J^jLoc'?- 2amp;lt;Sy
VAN
HET TE NIJMEGEN BESTAAN HEBBENDE7
Ojgt; den. liook van clc 3?a,poiig-sis» en. de -tegen-woordige Oude liaven,
i DOOR
Jlir. Mr. J. M. VAN PABST VAN BINGERDEN, TE NIJMEGEN,
EN
Mr. J. F. BIJLEVELD,
7 . TEARNHEM.
in
nrn ' U UTT
ir
NIJMEGEN, C. A. VIEWEG amp; ZOON. 1873.
B. oct.
u
VAN
HET TE NIJMEGEN BESTAAN HEBBEND
Op den hoek van de Papeng^as en de tegren-woordigfe Oude haven.
DOOR
Jhr. M'. J. M. VAN PABST VAN BINGEBDEN, TE NUMEGEN,
EN
liquot;
M'. J. P. B IJ L E V E L D, TE ARNHEM.
NIJMEGEN, C. A. VIEWEG amp; ZOOS. 1876.
Onder de vele gestichten van liefdadigen aard, die te Nijmegen bestaan hebben of nog bestaan, behoort ook het Oude Mannen- en Vrouwenhuis, op den hoek van de Papengas en de tegenwoordige Oude Haven, op de plaats thans voor artillerie-magazijn en infanterie-kazerne gebruikt.
Van dit gesticht is aan weinigen de gescliiedenis, ja zelfs het bestaan hebben, bekend. Ter loops wordt ook slechts bij de verschillende Schrijvers over Nijmegen van dit gesticht gewag gemaakt.
Arend van Slichtenhorst, in zijn werk «de XIV Boeken der Geldersche Geschiedenissenquot;, Arnhem 1053 (1), deelt ons het bestaan mede, door het te vermelden onder no. 41 op den platten grond van Nijmegen, tegenover pag. 3-1 van het 1. boek (2).
De ,/Chronyk van de Oude Stadt der Batavierenquot; uitgegeven door J. Smetius (den Zoon), en gedrukt bij E Smetius te Nijmegen (zonder jaartal (3) in octavo) vermeldt het, door op pag. 30 mcdetedeelen, dat tot de «publycke luiijsenquot; onder anderen behoorden, //twéé Oude Mannen-huijsenquot; , bedoelende hij met het céne, het O. B. Gasthuis in de Molenstraat, en met het andere het Oude Mannenhuis op den hoek van de Papengas.
(1) Er bestiat ook cone uitgave vac 1G54.
(2) Pontanus in zijn werk, »Hiat. Gelr. Libri XIV, (Harderwijk 1G39), en waarvan Slichtenhorst voor het grootste gedeelte eenc vertaling is, deelt het bestaan natuurlijk niet mede, als zijnde het Oude Mannenhuis eerst in 16ii opgerigt, en genoemd werk reeds in 1639 uitgegeven:
(3) Dit werkje is uitgegeven na 1678 aangezien op pag. 53, de «Antiquitates Neomagensesquot;, van J. Smetius (den zoon) worden aangehaald, die in 1678 te Nijmegen zijn gedrukt
IT
Johannes in de Betouw, die da Chronyk van Smetius op nieuw heeft uitgegeven, en vervolgd tot 1784., noemt het gesticht op pag. 23, pag. 73 (noot c), en pag. 173 (noot e). In een ander werkje van dien scurijver, «Kerken en Godsdienstige Gestichten te Nijmegenquot;, wordt het op pag. 65 vermeld, terwijl diezelfde schrijver een grooteu misslag in zijne, «Annales Noviomagiquot;, op pag. 85 begaat, door te verhalen, dat het klooster der Observanten in 1590 tot een Gerontotrophiura (oud-Mannenhuis) is ingerigt, zijnde dit eerst in 1644 geschied.
H. K. Arkstee, gt;Nijmegen de Oude hoofdstad der Batavierenquot;, (Amsterdam bij Petrus Mortier 1733), bezingt het op pag 305 en 306 in een 15 tal regels. Van dit werk verscheen in 1788 te Nijmegen, bij Isaac van Campen, eene veel vermeerderde en verbeterde druk, en onder die vermeerderingen en verbeteringen komt ook op pag. 287 (noot 26) voor, dat de magistraat op 11 April 1653 eene resolutie heeft genomen (1) inhoudende, dat, om in het O. B. Gasthuis in de Molenstraat te kunnen worden opgenomen, men den 60jarigen leeftijd moest hebben bereikt, en dat inboorlingen voor f 900 en vreemden voor f1100 hunnen kost in het O. B. Gasthuis in de Molenstraat konden koopen. Deze resolutie, die hierna zal worden behandeld, wordt ten onregte op bedoelde plaats medegedeeld als betrekking hebbende op het O. B. Gasthuis, daar zij ollcca en uitsluitend betrekking heeft op het Oude Mannenhuis aan de Haven, terwijl uit die verkeerde vermelding tevens kan blijken, hoe onkundig men reeds in 1788 was van het bestaan hebben van dit Gesticht, want anders zoude de bewerker van Arkstcé's nieuwe druk er niet toe gekomen zijn, om de resolutie van het Oude Mannenhuis op het O. B. Gasthuis toe te passen (2).
Het dertiende deel van den tegenwoordigen Staat van alle volkeren, (Arasterdam 1741), bevattende de beschrijving van Gelderland , afkomstig van de hand van den Amsterdamschen geschied-
(!) Zie pag. 9 noot.
(2) Zoudo die dwaling in Arkstéé's nieuwe druk ook eene der oorzakeu kunnen zijn, van de algemeene verspreide, doch bepaald onjuiste meening, dit het O. B. Gasthuia in de 17. eeuw ook voor niet-bubgebs openstond?
T
schrijver Jan Wagenaer, maakt op pag. 810 in een zestal regels van dit gesticht gewag.
Hoewel dus de schrijvers over Nijmegen dat gesticht de eer niet waardig schijnen te hebben gekeurd, om de geschiedenis van zijn kortstondig bestaan (1644—1674) mede te deelen, zoo kwam die aan ons echter merkwaardig genoeg voor, om der vergetelheid ontrukt te worden, terwijl zij tevens een eigenaardig licht verspreidt over de dikwerf vrij willekeurige handelingen van den Nijineegschen Magistraat in de 17de eeuw; want met geen ande-en naam kunnen wij de handelingen van een Magistraat bestempelen, die goedvinden kan gelden voor een liefdadig doel bestemd, te besteden tot af betaling van een' Stadsrentmeester, en aflossing van «de kannegijssers renthequot; te Keulen (1).
Van het bestaan hebben van een archief, of van notulen, of van rekeningen van dit gesticht is ons niets gebleken, zoodat wij alleen uit de raadsresolutien het bestaan, en de geschiedenis er van hebben kunnen opsporen.
Het gebouw, waarin dit gesticht is gevestigd geweest, was vroeger een klooster der Fratres Minores de Observantia, cn welks stichting J. Smetius (zoon) in zijn uitgegeven chronijkje (pag. 81) omtrent het jaar 1336 stelt (2). Hij teekent hierbij aan, dat Wilhelmus de Berchen in zijn cronicon, «de Nobili principatu Gelrie et ejus originequot; (3), dat jaar als stichtingsjaar opgeeft,, waaromtrent wij moeten opmerken, dat hier aan eene vergissing bij Smetius tc denken valt, daar toch de Berchen nergens over het Observanten klooster te Nijmegen spreekt.
Welligt wordt dat jaar genoemd in de Cancellariae Clivensis M. S.
(1) Zie pag. 3.
(2) Zoo ook J. in de Betouw in zijn herdruk van dat chronijkje en vervolgd tot 1784 pag. 72.
(3) In handschrift aanwezig op do Bibliotheek te Nijmegen. (Zie eatologua van boeken en handschriften der stedelijke bibliotheek te Nijmegen pag. 5, uo. 21 cn pag. 9, no. 18) en uitgegeven in druk door Mr. L. A. J. W. Baron Sloet van de Beele, oud-gouvemeur-generaal van N.-Indiën, in 1870.
VI
ook door Smetius op deze plaats aangehnald; edoch het is ons niet mogen gelukken te ontdekken , waar dat door Smetius bedoelde handschrift zich thans bevindt, zoodat wij deze aanhaling niet kunnen vergelijken (1).
Professor Moll daarentegen, (kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming llde deel 2de stuk p. 199), zegt; //In 14')5 wonnen «de observanten kloosters aan te Haarlem, te Warnsveld en te Nijmcffen,quot; — en stelt dus de stichting 119 jaren later, dan Smetius, maar hij vermeldt niet de bron, waarop deze opgave zoude steunen, zoamp;dat wij niet kunnen beslissen, aan welke zijde het regt is.
Na de verandering van zaken te Nijmegen, in of omtrent 1590 voorgevallen, heeft dit klooster voor ziekenhuis gediend, gelijk uit de raadsresolutie van 23 Junij 1598 blijkt, waarin gesproken wordt van het //Sieckenhuys tot de Observantenquot; (2). Later is dit gebouw bij gedeelten verhuurd geworden, gelijk uit de raadsresolutie van 16 Januarij 1633 blijkt, als wanneer bepaald werd de woning in het Observanten klooster met de daarbij gelegen tuin tvtder op nieuw met Paschen van dat jaar voor 16 achtereenvolgende jaren a f SO 'sjaars te verhuren aan den Burgemeester Christiaan ter Spijcken (3), met bepaling, dat tijdens de huur het niet mogt
(1) Pontanus, ITist. Gelr. libri XIV, vermeld de stichting van dit Idooater niet; evenmin J. Knippenbergh Historia Eocles. Ducatus Geldriae (Brussel 1719), en evenmin de Chronicon Tielense, uitgegeven door J.D. van Leeuwen (Utrecht 1789).
(2) Vergelijk ook de raadsresolutie van 1G Mei 1703, waarin gezegd wordt, dat tot ziekenverpleging was hestemd hot vroegere Ubservanten-klooster.
(3) Deze C. ter Spijcken, meermalen een der burgemeesters van Nijmegen (Zio Arkstéé 1ste druk p. 222, 2de druk p. 241), was een boezemvriend van J. Smetius (den vader); van hem zegt Smetius in zijn »Oppidum Eatavorumquot; (uitgegeven 1C14) pag 31, «Consul Christianus Terspycken, charum mihi ante alios nomen,quot; hij waa ook een verzamelaar van oudheden, en zoo is onder anderen de altaarstoen, thans op het Eaadhnis aanwezig, met het opschrift
Matronia Aufaniabus T. Albiniu»
worden verkocht. Een gedeelte, en wel dat hetwelk de «Gast-
caemerquot; (1) werd genoemd, was alreeds vroeger verkocht aan Wol ter van Duren, die dit weder verkocht had aan Dionysius Courman, (zie raadsresolutien van 20 Maart en 15 Mei 1633).
Januariua S. L. M.,
het eerst door hem bezeten geweest; hij schonk dien aan Smetiua (den vader), en diens zoon aan de stad. (Zie «Uitlegging van opschriften op altaren enz.quot; pag. 39, en »de Aris et Lapidihus votivia,quot; pag. 5 sqq}.
(1) Zie Bijlage I.
Het eerst wordt er van het plan tot oprigting van een Oud-Mannenhuis gewag gemaakt in de Eaadsresolutien van 7. April 1630, als wanneer vermeld wordt, dat de Burgemeester Arnold Kelfifken, de Waclitmeester Adriaan Bacoart, gehuwd met Elisabeth Kelffken, en de Eaadsvriend Johan Kei ff ken aanbieden, in hunne hoedanigheid van erfgenamen van wijlen Johan Kelffken, een kapitaal van f 1000, door hem bij testament van 4 Maart 1613 gelegateerd, tot oprigting van een Oud-Mannenhuis binnen Nijmegen, te beleggen op de stad, onder verpligting, dat, zoolang als dat gesticht niet zoude zijn opgerigt, de renten van dat kapitaal aan de Diacony stonden worden uitgekeerd, ten behoeve der huiszittende armen, hetgeen door den Magistraat werd aangenomen, en goedgekeurd.
Wij veronderstellen, dat. deze Johan Kelffken dezelfde is, die meermalen Burgemeester van Nijmegen is geweest en in die hoedanigheid mede de Unie van Utrecht namens de stad Nijmegen op 5 Maart 1579 onderteekende (1) en die zijn werkzaam, en voor de gemeente zoo nuttig leven, schijnt te hebben besloten, door ten behoeve van een opterigten Oud-Mannenhuis eene voor dien tijd vrij aanzienlijke som te schenken.
Zijne erfgenamen, onder wie zich 2 leden van den Magistraat bevonden, vermeenden geene zekerder wijze te kunnen kiezen, om aan den wil van den ontslapene te voldoen, dan door de gelegateerde som aan den Magistraat overtegeven, en aan hem de zorg tot oprigting van het gesticht optedragen.
Maar of de Magistraat aan de gekoesterde verwachting heeft voldaan, dit is eene andere vraag.
(1) De ünie werd onderteekend namens Nijmegen door den Burgemeester Johan Kelffken, den Eaadsvriend Arent van Zeiler, den Meester van het St. Nicolaasgilde Derk Flemingh en Lambert Dansz., met den Secretaris Johan ten Have, terwijl de Ridderschap dca Nijmepgschen qnartiers rertegenwoordigd was door Jelia Pyeck.
3
In plaats toch, dat hij terstond de handen aan het werk zoude slaan, om dat gepticht te doen verrijzen, zoo vindemvij daarentegen op 17 Februarij If'SS aangeteckend, dat hij zich nog maar tot goede voornemens was blijven bepalen, zooals de Eaadsresolutie van dien datum vermeld : „Ahoo Itgen van Eatiugen (1) zaliger bij testament #onder anderen tottet opbouwen van een Oudt Mannenhuys, gemaect //Leeft de somma van 5000 guldens, die haere erffghenaemen pre-z/senteeren aan de Stadt te tellen, om tottet voorsz. Oudt Mannenhuys //geemployeert, off bij provisie op interesse beleijt te worden, is //.de Secretaris Singendonck geauthoriseert, om die voorsz. 5000 «gulden 't ontfanghen und op die reeckenkamer te leggen, und //sullen Mynheeren ordre stellen, dattet stichten van het geseyde //Oudt Mannenhuys metter eersten byderhand genoemen werde.quot;
Het scheen, dat het den Magistraat toen ernst werd met het oprigten, althans op 27 Augustus 1G32 verkoos hij, op aanmaning der Stadsrekenmeesters, den vroegeren Burgemeester Elbert Kerckman en de Kaadsleden Mulicum, Wall en Pauli tot Provisoren van het op te rigten O. Mannenhuis. Die heeren kregen tevens in last,
(1) Wie deze Trouwe Ytgcn van Eatingen is geweest, is ons niet mogen gelukken te ontdekken. Er is echter een predikant van dienzelfden naam geweest, van wien men in de Kaadsresolutiën van 25 Nov. 1610 en 20 Jnlij 1642, vindt opgeteekend, dat liij het St. Johanshuis (thans Franaehe kerk) bewoonde. De naam van dezen predikant komt niet voor op de lijst der predikanten der Nederduitsch Hervomide gemeente, (Arkstéé 3ste druk, pag. 2i3 en 244; 2de druk, pag. 269 en 270), zoodat wij de gissing wagen: zoude hij welligt predikant der Engelschc gemeente zijn geweest; daar toch, blijkens Raadsresolutie van 27 Febr. 1633, die gemeente hare godsdienstoefeningen in de St. Johanskerk hield. Deze gemeente had op 29 Januarij 1651 tot leeraar Louis Morgan, van wiens hand wij nog een Latijnsch gedicht bezitten, op den dood van den Syndicus Lambertus Goris en Johannes Smetius (den vader), afgedrukt achter de Antiquitates Neomagenses pag. 269. Op 27 April 1659 komt deze Morgan nog als predikant der Eng. gemeente voor, terwijl bij een besluit van 4 Mei 1664 Gamaliel Day, als predikant dier gemeente voorkomt, wordende hem bij dat besluit toegelegd eene som van f 100, onder don naam van viaticum (reispenning). Naderhand vindt men niets moer van die gemeente opgeteekend, zoodat het waarschijnlijk is, dat die gemeente in laatstgenoemd jaar is opgeheven, en dat viaticum moest dienen voor goedmaking der ver-hnizingskosten van den predikant. De naam van van Eatingen was in Arnhem ook niet onbekend (v. Hasselt kronyk van Arnhem pag. 96.)
3
om na te zien, welke meerdere giften of legaten er alreeds voor
dat doel waren gemaakt, en om naar een geschikt terrein voor den opbouw uit te zien; en verder te informeeren «wat orde in (;de steden van Utrecht, Amsterdam, Dordrecht en elders onder-«houden wordt in dergelijke gestichtenquot;, terwijl tevens de Secretaris Eeimer de Beyer aan die heeren werd geadjungeerd.
Voorloopig bleef het echter bij de goede voornemens ; want op 29 Sept. 1632 werd besloten, om het legaat van IJtgen van Eatingen te gebruiken, niet tot oprigting van het O. Mannenhuis, maar om van hetgeen van dat legaat nog over was ten bedrage van 1237 gl. en 15 st. den Eentmeester Wilhelm Grob te betalen, wegens het aan hem bij het slot van de rekening over 1629 nog toekomende, terwijl te voren reeds 3762 gl. en 5 st. van dat legaat aan den Eaadsvriend Hendrik van der Linden ter hand waren gesteld, «tot afflossinglie van de kannegijssers renthe tott Collen,quot;(l) zullende de stad daarvoor //brieven van verschrievingequot; verleenen.
Eeu jaar later (21 Julij 1633) is de Eaad het oprigten van het gesticht nog niet vergeten, en worden de Oud-Burgemeester Kerckman, de Eaadsleden Campen en Lijnden, alsmede de Secretaris de Beyer geauthoriseerd, om pogingen aan te wenden tot aankoop, tegen eenen billijken prijs, van het huis van den heer van Gendt op den Jodcnberg gelegen, dat op den volgenden dag publijk zoude worden ingezet; terwijl hun tevens werd overgelaten, dit huis zoo mogelijk onder de hand aan te koopen. Het schijnt echter te duur te zijn geloopen, althans de stad heeft het niet aangekocht en de zaak bleef rusten tot 12 February 1640. Toen werd besloten het oprigten van het O.-Mannenhuis //metten eersten by «der hand te nemen,quot; en naar een geschikt terrein uit te zien, op grond toch //dat veele goelhartige luyden daerop insistieren, ende //'tselve, soo bij legaten als anders, souden benelicieren.quot;
Wederom echter ging er een jaar voorbij, en men was nog niet gereed, en hetgeen zoo een opspraak in de stad verwekte, dat de Eaad zich op 16 Maart 1641 bekommerd gevoelde. //Also //verseheyde legaten tot het oprichten, ende timmeren van een ,/Oudt-Mannenhuys gemaect syn, ende dat het opspraeck
(1) Wat of er met deze renten bodoclii wordt is ons niet gebleken.
4
«veroorsaect, dat men daermede int werk niet ende trede, is goet-/rgevonden ende geresolveert een aenvanck daervan te maeckcn.'quot;'
De Heeren maakten echter geene groote haast met het zoeken naar een geschikt terrein , want eerst op 2 Pebruarij 1643 vinden wij dat zij geslaagd zijn, //Is ge.=proocken van een Oudt-Manhuys «ende in deliberatie geleit (er wat plaetse men 't selve op 't bequaemste «ende tot minste oosten soude moegen aenstellen, ende eindelick //goelgevonden ende geresolveert, daertoe te gebruijoken het Obser-»vanten Clooster, toe weten, 'tgeene die Burgemeester Christiaea ,/ter Spijcken, unci die Lieutenant Duppe Zaliger bewoont hebben.quot;
Nu werd het den Eaad werkelijkheid met het oprigten; 7 dagen later besloot hij, bij gelegenheid van een verzoek der Provisoren der beide weeshuizen (1) tot het houden eener loterij , dat in de winsten, die de loterij mogt opleveren, ook de Provisoren voor het op tc rigten O.-Mannenhuis, op hun verzoek, zouden deelen, terwijl bij besluit van 3 Maart 1643 de llaadsvriendeu Cornelii, Willem Heuckclom, Jacob Goris, eu Melchior ten Hove aan dc Provisoren dier beide godshuizen werden toegevoegd, om hen bij t te staan in de werkzaamheden aan die loterij verbonden (2). Op 6 April daaraanvolgende werden de Burgemeester Pontiaan Singendonck eti de llaadsvrienden Dirk Bouwens, Diderik van Welderen en Willem Heuckelom gecommitteerd, om met de Provisoren van het op te rigten O.-Mannenhuis in conferentie te treden, over de waarde van het over te laten en in te ruimen gedeelte van het Observanten Klooster, en den stadstimmerman en metselaar te hooren (3).
(1) Het Borgerkinderen weeshuis, omstreeks 1560 gestielit door Stijntje Buys, weduwe van Gerrit Buys, en het Armenkmderenweeshuis opgerigt in 1638. Zie verder Schets der lotgevallen van het Weeshuis te Nijmegen, bij H. C. A. Thieme te Kijmegen in 1860 in druk verschenen.
(2) De prijs der loten was niet hoog gesteld, eerst 3, later 2 stuivera (Raadsresolutie van 3 Aug. 1642.)
(3) De Baad deed ook plannen voor het op te rigten gesticht maken; want op 14 Sept. 1642 hesloot hij aan Samuel van Braij van Haarlem /quot;428 to doen betalen voor het maken van middelen, waarna het Burger-weeshuis vernieuwd cn het O.-Mannenhuis getimmerd zouden worden. (Yergelijk ook Schets der T»'eeahuizen, p. 68).
5
Nu mogt men verwachten dat geslicht spoedig gereed te zien, maar wederom bleef het hij praten in plaats van handelen en vernemen wij op 23 Jnlij 1643 dat de stadsmetselaar en een timmerman, dat gedeelte van het klooster , hetwelk men voor het op le rigten O.-Mannenhuis wenschte te bestemmen, zouden afteekcnen en waardeeren, ten einde na examinatie later te kunnen disponeeren!
Op 25 October was de stadsmetselaar met zijne waardeering gereed, en schatte hij de kosten van verbouwing enz. op /quot;5900.
De Provisoren voor het op te rigten gesticht, aan wie gevraagd was of bedoelde som hunne goedkeuring konde wegdragen, verklaarden het in overweging te zullen nemen; terwijl op 16 Dec. 1613 besloten werd, om de Provisoren uit den Eaad over de kloostergoederen met de Provisoren voor het op te rigten gesticht in conferentie te doen treden over den eigendom van dat gedeelte van het klooster, hetwelk men voor het beoogde doel noodig zoude hebben, en van den uitslag aan den Raad rapport te doen.
Het bleef echter bij confereeren en rapporteéren tot op 16 Julij 1644, als wanneer de Raadsvrienden Anthony Vos, Cornelis Beeekman en Melchior ten Hove gecommitteerd worden om //het timmeren z/ende approprieeren van het Oudt-Mannenhuis metten eersten bij «der handt te nemen, omdat het verspreek verwekte van vele //goethartige luyden, ende andere, die voornemens waren het te //begiftigen.quot; (1)
Maar nu is het den Magistraat ook ernst: op 81 Julij wordt besloten de huur der woningen van het klooster, die voor het op te rigten gesticht benoodigd zijn, op te zeggen en eene ordonnantie (2) van /'900 te verleenen voor de oprigtingskosten, in mindering van de renten, die de stad van de onder haar berustende kapitalen schuldig is ten laste van de Rentmeesters der geestelijke goederen, ieder voor een derde gedeelte.
Op 7 Augustus was men echter nog niet begonnen, want er wordt dan bepaald dat er //aanstonts eenen aenfanek werde gemaect,quot; met
(1) De Magistraat had inmiddels op 2G Mei 1644 aan den Walschen Predikant vergund het Observanten klooster met der woon voor 6 a 8 weken te betrekken.
(2) Mandaat van betaling.
8
het oprigten enz., terwijl op 25 September men zooverre is gevorderd, dat er bepaald kon worden, dat het gesticht op St. Victor eerstkomende (10 October) geopend zoude worden. Twéé dagen later werd het reglement (1) voor het gesticht gearresteerd, en worden er op voordragt van de Gecommitteerden uit den Eaad en van Provisoren, daartoe op 23 September te voren verzocht, Buitea-moeders (2) benoemd.
Op 25 September was tevens bepaald, dat het kramersgilde hetwelk z/verscheijde vuijtspindingen(3) in de kerken deed, gevoegelijk een gedeelte kon afstaan, ten behoeve van het op te rigten gesticht, en werd aan de Meesters van dat gilde last gegeven, de leden daarover te booren. Groote ingenomenheid daarmede bestond bij het gilde niet, en gaven op 3 October de Meesters aan den Raad te kennen dat men verlangde, dat de verdeeling der //vuijtspyndingetusschen het Gilde en het O. Mannenhuis geen voortgang zoude hebben: de Eaad daarentegen gelastte de Meesters de leden op nieuw te doen vergaderen , en des Eaads voorstel in nadere consideratie te nemen , en van het beleggen dier vergadering aan de Gecommitteerden uit den Eaad voor het op te rigten gesticht, kennis te geven. Of echter die nadere vergadering tot een goed einde voor het O. Mannenhuis heeft geleid, is ons uit de Eaads-resolutiën niet gebleken.
Op 6 November 1644 is eindelijk het gesticht gereed en worden de Gecommitteerden uit den Eaad en de Provisoren gemagtigd, om met de eerste persoon, die er in zal worden opgenomen, zekere oude moeder Lyntgen, weduwe van Jan Haemaecker, een accoord te treffen, met vermaning om zooveel als eenigzins mogelijk was te bedingen.
Terwijl de Magistraat zooveel mogelijk het gesticht trachtte te bevoordeelen, wanneer het althans de gelden van anderen betrof, en waarvan het voorgevallene met het kramersgilde en het zooeven vermelde ten aanzien van moeder Lyntgen een voorbeeld oplevert.
(1) Het regl. van 1644 wordt niet medegedeeld in de Raadsr.; het is gewijzigd in 1650 en in 1655; dat van 1650 deelen wij hierachter in zijn geheel mede.
(2) Het Raadsbesluit deelt de namen der benoemden niet mede.
(3) TJitdeelingen van spijs enz.
7
loo had men mogeu verwachten, dat hij eveneens aan zijne verplig-tingen tot uitkeering van de renten der onder hem belegde kapitalen zou hebben voldaan. Edoch hiermede ivas hij minder haastig. Zoo vinden wij op 16 Januarij 1661 aangeteekeud, dat de Provisoren steen en been klagen over den geringen staat, waarin het gesticht verkeert, en daarom aan den Eaad verzoeken, de achterstallige renten van het legaat van Ytgen van Katingen te willen aanzuiveren, met verzoek tevens om vergunning te verleenen tot openstelling eener loterij in de 7 geünieerde provinciën, ten behoeve van het door hen bestuurde gesticht.
De Eaad wordt zeer bereid gevonden, om het laatste verzoek in te willigen en committeert terstond de Eaadsvrienden Jan vanLennep (1) en Laurens van den Bergli, om bij het oprigten dier loterij de Provisoren ter zijde te staan (2), maar ten aanzien van het eerste verzoek was hij iets minder voortvarend, en besloot hij de achterstallige renten //van tytt tot tyttquot; te doen betalen. Nogmaals adresseerden Provisoren zich tot den Eaad op 30 Januarij 1061, om betaling der achterstallige renten te mogen ontvangen, en nu werd besloten door ieder der 3 Eentmeesters, met name Aertse, Heysc en Leidecker te doen betalen f 300 op 17 Julij daaraanvolgende; terwijl er nog daarenboven bepaald werd, dat de Eentmeester Leidecker 368 gulden en 18 cent zoude betalen in mindering der achterstallige renten, en welke som de Provisoren nog verschuldigd waren wegens ten behoeve der loterij geleverd zilverwerk.
Hiermede was volstrekt nog niet het bedrag der achterstallige renten aangezuiverd, daar er 14 dagen later, toen de Provisoren «opening van den staet en gelegenheyt van het huysquot; deden, dat het //niet en wel conde subsisteren,quot; en waarom zij dus volledige afdoening verzochten, besloten werd «dat op reeckening van de //voorsz. interesse maentlick 200 gulden precis sullen betaelt worden: „ende dewile deser Stadtsrentmeestcr het te beswaerlich soude vallen wdie voorsz. 200 gulden uyt synen ontfanck te missen, zoo is het //dienstig gevonden, dat de weduwe van wylen Benjamin Singen-
(1) Een der voorvadorcu van de Amsterdamscho familio van Lennep.
(2) Het concójit dier loterij werd op 30 Augustus 1661 goedgekeurd.
8
ffdonck, in syn leven Collecteur en Ontvanger van de verpondinge
«in de Stadt en Schependom, boven sodaene 2000 gulden, als sy „uyt da verpondinge voor het stilstaan van dezer Stadts Eijksmunte «over den jarc 1656 aan den Eentmeestei Johan Aertsebetaelt heeft «nog 2000 gulden voor het stilstaen van die voorsz. munte over deu i/jare 1657 aan de meergezegde Provisoren sail hebben te betalen, en «dieselve met f 200 's maents prycise sonder intermissie goet tedoen,quot;
Te meer laakbaar waren de handelingen van den Magistraat ten aanzien der achterstallige renten, daa' het gesticht in zulke slechte finantieele omstandigheden veikeerde, dat er zelfs geen geld genoeg was om aan de verpleegden in de wintermaanden een ontbijt te verschaffen ! Op 16 November 1661 werd het besluit genomen, om «het ontbyten van de oude Mannen en Vrouwen in de wintermaanden //November, Dtcember, Januarius en Februarius int' toecomende af «te schaffen, endc hut middageten op elff uuren te ordonnieren,quot; waaraan de Eaad een' glimp van regtvaardigheid of billijkheid trachtte te geven, door te verklaren, dat dit geschiedde, omdat //men bevindt sulks tot beter ordre ende reglement te sullen dienenquot; !! Op dienzelfden dag werd nog bepaald, dat ieder der huisgeuooten van het gesticht zelf voor zijne wasch te zorgen zoude hebben, en daarvoor genieten 5 gulden 's jaars.
Tot het nemen van dit besluit zal zeker wel hebben medegewerkt de vrees, reeds 10 jaren vroeger (22 Oct. 1652) gekoesterd, dat het onderhoud der verpleegden ten laste der stad zoude komeu, want toen was alreeds bepaald, dat de Provisoren een' staat van de kosten der jaarlijksche huishouding zouden inleveren, en dat niemand in het gesticht zoude mogen worden opgenomen, als met voorkennis van den Eaad, omdat «de hnisholdinge ten besten niet en wordt „gemesnageert ende dat een groot deel vant' geene daerinne wordt //gebracht totte huyszholdinge ende timmeringe geëmploieert wordt, z/waerdoor het onderhout ende het verplegen vantselve huys ende «intwesende personen in tijden ende wielen tot laste van die stadt Bsoude redundieren.quot;
Niettegenstaande alle maatregelen van den Eaad, die zich met alles het beheer van het gesticht betreffende bemoeide, die b. v. op 8 Januarij 1651 den verpleegde Willem Eeinders voor zich
9
ontbood op klagte van den Binnenvader om hem //emstelick over z/synen moetwill ende gebruyckte vuyle en injurieusc woorden te i;onderhoudea,quot; die op 15 Maart 1661 autorisatie verleende, om twéé eehteluyden op te nemen, van wie de man 50 (1) jaren oud scheen te zijn, die op 14 Augustus 1662 aan de bruid van Valentijn Jacobs, zekere Gerritje, die slechts 57 jaren oud was, vergunde, om tegen betaling van 900 gl. boven de 300 gl. voor kleeding zich in het gesticht in te koopen, op grond, dat de eerste huisvrouw van Jacobs, met name Jenneke Alberts, korte dagen, nadat zij haren kost met haren man in het gesticht had gekocht, was overleden //tot merckelick voordeel van 'thuysquot; niettegenstaande alle maatregelen van den Raad, zeggen wij, bleven de finantien in een slechten staat verkperen, Koodat op 3 Januarij 1662 de Hopman Simon van der Linden Provisor en Boekhouder van het gesticht, zich tot den Eaad moest wenden met verzoek eenige Leden te benoemen om een middel uit te vinden, waardoor het gesticht zoude kunnen blijven bestaan, en waartoe werden aangewezen de Eaadsleden Verheyden, Beeckman en Singendonck. De nood was echter zoo groot dat de Boekhouder zich op 12 Februarij wederom tot den Raad wendde met het verzoek, dat de Raad mogt goedvinden aan den Boekhouder of Provisoren te vergoeden, hetgeen zij voor
(1) Bij het reglement van 20 Februari 1650 was de iiiltoopaom voor een persoon te Nijmegen geboren of aldaar 10 jaren gewoond hebbende op f800 en voor een' vreemde op f 1000, bij een leeftijd van 50 jaren vastgesteld: die inkoopsom schijnt den Eaad spoedig te laag te zijn toegeschenen, daar hij op 6 Maart 1655 die som voor den zilversmid Derick Wyntgens en diens echtgenoote op f1200 voor ieder bepaalde. Op 14 Maart kwam hij echter hierop terug op verzoek der vrienden van Wyntgens en werd zij op f800 bepaald. Maar tevens werd goedgevonden, de Provisoren uit te noodigen eene taxe te beramen, waarop in hei vervolg personen zich zouden kunnen inkoopen, aangezien de tegenwoordige inkoopsprijs te laag was, en die bij besluit van 11 April daaraanvolgende voor inwoners van Nijmegen op f 900, en voor vreemden op f1100 werd vastgesteld, bij het bereikt hebben van den 60jarigen ouderdom.
gt; 10
het gesticht mogten voorschieten (1); dit kwam den Baad billijk voor en hij besloot tot inwilliging, met bepaling, dat de Gecommitteerden uit den Raad met de Provisoren in overleg zouden treden, om een middel te beramen tot afdoening der oude schulden van het Gesticht.
Dat middel scheen op 9 April te zijn gevonden, als wanneer het gecommitteerde Raadslid Beeckman uit naam der Provisoren het voorstel deed, hen te magtigen «dat se seeckeren renttebrieff //van f 5000 capitaels hergecommen van Ytgen van Ratingen //staende tot laste van deze stadt aen den Hopman Symon van «der Linden tot betaelinge deszelfs huizes lasten ende schulden «Bullen mogen transporteeren, ende opdraegen; waarvan gemelte //Hopman de helffte van syn eigen agterwesen, ter somme van //6074 gl. en 6 st., sail moogen behouden, de voorsz. helffte «beloopende 3037-3; ende 't overige tot de voorsz. 5000 gl. toe //ter somme van 1962-14 tot betaelinge van de geseide ende «andere huyssehulden uitgeven moetquot;; de Raad besloot hiertoe, wijders bepalende, «tot betaelinge van de achterstallige renten «deaselvige capitaels van 5000 gl. op de stadt, ordres te stellen «dat metten eersten bij assignatie off obligatie uitgereikt ende «voldaen worde.quot;
Het opmaken van die assignatie duurde nog tot 16 Julij; de Provisoren wendden zich toen op nieuw tot den Raad, met te kennengeving dat de achterstallige renten over de 3200 gl. bedroegen, waarop de Raad besloot «tot betalinge van de voorsz. «interesse voor Dr. Arnoldt Courman een placaet van 3200 gl.quot; te doen vervaardigen.
(1) De finantieele positie van het gesticht vraa zoo slecht, dat men reeda op 17 Febr. 1658 vindt opgeteekend, dat de nieuwe Provisoren zwarigheid maken hunne betrekking te aanvaarden, wanneer de Eaad hun niet waarborgde de door hen te doene voorschotten: de Eaad besloot die zaak in advijs te houden; terwijl wij het definitieve besluit te dezer zake niet hebben gevonden.
De nalatenschap door Beeltgen vanEijndt, weduwe van Jacob van Langevelt, aan het gesticht gemaakt had de finantiëlen nood dus niet veel verbeterd. Tegen de nitkeering dier nalatenschap aan het gesticht hadden zich verzet Dr. Wilhelm Houselmans en zijne ochtgenooto Petronella van Langevelt, zoo het schijnt zonder gunstig gevolg. (Baadsres. van 2S Maart en 19 Nov. 1C50).
11
Geheel was het gesticht hiermede nog niet geholpen; want op 26 November adresseert de Boekhouder zich tot den Eaad met verzoek, aan het gesticht te vergoeden eene som van 300 gl, voor geleverde Bentheimer steen en lood, waarin bewilligd werd.
Die slechte finantieele omstandigheden werkten ook op het overige besturend personeel terug. Op 8 Mei 1661 verzoeken de Binnenvader en Binnenmoeder hun ontslag, en op 30 Augustus vernemen wij dat de 4 Buitenmoeders wenschen ontslagen te worden, in wier plaats uit eene nominatie van 8 personen worden benoemd de respective huisvrouwen van Johan Vervoirt, Dr. Pels, Anthonis Tinnegieter en Herbert Swem, met autorisatie wijders der Provisoren, om eene nieuwe Binnenmoeder aantestellen. Als Binnenmoeder is toen welligt aangesteld Maria Asten, weduwe van Herman Hamerslag; wij ontmoeten althans die vrouw op 11 Febr. 1674 in die betrekking als wanneer zij verzoekt, om betaling van hetgeen zij voor het gesticht heeft voorgeschoten. De Eaad stelde echter die betaling afhankelijk van de terugkomst van den Procureur Wassenberg, uit Holland, als wanneer de door haar voorgeschoten gelden zullen worden voldaan ;/uit de eerste pen-//ningen van het rentampt van Philips de Man Zaligerquot; (1).
Al had het gesticht zich nooit in eenen grooten bloei mogen verheugen, zoo hebben de treurige dagen, die Nijmegen van 10 Julij 1672 tot 13 April 1674 heeft moeten doorleven, tijdens de afpersingen van den Pranschen Commissaris Méthelet, (en waarvan ons de herinneringen zijn bewaard gebleven door den toenmaligen Walschen Predikant te Nijmegen Jean Brun, (3) in zijn werkje.
(1) Deze 'Wassenberg was de voogd van den minderjarige zoon van Philips de Man, gelijk uit de Kaadsresolutie van 4 Febr. 1674 blijkt.
(2) Hij heette eigenlijk Johannes Braun, geboren op 10' Aug. 1028 to Kaiserlautern, alwaar zijn vader Burgemeester was. Hij studeerde aan de hoogeachool te Leiden in de wijsbegeerte, godgeleerdheid en Oostersche taleu, en werd in 1653 tot het predikambt toegelaten. Hij bezocht vervolgens de hoogescholen te Parijs, Saumur, Montauban, Lyon, Heidelberg en Basel, en werd vervolgens hulpprediker bij de Walsehe gemeente in Zeeland; vervolgens Predikant te Delft, en in 1661 te Nijmegen beroepen, alwaar hij ook aan de toen jiog bestaande XJniversiteit de Oostersche talen onderwees. Hij bleef aldaar
12
le conseil d'extorsion, ou la volerie des Francois etc.,) verder bijgedragen tot den ondergang van dit gesticht.
Op 17 Junij 1674 wordt door den Provisor Johan Swem het voorstel gedaan, om liet gesticht opteheffen, en met de drie laatste daarin zijnde verpleegden te accordeeren. De Eaad committeert te dien einde uit zijn midden de Heeren Goeman, Heysen en den Secretaris Klerck, die het 10 dagen later reeds bij schriftelijk accoord met de 3 overgebleven verpleegden eens zijn, terwijl wijders bepaald wordt, een staat van de inkomsten van het gesticht op te maken, en die tot voordeel van de stad te emploijeeren.
Zoo was dan het einde van dit gesticht, en zoo zouden de gelden, eenmaal met een liefdadig doel vermaakt, in stadskas teregtkomen!
Zeer spoedig echter zoude de stad niet in het genot van die inkomsten treden, zoo er al iets over was; want op 9 Augustus 1676 worden de Provisoren van het opgeheven gesticht aangemaand, binnen 6 weken rekening en verantwoording van het door hen gevoerde beheer te doen: de zes weken gingen echter voorbij, en de rekening was nog niet gedaan. Op 5 Junij 1678 worden de Eaadsvrienden Heijse en Waters gecommitteerd, om de rekening aftehooren, maar zonder goed gevolg. Op 10 Januarij 1679 worden diezelfde Eaadsvrienden nogmaals voor dat doel gecommitteerd, met mandaat om tevens de nog openstaande rekeningen van het gesticht te vereffenen. Bij die gelegenheid zal welligt de schrijnwerker Geurt Jansz. zijn afbetaald, die zich reeds op 16 Sept. 1674 tot den Eaad had gewend, om betaling te erlangen van zijne nog openstaande rekening ten laste van het opgeheven gesticht, ten bedrage van 438 gl. en 1 st.
tot 1681, als warineer hij tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en de Hebreeuwscho taal te Groningen werd beroepen: hij nam dit ambt waar tot aan zijnen dood, op 9 Dec. 1708 voorgevallen. Hij was eerst gehuwd geweest met Louisa, dochter van den Nijmeegschen Burgemeester Nicolaas Verbolt, en Anna van Eirp, en in tweede huwelijk met Louisa van de Camer, weduwe van Frederik Verbolt. (Zie verder Quartierlijke Academie te Nijmegen, p. 11 (noot V.), en Gedenkboek der Groningsche Hoogeschool van Dr. Vlt;'. .1. A. Jonckbloet. Groningen 1864 pag. 47 dor bylagen).
18
Op 10 Januarij 1679 schijnt de rekening definitievelijk te zijn afgesloten, altbans na dien datum wordt niet meer over liet afsluiten gesproken; of er echter een batig saldo is overgebleven, hebben wij niet mogen ontdekken, en zoo er al een mogt zijn geweest, zoo is ons evenmin gebleken, waartoe de stad het zoude hebbengeëm-ploijeerd.'
Inmiddels had de stad het gebouw, waarin het gesticht gevestigd was geweest, overgedragen aan den Kaad van State, die op 25 Junij 1675 had voorgesteld het gebouw Marienberg te ruilen, tegen het gewezen Oud Mannenhuis, met het voornemen dat tot wapenmagazijn in te rigten. De Magistraat werd hiertoe niet ongenegen bevonden, en besloot hierover in nadere onderhandeling met den Eaad van State te treden, en na verschillende besprekingen (1) werd men het eindelijk eens, om het gewezen gesticht voor f12000 aan den Kaad van State te verkoopen, en is die koop geratificeerd met den Commies van dien Kaad met name Lobrecht. Van af dien tijd is de Staat in het onafgebroken bezit van dat gebouw gebleven.
Nog eenmaal vinden wij van het Oud-Mannenhuis in de Kaads-resolutien gewag gemaakt en wel op 2 Julij 1696, als wanneer de Kaad bepaalde, dat van een kapitaal van 1200 gl. op 8 Maart 1653 aan Antonis Vos, Cornelis Beeckman en Pontiaen Singendonck, als Provisoren uit den Kaad van het Oud-Mannenhuis, verstrekt, ten behoeve van het Arme-kinderen-Weeshuis een rentebrief ten laste der stad ad 5 pOt. zoude worden opgemaakt, eu dat over de rentebetaling gedurende verscheiden jaren van dat kapitaal gedaan in liquidatie getreden zoude worden.
Dit is de laatste maal dat wij van dit gesticht in de Kaads-resolutien gewag gemaakt vinden.
Nijmegen amp; Arnhem,
Januarij 1875.
fl) Gelijk uit de Eaailsresolutien van 25 Maart 1076—19 April 1G76—10 Mei 1670 en 17 Mei 1G7G kan blijken.
(Pag. VII) ffGastcaemer.quot; Het Observanten-klooster werd meermalen gebruikt tot het geven van maaltijden; zoo vindt men opgeteekend bij J. in de Betouw, //Bijvoegsel tot de iVnnales en Chronyk van Nijmegen enz.,» pag. 23 op het jaar 1572: //Op Sant Johansdach win de Kers-heiligendagen sunt ons Heren nae aider gevroenten «ter Observanten ter maaltijd geweest,quot; welke maaltijd 38 gulden en 6 stuivers heeft gekost, terwijl «Mijneheeren» 97 quarten wijns gedronken hebben.quot;
In 1535 werd in dat klooster een generaal kapittel van Minderbroeders gehouden en bij die gelegenheid schonk de stad 15 gulden aan wijn (Bijv. tot de Annales pag. 4.)
In 15 49 is er mede een kapittel van Franciscanen in dat klooster gehouden (Kerken en Godsdienstige gestichten p. 64) en bij die gelegenheid schijnt de stad 6 kannen wijn te hebben geschonken (Bijv. tot de Annales p. 9.)
In 1553 zijn de Burgemeesters met de Meesters van het St. Nicolaas gilde in het Observanten klooster te gast geweest, en hebben bij die gelegenheid 51 quarten wijns laten halen. (Bijv. tot de Annales p. 11). quot;VVelligt was dit ter gelegenheid van het kapittel van Franciscanen in dat jaar aldaar gehouden (Kerk en Gods. gest. p. 64).
Bij het houden van een Kapittel in 1558 schonk de stad 9 kannen en aan den ,/Guardiaenquot; 5 kannen, terwijl er alsnog 59 quarten wijn werden gehaald (Bijv. tot de Annales p. 14).
Ook in latere tijden werd dit kloostergebouw tot het houden van maaltijden gebezigd, zooals uit de raadsresolutien van 11 Julij 1642—13 Julij 1642 en 3 Aug. 1642 Blijkt, als wanneer de gecommitteerden der Generaliteit, eenige officieren vaa het garnizoen,
16
en de gecommitteerden uit Tiel en Zalt-Bommel aldaar aangezeten hebben aan een maaltijd, hun door den Magistraat aangeboden: die maaltijd was aangenomen en bereid door Hester Hendricx voor 137 gl. en 13 st., terwijl de magistraat zelf voor den wijn zorgde.
Die maaltijden waren echter niet altijd even goedkoop, zoo kostte b. v. die van 17 Januarij 1651 aan den Magistraat 400 gl.
OEDONNANÏIE van 't Oudt Manhuys, binnen de Stadt Nymegen, waernae alle Oude Mans ende Vrouwe Persoonen, die sich in 't selve Huys willen begeven, ende oost ende dranck sampt vuijr und licht haer leven lanck genieteu, sich sullen hebben te reguleren.
Tot Nieu-megen gedrukt bij Nicolaes tan IIeevelt 1650. (1)
In den eersten sal jeder man offte vrouw, die in het voorz. huys gheadmitteert wil worden, ten minsten vijftich jaeren oudt moeten zijn, (2)
Sullen moeten staen ter goeder naem en fa^m, ook van eerlycke luyden ghesprooten zijn.
3.
Een man ofte vrouw, hier gheboortich synde, ofte den tydt van thien jaeren gewoont hebbende, sal voor het inkomen in 't geseijde huys aan den Boekhouder van 't selve hebben te betaelen, ten
(1) Deze ordonnantie is in druk nog aanwezig in liet Archief van Nijmegen. (Zie Beachrijving van de gemeenteverzameling enz. 2c druk pag. 158 No. 26).
(2) De leeftijd ia op 11 April 1055 vastgesteld op 60 jaren.
17
minste eene somma van achthonderd guldens, en een vreemt persoon ten minsten Duijsent guldens, die daerinne eeuwelick sullen moeten verblijven. (1)
Daer beneffens sal een ieder tot syn ofte haer selfs behoeft in 't voorsz. huijs moeten brenghen, ende aen de Buijtenmoeders leveren een bedde met een peuluw, ende twee oorkussens, synde ten minsten weerdich ses en dartich Guldens, drie goede deeckens, waervan de beste moet groen sijn, jeder ten minsten weerdich ses guldens, ses paer slaeplaakens, weerdich jeder paer vijf guldens, ses paer sloopen, weerdich jeder paer een Eijcxdaeler, ses hembden, jeder weerdich ten minsten een Eicxdaeler, ende ses nieuwe servetten, voorts ook een tinnen waterpot, een tinne pintskan, een stoel met kussen, een paer goede nieuwe groene saeije gordijnen voor de bedstede met een valletje, ende lestelick een Sonnen ende een wercken daeghs kleet, waerinne sij haer voor altijdt selver sullen onderhouden.
Alle welcke goederen nae doode van d'affgestorven mans ofte vrouwspersoonen sullen verblijven tot profyt van 't buys, ten waere de naesten Erfgenamen, de voorsz. goederen wilden redimeren met twéé honderd Gulden, 't welck haer vrijgestelt wort.
Ende op dat het huijs van de voorsz. ingebrachte goederen niet en worde versteecken, sal het de Buytenmoeders vrijstaen, soo duckwils, alst haer belieft, de goederen naetesien, ende soo bevonden wordt, dat jemandt daer van eenige hadden verbracht, ofte veralieneert, sal deselve soolang buyten het huys gekeert worden, totter tydt toe de verbrachte goederen wederom in t'huys sullen geleverd syn.
(1) Op 11 April 1C55 Terhoogd tot 900 en 1100 guldens.
18
Niemandt sal vermogen eenigte der voorsz. goederen, als het huys toebehoorende te verkoopen, ende soo contrarie ghebeurde, sal den coopers deselve aen de Kegenten van 't huys hebben te restitueren, sonder eenige vergoedinge daervoor te genieten.
Item soo jemandt eenige andere goederen int' huys gebracht ofte daer buiten mochte hebben, sal daervan by testamente, codicillegt; ofte andere uittersten wille moegen disponeeren, ofte deselve de rechte Erfgenamen in den bloede toekomen laeten, sonder dat sich het huys den goederen anders sail moegen aeirmatigen, als met blyckenden wille van den Eygenaer ofte den overledenen.
Item sal jeder-een soo int' huys tegens betaelonge ende overleve-ringe van den voor gespecificeerde penningen ende goederen aenghenomen is, ghehouden syn sich doorgaens eerlick, gheschickt ende vreedtsam d'een tegens d'anderen te dragen, sonder jemant met woorden, ofte wercken offensie te geven.
Item soo jemant den anderen met woorden injurierende, sail daer voor aenstont aen den Eegenten betaelen die boete van twéé golt-gulden,
Item soo jemandt eenen anderen met vuysten, stocken ofte ander geweer quam te slaen, ofte een mes te trecken, ende daermede den ander verwonde, sal door de Eegenten ghebreuct, ofte gestraft worden in conformite van 'tstatuyt, by een Eerb. Eaedt daerop geëmaneert.
Dieghenen, die eenigh ghetier, gheraes, ofte ghekijf int'huys comt aen te richten, ofte Godes Heyligen naem te misbruycken, ofte oock eenigh vloecken uyt den mondt laet gaen, sal daervoor betaelen de boete van twee golt-gulden.
i
19
In val jemandt hier tegens misdaen hebbende, de voorsz. breuoken niet goetwilligh en wolde betaelen, sal den breukachtigen syn ofte haer onderhout van 't huis voor den tydt van acht dagen moeten missen, ende gednijrende dien tydt int' huys niet mogen komen.
Soo jemandt in syn moetwil quam voort te varen, ende eenige reijsen gebreuckt synde, van syn ergeliek leven niet quam op te houden, sal nae goetvinden van de Eegenten syn ingebrocht geit ende goederen verbeuren, ende uyt het huys als perturbateur van 'tselve gestooten worden, niet willende, dat vroome ende eerlicke personen, die int' huijs gekomen syn, om de resterende tydt hares levens in rust ende stilheyt over te brengen, door eenige ongeruste Luijden daerinne werden verhindert.
Des smiddaghs ende savonts sal den spies, ende dranck gesae-mentlick, nae aenroepinge van Godes Heijligen Naem, in aller modestie genooten worden, met vermenginghe van eerlicke propoosten.
Ende nae dat jeder-een sal sijn versadicht, zal Godt de Heer ghesamentlick daervoor wederom gliedanckt worden.
Soo jemandt op sijn maeltijdt niet en paste, ende nae de maeltijdt quam, sal denselven voor die tijdt geen eeten ghegeven worden, ten waere dan dat sulck uijtblijven geschiede, om wichtige redenen, ende sulcx den Binne-vader ende Binne-moeder van te voiren was bekent ghemaeckt.
Niemant en sal vermogen sich droncken te drincken, nemaer sich moeten contenteren met matelicke dranck, ende sulcx volgens den tax daer op bij de Buijtenmoeders gestelt; sonder dat den Binnenvader ofte moeder sal mogen toestaen, dat die te buijten gegaen werde, op poene van andersints van haeren dienst ontset te sullen worden.
30
Ende opdat d' insolentien ende ongeregelthedeii, soo int huijs bij jemandt gepleecht mochten worden, niet ongestraft en blijven, sullen die Binnen-vader ende Binnen-moeder ghehouden wesen, deselve aenstont aen de Eegenten bekent te maecken, ende goede- voorsorge dragen, dat alles matelick, rechtveerdelick, ende Godtsaliclilick, int huijs toegae, op poene als boven in den 17 Articul gestelt is.
Aldus gedaen ende gearresteert bij een Erb. Kaedt deser Stadt, op Goensdagh den XX Pebrnarij 1650. Voorbehoudens haer Ersz. den Ordonnantie t'allen tijden te mogen veranderen, ende daer af, ende toe te doen, naer welgevallen.
Mij Present, (Get.) W. KLEECK, Secret.
(1) Dit Art. 18 ia woordelijk gelijkluidend overgenomen in Art. 19 van de »Ordonnantie, die bij do Mannen en Vrouwen in het Oude Borger Gasthuis »der Stadt Nijmegen geobserveert sail worden,quot; vastgesteld den 21 Dec. 1681. (Zie Mr. J. F. Bijleveld. Iets over het O.-B. Gasthuis pag. 18).
III.
Voor zooveel wij uit de Eaadsresolutiën hebben kunnen opsporen, laten wij de namen volgen der Provisoren, Buitenmoeders, Binnenvaders en moeders, en verpleegden.
L Provisoren.
27 Augustus 1G32. 1. De Burgemeester Elbert Kerckman.
2. n Eaadsvriend Mulicum.
3. „ „ Wall.
4. i, n Pauli.
(Provisoren voor bet opterigten Oud-mannenbuis, aan wie toegevoegd was de Secretaris Keinier de Beijer.)
21 Julij 1633. 1. De Burgemeester Elbert Kerekman.
2. n Eaadsvriend Campen.
3. w » Lynden.
27 Maart 1641. Pontiaen Singendonck, (Mede-provisor.) 8 Maart 1653. 1. Anthony Vos.
2. Cornelis Beeckman.
3. Pontiaen Singendonck (1)
(Provisoren uit den Eaad.)
28 Junij 1656. 1. Simon van der Linden (Burger-hopman.)
2. Laurens van den Berg.
3. Anthonie van Walbeeck, (overleden voor 16 December 1656.)
4. Johan Sweers (overl. voor 29 Oct. 1656.) 19 November 1656. 1. De Burgemeester Cornelis Beeckman.
2. n Eaadsvriend Pontiaen Singendonck. 16 December 1656. 1. Johan van der Voort.
2. Johan Swem.
(Gekozen in plaats van de overledenen A. van Walbeeck en J. Sweers.)
(1) Vergelijk Eaadsi'. van 2 .Tulij 1G0C.
23
6 November 1661. 1. De tollenaer Swpm.
2. Willem Vründt.
Als Opper-provisoren komen voor:
1. De Eaadsvriend C. Beeckman.
2. n „ Pontiaen Singendonck. (Zie Eaadsres. van 9 April en 14 Aug. 1662).
3 Januarij 1662. Als Boekhouder komt voor Simon van der Linden.
II. Buitenmoedees.
27 September 1644. Er worden 4 Buitenmoeders aangesteld; namen onbekend.
30 Augustus 1661, De huisvrouwen van:
1. Johan Vervoirt,
2. Dr. Pels.
3. Anthony Tinnegieter.
4. Herbert Swem.
lil. Binnenvadebs en Moeders.
8 Mei 1661. De binnenvader en moeder vragen hun ontslag
(namen onbekend).
11 Februarij 1674. Maria Asten, weduwe van Herman Hamerslag.
IV. Veepleegden.
6 November 1644. Lvntgen, weduwe van Jan Haemaecker.
(Inkoopsom onbekend.)
8 Januarij 1651. Willem Reinders. (Inkoopsom onbekend.) 11 Februarij 1655. Lyffertgen Eubis, weduwe van Jan Eoeloffs. (Aan haar wordt vergunning gegeven zich in te koopen, indien zij genoegzame middelen heeft.)
14 Maart 1655. Derek Wyntgens, zilversmid, en zijne huisvrouw Jenneke Eeiniers; inkoopsom voor ieder f 800.)
11 April 1655 en Thomas Peters, gewezen portier van de 21 December 1655. Hertogsteegpoort en Ziekerpoovt.
(Inkoopsom onbekend. De Provisoren genoten ook zijn half trac-tement a f 12.)
12 Februarij 1656. Jacob Eeynders.
(Leefde buiten liet gesticht van eene lijfrente.)
23
15 October 1656. Caspar Mannis en zijne huisvrouw; (inkoopsom voor ieder f 800.)
15 Maart 1661. Een man, oud 50 jaren en zijne huisvrouw. (Inkoopsom onbekend, met vergunning zijne betrekking van doodgraver te blijven uitoefenen.
14 Augustus 1663. Valentijn Jacobs en zijne eerste huisvrouw Jenneke Alberts.
(Inkoopsom onbekend).
Zijne tweede huisvrouw Gerritje, oud 57 jaren. (Inkoopsom f900 en f200 voor kleeding).