VAN DF.
aan de jengel verteld door
Pastoor in het Bisdom van Angers.
\^[amp; ,v i C—' \ -4. , ^ . T~
's Graveniiage T. C. B. TEN HAGEN D rukker-U i f sev er.
IMPRIMATUR.
Hagae Comitum J. J. Rioche,
15 Aprilis 1876. Can. Libr. cens,.
De schrijver verklaart uitdrukkelijk, dat hij, in onderwerping aan de decreeten van Paus Urbanus VIII, door geen enkele uitdrukking in dit werk gebezigd, wil vooruitloopen op het oordeel der Heilige Kerk, met betrekking tot de buitengewone feiten die hij vermeldt.
Bisdom van ANGERS.
Angeus, den 6 September 1874.
VVaahde Pastoor!
Ik lioh met levendige belangstelling liet boekje gelezen , dat gij hebt opgesteld onder dezen titel: Gi'schiedcnis van de Grut van Lom des, aan de jeugd verleid. Eenvoudig en treilend tevens is uw verhaal; de vrome opmerkingen welke daarin voorkomen, maken het daarenboven zeer aantrekkelijk. Ik kan daarom uw werk niet dan goedkeuren en de lezing daarvan aanbevelen aan de kinderen, wier onderricht en slichting gij voornamelijk met uwen arbeid beoogd hebt.
Ontvang, waarde Pastoor, de verzekering van mijne hartelijke genegenheid.
f Cu. EMILE, ItisarJiop van Angers.
L)e geschiedenis van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes is bij het grootste getal der geloovigen bekend. Een prachtvol werk, een wezenlijk gedenkstuk ter eere van de Onbevlekte Moedermaagd, heeft, in weinige jaren, aan geheel Frankrijk, aan de gansche wereld zou ik kunnen zeggen, de wonderbare verschijningen van de Koningin des Hemels aan de kleine herderin der Pyreneeën bekend gemaakt.
Geen christen hart heeft niet van vreugde en hoop getrild bij het lezen van dit boek, dat men niet uit de hand legt, zonder met ontroering te erkennen hoe goed Maria is, en hoe een bezoek aan hare gezegende grot ongetwijfeld eene groote voldoening moet verschaffen!
Duizende Christenen hebben zich dan ook , van heinde en ver, daarheen begeven, en hunne verwachting werd nooit teleurgesteld. Aan den voet van die rots, getuige van zoovele wonderen, heeft hunne ziel zich gemakkelijker van de aarde onthecht, om zich ten hemel op te heffen; het gebed, dat, op deze plaats, als van zelf uit
het hart en op de lippen komt, scheen hun zoeter en heilrijker, de deugd schooner en eene grootere krachtsinspanning waardig; en, met vreugdetranen in deoogen, riepen zij op dezen nieuwen Thabor uit: Hoe tjoed is het ons /tier te zijn !
Sedert die wondervolle Verschijningen zijn slechts vijftien jaren verloopen, en thans is de naam van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes bekend, vereerd, bemind. aangeroepen in de geheele Katholieke wereld.
Aan deze overheerlijke lof- en liefdezangen welke alom en éénstemmig tot den troon der Onbevlekte Moedermaagd opstijgen, moeten de christelijke kinderen en de jeugd een schoon en belangrijk aandeel nemen. De lof dier jeugdige harten moet wel aan Maria behagen , zooals zij Gode welgevallig is.
Het is mij voorgekomen wellicht niet geheel van nut ontbloot te zijn, indien ik voor dien leeftijd de geschiedenis van de Wonderen van Lourdes schreef. Vele jongelieden die ze alleen kennen door hetgeen zij daarvan hier en daar hebben vernomen, zullen zich gelukkig achten om die treffende feiten te lezen, welke hijzonder geschikt zijn om hunne levendige verbeelding te boeien en hun gevoelig en goed hart in eene godsdienstige stemming te brengen, welke zeker goede vruchten zal opleveren.
Dit kleine boek bied ik hun dan tot dat einde aan. Het bevat een eenvoudig en getrouw verhaal van de wonderbare feiten, welke in de Jaarboeken van Lourdes slaan opgeteekend. Dit maandschrift, voorzien van de bisschoppelijke goedkeuring, wordt met groote zorg
9
door de goede missionarissen der Grot geschreven.
Aan een ander Loek heb ik vooral zeer gewichtige bijzonderheden ontleend. Ik bedoel het merkwaardige werk van den heer Hendrik Lasserre, waartoe ieder, die een getrouw en degelijk verhaal wil geven van de geschiedenis der Grot van Lourdes, steeds, als tot eene vruchtbare en zekere bron, zijne toevlucht zal moeten nemen.
Deze wonderbare feiten, welke thans tot het gebied der geschiedenis behooren, heb ik met al de helderheid, de kortheid en den eenvoud medegedeeld, die voor mijne jeugdige en belangstellingwekkende lezers passen.
Aan het slot van elk hoofdstuk, heb ik eenige godvruchtige overwegingen geplaatst, welke mij voorkwamen als van zelf voort te vloeien uit de feiten die daarin voorkomen. Met Gods genade, zullen deze vriendschappelijke opmerkingen en raadgevingen, voor mijne jonge lezers en lezeressen een kleine geestelijke bloem-ruiker zijn, in gezelschap der vrome Bernadette, in den bevalligen tuin van Lourdes' grot geplukt.
Moge de Onbevlekte Maagd dezen geringen arbeid zegenen, welke ik nederig voor hare voeten nederleg, als een onderpand van mijn kinderlijken eerbied en liefde, tot hare meerdere glorie en het welzijn van bare geliefde kinderen.
Iluogfeesl van Maria's Hemelvaart,
15 Augustus 1874.
VAN DE
HOOFDSTUK f.
Lourdes, mijn kind, is een fraai stadje van het Departement des Hautes-Pyrénees, in het bisdom van Tarbes.
Het ligt aan den voet van een muur van bijna loodrechte rotsen, waarop een oud kasteel zich fier verheft. De geschiedenis van deze sterkte is belangwekkend; het is eene oude en stomme getuige van gewichtige gebeurtenissen, en, kon zij spreken, zij zou ons, gelijk een oude grootvader aan zijne kleinkinderen, wondervolle legenden, groote wapenfeiten, roemvolle veldslagen, maar ook vreesdijke lafereelen, verhalen, en menigmaal daarbij van bloedbad en moord gewagen.
42
Aan den voet van de alzoo bekroonde rots, maai aan de andere zijde der stad, rolt de rivier de Gave, met groot gedruisch, tusschen twee groote hagen van elzen, esschen en populieren, hare snelvlietende en schuimende wateren. Ondertusschen brengt zij aan hare altijd groene oevers, de geraasmakende raderen van verschillende molens in beweging.
Lourdes' bevolking, weinig grooter dan vijfduizend zielen, is goed, arbeidzaam, schrander en christelijk. Het zijn bergbewoners, die gezond verstand aan vastberadenheid paren: het hoofd is wel ietwat levendig, maar het hart uitmuntend.
\ijftien jaren geleden was het stadje bijkans niet bekend dan bij de talrijke badgasten en toeristen, die het jaarlijks doortrekken, om in de badplaatsen van de Pyreneesche valleien, gezondheid, ontspanning of anderegenietingen te gaan zoeken.
Laten wij ons, mijn kind, eens naar dat tijdstip terugdenken en ga met mij de stad uit; wij volgen den loop van den Gave. De eenzaamheid is volkomen, de stilte wordt door niets afgebroken dan door het centoonig gedruisch van den snelvlietenden stroom, die tegen de stuw van een molen klotst. Gaan wij deze oude brug met hare stevige bogen over, en vervolgen wij onzen weg, terwijl wij een oog slaan op het altijd groene eiland, dat men Ie Chalet heet. Ziet gij nu ter linkerzijde die steile rots aan den oever van den Gave? De holte welke de natuur daarin heeft geopend, wordt dooi' de landbewoners Massabiella-fjrol genoemd.
Treden wij nader; de grot, ge ziet het, is niet diep
13
en vrij laag; haar gewelf vormt eene natuurlijke en bevallige lijn.
Zie nu, mijn kind, van binnen, (er regterzijde, die kleine nisvormige opening; zij is omgeven door de bladeren en de bloemen van een wilden rozelaar, die in een spleet der rots groeit. Vestig uwe blikken, boven die grot, op die reusachtige menigte rotsen; klimop palm, heiplanten, bedekken haar als met een schoonkleurig tapijt. Zoo was het voorkomen der Massabiella-rots vóór de maand Februari van het jaar 1858.
Niemand, zelfs te Lourdes, kwam die verlatene plaats bezoeken. Nu en dan slechts werd een of ander arm kind door zijne ouders daarheen gezonden, om dood hout te verzamelen, of hot was de een of andere kleine herder, blijde dat hij daar ?ene schuilplaats kon vinden tegen het gure weder.
En thans, mijn kind, is het kleine, voorheen nauwelijks begaanbare pad, een schoone en breede weg geworden. Eiken dag, zelfs in het ongunstige jaargetijde, vindt men tal van pelgrims op dien weg, en op de schoone lente- en zomerdagen, stroomen er elke week, en bij duizenden, naar de vroeger onbekende Massabiella-rotsen.
En voor die grot, aan den voet. dier nis, gij weet het, mijn kind, zijn reeds duizende zielen komen neder-knielen. Weinig plaatsen zijn er in de gansche wereld, die meer vreugdetranen hebben zien vlieten, ten hemel vuriger gebeden hebben zien opstijgen, dan die gezegende rots, welk gedurende vijftien jaren, de dagelyksche getuige is geweest van de wonderen van een geloof.
14
dat aan het geloof der vroegere eeusven doet denken. Allen komen getroffen en verrukt van die plaats van zegening terug, en niemand die, hij zijn wederkeeren van de grot van Lourdes, niet luide verkondigt hoe goed het is op die heilige plaats te zijn, en hoe gelukkig hij zich zou achten haar op nieuw te bezoeken.
Dit komt, mijn kind, omdat de grot van Lourdes het tooneel is geweest van de wonderdadige feiten, welke ik n zal verhalen. Later, wanneer gij zult zijn toegenomen in leeftijd en kennis, zult gij met vreugde de schoone geschiedenis lezen van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes, opgeteekend door een beroemden schrijver, den heer Hendrik Lasserre. De heilige Maagd heeft dien man uitverkoren, om hem de wonderen van hare macht en hare barmhartigheid naar waarheid en op hoogst bekoorlijke wijze te doen verkondigen. Intusschen moet gij nu dit boekske lezen, dat u diezelfde wonderen op eene eenvoudige en voor uw leeftijd passender manier zal mededeelen.
Het zal de Onbevlekte Moedermaagd wellicht, in hare goedheid behagen om zich van dit middel te bedienen, ten einde tot uw beminnend hart te spreken. Moge ik die gunst verwerven!
Maria-Bernadetta Soubirous is in 1844 te Lourdes geboren. Laat ons kennis met haar maken, mijn kind, en haar, bij haar gemeenzamen naam, Bernadette noemen.
Haar vader oefende liet handwerk van molenaar uit, maar sedert eenigen tijd had hij, ten gevolge van zijne groote armoede en ondanks zijn nijveren arbeid, zijne kleine molen niet langer kunnen pachten, en was hij eenvoudig daglooner moeten worden. Hij heette Frans Soubirous. Hare moeder, Louisa Caslerot, was eene arbeidzame en christelijke vrouw. Bernadette was de oudste der vier kinderen die de hemel hun schonk. Toen zij veertien jaren telde, het tijdstip baars levens waarop wij haar voor de eerste maal in de ouderlijke
16
woning vinden, was zij, zooals ieder zeide, die haar gekend heeft, klein, zwak, en leed bijna voortdurend aan aamborstigheid. De arme moeder Soubirous had haar kind niet zelve opgevoed. Daar zij te dikwijls ziek was, had zij haar schat aan vreemde, maar toch zeer vertrouwde handen moeten afstaan.
Zoo jong mogelijk had de aangenomen moeder van Bernadette, die zieh niet willen scheiden van degene, die zij haar kind noemde, haar gebruikt om de schapen te hoeden, en van toen af, bracht deze kleine herderin, gelijk eertijds de heilige Genovefa, aan de oevers der Seine, Jeanne d'Arc onder de zware eikenboomen der eenzame streken van Lorraine, de heilige Germana Cousin in de geurige vlakte van Pibrac, een gedeelte van haar leven door op de eenzame heuvelen van de omgeving van Bartrès, en doolde daar alleen rond, jnet hare volgzame kudde, onder het oog en den zegen van Dengene, giie de onschuld en den eenvoud lief heeft.
Mon verhaalt, dat op zekeren dag, de goede pastoor van Bartrès de kleine herderin op zijn weg ontmoette. De onschuld en de eenvoud welke op dat bleek en lijdend gelaat geteekend stonden, bewogen hem tof schreiens toe. Hij groette haar met zekeren eerbied, keerde zich om, ten einde haar nog eens te zien, en zeide bij zich zeiven: «De kinderen die de Heilige Maagd op den berg van Salette bezocht, zagen er zeker uit als deze kleine.» Gelukkig kind! zij geleek hun inderdaad in meer dan een opzicht, en zou weldra hetzelfde voorrecht genieten.
17
Op den leeftijd dat de andere kinderen de school verlaten, kende Beniadette lezen noch schrijven; zij wist alleen haar rozenkrans te bidden, en sprak enkel de landtaal der Pyreneeën. Maar niettegenstaande hare onwetendheid, kende dit eenvoudig kind den goeden God zeer wel en zij hield veel van het gebed. Zij stelde er haar geluk in, gelijk zij in haar kinderlijken eenvoud bekende, om haar rozenkrans te bidden, en Maria legde in het hart van haar geliefkoosd kind schatten van onschuld, goedheid en zuiverheid neder, en teekende haar zeer gewoon gelaat met eene uitdrukking van zachtaardigheid, oprechtheid en eenvoud, die haar voor iedereen aangenaam en innemend maakten.
Gelijk zij haar gebed in de eenzaamheid slortle, speelde en .vermaakte zij zich ook alleen. Men zag haar» zeide de heer Lasserre, op eene bladzijde welke men niet kan lezen zonder te worden getroffen, zich alleen vermaken met het natuurlijk speelgoed dat de moederlijke Voorzienigheid aan de kinderen van den arme verschaft, die lichter tevreden te stellen zijn, zoowel in dit als in alles, dan de kinderen der rijke lieden. Zij speelde met steenen. waarvan zij kleine gebouwen maakte, met de planten en de bloemen welke zij hier en daar plukte, met het water der beeken, waarin zij groote vlotten van grashalmen wierp, welke zij nastaarde; zij speelde met dengene, die haar geliefkoosd; beest was uit de aan hare hoede toevertrouwde kudde. «Van al mijne schapen, zeide zij eens, is er slechts één dat ik meer liefheb dan al de andere.» — «En welk dan?» vroeg men haar. — «Ik houd het meest
2
18
van het kleinste.» En zij schiep er vermaak in het te streelen en daarmede te dartelen. Arme herderin! Zij ook was, onder de kinderen, als dat arme, zwakke en kleine schaap, dat zij beminde. Zij was even teer, maar ook even onschuldig en eenvoudig als het lieve dier.
Ziedaar u Bernadette geschetst, mijn kind, op het tijdstip dat de treffende geschiedenis, welke ik u zal vertellen, begint. Sedert eenige weken slechts was zij onder het ouderlijk dak teruggekeerd, om zich lot hare eerste heilige communie voor te bereiden.
Op de toppen der hooge en schoone bergen die in de nabijheid van de stad Lourdes gelegen zijn, wordt de reiziger soms verrast en verheugd door een schoon blauw meer, welks helder en stil water, den prach-tigen hemel weerkaatst. Dit is een verrukkelijk schouwspel, dat men niet moede wordt te beschouwen! Het is een treffend beeld van eene eenvoudige en zuivere ziel!
Zóó was het hart van Bernadette, zóó moet het uwe zijn, mijn kind. Ja, wees goed, zuiver, eenvoudig, oprecht gelijk deze nederige herderin, en God zal zich weldra hoe langer hoe meer aan U doen kennen, en gij zult Hem van ganscher harte beminnen. Zo.lig zijn de zuiveren van harte, want zij zullen God zien! dat wil zeggen, reeds op aarde zullen zij Hem beter begrijpen, en Hem beter begrijpende. Hem meer smaken en liefhebben, in afwachting dat zij het geluk zullen hebben van Hem, gedurende de eeuwigheid,
19
in den hemel, van aanschijn tot aanschijn te zien.
Naar het voorbeeld van Bernadette, mijn kind, moet KÜ de Heilige Maagd steeds beschouwen als eene teedere en beminnende moeder, en dan zal Maria, die de kinderen en de jeugd liefheeft, u onder hare heilige bescherming nemen. Dan zult gij, gelijk onze kleine herderin uit de Pyreneeën, of liever gelijk het goddelijk kind Jesus, in leeftijd, in wijsheid, in deugd, voor God, in tegenwoordigheid van uwe goede ouders en van alle menschen, toenemen.
Het was 11 Februari 1858, Donderdag voor Asch-woensdag, een dag van vreugde en feesten voor een groot getal familiën. Maar het huis van vader Soubirous vierde geen feest: de armen hebben weinig vreugdedagen op aarde! Het was koud weder, de lucht met wolken bedekt. Elf ure had geslagen en nog bezat het arme gezin het noodige hout niet om het sober middageten te koken. — «Ga eens wat dood hout aan den oever van den Gave sprokkelen, zei de moeder aan Maria, hare tweede dochter. Arme moeder! zij verzocht het niet aan Bernadette, zij wist dat zij zoo zwak en het weder zoo ongunstig was ? clt; Moeder , sprak het arme kind tot haar, mag ik met Maria gaan. Ik zal ook mijn bundel hout medebrengen. » — «: Neen, kind,
'21
hernam de goede moeder; «gij hoest, ge zoudt ziek worden.»
Op dit oogenblik kwam een buurmeisje, Joanna Abadie, vijftien jaren oud, het huis binnen. Zij ging ook dor hout sprokkelen. De moeder wilde haar de kleine Bernadette wel toevertrouwen, mits zij zich goed in haar kaper wikkelde. Zeer verheugd over dit verlof, waarop zij niet meer rekende, neemt Bernadette [haar witten kaper en dekt zich zorgvuldig met dit bevallig kleedingstuk, dat aan de boerinnen van het Pyreneesch gebergte tevens als hoofd- en als kleine schouderbedekking dient. Te huis hebben zij gewoonlijk een sluier op het hoofd van min of meer levendige kleur, welke zij smaakvol op zijde vastknoopen.
13e geschiedschrijver van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes zegt dat Bernadette, in haar geheel versleten en versteld kleedje, het zwakke gelaat omgeven dooiden witten kaper die haai' hoofd bedekte en op hare schouders afhing, met de voeten in hare ruwe klompen, eene onschuldige en landelijke bevalligheid bezat, welke het hart nog meer dan de oogen tot zich trok.
Zij was zeer klein voor haren leeftijd. Ofschoon hare kinderlijke gelaatstrekken ietwat door de zon verbrand waren, hadden zij niets verloren van hunne zachtheid. Haar zwarte en fijne hoofdhaar was nauwelijks onder haar zakdoek te raden, haar vrij hoog voorhoofd vertoonde eene onvergelijkelijke zuiverheid van lijnen; onder hare goedgeteekende wenkbrauwen , hadden harebiuine oogen , die bij haar zachter waren dan blauwe, eene kalme en diepe schoonheid, welker prachtige helderheid
nimmer door eenigen kwaden hartslocht was verduisterd.
De vreugde straalde uit hare blikken, toen de goede moeder Soubirous haar zeide: «Ga, kind, met uwe zuster en uwe vriendin!» Arm kind! het was haar niet slechts te doen om te gaan wandelen in een vroolijk gezelschap, maar vooral om een weinig voor liet ouderlijk huis te arbeiden; die gedachte wekte blijdschap in haar beminnend hart.
Daar gaan dan drie meisjes langs den Gave naar beneden, in de hoop dat zij een goeden voorraad hout zullen machtig worden. Weldra komen zij aan de Massa-biella rotsen, die op dat tijdstip door het water van een klein kanaal besproeid werden. De ingang der grot was door zand en boomtakken, welke de stroom daar had heengesleept, bezet.
Dit was een fortuintje voor onze kleine houtsprokke-laarsters; maar om tot in do grot te komen, moesten zij een kleine sprank van het kanaal overtrekken, betgeen, dien dag, toch niet moeielijk was.
Joanna en Maria doen hare klompen uit en gaan de beek zonder vrees of aarzeling over. «Het water is zeer koud, zeiden zij, toen ze aan den overkant gekomen waren en de klompen weder aandeden.» — «Ik, zeide Bernadette, zich naar de wijze aanbeveling van hare zorgzame moeder gedragende, durf niet in het water te gaan, want het schijnt mij toe ijskoud te zijn, en ik ben zeer verkouden. Werpt daarom twee of drie grool.e steenen in het midden van den stroom, dan kan ik dien overtrekken, zonder dat ik nat word.» — « Doe zooals wij, hernam Joanna, ga blootsvoets.»
23
Toen z'y bemerkt dat hare gezellinnen reeds met moed en goed gevolg aan den arbeid waren getogen, zonder zich veel om hare verlegenheid te bekreunen, besluit zij om er over te gaan. Maar eerst leunt z'y tegen eene zware rots, om hare wollen kousen uit te doen.
Het was twaalf ure. De klokken in de rondte klepten den vroolijken Avgelus, en noodigden de kinderen van Maria uit , om zich hunne goede Moeder in den hemel even te herinneren.
Plotseling wordt Bernadette's oor getroffen door een geluid als van een hevigcn wind. Zij keert zich om en ziet, omdat zij meende dat een vreeselijke en onverwachte storm opstak. Maar wie schetst hare verbazing! de wind blaast ternauwernood, de populieren langs den Gave buigen zelfs hunne toppen niet.
«Ik zal mij vergist hebben, zeide Bernadette bij zich zelve, het is niets.» F.n weder bukt zij om hare kousen uit te trekken. Maar neen; Bernadette bad zich niet vergist. Het geheimzinnig gedruisch deed zich andermaal hooren, met dat karakter van onweerstaanbare macht, dat haar de eerste maal reeds getroffen had. Het komt van den kant der grot. Het arme kind heft het hoofd omhoog, kijkt rechtuit ... O geheim! wat ziet zij? Zij wil een kreet slaken, niet van vrees, maar van onuitsprekelijke vreugde; de ontroering doet haar verstommen ! Zij rilt over al hare ledematen, daarna, als overstelpt door het schouwspel dat zich aan hare verbaasde blikken vertoont, zakt zij ineen en valt
neder .....
Wat had Bernadette toch gezien'?
24
Achter in de grot, in de holte welke ikubeschreven heb, mijn kind, was haar eene hemelschoone Vrouwe verschenen. Hare voeten rustten op den rozelaar, die den rand der nis met zijne ontbladerde takken omringde. In een lang wit kleed, dat om het middel met eenen schoonen hemelsblauwen gordel met slippen was omstrengeld, scheen zij in al den glans der schitterendste jeugd. Haar hoofd en haar lichaam waren met een langen witten geheel elfen sluier bedekt, die tot op den grond reikte. Zij vouwde hare handen op de borst, met de uitdrukking van het vurigste gebed. Zij had geen ander sieraad dan een langen rozenkrans van hagelwitte koralen, geschakeld met goud en versierd met een stralend kruis.
Haar gelaat schitterde, men las daarop goedheid, teedere liefde en eene zachte majesteit. Hare lippen bewogen zich niet, zegt de bevallige geschiedschrijver, dien ik reeds genoemd heb. In slede van haar rozenkrans te bidden, luisterde zij wellicht in haar eigen hart naaide eeuwige echo van den Groet des Engels en het ontzettend groot gelispel der gebeden, die van de aarde opstegen. Elke koraal, dien zij tusschen hare vingeren liet glijden was, ongetwijfeld, een regen van hemelsche genaden die op de zielen nederdaalden, als de paarlen van den dauw in den geurigen kelk der bloemen. En toch, Bernadette beeft en is ontsteld. Instinkmatig zoekt zij naar haar rozenkrans als een verdedigingswapen en wil haar bevende hand aan het voorhoofd brengen, om het heilig kruisteeken te maken.
De hemelschoone Vrouwe neemt insgelijks haar rozen-
■
25
krans met de rechterhand, en maakt een groot kruis-teeken op haar glansvol voorhoofd, en met een onuitsprekelijk zoeten glimlach schijnt zij aan het kind te zeggen : Doe als ik ! Bernadette, gerustgesteld, bewogen, vouwt de handen zamen gelijk de schoone Vrouwe en begint haar rozenkrans te bidden.
«Kijk,» roept eensklaps Bernadette's zuster tot hare gezellin , « Joanna zie eens , mijne zuster bidt. » — « Hoe vreemd om hier te komen bidden!» antwoordde de andere. «Is het niet genoeg als men in de kerk bidt? Kom! laat haar begaan, zij deugt voor niets dan om te bidden.» En de kleine snapsters gaan voort met het begonnen werk.
En Bernadette! o ja! zij bad God van ganscher harte-Verblind , bekoord , met. den blik voortdurend gevestigd op de hemelsche Verschijning, behoorde zij niet meer tot de aarde. Hare gedachten, haar hart, hare zintuigen, alles in haar scheen tot den hemel te behooren.
Zij had haar rozenkrans geëindigd, biddende: «Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den Heiligen Geest, gelijk het was in den beginne, nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen, amen,» toen zij eensklaps de hemelsche Verschijning de armen zag uitstrekken, zich zacht buigen, vervolgens plotseling verdwijnen. De schoone Vrouwe was naai' den hemel teruggegaan, haar den beminnelijksten glimlach tot afscheid gevende.
Bernadette keert daarna in haar gewonen toestand terug; zij staat aanstonds weder op, doet hare kousen uit, gaat het kanaal over, en hare gezellinnen schuchter ter zijde komende, zegt zij haar, geheel onder den
26
indruk der Verschoning, en met bewogen stem: «Hebt gij niets gezien'? » — « Neen,» antwoordden zij, « en gij, hebt gij dan iets gezien?» — O! antwoordt het nederige kind, «als gij niets gezien hebt, dan heb ik u niets te zeggen.»
De voorraad hout was opgedaan. De drie jonge meisjes togen huiswaarts. Onderweg maakten Berna-dette's ontsteltenis en ontroering de nieuwsgierigheid van Joanna en van Maria gaande. — « Maar zeg ons dan wat gij gezien hebt! » hervatten zij. — Beniadette gaf toe aan haar aandrang, maar deed haar beloven dat zij geen gebruik zouden maken van de mededeeling.
De nieuwsgierige meisjes konden al licht beloven om het stilzwijgen te bewaren, maar wij zullen zien wat daarvan kwam. «Ik heb,» zeide Bernadette, die met vragen onophoudelijk werd lastig gevallen, «iets gezien in het wit gekleed.» En in hare taal beschreef zij zoo goed mogelijk de wondervolle Verschijning. «Maar vooral, zeide zij, haar belangwekkend verhaal besluitende, ik smeek u, zegt het aan niemand.»
Het geheim werd slecht bewaard, dat kon men verwachten; en de goede moeder Soubirous droeg weldra kennis van de wonderbare feiten. «Dat zijn kinderachtige praatjes, zeide zij aan hare dochter, de schouders ophalende; goede Bernadette, gij hebt u bedrogen, het was niets. Gij hebt gemeend iets te zien, en gij hebt niets gezien. Het is een zinsbedrog, kinderachtigheid, niets anders. In allen gevalle, moogt gij daar niet terugkeeren, dat verbied ik u.»
Arme Bernadette! altijd onderworpen en gehoorzaam .
verzet zij zich niet en zwijgt. Dien avond, toen men het gemeenschappelijk avondgehecl deed, bemerkte men haar zuchten en gesnik als zij deze aanroeping uitsprak: O Maria, onbevlekt ontvangen, bid voor ons, die onze toevlucht tot u nemen.
— Mijn kind, draag ali.ijd, zooals Bernadette deed, uw rozenkrans bij u en bid dien gaarne. Men heeft gezegd dat de rozenkrans het boek der kinderen van Maria is.
Het is een krans dien gij altijd bij de hand hebt om, hem wanneer 't u behaagt, aan de voeten uwer goede hemelsche moeder neder te leggen. Elke koraal waaruit de rozenkrans is zamengesteld, is een schoone bloem welke gij aan Maria aanbiedt: deze bloem zal nimmer verwelken en eenmaal zult gij haar in den hemel terugvinden.
De onbevlekte Maagd leerde hare kleine dochter óm het kruisteeken over zich te maken en om te bidden, zooals de engelen in den hemel het doen. Gij zult ook aan Maria's voeten die groote wetenschap des gebeds leeren, zonder welke alle andere wetenschap niets te beteekenen heeft, ja zelfs somtijds gevaarlijk kan zijn.
En als gij goed weet te bidden, dan zal de genade van den goeden God overvloediger en vruchtbaarder over u nederdalen. Uwe kindsche jaren en uwe jeugd zullen onder Maria's bescherming, als de zoete en schoone dageraad zijn van een waarlijk christelijk en des te gelukkiger leven, dewijl het geheel zal zijn toegewijd aan de liefde tot uwe plichten en tot uwen God.
HOOFDSTUK IV.
BERNADETTE ONDERVRAAGT DE SCHOONE VROUWE,
De herinnering aan de schoone Vrouwe (zoo noemde de nederige herderin de hemelsche Verschijning) bleef' levendig in Bernadette's geest en hart; haar vurigste verlangen, gij begrijpt dit, mijn kind, was om Degene terug te zien, die haar zoozeer bekoord had. Vrijdag en Zaturdag gaan voorbij, en het arme kind houdt niet op om aan de wondervolle Verschijning te denken.
In hare zuivere en beminnende ziel, bewaarde zij, als een kostbare schat en met dankbaarheid, de wondervolle dingen, welke liet haar gegeven was te zien en te beschouwen. Zoo bewaarde Maria, de Moeder van Jesus, de Heilige Schrift verhaalt het ons, in haar hart al wat zij haar goddelijken Zoon hoorde zeggen.
De nederige woning van Soubirous kreeg druk bezoek ,
29
en de arme Bernadette werd overstelpt met allerlei vragen. Zij beantwoordde ze allen met kalmte, kinderlijken eenvoud en zachtmoedigheid.
Men verhaalt, dat zij gedurende die dagen, een schoon en treffend antwoord gaf.
— cc Maar op wie, vroeg men haar, geleek de schoone Vrouwe dan toch?» En toen vestigde men hare aandacht op iemand die zij in de kerk of op de straat had kunnen zien, of op eene dame die, om hare schoonheid, in die streek, de aandacht trok. Bernadette schudde toen het hoofd met haren altijd zoo bevalligen glimlach, en antwoordde: cc Neen, neen, die heeft er niets van. Gij kunt u daarvan geen denkbeeld maken. Hare schoonheid kan onmogelijk met woorden uitgedrukt worden.»
Dierbaar kind! Zou zij Degene niet terugzien, wier herinnering het voorwerp was van al hare gedachten, woorden en verlangens?
Den volgenden Zondag' was het prachtig weder, geen wolkje aan de tucht, en de Februari-zon kwam de natuur, die door de gestrengheid van den winter een treurig voorkomen had, reeds opvroolijken en verwarmen.
Na de heilige Mis, wordt de goede moeder Soubirous omringd door de gezellinnen van Bernadette, die haar met gevouwen handen komen smeeken, om het verbod op te heffen , en haar toe te staan om te samen zich naar de Massabiellagrot te begeven. De arme moeder kon dien dag niet voorgeven dat het weder ongunstig was; en onze kleine verzoeksters, die door nieuwsgierig-lieid zeer geprikkeld werden, wisten wel hoe zij de
30
goede moeder in haar zwak zouden tasten; clt; Het is zulk fraai weder! zeiden zij; eene wandeling kan niet. dan goed doen aan de arme lijdende.»
Haar zoo welsprekend bepleitle zaak, was al ras gewonnen, en onze verheugde meisjes waren spoedig op weg. — Nadat intusschen de eerste beweging van voldoening bedaard was, gaan zij de zaak ernstig inzien. De vrees had bij haar de overhand op de nieuwsgierigheid. «Misschien is het iets kwaads? zeiden de kinderen aan Bernadette.» — «O, neen, antwoordde de zienster, als gij eens wist hoe schoon zij is, hoe goed zij schijnt! »
«In allen gevalle, hernamen de schalkachtige meisjes, hebben wij een uitmuntend middel om ons uit de verlegenheid te redden: we zullen haar met wijwater besprenkelen . . . Als het de duivel is, zal hij zich wel uit de voeten maken. Gij moet haar maar zeggen: Indien gij van God komt, nader dan; als gij van den duivel komt, ga dan heen.»
Zooals gij ziet, mijn kind, was dit voor meisjes van twaalf jaar, zoo kwaad niet geredeneerd. Zij gaven daardoor ook het bewijs, dat zij haren katechismus vrij wel kenden.
Daar begeven zich onze kleine bergbewoonsters dan op weg naar de Grot. Onderweg gaan zij de parochiekerk binnen om er eenige oogenblikken te bidden, maar voornamelijk om er wijwater te halen.
Bernadette laat haar praten en begaan, doch in het binnenste van hare ziel vraagt zij zich af, waartoe al die vrees en die voorzorgen dienen; het scheen haar vooral eene onvergeeflijke misdaad te denken, dat de schoone
31
Vrouwe een kwaadaardige duivel kon zijn. — «Zij is zoo schoon! herhaalde zij, zij schijnt zoo goed!»
Bij de grot gekomen, blijven onze kleine meisjes, wier hart hevig klopte, stilstaan en zij zien omhoog, maar te vergeefs. De grot was als gewoonlijk koud, naakt en treurig. «Laat ons bidden, sprak de vrome Bernadette en den rozenkrans opzeggen,» en alle bidden te samen den rozenkrans.
Plotseling schittert Bernadette's gelaat van vreugde. Haar aangezicht blinkt, in haar glinsterend en helder oog schijnt een hemelsch licht te herkaatsen. «Baar is zij, roept ze uit, en haar stem verraadt vrees en blijdschap. Daar is zij! Ziet, daar is zij! Zij strekt haar arm naar den rozelaar uit! » En de kinderen bespeuren niets dan de verlaten rots en de dorre takken van den rozelaar. Niet aan allen is het gegeven de dingen des hemels te zien.
« O! ging de gelukkige Bernadette nu voort, ziet; zij glimlacht! Zij groet!» Toen stond een der meisjes op en stelde de flesch met wijwater aan de zieneres ter hand. Bernadette, zich hare belofte herinnerende, werpt met eene levende beweging en herhaaldelijk het gewijde water naar de geheimzinnige Vrouwe, die met goedheid glimlachte.
«Als gij van Godswege komt, zeide zij haar, met bevende stem, nader dan.» — En de schoone Vrouwe lachte nog zoeter en neigde zich naar hare kleine vriendin, gelijk do goede moeder zich buigt over het wiegje van haar geliefd kind. — «Als gij van Godswege komt, nader dan,» herhaalde Bernadette. Arm kind!
32
zij durfde de formule niet eindigen, in hare oogen was de duivel blijkbaar geheel vreemd aan deze wondervolle en heraelsche Verschijning.
Intusschen glimlachte de schoone Vrouwe steeds met dezelfde uitdrukking van goedheid, en toen de heilige naam van God werd uitgesproken, blonk haar gelaat van een hemelschen glans. «Als ik haar wijwater toewerp, zeide het kind aan hare kleine gezellinnen, verheft zij de oogen ten hemel, en neigt zich zacht tot mij. — Ziet gijlieden haar niet? Daar is zij, zij ziet ons aan, zij lacht ons tegen! . . . Nu keert zij het hoofd om . . . Ziet hare voeten; de slippen van haar gordel lladderen . . . Ziet! de rozenkrans om haar arm gerold . . . O! hoe schoon is zij! . . . nu neemt zij haar rozenkrans en maakt het heilig kruisteekcn ... OI maar een groot kruisteeken! . . .»
En het arme verrukte kind zette de flesch met wijwater op den grond, en begon weder met nieuwen ijver te bidden. De oogen en het hart op de schoone Vrouwe met den schitterenden rozenkrans gevestigd, scheen zij, in hare vervoering, de beweging van de vingeren harer hemelsche beschermster, die haar fraaien rozenkrans deden voortglijden, na te doen. Gelijk aan een schoon beeld van een heilige, die in de aanschouwing der Godheid verdiept is, leerde zij van Maria zelve het schoone rozenkransgebed met geloof en godsvrucht op te zeggen.
Gelukkig kind ! toen zij haar rozenkrans geëindigd had, glimlachte de schoone Vrouwe een laagste maal on verdween.
33
Mijn kind. volg het voorbeeld van Bernadette, en maak dikwijls gebruik van wijwater. Onze moeder de Heilige Kerk beveelt ons deze oefening van godsvrucht aan; gij weet dit. Vergeet nimmer den raad, dien zij u in dit opzicht in uw katechismus geeft.
Een christen kind heeft gaarne een wijwaterbakje bij zijn bed hangen. Als het 's morgens opstaat neemt het wijwater, om daarmede het eerste heilig kruisteeken te maken, en wijdt aldus den ganschen dag aan God toe. Als het 's avonds' gaat slapen, teekent het zijn voorhoofd met het wijwater, en maakt ook daarmede een kruisteeken op zijn hoofdkussen, om aan God den hemel-schen zegen te vragen over zijne rust, en opdat, gedurende den nacht, de noodlottige invloed van den boozen geest moge verwijderd blijven.
Wees zulk een godvruchtig kind, en de bovennatuurlijke kracht van dit door de Kerk geheiligd water, vereenigd met het iieilig teeken onzer verlossing, zal uwe ziel en uw lichaam voor duizende gevaren behoeden.
3
HOOFDSTUK V.
BERNADETTE DOET EENE BELOFTE AAN DE SCHOONE VROUW.
Moeielijk, mijn kind, zou ik u de vreugde kunnen schilderen, die in Bernadette's minnend hart overvloeide na deze tweede verschijning. Zij had de hemelschoone Vrouw teruggezien! Zij kon hopen haar andermaal te zien, en hoe zou zij zulk een zacht gelaat, zulk een goedaardigen lach, zulke wondervolle schoonheid kunnen vergelen? Zij bewaarde zorgvuldig al die vrome herinneringen in haar dankbaar en zuiver hart, zij vreesde zelfs die te zullen ontheiligen, door ze ruchtbaar te maken.
Hare kleine gezellinnen waren niet zoo bescheiden. De verandering welke zij in hare gelaatstrekken hadden opgemerkt, terwijl zij hare oogen naar de groi gericht
35
hield, hadden hare verbeelding getroffen. Zij konden wel niet verklaren wat er voorviel, maar toch was het haar duidelijk dat er iets geheimzinnigs gebeurde; zekere godsdienstige vrees was langzamerhand hare ziel binnengeslopen, en hare gevoelens hadden eene wijziging ondergaan ten opjigte der kleine zienster.
Bernadette's kalmte, haar zeer zedig stilzwijgen over al die wondervolle gebeurtenissen, de vreugde die op haar gelaat geteekend stond, zoodra men die treffende herinneringen bij haar verlevendigde, dut alles bracht haar ongerust gemoed niet tot bedaren; en niet in staat, gelijk bijna al de kinderen, om lang in te houden wat haar roert en treft, verhaalden zij aan wien het hooren wilde, de wonderen der grot.
In den avond van dien Zondag, had bijna de gansche stad van de buitengewone gebeurtenissen der Massa-bieltarotsen hooren gewagen. Vader en moeder Soubirous stonden, na die nieuwe verschijning, om zoo te zeggen verslagen.
De naam van hun dierbaar kind zweefde op aller lippen, maar hoevelen spraken slechts over haar om te lachen en te spotten. Van den anderen kant kenden zij hunne Bernadette; zij wisten hoe eenvoudig, ongekunsteld en regtgeaard zij was. Wat stond hun in die moeijelijke omstandigheden te doen'?— «Het is een kind, zeiden zij. Zij heeft gemeend iets te zien, maar natuurlijk heeft zij niets gezien. Het is de verbeelding van een klein meisje ...»
Intusschen durfden de goede ouders het kind niet meer verbieden om de wonderbare grot te bezoeken.
3G
« Waarom zouden wij, zeiden zij tot elkaar, wanneer zij
het onschuldig en zuiver gelaat hunner kleine Bernadette
zasren, dit lieve kind smart veroorzaken1? Zij is zoo gelukkig als zij haar schoone Vrouwe kan gaan bezoeken. En voegden zij zuchtend daarbij: zij heeft zoo weinig geluk op aarde, want zij is zoo zwak en zoo lijdend!»
Bernadette keerde evenwel niet voor den volgenden Donderdag naar de Massabiellarots terug, en wie zal zeegen hoeveel bezoeken zij gedurende die drie dagen ontving, hoeveel vragen haar gedaan werden.
Bernadette's jonge gezellinnen durfden niet meer naaide grot teruggaan; zij spraken gaarne over al die gebeurtenissen, vooral met de kleine zienster, maarzij droegen zorg daarbij te voegen: «Wij zijn bevreesd, Bernadette!.. . Wij gaan niet meer naar de grot! . .. Wat gij gezien hebt, komt misschien om ons kwaad
te doen! Pas maar goed op!»
De kleine Soubirous deelde die vrees niet en antwoordde eenvoudig; «Ik ben niet bang, ik gevoel mij 7,00 gelukkig aan de voeten der schoone \rouw!...»
Daags na Aschdag kwamen twee personen uit de stad. Mevrouw Millet en een jong meisje van de Congregatie der Heilige Maagd, Antoinette Peyret genaamd.
zeer vroeg Bernadette opzoeken.
De quot;-edachte aan de wondervolle verschijning hadhaie echt godsdienstige ziel ontroerd. Ongetwijfeld had de ernstige stemming die de plechtigheid van Aschdag m christen harten te weeg brengt, de levendigheid van zulke gevoelens verhoogd. De christelijke helde sprak no- luider in haar hart dan de nieuwsgierigheid. W el-
37
licht, zeiden zij tot elkaar, is het inderdaad eene arme ziel, die in haren nood gebeden vraagt?»
Nadat zij de heilige Mis in den vroegen morgen met godsvrucht hadden bijgewoond, begaven zij zich dus met Bernadette naar de grot der Verschijning. — « Vraag toch eens aan die Vrouwe wie zij is en wat zij begeert, zeiden zij, onderweg, aan hare kleine gezellin. Dat zij het u uitlegge, of liever, dewijl gij misschien verkeerd zoudt verslaan, dat zij het op-schrijve. » — Onze bezoeksters hadden de voorzorg gebruikt om zich van een waskaars, eenige blaadjes papier en een inktkoker te voorzien.
Bij de Massabiellarots wachtte haar eene groote moeie-lijkheid. Het kanaal was niet meer doorwaadbaar zooals in de vorige week; het water stond te hoog. Men moest zich toen wel getroosten om langs den bijna steilen rotswand op te klimmen, en van daar over ongangbare paden, naar de grot af te dalen. Arme Bernadette! hoe zal zij, die zoo zwak, zoo klein is, zich uit die moeielijkheid redden'?
Maar eene onzichtbare macht scheen haar vleugelen te schenken. Zij kwam hel eerste, zonder vermoeienis, zonder gejaagdheid aan, terwijl de beide andere bezoeksters haar met moeite volgden. Gelukkig kind! haar hart klopte hevig, maar het was van hoop en van liefde! Zij lag reeds op hare gewone plaats geknield, met haar rozenkrans in de hand en de blikken op de geheimzinnige nis gevestigd, toen hare gezellinnen haar inhaalden.
Plotseling slaakt zij een vreugdekreet. — « Daar is zij,
38
aprak zij zacht , zij geelt mij een teeken dat ik moet naderen.» — En het lieve kind trilde van geluk.
«Vraag haar, zeiden de beide bezoeksters, die reeds beefden, of zij liever heeft dat wij hier niet bij u zijn; want dan zullen wij ons verwijderen.»
cc Gij kunt blijven,» antwoordt het kind, na de Vrouwe te hebben geraadpleegd.
«Nader dan, dewijl zij u dit te kennen geeft, gingen zij voort; vraag wie zij is. Is het eene ziel uit het Vagevuur, die gebeden of heilige Missen verzoekt? Vraag haar dat zij zelve op dit papier schrijve wat zij verlangt. Wij zullen, als het ons mogelijk is, alles doen wat zij zal begeeren, om haar verlichting te verschaffen. »
Bernadette, eenvoudig en gehoorzaam als altyd, neemt het papier, de inkt en de pen, en gaat naar de schoone Vrouwe. Hare gezellinnen willen haar volgen; zij geeft een teeken van niet te naderen. Zij komt aan den voet van den rozelaar, richt met bevende hand het papier en den inktkoker omhoog, en blijft een oogenblik staan, met den blik op de opening der nis gevestigd. — «Mijne Vrouwe, zegt toen het meisje in haar kinderlijken eenvoud, indien gij mij iets hebt mede te deelen, zoudt gij dan niet de goedheid willen hebben om op te schrijven wie gij zijt en wat gij begeert?»
Bernadette's gezellinnen zagen al die bewegingen, maar spreken hoorden zij niet; zij liet den arm 'ang-zaam nedervallen, wachtte nog eenige minuten en kwam met haar papier terug, waarvan de henielsche Verschijning zich niet had willen bedienen. — «Wel, wat heeft
39
-zij sea-nlwoorci, vrcegen de beide bezoeksters aan Ber-nadefte?»— O! zij heeft gelachen; daarna zeide zij mij goedig glimlachende: «Wat ik ute zeggen heb, behoef ik niet te schrijven. » — Vervolgens voegde zij er bij: «Zoudt gij mij liet genoegen willen doen van gedurende veertien dagen bij deze grot terug te komen?» — «Ik beloofde het liaar, zeide het nederige kind; het beeld laclite mij toen vriendelijk toe en gaf mij een teeken van voldoening.»— «En ik, zeide de schoone Vrouw, beloof u gelukkig te zullen maken , met in deze, maar in de andere wereld.»
Dezen dag, had de hemelsche Verschijning een blik vol teederheid voor een der gezellinnen van de kleine zienster. « Zij ziet u op dit oogenblik aan, » zeide Ber-nadette aan Antoinette Peyret, die daardoor getroffen en geheel ontroerd was. — «Vraag haar, gingen de bezoeksters voort, of wij gedurende die veertien dagen nog met u terug mogen komen.»
Het beminnelijke kind kweet zich met eenvoud van hare boodschap, en zich tot hare gezellinnen keerende, sprak zij: «Be schoone Vrouw heeft gezegd: zij kunnen met u terugkeeren, zij en anderen. Ik verlang hier veel menschen te zien komen.» Daarna verdween zij, en na haar ging de hemelsche glans welke haar vergezelde, langzaam weg.
Mijn kind acht u, met Bernadette , gelukkig als gij dikwerf het altaar der heilige Maagd kunt bezoeken, (ia aan die goede Moeder uwe vreugde, uwe smart,
40
uwe behoellen, vooral uwe liefde blootleggen. Vraaj: haar dan met vertrouwen, dat zij u al de dagen uws levens bescherme, uwe goede ouders in het leven be-houde, uwe jeugd, uwe studiën, uwen arbeid, uwe toekomst zegene.
En Maria zal tot uw hart. spreken, zooals zij sprak tot het hart harer kleine Bernadette; zij zal u zeggen dat zij uwe Moeder is, dat gij haar kind zijt; zij zal u vooral uitnoodigen om haar dikwerf te komen bezoeken; wellicht ook zult gij het geluk hebben van een vriend, een makker bij haar te brengen, die gesticht en getroffen zal zijn door uwe liefde voor die goede Moeder!
Dan ook zal Maria, even als bij de grot van Louides, in de ziel van Bernadette. genaden van licht en kracht, in uwen geest en in uw hart laten nederdalen, om u te midden van de talrijke moeielijkheden des levens te bestieren en te ondersteunen. «Indien ik Maria bemin, dan ben ik zeker van te zullen volharden, heeft de Gelukzalige Berchmans gezegd, en zal ik van God al verkrijgen wat ik Hem zal vragen.»
HOOFDSTUK VI.
BERNADETTE BRENGT NIEUWE BEZOEKEN AAN DE GROT.
Bernadette keert, vergezeld van hare vriendinnen, die tot schreiens toe getroffen waren, in het ouderlijk huis weder. Zij verhaalt aan haar vader en aan hare moeder, die hoe langer hoe meer ontsteld waren, de wonderen waarvan zij getuige was geweest, en de beloften aan de schoone Vrouwe gedaan. Die brave lieden twijfelden niet langer; werd overigens de getuigenis van hun geliefd kind niet bevestigd door die van hare beide gezellinnen, die opgetogen waren van verbazing en bewondering? Den volgenden dag, een Donderdag, was het in Lourdes markt. Volgens gewoonte kwam een groot getal kooplieden, koopers en nieuwsgierigen uit de naburige valleien naar de stad.
42
De verschijning van de Massabiellarots was hel onderwerp van aller gesprek. Iedereen verklaarde het feit op ï'yne wijze, maar het grootste getal der stedelingen en der landlieden begonnen na te denken en de zaak ernstig op te nemen.
«Als de verschijning waar is, zeide men algemeen, dan is het zeker de heilige Maagd, die zich aan Ber-nadetle vertoont. » Weldra was het wonder van Lourdes in al de omliggende plaatsen en in het geheele departement bekend.
Den volgenden dag, Vrijdag, zeer vroeg in den morgen, ging Bernadette, vol vreugde, op weg naar de grot; ditmaal was zij vergezeld van hare ouders. Hoe verrast waren zij, toen zij daar reeds een honderdtal personen bij een v on den.
Daar, in tegenwoordigheid van hare ouders, zag Ber-nadette de scboone Vrouwe terug, en die arme lieden hadden het geluk van haar welbeminde dochter te aanschouwen , met een gelaat blinkend van die vreugde, dien eerbied en die liefde, welke al de aanwezigen in bewondering bracht. Zij ook konden, in hunne verbazing en hunne vreugde, even als een van de gelukkige getuigen dier tredende tooneelen, die het mij heelt verhaald, uilroepen: «Aan den voet van dit hemelsch visioen, is zij niet meer de kleine Bernadette, maar een engel, uit den hemel gedaald!» Sedert dien dag werd de menigte der bezoekers telken morgen grooter. Den 20sten telde men er vijfhonderd; op Zondag 21, verscheidene duizenden. De ontroering maakte ziel' al spoedig van die talrijke menigte meester.
43
«Nimmer, riep men uit, nimmer hebben wij iets dergelijks op aarde gezien. » Na verloop van verscheidene jaren, verhalen zij dit tredend tafereel nog met eene onuitsprekelijke ontroering. Wat de kleine zienster aangaat , zooals men haar toen noemde, te midden van die ontzaglijke menigte, wier blikken van sympathie en bewondering op haar gevestigd waren, bleef zij wat zij altijd geweest was, goed, eenvoudig, nederig en kalm. Altijd gekleed in haar arme, zwarte, verstelde jurkje, gewoonlijk gedekt met haar kleinen witten kaper, met haar waskaars in de hand, trad zij bedaard voort en door die menigte heer., welke met eerbied voor haar week om haar te lalen doorgaan, met dienzelfdeu nederigen en glansrijken eenvoud, die in haar uitblonk wanneer zij zich alleen onder Gods blik bevond. Zoodra zij aan den voet der grot gekomen was ging zij neder-knielen, nam haar rozenkrans, bad dien, als naar gewoonte, vurig, terwijl haar witte waskaars een stil en zacht licht verspreidde, het beeld der kalme en zuivere liefde waardoor haar hart overstroomd wordt, als zij, in geestvervoering, de hemelsche Verschijning aanschouwt. Overigens, mijn kind, om u een juist denkbeeld te geven van de verrukking onzer kleine lïer-nadette aan den voet van degene, die zij de schoone Vrouwe noemde, kan ik niet beter doen dan hier een van de treffendste bladzijden over te nemen van den bekoorlijken geschiedschrijver, van wien ik u reeds gesproken heb.
Men zag, zegt hij, haar voorhoofd plotseling verlicht en glansrijk worden. Toch steeg het bloed niet naar
44
het gelaat; integendeel, zij werd een weinig bleek, als of de natuur ietwat gedrukt werd door Je tegenwoordigheid der Verschijning, die zich aan haar openbaarde. Al hare trekken werden duidelijker geteekend, als kwamen Zij in eene hoogere sfeer, als in een land van glorie, gevoelens en dingen uitdrukkende die niet van deze aarde zijn. De licht geopende mond teekende bewondering en scheen den hemel in te ademen. De oogen, starend en vol gelukzaligheid, beschouwden eene onzichtbare schoonheid, die niemand anders zag; maar wier tegenwoordigheid allen gevoelden, die allen, om zoo te zeggen, door terugkaatsing op het gelaat van het kind, zagen. Dit arme boerenmeisje, in haar natuurlijken toestand zoo gewoon, scheen niet meer tot de aarde te behooren.
Het was de engel der onschuld, die de wereld een oogenblik achter zich laat en in aanbidding nedervalt, op het oogenblik dat hij de eeuwige poorten ontsluit en het paradijs aanschouwt.
Op Zondag, den 21stcquot;, vertoonde de schoone Vrouwe zich als naar gewoonte aan hare kleine vertrouweling, met haar ontuitsprekelijken glimlach en hare hemelsche bekoorlijkheid. «Zij neigde vriendelijk het hoofd naar mij,» zeide Bernadette, en gaf mij met teekens te kennen , alsof zij mij wilde zeggen: «Kom dan, vrees niets. » — « Maar, ging Bernadette voort, in het verhaal dat zij later van die verschijning deed, zij scheen achteruit te gaan en in het binnenste van de grot terug te treden. Vreezende dat ik haar uit het oog zou verliezen, sleepte ik mij op de knieën tot binnen
45
in die grol; liet gelaat der schoone Vrouw werd plotseling treurig, tranen stroomden uit hare oogen.v — «Wat deert u? wat moet ik doen, vroeg ik aan de hemelsche Verschijning? » — «Voor de zondaars bidden! antwoordde de moeder van barmhartigheid.» De omstanders, die talrijker dan ooit waren, zagen inderdaad twee groote tranen op Bernadette's wangen vallen, terwijl hare oogen, op de schooae Vrouwe gevestigd, wijd geopend bleven.
De zoetste vreugde zou weldra op het gelaat van het kind terugkeeren; de schoone Vrouwe weende zelf niet meer, en zeide met een allerbevnlligsten glimlach aan hare kleine beschermelinge: tot wederziens.
Bewonder mijn kind, de schoone en treffende eenvoudigheid van Bernadette. Onder al dien lof, onder al die blikken van genegenheid en bewondering der menigte, verliest zij niets van hare ongekunsteldheid en hare nederigheid.
Blijf steeds zeer eenvoudig en nederig wanneer het een of ander u gelukt; want Onze Lieve Heer heeft den eenvoud bijzonder lief! Herinner u steeds dat Hij ons heeft aanbevolen om eenvoudig te blijven gelijk het kind, en ons in Zijn heilig Evangelie gezegd heeft: Die zich verheft zal vernederd, die zich vernedert zal verheven worden. En zooals de Serafijnsche Vader, de heilige Franciscus van Assisië, zoo schoon gezegd heeft: «Wij zijn inderdaad niets waard dan hetgeen wij ia het oordeel van God zijn. Zelfs in de oogen der menschen,
46
die de grootste overtredingen van Gods geboden vergoelijken als zwakheden, is de hoogmoed, mijn kind, eene verfoeielijke en schandelijke ondeugd. Het. ik is hatelijk, zegt een meester in de zedeleer. Gelukkig degene die, van kindsheen af, tegen die zoo sterk in het hart van alle menschen ingewortelde neiging, een geneesmiddel weet te vinden, niet in menschelijke beweegredenen, die altijd onvoldoende zijn, maar wel in de leerstellingen van den heiligen godsdienst, in de liefde tot de deugd, en de navolging van Dengene, die gezegd heeft: Leert van mij dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben.
HOOFDSTUK VII.
De werken van den goeden God, mijn kind, zijn gewoonlijk aan een teeken te kennen, namelijk aan de tegenspraak welke zij ondervinden. Zie hoe de goddelijke Verlosser, die niets anders beoogde dan het geluk van alle menschen, en die zijn leven heeft doorgebracht met wel te doen, is beproefd, tegengesproken, vervolgd. Later, wanneer gij, grooter geworden, de geschiedenis van onzen heiligen godsdienst zult lezen, zult gij zien dat hij steeds het lot heeft ondergaan van zijn goddelijken stichter, en dat al de werken, welke de glorie van God en het heil der zielen beoogen, op deze aarde vervolging hebben ondergaan. Ach! mijn kind, dat komt dewijl de duivel, die groote en eeuwige vijand van God en van de zielen, zich altijd met zijne
48
helsche woede tegen die werken aankant. Daarenboven maken de hartstochten en de onkunde de menschen dikwerf zoo boos en zoo onrechtvaardig!
De wonderbare dingen, welke ik u verteld heb, zouden dan ook al spoedig aangevallen en niet weinig verkeerd voorgesteld worden.
De zoo zedige, goede cn oprechte Bernadette zal weldra het onschuldig slachtoffer zijn van de zwarte boosaardigheid van zekere lieden.
«Dit kleine meisje, zeide sommigen, is krankzinnig; men moet haar opsluiten.»
« Het is oplichterij, riepen anderen; geld is het dat zij zoekt te verkrijgen, niets dan dat; de justitie moet noodwendig tnsschenbeide komen.»
Andere, minder booze lieden, wilden in al het gebeurde niets zien dan louter natuurlijke verschijnselen. «Het arme kind, zeiden z'ij, is ziek; zij lijdt aan zinsverbijstering. Zij moet onder geneeskundige behandeling-komen. »
In het stadje Lourdes sprak men over niets meer dan over die zaak, en het getal dergenen, die daarin niet? bovennatuurlijks zagen, was vrij talrijk.
De arme Bernade'te had zooveel verdriet niet verwacht; zij, altijd zoo kalm, zoo goed, zoo zachtaardig!
En toch bezat, in den avond van dien Zondag, 21 Februari, een agent van politie, die zich door de menigte een weg baande en haar met vragen overlaadde, den treurigen moed om haar in naam der wet gevangen te nemen. — «Volg mij naar den commissaris van politie». — De commissaris, .Tacomet genaamd, was
40
een liandige en listige man, die zich gelukkig achtte zijn ijver bij elke gelegenheid aan den dag te leggen, en die vooral zeer blijde was dat hij met deze zaak zijn voordeel kon doen; overigens was hij een flauwe christen, die niets van de zaken van onzen heiligen godsdienst begreep.
«Het schijnt dat gij eene scliuono Vrouw hij de Massabieltarots ziet, kleine? sprak hij tot het kind, terwijl hij liaar met gemaakte goedigheid deed nederzitten ; vertel mij dat eens.» — Het kind zag hem met hare groole oogen aan, waarin de oprechtheid en de ongeveinsdheid te lezen stonden, en vertelde in liare eenvoudige en ongekunstelde taal, de wonderen der verschijning.
De waarheid sprak door baren mond, zooals men zegt. — «Gij hebt gelogen,» riep de commissaris, wien zulk een toon van oprechtheid en waarheid verdroot. Zijn gelaat nam toen eene vreeselijke en dreigende uitdrukking aan. « Gij hebt gelegen, gij bedriegt iedereen, maar gij zult mij niet beet nemen. Beken de waarheid, of ik laat u door de gendarmen wegbrengen.» Arm kind! wat zal zij op dergelijke bedreigingen, die met zooveel trouweloosheid en boosaardigheid werden geuit, antwoorden? — Haar eerste beweging was die van een diepgevoeld afgrijzen, maar zij verbleekte niet en werd volstrekt niet onthutst.
«Mijnheer, antwoordde zij op dien vastberaden, maar zachten en opgeruimden toon, die hel teeken is van onschuld en van waarheid, als gij dat wilt, dan kunt gij mij door de gendarmen laten wegbrengen, maar ik
4
50
kan niets anders zeggen dan hetgeen ik reeds gezegd heb; het is de waarheid.»
Daar viel niets tegen te zeggen. Niet meer wetende wat aan te vangen, woedend dat hij als in een val was gevangen, in tegenwoordigheid van een verstandiger! en eerbiedwaardigen getuige uit de stad Lourdes, die het verhoor en de bewonderenswaardige antwoorden van het kind had gehooid, hervatte de commissaris zijne bedreiging; zij was in zijn hart en op zijne lippen; «Indien gij nog langer naar de grot gaat, zal ik u laten vatten en gevangen zetten, en gij moogt niet heengaan of gij moet mij beloven, dat gij u niet meer naar de grot zult begeven.» Bernadette antwoordde: «Ik heb aan de Verschijning beloofd daarheen te gaan; en bovendien als het oogenblik daar is, word ik daartoe gedrongen door iets wat in mij komt en mij roept.»
In dien tusschentijd groeide de menigte om het huis van den commissaris aan; men morde luid tegen die zoo onrechtvaardige gevangenneming, en men begon te roepen dat het onschuldige kind in vrijheid moest worden gesteld. Vader Soubirous was daar. Door die woedende menigte opgehitst, klopt hij aanhoudend aan de deur van den commissaris en vraagt zijn kind terug; men doet hem open, maar de arme molenaar raakt de kluts kwijt door de bedreigingen van den vertoornden agent, dien het niet gelukt was om de schuchtere Bernadette te doen beven; hij stottert en eindigt met te belooven dat hij zijne dochter zal verbieden om nog naar de Massabiellagrot te gaan.
«Voor ditmaal schenk ik haar vergiffenis, zegt de
51
commissaris, maar als zij het weder doet,... naar de gevangenis!»
«Gij ziet, Bernadette, sprak vader Soubirous, naar huis gaande, tot zijn kind, gij ziet, dat al die heeren tegen ons zijn; keer dus niet naar de grot terug, want, gij hebt het gehoord, de heer Jacomet zou ons allen gevangen zetten.»
«Vader, antwoordde het arme kind, als ik er heenga, doe ik het niet uit mij zelve. Op zeker oogenblik, is er iets in mij dat mij derwaarts roept en trekt. » — 't Is wel mogelijk, hernam de vader, maar toch verbied ik u daar terug te keeren. Ik hoop niet dat gij mij voor de eerste maal in uw leven ongehoorzaam zult zijn. Hoort ge, ik verbied het u uitdrukkelijk.»
«Vader, zoo gaat de gehoorzame Bernadette voort, ik zal mijn uiterste best doen om daar niet heen te gaan en om weerstand te bieden aan de kracht die mij daarheen dringt. »
Arm kind! hoe eng was het haar om het hart, toen zij die belofte aan haren vader deed. Zij zou daaraan, wel is waar, niet lang getrouw blijven. De vervolging nam dan ook haar loop, en met vernieuwde hevigheid. God weet hoe. men,--van dat oogenblik af, duizende middelen in het werk stelde om Bernadette af te houden van die toch zoo onschuldige bezoeken ! Beloften, bedreigingen, geneeskundig onderzoek, bevel tot inhechtenisneming, alles, alles werd, in die omstandig-heden, door het hoogste gezag beproefd.
Be schoonste en vleiendste aanbiedingen konden het zoo edele en belangelooze hart der kleine herderin niet
52
heffen. Men verhaalt met betrekking daartoe, dat op een avond, een aanzienlijke vreemdeling de woning van den armen molenaar binnentrad, en een onderhoud met Bernadette vroeg. Het naieve kind antwoordt onbeschroomd op al de vragen welke haar gesteld worden, en dwingt., door hare zoo eenvoudige, oprechte en waarheidlievende taal, menige uitting van bewondering aan het hart van dien edelen bezoeker en menige traan aan zijn oog af. «Ik ben rijk, zeide hij tot de herderin, gedoog dat ik u eenigen bijstand geve.» En hij legt een beurs op tafel, half geopend; zij was vol goudstukken.
Het schaamrood der verontwaardiging stijgt Bernadette naar het gelaat: «Ik wil niets aannemen, mijnheel-, antwoordt zij met levendigheid. Houd dat.'» En, zegt de geschiedschrijver van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes, zij stiet de beurs den onbekende toe.
«Het is niet voor u, mijn kind, liet is voor uwe ouders, die behoeftig zijn; gij moogt mij niet beletten ze te hulp te komen.
«Wij verlangen evenmin iets als Bernadette, zeiden de ouders; neem u goud weer mede.»
De onbekende nam de beurs terug en ging heen, weinig tevreden over dit onthaal. Men vraagt zich af of die man waarlijk een medelijdende weldoener of wel een sluwe verleider was, door den lisligen Jacomet zeiven naar de arme lieden gezonden. Overigens ging het evenzoo met de geschenken welke haar werden aangeboden door de minst verdachte lieden, zelfs door hare vrienden en bewonderaars.
53
Eens wilde eene dame, na een lang onderhoud met Bernadette, haar rozenkrans van edelgesteenten ruilen tegen dien van het arme kind.
«Houd den uwe, mevrouw, sprak zij, ik heb den mijne, en wil dien niet verruilen. Hij is arm als ik en past beter voor in jn staat.»
Een anderen dag biedt een geestelijke, die getroïïeti was door de bewonderenswaardige antwoorden van het kind, haar geld aan. Zij weigert.
«Neem het, gij kunt daarvan aalmoezen geven, zeide de goede priester, als gij het niet voor U wilt behouden.
«Eerwaarde, geef dan die aalmoezen liever in mijn naam; dat zal veel beter zijn.»
De bedreigingen, wij zagen het reeds en zullen hot nog zien, konden de ziol van dit nederige en bedeesde kind nooit aan het wankelen brengen. Met een bewonderenswaardige kalmte zeide zij aan al degenen, die medelijden hadden met haar lot: «Vreest niets. God zal de sterkste zijn.»
Het geneeskundig onderzoek nu dat het meisje moest ondergaan, beschaamde hare tegenstanders. Men erkende immers, in strijd met de verwachting der vijanden van het bovennatuurlijke, dat Bernadette een juist en gezond oordeel bezat, dat, zij aan geen van de ziekten leed, welke men zonder reden bij haar onderstelde. Een der beroemdste geneesheeren des lands verklaarde dat hij, na met zorg de verschijnselen van de geestverrukking van Bernadette bestudeerd te hebben, zich gedwongen zag daarin een buitengewoon, aan de geneeskunde geheel onbekend feit te erkennen.
De bedreiging, altijd zoo machtig op den geest en. liet hart -van een kind, dat zij in eene duistere gevangenis nou worden geworpen, bracht de vastberadenheid van de kleine Bernadette volstrekt niet aan het wankelen. «O! zeide zij aan hare bedroefde ouders en aan de goede lieden, die zich om haar lot bekommerden, weest niet bevreesd, zij zullen niet doen wat ze zeggen; de goede God is sterker dan zij. Wat mij betreft, ik ben volstrekt niet bang; als zij mij in gevangenis zetten, zullen zij de moeite hebben om mij de vrijheid terug te geven.»
Het vertrouwen op God in dit onschuldig hart, zou niet teleurgesteld worden. Ja, van uit den hemel, ■waakte Godes Voorzienigheid op haar kind. De goede 'God toonde weldra dat Hij sterker is dan de duivel.
Gij zult, mijn kind, in uw leven beproevingen ondergaan; daar zijn er voor eiken leeftijd. Blijf, gelijk Bernadette, trouw aan uwe overtuiging, doe steeds uw plicht en wees nimmer bevreesd. Zijt niet beducht voor de booze lieden, maar vrees God of liever bemin Hem uit geheel uw hart. Herinner u steeds de schoone woorden der Heilige Schrift: God heeft u aan de hoede dei-engelen toevertrouwd; zij zullen u in hunne handen dragen, opdat gij uwe voeten niet zult stooten en kwetsen aan de steenen van den weg. Die steenen, kindlief, gij begrijpt het wel, zijn de beproevingen, de ^bekoringen, de duizenderlei ellenden van het leven.
Kn wanneer gij groot zult zijn geworden, zult gij op
55
uwen weg bedorvene lieden ontmoeten, die uw geloof, uwe beginselen, uwe overtuiging zullen bespotten, die zullen trachten u mede te sleepen, ver van God en van uwe plichten. Blijf dan onwrikbaar met Gods genade, die u nooit zal ontbreken. Beklaag hartelijk al die arme ongelukkigen; zij zijn in een deerniswaardigen staat. Tracht hen voor God te winnen en hun de kennis van en de liefde voor onzen heiligen godsdienst in te boezemen. Weet toch wel, mijn kind, dat al schijnen ze u te laken en te beklagen, die lieden bijna steeds, in hun binnenste dat door onrust en wroeging gefolterd wordt, niet zullen nalaten als zij u zien, tot zich zeiven te zeggen: «Hoe gelukkig is hij van het geloof te bezitten en als christen te leven! Hoe gaarne zou ik op hein gelijken! . »
HOOFDSTUK VIII.
Den volgenden ilag, na de groote beproeving, welke ik u verteld heb, mijn kind, wachtte de menigte, 's morgens reeds, de kleine Bernadette aan de Massa-biellagrot. In plaats van den weg in te slaan, die haar zoo lief was, had zij naar school moeten gaan. Hare oogen baadden in tranen, haar hart was zeer droevig. Zij zou bij hare meesteressen en hare medescholieren de vertroosting niet vinden, welke zij kon hopen. De goede Zusters, die zich zelve nimmer rekenschap hadden gegeven van Bernadette's geestvervoeringen, en die zich tot dien tijd buiten de gebeurtenissen hadden gehouden, geloofden nog niet aan de werkelijkheid dezer verschijningen; zij vonden het zelfs gepast om haar te raden niet meer naar de Massabiellarots terug te keeren.
57
De voorzichtigheid yaf Luiar, overigens, dien raad aan de hand. De kleine schoolkameraden van Bernadette, schiepen er, van haar kant, genoegen in om haar te plagen en haar onaangename gezegden toe te voegen.
Arm kind, hoe treurig en hoe lang was haar de tijd dien dag! Hoe! niet meer naar iiare grot terugkeerenf de schoone en goede Vrouwe niet meer terugzien! Maar zij had het immers beloofd. De goede God zou de moeielijkheid zelf uit den weg ruimen.
Zij kwam bedaard van school terug, en durfde ternauwernood hare blikken naar den geliefden weg keeren , toen eene haar onbekende kracht, onweerstaanbaarder dan ooit , zich van haar meester maakt en haar naar de grol dringt, gelijk het stroo dat door den wind wordt weggevaagd. De Geest Gods blaast waar hij wil! «Ik weet niet, zeide zij later, hoe het gebeurd is.» Maar, zooals zij later aanmerkte, en de geschiedschrijver van Onze Lieve Vrouwe niet in gebreke is gebleven op te teekenen, een weinig voor hare komst aan de grol, scheen de geheimzinnige kracht, die het kind had medegesleepl, zoo niet op te houden, dan toch te verminderen. Bernadette liep niet zoo snel en met eene vermoeidheid welke zij gewoonlijk niet ondervond, want het was juist op deze plaats dat op de andere dagen eene onverwinbare macht haar tot de grot scheen te trekken en in haar gang te steunen.
Hel was half een ure toen Bernadette voor de grot kwam; vele lieden die zich reeds vroeg daarheen hadden begeven, waren vertrokken, maar een gering getal was daar toch gebleven. Onze kleine herderin knielt als naar
HOOFDSTUK VIII.
Den volgenden dag, na de groote beproeving, welke ik u verteld heb, mijn kind, wachtte de menigte, 's morgens reeds, de kleine Bernadetle aan de Massu-biellagrot. In plaats van den weg in te slaan, die haar zoo lief was, had zij naar sciiool moeten gaan. Hare oogen baadden in tranen, haar hart was zeer droevig. Zij zou bij hare meesteressen en hare medescholieren de vertroosting niet vinden, welke zij kon hopen. De goede Zusters, die zich zelve nimmer rekenschap hadden gegeven van Bernadette's geestvervoeringen, en die zich tot dien tijd buiten de gebeurtenissen hadden gehouden, geloofden nog niet aan de werkelijkheid dezer verschijningen; zij vonden het zelfs gepast om haar te raden niet meer naar de Massabielhrots terug te keeren.
57
De voorzichtigheid gaf' haar, overigens, ilicn raad aan de hand. De kleine schoolkameraden van Dernadette, schiepen er, van haar kant, genoegen in om haar te plagen en haar onaangename gezegden toe te voegen.
Arm kind, hoe treurig en iioe lang was haar de tijd dien dag! Hoe! niet meer naar hare grot terugkeeren t de schoone en goede Vrouwe niet meer terugzien! Maar zij had het immers beloofd. De goede God zou de moeielijkheid zeil' uit den weg ruimen.
Zij kwam bedaard van school terug, en durfde ternauwernood hare blikken naar den geliefden weg keereu, toen eene haar onbekende kracht, onweerstaanbaarder dan ooit, zich van haar meester maakt en haar naar de grol dringt, gelijk het stroo dat door den wind wordt weggevaagd. De Geest Gods blaast waar hij wil! «Ik weet niet, zeide zij later, hoe hot gebeurd is.» Maar, zooals zij later aanmerkte, en de geschiedschrijver van Onze Lieve Vrouwe niet in gebreke is gebleven op te teekenen, een weinig voor hare komst aan de grot, scheen de geheimzinnige kracht, die het kind had medegesleept, zoo niet op te houden, dan toch te verminderen. Bernadette liep niet zoo snel en met eene vermoeidheid welke zij gewoonlijk niet ondervond, want het was juist op deze plaats dat op de andere dagen eene onverwinbare macht haar tot de grot scheen te trekken en in haar gang te steunen.
Het was half oen ure toen Bernadette voor de grot kwam; vele lieden die zich reeds vroeg daarheen hadden begeven, waren vertrokken, maar een gering getal was daar toch gebleven. Onze kleine herderin knielt als naar
58
gewoonte neder, neemt haren rozenkrans en bidt dien met hare gewone vurigheid. De menigte stond daar aandachtig, angstig, in spanning, elk oogenblik wachtende dat zij, op het van gedaante veranderd gelaat van het kind, een straal van het hemelsche licht zou aanschouwen.
Maar helaas! de beproeving des hemels zou die der aarde opvolgen! De schoone Vrouwe vertoonde zich niet. Bernadette bad langen tijd met al de vurigheid harer ziel, lang hield zij hare oogen en haar hart gevestigd op de wonderdadige nis, te vergeefs was haar wachten, haar hoop werd teleurgesteld. Toen hare knieën vermoeid waren, haar hart gebroken was, staat zij eindelijk op en getroost zich te gaan. Treurig en in gepeins, herneemt zij den weg naar het ouderlijk huis, omgeven door de ontstelde menigte, die haar met vragen overlaadt. — «Welnu, is de schoone Vrouwe u heden niet verschenen?» — «Neen, antwoordt het nederige kind, heden is de Vrouwe mij niet verschenen, ik heb niets gezien. 7) — «Dat is zeer vreemd , hervatten sommigen ; hoe komt het dat zij zich van daag niet vertoond heeft, dewijl gij haar gewoonlijk ziet?» — «Gij zult nu toch wel begrijpen, lieve kind, zeide een ander, dat het een zinsbedrog was en er nooit iets gebeurd is; gij hadt kuren, gij zult gemeend hebben iets te zien en gij hebt niets gezien. »
«Op de andere dagen heb ik haar gezien gelijk ik ulieden zie, en wij spraken met elkander, maar van daag is zij er niet meer, ik weet niet waarom, » antwoordde het nederige kind. — De booze lieden waren
59
zeer verheugd over dit geval; de goeden zeer getroffen en bedroefd.
Al biddende en weenende, kwam de arme Bernadette te liuis terug. «Welken misslag heb ik begaan, vroeg zij zich in hare nederigheid af, waardoor ik de goede Vrouwe boos gemaakt heb?» Haar geweten verweet haar niets.
Te huis teruggekeerd, bevindt zij dat haar vader zeer ontstemd is. «Vanwaar komt gij ?» vraagt hij haar op gestrengen toon. Zij verhaalde wat er was voorgevallen.
«En gij zegt dat eene kracht u ondanks u zelve heeft medegesleept?» — « Ja, antwoordt Bernadette, want ik zou wel bevreesd zijn geweest om u ongehoorzaam te zijn, indien ik daarheen uit eigen beweging ging. Overigens ga ik nimmer uit mij zelve derwaarts, altijd drijft iets, ondanks mij zelve, mij daarheen.»
«Dat is zoo, dacht de arme molenaar, want dit kind heeft nimmer gelogen.» De vader begreep toen dat hij in zekeren zin misbruik gemaakt had van zyn gezag, door zijne dochter iets le doen beloven, dat zij niet kon nakomen, en ongetwijfeld bepleitte de engelbewaarder van het kind hare zaak in den hemel!
« Welnu! hervatte hij eenige oogenblikken later, dewijl het zoo is, en eene hoogere kracht u heeft medegevoerd, verbied ik u niet langer om naar de grot te gaan; doe wat gij wilt.» — De vreugde was in Bernadette's hart teruggekeerd.
Mijn kind, God zendt somtijds aan degenen die hem beminnen en dienen, vreeselijke beproevingen, verschrik-
60
kelijke wederwaardigheden, tot hei! hunner zie!. Op zekere oogenblikken wordt men bekoord om zich af te vragen, of God ons niet verlaten heeft, of hij zicli nog aan ons laat gelegen liggen. Blijf nimmer in die vreeselijke gedachte, mijn kind; God verlaat de zijnen nooit; hij beproeft hen ongetwijfeld, om te zien of zij getrouw zijn en hunne verdiensten te vermeerderen; maar hij geeft altijd genaden en hulp, geëvenredigd aan onze behoeften. Stel altijd uw vertrouwen op God, en gij zult nooit beschaamd worden. «Omdat de recht-vaardige in mij gehoopt heeft, zegt de Heer, zal ik hem bevrijden. Ik zal hem beschermen, orndat hij mijn naam beleden heeft, en ik zal hem verhoeren. Ik zal met hem zijn in wederwaardigheden». — «.Op U, Heer, heb il; betrouwd, ik zal nooit beschaamd worden».
HOOFDSTUK IX.
iJe Leproeving waaraan do sdioone Vrouw liare kleine vriendin had willen onderwerpen, zou niet lang duren. Den volgenden morgen. Dinsdag 23 Februari, komt Bernadefte bij de grot. De dageraad was juist aangebroken , en reeds wachtten acht tot tien duizend menschen op hare komst. Zij knielde als naar gewoonte neder, in haar linkerhand de gewijde kaars, in haar rechterhand haar rozenkrans. O! zeide zij in het binnenste haars harten, kom ik weder te vergeefs? Zal ik de smart gevoelen om dezen morgen de geliefde grot andermaal te verlaten, zonder mijne goede Vrouwe gegroet te hebben. Arm kind! Den vorigen dag had zy zooveel door hare afwezigheid geleden! haar lang en vergcefsch wachten had haar zooveel pijnlijken angst en kwelling veroorzaakt! ....
62
Ditmaal wachtte zij niet lang; nauwelijks had zij hel eerste tientje gebeden, of de schoone Vrouwe vertoont, zich en groet haar met een vriendelijken lach.
«Bernadette! zegt de stem die de engelen in verrukking brengt! » — «Hier ben ik, antwoordt het gelukkige kind dadelijk!» Zoo antwoordde de jonge Samuel op de stem Gods, die hem bij zijn naam riep in de woning des hoogepriesters! «Ik heb u, voor u alleen, een geheim mede te deden, dat u alleen he treft, zeide toen de schoone Vrouwe. Belooft (jij mij hel nooit aan ieman l te zullen openharen ? » —«Ik beloof het u.»
Het onderhoud ging voort; geen der omstanders hoorde het.
«Hoe! gij hebt het niet gehoord, zeide het kind toen de verrukking voorbij was. De schoone Vrouwe sprak toch luid. Zij heeft zulk eene fijne, zulk eene zachte stem! en ik spreek hardop als naar gewoonte.»
Deze gespannen en bekoorde menigte hoorde wel geen der woorden die gesproken werden, maar zij aanschouwde in de diepste stilte, die slechts werd afgebroken door uitroepen van verbazing en bewondering, het van gedaante veranderende gelaat van het onschuldige kind, en de bevallige groeten, welke zij aan de hemelsche Verschijning bracht.
Men verhaalt met betrekking hiertoe, dat eene dame, die verbaasd was dat die kleine boerin met zooveel bevalligheid en waardigheid neigde, haar, toen zij onder de menigte terugkwam, welke haar steeds bij haar terugkeer uit de grol vergezelde, zeide: «Maar Bernadette , wie heeft u zoo fraai leeren groeten ?» —
63
«Niemand antwoordde de kleine geheel verwonderd; ik weet niet hoe ik gegroet heb, maar ik begrijp dat ik alles moet doen zooals de Verschijning doet, en zij groet mij zoo als zij wil heengaan. »
De schoone Vrouwe had een geheim aan Bernadette toevertrouwd! Welk geheim'? Niemand zal het ooit weten. Bernadette kent het alleen, en heeft beloofd hel; nimmer te zullen ontsluieren!
De schoone Vrouwe leerde vervolgens een gebed aan haar geliefd kind; gelijk eene goede aardsche moeder, liet zij het haar woord voor woord nazeggen , met die geduldige teederheid welke aan ieder onzer zoo goed bekend is! Bernadette zegde dit gebed, zooals zij erkende , bij elk barer bezoeken op; maai zij heeft het nimmer aan iemand willen bekend maken.
« En nu, mijne, dochter, voegde de hemelsche Verschijning daarbij, ya aan de priesters zer/gen dal hier een heiligdom moet verrijzen , en dal men in processie daarheen moet komen.D Na die woorden gesproken te hebben, verdween zij. En gedurende dien tijd verdrong de menigte zich om het kind. Ontroering had zich van aller harten meester gemaakt. Het was niet slechts nieuwsgierigheid meer; het was eerbied, vereering voor de hleine heilige, zooals men haar sedert, noemde. Iedereen wilde haar naderen en vooral hooren. «Wat heeft zij u gezegd? vroeg men haar van alle kanten ? »
«Zij heeft mij twee dingen gezegd, het eene vooi mij alleen; het andere voor de priesters, en ik ga on-middelijk naar hen, antwoordde Bernadette, die haast
64
had om den weg naar Lourdes in te slaan, ten einde iiaar boodschap te verrichten.»
— Mijn iund, gij hebt twee moeders, die des hemels, de heilige Maagd, en die der aarde, welke gij zoo goed kent en zoozeer hemint. Ik heb u reeds gezegd met hoeveel liefde gij tot Maria moet gaan, om haar uwe kleine geheimen toe te vertrouwen en bare moederlijke raadgevingen te ontvangen!
Luister ook met vertrouwen en liefde naar de beminnende stem van uwe goede aardsche moeder. Laten hare woorden en raadgevingen u altijd dierbaar en kostbaar zijn. De raadgevingen eener christelijke moeder zijn steeds zoo welgemeend en doen zooveel goed! Ontvang altijd met dankbaarheid en leerzaamheid, zelfs de verwijten uwer moeder; uit hare liefde voor u komen ze voort. Gelukkig de jongeling, die gaarne zijne kleine geheimen aan zijne moeder toevertrouwt, en die, groot geworden, als de goede God hem de gunst bewezen heeft haar in het leven te behouden, nog altijd zijn beminnend hart weet uit te storten in dat hart, dat nooit ouder wordt voor haar kind!
En herinner u die moederlijke raadgevingen, mijn kind, in alle omstandigheden. Als hij niet reeds gekomen is, dan zal wellicht weldra voor uwe goede moeder en voor u de wreede dag der verwijdering en der scheiding aaanbreken I ... O! vergeet nooit, ver van degetie die u zoozeer lief heeft, die vriendschappelijke geheimen welke zij aan uw hart heeft toever-
65
liouvvd, toen zij honderde kussen, al weenende, op uw voorhoofd drukte. En wanneer andere tot dien tijd onbekende stemmen u eene taal zullen doen hooren, die uwe goede moeder zou doen kleuren en weenen, o! sluit spoedig oor en hart, en blijf getrouw aan haar, die elk oogenblik aan u denkt, die uw afzijn met biltere tranen beweent, die eiken dag den hemel bidt u te zegenen, u te behoeden, u frisch en gezond, naar ziel en naar lichaam, in de ouderlijke woning, flat is aan haar beminnend hart terug te voeren.
HOOFDSTUK X.
Toen Bernadette de Massabiellarotsen verlaten had, baande liet meisje, gehoorzaam en volijverig in liet vervullen van hare verplichtingen, zich een weg door de menigte die haar omringde, en klopte aan de deur van een der huizen van de stad aan. Het was de woning van den goeden pastoor van Lourdes, den Zeer Eerwaarden Heer Peyramale. Sedert twee jaren slechts, was die waardige vijftigjarige priester, de vereerde en beminde herder van Lourdes. De Eerwaarde Heer Peyramale liad een edel hart; zijn geheele vermogen werd besteed om hulp te verleenen aan de armen, en hij maakte zich zelf behoeftig om meer aan de ongelukkigen te geven. Met hoeveel ijver en vreugde werd de pastoor dan ook door de goede inwoners van Lourdes gegroet, als hij
67
op straat of op de wegen voorbijging, gekleed in eene verstelde loog, geschoeid met zware, gelapte schoenen, hun groet voorkomende met een vriendelijk lachje.
Sedert de eerste verschijning, onder al de verschillende geruchten, had deze waardige priester de grootste behoedzaamheid in acht genomen. Met een apostolisch hart vereenigde hij een gezond verstand, dat zich onderscheidde door eene zeldzame vastberadenheid en eene volkomene voorzichtigheid. Hij wachtte overigens af dat de goddelijke openbaring door eenig teeken duidelijk zou worden , en wilde vooral niet dat men de geestelijkheid zou beschuldigen, dat zij in zulk een ernstig vraagstuk te vaardig uitspraak deed.
De andere priesters der parochie hadden dit voorbeeld van wijsheid en voorzichtigheid van den geëerden herder gevolgd.
Het was voor de eerste maal dat de goede pastoor met Bernadette sprak; in strijd met zijne gewoonte, sloeg hij ten haren opzichte bijna een gestrengen toon aan.
«Zijt gij niet Bernadette, de dochter van den molenaar Soubirous? zeide hij, zoodra zij den kleinen tuin was doorgegaan en zich in zijne tegenwoordigheid bevond.»
«Ja, die ben ik. Mijnheer de Pastoor, antwoordde de nederige boodschapster van de schoone Vrouwe. »
«Zoo! Bernadette, wat begeert gij van mij? wat komt ge hier doen'?»
« Mijnheer de Pastoor, ik kom namens de Vrouwe, die mij bij de Mass abiellarots verschijnt ...»
«O ja! antwoordde de Pastoor, gij beweert verschijn-
68
ningen te hebben, en brengt met uwe liistoi ies de wereld in rep en roer! Wat moet dat beduiden? Wat is er sedert eenige dagen met u gebeurdquot;? Wat zijn dat voor Vreemde zaken, die gij beweert dat geschieden, maar die door niets bewezen worden?»
Het arme kind was zeer verwonderd dat deze goede priester, die altijd zoo minzaam was voor al zijne parochianen, baar op zulk een harden toon en met zulk een gestreng gelaat toesprak. — «En kent gij den naam van die Vrouwe niet,» hervatte hij weldra?
cc Keen, antwoordde Bernadette, zij heeft mij niet gezégd wie zij was.»
« Zij die u gelooven, hernam de goede Pastoor, verbeelden zich dat het de Heilige ^laagd Maria is. Maar weet gij wel dat indien gij de waarheid niet spreekt, wanneer ge voorgeeft haar in de grot te zien, gij den weg inslaat om nooit in den hemel te zullen aanschouwen? Hier zegt ge, dat gij alleen haar ziet. Daar boven, als gij op deze wereld liegt, zullen de anderen haar zien, en gij zult, om uw bedrog, voor eeuwig, van baar verwijderd zijn, voor eeuwig in do hel. » «Ik weet niet of het de Heilige Maagd is, Mijnheer pastoor, antwoordde het kind, maar ik zie de Verschijning zooals ik u zie, en zij spreekt tot mij gelik r/jj iot mij spreekt. En ik kom u uit baai naam zeggen, 'dat zij eene kapel ter harer eer wil gebouwd hebben op de Massabiellarotsen, waar zij my verschijnt.»
Geheel bewogen, liet de goede Pastoor haar de eigen woorden herhalen, welke do Vrouwe van de grot gebezigd had; «Nadat zij mij het. geheim bad loever-
69
trouwd, dat mij betreft en ik u niet mag openbaren, zeicle het kind, heeft de Vrouwe daarbij gevoegd: En ga nu aan de priesters zeggen, dat hier een heiligdom moet gesticht worden, en dat men daarheen processies moet houden. »
Deze woorden ontstelden den goeden Pastoor. Na een oogenblik stilte, zeide hij aan de kleine boodschapster: «Indien de Vrouwe van wie gij mij spreekt waarlijk de Koningin des hemels is , dan zal ik mij, naar mijn vermogen , gelukkig achten, om er toe bij te dragen, dat haar eene kapel gesticht worde; maar uw woord geeft mij geen zekerheid. Niets verplicht mij u te gelooven. Ik weet niet wie die Vrouwe is, en alvorens mij bezig te houden met hetgeen zij verlangt, moet ik weten of zij daarop recht heeft, \raag haar derhalve dat zij mij eenig bewijs van hare macht geve.
«De Verschijning, ging hij voort, heeft, zooals gij zegt, een wilden rozelaar onder hare voeten; het is Februari. Zeg haar van mijnentwege, dat als zij eene kapel verlangt, zij dien rozestruik doe bloeien.»
En hij zond het kind weg.
De gansche stad wist weldra wat er in de pastorie was voorgevallen. De nieuwsgierigheid en de ontroering groeiden aan. De tegenstanders meenden dat het oogenblik naderde, waarop hetgeen zij bijgeloof noemden aan de kaak zou worden gesteld. « Mijnheer de Pastoor heeft baar slecht ontvangen, zeiden zij. Hij is te verstandig om geloof te slaan aan de droomerijen van die kleine zienster; en hij heefl zich, als een verstandig man. die zaak van den hals geschoven.»
70
Zij die geloofden, hoopten dat de schoone Vrouwe het verzoek van den pastoor zou inwilligen.
Allen wachtten met groot ongeduld den uitslag dier
Z£lcÜv.
la elke parochie, mijn kind, heeft God zijn priester, den man zijner rechterhand, met de belangen des hemels en die der zielen belast. Die priester is een vader, een vriend voor allen, hij is in 't bijzonder voor de kinderen en de jeugd. O! hoe gelukkig is hij, wanneer hij, naar het voorbeeld van den goeden Jesus, de kinderen zegenen , onderwijzen en over God spreken kan!
Heb den priester lief, mijn kind, ga hem dikwijls opzoeken, gij zult hem genoegen en hij u goed doen. Schroom vooral niet uw hart in het zijne uit te storten, als gij in moeielijkheid of in droefheid verkeert. In zekere omstandigheden ismen zoo gelukkig een vriend te vinden! De vrienden zij op deze wereld zoo zeldzaam! Welnu, de priester van Jesus Christus zal voor u steeds lt;iie vriend zijn, dien de Heilige Geest met een rijken schat vergelijkt. Gij zult steeds krachtiger, moedigei , toegewijder aan God, aan uwe ouders, aan uwe plichten van hem terugkeeren.
Beter dan op iederen anderen vriend , kan op den priester van Jesus Christus dat schoone woord van den heiliaen Gregorius den Groote toegepast worden: Een vriend is als de bewaarder ccner ziel.
HOOFDSTUK XI.
HET TWEEDE GEHEIM Ef) HET GEBED VOOR DE ZONDAARS.
Den volgenden dag na het bezoek aan den goeden pastoor, keerde Bernadette naar hare geliefde grot terug. De rozelaar had geen bloemen. Wat is er dien dag tusschen de schoone Vrouwe en hare kleine beschermelinge voorgevallen. Voor de oogen der menschen, die getuigen waren van die wonderbare tafereelen, ging alles gelijk naar gewoonte. Maar luister, mijn kind, naar het bevallig verhaal van een der gelukkige getuigen dier wonderbare gebeurtenissen, den heer Estrade , ontvanger der directe belastingen te Lourdes, die bijzondere belangstelling betoonde in het lot van het kind, ofschoon hij lot dien tijd vreesde dat zij aan zinsverbijstering leed.
«Ik kwam bij de grot, zeide hij, zeer gestemd om to onderzoeken, on, ronduit gezegd, om eens hartelijk te
7'2
lachen, daar ik meende eene cornedie of iets potsierlijks fo zullen zien. Ik kon plaats nemen op den eersten rang. i)e menigte was ontelbaar. Tegen zonsopgang kwam Ber-nadette; ik bevond mij dicht bij haar. Zij knielde neder, natuurlijk, zonder vertoon en zonder verlegenheid, zonder ontroering, volkomen alsof zij alleen, ver van allo menschelijke blikken, in eene kerk was. Zij nam haar rozenkrans in de hand en begon te bidden. Weldra schenen hare oogen een onbekend licht te ontvangen en te weerkaatsen; zij werden strak, en vestigden zich vol bewondering, verrukking en stralend van geluk, op de opening der rots. Ik zag ook daarheen, maar voor mijn oog vertoonden zich niets anders dan de dorre takken van den rozestruik. En toch, wat zal ik u zeggen'? Plotseling, zoodi a ik die gedaanteverwisseling en het gelaat van het kind aanschouwde, verdween al mijn twijfel, al mijn tegen ingenomen beid voor een buitengewoon gevoel, dat zich tegen wil en dank van mij meester maakte. Ik had de zekerheid, de onweerstaanbare, innige overtuiging, dat zich daar een geheimzinnig wezen bevond. Plotseling en geheel van gedaante veranderd, was Bernadette Bernadette niet meer. Hare houding, hare geringste gebaren, haar kruisteeken vooral, hadden een bovennatuurlijken adel. Zij glimlachte tegen het onzichtbare Wezen.
«Ik was niet minder ontroerd dan de overige toeschouwers. Even als zij, hield ik mijn adem in, om te trachten de zamenspraak tehooren,die tusschen de Vrouwe en het kind plaats vond. Op een oogenblik kroop Ber-nadette op de knieën vooruit, van de plaats waar zij bad,
dat is van den oever van den Gave tot diep in de grot. Die afstand was ongeveer vijftien meters. Terwijl zij aldus die eenigzins steile helling opklom, hoorden de lieden die zij voorbijging, duidelijk deze woorden uitspreken: « Boetvaardigheid, boetvaardigheid, boetvaardigheid! »
« Eenige oogenblikken daarna stond zij op, en ging, te midden der menigte, stadwaarts. liet was een arm, in lompen gehuld meisje, die geen ander dan een gewoon deel aan dit bewonderenswaardig schouwspel scheen gehad te hebben.»
Het arme kind begaf zich naar de pastorie om den goeden pastoor het antwoord te brengen. — «Wel, kind! hebt gij haar van daag wedergezien en wat heeft zij u gezegd? vroeg de pastoor.»
«Ik heb de Verschijning gezien, antwoordde Berna-dette, en ik heb haar gezegd: Mijnheer de pastoor vraagt U, hem eenige bewijzen te willen geven, bij voorbeeld, den rozestruik die onder uwe voeten is, te laten bloeien, want mijn woord is hem niet genoeg en hij wil zich daarop niet verlaten.» — Toen heeft zij geglimlacht, maar niet gesproken. Vervolgens heeft zij mij gezegd, dat ik voor de zondaars moest bidden, en mij gelast in de grot te komen. Driemaal heeft zij uitgeroepen : « Boetvaardigheid! Boetvaardigheid! Boetvaardigheid ! » — « Ik heb die woorden nagezegd en ben op de knieën tol binnen in de grot voortgekropen. Daar heeft zij mij een tweede geheim, dat mij persoonlijk betreft, geopenbaard. Vervolgens is zij verdwenen »
«En wat hebt gij binnen in de grot gevonden? — «Nadat zij vertrokken was heb ik gekeken, (want ter-
74
wijl zij daar is, sla ik alleen acht op haar, en clan word ik in haar verslonden) en ik heb niets gezien dan de rots, en op den grond eenige grasspieren, die in het stof opschoten.»
De goede pastoor zweeg en peinsde' lt;.lt;. ij zullen afwachten ,» zeide hij bij zich zeiven.
Ziedaar het verhaal van het kind! maar wat zij toen niet zeide, verhaalden de getuigen van die wondervolle verschijning in hunne opgetogen bewondering.
Terwijl hel kind de Verschijning beschouwde, zag men haar de aarde kussen, vervolgens op de knieën voortkruipen, en dikwijls, den grond niet hare lippen rakende, de steile helling tegenover haar, in de richting van den rozestruik, opklimmen. De Verschijning had haar gezegd; «Gij zult voor de zondaars bidden. Gij zult den grond kussen, om hunne bekeering te verkrijgen.» En zij gaf haar een teeken dat zij op de knieën moest voortkruipen. — En Bernadette volgde dien raad op, zij vermenigvuldigde hare acten van boete; verscheidene malen zag men dat zij zich naar de omstanders keerde en hun een teeken gaf om te bukken en den grond te kussen.
De onschuld pleitte voor de misdaad.
cc Maar waarom, vroeg men haar eens, waarom hebt gij op de knieën gekropen en den grond gekust?»
« De Verschijning heeft mij dat bevolen, antwoordde het onschuldige kind: ik doe dat uit boetvaardigheid voor mij en de anderen! Eu z'y voegde daarbij; toen ik u een teeken heb gegeven om den grond te kussen, wilde de Verschijning u zeggen dat gijlieden ook boet-
75
quot;vaariliylieicl moest oefenen voor tie zondaars.» — Het onschuldige kind had, aan Maria's voelen zelve, geleerd de arme zondaars te beklagen , fe beminnen, hen wel te doen! Men heeft clan ook dikwijls opgemerkt in de jaren welke de verschijningen volgden, dat Bernadette, ofschoon nog zeer jong, slechts met tranen en snikken sprak over de in zonde gedompelde zielen. i)e gedachte vooral dat de mensch somtijds ellendig genoeg is om zijn God te beleedigen door zijn heiligen Naam te lasteren, veroorzaakte haar de pijnlijkste kwelling.
Eens deed een geestelijke, die haar over al die wonderen ondervroeg, ook de volgende vraag; «Maar, mijn kind, waarom heeft de Heilige Maagd al die kniebuigingen en zoovele acten van boete van u verlangd'? Het is vooral vreemd dat z'y u heeft opgelegd om zoo in het openbaar en bij herhaling den grond te kussen ?»
«He Heilige Maagd heeft u dergelijke dingen niet kunnen vragen!»
«Ach! antwoordde het nederige kind, de oogen neder-slaande, die met tranen gevuld waren.
« Ach ! .. voor de bekeei ing der zondaars. »
Mijn kind, Maria wordt de toevlucht der zondaren genoemd. Zie hoe zij aan hunne zaligheid denkt en hoe gelukkig haar moederhart is, wanneer het hunne zaak bepleiten en winnen kan bij haar goddelijken Zoon. Indien gij de eene of andere zondige ziel mogt kennen, die wanhoopt aan hare zaligheid, zeg haar hoe goed de Heilige Maagd is; spreek haar over deze moeder, die do Kerk de toevlucht der zondaren noemt.
70
Gij zuil die ziel voor den goeden God winnen! En hij, die aan de zaligheid van een enkele ziel arbeidt, maakt zich zelf zalig. Indien gij zelf, mijn kind, op de moeielijke wegen des levens mocht vallen, o! haast u op te staan en vraag daartoe de hulp van Maria, welke men nooit te vergeefs inroept. Zij zal u bij de hand nemen en tot haar goddelijken Zoon terugbrengen.
HOOFDSTUK XH.
EEN DERDE GEHEIM EN OE WONDERDADIGE BRON.
De achtste dag van de veertien dagen was aangebroken, Donderdag 25 Februari. Dien morgen wachtte «ene aanzienlijker menigte dan gewoonlijk de kleine zienster bij de grot. Al die zielen waren bewogen, ongerust en angstvol. Bernadette verschijnt; men hoort een dof' gemurmel van voldoening en eerbied toen de kleine herderin voorbijgaat.
Zij knielt neder en de menigte met haar. De schoone Vrouwe verschijnt weldra: «Mijne dochter; zegt zij, ik wil u, wederom voor n alleen, een laatste geheim toevertrouwen; gij moogt dit, evenmin als de beide anderen, aan niemand ter wereld openbaren.»
Na een oogenblik van stilte, terwijl zij hare kleine vriendin toelachte, sprak zij;
78
«En nu, ga drinken en u wasschen aan de bron. en eet van het gras dat daar groeit.»
Bernadette daclit dat de Vrouwe wilde spreken van den Gave, die voor hare voelen stroomt, want er was in de grot geen bron. Zij stond dan op om daarheen te gaan, toen de Verschijning haar staande hield, en met den blik en de hand het binnenste der grot aanwees. — «Ga niet daarheen, zeide zij, ik heb u niet gezegd, ga drinken aan den Gave; maar wel aan de bron. Zij is hier? — De vinger der schoone Vrouwe wees juist naar de plaats, welke de kleine Bernadette den vorigen dag op de knieën had doorkropen. Hoe zij ook zocht, het arme kind vond er geen bron. Zij vestigde op de hemelsche Verschijning een blik. die wilde zeggen: help mij. Toen begreep zij, door een nieuw teeken, dat zij in den uitgedroogden grond moest graven, Bernadette krabbelt nu de aarde op met hare handen. Plotseling begint een geheimvol water door hare handen op te borrelen, rnaar het was met aarde vermengd en dus modderachtig. Driemaal brengt de kleine herderin het aan hare lippen, driemaal werpt zij het weg, omdat het haar onmogelijk is haar tegenzin te overwinnen.
Zij heft de oogen omhoog; de Verschijning was nog daar, en lachte haar vol liefde tegen. Aangemoedigd door dien teederen glimlach, overwint zij haar weerzin, zij drinkt dat modderachtig water en bevochtigt zich liet gelaat daarmede.
«O! ziet eens, riepen eenige getuigen van dit tafereel„ ziet eens hoe vuil het arme kind zich maakt! » «Ze wordt gek, zeiden anderen, dat is onzinnig.»
79
Gedurende dien tijd plukte en at het nederige en gehoorzame kind eenige grasspieren, die op deze plaats groeiden. Aanstonds trad de ontspringende bron buiten de randen van het, putje dat zij gegraven had; dien dag was het als een kleine waterstraal, die langzaam naar den Gave afdaalde.
Bernadette ontving van de schoone Vrouwe, als belooning voor hare bewonderenswaardige gehoorzaamheid, een bemelschen glimlach, en ging als altijd, eenvoudig en ongekunsteld, naar het ouderlijk huis terug. Van dien dag af wilden de talrijke pelgrims, verbaasd en verrukt, even als Bernadette, uit de nieuwe bron drinken. Eenigen brachten water naar de stad en haastten zich om het nieuwe wonder te verspreiden.
Men vermoedde intusschen niet, dat deze kleine bron, welke de gehoorzame Bernadette voor de wereld had geopend, de heilzame plaats zou worden, waar duizende pelgrims wonderen zouden komen vragen; dat men van alle oorden der Katholieke wereld, op haar voorbeeld, aan deze wonderdadige bron zou komen (b inken en zich wasschen!
Die kleine waterstraal werd inderdaad weldra op wonderbare wijze grooter. Den dag na de Verschijning, liep zij met de dikte van een vinger. Na verloop van eenige dagen, had zij een nog aanmerkelijker omvang genomen, en sedert heeft het water van de grot niet opgehouden te loopen, zoo dat het tot honderd twee en twintig duizend vier honderd liters water daags geeft. Het water van de bron, die door de vingeren van het nederige kind geopend was, was geen warm mineraal
80
water, zooals van de meeste bronnen der Pyreneesclie valleien, maar een geheel natuurlijk water.
Het wetenschappelijk scheikundig onderzoek dat latei-plaats vond, deed daghelder uitkomen, dat dit water, in strijd met de hoop van de ongeloovige lieden in die streken, geen enkele der hoedanigheden hezat, welke men daaraan toeschreef.
De Heilige Maagd had den goeden pastoor van Lourdes een wondervoller teeken gegeven, dan dat hetwelk hij in zijne voorzichtige wijsheid vroeg.
Mijn kind, daar is in de Kerk van Jesus Christus eene wondervolle bron, waaraan wij moeten gaan drinken en ons wasschen; de bron van het Heilig Sacrament van Boetvaardigheid.
Neemt van tijd tot tijd uwe toevlucht tot dit heilrijk bad. — Even als met Bernadette aan de bron van Lourdes het geval was, zal het u soms overkomen dat gij een weinig weerzin gevoelt; het kost altijd moeite om zijne fouten te belijden. Maar, gelijk hot nederige kind, zult gij voor uwe onderwerping beloond worden door een glimlach des hemels over uwe gezuiverde eu herboren ziel. Het is zoo schoon zijne fouten te erkennen en te beweenen! De waarde van eene door God gezegende traan is, volgens eene schoone gedachte van Mgr Freppel, zoo groot als zij gemengd is met het bloed van Jesus Christus! Daarbij, mijn kind, weet het wel, het grootste ongeluk dat eene ziel kan overkomen , is niet, in zonde te vallen, maar wel, daaruit niet
81
op le slaan. Als God eene ziel door eene traan ziet, dan vindt die ziel, — het zijn de woorden van den
weisprekenden bisschop van Geneve, Mgr Mermillod_
al haar schoonheid, al haar glans terug!
HOOFDSTUK XIII.
Het water der wonderdadige bron waarvan ik u ..esproken heb, mijn kind, zou weldra een merkwaardige genezing wrochten. Te Lourdes woonde toen een arme steenhouwer, die, ten gevolge van een ongeluk in de mijn, waardoor hij bijna was omgekomen, liet gezicht verloren had. De geneesheeren hadden verklaard dat hij het nimmer zou terugkrijgen.
Bouriette, zoo heette de man, had een levendig geloo en hij voedde zijn klein gezin christelijk op. Daarom stom hij hoog in de achting van alle brave menschen aangeschreven, en de algemeene genegenheid welke men hem toedroeg, werd nog grooter door hei onge uc lt;a
hom had getroffen. i
De gedachte aan de wonderen der Massabiella^ro
83
hield hem gestadig hezitj, en zoodra hij vernam dat eene kleine bron onder Bernadetle's vingeren was on-sprongen, zeide hij aan zijne dochter; «Ga mij eens spoedig van dat water halen; de Heilige Maagd, als zij het is, behoeft slechts te willen om mij te genezen.»
Eenigen tijd daarna bracht liet kind nog een weinig van dat modderachtig water. «Vader! sprak zij, het is slechts slijkwater.» — «Dat hindert niet,» zeide de arme mijnwerker, die begon te bidden en zijn rechteroog, dat hij bijna verloren had, met dat water te wasschen. Eensklaps ontsnapt een kreet van vreugde en verbazing aan zijne lippen: «Ik ben genezen!»
Het wonderdadige water bad, inderdaad, het gezicht teruggegeven aan dien braven man, die daarvan sedert twintig jaren bijna beroofd was. lt;s
Den volgenden dag was de verwondering van den arts Dozons zeer groot, toen Bouriette hem op de marktplaats te Lourdes aansprak, en met een kreet van vreugde toeriep: «Ik ben genezen!»
«Dat is niet mogelijk, zeide de geneesheer! Gij hadt een organisch gebrek, waardoor uwe kwaal volkomen ongeneeselijk was. De behandeling welke ik u doe ondeigaan, heeft alleen ten dool om uwe pijn te lenigen, maar kan n het gezicht niet wedergeven.»
«Ach! mijnheer, gij hebt mij ook niet genezen,» antwoordde de mijnwerker geheel bewogen, maar de Heilige Maagd van de grot deed het.
De goede arts haalde zijn schrijfboekje uil en schreef eenige woorden met potlood.
«Nu, vader Bouriette, zeide hij, terwijl hij de hand
84
•op het linkeroog legde; als gij dit kunt lezen, zal ik u gelooven.»
Bouriette las aanstonds en zonder de minste aarzeling , in tegenwoordigheid van een zeker getal menschen, die zich om hem gegroepeerd hadden, deze weinige woorden:
a. Bourrietlc heeft ccnc ongeneeselijke verduistering der voijen, en hij zal nooit genezen.»
De geneesheer stond verbaasd. «Ik kan het niet ontkennen, riep hij uit; hel is een wonder, een wezenlijk wonder, ik zal dat volhouden tegen mij zeiven en de geneeskundige faculteit in. Ik moet bekennen dat ik daarvan verstomd sta; maar het feit is zonneklaar, het overtreft al wat de nietige menschelijke wetenschap vermag.»
Een ander niet minder beroemde geleerde, doctor Vergez, van Tarbes, buitengewoon hoogleeraar aan de faculteit van Montpellier, geneesheer van de badplaats Barèges, werd geroepen om het feit te getuigen, en hij legde eene gelijke verklaring af.
De naam van de Heilige Maagd zweefde op aller lippen. Deze plotselinge en zoo treffende genezing bracht alom ontroering te weeg. De nieuwsgierigheid had plaats gemaakt voor liet vurigst geloof en den levendig?ten geestdrift.
«Laat ons naar de grot van de Heilige Maagd gaan,» zeide men elkander overal, en, inderdaad, nu zag men dagelijks niet slechts honderde, maar duizende pelgrims toestroomen. Men kwam van al de omstreken; men putte water uit de bron; men zong lofliederen en voDra
85
bad men met ijver en vertrouwen.—En gedurende dien tijd, werd de bron zichtbaar grooler en vermeerderden de wonderdadige genezingen met den dag.
Bernadette, getrouw aan de voorschriften der schoone Vrouwe, kwam haar dagelijks, vroeg in den morgen, hare eerbewijzingen brengen, haar glimlach en hare zegeningen genieten.
In tegenwoordigheid van die menigte, welke haar toejuichte en niet anders meer noemde dan de kleine heilige, hernieuwde het nederige kind, dat zelfs niet eens meer zooveel betuigingen van genegenheid scheen te bemerken, hare acten van boete; men zag haar ook dikwerf van het wonderdadige water gaan drinken.
En de schoone Vrouwe verscheen bijna dagelijks aan haar geliefd kind , en telkenreize had er tusschen deze nederige kleine herderin en de Koningin des hemels, een geheimzinnig onderhoud plaats, dal in Bernadette's zuiver hart bewaard zal blijven als een diep geheim.
Op Dinsdag 2 Maart, ging Bernadette andermaal naar den pastoor van Lourdes. «De Vrouwe wil dal men haar bij de grot een heiligdom stichten en zich in processie daarheen begeven zal,» zeide zij andermaal aan den goeden priester.
«Ik geloof u, zeide de pastoor tol zijne kleine parochiaan. Maar wat gij mij uit naam der Verschijning vraagt, hangt niet van mij af. Daaromtrent moet Mgr de Bisschop beslissen, dien ik reeds onderricht heb van hetgeen gebeurt. Ik zal nu naar Monseigneur gaan en den Bisschop mededeelen wat gij vraagt. Monseigneur alleen kan handelen. »
86
Mgr Laurence, bisschop van Tarbes,- eerbiedwaardig door zijn ouderdom, zijne kundigheden en zijne deugden, besloot nog te wachten, en geen beslissing te nemen, dan na een zeer degelijk onderzoek naar al die wonderdadige feiten.
De Heilige Maagd zelve zou zich met de taak belasten om de waarde van het gebeurde aan te toonen.
Intusschen had het burgerlijk gezag, dat nog sleeds achterdochtig bleef, soldaten en gendarmen op den weg naar de Massabiellarots geplaatst, alsof die zoo vreedzame bijeenkomsten de orde en de rust in gevaar konden brengen.
Donderdag 4 Maart, was de laatste der veertien dagen. Men hield markt te Lourdes. Reeds langs vóór den dageraad was de weg naar de grot bezaaid met menschen. Meer dan twintig duizend personen stonden in eene koortsachtige verwachting voor de Massabiellarotsen. Nadat Bernadette de heilige Mis had gehoord, begaf zij zich naar hare welbeminde grot. Zij verschijnt daar weldra, vergezeld door hare moeder, maar ditmaal ging een gendarm haar vooruit, met uitgetrokken sabel, om haar door die ontzaglijke menigte een weg te banen.
Bernadette knielt neder, de menigte valt op de knieën, en er heerscht eene plechtige stilte.
Weldra begon de geestverrukking; het kind ging aan de bron drinken, volbracht, door de aarde met hare knieën en hai'e lippen zachtkens aan te raken, de boete haar door Maria voor de zondaars opgelegd, en ontving een nieuw hovel om de priesters te gaan spreken.
87
Vervolgens zag die verbaasde menigte haar de sclioone Vrouwe groeten en vaarwel zeggen. Dierbaar kind! wellicht dacht zij dat hel oen laatst vaarwel was, 011 den laatslen der door Maria vastgestelde veertien dagen. Daarom was Bernadette treuriger dan gewoonlijk, toon zij hij hare ouders terugkeerde, en dien ganschen dag stortte zij heete tranen; de goede moeder Soubirous begreep dit, verdriet en sprak;
«Kind, de schoone Vrouwe zal n niet verlaten; zij zal u nog komen zien en spreken! »
De vrome moeder had gelijk; de arme herderin zou de hemelsche Verschijning andermaal bij de grot groeten.
«Een groot wonder viel op den laatsten dag voor.»
Een klein kind, .Ttstinus Boubahorts, lag in eene arme woning van Lourdes aan de tering te sterven.
«Hij is dood,» zei de arme vader.
«Hij is niet dood, riep de moeder uit, de Maagd van de Grot zal hem wel voor mij genezen.»
«Arme vrouw! zeido de vader op treurigen toon, do smart heeft haai' verstand verbijsterd; zij hoopt haar kind Ie behouden en het ligt te sterven.»
En de vrouw, vol geloof, haalt een reeds stijf en beweegloos lichaampje uit den wieg; zij wikkelt het in haar voorschoot, en niettegenstaande al wat men daartegen inbrengt, vliegt zij als een zinneloos metisch naar de bron, en dompelt dat kleine naakte lichaam in het ijskoud water.
Men mort tegen haar, en geeft aan zijne verontwaardiging lucht. «Zij zal haar kind dooden; die ongelukkige is gek,» roept men rondom haar! En die arme vrouw
88
houdt haar kind gedurende een kwartieruurs in de ijskoude bron. Zij neemt het daarna in haar voorschoot mede en legt hem in zijn wieg neder.
Een oogenblik daarna bukt zij over hem en roept: «Hij haalt adem.» De arme vader, die zijn kind dood waasde, snelt toe; zijn zoon sliep gerust.
De goede Vrouwe van Lourdes had hem in het leven behouden.
In de maand April 1870 zeide de eerbiedwaardige pastoor Peyramale van hem aan Mgr de Ségur, den vromen schrijver van de Wonderen van Lourdes en van zoovele schoone en nuttige alom verspreide boeken: «Justinus is een goed kind, liij is wel wat onbezonnen, maar hij heeft een goed hart en houdt veel van de Heilige Maagd.»
Hoe bejegenen nu zekere lieden de goede Maagd van Lourdes, terwijl die barmhartige Moeder hare tegenwoordigheid in de grot, door zulke treffende weldaden openbaart ?
Helaas, met schimpscheuten, spotternij, laster, vervolging en geweld.
Het werd verboden om die gezegende plaats te bezoeken , men vei bood voortaan uit de wonderdadige bron te putten, en boven op de rots werd een paal bevestigd, waarop met groote letters te lezen stond :
J JET IS VERBODEN OM OP DIT EIGENDOM TE GAAN.
Daar kwamen eene menigte processen, want, ondanks
89
«Ie ordonnantiën en Je agenten van politie, begaf men zich naar de wonderdadige grot. De herinneringen eu de i'x-voto's die de grot i'eeds versierden, werden meedooge-loos, onder deoogen eener verontwaardigde en woedende menigte, verwijderd. Kortom, men stelde alles in het werk om het nieuwe bijgeloof, zooals men zich uitdrukte, te vernietigen.
Het werk der Heilige Maagd zou niet verloren gaan, en de vinger Gods toonde zich op zichtbare wijze in die treurige omstandigheden.
De vreeselijke commissaris van politie had een bijl noodig om een hek, dat men bij den ingang der grot geplaatst had, los te hakken en te sloopen.
Niemand wilde hem dien bezorgen; een arme werkman leende hem ten laatste den zijne, en den volgenden dag werden de beide voeten des ongelukkigen door den val van een balk verbrijzeld.
Het koste den heer Jacomet geen geringe moeite om kar en paard te vinden, ten einde godsdienstige voorwerpen en zinnebeelden die in de grot waren geplaatst, weg te nemen.
«Ik leen mijne paarden niet voor zulk een werk, antwoordde de postmeester kortweg, tot wien de commissaris zich eerst wendde. »
« Ik wil in niets van hetgeen gaat plaats vinden de hand hebben. Stel eene vervolging tegen mij in, als het u dat behaagt. Ik weiger mijne paarden.»
Dezelfde weigering ontving hij van al de verontwaardigde logement- of stalhouders, en dat niettegenstaande de aanzienlijke betaling welke de commissaris in zijp.
90
spijt en wanhoop aanbood. Eenc arme vrouw, gedreven door winzucht, stemde er eindelijk in toe om hem paard en kar te verhuren, tot groote verontwaardiging der inwoners van Lourdes.
Den volgenden dag viel die ongelukkige van een zolder en brak eene rib.
Hoe treurig is het, mijn kind, dat er menschen gevonden worden , die zich hardnekkig als vijanden van God en ons heilig geloof aanstellen!— Dikwerf zult gij zielen aantreffen, die niet slechts onverschillig zijn omtrent hunne plichten en ze uit het oog verliezen, maar ook vijandig tegen God en onzen heiligen godsdienst.
Zelfs hij de jeugd treft men somtijds van die onge-lukkigen aan, die behagen scheppen in godslasteringen en goddeloosheid, en gij zult ze wellicht vinden onder vrienden en makkers, die toch, even als gij, in de Ghristelijkste gevoelens zijn opgevoed!
Wanneer men den God zijner moeder en zijner eersle heilige communie vergeet, o dan glijdt men zoo snel de helling des kwaads af, en van den eenen afgrond valt men zoo gemakkelijk in den andere. Vlied zorgvuldig, mijn kind, hunne tegenwoordigheid en hun omgang. De Heilige Geest beveelt ons om den goddelooze ie onlvluchten en het oor voor zijne taal te sluiten. De verkeering met die lieden, laat inderdaad dikwijls noodlottige sporen in don geest en in het hart achter. Voor hen is er geen hoop en geen vrede meer; zij voeren
91
oorlog logen God en die hem toebehooren, en dikwerf heefi men gezien, dat de hand des Aimachtigen, die gewoonlijk zoo geduldig is, omdat Hij de eeuwigheid voor zich heelt, hen zichtbaar treft!
HOOFDSTUK XIV.
IK BEN DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS.
De veertien dagen waren verloopen, maar Bernadette kwam dagelijks haar rozenkrans aan de grot bidden. De Verschijning vertoonde zich niet, en het dierbare kind gevoelde wel dat gemis, maar het was daarover toch niet verwonderd. — «Ik weet wel, zeide zij, dat ik de schoone Vrouwe niet zal zien, want ik word niet iji'-dimiyen door de stem, die mij gewoonlijk toespreekt.»
De geheimzinnige stem deed zich hooren op Onze Lieve Vrouwe Boodschap, 25 Maart.
De plechtigheid van dien dag had eene zeer aan • zienlijke menigte bijeengebracht. Daar Bernadette zich iKoificdreven gevoelde, kwam zij vroolijk met haar rozenkrans aan; weldra zag men haar van aandoening trillen en haar gelaat van gedaante veranderen.
93
— De schoone Vrouwe was daar!
Verscheidene malen had het kind aan de Verschijning gevraagd om haar naam te zeggen; een zeer zoete glimlach was het eenige antwoord geweest op hare eenvoudige vraag.
«Vrees niet, had de goede pastoor haar gezegd, als de Vrouwe zich andermaal aan u vertoont, vraag haar nog hoe zij heet.»
Altijd gehoorzaam, richt het nederige kind, zoodra zij de hemelsche Verschijning ziet, aanstonds deze woorden tot haar:
«O mijne Vrouwe, gelief de goedheid te hebben om mij te zeggen wie gij zijt en hoe uw naam is?
De schoone Vrouwe antwoordde nog ditmaal alleen met een zoeten glimlach.
«Mijne Vrouwe, hernam het kind, wilt gij mij zeggen wie gij zijt?»
Andermaal geen antwoord; maar het gelaat der schoone Vrouwe was zoo zoet en zoo innemend, dat het kind niet schroomde ten derde male te vragen;
«O mijne Vrouwe, ik bid u, zeg mij uw naam; gij moet mij zeggen wie gij zijt?»
Toen houdt de schoone Vrouwe op met naar Ber-nadette te zien, scheidt de handen van elkander, laat den schoonen rozenkrans, dien zij tusschen hare vingers houdt, op de hoogte van haar gordel, op haren rechterarm glijden, heft hare saamgevoegde handen en haar glansrijk hoofd omhoog; vervolgens, met den blik gevestigd op de glorie des hemels, zegt zij:
«IK BEN DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS.»
94
Toen, en zonder hare blikken andermaal op de aarde fe vestigen, zonder zelfs aan haar kind den vriende-l'yken glimlach toe te sturen, waarmede zij gewoonlijk afscheid van Bernadette nam, verdween zij, in hare ziel, gelijk men hel zoo goed heeft uitgedrukt, haar heeld en haar naam achterlatende.
Het was ongetwijfeld de eerste maal dat het kind deze woorden: de Onbevlekte Ontvangenis, hoorde uitsproken ; in allen gevalle begreep zij die niet, en gelijk zij het in hare eenvoudigheid bekende, herhaalde zij die over den geheelen weg, om ze niet te vergeten. «Tot aan de pastorie, waarheen ik mij begaf, zeide zij, herhaalde ik; Oitbcvlckln Onlvanfienis, Onhcvlekle Ontvangenis, bij eiken slap dien ik deed, dewijl ik de woorden der Verschijning aan den Pastoor wilde overbrengen, opdat de kapel zou gebouwd worden.» Toen hij dit teeken ontving, was de goede Pastoor niet meer in twijfel. Hel was Maria wel die de glorierijke Pius IX, vier jaren te voren. Onbevlekt in hare Ontvangenis had verklaard. Bij die gezegende rots, wilde Maria dat men haar hot eerste heiligdom zou oprichten ter eere barer Onbevlekte Ontvangenis, sedert de dogmaverklaring. Zij zou in haar verlangen niet worden teleurgesteld.
Tien dagen later, den 5 April, op Paasehrnaandag, zag Bernadette de Onbevlekte Maagd andermaal. Eeno ontzaglijke menigte bevond zich daar zoodra de dag aanbrak; men bad, wachte, hoopte.
Het kind, had, als altijd, een groote waskaars medegebracht, die zij op den grond plaatste en welker uit-
95
einde zij tusschon de vingers harer lialf saarngevoegde lianden steunde.
Plotseling vertoont (Ie Verschijning zich. Bernarlette, geraakt in geestverrukking, en hare saarngevoegde handen van de waskaars losmakende, licht zij die naar de Onbevlekte Maagd op, en zonder daarop acht te slaan, laat zij ze op de vlam der kaars rusten. En die vlam lekte gedurende eon kwartieruurs de half geopende vingers der kleine zienster, hoven welke zij zich verhief en hoen en weder speelde, naarmate de wind ze zachtkens bewoog.
«Zij brandt zich! zij brandt zich,» riep men rondom haai'. Anderen wilden de waskaars wegnemen ■»
«Doe dal niot, doe dat niet! riep men. Gij ziet immers dat zij het vuur niet gevoelt. Laat ons afwachten wat ei' zal gebeuren. »
Het kind glimlachte en bleef onbewegelijk. Men riep: een wonder! een wonder! Een geneesheer die tegenwoordig was, onderzocht Bernadette's handen; hij bevond zo ongerept en zuiver. Maar toen de schoone Vrouwe verdwenen was, en een der toeschouwers de handen van hel kind in aanraking wilde brengen met de vlam der handende waskaars, riep de kleine zienster? die nu niet meer in geestverrukking was: «Och, Mijnheer, gij brandt mij, gij brandt mij!» Haar gelaat vertoonde inderdaad plotseling eene uitdrukking van smart. Dit wonder maakte een diepen indruk. Daar waren toen negenduizend personen tegenwoordig.
Bernadette zou de schoone Vrouwe nog slechts eenmaal bij hare geliefde grot terugzien.
96
Dit geschiedde op den avond van den 10 Jnli, den leestdag van Onze Lieve Vrouwe van den Berg Karmel. Sedert lang had zij de geheimzinnige roepstem, die haar tot het hemelsche onderhoud uitnoodigdo, niet meer gehoord. Zij gevoelde die in zich en deelde dit aan hare familie mede.
Het was acht ure des avonds, een harer tantes bood zich aan om haar te vergezellen. Hot verbod om de grot te gaan bezoeken was nog niet opgeheven, en, even als iedereen, moest zij in het land gaan dat tegenover de Massabiellarots gelegen was.
Bernadette knielt neder. Plotseling scheiden hare handen zich van elkander en vallen neder, haai- blik wordt verlicht, haar gelaat neemt eene vreemde bleeke kleur aan. De schoone Vrouwe bevond zich daar, even als vroeger, glimlachend en glansrijk.
De gelukkige herderin kon de tegenwoordigheid en het gezicht van de Onbevlekte Maagd Maria nog eenige oogenblikken genieten. Gelijk altijd, ontving de Koningin des hemels haar met de grootste welwillendheid en haar beminnelyksten glimlach; maar toen op dien dag, het hemelsch onderhoud geëindigd was, zag Bernadette de goddelijke Verschijning zachtkens het hoofd buigen, ais om haar een laatst vaarwel te zeggen. Vervolgens verdween zij en keerde naar den hemel terug.
Dit was de achttiende verschijning; zij zou de laatste zijn.
Uwe vrome moeder; mijn kind, heeft u ongetwijfeld,
'J7
rml« in uwe eerste kinderjaren, liet schoone schietgebed aan de Heilige Maagd geleerd, dat de christen moeders zoo gaarne van de lippen harer geliefde kinderen hooren: «O Maria, onbevlekt ontvangen, bid voor ons, die onze toevlucht tot u nemen!»
Vergeet dit schietgebed nooit. Bid het dagelijks, om haar te vereeren, die uwe moeder in den hemel heet; bid het ook ter herinnering aan uwe goede moedor op aarde, en de Onbevlekte Maagd zal over u waken; zij zal u behoeden voor het vuur der kwade hartstochten, gelijk zij eens de kleine Bernadette beschermde tegen de vlammen van haar brandende waskaars.
HOOFDSTUK XV.
UITSPRAAK VAN MGR DEN BISSCHOP VAN TA RB ES.
Den 28 Juli 1858, benoemde Mgr Laurence, bisschop van Tarbes, eene commissie, samengesteld uit geestelijken, geneesheeren en geleerden, om de gewichtige zaak van Lourdes te onderzoeken.
Bernadette moest voor die wijze, voorzichtige en geleerde mannen verschijnen; zij legde, zegt het procesverbaal , eene groote zedigheid, maar tevens eene opmerkenswaardige vastheid van overtuiging aan den dag.
Voor de laatste maal herhaalde dit nederige kind haar verhaal, met de schoone eenvoudigheid, de ongekunstelde bekoorlijkheid en de oprechtheid welke men haar kent.
Toen zij de verschijning van 25 Maart verhaalde,
99
lag er zooveel kracht en majesteit in de wijze waarop zij de woorden van de schoone Vrouwe: cclk ben de Onbevlekte Ontvangenis» nazegde, dat den ouden bisschop van Tarbes de tranen in de oogen kwamen.
«Hebt gij dit kind gadegeslagen?» zeideMonseigneur, nog geheel ontroerd, na de lange zitting van onderzoek. De indruk welke de bisschop daarvan ondervond was zeer levendig en hij trachtte die niet te verbergen.
Eenige jaren daarna, den 16 Januari 1862, konden de vrome pelgrims van Lourdes het volgend decreet lezen, dat de bisschop van Tarbes voor het hek der grot liet plaatsen:
« Na geraadpleegd te hebben onze eerwaardige broeders de Dignitarissen, Kanunnikken en Kapittel van onze kathedrale kerk;
« De heilige Naam van God ingeroepen;
« Ons grondende op de regels, wijselijk voorgeschreven door Benedictus XIV, aangaande het onderscheiden van ware of valsche verschijningen;
«Gezien liet gunstig verslag, dat ons is overgelegd door de commissie, belast met het onderzoek der verschijning bij de grot van Lourdes, en de feiten die zich daaraan vastknoopen;
«Gezien de schriftelijke gebeurtenis der dokters in de geneeskunde, die wij geraadpleegd hebben over de talrijke genezingen, verkregen ten gevolge van het gebruik van het water uit de grot;
«Overwegende vooreerst dat het feit der Verschijning, beschouwd met betrekking, hetzij tot het jonge meisje dat het heelt medegedeeld, hetzij tot de buitengewone
100
gevolgen welke het heeft teweeggebracht, niet anders kan verklaard worden dan door de tusschenkomst eener bovennatuurlijke oorzaak;
«Overwegende in de tweede plaats, dat die oorzaak geen a*.;dere dan eene goddelijke kan zijn, dewijl de voortgebrachte gevolgen, waarvan eenige, duidelijke teekenen der genade waren (gelijk de bekeering der zondaars), de andere, opheffingen van de wetten der natuur (zooals de wonderdadige genezingen), slechts alleen aan den Oorsprong der genade en aan den Meester der natuur kunnen toegeschreven worden;
« Overwegende eindelijk, dat onze overtuiging versterkt is door den ontzaglijken en geheel vrijwilligen toeloop van pelgrims naar de grot, een toeloop die niet heeft opgehouden sedert de eerste verschijningen, en die ten doel heeft om gunsten te vragen, of om dank te brengen voor de reeds verkregene;
«Om te voldoen aan hel billijk ongeduld van ons eerwaardig kapittel, van de geestelijken, van de leeken van ons bisdom, en van zooveel vrome zielen, die sinds lang reeds eene beslissing van hel geestelijk gezag vragen, welke wij om redenen van voorzichtigheid, tot nu hebben uitgesteld;
«quot;Willende ook voldoen aan de wenschen van vele onzer medebroedei's in het episcopaat, en van een groot getal hooggeplaatste personen, die niet tot ons bisdom behooren;
« Na de verlichting des Heiligen Geestes en den bijstand der allerheiligste Maagd te hebben ingeroepen,
Hebben wij verklaard en verklaren als volgt;
101
«Wij oordeelen dat de Onbevlekte Maria, Moeder Gods, wezenlijk is verschenen aan Bernadetta Soubirous, den 11 Januari 1858 en volgende dagen, tot achttien malen toe, in de Massabiellagrot, bij de stad Lourdes; dat deze verschijning al de kenmerken der waarheid draagt, en de geloovigen gerechtigd zijn om die voor waar te houden. »
Mgr Laurence voegde daarbij, dat hij die beslissing onderwierp aan het opperste oordeel van den Paus; hij wettigde voor zijn bisdom de vereering van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes, en voegde daarbij: « om te voldoen aan den wil der Heilige Maagd, verscheidene malen gedurende de verschijningen uitgedrukt, zijn wij voornemens om een heiligdom te bouwen op het terrein van de grot, dat het eigendom is van de bisschoppen van Tarbes. »
Van alle kanten vloeiden de giften toe; de werken werden in de maand October 1862 ondernomen, en vier jaren daarna, den 21 Mei 1866, werd de heilige Mis voor de eerste maal gedaan in de crypte of onder-aardsche kapel, waarop het nieuwe heiligdom zich zou verheffen.
Maar vooraf, reeds den 4 April 1836, zes jaren na de wonderdadige verschijningen, wijdde Mgr Laurence, omgeven door een zeer groot getal priesters en geloo-vigen, plechtig een prachtig wit marmeren beeld, dat de heilige Maagd voorstelt op het oogenblik dat zij tot Bernadette sprak: «Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis. » Het is geplaatst in de nis der verschijning.
Toen de kleine zienster dit schoone beeld voor de eerste maal zag, riep zij uit! « Ach! het is zeer schoon ,
102
maar het is Zij niet! Het onderscheid is als dat van de aarde tot den hemel!»
Het voorkomen van de grot is sedert eenige jaren veranderd. De grond is gelijk gemaakt, het wonder-water wordt nu in een wit marmeren bak opgevangen door drie kokers, en van daar stroomt het in den Gave uit.
Voor de grot biedt eene vrij groote ruimte, aan welke men den naam van plein zou kunnen geven, aan de talrijke pelgrims de gelegenheid om de vereerde grot op hun gemak te beschouwen. Eene prachtige gothieke kerk verheft zich boven op de rots; zij gelijkt, zegt Mgr de Ségur, aan eene prachtige kroon, der Onbevlekte Ontvangenis aangeboden. De torenspits steekt driehonderd voet boven de grot uit.
Gedurende de vier eerste jaren alleen werden driehonderd en vier allertreffendste wonderen als echt verklaard en in de registers opgeteekend, buiten en behalve duizende anderen, die niet minder wezenlijk, maar niet zoo in het oog vallend waren. En gedurende deze laatste Jaren moet men de wonderen van allerhanden aard, die bij de grot van Lourdes, en door het wonderdadig water dat ieder pelgrim zoo gaarne medeneemt., bij duizende tellen. Hei moet dan ook erkend worden dat Onze Lieve Vrouwe van Lourdes in de geheele Katholieke wereld bekend, bemind en vereerd is.
Men heeft wel het oor geleend aan de roepstem der goddelijke Moeder. «Men moet herwaarts in processie komen,» beval zij, en men komt daarheen van heinde en ver; gedurende de laatste jaren vooral heeft men honderd duizende pelgrims uit al de werelddeelen naar
103
de grot zien toestroomen, en onder al die gelukkige bezoekers der grot heeft niemand niet gezegd : Ik zal hier terug komen als 't God belieft!
De Opperherder, de doorluchtige en welbeminde Pius IX, heeft wel geen eigenlijk oordeel over deze wonderdadige feiten uitgesproken, maar de uitspraak van den bisschop var Tarbes toch zijdelings bevestigd.
Den 4 September 1869 wenschte zijne Heiligheid, in eene prachtige Breve, den heer Lasserre geluk dat hij « de jongste verschijning der allerbarmhartigste Moeder Gods had bewezen en aangetoond; en dit wel zóó, dat de strijd zelve van de boosaardigheid der menschen tegen de goddelijke barmhartigheid juist dient om met meer kracht en glans de luisterrijke klaarblijkelijkheid der feiten te doen uitkomen.»
De vijanden der verschijning zijn allen, achter elkander verdwenen, na te vergeefs al de hulpmiddelen hunner machtelooze woede te hebben uitgeput.
Een bevel door het hoofd van den Staat zeiven ge-teekend, had reeds sedert eenigen tijd een einde gemaakt aan al die schandelijke vervolgingen, en aan de uitdrukking van de godsvrucht der geloovigen den vrijen loop gelaten.
De goede herder van Lourdes staat nog aan het hoofd zijner kudde, en men ontmoet hem dikwerf vroeg op weg naar de grot.
Met welken eerbied, met welk eene herinnering vol genegenheid groet men dien krachtvollen grijsaard, die door Maria is uitgekozen om het prachtige heiligdom te bouwen, dat de Massabiellarotsen kroont!
104
Mijn kind, de Onbevlekte Maagd vraagt ook u haai een tempel te stichten: dien uws harten. quot;Vrees niet, naar het voorbeeld der edelmoedige zielen die hunne olTers van allerhanden aard aan de Maagd van Lourdes gebracht hebben tot stichting en versiering van hare prachtige kapel, te veel te offeren tot opluistering van uwe ziel. Gij zult, ongetwijfeld in de rots moeten houwen, gelijk men in de Massabiellarots deed, dat wil zeggen kwade neigingen, ontluikende hartstochten uit uw hart moeten roeien, en daarna met inspanning den eenen steen op den andere, ik wil zeggen de eene deugd op de andere stapelen. Wees edelmoedig; de goede God zal uwe offers en uwe krachtsinspanning zegenen, en uw hart zal, onder den lachenden blik van de Maagd van Lourdes, een schoon en rijk heiligdom worden. De nederigheid en hare welbeminde zuster de zuiverheid, zullen uwer schoonste sieraad zijn, en de Onbevlekte Maria zal daar altijd als Koninginno heerschen.
HOOFDSTUK XVI.
CNZE LIEVE VROUWE VAN LOURDES BESCHERMT DE JEUGD.
De genaden, verkregen door de tusscbenkomst van O. L. V. van Lourdes zijn ontelbaar, mijn kind; boek-deelen zou men kunnen schrijven om ze u allen te vertellen. Maar onder al die wonderen zijn er toch eenige die ik u wil verhalen, omdat zij bijzonder geschikt zijn om u belangstelling in te boezemen en uwe ziel te treffen. Die feiten zullen u doen zien, hoe groot de liefde is, welke de heilige Maagd aan de kinderen en de jeugd toedraagt, en dientengevolge hoe gelukkig hij is, die zich van zijne eerste kinderjaren af aan de zorgen van die goede Moeder in den hemel toevertrouwt.
Wij zullen beginnen met liet verhaal van eene der
106
eerste genezingen, verkregen door het wonderwater van Lourdes. Dit feit, dat, ik verkort mededeel, is, even als de andere welke ik u zal verhalen, ontleend aan de reeds meermalen vermelde boeken.
Het was in het eerste jaar van de eerste verschijningen der Onbevlekte Maagd aan Bernadette. Te Nay, in de Basses-Pyrenées, kwijnde een jongeling van vijftien jaren in een treurigen staat van bijna aanhoudend lijden weg. Hendrik Busquet, zoo heette hij, was, eenige jaren te voren, bijna gestorven aan eene aller hevigste zenuwzinkingkoorts. Hij was wel niet bezweken, maar de ziekte had treurige sporen achtergelaten. Hij had een verschrikkelijk groot ettergezwel aan de hals gekregen, dat zich langzamerhand had uitgebreid van de regter onderkaak tot aan de borst. Na verloop van eenige maanden van vreeselijk lijden, werd eene operatie noodig geoordeeld, maar helaas! zij had geen ander gevolg dan eene afschuwelijke wond, die altijd geopend bleef en steeds etterde. De ongevoeligste men-schen konden dit niet met drooge oogen aanzien. De bedroefde ouders namen hun toevlucht tot allerhande geneesmiddelen, maar allen bleven zonder goed gevolg. Hendrik, die zeer godvreezend was en zeer veel godsvrucht tot de heilige Maagd had, hoort spreken over Onze Lieve Vrouw van Lourdes. Hij luistert met tranen van vreugd en hoop naar de treffende verhalen welke men aan elkander deed. «Ach! sprak hij, mocht ik maar aan die wonderbron der goede Maagd kunnen gaan drinken! »
Eene der buren ging een pelgrimstocht naar de grot
407
van Lourdes doen, on kwam den kleine zieke vóór haar vertrek bezoeken.
«Ach! bid de goede Maagd veel voor mij, breng mij wondenvater en ik zal genezen, ik ben daar zeker van. »
Eenige dagen daarm ontving hij eene flesch van dat zoo begeerde water.
De geheele familie gaat bidden, en de arme kleine zieke, die vol vertrouwen op Maria is, wil zelf het wonderwater op zijne afschuwelijke wonden gieten. «Maar, kind, zegt hem zijne goede moeder, herinnert gij u dan niet dat de dokter ons honderdmaal heeft aanbevolen om uwe wond niet met koud water aan te raken ?»
«Ach! moeder, riep de arme Hendrik uit, de goede Maagd is veel knapper dan de dokter.!» Hij doet dan met zijne vermagerde en ontvleeschde handen de windsels en het pluksel van zijne verzweering af; met eene in het wonderwater gedoopte doek bet hij zijne afzichtelijke wonden; daarna valt hij, met een diepgevoeld vertrouwen op Maria, kalm en vol vreugde in slaap. — Toon hij den volgenden morgen wakker werd, was hij volkomen genezen. Gezwel, wond, zwoeren, lijden, alles was verdwenen.
Van zijne vreeselijke kwaal bleef niets over dan een lidteeken.
De Maagd van Lourdes had hare kleine beschermeling verhoord. Het kind, dat toen in zulk oen treurigen gezondheidstoestand was, is thans een groote on fiksche jongeling, die altijd dankbaar blijft voor de weldaden van Dogene, die hij zijne geliefde en welbeminde beschermster noemt.
108
Eenige maanden na dit wonder van liefde der Onbevlekte Maagd, kwam eene arme moeder te Lourdes, met haar stervenden zoon in de armen. Met tranen in de oogen, maar de hoop in het hart, richtte zij liare schreden naar de grot, zonder zich een minuut rust te gunnen, hoe vermoeid zij ook was door een lastige reis in een rijtuig. Voor de grot baden eenige pelgrims. Wat zien zij *? De arme moeder neemt haar zoon op, baadt hem in het bronwater, en roept op den toon van het levendigst geloof: Bijstand der zieken, kom tot ons!...
Haar lieve kleine kind was inderdaad zeer ziek: vreeselijke pijnen hadden zijne ledematen verdraaid. Te vergeefs had ook zij haar toevlucht genomen tot alle menschelijke middelen; tot hiertoe was alles vruchteloos geweest!
Maar deze bedroefde en wanhopige moeder had hooren gewagen van de goedheid der Maagd van Lourdes, en zij was, vol vertrouwen, haar kind komen brengen voor de voeten van Degene, die men nooit te vergeefs inroept. Haar gebed, zoo vol van hoop, zou op eene zeer schitterende wijze verhoord worden.
Nauwelijks heeft zij haar arme stervende kind in het bronwater gedompeld, of zij ziet het van gelaat ver anderen en de uitdrukking aannemen der heerlijkste geestverrukking. «Wat is er, mijn zoon? vraagt de verbaasde moeder hem ? »
«Moeder, antwoordt het kind, ik zie den goeden God en de heilige Maagd.» En eenige oogenblikken daarna: «Moeder! moeder! mijn kwaal is genezen. Ik ben sterk, ik lijd niet meer, ik ga loopen!»
•109
Do heilige Maagd had hem volkomen genezen. Eenige oogenblikken later zagen de verbaasde en opgetogen pelgrims hem te voel naar de stad terugkeeren. Den volgenden morgen kwam de kleine begunstigde zijne edelmoedige beschermster met zijne goede moedei' bedanken, en eenige uren daarna vertrokken zij, om den armen kommervollen vader het goede nieuws le gaan brengen. Onze Lieve Vrouwe van Lourdes had drie gelukkigen gemaakt!
De heer Hendrik Lasserre verhaalt in zijn schoone boek de opmerkenswaardige genezing die Onze Lieve Vrouwe van Lomdes wrochtte in eene jonge dochter van eene achtingswaardige familie van het departement des Landes.
Mejuffrouw Maria Moreau was kostleerlinge van de Dames van het Heilig Hart le Bordeaux.
Toen dat meisje vijftien jaar was, moest zij eensklaps de school verlaten om naar hare familie terug te keeren. Eene zware oogziekte had haar aangetast; zij moest volkomen rust nemen en aanhoudend verzorgd worden.
Een barer oogen was in weinig tijds verloren en het andere zeer ziek.
De geneesmiddelen, de zeebaden, de behandeling der beste oogartsen, alles was te vergeefs. De blindheid kon niet worden gekeerd. Nog bleef haar over naar Parijs te gaan, waar de wetenschap hare beroemdste oefenaars bezit. Daarloe nu werd besloten.
110
Men was bezig met zich reisvaardig te maken, toen de bedroefde vader van het ongelukkige jonge meisje een dagblad uit Bordeaux in handen kreeg, dat eene wonderbare genezing verhaalde, op de voorspraak van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes verkregen.
Het verhaal van dit wonder trof den heer Moreau, een man die godvreezend was en een waar vereerder van de heilige Maagd. Hij las het aanstonds aan zijne vrouw voor.
«Daar moeten wij heengaan. De dokters van Parijs zullen onze Marie niet genezen! De menschen doen geen wonderen. Laten wij aan de deur des hemels kloppen ; van daar alleen kan het wonder komen.»
Men pakte de koffers uit, en begon onmiddelijk eene noveen; men beloofde dat als het meisje, na de noveen, zou genezen zijn, men een pelgrimstocht naar de grot van Lourdes zou doen, en haar een jaar wit en blauw laten dragen.
De uitmuntende vader bracht een gedeelte van den nacht door voor een Mariabeeld, « Heilige Maagd, zeide hij, allerheiligste Maagd Maria, gij moet mijne dochter genezen! ja, waarlijk; gij moet het doen. Bedenk toch, o Maria, dat ik U tegen en ondanks allen gekozen heb om hare patrones te zijn. — Welnu! Kunt gij dat vergeten? Kunt gij vergeten dat ik dit kind in 't openbaar onder uwe bescherming heb gesteld, aan allen zeggende dat die naam, uwe naam, haar geluk zou aanbrengen? . . .
Het was mijne dochter, ik heb haar de uwe gemaakt. . . .
Thans, nu ik ongelukkig ben en wij u voor onze dochter, voor de uwe, bidden, is liet aan u ons te hulp te komen! O! laat haar niet blind worden, genees haar.
De Voorzienigheid had tot zijn geluk toegelaten , dat een priester, een huisvriend, eene flesch water van de grot had gebracht, en aanstonds kon men een linnen doek nat maken en op de oogen der jeugdige zieke leggen.
Den volgenden morgen, bij haar ontwaken , was haar eerste beweging — eene beweging van onbestemde hoop en ongeruste nieuwsgierigheid — om de doek weg te nemen die hare oogen bedekte.
Zij deed een luiden kreet hooren.
Het licht van den aanbrekenden dag drong rondom haar de kamer binnen. Zij zag klaar, helder en onderscheidde de minste voorwerpen. — Het zieke oog was gezond, het doode oog levend geworden.
— Martha! Martha! riep zij hare zuster toe. Ik zie! ik zie! ik ben genezen!
— Dat is niet mogelijk, zeide Martha, diep ontroerd. Zij zag. De oogen van Maria waren van hun bloediger, sluier ontdaan, zij hadden hun zwarten, schitterenden glans herwonen; kracht en leven schitterde in hare blikken.
«Vader! moeder! riep Martha in hare opgewonden vreugde.»
«— Stil, zeide Maria; ik wil eerst weten of ik kan lezen.»
Het kind geeft haar een boek en Maria leest vlug. — Zij was genezen, dat leed geen twijfel.
112
De vader en de moeder komen binnen. V^ eder een Ireflend tafereel greep toen plaats! — Men begrijpt het, beschrijven kan men het niet.
«O heilige Maagd Maria! O Onze Lieve Vrouwe van Lourdes! wat zijt gij goed!» — Ziedaar de woorden, die, onder luid gesnik, uit al die harten ontsnappen.
Vijftien jaren zijn over dat wonder heengegaan, en de weldaad door de Onbevlekte Maria verleend, is niet teruggenomen. Geen herval, geen verzwakking; geen het minste ongeval in het leven van dat orgaan, hetwelk zoo plotseling hersteld was.
Tof aan haar huwelijk, droeg het meisje de hemelsche kleuren der Maagd. Op den dag dat zij ophield die te dragen, begaf zij zich naar Lourdes, en daar, in tegenwoordigheid van het beeld der heilige Maagd, schonk zij haar wit en blauw kleed aan Bernadette, hot eenig geschenk dat de arme herderin ooit heeft aangenomen.— Mejuffrouw Marie Moreau, schreef de heer Lasserre vier jaar geleden, draagt thans een anderen naam. Zij is moeder van drie schoone kinderen, liet zijn drie jongens, maar geen hunner die niet onder zijne voornamen, den naam van Maria bezit.
In de laatste dagen van de maand April, des jaais 1870, ontving de E. P. Overste van de Missionarissen der grot het volgende verhaal van een jongen seminarist van het bisdom van Luik, in België.
«Na eene kwijnende ziekte van ongeveer drie maanden, ben ik plotseling, bij het eerste gebruik van het
113
water van Lourdes op Woensdag in de Goede Week, den 13 April, des avonds ten half negen ure, genezen.
«In het begin van Januari kreeg ik een hoest, dien ik gedurende eene maand verwaarloosde. Ik had dikwijls een zeer grooten honger, en duizeligheid die uit de maag voortkwam; de ademhaling werd moeielijk. In hel hegin van Februari begreep ik dat het noodig was iets aan mijne ziekte te doen. De geneesheer beschouwde liet eerst als gevatte koude, en was verwonderd mij zoo zwak te vinden. Hij bestreed de maagkwaal, maar mijn lioest ontaardde in eene borstontsteking; ik kreeg eene catarrhale koorts, die men moest bestrijden door eene vrij lange geheele onthouding. De koorts hield op; ik kon eten; dewijl ik niet meer leed, meende ik genezen te zijn, en trachtte ik aanstonds mijne studiën te hervatten; maar ik was uitgeput, en kon niets uit-richten: een vreeselijke honger, duizelingen, flauwten, hoofdpijn, moeielijke spijsvertering, alles was teruggekomen; de benauwheid was bijna voortdurend.
«Ik bleef in het Seminarie tot den 13 Maart voortsukkelen, en mijn leven werd hoe langer hoe smartelijker. Toen keerde ik naar mijne familie, in het dorp Her-malle, op twee uur afstands van Luik, terug, om door rust en versterkende middelen tot verhaal te komen. Gedurende ongeveer drie weken, bleef ik eetlust houden, zonder dat mijne krachten in de geringste mate zelfs terugkwamen. Nadat ik veertien dagen versterkende middelen had gebruikt, oordeelde de geneesheer dat ik nog zwakker was dan toen ik te huis kwam.
8
144
«Den 3 April verdween die ongewone eetlust: ik gevoelde weldra dat mijne krachten mij met het leven begaven. Den 40 April liet ik de drankjes van den geneesheer staan, die mij eene huitengemeene walging-veroorzaakten, en, op dringend verzoek van mijne wanhopende ouders, stemde ik er in toe om mijne toevlucht tot het water van Lourdes te nemen.
«Wij zouden op Woensdag in de Goede Week, 13 April, des avonds eene noveen beginnen. Ik beken dat ik met moeile besloot om mijne toevlucht tot dat middel te nemen; ik had nooit mijne genezing aan den goeden God gevraagd, en mijn gevoelen was, dat ik Hem moest laten handelen, zooals het Hem zou behagen. Op dien Woensdag, 13 April, was ik, onder alle opzichten, zwakker en ellendiger dan ooit. Ik had mij zeiven geweld aangedaan om te biechten, en het voornemen gemaakt om de heilige Communie, den volgenden dag, als teerspijs, te ontvangen. De Pastoor zeide, tusschen zeven en acht ure dien avond, dat ik «een vogel voor de poes was»; iedereen hield het daarvoor dat ik nog eenigen tijd zou voortkwijnen, om dan zacht de eeuwigheid in te gaan. Ten kwartier over acht ure was de familie bijeengekomen om de noveen te beginnen.
«O Onbevlekte Maagd, zeide ik bij mij zeiven, ik geloof dat gij mij kunt genezen, als gij wilt; indien gij mij geneest, dan zal ik een pelgrimstocht naar Scherpenheuvel maken (14 uren afstands van het dorp).
« Nadat de gebeden geeindigd waren, nam ik eenige druppels water van Lourdes ineen theelepel. Aanstonds,
115
en zonder dat er eenige crisis of smarten waren voorafgegaan, gevoel ik in mij een volkomen welzijn; in plaats van de doodelijke afgematheid van zoo even, ben ik zóó frisch en opgewekt, dat ik dadelijk mijne nieuwe krachten wensch te beproeven. Ik kan het echter nog maar niet gelooven. Ik laat mijne familie voortbidden en ga langzaam de trap van mijne kamer af; maar ik gevoel hoe geheel ik veranderd ben, want het kost mij niets geen moeite om naar beneden te gaan. Ik ga haastig naar boven, ik vlieg de trap op, en ik val in de armen mijner bloedverwanten, die als aan den grond vastgenageld waren van ontroering. En nu vat ik het boek van den heer Lasserre op, en adem halende uit de volle borst, lees ik met luider stem gedurende langen tijd en ik bid mijn rozenkrans met een helder en vol geluid, ik, die den vorigen dag te vergeefs getracht had een enkel Wees gegroet halverwege te bidden ! Vervolgens ga ik het goede nieuws aan den heer Pastoor brengen, en ik kom terug om te eten, te schrijven en te bidden. Tegen half twaalf ure, val ik in een kalmen, diepen en volkomen slaap; en men kwam mij den volgenden morgen ten tien ure wekken. Sedert verscheidene jaren had ik niet zoo kunnen rusten.
«Het was Witte Donderdag. Ik ging mijn paasch-plicht vervullen, nuchter in de hoogmis zingen, en zonder de minste vermoeienis hield ik de vasten gedurende de drie laatste dagen der Goede Week. Ik deed al mijne bezigheden en las mijn brevier, dat ik sedert lang niet meer had kunnen bidden.
Al mijne ellende, al mijne zwakheid was op den
116
eersten dag der noveen, en sedert het gebruik van den eersten druppel water plotseling verdwenen. — De genezing hield volkomen stand. Sedert den 13°quot; April heb ik al datgene gedaan wat, toen ik volmaakt gezond was, mij ziek zou gemaakt hebben; den 19equot; April ondernam ik te voet de pelgrimsreis naar Scherpen-heuvel, en bij mijne terugkomst was ik, na acht en twintig uur geloopen te hebben, even frisch en opgewekt als toen ik vertrok.
«Glorie zij aan God! maar ook glorie aan de Onbevlekte Ontvangenis, die aldus de wereld in beweging brengt, enkel en alleen om haar te veranderen en te bekeeren!»
Een kind werd aangetast door croup, schreef men eens aan de goede Paters Missionarissen; in weinige oogenblikken had de kwaal snelle vorderingen gemaakt; de kleine zieke had herhaalde malen om water van de grot gevraagd. Op hetzelfde oogenblik dat de handen reeds zwart en de oogen verglaasd waren, en het scheen te zullen stikken, braakte het kind een vlies uit, en was in twee dagen genezen.
Den 14 Juni 1871 bracht de echtgenoot van een onzer dappere Fransche generaals, hare dochter bij de grot van Lourdes. — Zij deed eene pelgrimsreis tot dankzegging. Weinigen tijd te voren was dat kind op hel punt om den doodsnik te geven, ten gevolge van af-
117
grijselijke stuipen. Daar geen menschelijk geneesmiddel meer kon baten, had men haar water uit de grot laten drinken, met belofte dat men haar naar Lourdes zou brengen, als de Heilige Maagd haar zou genezen. Eenige uren later was zij behouden.
Een achtenswaardige apotheker, van de parochie van Buchy, in het bisdom van Rouaan, schreef' aan den Eerwaarden Pater Overste der Missionarissen van Lourdes: «Ik acht mij gelukkig Onze Lieve Vrouwe van Lourdes te kunnen danken, voor de volkomen genezing van onzen zoon Leo, die door eene zware pleuris was aangetast, welke knobbels in de longen had achtergelaten. Na eene eerste noveen en het gebruiken van het wonderwater, mochten wij hem zijne eerste heilige Communie zien doen in de ziekenzaal van het Seminarie, en den volgenden dag konden wij hem naar huis vervoeren. Intusschen was zijn toestand wanhopig. De ge-neesheeren hadden hem opgegeven; zijn leven hing slechts aan eene draad.
«Wij begonnen andermaal eene noveen; de ziekte verergerde. De Zeereerwaarde Heer Deken vreesde dat hij voor liet einde der noveen zou sterven en bracht hem de heilige Communie. Twee uren daarna, stond liet kind, volkomen genezen, op. — Zijn eetlust, zijne opgeruimdheid, en vooral zijne behoefte om te loopen, deden mij lachen en beven te gelijk. Den volgenden dag bleef hij van den morgen tot den avond
■118
op, zonder de minste vermoeienis, en van dien tijd af noemt men hem den van den dood verrezene.»
Mijn kind, ik heb die wonderen van de liefde, welke Onze Lieve Vrouwe van Lourdes aan de kinderen en de jeugd betoont, onder duizende niet minder treffende en even ware uitgekozen. De zoete en moederlijke Maagd van de grot, zooals Mgr de Ségur haar zoogoed noemt, schijnt een zwak voor de kinderen te hebben; door een kind immers, de arme kleine Bernadette, heeft zij zich bij de Massabiellarotsen willen openbaren, en over kinderen, de levende beelden van haar kind Jesus, stort zij hare wonderdadige gunsten uit. Zij geneest ook te gelijkertijd het hart eener moeder door dezelfde macht, die het lichaam van een kind gezond maakt.
Hoe welsprekend bewijzen die wonderdadige feiten u de goedheid, de barmhartigheid en de teedere liefde van Maria voor de kinderen en de jeugd!
Hoe gelukkig is hij, die zich aan Maria toevertrouwt! Welke een zoete en machtige bescherming vindt hij in die Moeder-Maagd! Vergeet nooit, mijn kind, die Moeder in den hemel! In al de omstandigheden des levens, vooral wanneer gij smarten en beproevingen ondervindt, in de gevaren van lichaam en ziel welke gij op uwen weg zult kunnen ontmoeten, — herinner u dat men Maria nooit te vergeefs aanroept, dat, gelijk de heilige Bernardus zoo schoon zegt, een ware dienaar van Maria, nooit kan verloren gaan.
119
Voor u even als voor die kinderen en die jongelieden, wier treffende geschiedenis gij nu gelezen hebt, zal Maria eene teederlievende Moeder zijn, en als de smart, de angst of de ziekte u in hare armen zal hebben geworpen, o! dan zal zij u met liefde ontvangen, en aan haar moederhart zuli gij nog beter begrijpen, hoe zoet het is Maria lief te hebben en zich aan hare heilige bescherming toe te vertrouwen.
Gij zult wenschen te weten, rnijii kind, wat er geworden is van onze lieve kleine Bernadette.
Nadat zij met eene engelachtige vurigheid, hare eerste heilige Communie gedaan had, bezocht zij gedurende twee jaren de school der Eerwaarde Zusters. Eenige maanden na hare eerste heilige Communie, werd zij, tot hare groote vreugde, in de Congregatie van de Heilige Maagd opgenomen, en zij stichtte steeds door hare zoete en oprechte godsvrucht.
In 1800 wilden de Zusters van Liefde van Wevers, die het gasthuis van Lonrdes bedienen waar zij hare school tevens houden , Bernadette in haar midden opnemen, maar daar was zij niet verborgen genoeg; ieder wilde haar zien, hooren en ondervragen.
X V11.
Arm kind! zij werd dikwijls vermoeid door die aan-houdende bezoeken en de talrijke vragen welke men liaar deed! En tocli, zij betoonde zich altijd goed, beminnelijk jegens allen, en haar geduld was engelachtig.
In die jaren welke op de verschijningen der grot volgden, behield Bernadette steeds ten opzigte van de heilige Maagd de grootste dankbaarheid. De herinnering aan de schoone Vrouwe vergezelde haar overal en altijd, en als zij zich verplicht zag orn aan hare talrijke en soms lastige bezoekers, de wonderen der verschijning te verklaren, bezat zij de kostbare gave om bijna altijd te overtuigen en te roeren. In al hare antwoorden blonk steeds zooveel eenvoud, openhartigheid en oprechtheid uit, dat men niet kon nalaten, even als een voorname protestant, die haar met bijzondere zorg had aangehoord en bestudeerd, te zeggen: «Dat kind verwondert mij, treft mij. Dit is toch iets bijzonders!»
Zag zij zich genoodzaakt om de eer der waarheid, en derhalve in haar geval, de eer der Heilige Maagd te verdedigen, dan vond zij steeds, met bijzonder geluk, de scherpzinnigste en verstandigste antwoorden.
Een uitmuntende Christen, veinzende niet te gelooven dat de Heilige Maagd zich in de Bearnsche landtaal had uitgedrukt, zeide aan Bernadette: « Gij vergist u, mijn kind, de goede God en de Heilige Maagd begrijpen uwe landtaal niet; zij kennen die ellendige spraak niet.» — «Als zij die niet zouden kennen, Mijnheer, antwoordde zij, hoe zouden wij zeiven ze dan kennen? En als zij haar niet zouden begrijpen, wie zou ons dan in staat stellen ze te verstaan?»
Men zegt dut hij zich eens alleen bevond in de spreekkamer der Missionarissen, die de grot bedienen; in die spreekkamer bevindt zich eene schilderij Bernadette-voorstellende. Toen de goede vader Soubirous dat portret van zijne welbeminde dochter zag, knielde Jiij neder en begon met vurigheid te bidden. De Missionaris, die zijn gebed kwam storen, was daardoor tot schreiens toe bewogen.
Hare jongere zuster Maria, die haar dikwijls naar de grot vergezelde en getuige was van de eerste verschijningen der schoone Vrouwe, is in het huwelijk getreden met een braven Christen, molenaar even als haar vader. Zij bewoont nog de kleine stad Lourdes en spreekt gaarne over hare geliefde Bernadette, rnet de talrijke bezoekers, die haar gaan ondervragen over de wonderdadige gebeurtenissen.
En nu, mijn kind, moet ik de geschiedenis van de wonderen van Lourdes eindigen. En toch hoevele mirakelen heb ik u niet verhaald 1 Hoeveel wonderen heb ik met stilzwijgen moeten voorbijgaan!
«Daar zijn er zooveel, zeide een vrome Missionaris van de grot, dat men ze niet meer kan optellen. »
Eenmaal zult gij, wellicht, gelijk zoovele anderen, gelukkige pelgrim, de wonderdadige grot der Onbevlekte Maagd Maria bezoeken! Ik zon u daarmede geluk wenschen, mijn kind; aan den voet dier gezegende rots, voor die hoog vereerde grot, zult gij een zoet genot smaken, en, even als degenen, die deze plaatsen
125
Lozoeken, welke geheiligd zijn door de tegenwoordigheid der doorluchtige Maria, zeggen: O! wat is men hier gelukkig!
Wat daarvan z'y, mijn kind, herinner u gaarne deze treiTende geschiedenis; die herinnering zal u goeddoen; zij zal u aanmoedigen om God te dienen en uwe plichten nauwkeurig te vervullen.
Groet ook gaarne en dikwijls de Heilige Maagd onder den schoonen titel van Onze Lieve Vrouwe van Lourdes. De Onbevlekte Maagd zal u zegenen!
E r n n E.
Voorwoord ...........................j-
I De stad Lourdes en de Grot......il
III De hemelsehootie Vrouwe.......20
IV Bernadette ondervraagt de scboone Vrouwe . 28 V Bernadette doet eene belofte aan de schoone
VI Bernadette brengt nieuwe bezoeken aan de grot 41
VII De beproeving der aarde.......47
VIII De beproeving des hemels..............56-
IX Een geheim........................01
X De goede Pastoor van Lourdes.....66
XI Het tweede geheim en het gebed voor de zondaars 71
XII Een derde geheim en de wonderdadige bron . 77
XIII De laatste verschijningen.......82
XIV Ik ben do Onbevlekte Ontvangenis .... 92 XV Uitspraak van Mgr den Bisschop van Tarbes . 98
XVI Onze Lieve Vrouwe van Lourdes beschermt de
XVII Zuster Maria-Bcrnard.........120