DE DUITSCHE „CULTURKAMPFquot;.
DE DU1TSCHE „CULTURKAMPFquot;.
EEN WOORD OVER HET DUITSCHE RIJK.
„In de vorige zitting van den Rijksdag, schreef de Gerraania „van den yen Dec. des vorigen jaars, heeft Prins Bismarck de „laatste brug afgebroken, welke het Duitsche Rijk tot dus-„verre met den pauselijken Stoel verbonden had.
„Het Duitsche Rijk zal voortaan geen vertegenwoordiger „bij den Paus meer bezitten.
„Er begint zich hier eene gebeurtenis te voltrekken, welker „uitkomst, hopen wij, slechts de zaak, niet ook tegelijkertijd „den persoon des Prinsen Bismarck geldt. Maar voor de zaak „van den Prins is den 52quot; December het begin van het einde „aangevangen.
„Ook voor de Duitsche Culturkampf heeft daarmede het „eerste kwartier van het twaalfde uur geslagen.quot;
Tot zoover het moedige blad, op welks woorden wij ter juister plaatse zullen terugkomen.
Inderdaad den sen Dec. is het Duitsche Rijk een nieuwe phase ingetreden, nl. die, van nu op de allervolkomenste wijze te zijn wat het wezen moet; de natuurlijke vijand der Kerk en van het Pausdom, de geboren vervolger van al wat den naam draagt van Katholiek, zoo in als builen het Rijk, zoover maar zijn geweldige arm of wel de invloed van zijn even ge-
weldig woord zich kunnen uitstrekken. Dat dit de roeping des Duitschen Rijk is, valt niet moeijelijk te bewijzen , indien dooi roeping slechts datgene verstaan wordt, wat het doet krachtens zijn innigsten aard of wezen en niet wat het welligt zou kunnen doen, indien andere historiesche oorzaken, dan die het deden ontstaan, er een volkomen verandering te weeg bragten. Wij zeggen „andere historiesche oorzaken dan die het deden „ontstaanquot; en derhalve spreken wij hier niet van personen nog veel minder van een enkelen, aan wie het zijn ontstaan zou te danken hebben, noch ook weder van personen, aan wie wij zoodanige verandering zouden kunnen toeschrijven. Neen waarlijk von Bismarck is het Duitsche Rijk niet, noch Keizer Wilhelm, noch wie ook; zij ziju, wat zelfstandigheid men hun zou willen toeschrijven en vooral den eersten zou moeten toeschrijven, hoogstens historiesche personen, wier bedrijven den toestand kenmerken, doch dien niet doen geboren worden, zelfs niet in dien zin, waarin men dit van eene groote historiesche verschijning wel eens met goed regt zou kunnen bevestigen. Het Rijk is geboren uit het Protestantisme, en al wat het tegen de Kerk onderneemt is zoo door en door Protestantsch, dat het verdwijnen van een Bismarck geen wezenlijke verandering zou doen ontslaan, tenzij misschien den val des Rijks zeiven.
Wij hebben dat Rijk nagegaan van zijn eerste geboorteuur af tot beden toe met al de oplettendheid, die dergelijke verschijning vorderde en eigenaardig in ons moest opwekken; wij hebben het zien voortschrijden langs zijn weg, en nu reeds het einde van dien weg te bepalen zou welligt niet zoo uiterst moeijelijk wezen. Wanneer wij hier echter van einde spieken, bedoelen we daarmede geenszins liet einde van Wilhelms monarchie, noch het uit elkander vallen der zoogen. Duitsche eenheid, die immers ook op andere wijze had kunnen ontstaan en zeer zeker op andere wijze dan juist in het nu gestichte Duitsche Rijk blijvend zou kunnen gehandhaafd worden; — wij hebben over niets anders te spreken dan over het Rijk zeiven,
3
gelijk het nu is ingerigt en bestaat, over het Rijk dat na den Fransch-Duitschen oorlog geboren is en zooals het geboren is, over het Rijk zooals het thans ingevolge zijne historiesche beteekenis zich openbaart en doet gelden ... en dan, ja dan zeggen wij de Germania volmondig na: dat het laatste kwartier van het twaalfde uur voor den Duitschen Culturkampf is geslagen; maar dan ook voor het Rijk zeiven, voegen we er haastig bij; want die Culturkampf behoort tot zijn innigst wezen. Deze opgegeven, 't zij door wat oorzaak ook, moet v het Rijk in elkander vallen.
Wat dat Rijk dan wel is, waarom wij meenen dat het de natuurlijke vervolger is der Kerk, en waarom wijders wij ge-looven dat het op geen langen levensduur kan rekenen, op deze vragen willen wij trachten een voldoend antwoord, gedeeltelijk reeds als de vrucht eener voorafgegane studie gereedliggend, gedeeltelijk thans opgemaakt, te geven, den lezer verzoekende minder op de handelende personen dan wel op hunne handelingen te letten; teekenende deze den geest der eeuw, bepaaldelijk de hoogte waartoe zij reeds geklommen is.
1.
Onze eeuw — wier juiste waardeering 't zal noodig zijn hier te laten voorafgaan, — onze eeuw schijnt de eeuw der voltooijing van eiken arbeid, die gedurende de laatste drie, vier eeuwen openbaarlijk tegen God en zijn werk ondernomen werd. Het kwaad verkrijgt zeker uiterste, zekere volkomenheid, die tot het besluit zou moeten voeren , óf dat het zoo behoort en de wanorde juist de orde is, óf dat het dien laatsten graad van boosheid bereikt heeft, waaruit noodwendig zijne aanstaande vernietiging volgen moet. God is meester van de wereld, óf de wereld heeft zich vrijgemaakt en hare onafhankelijkheid
voor altoos verworven; wat goed genoemd werd, is kwaad; wal voorheen als kwaad gold, is goed. Met de scherpte der gedachte, met de tegenstelling als die slechts tusschen ja en neen wordt aangetroffen, staan de uitersten eiker orde tegenover elkander, en ten laatste zijn werkelijkheid en gedachte zoo gescheiden, dat hier het volle leven, daar slechts de dunne abstractie staat. Men zegt, onze eeuw is de eeuw van onverzadelijke dorst naar kennis en wetenschap; en hij, die juist de tegenovergestelde rigting als het kenmerk der XIXde eeuw aangeeft, die beweert dat zij slechts stoffelijke welvaart en grof zingenot op het oog heeft, spreekt evenzeer de waarheid. Regeert het verstand? men zou geneigd zijn volmondig ja te zeggen; regeert de vleeschelijke lust en de stoffelijke kracht? 't is wederom hetzelfde antwoord dat men geven moet. Alles is redelijk, alles komt uit beginsel voort, en tegelijkertijd werd nimmer met meer verachting van beginselen gehandeld. Terwijl hooge geestbeschaving en verstandelijke ontwikkeling het wachtwoord der nieuwere tijden zijn, wordt de klagt van diep verval en alom heerschende dierlijke drift even luide aangeheven; galg en rad zijn afgeschaft, alles moet door zedelijken invloed geregeerd worden, overtuiging is de weg tot overeenkomst en vrede, en tegelijkertijd buldert het kanon en wordt aan duizenden de overtuiging door kerker en ballingschap ingepreekt. Bijna ieder jaar onzer eeuw gaf zijn tractaat, bijna ieder jaar zijn verdelgenden oorlog. Is het niet of aan de eene zijde de waarheid staat zonder toepassing op het leven, en of aan de andere zijde het leven bandeloos voortholt, aan wet noch waarheid gebonden?
Waarlijk alles is gescheiden; op welk gebied men zich begeeft, wat orde men ter beschouwing aanvat, men vindt slechts uitersten, nergens bemiddeling, nergens verzoening. Vrijheid en orde liggen uit elkander, en zijn ontaard in anarchie en despotisme ; het meer of minder bezit staat als volslagen armoede en ongehoorde rijkdom elkander tegenover; verbazende bedrijvigheid woelt in de steden en ijvert langs de wegen, waar aan den anderen
5
kant slechts loome weelde en vadsige lediggang worden aangetroffen ; hier wordt slechts genoten, daar slechts gearbeid; hier ziet men weelderige kunst ten toon gespreid, terwijl elders niets dan nut beoogd wordt en de wereld wel gelijkt op een weldadigheidskolonie. Staan de tractaten niet alleen maar op het papier, terwijl er niets van wordt nageleefd? Wat nog erger is, schijnen w etgeving en bloei van 's lands zaken thans geene onvereenigbare dingen ? — De wet is van de levende orde, gelijk de waarheid van het leven gescheiden.—
En niettegenstaande deze ruwe scheiding, die slechts uitersten te weeg bragt en geene verzoening mogelijk maakt, tieren en bloeijen de uitersten naast elkaar alsof ze uit hunnen aard niet bestemd waren elkander te vernielen, en de een den ander dood te vechten. Ontwikkelen teugelooze vrijheidszucht en het meest doodend despotisme niet op een en denzelfden bodem, ja worden ze niet gekoesterd in een en denzelfden boezem, niet omvat in een enkel systeem; heeft het nijpendst gebrek en de weelderigste overvloed beiden niet gelijke burgerregten in de XIXde eeuwsche maatschappij ontvangen? Met ernst worden verdragen opgesteld, met gelijken ernst wordt besloten er niets van na te komen. Met bedaard overleg wordt de felste revolutie opgezet, en als ze tot uitspatting komt, zijn het weder revolutionairen, die haar beteugelen. Men zou meenen te schertsen, t is echter de waarheid, wanneer wij zeggen; de wapensmid is een verklaarde tegenstander van den oorlog, en laat zich inschrijven in den vredebond. Hetzelfde hoofd dat vredesproclamaties opstelt, peinst dag en nacht om een nieuwe manier van strijden uit te vinden. Wij zullen geen voorbeelden meer aanhalen, de geleverde zijn reeds genoeg. Doch wij trekken uit genoemden toestand de gevolgtrekking, dat, zoo wij beweerden nergens verzoening of bemiddeling aan te treffen, wij waarlijk verzoening hebben gevonden en wel die van de uiterste tegenstrijdigheden.
Inderdaad de gewenschte eenheid is bewerkt, en als men zegt dat alles in de hedendaagsche maatschappij als ja en
neen elkander uitsluit, moet aanstonds tot hare eer er worden bijgevoegd, dat ook zij het is, die deze dingen op meesterlijke wijze vereenigt.
't Is zoo: liet ja en neen zijn een in den geest; 't zijn slechts gedachtevormen. Zoo heeft dan de pantheïstiesche wereldbeschouwing — zoo oud als de wereld, maar nog nimmer met zooveel hardnekkigheid en oader zoo gunstige omstandigheden als dit door het Protestantisme plaats greep, doorgezet —zoo heeft de pantheistiesche wereldbeschouwing dan eindelijk weer een wereld naar hare gelijkenis voortgebragt, i) en het denkend hoofd ziet zijne eigene voortbrengselen leven in de geschiedenis, daar dezelfde oppositie, drlar dezelfde eenheid der tegenstrijdigheden. Welke triumf voor de wetenschap ! wat zegepraal des geestes over de dingen! Waarlijk de babelstoren van liet Protestantisme heeft zijn laatste spits erlangd: de individueele rede heeft hare eigene schepping volgebouwd.
Zingen wij echter ons triomflied niet te luide; de dingen zouden 't hooren. en staan reeds met duivelachtigen grimlach gereed, onze vervoering met bitteren spot te bejegenen. — Neen de dingen zijn niet gescheiden, en staan niet zoo scherp ge-teekend tegenover elkander; en, wat volgt, de tegenstrijdigheden hebben onderling geenen vrede gesloten; verwarring en aanhoudende strijd, een chaos is alles wat in de werkelijkheid zich aan ons voordoet. De geest echter gewoon geworden in zich zeiven te verblijven, met de werkelijkheid niet te rekenen, maar zijne eigene gedachte te houden voor de zaak, leest slechts in zich wat hij meent op de geschiedenis en hare werkelijkheid te hebben toegepast, en roept alsdan in verrukkende zelfbewondering uit: zie, daar rolt de wereld zoo als ik haar gemaakt heb.
Er zijn dan twee zeer onderscheidene wijzen van wereldbeschouwing geboren: de pantheistiesche, die wij zoo even beschreven hebben en die overal orde en eenheid opmerkt, en
O Dit geschiedt op meer of mindere wijze telkens als een dwaling haar laatste phase is ingetreden.
die der gezonde rede, welke met de werkelijkheid rekenende niets dan verwarring en strijd gewaar wordt.
Is het dan bedrog of zinsbegoocheling, wanneer wij, die meenen de gezonde rede te gebruiken, ook spreken van uitersten , die waarlijk tegenstrijdigheden zijn. en echter niet strijden ? (Immers zeiden we, dat een pantheistiesch hoofd op dergelijke wijze oordeelt, wijl hij de gedachte met de werkelijkheid verwart.) Zijn wij dan genoodzaakt, willen we ons hier gelijk blijven, te ontkennen wat wij in den aanvang opmerkten : nergens wordt bemiddeling. nergens verzoening aangetroffen , alles staat op voet van oorlog .... en echter niets is met elkander in gevecht? In geenen deele. Ook wij nemen dien pantheistieschen strijd en eveneens die verzoening waar. 't Is objectief wat wij zien, die regering van het verstand en dat toomeloos meester spelen der stoffelijke krachten tegelijkertijd als waren zij een, en verder al wat wij boven hebben opgenoemd. Het onderscheid is hierin gelegen, dat de gezonde rede zich hier niet verblijdt, terwijl de dwaling dezen averegtschen toestand voor de ware houdt; het onderscheid ligt hierin, dat de gezonde rede, dit schouwspel beziende, bespeurt, dat er aan de natuur geweld is gepleegd, terwijl de dwaling in tegendeel meent, dat zich de natuur in hare volmaaktheid aan hare oogen voordoet, en nog slechts weinige bewerking behoeft om geheel volmaakt te worden.
Inderdaad er is op de dingen , er is op de geschiedenis gewerkt ; de dwalende geest heeft zijn stempel de natuur en hare krachten ingedrukt. Hij heeft zoolang gesplitst, en zoolang den uitersten strijd voor het leven der waarheid gehouden en dien overeenkomstig gehandeld, dat eindelijk de hem omgevende en onder zijn bereik liggende stoffe den indruk er van ondergaan , en nagebootst heeft, wat hij dacht en wat hij wilde. Wie zal den hoogen geest zulk gebied over de stof en tot zekere hoogte ook over de maatschappij en de geschiedenis betwisten? Wie hem zijn scheppende kracht zelfs in het rijk der pure intelligentie ontzeggen ? Wie zal den geest. die een
lichaam tot zijne dienst heeft kunnen intoomen, wanneer de armen zoeken uit te werken wat hij hun gebied uit te voeren; wanneer de stoffelijke krachten, waarover hij beschikt en die hem tot werktuig strekken, op zijn bevel verderven in plaats van opbouwen, aan de natuur geweld plegen in stede van haar te ontwikkelen? Heeft de mensch niet geest en handen tegelijk ? Rezit hij niet de aarde en haar goed zoowel als de wetenschap ? Kan hij niet hetzelfde staal tot ploeg en tot verdelgend oorlogszwaard omscheppen, al naar zijn hoofd zulks beveelt en zijn rede uitdenkt. En vermag hij zelfs, beschikkende over staal en goed, met die reclelooze werktuigen, maar aangevoerd door den redelijken geest, geen invloed uitoefenen op den gang en de werking der vrije oorzaken, op den mensch d. i. op de geschiedenis? Niemand zal dit ontkennen, en daarom, het is helaas! maar al te waar, heeft de dwalende geest verkeerde verhoudingen naar de verkeerdheid zijner begrippen geschapen. De pantheistiesche wereldbeschouwing heeft werkelijk een pantheistiesche wereld voortgebragt; hare gedachte oppositiën hebben vleesch en been, hebben leven aangenomen, en hoe strijdlustig zij ook tegenover elkander staan gelijk het ja en neen elkander vernietigen, zij tieren en bloeijen niet te min naast elkaar, gelijk het ja en neen in hetzelfde hoofd vreedzaam te zamen wonen.
Wij zien derhalve objectiviteit: alles staat waarlijk op het uiterste, alles vecht en weder vecht niets, want alles is een; die strijd, dat gevecht is slechts ontwikkeling en leven.
Maar van welke objectiviteit zijn wij getuigen ? Het is noodzakelijk ons daaromtrent te vergewissen.
Wij zijn getuigen van een kunstoperatie, wat wij zien is niets dan kunst. Neen het is geene ordelijke ontwikkeling, gegrond op der dingen natuur en ze in hun aard en wezen voltooijend. 't Is kunst, doch weder geen onschuldig spel noch nuttige arbeid; 't is booze kunst, die de natuur geweld aandoen en dwingen wil voort te brengen waartoe zij niet bij magte is, of zicli te laten gebruiken waartoe zij niet bestemd is.
Den boom om verhakken, ten einde van zijn stam een men-schelijk beeld te vormen , is een arbeid niet tegen de natuur, maar dien boom vellen, en niettemin hem dwingen de vruchten des levens voort te brengen , is eene kunstoperatie, die slechts op geheele vernietiging van het hout moet uitloopen. Dat men hem snoeije, dat men zijne takken leide, dat men zijn wortel mest en vocht bezorge , en men past een kunst toe, die de natuur raadpleegt en haar daarom behoudt en verhoogt. Of dat men den gevelden stam met de lijnen der gedachte teekene en den bijtel hanteere , ten einde die gedachte leven en vorm er-lange, 'tis den boom, 'tis het hout,'t is de onbezielde stof haar diepste dienstbaarheid doen ondervinden, maar tevens hare hoogste verheffing doen geworden; 't is haar ten eindelijke bestemming voeren , die bestaat in den levenden geest, zelfs ten koste van haar eigen natuurlijk leven, te moeten onderdanig zijn en voort te brengen , niet wat de natuur haar geleerd heeft, maar wat hij haar gebiedt dat zij voortbrengen zal, nl. het het beeld zijner gedachte.
Doch zulk een oppergebied, als hetwelk de mensch over de redelooze stof, behoudens zijne verantwoordelijkheid voor haar gebruik verkregen heeft, een zoodanig oppergebied bezit hij niet over den geest, niet over de maatschappij noch over de geschiedenis. Zij staan in orde met hem gelijk of hooger dan hij , terwijl de stof aan zijne voeten kruipt. —
Wee dan den hoovaardigen menschengeest, die, beschikkende over aardsche middelen en stoffelijke werktuigen hanteerende, zijne, het natuurlijk leven doodende kunstbewerking, beproeft op den levenden geest; wee hem die het ondernemen gaat de maatschappij , de geschiedenis te laten voortbrengen wat hij denkt en door zijn wil haar gebiedt, daardoor haar belettende heure natuurlijke vruchten voort te brengen. Hij kan voor een oogenblik een dood om zich verspreiden, die alle geregelde levensuiting belet, hij vermag voor een oogenblik zelfs, gelijk de beeldhouwer den gevelden stam behandelde, zijn kunstmatig uitgedrukt leven in dat half afgemaakt natuurlijk leven, het
werk zijner vernieling, indrukken, en alzoo de scherpe lijnen zijner gedachte tot afgeronden levensvorm omscheppen, zoodat men zou wanen dat de geschiedenis waarlijk voortliep gelijk hij haar den indruk had gegeven , of dat de maatschappij onder zijne bewerking waarlijk levensbloei genoot en zoo behoorde te bestaan , doch dit alles is slechts voor een oogenblik en in den grond slechts schijnbaar. Hij heeft vernietigd, niet weder opgebouwd; de beitel waardoor hij waande zijne ideale lijnen uit te werken, was niets anders dan het ruw houweel, 't welk meer en meer de bestanddeelen vaneen gekloofd, en ze naast elkander in vreedzame nabuurschap heeft nedergeworpen. Dan is zijn arbeid geeindigd, en hij.... verrukt over de uitkomst. Doch het einde van dien arbeid is slechts zijne eigene gedachte , is alleen plan, hetzelfde dat hij zich gedroomd had, geene uitwerking; want de levende stofife verheft zich tegen die laatste verdeeling, welke op het punt van uitgevoerd ie zijn, blijken zal het volle leven te hebben gewekt, dat zich nu geducht op de schendige hand gaat wreken. De stoffe toch die hij bewerkte, is geen stof, ter vergankelijkheid gedoemd; 'tis geest en leven, ter onsterfelijkheid geschapen. Men kan den boom tot spaanders hakken en verbranden: 't is zijne bestemming ter verwarming te dienen van het hem te boven strevende menschelijk ligchaam, hij moet sterven opdat dat ligchaam leve. Doch de geschiedenis, doch den menschelijken geest, doch de maatschappij en de wereldorde verdeelen en nog eens van een scheuren, 'tis niet mogelijk; zij zijn bestemd te leven, en door dit leven den mensch ter zijner eindelijke bestemming heen te leiden.
Wij besluiten dan : wanneer die uiterste verdeelingen, die opposities nl. als waarvan wij spraken — zoo uiterst , dat zij met de scherpte der gedachte voor ons staan; en wanneer de schijnbare verzoening dier tegenstrijdigheden als waarvan we eveneens gewaagden — wanneer dit gedachtespel in het leven schijnt ingetreden , en de maatschappij inderdaad de abstracties van den geest begint te vertoonen, dan is de kunstmatige be-
J L
werking ten einde, dan staat de gedachte ter eene en de volle werkelijkheid ter andere zijde. Wat wij dan zien , is slechts een vlugtige verschijning, die snel voorbijgaat; wat wij gewaar worden is dan slechts plan, maar dat om zijn volkomenheid niets dan gedachte is, en de werkelijkheid volstrekt niet meer vermag te bereiken. De beitel is de hand van den idealen denker ontvallen; hij teekent slechts, en wanneer het instrument weder ter hand genomen , deze laatste voltooijing zal te bewerken hebben, springt het dat eigen oogenblik op de al te levende stofte, ondanks alle kunstbewerking nu meer dan ooit levend, ja ten nieuw leven getergd, af en den overmoedige in het aangezigt. — Wel hevig kan dan vaak de schok zijn, en te heviger en te wijder dreunend naarmate het kunstplan dieper levenswetten aangerand en het wereldplan des goddelijken Bouwmeesters in grooter omvang heeft zoeken te hervormen; de kunstbewerking is evenwel geeindigd en de orde herstelt zich, ja is reeds voor lang aan dit werk des herstels bezig geweest.
Deze den algemeenen toestand betreffende beschouwing hebbende laten voorafgaan, zouden wij nu niet veel woorden behoeven, om al aanstonds het nieuw ontstane Duitsche Rijk zijn regte plaats en ook zijne bestemming in de wereldgeschiedenis aan te wijzen.
Wij willen echter deze inderdaad èènige verschijning onzer èènige eeuw met wat meer onderscheiding behandelen, en daarom zullen wij het Duitsche Rijk niet alleen gelijk het nu eenige jaren levens telt, maar ook in zijne meer verwijderde wording trachten na te gaan, om van daar uit opklimmende tot wat het op den huldigen dag is, met des te meer gewisheid ons oordeel over hetzelve uit te spreken.
Het Duitsche Rijk — en 't zij den lezer al aanstonds herinnerd, dat die naam bet eekent het herstel des alouden H. Rijks, doch zonder Paus — is het pronkstuk onzer eeuw: het is ia waarheid haar proefstuk, afgelegd ten bewijze dat zij de eeuw
12
der verrassingen, maar tevens de bewaarsters en getromve uitvoerster is van al wat de onmiddelijk voorafgaande eeuwen in haren duisteren schoot gedragen hebben, maar tevens ook het bewijs leverend, dat nu al is aan het licht gekomen, wat ten dage komen kon! en wij derhalve na deze geene nieuwe vertooningen meer te wachten hebben. Zij is dan ook de schoonste van allen — zoo uitnemend schoon, dat wij er van huiveren zouden, indien wij niet wisten dat de Heer der Kerk nog altoos ook de Heer der wereld is.
Verontwaardiging greep ons aan, toe;i wij die laatste daad, 't herstel des Duitschen Keizerdoms als geschiedenis geboekt zagen, en met bevende hand het blad dat deze brutaliteit behelsde ten gronde werpende, riepen wij uit: Mijn God, dat ontbrak er dan nog aan, de spot is voltooid! ludica causam tuam! . . . Zullen we er bijvoegen wat vloek ons aanstonds op de lippen kwam? Maar het zal niet noodig wezen, althans nu niet meer zullen we ons deswegen te regtvaardigen hebben. Hoe het zij, wie mogen behoord hebben tot degenen, die nog eenig heil van Pruisens Keizerschap voor het herstel der orde verwachtten of het althans een schepping waanden van minder booze i) beteekenis, wij niet, wij konden dat van den aanvang niet. Maar tegelijk met dien vloek borstte ook een juichtoon van onze lippen, want wij meenden het begin van het einde onzer rampen aanschouwd te hebben.
Wat was er geschied?
Dat wat jaren lang was voorbereid had eindelijk zijn beslag verkregen. Italic; had zijn Rome, Pruisen zijn keizerskroon bemagtigd. De pauselijke stad en al de bezittingen des H. Stoels zijn hem ontrukt, en de Paus is de gevangene dei' revolutie; zijn wereldlijke schepter ligt verbroken. Dit geschiedde in het Zuiden. En alsof Europa tot dit heldenstuk
i) Wij waarschuwen voor eens en voor goed, dat wij niet in de bedoelingen noch in de vraag naar de schuld of onschuld der menschen, uitvoerders van het door ons besproken kwaad, treden, maar dat kwaad objectief behandelen.
13
zijne krachten had tezaamgetrokken werd tegelijkertijd in het Noorden het aloude keizerrijk der Roomschkoningen hersteld en hechtte zich Pruisens Vorst de kroon van Karei den Groote om de slapen. Het keizerrijk, zoo luidde zijne verklaring aan het Duitsche volk, dat 60 jaar was onbezet gebleven, wordt op nieuw hersteld, en wij en onze erfgenamen aanvaarden den ouden keizersstoel van Duitschland. Meer is niet noodig om ons de ware strekking dezer daad toe te lichten. De aarde moge gesidderd hebben onder het aanrennen van het geschut, steden en dorpen mogen zijn verwoest en de velden bezaaid met tienduizenden en nogmaals tienduizenden verslagenen; dat de oorlogsfakkel rondwoedde onder de twee magtigste volken van Europa en niet ophield moord en vernieling allerwege te verspreiden — het was de arbeid ter voltooijing van het grootsche werk noodzakelijk gevorderd, en voor zulk eene uitkomst niets te zwaar; de rosse oorlogsvlam zou dienen ter feestelijke verlichting, en het moordend kanon ... om de blijde boodschap aan de wereld te verkondigen dat zij van Meester veranderd is.
Van Meester veranderd; inderdaad, want de oude Meester staat beroofd van al zijne aardsche kroonen; slechts zijn geestelijk gezag bleef hem bij. En nevens hem verschijnt een wereldkeizer, zonder de kroon uit 's Pausen handen ontvangen en zijn zwaard ter zijner verdediging en van zijn erfgoed verpand te hebben.
Dit was er geschied; maar wat nog ?
Zijn dan de geestelijke belangen des Pausen niet gewaarborgd door een koninklijk woord, en behield hij om zijn geestelijk prestige, erkend en gehuldigd door alle hoven der Christenwereld, geen koninklijken titel en koninklijken vrijdom? En werd van den anderen kant die wereldkeizer niet de erfgenaam des H. Rijks, en niet zijn roeping te waken over den troon des Pausen, dien te beschermen zelfs tegen een on-regtmatigen indringer, gelijk hij zich dit regt uitdrukkelijk voorbehield ?
Dit clan is insgelijks geschied; — en zoo heeft de volkomen scheiding dan weder een even volkomen harmonie tusschen Keizer- en Pausdom weten voort te brengen ; eene harmonie zoo schoon, eene eenheid zoo hecht, dat de immer onvermijdelijke strijd tegelijk daar levensconditie zijn, en de eenheid niet schaden noch opheffen zal. Heerlij-c gewrocht, clat inderdaad op lengte van dagen rekenen kan! Wat dunkt ü lezer? . . . Maar gij lacht! zoudt gij inderdaad aan 't wentelen dezer andere wereld niet gelooven kunnen? En ieder is er getuige van! Twee koningen leenden er de hand toe , hunnekroonen blinken clat werk overheen; twee volken ondernamen het; het kanon beukte de muren van twee wereldsteden; een groot volk met zijn regeerder zonk er bij in 'tniet, en allen, nog naauwelijks van hunne verbazing bekomen, juichten het groot-sche feit toe of berusten er thans in stilwijgende; zij die niet berusten en wel nimmer berusten zullen hebben geene stem. zij missen de kracht.
Wie dan niet inziet dat hier eene andere wereld begint, is blind voor 't klaarste licht; maar die gelooft aan haren gere-gelden loop is met waanzin geslagen. Waarlijk eene andere wereld begint te wentelen , maar niet die , welke daar geteekend staat; een wereld zal vergaan, maar juist dezelfde, welke men voor goed meende gevestigd te hebben.
Wat wij toch zagen aankomen is volmaakt hetzelfde als hetgeen onder het puin der eeuwen vernield ligt, maar opge-rigt op geheel tegenovergestelde wijze. Nu dat is van eiken arbeidskring het einde i), het onvermijdelijk einde, en als de ondernomen arbeid kwaad is , is het slechts ruïne wat men meent te hebben opgebouwd.....ruïne waaronder de bouwmeesters zeiven allereerst begraven worden. Om in eens onze meening met duidelijke woorden te zeggen: men is bezig in
i) Zoo zal ten laatste de groote arbeidskring, die eindigt met den dood, een aan dgt;eti arbeid tegenovergesteld loon in den hemel bewerkt hebben of liever een arbeid beginnen, die in tegenovergestelde rigting (als belooning nl.) staat tot den arbeid des levens.
~ekeren graad van boosheid een aanslag tegen den Koning der aarde te 'uoltooijen. Die aanslag is de meest geweldige welke tot nu toe tegen Christus en zijn rijk ondernomen werd, zij is de Hervorming der XVIe eeuw. Welnu die Hervorming staat op het punt hare hoogste volkomenheid te verkrijgen en voor goed een wereldorde van hare eigene schepping te bestendigen.
Wat was de Hervorming? Haar beschouwd in haar meest historiesche beteekenis of openbaar karakter, was de Hervorming een aanslag tegen Christus den Koning der wereld, een aanslag tegen Hem, wiens rijk niet van deze wereld zijnde, echter en krachtens dit zijn goddelijk Koningschap een rijk gesticht had op aarde, in hetwelk Hij, naar zijne tweevoudige natuur, de goddelijke en de menschelijke, heerschte van haar eene uiterste tot haar andere. Het openbare wereldrijk van Jesus Christus i), ziedaar de eigenlijke vijand en het mikpunt van het Protestantisme. Het zal derhalve zijne hoogste volkomenheid verkregen hebben, als het aan Christus slechts de zielen latend, zich zelve van de openbare orde meester gemaakt en zich als wereldmonarchie zal gavestigd hebben. Aan dien arbeid, gelijk wij zeiden, wordt de laatste hand gelegd; hij staat schier voltooid voor de oogen der verbaasde menschheid.
Zoo ver zijn we, of liever (de ontknoopingen volgen elkander met ontzettende snelheid op) wij zijn reeds verder, en daarom ook het tijdperk onzer verlossing en van Christus herwinnende wereldheerschappij zeer zigtbaar ingetreden.
Wij zullen thans voor het een en ander de gronden trachten open te leggen. De orde door ons te volgen is deze.
Eerst beschrijven we in het kort het wereldrijk van Christus en den aanval door de Hervorming van haar wording af daar tegen gerigt; daarna zullen wij doen zien hoe de laatste op het punt van zich te voltooijen — eene voltooijing die ons
i) Niet te verwarren met de Kerk, die van dit wereldrijk de grondslag is en het mogelijk maakt, maar toch als zoodanig het wereldrijk nog niet is.
IÓ
geleekend staat in het herstel des Duitschen Keizerdoms zonder Paus — eigenlijk dezen haren triomf heeft moeten dienstbaar maken voor 't geen ze voor altoos meende te hebben afgebroken. Met diie vragen te beantwoorden zullen we dit ons doel trachten te bereiken.
1. Wat was het oude Duitsche Keizerrijk, dat men zegt op nieuw hersteld te hebben?
2. Wat is het tegenwoordige, 't welk men voorgeeft dat de herstelling van het oude is?
3. Wat derhalve moet en moest noodzakelijk van dit laatste worden ?
II.
Wat was het oude Duitsche Keizerrijk?
De Kerk van Christus had haar bestaan op aarde veroverd tegenover alle haar vijandelijke wereldmagten, — Drie eeuwen had het zwaard beproefd haar jeugdig leven in het bloed harer belijderen te smoren, en haar naam van de wereld uit te delgen, 't Werd weder in de scheede gestoken , vermoeid van de slagting , die het aangerigt, te leur gesteld om de krachtige ontwikkeling, die het aan de Kerk geschonken had. Zij bestond en leefde, haar naam was gevestigd in de geschiedenis. Maar alvorens, waartoe zij bestemd was, die geschiedenis te veroveren en aan het hoofd te staan der volken, vermeesterden zij eerst dezer krachten; het genie boog zich voor hare uitspraken en kwam neder zitten aan de voeten dfzer Aartsleermeesteresse, de rijken eu bezitters van goederen schonken haar, van wie zij alle gaven ontvingen , wederkeerig hun goud en bezittingen. Zij doopte de koningen, die tegen haar optrokken, eu zond ze aan het hoofd hunner wilde horden naar het midden van Europa terug als predikers harer waarheden; zij verbood hun voortaan te moorden en te rooven, zij leerde
I?
hun wetten maken en hunnen onderdanen de weldaden der beschaving mededeelen. terwijl zij den onderdanen gelastte hunnen bevelen als die van God te gehoorzamen. Middelerwijl had zij tevens een anderen strijd gestreden, niet haar bestaan, niet haren invloed, maar haren vlekkeloozen naam, heur hoogst prestige betreffend, gelegen in de onveranderlijkheid en heiligheid harer leer. Ook die strijd had opgehouden; zij was ovenvin-nares gebleven, en hare vijanden zijn nog slechts te vinden in de namen der haeresiarchen en hunne verzinzels.
De wereld stond haar dan open; zij had haar voet op aarde geplaatst en deze gemaakt naar hare gelijkenis. Hoe kon het anders dan dat die wereld zich tot haar wederkeerig heen-wende en al hare belangen aan die moeder toevertrouwde?
Alstoen ontwikkelde zich dan ook de groote instelling Gods ; het Koningschap der Pausen. De Opperpriester der volken verkreeg een schepter van wereldlijke magt, hij werd geteld en voortaan gerekend onder de Koningen der aarde, — Christus, zijn Meester had de wereld overwonnen, nu ook op stoffelijke wijze. — Niemand, het was diep in het besef der Christelijke volken doorgedrongen, kon over hem gebieden, die de sleutels van het Rijk der hemelen voert, en bindt en ontbindt krachtens eene magt hem onmiddelijk van den hemel zeiven geschonken.
Een weinig later, en bijna tegelijkertijd dat de opgenoemde magt tot beslag en wettigheid geraakte, ontwikkelde zich de andere reuzenschepping der Christelijke geschiedenis: het Room-sche of Duitsche Keizerrijk. Eenvoudig als alle begin, wanneer het natuurlijkei wijze uit de toestanden geboren wordt, is het begin des H. Rijks. De magtige Karei h.id den Paus tegen zijne vijanden bijgestaan en bij deze en andere gelegenheden teekenen van groot geloof en eerbied voor den Aposto-hschen Stoel aan den dag gelegd. De Paus beschonk hem ter belooning met de Keizerskroon, de kroon der toenmalige beschaafde Christenwereld, die hij reeds feitelijk droeg, en wijdde het zwaard, dat reeds zijn dienst verrigt had, ter ver-
i8
dediging der Kerk, opdat het voortaan altoos op die wijze en niet anders zou gebruikt worden. Hij had door die eenvoudige daad een Keizer geschapen en het Christenrijk gevestigd; gelijk Karei door zijn bescherming en zijn vroomheid den Paus in zijn wereldlijk gebied gehandhaafd, en dit gebied tot vastheid en vorm gebragt had.
Naar de beschouwing der middeleeuwen over beide magten, was alles in het geestelijke aan den Paus, en waren allen, ten minste 't behoorde zoo en werd als 't ideaal beschouwd, in het wereldlijke aan den Keizer onderworpen, uitgenomen de Paus, over wien niemand regeerde, en die tot waarborg zijner onafhankelijkheid zelf een tijdelijk gebied voerde, boven alles te eerbiedigen en tegen eiken aanval onschendbaar te bewaren, als de hoeksteen van het gansche opgetrokken gebouw. — De Keizer was dan meester in het tijdelijke over heel het Christenrijk, welk meesterschap hem door den Paus geschonken en telkens bij de krooning eens nieuwverkozene, slechts door den Opperpriester te verrigten, verzekerd werd; maar hij had van zijnen kant de verpligting om de regten der Kerk tegen hare vijanden en inzonderheid de bezittingen des H. Stoels tegen eiken aanval te verdedigen, en slechts het zwaard zijner magt tot uitroeijing van ketterij en ongeloof, en ter vermeerdering van het Christenrijk te gebruiken. Op het oogenblik dat hij ophield kind der Kerk of haar gehoorzame zoon te wezen, hield ook zijn Keizerschap en al dezer voorregten op. Geen ketter kon in het Christenrijk den schepter zwaaijen, evenmin een ongehoorzame aan het Hoofd der Kerk, van wien hij zijn zending als zoodanig verkregen had. De Paus van zijnen kant moest het gezag des Keizers door het zijne schragen, en strafte degenen, die dezen niet gehoorzaamden met geestelijke straffen.
Naar dat ideaal, want zekerlijk is het niet in alle opzigten verwezenlijkt, streefde de Christelijke wereld, en zij bereikte het tot eene verbazende hoogte. Wie 't uitdenken kon, hij is de grootste kunstenaar, die ooit geleefd heeft; wie 't niet
schoon vindt, spreekt zich zeiven tegen; wie niet erkent dat het nuttig en doelmatig was, miskent de geschiedenis.
Helaas ook toen was de Kerk niet immer beveiligd, en had haar strijd niet opgehouden. In het volle leven der maatschappij getreden, ondervond ze ook den schok der maatschappelijke woelingen, en leefde zij, de eeuwige, met de wisselingen des tijds mede, doch zonder iets van hare onkreukbare natuur te verliezen. Wel werd zij door scheuringen in het Oosten, door onophoudelijke oorlogen der zich zettende volken in het Westen verontrust, wel ook werd haar moederlijk hart nog menigmaal bedroefd, eer zij de gedoopte barbaren alom het juk des Evangelies en der beschaving als huns ondanks had opgelegd, en gevormd tot bloeijende volken; ook menigwerf helaas! trokken zich hare natuurlijke beschermers terug en waagden zelfs zij, die uit hare hand het zwaard ter verdediging harer regten en ter uitroeijing van zonde en ongeloof ontvangen hadden, dit tegen haar op te steken en als openlijke vijandin haar inzonderheid in haar hoofd te vervolgen, doch zij stond pal, rustend op de eeuwige beloften haar geschonken, en voor goed gegrondvest in de instellingen der tijdelijke orde, die zij veroverd en gemaakt had naar haar eigen beeldtenis. Zeer zeker niet allen, die de kroon van Charlemagne droegen, bleven hun eed en daarmede aan hunne roemvolle zending getrouw. De Kerk evenwel had hunnen troon geschapen, en niet beducht dat dit haar maaksel haar wassen zou boven het hoofd, hield zij het in wezen en omkleedde steeds den troon des Christenrijks met een glans, welken geen troon der wereld met hem deelde. Zij hield de grootsche schepping in stand, en, hoewel voornamelijk door hare bovennatuurlijke , toch ook tevens door deze natuurlijke kracht, heerschte zij over de Christelijke maatschappij, ja over de wereld, en kon bij het te boven streven der wisselende aanvallen, van welke zijde ook komende, haren weldadigen en goddelijken invloed op de volken uitoefenen.
Nooit had de wereld eene eenheid en eene orde aanschouwd,
2o
zoo hoog van opvatting, zoo diep in hare eigene levenswetten geworteld, zco lang van duur, zoo heilzaam voor de volken. Christus had verwonnen, en regeerde, ondanks hare verdorvenheid en gedurig verzet, in koninklijken luister over de aarde. Waarlijk, Hij, wiens rijk niet van deze wereld was, had zich een rijk te midden der wereld gevestigd; Hij had de openbare orde vermeesterd, Hij had ze tot de zijne gemaakt. Zijn priester, zco kunnen wij die orde met een enkel woord karakteriseeren, zijn priester was koning, niemand dan Hij gebood hem; en aan het hoofd van de koningen der aarde stond een verst, wiens meest vorstelijk voorregt was, den koninklijken luister zijns Plaatsbekleeders te beschermen. Vertoonde de Paus inzonderheid de heerlijkheid des Heercn als Zoone Gods in den verblindenden luister der hemelen, de Keizer stond nevens hem om dienzelfden God aftebeelden als schoon boven alle kinderen der menschen en gekroond boven alle zijne lotgenooten. Zoo deden zij, wat in de eindige orde niet anders mogelijk is, beiden den eenen Christus naar de volle heerlijkheid zijner beide naturen uitschitteren. Waarlijk, daar was orde, daar was eenheid; daar was natuur en bovennatuur op het innigst met elkaar gehuwd; daar had de Verlosser zijn wonderwerk, van naar de gelijkenis zijner twee naturen alle uitersten in zijne eene persoonlijkheid zaam te vatten, uitgewerkt. Schepping en verlossing bleken beiden i.et werk van Christus te wezen, en Hem zoowel op aarde als in den hemel alle magt te zijn in handen gesteld. Maar waar zouden wij eindigen ? zeggen wij nog. Hij bleek ziel en lig-chaam, geest en stof, vooral Hij bleek de maatschappij zoowel als het individu, het openbare niet minder als het private te beheerschen en aan zich te hebben gelijkvormig gemaakt.
Zoo liep de geschiedenis, gelijk het voorspeld was, voort duizend jaren lang, i) als tegen het einde van dat tijdvak
!) Naar de meening van vele schriftverklaarders, zou met het duizend-
Satan ontketend werd en de groote omkeer begon , waarvan wij thans het einde en de voltooijing voor oogen hebben.
In naam van Christus en om diens eer te wreken (nimmer inderdaad had de aartsverleider schooner vonden uitgedacht) in naam eener hervorming, die de eeredienst, aan Christus bewezen, zuiveren zon van hel slof der eeuwen, werd de hand der verwoesting tegen Hem en zijne Kerk, tegen de gausche door Hem voorigebragte wereldorde opgeheven. Het alle maatschappelijke orde ontbindend beginsel der Hervorming bcdreicde zoowel het een als liet ander, de Kerk en de door haar gevestigde rijkseenheid beiden. Want een godsdienst des j ersoons of liever een godsdienst, welke met wereld en geschiedenis niets gemeens had en slechts bestond in een Braminiesche aanschouwing des hemels, vloekte evenzeer tegen een Christenrijk als tegen een Chiistenkerk, en moest wel voornamelijk hevigen strijd voeren tegen eene wereldlijke orde van zaken, die door haar bestaan zoo zeer het bewijs leverde, dat het Christendom waarlijk de wereld had doordrongen en maatschappelijke krachten bezat, alzoo geen zaak des individus alleen, maar maatschappij was in den hoogsten zin. Leo's kerk d. i. de Katholieke en Leo's schepping d. i. het Rocmsche keizerdom, waren dan van dat oogenblik af aan beiden veroordeeld om te sterven; de eerste, omdat zij de eigenlijke tegenstreefster der Hervorming was; het laatste, omdat dit het meest doorslaand bewijs leverde voor de valschheid van het protestantsch beginsel.
Wij weten dan ook, hoe van dat oogenblik af niet alleen de vervolging der Katholieke Kerk een aanvang nam, rnaar ook van dien tijd de slooping van het rijk eens Kareis den Groote dagteekent. Dat verschillende oorzaken hiertoe hebben bijgedragen, dat zelfs een stichting als die waarvan wij spreken aan innerlijk verval lijden en als alle eindig werk vergaan kan, wij willen het aannemen; maar wie is zoo onkundig in
jar:g rijk der Openbaring, den bloeitijd van Christus Kerk in de middeleeuwen bedoeld zijn. O. a Holzhauser,
22
de geschiedenis, om niet te weten, dat de Hervorming aan dat werk der vernieling de grootste, zoo niet de eenige, schuld heeft; en dat onder haar invloed in de verschillende stadiën haars bestaans steen voor steen van het eerwaardig gebnuw werd afgebroken, totdat het in het begin dezer eeuw geheel ten gronde lag.
In het hart van Duitschland ontstaan, en aldaar het veld harer ontwikkeling vindende, zonder in veel wijder kring, al thans als ketterij, vasten voet te kunnen verkrijgen, kon het wel niet anders, of de Hervorming moest zich aanstonds als de hevigste vijandin der oude rijkseenheid doen gelden, die eveneens in Duitschland gevestigd en aldaar alle hare levenselementen tezamen getrokken had. Was die eenheid niet gebouwd op de eenheid des geloofs ? En in hoe menigerlei sekten ontbond zich, en hoe spoedig reeds, het Protestantisme? Was de Katholieke waarheid niet haar grondwet , dezer belijdenis niet het fondament, waar de gansche Staat op rustte? Kon hij gedacht worden zonder Paus? En de Hervorming was juist tegen Paus en Katholicisme gerigt. Al hadden wij dan geene bepaalde feiten, die ons den toeleg der hervormers en der protestantsche vorsten bewezen, de loop der gebeurtenissen zou het werk volbragt hebben. Maar wij weten al te wel en behoeven het slechts in herinnering te brengen, hoe de sektehoofden al aanstonds begonnen met de Duit-sche Rijksvorsten voor hun belang te winnen en ze van den Keizer te vervreemden , hoe ze hunne dwalingen zochten ingang te verschaffen juist door trouwbreuken eedschennis van den kant der aan het Roomsche rijk onderworpen Vasallen , hoe het voorwendsel der gewetensvrijheid de laatsten te baat namen , om hunne heerschzucht te bedekken en hunne algeheele onafhankelijkheid voor te bereiden. Wij weten wat rampen de Hervorming over Duitschland heengeworpen, wat legers zij tegen den Keizer en die 't met hem hielden op de been ge-bragt, en wat bloed zij gestort heeft, om het Evangelie van geest en waarheid te vestigen. Wij behoeven hierover niet uit
23
te wijden, wijl wij geene geschiedenis dier vestiging sclirijven, en slechts de feiten door niemand geloochend zoeken te verklaren , ten einde daarop onze beschouwingen te bouwen.
gt;ï Een enkel feit nog om aan te toonen, hoe het Protestantisme
reeds bij zijne vestiging niet slechts bleek de Kerk, maar ook het Rijk te beoorlogen, en wel waarlijk tegen het laatste zoowel als tegen het eerste gerigt was. Hebben de Protestanten juist hun wereldberuchten en karakteristieken naam niet verkregen te S;jiers, toen zij protesteerden tegen Karei V, en zijne verordeningen. Dit feit alleen zegt reeds zeer veel voor onze bewering: een denker heeft, gelet op het overigens eigenaardige karakter dezer ketteiij en dea tijd waarin zij zich voordeed, genoeg er aan.
Hoe in de volgende perioden, welke het Protestantisme doorleefd heeft, de slooping des H. Rijks geregeld voortgezet, en eindelijk voltooid werd, hoe dit verwoestingswerk niets anders was dan de toepassing der protestantsche beginselen en uit toestanden door de hervorming voortgebragt zijn eigenlijke vernielingskracht gewon, kan met boeken en nog eens boeken beschreven, maar ook met weinige woorden gezegd worden. Wij tellen hier niet op de tallooze strijden noch de daarin figureerende hoofdpersonen, die den gruoten slag zijn voorafgegaan, noch brengen hier zelfs het hoog schuldige Frankrijk van voor eeuwen ('t welk immers reeds van liet tijdvak der opkomende Hervorming af de hand in deze verwoesting gehad heeft) in rekening; maar letten alleen op de phasen der Hervorming en noemen ze naar haar openbaar karakter. Zij zijn drie in getal. De ketterij heeft (langs den weg van valsche wetenschap) valsche staatkunde, en deze heeft (langs den weg der revolutie) een werelddespoot voortgebragt i). Had de ket-
v l) Wij regtvaardigen deze genealogie op de volgende wij;;e. De ketterij
zelve kwam uit bederf, uit zedelijk bederf voort, in zijn schoonsten vorm het valsche humanisme; 't welk nu met valsche wetenschap en revolutie (wij bedoelen de Fransche) het minst openbaar d. i het minst op de openbare orde toepasselijke trio der Hervorming is, als zijnde deze dingen te
24
terij reeds het oude Rijk geschokt en ter versuiMpering gereed gereed gemaakt, de valsche staatkunde, die ook de katholieke gouvernementen niet het minst den zetel des Duitschen Rijks zei ven (men denke aan het Josephisme) had aangetast, heeft het in zijn grondvesten ondermijnd, totdat eindelijk de geweldenaar, geboren uit de revolutie, gelijk de valsche staatkunde uit de valsche wetenschap (eerst gewrocht der ketterij) ontstaan was , totdat eindelijk de werelddespoot geheel den troon van Karei den Groote omvcnvierp. — Dit feit had plaats in 1S06, toen Napoleon met den Keizer en alle diens Vasallen aan zijne voeten het zoogenaamd Rijnverbond oprigtte, met vernietiging van de aloude instellingen. Alle magten hadden schuld aan deze vernieling, eene enkele niet: zij, die het H. Rijk op zijne grondslagen gevestigd luid, nl. de pauselijke. De Stoel van Rome protesteerde toen en nog lang daarna tegen het werk der verwoesting i),
wiid en te subvertcerend. Ketterij daarentegen, valsche staatkunde en des-polisme (dit laatste vooral als 't in een enkel albeheerschend individu verpersoonlijkt is) bieden ie Ier een zekere toepasselijkheid op de openbare orde aan, en kunnen daarom worden aangezien als de krachten, die de Hervorming leven en gestalte geschonken hebben. Zoo kwam het alom heerschend bederf der XVe en XV7Ie eeuw in het valsche dogma, door Luther uilgesproken tot openbaar en als gewettigd bestaan; dil laatste toch heeft een specie van ordelijkheid, ontleend aan de Katholieke waarheid. Zoo kwam de valsche wetenschap, geboren uit het kettersche dogma, eindelijk tot hare toepasselijkheid door de valsche staatkunde; en zoo bekwam de Fransche revolutie, een waar gevolg der verkeerde staatkunde in verband met valsche wetenschap, haar volle levensvatbaarheid door Napoleon, die haar breidelde, maar niet verzaakte, en daardoor dit woeste kwaad organiseerde en toepassing schonk. — Gelijk men ziet, hebben wij de ketterij uit heerschend bederf doen ontstaan, en naar wij gelooven met regt en reden en in volkomen overeenstemming met de Katholieke schrijvers. Het is echter van belang die waarheid steeds en voor alles bij de beoordeeling van het Protestantisme en wat het teweeg gebragt heeft, in het oog te houden. Ketterij is slechts een zijner eerste veischijnselen, niet echter de eerste.
i) Wel merkwaardig is dit protest, ook nog op het Congres van Weenen
25
Het wereldrijk van Jesus Christus was dan vernield in zijne beide elementen. Immers naast de puinhoopen des alouden Keizerstocls lag weldra de omvergeworpen troon der Pausen, beiden door denzelfden geweldenaar omvergehaald. Zeer ge-volgelijk; want de wereldlijke souverciniteit der Roomsche opperpriesters was, gelijk wij reeds gezien hebben, de voorwaarde en de hoeksteen van het gansche Christelijk wereldrijk. Dezelfde, die de laatste hand aan de slooping des H. Rijks legde, had dan ook gezorgd met de andere de tijdelijke heerschappij des Pausen insgelijks te treffen.
Het Protestantisme was derhalve het tijdvak zijns vollen triomfs ingetreden; het zou aan Christus slechts de zielen latend, zich zelve tot openbare wereldmonarchie verheffen; de monnik zou keizer worden, en op gelijke wijze, als de eerste in het rijk der geesten, nu in het rijk der stoffelijke dingen, de radicale hervormingen zijns geweldigen wils doorzetten. Hij, die dat tijdperk geopend had, of liever die de eerste phase er van sloot: door de al te geweldige revolutie tot een prak-tiesch resultaat (het eenige nl. wat alsdan nog mogelijk was) te brengen , m. a. w. hij, die de revolutie geordend en haar daardoor kracht en levensvatbaarheid had geschonken, was gevallen als ieder valt; die tegen Christus en zijn Cezalfde opstaat. De revolutie echter ging voort, het tijdperk der onchristelijke wereld was aangevangen; de scheiding, gelijk wij het thans noemen, van Kerk en Staat zou worden doorgezet tot in de uiterste consequenties, en de almagtige Staat, het eigenlijk ideaal der revolutie meer en meer te voorschijn treden.
Wel werd na den val des tyrans de wereldlijke heerschappij
plcgtig herhaald Had dan de Kerk niet veel geleden door en van wege het Keizerijk en velen zijner bestuurders ? Zeer zeker, en nogtans ziet zij het met leede oogen te niet gaan; een bewijs van hel groote gewigt dat zij aan die instelling hechtte, een bewijs dat het voordeel het nadeel wel sterk overtroffen had,
20
der Pausen hersteld, wel bekwam de oude zetel des H. Rijks weder een zekeren voorrang onder zijne broederen in den toen opgerigten Duitschen Bond, maar noch van de eerste noch van den laatsten werd hersteld wat hun eigenlijk prestige, wat hun diepste aard en historiesdie beteekenis was. Ue Paus werd slechts weder koning met een zekeren voorrang bij diplomatieke vertegenwoordiging, maar geen vader der vorsten meer; en de Keizer had volkomen zijn geestelijke zending, wij zullen het noemen zijn universeele jurisdictie verloren, hem was in ruil daarvoor de eerste plaats in Duitschland, maar ook slechts daar over gebleven. — Eene flikkering, zoo mogen wij het heeten der aloude heerschappij van Paus en Keizer scheen nog eenmaal over de wereld, een bewijs van het geweld en de overijling waarmede de vernieling was bewerkt, maar ook slechts een bewijs van dat geweld, (op hetwelk immers wel èènige reactie komen moest) maar geen herstel van hetgeen vernield lag.
Een oogenblik van bezinning, gelijk aan dat, hetwelk op de eerste geweldige schokken door het Protestantisme te weeg gebragt, volgde, i) een oogenblik van bezinning, zeggen wij, niet van ware en deugdelijke reactie, had dan een zekere orde in de wanorde weten aan te brengen, althans voor het oogenblik, nogthans niet die, welke stand houden en voor blijvende orde gelden kon. Integendeel men had de nieuwe Euiopesche statentoestand, met schier volkomen eerbiediging van 't geen de revolutie en de met haar krachten gewapende Mapoleon gedaan hadden, ingerigt, uitgenomen de persoonlijke inzigten dezes laatsten, welke natuurlijk met zijn val verijdeld werden.
Met vaste hand toog men aan de slooping der oud Christelijke maatschappij in iederen Staat aan quot;t werk; een oogenblik (wij zeggen het met innige vreugde des harten) had in de zetelplaats des alouden Rijks, en door den thans levenden erfgenaam uit het doorluchtig Keizershuis, een ware reactie ten
i) De Munsterscbe vrede.
27
goede plaats in het sluiten van het bekende Concordaat met Rome, doch zij werd helaas niet volgehouden, niet gehandhaafd. Meer en meer werd allerwege de godsdienst een zaak van het geweten, een individueel belang, waarmede de wereld zich niet bemoeijen kon; meer en meer werd dan , pelijk zulks het Protestantisme in zijn schild voerde, de ziel aan Christus gelaten, maar Hem het gebied over de stoffelijke dingen ontzegd; men regeerde zonder Hem. en weldra, hetgeen niet uitblijven kon, tegen Hem. Het tijdperk van het liberalisme was ingegaan; revolutie op revolutie schokte Europa, totdat eindelijk weder uit de laatste een nieuwe geweldenaar, de erfgenaam des eersten opstond, haar op nieuw bezwoer en zich stelde aan haar hoofd, om straks te voltooijen wat de eerste begonnen had. Geheel zijn gebied kan gekenmerkt worden als de strekking hebbende de laatste overblijfselen van het Christenrijk ter wereld uit te roeijen, nu langzaam en op sluwe wijze (geheel overeenkomstig den aard dien de revolutie had aangenomen) steen voor steen afbrekende, van wat de eerste met ontzettend geweld reeds uit elkaar gerukt en van alle stutsels ontbloot had. Zijn regering kenmerkt zich naar binnen als de totale verontchristelijking van Frankrijk, den modestaat der eeuw, en naar buiten als een voortdurenden strijd, meestal op bedekkelijke wijze, tegen de bezittingen des H. Stoels en tegen Oostenrijk, het laatste overblijfsel des alouden Keizerstaats.
Wij schetsen slechts den gang der gebeurtenissen en hunne openbare waarde, en komen niet in de bedoelingen, veel minder in de bijbedoelingen des ageerenden persoons, maar niemand zal ons tegenspreken als wij zeggen; Napoleon III heeft door zijn regeringsbeleid zoowel Oostenrijk aan Pruisen als de Kerkelijke staten aan Italië overgeleverd. — In hetjaar 1866 waren beide gruweldaden voltrokken , zoover de omstandigheden zulks veroorloofden: de Paus was teruggedrongen tot in Rome, dat hem weldra ontnomen worden; en Oostenrijk verdrongen uit Duitschlajud, dat het weldra ten eenemale verstikken zou.
28
Keersn wij thans tot Frankrijk terug, waarvan we reeds in herinnering bragten dat het van den aanvang af schuld droeg aan de slooping des H. Rijks. Ieder kent daaromtrent de geschiedenis, wij behoeven die hier niet op te halen. Maar waar wij hier op wijzen willen is, dat Frankrijk, ten hoogste schuldig aan gezegde daad, als geregte straf oolt; nog de schuld aan de berooving des Pausen dragen moest; het H. Rijk en 's Pausen wereldlijk gebied hingen nu eenmaal in het plan Gods onafscheidelijk van elkander af, en men kon het eene niet vervolgen zonder tevens het andere in die vervolging mede te betrekken. Wel mogt Frankrljks zwaard een en andermaal den pauselijken wereldlijken troon tegen een oogen-blikkelijken aanval verdedigen, maar dat zwaard was er niet toe gewijd en had de eigenlijke zending niet dien troon te schragen; de wereldmagt, die daartoe de allerccrsic zending had, was door Frankrijk vernietigd. Aan die dubbele euveldaad schuldig, aan de slooping des H. Rijks meer direkt, aan de slooping van des Pausen wereldlijk gebied meer indirekt, werd Frankrijk dan ook door de wrake Gods getroffen op hetzelfde oogenblik, dat de beide feiten hun allerlaatst beslag verkrijgen gingen — immers toen Rome door de Italianen werd overrompeld, en Koning Wilhelm zich de Kroon des Room-schen Rijks op den schedel drukte? Hij moge hier aan toeval denken die wil, wij denken hier aan de pletterende wrake Gods, geteekend met een schrift, zoo duidelijk dat het huiveren doet. — De jaren tusschen 1866 en 70 zijn wij stilzwijgend voorbijgegaan; zij dienden om dien driedubbelen- val voor te bereiden, en 0111 Frankrijks laatsten beheerscherf den laatsten uitvoerder aldaar van hetgeen het Protestantisme — begonnen en bloeijend in Duitschland, maar steeds door Frankrijk tegen de Kerk Gods begunstigd — beoogd had, persoonlijk uit tedrijven.
Zijn werk echter, of liever, want alle magtigen der aarde hebben er helaas aan gearbeid, het werk van Az. saec}dariseeririg der wereld is volbragt, en gelijk weleer het aardache koningschap der Pausen en het geestelijk Keizerschap aan de spits
29
der aardsche koningen ten bewijze strekte van de overwinning en de heerschappij des Godmeuschen over de menschelijke maatschappij, over de openbare orde: zoo strekken thans de puinhoopen dezer beide instellingen ten bewijze, dat het Christenrijk van de aarde verdelgd is, of althans behoort tot de orde der onzigthare dingen, met welke de wereld niets gemeens heeft: het eigenlijke woord van het Protes-tanstisrae. . . . Men ziet hoe naamvkeurig de laatste erfgenamen den uitersten wil der eerste erflaters hebben ten uitvoer gebragt.
Waar, Christus, is uw gebied, waar blijft uw Koningschap over de aarde!
Ziedaar in korte trekken geschetst wat het H. Roomsche Rijk was, en hoe het Protestantisme in al de perioden, welke het doorloopen heeft, steeds zijn vernielende hand daarnaar uitgestrekt, en het eindelijk teneeneraale heeft vernietigd. Doch het heeft, tegelijk dat het 't oude afbrak, een'nieuw gevestigd, in al zijn heerlijkheid verrezen in de laatste jaren. Pruisens Keizerskroon en Italics roof strekken daartoe ten bewijze.
Wat dit nieuwe Rijk is, hetgeen men zegt het oude te zijn, zullen wij nu gaan onderzoeken.
III.
Gelijk reeds is aangetoond, kon het H. Rijk niet gedacht worden zonder de wereldlijke souvereiniteit des Pausen, krachtens en om welke het in de eerste plaats bestond en waarmede het als een en hetzelfde moet beschouwd worden. De eene helft nl. van Christus des Godmenschen eenig wereldgebied, de meer tijdelijke, werd door het Duitsche Keizerschap en de andere helft, de meer geestelijke, werd vertegenwoordigd door 's Pausen souverein Koningschap; zoodat ieder dezer magthebbers de dubbele magt van Christus, zijne geestelijke en tijdelijke, droeg,
ieder derhalve een Christus op aarde vertoonde, maar de Paus bij uitstek zijn Godheid, en deze omstraald van den luister der schepping, en de Keizer bij uitstek zijne menschheid, maar deze doorgloeid van den glans zijner goddelijke natuur. Zoo slaat het oneindige licht, genaakt het de eindige orde, in twee groote straalbundels uit elkander; de ééne Christus kan in de volle heerlijkheid zijner beide naturen niet anders dan door twee magten , welke ieder aan de beide naturen deelachtig zijn, worden uitgedrukt. Een middeleeuwsche Paus d. i. een Paus, die Koning is en Keizers kroont, en een middeleeuwsche Keizer d. i. een Keizer , wiens magt een zekere priesterlijke zending is ten heil der gansche Kerk, behooren als één geheel bij elkander; allerminst kan de laatste zonder den eersten gedacht worden of bestaan.
Wat nu is het nieuwe Duitsche Rijk? In groote omtrekken is het spoedig gezegd. Een proeve om zonder Paus te doen, wat alleen door een Paus mogelijk is, eene proeve alzoo om zonder Christus den menschgeworden God te verrigten wat alleen in de orde dier hoogste openbaring tot stand kon komen; een diepe verloochening van Christus, en nogthans een ondernemen van zijn werk.
Het is de laatste voltooijing van het Protestantisme, de kroon op den arbeid des 4oojarigen aanvals tegen de Kerk als openbaar geestelijk rijk des Zoone Gods, door 't welk Hij zich een openbaar wereldgebied gevestigd had. Het is het positief resultaat, hetwelk de Hervorming na haar sloopingswerk (waarvan zoo even sprake) volbragt te hebben, voor zich zelve verkregen heeft: de troon alzoo waarop zij zetelt na den troon des God-menschen als wereldkoning te hebben vernietigd. Het is derhalve de totale hervorming van de door Christus gewilde en door Hem bewerkte wereldorde — en dit alles, want de Hervorming blijft de Hervorming, in den naam en als ware het in 't belang van Christus zeiven.
Ja in 't belang van Christus zei ven, en hiqr naderen wede praktiesche zijde der proeve — maar niet van den Christus der
3l
geschiedenis, 't Is van dien denkbeeldigen , dien elke ketter zich min of meer gedacht, elke dwalende op godsdienstig gebied zich naar zijne eigene opvatting gemaakt heeft; dien inzonderheid de Hervorming en als ketterij en op denkbeeldiger wijze nog als algemeen wereldkwaad, gelijk wij het hier behandelen , zich geschapen had. Aan Christus vast, moet alles Hem belijden, kan niets Hem in den eigenlijken zin loochenen, en is de grootste triomf des kwaads: slechts zijn eigen Christus
in de wereld voort te brengen.....maar gevolgelij k dan ook
den van Christus onafscheidelijken Stedehouder zich insgelijks voor te stellen naar den lust zijns harten. Hem wegwerken is niet mogelijk; met hem te moeten rekenen is het lot van ieder, die meende het reeds zonder Paus te hebben afgedaan. — Het geldige dezer laatste zoowel als der eerste waarheid, behoort dan ook wel degelijk bij de waardering van het nieuwe Duitsche Rijk, hoe vreemd het klinke moge, te worden in acht genomen; het levert van die geldigheid weder het allersprekendst bewijs.
Neen, meen niet, lezer, dat in dal stelsel, hoe antipauselijk van bedoeling het ook zij, hoezeer gesticht buiten alle pauselijke medewerking, en om geheel de christelijke wereldorde, door hem voorgestaan en vertegenwoordigd, voor goed te doen vervangen door eene andere, meen niet dat in dat stelsel geen Paus, de verloochening en de zigtbare tegenspraak van het stelsel zelf zou zijn opgenomen; meen niet dat daar geen Paus te huis behoort zelfs in de gedachten der plannenmakers, opbouwers van het stelsel zeiven. Gij zoudt u deerlijk vergissen en van minder praktieschen zin getuigen dan uwe vijanden. Hij behoort daar wel degelijk te huis, even als zijn Meester, zij het ook in afschuwelijk averegtsche verhouding; hij behoort daar, om eene uit het hart des Protestantisme ontleende vergelijking te bezigen, te huis als de duivel in de theologie van Luther of nog beter, even als ook den Paus in Luthers brein noodzakelijk een zetel moest blijven ingeruimd, 't Is reeds een eerst bewijs , dat het Protestantisme in dezen zijnen laatsten
3^
triomf principieel geen schrede verder kwam, dan reeds zijn grootste patriarch gezet had.
Maar 't wordt tijd, dat wij het plan gelijk het volbouwd is, schetsen gaan. — Zonder Paus ontworpen, inderdaad zonder eenige medewerking of bewilliging zijnerzijds uitgevoerd, staat hij er niet te min met levenden lijve in overgenomen.
Hij is een bestanddeel van het nieuwe Rijk, maar zóó, dat het tevens het tegenstuk blijkt van het zijne en alleen geschapen werd om nu voor goed voor het zijne in de plaats te treden, 't Is daarom een heilig Rijk , het Duitsche Keizerrijk , het is het aloude (de stichters hebben het immers aldus genoemd), maar opgerigt op eene aan dit oude geheel tegenovergestelde wijze. Wij noemden het een proeve om zonder Christus den menschgeworden God, en derhalve zonder Paus te doen wat alleen aan Christus en diens Stedehouder voegt, wat alleen in de orde dier hoogste openbaring tot stand kan komen, het is diensvolgens een logen, een afschuwelijk nabootsen der waarheid, maar dat te gelijk al het valsche, al het kwaadaardige vertoont eens wanhopigen gevechts. Gewis zoo 't wereldgebied des Zoone Gods nog eenig gehalte bezit, het zal thans moeten blijken, of wij zullen voor goed het geloof aan zijn onsterfelijken voortduur moeten opgeven; t heeft welligt nimmer heviger, zeker nooit berekender aanval te verduren gehad.
Zien wij hem; — maar zien wij hem over de geheele linie: en daarom eene enkele opmerking eer wij verder gaan.
Het blijkt toch uit al het voorgaande, dat zoo wij iets van het Duitsche Rijk begrijpen willen, wij alsdan niet uitsluitend op Duitschland, maar ook op Italië onze blikken moeten gevestigd houden; op Italië, immers het land der Pausen gelijk Duitschland de zetelplaats des Keizers was? Wij verzoeken daarom den lezer zulks niet uit het oog te verliezen, op straffe van onzes bedunkens niets te begrijpen van de hedeudaagsche gebeurtenissen, inzonderheid dier gebeurtenissen . welke der wereld een éénig Italië en een éénig
33
Duitschland hebben voortgebragt. Is het niet zonderling, dat die beide eenheden in eenzelfden tijdperk en zoo in broederlijke gemeenschap zijn tot stand gekomen? Maar wij zullen ook zien, wat dat broederlijke te beduiden had. Waarlijk de latere „onthullingenquot; hebben ons daaromtrent niets nieuws behoeven te leeren; de feiten zijn doorschijnend op zich.
Wij noemden het nieuw opgerigte Rijk een logen, en het is dit wel gelijkelijk op de beide wijzen waarop zoodanig kwaad onder de menschenkinderen pleegt voor te komen: eerstens toch als opzettelijk bedrog, tweedens als de voorstel-li.'ig eener onwaarheid waarvan de uitvinders zeiven meenen dat zij waarheid zij. 't Valt echter uiterst moeijelijk steeds te onderscheiden waar de logenachtige willens bedriegt en waar hij reeds aanvangt zich zeiven te bedriegen; weshalve wij van dien arbeid, ook voor ons schrijven volstrekt niet gevorderd af zien, en het geheel als een objectieve leugen behandelen zullen.
Logen vooreerst is het, dat het nieuwe Duitsche Rijk de herstelling van het oude is.
Logen ook, dat het oude op de nu ondernomen wijze zou kunnen vervangen worden.
Logen eindelijk is de geheele toestel, die daar voor ons staat.
Wat de eerste en ook de tweede betreft, wij kunnen daarover kort zijn. — Eerstens toch weten wij zeer goed en zijn er indachtig op, dat de Roomsche Keizers der latere eeuwen en zelfs die van het laatst der middeleeuwen reeds veel van hun geestelijk aanzien en geestelijk karakter verloren hadden — bij andere oorzaken heeft daartoe het opkomend en na zijn komst voortwoekerend Protestantisme, gelijk we gezien hebben, bijgedragen. Wij nemen insgelijks in aanmerking, dat na Karei V. geen der Keizers meer te Rome de kroon uit 's Pausen handen ontvangen, en derhalve iedere der latere vorsten, slechts gekoren Keizer blijvende, de volheid der Keizerlijke waardigheid niet als voorheen gedragen heeft — wij hebben die tijdperken reeds als 't verval en de slooping des H. Rijks moeten aanzien en als zoodanig weten te waar-
deeren — maar wij weten niet minder, dat hoewel verval van zijne geestelijke beteekenis en daardoor zeer merkbare saecu-lariseering hoe langer hoe meer zich openbaarde en hand over hand toenam, het Keizerschap echter nooit een bloot moderne waardigheid van dien naam en niets meer geworden is, m. a. w. dat de Vorst des Duitschen Rijks slechts daarom Keizer genaamd werd, omdat zijne magt alle andere te boven ging, en hem de Rijksvorsten als hun meerdere te huldigen hadden. Immers nog de laatste verkiezingscapitulatie met name die van 1792 houdt uitdrukkelijk in- dat de gekorene „zijne „regering der Christenheid, den H. Stoel, den Roomschen ,;Paus en de Christelijke Kerk als hun Beschermer (Advocaat „luidt het) in zijn hoede en schuts nemen zoudequot; ? Zoo weinig derhalve (mogt nog slechts het geraamte er van bestaan hebben) had het Duitsche Rijk opgehouden te zijn wat het eenmaal was: het Rijk, „Imperium Christianitatisquot;, en zijn Vertegenwoordiger; de Keizer, „het Hoofd der Christenheidquot; haar geboren Beschermer en Heer, „temporale Caput populi „ Christiani.quot; Wat nu te denken van een herstel van dat Rijk en van dien Keizer alleen op grond van een weder verkregen Duitsche eenheid, die van zuiver politieke d. i. van zuiver wereldlijke strekking is, die alzoo niet het minst gewijd karakter draagt, en bovendien aan haar spits een protestantschen Vorst verkreeg ? — Maar dit laatste behoort reeds bij de tweede door ons gestelde logen, of liever 't is die logen zelf. Zij staat daar even als haar zuster in al hare naaktheid voor ons. Kluchtig zouden we 't heeten, indien er niet een andere naam aan moest gegeven worden, dat een onkatholiek Vorst zich als de beschermer der Katholieke Kerk — deze was het immers, die het oude Rijk in zijne hoede te nemen had — voordoen, en zich de eer van dat beschermheerschap in ernst zoude willen toeeigenen; kluchtig inderdaad, dat een zoodanige het zwaard zou trekken voor den Paus, en dit niet uit politiek belang of om eenige andere reden welke dan ook, maar als daartoe speciaal gemagtigd, als daartoe verpligt uit krachte zijner
-I
.35
waardigheid zelve. Doch wij stappen over deze klucht ca daarmede over de tweede, gelijk over de eerste logen heen; ons wacht de derde; zij is wel de fraaiste van allen, en die zelfs het voorregt heeft de beide andere .... waar te maken. — Zonderling voorregt!
Waarheid is steeds zich zelve; de waarheid staat in God, van wiens oneindige waarachtigheid zij de eindige beeldtenis, de eindige uitdrukking is in zijne schepping.
Maar ook aan de logen, wanneer zij haar hoogste toppunt bereikt heeft, wordt deze karaktertrek niet oneigenlijk toegeschreven. Ook zij heeft als de waarheid slechts éénen Meester, en haar hoogste lastering, dien Meester in het aanschijn geworpen, kan alleen de nabootsing zijn zijner eigene gangen. Zijn wetten heerschea ook in 't Rijk der duisternissen. Wie daar in deze heillooze eeuw de proef van leverde, op de aller-uitnemendste wijze het Duitsche Keizerrijk.
Hoe! is dan de Duitsche Keizer van weleer niet waarlijk opgetreden, hij de Christelijke? Is het magtige Rijk van den grooten Karei niet in al zijn uitgestrektheid hersteld, en de Voogd der Christenheid niet weder gezeteld op zijn éénigen troon, de Ont-
tt
zaggehjke, de Vrome, de altijd Vermeerderaar zijns Rijks, de semper Augustus; maar wat titels droeg hij al niet, hij de erfgenaam van wat het Heidendom grootsch en grootscher nog het Christendom op diens puinhoopen had opgerigt : de Roomsche Keizer in dubbelen zin? Die hem niet ziet moet wel blind zijn aan beide oogen.
Treden we slechts eenige jaren in onze vorige beschouwing terug, en wij zullen hem zien opdoemen uit de nevelen en voorwaarts schrijden in den vollen dag. Zoo hij des niet te min verrastte, het is een te zekerder bewijs voor het volkomene zijner gelijkenis.
Sedert een vijftiental jaren (zij dagteekenen van den be-faamden nieuwjaarsgroet des Franschen Beheeischers, en die, tegelijk den Paus en den Oostenrijkschen Keizer toegeslingerd, het begin was van het hier te schetsen einde) zagen wij de
36
brokstukken. waaraan nog altoos de aloude wereldmonarchie te herkennen was, stuk voor stuk verdwijnen, en zeer blijkbaar eene andere op de aloude fondamenten oprigten. Wij zagen de legerbenden zich vereenigen en met elkander verbroederen, die hoewel onder verschillenden wapenkreet, naar't verschil van luchten waaronder 't oude Rijk geademd had, dit werk zouden ten einde brengen. Één zelfde geest, een volkomen gelijke toeleg bedreigde den Paus in zijn nog pas herkregen Staten, en den naneef der voormalige Keizers in zijn nog altijd aan het hoofd staan der Duitsche stammen. Troonen werden omvergeworpen, Rijken aaneengeregen en het bliksemend zwaard met een juistheid rondgeslingerd, die noodzakelijk een èènig doel, een eenig treffen moest op het oog hebben, 't Was Pruisen en Sardinië, die zich zoo gezamenderhand tot den arbeid hadden aangegord. Niemand kon het ongaan, dat, ofschoon onder verschillende gedaante en zelfs vaak met vijandige gezindheid der partijen onderling, dezelfde geest, hiér onder dema-gogieschen vlag de eenheid van Italië, dèdr onder monarchis-tieschen de eenheid van Duitschland eischende, zoo hiér als ddclr hetzelfde werk verrigtte. Hebben zij hunne verwantschap overigens niet bewezen, toen het naar zijn eenheid hunkerend Italië en het op zijn eenheid wachtend Duitschland zich gezamenlijk bevonden voor de poorten van Weenen en evenzoo voor die van Rome? — 't zijn de aloude middenpunten des Rijks; men vergete het niet — toen ze beiden, de een van het Zuiden de andere van het Noorden , optrokken om den laatsten afstammeling der Roomschkoningen van Duitsch grondgebied te verdrijven, ten einde er zich Pruissen in nestelen zou; en wederom, ten einde Italië zich de eeuwige Stad zou bemagtigen, beiden insgelijks in broederlijke omarming de bres der Porta pia niet binnengedrongen? De feiten spreken te luide, zelfs nog afgezien van de latere onthullingen, om dit te loochenen. — Het zal dan wel een eenige bouw moeten wezen die men daar heeft opgerigt; het zal dan wel eene eenige eenheid zijn, de eenheid van Italië en de eenheid van Duitschland!
37
Ol. .. een broederlijke zamenwerking wel ligt om tot beiden te geraken, een bloot toevallig bondgenootschap, gegrond op gelijksoortige belangen ? Onmogelijk ! wij zouden geen Katholieken zijn en de dingen niet moeten doorschouwd hebben op de bergen des geloofs. alleen een Katholiek vergund, om dergelijke onnoozelheden aan te nemen. Het moge den bewerkers minder volkomen duidelijk, althans hun de eenheid des plans minder helder voor den geest gestaan hebben, dan het thans ligt uitgewerkt, dit doet niets ter zake; 't is historie, hetgeen we aanschouwd hebben, niets minder dan dat, en de historie is grooter dan de menschelijke factoren, die daar aan den arbeid zijn. Zij wordt geleid door God, en in haar staat een gevallen Engel. Hebben er zelfs niet aan gearbeid , die zulk eene uitkomst niet verwachtten, haar in hunne eigene belangen met kracht van wapenen hadden moeten te keer gaan, Napoleon III? En de ongelukkige Keizersstaat, hij zelf, zouden wij hem van alle medepligtigheid aan zijn eigen rampzalig lot wel kunnen vrijpleiten? . . .
Wij hebben dan wel zonder twijfel een eenigen bouw voor ons; eene enkele eenheid is uit de beide voortgesproten; zij is zeer ligt te herkennen. Het is de door geheel de geschiedenis, sedert Rome haar middenpunt werd, nagestreefde zamenvatting der beide wereldhelftcn tot een eenig ontzaggelijk gebied. De woeste Noor, de barbaar en het klassieke Zuiden zijn elkander te gemoet gevaren. Het nieuw maar magtig Germanje heeft als weleer het oude maar verzwakte Italië in zijne hoede genomen , en zijn beschermende hand over Rome en het oude Latium uitgestoken, en dit laatste weder zijn keizerlijken naam en voormalige wereldheerschappij overgebragt op den Duitschen beheerscher, — de Frank is ook ditmaal op den achtergrond getreden i) — hem erfgenaam makende zijner Augustussen,
i) Gelijk insgelijk al zeer spoedig het geval was bij den aanvang der middeleeuwen. — \\ij willen (hetzij hier ter tegemoetkoming aan Fransche sympathien bijgevoegd) het „gesta Dei per Francosquot; geenszins verzwak-
zijner Constantijns, der Caesars zoo der Heidensche als der Christlijke. Het Roomsche i) Rijk is dus ten tweeden male hersteld. En dat het evenals ten eersten male onder Charlemagne Christelijk zijn zal, bewijzen immers de vroomheid en de Christelijke zin der stichters, zoowel aan de eene als aan de andere zijde; bewijzen immers de vrome aanhalingen uit de H. Schrift, dragende de tijdingen der overwinningen, hier — en de nog altoos met den Christelijken naam vermengde en van een gezuiverd Christendom gewagende wapenleuzen der zuidelijke medestanders, ginds?
Wij herhalen dan nogmaals ? Zou de Christelijke Keizer niet verschenen zijn, de Keizer, hij de èènige onder allen? Dat hij als weleer over 's werelds hart en hoofd, over Italië en Duitschland tegelijk den schepter voert; dat ook hij zijn Vasallen en Rijksvorsten bezit, die hem huldigen; dat ook hij zijn magt doet gelden buiten de palen zijns gewonen gebieds; ook hij een beschavend Christendom alom zoekt uit te breiden en de moderne Turken, de veiligheid des Christenrijks bestokende afweert van zijn gebied; dat ook hij zijns rijksban slingert en zijns rijksgetrouwen met Keizerlijke gunsten overlaadt, — dat alles en meerdere gelijkende trekken nog zijn feiten van den dag, niemand kan ze loochenen — evenmin, dat dat alles algemeen erkend wordt, en hij dus werkelijk eeneéénige hoogte inneemt, slechts te vergelijken, indien die vergelijking
ken, maar 't zou lot een veel uitgebreider beschouwing des Duitschen Rijks behooren, dit naar zijn regte waarde It doen uitkomen. Overigens is het een waarheid, dat Karei den Groote, de stichter des H. Rijks, zoo wel een Germaan als een Frank zou moeten geheeten worden, en in elk geval, hetgeen men uit Fransche snoeverij wel zou dienen op te maken , geen Gallier was.
i) Wij hebben op deze diep-historiesche benaming des H. Rijks bij onze korte beschrijving in het vorige hoofdstuk niet met nadruk gewezen, wijl we, gelijk ook nu nog het geval is, het meer uitsluitend van zijn geestelijke zijde beschouwd hebben. Die titel, alhoewel we er hier met eea enkel woord van moeten gewagen , behoort insgelijks tot een bree-dere uiteenzetting.
geenc verouderde ware . met die van den nog altoos eenigen Paus, tegen wien hij overstaat en met wen in hetzelfde Rijk hij wedijvert voor de Christelijke belangen.
Maar wij zullen thans onze vraag niet meer behoeven te herhalen. De logen heeft zich waar gemaakt, i) Mijn God! dat het spel ware onzer verbeelding, dat het louter onze eigene schepping heete, hetgeen wij hier geboekt hebben — maar is de menschelijke ijdelheid niet tot zóóver gegaan? is vorsten-trotsch en staatkundige hoogmoed niet tot zóóver opgetreden tegen uwen Christus en diens Stedehouder?
Spottende ironie! Kwaadaardige nabootsing der goddelijke plannen ?
Op wat gedrochtelijke wijze heeft men het werk der christelijke eeuwen trachten om te vormen! . . .
Dan wij zullen dat gedrochtelijke eerst goed in't oog vatten, wanneer wij nu het geheele Rijk overschouwen gaan.
Wat het werk der Christelijke eeuwen was, weet gij, lezer. Wij zullen er U kortelijk aan herinneren. Een Paus met vorstlijk gebied, de Koning zijner Staten, en een Keizer, die door hem gekroond wordt en een zending ontvangt over het gansche Christenrijk, staan als de hoogste vertegenwoordigers des éénen Christus in de volle heerlijkheid zijner dubbele natuur, aan het hoofd der Christelijke en daarmede van het hoofd der gansche, den Christus toebehoorende wereld. Beiden gebieden haar op de hun eigenaardige wijze; beiden breiden het Rijk Gods op aarde uit, de Paus door zijn prediking, de Keizer door zijn aan die prediking bescherming verleenend zwaard. In dit zaamgebied blijft de Paus de meerdere: is 's Pausen wereldlijk vorstendom, waarmede hij tegen-
I) „Dat het Duitsche Keizerrijk op nieuw zal worden gevestigd, en dat de sedert 60 jaren onvervuld gebleven waardigheid van Keizer door ons zal worden aanvaard.quot; (Proclam. aan het Duitsche volk) wij onderschrappen. Welke was die onvervuld gebleven waardigheid van Keizer? Immers geene andere dan die des Keizers. Aan 'tmodem begrip, 'twelk heden aan den titel van Keizer gehecht wordt, valt hier blijkbaar niet te denken.
40
over al de Koningen der aarde Koning is als zij, de hoeksteen van het gansch gebouw en daarom ook het eerste voorwerp der Keizerlijke bescherming, het tegen elke aanranding vooraf gewaarborgd onderpand. Dit geheel nu, èn die Paus èn nevens hera die Keizer, met al wat zij zijn en met al waarover zij gebied voeren en hun magt en invloed uitoefenen, is het middeleeuwsch Christenrijk, het H. of Roomsche Rijk — het Rijk, geplant te midden der wereld en hare beide helften te zamenvoegende, de oude zoowel als de nieuwe, Grieken en barbaren; alzoo in tijd en ook in ruimte geheel de wereld omvattende. — Waarlijk het Rijk der eene, heilige, Katholieke en Apostoliesche Kerk, der Kerk van het paradijs zoowel als van den oordeelsdag, der reeds gevestigde en haren Christus belijdende zoowel als die zich nog moet uitbreiden, en alle volken in de eenheid des geloofs vergaderen.
Welnu, — maar sidderen we niet reeds bij de enkele gedachte aan zulk eene verhevenheid, een ware reuzenstal. door 't even koninklijk en openbaar als diep en innig geloof der middeleeuwen slechts uit te denken, en die ze nog niet eens in al zijn volheid verwerkelijken mogten, (heerscht ook niet het rijk der zonde naast het Rijk Gods, en moet het onkruid naast de goede tarwe niet opwassen tot den oogst?) Welnu men heeft in onze dagen dezen reuzenstal der middeleeuwen trachtten na te vormen.
Het nieuwe Christenrijk verkreeg toch dezelfde verhoudingen van het oude, met dien verstande echter, dat daar alles het onderste boven staat, de Keizer er nl. de plaats des Pausen heeft ingenomen, en gevolgelijk — zoo toch eischt het dezelfde wet — wat in het oude een was, uit elkander ligt; en wat daar onderscheiden bleef, onoplosbaar is te zaamgegroeid.
Dat iemand passer en teekenstift hanteere en de proef neme, of hij bij mogelijkheid wel een anderen bouw op de puin-hoopen des geslechten zou kunnen oprigten, dan er werkelijk op voltrokken staat. Zoo dit van de eene zijde het bewijs levert voor den berekenden aanleg en de zwaarte der aloude grond-
41
slagen, 'tis niet minder een bewijs, dat men met juistheid gezien, met beleid gehandeld, en alzoo op de meest ordelijke wijze de revolutie der Christelijke wereldorde heeft tot stand gebragt, het nieuwe Rijk met de krachten der historie voorzien en alzoo voor goed bestand gegeven, onsterfelijk gemaakt heeft. Alle wetten zijn in het nieuwe Rijk geschonden, welke voormaals in het oude heerschten , en niettemin staan ze er toegepast op meesterlijke wijze: immers de èènige wijze waarop dit thans mogelijk is, en de hoogte het vordert waarop de eeuwen zijn aangeland!
Men oordeele:
De wereldlijke schepter des Pausdoms ligt verbroken, en het oude Duitsche Keizerrijk is tot den grond toe geslecht. Daarentegen zijn opgetreden twee Koningen, van welke de een zich in het gebied des Pausen, de andere zich in dat de Keizers gedrongen heeft. Beiden vertegenwoordigen nu, als van diens gronden en bezittingen, van al diens titels de regtmatige erfgenamen, het aloude Rijk in zijn dubbel element, der wereld het volgend schouwspel vertoonende. De Koning van Italië zich verrijkt hebbende met de wereldlijke souverei-niteit des Pausen, vertegenwoordigt thans — verschooning lezer, voor de blasphemie — het aardsche koningschap van Christus' Stedehouder, aan wien hij immers den weerglans zijns ge-roofden troons tot koninklijken luister , en de steun zijns uit elkander spattend gebieds tot waarborg zijner geestelijke onafhankelijkheid geschonken heeft ? 't Is dan Victor Emmanuel, de heiligschennende kerkroover, die voortaan als één te denken is met den Paus, welken laatsten hij aankleeft als eer tijds het wereldlijk gebied dien Opperpriester, en hem met magt en aardschen luister omringde. Wel eene schromelijke parodie van het plan der Christelijke geschiedenis! Maar hoe ordelijk! Men had den Paus immers wel ten eenemale op zijde zetten, en hem eenvoudig tot de catacomben verwijzen kunnen ?.. . Dan, wij kortzigtigen! wij zouden zoodoende met de heiligheid des Rijks geen rekening gehouden hebben.
4-'
Niet minder schromelijk is het schouwspel, hetgeen Duitsch-land te zien geeft.
Aldaar heeft de oude Vasalstaat des H. Rijks het grondgebied zijns voormaligen Meesters tot zoover overweldigd en is tot zoover getreden in de staten en landen, die het eertijds uitmaakten, dat hij waarlijk aan het hoofd van Europa staat, en de plaats heeft ingenomen des Christelijken Keizerrijks, waarvan nog slechts de hoofdstad en eenige weinige strooken lands den naneef zijner voormalige Kroondragers in handen bleef, terwijl al de magt en de gansche uitgestrektheid zijns gebieds, ja al zijn titels, op Pruissens koning overgegaan , in handen zijn eens Vorsten, die de afstammeling is eens der Kerke trouw-breukig en in de ketterij der XVIde eeuw vervallen geslachts. Ook deze laatste, op gelijke wijze als Victor Emmanuel met den Paus, is met den Oostenrijkschen Keizer in zoover als èèn te denken, dat Frans Joseph nog het geloof, de eerste voorwaarde tot het Keizerschap, maar Wilhelm er al de magt en al de titels van bezit. ja zicli als de regtmatige hersteller des H. Rijks doet gelden.
Gelijk dan de middeleeuwsche Pauskoning is opgelost in een Paus en een Koning, zoo is de middeleeuwsche Keizer opgelost in een geloovigen, maar magteloozen Vorst en in een ketterschen, maar met al zijn titels en regtsmagt pronkenden Keizer, geëerbiedigd en gehoorzaamd door geheel de wereld. — En gelijk de eerste Koning met zijn geroofd gebied den Paus zijne onafhankelijkheid in het geestelijke heeft durven waarborgen, opdat de wanorde zou blijken orde te zijn; zoo heeft de laatste Keizer de onbeschaamdheid gehad den naneef zijns beroofden Meesters broederlijk te komen omhelzen, nadat hij reeds de kroon des H. Rijks zich op den schedel gedrukt had: aan dien naneef zijn geloof latende, maar zichzelvenverrijkende met diens goederen en waardigheden, opdat ook die omhelzing de wanorde als orde kroonen zou. Wij spreken er nu niet van, hoe die laatste, de omhelzing nl. is aangenomen, maar de eerste, te weten de waarborgen, fier zijn van de hand
4 o
gewezen, maar willen slechts de feiten zooals ze werkelijk hebben plaats gehad naar de beteekenis, die er in ligt, karak-teriseeren. Hij, die meent, dat wij te ver gaan en combinatiën maken, die niet te vinden zijn, heeft nog niet veel over de hedendaagsche gebeurtenissen nagedacht. Waarlijk zij zijn, gelijk we op de eerste bladzijden dezer verhandeling schreven, het werk des geestes en bieden de slotsom eener gedachte aan, zij zijn doorzigtig om hunne uiterste volkomenheid, iets wat de gebeurtenissen niet hebben kunnen wanneer een tijdvak nog in vollen werking is. — Maar gaan we voort, onze schets is nog niet afgewerkt. In welke verhouding de vorstelijke Roovervasal in de eerste plaats en met hem alle andere Vasallen des Rijks zich bevinden tot den keizerlijken Meester, staat insgelijks naauwkeurig naar de aloude wetten afgebakend en volgt het oude spoor, met dit onderscheid evenwel, dat waar weleer een veel losser en vrijer gebied de Rijksvorsten aan elkaar en met het Rijk verbond, een veel krachtiger en eenhoofdiger gebied is in de plaats getreden: zóóver toch do vereering der aloudheid door te drijven, dat men ook hare gebreken overname, zou immers dwaasheid zijn ? Genoemde Vorsten staan daarom, en daar wordt in het nieuwe Rijk geenszins geheim van gemaakt, onder een éénigen Meester, aan wien ze niet alleen hulde, maar behoudens zekere souve-reiniteit als voorheen, volstrekte gehoorzaamheid verschuldigd zijn; zelfs zij niet uitgezonderd, die alleen tot het geestelijk en niet ook tot het tijdelijk regtsgebied er van behooren. Hoe! men zou de anarchistiesche en zwakke priesterregering des Pausen hebben omvergeworpen, om niets anders dan anarchie in hare plaats te stellen! — En de verhouding dezes laatsten, de verhouding nl. des Pausen en des voormaligen Keizers tegenover den nieuwen Meester ? Zij is, hoewel als 't betamelijk was, een zeer onderdanige, tóch gelijk van zelve spreekt, een zeer schitterende, in elk geval, als alles in dit nieuwe Rijk, een zeer redelijke en geheel met de behoeften des tijds overeenkomende. Immers bevrijd van de zorgen van weleer, zonder
44
werkelijke lasten , hunnen schouderen te zwaar bevonden, zullen ze niettemin al de voordeden plukken blijven; wat meer is, zij zullen in het nieuw Gebied de onmisbare eereteekenen zijn der werkelijk opgetreden personen, des eenen bij uitnemendheid: de Paus zijn schepter- en de voormalige keizer zijn titeldrager. De Paus inzonderheid zal er de onontbeerlijke schaduw zijn zijner eigene persoonlijkheid, de wederhelft van het èènig tafereel. (Een booze geest fluistert ons toe: de onmisbare morgennevel voor de opkomende zon, totdat zij in volle vaart haar middaghoogte aan den effen hemel te gemoet snelt). Maar 't zij zoo, in het hedendaagsche Rijk staat hij opgenomen en verschijnt er als voorheen, zij het in getaanden, toch nog altoos in vorstelijken luister. Dat hij er de mindere is, en de Keizer de meerdere spreekt van zelf — het is de onvermijdelijke wet der dingen, die nu eenmaal aan keizerlijke handen toevertrouwden wat priesterlijke, om niet te zeggen slecht, dan toch minder gelukkig hadden ten uitvoer gebragt: de leiding van beschaving en Christendom.
Alle wetten, gelijk men ziet, zijn dan in Let nieuwe Rijk geschonden, welke in het oude geëerbiedigd werden, en niettemin staan ze daar in uitgedrukt, en hebben er toepassing verkregen alsof ze nooit op eene andere wijze toepassing erlangd hadden. Dat daar strijd moet ontwikkelen, dat daar spanning en wederzijdsche naijver heerschen moet, wie zal het ontkennen, maar wie deswegen voor het nieuwe Rijk bezorgdheid koesteren ? Was van dergelijken het oude volkomen vrij gebleven? En hoe heeft men thans met al deze dingen niet gerekend, ze niet opgenomen in zijn stelsel^ ja ze gemaakt tot levensconditien zei ven, zoodat het leven er immers niet onder bezwijken en slechts des te krachtiger opbloeijen en zich doen gelden zal? En hoe ordelijk moeten die strijd en die spanning zich toedragen bij zoodanig bestuur? Waarlijk alle vragen van den dag, de allerneteligste zelfs, de vragen aller eeuwen staan hier opgelost, of zullen op de vreedzaamste wijze hunne oplossing te gemoet treden. Geen oorlog, het is immers van dit Rijk
45
voorspeld, geen eigenlijke strijd, maar ten hoogste heilzame wrijving en het onderling meten van elkanders krachten zullen aan de orde zijn. Godsdienst zal bloeijen meer dan ooit; de volkeren zullen zich verbroederenen de Staat, deze Cultur-staat bij uitnemendheid, zal rustig zijnen weg vervolgen, en al de overigen in het licht zijner beschaving wandelend, hunnen onderdanen zegen en welvaart doen genieten. — Het Keizerrijk is de vrede, zoo sprak de groote Man, die al deze dingen heeft voorbereid; hij bedroog zich, maar hij sprak van het zijne, immers niet van het eigenlijke, van het Keizerrijk, van het aloude, het heilige. Dat dit de vrede zal zijn, is ons andermaal verzekerd; de wereld zal zich baden in het nooit zoo hoog ontstoken licht der Christelijke „culturquot; ..... Wij zullen het gelooven, nadat wij ook ten slotte op het heilige des nieuw gestichten Rijks het oog zullen gevestigd hebben.
Het heilige Rijk! Dat het heilig is — wie zal het betwijfelen mogen?
Inderdaad, deze is zijn spits, deze de kroon waardoor het boven alle koningrijken der aarde zich verheften en alle staten beheerschen moet, zijne heiligheid. — Tusschen Christus en den mensch zal geen menschelijke middelaar meer tusschen beiden treden i); het is des Rijks diepst fondament en eenige grondwet; iedere sterveling zal volkomen vrij , en meester zijner godsdienstige daden, zich met den Christus en den Vader, die Hem gezonden heeft, kunnen onderhouden en zijne godsdienstige verpligtingen vervullen. Maar wat zeg ik: de Vader, die Hem gezonden heeft? Maar zoo Hij eens niet gezonden ware ? Eenigen beweren het, anderen echter niet;.. .. maar toch allen komen overeen, dat er een Christus ter wereld
i) Men herinnere zich het bekende antwoord van Keizer Wilhelm aan den Paus, waarin volgens den zin deze merkwaardige woorden te lezen staan. Wij noemen ze merkwaardig om de hoogte van waar ze gesproken zijn, en de omstandigheden onder welke. Overigens weet een ieder, dat ze klaar het beginsel van het Protestantisme, als ketterij en tegelijk als wereldkwaad uitdrukken.
46
verschenen is: de groote figuur, de waarlijk historiesdie persoon, uit wie de nieuwe geschiedenis haren oorsprong genomen, de hedendaagsche beschaving heur eersten opstoot verkregen heeft, uit wie de gezuiverde godsdienst aller volken ontstaan is, en die, zij het ook slechts om dit zijn begin, nog altijd de grootste blijft onder de grootsten aller eeuwen. Of Hij dan God zij of niet — maar zijn werk is goddelijk, goddelijk zijne leer, goddelijk zijn zijne daden, goddelijk de krachten, die door hem in de geschiedenis gelegd zijn; en welzalig moet hij geheeten worden , die al dat goddelijke in zich mogt opnemen ; die het gezuiverd van al wat historiesche bijhang of individueele opvatting naar 't verschil van ieders meeningen daaraan heeft weten te verduisteren, in zich, als boven dat alles eindeloos verheven, heeft weten zaamtetrekken en ten heil van 't menschdom aan het menschdom overleveren; welzalig derhalve is de Staat: — de Staat, hij toch geen individu maar uit individuen zamengesteld, hij immers los van alle historie, en toch van iedere historie het uitgezochte bevattende, de Staat, de moderne. Maar wel duizendmaal zalig en duizendmaal oppermagtig ten gezegden einde moet wel wezen de Staat aller Staten, het Rijk der Rijken; immers nu der afzonderlijke Staten individualisme zelfs te boven en ze allen in zijn „Kreitsquot; omvattende; immers van alle historie zoo los en onafhankelijk, dat zijn wedergade in geene enkele eeuw kan worden aangewezen en desniettemin alle eeuwen het hunne nalatenschap hebben toevertrouwd. Wonderbare éénige Staat, met regt de Culturstaat geheeten, met volle regt het model en eenig toongevend voorbeeld voor allen, als het christelijk beschavingsbeginsel op het allerzuiverst in U bevattende! . . . Dat dan millioenen zich nog den Christus voorstellen als hun God en Hem den wierook brengen hunner godsdienstige vereering; dat anderen millioenen nog immer te veel hechten aan den letterlijken kl-nk zijner woorden; dat weder anderen Hem zelfs niet kennen en nog altijd blijven verwachten — hij kent Hem en hij kent Hem alleen; hij ook kent Hem op de wijze waarop
47
zelfs de belcrompendste letterknecht en de allerverblindste kerk-geloovige, ja zelfs de Jood met dien Christus vrede nemen en Hem voor den hunne erkennen kunnen; hij kent Hem alleen als Hij gekend moet worden, hij heeft zijnen geest, hij heeft zich met Hem vereenzelvigd, en te hoog voor al het andere, dat zijne hoogheid niet genaken, zijne rust niet verstoren kan, laat hij de menigte vooralsnog woelen en onderling hunnen strijd uitvechten aan zijne voeten; verzekerd van zijnen gang, verzekerd van de toekomst, verzekerd dat alle Christusdienst voor goed tot het rijk der bijzondere belangen, als 't behoort, is afgedaald, en hij alleen de openbaarheid heeft bemagtigd. Hij is de staat, aller Staten Staat\ ja gij zijt de Goddelijke, gij alleen de Christelijke, juist daarom omdat gij geen Christus erkent dan die aan allen gemeen is. die nergens is gehuldigd, die nooit is verschenen, en toch telken dage verschijnt, die verschijnt in alle groote mannen der geschiedenis, eenmaal beligchaamd werd in Hem, die bij viitstek de Christus geheeten wordt, en die optrad in U zoo groot als ooit te voren, wijl Hij in U slechts „waarheid en geestquot; geen „vleeschquot; en gebeente meer heeft aangenomen: Hij leeft in uwe wetten, in uwe instellingen, in uwe wijsheid, O! niet weinig en wel zeer bijzonder in uwen godsdienstzin, die immers tot pure waarheid en geest gesublimeerd, wel de eenige moet zijn die Gode bekwaam en den menschen het heilzaamst is !
Gij zijt dan wel waarlijk het eenig Rijk, het alom heer-schende, alom zijn zegenrijken invloed uitoefenende; gij die na de eerste schokken, 't noodzakelijk breken uwer baan, den godsvrede gesticht hebt door het Christendom te mogen brengen tot wat het wezen moet, bijzonder belang, en dit op de allereenvoudigste en allerdoeltreiïendste wijze; door quot;t eenig ter wereld geldig maken der openbaarheid van uwen „Staat.quot;
Maar de Paus? . . .
Maar de Paus behoort immers tot de zooveel duizenden , wier Christusbelijdenis de hoogte der in het nieuwe Rijk gevolgde weg niet bereikt heeft, en derhalve met die allen zijn
48
strijd zal uitstrijden, totdat zij eindelijk zeiven die hoogte beklommen hebben ? 't Is waar, hij is de eigenlijke tegenstander, hij vertegenwoordigd een regtstreeks anderen Christus dan die des Rijks; in hem, naar zijn zeggen, heeft de Christus vleesch en gebeente aangenomen als weleer, en hij zelf meent uitsluitend zijnen geest en ook zijne waarheid in bezit te houden. Dan de gronden waarop hij dit alles volhield zijn hem immers ontnomen, zijn koninklijk gebied, het openbaar karakter waarmede hij bekleed was, immers uitsluitend aan zijn vorstendom en voormalige Keizershulp te danken — t welk hem alles onder den voet is weggeschoven ? Hij zelf is gesublimeerd, hij zelf is reeds vergeestelijkt geworden, en met hem alsnog den alouden vorstelijken praal en den vorstelijken naam te laten tot zijn speeltuig, zal hij die zelf als nietswaardige dingen leeren verwerpen en zelfs van zijn geestelijken schepter, een belagchelijkheid op de wijze als die door hem gedragen werd, moeten afstand doen, en den nieuwen Meester huldigen met al zijne aanhangelingen. Alle voormalige pauselijke beschermers, alle Vorsten zijn de Vasallen des nieuwen Meesters, de Paladijnen zijns H. Rijks, en diens eerste, diens eerste Vasal is immers de Koning van Rome, de Italiaansche Katholiek — maar die een Katholicisme huldigt, dat volkomen met dat des Rijks overeenstemt en eenig de Rijksbelangen op het oog heeft. . . .
Sic transit gloria mundi; sic volvitur orbis, zullen wij dan ten laatste moeten uitroepen. — De Katholieke wereld heeft eindelijk voor de Protestantsche moeten plaats maken; 't onzigt-baar Christusrijk der laatste heeft zich de openbaarheid der eerste weten te bemagtigen en daardoor voor goed zijne „onzigtbare Kerkquot; op onwrikbare grondslagen gevestigd. Alle Christusdienst is van het aanschijn der aarde verwezen, zij heerscht in 't hart — maar op aarde heerscht de Keizer. —■ En de Paus, nog een tijdlang treurend op de puinhoopen zijner aloude heerlijkheid, zal van die heerlijkheid in vrede afstand doen en den Keizer geven wat des Keizers is.
49
Maar gij staat gereed te tasten, lezer, gij slaat uwe handen uit en onderzoekt wat van dat alles waarheid zij ?
Wij zullen ze U kortelijk mededeelen; de „Verwezenequot; toch is bezig kort-regt te doen. Zulk een opstand eischte voorbeeldige straf en onmiddelijke demping.
Christus vincit, Christus reguat!
Er staat geen Koning op eenigzins gelijke hoogte tegenover den Paus, dan dien hij zelf gemaakt en met eigen hand gekroond heeft; alle andere Vorsten zijn met elkaar zooveel als hij alleen ? en slechts hunne gezamenlijke kroonen kunnen eenigermate tegen de zijne opwegen. Deze verhouding tusschen Paus- en Koningschap is nu eenmaal wet der geschiedenis. Men heeft echter eene andere geschapen: eeneenig Vorst staat thans den Paus op zijde en evenaart hem in de uitgestrektheid en beteekenis zijns gebieds, is wereldkoning gelijk de Paus wereldpriester is, en heeft nogthans zijne waardigheid en zijn kroon niet te danken aan Pauselijke gunsten. Hij heeft zich zeiven gekroond, hij heeft zich zei ven Keizer gemaakt; al de Vorsten der aarde zijn zijn Vasallen en behooren zich te schikken naar de wetten zijns H. Rijks. — Middelerwijl ligt het tijdelijk vorstendom des Pausen vertreden, en rest hem niets dan de geestelijke schepter, dien hij slechts uitstrekt te midden van hem bewakende dienaren, in wier magt alle zijne handelingen, in wier handen zijn lot en leven zich bevinden, en die aan de wenken des grooten Monarchs gehoorzaam zijn.
De wereld heeft dan weer een Keizer, als de middeleeuwen er een hebben gekend, maar zonder dat een middeleeuwsche Paus hem ter zijde staat; slechts een Byzantynsche bidt en lijdt aan zijne voeten, ieder oogenblik gereed zijn zwerftogt aan te vangen.
Wie die Keker is, die magtige v.-ereldrnonarch, wiens kroon boven alle kroonen der aarde uitblinkt; wie hij wezen mag, die Ontzaggelijke, wiens gebied geen grenzen kent, dan tot waar zijn zwaard niet meer reiken kan; die daarom altijd vermeerderaar is zijns rijks; wiens waardigheid geestelijk is en tijdelijk tegelijkertijd en wiens gewaad dan ook van priesterlijke ea koninklijke kleuren zaamgeweven schittert als de eenige zonne, en die heerscht in den tempel zoowel als in het paleis — wie die wereldkeizer is zal door niemand worden geraden, die door den schijn zich leiden of door 't Siranenlied der vleijers zich bedriegen laat.
Hij is Wilhelm van Pruisen, Pruisens verwinnende Koning, roept de menigte. Hij is Victor Emmanuel, de ellendige, die zich tegen gif en dolk wapenen moet, roepen wij ■— en met evenveel regt. Die magtige ben ik, dondert von Bismarck; neen ik, ik ben die wereldkeizer brult de „leeuw van Capreraquot;; ik, ik; neen ik, krijschen weder anderen en een menigte van stemmen tegelijkertijd, en allen met evenveel regt, de laatsten met nog wel beduidend veel meer dan de eersten; doch geen van allen hadden wij gelijk. De magtige wereldmonarch is niemand anders dan de Revolutie, de gelijknamige met de Hervorming en haar laatst maar geweldigst produkt. Hij , die Napoleon zou noemen, hem gezien in de dagen zijner grootheid, hij zou de waarheid nader wezen, daar deze toch ver-eenigde in zich wat velen dier anderen alleen afzonderlijk zijn — hij is echter gevallen, en diep gevallen. De magtige wereldmonarch is de Revolutie: de beide gekroonden zijn slechts hare dienaren, met tal van droeve lotgenooten zijn ze inderdaad niets anders dan hare gekroonde figuranten; het moet hun meer dan ooit duidelijk zijn uit de opbonzende kreeten, dreunend tot in 't binnenste hunner paleizen. De verwarde geluiden van zoo even; de taal van iederen dag, de bezadigde zoowel als de heetbloedige; de wijsheid hunner staatslieden, die allen geene andere leer zijn toegedaan; de Kamers waarmede ze regeren: niet weinig het dwingend geweld en de
Si
tyrannieke overheerschitig hunner eerste Staatsministers, niet minder onmisbaar als gehaat; het moet hun alles wel overtuigen, dat het ditmaal met de wereldrevolutie ernst is, en zij de argelooze maar niet altijd onbaatzuchtige kweekers harer krachten, de beschermers harer tegen 't Paus en Christusrijk opwassende jeugd nu meer dan ooit in de schaduw gezet, en zich zelve met het opperkoningschap over allen belast heeft; het moet hun wel ten duidelijkste in 't oog springen, dat zij allen één zelfden Meester huldigen (de Tijdgeest is zijn schoonste, maar zijn ware naam is de Revolutie) niet het minste daar, waar het oude Christenrijk zich gevestigd had en zijn onmid-deliike.i invloed uitoefende, Italië, Duitschland , Zwitserland; niet het minste zij, die aan de slooping van dat Rijk onmid-delijk schuld droegen, Spreekt men wel anders van Keizer Wilhelm, dan van zijn wapenschouwingen, van zijn reizen , van zijne omhelzingen, zijn vorstelijke ontboezemingen, van zijn
wrevel!____ en daarentegen wordt telkendage de wereld vervuld
met den naam zijns eersten Staatsminister en diens daden? En de ongelukkige Victor Emmanuel, en zij.... maar laten we hier eindigen; ons is de Keizer der laatste dagen bekend geworden, en wie zijn Vasallen zijn, niet minder.
Zoo groot, zoo ontzaggelijk groot is dan een Paus, en nog wel in de minste zijner waardigheden, dat bij de buitvcrdeeling zijns Rijks twee Koningen onder het gewigt diens lasten den fieren nek hebben moeten krommen, terwijl een derde, die alleen de buitverdeeling voorbereidde, reeds ten eene male verpletterd ligt; — alle anderen, min of meer in den boozen strijd betrokken, i) hebben er de eer en den staf hunner heerschappij mêe verloren. De Revolutie alleen is Meester; zij alleen staat tegenover den Paus op eenigzins gelijke hoogte; alleen zij is onder de wereldmagten èènig als de Paus èènig is. Waarom? omdat
i) Het spreekt van ze'i, dat wij bij de beschouwing van een algemeenen toestand niet elk individu schuldig rekenen, en er ook verre af zijn dit te willen doen. Het zou overigens dwaasheid zijn, enkel aan 't tegenwoordig geslacht 1e willen aanwrijven, wat reeds 't werk van eeuwen is,
de Revolutie Satan is, de hel en hare krachten. Een Paus kan slechts door de hel bestreden worden, alle andere magten zijn voor dien strijd te nietig. Die hem als eenigzins gelijke bevechten wil, moet als de Paus een rustpunt bezitten buiten de aarde, en zijn blik niet door de gewone wetten van tijd en ruimte beperkt zijn; — zulk een magt is de hellemagt.
Het is dan deze magt, het is de Hel zelve en haar Koning, die de Keizerskroon der wereld torscht en getroond zit tegenover Christus' Stedehouder.
De „Verwezenequot; heeft zijn laatste vonnis geslagen, en de beulen zijn ijverig aan den arbeid; — het gold ... maar neen wij zullen ze niet noemen, ter dezer plaatse niet, de hooge slagt-offers zijner verbolgene wrake. Dat het slechts beproeving, dat het slechts loutering zij, o God! en geene straffe ten einde toe dat zij heerlijk uit hunne vernedering mogen oprijzen, is de wensch en de dagelijksche bede des Katholieken Christens; de zijne wel bij uitnemendheid!
„Astititerunt reges .... adversus Dominum et adversus Christum ejus.quot;
Maar ook „populi meditati sunt inaniaquot; ? Inderdaad, de volken waren op ijdele dingen bedacht geweest, en daarover is mede het laatste vonnis geslagen geworden!
De Revolutie, deze nl. is de vreedzame oplossing aller hangende kwestiën; men heeft immers hare aloude uitspattingen niet overgenomen, en de wereldhervorming op de ordelijkste wijze tot stand gebragt. Slechts oorlog, openlijke, koninklijke oorlog, (dat daar middelen gebezigd werden , die in andere tijdsomstandigheden ongeoorloofd schijnen en wdligt ook zijn, kan daarvan het karakter niet doen veranderen) slechts openbare oorlog heeft tot die oplossing mogon medewerken, het edelst bloed heeft er voor gevloeid; heldendaden als die de wereld nimmer aanschouwd had zijn er bij bedreven geworden; deugden der eeuwige gedachtenis o verwaardig verrigt; godsdienst en vaderlandsliefde ontwikkeld; alle nuttige kunsten op elk gebied zijn er voor aangewend en
53
allerwege het heilzaamst enthousiasme geprikkeld; ziedaar alles, maar ziedaar ook alle zeer ordelijke krachten, die de grondslagen van het nieuwe wereldrijk uitmaken; het heeft geene andere; de ongetemden en wel immer ontembaren, die zich eenige aanspraak op dien roem zouden willen veroorloven, worden irniners veracht, Demagogen, Fortschrittmannen, Communehelden, uiterste partijen zijn immers in de schaduw gesteld, en waar ze 't hoofd nog zouden durven heffen, wordt dit aanstonds ter neer gedrukt. En bezie de uitkomst, bezie het waarlijk prachtige Rijk, een even prachtvolle wereld opleverende. De bazuin des vrijen Christendoms zal er worden gestoken en alle strijdlustige vragen er hare vrije ontwikkeling en eindelijke oplossing bij vinden. De tijd zal voltooijen, wat deze CuliursVaaX. op hechte grondslagen gevestigd heeft.
Zoo de bedrogenen, zoo al degenen, die zich door de wetenschap hadden laten leiden en de nieuwere staatkunde waren toegedaan; zoo de goedige maar blinde menigte, die reeds een volle eeuw lang de lessen dezer wijsheid bewonderend hadden aangegaapt; zoo allen, die aan eene „ordelijke helquot; ge-looven konden; vorsten en onderdanen, burgers en krijgslieden, zij werden gevonden in alle rangen der maatschappij.
En de Hel zelve ? O misschien heeft zij een oogenblik aan dezen haren triomf hardnekkig gelooven willen.
Dan voor haar geene rust; zij wordt gesleept naar Golgotha; slechts in den vollen dag; slechts in baren opstand zal zij haie triomfen te beproeven hebben. Haar zoo „ordelijkequot;, omgekeerde wereld hieft toch zich zelve weder regtgekeerd — Heur „Culturtt'aa/quot; heeft zich immers dan tot den „Culturamp;m/;/'quot; moeten aangorden!
Zóó! nu kennen wij CJ, en alle siddering is onzen leden-maten ontweken. Maar waart gij dan niets anders, niets anjers dan een gewapende soldatendrom! minder, oneindig minder nog — een leger „stokkeknechtenquot; i).
l) De oude benaming voor hen, die, vooral in gevangenisse;i, de „insubordineerendequot; misdadigers moesten afranselen.
S4
En dat tegenover een enkel Friester; slechts gewapend met zijn woord? een beroofde, een gevangene, maar die nu eenmaal vast besloten had uwe keizerlijke voorregten niet te erkennen en heel uw „veiligheidquot; aan 't schudden bragt? Ongelukkige ! vervolgde! slechts op „zelfverdedigingquot; bedachte!
Dat er honderdduizenden, en nog eens honderdduizenden van de zulken aanrukken, dat zij beulen en banden en ijzers en ketenen medevoeren zonder tal, dat zij moordschavotten oprigten of de wilde dieren worden vrijgelaten in onze steden, dat zij bannen en kerkeren, moorden en plunderen, maar dat alles zijn we immers te boven, reeds duizend en nog honderden jaren te boven, w gij ter wereld waart; maar aan dat alles kleeft immers onfeilbaar onze overwinning ?
Geen martelaars, geen slagtoffers, geene openlijke breuk met den Paus; 'twas immers uwe leuze, uwe „veiligheidsquot; leuze — en thans! — thans vooral na den 501 December!. . s
Wij kennen den afloop, en zullen niet noodig hebben daarop uitdrukkelijk te wijzen. Wij weten ook, hoe lang en hoe hevig de strijd nog moge voortduren, wat de eindelijke afloop wezen moet. — Maar te midden van den strijd genieten we reeds deze overwinning; dat nimmer in eenige eeuw het openbaar wereldgebied onzes gezegenden Konings zich zoo openbaar geldig getoond heeft als in de onze, zij het ook verbannen tot het rijk der zielen, en nooit een Paus, zijn Stedehouder, openbaarder te midden der wereld als haar Koning gezeteld heeft, hij de onttroonde en die eindelijk van haar aanschijn verdwijnen moest.
Deze zijn de vruchten, nog wel de eerstelingen des nieuwen Christenrijks, hetgeen men tegen het zijne had opgestapeld.
!t Was den iSden Januarij des jaars 1871, op St. Pietersstoel te Rome, in 't paleis der Fransche Koningen. Merkwaardige dag, niet minder merkwaardige plaats. ...
Raak het niet aan, lezer, uw adem zou het kunnen doen ineen storten.
Eer dat de Zoon des menschen komt om de wereld te oor-deeien door het vuur, en zijn algeheelen triomf over dood en hel te vieren, zal de wereld zoo volmaakt zijn als haar Schepper en Verlosser haar gewild en haar krachten ter bereiking dier volkomenheid geschonken had. Christus zal heerschen van zee tot zee, en alles zal één herder en één schaapstal wezen. De wereld zal echter ook eene andere voltooijing erlangen. lijnregt aan de eerste tegenovergesteld, en zóóver in de magt van Satan verzonken liggen, dat de Zoon des menschen bij zijne komst naamvelijks geloof zal vinden op aarde. Deze laatste volkomenheid evenwel, op het punt hare spits en kroon te verkrijgen, zal op datzelfde oogenblik onder het puin der tijden begraven worden, en de eeuwigheid aanvangen, waarin niet meer gearbeid wordt. Dan blijft slechts een plan, eene gedachte over, nimmermeer te verwerkelijken en bestemd om in eeuwigheid onvoldane begeerte te blijven Dat plan was de uiterste kroon des reuzenbouws, gedurende den loop der tijden tegen God en zijne werken opgezet. — 'tLigt zonder gehalte, aan den geest die het uitdacht gelijk, begraven in de hel, en vloekt met zijne dunne lijnen en schoone evenredigheden alle eeuwen door met de wanorde, die daar heerscht en de ijzingwekkende werkelijkheid der stralfende vlammen. . . Middelerwijl is het plan Gods in alle deelen voltooid, en rusten de uitverkorenen in de zalige aanschouwing huns verwinnenden Konings.
Voor echter deze laatste verwinning van het goed op aarde en in den hemel, die van een schijnbare verwinning des kwaads zal voorafgegaan worden, aanbreekt en de geschiedenis niet meer bestaan zal , zijn er in haren loop tijdperken geweest en komen er nog, welke op het allerlaatst gelijken: tijdperken, waarin ook weder het kwaad zijne voltooijing nabijkomt en de Regter schijnt te moeten genaken.
Ook dan zweeft er een gedachte, maar zonder gehalte, en die in eeuwigheid onvoldane begeerte blijven moet; ook dan vloekt de werkelijkheid met het plan. wijl het te goddeloos d. i.
S6
te ijl en te boos was om ooit werkelijkheid te kunnen worden, en is de eigenlijke werkelijkheid de reeds aanbrekende triomf des goeds en het zich zelf straffende kwaad, de Christus, die opstond, om zich te wreken over deze uiterste bespotting.
Zulk een plan was 't plan van het herstel des Duitschen Keizerdoms zonder Paus.
En daarom is de werkelijkheid 's Pausen zoo zigtbare overwinning en de glorie zijns gcddelijken Meesters, aan Wieu de Vader alle magt in den hemel maar ook op aarde geschonken had.
Amsterdam.
j. Kimman.