1
BEKNOPT VERHAAL ^
DER WONDERBARE VERSCHIJNING VAN ' l
VOLGENS HET GROOTE WERK VAN HENRI L ASSERRE , GETITELD :
Door den Eerw. P. Mich, van ETJPEN, C'
Priester van de Congregatie des Allerheiligsten Verlossers.
's HERTOGENBOSCH. »''=« AMSTERDAM.
St. Jorisslraat. j{ Kal verstraal, E. '28.
HENBI BOGAERTS, opvolger van P. N. VERHOEVEN,
Drukker en Boekhandelaar van Z. II. I'aus Pius IX.
•1870.
Voornoemde Schrijver, Henri Lasskrjie, is om zijn heerlijk werk thans algemeen beroemd, vooral sedert Z. Heiligheid Pius IX hem met de volgende, hoogst merkwaardige Breve heeft willen vereeren.
„Aan onzen veelgeliefden Zoon Henri lasserre, Pius IX, Paus.
„Veelgeliefde Zoon, heil en apostolischen zegen.
„Zeer dierbare Zoon, ontvang onze gèlukwenschingen. Gij ontvingt weleer eene uitstekende gunst, en hebt u thans met den nauwgezeisten ijver van de door u des ijds gedane gelofte gekweten. Gij hebt de meuwe verschijning der allergoederrüerendste Moeder Gods zóó duidelijk in het licht gesteld, dat de tweestrijd tusschen de boosheid der menschen en de barmhartigheid van God de gebeurtenis nog krachtiger en overtuigender doet uitkomen. Voorwaar een ieder kan uit uw geschiedverhaal opmaken, hoe onze allerheiligste godsdienst tot het waar welzijn der volken bijdraagt; hoe hij allen die zich tot hem ivenden, zoo met aardsche als hemelsche zegeningen overlaadt; hoezeer hij de orde weet te handhaven, ook zonder tusschenkomst van eenige gewagende macht; hoe hij de
VI
ojigeivonden gemoederen der menigten, ofschoon het recht aan zijne zijde is, weet te ledaren; en hoe de Geestelijkheid niet slechts dat alles behartigt, maar ooh, hoe ver zij er aan vreemd is de hjgelooviglieid te bevorderen, daar zij trouwens om uiUpraak te doen over feiten die de natuvrhrachten schenen te boven ie gaan, met meer bedaardheid en gestrengheid te iverk gegaan is dan alle anderen.
„Even duidelijk zal het blijken, dat de goddeloosheid te vergeefs den godsdienst den oorlog aandoet; dat de kwiperjën der menschen te vergeefs de plannen Gods zoeken tegen te iverJccn. Zijne Voorzienigheid pleegt inderdaad zich van hunne boosaardigheid en onbeschaamdheid ah van zoo vele middelen te bedienen om zijnen werken niemve kracht en nieuwen luister bij te zetten.
„ Wij hebben hierom uw boekdeel, getiteld: „Notre-Dame de Lourdesmet veel genoegen ontvangen. Wij vertrouwen, dat zij, die door de wonderbare teekenen harer macht en goedheid van ivjd en zijd tallooze vreem-delingen tot zich trekt, zich ook van uw geschrift zal bedienen, om dt godsvrucht der menschen en hun vertrouwen op haar meer en meer te verbreiden, ten einde allen deel mogen nemen aan de volheid der genade, die in haar is. Ontvang als waarborg van dit uitwerksel, wat wij voorzien dat mo werk hebben zal, den apostoli-schen zegen, dien wij u als blijk onzer dankbaarheid en vaderlijke welwillendheid met veel liefde schenken.
Gegeven te Home bij Sint Pieter, den 4 Sept. 1869, het 24lt;c jaar van ons pausschap.quot;
Paus Pius IX.
VII
Voorzeker door deze Breve alleen is het wondervo lis feit, dat wij getrouw, ofschoon minder omstandig, in de ■volgende hladzljden gaan verhalen, voor eiken katholle ken lezer boven allen twijfel en kritiek verheven. Doch, ook afgezien van deze zoo plechtige verklaring van den Paus , een ieder, die dit hoekje lezen zal, moge zich vooraf vrij overtuigen, dat alle tegenbedenkingen, die tegen het feit der verschijning in zijn geest opkomen, reeds door vele anderen geopperd, maar ook grondig weerlegd zijn. Men leze dus dit kleine werkje met ter-zijde-stelling van alle vooroordeelen. In plaats van den geest te vermoeien met zekere spitsvondigheden, die alleen dienen om aan de ijdelheid en praalzuchtige geleerdheid voedsel te geven cjeve men veeleer in zijn hart open toegang en vrije speling aan de zalige en opbeurende gevoelens van godsvrucht, liefde en vertrouwen jegens de nooit volprezene Moeder van God en van de menschen, gevoelens, die onvermijdelijk onder het lezen bij u zullen oprijzen, ja niet zelden u als onwillekeurig zullen overmeesteren. Lees en oordeel.
HOOPDSTUK I.
Lourdes. — De BergTotsen van Massabiella. — De familie Soubirous. — Bernadetta. — Eerste en tweed© verschijning. — Volksgerucht. — Derde verschijning.
ourdes is een stadje van Frankrijk , gelegen in het departement der Hooge Pyreneën, tusschen
de vlakte die de stad Tarbes van den zoogeuaamden Grooteu-Berg scheidt. Aan den voet van dit steengebergte, aan de overzijde der stad, stroomt de rivier de Gave met groote onstuimigheid over de keisteenen, waarvan hare bedding vol is, om zich eindelijk in den grooten Oceaan te verliezen. Ter rechterzijde der stad hoog op de rots ligt een oud burgtslot, zeer beroemd in de middeleeuwen. Tegenwoordig wordt het door een honderdtal soldaten bewaakt, staande onder de orders van een commandant. — Het kleine stadje is
10
overigens zeer vermaard om zijue ligging voor de bezoekers der warme mineraalwateren. Ieder jaar stroomen er gedurende liet schooue saizoen bij duizenden heen, niet slechts uit de omliggende Pyreneën, maar uit de Terst afgelegen landen. Alles houdt daar stil alvorens door te reizen naar de verschillende badplaatsen dier streken. Ten gevolge van dit aanhoudend verkeer met lieden uit alle natiën, van allerlei richting en godsdienst, was het stadje in 't jaar 1858, in welk jaar de gebeurtenis voorviel waarvan wij te gewagen hebben, op een hoogen trap van wetenschappelijke samenleving gekomen. De meeste parijsche dagbladen, goede en kwade, waren er in omloop. Ook bezat Lourdes zijn eigen dagblad. De onderprefect (zooveel als ondergouverneur der provincie) woonde te Argelès. Doch in het stadje zelf was een llechtbank van eersten aanleg, een keizerlijke Procureur, en een Procureur-sub-stituut. Daarbij nog een vrederechter, een commissaris van Policie, zes Deurwaarders en zeven Maréchaussees met een Brigadier. Men vindt er ook een Gasthuis en eene Gevangenis; eene burger- en Pratersschool, die druk bezocht wordt door de jongens; eindelijk eene school voor de meisjes, bestuurd door de zusters van Nevers. Over het algemeen is het volk er goed onderwezen. Het onderscheidt zich door eenvoudigheid van manieren, zoo eigen aan het landvolk. Overigens is hun bloed warm, er staat een zuidlandelijk hoofd op, maar zij zijn rechtschapen, godsdienstig en bij uitstek zedelijk; men vindt er meerdere broederschapsgilden van zeer oude dagteekening. Die der steenwerkers is niet de minste. Onder de vrouwelijke vereeuigingen
11
onderscheidt zich bijzonder de zoogenaamde: „Congregatie der hinderen van Maria.quot; Om hierin opgenomen te worden, moet men reeds meerdere jaren blijken van degelijke vroomheid hebben gegeven. De jonge dochters beschouwen het dan ook als eene ware eer daartoe te behooren en als cene schande, daar te worden buitengesloten. Zij nog bemerkt, dat de stad Lourdes bekend staat, als zijnde hare inwoners zeer toegedaan aan Maria. Al de altaren der parochiekerk zijn Haar toe-gewijd.
Dusdanig was de toestand van Lourdes in 't jaar 1858.
De stad met haar burgtslot is, zooals reeds gezegd is, op den rechter oever van de rivier de Gave gelegen. Eene oude brug aan het uiteinde van het stadje stelt u in gemeenschap met de aan den linkeroever gelegene akkervelden, weilanden, bosschen en bergen. Op dezen linkeroever, een weinig beneden de brug, recht tegenover het kasteel, is een zeer ruim kanaal, waaraan de Gave het water levert. Dit kanaal, dat een kilometer meer naar beneden zich weer in de Gave oplost, loopt aan den voet van de zoogenaamde Mas-sabiella-rotsen, en vormt met die rivier een langwerpig eiland, of zoo gij wilt, een ruim en weelderig weiland. Men noemt het „Eiland du Chalet'' Van dit eiland komt men op den beganen vasten grond door een molen, die tevens als brug over het kanaal dient.
In 't jaar 1858 was er in de omgeving van het stadje Lourdes geene plaats, zoo eenzaam, zoo verwilderd als deze Massabiella-rotsen. Lenige schreden van de plaats waar de Gave en het kanaal samenvloeien, was in
12
dit gebergte aan de benedenste zijde eene drievoudige, onregelmatige holte. De eerste opening was gelijkvloers met den grond. Een weinig daarboven, aan uwe rechterhand, bevonden zich de twee andere uithollingen, de eene boven de andere. De voornaamste dezer twee, van eivormige gedaante, had ongeveer de hoogte en breedte van een huisvenster of van eene nis. Zij verdiepte zich van beneden op naar boven in de rots. Ter hoogte van nagenoeg twee meters splitste zij zich in twee. Eenerzijds leidde zij in 't binnenste der lagere spelonk; terwijl zij u aan de andere zijde naar buiten voerde, om u aan den ingang der tweede bovenliggende holte te plaatsen.
Daar stond een wilde rozenstruik, die zijne lange takken uitspieidae en aan de holte de gedaante eener nis gaf.
Aan den voet dier uithollingen stroomde over steen-brokken , die van den berg afgevallen waren, het reeds genoemde kanaal.
De Grot bevond zich derhalve recht tegenover het benedenste punt van het eilandje „du Chaletquot;. Men noemde ze in 't land de Grot van Massabiella, wat in de landelijke volkstaal zooveel beteekent als „oude rotsenquot;. Bij ouweder diende zij niet zelden voor de arme zwijnhoeders, soms ook voor visschers, tot schuilplaats.
Aan de linkerzijde en in zijne binnenruimte was het gebergte alt-jos geheel droog. De regenvlagen kwamen uiterst zelden van dien kant de rots bevochtigen.
Na deze voorafgaande bemerkingen, die wij tot duidelijker opvatting der gebeurtonis noodzakelijk achtten.
13
willen wij thans tot ons verhaal overgaan. Dit verhaal is een nieuw bewijs voor de waarheid van dat woord der H. Schrift: „iFai zwak is in 't oog der wereld wordt door God uitgekozen om het machtige te beschamen.quot; (I. Cor. I. 27).
Het was de lle Februari 1858, daags na Asch-quot;Woensdag, ten elf ure in den voormiddag. Een arm huisgezin der slad Lourdes zat op dat oogenblik zelf in den diepsten nood gedompeld. Het ontbrak daar aan alles, zelfs aan hout om het sober middagmaal te bereiden. De vader was een behoeftig daglooner. Hij heette Trans Soubirous, en was gehuwd met eene deugdzame vrouw, wier naam. was Louisa Castérot. Zij hadden vier kinderen: twee dochtertjes en twee jongens. Het oudste der meisjes, een kind van nauwelijks veertien jaar, was van af hare geboorte in een naburig dorp ter opvoeding besteld bij eene min, waar het zich in de laatste jaren had weten nuttig te maken door de schapen te hoeden. Het was nu pas een paar weken in de ouderlijke woning terug. Geheel hare wetenschap in zake van gebed bestond in het bidden van den Rozenkrans. Maar ook dit heilig gebed was voor hare onschuldige, geheel onbevlekte, kinderlijke ziel een lust, ja eene soort van onweerstaanbare liefhebberij geworden. Overigens was het een kind gelijk ieder ander, vroolijk, speelziek, onbezonnen; echter voortdurend onder den druk van eene soort aamborstigheid, die haar vaak veel deed lijden.
Maar dan leed zij met het geduld van een engel. Schrijven of lezen kon zij niet: zij verstond alleen haar pyreneeschen, gebroken volkstongval. Ons veertien-
14
jarig meisje liad om dit gemis aan noodige kennis tot heden hare eerste H. Communie nog niet gedaan.
't Was dan ook hoofdzakelijk met liet doel om haar voor de eerste Communie te doen voorbereiden, dat hare ouders haar bij zich wilden terughebben. Hare moeder verzorgde haar van dat oogenblik af aan met alle mogelijke teedeiheid, en hield haar gestadig binnen's huis, bevreesd als zij was dat de open vrije lucht hare aamborstigheid nog zou verergeren. Zoo kwam de dag en het uur aan waarvan wij boven gewaagden. De familie Soubirous verkeerde in den morgenstond van dien dag (wij hebben het bereids aangegeven) in de grootste bedruktheid. Om het middagmaal gereed te maken ontbrak het hun zelfs aan het noodige hout.
— Maria, zei toen de Moeder tot haar tweede dochtertje, ga mij op den oever van de Gave of in het gemeente-bosch wat hout rapen.
— Laat mij als liet u belieft meegaan, zeide het oudste meisje: ik beloof het u, ik zal ook mijn takkebosje mcêbrengen.
— Neen, antwoordde de Moeder; gij hoest te veel.
Maar zie! juist trad toen een ander meisje uit de
naburige woning binnen, een kind van zoowat vijftien jaren, met hetzelfde doel op weg, om namelijk hout te gaan sprokkelen. Dit kind en de kleine Maria hielden nu beide bij de Moeder aan en wel zoo lang tot dat Louise Soubirous haar oudste meisje verlof gaf. Zoo gingen zij met haar drietjes de stad uit, trokken de oude brug over en waren thans aan den linkeroever van de Gave. Ook de molenbrug gingen zij over en waren op het eilandje gekomen, waarvan wij gesproken
15
hebben. Daar begonnen ze om strijd liouttakjes te sprokkelen oin er een kleinen takkebos van te maken. Zoo sprokkelende waren zij langzamerhand, altoos de richting van de rivier volgende, aan het uiteinde van het weiveld gekomen. Ons ziekelijk wichtje bleef een weinig achter en had, ondanks al haar moeiten, nog niets opgedaan. Haar voorschootje was leeg. — Doch zeggen wij hier haar naam. Het onschuldig engelachtig meisje werd Bernadetta geheeten. — Onze drie kleine vriendinnetjes stonden eindelijk recht tegenover die drievoudige bergopening, welke wij boven naar ons best vermogen beschreven hebben. Alleen het molenwater hield haar daarvan gescheiden. Doch dien dag was de bedding der rivier nagenoeg droog. Men was bezig met aan den molen een en ander te herstellen : en hierom had men den waterstroom trachten te stremmen. Terwijl zij op dit punt gekomen hare oogen laten rondgaan om te zien of niet daar wellicht hout te rapen viel, bemerken zij inderdaad aan den overkant eene menigte verdorde takken en zonder zich lang te bedenken, trekken zij met haar beide (de kleine Maria en het jonge kind, haar buurtvriendinnetje) de beek over. Bernadetta was nog aan den overkant. De overtocht van het riviertje was voor haar des te bedenkelijker, omdat zij kousen droeg.
— Wees zoo goed, riep zij hare kameraadjes die aan gene zijde waren, toe, en werpt mij twee of drie groote s te enen in de beek: dan kom ik ook droogvoets er over.
Maar deze roepen haar tegen, ongeduldig om aan 'i sprokkelen te gaan:
— Doe gelijk wij en kom er blootvoets door.
18
met eene uitdrukking van vurige godsvrucht gevouwen hield. De koralen van den rozenkrans gleden de een na de andere tusschen hare vingeren door. Evenwel liet zich aan de lippen van de koninklijke Maagd niet de minste beweging bespeuren. In plaats van den rozenkrans te bidden, luisterde zij wellicht in haar eigen hart naar den eeuwigen weergalm der engelsche groetenis en naar de van alle deelen des aardiijks tot haren troon opstijgende gebeden. Gerust mogen wij het er voor houden, dat er bij iederen korrel dien hare vingeren beroerden, een regen van hemelsche zegeningen over de zielen nederviel, even als dauw-paarlen in de bloemkelken.
Zij sprak niet, maar haar eigen woord en de wondervolle feiten die wij te verhalen hebben, deze zullen ons leeren, dat zij niemand anders was dan de onbevlekte Maagd, de allerheiligste, nooit volprezene Moeder Gods, Maria.
De verschijnende blikte Bernadetta aan. Het kind, verschrokken, had onwillekeurig zijn rozenkrans bij de hand genomen. Zij wilde aan 't bidden gaan en zich met het kruisteeken zegenen. Maar zij beefde zoo zeer, dat zij de macht niet had haar arm op te beuren. 'I quot;Was toen dat de hemelsche Maagd het kind met een zoeten glimlaoh aanstarende, zelve, als om haar moed in te spreken, het kruisteeken maakte. Bernadetta volgde haar voorbeeld, en alle vrees was bij haar verdwenen. Zich de oogen wrijvende en zich onweerstaanbaar getrokken voelende om immer op nieuw haar blikken op de verschijning te slaan, begon zij nederig haar Eozenkrans te bidden. „Ik geloot in God den Vader; quot;Wees gegroet Maria vol van genade.quot;
19
Intusschen bleef Maria voortdurend daar ter plaatse. Doch zoodra had zij haar rozenkrans niet geëindigd en gezegd: „Eere zij den Vader, den Zoon en den H. Geest in alle eeuwen der eeuwenquot;, of de verheerlijkte Maagd verdween op eens.
Wat er in het gemoed der kleine Bernadetta toen omging is gemakkelijk te gissen. Het schouwspel dat wij beschreven hebben, had ongeveer een kwartier uurs geduurd: Maria's gunstelinge had immers juist den tijd gehad haar rozenhoedje voluit af te bidden.
Nu bleef der kleine Bernadetta niets meer over dan zich te gaan vervoegen bij hare twee vriendinnetjes, die aan de overzijde der beek nog steeds drukop hout sprokkelden. Zij ontdeed zioh van hare kousen en zonder acht te slaan op de koude temperatuur van het water, stapte zij er door heen.
Maria en Jeannette (dit was de naam van het kind uit de buurt) hadden wel gezien, dat Bernadetta op de knieën gevallen was en gebeden had; dooh dit deed bij haar geen vermoeden ontstaan als ware er in haar iets buitengewoons gebeurd. Want iets dergelijks vindt men in 't land der Pyreneën vrij algemeen onder de kinderen wanneer zij aan hun werk zijn.
— Hebt gij niets gezien, gij ? vroeg Bernadetta, toen zij nu eindelijk bij hare makkertjes genaderd was, die geheel onbekommerd na afloop van hare taak onder de Grot aan 't spelen geraakt waren, (Zij bemerkten evenwel dat zij eenigszins gejaagd er uit zag).
— Neen, antwoordden zij. Maar hebt gij wellicht iets gezien?
Bernadetta, het geheim der verschijning voor zich bewarende, gaf daarop ten antwoord:
20
_ Hebt gij niets gezien, zeide zij, dan heb ik u
o )k niets te zeggen.
Intussclien waren de takkebosjes in orde gebracut. Men zon naar Lonrdes terugkeeren. Maria en Jean-nette, die de ontroering van Bernadetta nn eens bemerkt hadden en nieuwsgierig waren de oorzaak hiervan te weten, liielden zoo lang bij liaar aan, dat zij eindelijk liet geheim zon gaan zeggen, maar altoos onder voorwaarde dat zij het voor zich zonden houden.
— Nn dan, zoo sprak zij, ik heb iets gezien wat
in 't wit gekleed was.
En zij verhaalde hare speelvriendinnetjes, zoo als zij kon, de geheele verschijning.
— Ziedaar wat ik gezien heb, voegde zij er bij; maar ik bid n, zegt er niemand iets van.
De eenvond en gemoedelijkheid van toon waarop Bernadetta het voorval verhaalde, maakte dat hare sprokkelkameraadjes hare geschiedenis als ontwijfelbaar zeker aannamen. Maar hierom waren zij des te banger. Zoo zijn de kinderen van armen! men begrijpt zulks. Ze zitten trouwens van alle zijden in den druk.
— Bernadetta, spraken zij, wij gaan nooit meer naar die plaats heen. Wie weet, of dat niet een of ander is om ons schrik aan te jagen!
Kauwelijks waren onze kleine geheim bewaar esters te huis, of het zegel van het geheim werd gelicht. Maria vertelde alles aan haar moeder.
— Kinderstreken, zeide deze. — Maar wat vertelt uw zus daar? hernam zij, terwijl zij Bernadetta aansprak.
En deze op nieuw aan 't vertellen.
21
Moeder Soubirous haalde de scliouders op.
— Gij hebt u wat laten voorstaan, zeide zij tot haar ziekelijk dochtertje. Maar dat is inderdaad niets geweest. Gij hebt gemeend, ja, iets te zien, maar merkelijk hebt gij niets gezien. Dat zijn kinderachtige hersenschimmen.
Maar Bernadetta gaf het niet op.
— Wat er van zij, hernam de moeder, gij keert er niet meer terng, ik verbied het u.
Dit verbod neep Bernadetta het hart toe, want, zoo als men licht begrijpt, na de verdwijning van die won-•derschoone gezichtsvertooiiiug, was haar vurigste wensch dezelve terug te zien.
Intusschen zij zweeg en berustte daarin.
Twee dagen gingen zoo voorbij. Maar Bernadetta kon het niet laten om met haar zustertje Maria, met de kleine Jeannette en eenige andere kinderen over die heerlijke Yrouw van de Grot te praten. Zij vroegen haar, of het dan soms eene of andere Dame was gelijk zij er wel eens in de straat of in de kerk pleegde te zien.
— Xe en, zeide zij, al die dames kunnen er u zelfs geen denkbeeld van geven zóó schoon als zij was!
Zij hunkerde er naar om ze terug te zien. De andere kinderen waren even nieuwsgierig als zij; maar deze waren niet zonder angst.
't Werd Zondag. De zon scheen in vollen luister aan den hemel.
Toen de Mis uit was, trachtte Bernadetta hare gewone speelgenootjes te overreden, ze zouden hare moeder vragen, om naar de grot te mogen terngkeeren.
22
Maar als er eens iets kwaads achter schuilde? merkten deze op.
Bernadetta antwoordde, dat zij het niet gelooven kon. Want nooit had zij een zoo goedaardig gelaat gezien.
— In alle geval, hernamen hare kameraadjes, dia een beetje meer van den catechismus kenden dan zij, in alle geval moet gij haar gewijd water toewerpen. Is het soms de duivel, dan zal hij heengaan. Gij moet zoo zeggen: „Indien gij van wege God komt, nader dan; maar komt gij van wege den duivel, ga dan heen.quot;
Er werd dan bestoten dat men wijwater zou meenemen.
Maar moeder had nog geen verlof gegeven.
Na het middagmaal drongen alle kinderen te zamen bij vrouw Soubirous hierop aan. Deze, na eerst allerlei tegenbedenkingen aangevoerd te hebben, zag zich ten laatste verplicht om toe te geven.
De kleine troep ging eerst naar de kerk en bad daar eenige oogenblikkeu. Een der kinderen schepte wijwater in een halven liter, dien het meegebracht had.
Bij haar aankomst aan de Grot, was er niets aanwezig.
— Laten wij den Rozenkrans bidden, zei Bernadetta. Dit gebeurde. Alle knielden neder en baden, ieder voor zich, den Rozenkrans.
Eensklaps verandert het gelaat van Bernadetta van gedaante. Eene ongewone ontroering teekent zich af op al haar uiterlijke. In haren blik schittert een goddelijke lichtglans.
2ij zag, even als Donderdags te voren, dezelfde won dervolle verschijning. De hemelschoone Vrouw stond
23
-weer daar voor Bernadetta's oogen met den voet op de rots en in dezelide kleeding.
— Kijkt! riep zij. Daar is zij!
Maar, wat de andere kinderen ook al staarden zij zagen niets als een naakten bergrug en de takken van den wilden rozelaar die zich rondom de geheimzinnige rotsnis slingerden.
Een der kinderen naderde toen Bernadetta en stak ijlings het fieschje met wijwater in haar handen.
— Om niet te kort te doen aan de belofte die zij had afgelegd, stond zij op, en besproeide de vreemdsoortige Dame herhaalde malen met haar wijwater. Deze intusschen bleef, op eenige passen van haar verwijderd in het bhmeimiim der nis, onbewegelijk en uiterst aanvallig vóór haar oogen hare eerste houding bewaren.
— Indien gij van wege God komt, nader dan, zei Bernadetta. En zij wenkte haar, dat zij komen zou.
Op dat woord en bij die gebaren, boog zich de Maagd herhaalde malen voorover en kwam naar voren toe tot op den kant van de rots. Zij scheen Bernadetta toe te lachen en deze zag hoe bij het uitspreken van den naam van „Godquot; haar gelaat een zekeren gloed kreeg.
— Bernadetta herhaalde haar woord nog eens: „Indien gij van wege God komt, nader dan....
Ziende hoe schoon en luistervol zij was, kon zij ook met de uiterste zelfoverwinning er niet toe geraken om baar formule te voltooien: „Indien gij van wege den duivel komt, ga dan heen.quot; — Zij hield ze in haar hart terug.
24
Toen wierp zij zicli audemaal op liaar kuieëu en ging voort met den rozenkrans te bidden. De H. Maagd scheen er naar te luisteren. Oot zij zelve liet haar rozenkrans tusschen haar vingers glijden.
De rozenkrans was geëindigd, en do verschijning verdween.
Hoe blijde Bernadetta naar huis terugkeerde, begrijpe het wie het kan!
— Wij zijn bang geworden, Bernadetta, zeiden haaide andere meisjes, die gezien hadden hoe haar wezen van gedaante veranderd was. Laten we hier niet meer komen. Wat gij gezien hebt, komt misschien om ons kwaad te doen, zeiden zij.
Volgens afspraak waren zij vóór de Vespers te huis-Bij •'t uitgaan der kerk hoorde men reeds hier en daar over het voorgevallene met de kleine kinderen mompelen. Maar men mag wel zeggen, dat op weinige uitzonderingen na, al de andereu het feit of betwistten of er den gek mee scheerden. De wereld is ten allen tijde zoo geweest! aan 't buitengewone in de bovennatuurlijke orde gelooft men ongaarne.
Zelfs Bernadetta^s ouders, hoezeer anders van hare rechtzinnigheid overtuigd, beschouwden die Verschijning als eene zinnenbegoocheling.
— Het is een kind, zeiden ze. Zij heeft gemeend iets te zien, maar inderdaad niets gezien. Dat zijn hersenschimmige verbeeldingen van een jong meisje. Ja, zoo spraken zij. Eu toch waren zij bij wijlen door het nauwkeurig en overtuigend vertellen van hun dochtertje hevig in hun twijfel geschokt. Althans zij hadden den moed niet meer om haar te verbieden naar
25
de Grot te gaan. In de eerste dagen der week kwamen er niet weinigen uit de volksklasse de woning van de familie Sonbirous bezoeken om van ouders en. kind over du zooveel besprokene verscliijning bij de Massa-biella-rotsen eenige nadere bijzonderheden ta vernemen. De antwoorden van Bernadetta op de meest onderscheidene vragen, die men haar deed, waren altoos even juist en duidelijk. Weldra stond dan ook bij allen die overtuiging vast dat, al zou de verschijning zelve een goochelspel der verbeelding wezen, Bernadetta althans in goede trouw verkeerde, en waarheid sprak.
Maar op het woord- van een kind alléén, het moge ook nog zoo onschuldig en rechtschapen zijn, mocht men zich niet verlaten om een zoo wonderdadig feit als waar aan te nemen.
En dan — aangenomen dat liet eene wezenlijke verschijning was, de vraag bleef dan nog te beantwoorden: Js het een engel des lichts of wel een engel uitden afgrond? Is het wellicht ook eene lijdende, ronddwalende ziel des vagevuurs, die gebed komt vragen? Of is het iemand uit de omstreken, die in geur van heiligheid gestorven zijnde, thans zich in zijn staat van verheerlijking kenbaar maakt?
Onder de Katholieken van Lourdes, die veel over die wondervolle gebeurtenis nadachten, waren er twee, die aan de zaak meer rechtstreeks gevolg gaven. De eene heette Antoinette Peyret, eene jonge dochter behoorende tot de Congregatie der kinderen van Maria; de andere was Madame Millet. Ze zijn nog beide in leven.
Meenende, dat het eene of andere ziel uit liet va-
26
gevuur zou wezen, gingen zij naar Bernadetta en zelden haar:
— Vraag aan die Dame wie zij is en wat zij wil. Zeg haar dat zij liet n nitlegge, en mocht gij haar niet goed begrijpen, dat zij het n op schrift zette.quot;
't quot;W as Donderdag de 18e Februari. Bernadetta voelde zich dien morgen door een inwendige aandrift hevig getrokken om naar de Grot te gaan. Zij vroeg hare ouders verlof, verkreeg liet en ging nu met de twee voornoemde personen op weg.
Men kon dien dag niet meer, 200 als vóór acht dagen, de bedding van het kanaal droogvoets doorwaden. De reparatiën aan den molen waren voltrokken, de/,e deed weer zijne werking als voorheen, en daarom stroomde ook weer het water in al zijne kracht van vroeger dagen. Dit had ten gevolge, dat zij om bij de Grot te komen over de rotssteenen moesten heenklanteren. Antoinette Peyret en Madame Millet zagen er geen klein bezwaar in. Bernadetta daarentegen, anders zoo zwak en vreesachtig, scheen door haar brandend verlangen om de verrukkelijke Dame weer te zien thans zóó rap en onversaagd, dat men zou gemeend hebben het was Bernadetta niet meer. Dit was de reden dat zij eenige oogenblikken vóór hare gezellen bij de Grot aankwam. Zij boog haar knieën, begon den rozenkrans te bidden en hield haren blik onbewegelijk op de nis gevestigd.
Eensklaps laat ze een gil. De haar nu eens bekende lichtglans van de gloriekroon schittert in het binnen-ruim der opening. Zij hoort eene stem die haar toeroept. Daar stond andermaal op eenige schreden boven
27
haar, de geheimvolle venchijning. De wondervolle Maagd neigde haar van licht glanzend gelaat tot het kind en deed door een gebaar van de hand verstaan dat het zou naderen.
In datzelfde oogenblik kwamen de twee gezellinnen van Bernadetta, uitgeput van vermoeienis, daar ook aan. Zij zien de gelaatstrekken van het bevoorrechte kind door de geestvervoering, waarin het verkeert, geheel van gedaante veranderd.
Bernadetta merkt haar op,
— Ziet daar is zij, sprak ze. Zij geeft mij een teeken om nader bij te komen.
— Vraag haar of zij ongaarne heeft dat wij hier bij u zijn. Zoo ja, dan zullen wij heengaan.
Bernadetta zag de Dame aan, die alleen voor haar zichtbaar was, luisterde een oogenblik en zich vervolgens tot hare gezellinnen wendende, sprak zij:
— Gij kunt blijven.
De twee vrouwen knielden neder neven het kind en staken eene waskaars op, die zij hadden meegenomen.
Zou men het opsteken dier kaars aan den voet dier vroeger zoo eenzame en verlatene berghoogten niet te recht eenjVoorsperen voorteeken mogen heeten van het daar ter plaatse zeifin later jaren opgerichte heiligdom?
Bernadetta bleef voortgaan in hare geestverrukking.
Hare gezellinnen konden zich ondanks haar gevoel van diepen eerbied voor 't geen zij zagen, niet weerhouden haar nogmaals aan te spreken.
— Nader tot haar, zeiden zij, daar zij u roept en wenkt. Nader. quot;Vraag haar wie zij is? Waarom zij hier komt? Of zij eene ziel van het vagevuur is die
26
gevuur zou wezen, gingen zij naar Bernadetta en zelden haar:
— Vraag aan die Dame wie zij is en wat zij wil. Zeg haar dat zij liet n nitlegge, en mocht gij haar niet goed begrijpen, dat zij het n op schrift zette.quot;
't quot;W as Donderdag de 18e Februari. Bernadetta voelde zich dien morgen door een inwendige aandrift hevig getrokken om naar de Grot te gaan. Zij vroeg hare ouders verlof, verkreeg liet en ging nu met de twee voornoemde personen op weg.
Men kon dien dag niet meer, 200 als vóór acht dagen, de bedding van het kanaal droogvoets doorwaden. De reparatiën aan den molen waren voltrokken, de/,e deed weer zijne werking als voorheen, en daarom stroomde ook weer het water in al zijne kracht van vroeger dagen. Dit had ten gevolge, dat zij om bij de Grot te komen over de rotssteenen moesten heenklanteren. Antoinette Peyret en Madame Millet zagen er geen klein bezwaar in. Bernadetta daarentegen, anders zoo zwak en vreesachtig, scheen door haar brandend verlangen om de verrukkelijke Dame weer te zien thans zóó rap en onversaagd, dat men zou gemeend hebben het was Bernadetta niet meer. Dit was de reden dat zij eenige oogenblikken vóór hare gezellen bij de Grot aankwam. Zij boog haar knieën, begon den rozenkrans te bidden en hield haren blik onbewegelijk op de nis gevestigd.
Eensklaps laat ze een gil. De haar nu eens bekende lichtglans van de gloriekroon schittert in het binnen-ruim der opening. Zij hoort eene stem die haar toeroept. Daar stond andermaal op eenige schreden boven
27
haar, de geheimvolle venchijning. De wondervolle Maagd neigde haar van licht glanzend gelaat tot het kind en deed door een gebaar van de hand verstaan dat het zou naderen.
In datzelfde oogenblik kwamen de twee gezellinnen van Bernadetta, uitgeput van vermoeienis, daar ook aan. Zij zien de gelaatstrekken van het bevoorrechte kind door de geestvervoering, waarin het verkeert, geheel van gedaante veranderd.
Bernadetta merkt haar op,
— Ziet daar is zij, sprak ze. Zij geeft mij een teeken om nader bij te komen.
— Vraag haar of zij ongaarne heeft dat wij hier bij u zijn. Zoo ja, dan zullen wij heengaan.
Bernadetta zag de Dame aan, die alleen voor haar zichtbaar was, luisterde een oogenblik en zich vervolgens tot hare gezellinnen wendende, sprak zij:
— Gij kunt blijven.
De twee vrouwen knielden neder neven het kind en staken eene waskaars op, die zij hadden meegenomen.
Zou men het opsteken dier kaars aan den voet dier vroeger zoo eenzame en verlatene berghoogten niet te recht eenjVoorsperen voorteeken mogen heeten van het daar ter plaatse zeifin later jaren opgerichte heiligdom?
Bernadetta bleef voortgaan in hare geestverrukking.
Hare gezellinnen konden zich ondanks haar gevoel van diepen eerbied voor 't geen zij zagen, niet weerhouden haar nogmaals aan te spreken.
— Nader tot haar, zeiden zij, daar zij u roept en wenkt. Nader. quot;Vraag haar wie zij is? Waarom zij hier komt? Of zij eene ziel van het vagevuur is die
De veertien dagen. — Volksbeweging. — De vrijdenkerij. — De geestelijkheid. — De pastoor Peyramale.
— De officieele wereld. — De politie. — Mijnh.
Jacomet. — Verschijning van den 21 Februari.
— Verhoor van Bernadetta door Jacomet._
De volksmenigte. — Het uitblijven der verschijning. — Haar terugkeer den 23 Februari. — Het geheim. — De zending.
Toen Bernadetta bij hare ouders was teruggekeerd, moest zij noodzakelijk hun de belofte openbaren, die zij aan de geheimzinnige Dame gedaan had, van namelijk veertien dagen achtereenvolgens de Grot te zullen gaan bezoeken. Antoinette Pevret en Madame Millet van haren kant verhaalden allerwege wat er aan de Mas-sabiella-rotsen had plaats gehad: de wondervolle gedaanteverandering van het kind tijdens de verschijning; de woorden der verschenen Dame; hare uitnoodiging om gedurende de volgende veertien dagen terug te komen, enz. Het gerucht van al die ongewone dingen verbreidde zich spoedig alom. Eene andere omstandigheid bracht er nog veel toe bij. gt;t Was juist dien dag jaarmarkt te Lourdes. Er was, zoo als ge«
31
woonlijk, veel volks; van daar dat dienzelfden dag 's avonds liet nieuws der openbaringen, (zij mochten waar of valsch zijn,) door Maria aan Bernadetta gedaan , zich op de bergen en in de dalen verspreid had, te Bagnères, te Tarbes, te Cauterets, te Saint-Pé, te Nay, kortom in alle richtingen van het departement en zelfs daar buiten. Van af den volgenden morgen op 't oogenblik dat Bernadetta aankwam, stonden haar bij de Grot honderde personen te wachten. Zaterdags daaraanvolgende waren er 4 a oOO. Zondags morgens telde men er meerdere duizenden.
En wat zag men dan ? En wat hoorde men ? Niets, volstrekt niets; men zag er alleen een arm biddend kind, hetwelk beweerde iets te zien en iets te hooren. Waarlijk hoe nietiger hier de oorzaak was, hoe minder mogelijk, volgens menschelijke begrippen het uitwerksel te verklaren! Van toen af hoorde men als 't ware van niets anders meer spreken: op de werven, in de werkplaatsen, in de huisgezinnen, in gezelschaps. kringen, onder leeken en geestelijkheid, onder de armen en rijken, in de koffiehuizen, op de marktplaatsen, in de straten, aller mond was vol van de buitengewone gebeurtenis der Grot van Massabiella. Men mompelde het elkander reeds van verre toe; „'i Is zeker de H. Maagd die daar verschenen is.quot;
Doch zóó dachten noch spraken de filozofen dier streek. Zij schertsten er hartelijk mede.
— Hoe, zeiden deze, het kind heeft nog niet eens de jaren om een eed te kunnen doen; indien het voor
eene reclitbauk getuigenis aflegde, al ware 't ook wegens eene zaak van hoegenaamd geen gewicht, te nau-wernooJ zou men er acht op slaan — en men gaat het geloof schenken nu het eene verschijning geldt, eene onmogelijke gebeurtenis?... Is 't niet blijkbaar een of door de familie uit winstzucht, of door de clericale partij opgezet komediespel? Twee oogen zijn genoeg om binnen tien minuten het gansche kluchtspel te ontcijferen! — De nieuwsgierigheid toch bewoog eenigen van die zoo redeneerden om Beruadetta te gaan ondervragen; zij wilden self's getuigen zijn van hare geestverrukkingen, en zij moesten bij nader onderzoek, ondanks zich zeiven bekennen, dat hier meer dan eene komedie was.
Anderen, de partij der geleerden vormende, beweerden: Ja, het kind is gansch oprecht in hare antwoorden — maar het verkeert in een staat van zinnenver-bijstering. Alles is bij haar het product barer levendige verbeelding. Wat hare geestvervoeringen betreft, hierover behoorde de geneeskunde te oordeelen: de dochter van Soubirous is onderhevig aan vallende ziekte. Eene ontsteltenis in haar spieren- en zenuwenstelsel heeft eene verwarring in hare hersenen veroorzaakt, Ziedaar de sleutel van het gansche geheim! — Dergelijke hooggeleerde verklaringen werden om de twee a drie dagen door het land verspreid door middel van een dagblad, de lavedan geheeten, dat ter plaatse zelve werd uitgegeven. Ietwat later had men eene andere versie op het feit uitgevonden. Toen heette het in genoemd
dagblaadje „Bemadetta en hare kleine gezellinnen waren diefeggen, die om aan de vervolging der politie te ontsnappen in die Grot zich waren gaan verschuilen.quot; Nog wat later, zag datzelfde armzalig courantje, ten spijt van zich zelf zich genoodzaakt, het gebeurde als ontegen-sprekelijke feiten in zijne liberale kolommen op te nemen. Van komedie of goochelarij durfde het niet meer gewagen. De publieke opinie was te zeer daarmee iu tegenspraak; de feiten waren al te zichtbaar. Hij vergenoegde zich, de hooggeleerde redacteur van den Lavedan, haar ,/eene arme lichtgeloovige ziensterquot; te noemen. Ook hij hield het er voor, dat Bernadetta in een toestand van vallende ziekte verkeerde. In ieder geval, welkdanig de oorzaak ware, van eene bovennatuurlijke gebeurtenis (dit stond als onomstootbare waarheid vast bij al die Heeren der moderne wetenschap) kon geen spraak wezen! Trouwens de wetenschap verklaart alles, de wetenschap alleen geeft zekerheid van oordeel, al wat buiten haar gebied komt opdagen, is daardoor alléén reeds als illusie veroordeeld en overtuigd valsch te zijn.
Zoo spraken in het stadje Lourdes allen, die de Geneeskunst en de Wijsbegeerte vertegenwoordigden.
Bernadetta was dus, volgens hunne diepwetenschap-pelijke overtuiging, of krankzinnig of cataleptiek. De feiten van nabij bestudeeren, dit was voor hun overvliegend verstand te alledaagsch, te volksachtig.
Laten wij toch bekennen, dat men onder de mannen van die soort de eene en andere eervolle uitzondering
3
•'54.
aantrof. Zulkdanig iemand was de Heer Dozous een der voortreffelijkste geneeslieeren der stad^, de lieer Dufo, advocaat, meerdere leden der rechtbank, de lieer Pougat, president der rechtbank en nog tal van anderen. In plaats van a priori en zonder onderzoek alle feiten, die er konden plaats hebben in naam der moderne kritiek als fabels te verwerpen, waren zij besloten diezelfde feiten zoo nauwkeurig mogelijk gade te slaan en te onderzoeken.
De geestelijkheid ('t lag immers in den aard der zaak) was ja, door die feiten in liooge mate opgewonden geraakt. Maar gedreven door een bewonderingswaar-digen omziehtigheidstakt (zoo als voornoemde schrijver ^ Henri Lasserre, het noemt) was zij eenparig besloten zich geen andere rol dan die van bloote toeschouwers toe te kennen.
Het feit kon liet gevolg wezen van eene bloot natuurlijke oorzaak, zoo redeneerden de geestelijken. Maar wc! -liclit ook zeiden zij, is hier eene bovennatuurlijke oorzaak in ^t spel. En zoo ja, dan blijft te onderzoeken, of dat bovennatuurlijke het werk van den duivel of van God is. De priesters, met één woord, gingen van verre de feiten tot in hunne kleinste bijzonderheden nauwkeurig na, doch hielden hun oordeel desaangaande geschorst. Lichtvaardig uitspraak doen mochten en wilden zij niet.
Men merke wel op, dat zij niet eens den naam van het kind, veel minder het kind zelf kenden. Het kwam nu reeds sedert een veertiental dagen naar
den catechismus; maar de geestelijke, die dit jaar met de onderrichting der kinderen belast was, had het nog niet eens opgemerkt, 't Was eerst den derden dag van die hiervoren besproken veertien dagen, toen men de bevolkingen bij hoopen naar de geheimzinnige Grot zag ijlen, dat de geestelijke haar bij haar naam opriep. Toen bemerkte hij in haar niets dan een nietig en arm gekleed, een nederig en eenvoudig meisje, onwetend in zake van godsdienst.
Aan het hoofd der parochie stond een priester, wiens beeltenis de lezer met genoegen zal ontvangen.
Zijn naam was de abbé Peyramale. Hij was toen ongeveer vijftig jaren oud en sedert reeds twee jaar pastoor-deken van de stad en het kanton Lourdes. Van natuurswege voor al wat goed en recht is met onbeschrijfelijken ijver bezield, zou hij zich soms door zijn driftig karakter hebben laten vervoeren, hadde de genade dien natuurlijken aanleg niet binnen de juiste palen gebracht. Nooit liet hij eenig misbruik onbesproken. Was zijn woord op den preekstoel somtijds wat hard, men vond er zich door gekwetst, 'quot;t is waar, maar men moest toch hulde brengen aan zijn ijver. Daarbij kwam dat hij zich zei ven geheel scheen te verwaarloozen. Ging hij door de straten, 't was in eenen gelapten, versleten toog, met grove schoenen aan de voeten, en een ouden geheel misvormden steek op het hoofd. Dit deed hij niet uit slordigheid, of kleingeestige ij delheid, of om het medelijden fijner parochianen af te bedelen, 't Was enke! het gevolg
36
zijner overgroote milddadigheid jegens armen en be-Loeftigen. Dit wist een ieder. Daardoor had hij zich dan ook aller gemoederen gewonnen. Men zag het aan de paroclilanen, wanneer zij hem op straat ontmoetten ^ of wanneer de armen, op den drempel hun-lier woning gezeten, hem in't voorbijgaan tegenliepen: „Goeden dag, heer Pastoorquot; ! Zelfs de vrijdenkers moesten hem dit getuigenis geven: „De Pastoor is niet altijd gevoegelijk; maar hij is liefdadig en volstrekt niet aan zijn geld geheclit. Al draagt hij een toog,'tis de beste der menschen.quot;
In godsdienstzaken was hij omzichtig tot overdrijquot; ving toe. Bij dien ijver van een apostel, waarvan wij gesproken hebben, kwam ecu uiterst gezond oordeel en een onwrikbaar vast karakter, wanneer de waarheid in het spel kwam. Te rechter tijde had hem de Voorzienigheid te Lourdes geplaatst.
Yoorzichtigheidslialve onthield hij zich van alle uitspraak over de gebeurtenissen aan de Grot; hij verbood ook aan zijne gansche onderhoorige geestelijkheid zich rechtstreeks, hoe dan ook, in die zaak te mengen, of in persoon daar te verschijnen. Evenwel belastte hij eenige verstandige leek en, op wie hij rekenen kon, van iedere reis Bernadetta naar de Massabiella-rotsen te versezellen, en hetn dag op dag, uur op uur, van alles verslag te geven. Zijn woord was immer en tot allen, leaken of priesters: „Haasten we ons niet; laat de Voorzienigheid begaan, laat eerst de kerkelijke overheid uitspraak doen, alvorens wij ons verklaren.quot;
37
Mgr. Laurence, bisschop van Tarbes, 1) onder wiens jurisdictie ook de stad Lourdes behoort, keurde de zienswijze van den pastoor ten volle goed. Hij n;at zelfs aan alle geestelijken van zijn bisdom verbod -.au zich hoe dan ook met de gebeurtenissen van Lourdes in te lateu.
De priesters, getrouw aan dit voorschrift van hun bisschop, bewaarden, zoowel op den preekstoel als in den biechtstoel de volstrektste onzijdigheid. Niet één enkele verscheen ooit bij de Grot. De hand der men-schen was derhalve daür niet in het spel. Men ^as genoodzaakt de oorzaak der gebeurtenissen elders, of liever hooger te zoeken.
Die hoogere oorzaak moest vooral aan het liclit treden door den tegenstand, dien de goede zaak ging ondervinden. Aan tegenstanders ontbrak het hier niet. God duldde het, opdat zij den waren oorsprong van al wat er plaats had door hunne vijandelijkheden zelve voor alle volgende eeuwen onmiskenbaar zouden aan-
O
wij zou.
Het zooveel besproken feit der wonderbare verschijning in de Grot der Massabiella-rotsen bracht weldra de geheele oflicieele wereld dier dagen in opschudding. quot;Wij hebben liet bereids met een enkel woord aangestipt; maar Let is in't belang onzer godsdienstige overtuiging, daaromtrent iets meer nog te vernemen.
Men begrijpt lichtelijk hoe weinig bijval het moest vinden bij diegenen welke zich in 't stadje Lourdes zelfstandige, liberale vrijdenkers noemden, dat de katho-
1) Die waardige Bisschop is tien 31 Januarij dezes jaars te Rome overleden.
38
lieke bevolkingen eene soort van bedevaart naar de Grot deden, en daar geknield lagen te bidden. Men begrijpt, lioe het hen hinderen moest den geheelen dag van dat wonderbaar bovennatuurlijk wezen te hoeren spreken, hetwelk daar aan een kind in geestvervoering, zoo als beweerd werd, zou verschenen zijn. En dat alles in ^t volle midden der verlichte, negentiende eeuw!
Zij beraadslaagden dan met elkander, of men niet op een of anderen legalen grond die lieden dat bidden zou kunnen beletten en dat bidden overal waar het hun goed dacht. De eer der wetenschap was er trouwens meê gemoeid dat het denkbeeld van een mirakel geen ingang vond bij het volk!
De Heer Dutour, keizerlijk Procureur, de lieer Du-prat, vrederechter, de Burgemeester, de Procureur-substituut, de commissaris van Politie en nog eene menigte anderen, waren diegenen, welke de taak op zich gingen nemen de volksbijgeloovigheid te keer , te gaan. Onder hen echter onderscheidde zich door zijne bedrijvigheid de commissaris van Politie, de Heer Ja-comet. Hij was nog jong, in zekere omstandigheden goed gevat en wel bespraakt. In 't opsporen van boosdoeners had hij zijn gelijke niet. Integendeel wist hij zich des te minder goed met fatsoenlijke menschen te verstaan. Zoo knap als hij was om ingewikkelde zaken te ontknoopen, zoo bedeesd was hij als hij met iets eenvoudigs te doen had. Hij stond verslagen als hij de waarheid en de oprechtheid voor zich zag. Hij leefde daarentegen als hij ergens dubbelhartigheid of list bespeurde , en deze meende hij, krachtens zijn hem eigene richting van geest, overal te bespeuren. Kortom hij
39
•was, hoe joug clan ook, een doortrapt man in zijn vak. Zich zeiven maar al te zeer bewust van zijue schranderheid, was hij iu zijne nederige positie van politie-commissaris niet zeer tevreden en -was hij daarom steeds hunkerende naar gelegenheden om zich te kunnen onderscbeiden, hopende alzoo gepromoveerd te zullen worden. Om den man en zijn invloed te Lour-des met één woord te doen begrijpen, is 't genoeg te Tveten, dat wanneer er iets aan 't stokje was binnen het kanton, zelfs de gouverneur (prefekt) van het Departement, Mijnheer de Baron Massy, niet zag dan door de oogcn van Jacomet. Hij was de fais-tout van Lourdes toen ter tijde.
't Was dan de derde dag van de veerl ien dagen, de 21 Februari, de eerste Zondag van de Vaste.
Vóór zonnen-opgang reeds waren meerdere duizenden van personen \óór en rondom de Grot, op de oevers van de Gave en in liet weiland samengestroomd. Het uur was daar, dat Bernadetta gewoon was te komen. Daar kwam zij aan, het hootdkapje op, en met haar iemand uit het huis, haar moeder of zuster. Daags of twee dagen te voren waren hare ouders getuigen geweest van hare geestvervoeringen en gedaanteverandering. Zij geloofden thans.
Het kind drong geheel te goeder trouw, zonder de minste fierheid, maar ook zonder de minste verlegenheid, door de massa van mensclien, die voor haar uit eerbied uit den weg gingen, en ging aan den voet der nis geknield zitten bidden. Zij scheen niet eens bemerkt te hebben, dat zij het voorwerp der algemeene aandacht was , zoo eenvoudig ging zij daarin te werk!
40
Iji verliepen slecuts eeuige oogenblikken toen men haar voorlioofd zag blinkend worden. Het bloed steeg Laar ecliter niet omhoog; integendeel, zij verbleekte zelfs een weinig. Haar mond was half open als van iemand die verwonderd naar iets opziet. Haar oogen, in starende houding, waren schitterende van een gloed van begeestering. Men zag duidelijk dat zij een ou-geineen schoon voorwerp beschouwde, hoewel dat voorwerp onzichtbaar was voor alle anderen. Daar zat zij alsof zij niet meer tot deze aarde behoorde, boven al het zinnelijke verheven. De velen nog levende getuigen dier geestverrukkingen zeggen u nog heden, twaalf jaren sedert dat zij plaats hadden, dat niets in staat is het verhevene en treilende daarvan te doen beseften.
Wondere zaak! ofschoon geheel in de beschouwing der genadevolle Maagd opgetogen, had zij toch nog eenigszins bewustzijn van hetgeen rondom haar plaats had. Zoo gebeurde het dat, toen op zeker oogenblik hare kaars uitging, zij ze aan iemand die dicht bij stond toereikte, om ze weer aan te steken.
Iemand wilde met zijn stok don wilden rozenboom aanraken. Terstond gaf zij een toeken van zulks niet te doen, en op haar gelaat zag men den indruk van vrees. „Ik was bang,quot; zeide zij later, „dat men de „Damequot; zou raken en leed doen.-quot;
l)e geneesheer van Lourdes, de Heer Dozous, van wieu wij hi er voren gesproken hebben, stond neven haar.
Overtuigd dat hier geene vallende ziekte ot geest-verbijstering plaats vond, maar wel een feit geheel buiten den gewonen werkkring der geneeskunde, nam hij den arm van het kind en voelde haar pols. Zij
41
scheen er geen acht op te slaan. Bemerkende dat haar pols gansch kalm en zoo als gewoonlijk geregeld sloeg, zeide li ij, als ware hij uit het veld geslagen.
— Isten er heeft hier hoegenaamd geene ziekachtige overspanning plaats.
Nauwelijks hield hij op met spreken, of Bernadetta, op nieuw neergeknield, kroop eenige passen de Grot binnen. De Verschijning had zich verplaatst, en nu kon het kind ze gadeslaan door de inwendige opening.
Marians blik scheen in eene vlucht de geheele aarde te doorloopen. Yol droefheid sloeg zij hem daarna op Bernadetta.
— Wat scheelt u? wat moet men doen? fluisterde liet kiud haar toe.
— Voor de zondaars bidden, antwoordde de Moeder van 't menschdom.
Het treurig gelaat der Maagd maakte ook Bernadetta bedroefd. Men zag het op haar wezen: twee tranen borrelden uit hare oogen op en bleven op hare wangen hangen. Een poos daarna maakte die droefheid plaats voor een gevoel van blijdschap, dat zich eveneens in hare blikken afspiegelde. Toen verdween de Verschijning. De lichtsfeer hield nog eenige oogenblik-ken aan; doch ook deze loste zich op vóór en na. Langzamerhand herkreeg eveneens het gelaat van het kind zijne gewone trekken.
Bij den afloop van het schouwspel omsingelde haar de menigte; doch allen verkeerden in de meest iugetogene stemming. Niet de minste ongeregeldheid had plaats.
Geheel den voormiddag van dien Zondag, na de Mis totdat het uur der Vespers aanbrak, sprak men in
42
gelieel liet stadje van die vreemde gebeurtenisseu. Een ieder verklaarde ze op zijne wijze. Voor sommigen was de zaak beslist en onwederlegbaar bewezen. „Waren wij onschuldig gelijk Bernadettaquot;, zeiden deze, „wij zouden even als zij verdienen datgene te zien, waarvan we thans alleen den weerglans zien op haar gelaat.quot; Maar dergelijke bewijzen waren niet doorslaand genoeg voor hen, die geene ooggetuigen waren of konden wezen. Ook aan deze dacht de Voorzienigheid Gods.
Toen de Vespers uit waren, verliet Bernadetta de kerk ouder de menigte der andere geloovigen. Men omsiugelde haar, men ondervroeg haar, meer dan zij gaarne had. Zij spoedde zich daarom, zoo veel zij kon, naar hare ouderlijke woning.
Maar zie! op eens treedt haar een man in het uniform der openbare macht, een sergeant der stad, een officier van politie te gemoet. Terwijl hij haar de schouders raakt, zegt hij:
— In naam der Wet.
— Wat wilt gij? vraagt het kind.
— Ik heb order u op te nemen en weg te brengen.
— En waarheen?
— Bij den commissaris van politie. Volg mij.
Er liep een dreigend gemompel door het volk. Velen hunner hadden Bernadetta nog dienzelfden morgen in zielsverrukking gezien. Zij zagen in dat kind iets heiligs. Zij waren dan ook op het punt van tussclien beide te komen, toen juist een priester uit de kerk kwam en een teeken gaf, zeggende: — „Laat het gezag begaan.quot;
De Sergeant, zijn opgelegd mandaat vervullende,
43
bracht Beniadetta uaar het huis van den commissaris. De menigte volgde hen van verre met het oog. Toen hij haar binnengelaten had, sloot hij de deur op den grendel toe.
Bernadetta stond ten verhoor voor Jacomet. Eene onafzienbare menigte stond ■wachtende voor de deur.
Jacomet twijfelde er geen oogenblik aan, of hij, zoo ervaren in 't ontmaskeren van guitenstreken, zon aan het lichtgeloovig publiek zonneklaar gaan bewijzen, dat het zoo hoog geroemde feit der mirakuleuze verschijning de gewone sfeer der natuur en der rede niet te buiten noch te boven ging. Eeeds van af de eerste dagen had hij zich omtrent al wat er voorviel laten vergewissen. Hij dacht niet anders of deze en gene priester was in de zaak medeplichtig. Men zegt zelfs, dat hij iemand als spiou in de kerk had doen post vatten om te bespieden of Bernadetta wellicht niet in den biechtstoel met de geestelijken onderhandelde. Bij toeval echter was voor haar de beurt van biechten gedurende al dien tijd nog niet daar geweest. Ten spijt van zich zelven was Jacomet dus genoodzaakt alle vermoeden van medeplichtigheid der geestelijken op te geven. Zij speelde haren rol alléén.
Toen deze in zijne kamer binnentrad, sloeg hij eerst op haar zijn doordringenden arendsblik, dien hij echter weldra eene uitdrukking van gemoedelijkheid wist te geven. Hij deed haar nederzitten en vroeg haar op den toon van vriendschap:
— Het schijnt dat gij een schoone Dame bij de Grot ziet, mijne lieve kleine? kom, vertel mij eens alles.
44
Toen hij dit gezegd bad, ging de deur der kamer zaclitjes open en de Heer Estrade, de ontvanger der indirecte-belastingen, was binnengetreden. Mijnheer Estrade, een zeer voornaam en verstandig man, woonde in datzelfde huis, en was niet weinig nieuwsgierig om het verhoor bij te wonen. In godsdienstige zaken was hij het met Jacomet volmaakt eens: aan bovennatuui-lijke verschijningen sloeg hij hoegenaamd geen geloof. Hij verzocht den commissaris van politie zich om hem niet te geneereu en zijn verhoor voort te setten. — Dat alles scheen de aandacht van Bernadetta weinig te trekken.
Bernadetta beantwoordde nu de vraag van den po-litie-commissaris in haren landelijken tongval, met eene zekere bedeesdheid, maar tevens met eene overtuiging van waarheid, die zelfs op Jacomet indruk maakte.
Deze schreef bij tusschenpoozen eenige aanmerkingen op het papier, dat voor hem lag.
Het kind bemerkte het, maar liet er zich niets aan gelegen zijn.
Toen het ophield met spreken deed de commissaris haar vraag op vraag, maar op een toon alsof hij de grootste belangstelling koesterde voor al wat wonder heet; maar tegelijk zóó verward, dat men zou gezegd hebben, 't was hem alleen te doen om het kind van zijn punt af te brengen.
Maar Bernadetta, altoos even bedaard, bleef op geen enkele zijner vele vragen het antwoord schuldig.
Jacomet van zijne zijde teekende met vlugge pen die antwoorden op.
Ziende eindelijk dat hij met al zijn vragen het kind
45
niet vast kon zetten, sloeg hij een vervaarlijken toon aan en zeide haar.
— Gij liegt, gij bedot de geheele gemeente en als gij niet op staander, voet de waarheid bekent, dan laat ik n oplichten door de maréchaussees.
Het arme kind, bij 't zien en hoeren van dien ijse-lijken politieman was niet weinig verschrikt; nogtans zij bleef bedaard.
Toen zij zag dat Jacomet opstond als om de Maréchaussees te doen komen, gaf zij dit antwoord:
— Mijnheer, gij kunt mij door de Maréchaussees doen grijpen; maar ik kan niets anders zeggen dan wat ik gezegd heb. 't Is de waarheid.
— Dat zullen wij zien, hernam de commissaris, zich op nieuw neerzettende en ziende dat hij met dreigen niets op het het kind vermocht.
Mijnheer Estrade had gezwegen en wist niet wat het meest te bewonderen, of den toon van diepe overtuiging bij Bernadetta, of de listigheid waarmee Jacomet zijn rol speelde.
Het verhoor had reeds drie kwartier geduurd. Maar Jacomet wilde de kans nog eens wagen. Deze reis dan begon hij, met zijn papier van aanteekeningen in de hand, al de reeds gedane vragen in gansch omgekeerde orde te herhaler, altoos met korte zinsneden voort-pratende. Doch niets hielp. Op dezelfde vragen gaf Bernadetta onveranderlijk steeds dezelfde volmaakt juiste en duidelijke antwoorden. Moe van vragen, sprak Jacomet:
— 't Is wel; ik zal het proces-verbaal opmaken en het u voorlezen.
46
Daarop schreef hij vluchtig twee a drie bladzijden terwijl hij zijne aanteekeningen raadpleegde. Opzettelijk had hij er hier en daar eenige onnauwkeurigheden ingevlochten. Dat was een nieuwe strik!
Al voorlezende, onderbrak hij van tijd tot tijd om Bernadetta te vragen ; „Zoo is 't, niet waar?quot;
— Neen, dat heb ik niet gezegd, antwoordde deze, maar dit en zóó.
Zoo herstelde zij op vele punten de door Jacomet vervalsclite vertelling.
En als deze dan zijn geschreven opstel wilde staande houden, antwoordde zij wéér;
— Neen, zoo heb ik niet gesproken; ik heb zoo niet kunnen spreken; want dat is de waarheid niet.
Bij slot van rekening moest de commissaris toegeven.
Zoo bedeesd als het kind was in iedere andere kwestie die haar ooit gedaan werd, zoo onverschrokken kwam zij voor de waarheid uit zoo vaak het de verschijning gold.
Nog eens sprak het hoofd der politie:
— Als gij naar de Grot blijft gaan, zal ik u in de gevangenis laten zetten en gij gaat niet van hier zonder mij eerst te beloven er niet meer heen te zullen gaan.
— Ik heb aan de persoon, die mij verschenen is beloofd van er te zullen komen, zeide zij. En dan, wanneer het oogenblik diiar is, zoo word ik er heen gedreven door iets wat in mij komt en wat mij roept.
Het verhoor liep ten einde. Het had ruim een uur geduurd. Buiten de deur stonden de nieuwsgierigen met gespannen ongeduld den afloop der zaak af te
47
wachten. Het kwam zelfs eeu oogenblik tot opge-wondenlieid.
Op eeus hoort de politie-coinmissaris op de deur Icloppeu. Hij stoort er zich niet aan. De slagen verdubbelen, zij worden stouter. Nu springt hij woedend op, loopt naar do deur, en roept:
— Men komt niet binnen. quot;Wat wilt ge?
— Ik wil mijne dochter terug hebben! antwoordt de molenaar Soubirous, terwijl hij met geweld de deur binnendringt en den commissaris achterna gaat in het vertrek waar .Hernad etta zat.
Ziende haar daar kalm gezeten, bedaarde ook hij. Eu nu kwam er bij hem een gevoel van schrik op. .Hij immers, arme onvermogende daglooner, stond daar tegenover deu invloedrijksten potentaat van het land.
Uit eerbied eu schrik had hij zijne bearneesche pet atgenomen en futselde die tussclien zijn vingeren. Ja-comet zag daarin zijne verlegenheid.
— Vader Soubirous, zeide hij, terwijl hij aan zijn stem een toon van gemaakte hartelijkheid wist te geven en hem familiaar op den schouder tikte, — Vader Soubirous, pas op, pas op, pss op! Uwe dochter is op een gevaarlijken weg, op den weg naar de gevangenis. Voor deze reis wil ik haar genadig ziju, maar op voorwaarde dat gij haar niet meer naar de Grot laat gaan, waar zij komedie speelt. Bij een tweeden misstap zal ik onverbiddelijk wezen, en daarenboven gij weet dat Mijnheer de Procureur niet gekscheert.
— Wijl gij liet wilt, mijnheer Jacomet, antwoordde de arme vader, gansch van zijn stukken gebracht, zoo
48
zal ik het haar verbieden en haar moeder ook: en daar zij ons altoos gelioorzaam geweest is, zal zij zeker niet gaan.
— Hoe het zij, hervatte de schrikkelijke politieman, als zij er heen gaat, als dat schandaal aanhoudt, dan zal ik mij niet alleen op haar, maar ook op u verhalen.
Hierna deed hij ze door een gebaar zijner hand. ^ heengaan.
Toen Bernadetta en haar vader buiten kwamen, ging er onder de menigte een kreet van blijdschap op. -Kerst toen het kind te huis was teruggekeerd, gingen allen uit elkander.
De commissaris en de Ontvanger nu alleen, deelden elkander hunne indrukken mede.
— Hoe zij zich zelve gelijk blijft! zeide de Heer Estrade.
— Wat eene hardnekkige leugenaarster, zei Jacomet.
— quot;Wat een toon van oprechtheid! vervolgde de Ontvanger.
— Wat een doortrapt verstand! hernam de commissaris. Zij heeft hare fabel op haar vingeren geleerd.
— Ze is knap, zei Jacomet.
— Ze is oprecht, hield de andere staande.
Genoeg voor den politiechef: hij had Bernadetta's
vader bang gemaakt. Hij zou, zoo dacht hij, in elk geval zijn doel bereiken.
De vader, te huis gekomen, sprak zijn dochtertje aan en zeide;
— Gij ziet Bernadetta, dat al die heeren van het land tegen ons zijn. Daarom keer niet meer naar de Grot terug; want gij zoudt schuld zijn dat Mijnheer Jacomet en u en ons in de gevangenis laat werpen.
49
— Vader, antwoordde Bernadetta, als ik er lieen ga, 't is niet geheel uit eigen beweging. Op een zeker oogenblik is er in mij iets wat mij daar heen roept en trekt.
— Het moge zijn wat het wil, hernam de vader ik verbied u bepaaldelijk er nog terug Ie keeren. Gij zult mij toch niet voor de eerste maal van uw leven ongehoorzaam zijn?
— Als die inwendige aandrift weer bij mij opkomt dan zal ik al doen wat ik kan om haar tegen te gaan en om van de Grot weg te blijven.
Zoo eindigde die merkwaardige Zondag.
's Anderendn^es Js morgens, £2 Pebruari, had zich wederom eene outzagge.ijke menigte aan den voet der Massabiella-rotsen vereenigd. Het gewone uur der verschijning was daar. Maar liernadetta verscheen niet. Hare ouders hadden haar naar school gezonden. Zij was er heen gegaan om te gehoorzamen, ofschoon het hart haar bijna barstte van verkropte tranen.
quot;Wij hebben gezegd dat zij school ging bij de Zusters van Nevers. Vreemd ! onder de lleligieusen zelve waren er, die aan de vertellingen van Bernadetta even weinig geloof hechtten als vele anderen. Eene onder haar ging zelfs zoo ver dat zij haar zeide:
— Stout kind, het staat u niet mooi, van in den heiligen tijd van de vasten komedie te gaan spelen alsof het de vastenavonddagen waren!
Om liet met één woord te zeggen: de zusters waren omtrent het feit der verschijningen eerder te weinig geloovig dan te veel. Zij geleken hierin volmaakt aan de geestelijkheid, die altoos bij haar eerst besluit bleef
4
50
en alles lijdelijk en stilzwijgend bleef aanzien. Ook de schoolzusters legden het Bernadetta op, niet meer naar de Grot te gaan. Bernadetta had dien dag veel te hooren, veel te lijden, niet alleen van de zusters, die hare visioenen voor fabels en hersenschimmen verklaarden; maar ook van andere personen, die tijdens de uren van uitspanning het gesticht bezochten en haar van alles verweten. Zelfs eenigen der schoolkinderen spotten met haar.
Zij ondervond dien dag voor 't eerst van haar leven wat zieleleed is. Nogtans zij leed geduldig.
't Was middag geworden. De bedeklok had geluid en Bernadetta ging gansch neerslachtig huiswaarts. Maar zie! op eens voelt zij zich als door eene onzichtbare, onweerstaanbare kracht overmeesterd en naar de zijde der Grot getrokken. Zij wil den weg naar hare ouderlijke woning op, maar kan niet. Hoezeer zij zich ook verweert om uiet tegen de gehoorzaamheid te handelen, 'tis haar onmogelijk om niet het paadje in te slaan, dat naar de Grot leidt. En eenmaal op weg daarheen, was 't mij eene behoefte (zoo bekende zij later) niet slechts van door te gaan, maar zelfs van te loopen.. Deze haar inwonende stuwkracht, waartegen zij niel; bestand was, verminderde in hevigheid naar mate zij dichter bij de Grot kwam.
Ofschoon de meeste personen, die daar reeds des ochtends gekomen waren, huiswaarts waren teruggekeerd , toen zij haar niet zagen opdagen — zoo stonden er toch nog eenigen daar, en hun getal was vrij aanzienlijk. Sommigen waren blijven bidden; anderen hadden zich het lang wachten uit reine nieuwsgierigheid laten
51
welgevallen. Eenigen ook, toen zij bemerkt hadden dat Bernadetta den weg naar de Grot insloeg, waren komen toegeloopen.
Het kind knielde als naar gewoonte neder, begon den rozenkrans te bidden en sloeg wederom de blikken naar de nis op, waar zij de wonderdame reeds zesmaal had mogen zien.
De aanwezigen begluurden haar met gespannen opmerkzaamheid.
Pit duurde zoo een geruimen tijd. Bernadetta bad met groote vuriglieid ; maar geene verschijning dieu dag.
Zij was overbedroefd, en ging heen, niet wetende wat er van denken.
Men ondervroeg haar op alle tonen.
— Van daag, bekende zij, is mij de Dame niet verschenen. Ik heb niets gezien.
— Gij moogt vrij daaruit opmaken, zeiden haar sommigen, dat gij tot heden in illusie verkeerd hebt.
— Inderdaad, voegden anderen er bij, indien zij u werkelijk gisteren verschenen zou zijn, de Dame, waarom van daag niet?
— Ik verzeker u, antwoordde hun Bernadetta, dat ik haar de andere dagen gezien heb gelijk ik u zie. quot;Wij spraken met elkander, zij met mij en ik met haar. Dat zij mij van daag niet verschenen is, begrijp ik niet waarom.
— Ga heen, snapte haar een twijfelaar tegen, ik weet wel waarom. De woorden van den Commissaris hebben hun uitwerksel.
Bernadetta keerde al weenende en biddende naar huis terug.
52
Wat zou ik misdaan hebben? vroeg zij zich zelve af. Is de Dame misschien over mij ontevreden? Doch haar geweten verweet haar niets. Zij was trouwens niet ongehoorzaam geweest; want niet door vrijen wil was zij naar de Grot gegaan.
Maar God had haar willen beproeven!
— quot;Waar komt gij van daan? vroeg haar vader bij ■quot;t binnen komen.
Zij vertelt hem alles.
— En gij beweert, hervatten de ouders, dat eene inwendige kracht u ten spijt van u zelve heeft meegesleept ?
— Ja, antwoordt Bernadetta.
— ,/t Is waar, dachten zij, want Bernadetta heeft nooit gelogen.quot;
Vader Soubirous bleef een lange poos peinzende. Hij had als een inwendigen tweestrijd. Eindelijk het hoofd opbeurende, sprak hij:
— Welnu dan, daar eene onweerstaanbare kracht u heeft meegesleept, herroep ik mijn verbod en laat u vrij.
Bernadetta voelt zicli niet van blijdschap.
Het duurde niet lang of de Commissaris van Politie vernam het, èn dat Bernadetta weer aan de Grot gezien was, èn dat haar vader het verbod van daar heen te gaan had ingetrokken. Hij ontbiedt beiden. Maar Erans Soubirous was deze reis niet zoo bedeesd als daags te voren.
— Mijnheer Jacomet, zeide de arme man, Berna-tletta heeft nooit gelogen. Koept haar onze Eieve Heer, of de H. Maagd, of eenige andere heilige, dan kunnen
wij ons daartegen niet verzetten. Verplaats n maar eens in onze omstandigheden, mijnheer de Commissaris; de goede God zou ons immers straffen!
_ Maar hoe, redeneerde Jacomet, gij zelve, Berna-detta, bekent, dat de Verschijning niet meer plaats heeft. Wat gaat gij er dan doen?
— 't Is omdat ik beloofd heb er gedurende veertien achtereenvolgende dagen heen te gaan, antwoordde het meisje.
_ Dat zijn al te maal maar beuzelarijen! riep de
Commissaris verbitterd uit. Luister! als dat meisje voortgaat het volk op te winden door hare aperijen, dan laat ik u allen in de gevangenis werpen.
— Mijn God, zei Bernadetta, ik ga gansch alleen daar bidden; ik roep niemand. Is het dan aan mij te wijten, dat er na mij en voor mij zooveel volks komt? 't Is zeker, omdat men wil dat het de Moeder Gods is; maar ik voor mij weet niet wat het is.
Bij zooveel eenvoudigheid en oprechtheid stond Jacomet, de altoos in 't opsporen van listige lieden zoo bedreven Jacomet, geheel verslagen. Hij wist mets te zeggen, dan alleen; — «Bie domme zaak!
En de beide Soubirous wegzendende, liep hij naar den keizerlijken Procureur. Mijnheer Dutour (dit was zijn naam) hoe vijandig ook aan alle dergelijke bijgeloovig-heden, gelijk de modernen het noemen, vond in de fransche telboeken maar geen grond tot vervolging. Bernadetta riep niemand op; zij maakte er geene geldzaak van; zij ging op een terrein van de gemeente bidden; zij deed aan de verschijning niets zeggen wat de orde van het rijk stoorde; de menigten, die er heen
54
gii'gen, deden niets wanordelijks. Men had geen titel om geweld te bezigen.
.Bernadetta vervolgen als eene die valsche gerucliten in omloop bracht, ook dat ging niet op. Immers zij sprak zich nooit tegen, en men kon niet bewijzen dat zij loog. Wat gedaan?.... Men bezon zich.
's Anderendaags 's ochtends (23 Februari) reeds vóór den opgang der zon, stond er eene groote volksmenigte aan de Grot, de komst van Bernadetta afwachtende. Zij kwam daar aan met hare gewone eenvoudigheid, eenigszins huiverig of wellicht de Verschijning weer terug zou blijven.
Nederig knielde zij neder. Terwijl zij met de eene hand tegen eene kaars leunde, die zij meegebracht of iemand haar aldaar gegeven had, hield zij met de andere haar rozenkrans vast.
Het weder was kalm.
Nauwelijks had zij haar knieën gebogen of de heerlijke Verschijning was daar en zij geraakte in opgetogenheid. De verheven Vorstin der hemelen scheen ditmaal met meer zoetheid dan ooit haar blik op Bernadetta te vestigen, waarschijnlijk, omdat zij om harent wille geleden had. Zij riep haar bij haar naam:
— Bernadetta.
— Hier ben ik, antwoordde het kind.
— Ik heb u iets te zeggen, wat u alléén aangaat. Belooft gij mij dat gij het altoos geheim zult houden?
— Ik heloot het u, zei Bernadetta.
En Maria iraakte haar het geheim bekend. Vervolgens sprak zij:
— En nu, mijne dochter, ga, ga zeggen aan de
55
priesters, dat ik liier te mijner eere eene kapel wil hebben opgericht.
Na die woorden verdween zij.
_ Wat heeft de Verschijning u toch gezegd, vroegen al de aanwezigen haar als uit eenen mond, terwijl zij zich rondom het kind verdrongen.
— Zij heeft mij twee zaken gezegd, antwoordde zij, eene voor mij alle an, en de andere voor de priesters aan wie ik ze op staanden voet ga meudeelen. En zij maakte zich gereed om naar Lourdes terug te keeren.
Zij begreep maar niet, het kind, dat de omstanders haar gesprek niet hoorden en de Dame niet zagen
zoowel als zij. „De Dame spreekt trouwens luid genoeg,
zeide zij, „en ik ook, ik spreek als naar gewoonte.quot;
quot;Welk geheim de koningin des hemels aan hare arme, eenvoudige dienares heeft meegedeeld laat zich niet gissen. Dit nogtans is wel zeker, dat zij door die geheime openbaring het kind nog nauwer aan zich wilde verbinden; misschien ook daardoor wapenen tegen alle bekoringen, hetzij van ijdelheid, hetzij van moedeloosheid , die haar later beurtelings konden overvallen. Bekoringen van moedeloosheid bij 't zien der tegenspraak die hare zending ondervond. Bekoringen van ijdelheid, wanneer eenmaal, die tegenspraak door de waarheid tot zwijgen gebracht zijnde, een heerlijke tempel op haar woord zou gebouwd worden.
Bernadetta eu de Pastoor van Lourdes. -— Een bewijs wordt gevraagd. — Verschijning van 24 Februari.
— Verhaal van Mijnheer Estrade. — Belangloosheid der Soubirons. — Verschijning van den 25 Februari. — Eet ontspringen der Bron. —
Louis Bourriette. — Maria Daube. — Ber-narda Soubie. — Fabianus Barun. — Joanna Crassus. — Verlegenheid der Vrijdenkers.
Bernadetta, te Lourdes teruggekeerd, ging regelrecht naar de woning va q den herder der gemeente. Hoe vroeg in den dag het nog was. Mijnheer Pastoor had reeds de H. M's gelezen. Hij had dus zoo even te voren in de gebeden zijner Mis die woorden gelezen: „Lingua ejus lor/uciur judicium. Lex Bei ejus in corde ipsius.quot; Zijn mond zal da waarheid spreken. De wet van God is in zijn hart. (Aldus in de Misgebeden op 't feest van den H. Petrus Damianus, den 23 februari).
Hoezeer ook overtuigd van de mogelijkheid der he-melsche verschijningen, was de Heer Peyramale weinig geneigd om geloof te slaan aan die bijzondere openbaring , welke plaats zou hebben gehad aan de oevers van de Gave, bij de Grot van Massabiella. Daar hij
57
met eigen oogen niets gezien had, verkeerde hij in grooten twijfel zoowel omtrent liet feit-zelf der Ver-scliijuiug, als omtrent zijn bovennatuurlijk karakter. Voorwaar die twijfel was redelijk en gegrond!
Hij ontving Bernadetta zeer ouheusch. Daags te voren of wellicht twee cagen te voren had iemand hem het meisje leeren kennen, terwijl het over de straat ging.
— Zijt gij niet Bernadetta, het dochtertje van den molenaar Soubirous? vroeg hij hnar.
— Ja, Mijnheer Pastoor, was het antwoord.
— Welnu dan Bernadetta, wat wilt gij? Wat komt gij hier doen? — Hij sprak die woorden uit op een vrij barschen toon.
— Mijnheer Pastoor, zeide zij, ik kom in naam van „de Damequot;, die mij verschijnt bij de Grot van Mas-sabiella....
— Ja, ik weet het, hernam de priester, haar het woord afsnijdende, gij beweert verschijningen te hebben en gij ruidt door uwe geschiedenissen het geheele land op. Wat beteekent dat alles? Wat is u sedert eenigedagen overkomen? Wat zijn dat vo?r zonderlinge zaken die gij uitbrengt en die door niets bewezen worden?
Bernadetta was aan zulke taal van haar Pastoor, anders zoo goed, niet gewoon. Zij was zichtbaar onthutst.
Zij vertelde hem echter alles wat de lezer reeds weet, met de innigste overtuiging.
De Pastoor, bij het zien en hooren vertellen van het kind, zoo onschuldig en zoo gemoedelijk als zij zich voordeed, kon in zijn hart geen weerstand bieden om de zaak als echt en zeker aan te nemen. Hij was ge-
58
voelig aangedaan; doeh liet er niets van aan Bernadetta blijken.
— En gij kent den naam dier Dame niet? ging hij voort op strengen toon liaar te vragen.
— Neen, antwoordde het meisje. Zij heeft mij niet gezegd wie zij was.
— Zij, die u gelooven, hernam de priester, verbeelden zich dat het Onze Lieve Vrouw is. Maar weet gij wel, voegde hij er bij, dat zoo gij zonder reden beweert haar in de grot te zien, gij groote kans hebt van haar nooit te zien in den hemel?
— Of het de H. Maagd is. Mijnheer Pastoor, weet ik niet. Maar ik zie de Verschijning zoo als ik u zie en zij spreekt met mij, gelijk gij met mij spreekt. En ik kom u van harentwege zeggen, dat zij zich eene kapel wil zien oprichten bij de Massabiella-rotsen waar zij mij verschijnt.
Op 't hooren dier laatste woorden, sloeg de Pastoor een scherpen blik op de kleine iïood schap brengster van Onze Lieve Vrouw, en kon zich niet weerhouden daarover te glimlachen. Had hij iu den beginne aan haar verhaal geloof geslagen, thans werd hem de twijfel weer meester.
Hij deed Bernadetta het mandaat der Dame woord vóór woord herhalen.
— Nadat zij mij het geheim had toevertrouwd, dat mij betreft eu ik u niet openbaren mag, heeft zij er bijgevoegd; „En nu ga aan de priesters zeggen dat ik te mijner eere hier eene kapel wil hebben opgericht.quot;
De priester zweeg eene poos. „Wat er van zij,quot; zoo dacht hij, ,/t is mogelijk!quot; Dacht hij verder na, dat de
59
Moeder Gods aan hem, armen priester, eene recht-streeksclie boodschap zond, dan werd hij ontroerd. Maar van de andere zijde, het kind mocht eens de speelbal eener vergissing zijn?
— Als de Dame, van welke gij mij spreekt (hernam hij) inderdaad de Koningin des hemels is, dan wil ik zeer gaarne volgens mijn krank vermogen er toe bijdragen om haar eene kapel te bouwen. Maar uw woord is geene zekerheid. Niets verplicht mij u te gelooven. Ik weet niet, wie de Dame is en vooraleer ik mij bemoei met hetgeen zij verlangt, wil ik weten of zij er recht op heeft. Vraag haar derhalve, dat zij mij een of ander teeken van hare macht geve.
De Pastoor zijne oogen latende vallen op de gewassen van zijn tuin, die daar door de koude vau den winter als dood stonden, sprak tot Bernadetta:
— De verschijnende Dame, vertelt gij mij, heeft onder haar voeten een wilden rozelaar, die uit de rotsen opschiet. Wij zijn in de maand Februari. Zeg haar dan van mijnentwege, dat indien zij de kapel gebouwd wil hebben, zij den rozenstruik bloemen doe dragen.
En hij zond het kind weg.
Al zeer spoedig was het gesprek tusschen den Pastoor en Bernadetta bekend.
De filozofen van het stadje zagen in de handelwijze van den herder een doorslaand bewijs voor hunne opinie, dat alles maar bijgeloof was geweest. „Goed gevonden van den Pastoor,quot; riepen zij.
Jacomet, Mijnheer Dut our en hunne vrienden schermden met de spreuk: „De Verschijning is gedagvaard
60
om haar paspoort te tooiien.quot; Nu zou de list wel aan den dag komen!
De brave geloovigen twijfelden niet of de rozenstruik zou bepaald gaan bloeien.
Er was ook een groot aantal, die tegen dergelijke proefneming huiverig opzagen.
Zoowel deze als gene verbeidden met ongeduld den volgenden dag.
Velen die tot dan toe uit beginsel van minachting voor het bovennatuurlijke van de Grot waren weggebleven, wilden er voortaan tegenwoordig zijn om getuige te zijn van de volksmisleiding. Een hunner was de Heer Estrade, reeds aan onze lezers bekend. Hij ging er heen in gezelschap van zijne zuster, die door al wat er verhaald werd zeer opgewonden was geworden, alsook van eenige dames uit de buurt. Ziehier hoe hij zijne indrukken, die men niet behoeft te verdenken, heeft meegedeeld.
„Ik kwam daar aan, zegt hij, vast besloten om te onderzoeken en, (om alles te bekennen), om mij eens hartelijk te verlustigen en te lachen, daar ik mij op eene komedie of eenige domme misselijkheden verwachtte. Eene ontzettende menigte volks verzamelde ich rondom die wilde rotsen. Ik bewonderde de onnoozelheid van al die domme lui, en glimlachte in mijn binnenste over de lichtgeloovigheid van een hoop goede vrouwtjes, die d;iar met vrome tronie vóór de rotsen stonden te kijken. Wij waren zeer vroeg diuir gekomen, rn dank aan mijne ellebogen, kwam ik zonder veel moeite, op de eerste rijen. Op het gewone uur, tegen zonnenopgang, kwam Bernadetta aan. Ik was dicht naast haar. Ik be-
61
merkte op de gelaatstrekken van het kind weer dezelfde tint van zachtaardigheid, onschnld en volle gerustheid, die mij weinige dagen te voren bij den Commissaris getroffen hadden. Zij zette zich o,. de knieën, cn wel geheel natuurlijk, zonder gemaaktheid, zonder venc^en-heid, zonder bekomoaerd te zijn om de volksmassa tiie haar omringde, volstrekt alsof zij ergens alleen in eene kerk of in een eenzaam boscli, buiten het gezicht der menschen, ware geweest. Zij trok haar rozenkrans uit en begon te bidden. Weldra kreeg haar bik eene ongewone lichtstraling; hij werd starend en hield zich bewonderend, verrukt, schitterend van genot, op de opening der rots gevestigd. Ik sloeg terstond mijne oogen daar heen; maar ik voor mij, ik zag er niets, hoegenaamd niets dan do ontblootte takken van den rozenstruik. En toch, wat zal ik u zeggen? bij het zien van het kind dat geheel van gedaante veranderde, vielen al mijne vroegere vooroordeelen weg, al mijne filosofische opwerpingen, al mijne vooraf opgevatte ontkenningen. Zij maakten plaats voor eene ongewone aandoening die zich, ondanks mij zclven, van mij meester maakte. Ik bezat de zekerheid, ik had de onquot; weerstaanbare overtuiging, dat zich daar een geheimzinnig wezen bevond. Mijne oogen zagen het nietj maar mijne ziel, maar de ziel der aldaar aanwezige toeschouwers in dat plechtig uur zagen het even als ik bij het inwendig licht der klaarblijkelijkste overtuiging. Ja, ik getuig het, een goddelijk wezen was
daar..... Ik was niet minder aangedaan dan de overige
toeschouwers. Even als zij, hield ik den adem ingt; om iets te mogen hooren van de samenspraak die er
6Z
plaats had tussclien de Verschijnende en het kind. Ik bemerkte, dat zij bij wijlen niet meer ademhaalde. Gedurende al dien tijd hield zij haren rozenkrans in de hand.... leder harer bewegingen stemde volmaakt overeen met haar gelaat, dat beurtelings verwondering, gebed en blijdschap uitdrukte.... Op een zeker oogen-blik, ging Bernadetta op haar knieën kruipende vooruit, te weten vau de oevers der Gave, waar zij zat te bidden naar het binnenste der Grot. De afstand is ongeveer van vijftien meters. Terwijl zij die eenig-zins steile helling opging, hoorden de personen die op haren weg zaten haar zeer duidelijk de woorden herhalen van: „Boetvaardigheid! Boetvaardigheid! Boetvaardigheid.quot;
„Eenige oogenblikken later stond zij op, en sloeg den weg naar de stad in te midden der menigte. Het was een arm meisje in lompen gehuld, hetwelk aan dat vreemde schouwspel niet meer deel scheen te hebben dan ieder anderquot; 1).
Maar had de rozelaar gebloeid? Neen. Het geloof der omstanders was er eenigszins door te leur gesteld, en toch waren er, behalve den zoo eveugenoemden heer Estrade, vele andere voorname lieden geheel door bekeerd geworden.
De menigte, zoo als dit gewoonlijk gaat in dergelijke gevallen, onderzocht de Grot in alle richtingen, hopende er iets buitengewoons te zullen bespeuren. De heer Estrade deed het ook. Maar neen, men zag
■1) Uittreksel uit het verhaal van den hear Estrade aan den Heer Henri Lasserre. Vergelijk de Univcrs van Julij 1858.
63
niets dan eene gewone holte in eene harde rots, waarvan de vloer overal droog was.
— Zoo! vroeg de Pastoor van Lonrdes aan Berna-detta, toen zij van de Grot bij liem terug kwam; hebt gij haar van daag nog gezien, en wat heelt zij n gezegd?
_ Ik heb de verschijning gezien, antwoordde het
kind, 'en ik heb haar gezegd. „Mijnheer Pastoor verzoekt u eenige bewijzeu te leveren, bij voorbeeld, door den rozelaar die aan uwe voeten is te doen bloeien. Want mijn woord is voor de priesters niet afdoende; zij willen mij op mijn woord niet gelooven.quot; Toen glimlachte zij, maar sprak niet. Daarna zeide zij mij van voor de zondaars te bidden en beval mij tot binnen in de Grot te klimmen. En zij riep tot driemaal; „Boetvaardigheid! Boetvaardigheid! Boetvaardigheid!quot; Terwijl ik mij op mijne knieën tot binnen in de Grot voortrepte, heb ik die woorden herhaald. Daar zijnde, heeft zij mij nog een tweede geheim toevertrouwd, dat mij persoonlijk raakt. Eu toen verdween zij.
— En wat hebt gij binnen de Grot gevonden?
— Toen zij verdwenen was, heb ik gekeken (want zoolang zij daar is let ik alleen op haar, zij doet mij alles vergeten); maar ik heb niets gezien dan de steenrots, en op den grond eenige grasspieren die te midden van het stofzaud opschoten.
De Pastoor werd mijmerend.
— Laten we afwachten, zeide hij tot zich zei ven.
Js Avonds verhaalde de heer Peyramale aan zijne kapellanen en eenige priesters uit den omtrek wat liem met Bernadetta wedervaren was. Zij gekscheerden op rekening van hun deken dat zijn verzoek zoo slecht was uitgevallen. ■,
64
— Als het Onze Lieve Vrouw is, dierbare Principaal, zeiden zij, dan zien wij in dien glimlach een kwaad voorteeken voor u.
—• Neen, zeide hij, geheel gevat, Onze Lieve Trouw geeft mij door dien glimlach juist een bewijs dat ik niet kwaad gesproken heb. Zij trouwens is niet spotziek. Zij heeft geglimlacht; dus: zij keurt goed.
Ja, zij keurde het gevraagde bewijs van den Pastoor goed; maar niet op die wijze gelijk hij het verstond. Haar glimlach op zijn voorstel ging maar weinige oogen-blikken die andere woorden: „boetvaardigheid, boetvaardigheidquot; vooraf. Zij stonden beiden in verband, en dat verband zag de Pastoor in dat eerste oogenblik nog niet genoegzaam in. Ook den diepen zin van Maria's bevel aan Bernadetta om al kruipende op hare knieën de Grot te naderen, besefte hij toen nog niet. De toekomst zou het hem ontsluieren.
Intussclien hadden er de vrijdenkers vaü Lourdes oprecht genoegen in, dat bet gevraagde wonder niet verkre-was. „Jacometquot;, zeiden ze, „is onhandig geweest door de verschijning te willen slikken. l)e Pastoor, veel knapper dan hij, dwingt baar zich zelve te niet te doen.quot; Zoo noemden zij het gedrag van den Herder der gemeente eene sluwheid, terwijl het enkel voorzichtigheid was. Maar de mensch beoordeelt anderciu volgens eigen gezindheid.
De handelwijze van den beer Peyramale was voor den commissaris van politie een nieuw bewijs, dat de geestelijkheid hier niet in het spel was. Hij had dus, zoo redeneerde hij in zijne hooge wijsheid, met niemand zaken te doen dan met het meisje en met hare ouders.
65
En deze, zoo dacht hij al verder, zou hij, Jacomet, wel weten te ontmaskeren.
Zoo vaak Bernadetta zich op straat vertoonde werd zij dan door dezen, dan door genen aangehouden en moest zij niet zelden voor eene groote schare volks hare visioenen verhalen. Meerderen, onder anderen Mr. Dufo, advokaat, een der uitstekendste mannen des lands, ontboden haar bij zich om ze te ondervragen. God gaf aan hare antwoorden steeds zulke overtuigingskracht, dat men zich moest overgeven en ge-looven. Velen ook kwamen haar te huis bij hare ouders vragen stellen. Zij voldeed allen; want zij voelde dat dit hare zending, haar plicht was.
Bij gelegenheid van die bezoeken kon men het inwendige van hare woning tevens opnemen. Bij uitzondering van een enkel klein bedeplaatsje, waar eenige bloemen, medaljes, vrome prentjes en een beeldje van Onze Lieve Vrouw te zien waren, bood het gansehe huisje een allerellendigst schouwspel aan: een bed-dekrib, eenige armzalige stoelen, eene kreupele tafel, dat was het gausche huisraad. Bij dat gezicht werden velen door medelijden bewogen en boden dien goeden menscheu aalmoezen aan. Docli hoe men er ook op aandrong, zij wilden niets aannemen.
Op zekeren avond kwam een vreemdeling bianen. Na Bernadetta over alles nauwkeurig te hebben uitgevraagd en haar met die uitstekende gunst des hemels welmeenend geluk gewenscht te hebben, trok hij eene beurs uit, legde die op tafel neder en haar openende, (zij was vol goudstukken) zeide hij:
— Ik ben rijk; laat toe dat ik u te hulp kome.
5
64
— Als het Onze Lieve Vrouw is, dierbare Principaal, zeirlen zij, dan zien wij in dien glimlach een kwaad voorteeken voor u.
— Neen, zeide hij, geheel gevat. Onze Lieve Yrouw geeft mij door dien glimlach juist een bewijs dat ik niet kwaad gesproken heb. Zij trouwens is niet spotziek. Zij heeft geglimlacht; dus: zij keurt goed.
Ja, zij keurde het gevraagde bewijs van den Pastoor goed; maar niet op die wijze gelijk hij het verstond. Haar glimlach op zijn voorstel ging maar weinige oogen-blikken die andere woorden: „boetvaardigheid, boetvaardigheidquot; vooraf. Zij stonden beiden in verband, en dat verband zag de Pastoor in dat eerste oogenblik nog niet genoegzaam in. Ook den diepen zin van Maria's bevel aan Bernadetta om al kruipende op hare knieën de Grot te naderen, besefte hij toen nog niet. De toekomst zou het hem ontsluieren.
Intusschen hadden er de vrijdenkers vaü Lonrdes oprecht genoegen in, dat bot gevraagde wonder niet verkre-was. „Jacomctquot;, zeiden ze, „is onhandig geweest door de verschijning te willen stikken. l)e Pastoor, veel knapper dan hij, dwingt haar zich zelve te niet te doen.quot; Zoo noemden zij het gedrag van den Herder der gemeente eene sluwheid, terwijl het enkel voorzichtigheid was. Maar de mensch beoordeelt anderen volgens eigen gezindheid.
De handelwijze van den heer Peyramale was voor den commissaris van politie een nieuw bewijs, dat de geestelijkheid hier niet in het spel was. Hij had dus, zoo redeneerde hij in zijne hooge wijsheid, met niemand zaken te doen dan met het meisje en met hare ouders.
65
En deze, zoo dacht hij al verder, zou hij, Jacomet, wel weten te ontmaskeren.
Zoo vaak Bernadetta zich op straat vertoonde werd zij dan door dezen, dan door genen aangehouden en moest zij niet zelden voor eene groote schare volks hare visioenen, verhalen. Meerderen, onder anderen Mr. Dufo, advokaat, een der uitstekendste mannen des lands, ontboden haar bij zich om ze te ondervragen. God gaf aan hare antwoorden steeds zulke overtuigingskracht, dat men zich moest overgeven en ge-looven. Velen ook kwamen haar te huis bij hare ouders vragen stellen. Zij voldeed allen; want zij voelde dat dit hare zending; haar plicht was.
Bij gelegenheid van die bezoeken kon men liet inwendige van hare woning tevens opnemen. Bij uitzondering van een enkel klein bedeplaatsje, waar eenige bloemen, medaljes, vrome prentjes en een beeldje van Onze Lieve Vrouw te zien waren, bood het gansche huisje een allerellendigst schouwspel aan: een bed-dekrib, eenige armzalige stoelen, eene kreupele tafel, dat was het gansche huisraad. Bij dat gezicht werden velen door medelijden bewogen en boden dien goeden menschen aalmoezen aan. Docli hoe men er ook op aandrong, zij wilden niets aannemen.
Op zekeren avond kwam een vreemdeling binnen. Na Bernadetta over alles nauwkeurig te hebben uitgevraagd en haar met die uitstekende gunst des hemels welmeenend geluk gewenscht te hebben, trok hij eene beurs uil, legde die op tafel neder en haar openende, (zij was vol goudstukken) zeide hij:
— Ik ben rijk; laat toe dat ik u te hulp kome.
5
66
Bernadetta kleurde van verontwaardiging.
— Mijnheer, zeide zij, ik wil niets. Neem dat op.
En zij stiet de beurs den onbekenden vreemdeling toe.
— Het is niet voor u, mijn kind; 't is voor uwe ouders die behoeftig zijn; gij kunt mij toch niet verbieden deze te willen ondersteunen.
— Noch Bernadetta, noch wij willen iets, zeiden de vader en de moeder.
— Gij zijt arm, vervolgde de vreemdeling, ik ben u lastig komen vallen, en ik stel belang in u. Of is het uit hoogmoed dat gij weigert?
— Neen, mijnheer, maar wij willen niets aannemen. Neem uw goud terug.
De onbekende nam zijne beurs weer op en ging verlegen het huis uit.
Wie mag die man geweest zijn ? Wellicht was destijds de commissaris vau politie alleen in staat die vraag te beantwoorden. Heett hij de geschiedenis \r?n dien vreemde vernomen, (en moeielijk valt het zulks te betwijfelen) dan hij wist voor het vervolg dat Bernadetta zoo min door geld als door bedreigingen van haar punt te brengen was.
De ontknooping van het raadsel werd voor den schranderen Jacomet hoe langer zoo ingewikkelder-Hij was zoo goed ;Js ten einde raad. Hem bleef voor alstoen niets over dan den loop der gebeurtenissen af te wachten en gade te slaan.
De nacht was daarop voorbij gegaan. De Donderdag van de eerste week der vasten, de 25e van Tebruari, was aangebroken. Men had in de katholieke kerk in de nachtgetijden gebeden: „Tu es Deus quifacis mira-
67
lilia. Notam feckti in popdis virtviem tuam. Videmnt Te aqum Deus, viderunt Te aquce, et timuerunt etturla-toe sunt ahyssi.quot; Gij zijt de God die wouderen werkt. Gij hebt aan de volken uwe macht doen zien. De wateren hebben n gezien, God, de wateren hebben u gezien, en de afgronden zijn bevreesd en ontsteld geworden.
Kort daarna verscheen Bernadetta voor de Massaquot; biella-rotsen en knielde neder.
Eene ontelbare menigte was haar reeds vooruitgesneld en verdrong zich rondom haar. Ofschoon er onder hen niet weinigen waren die aan alles twijfelden, alles zelfs verwierpen als fabels — zoo kwam er toch eene godsdienstige stilte, zoodra men het kind bemerkte-Wat meer is, allen, zelfs de ongeloovigsten, hadden het hoofd ontbloot. En toen zij neerknielde, knielden velen met haar.
In 't zelfde oogenblik openbaarde zich de verschijning aan Bernadetta, die eensklaps in verrukking geraakte. De H. Maagd, gelijk immer, stond in die ovaalvormige holte der rots, waarvan wij reeds herhaaldelijk gesproken hebben; hare voeten rustten op den wilden rozelaar.
Bernadetta beschouwde haar met een onuitsprekelijk gevoel van liefde, hetwelk hare ziel met geneugten overstroomde. Gods Moeder beminde trouwens dat onschuldig kind.
Zij zeide het haar en vervolgde:
En nu ga drinken en u wasschen aan de fontein, en eet van het gras dat daar neven groeit.
Op dat woord van „fontein,quot; zag Bernadetta om zich heen. Er bestond daar geene bron en nooit had
68
er eene bestaan. Het kind, zonder haar uit het gezicht te verliezen, sloeg den weg naar de Gave in.
Maar een woord en een gebaar der Dame hielden haar staande.
— Ga niet dadr, zeide de H. Maagd; ik heb niet gezegd aan de Gave te gaan drinken; ga naar de fontein, deze is hier.
En hare hand uitstekende, toonde zij met den vinger, ter rechter zijde der Grot, dienzelfden opgedroogden hoek, dien zij haar daags te voren had doen opstijgen.
Bernadetta ofschoon zij niets zag wat op eene bron geleek, gehoorzaamde. Het verwelfsel der grot liep in afdalende richting aan dien kant, en het kleine meisje kroop op hare knieën de ruimte over, die zij te doorloopen had.
Maar ook hier geen spoor van. fontein. Slechts tegen de rots aan waren, hier en daar eenige bosjes te zien van eene soort van gras, dat men do noemt.
Bernadetta, hetzij do Dame haar een nieuw teeken gaf, hetzij uit inwendige aandrift van hare ziel, bukte zich en begon met hare kleine handjes den grond te krabben en in de aarde te wroeten.
De tallooze toeschouwers, van de verschijning niets bemerkende, niets hoorende, begonnen meest allen bij het zien van die vreemde kunsten te glimlachen. Seeds begonnen eenigen te vragen of zij deze reis niet eenige hersenverwarring zou hebt en. Hoe weinig is er noodig om in 't geloof aan 't wankelen te geraken !
Doch zie! op eens wordt de bodem van die kleine holte, door de hand van het kind gemaakt, vochtig-
69
Een gelieimzinnig water, komende van ongekende diepten , dwars door de marmeren rotsbrokken en de korsten der aarde lieensijpende, komt droppel vóór droppel onder Beruadetta's hand opborrelen en de daar gemaakte holte, een glas groot, vol loopen.
Dit pas aangekomen water, zich met de gebrokene aarde mengende, vormde aanvankelijk niets dan slijk. Tot drie keeren beproefde Bernadetta, dit drassig vocht aan haar lippen te brengen. Doch zij had den moed niet om het door te halen: zoo walgelijk smaakte het! Zij wilde evenwel aan de haar verschijuende Dame gehoorzaam wezen; zij doet dan nogmaals eene vierde poging, en nu dronk zij er van, wiesch er zich mede en at teTens eens handvol van het wilde gras dat aan den voet der rots daar groeide.
Het was toen, dat het water der Bron de boorden van den kleinen kuil overliep en met een fiju straaltje be^on te vloeien en wel iu de richting der volksschare, die zich vóór de grot opeen gehoopt had.
Dit waterstraaltje was zoo eel, dat de grond hetzelve dien gansohen dag nog geheel opslurpte. De vochtige streep, die op den grond achter bleef was het eenig teeken, om zich van zijn doortocht te kunnen vergewissen.
Bernadetta had dien dag haren last volbracht. De Maagd wierp nog een laatsten blik van tevredenheid op haar, en verdween.
Groot was de indruk, dien dat alles op de toeschouwers gemaakt had. Zoodra Benuuletta's verrukking geeindigd was, liep alles naar de grut heen. Iedereen wilde het kuiltje zien, waar het water onder Berna-
70
delta's hand was komen opwellen. Iedereen wilde er zijn zakdoek in doopen en er een droppel van aan zijne lippen orengen. Zoo werd die opkomende bron, wier kom men vóór en na breeder maakte, een waterplas, aangemengd met aarddeelen. Naar mate men er water uitschepte, werd de Bron altoos overvloediger. Het gaatje, waardoor zij van de diepte opsteeg» verwijdde zich ongevoeliger wijze.
De wijsneuzen van Lourdes zeiden:
— Dat is water, hetwelk bij toeval bij regenachtig weder zal opgeweld zijn, en zoo, bij toeval, onder den grond eenen kleinen plas gevormd zal hebben. Het kind, bij toeval daar krabbende, zal dat waterplasje ontdekt hebben.
Daags daarna was de waterstraal reeds veel aanzienlij, ker. Zij vloeide op de dikte van een vinger, was nogtans steeds drassig. Slechts eenige dagen later, toen hij dan ook ophield van ruimer omvang te worden, werd hij volmaakt helder. Van toen af was en bleef de straling van het water ter breedte van een kinder-arm.— Doch loopen wij de gebeurtenissen niet vooruit. Wij zijn nog op den 25en l'ebruari.
't Was zeven uren in den morgenstond. Het dagblaadje van Lourdes, de lavedan werd juist in dat uur, toen de menigte van de Massabiella-rotsen naar huis terugkeerde, in de stad rondgebracht. In het nummer van dien dag, was even zoo min als in alle vorige nummers, een enkel woord van eene bron bij de grot te lezen. God wilde, door dat volstrekt stilzwijgen van het echt modern-liberale courantje, hun den pas afsnijden om later nooit met eenigen schijn te kunnen
71
zeggen, dat die bron dddr ook vroeger reeds bestaan had. Immers, hadde zij werkelijk voorheen dddr bestaan, eene zoo heldere, zoo voortreffelijke bron, geen twijfel, of een plaatselijk nieuwsblad hadde daarover
meer dan eens gesproken!
De opgewondenheid des volks was in hooge mate geklommen. Bernadetta werd toegejuicht als zij voorbij ging. Maar het arme kind wist niet hoe spoedig genoeg te huis komen, om aan die toejuichingen te ontsnappen. Zij stond bepaald in roep van vermaardheid. Dit nu juist was haar grootste leed. Hare minste woorden
werden als godspraken opgevangen.
Het was toen, dat zij haar troost vond in het overdenken der drie geh eimen, haar door Maria meegedeeld. De dagen naderden, dat deze hare beproeving nog
zwaarder moest worden.
Wij hebben verhaald, hoe het ontspringen der bron plaats had tegen zonnenopgang, ten aanschouwe van eene talrijke volksschare, den 25 Februari, t Was dien dag groote markt te Tarbes. Tarbes is de hoofd-stad van het Departement en tevens de residentieplaats van den Bisschop. Men begrijpt van zelf dat deze omstandigheid niet weinig er loe bijdroeg om de maro van al die buitengewone daadzaken, te Lourdes voorgevallen, alom te verspreiden, 't Kwam dien dag zoo verre, dat vele vreemdelingen reeds daags te voren naar Lourdes g;ngen en daar vernachtten, om den vol-genden morgen tijdig aan de Grot te zijn. Anderen reisden den ganschen nacht door met hetzelfde doel.
Vijf a zes duizend man stond dien morgen reeds vóór dag en dauw aan de Grot de komst van Berna-
72
detta te verbeiden. De bron was merkelijk grooter geworden.
Zoodra men het kind zag naderen, riepen allen luide: „Daar is de heilige! Daar is de heilige!quot; Uit eerbied voor haar persoon poogden eeuigen zelfs hare kleederen aan te raken.
Zij knielde neder en bad, bad lang, maar dien dag mocht zij de verschijning niet zien. quot;Waarschijnlijk wilde Maria haar door die teleurstelling voor hoogmoed en zelfbehagen behoeden. Was het misschien ook, ten einde de aandacht der toeschouwers des te meer op het bestaan der wonderdadige fontein te vestigen ? Wat er van zij, Bernadetta bekende nederig en oprecht aan allen die haar ondervroegen, dat de schoone Dame haar dien morgen niet was verschenen.
Het moest natuurlijk in de gedachten der geloovige toeschouwers opkomen, dat aan het water der zoo wondervol ontstane bron eene genezingskracht verbonden was. Wat meer is. Reeds in den morgen van dien dag begon zich een gerucht te verspreiden dat meer dan een door het wonderwater geneze i was geworden. Eenigen geloofden er aan, anderen twijfelden; sommigen haalden er schertsend de schouders over op.
Doch weldra kwam een eerste onloochenbaar feit het geloof der godvruchtigen versterken.
Er was te Eourdes een arme daglooner, genaamd Louis Bourriette, algemeen bekend, die sedert twintig jaren door een toeval het rechter oog zoo ïoed als kwijt was. Hij kon er althans voor zijn werk van steenhouwer geen gebruik van maken: 't was hem, alsof een dikke mist er vóór hing. Zijne kwaal was met de jaren ver-
73
ergerd. De geuceslieer der plaats, JVLijulieer Ijozous, van wien wij hier voren reeds gewaagd hebben, had meer dan eens verklaard dat de kunst niet bij machte was hem het gezicht terug te geven, dewijl het oog in zijne innigste samenstelling geheel verlamd was.
De arme man, hoorende zooveel vertellen van de mirakuleuze Bron der Grot, gaf bevel aan zijne dochter van dat water te halen. Dit geschiedde.
— quot;Vader, sprak het kind, ;t is maar drassig water.
— Om het even, hernam deze en hij b gon te bidden.
Hij bevochtigde nu met het bronwater zijn ziekelijk
oog, dat hij meende voer immer verloren Ie hebben. En zie! schier op staanden voet voelde hij het licht er in wederkeeren. Hij gaf van blijdschap een luiden gil. Er lag aanvankelijk nog iets nevelachtigs op den oogappel, maar bij verre na niet meer zoo als gedurende de vroegere twintig jaren. Al voortgaande met zijn oog te bestrijken, werd het altoos helderder en klaarder.
Daags daarna of twee dagen later, ontmoet hij op de markt den Heer Dozous, die hem al die jaren behandeld had, en zegt hem dat hij genezen is.
— Niet mogelijk, antwoordt deze. Gij hebt een organisch letsel, zoodat uwe kwaal volstrekt ongeneesbaar is.
— Niet gij hebt mij genezen. Heer Doctor, hervat hij; 't is Onze Lieve Vrouw van de Grot.
De man der kunst haalde de schoudera op.
— Dat Eernadetta verrukkingen heeft, die onverklaarbaar zijn, sprak hij, dit is gewis; want ik heb ze zelf met eene onvermoeide aandacht getoetst. Maar dat het daar ontsprongen water ziekten heelt, die uit haren aard ongeneeslijk zijn, dat kan niet.
74
Dit zeggende haalde hij een notaboekje uit zijn zak en schreef ddar eenige woorden op met een potlood; hield de hand vóór het gezonde linkeroog van Bour-riette en liet hem door 't ander oog het briefje lezen.
— Als gij dit hier lezen kunt, zei hij, dan zal ik gelooven.
Vele menschen stonden rondom hen het af te zien.
Bourriette las zonder aarzelen:
„Bourriette heeft eene ongeneeslijke oogverduistering en zal nooit herstellen.quot;
'T was alsof de bliksem den geneesheer getroffen had, zóó verbleekte hij. En hij sprak:
— Tk kan het niet loochenen, dat is een waar mirakel; ik zeg het ten spijt van mij zeiven en van mijne ambt-genooten.
Men ontbood den geneesheer van Tarbes, Mijnheer Vergez, een voornaam deskundige. En ook deze, na het feit onderzocht te hebben, zag zich in geweten verplicht er een bovennatuurlijk karakter aan toe te kennen. I.)
Soortgelijke feiten hadden ook plaats in andere huizen der stad. Maria Daube, Bernarda Soubie en Fabianua Baron, hadden het water der Grot gebruikt en waren genezen. Joanna Crassus had, door zich met het wonderdadig water te wasschen, het gebruik harer hand teruggekregen, die reeds tien jaren geheel verlamd was.
Het vernemen dier wonderen deed de geestdrift der bevolking nog hooger stijgen. Men trok al zingende
1) Dit feit, alsmede de andere feiten, die wij aangeven, zijn allen door de commissie van onderzoek, die later door den Uis-schop van Tarbes werd ingesteld, als onloochenbaar en echt verklaard. —
75
en luidop biddende in groote scharen natquot; de rotsen van Massabiella, naar de Grot, naar de Fontein.
Tegen den avond zag men een groot aantal werklieden, allen tot de gilde der steenwerkers betioorende, gelijk ook Bourriette er toe behoorde, — den weg naar de Grot inslaan. Zij begonnen met den steilen heuvel, die tegen de Grot lag weg te kappen en maakten zóó een pad daarheen voor de bezoekers. Daarna plaatsten zij voor de opening der Bron eene houten sleuf en groeven daar onder een kleinen ovalen waterbak van ongeveer een halven meter diep.
De geestdrift nam aanhoudend toe. Toen het avond werd, zag men de Grot eensklaps geheel verlicht door duizenden van kaarsen. Van alle zijden hoorde men tevens de lacht weergalmen van geestelijke liederen, en van de Litanie der 11. Maagd in 't bijzonder.
In de koffiehuizen, waar de lieden der moderne wetenschap hunne bijeenkomsten hielden, ging het er geheel anders toe.
— Geheel toevallig heeft Bernadetta daar eene water straling, die onder den grond liep, aan de oppervlakte doen komen, zeiden zij tot elkander. Wat is natuurlijker ?
— Dit is duidelijk, antwoordde men.
— Maar men zegt dat het wal er stroomt, waagde een hunner op te merken.
— Niet waar, schreeuwde men hem tegen. Wij hebben alles ter plaatse zelve onderzocht. liet is eenvoudig drassig water.
De zaak was beslist. De geleerde wereld hield zich voortaan aan die verklaring. Ondertusschen gaf de
76
fontein anderhalve maand na haar ontstaan meer dan honderd duizend liters water per dag!
Gelijk lij het bestaan der Bron ontkenden, ontkenden zij ook de genezingen. Bourriette was niet güuezeuJ zeiden eenigen. Hij is nooit ziek geweest, zeiden anderen. Hij verbeeldt het zich slechts, beweerde een derde. Hij bestaat zelfs niet eens, hield een van hen staande.
Al dat gepraat maakte indruk, zelfs op sommige, anders geleerde en doordenkende lieden, zoo als de Heer Advokaat Dufo, de Heeren Dozous en Estrade, en anderen.
Bernadetta was iu deu loop van Dinsdag door de heeren van de Rechtbank omtrent de gansche toedracht der zaak ondervraagd geworden. Maar zij vonden in hare verklaringen, even min als in de houding der menigte, die de Grot bezochten, de minste aauleidende oorzaak tot vervolging.
Daar zij nu niet rechtstreeks de bijgeloovigheid konden tegenwerken, wendden zij zich tot deu Burgemeester van Lourdes, met verzoek dat hij een bevel zou uitvaardigen en alle bezoek bij de Massabiella-rotsen, als behoorende tot de gemeentegronden, streng verbieden. De proces-verbalen, dachten zij, zouden dan niet uitblijven en dan kwam het feit onder bereik der openbare macht.
De Burgemeester, de Heer Lacadé, overigens een voortreffelijk man, die de algemeene achting genoot, had het zwak van nooit tusschen twee uitersten eens bepaalde en sterke houding te kannen kiezen. Hij was anderzijds zeer gehecht aan zijn post van Burgemeester.
77
Op het hem gedane voorstel antwoordde hij:
_ Het komt den Bisschop toe de vraag te beslissen, voor zooverre zij tot het godsdienstig gebied behoort, en den Prefe-t van mij de maatregelen voor te schrijven, die tot de burgerlijke administratie be-hooren. Ik zal zijne orders wachten.
Er werd dan geen verbod uitgevaardigd.
De geestelijkheid, ondanks de hoog opgewonden geestdrift van het volk, bleef zich onzijdig houden.
Alles liep aan do Grot in de volmaaktste orde af.
De soldaten van het burgslot, over welke wij in 't begin dezer geschiedenis gesproken hebben, nieuwsgierig geworden gelijk de anderen, vroegen hun commandant om ook eeas de Massabiella-rotsen te mogen bezoeken, en verkregen zulks. Hunne tegenwoordigheid, hoewel zij daar niet op officieële wijze waren, bevorderde nog meer de orde.
Eenige dagen verliepen aldus. Ds Verschijning had plaats; doch zonder andere merkwaardige bijzonderheden, dan dat de Bron steeds ruimer werd en de genezingen zich vermenigvuldigden. Velen werden er geloorig door. Maar de kleine lioop vrijdenkers wilde zich ook door de meest onbetwistbare feiten niet laten overtuigen. Het was bij hen besloten: zij zouden bij hoog en laag de bijgeloovigheid fnuiken.
HOOFDSTUK IV.
De geestelijkheid en de burgerlijke macht. — Mgr.
Laurence. — Mijnh. de Baron Massy. — Proeve van
bedeesdmaking. — De laatste der veertien dagen.
— De ontzettende volksmenigte. — Croisina en Justinus Bonhohorts. — Genezingen. — Houding der li' ozofen. — Benedicta Cazeaux;
Blasia Soupenne. — Verschijning van den 25 Maart en de Onbevlekte Ontvangenis.
Den 2Jen Maart begaf zich Bernadetta ten tweeden male naar den Pastoor.
— De Dame wil, dat men eene kapel bouwe, zeide het kind, en dat men processiën houde.
De herder der gemeente, ofschoon zijn verzoek was afgeslagen geweest, had nu geene bewijzen meer noodig. Hij geloofde. „Maar,quot; antwoordde hij aan Bernadetta, ,/t komt niet aan mij maar aan den Bisschop toe, die reeds van alles weet, hierover te beslissen. ]k zal dezen gaan spreken.quot;
Mgr. Laurence was geheel op de hoogte van zijn diocees en leefde met zijn clerge in de volmaaktste eens-gezindheid. Bij een helder doorzicht paarde hij eene tot het uiterste gedreven voorzichtigheid, de vrucht eener veeljarige ondervinding in zake van administra-
79
tie. Als dusdanig stond hij ook bekend bij het gouvernement: van daar dat zijne beden nooit werden afgewezen.
Ofschoon hij door het verhaal van den pastoor van Lourdes innig aangedaan was, nam hij toch geen besluit. Te minder, wijl de Heer Peyramale van de meeste feiten geen onmiddellijke getuige was geweest. Ook was de loop der goddelijke Voorzienigheid hem nog niet duidelijk genoeg gebleken. Hij wilde, al voren te beslissen, onwederlegbare feiten, onomstootbare bewijzen hebben.
Men zou, zoo besloot hij, alvorens rechtstreeks zich met die zaak in te laten en eene commissie van onderzoek te benoemen, nog een tijd lang aan de gebeurtenissen haar eigen loop laten.
Aan de geestelijkheid werd op nieuw verbod gedaan de Grot te gaan bezoeken.
Intussclien liet hij zich, met meer nauwgezetheid nog dan vroeger, eiken dag verslag geven van hetgeen er voorviel.
De burgerlijke macht was sedert reeds geruimen tijd in de uiterste vei legenheid.
Mijnheer Massy was goeverneur van het departement Tarbes; Mijnh. Eouland was Minister van Eere-dienst.
Ofschoon in zijn hart katholiek was de baron Massy een aartsvijand van de zoogenaamde bijgeloovigheid. quot;Van alle bovennatuurlijke feiten buiten die, welke in de H. Schrift staan opgeteekend, wilde hij niets weten. Hij was daarenboven altoos huiverig dat de geestelijkheid te veel invloed op het volk mocht krijgen. Zijne
80
leus was „Niets te veelquot;. Had hij eens iets opgevat, hij bleef er bij, wat ook voorkwam.
Tot het tijdstip der verschijningen leefde hij met den Bisschop in de beste verstandhouding. Hij stond dan ook bij dezen in liooge achting, zoowel om zijn volmaakt zedelijk gedrag, als om zijne administratieve bekwaamheid.
Jacomet had hem gestadig op de hoogte gehouden omtrent de aan gel egenhed en van Lourdes, en hij schonk den commissaris van Politie een blind vertrouwen. De eerste indruk, dien het verhaal der gebeurtenissen op hem maakte, was zeer ongunstig. Hij was vijand van zulke vreemdheden en besloot terstond er een einde aan te maken, hoe het ook gaan mocht.
Om niet eensklaps in verwikkeling te geraken met den Bisschop , bepaalde hij voorloopig dat men de Grot dag en nacht bewaken zou.
Het gevolg was, dat de Burgemeester van Lourdes den 3len Maart aan den commandant van het kasteel een brief schreef', inhoudende dat hij de troepen van 't garnizoen te zijner beschikking zou stellen en dat hij ze voor den volgenden dag tegen alle gebeurlijkheden gereed zou houden. De soldaten, onder de wapenen , moesten den weg en de toegangen naar de Grot innemen en al de officieren der politie hadden dezelfde lastgeving ontvangen.
Inmiddels was de mare der buitengewone gebeurtenissen aan de Grot wijd en zijd verspreid geworden. Van alle punten van het Departement stroomde r.ien naar Lourdes heen, dezen te voet en genen in rijtuigen: zelfs 's nachts hield het komen en gaan niet op.
81
Alle logementen van liet stadje waren opgepropt met pelgrims. Velen waakten zelfs den nacht door aan de Grot om 's morgens des te dicliter bij de zienster te wezen.
Zoo kwam de dag van den 4deo Maart, de laatste der veertien dagen.
Eene. nog talrijker schare van menschen dan de vo-risre dagen had zich rondom de plaats der Verschijning opeengehoopt.
Men zag er grijsaards, leunende op hunne met ijzer beslagene stokken men zag er jonge meisjes, van den berg gekomen.
Men zag er landlieden uit liet land van Gers en van Béarn, Baskers, magistraatspersonen, kooplieden, notarissen, advokaten, commiezen, geneesheeren, dames, eenige Spanjaarden, kortom alle standen der maat-scliappij, alle omliggende plaatsen waren er vertegenwoordigd.
Men zag er ook eenige militairen van ïarbes en Lourdes, die wacht hielden.
Meer dan twintig duizend menschen stonden daar op de oevers van de Gave, en nog nam het getal voortdurend toe.
Neven de eenvoudige goedgeloovigen stonden twijfelaars, stelselmatige loochenaars van alle bovennatuurlijke zaken, lichtzinnigen, onverschilligen, met één woord, men had daar lieden van de meest uiteenloopend e richtingen op godsdienstig terrein.
Ook de Politieagenten en Maréchaussées gingen op en neer, en de Adjnnct-commissaris, de sjerp om het lijf, stond in onbewegelijke houding het bedrijf af te zien. 6
82
De keizerlijke Procureur en Meester Jacomet hadden post gevat op eene kleine vertieveulieid en hielden oog op alles.
Eensklaps gaat er uit duizend monden een kreet op: „Daar is de Heilige, daar is de Heilige.quot; Bernadetta kwam daar aan. Eu alle hoofden ontblootten zich als onwillekeurig. Hare moeder was bij haar. De Maréchaussees snelden toe en baanden haar door de menigte een doorgang tot de Grot.
Groote stilte!... Men hoorde alleen het gemurmel van het water der rivier ot van de mirakuleuse Bron.
Toen Bernadetta neerknielde, knielde al dat volk, als één man, met haar mede. Schier oogenblikkelijk trad zij weer in hare gewone zielsvervoering. De Verschijning beval haar wederom aan de Eonteiu te gaan drinken en zich te wasschen, van het gras te eten waarvan wij gesproken hebben en naar de priesters te gaan om hun te zeggen dat zij daar eene kapel en processie verlangde te zien.
Het kind had aan de „Damequot; haar naam gevraagd, doch geen antwoord ontvangen. Het oogenblik was hiervoor nog niet daar.
Bernadetta keerde naar Lourdes terug. Ook de duizenden van menschen, die van het immer verrukkend schouwspel getuigen geweest waren, keerden, ieder naar zijne haardsteden terug, en vroegen elkander belangstellend af wat of die zoo vreemde bevelen van de Dame aan het kind toch wel zouden beteekenen. De toekomst zou het hun verklaren.
Ook den geheelen namiddag van dien dag hield het bezoeken der Grot aan. Elkeen wilde met eigen oogen
83
tot de kleinste bijzonderheden der plaats onderzoeken.
Een groot wonder ging gebeuren. Er woonde te Lourdes eene familie van daglooners, Jan Boulio-horts en zijne vrouw Croisina Ducouts. In hunne arme woning lag huu kind van ongeveer twee jaar te sterven. Van af zijne geboorte was het zwak, mismaakt geweest en had nooit kunnen loopen. Eeae borstte-ring had het aan den rand van 't graf gebracht, in weerwil aller zorgen van een bekwaam geneesheer. Eene buurvrouw maakte reeds het linnen gereed voor zijne begrafenis. De vader had reeds gezegd dat het dood was.
— Neen Justien is niet dood! riep de moeder uit, en Onze Lieve Vrouw van de Grot gaat hem genezen.
Haar man meende dat hare droefheid haar krankzinnig maakte. Toen zij er eindelijk toe overging het reeds beweegloos lijkje van haar kind uit de wieg te nemen en in haar voorschoot wikkelde, schoten de man en de buurvrouw toe om het haar te beletten.
— Laat mij, riep ze, ik ga naar Onze Lieve Vrouw. En zij liep naar de huisdeur.
— Maar, beste Croisina, zeiden haar man enbuur-vrienden, wat begint gij toch ? ware Justien niet dood, gij zoudt hem dood maken.
Zij hoort niet.
— Of hij hier sterft, roept zij, of bij de Grot, wat komt het er op aan? Laat mij de Moeder Gods gaan aanroepen.
En zij ging uit, haar kind meedragende.
Zij liep inderdaad naar „Onze Lieve Vrouwquot;.
Al loopende bad zij met luider stemme en riep Maria's voorspraak in.
81.
't Was bij vijven. Een honderdtal mensclien waren bij de Massabiella-rotsen.
Aan de Grot gekomen knielde zij neer en bad. Daarop repte zij zich op haar knieën naar de AYonderbron. 't Was dien dag ijskoud.
— Wat gaat zij doen? vroeg men.
Croisina liaalt liet naakte licliaamtje van haar zieltogend kind uit haar voorschoot; zegent zich en haar zoontje met het kruisteeken, en duikelt daarop geheel liet kind, met uitzondering van het hoofdje, in het ijskoude water der Bron.
Allen die het zien ijzen van verslagenheid.
— Maar hoe? roept men haar toe, wilt gij uw kind vermoorden ?
— 't Is reeds dood, riepen anderen, ziende hoe loodverwig het gezichtje werd.
Docli neen, wat men haar ook zeide, de geloovige moeder hield liaar kleinen Justien een goed kwartier uurs lang in het geheimvolle water gedompeld. Toen trok zij hem er uit, wikkelde hem op nieuw in haar voorschoot en spoedde zich huiswaarts.
Het lichaam was ijskoud.
— Neen hij is niet dood, zei Croisina. Onze lieve Vrouw zal hem genezen.
En zij legde hem weer in de wieg. De Moeder bleef boven de wieg aandachtig staan luisteren.
— Hij ademt! roept zij.
Bouhohorts loopt toe en ook hij luistert. Justien ademde inderdaad. Hij sliep een diepen slaap.
Maar hoe zou het zijn. bij zijn ontwaken? De moeder bleef den ganschen nacht bij het wiegje waken.
85
De eerste blik vau het kiuci des morgens was een glimlach tot zijne moeder. 11 ij vroeg de borst en voedde zich met lange teugen. Hij wilde zelfs opstaan en loopen. Doch dis stond Croisina hem dien dag nog niet toe. Zoo ging die dag voorbij tusschen blijdschap en zekere nog bijblijvende vrees of het gevaar wellicht terugkeerde. Intusschen had het kind meermalen het moederlijk voedsel gevraagd en bij 't aanbreken van den lacht sluimerde het weer even rustig in.
In den vroegen ochtend gingen vader en moeder het huis uit naar hun werk. De moeder terugkomende, ziet tot hare verwondering — de wieg ledig en Justien op zijne beenen staan en heen en weer loopen, do meubels grijpen en de stoelen verplaatsen. De kleine verlamde kou gaan.
Van blijdschap viel de al te gelukkige moeder schier in onmacht.
Pas op, riep zij haar kleinen Justien toe, pas op, gij gaat vallen.
Neen, hij viel niet; maar kwam zijne moeder te ge-moet loopen, die hem onder een vloed van tranen omhelsde.
Wat later kwam haar man terug.
— Ziet gij wel, riep zij hem tegen, dat onze Justien niet dood was en dat de H. Maagd hem heeft genezen ?
En zij vielen beiden op hunne knieën om de Moeder der Barmhartigheid te bedanken. De moeder vouwde ook de handen van haar kind te samen, en zoo baden zij met elkander.
De ziekte bleef terug. Justien groeide op en is sterk
86
en gezond gebleven. De schrijver, aan wien wij ons verhaal ontleenen, heeft hem het vorig jaar met eigen oogen gezien en hem bevonden, gelijk wij verhalen.
Drie geneeaheeren, de heeren Peyrus, die het kind behandeld had, Vergez en Dozons, hebben allen getuigenis afgelegd, dat de almacht Gods hier in het spel geweest is, en dat de geneeskunst zulke genezing niet zonder mirakel kan verklaren. De geneesheer Yergez heeft zelfs eene schriftelijke attestatie hiervan aan de commissie van onderzoek overhandigd.
Nog vele andere genezingen hadden er plaats. Ze allen met hare bijzondere omstandigheden te verhalen, kan niet in 't plan van dit boekje liggen. Daarenboven 't zou den lezer eerder vervelen dan stichten. Wij zullen ons bij eenige meer belangwekkende en volmaakt echt bevonden daadzaken bepalen. Zie hier eenige, die wij slechts in 't voorbijgaan aanstippen. Ze hadden allen plaats binnen het stadje Lourdes, en zijn op bisschoppelijk bevel onderzocht geworden en waar bevonden.
Blasius Maumus, restauratiehouder, was alleen door zijne hand in het water der Bron te doopen van eene ontzaglijk groote klierpuist aan 't gewricht van de voorhand radikaal genezen geworden.
De weduwe Crozat, sinds twintig jaren zoo doof dat zij van de misgebedcn niets hoorde, had het gehoor iii één oogenblik teruggekregen alleen door 't gebruiken van dat water. Zoo was nog August Bordes, sedert geruimen tijd ten gevolge van een ongeluk kreupel geworden, door tet aanwenden van het wonderdadig bronwater van Massabiella flink ter been geworden.
87
Op al die feiten (men telde er reeds vijf en twintig amp; dertig) moesten de vertegenwoordigers van het vrijdenkend liberalisme natuurlijk met leede oogen neder-zien. En o, hoe gaarne hadden zij daarin niet een of andere schaduwzijde bespeurd, om ze voor hunne rechtbank te kunnen dagen en een proces-verbaal op te maken tegen de steeds veldwinnende liclitgeloovigheid van het dweepzieke volk! Doch neen: voorzichtigheidshalve wilden zij nog wat wachten alvorens tot feitelijkheden over te slaan. Intusschen trachtten zij in hunne dagbladen de openbare meening te logenstraffen, door valsc'ae feiten op te disschen, om die later te bestrijden. Van de echte repten zij geen woord. Die kunstgreep werd aangewend door het journaal van den Prefect, JEre impérialequot;, zoo als men kan nagaan in zijn nummer van den 6llen Maart 1858. Het nieti maar boosaardig blaadje der plaats „dt Laveclan , hield het voor raadkamer noch ware, noch valsche feiten op te geven. liet bepaalde zich met artikelen te geven, die uit andere dagbladen waren overgenomen, en waarin men tegen de katholieke bijgeloavigheid in 't
algemeen ts velde trok.
Van af den ö3™ Maart veranderde het weder en het begon hevig te sneeuweu. Om die reden was de toeloop aan de Grot gedurende eenige dagen natuurlijk
niet zoo druk meer.
De wonderbare genezingen hielden echter altoos aan.
Mejufvrouw Benedicta Cazeaux, uit Lourdes, alleen door een paar glazen water der mirakuleuze fontein te drinken en zich daarmee te wasschen, was eensklaps hersteld van eene koorts, vergezeld van hevige zijste-
88
keu, die reeds drie jareu aanhielden en waarom zii door de geneesheeren ongeneesbaar verklaard was.
Blasia Soupenne, eene andere vrouw van Lonrdes, bijna vijftig jaren oud, leed sedert jaren ondragelijke pijnen aan de oogeii; zonder ophouden gaven deze water op. Daarbij kwam eene voortdurende priiikeling, nu aan het eene oog dan aan beiden tegelijk. Hare oogharen waren uitgevallen en de oogleden geheel en al naar buiten omgeslagen, de ondersten zelfs bedekt met vleeschachtige uitwassen. Al de mogelijke middelen had zij aangewend, maar altoos te vergeefs. Geene hoop meer ziende van den kant der menschen, had zij zich vol vertrouwen tot onze Lieve Vrouw der Grot gewend. Bij de eerste wassching, met haar gezegend water, ondervond zij eene merkelijke verzachting. Bij de tweede was zij volledig genezen. Hare oogen dropen niet meer; de oogleden waren in hunnen natuurlijken toestand teruggekeerd; alle uitwassen waren verdwenen; de oogharen zelfs groeiden weer aan.
Zoo zette God zijn plannen voort! zoo toonde Maria haar macht! Zoo bewees zij de waarheid harer openbaringen !
De inwendige roepstem, welke Bernadetta immer hoorde als zij van de verschijning een soort voorgevoel k'eeg, had zich sedert den laatsten der voormelde veertien dagen niet meer doen vernemen. Evenwel was zij meermalen nog naar de Giot gegaan, maar zoo omtrent als iedereen, onopgemerkt.
Die stem nu hoorde zij wederom in den morgenstond van den 25^.. Maart en terstond sloeg zij den weg naar de Grot in.
8!)
Door alles wat er met haar was voorgevallen was zij een voorwerp der publieke aandacht geworden. Geen stap deed zij die niet opgemerkt werd.
Zoodra men dan zag dat zij dien morgen den weg naar de Grot insloeg, kwam eene groote menigte uit de huizen en straten aangeloopen en volgde haar.
De lucht was helder. Da zon kwam op.
De Kerk vierde dien dag het feest van Maria-Bood-schap.
De meesten van hen, die in dien tusschentijd wonderdadig genezen waren bevonden zich ook daar.
Nauwelijks lag het kiud geknield, ot de verschijning openbaarde zich in al haar licht en luister. Haar kleed en sluier was schitterend van blankheid. De twee rozen die op hare voeten praalden, waren van zacht gele kleur. Haar gordel was azuurblauw gelijk het uitspansel.
Bernadetta was buiten zich zelve van verrukkin?.
— O, mijne dame, zeide zij, wees toch zoo goed en zeg mij wie gij zijt en hoe gij heet!
De verschijnende glimlachte en antwoordde niet.
En Bernadetta op nieuw:
— Ü, mijne Dame, wees zoo goed, mij te zeggen wie gij zijt en hoe gij heet!
De glans der Dame werd nog heerlijker; maar geen antwoord.
Nu sprak Bernadetta voor de derde maal:
— O, mijne Dame, wees toch zoo goed van mij te zeggen wie gij zijt en hoe gij heet!
De H. Maagd scheen altoos meer en meer zich in cïe glorie en zaligheid des hemels te verdiepen. Maar zij antwoordde niet.
90
Bernadetta vroeg nu nog eens voor 't laatst.
— O mijne Dame ik smeek u er om, wees zoo goed mij te zeggen, wie gij zijt en hoe uw naam is!
De H. Maagd had de handen met nadruk gevouwen en op haar wezen straalde cene oneiudige zaligheid.
Bij de laatste vraag van het kind, ontvouwde zij haar handen, en liet over haar rechter arm den rozenkrans, die aan een gouddradig snoer hing en van albaster-koralen gemaakt was, heenglijden. Toen opende zij hare twee armen en boog ze naar den grond heen, als om aan de aarde hare maagdelijke handen te toonen die vol zijn van zegen. Daarop verhief zij dezelve ten hemel; vouwde ze weer met zichtbaar gevoel en sprak, terwijl ze ten hemel staarde:
— Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis.
Hierop verdween zij.
Het is opvallend voor een ieder, dat de H. Maagd zich bekend makende, niet zegt: Ik ben de onbevlekt ontvangene; maar „ik ben de onbevlekte ontvangenis.quot; Het is alsof zij zeide: Ik ben niet slechts onbevlekt ontvangen, maar de verpersoonlijkte onbevlektheid in mijne ontvangenis; de type, het grondmodel der mensch-heid zonder vlek, zoo als deze uit de scheppende hand Gods volmaakt te voorschijn trad. — Ja, dat is zij; en wenschen wij haar geluk, en danken wij God dat zij dit is. Zulk eene Moeder is de glorie harer kinderen, en die kinderen zijn wij!
De kleine Bernadetta Soubirons bekende later, dat zij naar huis gaande, niet ophield dat woord „onbevlekte ontvangenisquot; te herhalen. Ik vreesde het te vergeten, zeide zij, en ik wilde mijnheer Pastoor de woorden der Dame getrouw overbrengen, ten einde de kapel mocht gebouwd worden.
HOOFDSTUK V
De minister Rouland. — VoorzicMiglieid van den Bisschop. — Verschijning op Paasch-Maandag.
De waskaars. — Verschijningen of begoochelingen.
— De ex-voto's. — De twee rechterlijke termijnen van drie-maanden. — Bernadettta en hare bezoekers, — Henri Busquet.
_ De paardenstallen der Prefectuur.
— Bernadetta beproefd. —De wet van 30 Juni 1838. — De raad van herziening; de redevoering des Gouverneurs. — Poging tot opsluiting. — Berooiing der Grot.
De kwestie der Grot was tot den Minister van Eere-dieust, den Heer Eouland, opgezonden door den Gou
verneur, baron Massy.
Rouland kon zich geen oogeublik laten overtuigen dat er in de verschijningen en mirakelen vanLourdes de minste waarheid lag. — In zijne hoedanigheid van verdediger van den godsdienst, schreef hij den 2 April een brief aan den Gouverneur, waarin hij hem te verstaan gaf, dat er aan al die nieuwigheden een emde moest komen en dat men des noods door de wetten ge-
92
reclitigd zou zijn de Grot af te sluiten. Hij raadt hem vooral aan, eerst omtrent die zaak met den Bisschop te onderhandelen.
Na ontvangst van dezen brief ging de Prefect den Bisschop verzoeken, dat hij een vormelijk verbod zou geven aan Bernadetta van niet meer naar de Grot te gaan. De belangen van den godsdienst, zoo zegde hij Minister Eouland ua, waren hier meê gemoeid.
Mgr. Laurence had al zeer spoedig onder die schoonklinkende volzinnen van den Prefect en den Minister hunne ware bedoelingen opgemerkt. Zij wilden Mgr. of liever in zijn persoon de gansche geestelijkheid als instrument voor hunne plannen bezigeu, zich zeiven ondertusschen dekkende in Jt oog van 't publiek. Maar neen! dat gelukte hun niet. De Bisschop had daarvoor te veel doorzicht en waardigheidsgevoel om het buigzaam werktuig van een Prefect of zelfs van een Minister te willen wezen. Yan de andere zijde tocli wilde hij hen zoo min mogelijk tegen het hoofd stooten. Wat deed hij? Hij gaf order aan den pastoor van Lourdes, Bernadetta over te halen om niet naar de Grot te gaan tenzij dan, wanneer zij dien onweerstaanbaren aandrang daartoe gevoelde: daar buiten niet. De Bisschop oordeelde dezen maatregel voor 't oogenblik het meest geschikt om vrede te hebben met zijn geweten en tevens met het openbaar burgerlijk gezag.
Het werd Paschen. ïeu gevolge van hetgeen er aan de rotseu van Massabiella had plaats gegrepen, ten gevolge der talrijke wonderen door middel van het aldaar ontsprongen bronwater, had het godsdienatig gevoel der geloovigen merkelijk gewonnen. De schoonste bekee-
93
ringen! De biechtstoelen belegerd! Woekeraars en dieven die restitutie deden! Schandalen die ophielden1. De H. Tafel druk bezocht! Dat alles zag iren dit jaar te Lourdes plaats hebben.
Den 5den April, zijnde Paaschmaandag, had Berna-detta de roepstem weer vernomen en gevolgd van eeue groote menigte was zij naar hare gelietkooosde Grot heengegaan, waar zij het geluk weer smaken mocht de Onbevlekte Ontvangenis in hare heerlijkheid te aanschouwen.
Dien dag had er een vreemd verscliijnsel plaats, dat in hooge mate de bewondering der toeschouwers gaande maakte en overal weerklank vond.
De kaars die JBernadetta in de hand hield of, juister gesproken, tusschen hare beide handen vasthield terwijl de kaars zelve op den grond steunde, was zeer groot, en gaf eene hooge vlam. Op 't zelfde oogenblik nu dat de H. Maagd verscheen en de kleine zieneres verrukt vóór haar nederboog, schoven hare handen wat hooger op en raakten het toppunt der kaars. Toen bemerkte men hoe de vlam tusschen hare een weinig geopende vingers doorspeelde, er boven uit schoot en volgens den tocht van den wind heen en weer bewoog. Doch van dat alles scheen Bernadetta niet liet minste te gevoelen. De geneesheer Dozous, die even als vele and-.ren zoo dicht mogelijk het kind naderden om het verschijnsel nauwkeurig gade te slaan, zag op zijn horlogie dat het ruim een kwartier uurs aldus aanhield.
Toen kwam er eene lichte rilling over haar lichaam. De verschijiiiug hield op; de vervoering van het meisje was Toorbij. Hare gelaatstrekken kregen haar
94.
natuurlijken plooi terug. Van alle zijden hoorde men „Mirakelquot; roepen. Een der aanwezigen, om zich van dat wonderbare beter te overtuigen nam dezelfde nog brandende kaars en bracht ze onvoorziens tegen Bernadetta's hand.
— Maar Mijnheer, riep zij, terwijl ze zich met veel levendigheid op zijde trok, gij brandt mij!
Het blijkt uit de archieven van den gemeenteraad van Lourdes, c'at er dien dag, hoewel niemand vooraf gewaarschuwd was, bij de tien duizend personen rondom JBeruadetta aan de Grot bijeen waren.
Naar men zegt waren er ook eenige zeer deugdzame meisjes van Lourdes, die ieder voor zich afzonderlijk tot twee a driemaal toe dezelfde verschijningen hadden als Bernadetta. Deze echter hadden hoegenaamd geen invloed op het volk. Ook eenige kinderen zouden gezichten hebben gehad, doch van schrikbarenden aard. Ook deze zag men onverschillig over het hoofd. Dit zij bemerkt in 't voorbijgaan.
Meer verdient het onze opmerking, dat er onder die duizenden en duizenden toeschouwers aan de Grot niet slechts niet de minste ongeregeldheid plaats vond, maar dat er zelfs onder hen de diepste ingetogenheid heerschte.
De steenwerkers der plaats offerden er hunne nachtrust aan op, om den weg naar de Grot voor de pelgrims ruim en gemakkelijk te maken. Vroeg men aan die brave mannen wie hun dat zware werk betalen zou, antwoordden zij: „De fl.Maagd.quot; Gingen zij naar huis, dan baden ze eerst te zamen bij de Grot.
Deze kreeg allengskens meer en meer het aanzien
95
van een heiligdom. Behalve de kaarsen die men er liet branden begon men er ook bloemvazen, Liieve Vn.uwbeeldjes en ex-voto's te brengen. De steenwerkers' ten einde alle ongeregeldheden te voorkomen die dooi het gedrang van het volk soms ontstaan mochten, hadden gezorgd, dat er eene kleine balustrade voor de Grot geplaatst werd. Vele vrome vrouwen brachten er ten teeken van dankbaarheid voor verkregen gunsten hare gouden hangende kruisjes aan kettingen. Anderen begonnen binnen de ruimte der Grot geld te werpen. Dit moet dienen, dachten zij, voor de kapel die er gebouwd moet worden. Zóó gebeurde het al zeer spoedig dat eenige duizende franken daar op den grond lagen en er in de ouen lucht bleven liggen zelfs des nachts. Niet de minste diefstal echter had plaats; wat des te meer bevreemde, daar eenige maanden te voren meerdere naburige kerken geplunderd waren gewoiden. Maria zelve waakte er over.
Wat nog merkwaardiger is. Gedurende al den tijd dat de verschijningen aan de Grot hebben plaats gevonden, dat is alles te zamen genomen gedurende twee termijnen van rechterlijke zitting elk van drie maanden, is er over het gansche departement van Tarbes niet eene misdaad gepleegd, niet een misdadiger veroordeeld. Dit getuigde het dagblad: „L'Ere imperialequot; in zijne nummers van 6 Maart en 8 Juni.
Intusschen kreeg Bernadetta bezoek van alle soort van mensclien. En niemand hunner heeft ze ooit op de minste tegenspraak kunnen betrappen. Niemand waagde het ooit haar van leugen te beschuldigen. A' oor den toon van waarheid en oprechtheid, waarop zij over de ver.
96
schijningen sprak, vervielen alle vermoedens en twijfels.
Aan een luinner, die alles tot in de kleinste bijzonderheden uitvroeg, zeide zij eens, dat de Dame met haar in den beilrneesclien landelijken tongval sprak.
— Dat is bepaald onwaar, hernam deze. Onze Lieve Heer en Maria kennen of spreken uw ellendig gebroken fransch niet.
— Maar, antwoordde zij, als zij liet niet kennen, hoe kennen vrij liet clan? En als zij het niet verstaan, hoe verstaan wij het dan?
Een ander vond liet ongepast dat Maria haar bevolen had gras te eten.
— Denkt gij er ook zoo over, vroeg zij op geestigen toon, wanneer gij salaad eet?
— Was de Dame wel zoo prachtig, vroeg een ander die in gezelschap van rijk gekleede dames haar kwam ondervragen — wel zoo prachtig als deze jufvrouwen?
— Ho, ho! zeide zij op een toon van verontwaardiging, 't was vrij wat anders dan dat alles!
— Wanneer Mijnheer Pastoor u bepaaldelijk zou verbieden naar de Grot te gaan: wat zoudt gij dan doen? vroeg haar iemand.
— Ik zou gehoorzamen.
— Maar zoo tevens de Dame, die u verschijnt u gebood van er wel heen te gaan.
— Ik zou Mijnheer Pastoor verlof gaan vragen.
Uit eigen beweging sprak Bernadetta nooit of nimmer
over hare visioenen.
Op school gedroeg zij zich als de minste der kinderen. Zij dartelde en speelde gelijk alle anderen.
97
Men kon liet niet gelooven, wanneer men haar aldus zag, nietig van persoon en arm gekleed, dat zij de bevoorreclite zaakgelastigde van de Koningiii der he melen was.
Er was te Nay, in de Lage Pyreneeën een knaap van vijftien jaren, genaamd Henri Busqnet, wiens gezondheid geheel ondermijnd was. Twaalf jaren vroeger had hij, ten gevolge eener langdurige en hevige typhns-koorts, aan den rechter kant van den hals een gezwel gekregen, dat langzamerhand zich had meegedeeld aan het onderdeel der wang en het bovenste gedeelte zijner borst. Het was een vnist dik. Een geneesheer stak het gezwel door, vier maanden na zijne wording, maar Henri genas niet. Ook de heerlijkste baden hadden alleen gediend om zijn toestand nog te verergeren. Want er vormden zich neven de groote klierpuist nog twee aieuwe klierstroppen.
In dien ellendigen toestand hoort de jongeling spreken over het wonderwater van Loardes. Hij wil te voet er heengaan, zeker dat Onze Lieve Vrouw hem zal genezen. Maar zijne ouders lieten het hem niet toe. Op zijn verzoek bracht eene buurvrouw hem den 28 April tegen den avond, een fteschje van het water mede. Tegen acht ure toen hij zou gaan slapen, knielde hij neder en begon met zijne gansche familie da Moeder Gods te bidden. Nauwelijks is hij te bed, of in weerwil van het verbod des dokters van zich nooit van koud water te bedienen, neemt hij de zwachtels en het pluksel van zijne wonden af en dopt en wasclit dezelve met een handdoek, natgemaakt met het wonderdadige water. Daarop slaapt hij in, vast overtuigd dat Maria hem
?8
genezen zal; en inderdaad, bij zijn ontwaken waren al zijne pijnen verdwenen, eu van al zijne wonden bleef niets meer te zien dan een hard geworden wondmerk. Zijne genezing was volmaakt en oogenblikkelijk. De genees-heeren getuigden zulks eenparig voor de commissie, die de Bisschop later benoemde om de wonderen te onderzoeken. Henri Eusquet leeft nog, geniet voortdurend eene sterke gezondheid, en spreekt en zingt en blaast de trombonne zoo heerlijk als iemand ter wereld. Zoo getuigt van hem de schrijver van liet groote werk „Onze Lieve Vrouw van Lourdes,quot; Lasserre, die hem in persoon gezien eu gesproken heeft. Hij was toen vijf-en-twintig jaren oud.
Eene in den schijn niets beduidende bijzonderheid heeft soms grooten invloed op den gang eener gebeurtenis. Zoo was het ook hier.
De baron Massy, prefect of gouverneur der Hooge Pyreneeën (wij hebben hem reeds leeren kennen)' had het plan opgevat de stallingen voor zijne paarden ruimer te maken. Bij gebrek aan terrein, nam hij het voorwaar stout besluit de nieuwe stallen te bouwen op den grond van het kerkhof, dat zijne woning van de kathedraal van Tarbes scheidde. De. afstand, die thans overbleef tusschen zijne stalling en een der deuren van den tempel, was zóó gering dat men het getrappel der paarden in de kerk kon hooren, — De Bisschop liet niet na hem daaromtrent de ernstigste opmerkingen te maken, en openlijk tegen zulke verregaande onbetamelijkheden te protesteereu. Doch ziende dat de Goeverneur zich aan niets stoorde, deed hij hierover zijn beklag |bij den Minister. Wat de Gou-
99
verueur ook in 't werk stelde om zijn proces bij den Minister te •winnen, hij moest onderdoen en zijne gebouwen van den gewijden grond doen verdwijnen. Men begrijpt dat van toen af de eensgezindheid tusschen Gouverneur en Bisschop gebroken was. De baron Massy zou zich wreken. En hij hield woord.
De eenige moeielijkheid was, een wettig begin te maken aan de vervolging die hij beraamde. Al wat men tot heden beproefd had tegen de verschijningskwestie en tegen Bernadetta, zelfs de magnetische kunstgrepen, alles was zonder gevolg gebleveu. In het wetboek vond men ook niets om haar in staat van beschuldiging te stelleu. Hij verzon een nieuw middel oin zich van Bernadetta meester te maken. Hij zon haar, op grond eeuer wet aangaande de krankzinnigen, door twee ge-neesheeren krankzinnig laten verklaren en haar vervolgens iu een krankzinnigen-gesticht doen opsluiten.
Die commissie van twee geneesheeren trad, op bevel van den Prefect, de woning der familie Soubirous binnen. Beide doctoren, men kan het zich al aanstonds denken, waren bekend als vijandig aan alle bovennatuurlijke dingen. Hun verslag kou men reeds vooraf vermoeden. Bernadetta werd onderzocht. Aan haar hoofd bespeurden zij niet de minste ongesteldheid. De door den geleerden Gall opgegeven uitwas op het voorhoofd, die krankzinnigheid zon aanduiden, ontbrak. De antwoorden van het kind waren zeer verstandig en samenhangend. Het zenuwstelsel was in volmaakte orde. Weshalve die twee heereii getuigenis aflegden dat het kind, wat zijn gezondheid betrof, in volmaakt goeden toestand verkeerde. Doch wellicht, roegden zij re bij, is het begoocheld.
100
Deze laatste verklaring scheen den Prefect voldoende om, krachtens de wet van 30 Juni 1838, Beruadetta ts doen oplichten en naar Tarbes vervoeren, waar zij voorloopig in het hospitaal en later in een krankzinnigen-gesticht zou worden opgesloten.
En hoe het aanleggen om de godsdienstige volksbeweging te fnuiken? Want ook dit moest verkregen worden, om aan de zaak der verschijningen voorgoed den bodem in te slaan?
Er werd besloten de Grot, als zijnde door hare uitwendige versieringen een soort van bedeplaats geworden en daardoor onwettig bestaan hebbende, van al haren rijkdom te ontblooten. Boden de geloovigen weerstand, een escadron paardenvolk van Tarbes siond klaar, en — de kwestie was op de baan der discussie door de wet. Ziedaar het plan. Bleef over, het uit te voeren.
Juist op dat tijdstip vergaderde te Lourdes de Eaad van Herziening. De TJeer Massy zag daar al de burgemeesters van het kanton bij elkander. Sprekende van de verschijningen en mirakelen, had hij het hoog op met de belangen, van Kerk en Staat, van Paus en Keizer. Al wat er sinds eenigen tijd in de gemeente was voorgevallen, zeide hij, was alleen geschikt om een blaam te werpen over den godsdienst. En wat de bedeplaats aan de Grot aanging volgens de bepalingen der wet, mocht geene openbare bidplaats opgericht worden zonder machtiging van het Gouvernement, na kennisgeving, aan den Bisschop gedaan. Hij maakte verder bekend, hoe hij met het oog op de belangen der godsdienst, aan den commissaris van politie orde gegeven had om de godsdienstige voorwerpen uit de
101
Grot weg te nemen en ter beschikking te stellen van liimne gevers; hoe hij eindelijk bevolen had al diegenen, welke zich als visioenzieken zouden opdoen, als zieken naar Tarbes te vervoeren, alwaar zij op kosten van het Departement zouden verzorgd worden.
Dit had plaats den 4''en Mei.
De Goeverneur vertrok. Aan den burgemeester was opgedragen Dernadetta te doen oplichten. Aan den commissaris van politie de grot te ontmantelen.
De eerste, Mijnh. Lacadó, was in de grootste verlegenheid. Hij ging om raad bij den keizerlijken procureur, den heer Dutour, en beiden besloten alvorens te handelen, de zaak ter kennis te brengen van den Pastoor.
Bij 't hooren der redenen die zij aanvoerden om hun gedrag te billijken, sprak de Herder op een toon van diepe verontwaardiging.
— Wel hoe, een onschuldig kind gevangen nemen! Gij zelf, mijnheer de Procureur , hebt ondanks al uwe uitvorschingen, niet het geringste kunnen vinden wat grand geeft tot vervolging.
— Maar •'t geschiedt alleen iu 'i belang van Berna-detta zelve, 't is om haar te genezen.
— Neen, hernam de Pastoor, 'tis uit hatelijkheid, die des te hatelijker is, daar zij zich dekt met het masker van wettigheid en het een arm, weerloos kind geldt. Uwe geneesheeren, nu zij eenmaal verklaard hebben dat Bernadetta zonder eeuig letsel in de hersenen is, zij hebben geene bevoegdheid over hare krankzinnigheid te oordeelen, zij niet meer dan',wie ook. Mijnh. de Prefect heeft geen titel om Pernadetta gevangen te doen nemen.
102
— De wet is daar.
— Neen, 't is onwettig. Gaat dan lieen eu zegt aan Mijnh. Massy dat zijne marecliaussées mij op den drempel der deur van die arme tamilie zullen vinden staan, en dat zij mij eerst zullen omver te werpen en over mijn lichaam lieen te stappen hebben, voordat zij ook maar een enkel haar van het hoofd van het meisje rukken.
— Gij hebt het recht navorschingen te doen zooveel gij wilt, zeide hij nog. Maar wilt gij onschuldigen vervolgen, dan hebt gij met mij te beginnen.
Burgemeester en Procureur, die taal vernemende en ziende op het gelaat van den waardigen Priester, hoezeer het hem ernst was, vonden goed daarover te zwijgen en spraken hem over de maatregelen betrekkelijk de Grot.
— De Prefect moet weten, zeide hij, wat hij doet. De brave geloovigen zullen er ongetwijfeld bedroefd en boos om worden. Nogtans zij zullen het Gezag weten te eerbiedigen. Hiervoor durf ik instaan, althans indien de gewapende macht er buiten blijft. Treedt deze echter tusschen beide, dan blijf ik er geen borg meer voor.
De Burgemeester was geheel uit het veld. geslagen. Hij maakte alles aan den Prefect bekend en verklaarde dat hij er nooit toe over zou gaan — moest hij er ook zijn eerambt van Burgemeester aan prijs geven — de gevangenneming van Bernadetta door te zetten. De Goeverneur, des verkiezende, zou de zaak rechtstreeks door zich zei ven uitvoeren.
Jacomet, de onverschrokken commissaris van politie,
103
was miuder teeder van geweten om zijn rol te spelen. In groot uniform, de sjerp om de lenden, ging hij zijn opgelegd mandaat volbrengen.
Tiij 't hooren van wat er moest gebeuren, was de gansclie bevolking ontsteld. „Hij gaat zich den toom Gods op den hals halen,quot; riepen zij uit.
Gelukkig voor hem, de geestelijkheid had reeds vooraf de geloovigen sterk aangespoord om ten aanzien van 't gevestigd gezag, wat ook gebeurde, geene gewelddadigheden te plegen.
De hoofden echter waren aan 't gisten geslagen.
De geofferde voorwerpen en de exvoto's vormden eene aanzienlijke hoeveelheid. Om ze te vervoeren had men een wagen noodig. Jacomet ging er op uit om een wagen te huren; maar overal werd hij met verontwaardiging afgewezen. Na vele teleurstellingen en vernederingen gelukte het hem eindelijk een paard en wagen op te doen. De politie-agenten voerden l em naar de Grot, terwijl eene onafzienbare menigte hen in stilte, maar met verkropten spijt volgde.
Op eenigen afstand van de Grot bleef hij staan.
Onder het gewulfsel der Grot brandden hier en daar waskaarsen. Op den grond rustten kruisjes, Lieve Vrouwbeeldjes, halssnoeren, pronksieraden en godsdienstige schilderijen. Daar lagen ook tapijten uitgespreid en er stonden bij duizenden boeketten.
Geldstukken in koper, zilver en goud (te zamen eene som van eenige duizenden franken) lagen of wel op den bodem of in eenige korfjes.
Jacomet stapte over de balustrade heen en trad binnen in de Grot. Hij scheen ontsteld. Zijne agenten
104
stouilcn naast hem. Het volk zag hem belangstelleud na, doch liet hem begaan zonder eenig geroep te laten liooreu.
Eerst maakte hij zich van het geld meester en gaf vervolgens de verschilleude voorwerpen ua elkander aan zijne agenten over, die ze op de kar overbrachten.
Niemand der aanwezigen wilde hem de minste hulp leenen.
De Grot was geplunderd ; alleen de balustrade stond nog daar.
Niet dau met groote moeite wilde hem een der daar bezig zijnde steeuwerkers hem daartoe zijne aks leenen. H-ij grijpt ze eu slaat de balustrade, die trouwens weinig hecht was, neder.
Die laatste bravade van den politie-commissaris deed de woede van het volk ten toppunt stiigen. Ofschoon zij slechts nauw hoorbaar mompelden, voelde hij toch dat de vulkaan dicht bij het uitbarsten was-
Hij keerde zich dan tot de menigte en trachtte zich. te rechtvaardigen, door te zeggen dat hij hier alleen handelde uit plicht van gehoorzaamheid aan den Gouverneur.
Laten we bedaard blijven, riepen sommigen. Geven we alles Gode in handen.
De vermaningen der priesters droegen haar vruchten : alles liep rustig af.
De voorwerpen der Grot werden in het gemeentehuis gedepoueerd. Het geld werd den Burgemeester overhandigd.
Hoe gaarne de Prefect zijn besluit tegen Bernadetta had uitgevoerd, bij de vele bedenkingen die zich thans
105
opwierpen, bij de vrees vooral dat liij zich aajigeklaagd zou. zien als hebbeiide uit louter willekeur eeue ou-sclmldige doen opsluiten, durfde liij niet doortasten. Bemadetta bleef derhalve op vrije voeteu. Eu zoo getuigde het burgerlijk gezag zelf, ondanks zich, dat de verstandelijke vermogens van het bevoorrechte Maria-kiud ongedeerd waren.
Op het reeds voldongen feit van de plundering der Grot kwam hij echter niet terug. Had hij zijn plan niet kunnen uitvoeren volgens ziju aangegeven programma, hij bleef toch het plan zelf vasthouden. De bijgeloovigheid moest een einde nemen. De vrijdenkers dier dagen kwamen hem hierin zeer te stade.
HOOFDSTUK VI,
Nieuwe houding der niet-geloovigen. — Wonderbare genezingen. — Het vast en kalm geloof der volksscharen. — Chemisch onderzoek van het water der Grot. — E-jrste Conmunie van Bernadetta.
Administratieve geweldenarij sn. — Besluit van 8 Juni. — De burgermeester Lacadé, — De rechter Duprat.
Alle pogingen der niet-geloovigen om de kwestie der verschijningen, der mirakuleuze bron, der miraku-leuze genezingen en wat het gevolg van dat alles was, de steeds toenemende opgewondenheid der volksmenigte, in een voor hunne partij gunstigen zin te doen beslissen, waren tot dan toe mislukt. Zij gaven echter den moed niet op. Eenige vreemdsoortige genezingen, die ofschoon bij het volk als bepaald mirakuleus doorgaande, nogtans ook aan de krachten der natuur konden worden toegeschreven, gaven aan de bestrijders der verschijningen nieuwe redenen tot aanval en kritiek. — Dusdanig was de genezing van een kind van zeven jaren, genaamd Lasbareilles, uit de omstreken van Lourdes, hetwelk gansch mismaakt was, eene dubbele uitwijking van het beenderenstelsel had, en door volslagen lamheid in de beenen nooit had kunnen gaan.
107
Dusdanig nog was het geval met een ander kind van Lamarque, genaamd Dionysius Boncliet, dat over het geheele lichaam lam was. Zóó nog met een jongeling van zeventien jaren, Jan Louis Amare, die aan vallende ziekte onderhevig was. Bij deze en andere soortgelijke genezingen die men verhaalde, had men zich telkens bediend van het water der Grot en bij iedere afwassching met hetzelve steeds toenemende verbetering ondervonden.
Terwijl het geloovig volk als instinctievelijk die feiten aan eene bovennatuurlijke tusschenkomst toeschreef, bleven de moderne filosoien er mee schertsen en stelden zich in de bres om onloochenbaar te bewijzen dat zij de natuurkrachten tot eenige oorzaak hadden. Het water van Massabiella, zoo l.eweerden zij, was van gelijke natuur als de minerale wateren van Vichy, van Luchon en ardere plaatsen. Een chemisch onderzoek door deskundigen zou het weldra uitwijzen. Dat zij op zulke buitengewone wijze ontstaan was, die nieuwe bron, was even min mirakuleus, zeiden zij, als dat eene fi'eit bij toeval de koftie ontdekt heeft, 't Was een toeval, hetwelk in weerwil van alle sch' iibaar buitengewone omstandiglieden die het vergezellen, een louter toeval blijft.
Maar wat zij ook beweerden, het geloof van het min wetenschappelijk volk bleef kalm en oDwrikbaar in zijne eerste overtuiging volharden.
Zoo waren van weerszijde de gemoederen gesteld, toen Jacomet op hoog bevel van den Gouverneur Massy zich verstout had de godsdienstige voorwerpen der Grot op te lichten en de Burgemeester pogingen
108
had aangewend om op titel van krankzinnigheid de kleine Bernadetta te doen opsluiten en naar Tarbes t« voereu.
Een vrij vermaarde chemist, mijnheer Latour de Ine, werd namens den Prefect door den Liurycmeester belast het Grot-water scheikundig te onderzoeken. De Prefect twijfelde niet of dit onderzoek zou uitvallen op eene wijze, die èn de vrijdenkers èn ook den minister Rouland hoogelijk bevredigde. Zijne verwachting werd niet bedrogen. Het rapport van den chemist Latour wees onomstootelijk uit, dat liet bronwater van de Grot bepaald genezing-werkende bestauddeelen bevatte, en waarschijnlijk weldra onder de minerale badplaatsen van het land zou gerangschikt worden. Hij gaf dit verslag den 6^ Mei, hetwelk onmiddellijk aan den Gouverneur werd opgezonden.
Ondertuïschen vermenigvuldigden zich de wonderbaarste genezingen. Catharina Latapie-Chouat, van Loubajac, ougeveer acht en dertig jaren oud, wier drie voorste vingeren der rechterhand geheel lam en krom waren, was eensklaps, in 't oogenblik zelf dat zij hare hand in het water der bron stak, volkomen genezen
Eene andere vrouw Marianna Garot, van Lamarcjue, had binnen tien dagen eene melkachtige klierpuist geheel zien verdwijnen alleen door zich met het water der Grot te wasschen. Haar eigen geneesheer verklaarde later aan de leden der Bisschoppelijke Commissie van onderzoek, dat hare kwaal door de natuurlijke geneesmiddelen alleen niet te herstellen was.
Nog vele andere feiten van niet minder mirakuleuzen aard, die wij kortheidshalve moeten voorbijgaan, kwa.
109
men lioe langer zoo meer de partij der liberale vrij-deükers tarten om vaa lumne opinie af te zien. Het verslag van den clieitnst Latour had zijn verhoopt uitwerksel niet gehad. Integendeel zijne verklaring bracht er zelfs toe bij, den toeloop naar de Grot te ver. meerderen. Was het niet uit beginsel van godsdienst, men ging er heen om de genezingskracht te ondervinden, die hij verklaard iiad aau dat water eigen te zijn. De heeren der administratie zagen ter bereiking van hun doel geen ander middel overig, dan een nieuw onderzoek van het vermaarde Grotwater te doen plaats hebben. Kwam dit tweede onderzoek het eerste bevestigen, dan hadden zij, raar zij beweerden, het wettig recht de Bron als eene minoraalbron van den Staat te verklaren. De Staat zou dan voortaan de kwestie der bedevaarten daarheen naar goedvinden te bepalen hebben. Dit nieuw onderzoek scheen nog te dringender noodzakelijk, daar een ander chemist van het land openlijk beweerde, dat het water der Grot alledaagsch, geheel gewoon water was. Dit tweede onderzoek werd den 3 Juni opgedragen aan den Heer Tilhol, die voor den eersten chemist van het land doorging,
't Was op dieuzelfden dag, dat iieniadetta hare eerste H. Communie deed.
Nog voortdurend kwamen de nieuwsgierigen haar bezoeken en ondervragen, en allen gingen tevreden en opgetogen van haar weg. Wat men haar als gift of aalmoes aanbood bleef zij steeds edelmoedig, ja zelfs met zekere verontwaardiging weigeren.
Omtrent dien tijd kreeg de Baron Massy andermaal aanschrijving van den minister Bouland, om, tegen welken
110
prijs dan ook, aan de geschiedenis der Grot en der mirakelen een einde te maken.
Maar hoe het aanleggen? Slechts één middel bleet meer over: het was, den toeloop van het volk 3ïiet geweld te keer te gaan. Dit gebeurde.
Op grond daarvan dat het terrein der Massabiella-rotsen tot de gemeente-gronden van Lonrdes behoorde werd de Burgemeester Lacadé den 7 Juni door den Prefect belast het volgend officieel Besluit af te kondigen :
„Het is verboden aan de bewuste Bron der Massa-biella-grot water te halen.
„Het is eveneens verboden over den gemeentegrond, „Massabiella oeverquot; genaamd, heen te gaan.
„Men zal aan den ingang der Grot eene barrière plaatsen, om den toegang daarvan te beletten. Ook zullen er palen geplaatst worden met het opschrift: „Verboden dit eigendom binnen te treden.quot;
„Alle overtreding van dit Besluit zal overeenkomstig de wet gestraft worden.
„De Comm'ssaris van Politie, de Maréchaussées, de Veldwachters, en de overlieden der Gemeente zijn beast met de uitvoering van dit besluit.
Gedaan te Lourdes, op het Gemeentehuis, den 8 Juni 1858.
De Burgemeester A. LACADÉ.
„Gezien en goedgekeurd:
De Prefect O. MASSY.
De Burgemeester, krachtens dit besluit, deed eene barrière plaatsen voor de Grot en palen met het
voornoemde opschrift. De vrederechter der plaats, da Heer Duprat, de zaak nog krachtiger willende doorzetten, bepaalde dat al wie de verordening van het Gemeentebestuur overtreden zon, in de boete verviel van vijf franken. Ook was hij bevoegd die straf op solidaire wijze, wanneer men bijvoorbeeld met meerderen te zamen ging, toe te passen. Zoo kon het ge beuren dit één enkele persoon met 200 anderen naar de Grot gaande in het geval kwam, 1000 franken voor zich alleen te moeten betalen.
Zulke geweldenarijen van wege de burgerlijke overheid deden natuurlijk den toeloop naar de Grot, althans iu 't openhaar, ophouden. In zoo verre hadden de kampvechters c.er onafhankelijke wetenschap hun doel bereikt. Maar altoos bleef het onbeslist, wat er te denken viel van de overal gerucht makende genezingen, die er bij menigten hadden plaats gehad door middel van bet Massabiella-water.
Terugliouding van den Bisschop. — Gemompel des volks. — Processen. — Volksgisting. — Bad-saizoen. — Het europeesch publiek. — Laatste Verschijning. — Vreemde feiten. — Voorname bezoekers. — Verslag van den Heer Filhol. — Verordening van den Bisschop.
— Brief van den Heer Rouland aan den Bisschop. — Dezes antwoord aan den Minister.
De geestelijkheid bleef nog altoos esne strikt onzijdige houding bewaren.
Hoe vurig de geloovigen naar eene officieele uitspraak van den Bisschop van Tarbes haakten, sprak deze niets uit. Dit maakte sommigen wrevelig» vooral daar de Prefect voorgaf in overeenstemming met den Bisschop te handelen.
Van daar een zeker gemompel van ontevredenheid. Ten minste, zoo dachten zij, moest de Bisschop er toe overgaan, eene Commissie van onderzoek te benoemen. Dit zou aan hunne onzekerheid en tevens aan de vervolgingen der vrijdenkers een einde maken.
Men verdacht de lagere geestelijkheid vijandig aan de zaak te z'jn; den Bisschop begon men van zwakheid te beschuldigen.
113
De zaak is, dat Mgr. Laurence nog altoos eenigszins twijfelde. Tan daar dat hij de zaak nog niet rijp genoeg achtte, om eene officieele commissie van onderzoek te benoemen. Van de andere zijde toch keurde hij de genomen maatregelen van het burgerlijk pezag ten zeerste af. Hij wilde nog een tijd lang de feiten zich zelve laten verdedigen. Intussclien gelastte hij zijne geestelijkheid de bedaardheid eu de.n eerbied voor het gezag aan hnnne parochianen vóór te houden en aan te bevelen. Die trage gang van Monseigneur Laurence moest, volgens de beschikkingen der Voorzienig» hei '1, heilzaam werken voor de toekomst.
Het duurde niet lang of sommigen, de strenge maatregelen der burgerlijke overheid trotseerende, overschreden de gemaakte omheining der Grot en baden. De agenten, ofschoon in hun hart even geloovig als de anderen en den genomen maatregel afkeurende, teekenden nauwkeurig de namen der overtreders aan en maakten hun proces-ver baal op.
Al die proces-verbalen bleven echter zonder uitvoering. Men vergenoegde zich de misdadigers strafbaar te verklaren om ze vervolgens weêr vrij te laten.
De geloovigen vonden allerlei middelen uit om hunne devotie te voldoen zonder onder de termen der wet te vallen, of ontdekt te worden. Bij iedere doorslaande overtreding werden de strafbepalingen strenger. Maar niets was in staat den godsdienstigen stroom, nu eenmaal buiten zijne oevers geraakt, te stremmen. Het scheelde weinig of men was tegen de politie-agenten in openlijk verzet geraakt. De herhaalde vermaningen der geestelijkheid, ofschoon ook deze om hare twijfel-
8
114,
aclitige houding niet meer denzelfden invloed had als bij den aanvang, hield het volk nog in bedwang.
't quot;Was juist ten tijde dier steeds toenemende gisting oiider de katholieke bevolking van Lourdes en omstreken, dat Eernadetta ziek werd.
Monseigneur zag hierin eene gunstige gelegenheid om zonder opspraak de gemoederen te bedaren. Hij ried den ouders der kleine bevoorrechte van Maria aan, haar voor een tijd naar Cauterets te zenden om daar de -warme baden te gebruiken. Zij zou daardoor meer rust genieten. Be ouders gehoorzaamden eu Eernadetta bleef daar ongeveer drie weken.
De maand Juni liep ten einde, toen Eernadetta naar huis wederkeerde.
Het tijdstip was daar dat men van alle zijden van Europa naar de warme mineraalwateren der Pyreneön kwam. De meeaten j,der badgasten behooren tot de hoogere klassen der voorname steden. Onnoodig op te merken dat men onder hen lieden aantreft van de meest uiteenloopende richting in zake van godsdienst, liet stadje Lourdes (wij hebben het bereids aangestipt in 't bepin van ons verhaal) is gedurende dat badsai-zoen zooveel als de halleplaais van alle reizigers dier streken. God had dit zoo beschikt om heit wondere feit der Grot met al wat daarmede in verband stond wereldkundig te doen woorden. De vreemdelingen, men begrijpt het licht, stoorden zich weinig aan de omheining die men vóór de Grot gemaakt had; de vrees voor een proces-verbaal hield hun geloof of hunne nieuwsgierigheid even weinig terug. Ook Eernadetta ontving tffllooza bezoeken. Men bezocht de genezen
115
personen. Overal was de gescliiedenis der Verschijning het gewone onderwerp der gesprekken. Zóó kreeg de gebeurtenis eene Europeesche vermaardheid. Er was niemand, die de geweldenarijen van den Goeverneur Massy niet ter. hoogste afkeurde.
Onder de bezoekers der Grot bevonden zich nn en dan lieden van onderscheiding. Zoo worden genoemd, onder anderen, Louis Veuillot, de wereldberoemde hoofdredacteur van het dagblad „V Universquot; en Madame Bruat, echtgenoote van den admiraal van dien naam, en Gouvernante van den keizerlijken Prins. Beiden hadden binnen de verboden grenzen hun gebed gedaan aan O. L. Vrouw, maar de vreeselijke commissaris van politie had de stoutheid niet hen te vervolgen.
Hier zij bemerkt, dat het voor de vreemde bezoekers niet minder opvallend was dan voor de inwoners der plaats, dat de geestelijke overheid de kwestie der v erschijning nog immer hangende liet. Men keurde dit even zoo zeer af als de willekeurige aanmatigingen van het burgerlijk Gezag.
De vrijdenkers deden die onverklaarbare terughouding der kerkelijke Overheid voorkomen als een triumf voor hunne opinie. En de burgerlijke gezagsmannen beweerden op hunne beurt, dat zij ter oorzake dierzclfde terughouding genoodzaakt waren geworden op die wijze te handelen. Van daar dat men den Bisschop voortdurend lastig viel, hij zou'de zaak op wettige wijze doen onderzoeken en beslissen.
Nog altoos duurden de wonderdadige genezingen voort: de authentieke verslagen daarvan werden den Bisschop opgezonden.
110
Het was 16 Juli geworden, het feest van onze Lieve Vrouwe van den Berg Car mei. Sedert eenige maanden liad Bernadetta de roepstein van Maria niet meer geboord. Dien dag vernam zij ze weder. Om niet tegen het besluit van den gemeenteraad te misdoen, ging zij ditmaal niet meer naar de Grot, maar bleef aan den rechteroever der Gave. Het was acht uur des avonds. Nauwelijks had het kind de knieën gebogen, en den rozenkrans begonnen, of zie! daar verscheen haaide Moeder van Jezus. Deze lachte hare lievelinge minzaam toe. Zij sprak echter niet; maar boog haar hoofd naar het kind als wilde zij haar een laatsten vaarwelgroet doen, en — zij verdween.
Wij hebben vroeger reeds gesproken van eenige kinderen en vrouwen, die ook beweerden vizioenen te hebben, eenigen in denzelfden zin als die van Bernadetta, anderen van geheel tegenstrijdigen aard. 't Is moeielijk hierover eenig gegrond oordeel uit te spreken. Doch dit is zeker, dat velen in die dagen van meening waren, als zouden al die vreemde feiten een listig uitvindsel geweest zijn der officieele vijanden van Bernadetta zelve.
Deze laatste omstandigheid, hij zoo vele andere redenen, deed eindelijk Mgr. van Tarbes tot den lang-gewenschten stap besluiten dat het oogenblik van handelen gekomen was, en hij benoemde den 28 Juli eene commissie, belast om alles wat sedert ongeveer zes maanden betrekkelijk de veelbesprokene verschijning van Lourdes had plaats geliad, nauwkeurig te onderzoeken.
De bevelbrief van den Bisschop was te nauwernood afgekondigd, of hij ontving een schrijven van den Mi-
117
uister van Eersdieust, deu Heer Ronlanrl. iijne Excellentie verzocht den Kerkvoogd de volksbeweging te staken, vol'rsbewegiug waarvan de Prefect en de commissaris van politie een geheel verkeerd tafereel aan den Minister liad len voorbehouden, maar die inderdaad niets schrikbarends voor de orde of den Staat had.
De Bisschop, in zijn antwoord aan den Minister, stelde eerst de verdichte feiten in hun waar daglicht; — deed vervolgens uitkomen, waarom hij tot heden zijne geestelijkheid verplicht had de volmaakste onzijdigheid in acht te nemen, en hoe hij er eindelijk eerst thans tcc overgegaan was zich rechtstreeks met die belangrijke strijdvraag in te laten.
])en dag zei ven, dat deze brief van Zijne Hoogwaardigheid den Bisschop naar Parijs verzonden werd, werd ook het verslag vrai den chemist Tilhol, die het water der Grot had moeten onderzoeken, bekend gemaakt.
ITet was eene algeheele wcderl g^ing der verklaring door den Heer Latour vroeger gegeven. Hij ontkent daarin aan het water der Grot alle. genezing-wekkende hoedanigheden. (Zijn rapport was gedagteekend van den 7 Augustus 1S58.)
Na deze officieele attestatie bleef het den tegenstrevers der godsdienstige gebeurtenissen niet meer mogelijk aan de verkregen genezingen door middel van datzelfde water, een bovennatuurlijk karakter te ontzeggen.
HOOFDSTUK. VIII.
De Fransche en vreemde dagbladpers. — letterstrijd. — De Keizer. — Genezingen. — Gezantschap te Biarritz. — Keizerlijk bevel. — Het besluit van 8 Juni ingetrokken.
De bevelbriff van Mgr. Laurence deed de reden vervallen, waarom men tot heden den toegang tot de Grot had versperd.
Het \erslag van den Heer Tilliol ruimde tevens het voorwendsel op, dat men had aangegeven om het drinken van het water te beletten. Er was geen gevaar voor de openbare gezondheid te duchten.
De Heeren der Administratie hadden zich derhalve met de gansche zaak niet meer moeten bemoeien, en aan het volk vrijheid moeten geven hunne devotie bij de Grot te voldoen.
Maar neen — hun hoogmoed kon daartoe niet overgaan. Zij deden in 't belang der anti godsdienstige partij, nog eene laatste poging.
Het Journal des Débats, de Siècle, de Presse, de In-dejjendance Beige, zelfs eene AmsterdamscheCouranr, (het Algemeen Bamlehhlad) en vele andere dagbladen, bij tijds door de onafhankelijke vrijdenkers van Lourdes en Tarbes voorgelicht, beproefden om strijd het feit
119
der verschijning als eene bijgeloovige ongerijmdheid aan hunne lezers op te dringen. (Zie Amsterd. Han-delshlad, 9 Sept. 1858).
Ook de ordonnantiebrief des Bisschops werd gehekeld. Waartoe gaan onderzoeken, of er werkelijk wonaeren hadden plaats gehad, daar im.n-irs volgens de beginselen der hedendaagsche wetenschap een wonder, a priori, ongerijmdheid is'r Zoo spraken zij.
De kleine dagblaadjes van Tarbes en Lourdes, dö Ere Impériale en de lavedan zongen de groote dagbladen o]) dezelfde noten na.
Daarentegen trokken vooral twee voorname Katholieke bladen, de Univers en de Union, partij voor de opinie van het volt en de geestelijkheid.
„Er heeft te Lourdes een wonder plaats gehad, of niet, (zoo redeneerden zij). De Bisschop zal de vraag beslissen. Loopen we niet'vooruit, indien we redelijk
willen handelen.quot;
Te midden dier twee geheel tegenstrijdige meeningen, was er een man in Irankrijk die den loop dier gebeurtenis met kalm oog volgde en, gansch onpartijdig door zijne positie zelve, besloten had geene beslissing te nemen, vooraleer de openbare opinie zou gevestigd zijn.
Die man was de Keizer, Napoleon III.
De miraculeuze genezingen herhaalden zich intusschen op verschillende plaatsen.
Te St. Justin was een knaapje van vijf jaren. Jan Maria Tambourné genaamd, die sedert eenige maanden het gebruik van zijn rechterbeen gansch verloren had, zoodai hij door zijne moeder naar de Grot van Lourdes moest gedragen worden. Eensklaps was h'j volkomen
120
genezen, nadat zijne moeder liem in c!e Ji.on had doen baden. Hij keerde te voet naar Lourdes weder. Te huis gekomen, kwam de gansclie bevolking topfrelooTien oni liet miraculeuze kind te zien.
Een niet minder treficad vonder ha l plaats op den persoon van Mejnfvronw Joanna Maria Massot-Borde-nave, de zuster van den notaris van Turbes.
Zij was . 8 jaren oud. Hare handen zoowel als hare voeten hadden schier alle bewegingabacht verloren. Men miiest haar zelfs het brood voorsnijden. Zij gaat, of liever zij sleept zich met de uiteisiu inspanniiifi' naar de Grol heen (willende hierin hare devotie genoegen geAeii) wascht in het water bare handen eu voeten en is in één oogenblik van al hare kv.alen hersteld. Zij keert met vasten stap naar Tarbes terug.
Eene andere vrouw uit de omstreken van Lourdes, reeds sedert drie jaren in hooge mate doof zijnde, was op gelijke wijze van hare kwaal genezen.
De slechte dagbladpers bad al hare woede en list tegen de verschijning *n en wonderen eindelijk uitgeput.
Van alle landen schreef men naar Loumts om water der Grot te verkrijgen.
En toch bleef Minister Eouland, en toch bleef Ja-comet, het hoofd der Politie, met zijn opinie-penoot, den vrederechter Duprat, zich tegen de algemecne overtuiging aank anten.
De afgekondigde politie-verordeningen werden onverbiddelijk ge!, and ha aid. De Prefect Maamp;y, immermeer verbitterd geworden door de teleurstellingen, welke hij had moeten ondervinden, hield den tegenstandera der verschijningen zijn beschermenden gouven.eursarm loven het hoofd.
121
Het was in die omstandiglieclen, eat Mgr. de Saliuis, Aartsbisschop van Audi, en de heer de Eességuiev, oud-gcdapu'.cenle, ziek tot den Keizer wendden, die toen te Biarritz resideerde. Terzelfder tijd ontving deze van verschillende zijdan petities, om de willel:eurige maatregeleu van den baron Massy te doen intrekken.
Napoleon III, eenmaal de ware toedracht der zaak begrijpende, zond op staand en voet een telegram aan den Prefect van ïarbes, inhoudende dat hij zijn besluit aangaante de Grot van Lour des had in tc trekken.
Men denke zich, zoo men kan, de verslagenheids die den verwaanden Gouverneur moet hebben aangegrepen bij bet ontvangen van dit keizerlijk bericht! Of gehoorzamen — of zijne demissie krijgen: een van beide had hij slechts te kiezen.
Maar neen — hij hoopte nog een oogenblik dat de. Keizer op zijxi bevel zou terugkomen, liield daarom de depêche geheim en liet de zaken in statu cpio. Rij schreef onmiddellijk n-ar den Keizer en zond tevens een brief aan den Minister Eouland, dezen smeekende, dat hij door zijn invloed den Keizer van zijn besluit zou trachten af te brengen.
Doch Napoleon bleef bij zijn woord en zond aan Massy een tweede telegram, nog dringender dan het eerste.
Hierop gaf hij orders, echter niet zonder eerst nog gedraald te heiben, dat de barrière vóór de Grot, alsmede de palen zouden worden weggenomen.
I)e Burgemeester van Lourdes vaardigde den 5 October eene proclamatie uit, en Jacomet met zijne mannen van Politie werden verplicht, ten aan den van eene onafzienbare menigte, die daar biddende zat neergeknield, alle
122
hinderpalen voor den vrijen ingang tot de heilige Grot met eigen hand op te ruimen. God had overwonnen!
In de stad Lourdes heerschte bij die tijding eene onbeschrijfelijke ontroering. Den gebeelen namiddag was de weg naar de Massabiella-rotsen met bezoekers als bezaaid j en zij Laden en zongen liederen, Maria ter eere.
De Commissie van onderzoek. — Genezingea. -- Verslag der geneesheoren. — Verslag der Commissie.
Mandement van den Bisschop. — Sene kerk gebouwd op de Massabiella-rotsen.
Niet lang daarna werd de GouTerueur Massy, als mede de commissaris van politie Jacomet, wier positie in liet departement van Tarbes niet meer houdbaar was, naar elders verplaatst. Ook de keizerlijke Procureur, de Heer Latonr, kreeg eene andere betrekking. De Burgemeester Lacadé bleef zijn post bewaren.
Den 17™ November begon de door den Bisscliop aangestelde Commissie haar gerechtelijk onderhoek der gebeurtenissen, die sedert den 11quot;™ Februari van dat jaar voorgevallen waren.
Bernadetta, ten verhoore ontboden, verhaalde aan de Leden der Commissie hare yersehijningen; Maria's bevel van daar ter plaatse eene kapel te harer eere te bouwen; het plotselijk ontstaan der Bron; den naam van „Onbevlekte Ontvangenisquot;, dien O. L. Vrouw zicbzelve had gegeven, kortom alles wat zij aangaande de ge-benrtenissen der laatste maanden gezien en gehoord had. Maar dat alles verhaalde zij op een toon van waarheid en met eene belanglooze eenvoudigheid, die terstond alle gemoederen tot overtuiging bracht.
i
l a u-op bezoclit de Commissie de Massabiella-rotseu, ea zag daar de door Gods liand ontsprongen Fontein, die een vloed van water opwierp. Eei parig verklaarden aJe aanwezigeuj dat daar nooit of nimmer eeue bron gezien was, vooraleer zij opborrelde ouder de hand vau Bernadetta.
Vervolgens onderzocht zij met de grootste nauwgezetheid zoo te Lmrdes als buiten het stadje alle feiten die men voor miraculeuze genezingen hield, verkregen door liet water der Grot.
Twee punten waren te onderzoeken. Vooreerst het feit zelf met zijne eigene omstaiidigheclan; en ten tweede zijn al- of niet bovennatuurlijk karakter. Oai zich onder beide opzichten volkomen zekerheid te ver-schafien, doorliep de Commissie meerdere maanden achtervolgens, cie verschillende bisdommen, waar het publiek gerucht beweerde, dat eeue of andere wonderdadige gebeurtenis luid plaats gevonden. De personen, die er het voorwerp van waren geweest, werden op het allernauwkeuri gst tot in de kleinste bijzonderheden onderviaagd, en niet alleen zij, maar ook hunne ouders, vrienden, buren, allen met één woord, die omtrent het besproken feit iets konden getuigen. Men moest alleen getuigenis geven van datgene, wat men door eigen onmiddellijke ervaring wist ea des aangaande de geneele waarheid zeggen. Hiertoe werd vooraf de eed gevraagd.
Aan twee bekwame en onpartijdige geneesheeren (de Hoeren verges en Dozous) werden vervolgens de feiten ter beoordeeiing voorgelegd; alléén diegenen, welke zij verklaarden door zichtbare tnsschenkomst van
125
Gods Almacht gebeurd te zijn, werden als miraculeus beschouwd eu aan de eindbeslissing der bisschoppelijke overheid onderworpen. Velen uier feiten zijn in dit verhaal opgenomen. Twee onder dezelve waren nog zeer onlangs voorgevallen, liet eene betrof ceue ouue brave weduwe der stad Nay, met name Magdalena Uizan, die gedurende vier a vijf en twintig jaren aa;i de liuhere zijde baars lichaams geheel verlamd was, kreupel ging en niet dan met de uiterste inspanning eenige stappen binnen hare woning doen kon. Zonde»quot; vreemde hulp kon zij noch knielen, noch opstaan. Leue liarer handen was geheel verdord. Vaste spijzen kon zij hoegenaamd niet verdragen: zij braakte onophoudelijk bloed. Eeeds sedert meerdere maanden was zij tengevolge van aitoos toenemende zwakheid en pijn bedlegerig gsworden en eindelijk, opgegeven d:or twee kundige geneesheeren, was zij in eene crisis geraakt die ieder uur haar dood deed te gemoet zien. De bloedbrakingen volgden elkander op zonder tussclien-pozing: zij werd loodkleurig en kon niet dan met gebroken stem meer spreken, 'tquot;Was de 16 October. Zij had eenige dagen te voren doen verstaan, dat zij gaarne van liet water der Grot zou drinken. Lene buurvrouw, die de reis naar Lourdes ging maken, had haar beloofd van dat water voor haar mee te brengen. Ka vroeg zij om. hetzelve. Maar hare dochter merkte haar op, dat het reeds te laat in den avond was om de dame uit de buurt te gaan lastig vallen, zij zou geduld nemen tot 's anderendaags morgens. Hierop zweeg zij. Meer dan eens had zij doen hooren, dat zij overtuigd was door middel van dit miraculeuze water
126
te zullen geuezen. De H. Maagd, was haar woord, wil liet.
De andere morgen kwam, eu terstond liep hare dochter het fleschje met heilig water halen. Zij bracht het aan hare stervende moeder en zeide:
— „Ziedaar, Moeder, drink! de H. Maagd moge u helpen!quot;
Zij dronk er eenige teugen van.
„Kind, roept zij eensklaps uit, o, ik drink het leven. Er is leven in dat water! Wrijf er mij het gelaat mede, en den arm, geheel mijn lichaamquot;.
Dare dochter deed het, en iu hetzelfde oogenblik roept zij uit:
,,lk voel mij genezen, ik voel mij genezenquot;! Zij was volkomeu hersteld, stond van haar bed op, kleedde zich aan, at eene zekere hoeveelheid brood en vleesch, en wierp zich op hare knieën vuór een Moedergods-beeld neder, om hare hemelsche weldoenster voor die uitstekende gunst te bedanken. Honderde personen uit de stad, het wonder vernemende, kwamen toegeloopen om liet ongeloofelijke feit met eigen oogen te kunnen waarnemen.
De geneesheer Subervielle getuigde zonder aarzeling, dat de almachtige hand Gods hier ontegensprekelijk gewerkt had.
Maria Moreau, van Tarbes, een meisje van vijftien jaren, was sedert acht maanden lijdende aan eene oogziekte die langzamerhand zoozeer had toegenomen, dat zij in de eerstö dagen der maand November van dat jaar, 1858, haar één oog geheel verloren had en «eer veel pijn leed aan het audere. Toevallig, als 't ware, leest de vader van het meisje in een katho.liek
127
tijdschrift de genezing der hierboven genoemde weduwe Kizan. Hij voelt in zijn vaderhart een groot vertrouwen dat zijne dochter door datzelfde wonderwater genezen zal. Door bijzondere schikking der goddelijke Voorzienigheid bevond zich toen juist in zijne woning een priester, die eene flesch van het Massabiellawater bij zich had. Op bevel van den vader beginnen alle huisgenooten te zamen eene novene, waarbij zich nog vele^anderen aansloten; daarenboven deden de vrome ouders de gelofte van hunne dochter, in geval van genezing, een jaar lang de kleuren der Moeder Gods te zullen doen dragen, kleederen van blauwe en witte stof. De novene begon den 8 November. De vader van het meisje bad dien avond met bijzondere vurigheid vóór het beeld van O. L. Vrouw. Maria Moreau, vooraleer zij te bed ging, doopte een linnen doek in het water van Lourdes en knoopte denzelven om haar oogen op het achterhoofd vast.
Des moreens bij haar ontwaken was haar eerste wierk den banddoek van hare oogen le nemen, om te weten wat er mocht gebeurd zipi in den nacht.
Zij was volkomen genezen. Zij liet zich door hare zuster Martha een boek halen, nam het en las er m met de grootste vlughejfl. Geen de minste sporen van hare oogziekte Avaren meer aanwezig. De geueeamp;lieeren aelven riepen: Mirakel!
Eeide deze laatste feiten, even als de vorige, werden aan de Leden der bisschoppelijke Commissie ter beoor-deeifing toevertrouwd.
Onder de tallooza genezingen, die er plaats vonden en onderzocht werden, kejas de Commksie er dertig
128
uit en zond daarvan een omstandig proces-verbaal op aan Mgr. Laurence,, bisschop van Tarbes.
Ofschoon deze bij het lexen daarvan ten volste overtuigd was geworden, liet hij toch ia zijne verregaande omzichtigheid nog drie volle jaren verloopen alvorens hij handelde. En nog gaf hij geene officieele verklaring, maar beval een nieuw onderzoek derzelfde reeds vermelde wonderfeiten. En eerst toen, na:1 at alles voor de tweede maal ontegensprekelijk en onveranderd waar bevonden was, gaf hij in een voortreffelijk Mandement zijne hooge, eindbeslissonde verklaring. Het was ge-dagteekend quot;an den 18 Januari 1862.
Hierin verklaart Z. D. Hoogwaardigheid onder anderen het volgende:
„M ij oordeeleuquot; zegt hij in het eerste artikel, „dat de Onbevlekte Moeder Gods Maria wezenlijk op den 11 Eebruari 1858 en volgende dagen tot achttien malen toe in de Grot van Massabiella aan B'rnadctta Sou-birous verschenen :s; — dat deze Verschijning alls kenteekens draagt der waarheid; en dat de geloovl^en gewettigd zijn ze als zeker te gelooven.quot;
„M'ij onderwerpen echter nederig o?^ oordeel (vorgt hij er bij) aan liet oordeel van den Paus, die belast is de g heele Kerk te bestieren.quot;
Verder zegt hij in art. 2:
„Wij veroorlooven in ons bisdom den eeredienst van Onze Lieve Vrouw der Grot van Lourdes; wij verbieden echter eenig formulier van gebeden, eenig boek vr.n godsvrucht dat mut deze gebeurtenis in verband staat, zonder onze schriftelijke goedkeuring ts p-jMiceeren.quot;
Artikel 3. luidde: „Om ons te voegen naar den wil
129
van de H. Maagd, welk Ai wil zij bij hare verschijning herhaaldelijk heeft uitgedrukt, zijn wij voornemens op het terrein der Grot, welke een eigendom der Bisschoppen van Tarbes geworden is, een heiligdom te bouwen.quot;
Hij eindigt met een beroep te doen op de milddadige ondersteuning der geestelijken en leeken, zoowel door geheel Frankrijk en in den vreemde, als in zijn eigen bisdom.
Mgr. Laurence, zoo als hij in zijn bisschoppelijk schrijven te kennen geeft, kocht van de stad Lourdes de Grot, den omliggenden grond en de gansche omgeving der Massabiella-rotsen.
Deze verkoop, waarin de Burgemeester Lacadé met zijn gemeeiiteraad reeds had ingewilligd, werd goedgekeurd door den minister Konland, die tevens den Bisschop machtigde om aldaar eene kerk te bouwen.
Terwijl men met den bouw hiervan bezig was, ging de H. Maagd van Lourdes steeds voort, naar alle werelddeelen hare gunsten en genaden te verspreiden.
9
HOOFDSTUK X.
Twee merkwaardige genezingen. — De herschepping der Grot. ■— De pastoor Peyramale. — Het stanr'-beeld der H. Maagd, de kerk en de onderaardsche ciypte. — Inwijding. — lourdes in onze dagen, — De processies, de bedevaarten, de genezingen. — De overledenen en de nog levenden. — Zuster Maria Bernardira.
\Y ij geven in dit laatste lioofdstuk, tot stichting onzer lezers, nog twee hoogst merkwaardige feiten, waarin de goedheid en macht van Maria op schitterende wijze in het licht treden en die wellicht meer dan alle tot dusverre aangehaalde gebeurtenissen ons een onbepaald vertrouwen op hare moederlijke voorspraak zullen inboezemen.
Het eerste betreft den vromen schrijver zeiven aan wiens omstandige geschiedenis wij ons beknopt verhaal ontleend hebben. Het is dan ook voor hem de aan-leidende oorzaak geweest, zoo als hij ous getuigt, om zijn voortreffelijk werk: „Onze Lieve Vrouwe van Lourdesquot; te schrijven.
Wij zullen het hier zoo kort mogelijk mededeelen. Tot mijne groote verbazing, zegt hij, begon ik te bespeuren in den loop der maanden Juni en Juli 1862,
131
dat mijn gezicht, hetwelk vroeger altoos voortreffelijk geweest was, al meer en meer verzwakte, tot dat ik het eindelijk zoo goed als gansch verloor. Ik kon niet meer schrijven of lezen. Alle middelen die ik gedurende drie maanden, op raad van twee uitnemende geneesheeren, had aangewend, waren zonder eenig duurzaam gevolg gebleven. Wilde ik een brief schrijven, zoo moest ik mij hiertoe van een secretaris bedienen. 't Was aldus, dat ik in de maand September van dat jaar mijn treurigen toestand bekend maakte aan een boezemvriend mijner jeugd, die, ofschoon protestant zoowel als zijne vrouw, mij ten dringendste aanried, ik zou de proef nemen of ik wellicht niet genezen werd door het water van de Grot van Lourdes. Die protes-tantsche vriend was namelijk op zijne reis te Lourdes geweest en Itad daar de wonderdadige genezingen vernomen, waarvan wij gesproken hebben. Kon ik zelf in persoon niet derwaarts gaan, ik behoefde maar aan den pastoor van Lourdes te schrijven en het water zou mij gezonden worden.
Die brief, van wege een protestant, verwonderde mij niet weinig, zegt de schrijver. Doch ik voor mij kon er niet aanstonds toe besluiten. Ik had sinds eenige dagen eene zeer geringe beterschap bespeurd en hoopte langs den gewonen weg te zullen genezen. Daarenboven, zegt hij, om de ware reden van mijn dralen gulweg te bekennen, ik was huiverig voor een mirakel. quot;Want ik begreep, dat een wonder aan mij verricht, mij verplichtte om een beter en heiliger leven te gaan . leiden en hiertegen zag ik op. Met een geneesheer kon ik gemakkelijker afrekenen, dacht ik. Intusschen voelde
HOOFDSTUK X.
Twee merkwaardige genezingen. — De herschepping der Grot. ■— De pastoor Peyramale. — Het stanr'-beeld der H. Maagd, de kerk en de onderaardsche ciypte. — Inwijding. — lourdes in onze dagen, — De processies, de bedevaarten, de genezingen. — De overledenen en de nog levenden. — Zuster Maria Bernardira.
\Y ij geven in dit laatste lioofdstuk, tot stichting onzer lezers, nog twee hoogst merkwaardige feiten, waarin de goedheid en macht van Maria op schitterende wijze in het licht treden en die wellicht meer dan alle tot dusverre aangehaalde gebeurtenissen ons een onbepaald vertrouwen op hare moederlijke voorspraak zullen inboezemen.
Het eerste betreft den vromen schrijver zeiven aan wiens omstandige geschiedenis wij ons beknopt verhaal ontleend hebben. Het is dan ook voor hem de aan-leidende oorzaak geweest, zoo als hij ous getuigt, om zijn voortreffelijk werk: „Onze Lieve Vrouwe van Lourdesquot; te schrijven.
Wij zullen het hier zoo kort mogelijk mededeelen. Tot mijne groote verbazing, zegt hij, begon ik te bespeuren in den loop der maanden Juni en Juli 1862,
131
dat mijn gezicht, hetwelk vroeger altoos voortreffelijk geweest was, al meer en meer verzwakte, tot dat ik het eindelijk zoo goed als gansch verloor. Ik kon niet meer schrijven of lezen. Alle middelen die ik gedurende drie maanden, op raad van twee uitnemende geneesheeren, had aangewend, waren zonder eenig duurzaam gevolg gebleven. Wilde ik een brief schrijven, zoo moest ik mij hiertoe van een secretaris bedienen. 't Was aldus, dat ik in de maand September van dat jaar mijn treurigen toestand bekend maakte aan een boezemvriend mijner jeugd, die, ofschoon protestant zoowel als zijne vrouw, mij ten dringendste aanried, ik zou de proef nemen of ik wellicht niet genezen werd door het water van de Grot van Lourdes. Die protes-tantsche vriend was namelijk op zijne reis te Lourdes geweest en Itad daar de wonderdadige genezingen vernomen, waarvan wij gesproken hebben. Kon ik zelf in persoon niet derwaarts gaan, ik behoefde maar aan den pastoor van Lourdes te schrijven en het water zou mij gezonden worden.
Die brief, van wege een protestant, verwonderde mij niet weinig, zegt de schrijver. Doch ik voor mij kon er niet aanstonds toe besluiten. Ik had sinds eenige dagen eene zeer geringe beterschap bespeurd en hoopte langs den gewonen weg te zullen genezen. Daarenboven, zegt hij, om de ware reden van mijn dralen gulweg te bekennen, ik was huiverig voor een mirakel. quot;Want ik begreep, dat een wonder aan mij verricht, mij verplichtte om een beter en heiliger leven te gaan . leiden en hiertegen zag ik op. Met een geneesheer kon ik gemakkelijker afrekenen, dacht ik. Intusschen voelde
134
genaamd Jules Lacassagne. Drie jaren te voren werd hij eensklaps aangegrepen door hevige pijn in de keel, zoodat het hem onmogelijk was het minste hard voedsel door te zwelgen. Een geneesheer van Toulouse werd geraadpleegd; maar al zijne voorschriften konden de kwaal niet beletten altoos erger te worden. Het kind vermagerde zoodanig, dat het op een geraamte geleek. Tot overmaat van ramp voegde zich nog de zoogenaamde „Vitusdansquot; daarbij. Nogmaals werden alle beschikbare middelen, als baden en andere, beproefd. Doch de hootdkwaal, de verenging van het slikkanaal, nam altoos meer en meer toe. Op zekeren dag viel den jeugdigen lijder als bij toeval eene kleine .schets van de versshijning Onzer I/eve Vrouw te Lonr-des in de hand. Hij las en was er door verslagen. Hij ging naar zijne moeder en zeide haar, dat de H. Maagd hem wel zou kunnen genezen. De Moeder sloeg hier
echter weinig acht op.
Zoo verliep de tijd, en de arme knaap waa bepaaldelijk zijn dood reeds nabij. Op nieuw werden de geneesheeren geraadpleegd, en alle bedenkelijke middelen aangewend.
Doch alles bleef vruchteloos. De opening van zijn keel was naar 't gevoelen van de doctoren weinig grooter meer dan het oog eener naald zoodat de jongeling elk oogenblik iu 't gevaar verkeerd hij bij gebrek aan adem te stikken. In dien uitersten toestand sprak het kind nog eens tot zijne moeder; „Zend mij naar de Grot van Lourdes, en gij zult zien, ik zal genezen. Ik ben er zeker van.quot; Dit geschiedde. Den 12 Febr. 1858 kwamen arj te Lourdes, Jules met zijn vader. Op verzoek van den jongeling wijdde de priester hem aan Maria toe. JNu ga ik zeker geuezen worden,quot; zeide lig vol vertrouwen
135
en hij ging met vader naar de Grot. Jules wiescli zich hals en borst met het gezegend water; nam vervolgens een glas en dronk eenige teugen. „Beproef ook eens, zeide daarop de vader met bevende bezorgdheid, of gij deze beschuit kunt nemen.quot;— „Papa, riep hij uit, ik slik; ja, ik kan eten, ik ■wist het wel.quot; De proef werd hernieuwd. Hij at nog eens eenige beschuiten-, en niet slechts zonder moeite, maar met altoos grocteren eetlust. De vader, schier krankziiinig van blijdschap, loopt heen om het den priester te boodschappen. Mgr. Laurence, die juist dien dag te Lourdes aan de kap l was, wilde het wonderkind met eigen oogen zien: hij kon aan het mirakel niet één oogenblik twijfelen. Alle sporen van de ziekte w.iren verdwenen. De knaap werd van af dat oogenblik altoos sterker en gezonder. De geneesheer Koques van Toulouse heeft niet getwijfeld openlijk te getuigen, dat die zoo plotselinge, algeheele en duurzame genezing een onloochenbaar wonder is. De kleine Jules, dankbaar voorde groote weldaad die Maria hem verworven heeft, onderscheidt zich door nene aller-teederste godsvrucht jegens zijne hemelsclie Weldoenster.
Doch keeren wij nog eens naar de dierbare Grot terug.
Wat is aldaar te zien in onze dagen? De geheele omgeving der Grot is van gedaante veranderd. Van de parochiekerk tot aan de Grot gaat gij over een breeden kronkelweg, aan weerszijde beplant met acacia-boomen en bloemstruiken. Een ijzeren staketsel sluit de Grot als een heiligdom.
Aan deszelfs gewelfsel hangt een gouden godslamp. Bundels waskaarsen branden er dag en nacht.
Daarbuiten loopt de mirakuleuze fontein door diie
136
groote bronzen buizen; op zijde ziet gij een verborgen ■waterkom, waar de zieken zicli kunnen ■wassclieu.
Het molenwater is meer benedenwaarts verlegd. De rivier de Gave zelve is acliteruitgebracht. De oevers der rivier zijn plat gemaakt en leveren thans eene fraaie wandelplaats, beplant met olrnboomen en populieren. De offers en exvoto's hebben reeds zooveel bijeengebracht, dat men er de onkosten van den nieuwen tempel, die bij de twee millioen franken kosten moet, meê kan bestrijden. Gij ziet dan ook op de toppen der Massa-biella-rotsen dien prachtigen tempel met zijne onderaard-sche crypte bijna voltooid voor uw oog verrijzen.
De vrome Pastoor van Lourdes had van af het eerste oogenblik het plan gemaakt aldaar eene kerk te bouwen, die der Moeder Gods waardig zou wezen. Hij hield woord. Maakte men hem zwarigheden, dan antwoordde hij op verontwaardigden toon : ,,Ga heen, wees niet bekommerd. Zij, die uit deze dorre rots eene levende Bron deed ontspringen, zij zal wel edelmoedige hart en weten te verwekken, die het noodige geld daarvoor bijdragenquot;.
Terwijl men den tempel bouwde, zag men nu en dan een klein meisje, in arme kleederen voor de Grot nederknielen en water uit de Bron drinken. Zij onderscheidde zich in niets van andere kinderen van haren leeftijd, 't Was Bernadetta. Zij ging nog altoos school bij de Zusters, en gedroeg zich daar „als de minste van allenquot;. Haar vurigst verlangen, zooals ook van den Pastoor Peyramale, was, den dag te zien aanbreken waarop de scharen der pelgrims in processie bezit zouden nemen van Maria's heiligdom.
137
Die dag k wam den 14.den April 1864.
Het was een prachtig weder. De gansclie stad Lourdes was evenzeer prachtig versierd. Men zou dien dag bezit nemen van de heilige bedevaartsplaats door de inzegening van een heerlijk wit-marmeren standbeeld der H. Maagd. Dat beeld stelt Maria vóór zooals zij inderdaad aan JBernadetta verscheen; want deze was het, die »1 de bijzonderheden nauwkeurig aan den beeldhouwer had opgegeven.
Eene processie, gelijk men er hij menschen-geheugen nooit eene gezien had, waarbij alle standen, geslachten en leeftijden vertegenwoordigd waren, trok onder zang en muziek den heiligen berg op. Vier honderd priesters in plechtgewaad, behalve de Groot-Vikarisseu, de dignitarissen en Kanunniken der kathedraal van ïarbes, omringden Mgr. Bertrand Laurence, den plaatselijken Bisschop, die met de mijther op het hoofd, in Bisschoppelijk, dienstgewaad, den gouden herdersstaf in de hand, den onalzienbaren trein sloot.
quot;Wie zou het denken? Noch Bernadetta, noch de waardige herder van Lourdes, die zich zooveel zorg en leed om wille van het feest getroost had, geen van beide namen deel aan die hemelsche vreugdefeesten. Beide waren door ernstige ongesteldheden verhinderd. Bernadetta was, als een kind der armen, naar het stedelijk gasthuis vervoerd en lag daar kwijnende op een zieke bed. De heer Peyrainale was te zwak om de processie te zien voorbij trekken.... God had het gewis zoo beschikt om dezen te beproeven, en gene voor alle bekoringen van ijdelheid te behoeden!
Seeds sedert jaren wordt in de onderaardsche Kalpel
136
groote bronzen buizen; op zijde ziet gij een verborgen ■waterkom, waar de zieken zicli kunnen ■wassclieu.
Het molenwater is meer benedenwaarts verlegd. De rivier de Gave zelve is acliteruitgebracht. De oevers der rivier zijn plat gemaakt en leveren thans eene fraaie wandelplaats, beplant met olrnboomen en populieren. De offers en exvoto's hebben reeds zooveel bijeengebracht, dat men er de onkosten van den nieuwen tempel, die bij de twee millioen franken kosten moet, meê kan bestrijden. Gij ziet dan ook op de toppen der Massa-biella-rotsen dien prachtigen tempel met zijne onderaard-sche crypte bijna voltooid voor uw oog verrijzen.
De vrome Pastoor van Lourdes had van af het eerste oogenblik het plan gemaakt aldaar eene kerk te bouwen, die der Moeder Gods waardig zou wezen. Hij hield woord. Maakte men hem zwarigheden, dan antwoordde hij op verontwaardigden toon : ,,Ga heen, wees niet bekommerd. Zij, die uit deze dorre rots eene levende Bron deed ontspringen, zij zal wel edelmoedige hart en weten te verwekken, die het noodige geld daarvoor bijdragenquot;.
Terwijl men den tempel bouwde, zag men nu en dan een klein meisje, in arme kleederen voor de Grot nederknielen en water uit de Bron drinken. Zij onderscheidde zich in niets van andere kinderen van haren leeftijd, 't Was Bernadetta. Zij ging nog altoos school bij de Zusters, en gedroeg zich daar „als de minste van allenquot;. Haar vurigst verlangen, zooals ook van den Pastoor Peyramale, was, den dag te zien aanbreken waarop de scharen der pelgrims in processie bezit zouden nemen van Maria's heiligdom.
137
Die dag k wam den 14.den April 1864.
Het was een prachtig weder. De gansclie stad Lourdes was evenzeer prachtig versierd. Men zou dien dag bezit nemen van de heilige bedevaartsplaats door de inzegening van een heerlijk wit-marmeren standbeeld der H. Maagd. Dat beeld stelt Maria vóór zooals zij inderdaad aan JBernadetta verscheen; want deze was het, die »1 de bijzonderheden nauwkeurig aan den beeldhouwer had opgegeven.
Eene processie, gelijk men er hij menschen-geheugen nooit eene gezien had, waarbij alle standen, geslachten en leeftijden vertegenwoordigd waren, trok onder zang en muziek den heiligen berg op. Vier honderd priesters in plechtgewaad, behalve de Groot-Vikarisseu, de dignitarissen en Kanunniken der kathedraal van ïarbes, omringden Mgr. Bertrand Laurence, den plaatselijken Bisschop, die met de mijther op het hoofd, in Bisschoppelijk, dienstgewaad, den gouden herdersstaf in de hand, den onalzienbaren trein sloot.
quot;Wie zou het denken? Noch Bernadetta, noch de waardige herder van Lourdes, die zich zooveel zorg en leed om wille van het feest getroost had, geen van beide namen deel aan die hemelsche vreugdefeesten. Beide waren door ernstige ongesteldheden verhinderd. Bernadetta was, als een kind der armen, naar het stedelijk gasthuis vervoerd en lag daar kwijnende op een zieke bed. De heer Peyrainale was te zwak om de processie te zien voorbij trekken.... God had het gewis zoo beschikt om dezen te beproeven, en gene voor alle bekoringen van ijdelheid te behoeden!
Seeds sedert jaren wordt in de onderaardsche Kalpel