterproef, of eenige andere verbindtenis te bewegen is, zal voor den Koning gedaagd worden, en voor hem met 12 getuigen verschijnen, die, by iedere Ilegtsvergadering, beëedigd zullen verklaren, wat de Raden bepaald hebben ten aanzien der heetwaterproef, de verbindtenis en de versmading. Dan zullen drie anderen zweren, dat zy ter plaatse geweest zijn na den dag, dat de Raden do heetwaterproef of de schikking bepaald hebben, dat is den dag, die na 40 nachten is aangeduid, zonder dat de wet vervuld is. Dan zullen zy hem over 14 nachten voor den Koning dagvaarden en drie beëedigdo getuigenissen afleggen, dat hy gedagvaard is; en komt hij dan niet, zullen zy de 9 getuigenissen onder eede uitspreken, zooals boven vermeld is. Tegelykertyd zullen zy, indien hy niet verschynt, hem nogmaals een dag bepalen en drie getuigenissen afleggen, dat zy aldaar geweest zijn, toen de dag bepaald is. quot;Wanneer hjj die gedngvaard heeft, dat alles vervuld heeft en de gedaagde in geen vergadering is verschenen en zich niet voor de wet heeft willen buigen, zal de Koning, voor wien hy gedagvaard is, hem buiten taal stellen en zullen, hy en zyne goederen, der schatkist behooren of aan hem dien de schatkist aanwijst. En al wie hem dan kost of gastvryheid geeft, het |
— 217 —
donee omnia secundutn legem, ea quae Hit injuncta sinf, componat. II. Si quis alterum in Mallo per legem vicerit, et in fidem face re dispexerit, ant pretium solvere, tunc Rathiuburgii etim debent attendere, secundum legem, qualis caussa videtur, et ille qui eurn mallavit ad casam snam, ei nuntiare debet pre~ Hum ant debitum, et si tunc ei satisfacere noluerit, tunc per legem debet attendere, et postea Grafio ad casam suam invitari, ut quod lex est, is de caussa et rebus suis secundum legem refer at. TITULUS LX. De Ratliinburgiis. I. Si qui Rathinburgii legem voluerint dicere in Mallebergo residentes, cum caus-sam inter duos discusserint, debet eis qui caussam requirit dicere: Dicite nobis Legem Salicam. Si illi tunc noluerint dicere, tunc iterum qui caussam requirit, dicit: Vos tangano, ut mihi et isto legem dicatis. Bis autem tertio hoc dqbet facere. Si vero illi noluerint dicere, tunc qui caussam repetit debet dicere: Ego vobis tangano usque quo mihi Legem dicatis Salicam. Tunc 7 de ill is Jiathenburgiis, collocato sole, IX sol. culpabilis unusquis-que judicetur. Quod nec sic legem dicere voluerint, nec solvere, nec fidem facere, tunc solem Hits iterum collocet, et sic postea XV solidis unusquisque culp. judicetur. Si vero Rathinburgii non secundum Jjegem judicaverunt Salicam, his. |
ware zjjn vrouw of naastbestaande, zaT 600 den. schuldig zijn; totdat liy volgens de wet alles vervuld zal hebben, wat hem opgelegd is. II. Indien iemand een ander in Regte wettig overwonnen heeft en deze zich niet wil verbinden, of de waarde betalen, zullen de Raden hem volgens do wet voorschrijven, wat de zaak vordert; en znl do eischer hem in zjjn woning de waarde of het verschuldigde aanzeggen. Wil hy dan niet voldoen, moet hij volgens de wet wachten, waarna de Graaf hem naar zyne woning ontbieden, en over zijne zaak en goederen naar de wet uitspraak doen zal. TITEL LX. Over de Kaden. I. Indien de Raden Regtszitting houden, om vonnis te vellen, zal de eischer, nadat de zaak bepleit is, zeggen; Spreekt ons do Salische Wet. Willen zy het dan niet doen, zal de eischer nogmaals zeggen: ik verzoek u, voor my en hem de Wet te spreken. Hij zal dit twee- of driemaal herhalen. Willen zij dan geen regt spreken, zal do eischer zeggen: Ik verzoek u, tot gij mij de Salische Wet spreekt. Dan zullen 7 der Raden, op den bepaalden dag, 1) stuivers schuldig zijn. Willen zy dan geen uitspraak doen, noch betalen, noch zich verbinden, zal hun nogmaals een dng bepaald worden, en zal daarna ieder 15 stuivers schuldig zijn. Indien echter de Raden niet volgens de Salische Wet hebben regt gesproken, zullen zy hem, |
32
— 218 —
contra ftios sententiam dederunt, sol. XV solvaut. II. Si vera Rathenhnrgii illi legem dixe-rint, et ille, contra quern dixerunt, eis contradical, et hoc sustinere nolaerit; eos enitn contra legem judicasse sibi put at \ et id comprohare non poterit, unicuique de septem Ralhinhurgiis DC denar. qui faciunt solid. XV, solvat. TITULUS LXI. Chren ceucle. I. Si quis hominem oc cider it, et in tota facilitate non hahuerit nude totam legem impleat; duodecim juratores dahit, quod nec siibtus terrain, neque supra terrain, phis de facilitate halent, quam donavit. Et postea debet in casam siiam int rare, et de quatuor angnlis lerrae pnl-verem in piKjno colligere, et postea in dnropdlo stare, et intus casam cuptare debet, et sic de sinistra manu trans suas scapulas jactare super proximiorem pa-renieni. Quod si jam pater, ant mater, sen frater pro ipso soloerunt, super sororem tunc matris, at super ejus filios debet Hid in terrain jactare: quod si isti non fne-rint super tres de generatione patris et matris, qui proxiomiores sunt: et postea in camisia discinctus, discalceatus, palo n manu supra sepein sal ire at pro medie-tate quantum pro compositione deberet, aut quantum lex addicat, illi tres solvant de materna generatione: line et illi alii, qui de paterna generatione veninnt, facere debent. |
II. Si vero aliquis ex illis panperior tcgen wicn zjj uitsprnnk gednnn hebben, 15 stuivers betalen. II. Indien de Rnden ccliter do wet gesproken hebben, en lijj, dien zij in liet ongeiyk gesteld hebben, het tegenspreekt, en het vonnis niet wil nakomen, zal hjj do Roden, die hjj zonder bewjjs beweert, tegen de wet govonnisd te hebben, ieder C00 deniers betalen. Over onvermogen. I. Dio iemand gedood heeft en geen voldoend vermogen bezit, om de wet geheel te vervullen, zal 12 getuigen geven, die zweren, dat hij, noch onder, noch boven den grond, meer vermogen heeft, dan lijj heeft afgedragen. Daarna moet hjj in zijn woning gaan en uit de vier hoeken zand in de hand nemen, waarna hij op den drempel moet gaan staan, het hoofd naar binnen buigen, en met de linkerhand langs zijne schouders het zand over zijn naasten bloedverwant werpen. Hebben reeds zyn vader, moeder of broeder voor hem naar vermogen betaald, zal lijj over de zuster zijner moeder of hare kinderen het zand werpen *, bestaan deze niet, dan over drie van de naastbestaanden van vaders of moeders zjjde; en daarna zal lijj in zijn hemd en ongeschoeid, met een stok in do hand, over de heg springen, en zullen drie van moederlijke zjjde de helft, van hetgeen lijj als afkoop schuldig was, of de wet aanduidt, betalen; en zoo zullen ook die van de vaderlijke zijde doen. II. Indien iemand hunner zoo arm |
— 219 —
fuerit, et non Juihet unde integrum solvat dehituni) quicumque de illis plus alio hahet, exsolvat, et iterum super illum chrene chruda, ille qui est pauperior^ j act et, ut ille totam legem solvat: quod-si hic etiam non habet, nt legem solvat, et totam legem componat, tunc ilium, qui homicidium fecit, toll it, qui eum in fide sua hahet, etper quatuor Mallospraesentem faciat; et si eum per compositionem ant fidem nullus stiorum tulerit, hoc est, eum redimat, ant pro eo per solvit, tunc de vita componat, III. At praesentihus temporihus, si de suis propriis rebus non habuerit unde transolvere, aut se de lege defensare possit, omnis canssa superius compre-hensa ad caput suum pertinet ohservare. De Aloclis. I. Si quis mortuus fuerit, et filios uon dimiserit, si pater aut mater super-stites fuerint, in ipsam hereditatem sue-cedant. II. Si pater et mater non super fuerint et fratrem aut sororem dimiserit, in hereditatem ipsi succedant. III. Si isti non fuerint, tunc soror matris in hereditate succedat. IV. Si vero soror matris non fuerit, sic soror patris in hereditate succedat. V. Et postea sic de illis gencratio-nibus, quicumque proximior fuerit, ipsi in hereditate succedant, qui ex pater no genere veniunt. |
is, dat hy het verschuldigde niet betalen kan, zal hy , die meer dan de anderen bezit, betalen, en andermaal zal hy, die te arm is, het zand werpen, opdat de andere de geheele som botale. Heeft deze echter niet genoeg, om het geheel te voldoen, zal hy hem, die den manslag bedreven heeft, manen, dat hy hem belove, gedurende 4 regtzit-tingen tegenwoordig te zijn; en indien hem niemand door afkoop of overeenkomst ontheft, dat is, hem afkoopt, of voor hem betaalt, zal hy het met zyn leven vergelden. III. Maar thans zal hem, die van eigen zaken niet genoeg heeft, om te betalen, of aan de wet te voldoen, al, wat voorzegd is, op eigen hoofd neerkomen. Over erfgoed, (A-loncl bescit). I. Indien een overledene geen kinderen nalaat, zal hem zyn vader of moeder, die overleeft, in de erfenis opvolgen. II. Laat hij noch vader, noch moeder na, zullen zijne hem overlevende broeders of zusters de nalatenschap ontvangen. III. Zyn zy niet aanwezig, dan zal de zuster zijner moeder hem in de nalatenschap opvolgen. IV. Is geen moeders zuster aanwezig, dan zal 's vaders zuster de nalatenschap erven. V. Verder zullen van de nabestaanden zy, die het naaste van vaders zijde zyn, do nalatenschap erven. |
— 220 —
VI. De terra vero Salica in mulierem nulla portio hereclitatis transit, sed hoe virilis sexus acqufrit, hoc est, filii in ipsa hereditate succediint. Sed nhi inter nepotes aut pronepotes, post longum tem' pus de Alode terrae contentio suscitatur, non per stirpes, sed per capita dividantur. De eo qni se lt;ie 3?arentilla tol-lere vult.' I. Si quis de parentilla se tollers vo-luerit, in Mallum, aut in Tunchinicum ad' mallare debet et ibidem quatuor fustes alni-nos super caput suuni frangere debet in quatuor 2)artes) et ill as in Mallo jacere debet, et ibi dicere: Qnod se et de juramenta, et de hereditate, et de tota ratione illorum tollat; et sic postea si aliqnis de suis parentibus aut moriatur aut occiditur, nulla ad ilhun compositio hereditatis per-veniat. Simili modo, si ille moriatur ad suos parentes non pertineat caussa nee hereditas ejus, sed a modo cum duodecim jura tor ibus se exinde educat. De Harowexio. I. Si quis alten' de manu aliquid per vim tulerit et raubaverit, aut expoliaverit MCC den. qui fac. XXX sol. culpabilis judicetur et rem pro capitale restituat. II. Si vero quicumque desuper hominem aliquid in tertia manu miser it, et ei per virtutem aliquid tulerit, MCC den..» culp. judicetur. |
VI. Van den Salischon grond zal geen aandeel der nalatenschap op de vrouw overerven, maar alléén door het mannelijk oir verkregen worden; dat is, de zonen zullen alléén in die nalatenschap opvolgen. Ontstaat echter, na langen tjjd, tusschen de neven en achterneven geschil over Alodialen grond, zal de verdeeling niet b[j staken, maar by hoofden geschieden. Ovei' liein, tlie zich. van bloecl- verwantscliap wilt ontslaan. I. Die zich aan bloedverwantschap wil onttrekken, moet in het Geregt of het Tienmanschap verschijnen, aldaar 4 elzen stokjes boven het hoofd in 4 deelen breken, en indegcrcgtszaal werpen, en verklaren: Dat hy van den eed en van do erfenis en van al, wat zjjn geslacht betreft, afstand doet. Daarna zal hy, indien iemand zyner nabestaanden sterft of gedood wordt, geen aandeel in de erfenis hebben. Op gclykc wyz» zal, zoo hy sterft, niets van zyne goederen of nalatenschap aan zjjne nabestaanden be-hooren, zoo hij met 12 getuigen zich daarvan heeft ontslagen. quot;Van Roof met geweld. I. Die met geweld iemand iets ontneemt, hem berooft of afzet, zal 1200 deniers schuldig zijn en do zaak als waarde teruggeven. II. Hjj, die van iemand iets in de derde hand stelt en hem aldus iets ontneemt, zal 1200 deniers schuldig zijn. |
— 221 —
I. Si cujtiscumque pater occisus fuerit, medietatem filii in compositione colligunt et aliam medietatem parentes, qui proximiores fuerunt, tam de paterna qnam de materna generatione dividunt. Quodsi de paterna vel materna parte nullus proximns fuerit portio illa ad fiscum perveniat vel cui fiscus concede rit. I. Si quia hominem occiderit in hoste, tripla compositione componatnr, sicut in patria cornponere dehuit. II. Si quis hominem Ingenuum, qui Lege Salica vivity in hoste in campanio de companiei suorum occiderit, secundum quod in patria si ipse occisus esset, cornponere dehuisset, in triplo componat. III. Si quis hominem Ingenuum, qui Salica Lege vivit, in hoste occiderit, XX1IIIM den... culp. judicetur. IV. Si vero in Triste dominica, ille qui occisus est, occisus fuerit, LXX1IM den... culp. judicetur. I. Si quis alterum Chervioiburg um hoc est Strioportium clamaverit, aut illum qui Jnium dicitur portasse xibi strias cocinant, et eum convincere non poter it, MMD den. qui fac. sol. LXII et climi-tlium, culp. judicetur. |
I. Indien iemands vader gedood is, zullen de zonen de helft van den afkoop-prjjs ontvangen en zullen de verdere bloedverwanten van vaders en moeders zijde de andere helft onder zich verdee-len. Is er geen nabestaande van vaders noch moeders zjjde, zal dat aandeel aan de schatkist of aan hem, dien de schatkist aanwijst, behooren. Manslag op vijandelijk: gebied. I. Die iemand op vyandelyk gebied doodt, zal den drievoudigen afkoopprys betalen van hetgeen in het vaderland had moeten betaald worden. II. Die een vryman, die onder de Sali-sche Wet leeft en met hem dient, op vyan-deljjk gebied doodt, zal naar evenredigheid van hetgeen in het vaderland betaald moest worden, het drievoud als afkoopprys voldoen. III. Die een vryman, die onder de Salische Wet leeft, op vyandelyk gebied doodt, zal 24000 deniers schuldig zijn. IV. Die iemand uit 's Konings gevolg aldus doodt, zal 72000 deniers schuldig zyn. I. Die iemand giftmenger of zwarte kunstenaar noemt of zegt, dat hy den giftketel heeft gebruikt, zonder hot to bewyzen, zal 2500 deniers schuldig zijn. |
33
— 222 —
II. Si quia muVierem Ingenuam Striam clam aver it, ant meretricem et convincere non poterit, VI1MD den .. . culj). judi-cetur. III. Si Stria hominem comederit et convicta fuerity V1IIM den ... culp. ju-dicetur, TITUIiUS LXVIII. De Caballo excorticato. I. Si quis cahallum extra consilium domini sui decorticaverit, DC den... culp. judicetur, excepto, etc. Et si confessns fuerit, capitate tantum restituat: si vero neg at, et conv ictus fuerit, sol. XV com-ponat. TITUIiUS liXIX. De eo ciui liominem vivmn cle furca tulerit. I. Si quis hominem vivum de furca tollere praesumpserit, et fuga lapsus fue-rit, ille qui eum tiderit, aut vitam pro ipso amittat, aut VI1IM den... culp. ju-dicetur. II. Si vero quis hominem mortuum de furca sine voluntate aut consilio Ju-dicis, aut ipsius, cujus caussa est, tulerit, pro culpa, qua suspenstis est, quidquid exinde lex docuerit, ille, qui tulerit, culp. judicetur. III. Si quis hominem de hargo vél de furca dimiserit sine voluntate Judicis, MDCCC den... culp. judicetur. iV. Si quis sine consensu Judicis, de ramo ubi incrocatur deponere praesump-serit, MCC den... culp. judicetur. |
II. Dio eon vrygoboren vrouw toover-hegge, giftmengstcr of hoer noemt, zonder het te bewijzen, zal 7500 deniers schuldig zijn. III. Indien een toovenaarster van een mensch gegeten heeft en daarvan overtuigd is, zal zij 8000 deniers schuldig zijn. Over h.et villen van een paard. I. Die een dood paard buiten toestemming van den eigenaar vilt, zal 600 deniers schuldig zijn. Bij bekentenis zal hy slechts de waarde betalen, bjj ont-kentenis en bewjjs, 15 stuivers. TITEL LXIX. Over liem, die een nog levend menech. van de galg afneemt. I. Die zich verstout, een nog levend mensch van de galg af te nemen, zoodat deze ontvlugt, zal het leven voor hem verliezen of 8000 deniers betalen. II. Die, zonder wil of toestemming van den Regter of van hem, om wiens zaak de straf ondergaan wordt , een reeds dood mensch van de galg neemt, zal schuldig zjjn al, wat de wet daarvoor heeft vastgesteld. III. Die een mensch zonder toestemming des Regtcrs van den paal of do galg bevrijdt, zal 1800 deniers schuldig zyn. IV. Die zich verstout, zonder toestemming des Regtcrs, iemand van den boomtak, waaraan hij gebonden is, te bevrijden zal 1200 deniers schuldig zyn. |
— 223 —
TITULUS LXX. He eo qui flliaiTL alienaiTi acqui-«ierit et se retraxerit. I. Si qttis filiam alienam ad couju-(jium quaesieritpraesentihus suis et pnellae parentihiis, et postea se retraxerit, et earn accipere nohierit, MMD den... cnlp. ju-dicetur, TITULUS LXXI. De Basilica incensa. 1. Si quis voluntario or dine aut for-lasse per negligentiam Basilicam ineen-der it, VIIIM den. qui faciunt sol. CC. TITULUS LXXII. I3e Terra coinmenclata. I. Si quis alteri avicam terrain suani commendaverit, et ei nolnerit reddere, si eum admalliverit, et convinxerit, DC den... culp. judicetur. TITULCTS LXXIII. IDe Cultello Sexxanclro. Si quis alteri cultellum furaverit, et ei fuerit adprohatum, ipsum in loco resti-tuat, et insuper DC den... culp. judicetur. TITULUS LXXIV. De Ch.reod.iba, 1* Si quis hominem hujenuum sen in sylva, seu in qnolihef loco Occident, et ad celandum igne comlmsserit, XXIIIIM den... culp. judicetur. II. Si quis Antrussionem vel feminam taliter interfecerit, aut celaverit aut ig)ie cremaverit, LX IJ MD den... culp. judicetur. |
TITEL LXX. Over scliencling van. trouwbelofte. I, Dio iemands dochter in tegenwoordigheid der wederzydschc bloedverwanten ten huwelyk vraagt, zich naderhand terugtrekt en haar niet wil huwen, zal 2500 deniers schuldig zijn. TITEL LXXI. Brandstiditins eener Kerlc. I. Die moedwillig of' onvoorzichtig een kerk in brand steekt, zal 8000 deniers schuldig zijn. TITEL LXXII. Over land in leen. geven. I. Die zijn vaderlijk land aan een ander in gebruik heeft afgestaan en hot niet wil leveren, zal zoo hij in rechten betrokken, daarvan overtuigd is, G00 deniers schuldig zyn. TITEL LXXIII. Over strijdmes-cliefstal. I. Die iemands mes steelt, zal een ander in de plaats geven en daarenboven 000 deniers schuldig zijn. TITEL LXXIV. Over lijkverduistering. I. Die een vrijman in een bosch of andere plaats doodt, en om hom te verbergen, het lijk verbrandt, zal 24000 deniers schuldig zijn. II. Die een van 's Konings gevolg of een vrouw op gelijke wjjze gedood en verduisterd heeft, zal 62500 deniers schuldig zijn. |
— 224 —
TITULUS LXXV. De Mullere gravida occisa. I. Si quia mulierem gravidam occiderit, XXIIIIM den. qui fac. sol. DC, cnlp. jndicetur. Et si prohatum fuerit, qnod partus ille puer fuerit^ sim Ui conditio ne pro ipso puero DC sol. culp. jndicetur. II. Si qxiis pnellani intra XII annos usque ad X/Zni impletuni occiderit, sol. CC cnlp. jndicetur. III. Si vevo majori aetate usque ad GOni annum, quousqiie partum habere potuerit) occiderit, XXIIIM den... culp. jndicetur. IV. Si postea fuerit occisa, quando jam partum amplius habere non potuerit, sol. CC culp. jndicetur. TITULUS LXXVI. 13e Antrussione. I. Si Antrussio Antrussionem de qua-rumque caussa admallare volnerit, ubi-cnmque emn invenire potuerit, supei' VII noctes cum testihus eum rogare debet, ut ante Judicem ad Mali ober go de caussa, quae imputatur ex hoe respondendo debeat ron venire. Si eis ibidem uon convener it, ant iste venire distulerit, qui ipsum ad-mallaverit, in nuhi enm solsatire debet. Sic postea iter at a vice ad noctes XIIII enm roqare dehety nt ad ilium Mnlhergo debeat \cnire ad dandnm responsum. Et qni admallatur, si eo venerit, tunc qui enm admallavit, si causa minor fuerit, ant minus quam XXXV sol. componatur, debet ibi sextus Wcdredo jurare; et ille pos-lea, qui rogatus fuerat, si se ex hoc ido- |
Over het tlooden. eener zwangere vrouw. I. Die een zwangere vrouw doodt, zal 24000 deniers schuldig zjjn; en indien het bewezen is, dart do vrucht een jongen was, zal hjj voor dat kind G00 deniers betalen. II. Die een meisje, beneden de 12 jaren oud, gedood heeft, zal 200 stuivers schuldig zijn, III. Indien zy ouder was, tot 60 jaren toe, en zwanger kon zyn, zullen 24000 deniers schuldig zyn. IV. Indien zij ouder zijnde gedood is, zoodat zy niet meer bevrucht kon zyn, zullen 200 stuivers schuldig zyn. Over *« Kouiugs gevolg. I. Indien een van 's Konings gevolg een gelyken over een zaak in regten wil betrekken, zal hy hem, waar hij hem vinden kan, onder getuigen binnen een termijn van 7 nachten vragen, dat hij voor den Regter in het geregt omtrent de aangeteigde zaak verschyne, om zich te verantwoorden. Verschijnt geen van beiden, dan zal op nieuw een dag worden aangewezen. Zoo zal hy daarna herhaaldelijk na 14 nnohton hem vragen, om voor dat geregt'te verschijnen, om zich te verantwoorden. Verschynt de gedaagde, zal de eischer, zoo .de zaak van geringeren aard en van minder dan van 45 stuivers afkoopswaarde is, door zes getuigen cedon doen zweren, en zal de |
— 225 —
ileum esse coynoscat, se debet posted cum iluodeciin per sacramenta ahsolvere. Si vera major causa fuerit, quam XXXV solidis culpahilis inveniatnr, sen adhuc majori numero superest, tit nude minus quam XL V solidi non judicentnr, ipse qui eum rogavit, cum novo Wedredo debet jurare; el ille qui rogatus est, si se idoneum agnoscit, se cum octavo decimo dalis sacramentis ahsolvere debet. Si certe talis fuerit caussu uude XLV sol. ant amplius usque ad leudem componere debet, ipse qui eum rogavit, debet duodecimus Wedredo jurare; et ipse qui rogatus est, si se innocentem cognoscit, vicesimus quin-tus datis sacramentis absulvere se debet. Si vera de lends eum rogutum hubuerit, debet qui eum rogavit cum XII Wedredo jurare, et ipsas XIIlI nodes Aenenm clt;de-facere; et si ad ipsum placitum venire despexerit, aut manum suum in Aenenm miltere nolnerit, quicumque Antrusco ille de caussa superius comprehensa per sacramenta ahsolvere se nun poluerit, aut manum suam pro lende in Aenentn miltere despexerit aut in placitum venire distulerit, tunc ille qui eum roc/alum hu-buit, solem el collocare debet, ad ipsam vera diem, in Midi ober go ipso, in XL noc-tihus. SI nec ibi se conduxerit, tunc ille qui eum rogation habuil solem collocet: poslea ilium ad praescntiain Regis ad nodes XII11 rogare debet, et ibidem duo-decim testes ponere; qui per sinyulas vices tres jurati dicant, quod ibi faissent, ubi illi admonitio ad X1111 nodes solem collo-casset, el ille de sacraineulo se non ab-solval, nec manum suam pro leudc in aeneuin posuisset. Similiter el alii tres testes gcdnngde, zoo lljj hot nootlig acht, zich mot 12 getuigen met oodo zuiveren. Indien do znak van zwaardoren aard is, dan van 35 stuivers afkoop of zelfs nog hoogor, maar van minder dan 45 stuivers, zal do eischer bij 9 getuigen zweren, en de gedaagde, zoo hij hot noodig acht, zieh mot 18 getuigen bevrjjden. Indien de zaak van dion aard is, dat zjj 45 stuivers of meer nfkoopswaarde bedraagt, zal do oischer met 12 getuigen zweren en do gedaagde, die zich onschuldig aeht, zich met 25 getuigen bevrijden. Indien hij echter over den afkoopprjjs is ondervraagd, moet de cischer met den 12'kquot; wodereed zweren en gedurende 14 nachten den waterketel heet houden, cn indien do gedaagde versmaad hoeft, op het gc-rogt to verschijnen, of de hand in den ketel to stoken, zal hij zich verder van die zaak niet meer kunnen bevrjjden, hetzjj hij, als straf, do hand in don waterketel niet hooft willen steken, of niet in het gerogt heeft willen verschijnen. Dan zal do ciseher een dag voor den regtsdag bepalen en daarvoor een termijn van 40 nachten geven. Indien do gedaagde dan niet vcrsehjjnt, zal do eischer weder oen dag bepalen cn daarna hem mot een termijn van 14 naehton in tegenwoordigheid van den Koning doen versehjjncn cn aldaar 12 getuigen aanduiden , die afwisselend 3 maal onder cede zullen getuigen, dat zjj tegenwoordig geweest z y n, toen na 14 dagen aanmaning een dag bepaald is en lijj zich niet door den eed heeft kunnen zuiveren en de hand als boete niet in den waterketel gestoken heeft. Opgeljjke |
84
— 226 —
(lic(t)it, quod in XL noctihus sole ei collo-cato et ille nullatenus de Antrussioue GaviaUo est re leyibus dixixset. Al tertla vice tri a testimonia similiter dabit, qui dicaut (jualiter eum ad praesentiam Regis venire rogasset; et si iieo time veuerit) ipsa novem testimonia, sic ut super ius dixi-mus, jurati dicaut. Similiter ilia die, si non veuerit collocet ei solem, et ilia tria testimonia, quae ibl fueraut, quando sol collocabatur. Si ista omnia impleverit, qui eum ad mallat, at ille qui admallatur ad nullum placitum venire voluerit, tunc Rex ad quem muunitum est, eum extra sermonem suum ponat, et quicumque eum aut paverit, aut hospitium illi dederit, si fuerit uxor lyropria, sol. X V culp. judicetur, donee omnia, quae ille imputantur, legibus compouat. II. Si Antrussio Antrussiouem pro qualibet caussa manier it, aut fide/us-sorem quaesierit, et eum secundum legem non rogave rit, sol. XV culpahilis judicetur; exceplo quod praetermittit caussa illius, anno integro nullatenus terminelur. III. Si Antrussio contra Antrussiouem testimonium juraverit, sol. XV culp. judicetur, Uc c;u tiui in aliena (lomo resed.il. |
I. Si quis super Ingenuum in domo sua resedit, aut alius Ingenuus volunlate sua lapidem super tectum jactaverit, in illius contumeliam, vel aliorum quicumque wjjzc zullen drie andere getuigen verklaren, dat hij op den bepaalden dag dag gezegd heeft, niet volgens de wet gehouden te zijn. Ten derde male zullen 3 andere getuigenissen gegeven worden, dat hij gevraagd is, in tegenwoordigheid van den Koning te versehjjnen. En zoo hij dan niet gekomen is, zullen, zooals voorzegd, 9 getuigen hunne verklaringen afleggen. Op geljke wjjze zal op dien dag, indien de gedaagde niet verschenen is, hem weer een dag worden bepaald, en zullen do drie getuigen verklaren, wanneer die dag bepaald is. Nadat dit alles vervuld, en de gedaagde in geen geregt verschenen is, zal de Koning, voor wien hij gedagvaard is, hem buiten taal stellen; en al wie hem daarna voeding of gastvrijheid geeft, het ware zelfs zijn vrouw, zal 15 stuivers schuldig zijn. En dit, totdat al, wat hein opgelegd is, zal vervuld zjjn. II. Indien een van 's Konings gevolg een gelyken gedagvaard, of borg van hem gevorderd, en de zaak niet volgens de wet behandeld heeft, zal hij 15 stuivers schuldig zijn; en zal de zaak geschorst en in geen jaar afgedaan worden. III. Indien een van het gevolg des Konings tegen een gelijken getuigenis aflegt, zal hjj 15 stuivers schuldig zjjn. ■j Ovei' liein, clie eens anders liuis binnendringt. I. Indien iemand het hu?« van een vrijman binnendringt, of tot smaad van hem of van anderen, die zich aid*- • lie-vinden, een steen over zijn dak \\ . , |
— 227 —
in ilowo sua rrsrdcnuif, pro una quaqne persona quhw solid, culp. jndicetur. II. Si cevtnm fiirn't, qui jactaverif, et illud fecerify VIT sol, culp, judicetuv. In r|.iiaii.taR canssnw rrhalaptaR clebeant iurare. I. Si ctmplius juraverit qnam Ires raussas, rem ill am in capite per dat; et quantum Ier de caussa ilia hahuerit, eulp. judicetur ; et de ill is qui jur aver unt tres, qui seniores fuerunt, XY sol. culp.judi-rentur et reliqui jurat ores qui nis sol id is componant. Possunt auteni jurare de dote, de r? in hoste pierdila, et de homine qui in servitium revoeatur. I Si quis hominem oceiderit, et quod lea' hahuit pro eo diderit, sol. XXX pro delatura co}npo}Htt. De puero, aut liberio, sol. XV. De furtibus vero aliis VII sol. Caussae vero Dominicae in triplo componuntur. |
zal liij aan ieder beledigde vjjf stuivers schuldig zjjn. II. De hoofddader zal, zoo dit uitgemaakt is, 7 stuivers schuldig zijn. In lioovool zalceiT ma^ worden.. I. Die meer dan drie zaken bezweert, zal de hoofdzaak verliezen; en dc waarde schuldig zijn, on de oudsten van hen, die driemaal gezworen bobben, zullen 15 stuivers en de andere vijf stuivers schuldig zijn. Men kau echter zweren over huwelijksgoed, een zaak, bjj den vijand verloren, en een mensch, die als slaaf opgevorderd wordt. Over C^orop^slv oston. I. Die iemand gedood, en daarvoor het verschuldigde betaald heeft, zal 150 stuivers kosten betalen. Wegens een slaaf of vrijgelatene 15 stuivers. Wegens diefstallen 7 stuivers. Zaken, die den Koning betreffen, zullen drievoudig vergoed worden. 1) |
1) In de aanteckcning van M. 180 is verkeerd vermeld, dat de tekst van het handschrift van Wolfen-buitel werd medegedeeld. BI) nader inzien kwam het doelmatiger voor, don tekst te volgen, die door Kccahd, in zijn aangehaald werk, p. 11—114, als die van IIkroi.d, aangeduid en na vergelijking met vele andere handschriften, hoofdzakelijk ook dat van Wolfenbültel, gelouterd en verbeterd is. Die tekst stemt over het algemeen ook overeen met hetgeen door Wajtz, (aang. werk, blz. 115 268)» uit de viT door hem aangeduide handschriften als tekst geleverd is, vermeerderd door bijvoegingen van Clovik, ;n diens opvolgers, zooals in den Vrolagus, (zie blz. 179), vermeld staat.
Toen de laatste aflevering van dit werk reeds gedeeltelijk was afgedrukt, werd door Dr. Zokpfl, (in de JU-bliothek für Wissenschaft nud TiUratur, Berlin 1876,', uitgegeven: Forschungen nier das Hecht der Salischen Franken, van wijlen Dr. K. J. Clf.mf.nt. Zokpfl zegt daarvan onder anderen: Neu id das Unternelini^u ClenxenCs dem lalelnischen Texte eine vollstiindige hochdeutscle Ueheramp;etzunfj zur Sole m stellen.
Kquot; . nieuw, meen ik, is deze mijne vertaling of vertolking in het Ncderduitseh. Bij vergelijking ;n over het algemeen overeenstemming vinden, hoezeer beiden zelfstandig gewerkt hebben.
--I