--------sjffis)£
t
NIET IN DEN HANDEL.
Wamp; e ^S)-----------—
VOOR DE
NIET IN DEN HANDEL.
UTRECHT,
J. VAN BOEKHOVEN.
ISSl.
Stoomdruk van J, VAN BOEKHOVEN. — Utrecht.
Otgt; de vergadering van onderwijzeressen aan moderne Zondagscholen , gehouden 19 November 1880, werd de ivcnsch uitgesproken naar gedichtjes, passende hij de door den Nederlandschen Protestantenbond uitgegeven „Leerstof voor de Zondagschoolquot;.
Ook op de Zondagschool der af deeling Utrecht werd. bij het gebruiken dier in vele opzichten uitmuntende handleiding, de behoefte aan toepasselijke versjes sterk gevoeld. De heide liederenbundels, door den Neder-landschen Protestantenbond uitgegeven, voorzagen in die behoefte niet. En zoo besloten de onderwijzeressen der Ulrechtsche Zondagschool zich zeiven te helpen. Twee der aan die school verhonden Dames namen bereidvaardig de niet gemakkelijke taak op der samenstelling van een bundeltje, dat op elk der in de „Leerstof' behandelde onderwtrpen een of meer toepasselijke gedichtjes moest bevatten. Het bundeltje, dat hiermede
aan de Zondagscholen van den Nederlandschen Protestantenbond wordt aangeboden, is de vrucht van dien ai-beid.
Zooals uit den inhoud blijkt, konden, door de welwillende toestemming der H.H. Uitgevers — aan welke bij deze voor die bereidwilligheid wordt dank gebracht —■ voor meer dan een onderwerp toepasselijke en geschikte versjes van bekende dichters werden overgenomen. Uit reeds bestaande bundels werden enkele andere liederen afgedrukt; nog andere versjes werden door de Dames zeiven vertaald, en de nog ontbrekende onderwerpen door oorspronkelijke gedichtjes aangevuld.
Het zal, bij het gebruik, voldoende blijken, welke versjes zich 7neer leenen om gezongen te worden, welke uitsluitend voor het van buiten leeren en opzeggen bestetnd zijn.
Voor de eerste zijn geschikte melodiën, zooveel mogelijk, onder den tekst aangeduid. Die melodien zijn voorliet meerendeel te vinden in de bekende bundels van den Ned. Protestantenbond; enkele werden ontleerid aan den eersten bundel Nederlandsche Liederen , uitgegeven door Gebr. Belinfante te 's Hage. Nog worden voor sommige gedichtjes op de Utrechtse he Zondagschool melodien gebruikt, die moeielijk konden worden opgegeven, maar die, op aanvrage aan het adres van Mej. A. Fles ,
Domplein te Utrecht, gaarne zullen worden medegedeeld.
Terwijl de ondergeteekende door bovenstaande mede-deelingen voldoet aan het verlangen der Dames, aan wie de Utrechtsche Zondagschool dit bundeltje verschuldigd is, voegt hij er den wensch bij, dat de, zijn inziens, gelukkig geslaagde poging der Dames Mossel en Fles ook andere Zondagscholen moge ten goede komen, en alzoo haar geestesarbeid in ruimer kring moge worden gewaardeerd.
Nolst Trenité.
Utrecht, i Sept. 1881.
1.
Op bergen en in dalen En overal is God!
Waar wij ook immer dwalen Of zitten, daar is God!
Waar mijn gedachten zweven Of stijgen, daar is God! Omlaag en hoog verheven, Ja! overal is God!
Gez. 7.
Als de ruwe stormen razen, Als de regen met gedruisch Klettert op de vensterglazen Van uw stil en eenzaam huis, —
8
Zijt ge dan niet blij te moede, Dat uw vader u bewaakt?
Vreest ge dan wel, in zijn hoede, Dat een onheil u genaakt?
O, gedenk in later jaren.
Als ge groot en ouder zijt,
Bij het dreigen van gevaren Dikwijls aan dien kindertijd 1
Denk dan vaak, wat ramp u nader' : „Vroeger in mijn droefenis School ik bij mijn aardschen vader. Nu bij Hem, die boven is.quot;
Wijze n0. 14 u it den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
Er is geen rang of stand op aard ,
Of God zijn ze allen lief en waard;
Klein groot, hoog—laag, jong—oud, arm—rijk.
Voor 't oog van God is elk gelijk.
Als hij maar braaf is, stil en goed,
En in zijn kring het zijne doet.
Goeverneur.
9
Kind'ren van één Vader Reikt elkaar de hand;
Waar we mogen wonen In wat streek of land, — Hoe we mogen spreken In wat tong of taal, — Kind'ren van één Vader Zijn wij allemaal!
■Jiir
quot;7^ __
Zalig, die van de eerste jaren, 't Hart gericht op God's geboón, Leerde op 't heilig beeld te staren Van den grooten menschenzoon; Die, als hij, wat gosd is mint; — Zalig, want die is Gods kind.
Zalig, die door Jezus' leven, Wandel, voorbeeld, geest en woord Aangetrokken, voortgedreven,
Naar God's stem vóór alles hoort, In God's wil zijn vreugde vindt; — Zalig, want die is God's kind.
Wijze: Gez. 68. _
IO
Van Jezus kan ik leeren Wat edel is en goed ;
Hoe ik mijn ouders eeren En naar hen luisteren moet ; —
Hoe 'k steeds er aan moet denken Dat God mij alles geeft; — Hoe, wie maar braaf wil wezen-, Hier ook gelukkig leeft; —
Hoe 'k andren graag moet helpen , Tevreê en welgemoed; — Van Jezus kan ik leeren Wat edel is en goed.
Wijze n*. 21 uit dm-2 bundel liederen v. /1. Ned. Prof.
Bond.
Vooruit! vooruit is onze leus,
Vooruit met iedren dag!
Vooruit in kracht en moed en geest, Vooruit! vooruit in liefde 't meest; Wie of er talmen, dralen mag — Wij niet! Vooruit is onze leus, Vooruit!
Wie stil blijft staan, gaat achteruit; Wij streven verder op.
Al is de berg wat steil en hoog, Wij houden vast ons doel in 't oog; Wij klimmen dapper naar den top! Vooruit! Vooruit is onze leus,
Vooruit!
'te
Al wat er blinkt is nog geen goud Hoe 't schittren moog' in de oogen;
Zoo velen grepen naar den schijn En zagen zich bedrogen.
En menig steentje, vuil en ruw
Gedolven diep uit de aarde,
Bleek, toen 't nauwkeurig werd beschouwd.
Een steen van groote waarde.
Wil dan uw hart aan glans en schijn Niet al te willig leenen:
De wereld heeft veel klatergoud,
Veel ruwe edelsteenen!
Wie 's morgens, uit den slaap verrezen, Zijn huisgenooten gul begroet,
Hen met een held'ren blik ontmoet, Waarin zij vrede en liefde lezen,
En heel den dag met blij gezicht, Hulpvaardig, vriend'lijk hen bejegent, — Is als een zonnestraal vol licht,
En maakt zijn dagtaak rijk gezegend.
Het zonnetje schijne zoo helder als ooit, Het koestere heuvels en dalen,
En alles waarmede de schepping zich tooit. Verlichte het met zijne stralen; —
De schoonste zomerzonneschijn Vervroolijkt hart noch zinnen,
Wanneer wij niet vervroolijkt zijn Door 't zonnetje van binnen.
Molster.
13
Help u zelf, vraag and'ren niet; Ieder heeft zijn eigen zorgen; Hem, die elk en alles ziet,
Zijn uw nooden niet verborgen. Bid en arbeid! Uw bezwaren Zullen alle henenvaren:
God helpt, wie zich zeiven helpt!
Kind'ren, wordt er hulp gevraagd,
Trekt u niet terug;
And'ren helpen is een lust,
Doet het flink en vlug.
Redden uit gevaar of smart.
Toont een edel menschenhart.
Met welwillende toeslemming van den uitgever D. Mijs te Tiel, overgedrukt uit van der Slee s een leerjaar der Z. S.
14
Ik kan, al ben ik nog maar jong,
Veel goeds doen, als ik wil;
Wie vlijtig is, die vindt ook werk,
Slechts luiaards zitten stil.
't Waar treurig zoo ik, jong en klein.
Aan niemand nog van nut kon zijn.
Een vriendelijk, vertroostend woord,
Een kleine liefdedaad,
Hoe schijnbaar onbeduidend ook,
Is als het nietig zaad,
Waaruit een schoone plant ontstond.
Toen 't wortel schoot in vruchtbren grond.
Als ik maar tracht om iedren dag Elk uur van vroeg tot laat Het weinige, dat ik vermag.
Te doen, zoo goed als 't gaat.
Dan kan ook ik, schoon jong en klein , A aak helpen reeds en nuttig zijn.
Naar het Engelsch gevolgd.
14.
Ook kind'ren mogen zonder schromen Met hun gebeden tot U komen, De knieën voor U buigen, Heer! Wat mij bedroeft, mag ik U klagen Ik mag U steun en hulpe vragen. quot;t Oprechte bidden geeft U eer.
Ik zal dan daag'lijks met mijn beden, Eerbiedig en vertrouwend treden Tot U, die op het hart slechts let. Mijn vurig, mijn oprecht begeeren Is dat Gij mij wilt bidden leeren: Geheel mijn leven zij gebed!
Ik heb een vriend met ijzren hand En koel, gebiedend oog ;
Met recht gevoel en kloek verstand , Doch vaak wel norsch en droog.
i6
Zijn woord voor mij, zijn wil is wet,
Zijn wenken is gebod.
Wee! zoo mijn ziele zich verzet —
Hij rooft mij elk genot.
Hij jaagt mij van de liefste plek,
Hoe zoet de morgen lacht En sluit mij op in 't eng vertrek,
Daar lastige arbeid wacht.
Hij baart mij strijd, hij geeft mij rust In zorg en zweet verdiend;
Hij is mijn Last, hij is mijn Lust,
Mijn Plaag en toch — mijn Vriend.
Want volg ik hem, dan rondom mij Schept hij mij vrede en licht,
En stemt mij 't hart zoo ruim, zoo vrij.... Hoe is zijn naam ? — De Plicht!
De Génestet.
Een ieder op deez' aarde.
Het zij dan groot of klein,
Heeft hier iets te verrichten.
Moet bezig, nuttig zijn.
I?
Al zijn 't maar kleinigheden, Een ieder heeft zijn plicht, En niemand is gelukkig,
Die haar niet trouw verricht.
Bij 't opstaan iedren morgen Zij dus onze eerste vraag Aan 't nauwgezet geweten ;
„Wat is mijn plicht van daag?quot;
En gaan wij 's avonds slapen, Dan weer de vraag gedaan: „Heb 'k niets mij te verwijten, Kan 'k rustig slapen gaan.quot;
„Ben 'k lief geweest voor andren ?quot; „Heb 'k trouw mijn werk verricht?quot; „Was 'k ijvrig en hulpvaardig? Dat alles was mijn plicht.quot;
Nooit zijn wij zoo gelukkig Als na volbrachten plicht; Dan juichen wij zoo blijde.
Dan valt ons alles licht.
Wijze 17 uit den. 2 bundel liederen v. /1. Ned. Prot.
Bond.
o
i8
Is wat ik doe niet goed, maar kwaad, Dan is 't of iemand bij mij staat,
Die tot mij zegt: „Kind, doe dat niet! Want weet dat God het hoort en ziet.quot;
En dan, wanneer ik naar mijn plicht Iets dat aan God behaagt, verricht, Dan voel ik mij zoo wel te moe. Als wenkte Hij mij vriend'lijk toe.
Die vreugd, als ik gehoorzaam ben, Die smart, als ik mij schuldig ken, Die onrust bij het doen van 't kwaad, Komt vast van Hem, die de ondeugd haat.
'k Begrijp het wel, al ben ik klein,
Dat zal in mij 't geweten zijn;
Want vader heeft mij dit gezegd:
God heeft het in ons hart gelegd.
Ik dank er Hem van harte voor;
'k Beloof, dat ik er steeds naar hoor;
Geen mensch, die zoo gelukkig leeft. Als die een goed geweten heeft.
Wijze n0. 15 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
18.
Als een blos vliegt naar uw wangen, En ge de oogen nederslaat,
Om een slechte, booze daad.
Die ge haast hadt aangevangen, Of misschien al hebt verricht — O, weersta dan niet dat teeken,
Laat de stem der schaamte spreken En u brengen tot uw plicht.
Blijve uw geheele leven Schaamte als engel aan uw zij;
Blijv' de blos u immer bij,
Die, u naar 't gelaat gedreven, Van een teer geweten spreekt.
En sla ?t oog nooit vrij in 't ronde, Eer ge voor de kleinste zonde God vergiff'nis hebt gesmeekt.
20
Wie zou 't niet kennen, dat gevoel. Vol schaamte, spijt en leed,
Dat, hebt ge somtijds kwaad gedaan. Bedroefd u de oogen neer doet slaan, Schoon niemand er van weet?
Hoe diep en bitter is de smart, Die door de tranen spreekt.
Uit waar berouw door u geschreid, Wanneer ge ootmoedig schuld belijdt En God vergeving smeekt.
-Maar van berouw getuigt geen traan In 't eerste uur geweend j Slechts dan als gij door daden toont, 't Berouw, dat in uw hartje woont, Slechts dan is 't waar gemeend.
•J'f,
Soms hoor ik in mijn hart een stem,
Die tot mij spreekt met kracht en klem: „Doe deze maal toch wat u lust,
Het kan geen kwaad, wees maar gerust!quot;
Vaak heb 'k geluisterd naar dien raad; Maar! ach! 't berouw kwam vroeg of laat, Ik was bedroefd en nam mij voor;
Nooit geef'k meer aan die stem gehoor.
Maar weldra, zie daar is ze weer; Verlokkend klinkt zij elke keer;
Wat doe ik, dat ik haar ontvlied? — Ach, zoo ze mij met ruste liet!
Een woord van moeder, vriend'lijk, zacht, Een blik van vader geeft mij kracht;
Heb ik hen lief, dan doe 'k mijn plicht: Het zwaarste wordt door liefde licht!
Neen, 'k aarzel niet, want 'k min hen teer, Zwijg! slechte stem, ik hoor niet meer,
^w.
22
Zie, met gezondheid en verstand Hebt gij van God genoeg verkregen;
Strooi zelf de bloemen op uw wegen,— 't Geluk ligt in uw hand!
VAN LAKERVELD.
Ons hart klopt zoo vroolijk, ons hart klopt zoo blij . Wij tint'len van leven en kracht I Wij deden ons werk en wij zongen er bij,
Nu vliegen wij uit, als de vogels zoo vrij.
En slapen als rozen te nacht.
Al wie er niet dankbaar zijn leven geniet,
Maar zuchtend en klagend het slijt,
Die deed er zijn best bij zijn dagtaak wel niet. Die gaf aan zijn vader of moeder verdriet En kan 's nachts niet slapen van spijt.
Wij kennen geen zorgen, wij kennen geen leed,
Geen angst of berouw drukt ons neer ; —
O God, die geen onzer, hoe klein ook, vergeet, Zoo één soms bedroefd is, omdat hij misdeed,
Geef Gij hem zijn vroolijkheid weer !
23
Het is een groote zegen,
Vondt gij een lieven vrind, Die u in voor en tegen Getrouw en teer bemint.
Die in de vreugd wil deelen Van wat uw hart bekoort, En die uw smart wil heelen Met menig troostend woord;
Die pal staat aan uw zijde En van geen wank'len weet, En die ten allen tijde Zichzelf — niet u vergeet.
Hebt gij een vriend verkregen. Die u oprecht bemint,
Dank God dan voor dien zegen En — wees een trouwe vrind!
■7C-
Wijze un. 13 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot. Bond.
24
24.
Mijn Nederland, mijn Vaderland, O dierbaar plekjen mijn!
Nooit maak ik uwen naam te schand; Ik zal met hoofd en hart en hand U steeds tot eere zijn !
25.
Waar zou wel 't liefste plekje zijn Van heel de schoone aard?
Ei, wijs mij dat eens even aan Hier op de wereldkaart.
Ik reis er vroolijk dan naar toe.
Mijn pakje ligt gereed;
Vertel mij, waar ik 't vinden kan, Gij, zwerver, die het weet.
Zou 't wezen op der bergen top
Of in het bloeiend dal ?
Daar waar de wilde bergstroom stort
Met klaterenden val ?
Of aan de wijde, wijde zee.
Die machtig schuimt en loeit?
Of in het diepe, stille bosch.
Waar 't murm'lend beekje vloeit ?
25
Wèl zijn de bergen trotsch en schoon,
Is lieflijk menig dal!
Wèl boeit de wijde, wijde zee
En lokt de waterval;
Wèl streelt u in het heerlijk bosch
Het murmelend geruisch, ■—
Maar nergens, nergens is 't zoo goed
Als in uw vriend'lijk thuis.
Bind vrij uw bundeltje weer los,
Waar zoudt ge henen gaan?
Denk aan uws vaders liefde en trouw.
Zie slechts uw moeder aan.
Hier, waar ge hart'lijk wordt bemind,
Hier aan uw ouders haard,
Vindt gij de liefelijkste plek
Van heel de schoone aard!
„Wat kan ik doen? Wat kan ik doen? Mijn handen zijn nog zwak en klein. Ach, was ik maar een groote man , Ik hielp mijn lieve moeder dan ,
En kon een zegen zijn !quot;
20
Wat ot ge doen kunt, lieve kind ? Wel, houd je jonge hartje rein; Doe iederen dag je kinderplicht En doe het met een blij gezicht, Zoo zult ge een zegen zijn !
27.
Kleine waterdropp'len,
Kleine korr'len zand Vormen saam de trotsche zee En het schoone land.
Kleine liefdedaden,
Woordjes, teer en zacht, Hebben vaak in 't kleinste huis 't Grootst geluk gebracht.
Naar het Engelsch.
2?
Zoolang er aan den kouden haard Één vonkje schijnsel geeft,
Zoolang er nog één greintje zin Voor godsvrucht in ons leeft, — Bestaat er kans, dat nieuwe gloed In huis en hart ontstaat,
En dat de mensch, hoe diep hij viel. Nog eens ten hemel gaat!
Wijze nquot;. 11 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot. Bond. |
Met welwillende toestemming van den uitgever D. Mijs te Ti el, overgedrukt uit van der Slee's een leerjaar der Z. S. |
29.
Veracht het nederige niet;
Heb liefde ook voor 't geringste goed: Wie schamper op het kleine ziet,
Verraadt een klein gemoed.
De helm, hoe spichtig, schraal van vorm, Zoo schijnbaar nutteloos als kleen, Behoedt voor d'almacht van den storm De duinen om zich heen.
Helv. v. d. Bergh.
28
30.
Een enkele minuut te laat
Op school, denkt menig een ,
Een enk'le cent versnoept, verkwist,
Dat is zoo goed als geen.
Doch weet, veel kleintjes maken vast
Een groot geheel, dus opgepast!
De dronkaard, leugenaar of dief.
Dien iedereen veracht,
Is door één glaasje, één leugentje Op 't kwade spoor gebracht.
Wie dus de kleintjes ook niet teil'.
Ik raad u, kind'ren, doet het wel!
Met welwillende toestemming van den uitgever D. Mijs te Tiel, overgedrukt uit van der Slees een leerjaar der Z. S.
29
31.
Heeft uw makker iets misdaan , U beleedigd of geplaagd,
Wees dan spoedig weer verzoend, Als hij u vergeving vraagt.
Meet zijn schuld zoo breed niet uit; Wees niet hard of norsch en stug; Wijs toch de uitgestoken hand Nooit uit boozen wrok terug.
Denk, hoe dikwijls 't is gebeurd, Dat gij andren hebt bedroefd; Hoe ge bijna iedren dag Zelf vergiffenis behoeft.
O, wees zacht, vergeef, vergeet; Sluit uw hart voor haat en nijd. Zie, dan volgt ge Jezus na.
Toont ge, dat ge Christen zijt.
Wijze «0. 44 Vcrz. v. Ned.
liederen i bundel.
Als 't zonlicht, dat neêrstraalt
Op arm en op rijk,
Zoo dalen Gods gaven
Op allen gelijk.
De bloemekens geuren
Voor u en voor mij;
De vogelen zingen
Voor ieder zoo blij.
En diep in ons harte,
Daar legde de Heer
De schoonste der gaven.
De liefde, ter neer.
De liefde, die 't leven
Zoo schoon maakt, zoo
God gaf ze aan ons allen,
Zijn kindren, gelijk.
Voor zoo groot een zegen
Wie jubelt er niet?
Wie zingt er niet dankbaar
Den Vader een lied?
3i
Maar niet slechts der zangen
Welluidende klank, — Een leven vol liefde
Verkonde onzen dank.
Wijze 71°. 16 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned, Prot. Bond.
33.
Met innig welbehagen Ziet God op ieder kind. Dat gaarne smarten lenigt, In weldoen vreugde vindt.
O, leer het vroeg begrijpen, Door wel te doen op aard, Komt gij aan de eng'len nader, Maakt ge u den hemel waard.
Wijze n0. 13 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
Naar hel Duitsch van El. Kulmann.
32
34.
Kind'ren, och bedenkt het wel, Wacht u voor den logen;
Bij uw les en bij uw spel Houdt dit steeds voor oogen:
Ieder woordje, groot of klein,
Moet de stipte waarheid zijn.
Ieder leugentje, hoe klein ,
Dat wij maar verzinnen,
Maakt reeds, dat we onrustig zijn, Rooft den vree daar binnen; En alleen 't oprecht gemoed Smaakt hier yreugd en heeft het goed.
35.
Waar en eerlijk en oprecht Moet ge wezen te allen tijd. Wat ge doet of wat ge zegt,
Drage 't merk van wat ge zijt. „Recht door zee,quot; dat zij uw leus. Kind, het is de beste keus.
33
Wie de waarheid niet bemint,
Niet oprecht en eerlijk leeft,
Is eer ongelukkig kind,
Dat geen vreugd of vrede heeft,
Wijl 't de oogen neer moet slaan,
Ziet een eerlijk oog het aan.
Wenscht ge u een benijdbaar lot Zoo in voor- als tegenspoed ?
Wilt ge zijn een kind van God Met een vrij en vrank gemoed ?
Wees dan, wat ge doet of zegt,
AVaar en eerlijk en oprecht.
If
Wijze u0. 13 Verz. Ned.
liederen 1 bundel.
36.
Het is geen moed, zich roekeloos te wagen; Het is geen moed, een zwakken vriend te plagen, Te wreken 't leed, dat men u doet.
Dat is geen moed!
Maar wel met goed, geleden kwaad vergelden; Volgaarne uw vijand 't onrecht kwijt te schelden, Al is de wraak zoo licht als zoet;
Dat noem ik moed!
3
34
37
Rechtop van lijf, rechtop van ziel ,
Dat is een stand naar mijn behagen.
't Zij, dat ge een staatsierok moogt dragen,
't Zij, dat ge een buis draagt of een kiel____
Rechtop van lijf, rechtop van ziel!
En buig' men ooit zijn hoofd en knie,
't Zij dan alleen voor God, den Heere,
Voor elk, dien men als braver eere,
Voor ieder, dien men wijzer zie. . . .
Voor die slechts buig' men hoofd en knie.
Maar anders — recht van lijf en ziel, In vreugd of leed door heel ons leven!
Niet links, niet rechts, maar 't hoofd geheven, Wat of er buig', wat of er kniel' ....
Rechtop van lijf, rechtop van ziel.
Gecomponeerd door J. J. Viotta. Vcrz. Ned. liederen, i bundel.
Heije,
35
38.
Wat uw ouders zeggen,
Doe dat flink en vlug;
Wees niet ongehoorzaam,
Nimmer dwars of stug.
Weet, uw klein verstand geeft
Dikwijls slechten raad,
En het ouderharte
Hoedt het kind voor kwaad.
Als ge gauw gehoorzaamt
Met een blij gezicht, —
Ook al valt het moeilijk, —
Doet ge uw kinderplicht. ijjt
39.
Wil immer in uw levensdagen ,
Wat ge ook beraamt, vóór alle daAn In heil'gen ernst u zeiven vragen; „Zal ik daarmee den Heer behagen? Wat had mijn moeder mij geradn ? Wat had mijn vader mij bevolen ?quot; Zoo zult ge niet onzeker dolen.
Maar wand'len op de rechte pa£n.
ten Kate.
36
Morgen woord zoo licht in 't spreken,
Dikwijls valt ge heden zwaar,
Gisiren als ge zijt verstreken,
Wenscht men vaak of V heden waar'.
IJdel hopen, ijdel zorgen,
Zijt ge niet der tragen plaag?
Gisiren vreezen wij noch morgen ,
Als wij 't rechte doen vandaag.
Heije.
Ontwikkel alle gaven.
Die op uw levenspad Door God u zijn gegeven: Een onwaardeerbre schat.
Dan leeft ge Hem ter eere,
Dan volgt ge Zijn gebod,
En op de reinste wijze Verheerlijkt gij uw God.
Wijxe u0. 13 uit den 2 bundel Naar het Duitsch van
liederen v. h. Ared. Prot. El. Kulmann.
Boud.
37
God gaf twee hemelsche geschenken Den mensch in alle vreugd en smart: Verstand om scherp en goed te denken; Om zacht en goed te doen, het Hart.
Heije.
Volbreng uw werk met vlijt en lust Hoe weinig 't nog beduidt;
Wie telkens treuzelt, praat en rust Hij komt ook nooit vooruit.
Vang eiken dag met frisschen moed Uw arbeid weder aan;
En gaat het heden nog niet goed,
't Zal morgen beter gaan.
Geen moed verloren! is 't ook zwaar, Steeds wakker bij de hand!
Och zonder moeite — weet dat maar — Kwam nooit iets goeds tot stand.
Wijze nn. 29 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Boud.
38
Er is een vriendlijke engel Gods Met zachl en schoon gelaat; . Die licht en vrede spreidt alom, Waar hij zijn tenten slaat.
De steilste bergen trekt hij op Met vasten, fleren tred;
Hij heeft op menig reuzenwerk Zijn schoonen naam gezet.
En waar een arme lijder roept Wil hij ten zegen zijn;
Want, zoo hij al uiet heelen kan, Hij lenigt iedre pijn.
Ja, met zijn vaandel in de hand Verwint hij zonde en schuld; Die engel van zoo groote kracht Is d'engel van V geduld.
quot;VC
Wijze: i vers v. u0. 24 uit den 2 bundel liederen v. h.
Ned. Prot. Bond,
39
Wat vraag ik veel naar geld of goed , Naar kleeren fraai en fijn?
Kan men in weelde en overvloed Dan slechts gelukkig zijn ?
Zie 'k ben gezond, 'k ben jong en sterk Ik leer met vlijt en lust,
En als ik klaar ben met mijn werk, Hoe zoet smaakt dan de rust!
We zitten samen dan bij 't vuur, En 't is, alsof zijn gloed In dat gezellig avonduur Weerkaatst in mijn gemoed.
Wie dan nog zucht: „ach had ik geld
En kleeren, fraai en fijn !quot;.....
Hoe droevig is 't met hem gesteld Nooit zal hij vroolijk zijn!
Wijze nn. 22 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
4°
46.
U zelf wilt gij verloochnen? goed!
Dat is een edel streven;
't Is de eerzucht van een vroom gemoed Voor and'ren slechts te leven.
Doch wie zichzelf verloochnen wil In woorden en in werken,
Hij doe het vroolijk, needrig stil,
En laat zijn strijd niet merken,
Want weet, als in uw somb'ren blik, In uw mistroostig wezen De leus: „Mij-zelf verloochen ik!quot;
Voor ieder staat te lezen ...,
Dan is uw offer goed noch groot En zal geen hart verrukken :
Wat meer dan goud kon zijn — als lood Zal 't op uw naaste drukken.
Dan wekt ge liefde noch ontzag Maar weerzin , medelijden :
De kunst is: met een milden lach, Als streedt ge niet — te strijden !
De Génestet
41
Een man een man, een woord een woord, Getrouw tot in den dood!
Dat was oud-Holland's fiere leus , Zoo werd oud-Holland groot.
Eerst kloek bedacht en dan aanvaard. En dan 't volbracht met moed,
't Mocht kosten, wat het kosten zou, Al ging 't om lijf en goed.
Jong-Holland, streef dat voorbeeld na. Het maakt u vrij en groot;
Uw hart, gewijd aan plicht en recht, Zij trouw tot in den dood !
•vc
Wijze 7/°. 29 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
Het schoonst blazoen op aarde Al schittre 't niet het allermeest, Is innerlijke waarde,
Een eedle wakk're geest!
42
Een kinderhart moet zijn
Als de leliën zoo rein ,
Als de dauwdrop zoo klaar,
Als de spiegel zoo waar ;
Zacht en teer als de roos,
Als de voog'len altoos
Zoo blij, zoo blij,
Alsof het vloog
Naar 't Hemelrijk
Bij God omhoog,
Naar 't Hemelrijk !
Even als uw eigen vader Al zijn kind'ren teer bemint,
Nimmer vraagt naar mooi of leelijk, Maar het beste, 't liefste vindt; Zoo ook vraagt de Hemelvader Niet naar 't uitzicht, blank of zwart, Maar hij noemt dat kind het liefste, Dat het meest is rein van hart.
Wijze n0. io uit den i bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
Ja, als ik rijk was, wist ik 't wel;
Dan wist ik, wat ik dee;
Ik gaf aan eiken armen bloed
Iets van het mijne mee.
Neen, gierig waar ik zeker niet!
Had ik een beurs met goud,
Ik toonde aan al mijn makkers dan,
Hoeveel ik van hen houd.
Maar ach, mijn beursjen is zoo plat,
'k Ben niet veel schatten rijk.
Hoe geef ik van mijn gulheid dan
Aan arme stumpers blijk?
Wel, 'k geef een zacht en vriend'lijk woord
Mijn hulp, vóór 't wordt gevraagd.
En 'k breek mijn eigen brood in twee,
Als één zijn hongei' klaagt.
Zoo kan ik geven, gul en goed.
Al heb ik zelf niet veel;
Zoo kan ik toonen met de daad, Hoe graag ik mededeel.
44
Dan zien mijn makkers 't mij wel aan, Hoe veel ik van hen houd,
En zeggen: heeft hij al geen geld, Hij heeft een hart van goud 1
-Mr
quot;7ir
Wijze n'\ 22 uit den 2. bundel liederen v, h. Ned. Prot.
Bond.
Liefdrijk met elkaar te spelen Smart en blijdschap saam te deelen
Geeft van trouwe vriendschap blijk. Niet slechts voor ons zelf te leven, Maar aan andren toe te geven Maakt ons hart aan liefde rijk. Vrede! Vrede Zij uw bede!
't Klinkt U tegen Allerwegen:
Eendracht brengt ons vreugd en zegen
Wijze 63 uit den Fran-schen vervolgbundel [gewijzigd).
45
Neen, afgunst, 'k hoor niet naar uw stem. Gij kweekt slechts haat en nijd,
En wie afgunstig zich betoont.
Toont ook ondankbaarheid.
Heeft al een ander meer dan ik,
Het baart mij geen verdriet.
Zou 'k deelen in mijn broeders smart En in zijn vreugde niet?
De lieve zon beschijnt mijn pad,
Het veld bloeit ook voor mij;
En ben 'k beminn'lijk als mijn broer, 'k Word dan bemind als hij.
Neen , afgunst, neen, ik ken li niet!
quot;k Ben met mijn deel tevreén;
De grootste schatten, die er zijn,
Geeft God aan iedereen!
Wijze un. ii uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
46
Wat baat het, kleine ijdeltuit,
Of gij de mooiste kleeren draagt,
Of ge altijd aan u zelf behaagt,
Als gij voor and'ren niets beduidt? De pauw met al zijn pronk en praal, Wat haalt die bij een nachtegaal?
Neen, 't zit niet in een mooi gewaad, Niet in een uiterlijken tooi;
Een mooie jurk maakt u niet mooi! Maar weet ge wat bekoorlijk staat? Het is een oog vol liefdegloed De spiegel van een rein gemoed.
Dus, wees niet ijdel op uw kleed,
En is 't armoedig, schaam u niet. Wanneer het net en proper ziet. Dan zijt ge goed genoeg gekleed; En — of een pauw eens op u smaal' — Denk aan de grauwe nachtegaal!
Wijze n0. 43 uit de verz, v.
Ned. liederen.
47
Eenzaam bloempjen in het bosch. Diep verscholen onder 't mos, Niemand slaat uw bloeien gade, Maar gij bloeit toch evenzeer
God ter eer,
En gij dankt voor Zijn genade Hem, der schepping wijzen Heer!
Als een bij, in 't woud verdwaald. Op uw knopjes nederdaalt,
Sluit ge uw kelkjes wij der open, En gij denkt in uw gemoed,
Hoe uw zoet 't Moegevlogen, 't moegekropen Diertje nu verkwikken moet.
O dan juicht ge, dat God's hand U zoo eenzaam heeft geplant. Om uw laaf nis daar te geven. Waar de bij op 't doornig pad
Moede en mat,
Anders van gebrek zou sneven, Als zij geen verkwikking had.
48
Vrome ! die in nedrigheid,
Heil op 't eenzaam pad verspreidt.
In uw lot en stand tevreden.....
Ruil ze niet voor ijd'len schijn,
Bloemelijn! —
Zalig hij, die hierbeneden
t Eenzaam bloempje in 't woud mag zijn.
Tweestemmig gecomponeerd Heije.
door R Ho!, op. 53 nquot;. 1.
Braaf is braaf en slecht is slecht, Of het vriend of vijand doet, Daarom jongens ! houdt je goed , Dat je trouw je meening zegt, Dat je spreken durft in 't recht: „Da/ is goed, of: dat is slécht.quot;
Maar — bedenkt jezelf wel goed
Eer ge tot een ander spreekt,
Of jezelf ook wat ontbreekt,
Dat ge nog verhelpen moet.
Zegt dan eerlijk, wat je ook doet:
„Dit was slecht en dat was goed.quot;
(gecomponeerd door J. Verhulst. Hfij
/V0. 10 uit de Verz. v. Ned.
liederen i bundel.
49
Zacht wat, zacht wat, kleine spotter, Denk eens na, voordat gij spreekt. Kan een geestigheid u eeren,
Als ge 't hart van and'ren breekt?
Zeg, o zeg, hoe zou 't u smaken. Trof u zulk een droevig lot.
En ge werdt, mismaakt en leelijk Voorwerp van eens anders spot ?
Schooner stond u medelijden!
Toont ge wel bij al uw praats. Dat gij, zoo volmaakt van buiten , 't Hart draagt op de rechte plaats ?
Houd in het ruw en hard verwijt. Dat toorn u op de lippen legt; Ge weet niet, hoe het wonden kan, Het woord in drift gezegd.
5°
Want drift is als het hollend paard, Dat alles neertrapt voor den voet, En van geen recht of rede weet, Maar blind'lings schade doet.
Gij, die begaafd zijt met verstand, Leer u beheerschen 'tis uw plicht. Opdat ge niet, als 't hollend paard. Ellende en onheil sticht.
-7gt;-
't Was niemendal, een simpel woord Zoo los den mond ontgleên;
Vergeten -—• toen 't pas was gezeid;
Verstaan — licht door niet één.
Doch ziet ge niet, hoe vaak de wind Een zaadje mederaapt,
Waar of de kiem der schoonste bloem Of 't giftigst kruid in slaapt?
Zoo zal misschien een simpel woord Eens komen tot zijn endj.
En daden wekken, schoon en goed, wi
Of — jammer en ellend! 1
Goeverneur.
51
Ziet toe, van wien gij spreekt en hoe, En waar en in wat zin ,
Is eens het woord de lippen uit, Het komt er nooit weer in.
Kijk, het haantje van den toren Wendt en keert zich duizendmaal;
Nu eens blinkend in het zonlicht,
Straks door mist en regen vaal.
Ja, het draait met alle winden.
Spelt ons mooi of leelijk weer;
't Doet zijn plicht en — schijnt het nukkig 't Strekt het haantje slechts tot eer.
Maar zoo'n haantjen in uw hartje.
Dat bij 't minste draait en pruilt.
Toont ons, — zoudt gij 'took niet denken? Waar een boos humeurtje schuilt!
Wijze 7i0. 20 uit den i bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
52
Wat geeft genot aan 't leven ?
's Morgens tijdig op te staan,
Moedig aan den gang te gaan,
Lust en vlijt,
Werkzaamheid Geeft genot aan 't leven!
Hart'lijk, liefderijk en trouw Deelen in de vreugd en rouw, Die een vrind Ondervindt,
Geeft genot aan 't leven !
Doen, wat God, de Heer gebiedt, Denken, dat Zijn oog ons ziet, Goede daad Vroeg en laat,
Geeft genot aan 't leven!
U heb ik lief!
Bloempje met uw zachte kleuren, Met uw liefelijke geuren ,
Met uw blaadjes van fluweel, Wieg'lend op den fijnen steel U heb ik lief!
U heb ik lief!
Vogeltje in het loof verborgen, Vroolijk wekt mij iedr'en morgen 't Lied, dat aan uw keeltje ontvloeit, En mij lokt, verkwikt en boeit;
U heb ik lief!
U heb ik lief!
Boomen, frissche groene dreven, Velden, waar de vlinders zweven, Akkers met uw golvend graan ,
Waar de kransjesbloemen staan.
U heb ik lief!
U heb ik lief!
Maar U, die dit lieve leven.
Al dit schoons mij hebt gegeven, Min ik toch nog eind'loos meer , Ja U boven alles. Heer!
U heb ik lief!
54
Smaakt geen genoegen en vindt geen behagen , In bloemen te kwetsen en dieren te plagen; Want bloemen en dieren, wie heeft ze gemaakt? De Schepper, wiens liefde ook uw leven bewaakt.
Geen jongen, eerlijk, flink en goed, Vervuld met levenslust en moed,
Zal ooit een schuldloos diertje plagen. Dat of 't al klein en nietig schijn. Voorzeker smart gevoelt en pijn,
Al kan 't zijn leed niet klagen.
Hoe naamloos wreed is ieder kind.
Dat in mishand'len vreugde vindt; Wat goeds kan men van hem verwachten? Hij wordt — ik ben er zeker van — Is hij eens groot, een slechte man Dien ieder moet verachten.
55
Oudejaar! O laat ons rusten, Omzien eer wij verder gaan; 't Nieuwejaar word' niet begonnen Eer we hebben stilgestaan;
Eer we in ernst ons zeiven vroegen „Deed ik waarlijk, wat ik kon ? Ben ik wijzer, beter, vromer, Dan toen 't jaar zijn loop begon ?quot; God gaf ons Zijn zon en regen. Gaf ons vreugde, gaf ons smart; Maakten wij genot en lijden Tot een zegen voor ons hart? Oudejaar! De jaren vlieden En zij keeren nimmer weer;
Ieder jaar dan vind' ons verder In den dienst van God, den Heer.
Wijze n0. 10 uit den i bundei liederen v. h. Ned. Prot. Bond.
56
Wat brengt ge ons, nieuwe jaarkring, mee Belooft ge ons voorspoed, vreugd en vree? Brengt ge ons veel blijden zonneschijn En zullen wij gelukkig zijn ?
Wij weten 't niet, dat weet niet één, Dat weet de goede God alleen.
Slechts weten wij, in vreugd en pijn, Dat w'in Gods hand gelukkig zijn.
Hij is ons nu ook weer nabij,
En daarom juichen wij zoo blij, Met dankbaar hart, met frisschen moed: „Wees nieuwe jaarkring, wees gegroet!quot;
Wijze 71°. 15 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot» Bond.
57
Halleluja!
God zij eere!
Zoo, zoo klinkt ons dankbaar lied. Zingt in blijde koren,
Jezus werd geboren,
Schooner feestdag is er niet!
Want het leven Hem gegeven ,
Was ten zegen voor heel de aard. Jezus bracht ons nader Tot den Hemelvader;
Zingt, hij is uw loflied waard!
Naar den Hoogen Slaan wij de oogen Liefd'rijk God! U bidden wij:
Leer ons heel ons leven,
Jezus na te streven;
Maak ons heilig, zooals Hij !
Wijze : n O Sonctissima.'' {Oud kerklied.)
De kerstnacht is gekomen,
De stille, heil'ge nacht,
Die sinds zoovele eeuwen Op aarde zegen bracht.
Laat daarvoor Gode ons danken En prijzen Zijn genA.
Zingt allen Hem ter eere,
Looft God ! Halleluja!
-Jl
Tweestemmig gecomponeerd door R. Hol.
Juicht! kind'ren, juicht nu blij van geest, En laat uw loflied hooren!
Zingt, zingt verheugd van 't heerlijk feest, Dat Jezus werd geboren !
Zingt van den grooten kindervriend, Die ons zoo graag wou leeren,
Dat God ons als een vader mint;
Zingt hem een lied ter eeren!
59
Hij, die zoo goed, zoo vroom, zoo rein, Zijn hart aan God wou geven,
Heeft ons geleerd Gods kind te zijn En naar Zijn wil te leven.
Zingt hem een lied en hebt hem lief,
Volgt hem geheel uw leven.
En wil als hij, uw gansche hart Aan God, den Vader, geven.
Juicht, kind'ren! juicht nu blij van geest, En laat uw loflied hooren!
Zingt, zingt verheugd van 't heerlijk feest, Dat Jezus werd geboren !
Goede Vrijdag, toen uw morgen Over de aarde lichten zou Hield de zon 't gelaat verborgen, Dreef de gansche schepping rouw.
En met wanhoop in het harte Sloegen zijn getrouwen 't ga, Hoe de groote Man der smarte Stierf aan 't kruis van Golgotha.
6o
Maar de Paaschdag is verschenen, — En de zon kreeg dubb'len gloed, — En de wanhoop is verdwenen Uit der vrienden droef gemoed.
Want, ging Jezus heen van d'aarde, Leefde niet zijn geest en woord. Nu erkend in volle waarde,
In het hart der zijnen voort ?
Neen, het goede zal niet sterven En de liefde niet vergaan,
Zou men die ook duizendwerven Aan het kruis der schande slaan.
■7lt;r
Wijze 71°. 15 uit den 2 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
Geest van God! bestraal mijn paden, Schenk mij sterkte, troost en moed; Houd mij af van booze daden;
Maak mij wijs en vroom en goed;
Toon het rechte spoor mij aan.
Om het Godsrijk in te gaan.
Wijze no. 21 uit den 1 bundel liederen v. h. Ned. Prot.
Bond.
6i
Word in ons wakker, Heilige Geest,
Leer ons te vieren Het Pinksterfeest.
Wek in de harten Krachtigen gloed, Heilig ons leven,
Sterk ons gemoed.
Leer ons het goede Op aarde te doen; Leer ons de liefde Kweeken en voên.
Leer ons te vlieden, Wat boos en onrein Ons zou beletten God's kind'ren te zijn.
Word in ons wakker ,
Heilige Geest,
Dat ook wij vieren
Het Pinksterfeest.
•iK-quot;VUquot;
02
Met duizend stemmen klinkt alom, Langs bosch en veld en vloed, Een vroolijk loflied U ter eer, O Vader, groot en goed.
De vogel, die in 't luchtruim zweeft Zingt dat aloude lied.
Dat speelt door 't lover van den eik En suist in 't golvend riet.
Ons hart verstaat dien blijden toon, En met dien jubelklank,
Waarin zich gansch 't Heelal vereent, Verheft zich onze dank.
Wijze 71°. 24 [eerste vers) -uit den 2 bundel liederen v. h.
Ned. Prof. Bond.
No. Bldz. |
No. Bldz | ||
i. God is overal . . |
7 |
21. Gezondheid .... |
22 |
2. Vertrouwen op God |
7 |
22. Kinderlied..... |
22 |
3. Voor God gelijk |
8 |
23. Een trouwe vriend . . |
23 |
4. Kinderen van één vade |
9 |
24. Vaderlandsliefde. . . |
24 |
5. Jezus' voorbeeld. |
9 |
25. De liefste plek . . . |
24 |
6. Wat wij van Jezus leeren |
10 |
26. Wat kan ik doen ?. . |
25 |
7, Vooruit! .... |
10 |
27. De macht van 't kleine |
26 |
8. Schijn bedriegt . . |
11 |
28. Een vonkje . . . . |
27 |
9. Een zonnestraal. . |
12 |
29. Het helmplantje. . . |
27 |
10. Het zonnetje van binne |
12 |
30. Kleinigheden . . . . |
28 |
it. Help u zelf . . - |
13 |
31. Vergevensgezindheid . |
29 |
12. Dienstvaardigheid . |
13 |
32. Dankbaarheid . . |
3° |
13. Nuttig zijn . . . |
14 |
33. Weldoen .... |
31 |
14. Bidden..... |
IS |
34. De waarheid . . . |
32 |
15. De beste vriend. . |
IS |
35. Waar, eerlijk en op | |
16. Plicht . : . . - |
16 |
recht ...... |
32 |
17. Het geweten . . . |
18 |
33 | |
19 |
34 | ||
20 |
] 38. Kinderplicht . . . |
35 | |
20. Verzoeking. . . . |
21 |
i 39. Gehoorzaamheid. . |
• 3S |
No. |
Bldz, |
No. |
Bldz. |
40, Uitstellen . . . |
58. Drift..... | ||
41. Gods gaven . . |
• 36 |
59. Een simpel woord |
• 5° |
42. Verstand en hart |
• 37 |
60. Babbelen . . . | |
43. Volharding . . |
• 38 |
61. Het humeur . . |
• 51 |
44. Geduld .... |
62. Wat geeft genot |
aan | |
45. Tevredenheid . . |
. 40 |
't leven.... |
• 52 |
46. Zelfverloochening |
. 40 |
63. U heb ik lief |
• S3 |
47. Trouw .... |
64. Bloemen en dieren |
• 54 | |
48. Eerzucht . . . |
65. Dierenplagen . . |
■ S4 | |
49. Zóó moet het zijn |
• 42 |
66. Oudejaar . . . | |
50. Het liefste kind . |
. 42 |
67. Nieuwejaar . . |
■ Sö |
51. Mededeelzaamheid |
• 43 |
68. Kerstlied . . . |
• 57 |
52. Eensgezindheid . |
• 44 |
69. Kerstzang . . . |
• 58 |
53. Afgunst. . . . |
70. Kerstliedje. . . |
• 59 | |
54. IJdelheid . . . |
71. Onsterfelijk . . |
• 59 | |
SS- Nederigheid . . |
. 47 |
72. Pinksterlied . . |
. 60 |
S6. Onpartijdigheid . |
. 48 |
73. Pinksterbede . . |
. 61 |
S7. Spotten.... |
• 49 |
74. Lofzang . . . |