VOOR T)l'.
noon
j. WATERGEUS.
iIHMZ '
quot;(503 3
G\
■ s BEERTQO.RN B (jSCH: .
.). J. A.E.KESTEYN amp; ZOON.
9 v . • , , .
j
1
f
VOOR DK
DOOR
's HERÏOGEXBOSCH, ^£/?S
A UT^TTfifrWVAT Sr VnrYV ^/: ü
J. J. ARKESTEYN amp; ZOON. 1867.
Be meeste Versjes, in dit Boekje voorkomende, waren bestemd om hij een herdruk in de Gedichtjes voor Katholieke Scholen en Huisgezinnen (1) opgenomen te worden. Bijzondere redenen hehben van dit plan doen afgaan. Zij verschijnen thans met eenige andere afzonderlijk onder den titel: Gedichtjes voor de Katholieke Jeugd.
Wijl het Boekje meer zijn plaats zal vinden in het huisgezin dan in de school heeft Schrijver niet noodig geacht de Versjes methodisch te rangschikken. Gelijk uit den inhoud blijkt is eene andere volgorde in acht genomen.
Uitgegeven Rotterdam bij N. J. Verhoeff.
Vit den aard en de strekking van de Gedichtjes blijkt voldoende Schrijvers bedoeling 'met de uitgave van dit Bundeltje.
Moge /iet gunstig ontvangen worden en veel stichting geven!
Roermond, 17 November 1866.
In den naam van God den Vader,
In den naam van God den Zoon,
In den naam des Heilgen Geestes,
Kniel ik voor des Heeren troon.
*k Vang mijn bidden, 'k vang mijn werken Met het Kruis des Heeren aan;
't Is mijn groete bij 't ontwaken,
En mijn beê bij 't bedwaarts gaan.
Heilig Kruis, o welk vermogen Hebt ge ontleend aan Jezus dood; Gij verdrijft de liellemagten,
Voert ons in des Heeren schoot
mmmrsm
VOOR DE
KATHOLIEKE JEUGD.
Heilig Kruis, laat me u aanschouwen Met een steeds eerbiedig oog;
Voer mij, heilig Kruis, ach voer mij Eenmaal zalig naar omhoog!
Liever Kindje leefde er nimmer Dan Maria's Godlijk Kind, Dat het in aanminnigheden Ver van alle kindren wint.
't Daalde van den Hemel neder Als een zwak, armoedig wicht; Maar toch blonk het vergenoegen Op zijn Godlijk aangezigt.
Jozef was zijn Voedstervader, Trouw heeft hij het Kind gehoed; Maar het Kindje heeft die zorgen Door zijn liefdeblijk verzoet,
Minlijk Kindje, laat me U prijzen. Biddend de oogen naar U slaan; Groeije ik met de levensjaren Ook in deugd en wijsheid aan!
Jaj ja, geef dit lieve Jezus,
Geef het, geef het Godlijk Kind: ;k Word dan ook bij God en menschen Als Gij, Jezus lief, bemind.
De Heilige Familie Bezing ik in mijn lied. De Heilige Familie A'ersma mijn lofzang niet!
Gij Heilige Bewoners Van 't nedrig Nazareth,
Gods Zoon, Maria, Jozef Ik wijd U mijn gebed.
Geprezen, minnig Kindje, Zoo wondervol gebaard,
Gods Engelen verkondden Uw wederkomst op aard.
Gij daaldet van den Hemel Den mensch ten zegen neêrj Maar kruis en dood voor liefde Schonk U het menschdom weer.
— 10 —
Geloofdj gedankt, geprezen Zijt Gij aanminnig Kind; O word van alle menschen Gekend, gediend, bemind!
Geprezen zijt Ge Moeder Van 't heiligst Huisgezin; Gods Zoon heeft U verheven Tot Hemelkoningin.
Zie van uw troon daar boven, Maria, op mij neer;
Beveel mij nu en immer Aan Onzen Lieven Heer. Geprezen zijt Ge Jozef, Behoeder van Gods Zoon; Maria's reine Bruigom Ik werp mij voor uw troon.
En bid U vol vertrouwen Behoed, bescherm ook mij. Opdat mijn wandel veilig. Mijn einde zalig zij!
Gods Zoon, Maria, Jozef, Aan U, wijd ik mijn lied; Gij Heilige Familie Versma mijn lofzang niet !
— 11 —
Ontvang, beminde Moedermaagd, De hulde, die ons harte waagt U aan te bieden voor deez' maand, Die ons den weg ten Hemel baant.
Wat zijn we U, Moeder, niet verpligt: Uw ootmoed heeft ons opgerigt;
Toen Ge U voor 's Heeren Engel boogt Hebt Ge enkel ons geluk beoogd.
Om 't levend Heil door U gebaard. Verkreeg de in zonden treurende aard Verwekking van den droeven dood. Die ons de poort des Hemels sloot.
Daar denken wij nu, Moeder, aan. Nu weêr natuur, den dood ontgaan, In gras en kruid en plant herleeft En groei en bloei herkregen heeft.
We ontrooven der natuur haar pracht, Voor 't offer aan U toegedacht En vlechten om uw beeld een krans Van bloemen met den schoonsten glans.
__ 13 —
We plaatsen U in 't offerlicht,
En 't biddend oog tot U gerigt,
quot;Verkrijgen wij Uw voorspraak meer »
Bij Jezus Christus onzen Heer.
Gij, Moeder, bij Gods troone staand'
Verwerve ons in deez' sclioone maand Ten loone van ons eereblijk.
Dat we eenmaal jublen in Gods rijk!
JMclniaandslled voor de Lieden van de Broedersehap van O. L. V. der Zieken, opgerlgt In de Kapel van O. L. V. In 't Zand bij Roermond. 0)
Zie, de Mei is weer gedaagd!
In dit sclioone jaargetijde Zijn Uw kindren. Moedermaagd,
Over heel de wereld blijde:
Eén van hart en één van zin Prijzen zij U Koningin.
(1) In deze Kapel bevindt zich een mirakuleus beeld der H. Maagd, dat weinig minder dan vijf eeuwen oud is. Duizenden geloovigen komen hier jaarlijks in bedevaart heen en vereeren Gods moeder onder de titels van onze lieve vbodw in 't zand , Hulp der christenen, Behoudenis der kranken, enz. Krukken en banden, in de Kapel opgehangen, zijn zegeteekenen van wonderbare genezingen, die hier plaats gehad hebben.
— 13 —
Wij met zooveel gunst bedeeld, Gunst voor dit en 't andre leven, Knielen bij uw wonderbeeld Om U, Moeder, lof te geven;
Ja, wij jublen als om strijd In de maand U toegewijd.
Uit den grond van zand en klei Plukken we U de schoonste bloemen Om U dankbaar in de Mei Als der christnen hulp te roemen, Als de troost van 't lijdend hart, Als de vreugd hij leed en smart.
Zien wij als van ziekte en dood De natuur in bloei herrezen. Zoo ook, Bijstand in den nood,
Wilt Gij ons ten leven wezen: Moeder van Behoudenis, Dat vertrouwen wij gewis.
Schooner lof en eerekroon Zullen we U ten dank bereiden; Als der Kranken hulp betoon Zullen we uwen naam verbreiden: Klinke uw naam door 't gansche laud Onze lieve vrouw in 'ï zand !
VI.
Heiige Jozef, uitverkoren Om des Vaders eengeboren Zoon te hoeden op deze aard; Heiige Jozef, hoog geprezen Wil me een trouwe leidsman wezen Zoo als Gij uw Jezus waart.
Heiige Jozef, reine gade Yan de Maagd, die vol genade Door den Engel is begroet:
Blijv' Gij immer mij ter zijde En ik smaak ten allen tijde Heiige vree in mijn gemoed.
Heiige Jozef, stage zorgen Zoo bij avond als bij morgen Hadt Gij voor uw lieven veil:
Mogt mij ook uw hnlpe wachten Ligter valt mij dan 't betrachten Van mijn aardsch en eeuwig heil.
Heiige Jozef, altijd goedig, Liefdrijk, nedrig en zachtmoedig.
Schitterend door alle deugd; Doe mij altijd prijslijk handlen. Op het pad der deugden wandlen; Zij de godsdienst mijn geneugt!
Heiige Jozef, in Gods handen Steldet gij de U dierbre panden Toen Uw geest het stof ontvlood: Wil mij Gode ook aanbevelen. Doe mij in Gods liefde deelen Heel mijn leven tot mijn dood.
Heiige Jozef, 's Heeren hoeder Bruidegom van Jezus' Moeder, Toonbeeld van regtvaardigheid, In den Hemel hoog verheven,
Waar Uw lieven U omgeven.
Houd me ook daar een plaats bereid.
Heilige Anna, blijde Moeder Van de reinste, schoonste Maagd! Door uw trouwe moederzorgen Hebt Gij aan den Heer behaagd: In den Hemel vindt Ge uw loon Bij Maria's lieven Zoon.
— 16 —
Heilige Anna! door uw deugden Schittert Ge onder 't Heilgental, Troont Gij aan Maria's zijde. Waar ik XJ begroeten zal Als ik zonder zondenvlek Bij mijn sterven van hier trek.
Heilige Anna! veel vermogend Is uw voorspraak bij den Heer, Daarom kniel ik, groote Heiige Biddend voor uw beeldtnis neer; Help mij door uw smeekgebeên Veilig door dit leven heen.
Heilige Anna, wil ook smeeken. Dat ik wandele in de deugd En eens kome na dit leven In de zaalge Hemelvreugd,
Waar de Heer in glorie troont En Gij, Moeder, zijt gekroond.
•loannes preekte boete Met woord en met de daad, Joannes heeft het zoete Des levens diep versmaad.
Zijn spijs was wilde kruiden, Zijn woning de woestijn.
Zijn kleed van ruwe huiden: 't Kon wel niet minder zijn.
Zijn roepstem ter bekeering Doorklonk de woestenij; „Doe boete!quot; was zijn leering: „Het Godsrijk is nabij.quot;
Aan quot;sHeeren dienst verbonden. Als voorbo van Gods zoon, Bekampte liij de zonden.
Ontzag hij rang, noch troon.
Gods eer was al uw streven, Getrouwe Boetgezant,
Gij hebt daarvoor uw leven In 's levens bloei verpand.
Uw dood schonk U de kroone Van 't jublend Heilgenkoor En heersching met Gods Zone Alle eeuwen, eeuwen door.
Voor anderen zij dan 't zoete Van 's werelds schat en eer; Wij kiezen ons de boete Naar uw en 's Heilands leer.
— 18 —
Joannes, in uw hoede Bevelen wij ons aan,
Opdat wij steeds ten goede En eens ten Hemel gaan.
PATROON DER STAD DELFT.
Toen Romes ongeloof het Christendom deed beven, Als haar verblinde haat den dienaar Christus' trof, Gaf jublend menig rei van Martelaars het leven Voor 't Zaligmakend Kruis, tot 's Heeren eer en lof.
Zoo'n dappre waart ook Gij, Patroon te dezer stede Zoo waardiglijk vereerd, Gij zaalge Hippoliet!
Wat poging werd gewaagd, wat voorstel men u dede. Gij bleeft getrouw aan God en spaardet 't ligchaam niet.
Besloten voor het kruis den wreedsten dood te tarten Zoo werd vergeefs uw trouw op harde proef gesteld; Uw ligchaam werd verscheurd, en onder zoo veel smarten Hebt gij uw God geloofd, met vreugd zijn Naam vermeld.
't Ontstak de woede meer; na 't wreedelijk verscheuren Door paarden, voortgezweept met aangestoken lont.
Liet men langs straat en plein uw dierbaar ligchaam sleuren, En liet men zelfs geen lid uws ligchaams ongewond.
— 19 —
Maar 't bloed der Martelaars het was ten allen tijden De heilfontein wier vocht een harden grond doordrong, Zoo ook met Delfts Patroon, wiens kloek en moedig lijden In 't eind de beulen zelfs tot Christus' Kerke dwong.
Zoo zaligt dus de dood der trouwe Godsgetuigen Den ruwen Heiden zelfs, eerst spottend met hun pijn: Wat zult Gij, Schutsheer dan, voor wien wij nedrig buigen. Wat zult Gij niet voor ons een trouwe voorspraak zijn.
Heiige Maagd Cecilia,
Patrönesse der Koristen, Voorbeeld van geloof en trouw. Waakzaam tegen Satans listen. Sterk bij allen levensstrijd, U is deze zang gewijd.
Gij, bekeerd tot Christus' leer, Van zijn liefde heel doordrongen, Gij hebt 's Heeren roem en lof Met bazuin en luit bezongen. En, hoe ook bekoord, gekweld. Jubelend Gods lof vermeld.
— 20 —
Wij ook danken 't waar Geloof En nog meerdre gunstbewijzen Aan den goeden, lieven God;
Mogen wij Hem daarvoor prijzen, Met zoo blijde erkentelijkheid. Als Gij Hem hebt toebereid.
Gij, gemarteld tot den dood,
Hebt des Heeren gunst geprezen; Geef, dat wij geen ongeval.
Dat wij zelfs den dood niet vreezen, En met 's Heeren gunsten blij Levén, sterven zoo als Gij.
Heiige Maagd Cecilia,
In den Hemel zijn uw zangen Door het koor der Heiligen Gods Met verrukking opgevangen; Opgevoerd tot 's Heeren troon Schonken ze U der Zaalgen kroon.
Geef nu, Maagd en Martlares, Dat ook onze jubelklanken Stijgen naar de Hemelzaal,
En wij Gode loven, danken Met het jublend Zaalgenkoor, De eeuwigheid der eeuwen door!
— 21 —
Aan 't hoofd van een heldinnenscliaar, ])ie voor geloofstrouw doodsgevaar Een grnwbre kwelling tartte,
Staat Ursula, een Christen Maagd, Aan Christus, dien zij ziet belaagd. Verkleefd met ganscher harte.
Zij had kortstondig aardsch genot Ontvloden, om haar Heer en God Te dienen en te minnen;
Haar streven was de lieve jeugd Door Christus' leer en Christendeugd Voor 't Hemelrijk te winnen.
Omgeven van een breeden kring Van maagden, die als volgeling Sint Ursula behoorden.
Ziet zich de Christen-Maagd verraste üe sterke boeit de zwakke vast. Bij vloek en lasterwoorden.
— 22 —
üe schare volgt Sint Ursula,
Zij bidden, smeeken om gena,
Maar ijdel is liaar bede:
Ook zij, zij worden voortgesleurd,
Maar moedig 't hoofd omhoog gebeurd. Gaan ze in verrukking mede.
Een moordschavot staat opgerigt;
Niet een der kloeke Maagden zwicht, Zij allen, allen sneven.
Sint Ursula, reeds voorgegaan,
Biedt haar den palm des vredes aan In 's Hemels schoone dreven.
Van daar houdt ze ook het oog gerigt, Op de Orde haar ter eer gesticht;
En de edle Maagdenscharen,
Aan God en 't heil der jeugd gewijd, Zij zal haar na des levensstrijd Gods glorie openbaren.
liOfzang tot den H. Franclscus de Sales*
Lof, Pranciscus, eer en lof.
Met den glans van gouden stralen Zie ik U in 't Hemelhof,
Juichend met Gods Heilgen, pralen;
Daar geniet Gij eeuwge vreugd Voor uw onschuld, voor uw deugd.
Eeeds als knaapje zag men U Naar de wet des Heeren leven, Om wiens lioogen troon Gij nu Met de Heilgen Gods moogt zweven: Zochten andren aardsch genot. Gij, Gij vondt uw vreugd in God.
Rijk bedeeld met kunde en schat Gingt gij roem en grootheid tegen, Maar op 't bloemrijk, breede pad Is geen ware roem gelegen: „Weg, weg,quot; spraakt Gij „hoovaardij Geef, Heer, dat 'k uw dienaar zij!quot;
'k Zie, als Priester, U Gods woord Met Apostlengloed verkonden;
'k Zie U gaan van oord tot oord, In des Heeren dienst verslonden; 'k Zie U ook met Bisschopsstaf Nedrig wandlen tot aan 't graf.
— 24 —
Zoo, zoo hebt Gij 'sHeeren lof En liet eeuwig loon verworven: Zalige van 't Hemelhof,
Als ik eenmaal ben gestorven, Bid dan, bid dan ook voor mij Dat ik met U zalig zij!
Oe Heilige martelaars van Gorcam.
Martelaren,
Heldenscharen,
Die te Brielle uw leven liet,
En de waarheid In haar klaarheid In het rijk der Zaalgen ziet. Martelaren,
Heldenscharen,
O versmaadt deez' smeekbeê niet.
Toen hervorming Bij bestorming Kerk en altaar had vernield.
— 25 —
En de roede Van haar woede Dreigende geheven hield.
Heeft ze in blijheid. Om haar vrijheid U onnooslen wreed ontzield.
Heiige lijders.
Kloeke strijders Voor de ware godsdienstleer. Bloedgetuigen,
Ziet wij buigen U ter eere biddend neer:
quot;Wilt ons geven.
Dat wij leven Trouw als Gij aan God den Heer.
Geve uw bede Ook den vrede Weder aan 't verdoold gemoed: De verblinden Doet hen vinden Hem, die door het kostbaar bloed Van zijn wonden Voor de zonden Van de wereld heeft geboet.
— 26 —
Martelaren,
Ziet wij staren Op uw bloedige offerand; Nederlander Met elkander.
Op het naauwst met U verwant. Durf ik wagen U te vragen Zegen voor ons Vaderland.
Heiige Rochus, hulp der kranke n Aan uw hulp en bede danken Duizendtallen hun behoud: Die geloovig naar U staren Hebben, ook bij pestgevaren.
Niet vergeefs op U vertrouwd.
Toen Gij nog op aard verkeerend, Jezus in de naasten eerend.
Zieken ter verpleging zocht.
Zijn door uwe hulp be tooning In zoo menige arme woning Wondren van behoud gewrocht.
— 37 —
Woudreu wrocht Gij van herstelling Bij de vreeselijke kwelling.
Die ons schrik in 't harte jaagt. Nu Gij voor Gods troon gebogen. Meer nog met ons lot bewogen, Gods erbarming voor ons vraagt.
Maar, ach help ons zielerampen, Help ons die het eerst bekampen, Sta ons Heiige daarin bij:
Laat ons dit niet ijdel smeeken. Wil voor ons bij Gode spreken. Dat ons einde zalig zij!
De Kerk viert heden 't Heilgenfeest, Stelt u dan, Christnen, in den geest. Het Hemelrijk voor oogen:
Daar ziet gij Jezus op zijn troon, Maria, naast haar lieven Zoon,
Door 't glansrijkst licht omtogen.
— 28 —
De Vadren van het Oud Verbond, De Apostlen, die door 't wereldrond De leer des heils verbreidden.
Zij jublen mefc het Englen heir En knielen voor den Schepper neer, Wien zij hun lof bereiden.
De Onnooslen, eens zoo wreed vermoord, De Kluisnaars, die het eenzaamst oord Voor 's werelds vreugd verkozen, Zij allen zijn in 's Hemels vreugd En doen nu onder 't zoetst geneugt Hun lofgezangen hooren.
Daar juicht ook de edle Maagdenschaar, Die zich in 't bloeijendst levensjaar Den Hemelkoning wijdde;
Daar jubelt heel het Zaalgenkoor En 't klinkt het ruim des Hemels door: 'lis heden feestgetijde!
De Kerk bereidt dit feestgetij. En daarom, daarom jublen wij Van daag het feestlied mede,
In hope, dat het Heilgental Ook ons een feest bereiden zal In 't land der zoetste vrede.
— 29 —
Kom, heden dan, met blijden geest, Van daag, op Allerlieilgenfeest, Het oog tot Hen verheven! Dan smeeken Zij te zamen God, Ook ons het eeuwig zoet genot Der Heiligen te geven.
Lioflled tot het kindje Jezus.
Kindje Jezus, in een stal Uit een arme Maagd geboren, Schoon Gij God des Hemels waart Hebt Gij de armoe meer verkoren Dan de grootheid dezer aard. Die meer ramp dan vreugde baart.
Kindje Jezus, die al vroeg Naar Egypte moest ontvlugtcn. Doe ons vlieden alle kwaad. Doe ons booze vrienden duchten. Dat wij, van verleiding vrij. Schuldloos wandlen zoo als Gij.
— 30 —
Kindje, door de Moedermaagd In den Tempel opgedragen, Wij ook geven U ons hart; Zie toch, zie met welbehagen,
O '
Minlijk Kindje, God en Heer, Op ons offer zegnend neêr.
Jezus, lief en godlijk Kind, Die reeds in uw kinderjaren. Aan de leeraars van de wet, 's Heeren wetten gingt verklaren. Ach doordringt ons van Gods woord En voer ons in godsvrucht voort.
Godlijk Kindje, doe ook ons In de lente van ons leven Groeijen in verstand en deugd; Mogen we immer voorwaarts streven Op den weg door U bereid.
Die ons voert tot zaligheid.
Elke ochtend-, middag-, avondstond Wordt, Christenen, u aangekond: En 't bedeklokje, dat dan luidt Noodt minzaam u tot bidden uit.
— 31 —
De blijde tijding wordt herdacht, Die de Engel aan Maria bragt. En daarom volgt de beê zoo zoet; Maria, Moeder, wees gegroet!
„De Heere doe wat Hem behaagtquot;. Was 't onderworpen woord der Maagd j Van daar wordt blij tot Haar verzucht: Gezegend is uw Heiige vrucht!
En 't Woord werd vleesch: knielt, Christ-
nen, knielt. Met eerbied voor de Maagd bezield; Maar hoor hoe reeds de beê ontvlood: Bid, Moeder, voor ons tot den dood!
Ik volg uw wenk, gewijde klok.
Maar Hij, die 'tgrootst geheim voltrok, In 't Moederschap der Heiige Maagd, Hij geve ons wat Maria vraagt.
XVIIL Het Scheepje van Petrus.
Hoe fel en bang de stormen loeijen, Wat zwarte wolken zamengroeijen, Als zonder vrees voor klip en rots. Ook bij liet ruwste golfgeklots.
— 32 —
Blijft Petrus' scheepje rustig varen, Het kent geen onheil, vreest geen baren, Het houdt als bij de zoetste vree. De zeilen op, in volle zee.
En kliefde soms het licht de wolken, En vingen 's afgronds diepe kolken Een rijke vloot van schepen op,
Sint Petrus' schip hield vlag in top.
Blijf, Pius, dan ook moedig varen. Al bruisen weer de woeste baren En dreige op nieuw een hooge vloed:
Geen vrees, geen vrees, maar hoop en moed! De stormwind zal al ras bedaren, De Hemel zal weer 't bootje sparen Het ongeloof ten smaad en schand. Uw hulp is in Gods Vaderhand,
Laat Satan met zijn volgelingen Uw vaartuig, Pius, woest bespringen. Een bliksemschicht daalt bun ten straf Verdelgend van den Hemel af.
Laat boosheid wikken en beramen.
Zij zal zich immer zien beschamen. Ja, ook al woedt de felste orkaan. Zal Petrus' scheepje niet vergaan.
—- 33 —
L'w evenmensch smeekt om erbarming, Hij heeft gebrek aan brood en vuur: Ontferming! is zijn beê, ontferming.
Weet rijken, ach, 'tis alles duur! Schenkt, schenkt met milde hand uw gaven-De hongerigen, die gij voedt. De dorstigen, die gij zult laven, Zij smeeken, dat de Heer uw hoed', Dat kommer u noch de uwen krenke. Dat 's Hemels gunst u steeds omzweev'. De Heer u uwe gift herschenke En gij eens eeuwig zalig leev'!
Blijft, bid ik, ook niet onbewogen Voor kleinen, als om niet te koop. Zij smeeken u: „Hebt mededoogen, We ontvangen dan den Heilgen Doop.quot; O ja, schenkt leven, voedsel, leering Den kleinen van 't Chinesche rijk,
Die 't offer worden van ontbering En wentelen in draf en slijk.
3
Een aalmoes ! en die dure panden Zij worden van den dood gered, En dankend heffen zij de handen Voor u ten Hemel in gebed.
Nog éene beê: de Paus van Rome, De hoogvereerde Priestervorst Wil, dat gij hem ter hulpe kome Daar Piemont hem berooven dorst. Beschaamt gij door uw milde gaven De boosheid, die het Erfgoed schond, Vereent u met de rij der braven Tot lidmaat van den Pius-bond.
Gods vloek rust reeds op de onverlaten, De schenders van het heiligst regt:
Gods zegen blijft in ruime maten TI, Petrus kindren, weggelegd.
Lieve Jezus, Hemelkoning, Neem mijn harte tot uw woning Vestig er uw Zetel in: Vrijgesproken van de zonden Wil ik met U zijn verbonden, Door de reinste, trouwste min.
— 35 —
Lieve Jezus, U te ontvangen Is mijn innig zielsverlangen,
Daal dan in mijn harte neêr,
quot;Wees het leven van mijn leven. Wil mij U ten spijze geven.
Kom dan Jezus, kom dan Heer!
Kom, o kom mijn ziele binnen,
Heel mijn hart en al mijn zinnen Heb ik. Heer, op TJ gerigt:
Kom en deel U aan mij mede. Kom dan Jezus, God van vrede Op den zetel U gesticht!
Kom, kom Jezus, levensader!.,.. Maar, wat dank ! Gij kwaamt mij nader,
Door des Priesters hand geleid.....
Zalig zoet, ik proef uw smake:
Dat ik nu van liefde blake.
Leve tot in eeuwigheid!
— 3ö —
ISa een retraite gehouden voor do bezochten eener Vlncentlus-Vereenlglng.
Op liet plegtig Eeuwgetij Van Vincent, den vriend der armen, Wilde God, in liefde groot.
Onzer ziele zich. erbarmen:
Voor die gunst van zijn gena Jublen wij 't Alleluja.
't Oordeel Gods, de straf der hel Deed ons voor de toekomst beven; Maar de zonden zijn berouwd En de schulden zijn vergeven:
Voor dat blijk van zijn gena Jublen wij 't Alleluja!
's Heeren liefde is onbegrensd: Ons, nog straks der zonden slaven, Heeft Hij, met zijn Vleesch en Bloed Willen spijzen, willen laven:
Voor dat wonder van gena Jublen wij 't Alleluja.
— 37 —
Ziet de wereld in haar waan Op ons, armen, smadend neder: Gij, o Jezus, arm als mensch. Gij bemint den arme teeder; Voor dien zegen van gena Jublen wij 't Alleluja.
Naar den Hemel staart ons oog: Daar is alle leed vergeten:
Jezus zal ons in zijn rijk Als zijn kindren welkom heeten: In de hoop op die gena Jublen wij 't Alleluja.
Zoo dan sluit dit feestgetij, U, Patroon, ter eer gehoüen: Mogten wij, quot;Vincentius,
Jezus' glorie eens aanschouwen En dan Jublen vol gena 't Englenlied Alleluja.
— 38 —
Er is een God, een Schepper, Heer Van alles wat bestaat.
Er leeft een God, in 's Hemels sfeer, Wiens oog door licht en duister gaat; In hem werkt alle wondermagt:
't Heelal is door Hem voortgebragt.
Er is een God, Hij stuurt de zon. De sterren en de maan Van toen haar aller loop begon.
Bij 's werelds eerste ontstaan;
De glans in 't firmament verspreid Is schaduw van zijn Majesteit.
Er is een God, der bloemen pracht Is maaksel van zijn hand:
Wie anders schonk de levenskracht Aan mensch en dier en plant?
Wiens stem spreekt in den bliksemstraal? Wie stelt der zee en grens en paal?
Er is een God zoo rijk als goed, Hij lenigt allen nood:
Hij schenkt aan velen overvloed, Aan allen 't daaglijksch brood;
— 39 —
Hij is het, die het musclije kleedt En 't kleinste wormpje niet vergeet.
Er is een God, bedenkt het wel.
Gij zondaars, die hem vliedt;
Er is een God, maar ook een hel.
En betert gij u niet
Dan zal die plaats van straf en pijn
In eeuwigheid uw woning zijn.
Er is een God, een Schepper, Heer, Hij is der braven vriend.
Hij mint zijn kindren allen teer. En die Hem eert en dient.
Verheugt zich eens in 't zoetst genot, Vereend met U, o groote God!
Heer, mijn God, uw wil geschiede! Dat uw wijsheid vrij gebiede,
'k Zal U onderworpen zijn:
Alles zal mij zegen wezen.
Immer zal uw wil geprezen En vereend zijn met den mijn'.
— 40 —
Neen, o Heer, ik xal niet wagen Morrende liet juk te dragen.
Dat Ge mij te torsclien geeft:
Mogt ik immer het beseffen. Dat, als ramp en leed mij treffen, 't Wis mijn best ten oogmerk heeft.
Zie, o Heer, mijn willig harte, — Maar bij onspoed en bij smarte Spreek ik als uit andren mond; Daarom geef mij moed en krachten. Leid Gij altijd mijn gedachten Tot mijn laatsten levensstond.
Laat me uw wil als heilig prijzen. Laat me U immer loven, prijzen, •Tuiche ik immer dankbaar, blij; Dat uw wijsheid. Heer, gebiede. Dat uw heiige wil geschiede. Wat mijn deel op aarde zij!
— 41 —
Afscheldsgroete aan de Faaselgke Zouaven.
Vaarwel, manhafte jongelingen,
Ontrukt gij u aan dierbre kringen, Een rijke schat van zegeningen Volge u op reis ter eeuwge stee!
Gaat moedig u ter krijgsdienst wijden Om voor het heil der Kerk te strijden, Gaat haar van boos geweld bevrijden. Bevestigt haar in rust en vree.
De middeleeuwen kunnen roemen Op strijders, die 'k eer heilgen noemen Dan met verblinden vloeken, doemen Of smaden en belastren zal:
Maar jongelingen, aangedreven Door godsvrucht en het heilig streven Voor Kerk en Paus hun bloed te geven, Die roem, die eer ik bovenal.
Hun togt gaat niet naar verre stranden Om 't Heilig oord der Morgenlanden Te ontrukken aan de woeste handen Van ongeloof en Christenhaat:
— 42 —
Hun roemzucht is de Tiberboorden,
Waar snoodaards vaak den vreê verstoorden, Weer dreigen met op nieuw te moorden, Te hoeden voor dien droeven staat.
Die taak is zwaar voor u, Zouaven, De moorders hebben tal van slaven Die op hun wenken vliegen, draven; Zij bezigen verraad en list;
Gij , onbekend met krijgsgevaren .... Maar laat ik u den afschrik sparen.
Moge u de goede God bewaren En word' der boosheids doel gemist!
Vertrouwt, vertrouwt op 's Heeren krachten: De Goliaths, die snorkend lachten. De herdersknapen trotsch verachtten. Zij stortten met hun hoogmoed neêr;
Zult gij met eer de waapnen dragen, Als David moed en sterkte vragen,
Gods hulpe zal uw zwakte schragen. Die hope geeft ons God de Heer.
Maar mogt zijn wijsheid 't beter denken U uit den bittren kelk te drenken, Eu later eerst zijn Kerk te schenken De zege, die haar eens verbeidt;
— 43 —
Uw moed, uw strijd, lieldhafte zonen, Zal toch de God des Hemels looneu Door u met eere te bekroonen Op aarde en in alle eeuwigheid.
Trekt op, trekt op dan, jongelingen! Ge ontrukt u aan de u dierbre kringen, Maar duizend, duizend zegeningen Verzeilen u ter eeuwge stee;
Vaarwel, vaarwel, gij roem der braven, Vaarwel, gij dappere Zouaven,
Ik zal mijn vriendschap voor u staven Door zegenwensch en zegenbeê.
lited voor uit Wederland en België vertrekkende Zouaven.
Wij jubelen den Paus ter eer, io!
Voor Pius rijze keer op keer, io! De Vaderlandsche vreugdezang: Hij leve, leve, leve lang!
Vivat Pio nono!
Vivat Pio nono!
Zijn Vaders tem klinkt ons in 't oor, io! Wij geven aan dien wenk gehoor, io! Beschermen wij het Vatikaan, De roofzucht voert haar benden aan: Vivat Pio nono!
Vivat Pio nono!
Vaarwel, vaarwel geboortegrond, io! Wij trekken tegen 't hel verbond, io! Voor Kerk en Paus met moed ten strijd. Het ongeloof tot schande en spijt. Vivat Pio nono!
Vivat Pio nono!
Wij rekenen 't een gunstbetoon, io! Te mogen waken bij den troon io! Des vorsten, die in rang en staat Alle aardsche magt te boven gaat. Vivat Pio nono!
Vivat Pio nono!
Nu nake wie hem dreigen dorst, io! Wij strijden voor den Priestervorst, io! En vreezen list noch overmagt Verzekerd, dat de zege ons wacht. Vivat Pio nono!
Vivat Pio nono!
— 45 —
Wij steken 't zwaard niet in de schee, io! Voor 't Erfgoed van Sint Petrus vree io! En onder Pins' rijksgebied Een onbedreigde rust geniet.
Vivat Pio nono!
Vivat Pio nono!
Zouaven van het Westerstrand, io! Van Vlaanderen en Nederland, io! Bezingen we in de moedertaal Des Pausen roem en zegepraal! Vivat Pio nono!
Vivat Pio nono!
Zij, broederen, ons aller zang: io! Hij leve, leve, leve lang, io!
De Koning met driedubble kroon, De stedehouder van Gods Zoon! Vivat Pio nono!
Vivat Pio nono!
«p het zilveren feestgetijde van 9Tgr. Paredls, Bisschop van Roermond.
De Bisschop viert zijn zilverfeest.
Dat viert heel Limburg mee: Gedreven door den zelfden geest,
quot;Vereend in éene beê.
Omringen wij den Bisschopstroon,
En uit de volle borst Verrijst de zelfde jubeltoon Voor Limburgs Priester-vorst.
Wij tooijen ons in feestgewaad.
En met het geurigst groen Versieren wij èn plein èn straat,
En hangen in festoen De driekleur naast het violet
Aan eereboog en huis.
Uit eerbied voor de dubble wet, Verbeeld door Leeuw en Kruis.
Het feestlicht brandt, het kunstvuur knalt
Den Feesteling ter eer,
De citer speelt, de horen schalt.
De kreet verheft zich weêr;
De Bisschop leve, leve lang.
Hij leve lang, hoezee!
Geen andre wensch, geen andre zang Op 's Bissschops jubile.
De HoogEerwaarde Paredis
Hij leve lang, hoezee!
God schenke wat ten zegen is
Aan Roermonds Bisschop mee;
Hij voer' nog lang den Bisschopsstaf
Tot heil van Kerk en Staat,
En smaak' tot gindsche zij van 't graf Gods gunst in volle maat.
Bindt eenmaal de aarde ons niet meer zaam,
Leeft Ge eens in 't zaligst oord. Dan, Monseigneur, dan leeft uw naam
In zeegning bij ons voort:
Ja, tot het verre nageslacht
Spreekt Gij uit 's Hemels zaal Door 't feestgeschenk U toeg^dncht In Eoermonds Kathedraal.
XXVII.
Zegenwensch aan een Priester, bij zijne eerste Heilige nis.
DEN FEESTELING TOEGESPROKEN DOOR ZIJN JONGEREN BROEDER.
't Is feest, 't is feest, een dierbren broeder, Verheven tot den priesterstand Begroeten wij met onze wenschen Bij de eerste plegtige offerand!
Eerwaarde broeder, 's Heeren Priester Bevat ik al den omvang niet Van 't heilig ambt door U verkozen.
Ontvang den wensch, dien 'thart ü biedt.
Wees Priester naar het woord des Heeren, Steeds ijvrig werkzaam in zijn gaard. Verspreid het zaad van deugd en godsvrucht Met volle handen over de aard.
Ga zeegnend rond en deel uw gaven. Ter plaatse waar Ge uw schreden rigt. Den blinden en verdoolden mede,
Bestraal hen met het goddlijk licht.
— 49 —
Heb rust en vreugd en tijd en zorgen Voor de U vertrouwde schapen veil; Uw leven zij een rustloos zwoegen Yoor de eere Gods en 't zielen heil.
Wij bidden U, eerwaarde broeder,
Dien priesterijver smeekend toe.
Begin op Godes hulp vertrouwend Uw heilgen arbeid wel te moe.
Geluk, geluk dan op uw wegen!
Maar hoor de beê aan U gedaan:
Beveel ons bij uw offeranden In Gods bescherming gunstig aan.
Hij de eerste II. Mis van een broeder, die naar een klooster vertrekt.
'k Heb zegen te wenschen, 'k heb zegen te bidden, ïen gunst van een broeder, die weldra ons midden Voor immer, ja zeker, voor immer verlaat; Tot Priester des Heeren eerst gistren geordend. Reeds vroeger het kleed der versterving aangordend, , Verwacht hem de cel tot zijn stervensuur slaat.
4
— 60 —
Gij broeder, in liefde tot Jezus verslonden. Gij hebt U ten dienste des Heeren verbonden En de eerste maal 't offer des Heeren gevierd r Dat doet mij U wenschen, dat doet mij ook smeeken. Dat doet mij op heden een zegenbeê spreken. Een beê uit het harte ten Hemel gestierd!
Wees, Heer, voor uw Priester, mijn dierbaren broeder. Wees, Heer, hem tenleider, wees, Heer, hem ten hoeder. Wees, Heer, hem ten steunsel door 's levens woestijn; Zoo Gij door uw sterkte zijn zwakheid wilt schragen. Hij zal dan met eere het priesterkleed dragen. Hij zal dan een waardige kloosterling zijn.
Dat hopen, dat wenschen, dat bidden wij heden. Dat blijven mijn vurige broeder-gebeden.
Tot Ge eenmaal uw loopbaan ten eind hebt gebragt, Tot Gij, door uw armoe en willig versterven. De kroone der Zaalgen als loone verwerven En eeuwig zult jublen waar Jezus Ü wacht.
Geluk nu, o broeder, geluk met uw keuze,
U lokt niet de wereld met de ijdele leuze Van vrijheid, vooruitgang, genot en vermaak; De wereld bevordert een nutteloos streven. Zij doet voor het ijdle, 't verganklijke leven. En vindt in het Hemelsche zoetheid noch smaak.
Zij acht in haar dwaasheid U, broeder, verloren. Maar zalig die dwazen, door Jezus verkoren Om 't offer te deelen van misdaad en schuld! Ga, broeder, ga, ga dan, geluk met die eere Te lijden, te strijden met Jezus den Heere, In 't kleed van versterving en boete gehuld.
De jaren vervliegen, dra eindigt het leven: Gelukkige broeder, aan 't wereldsche ontheven, Bij 't sterven verwacht U het zoetste genot; Ga, ga U in 't klooster ten offer bereiden. En valt het ons droef van elkander te scheiden Wij hopen op weerzien hier boven bij God.
Op den Tljftlgsfen verjaardag van een Parochiepastoor.
BOOR EENIGE KINDEREN ZIJNER PAROCHIE.
De herder, de herder, de herder verjaart. Zie heden, o herder! deez' kindren vergaard Om wenschen van zegen te bieden:
Gij hebt U die hulde wel waardig getoond. Het harte, daar vurige erkentnis in woont, Voelt daarom die wenschen ontvlieden.
— 52 —
Een herder wiens ijver zoo levendig is, Die herder verwacht van zijn schaapjes gewis 't Bewijs, dat ze zijner gedenken:
Voorzeker, o herder! het strekt U tot vreugd Een heilwensch te ontvangen der dankbare jeugd, Aan wie Gij uw zorgen wilt schenken.
Al zijn onze woorden in dichtmaat gesteld. Zij kunnen de vreugde, die U wordt gespeld. Op verre naar waarde niet malen;
Geen heilbeê, die 't harte voor U niet bevat. Geen zegen hierboven, op aarde geen schat, Of mildrijk zal die U bestralen.
Verhoore de Hemel 't eenvoudig gebed
Van kindren door U in de zalige wet
Van godsdienst en deugd onderwezen;
Dan biedt U deze aarde tiet zoetste geneugt.
Dan rijst eens uw ziele ter Hemelsche vreugd.
En worde daar zalig geprezen.
Dat wenschen, dat bidden wij heden het meest. Dat smeeken wij dubbel op 't huidige feest, Het feest van uw vijftigst verjaren;
Opdat Gij van kwelling en onspoeden vrij, Als ware U de bloeitijd des levens nabij, Uw ijver en kracht moogt bewaren.
Wij knielen nu biddend, de handen te zaam.
En vragen in 's Heeren aanbidlijken naam
Dat 's Hemels genade U bestrale;
Dat Ge eenmaal aan 't eind van uw arbeid genaakt,
De zoete geneugten der Zaligen smaakt.
En 't eeuwige licht ü bestrale!
Verjaarwenscli aan een Pastoor.
Dankbaar opziend naar den Hemel, Die U weder heeft gespaard.
Bied ik U mijn wensch. Eerwaarde, Op den dag dat Gij verjaart.
Wat Gij voor mijn dierbare ouders •Jaren lang reeds zijt geweest.
Dat, dat maakt ons uw verjaren Tot een dank- en jubelfeest.
Zouden wij den Heer niet prijzen. Nu Gij weder jarig zijt.
Gij, die U van ganscher harte Onzer ziel ten heile wijdt!
— 54 —
Ja, wij jublea, U ter eere, Luide klinkt ons lofgezang: Leef, beminde, trouwe Herder, Leef nog Jaren, jaren lang!
Spare God uw dierbaar leven. Tot Gij door volmaakte deugd. Rijp geworden voor den Hemel, Inga in der Zaalgen vreugd!
Op den verjaardag van een Parochiepastoor.
Zie, ik nader met een dichtje! Ook uit naam van Va en Moe Wensch ik U, Eerwaarde Herder, Zegen op uw jaarfeest toe.
Meer dan mijn verstand bevatten. Meer dan ik beschrijven kan. Hebben wij, naast God, te danken Aan uw zorgen, goede man. Daarom zijn de wenschen, heden Voor uw welzijn opgegaan. Welgemeende zegenbeden:
Hoore God ze gunstig aan!
Leeft Gij nog een reeks van jaren, Voert Gij zondaars op het spoor Van geluk en deugden weder. Eeuwig heil wachte U daarvoor! Blijve dit uw heilig streven,
Zij dat loon U ook bereid,
Zegen schenkt ü dan de toekomst, Zegen ook in eeuwigheid.
Verjaanrensch aan een Pastoor door eenlge Paroehleklnderen.
Waardig Priester, trouwe Herder,
Die van daag uw jaarfeest viert,
Nedrig bieden wij het wenschje. Welgemeend U toegestierd.
Leef nog lang, zoo spreekt ons harte. Als een Herder trouw in wacht.
Dapper wakend voor uw schapen.
Tegen booze list en magt.
Hoed ons, uw beminde kindren.
Hoed ons door uw wijs beleid.
Voer ons door uw leer en voorbeeld Op den weg der Zaligheid.
— 56 •—
Wint Gij dus ons aller zielen Voor het sclioone rijk van God, Dan, dan moogt Gij wisser hopen Op het Hemelsch vreugdgenot.
Op het naamfeest van de Eerwaarde Moeder van een geestelijk gesticht.
Zie ons hier. Eerwaarde Moeder, Opgeruimd en blij van geest; Uw patroondag is ons, kindren,
Zeker ook een vreugdefeest:
Opgeruimd en wel te moe,
Wenschen we U Gods zegen toe.
Zegen zal U steeds bestralen.
Moeder van dit liefdesticht;
Godes gunst zal U verzeilen.
Waar Gij ooit uw schreden rigt: De aarde, vaak een rampwoestijn. Zal voor U een Eden zijn!
God ter eere zult Gij wandlen.
Heel den tijd uws levens door; Stichtend zal uw voorbeeld wezen.
Voor nw waardig znstren koor.
— 57 —
En de U toevertrouwde jeugd, Heiige Gij door ware deugd.
Zoo verwerve Gij, al wandlend Op het enge levenspad,
Bij een vreedzaam vergenoegen, Neen, geen ijdlen aardschen schat, Maar een schat die nooit vergaat. Ook niet als uw sterfuur slaat.
Dan, dan ga Gij jublend henen. Daar waar uw Patrone U wacht. Om er eeuwig feest te vieren. En de kroon U toegedacht Aan te nemen uit Gods hand, In het Hemelsch Vaderland!
Legende van den H. ChrlstolTel.
Eeuwen, eeuwen lang geleden, Leefde een krijgsman aan het hof Van een magtig, dapper koning. Vorst en volk tot roem en lof.
— 58 —
Eerzucht deed hem d:.eiiaar wezen Van den vorst het meest vervaard, Dan den koensten, rijksten, grootsten Van de vorsten dezer aard.
Eerzucht dreef hem zich te scharen Onder satans legervaan:
„Satan,quot; zegt hij, „en zijn dappreu Kan geen aardsche magt weerstaan.quot;
„Satan is de vorst der vorsten, Niemand is aan hem gelijk.
Satan is de god der goden,
Grensloos is zijn koningrijk.quot;
Satan volgt hij op zijn togten.
Satan blijft hij op het spoor.
Langs oneffen, duistre wegen. Kreupelhout en bosschen door.
„Altijd, altijd kronkelpaden!quot;
Spreekt des duivels nieuwe knecht, „Laat ons gindsche heirbaan kiezen. Met paleizen schoon en hecht.quot;
Satan houdt het oor gesloten;
„Heer!quot; roept nu de krijgsman uit, „Zie wat trotsche torenspitsen,
„Hoor wat deftig maatgeluid!quot;
— 59 —
„Domme,quot; zijn des satans woorden, ,/k quot;Vloek dat doffe klokgebrom, 'k Vloek die hooge torenspitsen. Daarom gaan mijn wegen krom.quot;
Satan week al meer ter zijde: Eerzucht dreef den krijgsman aan Voorwaarts, voorwaarts in de dienste Van meer magtig vorst te gaan.
Aan den voet eens grijzen Priesters, Ligt een man van forschen bouw. Tranen glinstren in zijn oogen.
Heel zijn wezen teekent rouw.
God alleen, almagtig Schepper, Zal hij dienen als zijn Heer; Waarom kende hij den Vader,
Zoon en Heilgen Geest niet eer!
Willig, willig zal hij boeten.
Voor zijn blinde hoovaardij,
Door vemedring en versterving In de diepste woestenij.
— 60
Aim een vloed met felle strooraing Leeft een boetend kluizenaar, Forsch van leden en gestalte Of hij Jacobs broeder waar'!
Vroeger had hij roem en eere Op het slagveld nagejaagd.
Zie nu, hoe hij ouden, zwakken Door de felle strooming draagt.
God te dienen door versterving. Liefde en ootmoed is de leus, Is het duurzaam, heilig streven Van den fleren waterreus.
Najaar was het, en de stormen Joegen 't zwalpend nat omhoog.
Toen een knaap, bij laten avond, 's Kluisnaars woning binnentoog.
„Reprobus (1), ik wil nog over!quot;
Roept de kleine zwakke knaap.
En die beê, niet meer hersproken.
Wekt den boetling uit den slaap.
(I) De lezer zij oplettend den klemtoon aan den eersten lettergreep te geven.
— fil —
Eeprobus voert ras het knaapje Henen op zijn breeden rug;
Met een last, zoo ligt bevonden,
Ging de reize wondervlug.
Maar, o Hemel, altijd zwaarder,
Altijd zwaarder wordt de vracht; „'tls al droeg ik ganscli de wereld!quot; Spreekt de kluisnaar schier in klagt.
„Niet de wereld, maar haar Schepper,quot; Zegt het knaapje op zoeten toon, „Komt gij uwe dienst te leenen. Daarom wacht u 't schoonste loon.quot;
„Christophorus zult gij heeten (l). Reprobus niet langer meer! Ga, verkond mijn leer den volken. Doe hen leven mij ter eer.quot;
't Kind verdween ter zelfder stonde; Naar zijn heilig, godlijk woord.
Trok Christoffel Christus prekend Rustloos rond van oord tot oord.
(1) De legende zegt, dat het kind tegelijker tyd Christoffel zou gedoopt hebben.
— 62 —
't Heidendom ontvlamde in woede, Sloeg zijn heiligschenge hand. Onder wreede martelingen. Aan den trouwen Godsgezant.
En de heidensch ruwe krijger Later Christen, kluizenaar.
Stierf, des Heeren lof verbreidend, Als Belijder-Martelaar.
Aan een vloed met felle strooming Ligt een stad met kathedraal. Op haar hooge torenspitse Prijkt een standbeeld van metaal.
'tls het eerbeeld van Christoffel, Van het godlijk Kind verzeld; Onder hoede van dien Heiige Zijn èn stad èn kerk gesteld.
Trouwvol waakt de Christusdrager, En toen elders Christus' leer Door hervorming werd verdrongen. Bleef ze in Eoermond hoog in eer.
— 63 —
Nog, nog bloeit de Kerk in luister, Roermond is de bisschopsstad Waar de godsdienst is behouden, Als de schoonste, dierste schat.
Zie, geloovig neergebogen.
Roept het volk Christoffel aan. Dat zijn voorspraak Christus' leere Bloeijende doe voortbestaan.
Blad/.
1. Het heilig Kruisteeken.....7
Wijze: Laten wij ons nederhuigen.
(Lied ter eere van het H. Sacrament, voorkomende in het boekje getiteld : Kevelaarsche Devotie).
II. Het Kindje Jezus....... S
Wijze: Toen het menscMorn was verloren. (Officiën der Broederschap van het H. Hart van Maria).
De Heilige Pamilie......9
Wijze: 0 beeld der sehoone liefde.
(Lied ter eere van Maria, voorkomende in het boekje van de Aartsbroederschap der H. Familie).
Meimaandsliedje........Jl
Wijze : Veni Creator Spirilu*; ook Conditor al me siderum.
V. Meimaandslied voor de Leden van de Broederschap van O. L. V. der Zieken, opgerigt in de Kapel van O. L. V. in
'tZand bij Roennond......12
Wijze: Laat ons Moeder van den Heer. (Officiën der Broederschap van het H. Hart van Maria).
Ill
IV
11. inhoud.
VI. Eerelied tot den H. Jozef. ... 14 Wijze: Stahat Mater.
VII. De Heilige Anna.......15
Wijze: Pange lingua gloriosi.
VUL De Heilige Joannes......Iti
Wijze: 0 Heer, wil oivs ontfermen. (Litanie vau de H. Moeder Gods, voorkomende in Kevelaarsehe Devotie).
IX. De Heilige Hipnolytus. patroon dei-
X. De Heilige Cecilia......li)
Wijze: Wees gegroet op kindertoon.
Wijze: Daar ia geen heter land op aarde. (Kindergedichtjes op gemakkelijke zangwijzen).
XI I. Lofzang tot den H. Franciscus de Sales 22 Wijze : Laat nu de aarde op blijden toon. (Officiën, enz.).
XIII. De Heilige Martelaars van Gorcum. 24
XIV. Smeekbede tot den H. Roclms . . 27 Wijze: Ik geloof uw openbaring. (Officiën, enz.).
XV. Het Allerheiligenfeest.....27
Wijze als XIL
XVI. Loflied tot het Kindje Jezus ... 29 Wijze: Lieve Moeder van den, Heer, (Jubellied van Maria, onbevlekt ontvangen).
inhoud. |
m. | |
bi.Anz. | ||
XVII. |
Het Aiigelus-Klokje..... |
30 |
XVIII. |
Het Scheepje van Petrus . . . |
31 |
XIX. |
Een drietal Offerbeden .... |
33 |
XX. |
Bij de H. Koinmunie .... |
34 |
XXI. |
Na eene retraite gehouden voor de bezochten eeuer Vincentius- | |
Vereeniging........ |
36 | |
Wijze: Als X. | ||
XXII. |
God.......... |
38 |
XXIII. |
Heer, uw wil geschiede! |
39 |
XXIV. |
Afscheidsgroetc aan de Pauselijke | |
Zouaven......... |
41 | |
XXV. |
Lied voor uit Nederland en België | |
vertrekkende Zouaven .... |
43 | |
Wijze: Al is ons Prinsje noy zoo | ||
klein. | ||
XXVI. |
Op het zilveren feestgetijde van Mgr. Paredis, Bisschop van Roer | |
mond .......... |
46 | |
Wijze: Wien Neêrl. bloed. | ||
XX Vil. |
/egenwenscli aan een Priester, bij zijne eerste Heilige Mis, den feesteling toegesproken door zijn jon | |
geren broeder....... |
48 | |
XX VUL |
Bij de eerste H. Mis vaneen broeder. | |
die naar een klooster vertrekt . . |
49 | |
XXIX. |
Op den vijftigsten verjaardag van een Parochiepastoor, door eenige | |
kinderen zijner Parochie . . . |
51 |
tNHOUD.
XXX. Verjaarwensch aan een Pastoor XXXI. Op den verjaarwensch van een Parochiepastoor......
XXXII. Verjaarwensch aan een Pastoor door eenige Parochiekinderen . . .
XXXIII. Op het naamfeest van de Eerwaarde Moeder van een geestelijk gesticht.........
XXXIV. Legende van den H. Christoffel.
Bladx.
58
54.
a a
ec.
67
Dit bundeltje Gedichtjes, mag als nuttig voor de Katholieke jeugd enz. gedrukt worden.
Be Biss. van Roermond,
33 Mei 1868.
J. A. Paredis.