EEN WOORD
| NAAE AANLEIDING VAN HET JONGSTE SCHEIJVEN
VAN
II ÏR. J. P. Gsur ÏAS ira ÏAS ilïElT,
DOOR
(Voor rt'keDing vau den Schrijver.)
---_
LEEUWARDEN. — H. BOKMA. 4875.
Prijs 25 Cis.
R.
S. oct.
si
NAAE AANLEIDING VAN HET JONGSTE SCHRIJVEN
VAN
uiquot;.». I. UMU m Zlli tas N1quot;1quot;1
DOOR
ERWER.
JA
R • V |_y i
(Voor rekening van den Schrijcer.)
L E E U W A K D E N. — H. B O K M A. 1875.
De Heer van Zuijleu van Nijeveld \iacl, als Minister van Bnitenlandsche Zaken in de dagen van 1867 , eene inderdaad nkt gemakkelijke rol te vervullen. Hij volbragt niettemin zijne taak, zóó, dat, naar men zegt, het bekende „vous avez sauvé la paix de 1'Europe,quot; aan een niet incompetenten mond ontlokt werd. Dat woord was vleijend en gaf den Staatsman, wien het aanging, zeker voldoening voor den verrichten arbeid. Intusschen bleef de voldoening, in dat woord gelegen, nagenoeg de eenige, die zijn Ministerschap den Heer van Zuijlen schenken moot en zelfs dat woord werd misbruikt; het werd
O
voorgesteld, alsof hot eene ironie geweest ware, den Staatsman toegevoegd. De pers der oppositie heeft het bewind des Heeren van Zuijlen jaren lang zóó voorgesteld, alsof het juist zijn regeringsbeleid geweest ware, dat het gevaar, waarin ons land een oogenblik verkeerde, deed ontstaan, terwijl nog alleen een snel retracteeren, eene gedwongen volte-face van den Minister, het gevaar koude keeren; en daardoor, nl. door die haastige wijziging van eene onhandige politiek zou dan de vrede zijn bewaard gebleven. Het schijnt, dat het Stoïcijnsch geduld, waarmede de Hoer van Zuijlen jaren lang, die miskenning heeft weten te verdragen eindelijk was uitgeput. De Am-
4
liemsche Courant releveerde onlangs de bijzonderheid. dat niet lang geleden 35000 Pruissen op onze grenzen werden geconcentreerd, ten einde plotseling Amsterdam te bezetten, vóór dat tegenstand mogelijk ware, wanneer van do zijde onzer regering niet aan de diplomatiek® verwikkeling, door de Luxemburgsche qnaestie veroorzaakt, de door Pruissen verlangde oplossing werd gegeven
De Arnhemsche Courant bragt die vijandelijke demonstratie in herinnering, zooals later bleek, om de betrokken autoriteiten daarmede aan de noodzakelijke regeling van ons defensiewezen te herinneren. Enkele welbekende organen onzer pers beijverden zich daarop, om het den brave Nederlanders duidelijk te maken , dat niet Pruissen alleen, maar ook Frankrijk in 1870 gedreigd heeft, althans mines maakte van onze neutraliteit te willen schenden. De kunstmatiü: aangekweekte sympathie voor Pruissen, het land der dwang, was nog eene te teere plant in onzen bodem der vrijheid, dan dat men zich over de poging dier organen om het goed geheugen der Arnhemsche Courant onschadelijk te maken. zou mogen verwonderen. Hoe het zij, de behandeling van die Arnhemsche reminiscentie gaf weder eene goede gelegenheid om nogmaals de politiek van den Heer v. Zuijlen en daarmede dien Staatsman zeiven te inal-traiteeren en gretig is daarvan gebruik gemaakt. De Heer van Zuijlen , die sinds jaren van het tooneel der actieve politiek is afgetreden en nog slechts als lid der Kamer aan de regering deelneemt, schijnt
door die betrekkelijke kalmte, meer prikkelbaar te zijn geworden. In een door hem aan de Utrechtsche Courant gerichten brief toch deelt hij, — voor zoo ver dit gaan konde — mede, hoe die Complicatien in 1867 ontstaan zijn; ten minste hij bewijst, dat reeds, vóór dat aan onze regering daaromtrent iets bekend was, tusschen andere mogendheden, waarbij ook Pruissen, over eene overdragt van Luxemburg.
—' O 7
aan Frankrijk werd onderhandeld; daarmede is bewezen , dat de eerste oorzaak van die verwikkelingen , die door de Luxemburgsche quaestie ontstaan zijn, niet aan het beleid van den toenmalio-en Minister
O
van Buitenlandsche Zaken, is te wijten. De Heer van Zuijleu heeft de quaestie niet opgeworpen, maar beëindigd en het „vous avez sauvó la paix de 1' Europe,quot; is dan hersteld in zijne waarde.
Yeilig had de Heer van Zuijlen zich tot die mede-deeling kunnen bepalen. Zijne eer, — zoo die al door het geschrijf der oppositie hadde geleden, — was hersteld; niet hij heeft onze neutraliteit in gevaar gebragt, maar hij heeft een voorwendsel weggenomen , dat voor een vijandelijk nabuur meer dan voldoende was, om onze vrijheid te bedreigen.
De Schrijver bepaalt zich echter niet tot eene onthulling van het verledene, dat voor oningewijden vaak evenzeer bedekt is als de toekomst; — ook in die toekomst werpt hij een blik. Hij zegt met regt, dat de vraag die de naaste toekomst boheerscht, de godsdienstige vraag is; dat „vóórquot; of „tegen Romequot; het kenmerk zijn zal van den strijd, die volgen moet.
i;
Maar de aloude en wijze politiek van liet huis van Oranje heeft in 1867, door zijn orgaan gesproken en zij heeft het land, — even als menigmaal te voien — voor leed bewaard; die zelfde aloude en wijze politiek van het huis van Oranje, is den Schrijver ten waarborg ook bij toekomstige moeije-lijkheden; zij zal ook dan de leidende gedachte zijn der Nedarlandsche Regering, die ook dan zal weten, op welke wijze het oude Nederland te beschermen en het door den storm heen, nogmaals de veilige haven te doen bereiken. Weest daarvan verzekerd, zegt de Heer van Zuijlen, dat die politiek, die het Vaderland zoo menigmaal reeds redde, in 1867 ons ten zegen was en ook in hot vervolg ten zegen wezen zal, — althans ook in het vervolg zal zij het beproeven, maar zal zij het vermogen?
Dat is de vraag die de Schrijver van den brief zich gesteld heeft, de vraag, waarop hij zich ver-pligt achtte een antwoord te zoeken.
De Schrijver zegt, de vraag „zal ook bij de ceweldadijre worsteling, die in de toekomst ligt,
O O ~ '
Nederland zijne onzijdigheid kunnen bewaren,quot; lost zich op in eene andere vraag „zullen de Katholieken in Nederland bij dien strijd de Nationale onzijdigheid weten te eerbiedigen en te bewaren?quot;
Op deze tweede vrawg geeft de heer v. Z. geen regtstreeksch bescheid, doch het is duidelijk uit den toon van zijn schrijven, dat hij niet zonder bezorgdheid die vraag in overweging neemt.
De Heer v. Zuijlen hadde echter in de eerste
7
plaats zich zeiven nog iets moeten vragen; „zullen
bij dien strijd, die onvermijdelijk volgen moet, en waarbij liij meent dat het to be or not to be van Kome , van het Katholicisme op het spel staat, zullen bij dien strijd, de drijvers, die sinds jaar en dag in het openbaar, maar meer nog in het duister, door eerlijke en opentlijke bestrijding, doch meer nog door insinuatien en intriges, zullen die drijvers en de door hen opgezweepten, de vaderlandsche onzijdigheid weten te eerbiedigen, terwijl zij meenen dat het oogenblik daar zal wezen, om het Katholicisme, om Kome te écraseeren 1quot;? Waarom heeft de lieer v. Z. ook niet die vraag gesteld ?
O O
Weet hij niet, dat sinds eeuwen een gedurige, maar sedert eenige tientallen van jaren een meer dringende en meer geconcentreerde kracht ageert
D O O
tegen Kome, en dat ook die kracht geld en man-
O 7 D
schappen over heeft, waar het den strijd geldt tegen Kome?
Zoo inderdaad het Katholicisme, zoo „vóórquot; of „tegen Romequot; de leus zal zijn der strijders, aan welke zijde verwacht dan de Heer v. Z. den meesten hartstogt, ook in den boezem van ons volk?
Hij leze de bladen der verschillende rigtingen en oordeele van welke zijde de opruijing uitgaat? aan welke zijde verdachtmaking en verguizing de gewone wapenen zijn!
Gesteld dat Pruissen en Frankrijk de dragers zullen wezen van de wederzijdsche banieren, waarop staan zal „vóórquot; of „tegen Kome;quot;
8
In Avelk gedeelte onzer pers openbaart zich de meïste toeneiging tot één dier vaandeldragers?
Bij een' oppervlakkige lezing der bladen, zal liet den Heer v. Z. niet knnnen ontgaan, dat in de Katholieke pers voor Frankrijk ja sympathie be staat, maar die sympathie overschrijdt niet de grenzen van een begrijpelijk leedgevoel voor een groot en edel volk, waaraan wij Nederlanders met veel onheil, ook veel goeds, menige schoone instelling, vele grootsche gedachten moeten danken. Maar
o o
evenmin zal het hem kunnen ontgaan, dat sedert eenige jaren voor Pruissen in het andere kamp sympathie wordt aangekweekt, of lierer, want men is nog in het begin van den arbeid, dat vele onzer
O O 1
liberale bladen tot taak hebben, den instinktmatigen afkeer, den tegenzin te verdrijven, die den bewoner van het vrije Nederland onverwinbaar aangrijpt, wanneer hij van af zijn bodem, don bodem van het individualisme, van de persoonlijke, de burgerlijke vrijheid het oog wendt, naar het land, waar de persoon, het individu verdwijnt, om zich op te lossen in den Staatsburger; waar het individueele willen en denken den breidel is aangelegd en alles en allen door den Staat worden voortgestuwd, in de richting, die de Staat aangeeft; waar nog onlangs werd verkondigd , dat de Staat niet slechts is de handhaver, maar ook de bron van het regt, terwijl den Nederlander hoogere bronnen van het regt lieilig zijn, o. a. het regtsbesef , het regtsgevoel, dat den mensch, het individu eigen is en aangeboren.
9
En gelooft dan de Heer v. Z , dat die organen hun taak aanvaardden zonder rede of motief.
Hun motiefis niet om, in het objectieve, ons Pruissen als Staat te prijzen, ons volk te doen gelooven, dat in eene staatsinrichting, als die onzer buren, alle heil is te vinden. Dat zou te dwaas zijn. Neen eerst sedert Pruissen zich voor de niet ingewijden — sommigen wisten het sedert lang vooruit — meer en meer geopenbaard heeft, niet als de Pro-testantsche Staat bij uitnemendheid, maar als de Staat, die het ..tegen Romequot;' tot devies heeft, is die sympathie ontstaan en allengs aangegroeid.
Het is onnoodig hier verder uit te weiden over de wording en over de latere ontwikkeling van Pruissen tot het groote Duitschland. Laat ik alleen aanstippen, hoe in 1866, om schijnbaar nietige redenen , Oostenrijk werd verpletterd; de middelen, waarmede, zijn niet hujus loei. Oostenrijk was één Catholieke grootmagt. Laat ik daarbij herinneren hoe in 1870 Frankrijk werd vernietigd; ook Frankrijk was een Katholieke grootinagt. Verder hoe die vreeslijke nederlaag van Frankrijk werd benuttigd, om Rome den Paus te ontweldigen, want ook de wereldlijke magt des Pausen was eene groote kracht voor het Katholiek organisme.
En laat ik ten slotte herinneren hoe al die feiten, die in de wereldgeschiedenis het begin eener époque moeten wezen , zijn voldongen door Pruissen of met zijn hulp.
De missie van Pruissen is duidelijk; zij is tegen-
10
Rome. Ware liet dat Pruissen, toen liet Duitsch-lai;d was treworden, naar binnen de vrede hadde
O 7
bewaard, men konde dan nog aannemen, dat zijne regering op behendige wijze de anti-katholieke groot-magf „de maconneriequot; had gebezigd als middel
Maar door Pruissens inwendig regeringsbeleid blijkt het duidelijk, dat niet Pruissen die groot-inas:t heeft lt;rebruikt, doch dat die grootmagt in
O O 7 Do
Pruissen een orgaan of werktuig heeft gevonden, dat zij aan Pruissen de missie heeft opgedragen , niet om de „Protcstantsche Staatquot; maar de „tegen Roomsche Staatquot; te wezen.
„Protestantsi-hquot; en „tegen Roomschquot; toch zijn twee uitdrukkingen van verschillende beteekenis.
In den beginne na de hervorming, waren én Lutheranisme én Calvisme gedecideerd „anti-Roomsch.quot; Het cnjus regio, ejus religio, dat vooral het Lutheranisme eigen was, was uit ter aard exclusief en exclusivisme was indertijd geen beginsel , dat zich openbaarde bij de keuze van den koopman bij wien men zijne kleeding of zijn brood ging koopen; neen , de tijden waren ruwer en do openbaring van een denkbeeld als het o-onoemde, geschiedde in analoge vor-
O 7 O O
men; in vele landen zouden de betrekkelijke plakaten daarvan kunnen getuigen.
o o
In den loop der eeuwen is evenwel eene meer humane beschouwing te voorschijn getreden: de hervorming werd allengs eene rustige bezitting; waar men in den aanvang zich van de moederkerk afscheidde, begreep men de waarde dor solidariteit;
11
men concentreerde zich om een dogmatisch geheel zooals bijv. de Dordsche Synode liet bijeenbragt — en klemde zicli daaraan vast, en om sterker te zijn tegen de nog immer magtige moederkerk, en uit besef dat zoo men, in zake godsdienst, de eenheid en het afgerond systeem liet varen, het individualisme te sterk zou worden en met liet individualisme op dat terrein, aldra ontbinding en verval moest volgen.
Later — en dit heeft men voor een goed deel aan de Franscho excijclopedisten te danken — liet men de éénheid varen, deed het individualisme zich sterker gelden, werd het systeem verbroken. Daarmede werd ook het „no poperijquot; karakter van de Hervorming minder geprononceerd. Nu men niet meer, in solidariteit, een systeem tegenover een ander systeem had te verdedigen, doch zelf en persoonlijk zijne overtuiging zooht en opbouwde, werd men van zelf ook tegenover Rome meer tolerant.
Waar men tegenover de oude orthodoxie voor zich de vrijheid vindiceerde om te gelooven wat men wilde, kon men moeijelijk aan de Eoomschen het regt ontzeggen, naar het Katholiek geloof zich te gedragen.
Van daar dat de Protestauten niet per se, in den bovenbedoelden actieven zin tegen „Romequot; zijn.
Poch waar de oude vijandschap tegen Rome langzamerhand wegstierf, heeft zich een ander organisme uitgebreid, dat zich ten taak stelt het zoogenaamde humanisme te prediken, en daartoe zich verpligt acht, meer in concrete „tegen Romequot; te ageeren. Rome houdt immers een sijsteem omhoog, eene dog-
12
matiek, die het gebouw dat de ma^onnerie kracht op te trekken , in den weg staat.
Komt nu de algemeene verslapping van het geloof, het Katholicisme ten goede, van de andere zijde zijn alle krachten, die beslist het „tegon Romequot; doen hooren , in de loge geconcentreerd en georganiseerd over de geheele wereld.
Het zijn die twee groote magten, de loge en het Katholicisme, die tegen over elkaar staan
Welk deel nu de Pruisische politiek gehad heeft aan de overweldiging van Rome, men mag veilig aannemen, dat de loge daartoe den grooten stoof gaf en daarvoor geld over had en manschappen.
Nu is het voor den Heer v. Z. eene rede van bezorgdheid, dat de Katholieken voor den strijd, ten behoeve van het wereldlijk gezag des Pausen, geld en manschappen ten offer bragten; op grond van dat verschijnsel vreest de Heer v. Z. dat in den strijd, die vóór ons ligt, de Katholieken even offervaardig zullen zijn, ten behoeve der partij , die „voor Romequot; strijden zal, en dat daardoor de onzijdigheid van Nederland gecompromitteerd zou kunnen worden.
Het schijnt echter, dat de Heer v. Z. of meent dat de opposiete magt, die „tegen Romequot; tot haar einddoel heeft, aan den baniervoerder barer partij weinig offervaardigheid zal betoonen , of dat hij het bestaan van die opposiete partij, als staatkundige partij, miskent.
De eerste veronderstelling zoude tegenover de loge een weinig verpligtend complement zijn, dat zij niet
13
verdiend heeft. En wat de tweede betreft, niemand twijfelt meer aan de politieke bedrijvigheid der loge. Men moge het van een onschuldigen hroed^r geloo-ven, dat hij het niet weet; het moge zóó worden voorgesteld, om schuchtere lieden, die zich ongaarne verbinden tot verplichtingen , waarvan strekking en omvang onbekend zijn, tot nieuwe leden te verkrijgen , of om het publiek in slaap te wiegen; zoo de Heeren immer goedvinden de duisternis, waarin zij het nuttig achten hun uitmuntend werk te verrichten, weg te nemen, dan zal het blijken dat de politiek — en het is niet anders mogelijk -— een der meest geliefdkoosde middelen is, waarmede de heeren trachten hunne reine, niet in dogmas geknelde, zuivere leer op te bouwen.
In beide gevallen schijnt de Heer van Zuilen dus in dwaling te zijn. De tegenpartij die ook in den boezem vau ons volk werkzaam is, zal ook offervaardig zijn, althans met geld; ook die partij zal dan onze Vaderlandsche neutraliteit in cevaar kun-
O
neu brengen en is het gevaar van die zijde dan denkbeeldig?
Zoude Frankrijk door Pruissen vernietigd zijn voor goed, zóó dat het als vaandeldrager eener partij, geen dienst meer doen zal? Zeker is het, dat zoo lang men Frankrijk in de netten der politieke vragen kan verstrikt houden — het gevaar niet groot kan wezen; doch laat er één man in Frankrijk zich voor doen, één man slechts die een wil heeft, en een vonkje bezit, van datgenie, dat bij die natie, zoo
14
vaak in den loop der eeuwen geschitterd heeft of zooals het deel is van van Bismarck en wijlen onze ïhorhecke het vertoonde, en het land zal even krachtig blijken, als liet ooit te voren was en stellig krachtiger dan Duitschland , dat in stede der politieke verdeeldheid, thans eene veel dieper gaande verdeeldheid bezit, die te eeniger tijd de zoo moeijelijk verworven politieke eenheid weer in gevaar brengt.
Maar laat ik nu tot de vraag komen , die de Heer v. Z. gesteld, doch niet regtstreeks beantwoord heeft.
„Zullen niet de Katholieken onze neatraliteit gevaar doen loopen ?quot;
Neen , en nogmaals neen!
Wij Katholieken hechten aan het begrip „Koning en Vaderlandquot;; ook aan het meer concreete begrip „Nederland en Oranje.quot; Het moge waar zijn, dat bij den aanvang der vrijheidsoorlog, de Katholieken, die er ongetwijfeld aan hebben deelgenomen, volgens onze strenge begrippen van legaliteit, gedwaald hebben ; het moge waar zijn, dat wij thans in beginsel het streven van Willem den zwijger veroordeelen en volhouden, dat hij , én de provinciën met hem, in strijd waren tegen hun wettigen souverein en tegen „het regtquot;.
Waar is het ook dat, sedert in 1048 bij een wettig verdrag, de legitieme vorst van zijne regten afstand deed, onze republiek, ook naar onze beginselen, een volkomen wettig bestaan heeft verkregen. Het moge alweer waar zijn, dat sedert 1648 de Katholieken
15
niet Immer eene bejegening lieLben ondervonden, zoo als men die rnogt hebben verwacht van een re-irerinss beleid, dat het woord, vrijheid, tot leus
O O ' ' v
had, doch dit alles is vergeten, zooals men het leed zoo gaarne vergeet, wanneer een betere toestand wordt verkregen en gegeven En al mogen onze voorvaderen ook in deze vrije gewesten, wat hun geloof betreft, miskend zijn , al werden zij gesloten buiten raad en bestuur, toch werden zij hier beter getracteerd dan elders en wat alles zegt , men bemint den geboorte grond, ook al levert hij g.'cn overvloed , doch kommer en arbeid. In latere dagen hebben trouwens de latere geslachten in het ge ■
O O
meenschappelijk vaderland, zoo veel goeds genoten, was het vrije Nederland zóó waarlijk vrijzinnig, dat onze liefde voor Nederland ook reeds daaruit be grijpelijk is; ook wij hebben het regt van ons Vaderland te spreken, ook wij vindiceeren voor ons het regt, om het Vaderland, te verdedigen tegen
O 7 O O
iederen aanval, van welke zijde ook.
M: tar niet slechts dat ! liet begrip Vaderland is voor ons niet slechts een begrip van „regt,quot; maar ook van „pligt.quot; Vaderland en Koning zijn voor ons heilige woorden, heilige denkbeelden, denkbeelden van regt, die onze godsdienst ons ten pligt stelt, voor te staan en te verdedigen met goed en bloed.
Ziedaar een antwoord, dat ik twijfel er niet aan, door mijne Ivatholieke landgenooten zoude worden onderschreven. Eegt en pligt zullen cr ons toe
16
leiden, het belang van ons Vaderland hoog te achten , en ■welligt stellen wij die beide denkbeelden hooger dan de radicale partij, die zoo als Disraeli onlangs zeide, meer eigenaardig de Cosmopolitische partij zou kunnen genoemd worden.
Wil ik hiermede zeggen, dat, mogt eenmaal de strijd ons naderen, er geen Katholiek in Nederland zijn zal, die partij kiest voor dengene, die hem voorkomt, dat voor het goede regt strijdt, of die zelfs zich aansluit bij eene der partijen? Daarvoor kan geen partij instaan. Dat is individueel werk, dat eene partij, als zoodanig, niet vermag te keeren, zooals reeds te regt door Mr. Heijdenrijck in zijn schrijven aan het Haagsche Dagblad is opgemerkt.
Maar daarvan kan men zich verzekerd houden, dat de Katholieke partij als zoodanig nimmer partij zal kiezen voor de eene Natie of voor de andere.
Zoo zij al in de politiek grooteren invloed mogt verkrijgen, dan zij tot hiertoe heeft uitgeoefend en zelfs zoo haar immer het regeringsbeleid in Nederland werd toevertrouwd, zij zoude het belang van Nederland en dus zijne onzijdigheid handhaven, even goed, met evenveel zorg, zelfs, als de partij waartoe de Heer v. Znijleu zich bekent en die in de donkere dageu van 1867 met zoo goed succes de teugels voerde.
Het Cosmopolitisme is ja in zeker opzicht aan het Katholicisme eigen, maar niet zoo sterk, noch in dien zin, als dit bij de radicale partij te dikwijls kan worden opgemei-kt.
17
De radikaal is bij uitnemendheid materialist, hij richt bij voorkeur zijne gedachten op hetgeen het stoffelijk welzijn der volkeren aangaat; waar hij hecht aan een denkbeeld zal men al spoedig zien, dat dat denkbeeld steeds het „tegen Romequot; is; Rome staat aan zijne Cosmopolitische verbroederingswenschen immer in den weg; de Catholiek hecht aau ideën en aan zijne overtuiging op het godsdienstige; dit leert hem in het algemeen, ook aan andere ideën waarde te hechten, bijv. aan het idee: Vaderland, aan het idee : Koning. Bovendien vertegenwoordigt „de Koningquot; niet zijne regering voor hein hot beginsel „gezagquot;, dat voor hem een punt is van godsdienstige en ook van maatschappelijke en individueële noodzakelijkheid en nut. Hij zal dat idee, in den vorm waarin het op wettige wijze voor hem bestaat, moeten handhaven, ook al is hem dat gezaff soms hard en
1 O O
slecht gezind; voor hem het allerminst is de spreuk waar; „ubi bene, ibi patria.quot;
Is het begrip van Vaderland en Koning ook den radicaal zoo dierbaar, even heili g? Is de qualificatie van Disraeli zoo onjuist „het radicalisme zou men gevoegelijk cosmopolitisme kunnen noemen ?
Hoe dit zij, ik behoef de conclusion , die uit het wederzijdsch standpunt kunnen worden afgeleid, hier niet verder te ontwikkelen
Mijn doel was slechts den lieer v. Z. gerust te stellen, hem te verzekeren, dat Nederland ook ons dierbaar is, zooals het dat is aan zijne partij.
Het is welligt wat laat, dat dit antwoord verschijnt,
18
doch zijn opportuniteit behoeft niette worden betwijfeld.
De Heer van Zuijlen heeft in een tweede schrijven, door hora aan de Nieuwe Aruhemsche Courant gericht, de oppo rtuniteit z ij n e r opmerkingen betoogd, door te wijzen op het voorbeeld van Gladstone, die in zijne laatste brochure mede tegen het gevaar eener Ultramontaansche politiek heeft gewaarschuwd.
De Heer Gladstone is toch wel onpartijdig, meent de Heer v. Z. Maar de Heer v. Z. vergeet dat de aanleiding tot het schrijven van den Heer Gladstone ten deele buiten de politiek was gelegen.
Een gedeelte van het denkend publiek in Engeland toont zich in de laatste jaren, door eene Staats godsdienst, zoo als Hendrik VIII indertijd goed vond aan de Engelschen te schenken , minder bevredigd. Het Paséisme dat gedurig vorderingen maakt in Engeland, is daarvan een sterk sprekend bewijs; de Pu-seisten toch nader en tot het Katholicisme, althans tot zijno organisatie, met uitname alleen van het Centraal orgaan of gezag. Daarbij zijn in de laatste jaren vele Engelschen, voor wie de godsdienstige vraag, ernstig genoeg was, om daarvan eene diepere studie te maken, dan in dagbladen en vlugschriften van den dag, tot het verrassend resultaat gekomen , dat het Katholicisme, niet van zoo enge en beperkte opvatting is, als gedurende eeuwen na de hervorming, in eene eenzijdige litteratuur hen steeds was voorgesteld; ten gevolge daarvan gingen zij in massa tot het oude geloof weer over.
19
Die gebeurtenissen maakten in Engeland veel opzien. De markies van Eipon, grootmeester der En-gelsche loge , achtte het zijn plicht die richting tegen te gaan.
Hij zette zich aan den arbeid — een wezentlijk ernstigen arbeid — en in stede van oen brochure, waarin de Engelschen zouden worden aangemaand , toch vooral bij het aloude „tegen Romequot; te blijven, was zijn eigen overgang naar Eome van zijne studiën het gevola:.
O O
Dit was Gladstone te erg. Nu zette hij zich aan den arbeid, om old England te weerhouden op het verderfelijk pad en van dien arbeid, dien tendenz-arbeid, was zijne brochure het resultaat. Men kent de beantwoording daarvan door den bisschop Manning en ik geloof' te mogen volhouden, dat het antwoord bezadigder is , dat het geschrift van Gladstone , die juist in de passage door don Heer v. Z. aangeliaald, meer doet blijken van verbittering, dan van objectiviteit, die bij een Staatsman en geleerde van zijnen rang niet mogt gemist worden.
De opportuniteit van liet schrijven de Heeren v. Z. wordt dus niet bewezen, door de verwijzing naar Gladstone's voorbeeld.
Hoe is het met de opportuniteit van dit antwoord ? Ik zeide straks, dat het wellicht te laat komt oin nog te dienen als antwoord op de vraag vol bezorgdheid, die de Heer v. Z. gesteld heeft. Welnu late mijn antwoord dan dienen voor dat deel der liberale pers, dat dagelijks dezelfde vraag stelt; dat dagelijks
20
hoog op geeft van de gevaren eener Ultramontaansche politiek; dat zich zelfs vaak geregtigd meent ons Vaderlands-loozen te mogen noemen. Hat de pers toch eindelijk aflate van die verdachtniaking, die tot verzwakking slechts kan leiden van de Vader-landsche krachten, die vereend nog immer sterk zijn. Laat dat deel der pers althans, dat te goeder trouw op gezach van sommige groote bladen , dagelijks ons aanvalt, op eene wijze die een glimlach afdwingt, zijn enthousiasme naar betere dingen wenden b. v. op 's lands defensie, die te lang reeds ongeregeld is gebleven
Pat de enkele bladen waarop ik doel, voortgaan met ons verdacht te maken, het einde zal wezen, dat zij zeiven met regt verdacht zullen worden en het volk eindelijk zal begrijpen vanwaar hun mandaat komt.
Men geloove ons dat het o;:s niet te doen is om anderen te overheerschen; dat men ons slechts in vrede late leven; betrekkingen, ambteu, we laten dat alles gaarne over aan hen, die zich zooveel beter geschikt achten die te vervullen; we wenschen niets dan gelijk regt voor allen.
Onder het voorwendsel, dat wij ééns do anderen zouden kunnen overweldigen, zegt de partij „tegen Komequot;, alles te willen verzamelen, alleen om met gemeenschappelijke krachten tijdig en bij voorbaat ons te knevelen en onmagtig te maken. Maar dat voorwendsel is onwaar, en ook is het onwaar, dat men ons slechts wil knevelen. Dat ware nog een onschuldig vermaak. Maar het ware doel is van de
21
leiders ons te désorganiseeren, zoo als in Pruissen en daardoor ons te vernietigen. Rome tijdig vernietigd, want Rome langer vrij, zou ons allen verslinden , zoo spreekt men de verbaasde massa toe. Och! dat men toch ééns geloove, dat wij niemand willen verslinden, maar dat we niets verlangen dan alleen van ook niet verslonden te worden ; en dit zal niemand ons ten kwade kunnen duiden.
Dat men aan ieder vrijheid late zijne denkbeelden te verkondigen, de Staat behoeft daar tusschen niet te kiezen; dat de Staat zich boude bij hetgeen hem betreft en dat in Nederland de gulden vrijheid be-waard blijve voor ieder, om zijne overtuiging op zedelijk en godsdienstig gebied uit eigen boezem, niet uit de handen eener, daar, immer tyrannieke meerderheid te ontvangen.
Dat slechts nimmer de partijen het magtig en overal ingrijpend Staatsorganisme misbruiken, om hetgeen zij voor de hoogste wijsheid achten, op het gebied ran rede en zede, algemeen te doen aanvaarden; en tcch, wie streeft het krachtigst naar dat misbruik, is het de Katholieke of de radicale partij ?
In zake onderwijs! Wil niet de radicale partij daar hare wijsheid, die door ons niet zóó hoog geschat wordt, aan allen opdringen ; moet de Staat niet worden de opvoeder van het jonge geslacht? Is de Staat niet alvermogend en is zij ook voor Mr. Kap-peijne, de matador zijner partij. niet ook de bron van het „regt?quot;
Zie, die opvatting zullen wij nimmer dulden, om-
22
dat wij zeiven meester wenschen te blijven van onze zedelijke en godsdienstige rigting en wij in de Conciliën, waar, door den Meer Kappeijne en de zijnen, een dogmatiek wordt vastgesteld, minder vertrouwen stellen dan in de onze; omdat wij het regt te hoog, te heilig achten, dan dat het de schepping zoude mogen wezen van den Staat en daarmede van de toevallige meerderheid; eene meerderheid die op een vrolijk Concilie, uit een vrolijk levensinzigt, eene vrolijke philosophie, er een optimistisch regt zou kunnen scheppen, om 's morgens katterig opstaande, als philosophen met geheele andere begrippen on eene pessimistische levensbeschouwing een geheel ander regt te voteeren. Wij kennen te goed het causaal verband der zaken, om op eene veranderlijke meerderheid's dispositie „het regtquot; te bouwen.
De bron van het regt ligt hooger dan de Staat! Ziedaar ons beginsel; daarom voor ons geen Staats-almagt, geen Pruissische politiek, maar vrijheid ; met die gedachten zijn wij toch geen vreemdelingen op onzen ouden Nederlandschen bodem I!
Laten wij allen eensgezind zijn en vooral dat de partijen zich matigen en hare bemoeijing inbinden. Vooral dat de pers, dat dagelijks voedsel, dat zoo spoedig dagelijksch gift wordt van wederzijdschen eerbied setuise. Ik weet wel dat ook aan onze
D O
zijde niet altijd de noodigc kalmte bewaard wordt; peccatur intra Iliacos muros et extra; maar dat men ophoude om op akelige wijze ons te attaqueeren en ellendige motieven te zoeken, waar ze
23
niet bestaan, scherpe repliek is clan onnoodig. Laat en het radicalisme en het modernisme, die on ■ der ééne, velen wellicht onbewuste, leiding te zamen zich poseeren als propheten van het Nieuwste verbond, een taal voeren, propheten waardig; dat de loge haar stelsel, dat volgens Göthe in zijn tijd nog niets merkwaardigs bevatte, voltooijc en wanneer het Soliede zal zijn afgebouwd, dat zij dan de sluijer opheft'e, waarachter het werk werd opgetrokken; al zijn we geene humanisten, toch zullen we wezentlijk humaan genoeg zijn , het werk te appre-cieeren, wanneer het waarde heeft. Men geloove mij vrij onze schrijvers zullen gaarne, zoo als Prof. Buijs eens den raad gaf, een ktirkje aan de punt hunner pen doen , om alle scherpte te vermijden ; daar scherpte haat kweekt en haat eene ondeugd is, waarvoor elk Christen zich heeft te wachten. Gaarne zal onze pers iedersn tegenstander in eerlijken strijd ontmoeten, op het veld der volledige en onbeperkte publiciteit, waar, mijns inziens, voor haar niets is te verliezen , alles te winnen. En stellig zal zij gaarne het hare doen , om het schoone accoord dat eens de Hongaren deden klinken in de ooren van Maria Theresia, het „moriamur pro rege , pro patria nostraquot; als een heerlijk devies te verkondigen, dat alle Nederlanders behooren aan te heffen, wanneer, wat God verhoede, de strijd eens zal komen; het mogen dan Franschen zijn cf Pruissen, die onze onafhankelijkheid belagen.