VAN
Koning der Nederlanden en G-roothertog van
Luxemburg.
r.KSCUKKVKX IX «Ml
r. *
DKKDK DRUK. — NIK 1quot; WK TTTf.A AF.
-
K. H. SCHA DJ).
amstj'JKDAM. —
WIL
HET LEVEN
VAN
WILLEM DEN TWEEDE.
Koning der Nederlanden en Grooihertog van Luxembutr?
bsuotheek dog [ RUKSUNIVERSSTEiquot; UTRECHT
COLL. A
beschreven
D O O II
Derde Druk. Nieuwe Uitgaaf.
AMSTERDAM,
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
/
2195 5343
AAN
HARE MAJESTEIT
GKOOTVORSÏIN VAN RUSLAND
VAN
ZIJNE MAJESTEIT
MEVROUW, KEIZERLIJKE EN KONINKLIJKE VORSTIN!
Het heeft aan Uwen zoon Koning Willem den Derde behaagd, den Avensch te kennen te geven naar een werk, dat door zijnen inhoud een gedenkboek zou zijn der roemruchtigste daden van Koning Willem den Tweede, en door zijnen oorsprong een gedenkteeken der hulde eens dankbaren Zoons aan de nagedachtenis van een onvergetelijk en Vader. Zijne Majesteit liet daarbij aan hem die met de taak der uitvoering vereerd werd, eene volkomene vrijheid ten aanzien van omvang en vorm. Een gevolg der begeerte van Zijne Majesteit is geweest, dat de Schrijver met het vertrou-
wen des Konings bevoorregt, bij allen tot wie hij zich gewend heeft ter bekoming van berigten, ophelderingen en bescheiden, de meest gewenschte welwillendheid heeft gevonden. Hierdoor is het hem gelukt, uit eene menigte bijzonderheden, door navorsching verkregen en zorgvuldig gezift, een tafereel zamen te stellen van den geheelen levensloop des hoog-vereerden Konings: het Gedenkboek, waarvan Zijne Majesteit Willem de Derde de verschijning verlangd heeft, is eene Geschiedenis geworden van het leven van Koning Willem den Tweede.
Dit werk, Mevrouw, heeft de Koning Uw Zoon ge-wenscht aan Uwe Majesteit te zien opgedragen, opdat het in die Opdragt tevens eene hulde zou bevatten aan Zijne Koninklijke Moeder, de Keizerlijke Vorstin, die Zijnen Vader in de moeijelijkste tijdperken zijns levens standvastig en trouw heeft ter zijde gestaan.
Uwe Majesteit heeft zich willen voegen naar het ver-
langen des Konings, en den Schrijver verwaardigd met de aanneming dezer eerbiedige toewijding. Zijn werk had geen Geschiedboek kunnen worden, indien daarin het beeld van den Held en Koning met ijdelen wierook had moeten omneveld worden: maar Uwe Majesteit had de volkomene overtuiging, dat het merkwaardige leven van Haren Koninklijken Gemaal te glansrijker zou uitkomen, hoe meer het door het licht der waarheid bestraald werd.
Indien Uwe Majesteit, met den inhoud van het werk bekend geworden, daaraan eenige goedkeuring zal kunnen schenken, dan wacht den Schrijver eene onwaardeerbare voldoening. Maar Uwe Majesteit, die Haar levenslot verbonden heeft aan het Nederlandsche Vorstenhuis, zal hem den wensch vergeven dien hij bovenal koestert, dat de lezing van dit boek bij zijne Landge-nooten de overtuiging zal bevestigen, die ook de over-
tuiging was van Uwen Koninklijken Gemaal, Mevrouw, dat Gods wil Nederland en Oranje aan elkander verbonden heelt door de gebeurtenissen van het verledene, door de behoeften des tijds, en door de voorwaarden van beider geluk in de toekomst.
Onder een gevoel van onbeschrijfbare dankbaarheid wordt aan Uwe Majesteit de hulde aangeboden van op-regte zegenbeden en van zeer diepen eerbied,
MEVROUW, KEIZERLIJKE EN KONINKLIJKE VORSTIN!
DOOR
VAN UWE MAJESTEIT
DEN GEHOORZAMEN EN ONÜEllDANIGSTEN DIENAAR
EERSTE BOEK.
Op den acht-en-twintigsten December van het jaar 1792 werd in de St. Jacobskerk te 's Gravenhage, door het Sacrament des Heiligen Doops, in de gemeenschap der Hervormde Kerk opgenomen een kind van Vorstelijke ouders, 't welk daarbij deze namen bekwam: Willem Frederik George Lode-wijk. De beide eersten waren die van den vader, Willem Frederik, Erfprins van Oranje, de derde gaf de bloedverwantschap van den doopeling te kennen met de Koningen van Groot-Brittannië, en in den vierden vond de moeder, de Pruissische Koningsdochter Frederika Louiza VVilhelmina, op haren zoon den naam overgebragt van een door haar teeder geliefden broeder.
De Prins die daar toen gedoopt werd, was op den Zesden dier maand, des morgens ten acht ure, geboren in een der vertrekken van het Oude Hof, en weinige oogenblikken na die geboorte had in hetzelfde vertrek een tooneel plaats gehad, kenschetsende den vromen ernst van den Vorst, die toen het Hoofd was van het hoogaanzienlijke Stamhuis van Oranje-Kassau; Zijne Doorluchtige Hoogheid Prins Willem de Vijfde, uit het Stadhoudeilijk Hof derwaarts gesneld, had zich daar op de knieën nedergebogen, en God gedankt voor den zegen, van de allereerste der Nassausche Prinsen van Oranje te zijn, die zich Grootvader mogt hooren noemen. Zoo dikwijls de
I.KVKN VAN WIIXEM PEN TWEEDE.
Stadhouder daarna den jonggeborene voorstelde aan Aanzienlijken of Staats-Oollegiën, uitte hij zijne dankbaarheid daarover, dat in de geboorte van dat kind hem een voorregt boven zijne voorzaten was te beurt gevallen.
Het was namelijk bij Willem den Vijfde een geliefkoosd denkbeeld, dat hij, die niet, gelijk zijne voorgangers, bij zijn leven tot het gezag geroepen, maar de eerste geboren Stadhouder was, ook door de Goddelijke Voorzienigheid was bestemd, om het door erfregt verkregen gezag, voor vele volgende geslachten in zijn Huis te bevestigen. De woorden uit de Heilige Schrift, door den Leeraar tot onderwerp der dooprede gekozen, woorden van den Profeet Nathan tot Koning David: „Doch uw huis zal bestendig zijn,quot; moesten daarom bij den Godvreezenden Vorst eeue welgevallige toepassing vinden. Wei is waar, de tijden waren donker: reeds wa» een naburige Troon nedergeworpen, en de zee der Volksregering, plotseling in Frankrijk tot eene onstuimige hoogte gerezen, had, van-daar-uit, zich met ontzettende veerkracht gestort over België, en stond reeds dreigend voor de borstwering van het Stadhouderlijk Gebied. Maar het Godvruchtige geloof van velen beschouwde de betrekking tusschen Nederland en Oranje als eene ordening Gods, waartegen de woeling der volken niets vermogen zou, en ook voor den scherpstzienden Staatsman lag de naaste toekomst verborgen.
Het wordt echter somtijds aan een sterveling gegeven woorden te spreken, waarin de nakomelingen eene vervulde voorspelling kunnen lezen, om hen te wijzen op de draden, waardoor in het schijnbaar verwarde weefsel der wereldgebeurtenissen de toekomst met het verledene zamenhangt. Zoo geviel het, dat op denzelfden dag, waarop Prins Willem de Vijfde zijn dankgebed had uitgestort in de kamer waar hem kort te voren een kleinzoon geschonken was, de Eaadpensio-naris Van de Spiegel, in de Vergadering der Staten van Holland eene aanspraak houdende, bij de hernieuwing zijner Ambtsbetrekking, zijne rede, als had hij een voorgevoel van de vernedering on de herrijzenis, beide van den Nederlandschen
2
EERSTE HOEK. TWEEDE HOOPDSTOK.
Staat en het Huis van Oranje, besloot met den wensch, dat de Prins, dien morgen geboren, zijn zou «tot eenen nieuwen „roem van zijn Stamhuis, tot eenen nieuwen zegen in Nederland.quot;
Waarin de nieuwheid van dien roem en de nieuwheid van dien zegen bestaan zou, was hij, die zoo sprak, zelf zich niet bewust; maar zij weten het die het beleefd hebben, dat in de Groote Kerk te Delft Koning Willem de Derde, op de doodkist zijns Vaders eenen lauwerkrans zullende nederleggen door de handen zijner Keizerlijke en Koninklijke Moeder gevlochten, deze merkwaardige woorden plegtig heeft uitgesproken :
«Dezen lauwerkrans leg ik, als Koning der Nederlanden, „neder op het stoffelijk overschot van Neêrlands onvergetelij-z/ken Tweeden Koning, in naam van zijn edel en getrouw Volk, «in naam van het geheele Koninklijke geslacht.quot;
Het was de wensch des Konings die deze woorden gesproken heeft, dit schriftelijk gedenkteeken te zien vervaardigd zijner hulde van eerbied en erkentelijkheid aan de nagedachtenis van zijnen Koninklijken Vader. Moge het aan de veder der Geschiedenis gelukken, in 't licht te stellen, dat op de lijkkist van Koning Willem den Tweede het zinnebeeld voegde van overwinning, daar nedergelegd uit naam van het Huis van Oranje, omdat hij het tot roem, en van het Nederlandsche Volk, omdat hij het ten zegen was.
H.
De oudste kleinzoon van den laatste der Stadhouderen, de Prins van Oranje die Koning Willem de Tweede geworden is, beeft het ongeluk niet gehad van in zijne jeugd bedorven te worden door de weekelijkheid van een weelderig Hof; maar hij heeft ook het geluk niet gehad van te worden opgevoed en gevormd voor de hooge waardigheid, waarmede hij bekleed staat in de Geschiedenis. Opgegroeid in dagen van tegenspoed voor zijn Vaderlijk Huis, heeft hij, als kind en jongeling, nock
3
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
de rust van een onbezorgden familiekring aan een Ouderlijk Hof leeren kennen, noch het volksleven in zijn vaderland. Inzonderheid hebben de gebeurtenissen van den tijd zijner jeugd hem elke gelegenheid onthouden om te leeren in de Vader-landsche taal, vlug, juist en met gezag, zijne gedachten uit te drukken, eene onschatbare gave voor een Vorst van een Volk, 't welk de taal beschouwt als den spiegel zijner nationaliteit. Niet meer tijds dan om de voorwerpen der kinderwereld te leeren noemen, bragt de jonge 1'rins op den Vaderlandsehen bodera door. Het was het tweetal jaren waarin zijn vader, als Opperbevelhebber van de jSfederlandsche krijgsmagt in Vlaanderen en aan de Sambre strijdende tegen de onstuimige overmagt der ïransche Republikeinen, te vergeefs tot bescherming van het Stadhouderlijk Gebied, eene krijgsbekwaamheid heeft aan den dag gelegd, welke niet naar verdienste gewaardeerd is. Toen daarna het Huis van Oranje door al zijne Bondgenooten verlaten, in zijne verwijdering van den Neder-landsehen bodem het eenig middel zag om het Vaderland voor grootere onheilen te bewaren, toen bragt in den morgen van den Achttienden Januarij des jaars 1795 eene vischpink, gevoerd door Stuurman Michiel de Heijer, den tweejarigen Prins met zijne moeder en grootmoeder naar Engeland, gevolgd, na weinige uren, door zijn grootvader, vader en oom.
In Engeland werd het kasteel Hampton-court, in het Graafschap Middlesex, aan de Vorstelijke ballingen tot verblijfplaats aangewezen. De vruchtbare weilanden der vallei waarin dit kasteel gelegen is, en de gronden die het omringden, ten tijde van Willem den Derde aangelegd in den toen-heerschende Hollamlschen smaak, konden daar nog aan het Vaderland doen denken, maar de Nederlandsche spraak was er eene vreemde. De dichter Willem Bilderdijk heeft nog in ver-gevorderde jaren er roem op gedragen, dat hem —■ toen ook balling —-op het kasteel Hampton-court het verbannen Vorstengezin bezoekende, het aanvallig kind met stamelenden mond «den goeden Hollanderquot; genoemd heeft; maar een Hollander was voor het knaapjen een vreemdeling geworden.
4
KERST F BOEK. TWEEDE HOOFDSTUK.
Beeds na verloop van een jaar scheidde zich het Stadhouderlijk Gezin. Terwijl de Erfprins door velerlei ontwerpen meestal in Duitschland werd opsehouden, voerde do Erfprinses haren zoon naar Berlijn. Zoo werd deze op driejarigen leeftijd in een kring verplaatst, waarin hij dertien jaren met Duitsohe taal en Dnitsohe zeden heeft omgegaan. Menigen uitgewekenen Hollander heeft hij in dat tijdsverloop gezien, en een man als Bilderdijk, even gehecht aan al wat Hollandseh heette als aan het Huis van Oranje, den knaap toesprekende, toen deze zich eenigen tijd te Brunswijk bevond, zal hem een voorbijgaande herinnering van Hollands taal niet hebben kunnen onthouden: doch de kracht en de verscheidenheid der indrukken van eiken dag in het vreemde land, wischten al de voorstellingen der twee eerste levensjaren spoedig geheel uit. Voor den kleinzoon van den laatste van Neêrlands Stadhouderen werd Nederland een vreemd laud, en hij — een vreemdeling voor Nederland. Beslissend uit dien hoofde, voor zijne zielsont-wikkeling gelijk voor zijn uitwendig leven, is het oogenblik geweest, toen hij als tweejarig kind in de vischpink werd gedragen om mede te gaan zwerven in ballingschap.
Doch voor de beslissende oogenblikken van 's menschen leven neemt — in de beeldspraak der diehterwereld — de Al-magtige Hemelheer eene weegschaal in de hand, om geluk en ongeluk voor hem af te wegen. Hij die uit het poëtisch omkleedsel van deze voorstelling de kern van waarheid weet te nemen, verkrijgt de troostrijke gedachte, dat wanneer voor iemand de schaal van tegenspoed wat zwaar wordt belast, dikwijls zonder dat eenig sterveling het weten kan, voor de andere schaal een tegenwigt wordt toebereid door Hem die den evenaar houdt. Zoo gebeurde het dat op denzelfden Achttienden Januarij van het jaar 1795, toen het eenzaam en stil werd in het Hof te 's Gravenhage, er leven en blijdschap was in het Paleis der Czaren van Eusland, en dat het kanongebulder te Petersburg verkondigde dat aan Keizer Paul eene dochter geboren was, wier naam Anna zou wezen.
5
LEVEN VAN W11.I.l M DEN TWEEDE.
Het rigtsnoer van Staatkunde door Prins Willem den Vijfde na zijne uitwijking, en dat door zijn zoon den Erfprins in hunne handelingen gevolgd, vormden twee nit-cén-loopende lijnen. De Vader had reeds als llegerend Vorst eene loopbaan afgelegd, en verlangde geene voortzetting daarvan dan. in overeenstemming met de llegeringsbeginselen van het ver-ledene. De Zoon, met het oog op de nieuwe tijden die waven aangebroken, begreep voor zijne toekomst te moeten zorgen en voor die van zijn Huis.
Willem de Vijfde was het met den Grooten Engelschen Staatsman William Htt daarin eens, dat hij de Fransche Omwenteling beschouwde als de zwaarste bezoeking der Voorzienigheid over de volkeren der Aarde. Het was hem eene ergernis dat Pruis-sen, door op den Vijfden April van het jaar 1795 den vrede te Bazel te teekenen, de hand reikte aan de Fransche Demo-kraten. Even weinig kon hij zich vereenigen met het geheim traktaat, een jaar later tusschen die Mogendheid en de Fransche Eepubliek gesloten, waarbij aan het Huis van Oranje, en bij het uitsterven der mannelijke linie, aan Fruissen zelve, het nitzigt werd gegeven op het verkrijgen der Bisdommen Wurzburg en Bamberg, welke in een wereldlijk Keurvorstendom zonden herschapen worden: omdat de naauwgezette Stadhouder het beginsel eener secularisatie van geestelijke goederen, bij dat traktaat aangenomen, beschouwde als een revolutionair beginsel van wederregtelijke berooving. Zoolang Pitt aan het roer der Britsche Begering stond, vestigde de verdreven Stadhouder eeniglijk zijne hoop op Engeland. Doch toen die Regering, na de mislukte Expeditie der Engelschen en Bussen tegen Noord-Holland, eene andere Staatkunde was begonnen te volgen en Pitt was afgetreden; toen die Regering, na zich meester te hebben gemaakt van de Vloot en de Koloniën der Nederlanden, door het teekenen der Prelimi-nairen van den vrede van Amiëns, zoowel de Bataafsche als de Fransche Republiek erkend had: toen werd het hem dui-
e
EEKBTE BOEK. DEEDE HOOFDSTUK.
delijk, dat hij van Groot-Briitannië de herstelling van zijn Hnis niet mogt verlangen en niet kon verwachten. Eerst toen verliet ook hij, erkentelijk voor de blijken van meewarigheid, hem door het Hof en vele Grooten betoond, maar verontwaardigd over de veranderde Staatkunde van het Kabinet, in 't laatst van het jaar 1801 met zijn Gezin Engeland. De vrede van Amiëns kreeg daarop zijn beslag, en bij een afzonderlijk traktaat tusschen Pruissen en de Fransche Kepubliek, werd voor het Huis van Oranje eeue schadeloosstelling in Duitsch-land bedongen: maar de gewezen Stadhouder, standvastig in zijne beginselen, deed van het regt daarop, hem toegekend, alstand aan zijn zoon den Erfprins bij eene Acte verleden den Negen-en-twintigsten Augustus 1802.
De Erfprins daarentegen bleef meer bijzonder zijne verwachtingen vestigen op Pruissen, 't welk reeds vroeg de nieuwe baan eener Eevolntionaire Staatkunde was ingeslagtn. Hoe meer Duitsche Vorsten, ten einde zich eene betere toekomst te verzekeren, ook die baan intraden, hoe meer voorbeelden hij had die hem moesten verleiden om even zoo te handelen, te eer daar hij niet, gelijk zij, de integriteit van bet Duitsche Rijk had te handhaven. Nogtans liet hij Engeland niet los; maar met weiberekenend overleg de bakens zettende naar het getij liep, trok hij in 1799, toen eene herovering van het Gezag in het Vaderland mogelijk scheen, met de Engelschen te velde in Noord-Holland voor de Staatkunde van Pitt, en nam hij in 1803 uit de handen eener tegenovergestelde Staatkunde een nieuw Gezag aan in Duitschland.
Het kon niet missen, of deze loop van zaken moest eenigen invloed hebben op de opvoeding van den oudsten zoon van den Erfprins. Nu de Vader als Regerend Vorst in Duitschland optrad, kon de vermoedelijke erfgenaam van zijn Gezag niet anders worden aangemerkt dan als een Duitsche Prins. Ook bleef, terwijl de vader den zetel van zijn Bestuur te Fulda had, zijn Hofgezin te Berlijn. Daar was de verstandelijke opvoeding van zijn oudsten zoon en diens broeder Frederik aangevangen en werd zij voortgezet onder de oogen
7
LEVEN VAN WIIXEM DEN TWEEDE.
van het Pruissische Hof; en aan dat Hof, van 't welk in 1795 het bevel was uitgegaan om het zoogenoemde Eassem-blement van Oranjevrienden te Osnabrnok des noods met de bajonnetten uiteen te drijven, was het strijdig met de aangenomen Staatkunde en met geslotene traktaten, dat een Oranje-Vorst er nog aan dacht zijn zoon te vormen tot een Eegeerder van het Nederlandsche Volk. Het lag ook buiten alle berekening, dat die zoon eenmaal uit de handen van zijn vader den scepter van een Koningrijk der Nederlanden zou moeten overnemen. Nogtans heeft de Erfprins, bij het besturen der opvoeding van zijn oudsten zoon, altijd het oog op eene andere toekomst gehad dan in Duitschland voor hem zou kunnen dagen. Bij elke schemering van uitzigt op eene herstelling in het Vaderland rigtte hij zich daarheen, en ook hierbij lette hij zorgvuldig op het getij der Staatsgebeurtenisen. Vooreerst werd besloten, dat Prins Willem, na het onderwijs van den kinderlijken leeftijd te hebben genoten, de lessen zou bijwonen aan de Militaire Akademie te Berlijn.
Hoewel eene Pruissische moeder de kinderlijke opvoeding van den Prins geleid had en hij nu eene verdere vorming ontving aan de Militaire Akademie te Berlijn, kon evenwel de Pruissische eigenaardigheid geene diope indrukken op hem maken. Die moeder, zelve opgevoed aan een Hof waar Fran-sche taal en manieren heersuhten, paarde aan al de teederheid en diepte van gevoel, waarvoor het gemoed eener Duitsche vrouw vatbaar is, eene aangenaamheid en lieftalligheid, waardoor zij ook in Nederland aller harten gewonnen had; en onder de mannen in wier omgang zich 's Prinsen aanleg te Berlijn is begonnen te ontwikkelen, verdienen er twee bijzonder genoemd te worden. Beiden waren zij van Fransche afkomst en behoorden tot geslachten die de geloofsvervolgingen ontweken waren, welke Frankrijk van zoo vele nijvere, bekwame, welvarende en Godsdienstige huisgezinnen beroofd hebben,
De een, die 's Prinsen Mentor geweest is gedurende al de jaren van diens jongelingschap, die hem later meermalen ter zijde heeft gestaan, die eindelijk hem overleefd heeft, en aan
8
KEK8TE BOEK. DF.UDE HOOFDSTUK.
wiens geschreven Dagboek de Schrijver dezer Levensgeschiedenis onschatbare bijzonderheden heeft te danken, was Jean Victor Baron de Constant Eebccque.
Te Genève geboren en een volle neef van dien Benjamin Constant, die later Frankrijks welsprekendste voorstander van een grondwettig Koningschap geweest is, had .lean Victor Baron de Constant, als negentienjarig Luitenant, met den rang van Kapitein, bij de Zwitsersclie Garde van Louis den Zestiende, het afgrijsselijk tooneel van volkswoede in het Paleis der Tuilericn op den Tienden Augustus 1793 bijgewoond en was hij ter naauwernood aan de vermoording dier getrouwe Lijfwacht van den ongelukkigen Koning ontsnapt. Vandaar in Holland gekomen, waar een gedeelte van zijn geslacht reeds lang gevestigd was, door dat velen daarvan sedert de helft der Zeventiende eeuw met veel onderscheiding in de Neder-landsche legers gediend hadden, was hij door den Stadhouder Prins Willem den Vijfde bij het llegiment Hollandsche Garde geplaatst, en de Prinsen van Oranje bij hunne uitwijking uit Nederland zijnde gevolgd, was hij in het jaar 1798 in Pruis-sische dienst overgegaan en Kapitein-Instructeur geworden van het Adellijk Kadetten-korps te Berlijn. De banden, door welke zijn geslacht sedert lang aan Nederland gehecht was, had hij zelf vermeerderd door zijn huwelijk met eene Jonkvrouw uit het oud-adellijk geslacht Van Lynden. Alzoo trouw aan Nederland vereenigende met militaire kennis en ervaring, verdiende hij bij uitnemendheid de onderscheiding, waarmede de Koning van Pruissen hem in het jaar 1805 vereerde, door hem te benoemen tot Militairen Gouverneur van den jongen Prins Willem van Oranje. Met den Baron de Constant werd na de Prins in dezelfde woning gehuisvest. Hij verzelde den Prins naar de lessen aan de Militaire Akademie, welke deze in Mei van het jaar 1806 begon bij te wonen, bestuurde zijne studiën te huis, en gaf hem daar afzonderlijk onderrigt.
Een tweede, van wien de jonge Prins eene andere taal hoorde dan de Duitsche en andere indrukken ontving dan van Pruis-sische vormen, was Jean Pierre Frederic Ancillon.
9
LEVEN VAN WILLKM DEN TWEEDK.
Eerst, even als zijn vader. Predikant bij de Fransche Gemeente te Berlijn, werd Frederic Ancillon in het jaar 1792 Professor in de Geschiedenis aan de Militaire Akademie; en het voortreffelijk werk, waarin hij het Tafereel schildert der llevolutiën van het Europisclie Statenstelsel, heeft hein vervolgens de betrekking van Koninklijken Geschiedschrijver doen verwerven en den roem van oordeelkundige Historiekennis. De Prins woonde niet alleen de lessen in de Geschiedenis bij aan de kweekelingen der Militaire Akademie gegeven, maar ook tot zijne bijzondere leering heeft Ancillon eene Schets van de Nederlandsehe Geschiedenis in schrift gebragt. Het is voor een derde niet mogelijk te beoordeelen, hoe veel invloed op iemands denkwijze in lateren tijd een leermeester gehad heeft, maar een feit is het, dat de jonge Prins van Oranje dien Ancillon te Berlijn onder zijne toehoorders gehad heeft, als Koning Willem de Tweede deze lessen niet had vergeten on er met belangstelling van gesproken heeft. Het mag ook voor 't minst eene zonderlinge overeenkoruat genoemd worden met hetgeen er van het laatste 1'egeringsjaar van Willem den Tweede zal te vermelden zijn, dat Ancillon in zijne verdere loopbaan door den gematigden en verzoenenden geest, waarvan hij én als Publicist én als Staatsman bij de invoering der Pruissische Stenden heeft doen blijken, bij sommigen het verwijt heeft ondergaan van de cntwikkeling der Volksvrijheden niet ver genoeg te hebben gedreven, door anderen geoordeeld is meer te hebben losgelaten dan bestaanbaar was met eene noodzakelijke magt, om de gehoorzaamheid aan de Wet tegen de willekeur der Menigte te verzekeren.
Weinige maanden nadat de studiën van den Prins aan de Militaire Akademie te Berlijn waren aangevangen, hadden er gebeurtenissen plaats, welke voor zijn volgend leven beslissend zijn geweest. Het was het jaar 1806. Het oude Statenver-band van Europa werd meer en meer losgemaakt; de Keizersstaf van Oostenrijk was in het vorige jaar geknakt en geknot te Ulm en bij Austerlitz; Zuid-Duitschland was een Fransch Vassallenland geworden; Napoleon begon de familie-
10
EEKSTE BOEK. DEKDF, HOOFDSTUK.
regering van het geslacht Bonaparte te vestigen; Louis besteeg een Koningstroon van Holland, en ook de oude Oranjevrienden daar, toonden zich ingenomen met de nieuwe Monarchij en den vreemden Vorst. Het was even alsof met Prins Willem den Vijfde, die den Negenden April van datzelfde jaar te Brunswijk overleden was, het Huis Oranje-Nassau voor Nederland had opgehouden te bestaan. En niet voor Nederland alleen: als regerend Huis scheen het van het Europische Staatstooneel tc zullen verdwijnen. Tot hiertoe had het bij het Pruisslsche Hof nog eenige bescherming gevonden; maar voor Fruissen brak in dit jaar de dag van Jena aan, en nu stegen voor het Nederlandsche Vorstenhuis de tegenspoeden ten top. De kapitulatie eener '1'ruissische legerafdeeling te Erfurt deed Prins Willem Frederik krijgsgevangen wordenj het Vorstendom Fnlda werd door Fransche troepen ingenomen, en een Fransch legerberigl verkondigde, dat de Prins vanquot; Oranje voor altijd had opgehouden te regeren. Op de aan-nadering van Napoleons Adelaren vlood het Hof uit Berlijn en de veertienjarige Prins Willem mede, naar Stettin en Dantzick; en toen met den wapenstilstand te Charlottenburg gesloten, het einde der vijandelijkheden aangekondigd was, en de Prinses van Oranje zich haastte om haren zoon naar zijne studiën terng te geleiden, toen werd voor de edele vrouw de maat der beproeving vol gemeten: — te Feyerwalde zag zij haar zesjarig dochtertjen Pauline, een beminnelijk kind, den doodsnik geven, en daags daaraan, in de eerste overstelping der moedersmart te Berlijn teruggekeerd, stond zij weerloos ten doel aan allerlei smaad en aan dreigenden hoon van den vreemdeling, die bevelen gaf in het Hof harer Vaderen.
Wanneer de Geschiedschrijver eene beleediging, aan eene Vorstin aangedaan wier edele hoedanigheden voor zijn Vaderland weldadig zijn geweest, wreken kan, al is het alleen door den naam van den beleediger voor zijne lezers te schandvlek-wen, dan is dat een ridderpligt dien hij vervullen moet. De man, die de moeder van Koning Willem den Tweede toen honend bedreigd heeft tnsschen gewapende Puiters naar Parijs
I 1
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
te zullen doen vervoeren, werd destijds Generaal Henri Jacques Gnillaume Clarke genoemd, later Dnc de Feltre, Minister zonder bekwaamheid en Maarschalk zonder roem.
Voorwaar de weg, waarlangs het Huis van Oranje geleid is tot deu Grond wettel ij ken Koningstroon, is een weg geweest van duisternis, bitterheden en vernedering, waarvan het tafereel verdient gesteld te worden naast dat van de schande en de jammeren, door het Nederlandsche Volk geleden onder de vreemde heerschappij, opdat in beide het gevoel levendig blijve van den zegen hunner hereeniging.
Het is idet met zekerheid bekend, hoe Prins Willem Fre-derik ge.Licht heeft over de staatkunde, waardoor het onwe-der aangetrokken werd, 't welk over de Pruissische M onarchij met zooveel vernieling gewoed had; maar dit is zeker, dat hij na den vrede van Tilsit in Berlijn teruggekomen, van Pruissen, in den toestand waarin deze Mogendheid door dien vrede gebragt was, voor zijn Huis niets meer kou hopen. Hij verliet dus de dienst bij het Pruissische leger, waarin bij den rang van Luitenant-Generaal bekleedde, en wendde voor zijn zoon, den Kadet te Berlijn, de oogen weder naar Engeland. Zijn blik in het Hof en het toenmalig Kabinet van St. James deed het plan kiemen om de opvoeding van Prins Willem, toen Erfprins van Oranje, te doen vol-tooijen aan eene der Universiteiten van Groot-Brittannië. Daartoe werd eerst Edinburgh in aanmerking genomen, later Oxford gekozen.
Intusschen had de Erfprins, voor dat het jaar 1806 zijnen noodlottigen loop besloot, zijne studiën reeds weder aangevangen onder den leidsman zijner jeugd, den Kapitein De Constant, die hem tijdelijk had verlaten om als Adjudant van den Prins van Oranje den veldtogt bij te wonen, en in zijne kortstondige afwezigheid was vervangen door ecu uitgeweken Nederlandsch Edelman, Graaf van Bijlandt. Zij die bij ondervinding weten hoe verstrooijend zulke onrustige tijden en da-gelijkscbe oorlogsgeruchten zijn, en hoe weinig bevorderlijk voor het studieleven inzonderheid van jongelieden die voor
12
EERSTE BOEK. DERDE HOOFDSTUK.
de loopbaan der wapenen worden opgevoed, zullen het te meer beteekenend oordeelen, dat toen op den Tweeden April van het jaar 1807 de Prins tot de Eerste Klasse aan de Militaire Akademie werd bevorderd, dit geschiedde onder zeer vereerende getuigenissen wegens zijne vorderingen. Deze getuigenissen worden daardoor bevestigd, dat op de Registers van Gedrag, Leerzaamheid en Vorderingen der Kweekelicgen van de Militaire Akademie, welke te Berlijn bewaard worden. Prins Willem van Oranje in de maand September van het jaar 1807 staat aangeteekend als behoorende tot de meest uitmuntende der Eerste Klasse. Uit diezelfde Registers blijkt voorts, dat de Prins in het Latijn toen nog weinig gevorderd was en dat zijne taalstudiën het minst lofwaardig waren. Bijzonder staat daarin vermeld, dat hij in zijne Opstellen of Sehrijfcompositiën — Aitsarleititngen worden zij genoemd —-op de Orthographie niet altijd opmerkzaam was. Voor 't overige worden die opstellen meermalen goed en voortreffelijk genoemd, bepaald de Historische voor Ancillon, de Wiskundige voor Burja en de Natuurkundige voor Erman. Van zijn gedrag getuigen de Censuurlijsten onafgebroken, dat het voortreffelijk en voorbeeldig geweest, is.
Zoo echter uit die getuigenissen iemand had willen opmaken, dat hij, wien zij betroffen, een van zulke leergierige en gezeggelijke jongelingen was, die in hunne vroege jeugd reeds hoop geven, dat zij tot beminnelijke, bekwame en verdienstelijke mensehen zullen opgroeijen, hij zou zich bedrogen hebben: zoo een was meer zijn broeder Frederik : Prins Willem was altijd een wilde knaap geweest, en bleef' ook nu meer behagen vinden in waagstukken en ligchaamsbewegingen dan in het rustig zitten tot overpeinzing, in de bepaalde gedachtebeelden van zijn eigen brein dan in do algemeenheden van wetenschap hem door anderen medegedeeld. Maar door de juistheid van zijn blik en de vlugge werking van zijne verbeelding had hij een voorwerp of' een feit spoedig in volle klaarheid voor den geest, zonder er al de deelen en bijzonderheden van onderzocht te hebben.
13
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Toen de leertijd van den Prins aan de Militaire Akademie ten einde liep, werd het tijdstip zijner bevordering vandaar tevens bepaald tot het afleggen der Belijdenis van zijn Godsdienstig geloof. Het daartoe leidend onderrigt werd hem gegeven door den Godsdienstleeraar van het geheele geslacht van Friedrich Wilhelm den Tweede, Friedrich Samuel Godfried Sack, een der warmste voorstanders van de meening, dat Kerkgeschillen als instverstorende bestanddeelen in het Volksleven moeten onderdrukt worden, en den werkzaamsten bevorderaar der vereeniging van de 1'rotestantsche Kerken in Pruissen.
Op den Dertigsten Maart van het jaar 1809 vereenigden zich om den Prins in het Paleis zijner ouders de Vorstelijke Bloedverwanten. Paar las hij overluid zijne Geloofsbelijdenis voor, en op de plegtige verklaring, dat hij de verpligting tot de dienst van God naar de leer van het Evangelie, door den Doop op hem gelegd, erkende en wenschte na te leven, werd de zestienjarige Erfprins van Oranje tot Lidmaat der Hervormde Kerk door den Leeraar Sack aangenomen en bevestigd. Op het volgende Paaschfeest, den Tweeden April, bekrachtigde hij openlijk deze belijdenis door het nemen van het gebroken brood en den vergoten wijn aan het Avondmaal des Heeren. Acht dagen later wijdde eene andere plegtigheid hem in tot het leven van Krijgsbevelhebber. Na behoorlijk afgelegde proeven van bekwaamheid werd de Prins op den Tienden April van de Militaire Akademie bevorderd tot den rang van Officier in het Pruissische leger.
Het voornemen om zijnen zoon naar Engeland te zenden was inmiddels bij den Prins van Oranje tot geheele rijpheid gekomen. Om het ten uitvoer te brengen was de vergunning van den Koning van Pruissen noodig, en om die te verkrijgen begaf zich de Erfprins naar Koningsbergen, waar de Koning toen verblijf hield. Daar voor 't eerst in het dienstkleed van zijn nieuwen rang aan 't Hof ter maaltijd zijnde, op den Tienden Mei, ontving de Prins uit de hand van Koning Friedrich Wilhelm den Derde de ordeteekenen van den Zwar-
14
EF.R8TE BOEK. DERDE nOOPDSTÜK.
ten Adelaar. Most die onderscheiding nos: geen loon van verdiensten wezen en alleen een biijk van Koninklijke toegenegenheid; in het vurig gemoed van den jongen Prins moest zij als een ridderslag zijn van den nieuweren tijd, als eene inzegening tot een leven van heldenmoed, door de bijzonderheid, dat do versierselen der orde hem werden aangehecht door de vrouw, wier beeld Theodor Körner gevvenseht heeft in elke banier, waaronder voor Dnitschlands vrijheid gestreden wordt, de heldin van Pruissen, de edele Koningin Luïse.
En nu sloop op den Eersten Junij een jagt, Anna Maria, uit de haven van Kolberg, aan boord hebbende twee personen, die, vergezeld van een trouwen dienaar, Eulnfer geheeten, door andere namen voor het scheepsvolk verborgen hielden wie zij waren. De geheimzinnigheid van dat vertrek was noodig, want in Noord-Duitschland, smadelijk verdrukt door de dienaren van Napoleon, heerscbte groote gisting, en de Fransche Policij was werkzaam tegen alle zamenspanning met eene En-gelsehe flotilje op de kusten van Zweden. Hunne gesprekken liepen inzonderheid over de tijding even voor hunne afreize ingekomen, dat de Geweldenaar eindelijk eens geslagen was en dat Aartshertog Karei eene schitterende overwinning had bevochten bij Aspern en Essling. Het vaartuig zette koers naar de Sond, juist terwijl daar in 't verschiet binnen Straalsund de Hollandsche troepen van Koning Lodewijk huisden, die in de straten dier vesting den vorigen dag Schill, den dolleman, hadden verslagen. Het oog der Voorzienigheid zag de geheele toekomst van Holland en van Lodewijk, en waakte over het vaartuig. Bij de Engelsche vloot voor Gothenburg aangekomen, legden de reizigers een bezoek af op het oorlogsschip The Victory. Het was alsof de jongste hunner opzettelijk aan boord van dat schip wierd gebragt, en men hem daar op de plek zelf waar Nelson gesneuveld was, de onver-geetbare woorden deed hooren: «Engeland verwacht van ieder „dat hij zijn pligt zal doen;quot; opdat de kiem van heldenmoed in zijne jeugdige borst eene nieuwe bezieling ontvangen en hij leeren zou het leven veil te hebben voor de eer van het
15
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDK.
Vaderland. De jongeling heeft in verderen leeftijd getoond, dat hij het geleerd had en er den moed toe bezat: want deze reizigers waren de Erfprins van Oranje en zijn Mentor. ïe Gothenburg gingen zij over op de Engelsche korvet Rolla, alwaar de Prins een eerebezoek ontving van al de Officieren der Engelsche Vloot. Op den Zeventienden Junij deed de Bevelhebber der Rolla, Kapitein Clark, het anker ligten, en de korvet na een wijl door Deensche kruisers gejaagd te zijn, stevende voorspoedig naar de haven van Yarmouth.
IV.
Het was op den Twintigsten Junij van het jaar 1809, dat de Erfprins van Oianje, gekleed inde uniform van het Pruis-sische leger en geleid door de Hertogin van York, eene halfzuster zijner moeder, werd voorgesteld aan Koning George den Derde. Aldus onder de persoonlijke bescherming van Zijne Groot-Brittannische Majesteit gesteld, stond hij nu te vertrekken naar eene der twee aloude kweekscholen van En-gelands Edelen en meest beroemde mannen. Vooraf werd met zeer bijzondere oplettendheid alles voor het verblijf van den Prins in Engeland geregeld. Een plan van zijne levenswijze te Oxford, in eene Memorie van den Hertog van Portland op den Zesden Junij voorgedragen, werd bij een Kabinetsschrij-ven van den volgenden dag door den Koning zeiven vastgesteld, die daarbij zijn genoegen betuigde, dat juist de Hertog van Portland — uit den Engelschen tak van het hoogadellijk Nederlandsch geslacht Benlink, — in zijne dubbele betrekking van Kanselier der Universiteit en van Minister, de persoon was, aan wien de hoofdleiding dezer belangrijke zaak was toevertrouwd.
lt; Aan den B.iron De Constant en aan den kundigen en regtschapen Nederlandschen Edelman Hendrik Fagel, een der in Engeland geblevene uitgewekenen van 1795, had de Prins van Oranje de plaatsvervanging der vaderlijke magt opgedragen; doch tot de rtv-^HnT der studiën van zijn zoon werd de
16
EERSTE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK.
17
kennis vereischt van den geest en de instellingen der Engel-sche Universiteiten. Te dien einde werd, door hetzelfde besluit van Koning George den Derde, de leiding der studiën van den Erfprins van Oranje opgedragen aan Dr. Howley, een man, bekend door Godsvrucht, zuivere zeden, beschaafde manieren en groote geleerdheid, en die later als Aartsbisschop van Canterbury een toonbeeld is geworden van een Prelaat der Anglicaansche Kerk. Tevens was bepaald, dat de Prins te Oxford geenerlei uitnoodigingen zou mogen aannemen, behalve van zijnen Tutor Dr. Howley, van den Vice-Kancelier der Universiteit Dr. Parsoes en van den Bisschop van Oxford. Hij vond zich daardoor gestadig omringd van edele en ijverige voorstanders der Bisschoppelijke Kerk. Het veranderd beslnit van zijn vader, om hem niet naar Edinburgh maar naar Oxford te zenden, was in dit opzigt van veel beteekenis. De Edinburghsche Universiteit was het middelpunt der Puri-teinsche regtzinnigheid, en de kweekschool voor de Schotsche Kerk met hare zeer eenvoudige eerdienst en hare gelijkheid in kerkelijk gezag voor allen. Wat er in den geest van Willem Prederik hebbe omgegaan, toen hij besloot de opvoeding van zijn zoon bij voorkeur te doen voltooijen onder de oogeu van de Hooge Geestelijkheid der Heersehende Kerk van Engeland, is niet met zekerheid gebleken. Maar wat hij wenschte dat de vrucht van het verblijf te Oxford zou wezen, heeft hij destijds zeer bepaald te kennen gegeven. Hij begreep namelijk, dat het karakter van den jongeling, als hij verwijderd was van het Ouderlijke Hof, beter zou kunnen gevormd worden tot die zelfstandigheid, welke voor ieder raensch wensche-lijk is en voor een Vorst eene eerste behoefte. Hij wenschte ook, dut zijn zoon zich er op zou toeleggen om bekend te worden, behalve met de algemeene beginselen van Staatsregt, ook bijzonder met de Staatsinstellingen en de gewoonten van eene natie, waarmede het Huis van Oranje in velerlei betrekkingen geweest was, en van wier Ilegering, wanneer eenmaal het verward Europa tot een toestand van vrede mogt terug-keeren, hij voor zijn Huis eene toekomst verwachtte, welks
r.EVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
hij bij het besturen der opvoeding van den Erfprins nimmer uit het oog verloor; en hij verlangde bovendien, dat het Universiteits-onderwijs, gegrond op Latijnsche taalstudie — het zijn altijd de denkbeelden destijds door Willem Ere-derik schriftelijk uitgedrukt — den zoon die gemakkelijke welbespraaktheid en verstandige spreekkracht zou aanbrengen, waarvan de vader destijds erkende het gemis te gevoelen.
Oxford is eene stad waarvan het voorkomen zeer scherp geteekend is door hare Universiteit, wier stichting tot de regering van Koning Alfred en tot in nog hoogere oudheid wordt teruggebragt. Inzonderheid staken, destijds althans, de groote en indrukwekkende Akademie-gebouwen sterk af tegen de woonhuizen en onregelmatige straten. Vele dier gebouwen van Middeleeuwsche Architectuur voeren onwillekeurig de verbeelding naar de heldentijden der Christenheid, en sterk moest daarvan de indruk zijn op den jongeling, gewoon aan den aanblik van Berlijn, waar de Oudheid geen sporen heeft achtergelaten en de Middeleeuwen niets gebouwd hebben. Van de vele bijzondere stichtingen, waaruit de Universiteit van Oxford bestaat en welke meest den naam dragen van College, is de Fundatie, genaamd Aedes-Christi of Christ-Church, de aanzienlijkste en rijkste. Zij beitaat uit een Deken, een Kapittel van Kanoniken en een bepaald getal Studenten. De waardigheid van Deken werd destijds bekleed door Dr. Cyril Jackson, en Dr. Howley was een der Kanoniken. Dr. Jackson, aan wien was opgedragen de betrekking van den Prins tot de Universiteit te regelen, oordeelde het voegzamer dat Zijne Hoogheid niet als student werd ingeschreven. De Prins was derhalve van alle Akademische verpligtingen ontslagen, en uit dien hoofde wordt zijn naam op geen der Examen-lijsten van de Universiteit gevonden. Hij werd echter beschouwd als een student van Christ-Church, een «Ex Aede Christi alumnus honoris causa.quot; Onder de gebouwen van dit College trekt een, boven welks ingang zich een achthoekige toren verheft, de aandacht door schoonheid van Gothischen bouwtrant en door eene zaal, langen tijd de grootste van Engeland, waar-
18
EEESTE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK. 1»
van de zoldering rust op eene houtverbinding bewonderenswaardig door ligtheid en schoonheid van vorm. Hoe diepeu indruk deze bouwkunstige vermen op den Prins gemaakt hebben, is in later tijd gebleken.
Op den Twaalfden Julij geleidde De Constant zijnen kwee-keling naar de grijze Akademie-stad, waar deze werd opgewacht door den Viee-Kancelier der Universiteit en door den Deken van Christ-Church Dr. Jackson. De Akadernische Gehoorzalen werden toen, gelijk jaarlijks, juist gesloten voor drie maanden, een vruchtbaren tijd van eigen studie voor de Locke's en Blackstone's, de Pitt's en Canning's, maar voor velen die met hen te Oxford zijn geweest, alleen eene schorsing van de gelegenheid om naar eigen lust te drinken en te paard rijden. Door den Prins werd die tijd doorgebragt geheel overeenkomstig de bedoelingen van zijn vader. In de eerste weken van zijn verblijf te Oxford, waar hij met zijn opvoeder eene afzonderlijke woning had betrokken, bragt hij dagelijks vier der morgenuren door bij Dr. Howley, in leerzame gesprekken en door onderscheiden oefeningen zich bekend makende met de eigenaardigheden der Engelsche taal. Tot het voort-te-zetten onderwijs in het Latijn en de Fraaije Letteren werd hem een verdienstelijk kweekeling van Christ-Church toegevoegd, Henry Allen Johnson, een Ier van geboorte en zoon van een bekwaam Generaal in het Engelsche Leger. Eene reis door het Zuid-Westeu van Engeland in de maand Augustus, onder geleide van De Constant en Johnson werd voortgezet tot in het begin van October, wanneer de Akadernische lessen weder stonden aan te vangen.
In het eerste studiejaar aan de Universiteit te Oxford, had de Prins bij Dr. Howley, die toen juist tot Hoogleeraar der Godgeleerdheid benoemd werd, lessen in de Regtswetenschap, de Logica, de Zedekunde en ook in de Godsdienstleer, waarin het onderwijs te Berlijn geacht werd te vroeg te zijn afgebroken en, wat Godsdienstige kennis betreft, zeer oppervlakkig en onvolledig geweest te zijn. \\ iskundige lessen hoorde hij
van Robertson, een man die bij William Pitt in groote achting
gt;•
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gestaan en aan deze gewigtige diensten bewezen had. Door De Constant en Johnson werd onafgebroken het onderrigt voortgezet in de Militaire Wetenschappen en de Letterkunde. Eerstgenoemde bragt nu meer bijzonder de Geschiedenis in toepassing en leidde, door Historische voorbeelden en militaire kritiek, zijnen kweekeling tot de wetenschap der Strategie.
In het leven van merkwaardige personen is het moeijelijk te bepalen, welke bijzonderheden, onbeduidend in dat van anderen, meldenswaardig zijn of niet. In een tooneel dat zij gezien, of in eene rede die zij gehoord hebben, heefl soms de kiem gelegen van een denkbeeld, waarvan de toepassing latei-van gewigt is geweest. Het zou anders kunnen schijnen naau-welijks eenige vermelding te verdienen, dal de Erfprins van Oranje op den Tienden Januarij van het Jaar 1810 de inwijding heeft bijgewoond van Lord Grenville tot ICancelier der Universiteit van Oxford, in de plaats van den Hertog-van Portland, die op den Uertigsten October overleden was. Maar bij zulk een wijdingsfeest vertoont zich de Universiteit, met haren Kancelier uit den Hoogen Adel, met hare getab-berde Geestelijken, met hare middeleeuwsche gebruiken en hiërarchische vormen, in een indrukwekkend verband met Aristokratie en Heerschende Kerk. Het is bovendien opmerkelijk, hoe rijk het geheele leven van Willem den Tweede is geweest in gelegenheden om velerlei indrukken te ontvangen en veel van nabij te leeren kennen.
De Prins van Oranje had bepaald zijn verlangen te kennen gegeven, dat zijn zoon de Erfprins bijzonder zou worden bekend gemaakt met Engeland en het Engelsche volk. Daartoe werd quot;in het laatst der maand Mei van het jaar 1810 eene tweede reis ondernomen, welke thans door het Noorden van Engeland ging, vandaar door Schotland en vervolgens door Ierland : eene reis welke vier maanden geduurd heeft en waarbij den Prins al het opmerkenswaardige door zijne leidsmannen De Constant en Johnson naauwkeurig werd aangewezen. Op de beide reizen door Engeland is den Prins op menig Adellijk Kasteel een gastvrij onthaal te beurt gevallen.
20
EERSTE BOEK. VIERDE HOOFDSTEK.
en onder de herinneringen, welke hem zijn geheele leven y.ijn bijgebleven, behoort de indruk van de huisselijke Godsdienstoefening bij Engelsehe .Grooten toen door hem bijgewoond. In een bidvertrek van de dagelijksehe woning, in eene eigene Slot-Kapel de leden en onderhoorigen van een huis-gezin ver-eenigd te zien, om uit den mond van een geordend Geestelijke, die dan veelal in Engeland levens de opvoeder is van de kinderen des huizes, een plegtig woord van Godsvereering te liooren, dat was hem stichtelijk. quot;Want het onderwijs 't welk hij in Godsdienstige kennis ontvangen had, mogt niet zoo volledig zijn geweest, als voor eene Protestantsche Geloofsbelijdenis vereiseht wordt, aan opwekkingen van zijn Godsdienstig gevoel had het niet ontbroken.
Na de terugkomst van de tweede reis, op den Perden October, werden de Akademisehe lessen meer geregeld voortgezet. De Kegtswetensehap, waarvan den Prins reeds te Berlijn de beginselen waren medegedeeld en welke hij ook in het eerste jaar te Oxford had hooren voordragen, werd hem nu door Howley verklaard. Van welken aard zijne regtsstudie in dit tweede jaar geweest is, laat zich opmaken uit de twee werken, waarvan de lezing den Vorstelijken Student naar het voorschrift van zijn llooglecraar bezig hield. Het waren vooreerst de in Engeland zeer hooggeachte lessen, door Blackstone te Oxford gehouden, en vervolgens in 't licht gegeven onder den titel van „Commentariën over de wetten van Engeland.quot; Het andere was het werk van I)e quot;Vattel, over het Volkenregt, waarin deze Protestantsche Zwitser uit het begrip van den Staat, als zijnde een Genootschap van vrije menschen, die zich door vrijwillige overeenkomst ver-eenigd hebben, de regten afleidt van Volken en \ orsten, en waarin hij betoogt, dat de Volken het regt hebben, zich eene Constitutie te kiezen en daarvoor eene andere in de plaats te stellen, en hunne Regeringsvormen te veranderen door eene eenvoudige meerderheid van stemmen. Het laat zich vermoeden, dat de tweede helft van dit werk, waarin de Schrijver de regtsbeginselen ontvouwt welke in den oorlog behooren in
21
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
acht genomen te worden, meer bijzonder de aandacht Viin den Prins zal getrokken hebben. Althans het besef zijner bestemming tot krijgsman werd door de Strategische lessen en de zamenwoning van zijn krijgskundigen Opvoeder dagelijks verlevendigd. Het lag ook in den aanleg van den Prins om door de redenering van een Eegtsgeleerd of Wijsgeerig betoog niet bijzonder te worden aangetrokken, wanneer daarbij zijne verbeelding geene stof vond tot eigen werkzaamheid. Want de natuur had hem begaafd met cene groote mate van hetgeen de Wetenschap Scheppende Verbeeldingskracht noemt. De tooneelen zijner jeugd, door zijne ziel nu eens hier — dan eens daar — heen te trekken, hadden dat zielsvermogen in hem gewend om in gedurige werkzaamheid te zijn. Het was juist eene der hoofdeigenschappen waarin zijn aanleg tot Veldheer bestond. Zonder levendige verbeeldingskracht is er nooit een groot Veldheer geweest, omdat, zonder eene groote vaardigheid eu gemakkelijkheid, om zich voorstellingen te vormen, niet van ieder bevel de mogelijke gevolgen, van ieder voordeel het mogelijk gebruik, van ieder nadeel de mogelijke herstelling, van iedere vijandelijke beweging de mogelijke bedoeling eensklaps voor den geest kunnen worden gebragt. Het is eene zielseigenschap, waarvan de onrustige bewegingen de rede-ontwikkeling belemmeren, het oordeel en zedelijk gevoel kunnen doen verstompen, maar welke zamenhangt met krijgsmansgenie en met kunstzin, eu niet de edelste werkzaamheden van den mensehelijken geest.
ïe midden der bovengemelde studiën over het Staatsregt, toen bij Eobertson eene reeks van voorlezingen over de Sterre-kunde was aangevangen en de Prins, door zijne weetlust gedreven, ook lessen in de Ontleedkunde bijwoonde, kwam er een ontwerp in overweging, 't welk zoo zeer de jeugdige verbeelding in vlam zette, dat er van nu aan voor het bespiegelend denken over onderwerpen van wetenschap geen aandacht meer zijn kon. De Constant, die met zijn wakkeren krijgsmansgeest ook zelf zich te Oxford niet op zijne plaats kon gevoelen, en wiens wensch het wezen moest zijnen kweekeling
22
EEKSTE BOEK. VIERDE HOOFDSTUS.
in den werkelijken oorlog aan te wijzen, 't geen hij dagelijks hem leerde uit Theorie en Geschiedenis, had aan den Prins van Oranje voorgesteld, om den Erfprins een veldtogt in Spanje te doen bijwonen: ,/de twee jaren voor het verblijf aan de Universiteit bepaald, liepen ten einde.quot; De Prins antwoordde met aan zijn zoon de keuze te laten tusschen een jaar verlenging van het verblijf te Oxford en een veldtogt in Spunje. Maar welk eene keuze voor den achttienjarigen Vorstenzoon, wieu reeds als knaap het vuur in de oogen had geblonken wanneer hij van wapenfeiten hoorde spreken, en wien in roemrijke tooneelen der Geschiedenis de werking der oorlogskrachten onophoudelijk voor de verbeelding werd gebragt — welk eene keuze, tusschen de zwarte tabberden van Oxford en een schitterenden Leger-Staf in het romaneske Spanje! Bovendien — de vijand die daar te bevechten viel?— het was dezelfde die het wapenschild van Oranje te Fulda had onder den voet getreden. Voorwaar het laat zich gereedelijk verbeelden, toen op den Een-en-twintigsten April van het jaar 1811 de keuze bepaald werd, met welk eene geestdrift het in 's Prinsen woning uit zijnen mond zal geklonken hebben : «naar Spanje! naar Spanje!quot;
In het begin van het genoemde jaar was, uit hoofde van de herhaalde ziekte-aanvallen, welke de geestvermogens van George den Derde gekrenkt hadden, het bestuur vau het Groot-Brit-tannische Koningrijk opgedragen aan 's Konings zoon, George August Frederic, Prins van Wales, onder den titel van Prins-Regent, en een der eerste regeringsdaden van deze was geweest, zijn broeder Frederic, Hertog van York, te herstellen in het Opperbevel over het Leger. Aan dezen zijnen oom schreef derhalve de Erfprins van Oranje een brief, waarbij hij verzocht, dat het hem overeenkomstig het verlangen van zijn vader en zijn eigen vurigen wensch, vergund mogt worden, in het Engelsche Leger te dienen onder Lord Wellington; eu daar hij den leerrijken omgang van De Constant en Johnson had leeren op prijs stellen, voegde hij het verzoek er bij om door dezen te mogen verzeld worden. Deze brief, den Derden Mei door de Constant aan den Hertog van York overhandigd.
23
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
had ten gevolge, dat met Koninklijke goedkeuring, op deu Twintigsten dier maand, de Erfprins van Oranje werd aangesteld tot Luitenant-Kolonel en Aide-de-Camp in het Engelsclie Leger, en aan de Constant en Johnson vergunning werd gegeven den Prins te verzeilen.
Kort daarop, den Vier-en-twintigsten Mei, werd de Prins in het Doctorale plegtgewaad gekleed en door de Pedellen met hunne staven en insigniën binnengeleid in de Senaatskamer der Universiteit: het was de dag bestemd voor zijne Aka-demischc Promotie. In het Diploma, aan den Vorstelijken Doctor uitgereikt, werd 's Prinsen verblijf te Oxford genoemd eeue nieuwe luister voor de Universiteit, die het zich tot een eeuwigdurende eere rekende een Prins van Oranje, nadat deze zich daar gedurende twee jaren met gelukkig gevolg op Letteren en Wetenschappen had toegelegd, tot Doctor in hel Burgerlijk Regt te mogen bevorderen. In dezelfde oorkonde, waardig om door de Geschiedenis bewaard te worden, drukte de Universiteit hare erkentelijkheid uit aan het Doorluchtig Huis van Oranje voor de uitstekende diensten door dat Huis bewezen aan de Kerk en het Staatsbestuur van Engeland. Het stuk luidt aldus :
quot;Canccllarius, Magistri ct Scliolarcs TJniversitatis Oxoniensis om-quot;nibus ad quos praesentcs literac pervenerint, Salutcm in Domino quot;Sempiternam!
quot;Cum Academiae nostrae novum decus acccsserit ex adventu Si;re-quot;nissimi Principis Guliclmi Friderici Georgii Ludovici, Arausionis ct quot;Nassaviae Principis Ilcreditarii, qui jam per integrum ferc bien-quot;nium has inter Musarum Sedes in Uteris et disciplinis humanioribus quot;i'eliciter versatas est, placuit Academiae, Omnium Suffragiis luben-quot;tissime conspirantibus, quo tanti nominis alumnum sibi vindicareti quot;simul quo propensam grati animi voluntatem erga Domum Illustri?-quot;simam de Ecclesia et Republiea nostra optime meritam, luculentis quot;indiciis testaretur, eundem Principem Sercnissimum Doctorem ia quot;Jure Civili rcnuuciare, oinnibusque Doctoratus juvibus et pvivilegiia quot;in perpetuum Academiae honorem insignire. In eujus rei testimo-quot;nium commune üniversitatis sigi'lum bisee Uteris apponi fecimus. quot;Datum in domo nostra Convocationis XXIV die mensis Maji Ann1 quot;Domini MDCCCXI.quot;
24
EERSTE BOEK. VIJFDE HOOFDSTUK.
VVederom lag nu een Engelsch oorlogsvaartuig gereed om den Erfprins van Oranje te voeren over den oceaan naar een nieuw tooneel van zijn afwisselend leven. Den Een-en-twintigsten Jnnij van het jaar 1811 ging de Prins met De Constant en Johnson, dragende alle drie de kleeding van Aide-de-Camp bij het Engelsche Leger, op de reede van Spithead aan boord van het fregat The Mermaid, 't welk, onder de bevelen van Kapitein Percy, denzelfden dag onder zeil ging, besterad naar den Taag.
V.
Het was juist drie jaren geleden, sedert twee Spanjaarden, de Burggraaf de Materosa cn Don Diego Dela-Vega in Engeland de eerste tijding waren komen aanbrengen, dat de Spaan-sche natie uit don slaap van twee eeuwen was opgestaan. Reeds de eerste held van den' opstand, de overwinnaar van den Fransehen Generaal Dupont bij Eaylen, Don Eranciseo-Xavier de Castanos, had zich aanstonds in betrekking gesteld met den Engelschen Bevelhebber van Gibraltar, Sir Hew Dalrymple; en zoodra de Junta van Seville, middelpunt geworden vau gezag en bestuur van de in opstand zijnde gewesten, op den Zesden Junij des jaars 1808, in naam van Koning Fernando den Zevende en van het Spa-msche Volk, den oorlog verklaard had aan Napoleon en Frankrijk, had zij terstond de hulp ingeroepen van Groot-Brittannië.
Voor stuurlieden, die zonder kompas op een stormige zee varen, kan de plotselinge verschijning van de Noordstar tus-schen de wolken niet meer gewenscht zijn, dan de Spaansche opstand was voor hen, die aan 't roer stonden der Engelsche Staatkunde. Had Engeland tot nog toe zich tegen den Dwinger van het Vaste Land vrijgewaard, door overal waar tegen hem gestreden werd, aan te sporen en te helpen door onderhandelingen en beloften, door toezendingen van wapenen en onderstandgelden, waarvan niet weinig vruchteloos was verspild: van toen aan kon er eciie bepaalde rigting worden ge-
IJKVEN TAN WILLEM DEN TWEEDE.
geven aan de oorlogskrachten van Groot-Brittannië ter bedwinging van den grooten Geweldenaar. Levendig was dan ook in Engeland, op het ontvangen dier tijding, de algemeene blijdschap geweest, eenparig de zamenwerking van Ministers en Oppositie; reusachtig • waren de Oorlogstoerustingen, van toen aan begonnen. Het is waar, de Spaansehe fierheid had zich uitgelaten, en de Spaansehe Geestelijkheid had die meening aangekweekt, dat er geen andere hulp noodig was dan van geld en van wapenen; strijders zou Spanje zelf geven in overvloed: — was het niet het Vaderland van de Pelayo's en de Cids? — Maar er is genoegzame grond om te beweren, dat Napoleon met zijne heirlegers, aangevoerd door zijne bekwaamste Veld-heeren, Soult, Ney, Victor, Mortier, Gouvion St. Cyr, Sachet. Masséna, Marmont, en anderen, in Spanje het hoofd niet zou gestooten hebben, indien de opgewondene Spanjaarden, met hunne talrijke troepen-afileelingen zonder krijgstucht, en onder Hoofden die begrip noch ondervinding hadden van groote en zamenhangende oorlogs-operatiën, niet een middelpunt van gemeenschappelijk overleg gevonden hadden in één Hoofdkwartier, en een rigtsnoer voor hunne geestdrift in de rustige en welberekende bewegingen van een krachtig georganiseerd leger. Maar hiertoe was vertrouwen noodig, en het was niet gemakkelijk dat vertrouwen in te boezemen aan de Spaansehe natie in een Engelsch leger en een Engelschen Veldheer.
Evenwel had reeds de ondervinding der drie verloopene jaren doen zien, dat het lot van Spanje niet van de geestdrift der menigte en de stoutheid der Guerillero's alleen zou afhangen. Sedert dat in het jaar 1809 Sir Arthur Wellesley aan het hoofd van een Engelsch leger langs den Taag naar Madrid opgerukt, met zijne overwinning bij Talavera de la lleyna weinig meer gewonnen had dan den eernaam van Burggraaf Wellington van Talavera en hij naar Portugal had moeten terugkeeren, - sedert dien tijd hadden de voordeden door de Franschen behaald duidelijk getoond, dat bij de Spanjaarden al de vruchten van persoonlijken heldenmoed voor de beslissing van den oorlog zouden verloren gaan door gebrek aan
26
EERSTE BOEK. VIJFDE HOOFDSTUK.
bekwaamheid hier, aan vastberadenheid daar, aan overeenstemming overal. Het Engelsche leger daarentegen had zich in eene ontzagwekkende houding gehandhaafd achter de vermaarde liniën van Torres Vedras, en het bad vervolgens een Fransch leger onder den Maarschalk Andre Masséna, Hertog van Eivoli en Prins van Essling, gekomen om Portugal te heroveren, alleen door krijgskundig beleid uit het veld geslagen. Door het voorzigtig overleg en de volharding van den Engelschen Veldheer, was Masséna genoodzaakt geworden op den Vijfden April 1811 met verlies van dertigduizend Soldaten en van zijn Veldheersroem over de grenzen van Portugal naar Spanje terug te trekken. Toen begon het ook duidelijker te worden, dat het Engelsche leger in het Pyreneesche Schiereiland eene veel belangrijker taak zou te vervullen hebben dan Portugal voor het Huis van Braganza te beschermen en de vraag te beslissen wie op den troon te Madiid zou zetelen, Fernando of Joseph. De volken zuchtende ouder den druk der Pransche overheersching, begonnen reeds hoopvol de oogen te wenden, nu eens naar de overzijde der Pyreneën, dan eens naar het Noorden. De Staatkunde van het Kabinet van St. Petersburg zag niet meer zoo vriendelijk als in den Schouwburg te Erfurt, en Napoleon, al mogt hij nog het tijdstip der uitbarsting verschuiven, kon reeds vooruit zien, dat hij zich gereed had te maken tot eene reuzenworsteling, zooals hij nog niet had doorgestaan.
Wellington, wien gedurige twisten met de Portugeesche Kegering, herhaald misverstand met het Britsohe Kabinet en dagelijksche onaangenaamheden van allerlei aard reeds hadden doen verlangen, vau dit oorlogstooneel te worden teruggeroepen, vond nn in het vooruitzigt van tot tie vervulling eener grootsche taak bestemd te zijn, een grond tot nieuwe veerkracht. Zijn lang gekoesterde wensch om Portugal tot een vasten grondslag te kunnen nemen voor uitgebreide aanvals-operatiën tegen de Fransche Legers in Spanje, stond nu vervuld te worden. Het Leger onder zijne bevelen was aanzienlijk in sterkte en geoefend in het oorlogsveld. Zijn broeder
27
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Lord Wellesley had Mr. Canning in het Ministerie voor de Euitenlandsche Zaken vervangen, en hij had alzoo vandaar krachtige ondersteuning te hopen. De beide vijandelijke Genevaals, die hij 't naast tegen zich over had, Auguste Frédéric Louis Viesse de Marmont, Hertog van Ragusa, en Nicolas Jean de Dieu Soult, Hertog van Dalmatië, na eerst, door hunne geheele krijgsmagt uit Andalusië en uit de beide Cas-tiliën te vereenigen aan de Guadiana, hem genoodzaakt te hebben het beleg van Badajoz op te breken, hadden ten gevolge van zijn voorzigtig beleid, toen zij gereed waren hem een beslissenden slag te leveren aan de oevers van de Cava, hunne legers weder gescheiden. Nu kon de hervatting der belegering van Badajoz en de bemagtiging van Ciudad-Ro-drigo ondernomen worden, en zonder het bezit van deze twee Spaansche grensvestingen zou het Engelsche Leger zich niet zonder gevaar dieper in Spanje kunnen wagen; daarom ook werd door de Franschen op dat bezit groote prijs gesteld, daarom was Badajoz tweemaal door de Engelschen belegerd, tweemaal door de Franschen ontzet, en werd Ciudad-R-odrigo telkens van het noodige voorzien om eene hardnekkige verdediging te kunnen volhouden.
Het was in dit gewigtig tijdperk van den oorlog, dat de Erfprins van Oranje in het Schier-Eiland aankwam. Juist op den dag toen van de zijde des vijands de laatste aanvallende beweging aan de Guadiana plaats had, voor dat Soult aftrok naar Andaluzië en Marmont naar de vallei van den Taag, op den Zes-en-twintigsten Junij (1811), verkondigde eene begroeting van vijf-en-twintig kanonschoten, dat een Engelsch oorlogschip uit Zee op den Taag gekomen, een vorstelijk persoon aan boord had: dit schip was het Fregat The Mermaid.
De Prins had te Lisbon, waar hij in het hotel van den Engelschen Gezant Charles Stuart gehuisvest was, me; vele dagen vertoefd en inmiddels de stad en hare omstreken be-
28
EEKSTE BOEK. ZESDE HOOFDSTÜK.
zigtigd, toen het volgend schrijven tot hem kwam uit hst hoofdkwartier van het Engelsche Leger:
Qiiinta de St. Joao, 29th June, 1811.
Sir,
quot;I have had the honor of receiving jour Highness' letter of the quot;27th instant, and I assure you, that 1 shall be happy to see your quot;Highness with the army whenever it will be convenient to you quot;to join it.
1 have the honor to be, amp;c.
Wellington.'
quot;His Serene Highness the Prince of Orange.quot;
Nu nam een vaartuig te Lisbon den Prins en zijn gevolg-in, met de benocdigdheden van het Officieren-leven in het Veld en rijpaarden en muilezels, om het reisgezelschap te brengen naar Aldea-Gallega aan den linker ïaag-oever, van waar de togt te paard kon worden voortgezet naar Elvas. In deze vesting, digt aan de Spaansche grenzen, tegenover Badajoz, kwam men, na eene reis van vier dagen, in den voormiddag van den Zesden Julij aan, en terstond werd er weder te paard gestegen en het eerste bezoek bij Wellington afgelegd, wiens kwartier was op de Quinta of het landgoed De St. Joao, in het gehucht San Vicente, een half uur gaans van Elvas.
Het moet een treffende groep geweest zijn — in de herinnering althans van hea die latere tijden beleefd hebben was de ontmoeting treffend! — aan de eene zijde de rijzige gestalte van den twee-en-veertigjarigen Engelschen Veldheer, wiens doordringend verstand zich uitdrukte in zijne turende oogen, gelijk de vastheid van zijn karakter in een scherp besneden aangezigt, door de zon van Hindostan en Portugal gebruind; aan de andere zijde de blonde Nederlaudsche jongeling, wien het in zijne zwevende blikken en spelende gelaatstrekken was aan te zien, dat, zoo bij zijne ontwikkeling in mannelijken leeftijd zijne zedelijke volkomenheid aan die
2»
LKVBN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
van zijn uitwendig- voorkomen gelijk zou zijn, hij ter goeder ure gebragt werd in eene school van gestrengheid, van geestkracht, van werkzaamheid, zoo als hij die vinden zou in den omgang met een man die daar voor hem stond. Welke gesprekken wederzijds bij die eerste ontmoeting gehouden zijn, en met welke oogeu de Engelsche Officieren, uit de naastbijge-legene kantonneraenten aan de tafel van den Opperbevelhebber gekomen, den Oxfordschen Student, die nog geen vijandelijk kruid geroken had, hebben aangezien, daarvan is noch melding noch geheugenis. Maar dit weet men, dat voor sommigen hunner de ongedwongene wellevendheid van dezen nieuweling dien dag tot den eersten gemaakt heeft eener levenslange vriendschap; dat voor den Prins die dag het begin is geweest eener levenslange vereering van Wellington, en toen deze na den maaltijd in persoon te paard den Prins terug geleidde naar Elvas, dit blijk van onderscheiding de aanvang is geweest eener onafgebrokene reeks van oplettendheden, waarvoor het Huis van Oranje en de Nederlandsche Natie den Edelen Lord dank zijn verschuldigd.
Spoedig na de komst van den Prins bij het Engelsche Leger bleek het, dat het oorlogstooneel in de eerste twee maanden niets belangrijks zou opleveren. Het ongezonde klimaat van Estremadura bij de buitengewone hitte van het jaargetij deed het raadzaam zijn, het Leger in kantonnementen binnen de Portugeesche grenzen te houden. Daarenboven, de onderneming, wier uitvoering zich in de eerste plaats voordeed als wenschelijk en mogelijk tevens, was de bemagtiging van Ciudad-llodrigo; en de toebereidselen daarvoor vereischten een geruimen tijd. Wellington namelijk achtte het noodig zijn voornemen voor den vijand verborgen te houden en had daartoe de volgende maatregelen beraamd. Er was te Lisbon een nieuw belegeringspark uit Engeland aangekomen, en dit werd in groote schepen den Taag weder uitgevoerd, onder het voorgeven, met eenigen ophef, van bestemd te zijn naar Cadiz. Deze groote schepen werden in zee overgeladen in kleinere cn zeilden ledig naar Cadiz en Gibraltar, terwijl in-
30
EEKSTE HOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
tusschen de lading naar Oporto gebragt word, om de Duero op naar Lamego, en vandaar verder vervoerd te worden. Dat acht-en-zestig zware vuurmonden, met al de daartoe behoorende benoodigdheden, waarvan de trein alleen om getrokken te worden vijf duizend ossen vereischte, over vijftig mijlen bergland, waar duizend soldaten bezig waren den weg te herstellen, hebben kunnen vervoerd worden, zonder dat de vijand er kennis van gekregen heeft is bijna ongelooflijk. Maar de moeijeiijkheid van dat vervoer en de velerlei kunstgrepen, die er moesten gebruikt worden om de aandacht der Fransche bespieders af te trekken of hen te misleiden, veroorzaakten dat er eenige weken moesten verloopen. Dien tijd kou de Prins, na de eerste kennismaking met de voornaamste Legerhoofden en Stafofficieren, met het omliggende terrein en de legerstelling, nuttiger besteden dan in het werkeloos kantonnementsleven; een door hem te kennen gegeven verlangen tot een uitstap naar Cadiz en Gibraltar vond derhalve bij den opperbevelhebber gerecden ingang. Deze noodigde bij een schrijven van den Vijf-en-twintigsteii Julij uit het Hoofdkwartier, 't welk sedert twee dagen te Portalegre was, den Vice-Admiraal George Berkeley, bevel voerende over de scheepsmagt voor den mond van de Guadiana, uit om een oorlogsvaartuig gereed te houden, ter beschikking van deu Erfprins van Oranje; en ook de Officier die in Algarve bevel voerde, Kolonel Austin, ontving eene aanbeveling om den Prins overal gemak eu eerbewijzing te doen vinden.
Aan den mond van de Guadiana ligt het stadje Villa-lleal-de-Santo-Antonio, op last van Portugals Colbert, den Markies de Pombal, gebouwd om eene Portugeesche mededingster te zijn van het tegenover liggende Spaansche Ayamonte. Daar ging de Prins, onder de eereschoten en het vlaggen der op de reede liggende flotilje, aan boord van het Portugeesche Fregat Sabrina, om in de eerste plaats Gibraltar te bezoeken. In het voorbijzeilen van Kaap Trafalgar zal er ongetwijfeld gesproken zijn van den roem door de Engelsohe Zeemagt behaald bij de victorie daar bevochten, eu het bezoek aan boord
31
LEVEN VAN WIIXEM DEN TWEEDE.
van The Victory voor Gothenburg zal herdacht zijn, en de beroemde woorden en de heldendood van den Engelschen Admiraal : maar is bij het binnenzeilen in de baai van Gibraltar den Prins ook het woord herinnerd van Jacob van Heemskerk: quot;Ik zal zorgen dat het Vaderland mij levend of dood zal danken;quot; en is hem de plaats gewezen, daar in de baai van Gibraltar, waar, ten bewijze dat Jacob van Heemskerk zijn woord had gehouden, de Nederlandsche vloot zegevierende gelegen heeft te midden van de drijvende wrakken der Spaanschc Koningsschepen, en voerende in haar Admiraalschap het lijk van dien Nederlandschen Nelson, die daar ook voor zijn Vaderland den heldendood gestorven was? — Hoe dit zij, althans toen de Prins Gibraltar bezigtigde en zijn heusche gastheer, de Opperbevelhebber der vesting. Generaal Colin Campbell, hem deed opmerken, hoe die reusachtige rots met breede kruin, van top tot teen overdekt met geduchte vestingwerken, eene bezitting is van onschatbare waarde voor eene mogendheid die de sleutels tot alle zeeën in handen hebben wil, zal deze hem wel niet gezegd hebben, hoeveel aandeel Nederlandsche schepen en Nederlandsche soldaten er aan gehad hebben om Groot-Brittannie in het bezit daarvan te stellen. Elke voorstelling van de magt en de glorie eener andere natie moest in den jongen Vorstenzoon, zoo ligt verleidbaar door den schitterglans van grootheid, de gedachte terugdringen aan zijn gezonken Vaderland.
Het gezigt uit Gibraltar van den Af'rikaanschen wal en een gunstige wind noopten tot een overstap naar Ceuta, dien eersten schakel van de gouden keten van koloniën, waarmede zich Portugal in de vervlogene dagen van grootheid getooid heeft: nu had de Gouverneur van Gibraltar bewerkt, dat er Engel-sche Bezetting was toegelaten.
Op den Elfden Augustus bragt La Sabrina den Prins te Cadiz aan, waar hij zijn intrek nam bij den Gevolmagvigde van Engeland Henry Wellesley, die door zijn broeder Wellington van 's Prinsen komst verwittigd was. Cadiz was sedert eenigen tijd eene stookplaats van partijschappen, listen, en twisten, waaruit een verjongd Spanje — zoo als velen hoop-
32
EERSTE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
ten — gelijk een Phenix zou te voorschijn komen. Te wetet, toen de opperste Junta, uit Seville voor de aanrukkende Fran-schen naar Cadiz gevlugt, in minachting was geraakt, had zich het verlangen doen hooren naar eene bijeenkomst van Cortes. De verkiezingen, daar de Franschen door geheel Spanje verspreid waren, hadden in 't geheim en ongeregeld plaats gehad, en de aldus gekozene afgevaardigden, ter sluik naar Cadiz gekomen, waren nu daar, terwijl de stad van de landzijde door de Franschen ingesloten werd gehouden, sedert een jaar bezig met het ontwerpen eener grondwet voor eene nieuwe Spaansche Monarchij. Het is vroeger reeds opgemerkt dat het leven van Koning Willem den Tweede zeer rijk is geweest in verscheidenheid van aanschouwde tooneelen. Daartoe behoort ook, dat hij toen te Cadiz eene zitting heeft bijgewoond van de Algemeene en buitengewone Cortes, welke Vergadering toen in de verwachting was van het weinige dagen later door Arguelles voorgedragen ontwerp dier Constitutie, sedert de oorzaak of het voorwendsel is geweest van zoovele onlusten. Hoe men over die grondwet en over de handelingen dier Cortes moge oordeelen, dat de Vergadering, welke zich bevoegd en in staat heeft geoordeeld, eene verjonging van den Spaanschen Staat te bewerken, althans niet bijzonder geschikt is geweest of er niet veel prijs op gesteld heeft, politieke toestanden in het juiste licht te beschouwen, heeft de Erfprins van Oranje kunnen opmerken, toen daar in de vergaderzaal zijne oogen vielen op eene afbeelding van Koning Fernando den Zevende, hebbende aan zijne voeten liggen een leeuw die een haan in de klaauwen had; — Koning Fernando zelf om erbarming smeekende, in de klaauwen van een adelaar, zou den toestand meer naar waarheid hebben uitgedrukt.
Den Negen-en-twintigsten .Tulij had de Prins het Hoofdkwartier te Portalegre verlaten; door La Sabrina van Cadiz weder naar den mond van de Gnadiana gevoerd, kwam hij den Acht-en-twintigsten Augustus in het Hoofdkwartier terug; het bevond zich toen te Fuente-Gninaldo.
33
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
VII.
Terwijl de Prins de Zuidkust van Spanje had bezocht, onbezorgd eu overal met ondersc,heiding ontvangen, was de Opperbevelhebber van het Engelsche Leger, te miauen zijner veel omvattende bezigheden, met meer dan vaderlijke bezorgt'Heid aan hem blijven denken.
Toen bij de komst van den Prins in Portugal de betrekking had moeten bepaald worden, waarin hij bij het Engelsche Leger dienen zou, had hij het verlangen te kennen gegeven om aan den persoon des Opperbevelhebbers verbonden te mogen blijven, liever dan troepen onder zijne bevelen te bekomen. Die keuze was ook geheel overeenkomstig met den aanleg van zijn geest, welke de voorkeur gat' aan overzigten in 't groot boven de behandeling van de bijzondere deelen. Altijd aan de zijde van den Veldheer te wezen, en uit dat hooge standpunt, als in vogel-perspectief, een geheel oorlogstooneel te overzien, om dan in vliegenden galop bevelen en berigten ui' en aan te brengen — welk een vooruitzigt voor de jeugdige verbeelding! Het schijnt echter dat Wellington het voor een nieuweling in 't veld wensohelijk heeft geoordeeld, dat de dienst bij den Staf van een Veldheer worde voorafgegaan door de dienst bij de troepen. Althans met eene edele kieschheid gaf hij wel gereedelijk gehoor aan 's Prinsen verlangen, maar poogde hij te verkrijgen, dat a.m het volgen van zijn eigen inzigt eene voorwaarde wierd verbonden, waardoor 't geen hij voor den Prins nuttig oordeelde deze ook zeivan aangenaam kon worden. Zoo had de Edele T.ord, terwijl de Prins zich te Gibraltar bevond, aan den Secretaris van Staat voor de zaken van Oorlog, Graaf Liverpool, geschreven, dat hij den Erfprins van Oranje op het door Zijne Hoogheid te kennen gegeven verlangen benoemd had tot zijn Aide-de-Camp, en dat het niet mogelijk was dat iemand zich meer gepast en naauwgezet van zijne pligten kweet, dan de Prins deed in alle opzigten; maar dat hij den wensch moest te kennen geven. Zijne Hoogheid spoedig bevorderd te zien tot Kolonel, ten einde hem bij eene
34
EERSTE BOEK. ZEVENDE HOOFDSTUK.
Brigade te kunnen plaatsen, waar hij in een rang overeen-korastig met zijnen stand in het maatschappelijk leven, gelegenheid vinden zou om de dienst bij het leger in de bijzon-re deelen te leeren kennen. De brief luidde woordelijk aldus;
quot;Sabugal, 8th August, 1811.
quot;My dear Lord.
quot;I wish to draw your attention to the situation of the Prince of quot;Orange with this army. I have appointed him, with his own eon-quot;sent, to hè one of my aides-de-camp, and it is impossible for any quot;body to conduct himself with more propriety than he does in quot;every respect.
quot;I think, however, that if His Highness was promoted hi the quot;course of a short time to he a Colonel in the army, I could attach quot;him to a brigade, in a situation in which he would have a better quot;opportunity of seeing how the detail of the army was conducted, quot;and how the duty was done, at the same time that it would be quot;more suitable to his rank and situaton in life.
quot;I shall be much obliged to yov if you will consider of this quot;subject.
quot;The Prince is now gone to Cadiz, and I expect him in about quot;a fonnight.
quot;Believe me, amp;c.
quot;Wellington.
quot;The Earl of Liverpool.'*
Aan den wensch in dezen brief uitgedrukt werd voldaan, en de bevordering van den Prins tot Kolonel volgde op den Een-en-twintigsten October. Maar het voornemen om hem bij eene Biigade te plaatsen is zonder gevolg gebleven. Men leerde in den Prins meer en meer eigenschappen opmerken, welke hem inzonderheid geschikt deden zijn tot Staf Officier; zijne vaardige en stipte waarneming van de dienst werd door den Opperbevelhebber dagelijks meer op prijs gesteld; zijne openhartige wellevendheid en gulle vrolijkheid, waaraan het zout van wetenschap en kennis niet ontbrak door den gesta-digen omgang van De Constant en Johnson, maakten dat zijn gezelschap door velen begeerd werd, en dit alles bragt te
3*
35
LEVEN VAK WILLEM DEN TWEEDE.
weeg, dat de Prins, overeenkomstig zijn verlangen, aan het Hoofdkwartier van het Engelsche leger is verbonden gebleven van de grenzen van Portugal tot over de Pyreneën.
Zoo aanvaardde dan de Erfprins van Oranje na zijne terugkomst uit het Zuiden de dienst van Aide-de-Camp bij Lord Wellington in het Hoofdkwartier te Guinaldo. Nog voor zijn vertrek was liet Leger uit de Kantonnementen aan de Caya opgebroken en gedurende zijne afwezigheid was het te Villa-Velha den Taag overgegaan, en had AVellington zijn Hoofdkwartier achtervolgens verlegd naar Castello-Branco, Penamacor, Sabugal, Guinaldo, steeds digter aan Ciudad-Rodrigo. De uitvoering van zijn toeleg tegen deze vesting werd nog vertraagd door de zekerheid van 'svijands overmagt, die in de nabijheid gereed stond om de bedreigde stad ter hulp te snellen. Die overmagt werd vergroot door dat de troepen dezerzijds een ontzettend aantal zieken hadden, ook de leger afdeelingen die, door den overgang naar den regter-oever van den Taag, de koortsen ontweken waren welke aan de Guadiana gedurende de groote hitte plegen te heersehen; en het is opmerkelijk, hoe zich destijds nog in het Engelsche leger de gevolgen hebben doen gevoelen van de koortsen, toen twee jaren geleden bij de landing in Zeeland opgedaan, in die mate, dat Wellington den Elfden September aan Graaf Liverpool schreef: quot;het is aandoenlijk, te zien, welke uitwerkselen de Walclie-rensche koorts gehad heeft op de gestellen van Officieren en en Soldaten beiden.quot;
Intusschen bevond zich de Prins al aanstonds in eene leerschool van allerlei oorlogsbedrijf. De toebereidselen tot den aanval op Ciudad-Eodrigo werden voortgezet. Het geschut en de overige belegeringstrein waren op de reeds vermelde wijze van Lamego aangekomen te Yilla-de-Ponte; de soldaten waren aan 't vervaardigen gezet van schanskorven en faschi-nen; een gedeelte werd door de Ingenieurs onderwezen inden Sappen-arbeid; over de rivier de Coa, welken tusschen Villa-de-Ponte en Almeida stroomt om zich in de Duero te werpen, werd een nieuwe brug geslagen en de werken van Almeida,
36
EKK8TK BOEK. ACHTSTE HOOFDSTEK.
in 'l voorjaar door Hollandsche Mineurs op last van Massena vernield, werden hersteld, om daar de groote wapenplaats voor de belegering te vestigen. Het voornemen van den Engelschen Veldheer kon nu voor de Fransche Generaals niet langer twijfelachtig blijven; tegenover de middelen van aanval werden de middelen aangevoerd van verdediging, en de Erfprins van Oranje stond deu vuurdoop te ondergaan te El-Bodon
In de helft van de maand September viel den Engelschen Veldheer een brief in handen, geschreven in cijferschrift door den Franschen Generaal Montbrun aan den Opperbevelhebber van Ciudad-Rodrigo, waarin deze laatste verwittigd werd vaa, het voornemen van den Maarschalk Marmont om een.groot transport van allerlei voorraad in de vesting te brengen; dóch de dag waarop die onderneming zou plaats hebben was- geschreven in cijfers, waarvan men aan 't Engelsche Hoofdkwartier vruchteloos den sleutel gezocht had. Het bleek voorts uit onderscheidene berigten, dat er op dien tijd zoo weinig aan eene bemagtiging van Ciudad-Bodrigo te denken was, dat er zelfs geen hoop bestond om den vijand te beletten van de vesting door het aangekondigde transport voor eenigen tijd van het noodige te voorzien. Twee Fransche Legers bevonden zich in de nabijheid, die de vesting konden beschermen en zich nu gereed maakten haar op nieuw te voorzien. Het eene, het Noorder Leger, onder den Generaal Dorsenne, was twintigduizend man sterk en stond tusschen Salamanca en de Duero, het andere onder Marmont had vijftig-duizend man onder de wapenen en bevond zich tusschen Bejar en Plasencia. Toeii: bij elk dezer legers het noodige was bijeengebragt en de beide' transporten te Tamames zich vereenigd hadden, vormde het geheel een konvooi van vijftien-honderd wagens, gedekt door een Leger van zestig-duizend Sabels en Bajonnetten en meer dan honderd stukken geschut. Doch, ofschoon er geen hoop was om. in de tegenwoordigheid van eene zoo groote vijan-
37
I.EVES VAN WILLEM DEN TWEEDE.
tlelijke raagt, te beletten dat het konvooi in de vesting wierd gebragt, waren er echter voor den Engelschen Veldheer redenen om eene dreigende houding te blijven aannemen. Het leger van Dorsenne namelijk was reeds begonnen vorderingen te maken in. Gallicië, waar de krijgsmagt van den Spaanschen Generaal Abadia, alleen bestaande uit slecht nitgeruste Infanterij zonder krijgstucht, in de vlakte tegen de T'ranscheti geen stand hield. Het bezit ven Gallicië echter was van het allergrootste gewigt; en daarom was er meer voordeel in Dorsenne af te trekken van Gallicië, dan er nadeel in gelegen was, dat de bemagtiging van Ciudad-llodrigo nog eenige maanden wierd verschoven. Onder de eigenschappen van Wellington in het oorlogvoeren, was inzonderheid deze, dat hij geduld had; daarom is hij met Fabius Cunctator vergeleken.
Ciudad-Eodrigo ligt aan den regter-oever van de Agueda, welke rivier, voordat zij aan de vesting komt om zich daarna in de Duero te werpen, onderlangs hoogten vloeit, waarop Gninaldo gelegen is. Deze hoogten, waarover de weg loopt van Gninaldo naar Ciudad-Eodrigo, strekken zich op den linker-oever van de Agueda uit tot bij de dorpen El-Bodon en Pastores binnen ecu uur gaans van de vesting. Hier was het midden der stelling waarin de Engelsche troepen geplaatst waren, ofschoon de linker-vleugel, om het belegeringspark te Villa-de-Ponte te dekken, breeder uitgespreid en verder vooruit geschoven was tot aan de Beneden-Agueda: zonder deze onregelmatigheid had de stelling de gedaante van een waaijer, waarvan Guinaldo de spil was. Bij El-Bodon vormt de hoogte waarover de weg van Guinaldo loopt eene hoogere heuvelvlakte, vau waar men een ver uitzigt heeft over den omtrek. Van daar was het, dat de Prins, op den Vier-en-twintigsten September, voor 't eerst een vijandelijk leger in vollen op-marsch tegen zich over zag: de Eranschen ontwikkelden dien dag hunne geheele magt iu de vlakte ten noord oosten van Ciudad-llodrigo en bragten hun transport ongehinderd in de vesting. Doch hoezeer zij aldus het eenige doel van dien geheelen optogt hadden bereikt, zij meenden den Engelschen
38
EERSTE BOEK, ACHTSTE HOOFDSTDK.
Veldheer nu eindelijk, gelijk zij gairne zich uitdrukten, op heeterda^id te zuilen betrappen! Met dit oogmerk bleef hun leger in tegenwoordigheid van het Engelsehe. en wel zoo nabij, dat in den laten avond twee rijknechts van den Prins met een zijner rijpaarden en een bepakten muilezel, die zij van Guinaldo naar de Stelling moesten geleiden, onder de Fransche voorposten geraakten en in de vesting werden op-gebragt. Den volgenden dag was de beschrevene hoogte bij El-Bodon het doelpunt van 's vijands voornaamsten aanval.
De Generaal Montbrun, die de Fransche voorhoede aanvoerde met veertien bataljons, dertig eskadrons en twaalf -vuurmonden, in den morgenstond de Agueda zijnde overgetrokken deels over de brug van Ciudad-Rodrigo, deels door de rivier waar deze doorwaadbare plaatsen had, sloeg den weg op naar Guinaldo tegen het geweer en kanonvuur in, waarmee de Engelschen uit de hoogte den opkomenden vijand poogden te stuiten. Dat vuur door een wederkeerig vuur tot zwijgen te brengen en de hoogte met geweld te bestijgen was de hoofdhandeling van het gevecht bij El-Bodon van de zijde der Franschen, en juist daar bevond zich de Prins om hunne bewegingen gade te slaan; daar zag hij hoe de Fransche Uuiterij van drie zijden tegen den hoogen grond opsteeg en de Portugeesche Kanoniers bij hunne stukken neersabelde en het geschut vermeesterde, en hoe toen het Vijfde Engelsehe Regiment zich tusschen die Ruiterij inwierp en het geschut quot;hernam. Toen daarop Montbrun versche troepen tegen den linker-vleugel deed oprukken en de Prins met een order daarheen was gesneld, bevond hij zich eenige oogenblikken te midden van een vechtenden hoop, waarin vriend en vijand dooreen waren gemengd. Het zal daar geweest zijn, dat hij voor 't eerst eene ernstige proef heeft genomen van de deugdelijkheid van den sabel, door hem bij alle volgende gelegenheden tegenover den vijand gedragen en, als een geschenk zijner moeder, tot aan het einde van zijn leven in kinderlijke vereering gehouden.
Er wordt van hem getuigd, dat hij bij dit eerste slagttoo-
39
LKVEN VAN WILLEM DEK TWEEDE.
neel 't welk hij bijwoonde en terwijl de vijandelijke kogels langs hem heen vlogen, eene groote blijdschap heeft aan den dag gelegd. Dat kan niet geweest zijn de blijdschap van 't vooruitzigt eener zegepraal: want reeds spoedig zal hij aan den Veldheer hebben kunnen ontdekken, dat de stelling voor de vesting zou moeten worden opgegeven en er naar eene wijkplaats achter de veldwerken van üuinaldo zou moeten omgezien worden. Eene barbaarsche vreugde van bloed en wonden en stervenden te zien kon ook niet opwellen uit een hart vol menschlievendheid en medelijden. Het moet dus de blijdschap geweest zijn van den jongeling, die de zelfbewustheid bekomt eener eigenschap, waardoor hij zich verhoogd gevoelt tot hetgeen in zijne schatting inenschengrootheid is: den Prins verraste hier de ontdekking, dat hij den dood op het slagveld niet vreesde.
Ook aan Wellington gaven deze dagen gelegenheid om zijnen jongen Aide-de-Camp te leeren kennen. De terugtogt na het gevecht bij El-Bodon eischte van den Opperbevelhebber en van degenen die hem ten dienste stonden eene buitengewone inspanning. In den nacht na den dag waarop dat gevecht plaats had, wilde het geluk, dat Marmont, niet genoeg, naar het schijnt, zijne overraagt kennende noch het voordeel door zijne troepen behaald, even zoowel den terugtogt aanving als Wellington. Doch toen hij, beter ingelicht, zijne beweging voorwaarts hervat had, stond hij den volgenden dag met zestig-duizend man in het front van Guinaldo. Wellington achtte het niet raadzaam, met zijne veertig-duizend man, waarvan hij maar veertien-duizend te Guinaldo had, daar een aanval af te wachten, en koos in den nacht eene stelling meer achterwaarts bij het dorp Aldea-de-Ponte. Toen nam de vijand in den morgen van den Zeven-en-twintigsten bezit van Guinaldo, en deed zijne voorhoede doortrekken ter vervolging tot bij Alfayates. Hevig werd er dien dag gestreden om het bezit van Aldea-de-Ponte, en dit dorp beurtelings door de Pranschen en Engelschen genomen. Wellington zelf was in 't heetst van het vuur, en moest te gelijk met de
40
EER8TK BOEK. ACHTSTE HOOFDSTUK.
uiterste bedachtzaamheid den weg verordenen voor de onderscheidene kolonnen van zijn terugtrekkend leger. Het gelukte hem echter zich van zijne vervolgers los te maken en in den vroegen morgen van den Acht-en-twintigsten zijn Leger eene sterke stelling te doen bereiken, die, in 't midden behoorlijk gedekt, op den linkervleugel bij het dorp Eendo steunde aan de Coa, en regts tegen de Sierra de Mesas. Toen trok Mar-mont af, ziende dat hem de kans ontslipt was om zijn tegenstander in een algemeenen veldslag te wikkelen; hij had Ciudad-Rodrigo van leeftogt voorzien, maar de gunstigste gelegenheid om in Gallicië te vallen verloren. Het moge waar zijn of niet, 't geen verhaald wordt, dat Marmont in deze dagen den profetischen uitroep zou gedaan hebben: /,ook van Wellington is de ster aan 't schijnen gegaan:quot; zeker is het, dat de behouden terugtogt van Wellington's Leger na het gevecht by E!.-Bodon en de bewaring van het belegeringspark, bestemd tegen Cindad-llodrigo, beslissend zijn geweest voor den oorlog in Spanje; en indien daarom de heldere geest, die dezen oorlog bestuurd heeft, van toen aan met regt wordt vergeleken bij eene blinkende ster aan den Europeeschen Staats-hemel, dan mag er worden bijgevoegd, dat die ster te gelijker tijd een wachter nevens zich blinkend heeft zien opgaan.
Aan het einde van het legerberigt dezer vierdaagsche krijgsbewegingen door Wellington aan Graaf Liverpool geschreven en gedagteekend: quot;Q.uadreseis 29th September 1811quot; leest men eene zinsnede, waarvan de vertaling aldus luidt: ,/Zijne Doorluchtige Hoogheid de Erfprins van Oranje vergezelde mij gedurende de operaticn, waarvan ik de bijzonderheden aan uw Lordschap heb medegedeeld, en was voor 't eerst in het vuur, en hij heeft eene kloekmoedigheid en eene juistheid van bevatting aan den dag gelegd, — of gelijk het oorspronkelijk luidt: quot;he conducted himself with a spirit and intelligence,quot; — welke de hoop geven dat hij een sieraad voor zijn stand zat worden.quot;
De twee rijknechts van den Prins, die in den avond van den Vier-en twintigsten onder de vijandelijke voorposten ge-
41
42 LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
raakl waren, zijn door de Franschen teruggezonden; maar het paard en de muilezel zijn prijs verklaard, en Marmont heeft daarvan gebruik gemaakt, om, tot verheffing van zijn wapenfeit, dien buit te doen voorkomen als de vrucht der gevechten, die later geleverd zijn en om zijn legerberigt op te sieren met deze grootspraak; «Wij hebben de bagaadje van den Prins van Oranje buit gemaakt.quot; Het geviel, dat. de Fransche Keizer juist in Holland was, toen dat legerberigt tot hem kwam; en de, aangehaalde woorden zijn toen in Nederland, doch naauwelijks opgemerkt, te lezen geweest in dezelfde Dagbladnommers, waarin de vleitaal staat opgeteekend, met welke Napoleon, in die dagen, door Overheden en Regters en Leden van Kamers van Koophandel die Nederlanders waren, begroet is als «de Wijze en Vaderlijke Weldoener van hun Vaderland.quot; Deze herinnering ter dezer plaatse moet niet strekken om de mannen die zoo spraken, meedogenloos te veroordeelen: — het zou vermetel geweest zijn, in dat tijdsgewricht den gedachten Magthebber uit te tarten; — maar het is de pligt der Geschiedenis, dergelijke toestanden in 't geheugen te bewaren, om den hoogmoed van Volken en Vorsten neder te buigen. Waartoe dan hier die herinnering? Opdat uit de beschouwing van dat volk in Nederland, angstig kruipend voor een Dwingeland en niet meer denkend aan Oranje, en van dien jongeling in Portugal, de bewustheid erlangend van zijn heldenmoed en niet meer denkend aan zijn Vaderland, de geest opklimme tot de gedachte: de menschen berekenen krachten en ontwikkelen eigenschappen en volgen lusten, maar
,/het Lot
Vervolgt zijn loop en kent geen meester dan in God.quot;
IX.
In de eerste drie maanden, welke op de gevechten bij El-Bodon en Aldea-de-Ponte gevolgd zijn, kon er door het. En-gelsch-Portugeesche Leger geenerlei aanvallende beweging wor-
EERSTE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK
43
den uitgevoerd. Zware regens, na de herfst-evening in Portugal gewoon, toenemende ziekten, inzonderheid bij de Kngelsche Infanterij, die ten gevolge van den togt naar Zeeland noch tegen nachtlucht noch tegen eenig ongemak bestand was, en de moeijelijke aanvoer van alle benoodigdheden uit Oporto of Lisbon, waren oorzaak, dat alleen eene flaauwe blokade van Ciudad-Eodrigo kon onderhouden worden. Middelerwijl werden de uitgebreide ontwerpen van Napoleon tegen liusland meer en meer zigtbaar. Zij deden zich reeds in Spanje opmerken door eene nieuwe organisatie der Fransche Legers en door het bevel derwaarts gekomen, om veertig-duizend man gezonde troepen naar Frankrijk te doen terugkeeren. Hoe meer een oorlog tegen Eusland ontwijfelbaar werd, hoe meer het geduld van den Engelsehen Veldheer door langere werkeloosheid tot het uiterste werd gebragt. Het kon toch als zeker worden gesteld, dat, wanneer gedurende een Eussischen oorlog het Engelsche Leger zich niet beslissend deed gelden, het Schiereiland voor Engeland verloren zou zijn. Voor zoo verre dus de beletselen waardoor men verhinderd werd zich voorwaarts te bewegen, door inspanning van menschenkrachten konden overwonnen worden, werd bij het Hoofdkwartier alles voorbereid om het tijdstip te vervroegen, waarop het Engelsche Leger aanvallend zou kunnen optreden. Ciudad-Eodrigo te overrompelen, dan spoedig te Villa-Velha over den Taag te gaan en Badajoz te vermeesteren, moesten de eerste stappen zijn tot verdere ondernemingen. De belegeiingsmiddelen, tegen eerstgenoemde vesting bestemd, werden nader bijgebragt, en Almeida, waarvan de werken hersteld waren, was eene veilige wapenplaats geworden. De grootste geheimhonding was daarbij in acht genomen; het daar gebragte geschut werd door het volk, ook door den vijand en zijne verspieders, beschouwd als meer ter verdediging bestemd dan ten aanval, en zelfs de Engelsche Ingenieurs wisten niet, dat een aanslag op eenige bepaalde vesting spoedig op handen was. Op gelijke wijze werden te Elvas do noodige toebereidselen gemaakt tot de belegering van Badajoz.
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
Zoo ving het jaar 1812 zijnen loop aan, zwanger van akelige en ontzettende gebeurtenissen; en het eerste wapenfeit daarin voorgevallen was het tweede 't welk de Erfprins van Oranje bijwoonde.
De hoofdbevestiging van Ciudad-Eodrigo bestond in eene oude, eenvoudige en tien el hooge omwalling, met eene onderwal of fausse-braje, welke vier el hoog was, en voorts in eene drooge graeht en een bedekten weg. Buiten deze omwalling lag, aan de Oostzijde, de voorstad Francisco in eene zwakke Spaansche aarden verschansing besloten, zijnde als geflankeerd door de kloosters San-Francisco en San-Domingo, welke door de Franseiien versterkt waren. Aan de Noord-Westzijde dei-stad, tusschen de voorstad en de rivier Agueda, lag het klooster Santa-Cruz, toen insgelijks in een buitenwerk van de vesting herschapen. Tusschen dit laatste klooster en dat van San-Francisco verheffen zich achter elkander twee heuvel-ruggen, Tesons genaamd, waarvan de hoogste, langste, en verst van de stad gelegene, op oen afstand van vijfhonderd-veertig ellen, zich zoozeer verheft, dat het oog van daar over de wallen dei-stad heen en tot den bodem der gracht zien kan. Op dezen Grooten Tcson hadden de Franschen eene gepalisadeerde redoute gebouwd, waaraan zij den naam Francisco hadden gegeven eu welker verdediging ondersteund werd door twee kanons en een houwitser, geplaatst op het platte dak van het klooster San-Franciseo. De bestorming van deze redoute, in den nacht na den Achtsten January, gaf aan de Fransclie Bezetting het eerste teeken, dat de belegering begonnen was. Alen meende in de vesting zoo zeker, dat de slappe vvinter-blokkade nog altijd werd voortgezet -— het sneeuwde ook en de vorst deed zich gevoelen — dat in den loop van dien dag de Engelsche zoogenoemde Ligte Divisie en eene Portugeesche Divisie langs een omweg hadden kunnen komen post vatten achter den Grooten Teson en zich daar gereed houden tot eene overrompeling. Toen werd in den avond de redoute door eenige Engelsche Kompagnieën, deels beklommen met stormladders, deels ingenomen door de keel waarvan de afsluiting door een
44
KERSTF. BOEK. NEGF.NDF. HOOFDSTUK.
uit de vesting geworpen bom verbrijzeld was; van de Bezetting werd een klein gedeelte over de kling gejaagd, de veér-tig overgeblevenen gaven zich gevangen. Van de bestormers lieten slechts zes soldaten het leven, veertien anderen en drie officieren waren gekwetst. Tér zijde van het veroverde werk werd in denzelfden nacht, onder een geweldig vuur uit de vesting, de eerste ingraving bewerkstelligd, en van-daaruit de eerste parallel aangelegd, en de belegering begonnen. Bij deze bestorming van de redoute Francisco was de Prins tegenwoordig.
Gedurende den verderen loop der belegering was hij dagelijks in de loopgraven, of waar iets gewigtigs voorviel. Hij leerde daar den Sappen- en Batterij arbeid onder het vuur van den vijand kennen, maar voor 't overige hebben hem de tien dagen van geopende loopgraven, waarin de parallellen voortgezet, het klooster Santa-Cruz overrompeld, dat van San-Fran-cisco stormenderhand ingenomen, de belegerings-batlerijen in werking gebragt en twee bressen geopend werden en de verovering volbragt is, minder gelegenheid gegeven om de regelen der belegeringskunst te zien toegepast, dan om te zien, hoe doortastende stoutheid somtijds die regelen kan doen versmaden. Daardoor vond de Prins hier inzonderheid gelegenheid om zich aan gevaren te gewennen en onversaagdheid te leeren. Dagelijks was hij onder het bereik van het werkzame vuur der belegerden, die, ofschoon niet meer dan zeventien-honderd strijdbare manschappen sterk, op eene gevoelige wijze deden blijken, dat zij hunnen overvloed van geschut en munitie niet wilden sparen, en bovendien hunne wakkerheid getoond hebben toen zij, gebruik makende van hunue opmerking dat de aflossing van de loopgravenwacht niet altijd niet orde geschiedde, eens, wanneer de af-te-lossen wacht hare standplaats verlaten had voor dat de opkomende daar was, dat oogenblik waarnam om een inval in de loopgraven te doen, welke den dienst-doenden Ingenieur het leven kostte.
Op den Zestienden werd de stad opgeëischt, maar vruchteloos, gelijk te verwachten was; want voor alle werpgeschut hadden de belegeraars slechts twee houwitsers ten gebruike
LKVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gehad. Nog tans werd op den Negentienden .Tanuarij de vesting rijp bevonden om stormenderhand te worden aangetast. Wel waren de loopgraven nog niet tot aan de kruin van het glacis gevorderd; maar twee bressen, de eene grooter tegenover de redoute Francisco, de andere kleiner, naderbij de voorstad van dien naam, werden dien dag bevonden beklimbaar te zijn; en het bevel ging uit van den Opperbevelhebber: /.Ciudad-llodrigo moet dezen avond bestormd worden.quot; l)e troepen tot den aanval bestemd werden in vier afdeelingen gesplitst, om vier punten van de stad te gelijk aan te tasten: van de rivierzijde het kasteel tegenover de Agueda-brug gelegen, voorts de groote en de kleine bres; en tegen de San-Jago poort, aan de tegenover liggende zijde der stad, zou eene Portugeesche Divisie een schijn-aanval doen. Ook van het klooster Santa-Cruz zou eene vijfde afdeeling den aanval op de groote bres ondersteunen. \\ ellington eu de Prins begaven zich naar het klooster San-Francisco, waarachter de Engelschc Ligte Divisie post vatte, om den storm op de kleine bres te ondernemen. Staande op een hoop puin van een nedergescho-ten gedeelte van het klooster, wees de Veldheer aan de Officieren, die de bestormers zouden aanvoeren, den weg dien zij nemen moesten om aan de bres te komen.
Het was zeven uur in den avond en de heldere maan bescheen de troepen rondom op hare posten, en de vesting nog geheel onbewust van het lot dat haar wachtte. De stormladders lagen gereed benevens eene groote menigte linnen zakken met de bladeren der in deze streken menigvuldige Lavendula Stoechas gevuld, om daarmede de gracht te dempen of, waar bet ergens bij de bres noodig wezen inogt, tegen rug- of flankvuren eene vlugtige borstwering daarvan zamen te stellen. Op eenige dezer zakken had de Opper-Veldheer zich nog voor weinige oogenblikken te slapen gelegd; maar de Prins stond met ongeduld te wachten naar het sein tot den aanval. Voor dat dit gegeven werd rukten reeds de troepen van de rivierzijde op en de aanval verspreidde zich weldra langs de geheele linie. Driehonderd Vrijwilligers van de Ligte Divisie, voor-
46
EERSTE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
47
afgegaan door een verloren troep van vijf-en-twintig itan, waren bestemd om de kleine bres te bestormen; zij werden aangevoerd, de eersten door den Majoor George Kapier, in later tijd Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop, de Voor troep door den Luitenant Gurwood, aan wien de Geschiedvor-seher, mede dcor dit wapenfeit, de uitgave te danken heeft van Wellingtons quot;Dispatches.quot; Met de grootste snelheid doorliepen de bestormers den afstand van tweehonderd-zeventig ellen welke hen scheidde van de kruin van het glacis; daar, te midden eener hagelbui van kartets- en geweerkogels, sprongen zij neder van de buitengrachtsboord iu eene diepte van elf voet, worstelden zich door de hindernissen in den bodem der gracht heen en bereikten de bres van den onderwal. Doch toen zij deze en de bres van den hoofdwal tot op twee derden der hoogte waren opgeklommen, had er een oogenblik van aarzeling plaats. De verdedigers boden een geweldigen tegenstand. De Engeï.sche soldaten vergetende dat hun verboden was de geweren te laden, wilden schieten; Napier werd door een kartetskogel ter aarde geworpen. Het was in dit hagche-lijk oogenblik, dat en de Prins en andere Staf-üliicieren en daaronder ook De Constant, die met Wellington en de Ligte Divisie den stormtroep onmiddellijk volgden, in de gracht sprongen waarin inmiddels eenige lavendel-zakken tot demping geworpen waren. Het waren voorzeker dappere mannen die dezen sprong deden; maar niemand hunner heeft zich ooit de eer aangematigd van daarbij de eerste te zijn geweest; het was eene eenparige vaart, waarin allen gelijktijdig werden medegesleept door de plotseling oprijzende gedachte, dat het gelukken van den storm afhing van eene enkele voortstuwende drukking. En zoo was het: oogenblikkelijk werd de stem van Napier, die met een verbrijzelden regterarm ter aarde zeeg maar zijne manschappen nog toeriep dat zij op de bajoimet moesten vertrouwen, verdoofd door een algemeenen aanvalskreet, en werd de fausse-braye ter wederzijde van de bres met ladders beklommen en de kruin der bres door den stormtroep bereikt, en rukten op den hoofdwal de opkomenden regts en links voorwaarts
LETBN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Dat de Prins, met anderen in de gracht gesprongen, onder de allereersten op de bres geweest is blijkt uit eene bijzonderheid, aandoenlijk, als een bewijs hoe reeds toen in dat gemoed twee drijfveeren werkten, eene van heldhaftigheid om de eerste te zijn ia den strijd, eene van medelijden om de eerste te zijn tot helpen. Dezelfde George Napier heeft later aan zijn broeder William eene schriftelijke verklaring gegeven ter bevestiging van hetgeen door den laatstgenoemde in zijne quot;History of the War in the Peninsulaquot; over de bestorming van Ciudad-Eodrigo is te boek gesteld; en daarin verhaalt hij het volgende: quot;Zoodra ik gevallen was, op twee derden der hoogte van de bres, ben ik geholpen om van de bres af te komen door den Prins van Oranje - die mij zeer vriendelijk zijne sjerp gaf om mijn verbrijzelden arm mede op te binden, welke sjerp ik thans in mijn bezit heb - en door den tegenwoordigen Hertog van Richmond en door Fitz-Roy Somerset, die alle drie, geloof ik, aan den eigenlijken storm een werkzaam deel namen.quot;
De vermeestering van de kleine bres bespoedigde die van de groote; ook de aanval op de andere punten gelukte en zelfs de Portugeezen aan de San-Jago-poort drongen door beklimming de stad binnen. Nog eene korte poos poogden de Franschen achter versperringen in de straten zich te verdedigen, maar ten laatste vlood alles naar het kasteel, waarin de bevelvoerende Generaal Barrié werd gevangen genomen. In een half uur was de bestorming afgeloopen, en voor het too-neel dat toen aanving raag het gordijn vallen. Het Britsche Leger mogt zich beroemen door wei-opgevoede en kundige Officieren te worden aangevoerd; maar de Veldheer heeft meer dan eens verweten aan het stelsel volgens 't welk in Engeland de groote menigte der Gewapende Magt wordt verkregen, dat hij Soldaten gehad heeft die verdienden het uitvaagsel des aardbodems genoemd te worden en het schuim der roensehheid.
Twee malen daarna zag de veroverde vesting den Prins aan de zijde van Wellington weder, de eerste maal tot eene rouw-plegtigheid, later onder vreugdgeschal. Bij de bestorming der kleine bres had de Generaal Craufurd, die de Ligte Divisie
48
F.EIiSTE BOEK. NEGENDE HOOFDSTOX.
aanvoerde, zeer nabij den Prins op het glacis eene wonde bekomen, waaraan hij den Vieren-twintigsien overleed. Aan den voet der bres zelve werd het lijk door den Opperveldheer en zijn geheelen Staf ten grave gebragt, en de gedachte aan de talenten van den krachtvollen man en de plaats en de omstandigheden hebben die plegligheid aandoenlijk gemaakt zelfs voor verharde soldaten: hoe zou zij zonder indruk gebleven zijn op het gemoed eens gevoeligen jongelings!
Onder geheel andere gewaard ingcn zag de Prins weinige weken later de veroverde stad weder. De vestingwerken waren met spoed in beteren staat van verdediging gebragt. Wellington, inmiddels door de Cortes te Cadiz tot Grande van Spanje en Hertog van Ciudad-Bodrigo verheven, begaf zich uit het Hoofdkwartier, 't welk van Galegos naar Freneda verlegd was, ten einde de werken in oogenschouw te nemen. De komst van der nieuwen Hertog in de vesting werd door de bevolking tot een ongekunstelden triomftogt gemaakt. De Prins vergezelde daarbij den zegenpralenden Veldheer en kreeg zijn deel aan de bloemen, waarmede de dochteren van Spanje dansende en zingende den Britschen overwinnaar bestrooiden. Met moeite alleen konden de Veldheer en de Prins en de overige Staf zich een weg banen door de jubelende volksmenigte. Het quot;Leve de Hertog van Ciudad Rodrigo,quot; het lofgeschater en de blijdschap dezer nitgelatene bevolking waren een weerklank op het besluit der Spaansche Cortes, en het was het eerste teeken met ongedwongen geestdrift gegeven, dat de Spaansche Natie haren volkstrots en den naijver harer eigene Legerhoofden wilde ter zijde zetten om ter verdrijving harer onderdrukkers den weg te volgen, die door het beleid en de standvastigheid van den Britschen Veldheer zou worden aangewezen. De Begering van Portugal droeg te dezer gelegenheid aan Wellington den tilel op van Markies van Torres Vedras, en de Prins Pegent van Groot-Brittannië verhief hem tot de Graaflijke waardigheid: de overtuiging won veld, dat met de verovering van Ciudad-Rodriga de oorlog
49
LEVRN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Dat de Prins, met anderen in de gracht gesprongen, onder de allereersten op de bres geweest is blijkt uit eene bijzonderheid, aandoenlijk, als een bewijs hoe reeds toen in dat gemoed twee drijfveeren werkten, eene van heldhaftigheid om de eerste te zijn in den strijd, eene van medelijden om de eerste te zijn tot helpen. Dezelfde George Napier heeft later aan zijn broeder William eene schriftelijke verklaring gegeven ter bevestiging van hetgeen door den laatstgenoemde in zijne quot;History of the War in the Peninsulaquot; over de bestorming van Ciudad-Eodrigo is te boek gesteld; en daarin verhaalt hij het volgende; quot;Zoodra ik gevallen was, op twee derden der hoogte van de bres, ben ik geholpen om van de bres af te komen door den Prins van Oranje - die mij zeer vriendelijk zijne sjerp gaf om mijn verbrijzelden arm mede op te binden, welke sjerp ik thans in mijn bezit heb - en door den tegenwoordigen Hertog van Eiohmond en door Fitz-lloy Somerset, die alle drie, geloof ik, aan den eigenlijken storm een werkzaam deel namen.quot;
De vermeestering van de kleine bres bespoedigde die van de groote; ook de aanval op de andere punten gelukte en zelfs de Portugeezen aan de San-Jago-poort drongen door beklimming de stad binnen. Nog eene korte poos poogden de Fransclien achter versperringen in de straten zich te verdedigen, maar ten laatste vlood alles naar het kasteel, waarin de bevelvoerende Generaal Barrié werd gevangen genomen. In een half uur was de bestorming afgeloopen, en voor het too-neel dat toen aanving mag het gordijn vallen. Het Britsche Leger mogt zich beroemen door wei-opgevoede en kundige Officieren te worden aangevoerd; maar de Veldheer heeft meer dan eens verweten aan het stelsel volgens 't welk in Engeland de groote menigte der Gewapende Magt wordt verkregen, dat hij Soldaten gehad heeft die verdienden het uitvaagsel des aardbodems genoemd te worden en het schuim der menschheid.
Twee malen daarna zag de veroverde vesting den Prins aan de zijde van Wellington weder, de eerste maal tot eene rouw-plegtigheid, later onder vreugdgeschal. Bij de bestorming der kleine bres had de Generaal Craufurd, die de Ligte Divisie
48
EERSTE BOEK, NEGENDE HOOFDSTUK.
aanvoerde, zeer nabij den Prins op het glacis eene wonde bekomen, waaraan hij den Yieren-twintigsten overleed. Aan deu voet der bres zelve werd het lijk door den Opperveldheer en zijn geheelen Staf ten grave gebragt, en de gedachte aan de talenten van den krachtvollen mnn en de plaats en de omstandigheden hebben die plegligheid aandoenlijk gemaakt zelfs voor verharde soldaten: hoe zou zij zonder indruk gebleven zijn op het gemoed eens gevoeligen jongelings!
Onder geheel andere gewaardingcn zag de Prins weinige weken later de veroverde stad weder. De vestingwerken waren met spoed in beteren staat van verdediging gebragt. Wellington, inmiddels door de Cortes te Cadiz tot Grande van Spanje en Hertog van Ciudad-Bodrigo verheven, begaf zich uit het Hoofdkwartier, 't welk van Galegos naar Freneda verlegd was, ten einde de werken in oogenschouw te nemen. De komst van den nieuwen Hertog in de vesting werd door de bevolking tot een ongekunstelden triomftogt gemaakt. De Prins vergezelde daarbij den zegenpralenden Veldheer en kreeg zijn deel aan de bloemen, waarmede de dochteren van Spanje dansende en zingende den Britsehen overwinnaar bestrooiden. Met moeite alleen konden de Veldheer en de Prins en de overige Staf zich een weg banen door de jubelende volksmenigte. Het quot;Leve de Hertog van Ciudad Kodrigo,quot; het lofgeschater en de blijdschap dezer uitgelatene bevolking waren een weerklank op het besluit der Spaansche Cortes, en het was het eerste teeken met ongedwongen geestdrift gegeven, dat de Spaansche Natie haren volkstrots en den naijver harer eigene Legerhoofden wilde ter zijde zetten om ter verdrijving harer onderdrukkers den weg te volgen, die door het beleid en de standvastigheid van den Britsehen Veldheer zou worden aangewezen. De Begering van Portugal droeg te dezer gelegenheid aan Wellington den tilel op van Markies van Torres Vedras, en de Prins Begent van Groot Brittannië verhief hem tot de Graaflijke waardigheid: de overtuiging won veld, dat met de verovering van Ciudad-Bodriga de oorlog
49
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
in het Schiereiland eene nieuwe wending genomen had. Een tweede stap op deze nieuwe baan ten aanval en ter overwinning moest de beraagiiging zijn van Badajoz.
X.
De dienst van Aide de-Camp baant wel veeltijds den weg tot onderscheiding en bevordering, maar brengt bijna nooit eene gelegenheid aan, waarin men aan eenig wapenfeit zijn naam met roem kan verbinden. Van het Legerhoofd tot den aanvoerder van de kleinste troepen-afdeeling, ieder hunner kan, of door een strategisch plan, of door taktische uitvoering, of door een behaald voordeel op een enkel gewigtig punt, een onvergankelijkcn roem behalen: zijn naam vertegenwoordigt dan de som der verdiensten van allen die onder zijne bevelen zijn geweest. Maar niet alzoo do Aide de-Camp. Hoedanig de betrekking van deze is, duidt de naam aan, aan de Fran-sehen ontleend en eene verkorting zijnde van quot;Aide du Mmcchal de Camp.quot; Hij is als 't ware de verlenging beurtelings van het oog en het oor en de stem van den Generaal in het Veld. Juist waar te nemen en liever tot in 't heetst van het vuur te dringen dan met een twijfelachtig berigt te volstaan; vlug te bevatten, maar te zorgen, dat eigen meening nooit in de plaats trede van de bedoeling des Veldheers; wel ter taal te zijn, en te welen te zwijgen; snel eene zending te volbrengen al voert zijn kortste weg hem door een kogelregen: - dat is de lof van den Aide-de Camp. Zijne verdiensten, die dikwijls hoogst gewigtig zijn, knnnen daarom door hem alleen regt gewaardeerd worden, dien hij ter zijde staat, en zoo dikwijls ten aanzien van den Erfprins van Oranje eene vereerende getuigenis van den Hertog van Wellington gelezen wordt, behoort dit wel in het oog te worden gehouden. Van den Levensbeschrijver mag echter gevorderd worden, dat hij de gebeurtenissen doe kennen, waartoe die getuigenissen betrekking hebben. Het is zelfs zijn pligt, daarbij met de geschiedpen niet te karig om te gaan, omdat het tot de ken
50
EERSTE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK,
nis van het zieleleven van een mensch behoort, te weten, hoe de rigting van zijn aangeboren aanleg veelzijds heeft kuaneu gewijzigd worden door den aard der omstandigheden waarin hij werkzaam is geweest, der tooneelen welke hij bijgewoond, en der indrukken welke hij ontvangen heeft. Zoo mag ook van de belegering van Badajoz iets meer te boek gesteld worden, dan dat de Prins zich een deel heeft mogen toeëigenen van Wellingtons getuigenis, dat hij bij die gelegenheid alle mogelijke hulp gehad heeft van de Officieren van zijn persoonlijken Staf.
Badajoz is de hoofdvesting van Spanje in 't Zuiden naar de zijde van Portugal. Gothen en Mooren, Spanjaarden en Por-tugeezen hebben in den loop der eeuwen menigvuldige malen om haar bezit gestreden. De stad ligt op een hoek lands gevormd door de linker-oevers van de kleine rivier lliviilas en van den hoofdstroom La Guadiana, ter plaatse waar die door deze wordt opgenomen. Dat punt van zamenvloeijing wordt beheerscht door eene rotshoogte, waarop de liomeinen hun Pax Augusta gebouwd hadden, en zich nu een oud kasteel verhief. De stad, in wier bevestiging dit hooger gelegen kasteel begrepen was, lag met hare vijftien-duizend inwoners besloten in negen regelmatige bastions door cortinen verbonden en omgeven door een stevigen bniten grachts-boord, een bedekten weg en glacis. Door de Eivillas kon er eene onder-waterzeting plaats hebben, en het daartoe ingerigte sluiswerk werd gedekt door eene lunet San-Koque genoemd, op den regter-oever van hel riviertjen gebouwd. Aan denzelfden oever, digter aan den oorsprong der kleine rivier, verhief zich eene hoogte, waarop eene op zich zelf staande redoute La Picurina was gebouwd, driehonderd-veertig ellen van de stad. Een ander buitenwerk, voor het Zuidelijk front der vesting en honderd-tac! tig ellen daarvan verwijdeid, heette Las Pardaleras en was een Kroonwerk. Het Westelijk front, onder welks glacis mijnen waren aangelegd, was daardoor beveiligd tegen een vijand, die noch Mineurs had noch ondervinding van den onderaardschen oorlog. Op den regteroever van de Guadiana
51
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
was de oversohoone brug van acht-eo-twüitig bogen door een bruggenhoofd gedekt, en hooger op verhief zich aan die zijde een heuvel, gekroond met een regelmatig fort San-Christoval genoemd.
De burgerij van Badajoz had zich in het jaar 1808 door het erkennen van de Junta van Seville tegen de Staatkunde van Napoleon verklaard; maar in Maart van 1811 was de stad door de lafheid of het verraad van den Spaanschen Bevelhebber in de handen der Franschen gevallen. De Engelschen hadden kort daarop tweemalen de vesting vruchteloos belegerd, en daar het de eerste ernstige belegering was, welke zij in het Schiereiland ondernamen, zoo was het vertrouwen in hunne krijgskundige bekwaamheid daardoor zeer geschokt geworden. Het ontbrak ook inderdaad in het Engelsche Leger aan ervaring zoowel als aan de noodige hulpmiddelen tot hetgeen men eene geregelde belegering noemt, wanneer de aanvaller voet voor voet door ingegravene gangen en achter opgeworpen borstweringen nadert, en de hindernissen, door welke hem de toegang tot binnen de vesting betwist wordt, stap voor stap met de meest-mogelijke besparing van menschenbloed, uit den weg ruimt. De steden van Spanje met bommen en granaten te vernielen, streed met het doel van dezen oorlog, welke noch tegen het Spaansche volk noch tegen eene Spaansche regering gevoerd werd, maar tegen eene Fransehe krijgsiuagt, die de heerschappij van Napoleon in het Schier-eiland poogde te vestigen ; en al hadden de Engelsche Ingenieurs en Artilleristen de kunst verstaan van Coehoorn, om zonder de onmenschelijk-heid van een bombardement te plegen, door talrijk werpgeschut de overgave eener vesting te bespoedigen, het ontbrak hun aan mortieren, en in de werking van het kartets-granaatvuur, naar den Kolonel Shrapnell genoemd, waarmede de Engelsche Artillerij bovenmate was ingenomen, stelde Wellington geen vertrouwen.
Zoo was het gekomen dat Ciudad-Rodrigo door onverhoedsch geweld had moeten vermeesterd worden, en dat twee aanvallen op Bodajoz mislukt waren, omdat eene talrijke Bezetting
52
EERSTE BOEK. TIEKDE HOOFD8XDK.
onder een bekwamen Bevelhebber de kunst van eene vesting te verdedigen met standvastigcn moed had in werking gebragt. Dezelfde Bezetting, vijfduizend man sterk, en diezelfde Bevelhebber, de Generaal Philippon, waren ook nu bereid de vestir.g tot het uiterste te verdedigen. Zij hadden in dien tusschentijd niet stil gezeten, maar door ravelijnen, contregarden, binnen-verschansingen en versterkte gemeensehapsgangen met de buitenwerken, hot wederstandsvermogen der vesting aanmerkelijk verhoogd. Het leger daarentegen waarover de Engelschc Veldheer te beschikken had, was even weinig toegerust om een geregelden vesting-aanval uit te voeren, als bij de twee mislukte belegeringen. Daarenboven waren de maatregelen, ver-eischt om te verhoeden dat Marmont Ciudad-Rodrigo hernam terwijl de Engelsehe Hoofdmagt zich ten Zuiden van de Taag bevond, oorzaak dat de aanval op Badajoz noch vroeger noch later kon ondernomen worden dan in het midden van Maart, en de nacht-evening, dan weder invallende, stond de gewone regens aan te brengen, waardoor eene belegering, tot over dat tijdstip gerekt, met troepen zoo vatbaar voor koortsen, eene bedenkelijke onderneming werd. Maar de bemagtiging vau Badajoz, waarop men tweemaal het hoofd had gestoten, was niet alleen eene zaak van strategisch belang, zij was ook eene zaak van eer. Om dit dubbel der gewigt der onderneming vestigde Wellington zijn Hoofdkwartier in het open veld voor de vesting. Naast de Veldheerstent werd de tent opgeslagen voor den Erfprins van Oranje.
De berenning geschiedde op den Zestienden Maart door vijftien-duizend man onder den Maarschalk Sir William C. Beresford en den Luitenant-Generaal Sir Thomas Picton, terwijl dertig-duizend man onder de Luitenant-Generaals Sir Thomas Graham en Sir Bowland Hill over de Guadiana zich in beweging stelden om den Maarschalk Soult met zijn leger op een afstand te houden. Doch de voorjaarsregens begonnen te gelijk met het openen der loopgraven in den nacht van den Zeventienden Maart, en toen de Prins met den Opperbevelhebber de belegeringstroepen in haar bivak rondging werd
53
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDB.
54
het nootlig bevonden haar onder tenten te legeren. De eerste parallel werd echter, en ofschoon de Eerste Ingenieur bij een uitval der belegerden een zware wond bekwam, op den Twintigsten voltooid. Maar de stortregens vielen aanhoudend en de grond werd niet alleen doorweekt maar derwijze overstroomd, dat van de Veklheers-tcnt tot de tent van Beresford, die meer bepaald het bevel over de belegeringstroepen voerde, een dam moest gelegd worden. De hooge waterstand der rivieren vermeerderde dc moeije'ijkheden, en er kwam een oogenblik dat het beleg van Badajoz voor de derde maal sciieen te zullen moeten opgebroken worden. Dat de Bevelhebber in de vesting tot volharding gezind was, bleek vooreerst uit een brief door hem aan Soult geschreven, welke een Spanjaard op zich genomen had aan den Franschen Maarschalk over te brengen doch verraderlijk aan den Engelschen Veldheer bragt; en het bleek vervolgens toen in den morgen van den Twee-en twintigsten de belegeraars in hunne loopgraven onverwacht begroet werden uit drie vuurmonden, die de belegerden op den regteroever der Guadiana hadden weten in batterij te brengen. Want even weinig als het belegeringsstelsel van Coehoorn, was de les van Yauban opgevolgd, dat geene belegering behoort ondernomen te worden zonder dat de vesting in haren geheelen omvang is ingesloten. Die insluiting werd eerst toen voltooid. Het plan van aanval kwam eenvoudig hierop neder. Het bastion La Trinidad kon beschoten worden van de hoogte waarop La Picurina lag. Dit fort zou men dus eerst bemagtigen, van daar bres schieten in het genoemde bastion en in het nevensliggend bastion Santa-Maria, en dan zou men stormenderhand binnen dringen. De loopgraven waren daarom tegen La Picurina geopend geworden: maar, zonder dat er eenig geschut tegen het fort was in werking gebragt, werd het in den avond van den Vijf-en-tw.n-tigsten in een verwoed gevecht vermeesterd, door dat eene afdecling van de bestormers, het fort geheel zijnde omgetrokken, de poort vond en in stukken hieuw en zóó met de bajonnet binnen stormde. De Prins stond in de nabijheid op
EERSTE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK.
eene hoogte, om van den loop van hel gevecht tian (leu Opperbevelhebber berigt te brengen.
Na den val van La Picurina verdubbelden de belegerden hunnen arbeid om dat gedeelte der verdedigingswerken, 't welk zij nu ontwijfelbaar wisten dat het front was voor den aanval gekozen, tegen eenen storm te beveiligen. Voor den belegeraar werd het dringend noodzakelijk, het oogenblik der be-slisiing te bespoedigen. Er kwamen berigten in dat Marmont, kennis hebbende gekregen van den marsch van het Engelsche Leger over den Taag, Ciudad-Eodrigo bedreigde. Soult was in aantogt naar Badajoz met eene geduchte magt, en die van Wellington was niet sterk genoeg om te geiijker tijd slag te leveren en eene zoo krachtig verdedigde vesting in te nemen, leder uur maakten de belegerden zich op het bedreigde punt sterker en met ieder klom bij de belegeraars de ongerustheid der Legerhoofden en het ongeduld der soldaten. Op den Een-en-dertigsten Maart hadden zes en-twintig stukken geschut uit de tweede parallel begonnen eene bres te openen in de zuidoostelijke face van het bastion La Trinidad en eene andere in de tegenoverliggende flank van hst bastion Santa-Maria, en op den Vijflen April werden beide verklaard bestormbaar te zijn. Maar toen Wellington zelf de bressen ging verkennen, ontwaarde zijn geoefend oog zulke geduchte toebereidselen ter verdedigmg, dat hij twijfelen moest of een storm daarop zou slagen. Op zijn last werd dus den volgenden dag in het gebrekkige metselwerk der cortine tusschen de twee genoemde bastions eene derde wijd gapende bres geopend, door welke de twee andere zouden kunnen worden omgetrokken. Nu mogt den vijand geen tijd gelaten worde.i tot het aanbrengen van nieuwe hindernissen. Eene opeisching tot overgaaf heeft in 't geheel niet plaats gehad; hetgeen aldus verklaard is: dat de verdediger door zijne standvastige houding zich te achtenswaardig betoonde voor de beleedigende gedachte dat hij tot de overgaaf zou kunnen besluiten. Na eene hernieuwde verkenning werd de storm tegen dien avond bepaald. Het uur was gekomen waarin het eergevoel der Engelsche Legerhoof-
55
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
den, in eene algemeene geestdrift ontvlamd en tintelende tot in de punten der bajonnetten, triomferen zon over sterkte, bekwaamheid en moed!
Aan elke afdeeling der belegeringstroepen werd eene taak te vervullen gegeven; zoo had het gespannen ongeduld van ieder eene baan om los te springen. ïoen ten negen uur in den avond van den Zesden April de schildwachten op de wallen elkander nog toeriepen dat alles wel was binnen Badajoz, stonden daar buiten achttien-duizend strijders te wachten op het sein om zich op de betwiste prooi te storten. Het was te verwachten, dat de worsteling bloedig en ijsselijk zou wezen: zoo bloedig en ijsselijk is zij geweest, dat de Geschiedenis bij het vermelden der afgrijsselijkheden van dien nacht, om geloof te vinden bij de nakomelingschap, het noodig heeft geoordeeld zich te beroepen op talrijke ooggetuigen, die nog in leven waren toen zij die het eerst heeft te boek gesteld.
Onder de tooneelen van dit ontzettend treurspel, in welke de Erfprins van Oranje is werkzaam geweest, kunnen er twee bepaald aangewezen worden. De verbeelding heeft zich te dien einde te plaatsen bij eene steengroeve op den hoogen grond voor het glacis tegenover het bastion Santa-Maria. Het is een donkere avond, en Wellington staat hier met zijn Staf te paard in koelbloedige overlegging het tijdstip te verbeiden, wairop overeenkomstig zijne beschikkingen de elementen des oorlogs zullen worden losgelaten. Het is halftien, en daar ziet men ginds een lichtkogel van het kasteel geworpen het voorliggend terrein een oogenblik beschijnen, en meerdere daarop volgen, en kort daarop verkondigt het geflikker en geknetter van het kleingeweer-vuur, dat de derde Engelsehe Divisie haren aanval tegen het kasteel begonnen heeft. Het was een halfuur voor het bepaalde tijdstip: maar nu de aanvallers ten storm geschaard gezien waren van het kasteel, scheen het hun toe dat de verpligting ontstaan was, o;n den aanval te vervroegen. Hierdoor echter moest het verband der gezamenlijke bestorming verloren gaan, 't welk berekend was op de gelijktijdigheid ^er aanvallen, zoo als deze voor de verschillende Divisiën
50
EERSTE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK.
verordend waren. Ter zijde van de steengroeve trok nu de Ligte Divisie voorwaarts, bestemd om op de bres van het bastion Santa-Maria te stormen, en een weinig verder, op haren regtervleugel, de Vierde Divisie om door de beide andere bressen in te dringen. De stormtroepen konden reeds tot op den bedekten weg gekomen, tot in de gracht afgedaald, tot aan de bressen genaderd zijn, en nog was het daar stil en donker, toen eensklaps on als door den slag eener tooverroede. zegt in zijn verhial de Kolonel William Napier, eene breede vuurvlam opsteeg en het ontzettend tooneel deed zien, 't welk van weerskanten in de stilte en de duisternis was voorbereid: aan de stad-zijde, wallen en breskruinen digt bezet met donkere menschengestalten en flikkerend metaal; in de gracht de vijf-honderd dapperen die vrijwillig ten storm waren voorgegaan door eene vreesselijke ontploffing van honderden granaten en met springladingen gevulde kruidzakken in een oogenblik doodgeslagen en verbrand; en aan deze zijde de Engelsche storm-kolonnen in hare roode kleeding naar gloeijende lava-strooraen gelijkende, over glacis en bedekten weg golvende naar den buiten-grachts-boord.
Er verliep voor Wellington en die hem omgaven eenige tijd van pijidijke onzekerheid, waarin het vervaarlijk geschreeuw der vechtenden zich mengde in het gedreun en gebulder en geknal, 't welk nu aan alle zijden der stad gehoord werd. Maar zoodra was niet het bcrigt gebragt, dat de beide aanvallende Divisiën door elkander waren geraakt, dat men onvoltooid ravelijn had aangezien voor de bres in La Trinidad, dat in die verwarring ontzettende verliezen waren geleden, en dat do storm op geen der bressen gelukte ofschoon herhaald met steeds verdubbeld pogen, of men merkte op, dat uit de groep, die den Veldheer omringde, de Erfprins van Oranje verdwenen was. Het is niet met zekerheid te bepalen, of htm toen ook reeds het berigt heeft kunnen treffen, hoe ginds bij den eerstbegonnen aanval een Kolonel met eigen hand de stormladder had geplant en met zijne Stentor-stem roepende om te volgen, aan 't hoofd zijner soldaten in 't kasteel was
57
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
binnen gedrongen, en of dit heldhaftig voorbeeld het gemoed van den Prins heeft in vlam gezet; en of hem ook de sar-kastische uitjomvingcn waren ter ooren gekomen, die eenige Franschen van de wallen bij de bressen daar tegenover hem deden hooren, en of dit zijne fierheid heeft kunnen prikkelen: maar zooveel blijkt uit zijn vrijwillig heengaan en zijne ongemerkte verwijdering, dat zijn hart sterker trok naar de plaatsen van gevecht en gevaar, dan zijne aandacht geboeid kon blijven door het koel beraad van een bedaard hoofd. Naar de kruin van het glacis was de Prins gesneld, om te beproeven door toespraak en voorgaan tot het wagen van een nieuwen storm aan te sporen. Dan, het eenparig oordeel dat elke nieuwe poging een nutteloos bloedvergieten zou wezen, werd hem bevestigd door het schouwspel, 't welk het telkens ontvlammend buskruid-vuur hein zien deed; de gracht en de voet der bres welke hij voor zich had, vol gekwetsten en dooden op velerlei wijze getroffen, en deels verbrand en deels verdronken in een diepe geul, waarvan men geen kennis had gedragen, en achter ieder dekkingsmiddel soldaten leunende op hunne geweren hijgende en uitgeput; daarentegen de verdediging nog in hare volle sterkte; waar het oog zien kon alles digt bezet met troepen vaardig tot een krachtdadigen tegenstand ; in de opening aan de kruin der bressen het schitteren van sabelklingen en lansen tot eene soort van Friesche-ruiter-versperring onderling verbonden en onverwrikbaar stevig iu den grond bevestigd; de helling der bres overdekt door losliggende planken met scherpe pennen bestoken; in quot;t kort overal teekenen, dat, zoo de Bezetting van Badajoz bezwijken zou, de beslissende schok langs een anderen weg komen moest en het niet wezen zou door het stormgeweld van een front-aanval op de bressen.
En zoo geschiedde het. Terwijl de Portugeesche Divisie het bruggenhoofd aan de Guadiana bestookte en de Engelsche Vijfde Di visie een valschen aanval ondernam op Las Pardaleras, sloop eene Brigade, die zich van deze laatste Divisie had afgescheiden, ongemerkt naar de westzijde der stad en drong daar in
5S
EERSTE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK.
59
het bastion San-Vicente binnen, niet zonder groote inspanning: want hier, gelijk in den geheelen omvang der vesting, was de gracht te diep en de wal te hoog voor de lengte der in klein getal medegevoerde stormladders, en hier, gelijk overal, boden de verdedigers een krachtdadigen tegenstand. Maar de Bezetting van dit Westelijk front had niet meer hare geheele sterkte, zijnde gedeeltelijk afgeroepen om tot eene poging ter herneming van het kasteel mede te werken. Hierdoor gelukte liet, uit het bastion San-Vieente in de hoofdstraat te komen welke uitloopt op het Groote-Kerks-Plein, waar de hoofdwacht zich bevond. Terwijl in deze straat eene kolonne voorwaarts trok. verspreidden zich uit het kasteel en van elders afzonderlijke troepen in de zijstraten en geraakten handgemeen. De Bezetting van de bressen en van het geheele Oostelijke front zag zich nu uit de stad zelve in den rug bedreigd en begon aan :t wankelen en uit-cén te geraken. En zoodra was het niet zigtbaar geworden, dat de verdediging verflaauwde, of de Opperbevelhebber, die zich i.u bij eene batterij bevond op de hoogte van La Bicurina, zond bevel om de bressen te gaan bezetten. Het was de Erfprins van Oranje die deze order moest overbrengen aan den Kolonel Andrew Bernard vooraan zijnde aan 't hoofd der Ligte Divisie. Op het tooneel der gruwzaamste slagting, 't welk thans door het doorgebroken maanlicht duidelijker zich deed onderseheidon, haalde de Prins den Jager-Kapitein Barney in, die dienst doende als Ingenieur, de bres ging verkennen, en den Prins eenigen tijd ter zijde bleef. Afgrijsselijker togt om eenen last te volbrengen kan men zich niet voorstellen. De opstijgende reuk van gezengd haar en verbrand menschenvleesch wekte walging en afschuw ■ het gekerm der gekwetsten en de vloeken die zich daaronder mengden, waren hartverscheurend en ijzingwekkend; het was niet mogelijk het paard een stap voorwaarts te doen brengen zonder dat het trapte op lijken of levende ligchatnen: twee-duizend lagen hier voor de bressen gesneuveld of gewond. — ïen twee ure na middernacht was de inneming van Badajoz volbragt. Zij had een verlies van drie-duizend-zeven-honderd tnan aan
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
dooden eu gekwetsten gekost, en van de zeven Generaals die de troepen hadden aangevoerd, waren er zes gewond. Het hoofdkwartier trok terstond door de poort La Trinidad de stad binnen, om zoo het mogelijk wave, eenige orde te bewaren. Doch de soldaten, tot den storm aangehitst en door het gevecht, rukten na de zege alle teugels van krijgstucht los en werden ontembare duivels.
Eenige uren later zat de Erfprins van Oranje in de Veldheerstent aan de ontbijttafel met den Eranschen Generaal Philippon, die het bevel had gevoerd in de veroverde vesting en bij hare verdediging eene wond had bekomen. De overwinnaars betoonden eer eu onderscheiding aan den heldhaf-tigen overwonneling. Deze had in het uiterste oogenblik zich met een klein gedeelte troepen over de de Guadina brug in het fort San Christoval geworpen, waar hij zich in den morgenstond op eene opeisching van den Kolonel Warre, vergezeld van Wellingtons Aide-de-Camp Lord Fitz-lloy Somerset aan dezen had overgegeven. Pijnlijk moet het gevoel van den Prins getroffen zijn, bij de gedachte aan de vele betrekkingen waardoor zijn Huis aan Duitschlands Vorsten verbonden was, toen hij daar, aan den disch van den Engelschen Veldheer, zag aanbrengen de vaandels van twee Bataljons van Hessen-Darmstad, juist die Bataljons der Fransche Bezetting, welke de bressen en het kasteel zoo dapper verdedigd hadden — geen Keizerlijke Adelaars, welke de Fransche troepen in de vesting niet hadden, maar Duitsche Vaandels, om naar Engeland te worden gevoerd als zegeteekenen van een Britsch Leger, en tevens als gedenkteekeneu der schande van. het Rijnverbond in de dagen van Duitschlands vernedering.
De belegering van Badajoz had den Prins op nieuw de ge* legenheid gegeven om zich bij Wellington te doen kennen, en het was blijkbaar, dat hoe meer hij die gelegenheden vend, hoe meer de belangstelling van den Edelen Lord in hem toenam. Bleek dit in de oplettendheden van het dagelijksche leven, inzonderheid is daarvan een bewijs te vinden in den brief op den Tienden Junij aan Graaf Liverpool geschreven!
60
EERSTE HOEK. TIENDE IIOOFDSTOK.
en waarvan het eenig onderwerp is, voor den Prins de gouden eermedaille te verwerven, ingesteld om tot onderscheiding te strekken van Britsche Officieren, die als bevelvoerders van eenige troepen-afdeeling in Spanje zich loffelijk hadden gekweten. Die brief is van te meer beteekenis omdat Wellington uiterst karig was in het vragen van onderscheidingen voor de Officieren van zijnen persoonlijken Staf, en omdat de Prins als hebbende nooit eenig afzonderlijk koramando gevoerd daardoor een der vereischten miste tot het bekomen van dien eerpenning bepaald. Als bij uitzondering derhalve werd de medaille voor hem gevraagd, omdat hij den rang bezat van een kom-mando te voeren en omdat hij in het gevecht bij El-Bodon en in de belegeringen van Cindad-Eodrigo en Badajoz het onderscheidingsteeken quot;buiten allen twijfel verdiend had.quot; De brief luidde aldus:
quot;Fucnte Guinaklo. 10th Juno 1812.
quot;My Dear Lord.
quot;I wish to know from your Lordship whether it could be quot;possible to give the medal to the Prince of Orange. He lias been quot;in the actinn at El-Iiodon, and in the sieges of Ciudad-Kodrigo quot;and Badajoz; and although he is not exactly in the situation quot;which would entitle him to it, he lias the rank, and certainly quot;deserves it, and would be highly flattered at obtaining it. I quot;shall be much obliged to your Lordship if you will let me quot;know if it can be given to him.
quot;Believe mo amp;c.
quot;Wellington.
quot;The Earl of Liverpool.quot;
Het duurde tot in de maand November eer de Prins het eermetaal ontving; maar toen prijkte het ook nog met den naam van Salamanca.
61
LEVKN VAN WILLEM DEX TWEEDE.
Een oorlogsplan van den Engelsclien Veldheer, om, na de inneming van Badajoz in And.ihisiö te vallen, den Maarschalk Soult op de oevers van de Guadalijuivir lot een beslissenden veldslag te dwingen, en na de overwinning, de Fransche magazijnen te Seville te gaan vermeesteren, dit oorlogsplan kon niet worden ten uitvoer gebragt. Marmont had van zijnen Keizer den stelligen last bekomen om door een inval ia 't Noorden van Portugal de Engelschen te noodzaken zich van Badajoz af te wenden, en daar noch de 1'ortngeesche noch de Spaansche troepen, welke hij tegen zich over had, hem weerhielden, was hij over de Agueda in Eeira gevallen. Ciiulad-Rodrigo en Almeida met den Engelschen belegeringstrein welke zich daar bevond, waren in het grootste gevaar: de schrik voor de Fransche wapenen vespreidde zich tot in Coimbra: de meest verontrnstende berigten kwamen in het Engelsche Hoofdkwartier, 't welk voor het veroverde Badajoz nog vijf dagen na de bestorming in liet veld gelegerd bleef. Marmont moest nu in tie eerste plaats worden teruggedreven: het Hoofdkwartier werd eerst overgebragt naar Elvas, toen naar Niza, en, nadat de zekerheid verkregen was dat Soult op het vernemen van den val van B.idajoz was teruggetrokken, ging het met het leger den Taag over en kwam achtervolgens te Castello-Branco, Pedrogaö, l'euamacor, Sabngal, Alfayates, en wederom te Fuente-Guinaldo. Op de verschijning van Wellington ten Noorden van den Taag, trok Majinont den Vier-en-twintigsten April de Agueda weder over; het Engelsche Leger werd toen in uitgestrekte kantonnementen gelegd; de toebereidselen werden nn gemaakt om over Salamanca in het hart van Spanje te dringen; den Dertienden Jnnij geschiedde de overtogt over de Agueda — en de merkwaaardige veld ogt van 1812 in Spanje nam een begin. Maar den Erfprins van Oranje bleven de tooneelen van het oorlogsveld niet ireer onverdeeld de gedachte vervullen: aan den gezigteinder zijner toekomst begen zich eenig schijnsel te vertoonen.
62
EERSTE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTUK.
XII.
Op den tweeden marschdag in Spanje werd te Aldehuela-de-la-Boveda het Engelsche Hoofdkwartier ingehaald door een aanzienlijke bode voor den Erfprins van Oranje. Het was Timon Cornells Baron van Heerdt tot Eversberg, Kamerheer van den Prins van Oranje. Wat was de boodschap vun den vader aan den zoon, door den Nederlandschen Edelman overgebragt?
O O
De kroon van Groot-Brittannië nog rustende op het kr;inke hoofd van George den Derde, zou eenmaal, naar net zich liet aanzien, vervallen aan de dochter van dien zoon des Konit!gs( die onder den titel van Prins-Regent met het Koninklijk gezag bekleed was, en later Koning George de Vierde zou worden. De Prinses Charlotte Augusta was op den Zevenden Jauuavij van het jaar 1796 geboren. Aan eene schoone gestalte paarde zij vele begaafdheden welke eene Vorstin tot sieraad strekken. Maar bij de ergerlijke oneenigheden tusschen haren vader en bare moeder Carolina van Erunswijk, ten gevolge van welke de Eaadsiieden der Kroon de vrijheid der dochter in den omgang met hare moeder luidden beperkt, had reeds de zestienjarige Prinses eene wilskracht in haar karakter aan den dag gelegd, waaruit veeleer Engeland zich de zelfregering ecner Koningin kon voorspellen, dan een Gemaal de liefelijkheden eener aanminnige vrouw.
Gelijk het Erf-dochteren van regerende huizen pleegt te gaan — de hand der Prinses Charlotte was reeds vroeg het voorwerp van berekeningen voor de toekomst. Een huwelijksontwerp 't welk weinig onderstenning heeft gevonden was gebroeid in 't brein van Don.i Carlotta Jo.iquima, oudste dochter van den gewezen Koning van Spanje Carlos den Vierde. Peze Prinses was getrouwd met den Portugeeschen Prins Joao, die, uit hoofde der krankzinnigheid van de Koningin zijne moeder, sedert liet jaar Eegent was van Portugal. Carlotta was
wel met het overige Porlugeesche Ronings-gezin bij het aan. rukken der Franschen in 1807 uitgeweken naar Brazilië, maar
63
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
door de Füldgo's die haar Hof te Lisbon hadden uitgemaakt hield zij het oog en de hind in de Staats-aangelegenheden van Portugal en Spanje. Niet minder in al de bestanddeelen van haar vurig karakter dan ia hare git-zwarte haren en donker-bnr'ne oogen zich als eene echte Spaansche doende kennen, was zij door het drijven vïm velerlei vonden en listen een rustelooze plaaggeest voor de Kngelsche Staatslieden en Legerhoofden bij hunne ondernemingen in het Schiereiland. Niet alleen beweerde de l'rinses Carlotta dat zoo lang haar broeder Fernando de Zevende door Napoleon in Frankrijk werd gevangen gehouden haar het Regentschap van Spanje door Erfregt toekwam: hare ontwerpen gingen verder. In de maand Augustus van het jaar 1810 deed zij aan den Engel-schen Gezant te Cadiz, Henry Wellesley, in 't geheim eene Memorie overhandigen, waarvan de onderteekening door een Lid der Cortes moest doen geloi'ven hetgeen werd voorgege. ven, dat daarin het verlangen van de geheele Vergadering der Cortes werd uitgedrukt. Volgens dat verlangen zou, uithoofde van de onmogelijkheid om Fernando en zijn broeder uit de gevangenschap te bevrijden, Carlotta geroepen worden tot den troon van Spanje en haar zoon Don Pedro huwen met de Erf-Prinses van Groot-Brittannië. Om dit ontwerp bij de Engelsche Staatslieden ingang te doen vinden werd de uitvoering daarvan voorgesteld als den doodsteek te zullen geven aan Napoleons Keizersmagt. Maar bij den gloed der oorlogstoorts, niet bij den glans der huwelijksf.ikkel zon Croot-Brittannië het vonnis schrijven van den ontzaggelijken geweldenaar.
Met betere uitzigten dan die welke eene wederopbeuring beoogden van het Huis van Braganza, werd een aanzoek om de hand der i'rinses Charlotte voorbereid door het Hoofd van 't huis Oranje-Nassau. Hoe meer Prins Willem Frederk de mogelijkheid om hulp te erlangen van Duitschlands Vorsten, zelve magteloos geworden, zich zag ontzinken, hoe begeeriger hij moest worden om in Engeland eene hand te vinden tot opheffing van zijn Huis uit de vernedering waarin de Kevolutie
64
EERSTE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTCK.
het had nedergeworpen. Met dit oogmerk was de Erfprins naar Oxford gezonden. George de Derde in zijne gezonde dagen had grcote toegenegenheid voor den jongen Prins betoond en alzoo voedsel gegeven aan den wensch des Vaders; de Prins Regent deed zijn welgevallen blijken in eene hernieuwing der banden, welke het Engelsche Koningshuis en het Huis van Oranje-Nassau vroeger hadden verbonden; de Erfprins zelf had te Oxford, en nu bij zijne eerste schrede in het oorlogs-veld, de aandacht en de toegenegenheid van aanzienlijke Engelscheu beginnen tot zich te trekken: de tijd scheen gekomen om hem zeiven te wijzen op de toekomst welke de vaderlijke bezorgdheid hem had toegedacht: — met een brief en eene mondelijke raededeeling tot dat einde was de Baron van Heerdt naar Spanje gekomen.
De Prins die altijd meer geneigd was om te luisteren naar de dadelijke ingevingen van zijn hart dan naar de berekeningen van een ver-uitziend hoofd, kon zich niet onvoorwaardelijk overgeven aan beschikkingen voor zijn volgend leven. Hij wist echter hoe zijns vaders Huis van magt en aanzien was vervallen; hij was ingenomen met de Engelschen en hunne instellingen; het streelde hem van zijne Engelsche wapenbroeders dagelijks meer blijken van onderscheiding te ontvangen : zoo gaf hij een antwoord 't welk, zonder hem zeiven te binden, den vader geene teleurstelling kon brengen. Het raogt den Baron van Heerdt niet gebeuren dat antwoord naar Berlijn over te brengen. Op zijne reis over Londen derwaarts werd hij op den Acht-en-twintigsten September niet ver van Hamburg door zes Mannen van Wapenen van de Pransche Policij als een verdacht reiziger gevat, van de brieven welke hij bij zich had beroofd, terstond naar Frankrijk gevoerd en in het Donjon van Vincennes opgesloten. Zoo groot gewigt hechtte men aan het onderstelde doel zijner zending, dat hij voor eene Militaire Commissie gebragt en als verspieder ter dood werd veroordeeld. Door tusschenkomst echter van Bussischen en Pruissischen invloed te Parijs werd de uitvoering van dit vonnis geschorst, en Van Heerdt in de maand Januarij des
65
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
volgenden jaars op vrije voeten gesteld. De Prins had intus-sclien in zijne gedachte eene stof gekregen, waaruit zijne fantasie de toekomst van zijn leven kleuren kon met beelden \an aanzien en invloed. Aldus vervolgde hij den togt met het Engelsche leger, en stond hij den Zeventienden Junij naast Wellington op een der omgangen van den toren der Hoofdkerk van Salamanca, ten doel aan de vijandelijke kogels van Marmonts Leger.
Hetgeen den Hertog van Wellington bewogen heeft om op den Zeventienden Junij 1812 den kerktoren van Salamanca te beklimmen, was de kalme geest van voorzigtigheid welke, hem eigen, zich niet ligt verschalken en nooit bedwelmen liet.
Het Engelsche Leger had den vorigen avond, na de achterhoede van Marmonts Leger in vinnige schermutselingen te hebben teruggedreven, zich nedergeslagen in het gezigt van Salamanca en den nacht onder den bloolen hemel doorgebragt aan de rivier Valmaasa. De Fransche Maarschalk had in dien nacht de stad ontruimd, welke nu, toen de dag verrezen was, open lag voor het nabijliggend leger. Wellington, vroeg op marsch gegaan bij het schoonste zomerweder, trok in den morgen, hebbende aan zijne zijde den Erfprins van Oranje, vergezeld van een vijftigtal Officieren en gevolgd door een llegiment Dragonders en eene Brigade Artillerie, de statige zetelstad van Spaansche geleerdheid bin.ien. üe blijdschap der uit alle straten toestroomende bevolking maakte die intreding
O O
tot een triurnf, en de geestdrift steeg ten top, toen na de komst van den stoet op La Plaza-Granda, waar de Hertog van Ciudad Rodrigo, van het paard gestegen, door het Slads-bestuur. Aanzienlijken en Hoofden van Geestelijke gestichten begreet werd als de bevrijder van Spanje, eene Divisie Jnfan-terij almede kwam oprukken in de aangrenzende straten, en de muziek van de Regimenten waaruit zij bestond, met de bezielende kracht van alle toongeluiden op den Spanjaard,
66
EERSTE BOEK. DERTIENDE HOOFDSTUK.
hare uitwerking daarbij voegde. De uitgelatenheid der jubelende menigte scheen toen gelijk aan dronkenschap.
Doch de Veldheer onttrok zich spoedig aan het gedrang en het gewoel, en besteeg met den Erfprins van Oranje, den Majoor De Constant en eenige andere Officieren, den toren der hoofdkerk, om van een der omgangen 's vijands stellingen in den omtrek te overzien. Marmont had, de stad ontruimende, eene aehterhoede gelaten in drie kloosters, San-Vicente, Los Cayetanos en La Merced, welke door de Fransche Ingenieurs in drie verdedigbare forten herschapen waren, waartoe de afbraak van vijf-en-dertig gebouwen de materialen geleverd had. Het waren de Bezettingen van deze forten, welke, op de verschijning van Engelsche Officieren op den toren, hare kogels derwaarts afzonden.
Het was noodig deze sterkten te bemagtigen, eer men verder trok : een plan van aanval werd terstond beraamd, en nog in den volgenden nacht had de opening der loopgraven plaats. Zes dagen verliepen er, terwijl Marmont in de nabijheid manoeuvreerde, en veel bloed kostte het, eer men deze versterkte kloosters kon meester woiden. Het waren dagen, waarin elders een groot oorlogstooneel werd geopend : — Napoleon trok de Niemen over.
Toen Marmont in den avond van den Zeven-eu-twintigsten vernam dat de forten gevallen waren, trok hij onverwijld af naar de Duero in de rigting van Toro en Tordesillas. Den volgenden dag bevond de Erfprins van Oranje zich omgeven door een tooneel bijzonder geschikt om zijne verbeelding te prikkelen: de aftogt van het Fransche leger werd gevierd door een Te Deum in de hoofdkerk te Salamanca, en Wellington woonde met een groot aantal Officieren de plegtigheid bij. Nooit misschien hebben de toongolvingen van een orgel zich over eene meer bonte mengeling van toehoorders uitgebreid, dan op dien dag die van het orgel in de kerk van Salamanca; en indien het buitengewoon behagen in costuum-verscheiden-heden, 't welk Willem den Tweede eigen geweest is, zijn oorsprong heeft gehad in de groote menigvuldigheid van k!ee-
5*
67
I.EVKN VAN WILLEM DEK TWEEDE.
derdragten gedurende, den geheelen loop van zijn leven in verschillende landen aanschouwd, dan heeft gewis het Te Deum te Salamanca daaraan niet weinig toegebragt. Het was daar eene zeldzame verscheidenheid van vormen en van kleuren, door eene gemeenschappelijke zielsgewaarwording — hoezeer dan ook in zeer verschillende mate — tot een treffend geheel gebragt. Ginds, de dienstdoende Priesterschap in plegtgewaad op het koor; hier, onder de volksmenigte welke het groote kerkgebouw vulde, een groot aantal geestelijken en kloosterlingen, wier zwarte en donkerbruine kleeding men zou gezegd hebben, ware het een geschilderd tafereel geweest, opzettelijk te zijn aangebragt om door hare somberheid het scharlaken der Britsche uniformen te levendiger te doen uitkomen; en wederom het rood, de hoofdkleur der gewapende toehoorders, afgewisseld door het jager-groen der Riflemen, door het blaauw-zwart der Portugee/.en, door het hemels-blaauw der Lindors—-gelijk de Engelsche Ligte Dragonders om hunne coquette kleeding door de TVanschen spottenderwijs genoemd werden, — en deze kleuren door-een-gemengd met witte vederbossen, blinkende helmen en goudgeschitte.r aan de onderscheidingsteekenen der Officieren; voorts de Heeren van de Stad in zwierigen dos, en van de boeren uit de naastbij gelegene dorpen het vriendelijk voorkomen en de nette kieeding vermengd tusschen de Guerillero's met hunne norsche knevels en avontuurlijke uitrusting; eindelijk talrijke mantilla's en wuivende waaijers en lonken uit de bruine oogen der schoonen van Salamanca: — dit alles moet treffende contrasten gevormd hebben en de meest schilderachtige groepen welke men zich verbeelden kan.
Het bijwonen dezer Roomsche kerkplegtigheid door zoo vele Onrooinsche Oflicieren, niet quot;ieder op zich zelf uit nieuwsgierigheid, maar als eene Godsdienstige verrigting met den Opperbevelhebber aan 't hoofd en op last van deze, heeft gewis de bevolking dier streken gunstig gestemd voor het Engelsche Leger. Het behoorde misschien ook tot de bedoeling van den Engelschen Veldheer,, door zijnen eerbied voor de Kerk zich in tegenstelling te plaatsen met de Fransche Bevelhebbers,
68
EERSTE BOEK. VEERTIENDE HOOFDSTUK.
die de Spaunsche Geestelijkheid als hunne vinnigste vijanden beschouwden en gedurende hun verblijf te Salamanca twee-en-twintig van hare gebouwen voor Hooger Onderwijs en dertien kloosters verwoest hadden. Desniettemin stond de tegenwoordigheid van Wellingtons Staf bij het Te üeum te Salamanca, noch als een betoon van Godsdienstigen eerbied op zich zelf in de huishouding van het Engelsche Leger, in welks dienstreglementen aan de Godsdienstpligten van den soldaat een afzonderlijk Hoofdstuk gewijd is, noch als blijk van verdraagzaamheid op zich zelf in het leven van den man, die zeventien jaren later voor de gelijkstelling der Katholieken in de Staatsregeling van Groot-Brittannië zijn leven in een tweekamp gewaagd, en als Hoofd van het toenmalig Ministerie de vermaarde Emancipation-bill heeft doorgedreven. Welke denkbeelden over de verschillende wijzen van Godsvereering onder de menschen de Erfprins van Oranje in den omgang aan bet Engelsche Hoofdkwartier in zijnen geest heeft opgenomen, laat zich meer in 't algemeen vermoeden dan bepaald aanwijzen.
In den avond van den dag waarop de kerkplegtigheid plaats had, verliet Wellington met het Hoofdkwartier Salamnnea. Het Leger begaf zich op marsch naar La Guarena, en aan dit riviertjeu 't welk een weinig boven Toro zich in de Duero stort, sloeg het zich op den Dertigsten Junij neder met het Hoofdkwartier te Fuente-la-Peiia.
XIV.
Wanneer een leger in de onmiddellijke nabijheid van een vijandelijk leger manoeuvreert met het vooruitzigt dat een hooldtreffen nabij is, dan verkeert de Aide-de-Camp van den Opper-veldheer in de hoogste werkzaamheid van zijne dienstbetrekking; dan wordt zoo wel van zijne ligchaamskrachten als van zijne geesthoedanigheden het uiterste gevergd. Als ieder uur op alle punten de mogelijkheid kan doen ontstaan van overvallen te worden, vordert de onzekerheid van 's vijands bedoelingen onophoudelijk berigten en bevelen. Elke vijandelijke
69
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
maatregel, al kan niemand er de bedoeling van gissen, moet door een tegenmaatregel ontzenuwd, tegen elke bedreigende stelling moet eene verdedigende stelling gekozen worden. Dan moeten er plotseling naar alle zijden nieuwe bevelen uitgevaardigd; de marscliregeling, de vereenigingspimten, de verbindingslijnen, de terugtogtswegen, alles moet eensklaps in een nieuw verband gebrugt; de scherpzinnigheid van den Veldheer is onophoudelijk in de hoogste spanning, en de Aide-de-Camp door wien hij hoort en ziet en spreekt, met even gespannen opmerkzaamheid op alles behalve op zich zeiven, altijd te paard of gereed er op te stijgen, is onverpoosd in eene bedrijvigheid, te meer afmattend naar mate de eischen van den Veldheer hooger zijn op naauwgezette pligtsbetrachting: en nergens waren stiptheid en vaardigheid in het geven, overbrengen en uitvoeren van bevelen grooter dan toen in het Engelsche Leger.
Bijzondere waakzaamheid werd er tegen over Marmont ver-eischt, omdat deze, door een langdurig verblijf in die streken, volkomen bekend was met al de bijzonderheden van het terrein waarop het Engelsche Leger zich bewoog. De vermoeijenis werd vergroot door de hitte der zon, waartegen nergens eenig geboomte schaduw bood; zoodat de Veldheer zelf en zijn gevolg weieens, na den nacht in hunne mantels gewikkeld onder het schijnsel der starren te hebben doorgebragt, des daags tegen het branden der zon geene andere beschutting vonden dan een uitgespannen stuk doek of laken, waaronder verscheidene der dienstbrieven van die dagen geschreven zijn, mede opgenomen in de verzameling van quot;Dispatches,quot; aan wier hoofd met volkomen regt de woorden van Horatius geplaatst zijn: quot;Monumentum acre perennius.quot;
Drie en-iwintig dagen na het verlaten van Salamanca bragt men aldus door in rustelooze slagvaardigheid zonder hoofdtreffen.
Marmont poogde den Engelschen Veldheer van zijne gemeenschap met Ciudad-Rodrigo af te snijden; Wellington wilde die gemeenschap tot allen prijs behouden. Marmont zocht onder gunstige omstandigheden zijn tegenstander tot een veldslag te
70
EERSTE BOEK. VEERTIENDE HOOFDSTUK.
dwingen: Wellington had vast besloten geen slag te wagen, dan wanneer de verhouding van stellingen en strijdknichten in zijn voordeel zou zijn. De bewegingen der beide Legers, door welke de twee Veldheeren wederzijds hunne ontwerpen poogden te volvoeren, gaven aanleiding tot menigvuldige schermutselingen en enkele meer ernstige gevechten. Van een dier gevechten i:; eeue Episode gedenkwaardig, omdat die bijna veroorzaakt heeft, dat de dag van Waterloo noch zijn Wellington noch zijn Prins van Oranje zou gehad hebben. Het was het gevecht bij Castrejon.
Marmonl, namelijk, meester van al de overgangspunten van de Duero, met eene sterke Magt deze rivier te Toro zijnde overgetrokken den Zestienden Julij, was in den nacht daarop weder over de rivier teruggeweken, en zijn Leger, den Zeventienden op nieuw de rivier zijnde overgetrokken te ïordesillas, had zich door een zeer snellen marsch vereenigd te La-Nava-del-Eey. Van Wellington's Leger, dat op het berigt van s vijands overtogt te Toro mede eene zamentrekkende beweging had aangevangen op La Guarena, stonden twee Divisiën Tnfanterij eu eene Brigade Kavallerij te Castrejon, en, na het bekend worden van de veranderde rigting van 's vijands marsch, was de tijd te kort geweest om aan deze troepen eene orde tot terugmarsch te doen toekomen. Zoo werden zij bij het aanbreken van den Achttienden plotseling aangevallen en op haar linker flank overvleugeld. Wellington en zijn Staf, vergezeld van den Maarschalk Beresford, op het berigt hiervan derwaarts gesneld, reden juist de glooijing eener hoogte op, toen een Engelsch Eskadron Ligte Euiterij, 't welk op de topvlakte dier hoogte gestaan had ter bedekking van twee stukken geschut, aldaar aangevallen door eene troep Fransche Ruiterij — stoute en onversaagde gasten, — overhoop geworpen werd en al vechtende, vriend en vijand onder-een-gemengd, van de helling kwam nederstorten en Wellington en zijn Staf medesleepte, zoodat. ieder zich met de sabel in de hand een weg uit het gedrang moest banen. Dit gelukte met moeite toen een Eskadron Zware Dragonders, 't welk in reserve ge-
71
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
staan had, ontzet kwam aanbrengen: maar een Ordonnans van den Prins, die achter hem reed met een handpaard, werd door een sabelhouw in het hoofd getroffen.
Na het gevecht bij Castrejoc manoeuvreerden de twee Legers gedurende twee dagen in evenwijdige marschlijnen tegenover elkander, binnen het bereik van elkanders geschutvuur of zelfs binnen de dragt hunner geweerkogels. Het werd nu de vraag van ieder uur, of ook de avond nog op een bloedend slagveld zou nederdalen, en bij ieder schot 't welk gehoord werd verlevendigden zich de gewaarwordingen, welke het nabijzijn van een veldslag pleegt te weeg te brengen. Meent iemand dat zulke gewaarwordingen en zulke inspanning van geest en ligchaam bij de negentig-duizend strijders, die daar in twee vijandige Legers gesplitst bij elke beweging nader kwamen aan een hoofdtrefïen, geen duurzamer uitwerking kunnen hebben te weeg gebragt, dan de wasem die terstond wegtrekt van een spiegelglas: hij bedriegt zich en beoordeelt het wezen van den mensch naar de grovere bewerktuiging van eenigen, of naar de schors eener langdurige verharding. Eén fijne en edele aanleg eener menschelijke natuur, wanneer die nog in zijn tijdperk van weekheid en ontvankelijkheid is, neemt eene bepaalde rigting en ontwikkeling aan wanneer hij eenigen tijd onderworpen blijft aan de werking van gemoedsbewegingen, geestinspanning en verhitting van het ligchaam, omdat deze de drie oorzaken zijn eener verhoogde werkzaamheid van die overfijne zilvervezelen der zenuwen, welke uit de hersenen in duizenden van takken door al de ledematen uitgeschoten, het onnaspeurlijk verband uitmaken tussohen ligchaam en ziel. Aan die driedubbele werking is de Erfprins van Oranje in de hoogste mate en langen tijd achtereen blootgesteld geweest in de dagen, welken den dag voorafgaan en gevolgd zijn, waarop hij voor 't eerst heeft deelgenomen aan een algemeenen kampstrijd van twee geheele Legers.
Op den Een-en-twintigsten Julij was alles in de uiterste spanning. Dien dag trokken de beide Legers de Tormes over, het Fransche tusschen Alba-de-Tormes en Huerta, het Engel-
72
EERSTE BOEK, VEERTIENDE HOOFDSTUK.
sche over de brug van Salamanca en door de waadbare plaatsen in de nabijheid. De dag was heet, het stof onder den marsch schier ondraaglijk, de vermoeijenis groot, het allermeest voor hen die den Opperbevelhebber ten dienste stondei;. De nacht bragt niet veel rust aan. De losbarsting der natuurkrachten van den dampkring in eeu geweldig onweder 't welk ook de paarden deed opschrikken zoodat zij zich losrukten en overal verwarring bragten, voegde zich bij het overige van den toestand om den slaap te verhinderen zijne vleugelen uit te spreiden over hen die zich nog ter ruste konden leggen. Terwijl de laatste bliksemstralen nog door het zwerk schitterden, stegen Wellington en zijn Staf te paard; de morgenschemering vond hen reeds opgezeten; het was de dag waarop de beide Legers door eene algemeene worsteling tot eene Strategische beslissing moesten komen.
De veldslag op den Twee-en-twintigsten Jnlij 181ü in de nabijheid van Salamanca geleverd, is bij de Engelschen naar deze stad genoemd geworden; de Eranschen hebben daaraan den naam gegeven van twee hoogten; Dos Arapylos, liggende negen-honderd schreden van elkander verwijderd, nabij een dorp van gelijken naam. Tegen de kleinste dezer hoogten had het Engelsch-Portugeesche Leger in de stelling welke het den vorigen avond had ingenomen, zijn regtervleugel aangeleund, strekkende zich met den linker uit tot aan de Tormes beneden het overgangspunt te Santa-Martha. Met het aanbreken van den morgen werden van beide zijden sterke troepen-afdeelingen afgezonden om de andere hoogte te bezetten. Dit gelukte aan de Eranschen: en de Arapylos, de een door de Eranschen, de ander door de Engelschen bezet, als waren het twee forten, schenen de spilpunten te zullen worden, om welke zich de slag bewegen zou. Doch Marmont, na met aanvallende en uittartende bewegingen onder geschut- en geweervuur en bijzondere gevechten den geheelen morgen te hebben doorgebragt zonder eenig bepaald voornemen te doen blijken, deed in den namiddag zijn linker-vleugel een flankmarsch ondernemen, ten einde, om den regter-vleugel zijns vijands heen, zich in diens
73
LEVES VAN WILLEM DEN TWEEDE.
rug te werpen op den weg naar Ciudad-RodrLgo, en alzoo, in plaats van liem eene gouden brug ten aftogt te bereiden, hem in zijne stelling in te sluiten. Hij had in zijn grooten Meester bij Wagram een voorbeeld, hoe een flankmarsch gedurende den slag ter overwinning kan leiden: aan welk gevaar die onderneming blootgesteld is tegen over een waakzamen en werkzamen vijand, daarvan gaf hij door zijne nederlaag een voorbeeld aan volgende Legerhoofden.
Men zegt dat de Hertog van Wellington slechts in twee oogenblikken van zijn militaire leven eenige gemoedsaandoening over hetgeen er voorviel op zijn gelaat heeft doen lezen; in beide is de Erfprins van Oranje aan zijne zijde geweest. Het was bij de steengroeve op het glacis van Badajoz, toen hij verbleekte bij de tijding van hetgeen er bij de bestorming der bressen plaats had, - en het was, toen hem, zittende een koud middagmaal te nuttigen onder het gefluit der kogels op de steenen Plaats eener hooggelegene hoeve van het gehucht Las Torres, door een Aide-de-Camp, die met een verrekijker den vijand gadesloeg, bcrigt werd, dat Marmonts linkervleugel onder een vermeerderd kanonvuur linksaf marscheerde. Op te springen, zelf den kijker te nemen, de bedoeling van zijn tegenstander te doorgronden, te besluiten om onverwijld over te gaan tot den aanval, de bevelen daartoe uit te deelen mot de gewone kalmte van stem en nuchterheid van uitdrukking, maar terwijl men een buitengewoon vuur zag schitteren in zijne oogen - was het werk van weinige minuten. Van nu aan nam de slag eene beslissende wending. Ook in het front rukte het Engelsch-Portugeesche Leger aanvallend op, en daar mislukte eene poging om den vijand van de grootste der Arapylos te verdrijven; eene Engelsclie Divisie werd zelfs een wijle tijds aan 't wijken gebragt; maar de ontknooping lag niet meer daar. Marmont had door zijne flankmanoeuvre de beslissing afhankelijk gemaakt van den voorspoed waarmede zijn linker-vleugel strijden zou, en die strijd was geen oogen-blik twijfelachtig. De regter-vleugel van het Engelsche Leger, door het kloek beraad van den Opperbevelhebber terstond
74
EERSTE BOEK. VEERTIENDE HOOFDSTEK.
met drie Divisiën versterkt, tot aanvals-kolonnen en reserven gevormd en met bekwaam held aangevoerd, geweer en kanonvuur, sabel en bajonnet met kracht doende werken, verijdelde ten-eenen-male de onderneming van Marmont, die zelf aan 't hoofd zich hebbende geplaatst zijne stoutheid met eene zware verwonding door een houwitsergranaat bekocht. Pe terugwerking der nederlaag van den linker-vleugel des Franschen Legers op de overige deelen der verbrokene slagorde bleef niet achter en, toen de nacht zijn lijkkleed kwam spreiden over de dooden en stervenden op het, slagveld, was het Fransche Leger in vollen aftogt, vlugtende van heuvel tot heuvel, en vervolgd van stelling tot stelling. Eerst diep in den nacht werd de vervolging een poos gestaakt. De Prins, die eene kneuzing beiio-men had onder de regter-knie, doch daardoor niet was verhinderd te paard te blijven, bragt dien korten tijd van rust door gewikkeld iu zijn mantel, even gelijk Wellington, liggende op fede straatsteenen van Calvarassa-de-Abaxo. Met het aanbreken ■5« van den dag werd de vervolsnncr voortgezet en de achterhoede — y:an h6' vijandelijk Leger op de hoogte van La Serna verslagen door de Hannoversehe Dragonders van het Kings-Germ.iin Legion in eene der stoutste en gevolgrijkste charges, welke de krijgsgeschiedenis van dien tijd wist aan te wijzen. Het getal der krijgsgevangenen, die met veroverd geschut, trein-wagens. Adelaren en vaandels, de zegeteekenen waren, klom daardoor tot nabij zevenduizend. De Prins nam een zoo levendig deel aan de vervolging, dat hij met eigen hand een Franschen Dragonder bij het lijf vatte en dwong om zich krijgsgevangen te geven.
In welke gevechtstoestanden van den slag zeiven hij tot de overwinning heeft medegewerkt, daarvan geeft geenerlei Oir-konde eenig bepaald beiigt. Maar in Wellingtons Legerrap-port aan den Oorlogs minister Graaf Bathurst, beknopt,eenvoudig en bescheiden, geiijk zijne Berigtschriften gewoonlijk zijn, schitteren deze veelbeteekenende woorden: „Ik ben bijzonder «veel verpligt aan de Officieren van mijn persoonlijken Staf. „Onder deze verzoek ik uwe Lordschap de aandacht van zijne
75
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
„Koninklij ie Hoogheid den Prins-Regent in 't bijzonder te ves-z/tigen op Zijne Doorluchtige Hoogheid den Erfprins vun Oranje, „wiens gedrag op het slagveld, gelijk bij elke andere gelegen-„heid, hem aanspraak geeft, op de hoogste aanbeveling, en de „opmerkzaamheid getrokken en hem de achting heeft verwor-«ven van het geheele Leger.quot;
Voegt men bij de waarde dezer getuigenis den invloed, welken de zegepraal der Britsche wapenen gehad heeft op onderscheiden politieke toestanden in den toen gevolgden gebeurtenisvollen tijd, dan zal men eenige historische beteekenis kunnen hechten aan de persoonlijke levensbijzonderheid, dat op de gouden eermedaiüe, door het Hoofd der Regering van Groot-Brittannië aan den Prins van Oranje bij uitzondering geschonken, gelijkelijk als of hij eene troepen-afdeeling in Spanje met roem had aangevoerd, bij de namen El-Bodon, Ciudad-Rodrigo en Badajoz, ook de naam is gegrift geworden van Salamanca.
XV.
De nederlaag van den Hertog van Ragusa opende den toegang tot de Hoofdstad van Spanje voor het overwinnend leger; doch de Generaal Bertrand Clausel die, met de bekwaamheid welke hem twintig jaren later tot Gouverneur van Algerië verheven heeft, den aftogt van Marmonts Leger bestuurde, mogt niet zoo spoedig worden uit het oog verloren. Uitgeplunderde en halfverwoeste dorpen, gekwetsten en lijken, wezen den weg waarlangs het geslagen Leger was afgetrokken. Die weg bragt Wellingtons Hoofdkwartier 't welk daags na den slag op de hoogten bij Alba-de-ïormes geweest was, over Flores-de-Avila te Arevalo.
Het was niet voor de eerste maal dat een Prins van Oranje zich binnen de muren van Arevalo bevond. Filips Willem, Graaf van Buren, oudste zoon van Willem den Zwijger, toen zijn vader naar Duitschland geweken was om met te beter gevolg de Nederlanden van het Spaansche juk te ontheffen, opgeligt van de Hooge-school te Leuven door den beruchten
76
EEUSTE BOEK. VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Vargaz en gevoerd naar Spanje, heeft daar acht-en-twintig jaren onder gewapende bewaring weg gekwijnd, en liet was te Arevalo, dat hem, inmiddels bij erfregt Prins van Oranje geworden, op den Vierden September 1595 werd aangekondigd dat hij de vrijheid wederkreeg.
Te Olmedo namen de Staf-Officieren van den Engelschen Veldheer deel aan een Bal door de vreugde der inwoners uitgelokt. Zoo is het leven van den krijgsman in het veld: den eenen dag onrust, kraehtinspanning, ontbering, doodsgevaar, den anderen zelfvoldoening, vermaak, overvloed en zegepraal ; gisteren onder den opgeheven sabel van een vijandelijken ruiter bij raauwe kreten en kogelgegons, heden bij dartele dansmuzijk en vleijend gefluister onder de vriendelijke lonken en aan den arm eener Castiliaansche. Voorzeker: mannen die eene gelijke zielsgesteldheid mede ter wereld gebragt hebben, moeten verschillende mannen worden, onder andere verzoekingen, andere indrukken, andere ontwikkelingskraohten, de een gevormd in het vreemde oorlogsveld, de ander in de stille werkplaatsen van den geest en de vaderlandsche verblijven des vredes.
Van Olmedo ging de marsch naar de oude zetelstad der Spaansclie Koningen — toen dezen beheerscliers der twee werelden genoemd werden en ook beheerscliers van de .Nederlanden waren — naar Valladolid, nu somber door het voorkomen van armoede bij vervaliene paleizen, somberder nog door de herinnering der auto-da-fés. ]gt;e intogt te Valladolid onder klokgelui en triomfgejuich deed dezelfde gezindheid der ingezetenen blijken, als de verlatene dorpen naar welke de bewoners terugkeerden wanneer de Engelschen naderden. Koning Joseph, die tijdens den slag bij Salamanca een Leger te Blasco-Sanchü had bijeengetrokken, deed nog eene poging zijne Hoofdstad te dekken, en was voornemens zich te Aranda-de-Duero aan te sluiten aan de troepen van Marmont. ïe dien einde had hij zich naar Segovia begeven; doch vernemende dat het Leger van Marmont den terngtogt voortzette naar Burgos, en vermoedende dat Wellington het oog op hem hield, trok hij
77
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
op den Eersten Augustus af naar Madrid, latende te Segovia eene achterhoede, bestaande voornamelijk uit Ruiterij, onder den Generaal Espert. Denzelfden dag kwam het hoofdkwartier met den regter-vleugel van het Engelsche Leger te Cuellar, in-der-daad om het oog te honden op Koning Joseph.
Gedurende het vierdaagsch verblijf te Cuellar trok het overoude kasteel met zijne dikke ronde torens inzonderheid 's Prinsen aandacht. Volgens de overlevering heette het vroeger Colenda, en was het een gedenkteeken van Spaansehe dapperheid uit de dagen toen Celtiberiërs en Cantabriërs andere Adelaren deden sidderen, en ook dit kasteel langdurigen wederstand aan de Romeinen had geboden. Van Spanjes latere heldengeslachten had het kasteel nog kortelings talrijke gedachtenis-voorwerpen bevat in eene prachtige wapenzaal, waar eene groote menigte oorlogstuig nevens drie-honderd volledige wapenrustingen waren ten toon gesteld, bijeengebragt door de Hertogen van Albuquerque, tot wier heerlijke goederen Cuellar behoorde. Maar de jongste heldenzonen van Castilië, toen zij zich tot Guerilla's gingen vormen, hadden de wapenzaal onder den voet gehaald om zich met hetgeen daarvan nog bruikbaar was te wapenen, en menig zwaard 't welk een Moorschen schedel gekliefd had te beproeven op den Franschen soldaat. De Prins verlustigde zich met te doorzoeken hetgeen van die verschoonbare plundering was overgebleven, en het verblijdde hem nog een fraai-bewerkt stuk wapentuig te ontdekken, een overblijfsel uit de Riddertijden, 't welk hem vergund werd mede te nemen tot aandenken aan zijn bezoek van het kasteel van Cuellar. Hij heeft steeds eene bijzondere belangstelling betoond voor vormen en voorwerpen uit die tijden. Het was alsof hij gaarne zich met de verbeelding verplaatste in de dagen, toen de voldoening voor aangcdanen hoon en de beslissing van een betwist regt, noch voor iederen burger op den omslagtigeu weg eener koele Regts-praktijk, noch voor de volken langs de omwegen eener sluwe Diplomatie behoefden gezocht te worden, maar door beulen in het eerste vuur der warmste belangstelling werden verkregen met het zwaard in
78
EERSTE BOEK. VIJFTIENDE HOOFDSTEK.
de vuist, onder opzien tot Hem, dien de Heilige Schrift den Eegtvaardige noemt die het zwaard wet en den boog spant.
ïe Cuellar kwam de Engelsche Veldheer tot het voornemen om Koning Joseph te dwingen of tot een veldslag of om zijne Hoofdstad prijs te geven. Doch daartoe was het van belang omtrent de troepen onder den Generaal Espert te Segovia achtergelaten, zeker btrigt te hebben. Cuellar is ruim negenen-veertig Nederlandsche mijlen of ongeveer negen uren gaans van Segovia verwijderd. In den morgen van den Vierden Augustus steeg de Prins te paard. Moest een dichter bezingen den rid dien de Prins toen volbragt heeft, hij zou niet ongepast in zijn zang de gedachtenis kunnen ophalen van een edel ros, 't welk zeven eeuwen geleden die streken doorrend heeft met een held in den zadel: want ginds in de stad waarheen de togt ging, stond op het oude Konings slot Al-cazar het beeld van Bal.iea, het trouwe paard van den Cid, vereeuwigd in de Romancen van Castilië. Alleen met zijn onvermoeibaar dier lent de Prins tot binnen Segovia, vóór den gewonen tijd van het middagmaal is hij terug van zijn snel-togt, en geeft den Veldheer het zekere berigt dat de Generaal Espert afgetrokken is over San-Hdefonso. Daarheen ving nu den volgenden dag de algeraeene marsch aan over Segovia. Te San-lldcfonso was, gedurende een rustdag van het leger, de Prins gehuisvest in het geliefkoosd verblijf der Spaansche Bourbons, het Versailles van Spanje, het paleis La Granja. Zonder tegenstand te ontmoetten trok het Engelsche Leger door de Puerto van, de Sierra de Guadarama op Madrid aan. Koning Joseph was met zijn Leger langs de wegen van Toledo en Aranjuez afgetrokken; het Hofgezin had de Hoofdstad verlaten, en de voornaamsten der Afrancesados waren eene wijkplaats gaan zoeken onder de Frausche banieren van den nieuwen Hertog van Albufera.
Den Twaalfden Augustus had de intogt in Madrid plaats. De uitgelaten blijdschap der burgerij ging alle beschrijving te boven. De Hertog van Ciudad-Eodrigo werd als voortgedragen door de jubelende menigte, en met moeite kon zijn Staf
79
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
zich een weg banen door het gedrang der zingenden en dansenden. In de straten welke naar het Stadhuis liepen, waar de plegtige ontvangst bij de Magistraat zou plaats hebben, waren alle balcons der huizen met scharlaken stoffen bekleed, en hier waar in 't gevolg von den Veldheer, een Nederlandsche Prins binnentrok in de hoofdstad van Spanje, pasten volkomen de woorden, waarmede Hooft den intogt beschrijft van een Spaanschen Prins in eene Hoofdstad van de Nederlanden: quot;De vensters laaghen bestuwt met vrouwen en dochters, quot;jonk, bejaart, van aadelijken, van burgherlyken staate, yder quot;om 't prachtighst opgetooit. Bloemen, kruidt en kransen, quot;bij deeze geworpen, bestooven d'inrvdende Heeren: een lief-quot;lyke reeghen uit zoo heldere wolken,quot;
De blijdschap van het Spaansche volk overal waar het En-gehehe Leger zich overwinnend vertoonde, werd grooter naarmate de haat tegen het Eransche vermeerderde. Die huat nam toe hoe onbeschaamder de Eransche Legerhoofden, bij de toenemende waarschijnlijkheid dat zij ten laatste Spanje zouden moeten prijs geven, zich de berooving van kerken, paleizen en bijzondere eigendommen veroorloofden. Zoo had Koning Joseph bij zijn aftogt uit Segovia de kostbaarheden der kerk en eene groote som gelds, als oorlogsbelasting van de ingezetenen afgeperst, medegenomen. Zoo werden de paleizen van het Escuriaal, van Aranjuez, van La Granja, beroofd van de schatten waarmede Karei de Vijfde ■ en zijne opvolgers die versierd hadden. De regtschapen Franschman ontkent niet, dat de begeerlijkheid der vertegenwoordigers van Napoleons magt in vreemde landen zulke ongeregtigheden gepleegd heeft: hij weet er geene andere verontschuldiging voor dau het regt van den oorlog en het voorbeeld van de Scipio's, van een Marcellus, van een Paullus Aemilius, en, wat Spanje betreft, de opmerking, dat alzoo de schimmen van Montezuma en de Ynca's nog na drie eeuwen gewroken werden op de nazaten hunner roofgierige overwinnaars. De Engelsche Veldheer daarentegen zocht alles te vermijden, wat de meening zou kunnen tegengaan, dat de verschijning van zijn Leger geene andere
80
EKKSTK BOEK. VIJFTIESDF. 1IOOFDSTLK.
81
bedoeling had, dan Spanje te beschermen tegen willekeurig geweld. Het Spaansche volk moest de overtuiging hebben, dat Groot-Brittanmë daartoe aan de voeding, de kleeding, de wapening van haar Leger schatten besteedde, en aan dat Leger alleen veroorloofde, naar het woord van haren grooten dichter, r/de zeepbel Koem na te jagen tot in den mond van het kanon.quot; De Spanjaarden zagen ook dat de Engelsche Veldheer, terwijl hij hunne bezittingen spaarde zooveel in zijne magt was, voor de zaak welke zij geloofden de zaak hunner vrijheid te zijn, het bloed zijner soldaten niet spaarde. Le veldtogt van dat jaar had dit tot zoo ver bewezen; de Hoofdstad zou daarvan een nieuw bewijs gezien hebben, indien het versterkte Konings-slot Buen-Eetiro, met den omliggendeu grond door de Franschen in een geretrancheerd kamp herschapen en door hunne troepen bezet gebleven, zich niet bij verdrag had overgegeven toen alles tot de bestorming gereed was. Doch dit stelsel van oorlog-voeren mogt de viva's der Spanjaarden verre eerderen, het vermeerderde ook de zorgen van den Engelschen Veldheer en wikkelde hem in onnoemelijke moeijelijkheden. Uit de paleizen der Spaansche Koningen moest hij aan zijne Eegering berigten, dat het Leger in staat van kennelijk onvermogen was en overal schulden had. In verscheidene maanden was zijn Staf zoo wel als de troepen verstoken geweest van alle betaling, en de muilezeldrijvars, van wier goede diensten de bewegingen van het Leger even veel afhingen als van de krachten der soldaten, hadden vele maanden loon te vorderen. De belemmeringen hierdoor veroorzaakt, hebben Wellington ten doel gesteld aan velerlei ongunstige beoordeeling. Ofschoon het een feit was, dat de Spanjaarden toen, in het vijfde jaar van den oorlog, nog altijd zonder Regering en zonder Legerorganisatie waren, hield men het echter voor overdreven wanneer hij zich beklaagde zijne plannen verijdeld te zien door hunne volstrekte onkunde in Staats- en Oorlogszaken. Men wilde het niet gelooven wanneer hij verzekerde, dat na zijnen zegepralenden intogt in de Hoofdstad van Spanje hij de middelen niet had om een enkei
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
stuk kanon naar buiten te vervoeren. Men kon niet begrijpen, dut een vijftig- of zestigtal muilezels te weinig, of gebrek aan eenige bossen stroo om tot voedsel dezer dieren te dienen, ooit eene belangrijke oorlogsoperatie kon belemmeren. Men verwachtte het allerminst, dat na de schitterende voordeelen in dezen vcldtogt behaald, het Britsche Leger het hoofd zou stooten voor een kasteel en na die mislukking den gewonnen grond met Hoofdstad en al weder zou moeten prijs geven om naar Portugal terug te keeren. Nogtans, dit gebeurde.
Het doordringen van liet Engelsch-Portugeesche Leger tot Madrid, deed de lloofdbevelhebbers der Fransche krijgsmagt in het Schier-eiland besluiten om hunne legers meer zamen te trekksn. De Maarschalk Soult deed het beleg van Cadiz opbreken, Estremadura door den Generaal Drouet Graafd'Er-lon, en Andalusiö door zijne overige troepen ontruimen, cn het Leger onder zijne bevelen oostwaarts trekken naar Valencia om aldaar zich te vereenigen inet de Legers van den Maarschalk Suchet en van Koning Joseph. In het Noorden bevond zich een Pransch Leger, waarover Auguste Graaf Caffarelli het bevel voerde, bestemd om tot algemeene reserve te dienen, en de Generaal Clausel was van Vailadolid op de nadering van Wellington's overwinnend Leger noordwaarts getrokken om zich aan het Leger van Caffarelli aan te sluiten. Het oorlogsplan 't welk zich nu liet eerst aan den Engelschen Veldheer voordeed was, het legerkorps onder Sir Kowland Hill uit Estremadura tot zich te trekken en met zijne dus vereende Magt Soult te gaan bevechten voordat deze zich met Suchet en Koning Joseph zou vereenigd hebben. Daartoe werden aan Hill bevelen gezonden om zich een weg te banen naar Toledo. Middelerwijl, en terwijl liet bezit der hoofdstad door de tegenwoordigheid van de kern der Britsche troepen verzekerd bleef, achtte Wellington het uoodig, alvorens zich verder naar de zijde van Valencia tc begeven, zich tot
82
EERSTE BOEK. ZESTIENDE HOOFDSTUK.
besclierming van zijn gemeenschapsweg met Ciudad-Hodrigo en lran zijn linker-llank, op de Duero eene uilgebreide verdedigingslijn te verzekeren, waarvan de posten moesten in -'er-band gebragt worden met de Spaansche troepen in Gallicië, aanzienlijk in getal maar weinig uitrigtende door gemis van plan en zamenhaug. Die noodzakelijkheid werd nog meer dringend, toen Clausel met versterkte Magt door de valei van de Pisuerga op de Duero kwam aanrukken.
Met het voornemen derhalve om Clansel zoo ver mogelijk terug te werpen en door de bemagtigiug van Burgos een steunpunt te verkrijgen tegen het Fransche Noorderleger, vertrok Wellington met zijn Staf den Eersten September uit Madrid, om zich aan 't hoofd te stellen der troepen, welke door hem daartoe waren aangewezen. Den Zesden de Duero zijnde overgetrokken bereikte hij den Zevenden Valladolid, welke stad door den vijand op nieuw bezet, den vorigen avond andermaal door hem ontruimd was. Nu volgde er eene reeks van bewegingen, waarbij Wellington, omdat hij dagelijks de aankomst verwachtte eener versterking van Spaansche troepen, zijnen terugtrekkenden tegenstander niet met bijzonderen nadruk opdrong, totdat op den Zestienden Clausel eene sterke stelling innam te Cellada-del-Camino, waardoor Burgos gedekt werd. Dienzelfdeu dag namelijk bereikten twaalf-duizend Spanjaarden onder den Generaal Castanos het leger van Wellington te Pampliega, en nu besloot deze den volgenden dag de Franschen aan te tasten en om het bezit van Burgos een hoofdtreffen te wagen. Doch Clausel trok in den nacht af, door de stad heen, en deed, na zich met Caffarelli in verbinding te hebben gebragt, het dus vereenigd leger eene stelling nemen bij Briviesca. De, Generaal Jean Louis Dubreton bleef achter in het kasteel, om die sterkte te verdedigen, welker weerbaarheid door de Fransche Ingenieurs, met behulp van llollandsche Mineurs in vier jaren arbeids door alle vonden der versterkingskunst verhoogd was. Zoo ontstond de noodzakelijkheid om tot eene geregelde belegering over te gaan in de nabijheid van een vijandelijk leger. De beremiing daartoe geschiedde op den Negentienden.
33
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
In het Hoofdkwartier te Villa-Toro op den derden dag dezer belegering werd de Prins aangenaam verrast door de tijding, dat de Prins-llegent van Groot-Brittannië hem op den Achtsten dier maand had benoemd tot zijnen Adjudant. Die onderscheiding was te meer vereerend, omdat zij door gelijktijdige eerbewijzen aan Lord Wellington toegebragt, bleek een weerklank te zijn op de betuigingen van lof en achting uit het Leger in Spanje naar Engeland overgekomen.
Een verhaal van de belegering der Citadel van Burgos zou rijk kunnen zijn in lessen en waarschuwingen voor de belegeringskunst, maar dan ook eene grootere plaats innemen, dan daaraan hier kan worden ingeruimd. Hij, om wien zicli als een middelpunt elk verhaal in deze bladen zooveel mogelijk bewegen moet, heeft ook te Burgos de hem eigene vlugheid, scherpzinnigheid en onverschrokkenheid aan den dag gelegd; hij heeft gezien hoeveel menschenlevens het vermeesteren van het hoornwerk op de hoogte van San-Miquel in den avond na de berenning gekost heeft; hij is in de loopgraven geweest toen Wellingtons ongeduld, om de belegering te bekorten door de eerste linie der werken voor het kasteel in den nacht van den Twee-en-twintigsten te bestormen, op eene noodlottige mislukking uitliep; hij heeft te middernacht na den Acht-en-twintigsteu de mijn zien springen, welke door eene bres den weg moest banen aan stormtroepen die het hoofd hebben gestooten of verdwaald zijn in de duisternis: kortom hij heeft al de wisselvalligheden der belegering bijgewoond; maar het ontbreekt, aan eene aanwijzing van meerdere bijzonderheden, waarvan de vermelding zijne persoonlijkheid zou kunnen te voorschijn brengen uit de overige Officieren die den Veldheer omgeven hebben. Hetgeen door Wellington, met de openhartige waarheidsliefde welke zijne berigtschriften meer dan andere tot historische bewijsstukken verheft, als de voorname oorzaak der mislukking van de belegering is opgegeven, was ook eene oorzaak van verdubbelde werkzaamheid voor de Officieren van zijnen Staf. Hij had namelijk de on-voorzigtigheid gehad, de beste Engelsche Divisiën welke aan
S4
EERSTE BOEK. ZESTIENDE IIOOFUSTUK. 85
zijne persoonlijke leiding gewoon waren, rondom Madrid te laten, en ' het leger, aan welks hoofd hij zich te Burgos bevond, zamen te stellen uit troepen van vier natiën, Engel-schen, Portugeezen, Hannoveranen en Spanjaarden, en uit 0e minst beproefde Division, waarvan niet eene de overige belegeringen had bijgewoond. De over te brengen bevelen, de persoonlijke leidingen en teregtwijzingen waren daardoor meer dan gewoonlijk menigvuldig.
Terwijl Lord Wellington werd beziggehouden met de belegering der Citadel van Burgos was de Fransche krijgsmagt tusschen die stad en Vittoria aangegroeid tot vijf-en-veertigduizend man, waarover de Generaal Joseph Graaf Souham het bevel aanvaardde. Deze, onderrigt dat Koning .loseph aau-stalte maakte tot eene poging om zijne Hoofdstad te herove ren en dat de Maarschalk Sonlt uit Granada op marsch was naar den Taag, welke rivier meer doorwaadbare plaatsen begon aan te bieden, kwam tot het besluit om Burgos, zoo bet mogelijk ware, voor het Fransche Leger te redden. Eene ernstige beweging tot dat einde op den Achttienden liet geen twijfel over omtrent het voornemen des Franschen Generaals. De Engelsehe quot;Veldheer ontving gelijke berigten en vernam bovendien, dat de Spaansche Generaal Ballasteros, die in de helft van September Granada was binnen gerukt, niets deed van hetgeen hem bevolen was en daardoor La Mancha onverdedigd en de omliggende gewesten met hunne hulpbronnen ter beschikking liet van Soult. Aangezien in dezen toestand van zaken Hill zich zou kunnen genoodzaakt vinden tot bewegingen, waardoor Lord Wellington in een afgesloten toestand kon geraken, zoo besloot deze de belegering op te breken en den terugtogt aan te nemen, ten einde te beproeven liet Legerkorps van Hill en de troepen welke hij te Madrid gelaten had tot zich te trekken en alzoo zijne geheele legermagt te vereenigen.
De reden, waarom in de. schatting van den krijgsman een goed bestuurde en wel geslaagde terugtogt dikwijls even hoog wordt gesteld als eene behaalde overwinning, is hierin gele-
Tquot;
I
i
LEVEN VAK WILLEM DEN TWEEDE.
gen, dat daarbij veel meer dan bij eenige andere oorlogsoperatie afhangt van het overleg des aanvoerders en van de deugdzaamheid zijner Officieren. Op den soldaat valt daarbij weinig te rekenen. Terwijl zijne vermoeijenissen en ontberingen grooter zijn, is zijne kracht om die te verduren geringer, omdat hij ontmoedigd wordt door de ondervinding van 's vij-ands overmagt. Alle bevelen worden minder siipt opgevolgd en de krijgstucht verslapt, omdat het vertrouwen van den soldaat in de Bevelhebbers en van dezen onderling geschokt is. Daar ieder weet, dat het behoud van het leger het doel is der teruggaande beweging, zoo wordt de menigte ligt in den waan gebragt, dat ieder best doet met zich zeiven te redden : hierdcor treedt, bij ieder treffen, de zucht om op den verderen terugtogtsweg zelfbehoud te zoeken in de plaats van de aandrift om tegen den vijand in te streven. Deze oorzaken van ontbinding vorderen eene verdubbelde inspanning van alle krachten aan het Hoofdkwartier des Veldheers, wanneer het terugtrekkend leger zoo zamengesteld is als dat was, waarmede Wellington uit Burgos is teruggeweken. Nogtans, tot het waarderen van het welslagen van dien terugtogt, moet deze omstandigheid gewogen worden, dat ook het leger van Graaf Souham niet die vastheid bezat welke een langdurig verband van hetzelfde troepengeheel ouder hetzelfde Hoofd pleegt te doen ontstaan. Ook in dat leger was de krijgstucht niet voorbeeldig: toen het aftrekkend leger te Torquemada was gekomen, werd een voorraad wijn geplunderd en binnen weinig tijds lagen twaalf-duizend manschappen in volslagen dronkenschap op de straten en in de huizen; maar toeu daarna de Franschen kwamen, wierpen zij zich op het overige van den voorraad, en Souham moest zijn marsch twaalf uren staken, omdat zijn leger een nog grooter aantal beschonkenen had. Bovendien werd het Fransche leger verontrust door Guerilla's, die overal omzwierven en de gemeenschap met de andere Fransche Legers gedurig onderschepten.
Het gezegde van Napoleon, dat de oorlogskunst eene berekening is van tijd, vindt zijne bijzondere toepassing op een
86
EEItSTE BOEK. ZESTIENDE HOOFDSTUK.
terugtogt. Een halven dag, een half uur in den marsch op den vervolgenden vijand te winnen, kan eene beslissende uitkomst geven. Daarom ondernam Wellington in den nacht van den Een-en-twintigsten October zijn aftogt langs den koristen weg, ofschoon die de gevaarlijkste was, loopende over de bruggen eti waadbare plaatsen van de Arlanzan, welke onder het bereik lagen van het geschut der Citadel. Met al de stilte en al de snelheid, welke eene zoo bedenkelijke operatie vorderde, werd zij zoo gelukkig volbragt, dat Wellington reeds stell'ng genomen had te Cellada-del-Camino toen Souham eerst laat in den avond van den Twee-en-twintigsten den aftogt veraam. Op dit berigt zette de Fransche Veldheer zijn wegtrekkende vijand na en bereikten op den Drie-en-twintigsten diens achterhoede te Venta-del-Pozo. Hier, en bij Cellada-del-Camino, werd dien dag scherp gevochten en met groot verlies aan beide zijden. De Erfprins van Oranje was onder de Officieren die geacht werden [den Luitenant-Generaal Sir Stapleton Cotton verdienstelijk le hebben geholpen om de achterhoede los te maken van hare vervolgers, die te Villa-Drigo stand hielden, terwijl de vervolgden Torque-mada bereikten. De Prins werkte mede tot de leiding van het meest-opmerkelijke gevecht van dien dag bij Venta-del-Pozo. Bij die gelegenheid zag hij een Kolonel, — Engelsch-man van afstamming, maar Nederlander van geboorte, wiens voorouders sedert de tijden van Koningin Elizabeth in Nederland geboren zijn eu in het Nederlandsche leger gediend hebben, maar die met het Huis van Oranje uit het Vaderland geweken was, -— aan het hoofd van twee bataljons Hannove-ranen in quarrés geplaatst, de aanvallen der Evansche ruiterij verijdelen. Het was dezelfde Colin Halkett, dien hij later onder zijne eigene bevelen, op een grooter slagveld, denzelfden vorm van slagordening met nog gewigtiger uitkomst heeft zien aanwenden.
Den volgenden dag nam het terugtrekkend leger eene stelling tusschen Duenas en Villa-Muriel aan de rivier Carion. Terwijl men op den Vijf-en-twintigsten in deze stelling bleef,
87
LEVEX VAN WILLEM DEN TWEEDE.
werd de linker-vleugel dien dag bij Villa-Muriel door deit vijand aangevallen. Men had namelijk gemeend, door de steenen brug, die over de Carion naar dit dorp leidt, te doen springen en oeiie zwakke bezetting daar achter te laten, vooreerst den vervolgenden vijand lang genoeg te zullen ophouden. Doch deze, eeiie waadbare plaats hebbende ontdekt, trok op den morgen van dien dag onder bescherming van kanonvuur door dc rivier heen, nam het dorp in, bezette een droog kanaal evenwijdig loopend met de rivier, en nam eene dreigende houding aan tegen de Britsche troepen, die in geslotene kolonneu teruggeweken waren naar eenige hoogten. Wellington, tegen den avond van eene topvlakte dier hoogten den vijand verkend hebbende, begreep meester te moeten zijn van Mil:: Muriel, zou hij veilig zijn aftogt in den volgenden nacht kunnen voortzetten. Hij gaf derhalve aan den Generaal Johu Oswald last om den vijand over de rivier terug te werpen en liet dorp met sterkere niagt te bezetten. De Eranschen i;a hunne stelling hardnekkig verdedigd te hebben, werden ten 1 uUste teruggeslagen. In dit gevecht ontdekte Wellington dat zijne troepen zich bij het kanaal te veel bloot gaven. Op ziju bevel om haar eene andere rigting te geven snelt de Prins daarheen en volbrengt dien last te midden van een geweldig geweer- en kanonvuur met zijne gewone koelbloedigheid.
Wanneer op de lijst der ooilogsgebeurtenissen, waarbij de Prins tegenwoordig geweest is, elk gevecht en elke schermutseling zou vermeld worden, bijna iedere dag van den terug-togt zoo als die nu werd voortgezet over de bruggen Puente-de-Duero en Puente-Tudela tot achter de Duero, zou zijne bijdragen te leveren hebben. Den Dertigsten October nam het leger eene stelling op de hoogten tusschen llucda en Tor-desillas, van waar de Prins, om berigten in te winnen vau den vijand, alleen naar 'i'oro weer een dier sneltogten deed. waarbij behoedzaamheid aan vlugheid moet gepaard worden.
Op den Achtsten November kwamen de twee Britsche legers aan de Tormes met elkander in gemeenschap. Van toen af begon de waarschijnlijkheid te ontstaan, dat het jaar 1812.
EEJïSTE UOIMC. ZEVENTIENDE HOOFDSTEK.
waarin reeds zooveel blamp;ed gestort was, nog een grooteu veld-sl;ig zien zon, andermaal in de nabijheid van Salamanca. In de dagen toen de jammeren van liet Groote Leger in Kusland eeu aanvang namen, in de helft der maand November, was de geheele strijdbare krijgsmagt der Pranschen i;i Spanje, uitmakende niet minder dan tachtig-duizend en misschien we! negentig-duizend sabels en bajonnetten, onder het opperbevel van Koning Joseph vereenigd voor het l'ront van Wellingtons leger. Deze had vier eu-zestig-duizend man in het vuur kunnen brengen, maar verloochende ook hier zijne behoedzaamheid niet, en besloot zijn leger aan geen veldslag te wagen onder omstandigheden en in stellingen welke de vijand zich gekozen had. Daar het onmogelijk was meer voordeelige te bekomen, week hij naar de boorden van de Agueda om zijn leger te doen overwinteren, liet was een terugtred — om eeu forscher sprong te doen.
XVII.
Een half' jaar bleef het Engelsche leger gekantonneerd in Portugal, zich voorbereidende tot een nieuwen veldtogt. Het eentoonig kantonnementsleven gedurende dezen tijd van rust werd nu en dan door eenige afwisseling verlevendigd. De Prins bereikte op den Zesden December zijn twintigste jaar: de Majoor Constant, die acht jaren zijn leidsman geweest was, legde zijne taak van opvoeding voltooid neder. De getrouwe vriend en raadsman werd echter niet geheel van zijnen kweeke-liug verwijderd, maar bleef, ontslagen uit de Pruissische dienst niet den rang van Luitenant-Kolonel, verbonden aan het Engelsche Hoofdkwaitier in Portugal. Terstond nadat liet opzigt van den Mentor zijner jongelingsjaren had opgehouden, opende zich voor den vrijen Vorstenzoon een kring van velerlei verleiding. Eene afspraak met eenige Engelsche Officieren, gevolgd door een Verlof van den Opperbevelhebber, deed hem den \ ijftienden December vertrekken naar Oporto, om daar ter verpoozing na de vermoeijenissen van het oorlogsveld, eeu gedeelte van den winter door te brengen in onbezorgd vermaak.
Sï
LEVEN VAN WILLEM CEN TWEEDE.
Oporto of Porto quot;wiens havenquot; — gelijk Camocns in zijn Epos zingt —- quot;gebogen tot een halven cirkel om de wateren quot;des Oceaans te ontvangen, zich met reden verhoovaardigt quot;van het land 't welk haar heeft zien geboren worden, For-« tugal genoemd te hebben;quot; Porto, wiens naam welgevallig is aan alle tafels der weelde waar een krachtige teug wordt begeerd, stad van handel en nijverheid, van kloosters cn liefdadige gestichten, lag toen in de bedwelmende atmosfeer van het militaire leven tusschen twee veldtogtcn. liet was te verwachten, dat de bezorgdheid van een gestrengen vader zou gewekt worden door de tijding, dat zijn Willem te Oporto was, vrij als een vogel. Inderdaad deed de Prins van Oranje de gangen van zijn zoon in deze stad vol bekoring ongemerkt gade slaan en hij smaakte de vreugde van op den Acht-en-twintigsten April aan een vriend te knnnen schrijven, dat de berigten uit Oporto ontvangen hem de streelende zekerheid gaven, dat, gelijk zijn zoon tot hiertoe zich had doen kennen — de uitdrukking is ontleend aan den in 't Fransch geschreven brief zeiven — als een Ridder zonder vrees, Oporto hem gelaten had een Ridder zonder blaam.
Op den Zeven-en-twintigsten Januarij van het jaar 1813 in het Hoofdkwartier te Freneda teruggekeerd, vond de Prins daar ook Wellington weder, die inmiddels een uitstap had gedaan naar Cadiz. De Britsche Veldheer was door de Cortes van Spanje aangesteld tot Opperbevelhebber van alle Spaan-sche troepen, en het verlangen om hem in die betrekking hulde te bewijzen, gaf aanleiding dat het Hoofdkwartier in de maand April verrast werd door een bezoek, 't welk een voorbeeld gaf van die ondernemende stoutheid, waardoor de namen van El Empecinado, El Pastor, de Twee Mina's en anderen, bij de Franschen geducht zijn geworden.
In Biscaye namelijk stond Hon Francisco Thomas Longa aan het hoofd eener door het Gezag erkende Guerilla, welke hij aanvoerde met den rang van Kolonel. In den omtrek waar zijne Guerilla zich ophield, was geen weg veilig voor afgezonderde troepen-afdeelingen of transporten van den vijand.
90
BF.B8TE BOEK. 7EVF.NTIKNUE liOOKI-STUK.
2oo luid zij in de laatste dagen van Maart een konvooi 'an levensmiddelen opgeligt, bestemd voor de tafel van Koning Joseph. Toen ondernamen twintig Gnerillero's, eene proef van den behaalden buit te gaan brengen naar het Hoofdkwartier van den Operbevelhebber te Freneda. Dien verren afstand van Biscaye legden zij af door streken met vijandelijke posten bezet, over de seherp-bevvaakte Duero, eu behouden kwamen zij te Erenada, waar zij op den Elfden April de toegedachte geschenken van den koninklijken tafel-voorraad aanboden, en daaronder aan den Erfprins van Oranje eene IIol-landsche kaas.
Doch terwijl den Prins aldus door eene Spaansche Guerilla herinnerd werd, dat Holland zijn Vaderland was, hadden er gebeurtenissen plaats en werden er ontwerpen gevormd, welke begonnen een nieuw licht te doen schijnen op zijnen levensweg. Wellington had op nieuw het voornemen opgevat, om hem aan het hoofd eener Brigade te stellen. De wensch daartoe ontstond nu niet zoo zeer, of niet alleen, uit genegenheid voor den Prins, en uit het verlangen om hem door eigene bevelvoering meer zelfstandigheid te leeren; maar die wensch stond in verband met de behoeften van het leger. Op den terugtogt van Burgos en inzonderheid bij de laatste bewegingen in de omstreken van Salamanca, had men gezien, dat ue geest van Insubordinatie ook de hoogere rangen had aangetast. Het was gebeurd, dat Hooid-Officieren eigendunkelijk en gezamenlijk, onder verklaring dat de Veldheer onbekwaam bleek te zijn om het leger aan te voeren, den murschweg hun voorgeschreven veranderd en daardoor hunne troepen iu groot gevaar gebragt hadden. Het was derhalve noodig, dat bij een nieuwen veld-togt aan het hoofd der Brigaden zoo veel mogelijk Officieren geplaatst werden, die gewend waren de bevelen van het Algemeen Legerhoofd stipt, vaardig, en met liefde op te volgen. Niemand zeker beantwoordde beter aan dit vereischte dan de Erfprins van Oranje. Doch, berigten uit Engeland deden de volvoering van het voornemen om den Prins eene Brigade te geven, eerst uitstellen, toen geheel achterblijven.
91
LEVEN VAN WILLEM HEN TWEEDE.
Zoodra Napoleons negeu-en-twintigste Legerberigt de werking deed waardoor het vermaard is geworden, en de nederlaag van het Groote Fransche Leger op den terngtogt uit Rusland in haren geheelen omvang bekend werd, ontstond bij deu Prins de gedachte, dat daar in liet Noord-Oosten een nieuwe tijd voor hem kon dagen. Eeeds toen het, door den afval vau de Pruissische Leger-afdeeling onder don Generaal Vou York. waarschijnlijk werd, dat Pruissen zich eerlang aan de zijde vau Rusland zon scharen, gaf hij aan Wellington den wensch te kennen om zijne kracht te mogen gaan wijden aan dien strijd, welke meer regtstreeks in verband zou staan met de belangen van zijns vaders Huis. Met eenige tegenbedenkingen ontving hij den raad, om de meening van deu Prins-Regent in te winnen. Kort daarop werd het bekend, dat Pruissen werkelijk ter bevrijding van Duitschland was opgestaan, en nu, daar de Prins bleef aandringen op het voldoen aan zijn verlangen, oordeelde Wellington niet te mogen nalaten daarvan kennis te geven aan den Minister van Oorlog Graaf Bathurst. De brief waarmede hij dit deed luidde aldus:
quot;Freneda, 4tli. April, 1S13.
quot;My dear Lord,
quot;I think it proper to mention to yon, that since the account quot;have been received of the defection of the king of Prussia from quot;the cause of France, and his junction with the Emperor 0!' quot;Russia, the Prince of Orange has expressed a desire to go to quot;Germany to join the King. I recommended him to consul; the quot;wishes of His Koyal Highness the Prince Regent, and lie quot;proposes to write to the Duke of York on the subject by liu-quot;first mail.
quot;Believe me. Sec.
quot;Wellington.
quot;Earl Bathurst.
82
EEUSIE BOEK. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Ook de Prins schreef aan Graaf Batlmrst, maar meer bijzonder aan den Hertoa: van York: „Geenerlei mededeeling van zijn vader hebbende ontvangen omtrent de nieuwe wending welke de zaken van Duitsehland namen, riep hij den raad in van den Hertog zijn oom. Hij achtte het niet waarschijnlijk dat Groot-Brittannië troepen naar Duitsehland zou zenden; hij zou anders bij voorkeur in het Engelsche leger blijven dienen ; nu moest hij wenschen bij den Koning van Pruissen in eenige betrekking te komen. Zoo hij niet vreesde een oogenblik, beslissend voor zijne familiebelangen onge-gebruikt te laten voorbij slippen, hij zou niet kunnen besluiten om zich van Lord Wellington te verwijderen, die hem steeds met dezelfde onderscheiding bejegend had gedurende den tijd dat hij het geluk gehad had tot diens staf te be-hooren, een tijd dien hij nooit zou vergeten.quot; Dit was de hoofdzakelijke inhoud van den brief, dien de Prins met de hem eigen geworden gevatheid om het gewigt van ieder tijdstip te beseffen, op den Zevenden April van het jaar 1813 aan zijn oom den Hertog van York schreef. De brief zelf luidde dus:
'Trcnada, April 7th, 1813.
quot;Sir!
quot;The kimlncss uniformly shown towards me, by Your R. H. quot;and in particular at the time I was about to enter the army, quot;make me hope that Yon will not withhold from me Your quot;advice and assistance, in the case I am going to lay before quot;Y. R. H.
quot;Since the events in the north hare take so favorable a quot;turn, as to allow the King of Prussia to join Russia, I think quot;Y. R. H. can but find it natural in me, to wish being enabled quot;to take a part in that cause, which by that coalition, lias be-quot;come of a family interest to me. I therefore take the liberty gt; quot;to apply to Y. R. H, as my oncle; having had no communi-quot;cation as yst upon the subject from my father, and thinking quot;that the present moment ought not to be lost, to give me quot;Your advice here upon. It not appearing likely that any quot;british troops are going to be sent to Germany, to which
93
I.EVEN TAN WILLEM DEN TWEEDE.
quot;otherwise I would of course be most desirous to be attached, quot;wishing on no aecouut to quit the british army and the ser-quot;vice of His Majesty; nothing but the consideration that the quot;interest of Germany and those of my nearest relation arc quot;united in the northern war, could induce me to quit at pre quot;sent tho peninsula and the marquis of Wellington, to whom I quot;am under so many obligations for the distinguished manner quot;in which he has uniformly treated me, during the time I have quot;been so happy as to belong to his staff, and which I can quot;never forget.
quot;In ease His R. rH. the prince Regent should be pleased to quot;signify his approbation of what I have above proposed. I would quot;beg H. R. H. to offer him my services n any capacity near quot;His Prussi;in Majesty that H. R. H. may think proper to point quot;out. Not knowing in what light H. R. H. the prince Kegent quot;might consider this offer, 1 venture to refer it entirely to Y. quot;R. JI. trusting in Your accustomed kin Iness towards me, and quot;assuring Y. R. H. that in |case it is in the least disapproved quot;of, I will forsake all thoughts of it, fearing nothing so much, quot;than to occur either H. R. U. the prince Regent or Your quot;displeasure,
quot;William heriditary Pr. of Orange. quot;His Royal Highness the Duke of York.quot;
13ij liet schrijven van dczen brief volgde de Prins zijne herinneringen uit Berlijn, de vroegste tot welke zijn geheugen reikte: hij verwachtte esne herstelling van zijn Geslacht onder de regerende Vorstenhuizen van Duitschl.ind door de hulp van Pruissen. I)ocli terwijl hij dus met zijn eigene gedachten een greep deed om de gelegenheid van het oogcnblik te vatten, onbekend met de bedoelingen zijns vaders, volgde deze geheel andere inzigtcn. Prins Willem F^pderik verwijderde zich uit Pruissen toen daar alles te wapen snelde, en beL;af zich naar London, alwaar hij den Vijl-en-twintigsten April aankwam. De verschijning van dien Vorst in Engeland was aan de .Ministers van hel Britsche Kibiuet niet aangenaam. Het was voor hen pligt. wanneer eenmaal liet Staten-verband van Europa op nieuw zou kunnen worden zaracngesteld, in de eerste plaats voor de belangen van Groot-Brittanmü te
94
EERSTE BOEK. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
zorgen, en liet scheen hun wenschelijk, wilden zij daarbij ten aanzien van Nederland de handen vrij hebben, den Prins van Oranje onknndig te laten van hunne bedoelingen. Zij hadden ook reeds een begin van uitvoering gegeven aan een plan, buiten weten van den Prins beraamd.
Te weten, zes weken voor de komst van Prins Willem Frederik in Engeland, op den Achtsten Maart, was aldaar uit Ostende een Hollander gekomen, wiens hart niet alleen warm klopte voor zijn Vaderland, gelijk er meer waren, maar die ook moed had om iets te ondernemen. Het was Claudius Pieter Gevers, die zeer verknocht was aan het Huis van Oranje en vóór 1795 zitting had gehad in de Vergadering der Staten van Holland. Daar hij na dien tijd het ambte-looze leven en het handelsbedrijf verkozen had, was het hem gelukt in zijne reizen, eerst naar Parijs en vervolgeus naar Londen, aan de Argus-oogen der Fransche Policij geene andere bedoelingen te zien te geven dan de bevordeiing van bijzon-zondere belangen. Het gewigt der mededeeüngen van hetgeen hij in Frankrijk was te weten gekomen, verwierf hem het vertrouwen der Eugelsche Staatslieden, en meer bijzonder van Lord Castlereagh. Aan deze stelde hij voor, hoe het Nederlandsshe volk, door de vernedering en de rampen welke het in de laatste jaren geleden had, in eene stemming was gebragt, waarin een Prins van Oranje, komende met kracht van wapenen onder de besclienning eener magtige Mogendheid, met opene armen zou ontvangen worden. Ook de Britsche Staatslieden, die toen aan het bewind waren, geloofden in de maanden Maart en April van het jaar 1813, toen de Russen en Pruissen voortrukten naar de Elbe en Napoleon zijne nieuwe oorlogskrachten nog niet ontwikkeld luid, dat het tijdstip nabij was, waarop eene Expeditie in Nederland niet beter gevolg zou kunnen ondernomen worden, dan geschied was in 1709 en in 1809. Zij oordeelden zulk eene onderneming wenschelijk, in de e?rste plaats, opdat zij, de hand reikende aan Husland en Pruissen, ook de Britsche belangen op het Vaste-Land zouden kunnen doen gelden bij de
95
T.KVKN VAN \V 1 M.F.M DKX TWEEDE.
verwachte instorting van het Transclie Keizerrijk, en in de. tweede plaats, om hunnen politieken tegenstanderen den mond te breidelen, die luide deden hooren, dat de lauweren door liet Britsche leger bij Salamanca en elders verworven geen liet minste nut hadden, en dat de onvoldoende afloop vau Welingtons laatsten veldtogt een duidelijk bewijs was van de vruchteloosheid der onnoemelijke schatten door liet Ministerie in Spanje verspild. Men kon — dus verspreidde de Oppositie — Bondgenooten helpen, van wie Engeland grootere voordeeleu en meer dank-erk'éhtenis te wachten had.
Doch, bij de keuze van den Vorst uit het Huis van Oranje, onder wiens naam de Britsche Bewindslieden Nederland aan de magt van Xapoleou hoopten te ontrukken, vestigden zij de oogen op den zoon, niet op den vader. Zij konden het Prins Willem Frederik niet vergeven, dat hij ten jare 1803 zich heimelijk naar Parijs had begeven, om de Staatkunde tegen-te-werken door Engeland bij den vrede van Amiens gevolgd. Zij wisten, hoe hij zich steeds verontwaardigd toonde, dat Engeland de Nederlandsehe vloot en de Nederlandschc Koloniën voor zich had behouden. Zijn karakter was hun ook niet buigzaam genoeg om hoop te geven, dat zij hem gemakkelijk naar hunne hand zouden kunnen zetten. De zoon daarentegen, jong, gemakkelijker te leiden, minder gedachtig aan het verledene, verknocht aan Engeland en gezien in het Britsche leger, was bij uitnemendheid do persoon, geschikt voor hunne bedoelingen. Het waren — indien het den Geschiedschrijver geoorloofd is aldus te oordeelen over de geheime drijfveeren der Staatkunde — het waren deze inzigten, welke den Graaf van Bathurst op den Twintigsten April aan den Opperbevelhebber in Spanje een brief deden schrijven, waarin de Minister zijn verlangen te kennen gaf, dat de Erfprins van Oranje naar Engeland terugkeerde. Deze terugroeping niet alleen geschiedde buiten weten van 's Prinsen vader, maar ook nadat deze onverwacht in London was gekomen, schreef Bathurst op don Acht-en-twintigsten April andermaal over den Erfprins aan den Opperbevelhebber in Spanje, zon-
'J6
EERSTE BOEK. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
der dat den vader eenige kennis werd gegeven, noch van dezen stap noch van de bedoelingen van het Britsche Ministerie. Het antwoord van Wellington, waaruit zich ook de inhoud van den brief des Miniiters laat opmaken, is in ïe vele opzigten merkwaardig, om de mededeeling van het oorspronkelijke niet door eeue vertaling te doen volgen:
quot;Freuada. 18th May, Ï81c.
quot;M} Dear Lord,
quot;I have received your letter of the 28th, in regard to the Prirce quot;of Orange. I recollect that he spoke to me respecting his whis quot;to join the Prussian army, when the probability that the King quot;of Prussia would take a line with the Russians was talked of quot;here; and after some consideration, finding that he was anxious to quot;go, I gave my consent, provided the Prince Regent should approve quot;of his doing so. He afterwards received the account af the quot;Prussian defection from the French, arid the Prince wrote to the quot;Duke of York and to your Lordship on the 4th ultimo. It appear# quot;that you had not received these letters when you wrote to me on quot;the 28th, and therefore, I conclude that the letters from the quot;Prince's gentleman to Monsieur Fagel must have referred to ray quot;conversations with the Prince before we were certain of the line quot;taken by the King of Prussia, and must have been written before quot;the Prince wrote to the Duke of York, or I to your Lordship, od quot;that subject.
quot;I do not recollect to have mentioned to the Prince, or to anj quot;body, that I had any communication with you respecting his return quot;to England, and as I find that his father has net writtem to him quot;by the mail wich brought mine of the 28ih, I do not propose to quot;speak to him respecting his departure till the next mail shall arrive.
quot;The Prince of Orange appears to me to have a very good quot;understanding, he has had a very good education, his manner are quot;very engaging, and he is liked by every person who approaches quot;him: such a man may become any thing; but, on the other hand, quot;he is very young, and can have no experience in business particu-quot;larly in the business of revolutions; he is very shy and diffident quot;and I do not know that it will not be a disadvantage to him to quot;place him in a situation in which he is to be at the head of quot;great concerns of this description; and that too much is not to quot;be expected from him. The worst that can happen to him, in raj
97
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
'•'opinion, is that he should remain long in England; and if it had quot; been arranged that lie should go to the Prussian army, and his quot;father had not been in London, I should have advised him on his quot;departure to stay in London as short a time as was possible, and quot;to keep himself quite elear of cabals and disputes; and T am sure quot;he would have done as I should desire him. His father being quot;there, things are different; and as he is looked to as the head of quot;the insurrection in Holland, he will have to wait iu Londen, of quot;course, till there .thall be some appcarance of such an insurrection.
quot;Believe me, amp;c.
quot;Wellington.
1 Bathurst.11
)e vertaling van dezen brief luidt als volgt:
Treneda, 18 Mei 1813.
Waarde Lord!
Ik heb uw brief van den Acht-cn-twintigsten betrekkelijk den Prins van Oranje ontvangen. Ik herinner mij, dat hij mij gesproken heeft over zijn verlangen om zich naar het Pruissisehe leger te begeven, toen hier sprake kwam van do waarschijnlijkheid, dat de Koning van Pruissen eéne liju zon trekken met Rusland: en, na eenige bedenkingen te hebben gemaakt, ziende dat hij be-geerig was om te gaan, heb ik mijne toestemming gegeven onder voorwaarde, dat het met de goedkeuring van den Prins liegent zou geschieden. Later kreeg hij berigt van Pniissen's afval van dt-rranschen, en de Prins schreef aan den Hertog van York en aan uwe Lordschap deu vierden 1.1. Het blijkt, dat gij deze brieven niet ontvangen hadt toen gij den Acht-en-twintigsten aan mij sehrceft, eu daaruit moot ik opmaken, dat do brieven van don Heer die bij den Prins is, aan Monsieur Fagel, betrekking gehad hebben tot mijne gesprekken met den Prins, voordat wij met zekerheid kennis droegen van de partij, die de Koning van Pruissen gekozen heeft, quot;en dat zij moeten geschreven zijn voordat over dit onderwerp de Prins aan den Hertog van York heeft geschreven, en ik aan uwe Lordschap.
Ik herinner mij niet, bij den Prins of bij iemand anders mij te hebben uitgelaten dat ik met u in eenige briefwisseling ben geweest over zijne terugkeering naar Engeland, en daar ik bevind, dat zijn vader hem niet geschreven heeft met de brievenmaal welke de a
ZEVENTIENDE HOOFDSTLK.
99
FERSTE BOEK.
mijne van den Acht-cu-t vintigFten heeft aangebnigt zoo ben ï\lt; niet voornemens over zijn vertrek met hem te spreken voor dat de eerstvolgende brievenmaal zal aankomen.
Df Prins van Oranje komt mij voor een zeer goed verstand te hebben; hij heeft eene zeer goede opvoeding gehad, zijne manieren zijn zeer innemend, en hij is bemind bij ieder die met hem in aanraking komt. Zoo iemand kan worden wat hij wil.
Maar, van den anderen kant, hij is zeer jong en hij kan nog geene ondervinding lubben in het behandelen van zaken, inzonderheid niet waar het revolutiën geldt. Hij is zeer sehroomvallig en heeft weinig zelfvertrouwen, en ik weet niet of men hem wel eene dienst zou doen, met hem in eene stelling te plaatsen waarin hij aan het hoofd zou moeten staan van groote ontwerpen van dien aard, en of men wel te veel van hem moet verwachten. Het ergste wat hem, naar mijn oordeel, kan gebeuren, is, dat hij lang in Engeland zou moeten blijven: en zoo het bepaald ware dat hij naar het Pruissisehe leger zou gaan, en zijn Vader niet te London was, dan zou ik hem raden in London zro kort mogelijk te blijven en zich geheel tc ontbonden van kabalen en twisten: en ik ben zeker dat hij zou gedaan hebben zoo als ik hem zou geraden hebben; na zijn vader zich te London bevindt, is het iets anders, en daar men op hem het oog heeft als het hoofd van den opstand in Holland, zal hij in London moeten blijven wachten tot dat er zich cenig blijk van zulk een opstand vertoont.
Geloof mij etc.
Wellington.
Graaf Bathurst.
De ontwerpen en toerustingen in Engeland tot bevrijding van Xederland, kwamen echter toen niet tot rijpheid. De bewonderenswaardige spoed waarmede Napoleon aan het hoofd van een nieuw leger te velde verscheen, en op nieuw zegevierde bij Lutzen en BauLen, zette klem bij aan do hoogdravende woorden, waarmede overal zijne magt, ook na de nederlaag in Eusland, breed werd uitgemeten. Zoo werd de moedeloosheid der onderdrukten gaande gehouden, en de quot;Fran-sche dagbladen deelden dagelijks uit alle Departementen van het Keizerrijk en zelfs uit kleine steden van Nederland aanbiedingen mede van geld en manschap, vervat in Adressen,
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
waarvan de slaafsche vleitaal op de meest treffende wijze de diepte doet kennen waartoe het Nederlandsche volk gezonken was. Eene poging cm het te bevrijden werd in Engeland nu meer algemeen als ontijdig aangemerkt, en de Ministers staakten de uitvoering van hun voornemen. Zij bleven echter uitzien naar een gunstig tijdstip om die te hervatten, en het ongeduld van Prins Willem Frederik bewoog hen te volharden in hunne terughouding ten zijnen aanzien. Den Oranjevriend Gevers, door wieu zij eenige gemeenschap onderhielden met het. Vaste Land, werd opgelegd, elk onderhoud te vermijden met den Prins van Oranje, zoolang het hun zou goeddunken.
Inmiddels werd de nieuwe Organisatie van het leger in Spanje voltooid, en Wellington gaf toe aan het verlangen van den Erfprins, die in de betrekking van Aide-de-Camp bij den Veldheer wenschte te blijven, en alzoo af ie wachten wat in Engeland over hem zou beslist worden. Had de Prins zijn wensch vervuld gezien om in het Pruissische leger over te gaan, bij zou later het bevel niet gevoerd hebben over Brit-sehe troepen; en had Wellington terstond gevolg gegeven aan het verlangen van Graaf Bathurst, dan ware de Prins naar Engeland gegaan en bad er het jaar in gevaarlijke werkeloosheid doorgebragt, of welligt in eene dubbelzinnige stelling tusschen de Britsche Bewindslieden en zijnen vader. De Erfprins van Oranje moest ook den laatsten veldtogt van hel Britsche leger in Spanje bijwonen om nieuwe kracht te verkrijgen voor volgende tijden en het vertrouwen tè winnen van den man, onder wiens opperste leiding hij later gestreden heeft op het gewigtigste punt van den gedenkwaardigsten aller veldslagen.
XVIU.
Het gebeurt somtijds dat eenig woord eene historische vermaardheid verkrijgt, omdat daarin een kort begrip te vinden is van voorafgegane en gevolgde gebeurtenissen, wier
100
EERSTE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
zamenhang het oogenblik waarop het gesproken werd gewigtig heeft doen zijn: zoo kent met het „Alea jacta estquot; van Caesar toen hij over de llubico trok.
Van gelijken aard is het woord door Wellington gesproken toen hij, om den veldtogt van 1813 te openen, de rivier overtrekkende welke Portugal seheidt van Spanje, zich oprigtte in de stijgbeugels en met de hand wuivende naar het eerstgenoemde land, uitriep: „Farewell Portugal!quot; Vijf jaren had hij, ten einde het hoofd te kunnen bieden aan overmatige tegenstanders, Portugal, de voorraadplaats van alls legerbe-hoeften, moeten in het oog houden, gelijk een adelaar de rots waartoe hij telkens moet terugkeeren, om op hare toppen te rusten en uit te zien, of in hare kloven zich te beveiligen. Nu had alles eene andere wending genomen. Bij de Spanjaarden, sedert de Cortes aan den Engelschen Veldheer het opperbevel hunner geheele krijgsmagt hadden opgedragen, was eene betere aanwending van alle strijdmiddelen in de plaats getreden van vroegere kracht-verspilling. De onderscheidene Spaansche legers, beter uitgerust en ingerigt, hadden, door de eenheid van een algemeen Opperbevel, een zamenhang gekregen, dien zij vroeger niet bezaten. De strijdbare menigte waarover de Opperbevelhebber beschikken kon, beliep een aantal van tweemaal-honderd-duizend strijders, waarvan het leger onder zijne persoonlijke leiding, bestaande uit vijf-eu-veertig-duizend Engelschen en acht-en-twintig-duizeud Portugeezen, als de kern was. Onderscheidene deelen der leger-inrigting hadden verbeteringen ondergaan, welke de ondervinding van den vorigen veldtogt wenschelijk bad doen achten. Bij de Fransche krijgsmagt in het schier-eiland, had van dit alles het tegendeel plaats. Hare sterkte-staten vertoonden nog wel een getal van ongeveer twee-maal-honderd-en-veertig-duizend hoofden ; maar twintig-duizend oude soldaten waren door den Keizer naar Duitschland geroepen, en dertig-duizend waren onbruikbaar door ziekte en verwonding. De zedelijke kracht der Fransche legers was verflaauwd door de nederlaag van het Groote Leger en door den wapenkreet, van Pruissen. Napo-
101
LF.Vl'N VAX WILLE.M DEN TWKEDE.
Jeons bekwa'imstc liaavsclialk, Soult Hertog van Dal mat ie, vas plotseling uit Spanje teruggeroepen, en de za men werking der overige Generaals had opgeliouden door onderlinge naijver en door liet gemis van vertrouwen in liet algemeen Leger-hoofJ, Koning Joseph, l'cze, van alle zijden dreigende onweerswolken zich ziende zamenpakken, was besluiteloos en verlegen, luisterende, noch naar de raadgevingen der Transche Generaals omdat hij lien niet vertrouwde, noch naar de voorschriften van zijn grooten broeder, omdat het doel daarvan verre buiten het bereik lag van den beperkten blik zijner strategische bekwaamheid.
])e overweging van dit alles gaf aan Wellington het zelfvertrouwen, 't welk zich uitdrukte in zijn Vaarwel aan Portugal. In plaats van behoedzaam te moeten rondzien bij eiken stap, kon hij thans het oog onverdeeld naar een bepaald doel rigten en in meer vrije vaart daarheen streven. Zijn vertrouwen is niet te leur gesteld: op den Twee-en-twintigsten Mei trok hij met het Hoofdkwartier op van de 1'ortugeesche grenzen, en twee maanden later kon hij van de toppen der 1'yreneën het vaarwel toeroepen aan Spanje en het zegevierend /,Hurrah!quot; zijner soldaten beantwoorden met een welkom-groet aan Frankrijk. De uitkomst is de vrucht geweest van een oorlogsplan, met bedaardheid overwogen en zorgvuldig geheim gehouden, aan welks uitvoering de slag bij VittorLi ele ontknooping heeft gegeven.
Yan de yransche legermagt, bekwaam om in het vuur ge-bragt te worelen werden zeventigduizend man in Yalenci i, Ara-gon en Gatalonic bezig gehouden, tienduizend deden in Madrid het gezag van den Franschen Koning eerbiedigen, de overige waren uitgespreid in kantonnementen van de Tormes rot aan de l'yrenecn. Het Hoofdkwartier van Koning Joseph was te Valladolid. Daar hul men elke gedachte om als aanvaller in dezen veldtogt op te treden laten varen, li ij het gissen naaide voornemens van den Engelschen Veldheer tastte men rond in het onzekere. Het was mogelijk, dat hij de Hoofdstad tot het doelpunt zijner operation zou kiezen, 't zij door derwaarts
102
EERSTE HOEK. ACilTTiEMlK IIOOFHSTUK.
te rukken over xVvila en door de vallei van den Taag, 't zij door den overtogt over de Tormes aan de Ducro te overweldigen. Hij kon ook zich zuidwaarts wenden, zicli daar in verbinding stellen met liet Derde Spaansehe leger in de Morena onder den Hertog Del Parque, met het Tweede in de Murcia onder den Generaal Elio, en met een Engelseli-Siciliaansch leger, 't welk onder den Luitenant-Generaal Sir John Murray te Alicante stond; aldus, met de talrijke troepen van Castanos en het Engelsch-Portugeesche leger zelf, een zamenhangenden halven kring vormende, zou hij kunnen pogen de Franschen op te drijven en hen tegen de Pyreneën te verpletteren. Niets van dit alles viel in het oorlogsplan van Lord Wellington. Toen hij met het Hoofd-kwartier opbrak van Ereneda, was van het leger 't welk bestemd was om een beslissenden slag-toe te brengen, de linkervleugel ten Koorden van de Duero in vollen marsch naar de Esla, en de regter rukte dienzelfden dag op om de beweging te volgen. In dezelfde rigting waren twintig-duizend Spanjaarden uit Estremadura en uit Gallicië op marsch, om mede te werken met het Engelsch-Portugeesche leger, en honderd vuurmonden bewogen zich mede derwaarts om de taak, welke de zeventig-duizend bajonnetten en de twaalfduizend ruitersabels van het operatie-leger wachten kon, mo-gelijk of gemakkelijk te maken.
De streek door welke de marsch ging, was tot hiertoe geheel ongeschikt geoordeeld voor den doortogt van een leger. Vele wegeu waren zoo eng, dat tusschen hunne steile wanden een enkel voertuig niet dan bezwaarlijk kon doorgetrokken worden. Talrijke rivieren cn stroompjes doorsneden het terrein, en telkens daalden do wegen af in diepe dalen cn bergkloven, waaruit de gewone bespanning niet in staat was het geschut weder op te trekken: dikwijls was de vereende kracht van luannen en paarden naauwelijks voldoende om de artillerij op te werken tegen de steilten. Het is bij de toebereidselen tot soortgelijke ondernemingen, dat het een Veldheer past uit de hoogere sfeer zijner strategische berekeningen af te dalen tot de kleinste bijzonderheden. Dan mag hij het niet beneden
103
I-ETESt VAN WILLEM DEN TWEEDE.
?,icli achten, schoenen en kapotjassen, trektnigen en veldketels en kampementsgoederen tot voorwerpen zijner persoonlijke beschouwing te muken. Zoo deed Napoleon; zoo deed ook Wellington. Hierdoor was voor den Erfprins van Oranje ook deze veldtogt eene leerschool, waarin hij de roeping van het Hoofd feens legers in haren geheelen omvang kon leeren kennen. Dagelijks had hij zijnen grooten leermpester uit zijn verheven standpunt gewigtige aangelegenheden iu een oneindigen omvang met goed gevolg zien besturen, omdat deze niet door kleingeestige bemoeizucht de zelfstandigheid ondermijnde der mannen op wie de uitvoering steunde, en nu leerde hij, dat, zoo de Veldheer alles door anderen moet laten verrigten, hij echter van alles kennis moet hebben om op alles toezigt te kunnen houden en-om te weten wanneer eene kleinigheid ophoudt eene kleinigheid te zijn. De groote bezwaren, welke de landstreek ten Noorden van de Du ere opleverde voor den marsch van Wellingtons leger, werden te boven gekomen omdat alles met overleg was voorbereid, omdat het voerwezen sterkte eu ligt-beweegbaarheid in zich vereenigde, omdat voor de kleeding en de voeding van den soldaat, alles met zorg berekend was, omdat allen vervuld waren met de verwachting dat de togt leiden zou tot eene beslissende gebeurtenis, en omdat het bewerktuigde legerbestuur, 't welk men een Hoofdkwartier noemt, organen bezat uitnemend geschikt om de wilsbeslissingen van den Veldheer vlug en juist te doen ten uitvoer brengen.
Op den Zes-en-twintigsten Mei zag de Prins ten derden male Salamanca. Van daar te Miranda over de Duero zijnde gegaan, bewoog het Hoofdkwartiei over Zamora en Toro, de aldaar geposteerde vijanden onder dagelijksche gevechten voor zich heen drijvende, zich voorwaarts in de rigting, welite de onderscheidene marsch-kolonnen volgden. Groot v/as de ontsteltenis bij Koning Joseph, toen het schoon strategisch verband, waarin het leger zich bewoog, duidelijk werd: zich rigtende naar de bronnen van de Ebro zou het welhaast Spanjes noordelijke havens afsnijden; de Zeekust van Biscaye zou dan, in plaats van Portugal, de grondslag worden van
104
KERS TE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
meer geduchte ondernemingen; ja de Koning met zijne geheels Fransche krijgsmagt in het Schier-eiland liep gevaar te worden ingesloten zonder hoop op hulp of terngtogt. IJlings besloot Koning Joseph met zijne legers Spanje te ontruimen, en reeds den Zeven-en-twintigsten Mei braken de Fransche troepen te Madrid en langs den Taag op naar het Noorden. De Koning en al wie aan zijn Hof verbonden waren of als voorstanders der Napoleontische Dynastie zich hadden doen opmerken, gingen derwaarts op reis, en een onafzienbare trein van allerlei voertuigen teeg op weg om geld goederen eu kostbaarheden in veiligheid te brengen. Middelerwijl had het oprukkend leger de Tormes en de Ducro achter zich gelaten, den overtogt over de Esla, in weerwil eener ongewone waterzwelling en stroomsnelheid, volbragt, deels door het overzwemmen van eenige Eskadrons Hussaren met Infanteristen aan de stijgriemen, deels door zich een pad te leggen van dquot;, medegevoerde ponton-toestel. De Carion en de Pisuerga waren zonder moeite overgetogen.
In den morgen van den Dertienden Jnnij na de Hormasa. te zijn overgetrokken, stond Wellington met den Prins en andere Staf-Officieren op eene hoogte, in het verschiet voor zich ziende liggen hetzelfde Burgos 't welk acht maanden geleden getuige was geweest van zijn ongeduld en zijne teleurstelling. De vraag was nu, welk gewigt die stad hebben zou in de op handen zijnde gebeurtenissen. Napoleon had zijn broeder geraden Burgos in een geduchten staat van tegenweer te brengen, en werkelijk had deze daarmede een aanvang gemaakt. Verscheidene berigtcn en de stellingen door de Fransche troepen ingenomen deden vermoeden, dat Joseph hier zijnen terngtogt staken en voor het behoud van Burgos een veldslag wagen zou. Aan de Fransche Generaals die op de Kust van Guipuscoa en in de Montana Spaansche Guerilla's vervolgden, en aan Clauael die aan de Aragon stond, had hij herhaaldelijk bevelen gezonden om met hunne legerkorpsen naar de zijde van Burgos te spoeden en zich bij hem aan te sluiten. De tijding van Napoleons overwinning bij Bautzen
105
LF.VEX VAK WILLEM 1)EX TWEEDE.
nas tot liem gekomen. Zou hij nu juist Spanje voor altijd prijs geven, zonder voor het behoud zijner kroon, voor de magt zijns broeders, voor de eer van Praukrijks grondgebied eene enkele maal liet lot der wapenen te beproeven? — In de onzekerheid derhalve of Koning Joseph Burgos aan haar lot zou overlaten, of dit allergewigtigst punt met al zijne magt zou verdedigen, waren de bewegingen geregeld voor den dag, waarop Wellington daar stond op eene der hoogten van Hor-raillas, en een veehoeder voor zich deed brengen die gewoon was in die streken om te zwerven. In den afgeloopen nacht hadden zich zware ontploffingen uit Burgos doen hooren, en nu werd aan den herder de vraag gedaan of hij had opgelet hoeveel spitsen van gebouwen ginds uitstaken op de hoogte waarop het kasteel gelegen was. quot;Si Senorquot; was het eenvoudig antwoord quot;no se campean tanto como otros dias; en op deze verzekering dat er niet zoo veel te zien waren als andere dagen, verkreeg hetgeen vermoed werd de hoogste mate van waarschijnlijkheid, gelijk het daarna tot zekerheid kwam, dat de Frausche Bevelhebber het kasteel van Burgos voor het grootste gedeelte had doen springen, omdat hij zijnen aitogt naar de Ebro wilde voortzetten. Terstond werden nu de beschikkingen voor den dag veranderd en het geheele leger begaf zich op marsch, met den linkervleugel aan het hoofd, naar de bronnen van de Ebro.
Die marsch was in vele opzigten geschikt om diepe indrukken na te laten. Door talrijke holle wegen en dals-ingangen drongen de verdunde marschkolonnen de landstreek in van de Sierra de Oea, door welke de Ebro verhinderd wordt van, gelijk de andere hoofdrivieren van Spanje, eene westelijke rig-ting te nemen. Meer verrassende afwisselingen van begroeide bergen en naakte rotshoogten, schuimende bergstroomen en holle zandwegen, van kronkelpaden over bergzijden en tusschen loodregte rotswanden, van valleijen in allerlei gedaante, van woestheid en van bebouwing, van al de bijzonderheden welke het schilderachtige eener landstreek uitmaken —• schooner verscheidenheden eener romaneske natuur vindt men weinig in
EERSTE BOEK. ACIITIEXUE HOOFDSTUK.
liet geheele Schicr-eilaiul. Maar hoc veel malen ook de li?ir-Ijanen over de grenzen tussclien Frankrijk ea Spanje door krijgsbenden z:jn overgetrokken, een marseli van een geheel leger met al zijn oorlogsmaterieel door deze bergstreek was ongehoord. Al de bezwaren welke de Artillerij en de Trein in hare beweging bij zulk eene terreinsgesteldlieid kunnen belemmeren, deden zich voor, en werden te boven gekomen. De ondervinding der vorige dagen had oefening gegeven; waar de trekbeesten te kort scholen werden de manschappen aangespannen; waar de raderen verhinderd werden te rollen werd het geschut op zeelen on touwen gedragen. Ook de Infan-terij, tegen vermoeijenissen gehard, overwon de onnoemelijke hindernissen welke hare marschorde konden verstoren, hetzij zij langs kronkelende wegen afdaalde in eene diepte, of door bergsleuven moest doorkruipen, of lustig opklouterde langs paden waar allsen een berggeit plag gezien te worden. Zes dagen worstelde aldus het leger in onverpoosden arbeid, en op deu zevenden daalde het uit de uitgangen van liet gebergte, ids zoo vele stroomen met brnissende golven, in de sclioone vlakte neder door welke de Zadorra stroomt. Op dezen ge-denkwaardigen marseh door de landwegen en de woeste bergpreek ten Noorden van liurgos, werd de Ebro overgetrokken deels over de bruggen van Piocamunde en San-Martin, deels Ier plaatse waar de brug is die Puente-de-Arenas genoemd wordt. Onbeschrijfbaar was de verbazing van den vijand op de tijding dat het gros van Wellingtons leger op den linkeroever van de Ebro had post gevat. Een eerste gevolg dier verbazing was de ontruiming van al de zeeplaatsen van Eis-caye met uitzondering van Bilbao en Sautona: een tweede gevolg was de slag bij Yittoria.
De groote weg welke van Madiid over Burgos naar de Eransche grenzen voert, gaat te Miranda de Ebro over en loopt vervolgens, na bij het dorp La Pnebla-de-Arganzon door
107
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
een bergpas te zijn doorgegaan, langs de dorpen Arinez ei» Gomeeha naar Vittoria. De doorgang te Puebla is eene opening in eene reeks van hoogten, welke ter regter-zijde de bergen van La Puebla genoemd werden, ter linker-zijde de bergen van Morillas, naar de twee dorpen die in hare nabijheid liggen. Halvema:ïnswijze zich krommende, omvatten deze hoogten een terrein, ten Westen en Noord-Westen van Vittoria, lang ongeveer drie uren gauns en twee uren breed. Deze wijde kom is het stroomgebied der Zadorra. De Zadorra heeft ten Noord-Oosten van Vittoria haren oorsprong. Zij doorsnijdt den weg van Durango bij het dorp Gamarra Mayor, en den weg van Bilbao tusschen de dorpen Abeehucho en Ariaga, westwaarts at'stroomende totdat zij door de bergen van Morillas gedwongen wordt zich in eene meer zuidelijke rigting te kronkelen: zij sluipt dan door de bergpas van Puebla heen na ir de Ebro, waarin zij bij Miranda hare wateren gaat uitstorten.
Op eene der meest uitstekende hoogten, welke de Zadorra dwingen met eene scherpe kronkeling eene meer-zuidelijke rigting te volgen, stond in den morgen van den Een-en-twintigsten Junij van het jaar 1813 de Erfprins van Oranje i:i een groep Staf-Officieren, waarvan Lord Wellington de hoofdpersoon was. Ten negen uur toen de nevelen en morgenwolken, welke den omtrek overdekt hadden, waren opgetrokken, zag men in 't verschiet de torenspitsen van Vittoria in den glans der zonnestralen schitterend afgeteekend tegen het azuur. De tusschenliggende vlakte, ter wederzijde van de Zadorra, met een dorpje op elke verhevenheid, met een bloemtuintje of een wijngaard bij elke landwoning, met graanvelden ingesloten door fraai geboomte, zou het gemoed hebben kunnen streelen door het bekoorlijk gezigt van een vruchtbaar landschap rustende in den gloed der zomerzon, indien zij die daar stondsn te turen naar alle zijden, niet met geheel andere gedachten waren vervuld geweest. Het schitteren van wapenen allerwege en de opstelling van troepen overal waar het oog tusschen de terrein-hindernissen kon doordringen, deden
108
KKKM K BOEK. KE6ENT1ENDE HOOFCSTDJt.
voorzien dat de worsteling van twee legers binnen weinige ureu die heerlijke vlakte tot een ijslijk slagveld zou doen worden.
Koning Joseph had, op de ontzettende tijding dat Wellingtons leger in zijne nabijheid was, eene keuze moeten doen tusschen den aftogt naar Frankrijk of het aannemen van een veldslag. Hij had het laatste gekozen, en nu stonden de overblijfselen van de zoogenoemde legers van het Zuiden en van het Centrum, met bijvoeging van een deel van het leger van Portugal, uitmakende zestig-duizend strijders van alle wapenen met honderd-vijftig vuurmonden, in het front van Vittoria geschaard ter bescherming van hovelingen, vlugtelingen en schatten, tot welker vervoer een eerste, onafzienbare trein, voor he. aanbreken van den dag, den weg naar Bayonne had ingeslagen. Het fransche leger had eene stelling betrokken van zeer wijde uitgestrektheid; eene linie, met den regter-vleugel te Gamarra-Mayor, stond langs de beide oevers van de Zadorra evenwijdig met den Grooten Weg. Eene andere linie doorsneed dien weg bij Arinez, en eene derde was als lleserve geschaard bij Crispvana en Gomecha. Koning Joseph was de Opperbevelhebber in naam, maar de operatiën werden bestuurd door een Majoor-Generaal, onder dezen titel hem door zijnen broeder toegevoegd. Deze was dezelfde Jean Baptiste Jourdan, die negentien jaren vroeger op den Zestienden Junij 1794, aan het hoofd eener groote overmagt van Fransche Republikeinen vc-or Charleroi werd teruggeslagen door den Prins van Oranje, wiens zoon daar nu tegen hem over stond aan de zijde van Lord Wellington. Het Fransche leger had reeds in den nacht van den Negentienden deze uitgebreide slagorde aangenomen, en dat het voorbereid was tot den strijd was gebleken bij eene algemeene en naauwkeurige verkenning door Wellington met den Prins en andere Staf-Officieren op den Twintigsten gedaan. Het verloop van dien dag had aan de kolon-nen van het Britsche leger, welke om den aard van het door-geloopen terrein ongemeen waren verlengd geworden, tijd gé-geven om op te komen.
109
LEVEN VAN WILLEM I'KN TWEEDE.
Van de Bntsche, Portugeesche en Spaansehe krijgsraagt waren tachtig-duizend hoofden niet negentig stukken geschut nabij genoeg om deel te kunnen nemen aan den slag of tot Reserve te dienen; doch daartoe hadden sommige Division reeds in den nacht haren opmarsch moeien aanvangen. De aanvoerder van den linker-vleugel, Sir Thomas Graham — dus waren de algemeene beschikkingen voor den slag — zou met twintig-duizend man en eenig geschut langs den weg van Eilbao uitkomen, de Zadorra bij Gamarra-Mayor en Ariaga overweldigen en alzoo zien de vijandelijke legerstelling om te trekken. Sir Rowland Hill zou achter de bergen van Morillas tusschen de Bayas en de Beneden-Zadorra den regter-vlengel, van gelijke sterkte, ten aanval scharen en van daar de bergpas en de hoogten van Puebla vermeesteren, om aldus in de rigting van den Grooten Weg voorwaarts te dringen. Wellington zelf zou den aanval van het centrum leiden, en de Midden-Zadorra overtrekken met dertig-duizend man waaronder de kavallerij en de grootste hoeveelheid geschut, met het voornemen om hot centrum .der vijandelijke stelling door te breken.
Het was ongeveer tien uur in den morgen toen de Opperbevelhebber en zijn Staf van de hoogte, waarop zij zich bevonden, waarnamen, dat Sir liowlaiul Hill met den regter-vleugel den slag begon door de bemagtiging van het dorp Puebla, het overtrekken der Zadorra daar ter plaatse, en het bestijgen der hoogten ter regterzijde van den Grooten Weg. Eene Divisie Spanjaarden aangevoerd door den vurigen Generaal Morillo, en de Bergschotten door den onversaagden Luitenant-Kolonel Cadogan, wedijverden met elkander om deze steilten te beklimmen tegen 's vijands vuur in. Het gelukte hun, die te bemagtigen, maar beiden ten koste van het bloed hunner aanvoerders. Morillo echter, ofschoon gewond, bleef in 't vuur; Cadogan deeel zich op het hoogste punt van het veroverd terrein brengen om het beloop van den slag te kunnen overzien: eer die was afgeloopen had hij den doodstrijd volstreden. Terwijl dus ele hoogten van Puebla vermees-
110
EF.ESTE BOEK. NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
tftrd werden, drong- langs huren voet liet overige der Tweede Engelsche Divisie, tot welke Gadogans Bergschotten behoorden, voorwaarts naar het dorp Subyana-de-Alava in het front van 's vijands linker-vleugel. Het dorp werd veroverd, eu het gevecht breidde zich van daar meer en meer uit in een levendig kanon- en tirailleurvuur. De vijand, wiens aandacht hierdoor bijzondei- naar dit punt getrokken werd, begon nu versterking op versterking daarheen te zenden, verzwakkende aldus andere deelen zijner slagorde zonder dat het hem gelukte den verloren grond te herwinnen.
Middelerwijl hadden de Divisiën die meer bijzonder onder de persoonlijke leiding van Wellington in het midden zijner slagordening ten aanval oprukten, zijnde de Derde, de Vierde, de Zevende en de Ligte Divisie, door de menigvuldige cn-elt'enheden en hindernissen van het terrein, moeite om Za-dorra te bereiken en die rivier over te komen. Eene niet ■ berekende vertraging werd hierdoor veroorzaakt, te meer geschikt om stoornis te brengen in een vooraf' beraamd aanvalsplan, omdat de menigvuldige afscheidingen van het terrein de gemeenschap tusscheu de verschillende kolonnen verhinderden. Het gevolg hiervan was dat in bijzondere mate de hoogste inspanning van het waarnemingsvermogen, en menin-vliegende galop, en menig sprong met het paard, en het braveren van menigen kogel, gevorderd werden van hen uit wier berigten en opmerkingen de Veldheer nieuwe ingevingen ont-leenen moest voor de verdere gevechtsleiding. Die vertraïinff had echter dat voordeel, dat zij Koning Joseph in den waan bragt als of de geheele magt welke tegen hem over stond zich bevond naar de zijde van Puebla, en dat iiij de overige deelen zijner slagorde verzwakte om zijnen linkervleugel tegen Ilill te hulp te komen. Maar Wellington hield met ongeduldig verlangen den verrekijker gerigt naar zijn linker-vleugel, wachtende dat daar de aanval van Sir Thomas Graham zon zigtbaar worden. Ten één uur gaven krullende rookwolkjens in de verte en kanongebulder ten Noorden van ^ ittoria de zekerheid, dat Graham op zijn post was. Een
UI
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
oogeublik te voren had de Ligte Divisie, aangevoerd door den Generaal-Majoor Charles Baron Alten, wien door een Spaan-schen boer de weg was gewezen naar de brug Ïres-Puenteo genoemd, deels over deze, deels over de brug van Villodas trekkende, post gevat op den linker-oever der Zadorra, waar deze zich buigt om de hoogte Yruna. Bijna terzelfder tijd vertoonde zich bij het dorp Meudosa het hoofd der kolonne, welke uit de Derde en Zevende Divisie bestond. Toen ontvlamde de strijd op alle punten langs de boorden der Zadorra, waarvan de overtogt werd ten uitvoer gebragt over bruggen en door waadbare plaatsen, bij verrassing en door geweld, onder levendig tirailleur-vuur en de geweldige werking der wederzijdsche Artillerij. De Vierde Divisie, onder den Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole, welke reeds vroeger de bruggen van het dorp Nanclares was overgegaan, rukte nu voorwaarts en schaarde zich ten aanval dwars over den Groeten Weg. De Zware Ruiterij ging mede aldaar over en snelde in galop naar de regter-flank van Cole's Divisie om de ruimte te bezetten, welke haar scheidde van Hill's legerafdeeling. De Derde Divisie vermeesterde de brug van Momarlo bij het dorp Mendosa, vatte post op den linker-oever der Zadorra, stelde zich regts in gemeenschap met de Ligte Divisie, en bood links het hoofd aan eene vijandelijke kolonne die van Crispy ana over La Hermandad kwam aanrukken.
Met deze bewegingen konden de beschikkingen, door den Opperbevelhebber vooraf bepaald, geacht worden in volle werking en de tijd gekomen te zijn om den besiissenden schok toe te brengen. Toen gingen naar alle zijden bevelen om op alle punten met nadruk aan te vallen, en Wellington trok met zijn Stat over de brug Trcs-Puentes de Zadorra over. De Derde Divisie onder het bevel van Sir Thomas Picton, stond daar in slagorde tegen-over een hoogen heuvel, Junguiz ge-heeten, achter welke het dorp Ariuez gelegen was. Ziende dat deze hoogte, welke als een centraal punt van 's vijands slagorde eerst sterk door hem was Dezet geweest, nu aanmerkelijk was ontbloot geworden, doet Wellington eene Brigade
112
EERSTE BOER. NEGENTIENDE HOOFDfeTUK.
zijner Derde Divisie voorwaarts trekken en in gesloten kolonne met den stompas voorbij het front der beide legers daarheen rukken, biedende alzoo de flank aan 's vijands frontvuur en aan het inhouwen van diens Ruiterij, roo zij vastberaden genoeg ware om toe tc rennen. Wellington zelf bestuurt dien marseh, welke misschien roekeloos zou genoemd zijn, zoo die niet met een gelukkigen uitslag ware bekroond geworden. Aan den voet van den heuvel gekomen, klimmen, voorafgegaan door de Riflemen van de Ligte Divisie, Wellington, de Prins, Constant en andere Staf-Officieren naar boven. Ziende, dat een bataljon van het Acht-en-tachtigste Regiment, 't welk zich aan het hoofd der achter hen opkomende kolonne bevindt, i» groote wanorde is geraakt, doen zij halt houden, en het bataljon herstelt zich. Toen stellen zij zich andermaal aan de spits, en de vijand verdwijnt geheel van de kruin der hoogte. Waar, zelve den top bereikt hebbende en aan de andere zijde afdalende, vinden zij de hoofd-massa der Fransche Artil-lerij, vuur gevende uit vijftig vuurmonden, en groote benden tirailleurs jagen bun een hagelbui van kogels te gemoet. De kogels lieten hen echter ongedeerd, en het geschutvuur werd beantwoord door eenige Engelsche batterijen met spoed voorwaarts en in werking gebragt.
De zegevierende verschijning van Wellington en die bij hem waren op de Junguiz was het beslissend ooger.blik van den slag. Koning Joseph, ziende zijn regter-vlengel door Graham bestookt, zijn linker door Hill omgetrokken, en zijn centrum door Wellington bedreigd, had reeds bevel gegeven tot den afraarsch zijns legers van het slagveld. Doch waar de terug-togt begonnen was met orde volbragt te worden, ontaardde die weldra door de verrassing van Wellingtons verschijning in eene verwarde vlugt. Ariuez was nog een gewigtig steunpunt, waar de vijand stand hield en zich als wanhopend verdedigde: Picton deed zijne bataljons, ook dat 't welk bij het beklimmen van den Junguiz een oogenblik van verwarring had gehad, met gevelde bajonnet het dorp binnen stormen. Eeni-gen tijd lag voor de oogen van Wellington en de zijnen het
113
LEVEN' VAN WILLEM DEX TWEEDE.
dorp in een dikke wolk van kruiddamp gehuld, waarin zich het woest geschreeuw der vechtenden deed hooren in weerwil van het bulderen der kanonnen en het knetteren der geweren overal in den omtrek:— toen zagen /ij l'ictons dapperen uitkomen op den Grooten Weg, de Franschen voor zich henen drijvende. Ten drie ure trok Wellingtons Staf het veroverde dorp door, den weg op naar Vittoria. Voor hen uit werd de vijand uit Gomecha verdreven, en ten zes uur zagen zij zijne laatste strijders van de laatste verdedigbare hoogten bij Ali en Armentia de vlugt nemen, al zijn geschut, al zijn legerwagens, al zijn voorraad, al zijn geld, prijs latende aan den overwinnaar. De stralen der avondzon beschenen een wild tooneel ■van vlugtenden en vervolgers; roode massa's voetvolk van alle zijden opkomende in de rigting van Vittoria; Wellington en zijn Staf ter zuidzijde van de stad steeds voorttrekkende om nadruk te geven aan de vervolging, totdat zij 's vijands terug-togts-weg bereiken, waar het geschut, vastgeraakt in de door regens doorweekte wegen, den doortogt verspert aan alle andere voertuigen; ter regterzijde de kolonnen van Hill, die het dorp Zumelza en den berg El-iJico-Zoroz venneesterd hebbende, de op-een-gedrongen vijanden meer en meer terugwerpen; ter linkerzijde de Engelsche Hussaren de reiskoets van Koning Joseph nazettende, die alleen ontsnapt door ijlings te paard te stijgen en het rijtuig prijs te laten; vooruit. Rijdende Artillerij vlug-tende benden, hier in galop trachtende te bereiken, ginds met haar vuur verpletterende; wagens met geld en goederen reeds nu bestormd door soldaten: in 't kort, al wat er pleegt te gebeuren wanneer een leger zich in een staat bevindt, waarvoor alleen de Fransche taal eene eigene, zeer zinrijke uitdrukking jjeeft — in een staat van volslagene déroute. Eén kanon en één houwitser had de vijand in zijn vlugt kunnen medevoeren: al het overige geschut, munitie, legertuig — het materieel van drie legers — lag rondom Vittoria ten buit voor den overwinnaar.
Sir Thomas Graham had aanvankelijk niet zoo groote vorderingen kunnen maken aan de Boven-Zadorra, waar hij den
114
EERSTE HOEK. NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
bekwamen Luitenant-Generaal Keille te bestrijden voud. Loeh nadat eene Brigade, afgezonden over de hoogten waarachter de twee dorpen Gamarra lagen, Gamarra-Mayor over de Za-dorra-brug met de bajonnet vermeesterd had, gelukte het den Kolonel Colin Halkett met zijne Brigade stormenderhand in Abechucho binnen te dringen, en nam op de linker-flank de Spaansche Divisie van den Kolonel Longa Gamarra-Menor iiir uit Durana zelfs werd de vijand verdreven. Door liet bezetten dezer laatste plaats was voor het geslagene leger de lerugtogsweg langs de heirbaan naar Frankrijk afgesneden en moest het zijn behoud zoeken langs de wegen die over Lorri-aga en Arcaya, Metauco en Argandona in de rigtins; vaii Salvatierra naar Pamplona voeren. De late avondschememiquot;-op den langsten der dagen liet nog toe dat de drie leger-afdeelingen van HOI, Wellington en Graham, ten Oosten van A ittoria met elkander in gemeenschap kwamen. Tvisscheu negen en tien uur trok Wellington met zijn Staf van de vervolging terugkeerende, Vittoria binnen.
Zelden zal wel een nacht na een veldslag zonderlinger verscheidenheid van voorwerpen en toestanden in een kort bestek vereenigd niet zijn schaduwen overdekt hebben, dan die nacht in den omtrek van Vittoria. De akelige bijzonderheden van een slagveld ontbraken wel niet, maar de doodeu en gekwetsten, wier gezamenlijk getal bij de Fransehen op zes-dui/.end kan geschat worden, en bij de Engelschen, Spanjaarden en Portugeezen vier-duizend-negen-honderd bedroequot;', lairen over eene wijde uitgestrektheid gronds verspreid, meest quot;op eenigen afstand achter het terrein waar het overwinnend leirer overnachtte. Het schijnsel der bivakvnren gaf groepen te zien gelijkende naar die van een jaarmarkt, waar verkocht en vertoond en geschertst wordt. Van waar de voorwerpen kwamen die daar verkocht en vertoond werden, bleek het duidelijkst toen het spoedig weder aanbrekend morgenlicht geheel den inhoud zigtbaar deed worden van de ontelbare karren en bagaadje-wagens, beladen met velerlei voorwerpen, en der ï eisi ijtuigen - a an alle gedaanten met hofbeambten, kamerjuf»
S«
115
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
fers, tooneelspeelsters en velerlei — een trein en een stoet waarmede Koning -Joseph den aftobt uit de ïTocfdstad Viin zijn eendaagsch koningrijk belemmerd had en geschandvlekt heeft. Het was maar een deel van zijne in Spanje geroofde schatten, 't welk hij bij Vittoria moest achterlaten, en evenwel zijn het, aan sreld alleen twaalf-millioenen gulden geweest, waar van slechts het vierde van éc'n rnilüoen voor de Eritsche krijsskas heeft kunnen behouden worden, en al het overige deels ten buit van den soldaat, maar het grootste deel de prooi is geworden van dien zwerm van beiderlei kunne, die gewoon zijn een leger gelijk hongerige jakhalzen te vergezellen. Onder den buit bevond zich de Maarschalksstaf van Jourdan, waarvan de opzending naar Engeland is beantwoord door den Prins-Regent met de toezending van den Britschen Maarschalksstaf voor den overwinnaar.
Dienzelfden dag. den dag na den slag en na zoo vele dagen van verhittende inspanning, gaf Wellington te Salvaüerra zijn leserberigt in de pen, waarin hij de bewegingen van zijn leger op den dag der overwinning met eeue bewonderenswaardige koelheid van uitdrukking geschetst heelt. In dat Icerbcrigt komt de volgende zinsnede voor:
quot;Colonel His Serene Highness the Hereditary Prince of quot;Orange was in the field as my aide-do-camp, and conducted quot;Himself with his usual gallantry and intelligence,quot;
Wanneer eenig geschreven stuk zich onderscheidt door soberheid en juistheid in de bewoordingen, eigen aan den Steller, dan mag men, wanneer daarin eenig oordeel wordt uitgesproken, de woorden wegen. Voor de tweede maal ziet, men Wellington in zijne Legerberigten aan den Prins eene eigenschap toekennen, welke de Fransche taal gelijk de Engelsche benoemt met, het aan 't Latijn ontleende woord Intelligenlie. Het drukt de vaardigheid uit van het redelijk denkvermogen, de gave om door middel van het redevermogen het algemeene van eenige voorstelling spoedig in een bepaald begrip te denken. Deze deugd is het waardoor de krijgsman waardig wordt, naar de mate waarin hij haar bezit, in hoogeren of
11«
EEKSTE KOEK. TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
lageren rang bevel te voeren over hen, die alleen kunnen vuur geven, en Wjonnet, sabel olquot; lans hanteren. Toen de Prins voor 't eerst in hei vuur was bij El-Bodon, had WellingtOL reeds die deugd bij hem opgemerkt; hij had hem die verder bij gelegenheid zien ten toon spreiden: van het slagveld bij Vittoriu kon hij inzonderheid daarvan getuigenis afleggen, omdat daar van zijne Staf-Officieren de Prins meer bijzonder, gestadig onder zijne oogen was geweest. De dapperheid die hij daar den Prins had zien betoonen noemt hij quot;zijne gewone,quot; en hij kenschetst die, door uil de zinverwante woorden der Engelsche taal er een te kiezen, 't velk alle gedachte aan bedoelingen en uitwendige prikkels buiten sluit en eene zekere blijgeestige dapperheid to kennen geeft, welke alleen om haar zelfs-wille aanwezig is, eene dapperheid, waarvoor de Neder-landsche taal geene eigene benaming heeft. Dapper onder vele dapperen was de Erfprins van Oranje op het slagveld van \ ittoria opgemerkt, zich verlustigende in de gelegenheid om den aandrang van zijn heldenhart te kunnen volgen, en zijne gewone Intelligentie liad zich ook daar geen oogenblik verloochend.
XX.
Aldus werd een bewonderenswaardig geheel van berekening en uitvoering, waardoor een leger van honderd-duizend man met al zijn materieel in zes weken tijds uit Portugal over zes rivieren tot aan den voet der Pyreneën gevoerd was, in de velden van Vittoria bekroond met eene overwinning zoo onbetwistbaar, dat van de Pransche zijde zelfs geen legerberigt van den slag in 't licht is verschenen. De beslissende gevolgen echter, welke Josephs nederlaag voor Spanje gehad heeft, lieten zich eenige dagen wachten. Terstond na den slag was het overwinnend leger onbekwaam om den geslagen vijand te vervolgen ook met den geringen nadruk, welke genoegzaam zou geweest zijn om een leger te vernietigen, waarvan Soldaten en Otiicieren, Ge-
UT
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
ueraalfi zelfs, hun bijzonderen kleederen-voorraad verloren hadden en velen barrevoets liepen. De begeerlijkheid der zegevierende soldaten naar de buit-geworden schatten was sterker dan de krijgstucht: en acht dagen na den roemrijken dag verklaarde Wellington, dat de vervolging hem meer manschappen had gekost dan den vijand, en dat hij tweemaal zooveel soldaten uit de gelederen miste als hij er in den slag verloren had. Bovendien had de overwinnaar op de linker-flank den Generaal Maximilien-Sebastien ïoy in het oog te houden, van wiens krijgsmagt hij de sterkte niet kende, omdat zij dagelijks vermeerderd werd inet de Fransche troepen, die de zeeplaatsen van Biscaye ontruimden, en op zijne regter-flank den Generaal Olausel, wiens krijgsmagt evenmin als die van Eoy gedeeld had in de nederlaag, vermits zij niet tijdig genoeg het slagveld had kunnen bereiken. Beide deze talentvolle Bevelhebbers bragten de troepen onder hunne bevelen buiten het bereik van het Britsche leger met onmiskenbaar beleid.
In drie hoofdrigtingen bewoog zich de vlugtende krijgsmagt, om door de Pyreneën heen den Franschen bodem te bereiken. Wellington en zijn Staf waren rusteloos in beweging, trachtende op eiken dier terugtogtswegen den vijand, door de marschrigting der hem vervolgende kolonnen, in te halen, voor te komen, af te snijden. Dagelijksche verkenningen, hiertoe vereischt, schonken den Prins menig treffend schouwspel van de veelvormige berggroepen en valleijen der Westelijke Pyreneën. Schier elk van die dagen bood nieuwe indrukken en verrassende ontmoetingen. Op den vierden dag na den slag werd de vallei van lloneesvalles verkend, en werd den Prins El Prado de Tlolando gewezen. Het was het veld. waar die middel-eeuwsche krijgsman gesneuveld is, wiens naam onder alle llomantische Kiddernamen het meest is vermaard geworden en daarom door Ariosto gekozen is voor zijn Epi-schen Roman. Hij Werd daar verslagen, toen Karei de Groote, met een leger even als dat van Joseph Bonaparte met onit bezwaard naar Frankrijk terugkeerende, bij Poncesvades door
US
EERSTE BOEK. TWINTIGSTE IIOOFDSTCK.
de Basken overvallen werd : en het is mogelijk dat de nederlaag van het Fransche Leger bij Vittoria bezongen is met het Baskische triomflied op de nederlaag van Karei. Althans zij hebben het niet vergeten, de Escualdunaes in hunne bergen, het lied van Altobicar, waarin uitdrukkingen voorkomen als deze: „Wat hadden zij te doen in onzen bergen, die mannen van het Noorden? waarom zijn zij onzen vrede komen verstoren? Wanneer God de bergen schept, dan is het opdat de mensch die niet overschrijde. Vlugt, vlugt gij allen die nog kracht over hebt en een paard. Vlugt, Koning Carloman, met uwe zwarte pluimen en uwe roode kaproen.quot;
Daags na de verkenning van Eoncesvalles verzelde de Prins den Veldheer bij het voltooijen der insluiting van Pamplona. Wellington namelijk, in plaats van — stout of roekeloos, mogen anderen beslissen — met liet gros zijner krijgsmagt in Frankrijk en op Bayonne te vallen, besloot zich te bepalen, tot eene blokade van Pamplona en eene belegering van San-Sebastian, terwijl hij inmiddels den vijand voet voor voet opdreef over de Grenzen. Deze was reeds met den regter- en den linker-vleugel in Frankrijk teruggetrokken, toen in 't midden de Generaal Graaf Gazan de la Peyière met drie Divisiëu zijne vervolgeren het hoofd bood in de vruchtbare en voor verdediging zeer vatbare vallei van Baztan. De Luitenant-Generaal Hill deed echter door twee Engelsche en twee Por-tugeesche Brigaden, aangevoerd door de Generaals William Stewart en Graaf De Amarante, de Franschen achtervolgens al de door hen genomene stellingen verlaten. Doch de laatste post door hen bezet, in de Puerto de Maya, was buitengewoon sterk. Wellington zelf bestuurde dén aanval op dit punt. en het was om deze laatste stelling te verkennen, welke het bij Vittoria geslagene leger nog bezet hield in Spanje, dat de Prins op den Zevenden Julij in het gevolg van den Veldheer die berggroep van de Pyreneën besteeg, welke Los Alduides genoemd worde. Een blik door de sleuven en verwijdingen van het gebergte gaf de zekerheid dat de vijand zich gezet had in de dal-engte tusschen het dorp Maya in he»
1 19
LEVEN VAN WILLEM OEN TWEEDE.
120
front en het dorp Urdax in den rug, waar liet terrein in zijn voordeel was. Toen deed een naauwkenrig overzigt van den omtrek tot een plan van aanval besluiten, 't welk terstond op de volgende wijze werd ten uitvoer gebragt. De Zevende Divisie vau het Engelsehe leger bevond zich te San Estevan: aan deze werd bevel gezonden, om van daar door de bergen heen, den weg naar Urdax te nemen en alzoo den rug der vijandelijke Stelling te bereiken. Wellington en zijn Staf, afgedaald van Los Alduides, begaven zich naar Elisondo, ten einde van daar de hoogten op 's vijands regtertlank te beklimmen en met eene Brigade van den Generaal Stewart de hand te reiken aan de Zevende Divisie. Eene l'ortu-geesche Brigade onder den Generaal De Amarante trok door de laagte, om in het front het dorp Maya aan te tasten. Wellington, de Prins, Constant, en eenige andere Officieren gingen de Brigade van Stewart voor, welke langs het bergpad, man aan man, de Piek D'Atchiola beklom. Toen zij boven gekomen waren, uiogt hun oog bij den eersten aanblik onweerstaanbaar getrokken worden door het vergezigt-voor hen uit over de bergen lieeu in de vlakte, steden en dorpen van Frankrijk, links de zee, regts met sneeuw bedekte bergkoppen: — in de diepte ziende, bespeurden zij dat zij door de vijandelijke schildwachten en verkenningsposten reeds ontdekt waren, en zagen zij de Fransche soldaten te wapen snellende en alles in beweging om de stelling iu de Puerto de Maya te handhaven. J)e vijand, ontrust door de verschijning van Engelsehe Staf-Otficieren schier in zijnen rug en ziende boven zijn hoofd de Engelsehe Brigade post vatten in de kloven van deu berg welke zijne stelling beheerschte, begon uit hel het dorp Maya waar de l'ortugeezeu hem opdrongen, terug te wijken, maar te gelijk een aanval te ondernemen op de Piek D'Atchiola. gt;Ju ving een bloedig gevecht aan tusslt;-iien Stewarts Biigade, die hare Stelling op den berg verdedigde, en de Franschen die telkens versche troepen deden aanrukken om haar te verdrijven; terwijl Wellington vruchteloos uitzag naar de Zevende Divisie welke niet kwam opdagen. Gedurende dezen strijd,
EERSTE BOEK. EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFOSTUK.
des namiddags len 5 ure, kwam er uit zee eene mist op, die de bergen iu den omtrek als met wolken overdekte. Uit natuurverschijnsel gaf aan het gevecht eeiie zonderlinge gedaante en deed het niet verflaauvven, maar veeleer toenemen in woede, nu de kogels iu het verborgene troffen en de strijdenden het aantal en de nabijheid hunner tegenstanders niet konden waarnemen. W aar niemand verder zien kon dan weinige schreden van zich at', heeft ook niemand de bijzonderheden van den strijd kunnen opmerken. Maar de uitslag was niet twijfelachtig, en in den avond verkondigde het klokgelui der omliggende dorpen en de Viva's der dorpbewoners, — die gedurende het gevecht met hunne vrouwen en kinderen op de hoogten gekomen waren, — dat de iïanscheu waren afgetrokken, 's Nachts keerde de Prins met den Veldheer door Elisondo terug naar het Hoofdkwartier te Jrurita. Nu was Spanjes noorder-frontier tusschen Roncesvalles en de monden van de Bidassoa op alle. punten door Wellingtons leger bezet, en in het open veld was geen gewapend Fransch soldaat meer te zien in het ge-heele Schier-eiland.
XXI.
Met Josephs nederlaag bij Vittona was het pleit beslecht tusschen Napoleon en de Spanjaarden; maar de strijd tusschen de Britsche en de Fransche wapenen was daarmede niet geëindigd. Zoodra de Fransche Keizer in zijn Hoofdkwartier te Dresden de tijding had bekomen, dat Wellington de Ebro was overgetrokken, had hij, voor dat hem nog de noodlottige vlugt zijns broeders was bekend geworden, den Maarschalk Soult, die bij het leger in Saksen was, met onbepaalde volmagt bekleed tot alles wat deze noodig zou oordeelen om den verloren grond te herwinnen, en de eer der Fransche wapenen tegen over den Brit te herstellen. Al wat er van strijdbare manschap, van bruikbaar geschut, van allerlei legerbelioeften iu de Dépots en Magazijnen van Frankrijk beschikbaar was. met voor-beeldelooze snelheid in gereedheid gebragt, was naar de Spaan-
121
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
sche grenzen gezonden, en juist eene maand na den slag bij Vittoria stond Soult met een nieuw leger, het Leger van Spanje genoemd, strijdvaardig voor de Pyreneën.
Het werd nu voor Wellington van het uiterste gewigt meester te worden von San-Sebastian. De werkzaamheden der belegering werden derhalve verhaast; doch een storm op de bressen, in den nacht van den Vijf-en-twintigsten Julij ondernomen, werd door de Bezetting afgeslagen. Daags-daaraan verzelde de Prins, die hersteld was van eene ligte ongesteldheid waardoor hij te Hernani was aangetast, den Veldheer naar de belegeringswerken. De veerkracht der belegeraars te verhoogen, was het doel van dientogt; doch het bleek weldra raadzaam, ten aanzien van San-Sebas-tian, gelijk van Pamplona, zich vooi'eerst tot eene blokade te bepalen. Berigten, door den Veldheer, deels toen hij naar Lcsaca terugkeerde op weg ontvangen, deels 's avonds aldaar gevonden, deden een uitgestrekt plan van aanval bij den Maarschalk Soult onderstellen. Werkelijk was die dag de eerste eener reeks van dagen, gedurende welke de Pyreneën getuigen geweest ziju van talrijke wapenfeiten, waaronder er waren die den naam van veldslagen verdienen. Het tooneel van dien strijd was de bergstreek tusschen Pamplona, San-Sebastian, Bayonne en St. Jean-dePied-de-Port: een groot doolhot van hoogten en diepten, vol bergpassen, dals-ingangen, sleuven, afgronden, wildernissen en woeste waterstroomen. De zamen-hang dier veeldaagsche gevechten heeft alleen kunnen waargenomen worden uit een hoog strategisch standpunt; en uit dien hoofde is er eene veelbeteekenende getuigenis gelegen in de reden welke den Opperbevelhebber op den Eersten Augustus bewoog den Erfprins van Oranje te kiezen om het leger-berigt van de gebeurtenissen der zes verloopene dagen naar Engeland over te brengen, te weten; quot;omdat de Prins volkomen bekend was met al wat er was voorgevallen, en met de situatie van het leger, zoodat hij in staat zou zijn menige bijzonderheid mede te deelen, waarvoor in eene Depeche geene plaats is.quot; De Prins namelijk had bestendig den Opperbevelhebber verzeld, die zelden in 't Hoofdkwartier was, maar
EEX-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
123
EERSTE HOEK.
dagelijks in 't gebergte te midden der grootste gevaren. Een paar trekken zullen voldoende zijn om eene voorstelling te geven van de verscheidenheid der toestanden, waarin Wellington en die hem verzelden in die dagen verkeerd hebben.
In den vroegen morgen van den Zeven-en-twintigsten Julij bevonden de Opperbevelhebber en zijn Staf zich in de vallei van Baztan bij den Generaal Sir Rowland Hill. Zij waren den vorigen dag van Lasaca over Sumbilla en San-Estevan derwaarts gereden. Van-daar den hoofdrng der Pyrenocn door de Puerto de Velate zijnde doorgegaan, renden zij de vallei van dc Lanz door, in ongerustheid over het lot van Sir Thomas Picton en diens Divisie, van welke dien dag geene tijding was ingekomen. Het dorp Lanz zijnde doorgereden hoorden zij achter de bergen die zij te linkerzijde haddeiij kanon- en geweervuur in de rigting van Zubiri en iloneesvalles en te gelijkertijd vernam men dat Pictons 'Divisie terugdeinsdt naar de zijde van Huarte. Op dit berigt zendt Wellington naar alle zijden bevelen om den marseh van alle troepen in de vallei van de Lanz vooreerst te stuiten; hij zelf met weinigen snelt voort over Ostiz naar Sorauren. Bij het binnenrijden van dit dorp ontwaart hij het leger-korps van den Generaal Clansel over de kruinen van het gebergte trekkende in eene rigting, dat de troepen in de vallei van de Lanz onvermijdelijk afgesneden zouden zijn. Terstond van het paard gestegen, schrijft hij op de leuning der brug van het dorp nieuwe marschbevelen voor de troepen die in aantogt zijn naar de vallei van de Lanz; maar te gelijkertijd, terwijl Lord Eitz-Eoy Somerset met deze orders wegsnelt, rennen reeds op een zeer korten afstand Fransche Hussaren het dorp binnen, en Wellington, de Prins, Constant en welligt twee of drie andere Officieren die van den Staf daar ter plaatse waren, hebben naauwelijks den tijd om zich op hunne paarden te werpen en spoorslags door het dorp Orieain naar het gebergte te ijlen. Daar, op de berggroepen tusschen de rivieren de Guy en de Lanz, stond de Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole met zijne Divisie tegen-over den Maarschalk Soult en diens leger, alleen
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gescheiden door eene diepe smalle vallei. Wellington, op de hoogten gekomen, werd niet zoodra ontdekt door zijne troepen, die onkundig waren van zijne nabijheid, of er ging een gejuich op, 't welk snoedig oversloeg tot de gewone aanvalskreet der Britsche soldaten en snel voortliep langs de geheels linie. Toen den ïranschen Veldheer de oorzaak van dien plotseling tum-geheven kreet werd te kennen gegeven, wilde hij daaraan geen •reloof geven; quot;Wellington was met zijn Stat' eergisteren voor San-Sebastian; hoe zouden zij nu hier kunnen zijnr De 1 ran-sche Maarschalk scheen nog niet ie weten, waartoe Enge.sche paarden in staat zijn, en Engelsche rijtrant, en Stai-Officieren even onvermoeibaar geworden als hel ijzer-harde ligchaamge-stel van Wellington. Terwijl hem spoedig alle twijfeling daaromtrent benomen werd, en hij zijn tegenstander door een kijker begluurde, wees een Spie den Maarschalk aan den Britschen quot;Veldheer: en de twee Legerhoofden Soult, en Wellington, beiden even bedachtzaam, twee in wilsvermogen en sioti'elij k organismus even krachtvolle gestalten, stonden iede: met zijnen Staf, een wijle tijds elkander te beschouwen op de Pyreneën.
Waar alleen dien dag fel gestreden werd was Wellington tegenwoordig: het was bij een heuvel voor het midden zijner legerstelling, welke door zijne Spaansche troepen met groote standvastigheid verdedigd weid tegen de pogingen van Soult om dien meester te worden. Eene hieruit gevolgde schermutseling langs de geheele linie had ligt tol een algemeene slag kunnen overgaan, zoo niet in den avond een zwaar onweder over de Pyreneën ware losgebarsten, vergezeld van plasregens. Toen werd een donkere nacht door de beide legers doorge-br.igt in overspoelde dalen of op eeu vochtigen grond met glibberige paden: alleen den Engelschen Yeldheer viel 'eno tent te beurt, welke de Generaal Cole had laten opslaan.
De volgende dag had bloedige uren. Ten half-elf in den voormiddag schreef Wellington op de hoogten die in het front vau Vilaiba en lluarte gelegen zijn, aau den Luitenant-Generaal Sir Thomas Graham, dat Soult niet genegen scheen hem aan
124
EKRSTE BOEK. EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
te tasten; en nog cenige regelen geschreven hebbende moest hij ijlings te paard stijgen: want Sonlt viel hem aan met dubbele overraagt. In den toen volgenden strijd bij Sorauren werd den Prins bij het oprijden tegen eene hoogte, een paard dat hem door menige kruidwolk had gedragen onder 't lijf doodgeschoten, en geen gebiuik makende van het aanbod van den Baron De Constant, die hem het zijne wilde doen bestijgen, klom hij te voet naar boven en stond eenige oogenblik-ken later op de kruin der hoogte bij den Veldheer ten doel aan een hagelbui van kogels, waardoor verscheiden Officieren bij hen gekwetst en bijna al de paarden getroffen werden. Een ander Aide-de Camp, de Kolonel Gordon, bekwam bij het overbrengen eener order eene zware verwonding, en het Britsche leger, ofschoon daarvan slechts twaalf duizend man in het vunr geweest waren, telde een verlies van twee duizend-en-zeshon-derd. Ten half-vier ure in den namiddag vervolgde Wellington zijn brief aan Gnliam en, de reden meldende waarom hij had moeten afbreken, kon hij er bijvoegen: ,/de vijand is op alle punten teruggeslagen met een aanzienlijk verlies.quot;
Soortgelijke tooneelen leverde elk der drie volgende dagen op, en dezelfde slotsom was de uitkomst der geheele reeks van marschen, evolutien en gevechten gedurende de zeven dagen waarvan Wellington, toen hij op den Eersten Augustus in het Hoofdkwartier te San-Estevan was teruggekeerd, het logerbe-rigt schreef, tot welks overbrengen hij den Erfprins van Oranje bestemde. De Prins was gestadig aan zijne zijde geweest wanneer do berigten inkwamen en dc bevelen uitgingen, door welke de bewegingen van zoo vele troepen-r.ldeelingen in de doolwegen van het gebergte tot de verijdeling van Soults aanvalsplan geleid hadden; hij was dus in staat de schets aan te te vullen welke de Veldheer slechts in een droog verslag geven kon. Voor het zamenstellen der Bijlagen van het leger-berigt moesten de lijsten worden ingewacht van de verliezen door de onderscheidene Division geleden. De drie dagen welke hiermede verliepen, leverden op nieuw verrassende ontmoetingen op. Het opligten van een post van het Eransche
ISS
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
leger verschaften flen Prins de zonderlinge gewaarwording van zijne eigene landgenooten als zijne krijgsgevangene vijanden te zien: het was een post van Hollandsche Soldaten 1) choorende tot de kolonne van den Generaal-Majoor Chassé. In den namiddag van den tweeden Augustus werden Wellingtons overwinningen in de Pyrenecu bekroond door liet schitterend wapenfeit der Brigade van den Generaal Barnes, vijftien-honderd man sterk, die zes-duizend man van den Generaal Clau-sel in eene sterke stelling, op eene steile kale rots, tusschen de Puerto d'Echalar en de stad van dezen naam, in een ba-jonnet-aanval overweldigde met eene onversaagdheid en eene kracht, welke de bewondering wekten van allen die het zagen. De Prins was getuige van het heldenstuk, en deelde op den-zelfden dag in het gevaar van den Veldheer toen deze, het peloton 't welk hem tot bedekking zou dienen zijnde vooruitgegaan om den vijand waar te nemen, eensklaps een troep Transehe Dragonders, gereed hem en zijne Officieren af te snijden, voor zich uit en boven zijn hoofd op de bergen ontwaarde en met moeite in galop aan 's vijands handen ontsnapte eu ;ian de kogels die hun werden nagezonden. Eene algemeene verkenning op den volgenden dag, waarbij al de bergpassen van de Westelijke Pyreneën bevonden werden zoo bezet te zijn dat de vijand niets daartegen zou vermogen gaf de overtuiging dat de poging van Soult om op nieuw in Spanje te dringen mislukt was.
In den morgen van den Vierden Augustus — het was te Lesaca -— vervoegde de Prins, vergezeld van den Luitenf.nt-ivolcmel Baron de Constant, zich bij den Opperbevelhebber. Wellington, door eeue rheumatische ongesteldheid aangedaan, lag op een veldbed, en alzoo, ruggelings uitgestrekt, las hij de Dépêche voor, welke de Prins zou overbrengen naar Engeland, en waarvan eene getrouwe overzetting aldus luidt:
EERSTE BOEK. EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
San-Evestan, den Eersten Augustus 1813.
•Mylord,
Nadat er, op den Tier-en-twintigsten Julij, te San-Sebastian twee beklimbare bressen gemaakt waren, zijn er bevelen gegeven om die aan te vallen in den morgen van den Vijf-en-twintigsten. Het doet mij leed te moeten berigten dat deze poging om de plaats te vermeesteren mislukt is en dat ons verlies zeer aanzienlijk is geweest. Ik begaf mij naar het beleg op den Vijf-en-twintigsten, en na in overleg te zijn getreden met den Luitenant-Generaal Sir Thomas Graham en de Officieren van de Genie en de Artillerij, kwam het mij voor noodzakelijk te zijn, eerst de middelen om den aanval gemakkelijk te maken te vermeerderen alvorens dien te hervatten. Doch mijne aandacht vestigende op den staat van onze munitie, bevond ik dat wij daarvan geen genoegzamen voorraad hadden om iets met goed gevolg te verrigten voor dat de nieuwe aanvoer zou aangekomen zijn, om welken ik den Zes-en-twintigstcn Junij geschreven heb en die ik reden heb om te gelooven dat te Portsmouth ingescheept en ieder uur te verwachten is. Uit dien hoofde heb ik verlangd dat de belegering voor het oogenblik in eene blokade zou worden veranderd : een maatregel dien ik te meer wenschelijk vond toen ik 's avonds te Lesaea terug kwam.
De Maarschalk Soi.lt was aangesteld tot quot;Lieutenant de FEm-pereurquot; en Opperbevelhebber van de Fransche legers in Spanje en in de Zuidelijke provinciën van Frankrijk bij een Keizerlijk Besluit van den Eersten Julij. Op den Dertienden Julij is hij aangekomen en heeft toen het opperbevel over het leger aanvaard, bij hetwelk ongeveer terzelfder tijd het corps zich gevoegd heeft dat onder het bevel van den Generaal Clausel in Spanje geweest is. Met andere versterkingen vereenigd wordt hi t Geheel genoemdquot;1'Armee d'Espagnequot; en het heeft eene nieuwe formatie gekregen in negen Division In-fan te rij, uitmakende den regtcr-vh ugel, het centrum en den linkervleugel, onder het bevel van den Generaal Reille, den Graaf d'Erlon en den Generaal Clausel als Luitenant-Generaals, en de Reserve onder den Generaal Villatte, en twee Division Dragonders en eene Divisie ligte kavallerij, de beide eerste onder aanvoering van de Generaals Treillard en Tilly, de laatste onder het bevel van den Generaal Pierre Soult. Er was bovendien aan het leger toegevoegd eene naar evenredigheid groote hoeveelheid Artillerij j een aanzienlijk aantal kanonnen was alreeds aangekomen.
Het geallieerde leger was geposteerd, gelijk ik Uwe Lordschap reeds berigt heb, in de bergpassen, met oogmerk om de blokade
127
LEVEN VAK WILLEM DEN TWEEDE.
van Pamplona en de belegerinu; van San-Sebastian te dekken. Df Brigade Britsehe Infanterij van den Generaal-Majoor Byng en de Divisie Spaansehe Infanterij van den Generaal Morillo waren oj) den regter-vlengel in de bergengte van Roneesvalles; om deze troepen te ondersteunen was de Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole geposteerd te Viscarret, en de Luitenant-Generaal Sir Thomas Picton met de Derde Divisie te Olague in reserve. De Luitenant-Generaal Sir Rowland Hill bezette de vallei van Baztan met het overige van de Tweede Divisie en met de Portugeesche Divisie onder den Graaf Amarante, hebbende de Portugeesche Brigade van den Generaal Campbell gedetacheerd naar Los Alduides, binnen het Fransehe grondgebied. De Liiite Divisie en de Zevende hielden de hoogten van Santa-Barbara bezet benevens de stad Vera en de Puerto de Eehalar en onderhielden de gemeenschap met de vallei van Baztan, en de Zr;sde Divisie was in reserve te San-Estevan. De Divisie van den Generaal Longa onderhield de gemeenschap tusschen de troepen te Vere en die onder den Generaal Sir Thomas Graham en de Mariscal-de-Campo Don P. A. Giron op den Grooten Weg. De Graaf De la Bisbal blokeeide Pamplona.
Deze stelling had het gebrek dat het onderhouden der gemeenschap tusschen de onderscheidene Divisién zeer lastig en moeijelijk was, terwijl de gemeenschapswegcn van den vijand in het front der bergpassen gemakkelijk en kort waren, en dat bij een aanval de troepen in de frontlijn elkander niet konden te hulp komen en om ondersteuning alleen rugwaarts konden uitzien.
Op den Vier-en-twintigsten vereenigde de Maarschalk Soult den regter- en den linker-vleugd van zijn leger, met eeue Divisie van het centrum en twee Divisién Kavallerij te St. Jean-Pied-de-Port, en viel op den Vijf-en-twintigsten met eene magt van tusschen de dertig- en veertig-duizend man den post aan van den Generaal Byng te Roneesvalles. De Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole rukte op tot diens ondersteuning met de Vierde Divisie, en deze bevelhebbers waren in staat dien post gedurende den dag te handhaven ; maar de vijand trok dien in den achtermiddag om, en de Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole oordeeld' het noodzakelijk in den nacht terug te trekken; en hij nam zijnen marsch naar de omstreken van Zubiri. In de gevechten die dezen dag plaats hadden onderscheidde zich het Twintigste Regiment.
Twee Divisién van het centrum van 'svijands leger vielen in den achtermiddag van denzelfden dag de stelling van Sir Kowland llill aan in de Porte de Maya aan het hoofd van de vallei van Baztan. De voorname schok van dit gevecht trof de Brigaden vau de
EERSTE BOEK. EE^-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Generaal-Majoors Pringle en Walker, in de Tweede Divisie, onder het opperbevel van den Luitenant-Generaal W. Stewart. Deze troepen werden in den beginne genoodzaakt te wijken; maar ondersteund door de Brigade van den Generaal-Majoor Barnes van de Zevende Divisie, herwonnen zij dat gedeelte der stelling 't welk de sleutel was van het geheel, en dat hen in staat zou gesteld hebben het verloren terrein te hernemen indien de omstandigheden het gedoogd hadden. Doch Sir Rowland Hill onderrigt zijnde dat Sir Lowry Cole genoodzaakt was geweest terug te trekken, achtte het raadzaam insgelijks zijne troepen terug te voeren naar Irurita, en de vijand trok den volgenden dag niet verder voorwaarts voorbij de Puerto de Maya.
Niettegenstaande 's vijands meerderheid in getalsterkte behaalde hij slechts weinig voordeel op deze dappere troepen gedurende de zeven uren dat zij handgemeen waren. Al de Regimenten hebben gechargeerd met de bajonnet. Er wordt bijzonder melding gemaakt van het gedrag van het Twee-en-tachtigste Regiment, hetwelk met de Brigade van den Generaal-Majoor Barnes is opgerukt. De Luitenant-Generaal AV. Stewart is ligt gekwetst geworden.
Ik kreeg van djze gebeurtenissen geen berigt voor laat in den nacht tusschen den Yijf-en-twintigsten en Zes-en-twintigsten: en ik nam onverwijld maatregelen om het leger zamen te trekken op den regter-vleugel, inmiddels blijvende zorgen voor de belegering van Sebastian en voor de blokade van Pamplona. Dit zou vroeg op den Zeven-en-twintigsten zijn bewerkstelligd, ware het niet geweest dat de Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole en de Luitenant-Generaal Sir Thomas Pieton eenstemmig geoordeeld hadden dat de post van Zubiri niet houdbaar was gedurende den tijd waarin het voor hen noodig zou zijn geweest daar stand te houden. Uit dien hoofde trokken zij vroeg op den Zeven-en-twintigsten terug en namen eene stelling geschikt om de blokade van Pamplona te dekken. Zij hadden den regter-vleugel, bestaande uit de Derde Divisie, in het front van Huarte zich uitstrekkende tot aan de heuvelen voorbij Olaz, en den linker — bestaande uit de Vierde Divisie, de Brigade van den Generaal-Majoor Byng der Tweede Divisie, en de (Portu-gcesche) Brigade van den Brigadier-Generaal Campbell behoorende tot de Portugeesche Divisie van den Graaf de Amarante — op de hoogten in het front van Villalba. De linker-vleugel stond bij eene kapel achter Sorauren op den Hoogen Weg vau Üstiz naar Pamplona, en de regter-vleugel was aangeleund tegen eene hoogte welke den Hoogen Weg bestreek tusschen Zubiri en Ronccsvalles. De Divisie Spaanschc Infanterij van den Generaal Morillo en dat
u
I/EVEJN VAN WILLEM DEN TWEFOB.
gedeelte van het corps van den Graal- De la Bisbal hetwelk geen dienst deed bij de blokade, waren in reserve. Van het katstge-noemde waren de Rcgimcn ten van Pravia en El Prineipe gedetacheerd om een gedeelte van den heuvel te bezetten, door welken, op den regter-vleugel van de Vierde Divisie, de Hooge Weg verdedigd wordt die van Zubiri voert. De Britsehe Kavallerij onder den Luitenant-Generaal Sir Stapleton Cotton was geplaatst nabij Hnartc op den regter-vleugel, zijnde dat liet eenige terrein waarop bet mogelijk was gebruik te maken van Kavallerij.
I)c rider Lanz stroomt in do vallei welke op de liuker-flank was van de Geallieerden, en op de regter van het Fransehe Leger langs den weg naar Ostiz. Voorbij deze rivier is er een andere reeks van bergen verbonden met Lizasso en Marealain, door welke plaatsen het nu noodig was gemeenschap te houden met het overige van het leger.
Ik kwam bij de Derde en Vierde Divisie jnist toen zij opbraken op den Zeven-en-twiutigsten, en kort daarna formeerde de vijand zijn leger op een berg, wiens front zich uitstrekt van den Hoogen Weg naar Ostiz tot den Hoogen Weg naar Znbiri. Zij plaatsten eene Divisie ter re.gtcr-zijde van dien weg op eeue hoogte, en iu eenige dorpen in het front van de Derde Divisie: zij hadden hier ook een sterk corps Kavallerij.
Kort nadat de vijand was opgerukt, deed hij een aanval op den heuvel in de regter-llank van de Vierde Divisie, welke toen bezet was door een Bataljon van het Vierde Regiment Portugeezen, en .door het Spaansche Regiment van Pravia. Deze troepen verdedigden haar terrein en dreven den vijand met de bnjonnet van daar .terug, .Ziende liet gewigt dat deze heuvel had voor onze stelling, versterkte ik dien met het Veertigste Regiment, en dit Regiment met de Spaansche Regimenten El Principe en Pravia behielden van dien tijd af dit punt, in weerwil van do herhaalde pogingen des vijands op den Zeven-en-twintigsten en Aeht-en-twintigsten.
Nagenoeg terzelfder tijd dat de vijand deze hoogte op den Zeven-«n-twintigstcn aantastte, nam hij bezit van het dorp Sorauren op den weg naar Ostiz, waardoor hij do gemeenschap langs dien weg .verkreeg, en hij onderhield een geweer-vuur langs de linie tot dat het donker was geworden.
In den morgen van den Aeht-en-twintigsten kwam de Zesde Divisie Infanterij bij ons, en ik gaf order dat de hoogten ter linkerzijde der vallei van de Lanz bezet zonden worden, en dat de Zesde Divisie zich zou scharen dwars door de vallei in den rug van den linker-vleugel d«r Vierde Divisie, zoodat zij regts steunde tegen Oricain en links tegen bovengemelde hoogte.
130
EERSTE BOEK. EEN-EN-TWINTIGSTE IIOOFDSTDK. 1,11
fiaatiwelijks had dc zesde Divisie hare stelling ingeuomeu, of zij werd aangevallen door een zeer sterke vijandelijke, magt welke zinh verzameld had in het dorp Sorauren. Haar front echter werd zoo goed verdedigd door liet vuur harer ligtc troepen van de hoogten af die op haar linkerflank lagen, en door het vuur van de hoogten af welke door de Vierde Divisie en door de Povtugeesche Brigade van den Brigadier-Generaal Campbell bezet waren, dat de vijand spoedig werd teruggedreven met een overgroot verlies, te weeg ge-bi'agt door het vuur in zijn tront, op de beide flanken en in den rug.
Met oogmerk o;n zijne troepen uit de moeijelijkheid te wikkelen waarin zij zieh bevonden in hare stelling in de vallei vaa de Lam viel de vijand nu de hoogte aan waarop de li tik er-vleugel van de Vierde Divisie stond, welke bezet was door het Zevende Ca^adoren, en voor een oogenblik nam hij daarvan bezit. Nogtans werd bij weder aangevallen door liet Zevende ('aeadoren ondersteund door de Jii igade van den Generaal-Majoor Ross van de Vierde Divisie, en werd teruggeslagen met groot verlies.
De slag werd nu algemeen langs het gehede front van de hoogten door de \ ierde Divisie bezet, en op alle punten in ons voordeel, uitgezonderd waar een Bataljon van het Tiende Portugeesehe Regiment van de Brigade van den Generaal-Majoor Campbell geposteerd stond. Dit Bataljon deor overmagt overstelpt zijnde, was genoodzaakt onverwijld terug te wijken op den regter-vleugel der Brigade \an den (leneiaal-Mnjoor Ross, waarop de vijand zich in onze linie vastzette en d( Generaal-Majoor Ross gedwongen was van zijn post terug te trekken. Ik gat evenwel last aan het Zevcn-en-twintigste en Acht-en-veertigste Regiment om een bajonnet-aanval te doen vooreerst op dat vijandelijk corps, hetwelk zich het eerst geposteerd had o]) de hoogte, en vervolgens op dat van den linker-vleugel. Beide aanvallen gelukten, de vijand werd teruggedreven met een overgroot verlies, en, als nn te gelijker tijd de Zesde Divisie was voorwaarts gerukt naar eene stelling in dt vallei digter bij den linker-vleugel van de. Vierde, zoo hield de aanval op dit front geheel op, en werd slechts flaauwelijk voortgezet, op andere, punten van onze linie.
In den loop van dit treffen heeft de dappere Vierde Divisie, welke zoo dikwijls zich in dit leger heeft onderscheiden, haar vroeger loffelijk gedrag nog overtroffen. Elk Regiment lieefl met de bajonnet gechargeerd en het Veertigste, Zevende, Twintigste, en Drie-en-twintigste vier onderscheiden malen. De Officicreu gaven, het voorbeeld aan de Soldaten, en den Generaal-Majoor Ross werden twee paarden onder 't lijf doodgeschoten. De Portugeesehe troepen
LEVEN VAN WILLEM L)EN TWEEDE.
gedroegen zich insgelijks op eene bcwondoreuswaardige wijze, en ilc. liad alle reden om voldaan te zijn over liet gedrag der Spaansclie Regimenten El Principe en Pravia.
Zoodra als ik vernam dat de Luitenant-Generaals Sir Thomas Pieton en Sir Lowry Cole van Zubiri waren opgebroken, had ik aan den Luitenant-Generaal Sir Rowland Hill last gegeven om over Lanz te marcheren naar Lizasso, en aan den Luitenant-Generaal Graaf van Dalhonsie van San-Estevan naar dezelfde plaats, waar beide op den Acht-en-twintigsten aankwamen, en de Zevende Divisie kwam te Marcalain. De vijandelijke magt welke zich in het front van Sir Rowland Hill bevond volgde zijnen marsch en kwam op den Negen-en-twintigsten te Ostiz.
Do \ijaiid aldus versterkt zijnde en eene stelling op de bergen bezettende welke weinig geschikt scheen voor een aanval bevindende bjveudien dat hij geene indrnk kon maken op ons front, besloot te beproeven onzen linker-vlengel om te trekken door een aanval op het corps van Sir Rowland Hill. De vijanden versterkten de troepen die reeds tegenover hem stonden met eene Divisie, bezettende nog steeds dezelfde punten in het gebergte waarop hunne hoofdmagt geschaard stond; maar zij trokken de troepen welke de hoogten bezet hielden tegenover de Derde Divisie, op hunnen linker-vleugel terug; en in den uaciit van den Negen-en-twintigsten op den Dertigsten hadden zij niet eene sterke magt de kruin bezet van den berg die op onze linker-llank aan de Lanz was tegenover de Zesde en Zevende Divisie; aldus hun linker-vleugel in hunne stelling ver-bi udeude met de Division, die gedetacheerd waren om Sir Rowland Hill aan te vallen.
Ik beamp;loot desniettegenstaande hunne stelling aan te tasten, en ik gelastte den Luitenant-Generaal Graal Dalhonsie zich in het bezit te stellen van den top des bergs, dien hij voor zijn front had, waardoor de vijandelijke regter-vleugel zou worden omgetrokken, — en den Luitenant-Generaal Sir Thomas Pieton over de hoogten heen te trekken waarop de vijandelijke linker-vleugel gestaan had, en hun linker-vleugel om te trekken langs den weg van Roncesvalles^ Alle beschikkingen werden gemaakt om het front der vijandelijke stelling aan te vallen, zoodra de uitwerking van deze bewegingen op hunne llank zou zigtbaar worden. De Generaal-Majoor Edward Pakenham, wien ik gezonden had om het bevel op te nemen over de Zesde Divisie, vermits de Generaal-Majoor Pack gekwetst was, trok het dorp Sorauren om zoodra als de Graaf Dalhousie den vijand had teruggedreven van den berg waardoor die llank beschermd werd; cu de Zesde Divisie, benevens de Brigade van den Generaal-Majoor
EERSTE HOEK. EEX-EN-TWINTICSTE HOOFDSTUK.
Byng, die de Vierde Divisie had afgelost op do linkcr-flank onzer stelling aau den weg naai- Ostiz, viel terstond dat dorp aan en vermeesterde het. Dc Lnitenai.t-Gencraal Sir Lowry Cole viel insgelijks op het front aan van 's vijands hoofdstelling met het Zevende Ca9alt;lorcn, ondersteund door liet Elfde Portugeesehe Ecginient, het Veertigste en de troepen onder den Kolonel Bingham, bestaande uit het Brie-en-vijftigste Regiment en dat van dc Koningin. Al deze operation noodzaakten den vijand eene stelling te verlaten, die cene van de sterkste en moeijelijkste om te naderen is welke ik tot hiertoe door troepen bezet heb gezien.
Bij den terngtogt uit deze stelling verloor dc vijand ecu groot aantal krijgsgevangenen. Ik kan niet genoeg mijne tevredenheid te kennen geven over hot gedrag van al dc Generaals, dc Officieven en de troepen gedurende deze operatiën. Be aanval ondernomen door den Luitenant-Generaal Graaf Dalhousic werd op eene bewonderenswaardige wijze door zijne Lordschap bestuurd, cn uitgevoerd door den Generaal-Majoor Inglis met dc troepen welke zijne Brigade uitmaakten; ook die van den Generaal-Majoor Edward Pakenham, den öencraal-Majocr Byng, en die van den Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole, en dc beweging door Sir Thomas Pieton gemaakt, verdienen mijne hoogste goedkeuring. Dc laatst-genoemde Bevelhebber werkte mede bij dcu aanval op den berg, door het detacheren van trocpeu naar den liuker-vlcugel, waarbij dc Luitcnaiit-Kolonel R. Trench gekwetst werd, maar zoo ik hoop niet gevaarlijk.
Terwijl deze operatiën plaats hadden, en naar gelang ik haren voortgang waarnam, zond ik troepen af tot ondersteuning van den lAiitenant-Gencraal Sir Rowland Hill. Dc vijand verscheen laat in den morgen voor zijn front en begon onmiddellijk eene uitgebreide manoeuvre op zijn liukcr-flauk, welke hem noodzaakte uin vau de hoogte die hij bezet had achter Lizasso, terug te trekken naar de naastbijgelegene bergreeks. Daar echter hield hij zich staande, en ik sluit hier in het rapport van het gedrag zijner troepen. Ik zette de vervolging der vijanden voort na hunnen aftogt van den berg tot Olagne, waar ik bij zonsondergang mij onmiddellijk in den rus; bevond van hun aanval op den Luitenant-Generaal Sir Rowland Hill. Zij trokken van voor zijn front terug gedurende den nacht, en plaatsten zich gisteren met twee Division in eene sterke stelling om hunnen rug te dekken in dc berg-engte van Dona Maria. Dc luitenant-Generaal Sir Rowland HiU en dc Graaf van Dalhousic deden een aanval op de bergpas en namen die in, in weerwil van den hevigen tegenstand der vijanden cu dc sterkte hunner stelling. Het doet mij leed daarbij te moeten voegen dat de Luitenant-
1 33
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Generaal W. Stewart bij deze gelegenheid gekwetst is. Ik sluit hier in het Rapport van den Luitenant-Generaal Sir Rowland Hill.
Terzelfder tijd marcheerde ik met de Brigade van den Generaal-Majoor Byng. en met de Vierde Divisie onder den Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole, door de bergpas van Velate, op Irurita, met oogmerk om de stelling van den vijand om te tivkken te Dona Maria. De Generaal-Majoor Byng maakte in Elizoudo een groot transport, voor den vijand bestemd, prijs, en nam verscheidene krijgsgevang» nen. Wij hebben d; zen dezen dag de vervolging van den vijand in de vallei van de Bidassoa voortgezet, en er is een groot aantal krijgsgevangenen gemaakt en veel bagaadje is in onzo handen gevallen. De Gcneraal-Majoor Byng heeft bezit genomen van de vallei van Baztan, en van de stelling in de Puerto de Maya, en h(!t leger zal dezen nacht ten naastenbij in dezt ll'de stelling zich bevinden welke liet op den Vijf-eu-twintigsten Julij had ingenomen.
Ik vertrouw dat Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins-Regent voldaan zal wezen over het gedrag van Zijner Majesteits troepen en van hare bondgenooten bij deze gelegenheid. De vijanden, aanzienlijke versterking en eene nieuwe uitrusting hebbende gekregen na hunne laatste nederlaag, deden eene allergeweldigste poging om de blokade van Pamplona te doen opbreken met de geheele sterkte hunner troepen, met uitzondering van de reserve onder den Generaal Vilatte, die in het front van onze troepen is gebleven op den Groo-ten Weg van Irun. Deze poging is ten eene maal mislukt door de operatién van slechts een gedeelte van het Geallieerde leger; en de vijand heeft eene nederlaag geleden, en een aanzienlijk verlies aan Officieren en inansehappen. De verwachtingen der vijanden strekten zich ongetwijfeld veel verder uit dan tot het ontzet van Pamplona. Zij bragten ecu sterk corps Kavallerij in Spanje, en een groot aantal kanonnen; doch van beide deze wapens kon door geen van beide partijen eenig gebruik van belang gemaakt worden in den voorgevallen slag. Zij zonden het gesehut terug naar St. Jean-Pie 1-de-Port in den avond van den Acht-en-twintigsten, en het is al zoo behouden in Frankrijk teruggekomen.
De uiteenzetting van deze operatiën zal Uwe Lordschap doen zien hoeveel reden ik heb van tevreden te zijn over het geirag van al de Generaals, de Officieren en de troepen. Het is niet mogelijk eene beschrijving te geven van de geestdrilt en de onverschrokkenheid der Vierde Divisie; en ik ben grooten dankschuldig aan den Luitenant-Generaal Sir Lowry Cole over de wijze waarop hij hare bewegingen heeft bestuurd; aan den Generaal-Majoor Ross, den Generaal-Majoor Anson, den Generaal Majoor Byng en den
134
EEN EN-TWINTÏG8ÏE HOOFDSTUK.
135
EERBIE BOEK.
Brigadier-Generaal Campbell in Portugoesche dienst. Al de bevelvoerende Officieren en de Officieren der Regimenten hebben eene opmerkelijke dapperheid aan den dag gelegd, maar in 't bijzonder heb ik den Luitenant-Kolonel O' Toole van het Zevende Ca9adoren bij eene charge op onzen linker-vlengel op den Acht-en-twintigsten opgemerkt, en den Kapitein van het Elfde Regiment Portugeezen Joaquim Telles .Turdao, bij den aanval op den berg den Dertigsten. Tk verzoek ook Uwer Lordschaps aandacht voor de belangrijke hulp die ik gedurende deze operatiën ontvangen heb van den Luitenant-Generaal Sir Rowland Hill, en van den Luitenant-Generaal Graaf Dalhousie en van den Luitenant-Generaal Sir Thomas Picton bij die van den Dertigsten en Een-en-dertigsten Julij. Ik ben insgelijks verpligt aan den Graaf De-la-Bisbal, voor alle mogelijke hulp waartoe hij in staat was, in verband met de oplettendheid welke hij aan de blokade moest geven. Ik heb reeds melding gemaakt van het gedrag dor Regimenten van Pravio en El Principe, behoorende tot het reserve-leger van Andalusië, in een uiterst hagchelijk ooirenblik, en het geheelc corps bleek bezield te zijn door dezelfde aandrift waardoor al de troepen in die stelling doordrongen waren. De Maarschalk Sir William Beresford was gecUi rende deze operatien bij mij en ik ontving van hem al die ondersteuning, welke zijne uitsti kende bekwaamheid mij kon verleenen. Het loffelijk gedrag van de Portu-geesehe Officieren en troepen bij al de operatiën van den tegenwoordi-gen veldtogt, en de opgewektheid welke zij bij iedere gelegenheid oc-tound hebben, is niet minder vereerend voor die natie dan voor het Militair Karakter van den Otticier. die door zijne oordeelkundige maatregelen de krijgstucht hersteld en een Militairen geest heeft doen herleven in dat leger. Ik heb op nieuw de aandacht van TJwe Lordschap te- vestigen op de krachtvolle ondersteuning die ik gedu rende de operatiën ontvangen heb van den Kwartier-Meester-G ene raai den Generaal-Majoor Murray en van den Adjudont-Gene-raal den Generaal-Majoor Pakenham en de Officieren van dat Departement ieder in zijne betrekking, van Lord Pitz-Roy Somerset, den Luitenant-Kolonel Campbell en de Ofiicieren van mijn persoonlijken Staf.
Ofschoon onze gekwetsten velen in getal zijn, heb ik echter het geluk te kunnen melden dat de gevallen over het algemeen van een ligten aard zijn. En het strekt mij tot een bijzonder genoegen aan Cwe Lordschap te mogen melden dat de meest mogelijke oplettendheid aan hen besteed is door den Inspecteur-Generaal Dr. M' Grigor en door dt Officieren van het Departement onder zijn bestuur.
I.i;VEX VAN quot;WILLEM DES TWEEDE.
In aanmerking nemende do uitgestrektheid en den aard onzer operation, en do moeijelijkhoid onzer oomnmnicatiën ton allen tijde, heb ik reden lij uitstek voldaan te zijn over den ijver en de krachtsinspanning van den Commissaris-Generaal Sir Robert Kennedy en de Officieren van zijn Departement gedurende den Veldtogt, wien het over het geheel heter gelukt is in het onderhoud der troepen te voorzien dan had kunnen verwacht worden.
Ik zond deze dépêche over door Zijne Doorluchtige Hoogheid den Erfprins van Oranje, die volkomen hokeud is mot al wat er is voorgevallen en met de situatie van liet leger, en die in staat zal zijn Uwe Lordschap menige bijzonderheid mede te doelen betrekkelijk deze reeks van operation, waarvoor in eene de'pèehe geene plaats is. Zijne Hoogheid hooft een paard onder zich doodgeschoten gehad in den slag bij Sorauren op den Acht-en-twintigsten Julij. Ik heb de eer te zijn etc.
Wellington.
Aan Graaf Bathurst.
De lezing van dit stuk, van tijd tot tijd afgebroken door eenige woorden ter verklaring, werd gevolgd door de bijvoeging van een Naschrift, meldende het verlies van vier stukken Portugeesch geschut in de Puerto-de-Maya. Dienzelfden dag werd eene tweede Dépêche geschreven, die de Prins mede zou overbrengen. Daarin schetste Wellington de gebeurtenissen, waarmede de Negen Dagen in de Pyreneën besloten waren, van welke hij aan Lord William Bentinek schreef: quot;Nooit zag ik zulk een vechten als wij hier gehad hebben,quot; er bijvoegende 't geen, als ontleend uit de spraak der Engelsche vechtpartijen, voor geene vertaling vatbaar is: quot;The battle of the 28th was fair bludgeon work.quot;
Den volgenden morgen begaf de Prins zich naar Los Pas-sagos de Francia, waarheen Constant en Johnson hem den vorigen dag waren voorafgegaan om toebereidselen te maken tot de reis. ïe Passagos ging de Prins aan boord van den Kotter Fancy, waarvan de Gezagvoerder Holland heette, en in het middaguur van dien Vijfden Augustus stevende dat vaar-niig de baai van Biscaye in, koers zettende naar Engeland.
136
EEKSTE BOEK. TWEE-EX-TWINTIGSTE HOOFDSTEK.
XXII.
In den morgen van den Zestienden Augustus des jaars 1813 werd de bevolking van London plotseling tot nieuwsgierigheid gewekt door het bulderen van 't kanon, 't welk zich van den Tower en uit het St. James-park hooren deed. Weldra verspreidde zich het gerucht, dat de Erfprins van Oranje te middernacht uit Plymouth aan het War-Office in Downingstreet was aangekomen . met de tijding cener nieuwe overwinning: weinige uren later verschenen de twee legerberigten door hom. medegebragt in de dagbladen. Do Prins had bij zijne aankomst aan het Bureau-van-Oorlog de Ministers Graaf Bathurst en Lord Liverpool gevonden, cn door eerstgenoemden terstond naar den Prins-Eegent geleid, had hij de^.en in den nacht het medegebragte verhaal voorgelezen, door het invlechten van eenige bijzonderheden verlevendigd, en verduidelijkt door de aanwijzing op eene kaart van het oorlogstooneel, welke de Luitenant-Kolonel Baron De Constant gedurende de reis aan boord van de Fancy met de hem eigene keurigheid vervaardigd had.
Xa den afloop van dit Gehoor zag de Prins zijnen vader weder na eene scheiding van vier jaren. De Prins van Oranje namelijk, nadat hij in de maand April in Engeland was gekomen, was daar gebleven, ofschoon weinig voldaan over de terughouding van de Britsche Ministers te zijnen opzigte, waarvan in het Zeventiende Hoofdstuk van dit Boek is melding gemaakt. Wel is waar hadden zij nu eindelijk hunnen onderhandelaar Claudius Pieter Gevers vrijheid gegeven om het doel van zijn verblijf iu Engeland aan den Prins van Oranje bekend te maken en was er een begin gemaakt met krijgsvoorraad te laden in een viertal trasportschepen; maar van hunne bedoelingen ten aanzien van Nederland en het Huis van Oranje deden zij den Vorst niets blijken. Er schijnt zelfs later nog een oogenblik geweest te zijn, dat bij dezen uit misnoegen het voornemen opgekomen is om Engeland te verlaten en zich weder onder de banier van Pruissen te gaan scharen.
Wellington had in zijn brief van den Tienden Mei, vroeger
137
LEVEN VA» WILLEM DEN TWEEDE.
139
medegedeeld, op het gevaar gewezen 't welk er voor den Erfprins van Oranje in kon gelegen zijn, hem langen tijd te London ten doel te laten aan Staatkundige Kabalen. Naar het oordeel van den Edelen Lord was hel alzoo ter goeder ure, dat de Prins, wien overal eene bijzondere eevbetooning te beurt viel, op den Acht-en twintigsten Augustus met Graaf Bathurst overeenkwam, dat hij naar het leger in Spanje zou terugkeeren. Hij zelf was reeds te veel gewend aan de afwisseling van ontzaggelijke en schitterende oorlogstooneeien, om smaak te vinden in Hofleven en Staatkundige kringen. Herinnert men zich echter het vroegere verlangen der Ministers om den Prins in Kngeland te hebben, en voegt men daarbij de bijzonderheid, dat op den Vierden September Gevers op nieuw naar Holland vertrok met eene geheime zending om het rijpen van een opstand aldaar te bevorderen, dan kan het eenige bevreemding baren, dat juist in dat tijdsgewricht de Erfprins van de hand werd gezonden naar het Engelsche leger in de 1'yreneën. Nogtans laat zich het verlangen der Ministers om den Erfprins te verwijderen verklaren, zonder dat het noodig is daarom aan te nemen dat zij waren teruggekomen van de voorkeur die zij aan den zoon gegeven hadden boven den vader.'bij eene toekomstige onderneming in Nederland. Op dat lijdstip stond Napoleon nog te Dresden omgord met ontzagwekkende oorlogskrachten, en eene beslissende wending der Staatsaangelegenheden van het Vaste-Land liet zich niet zoo spoedig verwachten, of er zou tijds genoeg zijn om den Prins terug te roepen. Wat den Prins van Oranje betreft: deze begeerde steeds vurig een huwelijk van zijn Willem met de Prinses Charlotte te zien tot stand komen. Hij moest dus wenschen, dat deze aan de belangen van Groot-Brittannië verknocht bleef en in de dienst dier Mogendheid voortging zich de achting te verwerven van het Engelsche volk. Het moest daarom in den Vader aangename gewaarwordingen te-weeg-brengen, ofschoon hij zelf daarbij eenigzius in de schaduw werd gesteld, toen hij zijn zoon naar Plymouth ▼ergezelde. vanwaar deze naar het leger zou terugkeeren, de
EBKSTE BOEK. DBIE-F.N-TWINTIGSTE HOOFDSTOK
oplettendheden op te merken, waarmede de Jonge Prins bejegend werd; eene eerewacht, vaarwel-schoten en de mvr/ijk-toonen van het bekende Volkslied, waarmede de Engelsehen hunne regerende Vorsten en Vorstinnen aan de hoede des Aller-hoogsten opdragen.
Het was ouder deze eerbewijzen dat de ['rins op den Zestienden September des middags ten één uur te Plymouth, waar hij den vorigtu dag, vergezeld door zijn vader en diens Adjudant Robert Baron Kagel, was aangekomen, naar een ter reede liggend klein ooriogsvaarluig Achates afvoer. Eerst daar aan boord nam de Baron Pe Constant afscheid van den Prins, wien hij gedurende acht jaren eu /e.s maanden vergezeld had, eerst als opvoeder, daarna als wapenbroeder in het oorlogsveld. I'e kundige krijgsman mogt de voldoening smaken van zich de liefde te hebben verworven van den Zoon en den Vader. Maar 'het was hem niet gelukt, dien geest van orde en nelheid, die voor hem - den man van tijne manieren — de kleinste bijzonderheden zelfs van het dagelijksche leven tot voorwerpen verhief van oplettendheid, aan zijnen kvveekeling mede te deelen Deze was re vroeg gewoon geworden schitterende zaken in het groot te overzien, en heeft, bij al zijne vlugheid om de hoofdtrekken ie vatten van wat zich ook voordeed, nooit kunnen leeren in alle zaken het ordelijke te onderscheiden van het kleingeestige, waarvan hij uit dien hoofde wei eens het eerste versmaad heeft uit afkeer van het laatste.
I !e Achates, waarop Kapitein .Morrissou het oppergezag voerde, ging, toen de Prins zich ingescheept had, denzelfden dag onder zeil en wendde, buiten het Kanaal gekomen, den steven naar de Baai van Biscaye.
XX 111.
'loen de Prins op den Twee-en-twintigsten September in het Hoofdkwartier te Lesaca was teruggekeerd, vond hij den toestand van het oorlogstooneel slechts weinig veranderd. Alleen was in zijne afwezigheid San-Sebastian stormenderhand
139
LF.VEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
ingenomen, ofschoon Soult nl het mogelijke beproefd had om die vesting te ontzetten. Lord Wellington werd door de me-dedeeling van hetgeen de Prins gedurende zijn verblijf in Engeland had waargenomen, bevestigd in de overtuiging dat daar een inval in Frankrijk algemeen verlangd en verwacht werd, als de vrucht der voordeelen door het Engelsohe leger in de Pyreneën behaald. Aan de Verbondene Mogendheden die in Duitschland oorlog voerden zou ook eene aanranding van Frankrijks grondgebied eene afwending kunnen geven van Napoleons oorlogskrachten, en bij toekomstige onderhandelingen aan het einde van den grooten strijd zou Groot-Brittannië een hooger toon kunnen voeren, indien het een leger had op Franschen bodem.
Door zulke beschouwingen geleid wees de Staatkunde den Veldheer den weg naar de Garonne. De eerste stap in Frankrijk om aanvallenderwijze op te treden, was de overgangen te vermeesteren van Spanjes grensrivier: en daarbij was de Prins den Uritschen Veldheer weder ter zijde. He overtogt over de Bidassoa werd met den linkervleugel volbragt op den Zevenven October met zoo groote behendigheid, dat de Maarschalk Soult, die zich met zijn leger in de nabijheid bevond, hoe orazigtig en doorslepen veldheer hij ook ware, door een ondoorgrondelijk verband van krijgslisten, manoeuvres en schijnbewegingen om den tuin werd geleid. Maar ofschoon door het wei-gelukken dezer stoute onderneming het Engelsehe leger vasten voet had gekregen in Frankrijk, verliep er echter eene geheele maand eer het eene schrede verder deed. De reden van dezen stilstaad was daarin gelegen, dat de regter-vleugel zich niet voorwaarts kon bewegen, zoo lang Pamplona niet gevallen was, en toen op den Eersten November een brief van den Spaanschen Mariscal-de-Campo Don Carlos de EspaTui, die voor de ingesloten vesting het bevel voerde, de tijding bragt dat Pamplona zich den vorigen dag zonder bloedvergieten had overgegeven, werd de uitvoering der voorlang gemaakte beschikkingen tot eene algemeene beweging van het geheele leger op nieuw verhinderd door zware regens en sneeu-
340
EEÜSTE BOEK. DKIE-EN-TWISTIGSTE HOOFDSTUK.
wig herfstweder. — „Er zijn dingen in den oorlogquot; — schreef Wellington eenige dagen later — „die volstrekt onmogelijk zijn: en daaronder behoort, met troepen le manoeuvreren op een terrein als dat van de Pyreneën gedurende plasregens of kort nadat deze gevallen zijn.quot;
De Maarschalk Soult, die zijn leger in eene verschanste stelling had geplaatst met den regter-vleugel aan de zee in het front van St.-Jean-de-Luz, ging steeds voort den tijd van stilstand zich ten nutte te maken om zijne stelling door nieuwe veldwerken eu verhakken aanzienlijk te versterken, totdat voor Wellingtons leger op den Tienden November een schoon? morgen een roemvollen dig opende. Op dien dag werd door eeue menigte afzonderlijke gevechten, waaraan men om hun onderling verband den naam van Slag bij de Nivelle gegeven heeft, het Fransche leger mei een aanmerkelijk verlies aan dooden. krijgsgevangenen en veroverd geschut, uit de stelling verdreven die het met grooten arbeid en bijzondere zorg versterkt had.
Het valt niet bij eiken veldslag in het oog, of de uitkomst, welke bij alle oorlogsbedrijven verkregen wordt door leidende bevelen en strijdende wapenkrachten, meer do vrucht is geweest van het overleg der Legerhoofden dan van den strijd der troepen. Maar den roem door Wellingtons leger aan de Nivelle behaald, had het blijkbaar bijzonder te danken aan de schranderheid der beschikkingen, welke uit de sfeer van het Legerhoofd waren uitgegaan voor den opmarsch en de algemeene gevechtsleiding. Voordat het daglicht aanbrak stond een leger, sterk negentig-duizend Sabels en Bajonnetten eu vijf-en-negentig Vuurmonden, slagvaardig met de voorste ko-lonnen binnen het bereik van een pistoolschot van de werken welke het stond aan te vallen, zonder dat de vijandelijke Bevelhebber eenige kennis droeg dat hij meer dan de gewone piketten en veldwachten voor zijn front had; en toen de avond viel, had dat leger, na op alle punten gezegevierd te hebben, post gevat in den rug van 's vijands regter-vleugel.
Al wie militaire talenten weet te waarderen, moet elk aandeel in de leiding van een zoo schitterend oorlogsbedrijf ver-
141
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
eerend rekenen. Daarom heeft Wellington, met gewoon loffelijke diensten hem in zijne Veldheersloopbaan door anderen bewezen opzettelijk te verzwijgen, in hel Berigt, waarin hij de verrigtingen van zijn leger met weinige groote trekken besehre-veu hoeft,, na den algemeenen gevechtsloop bij de onderscheiden troepen-al'deelingen geschetst te hebben, hulde bewezen aan de Officieren, die hem 't naast omgeven hebben, in eene zinsnede welke dus luidt: „Ik heb bij het vormen van het plan voor dezen aanval en gedurende de operatiën de grootst mogelijke hulp ontvangen van den Kwartier-Meester-Generaal Sii George Murray, en van den Adjudant Generaal Sir Edward Vakenham, en van de Luitenant-Kolonels Lord Fitz-Koy Somerset en Campbell, en van al de Officieren van mijn persoonlijken Staf, en van Zijne Doorluchtige Hoogheid den Prins van Oranje.
XXIV.
Het behoort niet lot de levensgeschiedenis van Willem den Tweede, de oorzaak te ontvouwen, door welke het Fransehe leger, na geslagen te zijn bij de Mi veile, aan eene geheele nederlaag ontkomen is, noch ook, het Engelsche leger verder te volgen in het oorlogsveld ten noorden van de J'yreneën. De Prins, hevig aangetast door eene oogziekte welke in het leger heerschte, werd daardoor verhinderd den Veldheer voortdurend te vergezellen, en op den dag toen hij in 't vuur was aan de Mivelle, schreef Graaf Bathurst te London een brief aan Wellington, het voorstel behelzende om den Prins naar Engeland
te doen terugkeeren.
Van dezen stap des Ministers droeg 's Prinsen vader weder geene kennis, en den zoon werd zijne terugkeering naar Engeland alleen voorgesteld als voor hem raadzaam kunnende zijn bij mogelijke gebeurtenissen. Zijne terugroeping was geheel het werk van een overleg der Britsche Bewindslieden. De gevolgen van dén slag bij Leipzig waren deels zigtbaar gewordeo, deels vooruit te zien. De tijd scheen gekomen te zijn, dat, door zich te plaatsen aan 't hoofd van een opstand in Hol-
■EMTK HORK. VIKB-EN-TWINTIG8TK HOOKDSTIIK
141
land, Groot-Hritfaunië, zonder te behoeven eene oorlogsmagt te ontwikkelen geëvenredigd aan de llussisohe, Duitsehe en Zweedsclie legerscharen die in aantogt waren naar den Rijn, in de gelederen der Verbondene Mogendheden bij het oprukken n:nr Frankrijks oude grenzen zou kunnen intreden met haar Staatkundig gevigt. Doch de welberadenheid van een Nederlandsch Driemanschap kwam, door zelf leiding en bestuur te geven aan de herrijzenis van het Nederlandsche \ olk, zoowel de vreemde Staatkunde voor als de vreemde legers. Nederland hernam zijne zelistaudigheid als onafhankelijke Staat met een gelijk regt, als waarmede de vrije burger krijgsgevangen geworden, zoodra hij uit s vijands banden verlost is, zijn vrij burgerschap onverkort herneemt; en toen bij dit zclt-beleid de vraag zich opdeed naar een Hoofd voor den herboren Staat, werd even weinig naar het goedvinden eener vreemde Mogendheid gevraagd als over eene keuze van persoiirn beraadslaagd. Prins Willem Frederik was in zijn vaderland vergeten; men kende er noch zijne lotgevallen noch de eigenschappen van zijn geest en zijn hart: maar liij was l'rius van Oranje, eu het erf-regt van zijn Huis was van Willem den Vijfde op hem overgegaan. Gelijk het Volk van Nederland in zijne Staatsburgerlijke regten. zoo werd de Prins van Oranje hersteld in de regten van zijn Huis, en Willem de Zesde werd Willem de Eerste, als bekleed met grootere magt dan de Stadhouders ooit bezeten hadden. De bezorgdheid der Bewindslieden in Engeland om gereed te zijn op het tijdstip dat de Britsche Mogendheid zich in de Nederlanden zou kunnen doen gelden, heeft alleen dit te weeg gebragt, dal eenige oorlogstoerusting gereed was en, spoedig overgescheept, beeft medegewerkt tot de verijdeling van Napoleons vloekspraak: „Holland opgeven? eer verzinke het in de zee!quot; In den levensloop van den Erfprins van Oranje heeft toen hel spinnen der Staatkunde geene verandering gebragt, dan dat de brief van («raaf Bathnrst den Prins eenige. dagen vroeger het Kngelsche Hoofdkwartier heeft doen vaarwel zeggen, en zonder dat hij kon vermoeden waarheen de rei/.e hem brengen zou.
LEVEN VAN WILLEM IJEX TWEEDE.
Lord Wellington schreef den Twee-en-twintigsten November op den brief van den Engelschen Bewindsman voor de zaken van Oorlog het volgend antwoord:
St. Jean de Luz, 22n(l Nov. 1813.
quot;My clear Lord,
quot;Since I received your letter of the lOtli regarding the Prince of quot;Orange, I am sorry to tell you that I have not been able to see quot;him, as he has got the ophtalmia rather badly, although 1 under-quot;staud he is in no danger of losing his eyes. I am, however deci-•'dcdly of opion, that under existing circumstances he ought to return quot;to England; and I propose to recommend him to return immedi-quot;ately that he recovers.
quot;Believe me amp;c.
quot;Wellington.
quot;Earl Bathurst.quot;
Toen Lord Wellington aldus zijne vaste meening te kennen gaf dat, bij den toenmaligen loop der gebeurtenissen, de Prins naar Engeland moest terugkeereu — op denzelfden dag waarop hij dien brief schreef—was geheel Engeland in vreugde over de tijding den vorigen dag te London aangebragt, dat in Holland de Fransch-Keizerlijke wapenborden waren onder den voet getreden en de oude leuzen van Nederland en Oranje opgestoken. In het leger aan de Pyreneën is die tijding eerst gekomen toen de Prins reeds vertrokken was. Het hoofd van deze werd na Wellingtons dringende raadgeving om naar Engeland terug te keeren zoodra hij van zijne oogziekte zou hersteld zijn, vervuld met allerlei hersenbeelden, welke zijne fantasij te vrijer kon scheppen, omdat het in het geheel niet te berekenen viel welke toekomst hij te gemoet ging. .Dus voegde zich het ongeduld bij het lijden des ligchaams: voor het een en voor het ander vond de lijder verzachting in het menigvuldig bijzijn van zijn trouwen vriend Lord Fitz-Koy Somerset.
Op den Aeht-en-twintigsten November berigtte Wellington aan Graaf Bathurst, dat de Prins hersteld was en de reis kon
144
EERSTE BOEK. VIEREN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
aannemen, zoodra hem een schip tot zijne overvaart zou kun-«en gegeven worden. Doch nu het ligchaamslijden geweken was, kon de vurige krijgsman niet langer het ongeduldig verlangen bedwingen, om door de nevelen heen te breken, waarachter voor het vorscheiid oog van zijn geest een nieuw perk zijner levensbaan scheen verborgen te liggen. Zonder te wachten dat hem een schip naar Wellingtons verlangen kon gegeven worden, nam hij het eerste vaartuig 't welk hij bekomen kon en stak er mede in zee. Het was klein en onaanzienlijk, maar de merkwaardige persoon dien het voorspoedig heeft, overgevoerd naar Engeland, heeft daar aan boord het oogen-blik beleefd, waarin zijn geest eene geheele omwenteling ondergaan heeft van overleggingen cn vooruitzigten. Toen het vaartuig voor den Engelsche wal ten anker was gekou.cn) vond de Prins 's morgens bij het ontwaken in zijne kajuit door eene gedienstige hand e^ne menigte Nieuwsbladen uitgespreid, waaiin hij den loop lezen kon der Staats-Omwenteling in Holland en de verheffing van het Huis van Oranje tot het Souverein Gezag in Nederland. Nu verdunden zich voor zijn geest de nevelen der toekomst, en Nederland deed zich schemerend voor, boven alles uit zich verheffend als rigtpunt bij zijne verdere vooruitzigten.
Doch in welke gemoedsstemming zal het geweest zijn dat hij in Engeland aan wal gestapt terstond het bevel deed hooren; -'naar Holland!quot;?-—was het in eene vervoering van geestdrift, opgeweld uit eene ingeschapene liefde tot het Vaderland? — Neen. Was Nederland ook het ï and zijner geboorte, het was een Land 't welk hem, ofschoon bloed van zoo veler helden bloed, toen hij een onschuldig kind was in ballingschap had laten vertrekken; een Land welks taal hij moest gaan leeren, welks geschiedenis hij vergeten had, welks lot hem onverschillig was geworden. Gelukkig is do Vorst, die in zijne jeugd het Land heeft lief gekregen waarover hij eenmaal liet bewind zal voeren, llij-alleen kan ecnigzins nabij komen aan het ideaal van den volmaakten Regent. Bij hem wordt het hart gedreven om ieder zaadkorreltjcn op te sporen 't welk
10
145
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
den oogst van kennis vermeerderen kan, waardoor hij zijn volk zal kunnen gelukkig maken. Dat voorregt was niet te beurt gevallen aan den Vorstenzoon die uit Engeland overstak naar Holland, om op een-en-twintigjarigen leeiïijd liet Land en het Volk te lecren kennen, waarvan hij eenmaal Koning zou zijn. Een tijd van zeven-en-twintig jaren, gelijk hem wachtte voordat hij den scepter zou aanvaarden, is wel-is-waar voor een reeds wel-opgevoeden en tot mannelijke zelfstandigheid gevormden jongeling lang genoeg om alles te verkrijgen wat noodig is ook voer den allermoeijelijksten werkkring in het maatschappelijk leven: maar onder de krachten waardoor gevoel en verstand gevormd worden zijn er die plleen op jonge en onbevangen zielen werken, en er zijn indrukken, die, in de jeugd ontvangen, voor altijd onvatbaar maken tot het opnemen van tegenovergestelde indrukken.
Het Vorstelijk kind, dat op den Achttienden Januarij des jaars 1795 van de Scheveningsche duinen in de vischpink werd gedragen op de armen eener baker, zag op den Negentienden December van het jaar 1813 zijne geboortestad weder als eeu volwassen man van behaaglijken ligohaamsbouw, als een llidder zonder vrees en zonder blaam, met onvermoeibare spierkracht, met een vluggen geest, met een schat van militaire kennis en met een gevoelig hart, maar inet een veel-geprikkeld zenuwgestel, met eene verhitte verbeelding, met eene minachting voor elk ander leven dan dat van den krijgsman en omgeven met eeu stralenkrans van oorlogsroem. 01' hij op zijn volgenden levensweg evenveel gelegenheid tot nuttige ervaring, evenveel eer, evenveel geluk zou vinden, stond thans aan den Vader, die den krijgshafligen zoon zou moeten gewennen aan de rustige overleggingen van llofbestier en Staatsbewind, aan het Volk, 't welk prijs stelling op zijne edele hoedanigheden had te betoonen en toegeeflijkheid voor zijne on vol komen lieden, - en bovenal aan de genadige leiding der Goddelijke Voorzienigheid.
146
TWEEDE BOEK.
Gelijk in de lotwisselingen van Nederland, zoo ook in die van den Prins wiens levensloop het onderwerp is van deze bladen, is een nieuw tijdperk begonnen met den Zesden December van het jaar 1813. Dien dag, waarop hij zijn twee-en-twintigste jaar intrad, nam zijn Vader de teugels over der Regering uit de handen der moedige voorgangers van het Nederlandsche volk in de hagchelijke dagen der Revolutie van dat jaar, en werd hij alzoo de Erfgenaam eener Grondwettelijke Souvereiniteit van Nederland.
Troonsopvolgers, zonen van Eegerende Vorsten wanneer zij den mannelijken leeftijd bereikt hebben, bevinden zich in eene stelling, waarvan de moeijelijkheden en verzoekingen door die van geene andere in de meuschelijke zamenleving worden ge-evenaard. De Levensgeschiedenissen van de meesten die dezen weg tot een Vorstenzetel eenigen tijd hebben moeten gaan, leveren de blijken op hoe bezwaarlijk het hun was onbelemmerd hunne krachten te ontwikkelen en zich in hunne ware gedaante te doen kennen. Het behoort voorzeker tot het ideaal eener Monarchale Regering, dat de Monarch, bij het klimmen zijner jaren en zijner wijsheid, aan de overleggingen van zijne rijpere ondervinding gloed en veerkracht geve door de frischheid der vermogens van een zoon, die, besterad om hem op te volgen, en geen andere lust en geen andere eer-
LEVEN VAX WILLEM DBS TWEEDB.
zucht hebbende dan areheel zich te wijden aan 't geluk van het volk waarover hij eenmaal zal regeren, in vertrouwelijkheid en dagelijksche raadpleging met zijn vader leve. Maar het historisch bewijs is nog niet gegeven, dat zulk een heerlijk verschijnsel in het Staatsleven der volken voor de mensche-lijke natuur in hare verdorvenheid bereikbaar is. Koning Willem de Eerste althans en de zoon die hem is opgevolgd, hebben dat ideaal niet kunnen verwezenlijken: daartoe ontbrak hun overeenstemming van gemoed en van inzigten.
Willem de Eerste heeft met zijn tijdgenoot Louis Philippe van Orleans, die in vele opzigten ook zijn lotgenoot was, twee karaktertrekken gemeen gehad: van natuur was hij bezadigd en onvermoeid in 't werken; en de ballingschap had zijne schranderheid gescherpt tot het uitvinden van velerlei hulpmiddelen, en hem gewend op eigen overleg en persoonlijk beheer te steunen. In zijn zoon Willen; niets van dit alles. Zijn beweeglijker karakter had door het leven in het oorlogsveld eene onrustigheid verkregen waardoor het rekenen en peinzen en zitten aan de schrijftafel hem eene pijnlijke bezigheid was: terwijl de vader acht uren achter-een in het Kabinet arbeidde, reed de zoon in acht uren te paard van 'sGraven-hage naar Brussel. De schranderheid, waarmede ook hij was bedeeld, had in zijne militaire dienstverrigtingen zich meer gerigt 0)i spoedig cn juist waarnemen dan zieh geoefend in eigen-werkzaamheid van het denkvermogen. Tegen eene te ver gedreven zucht om alles zelf te willen doen was hij dagelijks gewaarschuwd door zijne bewondering voor Wellington, die, als het een enkele maal noodig was uit eigen oogen te zien hoe het in den ransel van den soldaat gesteld was, tot het Korporaalswerk afdaalde, maar die zijne geestkrachten niet versnipperde en zijne aandacht niet verdeelde tusschen de groote combinatiën der Veldheerskunst en zaken tot wier verrigting hij bekwame helpers om zich heen had. Willem de Eerste was door den aankoop en het beheer van uitgestrekte Land-goedeien in Polen en Silezic een naauwlettend financier en een bekwaam administrateur geworden. Zijn zoon had nooit over
150
TWEEDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK,
eenige aanmerkrlijke geldswaarden beheer gehad en nooit de behoefte gevoeld aan zuinigheid: gelijk de soldaat in het veld leeft bij den dag, zoo was hij gewoon uit te geven hetgeen voorhanden was, naar zijn lust het begeerde of zijn edelmoedig hart het gebood. De vader berekende gaarne hoe hij verscheidenheden van karakter en belangen zou kunnen doen zarnenwerken tot zijn voordeel: de zoon had daartoe te veel afkeer van zamengestelde overleggingen en te weinig kennis van menschen en zr.ken. Willem de Eerste eindelijk, die in haat en strijd tegen de regeringsbeginselen der Fransehe revolutie was opgevoed en zijne jongelingsjaren had doorgebragt, maar niettemin het Vorstelijk gezag over Landen in Duitseh-land aanvaard had, welke door den revolutionairen invloed der Fransehe Kepubliek aan vroegere llegenlen ontnomen waren, bevond zich hierdoor in eene eenigzins valsehe stelling, waarin hij later gebleven is toen hij begrippen van Staatsbe stuur waarmede hij geenszins ingenomon was, moest gebruiken als een noodzakelijk middel om in de Negentiende Eeuw over een volk van West-Europa te regeren. Zijn zoon de Erfprins was, en door 't geen hij van Geschiedenis en Staatsregt gehoord of gelezen had, eu door zijne ingenomenheid met de Eritsche Staatsinstellingen, en door eigen vrijzinnigheid, met hoofd en hart de leer toegedaan, dat gelijk Kroonen hare regten hebben, zoo ook quot;Volkeren het regt hebben in eene krachtise vertegenwoordiging zich waarborgen te geven tegen willekeur van de Regering.
Zoo verschilden bij Vader en Zoon neigingen en begrippen waarvan de werking zich dagelijks gelden doet in het Staatsleven en in het familieleven, en altijd zijnde gescheiden geweest hadden zij niet kunnen leeren van elkander de goede hoedanigheden te waardeeren, de gevoeligheden te ontzien, de gebreken te verschoonen. Doch in den eersten tijd na de herstelling van den Mcderlandsehen Staat en de hereeniging van het Vorstelijk gezin uit de ballingschap in het Vaderland, bij de toejuiching waarmede de opdragt der Souvereiniteit aan Oranje overal werd begroet, losten zich bij het Volk en het
151
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Vorstenhuis alle verscheidenheden van gezindheid en van denkwijze op in een gevoel van blijdschap en onbegrensde dankbaarheid. Het volk trad vertrouwend — al te vertrouwend — de toekomst te gemoet, zich gelukkig droomende met de herinneringen der welvaart en glorie, van het voorgeslacht: het oud-Stadhouderlijk Stamhuis zag reeds over de grenzen van het kleine Nederland heen waar in het verschiet eene glansrijke Koningskroon blonk: en in de aanspraak waarmede Willem Frederik bij zijne plegtige inhuldiging op den Dertigsten Maart van het jaar 1814 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam zijne becediging der Grondwet van zijn Souverein Gezag deed voorafgaan, waren deze niet de minst merkwaardige woorden; „De gcwigtigste onzer buitenlandsche betrekkingen, die met het edelmoedige Groot-Erittannië, zullen eerlang door de huweiijksver-bindtenis van mijnen oudsten zoon, eenen nog hoogerentrap van vertrouwelijkheid en wederkeerige dienstvaardigheid bereiken.quot;
De stellige toon waarop de Souvereine Vorst het huwelijk van den Erfprins had aangekondigd baarde opzien, en verried — dus meenden sommigen — meer ingenomenheid met de zaak dan diplomatieke voorzigtigheid. Nogtans had de Vorst reden om het verwezenlijken van zijn lang gekoesterden. wensch als zeker te stellen. De Prins-Begent van Engeland bleef de vereeniging zijner Dochter met den Erfgenaam der nieuwe Nederlandsche Souvereiniteit begunstigen. De Prinses Charlotte had hare toestemming gegeven en in de briefwisseling tussehen de verloofden toonde zij hare genegenheid op de ondubbelzinnigste wijze. De Prins zelf, nadat hij met eigene oogen de schooue vrouwelijke gedaante had aanschouwd, had terstond na zijne terugkomst in het Vaderland aan zijn vader verklaard geene weifeling meer te hebben: hij wist wel dat in de Vorsten-wereld de banden van den echt gestrengeld worden door het belang van Staten of Dynastiën, en dat de liefde daar eerst ontkiemen kan op de huwelijkssponde.
152
TWEEDE BOEK. TWEEDE HOOFDSTUK.
Onder het volk stelde men zich vrij algemeen de naaste gevolgen van het aangekondigd huwelijk verkeerd voor, door te mee-nen dat de Prins met het te voltrekken huwelijk van zelt afstand deed van zijn Erfregt op het Souverein gezag in Nederland. De nieuwe Grondwet verbood wel den Nederlandschen Souverein eene vreemde kroon te dragen, maar verbood hem niet de Gemaal te zijn eener Vorstin die eene vreemde kroon droeg. Voor 't overige streelde de aanzienlijkheid der verbindtenis den Volks-trots, die onlangs uit de vernedering ontwaakt was. Doch die dieper en verder zagen, vonden in dit huwelijk veel bedenkelijks. Was de Stadhouder Willem de Derde, ofschoon op den Engelschen troon gezeten, altijd Hollander gebleven, deze Willem vreesde men dat ook op den Nederlandschen Vorstenzetel nooit Hollander zou worden. Er was ook vrees dat, bij het regelen van overeenkomsten tusschen de beide volken, Engelsche invloed aan het Hof de Nederlandsche belangen drukken zou, en in het verschiet zag men reeds het Vaderland der Trompen en De Kuvters verlaagd om op den Oceaan der Staten niet meer te zijn dan een sloep van het Engelsch Oorlogsschip.
Dan, ijdel waren deze bekommeringen, en ijdel werden al de verwachtingen door het Hoofd van het Huis van Oranje gebouwd op de verbindtenis van zijn oudsten zoon met de Erfgename van de Kroon van Groot-Brittannië. Eene maand na de plegtige inhuldiging waarbij het huwelijk was aangekondigd, vertrok de Erfprins naar Engeland alwaar hij den Negen-en-twintigsten April aankwam. De Prins-Regent en de Ministers betoonden dezelfde ingenomenheid met het huwelijk waarover George de Derde in zijne gezonde dagen met den Prins van Oranje was overeengekomen. Den Tweeden Junij was het cirkel bij de Koningin. De Prins had dien morgen een bezoek afgelegd bij de Prinses Charlotte in haar paleis Warwicks-house, en toen 's avonds de Prinses hem met groote minzaamheid de band bood om haar uitgeleide te doen naar het rijtuig, betwijfelde niemand meer de ste'lige verloving — behalve zij die in stilte werkten om haar te verijdelen.
153
154 LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
De oneenigheid tusschen de Prinses Carolina van Brunswijk en haven Gemaal den Prins-Eegent, was toen op het hoogst geklommen, en in naam des Konings werd haar verboden aan het Hof te verschijnen juist toen die smaad door de tegenwoordigheid van vele buitenlandsehe Vorsten en Grooten het meest in 't oog vallen en het diepst grieven moest. Nu was het voor haar genoeg dat de hand harer dochter door George den Derde en door den Prins-Regent was toegezegd, en even zoo voor de oppositie def«\Vhigs, die zich partij stelden voor de Prinses Carolina, was het genoeg dat de .Ministers het huwelijk van den Erfprins van Oranje begunstigden, om met vereenigde middelen zich daartegen te kanten. Zelfs de Hertog van York, Oom vau de beide verloofden, wordt gezegd niet vreemd te zijn geweest aan de zamenspanning. Onwaarschijnlijk is dit niet. De Hertog had wel is waar den jongen Prins altijd eene bijzondere genegenheid toegedragen, maar hij was geen vriend van 's Prinsen vader. De koelheid die tusschen dezen bestond, was vermoedelijk daardoor veroorzaakt, dat. de laatstgemelde zich niet ontzien had meermalen zijne verontwaardiging te doen blijken over het gedrag van de En-gelsche troepen en haren Opperbevelhebber, den Hertog van York, in den Veldtogt van 1794. Dat de Opperbevelhebber van de laatste verdedigers der Republiek het huwelijk dreef, was voor den Hertog genoeg, om het althans niet te bevorderen. Men heeft ook verhaald dat de weduwe van Prins Peter van Holstein-Oldenburg, de scherpzinnige Groot-Vorstin Catharina-Paulowna, die zich destijds mede in Engeland bevond, als zij spoedig al de gevolgen dier kuiperijen voorzag, aan hare jongste zuster Anna gedacht heeft en in haar binnenste den Prins van Oranje heeft toegewenscht, dat de teleurstelling die hem te wachten stond —■ want hij had de Prinses Charlotte lief gekregen — voor hem een oorzaak worden mogt van grooter geluk.
Er was reeds voorloopig over eenige schikking gesproken omtrent het verblijf der toekomstige Echtgenooten beurtelings in Engeland en in Nederland, maar niet dan met weerzin had
TWEEDE BOEK. TWEEDE UOOFDSTDK.
de Prinses Charlotte zich laten vinden om daarin toe te stemmen. Nu geviel het dat in die dagen Keizer Alexander van Kusland en de Koning van Pruissen, Friedrich Wilhelm de Derde, Engeland kwamen bezoeken met een aanzienlijk gevolg en daaronder een drie-en-twintigjarig Officier van Vor-stelijken huize, Leopold George Christian Friedrich, Prins van Saksen-Coburg en Gotha. Deze door zijne gelaatstrekken en blonde schoonheid, welke door geen leven in het Veld onder een Spaanschen hemel hadden kunnen lijden, wekte te meer de belangstelling der Engelsche schoonen in de hoogste kringen, omdat hij in zijn fraai en rijk Hussaren-uniform zich zeer zcdiglijk op den achtergrond hield. Op hem sloeg de partijzucht het oog en dikwijls ontmoette hem Prinses Charlotte. Aan dezen Prins van Coburg zou zij het offer niet behoeven te brengen van een telkens herhaald verblijf in een vreemd land. Zijn karakter, zijne hoofsche manieren, alles beloofde eene grootere volgzaamheid dan te verwachten was van een Prins die het leven aan eene Hooge-school en onder de Le-ger-tent gezien had, en die eenmaal zelf de diadeem van het Souverein gezag zou dragen.
Kortom, alle veren in staat om bij dergelijke gelegenheden eenige werking te doen, werden gespannen, om het huwelijk waarvan de verloving reeds was aangekondigd te doen afspringen. De Erfprins van Oranje had een te open karakter om zich anders te willen voordoen dan hij was, en te veel gevoel van eigen waarde om door verhoogde voorkomendheid een mededinger terug te dringen. In de eerste hellt der maand Junij kwam hij uit Engeland te 's Gravenhage terug en schreef daar een brief aan de Prinses, waarin hij met veel waardigheid wees op de eer van zijn Huis en van ziju Vaderland en met veel kieschheid van haar afscheid nam. De Prins-Regent heeft later te vergeefs pogingen aangewend om de verstoorde verbindtenis weder aan te knoopen, ook toen reeds voor den Prins zich andere uitzigten geopend hadden. De Prinses Charlotte trad den Tweeden Mei 1816 in den echt met Prins Leopold van Saksen-Coburg en Gotha; en door haar overlijden
155
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
op den Zesden November van het jaar 1817, en van het kind hetwelk zij ter wereld bragt, heeft na dc regering van haren Vader George den vierde, en van haren Oom AVillem den Vierde, de dochter van haren jongeren Oom, van Eduard Hertog van Kent, Alexandrina Victoria, den Troon bestegen van Groot-Brittannië.
III.
Toen de Erfprins van Oranje den Negentienden December 1813 in het Vaderland terugkwam, was hij kort Ie voren door den Prins-Regent bevorderd geworden tot Generaal-Majoor in Engelsche dienst. Drie dagen na zijne wederkomst werd hij door zijn vader benoemd tot Generaal der Infanterie en In-spectenr-Generaal aller Wapenen van het Nederlandsche leger en de op te rigten Nationale Militie. Doch wat er toen van troepen te inspecteren viel was van geene beteekenis en de oprigting eener Nationale Militie vond geen gunst bij het volk. quot;De wapenen der Bondgenooten zonden de bevrijding des Lands wel voltooijen: wat het kleine Nederland bij hunne groote legers zou kunnen voegen, was ook niet meer dan een druppel in de zee; ïractaten en Grondwetten onder de bescherming der Groote Mogendheden zouden voortaan het Westen van Europa beveiligen tegen rustverstoring en dwingelandij:quot; dus redeneerde het Volk. Maar de Begering mogt niet alzoo redeneren. Overwinnende Bondgenooten overstroomden het Land, en de Eegering van Groot-Brittannië was er ernstig op bedacht om het hoofdtooneel harer oorlogskraehten van de Pyrenecn naar de Nederlanden over te brengen. Het was van groot belang, terstond door de vertooning van eenige geregelde strijdmagt bij de Geallieerde overwinnaars het den- beeld te versterken, dat Noord-Nederland door zijne zelfbevrijding, als herrezen Staatsligchaam eene onafhankelijkheid herkregen had, welke het kon doen gelden boven veroverde gewesten waarmede men den herboren Staat zou willen vergrooten. Op die vergrooting toch met de Zuidelijke Nederlanden had Willem
156
TWEEDE HOEK. DERDE HOOFDSTOK.
de Eerste het oog gehad van het oogenblik dat hij in het Vaderland was teruggekomen. Maar het Land was van strijdmiddelen afgestroopt en uitgeput, en de nadrukkelijke, de hartstogtelijke toon zelfs, waarop de Souvereine Vorst in zijne Proclamatie bij de aanvaarding van het Gezag de natie opgeroepen had om zich het dragen der wapenen te getroosten in liet belang van het Vaderland, was algemeen zoo fiaauw beantwoord geworden, dat men aanstonds tot het huren van vreemde troepen moest overgaan. Wel waren in de eerste geestdrift velen te wapen geloopen om de Franschen, die bij het aanrukken der overwinnende legers van Rusland en Pillissen zich in sommige vestingen geworpen hadden, in toom te houden, of tot overgaaf te dwingen; maar de voortdurende noodzakelijkheid van een leger te bezitten, werd ook toen algemeen niet gevoeld.
Zoo duurde het tot in het voorjaar van 1814 eer men een vertoonbare strijdmagt kon te velde brengen, waarvan het Hoofdkwartier te Tilburg gevestigd werd op den Tweeden April. De Erfprins aanvaardde den Elfden dier maand te Breda het Opperbevel over het leger te Velde, waarvan het Hoofdkwartier vervolgens naar llozendaal verlegd werd. Doch de yerrigtingen van dezen veldtogt bepaalden zich tot eene verkenning van de door Engelsche troepen belegerde vesting Bergen-op-Zoom, op den Zestienden, en het onderteekenen van een wapenstilstand met den Franschen Bevelhebber op den Twintigsten. Toen de Veldtogt door het nieuwe Nederland-sehe leger geopend werd had de verovering van Parijs door de verbonden Mogendheden reeds een einde gemaakt aan den strijd.
Intussehen werden de werkzaamheden van 's Lands verdediging vereenigd tot een Departement van Algemeen Bestuur. De Opperdirectie van het Minis'.eiie van Oorlog, bij 13es!uit van den Zesden April aan den Erfprins opgedragen, scheen nu aan dezen de gelegenheid te geven, om de militaire kundigheden welke hij verkregen had, en zijne ervaringen in het oorlogsveld, met warme belangstelling toe te wijden aan do
157
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
bescherming van het volk waarover hij eenmaal regeren zou. Maar, reeds met de eerste vrucht zijner werkzaamheden, een ontwerp van Landsverdediging, waaraan hij dagen en nachten gearbeid had, stiet hij het hoofd. Zijn vader had andere raadslieden, die weinig gezind waren om de inzigten te volgen van een jong kweekeling uit de school van \\ ellington. Uit den boezem der natie vernam hij ook reeds vroeg den weerklank van hetgeen in de gemeene volkstaal aldus werd uitgedrukt: quot;Wij hebben genoeg van de Soldaterij.quot; Zoo werd hij, juist toen hij noodig had zijn Vaderland te leeren liefhebben en met het volk aldaar zich te vereenzelvigen, geplaatst op een standpunt, het allerminst daarvoor geschikt: — hij, krijgsman in zijn hart, aan 't hoofd van een Departement voor de Zaken van Oorlog, bij een volk geneigd om een leger te beschouwen als eene bende doodeters. Vraagt men, of dan hetgeen een krijgshaftigen aard doet ontstaan — en hetgeen den Nederlandscben volksaard gevormd heeft, strijdige beginselen zijn? Integendeel: beiden zijn veeleer de ontwikkeling van dezelfde eigenschap der menschelijke natuur. Het schijnt niet ongepast, hier ter plaatse een oogen-blik bij deze bewering stil te staan. Willem de Tweede is de Ridderlijke Krijgsman bij uitnemendheid genoemd: het is noodig dat men de beteekenis dier benaming begrijpe, en leere oordeelen in welke verhouding de Vorst die te regt zoo genoemd is, daardoor gestaan heeft tot bet Nederlandsche Volk.
Er is in den Man eene neiging om, door het gebruik zijner krachten, te beheerschen wat er van de wereld buiten hem onder zijn bereik valt: het is het beginsel in zijne natuur 't welk hem verheft tot een Persoon. Als kind toont hij deze hoofdneiging door zijn speelgoed in stukken te breken. Door die neiging vindt de jongen op de sti-.uit er vermaak in, wanneer, getroffen door den steen dien hij geworpen heeft, een hond jankend wegloopt of een paard verschrikt ter zijde springt.. Uit die neiging ontspruit de fierheid waarmede de knaap beurtelings door zweep en toom den bok dwingt om den tred te houden, dien de kleine meester begeert. Later vertoont zich
158
TWEEDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK.
159
die trek in de baldadigheden der jongelingschap. Doch van het oogenblik dat de jonge Man ontwaart ook geestvermogens te bezitten, begint zich die neiging te verdeelen tusschen de krachten van het ligchanm en de krachten van den geest. Gebruikt hij bij voorkeur de laatste, dan wordt hij de leergierige knaap, die ai wat leerstof is beheerschen wil; die meester wil worden van de taal; die al weten wil wat er te weten is: het studieleven wordt zijne roeping. Op tallooze wijzen kan deze neiging, door hare dubbele werking, nu eens op de krachten van het ligchaam dan eens op die van den geest, en door inmenging van onderscheiden begeerten en hartstoglen, verschillende rigtingen aannemen; maar zij vergezelt den Man door zijn geheele leven: zij bezielt hein in de werkplaats en in het studeervertrek; zij maakt zijne kracht grooter in den zadel hoe wilder het paard is, en aan het roer van het vaartuig hoe heviger de storm woedt; zij geeft hein lust in het jagtveld en spant zijne aandacht aan het schaakbord : zij vergezelt hem overal. Het is deze neiging die in het manlijk gemoe.l zoo dikwijls zich ontwikkelt tot een trek naar het oorlogsleven. Men bedriegt zich, zoo men meent dat de lust om bloed te vergieten en om men-schen lijden te veroorzaken het beginsel is der roeping van den Soldaat en den Veldheer. De artillerist die met een lach van vergenoegen door zijn welgerigt kanonvuur een gewapen-den troep uit-een ziet stuiven en over den grond tuimelen, kan de goedhartigste mensch van de wereld zijn. De helden der Middel eeuwen waren de edelmoedigste beschermers van vrouwen en kinderen en alle weerloozen: daarin zelfs bestond het ridderlijke hunner heldhaftigheid, dat zij streden voor de eer, voor het regt, voor de onschuld, met opzien tot üod den grooten Wreker van onregt en leugen. Die met het meeste talent en met de meeste hardnekkigheid de Napoleons zijner eeuw bestrijdt kan, zoo zeer als de meest naauwgezette kwaker, den oorlog houden voor een ongeluk en voor eene bar-baarschheid. Toen de Hertog van Wellington eens door eene vrouw van aanzien werd toegesproken met den uitroep; //Wat
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
160
moet een overwinning eene heerlijke zaak zijn!quot; antwoordde de Prins van Waterloo: „Heerlijk? — ik ken maar eene zaak die afgrijsselijker is — en dat is eene nederlaag.quot; Neen; onraenschelijkheid is het niet geweest, waardoor een Hebreeuw-sche herdersknaap de koninklijke krijgsheld van Juda geworden is; hij die troost en stichting onder de menschen van acht-en-twintig eeuwen heeft verspreid door zijne Godgewijde Hymneu, al heeft hij den verslagen Filislijn met eigen hand het hoofd afgehouwen en dit als een trofee ten toon gedragen. Een bloedgierige woestaard was hij niet, die het ideaal geweest is van den held der Middel-eeuwen, Kodrigo de Cid, de edelmoedige, de teedere, dc geloovige, al heeft hij gewoed gelijk een losgelaten leeuw en al heeft hij rondgereden met men-schenhoofden aan zijn zadel. Voorzeker is het geen bloeddorst. geweest, wat Michiel Adriaansz. de Kuyter uit de lijnbaan gedreven heeft om een toonbeeld te worden van den Christenheld der nieuwere tijden : met een gerust geweten heeft hij in zijn Bijbel gelezen; „Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden,quot; al heeft hij in veertig zeestrijden het sein gegeven tot den aanval en al is hij op den Oceaan de schrik geweest van drie magtige Koningrijken. Maar de oorlog is een tooneel waarop de man de krachten van zijn ligchaam en de vermogens van zijn geest beide, naar buiten kan doen werken in dc hoogste mate, in den ruimsten omvang, met de uitgebreidste gevolgen. De gewone ruiter, die onwrikbaar in den zadel zit en met de teugels in de eene hand zijn paard beheerscht en in de andere den sabel klemt, brullend van ongeduld om toe te rennen en in te houwen, en wiens strijdlust in dc hitte van het slaggewoel kan doorslaan tot razernij, deze moge niets anders wezen dan de uitgegroeide straatjongen, die geen andere lust had dan om te breken en te smijten en te slaan; maar niet alzoo de bevelvoerders. J)c bekwaamheid van dezen is de som van waarnerairjren, onderzoekingen, studiën, vaardigheden, waarbij al de vermogens van den geest in rekening komen. De Veldheer die zijne gewapende legerscharen door zijn magt-
TWEEDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK.
woord geketend houdt of loslaat, naar de ingeving van zijn scliranderen geest, bevindt zich in de hoogste spanning van het menschelijk leveiisge\oel, en op het oogenblik dat hij mag uilroepen: quot;De slag is gewonnen!quot; staat hij op den hoogsten trap van zelCvoldoeuing dien een man kan bereiken. Daarom is het dat zoo menig mannelijk gemoed zich geroepen voelt tot het leven van den krijgsman. Daarom ook is het dat grcote dichters, zelve magthebbers en verwinnaars in de wereld der gedachten, meestal groote bewonderaars zijn van den krijgsheld. Onder de warmste vereerders van den Erfprins van Oranje was Neêrlands groote dichter Bilderdijk. Met vuur heeft hij hein bezongen als den man in wien ■—met het bloed van Oranje — de heldengeest zijner Vaderen leefde, en met wellust heeft hij zich den tijd herinnerd toen hij te Brunswijk hem als knaapjen
quot;In d'onbedreven hand gewapend met penceelen quot;Soldaten in 't geweer zag scheppen op 't papier,
quot;Als die, door 't hart geperst, aan legers moest bevelen, quot;En ademde voor 't oorlogsvier 1quot;
Maar gelijk Bilderdijk in andere opzigten niet de tolk was der meerderheid van zijne land- en tijdgenooten, zoo ook niet wanneer hij zijne ingenomenheid met krijgstalenten te kennen gaf. En evenwel is ook de Nederlandsche volksaard niet anders d.m eene ontwikkeling in een andere rigting, van den-zeifilen grondtrek in het mannelijk karakter. Hoe zouden zich ook menschen hebben willen nederzetten op die slijkgronden, en schorren, en zaudhoopen door den noordewind uit zee opgejaagd, om er een altoos-durenden strijd met de golven te beginnen, indien niet eene natuurdrift er voldoening in had gevonden, door handenkracht en schranderheid golven en stormen te beheerschen. Dat het karakter van den Nederlander, met zijnen praktischen geest, nut zijne k insen-berekenende schrandei lieid, met zijne liefda voor zijn Vaderland, zich gevormd heeft door de volharding, met welke hij den grond
ii
161
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
waarop bij woont heeft vrij gevochten van vijandige natuurkrachten en vijandige menschen, is eene waarheid waarvan de bewijzen te vinden zijn in de Geschiedenis van Holland eu de Hollanders. Maar liet volk, aldus gevormd, heeft, ook na dure ondervindingen kunnen gaan vergeten, dat zijne schatten, gelijk door dammen en dijkwerken, door borstweringen eu bajonnetten moeten beveiligd worden. Vreemd! In een land, vroeger binnen zijn kleinen omtrek rijker in Ridderlijken Krijgsadel dan elders wijd-uitgestrekte koningrijken, — in een land, welks Historie een helden-tijdperk heeft van schitterende wapenfeiten te land en ter zee, — in een land, waar men om meester te zijn van den wereldhandel geweldige legers in het veld en geduchte vloten in zee gezonden heeft: — in dat land is ten laatste het volk zoo onvatbaar geworden om ouder zijne Staats-krachten ook het gewigt te waarderen eener geregelde Strijdmagt met hare beginselen van tucht en orde, dat het Verraad gemakkelijk zal kunnen slagen om er en Staande Legermagt en Volkswapening onmogelijk te maken en alzoo bij eenen aanval van vreemd geweld het eenig bol-Averk, en bij de stormen eener Eevolutie het laatste pleganker tegen de Anarchie te doen ontbreken. Waardoor die versmading van wapenen en oorlogskrachten ontstaan is, kan hier ter plaatse niet worden ontvouwd: maar dat zij bestond in de jaren welke op het jaar 1813 gevolgd zijn, behoort te worden in 't oog gehouden door wie den Erfprins van Oranje in zijn openbaar leven als Hoofd der Krijgsmagt eu als Troonsop-volger in den herboren Nederlandschen Staat, onpartijdig en menschkundig wil beoordeelen.
IV.
Doch de Troonsopvolger in den nieuwen Nederlandschen Staat zou, ook als Erfgenaam der Souvereiniteit, niet voor zijn Vaderland alleen te leven hebben. De Nederlandsche Natie, welke in de Zestiende Eeuw zich in twee Volksgroepen had gesplitst, eene Hollandsch- Nederlandsche met een eigen Staats-
1G2
TWEEDE BOEK. VIEIIDE HOOFDSTUK.
bestuur als Souvereine Mogendheid, en eene Brabantsch-Nedev-landsche onder vreemd Gezag, stond in een Koningrijk dei-Nederlanden vereenigd te worden. Om den Prins in zijne betrekking tot de twee hoofddeelen van het lüjk, waarover zijn Vader de Koninklijke Kegering bekwam, onpartijdig te beoordeelen, moet deze bijzonderheid worden opgemerkt, dat hij na zijne terugkomst in het hem vreemd geworden Vaderland terstond is verstoken geworden van de gelegenheid om zich gemeenzaam te maken met de taal, de zeden, de denkwijze en de verlangens van het Hollandsch-Xederlandsehe \ olk. Hij-zelf zocht elke gelegenheid daartoe op. Terstond na zijne terugkomst deed hij, in het strengste van den winter, eene reis door eenige gewesten van het Land, waarbij echter de goedhartigheid zijner landgenooten meer viel op te merken dan eenige andere hunner deugden. Op deze reis werden in de eeiste plaats de Landstorm en de Vrijwilligers bezocht in hunne kantonnementen rondom de plaatsen die nog door Fransche troepen bezet waren. De slappe blokkade waarmede die vijandelijke Bezettingen werden ingesloten voldeed hem weinig, en als hij om eene vesting te verkennen zonder eenig bedenken tot onder het bereik van haar geschut voortreed, ontwaarde hij wel, dat bet trotseren van vijandelijke kogels den belegeraren nog niet tot gewoonte was geworden. Maar hij liet nooit na hun eeu woord te doen hooren van welverdienden lof aan hunne Vaderlandsliefde: en dan werden de ontberingen van het oorlogsleven in den winter weder blijmoedig verdragen. Waar hij een enkele maal onwil bespeurde, vertoonde zich inzonderheid de hem eigene gave om allerlei mensehen voor zich in te nemen. Dit was het geval in het Maaslandsche gedeelte der Meijerij van 's Hertogenbosch, waar het landvolk volstrekt weigerde, na verlost te zijn van de Fransche Consciiptie, aan nieuwe verordeningen tot het dragen der wapenen zioh te onderwerpen. De Prins besluit daarheen te gaan; doch, toen bij te Lith gekomen is, wordt hem geraden terug te keeren, vermits zijn leven in gevaar zou komen, wanneer het doel zijner komst bekend wierd. Jn plaats
u»
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
van gelioor te geven aan dien raad, begeeft hij zich den volgenden morgen naar Oss, waar de hoeren destijds nog Lerncht stonden als spoedig gereed om hun wil te doen gelden door het mes. Daar, terwijl hij het landvolk dreigend zietzainen-scholen, verneemt hij, dat eene Bezending op weg is gegaan naar Grave, om aan de Franseheu kennis te geven hoe kos-telijken prijs zij zullen kunnen bekomen door een uitval naar die zijde. .Maar reeds het gezigt van den Prins bedwingt de menigte. Het weinige Hollandseh dat hij geleerd heeft wordt, hier aan een boer door een geraeenzatnen handslag, daar aan eene boerin door een minzamen knik, verstaanbaar gemaakt; de negentigjarige Deken, die aan het Hoofd is van het Geestelijk Gezag over veertien Pastorijen van den omtrek, ontvangt een bezoek vol ongedwongen eerbiedbetooning; de eerwaardige grijsaard beantwoordt daaraan door den Prins de. zegen-groet te geven ten aanschouwen der menigte; — en toen de Prins in den namiddag Oss verliet, waren de vlaggen der zes aloude schuttersgilden te voorschijn gehaald, om die tot een vloerkleed voor zijne voeten te spreiden; — een troep kloeke gasten plaatste zich op den weg naar Grave om de Franschen tegen te honden zoo zij mogten aanrukken, en er werd niet meer gehoord van ver;:et tegen de gewapende dienst in de Meijerij van 's Hertogenbosch.
Gulhartiger onthaal kan uiet wel een Vorst ten deel vallen, dan 't welk de Prins genoten heeft bij zijne daarop gevolgde reis door Friesland. Onvergetelijk was hem zijn bezoek te Leeuwarden. Men had hein daar verzocht zich te verklaren, welk soort van feest hem het meest welgevallig zou zijn, en hij had een bijeenkomst gekozen waar de Friesche Sciioonen zouden verschijnen in haar nationaal costunm. De Friesche vrouwenkleeding, waaraan de rijkdom sehatten en het vernuft oneindige verscheidenheden kan ten toon spreiden zonder haren grondvorm te veranderen, — eene kleeding, waarin de statigheid der huismoeder een altijd aangenamen vorm heeft, en het meisje een eerbaar gewaad dat zij kan tooijen en schikken tot den behagelijksten zwier, — deze voor het Ncderlandach
164
TWEEDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK.
klimaat onovertrefbare kleedenlragt was toea reeds uit de Groote Wereld bijna geheel verdwenen, omdat de aanzienlijke docliteren der Vrije Friezen zich ook waren gaan onderwerpen aan de bevelen die de Mode uit Parijs over Holland haar toezond. Desniettemin verschenen met haar eigenaardig hoofdtooisel, rijk in goud en kantwerk, met hare lange jakken en rokken van satijn, damast of andere fijne stollen en zwart-kanten voorschoten, ongeveer drie-honderd gehuwden en jonkvrouwen uit de aanzienlijkste standen, op het feest aan den jongen Prins van Oranje te Leeuwarden gegeven. Men 'zag er de Friesche Kap niet alleen zoo als die in breede s!rooken van do slapen en het achterhoofd luchtig neêrfladdert op de schouders, voorhoofd en gelaat in het volle licht latende voor eiken aanblik, maar ook nog de groote muts het aangezigt overschaduwende door een groot uitspansel van kamerdoek, dat, omboord met nederhangende kant, werd opgehouden door een gouden draad, hoepelswijze gebogen en vastgehecht aan de fraai bewerkte of met diamanten opgeluisterde knoppen van liet gouden oorijzer. Men zag er ook nog den breeden platten hoed van het fijnste stroo, gevoerd met gebloemd damast, waarvan het zwierige werd verhoogd door een breed zijden lint, nederhangende, of met eene wijde bogt als een bloemslinger, of, wanneer de hand aan het stroovlak bevallig-heidshalve eene bijna loodregte rigting gaf, als een sierlijke werpslinger: kortom men zag er Frieslands Sehoonen als in de dagen toen Leeuwarden nog de Hofstad was van den Frie-sclien Tak van het Stamhuis Oranje-Nassau. Dikwijls in later tijd sprak de Prins met opgetogenheid van dit tooneel uit zijne eerste kennismaking met het Vaderland. Maar het waren vormen van het verledene; de behoeften der toekomst te leeren kennen, was toen van grooter belang.
Op de vier eerste maanden na zijne aankomst te'sGraven-hage, maanden waarin het land als een bajert was die op eene herschepping van den Nederlandsehen Staat wachtte, volgden eerst een verblijf bij het leger in Noord-Brabant, toen de reis naar London. Na zijne, terugkomst uit Engeland
165
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
bleef hij vier weken rustig in Holland en kon hij de eenvoudige gulhartigheid van den Oud-Nederlandschen volksaard bij eene bijzondere gelegenheid op eene treffende wijze leeren kennen. Hij vergezelde namelijk Keizer Alexander, toen deze, op zijne zegevierende terugreis van Parijs over Engeland naar Petersburg, vijf dagen in Holland vertoefde, en hij was er getuige van, dat de Beheerscher van Kushand, Zaandam bezoekende waar zijn groote voorzaat dissel en bamer gehanteerd liad, op het gezigt van de eerbiedige hartelijkheid der welge-kleede volksmenigte die toegestroomd was en de lucht met 'haar gejuich vervulde, de beide handen op de seiiouders van V.illem den Eerste legde eu met aandoening uitriep: «Mijn God, wat zijt gij gelukkig ouder zulk een volk!quot; lioch weldra werd de Prins omgeven door het bedwelmend geruiscli van juichtoonen, waarvan hij zelf het gevleide voorwerp was.
Den Een-en-twintigsten Julij vertrok de Prins naar Brussel. Daar aanvaardde iiij den Dertienden Augustus als Engelsch Generaal het opperbevel over de Engelsehe troepen die in België zouden blijven, om daar, gelijk elders de krijgsmagten der Duitsche Mogendheden, voor de rust van Europa tegen Frankrijk te waken totdat de Besluiten van het Congres te Weenen zouden in staat zijn, bajonnetten en kanonnen te vervangen. Te Brussel en elders in de Zuidelijke Nederlanden werd de Prins omgeven met feestelijkheden eu eerbetooningen zooals onmisbaar zijne toegenegenheid moesten trekken. Deze wierookwolken stegen op in andere kringen dan waar de Ne-derlandsche taal gehoord werd, en die de reukvaten zwaaiden waren andere dan Nederlandsche handen. Daaronder waren twee plegtigheden, waardoor hulde werd gebragt aan zijne verdiensten in het oorlogsveld: de inlijving in de Orde der Vlies-ridders en in die der Bidders van het Bad. De eerste dezer plegtigheden had eene historische opmerkelijkheid.
De Bidderorde van het Gulden Vlies — eene aloude overzetting van het oorspronkelijke ïoison d'Or, gelijk de Orde genoemd is, of naar het wonderteeken der Schapenvacht aan Gideon verschenen om zijn geloof aan de hulp des Allerhoog-
ICG
TWEEDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK.
167
sten te versterken volgens de Heilige Schrift, of met toespeling op den Heldentogt van Jason in de Grieksche Mythologie — deze Orde is door Philips den Goede, Hertog van Bourgondië, te Brugge ingesteld en de eerste Eidderwijding had plaats in de St. Jacobskerk te 's Gravenhage. Toenmaals behoorden de meesr.e Nederlandsche Gewesten tot de Bourgondische Heerschappij en zij maakten daarvan het voornaamste deel uit. Bij het vervallen van het Hertogdom Bourgondië aan de Fransche Kroon, is, gelijk de Koningen van Frankrijk door hun stilzwijgen steeds erkend hebben, het Grootmeesterschap der Orde met de overige Souvereiniteits-regten welke niet uitsluitend tot dat Hertogdom behoorden, overgegaan op den wettigen Beheerscher der gezamenlijke Nederlanden. In de Zestiende Eeuw hebben zich daarvan de Noordelijke Gewesten afgescheiden door de Unie van Utrecht in eenen Regeringsvorm, waarin niemand op het Grootmeesterschap eener Ridderorde kon aansoraak maken. Alzoo bleef de Orde van het Gulden Vlies een eigendom van den Souverein der Zuidelijke Nederlanden. De Koningen van Spanje met dit Gezag bekleed, hebben aan de Orde van lieverlede eene Spaansche gedaante gegeven en ten laatste de meening voorgestaan, dat zij behoorde tot de Spaansche Monarchij. Doch toen in het begin der Achttiende Eeuw de Spaansche Nederlanden onder het gebied der A orsten van Oostenrijk zijn gekomen, hebben deze laatsten hunne bevoegdheid doen gelden tot de Grootmeesterschap eener Orde, welke op Nederlandschen grond geboren en een eigendom was van den Souverein der Nederlanden. Sedert dien tijd bestaan er twee Orden van het Gulden Vlies, eene Oostenrijksche en eene Spaansche. welke eikanderen de wettigheid van haar bestaan betwisten. Nu derhalve het Huis van Oranje werd opgeroepen tot het Souverein Gezag van al de Nederlanden, zou het geheel overeenkomstig althans met de Oostenrijksche bewering zijn geweest, zoo het Huis van Oranje zich het regt op de Orde had toegeëigend. Dit echter is niet geschied. De Erfprins werd den Twaalfden Augustus 1814 in de Spaansche Orde opgenomen met toe-
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
168
stemming van zijn vader, en de vader, die op den Eersten dier maand uit handen van den Üostenrijkschen Gevolmag-tigde Baron Vincent hel voorloopig Bestuur der Zuidelijke Nederlanden had aanvaard met de zekerheid zijner aanstaande verheffing tot de Souvereiniteit ook van die gewesten, heeft, twee jaren na zijn zoon, zelf van den Koning van Spanje, als een blijk van diens welgevallen over het sluiten vau het traktaat van Alcala-de-Henares, de Vlies-orde aangenomen, over welke hij de beschikking had kunnen eischen. Doch in de dagen toen geheel Europa, uit al hare verbanden gerukt, moest hersteld worden, waren er zoo vele regten te regelen, zoo vele verordeningen te ziften, zoo vele belangen te berekenen, dat het betwistbare regt op eene llidderorde de aandacht niet trekken kon. Koning Willem de Eerste vergenoegde zich, toen hij op den Dertigsten April van het jaar 1815 eene nieuwe Nederlandsche lUdderorde instelde tol vereering van verdienstelijke oorlogsdaden, met eene zeer bescheidene herinnering van de Bidder-Instelling zijner Bourgondische Voorzaten. Hij koos den gouden vuurslag aan de versierselen der Vlies-orde ontleend, ter verbinding van de groene laurierstok-ken, waaruit het Bourgondische Kruis bestaat op het eere-teeken der Militaire VVillems-Orde. De Orde was ook niet meer wat zij was in de eerste anderhalve eeuw na hare instelling. Toen was zij eene kerkelijke vereeniging van Edelen, bestemd om het Ridderdom in aanzien en de nagedachtenis van verdienstelijke Bidders in eere te houden, inet andere pligten en met voorregten waardoor zij eene Magt in den Staat was. Nu was zij eene onderscheiding geworden, eenvoudig door den Vorst geschonken, zonder medewerking van een Kapittel, als een blijk van toegenegenheid of als erkentenis van bewezene diensten. Als zoodanig echter was de Vlies-Orde, de Spaansche inzonderheid, in zeer groot aanzien, en Koningen rekenden het zich tot eer daarin opgenomen te worden. Het was derhalve een schitterend bewijs van de diensten welke de Erfprins van Oranje geacht werd aan de Spaansche Monarchij te hebben bewezen, dat Fernando de
TWEEDE DOEK VIERDE HOOFDSTUK.
Zevende liem op dien leeftijd de Orde van het Gulden-Vlies vereerde.
])e omstandigliedeu waarmede de wijding van den jongen Ridder vergezeld ging, verhoogden den luister der vereering. L)e dag daartoe gekozen was de verjaardag van den Prins-Regent van Engeland, en de Vlies-ridder die den Grootmeester vertegenwoordigde was de Hertog van Wellington. Te Brussel, den Twaalfden Augustus 1814 ten drie ure, na een grooten wapenschouw van Engelsehe troepen ontving de Hertog — omhangen met de halsketen der orde bestaande in het beeld eener schapenvacht, hangende aan eene aaneenschakeling van gouden vuurslagen tusschen welke vlammen schitteren —• den Prins tot voltrekking der plegtigheid. De Statuten werden in de Spaansche taal gelezen door Henri Joseph Philippe Gislain de Tourneaux Graaf de Cruquenbourg, mei wien de Prins aan het Hoofdkwartier in Spanje eene vriendschap had aangeknoopt, welke tot aan zijn dood heeft voortgeduurd. Treffend was het oogenblik toen de Hertog den nieuweling in de Orde, zijn kweekeling in het oorlogsveld met de oud-ridderlijke accollade in zijne armen sloot. Het was het sluitteeken van 's Prinsen roemvolle verrigtingen in Spanje. Voor zijn nieuw levensperk vertoonde Brussel hem dienzelfden dag, wat België in vormen en personen luisterrijkst had en aanzienlijkst. De dag namelijk werd besloten met een schitterend feest door den Engelschen Gezant Lord Clancarty gegeven in het voormalig Hotel van den Kanselier van Brabant; daar ontmoette de Prins de bloem van den Belgischen Adel, de Hertogen van Croy, van Üursel, van Beaufort, do Graven van Marnix en van Merode, den Baron van Hooghvorst, de Markiezen van Assche, van Verquigneul, en andere Hoofden van de aanzienlijkste geslachten, die de nieuwe Dynastie begonnen te omgeven met hoffelijkheden.
Vier dagen nadat dit te Brussel voorviel, op den zestienden Augustus, werd de Prins benoemd tot Ridder der Engelsehe Orde van het Bad. Deze benoeming, nadat hij even te voren, op den Negenden dier maand, was bevorderd tot Generaal bij
169
LEVEN VAN WILLEM DI N TWEEDE.
17(t
lirt Engelsche Leger, was ook daarom eene te grootere onderscheiding, omdat het getal der Bad-ridders bij de Statuten der Orde bepaald, eigenlijk toen geene nieuwe benoeming toeliet. Ook de Orde van het Bad was eene middeleeuwsche Instelling, maar ook zij was van bedoeling veranderd. Het oorspronkelijk blazoen der Orde tria in unwn behelsde het gebod, dat de drie kenmerken van den Christen, Geloof, Hoop en Liefde, voortaan in den door het badwater gereinigden Kidder moesten vereenigd worden. Doch deze zinrijke kernspreuk had ten tijde van Koning George den Eerste door een kleine verandering eene wcinig-beteekeueude toespeling gekregen op de vereeniging der drie Kijken onder éénen Scepter, en het ridderteekeu van het Had was enkel een bewijs geworden van persoonlijke genegenheid der Koningen, 't welk inzonderheid bij de Kroningsfeesten werd geschonken. Doch ook dit karakter had de Orde niet meer toen de Erfprins van Oranje daarin werd opgenomen. Zij was, den geest des tijds volgende, eene onderscheiding geworden voor Hoofd-Offieieren en Staatslieden, die zich bijzonder verdienstelijk hadden gemaakt. Bij de bekleeding van den Erfprins van Oranje met de Ridderteekenen van het Bad werd in 't bijzonder uitdrukkelijk verklaard, dat zijne opneming in de Orde eene hulde was, door Groot-Brittannië gebragt aan zijn aandeel in den roem van het Engelsche Leger. Aan weinige — zeer uitstekende Bevelhebbers alleen — was deze hulde te beurt gevallen. Het was eerst vijf maanden later, dat aan de Bad-Orde eene nieuwe inrigting werd gegeven met de onderscheiding van drie rangen, waaadoor zij geheel gelijk werd aan andere Bidder-Instellingen van den nieuwen tijd. De plegtigheid had plaats op den ïvvee-en-twintigsten Augustus. Op dien dag werd, overeenkomstig het vastgesteld gebruik, de Prins te Brussel, in de hand hebbende de llidderteekenen hem do3r de Beambten der Orde uit Engeland overgebragt, binnengeleid bij Lord Castlereagh die zelf Bad-ridder, de cerimonie van het zwaaijen van het zwaard over den regter-schouder, en van het omhangen van het ridderlint en het aanhechten van de ster verrigtte,
VIKKDE HOOFDSTUK.
17!
TWEEIJE 1ÏOKK.
en bij die gelegenheid eene aanspraak deed, waarin hij betuigde, dat de moed en de bekwaamheid, door den Prins in de Spaansche veldtogten aan den dag gelegd, eene ongeveinsde hoogachting voor Zijne Hoogheid aan de geheele Engelsche natie hadden ingeboezemd, en het vertrouwen hadden gevestigd, dat, zoo immer de veiligheid van Nederland en de rust van Europa op nieuw mogten worden aangerand, de Prins andermaal op eene even luisterrijke wijze den alouden roem van het Huis van Oranje zou verhoogen. Deze betuiging en de toon waarop zij gedaan werd, maakten op al de aanwezigen dien indruk, dat niemand twijfelde aan de opregtheid waarmede de Edele Lord gesproken en aan de waarheid van hetgeen hij gezegd had.
Het waren toeu gelukkige dagen voor het Huis van Oranje. Het was een gelukkige dag, de eerste verjaardag dien de Souvereine A'orst in zijne nieuwe Staten doorbragt, de Vieren-twintigste Augustus van het jaar 1814, waarop te Brussel de Erfprins, bekleed met welverdiende eereteekenen, aan het hoofd van al de aanwezige Engelsehe en Belgische krijgsmagt, voor zijnen vader voorbij trok, en te Brugge een Hertog van Aremberg — anders dan in de dagen van Al va!—het Eerste Regiment Belgisehe Jagers waarover hij het bevel had, de Oranje kokarde deed opzetten. Dat het aannemen dier kleur door al de Belgische troepen op dien dag, geschiedde onder vreugdgejuich, was inzonderheid omdat het hooren van den Oranje-naam de gedachte rigtte op den Prins, dien men toeu reeds gewoon werd uitsluitend den Prins van Oranje te noemen, en wien al wat krijgsman was hoogachtte om de aanzienlijke eeretitelen door hem op het oorlogsveld verworven.
Terwijl in de hoogere kringen de nieuwe Nederlandsche Dynastie met allen mogelijken luister omgeven werd, betoonde liet volk haar de levendigste toegenegenheid. In België wekte de Erfprins inzonderheid overal de uitbundigste toejuichingen der volksmenigte, welke, toen hij het eerst de stad Namen bezocht, vergezeld zijnde van den Hertog van Wellington, hem tot aan hot dorp Belgrade te gemoet trok en de paarden van
LEVEN VAK WILLEM DEN TWEEDE,
172
zijn rijtuig ontspande, en hem de stad binnentrok cnder het gejuich, beurtelings in de beide talen van „Vive le Prince,quot; «Leve de Erfprins.quot; Van zulk eene vereering was hij persoonlijk nog nooit het voorwerp geweest. Hoe zou hij er ongevoelig voor hebben kunnen zijn? — Den geheelen daarop gevolgden winter bragt de Prins in de Zuidelijke Nederlanden door als Eevelhebber der Britsche krijgsmagt aldaar, en de ingenomenheid der Belgen met hem breidde zich iederen dag uit. Men vergeleek hem bij Prins Karei van Lotharingen, wiens naam bij het volk nog in aangename herinnering was. De Piins wederkeerig begon hier die edelmoedige mildheid ten toon te spreiden, welke zijne volgende levensdagen, ook nog den allerlaatsten, vruchtbaar heeft doen zijn in weldadigheid. In de kringen der kunstliefhebbers maakte hij zich welgevallig door de werkplaatsen der schilders en de kabinetten van kunstwerken te bezoeken, en het is ongetwijfeld niet zonder invloed op zijnen kunstsmaak geweest dat hij de voortbrengselen der Vlaamsche en der toenmalige Belgische School eerder heeft leeren bewonderen dan de zuivere natuurvoorstelling der Hol-landsche. In 't kort: de genegenheid vau den Prins voorliet Belgische volksleven heeft in die dagen diepe wortelen geschoten, en zij kreeg dagelijks voedsel in alles wat hem omg.if. Daar had hij het pijnlijk gevoel niet van te zien meesmuilen, wanneer hij zich moest uitdrukken in zijn nog zeer gebrekkig Hollandseh. Daar had de toon der zamenleving eene losheid en aangenaamheid, welke in Hollandsche kringen gemist werden. omdat toenmaals de taai eene schoolsche stijfheid had bekomen, waarvan zij eerst later is begonnen verlost te worden. Ook waren in de Hollandsche Gewesten, waar alle standen des volks onder den langdurigen druk van rampspoedige tijden zwaar geleden hadden, spraakzame tongen, ongedwongen scherts en vrijmoedigheid in het minder gemeenzaam verkeer, zeldzamer geworden. Het is gebeurd, wanneer de Prins, ten einde menschen, huisgezinnen en zeden te leeren kennen, beproefde met zijne wellevende gemeenzaamheid bezoeken af te leggen, dat hij bij de Hollandsche huismoeder en hare doch-
TWEEDE BOEK. VIJFDE HOOFDSTUK.
ters de grootste verlegenheid voni, ja ontste-ltenis en wegvlug-ting. Eindelijk, bij den Belgischen Adel vond hij in viitge-strekte landgoederen, in j igtparken en stoeterijen, ecne grootheid, welke meer strookte met zijne neigingen, dan de verborgen werking van een kapitaal in een ijzeren kist. Het stond inderdaad te vreezen, dat in 's l'rinsen genegenheid het Land zijner geboorte, tevens de wieg der grootheid van zijn Huis, geheel op den achtergrond zou worden gedrongen, en dut, door eene wederkeerige werking van het nationaal gevoel in de Holland-sche Gewesten, wanneer eenmaal de dagen van opgewondenheid zouden voorbij wezen, de oud-republikcinsche volkstrots de hereen'g:ng van Oranje en Nederb.nd meer leitelijk dan hartelijk zou doen zijn. Doch er kwam voor beiden een uur van gevaar en een uur van redding, waarin beiden op nieuw leerden hoe zeer zij elkander behoefden en hoe zeer zij elkanders hoogachting verdunden.
V
Toen Lord Castlereagh te Brussel den Erfprins van Oranje bekleedende met de Insigniin der l'ad-orde, de betuiging deed, dat Groot-Brittannië vertrouwde, wanneer wederom de rust van Europa mogt verstoord worden, den Prins op zijn post te zullen vinden niet de bekwaan.heid en de bravoure door hem in Spanje betoond, was dit gezegde in denzelfden zin profetisch als dat van Van de Spiegel op den dag van 's l'rinsen geboorte. De uitkomst heeft daarin eene voorspelling doen zien, en hetgeen den Emelschen Staatsman aanleiding gegeven heeft om dus te spreken — het oorlogsbedrijf in Spanje — vertoont zich als ei ne der draden van zamenhang tusschen twee wereld-historische toestan lm, den toestand van Napoleon in den tijd torn hij het magtwoord deed hooren; //Spanjaarden uw lot is in mijne hand,quot; en den toestand waarin hij op het dek van The Northumberland gehoorzamen moest aan dit woord: //Engeland eischt u den degen af.quot; Al wat daartus-schen ligt heeft zijne eindbeslissing gevonden in cenen veld-
173
LEVEN VAN Wir.I.KM DEN TWEEDE.
slag: en in den oorlog op het Schier-eilaud heeft niet alleen de wilskracht van Wellington die taaiheid verkregen, waardoor hij op de hoogte van Mont St.-Jean den strijd tot het alleruiterste heeft volgehouden, maar heeft ook het vertrouwen in /.ijn beleid zich gevestigd, gepaard aan eigene zelfstandigheid, bij de Legerhoofden, aan wie de Opperbevelhebbel in dien veldslag over de drie deelen der sliigliuie de gevechtsleiding heeft toevertrouwd, Thomas Picton, Rowland Hill en den Prins van Oranje. Van deze drie is de laatste het eerst op het oorlogstooneel werkzaam geweest.
Het vertrouwen, waarmede de Britsche llegering den Prins vereerd had door hem het Opperbevel op te dragen der En-gelsche troepen welke in België een waakzaam oog moesten houden op Frankrijk tot na den afloop van het Weener Congres, gaf hem aanleiding om, reeds voor dat er eenig oorlogsgevaar zigtbaar werd, zich bekend te maken met de streken waar het dreigen zou. Hij werd daartoe bijgestaan door zijnen vaderlijken vriend den Kolonel Baron de Constant. Aan deze, als Kwartiermeester-Generaal, droeg hij het vervaardigen op eener Memorie over de gesteldheid, de verdedigingsmiddelen en de hulpbronnen van België's Zuidelijk frontier: en deze Memorie werd den Prins op den Tienden Februarij 1815 overhandigd. Opmerkelijk is het, dat bij die gelegenheid, op last van den Hertog van Wellington, eene bijzondere topo-graphische verkenning heeft plaats gehad van het veld van Waterloo.
In de eerste dagen van Maart 1815 vierde men feestelijk de vereeniging van al de Ncderlandsche Gewesten tot e'en Koningrijk onder de Oppermagt van het Huis van Oranje, [n België vertoonde zich blijdschap bij de meerderheid dos volks over het verkrijgen van een eigen Staatsbestuur: ontevredenheid en argwaan bepaalden zich tot toefluisteringen en oorblazingen. Bij de Noord-Nederlanders werd de vreugde over hunne wedergeboorte in den rang der volken —- eene vreugde welke reeds anderhalf jaar tijd had gehad om zich te uiten — op nieuw levendig bij de plegtige uitroeping van
174
TWEEDE BOEK. VIJFDE HOOFDSTUK.
den Souvereinen Vorst tot Koning, te 's Gravenhage op den Zestienden en te Amsterdam op den Zeventienden Maart. Pe Erfprins was niet bij deze plegtigheden. In dezelfde oogen-blikken, waarin Willem de Eerste, vergezeld van het overige Hofgezin, bij een plegtig Gehoor in het Paleis te Amsterdam talrijke gelukwenschingen aanhoorde wegens zijne verheffing tot de koninklijke waardigheid, stond de Erfprins op de Place Royale te Brussel, onder liet afwisselend gejuich eener talrijke menigte, tot een deel Nederlandsehe troepen eene toespraak te houden, waarin hij zieh-zelven geluk wenschte met de eer van hen ten strijd te zullen voeren, als er een tijd van oorlog mogt aanbreken. Zijn oog had het aanbreken van dien tijd reeds zien schemeren en, terwijl hij de Nederlandsche troepen te Brussel aldus toesprak, waren naar zijn bevel verscheiden Engelsche en Hannoversche llegimenten reeds op marsch naar de Fransehe grenzen. Het was echter eerst op den Elfden Maart geweest, dat te Brussel de eerste lijding gekomen was van Napoleons wederverschijning in Frankrijk. De geheime medestanders van den Geweldenaar — want zoo zal hij blijven heeten de bewonderenswaardige man, zoolang de stemmen van Regt en Menschelijkheid niet zullen kunnen gesmoord worden — hadden, om zijne onderneming door overrompeling te doen gelukken, de middelen van berigtgeving belemmerd, zoodat de telegraaf vijf dagen bezig was geweest om het eerste berigt der ontscheping op het strand van het zeestadje Cannes over te brengen naar Parijs. Zoo duurde het tot den Negentienden, eer te Brussel het berigt aankwam, dat 's Keizers gewapende Magt, aangroeijende als eene lavine, naar Parijs zieh rigtte. Toen werd door den Prins terstond aan de (roepen onder zijne bevelen eene voorloopige formatie gegeven voor de dienst te velde, en haar vereenigingspunt bepaald tusschen Luik en Leuven.
Dc tijdingen nu dagelijks inkomende verkregen een nieuw gewigt door de verschijning van aanzienlijke vlugtelingen uit Frankrijk. Daaronder was er een, wiens aankomst eene dier indrukwekkende ontmoetingen deed plaats hebben, waarmede
IT.'.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
het leven van Willem den Tweede zoo vervuld is geweest. In den namiddag van den Vier-en-twintigsten Maart kwamen reisrijtuigen met talrijke bedienden in aanzienlijke iiveiei te Brussel aan, en het gerucht verspreidde zich, dat de hoofdpersoon van het reisgezelschap Koning Louis de Achttiende was. Terstond begaf de Prins zich naar de plaats waar de reizigers waren aangekomen, en welda verkondigde zijn uitroep quot; Piee le Frince de Conde'' dat hij in den grijsaard dien men voor den Koning van Frankrijk hield, een ander herkend had. Het was niet die Prins van Condé, wiens uiteinde — door eigen toedoen of door de hand eens moordenaars — eene historische vermaardheid heeft gekregen onder de pen der tegenstanders van de Dynastie van Orleans, maar het was Louis Joseph de Bourbon, Prins van Condé, die eene halve eeuw vroeger zijn Chantilly tot een der brandpunten had doen zijn der Letterkundige beweging welke de Fransche Eevolutie is voorafgegaan en die zich den heldennaam van zijn (jeslaebt in den Zevenjarigen oorlog waardig betoond had. Dus plotseling den afstammeling van den Grooten Condé te ontmoeten trof den Nederlandschen Prins, Men verhaalt dat de toon van stem waarmede hij dat quot;Leve de Prins van Condéquot; deed hooren, en de ridderlijke manieren van wellevendheid en eerbied waarmede hij den bijna tachtig-jarigen oorlogsman bejegende, iels bijzonder sprekends en edels gehad hebben: althans de volksmenigte, van alle zijden toegestroomd om den vreemden vlugteling te zien, geleidde den Prins terug naar zijne woning onder het gejuich,van quot;leve de Prins van Oranje!quot;
Wapenschouwen over aankomende troepen, bezoeken aan de reeds aanwezige in de kantonnementen, togtni naar de frontieren, overleggingen ter voorziening bij mogelijke gebeurtenissen hielden nu dagelijks den Prins bezig. Hij had de overtuiging — hoezeer velen hel tegendeel geloofden of wilden doen gelooven — dat er een veldtogt op handen was, waarin oji nieuw groole strijdkrachten stonden ontwikkeld te worden. Die overtuiging was blijkbaar in al zijne toespraken. Op die
176
TWEEDE BOKK. VÏJfUE 1IOOPDSTCK.
overtuiging berustte zijne verordening, volgens welke de Neder-landsche troepen in de eerste dagen van April eene zaamge-trokken stelling innamen te St. Truyen; en geen anderen grondslag had zijne overeenkomst met den Pruissischen Generaal Von Kleist, waarbij bepaald werd dat deze bij een vijandelijken inval uit Frankrijk met dertig-duizend man Duitsohe troe-peu, waarover hij tussehen den Hijn, de Moezel en de Maas het bevel voerde, naar de zijde van ïhienen zou oprukken om, in vereeniging met de Engelsch-Nederlandsche troepen, aan elke vijandelijke Magt het voortrukken te betwisten door een. veldslag. Geen der maatregelen door den Prins genomen gedurende den tijd dat hij alleen aan 't hoofd heeft gestaan der krijgs-magt welke in de Nederlanden de Frausche grenzen bewaakte, heeft stof tot eenige aanmerking gegeven aun de krijgskundige kritiek, die zulke fijne pennen heeft gevoerd in het beoordee-len van den veldtogt des jaars 1815. In 't veld gewoon geworden om weinig rust te behoeven, gaf hij aan Soldaten en Officieren een voorbeeld van wakkerheid. Dat voorbeeld deed het gewigt der nog onzekere omstandigheden te beter waarderen, en daardoor werd — hetgeen inzonderheid bij de Neder-landsche troepen noodig was —■ de ijver verhoogd om de onbedrevenheid der nog jonge soldaten, het gebrek aan afrigtiug der paarden en de onvolledigheid van het oorlogsmateriëel door rustelooze oefening te verhelpen.
Dan, de gebeurtenissen in Frankrijk deden meer uitgebreide oorlogsmaatregelen noodzakelijk worden: de besluiten van het Weener Congres voerden al de beschikbare strijdkrachten van Duitschland en Engeland naar de grenzen van Frankrijk; zij bragten ook een ander Opperbevelhebber aan het hoofd van het leger in de Nederlanden. Het was de man, wien men een plaats onder de Veldheeren van den eersten rang ontzegd heeft, maar die in twintig oorlogsjaren nergens waar hij het opperbevel gevoerd heeft de Britsche wapenen door eene nederlaag onteerd gezien; een man, in wien men het aanwezen ontkend heeft van een Strategisch Genie en van een adelaarsblik in het oorlogsveld, maar wiens volhardend vertrouwen
u
177
LEVEN VAN WIIXEM DEN* TWEEDE.
op krijgskundige berekeningen aan zijne oorlogsbedrijven een eigen karakter gegeven heeft. Het was de man wiens roem altijd te worstelen zal hebben met de uitspraken van Fran-sche Schrijvers, maar wien alle Souvereinen van Europa met titels, eereteekcnen en dotatiën overladen hebben, en over wien Napoleon zijn oordeel heeft uitgesproken in de bepaling van zijn testament, waarbij hij een legaat vermaakt aan den onverlaat die een moordaanslag beproefd heeft op het leven van Arthur Hertog van Wellington. Het was de man, wien men enkel meer geluk op zijne loopbaan, zonder meer Yelillieers-bekwaamheid heeft toegeschreven dan Picton, Craufurd en George Murray; maar in wien Staatkundig doorzigt en Diplomatieke bedrevenheid — op zich-zelve aanwezig, grooter bij vele ande-ren __ aan krijgstalenten gepaard waren in een zoo zeldzaam verband, dat hij, voor dat tijdsgewricht, een eenig man was. Het was — zijn naam is reeds genoemd — de Britsche Veldmaarschalk. dien de Lezers dezer Levensgeschiedenis als den Bevrijder van Spanje kennen, en 'lie ook daarin misschien eenig was, dat de Kroonprins der Nederlanden hem gaarne het opperbevel over de Nederlandsche krijgsmagt met den ritel van Nederlandschen Veldmaarschalk zag opgedragen.
Op een geheel ander oorlogstooneel zou dan nu de wensch •van den Hertog van Wellington, dikwijls in Spanje geuit, vervuld worden, om den Prins van Oranje aan het hoofd eener leger-afdeeling onder zijne bevelen te zien. Ook zelfs de naam zou niet ontbreken aim de vervulling van dien wensch. Want aan den Kroonprins der Nederlanden werd bij een Besluit wan den Zes-en-twiutigsten Maart, later door eene «rondwetsbepaling bekrachtigd, de titel verleend van Prins van Oranje, opdat een naam in leven zou blijven, waaronder voor de vtijheid van Europa zoo groote daden verrigt waren. Aldus werd ook nu die naam verbonden aan de namen van Quatre-Eras en Waterloo. De Prins van Oranje legde het Oppri bevel over de Britsche en Nederlandsche krijgsmagt in de Nederlanden op den Tienden April neder bij ecu Generale Dagorder, waarin bij de troepen gelukwenschte dat, nu er oogenblikKen van ge-
178
TWEEDE BOEK. ZESDE IIOOFDSTDK. 170
v'lar zouden kunnen komen, hare oppevste leiding aan meer bekwame handen wierd toevertrouwd.
VI.
Bij de vorming van het groote leger in de Nederlanden, waarover de Hertog van Wellington het opperbevel aanvaardde op den Ellden April van het jaar 1S15, veikreeg de Prins van Oranje het bevel over de Eerste der drie afdeelingen waarin het Geheel gesplitst werd. Eeze Eerste Divisie mogt op zich-zelve een leger heeten: zij was dertig-duizend man sterk, troepen van alle wapenen. Het bevel over het Tweede Legerkorps werd opgedragen aan Rowland Hiil, een man die rijp was in ondervinding van groote oorlogs-operaticn, hebbende in het Spaansche Schier-eiland bestendig den regter-^vleugel van Wellingtons leger aangevoerd en meermalen uithoofde der uitgestrektheid van het oorlogstooneel zijne bewegingen naar eigen oordeel bestuurd met eene bekwaamheid, waaraan door zijue verheffing tot het 1'airschap eene welverdiende hulde was gebragt. Aan het hoofd van de Algetneene Reserve werd Sir Thomas Picton geplaatst, dien men den Ajax of beier den Ney van het Engelsche leger zou kunnen noemen. Met mannen als Hill en Picton op twee-eu-twintig-jarigen leeftijd te worden gelijk gesteld, was greater eer dan titelen en ridderteekenen geven kunnen, en dat de riius van Oranje zich die gelijkstelling waardig getoond heeft, al had zijne verdienste zich daartoe bepaald, het zou een bewijs geweest zijn van een hoogst zeldzaam talent. Daartoe behoorden niet alleen zijne krijgskundige bekwaamheden, maar ook de kunst, of liever eene gave van Natuur en Opvoeding, waarmede hij eenheid en zamenwerking heefc gebragt in de ongelijksoortige hoofdstoffen uit welke zijn legerkorps was zamengesteld, verdeeld in twee hoofdgroepen, de bloem van het Britsehe leger en de ongeoefende nieuwelingen van de Nederlandsche krijgsmagt. Hij die nooit zelf troepen tegen den vijand had aangevoerd, moest nu bevelen geven aan üe-
13»
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
iieraals die meer jaren van Dienst telden dan hij levensjaren: aan Generaals die hem zijne eerste kennis met de vijandelijke kogels hadden zien maken, toen zij reeds beproefd waren in het oorlogsveld, een Colin Halkett, den Lezer reeds bekend geworden, een Charles Baron Alten, die in Spanje vereerd was geworden met het Bevel over de vermaarde Ligte Divisie toen Craufurd op het glacis van Ciudad-Eodrigo gesneuveld was. Hij had overeenstemming te brengen tusschen Generaals, die elkander wel de punt van den degen maar nooit de hand gereikt hadden: een Hendrik Georg Baron De Perponcher ^edlnitzky, Oranje-vriend van vóór 1795, krijgsman uit de oude School, en David Baron Chassé, Patriot van 1787, kweekeling uit de School der Eevolutie-oorlogen. Hij had het oog te houden op Officieren van allen rang, die, deelge-nooten zijnde van den Franschen oorlogsroem, bewonderaars waren van Napoleon — en die nu onder de vanen van diens on-verzoenlijksten vijand legen voormalige spitsbroeders moesten aangevoerd worden. Eu in weerwil van deze omstandigheden, zoo ongunstig mogelijk voor de zedelijke vastheid van een gewapend ligchaam, heeft het legerkorps van den Prins van Oranje in de uren van strijd getoond ook die kracht te bezitten, welke uit onderling vertrouwen en eenheid van streven ontstaat. Die zedelijke kracht had het te danken aan de persoonlijkheid van den Aanvoerder. Destijds had bij den Prins die hoedanigheid hare volle ontwikkeling bereikt, welke Wellington reeds uit Spanje had doen schrijven „zijne manieren zijn zeer innemend en hij is bemind bij ieder die met hem in aanraking komt.quot; Het was de gave om, door de uitdrukking van een open karakter cn door eene ongekunstelde gemeen-zaamheid, waarbij men echter nooit vergeten kon dat hij een Vorstenzoon was, de menigte — burger of soldaat — voor zich in te nemen en in degenen die digter bij hem stonden vrijmoedigheid te wekken tot een verstandigen raad, maar opwellingen van kleingeestigheid tegen te houden.
Op den Tweeden Mei vestigde de Prins met zijn Staf, bestaande uit Engelsche en Nedeiiandsche officieren, zijn verblijf te
TWEEDE BOEK. ZESDE IIOOFDSTÜK.
1S1
Braine-le-Comte, aangewezen voor liet hoofdkwartier van het Eerste Legerkorps. De kantonnementen zijner troepen waren verspreid over de landstreek welke zich op de kaart als een driehoek afteekent, wanneer tussehen Genappes, Enghien en Binch regte lijnen worden getrokken. Aan den regter-vlengel zijns legers sloten zich de kantonnementen aan van liet Tweede Legerkorps onder Lord Hill, sterk ruim zeven-en twintig-dni-zend man, waarvan de lioofdmagt zioli in de omstreken van Ath bevond. Te Binch schakelden zijne voorposten zich aan de voorpostenketen van het Prnissische leger, 't welk onder liet Opperbevel van den Veld-Maarschalk Vorst Bliicher Ton Wahlstadt langs de beide oevers van de Maas en van de Sambre stond met het Hoofdkwartier te Namen. Het is niet gebleken dat de plaatsing van 's Prinsen legerkorps, in het Groote Hoofdkwartier voorgeschreven, is voortgevloeid uit eenig bepaald plan, 't zij van aanval, 't zij van verdediging, en de taak welke hij te vervullen had was dus eigenlijk geene andere dan te zorgen, dat zijne troepen, in haar geheel, op alle punten tot elke beweging gereed stonden in den best-mogelijken staat van slagvaardigheid. Uit dien hoofde verdient een bevel, door den Prins schriftelijk gegeven gedurende den tijd dat zijn leger zich in de voorschreven stelling bevond, eenige vermelding. Op den Negentienden Mei namelijk had de Prins te Brussel van den Opperbevelhebber den last bekomen om te zorgen, dat in den avond van den volgenden dag de Engelsche Divisie van den Luitenant-Generaal Cooke benevens eene Nederlandsche Brigade, de Indische genoemd en welke later is ingedeeld bij de Leger-afdeeling van Prins Prederik der Nederlanden, verecnigd zouden zijn rondom Halle, de Engelsche Divisie van den Luitenant-Generaal Alten rondom Soig-nies, en de Nederlandsche Divisie van den Luitenant-Generaal de Perponcher rondom Nivelles. Maar toen de Prins te Braine-le-Comte teruggekomen deze order zou doen uitvoeren, voegde liij er uit eigene beweging, aan den Kwartiermeester-Generaal van de Nederlandsche troepen het bevel bij : quot;Zorg dat zij hare kantonnementen zoo nemen, dat zij in den kortstmoge-
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
lijken tijd zich bij Brigaden kunnen verzamelen te Nivelles en te Quatre-Bras.quot;
Door welke beweegreden de Prins toen gebragt is tot deze bijzondere bezorgdheid voor een punt van het leger-terrein, waarvan zich de gewigtigheid later zoo treffend heeft doen gevoelen; of het de toepassing was van eenig krijgskundig beginsel, dan wel een voorgevoel uit een duister verstands-begrip ontstaan: althans, maatregelen tot aansluiting van het leger aan het Pruissische waren hem niet voorgeschreven, en in een hem bekend plan voor den aanstaanden veldtogt kou hij geene reden vinden, om voor den linker-vleugel zijner legerstelling eene bijzondere behoedzaamheid voor te schrijven. Het is waar, de plaatsing van het tjroote Hoofdkwartier te Brussel en de inlegering van de Algcmeene lieserve in die stad en hare oinstreken, onder het bijzonder bevel van den Luitenant-Generaal Picton, zijn in later tijd ondersteld berekend te zijn geweest op de mogelijkheid, dat Brussel het doelpunt van een vijandelijken aanval zou worden. Het is insgelijks waar, dat in eene zameukomst van Wellington en Blücher op den Zeven-en-twintigsten Mei tusschen de beide Legerhoofden eene afspraak is gemaakt voor het mogelijke geval, dat een van beiden ten doel mogt komen te staan aan een ernstigen aanval uit Frankrijk: maar het is niettemin eeu onloochenbaar feit, dat de Hertog van Wellington geen anderen aanval verwachtte dan van de zijde van Maubeuge en dat de Fransche legerbe.iden in vollen opmaisch zijn geweest naar de Sambre en reeds in 't bezit van Charleroi, toen de Hertog nog in de meening verkeerde, dat de Gewezen-Keizer vooreerst aan een aanval niet zou kunnen deuken. Hierdoor was het Britsch-Nederlandsche leger tot op het uitbreken der vijandelijkheden veel meer in de verwachting van eerlang aanvallend over de grenzen in Frankrijk te zullen gevoerd worden, dan in liet denkbeeld van zich in den verdedigingstoestand te bevinden. Be Hertog had zelfs zijne operatie-lijn voor dien inval gekozen en was met Blücher overeengekomen, dat hij. wanneer de laatste dag van Junij zou verstreken zijn, in den omtrek van
182
TWEEDE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
Maubenge de Sambre overtrekken zou. Terwijl alzoo de alge-meene legerbeselnkkiniieii meer bijzonder de aandacht gerigt hielden op de wegen die door het centrum der Britsch-Neder-landsche legerstelling liepen, was eike vingerwijzing naar den weg die uit Frankrijk over Charleroi voert, eene waarschuwing voor de Bevelhebbers der troepen die den linkervleugel uitmaakten. Vermits nu, toen de vijand werkelijk iangs den weg van Charleroi is komen oprukken, juist bij die Bevelhebbers het besef' der belangrijkheid van Quatre-Bras heeft te-weeg-gebragt, dat zij zonder daartoe bevelen van het Hoofdkwartier af ie wachten, de eerste maatregelen genomen hebben om hem daar liet hoofd te bieden, zoo behoort het bevel door den Prins van Oranje op den .Negenden Mei aan den Kwartiermeester-Generaal van de Nederlaudsche troepen gegeven, tot die verwijderde heweeg-oorzaken van het menschelijk willen, waarvan de werking naderhand niet meer van stap tot stap kan worden nagespoord, maar niettemin behoort te worden in rekening gebragt, wanneer men 't aandeel bepalen wil 't welk menschen gehad hebben aan eene gebeurtenis.
Op deu Elfden Jnnij werd de Prins van Oranje onderrigt, dat Napoleon den volgenden dag Parijs zou verlaten om zich aan 't hoofd te stellen van zijn leger. Dit berigt vond geen geloof bij den Hertog van Wellington, die integendeel, vertrouwende op de berigten door hem uit Parijs ontvangen en op Napoleons eigen woorden in de Wetgevende Vergadering gesproken, diens vertrek naar liet leger niet spoedig op handen dacht te zijn en ook nog op den Dertienden aan Thomas Graham, die toen Lord Lynedoch geworden was, schreef: ,/lk denk, wij zijn nu hier te sterk voor hem.quot; En inderdaad: de getalsverhouding der strijdkrachten die tegen elkander over stonden, kon ligt tot dit vermoeden brengen. Napoleon, die de zwakkere was, moest op de verdediging van al de grenzen van Frankrijk bedacht zijn; hij had de groote massa zijner bestrijderen aan den Boven-Rhijn te wachten : kon het anders of hij zou voor de waarschijnlijkheid eener nederlaag van zijn hootdleger terugschrikken! Hoe groot die onevenredigheid
183
I.HVKN VAN WI I.I.EM DEN TWEEDE.
was, wist men in het. Hoofdkwartier van den Prins van Oranje zeer goed: een geheim berigt, don Twaalfden Jnnij aldaar ontvangen, meldde het aanwezen van een Fransch leger, gereed om in België Ie rukken, welks sterkte op negentig-duizend man werd geschat, behalve vier afzonderlijke reserve-afdeelin-gen Ruiterij; en de opgaven die men er bezat, wezen eene sterkte aan van twee-en-negentig-duizend-vier-honderd-en-vijflig man voor het Britsch-Nederlandsehe leger, en van honderd-aclittien-dnizend-en-twee-honderd man voor het Prnissische. Vergelijkt men hiermede de berigten welke in later tijd daaromtrent zijn bekend gemaakt, dan zal men bevinden dat de Prins van den waren stand der zaken naanwkenrig is onder-rigt geweest. Wat buiten het bereik van zijn onderzoek lag, was het tijdstip wanneer de aanval zou plaats hebben, en het pnnt waartegen die gerigt zou zijn.
Die onzekerheid duurde voort toen de Vijftiende Jnnij aanbrak. De Prins van Oranje bezocht ten vijf uur in den morgen de voorposten. Hij deed dit gewoonlijk, en wanneer zijne Adjudanten vijftien uren afstands te paard met hem hadden afgelegd vóór het ontbijt, rekenden zij een niet bijzonder zwa-ren dienstoehtend gehad Ie hebben; het werd wel eens twintig. Te St. Symphoriën nabij Mons gekomen, vernam hij dat de Prnissische voorposten waren aangevallen, doch van welken aard die aanval was bleek niet; wanneer twee vijandelijke legers tegen-over elkander staan, vallen er dagelijks schermutselingen en kleine gevechten voor, die zonder gevolg blijven. Nogtans achtte hij het noodig eenige voorzorg te nemen cn gaf hij mondeling last aan den Generaal-Majoor Jean Paptiste Pnron van Merlen, bevel voerende over de Neder-landsche Tweede Brigade Ligte Kavallerij, dat het Eegiment Dragonders en het Eegiment Jlussaren benevens de twee stukken llijdende Artillerij, waaruit die Brigade bestond, zich zouden strijdvaardig houden op de plaatsen door den Prins bepaaldelijk opgegeven. Aan den Divisie-Generaal Chassé schreef iiij eigenhandig het volgende:
1S4
TWEEDE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
quot;St. Simphorien, 15 Juin 1815.
quot;Mon chcr General!
quot;Les Prnssiens aynnt été attaqués, je vous prie dc rasscmbler quot;sans perte dc temps votre Division au point de rassemblement, quot;snr les hauteurs en arrière de Haine-St.-Pierre, oü vous attendrez quot;mes ordres.
quot;Guillaume d'Orange.
quot;A Monsieur quot;Monsieur le Lt.-Général Chassé quot;commandant la troisième Division des troupes des Pays-Bas.
quot;a
quot;Haine-St. Pierre.quot;
Bij zijne terugkomst te Braine-le-Comte had daar geen be-rigt iets nieuws aangebragt en te half-tien uur reed de Prins naar Brussel tot den Opperbevelhebber, na den last te hebben achtergelaten dat van elit nieuw verschijnsel in den stand der zaken hem onverwijld berigt zou gezonden worden: //de troepen moesten middelerwijl op hare verzamelplaatsen bij-één blijven; hij zelf zou, gelijk bij gewoon was, vóór den avond in zijn Hoofdkwartier terug' zijn.quot; Bij den Oppei'bevelhebber wekte de tijding door den Prins van Oranje aangebragt geen meerdere bezorgdheid dan bij hem zeiven, en te Brussel vertoonde zich geen het minste voorgevoel van de nabijheid dei-gebeurtenissen, wier loop met het aanbreken van den dag een aanvang had genomen.
Drie of vier uren na zijne komst te Brussel moet een berigt tot den Prins zijn gekomen, door den Generaal-Majoor Johan Martijn Behr uit Mens naar Braine-le-Comte gezonden, behelzende dat de Pruissen 's morgens aan de zijde van Thuin waren aangevallen en dat hun Detachement 't welk Binch bezet had van daar was afgetrokken naar Gosselies, zonder dat zich eehter aan de zijde van Binch eenig vijand vertoond had. De Kwartiermeester-Generaal Constant, dit berigt omtrent het
185
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
middag-uur hebbende ontvangen, zond het onverwijld naar Brussel tot, den Prins. Deze vei nam daaruit weinig meer dan hij zelf' in den vroegen morgen vernomen had, en kon alzoo in dit berigt geen nieuwen grond vinden ora het dreigen van eeuig gevaar te onderstellen. Toen derhalve de Hertog van Wellington zijn verlangen had te kennen gegeven, dat de Prins dien avond te Brussel zon blijven, gaf deze, naar zijn Hoofdkwartier het berigt zendende dat hij niet voor middernacht Brussel zou verlaten, aan de twee Hoofden van zijn Generalen-Staf, Constant en Abercrombie, den last, dat de troepen, die hij bij zijn vertrek voorzigtigheidshalve onder de wapenen had gelaten, konden inrukken, maar te vier uur in den morgen weder op hare verzamelplaatsen moesten aanwezig zijn. De brief ten negen uur in den avond te Braiue-lc-Corate aange-bragt, luidde aldus:
Jiruxellcs 15 Juin 1815.
quot;Mon cher Constant, A inuins que vons n'ayez des nouvellcs quot;depuis cc matin, qui vous fassent croire nécessaire de tenir les quot;troupes dehors toute la nuit, je vous [irie de leur envoyer l'onlre quot;en mon nom, de se rendrc a leurs cantcuncmens, mais d'etre quot;rassemblécs de nouveau deniain matin a quatrc hcures aux points quot;fixes. Veuillez dire a Abercrombie en mon nom, d'en faire autant quot;pour les troupes Anglaiscs. Le Due de Wellington desire que je quot;reste ici ce soir; je ne partirai done qu'a miuuit on une lieuve.
Tout a vous quot;Guillaume Prince d'üvangc.
Welke tijdingen in den loop van den dag loi den Hertog van Wellington mugen gekomen zijn, en op welke tijdstippen, en door wie aangebragt, zoo veel is zeker, dat —- toen de Hertog bij het ingaan van den naoht, tusschen tien en elf ure, zich begaf naar het Bal, waartoe de Hertogin van Richmond de keur van aanzienlijke vreemdelingen, waarvan Brussel toen wemelde, genoodigd had, — die tijdingen zich bepaalden tot deze twee feiten: in den vroegen morgen zijn de Pruissische voorposten bij Thuin aangevallen, en is Charleroi
186
TWEEUE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK
door den vijand bedreigd geworden. Het bleek echter niet, dat de aanval bij Tintin van een enistigen aard was en te Charleroi had eene Pruissische Divisie haar Hoofdkwartier. Uit dien hoofde ging de bezorgdheid aan het Groote Hoofdkwartier te Brussel uiet verder, dan dat in den avond eene uitvoerige leger-order werd uitgevaardigd, strekkende om de troepen digter bijeen te brengen en gereed te doen zijn voor den marsch, tot welken nadere tijdingen aanleiding zonden kunnen geven. Volgens deze nieuwe beschikkingen moesten van de Nederlandsche Krijgsmagt de Tweede en Derde Divisie zich ten een ure 's nachts in beweging stellen om te Nivelles zich te vcreenigen, en moest al de Ruiterij zich verzamelen op de hoogten achter Haine-St.-Pierre. Zoodra de Prins van Oranje in den avond deze order ontving voor zoover de troepen van het Eerste Legerkorps betrof, droeg hij de overbrenging daarvan naar zijn Hoofdkwartier op aan zijnen Aide-de c.unp den Engelschen Kapitein Eussel. Uoüh toen deze te half-elf uur te Braine-le-Comte aankwam, was even te voren van daar een ander van 's I'misen Staf-Officieren vertrokken, om naar Brussel de tijding te gaan brengen dat de vijand zich reeds vertoond had op den weg van Charleroi naar Quatre-Bras : het was de Engelsche Kapitein Webster, daartoe gekozen omdat hij een paard had, dat den afstand van Braiue-le-Comte naar Brussel in één uur kon doorrennen. De iMederlandsche Kwariiermeester-Generaal, Geueraal-Majoor Baron de Constant zond dezen Officier aan zijnen voorraaligen kweekeling, toen zijn Legerhoofd, met het volgende schrijven;
quot;Au quartiev-Géneral de Braine-le-Comte quot;le 15 Jiiiu 1813 u dix hcnres du soir.
quot;Monseigneur, Dans cct instant le Capitaine Baron de Gagern quot;arrive de Nivetles faisant rapport, que l'ennemi s'est montré a quot;'Quatre-Bras. J'ai cru devoir prendre sur moi d'engager le General quot;De Perponcher de faire soulenir la Seconde Brigade par la Pre-quot;mière ct de faire avertir Ja Troisième Division et la Cavalerie afiu quot;de pouvoir en être soutcnu en eas de besoin.
quot;Baron de Constat t Eebceque.quot;
187
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Voor dat deze brief den Prins bereikte, ontving de Hertog van Wellington in de Balzaal van de Hertogin van Eichmond een berigtschrift van den Veldmaarschalk Vorst Blücher. Door deze mcdedeeling van het Pruissische Legerhoofd werd de Hertog tot de overtuiging gebragt, dat diens leger ten doel stond van een ernstigen aanval. Nog niet vermoedende dat zijn eigen leger in dit geval verkeerde, maar ten einde te voldoen aan de overeenkomst door hem met Blücher afgesproken op den Zeven-en-twintigsten Mei, gaf de Hertog na eenige minuten peinzens nieuwe bevelen met de hem eigene begaafdheid om de voorstelling van een Geheel van bedoelde maatregelen door weinige hoofdtrekken bevattelijk te maken. Een uitvloeisel dier bevelen was het volgende schrijven van den Prins van Oranje, 't welk ten half-drie ure te Braine-le-Comte werd aan-gebragt.
Eruxelles 15 Juin 1815.
quot;La Division de Cavalleric des l'ays-Bas se portera de Haine-quot;St.-Panl et St. Pierre sur Arqncnnes et se plaeera derrière ee quot;village. Le Quartier-Général doit se porter demain de Braine sur quot;Nivelles. La Troisième Division Anglaise marchera a Kivelles, la quot;Première Anglaise a Braine-le-Comte, la Denxième et Quatrième quot;Division et la Cavalleric Anglaise a Englüen.
quot;Gnillaume Prince d'Orange.quot;
Het was nadat de Prins dit bevel wat de Nederlandsche troepen, en dit herigt wat de Engelsche betreft, had afgezonden, dat de Kapitein Webster den brief kwam aanbrengen van den Kwartiermeester-Generaal Constant. De Hertog was na het uitvaardigen zijner bevelen, die het gevolg geweest waren van de lijding door hem uit het Pruissische leger ontvangen, opgeruimd en onbekommerd bij de vreugde van dans en gastmaal gebleven. Het was daar dat de Prins hem den brief mededeelde zoo even door den Kapitein Webster aangebragt. De inhoud van dien brief vertoonde den stand der zaken op het oorlogsterrein in een nieuw licht en het gevaar naderbij
J 88
TWEEDE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
dan tot hiertoe vermoed was. /,De vijand bedreigde het punt waar de Groote Wegen van Nivelles naar Namen en van Brussel naar Charleroi elkander kruisen; zoo hij daar post vatte zou het onmogelijk kunnen worden dat Wellington en Blücher elkander de hand boden; zijn snel voortrukken zou Brussel zelf in oogenblikkelijk gevaar kunnen brengen.quot; Toen werd het bevel uitgevaardigd aan de troepen die te Brussel waren ingelegerd, om onverwijld den marsch aan te vangen naar Quatre-Bras: toen slopen de gasten weg uit de schitterende zalen van de Hertogin van Eichmond: ieder snelde naar ziju post, en door wie de Opperbevelhebber dien dag te paard werd gezien, dien was het blijkbaar dat hij ïioh den tijd niet gegund had om van kleederen te wisselen. De Prins van Oranje was nog vóór twee uur terug in zijn Hoofdkwartier teBraine-le-Comte.
Hier heerschte intusschen eene groote werkzaamheid: uur aan uur had iets nieuws aangebragt en de Prins kreeg verslag van het voorgevallene en verrigte, 't welk hierop nederkwam: //Het berigt van den Generaal Behr op den middag ingekomen en vervolgens naar Brussel gezonden, in verband gebragt met onderscheidene geruchten, had de mogelijkheid doen onderstellen dat de vijandelijkheden, in den vroegen morgen op den regter-oever van de Sambre begonnen, een ernstiger aanzien hadden gekregen. De Generaal Constant had uit dien hoofde, bij afwezigheid van deu Prins, het bevel uitgevaardigd, dat van de Tweede Nederlatidsche Divisie de Eerste Brigade onder deu Generaal-Majoor Willem Grave van Bijlaudt zich vaardig zou houden op den straatweg bij Nivelles, en de Tweede, waarover de Kolonel Bernard Hertog van Saksen-Weimar het bevel had bekomen, bij Quatre-Bras. De laatstgenoemde had reeds op eigen gezag met zijn Begiment den marsch derwaarts aangenomen, toen die order tot hem kwam, en hij was daartoe overgegaan op het berigt hem te Genappes door een Officier der Nederlandsjhe Marechaussee gebragt, dat de Pruissen Charleroi voor den vijand hadden moeten ontruimen. Dat be rigt was spoedig bevestigd geworden: want omstreeks zes uur in den namiddag waren de Nederlandsche troepen, die te
189
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
190
Frasnes jreposteerd waven, door den vijand aangeval.en cn, voor de overmaat moetende wijken, hadden zij in volkomen orde den terngtogt volbragt op Quatre Bnis. Daar had de Hertog van Saksen-Weimar het besluit genomen om zich staande te houden, en hij had van dit besluit berigt gezonden naar Niveiles aau den bevelhebber der Divisie den Generaal De Perponcher. Deze had onverwijld geantwoord dat de Hertog wel gedaan had en zijne stelling te Qnatre-Bras tot het uiterste moest verdedigen, daarbij de toezegging voegende dat hij hem in den loop van den nacht met twee bataljons zou te hulp komen. Ook de Generaal Constant had, op het berigt hem door den Kapitein Frederik Balduin Baron van Gagern gebragt, 's Prinsen Adjudant den Majoor Otto Jan Herbert Graaf van Limburg Stirum naar den Generaal De Perponcher gezonden, berigtende dat de Prins afwezig was) maar hem radende den post te Qnatre-Bras te verdedigen als een sleutel tot de algemeene legerstelling. Doch voordat de Generaal De Perponcher met de beloofde versterking op marsch had kunnen gaan, had hij uit het Hoofdkwartier te Braine-le-Comte de marsch-order ontvangen welke in den avond te Brussel van het Groote Hoofdkwartier was uitgevaardigd en voorschreef, dat de Tweede Nederlandsche Divisie moest ver-eeuigd worden te Niveiles. De Generaal De Perponcher zou dus, in plaats van uit Niveiles versterking te zenden naar Qnatre-Bras, integendeel de Brigade van den Hertog van Saksen-Weimar van Qnatre-Bras hebben moeten' terug-roepen naar Niveiles. Hij h id dit echter niet gedaan, begrijpende dat het onmogelijk de bedoeling van den Opperbevelhebber zijn kon den voortrukkender. vijand de wegen van Brussel en Namen vrij te laten en hein alzoo de gelegenheid te geven om de beide legers van een te scheiden. Onderstellende derhalve, dat toen die order gegeven was, 's vijands verschijning te Frasnes aan liet Groote Hoofdkwartier niet bekend was geweest, was bij, in strijd met die order, ten twee ure na middernacht met het bataljon Jagers van den Luitenant-Kolonel Jan Willem Grunebosch naar Qiutre-Bras gesneld.quot;
T\VP,I;Igt;E HOEK, ZESDE HOOFDSTUK.
De Prins, op het hooren van dit verslag, voegde b;j zijne volkomene goedkeuring van hetgeen de Nederlandsche Bevelhebbers, zonder de bevelen hunner Legerhoofden af te wachten ven igt hadden, het berigt zoo vereerend voor hun kloek beleid, dat ook de Hertog van Wellington, zoodra hij vernomen had hoe de vijand zich vertoonde op den weg van Charleroi en Frasnes, tot het besluit was gekomen om zijne hoofdmagt op Quatre-Bras te rigten. Tot voortzetting der genomene maatregelen vertrok de Generaal Constant tea vier ure naar Quatre-Bras; de Prins nam onverwijld de verdere beschikkingen voorden marsch der oveiige Divisiën vau zijn Legerkorps, en stond ten zes uur in den morgen van den Zestienden Junij bij den viersprong, vermaard geworden door hetgeen daar dien dag is voorgevallen.
Het was noodig, den Prins van Oranje gedurende de dagen van voorbereiding tot den grooteu strijd in eene algemecne voorstelling te doen kennen, doch met bijzondere oplettendheid hem in zijne gangen en handelingen op den Vijftienden Junij na te gaan, en op te teekenea wat daaromtrent, uit berigten en bescheiden die vertrouwen verdienen, als waarheid kan worden aangenomen. Op dien dag werd aan de beslissende gebeurtenissen der drie volgende dagen de rigting gegeven, welke de vooraf-gegane legerbeschikkingen toelieten: en over ds hag-chelijkheid van dsn strijd, waarin het lot van Volken en Staten toen als op de punt eener naald heeft gewaggeld, zijn door de krijgskundige kritiek de Opperbevelhebber en zijne Onderbevelhebbers gedaagd voor de regtbank der Geschiedenis. Zoo iemand daarbij regt heeft op een toegeeflijk oordeel — ofschoon het niet blijkt dat hij op eenig punt die toegeeflijkheid behoeft —■ dan is het gewis de jongste der Legerhoofden, die gewoon was geworden den man, wien hij als Ópper-Veldheer had te eerbiedigen, iu liet oorlogsveld naar de oogen te zien, en op wiens uitnemend verstand hij geteerd had inet volkomen vertrouwen zioh te kunneu verlaten.
191
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
VII.
Ter plaatse waar de straatwegen van Brussel naar Charleroi ca van Nivelles naar Namen elkander snijden, ligt een kleine buurt waaraan de vier armen van den wijspaal, die den reiziger op dit kruispunt de viervoudige rigting van den weg aanwezen, het eerst den naam hebben doen geven Aux-quatre-bras. Wanneer men van daar den weg opgaat naar Charleroi, treft men na een kwartier uurs, ter linkerzijde aan den straatweg, eene bouwhoeve aan Germioneourt geheeten, en wederom na een uur gaans bereikt men het dorp ïrasnes. Dit gedeelte van den weg met de ter wederzijde liggende streek is het terrein waarop de strijd gevoerd is, welke het Treffen bij Quatre-Bras genoemd wordt. Toenmaals waren aldaar de heuvel-vlakten en golvingen van den bodem digt begroeid met koren, en ter regter-zijde van den straatweg werden de bebouwde gronden begrensd door een hollen weg die, ingaande ter zijde van Quatre-Bras, langs den zoom van een bosch liep, het boseh van Bossu geheeten, in later tijd uitgeroeid en insgelijks in bouwland herschapen. Ook ter linkerzijde was het bebouwde land door een bosch ingesloten, den naam dragende van het dorp Villers-Peruiu; overigens bepaalde zich daar 't geen in de krijgskundige Plaatsbeschrijving de accidenten, de deelen en voorwerpen van liet Terrein genoemd wordt, tot het gehucht Peraumont en een poel, l'Etang Materne, zich bevindende tusschen dat gehucht en Quatre-Bras.
Toen de Prins van Oranje ten zes uur te Quatre-Bras aankwam, werd het kanon-vuur gehoord voorbij de hoeve Germioneourt: het was het vuur van drie stukken eener Batterij Rijdende Artillerij die den vorigen avond uit Frasnes was teruggetrokken. Ook waren reeds twee kompagnieën van het bataljon Jagers van Gruuebosoh in gevecht geweest naar de zijde van het bosch van Villers-Peruin. Be Prins vernam voorts, hoe de Hertog van Saksen-Weimar en de Generaal De Perponcher eene zamenhangende stelling hadden gegeven aan de troepen die aanwezig waren, te weten de Tweede Brigade
TWEELIK BOF-K. ZEVENDE HOOFDSTUK. 193
der Nederlanclscho Tweede Divisie uitmakende met het bataljon Jagers en acht vuurmonden der Kijdende Batterij van de Kapitein Adriaan Bijleveld, eene getal-sterkte van vier-duizend-zes honderd-dertig man. Over de meest geschikte plaatsing dezer troepen hadden de Nederlandsche Bevelhebbers geen lang beraad noodig gehad: zij hadden het terrein bij Quatre-Bras, opmerkzaam geworden op het gewigt van dit punt, reeds met oplettendheid gade geslagen gedurende hun verblijf in dse streken. De Prins vond ook vooreerst niets te veranderen in hunne beschikkingen, maar ging terstond zelf den vijand verkennen en vond de hoogten van Frasnes bezet met Fransche Lanciers en Jagers te paard. Voortrijdende — hoe ook Constant hem smeekte dit wagen van zijn leven aan hem en zijn Staf over te laten — en doordringende tot onder het bereik hunner karabijnen, die zij een voor een op hem aanlegden en afschoten, ontwaarde hij alleen eenige blijken dat de omstreken van Prasnes door Infanterij bezet waren; maar hoe sterk de Magt was welke hij tegen zich over had, wie de Generaal die hanr aanvoerde en of zij een hoofdaanval beoogde of misleiding door eene aanvalsvertooning, daarvan deed zich geen zeker teeken voor. In deze onzekerheid, waarbij het echter vaststond dat den vijand niet mogt worden toegelaten post te vatten op den Viersprong, deden zich twee wijzen van verdediging voor tegen de onbekende Magt waaraan het hoofd moest geboden worden. Uen schoon-schijnenden beweeggrond volgende dat men zijne krachten niet moet verdeelen, had de Prins zijne kleine krijgsmagt kunnen zamentrekken rondom het hoofdpunt: had hij het gedaan de gevolgen zouden noodlottig geweest zijn. De man die hem stond aan te vallen was de Maarschalk Michel Ney, dien Frankrijks Keizer tot Prins van de Moskowa en Hertog van Elchingen verheven, en zijne land- en tijdgenooten quot;fe hrave des bravesquot; genoemd hebben. Ney die, terwijl Napoleon zelf over Fleurus de Pruissen ging bevechten, van zijn Meester in last had langs den weg van Charleroi naar Brussel het JEngelsch-Nederlandsehe leger op te zoeken, aan te grijpen en tegen te houden, zou dan ontwaard hebben hoe gering de
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
'Malt;;t was welke hij tegen zich over had, en hij zou iu den vroegen morgen, toen hij reeds een Infanterij-Divisie van vijfduizend bajonnetten en een Divisie Ligte Kiüterij van achttienhonderd paarden onder zijn bereik had te Frasnes, niet hebben behoeven te weifelen maar met zijne gewone voortvarendheid hebben kunnen doortasten. De Prins besloot tct een tegenover-gestelden maatregel. Aan de Rijdende Artillerij werd last gegeven haar kogel-voorraad te sparen voor de gelegenheid tot eene meer afdoende werking. De voorposten werden vooruitgeschoven en aldus gesteld, dat een keten van kleine posten regts het bosch van Bossu dekte, en tussehen de hoeve (jermioncourt en Frasnes den straatweg kruisende, links reikte aan het gehucht Peraumont en aangesloten was tegen de poel Jlaterne. Hierdoor kwam het dat de Maarschalk Ney, berigt ontvangende hoe zijne Euiters op verkenning uitgezonden, overal troepen vonden, overal wierden afgewezen, een ernsti-gen aanval uitstelde tot dat de Divisiën van zijn legerkorps die nog in aantogt waren Frasnes zouden bereikt hebben. Dus ver'iep de geheele voormiddag, waarin wel het tirail-leursvuur der voorposten zelden werd afgebroken, maar al de bezette punten, waarvan de vijand eerst meester moest zijn wilde hij tot Quatre-Pgt;ras doordringen, onaangetast bleven. Inmiddels zag de Prins uit naar versterking en naar berigten van hetgeen er elders op het oorlogstooneel voorviel. Zoodra bij ontwaard had dat hij zich bevond tegenover een vijand die rijkelijk was voorzien van Ruiterij, waarvan hij zelt geheel ontbloot was op een terrein voor de werking van dat wapen geschikt wanneer eenmaal het koren zou zijn onder den voet getreden, had hij een zijner Adjudanten naar Nivelles gezonden om den Generaal-Majoor Van Menen te bevelen, zoodra deze met zijne Brigade Ligte Ruiterij aldaar zou zijn aangekomen, onverwijld door te trekken naar Quatre-Bras, waarheen ook de Brigade van den Generaal-Majoor quot;Van Bijlandt in aantogt was. De Prins mogt echter niet uitsluitend zijne aandacht bepalen tot de verdediging van den Viersprong, hoe gewigtig ook. Toen hij 's nachts te Brussel den Hertog van
TWEEDE BOEK. ZEVENDE HOOFDSTUK.
Wellington had verlaten, had deze nog zijne twijfeling te kennen gegeven, of wel dat punt het meest ernstig bedreigde zijner legerstelling was. l)e terughouding van den vijand die zich te Frasnes vertoonde, verlevendigde bij den Prins de mee-ning dat eene vijandelijke lioofdmagt zich elders heen rigtte, en als Bevelhebber van het Eerste Legerkorps was hij verantwoordelijk voor het behoud van Xivelles. Wierp de vijand zich op dit punt en vond hij het zonder gencegzame verdediging, dan zou eene vereeniging der verstrooide deelen van liet Britsch-Xederlandsche leger geheel onmogelijk worden. Hij zond uit dien hoofde ten negen ure zijn beide Kwartiermeesters-Generaals Constant en Abercrombie naar Xivelles ten einde dezen aldaar op het meest geschikte terrein de plaatsing zouden besturen, de een van de Xederlandsche Divisie van den Generaal Chasse', de ander van de Engelsche Divisie van den Generaal Alten, zoodra die Division aldaar zouden aangekomen zijn,
Tusschen tien en elf ure kwam de Hertog van Wellinoton te Q.uatre-Bras. Men mogt eikanderen vermoedens en mce-ningen mededeeleii, nog altijd ontbrak dc kennis van 's vijands bewegingen noodig tot een bepaald inzigt zijner bedoelingen. De wederzijdsche stellingen hebbende verkend, betuigde0 de Hertog zijne goedkeuring over al hetgeen verrigt wassen gaf als zijne meening te kennen dat de Prins spoedig zou worden aangetast. De Prins vroeg toen 's Yeldheers bevelen, maar met een „Het is in goede handenquot; gaf de Hertog zijn paard de sporen en reed naar Sombref om een onderhoud te hebben met den Opperbevelhebber van het Pruissische leger.
Het eerste namiddaguur was reeds geheel verloopen toen de vijand \an de zijde van Frasnes de eerste kanonschoten deed hooren en andere verschijnselen zich vertooden van het nabij zijn eens ernstigen aanvals. De Prins van Oranje had loen onder zijn bereik acht bataljons Infanterij, tellende op hunne sterkte-staten zes-duizend-acht-honderd hoofden, en twee batterijen Artillerij, waarvan eene Eijdende, te zamen zestien vuurmonden, bediend door twee-honderd-zeven-en-zeventig man-
13*
195
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
schappen. Deze troepen, uitmakende, met een bataljon 't welk later op de kampplaats is aangekomen, de Tweede Nederland-Divisie, stonden aldus geplaatst. Van de Artillerij hadden elf vuurmonden twee batterij-stellingen aangenomen voorwaarts van Germioncourt; drie stukken bestreken links van Quatre-Jiras den straatweg naar Namen, en twee waren aan het einde van het bosch van Bossu tegen-over de hoeve Pierrepont geplaatst; deze hoeve, benevens den zoom en de doorgangen van het bosch van Bossu, waren bezet door vier Bataljons, uitmakende de Brigade van den Hertog van Saksen-Weimar, waarvan één bataljon tot bedekking van het geschut buiten het bosch was opgesteld ; het Vijlde bataljon Nationale Militie onder het bevel van den Luitenant-Kolonel Jan Josias Westenberg had post gevat vóór en in de hoeve Germioncourt; het bataljon Jagers tusschen deze hoeve en het bosch van Peruin, en twee bataljons Nationale Militie stonden regts van Quatre-Bras in reserve.
't Werd spoedig zigtbaar dat de vijand met eeu aanzienlijke krijgsmagt kwam opdagen; zij is later gebleken te hebben bestaan uit meer dan vijftien-duizend bajonnetten, meer dan achttien-honderd ruiters en acht-en-dertig stukken geschut. Den eersten aanstoot leed het bataljon Jagers, 't welk op den linkervleugel der geheele stelling op zich zelf staande, door talrijke zwermen vijandelijke tirailleurs bestookt, door Infanterij in de Hank gegrepen, sterke afdeelingen Ruiterij ziende aanrennen wijken moest, en den vijand de gelegenheid liet om zich vrijelijk op de linkerHank der stelling uit te breiden. Bijna gelijktijdig opende de Fransche Artillerij haar vuur tegen, de Nederlaudsche, die naar Prasnes gerigt was en daarop met nadruk antwoordde. Maar de Prins van Oranje ziende hoe sterk de vijand uitkwam en hoe zich regts en links kavallerij-drommen ontwikkelden, dien hij geen enkelen ruiter kon te gemoet zenden, begreep dat de Nederlaudsche Artillerij in hare vooruitgeschovene stelling zich in 't grootste gevaar bevond en dat hij het oogenblik waarnemen moest om haar nog te redden. Inzonderheid dreigde het gevaar van overstelpt en
196
ZEVENDE HOOFDSTUK.
197
TWEEDE BOEK.
omsingeld te worden zes stukken van de voet-batterij, staande onder de bevelen van den Kapitein Emmanuel Joseph Steve-naert. Onverwijld deed de Prins deze stukken eene Kankstel-ling achterwaarts nemen teg-en hst boscli van Bossu aan, waar de wakkere Stevenaert, toen iiij ouder een aanhoudend kanonvuur van den vijand zijn aresehut daarheen verplaatst en op nieuw in werking gebragt had, door een houwitser-granaat doodelijk getroffen werd. De vijf stukken van de Rijdende Artillerij onttrokken ï,ich mede aan het gevaar, door oostelijk van Germioncourt zich achterwaarts te begeven. Het bleek weldra dat deze geschntsverplaatsiug in het vuur, waartegen de Taktiek grond heeft in 't algemeen te waarschuwen, te regt bevolen was, ofschoon zij ook hier niet zonder verlies volbragt werd. De voetbatterij werd zelfs in hare meer achterwaarts gelegene stelling, haar door den Prins aangewezen, spoedig derwijze in 't gedrang gebragt, dat zij niet dan met moeite deels door het bosch van Bossu, deels door den hollen weg langs den boschrand, zich in veiligheid heeft gesteld.
Het gevaar waaruit de Artillerij aldus gered werd was veroorzaakt door de overraagt, waarmede de Frunscheu eene poging deden om meester te worden van de hoeve Pierrepont en van het bosch van Bossu. Gehikte het hun de Brigade van den Hertog van Saxen-Weimar uit hare stelling aldaar te dringen. dan waren zij overwinnaars op de beide flanken, dan zou het zwakke centrum ras moeten bezwijken eu de stelling van Quatre-Bras den vijand moeten gelaten worden. Tot afwending van dit gevaar werd aan twee nog gespaarde bataljons, het Zevende Nationale-Militie en het Eerste Oranje-Nassau, bevel gegeven om voorwaarts te rukken. De persoonlijke aanvoering van den Prins van Oranje gaf moed en vertrouwen aan de jonge Lotelingen en verhief de geestdrift der Vrijwilligers: kloekmoedig den vijand te gemoet tredende en geruirnen tijd zijn vuur weerstaande boezemden zij hem ontzag in, en bosch en hoeve werden behouden. Meer dreigend nog was het gevaar dat het centrum zou bezwijken, alwaar, nadat de Artillerij hare stelling voor Germioncourt had moeten verlaten, deze
LEVEN VAN WILLEM OEN TWEEDE.
las
hoeve openlag voor den vijand en het hoofddoelpunl werd zijner krachtsinspanning. Al wat men hier den vijand had tegen-te-stellen was het Vijfde Bataljon Kationale-Militie, jonge soldaten, een jaar geleden knapen die gedrild werden om de eerste passen van den rekruut te leeren, maar vol pligtgevoel en gereed om op een enkel woord van him overste Westenberg tegen lans en kogel en sabelkling in te streven. Bat deden zij werkelijk op zijne toespraak, toen de Generaal de Perponcher hen, den straatweg op, den aanvallenden vijand te gemoet voerde. Maar terwijl de vijandelijke lluiterij dreigend naderde begon eene artillerij-massa hare vernielemlf werking te doen. Be Prins van Oranje, die ook daar zicli bevond toen de strijd er het heetst was, zag den harden kamp dien zijne landgenooten te verduren hadden. Hij was nu tot de overtuiging gekomen dat, zoo hij al niet reeds een geheel Legerkorps tegen zich over had, nogtans de magtsontwikke-ling van den vijand in verband stond met een hoofdplan van aanval. Hij wist zeer goed dat op een gewoon terrein daartegen te strijden alleen met de Nederlandsche Bivisie welke hij onder zijn bereik had, een volstrekt hopeloze strijd was. Maar hij had in Spanje geleerd dat, wanneer twee legers tegen-over elk.inder in beweging zijn, eene strijdverlenging van eenige minuten op een enkel punt beslissende gevolgen kan hebben, en hij besefte, wanneer dit te voorzien is, dat dau Veldheer en Soldaat hun leven moeten veil hebben. Hij kon met geen mogelijkheid al de sehroomelijke gevolgen voorzien, die het voor het Pruissische leger bij Ligny en voor de En-gelsch-Xederlandsche legermagt in haren aanmarsch langs verschillende wegen zou gehad hebben, indien de Maarschalk Nev ten twee of ten drie ure had kunnen postvatten op den weg van Ni velles naar Namen; maar dit kon hij voorzien, dat hot van weinige minuten strijdens zou afhangen, wie meester wezen zou van Quatre-Bras. Immers, van Merlen met de Bra-gonders van Moritz Be Merx en met de Hussaren van Willem Boreel was niet ver meer af; de Keserve onder Picton was /i-reds ten twee ure in den nacht van Brussel vertrokken en
TWEEDE BOEK. ZEVENDE HOOFDSTUK.
kon ieder oogenblik op het slagveld komen; het geheele Engelsch-Nederlandsche leger was op marsch in de rigting van Quatre-Bras. Zoo drongen hem krijgsmanspligt en krijgsmanseer den strijd te rekken tot het uiterste, ai moest het hem en velen het leven kosten. Zwaaijende met zijn gepluimden hoed stelt de Prins zich aan 't hoofd van Westenhergs soldaten en wijst hun, tegen het vijandelijke kanonvuur in, den weg naar twee stukken welke de moorddadigste werking doen. Die aanval deed door het toesnellen van een talrijken zwerm Fransche Ruiters een wild gevecht ontstaan, 'sPrinsen Adjudant, de Majoor Ütto Jan Herbert Graaf Van Limburg Stirum, door een sabelhouw aan 't hoofd getroffen, viel in 'svijands magt hoewel slechts voor weinige oogenblikken. De Prins zelf, die in den vroegen morgen te Braine-le-Comte te paard zullende stijgen onder het nemen van velerlei spoed-vereischeude beschikkingen verzuimd had zijn sabel aan te gespen, geraakte nu weerloos omringd door Fransche Kuiters, aan wier handen hij uiet zou ontkomen zijn indien de meesterlijke rijder zijn paard niet eeu sprong had doen nemen en het vlugge dier hun den kostbaren prijs niet ontvoerd had.
Het vervolg van den strijd heeft bewezen dat inderdaad, zoo de stelling van Germioncourt eenige oogenblikken vroegei' ware opgegeven, de vijand doorgedrongen zou zijn voordat er ondersteuning ware opgedaagd. Toen Westenbergs bataljon ten laatste bezweek en de Fransche Ruiterij voorwaarts drong naar Quatre-Bras, was daar juist de Kavallerij-Brigade van den Generaal-Majoor Van Merlen aangekomen. Terstond besloot de Prins andermaal te beproeven aanvallenderwijze den vijand tegen te houden. Doch de Hussaren van Boreel en de Dragonders van De Merx boezemden slechts weinige oogenblikken ontzag in aan Kurassiers, wier vermaardheid hen zoo geducht deed zijn, dat de tijding van hunne nadering zelfs de beste Engelsche troepen met schrik vervuld heeft. Er ontstond tus-schen Germioncourt en den Namenschen straatweg een ruitergevecht, waarin de Artillerij, die aldaar weder in batterij was gekomen, overreden werd, zoodat, nu het midden en de linker
199
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
vleugel der stelling geheel waren overweldigd, Peraumout door den vijand bezet werd, de ïransche Kavaüerij gelijk een alles medeslepende stroom zich voorwaarts uitbreidde en een tvoe|) Kurassiers een oogenblik tot voorbij het kruispunt der twee straatwegen doordrong. Doch toen waren de voorste troepen der Reserve onder Sir Thomas Picton aangekomen, en de Bergschotten, in eene clrooge sloot langs den straatweg naar Namen ter linker zijde van Quatre-Bras geplaatst, openden, toen de Fransche Ruiterij digt voor de trompen huimer geweren gekomen was, door een kogelbui uit de volle laag, het derde tijdperk van het treffen bij Quatre-Bras In de voormiddag uren had de Prins van Oranje, door den schijn te vertoonen van eene ontzag-verdienende Magt onder zijn bereik te hebben, den Franschen Bevelhebber teruggehouden van door te tasten: dit was het eerste tijdperk van den strijd geweest. In het tweede had hij, alleen met de Nederlandschc Divisie van den Generaal De Perponcher, tegen eene aanvallende overmagt den gewig-tigen post tot het alleruiterste verdedigd, om aan de Engel-sche troepen tijd te geven van aan te rukken; en toen — het was tusschen drie en vier uren, — brak het derde tijdperk aan, wanneer meer dan eens de kans hagchelijk stond en do strijd met eene mislukking van 'svijands poging eindigde.
Doch kort nadat de eerste Engelsche troepen op de kampplaats waren gekomen, keerde de Hertog van Wellington van Sombrei' terug. De algemeene leiding van den strijd ging alzoo, met het Opperbevel, van den Prins van Oranje aan het Algemeen Legerhoofd over. Ofschoon dus niet de Veldheer zullende zijn, onder wiens opperbevel zou kunnen gezegd worden dat de strijd volstreden en met eene overwinning bekroond is, was echter de Prins niet ten einde van de taak, waarvan hij op dien dag zoo roemvol zich heeft gekweten. Als Bevelhebber van het eerste Legerkorps had hij de troepen aan te voeren, die aan den strijd eene beslissende wending gegeven hebben, de Derde en de Eerste Engelsche Divisie, tot 's Prinsen Legerkorps behoorende.
Ook door den Franschen Veldheer namelijk werden versche
200
ZEVENDE HOOFDSTUK.
201
TWEEDE BOEK.
troepen in het vuur gebragt, en aan hare herhaalde ruiter-aanvallen mogt door muurvaste quarrés van Pictons bataljons het hoofd worden geboden, noch op den linker-vleugel noch in het centrum gelukte het aan de uieuw-aangekomene Brit-sche en Brunswijksche troepen van de Eeserve eenigen grond te winnen; Friedrich Wilhelm Hertog van Brunswijk-Wolfen-buttel Oels-en-Bernstadt werd dood van het slagveld gevoerd. Nadat de Nederlandsche troepen te gelijker tijd uit de hoeve Pierrepout en liet boscl. van Bossn hadden moeten terugdeinzen, was de vijand op alle punten overwinnaar, toen ter goeder uur twee Brigaden van de Derde Engelsche Divisie met twee batterijen Artillerij langs den weg van Nivelles kwamen aanrukken. Daarvan werd aan de eene gelast den linkervleugel te versterken, aan de andere den vijand het bezit van het bosch van Bossu te betwisten, aan de Artillerij in het centrum tegen het aanstormen der Fransche Ruiterij een dam te stellen. Na eenigen tijd volgde de Engelsche Garde van de Eerste Divisie, en ofschoon zij uit hare kantonnementen te. Enghien een marsch van vijftien uren liad afgelegd, ontving zij oogeublikkelijk bevel de Frauschen uit het bosch van Bosu te helpen terugdrijven. Toen kon eene aanvallende beweging, door den Prins van Oranje vroeger alleen beproefd om den vijand eenigen tijd op te houden, tot eene meer in 't oog loopende uitkomst leiden. Op den linker-vleugel werd het gehucht Peraumont, na eene vroeger mislukte poging, ver-meesterd: op den regter het bosch van Bossu en de hoeve Pierrepout, in het centrum Gennioncourt hernomen. Ney gaf den strijd op en trok zijne hoofdmagt terug naar Frasnes. Ten ti:;n uur in den avond werden aan de troepen die het slagveld behouden hadden hare bivakplaatsen aangewezen in eene stelling, waarvan de hoeve Germioncourt liet middelpunt was.
Toen de bevelen voor den nacht gegeven waren en de Hertog van Wellington zich om te overnachten naar tienappes begaf, reed de Prins naar Nivelles, waarheen zijn hoofdkwartier van Braine-le-Comte was overgebragt. Daar vorderden
LEVEN VAN WILLEM DFX TWEEDE.
terstond nieuwe zorgen zijne oplettendheid, en talrijke vragen zijne beslissing. Te Nivelles lieerschte groote verwarring. Het bevel plotseling tot al de troepen van de drie Legerkorpsen in hare verspreide kantonnementen gekomen om zich met deu raeesten spoed op marsch te begeven naar den linker-vleugeL had de meesten in eenen daartoe niet voorbereiden toestand gevonden. Ieder uur kwamen er gedeelten van kolonnen iu-fanterij, Ruiterij, Geschut, Legertrein, troepen van verschillende Leger-afdeelingen aan, wier Bevelhebbers nieuwe bevelen vroegen, aanwijzing van stand- of legerplaats behoefden, voeding-voor paarden en manschappen eischten: en waar eigenlijk de hoofdmagt van den vijand was, wist niemand. Dit alleen bleek toen reeds duidelijk uit de tooneelen van wanorde, die het onvermijdelijk gevolg waren van het ongeregeld zamentrcft'eu van zoo vele op marsch zijnde troepen, dat zoo de verdedigers van Quatre-Bras teruggeslagen en de Franschen daar overwinnend doorgedrongen waren, het Britsch-Xederlandsche leger in eenen noodlottigen toestand zou verkeerd hebben. Al wat de Bevelhebber van liet Eerste Legerkorps daarbij in persoon te verordenen had, werd terstond bij 's Prinsen komst te Nivelles in den nacht door hem geregeld, en toen, hoe afgemat ook na zoo vele uren van uitputtende inspanning, zette hij zich eerst aan de schrijftafel om van hetgeen er den vorigen dag was voorgevallen aan den Koning zijn vader berigt te geven, en schreef hij in 't Hollandsch, waarin hij nog weinig geoefend en nooit onderwezen was, den brief, die woordelijk hier volgt:
„Hoofdkwartier te Nivelles den 17deii Juuij 1815. des ochtends ten twee ure.
De Pruissische armee is in hare positie, den 15den des morgens, zeer vroeg geattaqueerd geworden, hetwelk ten gevolge heeft gehad, dat zij, dezelve verlatende, van Charleroi over Gosselies, tot in de ominestreken van Fleuris geretireerd is. Zoodra ik van deze attaque onderrigt werd, gaf ik orders tot de noodige schikkingen voor het corps d'armee onder mijne hevelen. Het voorgevallene hij de Pruissische armee had, reeds den 15den des avonds ten vijf ure, ten
202
TWEEDE BOEK. ZEVENDE HOOFDSTUK.
gevolge, dat het bataljon Oraiije-Nassau, met eene batterij rijdende Artillerij, het dorp Frasne bezettende, aangevallen werd. Deze troepen bleven in bezit hunner positie op de hoogte van het voornoemde dorp, niet verre van den kruisweg, genaamd les Quatre-Bras. Ten acht ure nam het schermutselen op dit punt een einde.
Zoodra ik van dezer aanval verwittigd werd, gaf ik order aan de Derde Divisie, zoo als ook aan de Kavallcrij en aan twee Engelsche divisiën, om naar Kivelles te marscheren, en aan de Tweede Divisie, om de positie vau les Quatre-Bras te souteneren. Er kon maar een gedeelte van de Tweede Divisie zich dadelijk derwaarts begeven, daar de Brigade, onder de orders van den Genemal-Majoor Van Bijlandt, niet eerder van Nivelles konde marscheren, dan dat men de aankomst van de andere Divisie te Nivelles konde te gemoct zien.
Reeds om vijf ure, gisteren morgen, is het tirailleur-vuur op het boven gemelde puut begonnen en heeft zich, tot op den middag, zonder eenig gevolg, van weerszijde onderhouden. Tegen circa twee uren werd de aanval vooral door de Kavallerij en de Artillerie veel heviger. De Brigade Ligte Kavallerij, onder bevel van den Generaal Majoor van Merlen, ee; st tegen vier ure kunnende aankomen, had ik, vóór dien tijd, geene Kavallerij aan den vijand tegen te stellen; dan, daar ik inzag van welk groot belang het behoud der positie op de hoogten voor het kruispunt der chaussée, genaamd les Quatre-Bras, was, had ik het geluk deze positie te behouden tegen een vijand, in alle opzigten en zonder eenig vergelijk, sterker in magt, dewijl ik door de twee corps-d'armee, gekommandeerd door de Generaals d'Erlon en Reille, aangevallen ben geworden; en hierin hebbende kunnen slagen, heeft de Hertog van Wellington tijd genoeg gehad eene magt bijéén te trekken, om den vijand in zijne voornemens te verijdelen. Deze aanval heeft ten gevolge gehad, dat, na een zeer hevig gevecht, hetwelk tot 's avonds negen ure geduurd heeft, wij den vijand niet alleen tot staan gebragt, maar zelfs eenigermate terug gedreven hebben. De Pruissische armee, ook gisteren aangevallen, heeft hare hoofdpositie behouden, en het is buiten twijfel dat Napoleon met eene sterke magt over de geheele linie den aanval bestuurd heeft. Onze troepen zijn in bivak op het slagveld gebleven, waarheen ik mij dadelijk ga begeven, daar het zeer waarschijnlijk is, dat Napoleon op nieuw zijne voornemens van gisteren zal trachten ten uitvoer te brengen. De Hertog van Wellington heeft alle mogelijke troepen op dit punt doen vereenigeu.
Het strekt mij tot het grootste genoegen Uwe Majesteit te kunnen verzekeren, dat Hoogst-deszelfs troepen met veel dapperheid gevochten hebben, de Infanterij en Artillerij inzonderheid.
203
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Door de omstatidigheden nog niet in staat zijnde de rapporten van de onderscheiden korpsen, aangaande hun verlies te ontvangen, is het mij onmogelijk IJ. M. den staat daarvan bij dezen te kunnen overleggen, hetgeen ik de eer zal hebben zoodra mogelijk te doen.
Willem, Prinsc van Oranje.quot;
Leger-rapporten als dit, geschreven voordat de Schrijver kennis heeft kunnen bekomen van de bijzonderheden die buiten den gezigtskring van een enkel persoon lagen, hoe oppervlakkig en onvolledig ook, hebben altijd eenige waarde voor de Kritiek van de Geschiedenis der oorlogen, omdat zij zijn opgesteld toen de indruk van het voorgevallene nog geene vreemde voorstellingen had kunnen opnemen. De Prins wist toen hij dit schreef, noch welke Veldheer de vijandelijke bewegingen tegen hem bestuurd had. noch hoe die bewegingen zamenhingen met Napoleons hoofdbedoeling: hij meende dat ■het Prnissische leger zich in zijne stelling bij Fleurns had gehandhaafd, en dat leger was in dezelfde uren waarin de strijd bij Quatre-Bras ten einde was gebragt, op een slagveld twee uren van daar, geslagen en toen hij zijn Rapport schreef in vollen aftogt naar Wavre; hij dwaalde in de meening dat het Legerkorps van Drouet d'Erlon tegen hem gestreden had, en hij wist niet dat hij door zijne hardnekkige verdediging van Quatre-Bras veroorzaakt had, dat dit legerkorps van het slagveld bij Ligny was afgeroepen op het oogenblik dat het gereed stond de nederlaag van het Prnissische leger te voltooijen. In gelijke dwalingen, in dezelfde onkunde als de Prins van Oranje, verkeerden de Hertog van Wellington en beider Officieren ; in gelijke onkunde verkeerden ook van hunne zijde de Fransche Bevelhebbers; en zoo heeft het treffen bij Quatre-Bras even gelijk de strijd bij Ligny en de algemeene veldslag die gevolgd is, dit eigenaardigs gehad: men vocht van beide zijden om elkander terug te drijven, zonder dat de een des anderen strijdkrachten en bedoelingen kende of raden kon. Dit was echter een feit buiten alle tegenspraak, en de Zoon niogt het aan zijn Vader met eenige fierheid berigten: het
204
TWEEDE BOEK. ZEVENDE HOOFDSTUK.
was den Prins van Oranje gelukt quot;de positie op de hoogten voor het kruispunt der straatwegen, genaamd Les Quatre-Bras, te behouden tegen een vijand in alle opzigten en zonder eenige vergelijking sterker in magt, en daardoor heeft de Hertog van Wellington tijd genoeg gehad eer.e Magt bijeen te trekken om de voornemens van den vijand op dat punt te verijdelen.quot; Hoe groot het gewigt van dit feit was, kon op dat oogenblik niemand weten: maar twee jaren later heeft de Luitenant-Generaal Graaf Von Gneisenau, aan zijnen Koning de verklaring afgelegd, dat door het besluit van de Nederlandsche Be. velhebbers om, in strijd met hoogere bevelen, post te vatten bij Quatre-Bras en door den hardnekkigen tegenstand aan Ney op dat punt geboden, het Pniissische leger bij Ligny is behoed geworden voor eene algeheele vernietiging. Deze getuigenis laat geen tegenspraak toe, omdat juist de man door wien zij afgelegd is, de bewegingen en verrigtingen van hot Pniissische leger in die dagen met zijn hoofd bestuurd heeft.
Maar die toen jong waren in Nederland en gevoel hadden voor de eer van hun Volk, vroegen niet welke gevolgen het zou gehad hebben indien de Maarschalk Ney in den morgen of op den middag van den Zestienden Juni; had kunnen post vatten bij Quatre-Bras; wat hen opgetogen deed zijn over het wapenfeit, 't welk hem dit belet had, was de gedachte quot;een Prins van Oranje heeft aan 't hoofd van een handvol Nederlandsche burgerzonen, die als hij hun leven daarvoor veil hadden, een lans gebroken met Fransche legerbenden, en het bloed in dien strijd gestort als in een tweekamp tot eerherstelling, heeft de smetvlek afgewasschen, welke eene Fransche overheersching nog op de natie had doen kleven.quot; Wanneer Dicht- of Redekunst het nationaal gevoel wilde streelen, was het onderwerp 't welk de meeste hoop gaf van daarin te slagen; de Prins van Oranje strijdende aan den Viersprong.
205
LEVEN VAN Wri.I,EM DEN TWEEDE.
VIII.
De morgen van den Zeventienden Jnnij was even aangc-broken, toen de Prins van Oranje reeds weder in den zadel zat, op weg naar het slagveld van den vorigen dag. Ney hield zich rustig in zijn veldleger te Frasnes; Napoleon kwam nog niet opdagen. Wat het leger dien dag zon te verrigten hebben wist niemand, totdat de Luitenant-Kolonel Alexander Gordon, Aide-de-Camp van den Hertog van Wellington, met een eskadron Hussaren uitgezonden om berigten in te winnen, terugkwam met de zekere tijding dat het Pruissische leger, den vorigen avond door Napoleon bij Ligny uit het veld geslagen, in plaats van de veiligste terugtogtslijn naar de Maas te kiezen, teruggetrokken was naar Wavre. Toen kregen de troepen last om onverwijld de soep te koken, en in een hut van gebladerde takken achter de boerenwoning van Qiiatre-Bras vernam de Prins de marscliorder van den dag, zoo als de Britsche Veldheer die zijnen Kwartiermeester-Generaal den Kolonel De Lancey in de pen gal'. //ïen tien ure zal het leger den terngtogt aanvangen om stelling te nemen op de hoogte van Mont-St.-Jean voor het bosch van Soignies, waar het Algemeene Hoofdkwartier zal gevestigd worden in het dorp Waterlooquot; : dit was in 't kort de inhoud der algemeene bevelen des Veldheers. Wie niet bekend is met de organische werking der dagelijksche legerdienst, kan zich moeijelijk een denkbeeld vormen van 't geen de wil vermag eens üpper-Veldheers. De marsch-order in de loverhut te Quatre-Bras gegeven, door den Prins van Oranje en Sir Thomas Picton iu persoon overgenomen en door Lord Hill schriftelijk ontvangen, door de Opper-Staf-Ofticieren dezer drie Hoofden van Legerkorpsen aan de Divisie-Generaals uitgevaardigd, door de Staven der Divisiën in nadere bepalingen tot de Aanvoerders van Brigaden gebragt, vervolgens voor de Bevelhebbers van Eegi-menten, van Bataljons en Eskadrons, van batterijen en voertuigen, door mond en schrift, met pen of potlood, in duizend bijzondere deelen gesplitst en zonder verwijl of tegenspraak
206
ACHTSTE HOOFDSTUK.
207
TWEEDE BOEK.
ten uitvoer gebragt, deed in weinige uren over eene uitgestrekte landstreek de aangestroomde strijdkrachten regelmatig terugvloeijen naar de lijn door den Opperbevelhebber bepaald voor de nieuwe legerstelling.
Doch op gelijke wijze bragt het vijandelijk Legerhoofd, na eenige uren óf van besluiteloosheid of van onbegrijpelijke werkeloosheid, zijn wil in werking, en op den middag begonnen Napoleons oorlogsbenden van het slagveld bij Ligny en langs den weg van Charleroi aan te rukken over Quatre-Bras op het spoor van Wellingtons aftrekkend leger. Hadden zij het kunnen achterhalen voordat het in de voorgeschrevene stelling ware aangekomen, de nieuwe zetelstad van den nieuwen Koning der Nederlanden zou den zegepralenden intogt gezien hebben van den man, die reeds eenmaal verkondigd had dat het Huis van Oranje moest ophouden te regeren. Doch eene magt sterker dan al wat de wil van Legerhoofden vermag, verijdelde die poging. Toen reeds een groot deel van het terugtrekkend leger bij Mont-St.-Jean was aangekomen, deed plotseling over de landstreek welke het achter j.ich gelaten had, een ontzettende plasregen zulk een vloed van water nederstorten, dat al lt;le wegen overstroomd en de kleigronden doorweekt werden. De vervolging door het Fransche leger verloor daardoor allen uadruk; langzaam en moeijelijk bewoog het zich voorwaarts, en toen het tegen den avond op de stelling van het Britsch-Nederlandsche stiet, afgemat en niet slagvaardig, was bovendien de duisternis zoo nabij, dat Napoleon zijns ondanks het leveren van een veldslag op dien dag moest opgeven. Dus bleven de beide legers tegen-over elkander in 't veld overnachten, aan de eene zijde het Fransche, nagenoeg zeven-en-zestig-duizend gewapenden, aan de andere zijde eene even sterke Magt van drie natiën: Britsche en Nederlandsche troepen, door-mengd met Duitschers — Hannoveranen, onderdanen der kroon van Groot-Brittannië, en Nassauers in Nederlandsche dienst. Op een afstand van drie uren lag aan de Dyle het Pruissische leger geheel vereenigd, verlangend om den volgenden morgen wraak te gaan nemen over de nederlaag den vorigen avond
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
bij Li^ny geleden. Napoleons Hoofdkwartier bevond zich in de hoeve Le-Gaillou, behooreude tot de buurtschap Maison-du-Roi, eeu groot uur ten zuiden van Mont-St.-Jean; Wellington had het zijne in het dorp Waterloo; Blueher was te Wavre. De Prins van Oranje, na zijn Legerkorps, 't welk hij op den terugmarsch van Quatre-Bras had aangevoerd, stelling te hebben doen nemen bij Mont-St.-Jean, vestigde zijn Leger-Staf in het gehucht Le-Cbenois, ten noorden van Braine-la-Leud, alwaar hij zelf zijn intrek nam in eene hoeve, Abeiche geheeten.
De Natuur ging intusschen voort zich te mengen in de berekeningen der Veldheeren. Door onweder en storm gedurende den nacht wies de aanhoudende regen tot geweldige stortvlagen aan, en toen het daglicht met moeite door de regen wolkeu begon te schemeren, bevond de aanvaller dat hij eenige uren droogte zou noodig hebben, eer de grond voor de bewegingen van paarden en geschut geschikt, de vuurwapenen tot bruikbaarheid gereinigd, en de troepen vaardig zouden zijn om uit hare slijkerige bivak-leger? aan te treden. Voor den Prins van Oranje had dit onweder iets opmerkelijks. Die met Wellington in Spanje geweest zijn hebben opgemerkt, dat ook daar, 's nachts of daags voor beslissende slagen, boven de legers die in elkanders tegenwoordigheid waren gekomen, meestal onwe-ders gewoed hebben. De Rede moge het voor dwaasheid verklaren, eenig gewigt te hechten aan het toevallig zamentreffen van een natuurverschijnsel met het tijdstip waarop de berekeningen van twee Veldheeren tot eene ontknooping moeten komen; het feit echter mag niet onopgemerkt blijven voor hem die in het zieleleven wil indringen van den man die dergelijke ondervindingen gehad heeft. Krijgsmansaard en Krijgsmansleven schijnen eene overhelling mede te brengen tot het geloof aan geheimzinnige werkingen van de Natuur op ieders menschen levensloop. Mannen, die helden waren op het slagveld, heeft men niet zelden een kinderachtig gewigt zien hechten aan voorteekenen; en moge al Cicero, de Toga-man bij uitnemendheid, zijnen ambtgenoot in het Col'egium der Augu-res niet zonder meesmuilen hebben kunnen aanzien, de ge-
208
TWEEDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK. 209
heele Komeinsche Oudheid is daar om te bewijzen, hoe groot de kracht wezen kan van dat geloof op krijgshaftige gemoederen. Indien nu deze kiem van gemoedsbestaan ook in den Vorst geweest is, wiens leven het onderwerp is van deze bladen, dan heeft het naauwelijks kunnen missen, of de neiging-om de voorstelling van toekomstig geluk en ongeluk te verbinden aan voorkomende natuurverschijnselen heeft voedsel bij hem gevonden in de waarneming, dat herhaaldelijk juist het belangrijkste schouwspel in zijn leven, de ontzaggelijke worsteling van twee legers, was voorafgegaan door de ontzaggelijke worsteling van natuurkrachten in den dampkring. En ontvatbaar was hij niet voor eene gemoedsstemming, waarin de opwellingen van een duister gevoel en de Associatie der voorstellingen sterker zijn dau de kracht der Bede. Weinige uren na den onweersnacht waarvan de vermelding gelegenheid gegeven heeft tot deze opmerking, toen hij, in een oogen-blik van betoonden heldenmoed, door een kogel getroffen ter aarde was gezegen, werd hij kinderlijk aangedaan door de ontdekking dat zijne vingeren zich geklemd hadden om een vierbladerig klaverstengeltje en door hunne pijnlijke zamen-trekking dit «gelukkig voorteekenquot; hadden vermorseld. Maar toen liep ook alles te zamen wat het moest in staat is om de kracht van redelooze voorstellingen te verhoogen: het was de avond van den dag van een allermoorddadigsten veldslag.
IX.
De tijden waren lang voorbij waarin ieder Bevelhebber van gewapenden, ofschoon eene vijandelijke oorlogsmagt dreigend tegen-over hem lag, gerust den Dag des Heeren kon zien aanbreken, omdat ook de Mannen van het Zwaard zich toen bogen onder de tucht der Kerk tot heiliging van den Christe-lijken Zondag. Toen op den Achttienden Junij van het jaar 1S15 het daglicht over de velden van Waterloo doorbrak, hadden allen daar die eenige kennis droegen van de stellingen der twee legers, de overtuiging, dat, zoo voor hen die dag
LEVEN VAN WILLEM Igt;EN TWEEDE.
een rustdag zou mogen heat-en, het wezen zou om hun ingaan in fle ruste des doods. De Prins van Oranje, na een weinig slapens in het boersche vertrek 't welk hij met vijf Officieren had moeten deelen, ten half-drie uren aldaar een eenvoudig ontbijt hebbende gebruikt, bezocht terstond daarna de troepen in de stellingen, welke zij den vorigen avond hadden ingenomen.
J)e straatweg, den Lezer bekend, die van Brussel naar Charleroi voert, loopt eerst door het bosch van Soniën of Soignies heen naar Waterloo, en een half uur van dit dorp over een steeds klimmend terrein door het gehucht Mont-St.-Jean en langs eene pachthoeve van dien naam zijnde gegaan, doorsneed hij — destijds als een diepe sleuf — een heuvelrug, westwaarts uitloopende naar het stadje Braine-la-Leud, oostwaarts naar het dorp Ohain. Deze hoogte of zamenhangende rij van heuvelen, waarvan in later tijd aanzienlijke gedeelten zijn afgegraven en weggeruimd, wordt met het daarachter liggend klimmende terrein in de verhalen van den slag de Positie of de Stelling van Mont-St. Jean genoemd. Een landweg, loopende van Braine-la-Leud naar Ohain, op sommige plaatsen diep ingezonken, en met boomen of heggen bezoomd. vormt daarvan de zuidelijke grens. Hier was de eerste linie der legerstelling, bestaande uit iets meer of minder dan veertig bataljons Infan-terij. deels in linie ontwikkeld deels tot kolonnen gevormd, en honderd-twintig vuurmonden. De overige Infanterij bevond zich deels in eene tweede, linie, deels op achterwaarts en ter zijde liggende punten in reserve. De Kuiterij vormde eene derde en vierde linie.
De geheele legerstelling had eene lengte van drie kwartier-uur gaans. Bij eene stelling van eenige diepte en niet zeer groote uitgebreidheid, was het van het uiterste belang, alle verbindingswegen onbelemmerd te houden. Toen echter de Prins van Oranje 's morgens aan den straat weg kwam, vond hij dien geheel versperd door wagens, vlugtelingen en allerlei gebroken voertuig. Hij gelastte derhalve den Majoor Jan Egtbertus van Gorkum, Officier van het Departement van deu
210
TWEEDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
Kwartiermeester-Generaal, met een ülKcier en dertig ruiters van de Nederiandsche Kavaüerij, benevens een Detachement Pioniers, den hoofdweg van verbinding vrij te maken. Haii Ij hij dien maatregel op zich genomen om de les te volgen dai
elke verdedigingsst.elling een vrijen terugtogtsweg behoort te hebben, het zou een trek geweest zijn van lofwaardige voor-zigtigheid. Maar de gedachte aan terugtrekken kon in den Prins van Oranje niet opkomen, en wat alleen hem bewoog tot deze zorg voor de taktische vrijheid van het leger in den aanstaanden strijd, was de vrees dat de aanvoer van munitie en versterking langs den straatweg naar de Stelling onmogelijk zou worden.
Toen vervoegde zich de Prins tot den Opperveldheer. Heigeen deze aan de Bevelhebbers zijner groote legerafdeelingen had mede te deelen a s de taak die het leger zou te vervullen hebben, was zeer eenvoudig. Het kwam hierop neder: „Een ieder verdedige dat gedeelte der legerstelling, waarover hij het bevel zal voeren, met al de krachten welke hem ten dienste staan, zoo lang hij wordt aangevallen; eerst dan wanneer de Pruissen zullen verschenen zijn, zal het kunnen blijken uit den loop van den slag, wat er tot eene aanvallende terugwerking tegen den aanvaller zal kunnen verrigt worden.quot; Doch eene bijzondere verordening verhoogde het aandeel, 't welk de Prins van Oranje in die taak zou hebben. De plaatsing namelijk der troepen in de slagorde had Bataljons van dezelfde Brigade, Brigaden van dezelfde Divisie, en Divisiën van hetzelfde Legerkorps, van elkander gescheiden. Hierdoor stonden er troepen die onder de onmiddelijke bevelen van den Prins gesteld waren op den regter en op den linker-vleugel en in het middei^ gescheiden door andere die óf tot de Reserve behoorden óf tot het Legerkorps van Lord Hill. Ken gevolg dezer van-eenscheiding Her Legerkorpsen zou geweest zijn, — zoo niet de bevelvoering anders ware verdeeld geworden, — dat de Prins, nu hier dan daar troepen had kunnen in 't vuur brengen, maar dat de hoogere roem, welke hij zich dien dag verworven heeft, buiten zijn bereik zou geweest zijn. Doch de Hertog,
2; 1
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
toen hij ten negen uur, terwijl bij den vijand nog geenerlei beweging te bespeuren was, met den Prins en een talrijken Staf' langs de geheele linie reed, om den staat zijner strijdmiddelen op te nemen, werd opmerkzaam op de ongelegenheden die zonden kunnen te weeg gebragt worden, door de door-een-menging zijner Legerkorpsen. Daaraan viel echter niet te veranderen zonder te schaden aan het onverbeterlijk verband, waarin de drieërlei wapenkrachten en de troepen der drieërlei natiën geplaatst stonden. Het was uit dien hoofde dat gedurende deze verkenning de Hertog de slagorde, waarin zijn leger stond, in dezer voege afdeelde, dat hij het bevel over het Centrum opdroeg aan den Prins van Oranje, de leiding van den Kegter-vleugel aan Lord Hill en die van den Linker aan Sir Thomas Picton.
Het midden-gedeelte der legerstelling, zich bevindende tus-sehen den straatweg naar Charleroi en een zijtak die van Mont-St.-Jean naar Nivelles voert, was bezet door de Engel-sche Garde-Divisie en door de Divisie van den Luitenant-Generaal Alten met zeven batterijen Artillerij en een vuurpijl-batterij in de eerste linie, door Brunswijkers en Nassauers iu de tweede linie, door Engelsehe Kavallerij in de derde, door Nederlandsche in de vierde, met acht batterijen gesehut in reserve. Deze magt maakte dertig bataljons Infanterij uit en honderd-twintig vuurmonden, waarover de Prins tot verdediging van den hem toevertrouwden post het bevel voerde: maar de geheele Ruiterij van het leger was dien dag onder de orders gesteld van Lord Uxbridge. Ofschoon door deze laatste verordening den Prins van Oranje wel niet alle beschikking over de quot;Ruiterij zal ontnomen zijn, had hij echter inderdaad niet één Nederlandsch soldaat onder zijne bevelen: de Tweede Divisie, die van den Generaal Perponcher, stond in dat gedeelte der legerstelling waarover Picton het Opperbevel voerde; de Divisie van den Generaal Chassc, de derde van de Nederlandsche krijgsmagt, was onder het opperbevel gesteld van Lord Hill, en de Eerste Divisie bevond zich onder de leiding yan Prins JFrederik der Nederlanden bifj Halle, twee of drie uren
TWEEDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
rau het slagveld. De roem door den Prins van Oranje bij Waterloo verworven, is geheel afgescheiden van hetgeen door de Neder-landsche troepen alc'aar verrigt is.
De Prins, gekleed in 't uniform van het Engelsche Tiende Kegiment Hnssaren, koos tot zijne voorname standplaats gedurende den slag, de topvlakte van den hoogsten der heuvelen voor Mont-St.-Jean, in het centrum der stelling van de Divisie van den Lujtenant-Generaal Alten. Van daar had hij ïiuks het oog op den met digie heggen omsloten moestuin en boomgaard van de hoeve La-Haye-Sainte, die met hare stcenen gebouwen aan den straatweg lag. Vóór zich overzag hij geheel het golvend terrein, 't welk het slagveld stond te wordenj en in de verte, -wanneer zijn oog den loop van den straatweg-poogde te volgen, stuitte het op eenige gebouwen, die eene oostelijk loopende ketsn van heuvelen bekroonden en naar het voornaamste, eene herberg La-Belle-Alliance genoemd, dezen naam droegen. Een torenspits boven die heuvelen uitkomende wees hem de ligging aan van het daar achter gelegen dorp Planchenoit. Van de hoeven Pappelotte en La-Have, het gehucht Smohain en het kasteel Fricherinont, vóór den linkervleugel gelegen, kon hij met moeite iets onderscheiden. Kegts werd zijn gezigtskring begrensd door het kasteel Goumont, met zijn tnin en boerenwoning te midden van hoog geboomte in een ringmuur besloten, en 't welk in de verhalen van den slag door eene misvatting den naam van Hougoumont verkregen heeft.
De Prins kon uit zijne standplaats onderscheidenlijk de 1'ransche kolonnen waarnemen, die tegen het middaguur uit het zuidwesten van het slagveld ten aanval kwamen aanrukken, en door het geschutsvuur, dat terstond tegen haar geopend werd, gedrongen links aan te houden, een aanval ondernamen op Hougoumont. Het was de linker-vleugel-divisie van het Fransche Tweede Legerkorps, en alzoo werd hier de slag geopend door denzelfde Generaal lleille, die op het slagveld bij Vittoria het laatst voor de eer der Fransche wapenen had stand gehouden. Hougoumont, ofschoon bezet door troepen uit het centrum, was echter meer bijzonder vóór den
•213
LEVBN VAN WIM.EM DEN TWEEDE.
regter-vlengel gelegen, en zoolang- de strijd zich bepaalde tot dit kasteel, waarin tegen de aanvallers dapper gestreden werd door Massauers en Engelsche Garde, was de aandacht inzonderheid op den regter-vleugel gerigt. De taak der Hoofdbe-velhebbers gedurende de twee eerste uren van den slag bepaalde zich tot bevelen, hier om eene batterij van stelling te doen veranderen, daar een troepeukorps naderbij te doen plaats nemen of geschut- en tirailleiirvuur, waar het noodig zijn rnogt, te onderhouden. Inzonderheid werkte de Artillerij van den Prins van Oranje krachtig mede tot. de verdediging van
Housfoumont.
. ^
Doch terwijl de aanval op Hougoumont. plaats had, waren
tegen-over het centrum en den linker-vleugel vier-en-zeventig snikken Fransch geschut in batterij gekomen, e;j nadat deze ongeveer een uur lang hun vuur tegen de Britsch-Nederland-sche slagiinie gerigt hadden, zag men — het was ongeveer ten twee ure — over de heuvelen die van La-Belle-Alliance naar het gehucht Smohain loopen, vier vijandelijke aanvais-kolonnen nederdalen. Het waren de Int'anterij-Divisiön van het i'ransche Eerste Legerkorps, aangevoerd door den Luitenant-Generaal Drouet d'Erlon. Drie kolonnen rukten op tegen dat gedeelte der slagorde, waarover Picton het bevel voerde: de vierde nam hare rigting op La-Haye-Sainte. tleene veldwerken maakten voor den vijand den toegang tot deze hoeve moeijelijk, maar bezet door vier-honderd buksenjagers uit de Brigade Ompteda van de Divisie Alten, werd zij het voorwerp van een hardnekkigen kamp. Een bataljon van Ompteda's Brigade tot ondersteuning daarheen gezonden, week terug en werd door de Fransche Kurassiers nedergehouwen en verstrooid. iJe strijd die er door D'Krlons aanval veroorzaakt werd en aan Picton het leven kostte, rigtte Wellingtons opmerkzaamheid van den regter- naar den linker-vleugel, zoodat hij zich derwaarts begaf van zijne standplaats, 's morgens door hem gekozen, tegen over Hougoumont, De Prins van Oranje die alleen zijne aandacht te bepalen had tot het hem toevertrouwde gedeelte der slagorde, kwam, ofschoon hij de vlammen uit
214
TWEEDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
216
Hougoumont zag opgaan en den strijd op den linker-vleugel waarnam, spoedig tot de overtuiging, of althans tot het vermoeden, dat deze aanvallen van den vijand alleen strekten om de beide vleugels bezig te honden en dat op zijn gedeelte van het legerfront eene meer krachtdadige poging te wachten was tot doorbreking naar den legerweg die naar Brussel voert. Reeds in dit tijdperk van den slag zag hij zich door ernstige kavpl-lerij-aanvallen bestookt en nam hij zijne beschikkingen om uie at' te slaan. Tegen vier ure werden 's vijands pogingen om op dat gedeelte van Wellingtons slaglinie tot eene beslissing te komen meer zigtbaar. T)e Hertog bevond zich nog links van het midden-front. Van daar, — welligt bij den boom waaraan later de zucht om dien voor verhoogden prijs te verkoopen eene al te groote vermaardheid heeft gegeven — rigtte hij zijn verrekijker naar het Oosten met eenige ongerustheid, of ook Blücher verhinderd wierd te voldoen aan zijne belofte om met zijn leger ce hulp te zullen snellen, toen na eenige oogen-blikken van stilstand in den strijd, eene hervatting van het vijandelijk geschutvuur over de ruimte tusschen La-Haye-Sainte en Hougoumont eene inleiding scheen te zijn tot den hoofdaanval. Niet lang bleef dit vuur onbeantwoord: de Engti-sche Keserve-Artillerij werd in werking gebragt: de vuurpijl-batterij begon over den straatweg langs La-Haye-Sainte eene proeve te geven van haar vernielend vermogen: het moorddadigste tijdperk van den slag nam een aanvang. Het was weinig, te kunnen zeggen bij Salamanca en Vittoria te zijn geweest -— zelfs die de werking der üroote Batterij bij VVag-ram luidden bijgewoond, bekenden dat zij ontzetting gevoeld hadden onder de losbrandingen die hier onverpoosd donderend de luclit van-een scheurden, en in wolken van kruiddamp ontelbare kogels elkander te gemoet voerden om ter wederzijden dood te brengen en verminking. Toen stelde zich de Fransche Infanterij van D'Erlon, die zich na haren mislukten aanval tegen den linker-vleugel herzameld had en nu ondersteund werd door een gedeelte van het Legerkorps van den Generaal Beille, op nieuw in beweging — en te geiijker tijd
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
zag men tusschen la Haye-Sainte en Hougoumont, onder een wild geschreeuw van «Vive i'Empereur,quot; op elkander volgende liniën Fransche Kurassiers in den draf aanrijden om de lioogte te bestijgen waar de Prins van Oranje het bevel voerde. De Divisie Alten nam, bij het naderen der eerste Km'assier-linie de quarré-stelling aan; haar linker-vlengel-brigade had voornamelijk den schok te verduren en kon den aanrid dier vijandelijke Ruiterij niet weerstaan; een bataljon Hannoveranen werd neergesabeld; de Luitenant-Generaal Alten werd gekwetst: de Kurassiers drongen door tot ver op den weg naar Mont-St.-Jean; zij werden wel weder terug geworpen en telkens wanneer er vrees was dat de Infanterij zou bezwijken, snelde eene Kuiter-brigade toe ■— eenmaaal met schitterend gevolg de Nedevlaudsche van den Generaal-Majoor Albert Doniinicus Trip, — maar ook telkens wanneer eene vijandelijke ruiter-linie was afgeslagen, werd zij door eene andere vervangen. Voor zulke omstandigheden kon de opdragt van het Opperbevel der liuiterij aan Lord Uxbridge niet onvoorwaardelijk geschied zijn. Althans, wederom hebben de Kransche Kurassiers de hoogte bestegen, en — «zegt aan uwen Generaal dat hij chargeert,quot; roept de Prins in 't voorbijrijden tot den Hoofd-Officier van den Staf der Nederlandsche Eerste Brigade Ligte Kavallerij : en het Regiment Dragonders dei-Brigade volbrengt dien last; en de vijandelijke Kurassiers deinzen af van de hoogte. Maar alle beschikbare krachten waren naauwelijks toereikend om eene doorbreking te verhoeden. Hierdoor bezweek La Haye-Sainte, van alle zijden door 's vijands vuur omgeven; van Hougoumont was een brandende puinhoop over; al de Hoofdbevelhebbers snelden naar de bedreigde punten, de Hertog zelf naar zijne eerste standplaats in het uiterste regter-centrum waar de Engelsche Garde-Divisie stond. Gedurende meer dan drie uren kwamen telkens versche ruit er-drommen, vijandelijke kavallerij-divisiën van kurassiers, van lansiers, van karabiniers, van dragonders, van jagers- en grenadiers-te-paard achtervolgens als golven van vloeijend metaal aanbruissen over de ruimte tusschen de
TWEEDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
beide straatwegen, om door een doorbraak in 't midden van 't legerfront alles te overstroomen. Bij een dezer kavallerij-aanvallen vond de Hertog van Wellington den Prins op den heuvel dien hij zich tot standplaats gekozen had, de allergevaarlijkste plek, onbeweeglijk met de grootste koelbloedigheid zijne bevelen gevende. Geen duim gronds, hoorde men hem zeggen, dacht hij den vijand gewonnen te geven : daar was de sleutel der Stelling : — en de Hertog betuigde aan degenen die hem omringden, dat hij gerust was voor dat gedeelte zijner slagorde; dat de sleutel der Stelling in goede handen was.
Met bewonderenswaardige onverschrokkenheid zag de Prins des vijands vervaarlijke ruiter-drommen naderen, en reed hij van quarré, tot quarrc, zijne bevelende gevende met de grootste koelbloedigheid, en een krachtig woord toesprekende en vermanende tot bedaardheid en volharding. Kwamen de Fransche Ruiter-liniën aanrennen, zoo hield alles zich vaardig, bedaard, en gespannen, totdat de vijandelijke paarden den ren hadden aangenomen: dan joegen de kanonniers den aanrennenden uit eiken vuurmond een blikkedoos-schot in het aangezist en
O O
borgen zich ijlings binnen de ledige vierkanten of onder de vooruitstekende bajonnetten van het eerste gelid, om wanneer de aanvallers voor de geweerliniën moesten afhouden weder naar de stukken te snellen, en bij hunnen weerloozen aftogt hun in een nieuwen kogelregen een gevoeligen afscheidsgroet na te zenden. Regts van den Prins stonden de quarrés der Engelsche Brigade van den Generaal-Majoor Colin Halkett, van welke verhaald wordt dat zij elf malen op die wijze de Fransche Kavallerij heeft afgeslagen. Daaraan sloten zich vervolgens de Engelsche Garde-Brigade van den Generaaal-Majoor Maitland en de Brunswijkers; doch aan deze gaf nu de Hertog zelf bevelen. ïer linkerzijde van den Prins stonden drie (juarrés van Nassauers, uitmuntende soldaten, maar waarvan velen nocit te voren vijandelijk vuur gezien hadden, en die meermalen door een voorbeeld van gevaar-trotsering in het wankelen moesten ondersteund of van het terugwijken weder voorwaarts gevoerd worden. Daarnevens, verder links, hadden de
217
LEVEN VAN WILLEM 1gt;EX TWEEDE.
regter-vleugel gelegen, en zoolang de strijd zich bepaalde tot dit kasteel, waarin tegen de aanvallers dapper gestreden werd door Nassauers en Engelsehe Garde, was de aandacht inzonderheid op den regter-vleugel gerigt. De taak der Hoofdbevelhebbers gedurende de twee eerste uren van den slag bepaalde zich tot bevelen, hier om eene batterij van stelling te doen veranderen, daar een troepenkorps naderbij te doen plaats nemen of geschut- en tirailleurvuur, waar het noodig zijn mogt, te onderhouden. Inzonderheid werkte de Artillerij van den Prins van Oranje krachtig mede tor. de verdediging van
Hougoumont.
0 f'
Üooh terwijl de aanval op Hougoumout plaats had, waren tegen-over het centrum en den linker-vleugel vier-en-zeventig stukken Fransch geschut in batterij gekomen, e^i nadat deze ongeveer een uur lang hun vuur tegen de Britsch-Nederlanu-sche slaglinie gerigt hadden, zag men — het was ongeveer ten twee ure — over de heuvelen die van La-Belle-Alliance naar het gehucht Sinohain loopen, vier vijandelijke aanvais-kolonnen nederdalen. Het waren de Infanterij-Divisiën van het i'ransche Eerste Legerkorps, aangevoerd door den Luite-nant-Generaal Drouet d'Erlon. Drie koloiinen rukten op tegen dat gedeelte der slagorde, waarover Picton het bevel voerde: de vierde nam hare rigting op La-Haye-Sainte. Geene veldwerken maakten voor den vijand den toegang tot deze hoeve moeijelijk, maar bezet door vier-honderd buksenjagers uit de Brigade Ompteda van de Divisie Alten, werd zij het voorwerp van een hardnekkigen kamp. Een bataljon van ümpteda's Brigade tot ondersteuning daarheen gezonden, week terug en w erd door de Pransche Kurassiers nedergehouwen en verstrooid. De strijd die er door D'Erlons aanval veroorzaakt werd en aan Picton hel leven kostte, rigtte Wellingtons opmerkzaamheid van den regter- naar den linker-vleugel, zoodat hij zich derwaarts begaf van zijne standplaats, 's morgens door hem gekozen, tegen-over Hougoumont. De Prins van Oranje die alleen zijne aandacht te bepalen had tot het hem toevertrouwde gedeelte der slagorde, kwam, ofschoon hij de vlammen uit
214
TWEEDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
216
Hougoumont zag opgaan en den strijd op den linker-vlenge.l waarnam, spoedig tot de overtuiging, of althans tot het vermoeden, dat deze aanvallen van den vijand alleen strekten om de beide vleugels bezig te houden en dat op zijn gedeelte van het legerf'ront eene. meer krachtdadige poging te wachten was tot doorbreking naar den legerweg die naar Brussel voert. Heeds in dit tijdperk van den slag zag hij zich door ernstige kav?l-lerij-aanvallen bestookt en nam hij zijne beschikkingen om aie at' te slaan. Tegen vier ure werden 's vijands pogingen om op dat gedeelte van Wellingtons slaglinie tot eene beslissing te komen meer zigtbaar. Üe Hertog bevond zich nog links van het midden-front. Van daar, — welligt bij den boom waaraan later de zucht om dien voor verhoogden prijs te verkoopen eene al te groote vermaardheid heeft gegeven — rigtte hij zijn verrekijker naar het Oosten met eenige ongerustheid, of ook Blücher verhinderd wierd te voldoen aan zijne belofte om met zijn leger ce hulp te zullen snellen, toen na eenige oogen-blikken van stilstand in den strijd, eene hervatting van het vijandelijk geschutvuur over de ruimte tusschen La-Haye-Sainte en Hougoumont eene inleiding scheen te zijn tot den hoofdaanval. Niet lang bleef dit vuur onbeantwoord; de Engtl-sche Reserve-Artillerij werd in werking gebragt: de vuurpijl-batterij begon over deu straatweg langs La-Haye-Sainte eene proeve te geven van haar vernielend vermogen: het moorddadigste tijdperk van den slag nam een aanvang. Het was weinig, te kunnen zeggen bij Salamanca en Vittoria te zijn geweest — zelfs die de werking der Groote Batterij bij Wag-ram hadden bijgewoond, bekenden dat zij ontzetting gevoeld hadden onder de losbrandingen die hier onverpoosd donderend de lucht van-een scheurden, en in wolken van kruiddamp ontelbare kogels elkander te gemoet voerden om ter wederzijden dood te brengen en verminking. Toen stelde zich de Fransche Infanterij van D'Erlon, die zich na haren mislukten aanval tegen den linker-vleugel herzameld had en nu ondersteund werd door een gedeelte au het Legerkorps van den Generaal Eeille, op nieuw in beweging — en te ge^ijker tijd
LEVEX VAN WILLEM DEN TWEEDE.
216
zag men tusschen la Haye-Sainte en Hougoumont, onder een wild geschreeuw van //Vive i'Empereur,quot; op elkander volgende liniën Fransche Kurassiers in den draf aanrijden om de lioogte te bestijgen waar de Prins van Oranje het bevel voerde. De Divisie Alten nam, bij het naderen der eerste Xurassier-linie de quarré-stelling aan; haar linker-vleugel-brigade had voornamelijk den schok te verduren en kon den aanrid dier vijandelijke Ruiterij niet weerstaan; een bataljon Hannoveranen werd neergesabeld; de Luitenant-Generaal Alten werd gekwetst: de Kurassiers drongen door tot ver op den weg naar Mont-St.-Jean; zij werden wel weder terug geworpen en telkens wanneer er vrees was dat de Infanterij zou bezwijken, snelde eene Ruiter-brigade toe — eenmaaal met schitterend gevolg de Nederlandsche van den Generaal-Majoor Albert Dominicus Trip, -— maar ook telkens wanneer eene vijandelijke ruiter-linie was afgeslagen, werd zij door eene andere vervangen. Voor zulke omstandigheden kon de opdragt van het Opperbevel der Kuiterij aan Lord üxbridge niet onvoorwaardelijk geschied zijn. Althans, wederom hebben de Fransche Kurassiers de hoogte bestegen, en —• «zegt aan uwen Generaal dat hij chargeert,quot; roept de Prins in 't voorbijrijden tot den Hoofd-Officier van den Staf der Nederlandsche Eerste Brigade Ligte Kavallerij : en het Regiment Dragonders dei-Brigade volbrengt dien last; en de vijandelijke Kurassiers deinzen af van de hoogte. Maar alle beschikbare krachten waren naauwelijks toereikend om eene doorbreking te verhoeden. Hierdoor bezweek La Haye-Sainte, van alle zijden door 's vijands vuur omgeven; van Hougoumont was een brandende puinhoop over; al de Hoofdbevelhebbers snelden raar de bedreigde punten, de Hertog zelf naar zijne eerste standplaats in het uiterste regter-centrum waar de Engelsche Garde-Divisie, stond. Gedurende meer dan drie uren kwamen telkens versche ruiter-drommen, vijandelijke kavallerij-divisiën van kurassiers, van lansiers, van karabiniers, van dragonders, van jagers- en grenadiers-te-paard achtervolgens als golven van vloeijend metaal aanbruissen over de ruimte tusschen de
TWFF.DK boek. negende hoofdstuk.
beide straatwegen, om door een doorbraak in 't midden van 't legerfront alles te overstroom en. Bij een dezer kavallerij-aanvallen vond de Hertog van Wellington den Prins op den heuvel dien hij zich tot standplaats gekozen had, de allergevaarlijkste plek, onbeweeglijk met de grootste koelbloedigheid zijne bevelen gevende. Geen duim gronds, hoorde men hem zeggen, dacht hij den vijand gewonnen te geven: daar was de sleutel der Stelling : — en de Hertog betuigde aan degenen die hem omringden, dat hij gerust was voor dat gedeelte zijner slagorde; dat de sleutel der Stelling in goede handen was.
Met bewonderenswaardige onverschrokkenheid zag de Prins des vijands vervaarlijke ruiter-drommen naderen, en reed hij van quarré, tot quarré, zijne bevelende gevende met de grootste koelbloedigheid, en een krachtig woord toesprekende en vermanende tot bedaardheid en volharding. Kwamen de Fransche Huiter-liniën aanrennen, zoo hield alles zich vaardig, bedaard, en gespannen, totdat de vijandelijke paarden den ren hadden aangenomen; dan joegen de kanonniers den aanrennenden uit eiken vuurmond een blikkedoos-schot in het aangezigt en borgen zich ijlings binnen de ledige vierkanten of onder de vooruitstekende bajonnetten van bet eerste gelid, om wanneer de aanvallers voor de geweerliniën moesten afhouden weder naar de stukken te snellen, en bij hunnen weerloozen aftogt hun in een nieuwen kogelregen een gevoeligen afscheidsgroet na te zenden. Regts van den Prins stonden de quarrés der Kngelsche Brigade van den Generaal-Majoor Colin Halkett, van welke verhaald wordt dat zij elf malen op die wijze de Fransche Kavallerij heeft afgeslagen. Daaraan sloten zich vervolgens de Engelsche Garde-Brigade van den Generaaal-Majoor Maitland en de Brunswijkers; doch aan deze gaf nu de Hertog zelf bevelen. ïer linkerzijde van den Prins stonden drie quarrés van Nassauers, uitmuntende soldaten, maar waarvan velen nooit te voren vijandelijk vuur gezien hadden, en die meermalen door een voorbeeld van gevaar-trotsering in het wankelen moesten ondersteund of van het terugwijken weder voor-waarts gevoerd worden. Daarnevens, verder links, hadden de
217
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
quavres der Bi'igade van den Generaal-Majoor Von Kielman-
sepjge reeds uren lang in 't vuur gestaan en groote verliezen geleden, en op den uitersten linker-vleugel van het gedeelte der slag-linie, waarover de Prins het bevel voerde, was de Brigade van den Kolonel Von Ompteda, wier aanvoerder den dood gevonden had, tot een kleinen hoop versmolten; een handvol soldaten en een paar Onder-Officieren onder het bevel van een Luitenant waren het overschot van een bataljon. Daar was, wel is waar, de Engelsche Brigade van den Generaal-Majoor Lambert tot versterking in de eerste linie gerukt; maar het was de eenige Beserve die nog overig was, en het kon den Prins niet ontgaan dat de strijd zeer nabij was van hopeloos te zullen worden. Voor zijn front lag een aantal kanonnen reddeloos of zonder bediening. De Fransche Artillerij daarentegen was met ongelooflijke inspanning van krachten zeer digt bij hem in batterij gekomen en ging voort den dood te verspreiden onder zijne dapperen. De rijen van dezen werden bovendien steeds meer gedund door het onverpoosd tirailleur-vuur, 't welk de vijand onderhield uit La-Haye-Sainte, en alle pogingen om deze hoeve te hernemen waren mislukt. Naar het aantal dooden en gekwetsten waarmede de grond bezaaid lag, naar de vlugtende en ontsehaarde troepen die hij links van zich zag, kon hij berekenen dat de helft van het leger uit de linie verdwenen was, en een onheilspellend voorgevoel welde onwillekeurig op bij de gedachte dat Napoleons keurtroepen, de vermaarde Keizer-Garde, zich nog niet vertoond hadden, van wier frissche krachten dus nog de schok te wachten stond. Te midden van deze omstandigheden bevond zich de Prins toen de algemeene kavallerij-aanvallen door Ney bestuurd, gevolgd werden door Napoleons beslissende poging om met zijne Garde Wellingtons legerfront in 't midden door te breken.
De Pruissen, die zich uit de boschachtige streken in het Oosten van het slagveld ontwikkeld hadden, waren voor het oogenblik tot staan gebragt, en voordat zij hunnen flank-aanval zouden kunnen doorzetten, hoopte Napoleon zijnen
218
EERSTE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
Tneestgeduchten tegenstander den stoot in het hart te /.uilen toebrengen. Het was des avonds tusschen zeven uur en half-acht, toen^ de Maarschalk Ney vier bataljons van de Jonge-Garde gevolgd door al de nog strijdbare Euiterij aanvoerde tegen het regter-centram, naar het punt waar de Hertog van Wellington in persoon met de Engelsehe Garde zich gereed hield den tegen hem gerigteu stoot af te wachten. Tegelijker tijd, en terwijl ook de Inlimterij-Divisiën van D'Erlon en Reille weder voorwaarts rukten, kwamen twee-en-zestig stukken reserve Artillerij in den draf oprijden en in batterij bij La Have Sainte, om van daar de slaglinie van den Prins van Oranje op nieuw te teisteren en alzoo den aanval met sabel en bajonnet door kanonkogels voor te bereiden Waar deze Artillerij baar vuur opende plaatste Napoleon zelf zich, op den straatweg, /es bataljons van de Oude-Garde in kolonnen geschaard, hielden achter hem bij La Belle Alliance zich gereed om. wanneer de aanvaLder Jonge Garde slaagde, langs den straatweg snel in het front in te breken en het geheele centrum overhoop te werpen. Te dien einde hervatte de Fransche Bezetting van La .11 aye Sainte met verhoogden nadruk hare poging om van liet tegen over haar liggend gedeelte der Stelling meester te worden, en kwamen op den noordwestelijken hoek der omtuining dezer hoeve twee vuurmonden in batterij, die op den korten afstand van honderd vijltig en honderd passen een gezwind kartetsvuur aanvingen tegen de beide quarrés der Brigade Kielmanseage.
Dit vuur, versterkt door dat der overige Artillerij, deed eene vernielende uitwerking. Van een der vierkanten wordt eene der zijden geheel weggestreken; de drie overige rollen zich op als in een kluwen. Ter regter zijde van den Prins dringt eene digte linie van vijandelijke tirailleurs steeds voorwaarts ; achter haar vertoonen zich op nieuw Fransche kurassiers gereed om toe te rennen. Het is duidelijk, dat de aan-valskolonne grond wint; de slagen der trom, naar welke de Garde den pas rigt, worden met ieder oogenblik meer hoorbaar. Links boren eeuige bataljons van d'Erlon en Bei We
219
LEVEN VAN WILI.EM DEN TWEEDE.
■220
werkelijk reeds tot in de Stelling door: de 1'rins voert tegen hen in persoon een bataljon Nassauers aan: het moet terugwijken. Van daar — het is half acht geworden —- verschijnt hij voor de Eerste Brigade Nederlandsche Ligte Euiterij de Bevelhebbers toesprekende; toen voor een Engelsch quarré; ook daar wisselt hij eenige woorden en rijdt, geheel alleen boven over de hoogte dwars door de kogelbanen der vijandelijke batterijen en geweertrompen, naar de twee andere bataljons Nassauers, om aan 't hoofd van deze zich op het meest-vernielend gedeelte der Eransche Artillerij te werpen. Maar het is hem niet vergund dit heldenfeit te volbrengen, noch deel te nemen aan dc allerlaatste worsteling. Xaauwe-lijks is hij, niet meer dan veertig schreden van den vijand, voor het Tweede Bataljon van Nassau, 't welk vooraan stond, gekomen, of een geweerkogel vliegt hem door den linkerarm nabij den schouder, en een ander treft het paard waarop hij gezeten is. IJ lings afgestegen zinkt hij eerst duizelend neder op den doorweekten en omgewoelden grond van het klaverveld waar het schot hem getroffen heeft, rigt straks zich weder op en zoekt waggelend steun tegen het paard van een Nassauschen Officier. Daar bereikt liem de Kapitein van den Staf Jules Thierry Nicolas De Constant Kebecque de Villars, die den Prins heeft gadegeslagen en is toegesneld, en zich van zijn paard werpt en den Prins bezweert daarop te stijgen. Maar de gekwetste, wien het bloed langs arm en zijde loopt, schier bezwijmd en bleek, antwoordt niet en valt in de armen van den gedienstigen Edelman, het nederzijgend hoofd op diens borst latende steunen. Er is echter geen oogenblik te verliezen: reeds zijn de Eransehe Kurassiers in beweging tot eene charge naar de plaats waar de gewonde zich bevindt. Vruchteloos heeft hij eenige malen beproefd om den voet in den stijgbeugel te zetten bij het onrustig steigeren van het paard onder het gonzen en fluiten der kogels. Maar ook de Luitenant Kolonel van den Staf der Eerste Brigade Ligte Euiterij Willem Hendrik Baron van Heerdt tot Eversberg is toegesiield, en nu herneemt de Prins schijnt het,
EERSTE HOEK. KEGESDE HOOFDSTLK.
de hem ontzinkende bewustheid van geest en heft hij met zelfvermanning het loodzwaar geworden ligchaam in den zadel. Terstond is ook weder zijn blik naar den vijand gerikt, en wat zijne matte stem nog doet hooren zijn woorden van verlangen om met de vechtenden te wezen. Pijn en bloedverlies doen intnsschen eene geheele bezwijming nabij zijn. Nu komt, van het overbrengen van 's Prinsen orders terrugge-keerd, ook Lord March te hulp, dezelfde die, later Hertog van Richmond geworden, met hem den gekwetsen Napier van de bres van Ciudad quot;fiodrigo had geholpen. In der haast worden eenige scherpschutters tot een lijfwacht geschaard; onder bedekking van deze wordt de Prins te paard ter wederzijde gesteund, uit het vuur geleid naar Mont St. Jean, aldaar op eene deurpaneel gelegd en, onder geleide van zijn .\djudant Paulus Statins Eeinier Van Ilooff die even voorbij het dorp van het slagveld is komen aanrennen, door de Nas-sauers gedragen naar het kwartier van den Hertog van Wellington te Waterloo.
Bij het leggen van het eerste verband verklaarden de Heelkundigen, dat de kogel den arm geheel doorboord had, maar dat de aard der wonde bij het gezond ligchaamsgestel van don lijder, hoop op herstelling gaf. In den nacht onder de zorg van den Majoor Van Hoort' naar Brussel vervoerd, vernam de Prins reeds bij het aanbreken van den dag, hoe het tijdstip zijner verwonding spoedig door de beslissing gevolgd was; hoe de Hertog van Wellington in 't midden van kartetsvuur met zelden geëvenaarde koelzinnigheid de laatste minuten van zijn wederstands-vermogen en de waarschijnlijke vorderingen van den Pruissischen aanval berekend had; hoe de Derde Nederlandsche Divisie een krachtigen stoot had gegeven aan de nederlaag der Fransche Garde ; hoe toen, nadat ook Planchenoit door de Pruissen was vermeesterd, de ontbinding van Napoleons leger een aanvang had genomen; hoe ontzettend het einde geweest was van den allermoorddadig-sten veldslag, die op écnen dag aan vijftig-duizend meuschen dood of ligchaams-lijden gebragt heeft.
221
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Toen het geheele Fransche leger in verwarring' de vlugt had genomen, werd aan Wellington, nog op het slagveld het vermoeden te kennen gegeven, dat de behaalde overwinning „de slag bij Mont-St.-Jeanquot; zou genoemd worden. Maar 's Hertogs wederwoord was: //Neen — Waterloo!quot; Ook deze wils-uiting van den tieren Brit heeft na eenige tegenstreving, zoowel boven het bevel van Blüeher die gewild heeft dat de naam van den slag met eene vriendelijke toespeling aan La-Belle-Allianee zou ontleend worden, als boven de voorkeur der Franschen voor de herinnering van Mont-St.-Jean, ten laatste de overhand behouden op de bladen der Historie.
Reeds op den vierden dag na zijne verwonding stelde de Prins van Oranje het navolgend Legerberigt :
„Brussel, den 22sten Junij 1815.
.Na den slag van den Zestienden, waarvan ik de eer heb gehad Uwer Majesteit, den Zeventienden des morgens ten twee uren, uit het Hoofdkwartier te Nivelles, rapport te doen, heeft de Hertog van Wellington, om in linie met het Pruissisehe leger te blijven, denzelfden morgen eene beweging gemaakt, ten gevolge van welke het leger, op de hoogten van Waterloo, des avonds ten zeven uren in positie stond, en aldaar den nacht bivouakeerde. De vijandelijke kavallerij, de mouvementen van het leger volgende, werd meermalen door die der Engclsehe met groot verlies teruggeslagen.
In den vroegen morgen van den Achttienden ontdekte men den vijand tegenover ons, en omtrent tien uur namen zijne disposition van attaque eenen aanvang.
Het leger van Buonaparte bestoud uit de Eerste, Tweede, Vierde en Zesde korpsen, de Keizerlijke Garde, en bijua de geheele Kavallerij, en eene Artillerij van eenige honderd stukken.
Omstreeks elf uur ontdekte de vijand eene batterij van weinige stukken, en onder derzei ver vuur naderden zijne tirailleurs onzen regter-vleugel; terwijl kort daarop zijne attaque zich tegen eene hofstede rigtte, welke aan dezen vleugel links van de chaussée naar Nivelles, omgeven van houtgewas, digt voor onze linie gelegen was. De vijand heeft de hevigste attaque, gedaan om deze hofstede te nemen, doch zijne pogingen waren vruchteloos. Omtrent twaalf uur werd de kanonnade sterk, en vóór half-één was het gevecht algemeen over de geheele linie. De vijand attaqueerde onderscheiden
222
EERSTE HOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
malen de beide vleugels; dau, zijn hoofdoogmerk zijnde om op de regter-zijde van het eentram door te breken, heeft hij alles aangewend om hierin te slagen. De vijandelijke kolonncn Kavallerij werden niet veel onverschrokkenheid aangevoerd; dan niettegenstaande zij met de hardnekkigste woede, van half-vier ure tot aan het einde der bataille, telkens hunne aanvallen herhaalden, konde eehter niets onze. linie aan het wijken brengen; de vijand werd altoos teruggeslagen zoo door het vuur van de earrés, als door Charges van de Kavallerij. Het is onmogelijk uwe Majesteit te besehrijven, met welke verbittering, vooral gedurende de laatste zes uren, gevoehteu is. Ik heb liet geluk niet mogen hebben, het einde van dezen zou roemvollen als belangrijken veldslag bij te wonen, hebbende een half «ur vóór de nederlaag van den vijand, een schot door den linkerschouder bekomen, waardoor ik genoodzaakt werd het slagveld te verlaten. Het maakt mij onuitsprekelijk gelukkig, aan üwe Majesteit te kunnen melden, dat Hoogstdeszelfs troepen van alle wapenen met veel dapperheid gevochten hebben ; bij de charges van de Kavallerij hebben zich de karabiniers gedistinguëerd. De Divisie van den Luitenant-Genevaal Chasse is later in het vuur gekomen en alzoo ik mij in persoon van liet centrum niet kon verwijderen, had ik hem voor dien dag onder de orders van Lord Hill, kom-manderende het tweede legerkorps, gesteld, en het berigt ontvangen dat deze Divisie mede zeer dapper gestreden heeft, en de Luitenant-Generaal Chasse, benevens de beide Kommandanten der Brigades zich zeer goed van liunueu pligt gekweten hebben. — Ik ben nog niet in de mogelijkheid Üwe Majesteit ons geleden verlies op te geven, zijnde de rapporten daarvan inwachtende; het smart mij in-tussehen te moeten zeggen, dat het zeer sterk is. De Generaals der Divisiën zijn gelast mij rapport te doen dergenen, die zich hebben gedistinguëerd. en ik moet mij bepalen die alleen op te noemen, welke dit ouder mijn oog gedaan hebben: de Luitenant-Generaals Collaert en de Perponcher, de eerstgenoemde is gewond; deGeneraal-Majoor van Merlen, een kundig en braai' Officier, is op het slagveld aan zijne wonden overleden; ik neme deze gelegenheid waar Uwer Majesteit zijne nagelatene weduwe en kinderen aan te bevelen. De Generaal-Majoor Trip heeft zich bijzonder gedistinguëerd, zoo door zijne kunde als dapperheid; de Generaal-Majoor Ghigny; de Kommandanten der drie Regimenten Karabiniers, als de Luitenant-Colonel Coenegracht, aan zijne wonden overleden. Kolonel De Bruin, en de Luitenant-Kolonel Lechleitner gewond; de Luitenant-Kolonel AVes-tenberg, van het Bataillou Landmilitie N0. 5, is een zeer goed en braaf Officier en heeft zijn bataillou, dat zich zeer dapper en braaf
LEVEN VAX WILLEM DEN TWEEDE.
in deu slag gedragen heeft, met zeer veel beleid aangevoerd; dt Majoor Hegman, van het Derde Bataillon Nassau, gewond; de Majoors Merx en Bryas, van het Kegiment Karabinlers N0. 3, de laatste gewond; de Majoor van de Artillerij de la Sarras; de Kwartiermeester-Generaal, de Generaal-Majoor de Constant Eebeeque, heeft zich zeer wel van zijnen pligt gekweten, en is mij van grootc dienst geweest. Ik aehte mij eindelijk nog verpligt. Uwe Majesteit mijne tevredenheid te betuigen over alle mijne Adjudanten. De Majoor van Limburg Stirum is reeds in den slag van den Zestienden gewond geworden, en op den Aehttienden zijn deu Kolonel du Caylar één, en den Luitenant-Kolonel De Crnquenbourg twee, en den Majoor Ampt één paard onder het lijf dood geschoten.;
Mijnen adjudant, deu Majoor van Hooff, heb ik opgedragen dit rapport over te brengen, nemende de vrijheid denzelven in Uwer Majesteits gunst aan te bevelen.
Willem, Prins van Oranje.
Talrijk en treffend waren de betuigingen van dank en bewondering aan den Prins van Oranje toegebragt: akoo volge na het verhaal van het wapenfeit, een tafereel van de Ovatie.
Geheel Nederland was in opgetogene verbazing toen het vernam, hoe nabij de terugkeering der vreemde overheersehing geweest was en hoe groot het aandeel van den Prins van Oranje aan de bevochten zege. Van 's Prinsen dapperheid — al kende men de gebeurtenissen niet waarbij hij die had aan den dag gelegd — had men veel hooren gewagen; maar beleid en bekwaamheid in die mate schenen tot een rijperen leeftijd te be-hooren. Koning Willem de Eerste smaakte het volle genot der vaderlijke tevredenheid bij het lezen van den eersten brief van gelukwensching dien hij ontving. De Generaal-Majoor Constant, die den Hertog van Wellington op het slagveld ver-zeld had tot aan diens ontmoeting met Blücher tusschen Mai-son-du-Roi en Le-Caillou bij het krieken van den dageraad naar Brussel tot den gewonden Prins gesneld was, had dien aldaar in den vroegen morgen geschreven. De Koninklijke.
224
TWEEDE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK.
Vader antwoordde reeds den volgenden dag om zijn gevoel van geluk uit te storten. „Gij hebt hem nooit gevleid,quot; schreef de Vorst: „ik kan dus te meer verzekerd zijn, dat mijn zoon zoo veel lof verdient als Gij hom geeft.quot;
Hoe langzaam ook en twijfelachtig de bijzonderheden der grootquot; gebeurtenis in haren zamenhang bekend werden, men hoorde spoedig, door berigten in de Dagbladen, door brieven van het oorlogstooneel, door gesprekken der gekwetsten die naar de hospitalen binnen 's lauds vervoerd werden, het ge-heele land gewagen van hem, over wien maar eene stem was in het leger. De verwonding van den jongen held en de bezorgdheid der edele Koningin, die van 's Gravenhage zich spoedde naar Brussel om aan de sponde van haren zoon te waken over zijne verpleging, wekte eene deelneming, voorbeeldeloos in algemeenheid; en onder de aandoening van aller gemoederen werd de Prins van Oranje het troetelkind der ge-heele natie. De Vertegenwoordigers van het Gezag in Staat en Kerk gingen voor met lofbetuiging en eerbetooning. De Staten-Generaal, te s Gravenhage vergaderd, namen in het eind der maand Junij het besluit om den Prins — niet eene belooning aan te bieden, „want die vond,quot; gelijk zij zich uitdrukten „het edel hart van den Prins in de bewustheid van de redder zijns vaderlands geweest te zijn,quot; maar een blijk van liefde en dankbaarheid. Zij besloten op den Achtsten Julij, dat dit blijk van nationale erkentelijkheid bestaan zou in het Domein van Soestdijk het Jagtslot ten koste van den Lande Vorstelijk gestoffeerd en de Domaniale aauhoorigheden waarin een eereteeken zou worden opgerigt tot gedachtenis der verdediging van Quatre-Bras — in naam van het Nederlandsche volk den Prins van Oranje aangeboden, om door hem en zijne erfgenamen als patrimoniëel goed in vollen eigendom bezeten te worden. Deze hulde der Volksvertegenwoordigers van Noord-Nederland is niet voldoende gekeurd door de Staten-Generaal van alle de Nederlandsche Gewesten. Toen deze in de maand September ter gelegenheid der inhuldiging van Koning Willem den Eerste buitengewoon en voor de eerste maal vergaderd
225
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
waven, verklaarde de Tweede Kamer bij besluit harer vergadering, dat het Hun Edelmogenden als Vertegenwoordigers der natie aangenaam wezen zou „waardiglijk te zien vereeuwigd de dankbaarheid en de liefde, die zij gewijd heeft aan den Vorst, wiens dappere en hardnekkige verdediging van den belangrijken pose van Quatre-Bras de gedenkwaardige overwinning van Waterloo heeft voorbereid, en die, onder al de helden van dien onsterfelijken dag door den schitterendsten moed en door de uitstekendste talenten heeft uitgeblonken.quot; ï)e/.e verklaring heeft een voordragt van Wet ten gevolge gevolge gehad, welke met eenparige stemmen op den Een-en-twintigsten December door de Tweede Kamer en drie of vier dagen later door de Eerste is aangenomen, waarbij bepaald werd, dat voor rekening van den Staat te Brussel een paleis zou worden gekocht en vorstelijk van huisraad voorzien en ingerigt, 't welk benevens het Domeinpark Tervueren en het aanhoorige lusthuis den Prins van Oranje in vrijen en vollen eigendom kosteloos zou worden overgedragen.
Van lof uit den mond van woordvoerders der Kerk zal dit voorbeeld voldoende zijn. Toen de genezing der wond boven verwachting gezegend was geweest en de Prins daarvoor op den Tweeden Julij in de Hervormde kerk te Brussel zijn dankgebed zou opzenden tot den Allerhoogste, werd door hem vooraf met allen die in Burgerlijk Bestuur of Militair Gezag eenig aanzien hadden, in de Hoofdkerk dier stad een Te Deum bijgewoond, en hij door den Aartspriester van St. Michiel en Gvidule in dezer voege plegtstatig toegesproken: ,/Grootmoe-„dige Held, hartelijk geliefde Prins! Wij hebben niet opge-„houden den God der legerscharen te bidden om de spoedige „herstelling welke Hij u schenkt. [Daarom gaan wij ons aan „den voet der heilige altaren nederbuigen, om Hem daarvoor „onzen dank toe te brengen, en voor de roemvolle overwin-„ning, op dien hoovaardigen vreemdeling en zijne trawanten „behaald, waaraan Uwe Koninklijke Hoogheid door moed en „onversaagdheid zoo veel heeft toegebragt. Ondertusschen „vermeten wij ons, Doorluchtige Vorst, TJ, in naam van al de
226
TWEKDE ROEK. TIENDE HOOFDSTLK.
//Nederlanders te smeeken, U zeiven niet meer zoo bloot te ^stellen, omdat gij te dierbaar aan onze harten en te nood-//zakelijk voor ons geluk zijt, om ü te verliezen. Dat God //l dan steeds behoede, en ons geluk zal volkomen zijn!quot;
In meer luidruchtige kringen werden woorden niet voldoende gekeurd om de opgetogenheid uit te drukken. Toen de Prins het eerst na zijne herstelling den Schouwburg te Brussel bezocht, namen plotseling de strophen van het zangspel op eene verrassende wijze een wending tot, verheerlijking van den jongen held, en onder dien zang daalde, door eene verborgene bewerking een lauwerkrans op zijn hoofd neder. De vervoering der toeschouwers in de gevulde zaal kende toen geenc palen en deelde zich mede aan de menigte daarbuiten: bij het verlaten van den Schouwburg werden de paarden van het rijtuig gespannen en de Prins door eene jubelende menigte, vergezeld van eene Burgergarde-te-paard, floor de straten der stad in triomf naar zijn paleis gevoerd.
Dicht- en Eedekunst namen in Zege-zangen en Dankredenen ile gelegenheid te baat, om door vergelij •:ing met Prins Mau-rits de herinnering te verlevendigen van den Oud-Nederland-schen wapenroem. De Schilderkunst bleef niet achter. Joseph Dénis Odevaere, een kweekeling uit de school van David, trok terstond de schets voor een tafereel, waarin de Prins van Oranje zou worden voorgesteld, te midden van het slaggewoel zijne ridderteekens werpende tusschen Nederlandsche Soldaten. Men itad den kunstenaar verhaald, dat de Prins, in zijn alles trot-serenden ijver onder de vijanden geraakt, door het Zevende Bataljon van Linie -— 't welk tot de Brigade van den Gene-iaal-Majoor van Bijlandt behoorde on op den linker-vleugel gestaan had — zou ontzet zijn geworden, en toen zijne rid-derteekenen zich van do borst gerukt en op de Soldaten geworpen hebben, roepende dat zij allen die verdiend hadden. Maar de gevierde held gedoogde niet, dat met zijn weten de kunst door valsche voorstellingen onwaarheid aan de nakomelingschap zou overbrengen. Nadat hij den Zevenden Julij den schilder in zijne werkzaal bezocht had, trad een ander onder-
227
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
werp in de plaats: en toen den Negentienden October 1818 Koning Willem de Eerste te Brussel de vergaderingen der Volksvertegenwoordiging opende, voor het eerst in een nieuw gebouwd Paleis der Staten-Generaal, prijkte de Vergaderzaal der Eerste Kamer met de groote schilderij van Odevasre, den Prins voorstellende op het oogenblik dat hij gewond in de armen valt van den Kapitein Jules Constant de Villars.
Doch alle lof-uitingen, waarbij de verdenking niet kan onderdrukt worden dat zij door de geestdrift van het oogenblik gekleurd zijn, hebben voor het bezadigd oordeel niet zoo vele waarde, als deze woorden door den Hertog van Wellington in zijn Legerberigt geschreven: quot;His Koyal Highness the quot;Prince of Orange distinguished himself bij his gallantry and quot;conduct, till he received a wound from a musketball trough quot;the shoulder, which obliged him to quit the field.quot; Eenvoudig en sober in de uitdrukking is deze getuigenis, gelijk het geheele Verslag waarin zij te lezen staat, naar de gewoonte van het koelzinnig hoofd 't welk het in de pen heeft gegeven: maar de zin die daarin verborgen ligt, is van veel betee-kenis. Dezelfde soort van dapperheid wordt hier den Prins toegekend als in het berigt van den slag bij Vittoria, en daarbij de hoofddeugd van den Veldheer, beleid. Wat de Hertog bedoelde toen hij dat woord quot;conductquot; bezigde als de hoedanigheid door deu Prins aan den dag gelegd, „totdat hij eene wond van een geweerkogel door den schouder bekwam die hem noodzaakte het veld te verlatenquot; — heeft hij zelf verklaard op eene bijzondere wijze. Te Brussel namelijk bevond zich te dien tijd Godart Alexander Gerrit Philip Baron van der Capellen Heer van Berkenwoude, die sedert Mei van het jaar 1814 totdat de vereeniging van al de Nederlandsche Gewesten tot één Koningrijk Grondwettelijk geregeld was, als gevolmagtigde van de Nederlandsche Regering, zich aldaar had opgehouden en reeds benoemd was tot Gouverneur-Generaal van Neêrlandsch-Indië. Toen kwam hij van het Weener Congres terug, waar hij geweest was met den geheimen last van Koning Willem den Eerste, om toe te treden tot een
228
TWEEDE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK.
verdrag in het diepste geheim tusschen Frankrijk, Engeland en Oostenrijk gesloten en strekkende om de överdrevene eischen van Rusland en Pruissen bij het regelen der Europische Staats-aangelegenheden tegen te gaan. Daar had hem de Hertog van Wellington leeren kennen, en op denzelfden dag waarop deze zijn Legerberigt schreef, den dag na den Veldslag, droeg hij aan Van der Kapellen op om aan Koning Willem den Eerste deze ivoorden over te brengen, die reeds den volgenden dag door de Nederlandsche Staatscourant zijn bekend gemaakt: wTk vind geen lof groot genoeg voor den Prins van Oranje, .,/door wien de bewegingen, den geheelen dag, zoo voortreffe-/,lijk bestuurd zijn, dat ik hem, van het begin tot het einde z/van het gevecht, geene bevelen heb behoeven toe te zenden.quot; Een weerklank dezer vereerende getuigenis werd in het Brit-sche Huis der Gemeenten gehoord uit den mond van Lord Castlereagh. Deze Staatsman op den Drie-en-twintigsten Junij een voorstel doende, om namens Groot-Brittannië dank te betuigen aan de Officieren die onder den Hertog van \\ elling-ton tot de overwinning bij Waterloo hadden medegewerkt, vestigde in zijne rede bijzonder de aandacht van het Parlement op den naam dien hij «boven-aan op de lijstquot; der dapperen vond, den Prins van Oranje dien hij noemde „den jongen held, opgevoed in de school en in de grondbeginselen van den Hertog van Wellington.quot;
Van een anderen bevoegden getuige werd eene overeenstemmende verklaring in Duitsehland vernomen. Het was in het Rapport van den Hannoverschen Generaal Alten, waarin gelezen werd dat de Prins van Oranje „tegen wiens Legerkorps de hoofdmagt des vijands gerigt was geweest, eene dapperheid had ten toon gespreid zijner roemzuchtige quot;Voorzaten waardig.quot; En in een Verslag, gerigt aan Don Pedro Cavallos, Secretaris van Staat van Koning Eernando den .Zevende, en geschreven door den Generaal Miguel De Alava, Gevolmagtigd Minister van Spanje bij het Nederlandsche Hof, die den slag had bijgewoond, lazen de Spanjaarden den hun zoo wel-bekeiiden naam in eene zinsnede, welke overgezet
229
.LEVEN VAK WILLEM DEK TWEEDE.
aldus luidt: ,/De Prins van Oranje heeft zich allerbijzonderst onderscheiden; do6h ongelukkig zal eene wond, schoon die niet doodelijk is, het leger voor eenigen tijd van zijne gewig-tige diensten berooven, en misschien zal hij het gebruik van zijnen linker-arm verliezen.quot; De vrees echter, door den Spaan-schen Staats- en Krijgsman op den tweeden dag na den slag geuit, was ongegrond. Op den dag toen de bevolking van Madrid z'jne woorden in hare Stads-courant las, op den Dertienden Julij, kwam de Prins van Oranje in het Hoofdkwartier van zijn broeder Prederik te Curgies aan, om den volgenden dag te vertrekken naar Parijs, en aldaar liet bevel over het Eerste korps van het Britsch-Xederlandsche Leger weder op le vatten.
Merkwaardig in menig opzigt voor den Prins is de maand geweest van zijn verblijf te Parijs, alwaar hij den Zeventienden Julij aankwam en zijn intrek nam in de Ene du Mont-Blanc, in het fraaije Hotel van den Kardinaal Joseph Pescii, oom van den gevallen Keizer en die na den tweeden val zijns neefs naar Home gevlugt was. De Prins werd hier, door dagelijksche ontmoetingen met de. magtigste Souvereinen, met de aanzienlijkste Legerhoofden, met de hoogstgeplaatste Staatslieden, geheel ingeleid in de Europische Vorsten wereld en hare politieke kringen. ïwee der dagen dier maand hadden ook een historische merkwaardigheid. De een was de Dertigste Julij, toen de Nederlandsche troepen van Wellingtons leger geschaard stonden op den straatweg tusschen St. Denis en Epinay, en, aan wie zich onderscheiden hadden bij Quatre-Bras en Waterloo, tachtig in getal, de eereteekenen der Militaire Willems-Orde werden uitgereikt, de eerstelingen dier Orde, juist drie maanden na hare instelling. De Prins van Oranje, versierd met het Groot-kruis der nieuwe Orde, sprak daarbij de troepen aan in de Hollandsche taal en herinnerde haar Neêrlands herrijzenis na Neêrlands vernedering, en op een groot gastmaal door hem dien dag gegeven, waarbij al de nieuwe Bidders, Soldaten zoowel als officieren genoodigd waren, klonk het „Leve Koning Willemquot; en „Heil het Vader-
230
TWEEDE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK.
landquot; luide en openlijk in Frankrijka hoofdstad. Het was de meesttreffende uitdrukking van de volkomene eerherstelling-des Nederlandschen volks na de verguizing die het had doorgestaan onder de Fransche overheersching.
Een ander tooneel, evenzeer eenig in de tiesohiedenis en grootscher ter aanschouwing deed zich voor op den Achtsten Augustus. Het was het gezigt van een Russisch leger, langs de Boulevards van Parijs in parade trekkende voorbij een stoet van Vorsten en Legerhoofden, die daar allen stonden als overwinnaars van het Napoleontische Frankrijk. Aan hun hoofd was Alexander, Keizer aller llussen, hebbende ter regter- eu linkerzijde Frans Keizer van Oostenrijk en Friedrich Wilhelm den Derde Koning van Pruissen. De vierde der magtigste Mogendheden werd vertegenwoordigd door den Hertog van Wellington, verheven tot Prins van Waterloo. Yoorts zag men in den stoet Prinsen die eenmaal Heerschers zouden worden : den Grootvorst Nikolaus, den Pruissische Kroonprins, den broeder van Louis den Achttiende met zijne beide zonen, en nevens hen Louis Philippe, Hertog van Orleans; en onder deze en meer andere Vorstenzonen trok inzonderheid de aandacht, door den zwarten doek waarin zijn linker-arm gesteund hing, als de gekwetste bij Waterloo, de Prins van Oranje. De wapenschouw op de Boulevards van Parijs was de scherpst-geteekende vertooning van de dagen der wedervergelding voor de natie, die den vertegenwoordiger van hare kracht ook nog ondersteund had in zijne laatste poging om meester te worden van de vrijheid en den vrede der volken.
Bij de eereteekenen die op de borst en aan den hals van den held van Quatre-Bras reeds schitterden, voegde de Keizer van Rusland de versierselen der Tweede Klasse van de Orde van St. George, de Koning van Pruissen die der eerste van den Roodeu Adelaar en de Keizer van Oostenrijk het Komman-deurskruis der Militaire Orde van Maria Theresia. De schenking dezer Oostenrijksche Orde, behalve dat zij uiterst-zeldzaam te beurt viel, had dit opmerkelijks, dat dezelfde Keizer Franz, —-die haar nu aan den Nederlandschen Kroonprins schonk tot
231
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
loon zijner dapperheid betoond bij Napoleons laatsten veld-togt, — ter gelegenheid van den eersten oorlog waarin deze als legerhoofd is opgetreden, met het ridderkruis van Maria Theresia een anderen Oranje-Vorst vereerd had, den veelbe-treurden Prins Frederik, die toen het eerste voorbeeld was van een Ridder dier Orde buiten de Roomsche Kerk.
Op den Negentienden Augustus legde de Prins zijn afscheidsbezoek af op de Tuilleriën; op den verjaardag zijns vaders ontving hij te 's Gravenhage de gelukwenschingen eener talrijke schare, en de twee laatste dagen dier maand bragt hij te Amsterdam door onder de dankzeggingen en juichtoonen eener opgetogene menigte. In Amsterdam, omdat daar alles leven moet van den Handel en alles gekwijnd had onder de stremming van het volkren-verkeer, was de erkentelijkheid onbegrensd jegens den jongen Vorst, die den Dwinger van het Vaste-Laud bedwongen had bij Quatre-Bras en zijn bloed had gestort bij Waterloo. Nooit te voren was het gewigt der vereeniging van Nederland en Oranje zoo diep gevoeld en zoo duidelijk begrepen. Het volk had gezien, dat het tot bescherming zijner vrijheid en tot beveiliging der bronnen zijner welvaart ook nu nog den helden-arm en de bezielingskracht van een Oranje-Vorst kon behoeven; de tijd zou komen, waarin de Dynastie van Oranje ondervinden zou, dat zij behoefte heeft aan de liefde en de trouw van het Nederlandsche volk.
XI.
Te midden der zegeliederen waardoor de Prins van Oranje omsuisd werd, en der eerbetooningen, waarvan hij het voorwerp was, werd hem een schoon juweel toegedacht als tot een sluitsieraad voor zijnen lauwerkrans. Te Petersburg was in edelheid van gestalte en van gemoed de dochter der Czaren opgegroeid, over wier geboorte er blijdschap was geweest op den dag toen, twintig jaren geleden, het Hof te 's Gravenhage stil en verlaten was geworden: — en in hetzelfde Parijs waar destijds door de oorlogskreet der Conventie het banvonnis tegen
232
TWEEDE BOEK. ELFDE HOOFDSTUK.
het Stadhouderlijk Geslacht was geveld, ontving nu de Prins van Oranje de zekerheid, dat de Keizerlijke Groot-Vorstin Anna hem tot bruid was bestemd.
Veertien dagen was de Prins in Parijs geweest, alwaar hij Keizer Alexander gevonden had, toen hij in vertrouwen kon mededeelen, dat zijn verlangen naar eene echtverbindtenis met de Groot-Vorstin Anna Paulowna de goedkeuring had verworven van zijn vader, en dat tusschen deze en het Hoofd van het Huis Eomanow brieven gewisseld werden over de vervulling zijner wensehen. Van de genegenheid der Groot-Vorstin zelve mogt hij nog niet verzekerd zijn, de toestemming van den Czar kon niet twijfelachtig voor hem wezen. Keizer Alexander, die den Prins een jaar geleden in Engeland had leeren kennen toen daar het huwelijksplan met de Britsche Kroonprinses verijdeld werd, had gedurende zijn kort-daarop gevolgd verblijf in Holland eene bijzondere genegenheid voor hem opgevat, en op het Paleis te Amsterdam had hij den Zoon-Troons-opvolger dezelfde onderscheiding bewezen als aan den Vader die Regerend Vorst was, door aan beiden gelijkelijk de Groote Orde van Rusland te schenken, waaraan behalve het Ridderschap der Orde van St. Andreas de waardigheid verbonden was van Grootkruis der Orde van Alexander-Newsky en van Grootkruis der Orde van St. Anna. En het was niet vreemd, dat Keizer Alexander spoedig eene bijzondere genegenheid voor den Prins had opgevat: er was in beiden eene mengeling van ziels-eigenschappen, die bij verschil van levenstoestanden zich onderscheidenlijk ontwikkeld, doch tevens eene gelijkvormigheid van gemoed voortgebragt had, welke ook in den omgang werd waargenomen door allen die met beiden in aanraking kwamen ; in beider gemoed welden gelijksoortige bronnen van menschelijk gevoel; beiden hadden gelijksoortige zwakheden en aandriften. Het schitterend gedrag van den Prins in 1815 deed hem nog hooger rijzen in de achting van den man, die zelf aan de waardigheid van een Monarch de hoedanigheden paarde van een volmaakten Ridder.
De vertrouwelijkheid tusschen den Czar en den Nederland-
233
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
scheu Kroonprins werd inzonderheid opgemerkt, toen de eerste uit Parijs terngkeerende naar zijne Staten, zich eenige dagen te Brussel ophield. Bij die gelegenheid werd ook het slagveld van Waterloo bezocht, en toen vóór de herberg, naar welke Blücher den veldslag had willen genoemd hebben, waarvan de gevel met den naam //La Belle Alliancequot; in groote letteren prijkte, den Czar een glas wijn werd aangeboden, wendde hij zich tot Koning \\ illem den lierste en den l'rins van Oranje en dronk het uit op //het Schoon-Verboud van Staten en lamilien.quot; Zij die niets wisten van 't geen toen nog een geheim moest heeten, merkten in die woorden geene bijzondere toespeling op. Men wist dat Alexander een hart had toegankelijk voor alle teedere aandoeningen, en dat hij het geluk van Europa meer zocht in verbindtenissen van broederschap en liefde, dan in de gewone werktuigen der Stait-kunde. Die trek van zijn karakter deed hem ook het ontworpen huwelijk op alle wijzen bevorderen: de liefde voor de jongste zijner zusteren kwam hier te zarnen met de genegenheid die hij voor den Prins van Oranje had opgevat.
De tijden waren voorbij, waarin de verloofden in Husland alleen aan de overeenkomst hunner ouderen hadden te gehoorzamen, en het hun zelfs niet veroorloofd werd elkander te zien dan bij de voltrekking van het huwelijk. Czar Peter de Groote had dit gebruik afgeschaft door te vorderen dat geen huwelijk mogt voltrokken worden dan nadat de verloofden elkander hadden leeren kennen en tot hunne echtvereeniging toegestemd. Het verlangen van den Prins om zich dit geluk te zien te beurt vallen, wies bij elk meer gelijkend afbeeldsel dat hem van de gelaatstrekken en de gestalte der Gioot-Vorstin werd aangeboden, en bij het vernemen van eiken trsk waaruit hij het beeld van hare ziel kon zamenstellen. Doch hij had na zijne verwonding bij Waterloo niet lang genoeg rust gehouden, en ofschoon het gebruik der wateren te Spa in de maanden September en October, zijn geschokt ligchaams-gestel versterkte, opende zich echter telkens de wonde, en zijn Eerste Heelmeester John Gunning verklaarde dat aan het
234
TWEEDE UOEK. ELFDE HOOFUSTL'K.
ongeduld van den Prins niet spoedig zou kunnen voldaan worden dan na eene insnijding en wegruiming van beensplinteren. Geen beraad ging het besluit van den lijder vooraf: schrijlings op een stoel gezefeu onderging hij de pijnlijke kunstbewerking zonder andere gewaarwording te doen blijken dan het verlangen naar de vervulling van zijn vurig sten wensoh.
Op den Acht-en-twintigsten November werd de reis aanvaard over Frankfort, Weimar en Berlijn naar Petersburg. De Czar had zijnen Adjudant-Generaal, den Luitenant-Generaal Graaf Alexander Czernicheff gezonden om den Xederlandscheu Kroonprins tot een bezoek aan het llussisehe Hof uit te noo-digen en derwaarts te geleiden. De hoofdpersonen van 's Prinsen Gevolg waren drie Noord-Nederlandsche Edelen, Jan Daniël Cornells Carel Willem Baron d'Ablaing van Giessenburg als Hofmaarschalk, Keinoud Graaf van lieede van Athlone en Jacob Baron van Nagell Tot Ampsen als Kamerheeren. Twee Kolonels verzelden den Prins als Adjudanten, een Oranje-vriend reeds van vroegeren tijd, Louis Jean Henri Theodore Lu Caylar, en een Oranje-vriend van den jongsten tijd, Jacques Antoine Edouard Baron De Knijtf. Het reisgezelschap kwam iu den voormiddag van den Twintigster.. December te Petersburg aan, alwaar allen in vertrekken van het groote Winterpaleis, tot hunne huisvesting gereed gemaakt, met de uitge-zochtste hoffelijkheden werden opgewacht. In den namiddag-van denzelfden dag had de eerste ontmoeting der aanstaande verloofden plaats bij de eerwaardige weduwe van Keizer Paul, de Keizerin-Moeder Maria. Dichters en Jlomanschrijvers hebben het voorregt, dat zij toestanden waarvan niemand getuige was, gesprekken die door niemand gehoord zijn, ja de innigste aandoeningen des harten en de vlugtigste gewaarwordingen der ziel aan hunne lezers mogen voorstellen in trekken en kleuren, die zij berekenen dat de aandacht het meest zullen boeijen: — de getrouwe Geschiedschrijver mag van de hier vermelde zamenkomst alleen dit berigten; zij, die gelegenheid hadden het Vorstelijk Paar na dit oogenblik waar te nemen, meenden op te merken, dat beiden te vreden waren over den
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
236
zatnenloop van gebeurtenissen, ontmoetingen, gesprekken en briefwisseling, waardoor zij tot elkander waren gebragt. Toen verscheen ook weldra een Buitengewoon Gezant uit 's Graven-hage, om statiglijk namens den Koning zijn Meester, de hand der Groot-Vorstin Anna te verzoeken voor den Prins van Oranje. Willem den Eerste had die zending opgedragen aan denzelfden Edelman, dien eene vroegere zending als huwelijks-bode naar Spanje bijna het leven had gekost, aan Timon Cornells van Heerdt tot Eversberg, ter gelegenheid der vestiging van het Koningrijk der Nederlanden tot de Graaflijke waardigheid verheven. Het gewenschte antwoord dat hij terug-bragt, verwekte blijdschap in Nederland. De Staten-Generaal, overeenkomstig de Grondwet uitgenoodigd om hunne toestemming tot de voltrekking van den Vorstelijken Echt te geven, voerden vier beweegredenen aan, die hen, als Vertegenwoordigers der Natie, noopten eenparig aan die voorgestelde ver-bindtenis hunne goedkeuring te geven. Eerstelijk, oordeelden zij, was eene naauwere aansluiting van de Nederlanden aan het magtige Eusland wenschelijk, omdat beider politieke belangen in het algemeen volkomen overeenstemden. In de tweede plaats zagen zij in een verbindtenis van het Koninklijk-Nederlandsche Stamhuis met het Stamhuis der Czaren, wel verre van eenige reden tot die bekommeringen, waartoe anders de vermaagsohapping van magtige Vorstenhuizen te meermalen aanleiding gaf, integendeel een waarborg tegen heerschzuchtige inzigten, die zich andere Volken of Vorsten te eeniger tijd omtrent het geluk en de onafhankelijkheid van de Nederlanden mogten veroorloven. Ten derde hoopten zij voor den Nederlandschen Koophandel, door menigvuldiger en duurzamer betrekkingen met het Russische Rijk, een vermeerderden voorspoed. Eindelijk verklaarden zij, dat hetgeen hun bekend was geworden van de uitmuntende hoedanigheden der Groot-V orstin Anna Paulowna, hun de zekere verwachting gaf, dat in de voorgestelde Echt-vereeniging het geluk zou gelegen zijn van „den Jongen Held, het voorwerp der algemeene liefde en erkentenis.quot; De Staten-Generaal drukten op die wijze een
TWEEDE BOEK. ELFDE HOOFDSTUK.
oordeel uit, 't welk dat van hst Algemeen was, en wat zij als hunne laatste beweegreden opgaven, deed den Dichter van het Nederlandsche Volkslied, toen hij op hoogeren toon dan hij gewoon was een Feestzang stemde bij het Vorstelijk huwelijk, die verbindtenis voorstellen als eene schuldverrekening tussclien Eusland 't walk zooveel aan Nederland verpligl was, en Nederland 't welk daarvoor een zoo edel juweel ontving.
De ondertrouw is in Eusland naar de voorschriften der Grieksche Kerk eene godsdienstige plegtigheid, waaraan groot gewigt wordt gehecht. De kerkelijke verloving van den Prins van Oranje en de Groot-Vorstin Anna Paulowna had plaats in de Hofkerk van het Paleis, ten overstaan van de twee Staats-ligchamen die als de oogen zijn van den Alleenheer-scher aller Eussen, den Eijks-Eaad en het Heilige Synode. Het Keizerlijk Hofgezin werd bij het binnentreden in het kerkgebouw, waar eene aanzienlijke schare van Grooten en Diplomaten vergaderd was, door de Leden van het Synode en de Hooge Geestelijkheid in hare gekleurde plegtgewaden, ontvangen met Wijwater en Kruis. Vóór de deur, die het altaar, gelijk het Heilige der Heiligen, doet kennen als een Adyton of voor de Leeken ontoegankelijke plaats, waren het heilig Evangelie en een Kruis op een lezenaar gelegd; en in gouden schalen, op het altaar, als de heilige tafel, geplaatst, lagen de trouwringen, reeds in voor-christelijke tijden zinnebeeldige onderpanden eener onverbreeklijke verbindtenis. Terwijl de Keizer en de Keizerin, de Groot-Vorsten en de Groot-Vorstinnen en de overige Vorstelijke Stoet plaats namen, geleidde de Keizerinne-Moeder de aanstaande verloofden op eene verhoogde plaats in 't midden der kerk, waarover een rood-fluweelen kleed gespreid lag met goud omzoomd, en de Ceremonie nam een aanvang. De Metropolitaan Ambrosius ontving uit de hand van 's Keizers Biechtvader den gouden ring voor den Bruidegom bestemd, en uit de hand van den Aartspriester den zilveren ring, die de beloften der Bruid moest verzinnebeelden; en onder het uitspreken van het gebruikelijke gebed stak hij de beide ringen, na daarmede het tee-
237
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
ken van het kruis gemaakt te hebben, aan de vingeren van lt;len Prins en de Groot-Vorstin, en verklaarde hij „Willem van Oranje en Anna Paulowna, dienstknecht en dienstmaagd des Hoeren, verloofd, nu en voor altijd tot in aller eeuwen eeuwigheid, in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes.quot; Toen naderde wederom de Keizerinne-Moeder en verwisselde de ringen, en drie-en-vijftig kanonschoten gaven berigt aan de bevolking van lluslands jongste Hoofdstad, dat de ondertrouw voltrokken was. Gebeden door de Geestelijken geknield opgezonden, lofgezangen door een zang-koor en den Aartsdiaken aangeheven, dankbetuigingen der Ondertrouwden en gelukwenschingen van het Hofgezin besloten de plegtigheid: gastraalen, feesten en pligtplegingen volgden.
Op den Een-en-twintigsten Pebruarij des jaars 1816 des morgeus ten acht ure herinnerden vijf kanonschoten van de Eorteres van St. Petersburg, dat het de aangekondigde dag was der voltrekking van het huwelijk van Hare Keizerlijke Hoogheid de Groot-Vorstin Anna Paulowna en van Zijne Koninklijke Hoogheid den Kroonprins der Nederlanden. W eder-om werd de Hofkerk de verzamelplaats van al wat Petersburg aanzienlijks had, Eijks-ambtenaren cn Geestelijken, Pevelheb-bers van allerlei rang der Keizerlijke Garde en Hoofd-Officie-ren van het Leger, den geheelen stoet van Diplomaten die alle Regeringen van Europa sommigen ook van Azic eu Amerika vertegenwoordigden, eene zelden-geziene verscheidenheid van kleedren-pracht, gala-gewaden en Bussische kleeding. In het laatste voormiddaguur trok in het Paleis naar de Kerk een eindelooze trein van Vorstelijke personen eu Groot-Officieren, Edelen cn Edelvrouwen van liet Hof, Kamerjonkers en Hofjonkvrouwen, Beambten van velerlei rang. In de hoofdgroep dezer Hoftrein was de Keizerlijke Bruid kenbaar aan de gouden bruidskroon die op haar hoofd schitterde en aan den purper-fluweelen staatsie-mantel, door vijf Edeliieden opgehouden, tegen welks binnenzijde van hermelijn het wit-satij-nen bruidskleed om de jonkvrouwelijke leest gepast, zich af-teekende door eene gelijke kleur-verscheidenheid als een parel
238
F.I.FDF, HOOFDSTUK.
239
TWEF.DF. liOF.K.
in haar schelp; het edelste metaal en de edelste stoffen met flonkerende edelgesteenten afgezet, vormden eene prachtige lijst om eene edelheid van gelaat die een bijzonder eigendom was, en om eene blankheid die gemeen is aan de Schoonen van Noord-Europa. De Koninklijke Bruidegom, hoe ook zijn krijgsmansgewaad overdekt was met goud en ridderteekenen, zou in dit Vorstelijk gezelschap niet zoo ligt te onderkennen zijn geweest, indien hij niet aan de zijde der Bruid had gegaan : wat hem echter bovendien deed opmerken was eene bevallige losheid in elke wending zijner slanke gestalte, waardoor hij een onderscheiden beeld vormde bij de athletische vastheid van den Eussischen ligehaamsbouw.
Wederom was het de Keizerinne-Moeder, die de verloofden bij de hand geleidde naar de verhevene plaats in het midden der kerk, terwijl in eene Latijnsche Vertaling de Psalm werd aangeheven: „O Heer, in Uwe sterkte verblijden zich de koningen : den wensch hunner harten geeft Gij hun: de bede hunner lippen hebt Gij niet afgewezen.quot; Naar de Grieksche Kerkorde gelijk reeds in de oudste tijden der Christenheid, vangt elke huwelijks-voltrekking aan met de krooning van het echtpaar, bestaande in het opheffen van twee kroonen, oudtijds bloemkransen dikwijls met goud en edelgesteenten doorraengd, latei-geheel van metaal, boven de hoofden der echtelingen, — kroonen der eerbaarheid, kroonen als zinnebeelden eener overwinning. Die hier de gouden kroonen boven de hoofden der ondertrouwden hielden, waren de Groot-Vorsten Nikolaus en Michaël. Middelerwijl volbragt de Ilooge Geestelijkheid de gebruikelijke kerkgebaren en zong zij de voorgeschrevene Tro-parions. Toen werd het Evangelie gelezen: in het formuliergebed werden de woorden ingelascht: «Voor Mevrouw de Groot-Vorstin Anna Paulowna en haren Gemaal;quot; het Te-Deum deed zich hooren en honderd-en-één kanonschoten verkondigden dat het hooge huwelijk voltrokken was. Hierna begaven zich de Hoftreiii en de stoet der vreemde Gezantschappen naar dat gedeelte van het Paleis, waar het huwelijk naar het gebruik der Protestantsche Kerk zou worden ingezegend. De Leeraar
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
der Hollandsche Gemeente was kort te voren overleden, en zoo werd de plegtigheid verrigt door een Pranschen Bedienaar van het Heilig Evangelie met name De La Saussaye. Een altaar met groen laken bekleed, waarop geen andere voorwerpen te zien waren dan een Bijbel en het Formulierboek, en waarvoor de Leeraar stond in zijn deftig zwart gekleed, terwijl twee purper-fluweelen kussens lagen te wachten aan den voet des altaars: hierin bestond de geheele toestel, waarmede de Witte Zaal in het Winterpaleis was ingerigt voor de trouw-plegtigheid van den Prins van Oranje, naar de Godsdienst zijner Vaderen. De Kerkelijke opneming in den huwelijken staat is ook naar de instellingen der Hervormden eene zeer eenvoudige handeling. Vooraf worden alleen drie aankondigingen vereiseht, opdat de Gemeente getuige kunne dat geene wettige verhindering tegen het huwelijk opgekomen is. Bij de plegtigheid zelve leest de Leeraar, zonder eenige symbolische teekenen of gebaren, aan de verloofden het verhaal voor der instelling des huwelijks naar de Heilige Schrift, en eene voorstelling der pligten van echtgenooten naar de leer van het Evangelie, en de ondertrouwden, eikanderen de regterhand gevende verklaren door een eenvoudig „Jaquot; dat zij de een den andere tot echtgenoot nemen en de voorgehouden pligten getrouwelijk zullen volbrengen. Dan volgen de zegeuspreking des Leeraars en het gebed. De echtelingen, terwijl de Gemeente voor hen bidt, verootmoedigen zich voor den Allerhoogste door neder te knielen, of wel gaan zij eerbiedig overeind staan ten teeken van de opstanding uit den dood der zonde tot een leven van eerbaarheid en geregtigheid en godsvrucht.
Aan het bruiloftsmaal, waarbij de vier feestdronken onder pauk- en trompetgeschal door één-en-vijftig en driemaal één-en-dertig kanonschoten werden aangekondigd, — op het bal in de zaal van St. George waarmede de dag besloten werd, — bij de groote staatsie der gelukwensching door den handkus op den derden dag, — bij de tooneelvertooningen in de Her-mitage, — bij de verlichtingen der overdekte wintertuinen, —
240 *
TWEEDE BOEK. ELFDE HOOFDSTUK.
bij het gemaskerde dansfeest in het Tuurische Paleis, -— bij de velerlei andere verlustiging op de volgende dagen gedurende eene geheele maand — werd een rijkdom ten toon gespreid, bij welks pracht en schittering al wat de Prins tot heden gezien had klein en mat werd voor zijne verbeelding. In de reusachtige vormen der gewrochten van het Noorden praalde de weelde van het Oosten doormengeld met de verfijningen der beschaving van het Westen.
De verscheidenheid die schier eiken dag door nieuwheid van feesten en van kleederen-tooi de oogen boeide, deed den vindingrijken geest der Groote Wereld aan het Eussische Hof te meer uitkomen, omdat reeds eene andere maand van huwelijksfeesten was vooraf gegaan. De Groot-Vorstin Katharina Paulowna, de weduwe van Prins Peter van Holstein-Oldenburg, was den Vier-en-twintigsten Januarij in den echt getreden met Wilhelm Pried rich Carl Kroonprins van Wurtemburg; en zoo gebeurde het dat twee Echtparen elkanders huwelijks-verbond zagen sluiten, wier kinderen op hunnen tijd door den Echtelijken band met elkandren vereenigd en Nederlands Koning en Koningin zouden worden.
Het verblijf van den Prins van Oranje in Rusland heeft langer dan een half jaar geduurd. Daarvan heef' hij de eerste maanden doorgebragt met de kennis te maken van het Hof, met de prachtgebouwen der Keizerstad te bezigtigen, met de Instellingen des Eijks te leeren kennen, met wapenschouwen bij te wonen, — waarvan één hem vijftig-duizend ma:i keurtroepen van alle wapenen te zien gaf, geschaard op het plein voor het Keizerlijk Paleis, — met wintervermaken die hem nieuw waren te genieten, met deel te nemen aan de huwelijksfeesten; en toen de Neva, waarvan de Prins met den Keizer en de Groot-Vorsten de plegtige waterwijding op den Driekoningendag had bijgewoond, haar ijs door de lentezon voelde smelten, begaf het Hof zich naar Gatschina, vanwaar de jonge echtelingen van tijd tot tijd weder andere lustoorden bezochten. De eigenaardige uitdrukking van het Russische volksleven verrijktte in den Prins met nieuwe beelden van bouwwerken en kleeder-
16
241
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
dragten en gewoonten zijne wereld van voorstellingen, die reeds zoo verscheidenlijk was gestoffeerd geworden in Pruissen en Engeland in Portugal en Spanje in Frankrijk en de Nederlanden.
Op den Drie-en-twintigsten Augustus kwam het jonge Echtpaar op Het Loo aan, en Koning Willem de Eerste, toen hij daags daaraan zijn geboortedag vierde, mogt bij de herinnering van genoten zegeningen zich verblijden in de verwachting van spoedig het geluk te zullen smaken, door zijn vader eenmaal zoo hoog geschat, van zich Grootvader te hooren noemen.
XII.
Uit het huwelijk van den Prins van Oranje en de Grootvorstin Anna Paulowna zijn vijf kinderen geboren, wier aanwezen in het leven van hun vader gedurende de vijftienjarige vereeniging van Noord- en Zuid-Nederland en Europa's vijftienjarigen vrede, meer uren vervuld heeft dan Staatsbelangen en Oorlogszaken.
Het kind waarvan de verwachting reeds de blijdschap verhoogd heeft met welke de Keizerlijke Hoogheid eener Prinses van Oranje het eerst begroet is door het Konings-Gezin op het Loo en door het Volk in Nederland, was de Prins die door de Nederlandsche Grondwet en eigen pligtgevoel na den dood zijns vaders tot den troon geroepen is. Brussel zag hem geboren worden op den Negentienden Fcbruarij 1817, en bij den doop in de voormalige Kerk der Augustijnen, toen voor de Protestantsche Eeredienst gebruikt, werden de namen van twee Czaren tusschen de oudvaderlijke namen aldus ingevoegd: Willem Alexander Paul Erederik Lodewijk.
In het daarop gevolgde jaar op den Tweeden Augustus, werd op het lustslot Soestdijk een tweede zoon geboren, Willem Alexander Erederik Konstantijn Nikolaas Michaël, dien .zijne ouders tot den vollen wasdom zijner stoffelijke gestalte en zijn gemoed tot een zelfstandig karakter ontwikkeld hebben gezien om met te dieper weemoed hem op negen-en-twintigjarigen leeftijd te zien wegkwijnen.
242
TWEEDE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTUK.
Een derde zoon werd op hetzelfde lustslot geboren den Dertienden Junij 1820 : het was Prins Willem Frederik Hendrik, de eerste Prins uit het Huis van Oranje-Nassau die als Scheepsbevelhebber de Nederlandsche vlag heeft doen wapperen aan de boorden van de Neva, voor de kusten der Middel-landsche Zee en in den Indischen Archipel.
Een vierde zoon zag den Een-en-twintigsten Mei 1823 insgelijks te Soestdijk het levenslicht en kreeg de namen Willem Alexander Frederik Ernst Kasimir: doch de doop-sluijer waaronder dit kind op den zevenden Gedenkdag van Waterloo in de Nieuwe Kerk ve Amsterdam het voorwerp was van veler gebed en hope, werd reeds vier maanden later met een lijk-gewaad verwisseld.
De geboorte eener dochter bekroonde den huwelijkszegen op den Achtsten April 1824. De jonge Prinses te 's Gravenhage geboren bekwam de namen Wilhelmina Maria Sophia Louise, en is, als aanvallig kind, als vorstelijke jonkvrouw en als beminde gade van een erfgenaam der Groot-Hertoglijke kroon van Saksen-Weimar-Eisenach, de oogappel geweest van haren vader, en voor de Vorstin die haar onder 't hart gedragen heeft een bron van levensvreugd en een troost in moedersmart en weduwrouw.
Voor de opvoeding zijner zonen had het gezond verstand bij den Prins van Oranje denkbeelden tot overtuiging gebragt, die hij wenscht-? gevolgd te zien : maar hij werd gedwongen daarmede terstond een weg in te slaan, lijnregt strijdig met dien hij voor den besten hield. Hij was een bepaald voorstander van hetgeen men de Publieke Opvoeding noemt, — waarbij de zonen van verschillende huisgezinnen vereenigd zijn, tot verkrijging van kennis in dezelfde leerschool, en tot vorming van het karakter in een gemeenschappelijk opvoedingsgesticht. Hij kleefde de leer aan, dat kinderen met kinderen, knapen met knapen, jongelingen met jongelingen dagelijks moeten omgaan, om reeds door kinderkennis tot menschen-kennis te komen, om in bespotting van kameraden het beste geneesmiddel te vinden tegen stugheid en opvliegendheden en
16«
243
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
allerlei eigenwaan, om inseliikkelijkheid en hulpvaardigheid te leeren, om zich te gewennen gevatheid aan voorzigtigheid te paren in de zamenleving, met één woord om dien menscli-kundigen tact in den omgang met anderen te verkrijgen, die eene kostbare gave voor iedereen is en voor Prinsen het allermeest, maar ook voor Prinsen het allermoeijelijkst te verkrijgen. Zelf een huis van Opvoeding te doen bouwen en met zorg inrigten, waarin op niet te grooten en niet te kleinen afstand van zijn Hof zijne zonen met eene uitgelezene schare wakkere knapen uit andere huisgezinnen door eene keur van bekwame en verstandige mannen zouden worden onderwezen en opgevoed: dat scheen hem het wenschelijkst toe. Maar het was een wensch aan wiens vervulling hij niet denken mogt. Naijver maakte Noord- en Zuid-Nederland zeer gevoelig voor elke voorkeur aan het een of aan het ander deel des llijks bewezen, zoo als blijkt uit den dwang die aan het Hof, aan de Staten-Generaal en aan de Hooge Staats-Collegiën werd opgelegd om telken jare beurtelings van Brussel naar 's Gravenhage en van 's Gravenhage naar Brussel te verhuizen ; en de Prins van Oranje moest alles vermijden wat deze ligtgeraaktheid zou kunnen kwetsen. Zoo zag hij zich verpligt zijns ondanks het stelsel van huis-onderwijs te volgen en zijne zonen onder zijne persoonlijke leiding op te voeden, aan zijn eigen Hof.
Eene eerste zorg was nu, de nadeeien weg te nemen die voor de ligchamelijke en zedelijke ontwikkeling van een kind ontspruiten uit een leven in den overvloed eener Vorstelijke huishouding. De verpleging der jonge Prinsen had van hunne geboorten af de strekking gehad om hunne ligchamen te sterken en te harden door onthouding van al wat weekelijkheid kan bevorderen. Deze verplegingswijze werd voortgezet naar vaste levensregelen door den Prins voorgeschreven, en gelijk in hunne wiegen zoo ook op hunne eerste legersteden en bij hunne maaltijden werden de jonge Prinsen door hunnen Vader gadegeslagen, die zich dikwijls kwam verzekeren ot er voldaan werd aan dit zijn gebod: //Doet hen zoo weinig moge-
244
TVTEEDE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTUK.
lijk gevoelen dat rijkdom een voordeel is, en gewent hen aan eene zeer eenvoudige levenswijze.quot;
Toen de oudste Prins den zesjarigen leeftijd naderde, kwamen Koning Willem de Eerste en de Prins van Oranje overeen omtrent den persoon, die de opvoeding der koninklijke kleinzonen zou besturen. Ook hierbij moest de gevoeligheid van het Noorden en het Zuiden ontzien worden; de keus viel op Juste Thierry Baron de Constant Eebecque de Villars. Deze -— mogt ook zijn naam in Hollandsche ooren luiden als die van een vreemdeling — was te 's Gravenhage geboren even als zijn vader de Generaal Guillaume Anne de Constant Eebecque de Villars dien de Stadhouder Prins quot;Willem de Vierde had ten doop gehouden; zijne moeder was eene Geldersche Edelvrouw, en zijne voorouders gedurende versclieidene geslachten hadden hun deel gehad aan den roem door de wapenen der Nederlar.dsche Republiek behaald ter zee en te land. Zuid-Nederland kon worden gewezen op de Heerlijke goederen, die de Consents gedurende vijf eeuwen bezeten hadden in het Oud-Nederlandsche Gewest Artois, en op vermaagschap-ping door echtverbindtenissen met de Adellijke Huizen der Graven van lens, van Bethune, van Croy en andere, in een tijd toen nog geen kerkverschil de geslachten van elkander verwijderde die of de Hervorming omhelsd hebben of Home zijn getrouw gebleven. De gekozen Edelman was Majoor bij den Algemeenen Legerstaf, had veldtogten in Duitschland en Italië bijgewoond, en paarde aan een bezadigden geest en een Godsdienstig gemoed kundigheden die hem in staat stelden te zorgen dat aan het onderwijs, 't welk onderscheiden Leeraars zouden op zich moeten nemen, eene gewenschte rigting wierd gegeven.
De Prins van Oranje vergenoegde zich echter niet met zijn vertrouwen te schenken aan een Gouverneur zijner zonen: hij had hoogere gedachte van de pligten van het Vaderschap, en hij geloofde dat geene opvoeding, wel is waar, de magt heeft om de kiemen van verdorvenheid in de menschelijke natuur uit te roeijen, maar dat toch het ontspruiten dier kiemen door
245
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
246
verstandige en aanhoudende zorg kan worden te keer gegaan, voor 't minst bedwongen. De Majoor Constant de Villars werd door hem uitgenoodigd om de grondregelen die hij in de vervulling zijner taak wenschte te volgen, in schrift te brengen, en toen hij op den Vijfden November 1823 zijnen arbeid aanbood, overhandigde de Prins hem een geschrift waarin deze zijn eigene inzigten had ontwikkeld, opdat alzoo bij een gemeenschappelijk overleg de denkbeelden door beiden onafhankelijk van eikanderen geuit, zouden kunnen in aanmerking komen. De eenvoudigheid, die bij de ligchamelijke verpleging der jonge Prinsen werd in acht genomen, werd door den Vader ook verlangd bij hunne verstandsontwikkeling. „Het doel der verstandelijke opvoeding — dus redeneerde hij — is, het kind te leereu op te merken, te begrijpen en te oordeelen. Daartoe moet het vroeg gewend worden om zuiver waar te nemen, en men moet het van jongs af ieder denkbeeld in deu eenvoudigsten vorm voorstellen; zoo zal zijne Eede de gewoonte bekomen van zich alles te denken in ware begrippen; en wanneer dan het oordeel ontwaakt is, dat niet te vroeg moet gewekt worden opdat het te krachtiger in werking trede, dan zal het onderwijs in onderscheiden wetenschappen zeer kunnen vereenvoudigd worden. Zoo zal, bij voorbeeld, de knaap wijsgeerige vatbaarheid verkrijgen, zonder dat hij zieh in de stelsels van Wijsbegeerte behoeft te verdiepen; hij zal logisch kunnen bewijzen zonder het onderwijs der Logica te behoeven; en zijn redelijk denkvermogen zal hem van elke gebeurtenis de toepassing aanwijzen, zonder dat hij van de Geschiedenis eene andere dienst behoeft te vergen dan hem feiten te doen kennen.quot; De Geschiedenis van het Vaderland wilde hij niet dat zijne zonen jong zouden leeren, en drie redenen bewogen hem daartoe. Vooreerst beschouwde hij de Geschiedenis der voormalige Republiek als een gesloten tijdvak, waarvan hij de kennis zeer wetenswaardig achtte maar van gering nut voor het praktische leven der Koninklijke Prinsen. In de tweede plaats vond hij in de werken die destijds over de Historie des Vaderlands het licht had-
TWEEDE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTUK.
den gezien zooveel valsche en partijdige oordeelvellingen, dat hij eerst naar een beter leerboek daarover wilde uitzien. Eindelijk oordeelde hij het gevaarlijk jonge Prinsen geschiedverhalen vol van den roem hunner voorouderen te doen lezen voordat hun oordeel genoegzame rijpheid verkregen had om de daden, waarop die roem gegrond was, op hare regte waarde te schatten. Hij wilde toch zijne zonen zoo lang mogelijk onkundig laten van hunne bestemming om eenmaal de eersten van het Land te zijn, en hun niets dieper ingeprent hebben, dan dat, zoo zij bemind en geacht wilden zijn, zij dat verkrijgen moesten door deugd en bekwaamheid, en hunne leer- en leesboeken werden door hem zeiven onderzocht, of daarin ook denkbeelden omtrent de voorregten van Geboorte en Vorstengezag voorkwamen, die voor de jeugdige gemoederen verleidelijk konden zijn. Zijn stelregel naar welken hij de hoofden en de harten zijner kinderen wilde geleid hebben was: «de Vorsten moeten zich zoo gedragen als of de Volken het regt hebben hen af te zetten, en de Volken moeten zich laten regeren als of de Vorsten hun door God tot Souvereinen zijn gegeven.quot; Over schier elk gedeelte der verstandelijke opvoeding zijner zonen had de Prins van Oranje eene gevestigde overtuiging, en over de wijze waarop, naar zijn oordeel, de vaardigheid kon verkregen worden om duidelijk cn met nadruk zijne gedachten in schrift te brengen, of, gelijk hij het noemde //goed te redigerenquot; heeft hij zijne denkbeelden schriftelijk geuit. In welke mate hij zelf die gave bezat, zal misschien aan de Nakomelingschap blijken wanneer zij meerdere brieven, aan-teekeningen en geschrevene stukken van Koning Willem den Tweede zal leeren kennen.
Wat de zedelijke opvoeding betreft, //Cicero,quot; zeide hij, ,/heeft fraai over de Pligten geschreven, maar de Christelijke Zedeleer omvat alles en die is de onze.quot; Een ander gedeelte der opvoeding maakte hij tot het onderwerp eener afzonderlijke Memorie, het Godsdienstig onderwijs. Hij stelde niet alleen hoogen prijs op Godsdienstige indrukken —- dagelijks moesten de jonge Prinsen hun morgengebed doen bij hunnen Vader—-
247
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
maar ook nam hij zelf de taak op zich om hen de leidingen Gods in de lotsbestemming der Israëlieten als de beginselen der Christelijke Bijbelleer te doen kennen: cn er is een tijd geweest, toen ook reeds Prins Hendrik voor dat onderwijs vatbaar was geworden, dat de Held van Quatre-Bras wekelijks negen uren Godsdienstig onderwijs gaf aan zijne kinderen. Kaarmate echter zijne jonge leerlingen vorderden, kwam de Vorstelijke Onderwijzer tot de ontdekking, dat zijne eigene Bijbelkennis te onvolledig gebleven en door het oorlogsleven te veel, als hij zeide, „verroestquot; was dan dat hij de taak die hij op zich genomen had zou kunnen volbrengen. Hij bekende dat met de opregtheid die hem eigen was en hij herhaalde die bekentenis met eene uitdrukking van leedgevoel, toen hij dat onderwijs hebbende opgedragen aan een der twee Koninklijke Hofkapellanen den Waalsohen Predikant Daniël Delprat, gestadig diens lessen bijwonende, den geheelen omvang eener Hervormde Geloofsbelijdenis leerde kennen uit den mond van een man van fijnen geest en uitgebreide kennis. De lessen in andere vakken van onderwijs aan zijne zonen gegeven werden mede door den Prins dikwijls bijgewoond, en telken halven jare had in ziju bijzijn een geregeld onderzoek naar hunne vorderingen plaats 't welk twee of drie dagen duurde. Deel te nemen aan hunne spelen was zijn meest geliefde uitspanning, zoodat ieder uur hem verdrietig was, waarin de ver-pligte bijwoning eener Hof-vereeniging of het bezoek van een aanzienlijken vreemdeling hem van het bijzijn zijner kinderen beroofde.
Tot de oorzaken van stoornis in deze vaderlijke zorgen en geuietingen behoorden inzonderheid eenige buitenlandsche reizen. De bijzonderheden echter van al die reizen, behoorende tot het persoonlijk leven en het familie-leven van Willem den Tweede in het tijdvak waarin hij Kroonprins was, zijn niet belangrijk genoeg geweest om in eene levensgeschiedenis eenige vermelding te verdienen. De langdurigste waren, eene naar quot;Warschau in den herfst van 1820, eene in September 1824 tot geleiding der Prinses van Oranje naar Petersburg, vanwaar
248
TWEEDE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTUK.
249
tie Prins alleen in December terugkeerde; wederom eene in Maart van het daarop gevolgde jaar aanvaard tot temggelei-ding der Prinses; en niet meer dan vier maanden na de terugkomst in September van deze laatste reis, volgde er nogmaals eene naar Eusland, inzonderheid vermeldenswaardig. In 'tal-gemeen hebben deze reizen gewis invloed gehad op de deels gezonde deels ziekelijke ontwikkeling der aangeborene eigenschappen van 's Prinsen levensorgaan. Zijn ligchaamsgestel, zwak in zijne jeugd, had door het oorlogsleven, inzonderheid in Spanje, onder een gevoelig zenuwgestel een zoo groote vastheid verkregen, dat nimmer een zijner Adjudanten hem bestendig in al zijne verinoeijenissen heeft kunnen vergezeller;. Maar reeds vroeg heeft het oog van den opmerkzamen kenner der menschelijke natuur kunnen ontdekken, dat de behoefte aan gestadige beweging die men in hem waarnam, voortsproot uit eene al te groote ontwikkeling en te sterke werkzaamheid van het hoofdorgaan van den bloedsomloop, het hart. Deze ziekelijke voorbesoliiktheid bragt zelfs somtijds verschijnselen te weeg die der aandacht van wie hem lief hadden niet ontsnapten. Zoo wekte zijn uiterlijk voorkomen bij gelegenheid der zoo evengemelde reis in 1824 bij Keizer Alexander zooveel bekommering, dat hij 's Prinsen Lijfarts Pierre Floreut Everard daarover onderhield en aan drie zijner eigene Genees-heeren opdroeg om de gezondheid van den Prius van Oranje tot het onderwerp hunner gezette overweging te maken. In een uitvoerig Verslag hunner bevinding schreven de Keizerlijke Artsen den verzwakkenden en rust-bevelenden leefregpl voor, die den naam draagt van den Italiaanschen Ontleedkundige ^ alsalva. Maar noch bij den lijder zeiven noch bij zijn Lijfarts vond die raad goedkeuring; en de laatste was zelfs van oordeel, dat de opvolging daarvan binnen twee jaren de nood-lottigste gevolgen zou hebben: rust verlamde steeds in den Prins de veerkracht zijner ziel, en het kwijnen zijner ziel bragt altijd lijden van zijn ligchaam voort. Aldus door de behoefte zijner natuur gedreven, alle afstanden doorrennende in den toenmaals kortstmogelijken tijd, reed hij dikwijls gedurende
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
vele dagen en nachten achtereen onverpoosd voort in een open rijtuig, of het winter was of zomer, in zonnegloed en hagelslag, over schaduwlooze vlakten of de besneeuwde velden van Polen en Eusland. De kleinere binnenlandsche reizen mogen van deze opmerking niet worden uitgesloten. Een dier vogel-snelle togten te paard, waarvan hij in Spanje de gewoonte verkregen had, is reeds in 't voorbijgaan aangeduid. Te 's Gra-venhage 's morgens tusschen acht en negen ure het ontbijt hebbende gebruikt, steeg hij te paard en ten vijf ure was hij te Brussel ter maaltijd bij denJKoning zijn Vader. In de maand October van het jaar 1818, in het kamp te Zeist, bij het besturen van groote manoeuvren der troepen in het bijzijn van Koning Willem den Eerste, van 's morgens zes uur tot op het middaguur in regenachtig weder te paard gezeten en toen in zijne tent met den Koning zijn vader het middag-ontbijt hebbende gebruikt, steeg hij op nieuw te paard, wen-schende de Prinses van Oranje die zich te Spa bevond met een bezoek te verrassen: en voor het nacht was geworden had hij den afstand van veertig uren afgelegd. Maar de reis die hij op den Achtsten Januarij 1826 van 'sGravenhage naar Petersburg aanvaardde, was allerbijzonderst aandoenlijk voor zijn gemoedsbestaan en zenuwgestel.
Keizer Alexander was den Eersten December te Taganrok overleden, en een bezoek van rouwbeklag aan het Kussische Hof was het doel der reis. Doch, waren de Prins en de Prinses door de tijding van het afsterven des teergeliefden broeders zeer diep bedroefd geworden, schrik en angst voegden zich daarbij, toen, daags voor den dag waarop de afreis bepaald was, een renbode het geheim berigt kwam aanbrengen dar, Petersburg in oproer was. Oorzaak, omvang en afloop dier geweldige volksbeweging werden bij deze eerste tijding niet. gemeld, en de Prins, voor wien nu de reis meer dan eene pligtpleging werd, vertrok in de pijnlijkste bekommering voor de Keizerlijke bloedverwanten zijner Gemalin. Eerst te Berlijn kreeg hij de zekerheid der gebeurtenissen van den Veertienden December. Daar vernam hij dat de eedgenooten eener lang
250
TWEEDE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTUK.
25!
gebroeide zamenzwering het openbaar worden der afstandsverklaring van den Grootvorst Konstantijn en diens volharding in het afwijzen der Keizerkroon hadden te baat genomen om, op den dag waarop de Eijksraad en het Garnizoen der Hoofdstad getrouwheid zouden zweeren aan Keizer Nikolaus, de troepen in den waan te brengen alsof de afstand van Konstantijn verdicht ware; dat het bloed had gestroomd over de pleinen van Petersburg; dat de Generaal Graaf Miloradowitz aan de zijde des Keizers door een pistoolschot eens zamen-zweerders gevallen was; dat de Neva eene menigte lijken van verslagenen had weggevoerd, maar dat de geestkracht van den nieuwen Czar den toeleg tot omverwerping der Rijks-instellingen had verijdeld. Vele bijzonderheden van deze zamenzwering en hare uitbarsting, die het Keizerlijk Geslacht zoowel als het Russische Rijk bedreigd had, zijn den Prins van Oranje kort daarna bekend geworden in het Kabinet van Keizer Nikolaus, toen deze door eigen onderzoek zich van de meerdere of mindere schuld van ieder der zaamgezworenen wilde overtuigen en de Prins dikwijls daar met hem gewerkt heeft. Hij leerde hierdoor vele personen kennen wier gehuichelde droefheid over den dood van keizer Alexander hem, die door veel overeenstemming innig aan den overleden Monareh was verknocht geweest, ergernis en afgrijzen verwekte. De afmattende langdurigheid der rouwplegtigheden voegde zich bij deze gemoedsaandoeningen en eene geheele ongesteldheid der zenuwen bragt hem in een toestand, dien de te hulp geroepen Geneesheer voor bedenkelijk verklaarde, indien de lijder voortging allen raad en alle geneesmiddelen van zich te stooten. De Prins werd op deze reis vergezeld door zijn getrouwen Adjudant Otto Jan Herbert Graaf van Limburg Stirum, en aan deze gelukte het door ernstige bede en hartstogtelijke smeeking zijn diep geschokten Meester te bewegen om zich aan de behandeling des Geneesheers te onderwerpen: met het voorkomen van gezondheid zag de Prins zijn Hofgezin weder, maar de indrukken die gevoel en ligchaamsgestel op deze reis ondergaan hebben, zijn nimmer geheel uitgewischt.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Het huisselijk leven van Willem den Tweede in de jaren toen hij den titel voerde van Prins van Oranje, was veeltijds genoeg vervuld dan dat hij naar hetgeen men tijdkortingen noemt behoefde te zoeken. Niet alles ook wat daartoe gewoonlijk gebezigd wordt kon hem behagen. De bijwoning eener goede uitvoering van een roerend of geestig Tooneel- of Zangspel was hem eene verlustiging, en aan het Schaakbord speelde hij met belangstelling zijne partij. Maar de Jagt gaf hem geen vermaak, en in het kaartspel was hij geheel onbedreven. Men beeft destijds verhaald, dat hij eenige malen aan de Speelbank te Spa gezien is, en de kwaadsprekendheid heeft het gerucht aangeblazen en vermenigvuldigd en er hatelijke kleuren in doen spelen. Indien inderdaad de kanswisselingen van het hazardspel kort na het uittreden uit zijne onrustige jongelingsjaren eenigen tijd zijn lust hadden gewekt, dan zou daarin niets zijn dat bevreemden moest. Een spel te zoeken waarbij hartstogten in beweging zijn en de uitkomsten snel op elkander volgen is een zwak, dat niet zelden in hen wordt aangetroffen die door het oorlogsleven zijn gewend geworden aan de prikkels, waarmede hun levensgevoel de ge-stadig-afwisselende werking ondergaan heeft van voor- en tegenspoed, van winst en verlies, van overvloed en gebrek. Maar het kon bij Willem den Tweede niet ligt een blijvende hartstogt worden, omdat de uitkomst zich bepaalde tot winst of verlies van geld. Hij is, wel is waar, niet ongevoelig gebleven voor de waarde die het geld heeft ook in de huishouding van een Vorst: maar bet was geheel in strijd met zijn gemoedsbestaan en karakter, kansen te berekenen of kunstgrepen te bedenken om geld te verkrijgen.
He Muzijk heeft hij zelf niet beoefend, maar gaarne deed hij uitmuntende Toonkunstenaars in avond-vereenigingen aan zijn Hof hooren, en hij stelde er prijs op, wanneer in zijne kinderen zich eenige muzikale smaak openbaarde dat die in hen werd aangekweekt: „wantquot; zeide hij, „zij zullen dikwijls behoefte hebben aan onschuldige verstrooijingen, die zij onafhankelijk van anderen zich kunnen verschaffen.quot;
252
TWEEDE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTUK.
253
Eene onuitputtelijke bron van verlustiging opende hij zich zeiven reeds vroeg in 't versiereu zijner paleizen met de voortbrengselen van penseel, teekenpen en kunstbeitel. Uit dit verlangen om de voorstelling van schoone vormen dienstbaar te doen zijn aan de veraangenaming van het leven in zijn Hof, breidde zijn kunstzin zich uit, die reeds vroeger zich geopenbaard had in zijne bedrevenheid om de teekenpen te hanteren en die later in zijn Paleis te 's Gravenhage eene wereldberoemde schatkamer van kunstwerken gesticht heeft. De eerstelingen eener Verzameling met dit doel begonnen versierden een Paleis te Brussel, 't welk in den morgen van den AcLt-en-twintigsten December des jaars 1830 een prooi der vlammen is geworden bij een brand, die, veroorzaakt door te sterke verhitting der verwarmingsbuizen en daardoor snel verspreid, het leven der Vorstelijke bewoners zelve in gevaar bragt. Van slechts enkele der kunstwerken toen door het vuur verteerd is eenige herinnering overgebleven: eene schilderij van den Vlaming Joseph Franejois Ducq, voorstellende den Schilder Anto-nello van Messina Jmi van Eyck te Brugge in zijne werkplaats bezoekende, is in hare zamenstelling nog bekend door eene gegraveerde schets in omtrekken; een marmeren Venus-beeld van den Bruggenaar Jan Calloigne leeft voort in pleister-afgietsels, en de graveerstift van l'rederic Lignon heeft het gelaat van den Prins bewaard zoo als het zich destijds vertoonde en door het penseel van Odev^ere was op doek ge-bragt. Nieuwe kunstschatten prijkten spoedig in een nieuw Paleis, en zij hebben er de pracht van menig Hoffeest veredeld. Brussel was toen een behaaglijke Kesidentie voor den Bra-bantschen Adel en voor eene menigte daar wonende vreemdelingen : en die er aan de zamenleving der Groote Wereld leven en bezieling gaven waren de Prins van Oranje en zijne Keizerlijke Gemalin. Menig aangenaam onderhoud en menig verlustigend schouwspel van costuum-verscheidenheid en bevallige vormen heeft Willem de Tweede in de verschillende tijdperken zijns levens aan die vereenigingen te danken gehad; doch wat veel meer dan dit hem tot hare vermenigvuldiging deed
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
medewerken was, dat zij den overvloed van den rijkdom langs tallooze kanalen doen afdruppelen op arbeid en nering. Dat was zijne edelste verlustiging, die bij het klimmen zijner jaren is toegenomen, welvaart door arbeid te bevorderen en den druk van behoeftigen te verligten.
„Minzaam en menschlievendquot; werden reeds vroeg de eere-titelen die hem bemind maakten bij het volk; en wat hij daardoor vermogt, bleek, toen in 't voorjaar van 1817 eene duurte van levensmiddelen door het misgewas des vorigen jaars veroorzaakt, tot bedenkelijke volks-oploopen aanleiding gaf, maar te Brussel het ter voorkoming van alle buitensporigheden genoeg was, dat de Prins van Oranje zich onder de opgewonden menigte begaf en haar met een vriendelijke toespraak tot orde vermaande. In Februarij van het jaar 1825, toen hij de kusten der Zuiderzee bezocht, die door geweldige overstroomingen geteisterd waren, bragt zijne menschlievendheid daar een diepen indruk te weeg, minder nog door de vele giften die hij deed uitdeelen, en met eene algemeene gift van dertigduizend gulden voor zich en de Prinses van Oranje bekroonde, dan door de vormen waaronder de uitingen van zijn medelijdend hart zich deden waarnemen. Inzonderheid was dit het geval in Amsterdam, alwaar een doorbraak in den Waterland-schen dijk den bewoneren van de buitenkaaijen dier hoofdstad de jammeren van een watersnood uit hunne vensters deed aanschouwen. De onverwachte verschijning van den Prins van Oranje uit Brussel, waar het Hof zich bevond, in den avond van den Twaalfden Februarij, zijn zwerven en zwalken in een sloep door de overstroomde streken van Noord-Holland den volgenden dag van den dageraad af, zijne eerbiedige bijwoning van de avond-godsdienstoefening na dien watertogt, om gebed bij daad te voegen, en inzonderheid zijn bezoek daags daaraan bij de achttien-honderd geredden uit het water, die van huis en have beroofd in drie gebouwen verpleegd werden, deden aller tongen spreken van zijne prompte hulpvaardigheid. In een dier gebouwen — het voormalig Aalmoezeniers-weeshuis dat later in een Paleis van Justitie orage-
254
TWEEDE BOEK. TWAALFDE HOOFDSTUK.
schapen is —- in eene zaal waar vele ongelukkigen, mannen, vrouwen, kinderen, op banken aan tafels gezeten waren, gebeurde het dat men den Prins plotseling zag toeschieten naar eene vrouw die daar zat met hare kinderen. //Burgemeester, help een handjequot; roept hij den dsftigen David Willem Elias toe: en beiden beuren de hoog zwangere vrouw, die door ongesteldheid overvallen werd, uit de zaamgedrongene schare. //Ik geef twee-honderd gulden voor de kraam en neem het Peetschap van het kind op mij,quot; roept de Prins haar na, terwijl zij ter verdere verzorging wordt weggedragen; en al de aanwezigen, waarvan niemand de vrouw had opgemerkt, verhaalden het de stad rond, hoe zij diep getroffen waren geweest door dat snelziend oog en die uitdrukking van meewarigheid in elk woord en elke beweging; zij wisten niet, dat, hierin zich zeiven altijd gelijk, de jonge held in de bres van Ciudad-Eodrigo onder even dappere strijdmakkers als hij, de eerste geweest was om een gekwetsten spitsbroeder te hulp te komen.
Dergelijke voorvallen en de minzaamheid van zijn omgang met alle menschen deden onder het volk, geneigd in een Hof vooral een zetel van hoogmoed te zien, dit woord verspreiden: z/de Prins van Oranje heeft niets van het Hof dan de beschaafde manieren.quot; Inderdaad, waar gezochte hoogheid en slaafscne stijfheid den boventoon hadden daar bevond hij zich ongaarne, en knellende vormen van zamenleving bragten in zijn gemoed eene zekere aamechtigheid te weeg, die hem deed hijgen naar de vrijheden eener ongedwongene verkeering. Toegevende aan den lust om te voldoen aan die behoefte ging hij wel eens verder dan de bedachtzaamheid zou hebben raadzaam geoordeeld. In zijne argeloosheid viel het hem niet te binnen, dat elke gemeenzaamheid hem toegankelijk maakte voor een soort van lieden, die in onze zamenleving wel bekend zijn, al hebben zij in onze taal nog geen benaming gevonden, en die wij met een uitheemsch woord Intriganten noemen. Hij vergat, dat er eene Harpy in de zamenleving is, die men kwaadsprekendheid noemt, en hij zag niet
255
2-56 LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
in, dat met eiken stap dien hij deed buiten den kring der Vorstelijke terughouding, hij nader onder het bereik kwam vau hare al-bezoedelende boosaardigheid. Indien echter de stokers der partijen die in 1830 het Koningrijk der Nederlanden hebben van-een-gescheurd, niet reeds vroeg het er op hadden toegelegd, om den Kroonprins nu eens te verbijsteren — of hij hun werktuig zou kunnen worden — dan eens op hem inzonderheid, den lieveling van het Belgische volk, hunne algemeene verguizing van het Huis van Oranje te doen drukken, het zou dien helschen Geest nooit gelukt zijn een toestand te doen geboren worden, waarin de held, dien men omlauwerd en omstraald van glorieglans op de handen had gedragen, miskend en verdacht, allerwege stemmen van veroordeeling vernam, behalve van zijn Geweten en van de lippen der Vorstin zijner liefde. Doch het verhaal der gebeurtenissen van die dagen behoort te worden voorafgegaan door een overzigt van het politieke leven des ïroonsopvolgers in het vereenigd Koningrijk van al de Nederlandsche Gewesten. Het laat zich natuurlijk in twee deelen splitsen: zijne verrigtingen als Legerhoofd, en zijne werkzaamheid in het Staatsbestuur.
XIII.
In het Derde Hoofdstuk van dit boek is gemeld, dat de Souvereine Vorst van den nieuwen Nederlandschen Staat bij een Besluit van den Zesden April 1814 aan zijn oudsten zoon de Oppevdirectie der Zaken vau Oorlog heeft opgedragen, maar een ontwerp van Landsverdediging door deze bearbeid heeft afgewezen of ongebruikt gelaten. Die opdragt van het Bestuur der Zaken van Oorlog, waarbij in het Besluit de uitdrukking gevoegd was „met al den aankleve van dien,quot; was in de bedoeling van den Vorst meer eeue bekleeding van zijn zoon met eene aanzienlijke waardigheid, dan de uiting van het verlangen om hem een werkzame taak en het bestuur dei-Oorlogszaken met der daad toe te vertrouwen. De Prins-Directeur had, nevens zich meer dan onder zich, een Gom-
TWEEDE BOEK. DERTIENDE HOOFDSTUK.
257
missaris-Generaal van Oorlog en een Intendant-Generaal dei-Administratie van Oorlog, die beiden met zijn vader persoonlijk arbeidden. Nu was de Prins, ten gevolge der vroeger verhaalde gebeurtenissen, gedurende de twee eerste jaren na zijn aanstelling zeer zelden aanwezig ter plaatse waar de Vorst en het Ministeriëel-Departement zich bevonden; en nadat tot de vereeniging van al de Nederlanden besloten was, is nog weder afzonderlijk de Luitenant-Generaal Ealph Dundas Tindal met het bestuur der zaken van Oorlog in de Zuidelijke Gewesten belast geworden : zoodat de nieuwe verordeningen tot de Landverdedigicg en de Legerorganisatie op eene wijze tot stand werden gebragt, dat de Prins, wien het Opperbestuur der Zaken van Oorlog met al den aankleve van dien was opgedragen, daarop zelfs niet den geringsten invloed gehad heeft. De Commissarissen-Generaal daarentegen, zijnde achtervolgens eerst geweest de Luitenant-Generaal Barend Hendrik Baron Bentinck tot Buokhorst, de Staatsraad Johan Hendrik Mollerus en de Luitenant-Generaal Jan Willem Jans-sens, werden gewend ook met den Koning de gewigtigste maatregelen te bespreken en vast te stellen zonder dat het goedvinden van den Prins-Directeur daarover zelfs gehoord werd. De Prins, bij de vorming van het Occupatie-leger, 't welk na den tweeden Parijschen Vrede in 1815 Frankrijk zou bezet houden om te waken voor de nakoming der geslo-tene verdragen, zijne betrekking bij het Engelsche leger hebbende nedergelegd en na de voltrekking van zijn huwelijk in 1816 tot meerdere rust gekomen, kon zich nu aan de behartiging van zijn Ministerie geheel toewijden. Doch weinige dagen voor den slag bij Waterloo was de Luitenant-Generaal Janssens uit zijne betrekking van Commissaris-Generaal van Oorlog op zijn verzoek ontslagen, eu in zijne plaats door den Koning aangesteld de Generaul-Majoor Prederik Adriaau Graaf van der Goltz. Deze in 1816 tot Luitenant-Generaal bevorderd en voor de behandeling der Zaken van het Departement van Oorlog in het spoor getreden zijner voorgangers, had meer nog dan dezen door langdurigheid van gang daarin een
r.EVEK VAN WILLEM DEN TWEEDE.
vasten tred gekregen Bij de ontevredenheid van den Prins over de nietigheid van zijn invloed in zaken die hem ter harte gingen en waarover hij in naam het Opperbestuur had, voegde zich toen een bijzondere oorzaak van misnoegen.
Na den vrede van 1815 was aan vele Xedcrlandsche Officieren die vroeger in de legers van den Eranschen Keizer gediend hadden, en nu buiten werkelijke dienst gesteld werden, eene daarmede en met hunnen rang overeenkomstige bezoldiging of' een zoogenoemd wachtgeld toegelegd, en de aanzienlijke uitgaven daardoor veroorzaakt drukten de Schatkist. ïen einde de aanmerkingen daarop te voorkomen, die bij de Volksvertegenwoordiging elke Begrooting van het Departement van oorlog zouden kunnen bedreigen, was de Koning met den Commissaris-Generaal Van der Goltz overeengekomen, om eenige dier Officieren bij de Krijgsmagt in 's Eijks Over-zeesche Bezittingen over te plaatsen, opdat hunne namen op den Staat der ()fficieren van het Leger niet meer zouden gezien worden. Kene lijst tot dat einde op den Drie-en-twin-tigsten September 1817 aan den Koning aangeboden, behelsde, op drie uitzonderingen na, alleen de namen van Zuid-Nederlanders, en de voordragt om eenigen hunner naar Üost-Indir te zenden, den Vijftienden October gedaan, werd reeds drie dagen daarna door een Besluit dss Konings bekrachtigd. Be Prins kreeg van het voornemen zijns vaders kennis toen hij in de eerste helft van (Jetober de troepen die in het Zuiden in bezetting lagen in oogenschonw nam te Namen, Bouillon, Philippeville, Mons, Doornik, Ypeien, Brugge, Gent, Antwerpen en Bergen-op-Zoom, terwijl zijn broeder Prins Frederik der Nederlanden gelijke wapenschouwen hield over de troepen in de Noordelijke Gewesten. Bij die gelegenheid had de Zuid-Nederlandsche bevolking den Prins van Oranje weder vele blijken van verknochtheid gegeven. ïe Gend, bij voorbeeld, waar hij te gelijker tijd de inwijding der Universiteit bijwoonde, had eene redekunstige wending, waarmede de Graaf Van Lens, Burgemeester dier stad, in eene plegtige Aanspraak herinnerde hoe Willem de Zwijger zijn zoon te Leydeu had
258
DERTIENDE HOOFDSTUK.
259
TWEEDE DOEK.
doen studeren, bij deze wooï-den : „Maurits die r.oo jong (ds aij, Spinola niet luid overwonnen,quot; — eene onbeschrijfbare oreestclrift te-weeg-gebragt, en de gelieele Burgerij had 's Prinsen belangstelling in de Vlaamsche Schilderschool en den voorspoed der Gendsche fabrieken, met blijken van erkentelijkheid beantwoord. Het moest hem dus te meer treffen, een uraatregel dien hij, in 't geheel, afkeurde, op zijnen naam, althans onder zijn schijn-bestuur genomen, inzonderheid ten bezware der Belgische Officieren te zien toegepast. Men zou echter onbillijk oordeelen door zijn misnoegen hierover alleen loe te schrijven aan eene overdrevene voorliefde voor het Belgische volksleven. Hoe diep zelfs de herinnering van onregt mi hardheid hem ook ten p-evalle van Noord-Nederland treffen kon, bewijst zijn onverwinnelijke afkeer van den graaf Pe Celles, wiens naam als van den onbarmhartigen Prefect uit de tijden van het Fnmsche Keizerrijk in Hollandsche geschied-boeken geschandvlekt staat, en dien desniettemin de Staten i cner Zuid-Nederlandsche Provincie tot Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal verkozen hebben en Willem de l'lerste tot zijn Gevolmagtigde bij den Pausselijken Stoel heeft benoemd. Wanneer de Prins van Oranje ontdekte dat hij onverhoeds niet den mecdoogenloozen kwelgeest der Amster-damsche burgerij en van het Departement der Zuiderzee in gezelschap was gekomen, verwijderde hij zich oogenblikkelijk.
Jn de herfst van dat jaar 1817 was de beurt weder aan 's Gravenhage om de Residentie van het Hof en der Ilooge Staatsambtenaren te worden. De Prins van Oranje woonde op den Twintigsten October de opening van de zittingen der Statcn-Generaal bij, doch was daartoe den vorigen dag van 'Urussel gekomen waar zijn Hofgezin zich nog bevond en vertrok den volgenden dag weder derwaarts. Welke woorden en welke brieven er tusschen den vader en den zoon gewisseld /.ijn over hun verschil van zienswijze in het bestuur van het Departement van Oorlog is eeu geheim gebleven van het Vorstelijk Kabinet. Zo-j veel heeft men kunnen ontwaren, dat de l'rins aan den Koning zijn vader onbewimpeld de beweeg-
17*
260 LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
redenen beeft opengelegd die hem bewogen om zich aan het bestuur der Militaire aangelegenheden van het Eijk te onttrekken, en dit weet men dat de Koning beseffende welligt den ongunstigen indruk dien het zou te-weeg-brengen, wanneer die redenen algemeen bekend werden, op den Twaalfden November van 's Gravenhage zich naar Brussel begeven heeft met geen ander oogmerk dan om te trachten zijn zoon tot andere gedachten te brengen. Die poging echter was vruchteloos, en op den Vijftienden November teekende Koning Willem de Eerste te Brussel een Besluit, 't welk bij afwezigheid van den Secretaris van Staat door den Eersten Secretaris van 's Konings Kabinet Jean Gijsberto de Mey van Streefkerk was opgemaakt en aldus luidde:
„Gelet O}) het verzoek aan Ons gedaan door onzen beminden zoon den Prins van Oranje, hebben goedgevonden eu verstaan, dat verzoek accorderende aan onzen beminden zoon den Prins van Oranje te vergnnneu, zoo als Wij hem vergunnen bij deze, zijn eervol ontslag van de bij ons Besluit van den Zesden April 1814, N0. 4, aan hem opgedragene Opperdirectie van het Departement van Oorlog met al den aankleve van dien, alsmede van de waardigheden van Generaal-en-chef en Inspecteur-Generaal van alle wapenen, die hij bij de Nederlandsche Armee tot dus verre heeft bekleed.quot;
Dit besluit te moeten nemen strekte den Vader en Koning tot groot verdriet. De onverzettelijkheid van zijn zoon, dien hij zijn Eersten Onderdaan noemde, moest hem te dieper smarten, daar hij in andere Staats-ambtenaren een grootere rekkelijkheid ondervond, wanneer er maatregelen genomen werden die met hunne zienswijze niet strookten. Maar deze afloop dei-zaak was ook verre van den Prins te vrede te stellen, die nu wel zelf ontheven was van de verantwoordelijkheid van verordeningen die hij afkeurde, maar de oorzaak van zijn beklag niet zag weggenomen. Hij kon zijne verstoordheid daarover niet verbergen. Den Dertienden December met zijn Gezin Brussel hebbende verlaten om den Koning en het Staatsbestuur naaide Noordelijke Gewesten te volgen, begaf hij zich mot de ïrinses en den jongen Erfprins naar Utrecht in plaats van naar
TWEEDE BOEK. DERTIENDE HOOFDSTUK.
's Gravenhage. Aan bevredigende raadgevingen gehoor gevende, geleidde hij wel op den Zeventienden dier maand de Prinses en den Erfprins naar de Noordelijke Residentie; doch bij vertoonde zich aldaar alleen in burgerkleeding met Eussische rid-derteekens, en buiten weten des Konings ging hij, vergezeld van een enkelen Adjudant, zich in Amsterdam ophouden, aldaar aanzienlijke ingezetenen bezoekende en op het Paleis ter maaitijd ontvangende. Voor niemand kon deze verstoring der eensgezindheid tusschen den Koning en den Kroonprins pijnlijker zijn dan voor de Koningin. Haar zachtaardig gemoed werd door al wat naar twist zweemde beleedigd, en hier vond zij zich geplaatst tusschen den Koning haren Gemaal voor wien zij ontzag gevoelde, en haven zoon Willem dien zij bij uitnemendheid liefhad. Zij wist echter dat de liefde die haar zoon wederkeerig zijne moeder toedroeg een middel kon worden tot; zijne bevrediging, en ook Koning Willem de Eerste had in zijne moeder de Prinses Wilhelmina Weduwe van den Stadhouder Willem de Vijfde, eene vrouw voor wier moederlijke betrekking en helderziend verstand hij eerbied had. De pogingen der beide Vorstinnen gevoegd bij die van eenige getrouwe vrienden eu dienaren van het Huis van Oranje bragten zoo veel te weeg, dat do Secretaris van Staat Anton Reinhard Palek gelast werd een Besluit op te stellen, 't welk door den Koning op den Vier-en-twintigsten December geteekend werd eu uit drie Artikelen bestond. In het eerste werd de Prins van Oranje ,/hersteld in de waardigheden van Generaal-en-chef mitsgaders Inspecteur-Generaal van alle wapenen bij de Neder-landsche Armee.quot; Het tweede Artikel luidde aldus:
„Hem wordt daarenboven op nieuw opgedragen de Opperdirectie van liet Ministerie van Oorlog, met al den aankleve van dien, in dezer voege, dat de verdeeling en inrigting der werkzaamheden voorloopig blijvende op den tegenwoordigen voet, onze Commissaris-Generaal van Oorlog en onze Staatsraad-Intendant-Generaal der Administratie van Oorlog, welke bij voortduring niet Ous persoonlijk zullen arbeiden, omtrent de voornaamste maatregelen, door hen in jjiinne respectieve vakken te nemen, en omtrent alle rapporten die
261
LEVEN VAN WILLEM DEK TWEEDE.
zij ons te doen hebben, alvorens de intention verstaan van welge-melden onzen Zoon, en zieli dien overeenkomstig gedragen, alsmede dat zij hem regelmatig verslag doen v.an de door Ons in elke zaallt; gedane beslissing.quot;
Het Derde Artikel, waarbij de Koning zich voorbehield, om «ten aanzien van den gang der werkzaamheden en dei-onderlinge betrekkingen op het einde der aanstaande maand Januarij nadere bepalingen te maken naar gelang van hetgeen de ondervinding inmiddels als meest oorbaar voor het gemak en de. regelmatigheid van de dienst zal hebben doen kennen,'' dit Artikel duidde aan dat de nieuwe regeling der zamen-werking van den Opper-Directeur met den Commissaris-Generaal van Oorlog meer een verzoenende maatregel van welvoe-gelijklieid was dan van duurzame organisatie. Van nu aan echter werkte de Prins dagelijks met den Graaf van der Goltz. ofschoon ook in dat tijdsbestek verzoekschriften, waarin do Officieren die naar Oost-Indië verwezen waren hunne bezwaren daartegen inbragten, herhaaldelijk of met hun ontslag of afwijzend beantwoord werden. Maar op den Twee-en-twintigsten Febvuarij 1818 teekende de Koning een Besluit van den volgenden inhoud:
quot;Willende voldoen aan het Ons door onzen beminden Zoon den Prins van Oranje gemanifesteerd verlangen, om met behoud van zijne Militaire Charges, te worden ontheven van de Opperdirectic van het Ministerie van Oorlog: Hebben goedgevonden en verstaan onzen beminden Zoon den Prins van Oranje te ontheffen, gelijk hij wordt ontheven bij deze, van de bij Art. 2 van ons Besluit van der Vier-en-twiutigsten Deeember 1816, N0. 54, aan hem opgedragene Opperdireetie van het Ministerie van Oorlog.quot;
Daags daaraan werd door een ander Koninklijk Besluit her bestuur van het Departement van Oorlog op een anderen voel gebragt. De Graaf Van der Goltz erlangde mede, op het herhaald door hem te kennen gegeven verlangen, een eervol ontslag als Commissaris-Generaal van Oorlog, en werd dooiden Koning tot Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
2G2
TWEEDE BOEK. DERTIENDE HOOFDSTUK.
heuoemd. De Koning behield aan zich de behandeling dei-zaken van zuiver-militairen aard, daarin bijgestaan door een Adjudant-Generaal, den Generaal-Majoor Alexander Carel Joseph Gislain Graaf d'Aubremé, in 1820 tol Graaf verheven. Alle verdere zaken het Departement van Oorlog betreffende, werden gebragt onder het bestuur van een Secretaris van Staat voor de zaken van Oorlog, waartoe de Intendant-Generaal Marinus Piepers werd benoemd.
Het opperbevel der Nederlandsche Krijgsmagt aan den Prins van Oranje gebleven gaf hem geen bepaalden werkkring, dan wanneer hem die bij eene talrijke vereeniging van troepen op last des Konings door het Ministerie van Oorlog bijzonder werd aangewezen. Zoo voerde hij het Opperbevel toen iu den herfst van 1818 twee Division Infantcrij door de Luitenant-Generaals Gerhard Heinrich von Heldring en Gijsbert Martijn Cort-Heyligers aangevoerd, en te zamen uitmakende acht-en-twintig bataljons, in een kamp bij Zeist vereenigd waren, en een jaar later bij het dorp Mechelen in de Lim-burgsche Kempen, alwaar de Prins zijn Hoofdkwartier had te Hocht, toen aldaar een-en-twintig bataljons, in twee Division geordend, onder de bijzondere leiding van de Luitenant-Generaals Tindal en Von Heldring, gelegerd waren. In volgende jaren is het opperbevel in dergelijke oefenings-kampeu te Kavels, Gorssel en Turnhout aan Luitenant-Generaals opgedragen geweest, en in 1838 andermaal te Zeist aan Prins Prederik der Nederlanden.
Zoo bleef de Prins van Oranje buiten invloed op de vorming en ontwikkeling der Nederlandsche Krijgsmagt, hij, die zeer bijzonder alles in zich vereenigde wat in staat zou zijn geweest om de bezieling die haar ontbroken heeft, te brengen in de ongelijksoortige hoofdstoffen die in 1814 tot een lig-chaam waren te zamen gebragt en vervolgens door strengheid van krijgstucht en reglementen-heerschappij zijn bij-een-gehouden. Wat de invloed had kunnen te-weeg-brengen van deu vluggen ridderlijken Leger-Overste die zoo veel gezien en gedaan had, van den Prins dien de militaire jongelingschap in
263
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Ï64
Nederland als haar Ideaal beschouwde, daarvan heeft men een voorbeeld gezien in hetgeen zijn broeder Prins Frederik verrigt heeft, die aan de Nederlandsche Artillerij, toen hij als Grootmeester het opperbestuur over dat Wapen had, leven, ontwikkeling en eene zeldzame voortreffelijkheid heeft weten te geven. Het was ook onder het beheer van denzelfden jongeren zoon van Koning Willem den Eerste, toen hij door zijn vader tot Commissaris-Generaal van Oorlog was gekozen, dat het gevoel der behoefte aan eene bezielende kracht in het leger pogingen deed aanwenden om de intelligentie van den soldaat te ver-hoogen en de vorming van Onder-Officieren en Officieren te verbeteren, door Inrigtingen van onderwijs bij de troepen en door de stichting eener Militaire Akademie te Breda. De Prins van Oranje begreep door eigen inzigt, dat zoo niet meer persoonlijke zelfstandigheid gegrond op eergevoel en pligtbesef de werktuiglijke dienst bij Soldaat en Officier verving, leering en wetenschap alleen niet in staat zouden zijn om in tijden van vrede een nieuw leven te brengen in de Nederlandsche Krijgsmagt. Maar dat hij met die pogingen tot wetenschappelijke geest-ontwikkeling van het leger niet bijzonder was ingenomen, werd inzonderheid daardoor veroorzaakt, dat afgunstige oorblazingen hem in den waan bragten, dat boekengeleerdheid onbruikbaar in den oorlog, meer dan militaire hoedanigheden, door die inrigtingen werd aangekweekt. Later door eenige ondervindingen van het tegendeel, reden vindende om te vermoeden dat hij misleid was, maar op nieuw door ongunstige berigten in verkeerden waan gebragt, ging hij op een tijdstip dat niemand daarop voorbereid was de Militaire Akademie bezoeken, en onderzocht met de grootste oplettendheid, inrigting, leerwijzen, oefeningen en den geest die er heerschte. Toen uitte hij, met de opregtheid die hem eigen was, zijne bijzondere tevredenheid over de vereeniging van militairen geest, humaniteit en liefde voor wetenschap, waarheen de vorming der Jonge Officieren daar gerigt was; bij zijne troonsbestijging gaf hij uitdrukkelijk te kennen er grooten prijs op te stellen, dat aan de Militaire Akademie in de aan-
TWEEDE BOEK. VEERTIENDE HOOFDSTUK.
genomen rigting werd voortgegaan, en toen hij als Koning nogmaals de Kweekschool zijner toekomstige krijgsbevelhebbers bezocht, had hij de edelmoedigheid van te betuigen gaarne te zullen zien, dat het: openlijk wierd bekend gemaakt, hoe hij door misleiding eene Instelling had miskend, die hij als een sieraad van het Vaderland had moeten vereeren.
Twee vreemde Mogendheden behalve Groot-Brittannië hebben den naam van den Prins van Oranje op hare Leger-Staten geplaatst gezien. In den zomer van 1825 werd hem terwijl hij zich in Eusland bevond, het opperbevel opgedragen over het Kegi-ment Hussaren 't welk het Eegiment van Wit-Eusland geheetec, van toen af den Oranje-naam bekwam: het was nog een laatste blijk der toegenegenheid van Keizer Alexander, die weinige maanden daarna overleed. In de maand September vr.n hetzelfde jaar, toen de Koning van Pruissen het slagveld van Waterloo bezocht, werd de Prins, van Oranje op de plaats zelve daar hij gekwetst was, door dien Monarch benoemd tot Bevelhebber van het Vierde Eegiment Kurassiers van het Pruissische leger, 't welk tevens de oranje-kleur als uitmonstering bekwam. Beide deze benoemingen waren eerbetooningen, waardoor de krijgstalenten van den Opperbevelhebber van het Nederland-sche leger in de legers van bevriende Mogendheden eene dage-lijksche hulde ontvingen, maar geene dier beide waardigheden gaf gelegenheid om die talenten op nieuw te doen waarderen.
XIV.
Door eene bepaling der Grondwet was de Prins van Oranje Lid van den Eaad van State. Dit Ligchaam was bestemd om als eene bestendige vereeniging van bekwame Staatsmannen tusschen den Koning en de wisselbare Hoofden der Ministeriëele Departementen te staan: bij elk Wets-ontwerp, hij eiken maatregel van algemeen bestuur door de Ministers voorgesteld, moest de beslissing des Konings door eene raadgeving van den Eaad van State worden voorafgegaan. Door velen is een zoodanig Ligchaam verklaard onbestaanbaar te
265
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
zijn met het wezen eener Constitutioneele Monarchij, waarin de Ministers de wettige raadslieden der Kroon zijn, verantwoordelijk voor alle Eegeringshandelingen des Konings. Docli vermits Willem de Eerste •— blijkens hetgeen hij openlijk deswege verklaard heeft —- het denkbeeld eener Ministeriëele Verantwoordelijkheid buiten zijn llegeringstelsel sloot, zoo was hem de Eaad van State het eenig scherm, waarachter de onschendbaarheid zijns persoons zich nog eenigzins kon verschuilen tegen de bestrijders zijner Vorstelijke Autokratie. Dat echter in zulk een Ligchaatn de Zoon de raadgever van den Vader, de Troonsopvolger de voorlichter van den Koning zijn zon — de Grondwet mogt het voorschrijven — het was eene schier onvervulbare taak. Willem de Tweede heeft ook in de eerste vijftien jaren der regering zijns vaders zich daarvan meestal onthouden. Op den Vijftiende Julij 1814 zitting hebbende genomen, voorgesteld door zijn Vader, toenmaals alleen Sonvereinen Vorst der Noord-Nederlanden, woonde hij twee malen in dat jaar de Vergaderingen van den Raad van State bij, en op den Vier-en-twintigsten November 1815 — vier dagen voor zijn vertrek tot de huwelijksreis naar Petersburg — verscheen hij wederom daar en ontving hij de hulde van den Eaad wegens zijn heldhaftig gedrag bij Quatre-Bras en Waterloo.
Een onderwerp, dat bijzonder zijne belangstelling trok, deed hem in 1819 eene reeks van zittingen van den Eaad getrouw bijwonen. Het was de Lijfstraffelijke Wetgeving, waarvan de behandeling bij den Staatsraad begonnen is den Aeht-en-twin-tigsten Januarij van dat jaar en geëindigd op den Tweeden Maart. Het onderzoek van een Wetboek vorderde eene afwijking van de wijze van beraadslaging die, zoo als bij den Eaad gebruikelijk was, bestond in het bespreken en goedkeuren ol wijzigen van een Advies aan den Koning, ontworpen door twee Leden, aan wier bijzondere overweging de zaak was opgedragen die onderzocht moest worden. Over het Wetboek van Strafregt — en hetzelfde was ook reeds geschied bij de behandeling van het Burgerlijk Wetboek —- werd de raadple-
266
267
VEERTIENDE
HOOFDSTUK.
TWEEDE BOEK.
ging gevoerd bij wijze van vragen, door de Leden voorgesteld over de punten die hun bjj het lezen van het Ontwerp bedenkelijk waren voorgekomen. Zoo had de Prins van Oranje de vraag gesteld, of de bepalingen tegen hel Tweegevecht in het Ontwerp voorkomende, inzonderheid die van eene onteerende doodstraf tegen den uitdager en van straffen tegen de Getuigen niet als te streng moesten beschouwd worden. Toen op den Achttienden Eebruarij de beurt aan deze vraag gekomen was om overwogen te worden, ontwikkelde de Doorluchtige Voorsteller uitvoerig zijne meening over het daarin opgeworpen geschilpunt. Hij erkende, dat de meuigvuldigheid van tweegevechten betreurenswaardig was, maar het vooroordeel 't welk ze te-weeg-bragt was, naar zijn gevoelen, zoo algemeen verspreid en zoo diep ingeworteld, dat geene strafbedreiging in staat zou zijn den man van eer af te schrikken van de voldoening voor een aangedanen hoon te zoeken in een tweegevecht met den beleediger; en in den tegenwoordigen stand der Maatschappij moest geen Wetgever willen in een volk het eergevoel uitdooven waarop die zienswijze berust: verachtelijk zou in zijn oog eene Natie zijn, wanneer zij zonder verontwaardiging den man die zijn eer in een tweegevecht had pogen te wreken, aan dezelfde galg zijn leven zag eindigen waaraan de eerlooze boosdoener voor zijne misdaad boet. Hij was daarom van oordeel, dat nimmer iemand ter zake van Tweegevecht ter dood of tot eenige onteerende straf mogt worden verwezen. En ten aanzien van de Getuigen of Seconden verklaarde de Eidderlijke Spreker elke strafbepaling voor onbillijk en verwerpelijk: dezen waren alleen bij het gevecht om een pligt van menschelijkheid te vervullen, de partijen — kou het geschieden ■—- met elkander zonder bloedstorting te verzoenen, verraderlijke overrompeling of het gebruik van be-driegelijke wapenen te verhinderen, aan den gekwetste hulp te verleenen. Dit betoog bragt te weeg dat de Raad vau State met eenparige stemmen besloot, in het voorgestelde ontwerp van Strafwetboek zoodanige veranderingen aan te raden dat, vooreerst, den Regter genoegzame magt wierd toegekend om den
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
euvelmoed van een baldadigen beleediger zelfs met een onteeren-den dood te straffen, maar zonder dat immer ter zake van een eigenlijk gezegd en duidelijk als zoodanig gekenmerkt Tweegevecht eene onteerende straf zou mogen worden toegepast, en ten andere, dat de Getuigen of Seconden nimmer te dier zake in regten zouden kunnen betrokken worden. Weinig dacht hij, die dit besluit had uitgelokt, dat dertig jaren later, wanneer de regering zijns vaders en zijne eigene regering reeds zouden zijn voorbijgegaan, Nederland nog niet in het bezit zou wezen van een eigen Wetboek van Strafregt.
Een jaar later lokte het ontwerp eener Wet op de Kegter-lijke Organisatie en het beleid der Justitie in het Koningrijk hem uit tot het bestendig bijwonen eener andere reeks van zittingen van den Staatsraad, van den Zesden Januarij tot den Twintigsten April 1820. Bij de hoogstgewigtige vraagpunten die het onderwerp eigenaardig opleverde, voegde zich het onderzoek eener Memorie van Consideratiën van den Staatsraad Van Keverberg Kessel, die, gedreven door een geest van bezuiniging, den Koning een geheel ander ontwerp had aangeboden, berustende op de instelling van zes Provinciale Geregts-hoven. T)e langdurige overwegingen en uit-een-loopende beschouwingen over de vraag, of de Grondwet stellig gebood dat elke Provincie haar Hof zou bezitten, clan wel of zij eene beperking van het getal Hoven toeliet, hebben toen bewezen dat, hoe spoedig ook noodeloos gerekte redeneringen hem ongeduldig deden worden, zijne aandacht lang gespannen kon blijven, als het onderwerp hem belang inboezemde en met kennis, bekwaamheid en warmte behandeld wierd.
Na deze beraadslagingen zijn er negen jaren verloopen waarin hij geen deel heeft genomen aan de werkzaamheden van den Baad van State. De reden hiervan moet gezocht worden in de weinige overeenstemming zijner denkbeelden van Opperstaatsbeheer met de zelfwerkzaamheid zijns Vaders, die de raadgeving van den Baad van State weinig hooger stelde dan een Grondwettelijke Formaliteit. Hij daarentegen kleefde de meening aan, dat die Baad een zelfstandig Ligchaam zijn
268
TWEEDE BOEK. VEERTIENDE HOOFDSTUK.
moest, vrij in zijne overwegingen en onbelemmerd in zijne raadgeving; doch na zijne oiidervinding van 't geen er met de Opperdirectie der zaken van Oorlog was voorgevallen — ofschoon de verzoening tusschen Vader en Zoon volkomen was geweest — moest hij vreezen dat hij met eene volgzame stem of een gedienstig stilzwijgen zijn zelfstandig oordeel zou moeten verloochenen, of' denkbeelden uiten die evenwel geen ingang bij zijn vader zouden vinden. Want ofschoon hij de noodige vastheid van wil en van denkkracht niet bezat om eenmaal erkende beginselen altijd met stelselmatige getrouwheid te ontwikkelen en toe te passen, werd echter zijne zienswijze in Staats-aan gelegenheden steeds beheerscht door eene gedachte en een gevoel. Hij had eene zeer hooge gedachte van de bestemming van een Monarch, die in waarheid als Souverein en Regent aan 't hoofd van het Staatsbestuur en der Natie staat, en het hinderde hem daarom dat de Koning van het Rijk waarin hij Troonsopvolger was, werd voorgesteld —- het mogt dan te onregt zijn — als de gekroonde voorstander van de beweging der Eeuw tot ondermijning van het Vorstelijk Gezag. Hij had tevens een diep gevoel voor regtmatig verkregene volksvrijheden, en uit dien hoofde had zijn opregt hart een afkeer van elke daad van willekeur die onder Constitutioneele vormen bemanteld wierd. Hoe dit gevoel hem de Historische regten van het Nederlandsche volk deed waarderen heeft hij in het jaar 1819 bij eene bijzondere gelegenheid op eene ondubbelzinnige wijze uitgedrukt.
Er was te Brussel eene uitgelezene vereeniging tot gezellig verkeer van Edelen en Aanzienlijken, die een naam voerde waarvan de veel-omvattende beteekenis niet door één woord is weder te geven, maar zich uitdrukte door levende voorbeelden in den Prins van Oranje die er Voorzitter, en zijn broeder Fred er ik die er Onder-Voorzitter van was. Zij heette La Loyauté. Op den Twintigsten Mei des genoemden jaars werd in het gebouw der Vereeniging, van ouds het Koningshuis en gemeenlijk het Broodhuis genoemd, tegenover het Stedelijke Raadhuis gelegen, eene nieuwe zaal ingewijd, en de
269
LEV EX VAN WILLEM DEX TWEEDE.
Prins-Voorzitter bij die gele,genlieid het woord voerende, vestigde inzonderheid de aandacht der aanwezigen op de nationale herinneringen, die door het overoude gebouw waarin inen zich bevond werden opgewekt. „Indien deze wanden konden sprekenquot; — dus luidde het laatste gedeelte van 's Prinsen Aanspraak — „wat zonden zij ons niet al melden! Van hoe vele gebeurtenissen zijn zij niet de zwijgende aanschouwers geweest! Zij hebben binnen hunnen omtrek een van de Hoofden der Kerk, een Keizer en Koningen ontvangen: maar het-u-een hen bovenal voor ieder eeht Nederlandsch hart belangrijk doet zijn, is dat de onsterflijke Graven van Egmond en lloorne, die hunnen ijver voor het heil des Vaderlands zoo duur hebben betaald, binnen dezen omtrek hunne laatste oogen-blikken doorbragten. Staan wij stil bij deze herinnering. Laten wij voor eeu oogenblik het belangeloos en even edel als open gedrag van deze beide martelaren der nationale vrijheid herdenken, en er onzen roem in stellen van Nederlanders genoemd te worden. Van alle tijden was ons volk-een vijand van dwingelandij en verdrukking, maar verknocht aan degenen die het met regtvaardigheid, met gematigdheid en ongeveinsde trouw regeerden. Ik voor mij, omdat ik de edele inborst dier natie naar waarde weet te schatten, ben er fier op van er toe te behooren. Mogt de herinnering dezer beide heldhaftige burgers, met wie wij ons in dit gebouw naamver vereenigd gevoelen, steeds levendig bij ons zijn en ons tot de meest belanglooze Vaderlandsliefde opwekken. Laten wij trachten het welzijn van allen te bevorderen, voordat wij op dat van ons zeiven letten ; betoonen wij ons altijd het volk waardig waarvan wij eeu gedeelte uitmaken, en 'bewaren wij den eerlijk verkregen roem onzer voorvadc -ren, in de Historie van ons Land vermeld, ongeschonden 1 ' De indruk van deze toespraak, die met vergunning van den Prins in het licht verscheen, deed het plan ontstaan om een standbeeld op te rigten voor een der twee geprezene Vrijheidshelden, voor Egmont, den lieveling van Nederland in de dagen van martelaarschap van het Nedenandsche A olk. Het
TWEEDE HOEK. VEERTIENDE HOOFDSTUK.
beeld zou geplaatst worden op het marktplein van Sotteghem iu Oost-Vlaanderen, waar in 1S04 de grafkelder ontdekt is in welke het stoffelijk overschot bewaard was van den onthoofden held. De Prins van Oranje ging voor met zich te verbinden tot eene bijdrage in geld, en beloofde begunstiging en bescherming; het negenvoet hooge beeld door den beeldhouwer Calloigne geboetseerd versierde reeds de ïentoonstelling van kunstwerken die in 1820 te Gend plaats had; op den Achttienden Augustus 1824 werd het voetstuk plegtig geplaatst waarop het zou worden opgerigt: maar — of de l'rins een «enk of raad tot voorzigtigheid ontvangen heeft — althans hij woonde die plegtigheid niet bij, ofschoon hij in de nabijheid zich bevond; het beeld is het eigendom des beeldhouwers ru van diens erven gebleven, en Egmont heeft te Sotteghem, behalve een grafzerk zonder opschrift, alleen een voetstuk, dat in plaats van zijn standbeeld een waterpomp draagt.
Eene aandachtige karakterstudie van hetgeen door Willem den Tweede in den tijd toen hij Kroonprins was gesproken m geschreven en gedaan is, geeft tot uitkomst zijn begrip van Staatsbestuur in deze drie beginselen : In Monarchale instellingen door wapenkracht gesteund ligt alleen een vaste waarborg voor orde en bestendigheid van den Staat; — Vrijheid is het levensbeginsel van het Nederlandsche volksbestaan; -— de volmaakbaarheid der Staats-inrigting mag alleen beproefd worden op den wettigen weg en in eerbied voor verkregen regten. Hij was geen voorstander van alles wat de I'evolution der laatste vijftig jaren gesloopt hadden. Hij wilde den geheelen toestand der vervlogene tijden beschouwd hebben als onherroepelijk ondergegaan, en deze gedachte lag in de diepte van zijn geest toen hij bij eene vroeger vermelde gelegenheid zeide: ;,de antecedenten kunnen niet meer dienen.quot; Maar zijne gehechtheid aan Monarchale instellingen deed hem de Partij wantrouwen die zich de Liberale noemde, en die den toestand van Europa na Napoleons val wilde aangemerkt hebben als een tijdelijken stilstand op de baan door de Fransche Omwenteling voor het menschdora
271
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
geopend. Hij nam met bezorgdheid de bevingen en schuddingen waar, die zich van tijd tot tijd bij sommige volken deden gevoelen, en met leedwezen zag hij dat Brussel een vereenigingspunt werd van de driftigste drijvers der Bewegingspartij en een stookplaats van Dagbladen en Kleine Geschriften gerigt tegen de Monarchy in Frankrijk ter voorbereiding van nieuwe omkeeringen. Dit leedwezen en die bezorgdheid werden aangekweekt in zijne menigvuldige ontmoetingen met vreemde Vorsten, waarin hij spoedig de ongunst ontdekte die zijn Vader bij de Monarchale Mogendheden van Europa op zich laadde door de gunst die hij zich verwierf bij de Liberale partij. Zijne vrees voor geweldige pogingen van den woelenden Eevolutiegeest tot omverwerping van Troonen, heeft voedsel gekregen bij eene zamenkomst met het Hoofd van het Huis der Bourbons, eene zamenkomst die vermelding verdient.
In October van het jaar 1837 begaf Koning Charles de Tiende zich naar Rijssel en St.-Omer om de oefeningen bij te wonen van een gedeelte der Pransche Krijgsmagt, bij laatstgenoemde vesting in een kamp vereenigd. De Staatspartijen in Frankrijk hadden toen juist hare krachten tot het uiterste gespannen. Bezield door Casimir Périer, Benjamin Constant, Poyer Collard, had de tegenstand tegen de middel-eeuw sche regerings-beginselen van dezen Bourbon eene kracht en eene algemeenheid gekregen, waarvan eerlang de val van het Minis-zterie van Joseph de Villèle en zijne medestanders het bewijs ou leveren. De Koning had toen nog niet besloten tot de ontbinding van de Kamer der Volks-afgevaardigden, maar zijne Ministers verzekerden hem, ook bij nieuwe verkiezingen in die Kamer eene meerderheid te zullen vinden waarop hij zou kunnen rekenen bij zijn volharden in het bestrijden van den vrijzinnigen geest der eeuw. Hij gevoelde meer dan immer, van de trouw des Legers te moeten verzekerd blijven, nu hij, na de ontbinding der Nationale Garde van Parijs, in zijne Hoofdstad zich door zestig-duizend bajonnetten minder en doer even zoo vele verdachte burgers meer omgeven vond, en hij deed
272
VEEKTIESDE IIOOFUSTL'K.
•/.ich nanr het kamp te St.-Omei vergezellen door den Hertog van Augoulfime, onder wiens aanvoering het Fransohe Leger met groote trouw een anderen Bourbon tegen dcnzell'den Tijdgeest in Spanje had gehandhaafd. Het was in dit tijdsgewricht der regering van Charles den Tiende dut de Prins van Oranje dien Yorst te Eijssel aantrof en naast hem in 't rijtuig gezeten hem vergezelde naar het kamp van St.-Omer. Indien den monarch het plan is bekend geweest, elf jaren vroeger bij eerie vereeniging van zoogenaamde Patriotten opgeworpen, om dienzelfden Prins op den glibberigen troon van Frankrijk te plaatsen, dan heeft hij zeker ook geweten dat de Prins zelf aan dit voornemen geheel vreemd is geweest. Hetgeen deswege verhaald is, schijnt het onzinnig denkbeeld geweest te zijn van eenige heethoofden, overtuigd dat om den ziekelijken zwaarlijvigeu Louis den Achttiende, die in zijn voorkomen niets koninklijks, niets luid dat aan het Fransche volk aangenaam kon zijn, in minachting te brengen, zij geen zekerder middel konden uitdenken dan tegen hem over te stellen den Ridderlijken Prins, wiens houding en manieren toen hij zich te Parijs had opgehouden, aan de Franschen uitermate behaagd hadden. Zij verwarden daarbij 's Prinsen Liberaliteit, ook in beginselen, waarvan hunne vrienden te Brussel hun berigt gaven, met hun eigen Liberalisme, en zij dachten niet dat de Prins even veel eerbied had voor de regten eener kroon uls voor de regten van een volk. Ue Prins, ofschoon hij te St.-Omer beschei-denlijk alles vermeed wat strekken kon om zich te doen opmerken, werd desniettemin door de troepen en de. zaamge-vloeide bevolking overal met onderscheiding, met geestdrift zelfs ontvangen, en de Koning betuigde meermalen zijne ingenomenheid met den Nederlandschen Kroonprins.
Het is niet gebleken, dat de reis naar St.-Omer van de zijde van het Nederlandsche Hof eenige andere bedoeling-gehad heeft, dan een bezoek van beleefdheid aan den Koning van Frankrijk bij zijn verblijf in de nabijheid der Nederlandsche grenzen. Doch toen de Prins van zijnen Gastheer afscheid nam, had er in 't kabinet des Konings tusschen de twee Vorste-
13
TWEEDE BOEK.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
274
lijke personen zonder getuigen een langdurig onderhoud plaats, waarin, gelijk later in vertrouwelijke kringen verhaald is, de Koning van Frankrijk de kracht der Staats-Partijen in zijn Eijk ter sprake gebragt en in haar verband met de Regering-van Koning Willem den Eerste aan den Prins voorgesteld heeft. Te weten, de Roomsche Geestelijkheid en hare Partij in Frankrijk besehouwde Charles den Tiende, die de wet op de Heiligschennis had doorgedreven, die de Jesuieten beschermde, die kloosterlijke instellingen vermenigvuldigde, die de uitbreiding van het Kerkelijk gezag op alle wijzen begunstigde, als haren beschermheer. In België was de betrekking tusschen de talrijke aanhangers van den Pausselijken Stoel en den Eegerenden Vorst juist het tegenovergestelde. De Roomsche Geestelijkheid in België, die na den val van Napoleon de vroegere oppermagt der Kerk had terug begeerd, die ge-ëisoht had de uitsluiting van alle andere godsdienstoefening dan de Roomsche, de herstelling der Geestelijke Tienden, de terugroeping der Jesuieten voor het onderwijs, onbelemmerde stichting van kloosters en Geestelijke Gorporatiën, was diep verbitterd geworden toen zij, in plaats van de vervulling dier wenschen, het Land had zien aanhechten aan een Pro-testantschen Staat ouder een Protestantschen Vorst, met een Grondwet waarin zij geenen waarborg vond tegen de uitbreiding van Protestantsche beginselen. Haar misnoegen tegen de regering van Willem den Eerste had rijkelijk voedsel gekregen door Koninklijke Besluiten, waarbij het onderwijs der jeugd en zelfs de opleiding van Roomsche Priesters onder het beheer der Regering werden gesteld. Hare verbittering steeg juist in de dagen van het Fransche legerkamp te St.-Omer, ten jare 1837, ten top door de wijze waarop de Regering, in tegenspraak met eene Pausselijke Bulle, zich verklaarde over de uitvoering van een met den Heiligen Stoel gesloten Concordaat. Verstandhouding tusschen de Roomsche Geestelijkheid van het eene en van het andere Rijk bestoud er sedert lang; maar nu was er — dus luidde, naar men meeut, de mede-ideeling door den Koning van Frankrijk aan den Prins van
TWEEDE BOEK. VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Oranje te St.-Omer gedaan — eene zamenspanning ontstaan en een toeleg beraamd door het Ministerie Villèle, een toeleg waarvan de Koning verklaarde de uitvoering niet meer te kunnen tegenhouden, om in België eene omwenteling te bewerken, en dat land met zijne talrijke Eoomsche bevolking aan de regering van //den nieuwen Joseph den Tweedequot; die op den Nederlandschen troon zat, te onttrekken.
Deze mededeeling, als sene openhartige waarschuwing van vriendschap voorgedragen, aan Koning Willem den Eerste zijnde overgebragt, verloor in het oog van dezen spoedig hare kracht, toen twee maanden later het Ministerie Villèle bezweek en plaats maakte voor een ander, waaraan men den naam van den meest begaafden redenaar dier meer vrijzinnige Bewindslieden, den Burggraaf de Martignac gegeven heeft. Koning Willem de Eerste ging dus voort op het pad 't welk hij tot hiertoe had betreden. Op dit pad vond de hoog-ach-tenswaardige Vorst toejuiching bij alle voorstanders der Liberale begrippen in Noord- en in Zuid-Nederland. Het was voor hen een welbehaaglijk schouwspel te zien, hoe de Spaansch-Oostenrijksche geest, de geest van vroegere eeuwen, waarmede Zuid-Nederland was doortrokken geworden, begon te wijken voor het licht van den nieuweren tijd, hoe de volksmenigte in België door verstandsonderwijs aan Geloofsdwang onttrokken werd, en hoe door Industriëele welvaart een rijke Middelstand het overwigt van den Adel deed bezwijken : in 't kort, hoe in België de hervorming van den maatschappelijken toestand, het ideaal der Groote Revolutie, eene schrede voorwaarts deed. — Men zag het niet, of men sloot er moedwillig de oogen voor, dat het Regeringstelsel, waarvan men de Liberale strekking verhief, het Nederlandsche Koningschap van lieverlede moest brengen tot de Volstrekte Magt van een Alleen-heerseher, omgeven met de vormen eener nationale vertegenwoordiging. — Maar onder velen die aldus juichten, waren er nogthans, die in 's Konings persoonlijk albestuur zonder verantwoordelijke Ministers, in Besluiten over de gewigtigste belangen genomen zonder medewerking der Staten-Generaal,
18»
275
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
in gemis van onafhankelijkheid der Begterlijke Magt, in het ondoorgrondelijke van 's Lands Financiën, te gewigtige grieven vonden tegen de Eegering, om haar uit haat tegen de Ultramontanen, Jesuieten en Aristokrateu langer te steunen. Deze voorvechters der nationale vrijheden begonnen te stouter hunne stemmen tegen de Eegering te verheffen, naarmate de Liberale Partij in Frankrijk zegevierend hare krachten ontwikkelde. Met welgevallen zag de Belgische Geestelijkheid hare vrijzinnige vijanden zich van het Bondgenootschap der Begering afscheiden, eu nu zij verstoken was van de hulp die zij uit Frankrijk onder het Ministerie Villèle had te gemoet gezien, sloeg zij het oog op de mannen, die tot hiertoe tegen haar gestreden hadden achter het schild der Eegering onder de banier der vrijzinnigheid. Aan dezen werd in de Dagbladen der Geestelijkheid het voorstel gedaan, om het beslechten der wederzijdsehe geschilpunten tot een meer geschikten tijd te verdagen en intusschen zich te vereenigen tot een gemeenschappelijken strijd tegen het Koninklijk Oppergezag : en het voorstel werd aangenomen.
In de dagen toen de Unie tusschen de Hoofden der Belgische Liberale en Boomschgezinde partijen tot stand kwam. weinige weken voor de opening- van de merkwaardige zitting der Staten-Generaal waarin de beide Partijen met vereende krachten haren aanval tegen de Begering van Willem den Eerste begonnen, op den Zevenden September van het jaar 1838, schreef de Prins van Oranje in zijn lustslot te Tervue-ren een brief aan zijn vader, waarin hij met veel openhartigheid zijne denkbeelden ontwikkelde over het rigtsnoer van Buitenlandsche Staatkunde, dat zou moeten gevolgd worden bij de onrust-spellende verschijnselen, die, naar zijn inzien, zich meer en meer vertoonden. Die mededceling van politieke beschouwingen was uitgelokt door den Koning. Er was, namelijk, door een Fransch Diplomaat, aan wiens oordeel Koning Willem groote waarde hechtte, aangedrongen op eene naau-were aansluiting der Nederlandsche Begering aan Frankrijk, en de Minister van Buitenlandsche Zaken, Johan Gijsbert Ba-
276
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
277
TWEEDE BOEK.
ron Verstolk van Soelen, had in eene Memorie den Koning gewezen op Groot-Brittannic als de eenige Mogendheid waarop hij zich gerust en veilig verlaten kon. Willem de Eerste, die zijne uitstekende bekwaamheden bij voorkeur bezigde tot het besturen der binnenlandsche aangelegenheden, had deze Memorie aan den Prins van Oranje ter hand gesteld en het verlangen geuit diens oordeel daarover te vernemen: het was ter voldoening aan dien wensch zijns vaders dat de Prins den bovengemelden brief schreef. Hij oordeelde het Bondgenootschap met Groot-Brittannië alleen, niet genoegzaam tegen de gevaren die het Pi ijk bedreigden. Het bevreemdde hem in het betoog des Ministers eene oordeelvelling over Rusland te hebben aangetroffen, waartegen hij, en als Prins van Oranje, en als Schoonbroeder des Keizers ten stelligste moest opkomen. Hij hield het veeleer daarvoor, dat Eusland en Frankrijk, onder de Dynastie der Bourbons, de twee Mogendheden waren, in wier bondgenootschap Nederland zijne steun moest zoeken. Hij keurde het volstrektelijk af, dat Nederland zich zou willen stellen «aan het hoofd der Eeuw,quot; hetgeen naar zijn inzien hetzelfde wezen zou, als zich stellen „aan het hoofd der Revolutie, die het Monarchaal beginsel wilde uitroeijen.quot; Ook daarom ried hij den Koning zijn vader groote voorzigtigheid aan ten aanzien van den Pausselijken Stoel; het kwam hem voor, dat de Liberalen de Prdtestantsche Mogendheden wilden gebruiken om aan het Katholicisme den doodsteek toe te brengen, ten einde door Eegeringloosheid hunne bedoelingen te bereiken.
Zoodanig waren de beschouwingen die de Prins zosider omwegen en op den toon eener vaste overtuiging zijnen vader mededeelde. Wanneer hij daarbij wees op Rusland en de Bourbons als twee voorname steunpunten voor de Nederlandsche Regering, dan deed hij dit omdat hij den Czar gewapend zag met een reuzenzwaard, omdat hij in de Pransche Lelievaan een banier zag van Legitimiteit, en in beiden waarborgen tegen republikeinsche regeringloosheid. Zoo hij niet voorzien heeft 't geen twee jaren later gebeurd is, dat het nederhalen
LEVBN VAN WILLEM DEK TWEEDE.
der Lelievaan te Parijs het sein zou wezen tot het nederhalea der Oranje-vaan te Brussel, hij heeft echter toen reeds de mogelijkheid ingezien eener toekomst waarin de Koning der Nederlanden zich zou beklagen Mogendheden van zich vervreemd te hebben wier hulp hij zou moeten inroepen tot bescherming van zijn Gezag.
Toen de Prins aldus zijn bezorgdheid te kennen gaf over de Staatkunde der Regering, werden reeds de wapenen gereed gemaakt tot den binnenlandschen strijd. De eerste kampplaats was de Tweede Kamer der Staten-Generaal, gedurende de Zitting die op den derden Maandag van October 1828 te Brussel geopend werd. Het belangrijkste voordeel door de Tegenstanders der Regering behaald in den loop dier Zitting was eene wet, aan den Koning ontwrongen, waardoor de losbandigheid der Drukpers buiten het bereik der Strafwet werd .gebragt. Te gelijkertijd, terwijl de Regering in de kamers • der Staten-Generaal bestreden werd met Parlementaire wapenen, werd de menigte daar-buiten, die tot hiertoe wel-te-vre-den geleefd had bij toenemende welvaart, in beweging gebragt door het ronddragen van Petitiën over allerlei onderwerpen tot herstel van allerlei grieven. De beide partijen tot eene Roomsch-Liberale Factie vereenigd hadden in de Unie mannen van bekwaamheid en geweten gebragt, vrome Katholijken en opregte voorstanders van Constitutionele Volksregten; maar beiden voerden mede ten strijde eene dagelijks aangroeijende schare van ongeregelde benden, van de eene zijde sluwe Je-suieten en dweepzieke weetnieten, van de andere woeste Ja-cobijnen en onzinnige Radicalen, van beide zijden huichelende fortuinzoekers, en eerzuchtige Demagogen. Door zoo-velerlei drijfveren in beweging gebragt strooide de Drukpers in talrijke Dagbladen en Libellen wantrouwen en haat tegen de Regering onder het volk, om eene Volksmeening te doen ontstaan waarvan zij voorgaf de tolk te zijn. De Katholijk werd opgehitst tegen den Protestant, de Belgische volkstrots geprikkeld tot verzet tegen de overheersching van den Hollander, en vermits, naar de bepalingen der nieuwe Drukpers-Wet,
278
TWEEDE BOEK. VEERTIENDE HOOFDSTUK.
om ongestraft door hoon en laster het volk op te ruijen, het alleen noodig was, den toon van regtstreeksche aansporing tot oproer te vermijden, zoo werden met voorbeeldelooze hatelijkheid de Koning, zijn Huis, zijne Ministers, de Hollandsche Natie met schimp en met smaad overladen. Het tijdstip waarop de Parlementaire Tegenstand tegen de Eegering, een natuurlijk verschijnsel in Constitutoneele Staten, met-der-daad eene poging tot omverwerping van het Bewind van Willem den Eerste over België geworden is, was dat der uitvaardiging van de reeds aangeduide Wet op de Drukpers den Zestienden Mei 1829. Toen werd in de straten van Brussel ter beschouwing voor de voorbijgangers een prent ten toon gehangen, waarop de Belgische Leeuw was afgebeeld die gebrokene kluisters vertrapt en een slang vermorselt op het altaar van het Belgische Vaderland; en boven dien Leeuw werd de Genius der Vrijheid zwevende gezien, en nog hooger een Kruis met het bekende opschrift: «In hoe signo vinces.quot; De overtuiging dat voor een zoo stellige oorlogsverklaring tegen Holland en den Koning de geest des volks in België uog niet rijp was, wekte ongerustheid, en de hoogere plaats aan het Symbool der Geestelijkheid boven dat der Vrijheid gegeven, ijverzucht bij de Liberale Hoofden der LTnie. In hun voornaam Dagblad, 't welk onder de leiding van Sylvain van de Weijer en anderen, geschreven werd, las men op den Een-en-twintigsten Mei een betoog, waarin dat voortbrengsel van «de Patriotsche Lithographicquot; niet werd misprezen om de bedoeling van het hoofd-denkbeeld der Allegorie, maar omdat de tentoonstelling onvoorzigtig was, en werden de daders onder ,;die onhandige liedenquot; gerangschikt «die alles ondereen mengen en met de beste bedoelingen van de wereld alles bederven.quot;
Op den dag toen deze woorden in 't licht verschenen, daags na de sluiting van dc Zitting der Staten-Generaal wier onstuimigheid een voorspel was geweest van den strijd op leven en dood die volgen zou, werd de Prins van Oranje door zijn vader benoemd tot Voorzitter van den Ministerraad, en van den Baad van State voor de vergaderingen waarin de Koning
279
LEVEN VAN WILLE It DEN TWEEDE.
niet zelf zou tegenwoordig zijn, in plaats van den Baron Mollerus, die reeds herhaaldelijk verzocht had uit die betrekking, na zijne veeljarige dienst, ontslagen te worden. Deze benoeming werd drie dagen later, op den Vier-en-twintigsten, gevolgd door een Besluit, waarbij den Prins het opperbevel werd opgedragen over al de Schutterijen des llijks, met den titel van Kolonel-Generaal.
Deze twee benoemingen juist in dat tijdsgewricht, bragten den Prins ter kwader ure terug op het schouwtooneel van het openbare leven. Door de eerste werd hij oogenschijnlijk mede-pligtig aan het regeringstelsel dat de Koning en zijne Ministers bleven volgen; door de andere werd hij aan de Bewegingspartij aangewezen als de man op wien de Regering rekende wanneer het mogt noodig worden met de gewapende Burgerij liet Grondwettig Staats-Gezag te handhaven tegen oproerig geweld. Met verhoogde felheid van schimp en laster werd derhalve een vuur van haat gestookt tegen den Prins van Oranje: waar de naam van Nero gevonden was voor den Vader, ontbrak het niet aan woorden van smaad voor den Zoon. Tot hiertoe was deze in het Staatsburgerlijke leven alleen 's Konings eerste onderdaan geweest. Zoo hij uit dit standpunt met de volle tooverkracht zijner vroegere populariteit als bevrediger zich had kunnen werpen tusschen den Koning en diens oproerige onderdanen, zijne pogingen hadden welligt een andere uitkomst gehad. Hij verloor die onzijdige stelling, nu zijn vader hem als tot zijn Eersten Staatsdienaar verhief. Hij liet zich echter die benoeming welgevallen. Mogt hij al, om de vroeger aangevoerde reden van het lidmaatschap van den Staatsraad, hem door de Grondwet opgedragen, geen werkzaam gebruik hebben gemaakt, nu rekende hij het pligt, bij het toenemend gewigt der tijdsomstandigheden de betrekking van quot;Voorzitter, waartoe liet verlangen van den Koning zijn vader hem riep, aan te nemen. Hij ontveinsde zich de moeijelijkheden daaraan verbonden niet, en deelde zijne bedenkingen deswege mede aan de Leden van den Eaad toen dezen hem ter gelegenheid zijner benoeming hunne hulde kwamen aanbieden, en hij hun zijne
2S0
TWEEDE BOEK. VEEKTIF.SIJE HOOFDSTUK.
281
zienswijze over den werkkring van den Baad van State openhartig mededeelde; quot;maar hij was — zoide hij — zoo zeer overtuigd, dat het geluk van het llijk afhing van de overeenstemming van den Koning en liet Volk, dat hij zich ver-pligt achtte, tot bevordering daarvan met al zijn vermogen mede te werken.quot; De Koning had bepaald, dat het Voorzitterschap op den Eersten Julij aan zijn oudsten zoon zou overgaan: maar deze begon terstond de vergaderingen bij te wonen ten einde zich te beter op de hoogte te stellen van den loop der zaken, en eene ziekte van den Baron Mollerus was oorzaak, dat de nieuwe Voorzitter, door den Koning daartoe ge-magtigd, reeds op den Zestienden Junij zijne betrekking aanvaardde. Zijne denkbeelden over de noodzaaklijkheid eener volkomene vrijheid voor de Leden van den Baad in het uiten hunner meeningen waren niet veranderd, en hij had van den Koning een Besluit verkregen, op den Zevenden Junij getee-kend, waarin eene stipte geheimhouding hunner beraadslagingen werd voorgeschreven. Hij vestigde daarop de aandacht bij de aanvaarding van het Voorzitterschap, en deed opmerken hoe hij als Opvolger van den Troon in eene andere stelling geplaatst was dan zijne voorgangers, en voor liem inzonderheid de voorgeschrevene geheimhouding noodzakelijk was, zou iiij met vrijmoedigheid zijne meeningen kunnen uiten over de voorkomende zaken. Uithoofde van deze bijzondere stelling had hij ook aangedrongen op eene andere wijziging in de toen bestaande voorschriften, en de Koning had die toegestaan in een ander Besluit van dezelfde dagteekening. Tot hier toe namelijk was de Voorzitter verpligt geweest over elke zaak, die in beraadslaging werd gebragt, zijn gevoelen het eerst uit te brengen: de nieuwe verordening liet hem de keus dit het •eerst of het laatst te doen: maar Willem de Tweede heeft ook als Prins van Oranje bestendig vermeden van door zijn prae-advies eenigen invloed uit te werken op de overwegingen van den Staatsraad. Xa zich aldus geplaatst te hebben op een standpunt zoo vrij als dit mogelijk was, nam hij het Voorzitterschap met groote naauwgezetheid waar. Zoo heefc hij.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
volgens eene getuigenis die geloof verdient, eene belangrijke beraadslaging over een Wetsvoorstel tot regeling van het onder-onderwijs, geleid quot;met de welwillendheid, de wijsheid, de quot;scherpzinnigheid, den veldheersblik, hem eigen.quot; Doch de andere betrekking hem te gelijker tijd opgedragen, verpligtte hem dikwijls de zetelplaats der Eegering te verlaten. Opperbevelhebber geworden der Gewapende Burgermagt moest hij Inspectie-reizen doen door al de Provinciën des Rijks, en zijne wapenschouwen der Schutterijen hebben — met tusschenpoo-zingen en afgewisseld door eenige snelreizen tusschen Brussel en 's Gravenhage, naar Tervueren, Ems en Soestdijk —- voortgeduurd tot aan de gedenkwaardige Augustus-maand van 1830. Smartelijke gewaardingen heeft de vroeger zoo gevierde held ondervonden, toen hij in September en October van het jaar 1839 de Schutterijen in de beide Vlaanderens, in Zuid-Brabant en Luik in oogenschouw nam. Daar waar de opruijingen reeds hare werking hadden gedaan, was het zigtbaar dat koelheid de vroegere geestdrift had vervangen; gemompel werd hier en daar in de gelederen gehoord en wel eens een schimpwoord met moeite onderdrukt. Van nu af zag de Prins bij elke wederverschijning in de Zuidelijke Gewesten de gemoedsgisting gerezen: de Eevolutie stond voor de deur.
De Prins van Oranje en zijn broeder Prins Frederik waren te 's Gravenhage, toen aldaar in den nacht na den Zes-en-twintigsten Augustus 1830 het berigt aankwam dat te Brussel in den vorigen nacht een opstand was uitgebroken. Oproerige kreten waren aangeheven. Koninklijke wapenborden onder den voet getreden, gebouwen door den haat des volks aangewezen geplunderd en in brand gestoken; van de Militaire Bezetting mogten enkele gedeelten, hier vuur gegeven, daar een volkshoop met de bajonnet uit-een-gejaagd hebben, het bleek uit het aangebragte berigt, dat de Gewapende Magt in de oproerige stad eene andere houding aannemen en verster-
282
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
283
TWEEDE BOEK.
king erlangen moest, zou zij er 's Konings gezag kunnen handhaven.
Wanneer het muitend gepeupel meester is in eene volkrijke stad, hetzij het oproer een beraamd voorspel is eener Revolutie of de enkele uitspatting van het opgewonden Graauw, als in ieder uur een Partij, een toongever, een leus, aan de volksberoering eene bepaalde rigting en een onweerstaanbare vaart geven kan, dan is voor Let Openbaar Gezag niets kostbaarder dan de tijd. De beide Prinsen waren daarvan doordrongen. Prins Frederik had toen met den titel van Admiraal en Kolonel-Generaal het opperbewind over alle strijdkrachten van het Eijk, en oogenblikkelijk werd er van het Departement van Oorlog bevel gezonden naar Gend, Antwerpen en Breda, dat vier bataljons Infanterij, drie eskadrons Hussaren, twee eskadrons Dragonders, allen met scherpe patronen gewapend, benevens eene batterij Rijdende Artillerij en eene batterij Veld-Artillerij, met de voorwagens gepakt en van munitie voorzien, naar Brussel zouden oprukken en aldaar tot nader bevel garnizoen houden. De overbrenger dezer bevelen, een van 's Prinsen Adjudanten, was reeds in het eerstvolgend middernachtsuur te Brussel, om de Bevelhebbers aldaar, die zich met de troepen binnen de Koninklijke Paleizen aan het Park hadden teruggetrokken, te verwittigen dat zij spoedig versterking te wachten hadden.
Maar terwijl aldus de jongere broeder, door zijne ambtsbe-kleeding daartoe bevoegd, terstond met veerkracht werkzaam was zonder hooger bevel af te wachten, was het ongeduld pijnlijk, en onbeschrijfbaar de spijt van den Prins van Oranje. In plaats van naar het tooneel des oproers te mogen snellen, moest hij eerst de sehrikmare naar het Loo brengen om daar de bevelen zijns Vaders te vragen. Onverwijld keerden wel beiden, de Koning en de Prins, naar 's Gravenhage, maar toen zij in den vroegen morgen van Zaturdag den Acht-en-twintig-sten aldaar aankwamen, was reeds de derde dag na den eersten oproernacht aangebroken, en met iederen dag trad de rustverstoring in een nieuwe ontwikkelingsperiode; op den
LEVEN VAX WILLEM DES TWEEDE.
eersten was de Brabantsche revolutie-vlag uit het Raadhuis van Brussel gestoken; op den tweeden werden de teugels van het Militair Gezag in de oproerige stad uit de handen van 's Konings Krijgsmagt gespeeld in de handen eener Burgerwacht die zich eigener beweging gevormd had; en op den derden verpandde de Generaal, wiens roeping het was door geweld van wapenen het Wettig Gezag te doen eerbiedigen, bij openbare afkondiging aan de oproerlingen zijn woord, dat de troepen die va,u Regeringswege tegen Brussel in aantogt waren zijn tegenbevel ontvangen zouden en niet in de stad komen. Nogtans liet keerpunt waarop de volksberoering den stroomloop eener Revolutie zou aannemen was nog niet gekomen, althans men behoefde nog niet te wanhopen aan het stuiten van dien loop. Wel had Luik reeds het voorbeeld van Brussel gevolgd en was de gesteldheid van al de Zuidelijke Gewesten zorgelijk door de gisting waarin de gemoederen reeds sedert lang gebragt waren : wel had eene maand te voren te Parijs het opsteken der driekleurige vlag een oproer tot eene Revolutie doen worden en lag er ook nu eene onmiskenbare kracht in de driekleurige leus eener nieuwe nationaliteit, maar men wist dat een zeer aanmerkelijk deel der bevolking, handelaars, fabrijkanten, ambtenaren, vele anderen, geen omverwerping van het bestaande Gezag wensohten, dat de Roomsche Geestelijkheid, na den val der Bourbons in Frankrijk meer beducht geworden voor den triomf der Liberale Partij dan voor de Besluiten van Koning Willem, zich terughield, en er was nog geen de minste vrees dat de trouw van het Leger aan de Regering ontvallen zou.
Pe Prins van Oranje inzonderheid was overtuigd dat zonder buitengewonen staatsschok het geschonden Gezag zou kunnen hersteld worden. Hij hield het oproer voor het werk van drijvers, die niets onbeproefd zouden lateu om het te doen aangroeijen tot een Volksopstand, waarin de welgezin-den huns ondanks zouden worden medegesleept. Gelukte hun dit, dan was er alles te vreezen. Yan de Buitenlandsche Mogendheden, al was ook de zamenstelling van het Koning-
284
IWF.F.DI: BOEK. VIJFÏIFMJK HOOFDSTUK.
rijk haar werk, had men naar zijn oordeel geen hulp te wachten. Men had, wel is waar, ook nog na de Fransche Julij-llevolutie, van Groot-Brittannic de verzekering ontvangen, dat zij vast besloten had de Integriteit van het Kijk der Nederlanden te handhaven, maar de val der Bourbons had de Eu-ropische Diplomatie in een moeijelijken toestand gebragt. Het verlangen om den vrede in Europa te bewaren was zoo groot, dat de erkenning van Loius-l'hilippe als koning der Fran-schen alleen was te-weeg-gebragt door de zekerheid die men had dat hij den vrede niet zou willen verstoren Van geene Mogendheid was de tussehenkomst ten behoeve der Neder-landsehe liegering in hare binneiitandsche aangelegenheden te verwachten, en men moest daarom op zijne hoede zijn van geen vnnr te stoken dat men niet in staat zou zijn met eigene middelen te dempen. Hij was zeer gevoelig voor de beleediging door de Brusselsche oproerlingen aan den Koning en zijn Huis aangedaan, maar ook zelfs de voldoening voor een geleden hoon moest men niet hooger schatten dan het behoud van het Bijk. ])e eerherstelling zou van zelve volgen wanneer eenmaal de rust hersteld was, en de rust zou wederkeeren zoo men, ja, het oproer bedwong en toonde de regten der Kroon te willen handhaven, maar bovenal zoo men aan het volk waarborgen gaf voor de toekomst. De Begering had al te lang, naar zijn oordeel, wenschen onvoldaan gelaten die hij niet alle voor onbillijk kon verklaren, en nu men zich het pistool op de borst had laten zetten was het beter toe te geven wat men niet had behooren te weigeren, dan den aanvaller te tarten tot losbranding van het schot. Deze waren do denkbeelden die de Prins van Oranje met-veel vuur ontwikkelde in een Ministerraad, onder zijne Voorzitting gehouden, zoodra hij in den vroegen morgen van Zaturdag den Acht-en-twintigsten van het Loo te 's Graven-hage was teruggekeerd. Dezelfde taal voerde hij tot den Koning zijn, Vader, wien hij smeekte het ontslag aan te nemen van den Minister Cornells Felix van Maanen, den man in wien het Begeringsstelsel waartegen de Brusselsche beweging
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gerigt was als verpersoonlijkt werd. Maar noch bij den Koning noch in den Ministerraad vonden zijne woorden goedkeuring. De Koning nam nog dienzelfden dag het besluit om de Staten-Generaal buitengewoon bijeen te roepen te 's Gravenhage tegen den Dertienden September, en erkende daardoor den kreet des oproers voor eene volksstem. Het zenden van troepen naar het Zuiden werd op breeder schaal voortgezet, maar het ontslag van den Minister van Maanen, ofschoon door deze aangeboden, werd geweigerd: de tegenstanders van het aanvallen Kegeringsstelsel werden hierdoor te meer verbitterd. Een derde maatregel dien dag genomen was nu geheel krachteloos.
De Koning droeg namelijk aan zijne beide zonen eene zending op naar de Zuidelijke Gewesten, niet met onbeperkte volmagt om naar bevind van zaken te handelen, maar quot;zoowel om met de middelen daartoe te hunner beschikking gesteld personen en eigendommen te beschermen, als om zich te verzekeren van den waren staat van zaken en den Koning de meest geschikte maatregelen voor te dragen om de gemoederen tot bedaring te brengen.quot; De Koning en zijne Ministers koesterden de meening, dat zoodra de Prinsen zich zouden vertoonen met een krijgsmagt die sterk genoeg was om de rust te verzekeren, de Burgerwachten waar zij zich mogten gevormd hebben, terstond de wapenen zouden afleggen. Ware dit geschied dan zou de opstand gestuit zijn geweest; in de Burgerwachten, niet in het muitend gepeupel, lag de kiem eener Eevolutie. Doch de hoop der Eegering is ijdel bevonden ; het oproer had reeds te lang geleefd, en de gewapende burgerij had de bewustheid harer krachten gekregen door de weifeling der Overheden. Er stonden, om tot hare ontwapening te geraken, reeds niet meer dan twee wegen open, — of militair geweld te bezigen en dan was de burgerkrijg ontstoken, — of milde Concessiën toe te zeggen, en daartoe ontvingen de Prinsen geen volmagt. De Prins van,Oranje vertrok te middernacht uit 's Gravenhage naar Breda, en toen hij met zijn broeder zonder dralen voortgereisd, ten vijf ure in
286
TWEEDE BOEK. VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
den namiddag van Zondag den Negen-en-twintigsten te Merxera nabij Antwerpen gekomen was, hadden zij een ontmoeting die hen eenigzins meer van nabij de hoogte der eischen van de opstandelingen deed kennen.
Den vorigen avond namelijk had er op het Stadhuis te Brussel eene zamenkomst plaats gehad van een veertigtal mannen van invloed, om zich te beraden over hetgeen er in het hag-chelijk tijdsgewricht zou moeten gedaan worden. Het voorzitterschap was opgedragen geworden aan Francois Marie Joseph Hubert Baron de Sécus, een voornaam woordvoerder van de Eoomseh-Katholijke Partij in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en het voeren van de pen aan Sylvain van de Weijer, den meest bekwamen dagbladschrijver van de Liberale Partij. De Vergadering had den Baron Joseph d'Hoogvorst, den Graaf Felix de Merode, den Baron Frédéric De Sécus den Zoon, Alexandre Gendebien en Palmaert den Vader naar den Koning afgevaardigd: het was deze Bezending die op weg naar 's Gra-venhage door de Prinsen ontmoet werd te Merxem en met weike dezen aldaar een onderhoud hadden, liet verzoekschrift 't welk zij overbragten was onderteekend door al de deelge-nooten aan de zamenkomst, die zich in den aanhef van het stuk verklaarden, 's Konings eerbiedige en getrouwe onderdanen te zijn. Men gaf voorts den Koning te kennen, dat de gevaarlijke opbruissing des volks bedwongen was door de vastberadenheid der welgezinde Burgerij, maar dat deze zelve gevaar liep het slagtoffer harer pogingen te worden, indien de ontevredenheid door de hardnekkige Staatkunde der Ministers in het Land gebragt, niet gestild werd; en als een der beste middelen om aan het volk de verzekering te geven eener herstelling der grieven waarover het zich beklaagde, stelden zij voor de bijeenroeping van de Staten-Generaal. Het berigt door de Prinsen aan de Brusselsche afgevaardigden medegedeeld, dat de Koning reeds den vorigen dag de Staten-Generaal had doen bijeenroepen en alzoo hunnen wensch was voorgekomen, weerhield hen echter niet de reis naar 's Gravenhage voort te zetten. Zij hadden niet alleen het verzoeksehift in de Vergade-
287
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
ring der Veertigen vastgesteld over te brengen, maar ook eenige wenschen des volks voor te stellen, voor wier vervulling zij 's Konings beloften zouden vragen. Het waren tien artikelen, waarin men eischte: opregte naleving der Grondwet zonder uitleggingen door Koninklijke Besluiten of aanschrijvingen van Ministers; net ontslag van den Minister Cornelis Felix van Maanen; een nieuw verkiezing-stelsel; verantwoordelijkheid der Ministers; herstelling der Eegtspraak door Gezworenen; een nieuwe Wet op de Üegterlijke Organisatie; het staken van alle vervolgingen tegen Liberale Schrijvers; vernietiging van alle vonnissen wegens zoogenoemde Staats-misdrijven; voorloopige afschaffing der belasting op het Geslagt, totdat de Staten-Gene-raal daarover zouden beslissen; vaste uitdeelingeu van brood aan alle behoeftige werklieden.
Tot hier toe derhalve erkenden nog de woordvoerders der opstandelingen het gezag des Konings, de kracht der Grondwet, de wettigheid der Staten-Generaal. Maar inmiddels vormden zich even als te Brussel ook elders, ten gevolge van kleine volksoploopeu, met hetzelfde doel Burgerwachten, en het stond te vreezen, dat de gemoederen van dag tot dag meer verhit, het opsteken der Brabantsche kleuren meer algemeen, en zij die zich van de beweging poogden meester te maken, spoedig door driftiger voorgangers verdrongen zouden worden. Ook te Antwerpen had zich reeds een Burgerwacht beginnen te vormen, die echter nog niet gelijk te Brussel de Brabantsche kleuren had aangenomen, en toen de l'rinsen de stad naderden was den vorigen avond door twee afdeelingen gewapende Burgers op een zaamgerotten volkshoop met scherp geschoten: er heerschte groote gisting. De Luitenant-Generaal Chassé die te Antwerpsn zijn hoofdkwartier had, — zijnde hij Bevelhebber in het quot;Vierde der Groote-Militaire-Kommando's in welke het Kijk bij eene territoriale verdeeling van liet Militair Gezag was afgedeeld, — deed uit dien hoofde de Prinsen verzoeken dat zij dien avond niet binnen de vesting zouden komen. Na te Goor-end in het Posthuis overnacht te hebben, kwamen zij den volgenden morgen te negen uur
28S
TWEEDE BOEK. VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
in de stad. Zij vonden er de Burgers die zich-zelve tot een Burgerwacht gevormd en wapenen uit de Citadel bekomen hadden, reeds tot een getal van drie-duizend vermeerderd, aan wier hoofd zich de Graaf Augustijn de Baillet gesteld had. Ook de Schutterij was onder de wapenen: Augustus Geelhand had er het bevel over. Het aanwezen in dezelfde stad van twee gewapende Burger-korpsen, waarvan het eene door het Wettig Gezag was ingesteld, het andere zich eigener magte had opgeworpen, was eene zaak die bedenkelijke gevolgen kon hebben, en het stond te vreezen dat de zelfwape-ning spoedig het Militair Gezag zou kunnen overvleugelen. Uit dien hoofde stelden de Prinsen eene Afkondiging op, waarin zij den wensch uitdrukten, dat de vermoeijenissen der rustbe-waring voor de burgers die hunne bezigheden hadden te vervullen niet noodeloos verlengd wierden, en zij verder de instelling te kennen g iven eener Commissie, aan wier beoordeeling alle maatregelen zouden moeten onderworpen worden, die in het belang der algemeene veiligheid werden voorgesteld. De Luitenant-Generaal Chassé, de Gouverneur der Provincie en de Burgemeester der stad maakten het driemanschap uit met die taak belast: de Bevelhebber der Schutterrij Geelhand werd tot Adjudant van den Prins van Oranje benoemd. Aldus werd aan de welgezinden, die zich ter goeder trouw gewapend hadden, een wenk gegeven om de wapenen neder te leggen, aan de onruststokers een breidel aangelegd tegen uitspatting, en aan het wettig ligchaam van gewapende Burgers eene onderscheiding bewezen.
Terstond na het vaststellen dezer Afkondiging en deze benoeming verlieten de Prinsen Antwerpen en kwamen nog in den avond van dienzelfden Maandag over Mechelen te Vilvoorde, alwaar zij buiten de poort hun intrek namen. Hier bevonden zich sedert den Zeven-en-twintigsten drie bataljons Infanterij, twee eskadrons Ruiterij en een batterij Veld-Artillerij. Den volgenden morgen, terwijl de Prinsen een wapenschouw hielden over deze troepen reed de Graaf De Cruquenbourg, Adjudant van den Prins van Oranje, naar Brussel, ten einde de Hertogen van Aremberg en van Ursel tot een onderhoud
19
289
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
met den Prins uit te noodigeti en aan den Baron Emmanuel van der Linden d' Hooghvorst, Bevelhebber der Burgerwacht, den last over te brengen om zich in het Hoofdkwartier dei-Prinsen te vervoegen. De Baron d' Hoog vorst verscheen, vergezeld door den Oud-Artillerij-Majoor Baron Van der Smissen, die zich met den tweeden rang van het Bevel over de Burgerwacht bekleed had, door den Bidder Hotton die eene Burgerwacht te paard aanvoerde, door den Graaf Alexander Van der Bureh die Lid was van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, door Nicolas Jean Eouppe die onder het Fransche Keizerschap Maire van Brussel geweest was, en door Sylvain Van de Weijer, allen afgevaardigd, zoo zij zeiden, door de Burgerij van Brussel. Hunne stoutheid van aan het Hoofdkwartier der Prinsen zich te vertoonen met driekleurige sjerpen en linten, ontschuldigden zij door de verzekering, dat die kleuren geene andere bedoeling hadden dan een herkennings-teeken te zijn voor de leden der Burgerwacht. Ook, zeide men, was het aannemen der Brabantsche drie kleuren het eenige middel geweest om het opsteken der Eransche te verhoeden. Eerst werd alleen d' Hooghvorst, omdat aan hem alleen het bevel tot verschijning gegeven was, tot een Gehoor toegelaten. Aan hem gaven de Prinsen mondeling hunne voornemens te kennen, en opdat niet bij de overbrenging van dat langdurig onderhoud, waartoe vervolgens ook de afgevaardigde Eouppe werd toegelaten, aan het gehoorde een niet-bedoelde toon zou kunnen gegeven worden, onderteekenden de Prinsen een geschrift van dezen inhoud:
quot;Gij leunt aan de brave Burgerij van Brussel berigten, dat de Prinsen zich aan de poort der Koninklijke Residentie bevinden en de armen openen voor allen die tot hen willen komen. Zij zijn geneigd de stad binnen te komen van dezelfde Burgerij omringd en gevolgd door de Militaire llagt die bestemd is om haar te verligten in de moeijelijke dienst van waakzaamheid die de Burgerij tot dns verre heeft waargenomen, zoodra de kleuren en de vaandels welke niet wettig zijn zullen zijn afgelegd, en de teekenen die eene verdoolde menigte heeft doen verdwijnen zullen hebben knnnen hersteld worden.quot;
290
IWEEUE BOEK VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Toen deden de Prinsen de geheele Bezending tot zich komen, en de Prins van Oranje overhandigde het geschrift met deze woorden in diepe ontroering uitgesproken: quot;God behoede n, en Hij leide u om de stem der Kede te hooren. Ik heb gedaan wat mijn pligt is.quot;
Het antwoord door de afgevaardigden der Burgerij in den namiddag in de stad gebragt, verwekte daar bij de heethoofden terstond opgewondenheid om geweld met geweld te keerengt; en bij de vreedzame bevolking angst voor eene bloedige botsing. Maar ernstiger gevolgen had de indruk, die in de Staatkundige kringen werd te-weeg-gebragt door het berigt, dat de Prins van Oranje verklaard had wel gezonden te zijn om wenschen aan te hooren, maar geene volmagt te hebben om inwilligingen toe te zeggen. Eene gedachte, die tot hiertoe in het brein van velen rondgedwaald had, de gedachte aan een splitsing van het Staatsbestuur zonder scheuring van het Pijk, kreeg toen plotseling eene vastheid en uitbreiding, waardoor in weinige uren Brussel gelijk een verschanst legerkamp werd waarin de Pevolutie hare eerste stelling nam. Men gevoelde zich echter niet sterk genoeg om dit denkbeeld tegen kracht van wapenen te verdedigen, en uit dien hoofde werd op het Eaad-huis, in eene vergadering van den Staf der Burgerwacht en vele andere ingezetenen, nadat d' Hooghvorst daar verslag gedaan had van zijne zending, besloten nog voor den nacht eene tweede Bezending af te vaardigen naar A ilvoorde, ten einde de Prinsen te bewegen het voornemen tot een gewapenden intogt te laten varen.
Hier was intusschen tegen den avond de krijgsmagt versterkt met twree bataljons Grenadiers en een halve batterij llij-dende Artillerij, en deze troepen, bij hare aankomst door de Prinsen in oogenschouw genomen, hadden eene zoo eenparige geestdrift doen blijken van allen zonder onderscheid, Zuid- en Noord-Nederlanders, dat op de trouw van het Leger met gerustheid kon gerekend worden. Doch de aandrang waarmede de nieuwe zendelingen uit de oproerige stad zich des avonds ten negen ure bij het Hoofdkwartier kwamen aanmelden en
19«
291
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
292
de aanzienlijkheid van sommigen hunner deden hen toegang vinden bij de Prinsen. Met sterke kleuren schilderden zij den toestand van Brussel, de stemming van het opgewonden Gemeen, dat, zoo het getergd wierd, onmogelijk zou te bedwingen zijn, en het gevaar, dat bij een gewapenden intogt de schoone Residentie het toeneel zou worden van een bloedbad. ,/Wilden daarentegen 's Konings beminde zonen zonder gewapende Magt in de stad komen, zij durfden de verzekering geven dat de orde terstond zou terugkeeren.quot; Het misnoegen der Prinsen over de onwelvoegelijkheid eener vertooning van oproerleuzen in de tegenwoordigheid van 's Konings zonen, werd beantwoord met de betuiging dat men ten onregte kleuren, die alleen een teeken van Plaatselijke vereeniging waren, als oproerleuzen aanmerkte, en met de verontschuldiging die ook hunne voorgangers 's morgens hadden gebezigd. En reeds begonnen, op de nadrukkelijke toespraak van den Prins van Oranje, sommigen de driekleurige linten weg te nemen of te verbergen, reeds deden de Woordvoerders de toezegging hoo-ren, dat vóór de komst der Prinsen die kleuren zouden worden afgelpgd, en dat de Burgerwacht buiten de poort zou geschaard staan om als onder hare hoede de Prinsen binnen de stad te geleiden, toen zich met verontrustenden ophef twee personen am het Hoofdkwartier deden aanmelden: het waren d'e Oostenrijksche Gezant de Graaf Von Mier en de Gezant, van Spanje de Kidder Anduaga. Deze Diplomaten, ofschoon vertegenwoordigers hunner Hoven bij het Nederlandsche Hof, waren niet gewoon dit Hof naar 's Gravenhage te vergezellen, en zij waren ook nu nog te Brussel gebleven, ofschoon daar reeds gedurende zes dagen het Gezag van den Koning der Nederlanden openlijk gehoond werd. Bij hunne aankomst ia het Hoofdkwartier waren zij in een afzonderlijk vertrek ge-bragt; maar de Prins van Oranje, die niet wist dat zij met de opstandelingen zelve, in overleg waren getreden over bun voornemen om zich tot hem te begeven, altijd open van karakter, kou zelfs den schijn van geheimzinnigheid niet dulden, en liet hen vrij-uit spreken in aller tegenwoordigheid. De
TWEEDE BOEK. VI.)KTIEHDE HOOFD8TDK.
somberheid van het tafereel, 't welk zij ophingen van den toestand der stad overtrof nog de voorstelling der Brusselsche afgevaardigden, en ieder die luisterende ooren had moest het hooren, hoe de onrust er hand over hand toenam, en hoe de toebereidselen ter verdediging tegen gewapend geweld van oogenblik tot oogenblik algemeener werden en geduchter. De schrikbarende berigten der twee vreemde Gezanten gaven nieuwen klem aan de voorstellingen der Brusselsche zendelingen, wier toon terstond weder klom tot een dringend beroep op» het gevoel en het geweten van 's Konings zonen. En inder- , daad, ontzettend was de verantwoorclirig die de Prinsen op zich zouden laden, indien zij onder deze omstandigheden bè-sloten, gelijk daartoe eerst het voornemen bestond, met de troepen tot voor de poorten van Brussel op te rukken, den volgenden morgen de stad op te eischen, en dan gewapenderhand binnen te nikken, — verantwoording voor het vernietigen der belofte dooi 's Konings Militairen Bevelhebber te Brussel gegeven, — verantwoording voor bloedstorting en vernieling die te voorzien waren, — verantwoording voor de miskenning van 's Konings bedoelingen in de vervulling hun-rer drieledige taak; onderzoeken, beschermen, bevredigen. En echter, zij konden noch onverrigter zake terugkeeren, noch lijdelijk aanhooren dat het opvoer onder hun bereik van uur tot uur dieper wortelen schoot. De omstandigheden van het oogenblik hadden een knoop gelegd, dien de oudste der broederen doorhakte met het grootmoedig besluit om tot sparing van burgerbloed zijn leven te wagen in de oproerige stad. De afgevaardigden uit Brussel kwamen te middernacht in lt;le stad terug met de tijding, dat de Prins van Oranje den volgenden dag zou binnen komen alleen vergezeld van zijnen Staf.
Deze tijding, ofschoon het nacht was, door Brussel verspreid met de snelheid van vlammend kruid, dreef den volgenden morgen velen de stad uit den Prins te gemoet, opregte vrienden van 's Konings Huis — en minder te betrouwen raadgevers. Daaronder was de eenige van 's Konings Ministers die
293
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
294
den kabinetsraad te 's Gravenliage niet had bijgewoond, Pierre Louis Joseph' Servais van Gobbelschroy. Maar noch de schildering van den woesten hoop die de straten der stad vervulde, noch de voorstelling van hinderlagen en gespannen strikken, noch eenige bedenking deed hem een oogenblik wankelen in het eenige besluit, dat in die oogenblikken zijner waardig was. Eenmaal, toen hij zijn oordeel moest uiten over de middelen om bij de opvoeding zijner zonen Moed in hen aan te kweeken, heeft hij gezegd: „Leer hun de dingen die „de vrees voor den dood wegnemen: dan zullen zij nimmer //schromen hun leven te wagen.quot; Die vrees had hij nooit gekend in het oorlogsveld, en dat hij ook den zedelijken moed bezat, die buiten de verhittende sfeer van het slaggewoel elk doodsgevaar trotseert, heeft dien dag zijn intogt in Brussel bewezen: toen hem daarna eens de vraag gedaan werd, hoe hij zich aldus had durven wagen, was zijn antwoord; «Men durft alles wanneer men zijn pligt doet.quot; Prins Frederik liet zijne begeerte om mede in de stad te gaan alleen varen op de bedenking, dat hij het was die de troepen moest bevelen, wanneer zijn broeder hulp of ontzet noodig had. Hij was overtuigd dat, welke verzekeringen ook door de Brusselsche afgevaardigden mogten gedaan zijn, geen sterveling het in zijne magt had een toestand te voorkomen, waarin zijn broeder met geweld uit de klaauwen des oproers zou moeten gerukt worden. Hoerend was daarom het afscheid 't welk de Vorstelijke broeders 's morgens ten tien uur van elkander namen. De bezorgdheid van den jongste werd vermeerderd door het besef der mogelijkheid, dat hij het tijdstip niet zou weten waarop hij zou moeten te hulp snellen, //Er zal er altijd wel één zijn dien ik u zenden kan,quot; was het antwoord van den oudste: voor elke bedenking had deze een wederwoord: //Pe Voorzienigheid had in zoo vele gevaren over hem gewaakt. Oproermakers waren niet noodwendig sluikmoordenaars. Hij had nooit met zijn wil eu weten iemand kwaad gedaan. En als het zoo was voorbeschikt dat alleen ten koste van zijn leven rust eu orde zouden terugkeeren — zijn dood zou niet
TWEEDE BOEK. VIJFTIENDE HOOFIJSTLK.
minder eervol zijn dan of hij dien gevonden had op het slagveld.quot;
De Brusselsche afgevaardigden van de tweede Bezending hebben beweerd van den Prins van Oranje de toezegging te hebben ontvangen, dat hij bij zijnen intogt de drie-kleurige teekenen zou gedoogen, onder voorwaarde dat de oranje-kleur daarnevens prijkte. Werkelijk was er inden nacht en vroegen morgen een groote hoeveelheid oranje-kokarden gereed gemaakt; korven vol daarvan waren op het Stadhuis; en toen de Kolonel Graaf De Cruquenbourg, vooruit gezonden om de komst van den Prins van Oranje aan te kondigen, overal drie-kleurige teekenen zag, toonden verscheiden gewapende Burgers hem de oranje-kokarden, die zij verborgen bij zich droegen. Maar ook toen de Burgerwacht geschaard stond om den Prins op te wachten, vertoonde zij alleen de drie kleuren, en op elke vermaning om die af te leggen werd ten antwoord gegeven, dat men zich daartoe niet verbonden had. De Prins van Oranje dreef zijn grootmoedig waagstuk tot aau de uiterste grens der Vorstelijke waardigheid. Hij was onderrigt, toen hij het grondgebied der stad naderde, dat hij alleen de op-roerleus zou vinden, en hij kon niet berekenen wat er zou gevorderd worden om de oranje-kleur te doen opsteken. Desniettegenstaande ging hij door, omdat hij meende alleen dau te mogen hopen, door zijne tegenwoordigheid een beslisscnden indruk te zullen te-weeg-brengen, wanneer hij toonde zich geheel te verlaten op de trouw der Brusselsche Burgerij.
Op het middag-uur gekomen zijnde aan de Laekenbvug deed hij, alvorens die over te gaan, een Geleide van acht Dragonders terugkeeren : hij vond zicli thans alleen vergezeld door den Luitenant-Generaal Constant die zoo menig gevaar met hem getrotseerd had, door zijne Adjudanten den Markies d'As-sche, den Kolonel Henri Baudvy Baron De Eoisin, den Kolonel Jan Francois Graaf Dumonceau, den Kolonel Graaf De Cruquenbourg, den Majoor Otto Jan Herbert Graaf van Lim-burg-Stirum, door den Luitenant der Kavallerij Willem Jan Graaf van der Goltz en Adolf Baron Sirtema van Grovestinsgt;
295
I.KVE» VAN WILLEM DKK TWEEDE.
296
Kamerheer der Koningin, die in burgerkleeding was. Door dezen gevolgd trok hij, gekleed als Generaal van hei Neder-landsohe leger en op een overschoon Arabisch paard gezeten, de brug over en vond op een kleinen afstand van daar twee sectiën der Burgerwacht geschaard, die hem met het Vorstelijk eerbewijs van gepresenteerd geweer en slaande trom, ontvingen. Hij sprak haar toe, minzaam en met waardigheid, en toen hij deed opmerken, hoe hij vol vertrouwen weerloos zich overleverde in de handen der gewapende Burgerij ging de kreet op van //Vive le Prince!quot; Hij antwoordde met een //Leve!quot; voor den Koning: en telkens wanneer op dezen togt een kreet werd aangeheven te zijner eere, heeft hij ditn op gelijke wijze beantwoord, en dan volgde schier overal een afkeurend stilzwijgen. De overige sectiën der Burgerwacht, ten getale van meer dan vijf-duizend man opgekomen, hadden, in weerwil van de gedane toezegging, geweigerd de stad te verlaten en stonden in de straten geschaard in ééne rij van de Laekenpoort tot aan het Stadhuis. De poort was versperd, en. door een zijdeur die slechts eenen ruiter te gelijk doorliet reed men binnen. Ontroerend was het gezigt dat zich toen voordeed. De Burgerwacht, in plaats van tnsschen twee rijen een doorgang open te houden, stond aan ééne zijde der straat in twee of drie gelederen geschaard en kon dus het opdringen niet verhinderen der zaamgepakte volksmenigte, die het poort-plein en de Laeken-straat en alle toegangen vervulde. Vreedzame nieuwsgierigen, belangstellende voorstanders van 's Konings Huis waren daaronder; maar de meerderheid die blijkbaar den volkshoop beheerschte, bestond uit lieden wier barsch voorkomen en uitrusting van allerlei wapentuig niets dan woestheid teekenden en dreigend geweld. De Burgerwacht zelve, die de blaauwe kiel als dienstkleed had aangenomen, was niet Eileen met oorlogs-geweer gewapend ; men zag er pieken, jagtgewe-ren, zeissen en slagtmessen. De drie kleuren werden overal gezien, de oranje-kleur zelfs niet aan vensters die bestuwd waren met vriendelijker aangezigten. Geen gejuich, geen welkomstgroet barstte los toen de vroeger zoo gevierde Held uit
TWEEDE BOEK. VWFTIEHUE HOOFDSTUK.
den doorgang der kleine hulppoort te voorschijn kwam. De Prins verbleekte zonder zijne tegenwoordigheid van geest te verliezen, en wilde terstond ter linkerzijde de Boulevards oprijden, ten einde langs dien weg de Koningsstraat te bereiken, en door deze zich naar zijn Paleis aan het Park te begeven, waar de Koninklijke troepen onder de wapenen stonden. Dan, de Hoofden der Burgerwacht, D'Hooghvorst, van der Smissen, anderen, bragten daartegen in, de teleurstelling die de welgezinde Burgerij, geschaard langs den weg waar hij verwacht werd, ondervinden zou, en na degenen die hem weerhielden, aansprakelijk te hebben gesteld voor zijn leven ving hij den togt aan door de Laeken-straat.
De zijstraten die men voorbij trok droegen reeds de blijken van geduchte toebereidselen tot een hardnekkige straatverdediging tegen een geweldadigen aanval: versperringen door voertuigen en huisraad, verhakken van omgehouwen boomen, afgravingen, steenhoopeu, alles wat de oproertaktiek heeft uitgedacht tot het voeren van een barrikaden-oorlog, was in eersten aanleg aanwezig, het werk van éénen nacht. Brussel was in de zes dagen die er na deu eersten oproernacht verstreken waren, volgeloopen van allerlei volk uit de naburige steden, gedreven deels uit eigen beweging, opgewonden jongelieden en allerlei fortuinzoekers, deels door omkooping en de belofte dat voor de huisgezinnen der Patriotsche strijders zou gezorgd worden, fabriek-arbeiders, mijnwerkers, ambachtslieden, boeren, zelfs oud-soldaten van Waterloo wien men had voorgespiegeld dat het de verheffing gold van hunnen Held. Van straat tot straat dieper in de stad werd het voortgaan moeijelijker, de houding der menigte meer dreigend. Het haveloos gepeupel drong sterker aan, met afzigtelijk voorkomen, gloeijeude aan-o-eziarten, vurisre oosen, woeste gelaatstrekken, monden die
O- O ' ~ O 7 O '
vloeken uitstieten en bedreigingen uitschreeuwden terwijl naakte armen messen en bijlen omhoog hieven. De held van den dag behield ongestoord zijne rustige kalmte. Ontmoette zijn oog in de gelederen der Burgerwacht een bekende, dan sprak hij dien toe; en hoorde het volk daar-om-heen gegroept hem zijn
297
LEVEN VAK WILLEM DEK TWEEDE.
goeden wil betuigen om te trachten al de wenscheu des volks te doen bevredigen, dau ging wel eens de kreet op „Vive le Prince! leve de Prins!quot; — de dooreenmenging van talen in 't geen er geroepen en gesproken werd vermeerderde de verscheidenheid der indrukken door dit bont gewoel te-weeg-gebragt; — maar drukte hij zijn misnoegen uit over zooveel wapenvertoon, onnoodig omdat 's Konings troepen daar waren tot bescherming van liet volk, dan werd hem toegeduwd: „Wij zijn geene kinderen, wij weten wel wat te doen.quot; Wanneer de vrijpostigheid tot onbeschaamdheid in woorden of gebaren oversloeg, heeft men tranen in zijne oogen gezien. Herhaaldelijk rees ook de kreet „Leve Irankrijk!quot; en dau rigtte zich zijn blik verontwaardigd daarheen en riep zijne stem met vuur „Neen, neen, leve het Vaderland!quot; Lange gedeelten van den weg, daar waar de menigte uit geen zijstraten kon opdringen, werden in eene indrukwekkende stilte afgelegd. Eenige jonge Brusselaren te paard, wel-gekleed en met sabels gewapend, tot eene Eijdende Pmrgerwacht veree-nigd, begeleidden den stoet en vermaanden het volk tot stilte. „Geen kretenquot; was het woord dat overal rondliep, herhaald door den een uit vrees dat het gejuich, door den ander uit vrees dat hoon en bedreiging den boventoon zouden erlangen in het dubbelzinnig gejoel. «Wat echter niet verhinderd kon worden, was de stille bewondering, waarmede menig-een de Vorstelijke Riddergestalte beschouwde door zooveel gemeenheid aangegrijnsd; cn hief de bewonderde held zijne oogen naar boven, dan wuifden uit menige burgerlijke en aanzienlijke woning handen en doeken hem belangstellend tegen.
Zoo was na menig oponthoud de stoet langs het Muntplein door de Oude-kleerkoopersstraat op de Gerzemarkt gekomen. Hier gaf de Prins zijn verlangen te kennen om langs deu kortsten weg door de Magdalenastraat zijn paleis te bereiken. Doch — men verzekert hem dat dit ondoenlijk is, dat de doorgang door die straat geheel is versperd, dat een andere weg moet gekozen worden; en eensklaps doet zich een geroep liooren; „Naar 't Stadhuis! dat is het Paleis van het Volk.'quot;
298
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
299
TWEEDE BOEK.
Te gelijk dringt eene atliletische gsstalte met woestheid door lt;le menigte tot voor het Vorstelijk paard, en zwaait de onbeschaamde de piek, waarmede hij gewapend is, den Prins voor de oogen onder 't geschreeuw van „Leve de Yrijheid!quot; op gebiedenden toon er op latende volgen: „Naar 't Stadhuis'.quot; „Zonderlinge Vrijheid,quot; aoorde men den Prins bedaard zeggen, „die aan iemand zelfs niet vergunt om naar zijn huis te gaan.quot; Maar 't gedrang en gedruisch namen toe; de kreet „Naar 't Stadhuis!quot; werd algemeen; 't was niet meer mogelijk tegen de rigting die de volksstroom nam in te dringen, eu weinige oogeiiblikken daarna hield de Vorstelijke lofredenaar van Eg-inont zijn paard op voor 't Stadhuis, tegen-over de veertig vensterramen, uit een van welke Alva aanschouwd had dat het hoofd van Egmont daar viel op 't schavot. In de opene gallerij onder aan het voorfront van het middeleeuwsche gebouw was het Stedelijk Bestuur vergaderd, en de Burgemeester Louis Baron de Wellens trad nader met een welkomstgroet, waarvan de inhoud door niemand schijnt verstaan of onthouden te zijn. üeen wonder! de volksmenigte die uit zeven straten naar het Stadhuis-plein kon toestroomen, had spoedig den stoet geheel omsingeld. De vraag waar al dit bedrijf op uit zon loopen, was hoog-ernstig geworden, sedert de toeleg om den Prins naar het Stadhuis te dringen duidelijk gebleken was. Onder het volk verhaalde men elkander dat daar eene Acle van scheiding tusschen Noord- en Zuid-Nederland ter onderteekening gereed lag, eu bij de Officieren die den Prins omgaven werd de vrees, dat de volksleiders den ïroousopvol-ger in hunne magt zochten te hebben als een onderpand voor de voldoening aan al hunne eischen, volle overtuiging. Ware zulk eene poging gelukt, en had aan de troepen in het Park en aan Prins Prederik te Vilvoorde het berigt moeten gezonden worden dat de Prins van Oranje op het Stadhuis werd gevangen gehouden, een bloedbad ware onvermijdelijk, de gevolgen onberekenbaar geweest. Een onvoorzien voorval bragt eene andere ontknooping te weeg.
De Prins sprak het volk toe dat digter om hem heen drong.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
300
en de stilte eener luisterende menigte verving het luidruchtig gewemel. Wat zou hij zeggen? — Niet een enkele belofte kon hij geven op hetgeen verlangd werd. Men had hem herhaaldelijk afgevraagd of hij het ontslag van den Minister Van Maanen kwam aankondigen. Eene ontkenning, een schouderophalen of eene ontwijkende betuiging had het antwoord moeten zijn. Maar wat hij verzekeren en beloven kon, dat hij zijn leven veil had en zijn geheele bestaan wilde toewijden aan het geluk van het volk, dat drukte hij uit met eene welsprekendheid van woorden en toon en gebaren, die de verholen oranjeleuzen zou te voorschijn getooverd en de gebeurtenis van den dag beslist hebben, indien hij, die daar het woord voerde, een mensch geweest was zonder geweten, eu hetgeen hij sprak een welkomstgroet aan do zelfstandigheid en de onafhankelijkheid van het Belgische Volk. Maar hij besloot zijne toespraak met een ,/Leve de Koning!quot; en, beantwoord met het gejuich van „Leve de Prins van Oranje!quot; herhaalde hij met al den nadruk zijner stem „Leve de Koning, Mijne Heereu, Leve de Koning!quot; Twee of drie stemmen uit het volk riepen het na, maar werden spoedig gedempt door velerlei kreten „Leve de Vrijheid! Weg met Van Maanen! Leve Frankrijk!quot; Toen werd aan dit tooneel, tooneel van Vorsten-grootheid en Volksdriften eenig in do rijke Geschiedenis van het Huis van Oranje, een einde gemaakt door den Arabischen schimmel hengst dien de Prins bereed. Dit dier, vurig van aard, te midden van het gedrang telkens in de lendenen geraakt, en door het geschreeuw steeds onrustiger geworden, had reeds den Baron van der Smissen een slag toegebragt, zoodat deze zieh had moeten verwijderen. Nogtans door zijn Vorstelijken berijder bedwongen, had hij, zoo lang deze het woord voerde, stil aan de teugels gestaan, knabbelende op zijn gebit, kringswijze omringd door het zaam-gedrongen volk. Maar toen onder het geschreeuw dat daarop weder volgde, een uit de menigte de hand onzacht op het kru's van het dier sloeg, trof het den vermetele met een der ach-terpooten zoo gevoelig, dat hij bedwelmd in de armen der omstanders viel. Op dit gezigt en het geroep „zijn paard heeft
TWEEDE BOEK. VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
301
een man gedoodquot; ontstond er een schrikbarend getier van allerlei kreten: quot;Steekt het beest doodquot; quot;laat hij afstijgenquot; quot;wij zijn niet geschapen om vertrapt te worden onder de pooten van de paarden der Hollandersquot; en al wat de verbolgenheid met de natuurlijke kracht eener grof-gespierde volkstaal kan uitdrukken. De Prins, betuigende geen dier te willen berijden dat een zijner medeburgers gekwetst had, steeg af en ging over op een ander zijner paarden, dat tot hiertoe door den Generaal Constant was bereden. Op nieuw toen de breede volksschare overziende ontwaarde hij ras aan 't gewoel en getier, dat de verbitering door het voorval opgewekt snel veld won. De razernij ontstoken in dien zaamgestroomden hoop; de houding der Hoofden van de Burgerwacht die hem, voor wiens leven zij hadden ingestaan, blijkbaar overlieten aan alle mogelijke uitspattingen der volksdriften; het somber stadhuisgebouw daar voor hem, waar die er zieh vertoonden het voorkomen hadden van een geheim te verbergen: alles werkte zamen tot een onheilspellend voorgevoel. Onder dien indruk wendt hij zich tot de groep waarin de getroffene zich bevindt met de woorden quot;Zoo hij gekwetst is geef ik hem een pensioen van vijf-honderd gulden,quot; en zet zijn paard in galop. De menigte, verrast, stuift uit-een, ruimte makende voor de galopsprongen en den gang van het dier, dat gehoorzaam aan de teugelwijzing van zijn nieuwen berijder langs de zijde van het Stadhuis de Voilet-straat insnelt, aldaar met sprong op sprong over de straatverschansingen heen hupt, gevolgd door Constant, Grovestins, de Adjudanten en eenige van de Burgerwacht te paard. In de Gasthuis-straat waar een hoogere barricade verrezen is, volbrengt de geoefendheid van ruiter en ros den vervaarlijken sprong, maar niemand dergenen die volgen, is in staat aan zijn paard de vereischte krachts-inspan-ning te geven om insgelijks daarover te geraken. Inmiddels holt het Gemeen door alle zijstraten op het spoor van den Prins, die alleen het Plein bereikt van het Paleis van Justitie, dat door gewapend volk is afgezet. Een uit den hoop ijlt op hem toe met de bajonnet op het geweer en zou den gruwel
LEVEN VAN Wir.I.EM DEN TWEEDE.
volbragt hebben, zoo niet een der aansohouwers ware toegeschoten en door een slag tegen 't geweer aan den stoot eene andere rigting had gegeven. De zamenscholing van volk, schimpend en dreigend, en steenen werpend, was hier voor het doorrijden van een enkelen ruiter grooter beletsel dan de versperringen geweest waren. Doch de overige Officieren kwamen spoedig door neven-straten weder aansnellen en hielpen ruim laan maken, 't Was nabij dat zij handgemeen werden met het volk; de Generaal Constant, die het paard bestegen had van den rijknecht die in 't gevolg was, stortte neder en werd gegrepen, maar geholpen daor een man van de Burgerwacht rukte hij zich los en wierp zich weder in den zadel. In de Ruysbroek-straat werden stoelen en tafels uit de vensters geworpen om de paarden te doen struikelen, maar dooide Stroostraat, over den Grooten Savel, door de Regence-straat en over de Place Royale bereikte men kwartier over drie ure behouden het Paleis. Twee uren had de togt in de stad geduurd, uren beurtelings van de diepste smart en de hoogste verontwaardiging.
Zoodra de Hoofden der Burgerwacht en de Afgevaardigden op wier verzekeringen de intrede ondernomen was, op het Paleis waren aangekomen, gaf de Prins lucht aan zijn overstelpt gemoed. „Gij hebt op verbeurte van uw hoofd u aansprakelijk voor mij gesteld, Mijne Heerenquot; — zeide hij zich tot d' Hooghvorst wendende — „houdt gij aldus uwe beloften en hebt gij den zoon van Uwen Koning alleen in deze stad gelokt om hem prijs te geven aan al de beleedigingen van het Graauw! Is dat de trouw der Belgen!quot; Verlegenheid en ontsehnldigingen waren het antwoord. Voor velen waren gewis de tooneelen die plaats hadden gevonden onverwacht en smartelijk geweest, en niets meer dan de betuiging van dit leedwezen was er noodig om 's Prinsen goedhartigheid spoedig de overhand te doen bekomen over zijne billijke verontwaardiging. De Hertogen van Aremberg, van Ursel, en anderen die in 't Paleis den stoet hadden opgewacht, voegden hunne verzekeringen bij die van d' Hooghvorst om de onwelvoege-
302
TWEEDE BOEK. VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
lijke houding des volks te doen beschouwen als het werk alleen van schooijers en vreemd gespuis. Op dien grond noodigde de Prins eenige der Aanzienlijken die hij om zich heen zag uit, om met hem te raadplegen over de middelen waardoor aan dien staat van wanorde een eind zou kunnen gemaakt worden. Hoe zijn vertrouwen op de goede gezindheid van de meerderheid der bevolking van Brussel geheel was teruggekeerd en hij zelfs den geleden smaad als niet geleden geheel wilde vergeten, bleek spoedig uit eene afkondiging van dezen inhoud:
quot;Ingezetenen van Brussel!
Ik heb mij met vertrouwen in uw midden begeven: daar ben ik volkomen veilig, uwe goede gezindheid strekt mij daarvan ten waarborg. Aan uwe zorg heeft men het herstel der orde te danken; gaarne erken ik dit en met genoegen bedank ik u daarvoor uit naam van den Koning.
Vereenigt u met mij om de rust te bevestigen, dan zal geen krijgsvolk de stad binnen rukken; en dan zal ik, in overeenstemming met uwe overheden, de noodige maatregelen nemen, om de kalmte en liet vertrouwen te herstellen.
Eene Kommissie, bestaande uit de Heeren: Hertog van Ursel, Voorzitter, Van der Fosse, Gouverneur der Provineie, De Wellens, Burgemeester van Brussel, Emmanuel Van der Linden d' Hooghvorst, kommandant der Burgerwacht, Generaal d' Aubremé, Koekaert, Lid van den Stedelijken Raad, Hertog van Aremberg (die zich op mijn verzoek wel met deze taak heeft willen belasten). Stevens, Lid van den Stedelijken Raad, Secretaris, is gelast mij die maatregelen voor te stellen. Zij zal morgen den Tweeden September des morgens ten negen ure op mijn Paleis vergaderen.
Brussel, 1 September 1830.
Willem Prins van Oranje.quot;
Gelijk in deze kennisgeving generlei herinnering van het gebeurde zoo wilde hij ook geenerlei wantrouwen op eenige andere wijze doen blijken. De Generaal-Majoor Willem Graaf van Bijlandt, onder wiens bevel de troepen te Brussel waren,
303
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
den vorigen avond door verkennings-patrouillen berigt hebbende ontvangen, dat het volk de Namensche en de Leaven-sche Poort had digtgesperd en hij alzoo met de troepen, wanneer het muitend gepeupel uit de benedenstad opdrong, in het Park zor. zijn opgesloten, bad aan den Eersten Luitenant van den Staf, De Normandie 's Jacob, opgedragen, om op een door hem te kiezen punt een brug over de stadsgracht te leggen, en aldus een weg naar buiten te openen. Deze Officier had terstond een punt gekozen van dat gedeelte der drooge gracht, 't welk van achter 's Prinsen Paleis zich uitstrekt naar de Namensche Poort, en daar in den nacht een brug doen slaan over de steenen muur heen, die in 't midden der gracht stond en tot op de hoogte van de grachts-boord werd afgebroken: een tweede was daarnevens gelegd. Maar de Prins, gedurende zijn togt in de stad door d' Hoogh-vorst kennis hebbende gekregen van het aanwezen dier bruggen en van het misnoegen der Menigte daarover, had den Graaf Van der Golt? vooruit gezonden met den last dat zij weder zouden worden afgebroken. Zoodra werd er niet gereedheid getoond om dit bevel uit te voeren, of het graauw schoot toe en vernielde de bruggen onder tergend geschreeuw.
Vóór de Paleizen stond de Koninklijke Krijgsmagt den Prins te verbeiden — een bataljon Grenadiers, een bataljon Jagers, twee zwakke bataljons Linie-Infanterij en twee eskadrons Dragonders, van welke laatsten echter vijf-en-twintig manschappen de wacht hadden aan het Kasteel te Laeken en achttien aan eene fabriek buiten de Laeken-poort. Deze troepen, nadat zij, niet door hare eigene Officieren maar door hoogere Bevelvoerders, geoordeeld waren niet bij magte te zijn om het oproer te bedwingen, hadden kommervolle dagen gesleten en de nachten doorgebragt op de stoepen der Paleizen om deze te beveiligen tegen de bedreigingen van plun-derzieke volkshoopen: het waren voor baar dagen geweest van verontwaardiging en van spijt. De Prins, zoodra hij aankwam, deed de troepen binnen-rukken op de binnenplaatsen en in de
304
TWEEDE BOEK. VIJFTIENDE IIOOFDSTLK.
tuinen achter de Paleizen, en een uur daarna ging hij deze diep gegriefde krijgslieden bezoeken. In volle wapenrusting en ordelijk geschaard stonden zij daar en ontvingen hunnen held met een geestdrift als of hun een reddende engel verscheen. De gedachte, dat die troepen, bezield -— Soldaten als Officieren — met den besten geest, het oproer in zijne geboorte hadden kunnen verstikken — die gedachte werd bij den Prins geheel verdrongen door zijne blijdschap van haar behouden en ongedeerd weder te vinden. Er was sedert de Parijsche Julij-dagen maar eene maand verloopen en 't was nog versch in 't geheugen, hoe moorddadig voor de meest-geoefende troepen straatgevechten tus-schen barricaden kunnen zijn : en daarom was het dat hij vol vreugde over de behoudenis van zoo vele krijgskameraden den Generaal Yan Bijlandt toesprak; „Waarde Bijlandt, ik ben het aan u verschuldigd, dat deze braven niet vermoord zijn.quot;
De nacht bragt den Prins eenige rust aan, ofschoon hem van tijd tot tijd berigt werd gegeven van den toestand dei-stad. Het was daar rustig geworden. Het gepeupel, na eenigen tijd onder een vervaarlijk getier om het Paleis te hebben gezworven, was naar de beneden-stad afgezakt en verloopen. De Afkondiging had eenige geruststelling te-weeg-gebragt: onder degenen, wier benoeming daarbij werd aangekondigd, waren eenigen die bij het volk verdacht werden gehouden, doch daarom was later Sylvain van de Weijer er bijgevoegd.
Den volgenden morgen vergaderde de Commissie in het Paleis. Beurtelings woonde de Prins hare beraadslagingen bij en beurtelings gaf hij gehoor aan hen die in grooten getale kwamen om hunne opwachting te maken, hunne berigten mede te deelen, hunne inzigten te doen kennen. Ten twee ure in den namiddag deed hij, alleen vergezeld van den Generaal Constant, te voet eene wandeling door het Park en legde een bezoek af bij de Hertogin Van Aremberg. Daarna ontving hij aan zijn disch de leden der Commissie, den Minister Van Gobbelschroy en eenige andere personen. Maar inmiddels was
20
305
LEVEN VAN WI1.LEM HEN TWEEDE.
306
de stiid ojj nieviw in groote gisting gebragt. De Afgevaardigden, die te Me rxem de vroeger verhaalde ontmoeting met de Prinsen hadden gehad, waren in den afgeloopen nacht uit 'sGravenhage teruggekomen: en het verslag van hun onderhoud met den Koni ng, waarvan een uittreksel overal in de stad was aangeplakt, i'iet geen de minste hoop dat de Koning iets zou inwilligen vtui 't geen men hem door oproer wilde afpersen. De Menigte werd bovendien opgehitst door onrustbarende geruchten: ;/meti zag aan de Paleizen-— dus werd er uitgestrooid — toebereifiseJen maken om de troepen te ontvangen, die van Vilvoorde in aantogl waren en met het vallen van den avond zouden bïiineu rukken, ten einde het volk te overweldigen en wraak te nemen over de beleediging het Koninklijk Gezag aangedaan.quot; Het berigt van de dreigende houding die het volk in de benedenstad op nieuw aannam, verspreidde /ich aan den maaltijd op het Paleis ondei de aanzittende g'asten en verwekte daar eeue ontsteltenis die op veler gelaat te lezen kwam. De Prins bleef onvervaard. D'Hooghvorst werd buiten geroepen en stond op: „Mijnheer d'Hooghvorstquot; — riep de Prins hem toe — met eene veei-beteekeuende herinnering van den vorigen dag -- „vergeet niet dat gij op verbeurte van uw hoofd voor mij instaat. ' Den Generaal van Bijlandt werd de lijding gebragt, dat er een aanval tegen het Paleis beraamd werd: toen hij opstond zeide de Prins hem met volkomene bedaardheid: „Generaal, gij waarschuwt mij als het tijd is den degen te trekken.quot; Zijne ongemeene kalmte te midden van de augstvolle verwachting der overige gasten, sproot gedeeltelijk daaiuit voort dat hij reden had om de aangebragte berigten van overdrijving te verdenken. Doch ook dit vermoeden verdween voor het dre,-lt;rend geschreeuw der aangestroomde Menigte, 't welk tot in de-eetzaal doordrong. Toen stond hij op met de houding eener edele onverschrokkenheid en zag met ernst en waardigheid eenige der gasten aan. Van de Weijer ging naar buiten om het volk toe te spreken en men bezwoer den Prins om zich onder de bescherming der troepen ie plaatsen en de stad te
TWEEDE BOEK. VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
verlaten. „Mijne zending is nog niet afgeloopenquot; — was het antwoord — „morgen zal de Commissie haar werk ten einde brengen, en ik moet althans met Francois Premier kunnen zeggen: „Tout est perdu hors l'honneur.quot; Het zij dat de toespraak van Van de Weijer die uitwerking gehad heeft, hetzij de overtuiging bij de Menigte dat de Koninklijke troepen, daar aanwezig, niet meer dan een wenk noodig hadden om zich op het volk te storten: althans de zamenscholingen voor het Paleis liepen uit-een, en de avond bleef rustig.
Men heeft den toestand van den Prins van Oranje in zijn paleis te Brussel ingesloten door eene oproerige burgerij, vergeleken met den toestand van Karei den Twaalfde in zijn huis te Bender belegerd door de Turken. Er is hier echter maar één punt van overeenkomst: beide krijgshelden hadden vast besloten met het zwaard in de vuist aan 't hoofd hunner dapperen tot den laatsten man en den laatsten druppel bloeds hunne eer te handhaven ~ en beiden hadden vroeger getoond den moed te bezitten om zulk een besluit ten uitvoer te brengen. Maar de Koning van Zweden had zich in dien toestand gebragt door eene stijfhoofdigheid waarover ook zijne bewonderaars het vonnis hebben geveld, en de Nederlandsche Koningszoon door een pligtgevoel waaraan ook zijne tegenstanders hulde hebben gebragt. Voor den Scandinaviër is zijn wanhopige strijd uitgeloopen op nederlaag en ontvlugting, de Nederlander heeft het zwaard niet behoeven te trekken maar een zedelijke overwinning behaald die hem tot onvergankelijke eer verstrekt.
In den avond na dien onrustigen maaltijd meldden zich op nieuw onderscheidene personen tot een Gehoor aan, daaronder Alexandre Gendebien. Deze, wiens bekendheid met den toestand des lands gebleken was bij eene mededeeling waarin hij, weinige dagen vóór het uitbarsten van het oproer, den Prins door een derde opmerkzaam had gemaakt op het dreigend bevaar, verklaarde nu met nadruk dat, zoo als de gesteldheid ' der gemoederen zich in de laatste dagen ontwikkeld had, gelijk ook bleek uit de berigten, die uit Luik, Leuven eu van
30*
307
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
elders inkwamen, de vereeniging van de Brabantsche met de Hollandsche gewesten onder den bestaanden Staatsvorm niet meer was te handhaven: «de bepaalde wensch naar scheiding —-verzekerde hij —• was zoo algemeen geworden, en Zijne Hoogheid zelve had gehoord met hoeveel woede het «weg met de Hollandersquot; was uitgeschreeuwd, dat zelfs, mogt het zijn dat de Koning bleef volharden, eene geheele scheuring onvermijdelijk zou wezen.quot; Hij smeekte daarom den Prins dat hij zich aan 't hoofd der Belgische beweging zou stellen : «zoo alleen zou het te verhoeden zijn dat het Huis van Oranje zich het grootste deel des Rijks zou zien ontvallen, en zoo wachtte hem, naarmate de loop der gebeurtenissen zijn zou, of het opperbewind als Stedehouder zijns \ aders of de kroon van België.quot; En de eerste onderdaan des Konings zou opstaan tegen den Koning! en de Zoon tegen den Vader! en de Bidder bij uitnemendheid zou den eersten van alle ridderpligteu schenden — trouw aan een gezworen eed en een gegeven woord! Neen: M.acchiavelli moge het geleerd hebben, dat Vorsten niet alles wat eerlijk is behoeven op te volgen zoo zij maar zorgen alles te boven te komen wat het geluk van een Staat kan benadeelen; een ander gevoel sprak in hem wien men onder andere lasteringen ook nagegeven heeft, dat hij een oneerbiedige en weerspannige zoon geweest is: met verachting wees hij een voorstel af, dat hij slechts behoefde aan te nemen om onder de toejuiching van Europa beheer-scher te worden van België. „Neen, neenquot; — riep hij uit «de nakomelingschap moet nooit kunnen zeggen, dat een Nassau de kroon van het hoofd zijns Vaders gerukt heeft, om die op het zijne te zetten.quot;
Nogtans moet zijne ziel pijnlijk aangedaan zijn geworden door quot;de gedachte dat de glans van zijns Vaders Huis op die wijze zou kunnen verduisterd worden. Men zegt zelfs, dat na het zoo even-gemelde gesprek, toen hij door een gezang dei-Dragonders die in den tuin gelegerd waren naar de vensterramen gelokt het donkerlicht opmerkte eener juist plaats hebbende Maansverduistering, het afgematte brein eenige oogen-
308
TWEKDE BOEK, VIJFTIENDE HOOFDSTUK,
blikken in eeue mijmering verzonken is, waaraan zijne overhelling om te gelooven aan een verband van natuurverschijnselen en levenslotgevallen eene bijzondere somberheid gegeven heeft. Hij bevond zich in omstandigheden waarvoor zijn karakter het allerminst berekend was. Sluwheid, kunst om zijne gedachte te verbergen, onwankelbaar vertrouwen op zich-zelven en wantrouwen jegens anderen, zijn de hoofdstoffen waaruit de geest wordt voortgebragt die bij volksberoeringen eene baan weet te breken: en omdat van die hoedanigheden de tegenovergestelde in hem aanwezig waren, daarom had, toen hij twintig jaren oud was, de Hertog van Wellington het Engel-sche Ministerie gewaarschuwd van niet te veel van hem te verwachten zoo men hem plaatsen wilde aan het hoofd van een Volksopstand. In deze merkwaardige dagen te Brussel, •belaagd door al de geslepenheid van zamenzweerders, bestormd door allerlei voorstellingen van dubbelhartige raadgevers, beurtelings door tegenovergestelde drijfveeren bewogen, nu eens door zijne Staatkundige overtuiging en kinderlijken eerbied voor zijn vader, dan weder door de drangredenen van zijn geweten en de gedachte aan de toekomst zijner kinderen en van zijn Huis, bevond hij zich in den allerneteligsten toestand waarin welligt ooit iemand geweest is. De getrouwe dienaren en vrienden die met hem waren, zouden, als het zwaard had moeten getrokken worden, eene borstwering van trouw, krijgs-ervaring en dapperheid om den hun dierbaren Vorstenzoon gevormd hebben; maar wat deze boven alles behoefde was de leiding van een geoefend, schrander eu eerlijk Staatsman, en in de oogenblikken toen die behoefte het diepst gevoeld werd heeft men in zijn Paleis hooren zeggen: «Was Palck nu hier!quot; Zijne zedelijke krachten waren reeds dien dag overspannen geworden, en de volgende morgen zou een tooneel doen plaats hebben waarin zijne voorzigtigheid op de allerzwaarste proef zou worden gesteld.
Het was Vrijdag de Derde September geworden en de Commissie, benoemd tot het voorstellen van maatregelen waardoor de rust zou kunnen wederkeeren, had haar werk voltooid.
309
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEKDE.
310
Ten tien uur in den morgen bij haren vorstelijken lastgever toegelaten, legde zij als de slotsom harer overwegingen bij monde van haren Voorzitter de verklaring af, dat aller eenstemmige wensch nederkwam op eene scheiding van de beide deelen des Eijks. Hoezeer de eenparigheid dezer verklaring overeenstemde met de verzekeringen van allen die berigten hadden gegeven van wat het volk verlangde, scheen het echter wenschelijk dat aan de volksstem eene nog ruimere gelegenheid wierd gegeven om zich te uiten. Te dien einde werden terstond de Bevelhebbers van al de sectiën der Burgerwacht, de Leden der Stat en-Generaal die zich te Brussel bevonden, de Hoofden der Eegterlijke Magt en zoo vele ingezetenen van aanzien of invloed als er konden worden bij-een-geroepen uitgenoodigd om zich onverwijld in het Paleis te vereenigen. Eer twee uren verloopen waren was niet alleen de zaal voor die zamenkonist aangewezen gevuld, maar toen de Prins binnentrad schenen de daar vergaderden als de voorhoede te zijn van een oneindigen stoet die door gang, portaal en plein zich voortzette in het volk op de straat. De voorstelling van het doel der vergadering was kort en eenvoudig: de vraag was of de vergadering, evenzeer als de Commissie, van oordeel was, dat „eene Administrative Scheiding van het Rijkquot; moest geacht worden de wensch van het geheele volk te zijn. Naauwelijks was die vraag uitgesproken of het geroep „Ja, ja! scheiding, scheiding! Leve de Prins!quot; weergalmde door de zaal en loste zich op in een algemeen gejuich, dat zich mededeelde naar buiten en herhaald werd door de Menigte in het Park. Toen mengde zich de Prins ouder de aanwezigen in de zaal en onderhield zich met onderscheidene personen in 't bijzonder. Hij vroeg naar den aard der scheiding die men verlangde : men wees hem op de betrekking van Noorwegen tot Zweden, van Hongarijë tot Oostenrijk. Hij merkte aan dat het Koningrijk der Nederlanden was zamengesteld in het belang van geheel Europa en dat zelfs de Koning de splitsing van dat Kijk niet kon toezeggen zonder de Grondwet te schenden en traktaten waardoor hij
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
TWEEDE BOEK
311
gebonden was: men herinnerde hem dat er eene magt was, sterker dan alle wetten en alle traktaten — de noodzakelijkheid.
Het verlangen naar eene splitsing van het Kijksbestuur was op zich-zelf niet van dien aard dat de Troonsopvolger ver-pligt zou zijn geweest het te bestrijden of te verwerpen. Hij wist dat in 1829 bij den Koning zelf het voornemen had bestaan om door eene wijziging in de Staats-instellingen de Brabantsche en de Hollandsche Gewesten onder zijn oppergezag minder afhankelijk van elkander te maken, en dat de uitvoering alleen was uitgesteld omdat de hoogs toon, toen door de Tegenstanders der Regering aangeheven, aan dien maatregel den schijn zou gegeven hebben als ware die afgedwongen. Doch twee voorwaarden moest hij pogen vast te houden : de zekerheid voor de Dynastie dat het Oppergezag in het Huis van Oranje zou blijven, en de zekerheid voor Europa dat de Nederlanden niet zouden ophouden een bolwerk tegen Frankrijk te zijn. Toen dus de stoute taal van sommige woordvoerders oogenblikken van algemeene stilte deed ontstaan, rigtte hij zich met verheffing van stem tot de ge-heele vergadering, eerst met deze vraag • „Indien het gebeure dat de verlangde scheiding wordt tot stand gebragt, zult gij dan trouw zweren aan de Dynastie?quot; — «Ja, ja!quot; klonk het met geestdrift door, de zaal. „En indien eene vereeniging met Frankrijk wierd beproefdquot; — „Neen, neenquot; lieten zich veler stemmen hooren, maar minder in getal. „En zoo de Franschen in het land vielen, zoudt gij dan met mij oprukken om hen terug te drijven?quot; — „Ja, ja!quot; klonk het wederom. Er was gewis in den vrager een groote mate van goed-geloovigheid noodig om aan dergelijke uitingen eener vergadering als die daar voor hem stond eenig gewigt te hechten: maar het behoorde ook tot zijn karakter dat hij, verblind door de zelfbewustheid zijner eigene opregtheid, nooit valschheid in anderen zag. Doch, getroffen door de opmerking dat onder al wat er gesproken en geroepen werd niet een enkele stem zich voor zijn Vader deed hooren, voegde hij bij zijne belofte, van den wensch dien men hem had doen kennen
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
312
aan den Koning tot eene gunstige beslissing te zullen aanbevelen, de uitdrukking zijner overtuiging dat zijn Vader alles waartoe hij bevoegd was zou inwilligen, en hij besloot met deze vraag: „Zult gij mij met denzelfden uitroep antwoorden als ik u toeroep: Leve de Koning!quot; —- Op dit woord ontstond er een verward gedruisch van gemor en geschreeuw, waaronder „Neen, Neen!quot; den boventoon hield, vermengd met kreten als deze: „Eerst de herstelling der grieven, tot zoolang Leve de Prins! Leve de Vrijheid! Leve België.quot; Toen werden de sprekers die boven-anderen-uit hunne stemmen verhieven, me-nigvuldiger: „Blijf bij ons Prinsquot; — hoorde men onderscheidenlijk — „wees onze Chef, -— wees onze Koning!quot; — en de vergadering werd woeliger: hoeden werden in de hoogte geheven, doeken en linten gezwaaid; en de hartstogtelijkheid der aanwezigen nam toe: men gaf elkander de hand, men liet tranen vallen, men omhelsde elkander. Het was tijd geworden dat aan dit tooneel een einde werd gemaakt. De Prins, zigt-baar getroffen, nam een hoog-ernstige houding aan, en de regterhand op zijn hart leggende zeide hij met waardigheid: „Ik bedank u voor de gevoelens die gij jegens mij aan den dag legt; maar als eerste onderdaan des Konings ben ik u het voorbeeld van gehoorzaamheid schuldig. Mijn hart is altijd met u geweest, maar ik wil niet iets doen, waardoor ik uwe achting onwaardig zou zijn! Hebt geduld. Ik hoop spoedig in uw midden terug te komen met berigten die u voldoen zullen. Tot dan, Vaartwel!quot; — Eer hij de zaal verliet, werd hem nog het verzoek gedaan, dat hij aan de troepen bevel zou geven om de stad te ontruimen. „Het gepeupel kon ligt worden opgeruid tot gewelddadigheden, en dan zou voor de Koninklijke Krijgsmagt eene werkelooze houding vernederend zijn en eene botsing heilloos voor allen.quot; Het antwoord werd met meer hoogheid dan anders in zijn aard lag uitgesproken en was: „Ik ga mij daarop bedenken.quot; Voor dat de vergadering uit-een ging werd er eene kennisgeving aan het volk opgesteld van den volgenden inhoud:
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
TWEEDE BOEK.
313
quot;Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje heeft ons aangeboden om zich terstond naar 's Gravenhage te begeven, ten einde in persoon onze wsnsehen aan zijne Majesteit te doen kennen. Hij zal die met al zijnen invloed ondersteunen en heeft reden om te hoopen dat zij ons zullen toegestaan worden.
Terstond na Hoogstdeszelfs vertrek zullen de Troepen ürnssel verlaten.
De Burgerwacht stelt hare eer te pand, dat zij geene verandering van Regerend Stamhuis zal dulden en de stad en bepaaldelijk de Paleizen zal beschermen.
Brussel, 3 September 1830.quot;
Dit stuk, na geteekend te zijn door twee-en-twintig der aanwezigen en daaronder Hoofd-Officieren en Adjudanten van den Koning en van 's Konings zonen, aan den Prins aangeboden verkreeg de neven-teekening van zijne hand, en dit is hem uit hoofde van de laatste daarin voorkomende zinsnede als eene groote onvoorzigtigheid aangerekend. De ïroonsop-volger — heeft men gezegd — mogt nimmer een denkbeeld uiten waarin eene verandering van Dynastie als mogelijk werd ondersteld. Men heeft uit het oog verloren, dat hetgeen men eene Proclamatie genoemd heeft, niet anders was dan een verslag van 't geen in de vergadering was voorgevallen, door de twee-en-twintig onderteekenaars, die daarin sprekende voorkomen, aan de Ingezetenen van Brussel gedaan, en voorzien van het contra-seing van den persoon die de vergadering bijeengeroepen en geleid had.
Zeven Leden van de Staten-Generaal stelden een afzonderlijk Verslag op, gerigt aan hunne Landgenooten en dienzelfden dag bij openbare afkondiging bekend gemaakt, waarin zij verklaarden, bij den Prins ontboden, hem als den vurigsten wenscli van geheel België te hebben voorgesteld, eene gebeele scheiding van het Noorden en het Zuiden zonder ander aanrakingspunt, dan het Begerend Stamhuis, het bestendig voorwerp der verknochtheid van alle Belgen.
Eenige oogenblikken nadat de vergadering in het Paleis gescheiden was zond de Prins aan den Generaal van Bijlandt
LEVEN VAN WILLEM 1gt;EH TWEEDE.
314
bevel om met de troepen af te trekken zoodra hij de stad zon verlaten hebben; doch, even voor zijn vertrek meldden zich nog eenige personen tot een Gehoor aan, en daaronder Sylvain Van de Weijer. Hetzij dat tot hen de uitnoodiging ter bijeenkomst in het Paleis niet of niet tijdig genoeg gekomen was en zij echter bij eene raadpleging van dien aard niet wilden op den achtergrond gelaten worden; hetzij dat het hun voorzigtiger was toegeschenen, zich wel eene plaats in de gunst der Dynastie te bereiden voor het geval dat zij Beheerscheres bleef van België, maar tevens aan het volk zich te kunnen voordoen geheel vrij van alle verbindtenis of belofte te dien opzigte; —- althans tot een afzonderlijk Gehoor toegelaten hadden zij niet iels nieuws te berigten, maar alleen de betuiging te herhalen, dat algemeen, en ook door hen een spoedig besluit verlangd werd tot splitsing van het Rijksbestuur onder het oppergezag van het Begerend Stamhuis, en gretig gebruik makende van de aangeboden vergunning om ook van deze hunne toetreding tot het besluit der zoo-even-gehoudene vergadering schriftelijk te doen blijken, stelden zij in der haast— de Prins stond gereed tot zijn vertrek — eene daartoe strekkende verklaring op. Zij hebben toen het vermoeden eener bijzondere gewigtigbeid van dit onderhoud doen ontstaan door het daarin behandelde te hullen in den sluijer van een geheim, en toen het daarna om gezag te erlangen in België eene aanbeveling is geworden nooit een voorstander van het Huis van Oranje geweest te zijn, toen is van dit allerlaatste onderhoud met den Prins te Brussel een verhaal in omloop gebragt, waarvan de ongerijmdheid niet belet heeft dat het zelfs m de Geschied boeken dier Revolutie eene plaats heeft gevonden. De Prins zou namelijk aan Van de Weijer en die hem verzelden, zijne vrees hebben te kennen gegeven, dat zijne tusschenkomst bij den Koning ter verkrijging eener scheiding vruchteloos zou wezen, zoo hij niet aan zijn vader een bewijs kon leveren van de geloofwaardigheid zijner berigten en van de zelfverloochening waarmede hij zich te Brussel gedragen had; hij zon deswege van hen een getuigschrift verzocht hebben, waar-
TWEEDE BOEK. VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
van zij, onder verpanding van hun woord van eer, hadden beloofd nimmer den inhoud te zullen openbaren, en zoodanig getuigschrift zouden zij, na eenig beraad, opgesteld en onderteekend hebben. De waarheid is, dat in het bedoelde geschrift, door den Prins naar 's Gravenhage medegenomen, de ondertee-kenaars eenvoudig de algemeenheid en het dringende van het verlangen naar een afzonderlijk bestuur voor de Zuidelijke Provinciën hebben te kennen gegeven met de verklaring, dat het behoud van het Hegerend Stamhuis niet had opgehouden de wensch van het volk en ook hun wensch te zijn.
De Prins steeg ten half-drie ure te paard en reed terstond de Boulevards op eu door de Leuvensche poort de stad uit. De Burgerwacht te paard — een bedriegelijk geleide bij dien uittogt — gedoogde de uitjouwingen die het volk ook nu nog zich veroorloofde, ongehinderd en ongestraft. Doch spoedig volgden aangenamer tooneelen. Reeds in de vlakte van Mon-Plaisir kwamen de soldaten, die daar hun bivak-leger hadden en bezig waren met het reinigen hunner wapenen, ziende in 't verschiet den rid van Staf-Officieren naderen, uit het veld naar den straatweg stroomen, om met al de warmte van een getrouw soldaten-hart, door een „Welkom!quot; en een z/Leve!quot; hunne blijdschap en hunne verknochtheid te uiten. Toen volgde de terugkomst in het Hoofdkwartier, de ontmoeting met Prins Frederik, en de wapenschouw over het Garnizoen van Brussel dat ten vier ure te Vilvoorde aankwam, en in den avond het vertrek naar 's Gravenhao-e.
Zoo groot als de angst in het Land geweest was op het berigt dat de Prins van Oranje zich in de oproerige stad gewaagd had, zoo groot was de blijdschap op de tijding zijner hehoudenis. Toen hij den volgenden morgen — het was Zaturdag den Vierden September — ten acht ure te Botterdam aankwam, trok het volk zijn rijtuig onder uitbundig vreugdgeschater als in triomf door de stad. Twee uren later zag de Prinses van Oranje haren Gemaal weder, de Koningin haren Zoon, de Koning zijn Eersten Onderdaan, den eersten in rang en den eersten in trouw.
315
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
,/De zending mijner zonen — sprak Koning Willem de Eerste in eene Afkondiging van den volgenden dag —- is volbragt met eene menschlievendheid en eene edelmoedigheid die door de Natie hoog zullen gewaardeerd worden.quot; Eu niet door de Natie alleen: eenstemmig is daarover het oordeel van landgenoot en vreemdeling. Eene enkele getuigenis ten aanzien van den oudsten van het broederpaar moge hier volstaan.
Charles Withe, die te dier tijde zich te Brussel bevond en omdat hij in betrekking tot de Engelsche Uiplomatie gestaan heeft en bevriend geweest is met de voornaamste personen die toen in België eene rol hebben gespeeld, van vele omstandigheden beter dan andereu heeft kunnen kennis dragen, heeft in eene Geschiedenis der Belgische Revolutie de volgende verklaring afgelegd ; «Het gedrag van den Prins van Oranje gedurende al den tijd van zijn verblijf te Brussel verdient den grootsten lof. Zijne koelbloedigheid, zijne openhartigheid, zi^ne minzaamheid, zijn moed hebben alle edelaardige haiten voor hem gewonnen, en zelfs de allerbitterste vijanden van zijn Huis en vau zijne Godsdienst- hebben hem hunne lofspraken niet kunnen weigeren. Indien daarvan de behoudenis der Monarchij had afgehangen, zij zou niet twijfelachtig geweest ziju.quot; Maar schooner lof dan deze woorden behelst het verwijt hem door denzelfden Schrijver gedaan, dat hij zich de gelegenheid die niet terugkeeren zou, van België voor zijn Huis te behouden, toen heeft laten ontglippen. «Hij heeft zich die laten ontglippen — schrijft de Engelsche Machiavellist omdat kinderlijke piëteit, diepe eerbied voor zijn vader en een ridderlijk eergevoel, dat hem niet minder onderscheidde dan persoonlijke moed, volkomen de overhand hadden in zijn hart.quot;
De Proclamatie van den Vijfden September, waarin Koning Willem de Eerste den lof van edelmoedigheid toebragt aan zijne zonen, behelsde tevens het antwoord op de verzoeken
316
TWEEDE HOEK. ZESTIENDE HOOFDSTUK.
die de Prins van Oranje te Brussel op zich genomen had aan zijn vader over te brengen. De Prins had daar de hoop te kennen gegeven dat hij spoedig zou terugkeeren met voldoende berigten; in een kabinetsraad terstond na zijne komst te s Gravenhage gehouden, betoogde hij op nieuw de noodzakelijkheid van milde toezeggingen, en bood hij aan om daarmede op nieuw naar /iet tooneel van den opstand zich te begeven; doch alleen door twee Ministers ondersteund, die Belgen waren, vond hij noch bij de overigen noch bij zijnen vader gehoor. De Koning, binnen de perken zijner grondwettelijke bevoegdheid willende blijven, verwees in zijne Afkondiging de verzoeken der «onruststokersquot; naar de op handen zijnde bijeenkomst der Staten-Generaal, en gaf zijn stellig besluit te kennen van alleen langs den regelmatigen weg te willen overgaan tot den geëischten maatregel eener wijziging dei-betrekking door de Traktaten en door de Grondwet tussehen de twee groote Afdeelingen van het Koningrijk gevestigd.
Grievend was deze teleurstelling voor den Prins van Oranje. Pijnlijk waren de dagen die hij toen heeft doorgeleefd, de September-dagen van 1830. Het is waar, zijn afkeurend oordeel over de houding der Regering in deze gewigtige dagen kon eenigzins aan 't wankelen worden gebragt door den toon van Koninklijke waardigheid dien hij zijnen vader hoorde voeren, toen hij hem vergezelde bij de opening van de Buitengewone Zitting der Staten-Generaal, en zijn smartelijk voorgevoel eener verduistering van den glans der Dynastie kon een oogenblik worden teruggedrongen door de voorbeeldelooze geestdrift, waarmede de Hollandsche Gewesten hunne verknochtheid aan zijn Stamhuis op nieuw begonnen aan den dag te leggen; maar zijn leedgevoel kreeg nieuw voedsel toen hij bet bevel vernam door zijn vader aan zijnen broeder gegeven, om gewapenderhand de gehoorzaamheid aan het Wettig Gezag te doen terugkeeren, en zijne spijt klom ten top op de tijding dat de Koninklijke troepen met bebloede wapenen en gehoonde vaandels voor het zegevierend oproer uit Brussel waren teruggeweken. De uitkomst van dien strijd bevestigde in hem de
,317
LEVKN VAN WILLEM DEN TWEEDE,
overtuiging, die hij reeds in den Ministerraad van den Acht-en-twintigsten Augustus had uitgesproken, en die ook de overtuiging was van een man wion niemand ooit een Hollandsch hart en een helder doorzigt in de Staats-aangelcgenheden van Nederland ontzegd heeft, van Gijsbert Karei Graaf van Hogen-dorp. Zij kwam hierop neder : uit grieven dis vijftien jaren gebroeid hebben is de opstand geboren; de opstand kan niet anders dan met een herstel dier grieven een einde nemen.
Weinige uren nadat 's nachts te 's Gravenhage de mare was aangekomen van den terugtogt der Koninklijke troepen uit de oproerige stad, op den Negen-en-twintigsten September, viel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal het besluit tot splitsing van het Bijksbestuur en tot herziening der Grondwet. Maar intusschen had het vuur van den opstand zich wijd en zijd verspreid, en terwijl de wettige vertegenwoordigers van het Belgische volk bijna allen ter Vergadering waren in de Noordelijke Besidentic, hadden in de Zuidelijke de drijvers der Bevolutie zich meester gemaakt van de leiding der gebeurtenissen. Het was te vreezen, dat deze Demagogen slechts op het burgerbloed in de straten van Brussel gestort behoefden te wijzen om aan de volksberoering eene zwelling en eene kracht te geven, waardoor in haren stroom Staten-Generaal, Grondwet, Traktaten, Kroon, al te gader zouden kunnen verzwolgen worden. Dit te verhoeden was het doel van een maatregel, waardoor de getrouwen in België een steunpunt zouden vinden, dat hen kon behoeden van verphgt te zijn aan de Begering te ontvallen. Koning Willem namelijk ontving op den Eersten October een Adres van Notabele Ingezetenen der Zuideijke Ge wésten, meest Beden van de Staten-Generaal, hebbende aan het hoofd der onderteekenaars de namen van den Hertog Van Ursel en van de Ministers Van Gobbelschroy en De la Coste, strekkende om hem te verzoeken den Prins van Oranje als Gouverneur-Generaal der Zuidelijke Provinciën naar Antwerpen te zenden, voorzien vmi uitgestrekte volmagt en met een eigen Ministerie en een afzonderlijken Staatsraad: deze maatregel werd door de onder-
318
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
ai»
T« EEUE BOKK.
teekenaars voorgesteld als het uiterste redmiddel geschikt om liet Oppergezag in België voor het Huis van Oranje te behouden. Be Koning, ofschoon hij door het Besluit der Staten-Generaal meerdere vrijheid had dan vroeger ora in de aangelegenheden van het Zuiden naar stemmen uit het Zuiden te luisteren, vond zich thans in eene andere moeijelijkheid gewikkeld door de gisting die werd waargenomen in het Noorden. Van het oogenblik dat de tegenstand in de Brabantsche Gewesten gebleken was niet enkel tegen de Uegering gerigt te zijn, niet bijzonder ock tegen hel Huis van Oranje, maar tegen allen invloed van Hollanders en Protestanten, was er tusschen de twee hoofdafdeelingen van den N ederlandschen Stam eene toenemende verwijdering ontstaan. Bij het uitbarsten van het oproer te Brussel was de kreet «Weg met de Hol-lendersquot; het referein geworden van schimpliedjes en spotschriften, en terwijl de Belgische Dagbladen de Hollandsche Natie ten toon stelden als een handvol schraapzuchtige kooplieden, die teerden op den roem hunner Voorvaderen waarvan zij de bastaardtelgen waren, goot de Hollandsche Drukpers een stroom van verwenschingen uit over het ondankbaar gespuis van mein-eedige muiters, brandstichters en plunderaars. «Oorlog, oorlog aan de rebellen!quot; klonk het - „hun bloed is het bloed onzer broederen niet.quot; En in het leger, waarvan de Belgische bestanddeelen begonnen te verloopen, riep al wie getrouw bleef wraak over den hoon dien het Nederlandsche Vaandel ondergaan had. Bij elke toenadering — van wie ook tot het Zuideu vatte men vuur in het Noorden. Men had daar openlijk zijne verontwaardiging doen hooren over het enkele feit, dat de Koning de Bezendingen uit de oproerige steden had te woord gestaan en ongedeerd laten terugkeereu. .la zelfs had men aan het slot van een Adres, in de steden van het Noorden ter onderteekening rondgezonden om de diepe droefheid van ■ alle getrouwe Nederlanders daarover uit te drukken, deze veel beteekenende bedreiging durven stellen „Nog is het Noordelijk gedeelte des Rijks in rust!quot; Toen eenmaal het woord „Scheidingquot; was uitgesproken, wekte daar alles
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
argwaan wat scheen te zullen leiden tot weder-aanknooping der banden die voor Oud-Nederland tot boeijen waren geworden. Vijftien jaren had de Handel zich moeten plooijen onder een Pransch-Belgisch verbodstelsel; men juichte over het verbreken der lang openlijk gevloekte vereeniging. Koning Willem, verlangend en verpligt zijn vereenigd Koningrijk tot het alleruiterste te verdedigen, werd door deze spanning der gemoederen van zijne getrouw geblevene onderdanen gedrongen om zich onbewimpeld aan te sluiten aan het Noorden, op hetzelfde oogenblik waarin hij besloot tot toegevendheid jegens het Zuiden. Hij moest dus dit zijn besluit zooveel mogelijk verbloemen; hij mogt de volksgunst niet op het spel zetten, die hij in de Noordelijke Gewesten genoot; van hunne trouw hing het lot af zijner Dynastie. De Prins van Oranje kon met minder gevaar het oordeel des volks trotseren; hij bood zich steeds aan om met den olijftak des vredes in de hand op nieuw de bezwering van den opstand te gaan beproeven; hij was bereid om eene populariteit prijs te geven, die hij ligt zou weten te herwinnen.
Het was de indruk van dit alles waardoor Koning Willem, na menigvuldige raadplegingen met zijne Ministers en de Gezanten der vreemde Mogendheden, bewogen werd om op deu Vierden October een Besluit te teekenen waarbij aan den Prins van Oranje een tweeledige taak werd opgedragen. Vooreerst moest hij «tijdelijk in 's Konings naam het bestuur waarnemen over alle die gedeelten der Zuidelijke Gewesten, waar het grondwettig gezag erkend werd,quot; en daartoe werd hem Antwerpen als Residentie aangewezen; ten andere moest hij „de pogingen, die door wei-gezinde ingezetenen mogten worden aangewend om die gedeelten waar de orde gestoord was onder het Wettig Gezag terug te brengen, door middelen van bevrediging zoo veel mogelijk bevorderen en ondersteunen.quot; De Ministers van Staat Hertog Van Ursel, de Ministers Van Gob-belschroy en De la Coste werden hem toegevoegd ten einde hem in het bestuur behulpzaam te zijn, de Pausselijke Internuntius Capaccini nam aan mede te gaan om raad te geven
320
TWREDE BOEK. ZESTIENDE HOOFDSTUK.
in iDaatregelen waardoor de Belgische Geestelijkheid zou kunnen bevredigd worden, en zeven Leden van den Raad van State uit de Zuidelijke Gewesten afkomstig werden aangewezen om hem naar Antwerpen te volgen en quot;hem van Raad te dienen in alle zaken waarover de llaad van State moet worden gehoord of waarover hij zou verlangen die Leden te raadplegen.quot; Twee Referendarissen en t wee Com miezen-van-Staat , ook dezen Zuid-Nederlanders, kregen last om bij dien Raad werkzaam te zijn. Nog denzelfden avond vertrok de nieuwe Landvoogd van het Zuiden naar Antwerpen en reeds den volgenden morgen vaardigde hij aldaar een Manifest uit van dezen inhoud :
•'Wij Willem, Piins van Oranje-Nassau.
Aan de ingezetenen der Zuidelijke Provinciën van het Koningrijk.
Doer den Koning Onzen Doorluehtigen Vader tijdelijk belast zijnde met het bestuur der Zuidelijke Gewesten, keeren wij in uw midden terug, met de hoop, om er tot herstel der orde en tot heil des Vaderlands mede te werken.
Ons hart bloedt over de rampen, die gij oudergaan hebt. Mogten Wij in staat zijn, om met den bijstand van alle goede ingezetenen, de ongelukken voor te komen, die u nog zouden kunnen bedreigen i
Toen Wij u verlieten, hebben Wij den wenseh, door velen uwer geuit, naar eene afscheiding der beide deeleu des Rijks, die echter onder denzelfden schepter zouden blijven, aan de voeten des troons gebragt. Die wensch is verhoord geworden.
Maar alvorens de wijze en de voorwaarden, waarop deze gewig-tige maatregel moet worden uitgevoerd, volgens de grondwettige vormen, die uit den aard eenig tijdsverloop noodzakelijk maken» kunnen vastgesteld zijn, staat Zijne Majesteit aan de Zuidelijke Gewesten reeds voorloopig een afzonderlijk Bestuur toe, aan welks hoofd ik sta, en hetwelk geheel uit Belgen is zamengesteld. Alle zaken zullen bij hetzelve met de verschillende besturen en bijzondere personen verhandeld worden in de taal, welkt' zij zullen verkiezen. Alle bedieningen, die van dit Bestuur afhangen, zullen gegeven worden aan de ingezetenen der Gewesten, die tot hetzelve behooren. Ten opzigte van het onderwijs der jeugd zal de grootste vrijheid gelaten worden.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Nog andevp verbeteringen zullen worden ingevoerd, om aan dcu wensch des volks en aan de behoeften van onzen tijd te voldoen.
landgenooten! Om dc -e verwachtingen te vervullen, verlangen wij niets anders van u, dan dat gij uwe pogingen met de oazeu vereenigt; en zoodra dit plaats heeft, waarborgen wij u dan ook eene geheele vergetelheid voor de staatkundige misslagen, die vóór het uitvaardigen dezer proclamatie begaan zullen zijn.
Om te beter het doel te bereiken, dat wij ons voorstellen, zullen wij alle verlichte lieden raadplegen, en met alle nuttige raadgevingen ons voordeel doen. Wij zullen eenige aanzienlijke en door hunne vaderlandsliefde uitmuntende ingezetenen tot ons roepen. Dat dan ook allen, die door zulk een gevoel bezield worden, ons met vertrouwen naderen. Belgen! door deze middelen hopen wij met uwe hulp dit sehoone gewest, dat ons dierbaar is, te redden.
Gegeven te Antwerpen, den ödeu October 1830.
Willem, Prins van Oranje.quot;
Op denzelfden dag waarop de Prins van Oranje aldus de ergernis van het Noorden op zich laadde door — met overleg van zijn vader — aan de Belgen de opheffing hunner voornaamste grieven en eene Amnestie toe te zeggen van misdaden die hij bij woordverzachting misslagen noemde, vaardigde zijn vader aan de Noord-Nederlanders zijn vermaarden Wapcnroep uit. De geestdrift hierdoor te-weeg-gebragt —• nooit bij eenige natie geëvenaard in algemeenheid, langen duur en krachtsontwikkeling — terwijl zij' Koning Willem verhief tot het voorwerp eener onbegrensde volksgunst, bragt den Prins te Antwerpen van twee zijden onder de werking van vijandige gezindheden. In 't Noorden steeg, door opwinding van het nationaal gevoel, de verbolgenheid bij eiken stap dien men hem zag doen om de hand te reiken aan de oproerlingen: en de opgestane gewesten wezen de hand af van den zoon en stedehouder eens Konings, die al zijne onderdanen tegen hunne Eevolutie in 't geweer joeg. Behalve den indruk der volkswapening van het Noorden, werkten drie oorzaken zamen om te verhinderen, dat de vestiging van een Belgisch Bestuur te Antwerpen de uitwerking had, die men zich daarvan had voorgesteld. Vooreerst, was in den aanhef van 's Konings
322
TWEKDE BOEK. ZESTIENDE HOOFUSTCK.
Besluit als de eenige beweegreden tot dien maatregel opgegeven de belemmering, door den toestand der Zuidelijke Provinciën te-weeg-gebragt in de werking van het Algemeen Bestuur uit de Residentie 's Gravenhage: het bleek derhalve dat de nieuwe Landvoogd, wien geen bepaalde titel gegeven en wiens magt in onbepaalde bewoordingen was uitgedrukt, niet met een onafhankelijk gezag was bekleed, maar de bevelen zou ontvangen uit 's Gravenhage. In de tweede plaats, bleef een Hollandsch Generaal Opperbevelhebber van Antwerpen, en Prins Predcrik behield aldaar zijn Hoofdkwartier, bekleed met het Opperbevel over eene getergde krijgsmagt, binnen weinige dagen zullende versterkt worden met de op-gewondene burgerscharen die de Volkswapening uit het Noorden zou doen aanstroomen: het viel derhalve aan de Hoofden van den opstand ligt, de vredelievende woorden van den Prins van Oranje te doen voorkomen als het fluiten van den vogelaar. Lindelijk — het tijdstip der Koninklijke benoeming van een afzonderlijk Bestuur over België was dat, waarop de Opstand de beslissende vaart eener Revolutie aannam. Een man, dien een vonnis, in naam des Konings uitgesproken, uit het Land gebannen had, in triomf met Vorstelijke eerbewijzen uit Frankrijk teruggehaald en begroet als Bevrijder, was te Brussel aan 't hoofd van een Voorloopig Bestuur geplaatst, en dat Bestuur had daags voor 's Prinsen benoeming dit Besluit afgekondigd: «de Gewesten van België die gewelddadig van Holland zijn losgemaakt, zullen een Onafhankelijken Staat uitmaken.quot;
Nogtans, wie waren de mannen op wier wenken de Revolutie haren loop had begonnen? Twee hunner waren gezworen vijanden van het Huis van Oranje, maar in niets met elkander overeenkomende dan in dit eéne punt. Het waren Louis de Potter, die met diepe verachting voor alle (Christelijke Openbaring in het hart en de Demokratische Republiek in het hoofd op een zeepbel van volksgunst was in de hoogte geheven, en Felix Graaf de Merode, een onderworpen zoon van de lioomsehe Kerk, een vijand van republikeinsche denkbeelden, wien alleen zijn vermogen en de eeuwen-oude naam van zijn
323
LEVKN VAN WILLEM Igt;KN TWEHUE.
(ieslacht tot een voorwerp inaakten van veler eerbied. De twee andere Ledeu van het Centraal (Jomite, in welks handen zich de voorloopige regering van België bevond, hadden zich wel vurig betoond in het afbreken van het Staatsgebouw, maar schenen hun bestek voor een nieuw nog niet te hebben vastgesteld. Dezen waren Sylvain van de Weijer, al de. overigen in sluwheid eu talenten verre te boven strevende, en die nog niet zóó ver was gegaan, of hij /.on zich de regering van een Oranje-Vorst, waaronder iiij een aanzienlijke rol kon spelen, kunnen laten welgevallen; cu Charles Rogier, een Luiksch Advokaat, die te Brussel onbekend was geweest, totdat hij aan 't hoofd van een bende Vrijwilligers aldaar gekomen was om België van do Hollandsche Regering te helpen bevrijden, met geen ander doei dan een Onderkoningschap van den Prins van Orauj . Hen vijlde Lid was Alexandre Geude-bien, die echter eerst den IJerlienden October in het \ oorloopig Bestuur zitting nam: hij was naar Parijs geweest om de Regering van Louis Philippe en de Hoofden der Republikein-sche Partij aldaar te polsen over eene vereeniging van België met Frankrijk, eene vereeniging waarvan hij een verklaard voorstander was.
Welke krachten ook een aldus zamengesteld Bestuur mogt kunnen in werking brengen, het had voorzeker niet de sterkte die door eendragt wordt te-weeg-gebragt. Daarenboven, allr-n waren Nieuwe Mannen: niet één hunner had o{ in Regeringsbetrekking of in de Staatsvergaderingen eenig vertrouwen op zijn bekwaamheden of beginselen bij het Algemeen kunnen vestigen. Te Antwerpen daarentegen, waar al de Belgische leden van de Staten-Generaal verzocht werden zich te verec-nigen, gelijk ook velen zich daarheen begaven, bestond het Bestuur onder leu Prins van Oranje uit mannen, die behoorden tot hetgeen België of meest aanzienlijks bezat of meest uitstekends vertoond had op het Nederlandsche Staats-tooneel. Hel was te verwachten, dat aan dit Bestuur de voorkeur zou gegeven worden door allen die de Zuidelijke Provinciën van en dwang eener vereeniging met de Noordelijke vvenscliten
324
TWEEI 'F. ROEK, ZESTIEN !»F HOOFDSTUK
ontheven te zien zonder de schokken eener Revolutie; en wat de oproerige menigte betreft: het volk werd beheers'cht door de Dagbladen, de Dagbladen door de Hoofden van den Opstand; welligf zonden dezen door beloften te winnen zijn. Hoch het was boven alles noodig dat de toezeggingen door den Koninklijken Landvoogd gedaan, bleken vertrouwen te verdienen, en daartoe werd zijn Manifest reeds daasrs daaraan gevolgd door een Besluit waarbij de Prins tot zijne Raadgevers, die hem maatregelen zouden voorstellen ter bereiking van het doel zijner Afkondiging van den vorigen dag, elf Leden van de Staten-(ieneraal benoemde, en daaronder de twee welsprekendste woordvoerders der Liberale Oppositie in de Tweede Kamer, Charles Le Hon en Charles de Brourkère, voorts, een rnsteloozen bestrijder der Regering van Willem den Eerste, den Baron Erasme Surlet de Chokier. later Regent van België geworden, den meestbekwamen vlagvoerder der Koomscb-katholijke Partij, Etienne Constantin de Gerlache, en zoo ver ging 's Prinsen zelfverloochenins' — Napoleons onbarmhartigen Prefect, Antoine Philippe Fiacre Ghislain de \ ischer Graaf de Celles. Dit Besluit was mede-onderteekend door den Hertog van I rsel. en daardoor werd bij voorraad het beginsel gehuldigd eerier Ministeriële Verantwoordelijkheid, waarvan de miskenning eene der voornaamste grieven was tegen de Regering van Koning Willem. Doch drie dagen later nam de Prins een meer bepaald Besluit, waarbij werd vastgesteld dat geene zijner verordeningen van kracht zonde zijn, ten zij onderteekend door den Minister of eenig ander Hoofd van het. Departement waartoe de zaak betrekking had.
Na de instelling van een Verantwoordelijk Ministerie volgde eene volledige vrijverklaring van het Onderwijs door een Besluit van den Elfden October. Als eene andere grieve was aangevoerd het gemis eener Regtspraak door Gezworenen: op den Veertienden werd eene voordragt der Ministers tot de wederinvoering der Jury door den Prins goedgekeurd, en naar y.ijnen Staatsraad ter verdere behandeling verzonden.
Terwijl aldns te Antwerpen door een Regent, een Veranr-
;vi5
LEVEN' VAN WILLEM DEN TWEEDE.
326
woordelijk Ministerie en een Staatsraad de grondslagen werden gelegd tot een regelmatig Bestuur over België, werden te Brussel, inzonderheid door een Russischen Diplomaat van aanzien die te Petersburg in ongenade gevallen te Gend in afzondering leefde, pogingen aangewend om de Leden van het Voorloopig Bestuur aldaar te winnen. Gedurende veertien dagen werd de Prins van Oranje door degenen die hem omringden met de verwachting van een gewensehten uitslag zijner pogingen gevleid, en wanneer het in later tijd bevreemding mag hebben gebaard, dat hij, die anders zoo vlug van doorzigt was, niet eerder tot de bewustheid is gekomen van de onvereenigbaarheid zijner betrekking van Stedehouder des Konings en van Hoofd des Bestuurs van België, dan mag dit niet alleen op rekening zijner goed-geloovigheid gesteld, maar moet daarbij ook herinnerd worden, dat in 't midden eener handeling de gezigtskring anders is dan na de uitkomst. Hij die door de slingerpaden van een doolhof gaat, omstuwd door raad- en berigtgevende personen, waarvan het onmogelijk is de vriendelijke maskers van de natuurlijke wezenstrekken te onderscheiden, moet over zijn toestand geheel anders oordec-len dan zij, die door het oog der Historie het geheel der gelijktijdige voorvallen en handelingen overzien, en met een bedaarden blik de personen die daarin werkzaam zijn geweest ontmaskerd beschouwen kunnen. Pan, 't was hier minder de vraag, wat uit die verwarring en regeringloosheid zou te voorschijn komen, dan wat de inspraak van 't geweten als pligt voorschreef. Die stem sprak luid en duidelijk; tot het uiterste moet de poging tot bevrediging der oproerige gewesten worden doorgezet. Dat was hij verschuldigd aan zijn vader die in de schipbreuk van de groote staatshulk hem had aangegrepen — gelijk de Belgische Notabelen in hun Adres van den Eersten October het hadden uitgedrukt —• als de laatste reddingsplank. Hij was het verschuldigd aan zijne kinderen, ■wier toekomst, naar het wei-slagen of mislukken zijner poging, door den luister eener dubbele Kroon of door den minderen glans eener enkele zou bestraald worden. Hij was het ver-
TWEEDE BOEK. ZESTIENDE HOOFDSTUK.
schuldigd aan de talrijke vrienden, die hij nog in België bezat en die niet ophielden hem toe te roepen: //Gij zijt voor België eene noodzakelijkheid geworden.quot; Hij was het eindelijk ook verschuldigd aan geheel Europa.
Koning Willem namelijk had op denzelfden dag waarop hij zijne Noord-Nederlanders te wapen riep, denzelfden ook waarop zijn zoon zijn manifest uitvaardigde aan de Zuid-Neder-landers, eene gewapende tusschenkomst ingeroepen van de Mogendheden die zich door traktaten tot handhaving van het Koningrijk der Nederlanden verbonden hadden: eene spoedige, zending van hulptroepen was daarbij verzocht tot demping van het oproer. De Diplomatie aarzelde. Men begreep dat eene vreemde krijgsmagt in België •— van wie ook — een oorlog zou ontsteken waarin ligt geheel Europa kon gewikkeld worden. Maar men begreep van den anderen kant, zoo België werd overgelaten aan de Kevolutie-koorts die daar de menigte beheerschte — welke verbindtenis ook Louis Philippe mogt hebben aangegaan — eene zamenstrooming van de onstuimige partijen in Frankrijk en België welligt ook in de Pruissische Rijn-provinciën, niet te verhinderen, en ook dan een algeraeene oorlog onvermijdelijk zou zijn. Gelukte het integendeel aan den Prins van Oranje de oproerige gewesten tot rust te brengen door een zelfstandig Bewind te vestigen, dan ware het gevaar geweken, en de taak der Mogendheden zou zich bepalen tot het erkennen van den nieuwen toestand in het Europische Statenstelsel. Daarom hield de Diplomatie, alvorens aan Koning Willem haar antwoord te geven, de oogen gerigt naar Antwerpen, en hoorde men bevoegde Staatsmannen toen zeggen: ,/de eenige man die een algemeenen oorlog kan voorkomen is de Prins van Oranje.quot; Het gewigt dezer bedenking werd hem van verschillende zijden op het hart gedrukt, en de voorstanders van een onafhankelijk België riepen hem met nadruk toe; //Behoed ons van in vreemde handen te vallen.quot;
Middelerwijl greep de Eevolutie met kracht om zich heen, en de Brabantsche vlag woei zelfs in de beide Vlaanderens
327
LBVEH VAN WIIJ.KM OEN TWEEDE.
van schier alle torenspitsen. Al tie in opstand zijnde gewesten hadden, door het Voorloopig Bestuur te Brussel te erkennen, zich verklaard voor de stichting van een onafhankehjken Staat en de beslissing over de toekomstige Staats-inrigting opgedragen aan een Nationaal Congres. Het was onherroe-pelijk beslist dat de Koning van het Noorden geen Koning van het Zuiden zou zijn, tenzij hij kwam in 't gevolg van gewapend geweld: en de Diplomatie — de tijdingen uit Londen gaven daarvan de zekerheid — weigerde ten behoeve van een Vorstenhuis den vrede van Europa in de waagschaal te stellen. De leiders der Bevulutie sterk door zelfvertrouwen, ei\ reeds hunne eisohen uitstrekkende tot de ontrni-ining van Antwerpen en Noord-Brabant door 's Konings troepen, verklaarden duidelijk in geen onderhandeling met den Prins van Oranje te kannen treden, zoolang hij de koorde niet losliet waarmede hij te 's Gravenhage werd vastgehouden. Te Antwerpen eindelijk nam hand over hand de tweezijdige spanning toe waartnsschen de Prins zich daar u-eklemd vond. Van de eene zijde morden de Hollandsche Bevelhebbers van 's Konings Krijgsmagt, verontwaardigd over zijne voorkomenheid jegens al wat Belg was; van de andere zijde nam de Burgerij, die om de aanwezigheid dier Krijgsmagt ook den Prins wantrouwde, opgeruid van buiten, eene dreigende houding aan.
Zoo was de stand van zaken op Zaturdag den Zestienden October. In den vroegen morgen van dien dag zond de Prins een zijner Adjudanten naar 's Gravenhage om den Koning daarvan te onderrigten ^n voor te bereiden op de verklaring die hij stond af te leggen, en waarvan hij alleen de bewoording nog niet had vastgesteld. Hij had nu tot behoud van zijnquot; vaders gezag in de Zuidelijke Gewesten het uiterste beproefd, maar van dit tijdstip aan traden andere pligteu in de plaats van zijn kinderpligt. Wat voor zijn \ ader onherstelbaar verloren was, moest hij trachten te behouden voor zijn Hnis: hij moest ook, ware 't mogelijk, verhoeden dat België of een twistappel wierd der nageburen of een beheerscher ontving
328
TWRKDK ROEK. ZK8TIKNUK HOOFDSTUK. H'i')
die vijandig was aan zijn geslacht en aan zijn Vaderland. Om dit doel te bereiken, deed hij op dien Zatnrdag den ge wig-tigen stap, die hem /.eer euvel geduid is door velen omdat hij dien gedaan lieeft, door vele anderen omdat hij dien niet vroeger gedaan heeft. Zijne drie Ministers, die tegelijk Ministers des Konings warsn, ontsloeg hij uit hunne betrekking van Leden der Hool'd-Adniinistratie van België, op grond -'dat de omstandigheden een meer vereenvoudigd bestuur toelieten tot dat het naar de wenschen der natie op vasten voet kon se-bragt worden.quot; De Gouverneurs en Gedeputeerde Staten der 1 rovinciën die zijn Gezag erkenden, werden gemagtigd om zonder andere tusschenkomst de zaken ten einde te brengen, en in geval eene hoogere beslissing vereischt wierd zich regt-slreeks tot hem te wenden. Eindelijk verklaarde hij met de Provinciën die hij bestuurde ie willen toetreden tot de Staatkundige onafhankelijkheid van hel Belgische volk. Deze verklaring was vervat in de volgende Proclamatie:
quot;Belgen!
Sedert ik bij mijne Proclamatie van den aden dezer tot u gesproken heb, heb ik uwen toestand zorgvuldig overwogen-, ik besef dieu, en erken u voor een onafhankelijk volk.
Ik zal u dus, zelfs in die gewesten, alwaar ik eene groote magt uitoefen, niet in het minst belemmeren in het gebruik maken van uwe regtcn als staats-burgers.
Verkiest vrijelijk, en op dezelfde wijze als uwe landgenooten in de andere provinciën, afgevaardigden tot bet Nationaal Congres, hetwelk eerlang zal plaats hebben, en gaat daar over de belangen van het Vaderland raadplegen.
Ik stel mij in de provineieu, die ik bestuur, aan het hoofd der beweging, welke u tot eeuen nieuwen en vasten staat van zaken leidt, waarvan de nationaliteit de kracht zal uitmaken.
Ziedaar de taal van hein, die zijn bloed gestort heeft voor de onafhankelijkheid van uwe gewesten, eu die zich thans met u ver-eemgt in uwe pogingen, om uwe staatkundige onafhankelijkheid te vestigen.
Antwerpen, 1« October 1830.
Willem, Prins van Oranje
LKVE» VA.N WII.tJiM DEN TWEEDE.
van schier alle torenspitsen. Al de in opstand zijnde gewesten hadden, door het Voorloopig Bestuur te Brussel te erkennen, zich verklaard voor de stichting van een onafhankelijken Staat en de beslissing over de toekomstige Staats-inrigting opgedragen aan een Nationaal Congres. Het was onherroe-pelijk beslist dat de Ivoning van het Noorden geen Koning van het Zuiden zou zijn, tenzij hij kwam in 't gevolg van gewapend geweld: en de Diplomatie — de tijdingen uit Londen gaven daarvan de zekerheid — weigerde ten behoeve van een Vorstenhuis den vrede van Europa in de waagschaal te stellen. De leiders der Revolutie sterk door zelfvertrouwen, en reeds hunne eischen uitstrekkende tot de ontruiming van Antwerpen en Xoord-Brabant door :s Komngs troepen, verklaarden duidelijk in geen onderhandeling met den Prins van Oranje te kunnen treden, zoolang hij de koorde niet losliet waarmede hij te 's Gravenhage werd vastgehouden. Te Antwerpen eindelijk nam hand over hand de tweezijdige spanning toe waartusschen de Prins zich daar geklemd vond. Van de eene zijde morden de Hollandsche Bevelhebbers van 's Konings Krijgsmagt, verontwaardigd over zijne voorkomenheid jegens al wat Belg was; van de andere zijde nam de Burgerij, die om de aanwezigheid dier Krijgsmagt ook den Prins wantrouwde, opgeruid van buiten, eene dreigende houding aan.
Zoo was de stand van zaken op Zaturdag den Zestienden October. In den vroegen morgen van dien dag zond de Prins een zijner Adjudanten naar 's Gravenhage om den Koning daarvan te onderrigten en voor te bereiden op de verklaring die hij stond af te leggen, en waarvan hij alleen de bewoording nog niet had vastgesteld. Hij had nu tot behoud van zijn vaders gezag in de Zuidelijke Gewesten het uiterste beproefd, maar van dit tijdstip aan traden andere pligten in de plaats van zijn kinderpligt. Wat voor zijn Vader onherstelbaar verloren was, moest hij trachten te behouden voor zijn Huis: hij moest ook, ware 't mogelijk, verhoeden dat België of een twistappel wierd der nageburen of een beheerscher ontving
328
TWKKDK BOEK. ZKSTIENUK HOOFDSTUK. 3*^9
die vijandig was aan zijn geslacht en aan zijn Vaderland. Om dit doel te bereiken, deed hij op dien Zaturdag den gewig-tigen stap, die hem zeer euvel geduid is door velen omdat hij dien gedaan heeft, door vele andereu omdat hij dien niet vroeger gedaan heeft. Zijne drie Ministers, die tegelijk Ministers des Konings warsn, ontsloeg hij uit hunne betrekking van Leden der Hoofd-Adniiuistratie van T?elgië, op grond -'dat de omstandigheden een meer vereenvoudigd bestuur toelieten tot dat het naar de wenschen der natie op vasten voet kon ^c-bragt worden.quot; De (Touverneurs en Gedeputeerde Staten der 1 rovinciën die zijn Gezag erkenden, werden gemagtigd om zonder andere lusschenkomst de zaken ten einde te brengen, en in geval eene iioogere beslissing vereischt wierd zich regt-streeks tot hem te wenden. Eindelijk verklaarde hij met quot;de Provinciën die hij bestmirde te willen toetreden tot de Staatkundige onafhankelijkheid van het Belgische volk. 1 leze verklaring was verval in de volgende Proclamatie:
quot;Belgen!
Sedert ik bij iiiijne Proelamatie van den aden dezer tol u gesproken hel), heb ik uwen toestand zorgvuldig overwogen ■. ik besef dien, en erken n voor een onal'hankelijk volk.
Ik zal u dus, zelfs in die gewesten, alwaar ik eene groote inagt uitoefen, niet in het minsr belemmeren in het gebruik maken van uwe regten als staats-burgers.
Verkiest vrijelijk, en op dezelfde wijze als uwe landgenooten in de andere provinciën, afgevaardigden tot het Nationaal Congres, hetwelk eerlang zal plaats hebben, en gaat tiaar over de belangen van het Vaderland raadplegen.
Ik stel mij in de provinciën, die ik bestuur, aan het hoofd der beweging, welke n tot eeuen nieuwen en vasten staat van zaken leidt, waarvan de nationaliteit de kracht zal uitmaken.
Ziedaar de taal van hein, die zijn bloed gestort heeft voor de onafhankelijkheid van uwe gewesten, en die zich thans met u ver-eenigt m uwe pogingen, om uwe staatkundige onafhankelijkheid te vestigen.
Antwerpen, 16 October 1830.
Willem, Prins van Oranje.
LEVEN VAN WILLEM OEN TWEE11E.
Op den tweeden dag nadat dit stuk te Antwerpen werd uitgevaardigd, opende de Koning te 's Gravenhage de Gewone Zitting der Staten-Generaal, en in zijne Troonrede lasehte hij deze woorden in: „De geheel overwachte tijdingen uit Antwerpen ontvangen, strekken op nieuw ten bewijze van den dagelijkschen voortgang der daadwerkelijke scheiding tusschen de twee groote afdeelingen van het Rijk.quot; Groot was de verbazing toen terstond de beteekenis dezer woorden duidelijk werd door het gelijktijdig bekend worden van 's Prinsen Proclamatie. De dubbelzinnige koelheid der uitdrukking waarmede een zoo gewigtig feit in de Troonrede was aangeduid; de terughouding van het llegeringsdagblad, waarin het Stuk eerst drie dagen later werd opgenomen; de ongeloof baarheid dei-onderstelling dat de Prins, dien men kende, Provinciën die hij ontvangen had om ze in naam des Konings te besturen, verraderlijk in de armen der Revolutie zou geworpen hebben; dit alles voegde bij de verontwaardiging over den Zoon argwaan tegen den Vader; men drong dieper door in den zin der woorden van het bevel deu Prins door zijn vader gegeven, om ook de pogingen der Belgen tot herstelling van het wettig Bestuur quot;zooveel mogelijk te ondersteunen en te bevorderen:quot; de gloeijende geestdrift der Natie onderging plotseling als een ijskoude waterstorting; men schold, men riep verraad.
Dezen indruk, die zich in de Hof- en in de Hoofdstad beide oogenblikkelijk deed opmerken, uit te wisschen, was het doel eener Boodschap door den Koning op den tweeden dag na het houden zijner Troonrede aan de Tweede Kamer der Sta-ten-Generaal gezonden. Hetgeen toch de hoofdinhoud dier Boodschap scheen uit te maken, dat voortaan quot;de middelen en krachten der Noordelijke Provinciën uitsluitend voor de belangen dier Provinciën zouden worden aangewend,quot; was eene noodelooze herhaling van 't geen de Koning, niet meer dan twee dagen geleden, in de Troonrede verklaard had. Maar wat te-weeg-bragt dat nu die verklaring met uitbundig gejuich door de Afgevaardigden werd ontvangen, en dat dezen
330
TWEKDE BOEK. ZESTIENDE HOOFDSTUK. 331
van nu aan zich aanmerkten als vertegenwoordigende het Noord-Nederlandsche Volk alleen, was de verzekering des Konings dat de vermoedens ten zijnen opzigte gerezen, als of hem de scheiding geen ernst ware, en als of hij de gunst der muiters zocht te winnen om den gehaten band weder vast te knoopen, ongegrond waren, en die verzekering was vervat in de volgende woorden, uitmakende den aanhef der zoo even gemelde Boodschap:
quot;Uit de Proclamatie door onzen beminden zoon den Prins van quot;Oranje den Zestienden dezer te Antwerpen uitgegeven, waarvan de quot;aanïeidende oorzaken Ons even weinig bekend zijn als de gevolgen quot;daarvan door ons kunnen berekend worden, blijkt intussehen on-quot;twijfelbaar, dat de erkenning van het grondwettig gezag in de quot;Zuidelijke Provinciën thans geheel heeft opgehouden,quot;
Bij twee Koninklijke Besluiten van denzelfden Twintigsten October werd de opdragt aan den Prins van Oranje op den Vierden gedaan vervallen verklaard en aan de Opperbevelhebbers der vestingen Maastricht en Antwerpen, de uitvoering van het Opperste Gezag in de Provinciën Limburg en Antwerpen opgedragen /,'t welk de Prins zich bij zijn Besluit van den Zestienden had voorbehouden.quot; Deze openlijke en plegtige afkeuring van den stap zijns zoons, den Koning afgeperst door de stemming der gemoederen, die hij om zich heen waarnam, rigtte nu den geheelen stroom der volksverbittering tegen den Prins van Oranje. Elke handreiking door hem gedaan en door de opstandelingen afgewezen werd als een hoon aangemerkt dien de Natie door hem onderging. Zoo hartstogtelijk was de verbolgenheid, dat openlijk de vraag werd gedaan, of ook de omstandigheden aanwezig waren, waarin volgens eene bepalingquot; der Grondwet eenige verandering in de Troonsopvolging aan de Staten-Generaal behoorde te worden voorgesteld. Ééne stem slechts van gewigt waagde het tegen de afkeuring van het Algemeen openlijk woorden te doen hooren van goedkeuring, van bewondering zelfs: het was eene stem die vroeger voor vele had gegolden en die nooit gezwegen had waar 't
I.RVF.N VAN WIIJJ.M PEN TWEF.DE.
geluk vau het Vaderland het spreken gebood. Gijsbert Karei Graaf van Hogendorp gaf een kort geschrift uit getiteld „de Prins van Oranje.quot;
Hij schetste daarin den toestand van het oogenblik, stelde den moed en de staatkundige schranderheid in 't licht, waarmede de Prins den weg gebaand had tot de meest wenschelijke toekomst van Nederland, die, naar hij toen daarover oordeelde, dan zou aanbreken wanneer de beide Volks-afdeelingen twee zelfstandige Staten zouden worden, onafhankelijk van elkander en beide naar hunne behoeften bestuurd, onder het gemeenschappelijk Oppergezag van het Huis van Oranje. Het pleit-schrift van den Grooten Burger mogt velen tot nadenken gewekt hebben, het kon de vrijspraak niet te weeg brengen van den aangeklaagde dien hij verdedigde, voor de regtbank der Nationale Geestdrift.
Te Antwerpen hield intusschen de Frius, terwijl hij de uitwerking verbeidde van den stap dien hij den Zestienden gedaan had, niet op van te wuiven met den palmtak des vredes. Op den Achttienden maakte hij bij eene Dagorder aan het Leger bekend, dat de Belgische en de Hollandsche troepen met toestemming des Konings, eerstdaags in afzonderlijke \f-deelingen zouden gescheiden worden, en dat de Belgische troepen onder zijn bevel in Belgio zouden blijven. Daags daaraan stelde hij alle Belgische krijgsgevangenen die te Antwerpen waren, en over wier lot hij uitdrukkelijk verklaarde dat hem uitsluitend de beslissing was gegeven, in vrijheid. Ook deze «delmoedigheid werd hem ten kwade geduid omdat zij niet werd beantwoord met eene wederkeerige vrijlating der Hollandsche Officieren, die in onderscheidene plaatsen laaghartig werden gevangen gehouden. De kennisgeving dezer vrijlating aan het Voorloopig Bestuur te Brussel, ging vergezeld van een voorstel tot het staken der vijandelijkheden die dagelijks noodeloos bloed deden storten. Smadelijk was het antwoord; „Bewijs ons dat de troepen u gehoorzamen wier vijandelijkheden gij wilt doen ophouden; beveel haar Maastricht en Antwerpen te ontruimen, en over den Moerdijk tot in Holland
TWEEDE BOEK. ZB8TIENDE HOOFDSTUK.
lerug te trekken; waaneer zij dit zullen gedaan hebben, dan zijn wij genegen over een wapenstilstand te onderhandelen.quot; De Proclamatie had geen beter lot. Te Maastricht en te Antwerpen werd wel door de Burgerlijke Overheden de verkiezing-voorbereid van Afgevaardigden voor het Nationaal Congres te Brussel, maar de standvastige houding van den Generaal-Majoor Bernardus Johannes Cornells Dibbets, later tot Baron verheven, handhaafde het gezag der Nederlandsohe Regering ie Maastricht, waar hij het opperbevel voerde, en te Antwerpen betrok Chassé reeds den Achttienden de Citadel, die hij niet weder zou verlaten dan toen zij een puinhoop was geworden. Het Yoorloopig Bestuur te Brussel, het gunstig onthaal bemerkende dat aan 's Prinsen Proclamatie bij het Algemeen ten deel viel, haastte zich dien te beantwoorden met eene Afkon* diging, waarvan inhoud en toon wedijverden in onbetamelijkheid. Zij kwam in 't kort hierop neder; „Willem van Nassau moet kiezen ot Hollandsch onderdaan te zijn of Belgisch, kiest hij het eerste dan is hij een vijand van het Belgische volk, en kiest hij het laatste dan moet hij zich gehoorzaam onderwerpen aan het Voorloopig Bestuur.quot;
Intusschen vertoonden zich te Antwerpen, waar de deftige Burgerij door den eerbied voor 's Prinsen tegenwoordigheid nog werd in loom gehouden, meer en meer oproerige verschijnselen: reeds op den Negentienden had de Generaal Chasse' de stad in staat van beleg verklaard. De Prins, loen hem de Besluiten zijns vaders waren bekend geworden ontdaan van alle gezag, moest bedacht worden om zich te verwijderen. Hij was thans tot de overtuiging gekomen, dat hij door verkeerde voorstellingen omtrent den gang der gebeurtenissen zich niet ijdele verwachtingen had laten vleijen, en hij legde de beken-lenis af van een slagtoffer te zijn geworden van misleiding toen hij op dsn \ ijt-en-twintigsten aan Cluissu een afscheidsbezoek bragt op de Citadel. «De onvriendelijke aangezigten der llol-landsehe Officieren waren zijner aandacht niet ontgaan; maar men moest toch zien op zijne bedoelingen; het griefde hem miskend te worden: waar de degen moest getrokken worden
333
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
te-en een vijand kon men op hem rekenen; maar hij bad eai
afschuw van burger-oorlog en wenschte vrede.quot; Dienzeifden ag riep hij aan België een eenvoudig en aandoenlijk \ aarwei toe, het was van den volgenden inhoud:
quot;Belgen,
Ik heb getracht u al liet goede te doca waartoe ik in staat was, zonder dat het mij gelukt is het edel doel te
miine pogingen strekken, de bevrediging uwer sehoone gewesten. Gi zult nu over de belangen van het Vaderland gaan beraadslagen f„J het Nationaal Congres, 't welk wordt voorbereid. Ik reken dus miine plisten jegens u volbragt te hebben voor zooveel in dit ooeenblik van mij afhing, en ik ga een nog smartelijker pUgt vervullen door mij van uwen grond te verwijderen om elders den uit sla.' af te wachten der politieke beweging van Belgie. Maar van verre geliik van nabij zullen mijne wenschcn met u zijn en ik zal Hijd trachten mede te werken tot uw waarachtig welzijn. Ingezetenen van Antwerpen, die mij gedurende imjn vciblijf in we stad zoo vele blijken uwer verknochtheid gegeven hebt. ik zal,
' _ -i ____ ____J- ii '/muon T.f'
oop ik, in meer kalme irerken tot vcrincerderinj
Antwerpen, 25 October 1830.
Willem, Prins van Oranje.quot;
De verwijdering van den ondankbaren grond in dezen afseheids-o-roet betreurd, werd in den morgen van den Zes-en-twintigsten October volbragt door eene stoomboot die de Schelde afzakte en koers zette naar de stroomen welke Holland scheiden van Zeeland en Noord-Brabant. Aan den Zuidelijken zoom van het Eiland van Dordrecht, op eene buitengors als op een klein schiereiland, waar de groote weg die uit Zuid-Holland naar Breda voert wordt afgebroken door de wateren van het Hollandsch Dien li-t het gehucht Willemsdorp, van waar de overtogt geschiedt naar den Moerdijk. Hier deed de Prins zich aan wa zetten en in de Bostherberg, 't welk het hoofdgebouw is in dit aehucht van doorreize en overtogt, nam hij ;',ijn intrek om er af te wachten wat liet goedvinden des Konmgs over hem beslissen zou. Openlijk verloochend door zijnen vader, veroordeeld in het Noorden, versmaad in het Zuiden, verdacht dooi
334
hoop 'ik! in meer kalme tijden terugkomen om met u zamen te werken tot vermeerdering der welvaart van uwe sehoone stad.
TWEEDE BOEK. ZESTIENDE HOOFDSTUK.
zijne vrienden, gelijk een balling in zijn vaderland, was echter dc doorluchtige martelaar niet lang daar zonder 't geen, ua de stem van het Geweten, meest het hart kan sterken in 't lijden: woorden van liefde nit den mond van gade en kinderen. De Prinses van Oranje spoedde zich met de twee oudste Prinsen, Willem en Alexander, naar Willemsdorp, zoodra de tijding van het verblijf van haren gemaal 's Gravenhage bereikt had. Vier dagen strekte het gehucht, waar nooit iemand verwijlt dan om zoo spoedig mogelijk de reize voort-te-zetten, aan het Vorstelijk Gezin aldus vereenigd, ten verblijf. Hoewel de huisvesting bekrompen was en het gemis van de gemakkelijkheden eener aanzienlijke huishouding volkomen —-voor de Keizerlijke Vorstin zijn het gewis dagen geweest van teedere zelfvoldoening, voor haren Gemaal dagen van verademing na de dagen die hij had doorgebragt in een dampkring van list, ondank en verraad.
Spoedig echter moest hij op nieuw zich gaan begeven in 't midden van de strikken der Staatslist. Tot den Koning-geroepen kwam hij in den vroegen morgen van den Een-en-dertigsten te 's Gravenhage. Omtrent de ontmoeting tusschen Arader en Zoon is alleen dit bekend geworden, dat de Koning den Prins eene nieuwe zending opdroeg tot bevordering der belangen van zijn Huis. Wederom was deze zending, reeds toen zij aanvaard werd, veroordeeld om in hare hoofdbedoeling te mislukken. Het bombardement van Antwerpen, daags na het vertrek van den Prins uit die stad had in België den naam van Oranje-vriend zinverwant doen worden aan dien van Landverrader, en het woord Wraak, dat men voorgaf door de monden van het geschut der Citadel te hebben hoo-ren donderen, werd onverwijld teruggekaatst met de bijvoeging „Weg met het Huis van Nassau ten eeuwigen dage.quot; Op den Tweeden November vertrok de Prins naar Botterdam en van daar naar London, alwaar twee dagen later de eerste bijeenkomst stond gehouden te worden der Gevolmagtigde Gezanten, wier vereeniging onder den naam van Conferentie is bekend in de Staatkundige Schriften van dien tijd.
335
LEVEN VAN WILLE» DEN TWEEDE.
336
I)c Regtbank van Diplomaten te London gezeteld, had reeds toen, ofschoon nog de Hertog van Wellington aan 't hoofd van het Bewind in Engeland stond, maar eene gedachte, te zorgen dat de, gebeurtenissen in de Nederlanden geene oorzaak werden van rustverstoring voor Europa. Zij was geneigd om de Belgische Revolutie als een volbragt feit te erkennen, en de Souvereiaiteitsregten over België, die in 1815 in 't belang van Europa aan den Ivoning der Nederlanden waren opgedragen, voor vervallen te verklaren aan het Volk, zoo maar bij het vestigen van een nieuwen Staat het belang van Europa ook nu werd in 't oog gehouden. Geen der Mogendheden was genegen om ten behoeve van een Stamhuis den vrede op hel spel te zetten. Niets kou Koning Willem voor zijn Muis meer hopen,, dan in België zelve de gevolgen der Omwenteling door eene Tegen-omwenteling te vernietigen. Ruim vier maanden heeft de l'rins van Oranje toen in Engeland doorge-bragt. Daar zag hij de twintig eerste Protokollen der Conferentie uit hol Britsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken in de Staatkundige wereld verschijnen, en de eerstelingen dier ontelbare Nota's waarin de langdurige pennestrijd gevoerd is ter beslissing van hel Belgisch-Nederlandsche vraagstuk. Daar vernam hij de handelingen van het Nationaal Congres te Brussel, en de weigering van Louis-Philippe om den Hertog van Nemours, en die van andere Mogendheden om den Hertog van Leuehtenberg op den Belgischen troon te zien plaatsen, en de benoeming van Surlet-de Chokier toi voorloopig Regent van den nieuwen Staat. Daar kreeg hij berigt van de houding van Oud-Nederland: hoe er de bloem der strijdbare manschap uit alle standen den geheelen w inter gewapend aan de grenzen stond, eerst morrend over den tragen gang (lei-onderhandelingen, maar toen weder in \ aderlandsch vuur ontvonkt door het heldenfeit van Van Speyk. Inzonderheid leende bij daar hoopvol het oor aan elk berigt in dagbladen, brieven en zamenspreking hem gegeven, omtrent de gezindheid van velen ten zijnen opzigte. Hij wist dat het geld niet ontbreken zou en reeds mildelijk vloeide om de pogingen tot het bewer-
ZESHE.MJE HOOFDSTUK.
337
TWEEDE BOEK.
ken eener Tegen-omwenteling te schragen. Hij vernam, hoe de regeringloosheid in België het verlangen algemeener deed worden om onder de hoede van het verworpen Vorstenhuis rust en welvaart te zien terugkeeren; het streelde hem van Belgische Officieren de verzekering te vernemen dat de heerschappij der blaauwe kiel hun smartelijk was bij de gedachte aan den glorierijken naam en den ridderlijken persoon van den Prins van Oranje. ïeu gevolge van dergelijke mededeelingen vertoonde zich voor zijne verbeelding de sterkte van 't geen men de Belgische Oranjepartij uoemde, grooter dan zij iu-der-daad was. Zij was zwak, omdat toewijding en zelfopoffering niet te wachten zijn uit de berekeningen van het eigenbelang. Het ontbrak haar aun een bezielend beginsel of een geestdrijvend gevoel. Bij de tegen-over-gestelde partijen was daarentegen de opgewondenheid zoo groot — het wordt stellig verzekerd — dat er zelfs dolken en kogels gereed lagen tot Vorstenmoord.
Toen de betuigingen en aanzoeken der Belgische Oranjevrienden het meest dringend waren, en het Congres te Brussel tot de keuze van een Vorst zou overgaan, was het tevens het tijdstip waarop de Prins te London vernam, dat de vrees voor eene naauwere aansluiting van België aan Frankrijk bij de overige Mogendheden zeer levendig werd en dat zijne verheffing op den nieuwen troon, zoo die dat kon verhoeden, krachtige ondersteuning zou vinden. Te gelijker tijd kwam er eene bezending van ingezetenen uit Brussel, Antwerpen, Gend en Brugge te London met Adressen, waarin negentig-duizend hunner medeburgers het verlangen naar de regering van den Prins van Oranje als den algemeenen wensch van België uitdrukten. Tot een antwoord op deze verzoekschriften verscheen toen in de Dagbladen een Manifest, 't welk uit de Fransche taal overgezet aldus luidt;
quot;Belgen,
De laatste gebeurtenissen in België zijn gevolgd geworden door ongelukken, voor mij, voor mijn Huis, voor mijn volk. Die ongelukken heb ik onophoudelijk betreurd, maar te midden van mijn verdriet heb ik nooit de vertroosteude hoop verloren, dat er een
32
I.KVFN VAN WILLKM KEN TVVEEDB.
•338
tijd komen zou wannecv aan de zuiverheid mijuer bedoeliugou zou worden regt gedaan, en ik persoonlijk zou kunnen medewerken om vrede en geluk te doen terugkeeren in een Lam! waaraan ik steeds gehecht zal zijn door de heilige banden van pligt en toegenegenheid. De keuze vau een Souverein nadat Beljdë van Holland is gescheldei., heeft moeijelijkheden opgeleverd, die het nutteloos is liiev op te halen. Mag ik zonder aanmatiging de hoop behoudeu, dat de keuze op mij • gevestigd de best-mogelijke oplossing zou geven der moeijelijkheden die u omringen! Er is geen do minste twijfel aan of de vijf Groote Mogendheden, die gezamenlijk met zooveel belangeloosheid hare pogingen hebben in 't werk gesteld om de rampen waaronder «ij leden te doen verdwijnen, en wier vertrouwen het zoo noodig is te bewaren, zien in deze schikking den besten waarborg voor onze binnenlandsehe rust en voor den algemeenen vrede van Kuropa. Ik heb de toegenegenheid van een groot deel der bevolking niet verloren. Uitgestrekte mededeelingen die ik dezer dagen ontvangen heb uit de voornaamste steden des l.ands hebben mij daarvan een overtuigend bewijs gegeven, en ik durf hopen dat die gezindheid zal toenemen, wanneer mijne bedoelingen genoegzaam bekend zijn. Vüt dien hoofde heb ik behoefte, bier mijne inzigten te ontvouwen. Het verledene zal. voor zooveel mij aangaat, voor altijd vergeten zijn. Ik zjl geene onderscheiding van personen maken, gegrond op een vroeger politiek gedrag. Al mijne pogingen zullen daarheen strekken om in dienst van den Slaat ieder-een te behouden wiens bekwaamheden en ondervinding die onderscheiding zullen verdiend hebben. Ik verzeker aan de Katbo-lijke «Kerk en aan hare Bedienaren de bescherming der Regering: ik zal bereid zijn om mede te werken tot alle maatregelen die waarborgen zullen geven voor de vrijheid der eerediensten. Het zon ook mijn eerste wensch, gelijk mijn eerste pligi zijn, mijne pogingen te voegen bij die der wetgeving om de Instellingen die op de nationale onafhankelijkheid gegrond zijn te voltooijen, en om aan onze buitenlandsche betrekkingen alle mogelijke veiligheid tegevlt;n. Voor het verwezenlijken dezer wenschen waebt ik met vertrouwen de hulp af der Mogendheden, wier handelwijze geen andere strekking heeft, dan het evenwigt van Europa te handhaven en den algemeenen vrede te bewaren. Haar belang is het, België sterk, onafhankelijk en gelukkig te maken. Daarin ligt de zekerste waarborg voor de veiligheid van allen. Al wat strekken kan om eene op.os sing te verschuiven, moet noodwendig die heilzame uitkomsten verlammen, zoo al niet geheel vernietigen, en bij de overweging van de middelen die aan België, behalve de vestiging van hare on-
TWEEUK BOEK. ZESTIEN1IE HOOFDSTUK.
afhankelijkheid de weldaden van een dnurzamen vrede kunnen ver: zekeren, zoi; het overtollig zijn aan eenig ander middel te denken, waardoor in de tegenwoordige omstandigheden de moeijelijkheden cu gevaren van een langquot;r uitstel ook maar eenigzins zonden kunnen vermeerderd worden.
Ik heb mij geuit met al de openhartigheid die mijne stelling tegen-over liet Belgische Volk vorderde. Mijne hoop is geheel gevestigd op zijne verlichte zienswijze in de belangen en op zijne gehechtheid aan de onafhankelijkheid van zijn l/and. Ik eindig H-it de verklaring, dat ik tot den stap die ik doe, minder ben gedreven geworden door mijn persoonlijk belang, dau door een levendig en opregt verlangen om een perk te zien stellen aan de rampen van het Land, door heilzame maatregelen van vrede en van verzoening.
London, 11 Januarij 183!.
Willem, Prins van Oranje.quot;
Deze zelf-aaubeveliug en dit Programma van Regeringsbe-ginselen deden de ongunstige stemming die in Noord-Nederland ten opzigte van den Prins van Oranje heerschte, tol op het hoogste klimmen. Men hield daar toen nog in de beschaafde standen vrij algemeen 't geen de Romeinen noemden een betrekking in den Staat .unbiëren en /.ich daarvoor (kandidaat stellen, voor onbetamelijk • en nu harl bovendien een Koningszoon liet Opperste Staatsgezag verlaagd tot een gewoon ambt. om 't welk te verkrijgen hij zich was gaan buigen voor de Majesteit van het Souvereine volk. dat tegen zijn vader was opgestaan. De toestand had inderdaad dit karakter. Doch wat in die dagen bij het beoordeelen van personen en handelingen niet altijd genoeg werd in 't oog gehouden, was dit, dat de betrekking van België tot het Vorstelijk Stamhuis geheel verschilde van die. dor Noordelijke Gewesten. He Ne dorlandsche Staat zoo als die onder Gods leiding in de Zestiende eeuw ontstaan is, was het gewrocht van den gemeen-schappelijken arbeid van het Noord-Nederlandsche Volk en van het Huis van Oranje, en daardoor staan beiden met da door hen gestichte Staatseenheid in een historisch regtsver-band, dat door revolutionair geweld verbroken in 1813 hersteld is. Maar op eenig bewind over de Brabantsche Gewesten.
ta*
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
340
had de Oranje-Nassausche Dynastie geen ander regt, dan het regt dat de Diplomatie in 1814 had om die landen aan den Nederlandschen Staat te hechten, en het regt op de erkentelijkheid van een door haar gedurende vijftien jaren veelzins beweldadigd volk. Nu had dezelfde Magt die deze aanhechting bevolen -had, reeds bij een Protokol van den Twintigsten December 1830 haar Besluit tot vereeniglng van al de Nederlanden voor vervallen verklaard, en het Belgische volk ging, uit kracht van den geopenbaarden volkswil en met toestemming der Europischc Hoofdmagten, zich een eigen Staat stichten, waarvan de grondslagen toen nog niet waren vastgesteld, doch waarin schier ontwijfelbaar aan een Koning het Rijksbewind zou worden opgedragen. Daartoe bood de Prins van Oranje zich openlijk en zonder omwegen aan. Men zag in deze aanbieding eerder een trek van Machiavellistische Staatzucht, dan van een open karakter, omdat men hem tevens hield voor den aanlegger en het Hoofd der Komplotten, die tot zijne verheffing door de Oranjepartij in België gesmeed werden. Hij was dit echter niet. Drie weken na de dag-teekening van de boven-medegedeelde verklaring, op den Tweeden Pebruarij, rukte Ernest Grégoire, een Franschman die om de dapperheid door hem te Brussel tegen de Koninklijke troepen in de September-dagen betoond tot den rang van Luitenant-Kolonel was verheven, aan 't hoofd van vier-honderd man Gend binnen om er eene Tegen-omwenteling ten behoeve van het Huis van Oranje te bewerken. Na de mislukking van zijn aanslag werd hij te Eecloo gevangen genomen, en men vond een brief bij hem, waaruit blijkbaar is dat de Prins ofschoon hij de bovenstaande verklaring uit London wilde dienstbaar maken aan de pogingen der Oranje-partij om het vonnis van uitsluiting te vernietigen, dat door het Nationaal Congres van Belgic tegen zijn Huis was uitgesproken, hij zich evenwel onthouden heeft van zich aan 't hoofd van eenig komplot tot dat einde te stellen. De brief was van dezen inhoud:
TWEEDE BOEK. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
quot;Kolonel, ik lieb dezen morgen uw brief door M*** ontvangen. Ik meen daarop niet beter te kunnen antwoorden dan door n dank te zeggen voor de gevoelens die gij jegens mij betuigt, en voor den ijver dien gij gezind schijnt voor mijne zaak aau deu dag te leggen. Het ingesloten stuk behelst mijne Politieke geloofsbelijdenis. Deel het aan mijne aanhangers mede en tracht de Belgen, die zouden kunnen meenen dat zij te ver gegaan zijn en die voor reaction zouden kunnen vreezen, gerust te stellen: een volkomen vergeten van het verledene beveiligt hen door een soort van Manifest dat ik u hierbij toezend. Gij weet dat ik mijne beloften nooit geschonden heb.
Willem, Prins van Oranje.quot;
Het Manifest boven medegedeeld, behelsde de laatste woor-lt;len van vrede en verzoening door den Prins van Oranje tot lt;le Belgen gerigt: als hij zich weder tot hen zon wenden, zou het wezen aan het hoofd van het getrouwe Noorden, met den degen in de hand en het Voorwaarts in den mond.
Op zaturdag den Negenden April van het jaar 1831 zag •men te Amsterdam tegen den tijd wanneer daar de handelaar zich naar de Beurs begeeft, behalve het gewoel van het dagelij ksch bedrijf in de straten die van de Haarlemmerpoort naar het koninklijk Paleis voeren, vele nieuwsgierigen op en neder wandelen of in groepen staan, gelijk pleegt te geschieden, wanneer de komst van vorstelijke personen wordt te geirvoet gezien. De Koning en de Koningin waren echter reeds den vorigen avond gekomen: het Hof kwam als naar gewoonte na het Paaschfeest eenige dagen in de Hoofdstad doorbrengen. De nieuwsgierigheid was toen bijzonder gespannen omdat ofschoon zijne komst niet in de Dagbladen was aangekondigd, men echter wist dat de Prins van Oranje verwacht werd, en men wenschte te zien met welk gelaat hij zich zou vertoonen te midden der verontwaardiging die zijne houding jegens België had opgewekt. De Prins was door brief op brief van aanzienlijke en bedachtzame ingezetenen onderrigt, dat de stemming der Bur-
341
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
irerij ten zijnen opzisrte zeer onsfnnstia; was Zijne terugkomst \iit London te 's Gravenhage op den Een-en-twintigsten Maart had — zeide men — geen ander doel gehad dan om. «anneer de aanslag van Van der Smissen te Antwerpen geslaagd ware, zich aan '1 hoofd der zaamsezworenen te stellen ter verovering eener Kroon, die eene vreemde geworden was: hij scheen dus voort te gaan mei zich voor Oud-Nederland verloven te geven. De Policij der Hoofdstad had de vrees doen kennen dat de komst van den l'rins onlusten zou veroorzaken, of althans dat hij aan openlijke beleedigingen zou ten doel staan, en hij was ernstig gewaarschuwd om zich niet uaar Amsterdam te begeven. of zijne komst te doen voorat-gaan door eene openlijke verklaring zijner gevoelens ten aanzien van Oud-Nederland, in plaats van het een of het ander te doen besloot hij alleen de inspraak van zijn open karakter te volgen en steunende op de rusl van zijn geweten zich geheel bloot te geven aan hel oordeel van het Volk. Daarom koos hij voor zijne wederverschijning in de Hoofdstad het uur van den dag waarop daar de bevolking zich het talrijkst op de straten bevindt, en deed hij zijn intogt in een open rijtuig met zes paarden bespannen. Hij was wel niet areheel onbekommerd omtrent het-geen hem zou kunnen wedervaren, inzonderheid daar de Prinses van Oranje aan zijne zijde was gezeten, en hij de Vorstin niet had willen verontrusten door de berigten en waarschuwingen die tot hem waren gekomen. Doch geenerlei vrees was op zijn gelaat te lezen, en de minzaamheid van het edel Vorstenpaar deed de gewone uitwerking. Overal werd het Vorstelijk rijtuig met betamelijken eerbied of met gulhartige vriendelijkheid begroet: het „Levé!quot; en hier en-daar zelfs een quot; Welkom in het Vaderland !'* deed zich hooren. fn den Schouwburg dus luidde eene nieuwe waarschuwing — zou het misnoegen zich in meer beduidende vormen openbaren: hij liet zich hierdoor niet terughonden en werd er met blijken van toegenegenheid ontvangen. Aan de Officieren der Gewapende Burgerij en der Bezetting gaf hij gehoor in de Troonzaal van het Paleis, en gekleed als Kolonel-Generaal der Schutterij ver-
ZKVENTIKNDK HOOFDSTUK.
343
TWEKDE nOKK.
scheen bij voor hen. Eene enkele zwakke stem sprak van de geringe overeenstemming die er scheen te bestaan tnsschen den Erfgenaam rles Troons en de getrouwe onderdanen zijns vaders; maar zij vond afkeuring bij de aanwezigen, en ieder aan wien de Prins de hand reikte toonde zich verheugd en vereerd. Gedurende het vijfdaagsehe verblijf van hel Hof in Amsterdam zocht hij alle gelegenheden op om zich in het openbaar te ver-toonen aan alle standen der Burgerij, en overal omving hij blijken van welwillendheid, overal openbaarde zich eene neiging om voor zijne handelingen, toen 1102 onvolledigquot; bekend, eene bevredigende verklaring op te sporen, overal het verlangen dat hij voor hef Vaderland mogt behouden blijven. Waar zijn naam, zijn voorkomen en zijne toespraak misschien niet voldoende waren geweest om die gezindheid te-weeg te bien-sren. daar werd het overige te-weeg-gebragt door het gczigt van 's kouings vertrouwelijkheid met zijn zoon en door eene algemeene hoogachting voor de Prinses van Oranje, die. verknocht aan de eer van haren Gemaal, in 't besef zijner onschuld zich scheen aan te bieden om giitisi of ongenade niet hem te deelen.
Tot deze terugkeering der volksmceuing werkte mede. eene meer bezadigde beschouwing van den loop der gebeurtenisseti. Zij die te midden der nationale opgewondenheid hunne kalmte behouden hadden, zagen voor het Vaderlimd nog geen het minste voordeel van de standvastigheid fier Regering tegenover de dubbelhartigheid der Diplomatie, en berekenden dat de oorlogstoestand, waarvan men begon de bezwaren te gevoelen en de gevolgen in de uitputting der Schatkist te vreezen, had kunnen voorgekomen worden indien de verzoenende Staatkunde van den Prins van Oranje van deu beginne aan begunstiging in plaats van tegenwerking had gevonden. Nu de Groote Mogendheden hare goedkeuring hadden gegeven aan de vestiging in haar midden van den nieuwen Staat die uit eene Revolutie geboren was, vond men het vergeetlijker dat de Prins die daartoe meer dan iemand den moed bezat, zich op het hollend paard dier Revolutie geworpen had om
LEVEN VAM WILLEM DEN TWEEDE.
te zien of hij het kon meester worden. Er waren er ook die het betreurden dat een vreemde Vorst eene Nederlandsche, kroon zou wegdragen, en die het in allen gevalle den Prins van Oranje niet euvel duidden, dat hij deze kroon voor het Nederlandsche Vorstenhuis had willen behouden. In 't kort, de ontvangst te Amsterdam was voor velen het keerpunt der volksveroordeeling, die op den Prins drukte.
Bij het leger dat aan de grenzen de vestingen bezette of' in kantonnementen lag, waren de gezindheden eenigzins scherper geteekend. In 't algemeen heerschte daar nog groote ingenomenheid tegen den Koningszoon die zich aan 't hoofd had willen stellen van Muiters en Brigands — namen waarmede nog altijd de bewoners der „in opstand zijnde Gewestenquot; werden aangeduid. Velen echter, die ondervinding of begrip van den oorlog hadden, gevoelden dat die krijgsmagt, met al de zedelijke kracht harer bestanddeelen, met al de bekwaamheid waarmede zij was ingerigt en bestuurd werd, met al den goeden wil waarmede men zich gereed hield en verlangend was om een veldtogt te openen, wanneer zij ten strijde zon moeten gevoerd worden, zich eerst sterk zou gevoelen onder de leiding van den eenigen man, wiens militaire vermaardheid in staat was om vertrouwen te geven aan allen. Welke stemming de overhand zou behouden, was twijfelachtig: een schoone dag zou dien twijfel doen ophouden.
Omtrent dien tijd namelijk begonnen de Staatkundige onderhandelingen eene nieuwe wending te nemen. Op den Eersten Junij verviel de termijn, dien de Conferentie aan de Bewindslieden in België had toegestaan, om zich te verklaren over de eerste grondslagen der scheiding van de twee Staten, door haar in de maand Januarij vastgesteld en door den Koning der Nederlanden terstond aangenomen. Toen dat tijdstip naderde, op den Een-en-twintigstea Mei, deed de Koning door zijne Oevolmagtigden aan de Conferentie verklaren, dat indien de Belgen op den gestelden termijn niet zouden zijn toegetreden, hij zich zou „vrij achten om voor zijn eigene rekening te handelen, ten einde die langdurige onzekerheid te doen ophouden,
344
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
345
TWEEDE BOEK.
lt;lie voor de belangen zijner getrouwe onderdanen zoo hoogst nadeelig was.quot; De termijn verliep zonder dat de Belgen de grondslagen van Scheiding aannamen, en in plaats van over te gaan tot middelen om hen te dwingen, wendde zich de Conferentie plotseling ter hunner gunste met de uiterste toegeeflijkheid. ïwee redenen werkten daartoe te zamen. Vooreerst was het aan de Bewindslieden, die in Engeland het Ministerie Wellington hadden vervangen gelukt. Prins Leopold George Christian Friedrich van Saksen-Coburg en Gotha tot Souverein van België te doen verkiezen; zij hadden dit te-weeg-gebragt door de Oranje-vrienden zoolang aan te moedigen, tot dat aan Frankrijk en de Franschgezinde partij geen andere uitweg overbleef dan de keus van den vriend der Ministers Grey en Palmerston, of de weder-verheffing van het Huis van Oranje. Ten andere were1, de vrees dat uir. de Nederlandsche Revolutie een algemeene oorlog zou geboren worden op nieuw levendig, zoo wel door den roekeloozen overmoed der Belgen als door de dreigende houding die Koning Willem begon aan te nemen tegen-over de bewoners der „in opstand zijnde gewestenquot; —■ gelijk België door hem genoemd werd, zoolang geene eindschikking was tot stand gebragt.
De Nederlandsche Gevolmagtigden — zij waren Anton Rein-hard Falk en Hugo Baron van Zuijlen van Nyevelt — gaven in eene Nota van den Twee-en-twintigsten Junij aan de Conferentie te kennen, dat de Koning hun Meester zich houdende aan de Acte van Scheiding waarover hij met haar was overeengekomen, den persoon die de Souvereiniteit van België aannam zonder vooraf die Acte onderteekend te hebben, even-daardoor zou moeten beschouwen als zijn vijand, en dat, wanneer de Conferentie nalatig bleef van overeenkomstig hare stellig aangegane verbindtenis middelen aan te wenden, om de bestaande overeenkomst tot Scheiding door België te doen eerbiedigen, de Koning zich verpligt zou rekenen «de toevlugt tot zijne eigene middelen te nemen en de toegevendheden te doen ophouden, die niet meer zouden kunnen overeenkomen met de in- en uitwendige zekerheid van den Staat, noch met
LEVEN VAN WI1XEM l)EN TWEEDE.
346
dc belangen zijner arelroinve onderdanen.quot; Vijf dagen na deze voorwaardelijke maar onbewimpelde oorloasaankondi-arins. op den Zeven-en-twinti^sten .Tunij. stelde de Conferentie in Achttien Artikelen aan de beide partijen de voorwaarden voor. waarop zij verlangde dat er vrede zon zijn tnsschen de beide \ederlandsche Staten. Bij de bepalingen in deze Artikelen voorgesteld werd het regt. 't welk Koning Willem zich door zijne toetreding tot tie grondslagen van Roheidinsr verzekerd had. zoo sreheel miskend en de belangen van Ond-Nederland zoo zeer aan de eischen van België ten offer ïebrasrt. dat zij bij de Nederlandsche Tiegering naanwe-lijks eenise overweging verdienden. Koning Willem deed ook door zijne Getnagtiffden in eene Nota van den Twaalfden Jnlij aan de Conferentie zijne verbazing te kennen geven over den loop barer overlegaringen. en andermaal de verklaring afleggen, dat hij den Prins, die bezit nam van de kroon van België zonder de schikkingen aan te nemen, waaromtrent hij met de Conferentie reeds in .Tannarij was overeengekomen, als zijn vijand zon beschouwen, In weerwil van deze verklaring des Koning* nam Prins Leopold met de Achttien Artikelen de kroon aan der in opstand zijnde gewesten van het Koningrijk der Nederlanden. Op den Een-en-twintigsten Jnlij deed hij zijne intrede (e Brnssel en verbond hij zich de integriteit van een grondgebied te znllen handhaven, waarin de Staatsregeling die hij bezwoer. Timbnrg had opgenomen, een deel van het Ond-Nederlandsch arebied. Toen - na zoolang de speelbal te zijn geweest zijner Bondarenooten was voor Koning Willem de tijd gekomen om de hand aan het zwaard te slaan. Keeds had op den gedenkdag van Waterloo, nadat de bevelen naar London waren afgevaardigd, waarvan de inhoud in de Nota van den Twee-en-twintigsten .funij is uitgedrukt, de Prins van Oranje te 's Gravenhage in de stilte van zijn Kabinet een plan ontworpen tot een veldtogt in België. Het leger op de grenzen was door de berigten van de mishandelingen die Koning Willem onderging van de Diplomatieke wetgevers te London vervuld met verontwaardiging, en het smalen op Hollandsche
ZE VEN TI EN DE HOOK DSTH K.
lafhartigheid in liet Nationaal Congres te Brussel, door Belgische Dagbladen alom verspreid, deed zelfs de minst-oorlog-znchtigen smachten naar het uur waarop de laster zou beschaamd gemaakt en de bezwalkte naam van het Nederlandsche volk gewroken worden. Deze stemming werd verhoogd door de tijding dat de Koning het leger zou bezoeken, en dat er een groote wapenschouw zou plaats hebben.
Ongeveer te halverwege tnsschen Breda en Tilburg ligt len noorden van den grooten weg het dorp llijen. Op het terrein tussehen dit dorpjen en den straatweg is in de zomers van 1881 en van de zeven volgende jaren, een deel der Neder-landsche Krijgsmagt in een kamp vereenigd geweest, en voor het front dier legerplaats, ten zuiden van den weg, is eene uitgestrekte heidevlakte. 1 leze vlakte heeft op den Drie-en-rwintigsten Ju lij van het genoemde jaar een schouwspel opgeleverd. onvergetelijk voor die het hebben bijgewoond en gedenkwaardig voor de nakomelingschap. De troepen die daar ter wapenschouw stonden aangetreden in onafzienbare liniën geschaard — twee Divisiin infanterij, drie Regimenten Ruiterij en drie-en-vijftig stukken geschut waren een gedeelte van een nationaal leger, gelijk er nooit op den Vaderlandschen bodem gestaan had, eerbiedwaardig zoo er ooit een geweest is. In dezelfde gelederen, stonden er mannen en jongelingen uit de aanzienlijkste huizen en uit de armoedigste stulpen, die vrijwillig uit allerlei bedrijf en betrekking zich hadden los gescheurd, en in dienst getreden waren bij schutterijen, in afzonderlijke Jagerkorpsen, onder alle wapenen, om het Hoofd van den Staat, als een middelpunt van wet en orde, te steunen tegen het onregt, en, gelijk zij op de stem huns Konings waren te wapen gesneld en maanden achter-een zich aan de eischen der krijgstucht hadden onderworpen, nu verlangend maar geduldig zijn wenk stonden te verbeiden ten aanval. En die daar toen, omstuwd van een schitterenden Staf, te-paard langs de liniën reden en vervolgens die krijgsscharen voor zich voorbij deden trekken — het was de onwrikbare Koning zelf met zijne beide zonen en drie kleinzonen, — drie
TWEEDE lïOKK.
LEVEN VAN WIIXEM DEN TWEEDE.
34«
fio belansren zijner arelrouwp. ondenlanen.quot; Vijf dairen na deze voorwaardelijke maar onbewimpelde oorloosaankondi-sinsr. op den Zeven-en-1,wintissten .Timij. stelde de Conferentie in Achttien Artikelen aan de beide partijen de voorwaarden voor. waarop zij verlangde dat er vrede zou zijn tusschen de beide Yederlandsche Staten. Bij de bepalingen in deze Artikelen voorgesteld werd het reirt. 't welk koniiilt;r Willem zich door zijne toetreding tot de arondslagen van Snheidinsr verzekerd had. zoo geheel miskend en de belangen van Oud-Nederland zoo zeer aan de eischen van België ten offer sebraart, dat zij bij de Nederlandsehe Eegering naanwe-lijks eeniire overweging verdienden. Koning Willem deed ook door zijne Gernagticden in eene Nota van den Twaalfden Jnlij aan de Conferentie zijne verbazing te kennen geven over den loop harer overlegsinsen. en andermaal de verklaring afleggen, dat hij den Prins, die bezit nam van de kroon van België zotider de schikkinaren aan te nemen, waaromtrent hij met de Conferentie reeds in .Tannarij was overeengekomen, als zijn vijand zon besehouwen. Tn weerwil van deze verklaring des Konings nam Prins Leopold met de Achttien Artikelen de kroon aan der in opstand zijnde gewesten van het Koningrijk der Nederlanden. Op den Een-en-twintigsten Jnlij deed hij zijne intrede (e Brussel en verbond hij zich de integriteit van een grondgebied te zullen handhaven, waarin de. Staatsregeling die hij bezwoer, Limburg had opgenomen, een deel van het Ond-Nederlandseh gebied. Toen - na zoolantr de speelbal te zijn geweest zijner Bondsrenooten was voor Koning Willem de tijd gekomen om de hand aan het zwaard te slaan. Reeds had op den gedenkdag van Waterloo, nadat de bevelen naar London waren afgevaardigd, waarvan de inhoud in de Nota van den Twee-en-twintigsten .Tunij is uitgedrukt, de Prins van Oranje te 's Gravenhage in de stilte van zijn Kabinet een plan ont worpen tot. een veld toet in België, Het leger op de grenzen was door de berigten van de mishandelingen die Koning Willem onderging van de Diplomatieke wetgevers te London vervuld met verontwaardiging, en het smalen op Hollandsche
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
34 7
TWEEFiE JiOEK.
lafhartigheid in liet Nationaal Congres te Brussel, door Belgische Dagbladen alom verspreid, deed zelfs de minst-oorlog-zuchtigen smachten naar het uur waarop de laster zou beschaamd gemaakt, en de bezwalkte naam van het Nederlandsche volk gewroken worden. Deze stemming werd verhoogd door de tijding dat de Koning het leger zou bezoeken, en dat er een groote wapenschouw zou plaats hebben.
Ongeveer te halvenvtsge tusschen Breda en Tilburg ligt ten noorden van den grooten weg het dorp Rijen. Op het terrein tusschen dit dorpjen en den straatweg is in de zomers van 1881 en van de zeven volgende jaren, een deel der Neder-landsche Krijgsmagt in een kamp vereenigd geweest, en voor het front dier legerplaats, ten zuiden van den weg, is eene uitgestrekte heidevlakte. Deze vlakte heeft op den l)rie-en-twintigsten .lulij van het genoemde jaar een schouwspel opgeleverd, onvergetelijk voor die hel hebben bijgewoond en gedenkwaardig voor de nakomelingschap. De troepen die daar ter wapenschouw stonden aangetreden in onafzienbare liniën geschaard — twee Divisien Infanterij, drie Regimenten Ruiterij en drie-en-vijftig stukken geschut waren een gedeelte van een nationaal leger, gelijk er nooit op den Vaderlandschen bodem gestaan had, eerbiedwaardig zoo er ooit een geweest is. In dezelfde gelederen, stonden er mannen en jongelingen uit de aanzienlijkste huizen en uit de armoedigste stulpen, die vrijwillig uil allerlei bedrijf en betrekking zich hadden los gescheurd, en in dienst getreden waren bij schutterijen, in afzonderlijke Jagerkorpsen, onder alle wapenen, om het Hoofd van den Staat, als een middelpunt van wet en orde, te steunen tegen het onregt, en, gelijk zij op de stem huns Konings waren te wapen gesneld en maanden achter-een zich aan de eischen der krijgstucht hadden onderworpen, nu verlangend maar geduldig zijn wenk stonden te verbeiden ten aanval. En die daar toen, omstuwd van een schitterenden Staf, te-paard langs de liniën reden en vervolgens die krijgsscharen voor zich voorbij deden trekken — het was de onwrikbare Koning zelf met zijne beide zonen en drie kleinzonen, — drie
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
geslachten van Oranjevorsten, Willem de Eerste en die Willem de Tweede en Willem de Derde zouden worden. De Koning kwam er den erfgenaam zijner kroon, dien hij zelf scheen verdacht en mistrouwd te hebben, in de liefde van het leger herstellen. Prins Frederik kwam er aan zijn vader en ouderen broeder eene Krijgsmagt vertoonen door zijn verstandig beleid en onvermoeide zorgen tot een geheel gebragt van zeldzame voortreffelijkheid. Vader en zonen wilden het weten of dat leger bereid was voor het regt der Dynastie, voor de belangen des Lands, voor de eer des volks, de veldheerspluim van Oranje te volgen tot in de vuurkolk des oproers. De leger-afdeelingen bij Eijen vereenigd, toonden op dien sehoonen dag door ondubbelzinnige teekenen dat zij daartoe bereid waren. De bezetting van 's Hertogenbosch, de Derde Divisie bij Eindhoven en de Reserve-Divisie bij Best en Oirsohot op de volgende dagen met het Vorstelijk bezoek vereerd, deden dezelfde gezindheid blijken. De Prins van Oranje ontmoette wel hier en daar een ernstig gelaat, maar het minst eerbiedige woord dat zich hooren deed was „Vooruit of naar huis!quot; en waar hij gelegenheid had gevonden tot een openhartige toespraak, daar hoorde men de een tot den ander zeggen: ;,Hij is nog dezelfde.quot; De Koning keerde naar de Hofstad terug met de volkomene overtuiging, dat het leger in den aanstaanden strijd voor het regt en de eer van het Vaderland, geen anderen aanvoerder verlangde dan den held die daarvoor gestreden had bij den Viersprong en bij Waterloo. Toen volgde op den Negen-en-twintigsten Julij het Koninklijk bevelschrift: „Onze beminde zoon de Prins van Oranje zal het Opper-Kommando over onze Krijgsmagt aanvaarden en zich onverwijld aan het hoofd van het leger stellen.quot;
Alle Dienst-orders lagen gereed tot uitvoering van het aangenomen Operatie-plan: alleen het laatste woord des Konings ontbrak nog. Maar in den avond van den Een-en-dertigsten Julij nam de Prins van Oranje te 's Gravenhage onder eene mengeling van zeer bijzondere aandoeningen afscheid van de zijnen, en in den nacht ten één uur kwam hij in het Hoofd-
348
TWEEDE BOEK. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
kwartier te Breda met het bevel des Konings om onverwijld den veldtogt te openen. Zijne eerste daad in zijn Opperbevel was eene Dagorder te stellen, waarin hij het leger met 's Konings besluit bekend maakte, en ten zijnen opzigte eene verklaring aflegde, die zijdelings tot de geheele natie gerigt was. Zij luidde aldus:
quot;Dagorder voor het Leger te Velde.
Door den wil vau mijnen Vader en Koning geroepen, om het bevel over het leger te voeren, stel ik mij aan het hoofd op den dag, waarop het woord: Voorwaarts! door hem is uitgesproken. De bewijzen van liefde en trouw, welke gij reeds aan den Koning en het Vaderland hebt gegeven, en die den volkeren van Europa tot het schoonste voorbeeld strekken, waarborgen mij ook de dapperheid, welke gij zult ten toon spreiden op het slagveld, dat ons welligt binnen weinige dagen ten strijde wacht, voor de ware belangen van het Vaderland en tot verkrijging van voordeelige voorwaarden eener afscheiding van de gewesten, die zich onttrokken hebben aan de regering van dienzelfden Vorst, voor welken wij bereid zijn ons leven en onze dierbaarste belangen ten offer te brengen. Maar, bij het nemen van toevlugt tot de wapenen, sluit de Koning, die een waar vader zijner onderdanen is, geenszins den weg tot onderhandelingen uit, hoezeer deze tot dusverre zoo vruchteloos beproefd zijn; zijne Gevolmagtigden bij de Conferentie te Londen zullen aldaar, bij voortduring, de regten der Natie blijven voorstaan. Wat mij betreft, ik gevoel al het gewigt van de eervolle taak, mij door den Koning opgedragen; zij zal ongetwijfeld voor mij verligt worden door uwen moed, waarop ik met vertrouwen reken, bij de herinnering aan de dapperheid van zoo vele oude wapenbroeders van alle rangen, die ik nog in uwe gelederen zie, en aan de geschiedenis, welke mij leert, wat het Vaderland van de edele pogingen van deszelfs schutterijen en vrijwilligers mag verwachten. Na Quatre-Bras en quot;Waterloo hebben wij ons niet meer in gelijke betrekkingen bevonden als die, welke ons thans vereenigen; in dat tijdsverloop hebben er vele gewigtige, meestal gelukkige, doch sedert een jaar zeer rampspoedige omstandigheden voor ons Vaderland plaats gehad ; mijne pligten en de wil des Konings hebben mij geroepen, om een werkelijk deel aan de laatste Staatkundige gebeurtenissen in Nederland te nemen. Al mijne daden, woorden en bedoelingen hadden destijds eeniglijk ten oogmerk, om van het Koningrijk die onheilen af te weren, welke het te voorzien was, dat hetzelve konden treffen.
349
I.EVKN VAN WH.I,EM DES TWEEDE.
en welki- wij tegenwoordig allen ondervinden; rnanr daar de inidde-leu, met zulk een oogmerk door mij aangewend, geene gunstige uitkomst hebben opgeleverd, moet ik zelf gelooveu, dat ik mij in de keuze dier middelen heh bedrogen. De drijfveren, die mij bezielden, waren intussehen van den zuiversten aard. Thans hoo|) ik u, met het zwsard in de hand, te overtuigen, dat het bloed der Nassau's nog in mijne aderen vloeit en dat geen offer mij te zwaar zal zijn om het geluk te verzekeren van dien geboortegrond, voor welks onafhankelijkheid onze vooronders zoo dikwerf met een ge weusehten uitslag legennagten hebben bestreden, die hun verre in getal, maar geenszins in moed te boven gingen.
Hoofdkwartier Breda, den Kersten Augustus 18.'U.
Willem, Prins van Oranje.quot;
(iroot was de tevredenheid door de le/.ing dezer Dagorder in het geheele Land t.e-weeg-gebragt. Maar wie op dien dag den nieuwen Opperbevelhebber zeiven mogten hooren spreken, werden bezield niet eene blijmoedigheid en een vertrouwen, waardoor elke andere gewaarwording week om plaats te maken voor een zegevierend voorgevoel. In het kamp bij Rijen waarheen hij zich begaf otn er in persoon 's Konings lang ire-weuscht bevel te doen hooren; ie Breda, In een klein en onaanzienlijk vertrek, waar hij behagen vond zich reeds als in hel oorlogsveld te behelpen en al wie met eenig militair sre-zag bekleed waren te ontvangen om zich met hen te verblijden en te verbinden tot pligtsbetrachting: overal vertoonde hij zich op dien gedenkwaardigen diiir in de volle kracht zijner volksbetoovering. «Wat ik in mijne Dagorder van dezen morgen gezegd heb, zijn de gevoelens van mijn hart; ik hoop daarvan op het slagveld te doen blijken. — Ons Vaderland verkeert iu moeijelijke omstandigheden, het heeft dappere mmi-nen noodig. — Met God nïoel enze regtvaardige zaak zegevieren. — Vertrouwen wij op God. Mijne Heeren. Ik reken op het leger: het kan stellig op mij rekenendeze .woorden uit zijn mond opgevangen mogen den algemeenen inhoud doen kennen zijner menigvuldige toespraken op dien dag, maar zij kunnen de geestvervoerende kracht niet wedergeven die het
TWBEOE BOEK. ACHITIENDK HOOfHSTUK.
quot;eigenaardige vau zijn persoon, de glorie van zijn naam, het gezag van zijn rang eu de herinnering va;i zijn verleden daaraan gegeven hebben. De geestdrift die zij deden ontstaan deelde zich als een vlammende kruidloop mede. en in den avond van dien Eersten Augustus werd langs geheel het ()iid-Nederlandsche frontier van de Schelde tot de Maas de leuze van den dag gehoord vereenigd met de Oud-Nederlandsche leuze; „Voorwaarts, niet (jod voor Vaderland en Oranje!quot;
XVlil.
Op den Tweeden Augustus des morgeus ten negen uur reed de l'rins van Oranje met zijn Staf te Breda de poort uit waarbuiten de weg door het dorp tünneken het naast, naar de Belgische grenzen voert; l'rins Frederik was aan zijne zijde, om overeenkomstig den wensoh zijns broeders en den wil des Kouings, als Kolonel-Generaal der Landmagt den Opperbevelhebber van het Leger te Velde behulpzaam te zijn: — de veldtogl was geopend, de Staatkundige onderhandelingen zouden worden voortgezet met de wapenen. Ueen ander doel had de opmarseh van hel leger: de koninklijke Veldheer kondigde het. aan in het volgende manifest:
quot;Aan de bewouers der gewesten, waar het leger van Z. M. den Koninu der Nederlanden /al doorgedrongen zijn.
Aan het liool'd van tiet nationale lem;r der Nederlanden, heb ik voet gezet op nvven grond. Ik kom de vreedzame bewoners dezer gewesten gerust stollen omtrent de hedoi-lini; van deze vijandelijke daad.
Geene zucht naar overwinning ol' wraak heiitdt het leger en zijnen aanvoerder.
De Koning, mijn Vader, zendt mij met geen ander doel herwaarts, dan om billijke en regimatige voorwaarden te verkrijgen van scheiding, tnssehen de gewesten die hem getrouw zijn gebleven, en die welke ziek aan zijne heerschappij onttrekken.
Wij doen den oorlog aan om te spoediger eenen duarzsunen vrede te bewerken.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Aan de rustige bewoners van den grond, waarop ik thans sta, waarborg ik bescherming en veiligheid; zelfs ondersteuning beloof ik aan hen die der goede zaak zijn toegedaan.
Moge soms, hier of daar, eenige ongeregeldheid worden gepleegd, dat altijd onvermijdelijk kwaad van een talrijk leger, elke klagt die de inwoner doet, zal door de legerhoofden worden gehoord. Op het bewijs van de misdaad zal de strenge straf onmiddelijk volgen.
Gegeven in ons Hoofdkwartier den 2den Aug. 1831.
De Opperbevelhebber van het Nederlandsche leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
Het leger bestemd om in België te rukken, telde op dut tijdstip vijf-en-dertig-duizend-acht-honderd-acht-en-negentig hoofden. Daarvan was de Infanterij tot vier Division gevormd, aangevoerd door Luitenant-Generaals. De Eerste onder het opperbevel van Joseph Jacobus Baron van Geen bestond uit elf bataljons, en de vrijwillige Jagers die de wakkere volksvertegenwoordiger Edmond quot;Willem van Dam van Isselt vereenigd had. Bij eene der Afdeelingen van deze Divisie was het Studentenkorps ingedeeld der Universiteit van Groningen, waarbij twee Hoogleeraren Willem Vrolik en Joan Frederik van Oordt JWzn. den degen voerden. Voor de geheele Divisie was de heide van Chaam als verzamelplaats aangewezen, van waar zij de grenzen zoude overschrijden en op Baerle-Nassau trekken. De Tweede Divisie was zamen-gesteld uit tien bataljons benevens het korps Jagers van Studenten der Utrechtsehe Hooge-School, en een dat den naam voerde van Koninklijke Jagers ; deze Divisie had tot Bevelhebber Bernhard Hertog van Saksen-Weimar en vereenigde zich voor het kamp bij llijea om vandaar zich op het dorp Poppel te rigten. De Derde Divisie waarover J onkheer Adriaan Frans Meijer het bevel voerde telde negen bataljons en drie vrijwillige Jagerkorpsen, een van Studenten der Leydsche Uni. versiteit, een van Noord-Hollandsche en een van Groninger Jagers : zij brak op uit de omstreken van Eindhoven in de rigting van het dorp Postel. Eene Reserve-Divisie van acht
352
TWEEDE BOEK. ACHTTTIENDE HOOFDSTUK.
bataljons stond onder het bevel van Gijsbert Martijn Cort-Heyligers, en rukte te gelijker tijd uit hare kantonnementen, waarvan St. Oedenrode het middelpunt was, op naar de grenzen voorwaarts van Eindhoven.
De Ruiterij was onder de bevelen gesteld van den Luitenant-Generaal Jonkheer Albert Dominicus Trip, en bestond uit twee Afdeelingen of acht eskadrons Kurassiers, een Regiment van vier eskadrons Lansiers, twee Regimenten elk van twee eskadrons Dragonders en een Regiment van drie eskadrons Hus-saren. Zij was verdeeld in eene Brigade Zware Kavallerij die zeventien-honderd-twee-en-vijftig en eene Ligte die elf-honderdnegen-en-zeventig Officieren en Ruiters telde.
ïwee-en-zeventig stukken geschut waaronder acht twaalf-ponders en twintig houwitsers, waren tot negen Batterijen gevormd, bij eene van welke nog bovendien zes handmortieren op een wagen gevoerd werden. Deze vuurmonden met hun munitie-wagens, de wagens voor geweer-patronen, reserve affui-ten en al wat verder tot het Materieel der Artillerij behooiende, deels bij de Batterijen werd medegevoerd deels in een groot reserve-park werd bij de hand gehouden, maakten in alles driehonderd-twee en-veertig voertuigen uit. Te 's Hertogenbosch en te Breda stonden in elk dezer vestingen twintig legerwagens met Infanterij-munitie vol gepakt, om terstond te kunnen worden heen gevoerd waar behoefte mogt ontstaan. De Ge-neraal-Majoor Hendrik Rudolph Trip had het opperbevel over de Artillerij.
Aan het hoofd van den Algemeenen Legerstaf was de Luitenant-Generaal Constant geplaatst, die nu de zelfvoldoening had, bevelen te ontvangen van zijnen Vorstelijken kweekeling.
Van de overige Nederlandsche Krijgsmagt, die toen in 't geheel zes-en-tachtig-duizend-zeven-honderd-vijf-en-twintig man telde, lagen Bezettingen in het Kasteel van Antwerpen en de Forten aan de Schelde, in Maastricht en de Noord-Brabant-sche vestingen, zes-duizend-zeven-honderd man verdedigden iu Staats-Vlaanderen de Zeeuwsche oevers van de Schelde, en vijftien-duizend man bevonden zich in het binnenland. Het
23
353
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Aan de rustige bewoners van den grond, waarop ik thans sta, waarborg ik bescherming en veiligheid; zelfs ondersteuning beloof ik aan hen die der goede zaak zijn toegedaan.
IMoge soms, hier of daar, eenige ongeregeldheid worden gepleegd, dat altijd onvermijdelijk kwaad van een talrijk leger, elke klagt die de inwoner doet, zal door de legerhoofden worden gehoord. Op het bewijs van de misdaad zal de strenge straf onmiddelijk volgen.
Gegeven in ons Hoofdkwartier den 2den Aug. 1831.
De Opperbevelhebber van het Nederlandsehe leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
Het leger bestemd om in België te rakken, telde op dat tijdstip vijf- en- dertig - duizend - acht - honderd -acht-en-negentig hoofden. Daarvan was de Infanterij tot vier Division gevormd, aangevoerd door Luitenant-Generaals. De Eerste onder het opperbevel van Joseph Jacobus Baron van Geen bestond uit elf bataljons, en de vrijwillige Jagers die de wakkere volksvertegenwoordiger Edmond Willem van Dam van Isselt vereenigd had. Bij eene der Afdeelingen van deze Divisie was het Studentenkorps ingedeeld der Universiteit van Groningen, waarbij twee Hoogleeraren Willem Vrolik en Joan Frederik van Gordt JWzn. den degen voerden. Voor de gelieele Divisie was de heide van Chaam als verzamelplaats aangewezen, van waar zij de grenzen zoude overschrijden en op Baerle-Nassau trekken. De Tweede Divisie was zamen-gesteld uit tien bataljons benevens het korps Jagers van Studenten der Utrechtsche Hooge-School, en een dat den naam voerde van Koninklijke Jagers : deze Divisie had tot Bevelhebber Bernhard Hertog van Saksen-Weimar en vereenigde zich voor het kamp bij llijea om vandaar zich op het dorp Poppel te rigten. De Derde Divisie waarover Jonkheer Adriaan Frans Meijer het bevel voerde telde negen bataljons en drie vrijwillige Jagerkorpsen, een van Studenten der Leydsche Uni. versiteit, een van Noord-Hollandsche en een van Groninger Jagers; zij brak op uit de omstreken van Eindhoven in de rigting van het dorp Postel. Eene Reserve-Divisie van acht
352
TWEEDE BOEK. ACHTTTIENDE HOOFDSTUK.
bataljons stond onder het bevel van Gijsbert Marlijn Cort-Heyligers, en rukte te gelijker tijd uit hare kantonnementen, waarvan St. Oedenrode het middelpunt was, op naar de grenzen voorwaarts van Eindhoven.
De Ruiterij was onder de bevelen gesteld van den Luitenant-Generaal Jonkheer Albert Dominicus Trip, en bestond uit twee Afdeelingen of acht eskadrons Kurassiers, een Regiment van vier eskadrons Lansiers, twee Regimenten elk van twee eskadrons Dragonders en een Regiment van drie eskadrons Hus-saren. Zij was verdeeld in eene Brigade Zware Kavallerij die zeventien-honderd-twee-en-vijftig en eene Ligte die elf-honderdnegen-en-zeventig Officieren en Ruiters telde.
ïwee-en-zeventig stukken geschut waaronder acht twaalfponders en twintig houwitsers, waren tot negen Batterijen gevormd, bij eene van welke nog bovendien zes handmortieren op een wagen gevoerd werden. Deze vuurmonden met hun munitie-wagens, de wagens voor geweer-patronen, reserve affuiten en al wat verder tot het Materieel der Artillerij behooiende, deels bij de Batterijen werd medegevoerd deels in een groot reserve-park werd bij de hand gehouden, maakten in alles driehonderd-twee en-veertig voertuigen uit. Te :s Hertogenbosch en te Breda stonden in elk dezer vestingen twintig legerwagens met Infanterij-munitie vol gepakt, om terstond te kunnen worden heen gevoerd waar behoefte mogt ontstaan. De Ge-neraal-Majoor Hendrik Rudolph Trip had het opperbevel over de Artillerij.
Aan het hoofd van den Algemeenen Legerstaf was de Luitenant-Generaal Constant geplaatst, die nu de zelfvoldoening had, bevelen te ontvangen van zijnen Vorstelijken kweekeling.
Van de overige Nederlandsche Krijgsmagt, die toen in 't geheel zes-en-tachtig-duizend-zeven-honderd-vijf-en-twintig man telde, lagen Bezettingen in het Kasteel van Antwerpen en de Forten aan de Schelde, in Maastricht en de Noord-Brabant-sche vestingen, zes-duizend-zeven-honderd man verdedigden in Staats-Vlaanderen de Zeenwsche oevers van de Schelde, en vijftien-duizend man bevonden zich in het binnenland. Het
23
353
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
leger te velde was alzoo op de flanken en in den rug naar behooren gedekt, en had vóór zich geen andere hinderpalen dan die dapperheid en beleid zouden kunnen opwerpen.
De sterkte der strijdkrachten die België daartegen had te stellen, kan niet met gelijke naauwkeurigheid worden opgegeven. De Minister van Oorlog des nieuwen Konings, de Baron De Failly, heeft verzekerd dat op den Eersten Augustus 1831 de sterkte van het Belgische leger twee-en-zestig-duizend-zes-honderd-en-elf man heeft bedragen, en naar de berekening-van een zijner opvolgers den fransclien Generaal Evain, zijn er op dien dag zeven-en-vijftig-duizend-negen-honderd man in werkelijke dienst geweest. Daaronder waren veel geoefende soldaten en een zeer groot aantal scherpschutters, die door de jagt en het wildstroopen behendigheid hadden verkregen in 't gebruik van het schietgeweer. Doch het ontbrak er aan overeenstemming en krijgstucht. De Kevolutie had niemand te voorschijn gebragt die genoeg ontzag en bekwaamheid bezat, om aan de strijdmiddelen van den nieuwen Staat de eenheid eener voldoende leger-inrigting te geven; daartoe hebben later drie-honderd-vijftig vreemde Officieren moeten in dienst genomen worden. De blaauwe kiel was door eenige voorbeelden van stoutmoedigheid en door veel gezwets in eere gebragt, en de voorganger van den Minister de Failly had op den Zestienden Mei wanhopig zijne betrekking nedergelegd, verklarende niet in staat te zijn krijgstucht te brengen onder de soldaten en eendragt onder hunne bevelhebbers. De voortreffelijkheid van het eene leger boven het andere moge de overwinning gemakkelijker hebben gemaakt, zij strekt tevens ten voorbedde, wat de bedaardheid vermag van den Holiand-sclien landaard waarmede men zoo gaarne den spot crijft, wanneer die bezield wordt door Vaderlandsliefde en een nationaal eergevoel.
De Belgische hoofdmagt was in twee legers gesplitst. Het eene, dat zich den naam gegeven had van Leger van de Maas, sterk ruim tien-duizend man met vier-en-twintig bespannen vuurmonden, stond onder de bevelen van den Luitenant-
354
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
■Generaal Nicolas Daiue, die in dienst van Koning Willem met het Provinciaal krijgsbevel was bekleed geweest in Gelderland, in Noord-Holland en in Limburg. Hij had zijn Hoofd-kwartier te Hasselt, en zijne troepen lagen wijd-uit-een tot in den omtrek van Roermond en Venlo. Het andere legor, waarvan de sterkte nu eens op dertien-, dan eens op vijftienduizend man geschat woidt met twaalf stukken geschut, hield deels te Antwerpen het oog op de Citadel en bezette daar het Noorder-fort, deels was het gekantonneerd in de landstreek die zich van de Schelde uitstrekt tot aan Gheel en Turnhout; het werd Leger van de Schelde genoemd, en stond onder het opperbevel van den Oud-Hussaren-Officier toen Luitenant-Generaal Marie Michel Balthasar Baron De Tiecken de Terhove.
De Prins van Oranje had met zijn aanvalsplan ten oogmerk, tusschen deze beide legers het zijne in te schuiven, het Leger van de Maas te om vleugelen, vervolgens het andere af te snijden of — moest het zijn — te bevechten, en over Leuven naar Brussel te trekken. Te dien einde liet hij zijne Leger-divisiën in drie kolonnen uil drie punten eener gemeenschappelijke grondlijn oprukken, de grenzen over, de Kempen in; het doelpunt dezer eerste marschregeling was Diest. Te gelijker tijd moest Dibbets uit Maastricht Daine in de regter-Hank bestoken en diens aandacht aftrekken van het leger dat op zijn linkerflank naderde. Opdat de vijand het voornemen dezer zeer eenvoudige oorlogsoperatie niet te spoedig raden zou, moesten drie marsch-kolonnen uit Bergen-op-Zoom en eene uit Breda in de rigting van Antwerpen over de grenzen rukken, en aan de Schelde zou de Plotilje en de Bezetting van Liefkenshoek het Port St. Marie aantasten, waarin de Belgen zich genesteld hadden: zoo kon de meening ontstaan dat de hervatte vijandelijkheden inzonderheid tegen Antwerpen gemunt ivaren waar Chassé de witte vlag had doen inhalen, die zoo lang vredespellend op het kasteel had gewapperd. In Vlaanderen waren Brugge, Gend en Ostende door eene vijandelijke magt van acht-duizend man bezet: om ook deze bezig te houden moest de Luitenant-Generaal Henri Baron Merkus de
23*
355
LEVEH VAN WILLEM DEK TWEEDE.
Koek, die als Bevelhebber der Nederlandsche troepen zijn Hoofdkwartier te Yzendijke had, den Kapitalen-Dam en het naburige Verlaat aanvallen.
Al deze bewegingen werden op den Tweeden Augustus, naarmate zij verordend waren, aangevangen of volbragt; en in den avond van dien dag drukten de beide Prinsen die ieder reeds voorlang den vuurdoop hadden ondergaan, de een bij El-Bodon, de ander bij Lntzen, in eene broederlijke omhelzing de gewaarwordingen uit die bij hen opkwamen nu zij voor 't eerst te zamen in het vuur zich bevonden, üe vijandelijke ontmoeting, waarin de Vorstelijke broeders voor 't eerst aan dezelfde kogels ten doel stonden, had plaats tusschen het gehucht Den Eel en het dorp Raevels.
Terwijl namelijk de Divisie Van Geen de Belgische voorposten over Sondereygen tot Merxplas terugwierp, stiet de Divisie Saksen-Weimar, die over Poppel en Weelde voorwaarts trok, op de voorhoede eener Divisie van het Schelde-leger. Deze troep, beschermd door ruiterij, verschanst in huizen, gedekt door verschillende deelen en voorwerpen van het terrein, stelde zich hardnekkig te weer, maar vond dappere bestrijders in het Tweede Bataljon der Achttiende Afdeeling. De Hertog die over de Divisie het bevel had, de Kolonel die de Brigade aanvoerde Daniël Otto Bagelaar, de Bataljons Kommandant Hendrik Tegelaar gingen te voet aan 't hoofd der kolonne, en de Prinsen, té paard daarneven rijdende, ■wezen in 't vuur de rigting aan, waarin de aanval de beste werking zou doen. Overal werd de vijand verdreven; de Divisie Saksen-Weimar zette hare beweging voort, en in den zeer vroegen morgen van den volgenden dag schreef de Opperbevelhebber zijn eerste legerberigt, aldus luidende:
quot;Aau den Koning.
Hoofdkwartier Baerle-Hertog, den 3den Augustus 1831.
Ik heb de eer Uwe Majesteit te bcrigten, dat de eerste beweging van het leger, overeenkomstig de gegevene disposition van den dag van gisteren, is ten uitvoer gebragt: ingevolge waarvan de
356
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Eerste Divisie voorwaarts van Baerïe-Hertog staat, hebbende do voorposten te Sondereygen en Baeile-Brugge. Bij de eerste plaats is een gevecht voorgevallen, tusschen het Tweede Bataljon Jagers en den vijand, wiens sterkte geschat werd op vier-honderd man. Van dit Bataljon Jagers zijn drie vrijwilligers gewond. De vijand is tot Merxplas terug getrokken.
De Tweede Divisie bezette Poppel en Weelde, en heeft har© uiterste voorposten tusschen den Eel en Raevels, alwaar een gevecht onder mijne oogen heeft plaats gehad tusschen het Tweede Bataljon Achttiende Afdeeliug, gekommandeerd door den Majoor Tegelaar, en de vijandelijke Jagers, ondersteund door eenige Kaval-lerij. Gemeld Bataljon heeft met geveld geweer den vijand uit de huizen en uit het daarbij gelegen bosch verdreven. De Hertog van Saksen-Weimar en de Kolonel Bagelaar hebben te voet aan het hoofd van gemeld Bataljon der Achttiende Afdeeling dezen aanval met uitstekenden moed geleid.
Ik geef mij de eer, den Majoor Tegelaar, die het Bataljon kom-mandeert, in de bijzondere gunst van üwe Majesteit aan te bevelen.
De Kavallerij, onder bevel van den General Post, en de Reserve. Artillery staan in het bivao te Alphen.
Heden denk ik met de Eerste en Tweede Divisie, de Brigade Kurassiers en drie Batterijen Rijdende-Artillerij daarbij gevoegd, mij voorwaarts te begeven, en te trachten van Turnhout meester te worden.
De Opperbevelhebber van het leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
De poging om meester te worden van Turnhout aan het slot van dit berigt aangekondigd, gelukte volkomen. In den namiddag deden de Prinsen hunne intrede in de stad onder het gejuich hunner troepen, die haar ten twee uur hadden ingenomen. Door de Hoofden der Burgerij werd aan den Opperbevelhebber de eerewijn aangeboden: /,1k dank u — was het antwoord — ik ben niet gekomen om mij als Vorst hulde te zien bewijzen, maar om de regten van mijn vaderland te handhaven/' Dat dit het doel was der vijandelijkheden, wilde hij luid verkondigd hebben. Daarom gebood hij dat de bemagtiging van het Belgisch grondgebied door de nationale kleuren zou worden aangetoond, niet door de kleuren van zijn Huis; zoo werd de Nederlandsche vlag geheschen van den toren van
357
LEV Ff N VAX WILLEM OEN TWEEDE.
Turnhout, terwijl op Let marktplein voor de bijlslagen der Hollandsche Sappeurs een groote vrijheidsboom nederviel dit.' de Belgische kleuren in top voerde. In den avond schetste de Opperbevelhebber de beweging van den dag, in het volgende berigt aan den Koning:
quot;Hoofdkwartier Turnhout, 3 Augustus 1831, 's avonds.
Ik heb de eer Uwe Majesteit te berigten, dat wij met drie kolon-nes heden op Turnhout gemarscheerd zijn. De Tweede Divisie, die gisteren avond nog Raevels ingenomen had, in de nabijheid van welk dorp Niellon stond met eenige bataljons en twee stukken geschut, is heden ochtend ten vijf ure uit het dorp Raevels gedebou-eheerd. Zij ontmoette weldra de bovengenoemde vijandelijke troepen. Na een korten tegenstand trokken deze terug, en vervolgd door de Eerste Brigade der Tweede Divisie, ontruimden zij Turnhout, waarop de stad door gemelde Brigade bezet werd. Deze ge-heele operatie is met een zeer gering verlies volvoerd.
De Tweede Brigade der Tweede Divisie bezette Oud-Turnhout; de Eerste Divisie verliet hare bivacs heden morgen ten vier ure; trok over Merxplas en Beerse, en stelde zich in positie dwars op den straatweg van Turnhout naar Antwerpen, bij het dorp Vosselaer. De brigade Kavallerij, onder bevel van den Generaal Post, met de Reserve-Artillerij, trok vooruit tot op de hoogte van de Raevel-sche Heide.
Ik zelf heb mijn hoofdkwartier hier gevestigd.
Mijne communicatie met de Derde Divisie is heden daargesteld. Zij bezet de dorpen Arendonek en Rethy.
Volgens ingekomen berigten, zouden de vroeger genoemde troepen onder Niellon zich op den weg naar Lier teïug getrokken hebben,, alwaar ook andere gedeelten der vijandelijke magt zich, naar het schijnt, vereenigen.
Ik hoop de eer te hebben, om uwe Majesteit morgen nader de gebeurtenissen te vermelden, die in den loop van den dag plaats mogen hebben.
De Opperbevelhebber van bet Leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
De beweging van het Hoofdkwartier op Turnhout en de marsch der Divisie van Geen op Beerse en Vosselaer waren uitnemend berekend, om de Belgische Gezagvoerders voor eene
358
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
insluiting van Antwerpen te doen vreezen, en hen te bewegen om al hunne strijdkrachten te rigten ter beveiliging van den grooten weg die over Lier naar Brussel voert. In-der-daad trokken hunne troepen, die uit de omstreken van Baevels ea Turnhout gedreven waren, op dezen weg te zamen, en Leopold, die te Luik de tijding ontvangen had dat Chassé de wapenschorsing tegen den Vierden had opgezegd, snelde, toen hij te Brussel den marsch van het Hollandsche Leger vérnam, naar Antwerpen en zond aan Dr.ine bevel om zich aan te sluiten aan het Scheldeleger, waarvan het Hoofdkwartier zich te Schilde bevond. Het was om den vijand in dien waan te versterken, dat de Prins van Oranje met zijn Hoofdkwartier en den regter-vleugel van zijn leger, terwijl de linker de algemeene beweging voortzette, ee'n dag te Turnhout bleef. Z,ijne eerste schrede in de rigting van Diest zou zijn oogmerk verraden: nu was — nog in den morgen van den Vijfden —■ bij den Belgischen Legerstaf de meeste vrees, dat het Hollandsche leger van Turnhout zou uitkomen in de rigting van Lier; daarom vestigde Leopold dien dag zijn Hoofdkwartier te Mechelen.
Opmerkelijk is de behoedzaamheid waarmede de Prins van Oranje in het ontwerpen en besturen van dezen geheelen veld-togt is te werk gegaan. Terwijl de voorspoed zijner wapenen door den één is toegeschreven aan overrompeling, heeft een ander beweerd dat hij met grooter veerkracht zijn leger in vijf dagen voor de poorten van Brussel had kunnen brengen. Is dit zoo, dan is zijn Vaderland, tot in vele geslachten hem te grooteren dank schuldig, dat hij niet gehandeld heeft als een Veldheer die alles te winnen had — en niets te verliezen. Het leger dat hij aanvoerde bevatte de kern en de bloem der Natie, en bloedige veldslagen hadden Nederland kunnen treffen met een gelijke, maar nog uitgestrekter ramp, als tien jaren vroeger het herrijzend Griekenland getroffen heeft, toen de Heilige Schaar van vijf-honderd der meest-beschaafde Griekenzonen, de hoop van hun Vaderland, aan de oevers van de Olt in Wallachije verslagen is. Napoleon, die altijd vlammend op de schitterendste uitkomst, naar elke ingeving van zijn geest
359
LEYEN VAN WILLEM DEK TWEEDB.
om daartoe te geraken medoogenloos zijne legers voortsleepte tot aan de uiterste grens der mogelijkheid, is voor een eerzuchtig Veldheer een verleidelijk voorbeeld. Maar de kwee-keling van Wellington, nu hij toereikende gronden had om op het wei-gelukken van zijn eens-doordacht veldtogts-ontwerp te vertrouwen, hield daaraan vast en bragt het ten uitvoer met eene omzigtigheid, die hooger verdient gewaardeerd te worden omdat zij in strijd was met zijne gewone voortvarendheid. Zijn verslag aan den Koning op den Vierden luidde aldus:
quot;Hoofdkwartier Turnhout, 4 Augustus 1831.
Ik heb de eer Uwe Majesteit te berigteu, dat mijn Hoofdkwartier alhier gevestigd is gebleven. De Tweede Divisie is voorwaarts gerukt, om den nacht te Gheel door te brengen. De Tweede Brigade van de Eerste Divisie behoudt hare stelling van gisteren op den grooten weg van Turnhout op Antwerpen, bij het dorp Vosse-laer. De derde Divisie moet heden te Moll aankomen. De Brigade van den Generaal Post bevindt zich heden met de Reserve-Artillerij te Casterlé. Ik hoop morgen mijn Hoofdkwartier te Gheel te vestigen, en het leger tot aan de rivier den Demer te laten oprukken.
De Opperbevelhebber van het Leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
Den volgenden dag, waarop het Hoofdkwartier en de regter-vleugel zich van Turnhout — schijnbaar plotseling —• naar den Demer wendden, werd het voornemen van den Veldheer blijkbaar om tusschen de twee vijandelijke legers door te dringen. Het Hoofdkwartier werd naar Gheel overgebragt, maar de Opperbevelhebber reed door tot Schaffen nabij Diest, om met eigen oogen zich te overtuigen dat zijne marsch-regeling geen hinderpalen vond en dat zijne troepen slagvaardig bleven. Op dien togt haalde hij de Divisie Saksen-Weimar in. Het Tweede Bataljon der Achttiende Afdeeling werd gelast zich in bataille te scharen; de geweren werden met den wei-bekenden handgreep in de houding gebragt die eerbewijs en toewijding teekent, de ban werd geslagen gelijk, wanneer een plegtige
360
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOÏDST0K.
handeling in naam des Konings zal plaats hebben, er; toen sprak de Koninklijke Veldheer den Majoor Tegelaar aan met een treffend woord van dankzegging voor de eerste proef van moedbetooning op vijandelijken grond door het Bataljon gegeven, overhandigde hem het Kruis der Militaire Willemsorde en sloot hem als met de Ridder-accolade broederlijk in zijne armen.
Uit de omstreken van Diest te Gheel teruggekeerd, na meer dan twaalf uren dien dag in den zadel te hebben gezeten onder menigvuldige slagregens, schreef de Opperbevelhebber het volgende Legerberigt:
Hoofdkwartier Gheel, 5 Augustus 1831.
Ik heb de eer Uwe Majesteit te berigten, dat de armee heden ^ene voordeelige, en, uit een militair oogpunt beschouwd, gewigtige voorwaartsehe beweging op de volgende wijze voltooid heeft.
De Tweede Divisie onder bevel van den Hertog van Saksen-Weimar, verliet Gheel vroegtijdig, en dirigeerde haren marsch op Diest,
Eenige vijandelijke kavallerij was nog des morgens in die stad, maar bij het naderen der kolonne, die door een detachement lansiers voorafgegaan werd, ontruimde zij die, en nam hare rigting naar de kanten van Hasselt. De Tweede Divisie heeft daarop Diest en de omstreken bezet, op de linker-vleugel tot op het dorp Sichem, op den regter digt bij Halen.
De Eerste Divisie, onder het bevel van den Luitenant-Generaal Van Geen, verliet Turnhout en bezette Gheel en Casterlé.
De Derde Divisie, onder het bevel van den Luitenant-Generaal Meijer, verliet Moll, met het oogmerk om Beeringen en omstreken te bezetten. Op dezen aantogt ontmoette zij den vijand te Oostham. Het dorp werd terstond door den Generaal aangetast, en de vijand trok onmiddellijk op Quaed-Mechelen terug. In de nabijheid van Beeringen gekomen, vond de Generaal den vijand aldaar weder; hij was vrij aanzienlijk sterk. De Generaal liet terstond eenen aanval op hem doen door de Vrijwillige Jagers en het flank-bataljon der Dertiende Afdeeling. De Generaal roemt in het bijzonder het gedrag van het geheele korps Leydsche Vrijwillige «lagers.
Te Beeringen zelf heeft de Generaal verscheiden krijgsgevangenen gemaakt en zijn Hoofdkwartier aldaar gevestigd.
Ik heb de eer een afschrift van het berigt van den Generaal Meijer hierbij over te leggen.
361
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Mijn Hoofdkwartier is hier te Gheel gevestigd.
De gehcele armee zal morgen, den Zesden dezer, rustdag houden, en in de vroeger gemelde positiën blijven.
De Opperbevelhebber van het Leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
Een bevel om rustdag te houden te midden'van bewegingen wier welslagen van snellen voortgang scheen af te hangen, kan bevreemding wekken. Er waren gewis gedeelten van het leger die eenige verpoozing behoefden, om in staat te zijn tot de grootere krachtsinspanning die bij meer beslissende gebeurtenissen zou gevorderd worden. De ondervinding van alle veldtogten had zich reeds bevestigd, dat marsehen de strijdkrachten buitengewoon doen slinken, en men had gezien, dat de Schutterijen, waarin de kloekste gestalten werden aangetroffen en handen die gewoon waren met ploeg en spade geheele dagen in het zweet des aanschijns te arbeiden, daarom nog niet berekend waren, om onder den last van ransel en wapenen groote afstanden in korten tijd door te loopen. Doch wat een rust heette voor het leger was eene voortzetting van de Strategische Manoeuvre, waardoor het Belgische Maasleger moest onivleugeld worden. Aan de Eeserve-Divisie onder Cort-Heyligers, schijnbaar bestemd geweest om de verbindingswegen te beveiligen die het leger in 't voorwaarts-trekken achter zich zou laten, en reeds in Limburg tot Neder- en O ver-Pelt doorgetrokken, moest de tijd worden gegeven om in de frontlijn der overige Divisiën op te rukken; voor haar was de Zesde Augustus niets minder dan een rustdag. Na van den vroegen morgen op marsch of in het gevecht te zijn geweest en de troepen van Daine bij Helchteren te hebben teruggeworpen, sloerr de Divisie haar nachtleger neder in het open veld bij Houthalen, waar de Friesche, Groningsche, Geldersche en Hollandsche Schutterijen hare dapperheid met haar bloed hadden bezegeld. Voor de overige gedeelten van het leger was het bevel tot een rustdag slechts eene verplaatsing der ver-moeijerissen van den dag in den nacht. Een korte aanwijzing
362
ACHTTIENDE HOOFDSTEK.
363
TWEEDE BOEK.
van de uitkomst der marschen in den nacht na dien rustdag volbragt of aangevangen, maakt den inbond uit van het vijfde Legerberigt.
Hoofdkwartier Diest, 7 Augustus 1831.
Ik heb de eer Uwe quot;Majesteit te berigten, dat ik lieden morgeu mijn Hoofdkwartier alhier- te Diest heb gevestigd.
De Tweede Divisie is voorwaarts gerukt, eu staat te St. Truyen.
De Derde Divisie heeft positie genomen te Herek, op de helft van den afstand tusschen Diest en Hasselt.
Het korps van den Generaal Cort-Heyligers is te Hensden gevestigd.
Volgens herhaalde berigten van dien Generaal, moeten bij de gevechten die plaats hebben gehad, de Schutterijen zich telkens door deu voorbeeldigsten krijgsmoed onderscheiden hebben.
De Opperbevelhebber van het Leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
In den avond van den dag waarop dit geschreven werd, te Diest teruggekeerd van eene verkenning door de beide Prinsen tot in St. Truyen gedaan, kwam de Opperbevelhebber tot de overtuiging, dat het noodig werd met Daine tot eene beslissing te komen. De Ligte Ruiterij onder den Generaal-Majoor Willem Frans Boreel, die de dorpen Kerrapt en Herc-kenrode bezette, werd dien avond door een sterke verkeu-ningstroep uit Hasselt zoo vinnig aangegrepen, dat zij hare kantonneraenten niet weder kon bereiken; eu de koelbloedigheid, die een Bataljon Friesche Schutters moest betoonen om de aanvallers het verder doordringen te beletten, bewees dat men een vijand voor zich had die niet te verachten was; de bewegingen van Daine deden ernstige voornemens vermoeden, en het was te denken dat Leopold, zoodra hij den marsch van het Nederlandsche leger naar Diest zou vernomen hebben, met het Schelde-leger zou toesnellen om aan het leger van de Maas de hand te reiken. Inderdaad was de aanval van Daine in den avond van den Zevenden hel begin eener poging om door te dringen in de rigting van Scherpen-heuvel. Hij hoopte dit dorp, dat bij het meer en meer ver-
LEYEM VAM WILLEM DEN TWEEDE.
franschen van de Zuidelijke Nederlanden den naam Montaigu verkregen heeft, in den avond van den Achtsten te bereiken, en Leopold met het Schelde-leger ging mede derwaarts op marsch. Het was noodig dat Daine verslagen werd, voor dat deze vereeniging der beide legers tot stand wierd gebragt.
Tot hiertoe had de Nederlandsche Krijgsmagt alleen in voorpost-gevechten moed en kracht betoond : thans zou zij zich met een geheel leger te meten hebben. Doch het beleid van den Opperbevelhebber voorkwam liet bloedvergieten eener algemeene worsteling, en de vernietiging van het Maas-leger, dat zich den bijnaam L'Invincible had aangematigd, is het Vaderland slechts op weinige menschenlevens te staan gekomen. De regeling der marschen en kantonnementeu van de vorige dagen, had de onderscheidene Brigaden derwijze geplaatst, dat de Opperbevelhebber in den vroegen morgen van den Achtsten Augustus tien-duizend Bajonnetten, twee duizend Kuitersabels en vier Batterijen Artillerij te Herck kon verecnigd hebben, om zijn besluit van den vorigen avond te volvoeren en Daine slag te leveren. De uitnemende gevechts-stelling aan deze Magt gegeven in het front van Hasselt, en de omsingelende vorm dien zij verkreeg door de Divisie Saksen-Weimar, die als een spits tot St. Truyen was doorgedrongen, maakten op den vijand een zoo versagenden indruk, dat hij zijne stelling te Curinghen verliet, Hasselt prijs gaf en aftrok naar Tongeren. Toen ging onverwijld uit den mond van den Veldheer, terwijl hij stond voor zijne Ruiterij in het gezigt van Hasselt, het bevel aan Boreel, om de stad door, den vijand na te zetten. De Luitenant-Kolonel Abraham Theodo-rus van Campen met twee Eskadrons Dragonders en eene halve Batterij llijdende Artillerij achterhaalde het aftrekkend leger op den weg naar Tongeren; de werking van cenige kanonkogels bragt den eersten schrik in de gelederen der wijkende achterhoede ; de Dragonders hieuwen in en hieuwen door met volharding; het angstgeschrei plantte zich voort door de ge-heele kolonne; in wilde vlugt vlood alles regts en links en voorwaarts; Daine vernemende dat van de zijde van St. Truyen
364
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
de Divisie Saksen-Weimar op zijne flank naderde, ijlde omgeven van zijne Lansiers — die met een schilderachtige uitdrukking Kozakken van de Maas werden genoemd — met eenig ligt geschut in galop door Tongeren om te Luik zijn behoud te gaan zoeken. De Prins van Oranje was zijn Ligte Ruiterij nagesneld en omt.ent het middag-uur stonden de beide Prinsen bij het dorp Wimmertingen te midden van een rijken buit, drie kanonnen en twee houwitsers en een aanzienlijk krijgsmate-rieel, de akkers in den omtrek overdekt ziende met ransels, wapenen en kleedingstukken, door de vlugtenden weggeworpen om te sneller te kunnen voortkomen. Het leger van de Maas was verdwenen. Dit achter-hoede gevecht, vergezeld van eenige ontmoetingen tusschen kleinere troepen-afdeelingen in en rondom de stad, was 't geen men de slag bij Hasselt genoemd heeft. De Opperbevelhebber gaf er in den avond van den roem vollen dag dit bescheiden verslag van aan den Koning zijn vader:
quot;Hoofdkwartier Caringhen, 8 Augustus 1831, des avouds ten acht ure.
Ik heb de eer Uwe Majesteit te berigten, dat het aan het leger van Uwe Majesteit heden heeft mogen gelukken, de vijandelijke troepen onder bevel van Daine, bekend ouder den naam van Armee de la Meuse, te omvleugelen, Hasselt te doen verlaten, en op Tongeren terug te trekken. Uwe Majesteit zal voorzeker ai het ge-wigt gevoelen van het bezetten van Hasselt. Bit punt toch opent ons gemakkelijke cnmmunicatiën met Maastricht en 's Hertogenbosch.
Deze belangrijke operatie is op deze wijze tot stand gebragt:
De troepen op den linker-vieugel onder het bevel van den Lui-tenant-Gencraal Coit-Hcjligers, rukten van Heusden voorwaarts tot Sonhoven. Te gelijker tijd formeerde ik een sterk korps tusschen Diest, Halen, Herck en Beerenbroek, houdende ik de stad Diest bezet door de Tweede Brigade der Eerste Divisie onder den Gene-raal-Majoor Favauge. Dit korps was zamengesteld uit de Derde Divisie (Generaal Meijer) staande te Herck en Beerenbroek, en vergezeld door de Brigade Ligte Kavallerij, onder bevel van den Gene raai-MajuOr Boreel; te Kalen de Eerste Brigade der Eerste Divisie, onder bevel van den Geueraal-Majoor Schuurman, waarbij
365
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
zich de Luitenant-Generaal Van Geen bevond; de Brigade Kurassiers, onder bevel van den Generaal-Majoor Post, en vier Batterijen Artillerij en-réserve ondersteunden deze Brigade Infanterij. Het. was mijne bedoeling, om, met dit korps, Daiue door kracht van wapenen te noodzaken zijne stelling voor, in en om Hasselt te verlaten. Ik zelf bevond mij, met mijnen beminden broeder. Prins Frederik, en den Staf van het Hoofdkwartier, aan het hoofd dei-derde Divisie. Het alzoo zameugestelde korps zette zijne bewegingen voorwaarts, op den grooten weg van Diest naar Hasselt. Intus-schen had ik aan de Tweede Divisie onder den Hertog van Saksen-Weimar het bevel gegeven, om uit St. Trnyen voor het oogenblik op te breken, en zich voorwaarts te bewegen op Hasselt, ten einde liet korps van Daine aan den kant van St. Truyen en Tongeren te omsingelen. Ik had redenen om te gelooven, dat de Armee de la Meuse ons te Hasselt wilde afwachten, of misschien zelfs ons in de rigting van Diest aanvallen. Mijne meening rustte hierop, dat de stellingen van Sonhoven en het dorp Houthalen nog laat in den vorigen avond (Zeven Augustus) door die armee bezet waren, en de Ligte Kavallerij, onder bevel van den Generaal-Majoor Boreel, die de dorpen Kermpt, Herckenrode en omstreken inhield, nog dienzelfden vorigen avond door eene sterke verkenning van Hasselt komende, was aangetast geworden, en zelfs genoodzaakt zich achter de eerste Brigade der .Derde Divisie te Beerenbroek terug te trekken. Het terrein waar de Brigade stond was te veel met heggen en struiken bezet, om iets te kunnen uitvoeren. De Infanterij van gemelde Eerste Brigade der Derde Divisie, onder hevel van den Kolonel Stoeeker, dreef de verkenning onmiddellijk terug tot Kermpt, waarop zij weder naar Curinghen terug trok. In en achter dit dorp trof ik 'heden morgen den vijand aan. Ik liet het dorp aanstonds door het korps Leydsche Jagers en de korpsen Noord-Hollandsche en Groninger Jagers en-tirailleur aantasten. Hierop scheen het, alsof uit het dorp een aanval op ons zou bewerkstelligd worden, waarom ik genoodzaakt werd eenige Bataljons te deployeren en eene positie te nemen, regts en links van den weg, dien wij veroverden. Mijn regter-vleugel steunde op het bosch van Steewoort, hetwelk door een der Bataljons der Eerste Brigade Derde Divisie bezet werd. De linker-vleugel werd gedekt door het dorp Herckenrode; ook dit dorp deed ik tevens sterk bezetten.
Tusschen de gedeploycerde Bataljons stond de Batterij Veld-Artillerij: en op mijn regter-vleugel tusschen het bosch en de bezetting van hetzelve, stonden twee stukken Rijdende-Artillerij. De vertooning van zoo groot een aantal troepen was de waarschijnlijke
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
oorzaak, waarom de vijand van zijne voorwaartsche beweging afzag. Ik hervatte derhalve mijne voorwaartsche beweging met de troepen, die in vermelde slagorde stonden. De korpsen Vrijwillige Jagers ageerden steeds en-tirailleur. Bij ons naderen van het dorp, ontruimde de vijand het onmiddellijk. Wij trokken er om en doorheen, en namen eene stelling op de hoogten van de andere zijde van het dorp en in het gezigt van Hasselt.
Ik zond mijnen Adjudant, den Luitenant-Kolonel Tan Tuyl, als parlementair naar de stad, om de militaire bezetting, zoowel als de ingezetenen te waarschuwen, dat, indien men de poorten niet terstond voor mij ontsloot, en tegen mijn bevel aan, zich durfde verdedigen, ik hen verantwoordelijk stelde voor de treurige gevolgen, die het innemen der stad door kracht van wapenen na zich zoude slepen. Spoedig keerde de overste Van Tuyl terug met het berigt, dat de bezetting, zoowel als het geheele korps van Daine, zich op Tongeren terugtrok, en de achterhoede van hetzelve op hetzelfde oogenblik de stad had verlaten. Hij meldde mij tevens, dat de Burgemeester en Wethouderen mij te gemoet kwamen, om veiligheid voor hunne stad var, mij af te smeeken. Ik beloofde ze.
Nu besloot ik de achterhoede van het vijandelijk korps terstond te vervolgen, en zoo mogelijk aan te tasten. Te dien einde beval ik den Generaal-Majoor Boreel, met zijne Brigade en eene halve Batterij Rijdende-Artillerij de stad op een draf door te trekken en op den weg van Tongeren den vijand te vervolgen.
De Generaal trof hem al dadelijk buiten de stad aan, en bragt met zijne Kavallerij en Artillerij hem geen gering verlies toe. Er ontstond weldra groote verwarring. De vijand vlugtte van alle zijden. AVij vervolgden hem tot aan het dorp quot;Wimmertingen. Deze aanval van den Generaal Boreel had vooreerst ten gevolge, dat wij drie zesponds kanonnen en twee houwitsers en zeven caissons voor kanon en houwitsers veroverden, een aantal van omtrent honderd gevangenen van alle wapenen maakten, en tevens veel kavallerij- en treinpaarden in onze handen vielen, gelijk ook vele wagens, met equipement-stukken uit het magazijn van Hasselt beladen.
De déroute, hier aan den vijand toegebragt, had daarenboven nog dit andere gelukkige gevolg, dat de vijand, een gedeelte van den straatweg op Tongeren verlaten hebbende, door dwarswegen heen zocht te ontkomen, en de Hertog van Saksen-Weimar gelegenheid vond, op zijnen togt van St. Truyen naar Hasselt, nog een getal van twee-honderd gevangenen te maken, waaronder drie Officieren.
Mijn Hoofdkwartier is op dit oogenblik nog te Curinghen; morgen zal het te Hasselt gevestigd zijn. De stad is intusschen bezet door
367
I.EVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
de Eerste Brigade der Derde Divisie, met welke de Luitenant-Generaal Meijer er zijn Hoofdkwartier geplaatst heeft.
De Hertog van Saksen-Weimar zal morgen weder St. Truyen met de eene, en Looz met de andere Brigade onder zijn bevel gaan bezetten.
De Brigade, die Diest bezet, zal zich morgen weder aan mij aansluiten, en Halen eu Herek bezetten, latende alleenlijk eene sterke bezetting te Diest achter. De Luitenant-Generaal Cort-Hevligers staat te Sonhoven en omstreken.
Het is mij ten hoogste aangenaam, om de troepen, onder mijn bevel, in de gunst van Uwe Majesteit aan te bevelen.
Ik kan hunnen moed en hunnen ijver niet genoeg prijzen.
e
De Opperbevelhebber van het Leger, .i- Willem, Prins van Oranje.quot;
Toen Daine bij Hasselt werd verslagen was het leger van Tiecken tot Westermeerbeek gevorderd. Leopold bezocht het daar, nadat hij in den vroegen morgen zijn Hoofdkwartier te Aerschot had gevestigd, eu onder den indruk van het gezigt dier troepen schreef hij aan den Luitenant-Generaal Augustin Daniël Graaf Belliard, die als Gevolmagtigde van de Pransche Eegering te Brussel de gebeurtenissen gade sloeg, een brief waarin hij betuigde, dat hij weder adem haalde, nu hij zich aan 't hoofd bevond van een leger zoo sterk en bezield met een zoo voortreffelijken geest; „Ik denk morgen ochtend — dus luidde het in dien brief — alhier zeventien-duizend man en twintig stukken Artillerij bijeen te hebben om Montaigu weg te nemen en naar Daine op te rukken, die voordeden schijnt te hebben behaald.quot; Dit zelf-vertrouwen van Leopold, die werkelijk den Negenden zich op marsch bevond naar Scherpenheuvel toen de tijding van Daines nederlaag tot hem kwam, had denzelfden grond als de behoedzaamheid, waarmede de Prins van Oranje, ook na het verslaan van het Maas-leger is te werk gegaan. De voorstelling van de onbeduidendheid der strijdkrachten, die België tegen het Nederlandsche leger heeft kunnen in 't veld brengen, is na de uitkomst van den strijd ontstaan. In die dagen zelve was Nederland niet zonder bezorgdheid, en België vol verwachting dat het besluit
368
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK,
van Koning Willem om het uitgetrokken zwaard aan de stoutmoedigheid van zijn oudsten zoon toe te vertrouwen, ziju volk duur zou te staan komen. Zoodra dit besluit in het Zuiden bekend was geworden, had Leopold alle Belgen, „wien hun Vaderland, de eer en de vrijheid lief wasquot; ten strijde geroepen tegen de Hollanders //die zij reeds eenmaal overwonnen hadden,quot; en d'Hooghvorst Opperbevelhebber van alle Burgerwachten had bij eene algemeene Dagorder aan de gewapende burgers van 't geheele land, punten op de grenzen aangewezen waar 't Vaderland hen wachtte tot bescherming zijner onafhankelijkheid: de wegen waren er vervuld van gewapende burgerscharen, die de lucht deden weergalmen van oorlogskreten, triomfgejuich, en schimpliederen tegen de Hollanders. Niemand kon berekenen hoe groot het aantal dezer opgewondene strijders, dat met ieder uur aangroeide, in het uur van deu strijd wezen zou, niemand met eenigen grond de waarde schatten der bezielende kracht, die het nationaal eergevoel tot vergoeding ko.i stellen van krijgstucht en bekwaamheid. Die geestdrift in België was den Prins van Oranje bekend, en de menigte van nieuwgemaakte pieken die men vond in de streken waar het leger doortrok, was een overtuigend bewijs dat men omgeven was door een vijandelijke volkswapening.
Bij de redenen van voorzigtigheid die den Prins van Oranje moesten weerhouden van snel door te tasten en zich met alle gewold een weg te banen naar Brussel, voegde zich een gevoel. In de zeven dagen die van den veldtogt verloopen waren, had zich de bitterheid van den volkshaat, waarmede van beide zijden gevochten werd, in treffende voorbeelden geopenbaard. Er waren lijken van gesneuvelden gevonden die sporen droegen van persoonlijke worstelingen tot in deu laatsten doodstrijd, en op den weg van Kermpt naar Curing-hen had men een Frieschen Schutter en een Belgischen Lansier dood zien liggen, die blijkbaar na het toebrengen van zware verwondingen, ook met andere dan gewone oorlogswapenen, bij eene poging om elkander te verworgen in hunne
24
369
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
moorddadige omhelzing beiden bezweken waren. Een gevoelig hart moest huiveren bij de gedachte aan de afgrijsselijkheden die te verwachten waren in de hitte van een algemeen treffen. De Veldheer van Koning Willem bevond zich op een ander standpnnt dan waarop Veldheeren staan in gewone oorlogen. Hij- voerde een leger aan van het eene deel des Nederland-schen Volksligchaams tegen het andere. Hij had een strijd te besturen tusschen twee stamverwante volken wier beider geluk hem ter harte ging, en — moest ook een grenslijn aanwijzen, dat hunne Staatseenheid was verbroken — beider geluk vorderde dat geen kloof hen scheidde. De gewone stelregel, dat de vernietiging der vijandelijke strijdkrachten de hoofdzaak is in den oorlog, verviel voor den Prins van Oranje om plaats te maken voor dit rigtsnoer, waarvan de opvolging door zijn Koning bedoeld, door zijn Vaderland gewenscht, door zijn hart begeerd werd: met de minst-mogelijke bloedstorting België en de Diplomatie tot reden te brengen. Wanneer men dit niet in 't oog houdt, kan men noch de Strategische toestanden waarin hij zich gedurende den veldtogt bevonden heeft, noch de bekwaamheid en zelfverloochening, waarmede hij zich daarin gedragen heeft, naar eisch beoordeelen.
De geheele omvang van het voordeel bij Hasselt op Daine behaald, werd bij het Hoofdkwartier eerst den volgenden dag bekend. Men had eene achterhoede verslagen, en kon zich niet voorstellen dat een geheel legerkorps ten gevolge dier nederlaag binnen weinige uren tot op de laatste kern zou ontbonden zijn. De beide Prinsen gingen derhalve op den Negenden de Divisie Cort- Heyligers bij Heusden en Zolder in oogenschouw nemen. Het voornemen bestond om door deze Divisie het leger in gemeenschap te brengen met de Bezettir.g van Maastricht en alzoo, gedurende de volgende bewegingen van het midden en den regter-vleugel, met den linker-vleugel Daine in toom te houden. Doch toen het be-rigt werd aangebragt dat deze voorzorg onnoodig was, vermits de Generaal-Majoor Cornelis Gerardus Iman Baron Van
370
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Boecop met troepen uit Maastricht Tongeren bezet had, viel terstond het besluit om regtstreeks op Leuven te trekken. De Opperbevelhebber meldde dit aan den Koning in het volgende schrijven:
quot;Hoofdkwartier St. Trayen, 10 Augustus 1831.
Ik heb de eer Uwe Majesteit te berigten, dat ik gisteren mija Hoofdkwartier te Hasselt vestigde, en het voornemen had om heden naar Tongeren voort te rukken, en den vijand te noodzaken om terug te trekken op Luik; toen de Majoor Roloff mij de verrassende tijding bragt van bet bezetten van Tongeren door den Generaal Van Boeeop, met een gedeelte van de Bezetting van Maastricht, nit Infantorij, Kavallerij en Artillerij zamengesteld. Ik had genoemden Majoor juist den Achtsten dezer naar Maastricht gezonden, om den Luitenant-Generaal Dibbets van het innemen van Hasselt en onze behaalde voordeden kennis te geven, en hem tevens uit te noodigen om den volgenden dag, den Negenden dezer, eenen uitval op Tongeren te doen. De Generaal Daine was reeds daags te voren, den Achtsten dezer, tot op Luik teruggetrokken. Het korps onder zijn bevel schijnt zich toen bijna geheel ontbonden te hebben; weggeworpene wapenen en militaire kleediugstukken hadden den weg in het veld bedekt, en de vlugtelingen doolden allerwege om; slechts een klein gedeelte bereikte Luik. Tengevolge van deze gebeurtenis heb ik besloten om op Leuven te naderen. De tweede Divisie zond ik daarom reeds heden van St. Truyen voorwaarts naar Thienen.
De Derde Divisie bezet St. Truyen.
De Eerste Divisie vereenigt zich weder te Diest.
De Generaal Cort-Heyligers bezet Hasselt.
De Ligte Kavallerij, onder bevel van den Generaal Boreel staat tusschen St. Truyen en Thienen.
De Brigade Zware Kavallerij, onder den Generaal Post, eu do Batterijen Reserve-Artillerij, bezetten Looz.
Mijn Hoofdkwartier heb ik alhier te St. Truyen gevestigd.
De Opperbevelhebber van het Leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
Leopold, met het leger van Tiecken op marsch naar Scher-penheuvel, den Negenden de tijding hebbende gekregen van 'tgeen er den vorigen dag bij Hasselt was voorgevallen, week terstond naar Aerschot en spoedde zich met onmiskenbare
24«
371
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gevatheid van daar naar Leuven, om onder de muren dier stad den Prins van Oranje tegen te houden: reeds in den avond van den Tienden betrok zijn leger het bivak voor Leuven naar de zijde van Thienen. Het was eerst in den avond van den Eltden, dat de voorhoede van het Nederlandsche leger op deze, troepen stiet, en met haar handgemeen werd bij Bau-tersem. Doch het was ook de voorhoede der Divisie Meijer, die bestemd was om de vijandelijke stelling voor Leuven in het front aan te tasten en derhalve de voortgangen van de beide vleugels moest afwachten. Deze waren op dien dag in den gloed eener buitengewone zomerhitte in vollen marsch, om de omtrekkende beweging te volbrengen, door den Opperbevelhebber verordend. De Divisie \ an Geen, na zich te Diest vereenigd te hebben, kwam dien dag over St. Jons-Winghe tot op een kanonschot van den vijand, die bij Lubbeek had post gevat, en de Divisie Saksen-Weimar, die met de Brigade Ligte Euiterij en twintig stukken geschut de stad Leuven ten zuiden zou omtrekken, door de heuvelachtige landstreek over Oirbeek, Meldert, Nethene en Nodebais, bereikte dien avond Bossut en bragt hare voorhoede tot St. Joris-Weert. De Prins van Oranje namelijk, getrouw aan de beginselen waarmede hij den veldtogt bestuurde, hoopte het Belgische leger te Leuven, dat met twintig-duizend man Burgerwachten vermeerderd was, derwijze te omklemmen, dat het of de wapenen zou nederleggen, ot het voorbeeld volgen van het Maas-leger, of althans de bloedstorting van een strijd op leven en dood voor zijne verantwoording hebben; en indien den volgenden dag de Eerste Divisie den straatweg naar Meehelen vroegtijdig genoeg bereikt had, gelijk de Tweede post vatte op die naar Tervueren en Brussel, het zou aan den nieuwen Souverein van België niet gelukt zijn aan het ISe-derlandsehe leger door de vlugt te ontsnappen.
De Opperbevelhebber, van wien men zeide dat hij overal was, na het voorhoede-gevecht bij Bautersem te hebben bijgewoond, meldde den Koning zijn voornemen om den volgenden dag een aanval op Leuven te beproeven in het volgende schrijven;
372
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
quot;Hoofdkwartier Thienen, 11 Augustus 1S31.
Ik heb de eer Uwe Majesteit te lierigten, dat ik heden mijn Hoofdkwartier te Thienen heb gevestigd, welke plaats door de Tweede Brigade Derde Divisia bezet is. De Eerste Brigade Derde Divisie bezet Gomptich, en heeft eene sterke voorhoede te Bautersem.
De Tweede Divisie staat te Bossut en omstreken, en houdt het oog op de straatwegen van Namen en van Wavre naar Leuven.
De Eerste Divisie staat op mijnen regtervleugel, en bezet St. Joris-Winglie en omstreken. Deze veroeniging van de krachten des legers heeft tot oogmerk, om morgen een aanval op Leuven te beproeven.
In het dorp Bautersem is de voorhoede met den vijand handgemeen geweest. Het gevecht was op zich zelf niet veel beduidend; doch het deed ons het verlies betreuren van den Luitenant-Kolonel Valkenburg, die de Groningsclie .lagers kommandeerdc. Hij stierf aldaar eenen roemrijken dood.
De Opperbeveihebber van het Leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
I)e dageraad van den Twaalfden Augustus vond den Prins van Oranje in zijn Hoofdkwartier te Thienen vervuld van de hoop, dat die dag een dag van beslissing zon zijn. Het bevel zijns vaders in den voornacht tot hem gekomen, om de vij-andelijkheden te staken wanneer er een Fransch leger kwam opdagen, kon zijne verwachting niet verstoren; want van de nabijheid van een Fransch leger was niets vernomen. Zijne voorhoede was den vorigen avond uit Bautersem naar Eoos-beeck teruggedrongen, het Belgische leger toonde zich dus gezind om stand te houden; hij had de vijandelijke hoofdmagt onder zijn bereik en reeds gedeeltelijk als met zijne leger-armen omklemd; alles was voorbereid, tot een beslissenden aanval; 't kon zijn dat de avondzon van dien dag de Oranje-banier op Tervueren zou beschijnen, en de Nederlandsche vlag op de St. Gudulc te Brussel.
Het brein geheel vervuld van de gedachte aan de beslissende gebeurtenissen waarvan hij de hoofdhandeling ging besturen, zou hij ten vijf ure, vóór zijn kwartier in De Tinnen Schotel of Le Plat d'Etain op de Groote Markt, te paard
373
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
stijgen om zich naar de troepen te begeven, en reeds had hij eenen voet in den stijgbeugel gezet, toen een onbekende in een blaauwen kiel gekleed naar hem toetrad. Ook nu in vijandelijk land wilde hij nooit den toegang tot zijn persoon belemmerd hebben, ofschoon hij wist dat er snoodaards waren, die zich tot een moordaanslag tegen zijn leven hadden verbonden, en dat bij Hasselt een drukkersgezel van een der Brusselsche Dagbladen, die met geweer en pistool op hem loerde, in eene hinderlage gevat was. De vrees voor sluikmoordenaars was hem even vreemd als elke andere vrees. Ditmaal echter werd er geen aanval op zijn leven bedoeld, maar op zijn meewarig hart dat in België zoo goed bekend was en in allerlei toestanden zich nooit verloochend heeft. De man die daar den Opperbevelhebber van een leger, op het oogenblik dat deze naar het slagveld zou gaan, staande hield, was een boer die schade geleden had bij een brand, en die een verzoekschrift aanbood, waarin hij om vergoeding verzocht, omdat de brand door inlegering was veroorzaakt. En de voet werd teruggetrokken uit den stijgbeugel: het geschrift wordt gelezen; aan de tegenwoordig zijnde Officieren een vraag gerigt om geld, om «veel geld,quot; en een wel voorziene goudbeurs geledigd in de handen van den landman die zich om den hals werpt van zijn Vorstelijken weldoener. Het was eene eigenaardige inwijding van een roemrijken dag.
Een dikke mist die in de eerste morgen-uren den omtrek van Leuven overdekte en eerst ten half-acht optrok, belette het Nederlandsche leger niet reeds vroeger op marsch te gaan, volgens het wei-beraamde plan van aanval. De Hertog van Saksen-Weimar brak reeds ten drie uur op uit zijn bivak te Bossut, om over Neer-ysche en Leefdael op de straatwegen van Leuven naar ïervueren en naar Brussel post te vatten, en ten twaalf uur stond hij in den rug der vijandelijke stelling op den IJzeren Berg. De Luitenant-Generaal Meijer ving met zijne Divisie ten vijf uur den marsch aan tot der. front-aanval, over Cumptich den straatweg op naar Leuven, en spoedig waren de Prinsen aan haar hoofd. Bij Roosbeeck
874
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK,
geraakte men slaags met den vijand, die door Artillerij- en Tirailleurvuur werd teruggeworpen en zich genoodzaakt zag de voorste huizen van Bautersem te ontruimen. Doch aan het einde van Bautersem liep de straatweg over eene hoogte waarachter de vijand eene voordeelige plaatsing zijner troepen bedekt hield : zijn geschut bestreek den straatweg om het uitkomen uit het dorp te beletten. De Prins van Oranje, zijne troepen regts en links achter de huizen van het dorp den wijkenden vijand ziende vervolgen, terwijl de aanval in het midden niet scheen te vorderen, de oorzaak dier vertraging willende ontdekken, rijdt met zijn Staf naar voren, het dorp door, den straatweg op : — de nevelen waren opgeklaard en de zon bescheen het oorlogstooneel. Daar stortte plotseling het paard waarop hij gezeten was, een Engelsch volbloed, de schoone Allice, getroffen neder: een kanonskogel had het edele dier het linker-voorbeen weggenomen. Veler oogen waren op de welbekende veldheerspluim gevestigd geweest; haar neder-zinken bragt ontzetting te-weeg, bij allen die het zagen. ;/Ik heb niets, volstrekt niets. Mijne Heerenquot; zijn de geruststellende woorden van hem, die alleen onder allen zonder schrik gebleven, zich bedaard losmaakt uit de stijgriemen, en onder het bestijgen van een ander paard een zijner Adjudanten toeroept: „Stirum, gij zult voor mijn zadel zorgen.quot; — Vanwaar in dit oogenblik die bezorgdheid voor een zadel? — Het was een geschenk van Wellington.
Dit vooruitstreven in 't gevaar der vijandelijke kogels was geen nuttelooze roekeloosheid, berispelijk in een Veldheer, wiens leven aan zijn leger en aan zijn Vaderland behoort: er zijn oogenblikken waarin de noodzakelijkheid tot snelle besluiten hem die ze nemen moet, verpligt uit eigene oogen te zien. Welk gevolg de blik van den Opperbevelhebber toen gehad heeft, is door hem zeiven met eenvoudige woorden te kennen gegeven in het Legerberigt van dien dag • ;/Ik ontwaarde dadelijk dat het deboucheren uit dit dorp en een aanval in het front op de stelling van den vijand noodeloos bloedvergieten zou ten gevolge gehad hebben. Ik gaf dus
375
rJ76 LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
bevel die stelling regts en links te omvleugelen, ten einde den vijand te noodzaken zijne retraite te volvoeren.quot; Zoo geschiedde het in-der-daad, en het oogenblik was gekomen, waarin een schitterende overwinning de bekwaamheid van den Veldheer ging bekroonen, maar waarin die Veldheer op de proef werd gesteld, wat sterker in hem was, de kracht tot zelfbeheersching of de begeerte naar oorlogsroem.
Zoodra Leopold te Luik den eersten marsch van het Xeder-landsche leger over zijne grenzen had vernomen, was door een zijner Ministers die hem vergezelde, de Belgische Gezant te Parijs gelast geworden om de hulp van een Franseh leger in te roepen. Oogenblikkelijk waren uit Parijs bevelen gezonden aan de troepen in het Noorden van Frankrijk om zich te vereenigen, en had de Maarschalk Etienne Maurice Graaf Gérard zich gereed gehouden om met dit leger in België te rukken. Bij de overige Ministers te Brussel echter had die stap van hunnen nieuwen Souverein geen goedkeuring gevonden, en toen deze met zijn Hoofdkwartier te Meehelen was, hadden zij hem doen smeeken om de uitvoering voor te komen van een maatregel, dien zij beleedigend oordeelden voor het eergevoel van den Belgischen krijgsman. Leopold zelf, na de geestdrift des volks gezien te hebben, had in den reeds vermelden brief te Aerschot op den Achtsten aan Belliard aldus geschreven: n 1 k geloof dat het dringend noodzakelijk is den Maarschalk Gérard tegen te honden. Het gevoel dat men zonder vreemde hulp moet strijden, is in het leger uitermate levendig, en ik vind dit natuurlijk. Ik hen van oordeel dat het ook voor de goede verstandhouding tusschen de Mogendheden wensclielijk is, om den Pranschen Generaal niet te laten voortrukken, dan wanneer de drang der omstandigheden het zal vorderen.quot; Doch het berigt van Daines nederlaag, door Belliard bijna gelijktijdig met dien brief ontvangen, had deze bewogen den Maarschalk Gérard met aandrang uit te noodigen, om onverwijld -voorwaarts te rukken.
De tijding der nadering van het Pransche NoorderJeger, dat reeds tot Wavre gevorderd was, werd aangebragt door
twef.de hoek. achttiende hoofdstuk.
•377
Lord William Kussell, die kwam aansnellen over den straatweg, op het oogenblik dat de Prins van Oranje aan zijne Kavallerij en Kijdende-Artillerij bevel gaf' om den vlugtenden vijand na te zetten. Russell was overbrenger van een briei' waarin werd aangekondigd, dat de Regeringen van Groot-Brittannië eu Frankrijk het staken der vijandelijkheden verlangden, dat een Fransch leger in aantogt was om het Xtder-landsche tegen te houden, en dat elk schot 't welk, nadat dit berigt zou ontvangen zijn, gedaan werd, beschouwd zou worden als eene oorlogsverklaring tegen die Mogendheden. Onder hen die den Prins omgaven, heerschte het verlangen, en deed zich zelfs de raadgeving hooren dat hij zich het schoone oogenblik niet zou laten ontsnappen door in eenige redewisseling te treden, maar zonder dralen den aanval doorzetten, voor 't minst totdat de zekerheid zou verkregen zijn van de nabijheid der ÏVanschen. Doch ziju besluit was even onwrikbaar als het zonder bedenken genomen was. Hij droeg bij zich een bevel fles Konings; hij kende de bedoeling zijns vaders en hij twijfelde niet aan de eerlijkheid der zending van Lord William Russell, die zijn Adjudant geweest was in den veldtogt van 1815. En daarom, ofschoon hij aan de begeerte zijner vurigste strijders had kunnen toegeven en welligt over het voortzetten van den strijd zich voor de Regtbank der Staatkunde voldoende verantwoorden, de opregtheid van zijn hart gebood hem, een oogenblik het zwaard terug te houden om over het voorstel eener wapenschorsing te onderhandelen. Aan ééne voorwaarde echter was zijne begeerte om het bloedvergieten voor te komen verbonden; er moest geen schijn van twijfel kunnen rijzen aan de volkomenheid der zege van het Nederlandsche leger, en daartoe moest hem Leuven worden overgegeven. Toen dus Russell verklaarde niet gemagtigd te zijn om die overgave toe te zeggen, en de vijand den korten stilstand van het Nederlandsche leger gebruikte om zijne gelederen te herstellen en zich op de hoogte van Pellenberg voordeelig te plaatsen, toen ging het weder voorwaarts; en spoedig bevond zich de Opperveldheer op nieuw in 't midden van een kogelregen. De ver-
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
eeniging van vele gepluimde hoeden van Staf-Officieren had het vuur des vijands doen rigten naar het punt waar zij zich bevonden. „Gaat heen, Mijne Heeren, gij lokt al de kogels naar mij toequot;: met deze woorden tot zijnen Staf overziet hij rustig het slagtooneel, plaatst zich aan 't hoofd zijner tirailleurs om zelf den aanval te besturen, en rijdt steeds voorwaarts totdat hij een witte vrede-vlag tusschen de voor hem heen-vlug-tende scharen naar hem toe ziet snellen: Sir Robert Adair kwam het Nederlandsche zwaard afwenden, dat dreigende met een wissen slag boven het sidderende België was opgeheven. Hetgeen verder gebeurd is op dien laatsten der tien dagen, die den naam gegeven hebben aan den veldtogt, behoeft hier ter plaatse geen breedere vermelding, dan het verslag van den Opperbevelhebber in zijn Negende Legerberigt.
quot;Hoofdkwartier Thienen, 12 Augustus 1831, des avonds ten negen ure.
Ik heb de eer Uwe Majesteit te berigten, dat het leger van Uwe Majesteit, aan welks hoofd ik de eer heb te staan, heden een schitterend voordeel behaald heeft over het vijandelijk leger, gekomman-deerd door Tiecken de Terhoven. Prins Leopold bevond er zich bij. De vijandelijke troepen zijn van alle stellingen, waar wij ze aantastten, verdreven geworden, en genoodzaakt om in de stad en onder het geschut van Leuven terug te wijken.
Het gevolg daarvan was. het vragen van een kortstondigen wapenstilstand, om de stad Leuven te ontruimen en aan de troepen Uwer Majesteit over te geven.
De voorwaarden van dezen wapenstilstand, waardoor de vijand zijne nederlaag bekende, zijn door mij voorgeschreven.
Deze uitkomst is op de volgende wijze bereikt geworden:
Des morgens ten vijf ure brak de Derde Divisie, onder bevsl van den Generaal Meijer, op, vergezeld door de Brigade Kurassiers onder bevel van den Generaal Post, en de Batterijen Reserve-Artillerij.
AVij hadden des avonds te voren Bautersem moeten ontruimen, e;a de voorhoede wegens de overmagt des vijands op Roosbeek doen terugtrekken. ^
Wij vonden heden den vijand op de Leuvensche zijde van Bautersem geplaatst, in eene voordeelige stelling, die door bosschen en de uiterste huizen van Bautersem gedekt werd. Zijne magt bestond
378
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Infanterij en Artillcrij. Ik ontwaarde dadelijk, dat het deboucheren uit dit dorp, en een aanval in het front op zijne stelling te wagen, een noodeloos bloedvergieten zoude ten gevolgen hebbe. Ik gaf dus bevel, die stelling regt5 en links te omvleugelen, ten einde den vijand te noodzaken zijne retraite te volvoeren.
De vijand hield lang stand; maar toen hij ontwaarde, dat wij meester waren geworden van eenige henvels op zijne linker-flank, die ik door de vrijwillige Jagerkorpsen der Derde Divisie liet bezetten, zag hij zich gedwongen, om met spoed zijnen terugtogt te beginnen. Wij vervolgden hem terstond op den straatweg naar Leuven.
Ik had juist bevel gegeven hem met onze Kavallerij aehter na te jagen, om van zijne verwarring voordeel te trekken, toen een parlementair over den straatweg mij te gemoet kwam.
Het was Lord William Kussell. Hij bragt eenen brief van Sir Robert Adair. Dezelve was aati den Hertog van Saksen-Weimar gerigt, omdat men meende, dat de Hertog het bevel over deze ko-lonne voerde. De inhoud des briefs was: het vragen om een stilstand van wapenen, en beu berigt, dat het Fransche leger reeds met zijne voorhoede in de nabijheid van Wavre stond. Na eenigen tijd van beraad gaf ik te kennen, dat het eenige wat mij tot het toestaan van een stilstand kon bewegen, hierin gelegen was, dat Leuven ontruimd wierd, en ik stellige zekerheid kon verkrijgen, of er reeds een Fransch leger op Belgisehen bodem stond. Ik wilde derhalve eenen Officier derwaarts zenden. Lord William Russell ging weder heen, en ik vervorderde mijne voorwaartsche beweging. De vijand vlugtte op alle punten. Bij het naderen van Leuven, vonden wij hem geplaatst met eene aanzienlijke magt in eene zeer voordeelige stelling, op de hoogte van Pellenberg. Ik noodzaakte, hem die positie te verlaten, door het bevel aan de Eerste Divisie, die van S. Joris-Winghe voorwaarts rukte, om van deze zijde zich op diezelfde rij heuvels te plaatsen, en dan, op het plateau gekomen, voorwaarts te rukken op den linker-vleimel des vijands.
Deze beweging werd door den Generaal Favauge, die de Tweede Brigade Eerste Divisie kommandeerde, met veel beleid en gelukkig gevolg' uitgevoerd. Eene kortstondige kanonnadc van zijnen kant, zoowel als van het kanon bij de Derde Divisie gevoegd, noodzaakte den vijand, deze ongemeen sterke militaire positie te ontruimen, en spoedig op Leuven terug te trekken.
Wij bezetteden nu dezelfde stelling en tevens den straatweg en de gehuchten op onzen linker-vleugel. Hier bevonden wij ons op den afstand van een kanonschot van Leuven. Ik wachtte intusschen
379
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
op den uitslag mijner boodschap, die Lord Russell aan Sir Robert Adair, als mijn antwoord op zijnen brief overgebragt. Sir Robert Adair kwam zelf. Hij verzocht een wapenstilstand. Tk verklaarde hem, geene andere voorwaarden te kunnen aannemen, dan het geheel ontruimen der stad door Prins Leopold en de Belgische troepen. Sir Robert Adair nam op zich, dit tot stand te brengen.
Hierop verscheen, dadelijk na zijn terugkeeren in de stad een Belgisch Officier van den Generalen Staf der Belgische troepen» en verzocht mij de voorwaarden, die ik wilde voorschrijven.
Ik liet ze door den Chef van den Generalen Staf, den Luitenant-Generaal I)e Constant Rebecque, opstellen, en eischte onmiddelijk antwoord. Ik ontving het ook terstond, geratificeerd door den Belgischen Brigade-Generaal en Chef van den btaf ad interim, A. Go-biet. Zoodra deze overeenkomst gesloten was, heb ik de troepen in hunne militaire positiën tot morgen laten bivakkeren. Ik moet nog aan Uwe Majesteit berigten, dat, gedurende deze onderhandelingen, een hevig kanonvuur uit en van de poort der stad op onze troepen gemaakt werd. De oorzaak niet kunnende beseffen, zond ik terstond den Kapitein A an Stirum, van den Staf van Prins Frederik, als parlementair derwaarts, om den Bevelhebber der stad de reden te vragen van deze schijnbaar verraderlijke handelwijze.
Spoedig keerde de Kapitein Van Stirum met een Officier terug, die zijn leedwezen betuigde over het gebeurde, en beweerde, dat het geheel strijdig was met de stellige bevelen, die de Opperbevelhebber der troepen aldaar gegeven had. Wij betreuren door dezen aanval den dood van den Luitenant Prinsen, van de Artillerij, en het verlies voor de dienst van Uwe Majesteit, van den verdienstelijken Overste Gaillières, wien het linker-been door een kanonschot werd weggenomen. Zijnen zoon, die als Adjudant van hetzelfde Regiment Kurassiers bij zijnen vader de dienst deed, trof hetzelfde ongeluk door denzelfden kogel.
De Hertog van Saksen-AVeimar brak met een Korps, zamengesteld uit de Tweede Divisie onder zijn bevel, uit de Brigade Kavallerij, en het noodige geschut, heden morgen, ten drie ure, op, uit zijne stelling bij Xethene en omstreken, omging de stad Leuven, en plaatste zich op den straatweg van Leuven naar Brussel, op de hoogte van den IJzeren Berg. Hij volvoerde deze beweging met overleg en beleid.
De Hertog heeft zoowel hier, als in dezen geheelen tiendaagsclien veldtogt, zijn onverschrokken moed en krijgskundige begaafdheden op eene voortreffelijke wijze aan den dag gelegd; hij moet met den vijand handgemeen geworden zijn, want ik hooide het vuur van zijn
380
TWF.KUE BOEK. ACHTTIENDE ItOOFDSTUK.
korps aan den anderen kant der stad. Ik heb er nog geene nadere berigten van, doch zond hem mijnen Adjudant, Graaf van Limburg-Stirnm, om hem van den getroffen wapenstilstand kennis te geven.
De Opperbevelhebber van het Leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
Er wordt van den Prias van Oranje getuigd, dat op den dag waarvan hij de merkwaardige gebeurtenissen in de bovenstaande trekken geschetst heeft, zijne tegenwoordigheid van geest, in het vuur en bij de onderhandelingen, bewonderenswaardig is geweest, en dat hem geen oogenblik de ongedwon-gene gemakkelijkheid begeven heeft, waarmede hij de gewig-tigste zaken wist te behandelen. Er was echter veel dat hem diep in zijn binnenste moest grijpen. Bij ieder zijner wils-bepalingen stonden groote belangen op het spel. De tusschen-komst der Eransche Julij-Regering kwetste hem in de ziel. Hij heeft zich zeiven moeten vermannen om tot het besluit te komen van te blijven slaan, waar alleen een hoop vlugtelingen hem scheidde van ïervueren en Brussel. Hij heeft tegenovergestelde verlangens moeten terugdringen, om te verkrijgen dat zijn wil volbragt werd en dat het wraakzwaard in de schede keerde nadat het slechts twee of drie slagen gedaan had. En toen de schending der wapenschorsing van de zijde des vijands hem het regt gaf of voor 't minst een voorwendsel om zijne oorlogskrachten weder los te laten, kan het niet zonder bet breidelen zijner drift geweest zijn, dat hij onwrikbaar bleef in zijn wil om den strijd te staken. De smart zelfs van den ondank en de miskenning die hij in België heeft ondervonden, een gevoel waaronder zijn hart steeds veel geleden heeft, ontbrak niet aan zijne gewaarwordingen op dien onrustvollen dag. Hij heeft dat smartgevoel uitgedrukt toen hij in den vijandelijken Officier, die de goedkeuring overbragt der voorgestelde Kapitulatie van Leuven, bij het wegnemen van den blinddoek, een zijner voormalige vrienden herkende en dit woord tot hem sprak: „Ook gij Baudry Iquot; Onwillekeurig komt bij de vermelding dezer bij-
381
LEVEM VAN WILLEM DEN TWEEDE.
zonderheid het laatste woord voor de gedachte, van den grootsten Veldheer der Oudheid, die ook aan ondank en miskenning rijkelijk zijn deel heeft gehad. Toen Julius Caesar onder zijne moordenaars een man ontdekte, dien hij daar minder dan iemand verwachtte, gaf hij zich geheel aan zijn lot over, met den uitroep: /,Ook gij Brutuslquot; De Geschiedenis bewaart dergelijke gezegden, opdat bij het beoordeelen van merkwaardige menschen niet alleen op daden, maar ook op gemoedstoestanden worde gelet.
De overgaaf van Leuven was de bekentenis van België, dat het Nederlandsche leger had gezegevierd. De Opperbevelhebber schreef in Leuven zelve het berigt aan den Koning, dat de stad door hem in bezit genomen, en alzoo de kroon gezet was op den Tiendaagschen quot;Veldtogt. De plaatsaanduiding in het hoofd van dat Legerberigt, maakt het tot een gedenkstuk dat in de geschiedenis van het leven des Overwinnaars niet mag ontbreken.
quot;Leuven, den 13den Augustus 1831, ten drie ure na den middag.
Ik heb de eer üwe Majesteit te berigten, dat heden, volgens de gesloten overeenkomst van gisteren, de stad Leuven om twaalf ure door de troepen, onder bevel van Niellon, aan de Eerste Brigade, Derde Divisie, overgegeven is. De troepen Uwer Majesteit zijn in de stad we'1 ontvangen. Van Thienen naar Leuven rijdende, ontmoette ik den Fransehen afgevaardigde, Graaf Belliard, en den Generaal Lawoestine, die het bevel voert over de voorhoede van het Fransehe leger, onder den Maarschalk Gérard, en aan mij door den Maarschalk gezonden was, om mij te boodschappen, dat het Fransche leger nu reeds te Grez, voorwaarts van Wavre, op mijn linker-flank voortgerukt was. Beide deze Heeren deelden mij het officieel berigt mede van de schikkingen tusschen üwe Majesteit en Frankrijk, door welke de vrede van Holland met Frankrijk verzekerd blijft. Ik ben met hen overeengekomen, dat ik morgen met mijne terugwaartsche beweging naar de Noord-Brabantsche grenzen een b^gin zon maken.
Ik wil ten gevolge daarvan morgen, den Veertienden, om tien ure Leuven doen verlaten.
De Tweede Divisie zal Thienen en omstreken bezetten; de Derde
332
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Divisie zich tusschen twee uren afstands Tau Leuven en de omliggende dorpen vestigen. De eerste Divisie bezet heden Diest, en hare achterhoede staat te St. Joris Winghe. De Kavallerij volgt deze bewegingen, en de Reserve-Batterijen Artillerij blijven onder bedekking van de Zware Kavallerij.
Ik mag dit berigt niet sluiten, zonder aan Uwe Majesteit nog eene bijzonder voordeelige getuigenis af te leggen van het uitmuntend gedrag van het gansebe korps Artillerij, dat bij het gevecht van Leuven in het vuur is geweest; met name moet ik vermelden de Batterij van den Kapitein Van de Wal, die de Derde Divisie vergezelt, cn de Batterij houwitsers, door den Kapitein Coehoorn gekommandcerd. Ik heb alle reden, in Uwer Majesteits gunst aan te bevelen al de Officieren van den Algemecnen, zoowel als van de bijzondere Staven, die met veel ijver en koelbloedigheid hunnen pligt onder het vijandelijk vuur volbragt hebben.
Ik verwacht de voordragten van de Generaals der Divisiën, en van de Chefs van Korpsen, over die Officieren, Onder-Officieren en Soldaten, die door dapperheid en beleid uitgemunt hebben, ten einde hen nader aan te bevelen aan de welwillendheid van Uwe Majesteit.
De Opperbevelhebber van het leger, Willem, Prins van Oranje.quot;
Het was ook te Leuven dat eene Dagorder van den Opperbevelhebber aan het leger werd uitgevaardigd in welke gewezen werd op de volkomenheid der overwinning, waardoor «na een veldtogt van tien dagen de voorposten op twee uren afstands van de vijandelijke Hoofdstad stonden, zonder dat er een Belgisch leger meer aanwezig was om den intogt binnen hare muren te belettentevens werd het voornemen tot den terugtogt naar de oude grenzen aangekondigd als het gevolg eener schikking tusschen den Nederlandschen Souverein en den Koning der Franschen.
Deze terugtogt ving reeds den volgenden dag aan, en er was veel beleid noodig, om dien zoo te besturen ala overeenkwam met de vredelievende bedoeling des Konings. De Fran-sche troepen waren met groote overhaasting en niet genoegzaam uitgerust uit hare kantonnementen opgebroken, en bij de Nederlandsche Officieren heerschte de overtuiging dat men niet behoefde te schromen, zich met het Fransche leger te meten,
383
LEVEN VAX WILLEM DEN TWEEDE.
al mogt het, gelijk men zeule, vijftig- of zestig-duizend ma» sterk zijn: voor de eer der Nederlandsche wapenen werd die strijd door velen begeerd. Zoo kon ligt het wisselen van eenige kogels, het kruisen van een paar sabelklingen, door strijdlust of gekreukt eergevoel veroorzaakt, eene meer alge-meeue botsing te-weeg-gebragt hebben van onafzienbare gevolgen. Dit gevaar was zelfs zeer nabij toen nog vóór het begin van den terugtogt de Fransche en de Nederlandsche Brigaden Ligte Kavallerij bij Hoegarde bijna waren handgemeen geworden. Ook de Belgische Gezagvoerders hadden moeite hunne onderhoorigen, door de tegenwoordigheid der Franschen moedig geworden, van uittartingen en schennis der wapenschorsing terug te houden. Doch de Luitenant-Generaal Constant naar het Hoofdkwartier van den Maarschalk Gérard gezonden, beraamde met het Hoofd van den Franschen Legerstaf al wat zou kunnen verhinderen, dat de verschillende krijgs-magten met elkander in aanraking kwamen. Niets werd verzuimd om vijandelijkheden voor te komen, ook zelfs wanneer de uiterste lankmoedigheid daartoe vereischt werd, gelijk op den Zestienden te Thienen.
In den morgen van dien dag zou de Maarschalk Gérard een bezoek brengen aan hot Nederlandsche Hoofdkwartier. De Prins-Opperbevelhebber, zich vleijende de stad onzijdig te kunnen doen beschouwen, had de Bezetting doen aftrekken, eu alleen twee Bataljons Infanterij en eenige Lanciers bij zich gehouden, die op de Groote markt geschaard stonden. Doch op het berigt dat de poorten onbezet waren, drong eene groote menigte Belgische Vrijwilligers van alle kanten de stad binnen; een deel vervulde de straten met het geschreeuw «Vive de Liberteit! Leve de Belgen!quot; een deel klom tergend op den toren, een ander deel nestelde zich in de huizen aan de Markt, waar de Prins van Oranje in De Tinnen Schotel weder zijn verblijf had. Met de grootste gelatenheid zag deze uit de vensters van zijn kwartier dit bedrijf aan, en zoud zijne Adjudanten af om last te geven alleen het Marktplein vrij te houden, maar alle geweldpleging tegen dit gespuis voor te
384
TWEEDE BOEK. ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
komen. Géravd, door een zijner Adjudanten, die zijne komst had aangekondigd, en hem weder te gemoet reed, onderrigt van den hagohelijken toestand waarin de Nederlandsche rriu-sen zich bevonden, deed een zijner Eegimenten Infanterij met versnelden pas naar Thienen oprukken, en spoedde zelf zich derwaarts met zijnen Staf en een Geleide Dragonders. Na den afloop van het bezoek, waarbij aan het Vorstelijk Ontbijt de Fransche Maarschalk zijne bewondering betuigde van „den schoonen veldtogt in zoo weinige dagen met schier geïmproviseerde soldaten volbragt,quot; bleef de Prins van Oranje de komst afwachten der ï'ransche troepen die de stad zouden bezetten, weuschende, gelijk hij zich uitdrukte, «aan den Maarschalk, die te ïhienen is gekomen toen die stad nog mijn Hoofdkwartier was, dezelfde beleefdheid te bewijzen, die hij mij heeft aangedaan.quot; Doch toen de Maarschalk zijnen Vorste-lijken Gastheer uitgeleide deed tot buiten de stad, zag men nabij de poort een Belg in een blaauwen kiel gekleed, den sabel dreigend tegen den Prins in de hoogte steken. In eenige klingslagen door vier Fransche Dragonders op-staande-voet hem toegebragt, bestond de straf van den onverlaat, en het voorval, in geschriften van dien tijd te veel gestoffeerd, is alleen merkwaardig als een trek tot de voorstelling der toestanden, waarin de lijdzaamheid en de kalmte van den Prins van Oranje in die dagen zijn op de proef gesteld. Niemand kan zeggen, voor welke rampen Nederland, België, Europa welligt, zijn bewaard geworden door de naauwgezetheid, waarmede hij zijn leger in het vuur van den strijd voor Leuven plotseling heeft bedwongen en — altijd op den voet gevolgd door het Fransche — tot binnen de grenzen van Noordbrabant heeft teruggevoerd: maar aan ieder-een dringt zich de overtuiging op, dat in hem wiens wil dien terugtogt bestuurd, en «en roemrijken veldtogt volbragt heeft met een verlies aan dooden, gekwetsten en vermisten van minder dan zeven honderd strijders, nog andere hoedanigheden zijn geweest, dan die den oorlogsheld vormen — de meer zeldzame ziels-eigen-schappen van een Staatkundig Legerhoofd.
3t
380
LEVEN VAK WILLEM 1)ES TWEEDE.
Herhaaldelijk had reeds bij den terugtogt uit Leuven in Dagorde en mondelijke toespraak de Opperbevelhebber aan zijne Wapenbroeders zijnen dank betuigd voor hunne moedbetooniug, toen hij teruggekeerd op den Vaderlandschen grond dooreene boodschap des Konings in staat werd gesteld om, overeenkomstig den wensch van zijn hart, voordat hem zeiven eenige eer te beurt viel, eer en dank toe te brengen aan den Eerste zijner Wapenbroeders. Bij eene Dagorder van den ïwintig-sten Augustus uit het Hoofdkwartier te Eindhoven bekend makende, dat het 's Konings voornemen was, uit het metaal van het bij Hasselt veroverd geschut gedenkteekenen te doen vervaardigen, die de borst zouden versieren van ieder die eenig deel had genomen aan de verrigtingen van den afge-loopen veldtogt, voegde hij bij die kennisgeving deze woorden : //Maar dat het leger op eenen wenk marschvaardig was en krijgstucht en wapenhandel kende, dat heeft het te danken aan de onvermoeide zorgen van mijnen geliefden Broeder, den Admiraal en Kolonel-Generaal. Daarom heeft de Koning op mijne voordragt terstond besloten, de groote verdiensten van den Admiraal en Kolonel-Generaal, die mij steeds behulpzaam was, en aan mijne zijde streed, te beloouen met het Grootkruis der Willems-orde.quot;
Eenige dagen na deze afzonderlijke vereering van Prins Frederik, bezocht geheel het Koninklijk Geslacht het teruggekeerde leger — een deel op de Woenselsche heide bij Eindhoven, een ander deel op de heide bij Gilze — e.;i toen verhief zich te Tilburg op den Een-en-twintigsten Augustus de hand des Konings om met groote mildheid belooningen en eereblijken over het leger uit te storten, en wat daaruit het eerst nederdaalde, was het volgende Besluit:
Wij Willem, bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. ( z. Verlangende aan Onzen beminden Zoon, den Prins van ()ran e, Opiierbevelhebber van Onze Krijgsmagt, en in zijn persoon tevens
386
NEGENTIENDE IIOOIDSTL'K.
TWEEDE BOEK
387
aau liet geheele Leger, bewijzen te geven van Onze erkentenis en die der. Xatic, voor dc licogst gewigtige diensten door hem en door dat Iicger, onder zijne leiding, aan het Rijk bewezen gedurende den roemrijken veldtogt onlangs in België volbragt,
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Onze beminde Zoon, de Prins van Oranje, Opperbevelhebber van Onze Krijgsmagt, wordt tot don rang van Teld-ilaar-scbalk verheven.
Art. 2. Wij geven fan gemelden Onzen beminden Zoon ten geschenke, twee van de, onlangs bij Hasselt, op den vijand veroverde stukken metalen Gesehut; ten einde ter gedachtenis aan den voornoemden veldtogt geplaatst te worden bij het Monument, het welk krachtens Art. 3 der Wet van den 8 Julij 1815 (Staatsblad No. 41), ter herinnering aan de, door Hem in den Jare 1815, bewezen diensten, te Soestdijk is opgerigt.
ïe midden der toejuicliingen die buiten 's lauds aan de trouw, het eergevoel en de moedbetooning van bet Neder-landsche volk ten deel vielen, werd in alle kringen, waarin over de toestanden en handelingen eens Veldheers kou geoordeeld worden, de lof verkondigd van den Overwinnaar in den Tiendaagschen Veldtogt, en ouder de Souvereinen van Europa was er een, die zich boven de terughouding eener angstvallige Staatkunde verhief, om aan den bedwinger der Belgen de hulde te brengen van zijn hart eu zijn hoofd: Keizer Xikolaus vereerde de Prins van Oranje met de zeldzame onderscheiding van het Grootkruis der Orde van St. Wladimir van Kuslaud.
Zoo iemand wilde betoogeu dat het Nederlandsche volksleven de blijken draagt eener bestendige onaandoenlijkheid, en te vergelijken is met stilstaande wateren, dan zou hij met vele andere bladzijden uit de Geschiedenis ook die moeten wegscheuren, waarop de bijzonderheden geboekt staan van de triomfdagen die op den Tiendaagschen Veldtogt gevolgd zijn. Veeleer waar men in die dagen den Prins van Oranje zag, omringd door zijne laudgenooten, zou men gemeend hebben e' i volk te zien, waarin alleen de Sanguinische en Ciioleri-sehe verscheidenheden van 's meuschen natuurlijk gemoedsbe--staau wierden aangetroffen. De indruk dien zijne houding
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
388
jegens België weinig tijds geleden had te-weeg-gebragt, was zoo geheel nitgewischt, dat door opgetogenheid over zijn bezit en door uitgelatenheid van toejuiching scheen te moeten vergoed worden, wat men door morren en gispen hem had te kort gedaan. Zijne reis uit het leger naar 's Gravenhage was een zegetogt te midden eener toestroomende bevolking, die als dronken was van blijdschap. Zijne intrede in de Hofstad op den Drie-en-twintigsten Augustus is meermalen beschreven, en het kon ook beschreven worden, hoe hij door het volk in zijn rijtuig voortgetrokken, door het volk op de schouders in het Paleis des Konings gedragen, en door het volk zijnen grijzen Vader als in de armen geworpen is: maar onbeschrijfelijk zijn de verschijnselen waarin zich bij het luidruchtig gebaar op de straten en wegen, de algemeenheid dier geestdrift openbaarde. Amsterdam heeft nooit hare bevolking-in eene zoo eenparige opgetogenheid gezien, als op den Zeventienden September toen daar de Overwinnaar van Hasselt en Leuven aan de zijde der Keizerlijke Vorstin zijner liefde eene zegevierende intrede deed, gevolgd door zijn trouwen broeder en roemgenoot en diens Gemalin. Een jaar geleden had een andere togt van de Laeken-poort tot aan het Kaadhuis van Brussel twee uren geduurd door den onwil eener dreigende volksmenigte: twee uren duurde de togt van de Haarlemmerpoort tot aim het Paleis van Amsterdam door den aandrang des volks dat den gevierden held, overeindstaando in zijn rijtuig, met een blik of een juichtoon of een handreiking wilde begroeten. Na twintig jaren is nog de herinnering levendig bij hen en bij haar, die door dat schouwspel in de ziel zijn geroerd geworden. Het was eene wederkeerige ontboezeming van gelukwensching en blijdschap tusschen het Nederlandsche volk en het Kegerend Vorstengeslacht. De Prins van Oranje deed zich inzonderheid opmerken door de onbedwongete openhartigheid waarmede hij de aandoeningen uitte van zijn gevoel, en onder de bijzondere tooneelen van zijn zegepraalsbe-zoek in de Hoofdstad, was dit niet het minst treffende. In den Schouwburg werd het Vorstelijk Gezin, waarvan al de
TWEEDE BOEK. NEGEKTIEKDE HOOFDSTUK.
leden daar vereenigd waren, onthaald op een gelegenheidsstuk door den Dichter Jacob van Lennep vervaardigd, waarin de meest roemruchtige feiten door Hollander en Gelder, door Friezen en Zeeuwen, door Vorsten uit het Huis Oranje-Nassau voor het vaderland verrigt in zinnebeeldige voorstellingen werden vertoond, en toen daarin aan het slot eene strophe werd gewijd aan «Neêrlands eerste vrouwe de vrome Koningin,quot; die daar zat reeds lijdende aan de kwaal waaraan zij eenige jaren later bezweken is en, gelijk het lied luidde „thans door zulke zonen vroeger zorgen zag beloonenquot; toen vatte de. Prins van Oranje, ten aanschouwe der vergaderde menigte de hand zijner moeder, en bragt die met vervoering aan zijne lippen: — het was de hand die het eerst in zijne kinderlijke vingeren de teekenpen had bestuurd, en hem het zwaard schonk dat hij gedragen heeft bij El-Bodon en bij Leuven.
De opgewondenheid des volks iu die dagen wordt door den Franschen Geschiedschrijver den Burggraaf De Beaumont-Vassy aldus geteekend in zijne Geschiedenis der Staten van Europa sedert het Congres van Weenen: „De Geestvervoering der bevolking steeg tot de uiterste hartstogtelijkheid. Holland had met den degen in de hand de lasteringen der Belgische Dagbladen wederlegd; liet had aan Europa zijne sterkte en zijn gevoel van volkswaarde getoond; kortom het had door een sprekende manifestatie van zijn onafhankelijkheid bewezen, niet geheel afhankelijk te zijn van de Diplomatie en de Protokollen; en het Nederlandsche volk had spoedig begrepen, welke de onmiddelijke en stellige vruchten waren van dezen roemrijken veldtogt van tien dagen.quot; Zoo was het: en deze vruchten zijn door eene Nederlandsche geschiedpen, die „de vaart der overwinning een zegenquot; noemt, „ofschoon ze gestuit werd, welligt ook omdat ze gestuit werd,quot; aldus gekenschetst: „opbeuring van een ter neergeslagen volk, bevestiging van den band, die het regerend Huis aan het Vaderland verbindt, wegneming van den indruk, welken onophoudelijke lastertaal op Europa gemaakt had, overbrenging op
389
LEVEN VAK WILLEM DEN TWEEDE.
Hollandschen moed van de hulde tot dus ver aan het gezwets, en aan de opgeblazenheid der Belgische revolutie-mannen betaald.quot; Zoo mag, ook nadat het nationaal gevoel dier triomfdagen bekoeld is, en nu de verwachting die den Veldheer vervuld had, gebleken is door de Staatkunde te zijn teleurgesteld, de onpartijdige Geschiedenis de getuigenis onderschrijven, die in den Staat van Dienst van Willem den Tweede, als eene uitstekende daad vermeldt; «In tien dagen tijds het vertrouwen op de Nederlandsche wapenen hersteld, en den roem van den Nederlandschen naam gewroken.quot;
In een antwoord dat de Prins van Oranje gegeven heeft aan den Tlaad van State, toen dit ligchaam bij monde van Jonkheer Jan Hendrik van Lijnden van Lunenburg hem kwam gelukwenschen over den volbragten veldtogt, verklaarde hij zich te beschouwen als een werktuig te zijn geweest in de hand Gods „tot herstel, of lieverquot; — als hij zeide — „tot handhaving der eer van het oude Nederlandquot; — maar uitte hij tevens de hoop, dat hij spoedig zijne meer vreedzame bezigheden als Voorzitter van den Eaad van State zou mogen hervatten. Die hoop is niet vervuld geworden. Na den afloop der termijnen van wapenschorsing en wapenstilstand, die met de Kapitulatie van Leuven begonnen waren, in October 1831, heeft hij acht jare.i als Opperbevelhebber van eeu Leger te Velde zijn Hoofdkwartier te Tilburg gehouden, en alleen wanneer hij zich tijdelijk te 's Gravenhage bevond, kon hij deel nemen aan het Staatsbestuur in de eenige betrekking die hem daartoe de gelegenheid gaf. Die acht jaren vormen in de Landsgeschiedenis een tijdperk opmerkelijk door de onwrikbare volharding des Konings in het afwijzen van een nieuw-ontworpen Scheidingsverdrag tusschen de twee Nederlandsche Staten, en door de houding des volks, dat in weerwil van eene ontzettende vermeerdering zijner Staatsschulden, de llegering steunde in haar vertrouwen op ongegronde verwachtingen.
390
TWEEDE BOEK. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 491
De houding van den Prins van Oranje ten opzigte der Bui-tenlandsche Staatkunde gedurende dien tijd is lijdelijk geweest. Men leest — en zijn naam wordt in 't verhaal genoemd — dat ten jare 1832 Marie Caroline Hertogin van Berry, terwij! zij zich in de Vendée verborgen hield om voor haren zoon de Fransche kroon te herwinnen, geheime zaakgelastigden en daaronder haren Gemaal Hector Graaf Lucchesi-Palli naar het Nederlandsche Hof heeft gezonden, met een ontwerp tot omverwerping der Dynastie van Orleans. Het Nederlandsche leger — dus luidde het voorstel — zou de vijandelijkheden tegen België hervatten, de Koning van Sardinië den oorlog aan Louis-Philippe verklaren, de Vendée en het Zuiden van Frankrijk ter herstelling der Bourbons opstaan; een Financier van beproefde behendigheid Gabriel Julien Ouvraid had reeds een plan van geldleening tot dat einde ontworpen; en als de zege behaald was, zou een deel van België tot het Huis van Oranje terugkeeren, en de vergrooting van Frankrijk met het andere deel de troonsbeklimming opluisteren van Henri den Vijfde. Doch wat hiervan geweest zij — en het is een waarheid dat de Maarschalk Louis Auguste Victor Graaf de Grai-nes de Bourmont, bekleed met volmagt van de Hertogin van Berry om de zaak van haren zoon in verband te brengen met de belangen van het Huis van Oranje, eenigen tijd te 's Gra-venhage zijn verblijf heeft gehouden; — maar indien deze ontwerpen ook iets meer zijn geweest, dan de hersenschimmen van den al-beproevenden ondernemingsgeest eener moeder als Marie Caroline — dit kan als zeker gesteld worden, dat de Prins van Oranje iederen onderhandelaar verwezen heeft naar den Koning zijn vader, die het roer van Staat stuurde met de hem eigene zelfstandigheid. Daarom verdient geloof 't geen ook geschreven staat, dat op het voorstel tot medewerking aan de herstelling der Bourbons in Frankrijk den Prins van Oranje geen ander antwoord heeft kunnen ontwrongen worden dan dit: z/Wat mij en 't leger betreft, wij zijn gereed.quot; Dit gezegde drukte althans zijne beschouwing uit van de grenzen binnen welke de taak beperkt was, die na den Tiendaagschen Veld-
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
togt tot aan de eindregelmg der Nederlandsohe geschillen, gedurende acht jaren op hem gerust heeft. Die taak was tweeledig ; vooreerst, altijd gereed te zijn tot de uitvoering vau een vernieuwd Voorwaarts des Konings, en ten andere, te zorgen dat het leger zich altijd in weerbaren staat bevond tegen ieder mogelijken aanval.
De noodzakelijkheid van eer. nieuwen aanvaisveldtogt scheen meer dan eens nabij te zijn. Op den Een-en-dertigsten Maart 1832 schreef de Prins aan den Luitenant-Generaal Chassé, dat de dreigende houding der Belgen tegen de Citadel hem had doen besluiten zijn leger op den linker-vleugel zamen te trekken, zoodat hij gereed stond om op het eerste berigt van de minste beweging des vijands, waardoor de posten aan de Schelde zouden kunnen gevaar loopen, voorwaarts te rukken, In de maand Junij van dat jaar had hij reden te verwachten, dat hij zeer spoedig het bevel des Konings zou ontvangen om andermaal aan de penuetrekken van het kabinet, de klem bij te zetten der wapenen. Maar intusschen verminderde de strijdvaardigheid des legers dagelijks in getalsterkte en zedelijke kracht, door de allengs toenemende ontevredenheid van Schutters en Vrijwilligers,'die, na twee winters aan de grenzen te hebben doorgebragt, verlangden tot hunnen werkkring in het burgerlijke leven terug te keeren.
Voor de veiligheid van het leger in den verdedigingstoestand heeft hij zorgvolle oogenblikken gehad. Een voortdurende bron van ongerustheid was hem het gemis eener versterkte centraal-stelling in Noord-Brabant, regtstreeks en lijnregt in onverstoorbare gemeenschap met Holland en, verdedigbaar met weinig manschap, geschikt om het geheele leger te velde op te nemen. Gedurende den winter van 1831 en in het daarop gevolgde jaar gaf hem dit gemis te meer bekommering, omdat de Regering ter verdediging van de kusten en zeegaten belangrijke werken deed aanleggen, terwijl in zijne overtuiging op de gezindheid van Frankrijk en België veel minder te vertrouwen was dan op die van Engeland. Bij de eerste verschijning toch eener Magt sterker dan de zijne, zou hij
392
TWEEDE BOEK. TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
bedacht moeten zijn om achter de rivieren terug te trekken, en dien terugtogt achtte hij hoogst gevaarlijk. Nu hij echter aan deze ongelegenheid niet kon te gemoet komen, verbloemde hij het gevaar, ontkende het zelfs, en veinsde eene gerustheid die hij niet bezat. Hierdoor zijn de troepen in hare kanton-nementen en legertenten nooit een oogenblik ongerust geweest, en zagen zij den Prins Veldmaarschalk, als hij haar dagelijks te viervoet bezocht met het aan ieder bekende mutsjen op het hoofd, aHijd vrolijk en schijnbaar onbezorgd, zonder dat zij in 't minste de bekommering vermoedden die zijnen geest bezig hield. Inzonderheid was dit het geval na het sluiten van het Traktaat van den Twee-en-twintigsten October 1833 tusschen Engeland en Frankrijk, ten gevolge waarvan — met toelating der overige Mogendheden — de Maarschalk Gérard, vergezeld door de twee oudste zonen van Louis-Philippe, niet een Fransch leger andermaal België binnen trok, om de Hol-landsche troepen uit het Kasteel van Antwerpen en de omliggende forten te verdrijven. Er was geene de minste zekerheid, dat de Fransche Regering hare bedoelingen tot de uitvoering van den wil der Conferentie beperken, en dat haar leger na de vermeestering der Citadel niet verder zou doordringen, om eenmaal een einde te maken aan de onverzettelijkheid van Koning Willem. De Prins Veldmaarschalk geloofde inderdaad, dat wanneer de Citadel zou gevallen zijn de beurt aan hem zou komen. Hij heeft gedurende de belegering de wijze waarop hij zijnen toestand beschouwde,' medegedeeld in een brief aan den Generaal Chassé, waardig om aan 't licht te worden gebragt.
quot;Tilburg, ce 14 Decembrc 1832.
Mou clicr General!
Je ne puis me refuser ie plaisir de vous tracer ces peu de mots pour vous informer que vos rapports jusqu'au 12 lt;lu raois a 6 heures du soir me sont très-bien parvenus hier, et je les ai lus avec le plus vif intérêt et une veritable admiration. Votre defense me parait parfaitemcnt dirifiée, et le courage et 1'intrépidité de la garnison, au milieu de tout ce qu'elle doit endurer, mérite les plus
393
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
grands eloges; — l'Ennemi même ne peut se refuser de rendre justice a la resistance opiniatre qu'il rencontre et dont sa perte fait preuve.
La defense de la Citadelle d'Anvers fournira une belle page dans l'histpire militaire de notre Patrie, et un bel Exemple a citer a notre armee, quand mon tour viendra d'etre attaqué par les forces qui vous entourent. Car je me considère aussi, étant sur la defensive, comme Commandant d'une grande Forteresse, dont nos Rivières sont les fossés et nos Places fortes les ouvrages avancés.
Vous savez que dans une position parcille Ton ne peut pas sans grand danger pour la Place, risqucr des sorties nombreuses en hommes et s'éloigner trop du corps de la Place, surtout quand les assiégeants sont fort supérieurs en nombre a la garnison et qu'il y a un corps d'observation pret a les soutenir. C'est la malheureu-sement la raison qui me paralyse ici et m'empêche de voler au secours des Braves qui comb attent sous vos ordres, avec un courage héroïque; j'en suis plus que triste, mais vous êtes trop bon General pour ne pas apprécier ma position et cc que la prudence me prescrit impérieusement. Votre brave troupe aura rendu le grand service a l'armeé, de prouver aux Francais que nos soldats ne sont point intimidés par le nombre, et qu'en se fiant a la protection Divine, rancicnne gloire Francaise ne les éblouit pas.
Votre bien dévoue
* Guillaume, Prince d' Orange.
P. S. Veuillez communiquer ces lignes a votre Conseil de défens'-; mes trois Hls portent cette lettre jusqu'a Bath.quot;
Zoo had de vurige krijgsheld de smart te verduren van het gedonder des ÏVanschen geschuts, waarmede de Citadel werd in puin geschoten, uit de verte te hooren — en het leger met het geweer in den arm binnen de grenzen te moeten houden. Doch hierbij voegde zich de bezorgdheid voor dat leger zelf. Het gevaar van bij een terugtogt de rivieren onmiddelijk in den rug te hebben, poogde hij te verminderen door de Oude Linie van Ter Heyde weder te doen opmaken. Hij wist zeer wel dat die Linie, hoe ook versterkt, de ge-wenschte vastigheid niet geven kon omdat zij aan twee zijden kon worden omgetrokken, en op de bedenking dat daartoe de wegen in die streken onbruikbaar zijn, deed zijne eigene
394
TWINTIGSTE IIOOFI STCK.
395
TWEEI E BOEK.
ondervinding van den oorlog in Spanje hem zeggen: »In den oorlog moet dit de stelregel zijn; waar een geit door kan daar kan een leger door.quot; «Maar — voegde hij er dan bij — wanneer men niet doen kan wat men wil, moet men voor 't minst doen wat men kan.quot;
Doch de verwachting van velen dat uit de belegering van het Kasteel van Antwerpen nieuwe oorlogsplannen zich zouden ontwikkelen, werd niet vervuld. Het Fransche leger trok naar Frankrijk terug, zoodra het op den eersten dag van het jaar 1833 de puinhoopen der Citadel aan de Belgen had overgegeven: en de Regering van Nederland zoo wel als van 'België verbonden zich door het traktaat van den Een-en-twin-tigsteu Mei, eu door de overeenkomst van Sonhoven, om tot op het sluiten van een Eind verdrag, van vijandelijkheden zich te onthouden. Toen werden de mannen die in België de zaken dreven, nu op den toestand waarin men zich wederzijds bevond geen inbreuk mogt gemaakt worden door geweld, te werkzamer in geheime pogingen om Koning Willem te ontwapenen. Het eenige middel om den onverzettelijke!! Vorst te doen zwichten was, hem den steun te doen ontvallen van zijn Volk: en op welke wijze dit middel werd aangewend, vernam de Prins van Oranje toen hij in Februarij van 1834 zich te Petersburg bevond.
Hij had, terwijl zijne tegenwoordigheid bij het leger voor eenigen tijd kon ontbeerd worden, gewenscht zich naar Petersburg te begeven om den Erfprins, die zijn achttiende jaar stond in te treden, aan het Pussische Hof voor te stellen; en ook de Koning had die reis wenschelijk geoordeeld om redenen van Staatkunde. Te Petersburg dan, ontving de Prins eene mededeeling van 's Keizers Adjudant-Generaal Alexander Graaf von Benckendorft', een man die door het vertrouwen dat hij ook bij vreemde Souvereinen genoot, en door zijne hoogaanzienlijke betrekkingen in het Kussische Pijk, het oog kou laten gaan door geheel Europa. Uit zijne mededeeling bleek, dat hij bekend was met de geheime handelingen van personen die ter begunstiging der belangen van de Belgische Pe-
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gering zich in Nederland ophielden. Hij was onderrigt dat eerlang te Rotterdam een Dagblad zou verschijnen, alleen bestemd om wantrouwen en haat tegen Koning Willem en zijne Dynastie te stoken; hij wist den dag waarop het Blad het eerst verschijnen zou, den persoon onder wiens naam de Eedactie zou doorgaan, het bedrag der geldelijke ondersteuning uit België en Frankrijk verleend, en uit Engeland toegezegd : en deze bijzonderheden werden zoo bepaald opgegeven, dat de Prins aan de waarheid van het medegedeelde niet mogt twijfelen, eu onverwijld een renbode met, dit berigt aan den Koning zijn vader zond. De uitkomst deed zien hoeveel scherper oogen het Kabinet van Petersburg tot zijne dienst had dan het Kabinet van 's Gravenhage. Op den dag door Benckendorff aangekondigd verscheen te Botterdam het Dagblad L'Etendard, en nadat in eenige nommers de strekking gebleken was om Koning Willem te honen en het volk op te zetten tegen zijne regering, werd op den Dertigsten quot;April op regterlijk bevel de uitgever gevat. Het bleek uit de papieren waarop beslag was gelegd, dat de pers en de verdere toestel waarmede het Blad gedrukt was, door de Belgische Regering bekostigd waren, en dat de uitgever tot zijne verraderlijke onderneming was in staat gesteld door den Minister van Justitie in België Jean Louis Joseph Lebeau. Door zulke middelen werd de grond ondermijnd waarop Willem de Eerste stand hield; woorden van misnoegen en opruijing tegen de Regering begonnen gereeder ingang te vinden; doch het scheen dat de volksgunst, naarmate zij week van den Koning, zich op den Troonsopvolger verplaatste.
De geestdrift waarvan de overwinnaar van Hasselt en Leuven het voorwerp was na den veldtogt van tien dagen, is later in diepte van gevoel overtroffen geworden door de blijdschap over zijn behoud, toen eene ziekte hem had aangegrepen, en zijn krankbed gedreigd had zijn sterfbed te zullen worden. Het was in 1835. In den avond van den Zeventienden Januarij — de verjaardag der Prinses van Oranje was op handen — kwam de Prins met zijn tweeden zoon Alexan-
396
TWEEDE BOEK. TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
der in een open rijtuig te 's Gravenhage terug uit het Hoofdkwartier te Tilburg, waar hij gedurende veertien dagen aan zware verkoudheid geleden had zonder geneeskundigen raad te willen inroepen. Hij was bewegingloos, en werd door zijn trouwen lijfarts Everard met behulp van Prins Alexander uit het rijtuig in zijne kamer gedragen: den volgenden morgen bragt een eerste ziekte-berigt eenen schok te weeg, die heel het Vaderland deed beven. Een hevige borstvlies-ontsteking ontwikkelde zich tot het alleruiterste doodsgevaar: — en toen na tien dagen van angst en gebeden de hoop op herstel werd aangekondigd, toen openbaarde de blijdschap door geheel het Land, wat graad van genegenheid den herstelde was te beurt gevallen, 't Was even alsof met zijn leven het Vaderland gered was geworden. De weerklank van het dankgebed op den Eersten Maart door den geredde en geheel het Vorstelijk Gezin tot Hem die gered had opgezonden in de Klooster-Kerk te 's Gravenhage, werd gehoord in alle bedehuizen; een gedenkpenning met het opschrift „Salvo Principe grata patriaquot; bewaart de heugenis van de dankbaarheid des Vaderlands; en op den Zestienden dier maand werd de herrezen held te Tilburg, waar vlaggen en wimpels en groen de huizen versierden, onder het gelui der klokken en vrolijke muzijk-toonen en het gejuich eener ontelbare menigte door de Gilden van Boogschutters en Kolveniers met hunne standaarden ingehaald, in zijn rijtuig voortgetrokken door de handen der ingezetenen, ouden en jongen, wier ongekunstelde vreugde hem tranen uit de oogen perste.
Tilburg, eene vereeniging van wijd-uit-éèn liggende buurten, door Koning Lodewijk tot den rang van stad verheven, met hare gelukkige vereeniging van landbouw en fabriekwezen, aangename luchtstreek, goedhartige inwoners, was reeds toen begonnen het geliefkoosd verblijf van Willem den Tweede te worden. Hij had er een kleine Hofhouding; doch toen de eenvoudigheid daarvan niet beantwoordde aan de uitgaven die op sommige rekeningen voorkwamen, was een onderzoek deswege door hem zeiven ingesteld geworden, waarvan de
397
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gering zich in Nederland ophielden. Hij was onderrigt dat eerlang te Botterdam een Dagblad zou verschijnen, alleen bestemd om wantrouwen en haat tegen Koning Willem en zijne Dynastie te stoken; hij wist den dag waarop het Blad het eerst verschijnen zou, den persoon onder wiens naam de Bedactie zou doorgaan, het bedrag der geldelijke ondersteuning uit België en Frankrijk verleend, en uit Engeland toegezegd : en deze bijzonderheden werden zoo bepaald opgegeven, dat de Prins aan de waarheid van het medegedeelde niet mogt twijfelen, en onverwijld een renbode met dit berigt aan den Koning zijn vader zond. De uitkomst deed zien hoeveel scherper oogen het Kabinet van Petersburg tot zijne dienst had dan het Kabinet van 's Gravenhage. Op den dag door Benckendorff aangekondigd verscheen te Botterdam het Dagblad L'Etendard, en nadat in eenige nommers de strekking gebleken was om Koning Willem te honen en het volk op te zetten tegen zijne regering, werd op den Dertigsten quot;April op regterlijk bevel de uitgever gevat. Het bleek uit de papieren waarop beslag was gelegd, dat de pers en de verdere toestel waarmede het Blad gedrukt was, door de Belgische Begering bekostigd waren, en dat de uitgever tot zijne verraderlijke onderneming was in staat gesteld door den Minister van Justitie in België Jean Louis Joseph Lebeau. Door zulke middelen werd de grond ondermijnd waarop Willem de Eerste stand hield; woorden van misnoegen en opruijing tegen de Begering begonnen gereeder ingang te vinden; doch het scheen dat de volksgunst, naarmate zij week van den Koning, zich op den Troonsopvolger verplaatste.
De geestdrift waarvan de overwinnaar van Hasselt en Leuven het voorwerp was na den veldtogt van tien dagen, is later in diepte van gevoel overtroffen geworden door de blijdschap over zijn behoud, toen eene ziekte hem had aangegrepen, en zijn krankbed gedreigd had zijn sterfbed te zullen worden. Het was in 1835. In den avond van den Zeventienden Jauuarij — de verjaardag der Prinses van Oranje was op handen ■— kwam de Prins met zijn tweeden zoon Alexan-
396
TWEEDE BOEK. TWINTIGSTE IXOOFDSTÜK.
der in een open rijtuig te 's Gravenhage terug uit het Hoofdkwartier te Tilburg, waar hij gedurende veertien dagen aan zware verkoudheid geleden had zonder geneeskundigen raad te willen inroepen. Hij was bewegingloos, en werd door zijn trouwen lijfarts Everard met behulp van Prins Alexander uit het rijtuig in zijne kamer gedragen: den volgenden morgen bragt een eerste ziekte-berigt eenen schok te weeg, die heel het Vaderland deed beven. Een hevige borstvlies-ontsteking ontwikkelde zich tot het alleruiterste doodsgevaar: — en toen na tien dagen van angst en gebeden de hoop op herstel werd aangekondigd, toen openbaarde de blijdschap door geheel het Land, wat graad van genegenheid den herstelde was te beurt gevallen, 't Was even alsof met zijn leven het Vaderland gered was geworden. De weerklank van het dankgebed op den Eersten Maart door den geredde en geheel het Vorstelijk Gezin tot Hem die gered had opgezonden in de Klooster-Kerk te 's Gravenbage, werd gehoord in alle bedehuizen; een gedenkpenning met het opschrift //Salvo Principe grata patriaquot; bewaart de heugenis van de dankbaarheid des Vaderlands; en op den Zestienden dier maand werd de herrezen held te Tilburg, waar vlaggen en wimpels en groen de huizen versierden, onder het gelui der klokken en vrolijke mnzijk-toonen en het gejuich eener ontelbare menigte door de Gilden van Boogschutters en Kolveniers met hunne standaarden ingehaald, in zijn rijtuig voortgetrokken door de handen der ingezetenen, ouden en jongen, wier ongekunstelde vreugde hem tranen uit de oogen perste.
Tilburg, eene vereeniging van wijd-uit-éè'n liggende buurten, door Koning Lodewijk tot den rang van stad verheven, met hare gelukkige vereeniging van landbouw en fabriekwezen, aangename luchtstreek, goedhartige inwoners, was reeds toen begonnen het geliefkoosd verblijf van Willem den Tweede te worden. Hij had er een kleine Hofhouding; doch toen de eenvoudigheid daarvan niet beantwoordde aan de uitgaven die op sommige rekeningen voorkwamen, was een onderzoek deswege door hem zeiven ingesteld geworden, waarvan de
397
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE,
uitkomst hem in het voorjaar van 1834 aanleiding had gegeven, om tot bezuiniging voor sommige benoodigdheden van tafel en stal, twee boeren-hofsteden met bouw- en weiland en heigronden te doen aankoopen. Op den Tweeden Junij van dat jaar was de eerste steen gelegd van het eerste der gebouwen door Tilburgs Vorstelijken vriend op woeste gronden in dien omtrek gesticht. Het was een groote schaapskooi, waarin weldra, eerst eenige overschoone rammen werden opgenomen van Spaansch ras, tot veredeling van het lulaud-sche voor eene groote geldsom in Saksen aangekocht, en vervolgens een troep van twee-en-veertig allervoortreffelijkste Silezische ooijen en rammen, waaruit, door zorgvuldige behandeling en nieuwe aanvoeren uit Silezië t' elke twee of drie jaren, een eigenaardige verscheidenheid in eene kudde van eenige honderden schapen is voortgekomen, die na den dood van den Koninklijken eigenaar de Nederlandsche Landbouw, op eenigen na, zich heeft laten ontvoeren tot groote blijdschap van den vreemdeling die er zich mede verrijkt heeft. Op de gronden van deze eerst-gekochte landhoeven, bij het plekjeu waarin het eerst in Mei 1834 de spade gestoken was tot een begin dier Vorstelijke hei-ontginning, waardoor in de gemeenten Tilburg, Hilvarenbeek en Berkel na verloop van vijftien jaren honderd-vijf-en-twintig bunders woeste grond in bouw- en weiland zijn herschapen, werd na 's Prinsen herstelling in 1835 op den Negen-en-twintigsten Mei, te midden eener vrolijke menigte van land- en krijgsvolk, waarvoor feestelijke tenten waren opgeslagen, door de Keizerlijke hand der l'rinsesse van Oranje de eerste steen gelegd eener bouwhoeve, die den naam Anna bekwam: een Sophia's-hoeve verrees nog in hetzelfde jaar; een Willemshoeve, een Alexanders-hceve, een Hendrikshoeve ziju gevolgd.
Aldus reeds toen de afgod geworden van het landvolk dat in Noord-Brabant rondom zijn Hoofdkwartier woonde, was hij een jaar later een voorwerp van vereering in den schitterglans en het prachtgewoel der groote wereld aan het Engel-sche Hof. William de Vierde was toen nog Koning van
39S
TWEEDE BOEK. TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Groot-Bvittannië, en de Koningin Adelaide, uit het Hertogelijke Huis van Sakseu-Meiningen, was aan het Hof van Engeland het middelpunt van een huisselijk familie-leven, zoo als lt;lat daar onder de vorige Kegeringen tot schade der zedelijkheid in de hoogste standen, niet gevonden was. Op den Vijfden Mei 1836 kwam de Prins van Oranje met twee zonen, de Prinsen Willem en Alexander, te London aan, en van het oogenblik dat hij aan wal gestapt een Bataljon Grenadiers van de Koninklijke Garde tot eerewacht vond, totdat hij na een verblijf van meer dan twee maanden weder scheep ging naar het Vaderland, was het even alsof men aan de Neder-laudsche Prinsen wilde toonen, dat de verongelijkingen door de Diplomatie aan den Koning der Nederlanden aangedaan, •de genegenheid die bij de Engelsche Natie voor den naam van //Prins van Oranjequot; bestond onverminderd hadden gelaten. De Koning zelf gaf daartoe als het sein in een feestdronk, waarmede hij op een allerprachtigst gastmaal door hem quot;■eseven aan de Bidders der Schotsche Orde van den Distel
O O
en der lersche van St. Patrick — allen Schotsche en lersche Edelen van de alleroudste geslachten en van den eersten rang —- den hoogst-geplaatste zijner gasten den beker toe-bragt met een heilwensch //aan het Huis van Oranje.quot; Van toen af volgde de eene feestelijke zarnenkoir.st de andere, dooide Britsche Grooten en aanzienlijkste Staatsmannen en Legerhoofden, Whigs en Tories, tér eere van den Prins van Oranje gegeven. Eene bijzondere omstandigheid deed het onthaal dat aan de Nederlandsche Prinsen te beurt viel, en de onderscheiding die hun inzonderheid door de Koningin werd bewezen, te meer opmerken.
Op den Vier-en-twintigsten Mei trad de Prinses Victoria haar acttiende jaar in, en op een feest te dier gelegenheid door de Koningin gegeven zag men de erfgename der Kroon van Groot-Brittannië in één dansgroep vereenigd met de Nederlandsche Prinsen Willem en Alexander, met Prins Al-bert den tweeden zoon des regerenden Hertogs van Saksen-Coburg en Gotha, en met Prins George van Cambridge. De
399
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
toekomst van het Britsche Vorstenhuis was dikwijls het onderwerp der gesprekken in hoogere en lagere kringen, en toen zeven dagen later de Nederlandsehe Prinsen den Koning en de Koningin verzelden bij de wedrennen te Ascot, hoorde men hier en daar onder de menigte door een volksredenaar de betrekking van den Prins van Oranje tot Engeland als een grond aanvoeren van de wenschelijkheid, dat diegene zijner zonen voor wiens hoofd de Nederlandsehe Kroon niet bestemd was, de hand inogt erlangen waarin een jaar later de Schep-ter van het Vereenigd Koningrijk is overgegaan. Doch in welk hoofd of in welk hart ook die wensch mogt zijn opgekomen, in het karakter van den Prins, die de namen van Koning Willem den Eerste met die van twee Czaren en twee Grootvorsten van Rusland vereenigd droeg, was te veel behoefte aan onafhankelijkheid dan dat hij geschikt zou zijn geweest om de eerste onderdaan te zijn eener gekroonde gemalin.
Niet zonder beteekenis was ook de bijzondere luister waarmede de gedenkdag van Waterloo gevierd werd, juist nu de Prins van Oranje in Engeland was verschenen voor 't eerst nadat hij tweemalen den intogt van een Fransch leger in België met teruggehouden zwaard had moeten aanzien. Die dag werd voorafgegaan door een feest hem te Woolwich gegeven door de Koninklijke Artillerij, waarop de Grootmeester van dat Wapen, Sir Hussey Vivian, met herinneringen uit Spanje en België en met toespeling op het gedachtenisfeest van den volgenden dag, den Nederlandschen Veldmaarschalk de hulde toebragt van het gedeelte des Britschen legers dat daar in zijne Bevelhebbers vertegenwoordigd werd. Treffend door gevoel en waarheid was een eenvoudig woord bij die gelegenheid gesproken door den Koninklijken jongeling die dertien jaren later Willem de Derde zou heeten. Op een feestdronk aan den Erfprins van Oranje gebragt sprak deze: /;lk betuig mijn opregten dank aan den edelen krijgsman, die ^mij de eer bewezén heeft van mijn gezondheid voor te stellen. z/Hij heeft de hoop uitgedrukt dat wij het voorbeeld van on-
400
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
401
TWEEDE BOEK.
z/zen Vader mogen volgen: wij geven de verzekering dat wij „zullen trachten dit te doen, en wij verzekeren bovendien dat /,er geen Nederlandsch Soldaat is, die den Prins van Oranje „niet als het beste voorbeeld ter navolging beschouwt, ea die „er niet trotsch op is van onder hem te dienen.quot;
Op den Achttienden Junij was het uitgestrekte Hydepurk bezet door eene menigte wier aantal op honderd-duizend werd geschat, zamengevloeid om getuigen te zijn van een wapenschouw die de Koning hield ter eere der strijders bij Waterloo. De Hertog van Wellington, de Prins van Oranje en Lord Hill waren in 's Konings gevolg. De vaandels van de Regimenten die deel hadden gehad aan den grooten slag waren omkranst, en de Soldaten die er gestreden hadden, met lauwertakken versierd. De Koningin en de Hertogin van Kent inet hare dochter de Prinses Yictoria, kwamen er hare hulde brengen aan de dapperheid, en haar aandeel ontvangen aan het volksgejuich; maar in geen oogenblik schaterde dit gejuich luider en algemeener dan toen men uit den stoet van honderd-zestig legergrooten in prachtgewaad die den Koning omringden, den Nederlandschen Prins Veldmaarschalk zag voorwaarts snellen en zich uit den zadel werpen, en den eerste wezen om hulp te bieden aan een eenvoudigen ruiter die van zijn paard was gestort. In Apsley-house werd dien dag al de luister ten toon gespreid der geschenken, waarmede Vorsten en Volken den Prins van Waterloo vereerd hadden: de Hertog van Wellington had er tot gasten op zijn jaarlijksch gedachtenismaal, zijn Koning, en den Bevelhebber wiens naam hij boven aan geplaatst had op de lijst der helden met wie hij gestreden had op den dag der dagen van de Negentiende Eeuw.
Na zijne zonen te hebben doen deelen in de herinnering van zijn Akademie-leven door een bezoek te Oxford en op een gastmaal bij zijn voormaligen Tutor den Aartsbisschop van Canterbury, keerde de Prins op den Achttienden .Tulij terug in de Eesidentie zijns Vaders. De achting die hij op nieuw in Engeland had opgewekt, heeft een jaar later, toen
LEVEN VAN WILLEM Igt;EN TWEEDE.
William de Vierde ten grave was gegaan, en de Schepter van Groot-Brittannië in de hand eener Jonkvrouw overging, de gedachte doen rijzen, of ook de Kroon van Hannover, die niet op het hoofd eener Vorstin mogt geplaatst worden, aan de Dynastie van Oranje zou kunnen vergoeden wat zij aan België verloren had. Doch de eerbetooningen, straks vermeld, golden den persoon; en de Diplomatie heeft een hoofd, maar zij heeft geen hart. Het onthaal aan de Nederlandsche Prinsen in Engeland te beurt gevallen, heeft in Nederland kunnen strekken om den Koning en de Volksvertegenwoordigers in hunne afmattende volharding tegenover België door ijdele verwachtingen te sterken, maar het heeft de voorwaarden onveranderd gelaten, die tot eene beslechting der Neder-landsche geschillen door de Vertegenwoordigers der Groote Mogendheden gesteld, en door Willem den Eerste verworpen waren; drie maanden later werd zelfs een verzoek door Koning Willem aan de Londensche Conferentie gedaan, om de afgebroken onderhandelingen weder aan te knoopen, op hoo-gen toon van de hand gewezen.
Zoo duurde het tot in Maart 1838, eer Koning Willem zwichtte voor den dwang der omstandigheden. Doch toen kwamen er voor den Veldmaarschalk nog oogenblikken van groote bezorgdheid. De Kamer der Belgische Volksvertegenwoordigers verklaarde zich te zullen verzetten tegen de eind-schikking, waartoe de Nederlandsche Regering hare toetreding had aangekondigd. Belgie toch, al had zij die schikking, in Vier-en-twintig Artikelen vervat, tot haar voordeel ingeroepen, had die aangenomen op drie voorwaarden, waarvan, zei do zij, niet ééne vervuld was. \ ooreerst hadden alleen Frankrijk en Engeland, door het zenden van Gevolmagtigde Ministers aan het Hof van Koning Leopold, de zelfstandigheid van den Belgischen Staat erkend; in de tweede plaats was het verdrag der Vier-en-twintig Artikelen nimmer als onherroepelijk aangemerkt, maar integendeel na de overweldiging van het Kasteel van Antwerpen de ten-uitvoer-dwinging gestaakt en het geschil hangende gebleven: en ten derde had Koning
402
TWEEDE HOEK. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 403
Willem zeven jaren lang volstandig geweigerd er zich aan te onderwerpen. De gisting die er ir; België ontstond, toen men er vernam dat de Begering zich een verdrag zou laten op-j I dringen dat men niet meer voldoende rekende, rees tot eene
zoo groote opgewondenheid, dat Koning Leopold zich verpligt vond om op den Veertienden Junij de Zittingen der Volksvertegenwoordigers te Brussel te sluiten. De hartstogten werden op nieuw gewekt bij de vveder-opening dier Zittingen op den Dertienden November. België had zich de verloopene jaren ten nutte gemaakt om een nieuw leger te scheppen, dat tot een getalsterkte van Honderdtien-duizend man was opgevoerd. Ostende, Antwerpen, de Porten in Vlaanderen, Dendermonde, de Citadellen van Gend en Luik waren in gewapenden staat gebragt en eene aanzienlijke krijgsmagt met honderd stukken geschut stond in het kamp van Beverloo, aan haar hoofd hebbende den ondernemenden Franschen Generaal Magnan. Er was groot gevaar dat deze, al wilde ook Vorst Leopold en zijne Ministers den vrede bewaren, zich den roem zou willen verschaffen van aan België de eer harer wapenen te hebben teruggegeven, en daartoe zou het hem bij het leger aan medewerking niet ontbreken. Herhaalde marschen zijner Voorhoede in verband met uittartingen en twistzoekerijen op de grenzen, deden vermoeden dat men wensehte voorwendsels te hebben tot vijandelijkheden. De Belgische Regering zelve kon ligt meenen geregtigd te zijn om in 1839 te doen wat de Nederlandsehe in 1 831 gedaan had. Zij verbloemde hare bedoelingen niet om bij het sluiten van een eind-verdrag des noods door wapenkracht het uiterste te bedingen: haar Minister van Financiën eischte de vooruitbetaling der Grondlasten over de eerste helft van 1839 voor oorlogskosten, en bij een Besluit van den Eersten Februarij van dat jaar werd de Generaal Skzrynecki, die het leger der tegen Rusland opgestane Polen had aangevoerd in den slag bij Ostrolenka, in den rang dien hij bij de Polen bekleed had in het Belgische leger opgenomen: reeds begon hij de troepen, sterkten en stellingen in oogenschouw te nemen.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Tegenover deze oorlogzuchtige toebereidselen had de Prins van Oranje niet meer tot zijne beschikking in het open veld dan Tienduizend bajonnetten, Drieduizend man Kuiterij en Acht-en-zestig stukken geschut, verstrooid over geheel Noord-Brabant. Wanneer de vijand met eenige overmagt aanviel, zouden deze troepen ontwijfelbaar verloren zijn, omdat het ontbrak aan een versterkt legerkamp waarin zij zouden kunnen vereenigd worden. Na met eigene oogen te hebben rondgezien kwam de Veldmaarschalk tot het besluit om te Vught een verschansing te doen opwerpen, geschikt om zijne troepen onder de bescherming van 's Hertogenbosch op te nemen, en waardoor die vesting zelve eeu aanvallend karakter zoude erlangen. Met grooten spoed werd dit werk volbragt door de handen van soldaten en met het gereedschap van de landbewoners, ouder de leiding van den Kolonel van den Staf Charles Nepveu en den Kapitein-Ingenieur Johannes Gerrit Willem Merkcs Van Gendt; en terwijl de manschappen die met verlof naar hunne haardsteden waren teruggekeerd, onder de wapenen werden gebragt, was in de maand Fe-bruarij 1839 binnen weinige dagen eene sterke Stelling, waarin St. Oedenrode, Boxtel en Helvoirt begrepen waren, in staat van tegenweer gebragt. Doch toen de vijandelijkheden op het punt schenen van uit te breken, deed zich eene waarschuwing-der Conferentie hooren en het zwaard bleef ook ditmaal als bezworen in de schede. Zoo is het een geheim gebleven, voor wat groote rampen het Vaderland is bewaard geworden door eene veeljarige wapenvertooning, wier schatten-verslin-dende duur de volharding van Koning Willem heeft doen vloeken ook door hen die haar vroeger hadden toegejuicht.
Dit perk van negen jaren, waarin voor hem die toen Prins van Oranje heette het openbaar leven doorweven was met onvervulde verwachtingen en onvergolden zorgen, omvatte tevens de. jaren waarin hij zijne drie zonen in eene krachtvolle ontwikkeling hunner jongelingschap tot mannelijke zelfstandigheid zag rijpen, terwijl aan zijn Hof de aanvalligheden dar Prinses Sophia voor hare moeder de Prinses van Oranje tot
404
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
405
TWEEDE BOEK.
vertroosting waren bij de gebeurtenissen die de Keizerlijke Vorstin menigmalen niet bekommering eu met droefheid vervulden. De jongste der zonen, Prins Hendrik, bragt in die jaren den meesten tijd op de zee door onder de opleiding van een ervaren Ylag-Officier. De beide oudere, de Prinsen Willem en Alexander, door hunnen Grootvader vroegtijdig met militaire rangen bij de Landmagt bekleed, vormden zich voor het oog van hunnen Vader onder de legertenten in Noord-Brabant, bij gedurige oorlogsgeruchten meer dan oorlogsfeiten, tot de loopbaan der wapenen, waarin hunne eerste schreden reeds deden blijken welk bloed er in hunne aderen stroomde. Doch hun Vader vergat daarbij niet tot welke hoogere betrekking do oudste hunner bestemd was: en dat hij dit nooit uit het oog had verloren, verklaarde hij met nadruk bij eene plegtigheid die zijn vaderhart met tevredenheid vervulde. Te weten, op den Negentienden Februarij 1S38 werd aan den Erfprins van Oranje, die op dien dag zijn een-en-twintigste jaar had bereikt, door een Besluit des Ko-nings zitting verleend in den Baad van State. De Prins van Oranje Voorzitter van dien Baad, verlangde dat zijn zoon reeds den volgenden dag de hem verleende plaats daar zou innemen, en sprak toen, nadat het nieuwe Lid door de twee oudste Leden van den Baad was binnengeleid, hem toe met deze woorden: z/Het is niet zonder aandoening dat ik ü heden, als Voor-//zitter en in naam van dezen Baad, geluk wensch met uwe „meerderjarigheid, en dat het te dier gelegenheid uwen Ko-//ninklijken Groot-Vader behaagd heeft U, bij Besluit van //gisteren, zitting in den Baad van State te verleenen. — Ik „en allen hier tegenwoordig zien U met welgevallen in ons „midden, en wij hopen dat de bijwoning der beraadslagingen „van dit grondwettig ligchaam U zal opleiden tot die ge-//wigtige betrekkingen, waartoe gij, mijn Zoon, in den loop „der tijden door de Voorzienigheid bestemd zijt. Gij zult mij „ook de geregtigheid laten wedervaren, dat ik, als Vader, „vroegtijdig den loop uwer gedachten geleid heb op dit uw z/lot, en daarbij steeds getracht heb, de pligten die op U
406 LEVEN VAN WILLEM L)EN TWEEDE.
„rusten, op uw geweten te drukken. Gij weet, dat sedert //eeuwen de belangen van Nederland en van het Huis van //Oranje-Nassau naauw aan elkander verbonden zijn; de wel-z/vaart van het een, is ten allen tijde de voorspoed van het „andere geweest, en de geschiedenis leert ons in tegendeel, „dat de tegenspoed van het eeue ook steeds ten nadeele van „het andere gewerkt heeft; — ik houde U dit niet voor, om „IJ trotsoh te maken op uwe voorouders, de Erfstadhouders „van deze gewesten, maar in tegendeel alleen om U aan te „toonen, dat buiten en behalve uwen pligt ook eigenbelang //U moet aansporen, ten allen tijde gereed te zijn zakelijke „offers te brengen aan het welzijn van het Vaderland. —r Ik zou „niet zoo verre uitgeweid hebben ter gelegenheid van uwe //introductie in dezen Kaad, zoo ik dezen stap niet had aan-„gezien als den eersten, in uwen civielen en staatkundigen //loopbaan: het was daarom voor mij van hoog belang 1 nog „eens kort en openlijk uwe pligten hier voor te houden. — „Ontvang dan nogmaals van ons allen de verzekering van de „bereidwilligheid en de tevredenheid, waarmede wij LT hier „opnemen.quot;
De Erfprins daarop bij monde van het oudste Lid van den Kaad, Jonkheer Jan Elias Nicolaas van Lijnden van Hoevelaken, de gelukwensching van dit Staatsligchaarn hebbende ontvangen, beantwoordde de beide aanspraken op eene waardige wijze, en gaf daarbij te kennen hoezeer hij doordrongen was van 't geen hem door zijn Vader was voorgehouden, en op hoe hoogen prijs hij het stelde deel te mogen nemen aan de beraadslagingen van den Raad van State: — eene verklaring, waarin voor de gedachte van den doorluchtigen spreker eene belofte vervat was, van wier vervulling de Handelingen van den Raad de bewijzen opleveren.
Weinig tijds nadat de Erfprins aldus in het Staatsbestuur was ingeleid, werd de afloop der Hollandsch-Belgische geschillen, die zijnen vader zooveel grievende ervaringen hadden doen ondergaan, afgewisseld door eene aangename gebeurtenis. Het is vroeger gemeld, dat eene maand voor dat de Kroon-
TWEEDE BOEK. EEN-EK-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 407
prins der Nederlanden en de Groot-Vorstin Anna Paulowna te Petersburg in den Echt zijn verbonden, aldaar het huwelijk voltrokken is van eenen anderen Kroonprins en eene andere Groot-Vorstin. quot;Van dit Echtpaar heeft kort daarna de Torst den Koningstroon van Wurtemberg bestegen, en de Vorstin is drie jaren later onder veler tranen ten grave gedaald. Uit hun huwelijk zijn twee dochters geboren, waarvan de jongste Sophia Frederika Mathilda heette; en de verloving dezer schoone en rijkbegaafde Koningsdochter aan den Erfprins van Orauje was eene zoete teug bij de bitterheden, waarmede de Belgische Eevolutie het Nederlandsche Vorstengeslacht gedrenkt had.
Toen dit huwelijk voltrokken werd op den gedenkdag van Waterloo des jaars 1839, was op den Negentienden April te voren het verdrag gesloten, waardoor de Staats-eenheid der twee Nederlandsche volksgroepen regtens ophield, nadat zij negen jaren met-der-daad niet meer bestaan had.
En zoo ontbrak er niets meer aan den toestand, die voor het Volk en het Vorstenhuis van Nederland uit de gebeurtenissen van 1830 zich ontwikkeld heeft door eene Staatkunde, waaraan de Prins van Oranje van den beginne aan gepoogd had eene andere wending te geven.
XXI.
Spoedig na het sluiten van deu vrede met België werd voor den Prins van Oranje 't geen hem in het vereenigd Koningrijk der Nederlanden niet was te beurt gevallen, in het beperkte gebied van den Noord-Nederlandschen Staat de gelegenheid geopend om zijne bekwaamheden aan de duurzame verdediging des Lands te wijden. Op den Zesden Julij des jaars 1839 nam de Koning een Besluit, waarvan de inhoud en de bepalingen aldus luidden;
In aanmerking nemende, dat de omstandigheden thans toelaten, om met het Opper-Kommando over Onze Krijgsmagt, hetwelk Onze beminde Zoon, de Prins van Oranje, krachtens Art. 1 van Ons Besluit van den 29 Julij 1831, No. 8, heeft aanvaard, te verbinden
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
tie Oppcr-Directic van het Departement van Oorlog, waarmede Onze beminde Zoon, Prins Frederik der Nederlanden, ten gevolge van het 2c Artikel van hetzelfde Besluit, in hoedanigheid van Admiraal van de Tloot en Kolonel-Generaal der velschillende Wapenen van de Latidmagt, voor zoover znlks met de bestaande omstandigheden was overeen te brengen, is belast gebleven,
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Aan Onzen beminden Zoon, den Prins van Oranje Veld-Maar-schalk en Opper-Kornmandant over Onze Krijgsmagt. wordt, te rekenen met den 15 Jnlij eerstkomende, opgedragen de Oppcr-Directic van het Departement van Oorlog, voorloopig op denzell'dcn voet, op welken dezelve bij Ons Besluit van den 23 December 1829, Ko. 83, ten aanzien van den Admiraal en Kolonel-Generaal bepaald, en bij Ons Besluit van den 27 Februarij 1830, No. 116, nader geregeld is.
Art. 2. De Algemeene Directie der Genie, naar luid van Art. 1 van Ons Besluit van den 27 Februarij 1830, No. 117, onder het onmiddellijk toezigt van den Admiraal en Kolonel-Generaal geplaatst, wordt mede vim deu 15 Julij aanstaande, gebragt onder liet onniid-middelijk toezigt van den Veld-Maarschalk en Oppcr-Koinmandant Onzer Krijgsmagt.
Door dit Besluit aan het hoofd geplaatst van de militaire aangelegenheden des llijks, bragt de Prins-Veldmaarschalk terstond zijne overtuiging in werking omtrent de noodzakelijkheid, dat er een algemeen stelsel van Landsverdediging wierd vastgesteld, 't welk tot rigtsnoer zou kunnen strekken bij de Leger-organisatie en bij alle handelingen van het .Departement van Oorlog. Hierbij uitgaande van de stelling, dat het kleine Nederland altijd zal te strijden hebben met een vijand die twee- of driemaal sterker is, onderzocht en overwoog hij op de kaart en op het terrein de gesteldheid des bodems, en bragt die voor zijne verbeelding in verband met alle mogelijkheden van aanval en verdediging. Ofschoon de levende strijdkrachten altijd meer bijzonder zijne belangstelling getrokken hadden, zag hij echter terstond den bijzonderen aard in der natuurlijke verdedigingsmiddelen van Holland. Hij begeerde, dat de vervallene Utrechtsche en Hollandsche liniën zouden hersteld worden, waarvan de venvaarloozing hem zon-
408
TWEEDE BOEK. TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK, 409
der verzekerden steun zou hebben gelaten, indien hij in 1831 of een der daarop gevolgde jaren voor een vijandelijke over-magt uit Noord-Brabant had moeten terug trekken. Groot gewigt hechtte hij aan de verdediging van Amsterdam en drong er op aan, dat bij de droogmaking van het Haarlem-mer-meer de verdedigingskracht niet zou worden uit het oog verloren van de Hoofdstad, dat Palladium wanneer het Vaderland met overmagt van wapenen wierd aangevallen. Hij ontvouwde zijn verdedigingsstelsel in eene Memorie, geteekend den Zestienden Augustus 1840, die hij zijnen vader overhandigde, om te weten of deze zijne beschouwingen goedkeurde, opdat hij zonder vrees van tegen de zienswijze des Konings te handelen, aan de verschillende takken van het Militair Bestuur eene daarmede strookende rigting zou kunnen aanwijzen. Deze Memorie is zonder antwoord gebleven: die haar geschreven had, aanvaardde zeven weken later zelf de regering.
Nooit welligt was aan eenig Koning zooveel vertrouwen en liefde geschonken als aan Koning Willem den Eerste door zijne getrouwe Nederlanders. Hij had ook nocdig, geloof te vinden aan het vaderlijke zijner bedoelingen en aan de onfeilbaarheid van zijn verstand, omdat hij een Vorst was die in de Staatsvormen van den nieuwen tijd zich alleen dan op zijne plaats kon vinden, wanneer volgzaamheid zijner llaads-lieden, gedweeheid der Volksvertegenwoordigers en tevredenheid der natie hem de vrijheid lieten om zijn persoonlijk Staatsbeheer onbelemmerd te doen werken. Toen dus, nadat eenige jaren sedert het uitbreken van den Belgischen opstand verloo-pen waren, op de ontdekking dat een ontzettende schuldenlast de eenige vrucht was der gevolgde volhardings-politiek, de verkleefdheid des volks had plaats gemaakt voor mistrouwen en afkeerigheid; toen de uiting van het verlangen naar eene duidelijke openlegging van den geldelijken toestand das Lands in zijne ooren klonk als een eisch om den Koning tot reken-
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
pligtig ambtenaar te verlagen; toen ook zijne getrouwe Noord-Nederlanders grieven deden hooren, en betere waarborgen tegen misbruik van Gezag, en Verantwoordelijkheid van 's Konings Ministers met gewigtige hervormingen in het Staatsbestuur begeerden : toen gevoelde Koning Willem de Eerste zich niet meer op zijne plaats en ontkiemde in hem het verlangen om zich van den last der regering te ontdoen. Eene bijzondere omstandigheid deed dit verlangen spoediger tot rijpheid komen.
Op den Twaalfden October 1837 was de Koningin Frede-rika Louiza Wilhelraina ontslapen. Geen tranen hadden bij haar sterfbed milder gevloeid dan die van haren oudsten Zoon, en de droefheid die zich bij hare begraving algemeen geopenbaard had, was eene hulde geweest aan de zachtaardigheid, den vromen zin en de huisselijke deugden der hoog-gewaar-deerde Vorstin. Den Koning, onder de klimmende zorgen van het Eijksbestuur gebukt, viel het verlies smartelijk der eenige die vrijelijk den afstand overschreed, waardoor de nadering tot een Koning altijd eenige terugwijzing ondervindt. Twee jaren waren er sedert het afsterven der Koningin verloopen — en telkens nog, wanneer de Vorst het Paleis in het Bosch bezocht, wendde hij in het gevoel zijner verlatenheid weemoedig de oogen door de vensters die op het Zuiden zien, naar de streek waar de torenspitsen van Delft zich boven hare grafstede verheffen. Het gemis eener vertrouwelijkheid waarin hij zoo menig-malen kalmte had gevonden onder de stormen die hem over het hoofd hadden gewaaid, bragten het verlangen mede om die terug te vinden: en toen vernam het Hof en weldra het geheele Land, dat Koning Willem voornemens was zich in den Echt te begeven met de Gravin Henriëtte D'Oultremont.
De Prins van Oranje zag bij het eerste berigt van dit voornemen zijns vaders daarin niets dat zijne afkeuring wekte. Hij achtte gelijk het geheele Hof, de Gravin hoog, en dat zij, als Staatdame van het Huis der overledene Koningin, de vertrouwde geweest was zijner moeder, deed hem te gereeder genoegen vinden in eene familie-gebeurtenis, die zijnen vader in diens klimmenden ouderdom het leven zou veraangenamen.
410
TWEEDE BOEK. TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
411
Doch weldra kwamen velerlei influisteringen deze goedhartige gezindheid veranderen. Na al wat er in de drie vorige eeuwen en in de tien laatstverloopene jaren was voorgevallen, scheen het in veler oogen eene bespotting der Natie, dat het Hoofd van den Nederlandschen Staat en het Hoofd van het Huis van Oranje-Nassau tot zijne Gemalin en Neêrlands Eerste Vrouw zou verheffen eene Belgische, die de Roomsche Kerkleer beleed. ,/Hei misnoegen daarover dat zich in een algemeen gemor openbaarde, dreigde — zeide men — bedenkelijke onlusten te zullen te weeg brengen, en kon ligt eene onverzoenlijke verwijdering ten gevolge hebben tusschen de kern des volks en het Regerend Huis: — èn als Prins van Oranje èn als Troonsopvolger was hij verpligt met al zijn vermogen den ongelukkigen stap zijns vaders te keer te gaan.quot; Een bijzonder voorval kwam kiem bijzetten aan deze voorstellingen. Op zekeren Zondag zag- de Prins uit een der vensterramen van zijn Paleis, den Koning zijn vader, gelijk deze gewoon was, te voet uit de Kloosterkerk terug keeren. Vroeger was dit een aantrekkelijk gezigt, wanneer al wie zich in den omtrek bevond, van wat rang of stand, langs het pad waar de Koning zijne schreden zette zich schaarde, om hem een teeken van eerbied en verknochtheid te geven; en nu — zelfs geen groete van beleefdheid! en die zich niet met afgewende houding verwijderden, bleven staan om afkeuring en minachting te doen blijken. «Zie, — riep de Prins met vuur en levendige gebaren, — zie wat daar mijn vader overkomt. Mijn Vader gaat zich ongelukkig maken en ons met hem.quot; Doch eene eerbiedwaardige stem, die door den grijzen Vorst met toegevendheid was aangehoord, gaf het eerst den Prins de geruststellende verzekering, dat de gevreesde ergernis niet zou gegeven worden. Maar intusschen hadden zich gedienstigen opgedaan, en aangeboden om bij die gedeelten des volks waar ondersteld werd de meeste gevoeligheid te zijn voor de gevreesde krenking der belangen van Kerk en Staat, het gemor over 's Konings voornemen in luide verklaringen te doen overgaan; eu deze lieden noemden den Prins van
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Oranje — of deden zijn naam gemakkelijk raden — als bun lastgever voor al wat zij goedvonden te spreken en te ondernemen. Er kwamen geschrevene en gedrukte waarschuwingen en smeekingen naar de Hofstad, en de oudste Predikanten van Amsterdam verschenen in bezending ten openbaren gehoore bij den Koning om hem de verpligting te herinneren, die door zijne belijdenis en zijn Koningschap op hem rustte jegens de Hervormde Kerk.
Koning Willem gaf toe aan de bedenking van hen die beweerden dat hij naast den Xederlandschen Koningszetel eene Belgische en lloomsche Vrouwe, ofschoon dan ook vermaagschapt aan ederlandsche en Protestantsche Geslachten, niet mogt doen plaats nemen. Hij had echter meer behoefte gekregen aan de kalmte van het huisselijke leven in den omgang eener beschaafde vrouw, dan hij gehechtheid had overgehouden aan een Gezag, waarvan de verdrietelijkheden met het getal zijner jaren schenen te zullen toenemen. In den herfst van 1840 begaf hij zich onverwacht uit 's Gravenhage naar het Loo, waarheen bij te gelijker tijd zijne Zonen en Kleinzonen, zijne Ministers en de Leden van den Kaad van State ontbood, en dezen op den Zevenden October in de Groote Zaal van het Koninklijk lusthuis om zich veree-nigd hebbende, verklaarde hij afstand te doen van de regering en mitsdien de Kroon over te dragen aan den Zoon, wien zij door het regt van eerstgeboorte toekwam naaide bepaling der Grondwet. Een bewijsschrift van deze verklaring werd door de aanwezige Prinsen en Staatsdienaars onderteekend, om in 's Eijks Archief te worden nedergelegd, en zonder andere pligtpleging of plegtigheid volbragten de \ orsten met 's Konings Staatsdienaren eene regeriags-over-dragt, die, zoo zij onder meer indrukwekkende vormen weinige jaren vroeger gedaan ware, de waardigheid der Kroon verhoogd, de nagedachtenis van Willem den Eerste vereerd en de taak van zijn opvolger minder moeijelijk zou gemaakt hebben. Twee Proclamatiën, een van den Vader en een van den Zoon, maakten dienzelfden dag den Volke bekend, dat
•412
TWEEDE BOEK. TWEE-EX TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Willem de Eerste de Kroon nedergelegd en de Prins van Oranje die aanvaard had; en niet de mins t-be tee kenende, oorden in deze Staatsstukken zijn die, waarmede de aftredende. Koning als de reden van zijnen troonsafstand opgeeft, dat eene hand „niet weifelende door vroegere herinneringenquot; voortaan tot het bestuur van het Koningrijk vereischt werd.
Aldus werd Willem de Tweede op acht-en-veertigjarigen leeftijd tot den troon zijns vaders geroepen. Zijn leven was tot hiertoe van dien aard geweest, dat hetgeen er zwaks en zondigs in den mensch is, rijkelijk gelegenheid had gevonden om te ontkiemen, terwijl de ontwikkeling der edele bestand-deelen van zijn wezen steeds door ongunstige levenstoestanden was tegengewerkt. Hij had van den mannelijken leeftijd die jaren, waarin de geest het krachtigst is tot oorspronkelijk denken en zelfstandig handelen, doorgebragt onder eene wezenlijke voogdij zijns vaders. De groote gedachte, die de ziel noodig heeft om tot inspanning van hare krachten gewekt te worden en de volheid van haren aanleg te voorschijn te brengen, was steeds voor zijnen geest teruggeweken naar de Koninklijke loopbaan, die de bestemming zijns levens was doch waarvan het aanvangspunt in een onzeker verschiet ge-, bleven is tot op het oogenblik dat het daar was: en toen waren al zijne vermogens voor eene nieuwe bezieling reeds te rijp geworden. Arbeidzaamheid in het kabinet had hij zich niet eigen gemaakt: de onrustige gewoonten zijner jeugd waren in hem onderhouden door de behoefte aan beweging, die de drift van zijn bloed en de over-werkzaamheid van zijn hart aan zijn ligchaamsgestel gaven; en het voorbeeld van zijn vader die zich met het behandelen van kleinigheden overlaadde, kon hem niet navolgenswaardig genoeg toeschijnen. Poch dit gemis van geduld tot langdurige overleggingen werd in hem vergoed door de ongemeene vlugheid, waarmede hij eenige weinige hoofdpunten tot een geheel wist zamen te stellen, ten einde zich aldus een volledig denkbeeld eener zaak te vormen. Wanneer hij zaken hoorde bespreken die hem geheel vreemd waren, was hij zeer spoedig tot de kern van
413
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
het onderwerp eu tot de grondstellingen der verschillende redeneringen doorgedrongen; in den Raad van State en naderhand in den Kabinetsraad met zijne Ministers heeft hij daarvan steeds de blijken gegeven. Uit diezelfde gave sproot eene vaardigheid voort, om van allerlei schrifturen spoedig den inhoud te vatten. Die daarvan geen begrip hadden en hem Rapporten en Memoriën zagen doorloopen of de Processtukken van den Krijgsraad te Velde, waarvan hij alle vonnissen moest bekrachtigen, meende dat hij vlugtig over de zaken heenstapte: doch aan wie hij eene vraag tot nadere inlichting deed of zijn gevoelen uitte, ontdekten wel hoe hij het onderwerp doorgrond had. Hij was zich van deze vaardigheid bewust en heeft daarin eenmaal zijn meester erkend. Toen hij zicli in 1826, gelijk in het Twaalfde Hoofdstuk verhaald is, te Petersburg bevond en hij eens met papieran beladen uit het Kabinet van Keizer Nikolaus was gekomen, heeft men hem hooren zeggen: „Ik dacht dat ik lezen kon, maar zulk een talent grenst aan het wonderdadige.quot; Toen hij Koning was geworden, is hem deze kunst van snel te lezen uitnemend te stade gekomen. Zijn gelaat heeft ook nimmer de trekken bekomen, die de sporen zijn van lang ingespannen peinzen: zijn voorhoofd eu zijn blik teekenden den man die steeds tot handelen gereed is naar de ooa:enblikkelijke ingeving van zijnen geest. Doch toen hij aan de Regering kwam, begon in sommige zijner wezenstrekken de invloed zigtbaar te worden, dien de menigvuldigheid van ontroerende en diep in de ziel grijpende ontmoetingen op zijn prikkelbaar zenuwgestel had te weeg gebragt. Wat hij niet op den troon met zich bragt, was het zelfvertrouwen dat in alle toestanden de bewustheid geeft van door eigene vastheid te kunnen staande blijven. Reeds in Spanje had Wellington getuigd, dat hij die eigenschap niet in groote mate bezat, en zij was sedert dien tijd niet in hem versterkt geworden, omdat zelfvertrouwen alleen groeit in zenuwkracht.
Het volk, waarover Willem de Tweede de regering aanvaardde, was uitgeput en moedeloos, en — zou de nieuwe
414
TWEEDE BOEK. TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
415
Koning nieuwe springaderen van nationale krachten in het Nederlandsche Staatsleven kunnen ontsluiten -— dan zou hij in den langen duur zijner regering en onder gunstige omstandigheden de gelegenheid moeten vinden om het vervallene te herstellen en de verdoofde levensbeginselen op te wekken. Die langdurigheid van regering en die gunst der tijden zijn hem niet toebeschikt; een overzigt van het achtjarig tijdperk waarmede zijn leven besloten is, zal moeten leeren of hij getrouw gebleven is aan deze belofte, waarmede hij op den Zevende October 1840 aan zijn volk verkondigd heeft, dat hij in de plaats trad van zijnen Vader. quot;Gelijk het mij heeft «mogen gebeuren voor de onafhankelijkheid van Nederland z/met het zwaard te strijden, zoo zal ik daaraan ook nu ge-/,heel mijn leven en al mijne krachten toewijden.quot;
DERDE BOEK.
Indien de Ueschiedenis van het leven eens Konings alleen eene bijdrage zijn moest tot de Geschiedenis van zijn volk en van zijn tijd en niet ook eene bijdrage tot de Algeraeene Menschkunde: zelfs dan zou het noodig zijn geweest uit het leven van Willem den Tweede, voor dat hij als Koning optrad, alle bijzonderheden op te teekenen, waarin zich een trek zijner persoonlijkheid kon doen kennen. Toen hij de regering aanvaardde had zijne eigenaardigheid zich geheel gevormd, en na dat tijdstip heeft zich noch in zijn ligchamelijk bestaan eenig nieuw verschijnsel vertoond, noch in zijn zelfsbewusten geest eenige nieuwe kracht zich ontwikkeld; hij beklom den troon in de volheid van alle eigenschappen, waarin men het spoor zoeken moet der drijfveêren van al wat hij als Koning verrigt keeft: — en met eene naakte voorstelling der daden zijner Kegenten kan een volk zich in zijne Geschiedenis niet te vreden stellen.
Bij het opteekenen der daden van een Vorst, wiens zelfwerkzaamheid is beperkt geweest door de verpligting tot gemeen overleg met Vertegenwoouligers van het volk, en door een bestuur van verantwoordelijke Ministers zoo als in de Nederlandsche Grondwet duidelijk was uitgedrukt bij de Herziening van 1840, doet zich deze moeijelijkheid voor, dat het persoonlijk aandeel des Konings in de daden zijner Regering
37*
I.F.VF.N VAN Wil,I.KM !)EN TWEEDE.
420
niet altijd juist te bepalen is. Hei. is waar dat de Koning door de onscliendbaarheid, hem bij de Grondwet gewaarborgd, niet ontheven is van de zedelijke verantwoordelijkheid voor het regeringsstelsel door de Ministers zijner keuze gevolgd: maar ook bij deze keuze, anders de meest toerekenbare handeling van een Constitutioneelen Vorst, was Willem de Tweede in zijn wil beperkt door het goedvinden der meerderheid in de Volksvertegenwoordiging, toen nog een Ligchaam van onverzettelijke kracht, omdat de Grondwet waaronder hij de regering aanvaardde, hem het regt niet gaf tot ontbinding van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Wanneer men derhalve aan Willem den Tweede zou willen ten laste leggen, dat hij bij zijne aanvaarding der regering de raadslieden van zijn Vader als zijne Ministers behouden heeft, en onder dezen den man wiens naam de leus geweest is der Belgische omwenteling en voor wiens regeringsbegiiiselen hij zelf nooit eenige ingenomenheid heeft betoond; eu wanneer men daaraan — ter zijner beschuldiging — zou willen toeschrijven den stilstand in de ontwikkeling van het Staatsbestuur, die gedurende de acht eerste jaren zijner regering is waargenomen: dan moet daarbij in rekening worden gebragt, dat die Ministers mannen waren, wier bekwaamheden hun het vertrouwen hadden verworven bij de meerderheid in de beide Kamers der Staten-Generaal, en dat hij den Minister Van Maanen als den trouwen en regtschapen raadsman zijns Vaders met dankbare hoogachting vereerde. Wat hem daarbij persoonlijk kan worden toegerekend komt hierop neder, dat hij, ofschoon bij het aanvaarden der regering genegen om toe te geven aan de liberale eischen van den tijd, echter steeds is teruggedeinsd voor elke stoute onderneming tot hervorming van het Staatsbestuur, deels omdat het hem daartoe aan zelfvertrouwen ontbrak, deels omdat hem door zijne geaardheid alle banden in het bestuur van den Staat, gelijk in dat van zijn Hot en zijn liuis, hinderlijk waren, deels omdat hij verre verwijderd was van de ineening dat de vrijheid en het geluk van zijn volk gelegen waren in het mede-regeren der burgerij
DERDE BOEK. TWEEDE HOOFDSTUK.
en in de mede-werking der volkskracht door al de aderen van het Staatsbestuur.
Nog eene andere overweging moet de voorstelling leiden van 't geen Willem de Tweede als Koning gedaan of niet gedaan gedaan heeft. Men behoort namelijk te ouderscheiden de regerings-maatregelen, waarvan het nemen of nalaten een onvermijdelijk gevolg is geweest van den toestand waarin hij het Kijk uit de handen van zijnen vader ontvangen heeft, en die waarbij hij en zijne raadslieden vrijelijk hunne inzigten hebben kunnen volgen. Doch deze opmerking geldt het oordeel: en de Schrijver acht zich niet bevoegd om den Koning wiens leven hij geroepen is te verhalen, voor eenige vierschaar aan te klagen of te verdedigen. Hij stelt zich de taak van den Biograaf voor als te bestaan in het te boek stellen van de uitkomst zijner onderzoekingen naar de ziels-eigen-schappen, de daden en de lotgevallen van een bepaald persoon, opdat in het geschrevene stof te vinden zij voor de studie van de raenschelijke natuur, voor de Geschiedenis, en voor het oordeel van anderen. Hij weuscht zich binnen deze grenzen met grootere naauwgezetheid te houden bij het op-teekenen der regeringsdaden van Koning Willem den Tweede, omdat onder diens regering in het Staatsleven van het Ne-derlandsche Volk een nieuw tijdperk is aangevangen, waarover het oordeel op het tijdstip waarop hij de pen voert, nog niet tot rijpheid is gekomen.
Toen Willem de Tweede overeenkomstig het voorschrift der toenmaligen Grondwet op den derden Maandag van October des jaars 1840 de Zitting der Staten-Generaal zou openen — het was de eerste maal dat hij zich in 't openbaar vertoonde nadat hij de regering aanvaard had — begaf hij zich naar de Vergaderzaal te paard gezeten. Sommigen schreven deze krijgsmansvertooning bij eene gelegenheid waarbij die het minst scheen te voegen, toe aan 't geen zij soldaten-trots
421
LETE» VAN WILLEM DEN TWEEDE.
noemden en aan eene minachting van het burgerschap, die weinig goeds deed hopen voor het Gemeen Overleg. Anderen daarentegen vonden daarin niets dan een trek van 's Vorsten open karakter, die altijd moeite had om zich te dwingen in een houding welke hem niet eigen was, en die daarom te paard was gaan zitten, omdat hij zich in den zadel beter op zijne plaats gevoelde dan in een staatsiekoets.
Eene andere afwijking van de gewoonte des vorigen Konings werd evenzeer verschillend uitgelegd. Willem de Eerste was gewoon geweest wekelijks al wie goed vond hem te komen spreken ten gehoore te ontvangen, en daarvoor was hem een groote mate van volksgunst ten deel gevallen. Willem de Tweede schafte deze gewoonte af. Sommigen wilden dit beschouwd hebben als een bewijs van hoogheid, anderen als het gevolg van een gevoel van onvermogen om voor alle zaken terstond een passend antwoord gereed te hebben. Maar er waren velen, die daarin een blijk zagen dat de nieuwe Koning de roeping van den Vorst beter opvatte dan zijn vader, en dat inzonderheid, nu de Ministeriëele Verantwoordelijkheid in de Grondwet was vastgesteld, de Koning zich niet over alle bijzonderheden van het Bestuur met allerlei personen behoorde te onderhouden. Die geneigd waren zoo te oordeelen, vonden voor de meening dat het Koninklijk Gezag onder deze Begering anders begrepen en uitgeoefend zou worden dan onder de vorige, eenigen steun in eene der eerste regeringsmaatregelen van den nieuwe Koning — de opheffing der Staats-Secretarij — een maatregel van persoonlijke beslissing en van te gewigtigen aard om er niet een oogenblik bij stil te staan.
De Staats-Secretarij was niet enkel eene centrale bewaarplaats van 's Konings Besluiten en andere verordeningen, maar ook de knoop van eenheid voor de onderscheiden Ministeriëele Departementen, een punt van uitstraling der voorlichtingen noodig om te verhoeden, dat bij het eene Departement geheel andere beginselen van bestuur wierden gevolgd dan bij het andere. Het Hoofd der Instelling, waardoor de Koning aldus eenheid zocht te brengen in het Staatsbestuur liever dan
422
DEBDE BOEK. TWEEDE HOOFMTOK. 42S
door het homogeen karakter van zijn Minister-Raad, de Secretaris van Staat was natuurlijkerwijze de dagelijksche raadsman, de regterhand des Konings en tevens het orgaan waardoor zich het Koninklijk Gezag deed gelden, en het was minder om den eerlijken Staatsman persoonlijk te honen dan om het geheele regeringstelsel te brandmerken, dat de Secretaris van Staat Hendrik Jacob Baron Van Doorn van West-Capelle met den schimptitel van de Groot-Vizier werd aangeduid.
Toen bij de Grondwets-herziening van 1840 de verantwoordelijkheid van de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur met het Ministerieel contra-seing als beginsel van bestuur was aangenomen, had Willem de Eerste aan zijne Ministers van Justitie, van Binnenlandsche en van Buiten-landsche Zaken — Cornells Felix van Maanen, Hendrik Baron Merkus de Koek en Johan Gijsbert Verstolk van Soelen — de vraag doen voorleggen of nu, naar hun oordeel, de Staats-Secretarij al of niet behoorde opgeheven of door eene andere Inrigting vervangen te worden. Het antwoord dier Ministers was ontkennend geweest en het was gegeven op den Vier-en-twinligsten September, alzoo kort voordat Willem de Eerste de regering overdroeg aan zijn Zoon. Deze, op den derden dag zijner regering een Besluit hebbende uitgevaardigd, waarbij de nieuwe Grondwets-bepaling over de Ministeriële verantwoordelijkheid in werking werd gebragt, nam tien dagen later den Twintigsten October, tegen het gevoelen aan der drie genoemde Ministers, een besluit, waarbij de Staats-secretary met den laatsten December van dat jaar opgeheven werd verklaard. Doch vermits tot het aanteekenen, rangschikken en bewaren der Wetten, Besluiten en andere Kegeringsactcn, noodwendig eene vaste Instelling vereischt werd en deze zeer gevoeglijk pastte in den werkkring van het Kabinet des Konings, zoo werd bij een Besluit van den Twee-en-twintigsten December de vereeniging vastgesteld dier beiderlei werkzaamheden en aan deze nieuwe Instelling de naam gegeven van Kabinet des Konings, waarvan het Bestuur werd opgedragen aan een Directeur. De Koning, terwijl hij den aftredendeu Secretaris
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
van Staat bestemde tot Vice-President van den Kaad van State, benoemde tot Directeur Anton Gerard Alexander Ridder van Rappard. Hij verbond daardoor aan z n dienst voor al den tijd zijner Regering een trouwen voorlic' ter, een scherp-zinnigen doorgrouder en een bekwamen tolk zijner gedachten, wien hij gaarne het opstellen der belangrijkste Staatsstukken toevertrouwde, doch die meermalen getuigd heeft, dat de Koning zijne aanmerkingen en beschikkingen doorgaans met zoo veel juistheid en beknoptheid plag mede te deelen, dat zij met zijne eigene woorden in de Kabinetsbrieven konden worden overgenomen.
Op den Aclit-en-twintigsten November had de Inhuldiging plaats in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Het was een fraai schouwspel dat zich daar toen voor 't eerst aldus voordeed: in de hooge kerkgewelven trofeën van Oranjevanen en Neder-landsche vlaggen, en in het ruim en de vleugels van het kerkgebouw op trapsgewijze zich verheffende zitplaatsen velerlei kleederpracht van Krijgs- en Staatslieden, van Burgers en vreemde Gezanten, van mannen en vrouwen. Het was treffend ie zien, hoe de Keizerlijke Koningin, eer zij plaats nam op haren zetel, de fiere gestalte, blinkend van wit goud-satijn en diamanten, met eene onovertrefbare uitdrukking van vorstelijk en vrouwelijk gevoel boog tot eene groete aan den Voorzitter der Volksvertegenwoordiging. Het was een oogenboeijend too-neel, toen de Koning gekleed in een wapenrok van donker-blaauw fluweel en goud, omhangen met den Koninklijken mantel en gedekt door de staatsie-barret zijner keuze, uit welker gouden onderrand een prachtige vederbos van schitterend sneeuwwit straalswijs naar boven rees, onder een gepluimden balda-qviyn door Generaals en Vlag-Officieren gedragen, te midden van rijk uitgedoste Hof-heeren en Adjudanten binnentrad onder de vergaderde schare, die eerbiedig overeind gerezen den Monarch verbeidde, 't Was alles schoon en schitterend, zoo als men dat in Nederland nog niet gezien had. Maar bij al het zinsbegoo-chelende dezer prachtvertooning vond de wijze waarop de Inhuldiging van den nieuwen Koning volbragt werd niet de algemeene
424
DERDE EOEK. TWEEDE HOOFDSTUK.
goedkeuring. Nu de bepaling der Grondwet van 1815, dat 's Konings Inhuldiging onder den blooten hemel moest geschieden, was opgeheven, vond men het niet ongepast, dat die plegtigheid in een ruim kerkgebouw plaats had, noch ook dat Willem de Tweede daartoe de kerk gekozen had, waarin Willem de Eerste in 1814 als Souverein Vorst de eerste Nederland-sche Grondwet had bezworen. Maar dat daarbij ook nu een Hervormd Predikant een Godsdienstige quot;Bede hield en er kerkgezang werd aangeheven gelijk bij de Protestanten gebruikelijk is, daarin zagen velen een miskenning van den geest des tijds. die van den Vorst eener Constitutioneele Monarchij eiseht, dat, zoo dikwijls hij in deze betrekking eenige handeling ver-rigt, zijne Godsdienstige belijdenis worde ter zijde gesteld. En wat inzonderheid stof tot aanmerkingen gaf, was de praai waarmede de symbolen van het. Koningschap deels door Edellieden gedragen werden, di.els op een Credenztafel ten toon gespreid lagen: kroon, en rijksappel, en rijkszwaard, en rijks-standaart, alles nu voor 't eerst opzettelijk tot opluistering dezer plegtigheid vervaardigd. Willem de Eerste had zich steeds onthouden van dergelijke vertooning der teekenen van liet Souverein Gezag, en men vreesde dat de nieuwe Koning denkbeelden op den troon bragt, die in eene vorige eeuw of bij een ander volk te huis behoorden.
Minder kitteloorige beoordeelaars beschouwden dit alles met meer toegeeflijkheid. Volgens dezen verdiende het noch verontwaardiging noch ongerustheid ts baren, dat het besef van 't geen in Constitutioneele vormen al of niet betamelijk was, in het hoofd van den nieuwen Koning nog niet zoo diepe wortelen had geschoten als het Godsdienstig gevoel in zijn hart. En wat de tentoonspreiding der Koninklijke Insigniën betrof, ook zij die aan de leer der Getemperde Monarchij de meest Liberale uitlegging gaven, beschouwden den Koning toch altijd als een met kroon en schepter uitgedost Hoofd der uitvoerende Magt. Bovendien had de vermijding van dien toestel niet belet dat Willem de Eerste een bijna auto-kratisch gezag had gevoerd; waarom zou Willem de Tweede,
425
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gehecht aan sierlijke vormen, ook onder die vertooning niet het voornemen kunnen verbergen om een Liberaal Koning te zijn? men moest op zijne daden wachten.
Maar er was onder de verschillende gewaarwordingen door de plegtigheid der Inhuldiging van Willem den Tweede te weeg gebragt, ook plaats voor eene opmerking die hooger voerde. Toen de Koning den eed uitsprak op de Grondwet en een bijzonderen nadruk legde op de belofte „dat hij de regten van al zijne onderdanen zou handhaven,quot; trof het degenen die hem nooit hadden hooren spreken, hoe de toon zijner stem den Engelschen tongval deed hooren, die zich dan bijzonder in zijne uitspraak liet opmerken wanneer hij met vuur sprak. Voor sommigen der ouderen van jaren kon de opmerking niet zonder beteekenis zijn. Hij die, ten gevolge van Eevolutionairen dwang, negentien van de eerste jaren zijns levens in vreemdelingschap had gezworven, zoodat hij niet had knnnen leeren de taal van zijn volk zuiver uit te spreken, stond daar nu op een Nederlandschen Koningstroon hulde te ontvangen ook van mannen die zelve tot dien dwang hadden medegewerkt. Maar hooger rees de gedachte bij wie het zich herinnerde, hoe in de verwijdering van het Huis van Oranje, in den ondergang der Bataafsche Republiek, in de negentien jaren van vernedering en rampspoed voor het Volk en het Vorstenhuis beiden, ja hoe van de geboorte van den Nederlandschen Staat af, in eene gestadige worsteling van R.epublikeinschgezindheid met het gevoel der behoefte aan de eenheid van een Oppennagtig Hoofd, — gelijk ais een door-loopende draad in het bonte weefsel der Vaderlandsche Geschiedenis — de voortgang zigtbaar is eener geleidelijke ontknooping tot. de verrassende uitkomst: Nederland onder een Oranjevorst eene getemperde Monarchij. Indien deze gedachte den Koning en geheel het Voik geleid had om in hunne Staatsregeling een geschenk te erkennen, waarmede zij verwaardigd en bevoorregt zijn van Hem, die werkt door de vrijwillige daden der meuschen, — aan de veredeling van dat geschenk zou onder de Regering van Willem den Tweede
426
DERDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK.
met meer ijver en met meer eerbied gewerkt zijn. Nu bleef de Grondwet op den Acht-en-twintigsten November 1840 door den Koning en 'Je Staten-Generaal bezworen een bron van ontevredenheid bij liet Volk, en iedere uiting van het verlangen om haar verbeterd te zien, een bron van argwaan bij de Regering.
Tijdens de Troonsbeklimming van Willem den Tweede heerschte er bij het volk, verschrikt door de ontdekking van den jammerlijken staat der Schatkist en bovendien gekweld door een gevoel van onlust, algemeen de overtuiging dat het in zijn burgerlijk leven anders zou moeten worden, zoo het goed zou kunnen gaan. De leiders der volksmeening wezen op eene herziening der Grondwet als op den eenigen weg otn tot een toestand van we vaart en nationale kracht te geraken. De Koning sloeg een andere weg in. Hij was van oordeel dat herstel en opbeuring niet zoozeer moesten gezocht worden in verandering van politieke vormen, als in andere beginselen van Staatsbeheer, en hij achtte het in de allereerste plaats zijn pügt, elk onregt te herstellen dat, naar zijn inzien, door het opvolgen eener verkeerde Staatkunde gepleegd was. Zoo is de aanvang der regering van Willem den Tweede gekenmerkt geworden door eenige daden, waardoor hij het ongenoegen van velen op zich geladen heeft. Hij begon met eene aangelegenheid van hoogst teederen aard.
Twee strijdige meeningen omtrent het verband tusschen onderwijs en Godsdienst verdeelden zijne onderdanen in twee partijen van ongelijke sterkte. Ten jare 180G was in Nederland eene Schoolwetgeving ingevoerd, die ten doel had door een nationaal Schoolwezen, onder toezigt der Regering, het volk te vormen tot eene verlichte en Christelijk-gezinde Burgerij. In de Nederlandsche School moest, de jeugdige mensch als denkend wezen ontwikkeld en zoo gevormd worden, dat hij eeiiraaul toegerust met de voor zijnen levensstand noodige
427
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE,
428
kundigheden eene Burgermaatschappij kon helpen uitmaken wel kerkelijk verdeeld in Genootschappen, maar door de vreeze Gods één in Christelijke Vaderlandsliefde. Tot bereikins: dezer eenheid werden kinderen van alle kerkyrenootschappen in dezelfde Scholen onderwezen — zij zijn later Gemengde Scholen genoemd — en werd er elk onderwijs in de stellige Godsie-leerdheid der onderscheidene gezindten en alle uiterlijkheden aan bijzondere Kerkgenootschappen eigen, geweerd. Dit Schoolstelsel, waardoor de Volksschool uit den invloed der in Nederland vroeger heerschende Hervormde Kerk werd vrijgemaakt. en gebragt onder den invloed van liet Staatsbestuur, tot Wet geworden onder het bewind van den Raadpensionaris Kutger Jan Scliimmelpenninck, ingevoerd onder Koning Lo-dewijk, onaangerand gebleven onder de Fransche Overheer-sching en gehandhaafd na de Herstelling van 1813, had gedurende Vier-en-dertig jaren goedkeuring en lof gevonden bij de meerderheid des Volks, voorgegaan door de Predikanten van alle Protestantsche Kerkgenootschappen, en door eene Maatschappij, die onder den naam „Tot Nut van 't Algemeenquot;, Christelijke Volksverlichting zonder aanzien van Kerkleer beoogt, en hare leden bij duizenden telt in alle oorden des Lands. Een openlijken aanval had het Nederlandsche Volksonderwijs voor 't eerst te verduren gehad, toen Willem de Eerite het in de Zuidelijke Gewesten van zijn Koningrijk had ingevoerd. De Eoomsche Geestelijkheid in België kon de geheele afscheiding der School van de Kerk te minder ge-doogen, omdat het nieuwe Schoolwezen 't welk, ofschoon niet op Wetgevend Gezag maar door Ministericele Verordeningen in werking gebragt, echter spoedig door het Volk begon als eene weldaad beschouwd te worden, een geschenk was uit Protestantsche handen, waarvan de aanvaarding, zoo als het toen geschapen stond, de deur openzette voor Protestantschen invloed. De Eoomsche Geestelijkheid in het Noorden, die ten jare 1806 bij monde van hare Aartspriesters het toen ingevoerde School-stelsel had goedgekeurd, had daarover later en inzonderheid na de afscheuring van België, afkeuring en be-
UERDF, BOEK. DERDE HOOFDSTUK
klag doen hooren. Eindelijk verhieven zich ook uit den boezem der Hervormde Kerk stemmen tegen eene school-inrig-ting, waardoor van de Openbare School de verkondiging geweerd werd van 't geen naar veler overtuiging de grond waarheden zijn van het Evangelie, terwijl de voogdijschap van den Slaat aan de ouders de vrije oprigting verbood van eigen Scholen ter opvoeding hunner kinderen naar'den eisch van hun Kerkgeloof.
Aan Willem den Tweede waren deze klagten bekend. Toen in 1840 de. Grondwet zou herzien worden, hadden de Roomsch-Katholijke Kerkvoogden in Nederland zich niet alleen tot den Koning gewend, met een verzoek dat door eene bepaling in de Grondwet de vrijheid van Onderwijs en het oprigten van Roomsch-Katholijke Scholen mogt verzekerd worden, maar zij hadden ook een gelijk verzoekschrift gerigt aan den l'rins van Oranje. Zij wisten vermoedelijk dat deze naar hunne grieve tegen het bestaande Schoolwezen scherper zou luisteren, omdat dezelfde grieve een wapen geweest was, waarmede een magtige partij het llijk der Vereenigde Gewesten had helpen van-een kloven, en die scheiding hem steeds een bron van hartzeer was. Weinige dagen nadat hij de regering aanvaard had, werd hij andermaal geprikkeld om de zaak ter harte te nemen, door het le/.en van een Rapport waarin hem verslag werd gedaan van een Adres, ook reeds aan zijn Vader ingediend, houdende een beklag van Roomsch-Katholijke onderdanen over de verordeningen op het Lager Onderwijs als strijdig met de belangen en regten der Roomsche ingezetenen. Dat Adres, als zijnde naamloos, moest worden ter zijde gelegd; maar te gelijker tijd gaf de Koning bevel dat er eene Commissie zou worden bijeengeroepen tot wegneming van de bezwaren der verschillende gezindten rakende het Lager Onderwijs, in verband met hel verzoekschrift, der hooge Koomsehe Geestelijkheid aan 's Ivonings Vader aangeboden. l)ie»Cominissie werd ingesteld bij een Besluit van den Twaalfden November 1S40 en bestond uit zes stein-liebbende Leden. Daaronder waren twee in Kerk en Staal teregt hooggeplaatste Roomsch-
429
LEVEN VAN WILLEM DEK TWEEUK.
Katholijken, een Bisschop en een Kegtsgeleerde; de klagende minderheid onder de Protestanten vond er een woordvoerder in een man van groote scherpzinnigheid en bekende talenten, terwijl de bestaande verordeningen op het Lager Onderwijs er bekwame verdedigers hadden in twee Hoogleeraren der Godgeleerdheid, een van de Hervormde Kerk en een van de Remonstrantsche Broederschap, en in den Voorzitter, den Minister van Staat Godart Alexander Gerrit lJhilip Baron vun der Capellen van Eerkeuwoude.
Het Verslag dezer Commissie, met ongeduld verbeid, op den Negentienden Jannarij 1841 vastgesteld en geteekend, verwekte bij den Koning een gevoel van teleurstelling, dat zich bij de lezing nitte met eenige gemelijkheid. Zijn Besluit van den Twaalfden November had toejuiching gevonden en groote verwachtingen doen ontstaan ; en nu werd hij rondgevoerd in een doolhof van beweringen en beschouwingen, waarin niets hem zoo duidelijk was als de steilte, waarmede de meerderheid zijner onderdanen tegen tweeërlei minderheid over-stond in eene zaak. van wier regeling de toekomst zijns Volks afhing. Hij las aan de eene zijde de verzekering, dat /,bijna allequot; zijne Eoomsoh-Katholijke onderdanen en onder de Protestanten gemoedelijke belijders van geloofswaarheden die ook hij beleed, de vrijheid om Scholen op te rigten ter opvoeding der jeugd naar den eisch van ieders Geloof, als een hun toekomend regt eisehten; en hij las aan de andere zijde, dat de toekenning dier vrijheid het School-stelsel zou te gronde doen gaan, hetwelk door de Neclerlandsche Natie als een hoog te schatten kleinood werd bescliouwd. Aldus zag hij het hoofddoel zijner poging onbereikbaar, en de maatregelen dooide Commissie voorgesteld om eenige aanstootelijkheden weg te nemen, die in de toepassing der bestaande Schoolverordeningen waren ingeslopen, sullenen hem toe zaken te zijn van Ministferiëele bemoeijing. Hierdoor duanle het een jaar, eer het Besluit verscheen, 't welk de dagteekening voert van den Tweeden Januarij 1843, en waarin de voorstellen der bovengemelde Commissie, strekkende ter voorziening in
430
DERDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK.
431
eenige bezwaren tegen de toepassing der Schoolwet geopperd, alle zijn opgenomen, met uitzondering van één. De Commissie namelijk — en op dat punt was haar besluit met eenparigheid van stemmen genomen — had voorgesteld dat wanneer een verzoek tot oprigting eener Bijzonder Lagere School door de Plaatselijke Besturen geweigerd wierd, de reden van weigering aan de beoordeeling van hel Departement van Binnenlandsche Zaken en vervolgens aan de beslissing des Konings zou worden onderworpen, 's Konings denkwijze echter was te duidelijk gebleken, dan dat niet de opdragt dier eindbeslissing aan de Kroon zou gelijk gestaan hebben met eene onbeperkte vrijheid tot het oprigten van Scholen; en de Minister wien deze zaak aanging, die in Junij 1841 aan het hoofd van het Departement van Binnenlandsche Zaken was geplaatst, Willem Anne Baron Schimmelpenninck van der Oye van de Poll, drong nadrukkelijk aan op de handhaving, met de vereischte wijziging, van de bestaande regeling van het Lager Onderwijs, waarvan de ondergang als het onmisbaar gevolg dier onbeperkte vrijheid voorspeld werd. Een beroep van Plaatselijke Besturen op de Gedeputeerde Staten, was het eenige wat aan het verlangen naar onbelemmerde vrijheid tot het oprigten van Bijzondere Scholen werd toegegeven. Doch eene andere bepaling in dat Besluit opgenomen, was geheel een uitvloeisel van 's Konings persoonlijke overtuiging. Nu eene zamensmelting van het Maatschappelijk en het Godsdienstig Onderwijs onbereikbaar was, wilde hij echter het gewigt van beider zamenwerking erkend hebben, en zoo werd in het Elfde Artikel bepaald, dat voortaan de gebouwen der Openbare Scholen dagelijks buiten de vastgestelde School-uren zouden beschikbaar gesteld worden voor de Geestelijken der verschillende gezindten tot het geven van leerstellig onderrigt in de Godsdienst. Wat hij hiermede beoogde, deed hij ontvouwen in een Kabinetschrijven van den Vijftienden Januarij, waarin aan de beide Departementen voor de Zaken der verschillende Eerediensten 's Konings verlangen werd kenbaar gemaakt, dat het Elfde Artikel van zijn Besluit over het Lager
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
Onderwijs zon worden dienstbaar gemaakt aan de uitbreiding van liet Ciiodsdienstig Onderwijs der Schooljeugd. Dit Kabinetschrijven werd ook medegedeeld aan de Commissie die, wanneer de Algemeene Synode der Hervormde Kerk niet vergaderd is, in haren naam het bestuur voert; en zoodra was niet deze Hooge Kerkvergadering weder bijeengekomen, of uit de openingsrede van den Minister vernam zij de allerbijzondeisle prijsstelling van het Hoofd van den Staat op Clnistelijke opvoeding door het onderwijs in de Belijdenisschriften. Die belangstelling had in dien tussclientijd nieuw voedsel gekregen.
Het was gebeurd in de maand Maart van dat jaar het jaar 1843 — dat de Koning — gelijk hij ieder dien hij ontmoette gaarne toesprak — een gesprek had aangeknoopt met een man dien hij bezig vond met tuinwerk te verrigten. Wat het onderwerp was waarover een Koning zich hier onderhield met een tuinman, kan blijken uit de bijzonderheid, dat deze op 's ivouings vragen ten antwoord gat', dat hij nooit eenige geloofsbelijdenis luid afgelegd, olschoon in de Hervoimde Keik gedoopt en gehuwd en in eene openbare School onderwezen Getroffen door deze ontdekking, deed hij terstond eene aanschrijving uitgaan aan de Hoofden der Departementen voor de Zaken der verschillende Eerediensten, en van Jusntie en van Binuenlandsche Zaken, om 's Konings bevreemding te kennen te geven, dat er onder zijne onderdanen waren die lot geeue kerkelijke gezindte behoorden, en dat de Leeraars der Hervormde Kerk konden besluiten om over personen, die nog niet tot het Avondmaal waren toegelaten, den huwelijkszegen uit te spreken. Daaromtrent werd door den Koning onderzoek en voorziening verlangd, omdat hoedanig ook de betrekking geacht mogt worden te zijn tusschen de Kerk en den Staal, de Nederlandsche Regering, als zijnde een Christelijke Regering, naar 's Konings inzien, z'ch ten pligt moet stellen te waken, dat hare onderdanen die als Christenen gedoopt zijn, ook als Christenen onderwezen worden, en door het afleggen eener geloofsbelijdenis Ledematen worden eener Christelijke Kerk. Weldra vernam hij, dat de voorbeelden niet zeldzaam
432
DERDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK. 433
■waren van reeds bejaarde lieden, die zich door geen geloofsbelijdenis aan eenig Kerkgenootschap verbonden hadden; hij sprak er over met velen en hij hoorde ook het Lager Onderwijs beschuldigen, als kweekende //een algemeen Christendom,quot; dat om zelfs aan Joden geen ergernis te geven, voor de kinderen de waarheden verzwijgt waarin de verschillende gezindten de leer der zaligheid stellen. Er bestond reeds bij hem de vrees, dat op de Nederlandsche Volksscholen een overdaad van kennis gekweekt wierd ten koste van Godsdienstig gevoel en van praktische bedrevenheid; nu voegde zich daarbij de overtuiging dat uit de School, waar alle leerstellig Godsdienstig onderwijs geweerd wordt, eene bevolking moet voortkomen zeer weinig gehecht aan de Kerk, en bij gevolg, naar zijn oordeel, op wier zedelijkheid weinig te rekenen valt. Nog-tans het stelsel der Gemengde School, door de Wet gevestigd, had te diepe wortelen geschoten dan dat aan eene Wet in tegenovergestelden zin zou te denken zijn geweest. Doch met te meer aandrang wilde hij de noodzakelijkheid doen gevoelen, dat dit groote kwaad door afzonderlijk onderwijs in stellige geloofswaarheden zooveel mogelijk wierd tegengegaan; en in eene warme toespraak drukte hij aan een Bezending uit de Synode, die hem was komen begroeten, zijne bezorgdheid en zijne begeerte op het hart. Ue vruchten van 's Konings belangstelling bestonden in de verordeningen, strekkende ter bevordering van de Godsdienstige opleiding der Hervormde Schooljeugd, in onderscheiding van — ofschoon in verband met — hetgeen de Kerk door het katechetisch Onderwijs en de Staat door de School tracht uit te werken, vastgesteld in de Vergadering van de Algemeene Synode der Hervormde Kerk op den Zeventienden Julij 1843. Doch de bedoeling van Willem den Tweede, om het Maatschappelijk Lager Onderwijs dienstbaar te maken aan de bevordering van het ker-kelijk geloofsleven, was in strijd met de denkwijze Zijnar Ministers en van hen die het bestuur van het Lager Schoolwezen in handen hadden. Het gevolg hiervan was, dat de voorstanders van het Xafionaal Schoolwezen over 's Konings
28
I.KVEN VAN WILLKM DEN TWEEDE.
Onderwijs zou worden dienstbaar gemaakt aan de uitbreiding van het Godsdienstig Onderwijs der Schooljeugd. Uit Kabinetschrijven werd ook medegedeeld aan de Commissie die, wanneer de Algemeene Synode der Hervormde Kerk niet vergaderd is, in haren naam het bestuur voert: eu zoodra was niet deze Hooge Kerkvergadering weder bijeengekomen, of uit de openingsrede van den Minister vernam zij de allerbijzonderste prijsstelling van het Hoofd van den Staat op Christelijke opvoeding door het onderwijs in de Belijdenisschriften. Die belangstelling had in dien tussclientijd nieuw voedsel gekregen.
Het was gebeurd in de maand Maart van dat jaar — het jaar 1842 — dat de Koning — gelijk hij ieder dien hij ontmoette gaarne toesprak — een gesprek had aangeknoopt met een man dien hij bezig vond met tuinwerk te verrigten. Wat het onderwerp was waarover een Koning zich hier onderhield met een tuinman, kan blijken uit de bijzonderheid, dat deze op 's Ivonings vragen ten ant woord gaf, dat hij nooit eenige geloofsbelijdenis had afgelegd, ofschoon in de Hervormde Kerk gedoopt en gehuwd en in eene openbare School onderwezen Getroffen door deze ontdekking, deed hij terstond eene aanschrijving uitgaan aan de Hoofden der Departementen voor de Zaken der verschillende Eerediensten, en van Jnsütie e.n van Binnenlandsche Zaken, om 's Konings bevreemding te kennen te geven, dat er onder zijne onderdanen waren die tot geene kerkelijke gezindte behoorden, en dat de Leeraars fier Hervormde Kerk konden besluiten om over personen, die nog niet tot het Avondmaal waren toegelaten, den huwelijkszegen uit te spreken. Daaromtrent werd door den Koning onderzoek en voorziening verlangd, omdat hoedanig ook de betrekking geacht moge worden te zijn tusschen de Kerk en den Staat» de Nederlandsche Regering, als zijnde een Christelijke Regering, naar 's Konings inzien, Z'ch ten pligt moet stellen te waken, dat hare onderdanen die als Christenen gedoopt zijn, ook als Christenen onderwezen worden, en door het afleggen eener geloofsbelijdenis Ledematen worden eener Christelijke Kerk. Weldra vernam hij, dat de voorbeelden niet zeldzaam
432
DERDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK. 433
waren van reeds bejaarde lieden, die zich door geen geloofsbelijdenis aan eenig Kerkgenootschap verbonden hadden; hij sprak er over met velen en hij hoorde ook het Lager Onderwijs beschuldigen, als kweekende „een algemeen Christendom,quot; dat om zelfs aan Joden geen ergernis te geven, voor de kinderen de waarheden verzwijgt waarin de verschillende gezindten de leer der zaligheid stellen. Er bestond reeds bij hem de vrees, dat op de Nederlandsche Volksscholen een overdaad van kennis gekweekt wierd ten koste van Godsdienstig gevoel en van praktische bedrevenheid; nu voegde zich daarbij de overtuiging dat uit de School, waar alle leerstellig Godsdienstig onderwijs geweerd wordt, eene bevolking moet voortkomen zeer weinig gehecht aan de Kerk, en bij gevolg, naar zijn oordeel, op wier zedelijkheid weinig te rekenen valt. Nog-tans het stelsel der Gemengde School, door de Wet gevestigd, had te diepe wortelen geschoten dan dat aan eene Wet in tegenovergestelden zin zou te denken zijn geweest. Doch met te meer aandrang wilde hij de noodzakelijkheid doen gevoelen, dat dit groote kwaad door afzonderlijk onderwijs in stellige geloofswaarheden zooveel mogelijk wierd tegengegaan; en in eene warme toespraak drukte hij aan een Bezending uit de Synode, die hem was komen begroeten, zijne bezorgdheid en zijne begeerte op het hart. Ue vruchten van 's Konings belangstelling bestonden in de verordeningen, strekkende ter bevordering van de Godsdienstige opleiding der Hervormde Schooljeugd, in onderscheiding van — ofschoon in verband met — hetgeen de Kerk door het katechetisch Onderwijs en de Staat door de School tracht uit te werken, vastgesteld in de Vergadering van de Algemeene Synode der Hervormde Kerk op den Zeventienden Julij 1843. Doch de bedoeling van Willem den Tweede, om het Maatschappelijk Lager Onderwijs dienstbaar te maken aan de bevordering van het ker-kelijk geloofsleven, was in strijd met de denkwijze Zijnsr Ministers en van hen die het bestuur van hel Lager Schoolwezen in handen hadden. Plet gevolg hiervan was, dat de voorstanders van het Nationaal Schoolwezen over 's Kouings
23
LEVEN VAS WILLI M DEN XWEÉDE.
iuzigten niet verblijd waren, dat aan zijne begeerte om met onbekrompenheid magtiging verleend te zien tot het oprigten van Bijzondere Scholen niet werd voldaan, en dat alleen bij de Roomsch-Katholijken tevredenheid werd opgemerkt over de meer naauwgezette wering nit de Volksschool van 't geen hun aanstootelijk was.
Er is altijd moed noodig om eene verdrukte minderheid in bescherming te nemen, en een Vorst trotseert niet ligt in den aanvang zijner regering het oordeel der Meerderheid van zijn Volk, zonder den spoorslag van zijn geweten. Willem de Tweede gevoelde dien moed en dien spoorslag; en nog eene andere stem eener hoog te waarderen vrijheid, trok zijne aandacht.
In de Hervormde Kerk waren klagten gerezen tegen Leeraars der Gemeenten wegens ontrouwe Evangelie-prediking en verloochening van de hoofdwaarheden der Gereformeerde Belijdenis. De Algemeene Synode, aangezocht om te zorgen dat de Leer der Nederlandsche Hervormde Kerk in hare zuiverheid bewaard bleef, had zich onbevoegd verklaard om daartoe maatregelen te nemen, en vele voorstanders van de Eegtzin-nige Leer der Vaderen hadden zich tot kleine Gemeenten gevormd en noemden zich gezamenlijk quot;de Christelijke Gereformeerde Kerk onder het Kruis in Nederlandquot;: hare Leden werden Afgescheidenen genoemd. Zij beweerden, als zijnde alleen uitgegaan uit de Inrigting van het Hervormde Kerkgenootschap zoo als die in bet jaar 1816 door overleg van de Regering met eenige Kerkleeraars was tot stand gekomen, regt te hebben om als Kerkelijke Gemeenten te worden beschouwd en beschermd door het Staatsgezag, omdat zij in leer en belijdenis de oude Hervormde quot;Gezindheidquot; uitmaakten, die ten jare 1815 bestond, toen de Grondwet gelijke bescherming toe-zeide aan quot;alle bestaande Gezindheden.quot; Tot hiertoe was dit door de Regering anders begrepen, en men had de Afgescheidenen, wanneer zij ter gemeenschappelijke godsdienstoefening in huizen en schuren of in het open veld waren bijeengekomen, gewelddadig uit-een-gedreven, en voor de Eegtbanken
434
DERDE BOEK. DEllDE HOOFDSTUK.
gebragt en met gevangenis of boete en inlegering gestraft. VViilem de Eerste, door verzoekschriften genoodzaakt orn zich te verklaren, had wel is waar in een Besluit van den Vijfden ■Julij 1S86 een weg aangewezen, langs welken de Afgescheidenen zouden kunnen verkrijgen, dat een verzoek om erkenning eu bescherming hunner Gemeenten aan den Koning quot;ter overwegingquot; zou mogen worder aangeboden; maar in dat Besluit werden de Afgescheidenen gekenmerkt als wederstrevers van het wettig Gezag, als aanranders eener erkende Kerk, als kweekers van openbare onrust en verwarring, en werd een zoo vijandige toon tegen hen gevoerd dat al wie in den geest der llegering wilde handelen, tegen hen in 't harnas werd gejaagd: de vervolgingen duurden voort, totdat Willem de Tweede eigener beweging daaraan een einde maakte. Het was terwijl hij ongeduldig uitzag naar het Verslag der bovengemelde Commissie ter voorziening in de geopperde bezwaren tegen het Lager Onderwijs, dat op den Achtsten Januarij 1841 een Besluit van hem uitging met den nadrukkelijken aanhef „Willende doen ophouden de klagteu over de toepassing van het Koninklijk Besluit van den Vijfden Julij 1836.quot; Koninklijke welwillendheid spreekt in dat Besluit, waarvan het ontwerp slechts vier dagen te voren door den Koning zeiven in den Voorzitterstoel van den Eaad van State met klem van redenen was verdedigd. Daarin wordt als voorwaarde van erkenning en bescherming der Afgescheidene Cemmiten voor de Regering alleen de gelegenheid verlangd om te kunnen beoordeelen, of ouK van hare vestiging de regten van anderen en de publieke urde en veiligheid krenking of stoornis te vreezen hebben. De vraag, of aan deze Gemeenten het regt op onderstand van het llijk voor hare eeredieust en hare armen, en het regt op de bezittingen van het Hervormd Kerkgenootschap mogt ontzegd worden, — deze vraag hing te zeer zamen met de meest ingewikkelde gronden van Kerkelijk Staatsregt en met de in 1795 te niet gegane betrekking der Hervormde Kerk op den Nederlandschen Staat, — dan dat niet bij hare beslisbing de beschouwingen vap de Eaadsliedeu der Kroon zouden moeten
28*
435
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gevolgd zijn. Nogtans werd dat regt aan de Nieuwe Gemeenten door 's Koninga Besluit niet dadelijk ontzegd, maar van haar alleen eene verklaring gevraagd — „zullende deswege geen andere waarborg worden gevorderdquot; — dat zij zonder Rijks-onderstand zouden kunnen bestaan en niet voornemens waren op de bezittingen van andere Kerkgenootschappen aanspraak te maken. Het was den Koning genoeg zijn hoofddoel bereikt te hebben en de vrijheid te hebben gehandhaafd van eene afdeeling zijner onderdanen tegen verstoring harer uiterlijke Godsdienstoefening en tegen belemmering in het regelen der innerlijke aangelegenheden harer Kerk.
Het verlangen om geenerlei schennis van eenige godsdienstvrijheid bij zijne onderdanen te gedoogen, deed almede in den aanvang zijner Regering een onweder boven zijn hoofd zamentrekken, waarvan de uitbarsting rampzalige gevolgen zou gehad hebben.
In het Veertiende Hoofdstuk van het Tweede Boek is gewag gemaakt van een Concordaat, waarvan de tweeërlei uitlegging aanleiding gegeven had tot verbittering der Belgische Geestelijkheid tegen de Nederlandsche Eegering. Deze zaak had zich aldus toegedragen. Na vruchtelooze onderhandelingen te Rome vele jaren gevoerd door den Nederlandschen ■Gezant Reinhold, een regtschapen Diplomaat, was door den welbekenden Graaf De Celles, die daartoe door Willem den Eerste bijzonder was gevolmagtigd, een Concordaat gesloten, welks opstel het Hof van Rome te danken had aan een Oos-tenrijkschen Prelaat van groote bekwaamheid en onverzettelijk in zijne godsdienstbegrippen, den Kardinaal Capellari. Doch naauwelijks had eene Pausselijke Bulle van den ZesLienden der Galenden van September 1837 de Overeenkomst afgekondigd, of de Paus gaf, in eene Allocutie den Zeventienden dier maand gehouden, aan den inhoud van het gesloten Verdrag eene uitlegging, die geheel in strijd was met de bedoeling der Nederlandsche Regering, en deze deed terstond eene tegenverklaring tegen de Pausselijke interpretatie uitgaan bij een zetulschrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan
436
UEBDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK.
de Gouverneurs der Provinciën, van den Vijfden October deszelfden jaars. Dit misverstand, waarbij zich een teruggang voegde van 's Konings welgevallen aan de verrigtingen van zijn onderhandelaar De Celles, had veroorzaakt dat het Concordaat niet terstond in werking was gebragt: daarna had de groote Staatsgebeurtenis van 1830 verhinderd, dat daaraan gevolg wierd gegeven. Eene herinnering echter dat de overeenkomst bestond, kwam jaarlijks voor in een post op de Staatsbegrooting uitgetrokken voor het onderhoud der Bisschoppelijke paleizen te Amsterdam en te 's Hertogenbosch met de aanteekening „na de uitvoering van het Concordaat.quot; Ja nog in het laatste jaar der regering van Willem den Eerste waren er schikkingen met het Hof van Rome tot stand gebragt, waarbij het bestaan van het Concordaat van 1837 van beide zijden erkend was.
Willem de Tweede kou het met zijne begrippen van op-regtheid en goede trouw niet overeen brengen, dat een Verdrag, waarvan het wettig bestaan erkend was en waarvan de uitvoering begeerd werd door hen ten wier behoeve het gesloten was, geheel buiten werking werd gehouden. Maar erkennende dat er in het Concordaat punten waren wier verandering wenschelijk was, gaf hij niet lang nadat hij de regering aanvaard had, bevel dat daarover te Rome onderhandelingen zouden worden geopend. Hij beschouwde een Concordaat als een Verdrag, waarin van de eene zijde de Vorst zich verklaart over de wijze waarop hij zijn regt van toezigt op de aangelegenheden der Roomsche Kerk in zijn Rijk zal uitoefenen, — en van de andere zijde het Opperhoofd dier Kerk zich verbindt de regten te zullen doen eerbiedigen van den Staat op de Roomsch-Katholijke Landkerken, zoo als die regten in het verdrag omschreven zijn. En wilden nu anderen een zoodanig gemeen overleg over de geestelijke belangen van Nederlandsche onderdanen eene krenking noemen van het Sou-verein Gezag; hij oordeelde, dat de regeling van het Staats-toezigt iu den vorm van een traktaat met den Paus behoorde tot de volkomene Godsdienst-vrijheid, die hij aan alle zijne
437
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
onderdanen wilde verzekeren. Waren er Christenen — Katholieken of Protestanten — die hunne Kerkaangelegenheden onder elkander wilden regelen onafhankelijk van andere Vereenigin-gen of van eenig Opperhoofd, het moest hun vrijstaan behoudens het toezigt van den Staat. Maar op gelijke wijze moest aan de Eoomseh-Katholijken worden vrijgelaten om daarin naar het goedvinden te handelen van den Vorst dien zij als het Hoofd hunner Kerk beschouwden, en met wie derhalve de Regering moest overeenkomen omtrent de wijze, waarop zij zal kunnen zorgen dat in de Kerk niets worde toegelaten strijdig met de Grondwet of met de rust en de veiligheid van den Staat. Het beginsel dat de vrijheid van den kerkvorm zoowel als van de Geloofsleer tot eene volkomene godsdienstvrijheid behoort, deed hem te gelijker tijd het bovenvermeld Besluit nemen omtrent de Afgescheidenen, en toen het later noodig scheen ook aan de Hervormde Kerk hare onafhankelijkheid door eene openlijke verklaring te verzekeren, versoheen, onder dagteekening van den Eersten Jnlij 1842, een Rescript van den Minister belast met de Generale Directie voor de Zaken der Hervormde Kerk, waarin verklaard werd dat het de geest der Regering was, geenerlei ,/Jus in Sacra,quot; immer zich aan te matigen, en het ;/Ju3 circa Sacra te houden binnen de grenzen van het noodzakelijkst Staats-toezigt. In afwachting van den uitslag der onderhandelingen te Rome en in overeenstemming met het aangenomen beginsel, gaf de Koning, op de vertoogen der Roomsche Geestelijkheid in Noord-Brabant, voorloopig verlof dat hare kweekschool te Uden weder wierd opgerigt; de Vicariaten van Megen en Ravenstein werden ontheven van de Kerkvoogdij van 's Her-togenbosch totdat daarover bij den Heiligen Stoel nader zou worden beschikt, en eenige Eoomsch-Katholijke Stichtingen werden als wettig bestaande Instellingen erkend.
Eene maand na de Inhuldiging gaven de Dagbladen het beiigt van de naar Rome gezonden bevelen: en in plaats van' 's Konings bedoelingen — hoe men overigens daarover mogt oordeelen — in verband te brengen met den algemeenen
438
DERDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK.
geest dien de nieuwe Regering deed blijken, werd het huwelijk van Willem den Eerste, dat op den Zestienden ïebruarij 1841 werd voltrokken, te baat genomen om het lasterlijk verzinsel uit te strooijen, dat de grijze Vorst aan zijnen zoon de toezegging tot het in werking brengen van zijn Concordaat als voorwaarde zijner Abdicatie had gesteld, daartoe belezen door de Gravin D'Oultrernont. Weldra werd het Vorstelijk Kabinet bestormd met Adressen, Vertoogen en Brieven van waarschuwing en raadgeving. De drukpers zette zich in beweging. Men twistte ot de Grondwet een Concordaat gebood of verbood, of de Koning tot het sluiten bevoegd of onbevoegd was. Men betoogde, dat een Concordaat aan geene zijde noodig, in alle opzigten onraadzaam, vernederend voor de Kroon, grievend voor de Natie was. Men wees aan, hoe de verheffing der Eoomsche Geestelijkheid door den luister van Bisschoppelijke Waardigheden onder een Kerkbestuur afhankelijk van Eome, een overwigt aan de Eoomsche Kerk zou geven, 't welk op den bodem voor Protestansche beginselen vrijgevochten niet zou geduld worden, en dat zelfs eene poging om te Amsterdam een Bisschoppelijken zetel te vestigen — het mogt in 1837 doenlijk zijn geweest — de rust des Lands en welligt het aanwezen van den Troon zou in de waagschaal stellen. Geruchten van allerlei aard werden er verspreid : «de Utrechtsche Hoogescbool zou in een Bisschop-lijk Seminarium herschapen worden.quot; Geschriften, gloeijende van verontwaardiging, zag men te voorschijn komen, en als ware het niet genoeg den Koning te dreigen met den opstand zijner onderdanen en den vloek van het nageslacht, men schetste hem voor de verbeelding de schimmen zijner Voorzaten, van Willem den Zwijger en van Willem den Derde, en van de martelaren der Nederlandsche vrijheid als dreigende spoken, hoe zij ter ure als de Pausselijke Concordaatsbulle op den Oud-Nederlandschen grond luid zou worden afgekondigd, uit hunne graven opgestaan, hunne verontwaardiging en hunne smart zouden uiten.
De gisting die er onder alle standen der Protestantsche be-
439
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
vol king ontstaan was, bleef den Koning niet verborgen. Mannen, op wier bezadigdheid en goede trouw hij rekenen kon, en die ieder in zijne betrekking bekend waren met de stemming van onderscheidene volksklassen, gaven er hem hunne bezorgdheid over te kennen deels bij geschrift, deeis mondeling toen hij in de zomermaanden van 1841 eene reis deed door de Provinciën. De antwoorden echter, die hij of zelf gaf bij menig mondelijk onderhoud, of' die hij deels schriftelijk deels door onderscheidene Staats-ambtenaren deed geven, toonden dat geen bedreigingen hem zouden terughouden van 't geen hij als zijn Koningspligt beschouwde. Doch reeds in de maand April van 1841 was hij tot de overtuiging gekomen, dat in het Concordaat van 1827 de meest gewigtige bepalingen verandering zouden behoeven. Van toen af begonnen, op 's Konings lust, de ouderhandelingen diete'sGra-venhage gevoerd werden met den Pausselijken Gezant Francois Capaccini, de strekking te krijgen om in den onregelma-tigen stand waarin de zaken der Koomsch-Kathoiieke Kerk in Nederland zich bevonden, voor zooveel het belang der bevolking dit vereischte, te voorzien door schikkingen die in eene Pansseiijke Bulle of Breve zouden kunnen uitgedrukt worden. Tot deze wijziging in 's Konings denkwijze had inzonderheid ook medegewerkt dat van de twee partijën in de Katholijke Kerk, de eene, die de voorkeur geeft aan eene van Eome onafhankelijke Landskerk gemakkelijker te vereenigen met het toezigt der Eegering, zich bij hem had doen hooren, en dat de andere partij begon te zwijgen. Van deze laatste deelden de verstand igsteu in den wensch naar een Concordaat onder die omstandigheden niet, terwijl de drijvers, die ook reeds hadden aangedrongen op de afschaffing van de Generale Directie voor de zaken der Koomsehe Kerk en van het Pla-citum Eegium, hunne wenschen, om welke redenen dan ook, smoorden.
Men heeft uit de bezorgdheid van Willem den Tweede voor de belangen zijner Koomsch-Katholijke onderdanen aanleiding genomen om de meening ingang te doen vinden, dat hij over-
440
DERDE BOEK. DERDE HOOFDSTUK.
helde tot de lloomsehe Kerk. De waarheid komt hierop neder. Toen hij uit de vreemdelingschap zijner jongelingsjaren in het Vaderland terugkeerde, was de Hollandsche taal hem onbekend, en het verdroot hem tange Leerredenen, waarvan hij weinig verstond, te moeten aanhooren in naakte Kerkgebouwen, waar zijn schoonheidsgevoel niets aantrekkelijks vond, en zijn behagen in schoone kleedervormen door het ambtsgewaad der Leeraars weinig gestreeld werd. Voor een gemoed als het zijne had de Anglicaansche Kerk bij hare vestiging wel gedaan, de behoefte der mensoheiijke natuur aan zinnelijke gewaarwordingen tot opwekking van Godsdienstig gevoel niet onbevredigd te laten. Hij kon het ook niet dulden dat het den Leeraar vrijstond al of niet het Volmaakte Gebed te doen hooren, zonder 't welk voor hem elke Godsdienstoefening onvolkomen was. Overzag hij rle schare, wier talrijkheid niet zelden was toe te schrijven aan nieuwsgierigheid om het Hof te zien, dan herinnerde hij zich de stichting die hij ondervonden had bij de Huis-Godsdienst der Engelsche Grooten. Door dit een eu ander was hij niet zeer ingenomen met de openbare eeredienst in de Hervormde Kerk. Toen hij Koning was geworden heeft hij uit dien hoofde in de Zaal van zijn Paleis, waar hij de edelste meesterstukken van Schilderkunst had vereenigd, voor zich en zijn Hof de Godsdienstoefening door den Hervormden Predikant en Hofkapellaan Isaac Johannes Dermout doen verrigten. „Daarquot; zeide hij //gaat het-//geen er gesproken wordt niet over of neven mij weg, maar „het gaat naar binnen.quot;
Bovendien was er iets in de Protestantsche Kerkleer waarmede hij niet instemde, en iets in den Kerkvorm dat hij niet goedkeurde. De regel //ieder-een is de wettige uitlegger van den Bijbelquot; door de Kerkhervormers der Zestiende Eeuw tegenover het gezag van Home's Credo gesteld — deze grondregel scheen hem toe een gevaarlijk beginsel van vrijdenkerij te bevatten, en tot allerlei loszinnigheid van meeniugen te leiden; hij keurde het uit dien hoofde goed dat de Koomsche Kerk aan hare Leeken het lezen van den Bijbel verbiedt, en hij
441
-I t2 LEVEN VAN WILLEM DENquot; TWEEDE.
stelde grooten prijs op gehechtheid aan vastgestelde geloofs-leeringen, gelijk die door de Grieksche Kerk gevorderd, dooide Anglicaansche aangekweekt, en door de oud-geloovigen in de Hervormde Kerk begeerd wordt. Voorts beschouwde hij de Hiërarchische inrigting van de Koomsche zoowel als van de Anglicaansche en van de Grieksche Kerk, een krachtiger steun te zijn voor de maatschappelijke orde in het Staatsleven der volken, dan de Eepublikeinsche vorm der Schotsche en Nederlandsche Kerken. Hoe hij met het oog op dit verband, reeds als Prins van Oranje, zijn vader gewaarschuwd heeft tegen de pogingen van den Revolutiegeest der eeuw, tot ondermijning van den grond der Roomsche Kerk, is in het Veertiende Hoofdstuk van het Tweede Boek verhaald.
Sommige dezer denkbeelden hebben door al hetgeen hij in de vijf eerste maanden zijner Regering gelezen en gehoord heeft eenige wijzigingen ondergaan, en bepaaldelijk heeft hij van toen af de Protestantsche bevolking van zijn Rijk meer als de kern van zijn Volk leeren beschouwen. Maar hij sprak over deze onderwerpen, gelijk over andere, met meer openhartigheid dan voorzigtigheid: en daaruit ontstonden eenzijdige opvattingen en valsche voorstellingen zijner denkwijze, die niet altijd wederlegging vonden. Te kring was klein waarin men het wist, dat de Koning het onderwijs zijner dochter Sophia in de gronden waarop de Prinses in de gemeenschap der Hervormde Kerk stond opgenomen te worden, oplettend bijgewoond en door het beamen der grondwaarheden van het Hervormd kerkgeloof als op nieuw zijne eigene Geloofsbelijdenis afgelegd had; en de Hovelingen verkondigden het in geen dagbladen, hoe de Koning na in eene plegtige familievereeniging de Geloofsverklaring van de dochter zijns broeders de Prinses Louise te hebben aangehoord, tot de gasten die te dier gelegenheid aan den Hofmaaltijd genoodigd waren den wensch uitte, dat vele Roomsch-Katholijken daarvan mede mogten getuigen geweest zijn, opdat zij de uitnemendheid mogten leeren kennen eener Protestantsche Geloofsbelijdenis. Zijne gehechtheid aan die welke hij had afgelegd.
[irilDi: BOEK. VIERDE HOOFDSTUK.
heeft hij nooit verloochend, en evenwel had hij Protestant — ook dit moet herinnerd worden — van Eootnsch Katholijke bevolkingen in Portugal en Spanje, in België en Noord-Brabant veel eerbied en veel toegenegenheid ondervonden: het lag in zijn gemoedsbestaan genotene hartelijkheden, waarvan hij niet ligt de opregtheid verdacht, nooit te vergeten.
Wanneer men in dit Hoofdstuk het waarachtig verhaal gelezen heeft van de wijze waarop Willem de Tweede voor de Godsdienstige belangen zijner onderdanen geijverd heeft, en men verneemt hoe men het volk heeft doen gelooven dat hij een man was zonder Godsdienst, door elkander in de ooreu te fluisteren dat hij zelf nooit eene geloofsbelijdenis had afgelegd: dan zal men een maatstaf hebben ter beoordeeling, wanneer de overlevering van zijnen tijd ook andere lasteringen aan een volgend geslacht mogt overbrengen.
IV.
Men verhaalt dat Koning Willem de Eerste zich eens dit gezegde heeft laten ontvallen: „Niemand kent de Financiën van mijn Eijk dan ik.quot; Of de Vorst die woorden gesproken heeft of niet — zij behelzen de uitdrukking van een feit. Willem de Eerste alleen kende de geheele Geschiedenis der Staatsschuld, zoo als deze ontstaan was van het oogenblik dat hij in 1813 het bewind over een beroofd en uitgeput Land aanvaard had, en zoo als zij achtervolgens door de uitgaven van eene nieuwe en spoedig vergrootte Staatshuishouding, door de kosten van den oorlog in 1815, door overspannen uitgaven tijdens de vereeniging met België, eindelijk door de oorlogskosten die zijne negenjarige volharding had na zich gesleept, tot een ontzettende hoogte was opgevoerd. Hij ook alleen kende den zamenhang der tallooze vormen waaronder de middelen gevonden waren om telkens terugkeerende Te-korten te dekken; hij alleen het verband tusschen jaarlijksche schuldvermeerdering en de werking van een ligchaam, waarvan de naam Schulddelging beloofde. Zelfs de hoogstgeplaatste ambtenaren
443
LEVEN VAN WILLEM DES TWEEDE.
doorzagen slechts het deel waarin zij werkzaam waren; de Koning alleen had den sleutel van het geheel. De Minister Willem Arnold Nieolaas van Tets van Goudriaan had van den grooten financiclen doolhof, naar 't schijnt, genoeg kunnen zien om negen jaren de zedelijke verantwoordelijkheid te dragen, binnen welke Je toen bestaande Grondwet geacht werd de verantwoordelijkheid van 's Konings Ministers te beperken, en na zijn dood in 1837 trad gedurende drie jaren Gerard Beelaerts van Blokland in het voetspoor van dien voorganger.
Maar welke geheimen ook het Financiewezen omsluijerd hielden, de vrees dut de weg tot hiertoe daarin gevolgd naar eeu afgrond leidde, had zich doen hooren in klagt en verwijt: en in 1840, toen na het aftreden van Beelaerts het gewigtig Staatsambt tusschentijds was opgedragen aan Adrianus vau Gennep, was Willem de Eerste genoodzaakt geworden, naar een Minister van Financiën om te zien die de verantwoordelijkheid op zich zou willen nemen waarvan het beginsel bij Grondwets-herziening van dat jaar werd vastgesteld. Jan Jacob Rochussen, die als onderhandelaar over traktaten voor handel en scheepvaart, met Pruissen, het Duitsche Tolverbond en Frankrijk gesloten, blijken had gegeven van kennis, ervaring en beleid, had op het einde der Regering van Willem den Eerste het Departement van Financiën aanvaard onder beding, dat de toestand van 's Eijks geldmiddelen zonder eenige achterhoudendheid aan de Volksvertegenwoordiging zou worden medegedeeld: en toen Willem de Tweede voor de eerste maal van den Koningszetel de zitting opende der Staten-Generaal, waren deze niet de minst-beteekenende woorden zijner rede: /;De meest-volledige openingen en uitleggingen „omtrent den toestand der Financiën, daaronder begrepen die „van het Amortisatie-Syndicaat, zullen eeilang aan ü Ede „Mogenden worden gegeven.quot;
De ontdekking van een toestand die reddeloos scheen bij den aanvang zijner regering, gelijk zij verslagenheid bragt in het Land, vervulde den Koning met een verdriet dat dikwijls zigtbaar, diep hem in de ziel ging. Geen edelmoedigheid,
444
DERDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK.
geen zelfopoffering kon hier hulp aanbrengen. Geen groot, beginsel was het waaraan leven of toepassing moest gegeven worden. Staatspapier, geldhandel, belastingstelsel, anoijn-sen, ramingen, berekeningen, opsporing van hulpbronnen, doorgronding van Staatshuishoudkundige stellingen — het waren zaken buiten den kring zijner kennis, en werkzaamheden buiten de vatbaarheid van zijnen geest. Hij verlangde bezuiniging: maar toen hij op den vier-en-twintigsten October 1840 in den Raad van State de overweging van het ontwerp der Begrooting voor 1841 had geleid, was hij tot de overtuiging gekomen, die ook de overtuiging zijner Ministers was, dat afdoende bezuinigingen niet mogelijk waren zonder dat de geregelde loop der Staatshuishouding geheel verstoord werd; en hoezeer hij doordrongen was van de overtuiging dat jaarlijksche herhaling van Te-korten onmisbaar tot ondergang van den Staat leidde, kon hij niet verhoeden, dat die ook over de drie eerste jaren zijner regering zeventien millioen beliepen. Aan een geheel herstel van 's Rijks geldmiddelen kon de hand niet geslagen worden zoolang de ingewikkelde en zeer zamengesteide geldelijke aangelegenheden met België niet geregeld waren.
Eerst op den Vijfden November 1843 werd met België na dikwijls afgebrokene onderhandelingen te Utrecht, Antwerpen en Maastricht, een nieuw traktaat gesloten tot aanvulling van 't geen in het Scheidingsverdrag van 1839 ten aanzien van schuld- en grensregeling aan latere overeenkomsten was overgelaten. Dit nieuwe traktaat, omdat het ruiling van grondgebied vaststelde, werd aan de goedkeuring der Staten-üene-raal onderworpen, en toen het deze verkregen had, was de tijd gekomen tot regeling van 's Land Financien. Daartoe was drieërlei voorziening noodig. Vooreerst moest een Tekort van vroegere jaren, dat op een bedrag van ongeveer dertig millioen geschat werd, worden aangezuiverd; ten tweede werd er vereischt dat voor 't vervolg de Inkomsten overeenkwamen met de Uitgaven; en eindelijk moesten 's Lands schuldbrieven die tegen te hooge rente waren uitgegeven,
445-
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
verwisseld worden met papier van lagere renten. Het gehikte den Minister liocliussen in eene Wet ter aflossing van 't geen Uitgestelde Schuld genoemd werd, het beginsel der wettigheid eer.er Schuld-conversie door de Volksvertegenwoordiging te doen erkennen; doch de wetsontwerpen, die hij voordroeg tot voorziening in den nood, werden onvoldoende geoordeeld: hij trad af uit het kabinet en werd opgevolgd door Jonkheer Johan Adriaan Ridder van der Heim van Duivendijke. De Koning hoopte den Staatsdienaar gevonden te hebben die uitkomst zou geven, in een man die groote bekwaamheid had doen blijken in het regelen en beheeren van provinciale geldmiddelen, en die zijn geest reeds gemeenzaam had gemaakt met het uitdenken van middelen tot redding uit 's Lands nood : ■— hij zag zich teleurgesteld. Van der Heim, ziende dat zijne denkbeelden geen steun vonden noch bij zijne ambtgenooten noch bij den Raad van State, en
quot;■een ffoedkeurins te wachten hadden bij de Staten-Generaal, 0 111 legde zijn ambt neder drie maanden nadat hij het aanvaard had.
Het was in September 1843. Met ieder nieuw tijdvak in het beheer van 's Lands Financiën verergerde de toestand. Een tweejarige Begrooting moest voor het einde des jaars zijn vastgesteld : en — 't was met zekerheid te voorzien — zij zou geene goedkeuring vinden bij de Volksvertegenwoordiging, zoo zij niet de grondslagen bevatte of het stellig uitzigt gaf op herstel van het verledene en gerustheid voor de toekomst. De verlegenheid der Regering klom bij iederen dag met de bekommernis van ieder die belang had in 's Lands welzijn. Het (Jrediet — een wonderkracht in het maatschappelijk leven, die omloop geeft aan hetgeen men heeft en aanvult wat men niet heeft — het Crediet van den Staat waggelde, en waar het wegzonk zou het graf zijn voor den Nederlandschen Stsat. Die gevoel hadden van goede trouw, hoorden met verontwaardiging een Staatsbankroet aanprijzen als een redmiddel: maar wie zou raad schaffen?
Ofschoon Willem de Tweede zijne regering had aangevangen met de Ministers zijns Vaders, was echter, waar hij raad ver-
446
DERDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK. 44 7
langde en benoeming te doen of onderscheiding te betoonen had, zijne keuze niet bepaald gebleven tot hen die den geest-der vorige Eegering in alles hadden toegejuicht. De voordragten zijner Ministers met naauwgezetheid onderzoekende, heeft hij menig ambtenaar op de plaats gezet waarop bekwaamheid regt gaf. Van lieverlede had hij ook aan het hoofd der Departementen van Algemeen Bestuur nieuwe mannen geroepen. Frederik Carel List, Aitillerij-Generaal vol vuur en veerkracht, had reeds in November 1840 het Bestuur voor de Zaken vau Oorlog bekomen. Het Departement van Binnenlandsehe Zaken ■was, gelijk in het vorige Hoofdstuk gemeld is, in Junij 1841 opgedragen geworden aan Willem Anne Baron Schimmelpen-ninck van der Oije van de Poli, wiens staatkundige denkwijze een getuigenis van onafhankelijkheid had erlangd toen hij in 1832 de ongenade van Koning Willem den Eerste op zich had geladen, omdat hij uit naam van eene aanzienlijke minderheid in de Tweede Kamer aan den Minister voor de Buitenlandsche Zaken de verklaring hiid afgelegd, dat de Leden wier tolk hij was niet genegen waren verder hunne stem te geven aan Wetten die strekken moesten om 's Konings stelsel van volharding te schragen. Het bestuur van Marine en Koloniën, op het laatst der Eegering van Willem den Eerste in één Ministe-riëel Departement vereenigd, was sedert het begin van 1842 weder gescheiden geworden: de koloniën waren onder het Bestuur gebleven van Jean Chretien Bai. 1, ('oorkneed, zoo iemand, met proefondervindelijke kennis vau koloniale aangelegenheden ; doch als Minister van Marine was een vastberaden en kundig Vlag-Officier in het Bewind geroepen Jules Constan-tijn Eijk. Aan het Hoofd der Zaken van de Hervormde en andere Eerediensten — uitgezonderd de Eoomsch-Katholijke in wier bestuur Francois Joseph Marie Thérèse Baron de Pélichy de Lichtervelde werd gehandhaafd — was Hugo Baron van Zuylen van Nyevelt geplaatst. Het scheen dat dezen Staatsman, die gezant te Konstantinopel was geweest in een moeijelijk tijdsgewricht toen hij alleen schier de geheele Diplomatie bij de 1'orte vertegenwoordigde, en later Gevolmagtigde
448 LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
van Willem den Eerste bij de Londonsche Conferentie, veeleer de Buitenlandsche Zaken moesten opgedragen zijn. In-der-daad werd bij een Besluit van den Dartienden September 1841 Verstolk van Soelen door Van Zuylen van Nyevelt vervangen, doch het was alleen voor een tusschentijdige waarneming, en reeds vier dagen na die dagteekening ging deze waarneming over aan den Legatie-Baad Jean Zacharie Mazel. Eene zaak die in het Achtste Hoofdstuk vermeld zal worden heeft aanleiding gegeven dat dit tusschenbestuur niet in een duurzaam bewind is overgegaan. In de betrekkingen van den Staat met het Buitenland had de Koning gaarne zelf het oog: en hij zag daarin helder en scherp. Tot dit Ministerie riep hij den Zesden October daaraanvolgende een man meer van het Hof dan van de Raadzaal, Jan Willem Baron Huyssen van Kattendijke, die echter, eerlijk genoeg om een ambt neder te leggen waarvoor hij, hoewel niet onbekwaam, ondervond niet berekend te zijn, daartoe besloot juist op het tijdstip toen de Koning zich ook door Van der Heim zag verlaten. L)och wat het meest de aandacht getrokken had was de vervanging van Cornells Felix van Maanen door den Amsterdamschen Advokaat Floris Adriaan van Hall aan het hoofd van het Departement van Justitie. Op den dag der ambtsaanvaarding van den nienwen Minister den Eersten April 1842 was er een Koninklijk Besluit verschenen, voorzien van zijn contra-seing, waarbij nieuwe bepalingen werden voorgeschreven omtrent de werking van den Kabinets-Baad, in welke voortaan de Ministers alle Wetsontwerpen, Besluiten, Beglementen en Verordeningen van algemeen bestuur gemeenschappelijk zouden overwegen. De voorstanders eener Liberale Staatkunde hadden gemeend hierin een teeken te moeten zien, dat nu een Ministerie, eenstemmig in politieke denkwijze en werkende onder collective verantwoordelijkheid, de baan zou openen van een nieuw Begeringstelsel, dat leiden zou tot een geheele Staatshervorming. Doch welke gevolgen in andere opzigten de benoeming van Van Hall hebben zou, was toen nog moeijelijk te gissen.
Nadat de Ontwerpen van twee Ministers van Financiën
DERDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK.
hadden schipbreuk geleden, sloeg de Koning het oog op zijn Minister van . Justitie. Deze was als pleitbezorger in het handelrijke Amsterdam vele jaren de vraagbaak geweest van aanzienlijke Huizen en van de Nederlandsche Handelmaatschappij, en daardoor had hij al wat tot den geldsomloop betrekking had, in beginsel, werking en uitkomst grondig lee-ren kennen. Aan eene uitgebreide kennis van de regten en behoeften die bij het bestuur der huishouding van Staat in aanmerking komen, paarde hij een geest van doorzetting en overtuigende spreekkracht. In later tijd hebben partijzucht en naijver hem vergeleken bij Hannibal. In-der-daad had hij dit gemeen met den Karthager, dat geen Pyreneën en geen Alpen hem deden terugdeinzen, en dat hij het veld niet ruimde uit vrees voor geduchte tegenstanders. Het waren juist de eigenschappen vereischt in den Staatsdienaar die op zijne verantwoordelijkheid maatregelen zou kunnen doorzetten, waarbij veelsoortige bezwaren moesten doorgeworsteld, uit-een-loopende belangen overeengebragt, gevestigde meeningen terug gezet en groote opofferingen gevergd worden. De Koning gevoelde het, en droeg den Twee-en-twintigsten September 1843 het tijdelijk bestuur van het Departement van Financiën op aan den Minister van Justitie. Reeds spoedig legde deze hem zijne plannen open, waarvan de ontvouwing vervat is in een „Memorie van Toelichting op het voorstel van Wet tot aanvulling van de Middelen van 1844 en 1845quot; op den Elfden December ingediend.
De Nederlandsche Staatsschuld was op dat tijdstip gestegen tot twee-duizend-twee-honderd-en-zes-millioen gulden, waarvan de jaarlijksche rentelast meer dan vier-en-dertig-m illioen bedroeg. Daarenboven moest de achterstand van vorige jaren gedekt worden, en drukte op de koloniën een schuld van honderd-vier-en-dertig millioen. Om hierin te voorzien, was het onvermijdelijk dat van het volk een groot offer gevorderd wierd. Een buitengewone belasting op de bezitting en het inkomen, voor éénmaal te heffen, tot zoodanig bedrag dat voor de Schatkist het verledene gedekt eu de toekomst verze-
39
449
448 LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
van Willem den Eerste bij lt;le Londonsche Conferentie, veeleer de Buitenlandsche Zaken moesten opgedragen zijn. In-der-daad werd bij een Besluit van den Dertienden September 1841 Verstolk van Soelen door Van Zuylen van Nyevelt vervangen, doch het was alleen voor een tusschentijdige waarneming, en reeds vier dagen na die dagteekening ging deze waarneming over aan den Legatie-Baad Jean Zacharie Mazel. Eene zaak die in het Achtste Hoofdstuk vermeld zal worden heeft aanleiding gegeven dat dit tusschenbestuur niet in een duurzaam bewind is overgegaan. In de betrekkingen van den Staat met het Buitenland had de Koning gaarne zelf het oog: en hij zag daarin helder en scherp. Tot dit Ministerie riep hij den Zesden October daaraanvolgende een man meer van het Hof dan van de Raadzaal, Jan Willem Baron Huyssen van Kattendijke, die echter, eerlijk genoeg om een ambt neder te leggen waarvoor hij, hoewel niet onbekwaam, ondervond niet berekend te zijn, daartoe besloot juist op het tijdstip toen de Koning zich ook door Van der Heim zag verlaten. Doch wat het meest de aandacht getrokken had was de vervanging van Cornelis Felix van Maanen door den Amsterdamschen Advokaat Floris Adriaan van Hall aan het hoofd van het Departement van Justitie. Op den dag der ambtsaanvaarding van den nieuwen Minister den Eersten April 1842 was er een Koninklijk Besluit verschenen, voorzien van zijn contra-seing, waarbij nieuwe bepalingen werden voorgeschreven omtrent de werking van den Kabinets-Eaad, in welke voortaan de Ministers alle Wetsontwerpen, Besluiten, Reglementen en Verordeningen van algemeen bestuur gemeenschappelijk zouden overwegen. De voorstanders eener Liberale Staatkunde hadden gemeend hierin een teeken te moeten zien, dat nu een Ministerie, eenstemmig in politieke denkwijze en werkende onder collective verantwoordelijkheid, de baan zou openen van een nieuw Regeringstelsel, dat leiden zou tot een geheele Staatshervorming. Doch welke gevolgen in andere opzigten de benoeming van Van Hall hebben zou, was toen nog moeijelijk te gissen.
Nadat de Ontwerpen van twee Ministers van Financiën
DERDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK.
hadden schipbreuk geleden, sloeg de Koning het oog op zijn Minister van Justitie. Deze was als pleitbezorger in het handelrijke Amsterdam vele jaren de vraagbaak geweest van aanzienlijke Huizen en van de Nederlandsche Handelmaatschappij, en daardoor had hij al wat tot den geldsomloop betrekking had, in beginsel, werking en uitkomst grondig lee-ren kennen. Aan eene uitgebreide kennis van de regten en behoeften die bij het bestuur der huishouding van Staat in aanmerking komen, paarde hij een geest van doorzetting en overtuigende spreekkracht. In later tijd hebben partijzucht en naijver hem vergeleken bij Hannibal. In-der-daad had hij dit gemeen met den Karthager, dat geen Pyreneën en geen Alpen hem deden terugdeinzen, en dat hij het veld niet ruimde uit vrees voor geduchte tegenstanders. Het waren juist de eigenschappen vereiseht in den Staatsdienaar die op zijne verantwoordelijkheid maatregelen zou kunnen doorzetten, waarbij veelsoortige bezwaren moesten doorgeworsteld, uit-een-loopende belangen overeengebragt, gevestigde meeningen terug gezet en groote opofferingen gevergd worden. De Koning gevoelde het, en droeg den ïwee-en-twintigsten September 1843 het tijdelijk bestuur van het Departement van Einancièn op aan den Minister van Justitie. Reeds spoedig legde deze hem zijne plannen open, waarvan de ontvouwing vervat is in een „Memorie van Toelichting op het voorstel van Wet tot aanvulling van de Middelen van 1844 en 1845quot; op den Elfden December ingediend.
De Nederlandsche Staatsschuld was op dat tijdstip gestegen tot twee-duizend-twee-honderd-en-zes-millioen gulden, waarvan de jaarlijksche rentelast meer dan vier-en-dertig-m illioen bedroeg. Daarenboven moest de achterstand van vorige jaren gedekt worden, en drukte op de koloniën een schuld van honderd-vier-en-dertig millioen. Om hierin te voorzien, was het onvermijdelijk dat van het volk een groot offer gevorderd wierd. Een buitengewone belasting op de bezitting en het inkomen, voor éénmaal te heffen, tot zoodanig bedrag dat voor de Schatkist het verledene gedekt en de toekomst verze-
39
449
LEVBN VAN WILLEM 1gt;EN TWEEDE.
kerd wierd, — dit was de grondslag vau den voorgesteldeu maatregel, en dat bedrag werd geraamd op vijf-en-derlig mil-lioen. Doch de weerzin die er lieerschte vau elke belasting van dien aard was bekend. Daarom zou aan het volk /.elf de keuze worden gelaten tusschen die verpligte heffing — en een vrijwillig offer tot een bedrag van honderd-zeven-en-twiutig millioen: eu dit offer zou bestaan deels in de gave schenking eener som naar ieders welgevallen, deels in eau Leening voor zooveel ieder goedvond tegen schuldbrieven ter rente van drie ten honderd. Dit gronddenkbeeld werd uitgewerkt in onderscheiden berekeningen en bijzondere voorstellen, en herhaaldelijk overwogen in den Kabinetsraad'. De koning-bekleedde daarbij steeds den Voorzitterstoel, en met de helderheid van zijn vluggen blik bragt hij niet zelden de meest bedenkelijke vraagpunten in 't midden of hielp die oplossen. De plannen van Vau Hall vonden goedkeuring bij de Ministers eu in den Raad van State. De Graaf van Nassau — onder dezen naam had Willem de Eerste na zijn troonsafstand zich met-der-woon te Berlijn gevestigd -— bevond zich op dat tijdstip te 's Gravenhage, door zijn zoon geraadpleegd over den voorgesteldeu maatregel. Hij gaf de toezegging eeuer bijdrage van tieu-millioen in de Vrijwillige Leening, wanneer deze tot stand zou komen. De Koning, aldus gesteund door het oordeel van den grooteu Ziener in 's Rijks financiën die iu andere opzigteu met de denkbeelden van den ontwerper geheel niet was ingenomen, besloot na zijnen tijdelijkeu Minister te hebben doen beloven vau niet alleen de verdediging zijner voortellen bij de Staten-Generaal te zullen op zich nemen, maar ook, zoo zij werden aangenomen, iu een bestendig bewind de uitvoering door te zetteu, — de Koning teslooi den storm te trotseren waarvan de uitbarsting te wachten was.
De storm brak los vau alle zijden zoodra het ontwerp bekend werd. Zoo men de geduchte wapenen kennen wil, waarmede kundige en eerlijke Vaderlanders het wetsontwerp te bestrijden vonden, het verslag is daar van de Zittingen der Staten-Generaal op de zeven laatste dagen der maand Febru-
450
DERDE BOEK. quot;'lEEDE HOOFDSTUK.
arij van 1844. Zoo vinnig was de strijd in die gedenkwaardige zittingen, dat een Lid der Tweede Kamer den wederstand des volks, zoo het ontwerp tot Wet mogt worden, onvermijdelijk durfde noemen, en aan den Minister van Oorlog de verklaring ontlokt werd dat de Wet rekenen kon op de trouw van het Leger. Mat.r nevens de redenen der overtuiging deed zich het geschreeuw hooren der kwaadwilligheid, der baatzucht, der dwaling, der drift. De Koning werd bedreigd, in adressen en waarschuwingen, open of omhuld, met oproer en revolutie, en aan het volk werd een sein gegeven tot nationaal verzet door mannen schitterend van adel en rijkdom: overal heersehte verdeeldheid, spanning, onrust. Die toestand verbeterde niet, toen de Wet van Leening of Heffing bij de Wetgevende Magt haar grondwettig bestaan had gekregen en door den Koning werd uitgevaardigd op den Zesden Maart: men voedde de vrees dat door vrijwillige inschrijving de vereischte schat niet zou verzekerd worden, en dan moest de gevreesde noodwet in werking komen Maar de burgerwijsheid van het Nederland-sche volk verkreeg den boventoon, en vele weifelenden kregen steun en opwekking in woorden van gezond verstand of toespraken doortinteld van Vaderlandscli gevoel. Isaac da Costa, in een vlugschrift aan zijne Landgenooten, sprak in den dieh-tergloed van zijn proza over de bedreiging door Edelen en Rijken gedaan het anathema uit op gezag van de Schrift des Nieuwen Testaments: en de vrucht van zijnen arbeid was veler betere gezindheid, en zijn loon — een handdruk zijns Konings.
Toen de twintig dagen verstreken waren, waarin de Leenings-wet haar lot verbeidde, bleek het dat in de Vrijwillige Leening was geteekend voor bijna honderd-één-en-twintig millioen. Daaronder was begrepen de beloofde tien millioen van den Graaf van Nassau, wiens toezegging na zijn overlijden op deu Twaalfden December de Vorstelijke erfgenamen verklaard hadden gestand te willen doen. In de troonrede had de Koning verklaard, dat „geen buitengewone last op zijne onderdanen zou kunnen gelegd worden die hij en zijn beminde oudste
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
zoon niet bereid waren mede te dragen; beiden hadden aan die belofte voldaan, en boven de reeds gemelde tien millioen stond het Koninklijke huis op de Eegisters voor de Vrijwillige Leening ingeschreven voor bijna een millioen. Onder de ingeteekende som van honderd-één-en-twintig-millioen waren sommen begrepen die gaaf aan de Schatkist geschonken werden zonder regt van terugvordering of rente : en in de Wet was bepaald, dat bij de beslissing of de Leenitig als volge-teekend te beschouwen was of niet, dertig van deze Vrijwillige bijdrage zou gelijk staan met honderd in de Leening. Naar deze berekening bedroeg de Inschrijving ruim honderd-zes-en twintig-millioen, en toen bragt de Koning door verhooging zijner aanvankelijke deelneming de nationale Inschrijving tot het gevorderd bedrag van honderd-zeven-en-twintig-milioen.
De vijf maanden waarin „de groote financiëele maatregelquot; ontworpen, overwogen, tot stand gebrngt en met een voorbeeldige zamenwerking der natie bekroond werd, waren voor Willem den Tweede maanden vol velerlei aandoening. Men zocht den Koning vrees aan te jagen en zijn vertrouwen in het ontwerp en den ontwerper aan het wankelen te brengen. De onwaarschijnlijkheid der volteekening van de Vrijwillige Leening, en het pijnlijk gevoel door de gedachte aan de uitvoering der gedwongen Heffing te-weeg gebragt, werden hem voorgehouden onder onheilspellende gedaanten. Nieuwe plannen werden opgeworpen, nieuwe denkbeelden geopperd verleidelijk door het beroep op zijn groothartig gemoed ; — en hij .zou als Curtius zich in den afgrond geworpen hebben, zoo die tot behoud van het Vaderland daarmede had kunnen gedempt worden. Maar hij deed gelijk hij in het oorlogsveld had zien doen en zelf gedaan had: van een weldoordacht plan, beraamd met kennis van zaken en berekening van kansen, uitgevoerd met moed en bekwaamheid, verwachtte hij met vertrouwen, in zegen of in mislukking, de openbaring van Gods oordeel. De uitbarsting van zijn gevoel, toen hem de gewigtige beslissing bekend werd, toonde de spanning waarin hij verkeerd had. Het handschrift is aanwezig waarop de
452
UEKDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK. 453
sporen zigtbaar zijn der tranen, die den Koning ontvallen zijn terwijl hij met eigen hand op dat papier de volgende Proclamatie naderschreef, aan het volk van Nederland uitgevaardigd op den Tweeden April van het jaar 1844 :
quot;Onder dankbaar opzien tot God, rigten wij deze woorden aan u. geliefde Landgenooten en Onderdanen! om u voor uwe vereenigde medewerking in het tot stand brengen der Vrijwillige Leening onze innigste erkentelijkheid te betuigen.
Rijken en minder vermogenden hebben daarop de ruimste aanspraak, maar ook zij, en hoe velen waren-er niet, die geheel onver-pligt, door de edelste gevoelens gedreven, zelfs hunnen spaarpenning op het altaar des Vaderlands hebben geofferd.
Landgenooten! De leus onzer Vaderen: Eendragt maakt Magt, heeft zich op nieuw bij ons verwezenlijkt. De gehechtheid aan de oud-Nederlandsche trouw, in het voldoen tot eiken prijs van aangegane verbindtenissen, heeft zich niet verloochend. Hierop, wij mogen het eerbiedig vertrouwen, zal zegen rusten. Ieder, die tot de nu verkregene uitkomst heeft medegewerkt, smake aanvankelijk het zoet genot eener edele zelfvoldoening.
Nederlanders! Laat ons God bidden, dat Hij den goeden geest, door welken de Natie in de jongste dagen op nieuw heeft getoond bezield te zijn, beware, be vestige en versterke, opdat ook het late nageslacht er de vruchten van inoogste, en dat Hij het Nederland-sche Volk doe blijven eene vaderlandlievende eendragtige en godsdienstige Natie.
Hiermede, geliefde Landgenooten en Onderdanen! bevelen Wij u allen in Godes heilige bescherming.
En zal deze alom worden afgekondigd en aangeplakt, waar zulks te doen gebruikelijk is, eu voorts in het Staatsblad worden geplaatst.
Gegeven te 's Gravenhage den 2den April 1844.
Willem.quot;
Nadat het redmiddel verkregen was, inoesi het in werking worden gebragt. Van Hall, daags nadat zijn Wetsontwerp in de Tweede Kamer was aangenomen tot Minister van Financiën benoemd, en den volgenden dag vereerd met het Grootkruis der Orde van den Nederlandsehen Leeuw, heeft die taak volbragt in zijn vierjarig Ministerie. De loopende schuld door Te-korten ontstaan moest worden opgeruimd: zij
I
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
werd opgeruimd, 's Lands Schuldbrieven van vijf en vier-en-een-half ten honderd, ten bedrage van vier-honderd-miliioen moesten tegen papier van lagere rente worden verwisseld: zij werden verwisseld, en daarvan tevens drie-en-zestig-en-eeu-half-millioan uitgedeeld. De uitgaven waren gebleken voor vermindering vatbaar te zijn: en reeds in 1841 was er een begin gemaakt met al wat in de Staatshuishouding naar weelde zweemde, daaruit te verbannen: nu werd iu den tijd van anderhalfjaar een bezuiniging van zes-uüllioen aangebragt. Het evenwigt tusschen de inkomsten en uitgaven moest hersteld worden: het werd hersteld. Een andere kanker knaagde aan het tinanciewezen, de bedorvenheid der veelsoortige zilveren munt die door besnoeijing zigtbaar wegteerde: een plan van Hermunting werd ontworpen, goedgekeurd, in werking gebragt; — een maatregel waardoor van 1845 tot 1849 een bedrag van ongeveer één-en—tachtig-millioen oude zilveren munt ingetrokken en door nieuwe vervangen. Bij de invoering van één ander muntstelsel deed zich de vraag voor, of de nieuwe standpenningen van één metaal zouden vervaardigd — of de dubbele standaard aangenomen worden, en in het eerste geval of dat metaal goud of zilver zijn zou. Het gevoelen der Regering, hoe hardnekkig ook bestreden, behield de overhand : en toen ten jare 1847 in Engeland een handelstoestand plaats vond dien men geldkrisis noemt, is het erkend geworden, dat het aannemen van den gouden standaard aan den Nederland-schen handel de gevoeligste schade zou hebben toegebragt; •— voor wat verliezen het Land door het aannemen alleen van den zilveren standpenning zal behoed worden bij eene steeds toenemende voortbrenging van goud, zal de toekomst leeren.
Ook andere vruchten van de financiëele maatregelen in 1844 tot stand gekomen, hebben zich niet doen wachten. Nu het Crediet —- dat aanzienlijk deel van den nationalen rijkdom — hersteld was, schepte de Koophandel ruimer adem; de Nijverheid vond middelen om zich te ontwikkelen ea de Landbouw kapitalen tot ontginning en tot het te voorschijn brengen van nieuwe gronden door droogmaking en indijking: —
454
DERDE BOEK. VIJFDE HOOFDSTUK.
1848 vond Nederland in staat om de stormen door te staan, die de magtigste Staten in hunne grondvesten geschokt hebben.
V.
Onder de bitterheden door de gebeurtenissen van 1830 in het leven van Willem den Tweede gebragt, behoorde ook eene verkoeling in de familie-vriendschap, die tusschen de Engelsche en IMederlandsche Vorstenhuizen sedert twee eeuwen, met meerdere of mindere innigheid, bestaan had. De Koningin van Groot-Brittannië, scheen al hare genegenheid naar Brussel gerigt te hebben, nadat de broeder harer moeder ea de oom van haar Gemaal op den Belgischen Koningszetel was geplaatst. Be onvriendelijke stemming van het Engelsche Hof had zich ook aan de Bewindslieden medegedeeld: de toon der Staatsstukken, die van hen uitgingen, gaven er de blijken van. Deze vervreemding drukte de Nederlandsche belangen, inzonderheid in koloniale aangelegenheden, en Willem de Tweede begreep, de achting die hij persoonlijk in Engeland genoot te moeten aanwenden, om de Staatsbetrekking tusschen de beide Landen te bevrijden van den invloed eener verkoeling, waaraan de beide Volken vreemd waren. Na eenige vertrouwelijke openingen, met welgevallen ontvangen, werd tot eene poging daartoe besloten. Een bezoek bij de Koningin Victoria zou de toenadering aanvangen. De Koning zou zich op reis naar Engeland doen vergezellen door zijnen Minister van Koloniën, die door kennismaking met de Britsche Bewindslieden onderlinge welwillendheid zou aankweeken. Een tegenbezoek van de Britsche Vorstin te 's Gravenhage zou het werk voltooijen. Op die voltooijing zou dan later het zegel kunnen gedrukt worden in een Kapittel der Orde van den Kousenband.
De Koning ondernam in 1845 de reis naar Engeland, en kwam op Dondeidag den Vier-en-twintigsten Julij des namiddags ten twee ure, aan boord van 's Kijks stoomboot De Cykloop, op de Koninklijke Werf te London aan. Hij werd daar ontvan-
455
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gen met al de eerbewijzen voor gekroonde hoofden gebruikelijk, door de twee. Eerste Lords der Admiraliteit, zijnde Lord Melrose Graaf van Haddington en de Admiraal Sir George Cockburn, en door den bevelhebber der Bezetting van London Lord Bloomfield, met een talrijken Staf, en door eene groote menigte die zich deels aan het Nederlandsche Gezantschap aangesloten, deels aan de landingsplaats zaamgestuwd had, om wederom den welbekenden quot;Vorstelijken vriend van Engeland, thans als Koning, te begroeten. Twee Edellieden van het Huis der Koningin de Graaf Van Morton en de Kapitein Nelson Hood hadden mede de komst des Nederlandschen Konings verbeid en stelden zich op last hunner Souvereine, te zijner dienste zoolang het den Koning zou gelieven den Britschen bodem met zijne aanwezigheid te vereeren. Oorver-dooveud was het gejuich, waarmede de aanwezige menigte den kweekeling en wapenbroeder van Wellington welkom heette, en de geestdrift bij het Volk, die blijkbaar een dieperen grond had dan ijdel straatgeschreeuw, bleef zich uiten overal waar de Nederlandsche Vorst zich vertoonde gedurende zijn zestien-daagsch verblijf in Engeland. Een reeks van luisterrijke feesten werden hem, gelijk vroeger, gegeven door den Engelschen Adel: de Hertogen van Norfolk, van Kichmond, van Beaufort, van Wellington, de Graven van Jersey en l)e La Warr, Sir Eobert Peel en de Aartsbisschop van Canterbury hadden het voorregt Willem den Tweede als gast te bezitten.
De Koningin Victoria, die kort te voren een bezoek had ontvangen van Koning Leopold vergezeld door zijne Gemalin, had na het vertrek dier gasten op den Negentienden Julij haar geliefkoosd Osbornehouse op het eiland Wight betrokken, en deed den Nederlandschen Souverein tot een bezoek derwaarts noodigen. Hulde aan de betrekking van den Vorst tot het Engelsche Leger kenmerkte inzonderheid het onthaal in Engeland. Op den Acht-en-twintigsten Julij ontving de Koning der Nederlanden den staf van Engelschen Veldmaarschalk, eene zeer zeldzame onderscheiding, waarvan het verkenen een regt was der Kroon: Op last der Koningin werd de zeer geroemde Muzijk van het
456
EEIU'E BOEK. VIJFDE HOOFDSTUK.
Achtste Regiment naar Wight overgescheept om het Feest te verlevendigen, dat den Koning-Veldmaarschalk bereid werd. Op den Eersten Augustus begaf zich Prins Albert met het fraaije Stoomjagt The Fairy naar Portsmouth, om van daar den gast zijner Gemalin naar Wight te geleiden. De Britsche Minister voor de Buitenlandschc Zaken Graaf van Aberdeen begaf zich op last der Koningin mede derwaarts, en in het gevolg des Konings bevonden zich de Nederlandschc Gezant te London Salomon Dedel en de Minister Jean Chretien Baud. In den avond van dien dag had het onthaal plaats, hoffelijk en schitterend. Den volgenden dag, nadat de Koning met zijn gevolg overnacht had in Norris-Castle, door den eigenaar Eobert Bell daartoe ingeruimd, vond de Koningin er behagen in, zelve haren gast eenige der grootsche tooneelen te doen zien van de vormkracht der Natuur op de rotsige kusten van het eiland Wight. De Koninklijke stoomboot „Victoria and Albert,quot; waarop de twee Souvereinen een zeetogt deden langs de westkust van dat eiland, voerde de twee Koninklijke Standaards in top, van Groot-Brittannië en van Nederland: zij ontving in 't voorbijvaren van Cowes-Castle uit het geschut, een dubbel Konings-saluut, en van de batterij van 't Kasteel eene groete van den Markies van Anglesea, den onversaagde in Spanje, den gekwetste bij Waterloo. Ieder uur in Engeland bragt herinneringen voort uit de dagen van wapenroem, doch geen uur meer dan het middag-uur van den Vierden Augustus. De Koning hield toen, voor 't eerst gekleed als Britsch-Veldmaaischalk, met den Hertog van Wellington aan zijne zijde, een wapenschouw in Hyde-park, onder het bulderen van het geschut, het afwisselend toongeluid van het Neder-landsch „Wilhelmusquot;, het Engelsche Volkslied, martiale melo-dijen, en het gejuich eener overgroote volksmenigte.
Middelerwijl had de Minister Baud menig onderhoud met de Hoofden van het Britsche Staatsbestuur: verkeerde opvattingen werden toegelicht en zamenspreking bragt betere gezindheden te-weeg. De belangen der Kolonie Suriname waren destijds het voorwerp van klagten tegen de Nederlandschc Rcgc-
457
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
ring, en deze op hare beurt had zich te beklagen over de handelingen van een der Britsche quot;Regters-Commissarissen tot wering van den Slavenhandel. De verwijdering van dien Ambtenaar werd wensohelijk geacht: dit doel van de reis des Ministers werd volkomen bereikt. Wat de Koning gevoelde over het onthaal dat hem was te beurt gevallen, heeft hij uitgedrukt bij de opening van de Zittingen der Staten-Generaal in October van dat jaar met deze woorden: „Het bezoek hetwelk ik „aan Hare Majesteit de Koningin van Groot-Brittanië bragt, «zal, vlei ik mij, hebben bijgedragen om de goede verstand-,,houding te bevestigen, welke tusschen de beide Landen en „hunne Regeringen bestaat. Voor mij zeiven heb ik de aan-„genaamste indrukken van de genoten ontvangst overgehouden.quot;
Koningin Victoria had de toezegging gedaan tot een tegenbezoek aan het Hof te 's Gravenhage. Doch eene toen reeds bepaalde reis naar Duitschland en toen reeds gedane beloften aan Koning Leopold deden de Vorstin op hare onmiddelijk gevolgde reis naar den Kijn het Noord-Nederlandsche grondgebied voorbijgaan. De geboorte der Prinses Helena in het laatst van Mei des volgenden jaars en de toestand van Ierland waren redenen tot verder uitstel. Eene ziekte van Willem den Tweede en zijne reis naar Silezië in 1847 werden als een nieuwe hinderpaal opgegeven tegen de vervulling der wenschen van het Nederlandsehe Hof, en toen zijn de gebeurtenissen van 1848 gevolgd.
Na de terugkomst uit Engeland werd door den Pranschen Gezant te 's Gravenhage een wensch kenbaar gemaakt tot een gelijk bezoek te eeniger tijd aan Prankrijk: doch daarin geen nut ziende voor zijn Bijk, heeft Willem de Tweede tot eene pligtpleging aan het Hof van den Koning der Pranschen nooit eenige opgewektheid betoond, en alleen de schenking van het Grootkruis van het Legioen van Eer met die van het Grootkruis der Willems-Orde beantwoord. Nogtans was hem een aangename herinnering bijgebleven van een bezoek hem in Luxemburg door de twee oudste zonen van Louis Philippe gebragt, toen hij met een bijzonder welgevallen den Hertog
458
DERDE BOEK. VIJFDE HOOFDSTUK.
van Orleans had leeren kennen, weinige maanden voor diens jammerlijk uiteinde.
Andere buitenlandscbe reizen gedurende het Koningschap gedaan, stonden niet regtstreeks in verband met Staatsaange-legenheden. Dat bij een bezoek in de Keulsche Domkerk de Koning van Nederland mede zijne schatting betaald heeft tot eene voltooijing, die geschieden zou uit bijdragen van alle Duitsche Volken, zal gewis niet geweest zijn omdat ook hij het droombeeld eener Duitsche Eenheid najoeg, veel min de onderwerping verlangde der volken van Germaanschen Stam aan het Vaderland der Duitschers; maar de onderneming was grootsch; de majesteit van het gebouw had hem getroffen, en door vele banden was hij aan Duitsche Vorstenhuizen vermaagschapt. Juist in die dagen werden deze banden vermeerderd door de voltrekking, op den Achtsten October 1842, van het huwelijk zijner beminde dochter de Prinses Sophia met Prins Karei Alexander Augustus Jan Erfgroot-hertog van Saksen-Weimar-Eisenach: zoo was er een aanloksel tot een herhaalden uitstap naar Weimar. De straks vermelde reis naar Silezië geschiedde in het belang van 's Konings bezittingen aldaar. Het was de laatste maal dat hij de grenzen overschreden had. Gewigtige gebeurtenissen stonden voor de deur.
VI.
De Grondwet, wier handhaving bij de inhuldiging van Willem den Tweede door den Koning en de Staten-Generaal bezworen was, had drie maanden te voren eene herziening ondergaan; met de uitvaardiging der Wetten, waarin de aange-bragte veranderingen vervat waren, had Willem de Eerste zijne Eegering besloten. Die veranderingen werden door velen als onvoldoende beschouwd; en de nieuwe Koning zou bij sommigen goedkeuring gevonden hebben, indien hij het oordeel had uitgesproken over zijnen Vader, door terstond de Volksvertegenwoordiging uit te noodigen om in gemeen overleg te tre-
459
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
den met de Kroen tot eene nieuwe herziening op breedere schaal. Willem de Tweede verkoos te beginnen met de wonden van het verledene te heelen, en met de Staatswet die hij ontvangen had, door een milderen geest zijner regering in meer gewenschte overeenstemming te brengen met de reg-ten en belangen van al zijne onderdanen, totdat de tijd zou gekomen zijn om haar van de overgeblevene gebreken te zuiveren. Dit streven om met behoud der bestaande Staatsregeling den toestand van het oogenblik te verbeteren, verhinderde niet dat een driftiger verlangen naar eene nieuwe Herziening zich een weg baande in de Volksvertegenwoordiging en daar veld won.
liet was echter eerst in October 1843, dat de beide Kamers der Staten-Generaal, in haar gemeenschappelijk antwoord op de Troonrede, van eene herziening der Grondwet gewag maakten. Zij gebruikten daarbij deze woorden: «Wij ver-,/wachten met vertrouwen, dat de Regering het geschikte tijdsstip tot herziening onzer Grondwettelijke instellingen niet zal z,laten voorbij gaan.quot; De Koning liet dien wenk niet onopgemerkt en sprak de Afgevaardigden uit de Staten-Generaal die hem dat antwoord overbragten in dezer voege toe: ;/De „Staten-Generaal kunnen zich verzekerd houden, dat ik alle „belangen des Lands met een naauwlettend oog blijf gade-z,slaan, en Hun Edel-Mogenden kunnen er zich met vertrou-„wen op verlaten, dat ik op mijnen tijd niets zal verzuimen, „wat mijne overtuiging mij zal aanwijzen als geschikt en nood-„zakelijk om tot wezenlijke verbetering van onzen inwendigen „toestand bij te dragen.quot;
Een jaar later, toen de regeling der geldelijke aangelegenheden door de Leeuiugswet haren loop had gekregen, ging de Tweede Kamer een stap verder door in haar antwoord deze woorden te lasschcn: „Wij achten het wenschelijk, dat de „dagen van kalmte en vrede door de Voorzienigheid thans „aan Nederland geschonken, gebruikt mogen worden tot eene „tijdige herziening en verbetering onzer grondwettelijke in-„stellingen.quot; Doch de uitdrukking van dezen wensch werd
460
DERDE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
door de Eerste Kamer geacht Iniiten hare bevoegdheid te liggen en bij gevolg in een gemeenschappelijk antwoord strijdig te zijn met de Grondwet; de twee Kamers konden niet tot overeenstemming gebragt worden, en daar de Koning het niet voegzaam oordeelde afzonderlijke antwoorden te ontvangen, zoo bleef de Troonrede van 1844 onbeantwoord. Toen werd bij de Tweede Kamer door negen harer Leden, met den Leydsehen Hoogleeraar Johan Eudolph Thorbecke aan het hoofd, een Voorstel ingediend, waarvan de aanneming een eerste stap zou zijn, door de Volksvertegenwoordiging gedaan, tot eene vernieuwing der geheele Grondwet in hare beginselen en grondslagen. De voorstellers waren in de Kamer de woordvoerders eener partij, die in eene nieuwe Staatsregeling een nieuw tijdperk van volkswelvaart en nationale kracht voorspelde. Deze partij uitte hare wenschen en beschouwingen in gesloten kringen, door gedrukte Vertoogen en in Petitiën aan de Staten-Generaal. Haar leus was „Vooruitgangquot;: „Vrijzinnigequot; haar naam.
Gedurende de beraadslaging der Tweede Kamer over dit voorstel, magtigde de Koning zijnen Minister Marinus Willem de Jonge Van Campens Nieuwland, die aan Van Hall was opgevolgd in het Departement van Justitie, om aan de Kamer de verzekering af te leggen, dat de verklaring door den Koning aan de Afgevaardigden uit de Staten-Generaal in 1843 gedaan, nog steeds de uitdrukking bleef zijner voornemens, bepaaldelijk ook ten aanzien der Grondwet. De Minister ontvouwde daarbij het geheele gevoelen des Konings, waarin door al de Ministers gedeeld werd en dat hierop neder kwam: „Voor elke Grondwet, men erkende het, komt eens een tijd van Herziening: omdat alles verandert, alles zich wijzigt. Maar eene Grondwet, zal zij vrucht dragen, moet wortel schieten in het volksleven, en dat kan zij niet wanneer zij ten doel staat aan elke vordering van het oogenblik. Daarom verbiedt de Nc-derlandsche Grondwet, door eene uitdrukkelijke bepaling, alle verandering, waartoe de gebiedende noodzakelijkheid uiet door eene Wet erkend wordt. De Koning is door zijnen eed ge-
461
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
bonden die bepaling te handhaven, en hij kan tot zoodanige Wet noch voorstel doen noeh medewerken, omdat hij de overtuiging dier noodzakelijkheid niet verkregen heeft,quot;
De beraadslagingen over het Voorstel der Negen Afgevaardigden werden door allen die in Staats-aangelegenheden belangstelden, met angst en oplettendheid gade geslagen. Door het aannemen van het Voorstel, nadat de Regering de bovenstaande verklaring had afgelegd, zou de Volksvertegenwoordiging blijkbaar zich zelve een ongrondwettig overwigt tegenover het Koninklijk Gezag geven, en door het te verwerpen, zou zij zich tot beginsel stellen dat het oogenblik met geduld moest verbeid worden, waarop de Koning de overtuiging zou erlangen van de noodzakelijkheid eener Grondwetsherziening. Het Voorstel werd verworpen. Toen was er vreugde, en er was groote spijt. De beraadslagingen die gevoerd en die voorafgegaan waren over het Adres van Antwoord bragten te weeg, dat de bevolking van het kleine Land, waar steeds de leus geweest was ,/Eendragt maakt magt,quot; in twee parlementaire legers verdeeld werd. Het eene, aangroeijende door vlijtige werving en dringende wapenkreten, was het leger der Radicale Staatshervormers, met afdeelingen van Gematigden Vooruitgang, van Snellen Vooruitgang, en met voorvechters die ia hun vaaadel, wanneer zij het in hunne Vrijzinnige voortvarendheid geheel ontrolden, den valbijl vertoonden, waaronder een Koning van Frankrijk geboet had, zoo zij zeiden, voor zijne eigene zwakheid en de misdaden zijner voorgangers. Het overige der Natie met de Regering aan 't hoofd, werd onder den algemeenen naam van Behoud begrepen, ofschoon er groote verscheidenheid bestond van 't geen in ieders oog behoudens-waardig was, en onder dien naam toen ook zij gerekend werden, die terug begeerden wat in hun oog behoudens waardig geweest was. De Koning zelf als hij het verlangen hoorde uiten naar ontbindbare Kamers, naar een Homogeen Ministerie, naar Directe Verkiezingen, naar de geheele huishouding van de meest ontwikkelde Constitutioneele Staitsinrigting, dan wees hij op de bevolkingen van Dertig-millioenen in Engeland en
462
UERUE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
Frankrijk. Daar — deed hij opmerken -—■ was plaats voor politieke partijen, die zich met talent kunnen doen hoorei) in welgeschrevene Dagbladen ; daar kunnen de verschillende stelsels van Staatsbestuur mannen genoeg vinden om ze waardiglijk te vertegenwoordigen telkens wanneer eene Kamer moet ontbonden worden: daar is het te verwachten dat de Vorst bij elke Ministerie-wisseling bekwame Staatsmannen genoeg voor zijne keuze zal vinden, ieder voor een tak van algemeen bestuur berekend en gezind om te zamen eéne Staatkundige gedragslijn te volgen. En zag hij dan op den geest zijner onderdanen en hun Drie-millioental, dan kon hij zich van de wenschelijkheid van den aangeprezen regeringsvorm voor zijn klein volk niet overtuigen. Misschien, zoo hem een Vader-landsche opvoeding te beurt was gevallen, zou hij zich het zinnebeeld herinnerd hebben door den Dichter Jacob Cats voorgesteld
0 gt;
van den man met het Hodderkleed, dien de lange, wijde, ruime, lastige kleedingstukken waarin hij zich gedost heeft, beiemmeren bij eiken stap tot vooruitgang. In dien zin althans oordeelde de Koning.
Ten aanzien van den tijd der Herziening gaf de Troonrede van 1845 gelegenheid tot eene openhartige verklaring. „Bij het vermelden der grondwetquot; ■— dus luidden 's Koning woorden — „en met terugzigt op het verledene, mag ik niet na-„laten op nieuw mijn gevoelen le doen kennen, dat het wij-z/zigen dier Grondwet pligtmatig behoort te rusten op eene „overtuiging van noodzakelijkheid. Tot nog toe, Edel-Mo-„gende Heeren, is zoodanige overtuiging bij mij niet geves-„tigd: maar ik herhaal de verzekering, dat zoodra dit plaats „zal hebben, ik niet zal aarzelen om daarvan door een Voor-„stel aan l Edel-Mogenden te doen blijken.quot; Het bescheiden „antwoord der Staten-Generaal behelsde de verzekering, dat het gevoelen van Zijne Majesteit ook geheel dat was van de Vertegenwoordigers des Volks.
De Zitting, die in October 1846 werd geopend, ging voorbij zonder dat in de statelijke woordenwisseling tusschen den Koning en de Volksvertegenwoordiging, van Grondwets-
463
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
herziening gerept werd. Doch des te heviger werd de toon van Dagbladen en Vlugschriften, waarin de Koning gehoond, de Ministers verguisd, de Staten-Generaal gegispt, de strijd voor politieke beginselen als een pligt verkondigd, de Herziening der Grondwet als het redmiddel geprezen werd dat het Land van alle kwalen zou genezen, en de onmisbare zegepraal voorspeld eener nationale deelneming aan de drijvende kracht, die voeren zou tot den meest voortreffelijken regeringsvorm.
ïe midden dezer beweging brak de Achttiende October aan van het jaar 1847, waarop als naar gewoonte de Zitting der Staten-Generaal moest geopend worden. Bij de Herziening van 1840 was eene bepaling vastgesteld, volgens welke de wijze waarop de Verkiezingen zouden plaats hebben, door eene Wet moest geregeld worden. Eene poging, bijna jaarlijks herhaald, om die Wet zoo te ontwerpen, dat zij de goedkeuring eener meerderheid in de Tweede Kamer kon verwerven, was in de vorige Zitting wederom mislukt, en het scheen dat de Grondwet over dit onderwerp onoplosbare strijdigheden behelsde. Toen verklaarde de Koning in de Troonrede van dien dag, dat er naar zijne meening, «eene onbetwistbare noodzakelijkheid bestond, om de bepalingen der Grondwet, welke tot het Stem- en Kiesregt betrekking hebben, te verduidelijken.quot; Hij herinnerde daarbij, hoe hij vroeger de verzekering gegeven had, van niet te zullen aarzelen /,zoodra de overtuiging der noodzakelijkheid van het wijzigen der Grondwet bij hem zou zijn gevestigd, daarvan door een foorstel aan de Staten-Generaal te doen blijkenquot;, en bij de verklaring dat die tijd nu geboren was, werd deze gevoegd „dat het welzijn van den Staat medebragt om bij dezelfde gelegenheid ook eenige andere bepalingen der Grondwet, welker wijziging noodig kon worden geacht, te veranderen.quot; Door geen politieke proefnemingen zou bij deze gewigtige Staatshandeling het geluk des volks in de waagschaal worden gesteld: „de „voorstellen — dus sprak de Koning verder — zullen het be-„wijs met zich brengen, dat ik geeue veranderingen schroom „welke geacht kunnen worden tot werkelijke, door de onder-
464
DERDE HOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
„vinding aangewezene verbeteringen in het Staatsbestuur te „zullen leiden.quot; Met een plegtig en hoog-ernstig woord werd de mededeeling aldus besloten: „Ik zal ze aanbieden met dal „vertronwen, hetwelk mij het bewustzijn scheukt van niets te „beoogen, dan hetgeen het waarachtig heil van Nederland kan //bevorderen. Meer dan immer zullen wij daarbij behoefte ge-z/voeleu aan den zegen des Almagtigen. Hij verlichtte ons „door Zijne wijsheid en bestnre de harten des volks, dat het //eendragtig blijve. en. gelijk het tot hiertoe deed. de ware „vrijheid zoeke in liefde voor orde en in ontzag voor overheid „en wet.quot;
Zeer verschillend waren de indrukken door deze woorden der Troonrede te weeg gebragt. Die aan de beide uitersten der strijdige meeuingen stonden, waren misnoegd; aan de eene zijde omdat het wijzen op de lessen der ondervinding te weinig beloofde, aan de andere zijde uit vrees dat de Koning zich op een helling geplaatst had die voeren moest tot een volkomen. Deraokratie. De gematigden bouwden op de openheid en den ernst, waarmede de Koninir gesproken had, de hoop op belangrijke verbeteringen.
De voorschriften der Grondwet in de Troonrede bedoeld als vereischende, naar de overtuiging der Begering eenige wijziging, bepaalden zich tot die waarover de Meerderheid in de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich gunstig had uitgelaten toen daar de vroeger bedoelde Voorstellen, door negen Afgevaardigden in 't laatst van 1844 gedaan, waren behandeld geworden. Directe Verkiezingen, ontbindbaarheid der Kamers en dergelijke dieper ingrijpende hervormingen, oordeelde de Koning dat tot het welzijn van den Staat niet gevorderd werden. De artikelen van Grondwets-herziening die aan de Staten-Generaal zouden worden voorgesteld, waren in 't laatst van September door hem zeiven, in overleg met twee Staatsmannen wier raad hij had ingeroepen, vastgesteld, en hadden vervolgens in een Kabinets-Raad de goedkeuring der Ministers verworven. Het aldus vastgestelde Kabinets-programma tot Grondwets-herzienina', waarvan de Koning verlangde dat niet
465
LEVEN VAN WILLEM HEK TWEEDE.
466
wm worden afgeweken, werd tot onderscheiden Wets-Onlwer-peu gebragt door eene Commissie van vier Ministers, Baud, Van Randwijk, Van Hall en De Jonge, wien als vijfde Lid was toegevoegd een der twee zoo even bedoelde raadsmannen des Konings, die eerlang als Minister stond op te treden. Bij het opmaken der Wets-Ontwerpen en bij de overweging daar. van in menigvuldige Kabinets-Kaden gedurende de maand December, bleek het dat een der Ministers eene afwijking op twee punten van het Herzienings-programma verlangde. Van Hall drong er op aan, dat door eene bepaling in de Grondwet aan de Regering de verpligtiug zou worden opgelegd om door eene Reken-wet hel beheer van 's Lands geldmiddelen te regelen, en dat voortaan bij het beslissen over veranderingen of bijvoegingen in de Grondwet het besluit eener Dubbele Tweede Kamer zou worden opgemaakt bij eene meerderheid, niet van drie-vierden maar van twee-derden der aanwezige Leden. Aan dit verlangen werd ten aanzien van het eerste punt toegegeven; maar het tweede gold een Artikel van een Hoofdstuk 't welk de Koning buiten zijn Herzienings-program-ma, door de Ministers eenmaal aangenomen, gesloten had en aan welks onveranderd behoud hij met klem vasthield. Nog-tans was de voorgestelde wijziging van het bedoelde Artikel in de overtuiging des Voorstellers van te groot gewigt dan dat hij ziju verlangen te dien aanzien kon opgeven, en de Minister die in de Leenings-, Conversie- en Muntwetten ge-denkteekenen gesticht had van kracht en bekwaamheid, bekroond door geluk, oordeelde zich verpiigt zijne diensten aan den Koning op te zeggen. Nog een ander Minister, James Albert Hendrik De La Sarraz, die aan Ivattendijke voor de Buitenlandsche Zaken was opgevolgd, trad uit het Kabinet: lijdende aan eene toenemende verzwakking van het gehoor, was hij bovendien door zwagerschap vermaagschapt aan don man die bestemd was om in de plaats van Van Hall op ie treden. De Ministers namelijk die de aftredende zouden vervangen, werden niet gekozen uit de rijen der voorstanders eener geheele Staatshervorming: noch in het Kabinet, noch in
DERDE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
den Eaad van State, noch in de Staten-Generaal was de meerderheid geneigd tot hetgeen men ,/doortastende veranderingenquot; noemde. De Koning riep in het Kabinet twee mannen, die hnnne beginselen openlijk hadden verkondigd, toen zij in 1840 Leden waren geweest van de Dubbele Kamer, waarin toen over de Grondwets-herziening beslist was. Het Departement Vi'.n Financiën werd op den Eersten Januarij 1848 aanvaard door Jonkheer Willem Louis Frederik Chris-tiaan Ridder van Kappard : hij had in 1840 zich met nadruk verklaard tegen alle onwettige uitbreiding van magt der Volksvertegenwoordiging, en hij was het die met Van Doorn van \Vest-Capelle. door den Koning geraadpleegd, in 't laatst van September het verlangde Herzienings-programma had opgesteld. De Minister, die Schimmelpenninek van der Oije in 1846 was opgevolgd, Lodewijk Napoleon Graaf van Eand-wijck, girjg ten zelfden dage over bij het Departement van Buitenlandsche Zaken, en in zijne plaats kwam de voormalige Minister van financiën Van der Heim: deze had in 1840 met zijne waarschuwende stem gewezen aan de eene zijde op de verontrustende verschijnselen eener revolutionaire rigting, aan de andere op de onveranderlijke wet van vooruitgang, waarbij de Constitutioneele instellingen niet mogten stilstaan. Met het oog op deze behoefte der Constitutioneele Regeringsvormen verlangde Van der Heim nu, dat bij de reeds aan-genomene Voorstellen tot Grondwets-herziening nog zou gevoegd worden de opheffing van de drie Standen — de Ridderschappen, de Steden en den Landelijken Stand — aan welke do verkiezing van Leden der Provinciale Staten was opgedragen: hierdoor zouden voor die Staten de Directe Verkiezingen zonder grootere hervormingen worden mogelijk gemaakt.
De Koning gaf toe aan dit verlangen. Maar toen deze voorstellen in den Eaad van State werden overwogen, verklaarde de meerderheid van dien Raad, gelijk ook de meerderheid in den Kabinets-Raad gedaan had, zioh tegen de opheffing der Standen, en deze belangrijke wijziging der Grondwet bleef dus buiten de Herzienings-Voorstellen. die in zeven-en-
3(1*
467
r.FVI'.N VAK WILLEM KEK TWEEDE.
twintig Wets-Ontwerpen vervat, aan de Staten-Generaal zoudeu worden aangeboden. Reeds was de uitslag der overwegingen van den Raad van State in een Rapport van den Koning zu-mengevat. toen het rammeijen gehoord werd van het gewold der Volken tegen de grondslagen vai; alle Staten. Sicilië was in oproer om haren Souverein in Napels de hervormingen af te dwingen, waarom zij vruchteloos gevraagd had. De Regeringen van Italië sidderden voor de tegen haar gerigte oorlogskreet ,/Viva Pio Xono.quot; De strenge Staatsman, die een halve eeuw het roer der Oostenrijksche Monarehij gestuurd had, vlood heen voor de overmagt der Demokraten, meer nog dan voor de vrijheidskreten der Hongaren of voor hel „Dood aan de Duitschersquot; der Italiaansche Patriotten, En nadat te Parijs ouder het geroep van „Leve de Hervormingquot; de kroon van den Burgerkoning door het gepeupel iu bet slijk was gesleept, had Duitscbland schier geen stad meer, die niet in haar kronijk een Demokratische volksbeweging had op te teekenen.
Willem de Tweede werd sedert het vernemen dier gebeurtenissen een geruimen tijd door ééne gedaciite beheerscht, die hij aldus uitdrukte: „Europa staat in brand en wij moeten zorgen dat de vlam niet oversla,quot; Wie tot hem sprak vernam het uit zijn mond, maar niemand vernam de zelfverloochening ■waarmede hij tot dat einde reeds in de stilte van het. Kabinet was werkzaam geweest. De betrekking der Belgische en Ne-derlandsche Regeringen na hel sluiten der Scheidingstraktateu, was gelijk die gewoonlijk is tnsschen Regeringen in staat van vrede: maar een stap van persoonlijke toenadering tot Leopold ■van Saksen-Coburg, had Willem van Oranje nooit willen doen. Doch voor het algemeen belang moest elke veete wijken, en zoodra hem de Parijsche Februarij-Omwenteling in ai hare gewigtigheid was bekend geworden, zond Willem de Tweede, die wist welke geheime wenschen hem nog altijd werden toegeschreven, in een eigenhandig schrijven aan den Koning der Belgen zijn ridder-woord en zijn Koningswoord: „Koning Leopold kon met volkomene gerustheid zijn wakend oog onverdeeld voor zich uit rigten op Frankrijk: en als het noodig
468
1IKKIJE BOEK. ZESDK HOOFDSTUK.
was kon hij rekenen op ondersteuning uit het Noorden.quot; Als eene gelukkige omstandigheid, doch niet als het gevolg eener persoonlijke daad des ivonvngs, werd de overeenstemming tus-sehen de beide Eegeringen aan de Staten-Generaal medegedeeld. In de zitting der Tweede Kamer van den Zevenden Maart berigtte de Minister van Buitenlandsche Zaken op last des Konings, dat aan den Nederlandschen Gezant te Brussel opgedragen was te betuigen „dat Nederland de grootste waarde hechtte aan de instandhouding en bevestiging der bestaande traktaten en niets anders verlangde of bedoelde, dan de voortduring der onafhankelijkheid van België en de bevestiging der bestaande betrekkingen tusschen de beide Hij ken,quot; Deze aanéénsluiting der twee Nederlandsohe Eegeringen herstelde voor dat tijdsgewricht het bolwerk, dat de Staatkunde van 1815 door de stichting van het Koningrijk der Nederlanden getoond had voor de veiligheid van Europa tegen Frankrijk noodig te oordeelen. De Diplomatie had in 1S30 dit haar werk verbroken: zij erkende nu dat Willem de Tweede— en hij ontving daarvan de verzekering — haar een gewigtige dienst had bewezen bij haren gemeenschappelijken wederstand tegen het geweld der Demagogie dat zich uit Parijs naar alle zijden een weg baande.
Terwijl reeds, te gelijk met de ineesl onrustbarende tijdingen wegens de uitbreiding der Volksregering in Frankrijk, de Dagbladen uit Duitschland berigten gaven van „Concessiën,quot; door de Eegeringen aan de woordvoerders harer volken aller-wege gedaan of toegezegd, werden op den Achtsten Maart de zeven-en-twintig Herzienings-ontwerpen, nadat de vraag of het niet raadzaam ware die nog eenigen tijd terug te houden ontkennend was beantwoord aan de Tweede Kamer ter overweging gezonden. Zij zouden reeds daags te voren, den eersten dag van bijeenkomst zijn ingezonden, ware er uiet eenige grond geweest om te vermoeden, dat in die eerste zitting uit den boezem der Kamer zelve door Leden die vroeger eene uitgebreide Grondwets-Herziening het sterkst gedreven hadden het voorstel zou gedaan worden om haar nu te verdagen. Dit
469
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
470
voorstel was echter niet gedaan. Bij de Ontwerpen was eene Memorie van Toelichting gevoegd, waarin de woorden dei-Troonrede herinnerd werden als -het rigtsnoer, waaraan de Regering getrouw was gebleven door in de aangeboden Ontwerpen alleen die wijzigingen op te nemen, die, als „werkelijke, door de ondervinding aangewezene verbeteringenquot; konden beschouwd worden. In den Minister-Eaad was het denkbeeld geopperd, om de Wets-ontwerpen te doen vergezeld gaan van eene Koninklijke Boodschap, waarbij aan de Staten-Genevaal lt;le vergunning wierd aangeboden, om, in geval meerdere wijzigingen noodig werden geoordeeld, zelve daartoe de eerste voorstellen te doen: doch dit loslaten van een vroeger vastgehouden beginsel werd door de meerderheid afgekeurd. Het bleek spoedig dat de voordragt der Regering eene verontrustende spanning in het Land te-weeg-bragt. Niet alleen traden er dreigend voor het aangezigt des Konings lieden, die door overrompeling zich naar boven wilden dringen, gelijk zoo velen die in Frankrijk op de puinhoopen van het Koningschap als nieuwe magthebbers te voorschijn kwamen; niet alleen werden de opregte voorstanders eener radicale Staatshervorming vervuld met spijt en verontwaardiging; — maar ook uit de gelederen van het Behoud verlieten velen dc vanen der Regering men hoorde dezelfde lieden wat zij weinige weken geleden als onaannemelijk, buitensporig, verderfelijk hadden uitgekreten, nu als politieke wijsheid verkondigen. Terwijl bij de meest hardnekkige Regeringen eene neiging bespeurd werd om voor den revolutionairen aandrang een weinig te buigen, vond men het voor 't minst onvoorzigtig dat de Nederlandsche zich hal-starrig betoonde, alsof zij al wat er om haar heen gebei rde voor niets telde. In de Afdeelingen der Tweede Kamer werden de ingekomen Wets-ontwerpen zoo ongunstig ontvangen, dat ontwijfelbaar, wanneer zij aan eene openbare beraadslaging in die dagen van Europische volksberoering wierden onderworpen, de Regering door de meerderheid verlaten, de prooi harer vroegere tegenstanders zou worden. Onderrigt van de stemming die er heerschte in de Kamer en daarbuiten, begon
ZESDE HOOFDSTUK.
471
DERDE BOEK.
de Koning verontrust te worden door een voorgevoel alsof het tijdstip niet verre af kon zijn waarop hij niet meer zou kunnen handelen, terwijl hij hel nu nog in zijne vnagt had misschien noodlottige gebeurtenissen voor te komen. Zijn oordeel over de Staatsinstellingen die men scheen te willen doordrijven, was niet veranderd, maar hij was bereid zich daaraan te onderwerpen. De gedachte aan een troonsafstand kon geen voedsel bij hem vinden: de Goddelijke Voorzienigheid had, naar zijn gevoelen, de erfgenamen van zijn Huis aan 't hoofd geplaatst van het Nederlandsche Volk, en op dien post stand te houden totdat zij door de Allerhoogste Magt wierden afgelost, was een pligt waarop hij den Prins van Oranje zijn zoon, vroeger gewezen had en later gewezen heeft.
Zoo vond de morgen van Maandag den Dertienden Maart hem gekomen tot het besluit, om de gedragslijn te laten varen die hij tot hiertoe ten aanzien der Grondwetsherziening gevolgd had. De overtuiging echter der noodzakelijkheid was zijn eenige beweegreden, en hij begreep, daarvoor een beteren grond te moeten hebben dan de berigtru die tot hem waren gekomen. Hij nam dus voor, aan zijn besluit niet eer eenig gevolg te geven dan het Verslag zou zijn opgemaakt van het voorloopig onderzoek der Herzienings-ontwerpen in de Afdeelingen der Tweede Kamer. Doch dit Verslag kon eenige dagen verwijlen, en de voormiddag-uren bragten nieuwe tijdingen, schrikverwekkend als stond de Revolutie voor de deur. Toen deed dr. Koning den Voorzitter der Tweede Kamer Jonkheer Willem Boreel van Hogelanden tot zich roepen. Deze verschenen zijnde en gevraagd naar de gezindheid der Kamer, gaf de bevestiging van 't geen ook de Minister van Financiën weinige oogenblik-ken te voren den Koning had te kennen gegeven, dat zelfs de Afgevaardigden die tot hiertoe de Eegering het meest ondersteund hadden, in de gelederen van den tegenstand waren overgegaan. „In dat geval is geen tijd te verliezen — dus klonk het veelbeslissend woord — „ga uit mijnen naam aan „uwe ambtgenooten zeggen dat, nu ik zie dat mijne voorstelden niet voldoende zijn, ik bereid ben aan hun verlangen
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
//gehoor te geven en alles toe te staan wat tot welzijn van „het Land zal kunnen strekken.'' De redenen dezer gewigtige verklaring werden nader ongeveer in dezer voege ontwikkeld; /,de ontwerpen van Grondwetsherziening aan de Kamer aangeboden, waren ingerigt naar de vroegere denkbeelden van de Meerderheid der Kamer, toen er geen nitzigt bestond dat eene ruimere Herziening ingang zou \ inden; nu echter die Meerderheid eene veranderde denkwijze aan den dag heeft gelegd, bestaat er meerdere vrijheid om aan den wenseh door velen uitgedrukt te voldoen; de Koning wensebt daarover het verlangen der Kamer te kennen, opdat er dien-overeenkomstig nieuwe voorstellen van de Regering kunnen uitgaan ; het uiten van dien wenseh geschiedt „proprio motu_;:' hij oordeelt het wenschelijk dat noch de Drukpers noch eenige aandrang van buiten schijne invloed te hebben gehad op de nieuwe voor • stellen der Kamers, die hij daarom spoedig hoopt te ontvangen; hij stelt er prijs op dat het Volk ontzag blijve hebben voor het oordeel der Staten-Generaal, en de zamenwerking van de Kamer met den Koning zal daartoe bevorderlijk kunnen zijn.quot;
Deze boodschap des Konings overgebragt in de Afdeelingen der Tweede Kamer die vergaderd waren, en terstond ruchtbaar geworden, verwekte de levendigste gewaarwordingen. Terwijl de Koning zich met den Voorzitter der Tweede Kamer onderhouden had, waren de Ministers buitengewoon vergaderd geweest om over eene verhooging der Begróoting voor de Departementen van Oorlog en Marine te beraadslagen — en zij vernamen het gebeurde door het algemeen gerucht. De Kaad van State was vergaderd geweest, de Prins van Oranje had die zitting bijgewoond - en de Koning had met verwaar-loozing van alle Gonstitutioneele vormen, zonder één van de Raadslieden der Kroon te hooren, een stap gedaan zoo ge-wigtig voor de toekomst van het Vaderland!
Den volgenden morgen vervoegde zich een der Ministers tot den Koning met de betuiging van aller bevreemdingen van hun beklag. Hij ontving de verzekering van 's Konings leedwezen, dat de mededeeling zijner veranderde zienswijze aan den Voor-
472
DEKUK BOKK. ZESDE HOOFDSTUK
zitter der Tweede Kamer, als eene op zich zelve staande daad, plotseling eene ruchtbaarheid had verkregen, waardoor dff Ministers eene krenking moesten gevoelen die hij niet bedoeld had. Maar 't was niet te ontkennen, het //proprio motuquot; was gesproken en kon niet teruggenomen worden. — Die dag ging voorbij zonder andere gebeurtenissen dan dat de Nederlandsche Gezant bij het Hof' van Groot-Brittannië, Gerrit Graaf Schimmelpenninok, uit London werd ontboden. In de Hofstad heerschte groote gisting, door de levendigheid, waarmede in alle kringen en op alle openbare plaatsen het onderwerp van den dag, onder goeden afkeuring, besproken werd. De beweging werd vermeerderd door eene bijzondere omstandigheid. De Ligtingen der Nationale Militie van twee jaren waren buitengewoon opgeroepen, en een groot aantal Lotelingen moest zich dien dag te 's Gravenhage vereenigen. De jonge Soldaten trokken bij hoopen voorbij het Paleis onder het geroep van //Leve de Koning:quot; in oogenblikken waarin de loop der gebeurtenissen door de opgewondenheid der gemoederen beheerscht wordt, heeft elke vertooning of uiting der volksstemming haar gewigt.
In den morgen vao Woensdag begon zich, te gelijk met zeer vergroote berigten wegens de blijdschap die zich over 's Konings Liberale verklaring in de twee groote koopsteden des Lands door verlichting en andere vrengdebetooningen zou geopenbaard hebben, in de Hofstad het gerucht te verspreiden van een voornemen, otn door een volksoptogt insgelijks die blijdschap aan den dag te leggen. Personen, die bekend stonden als drijvers der beweging, zag men in meer dan gewone bedrijvigheid. Er heerschte eene bijzondere verwachting, bij sommigen eenige bezorgdheid. De Ministers waren gewoon des Woendags ten twee ure in Rade bijeen te komen; op verlangen van twee hunner werd de opening der Vergadering dien dag twee uren vervroegd. Eenparig was hun besluit; een verzoek om uit hunne betrekking ontslagen te worden, niet omkleed met eenige reden, door alleu geteekend, werd onverwijld aan den Koning gezonden: tot afwachting van het antwoord, bleef de Minister-raad vergaderd. Het antwoord liet
473
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
zich niet wachten; „de drang der omstandigheden verpligtte den Koning het ontslag zijner Ministers aan te nemen; in hun aanbod zag de Koning een nieuw bewijs hunner trouw, waarop hij hoogen prijs stelde; zij werden allen uitgenoodigd om de zaken hunner Departementen gaande te honden totdat de keuze der nieuwe Ministers bepaald zou zijn.quot; Tot, deze keuze — de Koning gevoelde het — zou hij de aanwijzing behoeven der Partij, die de wending zijner Staatkunde als haren triomf beschouwde. Doch in de eerste plaats sloeg hij het oog op een man die, ofschoon de Vrijzinnige Partij zich zijn naam toeeigende, zelf tot geene partij behoorde, en die in de algemeene achting stond aangeschreven als de onafhankelijke en Vaderlandlievende Volksvertegenwoordiger bij uitnemendheid. Zoo-dra de aftreding der Ministers beslist was, had de Koninjr een onderhoud met Lodewijk Caspar Lnzac.
In den avond van dien dag, bij het ingaan van tien nacht, had, gelijk voorzien was, een optogt plaats van werklieden en muzikanten, geleid door Demokratische Dagbladschrijvers, die met vaandels en fakkels, onder het zingen van Volksliederen zich naar de paleizen van den Koning, van den Prins van Oranje en van Prins Frederik begaven en hun quot;Levequot; ter eere der Leden van het Vorstelijk Huis, afwisselden met -de kreet waaronder in Frankrijk de Julij-troon was omvergehaald quot;Leve de Hervorming.quot; Tweemalen verscheen de rondtrekkende volkshoop voor het paleis des Konings met verhoogde opgewondenheid. De deuren werden geopend; de Koning trad in het midden der juichende menigte en steunende op zijne gemeenzaamheid reikte wie wilde hem de hand toe, misschien een hand die de pen gevoerd had tot, verguizing van het Koningschap. Ook Lnzac ontving een deel der hulde, door deze volksvertooning gebragt aan de nieuwe Staatkunde ■waarvoor Willem de Tweede — zijns ondanks — de baan geopend had.
Daags daaraan — het was Donderdag de Zestiende Maart — lt;leed de Koning de Gezanten van Oostenrijk, Groot-Brittannië, Fruissen en Rusland tot zich roepen, om hen, als vertegen-
474
DERDE HOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
woordigende eenigermate geheel Europa, den aard te doen kennen der gebeurtenissen, die onder hunne oogen voorvielen, llij verklaarde hnn openhartig dat, nu eene verandering vtui Staatkunde eene voorwaarde was geworden van behoud, hij liever had willen schijnen vrijwillig toe te geven, dan door geweld gedwongen worden. Hij deelde hun zijn onderhoud mede met den Voorzitter der Tweede Kamer; «hij had de uitdrukking «proprio motuquot; niet gebruikt om die aan de Tweede Kamer te doen overbrengen, maar om Eoreel het terrein te doen kennen waarop hij stond, en deze had ook bij zijne eerste mededeeling in de Sectiën, zeer juist den inhoud zijner boodschap onderscheiden van de meer persoonlijke bijvoegselen ; doch ondervraagd naar het inconstitutioneele verschijnsel eener boodschap die niet door de tussehenkomst van een Minister tot de Staten-Generaal kwam, had de Voorzitter niets anders kunnen antwoorden dan 't geen de waarheid was, dat de Koning gehandeld had zonder een zijner Ministers te raadplegen; en dit antwoord terstond door een der Afgevaardigden aan een der Dagbladen toegezonden, was daarin reeds des avonds wereldkundig geworden; de Ministers hadden bij dien zamenloop van omstandigheden — hij herkende het — reden gehad om zich gekrenkt te gevoelen, en hunne aftreding had hem in eene onaangenamen toestand gebragt; hij gaf aan de Gezanten van dezen loop der zaak kennis, opdat zij daarvan mededeeling zouden kunnen doen aan de overige Vertegenwoordigers van buitenlandsche Regeringen en aan hunne Hoven verslag geven van 't geen er in Nederland voorviel.quot;
Bij dezelfde gelegenheid werden de Gezanten verwittigd dat er tegen den avond van dien dag eene herhaling was aangekondigd van het tooneel van den vorigen nacht; ditmaal zou de volksvertooning uitgaamp;n van Studenten der Leydsche Hooge-Sehool en van den Handelstand te Rotterdam. De Koning betuigde zijn leedwezen over dergelijke „üvatiënquot;, die, terwijl hij ze niet kon beletten, zeer ligt, ofschoon uitgelokt door gevoelens van welwillendheid, eindigen met dienstbaar te worden aan de oogmerken van kwaadwilligen. He optogt
475
LEVEN VAN WILLEM DEK TWEEDE.
echter vau dien avond ontaardde niet alzoo: die er deel aan namen, waren voornamelijk arbeiders aan 's Konings bouwwerken, wier vreugdebetooning geen anders bron had dan erkentelijkheid aan hunnen weldoener. Poch wat het Gezag scheen niet te kunnen beletten, dat deed eene treurmare, nalaten uit eerbied voor ouderensmart.
Op Vrijdag den Zeventienden Maart kwam te 's Gravenhage een schrijven van 's Konings gezant te Madrid, meldende dat volgens eene kennisgeving van den Hertog van Saldanha Eersten Minister van Portugal, het Hof te Lisbon, op eene tijding daar ontvangen, den rouw had aangenomen wegens het afsterven van den Nederlandschen Prins Alexander Eeeds op den Twintigsten Februarij was de veelgeliefde tweede zoon van den Koning en de Koningin der Nederlanden op het eiland Madeira overleden, doch de tijding regtstreeks naar Holland gezonden, was door tegenwind opgehouden. Noch de veerkracht van een sterk gebouwd ligchaam, noch de vastheid van een mannelijken geest, noch de oplettendheid waarmede hij was omringd geworden door ouderliefde en broedertrouw en vriendenzorg, hadden eene uitterende kwaal, die zich in hat klimaat van Nederlaud ontwikkeld had, belet onder den zach-teren hemel en als in den schoot der mildste natuur, al de levenskrachten van den negen-en-twintigjarigen afstammeling uit Koningsbloed e.i Kei/.ersbloed te verslinden. Het leger verloor in Prins Alexander een wakkeren Kavallerij-Generaal. Voor de Vorstelijke ouders was het verlies smartelijk van een zoon, in wiens studiën, karakter en uitspanningen beiden steeds groot behagen hadden gevonden, en vvien de vervulling zijner levenspligten vergund had veel in de nabijheid te wezen zijner Keizerlijke Moeder. Het geheel was verbroken van het broe-deren-drietal, waarin het Vaderland zou gewenscht hebben drie handhavers van drie voorwaarden zijner toekomst te vinden, cén in den zetel van het Oppergezag bekleed met kracht en waardigheid, één inden zadel ter Landsverdediging aan't hoofd van een strijdvaardig leger, één bij het geschut eener Oorlogsvloot ter beveiliging van handel en koloniën. De levendigheid
476
ZESDE HOOFDSTUK.
477
DKKDK HOEK.
der Hofstad werd plotseling vervangen door doodsche treurigheid, en de State.n-Generaal hadden regt in een Adres van Rouwbeklag de plegtige verzekering af te leggen, dat in de algemeene deelneming in den rouw van den getroffen Koning en de treurende Koningin een blijk was te zien van ds gezindheid der Natie, «om zich in die gewigtvolle oogenblikken aan haren Koning aan te sluiten.quot;
Een Dichter vergelijkt de droefheid bij wilde dieren die het hart verscheuren: dat van Willem den Tweede was in die dagen aan veler woede ter prooi. De wending zijner Staatkunde nam spoedig eeue verontrustende rigting. Het Verslag der Afdeelingen van de Tweede Kamer werd op den Zestienden vastgesteld. Het behelsde een aantal Voorstellen die fle Kamer meende dat, ook met het oog op //hetgeen in den laatsten tijd iu Europa was gebeurd, de grondslagen eener zeer ruime Grondwetsherziening zouden bchooren uit te maken.quot; Van dit Verslag kennis hebbende genomen, gaf de Koning den volgenden morgen — den morgen van den Zeventienden — zijne goedkeuring aan het ontwerp van een Besluit, waarbij de taak om „met overweging van de wenschen der Tweede Kamer,quot; aan den Koning een volledig ontwerp van Grondwetsherziening voor te stellen, werd opgedragen aan vijf mannen, waarvan vier behoorden tot de negen Leden der Tweede Kamer, die in December 18-14 het Her-zienings-voorstel gedaan hadden waartegen de Itegerinir zich zoo nadrukkelijk verklaard had. Het waren Luzac en Thov-becke, reeds genoemd, benevens Jacob Mattheus de Ivempe-naer en Lambertus Dominicus Storm, en aan hun hoofd was als de eerste in rang van benoeming, een man die zich nog niet in 's Lands Raadzaal had kunnen doen hooren, maar die in zijne schriften zich een vurig voorstander betoond had van groote Hervormingen, inzonderheid van regtstreeksohe verkiezingen, Dirk Donker Curtius. Aan deze Commissie werd nog een tweede last opgedragen; zij moest hare denkbeelden mededee-leu omtrent de zamenstelliug van een nieuw Ministerie. Nadat echter de Koning aan dit Resliutsontwerp zijne goedkeuring
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
had gegeven, bragt hij, op de mogelijke gevolgen daarvan opmerkzaam gemaakt, daarin deze twee gewigtige veranderingen: het ontwerp van Herziening door de Commissie voor te dragen moest zich bepalen tot de voorstellen der Tweede Kamer, en de taak der zamenstelling van een nieuw Ministerie werd teruggenomen. Uoch — een oogenblik nadat 's Konings hand het potlood had nedergelegd waarmede zij deze wijzigingen in het Besluit had aangeteekend op de kant van het papier waarop het geschreven stond, werd het vaderhart getroffen door de smartelijke tijding uit Madrid aangebragt, en het Besluit verscheen onveranderd des avonds in het Eegeringsblad.
Op het berigt van deze benoeming deden de Ministers aan wie tot hiertoe hun ontslag wel toegezegd maar nog niet schriftelijk gegeven was, een dringend verzoek dat aan hun tusschen-toestand onverwijld een einde mogt worden gemaakt, „nadat hun het vertrouwen des Konings geheel ontvallen was^ kon geen hunner meer voor eene regeringsdaad verantwoordelijk zijn.quot; Het ontslag volgde op den Negentienden. Dien-zelfden dag nam Donker Curtius de plaats in van De Jonge; maar voor den Koning werd daardoor de moeijelijkheid te grooter om ook Baud, ook Van der Heim, ook Van Rappard, ook hunne overige ambtgenooten zoo te vervangen, dat het nieuwe Ministerie, zoo niet elk Lid op zich zelf, echter gezamenlijk, te gelijk het vertrouwen des Konings kon erlangen en het vertrouwen der Staten-Generaal. In die verlegenheid werden de vijf mannen ontslagen van het tweede deel der taak hun opgedragen. De Nederlandsche Gezant aan het Hof van Groot-Brittannië Gerrit Graaf Schimmelpenninck inmiddels uit London gekomen, voldeed op den Drie-en-twintigsten Maart aan het verlangen zijns Konings door de weder-zamenstelling van het Kabinet op zich te nemen; en reeds op den Vijf-en-twintigsten verschenen de nieuwe Ministers in de Tweede Kamer der Staten-Generaal om, bij monde van den Voorzitter des Minister-Raads Graaf Schimmelpenninck, hare medewerkinsr en ondersteuning te vragen. Luzac en Donker Curtius traden onder hen op als de welbekende tegenstanders zoo in als buiten de Kamer van het nu
478
ZESDE HOOFDS1UK.
479.
UKKUE BOEK.
verlatene stelsel van JSelioud. Loonardus Antonius Lightenvelt en de Generaal Majoor Charles Nepveu lieten zich door de moeijelijk-heid van het oogeablik bewegen den Koning ter dienst te staan, en van de afgetredene Ministers werd de Yice-Admiraal Rijk in het nieuwe kabinet opgenomen. De benoeming van allen gold echter slechts voor eene tijdelijke waarneming: het zou afhangen van de wijzigingen d;e in de Grondwet stonden gemaakt te worden, of zij in hunnen werkkring zouden kunnen voortgaan.
In de Zitting der Tweede Kamer, waarin de nieuwe Ministers hunne ambtsaanvaarding te kennen gaven, op den Vijf-en-twintigsten Maart, deed de Voorzitter van den Miuister-Raad eene Aanspraak, waarin hij de voor te dragen Grondwet aankondigde als zullende de grondslagen bevatten eener Constitutioneele Monarchij, zoo als die zich in de Britsche Constitutie het volkomenst afspiegelt, met die wijzigingen weike de Xederlandsche landaard en de behoeften des tijds vorderden. De Tweede Kamer ontving deze mededeeling met blijken van goedkeuring; zij verklaarde hare ondersteuning te willen schenken aan het nieuwe Ministerie, en zoo was tus-schen twee van de drie takken der Wetgevende Magt openlijk eene voorloopige overeenkomst gesloten omtrent de grondslagen der toekomstige Grondwet. Ofschoon ieder die de Leden van den nieuwen Minister-Raad kende, hunne Staatkundige eenstemmigheid in twijfel moest trekken, werd echter hunne onderlinge aan-een-sluiting en hunne eensgezindheid met de Tweede Kamer als een geruststellend verschijnsel beschouwd, dat vertrouwen gaf op de toekomst.
Doch nu deed zich voor den Koning de verwikkeling gevoelen, te-weeg-gebragt door de benoeming die hij op den Zeventienden Maart gedaan had. Hij had zich, in zijne op-regtheid, door die benoeming overgegeven aan de leiding-der warmste voorstanders eener Staatshervorming waaraan hij eenmaal besloten had zich te onderwerpen. Doch de benoemde Vijf mannen wier Voorzitterszetel door den Hoog-leeraar Thorbecke werd ingenomen, maakten een Raadgevend Ligchaam uit, dat, ofschoon twee Ministers daarin zitting
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
hadden, buiten de Grondwettige Eegering geplaatst was. Op lt;ien Zes-en-twintigsten Maart werd een getrouw, eerlijk en bekwaam Staatsdienaar van Willem den Eerste, Hendrik Jacob Baron van Doorn van West-Capelle. die wegens overeenstemming met de denkbeelden van Willem den Tweede omtrent de Onafhankelijkheid van den Raad van State, door dezen als Vice-President aan het hoofd van dien Raad geplaatst was, uit deze zijne betrekking ontslagen. Het scheen lt;lat de Commissie, eeniglijk geroepen om den Koning persoonlijk van raad te dienen, ofschoon zij aan het ontslag van Van Doorn geenerlei deel had. de wettige raadslieden der kroon zon gaan overvleugelen: 't geen geschiedde.
Op grond dat haar was opgedragen de hoofdbeginselen eener nieuwe Staatswet, zoo als die door de Tweede Kamer bij haar Verslag van den Zestienden Maart in vijftien hoofdpunten vervat waren «in overweging te nemen,quot; beschouwde de Commissie zich als geheel vrij in hare voord ragt; en hel gevolg hiervan moest zijn dat, wanneer haar Ontwerp niet overeenkwam met die hoofdpunten en met den grondslag door de Kamer met de Ministers bij hunne optreding voorloopig vastgesteld, er botsing moest ontstaan of tusschen de Commissie en den Koning, of tusschen den Koning en zijne Ministers, of' tusschen dezen en de Tweede Kamer; ook dit geschiedde.
Op den Elfden April leverde de Commissie haar ontwerp van gewijzigde Grondwet in: en een bijgevoegd Toelichtend Verslag eindigde met eeil betuiging en een verzoek. De betuiging luidde; //Wij gevoelen de behoefte, de natie over ons werk te laten oordeelen.quot; Het verzoek was, dat het Ontwerp en het Verslag terstond gedrukt en algemeen verkrijgbaar mog-ten gesteld worden. Voor den Koning was naauwelijks eenige keus; zijne toestemming volgde oogenblikkelijk. Aan de behoefte door de Commissie gevoeld om over haar Ontwerp een oordeeel der Natie buiten hare wettige vertegenwoordigers te leeren kennen, kon alleen voldaan worden door dagbladsartikelen, vlugschriften en petitiën: zij bleven ook niet achter. Van de eene zijde werd de ontworpen Grondwet geprezen als
DERDE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK. 481
een meesterstuk van politieke wijsheid: ;/de beschouwingen der Wetenschap, de lessen der ondervinding, de eischen der eeuw, de behoeften van den dag — 't was alles in de gelukkigste overeenstemming gebragt; vereenvoudiging in het Bestuur, vermindering van lasten, ontwikkeling der Natie — dezen zouden de zekere vruchten zijn van het mederegeren der Burgerij en van al de vrijheden aan het volk verzekerd.quot; Ieder dag scheen te lang dien de Koning doorbragt met overweging in zijn Kabinet en bij den Raad van State; spoedig klaagde het ongeduld, dat de Kegering draalde met de herziene Grondwet aan de beraadslagingen der Staten-Ge-neraal te onderwerpen. Nogtans de Regering had reden om bedachtzaam te zijn. Van een tegenovergestelde zijde werd een geheel andere taal gevoerd: „het Ontwerp was niet anders dan een weerklank der Belgische Constitutie, die de duidelijkste sporen droeg van haren revolutionairen oorsprong; in Nederland verlangde men noch alle banden van orde geslaakt te zien, noch de kracht van het Landsbestuur aan overdreven burgerzin op te offeren; er was noch meer rust, noch meer bezuiniging, noch meer volksgeluk te wachten van een Staatsregeling die in de toekomst van het Vaderland niets anders deed zien dan een Koningschap zonder gezag, een Wetgevende Magt zonder waardigheid, en een volk — zijn kostbare krachten verterende in politieke twisterijen; — de Regering had aan de Tweede Kamer eene Grondwet toegezegd die, als de Britsche, eene heilvoorspellende middelares zou zijn tusschen Monarchaal Oppergezag en Volksvertegenwoordiging: zij kon het Ontwerp niet aanbieden zonder ontrouw te worden aan hare belofte.quot;
Door een gelijk verschil van oordeel was de Minister-Raad verdeeld. Op den Elfden Mei gaven de Ministers Schimmel-penninck en Nepveu aan den Koning te kennen, dat het hun niet was gelukt hunne ambtgenooten te bewegen om het Herzienings-ontwerp der Commissie zoo te wijzigen, dat het beantwoordde aan hunne beginselen, dezelfde waarover het Ministerie met de Tweede Kamer was overeengekomen: in-
LEVEN VAN WU.LLM DEN TWEEDE.
dien dus de Koning zich irjogt vereenigen met de zienswijze hunner ambtgenooten, «in dat geval,quot; verklaarde Schimmel-penninck en deed Nepveu gevoelen, moesten zij verzoeken uit hunne betrekkingen ontslagen te worden. Beiden droegen schriftelijk den Koning hunne onderscheiden bezwaren voor, tegen eene Grondwet zoo als die door de Commissie voorgesteld, en nu door de meerderheid van den Minister-Raad goedgekeurd was; maar beiden kwamen daarin overeen, dat de voorgestelde Staatsregeling voeren moest tot de allerongelukkigste uitkomst voor de Kroon en het Volk van Nederland, als zijnde de voorbereiding tot een Republiek.
Veel-beslissend was de keus die nu den Koning te doen stond. Liet hij op de voorgedrageae bezwaren — en zij werden door de drukpers openbaar gemaakt — de twee genoemde Ministers hunne zetels verlaten, dan was aan het Ontwerp der Commissie in zijne algemeene strekking openlijk de Koninklijke goedkeuring gegeven. Werd daarentegen het Ministerie ontbonden, en de meerderheid als de kern van een nieuw aangenomen, dan zou wederom de Grondwets-herziening in het verschiet teruggeschoven worden, en — ook zij die waarschuwden tegen overhaasting, erkenden het — bij den toestand van Europa, bij de spanning der gemoederen, bij de gewigtigheid der aangelegenheden wier regeling op de nieuwe orde van zaken wachtte, was elke vertraging gevaarlijk. Het werd ook ernstig betwist, dat in de ontworpen Grondwet onder eene Monarchale belijdenis de verontrustende strekking verholen was, waarvoor de twee Ministers openhartig en edelmoedig waarschuwden. Zelfs warme bestrijders van ieder denkbeeld eener Volkssouvereiniteit en die het Eenhoofdig Opperbestuur voor Nederland als den alleen wettigen en wenschelijken regeringsvorm beschouwden, verklaarden niets voor de Monar-chij te vreezen van eene ruimere deelneming des Volks aan verkiezingen en regering, zoo als die in het Ontwerp was voorgesteld. Verstandige vrienden van Nederland en Oranje gaven te kennen dat, welke leemten en verkeerdheden zij ook in het Ontwerp hadden aan te wijzen, zij daarin deze drie
482
DE HUE HOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
grondbeginselen behoiiden vonden; het oppergezag bij een ai-stamineling uit het Huis van Oranje-Nassau, het bestuur geregeld door Wetten, en de vrijheid van personen krachtig beschermd. Onjuist mogt de bewering zijn van de meerderheid der Ministers, dat in de uitgegevene geschriften en in een groot aantal petitiën ter gunste van de ontworpen Grondwet, de stem der Natie zich had doen hooren; er mogleu ook in tegen-overgesteiden zin krachtige stemmen zich verheffen; er mogten kringen zijn waarin, bij eenzijdige beoordeeling vau den heerschendeu geest de voorgestelde Slaa'shervorming algemeen verwerpelijk werd gevonden; bij den Koning kon zich geen andere overtuiging vestigen, dan dat de meerderheid zijner onderdanen, deels uit liefde voor beginselen van Slaatkunde. deels uit besef van de behoeften des oogenbliks, verlangde dat, behoudens nadere overweging van de bijzonderheden, de ontworpen Grondwet in hare algemeene strekking niet aan de beraadslaging der Stateu-Generaal onttrokken wierd. De beslissing des Konings werd alzoo teruggebragt tot de vraag, of hij als Koning en als Hoofd van het Kegerend Stamhuis, bereid was, wanneer de Volksvertegenwoordiging iu enkelen en dubbelen getale dit voor liet heil des Lands noodig oordeelde, voor zich en de erfgenamen der Nederlandsehe Kroon afstand te doen van vele regten en zich met een beperkt gezag te vergenoegen. Het antwoord op die vraag was spoedig gegeven. De Dertiende Mei gaf de beslissende koers aan de rigting, waaraan de Dertiende Maart de eerste wending had gegeven. Een Besluit van dien dag verleende een eervol ontslag aan de twee Ministers, die daarom voorwaardelijk verzocht hadden; teu zelfden tijd legde het overgeblevene Ministerie bij monde van den Minister Donker Curtius in de Tweede Kamer onbewimpeld de beginselen open, waarop de Grondwet rusten zou die de Regering voornemens was in beraadslaging te brengen, en die geene andere waren dan die de Natie kende uit het werk der Commissie; en De Kempenaer, aan wiens vluggen geest en innemende welsprekendheid de triomf dier beginselen veel verschuldigd was, werd bij een Besluit van
:il*
48.i
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
denzelfden dag aan 't hoofd geplaatst van het belangrijk Departement van Binnenlandsche Zaken.
Doch hoeveel ook de Koninklijke hand mogt vieren, den draad hield zij vast. Een vernieuwd onderzoek volgde in den Minister-Raad, waarin drie Ministers werden opgenomen, die naar den tijd van ieders benoeming het werk gevorderd en de denkbeelden gevestigd vonden: Arnold Adolf Baron Ben-tinck voor de Buitenlandsche Zaken op den Zeventienden Mei, de Generaal-Majoor Johan Hendrik Voet voor de Zaken van Oorlog op den Twee-en-twintigsten, en Pieter Philip van Bosse voor de Financiën op den Derden Junij.
Op den Zesden en Zevenden dier maand werd het onderwerp dat aller aandacht bezig hield, in den Baad van State behandeld. Sedert geruimen tijd had de Koning de zittingen van dien Raad niet bijgewoond, omdat hij na zijn Besluit van den Eersten April 1842 alle Ontwerpen van Wet en Besluit met zijne Ministers in den Kabinets-Raad voor de Koninklijke beslissing tot rijpheid bragt. Hier had hij de Begrootingen overwogen, hier de Leenings- en Hermuntingswetten, hier de belangrijke Wet van 1847, waarbij het beginsel van den vrijen Graanhandel werd aangenomen, hier de overige Verordeningen onder zijne regering tot stand gekomen. Doch bij de beraadslaging over de Herziening der Grondwet bekleedde de Koning zelf den Voorzittersstoel van den Raad van State, en hij opende die zittingen met het houden eener Rede, waarin hij den invloed schetste der gebeurtenissen, die sedert den aanvang des jaars in Europa waren voorgevallen. De Koninklijke Spreker drukte zijne overtuiging uit, dat de Natie algemeen eene ruime Grondwetsherziening wenschte, en zijne verwachting dat de voldoening aan dien wensch strekken zou tot het welzijn des Lands en tot bevestiging van die banden, die Nederland hechten aan het Huis van Oranje. In deze merkwaardige zittingen van den Raad van State, waarbij de Ministers tegenwoordig waren, werden in de Wetsvoor-dragten, die onderwerpen waren der overweging, zoovele verbeteringen gebragt, dat door de Regering later ook op grond
484
DERDE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.
van de diensten door den Eaad van State aan de Grondwetsherziening bewezen, het behoud van dat Staatsligohaam met nadruk is verdedigd. Het was de laatste maai dat Willem de Tweede de zittingen van dien Eaad bijwoonde. Er wordt van hem getuigd, dat hij daar steeds toonde prijs te stellen op eene openhartige en onpartijdige behandeling der voorkomende zaken en met onvermoeid geduld en de grootste belangstelling ieder Lid in het ontwikkelen van zijn gevoelen aanhoorde.
De Herziening der Staatswet aldus bij de Eegering rijpelijk overwogen, werd in twaalf Wetsontwerpen op den Negentienden Junij aan de Volksvertegenwoordiging ter beraadslaging aangeboden, begeleid van eene Boodschap, waarin de Koning zich op de volgende wijze uitdrukte;
,/Ik breng deze Voorstellen bij U Edel-Mogenden ter over-„ weging, met het oog niet slechts op onzen binnenlandschen „toestand, maar ook op de gebeurtenissen, welke, in de meeste „overige Stalen van Europa, tot hervormingen in den maat-„schappelijken toestand hebben geleid. De voorzigtigheid ge-,/biedt om niet uit het oog te verliezen, wat eene algcmeene „behoefte voor de Volken schijnt geworden te zijn, „al is het, z/dat ons Vaderland, Gode zij dank! nog vreemd gebleven is „aan de geweldige bewegingen, welke andere Staten hebben „geschokt. Ik vertrouw, dat de Grondwet, gewijzigd naar de „Voorstellen welke door U Edel-Mogenden staan onderzocht „te worden, aan de eischen van het tegenwoordig oogenblik „zal beantwoorden, gelijk zij ruimte zal overlaten om, bij ge-„wijzigden loop van omstandigheden, ook hierop acht te slaan „en onze maatschappelijke instellingen gaandeweg te ontwik-„kelen en te verbeteren. Het is mij niet onbewust, dat over „de onderscheidene punten van meer of minder gewigt, ver-„schil van gevoelen kan bestaan, en werkelijk aanwezig is; „maar in oogenblikkeu als de tegenwoordige vooral, is het „de pligt van een ieder om wederkeerig inschikkelijk te zijn, „en van eigen denkwijze iets ten otter te brengen. Ik zelf, „Edel-Mogende Heeren! heb mij, bij de beoordeeling van de
485
I-F,VEX VAN WILLEM DEN TWEEDE.
/,nu voorgestelde onderscheidene wijzigingen in de Grondwet,, z/niet aan df beoefening van een pligt onttrokken, welken ik. //ter bevordering van eendragt, tot waarachtig heil van het //Vaderland, met aandrang op het harte druk.quot;
Dat deze woorden des Konings weerklank vonden bij de-Volksvertegenwoordiging, bewees de loop harer beraadslagingen. Doch hier mag de schrijver der geschiedenis van het leven van Willem den Tweede, voor zoo veel deze Herziening der Grondwet betreft, de pen overreiken aan den schrijver dei-Staatkundige Geschiedenissen van dien tijd. Het oordeel der Nakomelingschap zal wel verschillend zijn gelijk dat van dou tijdgenoot geweest is, omdat de nakomelingen menschen zullen zijn gelijk de tijdgenooten. Dan zal, hetgeen Willem de-Tweede door woord en daad heeft toegebragt aan de Staatshervorming, die in het leven van het Nederlandsehe Volk een nieuw tijdperk geopend heeft, of geoordeeld worden een laakbaar zwichten te zijn geweest van de wettige Overheid voor revolutionairen dwang, of geroemd worden als eene grootmoedigheid, waarvoor de Natie zoo veie gronden van duurzame- f erkentelijkheid heeft, als er waarheden zijn in de lofrede op Nederland zoo als het zich in 1848 vertoond hoeft, door den Minister De Kempenaer gehouden, toen hij op den Veertienden October de Zitting sloot der Dubbele Kamer, waarin de nieuwe Staatswet het aanwezen ontving; //De geschiedenis //dezer Zitting ■—- aldus sprak hij — levert een tafereel op, //eenig in de geschiedenis der wereld, eenig vooral in onze-//dagen, in het midden der beroeringen van Europa. Elders //Stonden de Volken tegen hunne Vorsten op, om hen te mis-//kennen en te verdrijven; — hier trad de Vorst, ofschoon door //huisselijkc rouw gegriefd, zijn Volk vertrouwend te gemoet. i,en beiden verbonden zich, inniger en vaster dan ooit, ana //elkander. Elders werden grondwetten geschonden, ver-//Scheurd; — hier werd de Grondwet geërbiedigd, gezuiverd. //Elders werd het Koningschap verbannen; — hier werd het «op betere grondslagen bevestigd. Elders worden de partijen //en de partijschappen met den dag talrijker en stouter, ea
4Sfgt;
DERDE BOEK. ZEVENDE HOOFDSTUK.
z/bedreigen elkander met krijg en moord; -—- hier is de stof „tot verdeeldheid zorgvuldig opgeruimd, en reiken alle inge-„zetenen elkander eendragtig de broederhand toe.quot;
VII.
Wie in de kennis van het leven en de daden van Willem den Tweede belang stelt en de reeks doorloopt van Wetten en Besluiten onder zijne regering uitgevaardigd, zal daaronder nog andere vinden dan die hierboven vermeld zijn, waaromtrent hij zou wenschen te vernemen, welk deel de zienswijze van den Koning-zelven daaraan gehad heeft. De regeling der betrekkingen van Limburg tot den lluitschen Bond, de instelling eener Staats-Commissie tot keuring van jonge lieden die op de rollen van Akademie-burgers wenschen ingeschreven te worden, de toepassing van het stelsel van bezuiniging in de Staats-uitgaven, op de Waalsche Kerken en op inrigtingen van Wetenschap en Kunst, zijn, met meer andere, regerings-maat-regelen geweest waarbij Willem de Tweede noch geheel onverschillig noch geheel ■werkploos geweest is. Doch wanneer na gedane navorsching de beiigten ontbreken of te zeer op zich zelve staan, moet de Schrijver de pen terughouden.
Met zekerheid kan echter gezegd worden, dat de Limburg-sche aangelegenheden een onderwerp van zijn gezet onderzoek hebben uitgemaakt: er had zich daar over een zeer bepaald gevoelen bij hem gevestigd. Zijne denkbeelden over de regten van Kerkelijke gezindten zijn in het Deide Hoofdstuk van dit Boek ontwikkeld. Als hoogachter van Kunsten en Wetenschappen stond Willem de Tweede op een te Koninklijk standpunt voor de bekrompenheid der Staatshuishouding aan wier hoofd hij geplaatst was. Zijne kennis in vakken die niet tot de militaire wetenschappen behooren. was beperkt, en hij stelde geen vertrouwen on alles wat onder den naam van volksverlichting werd rondgedragen; maar wakkere arbeiders op ieder veld van mensche-lijke kennis vonden in hem een begunstiger. Twee malen woonde hij vergaderingen bij van het Koninklijk-Nederlandsche
487
4S8 LEVEN VAN WILLEM DEK TWEEDE.
Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten: eene buitengewone waarin de Vier Klassen vereenigd waren op den Veertienden April 1841, en eene Openbare Zitting van de Derde Klasse op den Zeven-en-twintigsten April 1843. Hij wist dat het Instituut eene stichting was van Koning Lode-wijk Napoleon; maar hij wist ook dat zijn Vader, wiens ingenomenheid met Wetenschap en Kunst minder groot was geweest dan de zijne, die Instelling, ofschoon in den vorm nagevolgd naar eene Fransche, behouden had omdat zij ontstaan was uit beweegredenen, die voor elke Regering van een beschaafd Land tot rigtsnoer moeten strekken. Het streelde hem zamen te zijn met beoefenaars van alle vakken van kennis en kunst, en hij wilde het voorbeeld geven van belangstelling in hunne vereeniging tot een Ligchaam dat in betrekking geplaatst was, tot de Regering om haar voor te lichten en raad te geven, tot de Natie om haar tot vraagbaak te zijn en haar te leeren dat het beginsel van wasdom harer verstandelijke kracht gelegen is in het verband van al het menschelijk kennen en kunnen, en tot het Buitenland om daar een getuigenis te zijn dat het Volk en de Regering van zijn kleine Rijk eene plaats wenschte te behouden onder de Volken en Regeringen der beschaafde wereld. Dit drieledig doel was in overeenstemming met de denkbeelden van zijn onbekrompen geest. Daarom kwam hij bij herhaling plaats nemen in den zetel van Beschermheer van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut. Hij betoonde daarbij geenerlei voorkeur voor de Schoone Kunsten, die hij bovenal liefhad. In het begunstigen van deze heeft hij dezelfde onbekromnenheid aan den dag gelegd. Van zijn eigen Kunstsmaak heeft eene wereldberoemde Verzameling getuigd van kunstvoortbrengselen, bij wier aankoop hij zelf de keus bepaalde. Geen overhelling tot Classische uitsluiting was daarin zigtbaar, noch kleingeestige gehechtheid aan natuur-voorstelüng: Schetsen van Michel-Angelo en Raphael waren hem onschatbare bezittingen. Zijne Kunstverzameling zal uit de geheugenis van die haar gezien hebben verdwijnen; maar de Geschiedenis der Kunst zal schatten uit alle schilderscholen
DEBDE BOEK. ZEVENDE HOOFDSTUK.
te beschrijven hebben, wanneer zij als van eene gebeurtenis melden zal, dat na den dood van den Koninklijken Verzamelaar Kunstkenners uit bijna alle oorden van Europa en van over den Atlantischen Oceaan naar 's Gravenhage zijn gekomen, om die onwaardeerlijke Schatkamer uit-een te halen. Zij zal daarbij te vermelden hebben dat, behalve de gallerij van meesterstukken waarin de Koninklijke eigenaar niets middelmatigs toeliet — en hij besliste daarover zelf, — er in zijn Paleis eene groote menigte werken vereenigd was, wier aankoop alleen ten doel had, levende kunstenaars aan te moedigen en in de vrije ontwikkeling hunner talenten bevorderlijk te zijn. Wanneer dan eenmaal de ondergang zal betreurd worden van Instellingen van Wetenschap of Kunst en het aanvangspunt van hare versterving gerekend zal worden in den tijd der regering van Willem den Tweede te vallen, dan zal, om daarover zijne nagedachtenis te mogen bezwaren, het bewijs moeten geleverd worden dat de Koning niet zijns ondanks heeft moeten zwichten voor den aandrang van verantwoordelijke Kaadslieden en voor de eischen der Schatkist.
Een jaarlijks terugkeerend onderwerp voor 's Konings beslissing was de Maatschappij van Weldadigheid. Deze Instelling, tot stand gebragt met het doel om lieden die in het gewoon maatschappelijk leven hun onderhoud niet vinden, in Koloniën binnenslands door het bebouwen van woeste gronden den kost te doen verdienen — de eerste van dien aard in Europa -— is door de Natie, wier troetelkind zij scheen te moeten zijn, niet begunstigd geworden met zoo veel geldelijke bijdragen als voldoende is tot hare instandhouding. Aan hare Koloniën in Drenthe is menig vreemdeling zijne hulde komen brengen en leering vragen tot navolging, maar zij is die Stichtingen verschuldigd aan de volharding van eenige weinige harer Voorstanders en aan de veelbeproefde maar nooit bezweken belangstelling en de groote mildheden van haren Vorstelijken Beschermheer — Prins Frederik der Nederlanden. Willem de Eerste, wenschende haar va* Staatswege een steun te geven die zij bleek te behoeven, had bij een Besluit van
489
LEVEN VAN W[I.I.EM DEN TWEEDE.
490
den Zeventienden Jamiarij 1836 aan de Maatschappij van Weldadigheid, wier Stichter Johannes Graaf Van den Bosch sedert 1834 als Minister aan 't hoofd van het Departement van Koloniën was geplaatst, eene bijdrage toegekend uit de Koloniale fondsen van 's Rijks Overzeesche Bezittingen. Willem de Tweede aan de Regering gekomen, kon deze wijze van ondersteuning niet goedkeuren. Hij wist hoe de Eegering zijns Vaders steeds was aangevallen over het regt dat zij zich toekende om zonder overleg met de Staten-Generaal te beschikken over de geldmiddelen der Overzeesche Koloniën van het Rijk. De Grondwetsherziening van 1840 werd ook daarom als onvoldoende beschouwd, omdat zij geen waarborg had gegeven voor de handelingen der Eegering in het geldelijk beheer der Oost-Indische Koloniën. In zijn streven, terstond na zijne troonsbeklimming zigtbaar, om alle grieven weg te nemen waardoor het verl-mgen naar Staatshervorming werd levendig gehouden, verklaarde hij reeds bij het onderzoek der B?grooting voor 1841, dat hij het Besluit van den Zeventienden Januarij 1836 niet verbindend achtte voor zijne Eegering, en in December 1840 onthief hij het Departement van Koloniën van de verpligting uit dat Besluit voortvlocijende tot het doen van betalingen. Zoo werd de noodzakelijkheid geboren om voortaan tot het verkrijgen van gelden voor de Maatschappij van Weldadigheid eene Wet voor te dragen aan de Staten-Generaal. Hierdoor zag de Maatschappij zich groote moeijelijkheden in den weg gelegd, die nog vermeerderd werden door dat de Minister, die haar tot hiertoe had bijgestaan, Hendrik Baron Merkus de Koek, bij het Departement van Binnenlandsche Zaken waartoe de aan gelegenheden der Koloniën van Weldadigheid behoorden, te dezer zake aftrad en vervangen werd door Schimmelpen-ninck van der Oije. Het verhaal der belemmeringen, waarmede zij heeft te worstelen gehad nadat hare aangelegenheden aan Ministerieel overleg met de Staten-Generaal zijn onderworpen geworden, maakt eene afdeeliug uit van hare afzonderlijke geschiedenis. Tot het leven van Willem den Tweede
ACHTSTE HOOFDSTUK.
491
DEBDE BOEK.
behoort alleen zijn Besluit, waardoor de betrekking tusschen de Maatschappij van Weldadigheid en den Staat een onderwerp is geworden van Wetgeving. Hij was steeds een warm voorstander van haar loffelijk doel: als Prins van Oranje had hij jaarlijks het Voorzitterschap harer Commissie van Toevoorzigt aanvaard en de oprigting eener School in hare Koloniën bekostigd. Landontginning te bevorderen, om daardoor aan werkzame handen brood te verschaffen, is ook tot het einde zijns levens een zijner geliefkoosde beraoeijingen geweest. Schatten van zijn bijzonder vermogen — onbedachtzaam wei-ligt en zonder ordelijk beheer — heeft hij daaraan te koste gelegd, waarvan hij wist dat niets tot hem zou terngkeeren dan de zegeningen der huisgezinnen, die hem hunnen weldoener noemden.
VIII.
Ten gevolge der bestaande Traktaten ontving Willem de Tweede de Groot-TIertoglijke Kroon van Luxemburg te gelijk met de Koninklijke van Nederland. In zijn bestuur van dit Groot-Hertogdom, gelijk in dat van zijn Koningrijk, is een streven zigtbaar om de onderscheidene vrijheden en verschillende belungen zijner onderdanen onafhankelijk te houden van elkanders invloed.
Ten jare l^H bij zijn eerste bezoek in het Groot-Hertogdom na zijne Troonsbeklimming, deed hij zelf onderzoek naar de behoeften des Lands. Men had het doen voorkomen, alsof de algemeene wensch der Luxemburgers begeerde dat het Groot-Hertogdom in het Duitsche Tolverbond wierd opgenomen. Maar door eigen onderzoek leerde de Koning-Groot-Hertog de beweringen eener partij ouderscheiden van de wenschen des Volks en van de wezenlijke belangen des Lands. Hij kwam tot de overtuiging dat Luxemburg, door zich onvoorwaardelijk te verbinden aan de Duitsche Tolvereeniging, niet meer vrij zou zijn in zijne handelsbetrekkingen met Belgic en Frank-rijk, en bepaaldelijk van de handelsvoordeelen zou verstoken
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
492
worden die de Belgische Wel van den Zesden Junij 1839 aan het Groot-Hertogdom aanbood. Intussehen waren de onderhandelingen over die aansluiting tusschen de Lnxemburgsche en Pruissische Gevolmagtigden reeds zoo verre gevorderd, dat iederen dag een traktaat deswege stond gesloten te worden. De Koning-Groot-Hertog zond derhalve den Zevenden Augustus aan zijnen onderhandelaar, den Buitengewonen Gezant en Gevolmagtigden Minister bij den Duitschen Bond, bevel om de voorloopige verklaring af te leggen, dat, zoo er een overeenkomst mogt gesloten zijn zonder dat hij daarbij volkomen was gerustgesteld omtrent het handelsverkeer tusschen het Groot-Hertogdom en dat gedeelte van Luxemburg dat aan België was afgestaan, hij zulk eene overeenkomst niet zou bekrachtigen. Doch toen die verklaring op den Tienden te Berlijn bekend werd, was op den Achtsten werkelijk een Verdrag gesloten, waarbij Luxemburg, zonder het door den Groot-Hertog verlangde voorbehoud, in het Tolverbond werd opgenomen. De Koning-Groot-Hertog vond zich hierdoor in geen geringe verlegenheid. Van de Pruissische zijde werd wel de belofte gedaan, dat over het geopperd bezwaar zou onderhandeld worden, wanneer eerst bet gesloten Traktaat zou bekrachtigd zijn: doch de Groot-Hertog wilde bij onderhandelingen over 't geen in zijn oog een levensvraag was voor zijn Land, zijn standpunt van Onafhankelijk Souverein niet verwisselen met dat van Lid van het Tolverbond. Hij beroofde zich door deze verloochening zijner Gevolmagtigden van de diensten eens Staatsdienaars, van wien hij wei-eens in zienswijze verschild had gelijk uit het verhaalde in het Veertiende Hoofdstuk van het Tweede Boek heeft kunnen blijken, doch wiens bekwaamheden hij wist te waarderen, van zijnen Minister van Buitenlandsche Zaken Johan Gijsbert Baron Verstolk van Soelen; doch hij wilde niet toegeven, dat een Souverein verpligt is eene overeenkomst door zijne Gevolmagtigden gesloten, enkel bij wijze van vorm met zijne handteeke-ning te bekrachtigen; hij hield integendeel staande dat wanneer hij, te regt of te onregt, die overeenkomst houdt strijdig
SEEDE BOEK. ACHTSTE HOOFDSTUK.
te zijn met de belangen voor wier behartiging de onderhandeling ondernomen is, het weigeren dier bekrachtiging een ge-wetenspligt wordt. Uit kieschheid echter en om de werking te voorkomen der gekwetste gevoeligheid van de Pruissische onderhandelaars, ontvouwde de Koning-Groot-Hertog in een schrijven aan den Koning van Pruissen de moeijelijkheid in welke hij zich bevond, op eene wijze die, zoo zij al geen goedkeurend antwoord uitlokte, een stilzwijgen als goedkeuring moest doen beschouwen.
Nadat het antwoord op dit schrijven ontvangen, en bevonden was over een te stemmen met het verlangen van den Groot-Hertog, werd het besluit genomen en aan het Kabinet van Berlijn kenbaar gemaakt. Toen echter kwam er beklag, en de verdenking zelfs werd niet teruggehouden dat in dit besluit, om de bekrachtiging van het Traktaat te weigeren, Staatzuchtige bedoelingen haren invloed gemengd hadden. Maar de Koning-Groot-Hertog wees met nadruk die beschuldiging van zich in een vertoog van zijne hand, dat in den vorm eener mededeeling van 's Konings Geheimraad voor de Luxemburgsche Zaken aan den Buitengewonen Gezant en Ge-volmagtigden Minister van den Koning van Pruissen bij het Nederlandsche Hof ter kennis van het Kabinet van Berlijn werd gebragt. Hij ontvouwde daarin de toedragt der zaak en den gedragsregel dien hij gevolgd had, waarvan hij verklaarde niet te zullen afwijken. De kennis die hij verkregen had van de Luxemburgsche aangelegenheden dwong hem deze ronde verklaring af; «Sedert 1839 heeft men over Luxem-z/burg onderhandeld zonder de Luxemburgers; personen die «vreemd waren aan de belangen van het Land hebben over «die belangen beslist: de Groot-Hertog acht het zijn pligt te «zijn jegens zijne Luxemburgsche onderdanen, dien staat van //zaken te veranderen.quot; Van toen af werden de Groot-Her-toglijke regerings-betrekkingen geheel afgescheiden van de Nederlandsche Departementen van Algemeen Bestuur; de kleine Staat ontving op den Twaalfden October van hetzelfde jaar 1841 in een eigen Grondwet zijn vertegenwoordigenden rege-
493
LEVEN VAX WILLEM DEN TWEEDE.
ringsvovm, eu de llidderorde van de Eikenkroon, kort daarna ingesteld, bij een Statuut van deu Negen-en-twintigsten December, was als de Vlag der onafhankelijkheid van het Luxem-burgsche Staatsbestuur.
De Groot-Hertog had echter zijne bereidwilligheid te kennen gegeven, om als Onafhankelijk Vorst de handelsbetrekkingen van Luxemburg te regelen 't zij met Pruissen, 't zij met liet Tolverbond. Hij zond te dien einde twee in Luxemburg zeer geziene en in de zaken des Lands ervarene ingezetenen als onderhandelaars naar Berlijn. Doch de Koning van Pruissen, misleid door eene lasterlijke beschuldiging als hadden beide ten jarc 1830 Leden zijnde van het Nationaal Congres te Brussel hunne stem gegeven tot het besluit waarbij het Huis van Oranje vervallen was verklaard van de Belgische ivroou, brak terstond daarop alle onderhandelingen af. Er volgde l.usschen de beide Kabinetten, eene spanning die in het oog liep toén de Koning van Pruissen in de eerste maand van 1843 zich naar London zullende begeven ter bijwoning van de doopplegtigheid van den Prins van Wales zijn voornemen aankondigde over Ostende derwaarts te reizen en ook bij zijne terugreize Holland ter zijde te laten liggen. Doch door een eigenhandig schrijven handhaafde de Koning-Groot-Hertog den goeden naam zijner Luxemburgsche onderhandelaars, waarvan de een in het Belgische Congres tegen de ontzetting van het Huis van Oranje gestemd had en de andere zelfs niet Lid van dat Congres was geweest. De Koning van Pruissen aldus gestemd om de onderhandelingen weder aan te knoopen, ontving gedurende zijn verblijf te London op den Negen-en-twintigsten Januarij als gevolmagtigden tot het sluiten van een nieuw verdrag over de Luxemburgsche Zaken, den Nederlaud-schen Minister van lunaneiën Rochussen en den Gezant Baron van Heeckeren tot een pcisoonlijk onderhoud, ten gevolge waarvan nog dienzelfden dag eene nieuwe overeenkomst voorloopig werd tot stand gebragt. Tevens deed de Koning van Pruissen de toezegging van een bezoek aan het Nederlandsche Hof, en overeenkomstig den bepaald uitgedrukten wensch van den
494
DERDE BOEK. ACHTSTE HOOFDSTUK.
Koning-Groot-Hertog, werd gedurende het verblijf des Ko-uings van Pruissen te 's Gravenhage, aldaar op den Achtsten February des jaars 1842 door den Pniissischen Gezant eu den Staats-Kanselier voor de Luxemburgsche Zaken een Traktaat geteekend, waarbij cie toetreding van Luxemburg tot de Duit-sche Tolvereenlging aan toezeggingen verbonden werd, door welke de bezwaren wegvielen, die de bekrachtiging der vroegere overeenkomst verhinderd hadden.
Ook als Groot-Plertog vond Willem de Tweede wensehen te voldoen naar eene ruimere deelneming der Burgerij aan de Regering. In dezelfde onrustige dagen, waarin de Nederlandsche Staatsinstellingen vernieuwd werden, ontvingen ook de Luxemburgers een ruimer deel aan de Volksvertegenwoordiging in een nieuwe Grondwet. Zij werd door de Staten van het Groot-Hertogdom aangenomen op den Drie-en-twintigsten Juuij 1848, door den Koning op den Negenden Jnlij bekrachtigd, en daags daaraan te 'sGravenhage beëedigd in de Troonzaal van het Paleis, dat Willem de Eerste bewoond had en Willem de Derde weldra betrekken zou. De Koning-Groot-Hertog, aan zijne zijde heb-bende zijnen Zoon Prins Hendrik, ontving daar op het middag-uur van Maandag den Tienden Jnlij eene Bezending dooide Staten van Luxemburg afgevaardigd, om den eed te ontvangen van den Groot-Hertog, dien de tijdsomstandigheden niet-verooiioolden zich naar Luxemburg te begeven. Het Hoofd dier Bezending, Charles Metz, rigtte tot den Groot-Hertog nadat deze den eed had uitgesproken eene Aanspraak, waarvan het slot, uit de Pranscbe taal overgezet, aldus luidt: //Terwijl «regeringloosheid en rampspoed de wereld teisterden, zijn de „volken waarover Gij regeert, Sire! rustig gebleven, vol ver-z/trouwen op de edelmoedige gezindheden van Uwe Majesteit. //Gij hebt hunne billijke verwachtingen niet te-leur-gesteld: //zonder schokken en door uwen vrijwilligen eed komen reeds «wij Luxemburgers het zegel drukken op onze Constitutie, ter-//wijl de magtigste natiën nog aan 't zoeken zijn van nieuwe //Staats-instellingen.quot; — 's Konings antwoord in de Fransehe Taal was van den volgenden inhoud: «Gedurende de laatst-
495
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
„verloopene maanden, waarin over meest alle landen van „Europa Staatsstormen zijn losgebroken, en andere daardoor „bedreigd zijn, heb ik mij tot een heiligen pligt gesteld, al „de middelen die mij ter dienste staan, te gebruiken om de „volken die aan mijne zorgen zijn toevertrouwd, voor derge-„lijke beroeringen te behoeden. Door hun de vrijheden toe „te staan, die zij verlangd hebben en die met den tijd waarin „wij leven overeenstemmen, na die onderworpen te hebben „aan een onderzoek van de wettige volksorganen, de vertegen-„woordigers der volken waarover ik geroepen ben te regeren, is „het mij tot heden toe gelukt, de orde, de rust en inzonder-„heid het ontzag voor al wat een wettig bestaan heeft, te „handhaven. Maar het is ook, en wel voornamelijk, aan de „wijsheid dier volken, die mij begrepen en getrouw bijgestaan „hebben, dat ik een uitkomst te danken heb zoo gelukkig voor „ons allen, en waarvoor ik hun opregtelijk dankbaar ben.quot; De Vorstelijke Spreker eindigde deze Aanspraak met de betuiging van zijn verlangen naar den dag, wanneer hij zich weder in 't midden der getrouwe bevolking van Luxemburg zou bevinden. Die dag is niet aangebroken.
Acht jaren had Willem de Tweede geregeerd; zijn Koningsweg was een doornenpad geweest. Bij het aanvaarden der regering had hij eene Staatshuishouding gevonden met geheim • gehouden schulden overladen, en een Volk vol wantrouwen en ontevredenheid: — nu bescheen het licht der openbaarheid de gesteltenis van 's Lands geldmiddelen; het crediet van den Staat had de schokken van 1848 kunnen doorstaan, in weêr-wil van een aanzienlijk Te-kort door buitengewone veiligheidsmaatregelen en stremming in het handelsverkeer veroorzaakt; eene nieuwe Grondwet zoo als de geest des tijds die verlangde was overwogen, vastgesteld, afgekondigd: maar om tot die uitkomst te geraken had de Koning eene netelige taak door te worstelen gehad, onder gestadig zelfbedwang en dagelijk-
496
DERDE BOEK. NEOEKDE HOOFDSTUK.
sche verdrietelijkheden, bij Koningssraart en Vaderrouw. Onder deze geestinspanningen en zielsaandoeningen had het ligchaams-gestel te meer geleden, omdat, door de wederkeerige werking van stof en geest in het menschelijk wezen, de hartkwaal, die vroeger beschreven is, de gevoeligheid zijner zeer prikkelbare zenuwen bij het klimmen der jaren aanmerkelijk verhoogd had. Huiveringen, benaauwdheden, hartkloppingen, sedert het voorjaar van 1848 menigvuldig, waren teekenen dat de ziekelijke voorbeschiktheid van het hoofd-orgaan des levens zich ontwikkelde met versnelden gang.
De tijd was nu gekomen dat de nieuwe Staatsregeling in werking gebragt en vruchtbaar zou moeten gemaakt worden tot volksgeluk. De Vorst die door zijne persoonlijke tusschen-komst de baan voor politieke hervormingen geopend had, mogt ook het nieuwe tijdperk in het Nederlandsche Staatsleven inwijden. Op den Dertienden Februarij 1849 had de eerste zitting plaats der twee Kamers van de Staten-Generaal wier leden voor 'teerst naar de nieuwe bepalingen der Grondwet waren gekozen. Wederom, en als met nieuwe geestdrift stroomde een overgroole volksmenigte zamen om den Koning te zien terwijl hij, als naar gewoonte te paard gezeten, met een statelijken stoet, van het Koninklijk Paleis naar liet Paleis des Volks reed. Doch hoe hij ook gewoon was aan gewoel en gejuich om hem heen, ditmaal was het zigtbaar dat de luidruchtigheid en de aandrang der toevloeijende schare hem lastig vielen. Zijne groeten, minzaam als altijd, verrieden matheid en kwijning. Er was een afgezonderd vertrek gereed gemaakt, waarin de Koning — anders dan hij gewoon was — een ocgenblik zou kunnen rusten als hij van het paard was gestegen. Daar vermande hij zich: en nog eenmaal prijkte de ridderlijke gestalte te midden van Krijgsbevelhebbers en Hovelingen, en zette Willem de Tweede met waardigheid zich op den troon neder tusschen zijne bewindvoerders en raadslieden voor de vertegenwoordigers van het Nederlandsche Volk, Nog eenmaal klonk zijne stem in de Vergaderzaal bij het uitspreken der Troonrede, maar zij deed de volheid van hare
497
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
doordringende kracht alleen hooren bij deze slotwoorden: „Laat ons met die eendragt welke kracht geeft ijverig voort-„gaan om het goede te bevorderen: en het Opperwezen zal „zijn zegen op onzen arbeid geven.quot;
Dit was het begin van het afscheid dat Willem de Tweede zonder zelf het te weten van zijn volk nam. Dertien dagen later ontving hij eene Bezending uit de Tweede Kamer die hem het Adres van Antwoord op de Troonrede overbragt — de Eerste Kamer had dit twee dagen vroeger gedaan — en hij besloot aldus zijn weder-antwoord: „Aaneengesloten, „Mijne Heeren, kunnen wij de moeijelijkheden van het oogen-„blik met minder schroom te gemoet gaan, en mogen wij eerbiedig den üoddelijken zegen verbeiden op onze pogingen „ten behoeve van eeu trouw Volk, met hetwelk ik mij innig „verbonden reken.quot; Met deze betuiging van liefde had Willem de Tweede zijn laatste woord tot de Natie gesproken: maar 't was niet de laatste indruk dien hij bij hare vertegenwoordigers te weegbragt. Op den Zesden Maart deed hij al de Leden van de Staten-Generaal aan zijnen disch aanzitten. Yoor deze gelegenheid was die rijkelijker voorzien dan gewoonlijk. Want was hij in 't algemeen zuinig op zijn huis-en hofhouding, zijne tafel inzonderheid was niet uitmuntend door verscheidenheid van geregten. Hij wist dat daarover gesproken werd, en eens dat hij een aanzienlijke gift aan de armen schonk, voegde hij er bij: /*om zoo iets te kunnen doen y,houd ik liever wat minder ruime tafel, en ik wenschte dat „men mijn voorbeeld volgde.quot; Bij gelegenheid van zijn laat-sten maaltijd met de Staten-Generaal vertoonde hij zich nog eenmaal in al de innemendheid zijner manieren. Hij had dit eigenaardigs, dat de gemeenzaamheid waarmede hij sprak, den eerbied niet deed vergeten dien men den Koning verschuldigd was. Hij naderde tot ieder-een. maar niet ieder-een naderde ligt tot hem: men heeft mannen, die wanneer het op redekavelen aankwam het hoogste woord konden voeren, als zij aanvingen tot hem te spreken een blos zien krijgen of verlegen staan. Eene nieuwerwetsche beschaving moge den
498
DERDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
adeldom van ridder-hoedanigheden meer en meer doen verdwijnen, zij heeft hare voedsterlingen nog niet geheel onvatbaar gemaakt om daarvan een indruk te ontvangen.
De Koning gaf zijn voornemen te kennen om eene week te Tilburg te gaan doorbrengen. Nogtans, 's Gravenhage was hem eene aangename Residentie. Hij bevond zich daar in zijn Paleis als in eene eigene schepping. Dat Paleis, waarvan het kerngebouw, staande in den hoek van den Kneuterdijk vroeger de Wassenaers tot bewoners had, was in het Noordeinde uitgebouwd met een vleugel, waarvan hij zelf het hoofdbestek en de bouwvormen had voorgeschreven gevolgd naar 't geen hij in Engeland gezien had. Gelijk in dit nieuwe gevel-front de herinnering sprak zijner vreemdelingschap, zoo drukte het beeld daarvoor geplaatst, het kenmerkende uit van zijnen geest. Gedurende den bouw namelijk, werd op eene Tentoonstelling te 's Gravenhage een klein standbeeld ter bezigtiging geplaatst van Prins Willem den Eerste te paard voorgesteld. Het was het werk van een Fransch Edelman uit Hollandsch bloed gesproten, den Graaf Van Nieuwerkerke. Er bestond sedert jaren een voornemen om uit bijdragen van het Nederlandsche volk een standbeeld op te rigten voor den grondlegger van den Nederlandschen Staat: en het is onthuld te midden van Staatsberoering en oorlogsgerucht, op den Yijfden Junij 1848, den dag waarop twee eeuwen te voren de Munstersche vrede was afgekondigd. Willem de Tweede heeft ook aan de nationale oprigting van dit standbeeld zijne belangstelling betoond, en zelf de keuze gedaan uit de aangebodene modellen die alle den vereeuwigden redder van het vrij geweten voorstelden in het karakter van den Zwijger. Maar de Koning die zich altijd naar de Vergaderzaal der Staten-Generaal begaf, werd levendiger getroffen door de voorstelling van den heldhaftigen redder, van den strijder aan de spitse in den hopeloozen kamp tegen den mag-tigen Dwingeland. Uit dien indruk rees eene gedachte: entoen het Nederlandsche Volk een beeld oprigtte om het schrander overleg te vereeren van den diepdenkenden Staatsman, had het Hoofd van het Huis van Oranje drie jaren vroeger.
499
LEVEN VAK WILLEM DEN TWEEDE.
500
op het erf voor zijn Paleis, op eigen grond - dus wilde jjj; Jjet _ het ruiterbeeld geplaatst van den Grooten Willem die aan geheel zijn geslacht eene onvergankelijke erfenis van roem heeft nagelaten. Wie weten wil wat er bij het plaatsen van dit beeld in het gemoed van Willem den Tweede is omgegaan, kan het terugvinden in de rede door den Hoogleeraar Abraham Des Amorie van der Hoeven uitgesproken bij de plegtige onthulling op den Zeventienden November 1845: — toen de begaafde redenaar geein-dio-d had verklaarde de Koning diep getroffen, dat de gesprokene woorden geheel zij.i gevoel behelsden in duidelijke denkvormen en sierlijke taal. In het binnengebouw van zijn Paleis droef niet minder alles den stempel van den geest des Vorstelijken bewoners. Uit zijn slaapvertrek, waar een een-voudio- veldbed zijne legerstede was, trad hij in eene schoone verzameling van bloemen en gewassen. Hij was een planten-vriend gelijk hij een dierenvriend was. De voortbrengselen der natuur boezemden hem eerbied in: en eens dat hem voorgesteld werd een boom te doen omhouwen die een nieuwen aanlequot;- in den weg stond, weigerde hij dit met de woorden: „ik bin een huis doen bouwen, maar ik kan geen boom doen „o-roeijen.quot; Uit zijne plantengallerij was de toegang tot de schildergallerijen. Het middenvak van deze was een schoone zaal, de Gothisclie gelieeten, waarvan hij zelf den bouw bestuurd en ontworpen had naar de vormen van Middeleeuwsche Architectuur, die hem te Oxford zoo diep getroffen hadden toen hij daar Student was geweest van het Chnst-Ghureh-ColWe; de eerste steen er van was gelegd op den dag dei-geboorte van den eersten zijner kleinzonen. Wanneer bij avondfeesten aan zijn Hof, stroomen van licht ieder voorwerp bestraalden in die aaneenschakeling van rijke vertrekken en smaakvolle doorgangen, en men beurtelings zich bewoog tus-schen schoone bloemen en zeldzame gewassen, of plaats kon nemen voor eene Heilige Familie Eaphaël, of voor een Madonna van Del Sarto, of voor de Üolombine van Leonardo Da Vinci, of voor de Everjagt van Kubbens, of voor de
DERDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
Pellicornen van Rembrandt, of voor den Watermolen van Hobbeina, of voor een Murillo, een Van Dijk, een Teniers, een Euisdael, of voor honderd andere kunstjuweelen van vroe-geren en lateren tijd, dan erkenden zij die veel gezien hadden, dat de wedergaê van dit Geheel nergens gevonden werd. En wat dreef dan den Koning om uit al die heerlijkheid naar het boersehe Tilburg te gaan, waar hij in een bekrompen vertrek van een onaanzienlijk woonhuis sterven zou?
Tilburg was hem een oord gebleven waar hij zich gaarne ging ontspannen van de zorg en den dwang die een Koning omknellen; 't is gebeurd dat hij daar aangekomen zich een stoel onder den blooten hemel deed zetten, en als met wellustige teugen de lueht inademende uitriep; „hier is het heerlijk! hier adem ik vrij!quot; Zijne ontginningen en aanbouwingen daar hadden gedurende zijn Koningschap eene uitbreiding gekregen als of hij Tilburg tot de schoonste stad van Noord-Brabant en tot zijne landelijke Eesidentie wilde verheffen. Opdat de Koningin hem derwaarts zou kunnen vergezellen, had hij op den Dertienden Augustus 1847 den eersten steen gelegd van een Paleis waarvan hij zelf de teekening had vervaardigd. Opdat zijne zonen er het jagtvermaak zouden kunnen genieten, had liij aankoopen deels gedaan deels beproefd. Op zijne kosten was er eene kazerne voor üuiterij gebouwd, een straatweg door zijne landhoeven aangelegd, een steen-en pannebakkerij aangekocht om kosten te besparen voor nieuwe gebouwen, en het graven van een kanaal ondernomen 't welk zijne nieuwe Schepping met Holland zou verbinden. Zijne bijzondere drijfveeren tot het stichten van verschillende gebouwen werden met telkens verhoogde drift in werking ge-bragt door het gezigt der zegeningen die hij daardoor uitstortte in honderden huisgezinnen, zoo te Tilburg alste'sGra-venhnge waar het Willemspark daardoor het aanwezen ontving. Het was hem zoo zeer eene behoefte geworden aan de arbeidende klasse werk te verschaffen, dat wanneer hem voorstellen gedaan werden om uit hoofde van vriezend weer of andere ^beletselen werkvolk af te danken, hij zonder antwoord te ge-
501
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
veu met teekeneu van onwil zich afwendde, omdat zijn hart opkwam tegen 't geen hij niet kon ontkennen dat redelijk was. Die behoefte dreef hem ook in Maart 1849 naar Tilburg. De werkzaamheden aan het Kanaal hadden gedurende de onzekerheden van 1848 om redenen van Staatkunde moeten gestaakt worden; doch in November had de Koning een uitstap naar Tilburg gedaan en toen gezegd: „Met het voor-,/jaar moet er weder begonnen worden; de menschen moeten „werk hebben.quot; Om die belofte te volbrengen wilde hij, gewoon uit eigen oogen te zien, zelf zijne bevelen gaan geven. Eene hevige verkoudheid scheen wel bedenking te vereischen: en zijn Lijfarts Everard, die hem in de laatste maanden met bezorgdheid had gadegeslagen, ried de reis af; maar noch deze waarschuwing, noch eenige beden bragten den Koning terug van zijn voornemen.
Op Dingsdag den Dertienden Maart nam hij afscheid vau de Koningin en verliet, vergezeld door zijn Adjudant den Artillerij-Overste Jean Philippe Baron de Girard de Miellet van Coehoorn, ten half-elf uur in den morgen zijn Paleis en de Hofstad. Van eenig voorgevoel eener nabijzijnde afbreking zijner levenstaak heeft hij geene blijken gegeven. Wanneer hij in den laatsten tijd meermalen, als met een verlangen daarheen, sprak van den grafkelder waarin zijn vader rustte voorwien hij steeds een kinderlijken eerbied betoonde, waarin zijn moeder lag ingesluimerd aan wier nagedachtenis hij met onbeschrijfelijke teederheid gehecht was, dan gebruikte hij uitdrukkingen waarin zich alleen deze gedachte hooren liet; „er „is ook voor mij geen rust voordat ik dit aardsche zal heb-„ben afgelegd.quot; Bij het vertrek van den Prins van Oranje, die eene reis deed in Engeland, had de Koning met bijzondere aandoening gezegd: „ik ben te moede als bij het al-„scheid van uwen broeder Alexander.quot; Maar ook in dat gezegde sprak een ander gevoel dan een voorgevoel: 't was dat van den Vader, die na pas geledene smart angstiger zich vastklemt aan die hij behouden heeft.
Ongeveer een kwartier voor het middag-uur kwam het
502
DERDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
503
Koninklijke reis-rijtuig aan 's Lands Wevf te Rotterdam. De Koning wenschte daar een stoomjagt te bezigtigec dat hij had doen bouwen, en had zijnen Adjudant Jonkheer Johannes Gerrit Willem Merkes Van Gendt met het berigt zijner komst derwaarts vooruit doen reizen. Uit het rijtuig getreden, bet hoofd gedekt met de hem eigene ronde muts en een grooten grijzen mantel met een rood snoer aan den hals vastgehecht om de schouders geslagen, deed hij zich terstond door den Kapitein-ter-zee Directeur der Marine te Botterdam Quirijn Maurits Rudolph Ver Huell naar het Jagt geleiden. De wind woei stormachtig uit het Noord-Westen en joeg nu en dan een regenvlaag in schuinsche rigting met kracht neder. De toegang tot.de drijvende Kap waarin het Stoomjagt te water lag, liep over een vlot naar 't welks langs een trap van zes treden moest worden afgeklommen, en — naauwelijks heeft 's Konings regterhand te trapleuning gevat of een wind-val slingert den mantel om den gespoorden voet die gereed is af te treden — een struikeling — een val — en ijlings stuiven Merkes en Coehoorn, gevolgd door wie in de nabijheid waren naar beneden, en rigten hunnen geliefden meester weder op, die na een eenvoudig „het is niets, ik dank u Mijne Heerenquot; met even vasten tred zijn gang hervat. Het Jagt wordt bezigtigd, van buiten en van binnen. Bij die bezigtiging en gedurende een weinig toevens bij het vuur in een vertrek aan de Werf, kon eene versnelling der ademhaling en het gevoel van pas ontstane pijn niet verborgen blijven, ofschoon een dringend verzoek om geneeskundigen raad in te nemen werd afgewezen met de woorden /,lk dank u vrien-;,delijk mijn goede Ver Huell, voor uwe belangstelling. Ik „gevoel mij wel. Ik verlang niets. Ik dank u.quot; De reis werd voortgezet in een Stoomboot tot Geertruidenberg: doch van nu aan werd de Koning meer stil en afgetrokken; het rijtuig waarin het laatste gedeelte der reis volbragt werd moest, tegen gewoonte, digt gesloten worden: in een hoek gedoken en in zijn mantel gewikkeld reed bij Tilburg binnen, dat als in vlaggen gedost, met bevreemding het welkomst-
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
gejuich der aan de deuren verzamelde huisgezinnen niet zag beantwoorden met den minzamen knik dien ieder kende.
Wanneer de Koning te Tilburg verwacht werd, verbeidde hem altijd voor zijne eenvoudige, bijna geringe woning eene gemengde menigte waarvan de hoofdgroet bestond uit de gebrekkigen die hij deed verzorgen en uit grijsaards, vrouwen en kinderen van de met werk en onderstand beweldadigde huisgezinnen. Van velen kende hij de namen en de levensgeschiedenis. Dat gezigt bragt altijd een kinderlijk genoegen bij hem te weeg, en ook toen hergaf het hem de gewone levendigheid. Weder knikte het hoofd en groette de hand; het nieuwe Paleis, digt achter het woonhuis gelegen, werd terstond bezocht en bevel gegeven dat daar den volgenden Donderdag de maaltijd zou gehouden worden. De avond ging voorbij zonder dreigende verschijnselen: maar 'twas de avond van den laatsten werkzamen levensdag van Willem den Tweede. Die dag was daarin aan de vorig en gelijk geweest, dat de drie onderwerpen zonder wier behartiging niet ligt één voor-hijging, hem ook nu hadden bezig gehouden: werken van barmhartigheid, de verdedigingskracht van het Vaderland en de Kunst der schoone vormen. Vóór de afreize had hij nogquot; eene beschikking van menschlievendheid genomen, op den weg naar Botterdam een betwist stelsel van landsverdediging besproken, en op de Stoomboot een Schilder ontdekt hebbeude had bij dien in zijn paviljoen genoodigd, zijn schetsboek be-zigtigd, hem verzocht eenige omtrekken in potlood te teekenen, en den wensch geuit eene schilderij van hem te ontvangen.
Doch ofschoon het gevaar niet zigtbaar was, de val te Botterdam en de guurheid van het natte voorjaarsweer hadden de koortsachtige aandoening verergerd, die reeds voor de afreize was waargenomen: en een begin van hartklopping dreef den Lijder eer hij zich te slapen ging leggen, uit het verwarmd vertrek waar hij den avond had doorgebragt naar den tuin om verkoelende lucht in te ademen, loen legde hij zich in zijne kamer op zijn veldbed neder, en Adjudanten, Kamerdienaars, allen begaven zich ter ruste. Doch de laatste de'
504
DERDE BOEK. NEGENDE HOOFDSTUK.
505
daden eo nahuir-oorzakeu waardoor Gods raadsbesluit over het leven van Willem den Tweede stond voltrokken te worden, hadden hare werking gedaan. Naauwelijks waren twee uren na middernacht verloopen, of de stilte der rust werd plotseling vervangen door een tooneel van schrik en doodsgevaar. Eene bezetting op de organen der ademhaling had den Koning aangegrepen: in doodsbenaauwdheid wrong zich de Lijder in de armen zijner toegesnelde dienaren; de levensadem scheen voor altijd te zullen verstikt worden. Eene aderlating met spoed bewerkstelligd bragt echter verademing te weeg, en de Lijder, aldus verligt en onbewust van het gevaar waarin hij verkeerde, wachtte herstelling van de stipte toediening der met zorg aangewende middelen. Nog zette hij zich den volgenden morgen tot het afdoen der dagelijks voorkomende zaken die zijne beslissing behoefden. Over de verdediging des Lands waren eenige stukken ter overweging mede genomen: hij gaf zijne incening te kennen dat de verdedigbaarheid der Linie van den IJssel naauwkeurig moest worden opgenomen. Hij kon zich niet vereenigen met het stelsel van Defensie waardoor die rivier bij een buitenland-schen aanval aan den vijand zou woruen prijs-gelaten, maar hij wenschte door een krijgskundig onderzoek de toepassing van eenzijdige beschouwingen voor te kome;i. Dit was de laatste Staats-aangelegenheid waarover Willem de Tweede eenig oordeel heeft uitgesproken. Men drong hem, zijne gedachten tot zijn eigen toestand te bepalen. Een aantal pakketten uit 's Hage aangebragt, werd zorgvuldig aan zijn oog onttrokken, de volkomenste rust voorgeschreven. De Lijfarts Everard, naar Tilburg gesneld, gebood alle gelegenheid tot spreken voor den Lijder af te snijden. Een nieuwe aanval van benaauwdheid, door eene nieuwe ader-opening in hare doodelijke werking gestuit, verdoofde de overgeblevene veerkracht van den geest. De Koning hi.d opgehouden te leven, de mensch ademde nog. Eene gedurige afwisseling van ziekteverschijnselen kenmerkte de twee volgende dagen, van koorts of huiduitwaseming, van belemmerde of ruimere ademhaling.
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
van hoest en inspanning en hartklopping, of oogenblikken van rust en sluimering.
In den morgen van Vrijdag den Zestienden, ten zeven uur was de toestand zorgelijk. De Lijder gevoelde het en gaf met groote kalmte aan Everard te kennen, zoo veel de toegeno-laene moeijelijkheid der ademhaling het toeliet, dat hij zijn verscheiden als nabij beschouwde. Kortstondig echter was dit gevoel, en twee uren later week het geheel. De Koning scheen te herleven, stond op van zijne legerstede, gebruikte eenig versterkend voedsel, zag met blijmoedigheid maar zonder buitengewone aandoening zijn zoon Prins Hendrik, wiens plotselijke komst men geschroomd had hem te melden: bij de genees-heeren ontstond de hoop dat in de voorbijgegane koortsverheffing de ziekte hare beslissende wending genomen had tot een verblijdende uitkomst. Doch het hart, het orgaan dat meer dan eenig ander gevoelig is voor den sympathischen invloed van ieder ligchaamslijden, in de ziektetoestand van Aneurysma verkeerende, ging voort, en met verhoogde werking, de levenskrachten te verslinden die de borstbeklemming had overgelaten. Gedurende den dag echter hield de schijnbare beterschap aan: men vreesde 't meest dat de koorts met vernieuwde hevigheid tegen den nacht zou terugkeeren. De Koningin, door angst gejaagd op de tijding van den vorigen dag, kwam in den avond te Tilburg, maar mogt alleen in een aangrenzend vertrek de dierbare stem hooren: de genees-heeren oordeelden het gevaarlijk, door het gezigt van de on-verbergbare bekommering der beminde Vorstin de aandoening van den Koninklijken Lijder op te wekken. Vruchtelooze voorzorg! IJdelheid van menschelijke pogingen! de koorts keerde niet met vernieuwde kracht, en de slag trof niettemin. In den nacht ten één uur verheft zich de hartklopping; alle middelen om die te stillen zijn vruchteloos; de benaauwdheid neemt toe; de Koning springt op van zijne legerstede zijnen Lijfarts in de armen en wordt in een ziekenstoel nedergevlijd; daar zinkt de laatste kracht weg, en houdt het hart op te kloppen. Het was vijf minuten voor drie uur in den morgen
506
DERDE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK.
van Zaturdag den Zeventienden Maart 1849 toen Willem de Tweede de eeuwigheid is ingegaan.
Bij het einde van eens menschen leven eindigt de levensgeschiedenis. Er ligt echter altijd , in den indruk door een sterven te-weeg-gebragt, een oordeel van den tijdgenoot dat eenige waarde heeft. Hetgeen bij het afsterven van Willem den Tweede en bij de plegtigheid zijner begraving door anderen verrigt of geleden is, heeft op zich zelf geen biografische waarde, maar 't verdient vermeld te worden welke uitdrukking van hoogachting en liefde daarin was op te merken. En voorzeker is die uitdrukking onmiskenbaar geweest. Aan den koelzinnig-sten waarnemer der volksuitingen in die dagen heeft zich de overtuiging opgedrongen, dat de ontslapene Koning hooger gewaardeerd en algemeener bemind werd dan iemand vermoed had. xVlom waar in het land het gerucht zich verspreidde dat de Koning in doodsgevaar verkeerde, werd eene koortsige spanning waargenomen waarin de vrees te lezen was voor eene nationale ramp; en toen men allerwege de vraag hoorde doen: „Is het waar? is de Koning dood?quot; was het aan de verbleekte aangezigten en de verschrikte gelaatstrekken te zien met wat gevoel die vraag gedaan werd.
Aandoenlijk uitte zich de dankbaarheid der bevolking van Noord-Brabant, toen op den Derden April 's Konings lijk uit dat Gewest werd weggevoerd. Tilburg geleek een groot sterfhuis : de hutten der geringste daglooners waren er al die dagen gesloten gebleven, en men zag er oogeu schreijen waarin niet ligt een traan opwelde. In eene aaneenschakeling van volksgroepen geschaard ter wederzijde van den geheelen weg, die langs de voormalige legerplaats bij Rijen naar Oosterhout voert, hoorde men, hier een trek verhalen van goedhartigheid, daar werd een minzaam woord herdacht of een gemeenzaam bezoek aan den boerschen haard; de een wist het aantal op te sommen der handen die door hem arbeid hadden gevonden, een ander
507
I/EVEN VAN WII.I.KM DEN TWEEDE.
de feiten en hoedanigheden waarom al wat soldaat heette hem liefhad. rie Geertruidenberg heeft men hooren getuigen; «wie weten wilde hoe hij bemind werd, had hier moeten zijn om te zien hoe de smart grooter was dan de nieuwsgierigheid naar een Vorstelijken lijkstoet.quot; Er was een treffende getuigenis van hoogachting in de stemming der menigte bij de nadering van het vaartuig dat in rouwzwart gehuld het lijk des Konings de Maas afvoerde, en met dat lijk de treurende Keizersdochter in weduw-rouw verzonken, en hare dochter de Prinses Sophia, en haren zoon Prins Hendrik, aan den oever te Kotterdam opgewacht door Willem den Derde en den broeder des gestorven Konings. Er was een onbeschrijfbare uitdrukking van eerbied in de plegtige stilte der zaamgedrongen volksmenigte, op den quot;Vierden April toegevloeid naar Delft om het lijk des Konings te zien voeren naar de grafgewelven waar de rustplaats is der dooden uit het Huis van Oranje. Er waren bevochtigde oogen in den langen stoet van Krijgsbevelhebbers, burgers en kunstenaars, die vooraf gingen en volgden, en men zag er Lord Fitz-Koy Somerset, uit Engeland gekomen om den Vorstelijken wapenbroeder mede ten grave te brengen met wien hij in de bres van Ciudad-llodrigo en op zoo vele slagvelden geweest was en die altijd aan oude wapenbroeders zoo gaarne de hand had gedrukt. Er was eindelijk een getuigenis zoo wel voor den Koning die was opgetreden, een getuigenis door de alge-meene goedkeuring herhaald, in de verhevene gedachte van Willem den Derde om de plegtigheid der begraving zijns Vaders te besluiten met een lauwerkrans op de lijkkist neder te leggen in naam van zijn Volk en van zijn Huis. Luid werd het verkondigd in Nederland: „Wij hebben een held-hafiigen, edelmoedigen, bemiunelijken, hoog gewaardeerden Koning verloren.quot;
Maar — hoe rijke stof ook de pen ter beschrijving zou vinden, geene schildering van dit alles kan eenig antwoord meer geven op de vraag, waarin zich de geschiedenis des levens van iederen mensch oplost: hoe heeft hij, in zijn gemoedsbestaan, zijne lotgevallen en zijne daden, Gods raad ge-
508
DERDE BOEK. TIENDE HOOFDSTUK.
dieud, zijn pligt vervuld en zijn loop voleindigd? Zoo op die vraag het antwoord in dit geschiedboek, of na dieper navorsching in latere geschriften van bekwamere handen, zal gevonden worden, dan zal voor de volgende tijden een volkomen beeld van Willem den Tweede bewaard blijven. Immers, de trekken voor het beeld zijner ziel liggen open in al wat hij gedaan en geleden, gesproken en geschreven heeft; en de gestalte van zijn stoffelijk levens-orgaan heeft de kunst der afbeelding door penseel en beitel en graveernaald en pen-ningstempel menigvuldige malen voorgesteld. De sporen der onbekrompene mildheid van den menschenvriend en den kunstvriend zullen spoedig verdwijnen, maar met dankbaarheid zullen volgende geslachten zoo lang er eenig nationaal gevoel in hen is, op dat beeld staren als van den Held die twee malen de eer van den Nederlandschen naam heeft gewroken, en van den Koning wiens streven was uit den toestand dien hij gevonden had eene betere toekomst voor zijn volk te ontwikkelen.
Tot een onbevangen oordeel over 't geen Willem de Tweede op het gebied der Staatkunde verrigt heeft, zal de kennis van den mensch moeten gepaard gaan met de kennis der Eeuw. Zijne verschijning op het wereldtooneel valt in een tijd die geheel beheerscht wordt door de werking van het vrijheidsvuur, waarvan de uitbarsting in het laatst der Achttiende eeuw Frankrijk heeft doen vergelijken bij een volkaan, naar tweeërlei opvatting, of van onvergankelijke waarheden of vau heillooze keringen. Hij heeft als Troonsopvolger en Koning geleefd in dagen, waarin alle Regeringen hare zorg voor de ontwikkeling harer volken hebben beperkt gezien door de noodzakelijkheid tot gestadige zelfverdediging. Hij heeft de Souvereinen van Europa het behoud van hun Oppergezag zien zoeken, of in overheersching van den sterken arm, of in onderwerping aan den volkswil, of in de kunst om door gestadige verplaatsing van het zwaartepunt een evenwigt in de Staatsmachine te behouden. Tegen elk dezer stelsels van verdediging was er een grond van weerzin in zijn binnenste.
509
LEVEN VAN WILLEM DEN TWEEDE.
510
Hij kon geen dwingeland zijn omdat hij een te diep gevoel had voor regtmatige volksvrijheden; tot de onderdanigheid van een ambtenaar des volks kon hij niet afdalen omdat hij een te hooge gedachte had van de roeping eens Regents, en hij was te 7eer geneigd tot vooruit-strevende rigtingen om in het aanwenden van de behoedmiddelen eeuer sluwe regeringskunst de behendige bij uitnemendheid te zijn. Misschien zal de onderzoeker der eeuw bevinden, dat die Vorsten de ware wijsheid hebben betracht, die uit eigen beweging billijke wenschen bevredigd hebben om met te grooter kracht aan onbillijke eischen tegenstand te kunnen bieden. De Geschiedenis van Nederland zal dan moeten leeren of Willem de Tweede, toen hij aan de wenschen der Staatshervormers van zijn Land heeft toegegeven, de kracht van het Souverein Gezag toekomende aan zijn Huis, genoeg heeft gehandhaafd, om het genot der nieuwe vrijheden verleend aan zijn volk, onschadelijk te doen zijn. Doch Nederland zal niet te vreezen hebben noch voor Vorstendwingelandij, noch voor Staats-om-keerend volksgeweld, zoo daar de Vorstenstam steeds vruchtbaar zij in mannen den roem van hun Huis waardig, en het Yolk —- in deugden van het voorgeslacht. Beiden zullen op de vastheid van den Nederlandsehen Staat hun geluk en hunne hoop mogen bouwen, wanneer beiden Willem den Tweede navolgen in het voorbeeld dat hij gegeven heeft, — eener getrouwe naleving van deze beginselen; eerlijkheid en opregtheid ook in de betrekkingen van het Staatsleven; liefde tot de menschen en zelfverzaking voor het algemeen; eerbiediging van alles wat wettig verordend is of een regtmatig aanzijn heeft gekregen; vertrouwen op de magt en onderwerping aan den wil van aller Vorsten Opperkoning en aller Volken Heer.
EINDE.
EERSTE BOEK. 1792—1813.
eerste hoofdstuk. — De namen Willem Frederik George Lodewijk gegeven aan den eersten kleinzoon van den Stadhouder Prins Willem den Vijfde. Geboorte van den jongen Prins (1792). Grootvaderlijke blijdschap. Voorspellend woord van Van de
Spiegel. Oorsprong van dit Werk........BI. 1.
tweede hoofdstuk. — Uitwijking naar Engeland (1795). Vervreemding van Vaderlandsche taal en zeden. Voorbereiding eener toekomst ..................BI. 3.
derde hoofdstuk. —- Verschil in Staatkunde van Willem den Vijfde en zijn zoon Willem Prederik. Opvoeding van den jongen Prins Willem te Berlijn. De Constant en Ancillon. Kampspoeden van het Huis van Oranje (1806). Studiën aan de militaire aeademie te Berlijn. Geloofsbelijdenis (1809). Bevordering tot officier Orde van den Zwarten Adelaar. Overvaart naar Engeland. . BI. 6. vierde hoofdstuk. — Regeling van het verblijf in Engeland (1809). Oxford. Twee reizen door Groot-Brittannië (1809 en 1810). Studiën aan de Universiteit. Levendige verbeeldingskracht vereischt voor den aanleg tot veldheer. Plan tot bijwoning vau een veld-togt in Spanje. Bevordering tot Luitenant-Kolonel in het Engelsche leger (1811). Akademische promotie en doktoraal diploma. Vertrek naar Spanje........ .... BI. 16.
vijfde hoofdstuk. — Oorzaak van het aanwezen eener Engelsche leger-magt in Portugal. Stand der zaken in Spanje. Aankomst te
Lisbon.................BI. 25.
zesde hoofdstuk. — (1811). Vertrek naar het Engelsche Hoofdkwartier. Eerste Ontmoeting met Arthur Wellesley Lord Wellington. Toebereidselen voor de bemagtiging van Ciudad-Rodrigo. Uitstap naar Gibraltar, Ccuta, Cadiz. Terugkomst in het Hoofdkwartier te Fuente-Guinaldo ............BI. 28.
INHOUD.
zevende hoofdstuk. — (1811). Benoeming tot Aide-de-camp van Wellington en bevordering tot Kolonel. Nadere toebereidselen voor
de belegering van Cindad-Rodrigo.......BI. 34.
achtste hoofdstuk. — (1811). Aanleiding tot het gevecht bij El-Bodon, Een toekomstige Koning van Nederland ondergaat den vuurdoop in Spanje, terwijl Napoleon Holland bezoekt .... BI. 37. negende hoofdstük. — (1812). Belegering en bestorming van Cindad-
Rodrigo ................BI. 42.
tiende hoofdstuk. — (1812). De dienst van een Aide-de-camp. Beschrijving van Badajoz. Belegering dier vesting. Storm. Aanvraag van Wellington om de gouden eermedaille voor den Prins . BI. 50. elfde hoofdstuk. — (1812). Voorbereidende beweging tot den veld-
togt in Spanje..............BI. 62.
twaalfde hoofdstuk. — (1812). Openingen omtrent een huwelijk met
de Prinses Charlotte van Engeland.......BI. 63.
dertiende hoofdstuk. — (1812). Intogt en Te-Deum te Salamanca BI. 66. veertiende hoofdstuk. — (1812). Bewegingen der legers van Wellington en Marmont tegenover elkander. Gevecht bij Castrejon, 18 Julij. Slag bij Salamanca of Dos Arapylos, 22 Julij . BI. 69. vijftiende hoofdstuk. — (1812). Marsch naar Madrid. Voor de tweede maal een Prins van Oranje te Arevalo. Olmedo. Wisselvallig oorlogsleven. Valladolid. Bezoek in een wapenzaal te Cuellar. Snelrid naar Segovia. San-Ildefonso. Intogt te Madrid. Moeijelijk-heden van den oorlog voor den Britschen Veldheer . . BI. 76. zestiende hoofdstuk. — (1812). Aanleiding tot de belegering der Citadel van Burgos. Benoeming tot Adjudant van den Prins-Regent. Terugtogt van het leger. Gevechten bij Cellada-del-Camino, bij Venta-del-Pozo, bij Villa-Muriel. Snelrid naar Toro. Terugtred
in Portugal............... BI. 82.
zeventiende hoofdstuk (1812—1813). Hoofdkwartier te Freneda en verpoozing te Oporto. De toekomst begint te schemeren. Brief aan den Hertog van York. Verschillende inzigten van het Britsche Kabinet en van Prins Willem Frederik. Merkwaardig schrijven
van Wellington .............. . BI. 89.
achttiende hoofdstuk. — (1813). Toebereidselen voor een lieuwen Veld-togt. Merkwaardige marsch naar de bronnen van de Ebro. BI. 100. negentiende hoofdstuk. — (1813). Slag bij Vittoria, 21 Junij. quot;Gallantry and Intelligence.quot;..........BI. 107.
twintigste hoofdstuk. — (1813). Aftogt van het Fransche leger. Verkenning der vallei van Roncesvalles. De laatste Fransche post in de Puerto de Maya overweldigd. Gevecht op de piek D'Atchiola................BI. 117.
512
INHOUD.
rr.n-en-twintigste hoofdstuk. — (1813). Gevechten in de Pyreneiin, 26 Julij—1 Augustus. Gevaarvol oogenblik te Sorauren. Gevecht bij Sorauren. 28 Julij. Hollandsche krijgsgevangenen. Laatste wapenfeit in de Pyrenecn en gevaar. Vereerende keuze tot overbrenging van het Legerberigt naar Engeland. Kapport van Wellington. Vertrek naar Engeland.........BI. 121.
twee-en-twintigste hoofdstuk. — (1813). Aankomst te London. Ontmoeting van Vader en Zoon. Terughouding der Britsche Bewindslieden jegens den Vader en terugkeering van den Zoon naar
Spanje. Afscheid van Constant.........BI. 137.
drie-en-twisticste hoofdstuk. — (1813). Terugkomst in het Hoofdkwartier te Lesaca. Plan tot een inval in Frankrijk. Overtogt van de Bidassoa, 7 October. Slag bij de Nivelle, 10 November. BI. 139. vier-en-twintigste hoofdstuk, — (1813). Oogziekte. De Britsche Bewindslieden roepen den Zoon terug naar Engeland, maar in Holland wordt de Vader tot het Souverein Gezag geroepen. Vertrek naar Engeland en daar het eerste berigt der Herstelling van Nederland. Terugkomst in liet Vaderland. Gewigt eener negentienjarige uitlaudigheid..........BI. 142.
TWEEDE HOEK. 1813-1840.
eerste hoofdstuk. — De Zesde December 1813. Moeijelijkc stelling van Troonsopvolgers. Verschillende hoedanigheden van Vader en
Zoon..................BI. 149.
tweede hoofdstuk. — (1814). Ontwerp van een huwelijk met de
Prinses Charlotte — verijdeld.........BI. 152.
derde hoofdstuk. — (1814). Benoeming tot Generaal der Infanterij. Onbeduidende veldtogt. Opperdirectie van het Ministerie van Oorlog, zonder invloed. {Men zie verder hierover het Dertiende Hoofdstuk). Het Nederlandsche volk afkeerig van den wapenhandel en echter — krijgshaftigheid de ontwikkeling van een
hoofdtrek in het mannelijk karakter.......BI. 136.
vierde hoofdstuk. — (1814). Het Koningrijk der Nederlanden. Geringe kennismaking met het Vaderland. Voorval te Oss. Bezoek in Friesland. Verblijf als Engelsch Generaal met het Opperbevel
513
i n h oud.
over Britsche troepen te Brussel. Wijding tot Ridder van het Gulden-Vlies — eene Nederlandsehe Orde — en tot Ridder van het Bad. Grootere ingenomenheid met het Zuid- dan met het
Noord-Nederlandsche Volksleven . .......BI. 162.
vijfde hoofdstuk. — (1815). Wat in Spanje is voorbereid rijpt tot eene ontknooping bij Waterloo. Voorzieningen tegen mogelijk oorlogsgevaar. Terugkomst van Napoleon. De Prins van Condé te Brussel. De Hertog van Wellington Nederlandseh Veldmaarschalk. BI. 173. zesde hoofdstuk. — (1815). Het opperbevel over het Eerste Korps van het Britseh-Nederlandsche leger vereerend. Kantonnementen. Vingerwijzing naar Quatre-Bras. Verrigtingen op den Vijftienden Junij. Beschikkingen in het Groote Hoofdkwartier te Brussel, en in het Hoofdkwartier te Braine-le-Comte. Gewigt van het besluit der Nederlandsehe Legerhoofden om de stelling van Quatre-Bras
te versterken..............BI. 179.
zevende hoofdstuk. — (1815). Het treffen bij Quatre-Bras, 16 Junij. De nacht te Nivelles. Legerberigt aan den Koning. Gewigt van het gebeurde vogr de Pruissen, voor Nederland, voor Europa. BI. 192. achtste hoofdstuk. — (1815). Beschikkingen tot den aftogt naar Monte St.-Jean, 17 Junij. Onweder. Geloof aan voorteekenen. BI. 206. negende hoofdstuk. — (1815). Slag bij Waterloo, 18 Junij. Verwonding. Legerberigt.............BI. 209.
tiende hoofdstuk. — (1815). Eerbewijzen — het Domein van Soest-dijk, het Paleis te Brussel, het Domeinpark te Tervueren. Lofuitingen en getuigenissen van meer gewigt. Twee gedenkwaardige
oogenblikken te Parijs. Ridderteekenen.....BI. 224.
elfde hoofdstuk. — (1815—1816). Huwelijks-ontwerp. Gelijkvormigheid van gemoed met Keizer Alexander. Reis naar Petersburg. Plegtigheid van ondertrouw en huwelijksvoltrekking met de Groot-Vorstin Anna-Paulowna. Eene andere gelijktijdige huwelijksver-
eeniging................BI. 232.
twaalfde hoofdstük. — (1816—1830). Bijzonder leven: Kinderen. Bepaalde denkbeelden over hunne opvoeding, verstandelijke ontwikkeling, zedelijke vorming, godsdienstig onderwijs. Buitenlandsche reizen. Ziekelijke voorbesehiktheid. Sneltogten te paard. Aandoenlijk verblijf te Petersburg^ (1826). Uitspanningen en begin eener kunstverzameling. Het leven te Brussel. Menschlievendheid
en gemeenzaamheid............BI. 242.
dertiende hoofdstuk. — (1814—1830). In het openbare leven: geringe invloed op het Leger ten gevolge van den gang der zaken bij het Departement van Oorlog; ontslag en wederaanstelling. Oordeel over de Militaire Akademie. Benoeming bij vreemde Legers. BI. 256.
514
INHOUD.
veertiende hoofdsïuk. — (1814—1830). Staatkundige bcmoeijin^en: de Raad van State. Geringe overeenstemming met het regering-stelsel van Willem den Eerste. Vereering van Egmond en Hoorne. Begrip van Staatsbestuur. Zamen-zijn met diaries den Tiende te St. Omer. Ontwikkeling der Staatspartijen in Zuid-Nederland Oordeel over de houding der Regering zyns Vaders jegens het Buitenland. Woelingen der Belgische Demagogen. Unie. Benoeming tot President van den Minister-Raad en van den Raad van State — tot Kolonel-Generaal van
al de Schutterijen............BI. 265.
vijftiende hoofdstuk. — (1830). Opstand te Brussel en zending derwaarts. Driedaagsch verblijf in de oproerige stad. Zelfverzaking ...............BI. 282.
zestiendf hoofdstuk. — (1830j. Zending naar Antwerpen en Proclamatie. Maatregelen van bestuur aldaar. De poging tot bevrediging van België tot het uiterste volgehouden. Proclamatie, verbittering in het Noorden en voortgang van den opstand in het Zuiden. Vaarwel aan België. Verblijf te Willemsdorp en te Londen. De Belgische Oranje-partij. Laatste woord van
' verzoening...............BI. 316.
zeventiende hoofdstuk.— (1831). Terugkeering van de volksgunst, te Amsterdam en bij het Leger. Handelingen der Diplomatie. Het Leger verlangende naar het //Voorwaarts.quot; De wapenschouw bij Rijen. Benoeming van Opperbevelhebber van het
Leger te Velde. Geestdrift.........BI. 341.
achttiende hoofdstuk. — (1881). De Tiendaagsche Veldtogt BI. 351. negentiende hoofdstuk. — (1831). Benoeming tot Veldmaarschalk, tot Ridder-Grootkruis van St. Wladimir. Geestdrift te 's Gra-
venhage, te Amsterdam, overal...........BI. 386.
twintigste hoofdstuk. (1831—1839). Achtjarig tijdvak van volharding tegen de Diplomatie. Voorstel van de Hertogin van Berry. Toestand van het Leger in Noord-Brabant. — de Linie van ter Heydc. Brief aan de verdedigers der Citadel van Antwerpen. Reis naar Petersburg (1834) en ontdekking aldaar. Ziekte (1835). Landontginning te Tilburg. Reis naar Engeland (1836). Bedreiging uit België (1838). Verschanste stelling te Vught. Inleiding van den Erfprins van Oranje, later Willem den Derde, in den Raad van State. Huwelijk van deze. Eind-
schikking met België...........BI. 390.
een—en-twintigste hoofdstuk. — (1832—1840). Benoeming tot de Opper-Directie van het Departement van Oorlog. Memorie over
's Lands verdediging...........BI. 407.
twee-en-twintigste hoofdstuk. — (1840). Mistrouwen van het volk jegens Willem den Eerste. Voornemen van deze tot een tweede huwelijk en abdicatie. Karakterschets van Willem den Tweede bij zijne aanvaarding der regering.......BI. 409.
515
INHOUD.
DERDE BOEK. 1840-1849.
eerste hoofdstuk. — Inleidende aanmerkingen .... BI. 419. tweede hoofdstuk. —- Nieuwigheden. Vervanging der Staats-Seere-tarij door eene nieuwe Instelling — het Kabinet des Konings.—
Inhuldiging..............BI. 421.
derde hoofdstuk.— Eerste regeringsmaatregelen: Commissie en Besluit betrekkelijk het Lager Onderwijs, Aansehrijving over het afleggen van Geloofsbelijdenis in de Hervormde Kerk, Besluit betrekkelijk de Afgescheidenen, Handelingen over het Coneordaat, Beschuldiging van Krypto-Katholicisme. Lasteringen ................BI. 427.
vierde hoofdstuk. — Financiëele aangelegenheden. Verandering van Ministers. Wet van Heffing en Leening, Proclamatie, Conversie,
Bezuiniging, Hermunting..........BI. 443.
vijfde hoofdstuk. — Reis naar Engeland en benoeming tot Britseh
Veldmaarschalk. Andere reizen........BI. 455.
zesde hoofdstuk. — Verlangen naar Grondwetsherziening. Voorstel van Negen Afgevaardigden. Verandering van Ministers Zeven-en-twintig Ontwerpen. Gebeurtenissen van 1848. Zelfverloochening. Oordeel over de Herzienings-ontwerpen. De Dertiende Maart. Aftreding van hot Ministerie en Volksvertooning. Dood van Prins Alexander en benoeming eener Herzienings-Com-missie. Nieuw Ministerie. Ontwerp dier Commissie. De Dertiende Mei. Twaalf Wets-outwcrpen bij den Raad van State en in de Staten-Generaal — aangenomen. Verschillend oordeel .................BI. 459.
zevende hoofdstuk. — Andere regeringsdaden: toepassing van het stelsel van bezuiniging — het Instituut — begunstiging der Schoone Kunsten. De Maatschappij van Weldadigheid BI. 487. achtste hoofdstuk. — Zaken van het Groot-Hertogdom Luxemburg: aansluiting aan het Duitsche Tolverbond, de Orde van de Eikenkroon, herziening der Luxemburgsche grondwet . . BI. 491. negende hoofdstuk. — Begin van kwijning. Opening van de Eerste zitting der nieuwe Kamers. Het Paleis te 's Gravenhage — de twee standbeelden van Willem den Zwijger — de planten-gallerij en de kunst-gallerij. Wat hem naar Tilburg dreef. Ongeval. Laatste dag van werkzaamheid. Ziekte en dood. . BI. 496. tiende hoofdstuk. — Getuigenis van den tijdgenoot, oordeel der Geschiedenis, voorbeeld voor de nakomelingschap . BI. 507,
516