Druk van H. GOORISSBIJ, te Gouda. 1 8 7 9.
Voor rekening: van het Broederschap.
\
Kerkelijke Goedkeuring.
IMPRIMATUR.
Hagae Comitis, J- Rioche,
die 14 Maji 1879. Libr. Censor.
VA^ r-JL--
Bij deze nieuwe uitgave van uw Pelgrimsboekje zijn sommige Liederen, welke gij niet meer gebruiktet, weggelaten en door andere vervangen, die én om den inhoud én om de zangwijze verlangd werden. Ook zijn er enkele bijgekomen. Hierdoor is er eenig verschil in de bladzijden van dezen en den vori-gen druk van IS62. Het zal dus, om de bezitters der vroegere uitgaaf, noodig zijn, dat men voortaan de gebleven Liederen niet aan-
IV
wijze met hunne bladzijde, maar met hun nummer; bijv.: Lied 3, of 5 of 29, enz. Dan vinden allen hetzelfde Lied en kunnen liet gelijkelijk medezingen.
Gebruikt dan, waarde Pelgrims! deze nieuwe en vermeerderde uitgave met veel geestelijke vrucht, en gelieft ook mij, in leven en sterven, bij onze goede Moeder te gedenken.
W. — St. Josefs Beseliermfeest,
4 Mei 1879.
P. v. d. P.,
Pr.
Zijne Heiligheid Paus Clemens XIV heeft op den •28 November 1769 aan dit Broederschap de volgende aflaten verleend:
Ten eerste. Alle Roomsch Katholieke geloovigen zullen op den dag hunner inschrijving, zoo zij biechten, communiceren en bidden naar de gewone meening Zijner Heiligheid, verdienen vollen aflaat.
Ten tweede. De Broeders en Zusters, die, in gevaar van sterven, gebiecht en gecommuniceerd hebben ; of, dit niet kunnende, met een opregt berouw over hunne zonden, met den mond, of, dit niet kunnende, met het hart den Allerheiligsten Naam Jesus aanroepen, zullen verdienen vollen aplaat.
Ten derde. Aan alle Broedets en Zusters, die op den voornaamsten feestdag van dit Broederschap (Maria-Geboorte) gebiecht, gecommuniceerd en in de Broederschaps-kerk tot vermeld einde gebeden hebben, wordt verleend volle aflaat.
Ten vierde. Wordt verleend aan de Broeders en Zusters, die op de feestdagen van Maria-Zuive-ring, den H. Joannes den Dooper, Maria-Tenhemel-opneming, en op den laatsten zondag van September gebiecht, gecommuniceerd, en in de Broederschaps-kerk, als boven, gebeden hebben, een aflaat van ZKVEN jaken en zooveel qüadkagenen.
VI
Ten vijfde. Zoo dikwijls de Broeders oi'Zusierf in de Broedersoliaps-kerk te zamen de H. Mis, of andere kerkelijke diensten bijwonen, of bijeenkomen om eenig goed werk te doen, of de gewone of buitengewone processiën bijwonen, verdienen zij voor elke hier genoemde oefening zestig dagen aflaat.
Ten zesde. Zoo een lid van dit Broederschap bij de begrafenis van een overledene godvruchtig tegenwoordig is, of het H. Sakrament naar een zieke vergezelt, of, hierin belet, knielende één Onze Vader en Wees gegroet voor den zieke bidt, verdient hij zestig dagen aflaat.
Ten zevende. Broeders of Zusters, eenig werk van barmhartigheid verrigteude, als: arme vreemdelingen herbergen, of met aalmoezen bijstaan; zieken bezoeken en hen in Iran lijden troosten; onwetenden Gods geboden en wat ter zaligheid uoodig is leereu ; vrede maken met zijne vijanden, of de liefde en vrede tussehen verwijderden herstellen, — verdienen voor elk dier werken zestig dagen aflaat.
Ten achtste. Wordt verleend aan de Broeders en Zusters, die vijfmaal het Onze Vader en Wees gegroet voor de zielen der afgestorvene Broeders of Zusters bidden, of die eenig geestelijk of ligcha-melijk werk van barmhartigheid doen, zestig dagen aflaat.
Eindelijk heeft dezelfde Paus Clemens XIV verleend, dat bovengenoemde aflaten ook aan de geloo-vif-e zielen in het vagevuur kunnen toegevoegd worden.
i)SI DliiïM DEUEVAART «ET DE MEESTE VRUCHT TE DOEI ))
J|es uit het Jyangeue maar Ju HOOrDSIUK II, van vs. 41 tot 51.
Zijne ouders (van Jesus) gingen alle jaren naar Jerusalem, op den plegtigen dag van Paschen.
En toen hij twaalf jaren oud geworden was, en zij volgens de gewoonte van het feest naar Jerusalem opgegaan waren,
En toen zij, na den afloop der dagen, wederkeerden, bleef het kind Jesus te Jerusalem, en zijne ouders wisten het niet.
1) Wijlea zijne Door!. Hoogw. de bisschop vau Haarlem, Mgr. Franc. Jac. van Vree, heeft dit ouderrigt, onder deu titel van Pelgrimshoekje uitgegeven, toen hij in 1838 kapellaau te Amersfoort was. Het is later door Z. D. H. herzien en vermeerderd; en zóó wordt het nu deu vromen Pelgrims in ons vaderland aaogebodeu. P. v. d. P., Pr.
2
Doch zij, meenende dat hij onder het gezelschap was, trokken eene dagreize voort, en zochten hem onder de bloedverwanten en bekenden.
En hem niet vindende, keerden zij terug naar Jerusalem, om hem te zoeken.
En het geschiedde, dat zij hem na drie dagen vonden zitten in den tempel te midden der leeraren, hen hoorende en vragende.
En allen, die hem hoorden, werden verbaasd over zijne wijsheid en over zijne antwoorden.
En zij, hem ziende, stonden verwonderd; en zijne moeder zeide tot hem: Zoon, waarom hebt gij zoo met ons gedaan? Zie, uw vader en ik zochten u met smart.
En hij zeide tot hen: waarom zocht gij mij? wist gij niet, dat ik met de zaken mijns Vaders bezig moet zijn?
En zij verstonden het woord niet, dat hij tot hen sprak.
En hij vertrok met hen, en kwam te Nazareth, en hij was hun onderdanig. En zijne moeder bewaarde al deze woorden in haar hart.
3
I.
Toen, in het jaar 12 der Christelijke tijdrekening, het den Joden ter viering voorgeschreven Paaschfeest naderde, was er te Nazareth, eene kleine stad van Galilea, een huisgezin, waarvan al de leden zich tot de reis naar Jerusalem voorbereidden. Dit huisgezin, klein in getal, maar groot in waarde der personen, bestond uit eenen inati, uit eene Maagd, de bruid des mans, en uit eenen twaalfjarigen jongeling, den Zoon der Maagd. Men weet, dat God den Joden bevolen had, dat de mannen onder hen jaarlijks met het Paaschfeest te Jerusalem in den tempel zouden verschijnen. Hoewel dit gebod de vrouwen en de kinderen niet betrof, verzuimde echter de Maagd van Nazareth nimmer de godvruchtige reis te doen, en nu althans nam zij haren Zoon, die twaalf jaren oud geworden was, naar Sion's tempel mede. Het is niet te verwonderen, dat deze godvruchtige Maagd, schoon geene zoodanige verpligting hebbende, deze reis deed. Te Jerusalem toch, was de eenige tempel des waren Gods; daar alleen werden den Heer en Vader des heelals offeranden opgedragen; daar vierden de Priesters
4
en Levieten, met de luisterrijkste plegtigheden, de dienst des Opperheers; daar zongen Israel's kinderen de verrukkelijke liederen van Sion; daar werd ieders gemoed met godvruchtige aandoeningen vervuld, en de ziel, boven liet stoffelijke verheven, en zich verdiepende in de beschouwing der geloofswaarheden en in de herdenking der heilsbeloften, smaakte in 's Reeren voorhoven vieer genoegen op éénen dag, clan zij op duizend had kunnen smaken in de paleizen der Koningen 1); inderdaad, redenen genoeg voor een godvruchtig hart, om in bedevaart naar Jerusalem te reizen.
Het gebruik van bedevaarten te doen, is dus zeer oud; en, zoo men de reis der Jood-sche mannen naar het heilig oord al geene bedevaart wil noemen, omdat deze door God bevolen was, zal men toch aan de reis onzer Maagd dien naam niet kunnen weigeren; want zij ondernam die geheel uit eigene keuze.
Indien nu onder de nieuwe wet, eenige plaatsen door God met bijzondere gunsten vereerd worden, bijv. met wonderdadige genezingen, dan kan men het den gelooviger,. niet ten kwade duiden, dat zij eene reis ondernemen om op die plaatsen, waar God, gelijk weleer
i)
Ps. 83.
5
in den tempel te Jerusalem, sücli boven andere plaatsen gunstig betoont, waar zooveel gebeden en zooveel verkregen wordt, waar de wonderen zich van tijd tot tijd herhalen, den Almagtige te gaan verheerlijken, danken en smeeken. Dan toch blijkt het, dat God deze plaats bevoorregt, gelijk Hij voorheen den tempel van Jerusalem bevoorregtte. Hem de redenen van zulk doen te vragen, past den sterveling niet; maar te gelooven, dat Hij er wijze redenen voor heeft, en zijn doen te eerbiedigen, dat is pligt. Zooals dan die deugdzame Maagd naar Si on optrok, zoo mogen de Katholieken ook naar Kevelaar optrekken, alwaar, door de voorspraak der H. Maria, zoo menige gunst van den almag-tigen God wonderdadig verkregen is.
Maar, zal iemand vragen, kan het voorbeeld dier Maagd iets afdoen? Dit voorbeeld doet alles af; want die Maagd is de gezegende loven alle vromuen 1), de H. Maria, de Moeder Gods. Niemand zal het, geloof ik, durven wagen, deze Maagd, die vol van genade was, te berispen, en in dit geval des te minder, daar zij tot gezel op hare reis had haren Zoon, die de Zoon Gods is. Wij mogen het zeggen: grepen weleer Jesus en Maria den pelgrimsstaf, om
1) Lc. I, 28. i_
een bevoorregt oord te bezoeken, zoo mogen ook de dienaren van Jesus, de kinderen van Maria den staf opnemen, om te Kevelaar, waar God, op Maria's voorspraak, zijne gunsten vaak zoo mildelijk heeft uitgedeeld, hunne gebeden te gaan storten.
Geluk, Pelgrims! gij, die bedevaarten onderneemt, hebt de Moeder Gods zelve tot voorgangster. Maar verlangt gij, die door haar voorbeeld tot het ondernemen der bedevaart opgewekt wordt, ook niet van haar te leeren, hoe gij de reis moet doen? Ik geloof het. Laten wij haar dan volgen.
Eer wij ons met Maria op weg begeven, mogen wij wel vragen: wat was eigenlijk haar oogmerk met die reis? En dan vinden wij, dat het blijkbaar geen ander kan geweest zijn , dan de verheerlijking van God. Zij ging naar eene heilige plaats, op eenen heiligen tijd, in een heilig gezelschap; want zij ging naar den tempel, in de dagen van Paschen, met Jesus, haren goddelijken Zoon, en Josef, haren heiligen Bruidegom. Zij ging zich vereenigen met
7
die duizenden, die van alom naar Jerusalem stroomden, ten einde liunne offers den Heer ter eere op te dragen; met die duizenden, die in de heilige stad het gezang des Heeren, de liederen Sion's, kwamen aanheffen; met die duizenden, die derwaarts getogen waren, om Gods opperheerschappij te erkennen, om Hem dank te zeggen, om vergiffenis af te smeeken, om nieuwe weldaden te vragen; met die duizenden, die in het heilige Sion het paasclilam kwamen eten, de gedachtenis der verlossing uit Egypte, — voorbeelding der verlossing uit de zonden —, die daar in Gods tempel kwamen verzuchten; Hemelen, dauwt van hoven! en dat de wolken regenen den liegtvaardrge: de aarde opene zich en brenge den Zaligmaker voort-, met al die duizenden ging zij zich vereenigen, terwijl zij den liegt,vaardige, den Zaligmaker met zich voerde.
Wat kan dus anders, o verhevene Maagd, wat kan anders uwe bedoeling geweest zijn, dan de verheerlijking Gods? Neen, een ander oogmerk kon in uw Gode gewijd hart niet huisvesten. Gij gingt om te erkennen, dat de hemelsche eigenschappen, die u sierden, gaven des Heeren waren; gij gingt om uwen dank voor die gaven te betuigen, om de bevestiging en vermeerdering er van te smeeken; gij gingt
8
om, hoewel zelve, om uwen Zoon, vrij van zonde, uw offer voor de zonde te brengen; want gij gingt uw hart aanbieden tegen den dag, op welken het zwaard der droefheid het doorsteken zoude; gij gingt, o droevige Moeder! om nogmaals te zeggen: zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw icoord (Lc. I, 38). In het bezit van zoo groote gunsten, in het vooruitzigt van zoo groote droefheid, gingt gij nogmaals uw verheven lied zingen:
Mijne ziel verheft den Heer:
Hem, die mijn God is, wiens schepsel ik ben, Hem looft en prijst mijne ziel.
En mijn geest jaicht in God mijn heil
Niet in aardschen roem, niet in tijdelijke goederen, niet in iets vergankelijks, maar in God, die mijn heil, mijn redder, mijn zaligmaker is, in God alleen verheugt zich mijn geest.
Omdat Hij op de geringheid zijner dienstmaagd heeft gezien; want zie, van nu af zullen alle geslachten mij zalig noemen.
Ja, dit verheugt mij, dit doet mij van vreugde opspringen, dat mijn God op zijne geringe dienstmaagd heeft neergezien, dat Hij mij, een nederig schepsel, met zijne weldaden verrijkt
9
heeft, mij zulke weldaden geschonken heeft, dat van nu af alle geslachten mij zalig noemen.
Omdat Hij, de magtige, groote dingen aan mij gedaan heeft; en heilig is zijn. naam.
W at ben ik van mij zelve om te juichen ? om zalig genoemd te worden?... Maar omdat de Magtige mij groot gemaakt heeft, omdat Hij de wondervolste gunsten over mij uitgestort heeft, daarom zal ik zalig genoemd worden; en daarom zal ik Hem prijzen; heilig is zijn naam.
En zijne barmhartigheid is van geslachte tot ge-slacht dengenen, die Hem vreezen.
Heilig is de naam mijns Gods, eeuwig zijne barmhartigheid! zij duurt van geslachte tot geslacht. Straft Hij, Hij treft slechts het vermetel verzet; maar al wie Hem vreest, heeft barmhartigheid te wachten.
Hij heeft kracht geoefend door Rijnen arm; Hij heeft de trotschen in de raadslagen huns harten verstrooid.
Zijn arm heeft Hij uitgestrekt, en daar bleek zijne kracht; mij, eene geringe maagd, verhief Hij wonderbaar; maar de trotschen, die in hun hart booze raadslagen smeedden, heeft Hij door hunne eigene listen verward, en hen, die zich op hunne wijsheid verlieten, verstrooid.
10
De magtigen heeft Hij van den troon gezet, en Hij heeft de nederigen verheven.
Hij heeft de hongerigen met goederen vervuld en de rijken ledig weggezonden.
Ziet daar de magt mijns Gods, dat Hij lien, die zich zeiven magtig wanen, uit de hoogte nederstort; dat Hij die rijken, die zich van alles voorzien wanen en een walg van het he-melsche hebben, van alles ontbloot; terwijl Hij de nederigen, de geringen op den troon plaatst, en de armen, degenen die honger lijden, met zijne gaven overlaadt.
Dit is het gezang der Maagd. Schittert daarin niet de grootste eenvoudigheid des harten? Eéne gedachte is er slechts in te zien, aan die eene zijn al de overige ondergeschikt, of liever al de overige komen voort uit die eene: God, God alleen is in hare ziel, in haar hart, in haren mond; aan God alleen moet van alles de eer gegeven worden.
Pelgrims! leert hier, wat oogmerk u Kot de bedevaart aansporen moet: namelijk de eer Gods. Gij moogt u niets anders voorstellen, dan te Kevelaar u voor God te gaan vernederen , vergiffenis van Hem af te smeeken, Hem voor zijne weldaden te danken, nieuwe weldaden voor u en de uwen (maar met onder-
11
werping aan zijnen wil) te vragen; en dit alles onder de bescherming en voorspraak van Maria.
Vele menschen zijn, in liunne huiselijke betrekkingen, overladen met bezigheden en zorgen; naauwelijks kunnen zij den tijd vinden om de noodzakelijkste godsdienstpligten te vervullen; altijd omringd en bezig gehouden door voorwerpen, die geest en hart voor godsdienstige indrukken minder vatbaar maken, schijnen zij zich nimmer met volhardenden ernst op het eenige noodzakelijke te kunnen toeleggen. Dat dezulken zich in het jaar eenige dagen afzonderen en eene bedevaart ondernemen, om, van alles wat heu anders verstrooic, ontslagen, zich vrijelijk met God en hunne eeuwige toe-
! komst bezig te houden: dit is een prijsbaar, een heilig oogmerk, ieder hunner kan zeggen, komst bezig te houden: dit is een prijsbaar, een heilig oogmerk, ieder hunner kan zeggen, I Mijne ziel verheft den Heer.
Dat anderen, die tijd en gelegenheid genoeg hebben tot godsdienstoefeningen, maar bedenkende, hoe gemakkelijk hun dit alles valt, iets meer doen willen en daartoe eene bedevaart kiezen, die met onderscheidene ontberingen en vermoeijenissen vergezeld gaat: ook dit is een prijsbaar inzigt, ook in dezer mond past Maria's woord: Mijne ziel verheft, den Heer.
Dat wederom anderen, zich herinnerende, hoe vele goede werken zij verzuimd, hoe vele
12
zonden zij gepleegd hebben, in het verlangen Ma
om hunne verzuimen eenigzins in te halen, om We
voor hunne overtredingen te boeten, als pel- bare 1
grims naar eene heilige plaats reizen: dit moet wanm
door een ieder voor eene goede bedoeling ge- reize
houden worden; want zij nemen hunne toevlugt de bc
tot 's Heeren barmhartigheid, die is van geslach- werk
te tot gedacht dengenen, die Hem vreezen. noem
Dat iemand, die eene bijzondere gunst van W
den Heer verlangt, om die zekerder te ver- togt
krijgen, eene bedevaart doet, mits hij zich altijd houd
aan den goddelijken wil onderwerpe; Ei
Dat iemand, die zich in eenen verderfelijke)! geme
omgang, in eene booze gewoonte, in eene door
naaste gelegenheid tot zonde gewikkeld ziet, vang
den pelgrimsstaf opneemt, om door dit middel wanr
die gevaren te ontworstelen, dat kwaad uit te pelgi
Dit alles moet geprezen, moet deugdzaam, beke
moet heilig genoemd worden. Die zoo doen, zoud
Dat men, met deze of dergelijke oogmerken hem
bezield, eene bedevaart kiest naar eene plaats, vers
waar de H. Maria voornamelijk geëerd wordt: ]S
dit verdient goedkeuring. Aan haar toch heeft volg
Hij, die maglig is, groote dingen gedaan. Zijn mini
Naam is heilig, en zijne larmhartigheid van \ geei
geslachte tot geslacht. f ken
13
ngen Maar:
, om Wanneer bij de opgenoemde of andere prijs-pel- bare oogmerken zich eenig onedel inzigt voegt; noet wanneer bijv. nieuwsgierigheid zoowel tot de ge- reize aanspoort als godsvrucht: dan zoude ik ligt de bedoeling niet meer zoo gaaf heilig, eu het ach- werk niet zonder voorbehouding verdienstelijk noemen;
van Wanneer men van de bedevaart eenen lust-ver- togt maakt, dan zoude ik ze voor schadelijk tijd houden;
En wanneer iemand, die in zijne eigene ken gemeente aan zijne pligten te kort schiet, die ene door zijnen gewonen biechtvader van het ont-et, vangen der H. Sakramenten geweerd wordt, del wanneer zulk een den uitwendigen schijn van te pelgrim aanneemt, om van priesters, bij welke j hij niet bekend is en aan welke hij zich niet m, bekend maakt, de Sakramenten te roeven, dan w, zoude ik zeggen, dat hij een zeer onheilig, een zeer verfoeijelijk oogmerk heeft; ik plaats en hem bij degenen, die God in hunne raadslagen ts, verstrooit.
It: Neen, wie, gelijk Maria, reizen wil, wie ?/* volgens haar voorbeeld en onder hare bescher-'JK ming eene bedevaart wil doen, die mag zich an ; geene onverschillige, veel min slechte oogmer-
| ken voorstellen; verheerlijking van God, en _
14
bevordering van 's pelgrims zaligheid, moet heefi
zijne eenige beweegreden zijn. gedr
deuj;
De reis en liet verblijf. vlug
hart
Wij weten nu, waarheen Maria reisde en was
waarom zij daar heen reisde. Nu zullen de leer'
Pelgrims zekerlijk ook verlangen te weten, hoe gen
zij zich op den togt gedroeg, en wat zij te niet
Hoe zij zich op den togt gedroeg, kan men quot;Wa
reeds daaruit genoeg opmaken, dat zij reisde ven
in liet gezelschap van Jesus! Wat toch kan was
onder het geleide van Jesus gevonden worden, woc
dat niet zedig, ordelijk, ingetogen, heilig is?... Hai
O Pelgrims! gij ook moet in het gezelschap was
van Jesus reizen, gij moet iedere schrede zoo mai
zetten, iederen oogslag zoo wenden, ieder bee
woord zoo spreken, alsof Jesus aan uwe zijde hai
ging. En al ziet gij Hem niet, Hij is echter het
bij u; want Hij heeft gezegd: loaar er twee • hee
of drie in mijnen naam vergaderd zijn, daar wei
Wilt gij meer in bijzonderheden het gedrag scl
van Maria op hare bedevaart kennen, zien wij all
dan hetgeen de groote Ambrosius van de | di(
handelwijze, die zij immer in acht nam., gezegd f ee:
15
heeft. „Van haar moogt gij regels voor uw gedrag nemen, daar de onderwijzingen der deugd, in haar als in een voorbeeld uitgedrukt, u toonen, wat gij verbeteren, wat gij vlugten, wat gij behouden moet. Zij was van harte nederig, ernstig in hare woorden.... Zij was spaarzaam in het spreken, ijverig om te leeren.... Zij was gewoon niemand te beleedi-gen, voor bejaarderen op te staan, hare gelijken niet te benijden, de grootspraak te vlugten.... Wanneer toonde zij walging van minderen? Wanneer lachte zij om den zwakke? Wanneer vermeed zij den arme?... Niets terugstootends was in hare oogen, niets onbedachts in hare woorden, niets onzedigs in hare handelingen. Hare gebaarden waren niet geweldig, haar gang was niet wild, haar geluid niet schaterend; maar de houding zelve des ligchaams was het beeld barer ziel, de uiterlijke voorstelling van hare deugd.quot; En ik mag hier bijvoegen uit het Hooglied van Salomon: Langs den weg heeft Maria eenen geur verspreid als kaïieel en welrielcende halsem; zij gaf eenen aangenamen geur van zich, als uitgelezene mirre. Den gan-schen weg over verspreidde haar voorbeeld op allen, die omtrent haar waren, eenen gods-dienstigen indruk, gelijk welriekende specerijen eenen aangenamen geur doen ontwaren.
16
En hoe gedroeg zij zich wel, toeu zij te Jerusalem was? Toen zij den tempel bezocht? dien tempel, in welken een grijs Profeet haar gezegd had: het zwaard van droefheid zal u door het harte gaan? 1)
O men kan het zich voorstellen, als men Maria's godsvrucht een weinig kent. Daar, in de heilige stad, vond zij hare rust; daar was zij als een rozesiruiJc te Jericho, als een schoone olijf op de velden, als een plataan langs het water 2); daar zat zij in de sehaduiv desgenen naar wien zij verlangd had s); daar speelde zij voor hem in de heilige plaats, en het was haar vermaak in het midden van Gods dienaren te zijn 1). Eeeds Lij het ontdekken der tempeltinnen had zij uitgeroepen: Ik hen verheugd over hetgene mij gezegd is: wij zullen in hei huis des Heeren gaan 5); en toen hare voeten in Jerusalems voorhoven stonden, bad zij met vertrouwen: De lieer zal niet toelaten, dat de roede der zondaren op het lot der regtvaardigen blijve drukken G).
Dit is het voorbeeld, dat de Pelgrims moeten navolgen.
En gij, die den jaarlijkschen togt naar Kevelaar mede doet, ziet, hoe gemakkelijk het
2) Eccli XXIV, 6) Ps. 121. |
3) Hoogl. II. «) Ps. 124.. |
Spreuk. VIII.
17
u is, naar het voorbeeld van Maria te handelen, vooral van het oogenblik, waarop men zich tot den optogt vereenigt, om in orde van processie voort te trekken.
De banier der Christenen, het Kruis, wordt ontsluijerd, en toont den verzamelden, wat weg zij te houden hebben; de vanen waarop de afbeeldingen der Moeder Gods en van de Beschermheiligen der verschillende gemeenten prijken, volgen de kruisbanier, en doen in de menigte het voomitzigt ontstaan op het verwerven der gunsten, die zij door Maria's voorspraak verlangen; op het voorbeeld der geleiders neemt men den rozekrans ter hand , en de talrijke verzameling verrigt met luider stemme dat eenvoudige maar tevens verhevene gebed, namelijk: zij groet Maria, zij herhaalt hare groeten, en al die groeten zijn zoo vele rozen, die haar ter eere tot kransen gevlochten of langs den weg gestrooid worden; liederen, die de teederste godsvrucht en het kinderlijkste vertrouwen op de voorspraak van Maria ademen, worden door de talrijke schare gezongen en wisselen het gebed af; van tijd tot tijd trekt men eene kerk binnen, waar Hij, dien men aan 't kruis afgebeeld ziet, en dien men in zijne Moeder eeren wil, zelf gevonden wordt, en terwijl men Hem aanbidt, zegent Hij, in
2
18
zijn Sakrament door de handen des Priesters beslot(
opgeheven, de nederknielende pelgrims. Komt tot ijv
men in eene plaats, waar men voornemens is den,
wat langer te beiden, dan stijgt een dienaar opwaa
des Heeren den kansel op, en houdt eene tot den h
vertrouwen en bekeeriug opwekkende leerrede; die J
vervolgens begeeft hij zich, met eeuige ambt- verhef
genooten, in den biechtstoel, waar zij, als sonen
uitdeelers van Gods Geheimenissen, den boet- heden
vaardigen zondaar de ontbinding zijner over- hunni
tredingen geven. In den morgenstond wordt in ee
het heilig Offer opgedragen en is het brood ren i
der Engelen bereid om degenen, die er naar brand
hongeren, te spijzen. Eindelijk nadert men welke
het heilig oord, waarheen de bedevaart zich gepla rigt. Xaauwelijks heeft men de torenspitsen verga in 't verschiet ontdekt, of vreugde glinstert op Heer het gelaat der pelgrims. „Daar,quot; zeggen zij wijl dan, „daar beidt ons onze teedere Moeder, der 1 die met al onze kwalen medelijden heeft, onze smet magtige Moeder, die voor ons bij haren god- der delijken Zoon alles verkrijgen kan.quot; De plaats goed
zeive binnengetrokken zijnde, kan men zijne : ^ godsvrucht vrijelijk voldoen. Voor het won- hoe derbeeld van haar, op wier voorpraak de Heer opwc
hier zoo menig wonder werkte, kan men zijne i ringi
vurigste wenschcn uitstorten, kan men den | voor boezem ledigen van alle kwellingen, die hij
19
besloten hield. Alles stemt nu het gemoed tot ijver. Ginds zijn het groepen van bidden-den, die gemeenschappelijk hunne smeekingen opwaarts zenden en als met vereende krachten den hemel bestormen; hier zijn het zingenden, die Jesus en zijne Moeder in hunne liederen verheerlijken; daar ziet men afgezonderde personen, die in stille aandacht de heilige waarheden overwegen, of in zwijgenden weemoed hunne zonden beweenen. Nu gaat men bidden in eene kapel, dan gaat men Gods woord hoo-ren in een ander bedehuis. Men trekt met brandende waskaarsen naar eene hoogte, op welke, gelijk op den Calvarieberg, een kruis geplaatst is, en van welke een Priester tot de vergaderde menigte spreekt over het lijden des Heeren en dat zijner lieve Moeder. Middelerwijl beijvert men zich, om in de vierschaar der boetvaardigheid het geweten van de laatste smet te reinigen, en eene algemeene Communie der bedevaartgangers bevestigt in hen al de goede voornemens, die zij gemaakt hebben.
Zoodanig is de loop der pelgrimsreize. O hoe vele hulpmiddelen tot aandacht! Hoe vele opwekkingen tot godsvrucht! hoe vele aansporingen tot ijver! Gelukkig zij, die, naar het voorbeeld hunner H. Moeder, steeds in het gezelschap van Jesus reizen, en ter heiliger
isters Comt ns is naar s tot ede;
Qibt-
als )oet-)ver-ordt .'ood Taar men zich tsen ; op
zij
Ier, nze ;od-lats ijne oneer jne
len hij
20
stede door Maria tot Jesus, door Jesas tot den Vader gaan. Aan hen doet God groote dingen; hen ontvangt en koestert en kweekt die harm-hariighcid, die hlijft van geslachte tot geslacht.
IV.
Pelgrims! opent uwe ooren, verneemt de geschiedenis der terugreis van Maria. Ook deze zal nog menige leering opleveren.
Nog vol van de heilige gedachten, die de tempel en de offers haar hadden ingeboezemd, verliet zij Jerusalem. Maar toen des avonds de Pelgrims zich ieder bij zijne familie voegden, verscheen Jesus niet. Maria en haar Bruidegom Josef zochten Hem bij hunne verwanten en bekenden, maar konden Hem nergens vinden. Wij zouden der ouderlijke zorg van Maria en Josef te kort doen, indien wij de onwetendheid van hetgeen Jesus wedervaren was hun tot schuld rekenden. Beiden wisten, dat Jesus een goddelijk kind was, beiden waren dus zeker, dat, wat Hij ook doen mogt, het altijd volgens de wetten der wijsheid zijn zoude. Uit hoogere inzigten nu had het goddelijk Kind zicli aan hun oog onttrokken, en hen, terwijl zij
21
niet de minste vrees koesterden, laten wegreizen.
Pelgrims! opent uwe ooren, verneemt de les die in deze gebeurtenis voor u gelegen is.
Maria, van de bedevaart huiswaarts keeren-de, verloor Jesus, doch zonder hare schuld; o Pelgrims! beijvert u om Hem niet te verliezen door uwe schuld. Eene doodzonde berooft u van Hem; Pelgrims! vlugfc, vlugt de doodzonde! Hoe treurig zoude het niet zijn, indien gij, na met het heiligste oogmerk, met de meeste godsvrucht uwe bedevaart gedaan te hebben, spoedig wederom van uwen Verlosser verwijderd werdt? Met welke oogen zoude die teedere Moeder, die zoo vele gunsten voor u afbad, u dan aanzien? Welke smart, indien zij er nog vatbaar voor ware, zou uwe onstandvastigheid haar veroorzaken? En welke schade voor u zeiven!... Verloren waren dan die vruchten, welke gij met zooveel zweet en arbeid verzameld hebt; verloren de verdiensten, die gij verkregen hebt; verloren de genaden, waarmede gij verrijkt zijt. God beware iederen Pelgrim voor dit ongeluk! Doch zoo het iemand overkomen mogt, dat hij niet wanhope.
Pelgrims! opent uwe ooren, verneemt de geschiedenis van Maria's terugreize.
Toen de H. Maria Jesus verloren had, ving zij aanstonds aan. Hem te zoeken.
Maria rigtte hare schreden naar den tempel, eu daar vond zij haren Jesus terug, gezeten onder de leeraren.
Pelgrims! zoo gij ooit Jesus verliest, begeeft u naar den tempel; daar is Hij nog in het raidden zijner dienaren, welke Hij belast heeft u te helpen om Hem weder te vinden. Grijpt daar, gelijk de schipbreukeling, de plank, waarmede gij u redden kunt; zuivert uw geweten in het Sakrament van boetvaardigheid, en gij zult Jesus wedervinden; want Hij verbergt zijn aanschijn niet voor degenen, die Hem zoeken.
(Jok in een anderen zin dan die u nu verklaard is, kunt gij Jesus verliezen; of wel geheel zonder uwe schuld, wanneer Hij uit eigene beweging zich aan u onttrekt, gelijk Hij zich te Jerusalem aan het oog zijner Moeder onttrok; of min of meer met uwe schuld, wanneer gij aan de indrukken van het aardsohe, aan de vorderingen der zinnelijkheid, aan het zelfbehagen der eigenliefde, weer eenigen voet geeft in uw hart. Dan is er wel geen scheidsmuur opgetrokken tasschen u en Hem, gelijk dit door de doodzonde geschiedt; maar gij mist toch de liefelijke uitwerkselen zijner tegenwoordigheid:
23
Hij antwoordt u niet, als ge in het gebed tot Hem spreekt, en de lust om tot hem te spreken dooft in u uit; koude is in 't hart, in het gemoed dorheid, verstrooijing en gedachteloosheid zijn in den geest. O hoe smartelijk is die toestand! Veel verschilt het wel, of uw Beminde uit eigen beweging zich verscholen houdt, ten einde het verlangen in uwe liefde te prikkelen, dan of Hij u voor kleine ongetrouwheden straffen wil; maar wie zal ooit durven zeggen: ik heb die verwijdering niet verdiend? In ieder geval. Pelgrims! moet gij, als Maria, den verlorene wederzoeken. En hoe dan? door nederige erkenning uwer onwaardigheid , door vurig wenschen en smeeken, door geduldig verbeiden van het oogenblik, waarop Hij goed zal vinden u zijn zaligend aanschijn weer te toonen. Wacht u wel van iets na te laten waarvan gij weet dat het Hem behaagt; gaat naar den tempel en vraagt zijne priesters, of zij u op zijn spoor kunnen helpen; wendt u tot zijne Moeder, opdat zij Hem voor u ver-bidde; bereidt uw hart in het vertrouwelijk vooruitzigt, dat Hij met al zijne liefelijkheid weder zal komen; neemt deel aan den feestdisch vau zijn Ligchaam en Bloed; en toeft Hij dan nog, zoo bedenkt, dat ook Maria en Josef Hem lang al weenende moesten zoeken, en
T
24
dat zij daarenboven, toen zij Hem tot hunne onuitsprekelijke vreugde gevonden hadden, niet eens met vleijende liefkozingen ontvangen werden. Maar ziet, na die verwijdering ging de = Dierbare met hen naar Nazareth, en bleef bij [ hen. Volhardt dan. Pelgrims! in uw zoeken, | in uw smeeken, en weldra zal Hij zeggen: zie mij hier! dan zal mee ziel den Heer verheffen , en uw geeU zal juichen in God, uw heil. Dan zult gij zeggen: Ik heb Hem gevonden, den Beminde mijner ziel; ik heb Hem vastgegrepen, in ik zal Hem niet meer loslaten.
V.
Zoo leerde u Maria bedevaart houden, en opdat gij daarin haar voorbeeld zoudt volgen, o Pelgrims! zoo zij u nog dit herinnerd. Maria heivaarde al deze ivoorden in haar hart. Bewaart gij ook het nu gelezene in uw hart, dat is, onthoudt, overweegt, omhelst het, en dan moogt ge hopen, dat gij, onder hare voorspraak, het ook beoefenen zult.
En gij die ooit op die wijze eene bedevaart gedaan hebt, verheugt u; want gij hebt eene zaak gedaan, die Gode welbehagelijk en u zelv'en
35
voordeelig is; gij hebt het voorbeeld gevolgd uwer Moeder, die in bedevaart naar Jerusalem ging; gij hebt ook voorzeker door hare voorspraak gunsten verkregen, die u dierbaar zijn moeten. Hebt gij misschien niet juist datgene verkregen, wat gij wenschtet, zoo moogt ge u echter overtuigd houden, dat gij iets anders, hetwelk u nog voordeeliger is, verworven hebt; want gelijk God nooit te vergeefs gebeden wordt, zoo wordt ook Maria's voorspraak nooit te vergeefs ingeroepen.
Maar, Pelgrims! nog een woord, en dat zich zelfs verder dan tot u jitstrekt. Gij moet Maria niet slechts op uwe bedevaart, maar altijd tot voorbeeld en tot hulp hebben. Ons leven hier op aarde is niet anders dan een pelgrimschap. Pelgrim beteekent vreemdeling, en de bedevaartganger wordt zoo genoemd, omdat hij in het oord, waar hij te bedevaart gaat, gewonelijk een vreemdeling is. En wij zijn hier op aarde ook vreemdelingen, die naar ons vaderland reizen. Helaas! wie gevoelt niet de ongemakken zijns vreemdelingschaps? Wie kan het zonder tranen ten einde brengen? En wie, 'tgeen de grootste van al de rampen is, wie ziet zich niet omringd van gevaren, in welke hij vreezen moet om te komen? gevaren, die zijne behoudene aankomst in het
26
hemelsche vaderland bedreigen; gevaren, die hij vaak niet ontwijken kan, omdat hij ze maar al te dikwijls in zijn eigen binnenste medevoert. Ach! ons hart ontvlamt zoo ligtelijk, en wee dengene, die de noodlottige vonken niet weet of niet zorgt af te leiden!... Ter gewenschte plaatse zullen wij echter aanlanden, als wij Maria steeds tot voorbeeld en tot helpster nemen. „Zij,quot; zegt de II. Bernardus, „zij wijke nooit van uwe lippen, nooit van uw hart, en, om het genot van hare voorspraak te hebben, zoo verlaat nooit het voorbeeld van haren wandel. Haar volgende, verdwaalt gij niet,... haar voor oogen hebbend, mist gij niet,... hare gunst genietende, bereikt gij de plaats uwer bestemming.quot;
Christelijke Pelgrims, die dit leest! ik bid God, door de voorspraak zijner lieve Moeder, dat Hij u naar het vaderland geleide; en gij, als gij uwe godvruchtige gebeden tot de H. Moeder opzendt, gedenkt dan uwen armen medepelgrim, die deze regelen voor u geschreven heeft.1)
Men gelieve wijlen den Hoogw. schrijver, die in zijn leven het gebed der vrome pelgrims vroeg, nu bij aijn helaas! te vroegtijdig verscheiden te gedenken.
27
AntipJi. Op den weg des vredes.
LOFZANG VAN ZACHARIAS.
Gezegend zij de Heer, de God van Israël, want Hij heeft zijn volk bezocht en er verlossing voor gewerkt;
En Hij heeft eenen hoorn van heil ons opge-rigt in het huis van David, zijnen dienstknecht.
Gelijk Hij gesproken heeft door den mond zijner heilige aloude Profeten;
Redding van onze vijanden, en uit de hand van allen, die ons haten;
Om barmhartigheid te doen aan onze vaderen, en gedachtig te wezen aan zijn heilig verbond;
Aan den eed, dien Hij zwoer aan Abraham, onzen vader, dat Hij ons zoude geven,
Dat wij, uit de hand onzer vijanden verlost. Hem zonder vreeze dienen,
In heiligheid en geregtigheid voor zijn aanschijn, al onze dagen.
En, Gij, Kind! een Profeet des Allerhoog-sten zult gij genoemd worden: want gij zult
é
28
voor het aangezigt des Heeren voorafgaan, om zijne wegen te bereiden;
Om aan zijn volk kennis des lieils te geven ter vergiffenis hunner zonden,
Door de grondelooze barmhartigheid van onzen God, door welke Hij ons bezocht heeft, de Opgang uit den hooge,
Om te verlichten degenen, die in duisternis gezeten zijn en in schaduwe des doods; ten einde onze voeten te rigten op den weg des vredes.
Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den H. Geest; gelijk het was in den beginne, en nu, en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Op den weg des vredes en des voorspoeds geleide ons de almagtige en barmhartige Heer; de Engel Eaphael vergezelle ons op den weg, opdat wij in gezondheid, vrede en vreugde ten onzent wederkeeren.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Onze Vader, enz.
v. Maak uwe dienaars zalig;
a. Mijn God, die in U hopen.
v. Zend ons hulp uit uw heiligdom,
29
a. En uit Sion bescherm ons.
v. Heer, wees ons een sterke toren, a. Tegen onze vijanden.
v. Laat de vijand niets tegen ons vermogen ; a. En laat de zoon der boosheid ons geen nadeel toebrengen.
v. Gezegend zij de Heer ten allen tijde. a. De God onzes heils geve ons eene voorspoedige reis.
v. Heer, toon ons uwe wegen,
a. En leer ons uwe paden kennen.
v. Ach of onze wegen bestuurd wierden, a. Om te bewaren uwe geregtigheid. v. De kromme wegen zullen regt worden, a. En de oneffen wegen zullen effen worden, v. God heeft zijnen Engelen bevolen, a. Dat zij u bewaren zouden in al uwe wegen.
v. Heer, verhoor ons gebed.
a. En ons geroep kome tot U.
laat ons bidden.
God, die de kinderen van Israël droogvoets door het midden der zee hebt doen gaan, en aan de drie Wijzen door eene ster den weg tot U hebt aangewezen: geef ons, smeeken wij LT, eene voorspoedige reize, opdat wij onder
30
het geleide van uwen H. Etigel op de plaats, waarheen wij ons begeven, en eindelijk in de haven der eeuwige zaligheid gelukkig mogen aankomen.
God, die uwen dienaar Abraham uit het land des ongeloofs en der boosheid hebt teruggevoerd en hem op al de wegen zijner vreemdelingschap ongedeerd bewaard hebt; wij bidden U, dat gij U gewaardigt, ons uwe dienaren te behoeden. Wees voor ons. Heer, bij de reisvaardigheid eene bemoediging, op den weg eene vertroosting, in hitte eene beschaduwiiig, in regen en koude eene bedekking, in tegenspoed een steun, in glibberigheid een staf; opdat wij onder uw geleide voorspoedig aankomen op de plaats, waarheen wij ons begeven, en daarna behouden ten onzent wederkeeren.
Wij bidden U, Heer, verhoor onze smeekingen , en bestier den weg uwer dienaren in den voorspoed uws heils; opdat wij bij al de wisselingen van weg en leven altoos door uwe hulp beschermd worden.
Geef ons, bidden wij, almagtige God, dat uw gezin den weg des heils bewandele en de vermaningen van den voorlooper, den H. Joannes volgende, rustig moge komen tot Den-t;ene wien hij verkondigd heeft, onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die met ü leeft
31
en heerscht in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
v. Laat ons in vrede voortgaan.
a. In den naam des Heeren. Amen.
Gebed tot Maria, voor de levende leden van liet Broederscliap.
0 allergoedertierenste Moeder, die inet welgevallen nederziet op onze ootmoedige pogingen, gewaarclig u de hulde te ontvangen, welke wij, in den geest van liefde vereenigd, aan den voet van uwen troon brengen. Neem ons Broederschap in uwe weldadige bescherming, en laat onze broeders en zusters den invloed van uwe bescherming ondervinden. Laat ons door u toegang hebben tot den Zoon, o Gezegende! die genade gevonden hebt, en de Moeder van het leven en van de zaligheid zijt; opdat Hij ons door u ontvange, die door u aan ons gegeven is. Uwe volmaaktheid verschoone bij Hem de schuld van ons bederf; en uwe ootmoedigheid, aan God zoo aangenaam, verwerve vergiffenis voor onze ijdelheid en hoovaardigheid. Dat toch uwe overgroote liefde bedekke de menigte cnzer zonden, en dat uwe verhevene vruchtbaarheid ons aan-brenge de vruchtbaarheid van verdiensten.
32
O onze Meesteresse, onze Middelaresse, onze Voorsprekeresse! beveel ons aan uwen Zoon, verzoen ons met uwen Zoon, vertoon ons aan uwen Zoon. Maak, o gezegende Maagd, door de genade die gij hebt gevonden, door het voorregt dat u is gegeven, door de barmbar-tigheid die gij hebt genoten, dat Jesus, uw Zoon, onze Heer, ons^door uwe tusschenspraak , aan zijne zaligheid en glorie deelachtig make, gelijk Hij door ü onze krankheid en ellende heeft aangenomen. Amen.
Gebed voor tie afgestorvene leden van liet Broederscliay.
Barmhartige Vader van al uwe kinderen, die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zijn, ik bid U voor mijne broeders en zusters, die in het geloof aan uwe vaderlijke liefde ontslapen zijn, en nog niet de volle vruchten huns geloofs genieten. Ik weet, o God, dat al uwe daden wijsheid zijn, maar Gij zult toch ook mijne bede niet versmaden; ik mag bidden voor hen die in uwe liefde deze aarde verlaten hebben; Gij zijt nog hun Vader, zij zijn nog uwe kinderen; vrijgekocht door het bloed van uwen Zoon, bezielt hen
33
liet verlangen om zalig te worden. Ach, Vader, ik smeek U bij uwen naam van Vader, ontferm U over die lijdende zielen, iaat hare reiniging kortstondig zijn; vervul haar vurig verlangen naar uw aanschijn: dit bidden wij U om de verdiensten van J. C., uwen Zoon. Amen.
Smeekgebed tot de Allerlielligste Maagd Maria,
Voor haar beeld te Keve»aar.
Ik N., armste en onwaardigste mensch, en grootste zondaar, neem mijne toevlugt tot u, en met een kinderlijk en vast vertrouwen, buig ik mijne zondige knieën voor uw H. Beeld met een genegen harte en bedrukt gemoed, zuchtende, weenende en biddende, dat gij, o ver-hevenste, nogtans ootmoedige Vrouwe en me-delijdendste liefste Moeder, mij ellendigste en onwaardigste, op dit uur en oogenblik in mijne allergrootste benaauwdheid wilt verhooren; dat gij mij wilt wezen tot eene allerkrachtigste Verzoeneresse bij God den Vader, wiens aller-geliefdste Dochter gij zijt, tot de gewenschte voorspreekster bij God den Zoon, die u niets weigert, want gij zijt zijne welgevalligste Moequot;
3
34
der, en tot eene hulpverwerfster bij God den H. Geest, want gij zijt zijne waardigste Bruid.
Dat gij, o verhevenste, uit de hoogte des hemels, met een mecdoogend oog wilt aanschouwen, niet mijne zonden maar benaauwd-heid, niet mijne verdiende straffe, maar behoefte, niet mijne onwaardigheid, maar uiterste bedruktheid. Dat gij wilt behouden door uwe sterke hulp, die anders zou verloren gaan. Dat gij wilt ondersteunen, die anders moet vallen. Dat gij wilt vertroosten, die, van ieder verlaten, anders zoude wanhopen.
Ach, teederhartige Moeder! tot wie zal ik in deze mijne benaauwdheid komen dan tot u, gelijk een kind tot zijne moeder als het zijnen vader vergramd heeft.
Tot u, zeg ik, Moeder van Jesus, die de oorzaak onzer blijdschap, het behoud der kranken, de toevlugt der zondaren, troost der bedrukten, hoop der kleinmoedigen en bijstand der Christenen zijt.
O Allerheiligste Maagd! gij kunt mij helpen, gij wilt mij helpen, ja, ik durf het zeggen, gij zult mij helpen.
Gij kunt mij helpen; want gij zijt de ver-mogenclste bij God, en één zucht van uw maagdelijk hart voor den zondaar, is in staat hem te redden.
35
Gij wilt mij helpen; want gij zijt vol liefde tot de menschen, en vooral tot de zondaren.
Gij zult mij helpen; want wij zijn u aanbevolen.
Gij zult mij helpen; want daar gij de Moeder zijt van uwen lieven Zoon, die naar de menschheid onze Broeder is, zoo zijt gij ook mijne Moeder.
Gij zult mij helpen; want gij hebt meer
(anderen, aan mij in zonden gelijk, door uwe heilige voorspraak geholpen.anderen, aan mij in zonden gelijk, door uwe heilige voorspraak geholpen.
Gij hebt voor zondaars, die tot het laatst van hun leven God lasterden, berouw en leedwezen verkregen.
Gij hebt moordenaars gebragt tot bekeering, ja tot heiligheid; en gij hebt voor openbare l zondaressen een zuiver leven verworven.
Gij hebt ongelukkigen, die zich geheel aan satan hadden overgegeven, uit zijne klaauwen verlost.
Gij hebt voor wanhopenden vergiffenis, en eene vaste hoop van zaligheid verkregen.
Waarom zoudt gij mij alverworpenste dan ook niet helpen? Ik ben geschapen door denzelfden God, verlost door hetzelfde dierbaar bloed: gij zijt zoowel voorspreekster en moeder voor mij als voor anderen, gij zijt dezelfde nu, die gij waart te voren? Uwe liefde is gelijk.
36
uwe barmhartigheid is dezelfde, uw ijver om iemand te helpen is niet verminderd. Waarom zoudt gij mij dan niet bijstaan?
Gij neemt geene personen uit die u zouden I aanroepen; want iedereen, Hein, groot, rijk en arm, regtvaardigen en zondaars, mogen uwen bijstand vragen. Nooit is het te laat, want gij zijt altijd gereed. Altijd staan uwe armen open om zondaars te ontvangen. Zie dan, o Koninginne, allerreinste Maagd! hierop mijn vertrouwen stellende, zoo bid ik ootmoedig, hartelijk en standvastig om troost en hulp, bewaring, en verlossing, bijzonder van deze,... en deze mijne ellenden....
Ach allergenadigste! keer uw vriendelijk, gewenscht aanschijn niet van deze mijne on- i waardige gebeden, maar ik bid u, verhoor ze l ook zonder verdiensten. En laat mij niet opstaan zonder verhoord te zijn, noch van u weggaan zonder troost. Dat u daartoe bewegen aile blijdschappen, die uw maagdelijk hart gevoelde bij de Boodschap des Engels, 't bezoek van uwe Nicht Elisabeth, in de geboorte, opdragt en wedervinding van Jesus in den tempel. Heb toch medelijden met mijne tegen- ) woordige droefheid, door al de onuitsprekelijke weeën, tranen en verlatenheid, welke uwe tee-dere ziel gevoeld heeft in 't bitter lijden van
37
uwen lieven Zoon Jesus Christus, eeuwig gezegend. Verheug mijn nedergedrukt en benaauwd hart, met mij te verhooren door al uwe onuitsprekelijke vreugden, door al uwen goddelijken troost, door alle genaden, u ingestort van den hemel, door al de glorie, waarmede de Allerheiligste Drievuldigheid u heeft vereerd; door de glorierijke Verrijzenis, wonderbare Hemelvaart van uwen Zoon, door het troostelijk afdalen des H. Geestes, en uwe opvoering ten hemel met ziel en ligchaam, o verhevenste Koningin. Ik bid, ik roep, ik smeek tot u, o Maria. Ik verzoek met al mijn hart geholpen te worden door uwe krachtige voorspraak. Ik verzoek, door al hetgene uw teer gemoed kan of mag bewegen, door alle liefde van Jesus tot u en van u tot Hem; ik verzoek door alle gebeden van de Heiligen, door al den lof van de Engelen, door alle dienst, die u van de menschen wordt aangedaan, die ooit tot uwe eer geschied is, of geschieden zal. Ik verzoek en ik bid met een woord al hetgene u aangenaam is te hooren.
Dat gij mij, mistroostige, wilt troosten, en verkrijgen van uwen lieven Zoon, dat ik geholpen worde in mijnen nood. O Maria, ik laat niet af van te bidden, of gij zult mij helpen. Allerheiligste, allerwaardigste, aller-verhevenste, allerootmoedigste, allenneêdoo-
gendste en allerliefste! verhoor mij. Ik loof, ik groet en prijs u door den mond van al wie u prijzen kunnen. Ik wensch u om God alle grootmaking, verheffing, en alle gedienstigheid. Dat alle redelijke schepselen u kennen , beminnen en dienen als waarachtige eu eenige liefste Moeder van God den Allerhoogste. Ik verheug mij over al uwe, zoo geestelijke als ligchamelijke gaven, en het is mij van harte leed, dat iemand die of eenige andere, u toekomende waardigheid vermindert. Hierom, allerliefste! gij, die niet een Wees gegroet, tot u gestort, ougeloond laat: ik groet u duizend, duizend en duizendmaal; aan u alle goed en glorie toewenschende, die nog-tans alle goed bezit, en ik verzoek minnelijk van u verhoord te worden.
Waarom wilt gij langer vertoeven, allertoe-genegenste vorstin? Houden mijne zonden u tegen? O ze zijn mij van harte leed; ik veracht en verzaak ze met al mijn verstand en wil; heb ik n te voren traag gediend: zie, ik neem mij voor, u alle dagen te dienen, en iets te doen tot uwen lof.
Aanschouw dan mijn zuchtend hart en goede genegenheid, o Moeder van goeden wille. Zal uw teedcr, moederlijk hart gedoogen, dat ik ellendige ongetroost blijve, dat mijne ziel ver-
39
loren ga, die Jesus, uw lieve Zoon, zoo duur gekocht heeft? O neen, lieve Moeder! gij hebt meer liefde tot de menschen, dan de menschen kunnen denken.
Welaan dan, allerbarmhartigste! tot u blijf ik zuchten, ontferm u over mijne ellenden en over mij allerellendigste. Dat wensch ik en zal ik blijven wenschen, zoo menigmaal mijn adem ingehaald of uitgeblazen wordt, alle uren, alle oogenblikken, bij dagen en nachten.
Daarenboven, allervermogendste en mildste Koningin! wijl niemand van u te veel kan vragen: zoo verkrijg mij door uwe voorbede een levendig geloof, eene standvastige hoop en eene volmaakte liefde tot God, tot u, en alle menschen om God.
Verkrijg mij de gave van tranen, voortkomende uit de bron van dezelfde zuivere goddelijke liefde, om voortaan mijne en een anders zonden te beweenen, en alle zonde te vermijden. Verkrijg mij een volmaakt Christelijk leven overeenkomstig het onbevlekt leven van uwen lieven Zoon, en van u; verkrijg mij hulp, genade, bewaring en bescherming in al wat mij naar ziel en ligchaam op deze wereld overkomt. Verkrijg mij de deugd van volharding in alle goed tot het laatste van mijn leven.
Verkrijg mij een gelukzalig sterven in uwe
40
beschermende tegenwoordigheid; en alsdan bid ik u, zoo mijne verdiensten te kort komen, wil ze met de uwe aanvullen, mijne onwetende en vreemde zonden, kwade Biechten en Communiën ontschuldigen, mijne helsche vijanden afweren; opdat mijne arme ziel, aan mijn sterfelijk ligchaam ontgaande, in de handen moge komen van Hem, die haar heeft geschapen, en moge rusten in vrede, om u, o allerzoetste en minnelijkste Moeder! altijd te aanschouwen met uwen liefsten Zoon, van aanschijn tot aanschijn, in de gelukzalige eeuwigheid. Amen.
Dat geschiede, dat geschiede, o Maria!
Manier om D E IV H. IS O X i: \ li IS i .\ s gotlvntclitig te lezen.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Amen.
Ik geloof in God, den Vader almagtig, enz. Glorie zij den Vader, enz.
Onze Vader, die in de hemelen zijt, enz. Ik groet u, Dochter van God, den Vader. Wees gegroet, enz.
41
Ik groet u, Moeder van God, den Zoon. Wees gegroet, enz.
Ik groet u; Bruid van God, den H. Geest. Wees gegroet, enz.
Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den Heiligen Geest; gelijk het was in den beginne, en nu, en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
DE VIJE BLIJDE GEHEIMEN.
I. DE BOODSCHAP DES ENGELS.
OVERDENKING.
Maria wordt door den engel gegroet, die haar boodschapt, dat zij den Zoon Gods zal ontvangen; bedenk: hoe zuiver van zonden, hoe ootmoedig van harte, hoe vol van liefde zij was, daar God in haar is nedergedaald.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. De H. Drievuldigheid heeft toegestemd in de menschwording van Christus. Wees gegroet, enz.
3. Maria is tot Moeder van Christus verkozen. Wees gegroet, enz.
3. De Engel Gabriël brengt Maria de blijde boodschap. Wees gegroet, enz.
42
4. Maria is in de eeniglieid van haar gebed. Wees gegroet, enz.
5. De Engel zegt: „Wees gegroet, vol van genade; de Heer is met u!quot;
6. Maria was verbaasd toen zij den Engel hoorde. ^
7. De Engel zegt: „Vrees niet, Maria; | want gij zult door den Heiligen Geest en ontvangen.quot; cm
8. Maria zegt: „Zie de dienstmaagd des § Heeren, mij geschiede naar uw woord.quot; ^
9. Maria is van den Heiligen Geest over- S lommerd geworden.
10. „En het Woord is vleesch geworden en Het heeft onder ons gewoond.quot;
Glorie zij den Vader, enz.
GEBED.
O Moeder der goddelijke genade, verkrijg mij een zoo zuiver, zoo ootmoedig en godminnend hart, dat ik uwen Zoon Jesus, onzen Heer, in mij waardig ontvangen en altijd behouden moge. Amen.
II. HET BEZOEK VAN MARIA AAN HARE NICHT HP ELISABETH.
iH
OVERDENKING.
Maria bevrucht zijnde van den Zoon Gods,
43
bezoekt hare nicht Elisabeth; op de stem harer groetenis wordt het kindje Joannes in den moederschoot geheiligd; en van vreugde opspringende, belijdt het zijns Heeren tegenwoordigheid. Denk: hoe gij u altijd in de goddelijke tegenwoordigheid bevindt, en gij leeft alsof gij Hem niet kendet.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend; van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Yader, enz.
1. Maria gaat uit ootmoedigheid hare nicht Elisabeth bezoeken. Wees gegroet, enz.
3. Maria wordt bestierd van den Heiligen Geest.
3. Maria, met haast opstaande, gaat over het gebergte.
4. Maria werd met veel liefde door hare ^ nicht Elisabeth ontvangen. gquot;
5. De H. Joannes is gezuiverd, en van quot; blijdschap in den moederschoot opge- a9 sprongen. 3
6. Elisabeth zeide: „Gezegend is de vrucht «Tquot; uws ligchaams.quot; 2
7. Maria heeft in verrukking uitgeroepen; ^ „Mijne ziel maakt groot den Heer!quot;
8. Elisabeth zeide; „Welk geluk geschiedt mij, dat de Moeder des Heeren tot mij komt!quot;
44
9. Het huis van Zacharias is door de komst van Jesus en Maria gezegend. Wees gegroet , enz.
10. Maria heeft hare nicht drie maanden met veel liefde gediend. Wees gegroet, enz.
Glorie zij den Vader, enz.
GEBED.
Heilige Maagd en Moeder Gods, Maria, bezoek mij toch dikwijls met uwen Jesus, opdat mijne arme ziel gezuiverd worde van zonden en mijn geest zich verheuge in God, mijnen Zaligmaker. Amen.
III. DE GEBOOBTE VAN CHRISTUS.
OVERDENKING.
Maria baart, zonder smart of verlies liarer maagdelijke zuiverheid, den Zaligmaker dei-wereld, de blijdschap des aardrijks, de vreugde des hemels; windt Hem in doeken, en legt Hem in eene kribbe. Zie, God wordt in een stal geboren, omdat Hij geene plaats vindt in eene herberg, noch in de harten der menschen.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend : van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. Maria heeft gebaard en is maagd gebleven.
AVees gegroet, enz.
45
Maria heeft Jesus in een stal gebaard en in doeken gewonden. Wees gegroet, enz. Maria heeft Jesus met veel liefde en verwondering aanschouwd.
Maria heeft Jesus omhelsd en aan haar hart gedrukt.
Maria heeft Jesus als eene moeder gevoed. ^
Maria heeft Jesus in eene kribbe ge- o
CJ=.
CD
aQ
legd, die Josef daartoe had bereid. Jesus lag op hooi en stroo tusschen os en ezel.
8. De Engelen hebben gezongen: „Glorie zij God in den allerhoogste, en vrede op aarde den menschen van goeden wil!quot;
9. De herders zijn het Kind komen bezoeken.
10. De koningen zijn het Kind komen aanbidden en hebben hunne giften geofferd.
Glorie zij den Vader, enz.
mst |
2. |
ge- |
3. |
met | |
iz. |
4. 5. |
ia. |
6. |
iat | |
en en |
7. |
GEBED.
O Maria, verkrijg mij dat geluk, datJesus zijne intrede in mijn hart neme, en daarin ruste, opdat mijn hart zich in Hem verkwikke, die alléén de ware rust is. O liefste Jesus, mijn hart is bereid.
s
i
46
IV. DB OPDRAGT VAN CHRISTUS IN DEN TEMPEL.
OVERDENKING.
Maria draagt haren Zoon Jesus in den tempel op. De H. Simeon ontvangt Hem met blijdschap in zijne armen en omhelst Hem teeder. Verzoek: Hem ook met de armen uwer begeerte te mogen omhelzen.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend : van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader j enz.
1. Maria gaat om haar H. Kind te offeren. Wees gegroet, enz.
2. Jesus en Maria onderwerpen zich aan de Wet.
3. Maria gaat door moeijelijke wegen naar Jerusalem.
4. Maria heeft Jesus op hare armen ge- JS dragen. g
5. Maria al biddende vervolgt haren weg. era
D CD
6. Maria heeft Jesus in den tempel op- HS geofferd. §
7. Maria heeft Jesus met vijf sikkelen ^ herkocht. p
8. Anna was verblijd, dat hare voorzegging volbragt werd.
9. De oude Simeon heeft Jesus omhelsd en op zijne armen gedragen.
47
:l. 10. Simeon zeide: „Heer! nu laat Gij uwen dienaar gaan in vrede volgens uw woord.quot; Wees gegroet, enz.
den Glorie zij den Vader, enz.
met
GEBED.
em
aen Heilige Maagd Maria, gelief mij aan Jesus,
de gezegende vruclit uws ligchaams, aan te ge- bieden; maak Hem mij genadig, en laat mij niet sterven, zonder eerst mijnen Zaligmaker te zien, opdat ik Hem moge aanschouwen in en. de eeuwigheid. Amen.
V. DE VINDING VAN HEI VERLOKEN KIND JESUS.
OVERDENKING.
Maria en Josef zoeken het verloren Kind Jesus met groote droefheid en vinden Het in verrukking van blijdschap in het midden der leeraren. Denk: hoe dikwijls gij Jesus dooide zonden verloren hebt; maak een vast voornemen, u te verbeteren en Jesus uit geheel uw hart te zoeken.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend; van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. Maria heeft haar lief Kind verloren. Wees gegroet, enz.
48
'2. Maria heeft haren schat gemist. Wees gegroet, enz.
3. Maria heeft Hem overal gezocht.
4. Maria heeft Jesus langs alle wegen en straten gezocht.
5. Maria heeft Jesus na drie dagen ge- ^ vonden. g
6. Maria vindt Jesus in den tempel. ^
7. Jesus, twaalf jaren oud, hoort en ^ vraagt de leeraren. o
8. Maria zeide: „Zoon! waarom deedt ^ Gij ons aldus?quot; g
9. Jesus is met hen gegaan en was hun ^ onderdanig.
10. Maria bewaarde al deze woorden, welke Jesus tot haar sprak, in haar hart.
Glorie zij den Vader, enz.
GEBED.
O Maria, allergoedertierenste Moeder, verkrijg voor mijn hart eene ware droefheid, en voor mijne oogen tranen van rouw om het verlies te beweenen van mijnen Jesus, dien ik zoo dikwijls door de zonden verloren heb: gun mij Hem weder te vinden en altijd te behouden. Amen.
49
DE VIJF DROEVIGE GEHEIMEN.
I. DB BENAADWDHEID VAN CHHISTUS IN DEN HOF.
OVERDENKING.
Jesus, benaauwd tot den dood, valt neder op de aarde met zijn heilig aangezigt, en zweet druppelen bloeds. Stel u, o mensch! in het binnenste van dit benaauwd hart; zie, hoe het wordt geprangd, zoo door de aanstaande pijnen als door uwe zonden.
Zoo lief heeft God den mensch gehad, dat Hij zijnen eenigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem heeft geleverd tot den dood, ja, tot den dood des kruises.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. Jesus gaat naar den hof van Oliveten. Wees gegroet, enz.
2. Jesus valt plat ter aarde neder. ^
3. Jesus volhardt in het gebed. rT
4. Jesus is bedroefd tot den dood. y'
5. Jesus zweet water en bloed.
6. Jesus stelt zijnen wil in den wil van g zijnen hemelschen Vader. 5-
7. Jesus vermaant zijne leerlingen om te o waken en te bidden. ^
50
8. Jesus wordt van zijnen apostel door een kus geleverd. Wees gegroet, enz.
9. Jesus wordt van zijn bemind volk gevangen. Wees gegroet, enz.
10. Jesus wordt wreedelijk gebonden en gesleurd van den eenen regter tot den anderen. Wees gegroet, enz.
Zoo lief heeft God, enz. bladz. 49.
GEBED.
Vergeef, o Jesus, door uw bloedig zweet al onze zonden: zij zijn ons leed uit den grond onzes harten, omdat wij U daardoor hebben vergramd. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer.
11. DE GEESELING VAN CilKISTUS.
OVERDENKING.
Jesus, de Verlosser der wereld, aan eenen geeselpaal gebonden, wordt wreedelijk gegee-seld en ontvangt menigvuldige wonden. Denk, o zondaar! of het redelijk is, dat gij uwe kwade lusten nog zult zoeken in te volgen, daar de Zoon Gods om uwe zonden aldus met geeselen verscheurd wordt.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend : van nu af tot in eeuwigheid.
51
Onze Vader, enz.
1. Jesus wordt overgeleverd om gegeeseld te worden. Wees gegroet, enz.
2. Jesus wordt valschelijk beschuldigd.
3. Jesus' kleederen worden uitgerukt.
4. Jesus staat ter geeseling ontbloot. rö
5. Jesus wordt aan een paal gebonden. lt;5
6. Jesus wordt met zweepen geslagen. o;
7. Jesus wordt met roeden gegeeseld. ai
8. Jesus' vleesch wordt met scherpe haken g, verscheurd.
9. Jesus' bloed vloeit op de aarde. S 10. Jesus, ontbonden zijnde, kruipt naar
zijne kleederen.
Zoo lief heeft God, enz. bladz. 49.
een
an-
ge-an-
/eet
Dlld
ben erm
GEBED.
O minnelijke Jesus, blusch door dit vloei-jende bloed het blakende vuur onzer doodelijke nen wellusten. H. Maria, Moeder Gods, verkrijg §ee- voor ons bij uwen lieven Zoon, dat wij met nk, de banden zijner liefde gebonden zijnde, de uwe roede zijner tijdelijke kastijdingen gaarne voor jen, onze zonden mogen verdragen. Amen.
met
lii. DE DOOaXENKEOOXING VAK OHEISTUS. ge- OVERDENKING.
Jesus wordt gekroond met eene doornen
i
52
kroon, die met eene onverdragelijke pijn iti zijn gezegend hoofd gedrukt wordt. Zoo groot, o mensch! is uwe duivelsche hoovaardigheid, dat zij met zulke versmaadheid, door den Zoon Gods moet genezen worden.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. Jesus wordt verwezen om gekroond te
worden. Wees gegroet, enz. ■2. Zij hebben .Jesus eene doornen kroon bereid.
3. Zij hebben de doornen kroon in Jesus'
1. Jesus' hoofd wordt aan alle kanten g' doorwond. ^
5. Jesus' hoofd druipt van bloed. u|
6. Jesus' voorhoofd is met bloed bedekt. 3
i • • ^
7. Jesus oogen zijn met tranen overgoten.^
S. Jesus' gelaat vertrekt van pijn. 2
V). Jesus wordt met een purperen mantel ? bespot.
10. Jesus is wreedelijk mishandeld; „Zie den mensch.quot;
Zoc lief heeft God, enz. bladz. 49.
GEBED.
O Jesus, Koning mijner ziel, leer mij door
)'3
uw heilig voorbeeld de versmadingen verdragen, de ijdelheid verachten, en de hoovaardigheid verzaken. Heilige Maria, bid voor mij, opdat Jesus door de verdiensten zijner doornen kroon mij de kroon der eeuwige heerlijkheid gelieve te verleenen. Amen.
IV. DE KKUISDRAGING VAN CHBISTÜS.
OVERDENKING.
Jesus, dragende zijn kruis naar den Calvarieberg, ontmoet zijne gezegende Moeder. Denk: hoe Zij elkanders harten doorwondden met het zwaard van droefheid, voornamelijk toen Maria Hem zoo dikwijls zag bezwijken onder zijn kruis.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. Jesus wordt veroordeeld om gekruist te worden. Wees gegroet, enz.
2. Jesus heeft zijn kruis met liefde omhelsd. ^
3. Jesus heeft zijn kruis op zijne door- S wonde schouders gedragen. ws
4. Jesus bezwijkt onder het kruis om aS onze zonden. °
5. Jesus met zijn kruis beladen, ontmoet ^ zijne bedroefde Moeder. S
6. Jesus drukt zijn gezegend aangezigt in den doek. Wees gegroet, enz.
8. Niemand wil Jesus zijn kruis helpen cr dragen. a.3
9. Jesus valt aan den voet des bergs § , neder. quot;
10. Jesus beklimt voor ons den Calvarie- g berg.
Zoo lief heeft God, enz. bladz. 49.
GEBT5D.
O Maria, goedertierene Moeder, verwerf mij, dat ik mijn kruis gewillig drage, en altijd wandele in de bloedige voetstappen van Jesus Christus; opdat het leven en lijden mijns Zaligmakers in mij uitgedrukt en vertoond worde. Amen.
v. de kruisiging van chkistus.
OVERDENKING.
Jesus, van het hoofd tot de voeten doorwond, wordt aan het kruis genageld; en hangende tusschen twee moordenaars, sterft Hij den allerschandelijksten dood, om u het leven te geven.
55
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
i. Jesus wordt wreedelijk aan het kruis uifr-gerekt. Wees gegroet, enz.
3. Jesus' handen en voeten worden door-nageld.
3. Jesus wordt aan het kruis opgerigt en zijne wonden vloeijen van bloed.
4. Jesus bidt voor zijne vijanden.
5. Jesus belooft den moordenaar het pa- ^ radijs. B
6. Jesus beveelt den H. Joannes aan zijne oq Moeder.
7. Jesus, dorst hebbende, is met gal en edik gelaafd.
8. Jesus heeft uitgeroepen: „Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten ? quot;
9. Jesus zeide: „Het is volbragt!quot;
10. Jesus heeft zijnen geest gegeven en
zijn hart voor ons geopend.
as
r-i
O
Zoo lief heeft God, enz. bladz. 49.
GEBED.
O Jesus, ik bid U door al uwe smarten en door uwen bitteren dood, door uwe doornagelde handen, doorboorde voeten, doorstoken
56
zijde en door al uwe gezegende wonden, ontferm U mijner, en druk uw H. Lijden zoo diep in mijn liart, dat mij niets anders behage dan Gij, mijn Jesus, die voor mij gekruist zijt. Amen.
DE VIJF VERHEERLIJKTE GEHEIMEN.
I. DE VERRIJZENIS VAN CHKISTUS.
OVEUDENKING.
Jesus verrijst luisterrijk van den dood en vertoont zich terstond aan Maria; denk; met welk eene onuitsprekelijke blijdschap de Moeder overgoten is geweest, toen zij haren Zoon zegevierend verrezen zag, dien zij drie dagen te voren zoo schandelijk had zien sterven aan het kruis.
Dat de namen van Jesus cn Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. Jesus is den derden dag opgestaan. Wees gegroet, enz.
3. Jesus heeft den dood en de hel over-wonnen. g
3. Jesus troost en verlost de oudvaders.
4. Jesus is heerlijk verrezen.
5. Jesus verblijdt zijne H. Moeder.
05
O
OQ
57
Jesus vertoont zich als een hovenier aau Maria Magdalena. Wees gegroet, enz.
heeft hem gezegend.
De leerlingen van Etntnaus zeiden: „Waren onze harten niet van liefde a:, brandende, toen Hij tot ons sprak?quot; eg Jesus staat in het raidden zijner leer- g lingen en wenscht hun allen den vrede. ^ Jesus toont zijne verheerlijkte wonden 2 aan den H. Thomas. ^
Geloofd en gezegend zij Jesus Christus in het allerheiligste Sakrament des altaars, en deszelfs voorstander de H. Vader Dominicus met zooveel lofzangen en eer als hij waardig is.
GEBED.
O Maria, allergelukkigste Moeder, ik bid u door de blijdschap, die uw moederlijk hart gevoeld heeft, toen gij uwen beminden, van den dood verrezen Zoon aanschouwdet, verkrijg mij, dat mijne ziel met Hem geestelijker wijze verrijze tot het leven der genade, en nooit den dood der zonde meer sterve. Amen.
II. DE HEMELVAAET VAN CIIRISÏÜS.
OVERDENKING.
nt- |
6. |
500 | |
ige |
7. |
list | |
8. |
10
Jesus, vergezeld van vele zalige zielen, klimt
ro
58
zegevierend ten hemel. Denk: hoe Maria Hem van ganscher harte en met zoete tranen is gevolgd.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. De heerlijke hemelvaart van Jesus. Wees gegroet, enz.
2. Jesus scheidt van zijne lieve vrienden.
3. Maria omhelst haren lieven Zoon.
4. Magdalena werpt zich aan de voeten van Jesus.
5. Jesus klimt op door zijne eigene magt. S
6. De leerlingen hebben Jesus aanschouwd os en Hij heeft hen allen gezegend. a3
7. Jesus heeft voor ons den hemel geopend, g,
8. Jesus zit aan de regterhand zijns he-melschen Vaders. g
9. Jesus toont zijne Heilige Wonden voor ons aan zijnen hemelschen Vader.
10. Jesus is onze Middelaar in den hemel.
Geloofd en gezegend, enz. bladz. 57.
GEBED.
Verwerf mij, o goedertierene Moeder en Maagd Maria, dat ik uwen Zoon Jesus Christus, die in zegepraal ten hemel is opgeklommen, van ganscher harte moge navolgen, en
59
met eene dorstige ziel onophoudelijk en brandend naar Hem verlange. Amen.
III. DE ZENDING VAN DEN H. GEEST.
OVERDENKING.
Jesus, zittend aan de regterhand zijns Vaders , zendt den H. Geest over zijne Apostelen, die te zamen met Maria volharden in het gebed. Denk: met wat een zoeten brand van liefde de harten vervuld waren, toen dat goddelijke vuur daarin nederdaalde; bid, dat het aldus ook op u moge nederdalen.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Yader, enz.
1. Jesus heeft zijnen H. Geest beloofd. Wees gegroet, enz.
2. Jesus heeft den Trooster gezonden.
3. Jesus heeft het vuur op de wereld ^ gezonden.
4. De H. Geest heeft de harten met 01 liefde ontstoken. ^
5. De H. Geest heeft de verstanden 5 verlicht.
6. De H. Geest heeft de harten versterkt, o
7. De H. Geest heeft verscheidene talen doen speken.
60
8. De H. Geest heeft zijne gaven medegedeeld. Wees gegroet, enz.
9. Kom, H. Geest! bezoek de harten uwer geloovigen. Wees gegroet, enz.
10. Kom, H. Geest! ontsteek in ons het vuur uwer liefde. Wees gegroet, enz.
Geloofd en gezegend, enz. bladz. 57.
GEBED.
Kom nu ook, H. Geest, vervul mijn hart en ontsteek in mij het vuur uwer liefde, opdat ik U zaliglijk kenne, vuriglijk beminne en behagelijk diene. H. Maria, verkrijg mij deze genade. Amen.
IV. DB OPNEMING VAN MARIA TEN HEMEL.
OVERDENKING.
Maria, rustende op haren Welbeminde, wordt in heerlijkheid opgevoerd ten hemel en verheven boven alle koren der Engelen. Yer-blijd u, omdat gij nu in den hemel niet alleen Jesus hebt, die aan zijnen Vader zijne wonden toont, maar ook Maria, die voor u bij haren Zoon spreekt.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend; van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Yader, enz.
61
1. Maria is opgenomen ten hemel. Wee.® gegroet, enz.
2. De hemelsche Vader ontvangt zijne beminde Dochter.
3. Jesus verwelkomt zijne lieve Moeder. ^
4. De H. Geest omhelst zijne lieve Bruid, g1
5. De Serafijnen groeten Maria.
6. De Engelen dienen Maria. quot;p
7. Geheel de hemel is verblijd door Maria. 3
8. Maria zit bij haren lieven Zoon.
9. Maria is onze Voorspreekster in den » hemel.
10. Maria is onze Moeder en Middelares bij haren Zoon.
Geloofd en gezegend, enz. bladz. 57.
GEBED.
O Maria, Moeder der barmhartigheid, wij roepen tot u, zuchtende en weenende, in dit dal van tranen. Welaan dan, onze Voorspreekster! keer uwe barmhartige oogen tot ons, en bid voor ons bij God, uwen Zoon, opdat wij hier van Hem vergiffenis onzer zonden verwerven, en hierna het eeuwige leven. Amen.
V. BE KROONING VAX MARIA.
OVERDENKING.
Maria wordt door de H. Drievuldigheid als
62
Koningin des Hemels gekroond. Denk: met welk eene verheerlijking en blijdschap der zaligen deze krooning is geschied; tracht ook deze nieuwgekroonde Koningin met iets te vereeren, en schenk haar te dien einde het Rozenhoedje, dat gij leest.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Yader, enz.
1. Maria is met heerlijkheid in den hemel gekroond. Wees gegroet, enz.
2. Maria is gekroond door hare serafijn-sche liefde.
3. Maria is gekroond door hare engelachtige zuiverheid.
4. Maria is gekroond door hare groote ^ ootmoedigheid. g'
5. Maria is gekroond door hare volmaakte gehoorzaamheid;
6. Maria is gekroond door hare heilige S voorzigtigheid. .f
7. Maria is gekroond door hare groote 2 verduldigheid. f5
8. Maria is gekroond door hare ijverige dankbaarheid.
9. Maria is gekroond door hare volharding in alle .deugden.
63
10. Maria is gekroond boven alle Engelen en Heiligen in den hemel, gelijk der Moeder van God toekomt. Wees gegroet, enz.
Geloofd en gezegend, enz. bladz. 57.
GEBED.
Ik offer u, allerzuiverste en roemwaardigste Moeder Gods, Maria, in vereeniging met al uwe deugden, verdiensten en volmaaktheden, deze geestelijke kroon van gebeden en groete-nissen; gewaardig u, haar te ontvangen, met al de lofzangen, die op aarde en in den hemel gedaan worden; verkrijg mij en allen, voor wie ik gehouden ben te bidden, van uwen lieven Zoon de genade om wel te leven en zalig te sterven. Amen.
Een Onze Vader, tot dankbaarheid, dat God ons de genade gegeven heeft, den Rozenkrans te lezen. Onze Vader, enz.
Een Wees gegroet, dat Maria ons verstand wille opdragen aan den hemelschen Vader, opdat wij in eeuwigheid zijne barmhartigheid mogen gedenken. Wees gegroet, enz.
Een Wees gegroet, dat Maria ons geheugen wille opofferen aan haren Zoon, opdat wij gedurig zijn heilig leven eu bitter lijden indachtig mogen zijn. Wees gegroet, enz.
Een Wees gegroet, dat Maria onzen wil
64
gelieve toe te eigenen aan den H. Geest, opdat hij gedurig in ons van liefde brande. Wees gegroet, enz.
Wij zullen het Geloof bidden, opdat ons gebed aan God aangenaam zij, dat het strekken moge ter zijner verheerlijking, tot welstand der H. Kerk, tot bekeering der zondaren en der afgevallene Christenen en tot welstand der gemeente. Ik geloof in God, den Vader, enz.
De almogendheid des Vaders beware ons, de wijsheid des Zoons onderwijze ons, en de liefde des H. Geestes ontsteke ons.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes. Amen.
65
VENI CEEATOE SPIEITÜS.
1. Kom, Schepper, Heil'ge Geest! bezoek
De zielen die Ge U riept;
Vervul met hemelsche gena De harten die Gij schiept.
2. Dien men als Trooster, als de Gaaf
Des Allerhoogsten roemt; En Levensbron, en Liefde, Vuur, Des geestes zalving noemt.
3. Gij, die met zevenvoude gaaf
Des Vaders vinger blijkt;
En als zijn trouw beloftewoord
Den mond met spraak verrijkt.
4. Ontsteek de zinnen door uw licht;
Stort liefde in 't harte neer; En naar de krankten van ons vleesch. Versterk ons altoos meer.
5
66
5. Verdrijf den vijand ver van ons, Voer dra den vrede ons aan; Dat wij, aldus door U geleid, Al wat ons schaadt ontgaan.
C. Geef, dat een elk den Vader kenn'. Met ons den Zoon belijd', En wij in U, als Beider Geest, Gelooven t' allen tijd.
7. Zij God den Vader lof en eer, En zijn verrezen Zoon;
Zij lof en eer den Trooster ook Door eeuw aan eeuw geboon.
Wijze: Nato Deo.
. Wie naar 't heilig altaar op komt treden, Zie daar vóór zich bij zijn smeekgebeden 't Kruis, den Berg, waar Jesus heeft geleden. En den doodkamp voor ons heil volstreden. Laat oi)s ingetogen.
Broeders! naar deez' Kruisberg gaan,
67
Daar onze oogen Zielsbewogen Op het godlijk offer slaan.
2. Schoon onbloedig, niet bij hoorbaar klagen. Als aan 't kruis in Jesus' lijdensdagen,
Toch door d' eigen Zoon van Gods behagen Wordt hier 't offer voor ons opgedragen.
Laat ons, enz.
'3. Hier op 't altaar wordt den Heer van 't leven Eindelooze hulde en dank gegeven;
Hier voldaan voor 't kwaad, door ons misdreven. Dat wij stervend niet voor 't oordeel beven. Laat ons, enz.
4. Hier ook is het, dat we om Jesus' wonden. Om zijn dood, dien telkens wij verkonden. Onverdiend zoovéél genaden vonden;
Ach! nog heeft zijn liefde ons niet verslonden. Laat ons, enz.
5. Dat we aanbidden, danken duizendmalen, Dat we ons zoen- en smeekgebed herhalen! Hier komt Jesus uit zijn gloriezalen.
Ons ten heil op 't altaar nederdalen.
Laat ons, enz.
62
Koningin des Hemels gekroond. Deuk: met welk eene verheerlijking en blijdschap der zaligen deze krooning is geschied; tracht ook deze nieuwgekroonde Koningin met iets te vereeren, en schenk haar te dien einde het Kozenhoedje, dat gij leest.
Dat de namen van Jesus en Maria zijn gezegend: van nu af tot in eeuwigheid.
Onze Vader, enz.
1. Maria is met heerlijkheid in den hemel gekroond. Wees gegroet, enz.
2. Maria is gekroond door hare serafijn-sche liefde.
3. Maria is gekroond door hare engelachtige zuiverheid.
4. Maria is gekroond door hare groote ^ ootmoedigheid. %
5. Maria is gekroond door hare volmaakte
. . . .
6. Maria is gekroond door hare heilige o
voorzigtigheid.
7. Maria is gekroond door hare groote a verduldigheid. P1
8. Maria is gekroond door hare ijverige dankbaarheid.
9. Maria is gekroond door hare volharding in alle .deugden.
63
10. Maria is gekroond boven alle Engelen en Heiligen in den hemel, gelijk der Moeder van God toekomt. Wees gegroet, enz.
Geloofd en gezegend, enz. bladz. 57.
GEBED.
Ik offer u, allerzuiverste en roemwaardigste Moeder Gods, Maria, in vereeniging met al uwe deugden, verdiensten en volmaaktheden, deze geestelijke kroon van gebeden en groete-nissen; gewaardig u, haar te ontvangen, met al de lofzangen, die op aarde en in den hemel gedaan worden; verkrijg mij en allen, voor wie ik gehouden ben te bidden, van uwen lieven Zoon de genade om wel te leven en zalig te sterven. Amen.
Een Onze Vader, tot dankbaarheid, dat God ons de genade gegeven heeft, den Rozenkrans te lezen. Onze Vader, enz.
Een Wees yegroet, dat Maria ons verstand wille opdragen aan den hemelschen Yader, opdat wij in eeuwigheid zijne barmhartigheid mogen gedenken. Wees gegroet, enz.
Een Wees yegroet, dat Maria ons geheugen wille opofferen aan haren Zoon, opdat wij gedurig zijn heilig leven en bitter lijden indachtig mogen zijn. Wees gegroet, enz.
Een Wees gegroet, dat Maria onzen wil
64
gelieve toe te eigenen aan den H. Geest, opdat hij gedurig in ons van liefde brande. Wees gegroet, enz.
Wij zullen het Geloof bidden, opdat ons gebed aan God aangenaam zij, dat het strekken moge ter zijner verheerlijking, tot welstand der H. Kerk, tot bekeeriug der zondaren en dei-afgevallene Christenen en tot welstand der gemeente. Ik geloof in God, den Vader, enz.
De almogendheid des Vaders beware ons, de wijsheid des Zoons onderwijze ons, en de liefde des H. Geestes ontsteke ons.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes. Amen.
3.
65
VENI CREATOB SPIRITUS.
1. Kom, Schepper, Heil'ge Geest! bezoek
De zielen die Ge U riept;
Vervul met liemelsche gena
De harten die Gij scLiept.
2. Dien men als Trooster, als de Gaaf
Des Allerhoogsten roemt; En Levensbron, en Liefde, Vuur, Des geestes zalving noemt.
3. Gij, die met zevenvoude gaaf
Des Vaders vinger blijkt;
En als zijn trouw beloftewoord
Den mond met spraak verrijkt.
4. Ontsteek de zinnen door u\v licht;
Stort liefde in 't harte neer; En naar de krankten van ons vleesch, Versterk ons altoos meer.
5
66
5. Verdrijf den vijand ver van ons.
Voer dra den vrede ons aan; Dat wij, aldus door U geleid,
Al wat ons schaadt ontgaan.
6. Geef, dat een elk den Vader kenn'.
Met ons den Zoon belijd'.
En wij in U, als Beider Geest, Gelooven t' allen tijd.
7. Zij God den Vader lof en eer,
En zijn verrezen Zoon;
Zij lof en eer den Trooster ook Door eeuw aan eeuw gehoon.
quot;Wijze: Nato Deo.
1. Wie naar 't heilig altaar op komt treden. Zie daar vóór zich bij zijn smeekgebeden 't Kruis, den Berg, waar Jesus heeft geleden, En den doodkamp voor ons heil volstreden. Laat ons ingetogen,
Broeders! naar deez' Kruisberg gaan,
67
Daar onze oogen Zielsbcwogen Op het godlijk offer slaan.
2. Schoon onbloedig, niet bij hoorbaar klagen, Als aan 't kruis in Jesus' lijdensdagen,
Toch door d' eigen Zoon van Gods behagen Wordt hier 't offer voor ons opgedragen.
Laat ons, enz.
3. Hier op 't altaar wordt den Heer van 't leven Eindelooze hulde en dank gegeven;
Hier voldaan voor 't kwaad, door ons misdreven, Dat wij stervend niet voor 't oordeel beven. Laat ons, enz.
4. Hier ook is het, dat we om Jesus' wonden. Om zijn dood, dien telkens wij verkonden. Onverdiend zoovéél genaden vonden;
Ach! nog heeft zijn liefde ons niet verslonden. Laat ons, enz.
ö. Dat we aanbidden, danken duizendmalen, Dat we ons zoen- en smeekgebed herhalen ! Hier komt Jesus uit zijn gloriezalen.
Ons ten heil op 't altaar nederdalen.
Laat ons, enz,
exgt;^«3
68
Wijze: Creator alme aiderum, en vele andere kerkzangen.
1. Zoo is dan 't offer van het Kruis Hier weer gebragt in 's Heeren huis; Het Lam, dat op Calvarie stierf.
Ons 't leven door zijn dood verwierf.
■Z. 't Was Jesus, onze Middelaar,
Die, offer zelf en offeraar,
Zich onder schijn van wijn en brood Voor ons den eeuw'gen Vader bood.
■i. Hij bragt aan 's levens Opperheer In onzen naam oneindige eer.
Den dank aan aller gaven Bron,
Zooals geen schepsel brengen kon.
4. Hij vroeg aan God, door ons vergramd, Op ons te regt in toorn ontvlamd. Vergeving door zijn offerbloed.
En heeft ons, zondaars, weer behoed.
5, Hij bad met onze broederschaar,
Hier neergeknield voor zijn altaar,
69
Bij zijn verzoenden Vader meê. En vroeg verhooring onzer beê.
6. O godlijk Lam! voor ons geslagt, U dan zij onze dank gebragt; Wij smeeken door uw dierbaar bloed, Dat Ge ons voor alle kwaad behoedt.
Na de H. Communie.
Wjjïe: Dat Jesus lev'!
1. Aan Jesus eer!
Zoo stijge ons dankbaar smeeken^ Aan Jesus eer! door aarde en hemelheer! O zoete naam, dien ik nimmer kan spreken, Of 'k voel te feller in liefde me ontsteken, Aan Jesus eer! {his.)
2. Aan Jesus eer!
Is 't lied der Christen scharen. Aan Jesus eer! Hem, onzen God en Heer,
70
Die al wie trouw om Hem henen vergaren. Trouw in den strijd voor zijn naam zal bewaren. Aan Jesus eer! {bis.)
;i. Aan Jesus eer!
Mag ook de zondaar zuchten.
En tot zijn Heer ga Hij rouwmoedig weêr; Geen boet'ling, neen! heeft zijn wrake te duchten, Hij heeft alleen in zijne armen te vlugten, Aan Jesus eer! {iis.)
4. Aan Jesus eer!
Is 't lied van 't zielsvertrouwen,
Aan Jesus eer! zoo roepen we immer weêr; Hoe langer toch wij zijn wonden beschouwen, Hoe méér ons ook onze zonden berouwen. Aan Jesus eer! {èis.)
5. Aan Jesus eer!
Is 't lied der hemelzalen.
En 't Eng'lenkoor valt diep aanbiddend neer; Dat moet heel de aard' met haar tongen en talen. Dat al wat is door alle eeuwen herhalen. Aan Jesus eer! {6is.)
6. Aan Jesus eer!
Nog eens het aangeheven!
Aan Jesus eer! en immer, immer meer!
71
Aan Hem alléén zij van nu af ons leven! Aan hem gehéél ons ten offer gegeven!
Aan Jesus eer! (dis.)
7. Aan Jesus eer!
Zoo blijve ons danklied stroomen, Aan Jesus eer! voor eeuwig onzen Heer! Hij zélf, Hij zélf is nu in ons gekomen, Hij zélf heeft ons tot de zijnen genomen: Aan Jesus eer! {bis.)
72
Ter eere van den Zoeten STaam Jesus.
quot;Wyzc: Nato Deo.
1. Jesus' Naam, vóór de eeuwen uitverkoren. Door den Engel reeds genoemd te voren, Jesus' Naam klinkt wonderzoet in de ooren: 't Eeuwig heil is ons er door beschoren.
Heilig, driewerf heilig!
Zingen aarde en hemel zaam, En herhalen Duizendmalen:
Heilig, heilig, Jesus' Naam!
2. Naam van Jesus! nooit genoeg te prijzen, 't Is in u, dat aller beê moet rijzen;
't Is aan u, de hoop van jeugd en grijzen. Dat we eenparig eer en dank bewijzen. Heilig, enz.
3. Jesus! onze Jesus wilt Gij wezen,
En uw Naam wordt niet alom geprezen, Is van zondaars, die uw magt niet vreezen, Ach, ontheiligd tot U opgerezen!
Heilig, enz.
4. Zoete Naam! mijn toevlugt in dit leven; Waar ons alle heil in is gegeven.
73
Waar de magten van cle hel voor beven; Als ik sterf, blijf op mijn lippen zweven. Heilig, enz.
Wyzö; Lieve Moeder van den Heerl en vele melodiën.
1. Hart van mijn gekruisten Heer! Beeld en bron der hoogste liefde,
Hart van Jesus! toen een speer U nog in den dood doorgriefde, Boodt gij water ons en bloed. Tot een dubb'len levensvloed.
2. Zaal'gend Hart van d' Offeraar! Heilfontein van liefde en leven.
Nog blijft ge altijd op 't altaar U voor ons ten offer geven,
Zijt Ge ons. Heer! op wond're wijs Daar ten zoen en zielespijs.
3. Teeder Hart! voor ons doorwond, Breid nw stroomen van genade
Wijder uit met eiken stond.
Dat er alle ziel in bade,
74
Godlijk Hart! dat eind'loos mint. En zoo weinig liefde vindt.
4. Geef het, Jesus! nu nog meer: Wij zijn immers u te nader,
Min'lijk Hart van onzen Heer! Sinds ons aller dierb're Vader, Die zich reeds bij u verblijdt. Ons aan u heeft toegewijd.
5. Wij dan, hoe de vijand woedt, Wij dan blijven op u hopen,
Godlijk Hart! oneindig goed.
Altijd voor ons, zondaars, open.
Beeld en bron der eeuw'ge min! Zegen ons en ons Gezin.
S»4amp;«3
Wyze: O vijf werelds klare lichtenl
Zing, mijn ziel! het vijftal wonden, Die uw God draagt voor uw zonden. Eens aan 't kruis bebloed, gehoond, Thans met heerlijkheid gekroond, t Heer! ontferm U onzer.
75
O Maria, Koninginne!
Moeder Gods en Kruisheldinne!
Gij, die, met uw Zoon gewond. Onder 't bloedig kruishout stondt, Bid voor ons, Maria!
1. Wees gegroet dan, vijftal bronnen!
Waar het bloed kwam. uitgeroimen,
Dat eens 's werelds heil beslist En haar schuld heeft uitgewischt.(tZfeer !)
2. 'k Wil in 't stof mij nederbuigen Voor die wonden die mij tuigen,
Hoe in 't kruisgeheimenis Ach! een God mijn oifer is.
3. O ik zie het, hoe Ge uwe armen Tot mij uitbreidt in erbarmen,
Dat ik, zondaar, vol van rouw, Jesus! tot U vlugten zou.
4. 'k Zie uw handen openscheuren.
Heel het wigt uws ligchaams beuren,
Opgezwollen, uitgerekt,...
Mij, ja mij nog toegestrekt!
76
5. 't Is, o 't is, opdat uw zegen Uit die bronnen nederregen'.
En we ons wasschen in den vloed Van uw alverzoenend bloed.
6. God zijt Gij!... en 't zijn uw handen, Die de onmeetb're lieem'len spanden,
't Spoor beschreven, dat nog de aard' Met haar zonnenheir bewaart.
7. En gij, zondaar! dorst het wagen, Naag'len door dat vleesch te jagen.
Dat van pijnen krimpt en rilt.
En uw hand heeft niet getrild?...
8. Wil toch om de zonden treuren.
Die u hand en ziel besmeuren,
't Vleesch verscheuren van uw God: Tot hoe lang met Hém gespot?...
9. Lof zij God in drie Personen,
Lof zij Hem wien doornen kroonen, Die het vijftal Wonden draagt, Lof zijn Moeder, altijd Maagd!
10. Goede Jesus! laat mij groeten Uw zoo diep doorboorde voeten,
77
Ach, hoe zwollen zij niet op
Van den wreeden hamerklop! (f Heer!)
11. Als de hand TJ niet kon dragen,
Moest de voet uw ligchaam schragen,
Ach hoe vlijmend was dan 't wee, Dat uw scheurend vleesch doorsnee.
12. O dat ik met Magdelene,
Jesus! aan uw voeten weene,
Laat de tranen van mijn hart Balsem drupp'len in uw smart.
13. 'k Zou mijn lippen in verrukken Mét haar op uw wonden drukken.
Kon ik slechts, mijn God en Heer! 'k Zou ze kussen keer op keer.
14. Dierb're voeten! die nooit moede Achter 't zwervend schaapje spoedde,
En niet rustte, hoe gewond.
Tot ge 't schaapje wedervondt.
15. En gij, zondaar! dorst het wagen, Naag'len door dat vleesch te jagen.
Dat van pijnen krimpt en rilt, En uw hand heeft niet getrild?...
16. Ach, wil in u zeiven treden,
Hoe gij zondigt met uw schreden.
78
Zie nog eens die wond, dat bloed. Val, o val uw' God te voet.
17. Lof zij God in drie Personen,
Lof zij Hem wien doornen kroonen. Die het vijftal Wonden draagt, Lof zijn Moeder, altijd Maagd!
III.
18. Wees gegroet, doorstoken borste! Hartewond, waar ik naar dorste.
Gij, o teed're Pelikaan!
Biedt uw bloed ter laving aan. (f Heer!)
19. Open zij'! voor mij doorstooten.
Waaruit bloed en water vloten,
'k Ving reeds zoeten drop bij drop Uit uw heil'ge bronwel op.
20. 'k Liet soms over de open lippen ü' ademtogt niet henen glippen,
't Was, als ik dan stille zweeg. Of een zucht uw hart ontsteeg;
21. 't Was, of bij 't eerbiedig luist'ren, Ik een stemme hoorde fluist'ren.
Naamloos zoet dan vraagde zij;
Kind, mijn kind! bemint gij Mij?
79
22. En gij, zondaar! dorst het wagen, In die zijde een speer te jagen,
't Harte door, dat ciet meer leeft: En uw hand heeft niet gebeefd?...
23. Ach, doorwond uw hart van binnen, Om alleen uw God te minnen.
Dat het Hem ten offerand Van ondoof b're liefde brand'.
24. Lof zij God in drie Personen,
Lof zij Hem wien doornen kroonen, Die het vijftal Wonden draagt. Lof zijn Moeder, altijd Maagd!
25. Mogt ik dieper nog doorgronden 't Eindloos lijden al dier wonden,
Maatloos als uw boezempijn,
Jesus! moest mijn liefde zijn. (f Heer!)
20. 'k Heb gezegd: „'k Wil nu beginnen,quot; Met mijn' Heer en God te minnen; 'k Draag met eiken aderklop Hand en voet en hart U opj
27. Dat ik U alleen behage,
Uwe wonden met U drage.
80
Immer om mijn zonden treur'. Nimmer weer mijn ziel besmeur'.
28. Goede Jesus! door uw wonden, Zuiver mij van al mijn zonden.
Handen, voeten, open zij'!
Vijftal bronnen! heiligt mij;
29. Dat ik met mijn Jesus strijde. Dat ik om zijn liefde lijde.
Handen, voeten, open zij'!
Vijftal stemmen! spreekt voor mij.
30. Laat mij stervend u nog groeten, Dierb're handen, dierb're voeten!
Jesus! dan mijn veegen mond Klemmen op uw hartewond.
31. Lof zij God in drie Personen,
Lof zij Hem wien doornen kroonen. Die het vijftal Wonden draagt. Lof zijn Moeder, altijd Maagd!
32. Lieve Jesus! wil gedoogen.
Dat ik nu mijn bevende oogeu.
81
Waar Gij heerscht in de opperste eer, Naar uw sclntt'rend ligcliaam keer'.
(t Heer!)
33. 'k Zie geen strijden, 'k zie geen lijden, Maar verwinnen, zielsverblijden,
Vijfmaal springt een stralenvloed, Die Gods heem'len juichen doet.
3-i. O die wonden drupten zegen.
Toen Gij uit uw graf gestegen. En verwinnaar van den dood,
't Oog aan 't ongeloof ontsloot.
35. Ach in twijfeling verloren,
Moge ik als uw leerling hooren:
„Breng uw vingeren hier bij, „Leg uw hand in mijne zij'.quot;
36. 'k Zal als Thomas nederbuigen.
Luide van uw G odheid tuigen:
'k Stort mij aan uw voeten neer, 'k Eoep als hij: „Mijn God, mijn Heer!quot;
37. Hier straalt eind'loos alvermogen In mijn overschitterde oogen,
Goddelijk geheimenis:
Dat in wonden 't leven is!
6
82
3S. 't Leven uit u heengevloten,...
't Leven uit u voortgesproten,...
Heil'ge wonden! 'k lioor uw taal: 't Sterven is de zegepraal!
39. Lof zij God in drie Personen,
Lof zij Hem wien doornen kroonen. Die liet vijftal Wonden draagt. Lof zijn Moeder, altijd Maagd!
II.
40. Dierb're Wonden! 'k zal niet vreezen, Wat op aard' mijn deel moog wezen:
Krankte, smarte, wonde of pijn. Moet niet gij mijn glorie zijn? (f Heer!)
41. Wordt mijn ligchaam ook doorstoken, 't Stervend harte mij gebroken,
Daal ik, Heer! met U in 't graf: 'k Schud dan de aardsclie boeijen af.
42. In uw wonden is genezen.
Uit den dood zijt Ge opgerezen. Wonden zijn de levensbron,
't Graf gaat vóór de gloriezon.
43. Waarom, Heer! ik mag 't U vragen. De aardsche Avonden nog gedragen,
83
jNu Gij in uw rijksgebied Eeeds de Koningskroon geniet?...
O ze zijn ten glorieteeken,
Dat ze ons van uw zege spreken Over zonde, hel en dood.
Die den hemel ons ontsloot.
Blijft dan, wonden ! zegepralen,
Schiet dan uit in gloriestralen,
Laat ons voor Gods aangezigt Juichen in uw zaal'gend licht.
AA'ant ook zij die hier verwinnen,
Varen ze eens uw hemel binnen. Danken 't eeuwig heilgenot Aan de wonden van hun God.
Lof zij God in drie Personen,
Lof zij Hem wien doornen kroonen. Die het vijftal Wonden draagt. Lof zijn Moeder, altijd Maagd!
III.
M aarom, Heer! ik mau' 't U vragen, De aardsche wonden nog gedragen, Nu Gij in uw rijksgebied Seeds de gloriekroon geniet?... (f Heer!)
84-
't Is opdat de zaal'ge kringen 's Heeren zegepraal bezingen,
Baden in dien purp'ren vloed. Die hen eeuwig juichen doet; —
't Is, opdat de godgetrouwen Op zijn glorie blijven schouwen. Dat soms in hun droeve ziel 't Sterkend licht der heem'len viel;
Maar ook, die hun' God doorwondden, Hem herkruisten door hun zonden, Die liet godlijk offerbloed Spottend traden met den voet; —
Zij, de geesten die er vielen,
En de duizend duizend zielen,
Langs de breede zondebaan In den hellenacht gegaan; -
Zij ook zullen zaamvergaren,
Om die wonden aan te staren.
Maar ten vloek!... als vlammend licht Slaat om 't hooploos aangezigt!...
Lof zij God in drie Personen,
Lof zij Hem wien doornen kroonen. Die het vijftal quot;Wonden draagt. Lof xijn Moeder, altijd Maagd!
85
IV.
55. Strenge Eegter! als uw wonden 't Hellevonnis meêverkonden:
„Weg, vervloekten! weg van Mij!quot; Als zij zinken aan uw zij'; [Heer!)
56. Als uw goddelijke luister
Heel den nacht van 's afgronds duister. Uw gehoond zich wrekend bloed Al hun boosheid peilen doet:
57. God van eindeloos erbarmen! Ach, ontvang ons in uwe armen.
Om uw wonden dan, o Heer! Zie genadig op ons neêr.
5 8. Laat nog eenmaal mij u groeten, Dierb're handen, dierb're voeten!
Open wond van Jesus zij'!
Heiligt, heiligt, heiligt mij!
59. Lof zij God in drie Personen,
Lof zij Hem wien doornen kroonen. Die het vijftal Wonden draagt. Lof zijn Moeder, altijd maagd! Heer! ontferm U onzer.
86
60. O Maria, Koninginne!
Moeder Gods en Kruisheldiime!
Gij, die, met uw Zoon gewond. Onder 't bloedig kruishout stondt, Bid voor ons, Maria!
GEBED.
Verleen ons. Heer Jesus Christus, nu en in! het uur van onzen dood, dat bij U in genade verhoord worde Maria, uwe Moeder, wier allerheiligste ziel met het zwaard van droefheid doorstoken is; Gij die leeft en heerscht met den Vader en den H. Geest, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
VKXILLA BKG1S.
Wijze: Vexilla Regis, of Creator alme siderum, en andere kerkzangen.
Des Konings rijksbanier treedt voort. Het heilgeheim van 't kruis ontgloort. Waaraan het leven ging ter dood. En door den dood ons 't leven bood.
:. Het heeft, door 't staal der lans gewond. Om ons van alle smet der zond'
87
Te wasschen in dien milden vloed, Gestroomd van water ea van bloed.
Vervuld is 't, wat in 't trouwe lied Ons David toezong in 't verschiet,
Waar hij aan alle volken leert;
„Van 't Hout is 't, dat de Heer regeert!quot;
O schoone boom! die glansrijk straalt, En met des Konings purper praalt; Verkoren Stam! die't voorregt smaakt, Dat gij zoo heil'ge leden raakt.
Welzalige! aan uwe armen hing De losprijs van deez' wereldkring; Gij weegschaal, waaraan 't ligchaam woog. Dat aan de hel haar buit onttoog.
O Kruis! dat de een'ge hope zijt, Gegroet in dezen lijdenstijd;
Stort heilkracht op de vromen af, En delg der boozen schuld en straf.
U, bron des heils. Drievuldigheid! Zij lof door allen geest bereid:
Schenk wie de kruistriomf verblij', Schenk hun den glorieprijs er bij.
Bij het trekken naar het Roode Kruis.
Wijze: Maria, Moeder Jesu Christ.
1. Ontferm U over ons, o Heer!
Kyrie eleyson. Zie, Christus! op ons smeeken neêr.
Kyrie eleyson.
2. God Yader! in des hemels woon, Wij knielen neder voor uw troon.
3. God Zoon! die met uw kostbaar bloed Voor 's werelds schulden hebt geboet.
4. God, Heil'ge Geest! die Trooster zijt. En met uw gaven ons verblijdt. amp;
5. Drieëenig, eeuwig Opperheer! 0 U geven aarde en hemel eer. S-
6. O heilig Kruis! wees ons gegroet, 2 Bepurperd met het kostbaarst bloed.
7. Wij groeten u, o eed'le stam! Gij, altaar van het godlijk Lam.
8. O levensboom, wiens vrucht ons voedt. En voor den eeuw'gen dood behoedt.
89
9. O zegeteeken van den Held!
Kyrie eleyson. Die dood en helmagt heeft geveld.
Kyrie eleyson.
10. Die ons ook ter verwinning wenkt, O heilbanier, die vrede schenkt.
11. O sterfbed van des Menschen Zoon, Een offer- en een glorietroon.
12. O zoete troost in 's levens smart, Verkwikking voor 't gebroken hart.
13. O trouwe leerstoel aller deugd. En milde bron van zielevreugd.
14. O gids op onze pelgrimsbaan!
Gij wijst den weg ten hemel aan. quot;
Ctquot;
15. Gij wolk bij dag, gij licht bij nacht Die onzen pelgrimstogt verzacht. o
16. O alverwervend zoenaltaar!
Gij hoop en heil der Ghristenschaar,
17. Ik sla mijn blikken naar omhoog: Gij staat in glorie voor mijn oog.
18. Gij zijt der zaal'gen zielsgeneugt, Gij aller Eng'len eeuw'ge vreugd.
19. Gij 't reddingsteeken na den val, Voorspeld van 't oud Profeten tal.
90
O schepter van den Middelaar!
Kyrie eleyson. O heilstaf der Apostelschaar.
Kyrie eleyson.
Der Martelaren kracht en kroon, Hun luister en onsterflijk loon.
O vreugde van het Paradijs!
Gij, der Belijd'ren roem en prijs.
Die 't Maagdenkoor in 't blanke kleed, Haar Bruidegom steeds volgen deedt.
O rijksbanier van 's hemels Heer! quot;V
En aller Heil'gen lof en eer.
TT . 2-
U zweren wij voor immer trouw,
En roepen, ach! vol zielsberouw: o
O godlijk Lam! dat voor ons stierft, Ons 't leven aan het kruis verwierft;
Wanneer mijn stervensuur zal slaan,
Laat dan mijn ziel in vrede gaan.
Dan open' 't kruis in onze hand Ons, Pelgrims, 't eeuwig vaderland!
91
Wyïe: O beeld der schoone liefde.
O beeld van 't reinste leven,
Maria, Josefs Bruid! Zoo wij ons hart u geven,
Gij stort uw gunsten uit. Ach, dat ik u beminne, In blijdschap en in smart;
Druk diep, mijn Koninginne! 1 Uw beeldt'nis in mijn hart. ]
O Josefs Bruid, mijn Moeder! Mijn trouwe toeverlaat!
Werd niet uw Zoon mijn Broeder, Die nooit uw beê versmaadt?
Ach, dat ik u beminne, enz.
Ach, was ik rein van zonden, O vlekkelooze Maagd!
Ik zou uw lof verkonden.
Gelijk het u behaagt.
Ach, dat ik u beminne, enz.
'k Zou met uw trouwe scharen, En 't juichend hemelheer.
Mijn dankbaar loflied paren En jub'Jen u ter eer.
Ach, dat ik u beminne, enz.
92
5. Helaas! hoe moet ik klagen.
Dat ik, onwaardig mensch, U zóó niet kan behagen.
Als ik het vurig wensch. Ach, dat ik u beminne, em.
6. Maar \ wil mij alle dagen,
Mijn Moeder! u ter eer, Godvruchtiger gedragen
En dienen mijnen Heer. Ach, dat ik u beminne, enz.
L Maria's beeld, te midden
Van vrolijk flikk'rend licht, Het noodt ons, hier te bidden
Bij 'quot;t altaar, haar gesticht. Komt, laat ons tot haar ijlen, En biddend daar verwijlen, Maria, Maria, Moeder! zegen ons.
2. Komt, nog een kinderbede Maria toegebragt!
En dan in 's Heeren vrede, Den slaap weer ingewacht: Gerust en wél te moede. Vertrouwend op haar hoede, Maria, Maria, Moeder! zegen ons.
93
3. Wij bidden u te gader,
Bij 't einde van deez' dag; Vraag, Moeder! onzen Vader, Wiens wakend oog ons zag,
Dafc Hij ons kwaad verschoone, Het goede ons eenmaal loone, Maria, Maria, Moeder! hid voor ons.
4. Beveilig uwe kind'ren,
O Moeder! dezen nacht; Dan zal geen kwaad ons liind'ren,
Dan is ons slapen zaclit; Dan ziet ge ons morgen weder, O Moeder, goed en teeder!
Maria, Maria, Moeder! wees gegroet.
Bij liet aaiiTaarden Tan cle Pelgrimsreize.
quot;Wijze: Nato Deo.
1. Heil'ge Moeder! Gouda's broederleden Komen zamen, met gezang en beden, U ter eer naar Kevelaar getreden: Hemelsterre! leid, leid onze schreden, f Pelgrims! dat Maria Ons als heden altoos wijz', Hoe door 't leven Heen te streven Naar het hemelsch Paradijs.
94
2. Heden gaan we, o Moeder zonder vlekken! Weêr ter plaatse die uw liefde wekken. Gunst bij gunst op ons mogt nedertrekken, Menig uur gebed en lofzang rekken, t Pelgrims! dat Maria enz.
Wil nog eens, gelijk reeds zóóveel jaren, Gouda's u getrouwe pelgrimscharen Op hun togt voor lijfs- en zielsgevaren , Moeder! wil uw kinderen bewaren, t Pelgrims! dat Maria enz.
4. Laat de zon ons'tbloote voorhoofd schroeijen, Of de regen van de leden vloeijen,
't Lange pad ons onder 't gaan vermoeijen ; 't Zal ons hart in hooger liefde ontgloeijen. t Pelgrims! dat Maria enz.
5. Luider klinke ons loflied onder 't prijzen; Luider steeds moet onze smeekbeê rijzen: Wil, o wil aan jongeling en grijzen, Moedermaagd! uw zoete gunst bewijzen.
t Pelgrims! dat Maria ens.
6. Wil, MariaI wil op maagd en vrouwen, Die haar hoop met kinderlijk vertrouwen Op uw nooit-verstooten voorspraak bouwen, Met een oog van liefde nederschouwen.
t Pelgrims! dat Maria enz.
95
7. Uw gebed vindt bij uw Zoon behagen:
't Zal ons troost in 's levens droeve dagen, 't Zal ons kracht bij welverdiende slagen, 't Zal ons al wat zalig is Hem vragen, t Pelgrims! dat Maria enz.
8. 't Dorstig hert spoedt sneller bij 't genaken Van de laafbron: wij ook, Moeder! blaken Van verlangen naar uw tempeldaken,
Waar uw kind'ren zóóveel zoetheid smaken.
t Pelgrims! dat Maria enz.
9. Als wij daar dan, voor uw beeld gebogen. Of vereend om uw Kapel getogen,
Of bij 't Kruis u. Moeder! bidden mogen, Sla op ons een blik van mededoogen. t Pelgrims! dat Maria enz.
10. Wil voor ons de deugden die we derven. Wil gena voor alle schuld verwerven;
Vraag, dat we eens in Jesus' liefde sterven. En met u zijn hemelglorie erven.
f Pelgrims! dat Maria enz.
Ter eere van het H. Kruis.
Wijze; Is ato Deo.
t. Laat ons, Broeders! 't heilig Kruis des Heeren, Dat ons wenkt en zegent, hier vereeren;
96
't Zal ons veilig op doen gaan en keeren, En den pelgrimsweg ten hemel leeren. t Door uw kruis en lijden,
Hoed ons, Heer! voor 's vijands magt; Wil na 't strijden Ons verblijden,
Waar Ge ons in uw glorie waclit.
2. Ach, dat wij om Jesus' kruis en wonden Van al 't kwaad, door ons gepleegd, ontbonden. En tot Hem van wedermin verslonden,
Nu en in den dood genade vonden!
t Door uw kruis em.
3. Naar het oord, door uwe gunst beschenen. Trekken, Moeder! weêr uw kind'ren henen; Wil uw trouwe voorspraak hun verleenen. Onder 't kruis met hen u weêr vereenen.
f Door uw kruis miz.
k Daar dan weêr, of wij met u het zagen. Tellen wij de striemen en de slagen.
Al de wonden, door uw Zoon gedragen, Hooren wij van 't kruis uw' Jesus klagen, t Door uw kruis enz.
5. Laat het toch ons hart in liefde ontsteken. Dat we uw hart en Jesus hart zien breken Hem tot God in tranen hooren spreken, En vergeving voor ons, zondaars, smeeken. t Door uw kruis enz.
97
6. Ach! om 't bloed, o Jesus! toen vergoten, Om den smaad, waarmee Gij werdt verstooten. Om den snik, uw stervend hart ontschoten: Maak uw Pelgrims tot uw rijksgenooten.
t Door uw kruis enz.
7. Laat ons dit van uw gena. verwerven ;
Dat wij uwe liefde nimmer derven;
Dat we U zien, o Jesus! als wij sterven, Dan door 't kruis uw hemelglorie erven.
f Door uw kruis enz.
Smeekzang tot tie Moeder der Zeven Smarten.
Onder het optrekken naar liet Roode Kruis. Wjjze: Stabat Mater.
1. Zie, gezegendste aller vrouwen!
Goud a's Pelgrims vol vertrouwen Weer eenstemmig tot u gaan; Smeekend naar uw beêhuis trekken, Smeekend tot u de armen strekken. Hoor, ach hoor uw kind'ren aan!
3. Hoor, ach hoor ons om de smarte. Die u sneed door 't moederharte
Bij het woord van Simeon; Hoe doorgiefde u 't vreeslijk lijden, Dat uw Jesus door moest strijden. Eer Hij dood en hel verwon.
7
98
3. Hoor, ach hoor ons om de smarte. Die u sneed door 't moederharte,
Toen gij Bethl'em om den dood quot;Van zijn wichtjes hoordet karmen.
En gij met uw Kindje in de armen Bevend naar Egypte vloodt.
4. Hoor, ach hoor ons om de smarte, Die u sneed door 't moederharte
Bij 't verliezen van uw Kind;
Dat ge eerst na drie lange dagen, Na veel vragen en veel klagen,
In den tempel wedervindt.
5. Hoor, ach hoor ons om de smarte, Die u sneed door 't moederharte.
Toen ge uw* Zoon ter dood zaagt gaan, En Hem, onder 't kruishout hijgend. Afgemarteld, nederzijgend,
't Smart'lijk oog op u zaagt slaan.
6. Hoor, ach hoor ons om de smarte. Die u sneed door 't moederharte.
Toen gij, met uw Zoon gewond. Mét Hem al zijn pijnen lijdend,
En den wreeden doodkamp strijdend, Onder 't bloedig kruishout stondt.
7. Hoor, ach hoor ons om de smarte. Die u sneed door 't moederharte,
Toen. als alles was volbragt,
99
Gij uw' Zoon, van 't kruis genomen, In uwe armen neer zaagt komen,
Toen aan al uw kindJren dacht.
Hoor, ach hoor ons om de smarte, Die u sneed door 't moederharte.
Toen ge uw Zoon, in 't graf geleid, Aan uwe oogen heel onttogen,
Diep bewogen neergebogen,
Eenzaam, Moeder! hebt beschreid. Moeder dan der Zeven Smarten!
Trouwe troost der droeve harten.
Sta, o sta uw kind'ren bij.
Dat we dragen al de dagen 's Levens plagen zonder klagen.
Leer ons lijden zooals gij.
Maar, o Moeder! mag het wezen. Dat zij van het ziekbed rezen
Voor wie wij ter beevaart gaan; Dat we ons innigst zielsverlangen Op deez' pelgrimstogt ontvangen.
Hoor dan, hoor uw kind'ren aan. Ach, dat ik genezing vonde Van de wonde mijner zonde.
Die ik pleegde keer op keer;
Voer, o Moeder van erbarmen!
Voer mij in de broederarmen Van uw lieven Jesus weer.
100
Ach, dat mij uw. beê verwerve. Dat ik leve, dat ik sterve
In de liefde van uw' Zoon; Dat ik, zegenrijkste Vrouwe!
Eens uw heerlijkheid aanschouwe Waar gij zetelt naast zijn troon.
Pelgrimslied ter eere van «Ie Allerlieiligste Maagd en Moeder Gods Maria.
Gedurende de Bedevaart.
Wyzen: Wy groeten u, o Maged schoon! en: O Moeder Gods, o reinste Maagdl of: Creator alme sidernm, en vele terkzangeo.
Wij groeten u, o zuiv're Maagd! Door wie ons 't heillicht is gedaagd Wij groeten u op uwen troon, O Moeder van Gods een'gen Zioon!
O reine Maagd! o ed'le bloem! Vol hemelgeur, der maagden roem! Als kristallijn, zoo schitt'rend rein, O smettelooze heilfontein!
101
;i. O zetel, waar de Wijsheid straalt.
Waar 't eeuwig Woord is neergedaald, Die door zijn Geest de waarheid leert. En in zijn Kerk steeds triomfeert.
4. Geen wereld- of geen hellemagt,
Of wat er opstond uit den nacht.
Heeft ooit de waarheid haar ontroofd. Want Jesus blijft haar godlijk Hoofd!
5. Gij zijt die Onbevlekte Maagd,
Wier mouderbeê aan God behaagt; Die, alverwinnend in den strijd. Der Kerk een trouwe toevlugt zijt.
6. Gij, oorzaak onzer zielevreugd,
Wier komst heel de aarde heeft verheugd, Ontvang uit kinderlijk gemoed, O Moeder! onzen liefdegroet.
7. Beveel ons aan uw godlijk Kind, Dat ons ten eind' toe heeft bemind. Dat in den smartelijksten dood Voor ons zijn laatste bloed vergoot.
8. O Davids Toren van ivoor!
Wijd schitt'rend in den zonnegloor.
Door goddelijke hand gesticht.
Waar alle wapenmagt voor zwicht.
102
9. Gij, Arke van het Nieuw Verbond! Op u is mijne hoop gegrond; De Serafijnen daalden neer Om 't gulden Huis van d' Opperheer.
10. O Hemelpoorte! rijk en schoon.
Door u kwam de ongeschapen Zoon, Hij, 't eeuwig Woord, Hij werd uw Kind, Zoo teeder heeft Hij ons bemind!
11. O Morgensterre! lieflijk-zacht.
Na zulk een eeuwenlangen nacht: Gij kondigt 't blijde heillicht aan. Dat voor het aardrijk op zal gaan.
12. Gij, Toevlugt der verloren ziel. Die jammerlijk van God verviel, O Troosteres in allen nood!
Gij redt ons uit den 'eeuw'gen dood.
13. O Hulp van 't Christelijk gezin. Gij aller Heil'gen Koningin!
Ach toon in onzen jongsten strijd, Dat gij ons aller Moeder zijt!
14. Hoor, Moeder! op hun pelgrimsbaan, Hoor de u gegeven kind'ren aan; TJw Zoon heeft hunne schuld geboet. Wees, goede Moeder! wees gegroet.
103
15. Gegroet, Gods Dochter op uw troon! Gij, Moeder van Gods eeuw'gen Zoon! Gij, Bruid van God den Heil'gen Geest! Die vóór en na zijt Maagd geweest!
Smeeklied voor de Overledenen.
Wyze: O vyf werelds klare lichten!
1. Uit de diepe boetekolken
Dringt de weeklagt naar de wolken Al der dooden, die dit uur Lijden in het lout'rend vuur;
t Heer! ontferm U hunner.
En gij, Moeder der genade!
Sla hun smart'lijk zuchten gade, Ach, wil hun ten toevlugt zijn, In hun onuitspreekb're pijn:
Bid voor hen, Maria!
2. Aan des levens leed ontheven,
Is aan 't ligchaam rust gegeven;
Maar de ziel! zij rust niet eer.
Voor zij opgaat tot den Heer: t Heer! ontferm U hunner.
104
Uit Gods ademing ontsproteu, Uit zijn leven voortgevloten,
Is voor haar geen heilgenot Daa in 't blij gezigt van God: t Heer! ontferm U hunner.
Wat al smart de ziel ook drage, Hoe de wroeging rust'loos knage: Verre van haar God te zijn, Is haar da allerfelste pijn! t Heer! ontferm U hunner.
Hoe doorfolterd ook van binnen. God toch. God alléén beminnen En hem derven!... wat gemis!... Groot, ach! als Gods glorie is; t Heer! ontferm U hunner.
Of zij zuchten, smeeken, kermen, Rust'loos roepen om ontfermen, Neen! het baat, bij Gods gemis, 't Baat hun tot geen lafenis: t Heer! ontferm U hunner.
Zij dan, in hun onvermogen.
Klagen ons met smeekende oogen: „Wist gij, die op aarde zijt, „Wist gij, wat een ziel hier lijdt t Heer! ontferm ü hunner.
105
Zij, ach! die zoo droevig klagen, 't Zijn onze ouders, kmd'ren, magen 't Is een ziel, die ons het wijt, Dat zij zooveel smarten lijdt!... t Heer! ontferm TI hunner.
God, o God! wil toch bevrijden Die door mijne schuld zoo lijden. Ach, dat deze pelgrimstogt Aller straf volboeten mogt! t Heer! ontferm U hunner.
Wil, genadig God! vergeven Wat zij tegen U misdreven,
Eindig, eindig hunne straf,
Wisch hun laatste smetten af: t Heer! ontferm U hunner.
Laat hen, die toch U beminden, Laat hen nu ontferming vinden: Om het lijden van uw Zoon,
Geef hun 't langverbeide loon: f Heer! ontferm U hunner.
Geef hun, die in kerkernachten Naar uw vaderblik versmachten,
Geef hun in uw aangezigt De eeuw'ge rust en 't eeuwig licht t Heer! ontferm U hunner.
106
13. Nóg eens, voor U neergebogen,
Smeek en we U; Heb mededoogen!
quot;Voer hen uit den langen nacht In de glorie die hen wacht:
t Heer! ontferm U hunner.
gebed.
O God, hemelsche Vader, wij bidden U, dat Gij door het bitter lijden en sterven van uwen lieven Zoon, en door de verdiensten en voorspraak van de allerzaligste Maagd Maria, en van alle Heiligen, de overledenen van ons Broederschap, van onze Processie, van onze vrienden en weldoeners, en alle zielen, die in het vagevuur zijn, tot de eeuwige gelukzaligheid wilt laten komen; Gij, die leeft en heerscht in alle eeuwen der eeuwen. Amen. v. Heer, geef haar de eeuwige rust. r. En het eeuwige licht verlichte haar. v. Dat zij in vrede rusten.
r. Amen.
Wijze: Wees gegroet op kindertoon, en vele inelodiën.
1. Wees nog eens, o Kruis! gegroet. Zielverkwikkend liefdeteeken!
107
Dat, besproeid met godlijk bloed, Nog voor ons gena blijft smeeken, Troostend zijt ge ons voorgegaan. Wees gegroet, o zegevaan!
Weest aan 't eind van onzen togt, Weest gegroet, geliefde vanen!
'k Heb zoo vaak het beeld gezocht, Dat er wegdook in uw banen:
't Vriend'lijk beeld, dat ons behaagt quot;Van de lieve Moedermaagd.
quot;Wees van Gouda's pelgrimschaar, Eer zij uittreedt uit haar rangen.
Voor uw plegtig feestaltaar,
Wees met nog vereende zangen,
Die de liefde stijgen doet.
Wees, o Moedermaagd! gegroet.
O die zoete bedevaart!
O die zangen en dat smeeken!
Dat ons ophief boven de aard', 't Smart ons, dat we 't onderbreken, Hier reeds de optogt zich ontbindt, En ik straks de wereld vind.
Ziet ge, Pelgrims! 't Kruis niet meer Dat u wenkte vóór uw rijen:
108
Onder 't Kruis toch van den Heer Blijven we al ons leven strijen; U, te beevaart, u te huis Volgen wij, o dierbaar Kruis!
6. Zien we, o teed're Moedermaagd! In uw gouden feestbanieren,
Nu het uur der scheiding daagt. Niet uw naam of beeld meer zwieren; TJ wijdt Gouda's huisgezin,
U een eeuw'ge kindermin.
7. Wordt niet bij den schittergloor Van ontelb're vlammentongen.
Niet met duizendstemmig koor, Moeder Gods! u lof gezongen:
Afstand scheidt de harten niet, Die gij voor u branden ziet.
8. Toeven 's werelds zorgen wéér, Dreige weêr 't geweld der zonden:
Gij, o Moeder van den Heer!
Is de beevaart ook ontbonden.
Waar de pelgrimschare zij.
Gij toch blijft uw kind'ren bij.
9. Broeders! neen, 't ontga ons niet: Pelgrims zijn we heel ons leven.
109
Hij, die 's hemels rust u biedt,
Heeft als vreemd'ling hier verbleven; Goddelijke Pelgrim! Gij,
Blijf ons, aardsche Pelgrims, bij!
Wijze: Nato Deo.
1. Heil'ge Maagd! weer zien de Gouwsche zoomen Uwe pelgrims blijde weêrgekomen,
Die uit dank, niet langer in te toornen, Heden om Gods altaar zamenstroomen.
f Gij waart onze Sterre,
Op de heil'ge pelgrimsbaan; Met behagen,
Al die dagen.
Zaagt ge ons uit den hemel aan.
2. Heil'ge Maagd en Moeder! hoor dan heden, Hoor de vuur'ge dank- en smeekgebeden. Aan ons brandend pelgrimshart ontgleden, Zegen ons, uw trouwe broederleden!
t Gij waart onze Sterre, enz.
3. Koningin der zaal'ge hemelhoven!
Waar uw gloriezangen nooit verdooven,
Duld, dat we u, met de Eng'len Gods daarboven ,
Schoon dan ook in zwakke klanken loven, f Gij waart onze Sterre, enz.
4. Teed're Maagd en Moeder onzes Heeren! Die we als toevlugt voor ons zondaars eeren. Gij, gij bleeft Gods strafzwaard van ons weren. Gij ook deedt tot Hem ons wederkeeren.
t Gij waart onze Sterre, enz.
5. Goede Moeder! moge uw liefde ons geven. Dat we nu, van alle schuld ontheven,
Slechts voor 't één, wat noodig is, hier leven. Dag aan dag naar hooger godsvrucht streven.
t Gij waart onze Sterre, enz.
6. Keine Maagd! wij weten 't van 't verleden: Zwak zijn wij en wankel onze schreden;
Toon ons 't pad, waarop wij veilig treden, Trouwe Moeder! sterk ons door uw beden.
f Gij waart onze Sterre, enz.
7. Moedermaagd en Hemelkoninginne!
't Zij mijn dank, dat 'k vurig nu beginne Wat er zondig in mij is verwinne,
U getrouw en altoos méér beminne.
t Gij waart onze Sterre, enz.
Ill
l)e XV Geheimen van den Rozenkrans.
Wyret quot;Wy groeten u, o zuiv're Maagd.
De vijf blijde Geheimen.
Gods vaderoog sloeg de aarde ga,
Een engel daalt met spoed:
„Wees, — sprak hij —, o gij vol gena, „Maria! wees gegroet.quot;
t Maria, Koninginne!
O gij vol moederminne.
Sta ons bij in allen nood,
In den dood, Maria! {Ms.)
Naauw heeft ze uit Gods gezant gehoord,
quot;Wat 's Heeren wil behaagt:
Of zij stemt in en 't eeuwig Woord Nam 't vleesch aan uit de Maagd, t Maria, Koninginne! enz.
En zij, die 's werelds Schepper droeg,
Is tot haar Nicht gegaan, Om dienend waar de nood het vroeg, Aan hare zij' te staan, (f Maria.)
112
3. Zij trekt naar Davids kleine stad, — Daar baart zij 't godlijk Kind, Dat mét haar 't hemelsch heir aanbad. En zij in doeken windt, t
i. Zij bood het God ten offer weêr In Salems tempelstee:
„Laat nu, - sprak Simeon —, o Heer! Uw dienaar gaan in vree.quot; t
5. Wat blijdschap voelde uw moederhart, Maria! nu ge uw Kind,
Zoo lang gezocht met zooveel smart, In 's Heeren tempel vindt, f
II.
De vijf droevige Geheimen.
Wie is er. Moeder! die het meldt,
Hoe u het harte brak.
Toen 't zwaard, van Simeon voorspeld, U zevenwerf doorstak, (f Maria.)
1. Gij zaagt den Heer, Gethsemané!
Bedroefd tot in den dood;
Hoe 't bloed, dat de angst Hem storten deê, Op de aarde nedervloot. f
2. Mijn Jesus! ach, wat foltering!...
'k Zie diepe wond bij wond.
113
üe striemen van Je geeseling.
Die Gij voor mij doorstoiuU. f
Nquot;u mengt de moedwil pijn en hoon Wreedaardig ondereen:
liuw vlecht de beul een doornen kroon Om 's Heeren hoofd nog heen! t
Mijn Jesus sleept, bedekt met bloed, Zijn kruis naar Golgotha;
Wie onzer draagt niet welgemoed Voortaan zijn kruis Hem na. f
Ilij sterft, aan 't smartlijk kruis gehecht; Zijn Moeder ziet liet aan!...
Ach, toen is 't zwaard, zoo lang voorzegd. Diep door haar ziel gegaan!... f
III.
De vijf glorierijke Geheimen.
Juich, Moeder! juich, uw Zoon regeert In opperheerschappij: —
Uw droefheid is in vreugd verkeerd. Gij heerscht nu aan zijn zij', (f Maria)
De Heer, de Heer is opgestaan,
En leeft nu voor altijd!
O dood! gij jaagt geen vrees meer aan; Uw prikkel gingt ge kwijt, t
8
114
2. Daar klimt Hij door de sterrenbaan, -
Een Eng'lenpaar daalt neer, En kondigt d' elf Apost'len aan:
„Zóó keert Hij eenmaal weer.quot; t
3. Hij zendt Imn d' afgebeden Geest,
Die licht en krachten geeft; De Apost'len tuigen 't onbevreesd, Dat Jesus weder leeft, t
4. Toen tfij, o Maagd! van liefde stierft,
Sciionk Hij u 't rijksgebied. Dat ge in uw inart'iaarschap verwierft. En thans met llcni geniet, t
5. Daar werdt gij door uw eigen Zoon
Gekroond tot Koningin, En schittert naast zijn glorietroon,
Yoor uwe moedermin, f
De XV Cielscsnieii va is al«ei» Ksnzcmkraiis.
Wyzc; O gloriosa Domina.
De vijf blijde Geheimen.
Wij groeten u, o reine Maagd! O Koningin, o Koningin!
115
Gij, die uw' Schepper hebt behaagd, O Koniugia Maria!
Ge ontvingt in u des Vaders Zoou,
O Koningin, o Koningin!
Hij daalde in u van 's hemels troon, O Koningin Maria!
Gij gingt een langen weg te voet,
O Koningin, o Koningin!
En hebt uw blijde Nicht begroet, O Koningin Maria!
Gij hebt den Eedder dezer aard',
O Koningin, o Koningin!
Te Bethl'em in een stal gebaard, O Koningin Maria!
Ootmoedig naar Gods huis gegaan,
O Koningin, o Koningin!
Boodt gij uw Zoon ten offer aan, O Koningin Maria!
Drie dagen trokt gij zoekend rond,
O Koningin, o Koningin!
Eer gij uw Jesus wedervondt, O Koningin Maria!
116
De vijf droevige Geheimen.
0 droeve Moeder, vol van smart! 0 Koningin, o Koningin!
Wat diepe wonden droeg uw hart, O Koningin Maria!
j. O Moeder, welk een zielewee! O Koningin, o Koningin!
Bij 't bloedzweet in Gethsemané, O Koningin Maria!
2. O Moeder, welk een foltering! O Koningin, o Koningin!
Bij Jesus' wreede geeseliug, O Koningin Maria!
3. O Moeder, welk een pijn en hoon! O Koningin, o Koningin!
Uw Jesus draagt een doornen kroon, O Koningin Maria!
4. O Moederhart, op nieuw doorboord! O Koningin, o Koningin!
Uw Jesus sleept zijn kruishout voort, O Koningin Maria!
5. O Moeder, welk een marteling! O Koningin, o Koningin!
117
Toen Hij aan 't kruis te sterven lang, O Koningin Maria!
III.
De vijf glorierijke Geheimen,
Verheug u: na die lange smart, O Koningin, o Koningin!
Verrukt de vreugd uw moederhart, O Koningin Maria!
1. Verrezen is des levens Hser, O Koningin, o Koningin!
Maria ziet haar Jesus weer,
O Koningin Maria!
2. Uw Zoon ging in zijn heerlijkheid, O Koningin, o Koningin!
Waar Hij een plaats ons toebereidt, O Koningin Maria!
3. Toen is zijn geest op aard' gedaald, O Koningin, o Koningin!
Die met zijn licht Gods Kerk bestraalt, O Koningin Maria!
4. Uw Zoon zendt u een Engelrij, O Koningin, o Koningin!
En juichend voert ze u aan zijn zij', O Koningin Maria!
118
5. Uw Zoon geeft u de gloriekroon, O Koningin, o Koningin!
Nu heerscht gij op uw hemeltroon, O Koningin Maria!
GEBED.
1. O gij, uw glorie ingegaan, O Koningin, o Koningin!
Hoor 't smeeken uwer kind'ren aan, O Koningin Maria!
2. Bid voor de Kerk, voor Jesus' Bruid, O Koningin, o Koningin!
Straal' zijne glorie in haar uit, O Koningin Maria!
3. Bid voor 't beminde Hoofd der Kerk, O Koningin, o Koningin!
Dat Jesus hem verlichte en sterk', O Koningin Maria!
4. Bid, dat uw Zoon de herderschaar, O Koningin, o Koningin!
In zijn getrouwe dienst bewaar', O Koningin Maria!
5. Bid, dat hun kudde tot hun vreugd, O Koningin, o Koningin!
110
Moog bloeijen, groeijen in de deugd, O Koningin Maria!
6. Bid, dat geen Christen Vorst of Staat, O Koningin, o Koningin!
Aan 't heil van Kerk of zielen schaad', O Koningin Maria!
7. Weer, Moeder! alle zonde en straf, O Koningin, o Koningin!
Weer alle geesels van ons af, O Koningin Maria!
S. Bid, bid voor ons in allen nood, O Koningin, o Koningin!
En blijf ons bij tot in den dood, O Koningin Maria!
Slabiit Maler.
Wijzen, als het Latijn.
Naast het kruis, met schreijende oogen, Stond de Moeder, diep bewogen.
Daar de Zoon te sterven hing;
En haar door het zuchtend harte, Overstelpt van wee en smarte, 't Zevenvoudig slagzwaard ging.
120
O hoe droef, hoe vol van rouwe. Was die zegenrijkste vrouwe Om Gods Eengeboren Zooti.
Ach, hoe streed zij! ach, hoe kreet zi En wat folteringen leed zij
Bij 't aanschouwen van dien hoon!
quot;Wie, die hier niet schreijen zoude, Die het grievend leed aanschouwde. Dat Maria's ziel verscheurt?
AVie kan, zonder mee te weenen, Christus' Moeder hooren stenen,
Daar zij met haar Zoon hier treurt
quot;V'oor de zonden van de zijnen.
Zag zij Jesus zoo in pijnen En in wreede geeselstraf;
Zag haar lieven Zoon zoo lijden.
Heel alleen den doodkamp strijden, Tot Hij zijnen geest hergaf.
Geef, o Moeder! bron van liefde. Dat ik voele wat u griefde.
Dat ik met u medeklaag';
Dat mij 't hart ontgloei' van binnen In mijn God en Heer te minnen. Dat ik Hem alleen behaag'.
121
Heü'ge Moeder! wil mij hooren! Met de wonden mij doorboren, Die Hij aan het kruishout leed;
Ach, dat ik de pijn gevoelde Die uw lieven Zoon doorwoelde.
Toen Hij stervend voor mij streed.
Mogt ik klagen al mijn dagen, En zijn plagen waarlijk dragen Tot mijn jongste stervenssmart.
Met u onder 't kruis te weenen. Met uw rouwe mij vereenen. Dat verlangt mijn droevig hart.
Maagd der maagden! nooit volprezen, Wil nu niet mij tegen wezen.
Laat mij treuren aan uw zij';
Laat mij al de wreede plagen En den dood van Christus dragen. Laat mij sterven zooais Hij.
Laat mij, in zijn kruis verslonden. Laat zijn wonden mij doorwonden Om de liefde van uw Zoon.
Dan, in wederliefde ontstoken,
Worde ik door u voorgesproken. Moeder! voor zijn regtertroon.
122
Maak, dat mij het kruis boware, Dat dan Christus' dood mij spare. Dat Hij mij geua bewijz';
En als 't 11 gc li aam eens zal sterven, Doe mij dan de glorie erven Van het heinelsch Paradijs.
GEBED.
Wij bidden U, Heer Jesus Christus, dat de allerzaligste Maagd Maria, uwe Moeder, voor ons nu en in het uur van onzen dood bij uwe goedertierenheid tusschenbeide kome; zij wier allerheiligste ziel met het zwaard van droefheid doorstoken is. Door TJ, Jesus Christus, Zaligmaker der wereld, die met den Vader en den H. Geest leeft en regeert in de eeuwen der eeuwen. Amen.
latanie-IJed van Onze Lieve Trouw.
Wijze: Sta bat Mater, en vele melodiën.
Heere, God! wil U ontfermen,
Christus, God! wil U ontfermen.
Heer! wil ons genadig zijn.
123
Heere, God! o wil ons hooren, Christus, God ! wil ons veihooren, Heer! wil ons genadig zijn.
Vader, God! op 's hemels troone, Godes Eéngeboren Zone!
Heer! ontferm U over ons.
Heil'ge Geest, God! hooggeprezen, Drie Personen, één in wezen!
Heer! ontferm U over ons.
O Maria! hoog in eere,
Heil'ge Moeder van den Heere, f O Maria! bid voor ons.
Maagd der maagden uitgelezen. Om Gods Moeder eens te wezen, t O Maria! enz.
O gij Moeder der genade,
Wie geen erfsmet immer schaadde, t
Moeder gij, en Maagd gebleven,
Hebt gij Jesus ons gegeven, t
Gij ten tempel Gods geheiligd. En voor alle smet beveiligd, f
Liefste, wondervolle Moeder Van den Schepper en Behoeder.
134
Wijze Maagd, en Imog te prijzen. Lof en eer moet tot u rijzen, f
Groot in moederlijk vermogen.
Zacht en trouw in mcdedoogen. f
Reine spiegel aller vromen.
Vreugd is ons door u gekomen, f
Vat, vol van den Geest des Heeren, Wie kan waardig u vereeren. f
Vat van godsvrucht, geur van Eden, Eoze vol verborgenheden, f
Davids toren, zegeteeken.
Elpen toren, nooit bezweken, f
Gulden huis en 's Heeren woning, Bondsitrk zijner gunstbetooning. f
Deure tot des hemels luister, Morgenster na 't lange duister, f
Gij, ons heil bij krankte en wonden, Toevlugt voor wie zucht in zonden, f
Troosteres van alle droeven.
Hulp voor al wie hulp behoeven, f
Koningin der Eng'lenrangen,
Gij, der Vad'ren zielsverlangen, f
125
Koninginne der Profeten,
En Apost'lcn, hooggezeten, f
Koningin der Martelaren,
Maagden- en Belijd'reiischareu. t
Koningin van alle Heil'gen,
Laat uw voorspraak ons beveil'gen.
Godlijk Lam, dat neemt de zonden, Door uw kruis, uw dood en wonden, Spaar ons, zondaars, spaar ons. Heer
Godlijk Lam, wil ons bevrijden,
Door uw dood en smavt'lijk lijden, Zie genadig op ons neêr.
Godlijk Lam, ons heil en leven, Wil ons onze schuld vergeven. Ach, ontferm U onzer. Heer!
Betïo ükji JesiEs' lï. Moeder.
Wyze, als het voergaaude Gezang.
O Maria! Maged schoone,
Bid voor ons bij uwen Zone,
O Maria! bid voor ons.
O Maria! Maged reine.
Moeder Gods en heilfonteine!
O Maria! bid voor ons.
126
3. O Maria! hooggeprezen,
Door uw Zoon zijn wij genezen, O Maria! bid voor ons.
4lt;. O Maria! rein van zonden,
Vraag genezing onzer wonden, O Maria! bid voor ons.
5. O Maria! hoog verheven.
Gij gaaft ons den God van 't leven! O Maria! bid voor ons.
6. O Maria! Koninginne!
Traag ons Jesus' zoete minne,
O Maria! bid voor ons.
Eigen quot;Wijze, en ook: Wien Neêrlandsch bloed.
1. Komt! heffen wij een loflied aan,
Luid küram' het op van de aard', Tot voor den troon, waar de Eng'le;i) staan
't Zij met hun lied gepaard. Wij zingen op den toon van 't stof.
En knielen voor u neer, Wij staaui'len dankbaar uwen lof, O Moeder van den Heer! [bis.)
127
2. Dat onze lof u niet' mishaag', O Hemelkoningin!
Al is de toon van 't stof te laag,
Hij dring' ten hemel in. Wat sterv'ling, die zoovéél vermogt.
Wat haalt er bij uw eer:
Nooit is uw hulp vergeefs gezocht, O Moeder van den Heer! (to.)
'i. Uw ootmoed was zoo gadeloos. Zoo minlijk in Gods oog.
Dat u zijn Zoon tot Moeder koos
En neerkwam van omhoog; O Morgenster der zaligheid!
Hij daalde op aarde neêr. De Eedder, eeuwenlang verbeid,
O Moeder van den Heer! (iw.)
4. Tn woede sloeg de ontroerde hel
Om 't iieil van ons geslacht. Toen u de Aartsengel Ciahriël De hemelboodschap bragt.
iloe Satan dreig' bij eiken tred. Wij vreezen hem niet meer: Uw Zoon heeft hem den kop verplet, O Moeder van den Heer! (6ü.)
5. Hoe lieflijk klonk der Eng'len toon
Yoor de eerste maal op aard',
128
Toen gij, o zuiv're Maagd! Gods Zoon
In Bethl'em hebt gebaard; Het hemelkoor juichte in ons lot
En daalde om 't kribje neer: Het zag — een menschgeworden God! U — Moeder van den Heer! (bis.)
(5. Wij roepen nóg met heel do Kerk Door de eeuwen heen u aan: Heeft Jcsas 't eerste wonderwerk
Niet op uw beê gedaan ?
Ach, zie beschermend van omhoog
Hier op uw kind'ren neer, Aanschouw ons met meêdoogend oog, O Moeder van den Heer! [gt;As.)
7. Toen Jesus aan het kruishout hing, Ons ''t eeuwig heil verwierf. Gaf Hij u aan zijn lieveling.
Eer Hij voor allen stierf; Gij werdt zijn Moeder, hij uw kind.
Wij deeleu in die eer:
En ons hebt gij als hém bemind, O Moeder van den Heer! ['As.)
S. Uw Moeder is zij, Pelgrimschaar! Die ii getrouw bemint;
Zeg, zeg in alle zielsgevaar:
Ach Moeder! hoor uw kind.'
120
Zie, lieve Moeder, vol gena!
Zie op uw Pelgrims neer; Uw liefde heeft geen wederga,
O Moeder van den Heer! (6is.)
'J. Ach, Moeder van barmhartigheid! Onttrek uw hulp ons niet;
Als ons de wereld lokt eu vleit Eu gij ons wank'len ziet,
Of Satan ons ziju strikken zet
Door wellust, goud of eer: Ach, dat uw voorspraak ons dan redd', O Moeder van den Heer! (ii-s.)
lü. Wanneer behoefte ons dreigt of drukt. Of ramp bij ramp ons slaat; Als wat wc ook pogen wreed mislukt,
Ons alle hoop vergaat;
Als ons deze aard' geen troost meer biedt.
Zie gij dan op ons neêr.
En weiger ons uw hulp toch niet, O Moeder van den Heer! (iü.)
11. Als 't albeslissend sterfuur slaat. En 's levens licht verdwijnt Voor de eeuwigheid, die opengaat
En aan dc ziel verschijnt;
Ach, dat ik dan mijn brekend oog, Mijn Moeder! tot u keer',
9
130
Uw zoeten blik ontmoete omboog, O Moeder van den Heer! {bis.)
12. Bescherm uw Pelgrims op bun baan En waak aan onze zij';
Hoor, Moeder! boor uw kind'ren aan
En blijf ons altoos bij.
Wat lot ons in dit leven beid',
TJ zingen wij ter eer;
U zingen we eens in eeuwigheid, O Moeder van den Heer! [bis.)
e»$amp;Sf3
I/ofzaiïg aan het IS. Hart van Maria.
Eigen quot;Wyze.
1.0 Maagd, o schoonheid nooit volprezen! O Moeder van 't oneindig Wezen!
Wat luister schittert van uw troon.; De seraf, aan zich zelf onttogen,
Juicht, voor uw glorie neergebogen: O Koningin! wat zijt gij schoon, (b/'s.)
1. Wij derven in het aardsche duister 't Genot nog van uw hemelluister,
Maar smaken toch uw liefdegloed;
131
De Sevaf zinge uw heerlijkheden:
Wij dan, wij juichen hierbeneden:
O Moedermaagd! wat zijt gij goed. {bin.)
3. Ach, konden onze kinderklanken U voor de ontelb're gaven danken. Ons toegevloeid door uwe hand;
Ontvang voor al die zegeningen,
Maria! van uw gunstelingen.
Hun hart ten eeuwig liefdepand, {bis.)
I -i.Zie, Moeder, altoos goed en teeder!
O zie met welbehagen neder
Op 't offer van ons kinderhart; O moog' het immer 't uwe wezen.
Geen onheil is ons dan te vreezen; Wij zijn getroost in alle smart, [bic.)
5. Dan spann' de wereld vrij haar strikken, Dan dreig' de hel ons met haar schrikken,
quot;Wat vijand onze ziel bestrijd': Wij weten, wij, op wie wij hopen, Üw moederhart staat voor ons open, O gij, die onze toevlugt zijt! (éts.)
j 6. Met u dan zullen wij verwinnen, Wij blijven eeuwig u beminnen,
En zien u op uw glorietroou;
132
Pan zullen met de liemelkringen,
Ook wij, o Moeder! eeuwig zingen:
Wat zijt gij goed, wat zijt gij schoon ! {his.)
Wijze: Maria lev'I
I. Maria eer! wat liefde en luister meng'leu Zich in dit liart, van alle smetten vrij!
Maria eer! u, Koningin der eng'len, ü. Moeder vol geiui! u zingen wij.
Maria, Moeder! ^
Ach, hoor uw kind; ( .
Eer aan Maria! l U '
Die ons zoo teêr bemint. '
t. Maria eer! komt, laat ons nederknielen.
Ze is Dochter Gods, Gods Moeder, Godes
Bruid;
Maria eer! de toevlugt onzer zielen:.
Door hare hand stort God zijn gunsten uit.
Maria, Moeder! enz.
'i. Maria eer! zou ik haar ooit vergeten?
'k Zonk liever neêr in 't immer-zwijgend graf;
En zou ik eens geen dankbaar kind meer heeteu: Breek liever dan, o God! mijn dagen af.
Maria, Moeder! enz.
133
4. Maria eer! zoo 'k in haar liefde leve,
'k Ben, als haar kind, voor kwaad noch dood bis.) beducht;
De laatste klank, die van mijn lippen zweve. Zij, Moeder! nog een teed're liefdezucht. Maria, Moeder! enz.
Onbevlekte Ontvangenis vnii Maria.
Wyze: Staak, o wereld! 't angstig klagen, en vele melodiën.
1. Laat mij nog een lofzang wekken.
Schoonste! wie de hemel mint; Blanke Lelie zonder vlekken,
lioze, die geen weerga vindt!
Held're ster aan 's hemels kimmen,
Smettelooze morgengloor!
Laat mijn zangtoon tot u klimmen, lïloem van Juda's maagdenkoor!
2. U mogt nooit liet vonnis treffen,
Dat er kleeft aan 't aardsch geslaciit God wilde u den vloek ojitheffen. Die ons doemt in Satans magt.
134
Hij, die vóór alle eeuw regeerde,
Heer van leven is en dood.
Hij was 't, die zijn Moeder eerde, Toen zij werd in Anna's schoot.
3. Haar zou de eeuw'ge Geest omzweven, En zijn Bruid mogt niet bevlekt, In wie Hij den God van 't leven Eens het aardsche leven wekt. Goddelijk, Drieëenig Wezen!
Vader, Zoon, en Heil'ge Geest! Eeuwig zij de gunst geprezen,
Die Gij aan dit kind beweest.
•L Satan sloeg in nieuwe woede.
Toen hij 't vreemd geheimnis zag'. En zijn nederlaag vermoedde
Uit Maria's wordingsdag.
Was hij nimmer nog geweken,
Greep hij 't kiemend leven aan: Hier, hier is zijn magt bezweken,
Hier hem de eerste buit ontgaan.
5. G od van eindeloos ontfermen !
Zie ons aan met vaderoog; Wil voor Satan ons beschermen.
Die ons vaak aan U onttoog; En gij. Moeder vol genade!
Die de helslang hebt verplet.
135
Vraag, dat ons geen zonde Fcliade, Maagd! ontvangen vrij van smet.
Jubellied aan Maria, Onberlekl Ontvangen.
Wijze: Wees gegroet op kindertoon, en vele melodiëu.
1. Lieve Moeder van den Heer!
Laat ons om uw zetel dringen,
Laat uw kind'ren u ter eer 't Zielverrukkend feestlied zingen; 't Moet weerklinken luid en blij: Moeder, onbevlekt zijt gij!
2. 't Heeft reeds 't wijde wereldrond, En herscheppend, oveiklonken
't Woord, door Pius' mond verkond; En uw kind'ren, vreugdedronken, Jub'len op uw feestgetij:
Moeder, onbevlekt zijt gij!
■i. Neen dat loflied zwijgt niet meer; Tot aan 's werelds verste palen,
Zullen met het hemelsch heer AI uw kind'ren 't luid herhalen,
136
't Woord van 't zalig jubeltij: Moeder, onbevlekt zijt gij!
4. En we voegen dank en beê Aan de blijde feestgezangen;
Wie, wie dankt niet met ons met Voor al 't heil, door u ontvangen In het zalig jubeltij.
Moeder, onbevlekt zijt gij!
5. Zonnezuiv're Moedermaagd!
Om de glorie u gegeven.
Hoor ook wat ons hart u vraagt; Dat wij na een schuldloos leven Eeuwig jub'len aan uw zij':
Moeder, onbevlekt zijt gij!
SO.
liOfzaiig ter cei-e van ïset ïï. en Onbevlekt ESssrt vaas Maria.
Wyze: Wees gegroet op kindertoon, en vele melodien.
Vóór Jesus' lijden.
1. Laat nu de aarde op blijden toon 't Duizendstemmig feestlied zingen, Reeds weerklinkt om 's Heeren troon
137
't Lofgezang der hemellingen;
't Euisch' der Moeder van den Heer En liaar heilig Hart ter eer!
Spiegel, gij! van Godes magt, ])ie voor de erfsmet u beveiligd, En u onder 't aardscli geslacht Zich ten woontent heeft geheiligd. Heiligdom van Gods gena,
Tempel zonder wederga!
Vlekloos Hart! wie zal uw lof. Wie uw zaligheid bezingen!
De Eng'len van het hemelseh hof Spreken in hun hooge kringen.
Neen zij spreken nimmer uit,
Wat dit heilig Hart omsluit.
Voor het magtig zonnelicht Wijkt de stille sterrenluister;
Maar de zon haalt, 't aangezigt En haar stralen weg in 't duister Voor de glorie van de Maagd, Die aan 't hart van God behaagt.
Reiner dan ooit sneeuwvlok viel. Waardig hier haar Ood te aanschouwen. Was de nederige ziel
138
Der gezegendste aller vrouwen;
O}) die schoonheid zag de Heer Van zijn hoog m zetel neêr.
II.
Bij Jesus' lijden.
fi. Toen nu 't Woord in uwen schoot. Moedermaagd! was neergekomen ,
En, bereid ten offerdood, Knechtsgestalt had aangenomen,
O wat hebt ge een liefdegloed In uw Moederhart gevoed.
7. Hoe was toen uw Hart verheugd, En in liefdevuur verslonden.
Want gij droegt der heern'len vreugd; Maar, o Moeder! eens ook wonden Al de schichten van de smart Uw beminnend Moederhart.
y. ü doorgriefde wond bij wond Door geheel uw lijdend leven;
Maar toen ge onder 't kruishout stondt , En uw' Zoon den geest zaagt geven. En een speer zijn zij' doorstak, Ach! wie meldt, hoe 't Hart n brak.
y. Uit dat ligchaam, zoo verscheurd, Vloeit een bloedstroom voor haar neder;
139
Wie, wie is er die niet treurt Met een Moederhart zoo teeder: Maatloos als de onuieetb're zee. Is Maria's boezemwee.
10. Ach, droog hare tranen af.
Rijs, o Koning van het leven!
Rijs weêr uit het duister graf; En van glorielicht omgeven,
Trooste uw aangezigt de smart Van 't gebroken Moederhart.
III.
Ha Jesus' lijden.
11. Wees, Maria! wees getroost.
Lang zal 't lijdensuur niet wezen,
Eer de derde morgen bloost,
Ziet ge uw Zoon, uit 't graf gerezen, Vrij van smart en vrij van smaad, In 't onsterflijk lichtgewaad.
12. Daar, daar ziet zij reeds haar God, Haar beminden Zoon genaken,
En een nameloos genot Voelt zij nu haar Hart doorblaken. Tot Hij, in triumf gekeerd,
Aan des Vaders zij' regeert.
13. Rust'loos zucht haar minnend Hart, Nu ze op aard' nog moet verwijlen;
140
O! zij wil van liefdesmart Opwaarts naar heur Jesus ijlen,
Die in 's Vaders heerlijkheid Reeds haar zetel toebereidt.
14. Als het maagd'lijk Was voor 't vuur, Voelde zij haar Hart verteren,
En versmacht naar 't zalig uur. Dat de stem haar roep' des Heeren; Toen kwam Jesus haar te moet, En zij stierf van liefdegloed.
15. Heilig Harte! vrij van smet,
Troost voor wie op u vertrouwen,
Hoor ons kinderlijk gebed, O gezegendste aller vrouwen!
Vraag nu, vraag van 't godlijk Lam, Dat ziju liefde ons hart ontvlamm'.
e»oggt;eo
liofliod aai» «Se ?gt;ii!I»evï«kte Moeflcrmaagd.
Eigen Wijze.
1. Wij prijzen vol vreugde de zuiverste Maagd, In onze nooit-zwijgende zangen;
141
Haar schoonheid heeft God haren Schepper
behaagd: Zij werd zonder erfsmet ontvangen. O reinste der maagden! u love mijn lied. Versmaad, ach versmaad mijne zangen toch niet.
2. quot;Van 't hoogste der heem'len zag God op u neêr.
Zijn oog sloeg u liefderijk gade;
Eeeds voor uw geboorte vverdt gij door den Heer
Vervuld met de rijkste genade; Ook bleeft gij van iedere zonde bevrijd, En immer uw Heer en uw Schepper gewijd.
3. Gelijk onder doornen de lelie bekoort.
Zoo zijt gij het sieraad der vrouwen; Ach mogt ik, o Moeder van 't eeuwige Woord!
Eens al uwe schoonheid aanschouwen; O vleklooze Moeder! wat zijt gij toch schoon: Gij deelt in de glorie van Jesus, uw Zoon.
4. Nu leeft gij daarboven in eind'looze vreugd,
Waar de Eng'len u juichend omringen; De hemel wordt thans door uw schoonheid ver-^
heugd,
Die Cherubs en Serafs bezingen; O luister des hemels! gij schittert van licht: God zélf heeft uw troon naast den zijne
gesticht.
142
. O maagd'lijke Moeder, o vleklooze Maagd! Tot boven de sterren verheven,
Verwerf ons die deugd, cl ie het meest u behaagt
Geleid ons ten eeuwigen leven; Dan juichen wij immer rondom uwen troon: O reinste der maagden ! wat zijt gij toch schoon
Wyze; als Lied 27.
1. Wie, wie zie ik opwaarts zweven.
Van het zonnelicht omvloeid.
Van een kroongesternte omgeven.
Dat haar om het voorhoofd gloeit? Eng'len dartelen en spreijen
Edens bloemen voor haar voet.
Waar zij onder 't blij geleijen Naar haar Welbeminde spoedt.
2. 't Is de Maagd, van God verkoren.
Door der vad'ren stem voorzeid, Die uit Davids stam geboren
Eeuwen zuchtend was verbeid;
Zij, na zooveel bange jaren,
Zij moest in een herderstal 't Wichtje door een wonder baren, Dat de God was van 't heelal.
143
3. Blij dan zij haar lof gezongen; Van geslachte tot geslacht,
Worde door ontelb're tongen
's Werelds dank haar toe^ebragt; Zij, zij is het, die aan de aarde
Heil en vrede wedergaf;
Want het Wichtje, dat zij baarde, Sloeg ons Satans kluisters af.
i. O dat we immer met vertrouwen, In het leven, in den dood. Opwaarts naar Maria schouwen,
Uie haar kind'ren nooit verstoot; Waar Gods Eng'len neergebogen
Staan om d' eeuw'gen glorietroon. Deelt zij Jesus' rijksvermogen,
En beveelt ze ons aan haar Zoon.
5. Luide moet ons lied dan rijzen
Om de giorie die haar kroont, Luide Jesus' liefde prijzen.
Die oneindig haar beloont.
Heden dan met de Eng'lenkringen Juichen wij, vervoerd van min; Maar, nog aardschc bannelingen. Roepen we ook haar voorspraak in.
144
Feestlied op Maria-Teiiliemeloimeming.
Wijze: Na to Deo.
1. Laat ons blij Gods lieve Moeder eeren:
Zij zal heden de oogen tot ons keeren; Wat we ootmoedig in 't gebed begeeren Met ons vragen voor den troon des Heereu.
t Moeder, hoogverheven ! Ach, verwerf ons bij uw Zoon,
Als wij sterven,
Dal wij erven 't Eeuwigdurend hemelloon.
2. Ze is deez' dag ten hemel opgenomen;
Al de zaaiden doen hun zangen stroomen
O O
Haar ter eer: hoe zou een kind nu schromen, Heden voor haar moedertroon te komen, t Moeder, hoogverheven! enz.
8. Moeder nog, gelijk zij was op aarde,
Heerscht zij naast den Zoon, dien zij ons baarde; Smaakt zij 't loon, dat zij zich hier vergaarde. Die zijn woorden in haar hart bewaarde, t Moeder, hoogverheven! enz.
4.Hij,d ie haar tot Moeder heeft verkoren.. Die haar Zoon is, uit baar schoot geboren, Die haar nu zijn glorie heeft beschoren:
145
Hij, Hij zal haar moederbeu verliooren. f Moeder, hoogverheven! enz.
5. Welk eeu magt en liefde hier verbonden! Die om strijd uit duizend duizend monden Al de lieem'len en deze aard' verkonden: Wie, wie bad, en heeft geen hulp gevonden t Moeder, hoogverheven ! enz.
ti. Wij dan, Gouda's oude broederleden, Komen op uw feestgetij van heden.
Moeder! vol vertrouwen toegetreden Met een krans van kinderlijke beden.
t Moeder, hoogverheven ! enz.
7. Wees geloofd, o Moeder! nooit volprezen. Gij deez' dag ten glorietroon gerezen; Moeder Gods, van eeuwig uitgelezen!
•Ja, gij zult ook onze Moeder wezen.
t Moeder, hoogverheven! enz.
Wijze: Maria, Moeder Jesu Christ.
1. Maria, Moeder van Gods Zoon,
Alleluja
Ging heden op naar 's hemels troon.
Alleluja 10
146
Maria, Moeder van Gods Zoon, u.
Alleluja!
Ging lieden op naar 's hemels troon.
Alleluja, Alleluja!
2. God zond zijne Eng'len tot kaar af, 12.
Alleluja!
Om haar te wekken uit liet graf. ,
Alleluja!
3. Zij voeren met hun Koningin,
Verrukt den open liemel in.
4. Daar komt, met heel een Eng'lenstoet,
De Zoon zijn Moeder in 't gemoet.
5. Wat onuitspreeklijk heilgenot! wü« Zij ziet Hem, haren Zoon en God! ^
6. Elkaar zien Zoon en Moeder aan; ^ En zwijgend bleven de Eng'len staan!... ■=
7. Nu treedt zij in een zonnegloor, quot;f-Aan Jesus' hand de heem'len door. 2.
S. Een maagdelijke sterrenkrans
Staat om haar hoofd in stillen glans.
9. Zij, vol genade als vol van deugd, ^
Geniet de volheid aller vreugd!
10. Zij zetelt op den eeretroon.
Naast Jesus, haren God en Zoon.
147
11. Zoo is zij 's hemels Kouingin,
Alleluj
Maar Moeder ook van 'r aardsch gezin.
Alleluj
12. Zoo klimm' tot haar ons smeekend lied; Vergeet ons, arme Pelgrims, niet.
13. Verwerf ons bij uw Zoon gena. Wij zingen Hem Alleluja!
Ave maris Steilla.
Bij alle feestgelegenheden.
Wyze: O Deus, ego amo te; of: Creator alme siderum. ea andere kerkzangen. Zie Lied 15.
1. Gegroet gij, Sterre van het meer! Verheven Moeder van den Heer, En altoos Maagd; gij hemelpoort, Die ons 't verbeide heil beschoort.
2. Wat Gabriël u heeft verkond.
Neem 't Ave vau zijn Eng'lenmond; Keer Eva's naam ten zegengroet, Dat ge ons in vrede vest en hoedt.
;3. Wil zondaars van hun boei ontslaan. Breng voor de blinden 't heillicht aan; Verdrijf ons kwaad met alle straf. Smeek al het goede voor ons af.
148
4. O toon ons, dat gij Moeder zijt, Dat Hij, die zich uw Zoon belijdt.
Door u eens tot ons heil gebaard,
Door u ook ons gebed aanvaard'.
5. Der Maagden zonderlinge bloem. Zachtmoedige! der zachten roem.
Ik bid, dat ge onze schuldboei slaakt. Zachtmoedig ons en zuiver maakt.
(i. Verleen een reine levensbaan,.
Beveilig 't pad waarop we gaan.
Opdat wij, Jesus ziend', verheugd Te zaam steeds juichen in zijn vreugd.
7. Zij God den Vader lof en eer.
Met Christus, d' allerhoogsten Heer; Zij de eigen roem den Geest bereid. Den Drie éene eer in eeuwigheid.
quot;Wijze; Maria, Moeder Jesu Christ.
1. Gegroet, o Hemelkoningin!
Ave Maria. Gegroet, der Engelen Vorstin!
Ave Maria.
149
Heil u, o spruit! o zaal'ge schoot!
Ave Maria. Waaruit der wereld 't licht ontsproot.
Ave Maria.
Wees, glorierijke Maagd! verblijd.
Ave Maria. Die onder allen 't schoonste zijt.
Ave Maria. Gegroet, o gij, zoo vol van eer!
Ave Maria. En bid voor ons bij God den Heer.
Ave Maria.
Wijze: Maria, Moeder Jesn Christ.
Verblijd u, 's hemels Koningin!
Alleluja!
W ant dien gij droegt vol moedermin,
Alleluja!
Hij, naar zijn woord, stond op uit 't graf.
Alleluja!
Bid God genade vaor ons af.
Alleluja!
150
l)e Heer verrees: o wees verblijd,
Alleluja!
Maria! die zijn Moeder zijt.
Alleluja!
Wijze; Maria, Moeder Jesu Christ.
Verheven Moeder! uit wier schoot
Ora pro nobis. Ons aller Zaligmaker sproot;
Ora pro nobis. Gij, Hemelpoort! die open staat,
Ora pro nobis. Gij, Zeester! die ons niet verlaat,
Ora pro nobis. Breng 't vallend volk, dat op wil staan,
Ora pro nobis. Breng gij het uwen bijstand aan,
Ora pro nobis. Die, waar natuur verbaasd op staart,
Ora pro nobis. Uw Heil'gen Schepper hebt gebaard;
Ora pro nobis. Gij, Maagd, zoo vóór als na dien stond,
Ora pro nobis.
151
Neem 't Ave van des Engels mond,
Ora pro nobis. En zie, o Moeder van den Heer!
Ora pro nobis. Ontfermend op ons, zondaars, neer.
Ora pro nobis.
Wijze: O vyf werelds klare lichten!
1. Wees gegroet, o Koninginne!
Moeder, gij vol teed're minne.
Gij, ons leven, hoop, zoo zoet.
Wees, Maria! wees gegroet.
Bid voor ons, Maria!
•Z. 't Is tot u dan, dat wij vlugten,
Onder tranen en veel zuchten.
Tót u rijst ons klaaggeschal In dit aardsche tranendal.
Bid voor ons, Maria!
•'5. O dan nu, wil voor ons spreken, 't Goedig oog slaan op ons smeeken. Gij, die altoos voor ons pleit,
Moeder van barmhartigheid!
Bid voor ons, Maria!
] 52
En na dit ons ballingsleven,
Toon ons Jesus, hoogverheven,
Heil'ge vrucht van uwen schoot. Toon Hem ons bij onzen dood. Bid voor ons, Maria!
O dan, Moeder vol ontferming!
Toon ons, kind'ren, uw bescherming, O gij Maagd, zoo vroom, zoo zoet. Wees, Maria! wess gegroet. Bid voor ons, Maria!
elO-ftlpv?
Wijze: Vaarwel, vaarwel wy scheiden.
O Josef! Voedstervader
Yan Jesus, onzen Heer: Wij treden biddend nader. En knielen voor u neêr;
Want in uw vaderarmen
Draagt gij het godlijk Kind; 't Zal onzer zich erbarmen,
Wijl 't uw gebed bemint.
Wil, Josef! voor ons vragen. Dat wij in 's levens lot
153
Ons naar zijn wil gedragen, Getrouw aan zijn gebod.
Wil door uw beê verwerven, O trouwe toeverlaat!
T)at wij den hemel erven,
Als eens ons sterfuur slaat.
3. Wij smeeken u te gader.
Patroon van Jesus' Kerk!
Blijf, Josef! ons ten vader. Ten steun bij al ons werk;
Vraag ons, met Jesus' Moeder,
Zijn hulp in allen nood.
En blijf ons trouw ten hoeder, Van nu tot in den dood.
Loflied aan de It. Moeder Anna.
(Nadat Paus Pius IX z. g. op den 8 December 1854, Maria' Onbevlekte Ontvangenis ten leerstuk heeft verklaard.)
Wyre: Wees gegroet op kindertoon, en vele andere wyzen.
1. Moeder Anna! luid en blij Moet ook u mijn loflied rijzen;
Moeder van Gods Moeder, gij, 'k Moet uw nieuwe glorie prijzen:
154
Straalt er op de dochter eer, 't Schittert op de moeder weer.
Ver reeds als de lichtstraal schiet, Vloeit van duizend daukb're tongen
't Naauw-verkondigd zegelied: 't Wordt door de Eng'len meegezongen, 't, Godlijk-stil geheimenis,
Dat in u voltrokken is.
Wonder zonder wederga!
Vlekloos hebt gij haar ontvangen,
Door uws Heeren heilgena,
't Kind dat ge aan uw hart mogt prangen; Anna! ja alleen uw kind Is aldus door God bemind!
En ik zou niet luid en blij U in uwe dochter prijzen?
Moet niet aller eeuwen rij 't Loflied voor u op doen rijzen?
Wie is als uw vlekloos kind, Wie ooit heeft als zij bemind!
Van uw dochter zonder smet Straalt de weerglans op u neder;
Keert, o Anna! uw gebed Tot haar Zoon ooit vruchtloos weder?
155
Moeder van Gods Moeder gij. Bid dan, Anna! bid voor mij.
Smeeklied tot den H. Willibrordu^
APOSTEL EN PATROON VAN NEDERLAND.
Wyze: Creator alme siderum, en andere kerkzangen.
1. O Willibrord! die van omhoog Ons gaslaat met beschermend oog.
Hoor 't nageslacht der vad'ren aan, Met wie gij zélf hebt omgegaan.
2. Zie Neerland aan, uw roem en kroon. Gij onze Apostel en Patroon!
Hier hebt gij, moedig Godsgezant,
Hier Jesus' heilbanier geplant;
3. Hier half een eeuw zijn naam verbreid, Zijn Bruid een' zetel toebereid,
Hier door uw ijver en gebed Mijn vad'ren uit den dood gered.
4. Ach! elfmaal ging een eeuwkring rond Sinds gij hier Satans rijk verwont,
En nu! ach meer dan 't half geslacht — Het zonk terug in 's vijands magt.
156
5. Geliefde Vader en Patroon!
Zie Neerland aan, uw roem en kroon: Bid, Wiilibrord! bid bij den Heer, Dat al wie doolt eens wederkeer'.
6. Ach voer lien met uw trouw gezin. Ach voer ook hén uw glorie in:
O gij, die 't Kruis hier hebt geplant. Bid voor uw dierbaar Nederland!
Feestlied aan de XXVI Gekrnlsten van Japan,
die op het Pinksterfeest (8 Juny) van het jaar 1862, door Paus Pius IX z. g. zyn Heilig verklaard.
Wyze: Vexilla Regis prodennt, of Creator alme siderum, of Lucis Creator optime, en andere kerkzangen. Zie Lied 15.
1. Gegroet, Japansche Heldenschaar! Die met uw Heer op 't kruisaltaar Blijmoedig u ten offer boodt.
Voor Jesds' Naam uw bloed vergoot.
2. Gij, eerstlings-oflers voor't geloof,
Gij gingt, voor dreig- en vleitaal doof, Met lofgezang den heuveltop Van Nangasaki's doodsveld op.
157
Een nieuwe Kruisberg rijst voor 't oog Een rij Gekruisten gaat omhoog;
ïwee speren dringen dwars door 't hart Geleden is uw martelsmart!
Als zooveel beelden van uw Heer, Hingt gij van 't bloedig kruishout neer U, zegevierend Heldental!
ü looft ons plegtig feestgeschal.
O! waar ge in Jesus' gloriekracht Nu deelt om 't offer dat gij bragt, O ziet: weêr tegen 's Heeren Bruid Breekt de oude haat der helmagt uit!
Het ongeloof ontrooft alom Der Kerk haar regt en heiligdom, En roept weêr met verwoede stem: „Weg met den Christus, weg met Hem.
Verwinnaars! dat Hij, op uw beên.
Zijn Bruid de zegepraal verleen'.
En om uw kruisdood voor zijn Naam, De helmagt onzer eeuw beschaam'.
158
UH. XIX Martelaren van Gorkum.
Wyzen, als het vorige Lied.
1. Tot u, o Gorkums Heldental! Weerklinke luid mijn lofgeschal;
Tot u, door wie mijn ziel ontgloeit. Van dankb'reu jubel overvloeit.
2. Gedenk ik, hoe ge op onzen grond Uwe onverwelkb're kroonen wont, Dan juich ik bij uw heldenmoed: Ook ik ben van uw Neêrlandsch bloed.
o. Ik juich, daar ge in den dood niet buigt. Maar trouw voor 't Hoofd der Kerk getuigt. En nu, door Pms' hand gekroond, Als Hei Tg en in Gods glorie troont.
-k Ik juich, als gij zoo onversaagd Maria Moeder prijst en Maagd En onze en 's hemels Koningin:
Verrukt stemt heel mijn ziel het in!
5. Maar sterft gij voor 't Geheimenis, Waar Jesüs zelf ons voedsel is: Dan, naamloos is mijn ziel verblijd, Dat ik het ook met u belijd.
159
6. Dat ik met u één God. één Heer,
s _ ^ y
Een Geest, één ligchamp;am, doop en leer In de ééne Moederkerk beken. En onverdiend haar kind ook ben.
7, Drie eeuwen vloden sedert heen,
En ons en uw geloof is één:
O voer' het, bij één hoop, één min. Ook ons uw Kerk der glorie in!
Eigen quot;Wyze.
1. Laat de wereldling hier pralen
Met zijn goud en keurgesteent: Wat kan bij de schoonheid halen. Die de zuiverheid verleent?
REFREIN.
Aller monden.
Zij verkonden Luide uw lof, o zuiverheid!
Aardsche luister Zinkt in 't duister,
Waar ge uw hemelglans verspreidt.
160
2. Helpt ons elke deugd genaken Tot der Heil'gen glorieliof:
Hier een mensch ten engel maken, Zuiverheid! dat is uw lof.
■i. Weerschijn is des menschen wezen Van Gods eigen beeldtenis:
Maat wie doet haar schooner lezen Dan de ziel die zuiver is?
4. O besmeuren wij toch nimmer Die zoo teedere eng'leiideugd;
Maar bewaren wij haar immer. Ons ten luister en ten vreugd.
igt;:i ük lied Tan Maria's kindereu.
Wijze: Kind'ren van Maria!
REFREIN.
Kind'ren van Maria!
Bij uw zegevaan.
Heft nu 't Alleluja,
Heft uw danklied aan.
1. Op haar moederbede
Tot haar Zoon en Heer,
161
Daalt zijn liefde en vrede In de harten neêr.
Kind'ren van Maria! enz.
's Vijands legerscharen Vlieden vol van schrik;
Ons blijft zij bewaren Met haar moederblik.
Kind'ren van Maria! enz.
Haar zijn wij gegeven.
Toen haar Jesus stierf,
En ons 't eeuwig leven Door zijn dood verwierf.
Kind'ren van Maria! enz.
Koept op al uw wegen,
Roept uw Moeder in:
Nooit, neen, zonder zegen Laat zij haar Gezin.
Kind'ren van Maria! enz.
Moeder! blijf ons leiden Naar de hemelwoon;
Breng ons, bij 't verscheiden, Tot uw God en Zoon.
Kind'ren van Maria! enz.
11
162
Veni Creator Spiritus, Mentes tuorum visita,
Imple superna gratia,
Quae tu creasti pectora.
Qui diceris Paraclitus, Altissimi donum Dei,
Fons vivus, ignis, cliaritas. Et spiritalis unctio.
Tu septiformis munere, Di gitus Paternae dexterae, Tu rite promissum Patris, Sermone ditans guttura.
Accende lumen sensibus, Infunde amorem cordibus, Infirma nostri corporis, Virtute firmans perpeti.
Hostem repellas longius, Pacemque dones protinus, Ductore sic te praevio, Vitemus omne noxium.
163
B. Per te sciamus da JPatrem,
Noscamus atque Filium, Teque utriusque Spiritum, Credamus omni tempore.
7. Deo Patri sit gloria.
Et Piiio qui a mortuis Surrexit, ac Paraclito . In saeculorum saecula.
1. Fange lingua gloriosi Corporis mysterium, Sanguinisque pretiosi,
Quem in mundi pretium, Fructus ventris generosi, Rex eff'udit gentium.
2. Nobis datus, nobis natus Ex intaeta Virgine,
Et in mundo couvérsalus, Sparso verbi semine, Sui moras incolatus Miro clausit ordine.
164-
In supremae nocte coenae, Recumbens cum fratribus, Observata lege plene,
Cibis in legalibus,
Cibum turbae duodenae,
Se dat suis manibus.
Verbum Caro, Panem veruui Verbo Carnem efficit:
Fitque Sanguis Cliristi merum, Et si sensus deficit, Ad firmandum cor sincerum. Sola fides sufficit.
Tail turn ergo Sacramentum Veneremur cernui,
Et antiquum documentum Novo cedat ritui,
Praestet fides supplementum Sensuum defectui.
Geuitori, Genitoque,
Laus et jubilatio:
iSalus, honor, virtus quoque Sit et benedictio:
Procedenti ab utroque,
Compar sit laudatio. -A. M E H.
165
1. Ecce Panis Angelorum, Factus cibus viatorum,
Vere Panis Piliorum, Non mittendus canibus.
2. In Piguris praesignatur, Cum Isaac immolatur, Agnus Paschae deputatur. Uatur Manna patribus.
3. Bone pastor, Panis vere, Jesu, nostri miserere, Tu nos pasce, nos tuere, Tu nos bona fac videre In terra viventium.
4. Tu, ■ ' cuncta seis et vale Qui nos pascis hie mortales Tu nos ibi commensales; Coheredes et sodales,
Fac sanctorum civium.
A. M E N.
16 Ö
Defensor noster, aspice, ! nsidiantes reprime; Guberna tuos famulos,
Quos sanguine mercatus es. Defensor etc. Driemaal.
JV M E N.
Ave maris Stella, Dei Mater alma,
Atque semper Virgo, Felix coeli porta.
Suinens illud Ave, Gabriëlis ore.
Fun da nos in pace, Mutans Evae nomen.
Solve vincla reis,
Profer lumen caecis. Mala nostra pelle.
Bona cuncta posce.
167
4. Monstra te esse Matrem,
Sumat per te pieces,
Qui pro nobis natus,
Tulit esse tuus.
5. Virgo singularis,
Inter omnes mitis,
Nos culpis solutos.
Mites fac et castos.
6. Vitam praesta puram,
Iter para tutum,
Ut videntes Jesum,
Semper collaetemur.
7. Sit laus Deo Patri,
Summo Christo decus,
Spiritui Sancto,
Tribus honor unus.
A. MI E N.
Magnificat anima mea Dominum; Et exultavit spiritus meus: in Deo salutan meo.
Quia respexit humilitatem ancillae suae,, ecce enim ex hoc beatam me dicent omnes generationes.
Quia fecit mihi magna qui potens est, et sanctum Nomen ejus.
Et misericordia ejus a progenie in progenies, timentibus eum.
Fecit potentiam in brachio suo, dispersit superbos mente cordis sui.
Deposuit potentes de sede, et exaltavit hu-miles.
Esurientes implevit bonis, et divites dimisit inanes.
Suscepit Israël puerum suum, recordatus misericordiae suae.
Sicut iocutus est ad patres nostras, Abraham, et semini ejus in sae ala.
Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto.
Sicut erat in principio, u nunc, et semper, et in saecula saeculorum. Amen.
Salve Regina, Mater misericordiae,
Vita, dulcedo, et spes nostra, salve.
Ad te clamamus exules, filii Evae.
169
Ad te suspiramus gementes et flentes in hac
lacrymarum valle.
Eja ergo advocata nostra j illos tuos miseri-
cordes oculos ad nos converte.
Et Jesusi, bcnedictum fructum ventris tui,
nobis post hoe exilium ostende.
O clemens, ó pia, o dulcis Virgo Maria.
O sanctissima, o piissima, dulcis Yirgo Maria, {bis.) Mater amata, intemerata, era, era pro nobis, {his.)
Ave Maiia, gratia plena, Uuminus tecum, benedicta tu in mulieribus.
Ave Maria, enz. tot driemaal. Et bene-dictus fructus ventris tui Jesus. Sancta Maria, Mater Dei, ora pro nobis, peccatoribus, nunc, et in hora mortis nostrae. Amen.
170
Met dit antwoord:
O Maria! o Maria! wij bidden u;
Ach, help ons nu en in den dood, O allerzuiverste Moeder Maria!
Kyrie, eleison.
Christe, eleison.
Kyrie, eleison.
Christe, audi nos.
Christe, exaudi nos.
Pater de coelis. Deus, miserere nobis.
Pili, Eedemptor mundi, Deus, miserere nobis.
Spiritus Sancte, Deus, miserere nobis.
Sancta Trinitas, unus Deus, miserere nobis.
Sancta Maria, era pro nobis.
Sancta Dei Genitrix,
Sancta Virgo Virginum,
Mater Christi, o
Mater divinae gratiae,
Mater purissima, §
Mater castissima.
Mater inviolata.
Mater intemerata,
Mater amabilis.
Mater admirabilis,
3
O cr
171
Mater Creatoris, ora pro nobi Mater Salvatoris,
Virgo prudentissima,
Virgo veneranda,
Virgo praedicanda,
Virgo potens,
Virgo clemens,
Virgo fidelis.
Speculum justitiae,
Sedes sapientiae,
Causa nostrae laetitiae , Vas spirituale,
Vas liouorabile,
Vas insigne devotionis,
Eosa mystica,
Turris Davidica,
Turris eburnea,
Domus aurea,
Foederis area,
Janua coeli,
Stella matutina,
Salus infirmorum,
Eefugium peccatorum, Consolatrix afflictorum, Auxilium Christianorum, Regina Angelorum,
Eegina Patriarcharum.
Eegina Prophetarum,
172
Regina Apostolorum, ora pro nobis.
Regina, sine labe concepla, S'
Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, paree
nobis, üomine.
Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, exaudi
nos, Domine.
Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, miserere
nobis.
Christe, audi nos.
Clariste, exaudi nos.
AVE M All ia.
Sub tuum praesidium confugimus, sancta Dei Genitrix, nostras deprecatioues ue despi-cias in necessitatibus nostris: sed a periculis cunctis libera nos semper, quot;Virgo gloriosa et benedicta, Domina .ostra, Advocata nostra. Mediatrix nostra, tuo Filio nos reconcilia, tuo Filio nos commenda, tuo Filio nos repraesenta. v. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. a. Ut digni efficiamur promissionibus Christi.
OREMUS.
Gratiam tuam, quaesumus, Domine, menti-
173
: bus nostris iufuude, ut qui angeio nuntiaate , Christi Filii tui incarnatiouem cognoviinus, per passionem ejus et crueem ad resurrectionis gloriam perducamur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. Amen.
quot;V
Bladz.
Verleende Aflaten................v
Onder rig t voor Pelgrims, om hunne
bedevaart met de meeste vrucht te doen. I
I. Het vertrek ter bedevaart. ... 3
II. Het oogmerk................6
III. De reis en het verblijf..........li
V. Besluit....................24
Gebeclen.
Gebed tot Maria, voor de levende Leden
Gebed voor de afgestorvene Leden van
Smeekgebed tot de Allerheiligste Maagd
Maria, Koningin aller Heiligen. . . 33
175
Manier om den H. Eozenkrans godvruchtig te lezen.........40
I. De vijf blijde Geheimen. ... 41
II. De vijf droevige Geheimen. . . 49
III. De vijf verheerlijkte Geheimen. . 56
1. |
Smeekzang aan den H. |
Geest. | |
Veni Creator Spiritus. |
65 | ||
2. |
Vóór liet H. Misoffer. |
66 | |
3. |
Na het H. Misoffer. . |
68 | |
4. |
Aan Jesus eer! — Na |
de H. | |
Communie...... |
69 | ||
5. |
ïer eere van den Zoeten Naam Jesus. |
72 | |
6. |
Aan Jesus' H. Hart. . |
73 | |
7. |
De Vijf Wonden..... |
74 | |
I. De smartelijke Wouden. |
75 | ||
II. De verheerlijkte Wonden. |
SO | ||
Gebed......... |
86 |
27 |
8. |
Lofzang tot het H. Kruis. — Ve-xilla Regis....... |
86 |
31 |
y. |
Litanie tot het H. Kruis. |
88 |
10. |
Ter eere van Maria. . |
91 | |
32 |
li. |
Avondgroet aan Maria..... |
92 |
33 |
12. |
Bij het aanvaarden van de Pelgrims- | |
reize.......... |
93 |
176
13. Ter eere vau liet H. Kruis. .
14. Smeekzang tot de Moeder der Zeven
Smarten. — Ouder het optrekken naar het Roede Kruis.....
15. Pelgrimslied ter eere van de Aller
heiligste Maagd en Moeder Gods Maria. — Gedurende de Bedevaart.
16. Smeeklied voor de Overledenen. .
Gebed............
17. Afscheidslied........
18. Danklied na de Bedevaart. . . .
19. De XY Geheimen van den Rozen
krans. — Gods vaderoog-.
I. De vijf blijde Geheimen. . . . II. De vijf droevige Geheimen. III. De vijf glorierijke Geheimen. . .
30. üe XV Geheimen van den Rozen
krans. — Wij groeten u. .
1. De vijf blijde Geheimen. . . II. De vijf droevige Geheimen. III. De vijf glorierijke Geheimen. . Gebed...........
31. Stabat Mater.......
Gebed..........
33. Litanie-Lied van Onze Lieve Vrouw
100 38. 103
39.
106
106 109
111
111 30gt; 112
31.
113
177
23. Bede aan Jesus' H. Moeder. . . 125
24. Hulde en Bede aan Maria. . . . 126
25. Lofzang aan het H. Hart van Maria. 130
27. De Onbevlekte Ontvangenis van
28. Jubellied aan Maria, Onbevlekt
29. Lofzang ter eere van het H. en
Onbevlekt Hart van Maria. . .136
I. Vóór Jcsus' lijden......13G
II. Bij Jesus' lijden.......138
III. Na Jcsus' lijden.......130
30. Loflied aan de Onbevlekte Moeder
31. Maria-Tenhemelopneming. . . .142
32. Feestlied op Maria-Tenllemelopnem. 144 .33. Maria-Tenhemelopneming. . . . 145 34. Ave maris Stella. — Bij alle feestgelegenheden.......147
Alma Redemptoris Mater. . . .150
Loflied aan dc H. Moeder Anna. . 153
Smeeklied aan den H. Willibrordus. 155
178 | ||
43. |
Feestlied aan de XXVI Gekruisten | |
van Japan........ |
156 | |
43. |
Jubellied aan de HH. XIX Marte | |
laren van Gorkum..... |
158 | |
44. |
De zuiverheid........ |
159 |
45. |
Danklied van Maria's kinderen. |
160 |
L.atijiisclie Kerkzangen. | ||
1. |
Veni Creator Spiritus..... |
162 |
(De vertaling op bladz. 65.) | ||
3. |
Pange lingua........ |
163 |
3. |
Ecce Panis Angelorum..... |
165 |
4. |
Defensor noster....... |
166 |
5. |
Ave maris Stella....... |
166 |
(De vertaling op bladz. 147.) | ||
6. |
Magnificat......... |
167 |
7. |
Salve Regina........ |
168 |
(De vertaling op bladz. 151.) | ||
8. |
0 sanctissima........ |
169 |
9. |
Ave Maria......... |
169 |
10. |
Litaniae Lauretanae. Met antwoord. |
170 |