-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

DE

ONBESCHAAFDE VOLKEN

HESCTIREVEN

IN HUN VOORKOMEN, ZEDEN, GEWOONTEN, GEBRUIKEN enz.

J. Gr. AV O O D.

VOOR NEDEIiLANTl BEWERKT DOOR

Gr. H. R1SSIK.

MET EENE VOORREDE VAN D'. H, SCHLEGEL

Hoogleer aar cn Directeur van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden.

Met houtgravuren naar oorspronkelijke teekeningen.

■,gt;

AFRIKA.

JACb. Ü. ROBBERS. —

ROTTE RU AM. -

UITGEVER.

-ocr page 5-

«iKHIUKT nu fi. J. Til I KM K, TE ARMIfcM.

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT^

0437 2219

-ocr page 6-

VOORREDE.

In het oude Griekenland was een tempel mot het opschrift quot;Ken u zeiven.quot;

Hiermede is blijkbaar bedoeld, dat ieder monsch zich zeiven moest onderzoeken, ten einde zijne eigene inborst, zijne neigingen en do drijfvoeren zijnor handelingen te loeren kennen. Echter vooronderstelt dit tovens, dat hij dit onderzoek ook tot zjjnc cvenmonschon dient uit to strekken, al ware het alleen om vergelijkingen te kunnen maken.

Intusschen is het een en ander niet wel mogelijk, zonder kennis der machine dio deze eigenschappen herbergt en tot in het oneindige wijzigt. Er was derhalve ook de wensch ontstaan, het maaksel van hot menschelijk ligchaam en hot onderscheid dat verschillende volken in dit opzigt vertoonen te doorgronden.

Beuwen gingen voorbjj, en de kennis daaromtrent bleef gebrekkig of vol gapingen ; de duizendjarige stilstand of achteruitgang gedurende de middeneeuwen was slechts nuttig door het gedeeltelijk bewaren van hetgeen de oude volkoren hadden achtergelaten, en eerst toon de mensch don gehoolen aardbol omzeild had, en zijne gedachten oenen ruimeren kring verkregen hadden, eerst toon kon men do hechte grondslagen loggen, waarop liet gebouw der kennis van den mensch moest worden opgetrokken. Zoo als elke ontwikkeling, greep ook deze mot schokken 011 stuksgewijze plaats. J)o bijeengobragto bouwstoffen vermenigvuldigden intusschen weldra in dier voege, dnt, zelfs bij ocne vordeoling van den arbeid, de overmoestoring daarvan moeijehjk viel, on dit was roods hot geval in do vorige eeuw. Wanneer wij b. v. de laatste uitgaaf van het systeem dor jNatuur van Linnaeus, in 17G5 verschenen, opslaan, ontwaren wij, tot onze groote verbazing, dat do mensch wel boven aan in do klasse dor Zoog-dioron is gerangschikt, maar tevens dat hij in eéne en dezelfde orde mot de apen en de vledormuizen is opgenomen, terwijl onder het geslacht van don mensch, als oeno tweede soort, ook begrepen is de Troglodiet, oen wezen waartoe de Chimpansó en de Orang-Oetan de voornaamste grondslagen geleverd hebben.

Do materialistische beschouwing om den mensch in het Dierenrijk in te doelen, lieoft zich wel is waar tot op onze dagen staande gehouden en wanneer de monsch, door do natuurkundigen, bij de •behandeling van het dierenrijk, allengs uitgesloten werd, zoo geschiedde dit, omdat men niet tegen de taak was opgewassen om liet vak in zijnen geheelen omvang meester te worden.

Do studio van het menschenrijk op deze wijze als het ware zelfstandig geworden, is echter, zelfs wanneer zij beperkt wordt tot hetgeen men Volkenkunde noemt, nog veel te omvattend, om door oen persoon overzien te worden. Zij is, inderdaad, voornamelijk gesplitst in twee groote, onderling geheel verschillende takken, te weten: dio dor natuurlijke geschiedenis van den mensch en die der vergoljjkende taalkunde. De uitkomsten verkregen door elk dezer takken, zijn echter niet zelden onderling in strijd, en vermits de waarheid slechts één en ondeelbaar zijn kan, blijkt hieruit, dat men nog ver verwijderd is van do oplossing dor veelvuldige vragen, die bij ieder denkend monsch moeten ontstaan omtrent do verhouding der monschen onderling.

Ton einde tot de oplossing dezer vragen te geraken begreep men toregt, dat men zich uit onze beschaafde en verbasterde maatschappijen moest begeven onder volken, die nog niet zoo ver vóór- en achteruitgekomon, ons gelegenheid geven tot do vergelijking met don toestand dien wij roods achter den rug hebben.

Do bijval welke deze rigting van hot onderzoek ondervond, bleek van den beginne af aan, uit do gretigheid waarmede elk verhaal van nieuwe ontdekkingen op hot gebied dor volkenkunde, in allo kringen der maatschappij werd opgenomen. Deze

I

-ocr page 7-

VOORREDE.

verhalen werden dan ook woldra in don cenon of andoren vorm zamcngovat, on daardoor, als ccn geheel, voor liet groote publiek toegankelijk gemaakt. Verhalen .alleen spreken intusschen niet tot de zinnen en men trachtte derhalve hot geheel aanschouwelijk te maken door ecne keuzo van platen. Wij hebben in ons land een treffend voorbeeld van nene zoodanige onderneming in hot werk, in 1802, onder den titel van: quot;De mensch zoo als hij voorkomt op den aardbolquot; door M. Stuart uitgegeven, en door J. Knijper voorzien van gekleurde platen, die, nog heden, door hare uiterst zorgvuldige bewerking, aan menigeen tot genoegen strekken. Onze tijd, ondersteund door do photographie en do houtsneekunst, heeft veel ruimere middelen om de talrijke ont-dekkingen die gedurig op hot gebied der volkenkunde gemaakt worden, te verspreiden en voor een ieder aanschouwelijk te maken.

Hot meest welkom zullen wel steeds voor een ieder, die wezenlijke konnis wil opdoen, die boekon zijn, wier schrijvers zich beperken tot eene eenvoudige voorstelling van al de feiten die de waarneming oplevert, en derhalve eene bewerking quot;sans phrases.quot; Zoodanige gedachte heeft ook den hoer quot;Wood geleid bij het zamenstellen van zijn werk, hetgeen den nederlandschen lezer door zorgvuldige vertaling en uitgaaf wordt voorgelegd.

Als bijzondere aanbeveling van dit boek strekt bovenal de groote menigte afbeeldingen, van welke een zeker aantal oorspronkelijk zijn.

Inderdaad zal hij, die zich bepalen wil tot do beschouwing der daarin voorkomende prenten, des noods mot hare verklaring, reeds een zeer goed overzigt verkrijgen van hot wezen der natuurvolken en zelfs den schrjjver dank weten, dat lijj, aan bet slot van het eigenlijke onderwerp, nog het een en ander mededeelt omtrent de oude bewoners der paalwoningen van Zwitserland en, zoo als hij haar noemt, de gedeeltelijke beschaving van Indie, China, Japan en Siam.

Degenen die de studie der natuurvolken op eene zeer uitgebreide schaal willen nagaan, zullen vooral in het werk getiteld quot;Waitz, Anthropologio der Naturvölker, fortgesetzt von Oerlandquot; 6 doelen, Leipzig 1859—lcS72, eene veelomvattende hand-loiding vinden.

Onder de werken handelende over do volkenkunde in het algemeen kan vooral geraadpleegd worden dat van Priehard, getiteld: „Researches into the physical history of mankindquot; London 1836, en als handboek zijne: quot;Natural history of manquot;, London, 1855, vijfde uitgaaf.

Van de nieuwere handboeken voeren wij slechts de volgende aan:

Alfred Maury, La terre et l'homme. 3ièmc edition Paris, 18()9,

Friedrich Muller, Allgemeine Ethnographic, Wien 1873,

Oscar Peschel, Völkerkunde, Leipzig 1874.

Lu omtrent de vergelijkende taalstudie:

quot;Whitney, Language and the study of language, London 1867 en latere titcl-uitgaven.

Do lezer van handboeken zal evenwel dienen te onderscheiden, wat feiten zijn of redeneringen afgeleid van opgevatte meeningen, en in hoeverre het zoogenaamde Darwinisme invloed heeft uitgeoefend op de eigenlijke wetenschap, terwijl hij ton slotte nog gewaarschuwd zjj tegen onjuiste opgaven die somtijds onvermjjdeljjk zijn bjj de overweldigende massa van bouwstoffen en somtijds ook uit nalatigheid (1) voortvloeien.

Men zal door het bovenstaande genoegzaam zijn ingelicht om het werk van den heer Wood op zijn waren prijs te schatten.

Leiden, Mei 1875.

H. SciILECtET-.

(1) Er zij slcolits ccn voorbeeld hiervan anngevoerd, tc wctcu, liet handboek van Priehard; hier is niet slechts in de beschrijving, maar zelfs op den omslag, nis type van een Japanner het portret gegeven van den Cnnton-Chinecs Ko-tsching-tschnng, die verscheidene jaren in ons land geleefd heeft en wiens portret, hetzelfde dat voor het handboek van Priehard gebezigd is, door von Siebold als type van den echten Chinees, in zijn groot werk over Japan, bekend gemaakt werd.

-ocr page 8-

T N H O U D.

HOOFDSTUK. UT,ADZ.

f. De Kaffers........................................1

II. Het leven der Kaffers..............................S

III. Het leven der kaffers. — (Vervoly)..........12

IV. Kleeding en sieraden der mannen...........1!)

V. Kleeding en sieraden der mannen. — {Vervolg)......28

VI. Kleedino en sieraden der vrouwen...........40

VII. Hunne wijze van bouwen...............50

VIII. Het houden van vee.................(!0

IX. Het huwelijk.....................

X. Het huwelijk. — (Vervolg)...............(s1

XI. Oorlog. — Wapenen van aanvai...............

XII. Oorlog. — (Vervolg). Verdedigingswapenen en wijze van vechten, ill

XIII. He jagt........................

XIV. Landbouw........................

XV. Voedsel........................

XVI. Maatschappelijke eigenaardigheden...........17(5

XVIf. Godsdienst en bijgeloof..................

XVIII. Godsdienst en bugeloop. — {Vervolg)..........201

XIX. H1JGEL00P. — {Slot).................217

XX. Begrafenis-plegtigheden............................230

XXf. Huiselijk leven................................237

XXII. De Hottentotten......................

XXIII. Wapenen................

XXIV. De Bosjesmannek..............................979

XXV. De Bosjesmannen. — (VervoU/)....................900

XXVI. De Bosjesmannen. — (Slof).................

XXVII. De Koranna's en de Namaqua's...............

XXVIII. De Bechuana's..............

XXIX. De Bechuana'h. — {Slot)..........................339

XXX. De Damara's .... nra

wvt ....................

a.aa1. De Ovambo's of Ovampü's................orq

-ocr page 9-

INHOUD.

HOOFDSTUK. Hf. ADZ.

XXXI1. Dk Makololo's..................B80

XXXIII. De Bayeye's en de Makoh.v's.............393

XXXIV. J)k Batoka's en de Manganja's............407

XXXV. De Banyai's en de Badema's.............421

XXXVI. De Bai.ondo's of Balonda's en de Anqolezen.......430

XXXVII. De Wagogo's en de quot;Wanyamuezi's...........451

XXXVIII. Karaoue....................467

XXXIX. De Watusi's en Waganda's.............478

XL. De Wanyoro's..................495

XLI. De Gani's, Madi's, Oubo's en Kytciien.........506

XLII. De Neam-nam's, de Dór's en de Djour's ........517

XLIII. De Latooka's...................536

XLIV. De Shir's, Bari's, Djihha's, Nuehr's, Dinka's en Siiim.ook's . 545

XLV. De Ishogo's, de Ashango's en de Obongo's........563

XLVI. De Apono's en de Apingi'h..............573

XXVII. De Bakalai's...................581

XLVIII. De Asiiira's...................588

XLIX. Dn Gamma's of Commi's...............597

L. De Shekiani's en Mpongwé'h.............618

LI. De Fan's....................lt;127

Lil. De Fan's. — (S/W).................637

LUI. De Krumen's en de Fanïj's.............649

LIV. De Arhanti's of Asiiantijnen.............662

IjV. Dahome.....................

LVI. Dahome. — (Veivohj)................083

Ij VII. Dahome. — {Slot)..................692

LVI 11. De Egiia's....................702

L1X. Bonny......................714

LX. De Mandingo's..................722

LXL De Bübé's en Congo's................726

LXII. Bornu.....................735

LXIII. De Shoox's, Tibboo's, Touareg's, Begharmi's en Musgu's . . 747

LX1V. Abyssinië....................762

LXV. Abyssinië. — {Vervolg)...............772

LXVI. Abyssinië. — {Vervolg)...............783

LXVII. De Nubiërs en de Hamran-Arabieren.........800

LXVIII. Beduïnen, TIassaniyeh's en Malagasy's.........809

-ocr page 10-

flOOFDSTUK f.

DE KAFKKR- OF ZIN'Ol-STAM MKN I.X HUNNE PHYSIKKi; KIOENAARniOHEDEN.-OORSPKONO VAN BEX NAAM. —; TH KOR I EN'

MKT HKTREKKI NO TOT HUNNK AANWEZIOHEl I) IN' Zl I I)-AFR1KA. - DE VOO RNAAMSTK STAMMEN EN HUNNE

WOONPLAATS. - DE ZULUS FM HUN VOORKOMKN. — HUNNE KLEUR EN DEN KWEELDEN' OVER SC HOON 11 KI I). -

PUNT KN VAN OV KR KEN KOMST EN VKRSCHIL TUSSCHEN DEN KAFFER EN N KG KR. - KA R AKTE RTR KK K KN VAN

DKN OKKST VAN DEN KERSTEN. — 'ZIJN OERREK AAN ZORG VOOR DE TOKKOMST EN' DE RB DE. HIERVOOR. — GAVE VAN RKDEIWISTEN VAN DEN KAFFER. — SOCRATISCHE WIJZE VAN REDENEREN. - DK LUST TOT KEI UITWIST EN VAN KEN KAFFER. — ZIJNE GKESTELIJKK OPVOEDING EN DE (iKVOLtHX Hl KR VAN'. — VERGKVENS-

GEZINDK AARD DER KAFFI RS. — HUN GKVOEL VAN KIGKNWAARDE. - HUNNE GENEIGDHEID TOT SCIIKRTSEN. —

DK VROI'W KN DK MKLOEN. - OASTVRIJIIKID DKR KAFFI RS. — HUN' HUISSKLI.I KE AARD EN LIEFDE TOT HUNNE

KINDERKN. — HUN AFKEKR VAN DK KENZAAMHEID.

Ovkr het goheolo zuidelijke gedeelte van Afrika is een merkwaiu-dig on belangwekkend mensehonras verspreid. Hoewel liet in versehillende stammen verdeeld is en deze onderling iu voorkomen, zeden en gewoonten verschillen, zijn zjj toeh klaarblijkelijk in denzelfden vorm gegoten en beboeren zjj tot dezelfde groep van het menschelijk geslacht. Hunne kleur is donker, maar niet zoo zwart als die van den waren Neger vnn het westen. Hun baar is gekroesd en kort, maar niet zoo wollig als van den Neger; hunne lippen, ofschoon ze groot zjjn, wanneer men ze vergelijkt met die van de Europeanen, zjjn klein bij die van den Neger. Hun ligchaam is schoon gevormd; zij zjjn groot van gestalte, hunne beenen zjjn regt, hun voorhoofd hoog en hunne gelaatsuitdrukking verstandig en over het geheel ziet men bij deze mensebengroep den menscheljjken vorm even schoon teruggeven nis ergens anders op aarde.

Deze groote groep een naam te geven is niet zeer gemakkeljjk. Gewoonljjk worden de stammen waaruit zjj bestaat Kaffers genoemd; doch tegenwoordig is deze benaming beperkt tot do stammen die het zuid-oostelijk gedeelte van Afrika, tiisschen de zee en het Drakengebergte bewonen. Bovendien is do naam Kaffer zeer oneigenaardig, daar het eenvoudig do uitdrukking is die de Muzelmannen toepassen op elk die niet den Mohanimedannschon godsdienst belijdt, eu waaronder zjj, zoowel blanken als kleurlingen verstaan. Sommige Ethnologen geven hen den algemeencn naam van Chuana's, welk woord de wortel is van het welbekende Bechuana, Seclmana en der-geljjke nanieii. Anderen geven de voorkeur aan het woord Banta en weder anderen aan dat van Zingi, hetwelk welligt het beste is.

Hoe zij echter ook genoemd mogen worden, zeker is het, dat zjj niet afkomstig zijn van liet land dat zjj bewonen, maar dat zjj van eene andere landstreek, waarschijnlijk van ecu meer noordelijk gelegen gedeelte van Afrika, naar het zuid-oostelijk gedeelte van dit werelddeel verhuisd zjjn. Sommige schrjjvers geven de Kaffer- of Zingi-stamnien een Aziatiscben oorsprong en veronderstellen dan dat zij zich gedurende* hunne verhuizing met do Negers vermengd hebben, en zoo aan liet gekroesde haar, de dikke lippen, de donkere huidkleur en andere eigenaardigheden van het Negerras gekomen zjjn.

Wie dc eigenlijke inboorlingen van Zuid-Afrika geweest zjjn js niet met zekerheid te bepalen, daar hier, zelfs in den laatsten tijd, in een betrekkoljjk kort tjjdsvcrloop deel i. -1

-ocr page 11-

DE KAFFER.

f^rooto vorandoi'ingou liobbon pliints gegrepen. Tegenwoordig is Znid-Afrika werkelijk Éuropeosch, daar do blanken, hetzjj Engelsclion of I loliandcis, aan de eigenaars van don bodem dien ontnomen hebben en zich of' zelf daarop hebben gevestigd, of de donker gekleurde inwoners aan zich onderworpen, '/ij voor wie zij in de plaats kwamen, waren zelf indringers, die de I lottentotsche stammen hadden overwonnen en verjaagd, welke laatste op hunne beurt slechts hetzelfde lot schijnen te hebben gedeeld, dat zjj in de dagen hunner grootheid anderen hadden doen ondergaan.

Op dit oogenblik is de groote Zingi-groep de beste type van de inwoners van Znid-Afrika , en daarom zullen wij met de Kaffer-stammen beginnen.

Wanneer do lezer een oog slaat op de kaart van Afrika, dan ziet lijj, dat er nagenoeg paralel met de kust eene reeks van bergen loopt, die zich uitstrekt van den 27''quot; tot den SS0quot; graad zuiderbreedte. Het is do keten van het Drakengebergte en in de landstreek tusschen deze bergen en do zee vindt men do echte Kaffer-stammen. Er zijn nog andere stammen, die tot dezelfde groep bohooren aan de westzjjde dezer bergen, en deze breiden zich uit van do Delagoabaai in het oosten, tot de Oranje-rivier in het westen. Zij, die do reisbeschrijvingen van reizigersin de binnenlanden van Afrika gelezen bobben, kennen ze onder de namen van Bechuana's, Bayoyes, Namaqua's Ovnmpo's enz. Do naam van Kaffer wordt echter thans bijna algeinoon alleen gegeven aan do stammen die bovenvermelde landstreek bewonen.

Vroeger werd deze streek door oen aanmerkeijjk aantal stannnon bewoond en deze waren genoegzaam van elkander onderscheiden, dat men ze als verschillende nation beschouwde. Tegenwoordig zijn zij echter in werkoljjkheid verminderd tot vijf, do Amatonga's in het noordon, waarop in zuidoljjke rigting volgen do Amaswazi's, do Amazulu's, de Amaponda's en de Amakosa's. Uier moeten wij doen opmerken, dat hot voorzetsel „Amaquot;, dat al do woorden voorafgaat, een van de vormen is, waardoor hot meervoud van zekere namen wordt aangeduid. Zoo kunnen wij sproken van een enkeion Tonga-, Swazi-, Zulu- of Ponda-Kaffer, maar wanneer wjj er moer dan oen bedoelen, wordt hot voorzetsel quot;Amaquot; bij hot woord gevoegd.

De andere stammen lossen zich, ofschoon zij voor het grootste gedeelte nog bestaan en hunne oude namen hebben behouden, toch werkelijk op in die wier namen wij vernield iiebben.

Van al do ware Kaffer-stammen, is do Zulu de echte type en dozen stam zullen wij hot eerst beschrijven.

Ofschoon zij over oen groot gedeelte van het land verspreid zijn, is de hoofdzetel van den Zulu-stani echter meer ten noorden van Natal en daar vindt men ook de meest volkomen voorbeelden van dit prachtig inenschonras.

Ofschoon do Zulii-stammen tot liet donker gekleurd gedeelte van het menschdom bohooren, heeft hunne huid toch niet die doffe, git zwarte kleur die den Neger van West-Afrika karakteriseert. Zijne huid is meer doorschjjnend; do laag van kleurstof schijnt niet zoo dik te zjjn en oen roodachtig waas van het bloed schemert door hot zwart been. De Kaffers houden hunne kleur voor de volmaakste, en wanneer men oen Zulu vraagt wat bij voor do schoonste kleur van huid houdt, zal bij antwoorden, 200 ah hij zelf /s, zwart, met oen weinig rood.

Sommige donker gekleurde nation houden vnn een blanke quot;teintquot; en in sommige streken der wereld zijn de opperhoofden zooveel blanker dan hunne onderdanen, dat zjj bijna tot oen ander ras schijnen te bohooren. De Kaffer evenwel is van een juist tegenovergesteld gevoelen. Naar zijne schoonheidsbegrippen is een man, hoe zwarter hij is, des te schooner, wanneer er slechts een weinig rood zigtbaar is. Zij gaan hierin zoover, dat zjj, bjj het verkondigen van den lof van hun koning — iets waarin zij zeer ver zjjn — als een van zijne uitstekende eigeiiscliappen vermelden, dat hij verkoos zwart te zijn, ofschoon hij, als een zoo magtig vorst, blank had kunnen wezen wanneer hij dat gewild had.

Europeanen die gedurende oonigen tijd onder de» Kaffers gewoond hebben, sclijjnen dergelijke donkbeeldon omtrent do meerdere voortreffelijkheid van do zwarte en roode huidkleur in zich op te nemen. Zij worden or aan gewoon en nonion geringe a.fwijkin-

2

-ocr page 12-

T

Ongetrouwde mnn of quot;jongenquot;

Kleine jou yen

Jonge vrouw en kind.

gon waar bij individu's, ■wier kleur voor een ongeoefend oog volkomen dezelfde is. Wnnneer /ij in (Ie beschanfd(gt; maatscliappij terugkeeren, hebben /,ij een afkeer van de bleeke luiidkleur der Europeanen en er moet eenigen tijd verloopen ooi' /.ij lecren eeiie blanke huid eu blonde haren sleedits eenigzins te bewonderen. Voorbeelden van Albino's komen enkele malen onder de Kaffers voor, maar zij zien er niet bijzonder tevreden uit en worden door hunne donkerder gekleurde en gelukkiger landslieden niet bewonderd. Eene donkere olijfkleur is echter tamelijk algemeen, maar de eigenlijke huidkleur is die van zwartachtige chocoLaad. Even als bij de Negers is liet pasgeboren kind van een Kaffer bijna even blank als dat van een Europeaan, daar de donkere tint zich eerst langzamerhand ontwikkelt.

Ofschoon de huid der Kaffers donker gekleurd is, zjjn zij op deze donkere huidkleur even ijdel als eene Europesche schoone op haar eigen blanke quot;teintquot; en de trotscbheid waarmede een Kaffer, zelfs een beproefd krijgsman, het glinsterende, doorschijnende zwart van zijne huid bewondert, beeft voor een Europeaan iets belagcholjjks.

Het haar van de Kaffers wordt, zoowel bjj vrouwen als bij mannen, nooit lang, maar hun hoofd is bedekt niet gekroesde, wollige krullen die zeer vool overeenkomst

-ocr page 13-

DE KAFFER.

hebben met hot haar vnn een waren Neger. Do lippen zijn altijd groot, de mond wijd en de nous heeft zoor wijde neusgaten. Deze eigenaardigheden heeft de Kaffer mot den Neger gemeen en liet gebeurt nu en dan, dat deze trokken bij een individu zoo sterk zjjn uitgedrukt, dat men het op hot eerste gezigt voor een Neger zou kunnen houden.

Beschouwt men zulk een Kaffer echter moer opmerkzaam, dan ziet men op eens hot hoogo en verstandige voorhoofd, den vooruitstekenden neus en do liooge wangbeenderen en vooral eene karakteristieke uitdrukking van hot gelaat, maar die men niet kan hesehrijven en die hem van allo donker gekleurde Afrikanen onderscheidt. Do hoogo wangbeenderen zijn insgelijks een kenmerk van de Ilottontotton en Bosjesmannen, maar 7iien kan toch oen Kaffer evenmin met een van deze verwarren, als men een Leeuw zou houden voor een Puma.

De gelaatsuitdrukking van een Kaffer is, vooral wanneer lijj nog jong is, zeer aangenaam. Zjjn gelaat heeft over het algemeen, vooral hjj de jongelieden van beide seksen, wanneer het in rust is, iets melancholisch. De donkere oogen zjjn vol leven en geest en er ligt een waas van goedaardigheid over hunne trekken. De Kaffer heeft in zijn voorkomen, doch niet in zijne gelaatstrekken, eene merkwaardige overeenkomst met de inboorlingen der stille Zuidzee en wel om dezelfde rede. Als volk kennen zij geen zorg.

De drie grootste oorzaken van zorg in moor beschaafde landen, wegen bij den Kaffer zeer weinig. Do kleederen die hij volstrekt noodig heeft zijn zoo weinige en zoo gering, dat zij, in den zin dien wij aan dit woord hechten, bijna uiet als zoodanig beschouwd kunnen worden. De ligte hut, die de rol speelt van een huis, is gebouwd van grondstoffen die bijna geene waarde hebben en die den inboorling niets kosten dan de moeite om zo te hakken en mede te nemen. Zijn voedsel verschaft hjj zich veel gemakkelijker dan dit bjj beschaafde nation het geval is. Bescherming van den wildstand toch is in Zuid-Afrika onbekend en elke vogel of ander dier is het eigendom van hem die de moeite wil nemen zo te vangen. Een zendeling was zeer getroffen door deze volkomen zorgeloosheid. Do raad quot;Zorg niet voor don dag van morgen,quot; maakte op hen niet den minsten indruk. Zjj hadden nooit over den dag van morgen gedacht en zouden dit ook nimmer doen en waren cenigzins verwonderd dat iemand dwaas genoeg kou zjjn hun een zoo noodoloozen raad to geven.

Er is nog eene andere rede voor dit zorgeloos genieten van het heden, naineljjk iniu instinktmatig Fatalisme, oen gevolg van den aard hunner regering. De magt over leven en dood waarmede hunne opperhoofden bekleed zjjn, wordt op zulk eene willekeurige on rookeloozo wijze uitgeoefend, dat geen Kaffer oenige de minste zekerheid heeft voor zijn leven. Hij is er zoo volkomen van overtuigd, dat zjjn koning hem dit ieder oogenblik kan ontnemen, dat hij zich volstrekt het hoofd niet breekt over eene toekomst, die voor hem welligt niet bestaat.

Natuurljjk openbaren zich deze karaktertrekken der Kaffers alleen in hun normalen toestand, want, wanneer zjj staan onder bescherming van Europeanen, hoeft het nieuw ontstaan gevoel van veiligheid voor hun leven ook zijne natuurlijke gevolgen en zjj ontwikkelen dan eene mate van zorg voor de toekomst die een blanken geen oneer zou doen. Een jongen hjjv. zal u gedurende een jaar trouw dienen, wanneer hjj na verloop van dien tjjd eene koe van u krijgt. Was hjj gehuurd geweest toen lijj nog onder het bestuur van zjjn eigen koning was, dan zou hij op vooruitbetaling hebben aangedrongen en zou dan zijne pligten getrouw vervuld hebben, wanneer nameljjk de koning hem in dien tijd niet had laten ter dood brengen.

Hun fatalisme is een rogtstreeks gevolg van hunne logische wjjze van redeneren en hunne neiging om eene redenering in alle hare consequenties door te voeren. De Kaffer neemt het bekende feit aan, dat zjjn leven van het genadig welgevallen zjjns konings afhangt en maakt daar uit do onvermij del jjke gevolgtrekking, dat lijj alleen op het tegenwoordige kan rekenen.

Het hooge en denkende voorhoofd van den Kaffer wordt niet door zijn karakter gelogenstraft, want van allo wilde rassen is hjj welligt het meest naar den geest ontwikkeld. In zijne handelingen is hij vol eergevoel en regt door zee en bjj iemand, dien hjj kan vertrouwen, zullen zijne woorden volkomen met zijne daden overeenstommen.

4

-ocr page 14-

DE KAFFEE.

Hij heeft eene groote lieftic voor redetwisten en cenc bjjuondere gave voor de Socratische wjjzo van redeneren; namelijk om door het doen van eene reeks van schjjnbaar nuttclooze vragen zijn tegenstander in de klem te brengen en hem te dwingen zijn eigen vonnis uit te spreken. Wanneer hjj een ander verdenkt eene misdaad te hebben begaan en don schuldigen voor een raad onderzoekt, zal hij hem niet regtstreeks beschuldigen, maar liem met een talent, een Europoesch advokaat waardig ceno reeks van vragen doen, die slechts op eénc wijze kunnen worden beantwoord en zoo eenige achtereenvolgende toestemmingen uitlokken, die ieder voor zich de redenering een stap nader brengen.

Een vermakelijk voorbeeld hiervan geeft Fleming.

Eenige Kaffers werden ontdekt terwijl zij een rund aten en de eigenaar die er betaling voor vroeg, bragt hen voor den raad. Hunne verdediging was, dat zij het beest niet gedood hadden maar het gevonden hadden stervende aan eene wond, die het door een anderen os was toegebragt, en het dus als goeden buit hadden beschouwd.

Toen hunne verdediging geëindigd was, begon een oude Kaffer den spreker te ondervragen en wel met eene vraag quot;die schijnbaar met het onderwerp niets te maken had.

Vraag. quot;Groeit do staart van een os naar boven, naar beneden of terzijde?quot;

Aiiticoonl. quot;Naar beneden.quot;

Y. quot;Wanneer een os een anderen os stoot, bukt hjj dan niet met zijn kop en stoot naar boven?quot;

A. quot;Ja.quot;

V. quot;Zou hij naar boueden kunnen stooten?quot;

A. quot;Noen.'1

De slimme ondervrager dwong toen den tegenstrevenden getuige om de wond te onderzoeken, die hjj zeidc dat door een anderen os was toegebragt cn te erkennen dat hot dier was vermoord en niet door een ander dier gestooten.

Do zendeling Grout baalt een voorbeeld van de geslepenheid die een ouden Kaffer onderscheidt. Een van zijne bekeerlingen kwam hom vragen, wat hjj doen moest wanneer iiij mot zijn volk op reis ging. Men moet namelijk weten dat een Kaffer geen voorraad mede neemt wanneer hij op reis gaat, omdat hij weet dat hjj overal gastvrij zal ontvangen worden.

quot;Wat moet ik doen, wanneer ik eene reis ga doen onder mijn volk cn zij mij het voedsel aanbieden dat zij bezitten, welligt het vleesch van een dier dat ter eere van de geesten der ontslapenen geslagt is. Indien ik het eet zullen zij zeggen: quot;Zie, hij gelooft in onze godsdienst, bij gebruikt van het vleesch, hetwelk wij aan onze Goden hebben geofferd.quot; En oot ik het niet, dan zeggen zjj, quot;zie, hij gelooft aan het bestaan en de magt onzer Goden, waarom zou hij anders aarzelen om hot vleesch, dat wij tor hunner eere geslagt hebben, te eten?quot;

Redeneren is het natuurlijk clement van een Kaffer en hij houdt nergens meer van dan van eene ingewikkelde woordenwisseling, waarin van beide zijden veel gehaarkloofd wordt. De boven aangehaalde voorbeelden doen ons zien, dat hij een Dilemma even goed kan waarderen als de beste professor in de Logika, en dat hij een meester is in de kunst om den geheelen last van bewijzen op het hoofd zjjner tegenpartij te doen neor-komen. In al zijn redetwisten is hjj uitgezocht beleefd; hjj zal zijne tegenpartij nooit in de rede vallen en geduldig afwachten tot het zijne beurt is om te spreken. En wanneer liet geval van beide zijden geheel is afgehandeld en hjj tot eene conclusie is gekomen, buigt hjj altjjd om de beslissing af te wachten van het voorzittend opperhoofd en berust in het vonnis, zelfs wanneer hem zeiven eene straf wordt opgelegd.

Opgeleid in zulk eene school, is een oud en invloedrijk opperhoofd, die zijne positie even goed aan zjjn verstand als aan zijn militairen roem te danken heeft, eene geduchte tegonpartjj bjj eene twistrede, vooral wanneer deze o|gt; bet bezit van land en het afbakenen dor grenzen betrokking heeft. Hjj erkent ten volle de waarheid der bekende stelling, dat de spraak den mensch gegeven is om zjjne gedachten to verbergen en maakt van iedere uitvlugt en elke spitvondigheid, die zjjn geslepen verstand hem aan de hand geeft, gebruik, llij zal waarheid en leugen zoo ongekunsteld zanienweven, dat het bijna niet mogeljjk is, zo van elkander te onderscheiden. llij zal aanvallen of ver-

5

-ocr page 15-

DE KAFFER.

(ledigen zooals dit hot bost in zjjiu' Ivriiniii te pas komt cn dikwijls miuikt hij, terwijl liij puilt voor jiiint sclijjnt tootcgovon, oon plotscljjko omkeor, wordt op zjjnu liourt aauvaller cn overwint over de puinlioopen der n.rguinontcn van zijn tegenstander.

Hier boven is hot portret van oen der raadslieden van het bekende opperhoofd der Kaffers, (ïoza, van wicn wij later meer zullen hooren. Zie welk oen gelaat die man heeft, hoe zijn breed voorhoofd met rimpels doorploegd is en hoe listif;' n zijne zwarte oogen van onder zijne dikke wenkhraanwen te gemoet glinsteren. Hoewel hij sleehts eon halfnaakte wilde is, zal lijj, die mot hem wil redetwisten, geene gering te schatten tegenpartij aan hem hebben cn moet hij, hotzjj er een godsdienstig of staatkundig onderwerp behandeld wordt, zeer oppassen, wanneer hij niot, juist wanneer hjj meent het moest zeker to zjjn van de overwinning, plotseling door dezen zelfden wilden verslagen wordt.

De Maori's van Nionw-Zeeland komen in dit opzigt veel met de Kaffers overeen cn zjjn als tegenpartij ook in het geheel niet gering tc schatten. In een wedstrijd van vernuft echter tussclien oen opperhoofd der Maori's en een der Kaffers, is het zeker, dat de eerste het onderspit zon delven.

Tn den regel is de Kaffer niet wraakzuchtig en heeft hjj ook niet die groote ligt-gcraakthoid, die sommige mensehenrassen onderscheidt. Niet dat hjj geen gevoel van eigenwaarde bezit. In het tegendeel, een Kaffer is, wanneer hjj dit wil, zoo trotsch als iemand in de wereld, vooral wanneer hjj eone rode heeft om het te zjjn. Maar hjj is zoo zeker van zich zelven, dat hij als een waar gentleman het nooit noodig oordeelt zijne waardigheid te doen gelden.

Hij is zoo overtuigd, dat men de achting die men hom verschuldigd is, niet opzettelijk uit het oog zal verliezen, dat een Kaffer het zoldcn zal laten om, wanneer hjj kan, ecu ander eone poets to spelen — iets wat bijv. hjj do Malojjers dadeljjk cene rede van twist cn bloedvergieten zou zijn; en wanneer de grap maar aardig is, sclijjnt niemand er meer behagen in te hebben dan hjj die cr het slagtoffer van is.

Een Engclschman die in Kaffcrland woonde, haalt hiervan onderscheidene voorbeelden aan. Een jongen, dion hij in dienst had, vertelde zijne landslieden met een ernstig gezigt, dat ieder die don Engclschman kwam bezoeken, volgens do Etiquette verpligt

(i

-ocr page 16-

DE KAFFER.

was (mi op zekeren afstand van liet huis te knielen en den grond te kussen. De KiiHers die geboren waren en opgevoed onder een stelsel van Etiquette, hetwelk voordat van geen enkel Europeeseh hot' onderdoet, gehoorzaamden zonder aarzelen, terwijl do jongen, die er bijstond, zich prachtig met het welgelukken zijner grap vermaakte. Toen na eenigen tijd de streek, die hij hen gespeeld had ontdekt werd, had niemand er meer schik in dan zij die er in waren geloopen.

Eone andere anekdote, die dezelfde schrijver verhaalt, doet ons denken aan eene quot;ecrste-April-grapquot; in Europa. Eene vrouw bragt een pompoen naar huis en droeg die, naar de Afrikaanscho gewoonte, op haar hoofd. Een ondeugende jongen liep naar haar toe en riep met een vreesselijk verschrikt gezigt: quot;Er zit iets op uw hoofd.quot; De vrouw, die hiervan erg ontstelde, dacht dat er ten minste eene slang op haar hoofd was gekomen en liep schreeuwende weg. De pompoen viel op den grond, de jongen raapte haar op en at haar op vóór de vrouw nog van hare vrees was bekomen.

De Kaffer is uit zijn aard gastvrjj. Op reis kan ieder naar de kraal van een vreemde gaan en bij kan zeker zjjn, dat hij, naar zijn rang en maatschappelijke positie, zal gevoed en gehuisvest worden. Blanken worden even gastvrjj ontvangen, en worden ten gevolge hunner blanke huid en veronderstelde kennis, als opperhoofden heschouwd en als zoodanig behandeld.

De Kaffers zijn zeer huisselijk, en ofschoon zjj half en half tot de zwervende volksstammen behooren, zjjn zjj toch zeer aan hunne eenvoudige hutten gehecht. Men ziet beroemde opperhoofden en krijgslieden hunne kinderen koesteren en liefkozen met even veel liefde als dit door hunne moeders geschiedt - een karaktertrek die wel verdiende ia meer bescliaafde landen te worden nagevolgd. Alles te zamen genomen is de Kaffer een gezellig wezen. Het is hem niet mogelijk alleen te leven, te eten, te rooken, te snuiven of zelfs te kooken, maar hij tracht dit altjjd in gezelschap van anderen te doen. Dag aan dag komen de mannen bij elkander en redeneren te zamen, terwijl zjj dikwijls politiek behandelen en oefenen zich zoo in de wijze van redetwisten, die wij reeds vermeld hebben.

7

-ocr page 17-

■*

I.

HOOFDSTUK 11.

I.KVKNSI.OOl' VAN KKN KAKFEIl, — /1,1 Ni: KINDSCIMIKII), — KI.EUIl l)KII l'ASOKIIOHK.NKN'. — 1)K quot;.MtllICIJN-MAMquot; KN ZIJNi: l'I.IGTEN. — KAFFKItSClIK WIJZK VAN INKNTKN. — WONDKHl.IJhl: IIKIIANMIJ.INd VAN KEN KIM». — EERSTE VEIISIEHSK1. I»EH KINDEKEN. — WONUElll.IJK I1IJUEI.OOK. — JIOEDHK EN KIND. — gt;V1K« IIKIIUOIIKNIJI

,.AN 1gt;E VROUW VAN EEN Ol'l'EUIIOOFI). - VUIENDEMJK HEI I) DER OUDERS TEOEN HUNNE KINDEHEN. — DE.

TOEKOMST EUNER KAFFER-FA.MM, IK. - KINDERMOORD BIJNA ONIIEKENI». - I'I.EGTKHI EI I) lll.l DEN O VIIKI AN'Ci

IN DE JONOEI.INGSJAREN. — VEIISCII1I,KENDE TIIEOHIEN MET llETREKKINd TOT 1gt;KN ÜORSI'RONO I N IIE IIE-

TE EK EN IS HIERVAN. — POOINO VAN TCHAKA O.M HET OEmtUIK AF TE SCHAFFEN. - VREEMD IIENKIIKKI.l) VAN

DE KAFFERS EN HET 01' NIEUW INVOEREN VAN DK I'LEOTIQIIEI D. - lil: VRK.KS VAN DUN KAFFER VOOI1 (1IIIJZE

HAREN. — VOO Ril KOTEN NA IIKT ONDERGAAN VAN DE l'I.EGTIGHEID. — .lONGK REKRUTEN KN HUNNE WAAHIIE VOOR DEN KONING. — DE l'I.KGTIGHKID VI'KPMGTEN 1» VOOR I1EIDE SEX KN.

Nu wij in het kort do voornaamste karaktertrekkou der Kaffers liebbcn luigognau, zullen wij overgaan om zijn leven meer in bijzonderheden te schetsen.

Wanneer een kind geboren is, heeft het, zoo als wij roods vermeld hebben, oenc lichte huidkleur en krijgt do roodfichtig-zwarte tint van zijne ouders eerst na eenigeii tijd. Dit zelfde verschijnsel neemt men ook bij de Negers van West-Afrika waar.

Onmiddellijk nu de geboorte wordt de quot;Medicijn-manquot; geroepen en oefent zjjne func-tien op ecue geheel andere wijze uit dan de geneeskundigen in Europa. Hij bemoeit zich volstrekt niet met de moeder, maar wijdt al zjjne zorgen aan het kind, wanrnan liij; ofschoon zij met een ander doel plaats heeft, eene operatie verrigt die ecnigzins met de vaccinatie overeenkomt. Dij maakt namelijk in verschillende ligehaamsdeelen kleine insnijdingen, wrijft er geneesmiddelen in en gaat heen. Don volgenden dag komt bjj bij het ongelukkige kind terug, maakt do insnijdingen dieper, en wrjjft ze op nieuw iu met geneesmiddelen. Het kind, dat veel pijn lijdt, wordt dan gewasschen en gedroogd door het in den rook van een houtvuur hoen en weer te bewegen. Wannocr het nu door een merkwaardig toeval, niettegenstaande deze behandeling in het loven blijft, wordt het kleine schepsel rijkelijk besmeerd met roode verw en de trotsche moeder krijgt insgelijks haar aandeel van deze versiering. Do verw wordt telkens wanneer zij afgesleten is vernieuwd en hiermede wordt niet opgehouden voor er ccnige maanden verloopen zijn.

quot;Ik zag eensquot; zegt Shooter, quot;een kind op deze wijze verwen. De moeder had haar jongen eerst zorgvuldig gewasschen en gemaakt dat hij er schoon en helder uitzag. Zjj nam toen een stuk van een aarden pot, waarin eene roode vloeistof was en begon, nadat zij er hare vingers had ingedoopt, haar zoon er mede te besmeren tot dat liij ei-uitzag als het bespotteljjkste voorwerp, wat ik ooit gezien had. Wat er van do verw overbleef was te kostbaar om weggegooid to worden en wreef zij over haar eigen gezigt.quot;

Het kind mag, voor dat deze dwaze voorbereidingen genomen zjjn, zijn natuurljjk voedsel niet tot zich nemen, en het gebeurt somwijlen, dat wanneer de quot;niedicijii-manquot; zijne komst uitstelt, het arme kind hiervan de noodlottigste gevolgen ondervindt.

Na eenige dagen gaat de moeder weer als gewoonlijk aan het werk met het kind op haar rug vastgebonden en zjj maakt, in weerwil dezer bijkomende vracht, in liaro dagelijksclie heziglieden weinig of geen verschil. En wanneer men in aanmerking neemt

-ocr page 18-

.i

. Jt.

DE KAFFiBR.

9

strookon van dezelfde huid zijn

lange

die het werk der Katforstamnien kenmerkt. Vier

-ocr page 19-

DE KAFFER.

aan de opening (lor \viojgt;' bovostigd, on door middel van dezo kan de moeder litiar kleinen stevig op liaar rug vasthindeii.

Wat de bruikbaarheid betreft is do wieg nu klaar, maar de vrouw is niet tevreden voor dat zij versierd is. Ofschoon haar rang ■— als vrouw van een opperhoofd — haar niet van werken verschoont, kan zij toch de genoegdoening hebben om hare positie door hare kleeding te toonen en de afgunst van hare minder gelukkige medgezellen op het veld op te wekken.

De geheele voorzijde van de wieg is bedekt met kralen, die in geregelde rijen zijn aangebragt. Oewoonljjk worden er twee kleuren gebruikt; bij de hier afgebeelde wieg zwart en wit. De zwarte zijn van geslepen f;'las en de andere van de kleur die men quot;krijt-witquot; noemt. Deze laatste zijn hij de Kaffers in groot aanzien door het contrast dat zij met hunne donkere huid maken. De twee middelste rijen zijn zwart. De wieg weegt meer dan 1 Kilogram, hetwelk grootendeels veroorzaakt wordt door het groot aantal kralen waarmede zij bedekt is.

Behalve in sommige bijzondere omstandigheden is de moeder vriendelijk en zelfs toegevend voor hare kinderen. Er zjjn evenwel uitzonderingen, maar in die gevallen is over hot algemeen bijgeloof hiervan de rede. Even als in verschillende andere doelen van den aardbol zijn, ofschoon men gaarne vele kinderen heeft, tweelingen niet gezocht en wanneer zij geboren worden, wordt er een van opgeofferd ten gevolge van een bijgeloovig denkbeeld dat er, wanneer beide in leven blijven, een of ander ongeluk aan de ouders zul overkomen.

Wanneer de kinderen grooter worden, is er iu hunne behandeling eenig verschil merkbaar. Bij do meeste wilde volkeren worden de meisjes lietrekkeljjk verwaarloosd en ondergaan zij eene vrij slechte behandeling, terwjjl de jongens, die als bevoorregt beschouwd worden, nagenoeg doen kunnen wat zij willen. Dit is evenwel hij de Kaffers niet het geval. De ouders hebben achting voor hunne zonen als do krijgslieden van het volgende geslacht maar even zoo zeer voor hunne dochters als eene bron van welvaart.

Ieder vader is daarom verheugd wanneer hem een kind geboren wordt, om het even van welk geslacht hot is — over de zonen omdat zij het aanzien van zjjn buis vermeerderen, over de meisjes omdat door deze het getal van zijn vee kan toenemen. Hij weet zeer goed, dat, wanneer zijne dochter volwassen is, hij er ten minste acht koejjen voor krijgen kan en dat, wanneer het oog van een rijk of machtig man op haar valt, hjj welligt het dubbele voor haar krijgt. Daar nu de prijs, die aan den vader betaald wordt, veel van haar voorkomen en gelaat afhangt, mag zij ook niet doorslechte behandeling of hard werken in waarde verminderd worden. Dit laatste geschiedt in den regel na het huwelijk en, daar de vrouw geene andore als zoodanige behandeling verwacht, denkt zjj er ook niet over om zich te beklagen.

Van de voornaamste zorgen, die in beschaafde landen van een groot huisgezin onafscheidelijk zijn, heeft de Kaffer geen denkbeeld. Iljj weet niets van de duizenden kunstmatige behoeften die van het beschaafde leven een gevolg zjjn en behoeft geen vrees te hebben, dat zijne nakomelingen geen bestaan zullen hebben. Evenmin behoeft hij bevreesd te zijn, dat zij niet zullen blijven in den maatschappeljjken rang waarin zij geboren zijn. Niet dat er bij de Kaffers geene verschillende rangen en standen zijn. In tegendeel, er zjjn weinig landen, waar de verschillende rangen en standen meer worden geschat of scherper onderscheiden zijn. Maar ieder kan zich verheffen tot den rang van opperhoofd, wanneer hjj namelijk de eigenschappen van geest en lig-chaam bezit, die hem boven het peil van hen die hem omringen verheffen, en zoo als bekend is hebben sommige der machtigste monarchen van Zuid-Afrika, die de incest despotieke macht uitoefenden, zich tot dien rang weten te verheffen, ofschoon zij hem niet zouden hebben kunnen erven en zjjn zij de stichters geweest van koningrjjken, waar het land vroeger door een aantal onafhankeljjke opperhoofden geregeerd werd.

Deze verschillende punten mogen op het gedrag der Kaffers tegenover hnnnc kinderen eenigen invloed uitoefenen, maar het blijft een feit, dat er van kindermoord, dio onder andere natiën zoo vreessebjk algemeen is, dat hjj bij sommige er van, die nog wel onder de meest beschaafde volkeren gerekend worden, bijna eene maatschappe-

10

-ocr page 20-

DE KAF FEU.

lijkc instelling geworden is, onder dit schoone inenschenras lijjnu geen spoor gevonden wordt.

Even als in vele nnderc streken der wereld, ondergaan de inlmorlingen van Zuid-Afrika, l)jj liun overgang van de kindsehlieid in een later levenstijdperk, zekere plog-tigheden. Er is tamelijk veel over getwist van welken aard deze plegtiglieden zouden zjjn. Sommigen beweren dat zij de/.ellde zjjn als dc besnijdenis hij dlt;! Joden, terwijl anderen volhouden dat zulk eene gewoonte niet bestaat. Waar is liet, dat zij, van welken aard zij ook mogen zjjn, in Zuid-Afrika algemeen in gebruik waren, totdat de despoot Tchaka haar bij de vele stammen, waarover liij regeerde, verbood. Na zjjn dood evenwel zijn zij weder langzanierhand op nieuw ingevoerd, om dat de mannen zich verbeeldden, dat zij, die niet aan dit gebruik waren onderworpen, zwakker waren dan zij anders zouden geweest zjjn en dat zjj eerder grijze baren kregen.

Nu wordt hjj een Kaffer een grjjs hoofd niet beschouwd als iets om er roem op te dragen, maar wel als een teeken van zwakte. Een opperhoofd vreest niets zoo zeer als het zien van grjjze haren, omdat hjj weet dat de verschillende mindere opperhoofden en andere heerschzuchtigen die zich rondom hem hopen te verheffen, er op uit zijn om elk teeken van zwakte op te sporen en hem zoo mogelijk van zjjn post te verdringen. Europeanen, die. bejaarde opperhoofden bezoeken, worden bijna zonder uitzondering gevraagd of zjj niet de cenc of andere bereiding kennen, waardoor hunne grijze haren zwart kunnen worden goverwd.

Na de plegtigbeid, die in het geheim wordt verrigt en waarvan de bjjzonderheden streng worden verborgen gehouden, krijgen de Jongelieden gedurende drie maanden volkomen vrjjheid om te doen wat zij verkiezen; zij werken niet, maar eten, drinken, slapen, zingen en dansen al naar het hun behaagt. Zij krjjgen dan vergunning om wapenen te dragen en ofschoon zij nog quot;jongensquot; genoemd worden, worden zij echter ills krijgslieden opgeleid en in verschillende regimenten ingelijfd. Het is inderdaad uit deze regimenten dat het opperhoofd de krjjgslieden uitzoekt, die hij voor de meest gevaar lijke krjjgstogten gebruikt, /jj hebben mets te verliezen en alles te winnen en, wanneer zjj zich onderscheiden, wordt het hen vergund den quot;hoofd-ringquot; te dragen, het trotsche eereteeken van den mannelijken leeftjjd en zoovele vrouwen te houden, als zij kunnen betalen. Een quot;jongenquot; — van welken leeftijd hij ook moge zjjn zou den quot;hoofd-ringquot;' niet zonder toestemming van zjjn opperhoofd durven aannemen en er is geen zekerder wijze om deze toestemming te verkrijgen, dan zich op het slagveld te onderscheiden, hetzij in een open gevecht, of door het stelen van vee bij den vijand.

De noodzakelijkheid om eene plegtigheid te ondergaan hjj den overgang uit dc kindsehlieid in den mannelijken leeftjjd is niet beperkt tot do mannen alleen, maar wordt ook toegepast op de meisjes, die door haar, door welke zjj moeten worden ingewijd, worden opgesloten. Ecu jaar na hare inwjjding wordt hot haar vergund te trouwen.

-ocr page 21-

I1ÜUFDSTUK 111.

HKT I.KVKN DKIi KAKKKKS, VKKVOLG. — JON'dl'.I.INOSCHAl'. - SCHOONIIKII) lll.u VOK.MKX BIJ DK KAl'FURS I S' lil.

(«IHZAAK IIIKKVAN. — I.KVK.NUK 8TANIIBKKI.I)KN. — lïKXJAMIN WKST UN l)K A1'()I,I,0. — SCIIOUDUHS VAN IIIIN' KAl'll.lf. — SNl:I.MKIII IN IIKT KOOTKN' ALS KKIIVOI. UKSCIIOUWII.— KKN UODK KN DE WIJZE WAAIUII' HU KEN

HIIIKK DRAAGT. - ZIJXK UITUUSTINQ VOOR DE REIS. - (iHMAKKKI.IJKE MARSCII-OKDER. — HOK HKT ADRES

II KM WORDT OI'flEdKVf.N. - SI'OKD IN HKT VERRUITEN 7.1,1 MR TAAK IN OKIII N(lll KID VAN DE BKI.OÜ.VI N(i -

ZIJNK VOKTKN. — DIKTE VAN DK VdKTZOOl..—ANEKDOTE VAN KEN ZIEKEN JONGKN EN ZIJN OKNKKSIIKKR. ■— VOIIM VAN DKN VOKT. — GEZONDKN TOESTAND VAN MKT I.IÜCHAAM DHRKAÏEKRS. — HKT OKWONDE MEISJK,— SNKI.IIKID WAARMKDE WONDEN GENEZEN. —JONOK VROUWEN EN HARH SCHOONHEID VAN VORMEN. — rllOTOquot;

GHAI'HISCIIK l'ORTRETI'EX. - MOEIJ EI.IJ KIIKI1) OM KKN KAFFER TE l'l lOTOO I! AI'H ER EN. — DE KOI1TE DUUK

lll'NNKR SCHOONHEID. — OEI.AATSTRKKKEN DEK MEISJES. — OUDE VROUWEN EN HOE ZIJ ER UIT ZIEN.

Wanneer de jongens cn meisjes in deu grootsten bloei liunnor jeugd zijn, zien avij er zulke sciioone exenii)liireii van liet menschelijk geslaelit onder, nis men ergens anders op de wereld kan anntreffen. Hunne beenen hebben nooit den uiisvormenden invloed van kleederen ontlervouden, noeb is bun ligebaam blootgesteld geweest aan de dwaze drukking, die in Europa nog niet lang geleden zoo verderfelijk was voor alle ware seboonheid. Elke spier en zenuw kan zich vrij ontwikkelen, de longen ademen frissche lucht in en hunne bezige gewoonten hebben aan den vorm die afgeronde volmaaktheid gegeven, die men alleen ziet lijj hen, die onder dergelijke voordeelige levensvoorwaarden leven.

Wij bewonderen allen de bjjna bovenmenschelijke schoonheid van de standbeelden der antieken, maar wij behoeven slechts naar Zuid-Afrika te gaan om dergelijke vormen, maar vol leven en beweging te zien; geen levenlooze beelden van marmer, maar levende standbeelden van brons. Deze klassieke schoonheid der vormen is niet beperkt tot Zuid-Afrika alleen, maar wordt ook in vele andere landstreken aangetroffen, waar de inwoners een vrjj, werkzaam en matig leven leiden.

Men herinnert zich waarschijnlijk de bekende anekdote van den schilder West met de Italiaansche kunstenaars. Opgevoed in eeue familie van Kwakers, had hij nooit iets van oude kunst gezien. Toen hij nu voor het eerst Rome bezocht, werd hij dooreenige kunstenaars gebragt bij den Apollo van Belvedere. Zoodra de deuren geopend waren, riep hij uit, dat liet standbeeld de afbeelding was van een jongen krijgsman der Mohawks. Zijne begeleiders waren hierover zeer verontwaardigd, omdat zjj zjjn uitroep dwaseijjk hielden, voor eene verkleining van do waarde van het standbeeld, in plaats van de hoogste en ongeknnsteldste loftuiting. Het feit is, dat de modellen, waarnaar de beeldhouwer zjjn beeld vervaardigd heeft, en de jonge Indiaansche krijgslieden, die West voor den geest had, dezelfde ligchameljjke opvoeding hadden ontvangen en dezelfde mate van ligchanieljjke schoonheid hadden bereikt. quot;Dikwijls,quot; zeide West, quot;heb ik hen in de houding van dezen Apollo zien staan, wanneer zij do pijl nastaarden, die zij zoo van hunne boog hadden afgeschoten.quot;

Er is, inderdaad, slechts ééne fout die de meest vitzuchtigo kritikus in don vorm van een Kaffer zou kunnen vinden, en dat is eene ligtc onvolkomenheid in don vorm

-ocr page 22-

DE KAFFER.

(gt;ii den loop der schouders. Als menaclicnras zijn de Kaffers iets te llool^, van scliou-dcrs, maar onder de individu's vindt men eene menigte voorbeelden, waar de helling van den nek tot den arm volkomen met de regelen der klassieke knust overeenstemt.

Dezo jonge lieden zijn merkwaardig snel ter boen en snelheid in het loopen wordt gehouden voor een van do kenmerken van een uitstekend krijgsman. Zjj kunnen liet loopen verbazend lang uithouden. Wanneer gij een Kaffer zendt om een brief weg te brengen op een afstand van zestig of zeventig mjjlen, gaat hij zoo bedaard op togt als of hij eene wandeling van een uur ging doen. Eerst snijdt hij een stok van do lengte van ongeveer een meter, spljjt hem aan het boven einde en steekt in deze spleet den brief, opdat hij niet besmet zou worden door het vet waarmede zjjn ligehaam overal besmeerd is. Dan kijkt hij naar zjjn voorraad snuif en mogt hij hier niet teveel van bezitten, dan geeft het zijne voeten vleugels wanneer men hem een weinig tabak geeft waarvan hij op de eerste pleisterplaats snuif kan maken.

Terwijl hjj een paar assagaaijen medeneemt en misschien oen korte stok, quot;kerryquot; genaamd, mot een knop aan hot einde, begint hij zijn togt met eene slingerende beweging tussehen gang en draf en gaat hiermede bijna zonder ophouden voort. Om voorraad van levensmiddelen op zijne reis bekommert hjj zich niet, omdat hij zeker is van tijd tot tjjd eene hut of welligt een dorp te ontmoeten en even zeker daar voedsel en een onderkomen te krijgen. JTij houdt zijn koers als liet ware bij ingeving, zonder dat hjj let op gebaande wegen en komt op zijne bestemming met dezelfde geheimzinnige zekerheid die de verhuizingen der zwaluw kenmerkt.

Het is in Afrika niet zoo gemakkelijk als in Europa om een brief te adresseren en even moeije-Ijjk is het om aanwijzingen te geven hoe men een bepaald huis of dorp

vinden moet. Wanneer oen opperhoofd oen ander bezoekt en zjjn gastheer verzoekt dit bezoek te beantwoorden, vertelt hij hem eenvoudig, dat hjj zoovele dagen in deze of gene rigting moet gaan, vervolgens een halven dag in eene andere, enz. Voorden Kaffer zijn zulke aanwijzingen oehter voldoende, en hjj is zeker te komen waar hjj wezen wil.

Wanneer de bode zijn brief hoeft afgegeven, zal hjj op den grond nederlmrken, een snuifje nemen of gaan rooken — waarsehjjnljjk beide te gelijk eu geduldig het antwoord afwachten, liet spreekt van zelf, dat hem verversehingen worden aangeboden en wanneer hij het antwoord ontvangen heeft, gaat hij met dezelfde snelheid weder terug, Europeanen zijn dikwerf verrast, wanneer zjj voor het eerst zien dat een jonge Kaffer

-ocr page 23-

DE KAFFER.

op zich noemt om oen brief op zulk oen ^rootou afstand over te Im-ugou, en nog meer ovor den venvondorljjk korten tijd, dien iijj noodig heeft om do reis to doen. Niet minder vonvonderd zijn zij, wanneer zij hooren dat iiij zich met oen sliilling voor zijne moeite voor goed betaald houdt.

[ndordnnd is do reis ook voor hem bjjna in het geheel niet lastig, lljj heeft nlles wat hij verlangt, lljj heeft snuif genoeg in zijne doos en tabak om nog meer snuif te maken, het vooruitzigt om onderweg een aantal landslieden te ontmoeten en met hem to redeneren, het gevoel, dat hij door een blank opperhoofd vereerd is, om de bode

naar oen anderen blanke te zijn en de zekerheid oene som te ontvangen, die hem in staat stelt voor den volgenden dans een prachtig stel koralen te koopen.

Ofschoon hij blootsvoets loopt, bezeert hjj zich zeer zelden. Door aanhoudend gebruik zjjn zjjno voetzolen zoo dik en ongevoelig geworden als de zool van eeno laars en veroenigen zij eeno oven groote taaiheid als deze met oene volkomen elasticiteit. Hij loopt, zonder er op to letten, over scherpe steonon en doornen, die een Euro-

14

-ocr page 24-

DE KAFFER.

peaan bij den ocrston stnp kreupel zouden maken en liij lieeft bovendien het voordeel een paar zolen to bezitten die nooit verslijten, maar door het gebruik sterker worden. Baines, do jager in Afrika, verbaalt een tamelijk vermakelijk voorbeeld van do ongevoeligheid van de voeten der Kaffers. Toen hjj eens voorbij de woning van een Kaffer ging, hoorde iijj op eene zeer pjjnljjke wijzo gillen en bleek het hem dat een kleine jongen eene genees- of hoelkumligo operatie, of hoe men baar noemen wil, onderging.

Do jongen klaagde over eene ongestehlheid, waarvoor de quot;medicjjn-manquot; had voorgeschreven dat hjj, met een warm voorwerp duchtig gekneed moest worden. De wijze waarop dit geschiedde was eenvoudig en vernuftig. Een Kaffer hield zjjn voet boven het vuur tot dat de zool geheel heet was geworden. De jongen werd dan stevig op den grond vastgehouden, terwijl de man met zjjn boeten voet op hom trapte. Was nu de eene voet koud geworden, dan verwarmde hij den andoren en ging zoo voort tot dat de operatic was afgeloopen. De hitte van de voetzolen was zoo groot, dat de arme jongen do pjjn haast niet weerstaan kon, maar de operateur had er geen den minsten last van, dat hij zjjno voeten aan zulk eene vuurproef onderwierp. De gevreesde quot;stokquot; der Oosterlingen zou bjj de Kaffers zijn schrik verliezen; zij zouden de bastonnade betrekkelijk ongestraft kunnen ondergaan.

Onder dit volk krijgt de voet zijn bchoorljjken vorm en afmetingen. De teenen worden niet door schoenen of laarzen zamongedrukt en in den bulpeloozen toestand gebragt die in Europa maar al te algemeen is. De voet is bjj de teenen breed en vol en iedere teen heeft zijne afzonderljjke function even nis do vinger en is ook even als deze in staat om die ten uitvoer te brengen. Vandaar is ook de gang van een Kaffer de volmaaktheid zelve. Zjjn voet wordt niet door hooge hakken van achteren opgeligt en van voren naar beneden gedrukt, noch de beweging van het voetgewricht door lederen kluisters belemmerd en ieder beentje, spier en pees kan zijne verrigtingen onverhinderd uitoefenen.

Door zjjno gedurige bedrijvigheid en zijne gematigde levenswijze blijft do Kaffer volmaakt gezond en wordt hij bewaard voor vele kwalen en gebreken waaraan meer beschaafden onderworpen zjjn. lljj bljjft bevrijd van vele dier kleine onaangenaamheden die het gevolg zijn der beschaving on die, hoe gering zij ook op zich zeiven mogen zijn, het geluk van ons leven toch aanmerkelijk verminderen. Bovendien steil zjjno uitstekende gezondheid hem in staat om verwondingen te overleven, die voor ieder Europeaan, bjjna onmiddellijk, levensgevaarlijk of doodcljjk zouden zjjn.

Dat deze hetrekkeljjke immuniteit der Kaffers een gevolg is van hunne levenswjjze en niet van hunne huidkleur is een bekend feit, omdat de Europeanen, wanneer zij eene volkomen goede gezondheid genieten, zelfs nog meer kunnen uitstaan dan hunne donker gekleurde medgezellen. Een merkwaardig voorbeeld hiervan zag men in den bloedigen strjjd tussehen de Ilollandsche kolonisten en de troepen van Dingan in 1837. De Kaffers overvielen op eene verraderljjke wjjze de niets kwaads vermoedende Hollanders, vermoordden al de inwoners en verwoestten allo hunne woningen. Bjj de quot;Blaauwe-Krantz-Bivierquot; lag een hoop lijken en hieronder vond men twee meisjes, die nog teekenen van leven gaven. De eene had negentien steken met een assagaai ontvangen en do andere eenentwintig. Zij werden onder de lijken weggehaald en overleefden hare vreesselijko wonden, ofschoon zij beide voor hun leven verminkt waren.

De jonge vrouwen onder de Kaffers zjjn even merkwaardig door de schoonheid barer vormen als de mannen en de weinige kleederen die zjj dragen dienen alleen om deze vormen nog des te beter te doen uitkomen. Sommige jonge meisjes bjj de Kaffers zjjn, wat hare vormen betreft, van zulk eene volmaakte seboonheid, dat zij zelfs aan den kieskeurigen smaak van een antiek beeldhouwer zouden voldaan hebben. Dezelfde aanleg tot hooge schouders, dien wjj reeds vermeld hebben, is bjj haar echter even goed aanwezig als bjj de mannen en in sommige gevallen is dit zelfs nog veel meer net geval. In den regel echter hebben de schouders een schoonen vorm terwijl hare buste een voorbeeld is van volmaaktheid goed afgerond, vaat en toch buigzaam als het ligchaam van een panter.

Er bestaat eene verzameling van photographiën, Kaffer-meisjes voorstellende, waarin men vormen kan aanschouwen, die in weerwil van de stjjfheid die van elke photo-

15

-ocr page 25-

DE KAFFEK.

10

grapliic onafscheidelijk is, iedeveu beeldlumwor tot model zonden kunnen dienen. Wanneer men ze had kunnen photographeien terwijl zjj aan hare dageljjkscho bezigheden waren, zou de uitkomst veel beter geweest zijn, maar juist dat zij wisten hand noch vinger te mogen bewegen, was do oorzaak, dat zij houdingen aannamen, die in volkomen tegenstelling waren met de bevallige ongekunsteldheid die zij gewoonlijk ten toon spreiden.

Behalve de stijfheid, die wij zoo oven vermeldden, zijn er nog andere redenen die

een werkeljjk goed photographisch portret bijna tot eene onmogeljjkheid maken. Vooreerst is het zonlicht zoo sterk, dat de gedeelten die in de schaduw zijn, zwarte vlekken worden, en de lichten ontaarden in witte vlekken zonder eenige de minste schaduw. De photograaf van een Kaffer kan zjjue modellen niet plaatsen in een goed verlicht atelier, behoorlijk van gordijnen en gekleurd glas voorzien. Hij moet zijn toestel plaatsen hier of daar in een dorp, de inwoners photographereu zoo als zjj in de open lucht staan of zitten en eene donker gemaakte hut gebruiken om zjjne beelden te ontwikkelen.

-ocr page 26-

DE KAFFEE.

Fon tfocd portrot te inakcn is buitengewoon moeijolijk. 1)(^ Kaflers irillcii uolntrckl lniimc huid mot vet iiisiiiorcn, on hoo ineci' zij gliinnicn, lioo betor zij gekleed zijn. Nu is er, zoo uls olk jihotogrmil' weet, niets lastiger om oen goed beeld van temaken, dan («ene ronde en gepolijste oppervlakte in de volle zonnestralen, en wanneer het slechts moo-eiijk waro liet vet van de donkere ligehanion te verwijderen en zo zoodoende van hun glans te ontdoen, zon de kunstenaar zijn dool veel beter bereiken. De Kaffer-dames evenwel, oud zoowol als jong, verbeelden zich, even als bij ons, dat zij om gephoto-grapheerd tu worden, op haar best moeten gekleed zijn en versieren zich op eene wijze die voor haar de slechtste is om haar portret te laten maken. Zij nemen vorsch vet en wrijven zich in totdat zij glimmen als een pas gepoetste laars; zij doen alles aan wat zij van versierselen bezitten, halsketenen, gordels, armbanden enz., en rusten niet voordat zij zeiven met haar voorkomen tevreden zijn. Eerst dan gaan zij naar den kunstenaar om ütch to laten photographeron.

Zelfs wanneer zij dit gedaan hebben zijn zij rusteloos, nieuwsgierig en zenuwachtig en hoogstwaarschijnlijk zullen zij, juist wanneer het deksel van de lens is afgenomen, haar hoofd bewegen of zij worden bang en loopen gezamenlijk weg. In het geval van de twee meisjes, die op de afbeelding zijn voorgesteld, is de photograaf buitengewoon gelukkig geweest. Zij behoorden beide tot den stam, die tot opperhoofd den bekenden (Josa had, wiens nfh'eelding in het volgende hoofdstuk wordt aangetroffen. Zij zijn gekleed in hare (lagclijksche kleeding en werkten, toen haar portret gemaakt werd, als dienstmeisjes in hot huis van een Europeaan.

OUDE VKOrUEN.

Ongolukldgerwijjze is deze buitengewone selioonheid zeer voorbijgaande^ en wanneer een meisje dcu leeftijd bereikt hoeft, waarin eene Europesche seboone in haar vollen bloei ontwikkeld is, is do eerste reeds begonnen oud te worden en hare vaste, buigzame on grncieuse vornien worden slap en wanstaltig. In de reeks van portretten,

UEKI. 1. ^

17

-ocr page 27-

DE KAPPER.

die wjj in het eerste hoofdstuk gegeven hol)beu, is dit verval duidelijk genoeg /.igt-baar; eene vrouw van 20 jaren ziet er uit als eene van meer dan 40.

Het zwakste punt in do schoonheid van oen Kattersch inoisje is gelogen in haar aangezigt; dat is naar onze Europesche begrippon nooit schoon, liet heeft meestal eene vrolijke, goedaardige uitdrukking, maar do jukbeenderen zijn to iioog, de neus te breed en de lippen veo.1 te dik. Do twee meisjes die op bladz. 16 zijn afgebeeld, behooren tot de schoonste, en niemand zal willen beweren, dat haar gelaat oenigermate in cvon-redigheid staat tot hare ligchamelijke vormen. Het kan zjjn dat het korte, gekroesde, stugge, wollige haar, hetwelk zooveel van de zijden lokken eener Europesche schoono verschilt, een zekeren tegenzin inboezemt; maar zelfs wanneer zij het schoonste en meest gevulde haar hadden, zou men zo toch nooit mooi kunnen noemen. Het is waar, men wordt aan haar eigenaardig schoon gewend, en er zijn er die aan de wilde schoonheid van een Kattersch meisje de voorkeur geven boven die van eene meer beschaafde, maar minder vurige, bedaardere Europesche. Weinige Europeanen zouden zich editor gevleid achten, wanneer men hun aangezigt op dezelfde lijn stolde met dat van een Kaffer van denzelfden leeftijd, en ditzelfde geldt voor de vrouwen zoowel als voor de mannen.

De snelheid waarmede de vrouwen bij de Kaffers vervallen, maakt dat zij onooge-Ijjke voorwerpen zjjn wanneer eene Europesche op haar schoonst is. Bij beschaafde volkeren ziet men in den ouderdom dikwerf eene vereeniging van eerwaardigheid en eenvoudigheid, die ons te gelijk eerbied en liefde inboezemen. Bij dit volk vindon wij .echter niets, dat in den ouderdom het verlies van de schoonheid der jeugd vergoodt. Zij bezitten niet die niet te beschrijven bevalligheid die zoo karakteristiek is bij bejaarde, beschaafde vrouwen, en evenmin is er eenig spoor van die schoonheid van don geest, die als het ware door den uitwendigen vorrn heenschemert. Eene voorname rode van dit onderscheid is welligt hierin gelegen, dat or in hot eene geval geene de minste beschaving is van den geest, maar, wat er ook de rede van moge zjjn, in hare jeugd is eene Kaffer-vrouw een Sylphido, in haar ouderdom eene heks.

18

-ocr page 28-

HOOFDSTUK TV.

K liKKDINfx KN' VKHSIKKSKLKN. — K I.KI DINC DKU .MANN'KN. — IM IDCN VAN DIKKKN '/MX IIKT VOORN'AAMSTK AUTIKKL

DKU KI. KKDI N'(i IN' ZUID-AFKIK A. - DIKKKN WIKR MO NT QKUKZIOI) WORDT. - KKN' MANT KL VKRVAARDIOD VAN

DK IIIJII) VAN MKKRKATTKN. - KKN ANDERK VAN DIK VAN .1AKIIALZKN. — NATl'l KKI.IKK SMAAK IN DKKKKK-

DINQ. •— HONTWKRKKRS VAN PROPKSSIK. — NAALD DOOR DK KAFFKRS flKHRl' I KT. - HAAR LO.MI'K VORM KN

AFMKTINOKN. — HARK LKDKRKN SCHKDK. -— KKNK K.VTSOKN IJ.IKK NAALD KN IKVAR DRAAOHAND VAN KORALKN.

SMAAKVO LLK RANGSCIIIKKI NO DKR KLEURKX. — DRAAD DIK IHJ DK KAFFERS (rKHRK' I KT WORDT.--

WONDER I.LIKK GRONDSTOF KN DK WI.IZK OM DIK TK BKRKIDKN. - HOK KKN K A FF KR NAAIT. - Dl' (iKWONK

KLKKDIN(r VAN KKN MAN. - DK SCHORT OF DK quot;STAARTKN.quot;--KOPKRKN KNOOPKN. - DK quot;ISINKNK.quot; KN

DK quot;LMKCHA.quot; — PORTRKT VAN GOZA, — ZWAARLIJ V1GIIEII) DKR OPPERHOOFDEN. -GROOT TOIL KT EN NKGIJOK. -

KKN' KAFFKRSCIIK AIDF-DK-CAMP.

Nu wij do Kaffers boschrovon liebbon, zoo uls zjj zich van limme kindschhcid tot in limine grijsheid vertoonon, zuilen wij overgaan tot do kioeding die zjj dragen en do versierselen waarniodo zij luin donker gekleurd persoon trachten op te luisteren.

De kous der stoffen waarvan over het algenioen de klceding vervaardigd wordt, hangt veel of van den aard der verschillende landstreken. In sommige landen gebruikt men linnen, in andere zjjde en weder in andere katoen. In Zuid-Afrika en in oen groot overig gedeelte van dit werelddeel wordt de kleeding, zoowel voor mannen als voor vrouwen, vervaardigd van huiden en hot bont van sommige dieren. Hot land hooft overvloed van wild, voornamelijk van Antilopen en deze, do verschillende soorten van Zebra's, de roofdieren, do apen en do ossen zijn do groote voorraadschuur, waaruit de Kaffer zjjno kleeding haalt en waaruit lijj ze oneindig kan variëren.

Een Kaffer is een bewonderenswaardige bontwerker. Hij geeft er zich buitengewone moeite voor en verkrijgt dan ook uitkomsten die door den besten Europeschoii bontwerker mot alle hulpniiddelen die dezen ten dienste staan, niet kunnen worden overtroffen. Het bont der Kaffers, zelfs dat wat zij bereiden uit oono stijve en stugge ossenhuid is zoo zacht en buigzaam ais zijde en wanneer het doornat geweest is droogt hot op zonder hard of stijf te worden.

Voor groote en dikke luiiden wordt een bijzondere wjjzo van handelen voreischt. Eono koejjenhuid bijv. zal, wanneer zij droog is, zoo hard worden als eene plank en zelfs die van oen leeuw wordt, wanneer zjj gedroogd is, vrij stijf. De wijze nu, waarop zulke buiden bereid worden is bijna bespottelijk eenvoudig, terwijl hot effekt dezer bereiding is, dat onze boste bontwerkers niet zulke goede artikelen kunnen leveren als do Kaffers.

Wanneer bijv. een Kaffer van eono koehuid een kleed moot maken, zal hij twee of drie zijner medgozellen vragen om hem te helpen. Zij gaan allen rond do huid zitten en schrappen haar zeer zorgvuldig af, tot dat zij haar van elk spoor van vet ontdaan en tegelijkertijd dunner gemaakt hebben. Dan rekken zjj haar in iedere rigting uit, door er uit al hunne magt aan te trekken, over hunne knieën te halen enz., terwijl er dan zorg voor gedragen wordt, dat er geen stukje aan de bewerking ontsnapt. Onder al dit werk, dat natuurlijk voor hen een liefdewerk is, spreekt hot van zelf, dat zjj praten, zingen, rooken en snuiven. Indien zjj ilit ook niet doen konden, zouden zjj niets uitvoeren en het werk aan hunne vrouwen overlaten. Wanneer zij nu de huid

-ocr page 29-

DE KAFFER.

zoo vool goknocd liobbon als /.ij denken dat noodig is, gaan zij tot eene andere l)e-working' over. Zjj nemen dan S of' 10 op vlooschpcnnon geljjkendc naalden en binden die tot een bundel te zamen en elke man wordt van een dezer bundels voorzien. De punten worden nu loodregt op de iiukl geplaatst en vervolgens wordt de buudel naalden tnsseben de handen been en weer gerold. Hierdoor worden de vezels der huid verscheurd en deze buigzamer gemaakt terwjjl er tevens eene soort van nop op komt, die in sommige hunner kleedingstukken op quot;pluche'quot; gelijkt.

Wanneer de naalden schaarsch zjjn, worden de lange doornen der Acacia's zamen gebonden en op dezelfde wjjze gebruikt. Ofschoon zij niet zoo sterk zijn, zjjn de punten dezer doornen even scherp als ijzer en zjjn voor het werk, hetwelk men er mede doen wil, even geschikt. Deze doornen van Acc/ria's worden bovendien nog voor eene menigte andere zaken gebruikt, zelfs tot bevordering der persoonlijke jjdelheid, daar zij, bij feestelijke gelegenheden tot versiering der haren gebezigd worden.

De huid is nu gereed om de zelfstandigheid te ontvangen die de looikuip vervangt en die haar werk in ecu zeer korten tijd doet.

Zoo als den lezer welligt bekend is, is de Acacia in Zuid-Afrika een zeer gewone boom. Het sa]) er van is zeer zamentrekkend en doelt zjjne eigenschappen mede aan den bast, waardoor het vloeit. Ten gevolge hiervan zjjn de blanken in Zuid-Afrika gewoon dezen bast op dezelfde wijze aan te wenden als men dit in Europa doet met de schors van den eik, en ondervinden zjj, dat hij op huiden die in een sterk aftreksel er van geweekt worden, volkomen dezelfde uitwerking heeft. De inboorling evenwel gebruikt voor dit doel niet den bast en evenmin het langdurige en vervelende proces van het looijeu, dat bij ons in gebruik is. De Acacia voorziet hem van eene stof', die aan alle vereischten eener looikuip voldoet, en die slechts een zeer klein gedeelte van den tijd in aanspraak neemt, die anders voor liet loojjen op de gewone wijze vereischt wordt.

Do Acacia's worden voortdurend tot allerlei doeleinden geveld. Het harde hout wordt gebruikt om hutten te houwen, om omheiningen rond de quot;Kraalquot; te maken, voor wagens enz. De wortel en hot benedenste einde van den tronk worden echter in den grond gelaten en gaan, dank zjj bet klimaat en de menigvuldige insekten, weldra in verrotting over en kunnen dan als een roodachtig-geel poeder met de vingers worden fijngewreven. Dit poeder nu is uiterst zamentrekkend en wordt door de Kaffers tot bereiding van bun bont gebezigd, door dit er met de hand aanhoudend mode in te wrijven.

Een groote mantel wordt altjjd gedragen met de harige zjjdc naar binnen en er is vooral céne wjjze om hem te dragen die voor zeer smaakvol gehouden wordt. Wanneer di' mantel van verschillende huiden ■— bijv. die van den jakhals en luipaard vervaardigd is, worden de koppen in ééne rjj langs den bovensten rand geplaatst. Wanneer de Kaffer zich nu met zjjn mantel kleedt, slaat hjj dezen rand zoo om, dat hjj eene soort van kraag vormt en (loet hem aan, dat de koppen der dieren in eene rjj langs zjjne schouders vallen.

De korte tjjd, waarin een Kaffer eene kleine huid bereidt, is werkelijk merkwaardig. Een Engelschman reisde eens in Zuid-Afrika en zag een jakhals rondwaren om voedsel. Aanstonds kwam hjj af' op den reuk van ecnig vleesch, dat gebraden werd en kwam regt op den wagen aan, terwjjl hjj aan geen gevaar, maar enkel aan voedsel dacht. Een der Kaffers die de wacht hjj den wagen had, zag het dier, nam een groote steen op en wachtte zjjne komst af. Toen het nu digt bjj het vuur was, gooide de Kaffer er met zoo veel juistheid met zjjn steen naar, dat het dier bedwelmd op den grond viel. Ongeveer anderhalf uur later trok de wagon weer verder en zag men den Kaffer, die den jakhals gedood had, de bereide huid er van dragen.

De huid van dit dier is als bont hoog geschat, omdat zjj dik en zacht is en de schoone zwarte schakeringen op den rug aan het kleed dat er van vervaardigd is, een schoon voorkomen geven.

Vele andere mantels of kleederen worden vervaardigd van de huid der Meerkat, een Znid-AfVikaansche Ichneumon. Het is een schoon diertje, welks huid zacht en gevuld is. De kleur is over het algemeen roodachtig bruin; bjj sommige exemplaren evenwel met donkere genuanceerde vlakken langs den rug, die naar de zjjden in het grijsachtige overgaan.

20

-ocr page 30-

DK KAPFEU.

Daar do Meerkat oen zeer taai leven heeft en niet gemakkelijk gedood wordt, i.s er bjjna geen enkele huid waarin niet een of meer gaten zijn, die in sommige gevallen zoo groot zijn, dat men er den vinger kan doorsteken. Wanneer men nu zulk eene huid beziet aan den binnenkant, dan ziet men, dat de Katfer-bontwerker er cirkelvormige stukken heeft ingezet en dit zoo goed gedaan heeft, dat men aan de buitenzijde niet alleen geen spoor van eene opening ontdekken kan, maar zelfs niet kan vermoeden, dat cr ooit een gat in geweest is. Het is merkwaardig hoe veel zorg er besteed wordt om do goede nuance er bij te vinden, wat te moejjelijker is, omdat het bont van de Meerkat bij verschillende individu's zoo aanmerkelijk in kleur verschilt en men dus een groot aantal huiden met elkander moet vergelijken om de juiste schakering te vinden.

Een mantel van deze huiden vervaardigd is verwonderlijk ligt en niemand zou vermoeden dat bjj zoo warm was, wanneer hij er niet eerst de proef van had genomen.

Ofschoon elke Kaffer eenigc kennis van het bereiden van huiden en van het ineen-

zetten er van heeft, zjjn er sommigen, die hunne landgenooten hierin zoo ver overtreffen, dat zij algemeen als bontwerkers bekend zjjn. Men kan op het eerste gezigt zien of een of ander kleedingstuk dooreen gewonen Kaffer of door zulk een bontwerker vervaardigd is.

Om twee stukken bont aan elkander te zetten, houdt de bontwerker ze zoo met de harige zijde naar binnen, dat de randen naauwkeurig tegen elkander komen. Nu beweegt hij zijne lange naald herhaalde keeren tusschen het bont heen en weer, om de haren naar beneden te drukken en te beletten, dat zjj tusschen den draad komen. Dan boort hij er op oen rij eenige gaten in en steekt door ieder van deze een peesvezel, zoodat lijj in ieder gat een steek maakt. Wanneer hij nu zoo eenige gaten van een draad voorzien heeft, knoopt hij de draden achtereenvolgens een voor een vast, zoodat zjjn werk niet los kan gaan, al wordt het op verschillende plaatsen getornd. Eindeljjk wrijft hij don naad plat en wanneer dit goed gedaan is, liggen de stukken zoo vlak tegen elkander, dat men niet anders zou zeggen of zij waren een geheel.

De schrijver bezit een buitengewoon schoon exemplaar van zulk een mantel. Hij is gemaakt van de huiden van den grijzen jakhals, en ofschoon bij in het oog van een Europeaan niet zoo mooi is, als wanneer hjj van het bont van den jakhals mot zwarten rug was vervaardigd, is hij, in het oog van een Kaffer veel kostbaarder, omdat de grijze soort veel zeldzamer voorkomt.

Hij die dezen mantel maakte, mag werkelijk een kunstenaar genoemd worden. De lengte er van is 140 centimeters en hij is nagenoeg 2 nieters wijd en derhalve zijn er een aantal huiden toe iioodig geweest. Deze huiden nu zjjn niet maar eenvoudig

L'l

-ocr page 31-

DE KAFFER.

vierkmit iincdeii uii zoo iiiiu olkiiudor genaaid, maar de vervaardiger had een stouter plan. Zoo als men weet, is de kleur der meeste dieren en ook van den jakhals het donkerst op don rug. Hij dezen gaat er over den rug eene donkere streep, die naar do zijden en onder den buik in een witaehtig grjjs overgaat. De bontwerker is nu hier van hot idee uitgegaan om den mantel volgens hetzelfde beginsel en wel zóó te maken, dat hij er uitziet alsof' hij uit ééne enkele groote huid bestond.

Voor het midden van den mantel heeft liij derhalve do donkerste huiden uitgezocht en deze zoo gerangschikt dat zij aan de zijden in grijs overgaan.

Dit is nu gedaan, niet alleen door de donkerste huiden in liet midden te plaatsen en de ligtere aan de zijden, maar hij iieeft de huiden tevens gesneden in langwerpige stukken van nagenoeg dezelfde grootte en deze zoo net aan elkander genaaid, dat de naden volkomen onzigtbaar zijn. Al de koppen zijn in eene rij aan den bovenrand geplaatst en kunnen, zooals wij reeds vroeger vermelden, als eene soort van kraag worden omgeslagen.

De onderkant van don mantel ziet er ook zeer bevallig uit. De grijze kleur gaat hier zeer schielijk over in zwart waardoor een rand ontstaat van ongeveer 10 centimeters breed. Deze is gemaakt van de huid dor pooten, die zeer zWart zijn, aan elkander te naaien en deze aan den benedenkant van den mantel te bevestigen.

Het spreekt van zelf, dat een Kaffer geene handschoenen kent maar er zijn toch tijden in liet jaar, dat lijj eene bedekking voor zijne handen noodig hooft. Als een kind der zon kan hij geene koude verdragen en bij een weer, waarin de blanken in hunne dunste kleoderen rondwandelen en zich in do ongewone koelte verheugen, zit do Kaffer in zijn warmsten mantel gewikkeld, boven liet vuur nedergehurkt on is hij naar ziel en lichaam door de koude verlamd. Hierom maakt hjj aan zijn mantel zekere aanhangsels die zijne handen cenigermate kunnen beschutten. Zes palm namelijk van liet bovenste gedeelte hiervan en aan den buitenrand zijn er een paar kleine vleugels of uitsteeksels, die ongeveer 30 centimeters lang en 20 centimeters breed zijn. Wanneer nu do Kaffer zich met zjjn mantel bekleedt, keert hij het bovenste gedeelte om, om den kraag te vormen, keert de harige zjjde naar binnen, grijpt met elke liand een van deze uitsteeksels en slaat hem om den schouder. Zoo worden zijne handen voor de koude beschermd en is het bovenste gedeelte van zijn ligchaam geheel bedekt. Van voren reikt de mantel tot aan zijne knieën en ter zijde en van achteren ongeveer een 30 eentim. lager.

De geheele rand van den mantel is aan de binnenzijde geboord met eene smalle strook van eene dunne maar sterke huid om het inscheuren te beletten. Deze strook bereidt hjj op de volgende wijze. De huid van een of ander dier, gewoonlijk van eene Antilope, wordt opgerold en onder den grond begraven, tot zij in zekeren staat van ontbinding gekomen is. Dan wordt zij te voorschijn gehaald en door den Kaffer gespleten. Hij steekt er namelijk zjjn mes tusschen en scheurt, met een sterke ruk, het binnenste vlies er af. Indien dit zich niet schielijk afscheidt, wordt de huid op nieuw voor een paar dagen begraven.

De mantel die zoo even bcsehreven is werd gemaakt door Bechuana's en niet door Lulu's. De laatsten gebruiken hiervoor eenvoudig eene zacht bereide koehuid. De eigenaardige wijze om eene huid te bewerken wordt quot;fijmvrjjvenquot; genoemd, weliigt omdat zij eenige overeenkomst heeft met het wrjjven van eene of andere zelfstandigheid in een mortier, in tegenstelling van het stampen er van. In iedere hand wordt eene handvol vau de huid zóó genomen, dat er aan de vleesehzijde 2 of 3 ploojjen gevormd worden. Deze ploojjen worden dan op eene eigenaardige wringende beweging over elkander gewreven, die eenige overeenkomst heeft met die van de krop bij graau-etende vogels.

Van dergelijke huiden maakt de Kaffer ook eene soort van zak, waarin lijj zijne pijp, zijn tabak en verschillende andere kleinigheden bergt. Deze zak, die populair knapzak genoemd wordt, wordt niet op den rug gedragen, maar op zijde. Jlij wordt vervaardigd van de huid van een klein dier, een haas bijv. en is zeer eenvoudig. Wanneer de Kaffer het dier gedood heeft, stroopt hij er de huid af door er eene snede in te maken, niet langs den huik, zooals dit gewoonlijk geschiedt, maar van den eenen achterpoot tot den anderen. Dit afstroopen heeft plaats door trekken en stooten, waarbij de

22

-ocr page 32-

DE KAFFER.

huid natuurlijk omgekeerd wordt. Zjj wordt dan op de gewone wijze bereid, met het baar naar binnen en'wanneer deze bewerking is afgeloopen, worden de bek, deooren en de oogleden digtgenaaid en de huid omgekeerd. Nu worden aan de achterpooten riemen bevestigd zoodat men den zak over zijn schouder kan slingeren.

De inboorlingen gebruiken deze zakken tot alle mogelijke doeleinden, waarvan sommige, naar onze begrippen, nog al vreemd zijn. Er is reeds vermeld, dat een Kaffer alle kleine zaken die hij bezit, zooals pijp, tabak en andere kleinigheden in een zak bewaart. Wanneer hij nu bij geluk een b jennest ontdekt, keert hij zijn knapzak om, om hem van tabaksquot;

te reinigen en gaat dan op de bijen los.

raten gekomen, dan neemt hij ze uit het nest, steekt ze in den zak en gaat met zijn buit heen, zonder dat hij er om geeft, hoe zijn zak er van binnen uitziet.

De bekwaamheid van een Kaffer in het naaijen is te merkwaardiger, wanneer wij den eigenaardigen draad en de naald,

die hij gebruikt, in aanmerking neemt.

De naald gelijkt niet in het minst op de fijne en dunne werktuigen, die door Europesche naaisters gebezigd worden. In de eerste plaats heeft /.ij geeu oog en ten tweede heeft zij meer van eene vleeschpen dan van eene naald.

Nevenstaande afbeelding stelt de gewone naald van een Kaffer voor. De lengte dezer naald is rijkelijk 10 centimeters en zij wordt gelijkmatig dunner naar de punt. De kop is voorzien van onderscheidene cirkelvormige insn jdingen, waardoor men haalbeter met do vingers kan vasthouc en en haar die draaijende beweging geven, waarmede de huk doorboord wordt. Sommige naalden zijn echter veel grooter en zouden als de quot;stylusquot;, dien de ouden gebruikten om mede te schrijven, do plaats van een dolk kunnen vervangen.

Daar de Kaffer zijne naald gaarne bij zich heeft maakt hij er eene schede of koker om van leder. In deze scheden is eene groote verscheidenheid. De eenvoudigste zijn strookjes huid die om de naald gerold worden en waarvan dan de rand wordt vastgenaaid.

Het afgebeelde voorbeeld is meer zamengesteld. Een stuk ruwe huid is gesneden in den vorm eener speer-punt, terwijl zij

op ongeveer 2% centimeters van hot einde in een dwars stuk uitloopt. De naald is nu op hot leer gelegd, hetwelk er zoo omheen wordt gewerkt, dat de naald geheel in eono plooi er van verborgen is. Nu worden de randen dezer plooi aan elkander genaaid, en terwijl het leer nog vochtig is worden de naden zoolang geklopt dat de steken niet meer zigtbaar, maar m het leer verborgen zijn. Het dwarsche stuk wordt dan opgerold en vastgenaaid, zoodat het eene soort van koker vormt. Door dezen koker steekt de Kaffer dan drie als een koord in elkander gedraaide strookjes leder en knoopt zo aan elkander. De knoop die hierin gelegd is, is een van die zamengestelde knoopen, waarvan de Kaffers zooveel houden en die veel op die der zeelieden gelijken.

Pig. 1 van de volgende afbeelding is eene naald, die medegebragt is door Jackson. De naald zelf heeft den gewonen vorm, ofschoon zij veel grooter is dan die, welke zoo even beschreven is, maar aan hare schede en versierselen heeft de eigenaar al zijn vernuft ten koste gelegd.

Do schede is van leder, dat gevouwen en gekneed is op eene eigenaardige vvjjze, die gemakkelijk kan worden nagevolgd, wanneer men eene dunne buis rolt van papier en deze van ii centimeters tot 8 centimeters, maar telkens in eene tegenovergestelde rigting tusschen vinger en duim plat drukt. Wanneer men nu veronderstelt dat de buis van nat leder is, en dat er eene goed geoliede naald ingestoken is, dan ver-

ii'uimels en dergelijke s liij nu bij de lionig-

NAAI.I) KN HARK SCUKDK.

-ocr page 33-

DE KAFFER.

ecnc schoclo met regthoekig op elkander staande nitbteekaels en verdie-

Het snoer van koralen, waarmede de naald om den lials moet hangen is zeer smaakvol. De koralen zijn, om de andere, de cone wit mot scharlaken ringen de andere blaauw metgroote witte vlokken, on liet geheel maakt ecne zeer bevallige tegenstelling mot de hnid van den Kaffer. Het voornaamste gedeelte der schede is echter het versiersel hij den kop van do naald. Dit is oen stuk van eenRhinoceros-hoorn, dat gesneden is in den vorm van een Buffel-kop met een gedeelte van den hals. De vaardigheid waarmede do kunstenaar — want hij verdient werkelijk dezen naam — zijne stugge grondstof bewerkt heeft, is werkelijk bewonderenswaardig. De vlugt der horens van het dior heeft ecne stoutheid van lijnen on ooiio vrijheid van uitvoering, die men bij een wildon niet zou verwachten. Dat hij oone naauwkourigo afbeelding zou maken van een dior, waarmede hij zoo bekend is, was wel waarschijnlijk, maar dat lnj mot hot lommer van zijne assagaai zulk een kunststuk zou kunnen vervaardigen was niet te donken.

Naast deze naald is ecne andere afgebeeld, waarvan de schede, in plaats van uit leder, uit hout is vervaardigd. Het is oen houten buisje, aan oeno zijde gesloten, en waarvan de beiden einden mot oone strook leder omwoeld zijn.

Daar do Kaffers nu naalden bezigen zooals wij beschreven hebben, is hot duidelijk, dat zjj ook geeno gewone draden kunnen gebruiken, omdat een katoone draad niet goed door het leder zou gaan, en hierom nomen zij oven als voor liumie kleederen, zoo ook voor de draden waarmede deze genaaid worden, hunne toevlugt tot bet dierenrijk. Do dradon worden vervaardigd van de pezen van verschillende dieren; do beste zijn die van de pezen van den nek eener Giraffe.

Wanneer deze vreemde draden, die stijf, hoekig en elastiek zijn, moeten gebruikt worden, weekt men ze eerst in heet water tot zjj geheel zacht zjjn en klopt ze dan tusschen twee steenen. Hierdoor worden zjj in dunne vezels verdeeld, die men op deze wijze in iederen graad van sterkte en fijnheid kan verkrijgen. Het is verbazend hoe sterk zulk oen diameter; hij overtreft in «lat, opzigt zelfs hot zijde-

draad is in vorgeljjking gras van Guiana.

van zijn Wanneer oen Kaffer nu wil

naaijen, maakt hij eenige draden klaar, hurkt op den grond neder, neemt zijne naald en boort twee gaten in den rand van hot kleed waaraan hij werkt. Dan steekt bij er don draad door en boort op nieuw twee gaten. Hij haalt do draden telkens een voor een aan en zijn werk vordert zoo langzaam, dat oono Europeschc naaister er niet van zou kunnen leven, maar wat zeer goed is in Afrika, omdat tijd daar geene do minste waarde heeft. Daar hij nu werkt mot vochtige dradon in iiiitte Iniidon, vo Igt h ier uit dat de naden onder hot droogen oneindig sterker worden.

Ofschoon nu hot werk langzaam vordert — oone naainiacliiiie staat geljjk niet honderd Kaffers of daaromtrent •— wordt het echter verrigt mot eeno stevigheid die door eeno machine nimmer kan geëvenaard worden.

24

krjjgt men pingen.

-ocr page 34-

I)K KAKKEK.

Wij /,lillen de; iKischrijving van cl.o klccMling eens Kaffers licginiieii met ili^ gowonc vim con itmn. Tot dut lijj don inaiinoljjken leeftijd bereikt heeft, lircekl de KnHer /.jjii hoofd met zulk eonc overbodige weelde nis kleederon niet. Hij moge kralen en ver-sierselen dragen, maar wordt met hetgeen wij onder kleederen verstaan, niet lastig gevallen. Wanneer hjj echter een man wordt, hegint hij het eigenaardige schort te dragen, dat men op elke afbeelding van Kaffers kan waurncinen. Dit kleedingstuk

wordt verondersteld vervaardigd te zijn van staarten van dieren en wordt door Europeanen gewoonlijk zoo genoemd, in plaats dat men derhalve zegt, dat een man zijn kleed of zijn schort heeft aangetrokken, zegt men, hjj heeft quot;zjjne staartenquot; aangedaan.

liet is opmerkelijk, dat dit kleedingstuk over een groot deel van Afrika gedragen wordt en aan beide sexen gemeen is, ofschoon het in bijzonderheden aanmerkelijk verschilt. liet beginsel is oen gordel om hot middel mot ondorseheidene riemen of strooken huid hieraan bevestigd, en dit karakteristieke kleedingstuk ontmoet men tot Egypte toe. Inderdaad vormen koorden of riemen oen groot dool, niet alleen van do kleeding, maar ook van de versierselen van een Kaffer, zoo als wij aanstonds zien zullen.

Het schort der mannen wordt quot;Isinonequot; genoemd en, zoo als reeds is aangemerkt, verondersteld van do staarten van gedoodde luipaarden, leeuwen of buffels vervaardigd te zjjn, en is eonc trophoe van den mond en een bewijs van den goeden smaak van hem die hot draagt. Somtijds, doch zeer zelden, ontmoet men er een dat werkelijk van zulke staarten gemaakt is, omdat er maar weinig Kaffers zijn, die fj;e-noog wilde dieren gedood hebben om de quot;Isinonequot; van luiime staarten te maken. Numero I in do afbeelding is met verschilloiide andere voorworpen, na den laatston Kaffor-oorlog inodegohrngt door kapitein Drayuon. Het bestaat uit strooken van de huid van apen, die elk omtrent a 4 contimoters broed zijn. Deze strooken zjjn om den anderen aan beide zijden half doorgesneden en dan ineengerold, zoodat, zij harige cilinders vormen en zij blijven in deze positie tot zij hard en stijf zjjn geworden. Hot schort in de afbeelding heeft 1-1 strooken, die elk ongeveer 10 centimeters lang zijn, maar de middelste zjjn 5 of (i centim. langer.

-ocr page 35-

26 DE KAFFER.

Dc strookcn of quot;staartenquot; worden aan het bovoneindc stevig aan ccn brcoclon gordel van dezelfde stol' vastgenaaid, die zoo mot roode en witte koralen bedekt is, dat men

liet leder niet meer zien kan. Dwars over den gordel zijn twee rijen, kegelvormige, koperen knoopen. Deze knoopen stelen eens Kaffers hart. 11 ij kan erniet te veel van hebben en hot is zijn vreugde en trots ze zoo glimmend te poetsen als slechts mogeljjk is. Bijna alle voorwerpen die tot versiering of de kleeding van Kaffers van beide sexen behooren, hebben ten minste één koperen knoop, althans wanneer deze voorworpen zorgvuldig vervaardigd zijn.

Zoo lang de Kaffer zit of staat, hangt do quot;Isinenequot; tamelijk gracieus en herinnert ons aan den quot;sporranquot; of huiden-zak der Hooglanders. Maar wanneer hij loopt, en vooral als hij in volle vaart voortsnelt, vliegen de staarten in alle mogelijke rigtingen en maken een belagchelijk effekt, bijna als of er een bundel levende palingen of slangen rond zjjn middel waren gebonden.

Indien een Kaffer te gemakkelijk is, om een stel quot;staartenquot; te maken, snijdt hij zijne quot;Isinenequot; eenvoudig nit een stuk huid.

Een voorbeeld hiervan ziet men in bovenstaande afbeelding, die een paar figuren voorstelt, een Kaffer en zijne vrouw, die door een inboorling van leder gemaakt zijn. De man, aan de regter zijde, draagt behalve do quot;Isinenequot; eene soort van korten mantel over zijne schouders.

De meeste mannen dragen van achteren een kleiner duplicaat van dit schort; dit tweede schort wordt de quot;ümuchaquot; genoemd en bestaat meestal uit een enkel stuk huid. Zijn gebruik is echter niet algemeen en over liet geheel bekommert zich de Kaffer, wanneer hij in zijn eigen kraal of dorp is, weinig om quot;Isinenequot; of quot;Umuchaquot; en boudt bij bet er voor, dat hij genoeg gekleed is met een halssnoer en eene snuifdoos.

De afbeelding op bladz. 27 geeft ons oen goed denkbeeld van een Kaffer van rang in zjjne gewone kleeding. Het is hot portret van Goza, hot wolbekende opperhoofd der Zulu's, wiens naam bij het bezoek van prins Alfred van Engeland aan de Kaap, zoo zeer op den voorgrond kwam. lljj is een van de magtigste opperhoofden der Zulu's en kan ieder oogenblik vijf' a zes duizend geoefende en gewapende krijgslieden iu het veld brengen. In liet dagolijksch leven echter, kan men hem, door geen enkel onder-scheidingsteekon van den minsten zijner onderdanen ondorseheiden. Een geoefend oog zou evenwel bij den eersten oogopslag zijn rang kennen, zelfs al had bjj niet eens zijne quot;staarten' aan. lljj is dik en dit zijn in Kafferland alleen de opperhoofden. Deze zijn hiertoe inderdaad ook alleen in de gelegenheid, omdat de Kaffers van onderge-schikten rang altijd zoo druk bezig zijn en zoo ongeregeld gevoed worden, dat zij geeno gelegenbeid behben om vet te worden.

Een opperhoofd heeft niets hoegenaamd te doen en wanneer het in mcnscbeljjke magt ligt om zijne bevelen te volvoeren, worden zij uitgevoerd. Tcbaka gaf eens bevel aan zijne krijgslieden om ongewapend een leeuw te grijpen en zij deden het; bet spreekt van zelf dat er hierbij een aantal van hen het leven inschoten. 1 Iet opperhoofd kan. wanneer hij wil, den geheelen dag soep en vleesch eten en moestal wil bij bet. lljj kan ook zooveel bier drinken als bij verkiest en heeft altjjd een vat met dezen drank gevuld, bjj de hand. Panda, de koning der Zulustanmien was zoo dik, dat hij naauwelijks voort kon waggelen.

Wat Ooza betreft, hij is een rijk man die groote kudden en een groot aantal vrouwen bezit; deze munten, naar onze begrippen, wel niet uit door schoonheid maar vertegenwoordigen ieder een aanmerkelijk aantal koejjen. lljj regeert onbeperkt over vele

-ocr page 36-

DE lvAFm;.

(luizomlcn oiidcrduiion cn luïi'r schiitting van hen. 'l'ocli klcotlt hij zich hij ^owoiic g'üicgonliudcii golicol als zijne ondcrclaaeii en is zijne woning volkomen geljjk iian de hutton waaruit oen dorp bestaut. Wanneer hij zicli eehter officieel vertoont, verandert hij zjjne \vjj/,(ï van kleeding geheel cn is ia al den luister zijner harliaarsehe heerlijkheid, werkelijk prachtig. Wanneer hjj niet hescluiaf'den in aanraking komt, houdt hjj er van' om ook op Europesclie wijze gekleed te zijn, met een zjjdcn hoed, een rooden

rok en kaplaarzen en wordt hjj, wanneer hij uitrijdt, vergezeld van een Adjudant, gekleed met een steek niet witte veeren en niets anders.

Een portret van Goza in zjjne vollo oorlogskleeding vindt men in het hoofdstuk • over de wijze van oorlogvoeren der Kaffers.

27

-ocr page 37-

HOOFDSTUK V.

VERSIERSKLO GED Ft AG EN DOOR DE MANNEN. - KORALEN, KNOOPEN EN KOORDEN. — MODE-KÏJM.R DER KORA EEN'.—

GOEDE SMAAK DER KAFFERS. - GRIELEN DER MODE. - DE JONGE KRIJGSEIKDEN VAN GOZA. — OPMERKELIJK

VERSIERSEL VAN KORALEN. - EEN HALF HALSSNOER. — EEN KORALEN ARMILiND EN DE WIJZE WAAROP HIJ

VERVAARDIGD WORDT. — EEN GOEDKOOPE HALSKETEN.— TWEE MERKWAARDIGE HALSSNOEREN. —VERSIERSELEN VAN RIEMEN. — OSSENSTAARTEN GEBEZIGD ALS VERSIERSELEN EN AANWIJZINGEN MET BETREKKING TOT DI N

RIJKDOM VAN HUN EIGENAAR. - SCHEDELS TOT HET ZELFDE DOEL GEBRUIKT. — EEN JONGE KAFFER IN GROOT

KOSTUUM. — MERKWAARDIGE HOOFDVERSIERSELEN. - DE quot;ISSIKOKOquot; OF IIOOFDRING. — RIDDERLIJK11 EID DER

KAFFERS. — HUN SCHILDERACHTIG VOORKOMEN. — HET OOG EN DE NEUSGATEN. — REUK DER KAFFERS. — ZINDELIJKE GEWOONTEN DER KAFFERS. — EE NE ANDERE WIJZE OM HUIDEN TE BEREIDEN. — DE DEKEN EN DE

MANTEL. - ARM- EN ENKELBANDEN. -- EEN EENVOUDIGE ARMBAND VAN GRAS. - IVOREN ARMBANDEN EN

HOE ZIJ GEMAAKT WORDEN. - KORALEN ARMBANDEN. — METALEN DITO. - EENE OUDE KONINKLIJKE

METALEN ARMBAND. — IJZEREN ARMBANDEN. — EEN NIEUW METAAL. — ZIJNE AANNEMING DOOR DE OPPERHOOFDEN. — VREEMD BIJGELOOF EN HET AFSCHAFFEN VAN HET METAAL. — DOOD VAN DEN ONTDEKKER.

Dk vorsiersclon die door oen Kaffer gedragen worden, kunnen in drie woorden worden opgesomd: kralen, knoopen en koorden of riemen en dikwijls worden zjj bij liet vervaardigen van oen versiersel allen te gelijk gebruikt. Allo koralen komen van Europa en er hoerscht even voel mode in als onder de edelgesteenten bij beselmafde volkeren. Do Kaffers willen niets te doen hebben mot koralen dio niet mot hunne donkere huid contrasteren, zoo dat koralen, die zelfs in Europa hoog zouden geschat worden, door don armsten Kaffer zelfs niet zouden worden aangezien. Donker blaauw bjjv., is volstrekt niet in achting, terwijl licht, hemelsblaauw in groote gunst staat. De koralen waar in wit en rood is hebben de meeste waarde, cn wanneer liet mogelijk was koralen to maken, die do verblindende witheid dor sneeuw vereenigdon met de glooijondo kleur dor roodo Verbena, zoude men er in het Kafforland bijna iedoren prijs voor kunnen krijgen.

Do grilligheid der mode is onder de Kaffers bijna oven groot als bij do Europeanen en de koralonhandel is daarom zeer onzeker; koralen die het eene jaar voor een hoogon prijs gekocht worden, zjjn soms in het volgende hare vracht niet waard. Er is echter een regel, die door hen, welke bij de wildon koralen als ruilmiddel gebruiken, moeten in het oog houden, namelijk dat de koralen altijd oen kontrast moeten maken mot de kleur der huid. Nu zijn de Kaffers in don regel zoor donker chocolaad-kleurig, en indien hij, dio mot deze stammen handel wil drijven, goede zaken wil doen, kan hij niet beter doon dan de uitwerking zijner koralen op een, als een Kaffer gekleurd beeld, te beproeven. Koralen kunnen voor een wilden niet te schitterend zijn en bijna alle kleine artikelen, die in don zonneschijn goed glinsteren, zullen een geroedon aftrek vinden.

Wanneer do Kaffer zich nu, het zij door ruiling met andere goederen of door arbëjd, koralen verschaft heeft, gaat hjj er toe over om er zich mede te versieren. Op eene photographie, die eene groep jonge krjjgsliedon van het leger van Goza voorstelt, ziet inoii er die snoeren koralen om hun hals hebben die stellig verscheiden ponden wegen, terwijl anderen eene breedo sjerp van koralen over hun schouder dragen die veel op

-ocr page 38-

DE KAFFER.

dien van oen Tnfantorio-offioier gelijkt. Do gewone wjjze om ze te drngen is in snooron om den luils, doch een Ivatlbi' mot oen weinig verbecldingskraeht verzint verseliiHondo iindero wijzen. Indien liij sonimigo zeer grooto en zooi' witte koralen bezit, zal hij zo om zjjii voorlioofd binden, juist boven do wenkbraauwon, torwjjl bjj er onkolo over zijn neus en andoren naast zijne oogen laat bongelen. Op de afbeelding op blndz. 82 lig, 1 ziet men oone sjerp die niet alleen van koralen gemaakt is die eenigzins overeenkomt mot die, welke wij zoo oven vermeld bobben. De grond er van bestaat uit oen groot aantal kleine snoeren die naast elkander gelegd zjjn en, van afstand tot

afstand, door ringen van verscliillend gekleurde koralen omgeven zjjn, waarvan dio aan de einden wit en de andere scharlaken, rose en groen zijn. Hare lengte bedraagt omtrent 170 oentimetors.

De groep van versierselen dio op bovenstaande afbeelding is voorgesteld is zeer interessant, liet rondo voorwerp met het donkere middelpunt is een holle kogel of liever oen Maleischo hoed en is gemaakt van leder, dat nat gevormd en genaaid en van binnen zoo met koralen bedekt is, dat men van het leder niets meer zien kan. J)e koralen van het midden zijn rood en de andere wit. Dit versiersel wordt op de horst gedragen en is naar allo 'waarschijnlijkheid een zeer onhandig sieraad. Wanneer do buiten zijde met koralen versierd was, zou het ligt te begrijpen zijn, dat bot gemak-kol ijk op de borst zou blijven hangen. Nu echter de punt op de borst moot ruston,

2!)

-ocr page 39-

Dl'] KA Fi'EK.

kan het niet andovs of hot moet- op oono lastige wjjzo lieou eu woor slingeren. Fig. 4 van de afbeelding is een halve halsketen, die hij de Kaffers zeer gezocht is. Aan eiken iinvensten hoek wordt een koord bevestigd en in den nek vastgemaakt, zoodat er op den rug van den persoon, die haar draagt geene koralen gezien worden. De grond van deze halsketen is wit en de figuren er van zijn verschillend gekleurd. Langs den onderkant loopt eene smalle streep roode koralen. De keten is gemaakt als een soort van netwerk, waarvan koralen de mazen zijn, zoodat, wanneer hot bij de bewegingen van het ligchaam insgelijks bewogen wordt, het licht er doorheen schijnt, wat een aardig effekt te weeg brengt.

Fig. 2 in dezelfde afbeelding is een armband, insgelijks van koralen. De koralen zijn aan draden geregen en dan in elkander gedraaid, zoodat zij een los koord vormen.

De verschillende snoeren zijn verschillend gekleurd en met zeer veel smaak geschikt, zoodat zij wanneer zjj in elkander gedraaid zjjn, eene zeer goede uitwerking doen.

In nevenstaande afbeelding ziet men eenige van de meer gewone koralen. Zjj zijn krijt-wit en tamelijk goed geslepen. Hun vorm is langwerpig en hunne eenige waarde is, dat zij goed tegen de donkere huid van den Kaffer afsteken. Sommige jonge lieden zouden echter zeer verheugd zijn in het bezit van een stel van zulke eenvoudige koralen, want koralen zijn in het Kafferland geld en worden nier zonder arbeid verkregen. Een of ander sieraad willen zjj toch hebben en indien zjj geene koralen kunnen krijgen, dragen zij iets anders wat deze zoo goed mogelijk kan vervangen. Dikwijls gebruiken zjj hiervoor noten, die zjj slechts voor het oprapen hebben. In iedere noot wordt juist boven het dunste einde een gat geboord, zoodat zij digt tegen elkander aanzitten en goed naar buiten uitsteken, zonder het koord te doen zien waaraan zjj geregen zjjn. Zjj liggen zoo digt tegen elkander aan, dat eene halsketen, die maar juist over het hoofd kan, uit meer dan honderd noten bestaat.

De twee halsketens die op bladz. .'51 zijn afgebeeld, doeujms zien, hoe do inboorlingen er toe gekomen zijn om eerst eene halsketen te vervaardigen van tanden en koralen, en die dan na te volgen in metaal. Nquot;. 1 is geheel gemaakt van koralou en tanden. Op 6 of 7 zeer dunne riemen zijn niet zeer groote zwarte koralen geregen. Deze worden, om de !5 of 4 centimeters, om den anderen afgewisseld met groote koralen en tanden. De koralen zijn wit, met helder blaauwe stippen. De tanden zjjn de lionds-tanden van Luipaarden en andere Polis-soorten, en zitten in groepen van 3 tot 5 bij elkander. In iedere tand is oen tamelijk groot gat geboord en alle riemen hier doorheen gestoken.

Nu. 2 is van een geheel anderen aard, en hetzjj deze halsketen door denzelfden kunstenaar gemaakt is of' niet, ziet men toch dat hetzelfde beginsel gevolgd is. Het eerste versiersel behoorde aan een man, die een groot jager was en die de tanden der verslagen Luipaarden droeg als zege-teekenen van zijn moed en geluk. Hij zou even zoo goed de huiden der dieren dragon en geene gelegenheid laten voorbijgaan om te toonen wat hij verrigt had. Wij willen echter veronderstellen dat een Kaffer, die eenig begrip had van het bewerken van metalen, het halssieraad zag, en dat daardoor het verlangen in hem opkwam om een dergeljjk te bezitten. Tanden van Luipaarden kon hjj natuurlijk niet krijgen zonder het dier zelf te dooden, omdat hij die zulk een feit bedreven had, er nimmer toe zou komen om de bewjjzen zjjner dapperheid aan een ander te verkoopen. Zoo kwam bij er derhalve toe om het begeerde sieraad, zoo goed als hij kon, na te maken; en al bezat hjj niet de vaardigheid en den moed van den jager, kon hjj toch in allen gevalle eene halsketen maken, die in vorm niet dien van zijn medgezel overeenkwam, veel meer in het oog liep en tevens eene bclangrjjke innerljjke waarde bezat.

:i(i

-ocr page 40-

DE KAFFEli.

Nu maakte hij zjjno snicdonj in orde en vervaardigde zjjn eigen brons, koper of klok-inetaal op eene wijze, die later besclireven zal worden en goot een aantal kleine cilinders. Deze smeedde hjj met zijn ooi'spronkeljjken hamer, tot hij ze zoo goed mogelijk den vorm van Luipaard-tanden gegeven had. Nu hij zoo van liet materiaal voor zijne halsketen voorzien was, begon bij deze in elkander te zotten. Eerst reeg hij eènige snoeren van krijtwitte koralen en liet hierop een koperen tand volgen. Naast dezen plaatste hij eene groote doorschijnende glazen koraal, robjjnkleurig met witte stippen. Vervolgens komt er weder een tand, dan weder snoeren witte kralen en zoo vervolgens, tot de keten klaar is. Om zijne halsketen een sciijin van waarheid te geven, sneed hij een stuk been in den vorm van een groeten tand en reeg dien in liet midden, zoodat hjj hem op de borst kwam te hangen.

Met is werkelijk een fraai stuk werk en moet bij het dragen een goed effect doen. De kleuren zijn met een uitstekenden smaak gekozen, daar niets er op eene donkere

huid beter kan uitzien dan wit en rood. Bovendien zijn de metalen tanden zoo gepolijst, dat zij helder iu de zon glinsteren en op den afstand van enkele voeten het oog verblinden. Beide halsketens zijn van de verzameling van kolonel Lane Pox.

liet is een merkwaardig feit, dat een goede smaak in de kleur, al is het dan niet in de grondstof, aan liet ras schijnt te zijn aangeboren, in weerwil van de weinige kleederen, die door beide aexen gedragen worden. Wanneer zij ten decle hesehaafd zijn, en vooral wanneer zjj aan een' of anderen zendeling sleclits eenigzins ondergeschikt zjjn, nomen zij een gedeelte der Europesche kleeding aan. Do mannen, wier garderobe gewoonlijk tot een hemd en broek beperkt is, hebben voor hunnen smaak in do kleeding weinig speelruimte, maar de vrouwen trachten altijd deze eigenschap in meerdere of mindere mate te ontwikkelen. Zjj pogen altjjd, hetzij in de kleur der rokken die zij dragen, of in dc meestal meer eenvoudige tint van den doek, dien zij zich om

-ocr page 41-

DE KAFFER.

liet geval is, want liet aannemen der Eiirope-kunst, volstrekt niet in liet voordeel van een donkere huid; en liet is een opmerkelijk feit, , er des te slechter uitzien. Een jonge Ka Her, hout, dat hij gewoonlijk draagt, beweegt zich hom aan dat hij een van do heeren der schepping is. Maar zoodra hjj do Europe-sche klccderdragt aanneemt, verliest hjj elk spoor van waardigheid en zelfs zijn gang is minder geworden.

Do bewoner of bezoeker van London kan zich gemakkelijk

verwisseling

neer hjj de quot;Hannnamquot; of eeno andere dergelijke inrig-ting bezoekt, waar donkerkleurige bedienden zijn. Zoo lang zij in hunne dagcljjkseho bezigheden zijn, niet geeneandere kleederen aan dan een stuk katoen om hunne lendenen, hebben zij het voorkomen van levende antieke beelden, en men kan niet nalaten de bevallige waardigheid liunner bewegingen te bewonderen, wanneer zij zich stilzwijgend door de zaal bewegen. Zoo-dra zij echter de zaal verlaten hebben en de gewone kloeding aangetrokken, ia de verandering volkomen en onze teleurstelling groot en liet is bijna onmogelijk om zich voor testellen, dat twee schijnbaar zoo hemelsbreed versdiil-lende individu's een en dezelfde persoon zjjn.Lang geleden, toon Schotland nog met Engeland in strijd was, toonden do staatslie-

don

geringe konnis van demensche-IjjlvO natuur door het gebruik van de I looglandsche kleeding to verbieden en de Hooglanders te dwingen, hunne schildor-achtige dragt te verlaten, die zoo geheel en al mot de wilde bergen van hun geboorteland in overceiistemming is. Een Hooglander mot zijn korten roken plaid was een ander niensch in do klecding van den Laaglanderen hij voelde zich lang niet zoo vrjj en trotsch als toen hij zich in de klooderen van den bergbewoner en met de kleuren van zijn Clan rondbewoog.

32

eoinl)inatie van kleuren te verki'ijgen, die met hare huidkleur

liet hoofd wikkelen, cciu in overoenstcminiiig is.

Mot is misscliicii gelukkig dal; dit sehe kleeding is, uil een oogpunt van Kuiler ot' van elk individu met eeue dat /.ij, iioe beter de kleederen zjjii.

die niets aan hoeft als het weinige vrij en veerkrachtig en men ziet het

van zulk eenc gedaante-overtuigen, wan-

Vele jonge lieden, die zich geene koralen kunnen verschaffen, maken armbanden en halsketonen van diorlmideii. Na do huid in strookon te hebben gesneden, rollen zij deze spiraalvormig op, zoodat zij er holle koorden van maken mot het haar aan do buitenzijde. Wanneer zij van bevallig gekleurde huiden vervaardigd zijn, hebben doze

van het laatste land geene

-ocr page 42-

DE KAFFER.

wonderlijke versierselen con zeer goed niniir barbaarscli effect. Door deze strooken spiraalvormig uit de liuid te snijden, kan men ze van bijna elke lengte verkrijgen, en het gevolg hiervan is, dat men somtijds jonge lieden ziet, wier ligehaam, armen en beenen bijna geheel met deze bonte koorden bedekt zijn.

Een andei' versiersel waarvan de Kaffer zeer voel houdt, is de gepluimde staart van eene koe. Een man van gewigt draagt dikwerf eene menigte van zulke staarten. Van sommige maakt hij oen schort en andere hangt hij op do vreemdst mogelijke wijze om zjjn ligehaam. lljj zal er bjjv. onder elke knie een binden, zoodat zjj op zijne scheenen hangen. Andere maakt hij vast met lederen lussen en hangt ze los om zijne armen, even als de vreemde armbanddieu Jung Bahadoor droeg toen hij Engeland bezocht. Sommige verdeelt hij in eene menigte strooken en naait die aan elkander, zoodat zij een gordel met franje vormen. Weder andere bevestigt bij aan zijne enkels. Een man die zoo opgetooid is wordt met afgunst, door ben die; niet zoo gelukkig zijn, beschouwd.

liet bezit alleen van zulke versierselen geeft te keuiicu, dat hjj die ze draagt een rijk man moet zijn en zijn eigen vee moet geslagt hebben. Het is niet wol mogelijk koejjen-staarten op eene andere wijze magtig te worden, want de eigenaar van eene geslagte koe houdt den staart zelf en zal zulk een kostbaar sieraad niet aan een ander geven. Om dezelfde reden hangt de eigenaar, wanneer de koe opgegeten is, den schedel van deze aan de buitenzijde zjjner hut op. leder die voorbijgaat ziet dan onmiddellijk, dat hij die daar woont, een rijk man is. Zelfs wanneer deze staarten aan Europeanen verkocht worden, wordt er een bespottelijk liooge prijs voor gevraagd.

Daar nu elke dezer staarten eene koe representeert, is het duidelijk dut de eigenaar er van niet alleen zoo rijk is dat hij koejjen bezit, maar ook dat hij er zoo vele heeft dat hij er van slagten kan.

De afbeelding op bladz. 34 is die van een Kaffer, die jong en rijk is en die zijne staatsiekleederen heeft aangetrokken om een bezoek af te leggen. In zulke omstandig-heden is de Kaffer zeer keurig in het uitzoeken zjjner versierselen en is uren lang bezig om ze op hun voordeoligst aan te doen. Een van do soorten van bont, hetwelk tot dit doel veel gebezigd wordt, is dat van de Angora-geit, daar het lange, zachte haar van deze zich voortreffelijk tot franjes en dergelijke laat bewerken.

Vederen van verschillende vogels worden als kapsel gebruikt, en hoe zeldzamer de vogel is en hoe gloojjender de kleur, des te beter. Een versiersel dat somtijds op het hoofd gedragen wordt, is een kogelvormige dof van verscheidene duimen in diameter, die gemaakt wordt van de vederen van eene soort van duif; in enkele gevallen draagt men cr twee, een op het voor- en een op het achterhoofd. De fraaije kleur der vederen met baar veranderlijken, groenen en blaauwen weerschjjn, maakt haar tot dit doel zeer geschikt. Arends-vederen worden bjj de Kaffers, in weerwil van haar eenvoudige kleur, zeer hoog geschat, omdat baar bevallige vorm ben in staat stelt er zeer smaakvolle kapsels van te maken. Struis-vederen worden insgelijks tot hetzelfde doel gebruikt, liet toppunt der wensehen van con pronker onder de Kaffers is echter het bezit van eeuigc paauwen-veéren, wanrop hij bij uitstek trotsch is.

15ij zulke gelegenheden kleedt de Kaffer zich veel meer dan gewoonljjk, en behalve de menigte koralen die hjj op alle ligebaamsdeelen weet aan te brengen, bindt bij bovendien nog zoovele staarten en strooken om zjjn middel, dat men bijna zeggen zou dat hij een rok draagt. Hij neemt zjjn schild en bundel speren mede, maar neemt de laatste niet met zich in het huis van zjjn gastheer; iijj ruilt zo, of voor nagemaakte speren van hout, of hij houdt alleen een stok met een knop in de hand. Het een of ander wapen moet hij hebben of hij gevoelt zich niet op zijn gemak.

anneer de quot;jongeirquot; ten laatste do toestemming van zjjn opperhoofd verkregen heeft om zich tot de geëerde klasse der quot;mannenquot; te rekenen, bereidt bjj zich met veel plegtigheid voor op de verandering in zijne kleeding, die dezen rang aantoont. Deze verandering is geene vermeerdering, maar eerder eene vermindering; zij bepaalt zich tot hot hoofd. Allo ongetrouwde mannen dragen nl hun haar en geven somtjjds aan hunne jjdolheid toe, door het op verschillende wijzen op te maken, bjjv. door het in zijne volle lengte uit te kammen, bet dik met vet in te smeren en met glinsterende poeders te bedekken, zoodat zjj er dikwijls uitzien als hadden zjj pruiken op, zoo nis DEUI, I. 3

-ocr page 43-

DE KAF FE H.

(](gt; Eng'olschc l)iss('li(iii))cii pliigton to dragon. IiHlilt;'ii y,ij zicli voel mocito met hun haar gcgovon hobljon on hot oonigzins langer is (lan g(!\voonljjk, zien zij or dikwjjls allor-verwonilorlijkst uit. Op con pliotographiseh portret van oen jongen Zuiu-krjjgsnian, wiens haar zoo gekapt is, dat men hot voor dat van oen bewoner der Fidji eilanden zon houden, ziet hij er, in zijne pogingen om volkomen onbewegelijk te zitten — waarvoor hij zijne tanden vast op elkander geklemd en zijne oogen zoo wijd mogelijk geopend heeft — uit als of al y.ijn haar van ontzetting overeind is gaan staan.

Hoe trotseh hij als quot;jongenquot; evenwel ook op zjjn haar moge zijn, hjj is nog trot-scher wanneer zjjn opperhoofd hem vergund hooft om het af te snijden en gaat onmiddellijk naar een vriend die de betrekking van kapper bij hem zal vervullen. Do vriend in (|uestie neemt nu zijne beste assngaai, slijpt er eeno scherpe punt aan, voorziet zich van een voorraad gom, pozen, poeder van houtskool en olie en begint zjjn werk. Zjjne eerste bezigiicid is, om van de pezen een ovalen ring te maken van omtrent twee eentiinoters dik en dezen hot hoofd te passen

op

Uil'

wordt er vervolgens stevig doorheen gevlochten en er met do gom en de houtskool op vastgemaakt, totdat do ring en het haar als het ware een ligchaam vormen. Dan wordt hierop vet of olie in groote hoeveelheid gesmeerd tot dat het geheel glimt als eeno gepoetste laars; nu is do ring klaar. De kapper noemt vervolgens zjjne assa-gaai en scheert het geheele hoofd zoowel binnen als buiten den ring, die nu het eenige sieraad van het overigens go-heel kale hoofd is.

Deze ring de quot;Issikokoquot; is voor vele doeleinden geschikt, quot;jj is uitstekend om er de voderen stevig in te bevestigen, wanneer hij dio hem draagt zich als hoveling voor de eeno of andere plegtigheid of als krijgsman voor den oorlog wil optooijen. Hij dient ook voor een meer vreedzaam gebruik, daar hij de plaats is waar gewoonlijk de snuiflepol geborgen wordt.

Deze wijze van het haar te dragen heeft echter ook zijne ongemakken, want de ring moet Wat de quot;Issikokoquot; zelf betreft, maar naarmate het haar groeit.

worden, worden;

voortdurend gerepareerd en in orde gehouden deze is te hard om gemakkelijk beschadigd te rjjst hjj omhoog en kan, wanneer hjj gedurende oenigen tjjd is verwaarloosd, tot op ecne hoogte van 5 of (gt; eentiinetor van het hoofd afstaan. Bovendien groeit er op do geschoren gedeelten van het hoofd op nieuw haar en moet er dus ook op nieuw tot liet

-ocr page 44-

DE KA F PEK.

ooi'spi'onkcljjko scliccnncs de toovhigt worden gonomcii. Niciniiiul zou hot wagon, mot oon ongesclioron hoofd of mot den ring or hoven nitstokonde, voor zijn opperhoofd te vorsthijnon; waarsohijnljjk zon hij voor dit gebrek aan nehting met zjju loven moeten booten.

Do eerbiod waarmede oon Kaffer de quot;Issikokoquot; ijoHclion\vt is ovengroot als die van oen Oosterling voor zijn baard. iMoffatt vermeldt van dit feit oen merkwaardig voorbeeld.

Een krijgsman van rang, oen quot;Indnnaquot; of klein ojiporhoofd, word voor don koning gohragt, don gevreosdon Mosolokatso, bcscluildigd van een misdrjjf waarop de doodstraf stond. Hij word geleid in tegenwoordigheid van den koning, beroofd van zjjno speer en schild. quot;Ilji boog zijne sclioone, veerkrachtige gestalte en knielde voor zijn regter. liet geval werd stilzwijgend onderzocht, hetwelk aan het geheele toonoel meer plog-tigheid gaf. Onder do toehoorders werd zelfs niet goHnisterd en de stom der raadsleden werd alleen door hen zolven en die onmiddelljjk in hunne nabijheid stonden, gehoord. De gevangene had, niettegenstaande hjj geknield lag, iets waardigs en edels in zjjn voorkomen, üeeno spier van zijn gelaat bewoog, maar zijn heldor, zwart oog toekende een gevoel van belangstelling in hetgeen hem omringde, dat alleen door dit zweven tusschon loven en dood kon worden teweeg gohragt. liet geval vereischte weinig onderzoek; do aanklagt was duidelijk genoeg bewezen en de misdadiger werd schuldig verklaard. Maar helaas! hjj wist dat hjj voor eone regtbank te regt stond, waar de woorden genade en vergiffenis, zelfs voor misdrjjven kleiner dan die hjj bedreven had, nimmer waren gehoord. Er volgde eone pause, gedurende welke de stil te des doods in de vergadering heerschto.quot;

quot;Ten laatste sprak de koning en zeido, terwijl hij zich tot don gevangenen wendde: quot;quot;Gjj zijt oen man des doods; maar ik zal doen wat ik nooit te voren gedaan heb. Ik zal uw loven sparen om der wille van mijn vriend en vader,quot;quot; terwjjl hjj naar mij wees. quot;quot;Ik weet dat zjjn hart weent wanneer er bloed vergoten wordt; om zijnentwil spaar ik uw leven. Hjj is van oen ver land gekomen om mij te zien en heeft mjjn hart blank gemaakt; maar hjj zegt, dat het een vreesseljjk ding is, iemand het leven te benemen, en dat het nimmer weder ongedaan kan worden gemaakt. Hij heeft mij gebeden niet ten oorlog te trekken, noch iemand te dooden. Ik hoop dat, wanneer hjj weder naar zjjn huis vertrekt, hjj moge terugkeeren mot een hart even blank als hjj het mjjne gemaakt heeft. Ik spaar u om zijnentwil, want ik heb hem lief en hij heeft het leven van mjjn volk gered. Maar,quot;quot; vervolgde de koning, quot;quot;gij moet voor uw geheele leven vernederd worden; gij moogt niet meer vergaderen met de edelen des lands, noch binnengaan in de steden van de vorsten des volks, noch u mengen in den dans der magtigen. Ga naar de armen des velds en laten de bewoners der wocstjjn uwe medgezellen zjjn.quot;quot;

quot;Toen deze uitspraak gedaan was, verwachtte men, dat de man wien deze genade bewezen was, zich in dankbare aanbidding buigen zou voor hem, naar wien hjj gewoon was op te zien en in zjjno zangen te verheffen als een God, die de beerschappjj van het heelal bezat en die het lot der stervelingen in zjjn hand had. Maar neen, mot op do borst zaamgevouwen handen riep hjj uit: quot;quot;() koning, bodroef mjjn hart niet. Ik heb uw ongenoegen opgewekt, laat mij gedood worden als een krjjgsman. Ik kan met do armen niet leven.quot;quot; En zijne hand opheffende naar den ring, dien hjj op bet hoofd droeg, vervolgde hjj: quot;quot;Hoe kan ik leven ouder de honden van den koning en schande brengen over deze eereteekenen, die ik tussehen de sporen en schilden der magtigen gewonnen heb? Neen, ik kan niet bljjven leven. Laat mjj sterven, o koning!quot;quot;

quot;Zijne bede werd toegestaan en de handen boven zijn hoofd vastgebonden. Nu waren allo mijne pogingen om zjjn leven te redden vergeefs. Hjj versmaadde de weldaad op de aangeboden voorwaarden; hij stierf liever met de eereteekenen, die hjj met do punt zjjner lans verworven had, en die zelfs door de daad, waarvoor hjj veroordeeld was, niet besmet werden, dan te blijven leven in ballingschap en armoede onder do kinderen der woestijn. Hjj werd voortgeleid mot een man aan elke zijde. Mjjn oog volgde hem tot hjj den top eener hooge steilte bereikt had, waarvan hjj naar beneden werd geworpen in do diepte der rivier, waar de krokodillen, die aan dergelijke maaltijden gewoon waren, gereed lagen om hem te verslinden oer hjj den bodem des waters bereikt had.quot;

-ocr page 45-

DE KAFFER.

Het woord quot;Issikoko,quot; waaronder de Kaffer zjjn hoofdring verstaal, kan bijna onmogelijk worden uitgesproken, niet door Europesche lippen, maar d'jor Europesehe gehemelten; want elke letter k wordt voorafgegaan ot' liever vergezeld door een wonderlijk klokkend geluid, dat gemaakt wordt door den rug der tong en het verhemelte. Er zjju drie soortgelijke geluiden, die nader zullen beschreven worden, wanneer wjj de taal der Kaffers behandelen.

Onder bijna allo omstandigheden ziet een Kaffer er merkwaardig sebilderaehtig uit — behalve wanneer hij, met de knieën tot de kin opgetrokken op zijne hurken zit on niets kan bevalliger zijn voor het oog eens kunstenaars, dan het gezigt van een aantal dezer prachtige wilden in den vollen glans hunner barbaarsohe heerlijkheid. Hunne trotsche en edele houding, hunne donkere ligchamen met koralen en andere glinsterende voorwerpen versierd en de zeldzame bevalligheid en vlugheid, die zij ten toon spreiden bij hunne spiegelgevechten of oorlogsdansen, brengen hem in verrukking.

Ongelukkig echter, wordt zijn neus op eene minder aangename wijze aangedaan. De Kaffers van beide sexen, besmeren zich altjjd rijkelijk met vet. Nu zou elk vet in dat land spoedig rans worden, maar daar de Kaffers volstrekt niet keurig zijn op de soort van vet die zjj gebruiken, wanneer het maar vet is, geven zij een sterken en allerouaangenaamsten reuk van zich af. Kaffers zijn bekoorlijke wilden, maar het is toch altjjd goed bij hen boven den wind te blijven, althans zoolang tot onze neus aan hun reuk gewend is. Deze eigenaardige lucht is even blijvend als hij sterk is, en zelfs wanneer een Kaffer zijne kleeding heeft afgelegd, riekt elk stuk er van even veel als hij zelf.

Deze buitengewoon sterke reuk is een groote last vooreen Europeesch jager, wanneer hij Kaffers als helpers heeft. Zjj zijn onschatbare speurhonden, hunne oogen sclijjnon eene teleskopische kracht te; hebben, hunne ooren nemen geluiden waar, die hun blanke inedgozel volstrekt niet bespeurt en hun reukzenuwen zijn uiterst gevoelig voor alle geuren, behalve dien welke zij zelf zoo sterk van zich geven. De wilde dieren zjjn echter nog fijner van reuk, dan hunne zwarte vervolgers en het is een populair gezegde, dat een Oliphant een Kaffer beneden den wind een half uur ver ruikt. In dit opzigt zjjn zij allen gehjjk; de koning en de minste zjjner onderdanen zjjn beide met het zelfde vet doortrokken en het eenig onderscheid is, dat de koning zich meer vet kan aanschaffen en daarom waarschijnlijk nog minder aangenaam riekt dan zijne onderdanen.

En toch is de Kaffer volstrekt niet onzindelijk en in sommige zaken is deze zindelijkheid zoo groot, dat bij met verachting op een Europeaan als een slecht opgevoed persoon ncderziet. Dat zij hun lichaam zoo ruim met vet insmeren, is eene gewoonte, die in ons klimaat en met onze wijze van kleeden afschuweljjk zou zijn, maar die in een klimaat als dat van Zuid-Afrika, waar de inboorlingen bjjna hun geheele ligchaam aan de zonnestralen blootstellen, bijna eene noodzakelijkheid is. Zelfs in de meer noordelijke! gedeelten van dit werelddeel heerscht deze gewoonte, en Engelse hen, die daar jaren lang woonden, vonden dat hunne gezondheid aanmerkelijk verbeterde, nadat zjj het voorbeeld der inboorlingen gevolgd hadden. In Europa bijv. zou niets dwazer zjjn dan dat men, om do laatste hand aan zijn toilet te leggen, een groote klomp boter op zijn hoofd plaatste, maar in Abyssinië houdt geen inboorling van eenigen rang zich voor goed gekleed, voor dat hjj deze laatste toets aan zijn kostuum gegeven heeft.

Daargelaten de verschillende uitwerking der zonnestralen op eene zwarte of eene blanke huid, kunnen de Europeanen, die in Zuid-Afrika wonen, zoolang zij hunne koele en ligte kleederen kunnen blijven dragen, het zeer goed buiten vet stellen. Indien zjj echter plotseling van hunne linnen of katoenen kleedingstukken beroofd werden en genoodzaakt waren do kleederen der Kaffers te dragen, zouden zij binnen weinige weken maar al te bljjdo zijn eene gewoonte te kunnen volgen, die eene ondervinding van vele eeuwen aan de inboorlingen gedeerd heeft. Wanneer zjj niet gezien hadden, dat het insmeren met vet hen goed deed, zouden do Kaffers met hun helder gezond verstand het reeds lang geleden hebben afgeschaft.

AYjj moeten in deze, even als in alle andere zaken, anderen niet bcoordeelcn in de

-ocr page 46-

DE KA FF EK.

veronderstelling, dat zij in gelijke oinstancligheden verkceren als wij. Om een juist en onpartijdig oordeel te vellen, moeten wjj trachten, ons in den geest to verplaatsen in dezelfde omstandigheden als waarin zij zich bevinden, en dien overeenkomstig onze gevolgtrekkingen maken. De toepassing van dit eenvoudig beginsel is de sleutel tot het uitstekend gevolg hetwelk sommige onderwijzers bij hunne leerlingen hebben, terwijl andere, die ben ver in geleerdheid overtreffen, in dit opzigt zoo verre bjj hen achterstaan.

Mannen zoowel als vrouwen dragen mantels van dierenhuiden. Hijna ieder dier voldoet aan bet oogmerk, want dc Kaffers hebben cene wijze van bereiden, waardoor de hardste en stugste huid volkomen zacht en buigzaam wordt. De wjjz.e van bereiding is zeer eenvoudig. De huid wordt met dc harige zijde naar beneden mot hare randen, door middel van een groot aantal houten pinnen op den grond bevestigd om te beletten dat zjj ongelijk krimpt.

De harige zijde der huid wordt altjjd naar beneden gelegd, vooreerst omdat de nog voehtige huid aan den grond zou vastkleven en ten anderen, omdat de Kaffer haar wil bewerken voor dat zij droog is. Deze manier om do huiden op den grond vast te pennen is over de geheelo wereld verbreid; en hetzij men komt in Afrika, in Azie, Amerika of Australië, de eerste bewerking bij het bereiden van huiden is bijna volkomen dezelfde. De latere bewerkingen loopen in verschillende stroken der wereld en zelfs in verschillende gedeelten van hetzelfde land, wijd uiteen, zoo als wij in bet vervolg zien zullen.

De grens-Kaffers en over hot algemeen zij, die mot Europeanen in aanraking komen, hebben de waarde leeren konnen van dekens, en geven in den regel aan cene goede deken de voorkeur boven den besten mantel. Maar voor de oudere krijgslieden en in die plaatsen, waar do Europesche handelaars nog niet zijn doorgedrongen, behoudt de mantel van bont nog altijd zijne waarde. Do koe is bot dier van welks huid meest altijd de mantels worden gemaakt, omdat deze huid zoo groot is, dat er niet veelaan behoeft genaaid te worden. Kleinere dieren worden echter tot dit doel ook zeer gezocht, en do mantels die van deze zijn vervaardigd, zijn, in Europesche oogen, veel fraaier dan die van cene enkele huid.

Die van de huid van roofdieren hebben voor do inboorlingen natuurlijk de grootste waarde en een mantel van eenc leeuwenhuid wordt bijna alleen door cene zwarte majesteit gedragen. De huid van luipaarden is ook boog geschat en de gelukkige en dappere dooder van meerdere luipaarden maakt stellig van hunne vellen een mantel en van bunne staarten oen schort,

welke beide kleedingstukkeu echter te; kostbaar zijn om anders clan bij plegtigo gelegenheden gebruikt te worden.

Wat betreft de verschillende versierselen van voderen,

vreemde hoofdtooisels en andere sieraden waarmede do Kaffer-krjjgsman zich zoo gaarne kleedt, deze zullen worden bescbreven in het hoofdstuk, handelende over het oorlogvoeren der Kaffers.

Er is echter nog cene soort van sieraden die korteljjk moeten vermeld worden, namelijk do ringen die de Kaffers doen om hunne polsen, armen en enkels. Zij worden nu eens vervaardigd van metaal, dan weer van koralen,

buiden en ook van gras. De laatste is welligt de eenvoudigste van allen, zoo als men zien kan op nevensgaande afbeelding.

lljj is gemaakt van de gele halmen van sommige grassoorten, die zoor vernuftig worden ineengovlochton, zoodat zjj een regelmatig patroon vormen. De grashalmen liggen geregeld naast elkander en overkruisen elkander in hunne rigting meermalen, zoodat zjj aan de randen eene soort van fijn, ineengevlochten netwerk vormen. Er zjju voor dit eenvoudig versiersel meer dan vijftig halmen gebruikt, zoodat do bekwaamheid van den vervaardiger wel op de proef wordt gesteld.

;{7

-ocr page 47-

DM KArrin;.

Zij dit' gelukkig genoeg geweest /.ijn om een Oliplmnt te doodet! on lijk genoeg om een gedeelte van zijne tanden, voor Imn eigen gebruik te liouden, snijden er in den regel op ongeveer 2(1 iï 25 centimeters van do basis een stuk af, om er armbanden van te maken nis teekens van hun moed en van hun rijkdom tevens.

Het is den lezer weliigt bekend, dat de slagtand van oen Oliplmnt, ofschoon luj aan de punt hard en vol is, week is aan 'zjjno basis en alleen eene korst van bard ivoor heeft maar van binnen gevuld is met do zachte, vaatrjjke zelfstandigheid, waardoor hij gedurig in lengte en dikte toeneemt, liet echte ivoor wordt inderdaad alleen gevonden in dat gedeelte van don tand, hetwelk buiten het hoofd uitsteekt; het overige, hetwelk zich tot diep in den schedel uitstrekt, bestaat uit eene weeke zelfstandigheid die in eene schil van ivoor besloten is.

Het is daarom voor den jager gemakkelijk genoeg om een gedeelte van de basis van den tand af te snijden en do weeke zelfstandigheid er uit te verwijderen, zoodat er dan eene ivoren buis overblijft, die aan haar eene uiteinde zeer dun en onregelmatig is, en naar liet andere einde hoe langer hoe dikker wordt. Zijn naaste werk is nu, (leze buis in verschillende stukken te snijden, zoodat het ivoren ringen worden, die 8 a 10 centimetors wijd zijn en in dikte van ivoor aanmerkelijk verschillen. Die van de basis, en die dus een grooteren diameter en minder ivoor hebben, worden zorgvuldig gepoljjst en aan den arm boven den elleboog gedragen, terwjjl die van kleiner doormeter en dikker ivoor eenvoudig over de hand geschoven en als armbanden gedragen worden. Er is eene photographic van het beroemde opperhoofd Macomo, waarop hij twee van deze ringen draagt; een aan den linker hoven-arm en een om de pols. Een halsband van luipaard-tanden en klaauwen getuigt evenzeer van zijne vaardigheid uls van moed als jager.

lijjgaaiide afbeelding stelt een paar dezer armbanden voor. Zjj zijn uit de verzameling van kolonel Lane Fox. Nquot;. I is zeer eenvoudig. Het is enkel een stuk ivoor van do basis van den tand gesneden, ongeveer 4 centimeters breed en ruw gepolijst. N». '2 is veel uitvoeriger bewerkt. Hij is gesneden uit een veel gevulder gedeelte van den tand en weegt veel nicer dan de andere ring. In plaats van overal even breed te zijn, is hij het dikst in het midden en loopt naar de buitenzijde dnn uit. De opening waardoor de arm gaat is zeer netjes afgerond on uiterst glad gepolijst; dit laatste is waarschijnlijk ^e-Komen uij ncr uragen, ooor oo gomtnge wrijving van den arm.

Op bladz. 2i), lig. 2 is een armband van koralen afgebeeld. Hij is gemankt van verschillende snoeren koralen, waarbij de witte de hoofdrol spelen; de andere zijn rood. De snoeren zjjn eerst naast elkander gelegd en dan spiraalvormig tot een los koord ineengedraaid, waardoor de kleuren zoor goed uitkomen.

Somtijds wordt ook metaal gebezigd, maar niet zoo dikwijls als do andere grondstoffen die wij genoemd hebben. Orout maakt melding van een merkwaardig exemplaar van deze soort van armbanden. quot;Ik heb voor mjj,quot; zegt hij quot;eene zelzanio anti-quiteit van deze soort, oen koninglijke armband van vroeger dagen, van het land der Zulu's. IIjj wordt gezegd vervaardigd te zijn in don tijd van Senzangakona en van dezen te zijn overgegaan op Tchaka, van Tchaka op Dingan en van dezen laatsten op Unipande (Panda); deze schonk hem aan een zijner voornaamste opperhoofden, die, toen hij, lijj don opstand van Kechwayo, het land dor Zulu's verlaten moest, hein medc-bragt on aan nijj verkocht. I!jj is van koper, weegt ongeveer twee pond en draagt vele kentoekenon van des sniids handigheid en smaak.quot;

Van koper- en ijzerdraad worden menigmaal armbanden vervaardigd en onder de laatste vindt men dikwerf zeer zware.

-ocr page 48-

DE KAFFEll.

Eoiiigc jaren golcduu Inul er, inot botrokking tot deze metalen arinbanclen eene vreemde.' omstnudiglieid plaats. Er werd oons een glinsterend poeder ontdekt, hetwelk men zag dat als ijzer kon gesmolten en tot versierselen verwerkt, worden. De opperhoofden waren met dit metaal, dat veel schitterender was dan ijzer, zoo ingenomen, dat zij het voor ziel: zeiven hielden en hanne ijzeren sieraden uitdeelden aan hunne volgelingen. Korten tijd daarna verbreidde zieh door het land eene besmGttehjke ziekte, waaraan verscheidene opperhoofden stierven. Natmirljjk werd deze ramp toegeschreven aan tooverjj, zooals dit bij elke ziekte en ieder overlijden van een opperhoofd het geval is en werd de taak om den schuldigen te vinden, als gewoonlijk, opgedragen aan de toover-doktors, een vreemd slag van lieden, dat later uitvoerig zal beschreven worden.

Na een aantal vruchtclooze gissingen kwamen zij tot de gevolgtrekking, dat de oorzaak der ziekte gelegen was in het nieawerwetsch metaal, hetwelk do plaats van bet goede oude ijzer had ingenomen.

Tengevolge van deze uitspraak, werd de ongelukkige die het metaal ontdekt had, als medepligtige ter dood gebmgt, de opperhoofden hernamen hunne jjzeren sieraden en de koning liet eon gebod uitgaan, wanrbjj het gebruik van het metaal, hetwelk zooveel kwaad had te weeg gebragt, verboden werd.

-ocr page 49-

HOOFDSTUK VJ.

UANNKKK DK KI.KKDIN(« IIKT EKKST GKOHAGKN WORDT. - VKUW K.\ OLIE. - 11KT IKKSTi; KLKKDINGSTUK KN DK

BKLANGRIJKIIKID IIIKHVAN. - SCIIORTKN VAN MKISJKS.--VERSCIIILLENDK STOFFKN WW KVA X I)E/.K SCIIORTKN

OK.MAAKT quot;WORDKN. — KORAIiKN KN LKDKK. — VKRANDKKING DER KLKKDINO DIJ HET TROUWEN. - DK

KliEEDING EENKR GEHUWDE VROUW. - DE ROODK HAARBOS 01» HET HOOFJ) EN HOE .MEN DIEN IN WAARDE

HOUDT. — JAIjOERSCHHKI D EN HARE GKVOLGKN. — EKNE ZORGVULHIGK KLKEDIXO. - GKWONK SCHORT

KEN ER GEHUWDE VROUW. - KORAKEN SCHORT VAN DE VROUW EENS OI'I'ERHOOFDS. — MERKWAARDIGE

METALEN ARMBANDEN. - HUNNE SCHUNBARK LASTIOIIEIT).--ARMBANDEN VAN ANTI LOPEN-HO KV EN. -

DANS KOSTUMKN. - HOKVKKLHKII) KORALKN DIE BIJ DE KLEEDINO GEBRUIKT WORDKN. - EKN VRKKMI)

HOOFDTOOISEL. — GORDELS EN HALVE GORDELS DER KAFFER-VROUWEN. — HALSKETENEN. - NAVOLGING

DER EUROPKSCHK MODE. - SURROGAAT VOOR ZAKDOEKEN.--ANEKDOTE BETRKFFKNDK KKN BRUILOFTSDANS. -

GALANTKRIE DER KAFFERS. - EENE WONDERLIJKE DECORATIE. — KASTAGNETTEN DER KAFFERS. - VER-

8CHILLKNDK SOORTKN VAN OORRINGKN.

D var wjj in het laatste hoofdstuk do kleeding 011 sieraden der mannen hebben beschreven, zal liet onderwerp van dit hoofdstuk de kleeding en de versierselen der vrouwen zijn.

Zoowel wat betreft de grondstof als den algemecnen vorm, is er tusschen de klee-dingstukken van beide sexen eene groote overeenkomst, maar die der vrouwen hebben toch een bijzonder karakter, dat niet kan miskend worden. Wjj zullen beginnen met do kleeding om dan tot do versierselen over te gaan.

Even als de jongens, bekommeren de meisjes zich bij de Kaffers in de weinige eerste jaren van haar leven volstrekt niet over ideederen, maar loopen geheel naakt rond; wanneer de ouders rjjk genoeg zijn om zulk eene woelde toe te laten, dragen zjj weliigt eene halsketen. Zelfs de verw gaat dikwerf de middelen van vele ouders tc boven, maar olie is eene behoefte en een kind, jongen of meisje, wordt beschouwd goed gekleed to zijn en zjjne ouders geen schande aan te doen, wanneer zjjn ligchaam slechts glimt als verlakt leder.

Wanneer een meisje den leeftijd begint tc naderen waarop zij voor kocjjen kan worden geruild, doet zij haar eerste en cenigste kleedingstuk aan en houdt dit in zjjn eersten vorm en nagenoeg in de oorspronkelijke afmetingen tot zjj een beminde gevonden heeft, die den prijs, door hare ouders voor haar geeisclit, betalen kan. Dit kleedingstuk is een schort en wordt, naar de middelen van haar die hot draagt, uit verschillende stoffen vervaardigd.

De eenvoudigste en meest gewone vorm van een schort is eene franje van smalle lederen strooken; iedere strook is ongeveer % centimeter breed on 16 a KS centimeters lang. Een groot aantal van znlke strooken zjjn bevestigd aan een lederen riem, zoodat zij eene soort van buigzaam schort vormen van de breedte van 30—34 centimeters. Meestal zjjn er aan beide zijden acht of tien strooken die de dubbele lengte hebben. Voorbeelden van deze schorten ziet men op de afbeelding der 2 meisjes op bladz. 16. Er zjjn echter onderscheidene andere soorten van schorten, die door de dochters van rijke lieden worden gedragen en enkele hiervan zullen wij beschrjjven.

-ocr page 50-

DE KA l'TKIv

Hot schort, voorgesteld onder Nquot;. 4 o|» de bijgaande afbeelding, is dat hetwelk liet incest algemeen gebruikt wordt, liet is gemaakt van zeer dunne riemen die als koorden zijn in elkander gedraaid, terwijl de uiteinden loshangen, zoodat zij eene dikke franje vormen; zooals reeds is aangemerkt zijn de riemen aan beide zjjdon tweemaal zoo lang als die van liet midden. Een breede gordel van koralen is aan de bovenzijde van bet sehort bevestigd en festoenen van koralen hangen onder aan dezen gordel. De kleuren zijn meestal zeer scliittcrend, rood, geel en wit en aan bijna alle riemen is een grootc witte koraal geregen, om te beletten dat zij te veel uitrafelen. De riem waaraan deze

gordel bangt is insgelijks met koralen bedekt en wordt vastgemaakt met een groeten koperen knoop aan het eene en eene lus aan hot andere einde.

Een ander sehort is dat onder N». 1 op dezelfde afbeelding. Dit is zeer uitvoerig bewerkt en gemaakt volgens een geheel ander beginsel, liet bestaat gebeid uit koralen, terwijl de draden waarmede deze bevestigd zijn, ter luiauwcrnood zi^tbaar zijn. Nquot;. 2 is een gedeelte van bet weefsel, om de wijze te doen zien hoe de koralen aan

41

-ocr page 51-

DE KAFFER.

elkiiiidor gerogoii zijn. Do kleur dezer koralen in zwart en wit in afwisselende stropen en de twee zjjden van het schort /ijn een weinig langer dan liet midden. De gordel waaraan het hangt is gemaakt van groote, ronde koralen in ijjen van wit, blaanw en rood, en de twee einden worden vastgemaakt door den onvernijjdelijkcn koperen knoop, waarvan wij reeds zoo dikwijls melding hebben gemaakt.

Op bladz. ;i2, tig. 4 is een kleiner schort, voor een Jonger meisje afgebeeld. Het is bijna eveneens gemaakt als dat, hetwelk wij zoo even besclireven hebben, maar do koralen zjjn zoo geregen, dat zjj een zigzag patroon vormen van zwart, rood en wit, afgewisseld met glimmende koperen knoopen.

Wanneer een meisje vormeljjk verloofd is, verandert zij hare kleeding en doet behalve liet kleine schort een stuk van eene zachte huid aan, dat tot aan of even beneden de knieën reikt en draagt dit tot dat zij getrouwd is, wanneer zjj de buitengewoon onbevallige dragt der gehuwde vrouwen aanneemt. Onder de Zulu's scheren deze bjjna haar geheele hoofd, terwijl zij maar eene kleine lok op de kruin laten zitten. Deze woidt met vet, roode verw en dergeljjke zelfstandigheden zaamgebonden en staat overeind. Mot zulk een kapsel is de jonge vrouw dan in de mode. Het vervangt klaarblijkelijk de quot;Issikokoquot; van den man.

De g( 'huwde vrouwen zijn zoo verzot op dit afschuwelijk sieraad, dat het voor eonige jaren tot een merkwaardig regtsgeding aanleiding gaf. Noie, de jongste vrouw van een opperhoofd, Nongue genaamd, werd plotseling misvormd, en onder andere ongelukken verloor zij ook hare lok van roodgemaakt haar. Er werd dadelijk aan vergif gedacht en een van de andere vrouwen werd verdacht de schuldige te zijn. Zij werd dientengevolge

voor den raad gebragt en ondervraagd, welk onderzoek 5 uren duurde. Uit dit onderzoek bleek duidelijk, dat zjj zekere vergiften in haar bezit had, en dat zij eene schadelijke zelfstandigheid aan de jonge vrouw, waarvan zij jaloersch was, had toegediend.

De bewijzen waren zoo overtuigend en menigvuldig, dat zij hare misdaad bekende en verklaarde, dat het hare bedoeling geweest was om do haarlok van Noie te doen uitvallen, opdat haar man een afkoer van zijne nieuwe vrouw zou krjjgen, en zjjne genegenheid weder op haar zeiven overbrengen. Zij werd veroordeeld tot de doodstraf — de straf voor allo gifmengers welk vonnis onmiddellijk word ten uitvoer gelegd. Zjj scheen op dit lot volkomen voorbereid en ging het met groote onverschilligheid te go-moot, terwijl zij aan de toeschouwers in het, voorbijgaan vaarwel zoido.

De groote achting waarin dat sieraad schort van dk vrot-w van kin opigt;kriioofi). bij de iiiboorliii^on staat, is te morkwaar-

digor, omdat het zoo erg klein is. Zelfs voor dat het hoofd geschoren is, vormt het korte kroeshaar maar eene karige bedekking, en wanneer alles is weg geschoren behalve deze kleine haarbos, is hot overblijvondo naauweijjks voldoende, om hot hoofd eonor kleine pop te bedekken.

liijgaando afbeelding stelt, een uitvoerig bewerkt schort voor van do vrouw van een opperhoofd. Hot is gemaakt van ieder, dat op de gewone wjjze bereid en zacht gemaakf is, maar is voorzien van een zak en eene naald. De zak wordt van achteren gedragen. Mij dient om kleine voorwerpen als koralen, knoopen, garen on/., in to bergen. Aan di' binnenzijde* van het schort hangt eene naald zoo als wij besohroven hebben, zoodat do draagster er van allo benoodigdheden van eene naiiistor bij zich heeft.

liet schoonste der schort is echter het koralenvorsiersol, (hit sterk Inj de donkere mahonjjkleur van het bont afsteekt. Het is een driehoekige lap, die alleen mot haar

42

-ocr page 52-

DM KAFFER.

oiulciTaml en mot de punt nnn het schort bevestigd is. Do koralen /iju geplaatst in schuine ruiten. Doze ruiten zjjn wit, terwijl do ruimten or tusschon met koralen van verschillende kleuren, mnar meestal roodo, zijn opgevuld.

Op bladz. 25 fig. 2 on !$ ziet men twoo voorbeoldon van vronwon-schortoji. l^i^'. 3 is gemaakt van een onnoemelijk aantal riemen, die op cone eonigzins andore wijze zijn vastgemaakt dan wij beschreven hebben. In plaats dat zij naast elkander aan don gordel bevestigd zijn, zoodat zij oono soort van franje vormen, zijn zij ineen gevlocliten tot oen tamelijk dikke bos, omtrent 12 eontiniotors breed, on beneden broeder dan boven. In vele gevallen zijn deze riemen versierd met kleine stukjes ijzer, koper, tin of ander metaal, en in sommige zijn er aan de riemen koralen geregen.

liet afgebeelde schort behoort niet aan eeno vrouw van eenigen rang, want het is volstrekt niet versierd; liet is vervaardigd van grondstoffen, die onder ieders bereik zijn.

Dit is niet het geval met het schort onder fig. 2. Dit is gemaakt op eeno nog al ongewone manier. De basis van hot schort is oen stuk leder, dat niet zacht is gemaakt maar zoo hard en stjjf, dat men liet zonder gevaar van breken niet buigen kan. Do koralen zijn hier op het leder vast genaaid, in afwisselende witte en gekleurde stropen. Zelfs do gordel waaraan het bevestigd is, is geheel met koralen bedekt; hieruit ziet men, dat hot aan eeno vrouw van rang behoort.

Jonge vrouwen hebben gewoonlijk nog een kloodingstuk waarop zij trotseh zijn. Het is een stuk huid, gewoonlijk van oono Antilope, omtrent 50 continicters breed en 70 a 80 lang. Dit wordt gebonden over hot bovenste gedeelte der borst, zoodat het benedeneinde reikt tot aan de knieën en is dikwijls rijk versierd. Bonoden het midden van deze huid is eeno streep van do breedte van 15 a 18 contimotoi's, die van liet haar ontdaan is en op dit kale gedeelte bovostigon de vrouwen alle koralen on knoo-pen, die zij kunnen bjjeciibrengon. Bij enkele vrouwen dor Zulu's is het benedenste gedeelte dezer strook dikwijls voorzien met verscheidene rijen koperen knoopen, die zeer glad geschuurd zijn en in de zon glinsteren.

Onder de grens-Kaffers begint dit kloodingstuk echter moer en moer te1 vcnlwjj-nen, daar deze voor do dioron-huidon die zij vroeger droegen, meer Europosclie stoften beginnen in de plaats te stellen. Hetzelfde kan van andere doelen liunncr kleeding gezegd worden die, even als hunne zodon en gewoonten, door hunne aanraking mot Europeanen zulk oono volkomen verandering hooft ondergaan, dat de Kaffer van den togenwoordigon tjjd bjjna niet herkond kan worden, wanneer men hom met dien van voor vijftig jaren vergelijkt. Wat de llottentotten betreft, waarover wij weldra zullen handolon, doze zjjn oen gohool ander volk dan hot ras hetwelk door Lovnillant en andore vroegere reizigers is beschreven.

Gehuwde vrouwen dragen insgelijks zoor gaarne armbanden van gopoljjst motaal. Somtijds zjjn deze gemaakt uir een stuk, soms uit op elkander volgende ringen en dan weder van motaal, dat spiraalvormig van don pols naar boven is gowonden. Som-mige dezer versierselen zijn zoo zwaar en log, dat zjj do bewegingen aan bet handgewricht aanmorkolijk moeten bolommoren; maar in dit land wordt, evenmin als in andere landen, op hot punt van sieraden hot gemak eonigzins in aanniorking genomon.

De afbeelding op bladz. 44 doet ons eenigo armbanden zien van een zeer bijzondoren vorm. Zjj bohoordon aan eeno dor vrouwen van Goza en worden door den kooper zelf van hare polsen losgemaakt. Zij zijn op eeno zoor vernuftigo wijze gemaakt van de hoeven van de kleine Afrikaansche Antilope, do blaauwo Antilope (Antilope leuoo-phooa. Gmolin) en wel op de volgende wjjze; Wanneer do poot van liet dier is ver-wijjdord, wordt er aan iedere zijde oono strook huid afgosnodeii tot aan de hoef; deze wordt dan van het boon losgemaakt, zoodat do scherpe, hoornachtige boeven mot do huid vereenigd blijven. Daar do huid nu zoo gesneden was, dat er aan elke zijde der hoef oen smalle riem overbleef', was het gcmakkoljjk genoog om aan den armband don vorm te geven, dien men in do afbeelding zien kan.

Merkwaardig is vooral bjj deze armbanden hunne geringe wijdte, die bewijst hoe kloin de hand dor Kafforscho sehoonen is, ofsehoon do eigenares dezer armbandon oene getrouwde vrouw was en dus gewoon aan workzaamhedon, die voor oen Europcesoh arbeider zwaar genoog zouden zijn. Do armband onder tig. 2 is gemaakt van gewoon touw.

-ocr page 53-

DM KAF KEK.

het haar als toovermiddel verkocht. In toovenniddolen hebben de Kaffers een onbepaald vertrouwen en /ij znllen alles dragen, hoe eenvoudig het ook zij, wanneer zij zich slechts verbeelden dat het een of andere geheime kracht bezit.

Bladz. 2i), fig. 1 ziet men een cirkelvormig sieraad van koralen vervaardigd. Dit is een van die ornamenten, waarvan do Kaffersche meisjes het meest honden en kan alleen gedragen worden door haar, die in Injzondere gunstige omstandigheden verkeeren.

Deze ring is op eene zeer vernuftige w jjze gemaakt om te zorgen dat hij zijn vorm kan behouden, ofschoon hij om bet middel moet gedragen en dus over de schouders gewrongen worden, lief midden van dezen fraajjen gordel is van leder, dat stevig aan elkander is genaaid, zoodat het een cylindervormige cirkel vormt en wordt sterk met vet doortrokken om elastisch te blijven. Hierop worden de koralen bevestigd in regelmatige spiralen, zoodat de ring zonder de schikking der koralen te verbreken, van vorm kan veranderd worden. De ontwerper van den gordel is er in geslaagd de koralen zoo te plaatsen, dat er regelmatige blaauwe en gele zig-zags gevormd worden, die tegen de donkere cliocolaadklenr dor huid een zeer goed effokt maken.

Men ziet zulk een gordel rond het middel van liet meisje op de volgende afbeelding. Zjj wordt verondersteld gereed tot den dans te zijn en trekt in dat geval elk artikel van opschik aan, dat in haar bezit is. Ifaar wollen haar is versierd met eene grooto hoeveelheid stekelvarkens-pennen, waarbjj het afwisselende zwart en wit eene goede uitwerking doen. Pennen van stekelvarkens zijn echter niet gemakkeljjk te krijgen. De jagt op dit dier behoort tot de bezigheden der mannen en is geheel buiten den werkkring der vrouwen.

Een stekelvarken is niet gemakkelijk om te bestrijden en wanneer zijn hol gestopt is en het eindelijk in het naauw gebragt wordt, geeft het zijn vervolger niet weinig te doen, daar het eene leeljjke gewoonte heeft om al zijne pennen overeind te zetten en dan plotseling, op do plaats waar men hein het minst verwacht, eene achterwaartsche beweging te maken. De naakte boenen van een Kaffer zijn tegen de pennen van een stekelvarken niet bestand en wanneer er meerdere dezer dieren te geljjk door een troep Kaffers worden aangetast, is de scène uiterst belagchcljjk, daar do Kaffers springen alsof zij betooverd zijn, terwijl zjj in werkelijkheid alleen zulke sprongen maken om de plotselinge aanvallen der stekelvarkens te ontkomen.

Tenzjj nu een bloedverwant of bewonderanr van een jong meisje haar eenige pennen ten geschenke geeft, is zij verpligt zich met andere versierselen te behelpen. Eene andere, vrij algemeeno wijze van zich te verfraaijen is om in het haar een aantal lange door-

44

Wat de vrouw van cm zoo iiiagti^' opperhoofd als (ioza kan bewogen hebben om een zoo ecMivoiidig sieraad te dragen is onbegriipeljjk, tenzjj zij het gekoelit heeft van een toover-doktor, die er do eene of dlt;* andere bezwering over hoeft uitgesproken en

-ocr page 54-

45

DE KAFFER.

nen der Acacia te bevestigen en zoo liaai' iioofil even goed als hare meer gelukkige zuster voor veronderstelde aanvallen te besetiernien.

1)(! kraclit, die deze meisjes bij het (lansen ontwikkelen, is buitengewoon en dit moet

omdat sommiye van

wel zoo

zijn:

In idaats van, zooals

men zou ver-aan eene zijde

iragen, zoodat het eene einde van voren cn het andere van aiditeren zit. Hoe vreemd ook zij, is deze wjjze om hem te dragen toch algemeen en onder elke groep van

die den balven gordel op die is afgebeeld op bladz. 32 bts enkele snoeren koralen, in

li ren quot;'en, wordt

ie wai ike g( 'eft sl(

-ocr page 55-

DE KAFFER

Zoo als men op de iif'beelding zien kan, bestaat zij geheel uit koralen en heeft (i (Ifielioekige aanhangsels die er insgelijks van zjjn vervaardigd. De grondkleur der koralen is wit, maar liet midden der driehoekige figuren is kobalt-blanuw, ter-wjjl de grootere, die er at'zondeljjk in voorkomen, robijn-klenrig zijn. Wanneer deze lialsketciii wordt aangedaan, vallen de driehoeken regelmatig o|l do borst en de Behouders, en doen, in tegenstelling met de donkere kleur der huid eene schoone uitwerking.

In den laatsten tijd zijn er twee artikelen van Europa in Afrika ingevoerd, die hij de choeolaad-kleurige sehoonen van KalTerland een groot succes ii(d)ben gehad.

Ondernemer.do iiandelaars in Zuid-Afrika hebben geene hijjvende winkels, zoo ais in Europa, maar laden een wagen vol met alle mogelijke soorten van goederen en ondernemen dan reizen in het binnenland, waar zij hun voorraad tegen üliphants-tanden, horens, huiden, struisvederen en dergelijke inruilen. Zjj hebben eene wonderljjke verzameling van alle mogelijke zaken en venten die rond, nagenoeg op dezelfde wjjze als de reizende marskramers in sommige landen van Europa, /jj verkoopen hunne

goederen echter niet goedkoop, maar zijn in den regel met eene winst van minder dan 1000 percent niet te vreden.

Deze winst sclijjnt nog al hoog te zijn; maar men moet onder het oog houden, «lat de oude spreekwijze van hooge interest bij slechte zekerheid, even als bjj alle spe-culntien, vooral bij deze van toepassing is. Er kan oorlog uitbreken, de handelaar kan vermoord, zijn wagen berooid, zijne ossen kunnen verbeurd verklaard worden.

4()

-ocr page 56-

DE KAF F EK.

Do gevreesde! vcojiost kun zijn voo inodcalcpon ot' hut kan storvcMi uit g'cbrek ium voedsel of' iinn \viit(!i', lt;ifquot; verdrinken door een plofselijken stortvloed, die lijjnti in een oogenblik t^eii uitgedroogd rivierbed vei'andert in een woedenden stroom, die in zjjne vnart alios met ziel: mede sloe pr. Do modo kan veranderen en maken dat zjjn gcdieole voorraad alle waanlo verliest, of oen of andere quot;propheetquot; kan liet in zijn hoofd krijgen om to verkondigen, dat hot geluid dor wielen van zijn wagen don regen tegouhoiidt. Bovendien wordt lijj onmeodoogend geplunderd door elk opperhoofd, over wiens grondgebied hij trekt en die hom eeno bnitongewono belasting afperst oer hij hem vorgnnt om vorder te trekken naar eon under opperhoofd, die hem weder tamelijk op dezelfde wijze zal behandelen. Alles in alles zal de handelaar, indien zjjne reis gelukkig is, eeno zuivere winst maken van 50 of (!() [lercent; daar echter zjjne reis dikwjjlstotaal mislukt, is deze winst waarljjk niet to groot.

Voor alle dingen noemt de koopman oon gonoegzumen voorraad tabak mede, daar dit do sleutel is naar het hart van iedcren Kaffer, oud of jong, man of vrouw. Hij moet ook met zioli voeren geweren en aimnunitio voor de mannon, bonevens sterke dranken van de ruwste en gemeenste soort, daar de botere artikelen van dien aard aan zijne zwarte koopera verkwist zouden zijn. Koralen, zoowel als knoopen, dekens en andere voorwerpen van luxe hoeft hij natuurlijk bjj zieh en vooral ook do grooto jjzeren houwelen waarmede de vrouwen don grond bewerken, en die bjj voor een zesde van den prijs en tweemaal beter van hoedanigheid kan leveren, dun de werktuigen die door do inboorlingen zelf gemankt worden.

Een van deze moedige handelaars bedneht eens om eonige grossen koperen gordijnringen van de grootste soort mede te nemen en was zeer tevreden, toen hjj zag dat zij overal waar hij kwam met graagte gekoekt worden. De inhoorlingen zagen dadoljjk dat de koperen ringen veel betore armbanden waren dan zij zolf konden maken; zjj deden nu voor (gt;011 spotprijs liunno eigen gemaakte sohutten weg om do ringen te kunnen koopon.

Een der koddigste voorbeelden van do wisselvalligheid van don Afrikaansehen handel kon men eenige weinige jaren geleden wuurnemen. Er kwum een Engolseh schip aan do kust, waarvan de lading voor een groot gedeelte bestond uit stevig ijzer-draad. Dit werd voor het grootste gedeelte gekocht door do inboorlingen en verdween onmiddellijk, zonder dat iemand wist wat er mede gebeurd was.

liet geheim werd weldra opgelost. De Kaffersoho schoonen verschonen plotseling in oen nieuw, smaakvol kostuum. Enkele van haar waren geweest in steden, die door Europeanen bewoond werden en hadden buiten do manufaktuur-winkels crinolines zien hangen. Zjj vroegen waarvoor deze zonderlinge voorworpen gebruikt worden 011 hen werd medegedeeld, dat bet de mode was bjj de Europesche dames om zulke dingen te dragon. Zjj brandden nu letterlijk van verlangen om zulk een kostuum te bezitten en toen hot schip met zijne lading jjzerdrnad aankwam, kochten zij dit op en namon het met zich mode 0111 de Europesche dames te kunnen nuvolgcn. Zjj hadden er natunrljjk niet het minste denkbeeld van, dut or nog een ander kloedingsfuk over heen werd go-dragon, maar wandolden in de straten rond, trotsch op haar hoogstfatsoenbjk voorkomen.

Daar do dansers mot zulk oon aantal versierselen zjjn overladen, en zij zich zooveel mogehjjk inspannen, hoeft dit een zeer natunrljjk gevolg. Het klimaat is zeer warm en de inspanning van don dans maakt de dansers nog warmer, zoodut hot overvloedige vet van haar aangezigt en ligohaam afdruipt, en ofschoon zij anders niet kieskeurig zjjn, toch eindeljjk ook voor lien lastig begint te worden. Omtrent zakdoeken of iets Wat op zulk oen voorworp ook slechts in do verte geljjkt, is eeno Kaffer-scho danseres in de meest volkomen onwetenheid, daar hare golieele kleoding bestaat in do bovonvormolde schort en een zoo groot mogelijk aantal koralen. Zjj is echter, voor hot geval dat zjj er behoefte aan mogt hebben, voorzien van oen werktuig, niet ongelijk aan de quot;Strigilis, de budsohrapperquot; der ouden (gt;11 bjjna voor hetzelfde gebruik bestemd. Hot is van been, hout of ivoor en somtijds van metaal. De vorm is zoor verschillend, maar over het ulgemoen is het ligt uitgehold, als 00110 timmornians guds en do kanten er van zjjn zoo scherp als die van oen gewoon vouwbeen, liet geljjkt voel op oon grooto merglepel.

Er is zulk een schrapper voorgesteld op do volgende afbeelding. Hij is van ivoor

47

-ocr page 57-

48 DE KAFFER.

on ongeveer 25 centimeters lang. Daar liij van eene kostbare stof' gemaakt is, is lijj, om zijne selioonhcid te verhoogon, versierd met verschillende kegelvormige koperen knoopen. Een ander exemplaar vindt men onder No. (i op biadz. 32. J)eze is van ijzer en is aan een eenvonditfen lederen riem vastgemaakt.

Somwijlen wordt oen werktuig voor den schrapper in de plaats gesteld, wat men niet verwacht zou hebben dat er voor gebruikt werd. Dit blijkt uit de volgende anecdote, die door Mason verhaald wordt. Hij ging om de bruiloft bij to wonen van een Kaft'er-hoof'dman, die zijne veertiende vrouw trouwde en vond den bruidegom gezeten in het midden van het dorp, omringd door eene rjj gewapende krjjgslioden, waarom heen weder eene rij vrouwen en kinderen geplaatst was.

quot;Naauweljjks hadden wij onze plaats bij den quot;Umdodiequot; (echtgenoot) ingenomen of wij hoorden in de verte een gezang, dat uit eene liefelijke, nabijgelegen vallei bleek te komen. Daar ontdekte ik een stoet van jonge meisjes, die langzaam te midden van velden met mais, afgewisseld door boschjes van bloeijende heesters, versierd met reusachtige cactussen en in vollen bloei staande kolossale Aloe's, kwamen aanwandelen. Toen de processsie de hutten naderde, versnelden zij haar tred en zetten hare stemmen zooveel mogelijk uit, totdat zij bij de kraal gekomen waren waar zjj stilzwijgend en onbewegelijk bleven staan.quot;

quot;Een bode van den quot;Umdodiequot; verzocht haar toon in de kraal te komen, een bevel waaraan zij onmiddellijk voldeden; zjj gingen twee aan twee naar binnen, de jongste voorop en de andere digt hier achter aan. Do achtersten, eene schaar huwbare jonge meisjes (Intombies) drongen rond de bruid — een dik, goedhartig meisje — die verschillende malen met glimmend, zwart katoen omwikkeld en van het hoofd tot de voeten met koralen en bloemen bedekt was. Toen zij eens binnen de kraal waren, vormden de meisjes twee rijen, met de bruid in het midden en begonnen een vrolijk lied te zingen; hierop stormden al de gewapende Kaffers, terwijl zij op hunne schilden sloegen, meteen helsch geschreeuw op haar af, als of zij dc glimlagchende jonge meisjes wilden aanvallen. Deze mengden zich nu, allo mogelijke bokkesprongen makende en lustig zingende, onder de gespierde krjjgslioden, totdat de gehcele kraal er uitzag als eene warrelende en joelende massa duivels, die door elkander krjjgs- en minneliederen uitgilden.quot;

quot;Na een uur hield het dansen op en word er quot;Joilaquot; (het bier der Kaffers) rondgediend, terwijl de bruid in het midden van den kring alleen stond, door allen aangestaard en op hare beurt naar allen starende, totdat hare oogen haar bewonderenden heer en meester gevonden hadden. Toen kwam zij langzaam vooruit, voor hem dansende en uit al hare inagt zingende en een groot voorsnijmes zwaaijonde, waarmede zij de zweetdroppels en het vet van haar hoofd schrapte, dat haar, ten gevolge der lievige inspanning, bedekte.quot;

Het schijnt, naar denzelfden schrijver, dat hoe veel of hoe weinig sieraden een jong meisje ook moge dragen, het voor niet meer dan beleefd wordt gehouden haar te bewonderen. Toen hij een huis bouwde, waarbij hij door Kaffers geholpen werd, kon er nooit eene donkere schoone voorbijkomen, zonder dat zij haar groetten, of zjj bleven waaneer zjj haar tegenkwamen, onbewegelijk midden op hot pad staan, zoodat zij elkander wederkeerig konden in oogenschouw nemen.

quot;Zoo gebeurde het dikwijls,quot; zegt hij, quot;dat er scharen van meisjes van do kraals

-ocr page 58-

DE KAFFEK.

kwamon met maïs, dekstroo, molk, oijoren, wiklo vruchten, suiker-riet, aardappelen enz. enz. te koop. Niet zoodra echter klonk haar schril gezang onze werklieden in de ooren, ot'deze hielden dadelijk met werken op en stormden, zooals zjj waren, sommigen met modder of witkalk bedekt en do overigen met spaden, houwelen of wat zij ook in de hand hadden, do meisjes te gemoct.quot;

Er is een wonderlijk soort van versiersel zeer bij do Kaffer-vrouwen in zwang, namelijk eene reeks van dikke, gezwollen lik-teekens rond de polsen, die zich gedeeltelijk ook over de armen uitstrekken. Deze likteokens worden reeds in de kindschheid gemaakt en de wonden worden gevuld met eene zelfstandigheid, die maakt dat zij boven de huid hljjveu uitsteken.

/ij houden deze zoowel voor nuttig, als dat zij haar tot sieraad verstrekken en beschouwen ze als amuletten. Enkele gedeelten der becnen zijn er somtijds insgelijks mede bedekt en in sommige gevallen niet alleen de boenen, maar bijna het geheele ligchaam. De stof waarmede de wonden gevuld worden, wordt verondersteld de asch eener slang te zijn.

Onder liet dansen maken de Kaffers van beide sexen gaarne zooveel leven mogelijk en komen hunne stemmen ook op eene mechanische wijze te hulp. Een van de eenvoudigste werktuigen hiervoor is op nevensgaande afbeelding voorgesteld en is vervaardigd van de gedroogde zaden van zekere vruchten. Het is een hoekig soort van kleine noten, waarvan de bast zeer dun en hard is en waarin de kern, wanneer hij droog is, los ligt en bij elke beweging rammelt. Somtijds wordt de pit er uit verwijderd en wordt dan het rammelende geluid alleen veroorzaakt door de schillen, die tegen elkander aanslaan. Wanneer een aantal dezer zaden aan elkander geregen zijn en rond de armen en beeuen worden gehangen, maken zij een sterk ratelend geluid in overeenstemming met de bewegingen der dansers, en zijn in werkelijkheid de castagnetten der Kaffers.

In sommige gedeelten van Midden-Afrika maakt men eene merkwaardige navolging dezer natuurlijke! castagnetten. Zij bestaat uit eene dunne ijzeren schil, die volkomen op die der noten gelijkt en waarin van binnen kleine ijzeren balletjes zijn, die de plaats van do zamengescbronipelde pit vervangen.

Oorringen worden even als in andere doelen der wereld, ook in Kafferland door beide sexen gaarne gedragen. De ooren worden op een zeer vroegen leeftijd doorboord en de opening wordt, door er achtereenvolgens al grootere en grootere stukken hout in te steken, langzamerhand ruimer gemaakt, totdat zjj eindelijk zoo groot is geworden, dat zij eene snuifdoos, eene ivoren schjjf of oen dergelijk versiersel kan opnemen.

Eene zoodanige oor-snuifdoos ziet men op bladz. 41 fig. (J. Zij is gemaakt van een stuk riet, omtrent 8 centimeters lang en aan het eene einde gesloten; in liet andere einde zit een stop. Het riet is oorspronkelijk geel van kleur en uit den aard zeer glad, maar de Kaffer is niet tevreden mot het riet in zijn natuurlijken toestand, maar versiert het met verschillende zwarte figuren, en de netheid van hot werk is werkeljjk bewonderenswaardig, wanneer men de ruwheid der werktuigen in aanmerking neemt waarmede liet verrigt wordt. De zwarte teekeningen worden op het riet gebragt door liet met een gloejjend jjzer te branden. Deze wijze om hunne werktuigen te versieren is bij de Kaffers zeer algemeen, zoo als wij later nog meer zullen zien.

Snuifdoozen zijn echter niet het eenige wat de Kaffers in hunne ooren dragen, want er is bijna niets, dat slechts eenige vertooning maakt en in de ooren kan worden vastgemaakt, of zij steken het er in.

DEEl. I. 4

4!)

-ocr page 59-

HOOFDSTUK VIL

VLÜIIN'AAllSTi: l'.IOI'.XAAIiDIOHr.DKN VAN IIK IIOIW K1'N'SIquot; DKII KAKPHIIS. — IIKT VOO IIIIF KlISC I HON VAN 1 gt; K N IIOXIIKX

VOHM. - OXMOOKl.IJKIIKri) VAN DKN' KAPFKH OM KKXK KKUTK LIJN TK TKKKKKX. — AI.dlillKKNK VOHlf

DF.U HUTTEN. — OXOEI.OOVIOHK1» DOOK ON'WF.TKXHEID. HIJZI, VAN 'JOVIWHN DF.K K1IIXF.N. — VOOHZOIiö

'l'F.OKN OVKIISillOOMINO. ■— VHOUWKI.l.TKF. IIOUWKI.NDIGEN. - HOK MF.XH HUT ON'TWOItl'EX WORDT, —

l'IIONKEItIJ DKR KAPFEIIS. — ZWAKTK DEII HUT. —DE WOEDENDE OI.IPIIANT EN EEN HUISSEU.IK TRKURSPEI,.— MOE HET DAK OEDRAOEN WOIÜ1T. — ROOK EN KOET. ■— EENE DEUK VAN HORDEN. — HOE DEZE GEMAAKT WORDT. — SCHERMEN OM DEN WIND TE KEEHIN. — VE11SIERINO VAN HET HUIS VAN DINGAN.—OEMIDDEl.I)

HUISRAAD EENER KAFFER-HUT. - DE KRAAL, HET PI,AN EN DE HEOINSEI.K.N WAARNAAR Zl.I GEDOUWD IS.—

VF.RSTEItKINGEN'. - VOORNAAMSTE DOEI. DER KRAAI,. -—• TWEE WIJZEN WAAROI' DE OMHEINING GEMAAKT

WORDT. - VERHAKKINOEN EN SI'AANSCHE RUIT'KHS. - OHOOTTE l'I Ii KRAAI,. —quot; DE .MILITAIRE KRAAI. DES

KONINGS OF DE OAIINIZOENS-STAD. - IIKZOF.K AAN EEN DER KIIAAES VAN PANDA. - DE HAREM, ZIJNE

BEWONERS EN WACIITEIIS.

Dk wijze waarop dczo stannnon luuine hutten bouwen is zeer eenvoudig, en hoewel zij naar de verschillende localiteiten eenigzins verschilt, is zij toch over het algemeen door dezelfde eigenaardigheden gekenmerkt.

Wanneer men een of ander voorbeeld der bouwkunde van de Kaffers beschouwt, merkt men dadelijk op, dat al hunne gebouwen eirkolvorniig zijn. Het is een opmerkenswaardig feit, dat een Kaffer niet in staat scliijut te zijn eene regto lijn te trekken en hetzij hjj eene hut bouwt, of eene schutting oprigt, altjjd noemt iiij den cirkel tot grondslag. Alle pogingen van een Kaffer om een vierkant iinia of zélfs maar eene regte schutting te bouwen zijn geheel verloren. Bjj Europeanen is dit anders. Een kolonist die eene schutting wil maken om zijn tuin of een staketsel waarin zijn huis en eigendom veilig zijn, bouwt altijd volgens regto lijnen en maakt ze vierkant, Hij zou zeer in verlegenheid zijn, wanneer hij gedwongen was eene ronde omheining te bouwen, terwijl de Kaffer geen raad zou weten wanneer hij verpligt was een vierkant huis te maken. Hoewel een Europeaan niet eenige moeite wel slagen zou om een cirkelvormig huis te bouwen en zijn cirkel wel zuiver trekken zou, zouden echter do pogingen van een Kaffer om een gebouw te vervaardigen van een vierkanten of langwerpigen vorm, totaal mislukken.

Iemand, die veel onder de Kaffer-stammen gereisd heeft en ook dorpen bezocht, wier inwoners nooit een Europeesch gebouw gezien hadden, verklaart, dat het bijna niet mogelijk is om aan een Kaffer de bouworde van zulk een huis duidelijk te maken. De vorm er van alleen brengt hen reeds in verlegenheid en de gevel en het scluiinc dak komen hen zoo vreemd voor, dat zij hen ongeloofljjk toeschijnen. Wat betreft do verschillende verdiepingen van een huis, de onderscheidene kamers op ééne verdieping en trappen waaruit men van de eene verdieping op de andere kan komen, weigerden zij platweg te gelooven dat zoo iets bestaan kan en hielden zjj liet er voor, dat hun gast zich ten koste hunner ligtgoloovigheid wilde vermaken. Zjj geloofden wel dat do St. Pauls-kerk bestond, om dat zij een koepelvormig dak had, maar van hare grootte geloofden zij niets.

-ocr page 60-

DE KAFFER.

Zij verdedigden liunnc stelling met bowjjsgi'oiiden en vcn'genoogden zich niet mei eenvoudig ontkennen. Hun voornaamste argument was de onmogeljjklieid dnt zulk een

gebouw zijn eigen gewigt zou kunnen dragen. De eenige bouwstoffen waarvan zjj eenige ondervinding luidden, warende palen en stokken waarvan hunne eigen hutten gebouwd en het riet waarmede zij gedekt waren. Alleen een zeer weelderige eigenaar bepleistert

-ocr page 61-

DE KAFFER.

soms lief inwendige van zijn huis mot kloi. Zij kondon in iiot gciieol niot Ijogrijpon dut hot mogolijk was, om voor iiot bonwon van woonhui/en steonon to liozigcn; liet gc-liede systeem van liet zagen van steenen in regthoekige stukicen en liet gebruik van gebakken steeneu ging insgolijk geheel boven luin begrip. .Metselkalk was ook iets onverklaarbaars, zoodat zij over het geheel maar besloten de verhalen van den blanken man eenvoudig niet te geloovon.

Het huis van een Kaffer ziet er juist uit als een groote bijenkort'. Het is volkomen van denzeltden vorm en bjjna van dezelfde materialen gemaakt en heeft eene kleine boogvormige deur, oven als de opening van een bijenkorf, waar een man op handen en voeten naauwelijks door kan kruipen.

De zamenstelling dezer hutten is zeer eenvoudig. Er wordt een eirkel getrokken van ongeveer 4y2 a 5 meters in middelljjn en rond dezen cirkel worden een aantal lange buigzame stokken in don grond gestoken. Deze stokken worden dan naar elkander toe gebogen en vastgebonden, zoodat zij nu den vorm hebben van eene gewone ronde muizenval van yzerdraad. Hierop wordt over deze stokken riet gelegd en door

evenwjidig loopende bindsels op zijne plaats gehouden. Deze bindsels zijn gemaakt va 11 zoogenoemde quot;apen-touwenquot; of de klimplanten die zich over eene groote lengte van boom tot boom uitstrekken en die eene dikte hebben van een kabeltouw tot die van pakgaren. /jj draaijen zich zóó als een touw in elkander, dat vele reizigers niet kuimen geloovon dat zjj uit zich zeiven zoo gegroeid zjjn. De rijen van deze bindsels zjjn omtrent Va nieter van elkander. In zjjn vorm komt de hut volkomen met het sneeu w-huis der Eskimo's overeen.

Daar, gedurende den regentijd do regen in stroomen neervalt, zouden de hutten maanden lang onder water staan wanneer de inboorlingen hiertegen niet hunne voorzorgen namen; zij graven namelijk rond iedere hut eenegrep-

pel van ongeveer 50 a 75 eentim. breed en van dezelfde diepte. Deze greppel is omtrent twee deeimeters van den mnul, der lint verwijderd, en dient om den vloer droog te bondon. Men herinnert zieb dat alle Europesehe soldaten, wanneer zij in tenten kamperen, insgelijks greppels erom graven, omdat het verzuimen hiervan zeer vele ongemakken zou ten gevolge hebben en voor de gezondheid hoogst nadeelig zoude zijn.

De vrouwen die meestal de bouwmeesters zijn — bepalen de grenzen eener hut op eene zeer eenvoudige wijze. Zij nemen een aantal buigzame stokken en binden die stevig aaneen met riemen of ruwe touwen die de Kaffers van biezen maken, door ze aan reepen te scheuren en met de vlakke hand over hun been ineen te rollen. Drie of vier stokken worden gewoonlijk aan elkander gebonden, om de lengte te krijgen. Dan steken zjj het eene einde diep in den grond, buigen het andere einde over, zoodat het (gt;011 boog maakt en steken ook dit in den grond. Deze boog is de sleutel van het geheele gebouw, daar liet zijne breedte en hoogte bepaalt. Nu wordt oen andere boog in den grond geplaatst, regthoekig op den eersten, en deze twee worden van boven, waar zij zich overkruisen, nan elkander gebonden; op zulk eene wjjzo ontstaat het geraamte eener hut in korten tijd.

Op hot dak der hut ziet men somtijds doodshoofden van koeijen. Dit versiersel is

-ocr page 62-

DE KAFI'1 KR.

voor don Kiiffor zeor kariiktoristick. De lioogo waarde waaro]) lijj zijne kocijcn stelt wordt niet overtroffen door de liefde van den grootsten gierigaard tot zijn geld. Er iw echter een andere karaktertrek der Kaffers, die nog sterker is dan gierigheid en dat is zjjne zucht tot pralerij; hi j deze komt de liefde tot zijn vee eerst in den tweeden rang. Hoe onwillig liij ook moge zijn om een stuk te slagten van het vee waarin zijn rijkdom bestaat en dat lüj hijna even hoog schat als zijn eigen leven, zal hij toch hij sommige gelegenheden eene koe dooden en een feest geven aan zijne huren; hij is zeker dat zij zijn lof zullen verkondigen in evenredigheid van de pracht — d. i. den overvloed — van den maaltijd. Hij is bijna verzekerd te zullen worden aangesproken als vader en misschien zullen enkele van de meer opgewondenen, wanneer zij door het vleesch, het bier en do snuif verhit zijn, hem werkelijk uitroepen tot opperhoofd.

Het slagten van een rund is derhalve eene groote gebeurtenis in bet leven van een Kaffer cn hij is zeker cr een stap hooger in rang door te zullen verheven worden. Opdat de herinnering aan zulk een feest niet zoo spoedig vervlogen zou zjjn, als het einde er van daar was, neemt de gastheer den schedel van het geslagte dier en plaatst het op hot dak zijner hut, waar het blijft als een bewijs dat de bewoner van dit huis een welgesteld man is en in staat om een van zijne koeijen op te offeren om zijne vrienden te onthalen.

Wanneer het gebouw klaar is, wordt de opening die voor deur moet dienen er aan de eene zijde ingemaakt, de kanten er van door gevlochten takken beschut en de Kaffer begeert geen beter luns. Niettegenstaande het geeno vensters heeft, noch schoorsteen, noch eene deur die dien naam verdient, zou hij het niet voor een paleis willen verruilen en er zijn vele voorbeelden dat Kaffers, die Europesche steden bezocht, veel gereisd hadden en tamelijk wel waren opgevoed, hunne kleederen van zich wierpen, de kleoding in huiden van hun volk weder aannamen en op nieuw in hunne hutten, aan welke zij boven de woningen der blanken de voorkeur gaven, gingen wonen.

De geheide zamenstelling der huizen is natuurlijk zeer broos en de muren kunnen aan geweld niet veel weerstand bieden. Een voorheeld van deze broosheid kwam voor eenigcn tijd voor, toen een opperhoofd een aanval deed op het dorp van een ander. Een aantal mannen hadden eene schuilplaats gezocht in eene hut, waaruit het niet gemakkelijk was hen te verjagen. Er werden door de wanden der hut as-sagaajjeu geworpen, die aan hen die er binnen waren veel nadeel toeluagten. Zij die door deze wapenen niet gedood waren, trachtten zich te redden door langs de wanden om hoog te klimmen en zich aan het dak vast te houden, maar bot zwakke gebouw kon de zwaarte hunner ligchamen niet dragen en het instorten er van, verraadde hunne aanwezigheid aan hunne waakzame vjjanden daar buiten.

Op bladz. 54 is het inwendige eener bij uitzondering groote hut voorgesteld; het is het verldijf van een opperhoofd; zeer weinige hutten hebhen meer dan 4 palen die haar schragen. Aan de linkerzjjde ziet men twee van die groote voorraad-manden, waarin de melk bewaard en tot quot;Amasiquot; gemaakt wordt, terwijl men tussehen de twee manden eene opgerolde en tegen den muur geplaatste slaapmat kan waarnemen. Verder ziet men eenige ruwe aarden potten, die gebruikt worden om in te koken en eene kalabas staat tegen een der palen. Aan het dak hangen bundels maïs, naar do wondevljjke gewoonte der Kaffers, die niet schijnen te weten, dat alles wat aan het dak hangt door het roet van den rook dadelijk zwart wordt, lletzjj zij groot of klein zjjn, alle huizen zijn op dezelfde wijze gebouwd en alleen door hunne meerdere grootte en de koeijenschedels die ze versieren, kunnen die der opperhoofden van de hutten hunner onderdanen worden onderscheiden.

Tegen dieren beschermt de hut dikwerf even weinig, lijj zekere gelegenheid werd een Oliphant aangetrokken door eene hoeveelheid gierst, die in eene omheining was opgehoopt. li ij baande zich door deze een weg en begon zich aan de gierst te goed te doen. In eene der nabijgelegen hutten brandde een vuur en in plaats dat de Oliphant hierdoor verjaagd werd, werd hij woedend, brak het huis af, liep heen en weer over de puinhoopen en trapte eene vrouw dood die lag te slapen. Haar man ontkwam ter naauwer nood hetzelfde lot door uit den weg te rollen en tussehen de poolen van den woedenden Oliphant door te kruipen.

53

-ocr page 63-

54 DE KAFFER.

Hot dak ilcr hut rust niet alleen op de gebogen takken waarvan het gemaakt is, maar wordt bovendien gesteund door ecuige paleii; waarop een dwarsbalk rust. Hierdoor is de bewoner in staat om aan dezen balk en de palen verschillende voorwerpen op te hangen, die hij niet gaarne, door ze o|gt; den grond te laten liggen, wil doen breken oi' vernielen, zooals uitgeholde pompoenen, manden, scliaeliten van assagaaijen, lepels, enz.

In het rond staan in de hut door elkaJitler de ruwe aarden potten, waarin de Kaffer zijn bier, melk en aanwezigen voorraad hoorn bewaart. De vloer wordt altjjd zorgvul-

dig schoon gehouden en is over het algemeen zoo bard als steen; zij is gemaakt van goed ge.kneedde klei, die geslagen en geklopt wordt tot zij geheel en al hard geworden is. De beste klei hiervoor is die van do nesten van Termieten of' witte micron; deze wordt in stukken geslagen, vervolgens fijn gestampt en zorgvuldig met water gemengd. In eene goed geordende hut dragen de vrouwen voor de vloerde uiterste zorg en wrijven haar dagelijks met platte steenen, zoodat zjj niet slechts zeer gelijk maar zelfs glimmend wordt.

Juist binnen den ingang is de eenvoudige stookplaats. Deze is, even als bijna alles wat de Kaffers maken, cirkelvormig en gewoonlijk van klei. Het eenigc dool er van is om te maken dat de asch zich niet te ver door de hut verspreidt.

In do gewone huizen wordt niet altjjd gekookt en wordt het vuur ook niet altijd brandende gehouden. In eene vaste krasil zijn er kookhuizen die tot dat doel gebouwd zijn en nergens anders voor gebruikt worden. Men zou ze halve hutten kunnen noemen

-ocr page 64-

DE KAFFER.

en haai' eenip; duel is om den wind van hot vunr af' to hondon. Zij zjjn rond maaide wanden zjjn slechts omtrent 1 % meter hoog en zorgvuldig bepleisterd met een mengsel van klei en koemest, zoodat de wind er volstrekt niet kan doordringen.

In do gewone hutton moot do rook maar ontsnappen zooals lijj het licst kan. Oe-deelteljjk zoekt lijj zjjn weg door openingen in het rieten dak zooals mon op bladz. 52. zien kan. Gedeeltelijk circuleert lij] langs do muren en dringt door de deur naar hui-ton. Het grootste gedeelte wordt echter aan liet inwendige dor hut als roet afgezet en maakt alles even zwart. Wanneer de Kaffers hunne assagaajjen of knodsen willen harden, steken of hangen zij ze aan het dak hunner woning juist hoven de stookplaats, even als eon ham die gerookt wordt.

Jhj nacht wordt do ingang der hut gesloten door eono eenvoudige deur van gevlochten teonen, veel gelijkende op de gevlochten hordon die l»jj do hoeren gebruikt worden. Behalve dat de Kaffer zijn werk zittende verrigt, is de wijze waarop hij zijne takken ineen vlecht bijna volkomen gelijk aan de manier waarop dit bij ons geschiedt.

Iljj begint met eenige regte en tamelijk dikke staken op ge-lijke afstanden van elkander in den grond te slaan. Deze zijn het geraamte der deur. Dan neemt hij eene hoeveelheid buigzame stokken, als de teenen van onze mandenmakers en buigt die heen en weer om de overeind staande stokken heen, terwijl hij ze telkens vastslaat om ze goed ineen te doen sluiten. Wanneer de deur gereed is, snijdt hjj de in den grond staande staken op de behoorlijke lengte af, en hij bevestigt haar aan de hut. Indien de lezer eenige kennis heeft van militaire zaken, zal hij zich herinneren, dat de schanskorven geheel en al op dezelfde wijze worden vervaardigd, behalve dat de staken niet op eene regte lijn naast elkander, maar in een cirkel geplaatst worden.

Om te voorkomen dat de wind niet al te zeer in hunne luit blaast, maken de Kaffers schermen, die zoo geplaatst worden dat zij don ingang beschutten. Deze schermen worden op dezelfde wijze vervaardigd als de deur, alleen zjjn de takken die zij hiervoor gebruiken ligter en kunnen zij bij elke verandering van wind verzet worden.

Sommige der vaste huizen worden met groote zorg gebouwd en er is ten minste eene maand noodig om ze te voltooijen. De meeste zijn van binnen eenerlei, namelijk, een koepelvormig dak, geschraagd door 4 palen die in een vierkant geplaatst zijn en de stookplaats juist in het midden. De inboorlingen besteden dikwijls voel tijd en moeite om hunne blijvende woningen te verfraaijen en Christie verhaalt dat hjj gezien heeft, dat de palen die het dak ondersteunen met koralen versierd waren. Deze worden natuurlijk door den rook spoedig zwart, maar door ze niet de handpalm te wrijven, komen do kleuren op nieuw weder te voorschijn. Eene der hutten van Dingan, die door Retief, den hollandschen kolonist bezocht werd, was zeer goed gebouwd en werd gedragen door 22 pilaren, die alle van boven naar beneden geheel met koralen bedekt waren.

De hutten zjjn door den aard der grondstoffen, waarvan zij gemaakt zjjn, zeer ontvlambaar en het gebeurt somtijds dat, wanneer een der huizen van ecu dorp in brand

55

-ocr page 65-

DE KAI'TRU.

raakt, allo andere in korten tijd door do vlammen verteerd worden. Oelnkkig echter, worden zij zoo goinakkcljjk weder opgebouwd, dat de last en het ongemak hetwelk dc bewoners hiervan ondervinden, lang zoo groot niet zijn als wanneer zulk een ongeluk ia Europa had plaats gehad. Bovendien bevatten zij zoo weinig huisraad en is dit zoo eenvoudig, dat het zonder veel moeite door ander kan vervangen worden. Een paar matten, eenige manden, een melk-emmer, een of twee aarden potten en een bundel assagaaijen ziju eigendommen die men niet eens in elke hut aantreft.

De hutten der Kaffers staan gewoonlijk bjjeen in groepen, die men quot;Kraal*quot; noemt. Dit is geen woord uit de taal der Zulu's of dor Hottentotten, maar waarschijnlijk eene verbastering van het woord quot;Corralquot;, (omheining).

Er zijn twee wijzen om eene kraal te maken en de bijzondere wijze hangt af van dc plaatselijke gesteldheid. In liet algemeen honden do Kaffer-stammen er van om hunne kraal te bouwen aan de helling van een heuvel, in de nabjjheid van een of ander bosehje, zoodat zij de bouwstoffen in genoegzame hoeveelheid bij de hand hebben. Zjj zjjn echter genoegzaam mot de eerste beginselen van het bouwen van versterkingen bekend, dat zij rond hunne woningen eene groote ruimte openlaten, opdat, wanneer zjj mogten worden aangevallen, de vijand zijne bewegingen voor de verdedigers niet zou kunnen verbergen.

De eerste zorg van een Kaffer is hot beschermen zjjner kooijen, en voor dit doel wordt eene cirkelvormige ruimte door eene hooge en zeer sterke omheining afgesloten. Deze omheining is ongeveer 2 a 2% nieters hoog en wordt gemaakt op eene uiterst eenvoudige maar zeer afdoende wijze.

De omheining, die het vee en de hutten omringt, wordt gewoonljjk vervaardigd op twee verschillende wijzen — althans in het meer zuideljjk gedeelte van het land, waar overvloed is van timmerhout. De Kaffers, die meer noordelijk wonen, waar het hout betrekkeljjk schaarseh is, bouwen hunne omheiningen van groote steenon, die zonder klei of kalk, om de tussehenruimton te vullen, los op elkander worden gestapeld. De zuidelijke stammen gebruiken niets dan bout, maar gaan op twee verschillende wijzen te werk.

Dc wijze die gewoonljjk gevolgd wordt is zeer eenvoudig. Er worden een aantal boomen geveld en hunne stammen worden enkele voeten beneden de plaats waar de takken ontspringen, afgekapt. Een groot aantal dezer boomtoppen wordt dan geplaatst in een cirkel, met de afgekapte stammen naar binnen en de takken naar buiten. Deze omheining is eigenlijk die soort van spoedige en krachtdadige versterking, die men bij militairen quot;verhakkingenquot; noemt. Wanneer de takken van een boom zeer dik on groot zjjn, kan men ze afzonderlijk, naast elkander op den grond leggen, even als of het geheele toppen van boomen waren.

In sommige gevallen, wanneer de kraal mot meer zorg gebouwd wordt, bestaat dc omlieining uit stevige palen die, in twee rijen, omstreeks 50 centim. van elkander in den grond worden geslagen en dan op zoodanige wijze aan een worden gebonden, dat hunne boveneinden elkander overkruisen. Ten gevolge hiervan staat de omheining op hare breedo basis zeer stevig, terwijl de overkruiste en uitstekende boveneinden der palen een quot;Spaanschen ruiter1' vormen zoo sterk ais door een Europeesch soldaat gemaakt kan worden. Wanneer de vijand tracht de omheining te beklimmen, kan iijj door de lansen, die van binnen naar hem geworpen worden, gewond worden en wanneer hot hein gelukt er boven op te komen, wordt hij door de scherpe punten der palen in zjjnc bewogingen belemmerd.

Dc ingang tot deze omheinde plaats is juist wijd genoeg om eene koe door to iiiten en iu sommige plaatsen, waar de nabuurschap onveilig is, is zij zoo eng dat bet schijnt of er naauweljjks ruimte genoog is, om het vee er te laten in- en uitgaan. Eiken nacht wordt z|j zorgvuldig gesloten met palen en stokken, die binnen de opening bewaard worden om ze dadelijk bij dc hand te hebben.

Tegenover den ingang is aan de omheining eene kleine, insgehjks cirkelvormige, afgesloten ruimte gebouwd, in dit hok worden de grootcre kalveren opgesloten; de kleine bljjvcu met do monsclielijke bewoners binnen de hutten. Naast deze ruimte is in de omheining eene kleine opening, die maar juist zoo w|jd is, dat een man er zich

5(1

-ocr page 66-

DE KA ITER.

door kan wrin^on, maai' waardoor oon kalf zelfs niet kan passeren. Deze kleine opc-ning is do eig'on deur van het opperlioofd en dient om hem tijd en moeite te hesparen, daar hij anders, •wanneer lijj hjj zjjn vee ^(nveest was, genooilzaakt zou zijn om de geheele omheining rond to loopen, als hij luiiir zjjne eigene luit wihle terug koeren. De naam voor de omheinde ruimte is hij de Zulu's quot;Isi-lniya,quot;

Rondom de quot;Isi-bayaquot; zijn de luitten gebouwd waaruit de kraal bestaat. Ilanraan-tal versehilt aanmerkelijk, maar is gemiddeld van 10— 14. Die welke hjj de opening der quot;Isi-bayaquot; geplaatst zijn, zijn voor de Indienden, terwjjl de hut hier regt legenover di(^ is van het opperhoofd.

Meestal heeft iedere stam eene groote menigte kraals en het gebeurt dikwijls, dut verschillende naburige kraals allen bewoond worden dooi' leden van ééne familii^ en hunne onderhoorigen. Wanneer bijv. de /.dou van een opperhoofd genoeg magt verkregen heeft om ondersebeidene vrouwen en eene kudde vee ti; bezitten, vindt hjj, dat

57

-ocr page 67-

DE KAFFER.

de kraal zijns vaders niet groot genoeg is, om voor elke zijner vrouwen eone afzonderlijke hut te bevatten, waarop zij regt heeft; hij verhuist dan met zjjne familie en bouwt op korten afstand eene kraal voor zich zeiven, somtijds zoo digt bij die van zijn vader, dat beide mot een korten, omheinden gang met elkander verbonden zijn.

De hut van het opperhoofd is gemakkelijk te herkennen, niet alleen door de plaats waar zij staat, maar ook door hare grootere afmetingen. Sommige van de andere hutten worden door gehuwde mannen bewoond, andere door zijne vrouwen en weder andere door zijne bedienden, terwijl minstens ééne woning dient voor de ongetrouwde mannen of quot;jongensquot; zoo als zij genoemd worden.

Dit is al wat er noodig is om eene kraal te voltoojjen, namelijk dc ronde quot;Isi-bayaquot; en de hutten er rondom. Op plaatsen echter waar een genoegzame voorraad hout gevonden wordt, bouwt de Kaffer eene tweede schutting, die zoowel de hutten als dc quot;Isi-bayaquot; omringt en die hare opening juist aan dezelfde zijde heeft, namelijk tegenover de hut van het opperhoofd, liet gezigt op een afstand van zulk eene dubbel omheinde kraal is, wanneer zij ligt tegen do helling van een heuvel, zeer wonderlijk en zou een vreemdeling mocjjoljjk een denkbeeld van een dorp geven.

Zoo als men ziet, wordt het middelste gedeelte der kraal ingenomen door de quot;Isi-bayaquot; en spannen de Kaffers alle hunne krachten in om hunne koeijen te bewaren, terwijl het schijnt dat zij betrekkelijk onverschillig zijn voor het gevaar om ziehzclven of hunne brooze hutten aan de invallen van den vijand bloot te stellen.

Zooals reeds gezegd is, hangt de grootte der kraal af van den rijkdom en den rang van haar opperhoofd en kan zij langzamerhand vergroot worden wanneer hij hooger waardigheden bekleedt of in het bezit van meer vee komt. In vorm echter en in dc wijze van zamenstelling zjjn alle kraals gelijk; die van den koning en de pas gebouwde kraal van een jongeren zoon zijn in' dit opzigt geheel dezelfde.

De kraals van een koning zijn evenwel van buitengewone grootte en verscheidene in getal. Panda bijv. beeft ééne kraal waarvan de binnenste omheining een diameter beeft van meer dan twee kilometers. Deze ruimte wordt verondersteld gevuld te zijn niet de koeijen van den koning en wordt bjj gevolg ook de quot;Isi-bayaquot; genoemd. In werkelijkheid echter is liet vee opgesloten in kleinere afgesloten plaatsen, die langs de zijden der quot;Isi-bayaquot; geplaatst worden, waar het kan bewaakt worden door hen die er mede belast en wier woningen voor dit doel er digt bij gebouwd zijn. De groote ruimte wordt bijna uitsluitend gebruikt als parade-plaats, waar de koning revue kan houden over zijne troepen en waar deze tevens in de eenvoudige manoeuvers van liet oorlogvoeren der Kaffers worden onderrigt. Hier wordt ook de raadsvergadering gehouden, omdat er een onbepaald aantal volgelingen plaats kan vindon.

Kond de quot;Isi-bayaquot; zjjn de hutten der krijgslieden en van hunne faiuiliën gerangschikt; zij zijn geplaatst iu 4 of 5 rijen, zoodat de kraal bjjna rjjst tot den rang eencr stad, daar zij verscheidene duizenden inwoners en van verre gezien ecu zeer indrukwekkend voorkomen heeft. Aan het boveneinde der kraal en op den grootsten afstand van den ingang, zijn de hutten gebouwd, die voor den koning zijn opgerigten rondom deze die voor zijn harem. Dit gedeelte der kraal is geheel door hooge en sterke schuttingeu van het overige afgezonderd en de toegangen worden bewaakt door opzettelijk hiertoe aangestelde schildwachten. In sommige gevallen mogen do krjjgs-lieden aan welke die gewigtige post is opgedragen, gecne kleederen hoegenaamd dragen en moeten, warneer zij op wacht zjjn, don geheelen tijd, dag en nacht, doorbrengen zonder zelfs een mantel om zich te bedekken. Deze wet is, vooral in de winternachten, wanneer de koude dikwerf zeer streng kan zijn, en dc wind ijskoud door de spleten in do omheining der quot;Isi-bayaquot; blaast, zeer hard.

liet gelukt echter somtijds aan de jonge dames, om aan de waakzaamheid der schildwachten te ontsnappen, wanneer hunne aandaclit op eene andere wijze wordt bezig gehouden, zoo als op eene vermakelijke wijze blijkt uit eenige aanmerkingen van Angas. Hij bezocht Panda, op diens verzoek, in eene zijner groote kraals en verhaalt: — quot;Den laatsten nacht bragten wij door in dc nieuwe militaire kraal of

58

-ocr page 68-

DE KAFFER.

giirnizocns-stad van Indabakaimihi, waar do koning had laten boodschappen dat liij ons zou ontvangen. De Inkosikasi of koningin zond ons eene kleine hoeveelheid dikke melk en eene pot met gierst en kwam kort daarna te voorsehjjn, terwijl zij twee kinderen van den koning aan de hand hield, waarvoor zij oen geschenk van koralen verzocht. Do kinderen zagen er zeer goed uit, waren goed geolied en met smaak versierd met gordels van blaauwe en roode koralenquot;.

quot;De oude dame integendeel was zoo onrustbarend dik, dat het bijna onmogelijk scheen dat zij kon wandelen. Dat er een geruime tijd noodig was eer zij het boveneinde der kraal bereikt had, bleek daaruit dat een vijftigtal meisjes van den koning van achteren uit hot serail ontsnapte en do belling afrende' om ons ua te zien, toon wij van de kraal wegreden. De vlugheid der jonge meisjes waarmode zjj van do eene rotspunt op de andere sprongen, was voor ons oene zekerheid dat zij roods lang in den harem zouden zitten, alsof er niets gebeurd was, voor dat de Inkosikasi hare woning bereikt had.quot;

Op dien tijd had Panda lii van deze militaire kraals, die elk afzonderlijk do mili-tairc hoofdstad waren van een distrikt, en do 14e was juist voleindigd. 1 lij woont in iedere dozer kraals achtereenvolgend en vindt in elke alles wat hij bij mogelijkheid behoeft, daar de eono in elk opzigt bijna volkomen gelijk is aan de andere. De nl-gemeono regel is dat iedere kraal de zetel ia van een enkel regiment, terwijl do koning er nog vele heeft die aan meer vreedzame doeleinden zijn gewijd.

Hot is reeds vroeger vermeld dat de vrouwen gedeeltelijk afgescheiden leven van de overige bewoners der kraal, ja, men kan bijna zeggen dat zij wonen in oene kleine afzonderlijke kraal, die niet openingen of deuren met de hoofdkraal in verbinding staat. Daar deze oponingon dos nachts stevig worden afgesloten, is bet noodzakelijk dat de schildwachten de heilige grenzen van den harem overschrijden, om ze des morgens te openen en des avonds te sluiten. Voor dit doel worden er onder de schildwachten eenigo individu's uitgezocht, en aan hen alleen is deze kiosche pligt toevertrouwd. Een Kaffer-koning gebruikt biervoor niet de ongelukkige wezens die rot dit doel in Turkije, 1'erzië en zelfs in West-Afrika gebezigd worden. Hij zorgt er echter voor dat hij mannen uitkiest die door de natuur uiterst slecht bedeeld zjjn, en wanneer iemand op de eene of andere wijze misvormd is, kan hij zeker zijn als wachter van den harem te worden aangesteld. De bediende van Shooter noemde, toen bom hiernaar gevraagd word, ondorsclieideno personen op, die hij voor de betrekking van wachter van den harem zeer geschikt rekende. Een van ben had een horrelvoet, een ander oene zoor vooruitstekende borst, terwijl een dorde sleelit van gezigt was eu bovendien zoo leehjk, dat hij stellig nimmer eene vrouw zou kunnen krijgen. De echtelijke lotgevallen van dezen man zullen later verhaald worden. Do ongelukken en teleurstellingen die hij, om zich eene wettige vrouw te verschaffen telkens ondervond, waren uiterst dwaas en belagchohjjk en bevestigden hot oordeel van zjjn medgezel ten volle.

59

-ocr page 69-

HOOFDSTUK Vlli.

DK quot;ISI-BAY.Vquot; F.\ HAUK VOOHRKGTKN. - MELKKOEIJKN. - HET MELKEN EN HOEVELi; PERSONEN HIERTOE

NOODIO ZIJN. — VOO H ZORG EN TEGEN quot;NV E E RSPA NNIOE KOEI.IKN. - KOKIJ EN-FMJITJES DER KAFFERS. — DK

OPPERHOOFDEN EN HUN VIE. - HET DKSTUREN DER KUDDEN EN HET 'OPUGTKNquot; VAN VKK. — DE KOE,

DK KKNHEID VAN DKN KAFFEK-HANDKI,. - DE RIJKDOM EENS KAFFEKH EN HET (iKHHUIR DAT HIJ EU VAN

MAAKT. - EEN KA FFKHSCHK quot;ROH-ROV.quot; — LOTGEVALLKN VAN DUTULU, ZIJNE DADEN, O NTVUJOTINGEN EN

DOOD. - WONDERLIJKK WIJZE OM KOELIKN TE VKKSIEREN. — VERHAAL VAN LEVAILLANT OMTRENT DE

MANIKR WAAROI' DE KAFFKRS DIT DOEN. - HOE KOl'l'KiE KOELIKN GEDWONGEN WORDKN OM ZICH TK LATIN

MKLKKN. — VKRSCH ILI.KND GKHRUIK VAN HKT VKK. - HOK DK MILK WORDT TOER KR KID. — quot;AMASlquot; OF

GKRONNEN MELK. — ANDERK WIJZKN OM HET VEE TE GEHRUIKEN. — DE ZADEL- EN PAKOSSEN. — HOE ZIJ WORDEN OKLADKN EN OPGETUIGD,

De quot;Tsi-bayaquot; is voor don Kaffer cono lioiligc plaats on l)jj volo stammen is hot aan do vrouwen ten strengste verboden er binnen to komen, zoodat zelfs de begunstigde vronw van (gt;011 opperhoofd, wanneer zij er binnen ontdekt word, weinig kans zou hebben er bet leven af te brengen.

Gedurende den dag gaat het vee in do weide, bewaakt door quot;jongensquot; die voor dit gewigtig werk zjjn aangesteld. Wanneer echter do nacht aanbreekt, of er eenig toeken van gevaar is van den vijand, worden de koojjen binnen de omheining gedreven en de ingangen stevig gesloten.

Meestal worden binnen do quot;Isi-bayaquot; do koeijen gemolken en dit wordt altjjd uitsluitend door do mannon verrigt. Zoo als Shooter te regt aanmerkt is luit melken zijner koeijen de cenigo bezigheid waarvan do Kaffer houdt. Omstreeks 10 ure des voormiddags brengt lijj zjjn vee in de quot;Isi-bayaquot; en gaat er toe over om liet to molken. Hjj neemt zjjn melkemmer mode, oen voorwerp dat zeer weinig gelijkt op bot geen men in Europa hiervoor gebruikt. Het is gesneden uit één stuk hout en hoeft eene betrekkebjjk kleine opening. Hot exemplaar waarnaar de teekening op bladz. (!1 fig. I gemaakt is, is naar Engeland gobragt door Shooter. Het is iets meer dan 46 eentim. lang en bij de opening 12 011 aan den bodem 17 ccntim. wijd. Van binnen is do emmer slechts 38 centim. diep, zoodat de bodem eene dikte heeft van 8 centimeters. Do inhoud is niet zeer groot, omdat de koojjen der Kaffers hing zooveel melk niet geven als de lloilaiidsche of andere meer molk gevende rassen. Aan het boveneinde zjjn twee uitstekende ooren, waardoor do melker in staat is den emmer mot beide knieën stevig vast te houden.

Om hem uit te hollen gaat de Kaffer op de volgende wijze te werk. In plaats van den emmer tusschen zijne knieën te houden, zoo als bij doet wanneer hjj er uitwendig don vorm aan geeft, graaft hjj een gat in den grond en zet hem tot aan de twee uitstekende ooren er in. lijj heeft nu beide handen vrjj en kan meer kracht aanwenden dan wanneer hij hem met zijne boenen vasthield. Natuurlijk gaat hjj zitten wanneer hij aan het work is, want een Kaffer beeft er, even als alle wildon, verbazend veel tegen om onnoodig werk te doen en zal nooit blijven staan nis er gelegenheid is om te kunnen zitten.

-ocr page 70-

T)E KAFFER.

Men ziet dat de onnner niet veel meer melk kan bevatten, dan eene goede koe geeft en ■wanneer de Kaffer éóne koe heeft uitgemolken, gooit lijj lt;]e melk in een grooten vergaarbak en gaat dan om nieuwen voorraad.

Jlet tooneel, dat ssieh gedurende het melken in do quot;J si-ba vaquot; vertoont, maakt op Europescbe ooren en oogen een wonderlijken indruk.

In de eerste plaats heeft de melker een zoowel vreemd als be-lagcheljjk voorkomen. (Jeheel en al naakt, met uitzondering van een zoo klein mogelijk schortje en overigens versierd met snoeren koralen, die sterk tegen zijne roodachtig-zwarte huid afsteken,

met zijn hoofd geheel kaalgeschoren, behalve den ovalen ring die zijn stand als gehuwd quot;manquot; te kennen geeft, zit de Kaffer op den grond, met de knieën tegen de kin opgetrokken en de vreemdsoortige melkemmer er tusschen geklemd.

Dan hebben wij hot schouwspel van het kalf, dat poogt den melker van zijne plaats weg te dringen en onophoudeljjk met Stokslagen door oen quot;jongenquot; van zijne moeder moet worden weggedreven. AVanneer de koe ondeugend is komt er nog een derde individu aan te pas; deze pakt de koe met eene hand aan de horens, terwijl hij ze met de andere stevig in de neusgaten knijpt.

Zoodra de koe ophoudt met melk-geven mag het kalf zijne moeder naderen en een korten tijd zuigen.

Jlet vee wordt tweemaal op een dag gemolken; de tweede maal tegen zonsondergang, wanneer liet voor den nacht naar huis wordt gedreven.

Over liet algemeen staan de koeijen stil wanneer zij gemolken worden even als dit bij ons vee ook het geval is, en dan worden er geene voorzorgen genomen, behalve dat er een stok, omtrent % nieter lang, dwars door den neus wordt gestoken. De dieren weten bij ondervinding dat, wanneer deze stok wordt aangevat en omgedraaid, dit groote pjjn veroorzaakt en blijven daarom liever onbewegelijk staan, liet gat in den neus wordt gemaakt wanneer zij nog zeer jong zijn.

Zoodanig is het vreemde gezigt, dat aanmerkeljjk verschilt van dat hetwelk een dergelijk tooneel op eene llollandsche boerderij aanbiedt.

De Kaffer is nooit stil als hij zijne koeijen melkt, maar denkt dat het noodig is om al dien tijd eene reeks van de wonderljjkste geluiden te maken, die ooit door men-seheljjke ooren gehoord zijn. Ook in Europa schijnt er eene algemeene koejjentadl te zijn, die door elke melkmeid en boerenarbeider verstaan wordt. De Kaffer echter die een natuurlijke aanleg heeft om te schreeuwen en te gillen, moedigt zijne koeijen aan met alle mogelijke geluiden, schreeuwen en fluiten, afgewisseld door uitroepen van bewondering. Een gevolg van deze wonderlijke wijze van handelen is, dat de koeijen altijd zoo gewend geweest zijn om dit helsche leven met het melken in verband te

01

-ocr page 71-

DE KAFFER.

brengen, dat, wanneer een Europeaan ecno koe koopt, hij verpligt is een Kaffer te nemen om haar te melken, omdat geen blanke in staat is al de wonderbaarlijke geluiden waaraan zij gewoon is, voort te brengen.

Om het vee voort te drijven of het op een afstand te roepen, maakt de Kaffer veel gebruik van Huiten, waarin itjj een moester is. Met zijne lippen alleen, kan hij tie meest buitengewone geluiden voortbrengen en met behulp zjjner vingers Unit hij zoo hard, dat iemand die er (lifgt;'t bjj staat er half doof van wordt. Somtijds neemt hij zijne toevlugt tot de kunst en maakt bjj fluitjes die eene groote uitwerking doen, ofschoon zij zeer eenvoudig zijn van zamenstelling. Bijgaande afbeelding stelt 2 zulke Huitjes voor. Zjj zijn gemaakt van been of ivoor en worden tegen de onderlip gehouden en maken ongeveer het geluid alsof men op een sleutel blaast, om te zien of er ook vuil in is.

De opperhoofden die veel vee bezitten, zijn er zeer trotsch op en hebben er een zonderling behagen in om hot bjjeen te hebben in kudden van dieren van dezelfde kleur. Do runderen krijgen ook eene soort van dressuur, zooals opgemerkt is door lletief, die later iu een gevecht met Dingan, den koning der Zulu's, gedood werd. Hij bragt aan dezen verraderlijken despoot een bezoek en werd vergast op dansen waarbij het gedresseerde vee ook eene rol speelde. quot;Bjj een dans,quot; verhaalt hij quot;waren er onder het volk honderd zes en zeventig runderen gemengd, die alle zonder horens en van dezelfde kleur waren. Zij hadden lange huidstrookeu hangen aan het voorhoofd, de kaken, de schouders en onder de keel; deze strooken worden uit de huid gesneden,

wanneer zij nog kalveren zijn. Dit vee werd bij tweeën en drieën onder het volk verdeeld en dit danste toen in afdeelingen, die ieder door hare koeijen vergezeld werden. Op deze wijze naderden zjj den koning beurtelings, terwjjl de koeijen zich ter-zjjde af begaven in eene kraal en dan in eene rij voor den koning manoeuvreerden. Het was verwonderljjk, dat koeijen zoo goed gedresseerd konden zjju, want niettegenstaande al de beweging en het geschreeuw, waarmede de dans vergezeld ging, bewogen zij zich nooit sneller dan met een laugzamen pas.quot;

quot;Dingan toonde mij, zoo als hij zeide, zijne kleinste kudde; al het vee was eveneens geteekendmet witte ruggen. Hij gaf aan een paar van mjjn volk vergunning om ze te tellen en het aantal bedroeg vier en twintig honderd vier en twintig stuks. Mjj is echter gezegd, dat zjjne kudden roode en zwarte koejjen ieder !{ a 4000 stuks sterk zijn.quot; Wij moeten hier terloops vermelden, dat dezelfde gewoonte om vee van gelijke kleur in afzonderlijke kudden te houden, ook gevolgd wordt in Zuid-Amerika, door de eigenaars der groote kudden paarden, die daar zoo goed vermenigvuldigen.

De Kaffers behandelen hun vee verwonderljjk goed, en de dieren begrijpen volkomen de beteekenis der verschillende sciireeuwen en gillen die men hen toeroept. Het is bijgevolg voor een Europeaan even moeijeljjk om deze koejjen te drijven, als om ze te melken en hij moet daartoe bij de inboorlingen hulp zoeken. Deze luidruchtige w ijze van vee drjjven is de oorzaak van groote moejjcljjkhcden voor de soldaten, wanneer zjj uitgezonden worden om vee terug te halen, dat gestolen is door de Kaffers, die onverbeterlijke dieven, die het vee der blanken als hun wettigen prjjs beschouwen, en altjjd op den uitkijk zijn om er op te loeren. Zjj doen op den huidigen dag hetzelfde wat in vroeger tijden de Hooglanders in Schotland deden, wanneer zij het vee der Laaglanders stalen, en dit niet een schoonklinkend woord

62

-ocr page 72-

DE KAFFER.

quot;opligtenquot; noomrlon; zij zelf waren gemeene dieven maar quot;Gentlemen droversquot;

(quot;Heeren drijversquot;) die zeer stonden op hun punt van eer en zicli voor zoo goede quot;gentlemenquot; hielden als er in het geheele land te vinden waren.

De koe is, in waarheid, de rijkdom van den Kaffer, even als dit in do dagen dei-aartsvaders het geval was. Onder de stammen die niet met de blanken in aanraking komen, heeft het geld geene de minste waarde en wordt iemands rijkdom afgemeten naar het aantal koeijen dat hij bezit. Een der inlandsehe opperhoofden was, toen er over de koningin van Engeland gesproken werd, natuurlijk nieuwsgierig om te weten hoevele koeijen zij had en kreeg, toen hem verhaald werd dat vele harer onderdanen er meer hadden dan zij zelve, een zeer gering denkbeeld van hare magt. Hij telde zijn vee bij duizenden en wanneer een minder opperhoofd het in zjjn hoofd had durven krijgen om hem in rjjkdom te evenaren zou deze laatste weldra in de onmogelijkheid gesteld worden om in het geheel iets te bezitten, terwijl door zijn vee het aantal der koninklijke kudden zou worden vermeerderd. Hjj meende dat, wanneer hanr voorganger haar zulk een armen troon had nagelaten, zij hare waardigheid moest handhaven, door den rijkdom, dien zij niet gelukkig genoeg was geweest om te erven, zelf te nemen.

De koe is do eenheid van hot geld. De prijs van al wat eenigzins kostbaar is wordt gerekend naar liet aantal koeijen dat hot zou opbrengen, wanneer het verkocht werd en zelfs de vrouwen worden naar dezen standaard berekend; acht koeijen staan gelijk met eene vrouw, even als 20 stuivers één gulden uitmaken. De meeste oorlogen, die Zuid-Afrika verwoesten, worden veroorzaakt door de begeerte van den een, om do kudden te nemen die een ander bezit en wanneer een blanke in een Afrikaanschen oorlog gewikkeld is, wordt hij met geweld genoodzaakt hem op dezelfde wijze te voeren.

Gedurende den laatsten Kaffer-oorlog, waren de berigteu in do nieuwspapieren bijzonder onbeduidend. Do inhoud er van was onveranderlijk dezelfde, altijd koeijen. Generaal Blank bijv., was zoo ver in het land van den vijand gedrongen en had 5000 stuks vee genomen. Of misschien was het geval omgekeerd; de stelling der Europeanen was plotseling overrompeld en do Kaffers hadden eenigo duizenden koeijen gestolen. Jlot scheen inderdaad, dat de oorlog alleen om het vee gevoerd werd en tot eeno zekere hoogte was dit werkeljjk het geval, liet vee was niet alleen de rijkdom van den vijand, maar hierin bestonden ook zijne hulpbronnen, zoodat er geen beter middel was om hem te dwingen, dan zjjn proviand af te snijden en de oproerige opperhoofden te beletten hunne gewapende magt te onderhouden. De Engelschen hadden volstrekt de begeerte niet om de Kaffers te dooden, maar alleen hun te leeren zich niet met hen te bemoeijen en hen met rust te laten, en er was geen beter middel om hiertoe te geraken, dan zo in hun teerste punt te treffen.

De grootste eerzucht van een Kaffer is het bezitten van vee, omdat hij die het heeft, zich elke weelde kan verschaffen die een wilde millionair voor zich begeert, iiii kan eiken dag vleesch eten en zure molk drinken; hij kan zoovele vrouwen koopen als hjj wil tegen den prjjs van 8 tot 14 koeijen por stuk, al naar de markt is; hjj kan van de huiden alle mogelijke nuttige zaken maken; hjj kan zich naar harten-wensch met vet insmeren en zjjn donkergekleurde persoon met de staarten versieren. Met genoegzaam vee is hjj oen groot man; en hoe meer koejjen hij heeft, hoe grooter man hjj wordt, in plaats van een quot;jongenquot; te zjjn, die met andere quot;jongensquot; in ééne hut woont, wordt hjj een quot;man,quot; scheert zjjn hoofd en draagt den trotschen ring van den manneljjken leeftjjd. Wanneer het getal zjjner koejjen toeneemt, neemt hjj meer vrouwen, bouwt afzonderlijk hutten voor haar, heeft zijne eigene kraal, wordt een quot;Umnumzanaquot; of groot man — eene uitdrukking die overeenkomt met het gewone quot;Burra Sahibquot; in Engelsch-Tndië — en kan eisehen, dat hij door vreemde quot;jongensquot; als quot;Inkosiquot; of opperhoofd wordt aangesproken.

Wanneer hij voorspoed heeft met zijn vee, vergadert hij de jonge lieden, die nog arm zijn en die door zijn ri jkdom worden aangetrokken, rondom zich, omdat zi j hopen ten zijnen koste vleesch te eten. Hij wijst hen hutten aan binnen zijne kraal en heeft zoo eene gewapende wacht die zjjne geliefde koejjen bewaakt. Zulk eene voor-

63

-ocr page 73-

DE KAFFKli.

zorg is inderdiiiul volstrekt uoodziikelijk. ilijkiloinnieu wekken, even goed in Afrika iilw in Europa, afgunst op en hij die ze bijeen hoeft kunnen verzamelen weet zeer goed dat er velen zijn die weder hun best zullen doen om ze hem te ontnemen. Somtijds zal een magtiger man dan hij openlijk zijne kraal aanvallen, maar gewoonlijk wordt er meer list gebruikt dan open geweld, en in iederen stam zijn enkele pude en slimme vee-dieven, die de vele gevaren van zulk een loven hebben overleefd en die iedere list kennen die in hot werk gesteld kan worden.

Er bestaat een verhaal omtrent een dezer lieden, Dntulu genaamd, die eone soort van Afrikaansehe Rob-Roy schjjnt te zijn geweest, llij gebruikte altijd slimheid en geweld beide, liet was zijne gewoonte om zich op weg to begeven naar de kraal, die hij voornemens was te berooven en slaagde er gewoonlijk in, om in het midden van den nacht sommigen van zijne volgelingen bij don ingang van do hutten te plaatsen. Een andere helper joeg dan, zoo stil mogelijk, het vee uit de quot;Isi-bayaquot;, terwijl hij de onderneming bestuurde. Dan liet Dutulu alarm maken en terwijl de bewoners der hut naar buiten kropen om te zien wat er te doen was, werden zij door de schild-waebten aan den ingang doorstoken. Geen enkele word gespaard. Do mannen werden gedood opdat zi j geen weerstand zouden bieden, de vrouwen opdat zi j geen gerucht zouden maken.

Zelfs nadat hij het vee had weggevoerd was zijne vrees nog niet voorbij, want vee kan niet zeer snel vervoerd en ook niet gemakkelijk verborgen worden. Dutulu was echter geen man om ligt in verlegenheid te zijn en het gelukte hem bijna altijd zijn roof in veiligheid te brengen. 1 let vee werd nooit dadelijk voortgedreven in de rigting van zijne woning. Hij liet het meermalen heen en weder langs denzelfden weg ■voeren, om de sporen door een te doen loopeu en hen, die hij zeker was dat hem zouden vervolgen, het spoor bijster te maken. Meer dan eens ontdook hij de vervolging, door de gestolen kudde weder terug te brengen en haar in de onmiddellijke nabijheid der verwoeste kraal te verbergen, daar hij.er te regt op rekende dat zij die hem vervolgden, hem in de rigting zijner eigene woning zouden zoeken.

Zijne geslepenheid en stoutmoedigheid waren zonder grenzen. Eens werd zijne eigene kraal aangevallen, maar Dutulu was veel te sluw om in denzelfden valstrik te loopeu, dien hij zoo dikwijls voor anderen gespannen had. In plaats van zelf uit zijne hut te kruipen en gedood te worden, rolde hi j zi jn mantel op en stak dien door de deur. Zoo als hij verwacht had, werd deze in do duisternis voor een mensch aangezien en met eene speer doorstoken. Terwijl het wapen nog in den mantel verward was, vloog Dutulu uit zijne hut en sprong geheel gewapend naar den ingang zijner quot;Isi-bayaquot; en verjoeg de verschrikte aanvallers.

Zelfs in zijn ouderdom begaf zijne onverschrokkenheid hem niet en besloot hij eens om midden op den dag eene kudde vee te stelen. Toen niemand hem durfde vergezellen voerde hij zijn wanhopig voornemen geheel alleen uit. Hij slaagde er in om het vee tot op eenigen afstand weg te drijven, maar werd ontaekt, vervolgd en door den vijand ingesloten. Niettegenstaande hij één man was tegen velen, bestreed hij zijne vijanden (lapper, en gelukte het hem, ofschoon hij zwaar gewond was, in een kreupel-bosch te ontsnappen, waar men hem niet durfde volgen.

Niet door dit avontuur afgeschrikt, was hij niet zoodra van zijne wonden hersteld, of hij maakte op nieuw plan tot een anderen rooftogt. Zijn opperhoofd raadde hem de onderneming af, op grond dat hij vee genoeg had, ernstig gewond was geweest en te oud werd. Zijn overheerschende hartstogt was eclitcr te sterk dan dat hij er weerstand aan kon bieden en Dutulu viel op zijne gewone wijze eene kraal aan, doodde zoovele vijanden als hi j kon en snelde toen voort in de rigting tegenovergesteld aan die in welke hij het vee had laten wegvoeren, om zoo zijne vervolgers op een valseh spoor te brengen. Zijne gevorderde jaren echter en welligt zijne pas genezen wonden hadden zijn spoed vertraagd en daar er geen boschje in de nabijheid was waarin hij zich kon verschuilen, wierp hij zich iu een moeras en verborgde zich onder het water. Zijne vijanden durfden hem niet volgen maar omringden de plaats en wierpen hunne assagaaijen op hem af.

Deze deden hem geen nadeel, want liij bescheimde zijn hoofd met zijn schild.

(gt;4

-ocr page 74-

DE KAFFER.

maar hij kon liet onder het water niet uithouden. Toen hjj evenwel bemerkte dat zjjne krachten hem begonnen te begeven, verliet hij plotseling het moeras en drong op zjjne vijanden in, in do hoop dat hem zou gelukken er doorheen te bicken. Hij doodde er verscheidenen van, drong door hen heen, maar kon niet hard genoeg meer loopen om te ontsnappen en werd ingehaald en gedood.

Daar hij dus weet dat zulke geslepen en listige vijanden op zijne kuddo loeren, is haar donkergekleurde eigenaar maar al te bijjde wanneer hij een aantal jonge lieden om zich heeft, om zijn vee te beschermen.

Do liefde van een Kaffer voor zijn vee maakt dat hij tracht het op verschillende wijzen te versieren, waarvan enkele de dieren niet weinig pijn moeten veroorzaken. Hiervoor is hjj echter volkomen onverschillig; hij pijnigt de dieren die hij lief heeft dikwerf op eene vreeselijkc wijze, niet uit lust om hun kwaad te doen, maar uit die volkomen onverschilligheid voor het veroorzaken van pijn, welke den wilden op alle plaatsen der aarde eigen is.

Hij snijdt de ooren der koejjen in alle mogelijke wonderlijke vormen; een vorm waarvan hjj het meest houdt is die van een blad met diep ingesneden randen. Hjj neemt plooijen van de huid, vooral van die van het hoofd, bindt hier stevig koorden om, en maakt zoo eene reeks van uitstekende knobbels van verschillende grootte en vorm. Hij snijdt uit het vol van verschillende deelen van het ligchaam strooken, vooi-al aan het hoofd, en laat die als losse slippen hangen. Hjj maakt insnijdingen in de huidplooi die voor aan den hals en tusschen de voorpooten hangt, en maakt er eene soort van franje van, zonder dat hij er echter in de verte aan denkt dat hjj hot dier hierdoor eenige pijn doet Ijjden.

In sommige gedeelten van het land echter wijdt hij al zijne krachten aan de horens. Wij zouden ons voorstellen dat er aan den vorm van een horen niet veel te wijzigen of te veranderen was, maar de Kaffer, die in deze kunst bedreven is, kan de horens nooit zoo laten als zij van nature zijn, Somtjids houdt hjj eene soort van symmetrie in het oog, en buigt ze zoo naar buiten, dat de punten bijna tot de schouders reiken,

DKKIi i. 5

65

-ocr page 75-

DE KAFFER.

of omgekeerd zoo naar binnen, dat zij elkander van boven ontmoeten en eene soort van boog vormen. In andere gevallen laat li ij er een regt naar boven groojjen en een naar beneden, of een naar voren en een naar acliteren. Nu en dan ziet men eene koe die een zeldzaam effekt maakt. Wanneer de horens zich bjj de jonge dieren ontwikkelen, worden zij digt over liet voorhoofd heengebogen, zoodat de punten elkander raken. Dan worden zij zoo bewerkt dat zjj zich vereenigen en uit het midden van het voorhoofd regt naar boven groejjen, even als de horen van den fabelachtigen Eenhoorn.

Le Vaillant maakt melding van deze vreemde wijze om hot vee op te tooijen en beschrijft de handelwijze die hierbij gevolgd wordt zeer naauwkeurig. quot;Ik had tot nog toe het hoornvee hetwelk zjj bjj zich hadden, nog niet goed in oogenschouw genomen, omdat zij het bij het aanbreken van den dag in de bosschen en weiden voerden en het door hunne herders niet voor den avond werd naar huis gebragt. Toen ik echter eens vroeg naar hunne kraal ging, was ik zeer verrast toen ik voor hot eerst deze dieren in het oog kreeg. Ik herkende ze ter naauwernood, niet alleen omdat ze zooveel kleiner waren dan onze koeijen, maar vooral omdat ze zooveel horens hadden en deze van den meest verschillenden vorm waren. Zij haddon eene groote overeenkomst met do schelpen die bij do natuurkundigen onder den naam van Hertshoornen bekend ziju.quot;

quot;Overtuigd dat deze verschillende vormen, waarvan ik mij geen denkbeeld kon maken, een bijzonder natuurprodukt waren, hield ik de koeijen der Kaffers voor eene bijzondere soort; maar ik werd door mijn gids uit den droom geholpen, daar deze mij verhaalde, dat die merkwaardigheid alleen een uitwerksel van hun inventie-geest en hun smaak was; zij konden, volgens hem, niet alleen hot aantal dezer horens vcrnie-nigvuldigen, maar or ook iederen vorm aan geven die in hunne verbeelding opkwam. Toen zij mij aanboden om hunne bekwaamheid in dit opzigt in mijne tegenwoordigheid to doen zien, kwam mij dit zoo nieuw en ongewoon voor, dat ik gaarne zulk eene gelegenheid waarnam om mij hiervan te overtuigen, en een geregclden cursus over dit onderwerp volgde.quot;

quot;Zij nomen hot dier zoo vroeg mogelijk, en wanneer do horens zich beginnen te vertoonen, maken zi j er door middel eener zaag of een ander werktuig eene verticale insnijding in, waardoor zij in twee deelen verdeeld worden. Deze insnijding maakt dat de horens, die nog week zijn, zich verdeelen, zoodat het dier er na eenigen tijd 4 afzonderlijke hooft.quot;

quot;Wanneer zij er het dier (5 of meer willen bezorgen, maken zij er mot dergelijke zaagsneden zoovele als zij willen. Indien zij echter willen dat de horen bijv. een geheelen cirkel maakt, snijden zij beneden de punt, die zelf niet beleedigd mag worden, eene dunne laag af, en wanneer dit met veel geduld dikwijls herhaald wordt, kri jgt de horen eene bogt in de tegenovergestelde rigting, zoodat hij, wanneer de punt den wortel raakt, een volkomen cirkelvorm heeft. Daar het nu zeker is dat iedere insnijding eene meerdere of mindere buiging van den horen ten gevolge heeft, kan men gemakkelijk begrijpen dat door deze eenvoudige wijze van handelen, door de minste wijziging in het wegsnijden, elko mogelijke vorm van den horen kan worden verkregen.quot;

quot;In een woord, men moet een geboren Kaffer zijn en zijn smaak en geduld bezitten, om dio zorg en die onophoudelijke aandacht aan eene operatie te wijden, die in zijn land hoogstens nutteloos is, maar in andere landen nadeelig zou zijn. Want zulk een horen wordt, indien hij zoo misvormd is, zwak, terwijl hij, in zijn go-heel blijvende, instaat zou zijn om de uitgehongerde boeren en wolven van Europa op een .afstand te houden.quot; Do lezer moet onder liet oog houden dat deze woorden betrekking hebben op Frankrijk, en dat de reizen van Lo Vaillant dagteekenen uit de jaren 1780—1785.

Dezelfde reiziger vermeldt eene vernuftige wijze waarop de Kaffers te werk gaan, wanneer eene koe weerbarstig is on zich niet goed en rustig wil laten melken. Er wordt oen touw gebonden aan een van de achterpooten en een man tilt dezen door middel van hot touw van den grond. De koe kan niet wegloopen, doordat een ander haar aan den neus vasthoudt en do pijn die veroorzaakt wordt door het sterk achter-

-ocr page 76-

DE KAFFER.

uittrekken van den poot, gepaard met de moeijelijkheid van het staan op drie pooten, maakt dat liet koppigste dier weldra mak wordt.

Voordat wij tot een ander hoofdstuk overgaan zullen wij eerst verklaren wat de plaat voorstelt op bladz. 51.

De toeschouwer wordt verondersteld juist binnen de buitenste omheining te staan, bijna tegenover den ingang der quot;Isi-baya,quot; waarin men eenig vee ziet. In het midden der afbeelding wordt gemolken. Do koe, die koppig is, wordt door den quot;manquot; vastgehouden mot een stok die door de neusgaten steekt. Als men de grootte der koe mot die van den man vergelijkt, kan men zien hoe klein de eerste is. Een rund weegt bij de Kaffers gemiddeld niet zwaarder dan vierhonderd pond. Onder de koe is de melker, die den wonderlijk gevormden melkemmer tusschen zijne kniën houdt. Aan de regterzijde is een andere Kaffer bezig een emmer melk te ledigen in

eene van de manden, die gebruikt worden om de melk in te bewaren. Do opening dei-mand is zeer naauw en met het overgieten uit den emmer zou er veel melk verloren gaan, indien zjj onmiddelijk uit de wijde opening van den emmer werd gegoten. De Kaffer heeft geen trechter, maar maakt er een, door zijne handen zoo boven de opening des emmers te iiouden, dat de melk met een dunnen straal tusschen zijne vingers doorloopt.

Op den voorgrond ziet men eene vrouw, die met haar kind op den rug en het zware houweel op haar schouder, naar het land gaat om te werken. Om een denkbeeld te geven van de gewone grootte der hutten, is een jonge Kaffer afgebeeld, leunende tegen eene hut, terwijl een quot;manquot; er voor zit. Drie stokken van schilden zijn

-ocr page 77-

DE KAFFER

in de omheining dor quot;Isi-bayaquot; gestoken on het stuk huid aan den langen stok daarnaast gebonden, goeft to kennen, dat het opperhoofd der kraal to huis is. Gehool vooraan zijn oenigo van die wonderlijk gevormde Kaapsche schapen mot hunne lango pooton en dikke staarten, waarin zich hot vet van hun geheele ligchaam schynt geconcentreerd te hobhon. Vorder ziet men twee van do karakteristieke boomen van hot land, namelijk oono Euphorbia binnen de omheining en oone Acacia op den achtergrond. Do laatste boom wordt ook Kameel-doorn genoemd, omdat do giraffe, die door de Hollandsche volkplanters kamool-pardel genoemd wordt, zich mot hare bladeren voedt. In hot verschiet zijn twee bergen met vlakke toppen, die kenmerkend zijn voor Zuid-Afrika.

De Kaffer gebruikt zijn vee voor verschillende doeleinden. Wanneer hij zicli zulk oone weelde kan veroorloven, wat zoor zeldzaam is, doet hij zich aan hot vleesch to good on verzwelgt er oono hoeveelheid van, die men zou zeggen dat eene menschelijke maag onmogelijk kon verteren. Hot voornaamste voedsel is echter melk, die meestal mot meel vermengd wordt, zoodat het eene soort van brij wordt.

De melk wordt nooit versch gebruikt, omdat de Kaffers zich verbeelden dat zij dan . zeer moeijehjk te verteren is. Wanneer eene koe gemolken is wordt de emmer in eone groote voorraadmand geledigd. Hierin is reeds melk die niet geheel versch is en zij wordt nooit geheel en al ledig gemaakt. Spoedig nadat de melk in de mand gedaan is, heeft er eone soort van gisting plaats en in korten tijd is zij in eone halfvaste massa en eene waterachtige vloeistof, die op wei gelijkt, veranderd. Deze laatste wordt er afgegoten en wat er overblijft is eone dikke, klonterige massa, ongeveer zoo dik als dikke room.

Deze massa wordt quot;Amasiquot; genoemd en is hot voornaamste voedsel der Kaffers. Europeanen, die in Kafforland gewoond hebben, bobben in hot begin een groeten afkeer van quot;Amasiquot;, maar verkiezen zo spoedig boven melk in eiken anderen vorm. Sommigen hebben do quot;Amasiquot; vergeleken bij wrongel, maar deze vergelijking gaat niet op. Do quot;Amasiquot; is niet in stukken, maar eene dikke, roomachtige stof. Zij heeft een ligt zuren smaak. Kinderen, zoowol zwarte als blanke, houden er altijd veel van en er is geen beter voedsel voor hen.

Wanneer de Kaffer genoodzaakt is oen nieuw vat te gebruiken om zijne gehotte melk in te maken, doet hij er met de vorsche melk togoljjk altijd een weinig quot;Amasi' in, die als gist werkt en de gohoele hoeveelheid molk weldra dezelfde vastheid doet verkrijgen.

De runderen worden ook gebruikt om op te rijden en als lastdieren. Europeanen bezigen ze veel als trekossen en spannen er een groot aantal voor oen onkelen wagen, maar de wagen is eene Europosche uitvinding en ligt dus buiten liet plan van dit werk.

De inboorling rjjdt op eene koe zonder zadel, terwjjl hij op den scherpen rug van het dier balanceert, en hot bestuurt door middel van een stok door de neusgaten,, met een touw aan ieder einde. Hij is geen bevallig ruiter, maar sjokt daarheen met hangende armen, terwijl zijne ellebogen met iedere beweging van het dier op en neder gaan. Maar het beest voldoet aan zjjn oogmerk en daar het altijd stapvoets gaat, is er nog niet veel kwaad bij al valt hij er eens af.

Sedert er paarden zijn ingevoerd, hebben de Kaffers er eene groote voorliefde voor en hebben zjj getoond ook op hunne wijze goede ruiters te zjjn. Hunne manier is altijd in vollen galop te rijden, want zij zien niet in wat men er aan heeft om een vlug dier te bestijgen, zoo men van deze vlugheid geen gebruik maakt. Hot is oen zeer schilderachtig gozigt, oen troep Kaffers te paard in vliegenden galop te zien aankomen, met hunne schilden en speren in de hand en hunne mantels achter hen vliegende. Wanneer zij ophouden staan zij plotseling stil en zijn op hetzelfde oogen-blik van hunne paarden.

Hoewel een Kaffer mot den naakten rug van eene koe tevreden moge zijn, oen Europeaan kan er niet op blijven. In de eerste plaats is do scherpe ruggegraat van hot dier geeno aangename zitplaats en ten anderen is do huid zoo los en bewegelijk, dat de ruiter zich mot zijne boenon volstrekt niet kan vasthouden. Er worden daarom eenige

68

-ocr page 78-

DE KAFFER.

huiden op den rug van het dier gelegd en een lange riem wordt verschillende malon rond zijn ligchaam gewonden en telkens door oen paar mannen, een aan iedere zijde, vast aangehaald. Hierdoor wordt do huid belet te verschuiven en nu kan men cr bijna oven goed een zadel op bevestigen als op een paard. Maar zelfs onder deze omstandigheden zijn de bewegingen eener koe voor een Europeeschcn ruiter alles he-balve aangenaam, en hot rijden op koeijon, ofschoon niet zoo vormoeijend als op een kameel, vereischt toch eene tamelijk groote oefening eer het ons begint te bevallen.

Deze gewoonte om zo stevig te gorden wórdt ook, behalve liij de dieren, die men gebruikt om op te rijden, bij de pakossen gevolgd; door do losheid hunner huid zouden ook do pakgoederen van hun rug glijden. De wijze waarop hot gorden go-schiodt, is wonderlijk genoeg. Een stevige Kaffer staat aan iedere zijde, terwijl een andere het dier bij do neusgaten vasthoudt. De huiden worden nu op den rug gelegd en do lange riem or over heen geworpen. Een man houdt het eene einde vast, terwijl de andere don riem om het lichaam der koe slaat. Nu trokken boido don riem aan met al hunne kracht, terwijl zjj een voet tegen de zijde van het dier steunen. De eeno Kaffer houdt zijn eind van den riem stevig vast, terwijl do andere liet zijne onder don buik aan zijn makker geeft, die het weder over don rug der koe overgeeft, waarna hot aantrokken op nieuw begint. Dit geschiedt zoo dikwijls totdat do riem op is en de omvang der koe aanmerkelijk verminderd.

Niettegenstaande de belangrijke drukking waaraan het beest is blootgesteld, schijnt het er weinig last van te hebben en loopt weg alsof er niets gebeurd was. Indien de reis ver is, worden de riemen gewoonlijk eons of twee maal daags op nieuw aangehaald, daar do inboorlingen een vreemd gonoogon in deze operatie schijnen te hebben.

Op bl. 67 is voorgesteld de wijze waarop de kooijon als rij- en lastdieren gebruikt worden. Een opperhoofd koert met zijne krijgsliedtin terug van eene gevolgrijke expo-ditie togen eeno vijandelijke kraal, dio zij, zoo als hunne uitdrukking luidt, bobben quot;opgegeten.quot;

Op den voorgrond is het opperhoofd, dik cn vet, gezeten op eeno koe en gekleed in al don glans zijner heerlijkheid. Gemeenlijk wordt voor rijdier eeno koe zonder horens genomen, om het gevaar te voorkomen, dat do ruiter, zoo hij soms voorover valt, zich bezeert. Somtijds echter maakt de Kaffer een rund voor rijdier geschikt, door de horens te dwingen naar beneden te groeien; in enkele gevallen brengt hij het zoo ver, dat de horens geheel los hangen te slingeren, even alsof zjj met riemen aan den kop waren opgehangen. De krijgslieden ziet men bozig met ander vee te drijven, dat beladen is met don buit der genomen kraal, die zij in brand hebben gestoken. In den midden-grond zijn oen paar Kaffers bezig don riem om eeno koe nog cons stevig aan te halen, om te beletten dat zij hare vracht verliest.

HO

-ocr page 79-

HOOFDSTUK IX.

11KT HUWELIJK.

1)1 VKKLUIJVI.UIJ HIJ l)K KAFFKRS IN OI UHUIK. — OOZA KN ZIJN'K VKOUWKN. - 1IKT GKTAL VUOUWEX VAN

KKN KONINKLIJKKN IIARKM. — TCIIAKA, Ml. A'RIJQEZKL-KONINO. — l)K KONING EN ZIJNE OPVOLGKUS. — KKNK HAHHAARSCIIK GEWOONTK. — OOHZAKKN EN GEVOLGEN DER VEELWIJVERIJ ONDER DE KAFFERS. —

HUISELIJK l/KVKN KN ZIJNE GEWOONTEN. - DE MENIGVULDIGE J'LIGTEN EEN ER VROUW. — ANEKDOTE VAN

EEN ECHTGENOOT. - J AEOERSCHHEI1) EN HARE UITWERKSELEN. — EK NE BEGUNSTIGDE VROUW VERMOORD

DOOR HARE MEDGEZELLEN. — KLEINE ONAANGENAAMHEDEN EN KORT REGT. — DE EERSTE VROUW EN HAKE VOORREGTEN. — DE WET 01» HET ERVEN EN HET EERSTGEBOORTEREGT. — HET MEESTERSCHAP IN DE KRAAL, — BESCHERMING VAN DEN WEES.--VOOGDEN, HUNNE VERPLIGTINGEN EN VOORREGTEN. — VOORBEREIDINGEN VOOR HET HUWELIJK. — VRIJERIJ BIJ DE KAFFERS. - DE BRUIDEGOM OP PROEF - EENE

KAFFERSCI1E LIEFDESGESCHIEDENIS. — UZINTO EN HARE LOTGEVALLEN. — BKLOONINO DER VOLHARDING.

In strjjd met liet algemeen gevoelen, is het huwelijk bij de Kaffers eene zaak van evenveel gowigt als bij ons, en zelfs zijn er, daar de mannen die het kunnen doen, zich niet, met eene vrouw vergenoegen, bij het laatste huwelijk evenveel plogtighedcn als bij het eerste.

Wat het aantal vrouwen betreft, hieromtrent wordt in het uitvoerige, natuurlijk traditionele, wetboek der Kaffers, waarnaar zjj hunne huishoudelijke zaken regelen, geene bepaling gevonden. Een man mag zoo vele vrouwen nemen als hij kan bekostigen, en het is een algemeene regel dat, hoe rijker hij is, hij des te meer vrouwen heeft. Een gewoon man moet zich meestal met éene vrouw vergenoegen, terwijl het getal vrouwen van hen die een hoogeren rang bekleeden, afhangt van hun rijkdom of maatschappelijke positie. Goza bjjv., wiens portret men ziet op bladz. 27 en die een magtig opperhoofd is, heeft er een paar dozijn. Er bestaat eene photographic, waarop, al zijne Trouwen zijn afgebeeld, zittende op hare hurken, zoo als de gewone houding der Kaffer-vrouwen is. Naar onze begrippen kunnen zij geene van alle aanspraak maken op schoonheid, indien dit ook al het geval moge geweest zijn toen zij nog jonge meisjes waren. Zeker is het echter dat haar gemeenschappelijke echtgenoot met hare bekoorlijkheden tevreden was, daar zjj anders hare positie in zijne huishouding wel niet zouden behouden hebben.

Wat don koning aangaat, het aantal vrouwen van dezen is onbeperkt. De ouders komen nederig hij hem om hunne dochters aan te bieden en eischcn er geene betaling voor, maar zijn trotsch wanneer hij ze wil aannemen. Do eerbied voor hot gezag moet in de borst van een Kaffer al zeer groot zijn, wanneer hij van alle betaling wil afzien, vooral als deze geschiedt in vee. De koning bezit welligt 20 of 30 kraals in verschillende deelen des lands en heeft in iedere kraal een aantal vrouwen, zoodat hij zich altijd te huis gevoelt, waar hij ook tjjdelijk zijne residentie houdt. Hij weet inderdaad op geene vijftig na hoevele vrouwen hij heeft en evenmin kent hjj ze alle, zoodat hij zijne huishouding zeer streng moet laten bewaken, anders kon eene of andere vrouw, die door hem verwaarloosd werd, wel eens ontsnappen en ecu echtgenoot nemen, die, ofschoon hij van een minderen stand was, dan toch oen man was naar hare eigene keuze.

-ocr page 80-

Dl! KAKI-'KR.

Tengevolge hiervan mag geenc der bewoonsters van den koninklijken harem ooit haar huis verlaten zonder ecne sterke wacht, en bovendien zijn er een aantal spionnen, die zich verbergen op plaatsen waar men zo niet zou verwachten en do geringste onvoorzigtigheid van eene zijner vrouwen onmiddellijk aan den koning over-brengen. Het is voor een Kaffer zelfs gevaarlijk tot eene dezer streng bewaakte schoonheden te spreken, want zelfs wanneer gecno schildwachten in het gezigt zijn, kan hij zeker wezen dat er op geen grooten afstand een spion verborgen is, en het gevolg van zulle eene onbedachtzaamheid zou zijn, dat de vrouw stellig haar leven verloor en de man hoogstwaarschijnlijk haar lotgenoot was.

Het bekwame en bloeddorstige opperhoofd Tchaka maakte eene uitzondering op den algemeenen regel. Hij ontving zoo vele donkere schoonheden als men hem aanbood, maar verhief er geene enkele tot den rung zijner vrouw. De reden hiervan was zijne vrees voor een troonopvolger. Een Kaffer van eenigen rang schijnt altijd te denken, dat hij van het gewone lot der andere stervelingen verschoond is, en zal nooit over de mogelijkheid van zijn dood spreken en dit evenmin aan een ander veroorloven. Wanneer een zijner onderhoorigen het deed, zou dit voor eene daad van hoogverraad worden gehouden en de gedachtolooze schuldige zou door de doodstraf belet worden deze beleediging te herhalen. Zelfs wanneer een Europeaan do onvoorzigtigheid beging, zou de beleediging zeer groot zijn en op eene hoogst onaangename wijze het gevoel kwetsen van ieder die deze onheilspellende woorden hoorde.

Deze tegenzin om over den dood te spreken openbaart zich somtijds op ecne wonderlijke wijze. Bjj zekere gelegenheid bragt een Engelschman een bezoek aan Panda; het was korten tijd nadat een berigt van 's konings dood was tegengesproken. Na de gewone voorafgaande begroetingen gaf hij zijne vreugde te kennen dat hij het opperhoofd zoo wel en gezond mogt ontmoeten, ■vooral na het berigt van zjjn dood. Het woord quot;dood'' scheen den Koning en zijne geheele hofhouding te treffen als een elektrieke schok en er heerschte eene doodelijke stilte. Ten laatste herstelde Panda zich en zeide met eene stem die zjjne aandoening verraadde, dat over zulke onderworpen nooit gesproken werd, behendig aan hot gesprek eene andere wending gevende.

Nu ligt in het denkbeeld van een opvolger, dat van den dood van hem die don troon bekleedt, opgesloten; daarom weigerde Tchaka om eene enkele vrouw te trouwen, waaruit hom een opvolger zou kunnen geboren worden. Nog meer, wanneer zich bij eene der bewoonsters van zijn harem teekenen vertoonden dat de bevolking waarschijnlijk vermeerderd zou worden, was zjj zeker op een of ander onbeduidend voorwendsel gevangen genomen, uit hare woning gesleept en zonder genade ter dood gebragt te worden.

Het mag ons verwonderen dat zulk een gewetenloos monster nog bewoonsters van zijn harem kon vinden. Men moet echter niet uit het oog verliezen dat een Kafferkoning do grootste despoot is en dat hjj eene absolute magt heeft over ieder zijner onderdanen; zijne bevelen worden onmiddeljjk gehoorzaamd, hoe stuitend zij ook mogen zijn. Op zjjn bevel zouden ouders hunne kinderen en kinderen hunne ouders dooden, en de gehoorzaamheid aan zijn koning is zoo bjj den Kaffer ingeworteld, dat men lieden gezien heeft die hem dankten en zijn lof verkondigden, terwijl zij tot den dood toe gegeeseld werden.

De ouders dezer ongelukkige meisjes hadden derhalve geene keus. Wanneer hij ze noodig had zou hij zo nemen, waarschijnlijk hare ouders vermoorden en hun vee voegen bij zijne uitgebreide kudden. Door zo vrijwillig aan te bieden, konden zij wolligt in zijne gunst komen en er bestond eene kleine kans om aan het lot te ontsnappen, dat zoovele die vóór hen zijne gunsten gedeeld luidden, hadden ondergaan. Deze vreemde uitwerkselen van het despotisme zijn geenszins tot Zuid-Afrika beperkt, maar men neemt zo ook waar bjj volkeren die veel meer beschaafd zijn dan de Kaffers. Wie herinnert zich niet het verhaal waarmede de quot;Duizend en een nachtquot; begint, en dat de draad is, die allo volgende verhalen verbindt? Hoe een koning vond dat zijne vrouw hare positie onwaardig was en nu dadelijk de gevolgtrekking maakte dat deze onwaardigheid niet het gebrek was van een individu, maar eene eigenschap der gehoele sekse. Hoe hij dit beginsel in praktijk bragt, door eiken avond eene andere

71

-ocr page 81-

I) R KAFFER.

vrouw te trouwen on deze den volgenden morgen te laten onthoofden, tot dat hij hiervan werd tegengehouden door de geestige en vindingrijke vertelster, die het eerst de handelwijze in praktijk bragt, welke thans veelal in tijdschriften gevolgd wordt, namelijk haar verhaal onverwachts bij een belangrijk punt der geschiedenis af te broken.

Dit buitengewone gedrag van een Oostersch vorst wordt ons medegedeeld zonder eonige toelichting, en noch de verhaler, noch de toehoorder geven eenigzins te kennen dat zoodanige handelwjjze vreemd of zelfs strafbaar was. Do onderdanen die geroepen werden om in dezen voorraad van vrouwen te voorzien morden waarschijnlijk wel, maar zjj gingen er toch mede voort en het kwam klaarbhjkebjk volstrekt niet in hunne gedachten op, dat het mogelijk was aan de bevelen van den monarch ongehoorzaam te zjjn.

De uitwerking der veelwijverij onder de vrouwen zelve is merkwaardig genoeg. Vooreerst zijn zjj er aan gewoon en hebben zjj nooit kunnen verwachten dat zjj in huis alleen de heerschappij zouden voeren. Het zou haar inderdaad nimmer in hot hoofd komen, omdat het feit op zich zelf, dat een man slechts ééne vrouw had, zijne, en derhalve ook hare waardigheid zou verminderen.

Er is nog eone andere reden voor de veelwjjverjj, namelijk de verdeeling van den arbeid. Even als bij alle wilden, verlaagt zich een Kaffer niet om handenarbeid tc verrigten; al wat werk genoemd kan worden komt voor rekening van de vrouwen. Hij zou or niet over denken iets tc doen waar ligchamelijke inspanning* bij te pas kwam. Hij zou zelfs geeno mand met rijst op het hoofd zijner meest geliefde vrouw beuren, maar op den grond blijven zitten en eene andere vrouw veroorloven liet to doen. Een Engelschman die eerst kortelings in Kafferland vertoefde, keek eens bij toeval in eene hut en zag een stevigen Kaffer op zjjn gemak neerzitten on zijne pjjp rooken, terwijl de vrouwen in de brandende zon hard aan het werk waren om hutten te bouwen, hout aan te dragen en al hot zware werk te verrigten. Verontwaardigd over zulk oene wijze van handelen, vroeg hjj den rocker waarom hij niet opstond en aan het werk ging. Dit donkbeeld was echter voor do aangeboren beleefdheid des Kaffers zelfs te kras en deze vond het zoo bespottelijk, dat hjj in lagchen uitbarstte, quot;Vrouwen werken,quot; zeide hjj, quot;mannen zitten in huis en rooken.quot;

Al de zorgen van het huiselijke leven zijn het deel der getrouwde vrouw. Behalve dat zij al het gewone huishoudelijke werk moet verrigten, hieronder begrepen het bouwen van het huis zelf, moet zij zorgen dat do hongerige mannon van voedsel worden voorzien. Zij kan niet naar een winkel gaan om brood te koopen. Zij moot den grond bewerken, hot graan zaaijen, wieden, binnen halen, dorschen, malen en bakken. Welligt is haar echtgenoot zoo nederbuigend vriendelijk, dat hij hot wild, dat door hem geschoten is, te huis brengt; stellig echter draagt bij hot niet verder dan hij moet. Hot klaar maken zelf is evenwel aan do vrouw opgedragen, die hot vleesch niet alleen moot braden, maar ook de potten en pannen vervaardigen, waarin dit geschiedt.

Wanneer zjj, na don geheelon dag hard gewerkt to hebben, naar huis gaat, kan zij niot gaan zitten, maar is verpligt de maïs of do gierst te malen. Dit is oen zwaar werk, wanneer men do werktuigen in aanmerking noemt die hiervoor gebruikt worden, namelijk een stoen die op eon anderen gewreven wordt, ongeveer zoo als dit in don mortier van oen apotheker geschiedt. De Kaffers maken nooit meel vooruit klaar, zoodat dit mocjjolijko werk eiken dag moet plaats hebben. Wanneer zij dit koren gemalen heeft, moot zij cr of koeken van bakken of brij van koken, en dan mag zjj de voldoening smaken van toe te zien, terwijl de mannen hot opeten. Zij moet ook hot bier brouwen, dat bij do Kaffers zoo populair is, maar heeft weinig kans om het te drinken.

Men ziet hieruit, dat do vrouw van een Kaffer tweemaal zoo veel moot werken als oen arbeider in Europa, en dat zij daarom eerder verblijd moet zijn dan omgekeerd, wanneer haar man eene tweede vrouw neemt, die met haar don arbeid kan deolen.

Bovendien heeft do eerste vrouw oene soort van voorrang boven do andere on behoudt dien, tenzij zjj do gunst van haar echtgenoot door eone of andere handeling

72

-ocr page 82-

!)[lt;: KAFFER.

die hem mishaagt, verbeurt, in welk geval zij van haren rang vervalt en eene andere vrouw hare plaats inneemt. Wanneer zulk een voorval plaats grijpt, kiest haar echtgenoot, zonder op anciënniteit eenige acht te slaan, eene van zijne vrouwen uit, van welke hij toevallig het meest houdt, en een natuurlijk gevolg hiervan is, dat .de jongste de meeste kans heeft om de voorkeur te verkrijgen, wat natuurlijk onder de andere veel jaloerschheid verwekt. Als al de vrouwen met haren echtgenoot in één

huis woonden, zouden er, zooals van zelf spreekt, altijd kibbelarjjen zijn; maar, naaide gewoonte der Kaffers, heeft iedere vrouw hare eigen hut en is die welke regts van de hut van het opperhoofd gelegen is, die van zijne begunstigde en voornaamste vrouw.

Somtijds echter hoeft jaloerschheid, in weerwil van alle voorzorgen, de overhand, en er zijn voorbeelden dat zij zeer noodlottige gevolgen had. Een geval van vergiftiging hebben wij reeds (bladz. 42) vermeld, en er komen meer gevallen van dien aard voor, dan wel bekend worden. Een was er nog al merkwaardig. Een iruTn had twee vrouwen en nam naderhand eene derde. Do eerste vrouwen voelden zich, omdat hij de laatste had genomen, gekwetst en vervolgden haar onophoudelijk gedurende een geheel jaar.

Toen de man eens op een dag te huis kwam, was zij afwezig en vroeg hij aan de andere waar zij was. Zij zeiden dat zjj het niet wisten en dat zij haar, toen zjj als gewoonlijk brandhout gingen halen, in de kraal hadden achtergelaten. Met dit antwoord niet tevreden, ondervroeg hij ze nader en kreeg ton antwoord, dat zij naar haars vaders huis gegaan was. Bij het aanbreken van den dag ging hij daarheen en hoorde daar, dat men haar volstrekt niet gezien had.

-ocr page 83-

DE KAKFEIv.

Hierop begaf hij zich naar een der toover-doktors of profeten en vroeg hem wat er van zijne vrouw geworden was. Deze antwoordde hem dat zijne twee andere vrouwen liaar vermoord hadden. Hij trok toen naar huis, maar voordat hij zijne kraal bereikt had, was het lijk zijner vermoorde vrouw reeds door een herdersjongen ontdekt. Het feit was, dat zij des morgens met de twee andere vrouwen was uitgegaan om brandhout te halen, dat zij ongenoegen hadden gekregen en de andere haar toen, met hot touw waarmede do takkebossen aaneen worden gebonden, aan een boom hadden opgehangen.

Aanrandingen van minder beteekenis op eene favorite komen vrij dikwijls voor. Zij wordt geslagen of in het aangezigt gekrabt om haar minder schoon te maken ot' hare ooren worden mot geweld uitgescheurd. Op hare beurt worden de aanval stem ook wel bestraft, daar haar echtgenoot haar met het eerste liet beste wapen dat hij in de hand heeft, duchtig afranselt. Intusschen hebben zij echter haar doel bereikten in allen gevalle eonige oogenblikken, in het voldoen aan hare wraaklust, genoten. Gevechten tusschen vrouwen hebben dikwijls plaats, maar wanneer do echtgenoot hot leven van de schermutseling hoort, maakt hij er spoedig een einde aan door alle strijdende partijen zeer onpartjjdig een pak slaag toe te dienen.

De positie van eone eerste vrouw is werkelijk van eenig gewigt. Ofschoon haar echtgenoot haar gekocht en betaald heeft, wordt zij niet zóó uitsluitend als eene koopwaar beschouwd als hare opvolgsters. quot;Wanneer een man zjjne eerste vrouw neemtquot; zegt Shooter, quot;worden alle koejjen die hij bezit als haar eigendom beschouwd. Zij gebruikt de melk voor haar huisgezin, en na de geboorte van haar eersten zoon worden zij zijn vee genoemd. Theoretisch mag de echtgenoot ze niet verkoopen of er zonder toestemming zijner vrouw over beschikken. Wanneer bij eene tweede vrouw wil nemen en tot dit doel een gedeelte van dit vee noodig heeft, moet hij hare goedkeuring hiervoor hebben.quot;

quot;Toen ik een inboorling vroeg hoe deze toestemming verkregen werd, zeide lijj, door vlejjerij en liefkozingen — of wanneer dit niet gelukte, door haar te kwellen on te plagen totdat zjj toegaf. Somtijds wordt zij kwaad en zegt, neemalles, want het is niot van mjj maar van u. Indien zjj aan zijne begeerte voldoet en hem vee verschaft om eene andere vrouw te koopen en te begiftigen, heeft zij het regt om zich de diensten van deze te verzekeren en haar hare vrouw te noemen. Zij heeft ook het regt op het vee, dat voor de oudste dochter der nieuwe vrouw ontvangen wordt.quot;

quot;Het vee, aan de tweede vrouw toegewezen, is aan dezelfde wetten onderworpen en zoo voort, zoo dikwijls er eene nieuwe vrouw genomen wordt. Iedere vrouw kan het vee verschaffen om een nieuw lid aan den harem toe te voegen; maar het schijnt dat alleen do koningin, zooals de eerste vrouw genoemd wordt, het regt heeft om te weigeren.quot; Men ziet uit de onderlinge betrekking der verschillende vrouwen, dat de positie van voornaamste of begunstigde vrouw op hoogen prijs wordt gesteld en men kan daarom zeer goed begrijpen dat de verheffing tot dien rang van eene nieuw aangekomene, de andere in hooge mate jaloersch moet maken.

Tengevolge der veelwijverij is de wet op de erfenissen zeer zamengesteld. Sommigen zullen zich verwonderen dat eene wet, die uitsluitend bij beschaafde volkeren schijnt tehuis te behooren, bij wilde volkstammen als de Kaffers gevonden wordt. Men moet echter bodenken dat de Kaffer leeft onder gezag en dat zijn logisch verstand hem een wetboek hooft doen zamenstellon, dat in zijne bijzonderheden zeldzaam uitvoerig is en niot slechts indringt in do zaken die de natie betreffen, maar ook in die van hot familieleven.

Do wet die betrekking hooft op den verschillenden rang der vrouwen en liet toozigt dat deze uitoefenen op haar eigendom, is zoo uitvoerig, dat men wel kon verwachten dat er ook oene wet zou zijn die het aandeel regelt, dat aan hare afzonderlijke kinderen in dit eigendom toekomt.

Om do werking dezer wet goed te begrijpen moet de lezer zich twee zaken lior-innoren, die wij reeds vroeger vermeld hebben: vooreerst, dat tie vrouwen niet bij elkander wonen, maar dat elke vrouw hare eigen woning hoeft, en ten anderen, dat bij elk huis een zeker aantal koeijen behoort, zoo al niet in werkelijkheid dan toch in theorie. Wanneer het opperhoofd eener kraal sterft, wordt hetgeen hij bezit onder zijne kinderen verdeeld, volgons eene wot, die, al is zij niet geschreven, toch zeer

74

-ocr page 84-

DH KAPFKU.

goed bekend en in al hare bijzouderhedon even naauwkeurig is, als eenige dergelijke wet in Europa. Indien er een oudste zoon is_, geboren in het huis der voornaamste vrouw, erft Inj dadelijk zijn vaders eigendom en ook diens rang gaat op hem over. Er is een zoor bekend lied bij de Kaffers, dat, al klinkt het niet zeer ouderlievend, toch karakteristiek is. Het begint quot;Mjjn vader is gestorven en ik heb al zijn vee,quot; en weidt dan vorder uit over de genoegens van den rijkdom.

Hij erft niet noodzakelijk al het vee dat in de kraal is, omdat er ook zonen kunnen zijn die tot de andere huizen behooren; in zulke gevallen zou de oudste zoon van elke hut regt hebben op liet vee hetwelk als het eigendom van dat huis erkend ia. Hij oefent echter over allen eene soort van vadei •lijk gezag uit en slaagt er dikwerf in, de gehccle familie bijeen te houden, in plaats dat hij aan eiken zoon zijn aandeel in het vee geeft en zij van elkander scheiden. Dat zij bijeen blijven is voor alle partijen verreweg bet beste, daar zij, vereenigd zijnde, eene kracht hebben, die zij niet kunnen hopen te verkrijgen wanneer elk op zich zelf woont.

Het gebeurt somtijds, dat do eigenaar eener kraal geen zoon heeft en in dat geval wordt bet eigendom opgeëischt door zijn vader, broeder of het naaste mannelijke familielid. Enkele malen komt het geval voor, dat er geen mannelijke bloedverwant kan worden gevonden en dan gaat liet eigendom over op het opperhoofd, als de erkende vader van den stam. De vrouwen erven hoogst zelden iets, maar giian met het vee naar de verschillende erfgenamen en maken een doel uit van hun eigendom. Op dezen algemeenen regel zijn enkele uitzonderingen, maar zij zijn uiterst zeldzaam.

Men kan hieruit zien, dat iedere vrouw iemand heeft die als haar vader kan optreden, hetzjj haar vader leeft of niet, en ofschoon de gedwongen afhankelijke staat der vrouwen niet dienstig is om haar te verheffen, beschermt hij haar toch voorzeker tegen veel kwaad. Indien bijv. een meisje ouderloos achterbleef, iets wat in landen, waar aan het menscheljjke leven weinig waarde gehecht wordt, natuurlijk dikwijls genoeg voorkomt, zou zij in een zeer onaangenamen toestand zijn, want zij zou of in het geheel geen echtgenoot vinden, of er zou door arme mannen, die eene vrouw wilden hebben zonder er voor te betalen, om haar gevochten worden.

De wet der Kaffers voorziet echter in deze moeijeljjklieid, door de manneljjke bloedverwanten tot erfgenamen van het eigendom en bijgevolg tot beschermers der vrouwen te maken; zoodat een meisje een voogd heeft, zoolang er nog een enkele mannelijke bloedverwant bestaat, /ij gaat zelfs nog verder en is bedacht op het geval, hetwelk somwijlen voorkomt, dat namelijk al de mannelijke leden der familie gestorven zijn of dat hunne identiteit niet kan bewezen worden.

Dit kan zeer goed gebeuren in een oorlog, want, wanneer de vijand plotseling eene kraal overvalt en hij zijne plannen goed gemaakt heeft, zal hij eiken mannelijken bewoner dooden. Zelfs indien allen niet vermoord worden, kunnen de overblijvenden genoodzaakt zijn voor hun leven te vlugten en het kim dus dikwijls genoeg gebeuren, dat oen jong meisje betrekkelijk alleen op de wereld achterblijft. In dat geval gaat zij naar een ander opperhoofd van haren stam of wel naar don koning zeiven en vraagt de vergunning om eenezjjnor ondergeschikten te worden, en er zijn zelfs onderscheidene voorbeelden dat zulke uitgewekenen in een anderen stam dan waartoe zij behoorden, werden opgenomen.

Wanneer oen meisje als eene onderhoorige wordt aangenomen, wordt zij behandeld als eene dochter, en indien zij ziek mogt worden, zou haar voogd even goed offeranden voor haar doen als voor eene zjjner eigene dochters. Ingeval zij een aanzoek tot een huwelijk mogt krijgen, moet hij die haar tot man begeert, onderhandelen met den voogd, even alsof deze haar vader was, en de voogd ontvangt ook het vee, dat voor het trouwen geëischt wordt. Fynn vermeldt, dat do vrouwen zeer op deze fa-miliebetretrekkingen gesteld zijn en dat zij, iu vele gevallen waarin het bestaan van eigen bloodverwanten niet kan bewezen worden, schikkingen maken met vreemden om zich door deze tot bloedverwant te laten verklaren. Het is mogelijk dat de reden hiervan daarin gelegen is, dat zij zich verbeelden dat een echtgenoot meer achting zal hebben voor eene vrouw die familie heeft, dan voor eene die er van verstoken is.

Als een voorbeeld, hoe uitvoerig in de wetten der Kaffers zelfs in de bjjzonderhe-

75

-ocr page 85-

DE KAFFEK

den van liet huiselijke leveti voorzien wordt, moeten wij nog vermelden, dat, wanneer eene vrouwelijke onderhoorige gehuwd is cn naderhand het geluk heeft hare familie terug te vinden, deze dan het vee kan opcisehen, dat voor haar huwelijk door haren man betaald ia. Zij moeten echter eene koe achterlaten als betaling voor haar onderhoud en de moeite die genomen is om haar uit te huwelijken. Bovendien moeten zjj, wanneer er voor haar soms eene koe geofferd is of wanneer er voor hare bruiloft geslagt zijn, ook deze teruggeven.

In het feit dat zij door haren man gekocht is, is voor eene Kaffer-vrouw geene vernedering gelegen. Integendeel, zij beschouwt het als een bewijs barer waarde, cn boe meer koeijen er voor haar betaald zijn, des te trotscher is zij. Evenmin zou een man eene vrouw willen trouwen, zonder eene behoorlijke som voor haar te betalen, omdat dit, vooreerst eene stilzwjjgende verklaring zou zjjn dat de vrouw geene waarde

had, en ten tweede zou hij hiermede te kennen geven, dat bij niet in staat was den gewonen prijs te geven. Bovendien wordt het overgeven van het vee aan de eene, en van het meisje aan de andere zijde, gehouden voor een bewijs van de geldigheid van het huwelijk en wordt dit nagenoeg in hetzelfde licht beschouwd, als in sommige landen van Europa hij de huwelijkaplegtigheid het geven van een ring door de echt-genooten en het weggeven van de bruid door den vader.

De prijs die voor eene vrouw betaald wordt, is uiterst verschillend cn hangt veel af van de schoonheid en eigenschappen dor bruid en van den rang van haren vader. De gewone prijs is 8 of 10 koejjen, terwijl er niet zelden 12—15 worden betaald en in sommige gevallen was de echtgenoot vcrpligt er zelfs 50 te geven, voordat de vader

7(1

-ocr page 86-

DE KAFFER.

van zijno dochter afstand wilde doen. De betaling moot van regtswego vooruit plaats hebben en de man kan zijne vrouw niet opeischen voordat het vee is overgegeven. Van dezen regel wordt echter vrij dikwijls afgeweken en het huwelijk toegestaan, indien er een zekere termijn betaald cu borg gesteld is, dat het ontbrekende binnen een bepaalden tijd zal voldaan worden.

Wanneer alle voorloopige maatregelen genomen zijn, is het eerste werk van den aanstaanden bruidegom zich aan zijne toekomstige vrouw voor te stellen. Want ofschoon er voor een meisje ecne zekere som gevraagd is en betaald moet worden voordat zij getrouwd is, volgt hier geenszins uit dat zjj volstrekt geene keus heeft om een man aan te nemen of te verworpen, zoo als men zien kan in de volgende regels uit het schoono werk van Shooter over dc Kaffers:

quot;Als er een echtgenoot voor een iiieisje is gekozen, kan zij zonder eenige voorafgaande kennisgeving aan hem worden overgegeven en Fynii erkent dat dit somtijds geschiedt. Gewoonlijk evenwel, zegt Inj, wordt het voornemen barer ouders haar eene maand of langer te voren bekendgemaakt, waarschijnlijk om haar over te halen, zoo mogelijk gunstig over den nmn te denken. Ofschoon zij wilden zijn, weten de Kaffers zeer goed, dat het beter is om met eene vrouw te redeneeren dan haar te slaan, en ik hel zeer over tot dc meening dat er gewoonlijk zedeljjke middelen worden aangewend om een meisje de keuze van Imar vader te doen aannemen, voor er tot phy-sieke argumenten wordt overgegaan. Humtjjds wordt or, zoo als mij verhaald is, groote moeite aangewend om tot dit resultaat te komen.

quot;liet eerste wat men doet, is om in hare tegenwoordigheid niets dan goeds van den man te spreken. De geheele kraal spant zamen om hem te prijzen — hare zusters prijzen hem — al de bewonderaars va» zijn vee prijzen hem — hij werd nooit in zijn leven nog zoo geprezen. Indien het meisje niet zeer bij de hand is, kan zij welligt nu reeds overgehaald worden om liem te zien, on dan wordt een bode afgezonden om hem deze heugelijke tijding mede te deelen en hem naar dc kraal te ontbieden. Zonder tijd te verliezen, maakt hij zicli klaar om zich op zijn best te vertoonen. Hij gaat naar dc rivier en nadat hij zich zorgvuldig gowasschen heeft, komt hij er druipende en glimmende als een zwarte Triton uit te voorschijn; de zon droogt zijne huid weldra op en dan glimt hij van het vet.

quot;Nu kleedt hij zich in danskostunin, terwijl iiij een vat met water voor spiegel gebruikt en zoo gekleed gaat hij met schild en assagaai gewapend op weg, om met een kloppend hart den strijd met de weerbarstige schoone te wagen. Wanneer hij de kraal bereikt heeft, wordt hij met een liartelijken welkomstgroet ontvangen en wacht, terwijl hij in den quot;familiekringquot; (wat hier meer dan eene gewone wijze van spreken is) neerhurkt, de komst van zijne quot;bellequot; af. Oogenblikkelijk komt zij en beschouwt hem, terwijl zij bij de deur plaats iieeint, in stilte. I leeft zij hem nu in deze houding genoegzaam bekeken, dan verzoekt zij hem door middel van iiaar broeder — want zelve spreekt zjj niet met hem 0111 op te staan en zijn figuur te laten zien. De zedige jonge man is verlegen, maar de mood or moedigt hem aan, en tcrwjjlde jonge lieden lagchen en hem bespotten, staat lijj voor de jonge dame op. Zij beschouwt hem mi met aandacht, en wanneer zij nu zijne goede eigenschappen en gebreken, terwijl lijj met het aangezigt naar haar toegekeerd is, voldoende in oogenschouw heeft genomen, verzoekt zjj hem — weder door haar broeder — om zich om te koeren en zich op eene andere wijze aan haar te vertoonen.

quot;Eindelijk krijgt hij vergunning om weder te gaan zitten en zij vertrekt even stom als zjj gekomen is. De geheele familie vliegt haar achterna om haar besluit te vernemen; zjj wil echter niet zoo spoedig beslissen zij heeft hem nog niet zien loopon, misschien is hij wel kreupel. De ongelukkige verschijnt derhalve den volgenden morgen op nieuw, maar dan in de quot;Isi-bayaquot; om voor eene grootere vergadering zijn gang te laten beoordeclen. Een stortvloed van loftuitingen wordt nu door de belangstellende toeschouwers over hem uitgestort; welligt is nn het meisje van dezelfde meening als hare familie en geeft zij een teekon vim toestemming. In dat geval worden er toebereidselen gemaakt v«or de bruiloft.quot;

Deze vermakelijke plcgtigheid heeft twee bedoelingen — vooreerst om aan te

77

-ocr page 87-

78 DE KAFFER.

toonen, dat het huwelijk oene vrijwillige Immloling is van beide zijjden, en ton tweede, dat do aanstaande bruidegom tot heden nog geen het minste gezag over het meisje heeft. Aan dit laatste punt scliijut nog al eenig gewigt te worden gehecht, omdat het bij de huwelijksplegtigheid nog eens op den voorgrond komt.

Dat hot meisje bij do keus van een echtgenoot niet geraadpleegd wordt, is klaarblijkelijk niet waar. liet gebeurt natuurlijk bij de Kaffers even goed als in meer beschaafde landen, dat de ouders op de verbindtonis harer dochter met een bepaald persoon bijzonder gesteld zijn, op haar afkeer volstrekt geen acht slaan en haar door harde woorden en andere wreedheden dwingen hare toestemming tot het huwelijk te geven. Als algemeeno regel geldt echter, dat, ofschoon een meisje met een zeker aantal koeijon gekocht moet worden, hier evenwel volstrekt nog niet uit volgt, dat ieder die de middelen hiertoe heeft, haar kan koopen.

Een vrij vermakelijk voorbeeld hiervan wordt verhaald door een Engclsch geestelijke die lang onder de Kaffers woonde. Er was een quot;jongenquot;, lang niet meer in den bloei des levens, die zich in den oorlog onderscheiden had en een aardig aantal koeijen bezat, maar niet onder do quot;mannonquot; kon gerekend worden, omdat hij niet getrouwd was. Het feit was, dat hij zoo buitengewoon leelijk was dat geene enkele zwarte schoone te bewegen was hem als man te nemen, on hij dus togen wil en dank een oude vrijer blijven moest. Eindelijk had de koning medelijden mot hem en gaf hem verlof om den hoofdring aan te nemen en plaats te nomen onder de quot;mannenquot; of quot;Ama-doda's.quot;

Somtijds wordt de vrijer bang en vreest hjj, dat het meisje hem, in weerwil van zijn rijkdom en van do kostbare versierselen, waarmede hij zijn persoon kan optooijen, niet goedgunstig verhoeren zal. In dat geval gaat hjj meestal naar een toover-dokter en koopt een toovermiddel, hetwelk hij hoopt dat haar zal vermurwen. Hot toovermiddel is somtijds een wortel of een stuk hout, been, metaal of hoorn, dat aan hot ligehaam gedragen wordt, maar gewoonlijk heeft het den vorm van een poeder. Dit tooverpoodcr wordt dan aan een vertrouwd vriend gegeven, die het heimelijk doet in het eten van het meisje, of het over hare klooderen strooit, of het vermengt met de snuif die in hare snuifdoos is.

Het gebeurt niet zelden, dat, wanneer de afkeer voor een jongen zoor sterk is en deze niet verstandig genoeg is om zich terug te trekken, het meisje hare eigen zaak beslist door weg te loopon, somtijds zelfs naar een anderen stam. Er heerscht dan altjjd oene grooto opgewondenheid on de vlugteling wordt door al hare betrekkingen vervolgd. Eeno dergelijke vlngt had plaats toen een meisje was toegezegd aan don loelijken ouden vrijer, van wien wij zoo even gesproken hebben. Hij bood een opperhoofd een aanmerkelijk aantal koejjen voor een van zijne pupillen on betaalde de som vooruit. Toen het meisje echter zag wie haar man moest worden, weigerde zij kortaf zulk een leelijk wezen te trouwen.

Noch liefkozingen, noch bedreigingen, noch geweld hadden eonigo do minste uitwerking, en eindelijk werd zij, gebonden, aan hem die haar gekocht had overgegeven. Hij nam haar mede naar huis, maar weinige uren daarna gelukte hot haar to ontsnappen en to vlugten naar de kraal van oen naburig opperhoofd, waar het te hopen is dat zij een echtgenoot gevonden heeft, die meer naar haar smaak was. Haar vroegere eigenaar weigerde om haar terug te eischen, omdat voor haar betaald en zjj behoorlijk afgeleverd was en om dezelfde reden weigerde hij ook om don prijs terug te geven waarvoor zjj gekocht was. Do ongelukkige jonggehuwde verloor dus niet alleen zijn voe, maar ook zijne vrouw.

Deze man was over zijn oude-vrjjerschap erg beschaamd en hjj verborg het zooveel hij kon. Een Engolschman, dio zjjno geschiedenis niet kende, vroeg hem eens hoevolo vrouwen bij had, en niettegenstaande bij wist dat do onwaarheid van zijn antwoord spoedig moest ontdekt worden, had hjj den zedelijken moed niet om te ■/.eggen dat hjj niet getrouwd was en noemde oen groot getal denkbeeldige vrouwen.

Nadat de Engelschon zich in Zuid-Afrika gevestigd hebben, is hot niets ongewoons dat een meisje, wanneer zij vervolgd wordt, bjj hen eeno schuilplaats zoekt, ofschoon zij in do meeste gevallen, wanneer do ouders haar komen opeisehon, aan ben moet wordon teruggegeven.

-ocr page 88-

DE KAFFER.

Somtijds oefent do schoone niot alleen het regt uit dat zij hoeft om een echtgenoot te weigeren, maar brengt zij het zelfs zoo ver, dat zij er zelve een kiest. Een zoodanig geval was het volgende. Een man was tot armoede gekomen en moest een ondergeschikte worden. Hij had twee ongehuwde dochters en zijn opperhoofd bood aan ze van hom te koopen. Do som die hij bood, was echter zoo gering, dat do vader haar niet wilde aannemen en er ontstond derhalve tusschen hem en het opperhoofd een hevige twist. Bovendien hadden de meisjes niet den minsten lust om hot opperhoofd te trouwen en zij weigerden zich te laten verkoopen, oven als haar vader geweigerd had zulk eenc kleine som voor haar te ontvangen.

Het opperhoofd was zeer kwaad, ging naar Panda en wist van dezen oen bevel magtig te worden, dat de meisjes zijn eigendom moesten worden voor do som die hij er voor geboden had. Zij werden toen in de kraal gobragt, maar wilden in geen van de hutten binnengaan, tot groot verdriet van den nieuwen eigenaar, die haar ten laatste met geweld in eene hut liet brengen.

Aan een der meisjes, Uzinto genaamd, gelukte het in het midden van den nacht onbemerkt uit de hut te sluipen en zij ontsnapte uit do kraal met door de omheining te kruipen, daar zij de deur niet uit durfde gaan, uit vrees van do bondon wakker te maken. In weerwil dor gevaren eener nachtelijke reis trachtte zij, zoo spoedig mogelijk, Natal te bereiken; zij had niets bij zich dan de slaap-mat, die de Kaffers gebruiken in plaats van een bed en die opgerold en op do schouders gedragen kan worden.

Op haar weg had zij twee avonturen, die ieder op zich zelf haar plan bijna hadden doen mislukken. Met het aanbreken van den dag ontmoette zjj eenige mannen, die tranen zagen op hare wangen, en haar beschuldigden, dat zjj eene vlugteling was. Zij had echter haar antwoord zoo gereed met te zeggen dat zij gesnoven had — de snuif der Kaffers doet altijd de oogen overloopen — dat zij haar vergunden hare reis voort te zetten.

Het volgende was van een meer ernstigen aard. Toen zij het gebied bereikt had van den stam der Amakoba's, ging zij in eene kraal om eene schuilplaats voor den nacht te zoeken; de bewoners er van, aan wie de twist tusschen naren vader en het opperhoofd bekend was, gaven haar eerst gastvrij te eten, maar bonden haar toen aan handen en voeten en zonden een bode naar het opperhoofd van wien zjj was weggo-loopen. Zjj slaagde er echter in buiten de kraal te komen, maar werd door do vrouwen op nieuw gevangen genomen. Zij was op die vrouwen zoo verwoed en over het geheel zoo vreemd, dat deze bang voor haar werden en haar lieten loopen. Van nu af vermeed zjj allo woningen en reisde alleen door de bosschon. Tegen het einde van den vierden dag doorwaadde zij de Tugela-rivier en was nu uit de magt van Panda.

De reden waarom zjj deze lange en gevaarlijke reis ondernam, was tweevoudig; ton eerste om een echtgenoot te ontsnappen van wien zij niet, en ten tweede, er een te krijgen waarvan zij wel hield. In hot distrikt van Natal toch was een jonge man, met wien zij eenige liefde-betrekkingen had aangeknoopt, en die, even als zjj, zjjn eigen land ontvlugt was. Na eenige moeijeljjkheden werd zjj door een opperhoofd als on-derhoorige opgenomen en werd onmiddellijk daarop door twee jonge lieden ten huwelijk gevraagd. Zjj wilde niets van hen weten en het gelukte haar, haren vorigen minnaar te vinden. Toen volgde er eene reeks van dwaze tooneelen, te lang om in alle bij-zonderheden mede te doelen.

Eerst was de jonge man vrij koel tegen haar en liep zij in gramschap bjj hem van daan en wilde niet meer tegen hem spreken. Hierop zocht hij haar op, maar werd eenvoudig afgewezen. Later ontmoetten zij elkander onder het planten van hot koren van het opperhoofd en sloten den vrede, maar zjj waren door het opperhoofd bespied en kregen beiden een duchtig pak slagen, omdat zjj hadden geluijerd in plaats van te werken. Toen werd hjj ziek en ging zjj hem bezoeken, maar sprak geen woord tegen hem. Hij werd weder gezond en zjj kregen op nieuw twist, die onverwacht eindigde, door dat Uzinto op hun huwelijk aandrong. De jonge man voerde hierop aan, dat hij niet wist hoevele koeijen hot opperhoofd voor haar eischte en dat hij niet genoeg bezat om eene vrouw te kunnen betalen. Zjj bepaalde nu zelve hare waarde op 10 koejjen en beval hom hard te werken totdat hjj ze verdiend had.

79

-ocr page 89-

DE KAFFER.

Intussclicn had haar boschermcr besloten haar zelf tot vrouw te nemen, denkende dat dit eeno goede gelegenheid was om eene vrouw te krijgen zonder er voor te betalen. Uzinto had echter zooveel niet doorstaan om den echtgenoot te verliezen op wien zjj hare zinnen gesteld had, maar ging naar de kraal van den jongen man en vroeg, toen zij voor het hoofd verscheen, om onmiddellijk verloofd te worden. Deze vreesde echter te zeer den toorn van het opperhoofd en zond haar naar diens kraal terug, waar zjj door tranen, pruilen, aanvallen van kwaadheid en bedreigingen met zelfmoord alle bewoners zoo kwelde, dat men om den lieven vrede maar toegaf, vier koeijen op afkorting der tien geëischte van den minnaar ontving en haar ten laatste met hem trouwde.

Er is nog een voorbeeld van een meisje dat eensklaps verliefd werd op een jong opperhoofd, terwijl bij zijne bekwaamheid in het dansen ten toon spreidde. Hij kende haar zelfs niet eens en was zeer verrast toon zjj in zjjne kraal verscheen en hare gevoelens aan hem kenbaar maakte. Hij deelde ze echter niet en was verpligt, toen zij weigerde de kraal te verlaten, haren broeder te ontbieden, die haar met geweld mede-nam. Zij kwam evenwel spoedig terug en werd nu voor hare hardnekkigheid met slagen gestraft. Deze hadden echter geene uitwerking op haar en binnen eene week vertoonde zjj zich op nieuw. Toen de broeder nu zag, dat zijne zuster zoo vast besloten was, gaf hij aan het al te betooveronde opperhoofd te kennen, dat deze maar liever het meisje moest trouwen en zoo een einde aan de zaak te maken. Het einde was, dat de jonge dame haar zin kreeg; de noodige koeijen werden aan den broeder betaald en het huwelijk had plaats.

Er zjjn zelfs voorbeelden dat de vrouw, na bet huwelijk, door haar meerder verstand zulk een overmagt op haren man verkreeg en behield, dat zjj hem in al .zjjne handelingen, zoowel in oorlog als in vrede, bestuurde. Het is bovendien niet moer dan billjjk mode te deelen, dat bjj deze zeldzame voorbeelden, waar de vrouw hot hoogste gezag had, de man zich aan de leiding zijner vrouw overgaf uit overtuiging dat dit gezag met verstand werd uitgeoefend, en niet uit zwakheid van karakter van zjjne, of een sjecht humeur van hare zijde.

80

-ocr page 90-

HOOFDSTUK X.

HET HUWELIJK. — Vervolfr.

IflJWKLIJKS-PLEOTIGTÏEDKM. — OPTOGT VAN OE KRUID. - T)R URUIDSTOOI, - DE KOEIJEN. — DE HUWELIJKSDANS, - AVEDERK EERIOE GERINGSCHATTING EN AANMOEDIGING. — RAAD AAN DEN HRUIDEGOM. -

ONDERLINGE BETREKKING TUSSCHEN DEN ECHTGENOOT EN ZIJNE VROUWEN. -EEN KAFFERSCHE PETRUCCIO. -

HE KOE VAN HET MEISJE. — OP NIEUW UZINTO. - DE KOE VOOR TOEGIFT.--HARE BETEEK EN IS. -

VERSCHEIDENHEID IN DE HUWEIJJKS-PLEGTIGHKDEN. - MOGELIJKHEID TOT ECHTSCHEIDING. — VERGELIJKING

DER KAFFERSCHE EN MOZAÏSCHE WETTEN. — ONVERANTWOORDELIJKE MAGT VAN DEN ECHTGENOOT. —

WONDERLIJK WETBOEK VAN ETIQUETTE. - NAMEN DER KAFFERS EN DE WIJZE OM ZE TE KIEZEN. — DE DOOI'-

KN DE HIJNAAM. - BIJGELOOF MET BETREKKING TOT DEN DOOPNAAM. — EENE VERMAKELIJKE LIST. -

DE BIJ- OF EERNAMEN. — HOE MEN DEZE KRIJGT. - VERSCHILLENDE EERNAMEN VAN PANDA. — EEN

KAFFERSCHE GROOTSPREKER. - ZANG TER EERE VAN PANDA. - VERKLARING DER TOESPELINGEN. —

EENE VREEMDE BEPALING EN DE WIJZE OM HAAR TE ONTDUIKEN. - ONDERGESCHIKTE STELLINO DEU

VROUWEN. - VROUWEN MET BRANDHOUT. — ONDERSCHEID TUSSCHEN MEISJES VAN VERSCHILLENDEN RANG.

Wanneer do dng voor hot huwelijk bepaald is hooft or oeno plogtighoid plaats, die, ofschoon zij naar den rijkdom dor partijen in hijzondorhodon verschilt, toch, wat do hoofdzaak betreft, voor allen dezelfde is.

Do bruid trekt namelijk, bedekt met alle koralen on sieraden die zij maar kan aandoen, in oen grooten optogt naar tlo kraal van haren toekomstigen echtgenoot. Eer zij van huis gaat, wordt haar hoofd met oone assagaai geschoren; do kleine haarlok oj) havo kale kruin wordt met roode vorw ingewreven on zoo mot verschillende dingen opgemaakt dat zij regt overeind staat en nergens meer op gelijkt dan op oen roode scheerkwast mot korte, uitstaande haren. Zij wordt begeleid door al hare jonge vriondinnon en vergezeld door hare moedor on vole andere getrouwde vrouwen van haren stam, alle op het fraaist uitgodoscht. Hare mannelijke nabestaanden en vrienden nemen insgelijks aan de processie deel, allen zoo fraai mogelijk opgetooid, maar gewapend mot hun schild en een bundel assagaaijen, als om de bruid tegen vijanden te beschermen. Zjj gaat dan, omringd door allen die bij haar zijn, buiten de kraal zitten.

Wanneer de plogtighoid tot zoover gekomen is, is er eene tusschenporiode, die betrokking heeft op zekere kooijon die door den bruidegom aan de moedor en den vader dei-bruid moeten gegeven worden. De eerste wordt de quot;Ükutuquot; koe genoemd en deze wordt, door den bruidegom, aan do moedor der bruid geschonken. Het woord quot;Ukutuquot; bo-teekent letterlijk do lederen riemen, dio als toovormiddelen op liet lichaam dor kinderen worden gehangen on het geven van do koe aan de moedor is om haar de kosten, die zjj gedurende de kindschheid barer dochter aan toovorriomon besteed hooft, terug te betalen. De moeder houdt do koe niet, maar slagt haar en maakt ze voor het huwelijksfeest gereed, cn wanneer de bruiloft goed in gang ia, is de quot;Ukutuquot; klaar voor do gasten.

Ecne andere koe, met den wonderlijken naam van quot;Umquoliswaquot; bestempeld, wordt door den bruidegom gegeven aan den vader van de bruid. Hier worden vele pleg-tighedon bij inachtgenomen, zooals verhaald wordt door Shooter.

tlEEI. I. ü

-ocr page 91-

quot;Wanneer de dug' voov een groot gedeelte is voorbijgegaan, gaan de vrienden der bruid naar de kraal van den bruidegom en eischen do quot;Tlmquoliswaquot;. In een geval, waarbij ik tegenwoordig was, gingen zjj in ecno lange reeks, met een moejjoijjk te beselirjjven stap, eene soort van langzaam en afgemeten stampen, eene navolging van hun dansen. Met de kleeding en versierselen, die vroeger vermold zjjn als bjj feeateljjke gelegenbeden gebniikelijk, zwnaiden zij limine scliilden en speren, de gewone begelei-

82 DE KAFFEE.

-ocr page 92-

DE KAFFER

leiding van een bruilot'ts-dans, terwijl hun mond steeds het eentoonige en weinig sentimentele lied zong:

quot; quot;Geof ons do Umquollswa,

Wij bogeoren do Umquoliswa.quot; quot;

quot;Zoo gingen zij de kraal binnen en kwamen bij de voornaamste hut. Do vader van hot meisje riep nu den bruidegom die binnen was, om buiten te komen en hem de quot;Umquoliswaquot; te geven. De laatste antwoordde dat hij gcene koe had om hom te schenken. ]lij was zeker dat de bruid dan weder naar huis gebragt zou worden, maar bleef onzigtbaar, totdat ook andoren van de partij geroepen hadden dat hij verschijnen moest. Nu verliet hij de hut, maar liep zoo hard hij kon naar den ingang der kraal en trachtte hier uit te gaan. Zijn weg werd hier echter versperd door een aantal vrouwen die den ingang bezet hielden, terwjjl uit den glimlach op zijn gelaat bleek, dat zjjne pogingen om te ontsnappen enkel voor den vorm waren.

quot;Nu werd de quot;Umquoliswa' uit do kudde gehaald en aan het gezelschap der bruid overgegeven, dat buiten de kraal onder een boom lag. Hare zusters hielden zich alsof zij het beest verachtten en vroegen den eigenaar om een beter. Deze zeide haar, dat hot do grootste cn vetste koe was, die hij had; maar zjj waren niet voldaan zij wildon haar niet eten. Eindelijk maakte de vader een einde aan de luidruchtige schermutseling en nam de koe in ontvangst. De bruid liep hierop naar de kraal en na een korten tijd begon hot dansen.

quot;Dit geschiedt niet do hevige en bijna razende drift, die de ziel van een Kaffer schijnt in te nemen zoodra hij zich in den dans mengt; hij zwaait met zijne stokken, schilden en speren, terwijl zjjne boenen verwonderlijke kunststukken en verbazende sprongen verrigten. Eerst gaan de bruidegom en zijne medgczellen zitten in de quot;Isi-bayaquot; en verfrisschen zich overvloedig]jjk met bier, terwijl de bruid en hare gezellinnen voor hem dansen. Dan wordt dit omgekeerd; de vrouwen gaan zitten en het mannelijk gedeelte van do feestgenooten danst. I Iet dansen gaat van zingen der beide partijen vergezeld.

quot;Jlet meisje wordt aangesproken door de vrouwen die tot de partij van den bruidegom behooren; zij minachten haar zooveel zij kunnen, door te zeggen dat haar echtgenoot te veel koejjen voor haar heeft gegeven, dat zij nimmor in staat zal zjjn het werk eener getrouwde vrouw te doen, dat zij eer leelijk is dan mooi en dat haar bruidegom zich aan haar heeft verslingerd. Deze vriendelijke toespraak heeft ten doel te voorkomen dat zjj zich te veel op haar overgang uit de onbeduidende meisjesjaren in de gewigtige en eervolle betrekking eener getrouwde vrouw verhoovaardigt.

quot;Er heerscht overigens eene volkomen gelijkheid en wanneer de partij der bruid begint te dansen en te zingen, neemt zij ook hare gelegenheid waar. Eerst spreken de gezelliiinen der bruid de ouders aan en wenschen hen geluk met het bezit van zulk eene dochter, maar beklagen hen wegens het onbeduidend getal koejjen dat de bruidegom betaald heeft. Zij vertellen do bruid, dat zjj het liefste meisje is van den geheelcn stam, dat haar gedrag altijd do volmaaktheid zelve is geweest, dat haar man haar volkomen onwaardig is en dat hjj zich schamen moest haren vader zulk een onvoordeeligen koop te hebben doen sluiten. Het spreekt van zelf dat niemand van al wat er gezegd is een woord gelooft; maar bij de Kaffers moet alles met de striktste etiquette geschieden.

quot;Na eiken dans houdt de aanvoerder — gewoonlijk de vader—eene toespraak aan het gehuwde paar, en wanneer de bruidegom voor het eerst trouwt zou de goede raad, dien hjj van mannen van meer ondervinding in overvloed krjjgt, welligt zeer nuttig voor hem zjjn, indien er eenige kans was dat hjj er acht op sloeg. JLein wordt gezegd, dat hjj als jonggezel niet weten kan hoe hjj met eene vrouw om moet gaan, en dat hjj, om haar gehoorzaamheid te loeren, niet iil te dikwjjls van den stok gebruik moet maken. quot;Mannen,quot; vertelt men hem, quot;kunnen zoo vele vrouwen als zjj willen regeren, zonder geweld te ^gebruiken, maar quot;jongensquot; zjjn geneigd veel tequot; spoedig hunne handen uit to steken.quot; De echtgenoot van Uzinto, wier lotgovnllen wij verhaald hebben, maakte, toen hij zoo aangesproken werd, eene zeldzame bepaling; hij beloofde namelijk haar niet te zullen slaan, wanneer zjj hem niet sloeg. Met betoog

0*

-ocr page 93-

84 DE KAFFER.

oog op liet bijzonder vurig karakter van deze aehoone was die voorwaarde lang niet onverstandig.quot;

Wanneer deze voorafgaande werkzaamheden zjjn afgeloopon, gaat do bruidegom op den grond zitten, terwijl de bruid voor hem danst. Onder het dansen geeft zjj hom alle mogelijke scheldnamen, schopt stof in zjjn gozigt, maakt zjjn elegant kapsel in wanorde en neemt meer dergelijke vrjjheden, om hiermede te kennen te geven, dat hjj haar heer cu meester nog niet is. Nadat zij getrouwd is zal zij zich zulke vrijheden niet meer veroorloven.

Nu komt er ocno andere koe op liet tooneel. Deze wordt do quot;koe van het meisjequot; genoemd en moet door den bruidegom worden gegeven.

Hier moeten wij doen opmerken dat, ofschoon do bruidegom nog al op cene hooge

schatting schijnt gesteld te worden, dit toch eigenljjk meer schijnbaar dan in werkelijkheid hot geval is. Hij beschouwt deze koeijen als een gedeelte van den prijs dien hij voor zijne vrouw betaalt en haar zelve voor een gedeelte van zijn eigendom, zoo goed als zijne speer of zijn mantel; dit laatste zal hij dikwerf duideljjk genoeg te kennen geven.

Toen een zendeling eens poogde aan een Kaffer de onbillijkheid onder het oog te brengen, dat hjj nl liet harde werk door zjjne vrouw liet doen en zelt niets uitvoerde, antwoordde hjj, dat zjj niets meer of minder was dan zjjn vee, dat lijj hanr even als dit betaald had en dat zjj dus evengoed werken moest. Do zendeling meende aan zijne redenering meer kracht bij te zetten, door hem to verhalen boe de Europeanen hunne vrouwen behandelen, maar kwam hiermede niet veel verder. Het antwoord

-ocr page 94-

DE KAFFER.

van don Kaffer waa eenvoudig genoeg en er was niet zeer veel tegen te zeggen. quot;Do twee gevallen,quot; zeide liij, quot;staan niet gelijk; de blanken kooien liuune vrouwen niet.quot;

Do som die een Kaffer voor zijne vrouw betaalt, beschouwt hij als oen uitgezet kapitaal, waarvan lijj verwacht na verloop van tijd goede rente te trekken en, zoo als reeds vermeld is, komen er dikwijls omstandigheden voor, dat hjj voor het grootste gedeelte van het bedrag crediet krijgt en van het overige terugbetaling verwacht. Hoewel dus een bruidegom verpligt is, bij gelegenheid van zijn huwehjk, van een gedeelte van zjjn vee te scheiden, houdt hjj dit toch deugdelijk in zijn geheugen en is zeker er op de eene of andere wijze verhaal van te nemen.

Nadat de quot;koe van het meisje ' geleverd is, wordt zij plegtig geslagt en dit is liet verbindende gedeelte van het huwelijk. Voor dien tjjd kan de vader of de eigenaar van het meisje haar nog terug nemen; het spreekt van zelf' dat hij dan het vee, dat voor haar betaald en ook hetgeen ten geschenke gegeven en geslagt is, moet terruggeven. Een voorbeeld hiervan gebeurde liij hot huwelijk van onze heldin, Uzinto. Do aanstaande echtgenoot had een natuurlijken afkeer van hot opperhoofd die zijne dame met geweld had willen trouwen en gaf zijne gevoelens lucht door hom de kleinste en magerste koeijen te zenden die liij kon vinden. Het opperhoofd was hierdoor belee-digd, kwam er tegen op en wilde de geheele zaak vernietigen. Welligt zou hjj hierin geslaagd zjjn, had er niet een zeldzame zamenloop van omstandigheden plaats gegrepen. De vader van de bruid had op nieuw twist gekregen mot zijn opperhoofd en was gedwongen geweest het voorbeeld zijner dochter te volgen en eene schuilplaats in Natal te zoeken. Juist op de bruiloft kwam hjj onverwachts te voorschijn en was nu plotseling op den weg om rijk te worden. Zijne doehtor trouwde met een man, die tien koeijen voor haar zou betalen. Hjj zag dus volstrekt niet op de grootte dor koe die geslagt zou worden, maar aanvaardde het dier en werd bij gevolg ook eigenaar van de koojjon in kwestie, verminderd natuurlijk mot die welke hjj als giften aan hot teleurgestelde opperhoofd en aan don bruidegom moest geven.

Nadat de plegtigheden zjjn afgeloopen, neemt do man zijne vrouw mede naar liuis. Wanneer het paar nu voor goed zijne woning betrokken hooft, zendt de vader of de vorige eigenaar der vrouw altijd eene koe aan haren man. Deze wordt genoemd quot;de koe als toegiftquot; en geeft verschillende zaken te kennen. Vooreerst wordt er mode bedoeld, dat de waarde van hot meisje verre die van alle koeijon te boven gaat, die voor haar kunnen gegeven worden en dat de bruidegom niot al te hoog over zich zeiven denken moet. Vervolgens geeft de vader er van zijn kant mede te kennen, dat hij met den afloop der geheele zaak tevreden is en dat liij zich na zijn dood niet wreken zal door bij zjjno dochter te komen spoken en zoo den echtgenoot teleurstellen in zijne wenschen oin een groot gezin van jongens en meisjes te krijgen; de eersten om er krijgslieden van te maken en de magt van zijn huis te vergrooten, de laatste om ze voor koejjen te verkoopen en zoo zjjn rijkdom te vermeerderen.

Zoodra deze koe binnen do kraal van den echtgenoot gekomen is, verandert zij van naam en heet dan: quot;de koe die de quot;quot;Isi-bayaquot;quot; opent.quot; Do bedoeling van dezen naam is, dat de man al zijn vee voor zijne vrouw heeft gegeven en dat de quot;Isi-bayaquot; dus ledig is. Door de koe die zjj medebrengt wordt de deur der omheining nu weder geopend en zij wordt gehouden voor een handgeld en een waarborg voor de kudden die gekocht kunnen worden voor de dochters welke de vrouw in haar huwelijk mogt krijgen. Deze wonderlijke gewoonten doen ons denken aan hot oude spreekwoord van liet tellen der kuikens eer zjj uitgebroed zjjn ; maar de Kaffer schjjnt deze voorbarige berekening in meer dan één geval in praktijk te brengen.

De lezer zal wol bogrjjpen dat deze uitvoerige en zamengostelde plegtigheden niet altijd volmaakt op dezelfde wijze worden inachtgouomon. In vele gevallen, vooral wanneer de Kaffers eenigen tijd onder bescherming der Blanken gewoond hebben, zjjn er weinig of in hot geheel gecne plegtigheden; allo ceremoniën bestaan dan in het maken van schikkingen mot den eigenaar of den vader van liet meisje, het overgeven van het vee en het overbrengen van het gekochte meisje naar de ki'aal van haren man. Bovendien kost het veel moeite aan Blanken om bij de plegtigheden der Kaffers te worden toegelaten; in vele gevallen beweren deze dat zij in het geheel niet plaats

85

-ocr page 95-

DM KAFFER.

vinden, ten einde luinnen ondervragers het spoor bijster te maken. Wat wij liierboven liebben medegedeeld is evenwel eenc vrij volledige beschrijving dor plogtiglieden die door don grooten stam der Zulu's worden of worden inaclitgenomen.

Een op deze wijze gesloten liuweljjk is even verbindend als bij ons, en een Kaffer mag zijne vrouw niet wegzenden, behalve voor redenen, die dooi' do raadslieden van den stam als geldig worden verklaard. Ontrouw wordt natuurlijk met wegzending van de schuldige vrouw, zoo niet met den dood, gestraft; het laatste lot is altijd dat van de ontrouwe vrouw van een opperhoofd. Haar medepligtige is overgeleverd aan de genade van don beleedigden echtgenoot; deze brengt bom somtijds ter dood, maar verandert deze straf ook somwijlen in eene zware boete.

Aanhoudende en stelselmatige ongehoorzaamheid wordt ook als reden tot echtscheiding beschouwd; zoo ook onverbeterlijke luiheid. Men redeneert alsdan zoo: do man heeft zijne vrouw gekocht, om zekere werkzaamheden voor hem te verrigten. Weigert zij dit door ongehoorzaamheid of laat zij het na uit luiheid, dan is het klaar dat bij een voorwerp, zonder waarde voor hem, gekocht heeft; hij heeft daarom hetregthaar aai) hem, die haar verkocht heeft, tegen teruggave van een groot gedeelte der betaalde som terug te zenden. Somtijds houdt de vrouw het er voor, dat zij slecht behandeld wordt cn gaat zij weder naar de kraal van haren vader. In dat geval kan deze haar houden, wanneer hij slechts hot vee dat hij voor haar ontvangen heeft terugbetaalt; mogten er kinderen zijn, dan houdt de man die als gijzelaars, totdat hij hot vee heeft ontvangen. Hij geeft ze dan over aan de moedor, aan welke zij van regtswego behooren.

Eene andere reden tot echtscheiding is, wanneer de vrouw het ongeluk heeft kinderloos te blijven. De man verwacht dat zij vruchtbaar zal zijn en dat door zijne kinderen zjjn aanzien en rijkdom zal toenemen; wanneer zij hem in deze verwachting teleurstelt, hoeft hij dus hot regt om van haar te scheiden. In den regel zendt hij de vrouw naar de kraal van haren vader, die eene koe offert om do geesten van hare voorvaderen te verzoenen en bon te smceken do reden der echtscheiding weg te nemen. Somwijlen evenwel wordt deze handelwijze gewijzigd cn geeft do vader tot bij-vrouw eene barer ongehuwde zusters, in de hoop dat deze de wenschen van den echtgenoot beter zal vervullen. De vader doet dit liever dan toe te stemmen in eene scheiding, omdat hij dan hot vee behoudt en het geven zelfs van eene enkele koe het hart van een Kaffer doet ineenkrimpen. Indien de zuster kinderen krjjgt, worden er een of twee aan de eerste vrouw gegeven en voortaan als hare eigene beschouwd.

Al deze bijzonderheden herinneren ons dergelijke in de Mozaïsche wetgeving op het huwelijk; in werkelijkheid komt dan ook de tegenwoordige maatschappelijke toestand der Kaffers in vele opzigten overeen met dien der Israëliten tijdens het leven van den grooten wetgever. Vele hunner gewoonten zijn volkomen dezelfde en bij andere is er zulk eene groote overeenkomst, dat zij ons doet verbaasd staan. Maar wat de gemakkelijkheid betreft om van zjjne vrouw te scheiden, blijkt hieruit dat het huweljjk bjj den Kaffer, al mag deze ook zoo vele vrouwen nemen als hij wil, in grooter achting staat dan bij den ouden Israëliet, en dat hjj er niet aan denken zou om zijne vrouw wegens eene loutere gril van het oogenblik te verstoeten, zooals bij de Joden door hunne overleveringen, ofschoon niet door hunne wet, werd goedgekeurd.

Toch houdt bij het er voor, al houdt hij ook in het algemeen zulke willekeurige echtscheidingen niet voor gewettigd, dat hij eene onverantwoordelijke en onbeperkte magt beeft over zijne vrouwen, zelfs over haar leven en dood. Indien, bijv. een man in een aanval van drift zijne vrouw doodsloeg — eene omstandigheid die meermalen is voorgekomen — zou niemand er iets mede te maken hebben, want naar zijne wijze van zien is zij zijn gekocht en betaald eigendom en heeft hjj evenveel regt om haar te dooden alsof zij eene van zijne geiten of koeijen was. Haar vader kan hem niet vervolgen, want bij heeft met zjjne dochter niets meer uit te staan, daar hjj haar verkocht on den bepaalden prijs ontvangen heeft. De man heeft feitelijk zijn eigendom vernield — oen eigendom dat voor koeijen kan verkocht worden, en dat voor hom werkte en hem nakomelingschap kon verschaffen, die voor koeijen kon worden ingeruild.

Er zijn echter enkele gevallen bekend dat het opperhoofd zich mot zulk eenc zaak bemoeide on den man die het foit begaan had met een paar koeijen beboette^

-ocr page 96-

DE KAFFER.

omdat hij eonc zaak van waarrlo vorniold liad, die, ofkdiooa /ij zijn oigcudom was, tevens eonc oonlieid uitmaakte in de kracht van d(!ii stam, wani'over dus het «jpperlioofd, nis erkende vader van dien stam, regtsmagt bezat. Maar deze ztddzame tussclienkomst van het opperhoofd zou zelfs, ofsehoon zij sehjjnbaar tor znko der geregtigheid plaats had, in werkelijkheid slechts oene gemakkelijke wjjze zijn om zijn eigen rijkdom te vermeerderen, daar hij zich het vee toeeigent, waarvoor hij den schuldigen beboet heeft.

Tusschen gehuwde personen en hunne betrekkingen licerscht cene zonderlinge verhouding. Yooreerst mag een man niemand trouwen, die tot hem in eenige familiebetrekking staat. Hij mag wel een huwelijk aangaan mot twee of meer zusters, mits zjj stammen uit eenc andere familie dan de zijne, maar lijj mag geene vrouw nemen die van zjjne eigene voorouders afstamt. Even als lijj de oude Ilebreërs evenwel, mag een man niet alleen de vrouw van zijn overleden broeder trouwen, maar houdt hij zich zelfs hiertoe verpligt, in het belang van de vrouw en de kinderen van zijn broeder, die dan in alle opzigten zijne eigene worden.

De zonderlinge verhouding waarvan wij spraken, ligt vooral in den gezelligen omgang van hen die door het huweljjk en niet door bloedverwantschap tot elkander in betrekking staan. Nadat een man getrouwd is mag hij niet gemeenzaam met de moeder zijner vrouw spreken en haar zelfs niet aanzien; deze wonderljjke gewoonte heet quot;ziel', schamen voor de schoonmoeder.quot; Indien lijj haar iets wil zeggen, moet lijj een eind van haar vandaan gaan staan en het haar toeaehrcoiiweu, hetgeen, zoo als teregt is aangemerkt, voor oen Kaffer geene groote moeite is. indien de mededeeling echter van dien aard is, dat anderen haar niet mogen hooren, wordt het er voor gehouden, dat de vorm genoeg is in acht genomen, als beide partijen ieder aan eóne zjjde eener schutting staan, waarover zij niet kunnen heenzien.

Bijaldien, zooals ineennalen voorkomt, de man en zijne schoonmoeder elkander ontmoeten op een dier smalle paden die van do kraal loopen naar de tuinen en do bebouwde velden,

moeten zjj het altijd doen voorkomen alsof zij elkander niet zien. Do vrouw kijkt gewoonlijk uit naar een gesclükten heester en gaat daar ineengehurkt achter zitten, terwijl do man zorgvuldig zjjn schild voor zjjn gezigt houdt. Deze eigenaardige etiquette wordt zoo ver gedreven, dat noch de man, noch de schoonmoeder elkanders naam mogen noemen. Dit verbod zou overal buitengewoon lastig zjjn, maar is het vooral in Kafferland, waar de naam die aan elk individu gegeven wordt, altijd eene eigenschap van ziel of ligehaam te kennen geeft; of het is de naam van het een of ander voorwerp, dat als de vcrligchameljjking dier eigenschap is aangenomen.

Verondersteld dat de naam van den man oen huis, en die zijner schoonmoeder eene koe bcteekende, dan is het duidelijk, dat dit liet dageljjkselie verkeer uiterst lastig moet maken. Personen die in deze positie verkeeren, stellen voor het woord dat zij niet mogen uitspreken, een ander in de plaats, en dit wordt door hunne vrienden altijd goedgekeurd. Er worden op zoodanige wijze wonderljjke oiiischrjjvmgen uitgevonden, veel gelijkende op die, welke in Noord-Amerika en in het noorden van Europa in gebruik zjjn. In een geval, zoo als wij veronderstelden, zon de man altijd moeten

-ocr page 97-

DE KAFFER.

spreken van eenc koe als van quot;liet dier met horens,quot; en de vrouw zou in plaats van quot;huisquot; altijd quot;woningquot; of quot;verblijfquot; of iets dergelijks moeten zeggen.

Daar nu bovendien eeu man gewoonlijk een groot aantal schoonmoeders heeft, is het duidelijk, dat deze gewoonte somtijds verbazend lastig moet zijn on het geheugen onophoudelijk inspannen. Hoe een man als Panda, die minstens duizend schoonmoeders heeft, een gesprek kan volhouden, is een volkomen raadsel. Misscliien is hij boven de wet en even weinig verantwoording schuldig van zjjne woorden als van zijne daden. Do lezer herinnert zich welligt, dat eene dergelijke gewoonte ook heerscht in een groot gedeelte van Polyncsië.

Het is aan do vrouw daarentegen weder verboden den naam van haren man of van een zijner broeders uit tc spreken. Het heeft den sehjjii alsof zij hierdoor teruggehouden moet worden om op eene gemeenzame wijze tot hem tc spreken, maar dit is in werkelijkheid niet het geval. Het feit is, dat iedere Kaffer moer dan één naam heeft, en hoe hooger zijn rang is, des te meer namen draagt hij. Bij dc geboorte of kort daarna wordt aan het kind een naam gegeven, en deze naam drukt altijd eene eigenschap uit, die men wenscht dat het kind bezitten zal, of wel de eene of andere omstandigheid die op den tijd zijner geboorte is voorgevallen.

Een kind wordt bijv. genoemd naar den dag waarop het geboren is, oven als Robinson Crusoe zijnen knecht Vrijdag noemde. Indien men, op hot oogenblik dat een kind geboren werd, een leeuw of ecu jakhals hoorde brullen, zou deze omstandigheid als een voorteeken zjjn aangemerkt en het kind genoemd worden met don naam van het dier of oen woord dat zijn geluid in herinnering bragt. Shooter vermeldt eenige merkwaardige voorbeelden van deze namen. Indien hot dier, welks geluid men tijdens de geboorte van hot kind hoorde, eene hyena was, die door de inboorlingen quot;Impisiquot; genoemd wordt, zou de naam van dit kind quot;U'mpisiquot; of quot;U-huhuquot; geweest zijn: het laatste in navolging van het lagchende geluid, hetwelk eene hyena maakt. Een jongen, wiens vader zeer trotsch was op zijne stoeterij, dio natuurlijk voel zou zijn toegenomen zoo zijn zoon haar van hom erfde, noemde het kind quot;Uso-mahachoquot; d. i. vader van paarden. Dit kind werd later een welbekend opperhoofd in het distrikt van Natal. Eon meisje, wier moedor even voor dc geboorte barer dochter een houweel ten goschonke had gekregen, noemde het kind quot;Uno-ntsimbiquot; d. i. de dochter van jjzer. De naam van Panda, koning der Zulu-stammen, is gewoonlijk quot;U-mpandequot; een naam afgeleid van quot;Impande,quot; eene soort van wortel.

Deze doopnamen zijn bekend onder den titel van quot;Igamaquot; en hot is alleen tot deze dat liet verbod zich uitstrekt. Van een opperhoofd mag de quot;Igamaquot; niet uitgesproken worden door iemand die tot zijne kraal behoort; voor eon koning geldt deze wet ton aanzien van al zjjne onderdanen. Zoo zal een Kaffer bijv. niet alleen weigeren om Panda bij zijn naam te noemen, maar zelfs wanneer hij spreken moet van don wortel quot;Impande, zal hjj hiervoor een ander woord in de plaats stollen en dezen quot;Ingkaboquot; noemen.

Een Kaffer heeft zelfs niet gaarne dat een vreemdeling zjjn eigen quot;Igamaquot; hoort, want hjj heeft er een nevelachtig denkbeeld van, dat dio kennis tot oen kwaad doel zou kunnen worden aangewend. Iemand die lang in Kafferland woonde en een aantal mannen in zijn dienst had, kon er nooit een van allen toe brengen om hem zijn quot;Igamaquot; te zeggen; zij worden altijd liever bij een Engolschen naam, bijv. Tom of John genoemd. Toon hij ton laatste hunne taal meer magtig word, kon hjj hunne gesprekken hooren en zoo ook de namen ontdekken, waarmode zjj elkander aanspraken. Toon hjj deze namen kende, sprak hij ze eens ieder aan bij zijn eigen quot;Igamaquot; en verschrikte lien vroosoljjk. Toen hjj het woord uitsprak, sprongen zij achteruit alsof zjj oen slag hadden gekregen en legden mot een verschrikt stilzwijgen de handen op den mond. Het feit alleen, dat de Blanke in staat was geweest dc verboden konnis te verkrijgen, gaf hun zulk oen groot denkbeeld van zjjne meerderheid, dat zij zeer golioorzamo dienaren werden.

Bij de quot;Ikamaquot; noemt do Kaffer nog andere namen aan, altijd ter oore van eene of andere daad die hjj verrigt hoeft, on hot is een toeken van welopgevoedheid, dat men hom met een of meer dezer namen aanspreekt. Deze tweede naam lioot quot;Isi-bonga,quot; welk woord .afgeleid is van quot;Uku-bonga,quot; prijzen. In West-Afrika voert een

8

-ocr page 98-

DE KAFFEK.

opperhoofd, bolialvc zjin gewonen naniii, ccno gclieole reiiks van quot;storke-namenquot;, die allo ecno toespeling behelzen op een gedeelte zijner goschiodenis. Somtijds wordt de quot;Isi-hongaquot; hem door anderen gegeven. Zoodra hij bjjv. onder do quot;jongensquot; wordt opgenomen, geven zjjne ouders hem zulk een naam en wanneer hij don hoofdring aanneemt van den manncljjkcn leeftijd, krjjgt hjj altijd een anderen. Indien een man zich inden oorlog onderscheidt, begroeten zijne kameraden hem met een quot;Isi-bonga,quot; waarbij hij nu officiëel genoemd wordt, totdat liij een anderen verdiend heeft. Bij plegtige gelegenheden wordt hij altijd bij een of meer dezer namen genoemd, en wanneer hij een bezoek ontvangt van een minderen, staat de laatste buiten de hut en roept hardop zoo vele van zijne titels als hij voor do gelegenheid noodig acht. Het is dan overeenkomstig de etiquette een geschenk van snuif en spijs en drank aan den bezoeker te zenden, die dan de hut weder bezoekt en zijne aanspraak op nieuw begint, terwijl hij als erkenning van de mildheid van hot opperhoofd er nog meer titels bijvoegt.

Een koning iiecft natuurlijk een bijna onbeperkt aantal quot;Isi-bonga'squot;; om ze alle te kennen heeft men een sterk geheugen noodig. Twee of drie worden er derhalve uitgekozen voor dagelijksch gebruik; de andere blijven bewaard voor de herauten, wier ambt het is den lof van hun monarch te verkondigen. Panda bijv. wordt gewoonlijk aangesproken als: uO olifant.quot; Dit is alloen een quot;Isi-bongaquot; en wordt den koning gegeven om te kennen te geven, dat hjj de grootste is onder de menschen oven als de olifant het grootste is onder do dieren. In zekeren zin is deze benaming waar genoeg, daar de olifantachtige afmetingen van Panda zulk eeno toespeling wel regtvaardigen. Deze titel zou aan eiken grooten man kunnen gegeven worden, maar het is een geschikte naam waarbjj de koning kan genoemd worden, en daarom wordt hjj er in den raad en op de parade gewoonlijk mede aangesproken.

Shooter, bjjv. herinnert een klein voorval dat plaats had gedurende eene revue, die door Panda gehouden werd. Do koning keerde zich naar een van de quot;jongensquot; en vroeg hem wat hjj doen zou, indien hij in een veldslag een Blanke ontmoette. Er was geen grooter lafaard dan deze quot;jongenquot; maar hij kon veilig pogchen on sprak, toon hij opsprong, als een dappere: quot;Ja, o olifant! Gij ziet wie ik ben. Ik zal den Blanke te geinoet gaan. Zijn geweer is niets. Ik zal op hem instormen eer hjj tjjd heeft om hot af te schieten, of ik zal bukken, dat de kogel mij niet raken kan. Zie hoe ik hem zal doodslaan,quot; en dadelijk deed zijn stok het werk van een assagaai op het lichaam van een denkbeeldigon Europeaan. Hot bukken om een kogel te ontgaan en dan vooruit te vliegen, voordat de vijand tjjd had om op nieuw te laden, was een geliefkoosde kunstgreep van de krijgslieden der Kaffers en beantwoordde in hot eerst wel aan het doel. Hunne blanke vijanden leerden echter weldra zoo laag aan te leggen, dat er geen bukken voor hielp, terwijl de latere uitvinding der revolvers en achterladers deze wijze van vechten geheel en al doelloos maakte.

In een zang tor eere van Panda worden een aantal quot;Isi-bonga'squot; opgenoemd. liet zal daarom beter zijn den geheelen lofzang mede te doelen en de verschillende toespelingen achtereenvolgens te verklaren. Hier dient in herinnering te worden gebragt dat Panda — wiens leven in den beginne door Dingan gespaard werd, toen deze Tchaka on zjjnc gehoele familie vermoordde — naderhand verpligt was om voor hem te vlugton. Deze vlugt volbragt hjj door, terwijl de troepen van Dinjan op eene andere plaats handgemeen waren, do gelegenheid waar te nomen om over de rivier te trekken. Hjj sloot toen een verbond met de Blanken, bragt eene grooto magt tegon Dingan te voldo en overwon hem; hij droef hem ver over de grenzen en eindigde met zichzelven als koning der Zula-stammen to laten uitroepen. Dit gevecht had plaats te Makonko en werd bijgewoond door de vrouw van Panda, die van Mankobo kwam. Do verschillende eernamen of quot;Isi-bonga's zijn met cursive lettors gedrukt.quot;

89

*'1. Gij broeder der Tohaka's, ledachlzaam zwemmery

2. Zwaluw die in de lucht verdween;

3. Zwaluw met de gevederde borst;

4. Wiens vee altijd in eene zoo verwarde kudde is,

5. Dat het, wanneer liet loopt, over elkander heen

valt.

6. Gij valsebe aanbidder van de dapperheid van een

ander,

7. Van de dapperheid die gij overwont in den

slag van Makonko.

8. Gij van den stam van N'dabazita, staf van ijzer.

9. Eenige overblijvende van alle andere staven.


-ocr page 99-

DE KAFFEE.

lt;»0

10. Alle antlere zijn ^broken cn deze allien is in

het roet gelaten,

11. Om hem op ecu konden, regenaehtigen dag te

verbranden.

12. Gij dij van den os van Inkakavini,

1M. Altijd heerlijk, al is zij alleen gebraden.

14. /ij zal smakeloos altijd zijn wanneer zij gekookt is.

15. De vrouw van Mankebe is verheugd,

16. Zij heeft de luipaarden van Jama gezien.

17. Te zamen strijdende tnssehen de Makonko.

18. Hij kwam voorbij tussehen de Jutumaen Ihli/a,

19. De llemelsche, die donderde tnssehen de Makonko.

20. Ik loot' en prijs n, o koning! zoon van Jo-

kwane, zoon van Undaba,

21. De mecdoojjenlooze onderdrukker van elke za-

menzwering,

22. Gij zijt een olifant, een olifant, een olifant.

23. lioem zij u en eer, gij koning die zwart zijt.quot;


De eerste quot;Isi-bongaquot; in regel 1 is eene toespeling op de slimme ■\vijze, waarop Panda er in slaagde om eene rivier over te trekken, ten einde buiten het distrikfc te komen, waar Dingan gezag voerde. De tweede regel quot;zwaluw, die in de lucht verdween,quot; is eene andere toespeling op de geheime wijze, waarop hij zijne vlugt beworkstolligde en die geen meerder spoor naliet dan het vliegen eener zwaluw door do lucht. l)e regels 4 en 5 doelen op den rjjkdom, d. i. den overvloed van vee, dien Panda bezat. Regel ö geeft te kennen dat l'anda nederig was en de magt van Dingan hooger schatte dan zij verdiende; terwijl de 7'lu regel als bewijs voor deze bewering aanvoert, dat, toon zij zamen streden. Panda Dingan overwon. De regels 8 tot 11 hebben alle betrekking op do gewoonte om stokken en staven te harden, door zo boven do stookplaats op to hangen. Regel 14 zinspeelt op het feit, dat het vleesch bij do Kaffers zelden gebraden, maar bijna zonder uitzondering gekookt of liever gestoofd wordt in gesloten vaten. In regel 15 is de quot;vrouw van Mankebequot; do geliefkoosde vrouw van Panda. In regel doelt quot;de Hemelschoquot; op don naam van den grooten stam der Zulu's, waarover Panda regeerde; hot woord Zulu toch, beteekont hemelsch en heeft dezelfde beteekenis als bij de Chineezen, wanneer zij hunne afkomst willen te kennen geven. De 'Jl8tu regel hooft betrekking op do pogingen, die de mededingers van Panda in het werk stelden om hom to onttroonen, en op do vernuftige wjjze, die hij in toepassing bragt om door het sluiten van verstandige verbintenissen hunne plannen te verijdelen. Regel 22 herhaalt do voornaamste quot;Isi-bongaquot; waarmede hij gewoonlijk wordt aangesprokenen do woorden quot;Gij koning, die zwart zjjtquot;, zijn op bladz. 4, toen er over hot voorkomen der Kafferstammen werd gesproken, reeds verklaard.

Evenals dit in vele andere landen hot geval is, neemt een Kaffer, wanneer zijn eerstgeboren zoon hem wordt aangeboden, als een nieuwe quot;Isi-bongaquot; den naam aan van den zoon met de bijvoeging van quot;Vader van;quot; terwjjlaan den anderen kant de zoon, wanneer zijn vader een man is van bijzonder gewigt, den lijjuaam van zijn vader aanneemt met het woord quot;Zoon vanquot; er bjjgevoegd. Het geschiedt daarom zeer dikwjjls, dat terwijl de quot;Igama,quot; ofschoon die bijna nooit wordt uitgesproken, dezelfde blijft, de quot;Isibongaquot; of bijnaam gedurig verandert.

Gelukkig is de Zulu-taal, wat haar bouw betreft, zeer zamengesteld; hare zuiverheid wordt naijverig bewaard in de raadsvergaderingen die gehouden worden en dc redevoeringen dio hiervan onafscheidelijk zijn. Jn het tegouovergestelde geval zou dc wonderlijke gewoonte om het eene woord willekeurig voor het andere in do plaats te stellen, eene buitengewoon slechte werking op do taal uitoefenen, zooals werkelijk in sommige landen, waar deze gewoonte insgelijks gevolgd wordt, het geval is geweest; daar toch is hot meermalen voorgekomen, dat inboorlingen die dertig jaren vroeger het land hunner geboorte hadden verlaten en terugkeerden, er zich ter nauwernood konden doen verstaan, ofschoon zij de taal, die bij hun vertrek in het land gesproken werd, volstrekt niet hadden vergeten.

liet is een1 vreemde regel bjj de Kaffers, dat een man de hut niet mag binnentreden, waarin zich eene der vrouwen van zijn zoon bevindt. Indien bij wil binnenkomen geeft hij er kennis van en zjj gaat heen. Is lijj evenwol in de luit en zjj daar buiten, dan verkeert zij in hetzelfde geval; zjj kan haar eigen huis niet binnengaan eer hij het verlaten heeft. Deze regel wordt trouwens zelden zeer streng gevolgd, en inderdaad is zulk een letterlijk gehoorzamen bijna onmogelijk, omdat de oudste zoon zelden de kraal zjjns vaders verlaat, voordat hij ten minste twee vrouwen heeft. Tengevolge van het praktisch ongemak, dat het gevolg is van deze gewoonte.

-ocr page 100-

I) R K A r I1 MR.

zijn de Kaffers, ofschoon zij niet opcnljjk is afgcschiift, er in geslaagd om haar to ontduiken. T)e schoonvader geeft namelijk aan de vrouw van zijn zoon eene koe, en voor deze mildheid ontslaat zjj hein van deze bijzondere en lastige beleefdheid. De naam dien do inboorlingen aan deze gewoonte geven, is quot;nku-hlonipa.quot;

Uit al wat wij gezegd hebben is hot klaar, dat de maatschappeljjke stelling der vrouwen bij do Kaffers zeer laag is en dat zjj niet het vee gelijk gesteld worden; men kan ze even als de koeijen koopen en verkoopen. Het zal een Kaffer ninnner in het hoofd komen te denken dat hij en zijne vrouw in de verte op een eenigzins gelijken voet staan, of dat zjj hem niet dankbaar moet zijn dat bjj haar getrouwd heeft. Een

man zal nooit de minste acht slaan op de vrouwen zijner huishouding. Indien man en vrouw-naar hun werk gaan, zullen zjj verschillende wegen volgen. Wanneer bijv. een man brandhout ging hakken of palen om een nieuw huis te bonwen en zjjne vrouwen gingen naar dezelfde plaats, zouden deze wel zorgen een ander pad te nomen dan hij.

Op deze bladzijde ziet men eenige vrouwen die bossen hout op hot hoofd dragen, liet is vorwondeiijjk welke zware lasten deze arme vrouwen kunnen torschen. Een man zal zelfs geen hand uitsteken om zjjne vrouw het hout op het hoofd te tillen, maar rekent er op dat eene andere vrouw dit wel doen zal. Somtijds gaat er, indien oen aantal vrouwen achter elkander van het houthakken komen, een quot;jongenquot; vooruit, iijj zal zich echter niet vernederen door zelf een enkel stuk hout tc dragen, maar heeft niets bjj zich dan zijne wapenen en misschien een klein schild.

De weinige pligtplegingon waarmode men deze vrouwen behandelt, zijn weinig minder vreemd, dan de vrolijke en opgeruimde wijze waarop zij de bevelen harer zwarte meesters gehoorzamen. Toen kapitein Gardener eens een bezoek bragt aan Dingan,

91

-ocr page 101-

DE KAFFER.

werd hjj lang voor het aanbreken van den dag gowckt door hot geschreeuw van een man die door do kraal liep en op een meesterachtigen toon con of ander bevel uitriep. Het bleek dat Dingan plotseling besloten had eene nieuwe kraal te bouwen en al de vrouwen had laten bevelen naar het bosch te gaan en riet eu takken te halen om mede te bouwen. Binnen weinige minuten hoorde mon een groot aantal vrouwestemmen die gezamenlijk een aangenaam gezang aanhieven, dat sterker en sterker werd, naarmate haar aantal vermeerderde, en langzamerhand wegstierf toen zij naar de plaats gingen van waar zij het hout moesten halen.

Het bosch waarheen zij gezonden werden, lag 10 Engelsche mijlen van de kraal, maar zij gingen zeer opgeruimd op weg, en toen zjj des namiddags, ieder met een grooten bos takken op haar hoofd, terugkeerden, zongen zjj hetzelfde lied, niettegenstaande zjj zoo zwaar beladen waren en zulk een langen weg hadden afgelegd. Er scheen in het lied niet veel variatie te zijn; het bestond voornamelijk uit één regel: quot;Akoo-siniki, ingonyama izeezwiquot;,en in oen koor van quot;Haw! haw! haw!quot; liet diende waar-schjjnljjk voor hetzelfde doel als de muzjjk bjj de soldaten, namelijk om te maken dat zij goed pas konden houden.

Dingan was zoo strong op het punt van de meerderheid zijner eigen sekse, dat de vrouwen in zijne tegenwoordigheid nimmer mogten staan, maar steeds op hare kniën heen en weer moesten kruipen.

Tengevolge hunner verschillende levenswijze schjjnen de mannen en vrouwen bijna niet tot hetzelfde ras te behooren. De mannen zjjn in den regel zeer schoon en welgevormd; zjj zouden, in weerwil hunner uitstekende wangbeenderen, liunne dikke lippen en hun wollig haar, als model voor een beeldhouwer kunnen dienen. Zij zjjn lang, hunne vormen zjjn veerkrachtig en gespierd, hun gang is los en edel, zooals dit voor krijgslieden behoort. In al deze opzigten doen zij stellig voor Europeanen niet onder en in vele overtreffen zjj hen bepaald. De vrouwen evenwel zijn eer klein dan groot; zij gaan gebogen door de zware lasten die zij moeten dragen en verliezen zeer spoedig die wondervolle evenredigheid van vormen, die ze onderscheidt, zoolang zjj nog in den vollen bloei der jeugd zijn. Dc mannen behouden hunne grootsche houding en hun stout cn verstandig voorkomen, zelfs nadat zij grjjs zijn geworden van ouderdom, terwijl eene oude vrouw lomp is cn onoogelijk en ons onwillekeurig doet denken aan een ouden en gerimpelden aap.

Men vindt somtijds uitzonderingen op den algemeenen regel. Een opperhoofd of rijk man stelt er bijv. somwijlen zjjn trots in zjjne dochters en begunstigde vrouw vrjj te laten van hard werken, dat het algemeene lot dor schoone sekse in Kafferland is. Wat zijne dochters betreft, is hierbij evenveel eigenbelang als ouderliefde in liet spel. Een meisje brengt een prijs op, die evenredig is aan haar voorkomen; de hoogste prijs wordt altijd verkregen voor de beste waar. Dc dochter van een arme of onderhoorigc is genoodzaakt hard te werken; het natuurlijke gevolg hiervan is, dat zjj bjjua geene jeugd heeft en dat hare vormen door het zware werk worden bedorven op een leeftijd, waarin de physieke kracht van haar lichaam zich moest ontwikkelen. Wanneer derhalve zulk een meisje oud genoeg is om te kannen trouwen, is zjj mager, grof en als het ware afgeleefd en niemand geeft veel voor haar. Zjj weet dan ook zeer goed, dat, wanneer zij mogt huwen, hare betrekking in de kraal van haar man weinig heter is dan die van een gckochten slaaf.

De dochter van een rijk man daarentegen doet zeer weinig van het harde werk, dat anders het lot is van haar geslacht. Zjj mag niet alleen hot vetste voedsel in de grootste hoeveelheid eten, maar wordt er zelfs toe aangemoedigd; het gevolg hiervan is, dat, wanneer men haar vergelijkt met meisjes die eiken dag zwoegen en slooven, zjj er verreweg beter en welvarender uitziet, zoodat haar vader zeker is een voel hooger prijs voor haar te zullen verkrijgen, dan wanneer hij haar tot harden arbeid gedwongen had. Do drie grooto vcreischten van een Kaffersch meisje zjjn derhalve, dat zjj dik en sterk is cn een tamelijk goed gelaat heeft. Deze laatste eigenschap is echter aan de twee andere ondergeschikt. Dat zjj dik is, toont dat zjj niet vroegtijdig is afgewerkt, en dat zij sterk is belooft dat zjj in staat zal zjjn om na haar huwelijk werk genoog te doen en de koo-per geen reden zal hebben om zich den prijs, dien hij voor haar betaald heeft, te beklagen.

02

-ocr page 102-

HOOFDSTUK XI.

OORLOG. — WAPENEN VAN AANVAL

DK MIMTAITIE OREST DEK KAFPKRS, HOE DIE ON'TSTA.VT K\T HOE IIt.I GEVOED WORDT. — VREES VOOR HET ONBEKEMDE. — GROF GESCHUT. — DE NAAM DIEN DE INHOOHUXOEN AAN HET KANON OEVEN. — IMUIOTINO VAN HET LEGER. — WAPENEN DIE DOOR DE ZUU.'-STAMMEN OEHRUIKT WORDEN. — OORSPRONKELIJKE VORM DER SPEER. — STOFFES' DIE VOOR DE PUNTENquot; DER SPEREN OEIIRI.'IKT WORDEN. — DK SPEREN DER Zlll.ll's OF

quot;ASSAOAAMEN.quot; - DE ZULU ALS SMID. - VORM VAN DE PUNT DER ASSAGAAIJEN, - DE VOORKEUR DER

KAFFERS VOOR WEEK IJZER. — HUN MES EN BUI,. —WAAROM DEZF. NIET GEMAKKELIJK ROESTEN. — SMIDSE

EN BLAASBALG DER KAFFERS. - HET SMELTEN VAN IJZER. —. EEN VERBAASD OPPERHOOFD. - LA VAII.I.ANT

DE INBOORLINGEN ONDERRIGTENDE IN HET SMEDEN. - HET DRAADTREKKFN EN WERKEN IN KOPKR. — HOE

DE KAFFER HET KOPER OIET EN MODEM,EERT. — MOEIJF.LIJKHEDEN BIJ HET BEWERKEN VAN HET IJZER. -

HET TEMPEREN DER ASSAGAAI-PUNTEN. — SCHACHTEN VAN ASSAGAAIJEN. — VREEMDE WIJZE OM DE PUNT AAN DE SCHACHT TE BEVESTIGEN. — EENE MERKWAARDIGE ASSAGAAI. — HOE DE ASSAQAAI GEWORPEN

WORDT. — KRIJGSLIST VAN EEN OPPERHOOFD. - DE TWEE SOORTEN VAN ASSAGAAIJ EN, —■ DE quot;KERRjjquot;

EN DE WIJZE OM DIE TE GEBRUIKEN.

Zoo or één karaktertrek is die don wnron Kaffer onderscheidt, dan is liet zijn talent voor den oorlog. Hij leeft van zijne jeugd tot zijn dood in eeno oorlogs-atnio-spheer. Tenzij hij oud on rijk ia on zjjno bezittingen gaarne in rust en stilte wil behouden, is ecu tjjd van vrede voor hom oen tjjd van verdriet. Iljj heeft geono gelegenheid om den overvloed van vuur on loven die in hom is te verwerken: hij heeft een overvloed van sporen, die hjj niet tegen een vijand gebruiken kan, en oen schild, dat hij alleen kan bezigen hij den dans. Hij hoeft geen kans om zich to onderscheiden 011 zich aldus rang en rijkdom beide to verschaffon, on wanneer hij jong is ou ongetrouwd, kan hij niet hopen zich tot don rang van quot;manquot; te zullen verbotten of in jaren to kunnen trouwen. Het is waar, dat hjj in tijd van oorlog kan gedood worden, maar dit is eeno overwoging die hij oen Kaffer niet zwaar weegt. Het gevaar toch is voor hem in vrodestjjd oven groot. Hjj kan onopzettelijk den koning helce-digen; hjj kan zondigen togen de discipline, hetwelk welligt in don oorlog zou worden over hot hoofd gezien; hjj kan beschuldigd worden als toovenaar en doodgopjjnigd worden; hjj kan welligt eenigo kooijon bijeenbrengen eu zoo de begeerigheid van zijn opperhoofd opwekken, die hem dan zwaar zal beboeten voor iets wat hjj in het geheel mot gedaan heeft of wat van geene de minste heteekenis was.

Daar hjj derhalve weet, dat hom oven goed gedurende den vrede als in den oorlog een geweldige dood kan tretten, en hij in vredestijd niet in de gelegenheid is om zijne eerzucht te bevredigen, is een jonge Kaffer met hart en ziel voor den oorlog. Inderdaad, indien de verstandige raadgevingen der oude lieden het niet belet hadden, zouden de Engelschcn meer last van deze stammen geluid hebben dan tot heden het geval is geweest. Zelfs onder do regering van Panda zijn er groote oneenigheden in het leger geweest. Allen kwamen daarin overeen dat de regering der Engelschcn in het distrikt van Natal hun een doorn in het oog was, omdat Natal eeno wijkplaats was voor duizenden Kaffers, die meestal tot de Zulu's behoorden eu die de tirannij

-ocr page 103-

DE KAFFER.

van Paaia wnren ontvlugt; terwijl anclorcii behoorden tot stammen waarmede Panda in oorlog was, 011 bescherming hadden gezocht onder de Engelsche vlag.

De jongere krijgslieden, opvliegend en aanmatigend van aard en de Blanken min-aclitende omdat zjj hen niet kennen, hebben herhaaldelijk geboden om een inval in Natal tc mogen doen. Zij dringen hun verzoek aan met te zoggen, dat zij het land zullen overwinnen en aan hun koning al de vlugtolingen teruggeven die van hem zijn weggoloo|X'ii; zij winden zich zelven en andere jongen en onwetenden op, door gloejjende beschrijvingen van den rijken buit, dio den overwinnaars ten deel zal vallen, de kudden vee, de tonnen met koralen, de menigte vunrwapenen en ammunitie, kortom een overvloei van nlles wat liet hart eens Kaffers maar met mogoljjkheid begeeren kan. De oudere lieden evenwel, die do Blanken beter kennen en vrij goed met het feit bekend z;jjii, dat, wanneer deze hun geweer afschieten, zjj zelden hun man missen, hebben liuiinc jonge en driftige wapenbroeders altjjd van zulk eene gewaagde poging tcmggclioudo li.

liet is -vreemd genoeg, dat het arguinent, hetwelk de meeste kracht bij hen had, in werkelijkheid eigenlijk zeer zwak was. De Kaffer is even als andere menschen dapper genoog wanneer hjj zjjn gevaar kan begrjjpen, maar lijj houdt er volstrekt niet van ecu gevaar het hoofd te bieden, dat hjj niet kent. Even nis alles wat hem onbekend is, is zulk een gevaar vreeseljjk voor een Kaffer, en dit onbekende gevaar is opgesloten in het woord kanon of quot;straks,quot; zoo als de inboorlingen het noemen. Waar dozc imam vandaan komt zullen wjj terstond mededeelen. De Kaffers hebben gehoord, dut liet vreeselijke quot;straksquot; alles opeet, boomen, huizen, steenen, gras, enz. en zrj leiden hieruit tcregt af, dat het even goed Kafferscho soldaten zal eten. Het is zeker daf, hij de verdediging van een fort tegen Kaffers, een met schroot en blikken bussen geladen kanon eene vreeseljjke uitwerking zou hebben, en het zou daarom niet te verwonderen zjjn, wanneer zij weigerden eene plaats aan te vallen, die met zulke viroeseljjkc wapenen werd verdedigd. Zjj schijnen echter niet te begrijpen, dat, waimoer zjj het grof gesehnt in oen bosch konden lokken, deze gevreesde wapenen weinig meer nut zouden doen, dan indien het blokken hout waren. Deze onderscheiding sclijjnt do Kaffer nimmer gemaakt te hebben en de weldadige vrees voor het kanon heeft er zeer veel toe bijgedragen, om do rust onder de onstuimige en vermetele krjjgsliodcn van Kafferland te verzekeren.

De wonderlijke naam van quot;straksquot; kreeg het kanon op de volgende wjjzc: — Toon de inboorlingen in Natal het eerst kanonnen zagen, vroegen zjj wat deze vreemde voorwerpen waren en werd hun geantwoord dat zjj dat quot;straksquot; wel zouden zien. Meerdere vmgen, gevoegd bjj het doen van eenige schoten, gaven hen zulk een schrik voor hot quot;straks,quot; dat zij er nooit van gehouden hebben om zich met zulke wapenen te meten.

Do /Siilu-stammen zijn merkwaardig omdat zjj het eenige volk in dat gedeelte van Afrika zjjn, dat oorlog voert in don zin, dien Europeanen aan dit woord hechten. Dc andere sbammen zjjn goed voor een Guorilla-oorlog en zeer ver in de kunst om hunne vijanden op eene listige wijze te overvallen, eer deze er op zjjn voorbereid. Dit is dan ook limine eenige wjj ze van krjjgvoeren, en hierhjj komt liet veel meer aan op de inspanning en geoefendheid der afzonderlijke soldaten, dan op eene weten-seliappeljjko eombinatie der massa's. De Zulu-stammen evenwel hebben sedert de dagen van Tchaka, hun groot militair genie, oorlog gevoerd op eene wijze, welke meer overeenkomt met die, welke bjj beschaafde natiën gevolgd wordt.

limine niansehappen zijn verdeeld iu regimenten, en deze weder in kompagniën; elk regiment wordt door zjjn eigen opperhoofd of kolonel gekommandeerd, terwijl de koning, als bevelvoerend generaal, zjjuc troepen ton strijde voert, hen in slagorde stelt en persoonljjk linnnc bewegingen bestuurt. Zjj geven den vijand kennis dat zij tegen hem oprukken en ontmoeten hem onverschrokken in het open veld. Zjj hebben eene militaire etiquette, die door sommige Engelsehen niet spoedig begrepen werd. Eens zonden sdj eene boodschap naar een Engelsch kommandant, dat zjj quot;bjj hem zouden komen ontbijten.quot; Hjj daelit volstrekt niet dat het ernst was en werd zeer verrast toen de Kaffers, getrouw aan hunne belofte, als een stortvloed de heuvels afkwamen, terwijl

94

-ocr page 104-

DE KAFFER.

zij hom nauwelijks tijd lieten om zjjne soldaten onder de wapenen te brengen, voordat zij door hunne zwarte vijanden werden overvallen.

Daar, bij hot oorlogvoeren dor Kaffers, veel gowigt gehecht wordt aan hunne wapenen, zoowel voor aanval als voor verdediging, is liet noodzakeljjk, dat wjj, alvorens voort te gaan, eeno beschrijving van deze geven. Zij zijn weinige in get.il en eenvoudig, bestaande uit sporen, die quot;assagaajjenquot;, korte knodsen, die quot;kerry'squot; genoemd worden en schilden van koehuiden.

Bijna ieder volk heeft zjjne eigenaardige wapenen of heeft er althans één, dat hooger geschat wordt dan elk ander en waarvan niemand buiten dat volk zulk een goed gebruik kan maken.

De Australische wilde hoeft don quot;boomerangquot;, die alleen door een inboorling van Australië goed kan gebruikt worden. Vele Europeanen kunnen er zoo mede werpen dat lijj eeno onbeduidende beweging in de lucht volbrengt, maar geen enkele kan hem als wapen of op de jagt gebruiken.

De Dayakker hoeft zjjn quot;sumpitanquot; on de Macoushio-Indiaan een dergelijk wapen, quot;do zarabatanaquot;, waardoor de kleine vergiftige pijlen worden geblazen, waarvan bij er honderd in zijne hand kan houden en die toch ieder den dood veroorzaken. De Ghoorka heeft zjjn quot;kookeryquot;, liet zware gebogen mes, waarmede lijj een tijger in open gevecht doodt en onverschrokken de Ruropeesche soldaten, in weerwil hunner meer volmaakte wapenen, aanvalt. Dan heeft men den Sikh met zijn vreemd, schijfvormig wapen, de quot;chakraquot;, dat door de lucht zweeft, of van den grond terugspringt en den vjjand een vreeselijken dood doet sterven. De Eskimo's iiebben hunne harpoenen, die hun even goed dienen om zeehonden te vangen, ais om hunne vijanden te bestrijden. De Polynesiërs vechten met hunne vreeselijke zwaarden, gewapend met haaije-tanden, die ieder op zich zeiven scherp zjjn als een lancet en wonden maken, die, ofschoon elk afzonderlijk niet gevaarlijk, dit toch worden, wanneer zij bij twintigtallen in do gevoeligste doelen dos lichaams worden toegebragt.

Sommige dezer wapenen zijn bijzonder van vorm en worden in andere landen niet gebruikt, terwjjl weder anderen wjjzigingen zjjn van oorlogswerktuigen, die over een groot deel van don aardbol verspreid zjjn, maar alleen in vorm en grootte naar do verschillende landen gewjjzigd worden. Van die soort is het eigenaardige wapen der Kaffers die liet distrikt van Natal bewonen, do op het oog ligte en weinig gevaar-Ijjke, maar werkelijk zeer geduchte speer of quot;assagaaiquot;.

Do speer of lans is, met uitzondering der knods, een der eenvoudigste wapenen. Oorspronkeljjk is zij niets dan een stok van meerdere of mindere lengte, aan welks eeno einde ecne punt gesneden is. Het beste voorbeeld van deze oorspronkelijke speren vindt men in Borneo, waar zij binnen enkele minuten gemaakt worden, door een stuk bamboe aan bet oene einde schuin af te snijden. De eerste verbetering in het vervaardigen van speren was het gepunte einde eenige minuten in liet vuur te houden. Hierdoor kan do inboorling de punt gemakkoijjker scherpen, terwjjl het half verkoolde hout harder wordt en meer geschikt om aan vochtigiieid weerstand to bieden, dan wanneer er eenvoudig eeno punt aan gesneden is. Zulke speren treft men bij bijna alle wilde volksstammen aan.

Eeno verdere verbetering is de volgende. Do punt wordt voorzien met eeno of andere zelfstandigheid, die harder is dan hout, iictzjj been, hoorn, steen, metaal of iets anders. Sommige volken maken do punten hunner speren van dunne, scherpe stukken vuursteen. Andoren voorzien zo aan hot eind van een scherpen hoorn of zelfs van de scherpe' klaauwen van een zoogdier of een vogel; de Kangaroo, de Emu en de Casuaris worden tot dit doel gebruikt. In sommige strokeu worden de geliefkoosde speren gewapend met tanden van haaijen, terwijl andere voorzien zjjn van den doorn van den staart dor steek-rog; deze dringt niet alleen diep in de wond, maar breekt er in af en veroorzaakt altijd den dood. Deze toevoegsels tot de speren, benevens andere die van sommige zeeschelpen gemaakt worden, worden alleen aangetroffen bij stannnon die zekere eilanden in de wanne zeeën bewonen.

De laatste en grootste verbetering aan de sporen aangebragt is het weglaten van alle toevoegselen en het maken der punt zelve van metaal. Gewoonljjk wordt

-ocr page 105-

DE KAFFER.

hier jjzor voor gebezigd, omdat men dit goed kan scherpen en er door smeden gemakkelijk eiken vorm aan kan geven.

De inboorlingen van Znid-Afrika brengen het in het smeden van jjzer verwonderlijk ver, en inderdaad schijnt een bepaalde aanleg tot smeden allen bewoners van Afrika, van het noorden tot het zuiden en van het oosten tot hot westen, te zjjn aangeboren. Geen van do stammen kan veel met het ijzer uitvoeren, maar het weinige dat zjj maken is uitstekend bewerkt. Even als bij alle onbeschaafde volken, wordt al hunne kunst besteed aan hunne wapenen, en wanneer wjj zien willen wat een Afrikaansche wilde met het ijzer doon kan, hebben wjj slechts zijne speren, messen en pijlen — welke laatste sporen zjjn in miniatuur — tc beschouwen.

De punten dor speren van do Kaffers zjjn zeer verschillend van vorm; soms zijn zij eenvoudig spits gepunt, maar over het algemeen zjjn zij bladvormig. Zeer enkele zjjn mot weerhaken en dan hebben zij gewoonlijk den vorm zoo als men er een paar afgebeeld ziet op bladz. 104. Hetzij or weerhaken aan zijn of niet, mot den bladvorm hebben zij altijd cone eigenaardigheid gemeen, namelijk een uitstekenden rug over hot midden, terwijl het blad zelf aan de eone zjjde van dien rug bol en aan do andere hol is. Men kan dit op dezelfde bladzijde zien, waar boneden op de afbeelding eoiu! doorsnede is geteekend. Do reden hiervoor schijnt tweeledig te zijn. Vooreerst is het mogelijk dat deze vorm eenigzins werkt als de vederen aan oen pijl of de spiraalvormige groef in de geweerkogels die door Dr. Croft zijn uitgevonden en die ook in gladloops geweren kunnen gebruikt worden. Kolonel Lane Fox zegt, dat, wanneer er aan de punt cener assagaai een draad wordt gebonden en zjj met veel zorg wordt geworpen, zoodat er door hom die haar werpt geene draaijjende beweging aan wordt gegeven, men toch altijd ziet, dat, wanneer zjj weder op den grond komt, de draad spiraalsgewijze rond de punt en de schaft is gewonden.

Dit schijnt dus céno reden voor dezen vorm te zijn. Eene tweede is, dat zulk eone punt, wanneer zjj bot is geworden, zeer gemakkeljjk kan geslepen worden. Er is niets voor noodig dan met een vuursteen of den rug van een mes langs den kant te strijken, en wanneer dit goed gedaan wordt, is eone enkele streek voldoende om haar op nieuw tc scherpen. De punt is alêjjd van week jjzor, waardoor het scherpen des te gemakkelijker is. Wij moeten hier herinneren, dat de harpoenen, die bij do walvisch-vangst gebruikt worden, altijd gemaakt worden van het zachtste jjzor; waren zij van staal dan zouden zij bij don eersten sterken ruk van den walvisch afbreken en men zou bovendien, wanneer zij bot waren geworden, een geruimon tijd noodig hebben om zo op den slijpsteen scherp te maken.

Daargelaten de draajjende beweging en hot gemakkelijker scherp maken, is het ook mogelijk dat de eigenaardige vorm van het blad oen gevolg is van het feit, dat zulk een vorm do grootste stevigheid geeft met do miuste hoeveelheid materiaal. De zwaard-bajonet van het Chassepot-geweer is gemaakt volgens hetzelfde beginsel. Of do Kaffer dit beginsel kent en zijne speer-punten in overeenstemming hiermede maakt, is eeno andere zaak.

De Kaffers hebben eene groote voorliefde voor gereedschappen van zacht ijzer en verkiezen een mes dat hiervan gemaakt is, boven hot beste Shefficldschc lemmer. Zjj geven toe, dat voor sommige doeleinden het stalen mos beter is dan hun eigen, maar zeggen dat voor hun gewoon werk niets met het weeke ijzer kan worden vergeleken. Een stalen mes breekt en is dan nutteloos, terwijl een ijzeren alleen buigt. Bovendien, wanneer zjj een stuk hout willen uithollen, bjjv. om er een lepel van te maken, zou het onbuigzame stalen lemmer nagenoeg onbruikbaar zijn. Do Kaffer neemt echter eenvoudig zijn week, ijzeren mes, geeft er de vereischte bogt aan en kan zoo in een oogenblik eene guds maken met eene holte zooals hjj wil. Heeft lijj zjjn werk gedaan, dan logt hij het lemmer op oen platten steen en slaat het in eenigo sekonden weder regt. De messen der Kaffers gelijken volstrekt niet op de onze, maar hebben den vorm van de bladen der assagaaijen. Wanneer een Kaffer er mede snjjdt, houdt hjj het heft vast op dezelfde wjjze als de moordenaars met hunne dolken worden afgebeeld en niet zooals wjj het vasthouden. Mij snjjdt altijd van zich af, zooals men zien kan op bladz. 69, en hoe onhandig deze wjjze om een mes te gebruiken ons ook moge toe-

96

-ocr page 106-

DE KAFFER.

schijnen, hebben de Engelsohen toch dikwijls geleerd haar op prijs te stellen en te verkiezen boven de manier der Europeanen.

De gereedschappen van een Kaffer zouden, indien zij in Europa gebruikt werden, zeer ondoelmatig zijn, maar de Europescho in Zuid-Afrika nog veel meer. Onbekendheid hiermede maakt, dat reizigers en volkplanters in Europa dikwerf veel gold besteden aan artikelen, lt;lio zij naderhand zien dat voor hen geene de minste waarde hebben — artikelen die een volkplanter van ondervinding niet voor niets zou willen hebben.

Als een bekend voorbeeld van liet verschil tusschen de gereedschappen die in verschillende landen worden vereischt, kan men do bijl vermelden. Het is van alge-meene bekendheid, dat van al de verschillende soorten van bijlen, de Amerikaansche do beste is en hare tegenwoordige volmaaktheid te danken heeft aan do langdurige ondervinding, die de makers in de uitgestrekte bosschon van hun land hebben opgedaan. Landverhuizers voorzien zich daarom, en in de meeste gevallen teregt, van eenige Amerikaansche bijlen. In Zuid-Afrika evenwel zou dit uitstekende werktuig even onnut zijn als «en scheermes om steenen te bikken. Het eigenaardige hout dei-Mimosa, een boom die in Zuid-Afrika zoo algemeen is, zou stellig, in korten tijd, het scherp van de beste liijl tot eeno zaag maken en volkomen ongeschikt om er mede te werken; terwijl do Zuid-Afrikaanscho bijl, die in Amerika een lomp cn al te langzaam werkend gereedschap zou zijn, de hardste Mimosa kan omhouwen, zonder er iets door te lijden.

Er is nog eenc reden waarom de Kaffer zijne eigene ijzeren gereedschap verkiest boven dat van Europeesch maaksel. Dat hetwelk hij maakt heeft de eigenschap, om bij nat weder niet te roesten. Wanneer een Europeesch mes van het beste staal naast eene Kaffersche assagaai den geheelen nacht in de open lucht blijft liggen, zal het eerste geheel en al -verroest zjjn en do laatste glinsteren als een spiegel. Dit is ook het geval met de assagaaijen die zich in verzamelingen bevinden. Do andere stalen wapenen kan men sieclits met moeite buiten roesten houden; zij moeten voortdurend worden nagezien, terwijl gene glad en glinsterend blijven zonder dat men er iets aan doet.

Het is niet onmogelijk, dat dit vrijblijveu van roesten het gevolg is van de manier van bereiden, overecnicomendo met die, welke gevolgd wordt bij het vervaardigen van geologische hamers, namelijk dat het metaal, terwijl het gloejjend is, in olie gedompeld en daarna gesmeed wordt. De voortreffelijkheid van het lemmer ontstaat gedeeltelijk daaruit, dat het vuur waarin het metaal wordt gesmolten en daarna verhit om gesmeed te worden, va.11 houtskool is, waardoor het ijzer in eenc soort van staal wordt veranderd. Het beroemde quot;Wootzquot; staal van Indië wordt gemaakt, door het ijzer te doen in kleine kroezen, tegelijk met kleine takken van zekere hoornen, en deze kroezen aan eene buitengewone hitte bloot te stellen.

Het is klaar dat do Kaffer, om zulke wapenen te maken, een goed smid moet zijn, en het is zeker, dut, indien wjj den aard van het werk dat hij te verrigten heeft in aanmerking nemen, hjj niet ligt in zijne kunst kan overtroffen worden. Ontwijfelbaar is het, dat, wanneer men aan een Europeesch werkman eenc zekere hoeveelheid Ijzererts gaf en hij alleen de uiterst eenvoudige gereedschappen had die de Kaffer gebruikt, hjj als smid verre hij zjjn zwarten broeder zou achterstaan.

Een smid is bij de Kaffers een man van groot gewigt en staat bij zjjn stam in hooge achting. Hij zal de geheimen van zijn ambacht niet verraden door toe te laten dat oningewijden cr een oog in slaan; daarom verrigt hjj zjjne werkzaamheden op eenigen afstand van de kraal.

Zjjne eerste zorg is bet klaarmaken van zijnen blaasbalg. Do vorm van dien, welken hij gebruikt, is dezelfde als over een groot gedeelte van Afrika wordt gebezigd en dien men, met eenigo wijzigingen ook op vele eilanden van Polynesië aantreft. Hjj bestaat uit twee lederen zakken, aan wier boveneinde een handvat is bevestigd. Aan het ondereinde van iederen zak is een uitgeholde horen van oen of ander dier vastgemaakt — gewoonlijk die van eene koe of eland — en wanneer de zakken nu afwisselend worden opgeblazen en zaïnengeperst, ontsnapt de lucht door do twee horens.

Het spreekt van zelf, dat, indien de horens mot het vuur in aanraking kwamen,

97

7

-ocr page 107-

DE KAFFER.

98

zij spoedig bedorven zouden zijn; daarom eindigen zjj in ccne !iarde buia, die met het vuur in verbinding staat. Het gebruik van kloppen kent men niet, maar daar de twee horens niet in liet vuur maar in de aarden Imis uitkomen, wordt het vuur ook niet bij het vallen van den blaasbalg in dezen opgetrokken, wat anders wel het geval zou zijn. Hierdoor gaat echter veel lucht verloren, zoodat degene die met den blaasbalg hot vuur aanblaast voel harder moet werken dan het geval zou zijn, indien lijj een werktuig had, dat don luchtstroom onmiddellijk in het vuur brengt. l)e oude Egypte-naren hadden blaasbalgen die volkomen dezelfde zamenstelling hadden, behalve dat zij ze niet met do handen in beweging bragten. Zij stonden met een voet op iederen zak en blaasden hot vuur aan door beurt om beurt met den voet een zak zamen te drukken, terwjjl zij den anderen vulden, door hem met een koord aan het achtereinde omhoog te trekken.

Wanneer de smid nu aan bet werk wil gaan, begint hij mot een kuil in den

grond te graven, waarin het vuur wordt geplaatst; vervolgens legt bij de aarden buis in eeno hellende rigting in den grond, zoodat het laagste einde uitkomt op den bodem van den kuil, terwijl liet bovenste einde boven den grond uitsteekt. In dit bovenste einde dor buis worden nu de twee horens bevestigd en do blaasbalg zoo op zijne plaats vastgemaakt, dat de werkman, tusschen de zakken zittende, ze gemakkelijk kan in beweging brengen. J liorop wordt er een vuur van houtskool in don kuil gedaan, hetwelk dan, door middel van den blaasbalg, tot ceno groote bitte wordt aangeblazen. Een groote steen dient voor aanbeeld en een kleinere tot hamer. Somtjjds is do hamer een kegelvormig stuk ijzer, maar in do meeste gevallen houdt men een steen voor voldoende, liet ruwe werk, om het jjzer door smeden zijn vorm te geven.

-ocr page 108-

DE KAFFER.

wordt gowoonljjk gedaan door de helpers van don Hinid, waarvan liij er meerdere heeft; dozen slaan op het jj/.er in eene geregelde volgorde. Het afwerken doet de; smid zolf'. De andere gereedschappen die hij gebruikt zijn weinige in gotul en eenvoudig; zij bestaan uit priemen en ruwe tangen, gemaakt van twee jjzeren staven.

Met deze werktuigen kan do Kaffer metaal tot verscliillendo versierselen verwerken. Somtjjds giet hij het in een ronden vorm, om er eene staaf van te maken, waaruit hij armbanden en dergeljjke sieraden smeden kan; in andere gevallen maakt hij knodsen en dergeljjko, door ze te gieten in vormen van klei.

Bijgaande afbeelding vertoont eene inlandsche smederij in volle werking. Aan de linkerzijde ziet men den voornaam sten smid, terwijl hij bezig is met zijn blaasbalg het vuur aan te blazen, waarin eene ijzeren staaf ligt, die tot eene assagaai-pant moet verwerkt worden. De wijze waarop de horons van den blaasbalg op den grond bevestigd zijn — namelijk door er oen stok dwars overheen on hierop een grooten steen te leggen — is goed aangegeven. Regts van den smid staat eene mand met houtskool en eene andere staat bij zijn helper. Tegenover hem zit zjjn helper, druk bezig met een kegelvormigen steen eeno assagaai-punt te smeden, terwijl er een paar afgemaakte; naast hom liggen. Achter hen is een derde smid hard met een grooten steen aan het werk om liet ijzer-erts klein te slaan. Uegts van de afbeelding is de rieten schutting, die dient om den wind af te houden, en op den aebtergrond de kraal waartoe do smid behoort. De rieten schutting rust tegen eene Mimosa. In de schaduw er van staan een paar potten met bier om de smeden van tijd tot tjjd to verfrisschen.

Hoe de smid het aanlegt om te werken zonder zijne regtorband te branden is onbegrijpeljjk. De schrjjver beeft met den kegelvormigen Immer gesmeed en do hand komt zoo (ligt bij bot ijzer, dat wanneer het ijzer rood-gloeiend is, bet gevoel aan de vingers alles behalve aangenaam moot zijn, om niet te spreken van de vonken die in het rond vliegen, wanneer men op gloejjend ijzer slaat. Somwjjlen neemt een inboorling, wanneer hij kleine voorwerpen moet vervaardigen, een tamelijk grooten hamer, keert hem om en slaat het dunne einde diep in den grond. De vlakke zijde van den hamer is dan naar boven gekeerd en dient voor aanbeeld, waarop hij met een kleineren hamer smeedt.

Ofschoon do blaasbalgen van een Kaffer krachtig genoeg zijn om hem in staat te stellen koper te smelten en ijzer in verschillende vormen te smeden, schijnen zij toch geen luchtstroom te; geven die sterk en aanhoudend genoeg is om ijzer aan elkander te wellen. Moffatt vermeldt hieromtrent eeno aardige anekdote. Iljj bragt een bezoek aan Moselekatse, den koning van de noordelijke Znln-stammen, en Joeg den wilden monarch grooto vrees aan met zjjn wagen, daar de wielen van dezen den koning toeschenen door eene of andere too verkracht mot beweging bezield te zjjn. Zijne verwondering werd echter bet meest gaande gemaakt door den iioepel van de wielen, daar hij niet kon begrjjpen hoe zulk een stuk ijzer kon gemaakt worden zonder dat men zien kon waar de einden van het jjzer elkander raakten.

Een inboorling die Moffatt had vergezeld, gaf den koning de oplossing van het geheim. Hjj nam do regterhand van den zendeling in zijne eigene en hield ze op voor den koning terwijl hij zeide: „Mijne oogen hebben gezien dat deze zelfde hand een stuk van deze ijzeren staven afsneed en de einden toen aan elkander hechtte, zoo als gij ze nu ziet.'quot; Hij een naauwkenrig onderzoek werd de plaats aangewezen, waar bet ijzer aan elkander geweld was. Nu wilde de koning weten door welke geneesmiddelen het ijzer met zulke wonderbare krachten was begiftigd geworden, maar hem werd gezegd, dat er niets voor was gebruikt dan vuur, een beitel en een hamer.

En toch was Moselekatse koning van de bjj uitstek krijgshaftige Zulu's, een volk, waaronder eene menigte smeden waren, in hun vak goed bedreven en in staat om de bladvormige speerpunten te smeden met zulk eene bekwaamheid, dat do beste; Europeesche smeden stellig geene wapenen zouden kunnen vervaardigen, meer geschikt voor het doel hetwelk men er mede wilde bereiken.

Le Vaillant verhaalt oen vermakelijk voorbeeld van do verbazing van eenige inlandsche smeden, bjj het zien van oen ruwen blaasbalg, dien hij op de Europeesche wijze gemaakt bad. Na teregt zijne bewondering te kennen gegeven te hebben over het

99

7*

-ocr page 109-

DE KAFFER.

uitstekende werk dat door de zwarte smeden, in weerwil van hunne ruwe en onvolmaakte goreedsehappen, geleverd werd, gaat hij voort met het beschrijven van don blaasbalg dien zij gebruiken, welke beschrijving volkomen overeenkomt mot die, welke wij boven gegeven hebben.

„Ik had groote moeite om hun aan het verstand te brengen, hoeveel beter de blaasbalgen waren die men in Europa gebruikt dan de hunne, en daar ik overtuigd was, dat het weinige wat zij van mijne verklaring zouden begrijpen, spoedig aan hun geheugen ontsnappen zou en hun derhalve niet zoude baten, besloot ik er in hunne tegenwoordigheid een te maken.

„Ik zond een van mijn volk naar hot kamp om de bodems van twee kisten, een stuk van een zomermantel, een hoepel, eenige kleine spjjkers, een hamer, eene zaag en eenige andere kleine gereedschappen, die ik welligt noodig kon hebben. Zoodra hij terugkwam, maakte ik zoo spoedig mogelijk een ruwen blaasbalg, niet voel grooter dan die, welke gewoonlijk in onze keukens gebruikt worden. Twee stukken van een hoepel die ik aan de binnenzijde bevestigde, dienden om de huid op een geljjken afstand te houden en ik vergat niet om aan den onderkant een gat te maken ten einde hierdoor de lucht gemakkelijker toegang te verschaffen, iets waarvan zjj geen denkbeeld hadden en bij gebreke waarvan zjj verpligt waren veel tijd te verspillen met het vullen der huiden.

„Ik had geene ijzeren buis, maar daar het mij alleen te doen was om een model te maken, bevestigde ik aan het einde van mijn blaasbalg den koker van mijn tande-stoker, waarvan ik het eene einde afzaagde. Toen plaatste ik mijn instrument op den grond bij het vuur en nadat ik een gaffelvormigen stok in den grond had gestoken, legde ik dwars hierover heen een stok als eene soort van hefboom waaraan een eind paktouw bevestigd was dat aan den blaasbalg vast zat; op dezen legde ik een looden gewigt van 7 of 8 pond. Om de verrassing der Kaffers bij deze gelegenheid goed te kunnen begrijpen, had men de aandacht moeten zien, waarmede zjj al mijne ver-rigtingen volgden, de onzekerheid waarin zjj waren en het verlangen waarmede zjj den afloop te gemoet zagen. Zij konden hunne verwondering niet genoeg lucht geven toen zij zagen hoe ik met eenige gemakkelijke bewegingen met de eene hand, met mijne machine aan hun vuur den grootstmogelijkcn gloed gaf. Toon ik nu eenige stukken ijzer in het vuur plaatste, maakte ik die in enkele minuten rood gloeijend, hetgeen zij stellig in geen half uur zouden hebben kunnen doen.

„Dit proefje van mijne bekwaamheid voerde hunne bewondering ten top. Zjj deden alsof' zij waanzinnig waren. Zij dansten en sprongen rondom den blaasbalg; elk moest hem op zijne beurt beproeven en zjj klapten in de handen om hunne vreugde te kennen te geven. Zjj baden mjj om hun deze verwonderljjke machine present te geven en schenen mijn antwoord met ongeduld te verwachten, daar zjj, zooals ik bemerkte, zich niet konden verbeelden, dat ik een zoo kostbaar werktuig zoo gemakkelijk zou weggeven. Het zou mjj later een buitengewoon genoegen doen, wanneer ik hoorde dat zjj den blaasbalg tot meerdere volkomenheid hadden gebragt, maar vooral, dat zjj zich den vreemdeling herinnerden, die hen het eerst met liet onontbeerljjkste werktuig voor het bewerken van metalen had bekend gemaakt.quot;

Voor zoo verre men oordeelen kan naar den tegenwoordigen toestand dei-smeedkunst in Kafferland, hebben de inboorlingen niet veel voordeel gehad van de onderrigtingen van Le Vaillant, gelijk deze zoo naïf veronderstelde. Naar alle waarschijnlijkheid zal de bewuste blaasbalg wel door het opperhoofd van den stam in beslag zijn genomen, die dan het mechanisme wel zal vernield hebben door te onderzoeken hoe hij werkte. Bovendien is de Kaffer in zjjne begrippen bjj uitstek conservatief en zal hjj waarschjjnljjk de oude schapenvellen wol verkozen hebben boven liet betrekkelijk zamengesteld werktuig van den blanken reiziger, waarvoor hoepels, spijkers, eene zaag, een hamer en andere gereedschappen van den beschaafden werkman vereischt werden.

De Kaffers hebben de kunst van draadtrekken lang gekend, ofschoon de platen waardoor de draad getrokken wordt, zeer ruw zjjn, het metaal betrekkelijk zacht en de getrokken draad bijgevolg ongeljjk. Bovendien kunnen zjj geen draad trekken van

100

-ocr page 110-

T)E KAFFER.

ijzer, maar /.ijn zjj vcrpligt zich mot zachter metalen, zooals geel en rood koper, te vergenoegen. Moffatt, de Afrikaanscho zendeling, verhaalt eene aardige anekdote van een onderhoud met een inlandschen metaalwerker. Zoo als hot behoort was Moffatt zelf praktisch in do smeedkunst ervaren en kwam hierdoor met zjjn zwarten broeder van het aanbeeld op een vriendschappelijken voet, on nadat hjj zijn hart gestolen had door eeno nieuwe stalen plaat voor hom te maken waarin 24 gaten waren voor draad van verschillende dikte, ging hij er toe over om hem in al do geheimen dor draad-trokkerjj in to wijdon.

Zijn eerste werk was 4 vormen te maken; deze waren zeer eenvoudig; zjj bestonden uit oen hoopje droog zand, waarin een stokje gestoken werd van ongeveer 1 centi-motor dik. Hjj maakte toen een vuur van houtskool zooals wij roods beschreven hebben en plaatste hierin, in eene kleine kroos van ruwe klei, eonig koper en tin. Dit werd door schielijk trokken van den blaasbalg spoedig gesmolten en nu goot hjj dit in do vormen, waardoor hij oonigo korte koperen staafjes verkreeg, die omtrent I centimeter dik en 9 of 10 contimeter lang waren. Deze worden nu, na bekoeling, uit de vormen gehaald on mot een steenon hamer gesmeed tot op do helft hunner dikte. Gedurende deze bewerking worden do staven gedurig in do vlam van brandend gras verhit.

Hierop volgde de gowigtigo operatie om do staven door do gaten te trekken en ze zoo in draad te veranderen. Het einde eener staaf word puntig gesmeed en door hot grootste gat gestoken; een gespleten stuk hout werd voor tang gebruikt en de staaf zelve telkens geolied. Door deze bewerking gedurig te herhalen, word do draad door gaten getrokken die al kleiner en kleiner werden, zoodat hij ten laatste niet dikker was dan naaigaren. De plaat, waardoor do draad getrokken wordt, is nagenoeg 1 Va centimetor dik. Hot geelkoper, dat op doze wijze gemaakt wordt, heeft niet dezelfde kleur als dat hetwelk van een mengsel van zink en koper gemaakt wordt, maar daar hot bijzonder goed kan gepolijst worden, zijn de inboorlingen er volkomen mede tevreden.

Hier mag wolligt herinnerd worden, dat Williams, oen bekend zendeling, zjjn grootsten naam onder de wildon maakte door oen blaasbalg te vervaardigen van kisten en bordpapier, omdat de ratten allo mogelijke leder, tot hot kleinste strookje toe, opaten.

De kennis die Moffat van het smeden bezat, had bij onder bijzondere ongunstige omstandigheden opgedaan. Een gebroken wagen moest hersteld worden en hier was geen ander middel op, dan zelf smid te worden en don wagen te repareoren of don togt op te geven. Toon hjj zag dat de grootste moojjeljjkheid bij hot smeden bestond in de onvolmaakte zamonstelling van don blaasbalg, ging hjj aan het werk en maakte er oen, die eene groote overeenkomst had mot dien, waarvan do Vaillant zulk eene gloeijende beschrijving geeft. En, wanneer er nog eonig meerder bewijs noodig was, dat aan de verwachtingen van do Fransohen reiziger niet was beantwoord, zou dit kunnen gevonden worden in het feit, dat de ruwe blaasbalg, door don Engelschen zendoling gemaakt, evenzeer de bewondering dor inboorlingen opwekte als die welke moor dan zestig jaren vroeger door Le Vaillant was vervaardigd.

Voel van het jjzer dat in Zuid-Afrika gebruikt wordt schijnt meteoor-ijzer te zijn; hot wordt op vele plaatsen buitengewoon zuiver aangetroffen, zoodat het mot weinig arbeid geschikt is om gesmeed te kunnen worden.

Een Kaffersche smid behoeft nooit verlegen te zjjn hoe hjj vuur zal krjjgen. Slaat hij zijne smederij op in de nabijheid van eene kraal, dan is liet eenvoudigste dat hjj een helper vuur uit een van do hutten laat halen. Maar ingeval hjj, zoo als dikwijls het geval is, liever werkt op eenigen afstand van do kraal, is hjj toch altijd zeker vuur te kunnen maken, al gaat dit ook met eenigen arbeid gepaard.

Eerst verschaft hij zich twee sto kken, een van zacht hout en een van eene acacia of een anderen boom die hard hout heeft. Do twee stukken hout moeten natuurlijk door en door droog zjjn, oeno eigenschap die in een zoo warm land ligt genoeg wordt aangetroffen. Hierop maakt hjj aan don harden stok eene punt en boort eene kleine opening in het midden van het zachte stuk hout. Nu gaat hjj zitten als op de vol-

101

-ocr page 111-

DE KAFFER.

poiulc afbeelding is voorgesteld, steekt hot puntige eind van den harden stok in het gat van het zachte hout en draait dien tussehen zijne handen mot groote snelheid heen en weer.

Terwijl hij hiermede voortgaat wordt liet gat langzamerhand grooter en or valt eene kleine hoeveelheid zeer fi jn stof', dat door liet ronddraaijen van liet zachte hout wordt afgewreven. Dit stof wordt weldra donkerder van kleur, daarna bijna zwart, en nu vertoont zich spoedig een ligte rook. Nu verdubbelt de Kaffer zijne pogingen en ondersteunt de werking van den draaijenden stok met blazen, totdat eenigo sokonden later het stof ontvlamt. De ligciianieljjke inspanning bjj deze bewerking is zeer groot en wanneer het hout ontbrandt, baadt hij die het gedaan heeft in zijn zweet.

Gewoonlijk verdoelen, bij het maken van vuur, minstens twee mannen den arbeid onderling, waardoor het veel sehieljjker gaat. liet is duidelijk, dat, wanneer men een regt opstaanden stok op zoodanige wijze tussciien de handen draait deze hmgzamer-

hand naar beneden gaan, tot dat zij hjj do punt komen. Is een Kaffer nu alleen aan het werk, dan zou hjj verpligt zijn even op te houden, don stok van boven wedor vast te nemen on op nieuw te beginnen, waardoor veel tijd verloren gaat. Wanneer echter twee Kaffers liet gezanienljjk doen, gaan zij over elkander zitten, en wanneer de een ziet, dat do handen van zijn kameraad bjjna beneden aan den stok gekomen zijn, grijpt hjj den stok met zjjne handen van boven, gaat mot do beweging voort en lost zijn vriend af. Zoo houdt de beweging van don stok geen oogenblik op en wordt dus de bewerking aanmerkelijk verhaast. Bovendien zorgt de tweede Kaffer, dat het stof bohoorljjk rondom do punt van den stok blijft liggen; ook noemt hij de rol van blaasbalg op zich, waardoor zijn kameraad al zjjne kracht voor het draajjen van den stok kan aanwenden.

Do voorgaande afbeelding stelt een smid voor, met zjjne twee helpers, bozig om vuur te maken. De quot;man,quot; kenbaar aan zijn hoofdring, heeft juist zjjne beurt van draajjen van den vuurstok gehad en hem, even voor het vuur zieli vertoonde, aan zijn helper overgegeven. De ligte opstijgende rook bewijst, dat de operatie met goed gevolg bekroond is. zoonis trouwens ook uit do houding van de twee andere mannen te zien ia.

Nu zullen wij eens nagaan hoe de inboorling zijne assagaajjen maakt.

Ho inboorlingen maken hinino speer-punten van zulk een uitstekende hoedanigheid, dat zij huitongewoon scherp kunnen gemaakt worden; zoo schor]) zelfs, dat de assa-gaaijen niet slechts gebruikt worden om vloesch te snijden en tot dergelijke doeleinden, maar dat men er zelfs do hoofden mede scheert. Zij ziju bovendien zoo buigzaam, dat eene goede assagaai-pnnt bjjna dubbel gevouwen en wedor regt kan geslagen worden zonder dat men haar behoeft te verhitten.

102

-ocr page 112-

DE KAFFER.

Wanneer do smid zjjno nssagaai-punt gereed liocf't, ziet zjj or ongeveer uit als een tafelmes voordat het in zijn heft is bevestigd, en hoeft zij eenc regt iiitstokcnde punt waarmede zij in de houten schacht wordt vastgemaakt. Deze punt is altijd ingekorfd om te maken dat zij heter vastzit.

Hij die do sporen maakt, heeft reeds oen aantal schachten in voorraad. Doze worden gesneden van een boom die gewoonlijk quot;Assagaai-lioutquot; genoemd wordt; zij zijn moestal gemiddeld IVa meter lang. Zjj zijn zeer dun, aan liet dikste einde zelden dikker dan ecne pink, terwijl het dunste eindo omtrent den diameter heeft van een gewoon potlood. Do wetenschappelijke naam van den assagaai-boom is Curtisia Jct(jinm\ hij hoeft eenigo overeenkomst met den mahonio-boom.

Do schacht eoner assagaai is zelden of ooit regt genoeg voor liet gebruik. Zjj wordt regt gemaakt door haar boven het vuur te verwarmen ca dan zoolang to schrappen, te kloppen en te buigen totdat de maker er mede tevreden is. Zelfs nadat zjj geheel klaar zijn, hebben do assagaaijon cono groote neiging om krom te trekken, en in dat geval maakt do Kaffer haar, oor hij haar werpt, altijd eerst regt. In weerwil van den broozen aard van het hout kan het toch een aanmerkoljjkcu graad van bui-siug verdragen, indien do bogt namelijk niet te scherp is en men hot buigen der schacht niet doet met rukken. Inderdaad zou do inboorling, als de schacht niet voor-krachtig was, er niet die eigenaardige trillende beweging aan kunnen geven, die hot wapen ia zijne uitwerking zooveel geduchter maakt.

Mot do gloeijond gemaakte pen der spoor-punt wordt nu oen gat geboord in hot dikke einde dor schacht, en de pon, wanneer zij koud geworden is, hier in gestoken. Indien er verder niets aan gedaan word, zou de assagaai niot gebruikt kunnen worden, want de punt zou er uitvallen als men haar naar beneden hield. Om haar op hare plaats te houden, gebruikt de Kaffer altijd hetzelfde materiaal, nameljjk versche huid. Hij snijdt smalle strooken huid, somtijds mot haar en sd, en bindt die, terwijl zij nog nat zijn, om do speer. Bjj hot droogen trekt do hiiid zich zamen en vormt een band, nagenoeg even sterk alsof lijj van ijzer was.

De wijze van binden heeft niets eigenaardigs; wij zien aan dit gedeelte dor assagaaijon nimmer oen spoor van die sierlijke en uitvoerige bewerking, waardoor dezelfde wapenen zich lijj do Nieuw-Zeelandors onderschoiden. De strook huid wordt eenvoudig om de spoor gerold en hot losse einde onder eeno plooi gestoken. De Kaffer is echter wel in staat om dorgeljjke versieringen aan te brengen en maakt gewoonlijk zeer schoone on uitvoerig bewerkte, van het haar van den staart van een olifant en andere soortgeljjko grondstoffen. Deze versieringen worden evenwel altijd aangobragt aan de schacht van het wapen, maar nooit aangewend om de punt der assagaai op hare plaats te bevestigen.

Op bladz. 104 is ecne groep assagaaijon afgebeeld, om te doen zien welk eeno verscheidenheid er onder is. quot;Assagaaiquot; is geen Kaffersch woord, nuiar, evenals de meest gebruikelijke naam van den stmn, bonovens hot woord kraal en smdere, van eeno andere taal ontleend. Do Zulu's noemen dit wapen quot;Um-kunto,quot; oen woord dat eeno toevallige, maar merkwaardige overeenkomst hoeft mot het Latijnsche quot;Contusquot; (span, lang stuk hout).

Do gewone vorm ziet men lig. 5. Dit wapen is ongeveer 1.75 a 1.80 meterlang, en de punt op zich zelve van de schacht af ongeveer 30 centimeter. Somtijds is het lemmer veel langer en broeder, zooals bjjv. fig. 4. Fig. 7 vertoont een merkwaardig staaltje eoner assagaai. Ten eindo oen zeer sierlijk wapen te vorvarrdigen heeft de maker er voel moeite aan te kosto gelegd. quot;Vooreerst heeft hij eene punt gesmeed met groote weerhaken, een vorm dien men slechts zelden waarneemt. Deze hoeft hij nu aan do schacht op eene nog al vreemde wijze bevestigd. In pliiiits van, zooals gewoonlijk geschiedt, eene strook huid oenroudig om. het wapen te liinden, beeft hij van een stuk van do staart van een kalf omtrent 1 duim lang de huid afgestroopt, en do buis of koker die bij hierdoor verkreeg over de assagaai geschoven. Deze krimpt natuurlijk bjj hot droogen en vormt eene buitengewoon stevige bevestiging van de punt. Het haar is op do huid gelaten, waardoor het wapen in het oog van zijn vervaardiger slechts to schooner word.

103

-ocr page 113-

DE KAFFER-

104

- SvcA'otz J/iear.

-ocr page 114-

DE KAFFER.

Wanneer do Kaffer ton oorlog trekt of uitgaat ter jagt, of zelfs wanneer hij eene reis onderneemt van eenige uitgebreidheid, neemt hij altijd een bundel assagaajjen medo; minstens vijf en dikwerf acht of negen. Als hij oen vijand aanvalt, snelt hij vooruit en terwijl hij hoen en weer springt om to maken dat zijne tegenpartjj hem niet good raken kan, werpt hij zjjne speren achtereenvolgens met zulk eene snelheid, dat er twee of drie te gelijk door de lucht vliegen, terwijl elke speer in eene andere rigting geworpen wordt. Hot is niot moejjcljjk om — wanneer men eene enkele speer ziet aankomen, deze to ontwijken, maar wanneer do eono de borst bijna raakt, en als er dan een andere van den regterkant on bijna to gelijkertijd een derde van

de linkerzijde aankomt, is het zeer moeijeljjk om aan alle te ontkomen. Wanneer de aangevallene stil staat, is het zeker dat hij getroffen wordt, want de Kaffer mikt met volkomen zekerheid, terwijl hij, als hij ontsnappen wil aan ecno assagaai die van de linkerzijde komt, grootc kans heeft om geraakt te worden door eene die van den tegen-overgestelden kant op hom wordt afgezonden.

Üo wijze waarop het wapen geworpen wordt, brengt er bovendien toe bjj om den vijand in de war te brengen en zjjn gezigt te belemmeren. Juist voordat hij zijne speer werpt, laat do Kaffer haar op eene eigenaardige wijze trillen. Hij vat haar aan met den duim en wijsvinger van de regterhand, even boven het zwaartepunt en met de punt gerigt naar zijn arm. De andere vingers logt hij om do schacht en sluit ze plotseling en stevig, zoodat hij het zwaartepunt der speer in de rigting van den wortel der hand verplaatst. Deze beweging maakt, dat do speer sterk begint tc trillen on zij wordt schielijk achtereen herhaald, totdat het wapen een eigenaardig brommend geluid maakt, dat niet kan beschroven worden, maar eens gehoord ook niot weder vergeten wordt. Het is oen oven dreigend geluid als liet ratelen eener ratelslang, en wordt vooral door do Kaffers gemaakt wanneer zij hunne vijanden grooto vrees willen aanjagen.

Wanneer do assagaai geworpen is, houdt deze trillende beweging nog niet op, maar schijnt nog too te nemen; do punt beschrijft dan eon cirkel, waarvan het zwaartepunt hot middelpunt uitmaakt. Deze trilling brengt het oog der tegenpartij in verlegenheid, omdat hot bijna niot mogelijk is de juiste rigting te ontdekken, die het wapen nomen zal. Do vlugt die een stijf werptuig, bijv. eene dikke lans of' pijl neemt, kan door ieder worden gevolgd, maar wanneer hot wapen zich onophoudelijk beweegt en voortdurend trilt, wordt do blik verward.

Zooals een assagaai zich aan onze blikken in de lucht vertoont, is nooit met juistheid afgebeeld. Op alle voorstellingen wordt zjj gezien alsof het wapen regt cn stijf daarheen vliegt, terwijl het er integendeel uitziet nis eene dunne slang, die zich met eene sierlijke, golvende beweging door de lucht voortbewoogt. Het is alsof zij met leven bedeeld was, en het heeft er meer van alsof zjj haar eigen weg zocht, dan dat hot een wapen is dat door 'smenschen hand wordt voortbewogen. Terwijl de assagaai door do lucht voortvliegt, maakt zij voortdurend het eigenaardige geluid waarvan wij spraken, en dit maakt de voorstelling nog bedriegelijker.

105

-ocr page 115-

DE KAFFER.

Do volgende afbeelding stelt eene groep Kaffers voor in ecne schermutseling. Hier vertoonen zij hunne handigheid in een spiegelgevecht; de punten der assagaajjen zijn van hout in plaats van ijzer, en stomp, maar toch hard en scherp genoog om een vrjj hevige stoot aan te brengen. Op den achtergrond ziet men een aantal krijgslieden achter hunne schilden staande, om hun titel quot;de Matabelequot; of quot;de vordwjjnersquot; te regtvaardigen. Geheel op den voorgrond staat een krijgsman in de volle uniform van zijn regiment. Hij heeft juist een assagaai geworpen, en is, zooals men zien kan door het vliegen zijner kleeding, teruggesprongen in zijne tegenwoordige houding met eene andere assagaai klaar in zjjnc hand. Twee anderen zijn bezig de asagaaijen uit den grond te trekken, die door hunne tegenstanders naar hen zijn afgezonden, en bedekken zich terwijl zij dit doen met hun schild. Al deze krijgslieden behooren

tot hetzelfde regiment, zooals men uit hunne hoofdtooisels, welke hunne onderscheidingsteekenen zijn, zien kan.

De vaardigheid waarmede de Kaffers met dit wapen omgaan is werkelijk bewonderenswaardig. De snelheid waarmede de assagaaijen uit den bundel gehaald, in evenwigt gebragt, getrild en weggeworpen worden, is bijna ongeloofeljjk. Men verhaalt dat de heerschappij die de oude Engelsche boogschutters hadden over sterke bogen die zij gebruikten, niet zoozeer gelegen was in do persoonlijke kracht van don boogschutter, als wel in do wijze waarop hem geleerd was quot;zijn ligchaam in zijn boog te leggenquot; en aldus gemakkelijk een wapen te gebruiken, hetwelk door menschen, veel sterker dan lijj, niet kon gespannen worden. Even zoo moet men ook bij een Kaffer de buitengewone handigheid die lijj in hot werpen der assagaajjen verkrijgt, niet toeschrijven aan zijne ligchaamskracht, maar veeleer aan zijne voortdurende ge-

IOC

-ocr page 116-

DE KAFFER.

woonto om met dit wapen 0111 tn gaan. Zoodra een jongen sleelits eenigzins alleen kan loopen, begint lijj met stokken speergooijortjo te spelen, en wanneer hij grooter wordt, maait zijn vader hem speren met houten in plaats van ijzeren punten.

Op liet oogenblik dat do Kaffer zijne assagaai in de hand neemt, schijnen hij en zijn wapen één te worden; do trillende speer sclijjnt door hem met leven te worden bezield. Jijj bet wegwerpen neemt bij onbewust don sierlijksten stand aan; bij herinnert den waarnemer sommige oude standbeelden en lijj werpt bet wapen met zulk een gemak, dat, volgens de uitdrukking van iemand die lang onder de Kaffers geleefd bad, quot;de man er uit zag als of bij van olie was.quot; Wanneer hij zijne assagaai wegwerpt, stormt lijj op zijn vijand in en poogt hem torug te drjjven en tegeljjkertjjd do wapens die hij weggeworpen beeft weder in zijn bezit te krijgen.

Somtijds, wanneer hij geen ruimte genoeg hoeft om zjjn arm te bewogen of zijnen vjjand wil verrassen, werpt lijj zijne assagaai ondershands, terwijl zjjn arm naar beneden hangt, lijj kan haar op die wijze niet zoo ver goojjen als op de gewone, maar toch ecne aanmerkelijke kracht aanwenden en bereikt zeer dikwijls zijn doel.

Hij werpt nooit zijne laatste «peer weg, maar wanneer hij er niet oenige, die hetzij door hem zeiven of door zjjn vijand zjjn weggeworpen, kan oprapen, vliegt hij op dezen in, en wanneer hij digt hij hem gekomen is, breekt hij de schacht zjjuer laatste assagaai midden door, gooit bot boveneinde weg en gebruikt bet overig gedeelte als een dolk.

Hot hout waarvan de schacht gemaakt is, is, zooals wij reeds gezegd hebben, zeer veerkrachtig, maar broos; een nieuweling in de kunst is zeker verscheidene speren te breken, voordat lijj geleerd heeft zo goed te gebruiken. Indien de schacht niet goed geworpen wordt, maakt zij, zoodra do punt den grond raakt, eene slingerende beweging naar voren on breekt onmiddellijk boven deze af. Een van do groete opperhoofden maakte van deze eigenschap een zeldzaam gebruik. Even voordat het gevecht begon, liet bij zijne nianschappen de schachten liunnor assagaajjen juist boven de plaats waar de punt er aan bevestigd was, half doorsnijden, liet gevolg van deze list bleek spoedig genoeg nadat de strijders handgemeen waren. Wanneer het wapen zijn doel bereikte, ging het even goed door bet ligchaam van den vijand, alsof er niets aan gedaan was; miste het echter en kwam het op don grond of oen schild, dan brak de schacht dadelijk midden door en was daardoor nutteloos voor den vjjand.

Onwetend had bot wilde opperhoofd in dit geval bet voorbeeld gevolgd, hetwelk meer dan tweeduizend jaar geledon door een Ronieinsch legerhoofd gegeven was. Toen Marius oorlog voerde met de Kimbren, waren zijne troepen gewapend met do korte, zware werpspies „Pilumquot; genaamd. Dit wapen bad een dikken steel, waaraan het lange lemmer met twee ijzeren klinknagels bevestigd was. Eer het gevecht begon, gaf bij bevel dat do soldaten den klinknagel die bet verst van do punt verwjjdord was moesten wegnomen en vervangen door een ligt houten pennetje, dat maar even sterk genoeg was om de punt op hare plaats te houden, zoolang er geene kracht werd aangewend. Wanneer de werpspies werd geworpen trachtte de vjjand baar op zjjn schild op te vangen; slaagde bij hierin, dan trok hij het wapen er uit en slingerde het naar zjjn vijand terug. Niet zoodra echter was het gevecht begonnen of de Kimbren bevonden zich in eene groote inoejjeljjkheid. Zij hadden de werpspies naauwehjks op hunne schilden opgevangen of het houten ponnetje brak af en dit maakte dat de bouten schacht aan het lommer bleef slingeren. Hot wapen was nu niet alleen nutteloos, maar veroorzaakte een grooten last. Het kon niet uit het schild getrokken worden omdat men hot niet kon vastgrjjpeu; do zware steel sleepte over den grond en dwong den krijgsman, zjjn schild weg te werpen en zonder dit to vechten.

Door den vreeseljjken Tchaka, die slechts leefde om te oorlogen en een man was van een zeldzaam groot verstand, onverschrokkon moed, groote gave van regeren en die geen bet minste medelijden bezat, werd do assagaai op eene bjjzondere manier gewijzigd. Ofschoon hij bot wapen zelf behield, maakte hjj het veel korter en zwaarder, ongoschikt om als werptuig gebruikt te worden, maar alleen van dienst in oen gevocht man tegen man. Nadat hjj zijne troepen van dit veranderde wapen voorzien bad, werd de wjjzo van oorlogvoeren geheel en al door hem veranderd.

107

-ocr page 117-

DE KAFFER.

Zijno krijgslieden werden gewapend niet een zoor groot schild en cenc korte assagaai. Bij den aanvang van het gevecht stormden zij in cene digt opeengedrongen massa op don vjjand in en bij den eersten regen van sporen doken zij weg onder hunne schilden, lieten de wapenen hunne kracht verspillen en vlogen hierop vooruit tot een gevecht man tegen man. Hunne dapperheid, die uit zich zeiven groot was, werd nog meer opgewekt door beloften van belooning cn door dc zekerheid van te sterven indien zij niet overwonnen. Zoodra een krijgsman vlugtte, werd hij onmiddellijk door liet opperhoofd gedood en dezelfde straf onderging hij, die zonder zijne speer en zijn schild uit liet gevecht kwam. Door deze taktiek maakte hij den stam der Ama-zulu's tot den magtigsten van liet gehcele land. Hij mini bijna zestig andere stammen in den zijnen op en strekte zijne heerschappij uit over het grootste gedeelte van Zuid-Afrika.

Ten laatste vormde hij het stoute plan om geheel Zuid-Afrika mot zijne legerbenden to overstroomen en alle blanke inwoners te vernietigen. Toon Inj echter het toppunt zijnor magt bereikt had, werd hij verraderlijk door twee zijner broeders, Dingan en Umlangane, vermoord. De twee moordenaars streden den volgenden dag om den troon on Dingan besteeg hem over de lijken zijner twee broeders. Do bloeddorstige wijze van rogeeren, die door Tchaka was ingesteld, zou waarschjjnljjk in zulke handen niet beter worden en de naam van Dingan werd derhalve bijna even gevreesd als die van zijn broeder. De opvolger en broeder van dezen. Panda, bleef op dezelfde wijze regeeren, ofschoon hij de buitengewone talenten van den stichter van het koningrijk niet bezat en vorpligt was met de Engelschen een verbond te sluiten, in plaats van hun den oorlog te verklaren. De instelling van Tchaka, om alleen de de quot;dolk-assagaaiquot; te gebruiken, voldeed vrij wel zoolang de Zulu's alleen oorlog voerden met de andere Kaffer-stammen. Toen zjj echter met de Hollandsche „boersquot; i'i aanraking kwamen, zagen zij dat dit wapen tegenover vijanden te paard bijna geheel onbruikbaar was en waren zjj verpligt, tot den oorspronkelijken vorm van het wapen terug te koeren.

Indien de lezer de reeds vermelde afbeelding vaa verschillende assagaajjen nog ■aens beschouwt, zal hij er twee soorten van dc korte „dolk-assagaaiquot; mot het groote lemmer aantreffen. Een fraai exemplaar van dit wapen is fig. 1. Men ziet dat liet lommer buitengewoon groot en bladvormig on hot andere eind of dc schacht mot een bos haren, genomen uit den staart eoner koe, versierd is. Ecu ander voorbeeld vindt men fig. 3. Do maker heeft aan dit bijzondere wapen veel moeite ton koste gelogd. Op liet punt, waar de speer in evenwigt ligt, is van een stuk zacht leder eene soort van handvat gemaakt, die aan eiken kant eindigt in een ring gedraaid uit het dikke, op jjzordraad gelijkende haar van den staart van een oliphant. Verschil-lendo ringen van dezelfde grondstof versieren do schacht.

Fig. 6 van dezelfde afbeelding vertoont eone assagaai, die oorspronkelijk denzelfden vorm met weerhaken had als die van tig. 7, maar die zoo dikwijls geslepen is, dat de eerste vorm er bijna niet meer aan herkend kan worden. De speer van fig 13 is een van die houten wapenen, die de Kaffer draagt wanneer dc etiquette hen verbiedt werkelijke wapens te dragen. Deze bijzondere speer is gesneden uit één stuk hout en is, volgens de Kaffersehe begrippen van schoonheid, versierd met afwisselende donkere en lichte figuren, ontstaan door het branden van het hout. De versierselen op de schacht zijn er ingebrand en op dezelfde wijze is ook de eene zijde van het brcede, houten lemmer zwart gemaakt. Het wapen afgebeeld op fig. 9 wordt gebruikt op de olifantenjagt en zal later beschreven worden.

Voor den Kaffer is de assagaai eene levensbehoefte. Ifij verzet geen voet zonder een of ander wapen in de hand te hebben, en meestal is dit wapen cene assagaai. Hiermede doodt hij zijn wild, snijdt hij het aan stukken, stroopt or de huid af en geeft hij den vorm aan de klccdcren die zoowol door mannen als door vrouwen worden gedragen. Het gemak en do vlugheid waarmede lijj dit alles verrigt, zijn werkelijk verbazend. Wanneer hij het geslagte veo in stukken snijd, ontwikkelt hij bij het bereiden der verschillende stukken evenveel kennis als do beste slager, en stellig zou deze met mes, bijl en zaag zijn werk niet handiger doen dan een Kaffer niet zijne eenvoudige assagaai.

108

-ocr page 118-

DE KAFFER. 109

Overal waar do Europeaan een mes gebruikt, bedient zich de Kaffer van zijne assagaai. Met haar snijdt hij de schachten zijner wapenen en niet haar scherp lemmer maakt hij de houten knodsen, de lepels, de schotels die hij gebruikt, de balkon zijner woning en allo gereedschappen die bij in het dagehjksche leven behoeft.

Wanneer hij zjjue assagaaijen voortslingort, hetzij hij op de jagt is, of' tegenover een vijand staat, of zelfs wanneer hij zjjno vaardigheid door een toeschouwer laat bewonderen, is de Kaffer altjjd uiterst opgewonden en als het ware buiten zieli zeiven. Het liofeljjkste geluid in de ooren van een Kaffer is dat, hetwelk zijn wapen maakt, wanneer hot zijn doel treft, en om dit vreemde genot te smaken, zal hij oen dier, dat door hem gedood is, telkens en telkens weder op nieuw treffen, daarbij in de opwekking van het oogenblik vergetende, dat elke onnoodige wond de huid beschadigt, die voor hem zoo nuttig kan zijn. Wanneer een opperhoofd zijn leger oproept en de krijgslieden in zijne tegenwoordigheid hunne gewone oefeningen houden, zullen zij nooit nalaten uit te weiden over het genot, hetwelk zij zullen smaken, als zij hoeren hoe hunne assagaaijen de ligchamen hunner tegenstanders zullen treffen.

Het is nog al merkwaardig, dat een ware Kaffer nooit gebruik maakt van pijl en boog. Niettegenstaande hij bijna geheel omringd is van stammen die dit wapen bezigen en lijj in zijne schermutselingen dikwijls door de vergiftigde pijlen der Bosjesmannen zware verliezen lijdt, verwerpt hij bij het oorlogvoeren toch den boog, omdat hij het er voor houdt dat dit wapen niet met de waardigheid van een krijgsman strookt, lijj heeft slechts twee wapenen: do assagaai en de knods; ook met het tweede weet •'jj even goed om te gaan als met het eerste.

De knodsen die door do Kaffer-stammen gebruikt worden, verschillen zeer in grootte en ook in vorm. Sommige hebben oeno lengte van meer dan twee meters, terwijl andere niet langer zijn dau 40 a 45 centim. Alle komen echter in ééne zaak overeen, namelijk dat zjj regt zijn of althans behooren te zijn en dat het eene einde eindigt in een knoest. Zij worden gewoonlijk genoemd quot;Knods-Kerry'squot;.

Om haar onderling verschil in grootte te doen zien, zijn er bladz. 104 verschillende soorten afgebeeld. Fig. 10 ziet men er versehillende voorbeelden van. Die aan de rogterzjjdo wordt als wapen gebezigd en op eene zeer vreemde wijze gebruikt. Men gebruikt haar niet alleen als een wapen om zijn vijand er mede te slaan, maar ook als oen werptuig; somtijds laat men haar regt op den vijand aanvliegen en somwijlen wordt zij zoo op den grond geworpen, dat zij door hare veerkracht weder opspringt en don vijand boneden raakt in plaats van boven.

Ook de Australische wilden hebben knodsen van denzelfden vorm en maken ook gebruik van de quot;ricochet.quot;

De andere quot;Kerry'squot; zijn geeno eigenlijke wapenen. Het is tegen do etiquette dat een Kaffer de hut van een meerdere betreedt gewapend mot («ene assagaai, en daarom vervangt hjj haar in dit geval met de onschuldige quot;Kerry.quot; Het strijdt ook met do otbiuotto om bjj dansen do echte assagaai te gebruiken. Daar echter in humie dansen de verschillende handelingen van het oorlogvoeren en het jagen worden voorgesteld, is het noojlzakeljjk dat do dansers een voorwerp hebben, hetwelk do plaats

-ocr page 119-

UE KAFFER.

van de assagaai vervangen kan; daarom voorzien zij zich van quot;Knods-Korry'squot; van dezelfde lengte als die der wapenen welke zjj moeten voorstellen.

Een zeer gewonen vorm van de korte quot;Knods-Korryquot; ziet men fig. 14. Dit wapen lieeft slechts eene lengte van omstreeks 30 centim. en kan gemakkeljjk in den gordel gedragen worden. In bekrompen ruimten kan liet als knods gebruikt worden, maar het wordt in den regel als werptuig gebezigd. Bijgaande afbeelding stelt oen jongen Kaffer voor, terwijl hjj bezig is zijne quot;Kerryquot; te werpen. Iljj heeft 4 of 5 van deze werptuigen in zijne linkerhand en slingert ze achtereenvolgens mot groote snelheid weg. De dieren waarop hij jagt maakt zijn de zoogenoemde rots-konijnen, wetenschappelijk bekend onder den naam van quot;Jlyrax.quot;

De Kaffer heeft van kind af zulk eene gewoonte om zjjne wapenen te werpen, dat lijj de daartoe bestemde boven alle andere de voorkeur geeft. De kracht en de zekerheid, waarmede de inboorlingen deze korte quot;Kerry'squot; behandelen, is werkelijk verbazend. Indien Europeanen vogels zouden willen vangen en zich in plaats van met geweren, met „Kerry squot; wilden wapenen, is het zeker, dat zij weinig wild te huis zouden brengen. Als een Kaffer evenwel uitgaat om ganzen of kwartels te jagen, neemt hij natuurlijk zjjne quot;Kerryquot; en komt zelden zonder buit te huis.

Oowóonljjk jagen twee mannen te zamen. Zij loopon nagenoeg 50 motor van elkander, en wanneer zjj op eene plaats komen waar zjj wild denken te vinden, loggen zij hunne quot;Kerry'squot; op den regtorschouder om geen tijd te verliezen met hot terugtrekken van hun arm, wanneer zij hot wapen willen voortslingeren. Zoodra een vogel opvliegt werpen zij er tegelijk hunne quot;Kerryquot; naar; do oen mikt dan altijd een weinig boven, de andere iots beneden den vogel. Wanneer dan do vogel de bovenste knods ziet en duikt om haar te ontwijken, doet do benedenste hare working, on omgekeerd.

Over het algemeen echter is de korte quot;Kerryquot; met dikken knop een wapen, hetwelk nicer door de llottentotten en .Bosjesmannon wordt gebruikt dan door de Zulu's, die het langere wapen zelfs als werptuig bezigen, liet is editor zeker, dat de eerste vorm van hot wapen de oorspronkelijke is, en dat do Kaffer, die het van den oorspronkelijken uitvinder, den Hottentot, ontleend heeft, langzamerhand den steel langer en de knods zelve kleiner hoeft gemaakt.

De quot;Kerryquot; wordt meestal gemaakt van hout on gowoonljjk van dat der acacia. Do lange quot;Knods-Korry'squot; der Zulu's word on gemeenlijk gesneden van don boom die moor krachtig dan welluidend quot;Stinkhoutquot; genoemd wordt, om den onaangenamen geur dien hot verspreidt wanneer hot bewerkt wordt. Zoodra het droog wordt, verliest hot dezen reuk en zelfs het moest gevoelige reukorgaan wordt er niet meer door aangedaan. Het quot;stinkhoutquot; is eene soort van lauriorbooin en zijn wetGnschappelijke naam is quot;•Lctunis huUatd

Do kostbaarste en de duurzaamste quot;Knods-Korry'squot; zijn die, welke van rhinoceros-horons vervaardigd zijn, en wanneer oen inboorling er een bezit, zal hij er bjjna voor geen prjjs van willen scheiden. Ton eerste is hot bezit van zulk een voorwerp alleen een bewijs dat de eigenaar oen groot jager moet zjjn en oen rhinoceros go-dood hebben; on in de tweede plaats maken de groote kracht die hij er mede kan uitoefenen, en do buitengewone moeite die hjj er aan besteed hooft om den harden horen zjjn behoorlijken vorm te geven, dezen hom zoo dierbaar, dat hij er geen afstand van zou willen doen, tenzjj iijj er iots voor in do plaats kan krjjgen, dat hom in hot oog zijner modgozellon kan verheffen.

Zooveel over do aanvallende wapens der Zulu's. Noordelijk on ten westen van het Drakengebergte is eene bjjzondero strjjdbjjl in gebruik, die klaarbljjkoljjk eene wijziging is van do speer met weerhaken, welke wij reeds beschreven hebben; de ware Zulu gebruikt echter geen ander wapen dan de assagaai en de kerrie.

no

-ocr page 120-

HOOFDSTUK XII,

O O R L O O.

Vervolg.

VEUDKIHOINOSWAl'KNKN KN W[.IZE VAN VECIITKN.

WAl'KNKUSTI.VOKM WORDBN NIET OEDUAOEN. - HET SCHlr.ll VAN DFN KAPPER, ZIJN VORM, 1)K STOF WAARUIT

MKT (iKMAAKT WORDT KX /IJNK KLI.I H. - tIKT SCHILD ALS LNIFOUM. •— VKKKMDE filST. — HOK 11KT

SCHILD OEDILVOKN K.V OKMUUIKT WORDT. - 11 KT SCHILD ÜKSTAXD TKOKN SI'KKKX KN IMJLKX. - DK

liKGIMKNTKX MKT ZW.VRTK KN WTTTK SCHILDKX. - MKT UITDKKLKN VAN SCHILDKN. -'MILITAIRK KKR/rCHT

KN HARK l'KIKKKLS. — VOORNAAMSTE DOKLKIXDKX VAN DI N OOHLOO. — KRIJGSTUCHT IN KKX LKOKR VAN

KAKFKRS.--WUKKDIIKID VAN TCHAKA KN ANDKRK KOXINOKN DKR ZULU'S. — (JKHRUIKKX DIK VÓ()R KKX

VKLDTOOT WORDKN IX ACHT OKNOMKN, — HIJOKLOOVKlK l'LEOTIOHKDKN.--HOK 11 KT LKOKR IN HET VKLD

ONDKRHOUDKN M'ORDT. - 11KT SPOOR VAN KKN LKOKR DOOR KKX VLIANDKLIJK LAND. - NAIJVER TL'SSCHKN

VKRSCHILLKXDE RKGIMENTKX, — ZAMF.XSTKLLING VAN HKT LK(}KR. — AANTAL RKGIMKXTKX KN OARXIZOKX-

STKDKX. — XAMKN DKR VKRSCHI LI.KN Dlquot;. RKCHM KNTKX. - OOZA KN SANDILLI. - OX DKUSCIIKIDKX K l'XI-

FORMKX DKR REGKMKNTKN. - M AI'ENSCHOUWINO NA KKX VKLDSLAG KN HARK GKVOIJiKX. - DK S('HILDDRAGKR

KN ZIJ X K GKVAARLIJKK TAAK. - DK HKOKLKIDKRS VAN DKN KOXIXG. - HKLOONIXO KX STRAF. - 11 KR A KT KN

BIJ DK KAFFKRS. - VKRSCHI LLKX DK TITKLS VAN DKX KOXINO. - PANDA'S KOSTUUM RIJ DK WAI'KXSCHOU-

WI NG. — TOOT VAN DKX KONING DOOR ZLIX LAXD. — UITVIXDIXG KX VOLMAKING VAN KKN KRIJGSKUNDIG

STKLSKL. - VKRGKliIJKIXO VAN DK STAATKUN DK VAN TCHAKA MKT DIK VAN NA POLKON I. - VKRHKPFIXG

KN VAL VAN TCHAKA. - KKN K ONGKLUKKIOK KXIM.DITIK. - FAMI LI K-TWISTKX. - KKXK V KRRADKRLIJ KI

ZAMKNZWKRING, — MOORD VAN TCHAKA l'N TROONSHKSTIJGING VAX DIXOAN.

!)(gt; Zulu's liobbeu sloclits óéu vortlcdig'in^swapou, nuniolijk liet scliilil. De Kaffers konuou gocno wapoumstingon hoogciiiiaiiKl ol' w vcrachtcn zi»; zij bodokkou niet eens lum hoot'd mot mutsou ot' holmcn, on stollen ook bunno naakte ligcbamon on boonon aan do wapons van don vijanil bloot. Do schildon wordon altijd gomaakt van koo-imidon on bunno klour geot't do af'dooling van iiot logor to kounon waartoe bij dio bot sebild draagt behoort. Alleen do quot;niamienquot;, die don lioof'driug dragon, zjjn goreg-tigd tot hot dragen van witte scliilden, terwijl do quot;Jongensquot; bij hunne bevordering zwarte bekomen. Bij sommigen bobben do zwarte on witte seliildon roode ot' bruine vlokken, waardoor bet bjjzondoro regiment wordt aangeduid waartoe zij belioorou. Men ziet hieruit, dat bet schild eene soort van uniform is, en hot is moer dan eons gebeurd, dat wanneer de krijgslieden der /iiilu's bunno vijanden hadden verslagen, do moor goslopenen onder de overwonnonen hunne seliildon ruilden mot die dor gedoodo Zulu's mi zich zoo voor overwinnende Zulu's lieten doorgaan, totdat zij gelogenhoid konden vinden om to ontsnappen.

Op bijgaande afbeelding is zulk oen schild voorgesteld. Zoo als men zien kan is het schild van een quot;manquot;, daar do grond wit is; de zwarte vlek van boven en de roode aan de benodonzijdo dienen om to keiinou te geven wolk hot regiment van den krijgman is. Do dubbele rij zwarte strepen vindt men zonder uitzondering; op allo schildon; zjj dient gedoolteljjk tot sieraad en deels om hot handvatsol gomakkeljjlc te kunnen bevestigen. Bjj hot versieren van de schilden met deze stropon maakt de Kaffer oen dubbele rij insnjjdingeu in de lengte van hot schild, terwijl dit huid nog nat en buigzaam is, en stookt er achtereenvolgens van buiten naar binnen en van

-ocr page 121-

DE KAFFER

binnen naar buiten zwarte huidstrookon door lieon, om zoo de zwarte huid scherp tegen do witte te doen afsteken. Aan de rogterzjjde is de binnenzijde van het schild afgebeeld, ten einde te doen zien hoe de einden der huidstrookon bevestigd zijn.

Het handvatsol van liet schild is eouig in zijne soort. In plaats van eone enkele lus in liet midden van het schild te zijn is dczo verbonden met een langen stok die midden langs het geheele schild loopt en lang genoog om aan beide einden oven buiten uit te steken. Deze stok dient vooreerst om aan het schild stevigheid te geven en het gespannen te houden, ton anderen om den Kaffer de snelle bewegingen die met hot vechten en dansen der Kaffers vergezeld gaan, gemakkelijker te maken. Het benedenste uitstekende gedeelte wordt gebruikt als steun, waarop het schild rust, wanneer de krijgsman vermoeid is en het niet langer in de hand wil dragen.

Het schild moet zoo groot zjjn, dat wanneer de drager regtop staat, hij over

het boveneind kan heen zien, terwijl dan het bovenste uiteinde van don stok met de kruin van zijn hoofd gelijk is. Men ziet dat aan het bovenste gedeelte van den stok een versiersel is aangebragt. Dit wordt gemaakt van het bont van een of ander dier, hetwelk in dergelijke strooken wordt gesneden als die waaruit de quot;staartenquot; vervaardigd worden, en deze strooken worden zóó om den stok gewikkeld, dat zjj den vorm van een trom verkrijgen.

Indien de lozer acht wil slaan op de afbeelding op bladz. 51, getiteld quot;de Kaffers te huisquot;, zal hjj H van deze stokken zien op de schutting die het vee afsluit, klaar gemaakt om, wanneer het noodig is, aan dc schilden bevestigd te worden.

112

-ocr page 122-

DE KAFFEH.

Aan olko zij do van hot schild is eene ligte inkerving, waarvan het doel niot zeer duidelijk is, tenzij het enkel eeno zaak is van mode. Men ziet die inkervingen in een groot gedeelte van Afrika; in de eene streek zijn zij zeer oppervlakkig, in andere zoo diep, dat het schild er uitziet als een groote zandlooper. Ofschoon het schild eenvoudig van eene ossehuid bereid wordt, zonder eenige lijm of' andere stof zooals bv. de Ainerikaansche Indianen gebruiken om hunne schilden sterker temaken, vindt de Kaffer dat het voldoende is om hem tegen alle knodseti of speren, die tegen hem worden afgeworpen, te vrijwaren, terwijl de stammen, die pijl en boog bezigen, zien dat hunne wapenen een zeer geringe uitwerking hebben op krijgslieden, wier ligchamen gedekt zijn door schilden op welke hunne pijlen terug stuiten alsof de schilden van ijzer waren.

Zooals ook hot geval is in meer beschaafde landen, behooren de schilden, die er do uniformon vertegenwoordigen; niet aan de soldaten zeiven, maar worden zij door het opperhoofd uitgedeeld. Het schijnt bovendien dat het oorlogzuchtige opperhoofd Dingan niot aan elk jong soldaat een schild wilde geven; deze moest eerst bewijzen hebben gegeven, dat hij waardig was om de uniform van zijn vorst te dragen. De huiden van al hot vee in de garnizoenssteden behooren regtens aan den koning en worden door dozen gebruikt om schilden van te laten maken; uit elke huid komen twee schilden, één groot en een klein of jagt-schild. Er zijn altijd eenige mannen bezig om schilden uit huiden te vervaardigen en deze worden in bijzondere hiervoor ingerigte magazijnen bewaard.

Kapitein Gardiner geeft een belangwekkend verhaal van eene aanvraag om schilden, door jongelieden gedaan, en van hunne ontvangst door den koning.

Men moet wel begrijpen, dat Dingan toen vertoefde in zijne voornaamste garnizoensstad en dat hij vergezeld was door zijne twee begunstigde quot;Induna'squot; of kleine opperhoofden, waarvan de eene, Tambooza genaamd, bijzonder korzelig van humeur was en wiens grootste vermaak bestond in anderen te dwarsboomen. Na vermeld te hebben, dat een opperhoofd, Oeorgo genaamd, naar den koning gereisd was aan het hoofd van eene sterke afdeeling krijgslieden, om schilden voor hen te vragen, vervolgt hij op deze wijze: quot;Hunne aankomst bij de voornaamste poort der stad was aan den koning bekend gemaakt en er was een bevel gegeven om hen to ontvangen, waarop zij allen met een groot geschreeuw voorn it vlogen, terwijl zjj hunne stokken op eene vreeseljjke wijze rondzwaaiden, totdat zjj op een behoorlijken afstand van de quot;Issigordloquot; gekomen waren, waar zij stilhielden. Dingan begaf' zich toen op de verhevenheid, die lnj bij zulke gelegenheden bestijgt, en vertoonde zich boven de omheining, terwijl hij door hot algemeene geroep van quot;Byatequot; werd begroet. Hij verdween weldra en allen gingen toen op de plaats waar zij zieli op liet oogenblik bevonden op den grond zitten.quot; quot;Korten tijd daarna kwam Dingan te voorschijn; de twee quot;Induna'squot; en een aantal zijner quot;groote mannenquot; waren reeds aangekomen en hadden in een halven kring aan elke zijde van zijn zetel, natuurlijk op een behoorlijken afstand, plaats genomen. Tambooza, die bij al deze gelegenheden de groote spreker is en de uitschelder van professie wanneer de gelegenheid het vereischt, stond nu op, In het openbaar te spreken zou voor iederen Kaffer in eene andere houding moejjelijk zijn; hij zou zich ook evenmin met eenvoudige gesticulatie kunnen vergenoegen — hij heeft ruimte noodig. Ik zou bijna zeggen, zooveel als er noodig is om ecu cricket bal te werpen, maar het zou welligt overdrijving kunnen genoemd worden. Hij moet echter eenigen aanloop hebben en do uitwerking die deze nieuwe wijze om zijne welsprekendheid te kennen te geven, op zijne toehoorders uitoefent, heeft mjj dikwerf op de hoogste wijze verbaasd.

quot;In dit opzigt is Tamboosa onnavolgbaar en zijn talent kwam vooral bij deze gelegenheid bijzonder uit, omdat de koning, in wiens naam hij tegenover Qeorgo en diens volgelingen het woord voerde, hem zonder twijfel had bevolen, zijne rede te doorspekken met zoo vele scherpe verwijten en snijdende smaadredenen als hem door zijne vruchtbare verbeelding of zijne natuurlijke geaardheid werden ingegeven. Het schijnt dat de troepen die hij nu moest toespreken, op eene vorige expeditie niet ten uitvoer hadden gebragt waarvoor zjj waren uitgezonden; zjj waren nameljjk binnen

UUKL 1. y

113

-ocr page 123-

DE KAFFER

liet grondgebied van Umselekaz getrokken en hadden, tengevolge van sommige voorgewonde hevelen, in plaats van het vee van dozen te omringen en te bemagtigen, regts-omkeer gemaakt. Eonige verzachtende omstandigheden waren voorzeker de oorzaak, dat do gewone strengheid lijj zulke gelegenheden op hen niet was toegepast. \ an deze omstandigheid mi werd door Tamboosa zoo goed mogelijk gebruik gemaakt. Na eene lange voorafspraak beschreef hij hun zwak begin en hunne vruchtelooze poging, terwijl hij als eeu Mercurius vooruitvloog om zjjn oratorische pijl het dool te doen treffen en dan weder op eene bevallige wijze terugtrok om een nieuwen pijl voor

don aanval gereed to maken. Nu («ons koelde hij zjjno woede door plotseling naar den regterkant to springen, dan weer trok hij ineens terug naar de linkerzijde, ter-wijl hij bij elke beweging hoe langer zoo heviger werd. Eindelijk had de storm zjjn toppunt bereikt en in het midden van den orkaan hield hij op aan de voeten van don koning, die, zoo als ik bespeuren kon, bij vele beleedigende uitdrukkingen van don redenaar naauweljjks oen glimlach kon onderdrukken.quot;

quot;Het gelaat van George op dit oogonhlik kan men zich boter voorstellen, dan hot kan beschreven worden. Ongeduldig om to antwoorden, kwam hij nu uit do rij zijner krijgslieden te voorschijn, versierd mot snoeren van roode koralen die kruiselings over zijne schouders hingen en grooto koperen ringen om zjjno armen en hals. quot;Amankaquot; (het is niet waar) was hot eerste woord dat hij liet hooren. Hierop werden de verschillende riddorljjko daden, door hem zelv' on zijne manschappen vorrigt, in do

114

-ocr page 124-

DE KAFFER.

moest gloeijonde kleuren geschilderd. Het tooneel dat hierop volgde is bijiiii niet te beschrijven. Behalve dat hij op eene vreeseljjkc manier gesticuleerde en de wonderlijkste sprongen maakte, vlogen telkens wanneer hij door een of andere zinsnede in zijne reden eene hunner handelingen verontschuldigde, een of meer zijner voornaamste krijgslieden vooruit uit de gelederen om het geen hij voorgaf te bevestigen door zulk eene ontwikkeling van spierkracht in springen, aanvallen enz., dat de grond onder hunne voeten daverde. Zij sprongen en galoppeerden (want het was geen loopen) op zulk eene wijze, totdat zij, bijna waanzinnnig geworden door hunne bewegingen, in genoegzame zenuwachtige opwinding waren gekomen, om het toppunt van hunne gymnastieke pogingen te bereiken. — Zij sprongen dan verscheidene voeten hoog in de lucht, trokken de kniën op tot do kin en staken tegelijk de handen tusschcn hunne voeten naar beneden.quot;

quot;Op doze wonderlijke wijze werden de beschuldigingen een geruimon tijd lang ingebragt en afgeweerd. Dingan hield zich achter do schermen en riep Tombooza nu en dan als oen ongezeggelijken bulhond terug. ïon laatste eindigde hij, alsof hij onwillekeurig in den redetwist was medegesleept, do zaak mot deze woorden: 'quot;Wanneer hebben wij ooit iets goeds van Georgo gehoord? Wat heoft Georgo gedaan? Het ia eon naam die ons onbekend is. Ik zal u geono schilden geven voordat gij bewezen hebt ze waardig te zijn; gaat hoon en brengt mij eonig vee van Umse-lekaz en gij zult schilden bekomen.quot; Op deze onverwachte aankondiging volgde con storm van toejuichingen en onder deze verwijderde zich de despoot, terwijl hij zich naar de Issogordo begaf. De krijgslieden werden daarop onthaald op bier, waarna men ze onder bevel van hun quot;Indunaquot; weldra over de heuvelen zag wegtrek ken om het overige gedeelte van hun regiment voor den voorgenomen togt hij een te zamelen.quot;

quot;Ik hel zeer over tot hot denkbeeldquot; zegt Gardiner vorder quot;dat er onder deze geheele wijze van handelen veel staatkunde liep, vooral om dat het bevel om Umso-lekaz aan te vallen kort daarna weder werd ingetrokken en er niet moor dan 10 of 12 dagen verloopen waren, toen dezelfde krijgslieden terugkoorden en schilden kregen. Juist op dit oogenblik was ik stil in mijne hut, die onmiddellijk bjj een der schild-huizen stond, bezig mot sehrjjven en nimmer zal ik de onordelijke en onstuimige wijze vergeten, waarop zjj hier naar toe stormden. Zij waren niet tevreden mot alle schilden naar buiten to brengen en er elk een uit te zoeken, maar om hunne deugdzaamheid te beproeven en er te gelijk hot stof uit te kloppen, begonnen zjj er op de plaats zelve met alle magt met stokken op te slaan, hetwelk, in verband met do oiistuiinige vaart waarmede zjj waren komen aanvliegen, zulk een geweldig leven maakte, dat ik eerst dacht dat er oen burgeroorlog was uitgebroken.quot;

Nu wij gezien hebben welke wapenen de Kaffers gebruiken, zullen wjj nagaan hoe zij oorlog voeren.

Wanneer een opperhoofd zijne troepen in slagorde schaart, plaatst hij do quot;jongensquot; in de voorhoede en geeft hun de eereplaats, die tevens do gevaarlijkste'is. Zoo hebben zjj gelegenheid om zich te onderscheiden, waarnaar zij zoo vurig verlangen en spreiden over het algemeen zooveel dapperheid ten toon, dat hot niet zeer gemakkelijk is er diegenen uit te kiezen die zich een bijzonderen roem hebben verworven. Achter hen zijn de quot;mannenquot; met hunne witte schilden. Dezen hebben hunnen naam reeds gemaakt en dus geone verdere onderscheiding noodig. Zjj voldoen aan een dubbel oogmerk. Vooreerst dienen zjj als eene reserve, wanneer de eerste rangen van do „zwarte schildenquot; onverhoopt mogton worden teruggeslagen, en doordat het mannen zijn van con rjjperen leeftijd, vormen zjj dan tegenover don vijand een bijna onnoembaar front, onder welks bedekking de „zwarte schildenquot; zieïi dan kunnen herstellen, om den aanval opnieuw te horvatten. Het tweede dool is, dat zjj voor do jongelieden eene zeer sterke opwekking zijn om hun pligt te doen. Deze toch weten dat achter hen een ligchaam staat van ervaren krijgslieden, die al hunne handelingen zorgvuldig nagaan, en het is hun oven goed bekend, dat wanneer zij de geringste poging deden om to vlugten, zij onmiddolhjjk door de quot;witto-schildenquot;' dor achterhoede zouden gedood worden. Zooals wjj reeds gezegd hebben is de harte-wensch van eon Kaffer om zelf oen quot;wit-schildquot; te worden, on het is do grootste dag

8*

115

-ocr page 125-

DE KAFFER.

van zijn leven, wanneer hjj voor liet ocrst het witte scliild aan zijn arm en de quot;issikokoquot; op het lioofd draagt en in de rangen komt van hen. tegen wie hij zoo hingen tijd met bewondering en afgunst heeft opgezien.

Ten einde de Mz war te-schildenquot; tot de sterkste inspanning te prikkelen, wordt hunne belooning hun reeds te voren toegezegd, üp het oogenblik dat zij op hun krijgstogt gaan, worden de jonge huwbare meisjes van den stam aan hen voorgesteld en wordt hun gezegd, dat ieder die zich tegenover den vijand onderscheidt, bij zijne terugkomst eene van deze jonge dames tot vrouw zal krijgen. Zoo verkrijgt hij niet alleen de enkele toestemming om te trouwen en dus zijne plaats onder do quot;mannenquot; in te nemen, maar hij ontvangt zijne vrouw zonder er iets voor te betalen, daar zjjno

heldendaden worden beschouwd meer dan op te wegen tegen do koeijen, die hij anders voor haar in betaling had moeten geven.

In liet huishouden van een krijgsman met een wit-schild heerscht eene vreemde gewoonte. Wanneer er een ton oorlog trekt, neemt zijne vrouw zijne slaapmat, zijne peluw en zijn lepel, en hangt die tegen den muur der hut. Eiken morgen, zoodra de zon opkomt, onderzoekt /.jj ze met al den angst dor liefde en ziet of zij eene schaduw oj) den wand werpen of niet. Zoolang zij dit doen weet zij dat tiaar man leeft; geven zjj echter geene schaduw, dan hoeft zij voor zioh de zekerheid dat hij dood is en betreurt zijn verlies alsof zij zjjn lijk gezien had. Deze wonderlijke gewoonte brengt ons onwillekeurig in den geest zekere verhalen in de quot;Duizend en een nacht , waar het leven of de dood van een afwezig persoon gekend wordt aan een voorwerp dat hij gedragen hooft — een mes bijv. — waar bloed afdroop wanneer zijn vorige eigenaar overleden was.

11«

-ocr page 126-

DE KAPPER.

Eer Tchaka /ijno zware dolk-assagaai liad uitgevonden, was er bij een gevecht van Kaffers meestal quot;groot geschreeuw en weinig wol,quot; daar de assagaajjen, zonder eenig kwaad gedaan te hebben, op de schilden werden opgevangen. Zjjne geoefende troepen hrngten echter eene hevige slagting onder den vjjand teweeg en deze was zoo groot dat men zeide dat de Zulu's geene mcnschen maar menscheneters waren. De plaats van den koning was in de achterhoede, in het midden der slagorde, zoodat lijj al wat er voorviel met eigen oogen kon zien en van tjjd tot tijd aan zijne begunstigde raadslieden, die in zjjne nabijheid en zjjne adjudanten waren, zijne bevolen geven, die deze dan zoo spoedig mogelijk ten uitvoer bragton, waarna zij weder hunne plaats bij don geheiligden persoon van hun koning innamen.

Door den persoon van den bevelhebber én van elk regiment én van elk onderdeel daarvan werd dit geheel en al vertegenwoordigd en al do blaam eener nederlaag kwam o]) hem alleen neer. Numerieke meerderheid van den vjjand kwam bjj Tchaka volstrekt in geene aanmerking, en zjjne krijgslieden wisten zeer goed, dat, boe groot het aantal ook mogt zijn van beu die zjj moesten bevechten, zij moesten overwinnen of sterven; en daar het beter was vechtende te sneuvelen dan met schande als lafaards om te komen na hot gevecht, vochten zjj met eene waanzinnige dapperheid, die gedeeltelijk in hun aard Ing, maar ook ten deele een gevolg was van de strenge en bloedige krijgstucht waaronder zij stonden. Na den slng werden de verschillende opperhoofden opgeroepen en ondervraagd naar bet gedrag der manschappen, die zjj onder hunne bevelen hadden gehad. Belooning en straf werden even schielijk uitgedeeld, eene onmiddellijke verliooging in rang viel hun ten deel, die zich bijzonder door dapperheid hadden onderscheiden, terwijl zij die slechts van lafheid verdacht werden, dadelijk werden gedood.

Somtijds is de slagting na een krjjgstocht vreeseljjk, zelfs onder de regering van Panda, die veel zachter was dan zjjn voorganger. Van Tchaka is bet bekend, dat hij een geheel regiment liet afmaken en bjj cone gelegenheid liet bjj alle quot;witte-sehilden dooden en beval bij aan do quot;jongensquot; om den hoofd-ring aan te nemen en tegelijkertijd den rang ou de schilden van do overledenen. Panda is echter niet zulk een despoot als Tchaka en heeft ook in werkelijkheid niet de magt van dien vorst. Niemand durfde Tchaka ooit tegenspreken, omdat men wist dat hierop altijd zeker de dood volgde. Toen Panda center geneigd scheen te zijn om een aantal zijner onderhoorigen te laten dooden, kwamen zijne raadslieden hiertegenop en waren, door hunne tegenwerpingen, de oorzaak dat het bloedbad niet doorging.

Somtijds worden deze oorlogen op de meest bloeddorstige wijze gevoerd en vallen niet alleen do krijgslieden, maar ook de vrouwen, zoowel oude als jonge, fils slagtoffer» der assagaajjen van de overwinners. Wanneer zjj in die gevallen den vijand overwonnen hebben, dringen zij door tot de quot;kraalquot;, dooden al de inwoners en nomen bet vee mede. Hot quot;opligtenquot; van vee, is dikwijls in werkeljjkbeid een der hoofdoogmerken van een oorlog onder de Kaffers.

Eer zij op een togt uitgaan, moeten de krijgslieden zich onderwerpen aan een aantal plegtighcden, die verondersteld worden aan hunne ligebamen kracht te geven, hun moed te verboogen en do geesten hunner voorouders goed voor hen gezind te maken.

De plegtigheid begint met den koning. Deze tracht oen of ander voorwerp, hetwelk aan het opperhoofd zijner tegenpartij behoort, in zjjn bezit tc krijgen; bjjv. een stukje van een kleodingstuk dat deze gedragen, eene snuifdoos, de schacht eener assagaai of iets ander hetwelk zijn eigendom is geweest. Een gedeelte hiervan wordt nu vermengd met zekere geneesmiddelen, die door den quot;toover-dokterquot; worden gereed gemaakt en do koning neemt deze geneesmiddelen in of hij maakt op verschillende ligchaamsdeclen insnijdingen en wrijft ze bier in. Door deze handelwijze wordt hij verondersteld heerscbappjj over den vijand te verkrijgen en het is een toeken dat deze laatste in den hierop volgenden veldslag zal worden quot;opgegeten.quot;

])e opperhoofden hebben zulk een vrees dat de vijand hen op deze wijze zal overmeesteren, dat zij de grootste voorzorgen nemen om te beletten, dat bet minste voorwerp hetwelk aan hen toebehoort, in de handen valt van hen, die er een slecht gebruik

117

-ocr page 127-

])E KA FF EK.

van zouden kunnen maken. Wanneer liet opperhoofd van woonplaats verandert, wordt zelfs de vloer zijner hut zorgvuldig afgeschrapt en Dingan was op dit punt zoo naauw-gozet, dat Itij zelf eone gclieelo kraal, toen hij haar verliet, heeft laten afbranden, opdat niet het minste wat aan hem had toebehoord, in vreemde handen zou vallen.

Na den koning krijgen do manschappen hunne beurt en deze beurt is niet zeer aangenaam. Er wordt altijd een rund geslagt en een der pooten er afgesneden; deze buitengewone maatregel wordt volstrekt noodzakelijk geacht, om den krijgatogt tot een goed einde te brengen. Somtijds wordt die poot van liet dier afgesneden, terwijl het nog leeft. Eens had do toover-dokter het prachtige denkbeeld den poot van een levenden stier af te snijden en liet dien toen raauw door de krijgslieden opeten; zij moesten het vleesch met hunne tanden van het been afscheuren. Do slag werd door hen gewonnen, maar de toover-dokter werd meer geprezen voor zijne krachtige toovermiddelen dan de krijgslieden voor hun betoonden moed.

Het spreekt van zelf, dat het dier deze operatie niet lang overleeft en wanneer liet dood is, wordt het vleesch mot assagaaijen afgesneden en een deel er van in zeer kleine stukken verdeeld; in ieder stukje is een gedeelte van hot een of andere toover-poeder. De onafgekloven beenderen worden onder de krijgslieden geworpen, die er naar grabbelen en zo afkluiven, on wanneer dit gedeelte der plegtigheid is afgeloopen, wordt het overige vleesch van liet dier gekookt on insgelijks opgegeten. Dan heeft er eeno vreemde handeling plaats, eone soort van zuivering door het vuur. De vonken namelijk van een brandend hout worden door den toover-dokter over hen heen geblazen. Den volgenden dag krijgen zij een geneesmiddel in dat als een hevig braakmiddel werkt en do plegtigheden worden hierop besloten met eene zuivering door water, hetwelk door hei opperhoofd zelf over bon wordt gesprenkeld. Deze ruwe en wilde plegtigheden oefenen zonder twijfel op den geest der krijgslieden een grooten invloed uit, daar zij zich nu verbeelden onder do bescherming te staan van hunne voorouders, de eenige goden om welke do Kaffer veel schijnt te geven.

Wat betreft de proviandering van hot leger, deze hangt voornamelijk af van de luimen van het opperhoofd. Tchaka was gewoon zijne troepen vee genoeg mede te geven, zoodat zij nooit bevreesd behoefden te zijn om hunne krachten door gebrek aan voedsel te verzwakken. Hij zond hun ook een grooten toevoer van koorn en ander voedsel. Zijne opvolgers waren evenwel niet zoo mild en dwongen hunne troepen om zich zeiven bij den vijand van het noodige voedsel te voorzien.

Yee werd natuurlijk medegenomen, maar niet om gegeten te worden. Wanneer zij vee veroverden op den vijand, zagen zij, dat het veel gemakkelijker kon medegevoerd worden, wanneer zij zelven runderen bjj zich hadden. Hetgeen zij dus bij zich hadden diende daarom als gidsen. Somtjjds deed het ook veel gewigtiger diensten. Hoe gemakkelijk een Kaffer ook in gewone omstandigheden zijn weg moge vinden, komen er tocli gelegenheden voor, waar zelfs zijne verwonderlijke topografische kennis hem in don steek laat.

Is hij bijv. in eene vijandeljjke landstreek en verpligt bij nacht te reizen, dan kan hij, wanneer de lucht bewolkt is cn maan noch sterren zigtbaar zijn, ligt verdwalen; wanneer hij dan onder die omstandigheden eene kudde van den vijand bij zich heeft, verkeert bij dikwijls in eene groote moeijehjkheid. Iljj durft zonder hot vee niet in zijne kraal terugkeeren of zijn leven is verbeurd, en eene kudde te drijven naar eene plaats welker ligging bjj niet kent, zou onmogelijk zijn. Daarom laat hij de koejjen die hij medegobragt heeft haar eigen weg gaan en volgt slechts haar spoor, omdat hij weet dat haar instinkt hom zeker te huis zal brengen.

Wanneer de Kaffers eene kraal vermeesterd hebben, is hunne eerste zorg, zich van bet vee moester te maken, en wanneer do bewoners voorzigtig genoeg waren om dit in veiligheid te brengen, is het eerste werk wat zij doen, te zoeken naar muis, gierst en andere soorten van koorn. Het is niet zeer gemakkelijk deze koornmagazijnen to vinden, omdat zij in den grond worden uitgegraven en na gevuld te zijn zoo zorgvuldig met aarde bedekt, dat slechts zij die zo gemaakt hebben, de juiste plaats er van kennen. De geliefkoosde plaats voor deze onder-aardsche koorn-magazijnen is de quot;Isi-bajjaquot;, omdat de sporen van het vee dat er in

118

-ocr page 128-

DE KAFFER.

loopt, spoedig alle kentcekenen van hot graven doen verdwijnen. Do Tsi-baijuquot; is daarom de eerste plaats die onderzocht wordt, en in sommige gevallen hadden do bewoners hun voorraad zoo goed verborgen, dat do overrompelaars dien niet konden vinden voordat zij de geheele afgesloten plaats tot op eene aanmerkelijke diepte hadden omgespit. Nu en dan is het voorgekomen, dat do bewoners eoner kraal, kennis hebbende gekregen dat do vijand in aantogt was, liet graan uit hunne bewaarplaatsen haalden en in de boBscbon verborgen; zij maakten dan de plaatsen waar zij het eerst hadden verborgen, weder digt, om den vijand vruchteloos te laten zoeken.

Panda, die weigerde aan zijne troepen levensmiddelen te zenden, bragt ze door deze gierigheid dikwijls in zeer groote moeijelijkheden. lijj' zekere gelegenheid vonden zij eens een groeten voorraad koren en waren zoo hongerig, dnt zij niet konden wachten tot het behoorljjk gekookt was, maar aten het bijna raauw, terwijl zij tegelijkertijd groote hoeveelheden water dronken. Het gevolg hier van was dat vele manschappen zoo ziek werden, dat zjj, toen de overigen weer op marsch gingen, moesten achtergelaten worden; zij worden, toen do inwoners der kraal na het vertrek van den vijand uit hunne schuilplaats in de bosschen te voorschijn kwamen, door deze ontdekt en gedood.

Eens was bot leger van Panda zoo slecht van levensmiddelen voorzien, dat zijn soldaten verpligt waren schatting op te leggen aan zjjne eigene dorpen. Jn sommige dezer kraals hadden de vrouwen, die verwachtten wat er gebeuren zou, hare voorraadplaatsen geledigd en het koren in de bosschen verborgen, zoodat de hongerige krijgslieden zelfs niet een weinig koren konden vinden om er meel van te maken, noch eenige zure melk om het mede te vermengen. Zij waren bij deze teleurstelling zoo kwaad, dat zij do quot;Isi-baijaquot; doorzochten; zij vonden en beroofden de onderaardsche voorraadschuren, en nadat zjj zooveel voedsel gekookt hadden als zij noodig hadden, namen zjj nog eene groote hoeveelheid graan mede voor de toekomst en vernielden bovendien do vaten, waarin zij gekookt hadden. Als zjj zoo konden handelen in hun eigen land, kan men ligt begrijpen wat hun gedrag was in dat van den vijand.

Eene reden om geene levensmiddelen te verstrekken is welligt gelegen in do wijze van vechten bjj de Zulu's, liet leger bestaat geheel uit ligto infanterie en kan op groote afstanden gezonden worden met eene snelheid, die voor een Europecsch soldaat bijna onbegrijpelijk is. De reden hiervan is, dat zij niets bij zich hebben dan hunne wapenen en noch een zwaren ransel, noch eng sluitende kleedoren behoeven mede te dragon. Inderdaad dienen de kleedoren die zij aan hebben, meer tot sieraad dan tot bedekking en bestaan hoofdzakelijk uit vederen, die zij in hot haar hebben gestoken. Do opperhoofden zorgen er zoo goed voor, dat hunne manschappen niet door bagage van welken aard ook belemmerd worden, dat zij hun zelfs niet vergunnen een mantel mede te nemen; zij moeten integendeel zonder eenig kleedingatuk in do open lucht slapen, evenals dit hot geval is met de wachters van den harem, die uit kracht hunner betrekking als krijgslieden beschouwd worden die op een veldtogt zijn.

Wat soldij betreft, in de beteekenis die wij aan dit woord hechten, hiervan hebben noch het opperhoofd, noch do krijgslieden eenig denkbeeld. Wanneer de manschappen zich onderscheiden, krijgen zij meestal van bet opperhoofd koralen en dekens ten geschenke, niet als eene betaling waarop zjj regt hebben, maar als eene gift, waarvoor zjj het opperhoofd dankbaar moeten zjjn. Wat de quot;jongensquot; betreft, dezen bekomen niets, omdat zjj slechts op weg zijn om quot;mannenquot; te worden en derhalve niet beschouwd worden in de voorregten van deze te doelen. Deze gewoonte verbittert de quot;jongensquot; zeer; sommigen van deze zjjn toch reeds meer dan dertig jaren oud en houden zich voor even goede soldaten als zij die den hoofd-ring en bet witte schild mogen dragen. Hunne ontevredenheid met bun rang hoeft echter dit goede, dat het ben begoerig maakt om quot;Ama-dodaquot; of quot;mannenquot; te worden, waardoor hun moed op liet oogenblik van het gevecht verhoogd wordt.

Somtijds ontstaan uit dit verschil in rang zelfs hevige twisten; eens werden de quot;mannenquot; en de quot;jongensquot; handgemeen en zouden zelfs hunne asaagaaijen gegrepen hebben, indien Panda en zijne raadslieden niet tusschenbeide gekomen waren en

11»

-ocr page 129-

DE KAFFER.

120

in porsoon den twist haddon bijgelegd. Het feit was, dat Panda liet plan had een inval te laten doen on do quot;zwarte-schildon,quot; zoodra zjj liiervan hoorden, verzocht hadden er aan to mogen dool nomon. Do quot;witto-sehildonquot; daarentegen, dio vermoedden wat werkolijk hot geval was, dat namelijk do bestemming die do koning aan do troepen had inodogedeold, do waro niot was, hadden zicli stil gehouden en namen in do algo-moene opgewondenheid geen deel.

Hierop beschimpten de quot;jongensquot; do quot;mannen,quot; beschuldigden hen van lafhartigheid en zeiden dnt zij liever op hun gomak tehuis bleven, dan in do vermoojjonisson van den oorlog te doelen. quot;De quot;mannenquot; antwoordden hierop, dat, daar zij ondor Tchaka en Dingan zoowel als onder Panda gevochten hadden en hunne bevordering verkregen ondor opperhoofden, die ieder wie niet dapper vocht doodden, zij niot van lafheid konden beschuldigd worden; do quot;jongens/' zeiden zij, wisten nioto van den oorlog af on spraken onzin. Deze aanmerkingen waren al te waar om aangenaam to zijn voor het gehoor; zij hinderden de quot;jongensquot; zoo, dat deze onbeschoft werden on do quot;mannonquot;

-ocr page 130-

DE KAFFER.

or too bragten om van hunne stokken gebruik te maken. In plaats van toe te geven sloegen do quot;jongensquot; terug en indien Panda zieii er niot mede bemoeid bad, zou de schermutseling op een ernstig gevecht zijn uitgoloopen.

Het bleek uit zjjn gedrag bij deze gelogonheid hoe jaloersoh on najjverig het hart van een Kaffer-koning is. De quot;mannenquot; hadden in dit geval stellig gcljjk en de quot;jongensquot; even zeker ongeljjk. En toch trok Panda partij voor de laatsten, omdat hjj over de argumenten die de; quot;mannenquot; hadden aangevoerd, ontevreden was. Zij hadden zijne voorgangers, Tehaka en Pingan, niet mogen noemen, omdat in hot gebruiken van hun naam eene beleediging voor bemzelven lag opgesloten. Zij hadden zichzelven zoo veel mogen prijzen als zij wilden of zich verheffen op de overwinningen die zij onder hem behaald hadden, maar liet was niet noodig dat zij de heldendaden vermeldden van zijne voorgangers. Welligt herinnerde hjj zich dat deze voorgangers door hun eigen volk vermoord waren en had hij een duister voorgevoel dat dit ook zijn lot eens kon worden.

Hij gaf zijn ongenoegen to kennen door do quot;jongensquot; vee te zenden voor een feest, terwjjl bjj do quot;mannenquot; zonder eenig voedsel liet. Natuurljjk moesten de quot;mannenquot; ten laatste toegeven en togen zij, tegen luin wil en oordeel, ton oorlog. Gedurende dezen krjjgstogt brak de smeulende vlam telkens uit, omdat do quot;jongensquot; weigerden den post van eer af te staan aan de quot;mannenquot;, die zij uitscholden voor lafaards te bang om te vechten. De meer voorzigtige raadgevingen der quot;mannenquot; hadden echter de overhand en do oensgezindheid werd hersteld: de quot;mannenquot; en de quot;jongensquot; werden in twee brigaden verdeeld en elke bereikte het doel waarvoor zij waren uitgetrokken, zonder zich onnoodig aan gevaar bloot te stellen door het aanvallen van bijna onneembare sterkten.

Wij zullen nu overgaan tot de krijgslieden zeiven en nagaan hoe do verwonderlijke krijgstucht der Kaffers werkt in bjjzonderheden. Eerst zullen wij de kleeding van den soldaat beschouwen.' Het is natuurlijk dat het opperhoofd, die do kommanderende generaal is, in do eerste plaats komt, en wij zullen daarom het portret teekenen van een hoofd der Zulu's, zoo als hij er uitziet wanneer hjj geheel uitgerust is voor den oorlog. Indien de lezer bladz. 27 wil opslaan zal hjj daar eeno afbeelding vinden van Goza, in de kleeding die hjj gewoonlijk draagt. Nevensstaando afbeelding stelt hem voor in volle uniform en geeft ons cene zeer goede voorstelling van den krjjgsdos van een magtig opperhoofd.

Aan zijn linkerarm draagt hij het groote oorlogschild, zoo als aan de grootte te zien is; do witte kleur geeft te kennen dat hjj een getrouwd quot;manquot; is. De lange dunne veder die in zjjn hoofd-ring bevestigd is, is van den Zuid-Afrikaanschen kraanvogel en het aangenomen toeken van oorlog. De schrijver heeft in zjjne verzameling een zeer merkwaardig kapsel, hetwelk gedragen is door hot beroemde opperhoofd der Zulu's, Sandilli, die do Engolsclien, gedurende den laatsten oorlog, zoo veel te doen gegeven heeft en zich zjjn rang als krjigsman en zijn grootcn naam als redenaar in alle opzigten heeft waardig gemaakt. Sandilli was daarom te merkwaardiger, omdat hij gezegevierd had over physieko nadoelen, die in het oog van een Kaffer gewigtig zjjn boven alles.

Wij hebben reeds gezegd, dat men bjjna nooit misvormden bij de Kaffers ziet, omdat kinderen die slechts eenigzins misvormd zijn, bjjna zonder uitzondering gedood worden, zoodra zij geboren zjjn. Sandilli was een dezer ongelukkige kinderen; een zijner boenen was tot aan de knie verlamd, zoodat bjj niets had van de vlugheid, dio door de Kaffers zoo hoog geschat wordt en die zulk eene groote rol speelt om vooruit te komen. Door het een of ander toeval was het leven van liet kind gespaard en onder den thans algemeen bekenden naam Sandilli werd het kind eon man, werd een groot man onder zjjn volk, nam zjjne plaats in als een groot opperhoofd en maakte het den Engolsclien kolonisten uiterst lastig. Na een strijd die vele jaren duurde, onderwierp hjj zich ton laatste aan do Engelschon en men zag hem toen dik-wjjls te paard hals over kop voortvliegon, zooals do Kaffers dit het liefste doen.

Het kapsel, hetwelk hij gewoon was in tijd van oorlog te dragen, is voorgesteld op bladz. 25 tig. 4. In plaats van één enkele kraanvogclveer te dragen.

121

-ocr page 131-

DE KAFFER.

nam Sandilli dc gchocle borst van don vogol, waar dc lange, dunne vederen naar beneden hangen. Do huid is van dc borst afgevild, gebogen on zoo gewerkt dat zij eone soort van muts vormt, terwijl do vederen zoo geschikt zijn, dat zij allo naar boven staan cn tegelijkertijd iets achterover liggen. Dit merkwaardige kapsel werd den schrijver gegeven door O. Ellis, die liet in 1805 van de Kaap de Goede Hoop mede bragt. Sandilli behoort tot den stam dor Amagaika's; lijj valt in het oog door zijne lichte huidkleur cn /.jjnc lengte.

Men ziet dat zoowel Goza als zijne raadslieden eeno menigte vodoren op hun hoofd dragon; het hoofddeksel van den krjjgsnmn aan de linkerzijde lioef't conige overeenkomst met dat, hetwelk wjj zooevcn boscbrcvcn hebben. Het ligchaam van hot opperhoofd is bijna geheel mot versierselen bedekt. Zijn schort is gemaakt van do staarten van luipaarden en zijne kniën en enkels zijn versierd mot kwasten van hot lange, zijdeachtige haar dor Angora-geit. Ineongodraaido strooken van zeldzaam bont hangen om zijn hals cn borst, terwijl zijne regterhand do quot;knods-korriequot; omvat die bjj de Zulu's zooveel gebruikt wordt. Do afbeelding van Goza is gemaakt naar eeno photograpliie.

Do raadslieden die achter hom staan zijn bijna oven prachtig gekleed als hot opperhoofd; hunne vreemd gevormde kapsels geven dc regimonten te kennen waartoe' zij behooron. Deze lieden worden, evenals hun opperhojfd, in hunne volle oorlogs-kleeding gophotographeord.

Hot is reeds meermalen gezegd, dat do krijgslieden verdeeld worden in twee groote groepen, do getrouwden en de vrijgezellen, of, zoo als zjj gowoonljjk genoemd worden de quot;mannen en do quot;jongens.quot; Maar elke dezer groepen of afdeelingon, wanneer wij dit woord in een militairen zin mogen bezigen, is zamengosteld uit verschillende regimenten, die in sterkte van G00 tot 1000 en moor man verschillen. Ieder dezer regimenten bewoont oene afzonderlijke militaire kraal of garnizoens-stad en wordt door het hoofd dier kraal gekommandoerd. Bovendien zijn de regimenten weder verdeeld in kompagniën, die elke weder staan onder hot bevel vaneen officier van minderen rang. Dit geheele stolsel is zoo streng doorgevoerd, dat Europeosche soldaten verbaasd staan, wanneer zij zien dat deze wildon eone loger-ordoning bezitten, die bijna geheel en al mot hunne eigene overeenkomt.

De regimenten ontvangen bunnen naam meestal naar een of ander dier en dc soldaten krijgen er plaats in naar hunne physieke eigenschappen. Zoo bevat het olifant-regiment de grootste en sterkste krijgslieden; het staat dus ongeveer gelijk met onze grenadiers. Het leeuwen-regiment is zamengosteld uit mannen die zich door dadon van bijzondoren moed en dapperheid hebben onderscheiden, terwijl liet springbok-regiment bestaat uit krijgslieden bekend door hunne vlugheid, door de vaardigheid waarmede zij, met wapens on al, kunnen springen, door hunne snelheid in het loopen en de geschiktheid die zij hebben om groote afstanden af te loggen. Zij komen overeen met onze ligte kavallerie en doen ongeveer dezelfde diensten.

In het leger dor Zulu's zjjn zes en twintig zulke regimenten cn men kan ze, oven gemakkelijk als de Europeosche soldaten, aan limine uniform herkennen. Het zes en twintigste regiment is de lijfwacht van den koning en hieruit worden al de wachters van den harem gekozen. Hunne uniform is zoor gemakkelijk te herkennen en uiterst eenvoudig, want zij bestaat onkel in het volkomen ontbroken van elk klee-dingstuk. Slechts uitgezochte krijgslieden worden in dit regiment opgenomen en zij dragon nooit, bjj dag noch bij nacht, eenige do minste kleoding. Dit schijnt eeno vreemde wijze oin iemand eeno eervolle onderscheiding te geven, maar oene volstrekte naaktheid wordt door do Kaffers oven hoog geschat als dc voornaamste ridderorde door oen Europeaan.

Hot eerste regiment wordt genoemd quot;Omobapanknoquot;, wolk woord botookent quot;Luipaard-vangers.quot; Toen Tchaka, eenige jaren geleden, koning was dor Zulu's, word oen zijnor volgelingen gedood door oen luipaard. Hij zond een detachement van het eerste régiment den luipaard achterna en deze krijgslieden slaagden er in hot dier levend te vangen on hunne weerbarstige prooi bij den koning te brengen. Ter bolooning hunner dapperheid gaf lijj aan het regiment den ooretitol van quot;Luipaard-vangersquot;, welken titel zij sedert dien tijd altijd gevoerd hebben.

122

-ocr page 132-

DE KAFFER.

In ieder regiment zijn drie soorten van officieren, als men hen zoo noemen mag: do kolonel of de quot;Indoona-e'nkoluquot; d. i. de quot;groote officier;quot; do kapitein, quot;N'genana,quot; en de luitenant, quot;N'gena-obzana.quot; Hot opperhoofd eener kraal voort den naam van quot;Indunaquot; en liij die hot bevel voert over eeiie garnizoens-stad is noodwendig een man van groot gowigt en hoogen rang. Do raadslieden van den koning worden meestal gekozen uit de verschillende quot;Induna's.quot; Onder den luitenant staan weder ondergeschikte bevelhebbers, die bijna geheel dcnzelfdcn rang hebben als onze sergeanten en korporaals.

Om de manschappen der verschillende regimenten te kunnen onderscheiden, heeft elk regiment een bjjzonder hoofdtooisel. Aan deze hoofdversierselen schijnen de Kaffers al hunne vindingrijkheid te hebben to koste gelegd. De incest opgewonden verbeelding kan zich moeijehjk voorstellen wolken vreemden vorm een Kaffersche krijgsman, met vederen, bont en vcrsche huid er aan geven kan.

Een Kaffer gebruikt alle soorten van vederen om er als krijgsman zjjn hoofd mede te versieren, maar de meest geschatte zjjn die van eene soort van raaf (de quot;Coracias garrulaquot; Linn.), en deze worden als kogelvormige doffen voor of achter op het hoofd gedragen. Een dergelijk versiersel ziet men zelden op het hoofd van een eenvoudig krijgsman, daar het te kostbaar is om door andoren dan opperhoofden van hoogen rang gedragen te worden. Panda houdt er veel van om zich bij plegtige gelegenheden met dit sehoone sieraad op te tooijen en draagt er somtijds twee te geljjk, een voor en een achter aan zijn hoofdring.

Ook de huid van zoogdieren wordt voor hoofddeksel gebezigd; de versche huid wordt van het haar ontdaan door haar op te rollen en een paar dagen te hegraven.

123

-ocr page 133-

DE KAFFEK.

Zij wordt diin gesneden en gefatsoeneerd in de meest fantastische vormen, die ons de vreemde tignren herinneren waarmede do heiden der quot;Niebelungenquot; hunne helmen versierden. Werkelijk zou men sommige dezer hoofddeksels van de Kaffers gemakkelijk op ecnigen afstand kunnen verwarren met de meer klassieke, maar niet meer uitvoerig hcwerkto helmen der oude Duitsehe ridders. Do krijgslieden, hier afgebeeld, behooren tot twee verschillende regimenten van het leger der Zulu's en zijn gekozen als goede voorbeelden van de wilde en schilderachtige kleeding, die door deze donker gekleurde troepen is aangenomen. Hij sommige hoofddeksels beeft men het haar op de huid gelaten, waardoor weder een ander effekt wordt teweeg gebragt.

Het doel van dezen wilden tooi is tweeledig: ten eerste, om de verschillende regimenten van elkander te onderscheiden, en ten tweede om den vjjand vrees aan te jagen. Beide deze oogmerken worden volkomen bereikt, want de uniformen der 26 regimenten zjjn onderling zeer verschillend en al de naburige stammen koesteren de grootste vrees voor de Amazulu's, die zeggen zij, geene menschen maar eters van men-schen zijn.

Behalve de geregelde troepen is er altjjd eene lijfwacht vim gewapenden, wier pligt het is, het opperhoofd te vergezellen en zijne bevelen te gehoorzamen. Elk opperhoofd heeft zijne eigen lijfwacht; die van den koning is niet alleen merkwaardig door haar groot aantal, maar ook door den hoogen rang van elk der manschappen. Dingan bijv., had eene lijfwacht die meer dan zevenhonderd man sterk was 011 ieder van deze was een opperhoofd. Zij was geheel en al zamengestcld uit quot;Indoona's,quot; uit alle deolen van het land waarover hij bevel voorde. Met het merkwaardig talent van organisatie, hetwelk de opperhoofden der Kaffers bezitten, was alles zoo geregeld in-gerigt, dat de quot;Indoona'squot; om beurten gedurende eenigen tijd als lijfwacht moesten dienen, totdat zij door hunne opvolgers werden afgelost. Volgens dit eenvoudige plan kon de koning een persoonlijk toezigt uitoefenon op de lieden die in zijn rijk hot bewind voerden, en aan den anderen kant kwamen de opperhoofden in persoon met hun koning in aanraking ten einde hunne bevelen van bemzolven to ontvangen.

Wij hebben reeds vermeld, dat de koning, na een veldslag, zijne krijgslieden bijeenroept en er eene wapenschouwing over houdt. Zulk eene vergadering levert een verbazingwekkend gezigt op en zeer weinige Europeanen zijn in do gelegenheid geweest het te kunnen genieten. Tegen zulk eene revue wordt door do troepen met het grootste ontzag opgezien, daar bet aan weinigen bekend is of zij, na den afloop cr van, in rang zullen verhoogd zjjn of dood liggen in de bosschen. Wat de quot;jongensquot; betreft, vooral zij die zich in het gevecht goed gedragen hebben zien er naar uit met verlangen, daar bet hun eene kans geeft om zich te verheffen tot den rang van quot;mannenquot; en het bezit van het zoozeer begeerde witte schild. Zij die van zich zclven niet zoo zeker zijn, zien haar met eene zenuwachtige opgewondenheid te gemoet en beschouwen zich reeds als zeer gelukkig, wanneer zij aan den koning niot worden aangewezen als slechte soldaten en op de plaats gedood.

De revue heeft plaats binnen de groote omheining der garnizoens-steden en do troepen zelve zijn gerangschikt in een groeten cirkel. Het is merkwaardig dat, zelfs in militaire zaken, een Kaffer geen denkbeeld hoeft van eene regte lijn, en dat alle bewegingen, hoe zij ook zijn mogen, geschieden in kromme lijnen, waarvan Europeesche krijgskundigen een afkeer hebben. De afdeelingen met zwarte en die met blanke schilden zijn in ieder regiment van elkander gescheiden en het gehcele leger quot;staat in rust,quot; ieder met zjjn schild op den grond voor zich, zoodat het gcheele ligchaam er tot aan de lippen door bedekt is. Zjj staan onbewegelijk als standbeelden en wachten in doodsche stilte de komst van hun koning af'.

Gcwoonljjk komt na verloop van een uur de koning met zijne raadslieden, hoofdofficieren en bijzondere vrienden in den cirkel, vergezeld van zjjn stoel- en schilddrager, zijn page en een paar bedienden. De betrekking van schilddrager is zeer oci'vol, maar gevaarlijk. Iljj moet het schild zoo houden, dat de persoon des konings in de schaduw is; en mogt het ongelukkig gebeuren, dat de koning een enkelen zonnestraal voelt, dan mag de schilddrager zich gelukkig achten, zoo hij er het leven afbrengt, ofschoon luj toch zeker kan zjjn, dat hij eene strenge straf zal moeten ondergaan.

124

-ocr page 134-

DE KAFFER.

Do stoel wordt geplaatst in liet midden van don cirkel, opdat do koning, na de inspanning van het loopen van een paar honderd ellen, zou kunnen uitrusten. Groote mandon mot bier worden bij don koninklijken stoel geplaatst en eer de vorst zijno bezigheden kan beginnen, is bij verpligt zijne krachten to herstellen met bier en snuif, die hem beide door zijne pages worden toegereikt.

Hierop geeft bij bevel om eenig vee langs hem heen te drijven en ^ ijst dan eenige dieren aan, om ter eere zijner gasten geslagt te worden. Zoodra eene koe is aangewezen, springt een krijgsman vooruit en doodt bet «lier met een enkelen stoot zijner dolk-assagaai, door het in liet hart te treffen. Hoeveel een Katter ook van zijn vee houdt, schijnt het gezigt van een stervend dier hem toch altijd buitengewoon te prikkelen, en ziet de koning ook steeds met groote voldoening neer op den doodstrijd dezer dieren en op de bewegingen der overlevende, die bij het gezigt van het

bloed hunner mcdgezellen snuiven en proesten, waarna zij, vervolgd door hunne wachters, in alle rigtingen voortstuiven en slechts met moeite op de plaats gebragt worden,

waar men ze bewaart. , , i i r

Hierna staat de koning op en wandelt, of liever waggelt, met behulp van hen die hem vergezellen, den binnensten kring der krijgslieden rond, zoo snel als zijne zwaar-lijviubeid hem dit toelaat, terwijl hij nu en dan uitrust op den stoel, die hem door zijn page wordt nagedragen waarbij hij zich, na kortere of langere tusschenpoozen, met

bier verkwikt. ^ . , i -n i •

Nu heeft de gewigtigste handeling plaats. De hoofdofficieren dor verschillende regimenten welke inquot;den slag geweest zijn, geven hunne herigten aan den koning, die oninid-

125

-ocr page 135-

DE KAFFER.

dellijk er naar handelt. Wanneer een krijgsman zich bijzonder onderscheiden heeft, wijst de koning op hem en roept hem bjj zijn naam. Ieder man van hot leger herhaalt dien naam zoo hard als hij kan en elke arm is op den gelukkigen krijgsman gerigt, waardoor diens eerzucht de grootstmogelijke voldoening krijgt. Door zjji) geluk bijna buiten zich zeiven, springt hjj uit het gelid quot;en begint tc loopen, hoog in de lucht te springen, te schoppen, met zijn schild te zwaaijen, in een woord de verwonderlijkste en meest verrassende bewegingen te maken; nu eons zwaait hjj met zijne wapenen, valt uit, stoot, pareert en trekt terug; dan weder vliegt hij met vluggen voet en alle inspanning zijner spieren in liet gelid terug met ecne vaart, dat het oog zijne bewegingen naauwelijks kan volgen.quot;

Somtijds ziet men (5 of 7 zulke krijgslieden die zich onderscheiden hebben, op ver-schillende punten van den kring hunne dankbetuigingen uitvoeren, terwijl hunne modgczel-len hen met schreeuwen en bijvalsbetuigingen aanmoedigen. Vele quot;jongensquot; worden bij deze wapenschouwingen tot den rang van quot;mannenquot; verheven en somtijds gebeurt het, wanneer een geheel regiment van quot;zwarte schildenquot; zich bijzonder dapper gedragen heeft, dat de koning hen allen vergunt het zwarte schild voor een wit te verwisselen en den hoofdring aan te nemen, die hun rang als quot;ama-doda'squot; of quot;mannenquot;quot;te kennen geeft.

Hierop volgen de vreeselijke toonoelen, wanneer dc officieren hen aanwjjzen, die zich in het gevecht lafhartig gedragen hebben. De ongelukkigen worden onmiddellijk uit het gelid gesleept, hunne schilden en speren hun afgenomen en zijzelven op een teeken van den koning oogenblikkelijk gedood en hunne ligchamen in hot kreupelhout geworpen. Somtijds worden zij met knods-kerrie's doodgeslagen on in enkele gevallen wordt hun nek omgedraaid door don beul, die éóne hand logt op de kruin van hun hoofd en de andere onder do kin. Do ongelukkige slagtoffers denken er niet aan om weerstand te bieden en vragen evenmin om genade; trouwens, Tchaka heeft deze trotsche en oorlogzuchtige natie zoodanig gehoorzaamheid geloord, dat het voorgekomen is, dat lieden die volkomen onschuldig waren, hom dankten voor hunne straf, terwijl zij stierven onder do slagen hunner beulen.

Wanneer nu do dubbele bezigheid van hot beloonen der dapperen en het straffen der lafaards is afgeloopen, komen de zangers of lofredenaars van professie vooruit en sommen de verschillende ooretitols van den koning op in eene soort van recitatief; zij doen dit zonder eenigo pause tusschen do woorden met eene zoo luid mogelijke stom. Men zou deze lieden wolligt niet ongepast hérauten kunnen noemen. Nu gaan do soldaten in koor over tot hot verkondigen van den lof huns konings en horhalen zijne titels in uitroepingen en kreten, die een oor, dat er niet aan gewend is, doof zonden maken. Zooals wij reeds vermeld hebben, wordt elke titel door don koning aangenomen of hom gegeven tor herinnering van eene of andere uitstekende daad of wolligt ook ton gevolge van oeno of andere gril die in den droom door hot koninklijke hoofd is gegaan; en daar nu do koning gedurig moor titels aanneemt, moeten deze lofredenaars van beroep een uitstekend geheugen hebben, omdat het vergeten van oen onkelen voor eene groote beloodiging zou worden gehouden.

Sommige der titels van Panda hebben wij roods medegedeeld; maar er zijn enkele die al te vreemd zjjn om ze niot op te noemen. Hij wordt bjjv. genoemd quot;Vader der mannonquot; d. i. quot;ama-doda'squot; of gehuwde krijgslieden; quot;Hij dio eeuwig leeftquot; — oen kompliment omdat hij hot gevaar overleefd hoeft van door Dingan gedood te worden; quot;lljj die zoo hoog is als de bergenquot; — quot;Hjj die zoo lioog is als do hemel;quot; deze laatste titel is klaarblijkelijk gevonden door een slim hoveling om den vorigon te overtreffen. quot;Jong van een olifant;quot; quot;Groote zwarte;quot; quot;Vogel die andere vogels opeetquot; — eeno toespeling op zjjno overwinningen; quot;Zoon oener koo;quot; quot;Edele olifantquot; en honderd andere meer, die alle even bespottelijk klinken in de ooren van een Europeaan, maar die aan do Kaffers grooto achting inboezemen.

Wanneer dit luidruchtig tooneel is afgeloopen eindigt do revue, even als bij ons, met hot defileren dor troepen langs den koning. Deze zit op zijn stool, als oen generaal op zijn paard, terwijl hot geheele leger langs hom heen marcheert; ieder krijgsman buigt wanneer hjj voorbijgaat tot don grond en laat zijn schild en laat zijne

126

-ocr page 136-

DE KAFFER. 127

assagaajjen zakken, ovenals men bjj Europescho krijgslieden don vorst met het vaandel salueert.

Om zich op zijn voordooligst voor te doen on ten oindo do toeschouwors hot ge-wigtige van do plegtigheid to doen inzien, kleedt de koning zich met bjjzondere zorg en draagt hij gewoonlijk bjj olko revue oen ander kostuum. Do kleeding dio Itjj ge-moenljjk op zijn avond-recoptiën draagt, wanneer zijne ofticioren hem rapport komen doen of ook wanneer zij hem bjj het dagelijks bezoeken zijner kuddon vergezellen, is het gewone schort, vervaardigd van luipaard-staarten of cone ape-huid, een hoofdtooisel van verschillende vederen on oen ronden bal van geschoren wol, terwijl zjjnc armen met koperen en ivoren ringon versierd zjjn.

Het is gemakkelijk to begrijpen, weikon invloed deze gewoonte, om bjjna onmiddellijk nn den slag cene wapenschouwing to houden en do bolooning of de straf zijner krjjgslieden dadelijk to doen volgen, op de kracht van zijn leger moet hebben uitgo-oefond, vooral wanneer dit plaats had onder een man als hij die haar hot eerst invoerde, een man als Tschaka, eon doorslepen, bloeddorstig on onbarmhartig despoot. Onder do twee opvolgende regeringen van Dingan en Panda, voornamelijk onder die van den kaatsten, is do kracht van hot leger der Zulu's — de menschoneters — aanmerkelijk verminderd, hetwelk waarschijnlijk gedeeltelijk oen gevolg is van de nabijheid dor Engelscho volkplanting to Natal, waar de krijgslieden der Zulu's oen toovlugtsoord kunnen vinden, wanneer hun leven bedreigd wordt. Vroeger konden zij nergens heen vlugten, zoodat een Kaffer volkomen in de magt was van zjjn opperhoofd en hot legor dus meer eeno machine dan tegenwoordig.

Zulke revue's als wjj boschreven hebben worden niet slechts gedurende den oorlog, maar ook in vredestijd gehouden. quot;Wjj hebben reeds gezegd dat de koning der Zulu's 26 oorlog-kraals of garnizoons-stedon hooft en hij bezoekt deze gemeenlijk eens in het jaar. Telkens wanneer bjj zulk eone kraal met zijne tegenwoordigheid vereert, worden do troepen opgeroepen en eeno wapenschouwing gehouden, ofschoon dio niet altjjd vergezeld gaat door liet kwistig uitdoeion van belooning en straf, zooals eeno revue na oen veldslag.

Do veranderingen in do Kafforscho wijze van oorlogvoeren zjjn uit een krijgskundig oogpunt workeljjk merkwaardig. Oorspronkeljjk was het conige denkbeeld lietwelk de Kaffers van oorlog voeren haddon een eenvoudig schermutselen, waarin ieder man vocht quot;voor zich zeivenquot; eti hij volstrekt niet rokende op oenige hulp van zijne mod-gozellon, dio ieder op hunne eigene hand vochten. Het was werkelijk weinig meer dan eeno opvolgende reeks van duels, on wanneer hot een krijgsman gelukte zijnen tegenstander to doodon, zocht hij dadelijk oon anderen op. Dat oene grooto vereeniging van manschappen in overeenstemming met elkander konden handelen on door één man konden bestuurd worden, was vóór de dagen van Tchaka nooit in den geest van oen Kaffer opgekomen.

Toen deze vorst stelselmatig begon te werk te gaan bjj hot voeren van oorlog, bleek het resultaat opeens. Gevochten quot;man tegen manquot; hadden geone de minste kans togen troopenniassa's die elkander onderling ondersteunden alsof zij door één geest bestuurd worden en die, onder do leiding van een enkel opperhoofd, vooruit drongen met eeno onstuimigheid, waaraan de ongeoefende krijgslieden van den vijand geen weerstand konden bieden. Deze krjjgstucht kon niet togen do Zulu's zeiven gekeerd worden, want Tchaka liet de* overwonnen stammen geen tijd om zich tot legers te organiseren, zelfs nl haddon zjj opperhoofden gehad, voor die taak berekend. Zijne troepen overvielen het land als een zwerm sprinkhanen, die alles op hun weg ver-toerden; zij vernielden do verschillende stammen of Ijjfden zo op do eeno of andere wijze onder do Zulu's in.

Zijn groote doel was om de Zulu's van oon eenvoudigen stam te verheffen tot eeno natie. Hjj wilde daarom niet zoozeer vernietigen als wol hervormen, en ofschoon bjj wol van tijd tot tjjd een stam uitroeide dio zjjno voorwaarden niet had willen aannemen, geschiedde dit alleen om andere stammen vrees aan te jagen on hun de dwaasheid te doen gevoelen van aan hem weerstand te bieden. Hen die zich aan hom hadden onderworpen, lijfde hij bjj zjjn leger in on onderwierp hen aan dezelfde krjjgs-

-ocr page 137-

DE KAFFER.

Het krjjgskundig stelsel van Tchaka kreeg de overhand, geljjk zulks bij de groote ongelijkheid dor verscliilleudo oorlogvoerende magten niet te verwonderen is, vooral wanneer alle krijgstucht aan de eeno zijde is. Wanneer echter krijgstucht tegen krijgstucht wordt overgesteld en het voordeel der wapenen aan de eene zjjdo valt, dan is hot duidelijk dat do andoren hot onderspit moeten delven. Zoo is het ook gegaan mot de Katfer-stammeu. De gesloten gelederen der met schild en speer gewapende krijgslieden waren onwederstaanhaar indien zij stonden tegenover vijanden die eveneens gewapend, maar zonder discipline waren; werden zij echter aangevoerd tegen cone tegenpartij die voorzien was van vuurwapenen, dan zagen zij dat hunne wijze van oorlogvoeren niet veel waarde had,

Het schild was goed bestand tegen eeno assagaai, maar niet tegen een geweerkogel ; en ofschoon de dolk-assagaai een vreeseljjk wapen was bij een gevocht quot;man tegen manquot;, was zij echter van geen het minste nut tegenover een vijand, die op ecu afstand van verscheidene honderd ellen dood ou verderf in hunne gelederen kou verspreiden. Hovendieu waren juist de gesloten gelederen, die hun een zoo groot voordeel gaven tegenover de ongeregelde troepen van het land zelf, een even groot nadeel, zoodra zij aan de volle lagen van tien Europeeschen soldaat waren blootgesteld. Hierom werd ook de geheele wijze van vechten door de Zulu's veranderd, ingeval zij te doen hadden met do Blanken en hunne vuurwapenen; daarom keerden zij in dat geval terug tot hunne oude wijze van schermutselen, ofschoon zij toch ook nu vochten onder de bevelen hunner opperhoofden, iu plaats van dit, zoo als vroeger, elk voor zjjno eigene rekening te doen.

Wij herinneren slechts, hoe derg in Europeesehe legers, wanneer de

altijd voorspoedig, want hij vergat dat slimheid dikwijls gaat en dat de speren van een vijand niet altijd zijne meest gevaarlijke wapenen zijn. De laatste knjgstogt onder do leiding van Tchaka ondernomen, was buitengewoon ongelukkig. Hij had eerst een leger afgezonden tegen oenen stam, die hom reeds langen tijd tegenstand had geboden en die het voordeel had van zulk eeno sterke militaire stelling, dat zelfs de geoefende krijgslieden der Zulu's, welke wisten dat hun bjj niet slagen de dood te wachten stond, haar niet konden nemen. Gelukkig-voor Tchaka had deze op dat oogenblik eenige Europeanen in zjjne kraal en dwong hjj deze om voor hem te vechten. De vijand had tot dien tijd toe nooit iets van vuuiquot; wapenen gehoord of gezien, en toen zij nu hunne kameraden rondom zich zagen vallen,

getroffen waren, gaven zjj zich dadelijk over, denkende dat op hen waren ou vuur uit hunne monden spuwden. Dit was inderdaad het gevolg, dat door do dragers der vuurwapenen in kwestie voorzien was; want zjj dachten teregt, dat, wanneer de vijand voor deze vreemde wapenen een schrik kreeg, er aan beide zijden een aantal menschenlevens zouden gespaard worden. Toen

iltijd

_ icon te velde brengen, behalve do voor den geregelden dienst en dat na 5 of' (i jaren de koning dor Zulu's de eenige heerscher was in Zuid-Afrika en ook de conigo die het den Europeeschen kolonisten lastig maakte. Het was duidelijk zijn plan om deze te verjagen, maar hij werd vermoord, eer hij dit plan ten uitvoer had kuunen brengen. Het stelsel van ïchakawerd in liet noorden van Kafferland gevolgd door Moselokatze, die zoo verstandig te werk

stam, naar de gewoonte van Tchaka,

gedeelte van id aangenomen.

128

tucht, ofschoon hjj or zorg voor droej zooiliit zij niet, met eenigo hoop op

,e hou onder verschillende regimenten te verdoelen, . . con goeden uitslag, tegen hem in opstand konden' komen. Het gevolg dezer eenvoudige maar ver vooruitziende staatkunde was, dat bin

nen korten tijd de stam der Zulu's, man voor een onverwachten krijgstogt

die in den beginne klein was,

a 15,000 regimenten

ging, dat het

leger

bestoud uit Bechuana's

grootste

van welke hij

m in

veranderingen ook hebben plaats gevonden esloten kolonnen, die altijd onweerstaanbaar

geteisterd

_ „ door het vuur der afzonderlijke gelederen, en hoe

ook hier juist het zoo gesloten zjjn der kolonnen de oorzaak was dat de vijand des te beter kon mikken en bijna geen enkel schot zijn dool miste.

Tchaka was niet boven

werden

waren geweest.

geweld

zonder dat zjj hunne voorvaderen

zigtbaar

boos

het gevecht geëindigd was,

op schatting gesteld en al het vee medegevoerd.

werd de overw

i'oniien

-ocr page 138-

DE KAFFER. 129

Door liet goed gevolg van den krijgstogt werd Tchaka opgewekt om de proef' te herhalen; zijne troepen waren naauwclijks teruggekeerd of hij zond ze op nieuw af tegen een opperhoofd Sotshangana genaamd. Dit opperhoofd had in het kamp van Tchaka een spion. Naauwelijks was hot leger in beweging of het gelukte dezen het te verlaten en zich zoo spoedig hij kon naar zijn meester te begeven. Sotshangana zond dadelijk boodschappers uit om te zien of de spion waarheid had verteld, en toen hij hoorde, dat liet leger tier Zulu's werkelijk op weg was, spreidde hij eene hinderlaag, waarin de al te goed vertouwende vijand dadelijk viel.

Iljj trok zijne troepen uit de kraals terug, maar liet overigens alles in den gewonen toestand, zoodat alles er uitzag alsof er geen alarm gegeven was. Do regimenten dor Zulu's, gecne teekens ziende, dat hunne komst verwacht was, namen de kraals in bezit, hielden feest met den voorraad dien zij er vonden en sliepen in eene oote 1 vermeende zekerheid. In het midden van den nacht echter overviel Sotshangana, verban- gezeld van den spion wien hij het bevel van een regiment had opgedragen, de niets kwaads vermoedende Zulu's, terwijl zjj sliepen, en hakte een regiment nagenoeg geheel (luj. in de pan. De anderen vereenigden zich en dreven den vijand terug, maar zij waren in een vijandelijk land, waar iedere hand tegen hen was opgeheven.

Hunne verwonderlijke krijgstucht was hun van weinig nut. Dag noch nacht hadden zjj rust. Zij werden voortdurend door aanvallen afgemat, nu eens door hinderlagen van enkele schermutselaars, waardoor zij steeds op hunne hoede moesten zjjn; dan weder door geheele benden krijgslieden waartegen zij geregeld slag moesten leveren. Zij konden zich geen voedsel verschaffen, want het geheele land was tegen hen, en de kleinere stammen, die zij aanvielen om levensbehoeften te bekomen, dreven hun vee in de bosschen en staken hunne korenvelden in brand. Men zegt zelfs, en er is eenige waarschijnlijkheid voor, dat zoowel het water vergiftigd als het voedsel vernield was; het gevolg hiervan was, dat het vroeger overwinnende leger zoo spoedig moest terug trekken als slechts eenigszins mogelijk was en dat de verspreide overblijfsels er van emdeljjk hun land bereikten na bijna ongeloofelijke ontberingen te hebben moeten uitstaan. Het was in dezen veldtogt dat de soldaten door honger gedwongen werden om hunne schilden op te eten. Er kwamen minstens 20,000 Zulu's op dezen togt om; drie vierden er van stierven van gebrek, de overigen vielen door de speren hunner vijanden.

Wat do woede van Tchaka bij zulk eene nederlaag zou geweest zijn, kan men zich gemakkelijk voorstellen, maar hij leefde niet lang genoeg om zijne overwonnen krijgslieden te kunnen aanschouwen.

Men veronderstelde en met eenigen sehjjn van waarheid, dat hij de oorzaak was geweest van den dood zjjner eigene moeder Mnande. Dit woord beteekent in de taal der Zulu's do quot;beminnelijkequot; of de quot;aangename,quot; en nooit werd een naam meer ten onregtc gegeven. Zjj was driftig, koppig, doordrijvend in de hoogste mate en haar zoon had deze eigenschappen van haar karakter stellig van haar overgeërfd, er nog eenige andere van zich zeiven bijvoegende. Zjj was de vrouw van het opperhoofd der Amazulu's, toen een kleine en onbeduidende stam die aan de oevers der witte Folosi-rivier woonde, en gedroeg zich op zulk eene wijze dat haar echtgenoot haar niet in zjjnc kraal houden kon. Het is te begrijpen dat zulk eene moeder en zulk een zoon niet al te best met elkander konden overweg komen; het was dan ook van algemeene bekendheid dat, toen de laatste een man geworden was, hij zijne moeder dikwijls in het openbaar sloeg, zonder eenige poging te doen om dit te verbergen; hjj verhief er zich veeleer op.

Toen zij derhalve stierf, had hare familie eenigen grond om te gelooven dat hjj haar had laten dooden; zij zon dus op wraak. Naauweljjks was de ongelukkige krjjgs-togt op weg, of twee zusters der overledene koningin kwamen bjj Dingan en Umhlan-gani, broeders van Tchaka, en beschuldigden dezen openlijk Mnande vermoord te hebben, hen aanzettende om hun broeder te dooden en Mnande te wreken. Zjj vermeldden zeer gevat de afwezigheid van het leger en de vrees die ieder krijgsman had voor zijn bloeddorstigen koning, tevens te kennen gevende dat, indien Tchaka dood was, de krijgslieden zich over den dood van dien tiran zouden verheugen en de twee man-

DkKI, I. 9

-ocr page 139-

DE KAFFER.

non, die hen van dit ondragelijk juk verlost hadden, stellig als hunne opperhoofd uitroepen. De twee broeders antwoordden eenvoudig: quot;Gjj hebt gesproken!' maar vrouwen schenen te weten dat door deze woorden het vonnis van Tchaka geveld wa. Zij trokken dus naar huis terug, het aan hunne neven overlatende om hunne plannei voor den dood van den koning te beramen.

Dit was geene gemakkelijke zaak. Zij hadden wol vergif' willen beproeven, maar Tchaka was veel te voorzigtig om zulk een dood te sterven, en daar hot klaarblijkelijk nutteloos was gewold te gebruiken, namen zij hunne toovlugt tot verraad. Zi: kochten den begunstigden dienaar van Tchaka, Bopa genaamd, om, en na zich nu enkele speerpunten zonder steel gewapend tc hebben, die zij gemakkelijk konden ve bergen, begaven zij zich naar do woning van den koning, toen deze juist met eenig zijner raadslieden, die naar de etikette bij do Kaffers ongewapend waren, vergaderde De verraderlijke Bopa begon met de raadslieden onbeschoft in den rede te vallen er hen te beschuldigen dat zij den koning leugens vertelden en hij deed dit op zulk oom beleedigende wijze, dat hij wel verzekerd kon zijn dat zij dit niet rustig zouden aan-hooron. Toon zij nu in woede opsprongen cn don man poogden te grijpen die hen beleedigd had, sloepen Dingan en Umhlangani achter Tchaka, wiens aandacht op hot buitengewone tooneel vóór hem gevestigd was, en dcorboorden hem van achteren. II ij trachtte te ontvlugten, maar word nu getroffen door Bopa en viel stervende op der grond, waar hij verder word afgemaakt. Do verschrikte raadslieden wilden ontvlugtei maar worden gedood met dezelfde wapenen, waardoor hun meester was omgekomen.

Dit vreesseljjke tooneel eindigde met ccne handeling, die gedeeltelijk aan ingeschapen wreedheid, maar ook ton dooie aan bijgeloof moet worden toegeschreven. De twee moordenaars openden hot nog warme ligchaam van hun slagtoffer en dronken zijne gal. Do twist die hierop volgde en de komst van Dingan op den troon hebben wij reeds medegedeeld. Do nieuwe koning zou waarschijnlijk door dc krijgslieden bjj hunne terugkomst gedood zijn, als hij hen niet in ccno zachtere stemming had weten te brengen, door do strenge wetten op den ongohuwden staat, door Tchaka ingevoerd, te verzachten en hun verschillende verlangens in to willigen.

Over den dood van Mnande, de aanleidendo oorzaak van dien van Tchaka, zullen wij in een ander hoofdstuk spreken.

130

-ocr page 140-

HOOFDSTUK XIII.

(

DE JAGT.

LIF.FDK DER KAFFERS TOT DE JAOT. - HET WILD EN HET KLIMAAT VAN AFRIKA. - DE AFRIKAAN'SCHE ANTILOPEN. — JAGT OP DEN '/KOODOO.quot; — HET GEBRUIK DAT MEN VAN ZIJNE HORENS MAAKT. — OEZIGT OP DE UMGENIE-RIVIER. — DE «DUIKER-BOKquot; EN ZIJNE EIGENAARDIGHEDEN. — DE WIJZE WAAROP HIJ ONTSNAPT

EN ZIJNE TAAIHEID VAN LEVEN. - VREEMDE WIJZE OM ZICH TE VERBERGEN. — DE ELAND, ZIJN VLEESCH

FN ZIJN VET. — VREEMD BIJGELOOF VAN DE KRIJGSLIEDEN DER ZULU'S. — DY-TONGEN. -WIJZE OM OP DEN

ELAND TE JAGEN. — DE quot;GEMSBOK.quot; — ZIJNE ONVERSCHILLIGHEID VOOR DRINKEN. - MOEIJELIJKHEID VAN

DE JAOT ER OP. - ZIJN GEBRUIK VOOR DEN MENSCH. — WIJZEN OM ANTILOPEN IN HET GROOT TE VANGEN.—

. *

DE quot;HOPO OF GROOTE VALKUIL, ZIJNE ZAMENSTELLINO EN DE WIJZE WAAROl' HIJ GEBRUIKT WORDT. -

OOGENBLIK VAN SPANNING BIJ DEN quot;HOPO.quot; - VALLEN VOOR ENKELE DIEREN. — KUIL VOOR GIRAFFEN. —

JAGT OP DEN OLIFANT. - GEBRUIK VAN HONDEN. — BESTE GEDEELTEN VAN DEN OLIFANT. — HOE DE

POOT WORDT TOEBEREID. — VRAATZUCHT DER INBOORLINGEN. — quot;ADELIJKquot; WILD. - HET UITTREKKEN

DHR SLAGTANDEN EN TANDEN. — HET KLEIN MAKEN VAN EEN OLIFANT. — VLEESCH, VET EN HUID VAN DEN RHINOCEROS. — EEN ZUID-AFRIKAANSCIIE quot;HAOGIS.'quot; — HET AANVALLEN VAN EENE KUDDE WILD. — SLAGTING IN DE BERGKLOOF. - EEN JAGT-TOONEEL IN KAFFERLAND. - quot;DE KLOOFquot; EN HET quot;KREUPELHOUT.quot; — WATERVALLEN VAN DE UMZIMVUBU-RIVIER. — JAGTDANS. - LEEUWEN-JAGT EN HARE BLOEDIGE

GEVOLGEN. - DESPOTIEK BEVEL VAN DINGAN. — BUFFEL-JAGT.

Na liot oorlogvoeren is cr niets wat de Kaffer zoo gaarne doet als jagen. Hetzij lijj zich met een aantal medgezellen vereenigt tot een ^eregelden veldtogt tegen liet wild, tietzij hij liet alleen achtervolgt of het vangt in strikken en vallen, lijj is altjjd niet hart en ziel bjj deze bezigheid en vervolgt haar niet cene geestdrift die voor een Europeaan onbcgrjjpehjk is.

Inderdaad wordt do jagt in vele en stellig wel in de ineoste gevallen, wanneer een Kaffer jager is, oen nagebootste oorlog, die nu eens tegen sterkeren en dan weder tegen zwakken gevoerd wordt; zij bestrijden even goed den woedenden leeuw en de onweerstaanbare kracht van den olifant, als de vlugheid der antilope en de vreesachtigheid van den zebra. De liefde tot de jagt is iu zulk een land eeno noodzakeljjkheid, in een land dat ton volle den titel van quot;gelukkige jagtgrondonquot; verdient. Er is welligt geen land op aarde, waar in zulk een klein bestek zulk een verwonderlijk groot verschil van wild wordt aangetroffen en hetwelk tevens zoo geschikt is, om iedere eigonseliap van den jager, die een mensch slechts bjj mogelijkheid kan bezitten, te doen uitkomen.

Zuid-Afrika heeft do vlugste, de grootste, de zwaarste, de meest woeste en de geweldigste dieren der wereld. De trotache bergen, de grazige valeiën, de opene vlakten, de oevers der rivier en het water van deze zelve-hebben allo hunne eigene bewoners, een gevolg van het verschil van bodem. De verschillende soorten van planten trekken de dieren tot zich waarvoor zij als voeder geschikt zijn; werden zij uitgeroeid, dan zoude het verdrijven der dieren hiervan een onvermijdelijk gevolg zjjn.

De groote vleeschvretende dieren worden op hunne beurt aangetrokken door de plantenetende bewoners van hot land, en zoo komt het dat door eeno kleine wijziging van den plantengroei dikwjjls het geheele karakter van een distrikt verandert. Moffat vermeldt hiervan een merkwaardig voorbeeld.

9*

-ocr page 141-

132 DE KAFFER.

lljj on zijno medgozulloii verkeerden eens in groot gevaar door een teleurgesteldeu quot;regenmakerquot;. Het land was in vroeger tijd merkwaardig geweost om do groote lioe-veelheid regen die er viel, en bijgevolg om zijne vruchtbaarheid. Oude lieden verhaalden, dat hunne ouders en grootouders hun verteld hadden van quot;de stortvloeden van vroegere tjjdon, de onophoudelijke regeiibujjon waardoor zelfs de rotsen met groen en planten bedekt waren en vau de reusachtige boomen en uitgestrekte bosschen, die eens de llamhana-heuvelen en de naburige vlakten bedekten. Zij pochten op de Kumuran en andere rivieren, met hunne ondoorwaadbare, snel vlietende wateren, waarin de hippopotamus speelde, terwijl de loejjende runderen tot aan hun buik in het gras liepen en hunne quot;makuka'squot; (ujjers) vulden, waardoor ieders hart opsprong van vreugde.quot;

Dat deze verhalen overeenkomstig de waarheid waren bleek uit do menigvuldige tronken van zware acacia's, die aantoonden waar het bosch eens geweest was gelijk ook uit do uitgedroogde bergkloven, klaarblijkelijk vroegere rivierbeddingen, wier oevers met den weligsten plantengroei waren bedekt geweest. Voor de tegenwoordige droogte werden do zendelingen verantwoordelijk gesteld, naar do onveranderlijke gewoonte dor quot;regonmakers,quot; die maar al te blijde zijn iets te vinden waaraan zjj hot kunnen toeschrijven, dat er geen regen op hunne bezweringen volgt. Het was te vergeefs dat Moft'att hun herinnerde, dat de droogte er reeds langen tijd geweest was eer do voet van een Blanke den bodem had betreden. Een Afrikaanscho wilde houdt, als algo-meene regel, geen rekening met datum's; hij hoeft zelfs geen het minste denkbeeld van zijn eigen ouderdom. De redenering van Mott'att overtuigde hen derhalve volstrekt niet.

De werkelijke reden van do verandering was duidelijk die welke Xoffatt ontdekt had en die hij te vergeefs don inboorlingen aan hot verstand wilde brengen. Zjj zol-ven of liever hunne voorvaderen waren do oorzaak dat do regen had opgehouden on van do hierop volgende verandering van oen vruchtbaar land in eeno woestijn. Om hunne kraals on huizen te bouwen, hadden zjj olkon boom omgehouwen dien zjj mot hunne bijlen konden vollen terwjjl zjj die welke aan hunne ruwe gereedschappen weerstand boden, verbrandden. Nu is het oen bekend feit, dat boomen, vooral wanneer zij vol in blad zijn, zeer krachtdadig het ontstaan van regen bevorderen, dewijl zjj de vochtigheid der lucht tot zich trekken en verdigten, zoodat deze in plaats van in don dampkring to worden weggevoerd, op de aarde nodervalt. Door iederen gevelden boom wordt de hoeveelheid regen verminderd en wanneer oen eenigzins uitgestrekt bosch wordt uitgeroeid, wordt het verschil in de hoeveelheid gevallen regen dadelijk merkbaar.

Dezo stammen zjjn onverbeterlijke houtvornielors. Wanneer zij zich op eeno nieuwe plaats nedorzetton on eene nieuwe kraal bouwen, kiezen zjj hunne woonplaats altijd digt bij een bosch; hot hout in hunne nabjjheid verdwijnt dan langzamerhand geheel en al, daar zij het gebruiken om hunne huizen te bouwen en om to branden. Dan trekt de stam naar eeno andore strook cn hier worden op nieuw boomen geveld, on aan deze gewoonte moot de groote droogte van Zuid-Afrika voor een groot gedeelte worden toegoschrevon.

Het wild, dat do verdwenen bosschen bewoonde, is dus gedwongen om te verhuizen naar gedeelten van het land, waar het geluid dor bijl nog niet gehoord is; al de dieren die eeno gedurige behoefte aan water hebben sterven bij gebrek hieraan of begeven zich naar eeno moor begunstigde landstreek. Dit is in het bijzonder het geval met de antilopen, die het voornaamste wild van hot land uitmaken. Zuid-Afrika wemelt als het ware van antilopen, waarvan ongeveer dertig soorten dit wonderbare land bewonen. Zij zjjn van alle grootten, van do groote elanden on koodoo's, in grootte cn gewigt niet voor onze beste runderen onderdoende af, tot de kleine soorten toe die hot kreupelhout bewonen en wier ligchaam naauwehjks grooter is dan dat van oen konijn. Sommige loven alleen, andere ziet men in kleine troepen, weder andere vereenigen zich in kudden van een onberekenbaar getal; terwjjl sommige soorten zich veroenigen, niet alleen met dieren van hunne eigene soort, maar ook mot giraffen, zebra's, struisvogels cn andere vreemde medgozellen. Elke soort moet op hare eigenaardige wijze gejaagd worden, en daar de antilopen over hot geheel zoowel hot

-ocr page 142-

DE KAFFER.

schiiwstc als hot vlugstó wild zjjn, ini)ct do jagor door on door zijn vak vorstaan, wil hij op oonig good gevolg kunnon hopen.

Eono soort van antilopen, die in kleine troepen leven, i« do koodoo, wel bekend om hare prachtige spiraalvormige horens. Voor Europeanen is dit dier alleen belangrijk omdat het een der schoonste is van het antilopen-geslacht, maar voor den Kaffer heeft het bijna evenveel waarde als ecne koo. liet vloesch der koodoo is geurig en malsch, twee eigenschappon die bij rlc Zuid-Afrikaansche antilopen hoogst zeldzaam worden aangetroffen. Het merg uit de pijpbeenderen is voor de Kaffers eeno grooto lekkernij; zij houden er zoo veel van, dat wanneer zjj oen koodoo gedood hebben, zjj er dadelijk de beenderen uithalen, zo breken en hot merg er uitzuigen, niet alleen zonder het eerst te koken, maar terwijl hot nog versch en warm is.

De huid is, niettegenstaande zij betrekkelijk dun is, buitengewoon taai en wordt, wanneer zij in smalle strooken gesneden en behoorlijk bereid is, gebruikt voor doeleinden, waar eene dikkere huid niet geschikt voor zou zijn. Do taaiheid en do sterkte dezer riemen is werkelijk verwonderlijk en niet minder is dit do snelheid waarmede zjj vervaardigd worden.

Do horens van den koodoo worden hoog geschat en hebben om hunne schoonheid eeno grooto waarde. De Kaffers schatten ze echter nog meer op prijs dan wij. Do horens van den eland zullen zij laten liggen, maar die van den koodoo bewaren zjj zorgvuldig voor twee doeleinden, nameljjk voor de smoderjj en om uit te rookon. Ofschoon een smid ook wel de horens van eeno koe of een eland gebruikt om don wind uit zijn blaasbalg in het vuur te brengen, verkiest hij toch verreweg die van den koodoo, en wanneer hij zoo gelukkig is er een paar magtig te worden, kan men verzekerd zjjn dat lijj er veel moeite aan te koste zal leggen om een mooijen blaasbalg te maken.

De Kaffer gebruikt ook den koodoo-horen om do merkwaardige water-pijp van to maken, waaruit hij quot;daghaquot; of hennep rookt. Op eono der volgende afbeeldingen ziet men een Kaffer bezig mot ronken uit eono pijp, die van den horen van een' koodoo vervaardigd is.

Even als vele andere antilopen, is do koodoo oen schuw dier en hot kost niet weinig moeite eer de jager zjjn dool kan bereiken om or een te dooden. De koodoo is eon van dio antilopen, die water behoeven, en heeft in dat opzigt geene overeenkomst met den eland, die nooit behoefte heeft om te drinken on toch op de eene of andoro geheimzinnige wijze het grootste, vetste en plompste dier weet te worden van het geheele anti lopen-geslacht, niettegenstaande hij leeft waar bijna geen water is en zijn voornaamste voedsel zoo droog is, dat men het tusschen de handen tot poeder kan wrijven.

De afbeelding op de volgende bladzijde geeft ons een juist denkbeeld van de soort van landstreek, die de woonplaats is van den koodoo. Zjj is genomen naar eeno schots van kapitein Drayson en geeft een Zuid-Afrikaansch landschap zoo getrouw terug, als dit zonder kleuren mogelijk is.

Elke antilope heeft hare eigene listen en eene andere wijze om hare vijanden te ontsnappen. Do aardige, kleine „duiker-bokquot; bijv. springt heen en weer mot allerlei onregelmatige bewegingen, die den jager doen denken aan do vlugt van oen opgejaagde snip. Eensklaps houdt hij stil alsof hij vermoeid is en gaat liggen in het gras; wanneer echter de jager op deze plaats komt, is het dier verdwenen. Alle voorafgaande bewegingen hadden alleen ton doel do aandacht van den jager af te leiden en zoodra het diertje was gaan liggen, bukte het mot zjjn kop en kroop op do knien onder bedekking van het hoogo gras weg. De Hollandsche kolonisten noemden het dier om deze gewoonte de Duiker.

Deze kleine antilope ontmoet men in lang gras of kort kreupelhout en men kan zeker zjjn dat do slimme Kaffer zijne wapenen in gereedheid houdt, wanneer hjj eene plaats voorbijkomt, waar hjj kan vermoeden een duiker of quot;Impoonquot; zoo als hij hem noemt, te zullen aantreffen. Hot diertje is verwonderlijk taai van leven en zelfs wanneer het doodeljjk gewond is, zal het nog dikwerf ontkomen aan een jager, dio mot zijne eigenaardige gewoonten onbekend is.

133

-ocr page 143-

DE KAFFER.

134

Andere antilopen die zich in het gras en het kreupelhout ophouden, zijn zeer vernuftig in de wijze om zich te verbergen. Zelfs op eene kale vlakte kunnen zij op zulk eene wjjzc gaan liggen, dat hun gehcele uiterlijke vorm verloren gaat en men zo op een kleinen afstand aanziet voor een hoopje verdord gras of dood hout; het eerste wordt dan voorgesteld door het haar, het laatste door de horens en pooten. Een ongeoefend oog zou deze dieren nooit ontdekken en een nieuweling in do Afrikaansche jagt kan eene antilope zelfs dan naauweljjks onderscheiden, wanneer zij hem wordt aangewezen.

Wanneer een geoefend jager ziet dat eene antilope op den grond gaat liggen, kan hjj er zeker van zijn dat zij hem gezien heeft en slechts eene gunstige gelegenheid afwacht om te ontsnappen. Ging hij er nu regt op af, of hield hij maar even op om

er naar te zien, dan zou hot dier merken dat het ontdekt was en wegvliegen als eene pijl uit een boog, terwijl het nog buiten sciiot is. Een jager van ondervinding houdt zich dus altijd alsof hij het niet gezien had en beweegt zich rondom do plaats waar het ligt, terwijl hij al nader en nader komt, zonder er schijnbaar eenige notitie van te nemen.

Door deze handelwijze raakt het dier geheel in de war en weet niet wat het doen zal. Het is niet zeker dat het ontdekt is en wil daarom de kans niet loopen om overeind te springen en zich dus openlijk te verraden, en zoo bukt het al dieper en dieper totdat zijn vijand het onder schot heeft. Do fraajje antilope, quot;üurobiquot; genaamd, wordt dikwijls op deze wijze gevangen.

•en,

Sommige antilopen krijgt men op deze manier niet. liet zijn zeer schuwe dier

-ocr page 144-

DE KAFFER.

die, wanneer zij oen vijand bespeuren, zicli onmiddellijk in vollen galop voortspoeden en dikwijls onbegrijpelijke afstanden in cene bjjna regte Ijjn afleggen. Een er van is de welbekende eland, eene antilope, die in weerwil barer grootte en belangrjjke zwaarte, toch verwonderlijk vlug en snel is in hare bewegingen. Ofschoon nu een eland ongeveer 6 voet hoog is in zijne schouders en zoo zwaar gebouwd als onze runderen, vliegt hij toch over ruwe vlakten en heuvels met eene snelheid, dat een paard hem niet kan bijhouden. Deze snelle vaart kan hij echter niet zeer lang volhouden, omdat hij zoo vet en zwaar is, en hij wordt dan ook, wanneer lijj onophoudelijk digt achtervolgd wordt en men hem zijne vaart niet laat verminderen of hem laat uitrusten, weldra zoo uitgeput, dat hij gemakkelijk kan worden ingehaald. Do gewone wijze van handelen in die gevallen is, dat men den eland tracht voorbij te komen, hem doet omkeeren eu hem drijft naar het kamp, waar hij dan kan gedood worden; hierdoor sparen de jagers zich de moeite uit om het vleescb naar het kamp te dragen.

De elanden-jagt is zoowel bij de inboorlingen als de Blanken zeer geliefd, deels omdat het vlcesch buitengewoon smakelijk is en deels omdat zulk eene jagt bijna altijd met een goed gevolg bekroond wordt. Yoor den inboorling heeft de eland eene bijzondere waarde, omdat hij eene hoeveelheid vleesch levert, die in de behoeften van verscheidene dagen voorziet. Bovendien is het vleesch altijd malsch, eene eigenschap die het Zuid-Afrikaansche wild anders over het algemeen niet bezit. De krijgslieden der Zulu's echter eten het vleesch van den eland niet; bijgeloovige begrippen houden hen hiervan terug.

Wanneer eene antilope gedood is moot haar vleesch of dadelijk gegeten worden, oer de natuurlijke warmte het ligchaam verlaten heeft, óf het moet een paar dagen bewaard worden, om het minder taai te doen worden, liet vleesch van den eland kan echter ook eenige uren na den dood van het dier gegeten worden. De jagers hebben nog al eenige eigenaardige manier om het vleesch van den eland te bereiden. Zij nemen de afzonderlijke dijspieren en snjjden ze in den vorm van tongen. Deze stukken worden quot;iljj-tongenquot; genoemd en zijn zeer nuttig op reis, wanneer er kans is dat de voorraad schaarsch zal worden.

Een der grootste verdiensten van den eland in het oog van een Kaffer is welligt de buitengewone hoeveelheid vet die er van komt, wanneer het dier in goeden staat is. Zooals wij reeds vroeger vermeld hebben, is vet een der noodzakelijkste levensbehoeften van een Kaffer; een goed gevoede eland nu levert eene hoeveelheid, die een Kaffer eene maand lang gelukkig maakt.

Er is eene andere Zuid-Afrikaansche antilope, die even als de eland, wanneer zij verontrust wordt, in volle vaart regt vooruit loopt, maar die, wat bij den eland niet het geval is, dit ook zeer lang kan uithouden. Dit is do prachtige gemsbok, cene antilope, die bjjna even groot is als do eland, maar minder zwaar gebouwd. Dit prachtige dier is een bewoner van do drooge en verschroeide vlakten van Zuid-Afrika en heeft, even als de eland, geeno behoefte aan water; al de vochtigheid die het noodig heeft krijgt het van zekere sappige, bolvormige wortels, dio onder de oppervlakte van den grond verborgen liggen cn die het instinktmatig weet op te delven.

Dit vermogen om zonder water to kunnen blijven leven maakt de jagt, zoowel voor inboorlingen als Europeanen, zeer moeijelijk; de jagers worden dan ook dikwijls te leur gesteld, niet zoozeer door-de vlugheid of het volhouden van het dier, als veel meer door do uitgedroogde en verschroeide vlakten waar het hen heen lokt en waar zij geen water kunnen vinden. Een gemsbok wordt dus als buit hoog geschat en zijne prachtige horens brengen altijd eeu boegen prijs op, zelfs in zijn eigen land, terwijl zij in Europa zeer duur verkocht worden.

De horens van deze antilope zijn ongeveer 70 a 75 centim. lang en zeer ligt gebogen. De wijze waarop zij op den kop staan, is nog al merkwaardig; zij vormen met het voorhoofd bijna eéno lijn, zoodat, wanneer hot dier in rust is, de punten den rug bijna aanraken. Men zou zeggen dat horens die zoo staan voor het dier niet veol van nut kunnen zijn, maar de gemsbok weet zich toch van deze wapenen zeer goed te bedienen.

Wanneer lijj een vijand wil aanvallen, of de aanvallen van dezen afweren, buigt

-ocr page 145-

DE KAFFER.

hij zijn kop tot bjjna op den grond en steekt den neus tusschon de voorpooten. De horens zijn dan gerigt naar zjjne tegenpartij en de punten 35 of' 40 eentimeters van den grond. Zoodra de vijand onder zijn bereik komt, ligt de gemsbok zjjn kop met kracht op en spiest hem op zijne horens, die zoo scherp zijn, alsof' zij kunstmatig geslepen en gepolijst waren.

Voor honden is de gemsbok een der gevaarlijkste tegenstanders, want als zij hem tot staan kunnen krijgen, beweegt hij zijne horens zoo schieljjk en behendig in het rond, dat de dieren niet zonder groot gevaar binnen zjjn bereik kunnen komen. Zelfs wanneer hij eene doodeljjke wond heeft ontvangen, op den grond ligt en nog slechts enkele minuten te leven heeft, is het meermalen gezien, dat lijj zjjn kop zoo met kracht heen en weer bewoog, dat verscheidene honden gedood worden, toen zij op den gevallen vijand aanvielen, terwjjl andere gevaarlijk gewond werden en bij de overigen buiten het bereik zijner horens hield. Enkele tijden van hut jaar uitgezonderd, wanneer de gemsbok zeer vet, en derhalve niet in staat is vor te loopen, jagen de inboorlingen hem niet, omdat zij weten, dat zjj eene lange on vermoeijendc jagt zullen hebben en toch de vangst van het dier zeer twijfelachtig is.

Wat de antilopen betreft, die zich in groote kudden vereenigen, gaan de Zuid-Afrikaansche jagers op verschillende wijzen to werk en maken meer gebruik van list, dan van snelheid of kracht.

Eene hunner meest gevolgrijke wijzen om het wild op eene groote schaal te vangen is door middel der merkwaardige val die zij de quot;llopoquot; noemen. De quot;llopoquot; iseigen-Ijjk niets anders dan een zeer groote kuil, die met zeer veel arbeid in den grond wordt uitgegraven en in staat is een groot aantal dieren te bevatten. Aan beide uiteinden worden er boomstammen over hem gelegd en ditzelfde geschiedt aan beido zijden, zoodat er een overstekende rand gevormd wordt, waaruit geen dier, dat er in gevallen is, bij mogelijkheid kan ontsnappen. Van dezen kuil gaan twee omheiningen uit die den vorm eener V hebben en waarvan do kuil do punt uitmaakt. Deze schuttingen zijn meer dan eene Engelsche mijl lang en staan aan hare uiteinden meer dan eene mijl uit elkander.

Vele honderden jagers trekken dan op weg; zij omringen het wild en weten liet op eene vernuftige wijze binnen de verraderlijke ruimte tusschen de schuttingen te drijven. Dan vormen zij eene gesloten lijn, dwars voor het open eind der V en gaan langzaam vooruit om de dieren te dwingen al meer en moer naar do punt der V te dringen. Een gemengd gezelschap van elanden, quot;hartebeesten,quot; gnoo's, zebra's en andere dieren wordt zoo meer en meer zijnen ondergang te gemoet gevoerd. Niet ver van de punt der V wordt de omheining vernaauwd tot eene soort van laan of gang, van eene lengte van ongeveer 50 meters, en hier wordt zij zeer sterk gemaakt om do verschrikte dieren te beletten er door te breken.

Wanneer een aantal dieren tot tusschen de omheiningen gejaagd is, vliegen do jagers vooruit, terwijl zij schreeuwon met al do kracht hunner longen on met hunne schilden en assagaaijen slingeren; zij maken de tot ondergang gedoenido dieren zoo angstig, dat zij in den blinde voorthollen en in don kuil vallen. Hot is te vergeefs dat de voorsten terugschrikken, wanneer zij hun gevaar zien; zjj worden door hunne modgezellon voortgedrongen en in weinige minuten is de val vol van doode en stervende dieren. Wanneer do kuil geheel en al gevuld is, ontsnappen er verscheidene over do ligchamen hunner kameraden, maar er worden er toch altijd genoog gevangen om den goheelen stam een goruimon tijd te doen feest vieren. De achtersten der kudde trachten dikwijls, door de gesloten rjj der jagers hoon, te ontsnappen. Sommige zijn gelukkig in hunne pogingen, maar vele andere worden geveld door de assagaaijen, die van allo kanten op hen worden afgeslingerd.

Groote dieren als giraffen, buffels en zelfs rhinocerossen worden dikwijls in deze vernuftige vallen gevangen. Dr. Livingstone verhaalt, dat de kleine stam dor Bakawa's gemiddeld 60—70 stuks vee por week in zulke quot;llopo'squot; ving.

Hot levendig tooneel bij zulk eene jagt wordt zeer goed beschreven door 11. H. Methuon in zijn quot;Leven in de wildernis.quot; Na do val en hare tweo uiteenwijkonde

136

-ocr page 146-

DE KAFFER.

schuttingen beschrcvcn to hebbon, waartussclion ocno kudde (inagga's was ingesloten, gaat lijj op do volgende wijze voort; quot;Het leven werd al erger en erger; mannen stoven nnj voorbij, terwijl hunne bonte mantels ben aebterna vlogen; cr was, wanneer men hunne zwarte, naakte gestalten en wilde gebaren zag, geen Martin noodig om ons eene voorstelling van do hel te geven.quot;

quot;Ik volgde de vlugtonde dieren digt op de hielen cu terwijl ik in de afgesloten ruimte vooruit galoppeerde, zag ik dat de valkuil propvol was, terwijl verscheidene quagga's, die hot gevaar zagen, met in den nek liggende ooren en hunne tanden toononde op mij aankwamen, zoodat ik genoodzaakt was mot dezelfde snelheid te ontvlugten. Sommige inboorlingen die binnen de omheining stonden, lieten de vlug-telingen met hunne assagaaijen door do cordons loopen. Daar iedere quagga een uitval op hen deed, gingen zij met hun rug digt tegen de omheining staan, hielden hunne harde ossehuiden schilden voor zich, terwijl zjj, wanneer er een voorbij stoof, hunne speren in zijne zijde wierpen. Een quagga slaagde er in door de omheining te breken en te ontsnappen; de overige vielen, als zoovele stekelvarkens, met assagaaijen doorboord. Wanneer buffels op deze wijze omkeeren, komen cr bij dezejagten dikwijls menschen om.quot;

quot;liet duurde eenigen tjjd eer Bari en ik eene opening in de heining konden vindon om buiten om naar den kuil te gaan, maar eindelijk vonden wij er een en toen vertoonde zich een schouwspel aan ons oog, dat alle beschrijving te boven gaat. Do kuilen waren zoo vol, dat vele dieren over de ligchamen hunner medgezcllen hoen liepen en ontsnapten. Nimmer zal ik dit bloedig en moorddadig tooneel vergeten; eene steunende en krioelende massa van quagga's, die in de grootst mogelijke verwarring op on door elkander lagen te worstelen en te trappen; sommige lagen op den rug met de hoeven omboog, terwijl er andore dwars over heen lagen; sommige lagen geheel en al onder, zoodat men alleen de staarten zag; het geheel deed mij denken aan eene mand vol paling.quot;

quot;De wilden liepen cr, razend van opgewondenheid, als krankzinnigen rond te schreeuwen en te gillen en wierpen hunne assagaaijen met wellust naar de bovenste dieren, die door hunne zwaarte de onderliggonden verstikten, en verheugden zich klaarbljjkcljjk in den doodsangst hunner slagtoffers. Moseleli, het opperhoofd, was in persoon tegenwoordig. Na verloop van een half uur van den kuil weggenomen en de lijkeii der dieren door middel van lange stokken met haken, die door do pees aan den nek geslagen werden, er uit getrokken, onder een voor de vuist gemaakt en op de gelegenheid toepasselijk gezang.quot;

Methuen verhaalt, dat hij uit een kuil die omtrent 3Hi meter in het vierkant en slechts 1H motor diep was, 20 quagga's zag halen.

Sommige kuilen worden ingerigt tot het vangen van afzonderlijke dieren, zooals olifanten, njjlpaar-den, rhinocerossen en giraffen.

Deze worden voornamelijk gemaakt op twee wijzen. Die, welke voor de drie eerstgenoemde dieren moeten dienen, zijn vrjj groot, maar niet zeer diep, omdat do grootte en zwaarte der gevangenen dezen van zelf het ontsnappen belet. Bovendien wordt er een scherp gepunte paal ongeveer 1% meterlang in bet midden van den kuil geplaatst, zoodat het dier hierop valt en gespiesd wordt. Deze kuilen worden zeer zorgvuldig met stokken, bladeren en aarde bedekt; zjj zijn zoo bedriegelijk gemaakt, dat men ze van hot overige gedeelte van den grond niet kan onderscheiden en zijn niet alleen gevaarlijk voor de dieren die er in gevangen moeten worden, maar ook voor menschen en paarden. Er zijn door deze kuilen reeds

-ocr page 147-

1518 DK KAFFER.

zoovele ongelukken gebeurd, dat een reiziger, wanneer lijj plan heeft uit één distri kt naar een ander te trekken, van zijne komst vooraf kennis gecfr, waarna men dan alle kuilen die op zijn weg gelegen zjjn, opent.

liet aproekt van zelf, dat olifanten liet kostbaarste wild zijn, dat in deze vallen kan gevangen worden, omdat hunne tanden voor een hoogen prijs kunnen verkocht worden cn zij ecne groote hoeveelheid vleesch leveren. Daar de olifant een vreese-Hjke vijand is voor luunie korenvelden en voorraadplaatsen, hebben de inboorlingen do

gewoonte deze met valkuilen te omringen en in den beginne slagen zij hiermede altjjd. De olifanten zjjn echter zoo slim, dat zij spoedig door het lot hnnner medegezellen voorzigtig worden en dan is het even moeijelijk om een olifant in zulk een kuil te krijgen als eone oude rat in een val. Als zij echter aan zulke overvloedige en lekkere maaltijden gewend zijn, houden de olifanten er niet. van om hunne feesten geheel op te geven on blijven zij met hunne nachtelijke strooptochten voortgaan.

-ocr page 148-

DE KAFFER.

Eenigc van de oudste en Hluwste dieren der kudde gaan dan vooruit, en wanneer zjj de bebouwde gronden naderen, slaan zij met hunne snuiten op den grond, goen stap doende of zij moeten weten dat hij volkomen zeker is. Zoodra zjj bjj een kuil komen, worden zij door het holle geluid gewaarschuwd, dat het er niet veilig is. Zij houden dan onmiddellijk stil, breken de bedekking van den kuil stuk en nadat zjj dezen aldus ontmaskerd hebben, gaan zjj weder voort.

De kuilen die voor de giraffen gemaakt worden, zijn naar een ander beginsel zamengesteld. Om de buitengewoon lange pooten van dit dier wordt hij ten minste 2% meter diep gegraven. In plaats van nu evenwel een eenvoudigen kuil te maken, wordt er in het midden een muur van aarde gelaten, die op de doorsnede ongeveer den vorm heeft eener A en omtrent 1H meter hoog is. Zoodra eenc giraffe m den kuil valt, vallen zijne voor- en achterpooten ieder aan eenen tegenovergestelden kant van dezen muur, zoodat het dier op zijn buik hangt en al zijne krachten verspilt met zijne pogingen om een vasten voet te krijgen.

Somtijds gaan een aantal Kaffers tegelijk op den olifanten-jagt. Met de groote oni-zigtigheid en geslepenheid die zjj als jagers bezitten, ontdekken zjj spoedig den olifant die de grootste slagtanden bezit en letten op al zijne eigenaardigheden. Zjj bewaken dan de plaats waar hjj langs gaat en nemen met weeke klei een afdruk van zijne voetstappen. De reden waarom zjj dit doen is eenvoudig genoeg, namelijk om, wanneer zjj hem jagen, niet de kans te loopen om zijne voetstappen met het spoor van een anderen olifant te verwisselen. De voetzool van eiken olifant is doorsneden met een aantal diepe lijnen en deze zijn bjj elk dier verschillend. De afdruk in klei van de voetstappen dient hun als een gids, die hen verzekert dat zjj op het rogte spoor zjjn , wanneer zij in de nabijheid komen van water, waar de grond week is en waar altijd vele sporen van olifanten gevonden worden.

Hunne volgende poging is om digt genoeg bjj den olifant te komen om hem eene ernstige wond te kunnen toebrengen, een dool hetwelk in den regel door een aantal dor zwarte jagers bereikt wordt, door tusschen de boomen door te sluipen en op hetzelfde oogeniilik hunne speren op het niets kwaads vermoedende dier af te werpen. Hoogst waarschijnlijk vliegt nu de olifant regtstreeks naar do plaats van waar hjj zich verbeeldt dat de aanval gekomen is en zijne kreten van woede en ontsteltenis jagen het overige gedeelte dor kudde met schrik op do vlugt. De jagers trachten dan door verschillende listen het gewonde dier van zjjne kameraden te verwijderen en te beletten dat hjj er zich weder mede vereenigt; hiertoe worden voortdurend assagaaijen afgeworpen en het dier geen oogenblik rust gegund.

Daar een gewonde olifant altijd het bosch opzoekt, zou hjj voor blanke jagers volkomen veilig zijn, maar is dit met voor de vlugge en naakte Kaffers, die door het kreupelhout en tusschen de boomen schieljjker heen glijden dan de olifant zich er een weg door kan banen. Nu en dan keert hij zich om en valt woest op zijne vijanden aan, maar hjj verspilt zijne krachten te vergeefs, daar zij hem ontsnappen door schielijk achter de boomen te springen of ze in een gevaarlijk oogenblik te beklimmen, daar zij door ondervinding weten, dat een olifant nooit schijnt te begrijpen, dat een vijand ergens anders kan zijn dan op den grond.

Bij deze jagt worden de Kaffers veel geholpen door hunne honden, die onophoudelijk tegen het dier blaffen en zoo zjjne aandacht van do jagers afleiden. Het moge vreemd schijnen dat zulk een groot dier als een olifant in het minst zou kunnen tegengehouden worden door zulke kleine schepsels als honden, die zelfs wanneer hij stil stond en hjj hen naar hartelust in zjjne pooten liet bijten, niet de geringste wond zouden kunnen maken in de taajje en dikke huid waarmede deze bedekt zijn. De olifant heeft evenwel eenc vreemde vrees voor kleine dieren en in het bijzonder voor honden, zoodat, wanneer hij in ééne rigting een aanval wil doen, het geblaf van een kleinen keffer hem van dit plan zal afbrengen on den Kaffer in staat stellen, zich of achter oen boom in veiligheid te stellen of weder aanvaller te worden en eenc andere speer te voegen bjj al de andere, die het ligchaam van het reusachtige dier reeds doorboren.

Het afmaken van een olifant door deze wjjze van jagen duurt altijd lang en is

139

-ocr page 149-

140

zeer wreed. Zelfs wanneer de jagers van de beste vuurwapenen voorzien zijn, moet liij verscheidene schoten hebben eer hjj sterft; de uitzondering dat liij bij het eerste schot valt, is uiterst zeldzaam. Hoe juist en mot hoeveel kracht een Kaffer nu ook zjjno speer moge werpen en hoe scherp het wapen ook zij, kan dit toch niet door de buitengewoon dikke huid tot in de levensdeelen dringen; het gevolg hiervan is, dat

-ocr page 150-

DE KAFFER.

hot nrmo dier wordt dood gomartold door ecno inonigto wonden, dio iodor tij) zich zolvo onbeduidend, maar allo to zamon doodolijk zijn.

EiuJelijk valt hot ontzaggelijke dier ton gevolge van het bloedverlies en groot is' de vreugde, wsinncer het neerzinkt in zijne gewone knielende houding, omdat dan het uitnemen der slagtanden betrekkeljjk gemakkelijk is, en al do speren waarmede liet verwond is or heel kunnen uitgetrokken worden; terwijl, wanneer de olifant over zijde valt, al de sporen aan dien kant breken, zoodat zij alle van eene nieuwe schacht moeten voorzien worden.

Nu wordt eerst de staart er afgesneden, die als zegeteeken hoog geschat wordt; hierna worden do slagtanden gemerkt mot het toeken van den jager aan wien zjj bo-hooren cn dio altijd do man is, dio do eerste wond hoeft toegebragt. Hierop wordt er een groote opening in ecno der zijdon gesneden, waar door een zeker aantal Kaffers naar binnen gaat en er do boste doelen van hot dier uithaalt. Hot binnenvlies der huid wordt bewaard voor waterzakken; deze worden op eene zoor eigenaardige mnnier gemaakt; er wordt namelijk oen tamelijk groot stuk uitgesneden en oen scherpe stok door dc punten gestoken. Dan wordt het hart er uit genomen, in behoorlijke stukken gesneden eu ieder deel in een stuk van het oor gewikkeld.

Wanneer liet gezolaehap op do plaats zelve kan overnachten, wordt er een koninklijk feest aangelegd, door een of twee pooten van den olifant te braden in den eon-voudigen maar uitstekenden oven, die niet alleen in Zuid-Afrika, maar ook in vele andere dooien der wereld in gebruik is.

Voor cllccn poot wordt oen bijzondere oven gemaakt. Dit geschiedt op do volgende wijze: er wordt een gat in den grond gegraven, voel grootor dan do poot die gebraden moet worden, en hierin wordt oen vuur aangelegd. Zoodra dit begint te branden wordt or een groote hoop droog hout opgestapeld cn verbrand. Wanneer dit hout vergaan is tot een hoop gloeijende asch, halen do Kaffers er met lange stokken de kolen uit; ieder doet dit op zijne beurt totdat hjj de hitte niet meer kan uithouden en loopt dan wog, terwijl hij den stok aan zijn opvolger overgeeft.

Wanneer liet gat van do kolen en do asch geledigd is, wordt de poot er in gerold quot;en met gras en bladeren bedekt. Dan worden do boete aarde on do asch en kolen er over heen gespreid en hierboven op nieuw een groot vuur aangelegd. Zoodra het hout geheel en al verbrand is, wordt het braden beschouwd te zijn afgeloopen en de poot er door verscheidene mannen met lange, scherpe stokken uitgehaald. In dezen morkwaardigen oven is liet vleesch meer door en door gaar geworden, dan men hot in oen meer zaïnongostelden zou kunnen verkrijgen; de pozen, hot vet, hot kraakbeen en dergelijke zelfstandigheden zijn in eene geleiachtige massa veranderd, die de Afrikaan-scho jager verkiest boven eiken anderen schotel, hot merg uit do pijpbeenderen eenor giraffe of van een eland wolligt uitgezonderd.

Somtijds snijdt men ook dikke stukken van den romp en deze worden dan tegelijk mot den poot gebraden. Ofschoon dit gedeelte van den olifant niet door zijn uitno-mendon smaak uitmunt, wordt hot in allen gevalle door hot braden toch malsch, iets wat geenszins het geval is mot hot vleesch van de andere dieren die Zuid-Afrika, bewonen. Zelfs de schedel wordt opengebroken, om er hot olie-achtige vet uit te halen dat de lionigraat-achtigc cellen vult, die tusscbon de platen der schedelbeendoren gelogen zijn. Hot overige gedeelte van het vleesch wordt veranderd in quot;tongenquot; door het vleesch in roepen te snijden en in de zon te droogon. Over het algemeen houden de Kaffers er niet van om een dier te laten liggen, voor zij er al hot vleesch van hebben gedroogd of opgegeten. Onder de vlugge speren en duchtige kaken der inboorlingen is zelfs een olifant spoedig in een geraamte veranderd, zoo als men ligt begrijpen knn, indien men nagaat dat vijf Kaffers een buffel in andorhalven dag kunnen opeten.

De schedel met do slagtanden blijven gewoonlijk eenigen tijd op do plaats liggen; de jagers toch hebben eerbied voor elkanders teekens cn zullen, in den regel, do slagtanden van een olifant niet medenomen, die door oen ander gemerkt zijn. De roden dat men den kop zoo achterlaat, is dat er spoedig ontbinding begint te komen en dit de taak van het uitnomen der tanden veel gemakkelijker maakt dan het geval zou

141

-ocr page 151-

DE KAFFER.

zijn wanneer dit dadelijk geschiedde. Men moet hierbij in hot oog houden dat de slagtanden van een olifant voor een groot gedeelte in den schedel verborgen zijn en dat de eenige manier om ze hier uit te halen is, de dikke beener; kassen er rond weg te hakken, hetgeen een werk is dat veel tijd en arbeid vereischt. In dit warme klimaat komt de ontbinding echter zeer spoedig en gewoonlijk kunnen de tanden reeds worden uitgenomen, wanneer de jagers den olifant hebben klein gemaakt. Somtijds wordt het vleesch meer dan quot;adehjk,quot; maar de Kaffers schijnen, even als alle andere Afrikaansche wilden, aan het vleesch de voorkeur te geveu, wanneer het zijne eerste frischheid verloren heeft.

Hoe weinig zorg voor de toekomst de inboorlingen van Afrika ook mogen hebben, zijn zij toch nooit verkwistend met het voedsel, en laten zij, in tegenstelling met de bewoners van Noord-Amerika, zelden het ligchaam van een dier dat zij gedood hebben, liggen ten prooi der wilde dieren. Zij zullen wel in twee dagen het voedsel opeten waaraan zij tien dagen genoeg zouden kunnen hebben en dan gedurende de overige acht dagen honger lijden, maar zij zullen nooit iets wegwerpen, wat bij mogelijkheid gegeten kan worden. Zelfs het bloed doen zij niet weg. Indien zij een groot dier, bijv. een rhinoceros gedood hebben, maken de zwarte jagers, wanneer het dier op zijde ligt, de ribben van de ruggegraat los en houwen met hunne bijlen en assagaaijen weldra in de zjjde een groot gat.

Hier kruipen de jagers in en nemen de ingewanden weg, die zij aan hunne buiten staande makkers overgeven, welke ze omkeeren, het eene einde tóebinden en ze clan terug geven. In dien tijd heeft zich eene groote hoeveelheid bloed verzameld, dat dikwijls staat boven de enkels der jagers. Dit bloed scheppen zij met samengevoegde handen in de ingewanden en maken zoo bloedworst op eene reusachtige schaal.

Hot vleesch van den rhinoceros is niet zeer uitlokkend. Dat van een oud dier is zoo taai en droog, dat men een inboorling moet zijn om het te kunnen eten cn zelfs dat van een jongen rhinoceros is voor een Blanke maar ten deele eetbaar. Wanneer een Europeesch jager zulk een jong dier doodt, neemt hjj er slechts een betrekkelijk zeer klein deel van, namelijk do bult cn eene laag vet en vleesch, die tusschen de huid cn de ribben gelegen is. Het overige laat hij over aan do inboorlingen, die er niet veel om schijnen te geven of het vleesch quot;taai of malsch is, als liet maar vleesch is.

De laag vet en vleesch op de ribbon is niet meer dan 5 centimeters dik, zoodat, wat de hoeveelheid betreft, de medgezellon van den jager het deel van den leeuw hebben; de hoedanigheid gunnen zij gaarne aan den fijneren smaak van den Blanke.

Van do ingewanden der dieren houden de inboorlingen buitengewoon veel en zij lagchcn de Blanken uit, die ze wegwerpen. Zij beweren dat de ingewanden, ook als voedsel, de beste gedeelten van het dier zijn, en de Europeanen, die den moed hadden om het voorbeeld der inlandsche jagers te volgen, bevestigen deze bewering. De lezer herinnert zich welligt, dat de jagers in het verre westen van Amerika er nooit aan denken om deze lekkerbeetjes weg te werpen, maar zij hebben eene wonderlijke manier om ze klaar te maken; zjj halen ze namelijk langzaam door liet vuur en eten ze zoo schielijk als zjj gebraden zijn. Bovendien zijn de ingewanden, met name do ons, zeer geschikt om water in te doen. De maag van kleine dieren wordt altijd ewaard om andere doelen in to braden; zij wordt gevuld mot stukken vleesch, vet, bloed enz. en dan klaar gemaakt. Schotsche reizigers vergeleken dezen schotel met de quot;Haggisquot; van hun geboorteland.

De afbeelding op bladz. 140 geeft ons een goed denkbeeld van het wilde en levendige tooneel, waardoor het dooden van een olifant gevolgd wordt. Er worden verondersteld twee of drie uren verloopen te zijn, nadat het dier geveld is, en het opperhoofd is juist op de plaats aangekomen. Hij zit op den voorgrond, met zijn schild cn zijne assagaaijen achter zich, terwijl zijn page hem eene kom met bier quot;voorhoudt en twee zijner voornaamste krjjgslieden hem de slagtanden van don olifant aanbieden.

Op den middengrond ziet men de Kaffers bezig om den oven in orde te maken, die dienen moet om don poot te braden. Verscheidene mannen zijn bezig om de asch en de kolen uit den kuil te halen, terwijl zjj zich tegen de hitte beschermen dooi blader-

142

-ocr page 152-

DM KAFFEH.

rijke; boomtakken; een van hen heeft juist, omdat hij door do hitte lijjna verschroeid was, zijn post verlaten en geeft zijn stok over iiun een kameraad, die zijne plaats bij het vuur zal innemen.

Twee andere Kaffers zijn bozig den reusachtigen poot naar don oven te rollen en strooken vleosch hangen over do takken der boomen om in quot;tongenquot; gesneden te? worden. Het is nog al merkwaardig dat door dit eenvoudig snijden van het vleosch in roepen en deze in de lucht te droogen, vloeschsoorten die anders onsmakelijk zjju, zeer goed worden om te gebruiken, omdat hierdoor de sterke geur verloren gaat, dio zelfs een Kaffer, en hoeveel eerder dan nog een Blanke, terughoudt om hot versch te eten.

Geheel op den achtergrond ligt hot geraamte van den olifant, waarbij oen paar Kaffers nog aan het werk zijn. Wij moeten hier nog vermelden, dat, nadat een olifant gedood is, er zeer veel werk gemaakt wordt van het doen dor eerste insnijding in liet ligcliaam. Het lijk van liet dier blijft gewoonlijk 2 of H uren op don grond liggen totdat men do bevelen van het opperhoofd ontvangen heeft; zelfs in dien korten tijd, veroorzaakt do gloeijende Afrikaansclie zon reeds oone gedeeltelijke ontbindingen (ioze maakt dat het ligchaam van hot dier, door de hoeveelheid gas die ontwikkeld wordt, belangrijk begint te zwellen.

De Kaffer die de onaangename taak op zich neemt om do eerste snode te doon, kiest zijne scherpste en zwaarste assagaai, let op do rigting van den wind, zoekt do moost geschikte plaats uit voor do operatie en kijkt rond of de kust vrjj is. Wanneer hjj al deze voorbereidingen gemaakt heeft, werpt hij zijn wapen met alle krachten diep in het ligchaam van don olifant en springt tegelijk op zijde om het gevolg van do wond to vormjjdon. Het gas namelijk ontsnapt mot een groot geluid en komt te voorschijn in enorme liooveelhodeii van zulk een verschrikkelijken stank, dat zelfs do reukorganen van oen Kaffer er niet togen bestand zijn.

Somtijds vereenigen zich oen groot aantal jagers met het dool om eeno der groote kudden aan to vallen, waarover wij roods gesproken hebben. Nu echter nemen zij niet hunne toevlugt tot de quot;hopo,quot; maar vallen do dieren aan mot hunne sporen. Om dit met goed gevolg te kunnen doen, vordeelen zij zich in twee afdeelingen, waarvan er een, hoofdzakelijk uit jongere lieden bestaande en aangevoerd door een of meer oude jagers van ondervinding, zich begeeft naar do kudde, terwijl do andere, met een groo-ton voorraad assagaaijon en kerries gewapend, gaat naar eon van dio enge en steile bergkloven, welke in Zuid-Afrika in zoo grooton getale worden aangetroffen.

Hot eerste gedeelte gaat voorwaarts met de uiterste behoedzaamheid, torwjjl zij van ieder boschje of onevenheid van den grond gebruik maken en altijd zorgen dat zij benedon den wind blijven, totdat zij de dieren tusschen zich en de bergkloof in hebben. Zij laten intussehon op geregelde afstanden schildwachten achter, dio eene soort van laan vormen tot aan de kloof en de kudde moet beletten oone verkeerde rigting in te slaan. Wanneer al de schikkingen behoorlijk getroffen zjjn, vertoonen do jagers zich opeens achter de dieren, dio onmiddellijk in massa naar voren trekken — in den beginne niet in groote vaart, omdat zij nog niet zeker zjjn waar zij zullen worden aangevallen. Naarmate zij voorttrekken, komen ook de schildwachten aan beide zijden voor don dag, om hen de rigting der kloof te doen inslaan, en wanneer de voorhoede der kudde die is ingegaan, zijn zij zeker dat hot overige gedeelte volgt.

Hierop volgt hot moest levendige en het meest opwekkende toonool. Wetende, dat wanneer do aanvoerders dor kudde do bergkloof zijn binnengegaan het overige gedeelte zeker volgt, vliegen de drijvers mot een luid geschreeuw vooruit, terwijl zij op hunne schilden slaan en de dioron op zulk oone wijze verschrikken, dat zij, als oen verwarde hoop van antilopen, quagga's, giraffen en somtijds een paar struisvogels, als dol voorthollen. Wanneer zjj trachten door do bergkloof te komen, regent hot assagaaijen op de verschrikte dieren, en als zij hot einde er van bereikt hebben, is hun do weg door een groot aantal jagers versperd, dio hen door schreeuwen en met hunne sporen terug drijven. Sommige loopen regt op do jagers aan en ontsnappen, terwijl andere op nieuw do kloof inrennen, in do hoop langs don/,elfden weg to ontkomen, waarhoen zij er ingekomen zijn. Deze ingang is echter afgesloten door do drijvers en zoo worden do

14:lt;

-ocr page 153-

DE KAFFER.

ongelukkige dieren op dezen doodelijkcn weg heen en weer gejaagd zoolang hunne aanvallei'H nog wapenen hebben; de overlevenden laat men dan ontvlugten.

Deze quot;klovenquot; zjjn even als de tafelbergen een karakteristieke trek in een Zuid-Afrikaanseh landschap, /iij zijn als bet ware spleten in eene heuvelen-reeks. In Napier's quot;Uitstapjes in Zuid-Afrikaquot; wordt eene zoo juiste beschrijving der quot;kloofquot; gegeven, dat wij haar met do eigen woorden van den schrijver, die eene zoo volmaakt mogelijke schildering in woorden van het landschap in Zuid-Afrika gegeven heeft, zullen terug geven: —

quot;Een Zuid-Afrikaansch kreupelbosch heeft karaktertrekken die er bepaald eigen aan zjjn en vereenigt somtijds hoewel dat streng tegen elkander over staat — het grootsche en verhevene, met het groteske en belagchelijke. Wanneer men van verre, van eene hoogte, do golvende zee van groene planten en heesters beschouwt, die zich mijlen ver uitstrekt, terwijl de heldere zon deze groene, ineen gedrongen, onafgebroken oppervlakte beschijnt — maakt zjj op den geest van don toeschouwer den indruk van een beeld van vrede, rust en stilte. Iljj vergeet dat deze lagchende zee van planten en heesters, even als het blosje van een teringljjder, in hare diepten dikwerf verraderlijke, dood aanbrengende kruipende gedierten, woeste roofdieren en de nog gevaarlijker maar niet minder sluwe Kaffers verbergt.

quot;Komt men naderbij, dan ziet men dat de hellingen der bergen doorsneden zjjn van donkere bergpassen en kloven. ])oze gaan dikwerf naar beneden over in diepe ravijnen waar over hun bodem eene heldere, murmelende beek vloeit of wel een woedende, troebele bergstroom; deze in den regel beschaduwd worden door een

144

-ocr page 154-

DE KAFFER.

woligcn plantengroei, mot; nl den overvloed en do pracht die aan de tropische gexvoston eigen zijn.

^ quot;Prachtige boomen, omi ingd door en begroeid mot kruipende woekerplanten en met grijze mantels van mos, die los on sierljjk als baarden van hunne wijd uitgespreide talvkon naar boneden hangen, werpen ooiie sombere schaduw over de donkere, eenzame passen. Maar door kakelende apen of groote sater-achtigo bavianen, die allo mogelijke groteske en zonderlinge bewegingen en sprongen maken en afschuwelijke, bovenaard-

sche geluiden maken, wordt het oor onaangenaam aangedaan en zij maken een treurig kontrast mot do plegtigheid van het tooneol; terwijl hooge, bladêrlooze en zonderling gevormde euphorbia's, als reusachtige kandelabers van de naakte, grijze rotsen omhoog schieten en hare naakte armen, als hot ware in spotternij naar'het donkere en welige groen (lor andore planten uitstrekken. Weder andore gewassen, zooals ruwe, doornachtige of gladde, vloezige cactussen, vertoonon overal huimo wonderlijke, wanstaltige vormen, terwijl de lunge, slanke en naakte stengels dor aloe's zicii op eene

DE KL I, JQ

14r)

-ocr page 155-

DE KAPPER.

bevallige wijze tusschcn hot digtc groen en de vroljjke bloesems der acacia's in de zachte koelte heen en weer bewegen.quot;

quot;Wanneer wij nu nit zulk een donkeren bergpas aan do meer zonnige zijde van den berg te voorschijn komen, dan bevinden wij ons nog wel in een ondoordringbaar bosch, maar dat tocii een geheel ander karakter hoeft dan dat, hetwelk wij zoo even beschreven hebben. Het is eeno soort van hoog, doornachtig kreupelhout, meestal uit mimosa's en acacia's bestaande, digter, steviger en nog ondoordringbaarder dan de gewone schuilplaats van den tijger, de jungels van Indië. Dit kreupelboscb is boyendien zoo vol van welige, vleezige en sappige planten en parasiten, dat het, zelfs in bet droogste jaargetijde, aan don vernielenden invloed van het vuur weerstand biedt.quot;

quot;Vooral deze laatste eigenschap maakt hot krcupelbosch, zoowol in vrede als in oorlog, tot hot vasto tocvlugtsoord van den Kaffer, of hjj kruipt en windt zich als oene slang naakt door en ouder zijne digstc massa's, of hij tart, door zijn mantel beschut, ongestraft de scherpste stekels en doornen. Onder bedekking van het kreupelhout overrompelt hij als een panter in oorlog zijn vijand, in vrede stij d de kudde van den planter. In beide gevallen zeker dat hij niet kan vervolgd worden, braveert hjj ongestraft de magt, de bekwaamheid en de krjjgstucht der Europeanen en tot heden is elke poging om deze zijne onneembare vesting — want zij is voor ieder ander dan hem zeiven onneembaar '— door het vuur te vernielen te vergeefsch geweest.quot;

De afbeelding op bladz. 145 geeft ons een goed denkbeeld van de grootschlieid van een Zuid-Afrikaansch landschap. Zjj stelt voor een waterval van de oevers der Umzimvnhu-rivior en is gemaakt naar eene schets van Kapt. Drayson.

Na eeno voordeeligc jagt, gelijk wij zoo even beschreven hebben, hebben er groote feestelijkheden plaats. Het opperhoofd laat al het wild voor zich leggen en geeft zijne bevelen voor een grooten jagt-dans.

Hot opperhoofd, gewoonljjk te dik om aan de jagt deel te nemen, neemt plaats in eene open ruimte, meestal in de binnenste omheining eener kraal cn wacht daar, in gezelschap van eene groote mand met bier en van eonige weinige be-voorregto gasten, de aankomst van het wild af. De dieren zijn naauwelijks gevallen of zij worden in triomf bij bet opperhoofd gebragt cn voor hem nedergelegd. Zoodra ieder dier op den grond is gelegd, komt er een kleine Kaffer-jongen en gaat er dwars over heen liggen; bij blijft in deze positie, tot do dans is afgeloopen. Deze vreemde gewoonte dient om de toovenaars te beletten het wild te betooveren. De jongens die hiervoor gebruikt worden, zitten natnurljjk spoedig van onder tot boven vol bloed, maar zij schijnen zich te verbeelden dat die bloedige vlekken veeleer een sieraad voor hen zijn dan het tegendeel.

15ij tusschenpoozen heeft de jagt-dans plaats. De jagers plaatsen zich in geregelde rijen,'terwjjl zij met de regelmatigheid van goed geoefende soldaten avanceren en retireren, onder schreeuwen, springen, hot slaan op hunne schilden en het zwaaijen hunner wapenen en terwijl zij zich tot eene verwonderlijke hoogte opwinden. Do voorganger van den dans, die met het gozigt naar hen toe staat, is zoo mogelijk nog moer opgewonden dan de anderen; hjj springt, stampt en schreeuwt met eeno kracht dat men zou denken, dat hij krankzinnig was. Intnsschen zit het opperhoofd stil en drinkt zijn bier, terwjjl hjj van tijd tot tijd zijn welgevallen over de dansers te kennen geeft.

Behalve de dieren die door den Kaffer tot voedsel gedood worden, zijn er vele andere, die hij allen aanvalt om de zegeteekenon, die hij er van verkrijgen kan, zooals de huid, de klaauwen en de tandon. De wijze waarop hjj woeste en levendige dieren, zooals de leeuw bijv. aanvalt, is zeer merkwaardig. Elke jager voorziet zich, boven zijne gewone wapenen, van eeno assagaai, aan wier einde een groote bundel struisvecren gehecht is, veel gelijkende op de vederen stoffers, die door de dames gebruikt worden om teêre en breekbare voorwerpen af te stoffen. Zij gaan dan naar de plaats, waar zij den leeuw kunnen vinden, en leggen zich zoo neer, dat zij om het dier een cirkel vormen. Do leeuw wordt in den beginne nog al ontrust en tracht, naar zijne gewoonte, ongezien weg te sluipen.

Wanneer bij echter ziet, dat hem dit onmogelijk is en dat do kring zijnor vijanden rondom hem rnmuwor wordt, houdt hjj stand on geeft met een dreigend gebrul te ken-

140

-ocr page 156-

DE KAFFER.

ncn, dat hij het plan hooft do indnngors in zijn rijk io stiiill'cn. Ilicrdp komt oon van de/,«n voorwaarts on torgt don loeuvv om hom aan to vallon, en zoodra do aandaelit villi hot dior oj) hom gevestigd i«, komen do Jagers, die achter den leeuw zijn, vooruit on werpen oen aantal assagaaijon op hom at'. Mot een vvoodond gebrul doet nu do leeuw oen sprong naar zijn aanrander, die zijne gopluimdo assagaai in den grond stookt en tegelijk op zijde springt. In zijne woede en pijn bemerkt de leeuw op het oogonbhk zijne vergissing niet on slaat met zjjn kraohtigen poot naar don bundel struisvederen, die hij houdt voor het mot, voeren versierden hoofd van zjjn aanvaller. Zich teleurgesteld ziende, springt hjj af op den jager die hot digtst bij hom is; deze herhaalt dezelfde kunstgreep en zoo doet iedere jager achtereenvolgens. Daar hot woedende dier nu telkens versche wouden krijgt, bezwijkt het woldra onder zijne vijanden.

Het gebeurt zelden dat de Kaffers er bij zulk eeno schermutseling zonder kleerscheuren afkomen. De minste aarzeling bij het in den grond steken der speer en het ter zjjde springen heeft stellig eene ernstige wond of wol don dood tengevolge. Daar echter de Kaffers zelden zulk eene jagt beginnen zonder bevelen van hun opperhoofd, en zij er volkomen zeker van zijn, dat, wanneer zijne bevelen niet naar de letter worden opgevolgd, do dood hiervan het gevolg is, is bot nog beter voor hen de kans te loopen van spoedig door den poot van den leeuw om te komen, dan door de beulen van den koning dood gegeeseld te worden.

Do bloeddorstige despoot Dingan zond van tijd tot tijd eeno afdeeling krijgslieden uit mot bevel om een leeuw levend te vangen en bij hem te brengen. Zjj bragten dit buitengewone bevel ten uitvoer op nagenoeg dezelfde wijze als hier verhaald is. Zij waren echter bjjna allen ongewapend en hadden niets bijquot; zich dan hunne schilden eii kerries, en zoodra de leeuw hen aanviel, wierpen de moedige jagers zich op hem in zulk een groot aantal, dat zij hem vol woede gebonden en met een prop in den bek ongewend bij Dingan bragten. Het spreekt van zelf, dat verscheidene krijgslieden in den aanval het leven er bjj inschoten; maar noch de koning, noch hunne kameraden schenen te denken dat er iets buitengewoons was voorgevallen.

Bij eene bijzondere gelegenheid vernederde Dingan zich tot eene grap met zijne soldaten.

147

10*

-ocr page 157-

DE KAFFEE.

Een reiziger was hem komen bezoeken en had zijn paard losgelaten, dat op eenigen afstand stil liep grazen. Te dien tijde waren er nog geene paarden bij de Kall'ers ingevoerd en vele inboorlingen hadden nooit zulk een dier gezien. Nu trof' het dat er onder do krijgslieden die Dingan omringden enkelen waren, die van een afgelegen gedeelte des lands waren gekomen en volkomen onbekend waren met paarden. Deze riep Dingan tot zich en terwijl hij wees op het paard dat op eenigen afstand liep, beval hij hun dien leeuw levend bij hem te brengen. Zjj vertrokken onmiddellijk en, als gewoonlijk, ging er , een vooruit, om het dier tot den aanval uit te lokken, terwijl de anderen den veronderstelden leeuw omringden, om hem te grjjpen wanneer hij zijn sprong gedaan had. Zij bemerkten hun misslag weldra en kwamen, tot groot vermaak van hun opperhoofd, zeer beschaamd terug.

De burt'el is echter een veel vreesehjker vijand dan de leeuw, daar hij meestal zelf den aanval begint, en dit eer men eenig vermoeden van zijne tegenwoordigheid heeft. Zijne levenswijze in de digtste en donkerste bosschen maakt dit dier bijzonder gevaarlijk, daar hij uit zijne schuilplaats onverwacht aanvalt op iederen ongelukkige die maar in zjjuc nabijheid komt, en daar bovendien zijn zware ligchiumis-bouw en zijne buitengewoon stevige horens hem in staat stellen zich door het kreupelhout te bewegen met veel grooter snelheid dan waarmede oen Kaffer er door heen gljjdt, is er slechts zeer weinig kans om hem te ontsnappen. Wanneer er sprake is van een buffel, doen wapenen zeer weinig nut, daar zelfs een geweerkogel op zijn gewapend voorhoofd bijna afstuit; voor zulke wapenen als de sporen der Kaffers is het dier bjjna onkwetsbaar.

Daar de Kaffers niet zeer veel werk maken van zijn vleesch, ofschoon zij het natuurlijk eten wanneer zij niets beters hebben, jagen zij (lit dier alleen voor de huid, waarvan zij het sterkste leder maken. De huid is zoo taai, dat, behalve in de onmid-delljjkc nabjjheid, een geweerkogel, niet door bijvoeging van een ander metaal gehard, er niet doordringt. Somtjjds raakt een Kaffer geheel tegen wil en dank mot dit gevaarlijke dier in strijd, wanneer hjj, bij hot voorbijgaan der plaats waar het weidt, onverwacht wordt aangevallen. In die omstandigheden tracht hij den naasten boom te bereiken, en wanneer hij dien kan beklimmen, is hij veilig voor het woeste dier, dat slechts al te verheugd zou zjjn, als het hem eerst in do lucht kon goojjen en daarna zjj ii ligchaam metzjjno pooten tot moes trappen.

148

-ocr page 158-

HOOFDSTUK XIV

LANDBOUW.

W.KDEKMNG VAN DEN AKUKID. — HOK HET LAND UKWEUKT WORDT OM TE ÜKZAAI.IKN. — HKT SCHOONMAKEN

EN HET OMPLOEGEN VAN DEN GROND. - UITPUTTEND STELSEL VAN LANDBOUW. — HET OOGSTEN BIJ DE

KAFFERS. — WACHTTORENS EN HKT GEBRUIK DAT ZIJ ER VAN MAKEN. - HET VERJAGEN DER VOGELS. -

VIJANDEN VAN HET KORENVELD, - DE quot;CHACMAquot; EN DE VERWOESTINGEN DIE HIJ TEWEEG BRENGT. — DE

quot;HA BI AN A-WORT EL,** - HKT NUT VAN DEN quot;CHACMA.quot; - DE HIPPOPOTAMUS KM ZIJNE VERNIELENDE EIOEN-

SCHAPPKN, — DK OLIFANT. — ZONDERLINGE WIJZE OM HEM TK VERSCHRIKKEN. — ANTILOPEN, BUFFELS

EN WILDE ZWIJNEN. - MKT ZORG UITGEVOERDE VERSTERKING. — HET DOODEN VAN VOGELS. — DK SPRINK-

HANKN. - KKNE ZELDZAME K AFFERSCHE LEGEN DK. — VRUCHTKN DIK DOOR DE KAFFKRS GKKWKKKT WORDKN,-

VOEDER VOOR HKT VEE. — HET VKRBRANDKN VAN HKT KREUPELHOUT EN DK GEVOLGEN HIKRVAN,

Evenals dc Kaffers het grootste gedeelte van hun dierljjk voedsel verkrijgen door de Jiigt, bekomen zjj het plantaardig voedsel grootendeels door den landbouw. Dc taak om voedsel te verschaffen is tusschen do twee geslachten verdeeld. Dc vrouwen mogen zich niet bcmoeijen met de jagt of mot de koejjen, terwijl de mannen luinno krjjgs-manshanden niet willen bezoedelen door eenige be/igheiil die op den landbouw betrekking heeft. Zjj hebben er niets tegen om scherpe werktuigen to gebruiken en willen gaarne boomen en kreupelhout omhouwen, die aan de ontginning van het land in den weg staan, maar zij zullen geen enkel stuk hout wegdragen, noch de vrouwen helpen om den grond om te spitten of van onkruid te zuiveren.

Wanneer zjj eene nieuwe kraal gebouwd hebben, zien do inboorlingen uit naar ceno geschikte plaats in dc onmiddclljjke nabjjheid, waar zij do verschillende planten die de voornaamste produkten van Zuid-Afrika zijn, kunnen aankwoeken. Als een algemeene regel kan de bodem in twee soorten van grond verdeeld worden, namelijk kreupelhout en open grond; de eerste is verreweg de vruchtbaarste en de laatste vereiseht minder arbeid. De landbouwer van ondervinding geeft altijd dc voorkeur aan dc eerste soort van grond, niettegenstaande deze in den beginne wat meer werk geeft en de laatste hem op het eerste gezigt meer toelacht. 13jj een nader onderzoek echter gaat deze gunstige indruk, wat de laatste soort van bodem betreft, spoedig voorbij; want over bet algemeen is bjj, niet zandig zijnde, zoo door dc zon ver-schroeid, dat eenc ploeg er niet door zou komen en zelfs do zware houweclen, waarmede de vrouwen arbeiden, er niet dan met groote moeite kunnen indringen. Bovendien vereiseht bjj veel meer water dan de natuurljjke bronnen kunnen opleveren en is, zelfs wanneer hij goed bevochtigd wordt, niet buitengewoon vruchtbaar. Het boschland is van veel beter hoedanigheid en wordt ter bebouwing op de volgende wijze bewerkt:

Do mannen gaan met hunne kleine bijlen aan het werk cn hakken al het kreupelhout en de kleine boomen om, terwijl zjj het aan de vrouwen overlaten het omgehouwene buiten het voor korenveld of tuin bestemde terrein te brengen. Groote boomen kunnen zjj met hunne onvolkomen gereedschappen niet vellen en zjj zijn dus genoodzaakt er zoo vele takken af te houwen als zij kunnen, en het overige van den boom te verbranden. Do kleine boomen en do takken die zjj afgehakt hebben worden in den regel gebezigd als beschutting tegen de menigvuldige vijanden die op den oogst loeren. Het maken dezer omheining is de taak der mannen; wan-

-ocr page 159-

DE KAFFER.

neer deze dit gedeelte van hun werk gedaan hebben, laten zij den overigen arbeid over aan de vrouwen.

Voorzien van bot zware en lompe houweel, werken de vrouwen don grond om enkel door handenarbeid en Bpitten en zaajjen op hunne eigenaardige wijze, tegelijkertijd. Behalve haar houweel, dat zij over den schouder draagt en meestal nog mot een kind op den rug, draagt do Kafferin naar het land nog eene grootc mand niet zaaikoren ophaar hoofd. Wanneer zjj op do plaats gekomen is, begint zjj mot het zaaikoren gelijkmatig over den grond te stroojjen en hakt dezen dan met haar houweel om tot op eeno diepte van 10—15 centimeter. Groote wortels en graszoden worden met do hand opgeraapt en weggeworpen; de kleinere niet eens met aandacht verwaardigd.

Hierin bestaat het zaajjen; binnen een verwonderlijk korten tijd vertoont zich een gemengd gewas van koren en onkruid. Na verloop van eene maand wordt de grond op nieuw omgehakt en hot onkruid bijeen verzameld en vernield. Tengevolge dezer zeer onvolkomen wijze van het land te bebouwen zijn de uitkomsten er van ook zeer ongelijk; op sommige plaatsen komt het koren digt en overvloedig op, terwijl men op andere plaatsen bijna geen enkelen halm ontwaart.

Niet altijd bouwt de Kaffer, bij het aanleggen van een tuin, er eene omheining om iieen, maar bij vergenoegt zich dikwijls met het uitzoeken van oen stuk gronds en laat het dan aan zijn goed gesternte over, of het niet door do menigvuldige vijanden die een Kaffer-tuin overvallen, verwoest zal worden.

Een Kaffer schijnt weinig denkbeeld te bobben van kunstmatige besproeijing van den grond en van bemesting in het geheel niet. De besproeijing laat hij over aan do natuurlijke rogonbuijon en behalve dat hjj een quot;regen-makerquot; van beroep betaalt, houdt hij zich met dezen belangrijken tak van landbouw niet op. AVat hot bemesten van den grond betreft, hiervan hoeft hij niet het flaauwste denkbeeld, ofschoon do kudden, die in iedere kraal gehouden worden, hom in staat zouden stellen om zijn land buitengewoon vruchtbaar te maken. Het feit is, dat bet land zoo overvloedig is, dat, wanneer een gedeelte is uitgeput, hjj dit verlaat en een ander ncoint. Dit is de reden dat men dikwerf verlaten tuinen ontmoet, die kenbaar zijn aan de overblijfselen van do omheining en aan het overblijven van enkele maïs- en pompoen-planton, die van zolf zijn opgeslagen.

Rondom eene kraal ziet men meestal 4 of 5 tuinen, ieder zoo gelegen, dat zjj voor eene of andere bijzondero plant geschikt zijn. Verschillende gewassen worden door de Kaffers gekweekt; de voornaamste zijn maïs, gierst, pompoenen en eene soort van bastaard-suikerriet, dat veel in Zuid-Afrika wordt aangetroffen en gewoonljjk quot;zoet-rietquot; genaamd wordt. De twee eerstgenoemde gewassen zijn echter do lovonsbo-hoeften, terwijl do laatste meer tot de artikelen van woelde bohooren. De maïs, of zoo als deze gemeenlijk genoemd wordt wanneer do aren geplukt zijn, hot quot;meelquot; is hot voornaamste levensmiddel van den Kaffer; van maïs toch wordt de dikke brij gemaakt, die het gewone voedsel van den Kaffer uitmaakt. Wanneer oen Europeaan een Kaffer huurt, hetzij als gids, als bediende of als jager, is hij verpligt hem van eene bepaalde hoeveelheid voedsel te voorzien, waarvan de maïs hot hoofdbestanddeel uitmaakt. Inderdaad, zoolang oen inboorling van Zuid-Afrika slechts genoeg brij en zure melk krijgt, is hij mot zijn lot tevreden. Zoodra zjj rijp zijn worden de aren der maïs van don stam verwijderd, haar bladeren-omhulsel weggenomen en zjj twee aan twee over stokken gehangen totdat zij droog genoog zijn om in de voorraadschuren te worden geborgen.

(xowoonljjk wordt in deze tuinen een wachttoren gebouwd, vooral wanneer zij eenigzins uitgebreid zijn. Deze toren is nuttig om twee redenen: hjj stelt den wachter in staat om tot op een grooten afstand te zien en is tevens oen toovlugtsoord tegen de wilde zwijnen en andere vijanden, die de tuinen verwoesten, vooral wanneer zjj niet door eene omheining zijn afgesloten of deze beschadigd is. Wanneer do plaats niet omheind is, wordt op deze torens dag en nacht eeno wacht geplaatst; een goed iifgesloton tuin beeft echter, behalve gedurende eon of twee woken van hot jaar, bij nacht geone wachters noodig.

Do wachttoren is zeer eenvoudig. Vier groote palen worden stevig in den grond

150

-ocr page 160-

DE KAFFER.

bevestigd en van boven met een aantal kortere palen verbonden, zoodat er een plat ontstaat. Op dit plat wordt een kleine hut gebouwd om den wacliter tegen liet weder te beschutten; deze kan dus het korenveld bewaken terwijl hij in do hut ligt, en zoodra er vijanden te zien zjjn naar buiten komen en zo door schreeuwen en liet zwaajjen met zjjno wapenen verjagen. Do ruimte tusscheu het plat en den grond is aan drie kanten door horden gesloten, de vierde is open. Het doel van dit vlechtwerk is vooreerst om het gebouw steviger te maken, en ten anderen om den wachter in de gelegenheid te stellen een vuur aan te leggen en otcii te koken, zonder dat de wind hindert.

Het bewaken van het land wordt opgedragen aan vrouwen en jonge meisjes, daar de mannen dit beneden hunne waardigheid achten. Om do vogels van het pas ontspruitende of' van hot rijp geworden koren af te houden, maken zij gebruik van een zeer vernuftig middel. Er worden een groot aantal lange dunne palen in alle rigtingen van het korenveld in den grond gestoken en onderling door boombasten-touwen verbonden. Do einden van deze touwen vereenigen zich alle op den wachttoren, waar zij stevig worden vastgebonden. Zoodra nu een zwerm vogels op hot veld noêrstrjjkt, trekt hot meisje dat op den toren de wacht houdt hard aan de touwen, waardoor deze zich op en neer bewogen en do vogels verschrikt wegvliegen.

Do vijanden van het korenveld zijn ontelbaar. Vooreerst groote scharen vogels en insekten, die men niet kan beletten op het veld te komen, maar alleen verjagen. Dan zijn er nog enkele aapsoorten, voornamelijk de bavianen of quot;clmcma's,quot; die zich even weinig storen aan eeno omheining als de vogels, en die, wanneer zij het overklimmen te lastig vindon, wel gelegenheid vinden om er door te kruipen. Dit listige en vlugge dier is somtijds zelfs een Kaffer te slim en slaagt er in om onopgemerkt in zijn tuin te sluipen en het beste van zijn oogst weg te stelen. Wat een mensch eet, eet ook een quot;chacmaquot; en het dier weet even goed als do Kaffer wanneer het koren rijp genoeg is. Wat er ook in don tuin moge groeijen, maïs, gierst, pompoenen, suikerriet of vruchten, men kan zeker zijn dat de quot;chacmaquot; er het beste van zal uitzoeken; zelfs wanneer do dieren ontdekt en uit den tuin gejaagd worden, is het zeer ergerlijk voor den eigenaar wanneer hij ziet welk een voorraad zij medenemen, behalve hetgeen zij hebben opgegeten.

Het gewone voedsel van don quot;chacmaquot;

is eeno plant, quot;babianaquot; genaamd, naar het gebruik dat de bavianen er van maken. Het is oen wortel, die de eigenschap heeft dat hij, zelfs bjj het droogste weer, altijd mot een sap gevuld is

waterachtig

van onschatbare waarde voor reizigers, die niet overvloedig

van water voorzien zijn, of do gewone bronnen verdroogd vinden. Vele Kaffers houden er tamme chacma's op na, die zij gevangen hebben toen zij noch zeer jong waren en nog nagenoeg gcene dieren van hun eigen geslacht kenden. Deze dieren zijn voor de Kaffers van groot nut, want wanneer deze eeno plant of vrucht ontmoeten, die hun onbekend is, geven zij die aan den baviaan; eet deze haar, dan weten zij, dat hij ook voor het gebruik van den mensch geschikt is.

Op hunne togton is hetzelfde dier hun ook zeer nuttig in het ontdekken en opsporen van water of in alle gevalle van de quot;babianaquot;-vvortcls, die althans eenig vocht in het ligchaam brongen on het leven kunnen onderhouden totdat er water gevonden is. In

151

-ocr page 161-

DE KAFFER.

deze omstandigheden gaat do baviaan vooruit, terwijl hij aan een langen riem is vastgemaakt en vrij is te loopen waar lnj wil. Wanneer hjj een quot;babianaquot;-wortel gevonden heeft wordt hij teruggehouden totdat de kostbare plant geheel uit den grond is gehaald, maar om het dier tot verdere inspanning op te wekken, wordt hem van tijd tot tijd zulk een wortel te eten gegeven.

Het zoeken naar water geschiedt op dezelfde wijze. Do ongelukkige baviaan wordt zonder drinken gehouden, totdat hij half gek geworden is van dorst; dan wordt hij. zooals wij reeds vermeld hebben, aan een touw of riem voortgcleid. Hij gaat met de grootste voorzigtigheid vooruit en staat tusschcnboide stil op zijne achterpoo-ten, terwijl hij zijn neus in don wind steekt en rondziet en elke graszode beruikt. Door welke teekens hot dier geleidt wordt kan niemand begrijpen, maar zeker is het, dat, wanneer er water in do nabijheid is, de baviaan hot zeker en stellig vindt. Zoo is dit dier, niettegenstaande hot een onverzoenlijke vijand is van het korenveld en den tuin, toch voor den mensch niet zonder nut, wanneer men zijn instinkt slechts goed weet te gebruiken.

quot;Wanneer de tuinen of velden digt bij den oever dor rivier gelegen zijn, is ervoor hen geen grooter vijand dan de hippopotamus, die maar ui te blijde is, zijn gewone voedsel te verwisselen voor het rijke maal dat bij in de bebouwde gronden vindt. Indien slechts één enkele hippopotamus binnen een tuin dringt, ontstaat er in den oogst eene vroeselijke verwoesting. Vooreerst verslindt het dier eene bijna onbegrijpelijke hoeveelheid groen voedsel, en wanneer het zulke lekkerbeetjes voor zich krijgt als korenvelden of bedden met pompoenen, doet het zich hieraan dubbel te goed. Bovendien vernielt het veel meer dan het verslindt, wanneer het met zijne korte en dikke pooten regts en links door het korenveld loopt. Hot spoor van elk dier zou aan den to veld staanden oogst voel nadeel toebrengen, maar bij het nijlpaard is dit in dubbele mate het geval, omdat zijne linker- en regterpooten zoo wijd uiteen staan, dat het dier een dubbel spoor maakt.

Tegen zulk een groot en vraatzuchtig dier zou eene uniheining niet veel nut doen, daar een hippopotamus ten gevolge zijner dikke en ondoordringbare huid zulk een hinderpaal zonder eenige moeite te boven komt. De eigenaar van liet veld omringt liet daarom niet eene tamelijk diepe gracht ou beschermt deze verder met scherpe palen, zoodat wanneer een hippopotamus hierin mogt vallen, hij er stellig niet levend wéér uitkomt.

Op eene dergelijke wijze wordt het veld somtijds tegen den inval van olifanten beveiligd. Deze dieren krijgen het niet dikwijls in bun hoofd een aanval te wagen op een tuin, die in de nabijheid van menschelijke woningen gelegen is; doen zij liet echter, dan is er bijna geen middel om zo te koeren behalve eene gracht. Do gewone bescherming door middel eener omheining, in de nabijheid van menschelijke woningen zelfs, zijn niets waard wanneer eene kudde olifanten lust heeft om oen inval in oen korenveld to doen; zij voeren hun voornomen uit, tenzjj de goheole bevolking uit de kraal komt en alle middelen, waarover zij te beschikken hoeft, in het werk stolt. De olifant kiest voor zijn strooptogten altijd den nacht, zoodat de verdedigers van den oogst met dubbele nadoelen te kampen hebben.

Tegen den olifant wordt oen wapen gebezigd, dat al zeer zonderling is. De Kaffers zijn namelijk inliet donkbeeld, dat do olifant bang is voor het schrille geschreeuw van kinderen. Zoodra nu olifanten eene kraal naderen, krijgen allo kinderen oen duchtig pak slaag, in do hoop dat do dieren door het algemocne leven zullen worden afgeschrikt en do plaats verlaten.

Verschillende soorten van antilopen zijn insgelijks uiterst verlekkerd op do jonge maïsplanten en, indien bet veld niet afgoheind was, zouden zij stellig in groot aantal verschijnen en elk groon blaadje tot aan den grond afknabbelen.

In do nabijheid van het kreupelhout doet de buffel bijna niet minder schade en is veel gevaarlijker om mode te doen te hebben. Ook is hot stekelvarken in staat om veel nadoel teweeg te brengen. De wilde zwijnen zijn welligt nog bet ergste omdat zij de meest getrouwe bezoekers van don tuin zijn. Zelfs eene omheining moet zeer stevig en digt zijn om bestand to wezen tegen huuno invallen, want de varkens

152

-ocr page 162-

DE KAFFER. 153

kunnen zich door ceno vurwonderlijk kleine opening heen dringen omdat hun kop wigvormig is, en hunne dikke en taaijo huid hen tegen doornen en scherpe punten beschermt.

De quot;biggen,quot; zooals do wilde zwijnen gewoonlijk genoomd worden, komen altijd van den kant van liet kreupelhout, en wanneer i)ij zulk een bosehje verschillende kralen gebouwd zjjn, komen de opperhoofden overeen oin cene schutting to bouwen van de eene kraal naar de andere, ten einde deze dieren van al het bebouwde land af te houden. Zulk eene schutting is zeer nuttig, maar ziet er in het oog van een Europeaan zeer belagchehjk uit. \\ ij hebben reeds gezegd dat een Kaffer gecne regte lijn kan trekken en lijj kan nog veel minder cene regte schutting maken, liet gevolg hiervan is, dat de vervaardigers er van telkens zien, dat de schutting van de regte lijn afwijkt en den vorm van een cirkelboog aanneemt; zij trachten dan hun misslag te verbeteren door een geileelto van een cirkel te maken in de tegenovergestelde rigting en maken zoo de schutting veel langer dan noodig is, zich zeiven veel onnoodige moeite veroorzakende. b

M at do gevleugelde vijanden van den tuin betreft, worden er vele verschillende wijzen toegepast om ze te dooden of te verdrijven. Eénc wijze om ze te verjagen hebben wij reeds beschreven en deze heeft eene tamelijk goede uitwerking wanneer het koren jong en groen is; is het echter rjjp, dan hebben de vogels het veelte druk om zich aan zulke kleinigheden te storen en blijven, in weerwil van liet slingeren dor touwen, aan het eten.

in die omstandighoden wordt aan de vogels de oorlog verklaard en ecu aantal Kaffers vereenigt zich rond de omheining, elk gewapend met een aantal quot;knods-kerry's.quot; Een van hen werpt nu een steen in het korenveld om do vogels to verschrikken, en

wanneer zij dnn in een digten zwerm opvliegen, regent het quot;kerry'squot; op hen van allo kanten. Daar het nu zeker is, dat iedere quot;kerryquot; in den zwerm 'teregt komt'en elke Kaffer er 4 of 5 werpt voordat do vogels buiten zjjn bereik zijn, kun men wel begrijpen dat de shigting zeer groot is. Tebaka, die evengoed de kleinigheden van het dagelijksche leven regelde als hij legers aanvoerde en wetten gaf aan een geheel rijk, beval dat over zijn geheele gebied de vogels zonder ophouden moesten vervolgd worden, en ofschoon hij er niet in slaagde ze allen te dooden, waren de graanetende

-ocr page 163-

DE KAFFER.

vogels toch in de laatste jaren van zijn leven vrij schaarsch geworden, in plaats dat zij anders in ontelbaar aantal de korenvelden overstroomden.

Sprinklianen, de ergste vijanden van den landbouwer, konden niet uitgeroeid worden; zelfs liet eeiiigzins merkbaar verniindercn van bun aantal bleek onuitvoerbaar te zijn. Het ceiiige wat nog eenig gevolg heeft, ia het branden van groote hoopen gras, takken en bladeren aan de windzijde, zoodra de sprinkhanen in het gezigtkomon. Deze insokten vliegen altijd voor den wind en wanneer zij eene gedeelte lands ontmoeten, dat met rook bedekt is, vliegen zij er over heen totdat zij eene plaats gevonden hobbon waar het niet rookt en zij dus kunnen noêrstnjkon.

Men verhaalt dat vóór bet jaar 182!) de sprinkhanen in het land der Zulu's onbekend waren en dat zij er heen gezonden werden door do bovennatuurlijke magt van Hotshangana, een opperhoofd in bot distrikt Delagoa, die door Tehaka werd aangevallen en door wien, zoo als reeds vroeger vermeld is, de Zulu's verslagen werden. Shooter vertelt de geschiedenis in de volgende woorden:

quot;Toen de Zulu's het grondgebied van Sotshangana bereikt hadden, was er bij hen een groot gebrek aan voedsel en eene afdeeling er van begon, toen zij een verlaten kraal aantroffen, als gewoonlijk, er naar te zoeken. Zij vonden nu eenige groote manden, die gebruikt worden om het koren in te bewaren en hunne hongerige magen verheugden zich reeds in het vooruitzigt van een goed maal. Toen echter een uitgehongerde krijgsman in zijn ongeduld het deksel van een zijner manden opligtte, stormde er een menigte insekten uit te voorschijn, en hun zoo met verlangen te gemoet gezien maal vloog hen om de ooren.quot;

quot;Do vijanden, die nooit te voren zulk eene verschijning gezien hadden, waren vol verbazing; ieder vraagde zijn buurman wat er gebeurde, maar niemand kon quot;den aard noch den naamquot; der dieren vertellen. Een van hen wierp echter ten laatste een licht over het geheim. Hij had de insekten gezien in het land van Makazana en ver-haalde aan zijne verbijsterde medgezellen, dat men ze waarschijnlijk verzameld had voor voedsel. Zij hoorden dit echter spoedig genoeg van de bevolking der kraal, die zicli slechts op de nadering van den vijand verwijderd had en wier stemmen van eene naburige rots gehoord werden. Natuuiijjk verzuimden do vlugtelingen niet de gelegenheid waar te nemen om hunne vervolgers te besehimpen, te bespotten en te dreigen nu zij dit ongestraft doen konden; maar toen zij zagen dat hun voedsel gevaar liep, schreeuwden zij hun met al do kracht hunner longen de vreessebjke bedreiging toe, dat, wanneer de vijanden hunne sprinkhanen opaten, anderen hen tot hunne woonplaats zouden volgen en hongersnood met zich mede brengen. De Zulu's waren teuit-gehongerd om op deze bedreiging acht te geven of zeer keurig in de keuze van hun voedsel te zijn, en de sprinkhanen werden verslonden. Toen het leger echter in het land teruggekeerd was, verscheen ook de plaag en werd de bedreiging vervuld.quot;

Hoe sprinkhanen, do vernielers van het voedsel, zelf in voedsel veranderd, en in plaats van een vloek oene zegening voor den mensch worden, zullen wij zien in het volgende hoofdstuk.

Wat do vruchten van dit land betreft, zij zijn talrijk genoeg; de meest geachte is de banaan, die somtijds do koninklijke vrucht genoemd wordt. Een Kafferkoning had namelijk beslag gelegd op allo bananen en zijne onderdanen gedwongen om hem eerst eene keuze te laten doen, voordat zij er zeiven een mogten aanraken. In sommige bijzonder gunstig gelegen distrikten worden de bananen buitengewoon groot; een ge-heele bundel or van is daar voor een man eene zware vracht.

Bijna van evenveel belang als het voedsel voor de mensehen is het voeder voor hot vee, en dit wordt over het algemeen in groeten overvloed aangetroffen, zoodat het grazen eener kudde haren eigenaar niets meer kost dan de moeite om zijn vee van de eene grasrijke streek naar de andere te drijven. Tn dit, oven als in andere warme landen groeit het gras met eene snelheid en weligheid, waardoor het weldra te hmg wordt voor het vee om te eten. Wanneer het pas ontspruit is het groen, malsch en zoet; heeft het echter eenige lengte gekregen, dan wordt het zoo hard, dat bet vee hot naauweljjks kan fijn kaauwen. Hierom volgt do Kaffer eene handelwjjze, waardoor hij in het goede jaargetijde zooveel versch gras kan krijgen als hij wil.

154

-ocr page 164-

DE KAFFER.

Wanneer het vee zoo lang op een stuk grasland geloopon heeft als het er nog voedsel kan vinden, zoekt do Kaffer een ander stuk uit. Des avonds, wanneer hot vee veilig binnen dc kraal is opgesloten, gaat hij aan do wind/jjde van de plaats waarvan hij het droogo gras wil verwijderen, en. steekt dit in brand. In den beginne kruipt do vlam slechts langzaam voort; weldra vermeerdert eohter haro snelheid en breidt zjj zich meer cn meer uit naarmate zij door den wind wordt voortgezweept. Op gelijken grond beweegt het voor zich in eene tamelijk regte lijn en is het van ongeveer dezelfde hoogte, behalve wanneer eenig kreupelhout binnen zijn bereik komt; dan rjjzen de vlammen dikwijls torenhoog ten hemel.

Indrukwekkend wordt echter liet tooneel, wanneer het vuur do boschrjjke heuvels bereikt heeft. Voort stormt dan de vlammenmassa, terwijl zij den heuvel met reuzenschreden beklimt; zjj knapt en knettert alsof er duizende van vlaggen in eene stevige koelte wapperen en verslindt al wat zij van plantengroei op haren weg aantreft. Geen bewoner van het bosch of van de vlakte kan haren voortgang stuiten en het vuur heeft dit voordeel voor de inboorlingen, dat het de slangen en andere kruipende dieren die zich langzaam bewegen, doodt, terwijl dc vluggere antilopen er aan ontkomen.

Wanneer het vuur zijn werk verrigt heeft, levert de streek, waarover het is heengegaan, een treurig schouwspel op; de gehecle bodem is kaal cn zwart, cn hctcenige teeken van vrocgcren plantengroei is hier cn daar een boomtronk, die niet geheel door dc vlammen verslonden is. Binnen zeer korten tijd echter begint het verwonderlijk krachtige plantenleven zich reeds weder te openbaren, vooral wanneer het geluk wil dat cr eene regenbui valt. Fijne groene blaadjes vertoonen zich overal boven dc zwarte laag die den bodem bedekt, en het duurt niet lang of de gehecle streek is mot een gcljjkmatig groen grastapijt bedekt. Niets is schooner dan liet frissche groen der jonge grashalmen, zooals zij tegen den zwarten grond afsteken. Wat er het meest nabij komt, is de merkwaardig schoone tint die onze heggen vroeg in de lente aannemen — eene tint die even schielijk weder verdwijnt als zij liefelijk is.

De houtskoolachtige asch is bovendien eene uitstekende bemesting voor het jonge gras; dit komt dan ook met zulk eene verwonderlijke snelheid te voorschijn, dat het binnen een zeer kort tjjdsverloop reeds overvloedig voedsel voor het vee oplevert.

De Kaffer zorgt er natuurlijk voor, dat hjj niet te veel opeens verbrandt. Door gedurig verschillende stukken uit te kiezen cn deze in geregelde volgorde te verbranden is hij in staat zijne geliefde kocjjen gedurende het geheelc jaar van versehe weiden te voorzien.

155

-ocr page 165-

I lUUFDSTUK XV.

VOEÜSEL.

I)K STAF DliS i.KVKXS IN KAFFtlll.AXII. — HOU KEN MAAI.TUD OKKOOKÏ WORDT, - MKT KOKKN KN FIJNMALKN

VAN MET KOKKN. — l)K MOI.KN DKII KAKPKRM KN I)E WIJZI. O.M 11 KM TK (IKimiJlKKN. - KKIiLIJKK VKKUKK-

I.INO VAN' 1)KN ARBKII). - KKN KAl'KKHS-M AA I.TIJII. —MKT /.INOKN IN KOOR.- KRIJGSZANG. - OKSCIIIKÜKNIS

VAN UKN KRIJOSZANO KN VKHKI.ARING DKII VKRSCIIII.I.KNDK GKDEEI/l'KN. — KRIJGSZANG VAN TCIIAKA. — MED TKR KKRK VAN PANDA. - MOK l)K IUIIJ GKGETKN WORDT. — VKRSCMII.I.KNDK I.El'Kl.S, HOOK I)F. INBOORLINGEN GEMAAKT, — DK GIRAFFE T.EPEL. - IIOK IIKZK GKKI.KL'RI) IS. —- EIGENAARDIGE HOEK DIEN IIKT BI,AD

MAAKT MKT DKN STKEI,, KN DK RKDENKN WAAROM DIT ZOO 13. — KAFFERSCME ETIQUETTE I1IJ IIKT ETKN,— AANGEBOREN LIEFDE TOT REGTVAAUDIGII KI II. — KEN RKUSACUTIGK LEFEL. — KAFFERSCI1E POTLEPELS, —

SPRINKHANEN DOOR KAFFERS GKGKTKN. - IIKT 1NSEKT IN ZIJNE VERSCHILLENDE TIJDPERKEN, — BESCHRIJVING

VAN KKN ZWERM SPRINKHANKN, — UITWERKING VAN' DKN WIND OP DE SPRINKHANEN, — HOE DK INSEKTKN OKVANGEN, GEKOOKT KN' BEWAARD WORDEN, — AI.OEMEENE MOEDANIGMEID VAN MKT VLEE8CH IN KAFFER-LAND, — GEZOUTEN VLEESCH KN DK WIJZE OM HET KLAAR TK MAKEN. — DE IIONOEK-GGRDKL KN HOE HIJ OEIIRUIKT WORDT. — HET OPETEN VAN IIKT SCHILD, — CEREMONIÖN BIJ HET ETEN VAN VLEESCH. — VERSCHILLENDE DRANKEN DIK DOOR DE KAFFERS GKBRUIKT WORDKN,— HOE MEN MET WATER VAN DE RIVIER DRINKT. — BEDWELMENDE DRANK KN' VAN' VERSCHILLENDE LANDEN. — MOE MET BIER IN ZUID-AFRIKA GK-BROUWKN' WORDT. — MKT MOUTEN DKR MAÏS. — MKT GISTEN, AFSCHUIMEN EN FILTREREN, — HOEVEELHEID BIER HIK DOOR KEN KAFFER GEDRONKEN WOIIDT. — DE VATEN WAARIN MEN MET HIER DOET. — BIERMANDEN. - BEWAARPLAATS VOOR DK MANDEN. — IIOKVKEL KKN KAFFER VAN HONIG HOUDT. - MOE MIJ DKN

BIJENZWERM VINDT. — DK HONIG-OIDS. — VERGIFTIGE HONIG. — GEVOGELTE EN' KIJKIIEN. — VERBODEN SPIJZEN. - DE KAFFER KN DE KROKODIL.

Wij hebben nu gezien hoe de Kaffers hun meeste dierlijke voedsel verkrijgen door voefokkerjj en jagt, en hun plantaardig voedsel door het bebouwen van den grond. Thans zullen wij de verschillende spijzen nagaan die de Kaffers gebruiken en de wijze waarop zij het bereiden. J)o inensch, is meermalen gezegd, is een dier dat kookt en wjj zullen altijd zien, dat do verschillende wijzen om het voedsel te bereiden even karakteristiek als belangwekkend zjjn.

De staf des levens is voor den Kaffer koren, hetzij maïs of gierst, door stampen tot moes gemaakt; het heeft eenige overeenkomst met den brij van havermeel der Schotten.

Wanneer eene vrouw een' maaltijd voor haren man moet klaar maken, neemt zjj eene genoegzame hoeveelheid maïs of gierst; de eerste wordt quot;umbila,quot; do laatste quot;amabelcquot; genoemd. Nu wordt de groote pot op 8 groote steenen te vuur gesteld. Vervolgens worden water en maïs in den pot gedaan, het deksel met klei digt gesmeerd en het vuur aangestoken. Do pot is gemaakt van klei, die men zich gewoonlijk verschaft door een termitenhoop fijn te stampen en met water goed dooreen te kneden.

Het eerste wat zij nu doet, is haren molen in gereedheid te brengen. Deze is een zeer ruw stuk gereedschap en veroiseht een buitengewone krachtsinspanning, waardoor toch betrekkelijk weinig arbeid wordt verrigt. lljj bestaat uit twee steenen, een ondersten en een bovensten. De eerste is groot en zwaar en aan de bovenzijde vlak geweest, maar ligt. uitgehold en eenigzins afhellend gemaakt. De bovenste is gewoonlijk eivormig en ongeveer 25 a ilO centiin. lang.

-ocr page 166-

DE KAFFER.

Heeft liet koren nu lang genoeg gekookt, dan neemt lt;lo vrouw het uit den poten plaatst het op den grooten steen, waaronder zij eone mat hoeft gelegd. Nu knielt zij hierbij neder, neemt den kleinen steen iu beide handen en wrjjt't het koren met eene eigenaardige draaijende en schuivende beweging fijn tot een tamelijk vast deeg. Naarmate het fijn gewreven is, wordt het laag.s de helling van den steen geschoven op eene huid, die er vóór is klaar gelegd om liet te ontvangen. Deze soort van molen is welligt de oudste vorm dien wij kennen, en men treft dien in vele stroken der wereld aan. In Mexico bjjv. zijn de gewone molens geheel en al naar hetzelfde beginsel inge-rigt; alleen is de onderste steen ruw gehouwen, zoodat hij op drie pooten staat.

I let is meer dan waarsehjjnljjk, dat het malen van koren, waarvan bij oude schrijvers zoo dikwijls melding wordt gemaakt, geschiedde met een dergelijken molen als de Kaffersche vrouwen gebruiken. 1 let koren malen is een zeer zwaar werk; de vrouw

drukt met het geheele gewigt van haar ligclmam op den steen, terwijl zij hem met beide handen over den ondersteen heen on weer beweegt. Bovendien moet dit werk dagelijks herhaald worden en dikwijls is de arme afgewerkte vrouw genoodzaakt liet meermalen daags te doen. Er wordt altijd slechts koren gemalen voor een enkelen maaltjjd; zoo dikwjjls dus de mannen honger hebben, moeten de vrouwen derhalve voor hen malen.

Het gekookte en gemalen koren krijgt een nieuwen naam en heet quot;isicaba.quot; Wanneer eene genoegzame hoeveelheid gemalen is, neemt de vrouw het van de huid, doet het in eene mand en brengt het naar haren man, die waarsehjjnljjk slaapt of rookt. Zij brengt hem bovendien eene kom, eene hoeveelheid gehotte melk benevens zijn geliefkoosden lepel; voorts laat zij hem dan zelf' een en ander dooreen mengen en alleen zijn maal doen; zij verwacht evenmin dat zjj dit mot hom deelen zal, als zij verwacht dat hij haar het koren zal helpen malen.

Bovenstaande afbeelding vertoont ons een tooneel dat men in Katferland dikwijls genoeg ziet. Een quot;jongenquot; hoeft honger cn eene gehuwde vrouw haast zich om in zijne behoeften te voorzien. Aan hare linkerzijde staan de potten waarin zij het gekookte koren gedaan heeft en zij is hard aan het werk om dit tot deeg te kneden.

107

-ocr page 167-

DE KAFFER.

Do quot;jongen,quot; die een bekend jager Is, zooals men /.ion kan aan zijn luilskoten van luipaard-tanden, hooft twee potten voor zich staan. In dien aan zjjno linkerhand is quot;amasiquot; en in don andoren wordt hot koron gedaan zoodra het gemalen is en op do huid valt die voor don molen is uitgespreid. l)o vermoeide on afgewerkte vrouw, die liet koren kookt, maalt en de quot;amasiquot; maakt, zal waarsclijjnlijk beloond worden met de overblijfselen van liet maal dat door het lid van do meer vorlieveue sekse wordt overgelaten. Daar echter een jonge Kaffer een gezonden eetlust heeft, is hetgeen hij voor haar overlaat nooit zeer veel en over het algemeen kan hij den brjj sneller ver-inengen en opeten, dan zjj hot koron malen kan.

Daar echter de Kaffer een bjj uitnemeiulhoid gezellig wezen is, houdt hij er van om zijne maaltijden in gezelschap to gebruiken; hij doet dit op cene zeer ordelijke wijze.

Wanneer oen aantal Kaffers zich voor een gezelligen maaltijd voreenigen, hurken zjj op hunne gewone manier om het vuur neer en vormen zoo naar Kaffersche wijze oen cirkel. Zjjn er zeer velen, dan vormen zij twee of moer concentrische cirkels, (ligt bjj elkander, en koeren allen liet aangezigt naar het midden. De pot wordt dan tc vuur gezet en terwijl hot koron gekookt wordt, heffen zjj gezangen aan en houden hiermede aan totdat het feestmaal gereed is. Somtijds geven zij de voorkeur aan minneliederen, maar altijd houden zij veel van zangen waarin het hozit van vee verheerljjkt wordt.

Deze liederen hebben een koor dat volstrekt geen zin heeft, even als dit ook bij vele Europesehe volkszangen het geval is; maar de zangers zjjn er volkomen verzot op. In een welbekenden vee-zang, waarvan het refrein is quot;E-e-e-yn-yu-yuquot; worden do woorden begeleid met gesticulatiën. Do zangers sluiten de handen, met de handpalm naar

158

-ocr page 168-

DE KAFFER.

boven gekeerd en telkens wanneer quot;E-e-equot; terugkomt strekken zij tie urmen in hunne geheelc lengte uit en hij iedere herhaling van ile lettergroep Uyuquot; drukken zij hunne ellebogen in de zjjden om aan het lied moer nadruk te geven. 1 )o afbeelding hladz. 158 geeft ons eene voorstelling van zulk een tooneel on is gemaakt naar eene sehets van Kapitein Drayson, die dikwjjls zulke maaltijden had bjjgowoond en geloerd om zijne partij in het wilde koor mede to zingen. Om don rook van het vuur geven de Kaffers niets, ofschoon een Europeesch zanger niet in staat zou zijn, in zulk eene verstikkende atmosfeer twee noten uit te brengen, of to zien wat er voorviel in eene kleine hut zonder venster of schoorsteen, die bovendien nog gevuld is met rook. Op den grond ziet men eenige snuif-kalabassen en aan don linkerkant der afbeelding, juist achter een paal, zit do u Indunaquot; of het hoofd dor kraal, die hot feost geeft.

liet aantal Kaffers, dat zich somtijds in eene kleine hut opeonhoopt, is bijna ouge-loofelijk. Op de afbeelding schijnen zij ook tamelijk digt op elkander to zitten, maar de tookenaar heeft een groot aantal individu's mooten weglaten, om althans den vuurhaard on de verschillende gereedschappen te kunnen doen zien.

Een reiziger in Afrika geeft een vermakelijk verhaal van een tooneel als wij zoo even beschreven hebben. Hij hoorde eens des avonds een zoor zonderling geluid van vele stemmen, die zich in geregelde maat verhioven en daalden en vond dat hot voortkwam uit een gebouw, hetwelk hij voor oen hooischelf gehouden had, maar dat eene Kaffersehe hut bleek te zijn. Hij stak zijn hoofd binnen do deur, maar hier was het hem rijkelijk henaauwd en hij kon niets zien dan eenige glimmende kolen, die over een aantal om het vuur neergehurkte Kaffers een roodachtigen gloed wierpen; zij zaten te zingen met hunne gewone gebaren. Hij schatte hun aantal op tien, denkende dat er onmogelijk meer dan dat getal in konden. Uit deze hut kwamen echter tot zjjno verbazing niet meer of minder dan vijf en dertig groote en zware Kaffers, en deze zagen er volstrekt niet warm of vermoeid uit.

Het lied hetwelk zij zongen was over een der twee onderwerpen waardoor alleen de muze van een Kaffer schijnt bezield te worden, namelijk zjjn vee en de oorlog. In dit geval had het betrekking tot het eerste; het begon met de woorden: quot;Alle kalveren drinken water.quot;

Eene zeer duidelijke voorstelling van de wijze waarop de Kaffers zingen wordt gegeven door Mason, die zijne indrukken schijnt opgeschreven te hebben onmiddellijk nadat hij het tooneel had bijgewoond en toen zij nog bijzonder levendig bij hem waren: quot;Jk was bezig bij eene kleine olielamp mijn dagboek bij te schrijven, om het met de mail die den volgenden dag vertrok te verzonden, en terwijl ik mij hiermede onledig hield, was de tijd zoo stil voorbjjgegaan, dat het laat geworden was eer ik het gesloten en tocgelakt had. Eensklaps hoorde ik een vreesoljjken kreet uit hot naburig kreupelhout, op een vermoedeljjken afstand van omtrent honderd ellen van onze tent. In een oogenblik was alles weder stil en toen begon het geschreeuw opnieuw met verdubbelde kracht, totdat onze ooren er van dreunden en de lucht als het ware van het geluid trilde.

quot;In den beginne waren wij ongerust en zagen onze pistolen na; toen echter het geluid niet nader kwam, besloot ik hieruit dat het eon doel moest uitmaken van een Kafferach feost en besloot te gaan onderzoeken wat het beteokemle. Ik legde toen het pistool weg en ging op weg zooals ik was, zonder hoed, rok of vest; ik drong dooide druipende takken van het boschje, totdat ik op de plaats was, vanwaar de vreemde geluiden kwamen.

quot;De storm was nu geheel bedaard; de zware wolken gleden langzaam langs do opkomende maan; duizenden van insekten tjilpten en gonsden vrolijk in het rond; maar luider dan alios was het regelmatige rijzen en dalen der stemmen van eenige twintigtallen Kaffers.

quot;ik was reeds ongeveer driehonderd ellen in het kreupelhout doorgedrongen, toen ik eene groote en pas-gebouwde Kaffer-hut ontdekte met een groot, vlammend vuur in het midden; dit vuur echter was maar even zigtbaar door den digten rook, die dooide rondo opening welke voor deur diende, naar buiten drong. Deze hutten der Kaffers worden gemaakt van latwerk en met stroo of riet gedekt. Zij zien er uit als een

-ocr page 169-

DE KAPPER.

igt;'()(mI g'ubüuwclc hooischelf, /.jjn gewoonlijk i5 tot 4 nieters hoog en 0 tot 8 meters breed, met eene deuropening als nan een bijenkorf,

quot;Daar liet echter reeds omstreeks middernacht was, twijfelde ik of in jjn bezoek misschien wat ongelegen zou komen. Nu echter om te koeren, nu ik zoo (iigt bij de dour was, kon mij in gevaar brengen dat er eene of tneei' assagaajjen op mij werden afgeworpen, daar do inboorlingen hot ritselen der takken, dat hun Voorzeker'niet ontgaan zon, op dat late uur stellig zouden toesehrijvon aan do tegenwoordigheid van dieven of van een of ander wild (lier.

quot;Ik begon daarom hardop te hoosten, bukte en stak mijn hoofd door de deuropening, waar zich een hoogst belangwekkend schouwspel aan mjj vertoonde.

quot;Verbeeld u drie rijen gitzwarte Kaffers, gezeten in'cirkels om het binnenste der hut, met hun neus op de kniën, terwijl zij hunne good geoliede, krachtig gebouwde ligchamen voor- en achterwaarts bewogen, op de maat van hun geliefkoosdon quot;krijgszang van Dingan.quot; Zij slingerden met hunne armon, zwaaiden Imnne glinsterende assagaajjen, zongen, schreeuwden, floten en stampten op den grond, om den zwaren stap van marchoreiulo krijgslieden na te bootsen en (leden het bosch van hunne luidruchtige vrolijkheid weergalmen.

quot;In het eerst word mijne tegenwoordigheid niet opgemerkt, totdat oen oude Kaffer — oen Umdodie — mot den vinger naar mjj woes. In eon oogenblik waren alle glinsterende oogon op do deur gevestigd on beerschto er eene plotselinge stilte onder de duivelachtige groep. Een golijktijdige uitroep van quot;Molonga! Molonga!quot; (blanke man! blanke man!) werd gevolgd door een algemeen wenken om binnen te komen en in don kring plaats te nomen. Hier gaf ik natuurlijk gevolg aan, en toon zij zagen dat ik gemakkelijk gezeten was, begonnen zij op nieuw barder dan ooit te zingen en te schreeuwen, totdat ik bijna suf was van hot loven en half verstikt van den rook, die van liet vuur in hot midden van den kring opsteeg.quot;

l)i ngan's krjjgszang, waarvan hier gesproken wordt, is gemaakt om den lof van diens hcldendadon to verkondigen. Voor oen Kaffer, die al do toespelingen van don dichter begrijpt, is het een lied, hetwelk hem buitengewoon opwindt, ofschoon het, wanneer het in eene andere taal wordt overgebragt en ontdaan is van de muzikale maat en de woordspelingen, die de grooto bekoorlijkheid dor Kaffersclie poëzie uitmaken, zijne voornaamste schoonhodon verliest. Het was als volgt;

160

vfiij behoeftige afstammeling \au Umpikazi,

Begluurder van liet vee der menscheii,

Vogel van Maube, snel als een geweerkogel,

llnnk, regt en schoon van bouw.

Ihv vee gelijkt een bijenzwerm,

O hoofd te groot, te verward om te bewegen

Verslimler van Moselekatze, den zoon van Maehobana,

Verslinder van 'Swnzi. den zoon vs«n Sobnza Verbreker van de poorten van Maehobana. Verslinder van Gundave van Maehobana. Een monster van grootte, van buitengewone magt. Verslinder van Ungwati van het oude ras; Verslinder van den koninklijken Uomapi; llegenendeen seliijnende, gelijk de hemel boven ons quot;


Indien de lezer dozen zang vergelijkt met dien tor oere van Panda, wolkon wjj op bladz. 89 hebben medegedeeld, zal hij zien welk eene grooto gelijkenis er tus-schen do twee oden bestaat; in elke worden toch eenige voorvallen medegedeeld uit het vroegere loven van don held; vervolgens weiden beide uit in bet vermelden van zjjn rijkdom, terwijl zij eindigen mot het verheffen zijner heldendadon.

Shooter doelt een anderen zang mede die vervaardigd werd ter oero van Tchaka, zooals hem door dit beroemde opperhoofd zolven verhaald werd. Hij werd gemaakt nadat deze oorlogzuchtige despoot geheel Kafforland aan zich had onderworpen en de lozer zal voorzeker do merkwaardige overeenkomst bespeuren van het refrein: quot;Waar zult gij nu heengaan om te strijden Hquot; met do klagt van Alexander, dat er geene werelden moor waren te overwinnen.

quot;Gij hebt de natiën ten onder gebrngt!

Waar zult gij nu heengaan om te strijden? .Ta, waar zult gij nu heengaan om te strijden ? Gij hebt koningen overwonnen!

Waar zult gij nu heengaan om te strijden?

(iij hebt de natiën oau u onderworpen! Waar zult gij nu heengaan om te strijden? Hoera! Hoera Hoera!

Waar zult gij nu heengaan om te strijden?


-ocr page 170-

DU KAFFER.

Wij hebben reeds medegedeeld, dat do Kaffer een lepel gebruikt om mede te eten. Hij is op deze lepels verwonderlijk trotscli en besteedt moeite en arbeid aan dan aan eenig ander voorwerp dat hij bezit, meer zelfs dan aan zijne quot;staartenquot;, pjjpen of snuif- R

doos; geen van deze worden zooveel moeite waardig gekeurd als zijne iepels. Ofschoon er eene groote verscheidenheid is in den vorm der lepels die door de Kaffers vervaardigd worden, hebben zij toch alle een karakter dat onmiskenbaar is en waaraan men het land waar de maker woont, zoo duidelijk kan herkennen, alsof iiij den naam or op geschreven had. De bak bij voorbeeld maakt, in plaats van met den steel eene bjjna regte Ijjn te vormen, hiermede een stompen hoek en is, in plaats van diep uitgehold te zijn,

tamelijk vlak. Er vloeibare spjjzen mede te eten is dan ook iijjiiii onmogelijk en de lepel is alleen geschikt om den dikken brij, dien wij reeds boschreven hebben, naar den mond te brengen. Men ziet een aantal dezer lepels in de volgende afbeeldingen; alle zijn uit de verzameling van den schrjjver.

Fig. 1 op do nevenstaande afbeelding is fi4 contim. lang en gesneden uit oen dikken boomtak, zooals men zien kan aan (le jaarkringen. Aan de kleine zwarte vlak in den bak ziet men waar het hart van den tak was. liet einde van den steel verbeeldt eene assagaai-punt en de eigenaardige hol- en bolheid van dat wapen is voorgesteld door don cenen kant zwart te maken. Dit is gedaan op dezelfde wjjze als wij vroeger beschreven hebben, namelijk met eon gloeijend ijzer of een glocjjenden steen. De onderste zijde van den bak is op dezelfde wjjze zwart gekleurd en evenzoo een gedeelte van den steel. Volgons Europeesche begrippen is do bak van lastig groote afmeting, daar hij negen centimeter breed is.

De mond van eon Kaffer heeft echter nog al ruimte en hij gebruikt dit reusachtige werktuig zonder ecnige moeite.

Fig. 2 geeft ons een zeer uitgewerkt staaltje van een lepel, die door Jackson van een inboorling gekocht werd. Hij is ongeveer een meter lang en ligt gebogen. 1 [et. houtwaar-van hij gemaakt is, is veel harder dan dat waarvan do zoo even beschreven lepel vervaardigd is en kan daarom veel gladder gepolijst worden.

De maker van dezen lepel heeft hom op ecno zeer eigenaardige wijze versierd. Rondom don steel zijn vijf ringen gemaakt van hot op jjzerdraad gelijkende haar uit den staart vaneen olifant. Zij zijn gevlochten op de wjjze der knoopen, die de zeelieden quot;Turksche knoopquot; noemen. Om do wijze te doen zien hoe het vlechtwerk van deze ringen is, is er een op grootero schaal afgebeeld.

Aan het einde van don steel bemerkt men oen kogelvor-migon knop. Deze is gesneden uit hetzelfde stuk hout en moet dienen voor snuifdoos, zoodat de eigenaar nu twee artikelen van weelde tegelijk heeft. Men heeft don vorm nagebootst van eene pompoen; do ruwe gereedschappen in aanmerking genomen welke den Kaffer ten dienste staan, moet men de wjjze waarop die is uitgehold, bewonderen. Rondom den hals is insgelijks een ring van olifants-haar gevlochten en in den bodem zijn tamelijk diepe figuren gesneden. Deze wonderlijke snuifdoos is versierd door middel van branden; ditzelfde is ook het geval met den bak en een groot gedeelte van den steel.

Kil

zijn' brij er meer

11

-ocr page 171-

DE KAFFER.

Somtijds spannen do Kaffeis al hunne bekwaamheid in om aan den steel hunner lepels den vorm te geven van eon of ander dier. Om zijn langen hals en sehuin afloopenden rug dient de giraffe hiertoe meer dan eenig ander dier tot voorbeeld. Fig. 1 op deze bladzijde stolt oen zoodanigon lepel voor. Hjj is iets moer dan SiO contini. lang en stolt don vorm van liet dier veel beter voor dan men volgens de afbeelding zeggen zou. Deze is genomen van de voorzijde, zoodat men don kop van iiot dier in hot verkort on do eigenaardige helling van den rug in het geheel niet ziet. Dit stuk is vervaardigd van acacia-hout, don boom waarvan do giraffe zioli gewoonlijk voodt en die door do Ilollandsche volkplanters quot;kameel-doornquot; genoemd wordt. Do oigonaardige houding van den kop is ecno getrouwe navolging van die welke de giraffe aanneemt wanneer zij don kop opligt om do jonge takken en bladeren af te plukken; en de gevlekte huid is vrij goed door het branden met een gloejjend jjzor nagebootst.

In sommige vormen van den giraffe-lepel ziet mon do gedaante van hot dier nog veel duidelijker; zelfs do gewrichten dor ledematen worden goed aangegeven. Somtijds geeft de Kaffer aan den stoel don gewonen vorm, maar laat aan hot einde een dik stuk hout zitten, hetwelk hjj dan kan snjjden op welke wjjzo hij het verkiest. Als voorboelil neemt hij dikwerf hot nijlpaard en don rhinoceros; de hyona is echter in dit opzigt oen bijzondere gunsteling, omdat zijn eigenaardige omtrok gemakkoljjk in hout kan worden nagevolgd.

Wij hebben den lezer reeds opmerkzaam gemaakt op den hoek,

waaronder de bal aan den steel zit en waardoor do lopel schijnbaar een zoor onhandig werktuig is. Dit zou ook stellig het geval zijn, iiulien de Kaffer zjjn lepel vasthield op de Europeesehe wijze oii deze zou dan bijna niet tc gebruiken zjjn; hjj hoeft echter zijne eigene wjjzo om hom vast te houden, die voor hom uitstekend is.

In plaats van den steel, zooals wij, tusschen don duim en de voorste vingers te nemen, vat hij dien aan met de volle hand. Hjj steekt dan den ondiopen bak in den taajjen brij, neemt er zooveel op als maar eenigzins kan, steekt dan den geheelen bak met zijn inhoud in don mond, met de bolle zijde naar boven. Op deze wijze kan hjj don lepel niet zijne tong goed schoon likken,

om hem voor een volgendon aanval op den brjj gereed te hebben.

Bij een gemeensehappolijken maaltijd gebruiken de Kaffers allen denzelfden lepel. Indien ieder zjjn eigen lepel medebragt,

en zij hom allen tegelijk in don pot staken, zou hjj die den i.kpei.s.

grootsten lepel had, ook de grootste portie krijgen; niets zou echter meer met het gevoel van regtvaardigheid der Kaffers in strijd zijn. Bovendien zou elk zich dan haasten en zou er aanleiding tot geschil ontstaan, 't geen een inbreuk zou zijn op hunne goede manieren. De voornaamste der aanwezige quot;mannenquot; neemt dus don lepel, eet een mondvol en geeft dan den schoonen Lepel aan zijn buurman. Zoo gaat de lopel in geregelde volgorde rond en krijgt ieder een lepel vol; de eon niet moor dan do andere.

l)it regtvaardigheids-gevoel bezitten do Kaffers van alle klassen en het blijft hun zelfs bij wanneer zjj ten dcele beschaafd zjjn — iets wat niet altijd plaats vindt, als wilden hiinne eerste lessen in de Europeescho beschaving genomen hebben. Toen, eenigen tijd geleden, iemand eens cone Engelsche school voor Kaffer-kinderen bezocht, was hjj getroffen door de wijze waarop aan deze kinderen hun voedsel werd gegeven. Er was brjj voor hen klaar gemaakt en deze word hun toegediend door oene vrouw van hun eigen volk, dio bjj do verdeeling van het eten de striktste regtvaardigheid in acht nam. Zij was er niet niede tevreden dat zjj elk kind eeno zooveel mogelijk goljjke hoeveelheid gaf, maar ging nog twee of driemaal den kring rond, terwijl zjj van de eene portie iets afnam en bjj do andere iets bijvoegde. Niet voor dat de verdeeling vol-

162

-ocr page 172-

DE KAFFER

komou regtvaardig was, mogten do donkerkleurige scholioren hun maaltjjd Le-ginnen.

In enkele gevallen maken de Kaffers lepels van buitengewoon groote afmetingen, waarmede zelfs do reuzen uit onze sprookjes, zoo zjj zulke verbeteringen wilden aannemen, verlegen zouden zijn. In de verzameling van kolonel Lane Fox is zulk eeu reusachtige lepel, lljj is in vorm vrjj gelijk aan tig. 1 op bladz. 161. Hij is echter meer dan 150 centim. lang; de steel is zoo dik als een mans arm en de bak is zoo groot dat er een geheel hoofd in kan.

Fig. 2 op bovenstaande afbeelding is een voorwerp, dat meer den naam verdient van een potlepel dan van een lepel; het wordt gebruikt voor spijzen die vloeibaarder zijn dan brjj. Deze lepel is gesneden uit één enkel stuk hout en het is verwonderlijk dat de maker den diep gegroefden steel zonder behulp eener draaibank heeft kunnen maken. Indien men den steel ronddraait om zjjne as, zoodat het oog den spiraalvor-migen loop der groeven kan volgen, ziet men duideljjk, dat bij zonder behulp van eenig zamengesteld werktuig vervaardigd is. Het beloop is echter verwonderlijk zuiver, en de maker heeft de groeven met een heet ijzer zwart gemaakt. Dezo merkwaardige lepel werd uit Afrika medegebragt door J. Shooter; de afbeelding is naar het voorwerp zelf genomen.

Twee andere voorbeelden van dergelijke lepels zien wjj op de volgende afbeelding. Do bovenste figuur stelt een potlepel voor ongeveer 35 centim. lang. Iljj is niet bijzonder uitgewerkt. Do zwarte figuren op den steel zjjn er met een gloeiend ijzer op gebrand; op de onderste oppervlakte van den bak zijn op dezelfde wijze driehoekige liguren aangebragt.

Fig. 5 van dezelfde afbeelding is oen nog al merkwaardige lepel. ITjj is 45 eentim. lang en de bak is wijd en diep. Iljj is gemaakt vnn het harde acacia-hout en moet

den vervaardiger niet weinig moeite hebben gekost. Bij het snijden van den steel wilde hij een bundel dunne stokken voorstellen, die aan bet einde en in het midden met oen band waren zamengebondon. Ui) is hierin zoo goed geslaagd, dat, toen do schrijver dezen lopel voor bet eerst zag, hij werkelijk dacht dat de vernuftige werkman die hom gemaakt had, een boomtak gevonden had, waarvan op een bepaald punt onderscheidene dunne takken uitliepen en dat hij eer stuk van dien tak zelf gebruikt had om den bak uit te snijden, terwijl bij do dunne twijgen aaneen gebonden had om er den steel van te maken. Een en ander is nog bedriegeljjker, doordat hij de nagemaakte banden zwart gekleurd en overigens den steel zjjne natuurljjke kleur heeft laten behouden.

Fig. 3 en 4 van dezelfde afbeelding zullen aanstonds beschreven worden.

Eene soort van voedsel wordt door de inboorlingen gebruikt, waarvoor de Europeanen niet gunstig zijn ingenomen. Dit zijn de sprinkhanen, de welbekende insek-ten, die in tallooze myriaden het land overstroomen en zooveel nadeel doen aan den oogst en aan al wat groeit.

De sprinkhanen leggen hunne ejjeren in den grond en na eenigen tijd komen do jongen te voorschijn. Zij zijn dan zeer klein, maar groeijen zeer schielijk, en dat moet ook wel, als men de hoeveelheid voedsel in aanmerking neemt die /.ij verslinden.

Zjj krjjgen geene vleugels, voordat zjj reeds een geruimen tijd op de wereld zjjn en kunnen tot dien tjjd alleen kruipen en springen. De Kaffers noemen deze onvolkomen sprinkhanen „boyane en de Hollandsche volkplanters „voetgangersquot;, omdat zij niet kunnen vliegen. Zelfs in dit tijdperk zijn zjj vreeseljjk vernielend (gt;11 verslinden al wat groen en voor hen eetbaar is, terwjjl zjj steeds voorwaarts rukken.

103

11*

-ocr page 173-

DE KAFFER.

.Niots dan de dood houdt hen togen on hot aantal dat er van gedood kan worden is slechts een onbeteckenend gedeelte van het geheele leger, hetwelk uit duizende inillioenen dezer dieren bestaat. Een stroom dezer insekten, meer dan eene En-gelsehe mijl breed, beweegt zich over een land; alleen eene rivier houdt hen tegen. Grachten 'en greppels worden spoedig met hunno ligchamen gevuld en zij die achteraan komen gaan over de lijken hunner medgezellen voorwaarts. Men heeft somtijds de greppels gevuld met vuur, maar zonder eenig nut; het vuur toch werd weldra dooide steeds voortdringende insekten uitgebluscht. Muren houden hen evenmin tegen, daar zij er, even als over de huizen, zonder moeite overheen klimmen.

Wanneer zij volkomen insekten geworden zijn en hunne vleugels hebben gekregen, bewegen zij zich ook in ongoloofeljjkc zwermen; nu echter nemen zij hunnen koers niet over het land, maar door de lucht, zoodat zelfs de breedste rivier hen niet kantegen-houden. Zij vertrekken zoodra de dauw door de zon opgedroogd en de lucht verwarmd is; door de nachtelijke koelte worden zij verlamd en zijn niet in staat om te vliegen, ja bijna niet om te loepen. Tegen den avond strjjken zij altijd neder en wei-ligt ook wel op den dag maar waar zjj ook neervallen, verdwijnt alle groen. Het geluid van hunne kaken, wanneer zij de bladeren afvreten, kan op een groeten afstand worden gehoord. Zij eten al wat plantaardig is. Moffat zag hen binnen twee uren tijds een geheel maïsveld afeten en heeft zelfs gezien dat zij linnen, flanel, zelfs tiibak aten. Als zij op nieuw hunne vlugt nemen is de plaats die zjj verlaten hebben als eene woestijn; geen spoor van groen is er meer op te vinden.

Oole geeft, in zijn werk over Zuid-Afrika eene uitmuntende beschrijving van een zwerm sprinkhanen:

„De volgende dag was warm genoeg, maar de wind was buitengewoon hevig en, wat mij zeer hinderde, toen ik op reis ging, vlak tegen mij in. Nadat ik eenige mijlen gereden had, meerdere oneen zand in dien tusschentijd had opgegeten, en nu en dan genoodzaakt was geweest de zandheuvels in mijne oogen op te ruimen, ontmoette ik enkele sprinkhanen. In den beginne waren hot slechts van tijd tot tijd enkele, waardoor de grond hier en daar gespikkeld werd en die het gras met groote gretigheid opaten.

„Zij waren mij juist niet bijzonder aangenaam, daar zij niet sterk op de vleugels zijn en geheel van de genade van den wind afhangen, die er menigeen togen mijn aangezigt joeg met eene kracht, dat mijne wangen er van tintelden. Langzamerhand kwamen er meer en meer en korter op elkander. Mijn togt was nu zeer onaangenaam, want zij vlogen mij ieder oogenblik in het gezigt. Door den wind tegen mij en het paard geworpen, bleven zij wanhopig aan ons vasthangen, totdat wij letterlijk met sprinkhanen bedekt waren. Van oogenblik tot oogenblik werden de zwermen digter, totdat zij eindelijk — ik maak mij aan geene overdrijving schuldig — zoo digt op elkander waren als sneeuwvlokken bij eene hevige bui. Zjj bedekten den weg en het gras, zoodat mijn paard er met iederen stap dozijnen vertrapte. Zjj werden in mijne oogen en die van mijn paard geslingerd, totdat het laatste weigerde om er tegen in te gaan en in weerwil van teugel of sporen regtsomkeert maakte. Zij kropen in mijn gezigt en hals, tusschen mjjne halsboorden en in mijne hemdsmouwen; in een woord zij bragten mjj zoo in wanhoop, als zij mjjn paard koppig maakten, zoodat ik genoodzaakt was een paar mijlen terug te rijden en eene schuilplaats te zoeken in een huis, dat ik onderweg voorbijgereden was, ten volle overtuigd dat eene regenbui van sprinkhanen veel ondragelijker is dan hagel, regen, sneeuw en ijzel te zamen.

„Ik vond den armen pachter in wanhoop over de vreeseljjkc bezoeking die over hem gekomen was, en dat mogt hij wel wezen. Gisteren had hij een goed te veld staanden oogst en uitgestrekte vruchtbare weiden; den volgenden dag was al hot land dat hem omringde zoo kaal als een Mac'adam-weg.

„Later zag ik millioenen dezer insekten, die door den wind te Algoa-baai in zee gedreven en weder in zulke hoepen aan land gespoeld waren, dat de gevangenen en koelies in de stad gedurende eenige dagen druk bezig waren om ze te begraven, ten einde do kwade gevolgen van hunne verrotting, zoo dicht bij de stad, te voorko-

164

-ocr page 174-

DE KAFFER

165

men. Het is niot mogcljjk du büschnjviug clozor kloinu plagen en de verwoesting die zij te weeg brengen, te overdrijven, liuiiiic bezoeken zijn, gelukkig, niet menigvuldig; ik herinner er mij, gedurende nnjn vijfjarig verblijf in Zuid-Afrika, Hlecht« drie. Het aansteken van groote vuren rondom de korenlanden wordt somtjjds gedaan om hunne nadering te beletten. Dit is een werkzaam voorbehoedmiddel als zij hun eigen koers kunnen gaan. Worden zjj echter voortgedreven door zulk een wind als ik beschreven heb, dan zouden alle vuren der wereld niet voldoende zijn om hun voortgang te be-lottcn. Voor den pachter die zoo — in den meest letterlijken zin des woords — uit huis en goed gegeten wordt, schiet niets anders over dan met zjjn vee onmiddellijk te verhuizen naar eene plaats die niet door deze zwermen bezocht is; gelukkig wanneer hij een weg kan vinden die aan de vernieling is ontsnapt, zoodat zijne kudden onderweg niet vuil gebrek omkomen.quot;

Daar gelukkig hunne ligchamen in vergelijking met hunne vleugels zeer zwaar zijn, kunnen zij niet tegen den wind in vliegen en gebeurt bet menigmalon, dat, zou als het oude bijbelschc verhaal luidt, eene landstreek door eene plotselinge verandering van wind van hen bevrijd wordt en de insekten in zee gedreven worden en verdrinken.

Hoe vreeseljjk de sprinkhanen echter ook zijn mogen, toch hebben zjj ook hunne nuttige zijde. Vooreerst dienen zij tot voedsel voor een onnoemelijk aantal dieren. Onder het vliegen worden zij door gelieele zwermen vogelen vergezeld, die er eene menigte van verslinden. Wanneer zjj op den grond zijn, hetzij in hun gevleugelden of meer onvolkomen toestand, worden zjj door verschillende dieren gegeten; zelfs de leeuw en andere groote vleesclivrotende dieren versmaden zulk een gemakkelijk verkregen maaltijd niet. Daar de koude nachtlucht de sprinkhanen ongeschikt maakt om zich te bewegen, kunnen zij zonder eenige moeite gevangen worden.

-ocr page 175-

DE KAFFER

Zelfs voor den rnensch hebben dc siirinkhiincn hun nut, daar zij eon geliefkoosd voedsel zijn. Het is waar dat deze insekten een geheelon oogst opeten, maar hot is altijd nog twijfelachtig of zij voor de donkerkleurige landbouwers niet eerder een voor-dan een nadeel zijn.

Zoodra het vallen van den avond de sprinkhanen hulpeloos maakt, trekken de inboorlingen in massa uit met zakken, huiden, manden en alles waar zij de verwachte prooi in kunnen bergen; die koeijen bezitten nemen ze mede om de vracht naar huis te brengen. Do sprinkhanen worden door do inboorlingen in de zakken gedaan, zonder eenige bijzondere moeite, maar niet geheel en al zonder eenig gevaar, daar ook vergiftige slangen zich mot deze insekten komen voeden en somtijds onverwachts in de duisternis worden aangevat.

Zijn dc sprinkhanen te huis gebragt, dan worden zij in een groeten, overdekten pot gedaan, zooals wij vroeger beschreven hebben; terstond wordt er een weinig water bjj gevoegd. Nu wordt een vuur onder den pot ontstoken en worden de sprinkhanen gekookt, of liever gestoofd, totdat zij gaar genoeg zijn. Hierop worden zij uit den pot genomen en in de zon uitgespreid, totdat zij geheel en al droog zijn. Is dit geschied, dan worden zij in den wind heen en weer geschud, dat de vleugels en pooten er afvallen en wegvliegen als het kaf van hot koren wanneer hot gewand wordt. Zijn zij nu volkomen droog, dan worden /ij in manden opgeborgen en evenals het koren in de voorraadplaatsen bewaard.

Somtijds eten de inboorlingen zo in hun geheel, even als wij garnalen eten; als zij zich zulk eene weelde kunnen veroorloven, doen zij er een weinig zout bjj. Gewoonlijk behandelt men ze echter als maïs of gierst. Zij worden dan met den molen tot poeder gewreven, zoodat zij eene soort van meel geworden zijn, dat, met water aangemengd, eene soort van brij wordt. Een goed sprinkhanenjaar is voor do inboorlingen altijd eene uitkomst; zjj kunnen dan hun' bijna onbegrensden eetlust ten volle bevredigen en worden, in vergelijking met hun gewoon voorkomen, zelfs vet. De sprinkhanen worden door de inboorlingen inderdaad zoo boog geschat, dat, indien een toovenaar zijne landslieden kan doen gclooven dat door zijne bezweringen de sprinkhanen gekomen zijn, bjj er zeker van kan zijn dat zij hem rjjkeljjk beloonen zullen.

De grootste weelde voor een Kaffer is vleesch, wanneer hij het kan bekomen. Het meest houdt hij van rundvleesch, maar hjj eet ook het vleesch van verschillende andere dieren, ofschoon er enkele zijn — en hieronder zijn alle soorten van visch begrepen — die hij nooit alsquot; voedsel zal bezigen. Met weinige uitzonderingen, zooals bijv. de eland, is het vleesch der wilde dieren van Zuid-Afrika niet bijzonder sappig. Wild van een half getemd rood- of van een damhert is geheel iets anders dan dat van een wild hert of eene antilope. Over het algemeen hebben deze laatste zeer weinig vet; hun vleesch- is, door de gedurige inspanning en het schrale voedsel, buitengewoon taai en kan alleen door de kaken van iemand die zeer hongerig is worden fijngemalen.

Gelukkig voor de Kaffers zijn hunne tanden en kaken tegen elke taak, die men ze op het punt van kaauwen kan opleggen, opgewassen, zoodat vleesch, voor een Europeaan bijna niet eetbaar, eene lekkernij voor zijne donkere medgezellen is. Gordon Cumming, die zooveel ondervinding in het jagersleven heeft opgedaan als iemand tor wereld, plagt te zeggen dat men, om een goed denkbeeld te krijgen van het vleesch hetwelk men zich in Kaffcrland door het geweer verschaffen kan, moet nemen het allerslechtste gedeelte van het taaist mogelijke rundvleesch, deze taaiheid niet 10 vermenigvuldigen en er al de jus aftrekken.

Gewoonlijk eet men eerst de beste stukken van het dier en tracht het overige beter te maken door liet in do zon te droogen. Dit geschiedt op eene zeer eenvoudige wijze. Het vleesch wordt in lange dunne strooken gesneden en in de open lucht over boomtakken gehangen. De brandende zonnestralen doen weldra hunne uitwerking en veranderen weldra de helder roode strooken van raauw vlcesch in eene zelfstandigheid die veel heeft van oud leer en bijna even taai is. De manier van het klaar te maken is, dat men hot onder de asch van het vuur steekt, het hierop tusschen twee steenon fijn stampt en dan langzaam in oen pot stooft, evenals men dat met versch

166

-ocr page 176-

DE KAFFEE.

167

-ocr page 177-

168 DE KAFFER.

Er komt echter, zclt's voor een' hongerigon Kaffei', oen tijd dat hij bij gelijkheid moer eten kan en dan smacht lijj naar drinken. Dit is hem dan echter strikt verboden, want niemand mag, zoolang zij gezeten zijn, don kring verlaten. Het gebeurt in den regel dat onkelen van de Jongere quot;jongensquot; , die eerst kortelings in do rijen dor krijgslieden zijn opgenomen, zulk eene ontbering niet langer kunnen uithouden

ïoone mo-

eii onopgemerkt trachten te ontsnappen. Een aantal oude en beproefde krijgslieden evenwel, die tegen honger en dorst gehard zijn eu mot verachting neerzien op bon

die er minder tegenstand aan kunnen bieden, zijn geplnatst fiiiii eiken uitgang; wanneer deze nu zien dat een of andere desertour do plaats bereikt die door hen bewaakt wordt, vallen zij hem zonder oenige omstandigheden mot liuniic stokken aan en slaan hem naar zijne plaats in don kring terug.

Als een Kaffer op marsch haast heeft, en op eene plaats komt waar water is, bukt hij en brengt met zijne holle hand het water even schielijk naar zijn' mond, als eene kat melk met hare tong lept. Het gebeurt somtijds, dat hij, wanneer hij eene rivier nadert die hij moet overtrekken, zijn dorst lescht onder het voortgaan, zonder dat zijn marsch hierdoor eenigzins wordt belemmerd. Deze voorzorg is noodzakeljjk, indien hij vervolgd wordt of de rivier door krokodillen of andere gevaarlijke dieren onveilig is.

Do Kaffers houden ook zeer veel van eene soort van wei, die van de melk wordt afgegoten, wanneer deze in quot;iimasiquot; veranderd is en die in smaak eenigzins met onze karnemelk overeenkomt. Ofschoon nu de Kaffers zich mot water kunnen vergenoegen en veel van karnemelk houden, hebben zij tocli een zeer groot verlangen naar een' of andoren gegisten drank. Water en wei zijn in hunne soort zoor goed;

-ocr page 178-

DE KAFFER.

zij dienen echter alleen om den kwollondon dorst tu laven en hebben niets gezelligs. Daar nu evenwel, zooals wjj reeds gezegd hebben, do Kalfor oen gezellig wezen is bij uitnemendheid, houdt hij van niets meer dan om in een kring van vrienden tu zitten, te praten, snuif te wrijven ot' tot zich te nemen, te rooken of te drinken. En als hij aan al deze zwakheden toegeeft, houdt hij er van dat zijn drank bedwelmend is, volgende hierin de gewone aandrift van allo menschen over de geheele wereld.

Er zijn weinige volken, die geene bedwelmende dranken kunnen vervaardigen; het zou dus vreemd zijn, indien de Kaffer in dit opzigt ton achteren was. De eenige gegiste drank dien de echte Kaffer gebruikt, is eene soort van bier, die door do inboorlingen quot;outchuallaquot; genaamd wordt. Even als allo wilden, geven ook de Kaffers de voorkeur aan de sterkere dranken die door de Europeanen gemaakt worden, en hunn«j liefde voor whisky, ruin on brandewijn is de oorzaak geweest dat menige stmn ten onder gegaan, ja bijna uitgestorven is ■— even al» dit in Noord-Amerika het geval is geweest. De hoeveelheid sterkendrank, die een Kaffer drinken kan, is werkelijk- verbazingwekkend, en het vreemdste er van is, dat hü bjjv. eene flesch van den genieensten en slechtsten brandewijn zal gebruiken en den volgenden morgen, met het aanbreken van den dag opstaan en op reis gaan, zonder er zelfs hoofdpijn van te hebben.

Het bier dat de Kaffers bereiden, is geenszins een koppige drank; het heeft meer de eigenschap om hen vet dan wel dronken te maken. Alle mannen van rang drinken bier in groote hoeveelheden en het opperhoofd van een stam doet zelden iets of bij heeft een groot vat met bier, benevens zijne uit een pompoen vervaardigde kom en een grooten lepel bij de hand. Het brouwen geschiedt uitsluitend door de vrouwen. Het gaat zeer eenvoudig in zjjn werk en bijna op dezelfde wijze als in Engeland. Gerst wordt er niet voor gebruikt, maar hiervoor komt maïs of gierst in de plaats.

Zjj laten het koren eerst gedeeltelijk kiemen, door het tusschen natte matton to leggen, waarna het door warmte tot mout gemaakt wordt, evenals dit in Europa geschiedt. Hierop wordt het in een vat gedaan en eenigen tijd gekookt, waarna het terzijde wordt gezet om te gisten. Uist heeft de Kaffer niet, maar hij gebruikt hiervoor oen nog al vreemd surrogaat, namelijk den stengel van eene soort van ijsplant, die gedroogd en dan voor dit doel gebruikt wordt.

Wanncor de vloeistof begint te gisten, komt er schuim bovenop, hetwelk verwijderd wordt door middel van een vernuftig werktuig, dat onder fig. 3 en 4 op bladz. 1(53 is afgebeeld. Deze schuimspaan heeft veel van die uit jjzerdraad vervaardigde gereedschappen, welko door de koks gebruikt worden om de groenten uit het kokende water op te scheppen. Zij zijn gemaakt van grasstengels; een aantal te zamen gebonden vormen den steel terwijl do andere worden uitgespreid als de bak van een lepel. De bakken dezer schuimspanen zjjn onder een verschillenden hoek aan den steel gezet, naarmate van bet vat waarin de gisting plaats vindt. •

Wanneer het bier in het vat gegoten wordt, waarin men het bewaart, gaat het door eene zeef, om te beletten dat er iets van het mout in blijft. Men ziet zulk eene;

zeef op bladz. (il fig. 3. De teekening is genomen naar een voorwerp uit de verzameling van den schrjjvcr en geeft ons een goed denkbeeld hoe de Kaffers werken. Zjj is gemaakt van riet, hetwelk gespleten en vlak gemaakt is; elk rietje is aan het breede einde 5 millini. en aan het smalle einde 2 inillim. breed en neemt langzamerhand in breedte af. De rietjes zjjn gevlochten op zulk eene wijze, dat zjj een zig-zag patroon vormen en de kegelvormige vorm der zeef wordt niet alleen door de wijze van vlechten, maar ook door de graadsgewijzo breedte-vermindering der rietjes verkregen.

Men heeft deze zeven in verschillende grootten; gewoonlijk zijn zij echter 40 centim.

diep en aan de opening 25 centim. wijd.

Bier, alsmede melk, wordt bewaard in manden, die do Kaffers met zoo veel zorg maken, dat zij even digt zjjn en oven goed vloeistoffen bevatten kunnen, als vaten door de beste Europeesche kuipers vervaardigd. Werkelijk kan de sclioonheid van het Kaffersche mandowerk de bewondering en zelfs de afgunst van beschaafde inandemakors opwekken, die, hoe schoon het werk ook zijn moge hetwelk zjj leveren,

toch zeer verlegen zouden staan, indien zjj eene mand moesten vlechten, geschikt om bier, wjjn of zelfs molk in te bewaren.

169

-ocr page 179-

DE KAFFER.

Eon dor gewone vormen van biennandon ziet men op do afbeelding bladz. 45; de iimuiwe opening dient om hot uitgieten gemakkelijk te maken. Andere /.jjn voor-gestold op bladz. 54 quot;cono luit van binnen.'' In iedere kraal vindt men biermaudon van vcrschillondo afmetingen; zij staan altijd op koele plaatsen, opdat do drank niet door do warmte zou bedorven. Een Kafforsoli opperhoofd schijnt zonder bier niet to kunnen leven. Il.j kan uren lang in zijne hut of op ccno boscliaduwdo plaats blijven zitten, terwijl liij bijna zonder ophouden zijne ontzaglijke pijp rookt en mot bijna vaste tussehenpoozon zijn bier drinkt; op deze wijze verbruikt hij verbazende hoeveelheden bier en tabak. Zelfs wanneer hij uitgaat om zijn vee te bezoeken ol oonc wapenschouwing over zjjne krijgslieden te houden, kan men zeker zijn dat een zijner ondergeschikten hij hem is, die hom zijne biermand, zijn zetel en andere voorwerpen van weelde, bij zjjn staat behoorendo, achterna draagt.

Hij drinkt gowoonljjk uit eene kom die van oene kalebas gemaakt is en in vorm on grootte veel gelijkt op liet ei van eon emu, waarvan do punt afgcsnedon'Iis. (gt;ni het bier uit do mand te schoppen en hot in de kom te schonken, bedient hij zich van eene soort van potlepel; deze is niet eivormig als de kom, maar heeft in vorm voel van eeno uije mot oen stool er aan. Do bol van do uijo wordt gevormd door hot dikke einde dor kalebas, waaruit oen zeer netto potlepel kan vervaardigd worden, die, daar hij schoon gooi van kleur is en oen zeer groeten, natuurlijken glans heeft, er zeer not uitziet.

Somtijds snijdt de Kaffer deze lepels uit hout; hij ontwikkelt in limine vervaardiging voel vernuft en smaak, zooals men zien kan aan do voorbeelden die wij gegeven hebben.

In enkele gevallen wordt ook hot biervat oven als do lepel uit hout gesneden, üm do zwaarte evenwel, zelfs wanneer het ledig is, on den tijd dio er noodig is tot vervaardiging maakt alleen een opperhoofd or gebruik van. Eon dezer houten vaten is afgebeeld op bladz. (51, fig. 2. Deze afbeelding is gemaakt naar oen voorwerp dat door II. Jackson uit Zuid-Afrika is mede gobragt. Hot is van zoor groot® afmetingen, zooals men zien kan bij vergelijking mot don melkemmer, die er naast staat. De kleur is zwart.

Het is nog al merkwaardig, dat do Kaffer die dat vat gesneden heeft, zoo aan hot gebruik van manden voor biervaten gewoon was, dat hjj dit denkbeeld zich niet uit hot hoofd schijnt te bohhon kunnen zotten. Het vat is mot zoor veel moeite gesneden uit een onkel blok hout on moot, do ruwheid der werktuigen van den vervaardiger in aanmerking genomen, oen verbazendon arbeid gekost hebben. Yolgens ouzo denkbeelden zou men hot er dus aan moeten kunnen zien, dat hot iets kostbaardors was dan do gewone mandon en zou liet derhalve op deze zoo weinig mogelijk moeten

170

-ocr page 180-

DE KAFFER.

gelijken. Zoo zeer was echter het begrip, dat eeue mand en niets anders dan eenc mand geschikt is om hier in te bewaren, bij den maker ingedrongen, dat bjj de grootstmogelijke moeite heeft gedaan om in het uiterlijke eene mand na te bootsen. Dit is zoo goed geslaagd, dat velen het vat, op zekeren afstand of in de schaduw, voor eene zwart geverwde mand op drie pooten houden.

Fig. 5 op bladz. 01 is een voorbeeld van eene Kaffersche werkmand. Zulke manden gebruiken de vrouwen als zjj naar het land geweest zjjn en de maïs of anderen voorraad naar huis moeten brengen. Deze mand is groot en sterk en kan eene hoeveelheid koren bevatten, die eene goede vracht voor een Eumpeeschen werkman zou zijn. Dit harde werk beschouwt /.ij echter als een deel van hare bestemming als vrouw; zij vraagt eenc barer medgezollen om haar de mand op het hoofd te helpen zetten en vertrekt met haren last, terwijl zjj dikwerf poogt hare moejjeljjke taak door een koorgezang met hare evenzoo beladen vriendinnen te verligten. Inderdaad komen, zooals een zendeling het zeer juist uitdrukt, alle pligten in de huishouding neer op het hoofd dor vrouw; zjj bebouwt het land en is bovendien ploeg, kar, os en paard.

Mandewerk wordt voor een aantal verschillende doeleinden gebruikt. Do Kaffer maakt er bjjv. de merkwaardige en schilderachtige voorraadplaatsen van, waarin bij bet koren bewaart, hetwelk bjj voor huishoudelijk gebruik noodig heeft. Deze manden staan altijd op eenigen afstand boven den grond, vooreerst om er muizen en ratten af te houden, en ten anderen om de lucht vrijen toegang te geven, zoodat deze er omheen kan spelen en het koren droog en in goeden staat houden. De huizen zelve zjjn, zoo als men in lloofst. VIT zien kan, inderdaad niets anders dan eene soort van mandewerk; zelfs hunne kraals of dorpen zijn mandewerk op groote schaal.

Bjjna al wat buigzaam is kan dienen om er manden van te maken; een Kaffersch werkman neemt hiertoe dan ook niet slechts de buigzame takken van sommige boomen, zooals de wilg, maar ook gras, stengels, bladeren, biezen, liseb, boombast en derge-Ijjke grondstoffen. Voor manden die dienen moeten om vloeistoffen te bevatten neemt hij fijnere stoffen en slaat de ruimten tusschen het vlechtwerk, telkens wanneer bjj digt met oen werktuig, hetwelk eeinge gelijkenis heeft met een

is van hout, been of ivoor. Even

171

rond geweest is, zeer

groot vouwbeen;

als dit het geval is

-ocr page 181-

DE KAFFER.

Deze manden, waarvan een zoor schoon exemplaar in liet bezit is van den schrijver, hebben in één opzigt veel boven aarden vaten vooruit, namelijk dat zij vrjj ruw kunnen behandeld worden zonder te breken. De wijze waarop zij geweven zjjn, is bijzonder zamongestokl. Er is voor hare vervaardiging eene massa gras gebruikt; het werk is zeer digt eu de einden der verschillende grashalmen zijn er zoo net ingewerkt, dat zij ter naauwornood zigtbaar zijn.

liet exemplaar van don schrijver is in do volgende afbeelding voorgesteld. Spoedig nadat hij het in zjjn bezit had gekregen, zond hij bot, met een aantal andere ethno-logische'merkwaardigheden, naar eene vergadering, en daar hij wist, dat weinige personen zonder bewijs de digtheid er van zouden willen gelooven, vulde hjj de mand met melk en plaatste haar op eene tafel. Ofschoon zij eenigen tijd in Engeland geweest en klaarblijkelijk nog al ruw behandeld was, bleef de melk er zeer good in. Er was een klein lek in, veroorzaakt door een misslag van den vorigen eigenaar, die er, met eene nog al grove naald eene étiquette op had genaaid, waardoor kleine openingen waren achtergebleven, door welke de melk in droppels uitsijpelde. Overigens kon de mand even goede diensten bewijzen alsof zij in do hut eens Kaffers gebruikt werd.

Een geliefkoosd voedsel der Kaffers is honig. Zij zijn zeer ervaren in het vinden der nesten en het uitnemen der raten, in weerwil der aanvallen van de insekten. Zjj hebben verschillende wjjzen om een bijennest te vinden en hechten zeer veel aan een vogel, die zij den quot;llonig-gidsquot; noemen.

Van dezen vogel bestaan verscheidene soorten, waarvan twee in Zuid-Afrika vrjj algemeen voorkomen, en die alle tot het geslacht der koekoeken behooren. Deze vogels zjjn merkwaardig door het vertrouwen hetwelk zjj instinktmatig in den mensch stellen en door do wijze waarop zjj als gidsen naar do nesten dienen. Wanneer een Kaffer een vogel een eigenaardig geluid hoort maken, hetwelk het best door hot woord quot;cherr! cherr!quot; wordt aangeduid, kijkt hij in die rigting en gaat op dit geluid af. Ziet nu de vogel dat de man volgt, dan nadert hij het nest, terwjjl hij steeds zjjn aanmoedigend geschreeuw laat hooren, en houdt niet op eer bet nest gevonden is.

De Kaffers hechten veel aan dezen vogel en eten nooit al den honig, maar laten er altijd iets van over voor den gids, die hen naar hunnen zoeten voorraad geleid heeft. Zij zeggen, dat de honig-gids uit vrijen wil de hulp van den mensch inroept, omdat

172

mot tounon, eimnors, tobben en allo findore vaten die van duigen gemankt worden, moeten ook de manden goed geweekt zijn, willen zij volkomen waterdigt zijn.

-ocr page 182-

DE KAFFER.

Iiij anders niet bij do lionigraton üou kunnen komen, die in iiolle booinen zitten en dus o|» plaatsen, die do vogel, zonder Iml]) van wezens sterker dan lijj zelf, niet zou kunnen bereiken. Dnar nu de vogel sleclits de raten behoeft, waarin de lurven der bijen zitten, en de incnsch niets verlangt dan den honig, laat de Kalfer al de raten waarin die larven uitten voor den vogel, en neemt de honigraten voor zich /elven. Op deze wijze zjjn beide partijen te vreden.

MEI.K-MANI).

Dit moge nu al dan niet het geval zijn, zeker is hot dat do vogel dozen dienst aan den mensch bewijst, en dat zoowel do Kaffer als de vogel elkander schijnen te verstaan. Men zegt, dat ook cone groote soort van het wezel-geslacht met den mensch het voordeel van een verbond met, den honig-gids deelt. Dit dier, dat ook bjjzonder van honigraten houdt, schijnt ook do hulp van den honig-gids te behoeven om deze uit den hollen boom te voorschjjn te kunnen brengen. Merkwaardig is het, dat zoowel deze wezel als de bonig-gids zoo goed verdedigd zijn — do eene met bont en de andere met vederen — dat do angels der bjjen niet door deze natuurlijke wapenrustingen kunnen lieendringen.

Vreemd is het ovenwol, dat de bonig-gids niet altijd den weg wijst naar oen bijennest. Hjj heeft do wonderlijke gewoonte om de aandacht van den mensch te vestigen op elk dier, hetwelk in hot kreupelhout kan verborgen zijn, zoodat de behoedzame reiziger altijd voorzigtig genoeg ia om zijne wapenen in gereedheid te houden, wanneer hjj dit dier volgt, daar hij weet, dat, ofschoon zijn leidsman hem in den regel den weg wijst naar den honig, hij hem somtijds wol eens onverwachts met een verborgen buffel, leeuw of panter, of zelfs met eene cobra of andere vergiftige slang in aanraking kan brengen.

Ofschoon honig door de Kaffers op hoogen prijs wordt gesteld, nemen zjj toch altijd eene groote voorzigtigheid in acht oer zjj hem eten. Voor zij tot proeven overgaan kijken zij eerst naauwkeurig in don omtrek rond, of er ook sommige vergiftige planten in de nabijheid groejjen, in wolk geval de honig stellig schadeljjk zou zijn. Eene dezer vergiftige planten is de euphorbia; zij behoort tot eene groote planten-familie, die in Europa slechts door enkele kleine planten, gewoonlijk quot;wolfsmelkquot; genoemd , vertegenwoordigd is.

In Europa is het vocht, hetwelk bij insnijding uit deze planten vloeit, alleen merkwaardig door zijn melkachtig voorkomen en zjjn scherpen, bijtenden smaak, die zeer lang in den mond blijft. In Afrika ovenwei worden de euphorbia's zoo groot als booinen en het vocht dat er uitvlooit wordt in vele stroken vnn dat werelddeel als pjjlgif gebruikt. Sommige planten van dat geslacht gelijken zooveel op cactussen, dat een oppervlakkig beschouwer ze hiermede zou kunnen verwarren. Het melksap echter.

-ocr page 183-

DE KAFFER.

hetwelk er hij de geringste verwonding uitvloeit, en het feit dat de dorens — voor zoover zij ze bezitten — op zich zelve; en niet in bundels groeijen, is echter genoegzaam om beide te onderscheiden. Het witte sap verschaft, uitgedampt zijnde, een hoogst vergiftige stof, euphorbium genaamd.

Honig wordt somtijds op zeer vreemde plaatsen gevonden. Men heeft gezien dat een zwerm een menschelijk bekkeneel tot woning koos en men hoeft honigraten aangetroffen in het geraamte van een olifant.

Even als vele andere volken nuttigen do Zulu's als voedsel ook hoenderen en hunne ojjeren; beide worden ook gebruikt als ruilmiddel. Do ongelukkige vogels die hiervoor worden uitgezocht, moeten zich niet zoor op hun gemak gevoelen. Zjj worden namelijk altijd in bundels van drio of vier stuks mot hunne pooten stevig aan elkander gebonden. Terwijl men over den koop onderhandelt, worden de vogels op den grond neergeworpen terwijl zij onophoudelijk kakelen, alsof zjj zich wilden beklagen

over de harde behandeling die inoii hen aandoet. De Kaffer hoeft volstrekt geen plan om w reed tegenover zijjue vogels-te zjjn, maar hij heeft er volstrekt geen denkbeeld van dat hij ze pijn doet en zal ze uren ver met de koppen naar beneden aan hunne pooton dragen, die door do koorden, waarmede zjj zjjn vastgebonden, worden doorgesneden.

Bijgaande afbeelding vertoont ons een van de vernuftig ingerigte buizen, die do Kaffer voor zijne hoenderen bouwt, liet is gemaakt van ruw vlechtwerk, en later dik met klei bepleisterd. Naast het kippenhok ziet men een aarden pot, met eone omgekeerde mand als deksel. In dezen pot is koren en er voor ligt een dier oorspronkelijke molens, zooais wij beschreven hebben. Naast den molen staat een biervat met den lepel die or bij behoort.

Het is een merkwaardig feit, dat niets er een Kaffer toe kan brengen om visch te eten; hij deelt dit vooroordeel met vele andere volken, terwijl er daarentegen andere zijn, wier bestaan voor het grootste gedeelte van de zee en do rivier afhangt. Zij schijnen een oven groeten afkeer te hebben van hot denkbeeld om visch te eten, als wij zouden hebben van een maaltijd bestaande uit rupsen, aardwormen, spinnen en dergelijke dieren, die weder in andere streken van den aardbol voor lekkernijen worden gehouden.

Óp het punt van eten zjjn do Zulu's bijzonder moeijeljjk te voldoen; zjj verworpen vele spijzen, die de naburige stammen zonder eenigen tegenzin gebruiken en die zelfs door de Europeesche volkplanters niet versmaad worden. Zooals wij reeds gezegd hebben, hebben zjj een afkeer van allo visch en evenzoo van kruipende dieren. De echte Zulu zal ook nimmer vleesch eten van apen of hyena's, en in dit opzigt kunnen wij wol met hem symphatiseeren. Maar vreemd is het zeker, te zien, dat er onder deze door hem geschuwde spijzen dieren zijn die Afrika bewonen en niet alleen door andere stammen, maar ook door do Blanken gegeten worden. Het meest buitengewone feit is echter dat do Zulu's ook don eland niet als voedsel gebruiken, een dier, welks vleesch veel beter is dan «lat van den besten Europeeschen os, hetwelk bot wildbraad te boven gaat endoor den omvang van het dier en in het groot kan verkregen worden.

Evenmin zal oen Zulu eten van een zebra, een gnoe, een quot;hartebeestquot; of van een

174

-ocr page 184-

DE KAFFER.

rhinoceros, on de krijgslieden onthouden zich ook van hot vlecscli vnn don olifant, den hippopotamus on het wilde zwijn. De tegenzin om van doze dioren to oton schijnt over oen groot godcelto van Zuid-Afrika verbreid te zijn. Toon Tcliaka ochtor hot land verwoest on alle kiuldon woggovoord liad, waron do ovcrwonnon stammen vorpligt, de tot dusvorre versmade dieren to eten of zicii dood te hongeren; zjj verkozen natuurlijk hot eerste.

Kot is waarschijnljjk dat de gewoonte om enkele spjjzen als voedsel te verworpen gegrond is op enkele van die bijgoloovigo begrippen, die in den goost van den KiiHor do plaats van godsdienst innemen. Zeker is bot, dat het bjjgoloot' aan allen, behalve aan jonge lieden en grijsaards, hot oton van hoenderen, eendvogels, ganzen, stekelvarkens on eijeren verbiedt, omdat oen Kaffer zich inbeeldt, dat zij die zulk voedsel gebruiken nimmer don oervollon titel van vader of moedor zullen dragen; on zooals bekend is, staat oen kinderloozo man of vrouw in do grootste minachting.

Geen voedsel wordt welligt door den Kaffer zoo verafschuwd als het vlooseh van don krokodil; hot is dan ook twijfelachtig of zelfs do grootste knagingen van don hoiigor or eon Zulu toe zouden kunnen brengen om zulk voedsel to gebruiken, of vriondschap-poljjk om te gaan mot iemand die het gedaan had.

Een vermakelijk voorbeeld van dozen aangeboren afschuw van krokodillen zag men oenigo jaren geleden. Een Europeosohe volkplanter, die eerst kortelings in hot land was, had oen' krokodil geschoten. Hij had voel gehoord van do eigenschappen die hot vet van dit dier bezat, on kookte een gedeelte van hot vloesch om dit vet te vork rijgen. Ongelukkig voor hom echter was do oenigo ketel dien hij bij do hand had, oen ijzeren pot waarin zjjne Kaffersche bedienden gewoon waren hun eten te koken, en geen kwaad vermoedende, nam hij dozen ketel. Nu kon hjj nooit iets ergers gedaan hebben, om het gevoel der Kaffers te kwetsen; zij verlieten hem als één man, terwijl zij don verontreinigden ketel achterlieten.

Wij hebben roods gezegd, dat alleen oen Kaffer bet vee kan dnjjven of molken, en do ongelukkige kolonist was vorpligt al do kraals in don omtrok te bezoeken, om niouwo bedienden te krijgen. Hot nieuws had zich echter reeds wijdon zjjd verspreid, dat do blanke man krokodillen kookte in zijn brijpot — geen enkoio Kaffer wilde bij hem in dienst komen. Eindelijk was hij genoodzaakt om tot op oen groeten afstand te gaan en bezocht hjj oone kraal, waar hjj dacht dat het gerucht nog niet was doorgedrongen. Kot opperhoofd ontving hom gastvrij en beloofde hom een zijner quot;jongensquot; als bediende te zonden, hem tevens de vergunning gevende om don quot;jongenquot;, indien bij ongehoorzaam was, te mogen slaan. Ilij eindigde met te zoggen, dat hij slechts ééne bepaling maakte, namelijk, dat de quot;jongenquot; in kwestie geen krokodillen zou behoeven te eten.

Men moot wel begrijjpen dat deze oigonaardigheden met betrekking tot hot voedsel alleen bij den stam dor Zulu's gevonden worden, en dat hierin, zelfs in dezen stam, in do laatste jaren vele wjjzigingon zijn gekomen.

175

-ocr page 185-

HOOFDSTUK XVI.

110 KM. KL l)K KA FF KUS IS HKT ALOKM KKN VAN TABAK ICOUDKN. — SXUIVKN K\ KOOKKN. - HOK KKN KA FF KR

SNUIF MAAKT. — HOK HIJ SNUIFT. - 1)K SNUIFI.KI'KK, ZIJNK VORMKN KN l)K MAN1KR OM HKM TK GKBRIJ1KKN.

KTIQHKTTK HIJ HKT SNUIVEN.--HKT VKRZOKKKN OM , EN HKT AANHIEDKN VAN SNUIF. - GEVOELIOIIKI!)

DKR HKUKZENUWKN VAN EEN KAFFHK. — VKUSCIII M.KN l)K VORMEN VAN SNUIFDOOZKN. — DE OOI!-DOOS.'

DE WONDERIiUKK VAN BLOED VKIIVAAKDIODE DOOS. - BEKWAAMH KID VAN DKN KAFFER IN HET MODEL-

KKREN. - SNUIFDOOS O KM A A KT VAN EENE KA LA HAS. — DE KAFFER EN /LINK FIJI'. — LI KFH KBHKHS VAN

l'IJl'KN O V KR DK OKHEELK W KR ELI). - KKN F, ZELDZAME INGELKU DE FIJI'. - DE WATEIM'IJ F VAN DEN

KAFFKK. HEN Nil' OF quot; DAOHaquot; EN HARE UmVEUKING OF HET LKJCHAAM. - DK FIJI' VAN KKN ARMKN. -

VRKKMDE HKGELKIDl NO VAN HKT ROOKKN. - ROSS KING'S ROO K-AVONTUUR. - HKT BOUWKN EN TOKBERKIDKN

VAN TABAK.

Ni: wij hot voedsel der Kaffers hebben afgehandeld, komen wij natuurlijk tot hume zaken van weelde. Een van deze, namelijk bier, wordt door hen naauwclijks als zoodanig beschouwd, maar tot de levensbehoeften gerekend. Eéno zaak iw het echter, waarop de Kaffer zich, waar en wanneer hij het slechts eenigzins doen kan, vergast, nameljjk het gebruik van tabak, hetzij als rook- of als snuiftabak.

Do liefde tot tabak, die vrij algemeen in de wereld heerscht, is bij den Kaffer, evenals bij alle wilde stammen van Afrika, sterk ontwikkeld. Voor tabak getroost de inbooriing zich inspanningen, waartoe hij door gceno andere belooning te bewegen zou zjjn. Hij is volstrekt niet keurig wat de kwaliteit betreft, indien hij maar zwaar is, eii het is niet wel mogelijk hem tabak te geven, voor zijn smaak te zwaar of te magtig. Het doet hem goed, do werking ervan op zijn ligchaam te voelen en hij zal de fijnste, genrigste cigaar verwerpen voor een stuk pruimtabak, dat een Europeaan onmogelijk zou kunnen rookon.

Hij gebruikt zijn' tabak in twee vormen, als rook- en als snuiftabak; maar in beide gevallen houdt hij er van, te voelen dat hjj den geur van liet narcoticum ten volle geniet.

Zijne snuif maakt hij op eene zeer eenvoudige manier; meestal doen het editor de vrouwen. Eerst wrijft hjj den tabak fijn tusschcn twee steenen, en als hjj gedeeltelijk is fijn gewreven, wordt er een weinig water bij gedaan, om er eene soort van deeg van te maken. Gedurende dien tijd worden eenige takken zorgvuldig tot asch verbrand; want witte, zuivere, ligtc asch is een van do hoofdbestanddeelen. Het vooraf gedroogde blad eencr aloë wordt dikwijls tot dit doel gebruikt en door kenners verkozen boven alles anders. Oordeelt nu de snuif-fabrikant, dat de tabak genoegzaam is fijn gewreven, dan spreidt hjj liet deeg uit op een' vlakken steen en stelt het aan de zonnestralen bloot. De glocijcnde hitte droogt den, tot een koek gemaakten tabak weldra op, en deze wordt dan gewreven, totdat hjj in een zeer fijn poeder ia overgegaan. Nu wordt er eene zekere hoeveelheid houtasch bij gevoegd en de snuif is gereed. De asch dient om aan de snuif eene scherpte te geven, die de tabak alleen anders nimmer zou verkrijgen.

Op deze snuif zjjn de Kaffers buitengewoon verzot en zelfs Europeesche snuivers verkiezen haar boven elke andere. De schrijver kent iemand, die veel in Afrika ge-

-ocr page 186-

DE KAFFER.

reiad on hot snuiveu ouder de Kaffers geloerd heeft; deze nu hooft het snuifiuakou van de Kaffers afgezien en blijft, nu hij in Europa is, zün eigen snuif' fabriceeron, omdat hij hot er voor houdt, dat zij alle soorten die hij in de tabakwinkels koopen kan, overtreft.

Do wjjzo van snuiven is bij do Kaffers lang niet zoo eenvoudig als bjj ons. liet krijgt bijna hot karakter eener gewigtigo plegtigheid en wordt nooit gedaan mot de gedachtolooze ligtzinnigheid van een Europeoschen snuiver. Een Kaffer zal nooit staande snuiven, maar moet er noodzakelijk voor gaan zitten, op zoodanige plaats en tijd dat hij niet gestoord wordt.

Indien hij een man is in eenigszins goedendoen, zal hij altijd een snuiHepel gereed hebben in zijn haar en dien voor den dag halen. Deze snuiflepels hebben over het algemeen vrij wel denzelfden vorm, hoewel zij in bijzonderheden eenigszins verschillen. Zij zijn vervaardigd van been of ivoor en bestaan uit een kleinen bak en een diep gevorkten steel. Sommige lepels hebben twee tanden, maar de meeste drie. De bak is meestal half kegelvormig, maar bij sommige langwerpig. De schrijver heefter van beide soorten, die in de nevenstaande afbeelding zijn voorgesteld.

Verondersteld dat een Kaffer een lepel bezit, dan neemt hjj zijne snuifdoos uit zijn oor of uit zijn gordel en vult den bak van den lepel op eene plegtige wjjze. Hij brengt hierop de doos weder op hare plaats, steekt den bak van den lepel in zijne wjjde neusgaten en haalt den inhoud met eene krachtige inademing op. De scherpe, prikkelende snuif maakt dat hom de tranen over de wangen loopen, en als om te maken dat zij den goeden weg zullen gaan, strijkt hij met de punten zijner duimen langs de wangen, om als het ware eene groef te maken, waarlangs de tranen van den binnenooghoek naar zijn mond kuiineii vloeijen.

Deze tranenvloed is voor den Kaffer bij hot snuiven het grootste genot; daarom strijdt het ook tegen alle étiquette om, terwijl hjj snuift, tegen hem te spreken of hem op eenige wjjze te storen.

Is hjj echter, gelijk dikwijls het geval is, niet rjjk genoeg om een lepel te bezitten, dan snuift hij op eene andere wijze. Tcrwjjl hij zorg draagt te gaan zitten op eene plaats, waar hij tegen den wind beschut is,

legt hij de snuif op den rug zijner hand; hij maakt er een klein, kegelvormig hoopje van, hetwelk volkomen in zijne wijde neusgaten past. Nu plaatst hjj

de linkerzijde van zjjn neus op het hoopje snuif, en terwijl hjj het andere neusgat met zijn wijsvinger sluit, haalt hjj alles op, zonder een korreltje van de kostbare zelfstandigheid te verliezen — iets wat hjj met het toppunt van krankzinnigheid gelijk zou stellen.

De regels der étiquette zijn, op hot punt van snuiven, bijzonder naauwkeurig.

Het wordt voor ongemanierd gehouden iemand snuif aan te bieden, omdat het aanbieden van eene gift eene zekere meerderheid te kennen geeft; de voornaamste man van ieder gezelschap wordt altijd verzocht snuif aan de anderen te geven.

Er wordt zelfs, bij het vragen om siuiif, een zekere vorm in acht genomen. Als de Kaffer ziet dat een andere snuift, zal hjj er niet regtstreeks om verzoeken, maar hij doet eene zijdelingsche vraag en zegt bijv.: quot;Wat eet gij?quot; Hierop volgt altijd het antwoord, dat men niets eet, hetwelk de beleefde wijze is om een verzoek af te slaan; eene weigering op oen eerste verzoek behoort namelijk in hetzelfde wetboek te huis. Wordt nu, op dezelfde zijdelingsche manier, een tweede verzoek gedaan, dan doet

deei. i. 12

177

DUIK SIK UITEN' VAN SNI i l'U'.l'KI.S.

-ocr page 187-

DE KAFFER

do aangezochte eene zekere hoeveelheid snuif in de palm zijner linkerhand en houdt die voor den ander, opdat deze zich moge bedienen, maar kjjkt tegelijk zorgvuldig den anderen kant uit, om den schijn te vermijden of hij wil zien hoeveel snuif de andere neemt. Zijn er echter meerderen tegenwoordig en is lijj een rjjk man, dan bedient hjj zich zeiven het eerst en geeft dan do doos aan zijne gasten, terwijl hjj zich streng onthoudt om naar hen te zien, terwijl zjj zich voorzien. Heeft oen opperhoofd zijne onderhoori-gen bijeengeroepen, dan roept hij een' bediende, die zijne twee handen bijeenhoudt, zoodat zij eene soort van kom vormen. Het opperhoofd vult dan zijne handen met snuif on do bediende brengt deze hoog geschatte gift rond aan de gasten.

Wij hebben reeds gezegd dat, wanneer een Kaffer snuift, hij op den grond gaat zitten. Dit is een van de vele kleine vormen, die de inboorlingen met do grootste naauwgezetheid in acht nemen. Inbreuk hierop wordt niet alleen beschouwd als eene ongemanierdheid, maar tevens als eene stilzwijgende bekentenis, dat hij die staat, terwijl hij met zijne snuif mot een ander bezig is, over dezen eene zekere meerderheid tracht to verkrijgen. Shooter merkt teregt op, dat menig man vermoord is, door hem te laten snuiven en hem dan te doorsteken, wanneer hjj in eene houding was, dat hjf zich niet kon verdedigen.

Het enkele uitstrekken eenor met snuif gevulde hand, terwjjl de andere met de snuifdoos bezig is, belet don gever om van /.jjne wapenen gebruik te maken, zoodat hjj door iemand die vcrraderljjk met hem te werk wil gaan, gemakkeljjk kan overmand worden.

In hot leven der Kaffers zjjn weinige zaken zoo merkwaardig als do uitvoerige étiquette, die zjj hjj het gebruiken van tabak in acht nemen. Dit gebruik moot noodzakeljjk van betrekkelijk nieuwen oorsprong zjjn, omdat do tabak, ofschoon hjj in Afrika veel wordt aangekweekt, in dat werelddeel echter niet te huis behoort en uit Amerika is ingevoerd. Hot schijnt bjjna alsof er in deze plant een geest van wellevendheid huist en zoowel de Afrikaansche neger als de Amerikaansche roodhuid onwillekeurig genoodzaakt worden om hjj het gebruik er van zekere plegtige vormen in acht te nemen.

178

-ocr page 188-

DE KAFFER.

Men zou natuurlijk kunnen vermoeden, dat liet onophoudelijke snuiven van zulk eene prikkelende en scherpe zelfstandigheid eene zoodanige verzwakking der reukorganen moest ten gevolge hebben, dat deze bijna niet in staat zouden zijn om hare functiën te verrigten. Dit is echter geenszins het geval. De neus van een Kaffer is een wonderlijk orgaan. Hij wordt volstrekt niet aangedaan door den afschuwelijken reuk van het ranse vet, waarmede de inboorlingen zich zoo overvlocdig-lijk insmeren; ook ondervindt lijj geen den minsten last van de verstikkende atmosfeer der hut, waarin zoovelen zijner medgezellen worden opeengehoopt. Echter kan hij, niettegenstaande al deze aanvallen op zijne reukorganen, geuren waarnemen, die voor den neus van een Europeaan onmerkbaar zijn, en hij schijnt, in dat opzigt, bijna zoo gevoelig te zijn als een bloedhond.

Daar zij zooveel van hunne snuif houden, spannen de Kaffers natuurlijk al hunne kunstkrachten in om de doozen, waarin zjj eene zoo kostbare stof bewaren, deze waardig te maken. Zjj vervaardigen snuifdoozen van verschillende zelfstandigheden, als: hout, been, ivoor, hoorn, enz.; en evenals Europeanen bij het maken hunner snuifdoozen edelgesteenten en edele metalen gebruiken, bezigen de Kaffers hiertoe de grondstoffen waaraan zij het meeste waarde hechten en hieraan leggen zjj dan ook al hunne kunst te koste.

Een van de meest gewone vormen eener snuifdoos is eene kleine buis, ongeveer S ccntini. lang en 1'/a centim. wijd. Dit is niets dan een lid van een stuk riet, waarvan het open uiteinde met een stop gesloten is. Men ziet zulk eene snuifdoos op bladz. 41, tig. 6. De wijze waarop zij gedragen wordt is vroeger beschreven.

Op dezelfde bladz. tig. 5 is een andere vorm van snuifdoos afgebeeld. Deze is zeer klein en uit ivoor gesneden. Er is veel kunstvaardigheid toe noodig geweest om haar uitwendig dien vorm te geven en veel geduld om hare oppervlakte zoo glad te polijsten. Dit is echter kinderwerk bij het uithollen mot de hoogst onvolkomen gereedschappen van den Kaffer.

De gewone flesch-kalebas wordt voel gebruikt om er snuifdoozen van te mnken. Somtijds wordt zij eenvoudig uitgehold en voorzien van een gevlochten, lederen riem, waarmede zij aan het ligchaam van den eigenaar wordt bevestigd. liet uithollen is eenvoudig genoeg. Wanneer de kalebas nog aan de plant hangt, wordt in het einde slechts een gat gemaakt en zij vervolgens aan haarzelve overgelaten. Na verloop van eenigen tijd gaat het inwendige geheel en al in bederf over en droogt do bast door de hitte der zonnestralen, zoo uit, dat hij bjjna de hardheid van aardewerk verkrijgt. Deze soort van snuifdoos is veel in gebruik; zij wordt voorgesteld onder tig. 1 op onderstaaiule afbeelding. Daar de tiesch-kalelmsscii nog al tamelijk groot zijn, worden zjj meestal gebruikt als voorraad-doozen, of door een opperhoofd dat zeer vrijgevig is en er van houdt om eene groote hoeveelheid snuif onder zijne volgelingen te laten rondgaan. Zulk eene groote, versierde kalebas is afgebeeld op bladz. 48, fig. I

Meestal wordt zjj op do eene of andere wijze versierd. Sointjjds versiert de Kaffer haar van buiten geheel en al met het driehoekige, gebrande patroon, hetwelk wij repds vermeld hebben. Zijne grootste vreugde is echter, wanneer hij haar met koralen, waaraan hjj met zijne gansche ziel gehecht is, kan bedekken. Deze koralen zijn op eene zeer vernuftige wijze aan de kalebas bevestigd.

Eene zeer gezochte snuifdoos is die welke gemaakt wordt van een stuk been eener koe. Het liefst neemt men hiervoor het stuk been, onmiddellijk boven den voorvoet. Wanneer de voet is weggenomen, meet de Kaffer een stuk van het been, ter lengte van omtrent 10 centim. en snijdt het daar af. Van het bovenste gedeelte stroopt hij de huid af, maar zorgt er voor, dat er eene tamelijk breede strook huid aan bet

179

12*

-ocr page 189-

DE KAFFER.

dikste gedeelte blijft zitten. Het been wordt dan gepolijst en op eene over het algemeen wel ruwe, maar toch regelmatige wijze gegraveerd; de teekening hiervan komt eenigzins overeen met die, welke wjj, als op de kalebas voorkomende, te-schreven hebben. De natuurlijke holte van het boen wordt voel vergroot, en de opening met een stop gesloten, waarna de snuifdoos gereed is. Men ziet haar bladz. 48, fig. 2.

Enkele malen maakt do Kaffer zjjno snuifdoos ook van den horen van een jong rund; in eenigo gevallen neemt hij ook de moeite, om haar uit een rhinoceros-horen te snijden. Zulk oeno doos heeft cone grooto waarde, want de horen van oen rhinoceros is zoor vast en daarom moot hot uithollen oeno verbazende moeite kosten; do horen eenor koe daarontogon is iiol en behoeft slechts gepolijst te worden. Bovendien kan men een rhinocoros-horon uiet zoo gemakkelijk bekomen als dien van een rund, omdat do eerste een groot en gevaarlijk dier is, hetwelk men slechts bjjna ten koste van zijn leven of in oen' valkuil kan overmeesteren.

Er bestaat oeno soort van snuifdoozen, die alleen, zoowel in vorm als in grondstof, eigen zjjn aan do stammen van Zuid-Afrika. Een goed voorbeeld er van, het-quot; welk zich bevindt in do verzameling van den schrijver, rsiot men in de volgende stf-boelding.

De Kaffer begint mot in klei do gedaante van een of ander dier terug te geven en dezen vorm in de zon te zotten om te droogen. Dit kan hij over het algemeen vrij goed, en inj bootst don vorm der verschillende dieren waarmede hij in aanraking komt xoü getrouw na, dat men zo onmiddellijk herkennen kan. Hot is waar, dat hetgeen hij boetseert niet fijn bewerkt is en volstrekt goeno aanspraak maakt op eenigo kunstwaarde; maar hij is met do karakteristieke kontoekenon van het dier hetwelk hij wil modelleren, zoor goed bekend; deze doet hij dan ook dikwijls zoo sterk uitkomen, dat het eene holaarcheliike overdriivinff wordt.

Wanneer er oeno koe go-slagt wordt, stroopt de Kaffer er de huid af en legt die mot de behaarde zijde op den grond. Mot liet scherpe lemmer zijner assagaai schrapt hij nu liet binnenste van de huid om haar to zuiveren van het gestolde bloed, hetwelk er aankleeft, en bewaart dit alles zorgvuldig. Met dit bloed vermengt lijj nu eenigo fijngepoederde aarde en kneedt een en ander dooreen totdat het eene soort van deeg is. Natuurlijk gaan er bij het afschrappen ook oenige vezels van de huid mede en deze hinden hot deeg vaster aaneen.

Is hij nu zoo vor, dan smeert hij dit deeg over het model van klei en zorgt vooral, dat do laag die hierop komt gelijkmatig dik is. Het plaatsen gedurende eenigo minuten in de gloejjonde zonnestralen is voldoende om deze laag eenigzins hard te maken, en dan wordt er oeno tweede over heen gebragt. Hiermede gaat de Kaffer nu zoo voort, totdat het bekleedsel de dikte heeft van oen paar millimeters. Eyou voordat dit geheel en ai hard geworden is, neemt hjj de punt zijner assagaai of zijne naald en maakt er oeno soort van nop op, die dan eenigzins op haar gelijkt.

Wanneer alles nu goed droog is, snjjdt de Kaffer een rond gat in net hoofd en peutert met zijne naald en met doornen al de klei van het model er uit, zoodat er niets anders dan het bekleedsel overblijft. Dit is nu verhard tot eene eigenaardige zelfstandigheid. Zij is in evenredigheid van hare dikte zeer zwaar, deels door do aarde

180

-ocr page 190-

DE KAFFER.

die er mode vermengd is en deels door hare gruote digtheicl. /ij i« verwonderlijk sterk en kan, zonder er letsel van te ondervinden, aan eene sterke drukking weerstand bieden. Zij is zoo hard dat do aanraking van scherpe stcenen, speer-punten of het lemmer van een mes haar niet beschadigt en bovendien zoo veerkrachtig, dat zij niet breken zou, al viel zjj uit de wolken op do aarde.

Het exemplaar in het bezit van don schrijver stelt een olifant voor, de riem waaraan de stop is bevestigt vormt den snuit. De Kaffers brengen echter in het maken dezer vreemde snuifdoozen eene groote versclicidenhoid en bootsen don vorm van bijna elk dier uit hun land na. Hunne geliefkoosde modellen zijn de olifant en de koe: somtijds kiezen zij echter don vorm van eon rhinoceros. Het beste staaltje, dat de schrijver gezien heeft, was evenwel eene navolging van een quot;hartebeestquot;; hier waren vooral de eigenaardig gebogen horens cn de vorm van het hoofd verwonderlijk juist teruggegeven.

Het boetseeren veronderstelt toch altijd eenig kunstenaarstalent, en het is klaar, dat hij, die van klei een herkenbaar model van een of ander voorwerp kan maken, hoe ruw dit ook zijn moge, iets van den beeldhouwer in zich heeft. Hierin ligt echter tevens opgesloten, dat hij eenig begrip heeft van teekenen, omdat aan hem die hot model vervaardigt, de juiste omtrekken van het voorwerp hetwelk hjj wil kopiöeren, helder moeten voor den geest staan. Nu zien wjj, uit liet zoo even gegeven voorbeeld der snuifdoozen, duidelijk, dat een Kaffer in klei een herkenbaar model van zekere dieren kan maken, en daarom ook eenigzins kunstenaar moet zijn. Hij snijdt ook vrij goed in hout, zooals wij gezien hebben toon wij zijn voedsel behandelden en do wijze waarop hjj het tot zich neemt uit den lepel, waaraan hjj dikwijls den vorm van natuurlijke of kunstmatige voorwerpen weet tc geven.

Het is evenwel hoogst merkwaardig, dat ecu Kaffer over het algemeen geen denkbeeld heeft van perspectief. Eeiien omtrek begrijpt hij tamelijk goed en zal de schets van een dier, een huis, een mensch enz. dadelijk herkennen, ja het gebeurt somtijds dat hij zelfs een voorgesteld individu herkent. En toch strekt zich dit herkennen niet ver uit, en er zijn voorbeelden, dat een Kaffer, wien een goed uitgevoerd portret van een mensch werd vertoond, beweerde dat het een leeuw was.

Doch van perspectief heeft de Kaffer echter in het geheel geen denkbeeld. Een vriend van den schrijver, die Zuid-Afrika bereisde, was eens op eene welbekende plaats; terwijl hij daar vertoefde kreeg hjj eene illustratie, waarin eene plaat voorkwam, die juist eene voorstelling van deze plaats bevatte. Hij was hierover zeer in zijn schik en riep de Kaffers om de plaat te komen zien. Geen van hen had echter het flaauwste denkbeeld wat zjj moest verbeelden, ofschoon er toevallig een wagen op voorgesteld was, die volkomen dezelfde plaats innam, waar zijn eigen wagen stond. Het was te vergeefsch dat hij de plaat verklaarde. Hier was de wagen — daar dat boschje — in die rigting liep die bergkloof — daar was die heuvel met vlakken top — en zoo voorts. Zjj luisterden zeer aandachtig naar hem en begonnen toen te lagenen, omdat zjj dachten dat hij den gek met hen stak. Den wagen, die op den voorgrond stond, herkenden zij, maar van het landschap begrepen zij niets. „Die groep boomen,quot; zeiden zjj, „is meer dan eene mijl hier van daan; hoe kan zij dan op dit stuk papier staan?quot; Volgens hen was hier niets tegen te zeggen cn hield dus alle verdere redenering op.

De schrijver bezit nog eene andere snuifdoos, die merkwaardig is door de vereeni-ging van twee wijzen van werken namelijk, liet boetseeren en het werken met koralen. De maker schijnt niet bijzonder vindingrijk geweest te zijn of weinig vertrouwen in zijne boetseerkunst te hebben bezeten. In plaats van het model van een of ander dier tc maken, heeft hij zich vergenoegd niet eene kalebas, iets wat een klein kind had kunnen doen. Hij had niets anders noodig dan een bal te rollen voor het ligchaam cn een cilinder voor den hals. De bal behoefde niet eens volkomen kogelvormig, noch do cilinder volkomen rond te wezen, zoodat hjj gemakkelijk kon voldaan zijn. Dit exemplaar is afgebeeld op bladz. IfsO fig. 2.

De vervaardiger dezer snuifdoos is ook in het versieren niet veel gelukkiger geweest. Met groote moeite heeft hij om de doos een bekleedsel van koralen

18]

-ocr page 191-

DE KAFFER.

aangcbragt, on is hierin tamcljjk goed geslaagd. JIct is (luideijjk dat liij koralen liad van versehillonde grootte, en deze heeft luj vrij vernuftig aangebragt. Met do grooto bedekte luj don lidls en do grootste bewaarde lijj voor do plaats, waar do hals in hot ligchaam der doos overging. Allo koralen zijn geregen op dradon, die van pezen gemaakt zjju en zóó dooreengevlochten, dat zij eono soort van network vormen, hetwelk bijna onmiddelijjk tegen de doos sluit. De maker heeft echter zijne maat niet geheel

hiervan is, dat ofschoon het koralen bekleedsel over het

geheel vrij wel past, er echter hier en daar rimpels zijn, die er niet wezen moesten; de vervaardiger schijnt vergeten tc hebben, dat, om don kegelvorm dor doos, ook het bekleedsel bij olko nieuwe rij koralen naauwer moest worden.

Er zijn slechts drie kleuren van koralen gebruikt, namelijk: krijtwit, zwarten blaauw; do twee laatste zijn doorschijnend. De grond wordt gevormd door do doffe, witte koralen, terwijl de andere twee kleuren er in ligt spiraalvormige strepen doorheen go-vlochten zjjn.

Er is op dit oogenblik in hot bezit van den schrijver eeno hoogst-morkwaardige snuifdoos of quot;Iquakaquot;, zooals zjj door de inboorlingen genoemd wordt, die hem ten hoogste verbaasde. Zjj heeft den vorm eener Zuid-Afri-kaanscho kalebas en is, op de geheel en al Afrikaanscho wijze, voorzien van riemen. Do teekeningen, met welke zjj bijna geheel bedekt is, werden evenwel nooit door een Kaffyrsch kunstenaar ontworpen. Het bovenste gedeelte is gesneden op do manier van de wel bekende concentrische ivoren ballon, die de Chineezen mot zulk een verbazende moeite draaijen; een dergelijk patroon versiert ook den bodem. Het ligchaam der kalebas is echter bedekt met teekeningen in omtrok, waarvan eono oen paauw voorstelt, een vogel die niet in Kafferland tc huis behoort; de overige zijn afbeeldingen van rozen, distels on klaver. Do paauw is werkelijk goed geteckend; het contrast tusschon de good aan een gesloten vederen van het ligchaam en do losse, uitoenstaande staartpennon is zeer goed aangegeven; terwijl do houding van den vogel met een afgewenden kop op een boomtak staande kalebas. zeer natuurlijk is. Ross King, tot wiens verza

meling zjj behoort, verhaalde den schrijver, dat, indien luj niet zelfgezien had, dat dit voorworp van hot ligchaam van oen' doodon krijgsman

was weggenomen,

doze.

niet zon hebben kunnen geloovon dat zij uit Zuid-Afrika afkomstig was. lljj gelooft, dat de doos door een'half beschaafden Hottentot of door oen zeer ontwikkelden Kaffer móet gemaakt zijn en dat do teekeningen of naar Engelsche voorbeelden gekopieerd óf door een Engolschman aan een Kaffer moeten gegeven zijn, die zo later op de kalebas overbragt.

Deze zoor merkwaardige kalebas word uit Zuid-Afrika medo-gebragt door majoor Ross King. Dezelfde zond den schrijver ook eeno andere kalebas van omtrent denzelfden vorm, maar veel grootcr, die gebruikt werd om quot;Amasiquot; of gehotte melk in te doen.

Do gewone vorm der quot;Amasi kalebasquot; ziet men in nevens-staande afbeelding, die oen zeer schoon exemplaar vertoont uit de verzameling van den schrijver. Hezo kalebassen worden nooit schoongemaakt, maar er wordt telkens vorsche molk bijgedaan, om door de,1 quot;Amasiquot;, die er nog in is, insgelijks te doen hotten.

182

juist genomen; hot

gevolg

-ocr page 192-

DE KAFFER.

Bijna even hoog üIh zijne Himifdoos schat de Kaffer zijne |ijjj). In de pijpen van Kafferland is evenveel verscheidenheid als in die van Europa, en wat de grondstof betreft, waaruit zij gemaakt worden, welligt nog meer. Riet, hout, steen, hoorn en been zijn de voornaamste grondstoffen en de lezer zal zien, dat hieruit een aanmerkelijk aantal verschillende pijpen kan vervaardigd worden.

De meest gewone zijn van hout en hebhen denzelfden vorm als do welbekende houten pijpen in Europa. De Kaffer bezit echter geene draaibank, waarop hij den pijp uitwendig haar vorm kan geven of haar inwendig uithollen. Evenmin heeft hij boren om het gat in den steel te maken of de fijne werktuigen om haar zoo schoon te polijsten. Hij heeft bijna geene andere gereedschappen dan zijne assagaai en zijne naald, en toch is hij in staat om met deze ruwe werktuigen, al is het dan geen kunstwerk, toch eene zeer bruikbare pjjp te maken.

Een der voornaamste punten bij het pjjpemaken dei-Kaffers is, te zorgen dat de kop zoo groot mogelijk zij.

De kleinste pijp van oen Kaffer is omtrent driemalen grooter dan eene gewone Europeesehe pijp en zelfs grooter dan de groote porseleinen pijpen, die in Duitsch-land zoo algemeen zijn. De tahak dien de Duitschers rooken is echter, over het algemeen, zeer ligt, en wordt meer gerookt om haar aangenamen geur, dan wel om hare sterkte, terwijl daarentegen de tabak der Kaffers scherp, bijtend en buitengewoon zwaar is. Sommige,

door deze stammen gebruikte pijpen zijn zoo groot, dat men ze, bij eene oppervlakkige beschouwing, voor potlepels zou houden, en zij zijn zoo zwaar en lomp, vooral bij den kop, dat een rooker in onverwachts voorkomende omstandigheden zijne pijp zeer goed voor knods zou kunnen gebruiken, en met dit geïmproviseerde wapen een wild dier of een menschohjken vijand afweren. huutkn pup. htkknkn pup.

Gewoonlijk wordt do kop alleen uitgehold en do pijp gebruikt, zoodra het hout droog is. In sommige gevallen

echter verbetert do vervaardiger zijne pijp, of liever verbeeldt hij zich dat hij dit doet, door den kop met dun plaatijzer te voeren.

Somwijlen, ofschoon zeldzaam, wordt eene eigenaardige soort van steen voor het maken van pijpen gebruikt. Deze steen is groen van kleur en gelijkt eenigzins op malachiet. Vele inboorlingen stellen dezen steen op hoogen prijs en hebben een bijna bjjgeloovig denkbeeld van zijne waarde en eigenschappen.

Do Kaffer heeft dezelfde liefde voor zjjne pijp, als iederen rooker, in wolkland hij ook moge te huis behooren, schijnt eigen te zijn. Een Turk heeft een eenvoudigen aarden kop, maar bezet den steel met juweelen en maakt liet mondstuk van het zuiverste barnsteen. Een Duitscher maakt den kop zijner pijp van het fijnste porselein, en versiert hem met zjjne wapens, of met hot portret van zijn boezemvriend, terwijl hij het roer verfraait door zijden koorden en kwasten van fraaije en symbolische kleuren. Zelfs een Engelschman hecht bijzonder aan zijn meerschuim en versiert hem met een gouden beslag en een barnsteenen mondstuk.

Enkele personen die een' eenvoudigen smaak hebben verkiezen eene eenvoudige houten of aarden pijp, boven de kostbaarste kunstprodukten; anderen daarentegen, zijn trotsch op de kostbare grondstoffen waarvan hunne pijp gemaakt, en de hoeveelheid goud of zilver waarmede zij uitgemonsterd is. Weder andoren geven de voorkeur aan vormen, even wonderlijk en fantastisch als die, welke door den West-Afrikaanschen neger worden vervaardigd. Men ziet dit aan de menigte pijpen van allerlei vreemde en buitensporige vormen, die men in de tabakswinkels vindt en die stellig niet in zulk een overvloed zouden gemaakt worden, indien er niet koopers in menigte voor gevonden werden.

De Noord-Amerikaansche Indiaan legt ai zijne kunstvaardigheid aan zjjne pijp ten koste. Als krijgsman vergenoegt hij zich op een veldtogt met eene pijp quot;a double

188

-ocr page 193-

DE KAFFER.

usagoquot;; zijn quot;tomahawkquot; is namelijk zoodanig, dat zijne pjjp tegcljjk zijn wapen en de stoel het roer uitmaakt. In vredestijd echter legt hij zijn' rijkdom, zjjne kunstvaardigheid en zjjn' tijd aan zijne pjjp ten koste. Hjj maakt verre reizen naar de plaatsen, waar de kostbare roode steen, waaruit hjj bjj voorkeur zjjne pijpen maakt, gevonden wordt. Hij roept den quot;grooten geestquot; aan, offert en vraagt hem nederig vergunning om een weinig van dien vereerden steen te mogen halen. Hij komt met zjjn schat te huis, holt met oneindige moeite den kop uit, maakt een zeer uitvoerig bewerkt roer en versiert dit met den quot;wampumquot; en de vederen, die zjjne edelgesteenten uitmaken. De inboorling van Vancouvers eiland maakt zijne geheele pijp, kop en steel, uit oen steen, en overdekt haar met een oneindig aantal groteske figuren, die een menschen leeftijd vereischen om ze te vervaardigen. De Indiër maakt zijne waterpijp of quot;hubble-bubblequot; van den bast eener kokosnoot en een stuk bamboe. Zoolang hij een eenvoudig arbeider is, vergenoegt hij zich hiermede. Naarmate hjj in vermogen toeneemt, wordt ook zjjn vermeerderde rijkdom uit het voorkomen zijner pjjp merkbaar; de eenvoudige bast van kokosnoot wordt dan door eeu bekleedsel van goud- en zilverdraad omgeven, terwjjl het roer en het mondstuk met edelgesteenten en kostbare-metalen bedekt worden.

Het is daarom wel te begrjjpen, dat ook de Kaffer zoowel zjjn' tijd als zjjn' arbeid aan do versiering zjjner pjjpcn ten koste zal loggen. Kunstsmaak heeft lijj weinig en derhalve kan ook zijne pjjp niet die schoone vor-men hebben, welke men bjj de pjjpen van den Amerikaanschen Indiaan waarneemt, of de ruwe, maar krachtige teekeningen vertoonen, die de pijp van den bewoner van Nieuw-Caledonic versieren. Do vorm der pijp van een Kaffer wijkt zelden zeer veel af van die, welke op bladz. 183 fig. 1 is voorgesteld, en zjjne geheele vindingskracht schjjnt uitgeput te zjjn, wanneer lijj haar met lood heeft ingelegd. De figuren die hjj er op aanbrengt, munten noch door schoonheid noch door verscheidenheid uit en zjjn weinig meer dan herhalingen der quot;zigzag-gravurenquot; op zjjne smiif'doozen.

Hiernevens is eone pijp afgebeeld, die zonder twjjfel behoord heeft aan een Kaffer die een uitstekende smid was, en waaraan de maker al zijne kunde besteed heeft. De geheele steel en het onderste gedeelte van den kop zjjn gemaakt van lood en ook do opening van den kop is door een ring van dit metaal omgeven.

De figuren er op zjjn insgelijks van lood en het is merkwaardig, dat het lood niet alleen in het hout is ingelaten, maar dat de kop op die plaatsen geheel is doorgesneden, zoodat men het patroon even goed ziet aan den binnenkant als aan de buitenzijde. Uit deze pijp is nooit gerookt en zij schjjnt zelfs niet geheel af te zijn.

Deze pjjp is zeer kunstig gemaakt, want het moet niet weinig moeite en kunstvaardigheid gekost hebben, zoowel in het snijden van het hout, als in hot bewerken van het metaal, deze twee zelfstandigheden zoo te bewerken, dat zij luehtdigt ver-oenigd zjjn. Zij is uit de verzameling van majoor Ross King.

De quot;hookah,quot; of althans eene wijziging er van, is onder de Kafferstammen veel in gebruik; zij is een oven vernuftig kunstprodukt als de quot;hubble-bubblequot; van den Indischen boer. Zij bestaat uit drie doelen. Vooreerst uit den kop, die gewoonlijk van steen, en dikwijls met diep ingesneden figuren versierd is. De meeste koppen zjjn evenwel van aardewerk en komen in vorm veel met dien der Indische pjjpen overeen. Zij hebben veel van eene ton^ die aan de eene zijde eene wijde, en aan de andere eene naauwe opening heeft.

Het volgende wat er voor noodig is, is een stuk riet, 12 tot 15 centim. lang, dat stevig in de naauwste opening van den kop bevestigd is. Het laatste en meest gewigtige gedeelte is echter het ligchaam der pijp, hetwelk altijd van den horen van een of

184

-ocr page 194-

DE KAFFER.

ander dier, vooral van ccne koe, gemaakt wordt. De meest geliefkoosde en kostbaarste horen is die van den quot;koodooquot;, de prachtige antilope van Zuid-Afrika met spiraalvormige horens. Op eenigen afstand van de punt wordt een gat geboord en hier wordt het riet, dat reeds aan den kop bevestigd is, in gestoken; de verbinding van het riet met don horen wordt luchtdigt gemaakt.

De kop wordt nu gevuld met tabak of met een ander mengsel, dat wij later zullen beschrijven, en do horen voor het grootste gedeelte met water. Wil de inboorling nu roeken, dan plaatst hij zijn mond op het breede einde van den horen, drukt demand der opening tegon zijne wangen, om do lucht buiten te sluiten en ademt dan sterk in. De rook wordt zoo gedwongen zijn weg door het water te nemen, en hierdoor eenigzins gezuiverd, maakt hij een sterk borrelend geluid, terwijl hij er doorgaat, hetwelk het genot van het rooken schijnt te verhoogen.

Zuivere tabak wordt evenwel in deze pijp zelden gerookt; meestal wordt er, vooral bij den stam dor Damara's, een buitengewoon sterk mengsel voor in de plaats gesteld. Tabak wordt gebruikt om er den gewonen reuk aan te geven, maar het hoofdbestanddeel is eene soort van hennep, quot;daghaquot; genoemd, die bedwelmende eigenschappen bezit, welke eenigzins met die van don Indischen hennep {Cannabis Indica) overeenkomen. Het rooken van hennep is bij dit volk eene gewigtige plegtigheid en geschiedt op de volgende wijze:

Een aantal lieden die plan hebben om te rooken, gaan zitten in een kring; zij hebben te zamen slechts eéne waterpijp en een voorraad van tabak en quot;daghaquot;. Hij die het hoogste is iu rang, vult de pijp, steekt haar aan en trekt er zooveel rook uit als zijne longen kunnen bevatten, zonder er iets van te laten ontsnappen, lljj geeft hierop de pijp aan hem die het digtst bij hem zit en houdt zjjn mond gesloten. Do gevolgen van deze wijze van handelen blijven niet lang uit, maar openbaren zich zeer spoedig. Het ligchaam krjjgt stuiptrekkingen, het schuim staat op den mond, de oogen puilen uit het hoofd, terwijl hun glans verdooft en zjj als het ware met een vlies overdekt worden; de gelaatstrekken worden verwrongen als bij iemand die een aanval van vallende ziekte heeft.

Do opgewektheid is in dit tijdperk zoo sterk, dat het menscheljjk ligchaam haar niet lang kan weerstaan;

binnen een paar minuten ligt de rooker dan ook bewusteloos op den grond. Daar het gevaarlijk zou zijn iemand in dien bewusteloozen toestand te laten liggen, wordt hjj door zijne, nog nuchtere kameraden, watkiipiji'.

en wel niet op de zachtste wijze, weder bjjgobragt. Zjj

trekken hem aan het haar, slaan hem om de ooren, gieten water over hem heen, enz. en brengen hem zoo in het leven terug. Het is evenwel meer dan eens gebeurd dat al deze hulpmiddelen onvoldoende waren en de bewustelooze rooker zijne oogen voor altijd gesloten hield. Waarin het genot van dit rooken bestaat is moeüeljjk te zeggen; liet is zelfs voor eun Europeaan volkomen onverklaarbaar dat er eemg genot hoegenaamd in is. Deze donkerkleurige rookers echter beschouwen do pijp als een der grootste voorwerpen van weelde en zullen bijna alles ten offer brengen om er een te bezitten.

Ofschoon de Damara's bijzonder aan deze wijze van rooken verslaafd zijn, wordt zjj ook tot op zekere hoogte door de Kaffers in toepassing gebragt. Deze zjjn echter niet zulke slaven van de pjjp als de Damara's en maken ook niet zulk een overdadig gebruik van den hennep, maar rooken meer tabak. Hunne waterpijpen worden meestal vervaardigd van do horens van koeijen; de schrijver heeft er twee in zijne verzameling.

185

-ocr page 195-

DE KAFFER.

Ecno zoor vreemdsoortige pijp schijnt in oen groot godcelto van Zuid-Afrika vrij algcmcon gebezigd te worden. De inboorling dezer streken is nimmer om eenc pijp verlegen en wanneer hjj geene gewone moer bezit, maakt hij cr ecno binnen weinige minuten, waar lijj zich ook moge bevinden. Hij heeft hiertoe geene werktuigen noodig en behoeft noch hout, noch steen, noch eenige andere grondstof waarvan de pijpen gewoonlijk gemaakt worden. Zijn begrip van pijp heeft eone zekere grootschheid, want hij neemt er de aarde zelve voor en de wereld zelve wordt zjjne tabakspijp.

De manier om deze pijp te maken is hoogst eenvoudig. Hij giet eerst een weinig water op den grond en maakt cr een hoopje Idei van. Nu legt hij hierop ecne assa-gaai of ecne knods-kerrie en kneedt over de schacht de klei heen, zoodat hij eeue holte maakt die eenige centimeters lang is, terwijl hij aan hot einde een tamelijk groeten hoop natte aarde laat liggen. Deze goot van klei is het begin der toekomstige pijp. Hierop steekt hij in het hoopje klei, dat hij heeft laten liggen, zijn vinger totdat deze de schacht zijner assagaai aanraakt en draait hem rond, totdat hij ecne holte gemaakt heeft, die als kop der pijp moet dienen. De assagaai wordt er nu zeer voor-

zigtig uitgetrokkeu en de pijp is klaar; de goot van klei doet den dienst van den steel.

Is deze natte klei nu eenige minuten aan de brandende zon blootgesteld, dan is zjj tot ecne stevige massa verhard en de pijp is klaar. Nu wordt de kop met tabak gevuld en do ver-miftige pjjpcmaker begint te rooken. Dit doet hij door op zijn buik te gaan liggen, zijne lippen op de kleine opening tc plaatsen en te gelijker tijd den tabak in den kop aan tc steken.

Deze pijp is echter van dien aard, dat een Europeaan cr niet uit rooken kan, zelfs wanneer hij zijn tegenzin van zulk cene wijze van rooken kon overwin-dk pup van den arme. ncn- gjjn uitstekende neus zou

hem in den weg zitten en zijne dunne lippen zouden geen houvast hebben. De brecde neus en de groote vooruitstekende lippen van den Zuid-Afrikaan ovenwei maken dezen uitstekend hiervoor geschikt, cn hij kan met het grootste gemak verrigten wat voor een Europeaan praktisch onmogelijk zou zjjn.

Zeer merkwaardig is bet, dat de inboorlingen van sommige streken in Azië cene dergelijke pijp gebruiken. Zij zal later ter behoorlijker plaatse beschreven worden.

Als de Kaffers rustig te zamen rooken, hebben zij nog eenc zekere eigenaardige gewoonte. De sterke, prikkelende tabak veroorzaakt nameljjk eenc overvloedige af-scheiding van speeksel, en dit wordt op eone nog al vreemde manier verwijderd. De rookers zjjn voorzien van eenc buis, die ongeveer de lengte heeft van 70 centimeter; meestal is dit een riet of een regte tak, waaruit de pit verwijderd is. Een fraai exemplaar is gewoonljjk bekleed met de huid van een' koestaart. Door deze buis ontlasten zich de rookers beurtelings van het overvloedige vocht hetwelk luiii in den mond komt, bet wordt voor zeer wellevend gehouden, indien men hiervoor de plaats uitkiest, die door een voorgaanden rooker reeds is gebruikt. Somtijds neemt men biervoor, in plaats van een kuil, eenc cirkelvormige groeve; de wijze echter om er gebruik van te maken blijft volkomen dezelfde.

Op de volgende afbeelding ziet men twee wol opgevoede, quot;gentlemenquot; een quot;man'

18(5

-ocr page 196-

DE KAFFEE.

on con quot;jongenquot;, dio in do avondkoelte oono pijp rooken. Do quot;manquot; hcot't zijno bourt aan do pijp gehad on haar aan zijn medgezol overgegeven, dio den rook opzuigt, torwjj! hjj zelf mot do bovenvermeldo buis bozig is. Om in doze bezigheid oenige afwisseling te brengen, hooft lijj don omtrok oenor kraal geteekend on is juist bezig do plaats van oono hut aan to govon. Eon oogonblik later zal do quot;jongenquot; do pijp teruggeven on haar voor do buis verruilen; hij gaat dan voort dc kraal verder af te maken, dio klaar zal zijn, wanneer de pijp uit is.

lloss King bosclirjjft deze iiandolwijze op oono zoor aardige manier:

quot;Wanneer lijj den laatston trek zjjner pijp in don mond heeft, die bjj vooraf met eon afkooksel van boombast in water uit oono kalebas govuld hooft, spuwt hjj deze vloeistof, door een lange, versierde buis naast zich op den grond on maakt tegelijkertijd, mot een gedeelte van liet vocht een geluid als dat van het fluitje van een bootsman, terwijl lijj welgevallig kijkt naar do zocpsop-achtigo blazen, die hjj, met zijn buurman heeft voortgobragt.

quot;Bjj deze gelcgonhoid vond ik oono met dokons en mantels bedekte groep lieden, die in een kring zaten en quot;daghaquot; rookten; op hunne uitnoodiging fgt;ing ik ook met gekruiste boenen in don kring zitten, en toon ik, op mijne bourt, do waterpijp kroeg, deed ik er oen goeden trok aan. Ik moest natuurlijk, wat bjj hen trouwens ook in meerdere of mindere mate het geval was, sterk hoesten. Hierop nam ik oon slok van hot walgelijk aftreksel van boombast, dat in oono kalebas word rondgediend en nam do, mij beloofd aangeboden buis om mij van dit vocht te ontlasten. Ik schoot echter te kort in bot maken van het gebruikelijke gefluit, tot groot vermaak dor Fingo's, wier hartelijk gelach zoor aanstekelijk was.quot;

Tabak wordt door zeer vele Zuid-Afrikaanscho stanmion gekweekt en nagenoeg op dezelfde wijze als in andere dooien der wereld bewerkt; de bladeren worden name-Ijjk ingeoogst, gebroeid on eindelijk gedroogd. Zjj verkiezen echter den tabak dio door do Europeanen wordt ingevoerd, boven dien welken zjj zeiven bouwen.

Sommige Kaffers bouwen den tabak met zoor goed gevolg en vinden dat een goede oogst oon zeer schatbaar oigondom is. Een Kaffer zonder tabak is oen ongo-

187

-ocr page 197-

DE KAFFER.

IHH

lukkip wezen, en al was liet alleen voor zich zeiven, dan zou hij zich reeds moeten geluk wenschen mot een voorraad die oen jaar lang duren kan. Maar bovendien is al de tabak dien hij over heeft en niet voor zich zolveu of voor zijn huishouden gebruikt, zoo goed voor hem als geld, en er zijn weinig dingen waarvan oen Kaffer houdt, die hij niet voor tabak koopen kan. Ziet hij bijv. een stel koralen, waarin hij bijzonder zin heeft, en is de eigenaar toevallig armer dan hjj zelf, dan kan hij het gemakkelijk voor een weinig van zijn geurigon voorraad verkrijgen. Even zoo kan bij zich de achting verwerven van do quot;jongensquot;, die zelden iets bezitten behalve hun schild; door hun op zijn tjjd een weinig tabak te geven, kan hij hen dikwijls tot zijne volgelingen maken, hetwelk de eerste stap is om tot den rang van opperhoofd op te klimmen. Over het algemeen verzamelt oen Kaffer den oogst van iederen tuin in een enkelen bundel; deze weegt somtijds vijftig tot zestig pond en wordt omwikkeld met riet. Hij bewaart deze rollen op eene in het oog vallende plaats zijner woning, ten einde quot;de afgunst en de bewondering zijner mcdgezcllen op te wekken.

-ocr page 198-

HOOFDSTUK XVII.

GODSDIENST KM ÜIJGELOOF.

ONVOI.KOMKM GODSDtKNSTIO UT KI. 3 Kt. DKK KAFKKIIS. — IIUN BKNKIIKKLI) VAN KUN SOHEPI'KR. — ItOK DE DOOI) IN DE W KRKM) IS GKKOMEN. — LEO KN DEN' K.M O V Kit 1,K V EK I NO EN. — GELOOP IN DE ONSTEKFELIJ K H El I) DEK

ZIEL. - DE GEESTEN DEK DOOOKM EN DK INVLOED DIEN ZIJ VEKONDERSTELD WOKDEN UIT TE OEFENEN. _

DKOOMGEZKJT VAN TCHAKA. — EEN KAPFF.ItSClIK ZIENER EN ZIJNE GESCHIEDENIS. — HEZIGHEDEN DEK

GEESTEN. - DE GRENZEN HUN NEK MAO-T. — DIKKEN DIE HUN GEOFFERD WOKDEN. — TIJDELIJKE

VERHUIZING. — VERSCHILLENDE VOORTEEKENKN EN' Igt;K MIDDELEN OM HUNNE GEVOLGEN AF TE WENDEN. —

WAAROM GEOFFERD WORDT. - HET VKHHAAL VAN KEN INBOORLING OMTRENT EEN OFFER EN HET DOEL

11 IKRVAN. - HET FEEST DER EERSTE VRUCHTEN. — HET OFFEREN VAN DEN STIER EN DE VREEMDE PLEG-

TIOHEDEN WAARMEDE DIT VERGEZELD (IAAT. — KAPFERSCIIE PROFETEN EN HUN AMBT. - ERFELIJKHEID

VAN HET l'KOFEETSCHAI*. — ONTWIKKELING VAN EEN PROFEET. — ZAM EN KOMST MET EEN OUDEN PRO-FKKT. - DK PROEFTIJD DER PROFETEN. — TERUGKKEK VAN EEN PROFEET IN ZIJN GEZIN. — PROFETENSCHOOL. - HET GROOTE OFFER EN DE OPNEMING ONDER DE PROFETEN. — DE STAF VAN ZIJN AMBT. -

KLKEDINO VAN EEN PROFEET.

Het is niot gemakkelijk te zeggen, of con Kaffer, in don zin dien wij ann dit woord liecliten, godsdienst bezit. Bijgeloovig is lijj in de hoogste mate en hij brengt zijn leven door in gestadige vrees voor tooverjj en booze geesten. Godsdienst echter, met het daaraan verbonden denkbeeld van zedelijke verantwoordelijkheid, is voor den gewonen Kaffer volkomen onbegrjjpclijk.

Zoover bekend is, hebben de Kiitterstanimen eene soort van overlevering met betrekking tot eon Scheppor, dien zij noemen met een zamengesteld woord, hetwelk men door quot;Groote-Orootequot; zou kunnen vertalen en aan wien zij het ontstaan van alle dingen toeschrijven. Het is echter zeker dut zij hem niet aanbidden; ook hebben zjj er geen het minste donkbeeld van, dat zij hem persoonlijk voor hunne daden verantwoordelijk zijn.

Bovendien hebben vele stammen niet eens deze onvolkomen konnis, en haar ontstaan is, zelts bij die welke haar bezitten, zeer onzeker; het is onmogelijk uit te maken of hier de overlevering ook wel iets anders is dan eene verwrongen herinnering aan onderwijs, hetwelk zjj van een Europeaan ontvangen hebben. Dat Europeesche zendelingen vroeger meermalen onderwijs in Katferland gegeven hebben, is bekend genoeg en het is daarom zeer waarachijnlijk, dat do kennis die de bewoners omtrent oen Schepper bezitten, uit Europeeaclie bronnen is gevloeid. In allen gevalle is zjj geenszins algemeen en oefent zoo weinig invloed uit op het volk, dat. zij naauwelijks vermelding waardig is.

Er bestaan inderdaad oen paar legenden met betrekking tot den quot;Groote-Groote,quot; die op do schepping van den mensch en den duur van hot menschelijke leven doelen. Do menBch wordt verondersteld ontstaan to «ijii door het spljjteu van een riet en hieruit zouden de eerste ouders van het menschelijk geslacht zijn voortgesproten. Deze legende ia haar ontstaan waarschijnlijk verschuldigd aan de dubbele botoekenis der Kaffersche woorden quot;ontstaanquot; en quot;schoppenquot;, die insgelijks quot;rietquot; en quot;splijtenquot; boteekenen. Eono andere vorm dezer legende ontneemt aan den quot;Groote-Grootequot; allo medewerking hij do schepping, en maakt hem tot con dor twee wezens, die bij het splijten van het

-ocr page 199-

BE KAFFER.

riet ontstaan zjjn, zoodat hij veeleer de groote voorvader van het menschelijk geslacht is dan zijn Schepper.

De overlevering betrekkelijk het opleggen van den dood aan het menschelijk geslacht is zeer opmerkelijk, en werd dooreen inboorling, die tot het Christendom bekeerd was, aan de zendelingen medegedeeld.

Toen de menschen op aarde begonnen te vermenigvuldigen, ging de quot;Oroote-Grootequot; met zich zeiven te rade. Hij zond twee afgezanten naar hen toe, de een de gever van het leven, de ander de heraut des doods. De eerste afgezant was de kameleon; dezen werd bevolen er heen te gaan en uit te roepen: quot;Laat hot volk niet sterven!quot; De tweede gezant was de salamander. Deze moest verkondigen: quot;Laat het volk sterven!quot; De laatste was de gehoorzaamste en liep hard gedurende de geheele reis , totdat hij op de woonplaats der menschen was aangekomen, waar hij zijn doodvonnis overbragt.

Korten tijd hierop verscheen ook do kameleon en bragt zijne boodschap over, waarop de salamander hem beet, omdat hij in zijn pligt jegens zijn meester te kort gekomen was. Toen treurde het volk zeer, dat zij de doodstijding eerder dan die van het leven hadden ontvangen, en van dien tijd af zijn de mensehen aan het geweld des doods onderworpen geweest.

Het gevolg hiervan is, dat beide dieren door de Kaffers verafschuwd worden. Zij dooden den kameleon, wanneer zij er een vinden, omdat hij op den weg getalmd heeft, en cvenzoo den salamander, omdat deze, die met zulk eene vreeseljjke boodschap belast was, zich zoo gehaast heeft en den kameleon is vóórgekomen. Dit verhaal nu hoeft vele varianten, maar de hoofzaken komen, in vele doelen van Zuid-Afrika, met elkander overeen.

Hoe vaag en onbepaald nu de denkbeelden van den Kaffer omtrent een Schepper ook mogen zijn, heeft hij echter een stellig geloof aan het bestaan der ziel en hare onsterfelijkheid. Tchaka maakte van dit geloof eens op eene zeer slimme wjjze gebruik. Het volk was den oorlog moede geworden en had cenigen prikkel noodig om het krijgvoeren even smakelijk te houden nis vroeger. Nu kroeg Tchaka eene verschijning van Umbia, eeii bekend opperhoofd der Zulu's, die onder zjjn vader gediend had. Deze verhaalde hem dat zjjn vader boos was op den stam der Zulu's, omdat zij lui waren geworden en niet ten oorlog optrokken togen de nog niet overwonnen stammen. Deze traagheid der Kaffers dio nog de aarde bewoonden, mishaagde aan de geesten der overledenen, die het onder den grond, met genoeg vrouwen cn vee, zeer naar hun zin zouden hebben, indien zij slechts zagen dat hun stam de heerschappij voerde over het geheele land, van het Drakengebergte tot aan de zee.

Ter 'eero van dezen bode uit het schimmenrijk liet Tchaka in al zijne militaire kraals een aantal koejjen slagten, gaf prachtige feesten en verhief al de afstammelingen van Umbia tot den rang van quot;indunaquot;.

De naam van Umbia was natuurlijk in aller mond, en toen de opgewondenheid het toppunt bereikt had, verdween plotseling een man uit zijne hut; hij was, luidens het verhaal van zijne vrouw, weggesleept door een' leeuw. De zaak werd aan Tchaka medegedeeld terwijl de raad vergaderd was, maar hij hield zich alsof hij er geen acht op sloeg. Na verloop van drie maanden, toen de eerste opgewondenheid bedaard was, verscheen de oude man weder voor Tchaka, zonder hoofdring en op eene wilde en zonderlinge wijze gekleed.

Hij zeide, dat toen de leeuw hem naar zijn hol had gesleept, de aarde zich eensklaps' opende en hen beiden verzwolg. Do leeuw vergezelde hem, zonder hem eenig kwaad te doen, en bragt hem naar ecuc plaats, waar eenige roode aarde was. Deze zonk insgelijks weg onder zijne voeten en nu viel hij in een anderen afgrond, waar hij, door den val gekneusd en verdoofd, bleef liggen. Toen hij weder tot bewustzijn kwam, zag hij, dat iijj lag in eene aangename landstreek, die hjj ontdekte dat bewoond was door de geesten der afgestorven Zulu's en waarvan hij er velen, gedurende hun leven, gekend had. Daar waren, onder anderen, Senzangakona, de vader van Tchaka en zjjne raadslieden, opperhoofden, vrouwen en zijn vee.

Ümbia was er insgelijks en had het daar bijzonder naar zijn zin. Sedert zijn vertrok naar de onderwereld was hjj een groot doktor geworden en gewoon om des

190

-ocr page 200-

DE KAFFER.

nachts rond te dwalen in plaats van rustig bjj zijne familie te blijven. Niemand scheen te weten waar hij dan heenging, maar hij vertelde aan hem dio hot verhaal deed, dat hij gewoon was van tijd tot tjjd de aarde te bezoeken, om zijne vrienden en betrekkingen te gaan zien. Drie maanden had men den verhaler daar beneden opgehouden en hem toen gelast naar zijn stam terug te keeren en te vertellen wat hjj gezien had.

Tchaka gat voor, hot geheelo verhaal niet te gelooven; hij behandelde den man m het openbaar met verachting, terwijl hjj hem voor een leugenaar uitmaakte; bij zond tevens om zijne profeten, die hem moesten quot;beruikenquot; en ontdekken of hjj db waarheid had gesproken. De Zieners kwamen, deden hunne bezweringen en quot;liero-ken den man, waarna zij bevestigden, dat hjj de waarheid had gesproken; dat hjj werkelijk do geesten dor dooden had bezocht, en dat hjj door den leeuw was weggesleept, omdat het volk niet aan do verschjjning, dio zich aan Tchaka had geopenbaard, wilde gelooven. Het zal wel noodeloos zijn hier te doen opmerken, dat alles het werk was van het sluwe opperhoofd, om zjjno heerschzuchtige plannen ten uitvoer to kunnen brengen. Hoeveel eerbied de Kaffers echter voor de geesten hunner voorvaderen mogen hebben, schrijven zij aan denzelfden geest slechts eeno zeer beperkte magt toe. Een Kaffer heeft de grootstmogeljjke achting voor de geesten van zijne eigene voorouders of die van zjjn opperhoofd, maar geeft volstrekt niets oin die, welke tot eene andere familie behooren. De geest van oen Kaffer wordt beschouwd alleen sympathie tc hebben voor zjjno bloedverwanten en regtstreeksche nakomelingen.

Wjj hebben reeds gezegd, dat de geest van oen Kaffer, na dions dood, verondersteld wordt in de onderwereld te wonen en de magt te hebben, om, hetzij ten goede of ten kwade, op de levende loden zijner familie invloed uit te oefenon. Mij is er zeer op gestold dat er aan zijn naam vee geofferd wordt, omdat hjj in dit geval de geesten van het gedoode vee kan voegen bij zjjne kudden bonedon, terwijl zijne vrienden daar boven het vleeseli eten, zoodat beide pnrtijon dan tevreden zijn. Somtijds editor, wan-neer hjj meent door hen verwaarloosd te zijn, geeft hjj zijn ongenoegen te kennen, door bon mot verschillende ziekten te bezoeken^ waarvan zjj zelden verwachten verlost te worden zonder er oenig vee voor te offeren. Is de ziekte van geen ornstigen aard, dan wordt het offeren oenor geit voor voldoende gehouden. Is zjj echter zeer ernstig', dan wordt eeno koe en in sommige gevallen meerdere koojjon veroischt om de verbolgen geesten te verzoenen. Schapen schijnen hiervoor nooit gebezigd te worden.

De lezer heeft vroeger op bladz. 75 gezien, dat het offeren eener koe in geval van ziekte,

oen gedeelte uitmaakt der ver-pligtingen van een voogd tegenover een jong meisje, en dat,

wanneer haar tijdelijke voogd hieraan voldaan hoeft, hare bloedverwanten, indien zjj later ontdekt mogten worden, dit vee moeten vergoeden.

Dat liet aan do geesten der afgestorvenen vergund is hunne woonplaats boneden te verlaten en hunne betrekkingen op te zoeken, hebben wjj reeds vermeld.

In sommige omstandigheden, zooals in het geval van Umbia, worden zjj verondersteld zich in hun gewonen vorm te vertoonon. (le-woonljjk nemen zjj echter don vorm aan van een of ander dier,

hetwelk niet de gewoonte heeft om de inenschehjke woningen binnen te dringen en

191

-ocr page 201-

DE KAFFER.

zij openbaren zich dan in deze aangenomen gedaante. Die eener slang ot hagedis meent men dat do meest begunstigde gedaante is waaronder zij zich voordoen, en het blijft aan den man, wiens huis zij is binnengekomen, overgelaten om al zijn vernuft te scherpen, teneinde te ontdekken welke de bijzondere geest is, die het vreemde dier bewoont. Om zeker te zjjn van het karakter van zijn bezoeker, legt hij zeer zacht een stok op zijn rug. Geeft het dier nu goene teekenen van kwaadheid, dan houdt hij zich voor volkomen verzekerd, dat hjj met een bezoek van een zijner doode voorvaderen vereerd wordt. Er zjjn zeer weinige Kaffers die zulk eene ontdekking maken en niet dadelijk eene offerande zullen doen, want het denkbeeld staat in hun' geest op den voorgrond, dat een hunner voorouders do moeite niet zal doen om op aarde terug te komen, tenzij om hen te waarschuwen, dat, indien hjj ui et met meer achting behandeld werd, een of ander kwaad hiervan het gevolg zoude zjjn. Dit geloof is de reden, dat de meeste Kaffers er een groeten afkeer van hebben om slangen en hagedissen te dooden, daar zij niet weten of zij in dat geval eene lompheid begaan tegen een hunner voorouders, die zich over hun gebrek aan achting later op hen wreken zal.

Indien eene koe of een kalf de hut binnenkwam, zou een Kaffer hier geen acht op slaan, daar deze dieren meermalen de woningen der menschen binnengaan; deed het echter een schaap, dan zou hij zich dadelijk verbeelden dat dit de tijdelijke woonplaats van een zijner voorvaderen was. Ditzelfde zou het geval zijn met elk wild dier, behalve een roofdier; dit laatste; zou waarschijnlijk de woning alleen zijn binnengedrongen om voedsel te zoeken. Dezelfde uitzondering zou hij maken voor antilopen of andere dieren die, op de jagt vervolgd, binnen eene kraal of hut waren gekomen vi

om eene schuilplaats tegen hunne vervolgers te zoeken.

Er worden somtijds offeranden gedaan, niet slechts om werkelijk bestaande ram- bi

pen te doen ophouden, maar ook om een dreigend gevaar al te weren. In den strijd l\(

zal bijv. een krijgsman, indien hij ziet dat de vijand de overhand krjjgt, eene gelofte doen aan zijne voorouders, dat hjj hun het een of ander dier zal offeren, indien hij ongewend uit het gevecht komt, en deze gelofte wordt altijd gehouden. Zelfs wanneer i do krijgsman een quot;jongenquot; is, die geen vee bezit, gevoelt zjjn vader of naaste bloedverwant zich verpligt om deze gelofte te vervullen. Enkele malen echter, indien hij j ziet dat het gevaar niet zoo groot was als hij meende, zal liij trachten eene schikking I aan te gaan door eene geit te offeren. Als er evenwel in het geheel niets geofferd werd, zou de wraak der beleedigde geesten vreesehjk zjjn en geen Kaffer zou vrijwillig deze kans durven wagen.

Er worden ook offeranden gedaan, ten einde zekere gunstbewijzen te erlangen. Gaat bijv. een leger op marsch om een krijgstogt te doen, dan wordt er aan de geesten geofferd;

ditzelfde geschiedt als er eene nieuwe kraal wordt gebouwd of een nieuw veld afgepaald. Achterblijvende betrekkingen doen offeranden voor hunne afwezige vrienden, en indien een opperhoofd van huis is en het bevel voert over een krjjgstogt, dan geschiedt dit offeren te zijnen behoeve bijna dagelijks. Dankoffers moeten ook gebragt worden, indien de geesten goedgunstig zijn geweest, en is het leger overwinnend of het opperhoofd gezond teruggekeerd, dan moet bij het eerste offer een tweede gevoegd worden, uit erkentelijkheid dat het eerste niet te vergeefsch geweest is.

De Kaffer bewaart gewoonlijk het grootste en fraaiste dier zijner kudde om onder zeer gewigtige omstandigheden te offeren, en dit dier, hetwelk den naam voert van quot;de koe der geestenquot;, zal hij alleen in den hoogsten nood yerkoopen.

Shooter, die vooral zijn aandacht op de zedelijke ontwikkeling der Kafferstammen gevestigd heeft, merkt met veel waarheid aan, dat het denkbeeld, hetwelk zich een Kaffer maakt van eene offerande, eenvoudig is een geschenk van vleesch aan de geesten der afgestorvenen. Om dezelfde reden roept ook de profeet, die er bij tegenwoordig is wanneer er plegtig een dier geofferd wordt, altijd de geesten op om mede te eten en zet bovendien nog manden niet bier en vaten niet snuif naast het geslagte i spij dier. Inderdaad vergenoegt zich oen man, wanneer hij zeer arm is en geen vee kan ! voo offeren, met hot aanbieden dezer laatste zaken. . 3

Grout geeft ons het verhaal van een dezer offeranden, met do woorden van een m ( inboorling. Na de vermelding van een aantal voorloopige plogtigbedcn gnat hjj aldus voort;

192

-ocr page 202-

DE KAFFER.

quot;Nu gaat er een persoon naar buiten en wanneer hij de kraal verlaten heeft, roept hjj, terwijl hij om de buitenste omheining loopt: quot;Eere zij u, o heer!quot; (Inkosi). Terwijl hij gebeden opzegt aan de geesten, vervolgt hij: quot;Eene zegening, laat or eene zegening komen nu gij uwe koe gevraagd hebt; laat de ziekte geheel van ons wijken. Wij offeren u uw dier!quot;

quot;En van onze zijde zoggen wij; quot;Laat den zieken te voorschijn komen, en niet langer ziek zijn en uw dier slngten, nu wij toegestemd hebben, dat hjj het voor zich zeiven gebruiken mag. Roem zij u, o heer! goed nieuws; kom, laat ons zien hoe hjj rondgaat als andere mensciien. Nu dan, wij hebben u gegeven wat gij behoeft; laat ons daarom zien, of liet al of niet bevolen was dat hij kan herstellen en dat de ziekte mag voorbij gaan.quot;

quot;En dan komt hjj, met de speer in zijne hand, naar buiten, gaat tusschen de kudde, zoekt de koe on doorsteekt haar. De koe loeit en zegt quot;yoh!quot; waarop hjj antwoordt: «Een dier, bestemd voor de goden, moet teekens geven van droefheid;quot; dan is alles goed. Juist zoo als gjj liet verlangd hebt. Dan villen zij bet dier en eten het op.quot; Somtijds wordt de gal door den offeraar opgegeten; in andere gevallen smeert hjj haar over zjjn ligchaam.

Eene andere soort van offer wordt door het hoofd eener kraal, of zelfs door den koning zelf, gebragt omstreeks don eersten Januarij, den tijd waarop de vruchten der maïs groen zjjn en geschikt om gegeten te worden. Geen Kaffer zou de vruchten van hot nieuwe jaar durven eten, voordat dit feest, hetwelk men het feest der eerste vruchten zou kunnen noemen, is afgeloopen.

Dit feest duurt verscheidene dagen; om het te vieren komt het goheelc leger bjjeen, de jonge rekruten die nog geene schilden hebben, niet uitgesloten. De profeten komen insgelijks op in oen groot aantal; het is hunne taak om zekere wijzen van

spijsbereiding uit te vinden, die het ligchaam van hem die van dit voedsel gebruikt, voor het gehecle jaar sterk maken. Op dit feest worden ook do oude krijgslieden, die hun ontslag verdiend hebben, plegtig van den dienst vrijgesteld, terwijl dè rekruten in de rangen worden opgenomen.

Het eerste wat geschiedt is bet offeren van een stier. Hiervoor wordt aan de krijgs-

DEEL I. 13

193

-ocr page 203-

T)K KAFFER.

lieden eon stier gegeven, dien zij ■verpligt zjjn, ongewapend, met hunne handen, te vangen en te verworgen. Zij krijgen niet eens een touw om het dier te binden; het natuurlijk gevolg hiervan is, 'dat het arme dier niet weinig martelingen moet ondergaan, terwijl het leven der krijgslieden aan vrij veel gevaar is blootgesteld. Is nu de stier dood, dan wordt hij door den voornaamsten profeet geopend; deze neemt er de gal uit, vermengt haar met andere geneesmiddelen en geeft haar aan den koning en zjjne raadslieden. Dit geneesmiddel is natuurlijk zoo onsmakeljjk als men zich sleclits kan voorstellen, maar het gehemelte van een Kaffer is niet zeer keurig en lijdt onder het gebruik er van zeer weinig.

Hierop wordt do stier overgegeven aan de quot;jongens,quot; die er zoo veel van eten als zij kunnen, en verpligt zijn het overige te verbranden. Over het algemeen schiet er zeer weinig over om verbrand te worden. De quot;mannenquot; eten van dit dier niets, maar wel naar hartelust van ander vee, hetwelk op dezelfde wijze gedood wordt. Nu gaat men over tot dansen, drinken en snuiven, en hiermede wordt verscheidene dagen voortgegaan, totdat zelfs de krachten van een Kaffer er niet langer tegen bestand zijn.

Hierna volgt 's konings aandeel in het feest. Zijne onderdanen plaatsen zich in een' grooten kring, waarin do koning, in nl de pracht van zijn danskostuum, onder do luide toejuichingen van het volk, met oen grooten sprong binnen komt. Hij voert dan een van die woeste dansen uit, waarvan do Kaffer zooveel houdt; hij springt hoog in de lucht, terwijl bij zijn bevelhebbers-staf zwaait on zingt lofzangen tot zijne eigene eer, totdat bjj niet langer dansen en zingen kan. Gewoonlijk duurt deze dans niet zeer lang, omdat de koning gewoonlijk vet en log is, en geene lange inspanning kan uithouden.

Nu komt het glanspunt' van het feest. De koning staat in hot midden van zjjn volk — Dingan stond altijd op een kleine hoogte —, neemt eene jonge en groene kalebas in de hand en smijt haar op den grond, zoodat zij in stukken uiteenspat. Door deze handeling geeft hij te kennen, dat de oogst begonnen is en hot volk vrijheid heeft om do vruchten van het nieuwe jaar te eten. Eene vrij wel hiermede overeenkomende plegtigheid vindt men ook bij de Indianen van Noord-Amerika. liet gevolg er van is echter dikwerf, dat het volk van de pas verkregen vrijheid misbruik maakt en binnen korten tjjd al do maïs opeet, waarvan het zich gedurende de koude wintermaanden zou hebben kunnen voeden.

De Kaffer gelooft sterk aan voorteekenen, ofschoon misschien niet sterker dan dit in sommige landen van Europa het geval is. Hij is altijd op den uitkijk naar voorteekenen; hij heeft er een even scherp oog voor en weet zo even goed aan te duiden als een Augur der Ouden. Al wat slechts eenigzins van don gewonen loop dor dingen afwijkt, is een voorteeken, hetzij ten goede of ten kwade, en do natuurlijke gesteldheid van den geest des Kaffers maakt hem altijd geneigd om er de laatste betee-konis aan te hechten. Even als in de dagen der Ouden vindt de Kaffer zjjne meeste voorteekenen in de handelingen van dieren.

Een der slechtste voorteekenen is het blaten van een schaap, wanneer het geslagt wordt. Eenige jaren geleden had dit eens plaats in de kraal van oen' van Panda s quot;induna'squot; of raadslieden. Er werd onmiddellijk een profeet ontboden en een aantal runderen geofferd tot afwending van het dreigende kwaad. Panda zelf was zoo weinig op zijn gemak dat hij eene koe voegde bjj de offerande en naderhand tot de overtuiging kwam, dat een man, wiens kraal door zulk eene ramp kon worden bezocht, ongeschikt was om te blijven loven. Hij zond daarom eenigen af om den quot;indunaquot; te dooden; doch deze, die het karakter van zijn opperhoofd kende, rook bjj tjjds lont en ontsnapte op het Engelsch grondgebied in Natal.

Indien eene geit op eene hut sprong, zou hier niets in gevonden worden; deed het echter een hond of een schaap, dan zon dit een voorteekon zijn. Het is nog al merkwaardig , dat daarentegen onder de Indiaansche stammen van Noord-Amrika de honden, die in menigte in do dorpen rondzwerven, hunne gewone rustplaats zoeken op do daken der huizen. Als eene koe koren at, hetwelk op den grond was uitgestort, zou men hierin geen voorteekon zien, maar wol wanneer zij het deksel van een vat, waarin koren was, op zjjde schoof en zich aan den inhoud te goed deed.

194

-ocr page 204-

DE KAFFER.

Reeds enkele malen maakten wij melding van de quot;profeten,quot; die somtijds, hoewel ten onregte, quot;tooverdoktorsquot; genoemd worden. Dezo personen spelen in het godsdienstig stelsel der Kafferstammen eene zeer gewigtige rol; en ofschoon hunne betrekking, naar de streek welke zij bewonen, in kleinighoden eenigzins verschilt, komen zij over het algemeen in het geheele land vrjj wol overeen. Hunne voornaamste bozigbeden zijn: het gemeenschap houden met de geesten der afgestorvenen en hot kenbaar maken van hunne wenschen; hot ontdekken van hen die ecne misdaad bedreven hebben; het schadeloos maken van betooveringen: en eindelijk, wat het meest van c-ewia-t is, liet maken van regen.

Jlet ambt van een profeet kan niet naar welgevallen bekleed worden door ieder die naar zulk eene onderscheiding begeerig is, maar is jiict eene groote menigte gebruiken en plegtigheden verbonden. Vooreerst kan zelfs niet ieder hiertoe geregtigd, een kandidaat voor de ten deele erfelijke betrekking worden. Een profeet moet van een profeet afstammen, ofschoon het niet noodig is dat hij een profetenzoon is. Als algemeene regel zelfs komen de zonen van profeten niet in de betrekking van hun vader; de bovennatuurlijke geest slaat meestal een geslacht over en somtijds twee. In do tweede plaats is er eene Inngc en aanhoudende voorbereiding voor dit ambt noodig, en wordt de kandidaat, wanneer hij met goed gevolg hier doorheen is gekomen, plegtig door eene vergadering van zieners, tot dit doel bijeen gekomen, als hun ambtgenoot aangenomen.

Wanneer de geest der profetie zich voor het eerst aan een Kaffer openbaart, verliest hij allo belangstelling in de zaken van het dagelijksche leven. Hjj wordt gedrukt van geest, verkiest do eenzaamheid boven het gezelschap zjjner medemenschon, hoeft dikwijls aanvallen van flaauwte, en wat het meest buitengewoon is, hjj verliest zijn' eetlust. Hjj wordt bezocht door buitengewone drooinon, die meestal betrekking hebben op slangen, leeuwen, hyena's, luipaarden en andere wilde dieren. Dag iian dag wordt hij meer bezeten, totdat zijne geestverwarring zii'h openljjk vertoont.

In deze periode van zijn'proeftijd slaakt de toekomstige profeet verschrikkelijke kreten, springt hier en daar heen met verbazende sprongen en loopt zoo hard als bij eenigzins kan, terwijl hjj al dien tijd schreeuwt en rondspringt nis een krankzinnige. Zoolang hjj in dezen opgewekten toestand verkeert, springt hjj in het kreupelhout, en vangt slangen (die een gewone Kaffer niet znl aanraken), bindt ze om zijn hals, gaat hals over kop te water en verrigt alle soorten van dwaze dingen.

Dit eerste tijdperk in het leven van een profeet wordt door de Kaffers quot;Twasaquot; genoemd, een woord hetwelk beteekent: de overgang van do oude maan in de nieuwe, ot het overgaan van den winter in de lente. Gedurende dezen tjjd wordt zijn huis verondersteld zeer trotsch te zjjn op het feit, dat er weldra in de familie een profeet zal zjjn; men doet er offeranden om het goed gevolg van dezen proeftijd te verzekeren. Is dit eerste tjjdperk voorbij, dan gaat de aanstaande profeet naar een' ouden en ge-achten ziener; hjj geeft dezen eene geit en blijft onder zjjn opzigt, totdat hij het noodige onderrigt ontvangen heeft. Dan neemt hjj de kleeding en het karakter aan van een profeet, en wanneer hij slaagt, rjjst hjj in zjjn' stam tot den boogsten rang. Heeft zjjno eerste proef echter geen goed gevolg, dan wordt hij algemeen veracht, als ieinand, wion de geesten der afgestorvenen hun vertrouwen onwaardig rekenen.

Shooter geeft eene zeer duideljjke beschrijving van de voorbereidende plegtigheden, waaraan een aanstaande profeet, die de vader was van een zijner bedienden, zich moest onderwerpen. De lezer moet in bet oog houden, dat de persoon in kwestie door zjjne geboorte het regt had om het ambt van profeet te bckleeden.

quot;Sommige bijzonderheden zijn welligt eigen aan zijn stam en sommige andere moeten misschien aan de grillen van het individu worden toegeschreven. Een gehuwd man — wiens moeder de dochter was van een' profeet — had reeds in zjjno jeugd de kenteekenen eener goddelijke ingeving geopenbaard, maar zjjn vader, die geen lust had om het vee te offeren, zooals de gewoonte dit voorschreef, gebruikte een' ziener van naam, om de beginnende quot;veranderingquot; tegen te houden. Do werking biervan was evenwel niet blijvend, en toen de jongeling een man geworden was, keerde de ingeving terug. Hij gaf voor, telkens terugkeerende droomen to hebben omtrent leeuwen, Inip-

13*

19ft

-ocr page 205-

DE KAFFER.

aarden, olifanten, boa-constrictors on allo andoro soorten van wilde dieren; hij droomde over hot land der Zulu's, en — wat hot vreemdst van alles was — dat hij eeno grooto begeerte had om or naar terug to keeren.quot;

1gt;K TKKUOKOMST VAN DKN' l'HOFKET.

quot;Na eone poos word hij zeer ziek. Zjjno vrouwen wierpen, toon zij dachten dat hij stiorf, koud water over hom hoen, on het opporhoofd , wiens quot;indunaquot; hjj was, zond oen' hodo naar oen profeet. Do laatste verklaarde, dat de man ingevingen begon to krijgen on gelastte hot opporhoofd om eone koe te offeren. Dit was zoor onaangenaam, maar hij durfde het niet weigeren en het dier word gezonden; hij slaagde er echter in om den dag, waarop geofferd moest worden, te doen uitstellen en beval voorzigtig-lijk, dat, wanneer de patiënt gedurende dien tijd stierf, het dier moest teruggegeven worden. Toon do aanstaande profeet zjjno krachten voelde toenemen, schreeuwde en wrong hjj zich als een waanzinnige en liet niemand — met uitzondering zjjner twee jongste kinderen, een zoon on eone dochter — in do hut bij zich toe. Velen van zijn stam kwamen om hem te bezoeken, maar hij gaf aan niemand vergunning om zjjn persoon te mogen naderen en gaf hun, op eone ongeduldige wijze, een toeken, dat zij hem moesten verlaten.

quot;Weinige dagen later vloog hij uit zjjno hut, drong heen door de omheining, en liep als een dolle door liet gras totdat hij in het kreupelhout verdween. Do twee kinderen gingen hom na, en do jongen — hot meisje was intusschon vermoeid geworden — vond hem werkelijk aan do zeekust. Eer hot kind hom evenwel kon naderen, verdween do workeljjke of voorgewende krankzinnige op nieuw en word in geeno twee of drie dagen terug gezien. TTij keerde toon naar lutis terug en vertoonde een vreemd en vreoselijk schouwspel. Zjjne oogen glinsterden on puilden hem uit hot hoofd, de

190

-ocr page 206-

DE KAFFER.

ring was van zijn hoofd, hetwelk lijj met lang gras bedekt had, terwijl, om het af'zig-teljjkc te volmaken, eene slang om zijn' hals was gekronkeld. Toon iijj do kraal liin-nentrad, waar al zijne vrouwen in tranon, en zijne volgelingen in zorg waren, groette iiij hen met een' wildon kreet, die ongeveer beteokende: quot;liet volk noemt mij krankzinnig; ik weet dat zjj mij voor gok verklaren; dat is niets; do geesten hebben invloed over mjj, de geesten van Majolu, van Unhlovu, en van mijn vader.

quot;Hierop had er eene soort van dans plaats, waarbij gezongen of geneuried werd. quot;Ik dacht dat ik droomde, terwijl ik sliep; maar tot mijne bevreemding was ik niet

in slaap.quot; Nu violen de vrouwen (die vooraf onderrigt waren) in met oen schril koor, waarin zij zijn vertrek van huis, zijn bezoek aan do zoo en zijn zwerven van rivier tot rivier vermeldden, terwijl de mannen hun deel er aan toobragton, door twee of drie lettergrepen te zingen, die goene beteekenis hadden. De dans en do hiermede vergezeld gaande zangen werden onderscheidene malen herhaald, waarbij de hoofdpersoon zich steeds op de hierboven beschreven wijze gedroeg.

quot;Zijne droomen kwamen telkens terug en er werd aan het volk verhaald, dat hij in een gezigt een boa-constrictor had gezien en de plaats kon aanwijzen waar men hem zou vindon. Zjj vergezeldon hem, en toon hij de plaats had aangewezen, werd er gegraven en men ontdekte een paar slangen. Hij trachtte er oen te grijpen, maar bet volk hield hom terug, waarop zijn zoon het dier een slag gaf, die hard genoeg was om hot onsohadoljjk te maken, zonder liet to dooden. Toen werd hem vergund do slang op te nomen, dio hij om zijn hals hing, waarna allen naar liuis terugkeerden. Later droomde hij, zooals hij voorgaf, van oen luipaard en het volk begeleidde hem en vond liet dier. Het werd gedood en in triumf naar de kraal gebragt.

quot;Toen onze aankomende profeet, na zijn verblijf aan de zeekust, naar huis torug-keerde, begon hij, volgens gebruik, zijn vee to slagten en ging hiermede met tusschen-poozen voort, totdat al zijne koeijen waren opgegeten. Enkele er van werden geofferd. Een algomeenc regel is, dat, wanneer er rundvleesch in eene kraal is, de buren zich vereonigen om er van te eten; indien eehter een aanstaande ziener zijn vee slagt, moeten zij die er van willen eten, hem vooraf iets geven. Geeft echter het opperhoofd hem eono koe, dan kan het volk van den stam vrij naar hem toe gaan. In dit

197

-ocr page 207-

DE KAFFER.

goval echtcr had luit opperhoofd dit niet gedaan en moesten do bezoekers hun maaltijd betalen; de een gat' hen hiervoor oen mes, een ander een shilling. Toen oen persoon, niet in staat ol' onwillig om te betalen, zich met ledige handen poogde te vertooncn, werd onze nieuweling zeer toornig; terwijl hjj een stok opnam, gaf bjj

den indringer een' boteekenisvol-len wenk, dien do laatste zieh haastte te bogrjjpen.

quot;Terwijl zijn vee word opgegeten, verdween de aanstaande profeet op nieuw gedurende een paar dagen. Toen alles opgegeten was, ging hij naar een profeet, bij wien hjj twee maanden bleef—zjjne kinderen bragten hem in dien tijd voedsel — en hierna bezocht hjj, een anderen ziener ten einde nog verder onderrigt te ontvangen. Bij zijne terugkomst werd hij beschouwd geschikt te zijn om zijn ambt uit te oefenen.quot;

De lezer herinnert zieh welligt, dat de aanstaande profeet nu en dan in het water springt. Hij kiest hiervoor het helderste en diepste dat hij vindon kan; het doel hiervan is te onderzoeken of ook oen of andere geest zich op den bodem van het water aan hem wil openbaren, die dit op het land niet zou willen doen.

In het zooeven medegedeelde verhaal van de voorbereiding van een profeet, wordt geene melding gemaakt van liet tjjdsverloop tus-sehen den proeftijd en de toelaling in de orde der profeten. Deze leemte kan worden aangevuld door hetgeen aan Grout werd verhaald door een inboorling, die een onwrikbaar geloof had in de bovennatuurlijke magt der profeten.

Deze toestand van quot;overgangquot; duurt oen' geruimen tijd, en eindigt gewoonlijk bjj het begin van het nieuwe jaar. Dan besmeert hij zieh, van het hoofd tot de voeten, met witte klei, versiert zich met levende slangen en gaat naar eene vergadering van zieners, /ij brengen hem bjj het water — wanneer zij digt bij do kust zijn bij de zoo — werpen er hem in en verlaten hom. Nu begeeft hjj zich weder in de eenzaamheid en wanneer bij terugkomt wordt hij vergezeld van de bewoners zijner kraal, die geiten en koejjen medebrengen om te offeren. Hij offert geen schaap, omdat dit geen geluid geeft als het gedood wordt, terwijl eene koe loeit en eene geit blaat, en het noodzakelijk is dat oen dier, hetwelk geofferd wordt, geluid van zich moet geven.

Naarmate zij achtereenvolgens geofferd worden, neemt hij er de blaas en galblaas uit, blaast zo vol met lucht en hangt ze om zijn ligchaam met de slangen die hjj roods draagt. , quot;Hij treedt in waterpoelen, waarin slangen en krokodillen in menigte zijn. Indien hij nu eene slang vangt, heeft hij er magt over; vangt hjj een luipaard, dan is ook deze onder zijn invloed; vangt hij de meest vergiftige slang, dan strekt zijne

198

-ocr page 208-

DE KAFFER.

199

magt zicli ook hierover uit. Eu zoo krijgt luj z|juc verscliiilonde graden; den graad van luipaard, opdat. Iiij luipaarden, en dien van slang, opdat hij slangeii zou kunnen vangen.quot; Hij begint zijn vak niet uit te oefenen, en vordert ook geene betaling van hen die hem koinou raadplegen, voordat al deze voorbereidingen zijn at'geloopen.

üc afbeelding op bladz. 198 is genomen naar eene photographie, die een profeet der Zulu's voorstelt met zijne vrouw. Hij is niet gekleed in zijn officieel kostuum, waarvan men een voorbeeld ziet in de afbeelding hierboven, maar in zijne dagelijkscho kleeding. Deze groep is daarom merkwaardig, dewijl men er het groote verschil tus-

-ocr page 209-

DE KAFFER.

schen de beide sokscn zoo goed in kan waarnemen; man en vrouw schijnen naauwe-lijkB tot hetzelfde mensehenras te behooren. Dit is trouwens over het algemeen bij do Kafferstammen het geval. Een profeet draagt altijd een staf of ecno roede, die liet teeken is van zijn ambt — gewoonlijk ecne koestaart aan oen houten handvat — en in zijne andere hand een schild en assagaai in miniatuur.

De volgende afbeelding op bladz. 199 stelt twee profeten voor, in het volle kostuum hunner betrekking. Het waren beroemde mannen, die reeds oud waren toen hun portret gemaakt werd. De een was vooral bekend als regenmaker, en de ander was beroemd om zijne kennis van de geneeskunde en van de eigenschappen dor planten. Elk is gekleed naar den aard van zjjn bijzonderen werkkring. Ofschoon dezelfde man in den regel regenmaker, heksenvinder, toovenaar en doktor tegelijkertijd is, draagt hij echter niet bij allo gelegenheden dezelfde kleeding, maar kleedt zich in het officieel kostuum hetwelk tot deze verschillende afdcelingen behoort, en in vele gevallen is de verandering zoo groot, dat de man ter naauwernood herkend kan worden.

Nu eens zal hij gekleed zijn met do gewone schort dor Kaffers, versierd met eenigq opgeblazen galblazen in zijne haren cn eene slangehuid over zijne schouders. Dan weder heeft hij zijn gelaat en zijn ligchaam geverwd met witte aarde en zijn hoofd met zulk een aantal versierselen overdekt, dat men zijn gelaat bijna niet zien kan; zijne ledematen zijn dan overladen met koestaarten, lange geitesikken, vogelhuiden en andere wilde versierselen; elke zijner bewegingen gaat vergezeld van een onophoudelijk gerinkel en gerammel van een aantal schelpen, die hem aan lederen riemen om het lijf hangen. Met zjjne klecding veranderen ook zijne bewegingen, en dezelfde man, van wien, als regenmaker, ieder gebaar plegtig en ontzagwekkend is, windt zich als heksenzoekcr op in de hoogste mate; hij springt dan hoog in do luclit, slingert met zijne armen en boenen alsof zij hom niet toobehooren, vervult de lucht met zijne kreten en krijgt het schuim op den mond, alsof hij een aanval had van vallende ziekte. Het is zeer vreemd dat, bjj sommige stammen, iemand die aanvallen dezer ziekte heeft, wordt vermeden en met terugstooting behandeld, terwijl bjj daarentegen bij andere verondersteld wordt regtstreeks door den geest van gestorven opperhoofden bezield te zijn en ipso facto het regt te hebben om een profeet te worden, zelfs indien hij niet van profetische afkomst is. Hij wordt dan beschouwd als een die dooide geesten zelf is uitgekozen, en kan de waardigheid van profeet op zijne nakomelingen overbrengen.

200

-ocr page 210-

HOOFDSTUK XVIII.

(lODSDlENST KN 1! IJ G E L O O F.

Vervoly.

WKFIKZAAMIIF.DEN VAM UKN IMIOPKKT. — KKN 1'HOKKKT KN /,1,1 Ni: KI,1CNTKN. — Vl:llMlt;ll;r)KI,IJKE UITKOMST VAN ItKT ONDERZOEK. — HET GELOOF VAX DKN KAKFKll IN TOOVKIIMIDDEI.EN. — AMUI.KT-STOKKEN KN IHINHK VBRSOHII,LENDE HlfJENSCII AIM'EN. —■ MOED- KN DON DEK-A MIJ LETTEN. — KliNK ZUID-A FRIKAANSCMF. noNDEllllUI. —

LIEFDE-, LEEUWEN- KN VERMOEIJKNIS-AMUI.KTTKN. - DK KAFFERSCIIK VKEARTS. — ZIEKTE VAN KKN «I'l'KIt-

IIOOFD. — HET OPROEPEN VAN DEN TOOVENAAR, — KKN VBEESELIJK TOONKKL. — DE ZIEKTE VAN KON A EN DE GEVOLGEN HIERVAN. — EEN VROUWKLIJKE PROFEET KN HARE WIJZE VAN HANDELEN. —VERNUFTIGE AFZETTERIJ. — HET 1IEDROO ONTDEKT. — ERFELIJKHEID VAN HET PROFEETSCHAP. — DK PROFKTKS TE HUIS.— GEDRAG DKR PROFETES. — CHIRURGIE EN GENEESKUNDE. — KKNE OORSI'RONKKMJKK WIJZE VAN KOi'l'EN. ■— EEN VAL30HE PROFEET EN ZIJN LOT. — EEN ZELDZAAM BIJGELOOF, — DE NACHTELIJKE KREET, — HET LEVEREN VAN BEWIJS,

Het doel waarvoor oen Kafforsch profeet meestal wordt geraadpleegd, is het ontdokken van tooverjj. Nu moot de lozer wol in liet oog houden, dat liet geloof aan toovenj in Afrika algemeen, maar in geon gedeelte van dit werelddeel zoo sterk is als in het Kfifferland. Bijna niets kwaads kan een Kaffer overkomen, of hij houdt hot er voor, dat er tooverjj in het spel is, en bijgevolg moot do profeet don bewerker van dit kwaad trachten te ontdekken. De nicest onschadelijke ontdekking, die hij doen kan is, dat de bctoovering niet door een mensch, maar door de geesten van afgestorvenen is geschied, hetzij deze door den lijder beloedigd waren, of dat op hen door een of anderen tooveraar is gewerkt.

Schootcr hoeft de wijze van handelen in zoodanig geval zoo goed beschreven, dat wij hem zclven zullen laten spreken:

quot;Indien het volk een' profeet raadpleegt, wordt hem niet verteld, wat het onderwerp is waarover het wenscht ingelicht te worden. Hij wordt verondersteld met hunne gedachten bekend te zjjn en zij geven hem alleen te kennen, dat zjj van deze zijne kennis wenschen gebruik te maken. Waarschijnlijk zal hij quot;tijd vragen om zich te bedenkenquot; en zijn antwoord niet dadelijk geven. Twee jonge lieden die hem gingen bezoeken, om hem tc raadplegen over eeno ziekte van hun' broeder, vonden don profeet bjj zijne hut neergehurkt en groetten hem. Hij noodigde hen hierop uit om te gaan zitten, en zelf buiten do kraal gaande, hurkte hij bij don ingang neor om te snuiven en na te denken. Toen hij dit lang genoeg naar zjjn zin gedaan had, zond hij een jongen, om do bezoekers in zjjne tegenwoordigheid te roepen, waarop zij onmiddellijk naar hem toe gingen en bij hem nedorhurkten.

quot;De profeet vroeg nu om zjjne quot;assagaaiquot; — eeno bceldsprakigc uitdrukking voor zjjn honorarium — waarop de hulpzoekenden hem ten antwoord gaven, dat zjj niets bezaten; na eenigen tijd zouden zij evenwel trachten hem iets te betalen. quot;Neen,quot; antwoordde de profeet, die niet geneigd was om hun krediet te verleenen, quot;gij wilt mjj misleiden ; ieder poogt dat tegenwoordig te doen. Waarom geeft gjj mij niet twee shillings?quot; Zjj boden hem toon eeno kleine assagaai aan. IIjj was echter met dit wapen niet tevreden en op een grooter wijzende zeido hij; quot;Die is de mijne.quot; De

-ocr page 211-

202 . DE KAFFER.

man die duzc assagaai luid iiitMlogobragt, vcrontseliuldigdc zicli met te zeggen, dat zij hom niet toebehoorde; maar de profeet hield vol en zij werd hem gegeven.

quot;Nu hij geene hoop meer had om oeue grootere belooning van hen te krijgen, zeidc do profeet: quot;Sla en luister, mijn volk.quot; Zijne kliënten klapten toen met hunne vingers en antwoordden: quot;Ik luister.quot; Het slaan of klappen met de vingers geschiedt somtijds, en welligt moer algemeen, door het slaan mot stokken op den grond.

quot;Nu geeft de profeet voor, dat lijj een droomgezigt krijgt, hetwelk eerst onduidelijk is, maar langzamerhand al duidelijker en helderder wordt, totdat liij eindelijk ziet wat er is geschied. Dit visioen geeft hij voor te beschrijven, naarmate hot voor zijn' geest oprijst. Wij kunnen ons verbeelden hem bijv. te hooren zeggen: quot;Er is eene koe ziek — neen, ik zie een mensch; men hoeft een mensch kwaad gedaan.quot; Terwijl hij op deze wijze voortgaat, antwoorden zij die gekomen ziju om hem te raadplegen telkens en zeggen, tegelijkertijd als bij het begin op den grond slaande: quot;Ik luister.quot; Zij onthouden zich zorgvuldig um hem te kennen te geven, of hij gelijk of ongelijk heeft; maar wanneer hjj digt bij de waarheid komt, geven do eenvoudige schepsels iuiiino vreugde te kennen door. hoe langer hoe harder te slaan en to antwoorden.

quot;Het voorgewende gezigt van den profeet is niet slechts eene aaneenschakeling van gissingen, bij welke hij welligt de waarheid raden kan, maar eene stelselmatige

opnoeming van bijzonderheden, waarbij hjj haar bijna niet kan misloopen. Het is klaar, dat een slechts matig ontwikkeld man van hen, die hem komen bezoeken, op deze wijze alles kan ontdekken wat hun kan zijn overkomen en hen terug zonden met diep ontzag voor zijne profetische gaven, vooral wanneer hij, wat dikwijls het geval is, vooraf reeds eenigzins van hunne omstandigheden is ingelicht. De volgende schets zal den lezer ecu algemeen denkbeeld geven van de wijze waarop een profeet te werk gaat. AVij zullen slechts eenige bijzonderheden geven, daar deze genoegzaam zijn om de zaak duidelijk te maken;

quot;Sla en luister, mijn volk.quot;

quot;Zij klappen met de vingers en zeggen: quot;Ik luister.quot;

quot;Pas op, mijn volk.quot;

quot;Zij klappen weder en herhalen; quot;Ik luister.quot;

-ocr page 212-

UE KAFFER.

quot;Ik weet niet wat gij komt zoeken; gij wilt iets weten omtrent een dier met haar. Er is cene koe ziek; wat seheelt haarH Ik zie eeno wond in hare zjjde —neen, ik heb het mis. Er is eene koe verloren; ik zio eeiie koe in liet kreupelhout. Neen, klap niet, mjjn volk; ik heb hot mis. liet is oen hond; een hond is op do hut gesprongen 1). Neen, dat is het niet. Nu zie ik het — klap hard; de zaak heeft betrekking op menschen. Er is iemand ziek — een man is ziek — hij is een oud man. Neen; ik zie eene vrouw — zij is een jaar getrouwd geweest; waar is zjjP Ik heb het mis; ik zio nog niets.quot;

quot;Nu snuift hij welligt, en rust eene poos uit.

quot;Sla en luister, mijn volk. Nu zie ik, het is eon Jongen — sla hard. Hij is ziek. Waar is hij ziekH Laat ik zien — daar,quot; terwijl hjj zjjne hand op oenige plaats van zijn eigen ligchaam legt. Neon sla en let op, mijn volk, nu zie ik. Daak! en wijst tevens do goede plaats aan. quot;Waar is hij? Niet in zijne kraal; hij werkt bij de blanke mannen. Hoe is hjj verwond? Ik zie hem het bosch ingaan — hjj is hout gaan hakken; een stuk hout valt op hem; hij is verwond — hij kan niet ioopen. Ik zie water; waar is dit water voor? Zij gieten het over hem heen; hjj is flaauw gevallen — hjj is zeer ziek. Be geesten zijn boos op hem — zijn vader is boos; hij heeft vleescli noodig. De jongen ontving cene koe voor loon; het was eeno zwarte koe. Neen; ik zio wit. Waar is het wit? Aan de zijde. Do geest wil die koe hebben; dood haar en de jongen zal herstellen.quot;

Do toeschouwers van zulk een tooneel komen er inderdaad gelukkig af, indien de geestenbezweerder zulk eene uitspraak doet, en elk van hen zou zeer blijde zijn, er met opoffering eencr koe af te komen, indien bij zeker kon zijn, de beschuldiging van toovenj te ontgaan. In geval het een quot;jongen'^ of zelfs een quot;man,quot; die niet zeer rijk is, betreft, is do afloop gewoonlijk aldus: de profeet ontvangt zijne belooning, de toeschouwers vieren feest en dc lijder wordt misschien beter.

Is er echter een opperhoofd ziek, dan is het hoogst waarschijnlijk dat de een of ander van toovcrij beschuldigd wordt cn bij cene ongesteldheid van den koning is dit zeker.

In het oog van een Kaffer kan ieder een heks of toovenaar zijn — beide seksen kunnen van toovenj beschuldigd worden — en in dat opzigt kan niemand zijn'naasten buurman zelfs vertrouwen. De man heeft geen vertrouwen in zjjne vrouw, en een vader mistrouwt zijne kinderen. Een natuurlijk gevolg hiervan is, dat hot geloof in voorbehoedmiddelen en amuletten even algemeen is als dat in toovenj, en er is bijna geen Kaffer, die er niet een aantal bij zich heeft, waarvan elke afzonderlijk een of ander bijzonder kwaad moet afwenden. Zij worden hem geleverd door de profeten, cn daar zij geene do minste werkelijke waarde bezitten en duur betaald worden, is de betrekking van profeet nog al voordeelig. Alles kan als amulet dienst doen, beenfragmenten, huidsnippers, vederen, klaauwen, tanden, wortels en stukken hout.

Een bijgeloovigo Kaffer heeft dikwijls een geheel snoer dezer toovermiddelen om zijn hals hangen, hetgeen hem in hot oog van een Europeaan dikwerf een belagchelijk voorkomen geeft. Eén man, die al do voorschriften der profeten getrouw nakwam, had zijn geheele hoofd bedekt niet regtopstaande varkensborstels, die naar allo kanten uitstaken als de stekels van een egel, terwijl hij ook om zijn hals cene groote menigte amuletten gebonden had; deze waren voornamelijk: stukken been, de kopeener slang, een tand van een jong nijlpaard en een koperen deurknop. Somtijds worden deze toovermiddelen aan denzelfden riem geregen als de koralen, naalden, messen, snuifdoozen en andere versierselen van hot toilet eens Kaffers, maar over hot algemeen worden zij ieder een afzonderlijk koord waardig gekeurd.

203

Do meeste dezer voorbehoedmiddelen zijn echter gemaakt van verschillende wortels en stukken hout, die om den hals worden gehangen en waarop gebeten wordt, zoodra de drager er van voelt, dat hij hun invloed noodig heeft. Een krachtig snoer amuletten ia bestemd om don drager te vrijwaren tegen het gevoelen van vrees; zelfs heb-

1) J)it ia, zooals mcu zich heriimert, ecu van dc slechte voorteokuna, die de Kaffer zoozeer vreest.

-ocr page 213-

DE KAFFER.

ben de profeten het zoover weten te brengen, dat zjj tegen elke soort van vrees een bijzonder toovermiddel hebben uitgevonden. Moet bijv. een Kaffer bij nacht uitgaan en is hij bang om geesten te ontmoeten, dan neemt hij toevlugt tot zjjno geesten-amulet, waarop liij zacht bijt, waarna hij gerust in weerwil van alle ondcraardschc magten op weg gaat. Heeft lijj zijne reis ten einde gebragt, dan ziet hij dat hij gecne geesten ontmoet heeft en stolt bijgevolg in zijne amulet het onbepaaldste vertrouwen.

Moet hij als krijgsman in den strijd, dan zorgt hij er voor, dat hij zijne vijanden-amulet bij do hand heeft; voordat de slag begint bijt hij ecu stukje van hot hout af, kaauwt het fijn en spuwt het naar den vijand. Hij is dan vol vertrouwen, dat hij den moed aan den vijand ontnomen heeft, en voegt dien dan bij do dapperheid die hij zelf reeds bezit. De ccnige twijfel dien hij koestert is, dat welligt do vijand hetzelfde doet en hij niet zeker is of diens toovermiddel misschien niet krachtiger is dan zijn eigen. Dit gevoel wordt door de profeten eerder bevorderd dan tegengewerkt, omdat de soldaat — die weet, dat hij, wanneer hij vlugt, wordt ter dood ge-bragt — zoo gaarne eene dubbele hoeveelheid moed bezit, dat bij, om eone bijzonder krachtige amulet te verkrijgen, gaarne ruimschoots wil betalen.

Het gebeurt dikwijls, dat de vrienden van een krijgsman die op zulk eene wijze gestraft is, den profeet uitschelden wjjl bij hem zulk ecu zwak cn krachteloos toovermiddel gegeven heeft. Zijn antwoord is evenwel altijd gemakkelijk: quot;Jfij gaf mij slechts eene geit, en kon Ilus niet meer dan eene geiten-amulet verwachten; wilde hij runder-amuletten, dan had hij mij eene koe, of althans een kalf, moeten geven.quot; Zelfs na het geven eencr ruime belooning is hot antwoord eveneens gereed: quot;De man was een toovenaar, en de geesten zijner voorvaderen waren, omdat hij hen mot zoovele bezweringen lastig viel, op hom verbolgen.quot;

Zeer weinige Kaffers durven in het stormachtige jaargetijde op reis gaan zonder donder amulet, als een voorbehoedmiddel tegen den bliksom. Deze amulet ziet er uit als elke andere en is bok werkelijk niets dan een stuk hout of wortel. Het vertrouwen dat de Kaffer er in heeft, is echter onbeperkt, en tengevolge van do buitengewone hevigheid der donderbuijen, is het verkoopen dezer amuletten voor de profeten bijzonder voordeelig. Dot kan ons naauwelijks verwonderen, dat de Kaffer tot zulke voorbehoedmiddelen toevlugt neemt, want 'hij weet zeer goed, dat gcenc mensche-lijke magt hem tegen de vreeselijke stormen van zijn land kan beschutten.

Zelfs in Europa beleven wij 'dikwerf donderbuijen, die den stoutmoedigste ontzag inboezemen, terwijl do zwakkeren van beide seksen onder don oorverdoovenden donder en de verblindende bliksemstralen van vrees gebukt gaan. De ergste en hevigste donderbui in Europa evenwel is niets in vergelijking der gewone buijen in Zuid-Afrika — buijen waarin do inboorling, die er van zijne kindschheid af aan gewoon is, niets kan doen dan op den grond gaan liggen en in stilte de hand op zijn mond leggen. Wat eene Afrikaansche donderbui zijn kan, kunnen wij nagaan uit de volgende beschrijving door Cole:

quot;Toen ik na eenigo dagen uit deze koude stroken kwam, bevond ik mij in de vlakten van het distrikt quot;Qraaff Reinet.quot; Het was aangenaam weer, zoodat ik mij warmer gevoelde; maar wat ik in do warmte won, verloor ik bepaald in het schilderachtige der natuur: eindelooze vlakten van verschroeid gras, zonder boomen, zonder water, zonder huizen — dit waren al do schoonheden die mijn oog ontmoetten. Hoe iiier eenig plantaardig of dierlijk wezen bestaan kon, was mij een diep geheim. En toch zou dit geheim mij weldra worden opgehelderd. Toen ik daar was, had er eene aanhoudende droogte geheerscht, eene dier bezoekingen, waaraan deze streken bijzonder zijn blootgesteld. Op'zekeren dag echter begon do lucht bewolkt te worden, do wind bedaarde, de lucht werd drukkend warm cn alles gaf een aanstaanden storm te kennen.

quot;Mijne paarden werden weerbarstig cn onrustig, en ik zelf gevoelde mij uiterst afgemat cn loom. Mijn' volgeling stond de vrees op het gelaat te lezen, en de hemel had dan ook een vreeselijk voorkomen. Ik kan mij niets akeligcrs voorstellen dan de laaghangende, dikke, zwarte, ondoordringbare wolkenmassa's, die ons aan alle zijden omringden. Het was alsof wij den ingang der hel voor ons hadden. Plotseling zagen

204

-ocr page 214-

DE KAFFER.

wij een stroom van licht, zoo schitterend heldor en van zulk eene (schijnbaar) onmetelijke hoogte, dat wij er half verblind van werden en onze paarden in eens regtsom keer maakten. Bijna op hetzelfde oogenblik kwam er een donderslag, alsof al hot geschut der gehecle wereld op eenmaal losbarstte.

quot;Er was geen tijd te verliezen; wij staken onzen paarden de sporen in de zijden eu galoppeerden naar ceno berghelling, een weinig achter ons, waar hot scherpe oog van mijn Hottentot een hol had ontdekt. Binnen eenige weinige minuten, of liever oogonblikken, waren wij er in, maar niet vóórdat de bui in al hare hevigheid over ons was losgebroken. Jlet eene oogenblik was het ons omringende landschap zoo zwart als inkt, terwjjl liet onmiddellijk daarna ééne vlam was, witter en vcrblinder-der dun de wit-gloeihitte van een smeltoven. Een lang zonder tusschenpoozen aanhoudende donder (niet niet afzonderljjke slagen, zooals wij dit in Europa hooren) verdoofde ons en ieder oogenblik vreesden wij te zullen omkomen, want meer dan eens vielen groote rotsblokken, door den bliksem van de bergen boven ons losgemaakt, langs hot hol waarin wij ons verborgen hadden, in do diepte. 'De Hottentot lag op zijn aangezigt, om hot licht van don bliksem niet te zien, ofschoon hij het geluid van den donder niet ontgaan kon.

quot;Eindelijk werden de sluizen des hemels geopend, maar hot is onmogelijk te beschrijven hoe liet water plotseling de aarde overstroomde; bet is voldoende te zeggen, dat wij, toen wij van onzen weg af het hol binnengingen, geen enkelen stroom of iets wat naar eene uitgedroogde bedding geleek, waren overgetrokken, maar drie uren later, bij het verlaten onzer schuilplaats, tusschen ons en den weg, een broeden on ondoorwaadbaren stroom vonden; wij waren verpligt langs de helling des bergs te voet met groote mooito voort te strompelen, terwijl wjj ieder oogenblik in gevaar waren om op den doorweekten, glibberigen bodem uit te glijden en in den bruischen-den stroom te storten; eerst twee mijlen verder vonden wjj eene doorwaadbare plaats. Twee dagen later waren deze vlakten met een liefelijk groen kleed overdekt.quot;

Andere toovermiddelen zijn bestemd om een man het hart te doen veroveren van een meisje hetwelk hij wonscht te trouwen, of haren vader te bewegen niet al te veel koeijen voor haar tc vragen; of wel zij moeten hem het opperhoofd toegenegen maken, als lijj hem iets te verzoeken heeft. Alle deze amuletten zien er eveneens uit, en hot zal wel niet noodig zijn te zoggen, dat zij, in geen enkel opzigt, eenige de minste kracht hebben.

Enkele dezer toovermiddelen bezitten echter ontegenzeggelijk eenige kracht en andere hebben die tc danken aan de verbeelding van hem die ze draagt. De vele amuletten die zjj bezitten togen allo mogelijke soorten van vrees behooren tot deze soort. Indien iemand bijv. eon' loouw of oen' luipaard ontmoet en op oen stuk hout knauwt, is het duideljjk, dat de working van zulk een middel geheel en al denkbeeldig is. Als iemand, een' leeuw ontmoetende, een klein stuk van zijn leeuwen-amulet fijn bjjt en de leeuw dan aftrekt zonder hom kwaad te doen, wordt zijne vrees door hot gebruik maken van het voorbehoedmiddel verminderd, ofschoon hij zijne redding in dit geval te danken hoeft aan do ingeschapen vrees die elk lager dier voor don mcnsch heeft, en niet aan do kracht van zijne amulet. Even zoo zal iemand die een middel bezit, hetwelk hij denkt dat zijn' vijand bang voor hem zal maken, waarschijnlijk veel dapperder vechten cn op dezo wijze teweeg brengen wat hij van het toover-middel verwacht. Ook in ziekten weet ieder, hoe veel de werking dor verbeelding tot de genezing bijdraagt.

Er zijn echter vele gevallen, waar de stof die voor de amuletten gebruikt wordt, zekere geneeskrachtige eigenschappen bezit, met welke de profeten volkomen bekend zijn. Er is bijv. een toovermiddel tegen vermoeidheid, waarvan do werking klaarblijkelijk hot gevolg is van do stof waaruit hot vervaardigd is. Een vriend van den schrijver, die, na een gcheelon dag eene vermocijende jagt gehad te hebben, des avonds geheel en al afgemat was, liet zich door een zijner Kaffersche bedienden overhalen om iets van zijne vermooijenis-amulct te gebruiken. Deze was gemaakt van den wortel van een of anderen boom, zoor bitter, doch niet onaangenaam van smaak. II ij beproefde het enkel uit nieuwsgierigheid, maar was aangenaam verrast, toen hij bemerkte, dat weinige

205

-ocr page 215-

DE KAFFER.

mimiten 1111 liet gobi'uik zijne krachten verwonderlijk versterkt waren, zoodat liij weldra weder op de been was en in een stevigen pas huiswaarts kon wandelen; zijne groote vermoeidheid was geheel en al geweken. In dit geval had do verbeelding met de werking der amulet niets te maken en liet was duidelijk dat de profeet, die haar aan den Kaffer verkocht had, zeer goed met hare geneeskrachtige eigenschappen bekend was.

liet denkbeeld, dat alle ziekten het gevolg zjjn van do eene of andere tooverjj, is zoo diep bij de Kaffers ingeworteld, dat zij, zelfs indien hun vee ziek is, onderstellen dat dit door de werking van bovennatuurlijke krachten veroorzaakt wordt.

Het eerste wat nu geschiedt, is, te maken dat de geesten hun goedgunstig zjjn, om de kuiperijen van don boosdoener te niet te doen en het vee, den rijkdom en de kracht der kraal, te bewaren. Eene der beste koeijen wordt hiervoor met de gebrui-keljjke plegtigheden geofferd, en wanneer zij geslagt is, worden de gal en de inhoud der pens over de vee-schutting uitgestort en de bijstand der geesten op eene plegtige wijze ingeroepen.

Uier is een dier eigenaardige gebeden, door een Kaffer medegedeeld: quot;Heil, vriend! die tot deze kraal behoort; geef ons uw' zegen, nu gij ziet wat wjj gedaan hebben. Ojj ziet onze ellende; neem haar van ons weg, nu wij u een dier gegeven hebben. Wij weten niet wat gij nog meer noodig hebt, of gij iets meer begeert of niet. Schenk ons koren, dat hot overvloedig moge zjjn, opdat wjj kunnen eten en nergens gebrek aan hebben, nu wij u gegeven hebben wat gij behoeft. Deze kraal, vader! werd door u zelvoii gebouwd, en waarom vermindert gjj nu uwe eigene kraal ? Rouw voort, zooals gjj begonnen zjjt; maak haar grooter, opdat uwe nakomelingen, die hier nog wonen, mogen vermenigvuldigen; zoo zal de kennis die wjj van u bezitten, van u, die groote magt bezit, steeds toenemen.quot;

liet vleesch der geslagte koe wordt dan in eene hut gebragt, de deur gesloten, en nu gedurende een geruimen tijd niemand hier binnen toegelaten; de geesten worden dan verondersteld van het vleesch te eten. Hierna wordt de deur geopend, het vleescli gekookt en door alle aanwezigen gegeten.

Indien dit zoenoffer zijn doel mist, wordt een profeet van naam ontboden en liet vee in de quot;isibajja,quot; in afwachting zijner komst, opgesloten. Het eerst wat deze bij zijne aankomst doet, is in de quot;isibayaquot; een vuur te ontsteken en hierop geneesmiddelen te verbranden, terwijl hij er voor zorgt, dat de rook over het vee heentrekt. Vervolgens gaat hij cr toe over om den boozen geest uit de dieren te verjagen en dit doet hij op eene eenvoudige, maar zeer krachtdadige wijze. Hij neemt namelijk een brandend stuk hout in de hand, steekt een stuk vet in zjjn mond en gaat naar eene der zieke koeijen toe. Het dier wordt, terwijl hij het vet kaauwt en het hierna op het vuur spuwt, stevig vastgehouden. Het dooreengemengde vet en speeksel spat met geweld in hot aangezigt der koe, die natuurlijk vreesehjk verschrikt en uit de handen harer beulen ontsnapt.

Op deze wjjze wordt de gehoele kudde behandeld, totdat natuurlijk alle dieren in een vreesdijk opgewonden toestand zjjn; zoodra dit het geval is, wordt do poort der omheining geopend en vliegen alle tot der dood toe verschrikte dieren er uit. Al de inwoners der kraal vliegen achterna, terwjjl de mannen met hunne knods-kerry's op hunne schilden slaan en de vrouwen ratelen met kalebassen die met steenon gevuld zijn; allen schreeuwen en gillen onderwijl, zoo hard zij kunnen. Het vee, dat over het algemeen bijzonder zacht behandeld wordt, is door zulk eene handelwijze buiten zich zelv', en het duurt een geruimen tijd eer het weer in zijn normalen toestand gekomen is.

Dit moge nu eene wonderlijke wijze schjjnen om ziek vee te behandelen, maar daar de profeet geen honorarium ontvangt tenzij het genezen is, mag men onderstellen dat zij boter werkt dan men wel zou denken.

Wanneer een opperhoofd van eenigen rang ziek wordt, en vooral als dit den koning zeiven overkomt, twijfelt niemand er aan, of tooverjj is er do reden van. En daar nu de opperhoofden bijzonder veel houden van te eten, te drinken, to rooken en te slapen, totdat zij zoo dik geworden zjjn, dat zij bijna niet meer loopen kunnen, is het volstrekt

200

-ocr page 216-

DE KAFFER

geen wonder, dat zij dikwijls ongesteld zijn. Het is dan de zaak van den profeet om te ontdekken wie do toovonaar is, of de quot;boosdoenerquot; zoo als hij genoemd wordt, die het kwaad teweeg gebragt heeft.

Te twijfelen of de ziekte wol een gevolg was van tooverjj, zou eene* soort van

hoogverraad zjjn en aanleiding geven tot het vermoeden, dat de twijfelaar zelf de toovenaar was. Een KalTersch opperhoofd toch verbeeldt zich altijd boven het gewone menschengeslacht verheven te zijn; hij is zeker dat hjj boven alle anderen staat en niet als zijne ondergeschikten, kan sterven, liet is daarom klaar, dat alles wat hem overkomt, het gevolg moet zijn van tooverjj, en dat, als de dader kan ontdekt worden, de betoovering hare kracht moet verliezen en de lijder zijne gezondheid herkrijgen.

De toovermiddelcn waardoor ziekten worden teweeg gebragt, zijn gewoonlijk wortels, haarlokken, vederen, stukjes boen of dergelijke voorworpen, die in hot liezit van het slacbtodbr geweest of althans door hom aangeraakt zijn. Deze worden op eene geheime plaats door den toovenaar begraven, die er tooverspreukon over uitspreekt, tengevolge waarvan do gezondheid van zijn slagtoffer vermindert in dezelfde mate als zij in den grond wegzinken. Het dool van den profeet is dus tweevoudig: vooreerst om den toovonaar uit te vinden, en ten tweede om de begraven toovermiddolen te ontdekken, ze op tc graven en de betoovering krachteloos te maken.

De quot;boosdoenerquot; wordt ontdekt door wat men noemt quot;naar hem ruiken.quot;

De toeschouwers vormen een' groeten kring, en hurken allen op de gewone wijze der Kaffers neer. Is alles nu klaar, dan kleedt zich de profeet in zjjn vol, ofRei'ëel kostuum on treedt don kring binnen, waar hjj mot een luiden welkomstkreet wordt ontvangen. Ofschoon nu elk der aanwezigen weet. dat althans een van hou allen van

207

-ocr page 217-

!

208 DE KAFFER.

toovoi'jj zal beschuldigd worden, on ofschoon niemand zeker kan zijn dat hjj niet zelf liet slagtoffer zijn zal, durft tocii geen dor aanwezigen den welkomstkreet terughouden, uit vrees van anders welligt als toovenaar verdacht te worden.

Nu begint de profeet den kring langzaam rond te gaan, terwijl zijn gang langzamerhand sneller wordt, totdat hjj eindelijk in ceno soort van dans overgaat, waarbij hij zijne passen met eene zelccre afgemeten zangwijze doet vergezeld gaan. Zjjn zang wordt al luider en luider en do voeten van den danser bewegen zich hoe langer hoe sneller, totdat de man zich tot eenc soort van waanzinnigheid hoeft opgewonden; de oogen rollen hem nu door hot hoofd, do tranen vloeijen hem langs de wangen en zijn gezang wordt door kreten en snikken afgebroken, zoodat liet geen wonder is, dat do toeschouwers gelooven, zooals zij ook werkelijk doen, dat hij van de geesten dor afgestorven opperhoofden bezeten is.

Nu volgt een angstwekkend gedeelte der plcgtigheid. Do profeet springt met groote sprongen om de afgesloten ruimte, nu naar den oenen en dan weder naar den anderen kant, terwijl hij telkens diep inademt, oven als een hond, die een verloren spoor wil terugvinden; onder deze bezigheid wordt hjj, wanneer hij enkele individu's nadert, schijnbaar, zonder dat zijn eigen wil in aanmerking komt, door hen aangetrokken of afgestooten. Elke Kaffer verkeert in een' vreeselijken angst; al zijn moed ontzinkt hem, als hij ziet, dat do vreeselijke profeet hem nadert; hjj herleeft echter, wanneer de ziener eene andere rigting inslaat.

Eindelijk is evenwel do keus gedaan. De profeet houdt plotseling bij een gedeelte van den kring op en begint stork te snuffelen, alsof hjj door den reuk wilde ontdokkon wie de schuldige zjjn kan. De geheele vergadering ziet toe in eenc doodehjke stilte, terwijl de profeet al meer en meer nadert, alsof hjj op eene bovennatuurlijke wijze door liet voorwerp, waarnaar hjj zoekt, werd aangetrokken. Eensklaps springt hij vooruit, neemt zjjn staf uit zijn gordel, raakt den veroordeelde er mede aan en loopt weg.

Het ongelukkige slagtoffer wordt onmiddellijk door zijne beulen aangegrepen en voor hot opperhoofd gebragt om ondervraagd te worden.

Op do afbeelding der volgende bladzijde ziet men hot veroordeelde slagtoffer —een man van oonige botoekenis in zjjn stam — op den voorgrond, terwijl hij voor de nadering van don profeet, die* langzaam naar hem toe kruipt, terugdeinst. Het opperhoofd zit op don achtergrond zijne pijp te rookon, nn achter hem staan de quot;jongens,quot; die den post van beulen zullen vervullen, ieder gewapend mot eene quot;knods-korryquot; en gereed om vooruit te springen en don ongelukkige, die door den profeet zal worden aangewezen, aan te grjjpen.

In dien tussehentijd wordt de profeet gevolgd door eene menigte volks, die zien wil hoe hjj het begraven toovermiddol zal ontdekken. Dit gedeelte der handeling is vrij gelijk aan hetgeen wij roods hebben beschreven. Hij danst door do kraal, gaat hut voor hut binnen en beweert zich door zijn reuk overtuigd te hebben, dat het toovermiddol er niet zal gevonden worden. Langzamerhand komt hij al nader en nader \ bij de juiste plaats, waarnaar hjj nu zijne assagaai werpt; hjj geeft hot volk nu bevel oin tequot; gaan graven en het toovermiddol, hetwelk hij natuurlijk te voren daar heeft ^ neergelegd, op te zoeken.

De ongelukkige die eens beschuldigd is do ziekte van den koning veroorzaakt te hebben, kan niet op genade hopen, en geeft zich gelaten over aan hot vreeselijk lot ... dat hem verwacht. Hot zoogenaamde verhoor hetwelk hij moet ondergaan, is eigenlijk volstrekt geen onderzoek, maar bestaat uit eene reeks der vreeselijksto folteringen die door hot monschcljjk vernuft kunnen worden uitgedacht en worden volgehouden, zoolang er nog eene vonk van loven in hem is overgebleven. Men vraagt hom te bekennen dat hij den koning betooverd heeft, maar standvastig ontkent hij zjjne schuld, ofschoonquot; hij zeer goed weet wat liet gevolg dezer ontkenning zjjn zal. Nu wordt hom marteling op marteling aangedaan, bij do meeste waarvan het vuur de hoofdrol speelt. De pijniging waarmede geëindigd wordt, is over het geheel dezelfde, namelijk, dat men een'gat breekt in een nest van tenniten of witte mieren, hem hierop handen cu voeten bindt en hem in het nest werpt; deze dieren toch zijn bekend voor

-ocr page 218-

DE KAFFER

do woodo waarmede zij vallen op alles wat hen verstoort en dooi' de hevigheid en pijnljjldieid van lunine boten.

Iloe onbariniiarti^ wreed een Kaffer zijn kan, wanneer do vrees voor tooverjj hom drijft, kan men zich voorstellen uit het volgende verhaal van hot verhoor en do terdoodbrenging van oen' vorondorstoldon toovenaar. Hot is genomen uit het belangrijke! werk van Majoor W. Ross King, quot;(Jampaining iu Katlirland,quot; waarin do Kaffers van ISf)!—52 beschreven worden.

quot;Toen dezelfde Kona, oenigc; jaren vroeger, eens ziek was geworden, werd er volgons gewoonte, eon ''too ver-dok torquot; ontboden om liet individu to ontdekken, onder welks kwaden invloed het opperhoofd leed. Als gewoonlijk werd or oen man van vermogen uitgekipt on veroordeeld om hot leven voor zijne vermeende misdaad te verliezen.

quot;Om te voorkomen, dat zijn lot hom door zjjno vrienden werd medegedeeld, verlieten een aantal krijgslieden vroeg in don morgen de kraal van Maoomo, om do horstelling van het Jonge, zieke opperhoofd door het vermoorden van een dor onderdanen zijns vaders te verzekeren. Do voor het offer uitgekozen dag hleek voor het onwetende slagtoffer eene soort van feestdag te zijn; hij was in zjjno kraal, had juist eonekoegeshigt en besohouwde welgevallig do voorboreidselon tot hot feest hetwelk hij dien dag geven zou. De aankomst der mannen van quot;de groote plaatsquot; gaf hom geenc andere zorg, dan alleen wolk stuk van het dier hjj hun nis zjjno gaston aan zou bieden. Oogon-blikkeiyk werd hij eohtor door de onbarmliartigo krijgslieden in zijne kraal aangegrepen; toon hjj gebonden was en een riem om den hals had, zoide hij bedaard: quot;liet is mijn ongeluk, dat gij mij ongewapend hebt aangetroffen, anders zou hot zoo niet gegaan zijn.quot;

quot;Hem word toen gelast, hot voorworp voor don dag te brongen, waarmede hij don zoon van zijn opperhoofd had betoovord. Hij antwoordde: quot;Ik heb niets van dien aard; maar wanneer mijn opperhoofd in mijn dood hoeft toegestemd, maak dan spoedig oen einde aan injjn leven.quot; Zjjno beulen zeiden hem nu, dat zjj hem moesten martelen on pijnigen, totdat hij bot hun vertoond had, waarop hjj antwoordde: quot;Dan zou ik die moeite maar sparen, want martel mij zooveel ^ij wilt, ik kan u toch nimmer Inton zien wat ik niet bezit.quot; Nu werd hij op den grond gelogd en verschoideno mannen

DEKIi I. 14

200

-ocr page 219-

DE KAFFER.

begonnen zijn ligchaam op alle plaatsen mot lange Kaffersche naalden te doorboren. Het ongelukkige slagtoffer verdroog dit met zeldzame standvastigheid; zijne pjjnigers werden vermoeid en klaagden dat hunne handen er zeer van deden en de naalden er krom van werden.

quot;Gedurende dien tjjd had men een vuur aangelegd, waarin groote platte steenen werden geplaatst om gloejjcnd gemaakt te worden. Men gelastte don man toen om op to staan en wees hem op hot vuur, hem vertellende dat dit was om hom verder te martelen, indien hij het middel, waarmede hij do betoovering gedaan had, niet te voorschijn bragt. Hij antwoordde: quot;Ik heb u de waarheid gezegd, toen ik u zeido, spaar u de moeite; wat do gloejjonde steonon betreft, ik kan zo verdragen, want ik ben onschuldig; ik zou wel vragen om ineens verworgd te worden, als ik niet bang was dat gij zoudt denken dat ik uwe martelingen vreesde.quot; Nu werd ook zijne vrouw, die tegelijk met hem was gevangen genomen, voor zjjno oogen geheel naakt uitgekleed en vreeselijk geslagen en mishandeld.

quot;Het slagtoffer werd nu bij het vuur gebragt, waar hjj op zijn rug geworpen en met uitgestrekte armen en boenen aan stevige, in den grond gedreven palen vastgebonden word. Hierop werden de steenen, die nu rood gloeijond waren, uit hot vuur genomen en op zijn naakte ligchaam gelogd, op zijn buik, zjjno maag en zijne borst, terwijl zij door andere, insgelijks glooijendo steenen, die tegen zijne zjjden werden geplaatst, ondersteund werden. Het, is onmogelijk om do vreesoljjke uitwerking van dezo barbaarsehe handelwijze te beschrijven; de steenen glipten telkens van bot go-schroeide vleosch af en konden slechts door de stokken zijner duivelscho beulen op hunne plaats gehouden worden.

'Godurendo dit alles bleef de heldhaftige lijder volkomen bjj zijn bewustzjjn, en toon hem gevraagd werd of hij losgemaakt wilde worden, om zijn verborgen toover-middel aan te wijzen, zeido hij: quot;Maak mij los.quot; Zij doden dit, in de verwachting dat zij zijn besluit tot wankelen haddon gebragt, toen hij tot aller verbazing opstond; bjj vertoonde toen een akelig schouwspel; hij was levend gebraden, het vleosch hing in stukken rond zjjn ligchaam, on niettegenstaande dat alles vroeg hij aan zijne beulen: quot;Wat wilt gij, dat ik nu doen zal?quot; Zjj herhaalden hunne vraag, maar hij bevestigde op nieuw zijne onschuld en bad hen, aan zijn lijdon een einde te maken, on daar zij nu vermoeid waren van hun arbeid, maakten zij aan den riem, die om zijn hals zat, oen schuifknoop, wierpen hom op don grond, sleepten hem op eeno ruwe wijze over de scherpe steenen, zetten hun voet op zijn nok en worgden hom. Zijn verminkt ligchaam word naar zjjne hut gebragt, die in brand werd gestoken en tot den grond too af-brandde. Zijn lijden begon to tien ure voor den middag en eindigde eerst togen het ondergaan der zon.quot;

Kona, wiens ziekte do oorzaak van dit vreeselijk tooneel was, was een zoon van Macomo, hot bekende Kaffersche opperhoofd, die zoo lang aan de Engelsche troepen weerstand bood.

Het komt ons vreemd voor, dat een Kaffer op zulk eeno wijze kan handelen; van nature tocli is hij geenszins van eeno haatdragende of wreode geaardheid. Driftig is liij en hjj zal waarBchijnlijk dadelijk eone beleediging door een slag met zjjne knods of een worp met zjjno assagaai wreken. Nadat zijne eerste drift echter voorbjj is, komt zjjn goede aard weer boven en lui wordt oven levendig en vroljjk als te voren. Zelfs in den oorlog is hij, zooals wij reeds vermeld hebben, niet wreed, wanneer hij niet door het gevecht zelf is opgewonden, en hot sehijnt wonderljjk, dat hij, als iemand, tegen wien hjj geeno vijandschap hoegenaamd koestert en die welligt een nabestaande van hem is, van eone misdaad — onverschillig welke — beschuldigd wordt, hjj in staat is om in koelen bloede wreedheden te bedrijven, die te vreeselijk zjjn om te beschrijven.

Eigenljjk blijkt ons uit zijn gedrag in deze omstandigheid alleen, boe groot zjjne vrees is voor do ontastbare magt der tooverij. Vrees is nltjjd de moedor der wreedheid, en hot eenvoudige feit alleen, dat een van nature goedhartig mensch alle gevoel van medelijden verliest en zijn' modemensch namelooze martelingen kan veroorzaken, toont ons, hoe groot de vrees moot zijn, die de Kaffer voor tooverij heeft.

210

-ocr page 220-

DE KAFFER.

Somtijds kan tic profeet het toovermiddel niet op eene geschikte plaats verbergen en dan moet hij tot andere middelen zijne toevlugt nemen. Indien het bijv. noodzakelijk was aan te toonen, dat do quot;boosdoenerquot; het in zijne eigene lint verborgen had, zon de profeet tot deze plaats geen toegang krijgen; hij zou daarom de aarde laten opgraven en trachten ongemerkt eenige stukken wortel of boen in het gat te werpen. Isaacs betrapte hierop eens eene beroemde profetes en maakte deze goocho-larjj aan het geheelo verzamelde volk bekend.

Eenigon zijner volgelingen waren ongesteld geworden en zonden om eene profetes, die wist dat de blanke man niet aan hare magt geloofde. Zij liet hem weten, dat zij, wanneer hij haar eene koe zond, de toovcrmiddelen zou te voorschijn brengen, waardoor zijn volk gedood werd en dat zjj hem zou vergunnen bij hunne opdelving tegenwoordig te zijn. JIjj zond haar eene koe en kreeg twee dagen later eene andere boodschap, waarbij hem werd te kennen gegeven, dat de koe te klein was en dat zij daarom bovendien nog eenig katoen moest hebben. Tegeljjkertijd vroeg zij ook om een zijner

bedienden, Maslamfu genaamd. Iljj zond hot katoen, maar weigerde het laatste gedeelte van het verzoek, daar hij zeer goed wist, dat zij den man alleen gaarne had om hem uit to hooren.

De verwachte dag brak aan en wegens de beroemdheid der profetes kwamen or van alle zijden een aantal Kaffers van verschillende stammen, die allen door het hoofd hunner kraal werden aangevoerd. Bode op bode kwam hare komst aankondigen, maar zij verscheen niet; ten laatste kwam echter een koerier, om bekend te mnken, flat de geest haar niet wilde toelaten verder te gaan, indien haar niet eenige koralen worden gezonden. De opperhoofden, wier aankomst zij had vernomen en op wier vrij-

211

-ocr page 221-

DE KAFFER.

gevigheid zij zonder twijfel rekende, bragton een snoer koralen bijeen en gaven dit geschenk aan den bode mede.

Nu de koralen haar hart vermurwd hadden, deed zij haren plegtigen intogt in de kraal, gevolgd door eene lijfwacht van vijf en twintig krijgslieden, allen in vollen krijgsdos. De processie ging statig tot in het midden der quot;isibaija,quot; waar de krijgslieden op eene lijn gingen staan, met hunne groote schilden rustende op den grond en hunne assagaaijen in de regterhand; de schilden bedekten hun ligchaam tot aan de kin. Zij werd ook vergezeld door Maslamfu, dezelfde man om wien zjj gevraagd had, on die klaarblijkelijk een oud volgeling van haar was.

De profetes was op de gewone wilde en buitensporige wijze gekleed en had haar voorkomen verfraaid, door haar neus en ooglid aan de cone zijde met houtskool en aan don anderen kant met roode aarde te verwen. Zjj had ook al hot haar laten groejjen en aancengeplakt met een mengsel van houtskool en vet. Den gebruikoljjken, gepluimden staf harer betrekking hield zij in de hand.

Toen zij nu haar intogt gedaan had, vroeg zjj om meer koralen, die haar gegeven worden, opdat zjj geen verder voorwendsel zou hebben om hare bezweringen uit te stellen. Zij ging toen in ernst aan hot werk, terwijl zij sprong van den oenen kant der omheining naar den anderen en de verwonderlijkste vlugheid ten toon spreidde. Deze soort van dans begeleidde zij met oen eigenaardig gezang, waarvan de woorden geene of bijna geene beteckenis hadden en althans door de toehoorders niet begrepen werden. liet refrein van ieder couplet was echter eenvoudig genoeg on al do verzamelde . Kaffers vielen er met al de kracht hunner longen bij in.

Na op verscheidene hutten te zijn toegesprongen, onder hot voorwendsel van zo te beruiken, hield zjj plotseling op voor de Mlankon, die haar met allo aandacht gadesloegen, en vroeg om eeno tweede koe, onder het voorwendsel dat hot gevaarlijke toover-middel niet zonder do opoffering van dit tweede rund zou kunnen worden opgedolven on de geesten dan verstoord zouden zijn. Zjj ontving ten laatste deze tweede koe, onder voorwaarde dat het einde der voorstelling naar genoegen zoude zjjn.

Nadat zjj vele vreemde evolutiën verrigt had, keerde zij zich eensklaps tot hare toeschouwers en koos er een uit om den grond, dien zjj aanwees, om te spitten. Deze was een groote, gespierde Kaffer, maar toen de profetes hem naderde, beefde hij als een kind en was klaarblijkelijk zoo verschrikt, dat zj) verpligt was hem te bezweren, om den vijandigen invloed van hot begraven toovermiddel te ontzenuwen. Zjj gaf hem als spade eene assagaai en een pot om do wortels in te doen; toen bragt zij hem .achtereenvolgens bij drie hutten, terwijl zjj hem in elke van deze liet graven, maar werd telkens teleurgesteld door de scherpe wacht, die men over alle hare bewegingen hield.

Nadat zij te vergeefs de drie hutten had doorzocht, keerde zij plotseling om eu verliet bedaard de kraal, gevolgd door haren nog altijd zeer verschrikten delver, haren echtgenoot en Maslamfu, en ging toen naar een' tuin waar zij haren man gelastte te graven op de plaats, waar do assagaai was neergevallen. quot;Toen zij nu gezien had, dat wij haar te vlug waren geweest en wij haar digt op don voet volgden, en bovendien zag, dat al hare pogingen om onze waakzaamheid te misleiden, te vergeefs waren — want al hare listen werden door ons met de meeste naauwkeurigheid nagegaan — keerde zjj opeens om en ging naar de kraal, waar zjj om hare snuifdoos vroeg.

Haar man kwam naar haar toe en gaf er haar eene. Dit wekte mijne aandacht, omdat tot hiertoe Maslamfu als haar snuifdoos-drager gefungeerd had, en ik begreep dat haar man, in plaats van snuif, wortels in do doos gedaan had. Mijne veronderstelling bleek juist te zjjn; want toen zjj kwam van het boveneinde der kraal, nam zij de speer van den man die graven moest in do hand, en begon zelve vóór de hut, waarin do zieken gelegen hadden, te graven, nam eenige aarde in de hand en wierp die in den pot. Toen ging zjj, zoo schielijk als zjj kon, naar de kraal der kalveren, waar zjj insgeljjks tot eene diepte van ongeveer 6 centimetor groef. Zij gebruikte nu twee vingers harer linkerhand om een weinig aarde weg te nemen en hield tegelijkertijd de wortels met hare andere twee vingers vast. Hierop sloot zij eensklaps hare hand, terwijl zij de wortels met de aarde ondereen mengde, en toen zij een en ander

212

-ocr page 222-

DE KAFFER.

in den pot geworpen had, zeidc zjj tot den man: quot;Dit zijn do dingen, waarnaar gjj gezocht hebt.quot;

Het natuurlijk gevolg hiervan was, dat zij verpligt was, om bjj de beweging die door haar zoo duidelijk bedrog veroorzaakt was, uit de kraal te ontsnappen; het is niet noodig te zeggen, dat zij om de koejjen niet meer vroeg.

De vrouwelijke profeten moeten ecne recks van ceremoniën doorloopen, volkomen overeenkomende met die, welke wij reeds beschreven hebben; ook zij hebben do bevoegdheid, om don rang dien zjj zelve bokleedon, aan hare afstammelingen over te brengen. Zjj verrigten de gewone huiselijke bezigheden even als iedere andere vrouw, hetzij zjj gehuwd zijn of niet; en het is welligt merkwaardig, dat ofschoon de gehuwde staat geen vereischte tot dit ambt is, geen man of vrouw er toe schijnt verkozen te worden, tenzij hij of zjj gehuwd is.

Zijn zij eenmaal onder de profeten aangenomen, dan trachten de leden van deze vcreeniging liet publiek altijd ontzag in te boezomen door de merkwaardige wijze, waarop zij zich in het openbaar vertoonen; zjj worden bovendien beschouwd to zjjn vrjj gesteld van do gewone wetten, die mot zoo grootc naauwkeurighcid voor de Kafferstammen in het algemeen gelden. Eeno dezer profetessen werd bezocht door kapitein Gardiner on zjj schijnt op hom, zoowel door hare kleeding als door hare wjjze van optreden, een diepen indruk gemaakt te bobben.

quot;Men kan deze vrouw eene hoksen-koningin noemen, en haar voorkomen komt geheel en al met baar beroep overeen. Grooto, ineengedraaide, met vet gevulde massa's ingewanden iiingen om haren hals, terwijl haar dik on verward haar, waarin aan alle kanten galblazen van dieren bevestigd waren, haar uitzigt zeer woest en wonderlijk deed zijn. Wat zjj ongeveer zes maanden geleden uitvoerde, is te karakteristiek om hier niet te vermelden. Tpai had zjjne krijgsmagt bijeengobragt en was op het punt om uit te trekken ton oorlog, een plan hetwelk zjj, om de eene of andere reden goedvond tegen te werken.

quot;Toen zij zag, dat al hare overreding niets hielp, verliet zjj eensklaps de plaats en verborg zich voor iedereen; alleen een klein meisje vergezelde haar. Na twee of drie dagen kwam zij even geheimzinnig weder te voorschijn; zij hield de hand in hare zjjde, welke schijnbaar bloedde ten gevolge eener assagaai-wond, die zij voorgaf gedurende hare afwezigheid ontvangen te hebben van den geest van haren overleden echtgenoot Maddegiïn. Op deze wjjze vertoonde zij zich voor Tpai. quot;Do geest van uw' broeder,quot; riep zjj uit, quot;is mij tegengekomen en heeft mij deze wond in de zijde toe-gebragt met eene assagaai; hij verweet mij dat ik bleef onder een volk hetwelk mij zoo slecht behandeld bad.

quot;Hetzjj Tpai hot uit zich zei ven deed, dan wel hare vreemde handelwijze werkelijk indruk op hom had gemaakt, zeker is het dat hij zijn leger afdankte. Hierop genas, indien wij het goede volk dezer streken mogen gelooven, do wond oogenblik-keljjk. Verscheidene maanden lang na dozen tijd kreeg zij het in haar hoofd om op handen en voeten rond te kruipen en eerst zeer binnen kort hoorde ik, dat zij haar opgerigten stand, als een gewoon monsch, hernomen had.

Eóne vrouwelijke profeet volgde eene vreemde wijzo om oen quot;boosdoenerquot; te ontdekken. Zij sprong opeens in den kring der vergaderde Kaffers en maakte verbazende sprongen, die men voor eene vrouw onmogelijk zou achten. Het is mogelijk, dat zjj te voren een of ander opwekkend middel gebruikt had, en zich zoo tot dien bijna aan waanzin gronzenden toestand had opgewonden.

Zoo vloog zjj, versierd met slangen, doodshoofden, koppen en pooten van vogels, met haar toover-ratel in de eene en haar staf in de andere hand, don kring rond met zulk eene snelheid en onregelmatigheid, dat hot oog hare bewegingen naauwehjks volgen kon en men volstrekt niet kon voorzien wat zij bet volgende oogenblik doen zou. De oogen puilden haar uit het hoofd, het schuim stond op hare zamengepersto lippen, terwijl zij van tijd tot tijd schreeuwen en gillen uitstiet, die men denken zou dat geen menscheljjk wezen kon voortbrengen. Kortom, haar voorkomen was zoo vreo-seljjk als men zich slechts kan voorstellen en wel geschikt om de eenvoudige en bij-geloovige lieden die haar omringden, schrik en vrees in te boezemen. Zij ging niet te

213

-ocr page 223-

DE KAFFER.

werk op de gewone wijze, namelijk niet ruiken en kruipen, maar vervolgde haren onregelmatigen loop in den kring, sloeg met haar stat den man die binnen haar bereik was en liep dan met eene bijna ongeloofelijke snelheid weg.

Op onderstaande afbeelding zien wij haar bezig in do uitooteuiiig van haar gevreesd ambt. Zij is ontboden door een rijk opperhoofd, hetwelk men op den achtergrond ziet liggen op zijne mat, terwijl eene zijner vrouwen hem ondersteunt. Den versclirikten schuldigen ziet men op den voorgrond; zij die onmiddellijk naast hem zitten, wijken met angst van hem terug, terwijl anderen hem aan zijne beulen aanwijzen.

Er bestaat een merkwaardig verscliil tusschen eene KafFcrscho profetes en eene gewone vrouw, en dit is vooral gelegen in haar gang en de wijze waarop zij zich in het algemeen voordoet. Zooals wij reeds hebben opgemerkt, schijnen de mannen en vrouwen bijna tot verschillende rassen te behooren; de laatste zijn verlegen, nederig en ondergeschikt, terwijl de mannen onverschrokken, vol zelfvertrouwen en aanmatigend zjjn. Eene profetes echter, die zulk eene hooge betrekking bekleedt, neemt eene houding aan, die toont, dat zjj hare positie begrijpt; zij gaat rond met een trotschen, vrijen tred, die ons aan eene koningin doet denken.

In een opzigt zijn beide seksen, wanneer zij tot den rang van profeten verheven zijn, gelijk. Zij zjjn nameljjk in hunne betrekking uiterst onbarmhartig en hebben allo gevoel van medelijden verloren. Niemand is voor hen veilig dan de koning zelf. Zijn hoogst geplaatste en meest vertrouwde raadsman weet nooit of de profetische vinger welligt naar hem uitgestrekt kan worden en do stem van den profeet hom als toovenaar kan aanduiden. Indien dit het geval mogt zijn, zou noch zjjn rang, noch zjjn rijkdom, noch zijne waardigheid hem iets baten en hij zou gegrepen en doodgemarteld worden, zonder iets meer mededoogen dan een der minst geachte onderdanen.

214

-ocr page 224-

DE KAFFER.

Behalve deze bijgeloovige bedriegerijen, die de profeten ten uitvoer brengen, bezitten zjj ecne vrij groote kennis van genees- en heelkunde. Eik Kaffer heeft, deels door het gedurig slagten en klein hakken van vee en gedeeltelijk door do ondervinding die hij in den oorlog en bij de gedurige teregtstellingen opdoet, eene tamelijk groote kennis der ontleedkunde, grooter dan zelfs do meeste beschaafde mensehen in Europa bezitten, lljj kan daarom verschillende chirurgische operation met vertrouwen doen en in sommige er van is hij zelfs zeer ervaren. Het is bijv. bekend, dat een Kaffersch profeet iemand met goed gevolg opereerde, die aan waterzucht leed, terwijl hij over hot algemeen zeer knap is in het herstellen van ontwrichte ledematen, liet zetten van gebroken beenderen, en het verbinden van wonden.

Er is eene Avijze van koppen, onder de Kaffers zeer gebruikelijk; het geschiedt op bijna dezelfde wijze als bij ons, behalve dat zjj andere en meer ruwe instrumenten bezigen. In plaats van kopglazen maken zjj gebruik van een' horen, waarin aan liet dunste einde een gat is geboord. De operateur begint zjjn werk met liet wijde einde van den horen tegen het aangedane deel te drukken, en terwijl hjj nu zijn' mond plaatst op het dunnere gedeelte, zuigt hij cr met zooveel kracht aan, dat hjj het beoogde doel bereikt. Nu worden er eenige insnijdingen gemaakt met het scherpe lemmer eener assagaai; do horen wordt opnieuw geappliceerd en de geneesheer zuigt totdat hjj ecne genoegzame hoeveelheid bloed ontlast heeft.

Evenals de Kaffers bekend zijn met vergiften, hebben zjj ook kennis van de geneeskrachtige eigenschappen van vele planten. Hunne voornaamste geneesmiddelen verkrijgen zij van de ricinus-plant en do mannetjes-varen; deze worden gebruikt tegen dezelfde ziekten, waartegen zij ook in Europa worden aangewend. Somtijds worden chirurgie en geneeskunde wonderlijk dooreengomengd; de geneesmiddelen worden dan toegediend door insnijdingen in de huid te maken on ze in te wrjjvcn. Het is waarschijnlijk dat do quot;toover-doktorsquot; eeno veel uitgebreider kennis van do planten en hare eigenschappen bezitten, dan zij wel den volko willen verkondigen. Deze gevolgtrekking maken wij ten dooie uit de kracht die sommige zoogenaamde toover-middolen uitoefenen op hen die ze gebruiken, zelfs dan, wanneer do verbeelding hier niets mede te maken heeft.

Daar zij zulk eene vreesehjko magt bezitten, is het geen wonder, dat do profeten van die magt somwijlen gebruik maken om eene persoonlijke wraak te koelen of om zich to verrijken. In het eerste geval volgen zij slechts de inspraak van hun eigen gevoel. Tot bot laatste worden zjj echter dikwijls door andoren aangezet; een profeet zonder beginselen kan dan ook dikwijls zeer rijk worden, indien hij zich laat omkoopen om zekere personen van tooverij te beschuldigen.

Hoe Tchaka cr in slaagde om door middel der profeten op zijn volk te werken, hebben wij roods medegedeeld. Shooter haalt een merkwaardig voorbeeld aan van eene valsche beschuldiging door oen' profeet. Iemand was in de hoogste mate jaloersch van een ander, quot;Umpisiquot; d. i. quot;do hyenaquot; genaamd, en slaagde er na vele pogingen in, een profeet om te koopen, dat hjj dien persoon van tooverij zou beschuldigen. Dozo deed dit op eene vreemde wijze. Hij gaf namelijk voor, dat hij een visioen had go-had, waarin hij gezien had, dat een toovenaar vergif bij de hut strooide. De naam van dien toovenaar was, zoo als hij zeido, quot;Nukwa.quot; Nu wordt hot woord quot;nukwaquot; gebruikt door de vrouwen als zij van eeno hyena spreken en betcekont dus hetzelfde als quot;umpisi.quot; Panda weigerde echter om aan de beschuldiging geloof te slaan, zoodat zij geen onmiddellijk gevolg had. Ecne tweede beschuldiging evenwel slaagde beter en dc ongelukkige werd tor dood gebragt. Toen Panda echter later het komplot ontdekte, dood hij op eene ruwe wijze rogt. Hij ontnam don valschen profeet al zijn vee, en verbood hem zijne kunst op nieuw uit te oefenon, terwijl hij den beschuldiger dezelfde straf liet ondergaan als zijn slagtoffer.

Er is eeno soort van tooverij, waaraan do Kaffers onbepaald geloof hechten en die ecne merkwaardige overeenkomst heeft mot enkele bjjgcloovighedcn der middeleeuwen. Zij verbeelden zich namelijk, dat de toovenaars dc magt hebben om van het lijk van een menschelijk wezen een' gedionstigen geest voor hen zeiven te maken, die al hun werk doet en noch voedsel, noch onderhoud behoeft.

215

-ocr page 225-

DE RAWER.

De toovenanr lip;t dan, volgons hen, op do loer naar begrafenissen, en wanneer hij bespeurt dat 0011 lijk begraven is, waarop hij zijne toovorkunsten zonder vrees voor ontdekking kan beproeven, maakt bij y.jjiK- tooverniiddelen klaar en wacht tot na zonsondergang. Beschermd door do duistornis van don nacht, graaft bjj bot lijk op, cu blaast cr door zijne bezweringen een soort van loven in, waardoor het zich kan bewegen en sprokon; do geest van oen gestorven toovonaar wordt beschouwd er in gevaren to zijn. Dan maakt hij stoenon of jjzor gloeijend, brandt oen gat in hot hoofd on haalt door deze opening do tong er uit. Nu worden nog andere botooveringen mot liet borloofdo ligchaam verrigt, die ton gevolge hebben dat hot den vorm van oen of ander dier, bijv. van cone hyena, een' uil of oone wilde kat, aanneemt, liet laatste dier is hot meest begunstigde. Dit geheimzinnige dier is nu zijn dienaar go-worden cn gehoorzaamt al zjjno bevolen, hoe zij ook mogen luiden. Hij dag verbergt het zich op donkere, afgelegen plaatsen; bjj nacht echter komt hot te voorsclnjn om do bovolen van zjjn' mocstor te volbrengen. Het hakt hout, spit don grond van zjjn tnin 0111 on beplant dien, bouwt buizen, maakt manden, potten, sporen on knodson, vangt het wild en doet zjjno boodscbappen.

Hot voornaamste gebruik evenwel dat er van gemaakt wordt, is hot veroorzaken van ziekten of wol don dood bij lieden die zijn mocstor niet lijdon mag. De boozo geest sluipt dan, in hot midden van don nacht, wanneer do Kaffers allen te luiis zjjn, naar hot veroordeelde huis en roept, terwijl hot buiten bljjft staan: quot;woo! woo! wee! dir huis!quot; Do bevende bewoners iiooron do gevreesde stom, maar niemand durft er op antwoorden of naar buiten gaan, daar zjj stellig overtuigd zijn, dat, als zjj slechts het minste geluid maken of hand of vinger bewogen, zij oven goed zullen sterven als de persoon, aan wion do boodschap gezonden wordt.

Mogt do toovonaar in zijne bezworingen gestoord worden, voordat hij het opgewekte ligchaam cone andere gedaante hoeft kunnen doen aannemen, dan dwaalt dit in het land rond, als een magtigo bode des kwaads, maar als idioot; hot uit kreten en bedreigingen, zonder er evenwel do betookonis van te kennen. •

Tengevolge van dit geloof durft een Kaffer zich niet laten zien in gemeenschap niet conig ander dier dan do erkende huisdieren, zooals vee en gevogelte. Elke poging om een wild dier te temmen zou stellig zjjnen dood, als quot;boosdoener,quot; ten gevolge hebben. Een merkwaardig geval van dien aard had eens plaats in Natal.

Eeno vrouw ging in hot kroupelhout om hout te hakken en zag daar een' man, die eeno wilde kat voedde — het dier, hetwelk men meent, dat tot den boozon geest in bijzonder naanwo betrekking staat. Vreeselijk hiervan ontsteld, trachtte zjj ongezien woêr weg te komen. Do man bespeurde haar echter, duwde hot dier op zijde en kocht haar om, opdat zij niet zou verhalen wat zjj gezien had. Zjj ging evenwel naar huis en vertelde het onniiddellijk aan do voornaamste vrouw van hot opperhoofd, die het aan baren man mededeelde; van dit oogonblik af was hot lot van den ongelukkigon beslist.

Bewijzen togen oen' veronderstelden toovonaar zjjn altijd in genoegzaam aantal te vinden en werden dan ook in dit geval in groeten getale geleverd. Do eon had oen huisolijkcn twist afgeluisterd, waarin de man zijne vrouw geslagen had en zjj hem mot de beschuldiging van tooverjj bedreigde; bjj had haar cehtor geantwoord, dat zjj oven slecht was als hij, en dat zjj, indien hjj ter dood word gebragt, hetzelfde lot zou ondergaan. Een ander had hem tegen dezelfde vrouw hooron zeggen, dat men hen nog niet ontdekt had en dat do boscinildigors alleen behoefte hadden aan hun koren. Heiden, man on vrouw, werden ontboden voor den raad, op de gewone wijze ondcrzocht en, als een natuurlijk gevolg hiervan, op do plaats zelve gedood.

216

-ocr page 226-

IIOOKOSTÜK XIX.

H IJ G K L O O F. — (Vervoly.)

IfKT u K K(»K\-.M A K KN.quot; — UK UITWKUKSKhKN KKNKU KANODURIOK DKOOGTK, - IIKT AI K EST OKWIGTIGE DKK

KKTREKKINO VAN I KN'' IMIOFEKT.-ZIJNE IJELOONINO KN GEVAREN. — HOE lgt;K PROFEET quot;REGEN MAAKT.quot; —

VIRVUKTIGK UITVIiUGTEN. — HET VERHAAL VAN MOFFAT OMTRENT KEN quot;REGEN MAK Kit'' EN DE WIJZE

WAAROI» DK'/.K TE WERK GAAT. - VERONHERSTELÜE MAGT DKR EUROfKANKN. - KAFFERSCHK I'ROFKTEN IN

1857. - VOORTGANG VAN DEN OORLOG EN HET LANGZAMKHII AND TKRUCIDR IJ VEN DER KAFFERS. — KRKM ,

HET OI'FEUIIOOFD DKR KAFFERS EN ZJNE RAADSLIEDEN.- VREEMDE VOORSPELLING EN HOE ZIJ UITKWAM.—

HET GELOOF DER I'ROFKTEN IN HUNNE EIGENE MAGT. — ZEDELIJKE INVLOED DER l'ROFKTKN. — DK

BEROEMDE PROFEET MAK ANNA EN ZIJNE LOOI'HAAN. - ZIJNE OFKOMST, IIKT TOPPUNT ZIJNKR MAGT EN

ZIJN VAL, — DE ZANG VAN MAKANNA OM HET VOLK DIJKEN TE VERGADERKN. — TOO VERACHTIGE HALSKETEN.-DE STOK-AMULET DER KAFFERS.— WAAROM DE PROFETEN VOORSTANDERS ZIJN VAN DEN OORLOG.—

KEN PROFEET DIE NAAR GOEDEN RAAD LUISTERDE,

Do gowiKtigsto pligt van een profeet is het quot;regen-maken.quot; In Zuid-Afrika is regen liet leven van liet land, en /oodra deze langer dan den gewonen tijd uitblijft, wordt het niet hongersnood bedreigd. Do Kaffer bezit wel voorraadplaatsen, waarin hij zijn koren bewaart, maar deze zijn niet groot genoeg om niet het koren hetwelk zij bevatten, een' stam gedurende een geheel jaar te kunnen voeden; ook zouden de Kaffers hiervoor niet genoeg koren kunnen verbouwen.

Gedurende eene aanhoudende droogte komt er gebrek aan weiden voor het vee zoodat het sterft; hierdoor houdt het melkgcven op, cn de melk is voor den Kaffer ge-deeltclijk, maar voor zijne kinderen geheel en al, de staf des levens. Do gedaente alleen aan zulk eene ramp jaagt elke moeder schrik aan; zij zouden dan ook alles willen doen om haar te voorkomen; zelfs haar eigen loven zouden zij er aan opofferen. Eerst droogen de vijvers op, dan do putten en eindelijk de bronnen; een gevolg hiervan is, dat ziekten en dood weldra eene groote slagting onder de stammen teweegbrengen. In Europa kunnen wij ons zulk een toestand niet voorstellen daar er meer landen last hebben van te veel, dan van te weinig water. Do ellende cclitcr, die eene droogte van slee,hts weinige weken in zulke, overigens good van water voorziene landen, reeds te voorschijn roept, kan ons eenig denkbeeld geven wat eene aanhoudende droogte in Zuid-Afrika beteokent.

Onder do profeten of quot;toovor-doktorsquot; zijn er eenigen, die beweren, door middel van hunne bezweringen, den regen to voorschijn to kunnen roepon. Het quot;regen-makenquot; is het uitstekondsto wat een Kafferseh profeet doen kan, on cr zijn or betrekkelijk zoor weinigen dio dit durven ondernemen, omdat het meermalen is voorgekomen, dat bot teleurgestelde volk, bij het niet uitkomen zijner voorspellingen, don ongeluk-kigon profeet met eene assagaai doorboorde, hem de hersenen verbrijzelde mot eene knods-korry of hom eenvoudig in stukken scheurde. Zij evenwel die slagen, worden eensklaps do eersten van hun vak. Zij hebben eene onbogronsdo magt over hun eigen stam en over eiken anderen waar geen quot;regen-makorquot; van even groote vermaardheid bestaat. Dn eenigo, die magt over deze almagtige wezens beweert uit te oefenen, is de koning; on zelfs deze, welk een oppermagtig despoot hjj ook zijn

-ocr page 227-

DE KAFFER.

moge, is verpligt zich aan tien quot;regenmakerquot; to onderwerpen, zoolang deze mot zjjno bezweringen bezig is.

Het is welligt niet zoo vreemd dat do Kaffers aan de magt dor quot;rogenmakersquot; onbepaald geloovcn; vreemd is het echter, dat dezen zolven in hunne eigen magt vor-trouwen stellen. Er zijn natuurlijk vele voorbeelden bekend, dat een quot;regenmakerquot; de lieden met kennis van zaken poogde to bedriegen. In die gevallen echter wordt lijj hiertoe meestal bewogen door do bedreigingen van den persoon, die hem op dat oogenblik gebruikt. Over het algemeen evenwol is zijn eigen geloof in de toovermid-delen die lijj aanwendt, oven sterk als dat zijner volgelingen.

Een profeet die zich als quot;regenmakerquot; heeft onderscheiden, is weldra wijd en zijd bekend en behoeft zijne praktijk niet tot zijn eigen distrikt alleen te beperken. Vorsten uit alle streken dos lands ontbieden hem, indien de droogte aanhoudt en hunne eigene profeten liet niet kunnen doen regenen. In die streken wordt een profeet, evenals in Europa, in den regel meer geëerd in oen vreemd land dan in zijn eigen en ia bot vertrouwen hetwelk in hem gesteld wordt, grenzeloos.

Dit vertrouwen is vooral gegrond op het feit, dat een ■'regenmakerquot; van een ver-

i

afgelegen land het dikwijls doet regenen, waar anderen hierin gefaald hebben. De reden hiervan is eenvoudig genoeg, ofschoon de Kaffers haar niet begrijpen. Wanneer de geheele reeks van inlandsche profeten hunne bezweringen gedaan hebben, loopt de tijd van droogte bijna naar zijn einde. Indien nu de profeet de komst van den regen slechts eenige dagen kan uitstellen, kan hij vrij zeker zjjn van een' goeden uitslag, daar elke dag, ja elk uur winst voor hem is.

Het is onnoodig te vermelden, dat de Kaffers met de teekenen van het weer zeer goed bekend zjjn, zooals altijd het geval is niet hen die den meesten tijd in de open lucht doorbrengen. De profeten evenwel hebben meer verstand van het weder dan hunne overige stamgenooten, en niettegenstaande een quot;regenmakerquot; zelf aan zjjne kunst gelooft, zal lijj toch nimmer beproeven quot;regen te makenquot; wanneer hij uit de teekenen des hemels kan opmaken, dat de droogte waarschijnlijk nog eenigen tijd zal aanhouden.

218

-ocr page 228-

DE KAFFER.

Wordt hjj echter gedwongen om aan liet werk te gaan, dan is het eenige dat hij heeft om uit zijne verlegenheid te geraken, zoolang mogelijk te dralen en tegelijkertijd het volk op eene aangename wijze bezig te houden. De meest gewone manier om dit te doen is, dat i'ij verzoekt hem zekere dingen te bezorgen, die hjj weet dat bijna niet tc bekomen zijn, en te zeggen, dat zonder deze zijne bezweringen zonder uitwerking zullen blijven. Moffat verhaalt een zeer vermakelijk voorbeeld van de uitvlugten, die een profeet somtijds moet zoeken wanneer het niet wil, en hjj toch gedwongen is om het te doen regenen.

quot;De quot;regenmakerquot; vond dat de wolken in onze streek nog lastiger waren om te behandelen, dan die in hot land waar hij vandaan kwam. Hij beklaagde zich, dat schurken die zich geheim hielden, aan zijne besluiten niet gehoorzaamden. Toen hem gevraagd werd het opnieuw te beproeven, antwoordde hij: quot;Gij geeft mij slechts schapen en geiten; ik kan dus niet anders dan een geiten-regen te voorschijn roepen; geef mij runderen en ik zal u een runder-regen doen zien.quot; Terwijl hij eens gerust lag te slapen, viel er eene regenbui, waarop een der voornaamste lieden zijne woning binnenging om hem hiermede geluk te wenschen; maar deze zag, tot zijne uiterste verbazing, dat hij volkomen onbewust was van hetgeen gebeurde. quot;Helaka rare!quot; (Maloo, bij mijn vader!) riep hjj uit. ulk dacht dat gjj bezig waart regen te maken.quot; De profeet antwoordde hierop, terwijl hij wakker werd en zag dat zijne vrouw bezig was met een melk-zak heen en weer te schudden, om een weinig boter te maken voor hare haarvlechten , quot;ziet gij dan niet dat mjjne vrouw regen karnt zoo hard als zij kan?quot; Tegelijk wees hij op haar. Met dit antwoord was de ander volkomen tevreden en weldra was het door do geheele stad bekend, dat de quot;regenmakerquot; den regen gekarnd had uit oen melk-zak.

quot;Het vocht, dat door deze bui op den aardbodem was uitgestort, was door de gloeijende zonnestralen weldra weder opgedroogd en hierop volgden vele weken zonder «lat zich eene enkele wolk vertoonde, of, wanneer dit enkele malen het geval was, ontlastte deze hare schatten op een grooten afstand. De teleurstelling was nog grooter, als er somtijds eene donkere wolk, gepaard met vreeseljjke donderslagen, voorbij trok, zonder dat er een droppel regen viel. Er waren verscheidene achtereenvolgende drooge jaren geweest, waarin men geen water over den grond had zien stroomen, en indien het in dat klimaat niet dikwijls en overvloedighjk regent, droogt alles binnen een paar uren weder op. Bij hot maken van graven vonden wij dikwerf den grond op eene diepte van vier of vijf voeten zoo droog als stof, terwijl de oppervlakte van den regen doorweekt was.

quot;Do vrouwen hadden uitgestrekte velden bebouwd, maar het koren lag nog altijd in den grond zooals het was uitgezaaid; het vee stierf uit gebrek aan weiden en honderden levende geraamten kon men in het veld bezig zien met het zoeken van ongezonde wortels en kruipende dieren, terwjjl velen van honger stierven. Onze schapen zouden waarschijnlijk weldra alle zijn opgegeten; toen wij echter zagen, dat hun aantal dagelijks verminderde, slagtten wij de overige en zoutten het vleescli in, hetwelk natuurlijk in zulk een klimaat, waar groenten zoo zeldzaam zijn, verre van aangenaam was.

quot;Al deze omstandigheden waren voor den quot;regenmakerquot; zeer onaangenaam en hij was dikwijls buiten raad om iets te vinden, waaraan hjj de mislukking zijner bezweringen kon toeschrjjven, want hij had al zijn vernuft uitgeput. Op een avond trok er evenwel eene kleine wolk voorbij en door de eenige bliksemstraal die hieruit schoot en waarop een hevige donderslag volgde, werd een boom in de stad getroffen. Den volgenden dag kwamen de quot;regenmakerquot; en een groot aantal volks bijeen, om de bij zulk een voorval gewone plegtigheden te verrigten. De boom werd beklommen, cn touwen, gevlochten van gras en graswortels, om verschillende plaatsen van den stam gebonden, die bij de acacia giraffa zelden veel beleedigd wordt. Er moge een enkele tak van worden afgebroken, maar van al de boomen van die soort die ik door don bliksem getroffen heb gezien, scheen de stam weerstand tc hebben geboden; men zag in al die gevallen slechts eene streep of groef, die langs den bast tot in don grond voortliep. Nadat de vermelde banden waren aangelegd stak de profeet

219

-ocr page 229-

DE KAFFER.

er eenige van zijne geheime middelen tusschen, Hot zich water geven en goot dat met groote plcgtigheid over don verwonden boom uit, terwijl hot volk riep; quot;Pula! 1'ula!quot; Toen dit geschied was werd hij omgehouwen, buiten de stad gesleept en tot asch verbrand. Nadat deze nietsheteekenende plcgtigheid was afgeloopen haalde men groote bakken met water, waarin een aftreksel van sommige wortels was vermengd. Alle mannen uit do stad kwamen toen bijeen en defileerden een voor een voorbij, terwijl do regenmaker ieder met don staart van eenc zebra met dit vocht besprenkelde.

quot;Toen dit nog niet hielp, nam de toovenaar zijne toevlngt tot eenc andere list. lljj wist wel dat bavianen in de rotsachtige bergkloven en hellende afgronden niet gemakkelijk konden gevangen worden; hierom gaf hij, ten einde tijd te winnen, aan de mannen te kennen, dat hij, wilde hij regen kunnen maken, oen' baviaan moest hebben; het dier moest zonder oenig gebrek zijn, er mogt geen enkel haar aan ontbreken. Men zou zeggen, dat een kind zijne streken moest kunnen doorzien, omdat ieder mot zekerheid kon weten dat het onmogelijk was hem een baviaan in dien toestand te bezorgen, zelfs al grepen zij hem slapende. Maar neon, voort trok cone bende uitgezochte hardloopers en beklom een nabijgelegen borg. De bavianen hadden dikwijls van hunne verheven woonplaatsen uitgezien naar do vlakte, wanneer de inboorlingen de quagga's en de antilopen omringden en vervolgden, weinig droomende dat zij eens zeiven het voorwerp der vervolging zouden zijn. Zjj vlogen vol schrik weg naar alle kanten, terwijl zij bromden, schreeuwden en van rots tot rots sprongen nu en dan grinnokende en tandenknarsende op hunne vervolger neerziende. Na eeno langdurige en vermoejjende jagt slaagden de Kaffers er in, met verwonde voeten, geschaafde ligchamen en gebroken teenen een jongen baviaan te grijpen; zjj bragten hem naar de stad en waren opgetogen en uitgelaten alsof zij een grooten buit hadden gemaakt. Toen de slimme schurk echter het dier zag, zette hij oen gezigt, waarop do grootste droefheid was uitgedrukt en riep uit: quot;Mijn hart wordt vaneen gereten; ik kan van droefheid niet sprekenquot;; en terwijl hij wees naar een oor van den baviaan, hetwelk geschramd was en naar den staart die eenige haren had verloren, voegde hij er bjj: quot;Heb ik u niet gezegd, dat ik geen regen kon maken, indien er slechts een enkel haar aan ontbrak ?quot;

quot;Na eenige dagen werd weder een andere baviaan gegrepen, maar op nieuw werd er eenc werkelijke of voorgewende onvolkomenheid aan gevonden. De toovenaar had vroeger meermalen gezegd, dat, indien zij hem hot hart van een' leeuw konden bezorgen, hij hun zou laten zien, dal hjj zooveel regen kon maken, dat iemand blijde zou zijn indien hij onder dak was; hij zou den regen laten neerstroomen in zulk eene hoeveelheid, dat geheele steden er door konden worden weggevaagd. Hij had ontdekt, dat de wolken sterke geneesmiddelen noodig hadden en juist een leeuwenhart behoefden. Do quot;regenmakerquot; wist zeer goed, dat het gecne kleinigheid was hier aan tc komen. Eenige dagen later werd er echter berigt, dat een leeuw eene der oenig/,ins verder van de stad weidende koeijen had aangevallen en nu trok een troep krijgslieden er op af, met het tweeledig oogmerk: om den sleutel te verkrijgen, waarmede de sluizen des hemels konden geopend worden, en zich tevens van een' gevaarlijken vijand tc bevrjj-dcn. De bevelen waren gestreng, wat er ook de gevolgen van mogten zijn, en die zouden, in dit geval, ernstig genoeg hebben kunnen wezen, indien niet oen van onze mannen het vreesehjke dier met een geweerschot gedood had.

quot;Niet zoodra was dit geschied, of de leeuw werd kleingesneden om gekookt of gebraden te worden; al had hij welligt een van luinno betrekkingen opgegoten, nu aten de Kaffers hem zeiven op. Hunne opgewondenheid, toen zij met het leeuwchart in de stad terugkeerden en den zang der overwinnaars in koor zongen, is bij niets te vergelijken. De quot;regenmakerquot; bereidde zijne bezwerings-middelen, ontstak zijne vuren en men zag hem staan op den top van een berg, terwijl hij zijne magere banden uitstrekte en do wolken wenkte om nader te komen. Op andere oogenblikken schudde hjj er /jjne speer tegen en bedreigde hen, dat, wanneer zij hem niet gehoorzaamden, zij zijne gramschap zouden ondervinden. Het misleide volk sloeg aan alles geloof en verwonderde zich, dat het nog niet begon te regenen.

quot;Toen ik een oud en verstandig man, don oom des koning», vroeg, hoe het kwam

220

-ocr page 230-

DE KAFFER.

dat do bezweringen van con zoo groot meester over de wolken geon gunstig gevolg hadden, anJwoordde lijj niet blijkbaar gevoel: quot;ach! er is stellig ecno reden, waarom de wolken zoo hartlaokkig zijn; als do regonmakor haar slechts kon ontdekken.quot; Al do handel iiiffon dei' zendelingen werden ton scherpste gadegeslagen. Eenigo weken na mijne toraglcomst van con bezoek in do stad Griqua, werd de groote ontdekking gedaan, dat liet niet was beginnen te regenen omdat ik een zak met zout in mjjn wagen had medegebragt. l)c beschuldiging werd mij met groote plegtighcid door den koning

en zjjne ranislieden overgebragt. Daar men altjjd moot vermjjden, een opregt ofschoon misleid volk in het minst te bclcedigen door om hunne kinderachtige handelingen lagclicn, werd het geval ook door mij met den grootston ernst onderzocht. Mothibi (»11 yJjn adjudant vergezelden mij naar onze voorraadplaats, waar de bewuste zak stond. quot;Hior atnat bij,quot; riep bij met veel zelfvoldoening uit. Toen het hen echter bij ondernool* bleek, dat hot. zoogenoemde zout niets anders was dan krijt, konden zij niet laten, zelven nm hunne ongeloovigheid te lagchen.quot;

Een Knflferaehc profeet wiens bezweringen geene uitwerking hebben, is er nooit zeer rouwig nm, indien er eenige Blanken in het land zijn, omdat hij hun altijd de schuld van xjjn niet slagen kan geven. Zijn het zendelingen, dan is geluid van hun gezang genoegzaam om de wolken te verjagen; zijn het echter lockon, dan is do ecno of andere liumier gewoonten ecno genoegzame reden voor het aanhouden der droogte. Een Kaffer oj-kent altijd de meerdere magt van den Blanke, en ofschoon hjj overtuigd is, dat dj ii eigen ras alle andere volken die de aarde bewonen overtreft, verbeeldt hij zich tocli, dar de geesten die hem bijstaan niet zoo magtig zijn als die welke de Blanken te Imlp komen; het is volgens hem, te danken de bescherming van deze en

221

-ocr page 231-

DE KAFFER.

niet aan hunne meerdere voortreffelijkheid naar ziel of ligohaam, dat hun aanzien zooveel grooter is.

Ton volle aan do magt der quot;regenmakorsquot; geloof slaande, verbeeldt hij zich, dat do Blanken, even als in allo andere kunsten, ook in deze uitmunten en hjj verzint do meest huitengewone theoriën, om zich van dit feit rekenschap te geven. Nadat de pogingen hunner eigene profeten mislukt zjjn, kan men vrij zeker zijn dat de Kaffers oen zendeling zullen opzoeken en hom verzoeken om zjjno magt te hunnen behoeve aan te wonden. Do redenering die hen geleid hooft tot do gevolgtrekking, dat do zendelingen ook quot;regen kunnen maken,quot; is zonderling genoeg. Zoodra do gure, koude winden begonnen te waaijen, die veelal liet vallen van den regen vooraf gaan, waren do zendelingen natuurlijk gewoon om, eer zij hunne woning verlieten, hun overjas aan te doen. Deze jassen haddon gewoonlijk eene donkere kleur en niets kon de Kaffers nu van hot denkbeeld afbrengen, dat hot aantrokken van donkere klooderen eene soort van bezwering was, waardoor do regen gedwongen word om te vallen.

Wij hebben zooeven gezegd, dat de profeten zeiven volkomen aan hunne bovenna- . tuurlijke magt geloovon. Indien zij do meeste voorbeelden van klaarblijkelijk bedrog voor oogon houden, die zij telkens kunnen waarnemen, zouden do meeste Europeanen van oordeel zijn, dat profeten opzettelijke bedriegers waren en dat het oordeel van don oenen profeet over don anderen niet voel verschilde van dat dor oude Romeinscho quot;Auguron,quot; die elkander niet zonder glimlagchen konden aanzien. Dit is evenwel hot geval niet. Bedriegers zijn zij zonder eenigen twijfel en dikwijls opzettelijk, maar het is oven zeker, dat zij vast en zeker geloovon, het middel van gemeenschap te zijn tusschon de geesten dor overledenen en hunne achtergebleven betrokkingen.

Hot grootste bewijs biervoor is do buitengewone opvolging van gebeurtenissen, die in het jaar 1857 plaats had; hieraan nam niet slechts één profeet, maar een belangrijk aantal deel, en al hunne handelingen waren eenstemmig.

In dat jaar waren de Kaffers tot de gevolgtrekking gekomen, dat zij langzaam maar zeker door do Europeesclie volkplanters werden teruggedrongen; zij maakten toen eono zamenzworing, waardoor zij hoopten eiken Blanke uit Zuid-Afrika te verdrijven en zeiven weder do opperheerschappij in handen te krijgen. Zelfs de kolonie Natal was een doorn in hunne oogen, daar doze strook telkens nieuwe versterkingen ontving uit Europa, en gedurig sterker werd, waardoor hunne hoop om haar ten onder te brengen meer en meer verminderde. Bovendien vielen velen van hun ras van hen af; geheele gezinnen, ja do bewoners van geheele dorpen ontsnapten aan den despotischon scepter van den inlandschen koning, om zich te beveiligen in een land, waar zij door hot geweer van den Blanke beschermd worden. Onder hot beroemde opperhoofd Sandilli en dou oven beroemden profeet-krijgsman Makanna waren meermalen pogingen gedaan om de volkplanters te verdrijven, maar bjj al deze gelegenheden waren de Kafferstammen mot groot verlies teruggedreven en eindeljjk gedwongen zich te onderwerpen.

In 1857 evenwel werd er oeno grooto vergadering bijeengeroepen door Kreli, ten einde een gerogelden veldtogt to beramen. Op doze vergadering nu word de tegenwoordigheid van oen beroemd profeet verwacht. Hij verscheen evenwel niet, maar zond oen afgezant, die hun mededeelde, dat do geest aan do Kaffers bevolen had, al hun vee te doodon. Dit vreemde bevel word door velen gehoorzaamd, maar anderen weigerden en hielden hunne kudden in het loven.

Verstoord, dat zijne bevelen niet waren nagekomen, vergaderde de profeet het volk opnieuw en had eene bijzondere bijeenkomst met Kroli, waarin hij dezen mededeelde, dat de ongehoorzaamheid van hot volk do oorzaak was, waarom de Blanken niet uit het land verdreven waren. Indien zjj echter wilden gehoorzamen en al het vee uit het land slagten, uitgenomen ééne koe en ééno geit, dan zouden do geesten der afgestorvenen door hunne vrijgevigheid verzoend zijn, en hun op alle mogelijke wijzen bijstand bieden. Voor dit moorddadig werk werden hun acht dagen vergund en op don achtsten — uiterlijk don negenden — dag zou, door middel van toovermiddelen die op do overgebleven koe en geit worden aangewend, al liet vee weder herleven en zij op nieuw even rijk zijn als zij te voren waren. Hun werd tevens bevolen, al het koren, in de bewaarplaatsen bijeengegaard, weg te werpen. Als een toeken, dat de profetie

222

-ocr page 232-

DE KAFFER.

vervuld zou worden, zou de zon niet voor half negen opgaan; zij zou dan rood worden, weder achteruitgaan en duisternis, regen, donder en bliksem zouden aan het volk verkondigen de dingen die komen zouden.

Nu begon het vernielingswerk in allen ernst; de koejjen en geiten werden over liet geheele land geslagt, zoodat behalve do twee dieren die uitgesloten waren, er geene enkele koe of geit in hot leven bleef. Met wonderlijke inkonsekwentie bragten de Kaffers do huiden van het geslagte vee naar de marktplaatsen en verkochten ze; de aanvoel' was zoo groot, dat zij voor de minste kleinigheid te krijgen waren en vele duizende luiidcn konden in het geheel niet verkocht worden, maar bleven in het binnenland.

Dé achtste dag verschoon on aan den hemel was geen onkel toeken zigtbaar. Hierover verontrustten de Kaffers zich echter zeer weinig, omdat zij rokenden op don beloofden negenden dag. Op dien dag verliet evenwel geen enkele Kaffer zijne woning, maar zat in do kraal, terwijl bij vol angst do zon gadesloeg. Van zes tot tien uur gingen zjj oplettend haren loop na, maar zjj veranderde niet van kleur en evenmin had or in haar loop eenige afwijking plaats; ook vertoonde zich noch donder, noch bliksem, noch regen als toeken dat do voorspelling vervuld zou worden.

Do misleide Kaffers hadden toen groot berouw over hunne ligtgeloovighoid. Zij hadden al hun vee goslagt en al hun koren vernield en zjj wisten dat zij zonder deze levonsbohoefton van honger moesten omkomen. En zij kwamen werkelijk van gebrek om. Do vroesolijkste hongersnood hcerschte alom in hot land; kinderen stierven bij bonderdon; slechts de sterkste bloven over en zelfs dozen waren tot geraamten uitgeteerd en door ontberingen uitgeput, zoodat zij ongeschikt waren om te werken of te vechten. Door dezen slag, dien zij ziclizelven haddon toegobragt, loden de Kaffers moor dan door don langdurigston oorlog en maakten zij zich ongeschikt om gedurende vele jaren weerstand te bieden.

Dat de profeten, die zulke vreemde bevelen gaven, zelven aan do waarheid van hetgeen zjj verkondigden moesten gelooven, is duidelijk genoeg, want zjj offerden niet alleen het vee van andoren, maar ook hunne oigono runderen op en wij hebben reeds gezien welk oeno groote gehechtheid een Kaffer voor zjjne koejjen hooft. Zij wisten bovendien, dat, wanneer zij al hot voedsel in het land vernielden, zjj niet slechts alle inwoners, maar ook hunne eigen familie aan den hongerdood blootstelden, en men mag toch niet veronderstellen, dat iemand voorspellingen zal doen, die, indien zij niet nit-komen, hon tot armoede zullen doen vervallen en bet geheele land en zjjne eigene familie aan al do ellende van oen hongersnood blootstellen, als hjj zelf niet aan de waarheid dier profetiën gelooft.

Ofschoon de magt, door de profeten uitgeoefend, in vele gevallen schadelijk

223

-ocr page 233-

DE KAFFER.

werkt, is lint toch geen kwaad waaraan ook tevens niet iets goeds is verbonden. Hoe onvolkomen hun godsdienst ook zijn moge en hoe nadeelig hij somwijlen ook moge werken, is dit toch altjjd nog heter dan in het geheel geen godsdienst. Hij hoeft althans deze twee voordeden: vooreerst^ dat hij erkent de onsterfelijkheid dei-ziel, en ten tweede, dat hij het bestaan erkent van wezens in de geestenwereld, die grooter magt bezitten — hetzij ten goede of ten kwade — dan do mensch zelf.

Een der buitengewoonste profeten was Makanna, die de betrekkingen van profeet en generaal in zich vcrecnigdc; hij poogde aan do Engelsche strijdkrachten weerstand te bieden en leidde in persoon een aanval op Grahamstown.

T3oze merkwaardige man maakte zijne plannen mot groot overleg en sloeg geen slag voordat zij volkomen rijp geworden waren. Hij begon met zich oen aantal inlichtingen to verschaffen door met do soldaten te spreken en vooral met de officieren, die te Grahamstown in garnizoen lagen. Hierdoor wist hij eene zekere mate van kennis op te doon van het Engelsche krijgskundige stelsel cn van vole mechanische vakken.

Welk dool hij zichzelven voorstelde ia niet met zekerheid bekend, maar voor zooverre men uit zijne handelingen kan opmaken, scheen hij hetzelfde te booogen als Tchaka mot do noordelijke Zulu's had gedaan, namelijk dc verspreide stammen der Aniakosa's to vereenigen tot eene grooto natie, waarvan hij do eenige koning en priester zoude zijn. Zijne eerzucht was echter van een veel edeler aard dan die van Tchaka; het eenigo dool van dezen was persoonlijke grootheid en hij vergoot stroomen bloods, zelfs van v.jjne eigene onderdanen, om zich zelvon tot de hoogste waardigheid te verheffen. Makanna was evenwel een man van een' geheel anderen stempel. Ofschoon persoonlijke eerzucht ook eene groote drijfveer zijner handelingen was, werd hij toch klaarblijkelijk bezield door den wensch om zjjn volk denzolfden rang in het zuiden te doen innemen, als do Zulu's bekleedden in het noorden. Bovendien wilde hij bet karakter zjjner onderdanon, door hot invoeren van Europoescho denkboeldon, tot een hooger peil opyoeren cn hen in alle opzigton meer gelijk maken aan do Blanke, die in allo zaken hunne erkende meerderen waren.

Dat hjj ten slotte faalde behoeft ons niet te verwonderen, want hij was een van die geestdrijvers, die den tijd waarin zij leven niet in acht nemen. De plannen der meeste lieden mislukken omdat zij bij hun tijd ton achteren zijn; Makanna faalde omdat hij hem vooruit was. Daar hij gedurig met Europeanen in aanraking kwam en steeds den omgang zocht van mannen van rang, was de blik van zjjn geest ruim genoeg geworden om hem de grootere voortreffelijkheid en meerderheid dor Enropeesche beschaving te doen inzien en te leeron begrijpen, dat, wanneer hjj zjjne onderdanen slechts deze denkbeelden kon doen omhelzen, het volk der Kosa's niet slechts gelijk zou zjjn aan dat der Zulu's, maar er ver boven staan, omdat dit laatste gebouwd was op geweld cn slechts door bloedstorting werd in stand gehouden.

Daar hij don bijgoloovigon aard zijner landgenooten kende en wist dat hij geen invloed genoeg hij hen zou kunnen verkrijgen indien hij niet voorgaf oeno bovennatuurlijke magt te bezitten, gaf Makanna zich uit voor een profeet van eene nieuwe soort,

In dit gedeelte van zijn gedrag legde hij dezelfde groote mate van wijsheid aan den dag, als waarvan hij bij zjjno eerste handelingen blijk had gegeven; hij zocht zoowel godsdienstige als praktische kennis bij de Blanken, wier vernietiging toch zjjn einddoel was. Hij poogde zooveel hem slechts mogelijk was omgang te hobben met do geestelijken en verheugde zich, mot al do aangeboren liefde tot redetwisten van oen Kaffer, in de gesprekken over het geloof der Christenen en de goddelijke ingeving der Schriften.

Scherp van verstand en geslepen, bezat hij bovendien eene verwonderlijke gave van welsprekendheid. Nu eens deed hij vraag op vraag, om hem, bij wien hij onder-rigt zocht, in eene drogrede te verwarren, en dan weder vloeide er een stroom van welsprekende woorden over zijne lippen, waarin hij behendig gebruik maakte van iedere onbewaakte uitdrukking en zijne toehoorders door den geest en het vuur zjjner redenering medesleepte.

Intusselien was hij steeds in stilte aan het werk om den geest zijner landslieden voor te bereiden voor zijn' beslissenden stap, en toen hjj eindelijk zijne plannen tot

224

-ocr page 234-

DE KAFFER.

genoegzame rijpheid had gobragt, trad luj ueiisklam 'jp ala ueii prui'üet, die door Uldaaga, den Grooten Geest, met eene bijzondere zending nelast was.

Gngelijk aan de gewone profeten, wier uitspraken altijd door bloedvergieten eu offers, hetzij van menschen of dieren gevolgd werden, voerde hij in zijn nieuw godsdienstig stelsel vele denkbeelden in, die bij van de Christenen had overgenomen en hem moet de eer toegekend worden, de eerste Kaffersche profeet te zijn geweest die de ondeugd bedreigde en zedelijkheid aan zijne volgelingen aanbeval, lljj predikte niet slechts in het algemeen tegen de ondeugd, maar had ook den moed om allen die een slecht leven leidden regtstreeks te beschuldigen, waarbij hij evenmin het magtigste opperhoofd spaarde als don minsten dienaar.

Een opperhoofd, de beroemde Gaika, was vreeseljjk door de stoutheid van den profeet beleedigd, waarop Makanna, die zag dat geesteljjke wapenen aan zulk een man verspild waren, in plaats van deze zjjne schild en speer greep, met eene schaar vrijwilligers op hem lostrok en hem versloeg.

Nu hij een van de hinderpalen die hem in den weg stonden had opgeruimd, achtte hij het oogenblik gekomen, waarop hij een nog grooter slag zou kunnen staan. De Engelsehen hadden Gaika, na zijne nederlaag, onder hunne bescherming genomen en Makanna dacht, dat hij de Engelsche troepen even goed zou kunnen overwinnen, als hij zijne eigene landslieden had ten onder gebragt.

Hij verdubbelde derhalve zijne pogingen om zich door de Kafferstammen te doen vereeren. Hij vertoonde zich zelden, maar bragt zijn meesten tijd door in afzondering en wanneer hij in het openbaar verscheen had hjj een deftig, plegtig en afgetrokken voorkomen, zooals met zijn aangenomen karakter vau een niet door de geesten der voorvaderen, maar door Uhlanga, den Grooten Geest zeiven bezielden profeet, overeen kwam. Nu en dan riep hij bet volk tot zich; zijne lippen vloeiden dan over van eene onweerstaanbare welsprekendheid, waarin hjj zijne zending van boven verkondigde en eene reeks van voorspellingen deed, die wild en buitensporig waren, maar alle ééne strekking hadden, namelijk, dat de geesten der voorvaderen voor de Kaffers vechten zouden en de overige bewoners van Zuid-Afrika in zee drijven.

Plotseling verzamelde hij zijne troepen en deed een aanval op Grahamstown; de geheele aanval was zoo onverwacht, dat het kleine garnizoen verrast werd en de bevelhebber, terwijl hij reed met eenige officieren, bijna was gevangen genomen.

De aanvallers waren meer dan 10,000 man sterk, terwijl de verdedigers niet meer dan 350 Europeanen en eenige weinige geoefende Hottentotten telden. De plaats was zeer onvolkomen versterkt en ofschoon er eenige veldstukken aanwezig waren, waren zij noch geposteerd noch voor het gebruik gereed.

Beiden, aanvallers en verdedigers, vochten even dapper. De Kaffers, van nature onstuimig, oorlogzuchtig en moedig, stormden met wilde oorlogskreten op hunne vijanden los, terwijl zij onder het voortgaan met hunne assagaaijen wierpen; waren zij digt bij dezen gekomen, dan braken zij hunne laatste assagaai door midden en gebruikten haar als dolk. De verdedigers daarentegen streden als geharde en aan krijgstucht gewone soldaten tegen deze vreeselijke overmagt, maar het lot van den strijd zou waarschijnlijk tot hun nadeel beslist zjjn geworden, indien er niet tijdig hulp ware gekomen.

Toen Makaniia zag, dat de plaats niet door een regtstreekschen aanval kon worden ingenomen, detacheerde hij verscheidene kolonnen, om, terwijl hjj het garnizoen bozig hield, de stad van ter zjjde en in den rug aan te vallen. Juist op dat oogenblik kwam toevallig een oud Hottentosch opperhoofd van ondervinding, Boezak genaamd, met een gedeelte zijner manschappen te Grahamstown. Zonder aarzelen voerde hij zijne geringe magt onmiddellijk tegen den vijand aan, en daar hij met de Kaffersche wijze van oorlogvoeren bekend was en hij en zijne volgelingen uitstekende schutters waren, schoten zij niet op de mindere krijgslieden der Kaffers, maar rigtten hun vuur uitsluitend op de opperhoofden, die den beslissenden aanval bestuurden. Binnen eenige weinige seconden was een aantal der voornaamste opperhoofden gevallen en de aanval in zijn begin gestuit,

De krijgslieden der Amakosa's herstelden zich weldra en hernieuwden de vijande-DEEIj I. 15

225

-ocr page 235-

DE KAFFER.

lijkhcden, maar do Engolschon haddon zich dozo korto verademing ton nutte gemaakt en hunne veldstukken in orde gobragt. De eeno volle laag schroot na de andere viel nu in de digtsto drommen van den vijand, zoodat de eerste gelederen vielen als het gras voor de zeis des maaijers.

Do moed der Kaffers, die door do geheimzinnige uitspraken van don profeet waren opgewonden, was evenwel nog niet verflaauwd en de onverschrokken krijgslieden stonn-don voorwaarts, tot voor den mond der kanonnen, waar zjj de artilleristen met hunne laatste speren doorstaken. Hoe dapper zjj echter ook mogten zijn, toch waren zjj niet opgewassen tegen den doodeljjken hagel van het schroot- en geweervuur, hetwelk zon-dcr ophouden hunne gelederen dunde; bovendien werd elk opperhoofd, zoodra het /.ieli vertoonde, door Boezak en zijne scherpschutters neergeschoten. Makanna verzamelde zijne troepen meermalen, maar ten laatste vlugtten zij en hij was genoodzaakt hen te vergezellen.

Hoe kort dit gevecht ook geduurd had, toch was het vreeseljjk voor de Kaffers. Veer-tionhondevd lijken werden op het slagveld gevonden en er stierven althans evenveel aan hunne wonden.

Na deze beslissende nederlaag gaf Makanna zich aan de Engelschen over en werd nis gevangene naar het Robben-eiland gezonden. Uier bleef hij een jaar, met eenige weinige volgelingen en slaven, die men hem vergunde bjj zich te houden. ()p zekeren dug ontwapende hi j de wacht en trachtte met eene boot te ontsnappen, maar verdronk hi j deze poging.

Onderstaande oproepingszang van Makanna is door JVingle, den dichter-reiziger in /uid-Afrika, op de volgende wijze overgebragt:

OPUOEPINQ VAN MAKANNA.

220

Ontwaakt! Aumkosa's ontwaakt!

K» wapent u vour den oorlog,

'ino nis liij oiikomeiulcn storm het bosch bi

Hoor ik van verre een geluid;

liet ia niet de donder in den Iiemel,

Noch liet gebrul van den leeuw oji de heuvelen. Muur de stem van hem, die hoog is gezeten. En mij beveelt zijn wil (e verkondigen.

■/lljj vraagt mij n op te roepen,

Dappere zonen van Kahabee,

Om den blanken man van de aarde te verdelgen

En hein in de zee te drijven;

De zee, die hum eerst aan ons heeft toegevoerd.

Tot vloek en verderf der Amakosa's,

Huilt naar het nakroost, hetwelk zij koesterde, Om het weder ie verzwelgen.

quot;Komt dan, ^ij dappere opperhoofden.

Met hoog wapperende oorlogs-plnimen;

Komt, krijgslieden jong en oud.

Met knods en assagaai.

Herinnert n, hoe de scharen der overweldigers

Als sprinkhanen zich over uw land verspreidden! I we kudden, uwe vrouwen, uwe inedgezellen gingen verloren. Herinnert het u en neemt wraak!

quot;Slingert uwe groote schilden verre van u.

Zij zijn nutteloos tegenover zulke vijanden ;

Heden zullen wij man tegen luim vechten.

Alleen met de bajonetten.

Laat elk zijne dolkspeer grijpen.

En, wanneer wij op de hoogte van het gevecht komen, Met volle vaart op hnune gelederen instormen En hunne harten treffen.

quot;Ontwaakt! Amakosa's, ontwaakt!

En verzamelt u ten oorlog;

De tooverwolven uit het krenpelliont van Kreisi,

En de gieren die van verre komen,

Vergaderen op de roepstem vau IJiii.anoa;

Zij volgen onzen togt uaar het westen —

Want zij weten wel, dat, voor de avond valt.

Zij eene heerlijke prooi zullen hebben.quot;


MALSKHTF.n VKIlVAAHTtlOTI VAN MKNSCMKI.I.IKI'. VINfiKU-KOOTJKS.

-ocr page 236-

DE KAFFER.

De' Bchrjjvei' bezit eene merkwaardige halsketen, genomen van den luils van oen' Kaffer, die gesneuveld was i.11 den aanval van het 74ste regiment Hooglanders op den ijzeren berg. Deze vesting der donkerkleurige vijanden was uitnemend gescliikt ter verdediging en de inboorlingen haddon haar daarom gebruikt om hun voorraad in te bergen, maar zij kwamen, door eene verkeerde beweging van hunnen kant tusschen twee vuren en waren genoodzaakt den post te verlaten. De keten is afkomstig van majoor Ross King, die bij den aanval het 74ste regiment aanvoerde.

Dit voorwerp is klaarbljjkeljjk gebruikt met een bijgeloovig doel en heeft behoord aan een' Kaffer, die of zelf een profeet was, of plan had om onder de profeten te worden opgenomen. Het is vervaardigd van 27 kootjes van menscheljjke vingers, en daar alleen het laatste kootje gebruikt is, is het duidelijk dat ten minste drie menscheu tot het maken er van moeten hebben bijgedragen.

Als een ander voorbeeld van de bjjgeloovige denkbeelden der Kaffers kunnen wjj hier een voorwerp beschrijven, hetwelk in de volgende afbeelding is voorgesteld.

Het is een van die kleine zakken, die nu eens '•knapzakquot;

en dan weder quot;daghasac' ge-noenul worden; den laatsten naam verkrjjgen zij omdat zij gewoonlijk gebruikt worden om de quot;daghaquot; of hennep in te doen,

die zoo algemeen gebruikt wordt om te rooken, en die waarschijnlijk, voordat de tabak uit Amerika was ingevoerd, de eenigc plant was die gerookt werd.

De quot;daghasacquot; wordt somwijlen gemaakt van de huid van een of ander klein dier, die in haar geheel wordt afgestroopt;

de hier afgebeelde is echter vervaardigd van kleine stukken eener antilope-huid, zeer net aaneengevoegd. De naad die het bovenste en benedenste stuk huid verbindt, is op eene vernuftige wijze verborgen door snoeren zwarte en witte koralen,

die er aan bevestigd zijn; dezelfde koralen dienen ook om een klein stukje te bedekken hetwelk er aan de eene zijde is ingezet. Deze zak wordt over de schouders gedragen door middel van eene lange keten van ijzerdraad, waarvan de schakels zoo goed gewerkt zijn, dat men bijna zou denken, dat zij door een Europeeschen draadwerker was vervaardigd.

Aan do eene zijde van den zak hangen twee riemen en aan eiken riem hangt een toovermiddel, dat in hooge achting staat. Een dezer voorwerpen is een stuk hout, ongeveer 7% centimeter lang en zoo dik als een potlood; het andere is eene kleine zeeschelp. De halsketen van beenderen, die wij zoo even beschreven hebben, ziet er werkelijk als eene amulet uit; deze twee voorwerpen echter hebben een zoo onschuldig uiterlijk, dat niemand hun karakter zou kunnen ontdekken, indien hij vooraf geene kennis had van de zeden en gewoonten der inboorlingen.

Het houtje waarvan wij spraken, wordt gesneden van een kruipenden heester, die bijna altijd tot het vervaardigen van amuletten schijnt gebezigd te worden, lljj heeft kleine, donkere bladeren en ligtblaauwe bloemen en wordt aan de Kaap veelvuldig .aangetroffen; hij groeit daar tusschen de quot;boereboonenquot; en andere planten en slingert zijne buigzame twijgen om hunne takken.

227

15*

-ocr page 237-

DE KAFFER.

Majoor King, tot wiens verzameling de quot;dagliasacquot; behoort, heeft een zeer groot oxemplaar van hetzelfde hout; het is een stok van 170 centimeter hing en volkomen regt. Deze werd gevonden in hot midden van een bundel assagaajjen, welke gevallen was uit de hand van een' Kaffer, die hij eene schermutseling mot de Hooglanders gesneuveld was. Deze stok was gebruikt als oorlogs-amulet en werd waarschijnlijk verondersteld te maken dat de assagaajjen hun doel niet misten, terwijl de eigenaar tegen alle kwaad bewaard bleef.

Een groot aantal dezer houten amuletten werden aan do krijgslieden uitgedeeld dooiden beroemden profeet Umlangeni, die voorspelde, dat door zijne bezweringen de kogels der Blanken, zoodra zjj afgevuurd waren, in water zouden veranderen. Daar het maken dezer amuletten geene andere moeite kostte, dan den stok op do behoorljjke lengte af te snjjden en hij er nooit een gaf zonder er do eene of andere belooning voor te ontvangen, is het klaar dat zjjne gewijde betrekking in zijne handen tevens zeer voordeelig werd.

Daar de oorlog eene zoo groote plaats in den geest van den Kaffer beslaat, kan men natuurlijk niets anders verwachten, dan dat hunne profeten den oorlogzuchtigenquot; geest van hun volk eerder zullen aanmoedigen dan tegengaan.

In vredestijd worden do profeten betrekkelijk weinig geraadpleegd.

Het gebeurt welligt, dat de beangstigde ouders oen profeet komen opzoeken, om hem de eene of andere plegtigheid bij een ziek kind te laten verrigten; of de afgevaardigden van een' stam komen met vele schijnbare bezorgdheid tot hem, om hem te verzoeken een bezoek te brengen bij het opperhoofd, als deze zich aan rundvlcesch en bier ziek gegeten en gedronken heeft; of wel, hjj wordt ontboden bij werkelijke ziektegevallen, hetgeen altijd zeer voordeelig voor hem is; of ook, indien hij den naam heeft van een goed quot;regenmakerquot; te zijn, kan hjj ook geroepen worden om in deze betrekking op te treden en zjjno bezweringen te doen, waarvoor hij zeker is een behoorlijk aantal geschenken te ontvangen.

Dit is dan ook evenwel alles wat een profeet in tijd van vrede te doen heeft; het ligt daarom ook in den aard der zaak, dat hjj den oorlogzuchtigen aard van het volk niet zal tegenwerken. De lezer zal zich herinneren, dat, toen Tchaka begon te bespeuren dat zijn volk al te vredelievend dreigde te worden, hij een der profeten overhaalde om den ouden krjjgszuchtigen geest onder hen aan te wakkeren. Wij mogen ons verzekerd houden, dat hij in de profeten geene onwilligen vond, want het is zeker, dat er althans drie in het bedrog moeten hebben medegewerkt.

In den oorlog echter wordt do hulp der profeten gedurig ingeroepen en stijgen zjjn invloed en rijkdom hoe langer zoo meer. Hij behoudt alle voorregten die hij in vredestijd genoot en krijgt er bovendien die bjj, welke hem als algemeen raadsman in oorlogstijd toekomen.

Van het begin des oorlogs tot het einde wordt de profeet door ieder geraadpleegd. Indien de koning plan maakt om een oorlog te beginnen, zendt hjj om den profeet, ten einde den waarsehijnlijken uitslag van den aanstaanden strijd te voorzeggen, en hoe zjjn raad ook moge luiden, deze wordt altijd onvoorwaardelijk opgevolgd. Nadat nu de oorlog verklaard is, heeft eene andere plegtigheid plaats, om de geesten der voorvaderen te verzoenen en hen te doen vechten voor hunne nakomelingen, die een aantal runderen aan hen offeren en zoo hun veestapel in de onderwereld vermeerderen. Nu volgt eene groote reeks van plegtighoden, wanneer de troepen worden gemonsterd, en eene andere, weinig kleiner, wanneer het leger op marsch gaat.

In dien tusschentijd verlangt bijna elk krijgsman de eene of andere amulet en wil er gaarne voor betalen. Bovendien is hij meestal verpligt eene koe of althans eene geit te offeren, indien hij na het eindigen van den veldtogt veilig huiswaarts keert; van al deze offeranden krjjgt do profeet zijn aandeel. De oude mannen en vrouwen, die te huis bljjven en natuurlijk bezorgd zjjn omtrent het lot hunner echtgenooten en kinderen welke ten strijde zijn uitgetrokken, brengen even natuurljjk offers om dc geesten gunstig te stemmen.

Is het leger eindelijk teruggekeerd, dan worden de diensten van den profeet nog overal ingeroepen, om het toezigt te hebben bij al de offeranden, die door de over

228

-ocr page 238-

DE KAFFER.

229

hljjvonden cn hunne vrienden worden gedaan. Wat hen betreft, die in den strijd gevallen zjjn, dezen hebben hem reeds betaald cn voor hot niet workon dor amuletten is altijd oen voorwendsel to vindon, hetwelk door hot eenvoudige volk stoods geloofd wordt.

Bainos geeft een verslag omtrent een dezer profeten en do wijze waarop hij te work ging. Behalve do slangen, huiden, vederen en andere vreemde versierselen, waarmede een Kafforsch profeet zich opsmukt, droog deze om zijn hals een snoer, gemaakt van beenderen cn doodshoofden, oen amulet waarop hij buitengewoon trotseh was. Iljj werd door eonige krijgslieden geraadpleegd omtrent don aHoop der expeditie en ging onmiddellijk aan hot werk. Iljj nam de koten van zjjn hals en wierp haar op den grond, hurkte er toen bjj neer, beschouwde met de grootste aandacht de ligging van elk been en maakte hieruit zjjne gevolgtrekkingen. Eindelijk stond hij op, cn verklaarde aan zijne bezoekers, die hem vol ontzag aanstaarden, dat vorBchoidencn van hen, oer de oorlog geëindigd was, stof zouden eten, d. i. zouden sneuvelen.

Deze aankondiging had eeno grootc uitwerking op de donkerkleurige krijgslieden en zij waren er zeer van ter neer geslagen. Hun aanvoerder evenwel was iemand, die niet onder den invloed van zoodanige handelingen stond cn niet van plan was zjjne manschappen door welken profeet ook te laten ontmoedigen. Hij zond derhalve om den ziener in kwestie en zeide hem klaar cn duidelijk, dat het zaak voor hem was zijne voorspellingen te wijzigen, en dat, als lijj dit niet verkoos te doen, hij er op rekenen moest do gevolgen te ondervindon. Deze duidelijke wenk ging noch voor den profeet, noch voor do geesten der gestorven opperhoofden verloren, want na dien tjjd waren de voorteekenen steeds gunstig, zoodat de krijgslieden hunne verloren opgeruimdheid en zelfvertrouwen herkregen.

-ocr page 239-

HOOFDSTUK XX.

H K(i HA T K N I S-l' I, KG 'I' I (i II K H K K.

HF.T HEG RAVE V HER DOODKN. — l'LAATSKM.I K K GKSTKUUIKID DKH (IRAVKN. - DE LAATSTE RUSTPLAATS VAN HET

OPI'EHIIOOPl).--OFKERANDKX EN HEIN Kil NUS-OFKKRS. DE M.IKKN VAN MISDADIGERS. - AFKKKR VAN-

LIJKEN. — (JEWONE PLEGTIGHEDEN. - IIEORAFENIS VAN EEN KIND. — DE DOOD EN BEORAKENIS VAN

MNA.NDE. — HAAR KARAKTER IN IIKT ALGEMEEN EN DK VERDACHTE AARD IIARER ZIEKTE. DK HANDELWIJZE VAN TCHAKA. — VKRGADERING VAN HET VOLK EN VREKSELUK RLOEDKAD. - DE- MEDGEZKLLKN VAN

M NAN DE IN HET GRAF. — 11 ET WAAK-JAAR. - KKN VRLKMI) VOORSCHRIFT. — HOE TCHAKA UIT DEN ROUW

GING. — EENE BEKNOPTK WIJZE VAN BEGRAVEN. — HET VERLATEN VAN BEJAARDK ZIEKEN. — DE GESCHIEDENIS VAN GALTON,

De wijze waarop mon zioli van de lijken ontdoet, staat in elk land in een zeer nauw verband met den godsdienst.

Do meest gewone en natuurlijke wijze om dit ton uitvoer te brengen is ze in den grond te begraven; deze wordt dan ook door de Kaffers gevolgd. In de manier waarop dit geschiedt en in de keuzo van een graf neemt men eenige ligte afwijkingen waar; over het algemeen echter wordt in Kaffer-land hetzelfde stelsel in acht genomen. Het lijk wordt nooit regtuit gelegd zooals bij ons. Er wordt eene eirkelvormige opening in den grond gemaakt en hierin wordt het ligehaam geplaatst in eene zittende houding, met de kin op de knicn en het hoofd voorover gebogen. Somtijds, en vooral indien de Kaffers reden hebben om zich te haasten, kiezen zij voor het graf een termiten-nest, hetwelk door den groeten quot;bijen-bcorquot; of een quot;aard-varkenquot; is verwoest (m waaruit het dier met zjjne krachtige klaanwen don geheele inwendigen bouw beeft gehaald, zoodat er niets meer is overgebleven dan de uitwendige schaal, die zoo hard is als steen. Meestal echter wordt in den grond een cirkelvormige kuil gegraven, waarin men het ligehaam, op de wijze als wij vermeld hebben, plaatst.

Wat de plaats aangaat, waar het lijk begraven wordt, deze hangt af van den rang des overledenen. Is hij het hoofd eenor kraal, dan wordt hij altijd bijgezet in de quot;Isibajjaquot; of omheining van liet vee; de begrafenis gaat van vele plegtigheden vergezeld. Gedurende do laatste dagen zjjner ziekte, wanneer het duidelijk is dat men geen herstel meer mag verwachten, verzuimt het volk der kraal de gewone zorg voor zjjn toilet; zij laten hun haar groeijon, gebruiken geen vet meer en wassehen zich niet. Nu worden de slechtste kleederen gedragen en alle versierselen verwijderd. Zij zjjn ook verpligt te vasten totdat de begrafenis is afgeloopen; er bestaat echter eene menschlievende gewoonte, dat men namelijk de kinderen eerst een overvloedig maal laat doen, eer hun de dood van hun' vader wordt medegedeeld.

Het begraven zelf geschiedt door de naaste betrekkingen en bij zulk eene gelegenheid acht men het niet beneden de waardigheid van een man, als hij helpt om het graf te delven. Nu wordt het lijk in hot graf geplaatst; lepel, mat, peluw en speren van den overledene worden naast hem gelegd. Do schachten dezer laatste worden evenwel altijd gebroken en de ijzeren punten gebogen, welligt met het onbestemde idee, dat de geest van den overledene uit do aarde kon komen en cr kwaad mede doen. Indien hjj een rijk man was, worden ook runderen geslagt en bij hem gelegd, opdat hij in het

-ocr page 240-

DE KAFFER.

land der geesten niet zonder vee of' wapenen zoude aankomen. Als hij die begraven wordt geen hoogen rang genoeg bekleedt om aanspraak te kunnen maken op eon graf in de quot;isibaya,quot; wordt hjj buiten do kraal begraven on rondom het graf ccne sterke omheining gemaakt van steenen of doornstruiken, om te beletten dat het lijk door wilde dieren of toovenaars beschadigd wordt.

Zoodra de lijkstoet is teruggekeerd, zenden do profeten de bewoners der kraal naar den meest nabij gelegen stroom, en nadat deze zich daarin gewasschen hebben, dienen zij hun eenige geneesmiddelen toe; hierna zijn zij vrjj om te eten en te (hinken, hun vee te melken en hun haar in orde te maken. Zij echter, die hebben geholpen om het graf te delven en cone hand aan het Ijjk geslagen, moeten eene dubbele dosis geneesmiddelen gebruiken en eene dubbele zuivering ondergaan eer liet hun vergund wordt hun vasten te breken.

Niet bij eiken Kaffer worden deze bcgrafenis-plegtigheden in acht genomen. Zij die oji last van den koning gedood zijn, worden eene eervolle begrafenis onwaardig gekeurd, en welke de misdaad ook moge zijn, waarvan zij beschuldigd waren, of' zelfs, als zij alleen ten gevolge eener gril van den despoot waren ter dood gebragt, worden hunne Ijjken altijd bij de beenen in het kreupelhout gesleept en daar tot prooi der gieren en hyena's achtergelaten.

Behalve in het vuur van het gevecht heeft een Kaffer er een onovonvinnelijken afkeer van om een Ijjk aan te raken; er kan dan ook geen grooter bewjjs van achting voor de dooden gegeven worden, dan dat de naastbestaanden vau een' overledene dezen tegenzin te boven komen en niettegenstaande dien bijkans oiioverwinneljjken afkeer toch de laatste pligten bij den dooden vervullen, ofschoon zjj weten hoe lang en moejje-Ijjk het vasten is, dat er hjj behoort.

De vrienden der familie verzamelen zich bij de voornaamste hut en weeklagen luidde over het verlies hetwelk do kraal geleden heeft. Ei' wordt oen rund goslagt en het vleesch gekookt tot een feestmaal voor de rouwdragers; het dier zelf is eene offerande aan het overleden opperhoofd. Wanneer nu hun maaltijd geëindigd is en zij alle vlei-jende toespraken ter eere van den afgestorvene hebben uitgeput, worden zjj alles behalve vleijend tegenover de levenden.

Als zjj den oudsten zoon aanspreken, die nu zjjn' vader is opgevolgd, betreuren zjj zjjne weinige ondervinding en beklagen het lot der vrouwen, dat zij onder eene heerschappij zijn gekomen, in alle opzigten zoo ver beneden die van don overledenen staande; zij geven den zoon menigen goeden raad, zeggen hem, dat hij geen zijner moeders slaan moet, indien hij er ton minste zonder ligchamelijke kastjjding orde onder kan houden, dat hij vriendelijk en welwillend moet zijn jegens zijne broeders en zusters, bedaard en kalm jegens zijne onderhoorigen. Door overvloedig er bij te weenen, zetten zjj aan hunne betoogen kracht bjj. Tranen heeft de Kaffer altijd spoedig gereed, maar indien zjj somtjjds niet al te gemakkelijk komen willen, is oen ruim gebruik van hunne scherpe snuif voldoende om ze overvloediglijk te doen vlieten.

Dit is de wijze waarop gewone lieden en opperhoofden begraven worden, liet ter aarde bestellen van kinderen geschiedt veel voortvarender en eenvoudiger, zooals wjj zien uit het volgende uittreksel uit het werk van Gardiner over Zuid-Afrika. Hjj beschrijft de begrafenis van het kind van een Kaffer mot wien hij bekend was;

quot;Na eenigen tijd een moeijelijk pad gevolgd tc hebben, liielden zjj op. Toen ik vroeg of dit de plaats was, die zij hadden uitgekozen, antwoordde Kolelwa: quot;Gij moet haar ons aanwijzen.quot; Toon hem nu opnieuw gezegd was, dat de plaats waar zijn kind begraven zou worden, geheel aan zijne eigene keuzo was overgelaten, gingen zij eenige schreden voorwaarts. Er volgde een der meest bedroevende tooneelen, die ik ooit had bijgewoond: een vader die met eigen hand met zijn houweel don grond opdolf en een graf groef voor zijn eigen kind; eene zjjner vrouwen hielp hem hieraan, terwijl de moeder, in al de bitterheid harer droefheid, als eene andere Hagar gezeten was in het kreupelhout en iedere beweging met hare oogen volgde, maar zich niet in de nabijheid der treurige plaats durfde wagen.

quot;Toen alles gereed was, keerde Kolelwa, niet de vrouw die hem geholpen had, terug om het lijkje to halen; Nombuna, de moeder bleef steeds half verborgen

231

-ocr page 241-

DE KAFFER.

onder de boomen. Dit alles geschiedde zoo stil, dat ik hunne terugkomst niet bespeurde, voonjat ik, mjj omkeerendc, de vrouw zag zitten mot het kind op haar schoot, zoo natuurlijk, dat ik eerst werkelijk meende dat hot kind nog leefde.

quot;De vader nam nu een handvol bladeren in zjjiic hand, doopte zo in ecne kalebas vol water en waschte het lijkje hiermede; hierop logde hjj ze bjj het kind in hot graf. Ik las toen een gedeelte voor van don lijkdienst — natuurlijk alleen die gedeelten die hier toepasselijk waren — en besloot met eeno korte toespraak aan do aanwezigen. Het graf werd daarna gévuld met groote takkebossen, waarover aarde word geworpen; een en ander werd met een grooten hoop doornige struiken en takken bedekt, om te beletten dat wilde dieren er bjj konden komen.quot;

Eene vreemde tegenstelling mot dit treffende en stille tooneel maken do vreescljjke plegtigheden, waarmede Tchaka de begrafenis zijner moeder Mnando vierde.

Wij hebben reeds, op bladz. 129 vermeld, dat Tchaka, niet zonder reden, verdacht werd, hetzij lijdelijk of metderdaad, medegewerkt to hebben tot den dood zijner moeder. Het was volstrekt geen geheim dat zij eene onstuimige, twistzieke en lastige vrouw was en dat Tchaka zeer blijde zou zijn, indien hij van haar ontslagen was; Ofschoon nu een Kaffer zeer geminacht wordt, als hij toelaat, dat zijne moeder cenigon invloed op hem uitoefent wanneer hij eenmaal den mannehjkon leeftijd bereikt heeft, en niettegenstaande men het voor een' jongen man eer te prijzen dan te laken vindt indien bij zijne moeder slaat, ten bewijze dat liij geen kind meer is, wordt echter het vermoorden van een der ouders gehouden voor ecne misdaad, voor welke geene ver-schooning te vinden is.

Welk een onverantwoordelijk despoot Tchaka ook was, toch stond hij niet zoo hoog boven de publieke opinie, dat hij van zich kon doen spreken als moordenaar zijner moeder; hij stelde dus alle pogingen in het werk om het volk — toen er geene kans meer was dat zijne moeder zou herstellen — te doen gelooven, dat hij werkelijk over hare ziekte zeer bedroefd was. In de eerste plaats gaf' hjj tegenbevel voor eene olifantenjagt die gehouden zou worden, en ofschoon hij 60 Engelsche mijlen ver van de kraal was waar zijne moeder woonde, ging hij oumiddelijjk op weg en kwam omstreeks het midden van den volgenden dag bij haar aan. Op verzoek van Tchaka ging Fijnn de patiënt bezoeken om hem later mede te deelcn of er nog eenigc kans op herstel | was of niet. Zjjn verhaal van deze zamenkomst en de hierop volgende plegtigheid luidt aldus:

uIk ging, vergezeld van een oud opperhoofd, en vond de hut vol treurende vrouwen en zoo vol rook, dat ik om te kunnen ademhalen, verpligt was haar te verzoeken de hut te verlaten. De Ijjderes had dysenterie en ik deelde Tchaka onmiddellijk mede dat het geval hoopeloos was en zij waarschijnlijk den avond niet halen zou. De regimenten, die hem vergezelden en in een halven cirkel om hem heen zaten, worden naar hunne kwartieren gezonden; Tchaka zelf bleef ongeveer twee uren in eene peinzende houding zitten, terwjjl geen woord over zijne lippen kwam; verscheidene andere opperhoofden zaten voor hem.

quot;Toon men hem de tijding bragt, dat zij overleden was, stond Tchaka onmiddellijk op en ging zijne woning binnen; hij had bevel gegeven dat de voornaamste opperhoofden zich in hun oorlogsdos moesten kleeden en vertoonde er zich na eenigc minuten zelf insgelijks in. Zoodra de dood algemeen werd bekend gemaakt, ontdeden zoowol mannen als vrouwen zich van al hunne sieraden.

quot;Nu verscheen Tchaka voor de hut waarin het Ijjk lag, omringd van zijne voornaamste opperhoofden in hun oorlogskostuuni. Nagenoeg twintig minuten lang stond hij in eene onbewegelijke, bedroefde houding, met hot hoofd neêrgebogcn op zijn schild, op hetwelk ik groote tranen zag vallen. Na een paar diepe zuchten geslaakt te hebben was hjj zijn gevoel niet langer meester, maar brak in hartverscheurende kreten los, die een akelig kontrast maakten met dc stilte die tot dusverre geheerscht had. Dit teeken was genoog; de opperhoofden en hot volk, ten getale van ongeveer 15000, hieven de jammorlijkfte en afgrijselijkste klaagliederen aan.

quot;Nu stroomde ook het volk toe der nabijgelegen kraals, mannen en vrouwen. Elke troep hief, zoodra hij op omtrent eene halve mijl afstands in het gezigt kwam, dezelfde

232

-ocr page 242-

DE KAFFER.

kreten aan. Dit duurde voort gedurende don geheelen nacht; niemand durfde eenige rust nemen of zich met een dronk waters verkwikken cn van tijd tot tijd hoorde men, als er nieuwe troepen aankwamen, nieuwe uitbarstingen van droefheid.

quot;De morgen brak aan zonder dat de kreten ecnigzins verflaauwden cn oer de zon haren loop half voleindigd had, was het aantal manschappen tot omtrent 60000 vermeerderd. De kreten werden nu onbeschrijfcljjk akelig. Honderden lagen, uitgeput van vermoeijenis en gebrek aan voedsel, op den grond; terwijl de lijken van veertig runderen als een offer voor de beschermgeesten van den stam op een hoop lagen.

quot;Op den middag vormden allen een kring, waarvan Tchaka liet middelpunt uitmaakte; zij zongen een krijgszang, die hun, zoolang hij duurde, eenige ontspanning gaf. Toen hij geëindigd was, beval Tchaka dat eenige mannen zouden omgobragt worden en werden de kreten, zoo mogelijk, nog heviger. Nadere bevelen waren niet noodig; als om hun opperhoofd te bewijzen hoe groot hunne droefheid was, begon de menigte eene algemcene slagting; velen ontvingen eene doodeljjkc wond op het oogenblik dat zij er een ander een toebragton, waarbij elk do gelegenheid waarnam om werkelijk ontvangen of ingebeelde beleedigingen te wreken. Zjj die geenc tranen meer uit hunne oogen konden persen of naar de rivier gegaan waren om hun vcrschroeijenden dorst te lesschen, werden door anderen, die bjjna krankzinnig waren van opgewondenheid, zonder genade doodgeslagen.

quot;Ik berekende dat or in den namiddag door deze vreeselijkc, niemand ontziende sliigting niet minder dan 7000 mcnschcn gevallen waren. Do toegang tot de nabijgelegen rivier, waar velen waren heengegaan om mot oen dronk waters hunne uitgedroogde tong te bevochtigen, was versperd door hot aantal lijkon dat beide oevers bedekte, terwijl de kraal, waarin het tooneel had plaats gehad, dreef van hot bloed.quot;

Den tweeden dag na den dood van Mnandc werd haar lijk geplaatst in een groot graf, nabij de plaats waar zjj gestorven was; tien van de schoonste meisjes uit de kraal werden levend met haar begraven. Twaalfduizend man woonden, van het hoofd tot de voeten gewapend, deze vreeselijkc plegtighoid bij, waarna zij, gedurende een gelieel jaar als eene wacht bjj het graf werden geplaatst, onderhouden door vrjjwillige bijdragen van vee van eiken Zulu dio eene kudde bezat, hoe klein deze ook zijn mogt. liet spreekt van zelf, dat daar Tchaka de laatste ziekte en den dood zjjner moeder van zulke luisterrjjke plegtigheden deed vergezeld gaan, niemand hem cenigzins kon verdenken, dat hij de hand iu haren dood had gehad.

Hoe buitensporig deze plegtigheden nu echter ook waren, voldoden zij nog niet aan hot volk, en do opperhoofden stelden eenstemmig voor, dat er nog meer offers zouden gebragt worden. Hun voorslag was, dat elk die niet bij do begrafenis van Mnande tegenwoordig was geweest, gedood zou worden, lijj werd werkelijk ten uitvoer gebragt; verscheidene regimenten krijgslieden werden door liet land uitgezonden om dit bevel te volvoeren.

Hun volgende voorstel was, dat de aarde zelve in den algomoenen rouw moest doelen on gedurende een geheel jaar niet zou bebouwd worden, terwijl hot aan niemand vergund zou zijn quot;amasiquot; te maken of to eten en do melk op don bodem moest worden uitgegoten. Dit werd aangenomen, maar na verloop van drie maanden werd er eon vergelijk getroffen, doordat do opporhoofdon oen aantal koojjen aan Tchaka aanboden.

Do laatste en meest bevreemdende voorslag was, dat, indien er in den loop van het volgende jaar een kind geboren word, of zelfs wanneer dit waarschijnlijk geschieden zou, zoowel de ouders als bot kind zouden gedood worden. Daar dit slechts eene navolging was op grooto schaal van hetgeen Tchaka in zijne eigen huishouding dood, gaf hij hieraan goroodeljjk zijne toestemming en gedurende het goheelo jaar werd er veel onschuldig bloed vergoten.

Nadat hot jaar was voorbijgegaan, besloot Tchaka tot een ander zoenoffer, hetwelk de plegtighoid, waarmede bij uit den rouw ging, zou voorafgaan. Dit had echter, op do vertoogen van Fjjnn niet plaats; deze slaagde er in den despoot over to halen om do levens zijner onderdanen te sparen. Eene voorname reden, waarom Tchaka het verzoek inwilligde, was hot vermakelijke hetwelk hij vond in hot denkbeeld, dat oen Blanke het leven bepleitte van quot;hondenquot;.

233

-ocr page 243-

DE KAFFER.

Geheel het gezonde gedeelte der bevolking liad zich door het bloedbad van het vorige jaar laten waarschuwen on was bij de plegtighcid tegenwoordig. Zij waren in regimenten ingedeeld en zoodra het opperhoofd zich vertoonde, begaven zij zich tegeljjk naar don top der heuvelen, waardoor do groote kraal, waar de picgtigheid zou plaats vinden, omringd was. Meer dan 100,000 runderen had men bijeen gebragt om er meer luister aan bjj to zetten; hun geloei werd voor een welgevallig geluid gehouden in de

ooren van do geesten der overledenen. To midden van dit vreemde accompagnement begon Tchaka hardop to weenen en te snikken; de gehccle vergadering volgde hem hierin, natuurlijk, na en maakte een alleraf'schuweljjkst leven. Deze luidruchtige plegtighcid begon in den namiddag en eindigde bij het ondergaan der zon, toen Tchaka bevel gaf om een aantal runderen te doodeu voor een feest.

Den volgenden dag begon de plegtigheid, waarmede Tchaka uit den rouw ging. Ieder die vee bezat, had althans een kalf medegebragt, cn toen de koning zijne plaats in het midden der kraal innam, sneed ieder man de regterzijdo van het kalf open,

234

-ocr page 244-

DE KAFFER.

haalde er de galblaas uit en liet het ongelukkige dier liggen sterven. Elk regiment defileerde toen langs Tehaka heen, en terwijl zjj langzaam om hem heen marcheerden, besprenkelde elke krjjgsman hem met gal. Nadat hij op deze wjjze geheel en al met gal bedekt was, werd hjj door de profeten met zekere door hen vervaardigde mengsels gowasschen. Dit was het einde der plegtighcid en Tehaka was uit den rouw.

Wij hebben reeds medegedeeld, dat in sommige gevallen, bjjv. in die waar de dood het gevolg was van een bevel des konings, of waar de lieden als toovenaars waren doodgemarteld, de Ijjkcn slcchts in hot kreupelhout gesleept, en daar gelaten worden om door de hyena's en andere roofdieren verslonden te worden. Er zjjn ook gevallen bekend, dat iemand die op het punt was van te sterven, door zijne betrekkingen in de rivier werd geworpen, voordat het leven nog geheel en al was uitgebluseht. Zij die deze vreemde handelingen bedreven, schenen te denken, dat een uur meer of minder levens er voor den stervende niet op aan kwam, vooral omdat zij hierdoor den voor hen hatelijken pligt ontdoken, om een lijk aan te raken.

Somwjjleii ondergaan zij die doodziek zjjn eeno behandeling welke nog voel verschrikkelijker is dan de betrekkelijk zachte dood door verdrinking of door de kaken der krokodillen; de stervenden cn afgeleefden worden nameljjk met eeno kleine hoeveelheid spijs en drank, die genoegzaam is voor een paar dagen, achtergelaten ten einde om te komen. Galton verhaalt zulk een geval, waarvan hjj zelf getuige was.

quot;Ik zag op don weg een schouwspel, dat mij sedert dien tijd dikwjjls vervolgd beeft. Wij namen oen kortoren weg cn waren anderhalve dagreis van onze wagens verwjjderd, toen ik voor mij uit eenigon rook zag en vooruit reed om te zien wat het was. Een reusachtige zwarte doorn lag te smeulen en uit de hoeveelheid ascb, die er omlieon lag, kon men opmaken, dat hjj waarscbjjnljjk reeds lang gebrand had. Er omheen waren sporen, waaruit wjj niet wijs konden worden, geene voetstappen, maar hier en daar slechts do indruk eener hand. Wij volgden ze en vonden ecne ongelukkige, tot op bet been uitgeteerde vrouw; hare voeten waren geheel cn al weggebrand cn do wonden nog niet genezen.

quot;Zjj verhaalde ons, dat zij, vele dagen geleden, met anderen hier gekampeerd had; toen zjj eens in slaap was, viel een drooge, maar overeind staande boom, dien zjj in brand hadden gestoken, omver; hare beenen waren verward geraakt tusschcn de takken; hare voeten waren verbrand eer zij ze kon losmaken en haar volk had haar verlaten. Sedert had zij alleen geleefd van gom, die daar overal in groote hoeveelheden te vinden was; zjj druipt uit do boomen en vormt groote koeken in het zand. Water was er insgelijks digt bij, want zjj lag aan den oever eener rivier. Ik wist niet wat ik met haar deen moest; ik bezat geene middelen om haar te vervoeren en evenmin wist ik eeno plaats waar ik haar hoen kon zenden.

quot;Lieden dio geen nut meer kunnen doen of afgeleefd zijn, worden door de Damara's gedood; zelfs zonen smoren hunne zieke ouders, cn van haar was de dood niet ver verwijderd. Ik had drie schapen bjj mij en slagtte er oen op eenigen afstand. Zjj scheen razend van den honger cn niettegenstaande ik mij tot op een afstand van een paar honderd nieters van haar had verwijderd, kroop en sleepte het ongelukkige schepsel zich naar mij toe cn kon niet worden tegengehouden, zoo bevreesd was zjj dat ik het voedsel, hetwelk ik haar beloofd had, vergeten zou.

quot;Toen het klaar was en zjj verslonden had wat ik haar gaf, werkte het vleesch, zooals het in die gevallen meer doet; het maakte haar als hot ware dronken; zjj beproefde, niettegenstaande de pijn die haar dit moest veroorzaken, om te staan en slingerde met hare armen in hot rond. Hot was in alle opzigton een akelig schouwspel. Ik deed het ecnigo wat ik doen kon. Ik liet het overige van het vleesch in reepen snijden en hing het binnen haar bereik op eone plaats, waar het door de zon kon ge-ï droogd worden. Er was een voorraad voor vele dagen. Ik zag dat zij water, brandhout ; en gom had in overvloed en liet haar toen aan haar lot over.quot;

Dit voorval had plaats onder de Damara's. Kapitein Gardiner maakt cr echter ook melding van, dat onder do Zulu's een stervende vrouw in hot bosch was gebragt en daar gelaten om in eenzaamheid om te komen. Dat zulk eone gewoonte bestaat is

235

-ocr page 245-

DE KAFFER.

236

zeker genoeg; ook ia het wel waarschijnlijk dat ze meer gevolgd wordt dan men over het algemeen veronderstelt. Lieden van rang worden gedurende hunne ziekte zorgvuldig genoog opgepast; maar mannen 011 vrouwen van den minderen stand hebben niet veel kans om met zorg verpleegd te worden in oen land, waar het leven van een mensch zoo weinig geteld wordt.

-ocr page 246-

r

ti

n

HOOFDSTUK XXI.

II ü I S K L 1.1 K \. K V M N.

BF.NOODIODHKDKN OM TK SLAPEN. — HOE KRIJOSLIEDEN SLAPEN ALS ZIJ OP TOOT ZIJN. — HET BED VAN DEN

KAFFKK. — ONKUNDE IN HET AVEVEN.--DRAAGBAAR BEDDEOOED. — EEN WONDERLIJK PROJECTIEL. -

DE l'ELUW EENS KAFFERS. — HAAK OEWONE VORM. - KAFFERSCHE WIJZE OM HAAK TE VERSIEREN. —

WIJZE VAN RUSTEN. — DINOAN TE HUIS. — HUISELIJKK TUCHT. — MUZIEK DKR KAFFERS. — KRACHTIGE VOORDRAOT. — EENIOK INLANDSCHE MELODlëN'. — HOEDANIGHKID DER STEM. — MUZIEKINSTRUMENTEN. — DE quot;HARp'1 EN DE WIJZK OM HAAR TE BESPELEN. -— EIOENAARDIOK TOONEN DER HARP. — DK FLUIT DKR

KAFFERS. - AARDEWERK BIJ DE KAFFERS. — DK VROUWEN DE EENIOE POTTEBAKKERS. — HOE DE POTTKN

VERVAARDIGD WORDEN. - ALQEMEENK VORM EN GEBRUIK DER POTTEN — AARDEN BEWAARPLAATSEN VOOR

HET KOREN. — HET DORSCHEN VAN HET KOREN KI R HET OPGEBORGEN WORDT. — DE BOOMEN VAN AFRIKA. — DE DOORNEN EN HUNNE KIGENSCHAPPEN. — DE ENTERPLANT. — DE quot;WACHT EEN BEETJEquot; EN DK HAAK-KN SI'IJ K ER DOORN EN. — APETOUWEN. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN TIMMERHOUT.

ÜE inrigting om to sLipen van oen Kaffer is zoo eenvoudig mogelijk en in liet oog van oen Europeaan het ongemakkelijkste wat lijj zich kan voorstellen. Voor vele quot;jongensquot; of ongehuwde mannen is hot oenige bod waarvan zij gebruik maken de vloer der hut, of' wanneer zij den nacht in de opono lucht moeten doorbrengen, de aarde.

Krijgslieden slapen gedurende een' voldtogt altjjd op den grond, en daar zij genoodzaakt zijn allo hunne kloodoren achter te laten, is deze wjjzo waarop zij zich te slapen loggen wol de eenvoudigst denkbare. Wij hebben reeds vermeld, dat oen Kaffer, om do vlugheid zijner bewegingen niet te belemmeren, als hij ton strijde trekt niets mede-noemt dan zjjne wapenen, en dat dus zijne kleederen hem volstrekt niet hinderen. Dit geeft hom oen groot voordeel boven de Europeescho soldaten, die spoedig door ziekten zouden omkomen, indien zij oen voldtogt moesten maken zonder boddon, ton-

ten, knapzak, enz.

De Schotscho Hooglanders zijn minder afhankelijk van de gewone gemakken dos levens dan de meeste andore Europeescho militairen; tevreden indien zij zich in hun quot;plaidquot; kunnen wikkelen en hunne knapzakken voor hoofdkussen gebruiken, vleijen zij zich dan zonder zorg in do open lucht neer. Zjj hebben echter in allen gevalle hun quot;plaid,quot; terwijl de Kaffer niets hooft dan zijn schild, hetwelk hij desverkiezende als bod kan gebruiken; en hot is welligt gelukkig voor hom, dat eene langdurige oefening op moejjoljjko marsehon hom zoo gehard heeft, dat hij volkomen onverschillig is omtrent do plaats waar hij zich nederlegt. Zijne voornaamste zorg is, dat hjj eene drooge plaats uitkiest, die niet in de onmiddellijke nabijheid is van oen mierennest of van den sluiphoek eener slang; vervolgons zorgt hjj er voor met zijn ligchaam en boenen zulk eene houding aan te nemen, dat de ongelijkheden van den grond hem zoo weinig mogelijk hinderen. Wat de hardheid zjjner legerstede aangaat, hierover denkt hij bijna of in hot geheel niet.

Wordt een quot;jongenquot; echter verheven tot den rang van quot;manquot; en neemt hij zjjno eerste vrouw, dan veroorlooft hij zich de dubbele weelde van een bed en eene peluw; hot eerste wordt gemaakt van grasstengols, de laatste van hout.

-ocr page 247-

DE KAFFER.

Fig. 3 van de volgende afbeelding stelt het gewone bod van een Kaffer voor. Dit is bijna in geheel Zuid-Af'rika eveneens, en bij de echte Kafferstammen is het bed van den koning en dat van een zijner minste onderdanen, zoowel in stof als in maaksel, volkomen gelijk. De afbeelding is gemaakt naar een exemplaar uit de verzameling van den schrjjver en geeft ons een goed denkbeeld van een Kaffersch bed met toebe-liooren.

Het is, zooals wij gezegd hebben, vervaardigd van grasstengels, die ongeveer één nieter lang zijn en zoo dik als dunne penneschachten. Deze worden naast elkander gelegd en bevestigd met dubbele touwen, die elkander telkens voor- en achterwaafts kruisen. Zoo wordt eeiie mat gevlochten, die ongeveer 1 meter breed en 2 meterlang is. Deze wijze om de grasstengels aaneen te binden is bijna volkomen geljjk aan die welke in gebruik is bjj inlanders langs de oevers der Essequibo rivier; zjj bedienen er zich van om de dunne pijlen welke zij in hunne blaaspjjpen gebruiken, bjjeen te houden. De einden der grasstengels worden alle omgeslagen en stevig met touw bevestigd, zoodat zij cene soort van zelfkant vormen.

Bij het bescliouwen van znlk eene slaapmat rjjst do gedachte bij ons op, dat er verbazend veel noodelooze arbeid is gedaan en dat de vervaardiger zijn werk sneller en beter zou verrigt hebben, geljjk ook het voorwerp zelf er veel sierlijker zou hebben uitgezien, indien hij de grondstof had ineengeweven, in plaats van ze met touw aaneen te binden. De Kaffer heeft echter van weven niet het Haauwste denkbeeld, en zelfs de eenvoudige, oorpronkelijke weefstoel, dien men in zoo vele verschillendo landen dei-wereld aantreft, vindt men niet in Zuid-Afrika.

Huiden kan een Kaffer oven goed bereiden als do beste Europeesche bontwerker. Hij maakt mandewerk hetwelk door geen mandemaker van beroep kan nagevolgd, veelmin geëvenaard worden. Hij vervaardigt assagaai-punten en uijleu, voor zijn land beter geschikt dan de beste die uit Europeesche fabrieken komen; maar om draden tot de cene of andere stof te weven, hiervan heeft hij niet het minste begrip. Deze onbekendheid met eene bijna algemeen bekende kunst is te zonderlinger, omdat de Kaffer van lederen riemen en stijve haren uitgewerkte versierselen kan vlechten en zelfs koralen aaneenwerken, zoodat zij platte gordels of schorten vormen. Het feit bestaat evenwel en een merkwaardig feit is het.

Wanneer do slaper des morgens ontwaakt, wordt het bod opgerold, met een riem vastgebonden en opgehangen op eene plaats der hut, waar bet niet in den weg is.

238

-ocr page 248-

DE KAFFER.

Zulk een opgehangen 1)0(1 ziet men op blad/. 11(3. Dit brengt ons onwillekeurig inde gedachte bot bevel hetwelk in den bijbel aan den lammen gegeven werd om quot;zijn bed op te nemen en to wandolen;quot; liet bed tuoli^ waarvan daar gesproken wordt, is de dunno matras, die in het Oosten in gebruik is; deze wordt op den grond uitgespreid als zjj gebruikt wordt en opgerold en weggezet zoodra de slaper van zijne legerstede is opgestaan.

Indien een Kaffer van eone plaats naar eono andere verhuist, draagt zijne vrouw zijn bed; somtijds beeft zjj haar eigen bed op het hoofd, terwijl dat van baren echtgenoot met een riem om hare schouders hangt. Deze wjjze om bot bed te dragon, ziet men op bladz. 26, waar het bed half van onder den mantel dor vrouw uitsteekt.

Is de Kaffer iemand van zeer weelderige gewoonten, dan gelast hij zjjne vrouw om eene hoeveelheid gras of versche bladeren te plukken, deze dik over don vloei- te strooiien en hierover de mat uit te spreiden; hij heeft dan een bed, hetwelk zelfs voor een Europeaan niet te verachten is.

Ofschoon het bod groot genoeg is voor oen volwassen man, is bet evenwel verwonderlijk ligt. liet exemplaar van don schrijver weegt elf Ned. oneen, zoodat do persoon die bot draagt, niet zoozeer last hoeft van de zwaarte dan wel van de grootte. De omvang wordt echter aanmerkelijk verminderd doordat bet zoor vast wordt opgerold; net vormt dan een cilinder van 8 a 10 centhnetor in middellijn. De lozer herinnert zich welligt do gescbiedonis van Uzinto, do woggoloopen bruid; deze verbaasde eens een Kaffersch opperhoofd door haar bed hals over hoofd in do but te werpen. Indien men do volgende afbeelding beschouwt, ziet men boe gemakkelijk hot bed door de naauwe deuropening geworpen kan worden en welk een' duchtigen slag men er mede kan krijgen, als dit gooijen met eenige kracht geschiedt.

Hot kussen of de peluw die door den Kaffer gebruikt wordt, is nog minder gemak-keljjk dan zjjn bed, daar het niets anders is dan een blok hout. De vorm en de afmetingen van deze kussens zijn zeer verschillend, maar do meest gewone vorm is die van fig. 1 en 2 op bladz. 238. Do lengte van deze is omtrent 40, on hunne dikte 16 centimeter, endaar zij van massief hout zjjn is hunne zwaarte nog al aanmerkelijk.

Van hot kussen N0. 1 hoeft de vervaardiger veel werk gemaakt; bij hooft do acht pooten op eene zeer uitvoerige wijze gesneden en er oon patroon van gemaakt dat uit een aantal kleine piramiden bestaat; de verschillende zijden dezer piramiden zijn om do andere zwart gebrand, zoodat hij een kontrast van zwart en wit hooft gemaakt, hetwelk het ideaal der houtsnijkunst van een Kaffer schijnt te zijn.

Hier moeten wij doen opmerken, dat oen Kaffer niet zoor vindingrijk is in bet maken van nieuwe patronen en dat er een wonderlijke tegenstelling bestaat tusschen zjjne bouwkunst en zjjne teekoningen. Al wat hij bouwt heeft oon ronden vorm, terwjjl in al wat hij teekent do regte lijn op den voorgrond staat. Het gebeurt inderdaad zeer zelden, dat oen onbeschaafde Kaffer iets teekent waarvan de regte lijn niet den grondslag uitmaakt; zelfs in die gevallen waar bjj cirkels in zjjne teokening aanbrengt; zjjn deze altjjd van zeer kleine afmetingen.

Hoe weinig gemakkelijk deze kussens ons ook mogen toeschijnen, toch zjjn zjj den Kaffer zeer goed naar den zin; zelfs de quot;mannenquot;, wier hoofd geschoren is en dus niet door hun haar tegen de hardheid van hot hout beschermd wordt, houden veel meer van bun eigen kussen dan van het zachtste hetwelk uit dons en satijn kan vervaardigd worden.

Dezen smaak hebben echter de Kaffers of de Wildon over het algemeen niet alleen. Geen Europeaan dio aan eene harde en eenvoudige matras gewoon is, voelt zich op zijn gemak, indien hij moet slapen in oen vedorbod, en vele reizigers die langen tijd gewoon zjjn geweest om op den grond to slapen, konden naderhand nimmer weder aan con bod gewonnen. Do schrijver heeft verscheidene zulke reizigers gekend; oen hunner had niet alleen oen afkoer van een bod, maar zelfs van oen kussen, en nam hiervoor altijd een stuk eikohont, dat aan do bovenzijde eenigzins was uitgehold.

Do volgende afbeelding doet ons de wjjze zien, waarop oon Kaffer rust. Hij die daar ligt, is do groote Kafforkoning Dingan, en do lozer bespeurt dat zjjn bod eene eenvoudige mat en zijn kussen een stuk hout is. De hut waarin hij hier is voorgo-

-ocr page 249-

DE KAFFER.

steld, is die welke hjj bouwde in zjjne garnizoensstad TTkunginglove. Zij was inzonderheid daardoor beroemd, dat zij gedragen werd door twintig pilaren. Do haard dezer hut was vooral iiu rkwaardig door zijn bijzonderen vorm; bjj was namelijk niet rond, zooals dit gewoonlijk bij de Kaffers het geval is, maar in den vorm, die als vierbladig bekend is.

Eenige zijner vrouwen zijn in het vertrek gezeten, maar daar Dingan zulk een groot vorst was, werd het aan geenc harer vergund te staan of' op eenige wijze hare voeten te gebruiken, zoodat zij, om van de eene plaats der imt naar eene andere te komen, op hare kniën moesten kruipen. Deze afbeelding is genomen naar eene schets van (iardiner, die met Dingan eene zamenkomst had in diens woning; gedurende deze bijeenkomst verbaasde Dingan zijn' gast in de hoogste mate. Hjj verwijderde zich namelijk voor eenige oogenblikken en toon hij terugkwam was hij rood en wit gespikkeld, als een paard uit een speelgoedwinkel.

De lezer kan zich uit deze afbeelding con tamelijk goed denkbeeld vormen van de weelde van het leven der Wilden, waarvan sommige schrijvers ons zulk eene verleidelijke voorstelling geven. ■ ,,,,,,, r,..

' Met betrekking tot muziek heeft de Kaffer nog al wonderlijke denkbeelden, /ijn begrip van melodie is niet zeer groot, terwijl de maat integendeel door hem zeer juist wordt aangegeven. Wij hebben de zangen' der Kafferstammen reeds vermeld, en uit het feit alleen, dat honderden krijgslieden de verschillende krijgszangen te gelijkertijd zingen, bljjkt dat zij goed maat moeten kunnen houden.

240

-ocr page 250-

f)E KAP FEU

241

Hierin helpen zjj zicli door de hevige gesticnlatiën, wauiniede zij hunne liederen doen vergezeld gaan. Een Kaffersch zanger verschilt vooral in dit opzigt van oen Europeeschon, dat iijj, terwijl hij zingt, bij voorkeur gaat zitten. Hij hurkt met zijne medgezellen neer in een cirkel en zingt een of' ander wel bekenden zang niet al de kracht zijner longen, tenvjjl zij hunne glimmende ligchamen, als één man, voor- en achterwaarts bewegen; de maat geven zjj aan door mot hunne quot;knods-kerrie'squot; op den grond te stampen en hunne ellebogen met geweld tegen de ribben te stooten, als wildon zij de toonen met verdubbelde kracht uit hunne longen te voorschijn doen komen.

Eenige wjjzen die de Kaffers bij hunne dansen zingen ziet men hier beneden; de muziek is genomen uit hot werk van Shooter. De lezer zal dadelijk bemerken, hoe goed de maat er in is aangegeven, en hoe goed zjj vóórhaar doel geschikt zijn.

I.

/'•'r'

z:f-.

i

11.

IV.

rt::p=f

^--r'r'rTH—i—i—*—N—N

cid.

Deze muziek is ook niet ontbloot van melodie, vooral die der laatste is wild en vreemd; zij blijft ons, als men haar door de Kaffers heeft booren zingen, lang in het geheugen. Onder de Bosjesmannen hoort men, zooals wij later zullen zien, dikwijls eene soort van veelstemmig gezang, maar de Zulu's zingen bij voorkeur eenstemmig, waarvan zij vooral de uitwerking goed kunnen begrijpen, die bekend zijn met de oude hymnen en Gregoriaansche melodiën, die gedurende zoo langen tijd aan de vergetelheid waren prijsgegeven.

Het is waar, dat do hoedanigheid van de stemmen der Kaffers in den regel niet die is, welke men bij oen Europeesch zanger zon verlangen. Even als alle onbeschaafde zangers houdt de Kaffer van sterke kontrasten en gaat hij dikwijls over van de hoogste fausset tot de diepste lias. Het is hoogstmerkwaardig dat deze wijze om de stom te gebruiken vrij algemeen is over do geheele wereld; een zanger in Kafferland, China, Japan, Perzië of Arabic zingt mot dezelfde fausset-stem, mot hetzelfde neusgeluid en dezelfden plotselingen overgang van booge tot lage toonen als een zanger in een der meer onbeschaafde gedeelten van Europa. Sluit bijv. een' bewoner van een afgelegen graafschap van Engeland en een' Chinees op in verschillende kamers, zoodat men de woorden van don zang niet kan onderscheiden; vraag hun dan om elk een hunner inlandscbo liederen te zingen, en de toehoorder zal waarschijnlijk niet in staat zijn te zeggen in welke kamer de Engclschman, in welke de Chinees zit. In de staaltjes dio wij van do Kaffersche muziek gegeven bobben, ziet men dat do opvolgende toonen dikwerf een geheel octaaf verschillen en dat de melodie somtijds zeer springend of stootend is, iets wat men ook dikwijls bij de volksliederen in sommige landelijke dis-trikten in Europa opmerkt.

Do muziekinstrumenten der Kaffers zijn weinige in getal en uiterst eenvoudig. Een er van is het fluitje, hetwelk wij reeds beschrenen hebben en dat op bladz. 62 is

DEEI. r. 16

-ocr page 251-

7

DE KAFFER.

afarebeeld. Daar nu eim Kaffer denkt, dat een gezang geen gezang is, zoo hij er niet al do kracht zijner longen bij bezigt, vindt hjj ook dat dit Huitje bjj zijn beperkt

orkest niet kan gemist worden. .

Er is oeiitcr een instrument, dat verwonderlijk zacht van toon is en toch door uc Kaffers zeer hoog geschat wordt. Dit instrument wordt nu eens eene harp, dan weder

242

-ocr page 252-

DE KAFFER.

Is nu de kalebas op hare plaats en de snaar behoorlijk gespannen, dan is het instrument in orde.

Als de Kaffersche muzikant het nu gebruiken wil, boudt hij hot zooals men op do afbeelding bladz. 242 ziot en slaat op de snaar met oen stokje; hierdoor brengt hij een geluid te voorschjjn dat nog al muzikaal is, maar zoo zwak, dat men hot op den afstand van oenige ellen reeds niet moer hoeren kan. Niottogenstaando hot geluid zoo zwak en het instrument meer geschikt is om do maat aan to geven dan om er muziek op te maken, zjjn de Kaffers er toch zeer verzot op on kunnen er uren lang op zitten spelen, terwijl hunne verrukking voor een Europeaan volkomen onbegnjpeljjk is.

Over het gohool is de speler tevreden met de toonon die hij verkrijgt door do snaar tot op een zekeren toon to spannen; oen geoefend muzikant echter is hiermede niet voldaan. Deze bevestigt aan de snaar een'korten riem, juist tegenover de plaats waar zijne linkerhand is, en aan dozen riem doet hij een' ring. Nu wordt de wijsvinger der linkerhand door don ring gestoken on kan de speler onder hot spelen don toon hooger of lager maken door do snaar moor of minder te spannen. Do kalebas dient om meer

diepte en klank aan het geluid te geven. Hot is zoor merkwaardig dat oeno dergeljjke inngting in vele andere landen dor wereld in gebruik is, waar hiervoor holle buizen van bamboe, aarden trommels en metalen vaten gebezigd worden.

De lezer herinnert zich welligt dat or in do middeleeuwen en in sommige strokon nog voel later eene soort van viool met ééne snaar in gebruik was. Jlot was een eenvoudige boog, met eene met lucht gevulde blaas tusschen het hout en de snaar; het zou dan ook buitengewoon gelijken veel naar het instrument der Kaffers, indien do

243

16*

-ocr page 253-

DE KAFFER.

kalebas liior aan do biimenzjjde van tlt'ii boog zat in plaats van aan ilcn huitonkant, zoodat de snaar or overheen liep. In plaats van met een stokje, speelde men op deze viool met eene ruwe soort van strijkstok, maar zelfs in de banden van den meest bekwamen speler moeten de toonen die hij er aan ontlokte alles behalve welluidend zijn geweest.

De Kaffersche harp wordt bespeeld door mannen en vrouwen. Er is ook nog eone rnwc soort van flageolet of fluit in gebruik, die gemaakt wordt van riet. Dit instrument treft men evenwel meer aan onder de Beehuana's en zal later beschreven worden.

Wij hebben reeds meermalen gesproken van de aarden potten, die bjj de Kaffers in gebruik zjjn. Deze vaten zijn zoo ruw mogelijk van vorm en maken een sterk kontrast met het fijne en keurige mandewerk, hetwelk wij reeds vermeld hebben.

Wanneer een Kaffer manden maakt, hetzij eene kleine melk- of eene groote voor-raad-mand, dan verzint hij de sierlijkste en uitvoerigste patronen en levert met de eenvoudigste grondstoffen werk, hetwelk door geeu Enropeeschen mandemaker kan worden overtroffen. Moot hij echter vaten vormen van klei, dan schijnt zjjn uitvindingsgcest hem in den steek te laten en is hunne gedaante even leeljjk als de grondstof.

Dit heeft welligt voor een gedeelte zjjne reden hierin, dat het mandemaken inden regel geschiedt door de mannen, die gewoon zjjn hunne lepels en kalebassen met verschillende soorten van teekeningen te versieren, terwijl het pottebakken, waaraan een tamelijk zwaar werk, zooals het spitten en kneden der klei, verbonden is, aan de vrouwen ten deel valt, die altijd den zwaren arbeid verrigten.

Op de voorgaande afbeelding ziet men eenige vrouwen bezig aarden potten te maken. De Kaffer heeft geene do minste kennis van werktuigkunde en even onmo-geljjk als het voor hem is, den eenvoudigsten weefstoel te vervaardigen, evenmin is hij ook in staat om het eenvoudigste pottebakkerswiel te maken. Dit is welligt nog te merkwaardiger, omdat zijne voorliefde tot den ronden vorm ons zou doen denken, dat hij er als het ware van zelf toe zou moeten gekomen zjjn om een eenvoudig wiel uit te vinden, zooals bijv. de boeren in Indiö gebruiken om hunne vaten te vormen. Maar zooals wij reeds zouden kunnen vermoeden uit de twee eenige werktuigen waarvan hij gebruik maakt — den blaasbalg namelijk, waarmede bjj zjjne longen, en den uiterst ruwen molen, waarmede hjj zijne tanden spaart — gaat het maken van een draaijend rad geheel en al boven zijn begrip.

Voor het maken hunner potten slaan de vrouwen een termiten-nest aan stukken, stampen de grondstof tot een fijn poeder, hetwelk zjj mot water vermengen on vervolgens kneden totdat het de noodigc vastheid verkregen hoeft. Hierop maken zjj van deze klei ringen en bouwen de potten hier langzamerhand mede op, door den oenen ring op den anderen te plaatsen, tot de pot den vereischten vorm gekregen heeft. Hot is daarom klaar, dat het vervaardigen van een matig grooten pot een geruimen tijd duurt, omdat het opstapelen der verschillende ringen zeer langzaam geschieden moet, daar de pot anders onder zjjne eigene zwaarte ineen zou zakken.

Het eenige gereedschap hetwelk hierbjj gebruikt wordt, is een stuk hout, waarmede de vervaardigster langs de ringen strijkt naarmate zjj zo opstapelt, om de oppervlakte daarmede glad te maken en er hier en daar een ontbrekend stukje klei bij te voegen.

De wijze waarop de verschillende bewerkingen geschieden, ziet men op do afbeelding. Het meisje op den achtergrond brengt vorsch geknede klei aan voor haar die het voornaamste werk doet.

De vorm dezer potten en pannen is buitengewoon lomp en hun onbehouwen uiterlijk wordt or niet fraaijer door, dat zjj door hot ongelijke droegen meestal schoof zijn. Op de afbeelding op bladz. 54 ziet men onderscheidene groote potten, die gebruikt worden om het koren in te bewaren als het gedorschen is.

Dit dorschen zelf gaat nog al vreemd in zijn werk en is niet zeer aangenaam voor de toeschouwers die hunne oogon of hun aangezigt liefhebben. De gedroogde aren dor maïs worden op een hoop op den hardon en gladden vloer der hut geworpen en een aantal Kaffers zit om dezen hoop, elk gewapend met do altijd nuttige quot;knods-kerry.quot; Een hunner heft een gezang aan en «Ie anderen vallen als koor in, terwjjl zij met hunne

244

-ocr page 254-

DE KAFFER. 245

quot;kerryV do maat slaan op do maïs-aren. Het schijnt dc dorschers grootelijks te vermaken; zij galmen liet koor uit met al dc kracht liunner longen en slaan niet alle inagt met hunne quot;kerry'squot; op liet koren los. Met iederen slag' der zware knods A'liegen dc maïs-korrels in allo rigtingen in liot rond, terwijl de oogen van allen die in de hut aanwezig zijn met vernieling bedreigd worden.

T)c dorschers schjjnen zelven eene onkwetsbaailieid te bezitten, die zij alleen met de smeden gemeen hebben; terwijl een vreemdeling met alle mogelijke zorg zjjne oogen voor de harde maïs-korrels tracht te beschutten, denken de dorschers volstrekt niet aan de veiligheid hunner oogen, maar zingen luidkeels, slaan lustig op de aren en laten het koren in alle rigtingen rondvliegen, alsof het zingen het voornaamste ware en het bewaren van hun gezigt iets dat niet waard is om er over te denken.

Nadat de maïs op deze wijze gedorschen is, wordt er een groot gedeelte van opgeborgen in de onderaardsche voorraadplaatsen, waarvan wij vroeger gesproken hebben, terwijl eene andere hoeveelheid voor het dagelijksche gebruik in limine groote

aarden vaten gedaan wordt. Den algemeciien vorm der potten waarin gekookt wordt, ziet men op de voorgaande afbeelding. Eene kleine kookpot is op den voorgrond geplaatst. Om vleesch te koken worden twee potten gebruikt; dc eene wordt dan omgekeerd als deksel gebezigd, en dc ruimte tusschen deze twee potten wordt zo rgvuldig met leem digt gesmeerd om den geur van het vleesch niet te verliezen. Do Kaffer gebruikt zelden aarden vaten, dan alleen om zjjn koren in tc bewaren, om in te koken en om bier te brouwen, daar zijne ligte manden geheel ami alle doeleinden beantwoorden en veel gemakkelijker zijn in do behandeling.

llrr hetgeen wij tot hiertoe geschreven hebben, kan de lezer zich een vrjj goed

-ocr page 255-

DE KAFFER

denkbeeld vormen van dc zeden 011 gewoonten dor stammen die dit gedeelte der wereld bewonen. Do vele andere zullen wij slechts ter loops vermelden en alleen dc meest sprekende trekken van hun karakter doen uitkomen.

Over het geheel ziet men, dat het leven van den Zuid-Afrikaanschen wilde niet zoo terugstooteml is als men zich dikwijls voorstelt en dat het leven van den Kaffer, behoudens eenigo bijzonderheden, wij gelukkig en vreedzaam is. Het is waar, lijj moet eenigen tijd in het leger dienen; maar dit heeft hij met de inwoners van do meeste landen van Europa gemeen, on wannoor hij uit don oorlog terugkeert, wordt hij, indien iijj zich goed gedragen heeft, beloond met eene vorhooging van zjjn' maatschappelijken rang en de middelen om dien staande te houden.

Het huiselijk leven heeft natuurlijk zoowel bij wilde als bij beschaafde natiën, ook zijne schaduwzijden, en er zyn misschien wel eens tijden, dat een dapper krijgsman, die voor zijn betoonden moed met een paar vrouwen beloond is, wenschen zou maar weder op marsch te zijn. Het natuurlijke gevolg van de weinige achting waarin de vrouwen staan en de staat van slavernij waarin zij gehouden worden geven aanleiding om onderling te twisten en lucht te geven aan het gevoel van verbittering, hetwelk zy tegenover hunne hoeren en meesters moeten onderdrukken.

Zelfs in beschaafde landen neemt men waar, dat deze twistzieke geest meer ontwikkeld wordt, naarmate de personen lager staan in beschaving, zoodat bijv. in do achterbuurten der groote steden om de minste kleinigheid dikwerf tusscnen twee vrouwen twist ontstaat en zich onmiddellijk naar alle kanten uitbreidt. Even zoo is dit in eene Kaffersche kraal; een paar vrouwen krijgen twist en als een loopend vuur breidt zich deze uit. Iedere vrouw die binnen het gehoor is moet er noodzakelijk deel aan nemen, even als honden, als zjj hunne kameraads hooron vechten, en het tooneel in do kraal wordt dan, zooals men op de voorgaande afbeelding zien kan, meer levendig dan aangenaam.

Zelfs deze schaduwkant van het huiselijke loven heeft zijn geneesmiddel, meestal in den vorm van een stuk hout, zoodat althans de mannen een tamelijk rustig leven leiden. Hunne voornaamste karaktertrekken zijn de volstrekte magt van hun koning en hunne overgrooto bijgeloovigheid; daar zij echter nooit gewoon zjjn geweest hun leven of hunne bezittingen als hnn eigendom te beschouwen, loven zjj gelukkig onder omstandigheden, die een' Europeaan ellendig zouden maken.

Ei.k verhaal over Zuid-Afrika zou onvolledig zijn zonder eene korte beschrijving

246

-ocr page 256-

DE KAFFER.

van enkele in het oog vallende hoornen, vooral vnn de doornen die het quot;kreupelhoutquot; voor een Europeaan zoo ondoordringbaar maken, maar geene uitwerking hebben op de naakte en goed geoliede huid van den Kaffer. Eon reiziger kan dikwerf togten doen van verscheidene dagen zonder dat hij gedurende dien tijd bjjna een enkelen boom ontmoet, die niet van grootore of' kleinere doornen voorzien is. Men kan deze doornen gevoegelijk in twee groote afdeelingen verdeden, namelijk do regte en de haakvormige; in- de bijgaande afbeeldingen ziet men or van beide .soorten.

De regte doornen zijn die, welke tot de groote groep der acacia's behooren, waaraan Zuid-Afrika bijzonder rijk is. Hun aantal is te groot om ze allo afzonderlijk to vermelden; het is hier genoog mede te doelen dat de twee voornaamste vertegenwoordigers dezer boomsoort zjjn de kameel-doorn {Acacia Giraffae) en de karroo-doorn (Acacia Capensis). Do eerste heeft scherpe bruine doornen, die zeer dik en stevig zijn en is vooral merkwaardig, omdat zijne vrucht zich niet opent op de wijze van de andere boomen, dor zelfde groc|). Hij wordt door de Hollandsche volkplanters kameel-doorn genoemd, omdat de giraffe of kameel-pardel zich met zijne bladeren voedt; do naam dien do inboorlingen er aan geven is echter quot;Mokaalaquot; en aldus is hij in het grootste gedeelte van Zuid-Afrika bekend.

Het hout van den kameel-doorn is verschillend van kleur; het is namelijk bleekrood buiten aan den stam eu wordt naar het hart donker rood-bruin. Het hart zelf, dat buitengewoon hard is en zeor donker van kleur, wordt gebruikt om er quot;knods-kerry'squot; eu dergelijke voorwerpen van te vervaardigen; de voornaamste dezer laatste zjjn de met vederen voorziene stokken, waarvan wij in het hoofdstuk hetwelk over de jagt handelt, hebben melding gemaakt. Deze boom wordt bijna uitsluitend aangetroffen in zandige vlakten, waar een weinig water gevonden wordt.

De andere soort, die bekend is onder den naam van quot;karroo-doornquot; of witte doorn, treft men over het algemeen aan do oevers van rivieren aan en heeft daarom veel waarde voor den dorstigen reiziger, die altijd naar don quot;karroo-doornquot; uitziet, omdat hjj weet, dat hij meestal aan den oever van een of ander stroomend water gevonden wordt, en men, indien dit niet liet geval is, bjj het graven aan zjjn' voet altijd water vindt. Deze boom lieeft zeer vele bladeren, maar deze zijn zoo klein, dat hij maar zeer weinig schaduw geeft; de uitwerking der zonnestralen is dan ook, als zij door eene groep dezer boomen heenschjjnen, zeer zonderling.

Uit denzelfden wortel ontstaan gewoonlijk meerdere stammen en de oudere boomen kan men gemakkeljjk herkennen aan de doode takken, die afbreken en dan naar beneden vallen, zoodat liunne toppen op don grond liggen, terwijl zij, op de plaats waar zij zijn afgebroken, nog mot den boom voreenigd zijn. Men veronderstelt dat een insekt, vooral de houtkever, de oorzaak van dit verschijnsel is, daar men in de doode takken altijd hunne holen vindt.

Elke tak en twjjg van dezen boom is vol van witte doornen, die paarsgewijze groeijen en in lengte van 5 tot 10 centimeter verschillen. Zij die op de vorige bladzijde zjjn afgebeeld, zjjn langer en grooter dan gewoonlijk. De dunste zijn omtrent 15 centimeter lang en zoo scherp als naalden. De dikste hebben eeno lengte van 12 a 13 centimeter, maar hunne mindere lengte wordt meer dan vergoed door hunne dikte; een er van heeft een omtrek van nagenoeg 5 centimeter. Zij zjjn wit en hol; de dikte hunner wanden is niet meer dan die eener schrijfpen.

Zij zijn echter buitengewoon sterk en voor hem, dien zij in den weg komen, geene kleine hindernis. Er is eeno geschiedenis van een leeuw in omloop, die men niet kan gelooven, indien men do doornen niet zelf gezien heeft, maar die dan ook volkomen geloofwaardig wordt, Dc leeuw was toegesprongen op zijne prooi, maar had haar gemist en was in dc doornen gevallen, waar hij door dc scherpe punten gespiest werd en aan de gevolgen der vele wonden die hij ontvangen had stierf.

Het gevaar zoowel als hot verdriet, hetwelk deze doornen kunnen teweeg brengen, kan men afmeten naar hetgeen een der runderen van Levaillant overkwam. Het dier kwam bjj ongeluk in aanraking met eene acacia; enkele doornen drongen door in zjjne borst, waar zjj natuurlijk afbraken. Die men zien kon, werden met eene tang uitgetrokken, maar verscheidene waren onder do huid afgebroken en konden dus niet

247

-ocr page 257-

DE KAFFER.

verwijderd worden. Deze veroorzaakten nu zulk eene hevige ontstoking, dat men, na 24 uren gewacht te hebben in do hoop van hot loven te redden, genoodzaakt, wan het. dier af te maken.

Deze acacia ia nuttig voor vele zaken. Vooreerst wordt zjjn bast gebruikt om er touw van te maken, waarmede de inboorlingen het stroo hunner matten aan elkander binden en die zij ook dikwjjls bezigen om do buigzame takken van hot geraamte hunner hut onderling te bevestigen. Van de doornen maken de jonge meisjes verschillende sieraden en tooijen zich hiermede het haar op, indien zij althans niet gelukkig genoeg zijn om hiervoor de ponnen van stekelvarkens te kunnen bekomen. Hot doodo hout is bovendien uitstekend om te branden; het ontvlamt ligt, brandt snel en geott eene vrolijke en gloeijende, ofschoon dan ook snel voorbjjgaando warmte.

Sommige acacia-soorten geven ook eon goed voedsel; do gom toch die zjj uitzwee-ten, wordt als gewoon voedingsmiddel gebruikt. Do lozer herinnert zich welligt dat do arme Damara-vrouw, die men had achtergelaten om in do wildernis te sterven, als voedsel niets dan deze gom had. Enkele boomen leveren haar in groote hoeveelheid.. Burchel, do bekende reiziger, is van oordeel, dat de gom die uit deze boomen druipt, zoo good is, dat zij zeer goed de gewone Arabische gom uit den handel zoude kunnen vervangen on een even goed handelsartikel worden als het ivoor, de huiden en vederen, die de hoofdartikelen van den Zuid-Afrikaanschen handel uitmaken.

quot;Op de takken,quot; zegt hjj, quot;dezer acacia's, die zooveel gelijken op de ware acacia dei-Ouden; de boom die ons de arabische gom levert, zoodat hij eens voor dezelfde soort gehouden werd, zag ik meermalen groote klompen goede en heldere gom.

quot;Overal waar zulk eene acacia door do bijl der inboorlingen gekwetst was, liep de gom er uit, en hot is wel waarschjjnlijk, dat men door dergelijke operation, zonder den boom te doodon jaarlijks een ruimen oogst zou kunnen verkrijgen. Indien men eene berekening kon maken, boe groot do hoeveelheid gom zou zjjn, die alleen de boomen konden opbrengen langs de oevers van de Gariep — eene streek bosch, die, indien men beide oevers rekent, meer dan tweeduizend vierkante Engelsche nijjlen groot is — zou men geneigd zijn te veronderstellen, dat het de moeite wel beloo-nen zoude, indien men do inboorlingen leerde en aanmoedigde om haar te verzamelen.

Zjj zouden dat waarschijnlijk gaarne doen, als zij hoorden, dat zij altijd tabak in ruiling konden verkrijgen.

quot;Rekent men bij deze acacia's de millioenon die aan de oevers van bijna elke rivier van Zuid-Afrika groejjen, zelfs alleen tussehen de Kaap de Goede Hoop en de Gafiop, dan kan men verzekerd zjjn, dat daar boomen genoeg zijn om do Europoesche markt voor oen groot deel van gom te voorzien. Wat do vruchtbaarheid der Acacia Capensis is, in vergelijking met de Acacia vera, hieromtrent heb ik geene gegevens genoeg om te kunnen beslissen; ten opzigte der hoedanigheid evenwel meen ik te (lurven beweren, dat de gom der eerste geenszins bjj die der laatste behoeft achter te staan.quot;

Deze zjjn do vertegenwoordigers van de plant met regtc doornen van Zuid-Afrika.

248

É

-ocr page 258-

DE KAFFEE.

Het besto voorbeeld van gewHösen mur haakvonuigu doonien is do plant die door Burchel bcschrevcn ia onder don naam van quot;enter-plant;quot; zij is echter beter bekend als quot;haakdoorn.quot; De wetenschappelijke naam er van is quot; üncnria procumhensden eersten naam draagt zij naar de haken waarmede zij gewapend is, den laatsten naar de wjjze waarop zij langs den grond voortkruipt.

Wanneer zij bloeit is deze plant buitengewoon fraai; de groote bloemen hebben eene schoone purperkleur en maken eene bekoorljjke vertooning als zij zich over den grond uitspreiden of in groote hoeveelheden van de boomen en heesters naar beneden hangen. De lange, over den grond slepende takken zijn over hunne geheele lengte bezet met scherpe, haakvormige doornen, die paarsgewijze geplaatst zijn. Hoe onaangenaam de takken echter ook reeds zijn, worden zij dit nog veel meer, wanneer de purperen bloembladen zjjn afgevallen en do zaadhuizen ontwikkeld zijn. Dan is de reiziger van ondervinding voor de tegenwoordigheid van deze plant bevreesd; bij vermijdt zooveel mogelijk den grond die door zulk een vijand is ingenomen. De groote zaadlmizen zijn voorzien van eene menigte scherpe en zeer sterke, haakvormige doornen, waarvan men den vorm op de voorgaande afbeelding zien kan.

is het zaad rijp, dan spljjt het zaadhuisje in hot midden open en de twee helften gaan wijd van elkander staan, zoodat zjj eene rij haken vormen, die ons doen denken aan de zamengestelde Heurhaken, die door de vissclicrs gebruikt worden om snoek te vangen. Op de afbeelding is het nog gesloten zaadhuisje voorgesteld, en hoe geducht het er ook uitziet, wordt zijne kracht meer dan verdubbeld zoodra het geopend en droog is; daar elke helft dan bedekt is met doornen die in eene tegenovergestelde rigting staan — doornen zoo scherp als naalden en zoo sterk alsof zjj van dezelfde grondstof als deze vervaardigd waren.

De lezer kan zich de onaangenaamheden gemakkelijk voorstellen van liet kreupelhout, hetwelk zoo gewapend is. Niemand die kleederen draagt komt er ongestraft mede in aanraking. Indien slechts één doorn haakt aan den slip van zjjn jas, is hij een gevangen man. Door de geringste beweging worden de lange dunne takken gebogen en haak op haak slaat zijne punten in zijne kleederen. Hoe meer men worstelt om van zijne doornige vijanden ontslagen te worden, des te grooter wordt hun aantal en de eenige wjjze om er van bevrjjd te worden, is eone poos te wachten, de zaadhuizen af te snjj-den en wanneer men uit het bosch is, ze een voor een los te maken. Deze vreeseljjke plant was gedurende de laatste oorlogen met do Kaffers zeer noodlottig voor de Engelsche soldaten; hunne ondoelmatige uitrusting en wijde kleederen werden door de doornen aangegrepen en deze hielden de ongelukkigen vast, terwijl de naakte Kaffer zonder letsel tusschen de doornen kan heengbjden en ongestraft zijne assagani werpen.

Indien de lezer zich eenig denkbeeld wil vormen van de kracht dezer doornen, heeft hij niets anders te doen dan zjjn arm te1 steken in een sterk ineengegroeiden rozestruik en dan het aantal doornen met honderd en hunne grootte met vijftig te vermenigvuldigen. In vorm hebben de doornen eene merkwaardige overeenkomst met de klaauwen der voorpooten van een' leeuw; zjj zijn dan ook, ofschoon niet met leven bedeeld, weinig minder krachtig.

Er is nog eene soort van acacia {Acocin (Icfinetis) die Injna even kwaad is als de quot;enter-plant.quot; liurchell geeft in zjjne reizen eene goede beschrjjving van dezen heester, die onder de Hollandscne kolonisten bekend is onder den naam quot;Wacht een beetje.quot;

quot;De grootste heesters hadden eene hoogte van omtrent vjjf voet; het was eene plant die mij volkomen onbekend was, maar die de bewoners van quot;Klaarwaterquot; zeer goed kenden en het was dezelfde plant, waarvan wij den vorigen avond zooveel last hadden gehad.

quot;Ik had plan er eenige exemplaren van af te snijden, maar toen de Hottentotten dit zagen, waarschuwden zij mij, terwijl ik dit deed, zeer voorzigtig te zijn, daar ik anders stellig in de takken zou verward worden. Door dezen raad opmerkzaam gemaakt, ging ik met de grootstmogeljjke voorzigtigbeid voorwaarts, maar niettegenstaande al mijne zorgen werd ik door een kleinen tak aan de slip van mijn jas vastgehouden. Toen ik mij met de andere hand bedaard wilde losmaken, werden mijne beide armen door de doornen aangegrepen en hoe meer pogingen ik deed om mjj te

249

-ocr page 259-

DE KAFFER.

bevrijden, des te meer raakte ik or in verward. Eindelijk grepen zjj ook mijn hoed en was ik overtuigd niet dan door geweld tc kunnen vrjj komen 011 nog wel op het gevaar af, al mijne kleederen te verscheuren.

quot;Ik riep derhalve om hulp; twee mjjner mannen kwamen en verlosten mij, door de takken af te houwen, door welke ik werd vastgehouden. Uit wraak over deze slechte behandeling besloot ik den boom een naam te geven, waardoor alle toekomstige reizigers zouden worden gewaarschuwd om niet binnen het bereik zijner klaauwen te komen.quot; Deze waarschuwende benaming is quot;detinensquot; dio uitsluitend voor deze acacia gebezigd wordt.

Behalve deze planton is er nog eene, die eene bijzondere vermelding verdient om hare merkwaardige gedaante. Dit is do quot;drie-doorn,quot; eene soort van Rhigozum, die in sommige streken van Zuid-Afrika zeer algemeen is. Het is een lage heester, omtrent 75 a 100 centimeter hoog; zijne takken verdoelen zich regelmatig in drieën, waardoor hij een zeer wonderlijk en zelfs vreemd voorkomen krijgt.

Er bestaat nog een andere heester, do quot;haak en 8teekquot;-aoom genaamd. Bij deze soort zijn de doornen zeer merkwaardig gerangschikt. Eerst komt een korte, liaak-vormige doorn; wordt een reiziger nu door dezen doorn gepakt en tracht hij zich los te rukken, dan trekt hij twee doornen naar zich too dio omtrent 5 centimeter lang zijn en zoo scherp als naalden.

Men ziet dat het aantal doornen^ die het den reiziger lastig maken, zeer groot is. Dr. Kirk verdeelt ze in drie soorten, namelijk: in doornen die het vleesch opscheuren, die ons de kleederen vernielen en die liet beide doen; — de laatste zijn verreweg de grootste.

Do lezer herinnert zich welligt, dat wij hier en daar over het quot;stinkhoutquot; hebben gesproken. Deze boom met zjjn walgelijken naam schijnt nog al verwaarloosd te zijn, indien wij nameljjk mogen gelooven wat Le Vaillant er, omtrent eene eeuw geleden, over schreef. Hij teekent er van aan, dat hij in sommige streken van Zuid-Afrika overvloedig aangetroffen en ook bij de Algoa-baai gevonden wordt, vanwaar hij naar de Kaap wordt overgebragt om in de meubelmakerijen gebruikt te worden.

Hij groeit zeer langzaam, en, even als de meeste boomen waarbij dit het geval is, is het hout buitengewoon hard. Indien het verscli gehouwen is, heeft liet eene bleeke kleur, maar wordt na verloop van tijd al donkerder en donkerder, totdat liet eene donker kastanjebruine, met zwart afgewisselde kleur heeft aangenomen. Evenals alle harde houtsoorten kan het zeer glad gepolijst worden en het heeft bovendien de onschatbare eigenschap, dat het bevrijd blijft van worm; de insekten, waardoor deze ziekte wordt teweeg gebragt, schijnen, zelfs in het drooge hout, den onaangenamon reuk te ontdekken, waardoor het zich, terwijl het nog groen is, onderscheidt. In algemeen voorkomen en wijze van groeijen gelijkt hij zeer veel op onze Europeesche eiken.

Wanneer een reiziger voor het eerst een Zuid-Afrikaansch bosch betreedt, zijn ei-vooral twee omstandigheden die hom verrassen. De eerste is dat de boomen in den regel niet hooger zijn dan het gewone hakhout in Europa; zij kunnen er in vele gevallen noch in grootte noch in schoonheid mede vergeleken worden. Hot tweede punt hetwelk zijne aandacht trekt, is hot groote aantal kruipende planten, die hare dunne takken uitstrekken van boom tot boom en somtijds den boom die ze ondersteunt zoo volkomen bedekken, dat zij hem geheel aan het gezigt onttrekken. Zij klimmen tegen den stam der boomen op en breiden hunne stengels uit tot het uiterste eindo der takken van waar zij hare dunne twijgen naar beneden laten hangen; deze worden nu door de lagere takken opgevangen, en slingeren zich van hier in sierlijke festoenen tot op den bodem.

Deze twijgen en uitloopers zjju in den beginne niet dikker dan bindgaren, maar worden gaandeweg dikker, totdat zij den omvang bereikt hebben van een mansarm. De kruipende planten vermenigvuldigen zich zoo zeer, dat zij op vele plaatsen den voor-naamsten karaktertrek van het landschap uitmaken; al de boomen zjjn dan onderling verbonden door de festoenen van kruipende planten, die van tak tot tak hangen.

De Hollandsche volkplanters noemen ze quot;ape-touwenquot;, omdat de bavianen en

250

-ocr page 260-

DE KAFFER.

apen er langs omhoog klimmen tot in de takken waar de vruchten groeijen. De wetenschappelijke naam der plant is echter quot; Cynanchnm nhtHsifolinmquot;. De inboorlingen, die datgene waarvan zij nut kunnen trekken, nooit over het hoofd zien, maken van deze kruipende planten veel gebruik; door de Kaffers worden zij vooral gebezigd om de verschillende deelen hunner hutten onderling te verbinden. De vruchten der quot;apen-touwenquot; vindt men alleen aan de uiteinden der takken, waar de nieuwe draden en vezelen ontspringen. Wanneer zjj rjjp zijn, gelijken zij eenigzins op kersen en hebben eene schoone karmozijne kleur. Zjj zijn bekend onder den populairen naam van quot;wilde druivenquot; en zoowel apen als vogels cn menschen houden er zeer veel van. Er wordt eene soort van gcestrjjken drank van gedestilleerd en zjj kunnen ook zeer goed worden gekonfijt.

Deze quot;apen-touwenquot; zijn echter niet de eenige woekerplanten die men in Zuid-Afrika aantreft. In vole stroken groeit er op de boomen een lang, vezelachtig mos, waardoor zij dikwijls zoo volkomen bedekt worden, dat niet slechts de stam, maar ook do takken en bladeren er geheel en al onder verborgen zijn. Dit mos krijgt dikwerf eene aanmerkelijke lengte, in sommige gevallen van meer dan 3 a 4 meter, liet is geel van kleur en als het nog kort is, zeer zacht en fijn, zoodat het gebruikt kan worden in vele gevallen, waar men anders katoen of vlas bezigt. Heeft het echter eene lengte bereikt van 2 a 2i meter, dan wordt het hard en ruw en is dan betrekkelijk van weinig nut.

Er is nog een boom, die een zeer goed timmerhout levert en naar de kleur van hot hout quot;geel-hoiitquot; genaamd wordt, liet is eene soort van Taj-us, maar er zijn twee-soorten waarvan hot hout komt. Het wordt veel gebruikt voor balken, planken on in het algemeen om te bouwen.

Vele reizigers waren van oordeel, dat deze en andere boomen een uitmuntend handelsartikel zouden zijn en dat zij in Europa met groot voordeel zouden kunnen verkocht worden. Dat zij werkelijk hout van waarde opleveren en dat sommige soorten, vooral in de schrijnwerkerij goed hare plaats zouden vinden, is ontegenzeggelijk. De groote moeijelijkheid is echter, dat tot dusverre het houwen en vervoeren zoo veel kosten zou, dat do winst niet groot genoeg zou zijn om de kosten, benevens de renten van het kapitaal, hetwelk men in zulk eene onderneming zou moeten steken, te dekken.

251

-ocr page 261-

HOOFDSTUK XXII.

DE II O TT ENT O TT EN.

I)K VIJANDHtF. KASUKN. — ONDKKMNOK AFKKEK VAX DKN KAFFER FX DEN HOTTENTOT. — GEUOHEX BONÜGENOO-T FX.--O PT RED EX VAX HET HOTTEXTOTSCHE RAS, IIUXNU KLEUR EN GELAATSTREK K EX. - HUNXE (i F F IJls F NIS OJ' I)F CIHXFEZKX. — 1)F ZOX FX IIAUF VERONDERSTELDE WERK1XG 01' DE KLEUR DER HUID. •— DE HOTTEXTOT IX ZIJXE JKUGD EN OUDERDOM. — SPOEDIGE \ERMIXDFRIXQ VAX VOORKOM FX.—ZOXDFRLIXOF HOfjW DER HOTTENTOTSCHE VROUWEN. — HET MAKEN VAN EEN PORTRET DOC R MIDDEL VAN EEN SEXTANT.— DE GROEI

VAX HET HAAR - HET KARAKTER DER HOTTENTOTTEN IN HET ALGEMEEN. — DE KLEEDING DKR MAXXEN.-

DIK DER VROUW F X EN HARE SIERADEN.-SCHALEN VAM STRUISVOGEL-E1JEREX ALS SIERAAD. — MERKWAARDIG

VOORHOOFDS-VERSIERSEL. - VET, quot;SIIHFOquot; EX quot;HUCHU.quot; - AARD VAN DE quot;SIBILOquot; EX HOE ZIJ VERVAARDIGD WORDT. - HET OEURUIK VAN DE quot;IHJCIIU.quot; — DE WIJZE OM HUIDEN TE BEREIDEN. — DE LOOIKUIP.-

TOUW SLAAN. - AARDEN KOMMEN EN POTTEN. — TOUWEN VAN DUIDEN EX DE WIJZE WAAROP ZIJ GEMAAKT WORDEN. - DE LEPEL DER HOTTENTOTTEN. - EE NE EIGENAARDIGE VLIEGENVAL. — HET MATTEN

VLECHTEN. — HOTTENTOTSCHE HOUWKUNST.--EENVOUDIGE WIJZE OM SCHADELIJKE DIEREN TE VERMIJDEN.—

ZWERVENDE GEWOONTEN DER IIOTTENTOTTEX. — DE STOK OM TE GRAVEN.

Eek wij er toe overgaan tot het beschrijven iter overige stammen die Afrika bewonen, is liet noodig' ecnige bladzijden te wijden aan bet merkwaardige menscbenras, hetwelk gedurende zoo langen tijd in naauwe aanraking met de Kaffer-stammen geleefd beeft en ons het vreemde verschijnsel doet zien van oen bleek ras, dat in hetzelfde land woont met zwarte volken en toch altijd zijne individualiteit bewaard heeft.

Omtrent drie eeuwen geleden werd geheel Zuid-Afrika bewoond door verschillende stammen, die allen tot eene en dezelfde groote en magtige natie behoorden. Deze natie, tegenwoordig bekend onder den algemeenen naam van Hotten totten, was toen heer en meester in bot land, hetwelk zij oen geruimen tijd in bezit had gehad. Of de I lottentotten al dan niet do oorspronkelijke bewoners van Zuid-Afrika geweest zjjn is twijfelachtig; waarschijnlijker is het, dat er van verre zjjn gekomen en de inboorlingen verdreven hebben, evenals zij later door do Kaffers zijn verjaagd on dezen op luiiino beurt door de Europeanen worden teruggedrongen.

De 1 lottentotten hebben een' doodelijken en bijna instinktmaligen haat tegen de Kaffers. De oorsprong hiervan ligt klaarblijkoljjk in de opvolgende nederlagen, die zij van de Kaffers ondervonden hebben en die de oorzaak waren, dat zij slechts geduld werden in een land, waar zij eertijds als meesters beerschten. De ouders hebben dezen afkeer op hunne kinderen ovorgehragt, en, zooals dit dikwijls het geval is, schijnt deze met ieder geslacht sterker geworden te zijn. Do half beschaafde Hottentot van den tegen-woordigen tijd, die onze Europeescbe talon spreekt en onze kleederdragt heeft aangenomen, haat de Kaffers met een' even grooten haat als zijne wilde voorvaderen en kan zelfs hun' naam niet uitspreken zonder cr een scheldnaam bij te voegen.

Tengevolge hiervan is de Hottentot oen onbetaalbare herder in een land, waar de Kaffers veedieven zijn van beroep. Mij solujnt de tegenwoordigheid van een Kaffer als het ware bij ingeving te gevoelen, en zelfs wanneer bet stikdonker is, en men dus bot ligchaam van den roover bijna niet kan onderscheiden, zal hij den dief ontdekken, zonder eenig- geluid te maken naar hem toe sluipen en hem met een enkelen slag dooden. Gedurende de laatste Zuid-Afrikaansche oorlogen waren de J lottentotten voor de Engolschen de moest nuttige bondgenooten. Zjj waren leerzaam, gemakkelijk nan tucht en orde te gewennen en waren onschatbaar hjj de gevechten in het kreupel-

-ocr page 262-

DE HOTTENTOT.

hout, waar do Engolacho soldaat mot til zjjno wapenen on toebehooren, niets kan uitvoeren.

Het is zeer merkwaardig, dat in ieder land waar de Europeanen oorlog moesten voeren, de inboorlingen tegenover hunne eigene landslieden steeds de beste bondge-nooten geweest zijn en diensten hebben bewezen, zonder welke het bijna niet mogelijk zou 7ijjn geweest er vasten voet te verkrijgen. Niemand bijv. kan zoo goed een Australisch rebel nasporen en gevangen nemen als een inboorling. Een geboren Afrikaan helpt ons even zoo tegen hen, die toch, al behooren zij niet tot hetzelfde ras, hetzelfde land bewonen. De inboorlingen van China hebben, gedurende de laatste Chineesche oorlogen, aan de Engelsehen gewigtige diensten bewezen, en ditzelfde was bij den opstand in Engelsch-Indië het geval.

Hoe sterk de Hottentot den Kaffer ook moge haten, is dit gevoel toch wederkee-rig en de haat, die hot overwonnen ras voedt tegenover zjjne overwinnaars, is niet sterker dan de vjjandschap, die de overwinnaars koesteren tegenover de overwonnenen.

Noch in kleur, noch in algemeen voorkomen gelijken do Hottentotten op de donker gekleurde rassen,

door welke zij omringd zijn. Hunne kleur is geelbleek en geljjkt eenig-zins op die van iemand die aan geelzucht lijdt, /jj komt veel overeen met die der Chineezen en de gelijkheid dezer twee natiën is in vele opzigten merkwaardig. Een vriend van den schrijver, die lang in Zuid-Afrika gewoond heeft, had eens een veedrijver, die als een Hottentot gekleed was en in geheel y.jjn voorkomen er als een Hottentot uitzag.

Op zekeren dag echter verbaasde hij zjjn meester zeer, toen hij hem mededeelde dat hjj een Chinees was;

hjj bewees deze bewering door zjjn hoed af te nemen en zijn langen staart te laten zien, die om zjjn hoofd gewonden was. Het was inderdaad een Chineesche koelie die in Zuid-Afrika was ingevoerd en zooals dit bij zjjn volk steeds het geval is, de zoden en gewoonten had aangenomen van hen, waaronder hjj leefde. Moffatt de schrijver-zendeling verhaalt insgelijks, dat hjj eens twee Chineesche kinderen gezien heeft, die bij stellig voor .Hottentotten zou gehouden hebben,

indien men hem niet van hun volksaard had ingelicht.

Het bestaan van dit ligt gekleurd ras in zulk eone landstreek is een bewijs, dat de donkere huidkleur niet alleen een gevolg is van de brandende zonnestralen. Het is een

algemeen verspreid denkbeeld, dat de gloejjende zou dor tropische gewesten de men-schen tot negers en andere donker gekleurde rassen maakt en dat door eeno lage tem-peratuur de huid blanker wordt. En toch zien wij dat de Hottentotten en de met hen

253

-ocr page 263-

DE HOTTENTOT.

254

-ocr page 264-

DE HOTTENTOT.

houden van het incnschdom.quot; Do vroeg- of liover ontijdige teekenen van ouderdom kunnen met groote waarschijnlijkheid worden toegeschreven aan een moejjelijk leven, onzekere of ongeregelde voeding, blootstelling aan alle weer en wind en oen gebrek aan zindelijkheid, hetwelk met de jaren schijnt toe te nemen. Deze zijn do redenen van dit spoedige verval, meer dan de aard van het klimaat.

Hoe eene gewone Hottentotsche vrouw er uitziet, kan men nagaan uit nevensstaamle afbeelding, die gemaakt is naar eene schets van den schrijver wiens woorden wij zooeven aanhaalden. Deze vrouw ziet er uit alsof zij minstens zestig jaar oud is, ofschoon zij, tengevolge van het schielijk afnemen der vormen, even goed zeven en twintig kan zijn. Het is bijna niet te begrijpen dat de bevallige vorm van het Hottentotsche meisje, zcoals men haar ziet op bladz. 258 binnen zoo korten tijd veranderen kan in de verweerde en gerimpelde heks die hier is afgebeeld; het is echter inderdaad het geval, en het vreemdste is, dat het bijna niet mogelijk is uit haar voorkomen op te maken of eene vrouw dertig of zestig jaren telt.

Niet hot minst merkwaardige bij de Hottentotsche vrouwen is de wonderlijke verandering van vorm, die de meeste, ofschoon niet alle ondergaan, — eene toeneming in omvang van een enkel ligchaamsdeel, waarvan de bekende quot;Hottentotsche Venusquot; een uitstekend voorbeeld was. Eene zeer vermakelijke beschrijving van zulk eene vrouw wordt ons gegeven door Galton, in zjjn bekend werk over Zuid-Airika:

quot;Het huisgezin van Hahn was groot. Er was een tolk en een onder-tolk en bovendien waren er nog anderen; allen gedroegen zich echter zeer goed en de invloed van den meester kwam hierdoor zeer goed uit. Deze bedienden waren voornamelijk Hot-tentotten, die mot hem uit het Hottentotten-land waren medegetrokken en, evenals hij, zich de taal der Damara's hadden eigen gemaakt.

quot;De onder-tolk was gehuwd met eene bekoorljjke vrouw, die in haar voorkomen niet slechts eene Hottentotsche was, maar in dat opzigt voor eene Venus kon doorgaan. Ik stond over de ontwikkeling van het bewuste ligchaamsdeel geheel verbaasd en deed omtrent dit tocdere punt onderzoekingen bij de zendelingen, zoover ik dit durfde doen. Do uitkomst was, dat do vrouw van Petrus alleen bij de vrouw van Jonker, met betrekking tot de ontwikkeling barer partes posteriores achterstond; de vrouw van Jonker nam den eersten rang in. De laatste was evenwel eenigzins quot;passéequot;, terwijl de vrouw van Petrus in het genot was van haar volle quot;embonpointquot;.

quot;Ik beken dat ik een wetenschappelijk man ben en had buitengewoon gaarne den omvang van haar vorm gemeten; maar hiertegen bestond eene groote moeijeljjk-heid. Ik kende geen enkel woord Hottentotsch en kon daarom aan de dame niet te kennen geven wat ik verlangde, en evenmin kon ik den waardigen zendeling, mijn' gastheer, verzoeken om dit voor mij te doen. Ik was daarom in verlegenheid toen ik hare gedaante aanstaarde en die gift der goede natuur beschouwde, die door do beste modiste, met alle hare stoffen en crinolines slechts in het klein kan nagevolgd worden.

quot;Het voorwerp mijner bewondering stond onder een boom en keerde zich naar alle windstreken, zooals dames, die wenschen bewonderd te worden, gewoonlijk doen. Opeens viel mijn oog op mijn' sextant eu ik deed een aantal waarnemingen op haar figuur, van boven naar beneden, overdwars, schuin enz. en ik toekende die, om vergissingen te voorkomen, met een omtrek op. Toen ik dit gedaan had, nam ik mijn maatstok en mat den afstand van waar ik stond tot de plaats waar zij zich bevond; en daar ik nu zoowel de basis als de hoeken kende, begon ik de uitkomst door middel van trigonometrie en logarithmen te berekenen.quot;

Dit merkwaardig uitwas, hetwelk bij elke beweging trilt als gelei, is niet zacht zooals men donken zoude, maar vast eu hard. Christie, die meer dan eene gemiddelde lengte heeft, verhaalt ons, dat hij er moer dan eens op gestaan heeft, zonder dat hij op eenig ander ligchaamsdeel der vrouw steunde. De wetenschappelijke naam van dit vreemde uitwas is quot;Steatopygaquot;. Het veroorzaakt niet den minsten last, en de vrouwen vinden het veeleer gemakkelijk, omdat het een steunpunt is waarop zjj oen kind kunnen dragen.

Eene andere bijzonderheid van dit merkwaardige ras is de wijze waarop het haar

255

-ocr page 265-

DE HOTTENTOT.

25(5

aankleven, maar het is duidel Die van heden hebben al bunm zogen, waaraan zjj door de komst der lilanken iconden toegeven, zonder dat zij daarom zedelijk of maatschappelijk zijn vooruitgegaan.

1

-ocr page 266-

DE HOTTENTOT.

Wij zullen nu trachten na te gaan, hoe de Hottentot was eer hij door de Kaffers overwonnen en door do Europeesche volkplanters tot slavernij gedoemd was.

Het algemeene voorkomen van den Hottentot kan men zien op do afbeelding, waarop oen Hottentotsch jongeling is voorgesteld; deze heette Klaas en was de begunstigde medgezel van Le Vaillant, van wien deze reiziger met den grootsten lof spreekt. Hij is daarom gekozen als een goed exemplaar zijner natie. De lezer zal wel begrjjpen, dat in de volgende beschrijving der Hottentotsche stammen deze worden voorgesteld zooals zij plagten te wezen, niet zooals zij tegenwoordig zijn.

De gewone kleeding van eeu Hottentot kan men vrij goed opmaken uit dezelfde afbeelding. Om zijne schouders hangt een groote mantel of quot;Karosquot;, vervaardigd van eene gelooide en zacht gemaakte koehuid, die met het haar naar binnen gedragen wordt. Deze mantel is het meest in gebruik; bij zijne gewone bezigheden werpt de Hottentot hem af, om niet in zijne bewegingen belemmerd te worden.

Om zijn midden draagt hij een aantal lederen riemen, waartusschen snoeren koralen en andere versierselen zigtbaar zijn; aan een dezer riemen zijn twee schorten bevestigd, een van voren en een van achteren. De voorste wordt genoemd de quot;jakhalsquot;, omdat hij gewoonlijk van een stuk huid van een' jakhals of ander dergelijk bont gemaakt wordt. De tweede schort, indien men dit kleedingstuk zoo noemen mag, wordt niet algemeen gedragen, ofschoon een Hottentot van eenigen smaak zich niet voor gekleed houdt als hjj er geen aan heeft. Het is eenvoudig een driehoekig stuk leder, naauweljjks 30 centimeter lang; het is van boven, waar het aan den gordel bevestigd is, 5 centimeter broed en 10 aan het benedeneinde. Dit wonderlijke aanhangsel is versierd met stukken metaal, staal, koralen en andere versierselen; de eigenaar schijnt op dit vreemde kleedingstuk zeer trotseh te zijn. Het heeft natuurlijk niet het minste nut en kan vergeleken worden bij onze rokspanden.

Sommige familiën onder do Hottentotten veranderen den vorm van den quot;staartriemquot;, zooals de Hollandsche volkplanters hem noemen, en geven er verschillende gedaanten aan. Bjj sommigen ia hjj vierkant, bij anderen cirkelvormig of langwerpig, terwijl weder anderen, wier vindingrijkheid grooter is, er den vorm van eene halve maan of van een kruis aan geven. Dit kleedingstuk is, zooals wij later zien zullen, nog bij eenige andere Afrikaansclie stammen in zwang.

Om de enkels zijn insgelijks lederen riemen bevestigd. Deze hebben aanleiding gegeven tot de bespottelijke meening, dat de Hottentotten de ingewanden van dieren om hunne boenen dragen, tot dat deze door verrotting week waren geworden terwijl zij

DEEL I. 17

257

-ocr page 267-

DE HOTTENTOT.

258

js

-ocr page 268-

DE HOTTENTOT.

gens zijne beschrijving, wel een staaltje van onvervalschte mensclioljjko natuui' geweest te zjjn. De houding waarin zij is goteekend is zeer karakteristiek; liet is die, welke de Hottentotsche meisjes gewoonlijk aannemen.

Het is, in hot voorbijgaan gezegd, zeer opmerkelijk, dat do vroljjke levendigheid, waarvoor do Hottentotsche jeugd bekend is, niet den leeftjjd geheel en al voorbij gaat; de mannon en vrouwen zjjn zeer bedaard en bijna somber.

Om hare lendenen dragen zij eene veel grootere schort, die in bet geheel niot versierd is. Deze is zeer verschillend van grootte on vorm; gewoonlijk editor ziet zij er uit als die welke men in nevensstaande afbeelding ziet. Zjj wordt genaamd quot;musesi,quot; en evenmin als do quot;staartriemquot; der mannen voor oen noodzakelijk kleeding-stuk gehouden; zjj wordt dan ook meestal slechts bij plegtige gelegenlioden gedragen. Deze schort heeft ook niet altijd dezelfde lengte; somtijds reikt zjj bijna tot aan den grond, m andere gevallen naauwelijks tot aan do knicn. Do llollnndsche kolonisten noemen deze schorten quot;voor-karosquot; en quot;achter-karos;quot; woorden die zich zeiven genoegzaam verklaren.

Do lederen riemen dio zjj om hare beenen dragen, zjjn gewoonlijk versierd mot omgewonden jjzordraad; somtijds draagt eene vrouw ook een of twee ringen, die geheel van ijzerdraad vervaardigd zijn. In enkele gevallen dragon zjj zoo vele ringen, dat zij tot aan de kniën reiken en sommige vrouwen hebben er zelfs 4 of 5 boven de knie, wat voor haar natuurlijk uiterst lastig moet zijn. Koralen van verschillende kleuren worden ook in menigte gedragen; nu eens worden zjj op ijzerdraad geregen en om den hals, het midden, de polsen en onkels gehangen en dan weder worden zij op verschillende kloedingstukken vastgenaaid.

Voordat de koralen uit Europa waren ingevoerd, hadden de inboorlingen eene vernuftige manier om versierselen te maken en, zelfs na de invoering der koralen, was liet oorspronkelijke versiersel nog in groot aanzien. Het werd vervaardigd, door de schalen van struisvogel-ejjeren in kleine cirkelvormige sehjjven te snijden, die eene middellijn hadden van % tot 2 centimeter en in het midden doorboord waren. Yole honderden van zulke schijven werden nu digt op elkander geregen, zoodat zjj als liet waren eon rond koord vormden, dat wit was als ivoor. Dit koord was somwijlen zoo lang, dat het meermalen om het ligchaam kon gewonden worden, waartegen dan de witte, glinsterende schijven fraai afstaken.

Burchell maakt melding van een wonderljjk hoofdsieraad , dat door oen jong Hot-tentotsch meisje gedragen werd en waarop zij zeer trotsch scheen te zijn. Het bestond uit drie stukken ivoor, omtrent zoo groot als een spreeuwenei. Zjj waren elk bevestigd aan het einde van een' riem, en zoo geschikt dat er een op haar neus en een op iedere wang hing. Als zij nu onder het spreken hot hoofd bewoog, slingerden deze ivoren ballen heen en weer, het welk naar hare schatting eene verrukkelijke werking deed. De schrijver heeft in zijne verzameling een dergelijk hoofdsieraad, hetwelk op bladz. 200 wordt voorgesteld.

Het bestaat uit een lederen riem, nagenoeg 1 meter lang, waaraan aan ieder einde eene quot;kauriquot; is vastgemaakt. Het middelste gedeelte wordt, ter lengte van 80 centimeter, gevormd door oen dubbel snoer van struisvogel-ojjerschalen, gelijk wjj zoo even beschreven hebben, zoodat wanneer dit versiersel wordt gedragen, deze snoeren \nn oijerschalon dwars over het voorhoofd komen te liggen. Juist van het midden hangen (i kortere riemen naar benedon, aan wier einde een stuk parelmoer of schildpad hangt. Vier dezer riemen zijn versierd met inlandsche koralen, van struisvogelbeenderen vervaardigd , en hebben in het midden oen grooten helderrooden zaadkorrel. Ann elk eind der eijerschaalsnoeren zijn er nog twee dergeljjke, en wanneer dit hoofdsieraad gedragen wordt, hangen die over do wangen. Op dó afbeelding ziet men hoe het cr uitziet, als het door eene Hottentotsche schoone gedragen wordt.

De kleeding der gehuwde vrouwen is natuurlijk veel moer zamengesteld dan die van een jong meisje. Ofschoon zij meestal eene zeer ligte kleeding dragen, houden /.ij er toch meer van, tamelijk goed gekleed te zijn. Bjj getrouwde vrouwen zjjn de schorten veel grooter dan bij de meisjes en bovendien dragen zij nog eene kortere over de borst. Haar mantel is insgelijks vrjj groot.

259

O

17*

-ocr page 269-

DE HOTTENTOT.

De Ilotteiitotsehe vrouwen dragen altijd eeue soort van muts, gewoonlijk van leder; deze mutsen worden op dezelfde wjjze bereid ;ds de huiden waarvan de mantel en de schorten gemaakt zijn.

Het haar wordt dik ingesmeerd met vet waarin eene zekere hoeveelheid poeder vermengd van hetgeen de llollandsohe kolonisten quot;zwarte klipquot; of quot;glimmende rotsquot; noemen om het glinsterende voorkomen. De inboorlingen noemen deze stof quot;sihiloquot;.

De plaats waar deze quot;sibiloquot; gevonden wordt is zeer beperkt; zoover men weet bestaat zij slechts in een zeer kleine streek van Afrika en wordt gegraven van eene rots quot;Sensavanquot; genaamd. Het schijnt eene zeer brooze soort van ijzererts te zjjn, vermengd met kleine stukjes mica de vereeniging dezer twee zelfstandigheden geeft haar het bijzondere voorkomen, hetwelk door de inboorlingen zoozeer bewonderd wordt.

Deze stof is een glinsterend, poedervormig ijzererts met een staalblaauwen glans, zacht en vettig op het gevoel; zjj blijft aan de handen en kleederen hangen en kleurt deze rood of liever blinkend roestkleurig, /elfs door herhaald wasschen kan men haar slechts met moeite van de huid verwijderen en wanneer men haar draagt, wordt alles er mede besmet; hare glinsterende hoedanigheid verraadt haar aan elk kleedingstuk, dat met den gebruiker in aanraking is geweest.quot; Burehell zegt verder, dat het ijzer door oxydatie die bijzondere roestkleur verkregen heeft waarop de Hottentotten zoo verzot zjjn, terwijl de vermenging met mica er dien eigenaardigen glans aan geeft, welke hjjna even hoog geschat wordt.

Alle stammen die in den omtrek wonen, komen naar de quot;Sensavan-rotsquot; ten einde zich van deze kostbare zelfstandigheid te voorzien; zij die het meest in de nabijheid er van wonen, delven haar op en gebruiken haar als ruilmiddel met de verder verwijderde stammen. Langzamerhand is deze rots zoo diep uitgegraven, dat er een aantal holen in gemaakt zijn, die zich tot op een grooten afstand uitstrekken. Burehell verhaalt van een aantal Hottentotten die bezig waren om quot;sibiloquot; te graven en onder het werken overstelpt werden door eene instorting der groeve waarin zjj arbeidden.

260

-ocr page 270-

DE HOTTENTOT.

Deze verschillende holen of' gangen zjjn nooit zonder bowoners; bij dag zijn zij vol vledermuizen on gedurende don nacht do rustplaats van duiven.

Behalve de quot;sibiloquot; is or nog eene zelfstandigheid die algemeen onder de Hotten-totten in gebruik is; zjj heet quot;buchuquot;. Dit is ook een poeder, maar hot is van plant-aardigen en niet van delfstoffelijken aard. Hot hoeft op verre na niet dezelfde waarde als de quot;sibiloquot;, ofschoon hot als schoonheidsmiddel bijna oven noodzakelijk wordt geacht, zoodat iemand die niet bepoederd is met quot;sibiloquot; of geparfumeerd met quot;buchuquot;, beschouwd wordt als onwaardig om in een beschaafd gezelschap te verschijnen. De quot;sibiloquot; wordt slechts op ééne plaats gevonden en is daarom zeer kostbaar; de quot;buchuquot; daarentegen krijgt men uit verschillende bronnen en derhalve heeft zij minder waarde.

De quot;buchu' (uitgesproken bookoo) wordt meestal verkregen van eene soort diosma en gemaakt door de plant tot poeder te wrjjven. Dit poeder heeft een sterken geur, die zeer aangenaam is voor den neus van een Hottentot, maar op de meer gevoelige reukorganen van een Europeaan eene geheel tegenovergestelde uitwerking doet. Indien een aantal Hottentotten in eeno hunner hutten bijeen zjjn, is de reuk der quot;buchuquot;, waarmede zoowel de mantels als de haren der inboorlingen overvloediglijk doortrokken zijn, zoo buitengewoon sterk, dat alleen een Hottentot in zulk eene atmosfeer kan ademen.

De Hottentotten hebben voor deze plant een verwonderlijken eerbied en gebruiken haar tot verschillende doeleinden. Zjj wordt beschouwd als uitstekend voor liet verbinden van wonden; daartoe worden de bladeren afgetrokken in sterken azijn en er gewoonlijk zoo lang in gelaten, dat zjj eene soort van slijm vormen.

Er zjjn verschillende soorten van planton, van welke de quot;buchu'' gemaakt wordt; eene is eene soort van welriekende croton, door Burehell croton gratimmum genoemd, naar haren aangenamen, welriekenden geur. Het is een schoone heester, die eene hoogte bereikt van 1.50 tot 2.50 meter. Zoowel de bloemen als de bladeren rieken zeer aangenaam; de quot;buchuquot; wordt vervaardigd door de laatste, die lans-vormig, groen van boven en wit van onderen zjjn, te droogen en tijn te stampen, liet poeder wordt gebruikt als reukmiddel en is voor den reuk van een Hottentot zeer aangenaam, maar voor een Europeaan afschuwelijk, vooral wanneer men het ruikt tegelijk met den reuk van rans vet en lang gedragen kleederen van huiden.

De huiden worden op sommige plaatsen op eene andere wijze bereid dan wjj be-schreven hebben bij de Kaffers; zjj ondergaan namelijk eene soort van looijing. Als een Hottentot een lederen kleed wil maken, ontdoet bij de huid van liet haar, door haar op te rollen met de behaarde zijde naar binnen, waardoor zij in eene soort van verrotting komt. In dien tnsschentjjd maakt hij zijne looikuip klaar. Dit doet hij door vier stokken in den grond te steken en de boveneinden met dwarslatten te verbinden. Aan deze bevestigt hij nu eene tameljjk groote huid, zoodat zjj eene ruwe soort van kuip of vat vormt.

Eene zekere hoeveelheid van den zamentrekkenden bast van den quot;karroo-doornquot; wordt nu tegelijk met de huid in de kuip gedaan waarna men er eene zekere hoeveelheid loog overgiet totdat de kuip vol is. De bast dezer acacia heeft niet alleen de eigenschap dat zij eene groote hoeveelheid looistof bevat, maar tevens aan het leder die eigenaardige roode kleur geeft, welke door de Hottentotten zoo bewonderd en later, door de quot;sibiloquot; en de quot;buchuquot; die or in worden gewreven, nog verhoogd wordt.

Baines is echter van oordeel dat deze wijze om huiden te bereiden, boe oorspronkelijk zij ons ook moge voorkomen, geene uitvinding is van de Hottentotten, maar dat deze haar aan de meerdere bekwaamheid der Blanken te danken hebben. De looikuip uit eene huid vervaardigd, schijnt eenvoudig genoeg om door Wilden te zijn uitgevonden, maar daar zjj alleen in de nabijheid van Europeesche volkplantingen in gebruik is, hebben zjj hoogstwaarschijnbjjk liet denkbeeld er van aan de Blanken ontleend. Op plaatsen, die ver van de blanke volkplanters gelegen zjjn en waar do invloed van deze niet is doorgedrongen, looijen do Hottentotten hunne huiden niet, maar bereiden ze op eene wijze, welke met die der Kaffers eene groote overeenkomst heeft.

Moet er eene groote koehuid bereid worden, dan nemen verschillende mannen aan den arbeid deel en maken er zelfs een feest van. Zjj plaatsen zich in een kring.

261

-ocr page 271-

DE HOTTENTOT.

met do huid in hun midden en bewerken haar mot de handen, terwijl zjj er nu en dan een weinig boter of ander vet in wrijven. Onder deze bezigheid zingen zjj liederen; niet geregelde tussehenpoozen grijpen zjj de huid aan met beide iiandcn en trekken er niet veel kracht aan, om haar in elke rigting uit te rekken.

liet koord of touw, waarvan de Hottentotten zooveel gebruik maken, wordt op eene zeer eenvoudige wijze vervaardigd.

De bast der voor alles dienstige acacia wordt van do takken geschild en in vezelen verdeeld, door haar in water te weeken en dan tusschen twee steenen te kneuzen. Somtijds geeft de touwslager er de voorkeur aan om de vezelen vaneen te scheiden door den bast te kaauvven, die naar men zegt een aangenamen smaak hoeft.

Zoodra eene genoegzame voorraad vezelen bereid is, gaat de werkvrouw op den grond zitten, neemt twee bundels vezelen en rolt die met do handpalm over hare dij. Da irna brengt zjj ze bijeen, rolt zo schielijk in de tegenovergestelde rigting en maakt zoo een tweedraads koord, mot eene snelheid, die bjjna onbognjpcljjk is als men ziet dat er geene gereedschappen of werktuigen hoegenaamd bij gebruikt worden.

Het maken van touw is uitsluitend het werk van vrouwen en alles behalve aangenaam. Waarschjjnhjk wordt het juist daarom aan haar overgelaten. Door de wrjj-ving van hot touw over de dij wordt spoedig de opperhuid afgeschaafd; dit maakt haar zoo pijnljjk, dat de vrouwen verpligt zjjn het rollen over hare dij af te wisselen met dat over hare kuiten. Tegen dat dan het eene lichaamsdeel genezen is, wordt het andere weder ontveld. Zoo gaan de anno vrouwen met haar werk voort, totdat hare huid door langdurige oefening vereelt is geworden en het wrijven kan verdragen zonder er door geschaafd tc worden.

De meeste Zuid-Afrikaansehe stammen geven de voorkeur aan touwen die van huiden vervaardigd zjjn. Touwen of koorden kan men in geen enkel land missen; in dit gedeelte der wereld verkiest men, evenals in vele andere streken, die welke van dierenvel gemaakt zjjn, verreweg boven die van elke andere grondstof. De reden van deze voorkeur ligt klaarbljjkeljjk in do eigenaardigheden van het land. Er zijn in Zuid-Afrika vezolachtige planton genoeg, van welke touwen konden vervaardigd worden, die

262

-ocr page 272-

DE HOTTENTOT.

in gepii enkel opzigt bij Europeaanschc zouden achterstaan; maar men heeft bevonden dat touwen, van plantaardige vezelen gemaakt ongeschikt zijn voor het klimaat; zjjn dus, zelfs door de Europecsche kolonisten afgeschaft.

De wijze om ze te maken is, behalve in geringe bijzonderheden, overal dezelfde; zjj is kortclijk als volgt:

Het eerste werk is een vat vol loog te bereiden: deze wordt gemaakt van de asch van verschillende planten, die onder den algemeenen naam van quot;salsolaquot; bekend zijn. De jonge scheuten dezer planten worden tot dit doel verzameld, verbrand en do asch zorgvuldig bewaard. Is er nu een rund geslagt, dan wordt de huid in smalle strooken gesneden; deze strooken legt men dan in het vat met loog en laat ze hierin gedurende ongeveer 24 uren weeken. Na verloop van dien tijd draait men een genoegzaam aantal strooken los ineen en hangt ze over een horizontalen boomtak; aan ieder uiteinde wordt een zwaar gewigt gehangen om de riemen altijd gespannen te houden. Nu plaatst zicli aan ieder einde van het koord een inboorling en draait het ineen door middel van een korten stok, die tusschen de strooken gestoken is; zij trekken met deze stokken het touw onophoudcljjk over den tak heen en weer en zorgende dat hetzelfde gedeelte nooit lang op dezelfde plaats stilblijft terwijl zij tegelijkertijd de stokken in eene tegenovergestelde rigting ronddraajjen. Het natuurlijk gevolg hiervan is, dat het touw zeer buigzaam blijft en tevens over zijne geheele lengte gelijkmatig gespannen wordt; de regelmatigheid der windingen hangt natuurlijk af van de vaardigheid der twee touwslagers. Eene verdere behandeling is niet noodig, daar de krachtige vloeistof, waarin de versche huidstrooken gedompeld zijn geweest, de plaats inneemt der quot;looikuip;quot; de buigzaamheid wordt verkregen door het gedurig heen en weer trekken over den tak; hierdoor wordt ook het verward rakenen kronkelen belet.

Het gebruik dezer touwen door de Europeesehe volkplanters geeft ons een goed voorbeeld van hetgeen er geschiedt, wanneer een meer beschaafd volk met een minder ontwikkeld menschenras in aanraking komt. De Blanken hebben aan de inboorlingen verschillende nuttige zaken geleerd, maar waren tevens genoodzaakt om bij hen onderrigt te zoeken omtrent vele andere, zonder welke zjj geen vasten voet in het land konden krijgen.

Dc lezer zal opgemerkt hebben, dat do touwen van huiden door de mannen gemaakt worden, omdat zij van het edele rund afkomstig zijn, terwijl die welke van onedele plantenvezels worden vervaardigd, aan do vrouwen worden overgelaten.

Dit volk bezigt een merkwaardig middel om een lepel te vervangen. Het bestaat uit den stengel eener vezelachtige plant en wordt vervaardigd op de volgende wijze. De stengel, die platachtig en nagenoeg 3 centimeters breed is, wordt op eene behoorlijke lengte afgesneden en in water geweekt. Hierna wordt hij tusschen twee steenen geklopt, totdat de vezelen zich scheiden, zoodat zij eene soort van borstel vormen. Deze wordt in de vloeistof gestoken die men gebruiken wil en men brengt er eene tamelijke hoeveelheid mede naar den mond.

Do vermelding van dezen lepel-borstel herinnert ons eene vreemde wijze om vliegen te vangen. Men moet weten dat de vliegen in Zuid-Afrika evenals in andere warme landen, zoo talrijk zijn, dat zij eene ware plaag worden. Zjj komen met geheele zwermen in de huizen en vallen neer op al wat voedsel is, zoodat een reiziger die pas in deze streken gekomen is, ter naamvernood weet hoe hij zijne spijzen tot zich zal nemen. Daar zij dorstige schepsels zjjn, komen zij af op elke vloeistof en vallen dikwijls in de kommen terwijl men er uit drinkt.

De inboorlingen slagen er in dit kwaad te verminderen, ofschoon zjj er zich niet geheel van kunnen bevrijden doen dit meestal op de volgende vernuftige manier:

Eerst sluiten zjj de deur der hut en doopen dan een groote dot hooi in melk waarna zij haar aan het dak hangen. Al de vliegen komen er op af en binnen weinige sekondon ziet men niets dan eene groote, zwarte, krioelende, levende massa. Nu doen zij er voorzichtig een zak over heen en geven een stoot tegen de val, waardoor al de vliegen op den bodem van den zak vallen. Dan wordt dc zak weggenomen, zoodat zich een versch leger vliegen op het hooi kan plaatsen, en zoodra de eerste vangst gedood

263

-ocr page 273-

DE HOTTENTOT.

is, ligt eene tweede gereed. Een schepel vliegen wordt op deze wijze somtijds op één dag gevangen.

Het is zeer waarschijnljjk dat de inboorlingen op het denkbeeld van deze wijze van vliegenvangen gekomen zijn, doordat zij zagen dat de vliegen zich in hoopen op hunne lepel-borstels verzamelden, als zij deze na gemaakt gebruik ter zijde legden.

In sommige streken worden de vliegen gevangen door middel der takken van een heester, die tot het geslacht quot;roridulaquot; behoort. Deze is bedekt mot eene kleverige afscheiding; als de vliegen er zich op neêrzetten, worden zij vastgehouden en kunnen niet weder ontsnappen. Op verschillende plaatsen der hut worden takken dezer nuttige plant gestoken en doen uitstekende diensten om haar van deze kleine post te bevrijden. Vele dezer vliegen zijn dezelfde als onze gewone huisvlieg, maar er zijn ook vele andere soorten die in het land te huis behooren.

De Hottentotten snijden vrij goed in hout; niet omdat zij bijzonder kunstvaardig zjjn, maar omdat zij een onuitputtelijk geduld en niet het geringste begrip van de waarde van den tijd hebben. Kommen en kruiken worden meestal van wilgehout vervaardigd, hetwelk de inlander liefst bewerkt terwijl het nog nat is. Eene soort van wilg groeit, evenals bij ons, aan de oevers van het water; de boom wordt omgehouwen met de wonderljjke kleine bjjlen, die in deze streken in gebruik zijn. Deze bjjlen worden gemaakt volgens hetzelfde beginsel als de houweelen, reeds meermalen vermeld en op bladz. 51, 91 enz. afgebeeld. Het ijzeren gedeelte is echter veel kleiner en do scherpe kant staat niet dwars aan den steel, maar regt. Zjj zijn zoo klein en zwak dat verscheidene mannen noodig zijn om een boom te vellen die slechts

eene middellijn van 40—50 centimeter heeft; het werk dat door een Ameri-kaanschen houthakker binnen cenige minuten zou verrigt worden, houdt hen een paar dagen hezig.

Ts de stam eindelijk omgehouwen, dan wordt hjj op dezelfde omslagtige en onhandige wijze verdeeld in stukken van behoorlijke lengte, en hieraan wordt met dezelfde bijl de geschikte vorm gegeven. Moet van zulk een stuk hout eene kom gemaakt worden, dan wordt het gedeeltelijk uitgehold met de bijl en het overige werk verrigt met een mes, dat haakvormig is omgebogen , zooals men op bovenstaande afbeelding zien kan. Deze kommen hebben gewoonlijk eene middellijn van 30—50 centimeter.

Het maken van kommen is oen betrekkelijk eenvoudig werk, maar het vervaardigen eener kruik, zoo als men er een naast de kom ziet staan, is eene zeer moejjolijke en zware taak. Bij het maken dor kruiken kan de Hottentot hijnn van niets anders gebruik maken dan van zijn mes en uit don vorm van hot voorwerp nu blijkt duidelijk , dat hij bij het uithollen op eene zeer lastige wijze moet werken. Daar de tijd evenwel zonder waarde voor hom is, wordt, de kruik eindelijk voltooid en evenals de kom rijkelijk met vet ingesmeerd, om het scheuren te voorkomen. Gewoonlijk hebben zoodanige kruiken eene inhoudsruimte van twee flesschen; sommige kunnen echter slechts een vierde van deze hoeveelheid bevatten, terwijl andere meer dan 10 flesschen kunnen inhouden. Kleine kruiken zou een Europeaan met dezelfde werktuigen niet kunnen vervaardigen, daar bij zijne hand er niet in zou kunnen brengen. De hand van een Hottentot is echter zoo klein en fijn gebouwd, dat dit voor hem geenc moeijelijkheid oplevert. Zulk eene kruik wordt in de Hottentotsche taal quot;bambusquot; genaamd.

in tegenstelling met de Kaffers, leiden do Hottentotten een zwervend leven; zjj maken hunne hutten zoo, dat zij binnen een uur kunnen worden afgebroken en gepakt om verplaatst te worden, terwijl niet meer dan een paar uren noodig zjjn om ze opnieuw op te slaan, zelfs al werkt de architect zoo langzaam als dit in den regel

264

-ocr page 274-

DE HOTTENTOT.

bij de inboorlingen het geval is. Wanneer clan ook een troep Hottentotten van de eene plaats naar de andere reist, schijnt een dorp als door tooverjj uit den grond tn verrijzen; reizigers, die velt! Hottentotten in hun gevolg hadden, waren dikwijls door de plotselinge verandering van het tooneel uiterst verbaasd.

Wat de algemeeno bouworde betreft, worden dc hutten gebouwd volgens hetzelfde beginsel als die der Kaffers; zjj bestaan nameljjk uit een ligt kooivormig geraamte, hetwelk met eene insgelijks ligte stof' bedekt wordt. De Kaffer bindt evenwel de takken en het net waarvan hij zijne hut zamenstelt niet. touwen aaneen, terwijl hij, indien bij zich voor goed op eene plaats vestigt of' zijne hut in eene reeds bestaande kraal opslaat, haar van binnen met klei bepleistert ten einde haar stevig en voor het weder ondoordringbaar te maken.

Een Hottentot daarentegen dekt zijne hut inet rietmatten, veel overeenkomst hebbende met dc slaap-matten der Kaffers en die gemakkelijk met het geraamte der hut kunnen verbonden en even gemakkelijk verwijderd worden. Deze matten worden vervaardigd van twee soorten van riet; de eene is zacht en kan gemakkelijk bewerkt worden, terwjjl de andere hard is en den bouwmeester nog al eenige moeite veroorzaakt. De eerste heeft bovendien het nadeel, dat zjj spoedig vergaat en slechts een korten tijd duurt, terwijl het wederstandsvermogen van de tweede buitengewoon groot is. Deze planten worden quot;zacht-quot; en quot;hard rietquot; genoemd; haar wetenschappelijke naam is Cyperus textilis en Scriplm tegetalis.

De manier waarop de matten gemaakt worden komt zeer veel met die der Kaffers overeen. Het riet wordt afgesneden op eene lengte van omtrent 2 meter en dan in een bundel naast den mattemaker geplaatst , met eene zekere hoeveelheid vezel-touw hetwelk wij reeds vermeld hebben. Hij doorboort zc dan met eene beenen of metalen naald, of, indien hij deze niet bezit, met den doorn eener acacia, en bindt het riet zóó aaneen. Zelfs de zeer langzame en bedaarde wijze van werken der Hottentotten in aanmerking genomen, worden de matten toch vrij snel ineengevlogten; wij behoeven hier niet eens bij op te merken, dat drie Hottentotten in den regel niet meer doen dan gemiddeld door één Europeesch werkman wordt verrigt.

In sommige gevallen vervangt de Hottentot deze matten door koehuiden; de eerste zijn echter het meest in gebruik, waarschijnlijk omdat de huiden als artikelen van kleeding te veel waarde hebben om ze voor hot uitwendige der huizen te bezigen. Door de wijze waarop deze hutten gebouwd worden, zijn zij voor het weder nog minder toegankelijk dan die der Kaffers, en laten als een natuurlijk gevolg hiervan nog minder rook door. Een Europeaan kan dan ook, des noods, in eene Kaffersche hut nog leven, maar in die van een Hottentot is dit bijna onmogelijk.

Voor een rusteloos en altijd bewegelijk volk als dc Hottentotten zijn deze matten eene volstrekte behoefte. Eene hut van gewone grootte kan gemakkelijk op den rug eener koe gepakt worden, terwijl eene tweede voldoende is om al hot eenvoudige huisraad, met de kinderen, weg te dragen; oen geheel huisgezin kan dus, binnen zeer korten tijd, zonder veel ongemak, vervoerd worden. De hutton zijn dus eigenlijk niets anders dan van matten vervaardigde tenten en gelijken, in vele opzigton, op de kameel-haren tenten dor insgelijks zwervende Arabieren.

Niemand — zelfs niet de eigenaar — weet, als hij eene Hottentotsche hut ziet, of' hij ze na eenige uren op dezelfde plaats zal terugvinden. Het gebeurt somwijlen dat eene Hottentotsche vrouw de hut afbreekt, maar, inplaats van haar op den rug van een os te laden, haar een twintigtal meters van hare vorige standplaats weder opbouwt. De reden van deze vreemde handelwijze is alleen om haarzelve en hare familie te bevrijden van de vloojjen, die, als ander ongedierte, in het huis eeus Hottentots maar al te veel voorkomen en de bewoners dwingen om er op deze wijze aan te ontsnappen.

Deze onwelkome gasten worden gewoonlijk vroeg in den morgen aangevallen; de mantels, schapevachten, matten en andere voorwerpen worden dan buiten de hut gebragt en duchtig met een stok uitgeklopt. Er blijven er echter altijd genoeg over om het geslacht voort te planton en de overbhjvonden dwingen eindelijk, zooals wij gezien hebben, den Hottentot om met huis en al te vertrekken.

265

-ocr page 275-

266

Dc Hottentottcn zclvon hebben van den beet dezer dieren betrekkelijk weinig last. door de dikke korst van vet, quot;sibiloquot; en quot;buehuquot; die hunne huid vrjj goedi verdedigt. Zjjn de insekten echter gelukkig genoeg, do weinig beschutte huid van, cea Europeaan te kunnen aanvallen, dan nemen zjj deze gelegenheid dubbel waarl fin maken hem half krankzinnig. Gordon Gumming geeft ons een vermakelijk verhaal

-ocr page 276-

DE HOTTENTOT.

van hetgeen, met betrekking tot deze diertjes, homzelvcn overkwam. Hij was door en door vermoeid en viel in slaap tusschcn zijne volgelingen, van welke een zoo modelijdend was om den mantel dien hij droeg af te doen en over don slapenden uit te spreiden. Oogenblikkeljjk vloog deze overeind door de ondragelijke jeukte, veroorzaakt door do beten van het ongedierte, waarvan dc mantel krioelde. Iljj was verpligt allo mogelijke kleedingstukkon uit te doen en ze te laten uitkloppen en nazien, voordat hij ze weder kon aantrekken.

Zooals men op de afbeelding bladz. 2G() zien kan, hebben do hutten niet volkomen denzelfden vorm als die der Kaffers; zjj zijn vlakker on do opening is vierkant iu plaats van rond, daar de dour gemaakt wordt door een stuk mat weg te laten.

Tot een zwervend leven worden de Hottentotten gedwongen door hunne vadsigheid en hun volkomen gebrek aan overleg. Ook do Kaffer hoeft deze eigenschap, ovcu-als dit trouwens bjj de meeste wilde volksstammen het geval is. Een Kaffer in echter in allen gevalle een vrij goed landbouwer en verhouwt genoeg koren om zijne familie van voedsel te voorzien; zelfs omheint hij dikwijls stukken grond waarin liij zekere groenten en vruchten plant. Eon Hottentot heeft echter nooit veel begrip van landbouw gehad en wat hij iu dit opzigt beproeft, doet bjj zoo ruw mogelijk.

Hot houweel waarmede de Kaffer den grond bewerkt, is een lomp en onhandig werktuig, maar het is do volmaaktheid zelve, indien men hot vergelijkt met den stok, dien de Hottentotten bezigen om te graven. Deze is niets anders dan een stok van hard hout met ceno punt aan het eenc einde, zwaarder gemaakt door

con' doorboorden steen, die door eene wig op zijne plaats gehouden wordt; zie de bovenstaande afbeelding. Met dit ruwe werktuig spit dc Hottentot den grond schieljjker om dan men zich wel zou kunnen verbeelden; bjj maakt er echter meer gebruik van om wilde planton op to delven of verschillende, in holen wonende dieren op te graven, dan wel voor den landbouw.

Het leven van den Hottentot bindt hem niet aan eenc bijzondere plaats. Een gedeelte van een stam, overeenkomende mot eene kraal der Kaffers, zet zich neder op eene plaats, waar men denkt genoegzaam voedsel te vinden en die digt bij water is. Ts dit punt goed gekozen, dan blijven de bewoners daar dikwijls een geruimen tijd, somtijds gedurende meerdere jaren. Dc geschiktheid voor do jagt spoelt hierin eene groote rol, daar de Hottentotten uitstekende jagers zjjn en hierin bij do Kaffers niet alleen niet achterstaan, maar dezen wolligt nog overtreffen. Zjj zijn vooral bekend voor de onvermoeide volharding waarmede zjj het wild vervolgen; zij houden een' dag voor goed besteed, indien zij hot wild slechts magtig zjjn geworden

267

-ocr page 277-

HOOFDSTUK XXIII.

WAPENEN DKH HOTTJ-; MOTTEN KN IIIN GEHRUIK. - HUNNK VRAATZUCHT EN OESt'IIIKTJIEIl) OM HONGEH TE

LIJDEN* - DE WI.IZE VAN KOOK EN.--DE MAOT VAN DEN SI.AAP. —• ONDERSCHEID TUSSCIIEN HOTTENTOTTEN

EN KAFFERS. - HET VEI EN HET OKDRUIK IIETAVEl-K ER VAN GEMAAKT WORDT.--DE quot;BAKELEIjV OF

quot;VKCHT-OSSENquot;. — 11 FT GEIIEUOEN DER 11OTTE NTOTTE N OMTRENT KOE IJ EN, — HET HUWELIJK. — DE

VEELWIJVERIJ NIET VEEL IN GEBRUIK. — HET GEBREK AAN GODSDIENST. — DE TAAL DER HOTTENTOTTKN. -

HET EIGENAARDIGE quot;KLOKKENquot;* - DE VERMAKELIJKHEDEN DER HOTTENTOTTEN. — ZINGEN EN DANSEN. —

HET ONDERWERP HUNNER ZANGEN. - DE DANS DER MANNEN. — ALLE VERMAKELIJKHEDEN BEPERKT TOT

DEN AVOND. — DE MELOEN-DANS. - HUN LUST TOT SCHERTSEN. - HUNNE ONGESCHIKTHEID OM DEN TIJD

Ti; METEN. - WIJZE VAN OORLOGVOEREN. — ZIEKTE, DOOD EN BEGRAFENIS.

Het wapen wtuirvan de Hottentotten meestal gebruik maken i« pijl en boog. Deze wapenen zijn bijna volkomen gelijk aan die der bosjesmannen en zullen later beschreven worden. Zjj gebruiken ook de assagaai, maar schijnen er niet bijzonder veel van te houden, daar hun de spierkracht ontbreekt, die haar in de handen der Kaffers zulk een vroeseljjk wapen doet zjjn. Bovendien draagt do Hottentot geen bundel dezer wapenen, maar vergenoegt zich met een enkelen pijl, dien hij niet wegwerpt of' liij moet zeer digt bij zijn vijand zijn.

Hij is echter zeer handig in het werpen der quot;knods-kerryquot;; hij bezigt altijd de korte, zoodat hij er verscheidene in zjjn gordel dragen kan. Hij maakt, feitelijk, van de Akorryquot; hetzelfde gebruik als de IuiF-t van de assagaai, daar hij er steeds een aantal bjj de hand heeft en ze achter elkander met ecne doodelijke juistheid werpt. Met deze wapenen, in dc handen van een Europeaan zoo nutteloos, bevecht hij de meeste dieren van Zuid-Afrika, met uitzondering natuurlijk van den olifant, den rhinoceros, den hippopotamus en de grootere roofdieren, zoo als leeuw en luipaard. Deze doodt hij echter door middel van valkuilen en andere vernuftige middelen, en indien een Hottentot zich bijzonder voorneemt om een dier te dooden of te vangen, zjjn dc kansen om in het leven te blijven voor dit dier uiterst klein.

Heeft hij het wild eenmaal gedood, dan evenaart zijne vraatzucht zijn geduld. Hongerlijden kan hij met eene verwonderlijke onverschilligheid; hij haalt zijn gordel meer on meer aan, en brengt het zoo ver, dat hij met buitengewoon weinig voedsel in het leven kan blijven. Kan hij echter vleesch magtig worden, dan eet hij met eene aanhoudende vraatzucht, die bjjna ongeloofeljjk is. Om de kwaliteit geeft hij zeer weinig en indien hij slechts eene genoegzame hoeveelheid vleesch kan bekomen, is het hem onverschillig of het taai is of niet. Als eene bende Hottentotten er in slaagt om een groot dier, bijv. een olifant of nijlpaard te dooden en dit plaats vindt op eenigen afstand hunner kraal, dan breken de inboorlingen liever hunne tenten af en brengen ze bij het dier, dan dat zij zich dc moeite geven om dikwijls heen en weer te loopen. De voornaamste reden voor deze vreemde handelwijze is dat. wanneer zij het laatste deden, zij zich zouden berooven van een der grootste artikelen van weelde, die een Hottentot kent. Daar zij zelden vleesch eten, worden zij door bet gebruik er van half dronken en proppen er zich zoo vol mode als slechts eenigzins in hun vermogen is; zij slapen dan naderhand als een boa-constrictor die eene geit heeft opgegeten en ontwaken slechts om zich op nieuw vol te laden en weder te gaan slapen.

-ocr page 278-

DE HOTTENTOT.

Er is voor dozo buitengewone gulzigheid eene zekere verontschuldiging, namelijk dat door hot warme klimaat het vleesch zóó spoedig in bederf overgaat, dat het, indien men het eten wil, dadelijk gegeten moet worden. Zelfs zooals zjj liet doen, zijn de 1 [ottentotten dikwerf verpligt om vleesch te eten, dat meer dan adellijk is en waarvoor zelfs de grootste bewonderaar van adellijk wild den neus zou optrekken. Zij schjjnen zich echter aan zulke kleinigheden niet te stooren (gt;11 eten liet half bedorven vleesch met evenveel smaak als volkomen versch.

Welke ook de oorspronkelijke hoedanigheid van het vleesch moge geweest zijn, zij heeft niets hoegenaamd te danken aan de wijze waarop het bereid is, want de Hottentotten zijn de slechtste koks van de wereld. Zjj nemen een aarden pot, doquot;ii hem bjjna vol met water, zetten hem te vuur en laten hem koken. Dan snijden zij het vleesch in stukken zoo groot als eene vuist, werpen die in den pot en laten ze daarin totdat zjj er behoefte aan hebben. Indien de feestvierenden zelven slapen, laten zij het vleesch dikwerf een halven dag of langer in den pot, en gedurende dien tijd moeten de vrouwen het water steeds aan de kook houden; men kan hegrjjpen, dat de slotsom barer kokerij ten laatste niet bjjzonder smakelijk zal zjin.

Wij hebben reeds gezegd, dat de Ifottentotsche stammen voor hun eetlust hekend zijn. Niet minder is dit het geval met hun slaapvermogen.

Een volbloed Hottentot kan altijd slapen en het is bijna onmogelijk zich omstandigheden voor te stellen, onder welke hjj dit niet zon kunnen doen. Als hij genepen wordt door honger en zich, noch door de jagt, noch uit den bodem,

voedsel kan verschafflon, gaat hjj liggen, rolt zich in zijn mantel en is binnen weinige oogenhlikkcn in diepen slaap. Slaap is voor hein hjjna hetzelfde als voedsel en hjj kan dikwijls naar waarheid zeggen dat quot;hij die slaapt, eet.quot; Slaapt hjj eenmaal, dan doet hij dit ook op eene merkwaardige wijze; zijn slaap gelijkt meer op eene bedwelming,

eene verdooving, dan op een gewonen slaap, zooals wij dien begrijpen. Men zou hjj het oor van een slapenden Hottentot een kanon kunnen afschieten en hij zou het niet merken, of zich hoogstens omkeeren en op nieuw in de rust gaan.

Zelfs slapende is er verschil tusschen een Kaffer en een Hottentot. De eerste ligt regtuit op zjjne mat, terwijl de andere zich oprolt als een menscheljjk stekelvarken. In weerwil der slechte atmospheer van hunne hutten zjjn de Hottentotten tot zelfs in hun slaap gezellig; zelfs hij nacht is de vloer eener hut bedekt met een aantal vast slapende Hottentotten, die zoo dooreen gemengd zjjn, dat hot bijna niet mogeljjk is uit te maken tot welk ligchaam do verschillende armen en beenen behooren.

Van hot vee der Hottentotten hebben wjj reeds meermalen melding gemaakt. Het wordt, even als de koeijen der Kaffers, even goed gebruikt om te heiaden, als om er op te rijden; de dieren worden ook op dezelfde wjjze opgetuigd, namelijk door een riem meermalen om het ligchaam te binden en dezen telkens strak aan te halen. De lezer herinnert zich welligt, dat lang, lang geleden, toen de Hottentotten nog eene magtige natie waren, hunne kraals verdedigd werden door eene bijzondere soort van runderen, die hiertoe waren afgerigt, even als de wachthonden die hjj ons de hofsteden bewaken.

Deze koeijen waren, zegt men, er op afgerigt om bij den ingang der kraal de wacht te houden; zjj kenden eiken hewonor van den oudsten af tot het kleinste kind,

-ocr page 279-

DE HOTTENTOT.

dat naauwelijks kruipen kon. Zjj beletten eiken vreemdeling het naderen dei-kraal, behalve als hij van een der inwoners vergezeld was, en evonmin lieten zij hem vertrekken.

Dit verhaal wordt over hot algemeen voor eon sprookje gehouden en is het ook waarschijnlijk. Do aohnjver heeft echter in zijne verzameling een horen, die door Shooter uit Zuid-Afrika is medegobragt en waaromtrent niemand opheldering kan geven. Hij is klaarbljjkeljjk zeer oud, on ofschoon hij van een tam rund afkomstig is, gelijkt hij echter volstrekt niet op do horens der koejjen van den tegenwoordigen tjjd; hij is nameljjk tweemaal zoo groot en ziet er geheel anders uit. Het is juist een horen als de bovengenoemde runderen zouden moeten gehad hebben, en ofschoon niet met zekerheid kan gezegd worden, dat hjj aan een dezer dieren behoord heeft, is dit tocli zeer goed mogelijk.

De Hottentot heeft, even als de Kaffer, op het punt van runderen een verwonderlijk geheugen. Indien hij een dier slechts een paar minuten gezien heeft, herinnert hjj het zich, waar het ook zijn moge, zelfs na verloop van eenige jaren. Hij herkent liet in het midden eener kudde, zelfs op eene vreemde plaats, waar hij niet verwachten kan het te zullen zien; hij onthoudt ook zijn quot;spoorquot; en kan zjjne voetstappen onder die der geheole kudde volgen. Er zijn voorbeelden, dat een Hottentot eene gestolen koe ontdekte door de gelijkenis van het kalf op zijne moeder; dit kalf was geboren nadat de koe gestolen was.

De huwelijken der Hottentotton zijn zeer eenvoudig; er wordt voor do bruid eenvoudig een zekere prijs betaald en hierna wordt zij mede naar huis genomen. In het welbekende werk van Kolben vindt men eene zeer uitgewerkte beschrijving van een llottentotsch huweljjk, waarin op eene zeer uitvoerige wijze een aantal buitengewone plogtigheden worden beschreven, die de priester bij het pas-gehuwde paar verrigt. Daar het nu evenwel niet bekend is dat er ooit eene klasse van priesters bij do i lottentotten bestaan heeft en dit althans iu den tijd van Kolben stellig niet het geval geweest is, valt natuurlijk dit geheole verhaal in hot water. De zaak is eenvoudig, dat Kolben het veel gemakkelijker vond, uit de tweede hand te beschrjjven dan zelf to onderzoekon, waarvan hot gevolg was, dat de Hollandsebo volkplanters, die hem op de hoogte moesten brongen, zich mot zjjne ligtgeloovigheid vermaakten.

Veolwijvorjj is bij de Hottentotton niet algemeen, ofschoon zij niet verboden is. Enkele mannen hebben meer dan ééne vrouw, maar dit is eeno uitzondering en niet de regel.

Evenmin als zij priesters hebben, hebben zij eigenljjko doctors. Zij zjjn allen ervaren in de geringe genees- en heelkundige kennis die zjj behoeven; ja zjj hebben zelfs geen donkbeeld van eene bijzondere klasse van lieden, die zich mot hot genezen van zieken bezig houden. In tegenstelling met de Kaffers, die de bijgeloovigste lieden zijn der wereld, zijn de Hottentotten van bijgeloof volkomen vrij, doordat zjj hoegenaamd geene godsdienstige gevoelens bezitten. Do tegenwoordige wereld schijnt do grens van al hunne denkbeelden uit te maken, en zij schjjnen, zoover bekend is, even onwetend te zijn omtrent oen' Schepper als omtrent de onsterfelijkheid der ziel.

De taal der Hottentotten is merkwaardig wegens eene eigenaardigheid; die, naar hot schijnt, tot hen en de omringende stammen die haar van hen geloerd hebben, beperkt is. Dit is namelijk eene soort van quot;klokkenquot; met de tong, dat men waar-noemt bjj alle stammen die Zuid-Afrika bewonen, mot uitzondering der Zulu's, die dit vreemde toevoegsol tot hunne spraak niet bezitten en eene taal spreken die bijna even zootvloeijend is als het Italiaansch.

Er bestaan drie wjjzen van quot;klokken;quot; met de tong, de tanden en het verhemelte, en elke van deze verandert de beteekenis van het woord waarbij zjj gebruikt wordt.

Do eerste, die de meest algemoono is, ontstaat door de punt der tong tegen de bovenste snijtanden te drukken en haar dan plotseling los te stooton.

Het tweede quot;klokkenquot; wordt veroorzaakt door de tong aan te drukken togen hot verhemelte en haar dan eensklaps te verwijderen, zoodat zjj een geluid veroorzaakt zooals een koetsier maakt indien hij zijn paard harder wil laten loopen. Het moot

270

-ocr page 280-

DE HOTTENTOT.

echter geschieden met de luinstmogoljjkc kraclit waanuede dit geluid kan te weeg gebragt worden, daar anders liet quot;klokkenquot; en de lettergreep waaraan het wordt toegevoegd, niet tegelijk kunnen gehoord worden.

Het laatste quot;klokkenquot; is voel sterker dan de twee andere en wordt teweeg gebragt door de tong zoover mogelijk terug te trekken en haar tegen het verhemelte aan te drukken. Dan wordt zij mot kracht bewogen naar de lippen toe en maakt zoo een geluid, dat veel sterker en lager is, dan hetwelk op de twee eerst beschreven wijzen gemaakt wordt.

In do weinige woorden, die wij aan dit gedeelte van ons onderwerp kunnen wijden, zullen wij deze drie verschillende geluiden onderscheiden door de woorden quot;klak,quot; quot;klikquot; en quot;klok.quot; Do lezer zal het zeer moeijelijk vinden om deze geluiden te maken, terwijl hij tegelijkertijd een gedeelte van een woord uitspreekt; hij moet het echter volstrekt kunnen doen, als bij zich bij een Hottentot in zijne eigene taal verstaanbaar wil maken. Hoo noodzakelijk deze wonderlijke toevoegsels zijn, is vooral door Lc Vaillant duidelijk aangetoond. Het woord quot;aapquot; bijv. beteekent als er niet hjj quot;gekloktquot; wordt, een paard; met don quot;klikquot; beteekent het een boog, en met don quot;Klakquot; wordt het de naam eener rivier. Het is natuurljjk onmogelijk om deze taal tot eenig bekend alphabet terug te brengen en het natuurlijke gevolg hiervan is, dat geen twee reizigers die ons do Hottentotten hebben beschreven, in staat zijn geweest om de woorden hunner taal zoo te spellen, dat zij herkenbaar zijn of de lezer in staat is om ze uit te spreken. Do gewone wijze om dit quot;klokkenquot; aan te duiden werd gedaan door de letters Av of g voor het woord te plaatsen; een duideljjk voorbeeld hiervan is het woord quot;Gnoe;' dit moest eigenljjk gespeld worden zonder//, maar hiervoor moest dan het eigenaardig quot;klokkenquot; in de plaats komen, hetwelk men tracht door deze letter weêr te geven.

De vermakelijkheden der Hottentotten bestaan voornameljjk in zingen en dansen, vereenigd met hot spelen op oen wonderlijk instrument, quot;gouraquot; genaamd. Dit instrii-ment hoort echter meer te huis hjj de Bosjesmannen en zal daarom later beschreven worden.

Hunne zangen ontspringen klaarblijkelijk uit dezelfde bron en dit is ook het gevnl met hunne zangwijzen. Wjj zullen later, tegeljjk met de beschrijving der quot;gouraquot;, eenige zangen der Bosjesmannen mededeelen. Met de woorden der zangen zijn echter de Hottentotten vooruit, want bij deze hebben zjj toch altijd eeno zekere beteekenis, terwjjl in die der Boscbjesmannen slot noch zin is; z|j komen eeuigermato overeen met het ut, re, mi enz. der moderne muziek.

Le Vaillant deelt mede, dat het onderwerp der zangen van de Hottentotten alt|jd betrekking had op een voorval uit hun leven, zoodat z|j, even als de negers, doorliet telkens herhalen der woorden den geheelen nacht kunnen doorzingen. Zjj verkiezen tot dit doel don nacht boven den dag, omdat het. dan koeler en hun dagwerk afge-loopen is.

quot;Als zij lust hebben om deze uitspanning te genieten, geven zij elkander de hand en vormen een kring, die grooter of kleiner is, naarmate van het aantal mannelijke en vrouwelijke dansers; deze worden zooveel mogeljjk gelijkmatig verdeeld. Nu draaijen zjj in het rond, nu eens naar do eeno en dan weder naar de andere zijde, laten elkander op zekere oogenblikkon los om de maat aan te geven en klappen van tjjd tot tijd in de handen, terwijl zij steeds voortdansen; do toeschouwers doen inmiddels het geluid van het muziekinstrument vergezeld gaan van een aanhoudend gezang, waarvan do voornaamste inhoud is quot;Hoo! Hoo!quot;

quot;Somtijds verlaat een der dansers do rij en gaat in het midden van den kring; hier maakt hij dan op de wijze der dansers in Europa eenige passen, waarvan de schoonheid en de verdienste bestaan in de snelheid en juistheid waarmede zjj worden uitgevoerd, zonder dat de danser zich van zjjne plaats beweegt. Hierop laten al de dansers elkanders handen los en loopen achter elkander rond op eeno onverschillige wijze, met een voorkomen van schrik en droefheid; het hoofd hangt hun dan op den schouder en z|j slaan de oogen naar den grond, waarnaar zij met aandacht staren. Een oogenblik later barsten zij los in de uitgelatenste vrolijkheid,

271

-ocr page 281-

DE HOTTENTOT.

quot;Zij verheugen zich bovenmate met deze tegenstelling, indien zij goed slaagt. Alles is eigenlijk niets anders dan eene afwisselende, uiterst dwaze en vermakelijke pantomime. Men moet hierbjj onder het oog houden, dat de dansers een soort van hol en eentoonig gegons maken, dat nooit ophoudt, behalve wanneer zij zich met de toeschouwers vereenigen in het wonderlijke koor quot;Hoo! IIoo!quot; dat de ziel dezer prachtige muziek schjjnt uit te maken.

„Zjj besluiten gewoonlijk met een algemeen bal; dat wil zeggen, do kring wordt verbroken en elk danst zoo als hij verkiest, waarbij iijj al zijne kracht en vlugheid ten toon spreidt. De uitstekendste dansers maken dan, als om elkander uit te dagen, dezelfde gevaarlijke sprongen en muzikale trillers, die de Europeesche kunstenaars uitvoeren en die dikwerfevenbelagchelijk zjjn als het quot;IIoo! Hoo!quot; der Afrikanen.quot;

Hetzjj om te zingen, te dansen of voor andere uitspanningen, komen de Hotten-fotten nooit bjj elkander dan des avonds, daar zjj den dag hiertoe voor veel te goed houden. Op den dag zjjn de mannen aan hunne verschillende bezigheden. Sommigen zijn ver van huis en volgen het spoor van een of ander dier, welks vleesch strekken moet tot onderhoud van hen en hunne familie. Anderen zijn weder ijverig bezig met . i het maken van strikken, het graven van valkuilen, enz. of zjj gaan rond en bezoeken die welke zij vroeger gemaakt hebben, zoodat de dieren die zij reeds gevangen hebbon, kunnen worden weggenomen en de strikken op nieuw gezet. Zjj moeten ook hunne bogen, pjjlen, speren cn knodsen vervaardigen; deze kosten hun veel tijd, vooreerst omdat hunne gereedschappen zoo onvolkomen zjjn, (gt;11 ten anderen omdat zij aan het werk gaan met eene langzaamheid, die een Europeesehen toeschouwer wrevelig maakt.

Do vrouwen doen dan ook haar gewoon werk, hetwelk oneindig zwaarder is dan dat der mannen, liet bestaat in het verrigten van allerlei huiselijke bezigheden; hieronder behoort ook liet afbreken en opbouwen der hutten, het verzamelen van hout voor de avondvuren en het klaarmaken der spijzen voor de mannen, wanneer die naar huis terugkeeren.

Zoodra de avond begint te vallen, houden alle werkzaamheden op en dan vermaken zich de llottentotten gedurende bijna den geheelen avond. Een Wilde gaat geenszins, zooals gewoonlijk verondersteld wordt, met de vogels naar bed en evenniin ontwaakt bij met hen. iljj in, bjjna zonder uitzondering, des avonds een onverbeterlijke plakker; bij rookt, praat, zingt, danst en vermaakt zich, alsof hij den ganschen dag niets had uitgevoerd.

Misschien stelt de eigenschap, dat hij slapen kan als hij wil en dat zjjn slaap zoo yast is, dat bij door het grootste leven in zjjne nabijheid niet wakker wordt, hem in staat om zulk een leven van onophoudelijke vermaken en uitspattingen uit te houden. Heeft een Hottentot bijv. een' geheelen dag gejaagd en komt lijj vermoeid vandejagt en het dragen der dieren te huis, dan zal hij er niet aan denken om te gaan slapen voordat hij zijn avondmaal gebruikt, zjjne pijp gerookt en een paar uren gedanst en gezongen heeft. Zoodra hij echter lust gevoelt om hiermede op te houden, gaat bij uit den kring, rolt zich in zjjn' mantel en is binnen weinige oogenblikken in diepe rust, niettegenstaande al het geraas dat door zijne medgezellen, die met hun nachtbraken voortgaan, iu zjjne onmiddelijke nabijheid maken.

Er is een eigenaardige dans, die veel onder de Hottentotsche meisjes in zwang is, en die bijzonder hij haar schjjnt te huis te behooren. Daar eene meloen het voornaamste voorwerp van dezen dans is, wordt hij de quot;Meloen-dansquot; genoemd; hjj wordt uitgevoerd op de volgende wijze:

Des avonds, wanneer het koel is, komen de meisjes bij elkander en kiezen eene als voorgangster. Deze neemt eene kleine ronde meloen in de handen en begint in het rond te loopen, terwijl zij op de wildstmogeljjke wijze slingert met armen en beenen. Do anderen volgen haar en bootsen al hare bewegingen na. Daar zij nu niet door vele kleederen belemmerd worden, alleen de gewone muts en den gordel van lederen riemen dragende, hebben hare bewegingen eene groote mate van wilde bevalligheid.

Terwijl do voorgangster nu zoo rondloopt, werpt zij do meloen iu de lucht en vangt haar weder op; eindelijk bukt zjj eensklaps, springt omhoog en werpt haar onder zich door naar het meisje dat op haar volgt. Het doel van dezen dans

272

-ocr page 282-

OK HOTTRNTO'r.

is tweeledig. Het tweede meisje moet de meloen vangen/onder met loopen op te houden, en het eerste moet haar dan werpen wanneer liet tweede niet op hare hoede is. Zij maakt bijgevolg alle mogelijke schijnhewegingen; zij houdt zich alsof /ij de meloen meermalen wil opgoojjen en tracht hare volgster op alle mogeljjke wjjzen te verschalken. Indien het tweede meisje er niet in slaagt de meloen te vangen, blijft de eerste aanvoerster; vangt zjj haar echter, dan wordt zij zelve op hare beurt voorgangster.

Zoo gaat de meloen van de eene hand in de andere, en het spel wordt volgehouden totdat de danseressen /00 vermoeid zjjn dat /jj niet meer dansen kunnen.

Volgens bovenstaande beschrijving /ouden sommigen zich kunnen verbeelden, dat door dezen dans ge/ondigd wordt tegen de welvoegeljjkheid. Dit is echter zoo niet. Het is waar, dat de kleeding die door de danseressen gedragen wordt, niet overeenkomt met onze Europeesche begrippen; maar in haar oog zjjn zjj voegzaam en in overeenstemming mot de gebruiken van het land gekleed. Evenmin is er in den dans zelv' iets, waardoor iemand die zijn ge/ond verstand gebruikt, behoeft geërgerd te worden. Het is eenvoudig eene opbruising van jeugdige levendigheid en heeft niets gemeen met de dansen, die in vele andere landen worden uitgevoerd en erkend en opzettelijk losbandig zijn; de/e laatste zijn, onverschillig of do danseressen meer of minder gekleed zijn dan de Hottentotsche schoonen, eerder terugstootend dan aantrekkelijk voor ieder die eenige achting heeft voor zich zeiven.

Bij dezen llottentotschen dans zjjn de danseressen volkomen onschuldig en hebben even weinig denkbeeld dat zij iets doen hetwelk ongepast is, als eene Europeesche dame als zjj zich vertoont met een ongeslujjerd gelaat. Zoolang er nog geene kleeding gedragen is, schijnt zjj niet vereischt,te worden, maar zoodra zjj slechts een gedeelte der Europeesche kleeding gedragen hebben, is het geval geheel en al omgekeerd. Baines verhaalt een voorval, dat ons in dit denkbeeld versterkt. Hij reisde in een wagen en werd, zooals gewoonljjk, door Hottentotten met hunne familiën vergezeld. De laatste, die meest van het vrouwelijke geslacht waren, liepen naast den wagen en droegen geen ander kleedingstuk dan den ligton lederen gordel.

Nu gebeurde het dat eenige oude schoenen uit den wagen werden geworpen; deze werden door do vrouwen, die op eene bespotteljjke wjjze hunkeren naar al wat met de Europeesche kleederdrngt in betrekking staat, onmiddellijk in beslag genomen. Zoodra echter hadden zjj de schoenen niet aangetrokken, of men zag dat zij naakt waren. Voor dien tjjd viel dit niet in het oog, maar zelfs dit kleine onderdeel der Europeesche kleeding scheen te kennen te geven, dat het geheele ligchaam op deze wijze moest gekleed we/en, en dit gevoel was zoo sterk, dat Baines er reden in vond om de aanstoot gevende voorwerpen te verwijderen.

De Hottentotten hebben oen merkwaardig spel, hetwelk /jj quot;kaartspelen'' noemen, waarschijnlijk omdat er geene kaarten bij gebruikt worden. Dit spel is eigonljjk niets dan eene vertooning van vlugheid en handigheid; het geljjkt eenig/ins op het bekende jongensspel van quot;oven 011 oneven.quot; Burchell bcschrjjft het aldus:

quot;Bij een der vuren waren zjj be/ig om zich op eene /eer wonderlijke en bijna 011-wjjze te vermaken; in dit genoegen deelden niet slechts /jj die er aan maar al de toeschouwers. Zij noemden het quot;kaartspelenquot;, een woord dat al zeer verkeerd was toegepast. Twee over elkander op den grond gezeten schreeuwden tegen elkander eenige volzinnen in hunne .eigen taal, alsof zjj in de grootste woede waren: zjj lachten tusschenbeiden hardop, terwijl zij hunne ligchamen hoen en weer bewogen en met de armen draaiden in alle rigtingen; nu eens hielden zjj do handen tegen elkander en dan weder spreidden zij ze wijd vaneen; nu naar boven en dan naar don grond; somtijds sloten zij ze en op andere oogenblikken deden /ij ze wijd open.

quot;Dikwjjls sprongen zjj in het vuur van het spel op de knieën en vielen dan weder onmiddellijk terug op den grond. Dit idles geschiedde op zulk eene wilde, snelle en buitengewone wjj/e, dat het onmogelijk was, zelfs wanneer men hun spel een geruimen tijd had nagegaan, den aard hiervan te ontdekken of hot beginsel te begrjjpon waarop het berustte; dit was even moojjelijk als wanneer iemand die van het schaakspel niets kende, alleen uit de verschillende zotten dit spel zou willen loeren.

DEEL 1. 18

273

begrijpelijke deel namen, in dit geval Hottentotten

-ocr page 283-

DU HOTTENTOT.

«Het «pol is echt Ilottoutotsoh, gcljjk aan olk die do zonderlinge wjjzo ziot waarop het gespeeld wordt, dadelijk in hot oog zou vallen, liet is, naar hun zeggen, zeerond, en wordt tegenwoordig alleen gespeeld door hen, bij wien nog een gedeelte der vroegere gewoonten en gelmiiken is overgebleven; zij voegen er tevens lijj, dat niet iedere llotlentot in stant is om het volkomen goed te spelen.

quot;Het was niet gemakkeljjk er eeno goede verklaring van te verkrijgen, maar ik begreep ten laatste, dat het voornamelijk bestaat in de knust om een klein stukje hout zoo behendig in de ééne hand te verbergen, dat de tegenspeler niet in staat js om, indien hem de beide handen gesloten worden voorgehouden, te ontdekken in welke hand het verborgen is; deze moet natuurljjk met een teoken of eene bewoging

te kennen geven, welke hand het omvat. Zoodra de tegenspeler eenige malen goed geraden heeft, wordt hij beschouwd een spel gewonnen te hebben; het is dan zijne heurt om het houtje in de hand te nomen en zijne handigheid in liet verbergen er van en het misleiden van zijn kameraad te vertoonen.

quot;Zoo dnnrt dit spel afwisselend den geheelen lieven, langen avond, totdat de spelers vermoeid zijn. in don loop van het spel komen dikwijls versehillende kleine bijkomende omstandigheden voor, hetzij door bijzondere handigheid van den oenen, of van misslagen van den andoren kant, die de ruwe sehuldeloozo vrolijkheid van hunne om hen gezeten vrienden opwekken.quot; De lezer heeft waarschijnlijk reeds de groote overeenkomst opgemerkt die dit Zuid-Afrikaansche spel heeft met het bekende quot;morro', hetwelk in veie landen van zuidelijk Europa zoo bemind is.

De I [ottentotten schijnen evenveel te houden van eene grap als do Kaffers en haar even goed op te nemen. Toen een reiziger eens met een groot gezelschap door Afrika trok, gebeurde het dat eenige Ifottentotten, die de wacht hadden moeten houden, bij het vuur waren in slaap gevallen. Ecnigen hunner medgezellon besloten hun een duehtigen schrik nan te jagen en hun te herinneren dat zij hadden moeten waken in plaats van te slapen. Zij vorwjjderden zich dientengevolge op eenigen afstand en schoten eenige Doajesmans-pijleri af, digt bij de slapers.

IToo vast de slaap van een Hottentot ook zijn moge, kan hij er toch op een oogenhlik uit ontwaken, en ofschoon het grootste gerucht hem niet wakker zal maken

274

-ocr page 284-

DE HOTTENTOT.

als hot sloclit.s van oon onschuldigoii aardis, dringt oclitor oon bjjna onhoorbaar geluid tot zjjno ooron door, zoo hot in do vorto eonig gevaar te kennen geeft. Zoodra hoorden de slapende Mottontotton het trillon niet van den boog of zij sprongen niet schrik overeind, welke sclirik niet weinig toenam toen zij de pijlen zoo digt in hunne nabijheid zagen neervallen; zij vlogen naar den wagon om hunne wapenen en werden er mot een uitbundig gelach ontvangen.

Zjj waren echter spoedig iti staat om hiervoor voldoening te nomen. Op een don-kcron avond vermaakten de jonge lieden zich met op enkele honderden ellen van den wagon eonig droog riet ia brand te steken. Terwjjl zij zich verheugden over do voortrollende vuurgoiven zooals zij door den wind worden voortgedreven, kropen oenige Hottentotten achter het riet, en bootsten, door middel der schaal van een struisvogel-ei hot gebrul van oen nadcreiulon leeuw zoo bedriegeljjk na, dat de jonge lieden begonnen te schreeuwen om den leeuw te verjagen en eindelijk gillende van vrees naar het kamp terugvlogen. De liederen die dien avond in het kamp gezongen werden, waren natuurlijk vol van toespelingen op Hosjesniannen en leeuwen.

De Hottentot is van nature volkomen ongeschikt om den tijd te berekenen. Een reiziger kan nimmer te weten komen hoe oud een Hottentot is, gedeeltelijk omdat de man zelf geen hot minste begrip hoeft van zjjn ouderdom, gedeeltelijk omdat een Kotten-tot er even oud uitziet op zijn zes en dertigste als op zjjn vijf en zestigste jaar. Aan de hoogte dor zon kan hij zien of het reeds ver op don dag is, maar zijn geheugen is niet groot genoeg om den tijd van het jaar hiernaar af te meten.

Evenals bij do meeste Wilden is zijne eenheid van tijd de nieuwe maan en al zijne tijdrekening bestaat in zóó vele manen. Een vermakelijk voorbeeld hiervan geeft Lichtenstein in zjjno quot;Keizen in Zuid-Afrikaquot;:

quot;Een Hottentot trok,quot; zegt hij, quot;bijzonder onze aandacht door de eenvoudigheid waarmede bij zijne geschiedenis verhaalde.

quot;Nadat hij een geruimen tijd in gebroken Hollandsch had gesproken, maakten wij er zooveel uit op, dat hij met een kolonist was overeengekomen om hem tegen eene vaste huur gedurende oen zekeren tijd als herder te dienen. De woordenwisseling was hoeveel van dien tijd hij nog niet gediend had en hoeveel huur de meester bijgevolg regt had om af te trekken van de som die hij voor den geheelen tijd zou hebben moeten betalen.

quot;Om dit duideljjk te maken, deed de Hottentot het volgende verhaal: quot;Mijn baasquot;, zeide hij, quot;wil hebben dat ik zoo lang moest dienen (en hier strekte hij zjjn linkerarm uit en wees niet zijne regter pink onder zjjn oksel); maar ik zeg dat ik aangenomen had om hem slechts zoo lang te dienenquot;, en nu wees hij tot aan het linker handgewricht. Hiermede wilde hjj klaarblijkelijk te kennen geven, dat de tjjd dien hij gediend had in dezelfde evenredigheid stond tot den lt;jjd waarvoor hij zich verbonden had, als bet gedeelte wat hjj ons van den arm aanwees tot diens geheele lengte. Tegeljjk toonde hjj ons een klein stokje, waarin hij, bij iedere volle maan, eene kerf gesneden had, en eene dubbele bjj de volle maan, toen hij de dienst van den volkplanter verlaten had.

quot;Daar de laatste tegenwoordig was en verscheidene kolonisten en Hottentotten die er als toehoorders bjj stonden, met zekerheid den tijd konden aangeven waarop hij in dienst was gekomen, bleek het ten slotte, zooals dikwjjls het geval is, dat zoowel meester als dienaar beiden eenigzins ongelijk hadden; dat de een den verloopen tijd te lang en de andere te kort gerekend had en dat volgens de manier van den Hottentot om dien te meten, deze tot aan den elleboog zou komen.

quot;Do Hottentotten kennen geene andere wjjzo van tijdrekening dan met maan-maan-den; zij hebben geen denkbeeld van het verdoelen van den dag in uren. Indien men aan een Hottentot vraagt, hoever die of die plaats hier of daar vandaan ligt, dan geeft hjj óf geen antwoord, óf hij wijst naar eene of andere plaats aan den hemel en zegt: quot;Daar zal de zon staan als gjj er gekomen zjjt.quot;

Het oorlogvoeren bij de Hottentotten verdient naauweljjks dezen naam, omdat wij, dien naam moeijeljjk kunnen geven aan vechten zonder eonig onderscheid tusscben officieren en gewone soldaten, en zonder opperhoofd of vooruit gemaakt plan,

275

18*

-ocr page 285-

DE HOTTENTOT.

De mannen, die in staat zijn pijl en boog te hanteeren, trekken in massa op den vijand af en worden aangevoerd door den een of ander die zich voor dapper genoeg' houdt oin het bevel op zich te nemen. Wanneer zjj met den vijand handgemeen worden, vecht ieder zoo nis hem dit het beste lijkt, zonder eenigen bjjstand te verleenen aan zijne kameraden of dien van hen te verwachten. Zelfs het opperhoofd eener horde is niet altijd de aanvoerder gelijk or dan ook meer in naam gezag bestaat dan in wezenlijkheid. Een eenvoudige jongen kan zich als zoodanig aan hot hoofd der onderneming stellen, en als hij dapper genoeg is kan hij deze plaats blijven innemen, totdat hij door een nog dapperder krijgsman vervangen wordt.

Het is duidelijk, dat zulk •eene wijze van oorlogvoeren niets anders is dan eene eenvoudige opeenvolging van schermutselingen of tweegevechten, omtrent zooals in de dagen van Hector en Achilles, waarin ieder krijgsman zijn bijzonderen vijand kiest en dezen bevecht totdat een van beiden gedood is, vlugt of zich overgeeft.

Zoover bekend is, hebben de Hottentotten nooit oorlog gevoerd in de gewone beteekenis van dit woord. Wordt bijv., hun vee gestolen dan zullen zjj optrekken en weerwraaks-maatregelen nemen, maar het komt niet bjj hen op eonen oorlog te beginnen uit een politiek oogpunt. Dit is waarschijnlijk dc reden dat zij door de Kaffers zoo volkomen zjjn ton onder gebragt; dezen hadden althans eenig denkbeeld van krijgskunde en zjj verdreven hen al verder en verder van hun eigen grondgebied, totdat hunne nationaliteit geheel vernietigd en het geheele volk ingekrompen was tot eenige verspreide stammen, zonder eenheid en dus oollt; zonder magt.

Hoe weinig oorlogzuchtig do Hottentot van nature ook moge zijn en hoe weinig geschikt voor eene militaire organisatie, kan er toch oen soldaat van gemaakt worden, die niet slechts nuttig is, maar in zijne soort niet kan overtroffen worden. Ofschoon hjj in den regel van alle krijgstucht een afkeer heeft, heeft hij dien evenwel bovenal van het marcheeren in den pas, van het doorloopen dor peloton-school en van het maken dier werktuigelijke bewegingen, waarvan liet hart van oen dril-sergeant opengaat.

Hij verafseliuwt over het algemeen elke geregelde bezigheid en deze rigting van ijlnen geest maakt hem ongeschikt voor den landbouw, torwijl zij hem van veel nut is om een goed jager van hom te maken. Nu ia gewoonlijk een goed jager een goed soldaat, vooral bjj do ongeregelde troepen; do oefening die hjj verkregen heeft door liet vervolgen der vlugge, sterke en gevaarlijke dieren van Afrika, maakt dan ook den Hottentot tot oen der beste ongeregelde soldaten van de wereld.

Men moet hem echter laten vechten op zijne eigeno wijze en hij moet zelf den tijd voor den aanval kunnen bepalen. Hij denkt er in het minst niet aan om zich uit een punt van eer te laten dooden of verwonden. Ziet hij dat de oorlogskans waarschijnlijk tegen hem is, dan trekt hjj in stilte torug en quot;blijft leven om op een anderen dag te kunnen vechten.quot; Dit doet hjj niet uit vrees, maar het wordt hem eenvoudig ingegeven door zjjn gezond verstand. Zjjn werk is zijne vijanden te dooden, en dit wil hij ook doen. Dit bogeerljjk doel kan hij echter niet bereiken als hij toelaat dat zij hem dooden, en zoo tracht hij zich tegen dit laatste zooveel mogelijk te vnjwaien.

Indien hjj gewond wordt als hij eene wond had kunnen voorkomen, schaamt iuj zich zeer dat hij zulk eene domheid heeft kunnen begaan; slaagt hjj er integendeel in om een vijand te wondon of te dooden, dan draagt hjj roem op zjjne meerdere slimheid en maakt zich vrolijk over de onnoozolheid zjjner tegenpartij.

Vrees — althans wat wij onder dit woord verstaan — heeft op den Hottentot zeer weinig invloed, evenmin ais hjj geoefend is in het gebruik der vuurwapenen van de Blanken, als wanneer hij vocht mot zijne oorspronkelijke wapenen, pijl en boog. Indien bjj vechten 'moet, doet hij dit met eene rustige en onverzettelijke dapperheid, en een vijand die hem wil overwinnen ondervindt weldra dat hij goene gemakkelijke taak voor zich hooft.

Christie verhaalde den schrijver verschillende voorvallen die den onwrikbaren moed van den Hottentot doen zien, ais hij genoodzaakt is to vochten. Het volgende is er een van:

quot;Oedurende den Kaffer-oorlog van 1X47 werd een troep Hottentotten door eene groote bende Kaffers omsingeld; zjj slaagden er in om zich na een hevig gevecht door

276

-ocr page 286-

DE HOTTENTOT.

hunue donkore vijanden heen te slaan. Een der Hottentotten echter was gewond in do nabijheid der ruggegraat, zoodat hij het gebruik zijner beencn verloren had en niet staan kon. Niettegenstaande de hevige pijn die hij door zijne wond leed, wilde hij zich niet overgeven, maar sleepte zich voort tot bij een mierenhoop en leunde er met zjjn rug tegen om zijne armen vrij te hebben.

quot;In deze houding ging bij voort met laden en vuren, ofschoon bij geheel aan het vuur en de assagaaijen der Kaffers was blootgesteld. Hij mikte nog zoo Juist, zelfs in deze omstandigheden, dat hij er nog een aantal van doodde en verwondde; toen er ontzet kwam, was de dappere kerel op hot punt om den geest te geven. Hij ademde echter nog, maar zijn ligeliaam was geheel met kogels en speenvpnden doorboord.quot;

Uit dit verhaal blijkt do bijzondere taaiheid van leven, die dit ras bezit — eene taaiheid welke die der lagere dieren schijnt to evenaren. Eens was Christie te Gra-hamstown in de woning van oen chirurgijn, toon er eon Hottentot binnen kwam en den heelmeester vroeg om eens naar zijn hoofd te zien, waarop hjj don vorigen avond een slag met eene knods-kerry gekregen had.

Hij zette zijn hoed af, maakte den doek los, die naar gewoonte om zijn hoofd was gewonden en vertoonde toen eene wond, die de meeste Europeanen op de plaats gedood zou hebben of althans bewusteloos doen neervallen. Op de kruin van het hoofd was eene cirkelvormige wond van omtrent li centimeter in middellijn; het been was door den zwaren knoest van het wapen ingedrukt.

Het ingedrukte gedeelte van het bekkeneel werd zoo goed mogelijk opgoligt en het overige verwijderd. Toen de operatie was afgoloopen, bond do man den doek wederom zijn hoofd, zette zjjn hoed op en ging hoon; hjj scheen noch van de wond, noch van do operatie voel last te hebben.

Bij eene andere gelegenheid zag dezelfde reiziger oen' Hottentotschen voerman van zijn wagen onder do wielen vallen. Een der voorwielen ging over zijn nek, en daalde wagen geladen was met ongeveer 2000 kilogram brandhout, zou men kunnen ver-oiidorstolleu, dat hij waarschijnlijk op de plaats gedood zou zijn. Tot verbazing dor toeschouwers leefde hij niet alleen toen hjj van het rad bevrijd was, maar had nog tegenwoordigheid van geest genoeg om uit den weg te rollen voor het achterwiel, dat anders over hem zou zijn heengegaan. Christie liep naar hem toe on hielp hem op de been. In antwoord op vragen die hem gedaan werden zeide hij, dat hij zich niet veel bezeerd had, als alleen door eenige kleine steentjes welke in zijne huid waren godrongen en die hjj Christie verzocht weg te nomen. Deze menschen schijnen werkelijk niet alleen taai van leven te zjjn, maar ook weinig pijn to gevoelen van verwondingen, die nagenoeg doodchjk zouden zijn voor eon Blanke, of dezen althans bijna van pijn zouden doen sterven.

Hoe ongevoelig zij echter ook mogen zijn voor verwondingen, schijnen zij toch bjjzonder gevoelig te zijn voor vergif; indien zij door eene slang gebeten of door eene vergiftige pijl gotroffbn zijn, hebben zjj onder deze omstaiulighodon voel minder kans om in hot leven te bljjven dan oen Europeaan.

Wij zullen deze beschrijving der Hottentotten besluiten met eenige aanmerkingon betreffende hunne handelwijze bij ziekten en bij het begraven hunner doodon.

Wanneer Hottentotten ziek zijn, volgen zjj hot instinct hetwelk zoowel menschen als dieren schijnt to zjjn ingeschapen; zij zonderen zich namelijk van hunne medgc-zollon af. Somtijds nemen zjj de moeite om op oenigon afstand van de kraal oene kleine hut voor zich te laten bouwen; altijd evenwel verwijderen zij zich zoo ver mogelijk en komen niet weder onder inonschen voordat hunne gezondheid hersteld is. Genoeshooren van beroep kennen zij niet en zjj hebben in dit opzigt een bepaald voordeel boven de Kaffers, die in dagen van ziekte vroesoljjk door do quot;toover-doktorsquot; geplaagd worden, daar dezen door alle soorten van luidruchtige bezweringen den boozen geest willen verdrijven, waardoor do zieke geplaagd wordt.

Er zijn onder hen wol onkelen die eene zekere kennis van geneesmiddelen bezitten en dezen zjjn met hunne raadgevingen en voorschriften mild genoog. Zij maken echter geone bijzondere klasse uiten trachten geeno genezingen te doen door bovennatuurlijke middelen. Zij slagen beter in het hcelon van wonden en ligchamolijke beleedigingen

277

-ocr page 287-

DE HOTTENTOT.

dan in het behandelen van ziekten; in liet eerste geval is er iets wat zij voelen en tasten kunnen, terwijl zjj de ziekte niet kuiineii zien. Bovendien kunnen zij geene omniddelijke en zigtbare werking te weeg brengen, zuoals dit bjj wonden het geval is.

In sommige gevallen volgen zij eene vrcenidsoortige handelwijze, die waarscliijnlijk overeenkomt met het quot;jndjakkenquot; hetwelk in vele andere landen in zwang is. l)e lijder ligt up den rug, terwijl een paar vrouwen, die naast hem nederknielen, hem met hare gesloten vuisten duwen en kneden en tegoiijk hard aan zjjne ooren schreeuwen. Deze schijnbaar ruwe behandeling schijnt toch eenige werking te doen, want Sparrman verhaalt, dat hij haar heeft zien toepassen op een jongman, die scheen dood te zijn, maar ten slotte herstelde.

Voor geene ziekte zijn de Hottentotten zoo bevreesd als voor de pokken; wordt er slechts een enkel persoon door aangetast, dan laten zij hem in zijne hut liggen, breken al hunne woningen af' en trekken in de woestijn, waar zij blijven totdat zij denken dat alle gevaar geweken is. Alle banden van bloedverwantschap en genegenheid worden verbroken door deze gevreesde ziekte, waarvoor zij geen geneesmiddel kennen en die onder de Wilden woedt met tiendubbele kracht. Ue man verlaat zijne vrouw en zelfs de moeder hare kinderen in de hoop van de uitbreiding der plaag te voorkomen; de ongelukkige lijders worden achtergelaten om door do ziekte of van gebrek om te komen.

quot;Wanneer een Hottentot sterft, geschiedt de begrafenis zonder plechtigheid. Het lijk wordt geplaatst in eene houding, waarin hot de minst mogelijke ruimte inneemt — de houding waarin zij slapen — en de ledematen en hot hoofd worden stevig aaneengebonden. Een versieten mantel wordt dan om het ligehaam gewikkeld, en wel zoo, dat het geheel en al verborgen is. De begraafplaats ligt, behalve in enkele uitzonderingen, op eenigen afsttüid van de kraal; hier wordt liet lijk in oen graf gelegd, hetwelk nooit zeer diep is.

_Nu wordt er aarde op het ligehaam geworpen; zijn er steenen in de nabijheid, dan worden die met de aarde vermengd en boven liet graf opgehoopt om de hyena's en jakhalzen — die altijd ontdekken wanneer er eono begrafenis heeft plaats gehad -van hot lijk af te houden. Yindt men geene steenen, dan worden doornige struiken tot hetzelfde doel gebezigd. Over het algemeen echter is het graf zoo ondiep en worden er zoo weinig steenen gebruikt, dat de gchcele begrafenis eigenlijk niets beteekent; voordat er een andere dag is aangebroken, liehben gewoonlijk de jakhalzen en hyena's niettegenstaande de zwakke verdedigingsmiddelen, het Ijjk opgegraven en verslonden.

Wanneer het opperhoofd eener kraal sterft, is er een algemeen weeklagen. Dit begint bij de familie en wordt door de andero inwoners van het dorp voortgezet; de geheele nacht wordt dan met het uiten van kreten en geschrei doorgebragt. Het lijk wordt meestal begraven in het midden der omheining voor hot vee, daar dit eene veilige plaats is zoolang het vee, hetwelk des nachts bewaakt wordt, er in is. Boven het lijk wordt een groote hoop steenen opgestapeld.

278

-ocr page 288-

HOOFDSTUK XXIV.

I) K IJ O S J E S M A N N !•; N.

OUKSI'HONO VAN DKN NAAM. — ON DKKSÏKM.I NOKN OM TH Iquot; NT 111 N N K AFKOMST.--lil NNI. TAAL KN IfAHI. F.IOKN-

AAUDIOIIKDKN. — UEIiAUKN-TAAL — KLKINIi (IKSTAI/fK DEK BOSJKSMANNIN. - IIUNNK III,'11»KLKl'U UN

A 1.0 KM KEN VOOKKOMKN. - EEN VKEKMDE I1KZOKKKH. - OK PIJP DER HOSJ K.SM A N N KN KN III NNI. WIJ/K VAN

UOOKKN. - ZIJ IIKBBKN GKKNK NAMEN KN OEEN VKHSCIIIK VAN KANO. - OEZELUO V EU K KEU HIJ I»!

BOSJESMANNEN. - MKT HUW KI,IJK KN ZIJNK LASTKN. - l)K INDIVIDL'AMTKIT VAN DKN BOSJESMAN. — /,|J M.

ONVEUSCIIIlililOIIKII) VOOU PIJN. — KI N .MISDADIGER KN ZIJNK STRAK. — KLEKDINü DKU BK1DK UESLACIITKN.-

DK BOSJESMAN VAN KIND TOT OUIJSAAUD.

Wij komen thans aan ccmi wondorlijk incnschcnras, liotwelk vorschilloiulc dalen van Zuid-Afrika bewoont en klaarlilijkcljjk verwant is aan de llottcntottcn. Het wordt door de Kollandsclie volkplanters Bosjesmannen genoeiml.

Met betrekking' tot het ras waartoe zij eigenlijk behooren, bestaan er drie tlieoriën. De eerste is, dat zij do oorspronkelijke bewoners zijn, maar door de Ilottentotteii verdrongen; de tweede, dat zij een ontaarde tak zijn van het Hottentotsche ras; en de derde, dat zij eene geheel verschillende menschengroep uitmaken. De tweede heeft evenwel, naar ons inzien, de grootste waarsebjjnljjkheid. In vele opzigten toeli liebben zij eene groote gelijkenis met de Hotteutotten. De eigenaardige gelaatsvorm, de hooge wangbeenderen, de kleine digtgeknepen oogen en de lange smalle kin zjjn alle kenmerken die zij met de laatsten gemeen hebben. Ook de kleur der huid ia niet zwart maar geel, zelfs nog bleeker dan die dor Hottentotten, en de vrouwen hebben insgelijks den bijzonderen vorm, waarvan wij reeds melding hebben gemaakt.

Hunne taal gelijkt, wanneer men haar hoort spreken, insgelijks veel op iliu der Hottentotten; het karakteristieke quot;klokkenquot; is ook eene barer eigenaardigheden. Tcnvjjl echter de Hottentotten dit slechts éénmaal doen in ieder woord, doen de Bosjesmaiiiien dit integendeel bij elke lettergreep en maken bovendien met de keel eene soort van krakend geluid, hetwelk men bjj de spraak der Hottentotten niet aantreft en dat door de laatsten slechts met groote moeite kan worden nagebootst.

Maar ofschoon hunne taal in de uitspraak op die der Hottentotten gelijkt, zjjn de woorden der twee talen evenwel geheel verschillend, zoodat een Hottentot bijna evenveel moeite heeft om een Bosjesman te verstaan als het geval zou zijn met een Europeaan. Zelfs de tongvallen der verschillende stammen verschillen onderling zeer; elke stam heeft zjjn eigen dialekt en dit verandert zelfs binnen eenige weinige jaren. De reden hiervan moet daaraan worden toegeschreven, dat de verschillende horden of familiën der Bosjesmannen weinig met elkander in aanraking komen; zij blijven zoo ver mogelijk van elkander verwijderd, zoodat zij niet komen op de jagtgronden humier stamgenooteu.

In hunne gesprekken maken zij ook telkens nieuwe woorden. Zij zijn kinderen wat hun verstand betreft, en even als dit bij kinderen het geval is schikken de meest ontwikkelden zich naar hen die niet zoo goed kunnen spreken als zij zeiven, zoodat zij

-ocr page 289-

DE BOSJESMAN.

280

hunne onvolkomen woorden in hunne taal opnemen. De taal dei' Bosjesmannen is werkelijk zoo onvolmaakt, dat de leden eener zelfde familie moeite hebben om elkander, zonder gebaren, te verstaan; zjj zjjn dan ook verpligt, wanneer zij des avonds bijeen zijn om te rooken, to dansen en te praten, een vuur aan te houden, ten einde bij dat licht de verklarende gebaren hunner medgezellen te kunnen zien.

Even als vele andere wilde volken hebben zij cene gebarentaal, die algemeen verstaan wordt, zelfs indien er geene woorden gebruikt worden, en door haar kan een Europeaan zich door hen doen begrijpen, ofschoon bij geen enkel woord hunner taal verstaat. Als een Bosjesman spreekt, maakt hij een aantal levendige, duidelijke gebaren, en deze zjjn zoo goed verstaanbaar, dat iemand die geheel en al onbekend is

met hunne taal, gemakkelijk kan begrijpen wat zij bedoelen. Gordon Cumming werd vergezeld door een Bosjesman, Rmjtor genaamd. Deze kleine persoon overleefde de gevaren der woestijn; bij ontkwam aan de klaauwen van een' leeuw, die zijn medgezel medesleepte uit de deken waarin zij te zamen gerold lagen, en woonde eenigen tjjd in Engeland. Hjj was een uitnemend tooneelspeler en was eene enkele maal goedgunstig genoeg om zjjne talenten ten toon te spreiden. Het is niet mogelijk zich iets duide-Ijjkers voor te stellen dan de wijze waarop lluijtcr door gebaren beschreef iioe do leeuw in het kamp sloop, en den angst en de ontsteltenis der verschillende dieren toen zij hun' gevreesden vijand zoo digt bij zich zagen. Hij vertoonde do rol van elk dier in het bjjzonder; zijne beste rollen waren echter die van den leeuw zelf en van een tammen baviaan, en deze werden dan ook, zoowel wat de stem als de bewegingen der dieren betreft, met cene verbazende naauwkeurigheid weergegeven.

-ocr page 290-

DE BOSJESMAN.

De Bosjesmannen verschillen vnn dc Hottentotten vooral in grootte. Zij zijn zoo klein dut ;',jj in waarheid den naam verdienen van oen volk van dwergen. Gemiddeld zjjn zij niet langer dan anderhalven meter en do vrouwen zjjn nog eenige centimeters korter.

Wjj hebben reeds gezegd dat hunne huidkleur eer geel is dan donker. Deze merkwaardige liclithoid van kleur bij oen Znid-Af'rikaansch ras is zelfs nog duidelijker dan bjj do Hottentotten, ofschoon zji niet zoo in het oog valt.

De reden hiervan is, dat de Bosjesmannen water voor voel te kostbaar houden om het tot wasschen te gebruiken. Als surrogaat voor een bad besmeren zij zich met vet en nomen, als zij luiu toilet maken, do onderste laag niet weg, maar loggen er telkens eene nieuwe over heen. Zoo blijft dc rook van het vuur, waarbij zij dos avonds zoo gaarne neerhurken, op hou hangen en geeft hun eene zwartachtige roetkleur, die maakt dat zij er bjjna even donker uitzien als de Kaffers.

Gewoonlijk is er echter eene tameljjk lichte plek onder ieder oog, als gevolg van de tranen die hun bij hot snuiven over de wangen loopen. Zijn zij echter goed gewasschen, dan zijn zij verwonderlijk blank en daarom kan men zich van do Bosjesmannen, zooals zij zich in Europa voordoen, waar zij verpligt zijn zich dikwijls te wasschen, geen denkbeeld maken hoe zij er in hunnen natuurstaat uitzien.

Van het gewone voorkomen der Bosjesmannen geeft Lichtenstein, in zijn bekend werk over Zuid-Afrika, eene goede beschrjjving:

quot;Na eenige uren verschenen twee Bosjesmannen, die ons begroetten met hun T^'ahe/r, om tabak vroegen, en toen zij dien ontvangen hadden, achter eenige struiken bij een klein vuur gingen zitten om het genot van het rooken naar hartelust te genieten. Ik besteedde een geruimen tijd om deze lieden op mijn gemak waar te nemen en moet verklaren dat con Bosjesman, althans in zjjn voorkomen en gebaren, meer gelijkt op een aap dan oj) een mensch.

quot;Een onzer tegenwoordige gaston, die omtrent 50 jaar scheen oud te zijn, had grijs haar en een' borstoligen baard; zijn voorhoofd, neus, wangen en kin waren dik besmeerd met zwart vet; hij had alleen een witten kring om de oogen, waar het vet door de tranen dio bij het rooken te voorschijn kwamen, was weg (!spoeld. Deze man had geheel en al het voorkomen van den kleinen blaauwen aap van Kaffraria.

quot;Wat deze gelijkenis nog sterker maakte was de levendigheid zijner oogen en do bewegelijkheid zijner wenkbraauwen, die hjj bij elke beweging van zjjn aangezigt op en neer bewoog. Zelfs zjjne neusvleugels, de hoeken van zijn' mond en zijne ooren bewogen zich onwillekeurig en drukten den plotselingen overgang uit van gretig verlangen tot omzigtig wantrouwen. Er was daarentegen geen enkele trek in zijn gelaat, die dc aanwezigheid van geestvermogens tc kennen gaf, of iets dat er op heen wees dat hij door eenige zachtere aandoeningen van den geest bewogen werd, dan die uit de louter dierlijke natuur van den mensch voortvlocijen.

quot;Toen men hem een stuk vleesch gaf, stond hij half op, strekte wantrouwend zijn' arm uit, rukte het haastig naar zich toe en stak het onmiddellijk in het vuur, terwijl hij met zijne kleine scherpe oogen onophoudelijk in het rond keek, alsof hjj vreesde dat iemand het hem weder zou afnemen. Dit alles geschiedde met blikken en gebaren, waarvan men zou zweren dat hij ze van een aap had afgezien.

quot;Hij nam het vleesch spoedig uit do asch, veegde het haastig op zijn linker arm al', en scheurde er met zijne tanden grootc, half raauwe stukken af, die ik in hun geheel langs zijn mageren hals naar beneden zag gaan. Toen hjj eindelijk bij dc beenderen en pezen kwam,maakte hjj gebruik, van oen mes, hetwelk om zjjn hals hing, daar hij ze met zjjne tanden niet kon afkluiven; mot dit mes sneed hij het stuk vleesch dat hjj tusschen zjjne tanden had, vlak voor zjjn mond af, zonder neus of kin tc laken, een feit hetwelk iemand van hot Caucasische ras niet gemakkelijk zou kunnen ten uitvoer brengen.

quot;Toen het been geheel afgekloven was, stak hjj het op nieuw in hot vuur, sloeg het later met twee steenen stuk en zoog er het merg uit. Het ledige been vulde hjj onmiddelljjk met tabak.

quot;Ik bood hem eene aarden pjjp aan, die hij afsloeg. Nu stak hij het dikke been ecu

281

-ocr page 291-

OE BOSJESMAN.

eind in zijn mond cn bogou tc rookou met lange trokken, terwijl zijne oogen glinsterden als die van iemand, die met meer dan gewonen smaak een glas tijnen wjjn drinkt. Na drie of vier trekken gaf hij het been aan zjjn tnedgezel, die insgelijks drie ol vier trekken deed, en liet toen brandende in zijn zak stak, om het voor latere gelegenheden te bewaren.quot;

Deze uiterst eenvoudige pijp verkiest do Bosjesman boven elke andere, waarschijnlijk omdat hij aldus met een enkelen trek meer rook kan inademen, dan wanneer hjj de pjjp met kleine opening gebruikte, die door meer beschaafde volken gebezigd wordt. Stukken riet, uitgeholde stukken hout cn dergelijke voorwerpen worden tot hetzelfde doel aangewend. Somtijds ademt de Bosjesman den rook zoo gretig, trek op trek in, dat hij zonder bewustzijn neervalt en door rollen op den grond en het begieten met water tot zich zeiven moet worden gebragt.

Dit is voorzeker eene goedkoope wjjze van roeken, daar eene enkele pijp tabak voldoende is om achtereenvolgens verscheidene rockers te bedwelmen. Evenals andere Wilden, heeft de Bosjesman er geen denkbeeld van om een artikel van weelde met mate te gebruiken. De voornaamste waarde der tabak is, in het oog van een Bosjesman, hare bedwelmende kracht en hij rookt daarom met het vaste voornemen om zoo spoedig mogelijk en met de minstmogelijke hoeveelheid tabak, bedwelmd te worden.

Oude reizigers, die veel met Bosjesmannen in aanraking waren geweest, hebben beweerd^ dat zij geene namen hebben om de verschillende individu's te onderscheiden. liet is zeer mogelijk dat dit het geval is, en zoo ja, dan geeft het eene mate van maatschappelijke verlaging te kennen, die wij moejjelijk kunnen bevatten. Daar echter de Bosjesmannen niet misdeeld zijn van de gemiddelde mate van gezond verstand, die men, naar de omstandigheden waarin zij zich bevinden, van hen zou kunnen verwachten, is het evenzeer mogelijk, dat deze bewering overdreven is. Het is bovendien bekend, 'dat vele wilde volken, in vcrschilleudo doelen der aarde; een groeten afkeer hebben om hun naam te noemen.

Wij hebben reeds vroeger vermeld, dat de Kaffers een vreemdeling hunnen waren naam niet willen doen hooren; indien men hen daar naar vraagt, noemen zij hen wel hunnen titels, maar niet hunnen naam. Het is daarom zeer waarschijnlijk, dat de Bosjesmannen door dezelfde beweegredenen geleid worden en liever voorgeven in het geheel geene namen te hebben, dan dat zij de moeite willen nemen om nieuwe te verzinnen. Zij hebben er niets tegen om Europeesche namon aan te nemen cn verkiezen dan meestal die, welke van llollandsche afkomst zijn, zooals Ruiter, Klein jongen, Andries, enz.; en daar zij volkomen goed begrijpen dat deze namen dienen om hen uit hunne niedgezellen te kennen, is het bijna niet te begrijpen, dat zij ook onderling niet verschillende namen zouden bezigen om elkander te onderscheiden.

Wat nn ook met betrekking tot hunne namen het geval moge zijn, zeker is het toch dat do Bosjesmannen geen verschil in rang kennen, hoewel zij hierin verschillen van de omwonende inboorlingen. De Kaffer-stammen zijn merkwaardig door het uitvoerig wetboek van étiquette, hetwelk zij bezitten en dat niet zou kunnen bestaan, indien er geene streng afgescheiden maatschappelijke standen waren. De llotten-totten hebben hunne hoofdlieden die in de kraal oppermagtig zijn, ofschoon zjj geene uitwendige onderscheidingsteekenen dragen. Een Bosjesman echter heeft geen het minste denkbeeld van rang en levert ons het meest volkomen voorbeeld van regeringloosheid hetwelk men zich kan voorstellen.

De kleine benden Bosjesmannen, die in het land rondtrekken, hebben geen opperhoofd. Elke horde bestaat in den regel uit een onkel huisgezin, tonzjj enkele loden van andore familicn hunne vrienden verlaten en er zich bij voegen. De vader van het huisgezin wordt echter niet als hoofd erkend en evenmin oefent hij eenige magt uit. Hot hoofd dor kraal is do sterkste deze oefent zijne magt uit zoolang er niemand is, die sterker is dan hjj en hom zijne plaats doet verliezen.

Ditzelfde is ook hot geval in andore maatschappelijke betrekkingen.

Bij de Kaffers en Hottontotten — vooral bij de eersten — worden de vrouwen zorgvuldig bewaakt en wordt elke inbreuk op het huwelijk streng gestraft. Dit is bij do Bosjesmannen echter het geval niet; zjj erkennen naauwolijks eenige huwelijks-

282

-ocr page 292-

DE BOSJESMAN.

verbintenis en het huwelijk wordt door den wil van den man ontbonden. De inan kan van zijne vrouw scheiden wanneer hij wil, maar de vrouw heeft dezelfde magt niet. Niet omdat ecne der beide partijen eenigzins aan liet huwelijk hecht, maar omdat liij de sterkste is van beiden en haar slaan zou indien/ij zonder zijne vergunning wilde wegloopen.

Zelfs wanneer een paar met elkander tevreden is en zjj niet wonsehen to scheiden, is het nog niet zeker dat zij lijj elkander zullen blijven. Heeft namelijk een man, sterker dan de echtgenoot, behagen in de vrouw, dan noemt hij haar mot geweld mede en houdt haar totdat zij hem weder door een sterkeren, in wiens smaak /.ij valt, wordt afgenomen. De vrouw zelve wordt volstrekt niet geraadpleegd en weggenomen of gehouden, zonder dat eenigzins hare gevoelens worden geraadpleegd. Het is merkwaardig, dat er in de verschillende dialekten der Bosjesmannen geen woord gevonden wordt om een ongehuwd meisje van eene vrouw te onderscheiden; voor beide wordt hetzelfde woord gebruikt.

Deze zonderlinge maatschappelijke toestand schijnt bij de Hosjesmannen reeds verscheidene eeuwen bestaan te hebben; de vroegste reizigers die Zuid-Afrika bereisd, en ons verhalen omtrent de bewoners van dit vreemde land nagelaten hebben, gaven beschrijvingen van de inwoners, volkomen overeenkomende met de reisverhalen die in de laatste jaren zijn uitgekomen.

Het karakter van den echtcn Bosjesman schijnt gedurende vele eeuwen geene verandering te hebben ondergaan. De beschaving heeft geen invloed op hem uitgeoefend. De Kaffers, de Hollanders en de Engelschen zjjn beurtelings in zijn land doorgedrongen en hebben hem verder in de wildernis teruggedrongen; hij heeft zich echter nooit aan deze magtige vijanden onderworpen en zich evenmin vernederd om eene enkele der kunsten van de beschaving van hen over te nemen.

Zoowel Kaffers als Hottentotten hebben in zooverre aan de beschaving toegegeven, dat zij zich onder de bescherming der blanke volkplanters gesteld en van hen geleerd hebben om den mantel door oen deken, en de assagaai of pijl en boog door een geweer te vervangen. Zjj verhuurden zich ook vrijwillig aan do Blanken en deden gewilig hun werk. De Bosjesman heeft echter zijne persoonlijkheid bewaard, en terwijl de Hottentotten een werkelijk ondergeschikt ras zijn geworden en de Kaffers des afhankelijkheid boven de onafhankelijkheid verkozen hebben, is de Bosjesman nog steeds de wilde der woestijn, even vrij en even ontembaar nis hij duizend jaar geleden was.

Kaffers, Hollanders en Engelschen hebben jonge Bosjesmannen in hunnen dienst genomen. De eersten maakten hen tot slaven en de laatsten trachtten er dienstboden van te vormen. Geen van allen zijn zij echter geslaagd; trouwens men kan een Bosjesman als bediende, zoo als men zegt, niet verder vertrouwen dan men hem ziet, en een verstandig meester vertrouwt hem niet eens zoo ver. Zijn wilde aard is hem te sterk en indien er niet zorgvuldig op gepast wordt, is hij in staat om alle teekenen van beschaving van zich te werpen en tot de ontberingen en do vrijheid van zijn oorspron-kelijken staat terug te keeren.

Het voornaamste gebruik hetwelk men van een Bosjesman maakt, is dit, dat men hem dienst laat doen als quot;voorlooporquot;, dat is gids voor de runderen.

Als een wagen met 12 of 14 ossen bespannen is, zit de voerman op den bok en zwaait eene geduchte zweep; hij heeft echter geene teugels, daar het zjjn pligt is om het vee aan te drijven, niet om het te besturen. Het eerste doet hij dan ook met een vuur en ijver dio hem alleen eigen zijn. Met zijne vreeselijke zweep, die een steel heeft als eene hengelroede en een slag zoo lang als een hengelsnoer, kan hij het voorste span ossen gemakkelijk bereiken en cr, als hij een goed voerman is, eene diepe snode in de huid mede slaan, alsof cr, in plaats van eene zweep, een mes gebruikt was.

Een geoefend ossednjver kan met even grooto zekerheid den os raken die het verst van hem verwijderd is, als dien wolken hij juist onder zich heeft; dit weten de dieren zoo goed, dat het eenvoudige fluiten van het ineengevlochten koord door do lucht of hot klappen er mede, voldoende is om eiken os van hot span tot meerdere inspanning aan te zotten; even goed alsof hij den snijdenden slag op zjjn rug voelde en het bloed langs zijne zijden voelde droppelen.

-ocr page 293-

284 DE BOSJESMAN.

T)c voerman verlaagt zich echter niet zoozeer, dat hij de ossen zal besturen; deze taak beschouwt hij voor do vernederendste die een menschelijk \veze;i slechts verrigten kan. Zij wordt dus aan een jongen Hottentot, of liever nog aan een Bosjesman overgelaten. De taak van don quot; voorloopcrquot; is, vlak voor de voorste ossen te loopen en het spoor uit te kiezen, hetwelk voor do wielen het geschiktste is. De schrijver is in het bezit eener schoone photographie van een aangespannen wagen, niet don voerman op zijn zetel en den quot;voorlooperquot; op zijne plaats vóór de ossen. De laatste is een zeer klein man, omtrent 1,40 meter lang; luj kan, als men hem naar zijn uitzigt wilde be-oordeelen, even goed 16 als ((O jaren oud zijn.

Hoe de ^voorlooperquot; zich somtijds gedraagt indien bij zich verbeeldt dat zijn meester geen reiziger is van ondervinding, kan men zien uit het verhaal van een reiziger, wien wij reeds meermalen hebben aangehaald:

quot;Mijn quot;voorlooperquot; (zooals de jongen wordt genoemd die vóór hot eerste paar ossen loopt) was een Bosjesman; hij was omtrent 4 voet lang en stellig het leehjkste staaltje van het menschelijk geslacht dat ik ooit onder de oogen had gehad, zonder dat hij diiarom in lijf of'leden misvormd was; het meest in liet oog vallende gedeelte van zijn . aangezigt waren zijne grootc, dikke, zinnelijke lippen. De neus kon men naauwelijks zeggen dat vooruit stak; in allen gevalle viel hij niet zoo in het oog als de mond; bet was een omgekeerd Romeinsche, — dat wil zeggen, de bogt stond naar binnen; de neusgaten stonden wijd open, zoodat het scheen, dat uien hierdoor een heel eind ver in het hoofd kon zien.

quot;Wat de oogen betreft, maak ik mij aan geene overdrijving sclmldig, als ik u verzeker dat, wanneer ik hem van ter zijde bekeek, ik geene oogballen zien kon, maar alleen de holten, waarin zij bevat waren; zijn gelaat zag er dan uit als een masker, waarachter de oogen van hem die het draagt, ver verborgen zijn. Do wangbeenderen waren buitengewoon groot, de wangen dun en hol; het voorhoofd was laag en sterk wijkend — eigenlijk kon men niet zoggen, dat hij in het geheel een voorhoofd had. Hij was eenigo tinten minder dan zwart en had zelfs nog minder haar op zijn hoofd uan gewoonlijk bij zijne stamgenooten bet geval is; het bestond uit kleine, digte, wol-achtige bundels, waartusschen men eene vrij groote ruimte kale huid vond.

quot;Zooveel van het voorkomen van het jonge mensch. Do uitdrukking van zijn gelaat was duivelsch en zijn karakter kwam hiermede volkomen overeen. Ik houd mij stellig overtuigd, dat deze kleine duivel tot iederen schelmstreek, tot elke wreedheid in staat zon zijn geweest, alleen omdat bij in beiden genoegen vond. Het eenige middel om hem te regeren was, hem eene heilzame ligchanieljjke vrees in te boezemen, wat echter niet zeer gemakkelijk was, daar zijne huid zoo taai was, dat gij uwe armen lang van vermoeidheid zoudt laten hangen, eer bij, door hem te slaan, eenig gevoel van pijn had.

quot;Bij zekere gelegenheid kwam de wagen op den top van een heuvel, waar het do pligt was van den quot;voorlooperquot; om de ossen tegen te houden, en te zien of de wielen wel goed gesmeerd waren. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat een wagen, die met twaalf ossen op een gelijken grond moet worden voortgetrokken, niet wanneer hij een steilen heuvel moet afrijden, door twee ossen kan worden tegengehouden, tenzij de raderen geremd zijn. Mijn waarde Bosjesman evenwel, dien ik op geene enkele wijze beleedigd had, was niet zoodra boven op den heuvel of hij liet de ossen gaan met een schreeuw, dat zij, in een galop, van do steile helling naar beneden holden. De wagen vloog van do eene zijde van den weg naar de andere, oogensehijn-lijk bestemd om elk oogenblik tot kleine stukken verbrijzeld te worden, tegelijk met mij zei ven, zijn oiigelukkigen bewoner. Ik werd heen en weer gesmeten zonder dat ik wist hoe of waardoor, zoo sehiclijk hadden wij onze wilde vaart begonnen. De hemel weet hoe ik voor halsbreken bewaard bleef, maar het is zeker dat wij zonder ongelukken den voet van den heuvel bereikten.

quot;Do Bosjesman was dadelijk naast den wagen en ging op zijne plaats aan het hoofd der ossen, even koel en onschuldig alsof hij zjjne gewone pligton had vervuld. De Hottentotsche voerman evenwol kwam lijjgende aanloopen en zag er uit als een geest door den schrik dien hij had ondergaan. Ik sprong uit den wagon, greep den

-ocr page 294-

DE BOSJESMAN, 285

Jongen Wilde bij den kraag van zijn buis on ranselde hom niet oeno zweep van zee-hondovel uit al mijne magt, wat ik geloof dat door eiken lozer zal gerogtvaardigd worden, als men weet dat deze kleine duivel hot duidelijk op mijn leven had toegelegd. Mijne krachten waren bjjna uitgeput, voordat hjj oenig teekon gaf, dat hij van do slagen die hem worden toegediend, voelde; toon hij dit editor gedaan had, wist ik dat hij genoog had gehad. Don volgenden dag liet ik hom in een dorp achter en zag van zijne verdere diensten af.quot;

Zendelingen hebben hun bost gedaan om Bosjesmannen tot liet Christendom te bekeeron en zijn hier oven weinig in geslaagd als zij die poogden hen to beschaven. Het eerste, do bokeoring namelijk tot het Christendom, veronderstelt reeds zekere mate van beschaving, on wat er wolligt moge gedaan worden, wanneer men eenigo kinderen hiertoe opvoedt, zeker is het dat men niets kan uitvoeren met hou die den smaak van het wilde leven in de woestijn weg hebben.

Do kleeding der Bosjosmannen goljjkt op die der Ilottentotton, ofschoon zij, zoo mogelijk, nog eenvoudiger is.

Evenals de Hottentot bedekt de Bosjesman zijn hoofd en draagt gewoonlijk een hoofddeksel van eono dierehuid vervaardigd. Nn eens rekt hij de weinige liaar-bundols die hjj op zjjn hoofd heeft uit in hunne golieole lengte — die naauweljjks 3 centimeters bedraagt — on besmeert zo mot vet, totdat zij alle op zijn hoofd overeind staan. Dan weder scheert hjj een groot gedeelte van zijn hoofd kaal en smeert het overblijvende gedeelte van zijn haar zoo dik in met roode klei en vet, dat hot op oeno soort van vilten muts goljjkt. Aan dit vreemde kapsel hangt hjj nu alle soorten van kleine versierselen, zooals koralen, stukken van schalen van struis vogcl-eijeren, stukjes metaal en andere voorworpen.

Indien eon Bosjesman een' vogel doodt, snjjdt hij dezen gewoonljjk don kop af en bevestigt dion aan zjjn hoofddeksel zoodanig, dat de lick boven zijn voorhoofd uitsteekt. Bainos maakt melding van twee Bosjesmannen, waarvan do oen den kop droeg van een secretaris-vogel, de ander dien eener kraai. Eon dezer kleine Wilden scheen in zijne kleeding nog al oen fat te zjjn; hij had eeu aantal kort afgesneden witte vederen in zijn haar gestoken, waardoor dit er uitzag alsof hjj er papillotten in droeg.

Wat zjjne kleeding aangaat, althans naar hetgeen wjj onder dit woord verstaan, heeft do Bosjesman niets anders noodig dan oeno soort van driehoekig schort, waarvan het breede einde van voren aan den gordel is vastgemaakt en het smalle einde tusschen do beenen wordt doorgestoken en van achteren aan denzolfden gordel bevestigd. Behalve dit schort, indien men hot zoo noemen mag, draagt hjj gewoonlijk oen mantel, die van do huid van een of ander dier vervaardigd is. Deze mantel is gewoonlijk zoo groot, dat hjj, wanneer hjj die hom draagt regtop staat, bjjna op den grond hangt; het voornaamste gebruik hetwelk hjj er van maakt, is dat hjj hem bezigt als bod. Evenals de Hottentot, rolt ook dei Bosjesman zielig als hjj gaat slapen, in zjjn mantel, vouwt zich zoo klein mogelijk op en kan zieli zóó geheel en al bedekken met een mantel, die voor oen Europeaan van dozelfdo lengte niet half groot genoeg zou zjjn.

Do kleeding der vrouwen komt voel met die dor Hottentotsehe overeen. Zij dragen een stuk huid om haar hoofd geplooid en hot gewone schort van lederen strooken. Zij hebben ook een mantel, bijna volkomen gelijk aan dien dor mannen.

Dit is de noodzakeljjke en onontbeerlijke kloeding; maar het vrouwelijke gedeelte van dit zonderlinge volk houdt evenveel van opschik als hare moor beschaafde zusters. Daar zjj in haar schort en mantel slechts zoor weinig speelruimte hebben om zich op te schikken, brengen zjj do meeste sieraden aan op haar hoofd on versieren haai' en aangozigt op de wonderlijkste wijzen. Met water komen, zooals wij reeds gezegd hebben, hare aangezigten nooit in aanraking; deze zjjn dik met vet ingesmeerd, zoodat /.ij in do zonnestralen met een werkelijk verblindendon glans glinsteren. Aan hare haren hangen zjj verschillende kleine versierselen goljjkende op die welke wij reeds beschreven hebben bjj de boschrjjving der kloeding van do mannen. Onder deze ziet men dikwijls do quot;goldkauriquot;, die hoog geschat wordt, omdat deze seliolp niet

-ocr page 295-

DM BOSJESMAN.

aan ilc kust govoiulcn wordt; /jj wordt als gold gebruikt ou is tils zoodanig gangbaar in con groot gccleolto van Zuid-, güljjk ook van Midden-Airika.

Eon wonderljjk on zoor lastig hooiVlsioraad wordt vcrniold door Uuroboll; do lozor zal bospeuion dat hot vool ovoroonkonist heoft mot hot lioofdtooisol hotwolk op bladz. 25!) is afgobcold.

J [ot moisje waardoor hot godragon word, bad klaarblijkoljjk nog al eon hoogon dunk van haro oigono bokoorlijkhodon, on volgens don schrijvor had zij hiertoe wel oonigo rcdon. Zij bad do inagt haror bokoorljjkhedon voriiioordord, door zich on bare klocdinfj; dik met vet in te snieren, terwijl hare armen on boenen zoo mot lederen ringen beladen waren, dat zjj zeker een bewonderaar moest bobben die oen geoefend jager was, omdat zij op goeno andere wijze die zoozeer begeerde vorsiorsolen zou bobben kimnon vorkrjjgon. Haar baar was geverwd met roodon oker on glinsterde van de quot;sibiloquot;, terwijl bare goheolo persoon geparfumeerd was mot quot;buebu

Haar voornaamste sieraad was echter een hoofdtooisel, hetwelk bestond uit drie ovale stukken ivoor, omtrent zoo groot als sproeuwen-oijeren; deze waren aan baar boofd op zoodanige wjjze bevestigd, dat oen dezer ballen haar op don nous on eon op elke wang hing. Als zij sprak bewoog zij zoor coquet baar boofd boon en weer, zoodat deze glinstorondo vorsiorselon boon en weer slingerden op oone wijze dio zij voor zeer botoovorond hield.

or zoor nctooveronn mom.

quot;llaro jjdeliioid on gonmaktboid evenwel maakten haar/' zoo als do schrijvor aai 'ikt, „niet opgeblazen of nuffig, of maakten eenige verandering in bare stem, zooa

tan-

merkt, „niet opgeblazen of nuttig, of maakten eenige voranaoring m naro sium, zooals nien dit somtjjds in andere landon luj beide seksen kan opmerken; do verbazende (ovooliioid vioesch toob die zij verzwolg on do snelheid waarmode zij bare ondorge-liikton toeriep om haar moor to brengen, toonden genoeg aan, dat zij meende dat altbans bij dozo gologenheid geeno nuffiglioid to pas kwam.quot;

Evenals iiij de 1 lottorttotton bobben ook de Bosjesmanscho meisjes ligte en fijne

vormen zoolang zij jong zijn, en zijn zij gedurende eenige weinige jaren bijna modellen van schoonheid. Do duur dezer soboonhoid is evenwel zeer kort; weinige jaren nadat zjj huwbaar zijn geworden, worden bare gelaatstrokkon scherp en gerimpeld en gel ijken hare ledematen meer op stokken dan op armen en bccnon van monschobjko wezens. Bijgaande afbeelding, die oone Bosjosmanscbe vrouw met baar kind voorstelt, geeft ons een goed denkboold van haar voorkomen.

Zelfs indien er niets bijzonders bij-kwam, zou do bloei dor jeugd reeds spoedig voorbijgaan; maar dit schielijke verval wordt nog versneld door aanhoudondo wederwaardigheden, ongorogoldo voeding en een volkomen gebrek aan zindelijkheid. Hot eenige wat er van de vroegere schoonheid overblijft is do band; deze is verwonderlijk klein en fijn on zou baar door de meest beschaafde dame van Europa kunnen benijd worden. Zij wordt ook nooit ruw of misvormd door hard werken.

Do kinderen dor Bosjosmannen zjjn in hun voorkomen even torugstootend als hunne ouders, maar op oono andere wjjze; zjj zijn namelijk oven ontzettend dik als hunne ouders wanstaltig mager zjjn. Hunne kleine oogon, die zij togen de vliegen stoods bijna geheel gesloton houden, zien or uit alsof zij zich diep in hot hoofd hadden terug-

gó trok ken, zoo volkomen zjjn zij verborgen door do uitstekende wangboenderen en bot vet waardoor zjj omringd zijn. Hunne hoofden zijn monsterachtig leelijk; het achter-

2R()

-ocr page 296-

DE BOSJESMAN. 2«7

hoofd steekt, sterk achtcruit en het korte wollige haar groeit zoo laag op imii voorhoofd, dat men op het eerste ge/.igt zou donken dat zjj waterhoofden hadden, /ij zien er inderdaad uit alsof hot geene. kindoren van niouscheljjko ouders waren en zijn in planls van innemend en nantrekkeljjk, volstrekt terugstootend. Dit eerste tijdperk gaat evenwel spoedig voorhij en dan krijgen zij dunne heenen en dikke buiken, terwijl hun rug sterk invalt, wat trouwens niet meer dan oen natuurljjlc gevolg is van hun vooruit-puilenden huik.

liet is verbazend hoe vroeg deze kleinen leeren oen onafhaiikoijjk loven te leiden. Als zjj ccnige maanden oud zijn kruipen zjj over don grond als zoo vele kleine padden, (gt;11 op den leeftijd van een jaar loopen zij vroljjk in het rond. Zelfs eer zij nog zoo oud geworden zijn, hebben zjj reeds geleerd de water-wortels te vinden die onder het zand verborgen zijn en ze met hunne handen en een korten stok op te graven.

Het tijdperk van 8—14 jaren schijnt de leeftjjd te zjjn, waarop dit volk het aantrek kei jjkst is. Zij hebben dan de dikke vormeloosheid der kindschheid verloren en de rondo vormen der jeugd verkregen, zonder dat zjj nog het terugstootemie hebben van den ouderdom.

Zjjn zij 10 of 17 jaar oud, dan vertoonen zij reeds teekenen van verval, en van dien tijd af tot aan het einde van hun leven worden zjj steeds leeljjker en afzigteljjker. Op den leeftjjd waarop onze jongelingen en meisjes zich eerst tot mannen en vrouwen beginnen te ontwikkelen en sehoone ronde vormen en goed ontwikkelde spieren vertoonen, begint een liosjeaman reeds oud te worden. Er ontstaan diepe groeven in zjjn voorhoofd, zjjn ligchaam wordt met rimpels overdekt en zjju huik liangt mot losse ploojjen hij hem neer. Dit laatste ontstaat gedeeltelijk door den aard van liet voedsel hetwelk hij gebruikt lt;gt;11 de ongeregelde wijze waarop hjj dit tot zich neemt. Iljj is of uitgehongerd of met voedsel volgepropt; hot natuurljjko gevolg hiervan is de onoogeljjke vorm waarvan wij spreken. Als een Boajesman ouder wordt, nemen de rimpels, waarmede zijn ligchaam bedekt is, toe in aantal en diepte zoodat ten laatste zjjn ligchaam dermate overdekt is met hangende losse huidplooijen, dat hot voor een vreemdeling bijna onmogeljjk is te zeggen of hjj een man of eeno vrouw voor zich hoeft.

Wij hebben reeds gezegd, dat de oogen van een Hosjesman klein zjju en dien in liet hoofd liggen en dat hjj ze zoo gesloten houdt, dat men ze naauweljjks zien kan. En toch is zjjn gezigt merkwaardig scherp. Iljj heeft geen verrekjjker noodig, want zijn oog is zonder dat behulp even goed als de hoste verrok jjker; ja men heeft meermalen gezien, dat hjj met het bloote oog dingen onderscheidde, die voor oen Europeaan, zelfs met behulp van zijn kjjker, niet duideljjk waren.

Deze scherpte van zjjn gezigt wordt geëvenaard door de fijnheid van twee andere zintuigen. Zijn oor neemt het minste geluid waar en hjj herkent hot oogenblikkeljjk. Hij verstaat het suizen van den wind als hjj over het land waait, den kreet der i vogels, het gonzen der insekten, hot ritselen dor bladeren, en maakt hieruit zijne gevolgtrekkingen. Zijne wijd openstaande neusgaten zjjn even gevoelig voor alle geuren en in sommige gevallen vertrouwt hjj er evenveel op als op zjjno oogen.

Deze zintuigen zjjn echter, hoe volkomen ook, slechts ten deele ontwikkeld. Zjjn i reukorgaan bijv., hetwelk zoo gevoelig is voor geuren die de neus van een beschaafd monsch niet zou kunnen waarnemen, is volkomen vereelt voor den afschuweljjken stank, die van zijn eigen ligchaam en dat zijner medgezellen uitstraalt; zijne reuk-zennwen worden ook niet verstompt door do scherpe snuif, waarvan hjj dageljjks gebruik maakt, liet zintuig van den smaak schijnt men hem bijna te moeten ontzeggen, want een Bosjesman oot mot evenveel smaak het vlcesch van eoa dier dat pas gedood is, als vloosch dat taai, peesachtig en droog is, of hetwelk afkomstig is van een dier, dat reeds ccnige dagen geleden gedood is en al in een zekeren staat van ontbinding is overgegaan, liet weder schjjnt zeer weinig invloed op hem uit te oefenen lt;gt;ii voor pijn is hjj bijna even ongevoelig als A-ele lagere dieren; oene wond waardoor een Europeaan onmiddellijk tor aarde zou geworpen worden, is voor een Bosjesman niets.

-ocr page 297-

HOOFDS'ITK XXV.

I) K HO S J E 8 M A N.

Vervolg,

WONINGEN I) K K BOS.I ESMANNKN. — 1)1, UOTS-KF.LDKR, - DE WON I NO IV HET KREUPELHOUT. - TIJDELIJKE

WONINOl.N, — HUN VOEDSKI, IN' DE WIJZE OM HET TE HKKOMEN. - HET JAGEN'. — DE JAGT OP DEN

STRUISVOGEL. — EENE VREEMDK LIST. — STRUIS-VEDEREN EN DE WIJZE OM ZE IN TE PAKKEN. — HET

OEHRITK DER STRUISVOGEL-EIJERSCIIALEN. — SLIMME ROOVERS. - HET STELEN VAN VEE. - WIJZE VAN

OORLOGVOEREN. — BOSJESMANNEN IN HET NAAI'W. — HET TALENT VAN ZWEMMEN DER BOSJESMANNEN. -

WAPENEN. — DE PIJLEN EN HOE ZIJ GEMAAKT WORDEN. — DE WIJZE WAAROP ZIJ WOUDEN GEDRAGEN.-

HET VERGIF WAARMEDE ZIJ BEDEKT WORDEN - VERSCHILLENDE WIJZEN OM HET VERGII' TE BEREIDEN. -

HET BOOSMAKEN DER SLANG. - DE N'GWA, K'AA OF VERGIF-TOR EN HARE VREES E LIJ K K UITWERKSELEN. —

HET INSEKT IN' ZIJNE VERSCHILLENDE TIJDPERKEN. — HET TEGENGIF. — VEROIFTHil) WATER. — ONVERWACHT GEDRAG DER BOSJESMANNEN. — HUN PLILKOKER, SPEER EN MES.

\i; wij het algemeene voorkomen der Bosjesmannen hebben beschouwd, zullen wij ook korteljjk bun dagelijksch leven nagaan.

Do Bosjesman is van huis of hof bjjna volkomen onafhankelijk. Eene rotskloof is eene woning, waarvan bij bijzonder veel houdt; hier vindt hij de schuilplaats die bjj behoeft, zonder dat hij er bet minste werk voor behoeft te doen. Er zjjn echter vele streken in het land dat bjj bewoont, waar geene rotsen en derhalve ook geene rotsholten worden aangetroffen.

In zulke gevallen doet iijj evenals een haas; hij maakt een quot;legerquot; waarin bij zich verbergt. Hij zoekt een boschjc dat hem lijkt, kruipt er in en buigt de takken omlaag zoodat zij hem eene tentvormige bedekking geven. Het liefst gebruikt bij hiervoor de mimosen en bet is eene zeer juiste opmerking, dat een struik, indien bij voel gebruikt is en de jonge takken weder omboog schieten, veel heeft van een groot vogelnest. Deze gelijkenis wordt nog grooter doordat een Bosjesman de gewoonte heeft om deze eenvoudige woningen te bekleeden met hooi, drooge bladeren, wol en andere zachte stoffen. De gewone rustplaats dezer wilden is de tarconantlms; aan zijne buigzame takken kan gemakkelijk de vereischte vorm worden gegeven.

Deze zonderlinge verblijven worden niet alleen gebruikt voor woningen, maar ook als schuilplaatsen, waar de Bosjesman verborgen ligt en waaruit iiij zijne kleine maar doodeljjke pijlen afschiet op ile dieren die deze verraderlijke struiken voorbijgaan. Aan deze eenvoudige wijze om zijne woningen te maken heeft deze groep van Zuid-Afrikaansche wilden den naam quot;Bosjesmannenquot; te danken. De naam waarmede zjj zich zei ven noemen is quot;Saqua's.quot;

Op plaatsen waar noch rotsen noch struiken gevonden worden, is dit ligt bevredigd volk evenwel niet om een onderkomen verlegen; zij graven eenvoudig een gat in den grond en werpen de uitgegraven aarde aan de windzijde op een hoop. Somtijds worden zij zelfs weelderig en volmaken hunne schuilplaats door om dit gat eenige stokken in den grond te steken en liicrover eene mat of een stuk huid te hangen, waardoor z'j dan nog meer tegen den wind boscbut zijn. In zulk een hol kan zich een ver-

-ocr page 298-

DE BOSJESMAN.

uin mantel

op de bijzondere wijze die wij be:

seiiuttiiig teg-en den wind, — de mantel hunne eenige verdediging tegen den regen.

Wanneer eene bende Bosjesmannen zich voor eenigen tijd nederzet op eene plaats die goede jsigt belooft, maken zij gewoonlijk eene soort van tent, door buigzame stokken in don grond te steken, deze om te buigen en die soort van kooi te bedekken met eenvoudige rietmatten. Deze hutten gelijken zeer veel op de eenvoudige tenten waarin de Heidens leven en waaraan zij de voorkeur geven boven de prachtigst gemeubileerde kamers.

Wat zijn voedsel betreft, heeft een Bosjesman geene moeite om zich alles te bezorgen wat lijj noodig heeft. Hij heeft werkelijk zeer weinige behoeften, want er is bijna niets wat een mensch zonder zich te vergiftigen kan eten, dat een Bosjesman

niet voor voedsel gebruikt. Hij hoeft geen enkel vooroordeel tegen iets dat eetbaar is; indien hot hom slechts kan voeden, vraagt hij naar niets meer. Zijne artikelen van weelde zijn begrepen in deze twee woorden — tabak en brandewijn; voedsel is echter eene noodzakelijke levensbehoefte en hij beschouwt hot dan ook in geen ander licht.

Er is geen dier hetwelk een Bosjesman niet eet. Slangen en andere kruipende dieren zijn gewone spjjzeu voor hem en ook insekten worden in menigte gegeten. Van sprinkhanen en witte mieren houdt lijj het meest, maar bjj eet ook ieder ander insekt. Wortelen maken insgelijks een groot deel van liet voedsel van een Bosjesman uit en de waterwortels vindt lijj zonder hulp van een baviaan.

Zoo komt het dat een Bosjesman kan blijven leven waar andere menschen stellig zouden omkomen; de woestijn is eene plaats waar lijj zich te huis gevoelt. Al wat hij behoeft is eene genoegzame ruimte, daar hij noch den grond bebouwt, noch vee fokke maar zich geheel verlaat op het [dierlijk of plantaardig voedsel hetwelk het toeval hem doet ontmoeten.

AVij hebben reeds vermeld dat de Bosjesmannen hun vleoseh verkrijgen door de jagt.

Ofschoon een der beste jagers van de wereld, is de Bosjesman evenmin als de

DEKi. 1. 19

289

wonderlijk groot aantal Bosjesmannen opeenhoopen; zjj rollen aioh dan in

leschreven hebben. Het scherm is limine eeniffe be-

-ocr page 299-

DE HOSJESMA^.

naauw met hem verwante Hottentot, een liefhebber van de jagt of over het algemeen van eenige inspanning; lüj zou lt;lo moeite niet nemen om de dieren waarvan lijj leeft to vervolgen, indien hij zo meester kon worden zonder ze te jagen, Is hij echter eenmaal op do jngt, dan houdt niemand onverzetteljjker rol dan hij; zelfs een Eskimo, die als robbenjager somtijds 48 uren achtereen met zijn harpoen in de hand zit, overtreft hem niet iu geduld.

Hoe klein van persoon hij ook zij, meet lijj zich toch met do grootste en wildste dieren van Zuid-Afrika; lijj jaagt met do grootste bedaardheid on met zekerheid van te slagen, den olifant, den rhinoceros, den leeuw en don luipaard. De beide eersten, wier dikke huid hij met zijne zwakke wapenen niet kan doorboren, quot;vangt hij op verschillende vernuftige wijzen; de laatsten vallen als slagtoffers vnn het doodeljjk vergit waarin zijne pijion gedoopt zijn. Zijno bekwaamheid wordt evenwel op cone zware proef gesteld lijj de jagt op struisvogels; deze vogels zijn zoo vlug, dat hot snelvoe-tigste paard ze naauwolijks kan inhalen; daarbij zijn zij oven slim als vlug, zoodat het een bijzonder geluk is indien een goed bereden ruiter, gewapend met een uitmuntend geweer, er een kan dooden.

Do kleine Bosjesman vangt deze vogels op twee verschillendo wijzen. Indien hij een hunner grooto nesten vindt, terwijl do oude vogels er niet zijn, nadert hij met allo mogelijke zorgen, opdat zijn spoor niet door den altijd waakzamen struisvogel bemerkt zou worden; hij begraaft zich dan tussehen do eijeren in het zand. Men moet hierbjj wel in het oog houden, dat meerdere struisvogels hunne eijeren in hetzelfde nest leggen en dat dit nest eenvoudig in het zand is uitgehold en buitengewoon groote afmetingen heeft.

Hier wacht de kleine jager geduldig totdat de zon is ondergegaan; hij weet mot zekerheid dat de oude vogels dan naar hun nest terugkeeren. Wanneer hij hen in de verte ziet naderen, legt hij een vergiftigden pijl op zijn' boog en mikt op de naderende struisvogels. Zoodra zij binnen schot komen, kiest hij don vogel uit, die het grootste is on de beste vederen heeft en beslist zijn lot met een enkelen pijl.

Het grootste nadoel van deze wijze van jagen is, dat do vogels door het afschieten van den pijl den jager in het oog krijgen, waardoor zij zoo verschrikt worden, dat er weinig mogelijkheid bestaat om een tweede schot te doen en lijj zich met een enkelen vogel en do bijeengegaarde eijeren moet vergenoegen.

Gelukkigerwijze is hem do toestand, waarin zich do eijeren bevinden, volkomen onverschillig. Hij geeft or zeer weinig om of er eenige bedorven zijn en eet zeer bedaard een ei, waardoor een Europeaan minstens eenige voeten ver zou worden verjaagd. Hij eet do eijeren ook even goed al zijn zij eenige dagen bebroed, ja houdt het er voor, dat hij niet ongelukkig is als hij een jongen en malschen vogel vindt zonder dat lijj er jagt op behoeft to maken. Bovendien hebben de eijerschalen, wanneer zij van hun inhoud ontdaan zijn, voor vele doeleinden eene groote waarde, vooral om er water in te vervoeren.

Voor dit laatste doel zijn zij onschatbaar. Een Bosjesman maakt dat bij altijd een zekeren voorraad water heeft, maar niemand dan lijj zelf weet, waar hij verborgen is. Indien eene kraal van Bosjesmannen wordt aangevallen en den gevangenen gevraagd naar de plaats waar hun water bewaard wordt, verraden zij het kostelijke geheim nimmer, maar beweren altijd dat zij niets hebben en op het punt zjjn om van dorst te sterven. En toch is het vrjj zeker, dat in het midden van den nacht waarschijnlijk eene kleine gele vrouw naar hen toe komt kruipen om hen niet een dronk waters te laven, terwijl zij die hen hebben gevangen genomen, pogen in den slaap hun' dorst te vergeten.

Hoe zij hunne eijerschalen met water gebruiken, zullen wij op eene andere plaats zien.

De oogen van oen struisvogel zijn scherp genoeg, maar die van een Bosjesman zijn nog scherper, en indien de kleine jager, van de plaats waar hij op de loer ligt, eenige struisvogels in de verte in het oog krjjgt, neemt hjj het besluit om binnen weinige uren eenigen dezer vogels door zijn kleinen boog en xjjue vergiftigde pijlen te doen vallen.

'290

-ocr page 300-

DE BOSJESMAN.

Hij kruipt, zoo ongemerkt mogelijk, terug naiir zjjno hut, waar liij voor zulk cone ! gelegenheid een volledig jagerskostuum in gereedheid heeft. Dit bestaat uit de huid

) van oen' struisvogel zonder pooten en mot een stok door den hals. De huid van hot

1 ligchaam is gespannen over eene soort van zadel, hetwelk de maker voor zijne sehou-

' clers heeft pas gemaakt.

Hij wrijft nu zijne beenen iu met kalk 011 neiMiit de huid op zijn' rug, terwijl iiij zorg draagt dit zoo to doen dat hij, ofschoon zij, zoolang noodig, stevig genoeg be-

tijd

gen vestigd is, haar in een oogenhlik van zich kan werpen. Waarom hij deze vooizoig ge- neemt zullen wij terstond zien. . . ..

ijke Hierop grijpt hij zjjn' boog en pijlen en gaat op do struisvogels aj; bij

van intusschen alle mogelijke voorzorgen om boven den wind te blij yon. Deed liij dit icht niet, dan zouden de schuwe vogels door hun reuk spoedig erg in hem krijgen en een wegsnellen naar eene plaats, waar hij hen bij geene mogelijkheid zou kunnen volgen, den Zoodra de struisvogels een' vreemden vogel zien naderen, houden zij op met eten,

steken de koppen bijeen en kijken wantrouwend naar hun veronderstelden kameiaaa. ilere Indien do vermomde jager hen nu regtstreeks naderde, zouden de vogels bang worden;

daarom loopt hij heen en weer en buigt den kop telkens naar beneden, even also man hij eten van den grond pikte, terwijl hij er intusschen voor zorgt don nfstand tusselien ligt, zich en de vogels telkens te verminderen. Eindeljjk komt hij zoover dat /aj bimien men schot komen en wanneer hij nu het uitgekozen slagtoffer digt genoeg genadeid is, n te laat hij de struisvogel-huid op den grond vallen, neemt een pijl, zendt dien op haai doel af en laat den kop onmiddellijk weder omhoog gaan.

291

19*

-ocr page 301-

DE BOSJESMAN.

Uc getroffen vogel loopt, zoodra liij eene wond ontvangen heeft, met zijne med-gozellen terstond weg; zij worden door den vermomden Bosjesman gevolgd. De verwonde vogel begint spoedig zijn spoed te verminderen; hij begint te waggelen en valt eindeljjk op den grond, waardoor do jagor de struisvogels kan naderen. Terwijl zjj nu naar hun gevallen medgezel staan te kijken, kan de jager een nieuw slagtoffer uitkiezen en schieten. Gewoonlijk doodt een ervaren jager op deze wijze 4 van de 5 struisvogels die hij ziet, maar somtijds gebeurt hot dat do vogels bespeuren dat er iets niet in den haak is en vallen dan den vreemdeling aan. Een aanval van zulk een groeten vogel is geene kleinigheid, daar een enkele slag met zijn poot voldoende is om het been van een krachtig man te breken, laat staan dan dat van oen zoo zwak persoontje als een Bosjesmanschen jager. , r, ■, x ■■ Dan komt juist de voorzorg te pas, waarvan wij zoo even spraken. Zoodra hjj bespeurt dat zijne list ontdekt is, loopt de jager zoo spoedig hij kan, naar de wind-zijde der struisvogels, om te maken dat zij lucht van hem krijgen. Zij worden dan ongerust en juist op het oogenblik als zij met hun aanval ophouden en iu tweestrijd zijii of zjj willen vlugten ofquot; niet, werpt de Bosjesman zijne nu nutteloos geworden vermomming af, grijpt naar zijne wapenen en schiet zijne pijlen met verwonderlijke snelheid op de verschrikte vogek af. , v

Op deze wijze wordt een groot gedeelte der struisvederen verkregen die op de Europeesche markt komen. Eene dame, die de schoone vormen en evenredigheden eener goede struisveer bewondert, heeft er zelden idee van, dat zij haar te danken heeft aan een' kleinen gelen man, die met pijl en boog in de hand en met gewitte beenen in eene struisvogelhuid vermomd is.

Nadat hij de vogels de vederen heeft uitgetrokken, bewaart hij deze laatste op eene zeer vernuftige wijze togen beschadiging. Hij neemt holle rietjes die niet veel dikker zijn dan een gewoon potlood en steekt hier do veêren in zoover hij kan. Dan slaat hjj met het eene einde van het riet op den grond, zoodat de veder er van zelv in zakt. In deze buizen nu vervoert hij de vederen en het is duidelijk dat een man er op deze wijze een aanzienlijk aantal kan medenemen.

Als zij een struisvogel dooden, bereiden zij er een nog al merkwaardig mengsel van. Voordat de vogel gestorven is, snijden zjj hem den hals af en binden de wond weder stevig digt, om te beletten dat er een droppel bloed verloren gaat. De ongelukkige vogel verbloedt dus inwendig en dit bloeden wordt nog bevorderd door hem te drukken en heen en weer te rollen. Op deze wijze wordt eene groote iioeveelheiu bloed en vet in den uitzetbaren krop bijeenverzameld en een enkele struisvogel geel dikwijls, wanneer hij in bijzonder goeden staat is, meer dan 10 kilogram van deze zelfstandigheid. De inboorlingen schatten dit wonderlijke mengsel zeer hoog en zyn ook van oordeel dat het nuttig is als geneesmiddel. . , ,

De schalen der struisvogel-ejjeren hebben voor een Bosjesman bijna even voel waarde als haar inhoud, zelfs somwijlen nog meer. Zij worden gewoonlijk gebruikt om er water in te doen, waarvoor zjj dan ook bijzonder geschikt zijn. Het is de taak dei-vrouwen ze met water te vullen, eene taak, die dikwerf, als er weinig water is, met zeer veel moeite gepaard gaat. ,

Evenals vele verwante stammen hebben zij eene wonderlijke manier om aan water te komen, wanneer er schijnbaar niets is clan modder. Zij nemen dan een lang riet en binden om het eene einde eene zekere hoeveelheid gedroogd gras. _Dit steken zij zoo diep zij eenigzins kunnen in den inodderigen grond en laten het zitten totdat het water door dezen eenvoudigen filtrcertoestol gedrongen en in de buis omhoog gerezen is. Zij plaatsen dan hunne lippen op de buis, zuigen zooveel water op als hun mond kan bevatten cn ontlasten het door middel van een ander riet in eene ledige eijer-schaal: bezitten zjj geen tweede riet, dan doet een dun stokje, mits zij er zorgvuldig mede omgaan, denzelfden dienst. Is nu het ei gevuld, dan wordt de kleine opening gesloten door een dotje gras, hetwelk er stevig wordt ingedraaid en moeten

de vrouwen hare zware vracht naar huis dragen. i . . r .

Er is eene wijze waarop van de eijersehalen gebruik wordt gemaakt, wel waardig

vermeld te worden.

292

-ocr page 302-

DE BOSJESMAN.

De Bosjesmannen zjjn verwonderlijk slimme spionnen. Zij zullen groote afstanden afleggen om te ontdekken ot' er hier of' daar niet iets kan gestolen worden en doen elkander hiervan mededeelingeu door middel van den rook hunner vuren, die een zeer goeden telegraaf' vormen. De Australische Wilde volgt hetzelfde stelsel en het is werkelijk hoogst merkwaardig, dat twee menschenrassen, beiden staande op den laag-sten trap der beschaving, eene handelwijze volgen, dio geene geringe mate van verstandelijke ontwikkeling veronderstelt.

Een Bosjesman vindt niets waardig om gestolen te worden of' lijj moet het kunnen eten; gewoonlijk neemt dit den vorm aan van vco. Vee te stelen is nu welligt niet zoo moeijelijk, maar het door eene uitgestrekte woestijn te vervoeren is alles

behalve gemakkcljjk; hot zou dan ook niet gedaan kunnen worden, zelfs niet door een Bosjesman, zonder een groot aantal voorzorgen.

In de eerste plaats bepaalt de Bosjesman zorgvuldig de rigting waarin hij zijne atrooptogten wil doen en hij zal nimmer vee stelen op plaatsen, waar kans bestaat dat hij door de eigenaars zal achtervolgd worden. Hij stoelt het liefst dieren die, van de streek welke hij bewoont, door eene drooge en dorre woestijn gescheiden zjjn; men kan deze niet doortrekken met paarden, en zijn de vervolgers te voet, dan worden zij weldra uitgeput, omdat zij geen water genoeg voor do reis kunnen medenemon.

Heeft hij nu zjjne plannen gemaakt en zijne marschroute vastgesteld, dan zendt hij de vrouwen in die rigting uit, met last om op bepaalde afstanden ejjerschalen vol water te begraven; de plaatsen waar deze begraven zijn, worden door teekenen,

293

-ocr page 303-

294 DE BOSJESMAN.

voor hom alleen verstaanbaar, aangeduid. Zoodra hjj nu do/o voorzorg genomen heeft, gaat hij met zijn snelsten pas voorwaarts, en daar hjj verwonderlijk goed dorst kan verdragen, komt hij met zijne medgezellen op do plaats zijner bestemming zonder dat zijn voorraad water aanmerkelijk verminderd is. Nu verbergen de dieven zich tot den avond, daar zij hunne strooptogten nimmer doen bjj dag.

In het midden van den nacht sluipen zjj nu binnen de omheining voor het vee, nadat zij den waker, zoo er een is, in alle stilte hebben omgebragt; daarna kiezen zjj de beste runderen uit en drijven ze weg. Al de overblijvende dieren doodon of' verminken zjj; gewoonlijk doen zij het laatste, daar zij dan Imnno pijlen bewaren. Worden zij echter gestoord en in hunne voornemens verhinderd, dan is hun inval daarom toch nog niet minder noodlottig, want zelfs in hunne vlugt schieten zjj op elk dier nog eenen vergiftigden pijl af, zoodat er geen enkel rund overschiet.

Wij willen nu evenwel ondeifctelleu dat hunne plannen geslaagd zijn en dat zij met hun roof veilig zjjn afgetrokken.

Zjj weten zeer good dat zjj het spoor van het vee niet kunnen verbergen en trachten dit dan ook niet te doen, maar jagen de dieren voort zoo hard zjj slechts eenigzins kunnen ton einde hunne mogelijke vervolgers een goed eind vooruit te komen. Zjjn zjj nu op den juisten weg, dan gaan eenigen hunner vooruit naar do eerste pleisterplaats^ graven de schalen met water op en wachten de aankomst der overigen af. Het vee krijgt zooveel water als men er voor over heeft, ten einde het kracht en lust voor de overige reis te geven; de ledige ejjerschalen worden dan op den rug der runderen gebonden en deze opnieuw vooruit gedreven. Op deze wjjze gaan zjj van station tot station, totdat zij de plaats hunner hestemming hebben bereikt.

Gebeurt het nu echter dat hunne vervolgers hen inhalen, dnn verlaten zjj het vee terstond, maar laten als afscheidsgift in elk dier eenen vergiftigden pjjl achter en vlugten met zulk eene snelheid, dat hunne vervolgers dadelijk inzien, dat het volkomen nutteloos zou zijn hen te achtervolgen.

Do noodelooze verwoesting die zjj aanbrengen onder het vee, hetwelk voor de I [ottentotten of Kaffers de voornaamste levensbehoefte is, heeft deze zoo verbitterd, dat zij somtijds Hjdelijk hunne onderlinge vjjandsehap vergeten en zich vereenigen tot een aanval op de Bosjesmannen, die door beiden even gehaat worden. JJit doen zij eehter niet dan met de grootste voorzorgen, daar zjj ten volle hekend zijn met het govaarljjk karakter der vijfindcn, tegen welke zjj willen optrekken; zjj ondernemen dan ook zulk een togt niet, ten/ij in grooten getale vereenigd.

Van stelselmatig oorlogvoeren weten de Bosjesmannen niets, ofschoon bet welligt de gevaarlijkste vjjanden zjjn die iemand kan hebben, daar men hunne tegenwoordigheid altijd eerst verneemt door het trillen van hun boog en het scherpe, snorrende geluid liunner gevaarlijke pijlen. Het gebeurt somwijlen, dat eene horde Bosjesmannen zich om eene of andere reden beleedigd waant door een Hottentotschen of Kaffersehen stam; zjj onderhouden dan tegen dezen eene soort van guerilla-oorlog, waarin hunne vijanden geen enkelen rustigen nacht kennen.

De Bosjesmannen durven hunne vijanden niet op helderen dag aanvallen en evenmin zullen zjj zich met een groot aantal hunner tegenstanders meten. Maar niemand durft zich van do hutten verwijderen tenzij hij van gewapende kameraden vergezeld is, want hij weet dat zijne listige vijanden in don omtrek op de loer liggen en dat achter eiken stoen, elke struik en iederen boom een Bosjesman kan verborgen zjjn. Deze kleine, maar toch vrceseljjke krjjgslieden verbergen zich in het zand, indien zij slechts vermoeden kunnen dat enkele zwervers dien weg zullen voorbijkomen, en de pof'-adder is niet onzigtbaarder en zjjn beet niet doodelijker dan het schot van den loerenden Bosjesman.

Op de naakte klippen kunnen zij zich verwonderlijk goed verbergen; hunne gele huid toch is in kleur zóó gelijk aan de rotsen, dat zij, zelfs als er goene enkele struik op groeit, ter naauwernood zigtbaar zjjn. Zij hebben bovendien eene eigenaardige wijze om zich als het ware op te vouwen, zoodat zjj volkomen gelijken op een kegelvormigcn hoop bladeren en takken, waaraan niets menscheljjks te herkennen is.

Openlijk bieden zij zelden tegenstand; indien men hen aanvalt, verspreiden zij

-ocr page 304-

DE BOSJESMAN.

zicli meestal in allo rigtingeu, zelfs als zij door een enkelen vijand, die eenvoudig niet een stok gewapend is, worden aangevallen. Zij blijven echter, maanden aditoquot; een, in den omtrok van oen vjjandigen stam rondzwerven en voreonigen zicli nooit tot eene gesloten bende die kan worden aangevallen en overwonnen; zij verdoelen zich ia kleine troepjes van twee of drie, waartegen het voor den vijand bespottelijk zou zijn om met inagt op te trekken, maar die niet met een gelijk aantal kunnen overwonnen worden en die toch te geducht zijn om ongestoord te worden gelaten.

Do kwelling en last, die ecnigo weinige Bosjesmannen aan een groot aantal hunner vijanden kunnen veroorzaken, zjjn bijna ongeloofohjk. De krijgslieden zijn verpligt altijd op den uitkjjk te zijn en durven zich nooit alleen buiten hun kamp wagen, terwijl de vrouwen cn kindoren zulk eene vrees hebben voor de Hosjesmannon, dat deze naam alleen hun reeds een schrik aanjaagt.

Do inoejjeljjkheid om zulke hardnekkige vijanden aan te vallen wordt nog veel grooter door het zwervende leven der Bosjesmannen. De Hottentotten kunnen oen dorp verplaatsen binnen een halven dag, maar de Bosjesmannen, die geeno vaste woningen, van wolken aard ook, bezitten en wier beste woningen oneindig eenvoudiger zijn dan de slechtste staaltjes van Hottentotsche bouwkunst, kunnen van woonplaats veranderen wanneer zij slechts willen; zij kunnen zelfs, indien dit noodig is, hunne ruwe schuilplaatsen vernietigen, zonder dat er zelfs oen spoor van hunne laatste verblijfplaats te vinden is.

In enkele gevallen, maar uiterst zelden, besloten de Kaffers, razend gemaakt dooide vele verliezen die zij door de Bosjesmannen hadden geleden, de schuldigen tot in hunne schuilplaats na te sporen cn do geheele bende te vernietigen. Zulk een

295

-ocr page 305-

DE BOSJESMAN.

togt gaat van buitengewoon veel gevaar vergezeld, want er is geen wapen dat door de Kaffers meer gevreesd wordt dan do vergiftigde pijlen dor Bosjesmannen. In zoodanige gevallen maken hot verplottercud aantal der aanvallers en de overtuiging dor volstrekte noodzakelijkheid van do taak die zij zich hebben opgelegd, den uitslag volkomen zeker; noch man noch vrouw worden dan gespaard.

Do zeer jonge kinderen worden somtijds medegevoerd en tot slaven gemaakt, maar in den regel beschouwen de Kaffers do Bosjesmannen in hetzelfde licht alsof het vergiftige slangen waren; zij dooden ze met even weinig medelijden als zij zouden gevoelen indien zij een nest quot;cobra'squot; of quot;pof-addersquot; uitroeiden.

Wij hebben reeds gezegd, dat de Bosjesmannen zelden openlijk weerstand bieden. Enkele malen geschiedt dit evenwel, maar alleen dan, wanneer zij in hot naauw gebragt worden; gewoonlijk liggen zij liever op do loer, sluipen in de duisternis op iuinne vijanden af, schieten onder hen eenige vergiftigde pijlen af en verwijderen zich steelsgewijze onder bedekking der duisternis.

Als zjj echter zien dat vlugten hun niet zou baten en zij werkelijk tot staan gebragfc zijn, schikken zij zich in hun toestand en worden do vreoaeljjkste vijanden die menquot; zich kan voorstellen; zjj verliezen dan allo vrees en voehton mot con wanhopigen moed. Hot is meermalen gebeurd, dat eono kleine bende weerstand bood aan oen groot aantal vjjanden en de worsteling volhield totdat geen enkele van hen meer in loven bleef. Bij eeno zoodanige gelegenheid waren allen op één man na gedood, maar deze had zich zoo achter oen steen geborgen, dat hot niet mogelijk was hem eeno doodo-lijke wond toe te brengen. Met zijn boog haalde hij de onafgeschoten pjjlen zijner medgezellen naar zich toe en schoot die, niettegenstaande bij door bloedverlies uit onderscheidene wonden in zijne ledematen was uitgeput, op zijne vijanden af, terwijl hij eiken pijl van een scheldwoord deed vergezeld gaan. Iljj werd eerst doodehjk gewond, nadat hij een aantal zijner vijanden door zijne pijlen had doen vallen.

Als men de afbeelding op bladz. 295 beschouwt, ziet men dat verscheidenen dor gevallen krjjgslieden pijlen hebben zitten in hun kapsel. Dit is eeno zonderlinge gewoonte der Bosjesmannen; zij houden er van om hunne pijlen bij de hand te hebben en dragen ze daarom in hun haar, even als een ouderwetsche klerk zijne pen achter het oor draagt. Over het algemeen draagt hij ze in zijn' pijlkoker met de punten naar beneden, maar voor hot gevecht haalt hij ze er uit en steekt ze, met de vergiftigde punten naar buiten, aan elke zijde van zjjn hoofd, waar zij er dan uitzien als twee geraamten van waajjers.

Zjj geven hem een geheel eigenaardig uiterlijk en zijn een even zeker toeken van gevaar als hot opblazen der quot;cobraquot; of het dreigende geratel dor ratelslang. Hij maakt er een groot gebruik van in den woordenstrijd die in Zuid-Afrika steeds don strijd met wapenen schijnt te vergezellen en beweegt ze evenals een paard zjjne ooren beweegt. Mot eeno enkele beweging van zijn hoofd brengt hij ze als horens naar voren, terwijl bij ze met eeno andere beweging als waaijers laat uiteenstaan; luj doet deze bewegingen gepaard gaan met aangezigtstrekkingen als die van een boozen aap en met een vloed van woorden, die voor hen welke ze verstaan, welsprekend genoeg zjjn.

Hij stookt niet al zijne pijlen in zijn kapsel, maar houdt er enkele in zijn pijlkoker. Van deze laatste maakt hij gebruik als hij tijd heeft om op zijn gemak te mikken. Wordt hij echter van nabij vervolgd, dan haalt hij pijl op pijl uit zijn haar, legt ze op zijn boog en schiet ze af met eeno snelheid die bjjna ongelooflijk is. De schrijver heeft een Bosjesman drie achtereenvolgende pijlen in hetzelfde wit zien schieten en dit geschiedde binnen twee sokonden. Plet geluid der drie pijlen volgde inderdaad zoo schielijk op elkander, alsof men zoo spoedig mogelijk drie achtereenvolgende slagen gaf met een stok.

Daar een Bosjesman in zjjn land onophoudeljjk heen en weer trekt, zou hij voor dit leven te eenenmale ongeschikt zjjn, indien hjj door eene rivier kon worden tegengehouden; het is daarom zeer natuurljjk dat elke Bosjesman kan zwemmen. Daar de rivieren dikwerf snel stroomend en krachtig zijn, zou liet overzwemmen bijna onmogelijk zjjn zonder hetgeen zjj een quot;houten paardquot; noemen. Dit is niets meer of minder dan een stuk hout van de lengte van l'/j of 2 meters, waarin aan het

206

-ocr page 306-

DE BOSJESMAN.

ccae einde eene pen geslagen is. Zwemt nu iemand over eene rivier, dan plaatst hij deze wigge zoodanig tegen zijn regter schouder, dat het hout onder zjjn ligchaam ligt en helpt om hem te dragen. Hoe deze machine werkt, kan men zien uit do volgende beschrijving van Dr. Lichtenstein, die niet slechts het punt in kwestie verduidelijkt, maar do Bosjesmannen in een veel beminnelijker licht stelt dan gewoonlijk het geval is.

quot;Er was een hippopotamus gedood en zijn ligchaam was met lederen riemen aan den oever bevestigd, liet water was echter plotseling gestegen, zoo als dit bij do Afri-kaansche rivieren dikwerf hot geval is; het stroomde met zooveel geweld, dat hot do banden waarmede het groote lijk bevestigd was verbrak en dit met zich medesleepte. Eenige Bosjesmannen liepen langs don oever om het verloren dier terug te vinden, en poogden, zonder echter hierin te slagen, het reusachtige lijk met touwen naar den anderen kant te brengen.

quot;Er werden nu andere middelen voorgesteld en overwogen om dit doel te bereiken, maar geen onkel bleek uitvoerbaar te zijn. In de hoop echter, den prjjs dp nieuw magtig te worden, waagde het een jonge volkplanter de rivier over te zwemmen, maar bij was door de kracht van den stroom vcrpligt om terug te koeren, voordat hij een vierde van den afstand had afgelegd. In dien tusschentjjd hadden echter twee Bosjesmannen de overzijde van het water bereikt on nadat zij een groot vuur hadden aangelegd en eene groote hoeveelheid vet uit den rug van het monster gesneden, dit uitgebakken en zeer gulzig verslonden.

quot;Hierdoor werden vijf andere Bosjesmannen in verzoeking gebragt om eene nieuwe poging aan te wenden, ieder van hen nam oen ligt, plat stuk hout en bevestigde dit aan zijn regter schouder en onder den arm. Toen lnj in het water was, rigtte liij ilo punt rogt tegen den stroom in, zoodat do grootste kracht van het water er op afstuitte, terwijl de zwemmer met zijn linker arm en been tegen den stroom worstelde evenals een schip met uitgespreide zeilen, wanneer het, zooals een zeeman dit uitdrukt, voor den wind zeilt. Zjj kwamen schieljjker dan hunne voorgangers en bjjna zonder inspanning aan het punt tegenover dat, van waar zjj waren uitgegaan, en spanden, hoewel te vergeefs, al hunne krachten in, om het monster los te maken van de rots

waaraan het hing.

quot;In dien tusschentijd had een jonge, vrijgemaakte slaaf, die tot het gevolg van den gouverneur behoorde, een wakkere, moedige borst 011 uitstekend zwemmer, do stoutheid om do Wildon zonder eenige kunsthulp te volgen; hij kwam, hoewel langzaam, ongeveer halfweg. Hier begaven hem echter zijne krachten; hij werd door den stroom medegesleept en zonk, maar kwam weder boven, terwijl hij niet de weinige krachten die hem waren overgebleven, worstelde om den oever te bereiken. Al zijne pogingen waren te vergeefs; hij moest zich met den stroom laten medevoeren, maar dreef gelukkig bij eene kromming der rivier half dood aan land.

quot;Toon de Bosjesmannen zijn' toestand gewaar werden, verlieten zjj hun vuur en spoedden zich om hem te helpen; zij kwamen juist op de plaats, waar lnj, uitgeput van vermoejjenis en verstijfd van koude, tegen den oever trachtte op te klauteren. Het was werkelijk aandoenlijk de pogingen te zien, die de Wilden in het werk stelden om hem bij te brengen. Zjj wierpen hunne huiden over hem heen, droogden hem af, wreven hem met hunne handen en bragten hem, toen hij weder een weinig was bijgekomen, bjj het vuur en legden hem daar neder. Zjj maakten hom toen een bed van huiden en wierpen meer hout op het vuur, opdat hij door en door warm zou worden en wreven zijne verstijfde ledematen in met warm vet van het rivierpaard. Daar nu echter de avond begon te vallen en men tevens hot geheele herstel van den ongelukkigen zwemmer wilde afwachten, was hot noodzakelijk dat de geheele bende overnachtte waar zjj was. Sommige Bosjesmannen, die aan deze zijde der rivier waren, dekten den armen man met zijne kleederen, opdat de koude hem niet zou beletten te slapen en hij zijne krachten voor den terugtogt zou kunnen herkrijgen.

quot;Vroeg in den morgen zag men de Bosjesmannen hun beschermeling langs den oever der rivier geleiden, om eene gemakkelijker plaats voor den overtogt te zoeken. Zij kwamen weldra aan eene plaats, waar in het midden van den stroom een klein

297

-ocr page 307-

DE BOSJESMAN.

eilandje lag, waardoor do vermoeijenis van het overtrekken aanmerkelijk moest verminderd worden; hierop werd eene groote hoeveelheid liout tot eene soort van vlot aaneengebonden, waarop hjj gelegd werd, en zoo begon do reis.

quot;De jonge man, door het gevaar hetwelk hij had uitgestaan, bevreesd geworden, zag den terugtogt over hot water niet zonder angst tegemoet. Hjj kwam echter met den geheelen troep veilig en vrjj schielijk op het eiland, van waar hij, met twee zijner vrienden, bet tweede en moejjelijkste gedeelte van den togt begon. De twee Bosjesmannen bleven elk aan eene zijde van het vlot, terwijl hij alle krachten die hem waren overgebleven, in het werk stelde om het voort te stuwen.

quot;Toen zij eene ondiepe plaats in do rivier bereikt hadden, waar zij staan konden, en hot water tot hun midden kwam, was hij verpligt op te houden en een weinig te rusten; in dien tijd was hij echter zóó verstijfd en waren zjjne leden door do koude zóó verdoofd, dat het bijna onmogelijk scheen dat hij de reis zou kunnen vervolgen. Te vergeefs riepen zjjne kameraden, die in do grootste spanning het einde van het avontuur gadesloegen, hem toe om moed te houden en zonder uitstel nog eene laatste poging te doen; hjj en een oude Bosjesman, do boste zwemmer van de bende, schenen* echter al hunne tegenwoordigheid van geest verloren te hebben.

quot;Op dit hagcheljjk oogenblik werden twee Bosjesmannen, die aan onze zijde van het water gebleven waren, na eenige overreding overgehaald om de redding der ongelukkigen te beproeven. Een groote bundel hout werd met den meostmogelijken haast aaneengebonden; zij legden zich op hot eene einde neder en in het midden was een touw vastgebonden. Dit werd door hen die aan den oever stonden vastgehouden, zoodat het niet in het water kon vallen en de zwemmers in hunne bewegingen verhinderen.

quot;Het was merkwaardig om te zien, mot welk eene juistheid dit vlot regtstreeks naar de regte plaats gestuurd werd en in weerwil van den sterken stroom juist aankwam op de plek waar zich de ongelukkigen, die zjj wilden verlossen, bevonden. De laatsten hadden zoozeer alle bedaardheid en tegenwoordigheid van geest verloren, dat zij geen besef hadden om het touw to grijpen, terwijl hunne verlossers in het grootste gevaar verkeerden om met don stroom te worden modegesleept. Op dit oogenblik, hetwelk )ver leven en dood besliste, groep de derde, die bij hen op de ondiepe plaats stond het eenige middel te baat om zijne medgezeilnn te redden. Hij duwde hen vóór zich in het diepe water en drong er nogmaals op aan al hunne krachten in te spannen, terwijl de twee anderen togen den stroom worstelden. Op deze wijze gelukte het hem ten laatste, hen hot touw te doen grijpen, waardoor zij allo vijf eindelijk in veiligheid op het land werden getrokken.quot;

Wij zullen thans de wapenen eens nagaan, waarmede de Bosjesman zijno prooi meester wordt ön zijne vijanden bevecht.

De kleine, maar vroeseljjke pijlen, waarvan de Bosjesman met zulk eene doodelijke uitwerking gebruik maakt, worden met de grootste zorg vervaardigd; de netheid waarmede zjj gemaakt worden, wekt onze bewondering, vooral wanneer wij de hoogst

De geheele pjjl is omtrent 50 centimeter lang en bestaat uit 4 verschillende deelen. Vooreerst do schacht, die BO a 34 centim. lang is en niet dikker dan een gewoon potlood. Zjj wordt vervaardigd van het gewone Kaftersche riet, dat te gelijk sterk en ligt is. Aan elk uiteinde is dit omwonden met het opgesloten en vlak gemaakt ingewand van een of ander dier; dit wordt er nat omgedaan en krimpt sterk ineen wanneer het droog wordt, zoodat het dan zeer hard en stijf is. Het eonc einde wordt eenvoudig dwars afgesneden en het andere ingekeept om er de pees der boog in to leggen.

Nu volgt er een stuk been, gewoonlijk van een' struisvogel, van de lengte van 8 centimeter. Het eene einde hiervan wordt in hot open eind der schacht gestoken, terwijl over het andere een kort stuk riet geschoven wordt, waarover eene strook ingewand vrij sterk is heen gebonden. Het dient alleen om hot eigenlijk voornaamste gedeelte der pijl in zich op to nemen, want het stuk struisvogol-bcen dient slechts om aan het wapen de noodige zwaarte te geven.

Het uiteinde der pijl is van ivoor en komt in vorm veel overeen met het stuk been

onvolkomen gereedschappen brui kt worden.

298

vervaardiging

nemen, die bij de

aanmerking

ge-

in

-ocr page 308-

a

DE BOSJESMAN.

hetwelk wjj reeds beschreven hebben. ITet eene einde ia puntig, zoodat het in do holte van het riet kan gestoken worden, terwijl liet andere eerst met ingewand omwonden is en dan eene inkerving hoeft van do diopto van 0 tot 8 millimeter. Dc/e inkerving dient om het platte, driehoekige stuk ijzer op te nemen, hetwelk de eigenlijke punt der pjjl uitmaakt.

De pijl zelve is nu gereed en het eenige wat er nu nog noodig is, is het vergif, hetwelk er zulk een vreeselijk wapen van maakt. Dit vergif, dat eerst zoo dik wordt gemaakt als lijm, wordt in eene vrij dikke laag over de geheelo punt der pijl gesmeerd.

Eer het geheel en al droog is geworden, wordt er een kort puntig stukje jjzer of van eene penneschacht ingestoken, met de punt naar achteren, zoodat het eene soort van weerhaak vormt. Wordt zulk eene pijl nu op een menscheljjk wezen afgeschoten en trekt deze het uit de wond, dan is het bijna zeker dat de ijzeren punt, die slechts los aan de pijl bevestigd is, in de wond bljjft steken. De kleine weerhaak is tot hetzelfde doel aangebragt, maar zelfs indien de pijl onmiddellijk werd uitgetrokken, zou er vergif genoeg in de wond achterblijven om haar doodeljjk te doen zijn.

liet is echter niet waarschijnlijk dat do gehecle pijl wordt uitgetrokken. De punt toch is niet stevig aan de pjjl bevestigd, maar is er slechts los in gestoken. Do schacht wordt dus gemakkelijk genoeg verwijderd, maar de punt blijft in do wond eu deze iaat zich op geene wijze aanvatten om er uitgetrokken te worden.

De kleine weerhaak waarvan wij spraken, is naauweljjks zoo groot als de punt eener veêren pen en ligt zoo digt tegen den pijl aan, dat men hem 11^-tehjk zou over het hoofd zien. 11 jj heeft een drie-li oeki gen vorm: zijn breedste einde zit in het vergif en het puntige steekt achteruit en ligt bijna in céno lijn met do schacht. Het schijnt bijna onmogohjk dat bij in de wond los kan raken, maar het vergif is in een warm klimaat bijna iiltijd half vloeibaar, en dit is de reden dat er natuurlijk met den weerhaak,

die er slechts zeer los is in gestoken, altijd oen gedeelte van het vergif in de wond blijft hangen.

Dit is de gewone wijze waarop eene goede pijl vervaardigd wordt, maar niet altijd zijn deze wapenen eveneens. Sommigen hebben als punt slechts een enkel stuk been, terwijl velen ook liet driehoekige stukje ijzer missen. De pijlen die hiervan voorzien zijn, worden gebruikt in den oorlog en niet op dc

jagt. De jagtpijlen hebben punten, die aan beide einden spits uitloopen en in het midden tamelijk dik zijn. Als hij ze niet gebruikt, keert de Bosjesman do punt om, zoodat dan het vergiftigde einde in de schacht komt te liggen en dus geen onnoodig kwaad kan doen. Deze punten zjjn ook veel dunner dan die welke in den oorlog gebruikt worden; zij behoeven ook niet zoo sterk vergiftigd te zijn.

De pijlen die in de afbeelding zjju voorgesteld, werden genomen van het lijk van hun eigenaar. Zij zjjn vooral merkwaardig, omdat men zo ziet in elk tijdperk barer vervaardiging en men er al den arbeid en de zorg aan kan waarnemen, die aan deze wapenen besteed worden. Vooreerst ziet men hot eenvoudige riet, waarvan de beide

209

-ocr page 309-

DE BOSJESMAN.

einden zorgvuldig omwonden zijn, ten einde het splijten te beletten. Dan volgt er een rietje, waarin aan het eene einde een stuk been is gestoken. Op het volgende voorbeeld is eene pjjl voorgesteld, waaraan men eene inkerving in het beenen verlengsel waarneemt om de ivoren punt te ontvangen, en zoo ziet men de geheele ontwikkeling van de pijl van het begin tot het einde.

Het vergif dat voor deze pjjlen gebezigd wordt is van tweeërlei aard. Gewoonlijk zijn het plantaardige bestanddeelen, waaruit het is zamengesteld, zooals het sap van sommige euphorbia's; dit wordt vermengd met de stof die zjj halen uit de gif-klieren van pof-adders, cobra's en andere vergiftige slangen. Om deze laatste zelfstandigheid magtig te worden, tooncn zjj een' zeldzamen moed.

Indien een Bosjesman eene slang ziet, welker vergif hij voor zijne pijlen gebruiken kan, doodt hij haar niet opeens, maar nadert steelsgewijze de plaats waar zij ligt en zot zijn voet op haar nek. De slang ontwaakt hierdoor plotseling uit den verdoofden toestand dien zij met alle anderen van haar geslacht gemeen heeft, en wordt woedend; zij kronkelt zich, worstelt, blaast en doet alle mogelijke moeite om haren vijand eene wond toe te brengen. Dit is juist wat de Bosjesman gaarne heeft; hij brengt de slangquot; bijna tot razernij eer hij haar doodt. Dit doet hij omdat door den lust om te bijten de gifklier geprikkeld wordt en er ten gevolge hiervan meer vergif wordt afgescheiden.

De Bosjesmannen beweren dat zjj op deze wijze niet slechts eene grootero hoeveelheid vergif verkrijgen, maar dat ook de vergiftige eigenschappen van hot vocht door het tergen der slang, voordat zij gedood wordt, in werkdadighcid toenemen. De zelfstandigheden waarvan het pijlgif gemaakt wordt, worden nu gekookt in een eenvoudigen pot, vervaardigd van een uitgeholden zandsteen, en wanneer zjj genoegzaam verdikt zijn, krijgen zij de kleur en vastheid van pek. Do pijlpunten worden hierin gedoopt, zoodat er zich eene vrij dikke laag vergif op vasthecht; deze dikte bedraagt op sommige plaatsen omtrent 3 millimeter. Bij sommige pijlen wordt do driehoekige punt alleen door het vergif op hare plaats gehouden; zjj wordt namelijk slechts los in eene kerf dei-pijl gestoken en kleeft er dan alleen door hot vergif aan vast. In dit geval werkt zjj nis een weerhaak en blijft in de wond zitten als de pijl uitgetrokken wordt.

In ons klimaat wordt het vergif hard en zeer broos; liet borst op verschillende plaatsen en kan met de vingers gemakkelijk tot poeder gewreven worden. Het heeft een zeer bitteren, oenigzins aromatischen smaak en komt in dit opzigt veel met het gevreesde quot;wouraliquot; vergif van tropisch Guyana overeen.

Op sommige plaatsen komt de vergif bol vrij algemeen voor; men herkent haar gemakkeljjk, reeds op een afstand, aan do blaauwachtige, golvende bladeren, die als liet ware onmiddellijk uit den bodem ontspringen en zich als een waaijer uitbreiden. Deze bladeren vallen echter spoedig af en verdroegen, waarna men niets ziet dan een korten , droegen stengel, die weinig zou doen vermoeden, dat de bol er onder lag.

In sommige gedeelten van hot land der Bosjesmannen wordt het sap der amaryllis even .als dat der euphorbia gebezigd om de pijlen te vergiftigen; het wordt vermengd met het vergif, hetwelk gehaald wordt uit eene grooto zwarte spin, en met dat van slangen. Een tegengif is tot heden bij do Blanken althans nog niet bekend; of de Bosjesmannen er een kennen, weet men niet.

Het zou eene grootc weldaad zijn, niet slechts voor de wetenschap, maar vooral ook voor de bewoners van dat gedeelte van Afrika, indien zulk een tegengif ontdekt werd, daar de Bosjesmannen door deze ontdekking beroofd zouden worden van do eenigc middelen, waardoor zjj zich voor hen die in hunne nabijheid wonen, zoo geducht weten te maken. Het eigendomsregt zou dan betrekkelijk veilig zijn en de tegenwoordige aanhoudende toestand van oorlog zou dan plaats maken voor een tijdperk van rust en vrede.

De tweevoudige aard van het vergif maakt echter zulk eene ontdekking uiterst moeijebjk, daar het tegengif zoowel het plantaardige als het dierlijke vergif onschadelijk zou moeten maken.

Hoe vreescljjk dit gemengde vergif ook moge werken, bezit de Bosjesman er echter een, welks uitwerking nog veel verschrikkelijker is. Indien een menscheljjk wezen gewond wordt met eene pijl die hiermede vergiftigd is, staat bjj de vreese-lijkste folteringen uit en sterft weldra. Als een klein gedeelte van dit vergif slechts

-ocr page 310-

*

DE BOSJESMAN. 301

in nanraking komt mot eenc schram in th; liuid, is liet govolg bijna even noodlottig. Zooals Livingstone liot krachtig uitdrukt quot;verwondt de lijder zich zelvon, roept om des borst zijner moedor, als ware liij op nieuw een kind geworden, en ontvliedt de woningen der menschen als een razende krankzinnige.quot; Een verwonde leeuw lijdt op dezelfde wijze; luj vent als dol door de bosschen en bijt, door de hevigheid zjjucr pjjn, in do boomen en de aarde.

l)it v(!rgit,, hetwelk zulk cene vreeseljjke werking uitoefent, is niets anders dan liet vocht, hetwelk wordt afgescheiden door een zeker wormpje quot;N'gwiiquot; of quot;K'aaquot; geimanid. De eerste naam wordt er aan gegeven door Dr. Livingstone, de laatste door Dr. Baines, die op dit gevreesde insekt zjjne bijzondere aandacht vestigde. Hij geeft er tie volgende fceschnjving van:

quot;Er bestaat een boom, quot;Maruru papuriequot; genaamd, die do grootte heeft eener gewone iep, maar welks stam en takken bedekt zijn met doornen. Het hout van dezen boom is zeer zacht. Op deze aMaruru pajiuricquot; worden de vergif-wormpjes aange-troften; zij hebben cene bleeke vleescliklenr, ongeveer als die der zijdewormen en zijn (Jiigeveer '/4 duim. Imi^.quot;

quot;Eene vreemde cigoiisehap van hot diertje is het zonderlinge bekleedsel waarmede het bedekt is.

quot;Wij wisten niet wat wij maken moesten van een bekleedsel van groene stof, dat dezelfde kleur had als liet blad waarmede hot zich voedt. In het eerst dachten wij dat het vervelde, 011 dat deze groene stof do oude huid was, daar zij in losse wrongen om het lige'aaam lag, die evenwijdig liepen met do spierringen. Zij scheen zich langzamerhand naar voren, naar don kop te bewegen, waar zij eeno soort van schild vormde, waarvan, naarmate het droogde, stukken afbraken, die dan telkens door verso he stof vervangen worden. Wjj bespeurden echter ton laatste dat het niets anders was dan do uitwerpselen, die niet alleen op de gewone manier verwijderd werden, maar ook werden uitgezweet door poriën die over het geheele ligchaam verspreid waren.

quot;Wanneer hot wormpje zijn vollen wasdom verkregen hooft, wordt deze stof meer spaarzaam afgescheiden en heeft eene bruinachtige kleur. Korten tijd daarna valt het diertje van don boom en begraaft zich ongeveer twee voet onder den grond; hier vormt het eene soort van pop uit een dun laagje aaneengekleefde aarde. Zijne ingc-wanden, of liever al zijne inwendige sappen zjjn in al do tijdperken van zijn bestaan het iloodeljjkste vergif; indien dit met eene wond, hoe klein ook, in aanraking komt veroorzaakt het do cid ij (lelijkste folteringen.quot;

Fig. 1 van bijgaande afbeelding vertoont den N'gwa of K'aa in i4i)iie natuurlijke grootte, en wol de ondervlakte van zijn ligchaam; terzijde ziet men do ademhalingskanalen. Fig. 2 stelt hetzelfde insekt voor, zooals het opgerold ligt in zjjne pop.

llis , .FiS- 3 is deze pop zelve. Zij is zamengesteld uit donker-1g(j bruimo zand- of aardkorrels die door het diertje worden zamen-van gekleefd en is verwonderlijk hard, sterk onvast, ofschoon do wan- vf.rgik-wohm

jeg_ den buitengewoon dun zijn. Zoolang zij in haar geheel is, is zij

zoo sterk dat men er vrij ruw mede om kan gaan zonder haar te breken; is zij echter gebroken, dan vallen de stukken bij do minste aanraking als stof uiteen. Hot diertje is voorgesteld in zijne natuurljjke grootte.

Wil nu een Bosjesman eene pijlpunt vergiftigen, dan onderzoekt hjj eerst uiterst naauwkeurig zijne handen, om zeker te zjjn, dat er niet het geringste krasje aan is. ; Hierop neemt hij liet wormpje tusschen zijne vingers en knjjpt het, dat al do ingewanden en al de sappen van het ligchaam naar buiten komen. Deze verdeelt hjj in kleine droppels, op vrij geregelde afstanden van elkander, over de punt der pijl en hiermede is het afgeloopen.

Het is geen wonder, dat lieden die zulke wapenen gebruiken, door allen die in hun omtrek wonen even gevreesd als gehaat zjjn. Het is erg genoeg, getroffen te worden met pijlen, welke, even als die dor Macoushie's, zeker den dood ten gevolge hebben; maar de vreeaelijke werking van het vergif wordt honderdmalen verhoogd, als liet, voordat de dood den lijder verlost, de verschrikkelijkste martelingen en

-ocr page 311-

DE BOSJESMAN.

werkelijke kraukzinnigheid veroorzaakt, üc afbeelding op bladz. H04 is vervaardigd naar eene schets van Dr. Haines en geeft ons een goed denkbeeld van de wijze waarop liet vergif op de pijlen geplaatst wordt.

De bovenste figuur der afbeelding is eene oorlogspijl met hare ijzeren punt. De middelste is de kleine jagt-pijl met de vergiftigde punt in de schacht gestoken en de derde stelt deze zelfde pijl voor met de punt naar buiten.

Eene natuurlijke vraag die zich nu aan ons voordoet is, of er togen dit vreese-ijjkc vergif geen tegengif bestaat. Waarschijnlijk is er een tegen elk vergif, indien men het slechts kende, en ditzelfde zal vermoedelijk ook wel bjj dat dor N'gwa het geval zijn. De Kaffers houden vet voor hot eenige tegengif. Zij veronderstellen dat de N'gwa vet noodig heeft en dat hjj bij zjjn zoeken naar vet het leven vernietigt, Indien dus iemand door eenen vergiftigden pijl verwond is, verzadigen zij de wond met vloeibaar vot, meenende dat, als men hot sleelits bijtijds en in genoegzame hoeveelheid aanwendt, men het leven van den verwonde kan redden.

De Bosjesmannen zelven ontkennen dat er zulk een tegengif bestaat; maar dit zou men trouwens ook moejjehjk anders kunnen verwachten, daar zij natuurlijk ongeneigd zouden zjjn om zulk een gewigtig geheim mede te deelen. Het is inderdaad geene kleinigheid een vergif te bezitten, waarvoor ieder, en wanneer wij de uitwerkselen nagaan teregt, terugbeeft. Livingstone zegt, zooals wij reeds vermeld hebben, dat de kracht er van zoo groot is, dat het zelfs tegen den leeuw wordt aangewend. Na afgewacht te hebben dat de leeuw een goed maal gedaan heeft, sluipen twee Bosjesmannen naar do plaats waar hjj ligt te rusten, zooals dat zjjne gewoonte is; zij naderen hem zoo stil, dat zelfs geen takje onder hunne voetstappen kraakt en de tegenwoordigheid vnn een' vijand te kennen geeft.

Een van hen doet zijn mantel af en houdt dien met beide handen vast, terwijl de ander zijne wapenen gereed houdt. Als zij klaar zjjn, wordt een vergiftigde pijl op den leeuw afgeschoten on tegelijk met het trillen van den boog wordt de mantel over den kop van den leeuw geworpen, om hem in de war te maken als hij zoo onverwachts in zijne rust gestoord wordt, en tevens de jagers gelegenheid te geven om zich te verbergen. De leeuw scliudt don mantel die hem verblindt af en springt vol schrik en vrees weg; weldra echter krijgt hij hevige pijn en sterft in een stuip-achtigen doodstrijd.

Indien men, om de pijlen te vergiftigen, gebruik maakt van de N'gwa, wordt er geene andere zelfstandigheid bjj gevoegd; do pjjlen zien er clan ook veel netter uit dan die, welke in het op pek gelijkende eurphorbia- of slangen-vergif gedoopt zjjn.

Daar nu deze zelfstandigheid zoo vroeselijk werkt, is het natuurlijk dat zij die haar bezittten, alle mogelijke moeite zullen doen om er oen tegengif tegen te ontdekken, waarvan zij gebruik konden maken ingeval zij door een of ander toeval verwond worden, toch aan vreemdelingen vertellende, dat zij er geene bezitten.

Baines en zijne modgezellon ondervonden, dat de inboorlingen stellig ontkenden een tegengif te bezitten. Toen hjj on zijne volgelingen echter den naam noemden der plant, die zjj gehoord hadden dat tot dit doel word aangewend, gaven de Bosjes-mannen eindelijk toe, omdat, zooals zij zeiden, do Blanken alios wisten en het noodo-loos was iets voor hen te verbergen.

Het tegengif heet quot;Kt\la Haètlwequot; ou wordt genomen van eene kleine plant mot zachten stengel. De bloem is geel, stervormig en hooft vijf bloembladen. Do meeldraden zjjn groot in getal en de kelk is verdeeld in twee deelen. De wortel quot;houdt hot midden tusschen oen bol en eene knol; zij is van buiten ruw en bruin en vertoont, nis zij doorgesneden wordt, concentrische, roodachtig-bruinc en purperen stropen.quot; Do blaileren zijn omtrent 7 centim. lang en slechts 8 millimeter breed. De midden-nerf van het blad steekt uit aan de onderzijde en maakt aan den bovenkant eene verdieping. Er zijn echter nog twee andere planten die tot hetzelfde dool worden gebezigd. De eene heeft een broeder blad en eene grootore bloem; zij smaakt eenig-zins als zuring; de andere heeft golvende en gekronkelde bladeren.

Als men vnn do KahY haètlwe gebruik maakt, wordt de wortel of bol geknauwd en op de wond gelogd; deze bewerking wordt gevolgd door eene ruime aanwending van vet.

302

-ocr page 312-

DE BOSJESMAN.

Wij moeten hier tevens vermelden dat liet woord quot;Kalaquot; beteekent quot;vriendquot; en daarom op de plant zeer toepasselijk is.

Op eene vroegere afbeelding ziet men een Bosjesman die bezig is zijno pjjlen to vergiftigen. Naast hem liggen een aantal pijlen, die deze bewerking reeds hebben ondergaan. Op den middengrond ziet men den boom waarop de vergif-worm leeft, namelijk de Marum papeeprie met zijne spaarzame bladeren eu zijn doornaehtigen stam.

Tegenover dezen Bosjesman zit een andere die zoo gelukkig is geweest een struisvogel te dooden; hij steekt de vederen in bolle rietjes, zooals wij vroeger beschreven hebben. Wij moeten den lezer bijzonder opmerkzaam maken op de kromming van den rug van den Bosjesman die op den voorgrond zit. Deze is eigen aan het ras en somtijds zoo sterk in het oog loopend, dat men zou meenen dat allen gebogcheld waren. De armen zjjn zeer dun, maar de ontwikkeling der onderste ledematen is integendeel zeer sterk.

Eene geliefkoosde houding der Bosjesmannen is die vau den persoon welke op den grond naar zijne medgezellen ligt te kijken.

Het vergiftigen der pijlen is niet het eenige gebruik hetwelk zij van vergif maken. Als zij door eene streek trekken welke zij binnen eenigen tijd niet weder denken te bezoeken, hebben zij de afschuwelijke gewoonte om eiken waterput of plas, dien zjj voorbijgaan, te vergiftigen. Somtijds kiezen zij eene enkele bron uit en vergiftigen die om hot wild te dooden.

Moffat werd eens nagenoeg het slagtoffer dezer gewoonte. Na een langen en ver-moejjenden togfc te paard naderde hij een dorp van Bosjesmannen, in welks nabjjheid zijn paard een waterpoel ontdekte, die door kreupelhout omringd was. Moffat drong hier door en nam eeue tiksehe teug van het water; hij had niet begrepen dat de struiken die het water omringden, eigenlijk eene soort van omheining waren, om de menschen te waarschuwen niet van het water te drinken. Zoodra hjj gedronken had, bemerkte hjj dat het water een ongewonen smaak had en begreep hij dat het vergiftigd was.

Dit vergif werkte zeer onaangenaam, maar niet zoo pijnlijk als men wel zou verwacht hebben. quot;Ik kreeg inwendig, zegt hij, eene hevige ongewone beweging en eene sterke opgezetheid van liet ligehaam; het was alsof de slagaderen zouden bersten; de pols werd buitengewoon snel en deze verschijnselen gingen vergezeld van eene ligte duizeligheid.quot; Gelukkig begon hjj sterk te zwecten en herstelde; do onaangename gewaarwordingen die hjj ondervond, hielden eehtor nog eenige dagen aan.

Ter eere van de Bosjesmannen moet gezegd worden, dat zij bij deze gelegenheid de grootste zorg betoonden. Een van hen kwam met den grootsten spoed uit het dorp loopen en poogde, daar hij niet wist dat het kwaad reeds geschied was, hem door gebaren te kennen te geven, dat hij niet van het water drinken moest. Hierop liepen zij rond in alle rigtingen om een geneesmiddel te zoeken, en toon zij zagen dat zijne onvoorzigtigheid geene noodlottige gevolgen zou hebben, betoonden zij hierover de grootste vreugde.

Het liep voor hem bijzonder gelukkig af, als men nagaat dat den vorigen dag eene zebra, die van hetzelfde water gedronken had, hiervan gestorven was.

Uit dit verhaal blijkt, in verband met hetgeen Lichtenstein mededeelt, dat dit verachte ras niet zoo ontbloot is van menscheljjke aandoeningen als men gewoonlijk meent en dat zij niet staan beneden het peil der dieren. Blootgesteld als zij zijn aan vervolging van alle zijden, van de Hottentotten, Kaffers en blanke volkplanters, is het waarlijk niet te verwachten dat zij zoo bijzonder liefderijk gestemd zouden zijn, vooral tegenover het vijandig gestemde volk waardoor zjj omringd zijn; wanneer zjj op deze wraak kunnen nemen, is het vrjj natuurlijk, dat zij die gelegenheid niet laten voorhjjgaan.

Daar zij klein van persoon, weinigen in getal en zwak gebouwd zijn, zouden zij reeds lang zjjn uitgeroeid, indien zij geen krachtig hulpmiddel hadden in hun eenige wapen, den vergiftigden pijl. Hunne menigvuldige vijanden hebben voor hen hetzelfde ontzag en denzelfden afschuw als wij hebben voor eeue wesp of adder. Allen haten en vreezen den Bosjesman, maar niemand durft hem verachten. Hoe magtig een Kaffersche of Hottentotsche stam ook moge zjjn, of hoe goed eene Euro-

-ocr page 313-

DE BOSJESMAN.

peoschc volkplanting mogo beschermd wezen, is een enkele Bosjesman voldoende om hen in gestadige onrust te houden. Indien een Bosjesman oen naclitclijken aanval wil doen, helpen hiortegen geeno schildwachten; hij sluipt ongezien tot op oenigc ellen afstands, schiet oenen vergiftigden pijl op hem af en verdwijnt weder even ongemerkt.

Om de schuilplaats te vinden, waarin hij zich op den dag verbergt, is, zelfs voor een Hottentot bijna onmogelijk, want een Bosjesman is bijzonder knap in het doen verdwijnen van zijn eigen en het maken van een valsch spoor; bovendien kan hij zijn lichaam zoo klein maken, dat hij op zijn gemak ligt in oen kuil, die ter naauwernood groot genoeg schijnt voor eenkonijn.

En (och hoewel hij als eene wesp of eon adder vervolgd wordt en oven als deze schepselen, indien hij getergd wordt, van zjjno vergiftigde wapenen kan gebruik inakon, bljjkt hot dat hij dankbaar kan zijn en welwillend tegenover tien die hem goed bohandeion. Wraakzuchtig is hij als hij zicli beleedigd acht en dan koelt hij op hen die zijne gramschap bobben gaande gemaakt, zijne wraak op de meest wreede wijze. Dat lijj echter voor betere inensehelijke gevoelens toogankcljjk is, bljjkt duidelijk uit boven vermelde verhalen en wij moeten den schrijver, die een onbotwjjfeld gezag heeft, dankbaar zijn, dat hij den Bosjesman beter geschilderd heeft dan men meende dat hij verdiende.

Do zelfstandigheid die gebezigd wordt om hot water te vergiftigen, is meestal plantaardig. Gewoonlijk wordt hiervoor gebruikt de bol van den quot;vergif-wortelquot; {Aiiidrifllis toxicariu) en het sap der euphorbia.

üo vorm der pijlen, hot ontbroken van vederen en do zwakheid van den boog geven genoegzaam te kennen, dat zij niet geschikt zjjn om or op een' grooton afstand mode te schieten. De Bosjesman is inderdaad een slecht schutter; hij schiet dan ook niet ligt op oen voorwerp hetwelk meer dan 7 of 8 meter verwijderd is, althans indien hij er zoo digt bij kan sluipen. Ton einde de bekwaamheden van een Bosjesman als schutter te toetsen, hing Burcholl op een'tak een mantel van eeno antilopehuid, van omtrent l'/s vierkanten meter. Een zijner lieden nam zijn boog en pijlen en ging vooruit totdat lijj ongeveer 15 meter van den mantel verwijderd was; hij miste hem bij zijn eerste schot maar raakte hom bij het tweede.

Do pijlkoker, die door alle pijl on boog gebruikende natiën noodzakelijk geoordeeld wordt, is nu eens van hout en dan weder van leder. Do pijlkoker op bladz. 299 is van de laatste grondstof vervaardigd. Hij is zeer sterk en een uitstekend staaltje van hetgeen do Bosjesman als werkman vermag. De huid waarvan hij is gemaakt, is die van een groot dier, een rund of oen eland, maar daar hot haar er met zorg van vorwjjderd is, kan men moeijehjk meer nagaan aan welk dier zij behoort heeft.

Do houten pjjlkokers worden bijna zonder uitzondering gemaakt van eene soort van aloë {Aloë dichotoma), die daarom van de Hollandsche kolonisten don naam heeft ontvangen van quot;kokerboomquot;. Somtijds maakt men ze echter ook van eene soort van rhus, die aan do oevers der rivieren groeit en in haar voorkomen veel gelijkt op den Europooschen wilg.

Do Bosjesman heeft, als hij op reis gaat, eene zeer praktische wijze om zijne wapenen te dragen; hij bindt namelijk zijn' pijlkoker, boog en knods-korry bijeen on slingert ze op zijn rug. Is hij evenwel volkomen goed uitgerust, dan heeft hij een lederen foedraal, waarin hij zijne wapenen bergt. Somwijlen is dit slechts een eenvoudige lederen zak, maar in zjjn meest volmaakten vorm is het zamengesteld uit eene ge-heole antilope-huid, waarvan dan het ligehaam den zak vormt en de pooten dienen

304

1'i.l I.-l'U.VTKN.

-ocr page 314-

DE BOSJESMAN.

als riemen om dezen mede op den rug te bevestigen. Een zoodanigen zak ziet men op bladz. 290.

De boog is zeer klein en eenvoudig, want oen Bosjesman geeft er weinig om of hij sterk is, daar hij zelden schiet op voorwerpen die verder dan eenige nieters van hem verwijderd zijn. Meestal wordt hjj vervaardigd van eene soort van Tarchonan-thus; een Bosjesman is echter op de houtsoort niet zeer keurig, als het hout maar veerkrachtig genoeg is. Eveneens is de grootte van den boog hem tamelijk onver-schillig; zelden is die langer dan l1/» meter en dikwijls korter. Zoo geeft hij ook weinig om den vorm, die dikwerf zeer onregelmatig is, daar het dikste gedeelte van het hout niet steeds in het midden gehouden wordt. Elke kleine jongen maakt met een stok en een koord oen' boog, dio even goed is als de bogen der Bosjesmannen.

Do boog wordt, wanneer hij gebruikt wordt niet regtop gehouden, zooals dit bij den gewonen langen boog geschiedt, maar dwars, als een kruisboog, waardoor ten deele verklaard wordt dat zij er zoo sleclit mede kunnen mikken. Een Bosjesman draagt ook gewoonlijk eene assagaai, ofschoon hij die zelf niet maakt, daar hij met de kunst van smeden te eenenmale onbekend is. Zelfs de kleine, driehoekige pijl-punten worden vervaardigd met eene oneindige moeite; het ijzer wordt namelijk koud op een steen gelegd en zoo lang mot een anderen steen gehamerd, totdat het eindelijk plat is geworden. Van het week maken van ijzer door het vuur weet een Bosjesman niets en evenmin bezit hij een enkel van de ruwe werktuigen, die dienen om het ijzer zooveel te verhitten dat het zacht wordt.

De assagaai is gewoonlijk het werk van Bechuana's en wordt van hen door de Bosjesmannen gekocht. Nu en dan ziet men in de hand van een Bosjesman eene Kattersche assagaai en in dat geval is deze gewoonlijk een gedeelte van den oorlogsbuit; haar vorige eigenaar is dan gemeenlijk met eene vergiftigde pijl gedood. Op dezelfde wijze heeft de Bosjesman ook het mes gekregen, hetwelk in den regel aan zjjn hals hangt; het is bijna altijd vervaardigd door Bechuana's.

Een Bosjesman maakt niet zijne eigene handen niets wat hij niet volstrekt noodig heeft. De assagaai en het mes zijn meer artikelen van weelde dan wol noodzakelijke voorwerpen — hij verkrijgt ze dan ook van vreemdelingen. De boog en vergiftigde pijl evenwel zijn voor hem volkomen onmisbaar om zijne vijanden te bevechten en de grootere dieren te dooden; dit is ook het geval met de knods-kerry, waarmede kleinere dieren en vogels vangt. Hij slaat er ook zijne vrouw mede, en houdt heter welligt voor, dat hij ze hiervoor niot missen kan. Deze voorwerpen kan daarom iedere Bosjesman voor zich zeiven vervaardigen en hij vindt dan ook dat hij er volkomen goed mede voor de jagt of den oorlog is uitgerust.

305

)or-adz.

20

-ocr page 315-

HOOFDSTUK XXVI.

ij E li O S ,1 E S JI A N.

Slof.

DE IITSPAXNINGEN VAN 1) l] \ IJOSJKSMAN. — HOK HIJ KOOKT. — ZIJN F. DANSEN. — ZONDEK LINOE HOUDINGEN.-

DANS-KATELS. — DE WATEU-TKOM. — STAALTJES VAN BOSJKSMANSCIIE MUZIEK. — PIjAATVERVANOKND MI DDEL

VOOR EEN ZAKDOEK. - HET GEVOELEN VAN EEN* IIEIZIGER OMTRENT HUN DANSEN EN' ZINGEN. — DE

quot;GOURA.quot; — DE WIJZE WAAROP ZIJ GEMAAKT EN OEHRUIKT WORDT. — AARD DER TOONEN, DIE ER MEDE

WORDEN VOORTGEHRAGT. — BOSJESMANSCHE MELODIE, ZOOALS DIE MET DE GOURA WORDT VOORTGEBRAGT. -

DE quot;JOUM-JOUMquot;. — DE BEDARENDE INVLOED VAN DIT INSTRUMENT. — DE KUNST BIJ DE BOSJESMANNEN. -

BESCHRIJVENDE SCHETS VAN CHRISTIE. — HET PENSEEL EN DE KLEUREN VAN DEN BOSJESMAN. — HOE II1J EENE TEEKENING WAARDEERT. - ANEKDOTEN BETREKKELIJK BOSJESMANNEN.

De uitspanningen der Bosjosmannon komen veel overeen met die der Hottentotten; zij kunnen over het algemeen in twee woorden begrepen worden: zingen en dansen. Deze woorden moet men dan echter bezigen in eene Zuid-Afrikaansehe, niet in de gewone Europeesche beteekenis.

Rooken zou men welligt ook onder het getal liunner uitspanningen kunnen opnemen. Hoe een Bosjesman rookt na een maaltijd hebben wij reeds vermeld. Er zjjn echter tjjden, waarop hij niet slechts enkele trekken doet om zjjn maaltijd te besluiten, maar bepaald gaat zitten om een rook-feest te genieten, lljj neemt dan den rook in zulk oene hoeveelheid tot zich, terwijl hij hem dan doorslikt in plaats van hem weder weg te blazen, dat hjj hevige hoestbuijen krjjgt, ongevoelig wordt en in stuiptrekkingen o|) den grond vait. Zjjne medegezellen trachten hem dan bij te brengen en doen dit op eene nog al zonderlinge wijze.

Evenals dit bij rookpartijen der Wilden gewoonlijk het geval is, wordt een voorraad versch water met eenige rietjes hjj de hand gehouden, waardoor de rookers gelegenheid hebben den rook en liet water te ontlasten op eene manier, die niemand dan zij op eene zoodanige wijze kunnen volvoeren. Als een hunner medgezellen in stuiptrekkingen neervalt, vullen de anderen hun mond met water en spuiten dit door het riet in zijn nek; zij blazen hierbij uit al hunne niiigt om den schok zoo sterk mogelijk te maken. Deze vrij ruwe behandeling is krachtig genoeg en wanneer de patient geheel is bjjgekomen, is hij bereid om op zijne beurt denzelfden dienst aan zijne kameraden te bewijzen.

De dans der Bosjesmannen is zeer eigenaardig en het schijnt nog al vreemd dat hij aan de dansers of aan de toeschouwers eenig genoegen kan verschaffen. quot;Eén voet,quot; zegt Burchell, quot;bljjft onbewegelijk staan, terwijl de andere zich op eene schielijke, wilde en onregelmatige wjjze beweegt; hij verandert slechts zeer weinig van plaats, maar do knie en het been worden zooveel heen en weer bewogen als in deze houding slechts mogelijk is. De beweging der armen is zeer gering; zij moeten alleen het ligchaam ondersteunen.

quot;De danser zingt, terwijl hij danst, steeds voort en houdt met elke beweging de maat, terwijl hij somtijds met plotselinge trekkingen zijn ligchaam in alle bogten wringt, totdat hij eindelijk, alsof hij van vermoeijenis was uitgeput, op den grond valt

-ocr page 316-

DE BOSJESMAN.

oin tot adem te komen; hij echter steeds voort met doorzingen en mot de bewegingen van zijn ligchaam de maat te houden, waarin lijj door do stem en de begeleiding der toeschouwers ondersteund wordt. Eenige oogenblikken later springt hij evenwel reeds weder overeind en gaat met vernieuwde kracht voort.

quot;Wanneer de eene voet vermoeid is en zijn deel aan don dans volbragt heeft, komt de andere vooruit en vervult dezelfde rol; door zoo van tijd tot tijd van been te verwisselen, scheen hij zijne vrienden als het ware te willen overtuigen, dat hij altijd kon blijven doordansen.quot;

Als de Bosjesman in eone hut danst kan hij niet overeind staan en moet lijj zich ondersteunen met twee stokken, waarop hij leunt met zijn ligchaam voorovergebogen. Voor den dans zeiven is zeer weinig ruimte noodig en de hut wordt derhalve opgevuld met toeschouwers, die in een kring neerhurken en in het midden juist plaats genoeg overlaten, dat de danser zich kan bewegen.

Om hem te helpen in het aangeven dor maat heeft hij een stel ratels, die hij om zijne onkels bindt. Men ziet ze op nevenstaande afbeelding. Zjj worden gemaakt van de ooren van den springbok; do randen van deze worden aan elkander genaaid, nadat er vooraf eenige stukken van struisvogeleijerschalen in zijn gedaan. Zoo als men ziet worden zij boven den buitenenkel bevestigd.

De dansen die de schrijver zelf door Bosjesmannen heeft zien uitvoeren, kwamen overeen met die welke Burchell beschreven heeft; de danser leunde echter op een stok ofschoon hij in de open lucht was, en sloeg van tijd tot tijd bij de eigenaardige Bosjesmansche muziek de maat op den grond.

Zij slaan ook op een eenvoudig instrument, de water-trom genaamd.

Dit is niets anders dan een houten kom of quot;bambusquot; waarover een stuk

huid strak is heengespannen. Er is vooraf een weinig water in de kom gedaan, waardoor de huid voortdurend vochtig wordt gehouden. Men slaat er op met den wijs-vingen' der regterhand en de toon wordt op do vereischte hoogte gehouden, door met don linker duim en wjjsvinger op do huid te drukken.

Volgens Burchell is het gezang van den danser niets dan de gedurige herhaling van het woord quot;Wawa-Kooquot;, terwjjl de toeschouwers zingen quot;Aye-Oquot;; zij openen do handen bjj de eerste lettergreep en slaan ze ineens in elkander bij de tweede. Het enekt van de vereenigde stemmen kan'men zien aan onderstaande schets, door Burchell opgeteekend. Do vreemde vereeniging van geluiden, die zoo geheel van onze muziek verschilt, is streelend voor het gehoor der meeste Zuid-Afrikanen en

807

-3-

i

TIcl ffi-cehclinp

• ë

ü O

EiE

Aye O aye O aye O aye ell aye O

.'j.w.v ;;; ü

He Dniiser.

------ë----0 \----#---ê-----g-------g----li

Wawa koo \

vu koo wawa koo wnwa koo wawa koo wawa koo

EJ=EE==^|J

Wnler-ti'om.

-0-0~0-

.pzzzrjnzpz

ad iujinituin. 20*

-ocr page 317-

DE BOSJESMAN.

wordt in beginsel door vele stammen gevolgd, ofschoon in de zangwijzen cn do maat hier en daar verschil is.

Do danser schjjnt in zijne zonderlinge bezigheid zoo verdiept te zjjn, dat hij aan niets denkt dan alleen hoe Inj haar op do best mogelijke wijze zal vervolgen en ten einde brengen. Bij de bovenvermelde gelegenheid hield de danser geen enkel oogenblik op toen de Blanke onverwachts in de hut stapte — cn hij scheen inderdaad van diens tegenwoordigheid volkomen onbewust te zijn.

Mot ieder been achtereenvolgens zoo lang te schudden en te draaijen totdat hot vermoeid is, schijnt in ons oog goenc zeer vermakelijke uitspanning, vooral indien men dit niet regtop doet, maar voorover moet staan en geene grootere ruimte hoeft om zich in te bewegen dan een paar voet in middellijn. Een Bosjesman heeft echter hot grootste genoegen in deze vreemde uitspanning en iioe meer hij zich vermoeit, des te meer schijnt hij te genieten.

Zooals in zulk een klimaat, bij zulk eene inspanning en met eone atmospheer waarin een Europeaan bijna niet kan leven, wel niet anders te verwachten is, loopt hot zweet in stroomen langs den danser af; dit heeft althans do verdienste, dat hij hierdoor eenigzins gewasschen wordt. Als zakdoek draagt iiij dan ook in de hand den aan een stok gebonden gepluimden staart van een' jakhals waarmede hij onophoudelijk zijn aangozigt afveegt. Hij schijnt deze gewoonte overgenomen te hebben van do Bechuana's, die eene groote zorg aan de vervaardiging van dit voorwerp bestedon, gelijk wij zien zullen als wij hunne gewoonten beschrijven.

Na nu gedanst te hebben totdat hij zelfs niet meer staan kan, is de Bosjesman genoodzaakt zijne plaats aan een ander af te staan en zelf toeschouwer te worden. Voordat hij dit doet, maakt hij de ratels los en geeft zo over aan zijn opvolger, die er zich, als noodzakelijk bjj den dans, mede versiert en zo zoo lang draagt totdat hij op zijne beurt zelf niet meer dansen kan.

Hier is nog eene danswijs, die door Hu rebel 1 op denzelfdcn avond is opgeschreven:

308

mlm:

-T.. i

liet gezelschap.

O O O

aye

'W

igHÉj

Lok a lay

ÊmEEEE

De danser.

Lok ii taj-

EEEÖHSlÜPi

Water-trom.

* 1 « -

Ayc

O Aye O aye

-i-'j

Lok a tay

00---0-m—

:=p—-Equot;quot;

Het moge vreemd schjjnen, dat zulke zonderlinge muzijk oenige bekoorlijkheid kan hebben voor een Europeaan die oenige kennis van muzijk bezit. En dat dit toch hot geval kan zjjn blijkt uit de woorden van bovengenoemden reiziger. quot;Het is onmogeljjk om alleen door eene bosehrjjving een goed denkbeeld te geven van de aangename gewaarwordingen, die ik bij liet beschouwen van dit tooneel ondervond, of van de werking die deze avond-vermakeljjkheden op mijn geest en gevoel uitoefenden. Men moet liet zien, men moet er aan deelnemen; zonder dat kan men zich moejjelijk de kracht er van voorstellen of den aard er van begrijpen.

quot;Er was in dit genoegen niets waarom ik mij schamen zoude te bekennen, dat ik er evenveel genot in smaakte als de inboorlingen zeiven. Er was niets gemeens in, en uit dit oogpunt zou bet onregtvaardig zjjn, indien wij deze arme schepsels in onze schatting niet op een' hoogeren trap plaatsten, dan waarop de Europeanen in den regel meenen dat zij staan moeten. Het was niet met ruw lagchen, onstuimige vrolijkheid of dronkenmans grappen dat de tijd werd doorgebragt, maar in vreedzaam, kalm, onschuldig genoegen.

quot;Indien ik van deze wilden niet meer gezien en geweten bad dan hetgeen ik op dezen dag onder hen ondervond, zou ik niet geaarzeld hebben, hen voor de gelukkigste

-ocr page 318-

DE BOSJESMAN.

stervelingen te houden. Vrij van zorgen en met weinig tevreden, scheen hun leven zoo zacht daarheen te gljjden als een kalme stroom door bloemrijke weiden.

quot;Zorgeloos en onnadenkend lachten zjj door het leven; zij dachten niet aan de toekomst en vergaten het verledene. Hunne muzjjk deed hunne driften bedaren en bragt hcnzelven in dien kalmen en bedaarden gemoedstoestand, waarin gecne kwade gedachten bij iemand kunnen opkomen. De zachte on liofeljjke stemmen der meisjes, die instinktmatig met die der mannen cn vrouwen overeenstemden; het klappen in de handen; de ratels van den danser en het gedempte geluid van do water-trom, dit alles stemde harmonisch zamen. Voeg hierbij do vreedzame en gelukkige gezigten en het vrolijk vlammende vuur, dan vormde dit alles een tooneel, hetwelk zulk eene uitwerking op mijne zinnen maakte, dat ik in do hut zat alsof het mijne woning was en ik als het ware het gevoel kreeg dat ik zelf tot hen behoorde; ik dacht in die oogenblikken volstrekt niet aan wetenschappen of aan Europa en vergat ten oenen male, dat ik een eenzame vreemdeling was in een land van onbeschaafde wilden.quot;

Dit is niet het eenige voorbeeld van do uitwerking der muzijk van de inboorlingen in hun eigen land, want ook andere reizigers hebben, zooals wij zien zullen, in even gloeijende bewoordingen geschreven over de eigenaardige bekoorlijkheid van de geluiden , die door de ruwe muzijkinstrumenten van Zuid-Afrika worden voortgebragt, wanneer die geluiden door de menschelijke stem worden begeleid.

Wij komen nu aan het instrument hetwelk in Zuid-Afrika liet muzjjkinstrument is bjj uitnemendheid.

De water-trom is een nog al wonderlijk instrument, maar er is er onder de Bosjesmannen een in gebruik, dat veel merkwaardiger is; hot is eene vereeniging van het beginsel der blaas- en der strijkinstrumenten. In algemeenen vorm komt het veel overeen met do Kaffersche harp, maar er is geene kniebas aan verbonden om hot geluid te versterken en de toonen worden ook op eene verschillende wijze voortgebragt. Het wordt quot;Gouraquot; genoemd en door Levaillant aldus beschreven:

quot;De quot;gouraquot; hooft don vorm van een Ilottentotschen boog. Hij is van dezelfde grootte en do pees is gemaakt van ineengedraaide darmen; deze is aan een der uiteinden bevestigd en wordt aan het andere einde van den boog verbondon met eene penneschacht, die gekloofd cn plat gemaakt is. Wanneer deze gekloofde schacht open gevouwen wordt, vormt zij oono ellipsvormige figuur (er lengte van ongeveer 6 centim., wier eene einde aan de pees van den boog en welker andere einde aan den boog zeiven bevestigd wordt. Dit laatste geschiedt door middel van oen zeer smallen lederen riem. De pees kan naar het welgevallen van den bespeler meer of minder gespannen worden; wanneer echter meerdere quot;goura'squot; tc gcljjk bespeeld worden, stemmen zij nooit.

quot;Zoodanig is het voornaamste muzjjkinstrument der Hottentotten, hetwelk door niemand voor een blaasinstrument zou worden gehouden, ofschoon het dit toeh werkelijk is. Het wordt bijna op dezelfde wijze vastgehouden als een jagthoorn, met het einde waar de penneschacht is, tegen den mond van den speler; door in- en uitademing haalt hij er zeer welluidende toonen uit. De wilden echter, zelfs zij die hot best met dit instrument teregt kunnen, zijn niet iu staat er eene geregelde wijs op te spelen; zij halen er slechts zekere klanken uit, die overeenkomen met die welke men op eene eigenaardige wijze met de vingers op eene viool of violoncel voortbrengt.quot;

quot;Het deed mij veel genoegen, dat oen mijnor volgelingen. Jan genaamd, die voor een meester gehouden werd, zijne kameraden uren lang op zijne muzijk vergastte; zij

309

-ocr page 319-

»

310 DE BOSJESMAN.

zij waren or vorrukt ovor on stoorden hein telkens, door uit to roepen: quot;O, hoe verrukkelijk! begin dat nog eens!quot; Jan begon dan telkens op nieuw, maar wat hjj dan spoelde geleek niets op hetgeen wij reeds gehoord hadden, want zooals ik gezegd heb, zij kunnen geone geregelde wjjs op dit instrument spelen; do niolodio is geheel en al oen werk van hot toeval en van do hoedanigheid dor schacht.

quot;Do beste schachten worden vervaardigd van do slagpennen van eene soort van trapgans; wanneer het dan ook gebeurde dat ik zulk een vogel schoot, werd ik altijd om die ponnen verzocht om ons orkest in stand to houden.quot;

l$jj het bespelen van dit merkwaardig instrument gaat do speler op don grond zitten, brengt de schacht aan zijn mond en geeft zich vastheid door zijne ellebogen op zjjno kniën te laten rusten, en zijn regter wijsvinger te steken in zjjn rogter oor; zijn linker wijsvinger steekt hij in zjjn wijd linker neusgat. Een goed speler spant zich zoor in om zuivere toonen voort te brengen on hot is opmerkelijk, dat hij, door harder te blazen, de octaven der toonen kan vormen, evenals dit hot geval is bjj de fluit; hot geduid der ''goura' lieeft dan ook met dat der Huif eene groote overeenkomst.

I

gt; JL » „ •

Éi

.

-.ÜZ

quot; #

-•-/

I

gt; l gt; X JL JL

»

t-

gt; I 1 gt; ! I gt;

L ± ± JL JL JL J.

l'-.- r-

J 4 , -i J J ï

1

gt; JL

i I* gt;

------- *

11=

0— ,_l--

gt; I

Jt JL *

•—j

-r^l-

J -J-

I

JL

: I

». »-

■c ïzt--

• -i-»---0 0

r. ibr? f

it-7

Dezelfde reiziger schreef het air op, dat door oen beroemd speler geblazen werd en hij vond, dat dezelfde bewoging gedurig terugkwam. Do tijd dien do muzijkant hiervoor noodig had was 70 sekondon.

quot;Als eene vrouw do quot;gouraquot; speelt verandert deze van naam; dit is slechts omdat zij dan op eene andere wijze gehouden wordt. Zjj heet dan quot;joum-joumquot;. De speelster zit op den grond en houdt het instrument regtop voor zich, op dezelfde wijze als in Europa eeno harp wordt vastgehouden. Zij houdt het stevig vast, door haar voet te plaatsen tusschon den boog en de poos, maar draagt zorg dat zij do laatste niet aanraakt.

quot;Mot de rogterhand vat zij nu den boog in hot midden aan en terwijl /ij tegen de schacht blaast, slaat zij tegelijkertijd mot oen stokje, 1(5 a 20 centim. lang, op verschillende plaatsen tegen de poos. Dit brengt oenige wijziging in de toonen, maar het instrument moot digt bij het oor gehouden worden, wil men de verschillende toonen duidelijk kunnen waarnomen. Deze wijze om de quot;gouraquot; vast te houden trof mij, vooral omdat de bevalligheden van do speelster er zooveel moor door uitkwamen.quot;

De lozer ziet uit deze beschrijving, dat de toonen der quot;gouraquot; niet ongelijk zijn aan die der quot;mond-trompquot; of, quot;mond-harmonicaquot;. Dit laatste instrument loeren de Hottentotten en Bosjesmannen spoedig bespelen en het hooft dan ook om zijn minderen omvang do oorspronkelijke quot;gouraquot; bijna geheel verdrongen.

Er worden door do inboorlingen nog twee andore instrumenten gebruikt.

Hot eene is eeno soort van guitar of quot;rabouquinquot; eonigzins gelijkende op de gewone quot;banjoquot; dor negers. Het bestaat uit een driehoekig plankje; hierop staat eene kam, waarover drie snaren gespannen zijn, die van zamengedraaide darmen worden

-ocr page 320-

DE BOSJESMAN.

vervaardigd. De snaren zijn bevestigd aan pennen, waardoor mon ze meer cf minder spannen kan om de vereischte hoogte van toon te krijgen. Levaillant merkt hierbij op: quot;Het is mogelijk dat ieder ander op dit instrument eene of andere wijs kaii spelen; de inboorling is echter tevreden wanneer hij slechts met zijne vingers op de snaren trommelt, zoodat de miizjjkalo uitwerking geheel van het toeval afhangt.

Het tweede instrument nu waarvan wij melding maakten ifi eene soort van trom; dez;o bestaat uit een uitgehold blok hout, over welks eene einde een gelooid stuk huid strak gespannen is. Men slaat hem met de vuisten of met stokken en een goed gemaakte trom geeft een klank, dien men op een aanmerkelijken afstand kan hooren. Deze trom word genaamd quot;rommelpotquot;.

Wij hebben de uitwerking van de muzjjk der inboorlingen reeds vroeger medegedeeld. Dr. Lichtenstein, zelf een goed musicus, bevestigt hot verhaal van liur-chell, en spreekt over die muzjjk in niet minder hoogdravende uitdrukkingen; hij doet dit echter meer met kunsttermen en op eene meer wetenschappelijke wijze,

vooral met betrekking tot de toonschaal waarop zij berust.

quot;Wij werden,quot; zegt hij, quot;langzamerhand zoo aan het eentoonige geluid gewend, dat onze slaap er niet meer door verstoord werd; hij werd er veeleer dieper door. Op een zekeren afstand gehoord, is er niets onaangenaams in;

liet heeft veeleer iets klagends en be-darends. Ofschoon er door het instrument niet meer dan zes toonen kunnen worden voortgebragt en deze niet eens tot onze gamma behooren, maar tus-sehenruimten hebben, die hieraan geheel vreemd zijn, geeft echter de aard van het geluid dezer toonen, do ongewone maat en de vreemdheid, ja als ik het zoo noemen mag de wildheid der harmonie aan deze muzjjk eene eigenaardige bekoorlijkheid.

quot;Ik waag hier het woord quot;harmoniequot; te gebruiken, want zoo mag zij inderdaad genoemd worden; de verschillende toonen hebben wel niet denzelfden afstand als bij ons, maar zij staan toch onderling in eene volkomen verstaanbare evenredigheid; die aan het oor zeer goed voldoet.

quot;Tusschen de hoofdtoonen en het oktaaf liggen slechts drie tusschenruimten. Do eerste toon ligt althans iets lager dan onze groote terts; do tweede ligt in het midden tusschen de kleine en groote quint en de derde tusschen do groote zesde en de kleine zevende. Toch ligt elke toon, met betrekking tot den grondtoon, iets hooger en evenwel heeft ons oor niet zulk eene behoefte aan do terts en do kwint enz., maar is zelfs zonder deze meer tevreden.

quot;Geoefende spelers spelen na de eerste en somtjjds na de tweede pauze een oktaaf hooger. Deze hooge toonen zijn evenwel meestal minder zuiver en zelden de zuivere oktaven van de overeenstemmende lagere toonen. Eigenlijke melodiën hoort men nooit; het is altijd slechts eene gedurige herhaling van dezelfde geluiden. Het verdient opmerking, dat de ruimten tusschen do verschillende toonen, niet alleen afhangen van het instrument; zij zijn werkelijk de zangmuzijk der Afrikaansche wilden.quot;

Niets is gemakkeljjker dan het maken van theoriën, maar niets is moeijelijker dan ze, zoo als men zegt quot;steek tedoen houden.quot;

Dit is ook het geval geweest met het ras der Bosjesmannen. Terwijl zij door

311

-ocr page 321-

*

312 DE BOSJESMAN.

sommigen beschreven werden als de minst ontwikkelde menscheljjke wezens, heeft men toch later de bewijzen gevonden dat zij althans van de beginselen der kunst eonig begrip hadden. De schrijver bedoelt hier do verschillende bekende teekeningen van Bosjesmannen, die door hot land hunner inwoning verspreid zijn; vooral treft men ze aan in holen en op rotsen die in de nabijheid van water gelegen zijn. Zjj zijn dikwerf even goed uitgevoerd als die der Amerikaansche Indianen. Moestal stellen zjj men-schen en dieren voor; in sommige gevallen is de uitvoering!; zoo goed, dat de beschouwer zelfs de bjjzondere dieren kan herkennen, die door de teekening worden voorgesteld.

De volgende beschrijving van eenige dezer teekeningen is genomen uit de aantee-keningen van Christie, die deze tot dat doel welwillend aan den schrijver afstond:

quot;Ik kan niet veel voegen bij hetgeen over hen geschreven is, als alleen met betrekking tot hetgeen men quot;Bosjesmansche schilderingenquot; heeft gelieven te noemen; men treft ze aan in holen en op vlakke rotsen in de nabijheid der plaatsen, waar zij gewoonlijk water aantreffen. Ik heb er slechts twee aangetroffen en dat was in een hol in het noordelijk gedeelte van quot;Zwart Ruggensquot;. Het was bij gelegenheid eener Jagt op quot;koodoo's.'^

quot;De eene zijde der rotsholte was bedekt met de omtrekken van dieren. Alleen het bovenste gedeelte was duidelijk te onderscheiden en hier waren klaarblijkelijk voorgesteld het quot;wilde beestquot; of quot;gnoequot;, de quot;koodooquot;, de quot;quaggaquot; enz. De figuren waren zeer ruw geteekend en de gebezigde kleuren waren dof-rood en zwart en welligt ook wit; de laatste kleur kan echter ook het gevolg zijn eencr druipsteenvorming van het water.

quot;Het andere voorbeeld was op den quot;Karroo-wegquot; naar Graaff-Ileinet, bekend onder den naam van quot;zoutfonteinquot;, waar eene steeds vloeiende bron is van versch water, in de nabijheid der bedding van een stroom, die tegenwoordig verdroogd is. Up een vlak stuk zandsteen, hetwelk eertijds een gedeelte van den oever der rivier uitmaakte, waren de overblijfselen eener vroegere schildering; zij hadden welligt den omtrek voorgesteld van een man met pijl en boog en een hond, maar men kan er tegenwoordig niets meer uit opmaken, dan dat het vroeger eene schildering geweest was. De gebezigde kleuren waren even als in het hol, rood en zwart.

quot;Toen ik deze teekeningen ontdekte was er een Bosjesman bij mij, Rooi genaamd, maar hij kon mij met betrekking tot deze geene inlichtingen geven, en ik zou eerder overhellen tot het gevoelen, dat zij het werk zijn van een der thans uitgestorven Hot-tentotsche stammen.

quot;Mijn Bosjesman was een zoor doorslepen gast, maar ofschoon ik reeds verscheidene jaren onder de inboorlingen had doorgebragt, had ik nog niet zulk een lagen dunk van hun verstand, ik had hen tallooze malen teekeningen laten zien, ze aan hen beschreven en naar hunne aanmerkingen geluisterd, maar had toen nog niet ontdekt, dat zelfs de meest ontwikkelden geen denkbeeld hebben van eene teekening, dan alleen als omtrek. Zij begrijpen niets van perspektief en evenmin hoe eene gebogen lijn op een vlak stuk papier kan worden voorgesteld.quot;

Christie zond den schrijver eene kopij van eene dergelijke teekening, die ge-

-ocr page 322-

DE BOSJESMAN. 313

vonden in een hol in het George-distrikt. De kleur van het oorspronkeljjke is rood op een gelen grond; de laatste tint is do kleur van don steen waarop de figuren geteekend zijn. De schuine strepen zijn de aderen in de rots.

Het onderwerp is nog al duister. De figuren moeten klaarblijkelijk menschen voorstellen; deze zijn echter ongewapend en dragen hoofddeksels, zoo als volstrekt niet gedragen worden door een enkelen stam waarmede de Bosjesmannen in aanraking hadden kunnen komen. Zjj konden welligt meermalen Kaffers gezien hebben met hunne oorlogkapsels van vederen benevens Hottentotten met hunne ruwe lederen mutsen, maar geen enkele Zuid-Afrikaansche stam draagt eene hoofdbedekking die men kan vergelijken bij de op de teekening voorgestelde.

Deels hierom en deels omdat de tiguron niet met pijl en boog gewapend zjjn, zoo als gewoonlijk het geval is bij figuren, door Bosjesmannen met moeite voorgesteld, is Christie van oordeel, dat misschien vele jaren geleden eens de bemanning eener sloep aan de kust geland is, en dat de Bosjesmannen, die hen gezien hebben, dit feit door deze rotsschildering wilden vereeuwigen.

De gereedschappen van den Bosjesmanschen kunstenaar zijn eenvoudig genoeg: eene veer gedoopt in vet, waarin gekleurde klei vermengd is. Zoo als Baines teregt aanmerkt, geeft hij altijd aan do dieren welke hij teekont, hun behoorljjk aantal pooten. Evenals een kind zal hij de horens en ooren op het hoofd en den nek plaatsen en verdeelt hij do pooten zeer onpartijdig langs het geheele lichaam; hij weet echter niets van perspektief en heeft ook geen het minste denkbeeld van het teekenen in hot verkort, of om een ligchaamsdeel achter een ander te laten vallen, zooals ons oog dat waarneemt.

Dezelfde reiziger verschilt nog al van Christie in zijne schatting der bekwaamheden van den Bosjesman als kunstenaar en zijne geschiktheid om eene schilderij te begrijpen. Volgens hem begrijpt een Bosjesman eene teekening in kleuren volkomen goed. Hjj noemt eiken boom, vogel, insekt of ander dier dat met kleuren geteekend is, maar heeft geen oog voor eene perspektiefteekening in zwart en wit.

quot;Toen ik hen do afbeelding in olieverw toonde van het quot;Damara-huisgezinquot;, kende hunne bewondering geene grenzen. Do vorm, kleeding en versierselen der verschillende figuren werden in het breede besproken en do kenmerken die hen vnn de Bosjesmannen onderscheiden, aangewezen. Een doode vogel werd genoemd bij zjjn naam, en wat ik tor naauwernood verwacht had, zij herkenden zelfs een stuk van het rad en het voorste gedeelte van den wagen. Zij hadden veel genoegen in de schots van Kobus en wezen elkander in de groep de verschillende figuren van menschen, paarden en runderen. Met bladeren en bloemen hadden zij ook geene moeite; het eenige wat zjj niet kenden, was de wortel van de quot;markwae.quot; Maar indien men in het oog houdt dat deze — de zegen der woestijn — als lijj op eenigen afstand op den grond ligt, zelfs door een Europeaan van ondervinding niet van een steen zou kunnen worden onderscheiden, behoeft men zich hierover niet te verwonderen. De doode dieren, die perspektief en in het verkort geteekend waren, noemden zij zoo spoedig ik ze hun vertoonde, behalve de half afgewerkte ongekleurde schots van een bonten gnoe. Zij hadden wel eenig vermoeden omtrent zijn waren naam, maar zeiden: quot;wij zien maar één horen; het kan een rhinoceros of een wilde beer zijn.''

Do volgende anekdoten zjjn den schrijver toegezonden door kapt. Drayson, die den laatsten Kaffer-oorlog heeft medegemaakt:

quot;Do gewoonten van den Bosjesman zijn die van een wilden jager; vee is voor hem niets dan een last, en indien hij den grond bebouwde, zou hij denken te doen wat de natuur siu zelve voor hem doet. De streek die hjj bewoont krioelt van wild en het is voor hem geeno moeite het te dooden. Zijne buren houden vee en dit is als middel vau bestaan zijn laatste tocvlugt. Daar echter de Bosjesman een zwervend leven leidt, kiest hij tot zijne woonplaats die gedeelten van het land, waar overvloed van wild is cn hierdoor lijdt hij zelden gebrek.

quot;Indien een jonge Bosjesman gevangen genomen wordt, zooals somtijds gebeurt als do Hollandsche Boers tegen deze dieven te velde trekken, sporen zijne betrekkingen den gevangene na tot in zijne gevangenis en bevrijden hem vroeger of later.

-ocr page 323-

DE FiOSJESMAN.

fk znsf cons eon jongen Bosjesman (lie acht jaren bjj oene Hollandsehe familie gewoond iiad; lijj liad Hollandsch leeren spreken, at met mes en vork en droeg kleederen. Na verloop van dien tjjd verdween hij opeens. Men vond zjjne kleederen in den stal in de plaats van liet paard hetwelk hij had medegenomen. Zijn spoor, dat spoedig gevolgd werd, leidde naar het Drakengebergte waar de Boeren hem niet durfden volgen, dewijl hen uit elke spleet en onbereikbare kloof een vergiftigde pijl kon treffen, daar de jongen zich stellig weder bij zijne lang verloren betrekkingen had gevoegd.

quot;Het was aardig om de uitwerking te zien, die de nabijheid der Bosjesmannen had op onze Hollandsehe jagtgezellen.

Wij reden op een zijtak van het Drakengebergte, in do nabijheid van de quot;Mooi-rivierquot;, toen een Boer plotseling zijn paard inhield en uitriep:

quot;Kijk, het spoor van die vervloekte Bosjesmannen!quot;

quot;Hjj sprong van zjjn paard, onderzocht den bodem en zeide: quot;Het is een man; zijn ecne voet is bloot en aan den anderen hoeft hjj een schoen.quot; Hot geheele gezelschap werd dadelijk uiterst opgewonden. Zij verspreidden zich naar allo rigtingen als een koppel honden in het kreupelhout; sommigen galoppeerden naar de naaste bergkloof, anderen volgden het spoor en allen zochten den Bosjesman. „Hij kan nog niet lang weg zijn,quot; zeide een mijner medgezellen; quot;houd u gereed.quot;

quot;Gereed,quot; vroeg ik? quot;waarvoor?quot;

quot;Gereed om den schelm dood te schieten.quot;

^Zoudt gjj hem doodschieten,quot; vroeg ik.

quot;Waarachtig, even goed als ik het cene vergiftige slang zou doen.quot;

quot;Toen verklaarde mijn medgezel injj, dat hij niet lang geleden een kostbaar paard voor een hoogen prijs gekocht en naar zijne hofstede medegenomen had. Drie weken later werd het paard gestolen door een Bosjesman. Hij volgde hem schielijk en daar het paard vet was, werd hot spoedig moede; twee Bosjesmannen die er op zaten, sprongen er af, doorstaken het met hunne vergiftigde pijlen en lieten het loopen. Het paard stierf dienzelfden nacht. Op een anderen keer gebeurde het volgende: Bij een buurman van hem werden twintig runderen gestolen. De dieven waren Bosjesmannen ; toen zjj vervolgd werden doorstaken zij al de runderen, waarvan de meesten stierven.

quot;Zoo werden mij meerdere verhalen gedaan. Hij die ze mij mededeelde eindigde met de volgende aanmerkingen:

quot;Men heeft mij gezegd, dat ieder schepsel van God zijn nut heeft en ik geloof het ook. Een pof-adder is nuttig, als er te veel padden of kikvorschen zijn; komt hij echter in mijn huis, dan ia hjj niet op zijne plaats en ik sla hem dood. Komt oen liosjesman (ligt bjj mijne woning, dan is hij niet waar hij behoort en ik schiet hem dood; doe ik het niet, dan vergiftigt hij mijne paarden en mijn vee, en hoogstwaarschijnlijk mij zeiven.quot;

quot;Slechts tweemalen heb ik Bosjesmannen in hun land gezien. De eerste keer was na een vreéselijken storm; zij hadden toen eene wijkplaats gezocht in eene bergkloof, digt bij onze kwartieren. Zij kwamen er uit op een afstand van ongeveer 250 meter voor ons, en snelden oogenblikkehjk weg als de wind. Oin niet tegen de gewoonten te zondigen, zonden wij hun een kogel achterna, maar hoog over hun hoofd; zij wachtten echter niet op een tweeden.

quot;l?jj de tweede gelegenheid was ik digt in hunne nabijheid en werd hunne tegenwoordigheid eerst gewaar door een pijl, die in een naburigen boom geschoten werd. Hij was niet bedoeld voor mij, maar voor eenige quot;daa'squot; of rots-konijnen die op de nabjjzijnde rotsen liepen. Met veel behoedzaamheid en eenigen spoed verwijderde ik mjj nit zulk eene gevaarlijke nabuurschap als vergiftigde pijlen. Ik zag toen met mijn kijker dat cie Bosjesmannen eerst hun pijl en toen mijn spoor vonden; door dit laatste werden zjj verschrikt en verdwenen in eene nabjjzijnde kloof.quot;

314

-ocr page 324-

HOOFDSTUK XXVII.

DE KORAN N A ' S K N ü K N A M A Q U A ' S,

ZWERVENDE AARD VAN DI ZKN VOLKSSTAM. - HUN KARAKTER I \ HET ALGEMEEN. — ONDERSCHEID TUSSCHEN HEN

EN DE BOSJESMANNEN. — HUNNE PAARDEN EN VEE. — HUNNE REGERING. — KLEEDING DER KORANNA'S. —

ZONDERLINGE WIJZE VAN DANSEN. - BEGEERTE OM KENNIS OP TE DOEN. — HET MUZIJKALE A. R. C.—

EEN ENGELSCH VOLKSLIED — STERK GEHEUGEN VAN EEN JONGEN KORANNA. —ZIJN DWAAS VOORKOMEN. —

HUNNE VERZOTHEID OP GENEKSMIDDELEN. - DE STAM DER NAMAQUA'S. — KARAKTER VAM HET GROOTE

NAMAQUA-LAND. - VERANDERLIJKHEID VAN HET KLIMAAT. - DE UITWERKING HIERVAN OIgt; DE INWONERS -

AFRIKANER EN ZIJNE GESCHIEDENIS - KLEEDING DER NAMAQUA's.--HUNNE DENKBEELDEN OMTRENT DEN

GODSDIENST. — ÜIJGELOOF. - GESCHIEDENIS VAN EEN NAMAQUASCIIEN JAGER EN EENE BOSJESMANSCHE

VROUW. - HET REGEN-MAKEN. — HET GENEZEN DRR ZIEKEN. — HET ALGE MEE XE GENEESMIDDEL VAN DEN

DOKTOR. — VEELWIJVERIJ EN ECHTSCHEIDING — HET DRESSEREN VAN HET VEE. — WREEDHEID TEGENOVER DE ZWAKKEN EN BEJAARDEN. — HET AANNEMEN VAN OUDERS.

DE KORANNA'S.

In overeenstemming met het plan van dit werk zullen wjj nu enkele van de meest in het oog vallende stammen beschouwen, die dat gedeelte van Zuid-Afrika bewonen, hetwelk gelegen is tusschen de Kaap kolonie en de streken die door de verschillende neger-rassen worden ingenomen.

Onder de afstammelingen der Hottentotten is een stam, die met de verschillende namen van Kora's, Koraqua's, Koran's of Koranna's bestempeld wordt. Om limine zwervende gewoonten is het onmogelijk de juiste plaats aan te duiden, welke zij bewonen; bovendien gebeurt bet meermalen dat zij hunne togten uitstrekken tot op het grondgebied van stammen, die zich meer aan den grond hechten. Zij vermengen zich dan zoo geheel niet dezen, alsof' zij tot deuzelfden stam behoorden. Om hun gebrek aan beschaving en hunne algemoene wijze van zijn, hielden sommige reizigers hen voor een stam van Bosjesmannen; het is echter genoegzaam bewezen dat zij eigenlijk bij de Hottentotten te huis behooron.

Zjj schijnen rustig te zijn en zich goed te gedragen, maar bezitten eene groote mate van nieuwsgierigheid. Burchcll verhaalt mot betrekking tot deze laatste eigenschap een paar anekdoten en geeft eene vermakelijke beschrijving van hunne verbazing bij het zien eener gekleurde afbeelding, die hij van een' gelen visch gemaakt had. Een hunner had zulk een' visch gevangen en Burchcll bad dien van hem geleend om er eene afbeelding van te maken.

Toen de eigenaar hem terug kwam halen, zag hjj toevallig naar de teekening en was stom van verbazing; hij keek er naar met open mond en oogen. Eindelijk kreeg hij zjjne spraak terug en riep toen zijne medgezellen om het nieuwe wonder te aanschouwen. Op het gezigt der teekening gedroegen zjj zich zooals men dat van een troep apen zou kunnen verwachten. Zjj namen het papier op, om het aan den achterkant te kunnen bekijken; zjj bevoelden het met hunne vingers en konden volstrekt niet begrijpen, hoe het mogelijk was dat een voorwerp rond kon zijn voor het oog en toch vlak op het gevoel.

Omtrent het karakter der Koranua-Hottentotten heeft Dr. Lichtenstein eene,

-ocr page 325-

DE KOR ANN A'S.

beschrijving gegeven, die zoo goed is en in zulk een klein bestek zamengevat, dat wij niet beter kunnen doon dan zijne eigene woorden teruggeven:

quot;Deze Koran's zijn de oudste bewoners van het land; hun aantal is tamelijk groot, zij zjjn zacht van aard en spreken bijna dezelfde taal, die vroeger door de binnen de kolonie gevestigde Hottentotten gesproken werd. Deze was echter tot heden toe niet genoegzaam bij de Europeanen bekend, om er een goed inzigt door te verkrijgen in de oude gewoonten en gebruiken van dit volk. Zij leven nog altijd, op do wijze hunner voorvaderen, iu kleine dorpen of kraals in hutton die den vorm hebben van een balven kogel of bol; zij zijn lui van aard en hierdoor zijn zij niet zoo geschikt voor het fokken van vee, ofschoon hun land er even goed voor is als dat der sterkere en meer ijverige Kaffers.

quot;De Koran's zijn tot heden ten onregte verward met do Eosjesmannen. Zij verschillen van deze echter ten eenenmale; zij hebben hunne voornaamste woonplaatsen aan de Narb- en Vaal-rivieren. Wij bevonden ons thans noord-oostelijk van deze en ten zuiden van het land der Bechuana's. Men verdeelt ze in verschillende stammen; de voornaamste van deze zijn de Kharemanki's en de Khuremanki's. In grootte en ligchaamsbouw komen zij veel met de Hottentotten overeen; alleen steken hunne wangbeenderen en hunne kin niet zoo ver uit en is de vorm van hun aangezigt meer ovaal, dan dit bij sommige andere Hottentotsche stammen wel het geval is.

quot;Zij hebben allen om don mond eene zekere wellustige uitdrukking, die, in verband met een eigenaardig rollen der oogen en eene ruwe, afgebroken wijze van spreken, hun een voorkomen geeft als of zij allen meer of minder dronken waren. Dit is trouwens eene niet geheel onjuiste opvatting van hun karakter, omdat zij werkelijk een weelderig ras zijn, waaraan zoowel ligchamelijke kracht als krijgsmansdapperheid ontbreekt.

quot;Hunne kleeding bestaat uit een mantel van eene bereide huid; deze bekomen zij of van de huiden van hun vee, of van die van antilopen. Hij is kleiner en van een eenigzins anderen vorm dan die, welke door de Bechuana's gedragen wordt en wordt ook nimmer van aan elkander genaaide huiden van kleinere dieren vervaardigd. Zeer in zwang is bij hen het uitkrabben van verschillende figuren op de harige zijde dezer mantels. Voor versierselen in de ooren of aan den hals en de armen drijven zij handel met de Bechuana's.

quot;Het vee staat bij hen in hooge achting; zij dragen er veel meer zorg voor dan de andere stammen of dan de meeste volkplanters. Zij zijn zoo beroemd als dresseerders der runderen voor rij- en trekdieren, dat de Bechuana's zelfs erkennen, dat zij hierin hunne meesters zijn; die, welke zij noodig hebben om op te rijden, koopen de laatsten dan ook van hen. Deze dieren loopen een stevigen draf of galop en leggen in een zeer korten tijd een aanmerkelijk stuk wegs af. Het is niet noodig ruw tegen hen te zijn; het is genoegzaam hen met een dun takje aan te raken. Do ruiter zal nimmer nalaten om hen, wanneer hij afstijgt, eenigen tijd op en neer tc laten leiden, opdat zij langzaam zouden kunnen afkoelen. De teugels zijn bevestigd aan eene houten pen, die door den neus is gestoken en eene schapen- of geitenvacht dient voor zadel. Hier zit do ruiter zoo stevig op, dat de wildste os hem geen zandruiter kan maken.

quot;De Koran's leggen zich in het geheel niet toe op den landbouw; hunne woningen zjjn half-kogelvormige hutten, welke veel gelijken op die der Koosaa's, maar niet zoo ruim zijn. Enkele huiden en matten waarop zij slapen, eenige lederen knapzakken en eene soort van vaten in den vorm van kannen die uit een stuk hout gesneden zijn en eenige kalebassen en stokken van bamboe, maken al hun huisraad uit. De meesten dragen een mes van Bechuaansch maaksel; het hangt in eene schede om hun hals met een kleinen lederen zak of de schaal van een schildpad, waarin zij hunne pijp, tabak en hun vuursteen bewaren.

quot;Zij hebben geene vaste woonplaats, maar trekken dikwnjls van de eene plaats naar de andere; zij nemen dan altijd, even als de andere stammen, de stokken en matten mede, waarvan hunne hutten gebouwd zijn. Al hunne have en goed wordt dan in een zeer klein bestek op den rug van een rund gebonden en zoo is een geheel dorp van Koran's binnen weinige minuten op marscb. Hun regeringsvorm is dezelfde

316

-ocr page 326-

DE KORAN NA'S.

als bij de andere Ilottentotsche stammen; do rijkste persoon in do kraal is de kapitein of provoost; hij is de aanvoerder en bij alle gelegenheden de spreker, zonder dat hjj daarom over de anderen eenigc regtsmagt bezit. Zijn gezag is uiterst beperkt en niemand denkt er aan dat hij hem gehoorzaamheid verschuldigd is; evenmin komt het ooit bij hom op om hen te willen bevelen. Slechts indien zij zich tegen vijandige aanvallen moeten verdedigen is hij de aanvoerder, omdat hij, als de rijkste, het meest van den aanval lijdt.

quot;Veelwijverij is wol niet met hunne staatsinstellingen in strijd, maar ik heb toch nooit gehoord van iemand, die

meer dan óene vrouw had. Van ___________

nature zijn zij goed van humeur;

zij zijn echter onverschillig en toonen niet veel belangstelling in andoren. Zij zijn minder geslepen dan de Hottentotten en worden dus, wanneer zij mot hen handeldrijven, gemakkelijk bedrogen. Omdat zij zoo eenvoudig zijn kunnen zij door de aanbieding van sterke dranken, tabak en dergelijke artikelen van weelde ligteljjk tot alles worden overgehaald.'

Bijgaande afbeelding stelt een opperhoofd der Koranna's voor; hij is gekleed zoo als Lichtenstein dit besclinjft. De mantel van den afgebeelden persoon was zoo overvloediglijk met vet en roode aarde ingesmeerd,

dat hij de sporen van zijne tegenwoordigheid overal achterliet; als hij ergens tegen leunde,

maakte hjj eeno vlek, die niet gemakkelijk kon worden verwijderd. Om zjjn hals hangt liet overal doorgedrongen mes der Bechuana's en vlak voor zijne borst ziet men de schaal van eene kleine schildpad, waarin hij zijne snuif bewaart.

De lederen muts wordt, even als door de andere Hottentotten, ook door de Koranna's algemeen gedragen; daar zjj niet van het haar ontdaan is,

kan zij, zooals men op de afbeelding ziet, met eenigen smaak worden gedragen. Het gebruik van quot;sibiloquot; is onder de Koranna's algemeen en de vrouwen smeren er het haar zoo dik mede in, dat zij er uitzien alsof zij een' metalen helm op hebben. Hunne taal heeft ook het eigenaardige geklok, maar niet zoo sterk als die der Hottentotten; iemand die het Ilottentotsche dialect verstaat kan dan ook zeer spoedig dat der Karanna's leeren be-gnjpen.

Deze stammen hebben een dans, veel gelijkende op dien dor Bosjesmannon. Er wordt een trom bij gebruikt, die gemaakt wordt van het lid van een aloë-stengel, waarover een ongelod schapevel gespannen is. De vrouwen zi tten in een' kring

317

-ocr page 327-

DE KORAPTNA'Ö.

op tien grond, mot liaro armen uitgestrekt naar tien danser; zij zingen oen gezang, dat eeno groote overeenkomst heeft met liet quot;aye-oquot; der Boajosmannen. De danser leunt op twee stokken, alsof' het krukken waren, slaat zijne armen om zjjn ligchaam en buigt zich voor- en achterover, eerst naar ecne vrouw en dan naar eene andere, totdat hij zjjn evenwigt verliest; wanneer hjj dan valt wordt lijj opgevangen in de uitgestrekte armen der vrouw die het digtst bij hem is.

Zjj valt natuurlijk door den schok op den grond en zoodra zjj weer kunnen opstaan, hernoemt hij zijne plaats in den kring, neemt de krukken op nieuw onder zijne armen en danst weer met vernieuwde kracht, terwijl zjj weder gaat zitten om hem, indien hij nogmaals in hare rigting mogt vallen, voor do tweede maal op te vangen.

üc vrouwen hebben, in 't voorbjjgaan gezegd, dcnzelfden buitengewonen vorm van zeker ligchaamsdeel, waarvan wij reeds bij de Hottentotten gesproken hebben. In de oogen van oen' Europeaan worden zij er niet schooner door, maar een inboorling ziet hierin niets buitengewoons. Tiet is een merkwaardig feit, dat deze ontwikkeling voorkomt in een land, waar ook iets dergeljjks bij de schapen wordt waargenomen. Het ligchaam van deze is dun en mager, maar hunne staarten hebben oen verbazenden omvang; zjj zjjn bijna niets anders dan éóne massa vet.

Do namen der Koranna's zijn, voor zoo verre men dit mot zekerheid kan nagaan, bijnamen. Zij ontvangen deze naar aanleiding van oen of ander merkwaardig voorval in hun leven en veranderen dus bij don dag van naam.

Moffatt had, als zendeling, oen zeer hoog denkbeeld van do Koranna's. Hij vond hen leerzaam, goedhartig en niet slechts gewillig, maar uiterst begoerig om kennis op to doen. Na don geheelen dag gepredikt en de zieken bezocht te hebben, begon hij des avonds aan do jonge Koranna's de beginselen van taal-en ander ondorwjjs mede to doelen; toon nu sommigen dor voornaamste mannen dit hoorden, verzochten zjj aan dit onderwijs te mogen deelnomen. Hot geheelo tooneol dat hierop volgde, is zoor vermakelijk;

quot;Het was laat geworden en ik was vermoeid naar ziel en ligchaam; niets hiel]) er echter aan, ik moest hen ook onderwijzen. Na lang zoeken vond ik onder het scheurpapier een groot vel met een alphabet; er was een hoek en twee letters afgescheurd. Dit werd op den grond gelegd en allen knielden er om heen, waardoor natuurlijk sommigen de letters onderstboven zagen.

quot;ik begon de letters met een' stok aan te wijzen en zoodra ik eene letter had uitgesproken, herhaalden allen haar luidkeels. Toen ik de opmerking maakte, dat wij waarschjjnlijk met wat minder leven beter zouden vorderen, antwoordde er een, dat hjj zeker was, dat hoe harder hjj schreeuwde, zjjnc tong des te eerder aan de quot;zadenquot;, zoo als hij de letters noemde, zoude gewend worden,

quot;Daar hot zeer laat werd, stond ik op om mijn rug, die vermoeid werd, eens uit te rekken. Maar ik zag dat eenigo jonge lieden dansende en springende naar mij too kwamen; deze grepen mij, zonder omstandigheden, aan. quot;O! leer ons hot a. b. c. met muzjjkquot; riep iedereen; zij gaven mij geen tijd om hun te zoggen dat het te laat was. Ik bespeurde dat zij op dit denkbeeld waren gekomen door een mijner jongens. Ik was nu door meer dan een dozijn jongelieden omringd en tegenstand was vruchteloos. Geduwd en getrokken ging ik eeno van de grootste hutton binnen, die onmiddellijk propvol liep. Do wijs van een oud Engelsch lied werd op het a. b. c. toegepast, en bjj elk opvolgend couplet voegden er zich moer stemmen bij, totdat alles medezong en elk aangezigt glansde van genoegen. Hoe langer men zong, des te beter ging dat en ten laatste hoorde men het lied tot in het verste gedeelte van het dorp. De melodie die zulke aangename gewaarwordingen te weeg brengt bij de zonen van het Noorden, werkte niet minder krachtig op do kinderen van het Zuiden.

quot;Zjj die hunne nachtrust gezocht hadden, in do gedachte dat wij een' avonddienst gingen houden, stonden weer op, want muziek bekoort, zegt men, het oor van don Wilde. Dit doet het voorzeker; vooral hebben de inboorlingen van Zuid-Afrika, hoe diep zjj ook mogen gezonken zijn, toch een goeden smaak behouden; zij houden vooral van die zangwijzen, die zich door melodie en zachtheid onderscheiden.

quot;Na twee uren zingens en blazens kreeg ik, ofschoon met eenige moeite, de ver-

-ocr page 328-

DE NAMAQUA'S.

gunning om lien te verlaten; zij luiddcin nu genoegzame vorderingen gemaakt, i let was des morgens tusschen twee en drie uur. Afgemat naar ligchaam en geest legde ik mij, geheel en al gekleed, in mjjn wagen neer, om voor mijn vertrek nog althans eenige uren rust te hebben. Daar de quot;concert-zaalquot; niet ver van injjno slaapplaats verwijderd was, had ik weinig uitzigt op een' genisten slaap, want de jeugdige liefhebbers waren onvermoeid en bleven het a. b. c. zoolang op dezelfde wijs doorzingen tot ik hen aan de Noordpool wenschte.

quot;Eindelijk ging het gezelschap uiteen, en toen ik later in den morgen nn eene korte rust ontwaakte, was ik niet weinig verwonderd dezelfde oude wjjs in ieder hoekje van liet dorp te hooren uitgalmen. De meisjes die de koeijeii molken en de jongens die de kalveren verzorgden, allen waren weder bezig het a. b. c. te neuriën.quot;

Welligt krijgt deze oude Engelsche wijs het burgerregt onder de Koramia's, even als de geschiedenis van quot;Jane Eyrequot; hare plaats heeft ingenomen onder de Arabische vertellingen.

Gedurende zijn verblijf bij do Koramia's was Moffatt in de gelegenheid om een voorbeeld waar te nemen van een bijzonder sterk geheugen. Hij had juist eene preek gehouden en was bezig sommige gedeelten hiervan aan eenige hoorders te verklaren, toen zijne aandacht werd afgetrokken door een jongen man, die door eene menigte opmerkzaam toeluisterende hoorders omringd was. J5jj het naderen deze plaats was hij meer dan verwonderd te hooren, dat dit jonge mensch de preek voor zjjne toehoorders herhaalde; hij gaf met verbazingwekkende getrouwheid niet alleen do woorden terug van eene rede, die hij slechts eenmaal gehoord had, maar zelfs de gebaren van den spreker. Toen hem over zijn uitstekend geheugen een kompliment gemaakt werd, scheen hjj hierover niet eens bijzonder gevleid; hij raakte alleen zijn voorhoofd aan met zijn wijsvinger en zeide, dat als hij iets groots hoorde, het daar bleef.

Deze merkwaardige jongeling stierf niet lang daarna, nadat hij eerst tot het Christendom bekeerd was. Wanneer hij preekte zag hjj er wonderljjk, om niet te zeggen bespottelijk uit; aan een been had hjj eene oude broekspijp en op het hoofd eene muts die van de huid van een zebra-kop gemaakt was met de ooren er nog aan; een even zonderling sieraad droeg hij om den hals. De tegenstelling van dit dwaze voorkomen met de plechtigheid van het onderwerp, waarover hjj met groote ernst sprak, was zeer merkwaardig.

Wij hebben boven vermeld, dat Moffatt ook de zieken bezocht. Dit is een onmisbaar gedeelte van het werk van een zendeling. De inboorlingen hebben een onbeperkt geloof in de geneeskundige bekwaamheden der Blanken; zij denken natuurljjk, dat zij die komen om hunne zielen te genezen, dit ook even goed hunne ligchamen kunnen doen. Gelukkig zijn zij, door dit geloof, uitstekende patiënten, en het is dan ook het beste geneesmiddel tegen ongesteldheden van een zenuwachtigen aard, waaraan alle mensehen, onverschillig wat hunne huidkleur moge zijn, onderhevig schijnen te wezen.

'/jij zijn hartstogteljjk begeerig naar geneesmiddelen en het is onmogelijk voor hen een drank klaar te maken die te leehjk is; integendeel, hoe onaangenamer hjj smaakt, des te krachtiger verbeelden zij zich dat hjj is. Bjj zekere gelegenheid kwam er eens eene vrouw om geneesmiddelen voor haren man en kreeg twee kleine doses mede; hiervan moest hij de eene innemen met het ondergaan der zon en, andere omstreeks middernacht. Zjj nam echter beide hoeveelheden dadeljjk zelve in en zeide, dat het haren man even goed zou doen als zij ze innam, als indien hij liet zelf gedaan had.

DE N A M A Q TJ A' S.

De laatste lettergreep van het woord Namaqua geeft te kennen, dat dit een Hot-tentotsch woord is en dat bij gevolg het volk, hetwelk dien naam draagt, tot de Hot-tentotsche natie behoort. Het toevoegsel quot;quaquot; komt in beteekenis overeen met het voorzetsel quot;ainaquot; van de Kafferstammen en beteekent quot;liedenquot;. De benamingen Na-maqua's, Griqua's, Koraqua's, Gonaqua's enz. beteekenen dus dat deze stammen onder-

-ocr page 329-

DE NAMAQUA'S.

dooien zijn van do Hottentotscho natie. Do .Namaqua's zeiven noemen zich liever Oorlam, een woord van onzekere afleiding.

De Namaqua's bewonen, hierin onderscheidon van de Koranna's, eene bepaald omschreven landstreek, namelijk eeno uitgestrekte streek gronds aan de zuid-westelijke kust van Afrika, ten noorden der Oranje-rivier of Gariep, door de inwoners het Groote Namaqua-land genoemd.

Het is eene wilde en vreemde streek — droog, ruw en onvruchtbaar; hierdoor heeft zij ook eene weinig talrijke bevolking, die bijna altijd lijdt aan watergebrek en op sommige tijden bijna even uitgedroogd is als het land zelf. Het gebeurt meermalen dat er over eene groote uitgestrektheid in jaren geen regen valt en de beddingen der stroomen en rivieren worden dan zoo droog als de bodem zelf. Onder deze omstandigheden blijven de inboorlingen in de nabijheid der uitgedroogde waterenen trachten zich, door hot graven van diepe kuilen in de bedding, ton koste van veel arbeid eene geringe en zeer onzekere hoeveelheid water te verschaffen. Deze putten hebben somtijds eene diepte van twintig voet en zelfs wanneer zij er zooveel moeite voor. gedaan hebben, is de hoeveelheid water die zij gekregen hebben betrekkelijk gering en de hoedanigheid vrij slecht. Bij wjjze van ladders zetten zij in deze putten boomtakken en door middel van deze brengen de Namaqua's het water van hand tot hand in houten emmers naar boven; eerst vullen zij dan hunne eigene watervaten en voorzien dan hun vee door het water in een' trog te gieten. Dit tooneel is altijd zeer levendig; het vee is half razend van den dorst en loeit van ongeduld; het verzamelt zich om den trog en dringt elkander op zijde om er het eerst van te genieten. Een dergelijk tooneel vindt plaats als een plas water op marsch wordt ontdekt. Eene strenge wacht, meestal uit vrouwen bestaande, wordt om do kostbare plaats uitgezet; zonder deze voorzorg toch zou het vee, in zijne drift om te drinken, zich te water begeven en het overblijvende in ondrinkbaren modder veranderen.

In dit zonderlinge land zijn donderbujjen hot eenige wat een gewonen regen vervangt, en hoe bevreesd de inboorlingen ook zijn mogen voor den bliksem, luisteren zij toch met vreugde naar hot verwijderde rommelen van den donder en verheugen zich als de toeneming van het geluid de nadering van het onweer te kennen geeft. Deze biiijen zijn vreesoljjk als zjj over eene landstreek losbreken; binnen weinige urenzjjn de uitgedroogde rivieren veranderd in snelvlietende stroomen en het land verheugt zich tijdelijk in een overvloed van water.

De uitwerking hiervan op den plantengroei is verbazend. Zaden die langen tjjd in don uitgedroogden bodem hebben gelegen, wachtende op do levendmakende vochtigheid , ontwaken op eenmaal ten leven en ontspruiten, mot modehulp der brandende zonnestralen, in verwonderlijk korten tijd Deze onweders strekken zich gewoonlijk niet ver uit. Zij ontlasten zich slechts over eene kleine oppervlakte, zoodat een reiziger zich bijna zonder overgang verplaatst uit eene onvruchtbare en uitgedroogde landstreek, waar hij naauwelijks een grashalmpje of boomblad te zien krijgt, in eene streek, waar de plantengroei even welig is als op eene Europoesche weide.

De geologische formatie is grootondeels graniet en de glinsterende kwarts-kristallen zjjn zoo overvloedighjk over den bodem verspreid, dat een reiziger die op den middag zijne reis moet vervolgen, zijne oogon naauwelijks genoegzaam openen kan om zjjn weg te vinden, zoo verblindend is de weerkaatsing der zonnestralen aan alle zijden. Op vele plaatsen is de grond doortrokken met salpeter. Deze vormt eeno naar zout gelijkende korst, die onder de voeten verbrokkelt; plantengroei is dan ook, zelfs in de nabijheid van water, bijna niet mogelijk. Er schijnen weinig bewoonde landen te zjjn die een meer neerdrukkenden invloed op den reiziger uitoefenen of hem meer verwondering baren, dat er menschelijke wezens kunnen gevonden worden, die hun gehccle leven lang zijne vele ongemakken kunnen of willen verduren. Eu toch schijnen zij op hunne wijze gelukkig genoeg te zijn en zouden waarschijnlijk hun droog en onvruchtbaar land niet voor het rijkste en vruchtbaarste der wereld willen ruilen.

Het woligat tiert de euphorbia in de bergkloven, maar is door haren vergiftigen aard weinig geschikt om iets tot veraangenaming van don reiziger bij te brengen. Zelfs de honig der wilde bijen is doortrokken mot het vergif der euphorbia-bloemen

320

-ocr page 330-

DE NAMAQTTA'8. 321

on veroorzaakt als men hen eet, uiterst pjjiilijke gewaarwordingen. Eerst krijgt men in de keel een gevoel alsof men spaansche peper had doorgeslikt, maar weldra breidt deze brandende hitte zich uit en wordt bijna onverdrageljjk. Zelfs in eene koele streek zou zulk eene inwendige hitte nagenoeg niet te verduren zijn, maar wat eene zoodanige marteling beteekent in een land als Namaqua-land, is bijna niet te begrijpen. Water schijnt de pijn eerder te doen toenemen dan verminderen en de verschijnselen gaan eerst na verscheidene dagen voorbij.

Ten gevolge der ontberingen die zij voortdurend lijden, zijn de inwoners, bijna zonder uitzondering, hopeloos onwetend; ook missen zij den knjgshaftigen geest, die zoovele andere volksstammen van Zuid-Af'rika onderscheidt.

Eu toch slaagde liet beroemde opperhoofd, Afrikaner, er in om van dc Namaqua's goede soldaten te maken; onder zijne aanvoering maakten zij hun naam over eén groot gedeelte van zuidwestelijk Afrika gevreesd. Hij maakte eene geheele omwenteling in de gewone wijze van oorlogvoeren; deze bestond voornamelijk in het wederkeerig schieten uit het kreupelhout, waarmede veel tijd verloren giug en weinig nadeel werd toegebragt. Hij liet daarentegen zijne manschappen stoutweg in den stormpas aanrukken en verdreef zjjne verbaasde vijanden uit hunne schuilplaatsen. Op deze wijze onderwierp hij de naburige stammen, voornamelijk de Damara's, die hem aanzagen voor eene soort van wild dier in menschelijken vorm.

Hij voerde niet slechts oorlog tegen inlandsche vijanden, maar durfde zich ook met goed gevolg meten met de Hollandsche lioers; in die gevallen nam hij dc toevlugt tot list, indien hij dacht dat hij in een open gevecht mot zulke vijanden het onderspit zou delven. Bij zekere gelegenheid hadden de Hollanders een inval gedaan in het land van Afrikaner en al zijne koenen weggevoerd; hij vervolgde hen, zwom in het midden van den nacht over eeue rivier, overviel zijne niets kwaad vermoedende vijanden in hun slaap, doodde er verseheidenen, hernam al zjjn vee en voerde tevens het vee mede van zjjne aanvallers. Men ziet hieruit, dat een militaire geest niet aan het karakter der Namaqua's ontbreekt, maar dat deze slechts sluimert totdat er iemand komt om hem te doen ontwaken.

In vroegere dagen zjjn zij welligt eene oorlogzuchtige natie geweest, daar zij nog ai eigenaardige wapenen bezaten, namelijk pijl en boog en een buitengewoon groot schild; dat gemaakt was van eene geheele, dubbel gevouwen runderhuid. Zjj gebruikten ook de assagaai, maar tegenwoordig is de beschaving toch zoo ver onder hen doorgedrongen, dat het geweer het eenige wapen is hetwelk thans door hen gedragen wordt; men ziet dan ook reeds sinds jaren geen Namaqua meer met de vroegere wapenen zijner natie.

Even als andere Ilottentotten, dragen ook de Namaqua's gaarne Europeesche kleederen en zien er, zooals gewoonlijk het geval is, slecht mede uit. De mannen worden er van fatsoenlijke wilden gemeene vagebonden mede, en toch staan zjj hun nog beter dan aan de vrouwen; dit komt vooral van de wonderlijke wjjze waarop deze hare aange-zigten beschilderen. Een meisje, hetwelk geene andere kleederen draagt dan haar klein huiden-schort en geene andere versierselen dan ineengedraaide lederen riemen, kan haar aangezigt beschilderen zooveel zjj wil en zal er toch niet dwaas uitzien. Niets is echter belagcheljjker dan hetzelfde meisje, gekleed in een gestreepten katoenen japon, met een rooden doek om het hoofd, en daarbij den omtrek van wangen, neus en oogleden afgezet met breede strepen blaauwe verf. De kleeding der mannen is dezelfde als die der vrouwen, behalve dat zjj geene schort dragen; dit wordt bij hen vervangen door lederen riemen. De Namaqua's houden zeer veel van koralen sieraden en hebben ook nog al smnak in hunne patronen. Zij zjjn niet alléén tevreden met Europeesche glazen koralen, maar maken er ook zclven. De wijze waarop zij dit doen is eenvoudig genoeg. Zjj zoeken eene soort van harsachtige gom, wecken die en kneden haar dooreen met houtskool. Dit deeg wordt dan tusschen de handen gerold tot lange cylinders, die in kleine stukjes worden gesneden; deze stukjes worden dan weder gerold totdat zij oen behoorljjken kogelvorm hebben verkregen. Zjj hebben insgelijks eene groote voorliefde voor glinsterende metalen versierselen, die zij dan ook in menigte dragen; zij worden vervaaardigd van gepoljjst ijzer en koper. Ook tatoueren zij hunne huid en maken veel gebruik van „buchu.quot;

DEKi, I. 21

-ocr page 331-

DE NAMAQTJA'S.

Daar de Namaqua's nooit gowoon zjju geweest om hun geebt bezig te houdei niet eenig onderworp dat niet onmiddellijk met hen zeiven in verband staat, is he ook uiterst moeijelijk hen eenig nieuw denkbeeld to doen aannemen.

Sommige schrijvers zeggen, dat velen hunner geone namen hebben, ja dat er geer enkele onder hen gevonden wordt die het minste denkbeeld heeft hoe oud of' hij is, oi om den tijd bjj jaren te tellen. Inderdaad zou volgens die schrijvers het tellen ovet het geheel eene te groote en al te moejjelijko inspanning voor de Namaqua's zijn, en zou men naauweljjks iemand onder hen ontmoeten die weet hoeveel vingers hij heeft.

Zulke opgaven zjjn echter dikwijls een gevolg van onkunde, niet der Wilden, maar van hunne bezoekers. Men moet jaren lang onder hen geleefd hebben en door en door mot hunne taal bekend zjjn, eer men bevoegd is hieromtrent een gegrond oordeel te vellen. Moffatt, die langen tijd onder do Namaqua's gewoond heeft en hunne taal in den grond verstond, zegt, dat hjj nooit een meusch gekend heeft die geen naam had, en dat zelfs de kinderen meer dan tien konden tellen.

Van godsdienst schijnen zjj slechts een zeer Haauw cn onbepaald denkbeeld te hebben, en het is meer dan waarschijnlijk, dat hunne ruwe en onvolkomen opvattingen omtrent dit onderwerp niets anders zjjn dan verminkte mededeelingen van Europeanen verkregen. Ihjgeloovigheden hebben zij in menigte; sommige komen veel overeen met di 1 van sommige andere stammen welke wij reeds vroeger vermeld hebben.

Een dezer zonderlinge begrippen is hunne voorstelling hoe de dood in de wereld is gekomen, liet schijnt, volgens hen, dat eertijds, toen de eerste menschen geformeerd werden, de hazen geene gekloofde lip hadden. De maan zond toen een haas naar de pas geschapen wezens met de volgende boodschap: quot;Even als ik sterf en op nieuw geboren word, zult ook gjj sterven en op nieuw geboren worden.quot; Do haas bragt evenwel zijne boodschap slecht over; liij zeide: quot;Daar ik sterf en niet op nieuw geboren word, zult gij ook sterven en evenmin op nieuw geboren worden.quot; Do maan, door deze ongehoorzaamheid van den haas boos geworden, nam, toen hij hare woede poogde te ontloopen, een stok en spleet er zijne lij) mede open. Van dien tjjd af heeft de haas eene gespleten lip en loopt altijd weg.

Tengevolge dezer legende eet oen Namaqua nooit een haas. Zjj hebben cr zulk een afgrjjzen van, dat, indien iemand in aanraking is geweest met een vuur, waarop een haas gebraden is, zij hem uit hunne nabijheid verbannen en niet weder toelaten, voordat bjj eene zekere boete betaald heeft.

Gedurende de vreeseljjke onwoders, die van tijd tot tijd over hun land trekken, verkeeren de Namaqua's in groote vrees voor den bliksem en schieten met hunne vergiftigde pjjlon naar de wolken, om deze te verjagen. Zooals men zich kan voorstellen is deze handeling niet zonder gevaar, en is hot gebeurd dat iemand gedood werd door een bliksemstraal, die door zijne puntige pijl was aangetrokken. Hij andere stammen heerscht eene dergelijke gewoonte; zij werpen namelijk naar de wolken met steenen of andere voorwerpen.

Zoover met zekerheid kan worden uitgemaakt, is hun eenig begrip van een Hoogst ^Vezen, dat het de oorzaak is van den dood cn de veroorzaker van pjjn; het is, bjj gevolg, een Wezen dat zjj vreezen, maar niet kunnen liefhebben. Alle opgaven echter van dezen aard, die door Wilden worden gedaan, kan men slechts met de grootste omzigtigheid aannemen; zjj hebben tocli, over liet algemeen, een onoverwinneljjken afkeer om zich uit te laten over zaken die op hunne godsdienst betrekking hebben. Zjj zeggen liever alles dan do waarheid en verzinnen eerder op het oogenblik allo mogelijke verhalen of doelen hun ondervrager mede, wat zjj denken dat hjj gaarn wil hooren. Zelfs als zjj tot hot Christendom bekeerd zijn, blijft er nog genoeg vai hun ouden aard over, om hen afkeorig te maken van allo spreken over hun vroege bijgeloof; zij zullen dan ook liet punt liever vermijden of cr omheen praten dan dgt; geheele waarheid vertellen.

Daar zjj bjjgeloovig zjjn, hebben zij natuurlijk toovenaars in overvloed. Behalve de gewone aanmatigingen dezer personen beweren zij de magt te bezitten om naar willekeur den vorm van verschillende dieren aan te nemen; iiunne volgelingen gelooven dan ook onvoorwaardelijk, dat zij zich in den vorm van elk dier naar verkiezing kunnen vertoonen.

322

-ocr page 332-

DE NAM AQUA'S. 323

Zij verbeelden zich echter, dat, behalve hunne toovenaars, ook de Bosjesmannen deze magt bezitten. Sir Alexander verhaalt ter bevestiging hiervan de volgende legende: quot; Bjj zekere gelegenheid reisde een Namaqua eens in gezelschap van eeno Bosjesman-sche vrouw, die een kind op haar rug droeg. Zjj hadden hunne reis een eind weegs voortgezet, toen zich een troep zebra's vertoonde. Hierop zeide de man tegen de vrouw: quot;Ik heb honger en ik weet dat gij u in een leeuw kunt veranderen; doe bet en vang eene zebra voor ons, dat wij die kunnen opeten.quot; Do vrouw antwoordde: quot;üij zult bang worden.quot; quot;

quot; quot;Neen, noen,quot; zeide de man. quot;Ik ben alleen bevreesd om van honger te sterven, maar niet bang voor u.quot;quot;

quot;Terwjjl hij nog sprak, begon er in den nek van do vrouw reeds haar tc groejjen, hare nagels verkregen den vorm van klaauwen en hare gelaatstrekken veranderden. Zij zette het kind op don grond.

fcDe man die op deze verandering zeer verschrikte, klom op een nabijzijnden boom, terwjjl de vrouw hem op eene vroeseljjke wjjze aanstaarde; zij ging toon ter zijde, wierp haar mantel van huiden af en een volkomen leeuw verdween op do vlakte, ilij 'sprong voort en kroop langs hot kreupelhout naar de zebra's, en toen hij op een hunner lossprong, viel deze en hij lokte zjjn bloed. De leeuw kwam terug naar do plaats waar hot kind lag te schreeuwen, en do man riep uit den boom: quot;Genoeg! genoeg! Doe mij geen kwaad. Neem uw leeuwevorm weg. Ik zal nimmer meer vragen om dit nog eens te zien.quot; quot;

quot;De leeuw koek bom aan on brulde. Toen riep de 111.111 uil: quot;Ik blijf hier totdat

21*

-ocr page 333-

DE NAMAQUA'S.

ik stoi'f', nis gij uiot dadelijk weêr oono vrouw wordt.quot; Hierop begonnen de manen en de staart weder te verdwijnen; de leeuw ging naar het kreupelhout, waar de mantel lag; deze werd omgedaan en de vrouw nam in hare gewone gedaante hot kind weder op. De man klom uit den boom, at van het zebra-vleesch, maar vroeg de vrouw nooit weder om wild voor hem te vangen.quot;

Hunne denkbeelden omtrent do twee groote lichtende hemelligchainen schijnen nog al uiteenloopend te zijn, ofschoon er voorzeker wel eenig verband tusschen is. Eene liunner legenden is, dat de zon gemaakt is door het volk dat aan de zee woont, dat dezen haar eiken avond in stukken snijden, deze stukken bakken, ze des morgens opnieuw aan elkander zetten en haar dan weder op hare reis naar den hemel zenden. Een ander verhaal, zooals het aan Anderson werd medegedeeld, is, dat de zon een groote klomp vet is en dat die, zoodra zij in zee zinkt, door het opperhoofd van een schip dor Blanken gegrepen wordt; deze snijdt er dan een stuk af en geeft haar een schop, waardoor zij op nieuw langs den hemel wandelt. Het is echter duidelijk, dat dit verhaal in allen gevalle in later tijden eenigzins is gewijzigd.

Omtrent godsdienst schijnen zjj zich weinig te bekommeren. Zjj zijn zeer bang voor een kwaden geest, maar hebben geen begrip van een goeden; zjj aanbidden dus ook niets. Zij gevoelen zoo weinig dankbaarheid voor een Hoogste Wezen, dat hunne taal zelfs geen woord of geene uitdrukking bezit, waarmede zjj hun dank aan hunne medeschepselen te kennen geven. Sommige reizigers, die onder hen gewoond hebben, zeggen dat zij niet alleen geene dankbaarheid toonen, maar dat zij noch deze noch welwillendheid gevoelen; zij zullen dan ook wel vriendschap voor een hooger geplaatsten veinzen, om van hem te verkrijgen wat zjj kunnen, maar verlaten hem zoodra hij niet meer geven kan en lagehen bovendien nog om zijne ligtgeloovigheid. Kortom, quot;zij bezitten alle ondeugden der Wilden, zonder eene enkele hunner meer edele hoedanigheden.

Deze bewering schijnt echter op zeer losse gronden te steunen, vooral omdat zjj wordt tegengesproken door anderen die hen even goed van nabij kennen. Wij mogen daarom gerusteljjk aannemen, dat de Namaqua-Hottentot in zijn oorspronkeljjken staat noch slechter, noch beter is dan andere Wilden, en dat men geene meer verhevene gevoelens bij hem kan verwachten zoolang deze hem nog niet zijn ingeprent door de aanraking met oen hooger ras.

Regenmaken doen de tooverdoktors bjj de Namaqua's even goed als do profeten der Kaffers; ook de wijze waarop zij dit doen komt vrij wel overeen en de uitslag hangt ook bij hen vooral af van do grootere of kleinere belooning die zij ontvangen. Deze lieden oefenen ook do geneeskunde uit en hierin toonen zij niet weinig scherpzinnigheid. Zjj zijn van oordeel, dat do ziekte bjj den patiënt binnendringt in don vorm van eon klein kruipend dier, dat derhalve moet verjaagd worden. Zij schijnen slimme bezweerders te zijn, want zjj doen hunne bezweringen op zulk eene geslepen wjjze, dat niet slechts de inboorlingen, maar zelfs de veel scherper toeziende Europeanen er door bedrogen worden.

Eens was er een Hollander getuige van; deze geloofde stellig dat alles eerlijk in zijn werk ging. Er werd, zoodra do doktor kwam, een schaap gedood; eenige pezen uit den rug werden opgerold en hiervan maakte men eene soort van pil, die den lijder werd toegediend; het overige van hot dier was de belooning van don geneesheer. Do golieimzinnigo pil werd toen een paar dagen aan haar-zelve overgelaten, om de ziekte een zigtbaron vorm te geven, opdat zjj onder do oogen dor toeschouwers zou kunnen verwjjdord worden. Bjj do terugkomst van den doktor maakte deze in do maagstreek van den patiënt onderscheidene openingen en haalde hieruit eerst eene kleine slang, toen eene hagedis en vervolgens nog een groot aantal kleinere dieren.

Even als dit bjj de Kaffers het geval is, moet ook het dier waaruit de wonderpil genomen wordt, te grooter zijn naarmate de zieke rijker is. Is hij eon man van weinige beteekonis, dan is eene geit of een schaap voldoende; is hjj echter een opperhoofd, dan verwaardigt de ziekte zich niet een tastbaren vorm aan te nemen, indien zjj hiertoe niet door eene koe of een stier wordt genoodzaakt.

5524

De toover-doktors hebben nog eene andore theorie omtrent het ontstaan van ziek

ten, namelijk, dat eene

slang eone onzigtbare

pijl op den zieke heeft afge-

-ocr page 334-

DE NAMAQUA'S.

schoten. Hjj wordt dan natuurlijk op eeno dergeljjkc wijze behandeld. Do lezer herinnert zich wclligt, dat in vroegere eeuwen in sommige landen van Europa een soortgelijk bijgeloof hoersehte; men geloofde toen namelijk, dat het vee somtijds geschoten werd met tooverpjjlen, die dan door tegenovergesteld werkende toovermiddelen moesten worden te voorschijn gebragt.

Het groote middel tegen alle ziekten is echter eeno soort van amulet, die onderscheidene jaren behoeft om hare kracht te bekomen en bovendien do eigenschap heeft, dat deze kracht gedurig toeneemt. Zoodra iemand in de geheimen der kunst is ingewijd, zot hij eene muts op die hij voortdurend blijft dragen. Deze wordt natuurlijk door verloop van tijd doortrokken met vet en ziet er verbazend smerig uit. Het is alleen dan dat men er genezende eigenschappen aan toeschrijft; slechts wanneer zij in zoo-danigen toestand verkeert, dat iemand, die cenig gevoel voor zindelijkheid heeft, haar niet zou willen aanraken, veronderstelt men dat hare verborgen eigenschappen zich beginnen te openbaren. De wijze van toediening is om een klein gedeelte der muts uit te wasschen en den lijder dit water te drinken te geven. Een opperhoofd, Amral genaamd, verzekerde aan Anderson dat hjj zulk eene muts bezat, din onfeilbaar was. Hij maakte er geen gebruik van, voordat elk ander geneesmiddel zijne dienst geweigerd had, maar dan was ook de genezing zonder twijfel.

Do Namaqua's bezitten een groot geloof in amuletten en toovermiddelen van verschillenden aard; hot vreemdste middel waarvan zjj gebruik maken is echter het vol-, gende. Als een opperhoofd sterft wordt vee geofferd om een groot feest te vieren. Een der zonen van den overledene volgt zijnen vader als opperhoofd op; om hem nu in zjjn nieuwen rang te erkennen, worden hem, evenals dit bij het leven van zijn' vader het geval was, het vet en andere uitgezochte doelen van het geslachte vee gebragt. Het jonge opperhoofd legt liet vet op zijn hoofd en laat het daar liggen totdat het door de zonnestralen gesmolten is en er niets overblijft dan de droogc en verschrompelde vliezen, waarin het bevat is. Deze overblijvende vliezen worden insgelijks voor een krachtig toovermiddel gehouden en men schat ze zeer hoog. De lezer zal hier wel bespeuren, dat er in den geest der Namaqua's zeker verband bestaat tus-schen het hoofd en het vermogen om te betooveren.

De Namaqua's hebben do gewoonte om op de graven hunner opperhoofden steenen te werpen; ieder die er voorbijkomt gooit er een steen op. Waarom zjj dit doen, kunnen of willen zij niet zeggen — waarsch|jnljjk het laatste; maar na eenigen tijd wordt de hoop vrij hoog. Dit is de eenige bjjgeloovigheid, die eenige aanwijzing geeft betrekkelijk iiini geloof in een leven hier namaals,

want zjj hebben een onbestemd begrip omtrent een onzigtbaar, maar machtig wezen, hetwelk zij quot;Heitjeebibquot; of quot;Heitjeekobibquot; noemen en dat, volgens hen, in staat is om iemand voor- of tegenspoedig te maken. Ofschoon hij een geest is,

laten zjj hem toch wonen in de graven en het werpen dor steenon 'staat waarschijnlijk met hom in verband.

Even als bij andere wilde volken, moeten ook bij de Namaqua's de jongelieden eenige plegtigheden in aoiit nemen wanneer zij den mannelijkon leeftijd hebben bereikt; alsdan worden hun do voorschriften gegeven, waarnaar zjj zich in de toekomst moeten gedragen. Deze zijn meer van oen negatieven dan van een

325

-ocr page 335-

DE NAMAQÜA'S.

positiovcn aard, maar twee zjjn bijzonder gewigtig; vooreerst dat liij nimmer een haas iniif»- otcn en ten tweede dat hjj moet ophouden de geiten uit te zuigen. liet laatste eischt eonigc verklaring. Zoolang do Namaqua's nog kinderen zjjn, hebben zij de gewoonte om de geiten op te zoeken, do jonge geitjes weg te jagen en hunne plaats in te nemen. Dit Avor dt. echter voor eene bezigheid gehouden dio alleen kinderen mogen verrigten; zij moet worden nagelaten, zoodra een jongen onder do mannen wil worden opgenomen.

Voor zoover bekend is, hebben de Namaqua's weinige of welligt in het geheel gecne liuweljjksplegtiglieden. Wil iemand eene vrouw trouwen, dan gaat lijj naar hare ouders en vraagt eenvoudig om haar. Wordt zijne vraag toegestaan, dan wordt buiten do lint der bruid eene koe geslagt en zij gaat met haar' echtgenoot naar huis. Veelwijverij is onder dit volk veroorloofd en heeft, even als in andere binden, hare voor-zoowel als hare nadeolen. In een land, waar al de handenarbeid door de vrouwen geschiedt, is zij noodzakeljjk; iedere vrouw is daar eene soort van dienstmaagd, maar geenszins eene gezellin van den man, die eenigzins mot hem gelijk staat. Hare nadoelen kunnen worden zamengevat in het woord quot;jaloerschheidquot;; dit is een gebrek waaraan de vrouwen der Namaqua's in groote mate lijden en dat zich gewoonlijk lucht geeft in slagen.

Is een man zijne vrouw moede, dan behoeft bjj zich niet van haar te laten scheiden, maar verbreekt den huwelijksband eenvoudig door haar naar hare familie terug te zenden. Zjj kan hier niets aan doen en niets helpt er tegen, hoe sterk zij en hare ouders er zich ook tegen verzetten.

In do kunsten van den vrede zjjn zjj wel ervaren, vooral in het dresseeren van runderen. Dit is zeer moeijeljjk en moet met veel zorg geschieden. Het jonge dier wordt eerst geleid in den strik van een touw dat op den grond ligt; zoodra dit ge-sehiod is, nemen een aantal mannen het andere einde van het touw en houden het dier, in weerwil van al zijn worstelen, stevig vast. Somtijds valt het woedende dier hen aan; in dat geval laten zij het touw los en vlugten heen naar alle kanten, om het op nieuw aan te grijpen als het weder eenigzins bedaard is.

Nu wordt een ander touw over zijne horens geworpen en door hieraan en aan zijn staart stork te trokken en te gelijk zjjn pooten onder hem uit te halen, laten do dresseerders hot dier vallen. Dc kop wordt dan op den grond gehouden en een scherpe stok door zijne neusvleugels gestoken; aan ieder einde van dezen stok wordt oen taajje lederen riem bevestigd, die gebruikt wordt als teugel.

Hoe meer een os worstelt en vecht, des te gehoorzamer wordt hjj naderhand en des te moer waarde heeft hjj; van een dier dat koppig is en vooral dat niet wil opstaan ids bot op don grond ligt, is nooit veel te maken.

Vervolgens worden langzamerhand al zwaarder en zwaarder vrachten op zijn rug geladen; men begint met eene huid of een ledigen zak on eindigt met don vollen last dien oen rund verondersteld wordt te kunnen dragen. De riem, waarmede de vracht wordt vastgehouden, is somtijds 30 a 40 meter lang en gaat derhalve meerdere malen om het ligchaam van het dier.

Het moejjelijkst is het dresseeren van een rund dat als aanvoerder der kudde moet dienen. Koejjen zijn van nature gezellige dieren en gaan, als er meerdere bijeen zijn, niet gaarne ver, indien er geen aanvoerder is dien zij kunnen volgen. In don natuurstaat zou do aanvoerder do sterkste stier zijn; dit is bjj de getemde koeijen echter niet bot geval. Deze zijn allen ongeveer even sterk en hun strijdlust is door de gevangenschap te veel onderdrukt, dan dat zij voor het aanvoerderschap zouden vechten. Zeer weinige runderen bezitten de eigenschappen die voor een aanvoerder gevorderd worden, zoodat weinigen er voor kunnen worden gedresseerd. De Namaqua's. dio hiervoor een goed oog hebben, kiezen tot dit doel altijd de dieren uit, die het ligtst gebouwd zjjn en den levencligstcn blik hebben, zoodat zjj hunne kameraden op marsch altijd in een stevigen gang kunnen houden.

De vorschrikkeljjke gewoonte om de ouden van dagen te verlaten heerscht ook in Namaqua-land. Er wordt om het ongelukkige slagtoffer eene ligto omheining gebouwd eu hierin wordt het, niet een weinig voedsel, vuur en water aan zich zclven overge-

326

-ocr page 336-

DE NAM AQUA'S.

laten. Reizigers door dit land ontmoeten somtijds op luiimo togten do overblijfsolcn eener kleine omheining en hierin oen hoop asch, oen drinkvat en eenige uitgobleekte beenderen; zij weten dat dit do gedenkteekonen zijn van een ouden Namaqua, die is achtergelaten om van honger en dorst om te komen.

Het is bijna ongeloofelijk, maar toch waar, dat do Namaqua's aan dozo moorddadige gewoonte zoo gewend zijn, dat zij er onverschillig onder blijven. Zij verwachten geen ander lot indien zij zoo oud worden dat zij hun volk tot last zijn, maar hot vreemdste is nog, dat zij die zoo verlaten worden, zich gelaten in hun lot schikken. Moffatt verhaalt oen geval dat eone oude vrouw, die bij in een vreeselijk lijdendon toestand aantrof, weigerde met hem mode to gaan on zich te laten voeden, liet was, zoido zij, do gewoonte van haar stam; zij was roods nagenoeg dood on had goeno begeerte om tweemaal te sterven.

Hunne vermakelijkheden komen zooveel overeen met die welke wij reeds vermeld hebben, dat hot niot noodig is ze opnieuw to bcschrijvcn. Wat werken aangaat, do mannen doen weinig of' niets, zij liggen dikwijls dagen lang in de zon te luijeren cn sterven liever half van honger on dorst, dan dat zij eten on drinken zouden gaan zoeken. Zjj vergeljjken iemand die werkt bij een' worm in den grond en doze vergelijking schijnt hun corc genoegzame reden te zjjn om niets uit te voeren.

Er heerscht onder de Namaqua's een zeer vreemde gewoonte. Men verwacht dat zij, die hen komen bezoeken, een vader en cene moeder onder hen aannemen, cn deze nieuwe familiebetrekkingen hebben alle goederen gemeen. Deze gewoonte had oorspronkelijk waarschjjnljjk alleen betrekking op do inboorlingen, maar deze aarzelen niet haar ook tot de Europeanen uit te strekken, en vinden dat in die gevallen eone gemeenschap van goederen lang goene onvoordeelige zaak is.

327

-ocr page 337-

HOOFDSTUK XXV111.

D E B E C J1 U A N A' S.

HUN' NAAM EN TAAI.. — Hl.'N'N'E KI.EKDINO, — DEDRKVKNIIEID IN DE KUNSTEN VAN DEN VREDE. - IIKT Mlis'

DER BECHUANA's. - HUNNE HANDIGHEID IN HET SNIJDEN IN HOUT. — DK ASSAOAAI lt;)K quot;KOVEIlquot; DEK

BECHUANA's. — VERNUFTIGE BLAASBALG. — EEN METALEN SCHORT. — KLEEDING DER VROUWEN KN HARE VERZOTHEID OP METALEN SIERADEN. — KARAKTER DER BECHUANA's. — HUNNE NEIGING TOT LIEGEN EN STELEN. — HUNNE MINACHTING VOOR HET MENSCHELIJK LEVEN. — HUN REGERINGSVORM.— EEN PARLEMENT VAN INBOORLINGEN. — HET VERHAAL VAN MOFFATT VAN KENK OPENBARE BERAADSLAGING. — GEWOONTEN

NA EEN GEVECHT. - DE ORDE VAN HET LIKTEEKEN EN DE WIJZE WAAROP ZIJ VERLEEND WORDT. — EEN

TELEURGESTELD KRIJGSMAN. — EENE ONAANGENAME PLEGTIG1IEID. — WIJZE VAN OORLOGVOEREN. — DE STRIJDBIJL DER BECHUANA's.

Wij verlaten nu het Ilottentotscho ras en zullen een vlugtigen blik werpen op cenige andere stammen. Bovenaan staat een zeer groote stam, Bochuana's genaamd, dio in een aanmerkelijk aantal ondorstammen verdeeld is. Evenals men de Hottentotsehc namen herkent aan het bijvoegsel quot;Quaquot;, zijn dc Bechuana s kenbaar aan hot voorzetsel quot;Baquot;. Zoo behooren do Bakwain's, dc Barolong's, de Batlapi's en de Bahurotsi's allen tot de Bechuana's. Hot is nog al vreemd dat in deze taal voorzetsels worden gebezigd, waar men bjjvoegsels of wel afzonderlijke woorden zou verwachten. Iemand spreekt bijvoorbeeld van zich zolven als Mochuana, d. i. een man vanChuana; de stam wordt genoemd Bechuanan, d. i. dc lieden van Chuana, cn men zegt Sichuana. indien men dc Chuana-taal bedoelt. Elk woord eindigt met een klinker, waardoor dc taal eenc zachtheid verkrijgt in dc uitspraak, die men in zulk een land niet zou verwachten. Dc liefde der Bechuana-stammcn voor welluidendheid maakt, dat zjj eenc groote onverschilligheid hebben om eenc letter door cene andere te vervangen, indien de uitspraak er slechts zachter door wordt.

Zjj hebben een schoon voorkomen en gelijken in dit opzigt op de Kaffers, met wie zij vele gewoonten gemeen hebben. Hunne kleeding is niet zeer opmerkelijk, behalve dat zij welligt de beste bontwerkers zijn van Afrika; do buigzaamheid en zachtheid der huiden cn dc netheid van het naaisel zijn ongeëvenaard. Zjj zjjn ook goede metaalwerkers cn voorzien vele omringende stammen van versierselen en wapenen.

Het Bcchuana-mes is welligt het meest algemeen verspreide stuk gereedschap, dat door dezen vernuftigen stam vervaardigd wordt. De algemeene vorm van dit mes ziet men op de volgende afbeelding. Het is, met het handvat, 28 a 30 centimeter lang en het lemmer, dat tweesnijdend is, is in het midden een weinig dikker dan aan de kanten. Het is feitelijk niets dan eone assagaaipunt met een handvatsel. Dc schcede is gemaakt van twee stukken hout, die genoeg zijn uitgehold om het lemmer juist te omvatten cn dan stevig met pezen worden aaneengebonden. Aan den eencn kant der schcede is in het hout eenc opening gesneden, waardoor de eigenaar een riem of koord kan steken om het om den hals te hangen.

Dc gewone vorm is een eenvoudig handvatsel, eenc schcede en een lemmer, zonder eenig versiersel, maar een handige smid weet hot op veel verschillende wijzen te verfraaijen. Eenc zeer geliefkoosde manier is om hot handvat te maken van ivoor en

-ocr page 338-

DE BECHUANA'S.

cr don vorm van ecu of ander dier aan te geven. Een der afgebeelde messen stelf cone hyena voor, en hoe ruw het snijwerk ook moge zjjn, zal toch geen natuurkundige zich in den vorm van hot dier, waarvan hot eene afbeelding moet zijn, vergissen. \ Dikwijls wordt het handvat ook gesneden in den vorm eener giraffe of van een hippo-^ potamus en altijd wordt het karakter van hot dier getrouw door den inlandschen beeldhouwer teruggeven. Op de scheede is altijd een of ander patroon gesneden en dit is in vele gevallen zoo kunstig bewerkt, dat zjj aan Europeesehe wapenen zou kunnen ' gedragen worden. Al de stammen der llottentotten en Bosjesmannen maken van dit eigenaardige mes gebruik, geljjk dit ook met vele andere inwoners van Zuid-Afrika het geval is. Het wordt altijd om den hals gedragen en voor vele doeleinden gebruikt; het

MKSSKN IIKI! IIKCII T A NA S,

meest echter om cr vleesch mede te snijden, indien de eigenaar gelukkig genoeg is geweest zich dit te kunnen verschaffen.

Het snijwerk van het handvat en de scheede wordt echter niet met zulk een mes vervaardigd. Hiertoe bezigt men cr een mot een zeer kort lemmer en een vrij lang handvatsel. Zulk een mes is afgebeeld op de volgende bladzijde; van dit mes is hot handvat gemaakt van don horen eener antilope. Mot dit eenvoudige werktuig snijden de Bechuanen de verschillende patronen, waarmede zjj zoo gaarne hunne kommen, lepels en andere voorwerpen voor dagoljjksch gebruik versieren; zij snjjden er ook de giraffen, hyena's en andore dieren mede, die tot handvatsel dienon van hunne messen, lepels en andere gereedschappen.

32!)

-ocr page 339-

DE BECHÜANA'S.

Somtijds wordt dc buitenzijde van den bak hunner lepels overdekt niet versierselen, die er dikwijls zeer kunstig uitzien; sommigen doen do beschouwers denken aan de versierselen der oude Etruseische vazen. Zij branden nu eens het uitgespaarde hout en dan weder het weggesneden gedeelte, zoodat het patroon is zwart op een witten grond of omgekeerd. Het is gewoonlijk cone wijziging van den zigzag-vorm, maar in vele gevallen zijn het ook gebogen lijnen zonder een enkelen hoek; de lijnen zjjn vrij en fiksch geteekend.

Een der beste voorbeelden van de kunstvaardigheid der Bechuana's is eene soort van assagaai, die door hen gesmeed wordt en die men zoowel voor haren vindingrijken arbeid moet prijzen, als laken wegens hare afschuwelijke wreedheid.

Twee vormen van dit verschrikkelijke wapen ziet men op bovenstaande afbeelding. Fig. 1 stelt do geheele assagaaipunt voor met een gedeelte der schacht; de twee andere figuren zijn afbeeldingen van dc weerhaken op vergroote schaal.

Indien men een dezer wapenen meer van nabij beschouwt, ziet men dat het ijzer eerst vierkant gesmeed is en dat de dubbele weerhaken er schuins in gehakt en vervolgens omhoog gebogen zjjn. Dit is vooral duidelijk bjj de bovenste assagaai en nog duidelijker bij dc vergroote afbeelding van deze. De andere is echter op eene zeer vernuftige wijze gemaakt en toont een mate van vaardigheid in het bewerken van metalen, die men bij Wilden volstrekt niet zou verwachten.

Deze assagaaijen hebben eene verwonderlijk groote overeenkomst met sommige pijlen die in centraal-Afrika vervaardigd en later zullen afgebeeld worden. Zij komen werkelijk zooveel in vorm overeen, dat zulk een pijl, indien hij vergroot werd, zeer goed als assagaai zou kunnen dienen. Deze onderlinge gelijkenis — die aan Burchell onbekend was — bevestigt zjjn vermoeden, dat de kunst om deze wapenen te maken, aan meer noordelijk wonende stammen ontleend is.

Deze vreeselijke wapenen worden natuurlijk slechts gebezigd om een zekeren dood te veroorzaken, en het is even onmogelijk om de assagaai uit do wond te halen als baar tc verwijderen door haar door dc wecke doelen heen te drukken, zooals men dat bjj andere van weerhaken voorziene wapenen doen kan. Daar echter het tijdelijk verlies van het wapen hiervan het onvermijdelijke gevolg is, maken de inboorlingen er slechts gebruik van bij bijzondere gelegenheden. De naam dien do inboorlingen er aan geven is quot;Kóvehquot;, maar gewoonljjk wordt zij de quot;martelings-assagaaiquot; genoemd. Men werpt haar meestal door de keel van het slagtoffer — gewoonljjk een gevangen genomen opperhoofd — waar men haar laat zitten, totdat hij ellendig is omgekomen.

De blaasbalgen der Bechuana's zijn op eene zeer vernuftige wijze vervaardigd. Al de van huiden gemaakte blaasbalgen die door de inboorlingen van Zuid-Afrika worden

3B0

geli half

aan Do( tool huil slui blai in t

een

die

len

schi

in I

een

rale

zen

echi

kon

van

troc

drai

laat

sen

en

zeei

25,

op gen ged per] tam ged stul naa altjj voo geh ster 1 reglt; mei Vo( schi gen de woi voe, het

dinj het lige

-ocr page 340-

T)E BEOHTJANA'S.

gebezigd, hebben een groot gebrek, namelijk bet ontbreken eener klep. Deze IiImms-liitlgen zijn reeds vroeger lieschreven en men ziet er ('(sne afbeelding van op hladz. 98.

De smid der Becbuaiia's ueemt hiervoor echter geen gesloten zak, maar snijdt dezen aan de eene zjjde geheel open en naait eiken kant dezer snede om oen regten stok. Door deze stokken van elkander te verwijderen kan lijj dns de lucht in den blaasbalg toelaten, zonder de hitte van het vuur er in op te trekken; als lijj nu de lucht naar liuiten wil persen heeft hjj niets anders te doen dan de stokken tegen elkander te doen sluiten. Door dit vernuftige surrogaat voor eene klep is de smid in staat met den blaasbalg zoo schielijk te werken als lijj zijne handen bewegen kan; hjj is dan ook in staat eeu veel heeter vuur te maken dan op de gewone wijze mogelijk is.

De nevensstaande afbeelding is een voorbeeld van de bekwaamheid die zij in het bewerken der metalen bezitten. Jlet is een vrouwe-schort van nagenoeg 30 centimeter in het vierkant en vervaardigd van een stuk leder, dat geheel met koralen bedekt is. In plaats van glazen koralen heeft de vervaardiger echter de voorkeur gegeven aan koralen van metaal. De meeste zijn van ijzer, maar die welke bet patroon vormen zjjn van koper; de draagster is er trotsch op deze laatste altijd zoo glimmend te poetsen als slechts mogelijk is. In vorm en voorkomen gelijkt dit schort zeer veel op dat, hetwelk op bladz.

25, fig. 2 is afgebeeld.

Het versiersel hetwelk men op dezelfde afbeelding vindt, is gemaakt van de overblijfselen van gedoodc apen. Een gedeelte der op-perkaak is, met de snjj- en hondstanden weggenomen, gereinigd en gedroogd. Eene geheele rij van zulke stukken is op een stuk leder genaaid en wel zoo, dat het volgende altijd over een gedeelte van bot voorgaande heen ligt, zoodat het geheel eene strook vormt van glinsterende, witte tanden.

De Beehuana's dragen in den regel meer kleedoren dan de stammen welke om hen hoen wonen.

Vooral de vrouwen dragen verschillende schorten. Het eerste wordt gemaakt van riemen, evenals bij de Kaffers en hier over wordt er gewoonlijk een gedragen dat van een stuk huid is vervaardigd. Kan zij het doen, dan voegt zij hierbjj nog andere, maar zij weet liet in allen gevalle zoo in te rigten, dat het buitenste schort met koralen of op eene andere wijze versierd is.

Deze reeks van schorten is evenwel alles wat eene Heebuaansche vrouw als kleeding noodzakelijk acht; de mantel wordt slechts oiiigebangen om het ligchaam tegen het weder te bcschermon en niet omdat zjj nit kiescbheid eenig gedeelte van haar ligchaam willen bedekken. Zij zien er in haar voorkomen niet zoo innemend uit als

331

SI Kit A AD UBMAAKT VAN TAS II IN VAN Al'KN.

-ocr page 341-

T)E BECIIUANA'S.

vele vrouwen der omwonende stammen; inoestnl zijn zij kort, dik en plomp, welk zij

laatste gebrek nog meer in het oog valt door de menigte koralen die zij in dikke and

snoeren om haar hals en midden dragen, gelijk ook door het aantal metalen ringen ges

waarmede zij hare armen en enkels beladen. Zij overladen ook het hoofd zooveel had mogelijk; het haar wordt gevlochten in kleine staartjes en dan zoo overvloedig met

vet en quot;sibiloquot; ingesmeerd, dat zij er op eenigen afstand uitzien alsof zjj eene muts hui

op hadden van metalen nestels, en op nog grooter afstand alsof zjj banden van stel

gepolijst staal om hare hoofden dragen. wal

Het dik besmeren met vet en rooden oker houden zjj voor het non plus ultra van bjj oen fatsoenlijk toilet en het wassehen van het ligchaam voor cene walgelijke gewoonte.

De vrouwen zijn de eenigen die rooken; de mannen geven de voorkeur aan snuif en inb

verachten veeleer de pijp, omdat dc vrouwen er gebruik van maken. ges

Men kan de Beehuana's moeijehjk aanvoeren als voorbeelden van een goed zedelijk hij

karakter. Niemand die hen kent, gelooft ooit een woord van hetgeen zjj zeggen en zjj zij stelen al wat zij kunnen medencmen. Zjj zijn in allo opzigten volleerde dieven en ' mei

de gewoonte van stelen is zoo in hunne natuur geworteld, dat wanneer iemand op zeg

de daad betrapt wordt, hij zich over de daad niet schaamt, maar wol dat hij zoo van onhandig geweest is, het niet op ceno meer slimme wijze te doen. In het stelen

van kleine voorwerpen zijn zij buitengemeen vindingrijk. Hangt het hier of daar op, wei

dan raken zij het zonder erg met de handen aan, zoodat het op den grond valt en pot

beginnen dan hunne eigenlijke operation. Zij staan bij hot begeerde voorwerp en gov

trachten rond te kijken alsof zij het volstrekt niet opmerkten; spoedig maken zij De

zoo ongemerkt mogelijk met hun voet eene holte in het zand, schuiven het voorwerp blai

hetwelk zij begeeren er in, bedekken het met zand en maken de oppervlakte weder ver

zoo gelijk, dat er geen spoor overblijft, waaraan men zien kan, dat de grond is om- opf

gewoeld. het

Zij stelen elkanders goed, waar en wanneer er slechts gelegenheid toe bestaat; mai zij zijn echter vooral blijde indien zij hunne kunst kunnen uitoefenen op een'

Blanke, wiens eigendom altijd het stelen waard is. Iemand die in hun land reist, hut

heeft daarom geen gemakkelijk leven, want hij weet dat hij geen enkel artikel bezit, hui

hetwelk niet verdwijnt, als hij het slechts eenige minuten uit het oog verliest. Zooals mei

Baines teregt aanmerkt, is er geen enkele eerlijke vezel aan het ligchaam van een te

Bcchuana; van do punt zijner tong tot aan zijne teenen toe is elke spier die hij bezit, wat

in do kunst van stelen volleerd. Indien zij gezeten zijn naast een voorwerp van eeno alle

matige grootte, gaat dit als zij vertrekken met hen mode op cene wjjze, welke zelfs van

voor iemand die eene broek draagt ten eenen male onbegrijpelijk is. niei

Zelfs Motï'att, die cene bijzondere begaafdheid bezat om de verborgene goede eigenschappen der inboorlingen te ontdekken, beschrijft de oneerlijkheid der Beehuana's in wai zeer krachtige bewoordingen: van quot;Eiken dag hadden wij nieuwe diefstallen te vermelden, die gedurende de laatste zoo 24 uren in onze huizen, onze smids-workplaats, onzen tuin of onder ons voo in het pog veld bedreven waren. Meer dan eens dreven zij dit laatste in een' pool of moeras en strr gaven ons dan zeer laat kennis van het ongeluk, zooals zjj het noemden; daar het niei dan te donker was om te hulp te komen, werd altijd moer dan een rund het slagtoffer van de hyena's of van de hongerige Wilden. Eens op een nacht drongen zjj do ver omheining van hot vee binnen, doodden een onzer beste trekossen en namen alles mei mede behalve één voorpoot. ver quot;Wij waren verpligt om veel vleesch te eten, door het groote gebrek aan koren. Ijn^ Onze schapen moesten wij koopen op eenigen afstand van do plaats waar wij woonden, Lor en wij hadden roden om zeer dankbaar te zijn, indien wij er van de twintig die wij ove kochten de helft voor ons zeiven kregen. Zij braken hun de pooten, sneden de staarten af en namen meestal het geheele dier mede. zjj|i quot;Gereedschappen, zooals zagen, bijlen en dissels, waren zeer gevoelige verliezen, neil die wij dat oogenblik, toen wij gecne gemeenschap met do kolonie onderhielden, niet woi konden herstellen. Sommige onzer werktuigen en gereedschappen bragten zjj somtijds, tegi als zij zagen dat het metaal niet aan hunne verwachting beantwoordde, terug, nadat ue

332

-ocr page 342-

DE BEOIinANA'S

k zij er alle mogelijke vormen aan hadden gegeven en boden xo ons aan in ruil voor :e andere voorworpen dio voor hon waarde hadden. Op messen waren zij bijzonder in gesteld; onze metalen lepels smolten zjj, en toen wij ons van vertinde ijzeren lepels L'l hadden voorzien, waarmede dit niet ging, veronderstelden zij dat die betoovord waren, it quot;Jlet gebeurde zoor dikwijls, dat, wanneer een zendeling op eenigen afstand van

ts huis aan het werk was, en er niemand tegenwoordig was in wien hij vertrouwen kon ii stellen, lijj verpligt was al zjjne gereedschappen mede te nemen als hij oen dronk waters ging zoeken; hjj wist toch maar al te goed, dat zjj, indien hij ze achterliet, ii hij zijne terugkomst zouden gevlogen zijn.

quot;Eens had het volgende belagchelijke voorval plaats, dat den schrijver door oen ii inboorling op een zeer sprekende wijze verhaald werd. Twee mannen waren er in geslaagd oen ijzeren pot te stelen. Daar hij juist van hot vuur genomen was, was k hij rjjkeljjk warm om hem gemakkelijk over eene omheining te overhandigen; terwjjl ii zjj liet deden, viel hjj op een steen en berstte. quot;Het is ijzer,quot; riepen zjj en liepen ii ' met hun buit voort, vast besloten om er van te maken wat zjj konden; dat wil p zeggen, dat zjj, daar hij niet meer dienen kon om in te koken, er messen en sporen o van zouden maken.

ii quot;Toen na eenigen tijd de beweging over don vermisten pot wat verflaauwd was,

gt;, werd hjj bjj een smid gebragt, die reeds een voorraad houtskolen had opgedaan. De ii pot werd verder stuk geslagen, om te maken dat do stukken met de tangen, die n gewoonlijk van boombast vervaardigd worden, gemakkelijker konden worden aangevat, jj De wilde Vulkaan, die geen gegoten ijzer kende, haalde, toen hij het met zijn kleinen p blaasbalg behoorlijk gloeijeml had gemaakt, een stuk uit het vuur. Tot zijne uiterste r ï' verbazing vloog het, bij den eersten slag met zijn hamer, in stukken. Zoowel het i- opperhoofd als de smid verklaarden, terwijl zij met open mond en oogen de rondom het kleine aanbeeld verspreide stukjes ijzer aanstaarden, quot;den pot voor bctooverd en ; maakten hieruit op, dat potten stelen eene slechte speculatie was.quot; i' De diefachtigheid van dit volk had geen einde. Zjj gluurden bijv. in do ruwe

t, hut die voor kerk gebruikt werd, om te zien wie preekte, en gingen dan naar het |-, huis van den predikant om liet op hun gemak te beroovon. Toen de zendelingen s met groote moeite een aantal bewaterings-kanalen hadden gegraven om hunne tuinen n te besproeijen, groeven de vrouwen op eene listige* wijze de djjkjes door en lieten het t, water wegloopen. Zij braken zelfs den dam door, die het water van de rivier afleidde, e alloen om het genoegen te hebben iemand van iets te beroovon; toen er in weerwil 's van alle tegenspoeden eenigc groenten waren rijp geworden, werden deze toch gestolen,

niettegenstaande er voortdurend de wacht bij werd gehouden.

i- Men heeft zelfs gezien, dat deze uitgeleerde dieven het vleesch stalen uit den pot

n waarin het gekookt werd; zjj hadden de onbeschaamdheid om een steen in de plaats van hot geroofde vleesch in den pot te doen. Een reiziger zag dat zjjne volgelingen c zoo onophoudelijk door de Beehnana's bestolen werden, dat hij ophield met zjjne t pogingen om de dieven te ontdekken en dreigde om, in plaats van hon, dengene te ii straffen die durfde verklaren dat er iets van hem gestolen was. Zjj sparen in dit opzigt zelfs ■t niet hun eigen opperhoofd en bestelen hem even goed als ware hij een vreemdeling, r Dr. Lichtenstein, die stellig van do Beehnana's een beter denkbeeld had dan zij

o verdienden, word eens op eene zoor aardige wijze door hen beetgenomen. Hij had s met eon weinig tabak drie ivoren ringen van hen gekocht; toon hjj echter de plaats verliet, bespeurde hjj dat dezelfde ring driemaal aan hem verkocht was. De inboor-i. lingen die achter hem stonden, hadden zijne zakken geledigd, zoo goed als de beste i, Londenscho zakkoroller dit had kunnen doen, en den ring, weder aan hunne helpers ij overgegeven, dio hom op nieuw verkochten.

o Over hot algemeen schijnt hot karakter dor Beehnana's niet zoor aangenaam te

zijn; zelfs do zendelingen, dio onder hen gewoond hebben, en eene natuurljjke ge-neigdheid bezitten om hunne gebreken van eene gunstige zijde te beschouwen, kunnen «t weinig in hun voordeel zeggen en moor dan genoog wat togen hen pleit. Zjj sehjjnon ^ tegenover hunne gebrekkigen en bejaarden even weinig medoljjdon te betoonen als it do Namaqua's, en indien een hunner ziek of gewond is, zoodat hij zich zeiven niet

333

-ocr page 343-

DE BECHTJANA'S.

kan verzorgen, wordt hij buiten liet kamp gebragt en alleen gelaten, totdat luj hersteld is of' sterft. Er wordt een kleine en ligte hut voor hein gebouwd; dagelijks wordt hem een weinig voedsel gegeven, dos avonds een vuur aangelegd en in de nabijheid eenige brandstof gebragt om het te kunnen aanhouden. Bij zekere gelegenheid was de zoon van een opperhoofd verwond door een buffel; hij werd volgens gewoonte buiten het kamp gebragt. Het vuur ging bjj ongeluk uit en er kwam een leeuw, die den gewonde in den nacht medesleepte.

Vroeger dacht men dat deze gewoonte ontstaan was uit vrees voor besmetting; dit is echter klaarblijkelijk niet het geval, want personen, die door eene besmettelijke ziekte zijn aangetast, worden niet verwijderd zoolang zij zich zeiven kunnen helpen. Bijgeloof is waarschijnljjk do eenige reden dezer handelwijze.

Aan het leven van een mensch, vooral ecner vrouw, hechten zij weinig waarde; een man kan z|jne vrouw dooden, zonder dat hier eenigzins op gelet wordt. Een reiziger vermeldt dat een man om eene kleinigheid boos werdt op zijne vrouw, zijne assagaai greep en haar op do plaats doodde. Het ligchaam werd bij de voeten naar buiten gesleept on in hot kreupelhout geworpen om door do hyena's te worden verslonden; dit was al wat er gebeurde. Do reiziger, die een afgrijzen had van zulk eene handeling, deed er aangifte van bjj het opperhoofd; deze lachte hem voor zijne moeite echter uit en vond hot eene aardige grap, dat iemand door zulk oen gewoon en dageljjksch voorval kon geërgerd worden.

Eu toch heeft de Bechuana ook zijne goede eigenschappen. Hjj is niet twistziek en Burchell maakt de opmerking dat hij, gedurende al den tijd dien bjj onder hen doorbragt, geene enkele maal oen openlijken twist of eene schending van de welvoege-lijkheid gezien hooft, Zjj zijn ijverig en volhardend in de kunsten van don vrede; zij bewerken het ijzer on snijden het hout met eene bedrevenheid, die slechts door langdurige oefening en geduld kan worden verkregen. Zij zijn moer gehecht aan den grond dan vele omwonende stammen; zij bebouwen hem zorgvuldig en gaan hierin de Kaffers ver te boven. Hunne huizen zijn. van eene zamengestelde bouworde; zij worden gebouwd mot eono zorg en overleg, waaruit men zien kan, dat de bewoners geen zwervend leven leidon, maar op vaste plaatsen wonen.

De regeringsvorm der Bechuana's is monarchaal, maar niet geheel despotiek. In de meeste gevallen kan de koning doen wat hjj wil; de opperhoofden kunnen echter aan zjjno willekeur paal en perk stellen door het bijeenroepen van oen parlement, quot;Pichoquot; genaamd.

Zulk een quot;Pichoquot; is inderdaad een wild en schilderachtig tooneel. De krijgslieden gaan in hun vollen oorlogsdos zitten in een kring, in welks midden de zetel van den koning geplaatst is. Do verschillende sprekers wenden zich achtereenvolgens tot do vergadering en spreken met do grootste vrjjmoedigheid; zij sparen zelfs den koning niet, maar beschuldigen hem dikwijls in hot openbaar van ware of ingebeelde tekortkomingen en krijgen somtijds hun zin. De koning zelf opent meestal het parlement mot eenige woorden en houdt zich dan stil totdat al de toespraken gedaan zijn. Dan beantwoordt hjj die, welke persoonlijk tegen hem gerigt waren; hij wordt dan zeer opgewonden, springt rond den kring en zwaait met speer en schild, totdat hij in een toestand van halve krankzinnigheid schijnt tc verkeeren. Dit is bij de Wilden de gewone handelwijze; in hoe grooter mate van spanning iemand verkeert, des te beter wordt hij verondersteld later te zullen spreken.

Een uittreksel uit het verhaal van Moffatt omtrent een quot;Pichoquot; zal ons een goed denkbeeld geven, hoe het daar toegaat:

quot;Ofschoon het geheel een zeer zonderling schouwspel oplevert, geschiedt toch alles met de grootste orde. Er worden weinig bewijzen van goed- en nog minder van afkeuring gegeven, terwijl elke spreker zonder eenige vrees voor zjjn gevoelen uitkomt. Do toehoorders zijn gezeten op den grond (zooals men op de afbeelding, bladz. 335, zien kan). Elke man heeft zjjn schild, waaraan eenige speren bevestigd zjjn, voor zich. Een koker met vergiftigde pjjlen hangt om zjjn hals en iijj heeft een strijdbijl in do regterhand. Velen waren versierd met tijgenhuiden en staarten en droegen wapperende vederbossen op het hoofd. In het midden was eene genoegzame ruimte overgelaten

334

-ocr page 344-

DE BECHUANA'S.

voor do bcvoorregten — lion die in liet goveclit 0011 vijand hadden gedood - om te dansen en te zingen; hierbij maakten zij do hevigste en wonderlijkste gebaren, die door do toeschouwers op do meest luidruchtige wijze worden toegejuicht.

quot;Wanneer zjj naar hunne plaats gaan, begint do spreker met stilte te gebieden. quot;Woest stil, gij Bathipi's; woest stil, gjj Barolong's;quot; op deze wijze spreekt hij iederen stam afzonderlijk toe en sluit hiervan ook do Blanken, indien er aanwezig zijn, niet uit. Hij neemt dan van zijn schild oeno assagaai, wijst er mede in de rigting vanwaar de vijand komt, vervloekt hom en verklaart don oorlog door herhaaldelijk met zijne speer te stooton, alsof' hij er hot ligchaam eens vjjands mode doorboorde. Hierop volgt eon algemeen gefluit van goedkeuring. Dan rigt hjj zijne speer naar het land der Bosjesmannen en vervloekt ook deze quot;ossen-eters,quot; zoo als hij ben noemt.

quot;Do koning begon bij deze gelegenheid, even als bij alle andore, met te zoggen: quot;Gij zonen van Molchabanque, de Mantatoo's zijn een sterk en overwinnend volk bij beschouwde allen die hier tegenwoordig waren als vrienden en bondgenooten van zijn rijk, hetwelk onder do regering van zjjnen vader aanmerkelijk in aanzien gerezen

was — quot;zjj hebben vele natiën overweldigd en naderen ons nu, om ons te vernietigen. Hunne wijze van doen, hunne wapenen, hunne daden en hunne voornemens zjjn ons kenbaar gemaakt; wij moeten nu in overleg komen en een besluit nomen om hen te

bevochten. Hot geval is zeer gewigtig......

'Tk zal hier afwachten wat het algemeen gevoelen is. Laat elk voor zijn gevoelen uitkomen, dan zal ik op nieuw spreken. Mothibi wees bij het begin dezer toespraak naar den hemel en de toehoorders riepen quot;Pulaquot; (regen), waarop hij onder een stroom van toejuichingen ging zitten. Tusschen elke twee sprekers werd oen vers van een

krjjgszang gezongen en er word op nieuw stilte bevolen......

quot;Toon verschillende sprekers hun gevoelen geuit hadden, hetwelk voornamelijk bestond in het onderling opwekken tot eensgezindheid ou moed, hernam Mothibi zijne plaats in het midden van don kring en gebood, na do gewone gebaren, stilte. Terwjjl hij de aanmerkingen van do voorgaande sprekers in herinnering bragt, voegde hij er bij: quot;Het is duidelijk, dat het beste plan is, tegen den vijand op te rukken, opdat

335

-ocr page 345-

DE KËCHUAHA'S.

liij niet nader komo. Laat onze steden niet de zetel van den oorlog worden; laat onze huizen niet liet tooneel worden van bloedstorting en verwoesting. Neen! laat ons hot bloed onzer vjjanden vergieten, ver van onze vrouwen en kinderen.quot; Hierop keerde hij zich naar liet oudste opperhoofd en zeide: quot;Ik hoor u, mijn vader; ik versta u, mijn vader; uwe woorden zijn waar, zjj zijn goed voor het oor; het is goed dat wij door de Makoöas onderrigt zijn; ik wensch hun die niet gehoorzamen alles kwaads toe; ik wensch dat zij in stukken mogen worden gebroken.quot;

quot;Toen sprak hij de krijgslieden aan: quot;Er zijn er velen onder u, die niet waardig zijn uit ecne kom, maar alleen uit een' gebroken pot te eten; denkt over hetgeen heden gezegd is en gehoorzaamt zonder tegenstreven. Ik beveel u, opperhoofden der Batlapi's, Batlaro's, Bamairi's, Barolong's en Bakotu's, uwe stammen bekend te maken met hetgeen hier is voorgevallen; ik zeg nog eens: krijgslieden, bereidt u voor den strjjd; laat uwe schilden sterk, uwe pjjllcokers vol pijlen en uwe strijdbijlen scherp zijn als de honger.quot; quot;Weest stil, gij nieren-etersquot; — en hiermede sprak hij de ouden van dagen aan — quot;gij zjjt alleen goed om op do nieren te wachten, als er een os geslacht wordt. Indien uwe runderen genomen worden, waar zult gij heengaan om andere te zoeken?quot; Nu keerde hij zich naar de vrouwen en zeide: quot;Belet door uwe sluwe overredingen den krijgsman niet, ten strijde te trekken. Neon wekt hem op om roem te oogsten en hjj zal terugkeeren met roemrijke likteekons; nieuwe teekenen van dapperheid zullen zijne dijen bedekken en wij allen zullen op nieuw den krijgszang zingen en den oorlogsdans uitvoeren en do geschiedenis onzer overwinningen verhalen.quot; Bij hot slot dezer toespraak daverde de lucht van toejuichingen en nam de geheele vergadering nu on dan aan den dans deel. De vrouwen namen dikwerf' de wapenen uit de handen harer echtgenooten en zwaaiden zo op de hevigste wijze; in één woord, lieden van allo mogelijke leeftijden maakten gedurende een paar uren de meest uitzinnige en wonderlijke gebaren.quot;

Ter verklaring van het woord quot;nieren-etersquot; moet de lezer begrijpen, dat de nieren alleen door de bejaarden van beide geslachten gegeten worden. Jongelieden zullen er niet aan denken ze aan te raken, uit het bijgeloovige denkbeeld dat, indien zij dit doen, zij geene kinderen zullen krijgen. Het woord quot;pulaquot; of regen, waarmede zij hunne instemming met het gesprokene te kennen geven, wordt in een overdragtelijken zin gebezigd; het moet beteekenen dat de woorden van den spreker hetzelfde zijn voor de ooren der toehoorders, als de regen voor den uitgedroogden grond.

In do laatste regels van 's konings toespraak wordt gesproken van quot;eervolle lik-teekens op de dijenquot;. Dit is eone toespeling op eene zonderlinge gewoonte bij de Beeliuana's.

Na oen gevecht komen zij, die een vijand gedood hebben, dos nachts bij elkander en gaat ieder, na de zegeteekenen zjjner dapperheid te hebben vertoond, naar den profeet of priester, die eone scherpe assagaai noemt en hiermede eene insnijding maakt van de heup tot aan de knie. Voor eiken godooden vijand wordt zulk eene snode gemaakt en de dijen van enkele beroemde krijgslieden zijn geheel en al door deze likteokens gestroopt. Daar de wond tamoljjk diep gemaakt en er vrij veel aseh in gewreven wordt, blijven deze likteekons hot geheele leven lang zigtbaar; zjj vallen veel moor in hot oog, dan zij dit bij een Europeaan zouden doen, daar zij op de donkere huid eene witte streep achterlaten.

Niettegenstaande deze wonden tamelijk ernstig zijn, vereenigen zich al de krjjgs-lieden die dit geluk deelachtig zijn geworden, tot een dans die den geheelen nacht aanhoudt en eerst bij hot opkomen dor zon eindigt. Niemand mag deze insnijding zelf maken; hij die dit gedaan had, zou onmiddellijk door de afgunstige oogen zijner medgezellon ontdekt worden. Bovendien moet ieder krijgsman, om zijn regt hierop te doen gelden, zijn zegeteeken — een klein stuk vleesch met de huid er op, van hot ligchaam van zjjn vijand — medebrengen.

Als de plegtigheid der inwijding in dc orde van het likteekon plaats vindt, wordt een groot vuur aangelegd en hier om heen eene kleine omheining gebouwd, die door niemand dan don priester en hem die een zegeteeken kan vertoonen, mag worden binnengetreden. Buiten deze omheining verzamelen zich alle vrouwen en zij, die niet

336

-ocr page 346-

T

DE BECiniANA'S.

gelukkig genoeg zijn geweest om zich te onderscheiden. Een voor eon begeven zicii de krijgslieden naar den priester, vertoonen hem hun zegeteeken en nemen dan hunne plaats in om het vuur; ieder legt liet liewjjs zjjner dapperheid op de gloeijende kolen en eet het op, nadat liet behoorljjk gebraden is. Deze gewoonte berust op het hjj hen lieerschende denkbeeld, dat de dapperheid van den overwonnen krijgsman dan overgaat in liet ligchaam van hem door wien hij gedood is en dezen onoverwinnelijk maakt.

De Beehuana's zjjn geene vrienden van deze gewoonte; zij zien er integendeel met evenveel afschuw tegen op als de Europeanen, maar zjj volgen haar om de vroegere gewoonten van hun volk niet te veranderen.

Men kan zich wel voorstellen, dat door deze plegtigheid alle krijgslieden — ouden zoowel als jongen worden opgewekt om zich in het gevecht te onderscheiden; hierdoor toch krijgen zij het regt om de geheiligde omheining binnen te treden en in liet openbaar van het eervolle dapperheids-lidteeken voorzien te worden. Bij eene zoodanige gelegenheid kon oen man, overigens voor zijne dapperheid bekend, er niet in slagen een zijner vijanden te dooden, omdat liet aantal dezer vijanden betrekkelijk klein was, zoodat allen gedood waren eer hjj aan bet gevecht kon deel nemen.

337

-ocr page 347-

DE BECHUANA'S.

Hij was dos avonds bijna buiten zichzelvcn van spjjt en ergernis, en weende letterlijk van woede dat hij buiten do heilige omheining gesloten was. Ten laatste sprong hij van zijne plaats op, liep zoo hard hij kon naar zijn liuis, doodde een' zijnor bedienden en keerde, met hot verlangde zogeteekcn in de hand, terug, lljj werd in dit geval gehouden volkomen in zjjn rogt te zijn; do man toch dien hjj gedood had was oen krijgsgevangene wiens leven dus volgons do denkbeelden dor Bechuana's aan zijn moester behoorde. Deze kon hot hom dus ontnomen, indien zijn dood nuttiger voor hem was dan zijn leven.

In den oorlog zijn do Bechuana's vjjanden zonder genade; zij doodon niet sloohtw hunne tegenstanders, maar ook do onschuldige vrouwen ou kinderen. De roden dezer onbarmhartigheid is waarschijnljjk hun verlangen om in het bezit te komen van liet zoo vurig begeerde zegoteeken. Bij sommige stammen der Bechuana's, zooals bjjv. de Bachapin's, eten de krijgslieden dit bewijs hunner dapperheid niet op, maar droogen hot en hangen hot om luin hals; in de plaats hiervan eten zij dan oen stuk van de lever van den godoodon vijand. Het schijnt evenwel dat in allen gevalle een klein gedeelte van den vijand moet worden opgegoten.

De oorlogswapenen gelijken volstrekt niet op die, welke bjj de Kaffers in gebruik zijn. Het schild dor Bechuana's is veel kleiner dan dat dor Kaffers en aan elke zijde is er een half-cirkelvormig stuk leder uitgesneden. De lezer herinnert zich welligt, dat er aan het Kaffersche schild, zooals dit op bladz. 112 is afgebeeld, eene ligto in-drukking is aan do zijden. Doze is evenwel bij het schild der Bechuana's zoo diep, dut liet bjjna den vorm heeft van oen' zandlooper.

Do assagaai, die reeds beschreven is, wordt niet gebruikt als werptuig, maar in hot gevecht man tegen man. De groote arbeid die er aan besteed is, maakt haar ook veel te kostbaar om naar een' vijand geworpen te worden, die haar welligt zou kunnen ontwjjken en do spoor opnemen en behouden.

Eén wapen hebben de Bechuana's dat in een gesloten gevocht uitstekend is. Dit is de strijdbijl, waarvan men verschillende voorbeelden ziet op de afbeelding bladz. 337. Hoe verschillend van vorm het ijzeren gedeelte dor bijl ook moge zijn, ziet de lozer toch dat aan alle hetzelfde beginsel te gronde ligt en dat eene bjjl eigenlijk niets anders is dan eene groote assagaai-punt, dwars aan het handvatsel bevestigd. Bjj de gewone strjjdbjjlen is het handvatsel van hout; bjj de beste echter is dit vervaardigd van een rhinoceros-hoorn. Aan den laatsten wordt daarom do voorkeur gegeven, zoowel omdat hjj niet zoo ligteljjk spljjt, indien er een hevige slag mede wordt toogebragt, nis omdat dé grootero zwaarte meer kracht geeft aan den slag. Bjj sommige dezer bijlen is de knobbel aan het einde van het handvat buitengewoon groot.

De bijl wordt, met het schild, in de linkerhand gedragen; de regter wordt vrij gehouden om er de assagaai in te houden. Wordt een krijgsman echter in hetnaauw gedreven of is zijne assagaai-gebroken, dnn haalt hjj zijne bjjl van onder het schild te voorschijn en is opnieuw gewapend.

338

-ocr page 348-

HOOFDSTUK XXIX.

Igt; F. li K C II U A X A 'S.

Slof.

OOtlsnlENSÏ un iiijokloof. — kev «kzwkeuder kn zijne IIANOTOKEID^ — DE oknezino van ken zieke. — t)K MAfHSCIIE DOHIIELSTKENEM. - SI'AItTAANSCIIE BEHAXDEMNO. •— DE J'KOEK DEK MEISJES. - EEN ZELDZAAM VOOIIHEOT. — het VOEDSEL DER BECHIIANA'S. — DE MELK-ZAK. — muzijk EM DANS, — DE RIETEN PIJP OF „I.ICHAKA.quot; — DE |}ANS DER HECHUANA'S. — MEHKWAARDKIE MUTS, DIE DOOR DE DANSERS OEDRAOEN WORDT. — SURROGAAT VOOll EEN ZAKDOEK. — HOUWKUNST DER DECIIUANA's. — DE INHKiTINO HUNNER

MUIZEN. — CONUENTI1ISCIIE WIJZE VAN UOUWKN. —BAINEs's HEZOEK HIJ EEN OPPERHOOFD DER«EnillJANA's.-

HET I1EORAVKN DER «OODEN KN DE I'I.KGI'KHIE'IEN DIK HIERMEDE VEROEZEI.D HAAN.

Van godsdienst hebben de Beclmana's geimi het minste denkbeeld, en zij zijn zulke groote slaven van Imnne quot;toover-doktersquot; als men zich slechts kan voorstellen. Het loven dezer personen is echter steeds vol gevaar, /ij oefenen hunne kunst uit met volkomen kennis, dat indien zij niet slagen do dood hiervan bijna zeker het gevolg is. Het gebeurt inderdaad zeer zelden dat een quot;toover-dokter,quot; indien iuj tegelijk quot;regen-makerquot; is, een natuurlijken dood sterft; meestal wordt hij het slagtoffer van zjjne vroegere volgelingen.

Deze lieden doen eigenlijk niets anders dan goochelen en toonen liierin eene groote bedrevenheid. Een hunner liet aan Baines verschillende zaken van dien aard zien, en toonde daarbij dat lijj zeer ervaren was in zijn vak.

Zjjne eerste proef bestond daarin, dat hij oen van huiden vervaardigden zak en een ouden hoed ledig gooide; hij schudde toen don zak over den hoed uit en liet hierin een stuk vleesch of huid vallen. Een ander kunststuk was, dat hij een koralen halssnoer bond in een handvol gras; dit gaf hij over aan een der blanke toeschouwers om te verbranden. Hij gaf toen den zak over aan den ongeloovigste van allen die hem omringden, om zich te overtuigen of bij wel ledig was; de hoed werd in dien tusschentijd door Baines en een' zijner vrienden onderzocht. Toen hij nu hem, die den zak vasthield, riep, gaf hij voor iets in do lucht te werpen en toen de zak nu behoorlijk geschud werd, vielen de koralen in den hoed. Dit was werkelijk een aardig kunststuk en, ofschoon waarschijnljjk vele lezers, die eenig vorstand hebben van goochelen, zeer goed zullen kunnen begrijpen hoe hij te werk ging, is het toch zeer merkwaardig to zien, dat een Wilde zulk een handigheid hierin bezat. De uitslag was daarom vooral aardig, omdat hjj die den zak vasthield, gepoogd had opeeneniet aardige wijze den kunstenaar te verschalken.

Bij eene volgende gelegenheid deed de bezweerder hetzelfde kunststuk; hij wijzigde het echter door te verzoeken, dat de koralen, in plaats verbrand, gebroken zouden worden. Hij die de koralen hield had echter, voordat hjj ze stuk sloeg, de voorzorg genomen ze met inkt te merken; niettegenstaande al het getrommel van den bezweerder kon deze zo niet te voorschijn brengen voordat het donker was geworden; men vond toen een ander snoer koralen, dat volkomen op het eerste geleek, onder den wagen.

22*

-ocr page 349-

DE BECHUANA'S.

Toen hij nader hierover ondervraagd werd, gaf de toovenaar toe, dat liet niet dezelfde koralen waren, maar beweerde dnt zjj op eene bovennatuurlijke wjjze voor de gebroken koralen waren in de plaats gekomen.

Dezelfde persoon vertoonde ook zeer aardige kunsten met touwen, maar moest toch toegeven dat zeelieden in dit opzigt hem ver vooruit waren. Tij) verzocht Baines eens, hem des avonds te zien weiken. Deze zegt hieromtrent: quot;Een kring van meisjes en vrouwen omringde den toovenaar, en hief een aangenaam maar eentoonig gezang aan; zjj klapten te geljjk in de handen, terwijl hij afwisselend ging zitten op oen gesneden stoel of een dun stuk riet, dat met huid bekleed was opdat hjj zich niet zou bezeeren. Hij hield bij bet handenklappen de maat en scheen zich tot den voreischten graad van inspiratie op te winden, totdat alles aan zijn ligchaam beefde alsof lijj de koorts had.

quot;Hierop volgden eenige voorbereidende vetinwnjvingen der gowriebten van al zijne ledematen, zijne borst en voorhoofd; ditzelfde had ook bjj de koorzangers plaats.

quot;Een schril getiuit wisselde af met krampachtige gebaren, en ik zag nu dat dever-tooning van dezen avond niets moer of minder was dan eene chirurgische operatie op een man die, met huiden bedekt, buiten den kring lag. Het achterste gedeelte der dij was gekozen om de inkervingen te doen, maar daar het vuur dat gedeelte niet verlichtte en de doktor noch de betrekkingen gaarne schenen te zien dat ik den patiënt aanraakte, kon ik niet ontdekken hoe diep de insnijdingen gedaan werden. Waarschijnlijk waren zij echter, te oordcelen naar de likteekens, die ik gezien heb van andere dergelijke operatiën maar even diep genoeg om het bloed te doen vloejjen.

quot;Het zingen en klappen in de handen werd nu luidruchtiger; dc doktor wierp zich op den patiënt en zoog welligt de wond uit; hij gaf in allen gevalle voor dat hjj de ziekte inademde. Ten laatste nam hij, met ten hemel geslagen oogen en eene uitdrukking van zjjn gelaat alsof hjj op liet punt was van te stikken, zjjn mes, stak het in zijn mond en haalde er een groot stuk vleesch of huid uit; zjjne bewonderende toeschouwers meenden, dat hij dit eerst uit hot ligchaam van den patiënt gehaald, en zoo de oorzaak van de ziekte weggenomen had.quot;

Somtijds gebruikt de Bechuaansche doktor eene soort van dobbelsteenen, indien wij namelijk dit woord mogen gebruiken voor voorwerpen, die volstrekt niet gelijken op hetgeen

wij zoo noemen. lie hunne zijn piramidaal en worden gemaakt van de gekloofde hoeven cenev kleine antilope.

Zjj hebben schijnbaar geenc groote waarde, maar worden toch zeer hoog geschat dewijl slechts zeer weinigen weten hoe zjj moeten vervaardigd worden; zjj gaan dan ook door verschillende geslachten van vader op zoon over. Hoe ouder zjj zijn, des te meer kracht worden zij verondersteld te bezitten, en men kan iemand die ze heeft, er slechts mot de uiterste moeite toe brengen om ze af te staan. Die welke hier zijn afgebeeld werden, na lang over en weer bieden, door Lichtenstein gekocht, tegen den prjjs van eene koe voor eiken dobbelsteen.

Van deze toover-dobbelsteenen maakt de eigenaar gebruik, wanneer hjj den afloop wil weten van eene of andere onderneming. Hjj maakt een gedeelte van den grond vlak met zjjne hand, houdt de dobbelsteenen tusschen de vingers, beweegt de hand eenige malen op en neder en laat ze dan vallen. Nu onderzoekt luj zorgvuldig hoe zjj zijn neergekomen, en maakt dan uit de wijze waarop zjj liggen op wat zjj voorspellen. De lezer zal zich herinneren dat een Kaffer-profeet eene halsketen op dezelfde wijze tot hetzelfde doel bezigde. De verschillende teekens der dobbelsteenen hebben klaar-bljjkeljjk de eene of andere beteekonis, maar welke wist de vorige eigenaar niet of verkoos niet het te zeggen.

Als de kinderen tanden beginnen te krjjgen doet men hun dikvvjjls eene amulet

340

-ocr page 350-

DE BECHUANA'S.

om, zooals op dc onderstaande afbeelding is voorgesteld. Zij wordt gemaakt van een groote soort van Afrikaanschen kever; de wetenschappeljjke naam van dit dier is rBrachy-cerus apterus.quot;. Een aantal dezer dieren wordt gedood, gedroogd en aan lederen riemen geregen, zoodat zij aan den hals kunnen gedragen worden. Men heeft deze voorwerpen ten onregte gehouden voor fluitjes. J)e Beehuana's hebben er een groot vertrouwen in bij het tandenkrijgen; zjj verbeelden zich dat men er vele ziekten van den kinderlijken leeftijd mede kan voorkomen.

Evenals do Kaffers verrigten ook de Beehuana's zekere plegtigheden eer zjj ten oorlog gaan. Eene bestaat in het bezweren van het vee, opdat het niet door den vijand zou kunnen genomen worden. De runderen worden een voor een gebragt voor den priester, als men hem zoo noemen mag; deze is voorzien van een pot met zwarte verw en den staart van een jakhals voor kwast. Met deze kwast maakt bjj een zeker teeken op den achterpoot van hot dier, terwijl tegelijker tjjd een helper, die achter hem geknield ligt, ditzelfde teeken in het klein op zijn rug of armen overbrengt.

Aan deze plegtigheid hechten zij cene groote waarde; daar nu de oorlog bijna altijd om vee gevoerd wordt, kan men bet den Beehuana's wel vergeven, dat zij eene dergelijke ceremonie verrigten, waardoor zij zich verbeelden, hunne hooggeschatte eigendommen te kunnen beschermen.

Een tak van den stam der Beehuana's heeft nog eene zeer merkwaardige plegtigheid, die verrigt wordt als de jongens tot den rang van mannen worden verbeven. De bijzonderheden worden zeer geheim gehouden , maar enkele van deze heeft men toch ontdekt.

Dr. Livingstone bijv., was tweemaal in dc gelegenheid bet tweede gedeelte der ceremoniën, die een geruimen tijd duren, bij te wonen.

Een aantal jongens van omtrent 14 jaar, stonden,

zonder eenige kleeding, op eene rjj; tegenover hen stonden een geljjk aantal mannen, die ieder een langen tak in do hand hadden; deze takken werden gesneden van een heester van het geslacht Grewia, die in de taal der inboorlingen quot;moretloaquot; genoemd wordt. De takken van deze plant zijn zeer sterk, taai en buigzaam. Zoowel de mannen als de jongens voerden een wonderlijken dans uit, „kohaquot; genaamd; het was duidelijk dat de mannen zich zeer vermaakten en de jongens moesten een gezigt zetten alsof dat bij hen ook hel geval was. Elke jongen was voorzien van een paar gewone sandalen, maar droeg ze aan zijne handen, in plaats van aan zijne voeten.

Met geregelde tusschenpoozen doen de mannen aan de jongens zekere vragen, betrekking hebbende op hun toekomstig leven, als zjj in liet gezelschap der mannen zjjn toegelaten. Bijv.:

quot;Zult gij uw vee goed weiden?quot; vraagt de man.

quot;Dat zal ikquot; antwoordt de jongen en houdt te gelijk \mi:i.kttks vooh kixdhrkn.

zjjne van sandalen voorziene handen boven zijn hoofd.

Dan springt de man vooruit en slaat met alle magt naar het hoofd van don jongen. De slag wordt met de sandalen opgevangen, maar door de veerkrachtigheid van den stok krult deze met zulk een kracht over het hoofd van den jongen heen, dat hij eene diepe snede maakt in den rug, waaruit het bloed te voorschijn springt, alsof zjj met een mes gesneden was.

Men veronderstelt dat hierdoor de les om het vee goed te verzorgen voor altjjd die]) in den geest van den jongen is ingeprent. Zij gaan dan op deze wijze voort totdat eene geheele reeks van vragen gedaan en behoorlijk beantwoord is. Jlet ergste

341

-ocr page 351-

DE BECHIIANA'S.

van de zaak is, dat do jongens, op straffe van niet te worden toegelaten, vorpiigt zijn hun' dans te vervolgen, er vrolijk en gelukkig uit te zien cn geen gezigt te vertrekken bij de vreescljjke slagen, die hun ligchaani overdekken met bloed cn lum rug met likteekens, welke gedurende lum geheele leven niet weder veidwjjncn.

Hoe pijnlijk deze jii'oof ook moge zjjn, moet zich de lezer tocli niet voorstellen dat zij voor de Bedui ana's even verschrikkelijk is als zjj voor Europeanen zou zjjn. In de eerste plaats zijn de zenuwen van een Europeaan veel gevoeliger dan die van

een inboorling van Zuid-Afrika; verwondingen die ons den dood zouden doen, hebben op den Wilde bijna geene uitwerking. Bovendien is hunne huid, altijd aan den invloed van weer cn wind blootgesteld, buitengewoon ongevoelig, zoodat do slagen hun geen tiende gedeelte der pjjn veroorzaken, die een Europeaan er van zou lijden.

Alleen de oudere lieden mogen de jongens op deze wijze onderrigten; indien iemand het zou willen beproeven die er niet toe geregtigd was, wordt hem deze aanmatiging op eene onaangename wjjze aan het verstand gebragt; hij ontvangt dan namelijk op zijn eigen rug de slagen die hij aan de jongens had toegedacht; de oude mannen zjjn dan regters en scherpregters te geljjk. Men laat zelfs niet toe, dat zij die met, een hoogen rang bekleed zjjn, tegen deze gewoonte zondigen; bij zoodanige gelegenheid kreeg Sekomi, het opperhoofd van don stam, eens van een zijner onderdanen een' hevigon slag op zijne boenen.

Deze soort van strenge proef, quot;Sechuquot; genaamd, is slechts bjj drie stammen in zwang; een van deze zjjn de Bamangwato's, van welke Sekomi het opperhoofd was.

342

-ocr page 352-

DE BECTTTTANA'S.

Do lezer ziet dat dc geheelc plcgtiglioid nieor een burgerlijk dan een godsdienstig karakter heeft. Het andore gedeelte der ceremonie, hetwelk den naam draagt van quot;Hogueraquot;, is insgelijks van wereldlijken aard.

Het heeft plaats om de zeven jaren, zoodat er dan een aantal jongens bijeen zijn. Deze worden verdeeld in troepen, ieder door een zoon van liet opperhoofd aangevoerd; elk die deel van zulk een troep uitmaakt, wordt beschouwd gedurende zjjn geheele leven een medegezel van zijn aanvoerder te blijven. Zij worden door de oude mannen medegenomen in het bosch, waar zij eenigen tijd verblijven; hier schijnt echter, naar hunne ruggen vol schrammen en likteekens te oordeelen, hun verblijf niet

buitengewoon aangenaam te zijn. Zoodra zjj nu al de verschillende tijdperken van de quot;Bogueraquot; doorloopen hebben, wordt iedere troep een regiment of quot;mopatoquot; en krijgt zijn eigen naam.

Volgens Livingstone quot;heerscht er tusschen hen naderhand altijd eene zekere gelijkheid en gedeeltelijke gemeenschap van goederen; ook spreken zij elkander aan met den naam van quot;Molekanequot; of kameraad. Ingeval zij zondigen tegen een hunner regels, door bijv. alleen te eten indien zij een hunner kameraden kunnen beroepen, of als zjj hun pligt op eene andere wijze niet vervuld hebben, mogen zjj elkander of de leden van eene jongere quot;mopatoquot; slaan; nooit mogen zij dit echter een der manschappen van oen ouder regiment doen. Wanneer zij drie of vier veldtogten hebben medegemaakt, trekken de oudsten in oorlogstijd niet moor mede uit, maar blijven te huis om te waken over do vrouwen en kinderen. Komt er bij een stam een vlugteling, dan wordt hij ingelijfd bjj een dergelijk regiment als waarin hij bij zjjn eigen stam was opgenomen; hij doet dan dezelfde diensten als de andore manschappen.

De meisjes moeten insgelijks een' proeftijd doorstaan voordat zij onder do vrouwen

343

-ocr page 353-

DE BECHUANA'S.

worden opgenomen en het toppunt der hoop van een Afrikaansch meisje, gehuwd te zijn, houd kunnen bereiken; de ceremoniën komen in vele opzigten met hetgeen de jongens onder- ze 1) gaan, overeen. Indien dit mogelijk is, worden echter de bjjzonderheden nog meer geheim A

gehouden; eon gedeelte vindt evenwel plaats in het openbaar en is daarom bekend. wore

De meisjes worden aangevoerd door eene oude vrouw van ondervinding, altijd eene . er ii vrouw van een streng en vast karakter, die zo wegvoert in de bosschen en haar daar het onderrigt in de vele zaken, die haar in het huwelijksleven zullen te pas komen, /ij ook zijn gekleed in een vreemd kostuum; bestaande uit snoeren die van meloen-zaden en later stukken van penneschachten worden aaneengeregen. Doze worden om hare schouders haai en midden gehangen in den vorm eener 8. Hierop wordt haar geleerd, groote potten j

met water op het hoofd te dragen. Men neemt hiertoe opzettelijk bronnen, die op koer eon' aanmerkelrjken afstand gelegen zjjn, ten einde de meisjes aan vermoeijenissen te is, z gewennen; de drilster kiest de verst gelegen bron en den ongunstigsten dag uit, om echt haar zoo ver mogelijk weg te zenden. smei

Zij moeten zware vrachten hout dragen, landbouw-werktuigen hanteeren, huizen bouwen; in het kort, zij zijn verpligt vóór haar huwelijk al datgene te verrigten waartoe zij later kunnen geroepen worden. De geschiktheid om pijn te verdragen behoort hier evenzeer toe; de leermeesteres beproeft haar ook in ditopzigt, door hare armen met gloeijende houtskolen te branden. Al liet harde werk, waartoe zjj kunnen

en zullen geroepen worden, vereischt natuurlijk eene harde en vereelte hand; de laatste proef die de meisjes daarom moeten ondergaan bestaat hierin dat zij gedurende eenigen tijd een gloejjend ijzer in de hand moeten houden.

Hoe ruw deze wijze van onderwijzen ons ook moge toesclijjnen, is toch hare strekking niet zoo geheel onverstandig; zoodra de meisjes toch gehuwd zjjn en geroepen worden om hare nieuwe pligten te vervullen, doen zij dit met eene volledige en pra ktische konnis en ontkomen zoo aan de straf, die haar stellig zou worden opgelegd, indien zij in haren pligt te kort kwamen. Deze plegtigheid wordt genoemd quot;Bogale.quot;

Zoolang deze proeftijd duurt, genieten de meisjes zekere voorregten, waarvan er een in het bijzonder hoog geschat wordt. Indien een jongen die zjjn proeftijd nog niet doorstaan heeft, haar bij ongeluk in den weg komt, wordt hij onmiddellijk aangegrepen; sommige meisjes houden hem vast, terwijl andere een voorraad doornen aanbrengen en hem met deze niet zeer aangename roede geeselen. Indien hun aantal groot genoeg is, zijn zij er niet bijzonder keurig op of de overtreder door de quot;bogueraquot; beschermd wordt of niet. Er zijn voorbeelden bekend, dat zjj zelfs bejaarde lieden hebben .aangegrepen en zoo mishandeld, dat de likteekens naderhand altjjd zigtbaar

bleven. 1

Op hun voedsel zjjn de Bechuana's niet bjjzonder zindelijk; zjj keeren bjjv. hot vleesch gclij

dat gekookt wordt met hunne vingersom en wrijven dan met do handen over hun lig- i bed(

chaam, om ze te ontdoen van het vet dat er aankleeft. Overigens is koken de eenige zcltV

wijze waarop zij vleesch bereiden. Wanneer zjj het eten, nomen zij een stuk tusschen ï vers

de tanden, vatten het met de linkerhand aan, rekken hot uit zoo ver zij kunnen en jon j

snjjdon er met een mes of speer-punt een behoorlijk stuk af. Deze vreemde wjjze witt om vleesch te eten ontmoet men ook bij de Abyssiniërs en de Eskimo's; in alle deze

gevallen blijft hot echter altijd te verwonderen dat do lieden hunne neuzen niet afsnijden. echt

Op de afbeelding bladz. 345 is een melkzak voorgesteld. Hij is gemaakt van de insti

huid van een of ander groot dier, zooals eene koe of zebra, en is meer dan 60 die

centimeter lang en 30 breed. Hij is vervaardigd van een taai stuk huid, hetwelk in I

den behoorljjken vorm gesneden en dan genaaid wordt zooals men in de afbeelding lof 1

zien kan; do naden zijn bijzonder sterk en stevig. Men zegt dat de huid der Quagga's vou(

hiervoor het best geschikt is; zjj geeft aan do melk dion eigonaardigen smaak, op wel- hebl

kon de inboorlingen zoo gesteld zijn. De huid wordt genomen van den rug van het dier, 1 oorv

omdat zjj daar het sterkst is. Zjj wordt met houten pennen op den grond uitgestrekt zich

en het haar afgekrabd. Hierop wordt zij in den behoorlijken vorm gesneden en 1

in water geweekt totdat zjj zacht genoeg is om verwerkt te worden. Zelfs indien deze

men er do grootste zorg voor beeft, zijn deze zakken niet van zeer langen duur; zjj weir

344

-ocr page 354-

DE BECHUANA'S.

liouden het langer uit indien men ze gebruikt om er melk in te doen, dan wanneer men ze bezigt om er water in te bewaren.

Van boven is eene vrij groote opening gelaten en eene kleinere beneden; beide worden met kogelvormige stoppen gesloten. Door de bovenste opening wordt do melk , er in gegoten als zij vorscb, on uitgegoten als zjj gestold is; de onderste dient om, als het noodig is, de wei af te gieten. Evenals de melkmanden der Kaffers worden ook deze zakken nooit gereinigd; or wordt altjjd eene kleine hoeveelheid melk ingelaten, ten einde de versehe molk spoediger te doen stollen; de inboorlingen toeli drinken haar nooit versch.

Als zij op reis zijn, hangen de Bechuana's hunne melkzakken op den rug der koeijen; somtijds gebeurt het dat do melk door het schudden en stooten half' gekarnd is, zoodat er kleine stukjes boter in drijven. De boter schatten zij zeer hoog; zij wordt echter niet gegoten, maar bewaard voor oene veel gewigtiger zaak, namelijk hot besmeren van hunne huid en haar.

De lepels der Bechuana's zjjn zeer uitvoerig gesneden. Tn algemeenon vorm kon zjj voel op die der Kaffers, maar do bolle vlakte van don bak is geheel okt met teekeningon dio niet slechts altjjd goed uitgevoerd, maar in vele gevallen zelfs artistiek zijn door do eenvoudigheid en stoutheid der lijnen. Do schrijver bezit verscheidene zulke lepels; bij allo is de ondervlakto van den bak eerst zwart gebrand on gopoljjst; hierop is het patroon or tamelijk diep in gesneden, zoodat do geelachtig witte ijjnon scherp afstoken tegen het gitzwart van hot ongesnodon gedeelte.

Bij de verschillende stammen der Bechuana's wordt ook muzjjk gemaakt. Zij hebben echter do quot;gouraquot; niet, maar bezigen alleen een eenvoudige rieten pijp. Wat zjj op dit instrument uitvoeren is uiterst eenvoudig, want hot bepaalt zich tot oen enkelen toon, die telkens herhaald wordt.

Hot gezang is bij de Becliuana's beter dan bij do vroeger beschreven stammen, of liever, hot komt meer mot onze Europeesche begrippen overeen. Do wijs is oon-voudig genoeg; zij bestaat voornamoljjk in een klimmen cn dalen in do terts. Zjj hebben bovendien genoog begrip van hannonio, dat zij tweestemmig zingen zonder do oorvorscheurondo vnlscho geluiden voort te brongen, waarin de ziel dor Hottentotton zich verheugt.

Do rieten pjjpjos, quot;lichakaquot; genaamd, zjjn van verschillendo lengte on worden op dezelfde wijze geblazen als eene Pan-flnit, namelijk dwars over de opening, die een weinig schuins is afgesneden. Elke speler hoeft slechts céno fluit en kan dus, zooals

345

-ocr page 355-

DE BEOirrANA'S.

wij gezegd hebben, slechts ócn toon geven. De Beelmana's hebben echter genoog inuzijkaal gehoor om hunne fluitjes op do vereischte hoogto te stemmen; dit doen zij door do beweegbare prop, waarmede liet ondereinde der fluit is gesloten, voor- of achteruit fe duwen. Wanneer eenige lieden zich vereenigen om te zingen en te dansen, stemmen zij vooraf hunne instrumenten; zjj doen er groote moeite voor te zorgen dat zij den juisten'toon hebben; hierop zijn zjj even keurig als de muzijkanten van een Europeesch orkest, liet algemeen effect dijzer fluitjes, als zjj tegeljjk en met eenige tusschenpoozen bespeeld worden, is volstrekt niet onwelluidend en men heeft het, vrij gelukkig, vergeleken met het geluid der bellen van eene narreslede.

De dansen der Bechuana's hebben eenige overeenkomst met die der Amakosa's en andere Kaffer-stammen. Zjj dragen echter, als zjj in vol dans-kostuum zjjn, een eigenaardig en nog al merkwaardig hoofddeksel.

Het is gemaakt van de pennen van een stekelvarken, die zoodanig geschikt worden, dat zij eene soort van kroon vormen. De korte en stijve pennen worden er niet voor gebezigd, maar wel de lange en buigzame, die aan den hals van het dier zitten en door hunne lengte met eene sierlijke bogt over zijn rug hangen. Dit hoofdtooisel wordt gedragen door do mannen, die zoodanige bewegingen maken, dat de buigzame pennen voor- en achterwaarts buigen, hetgeen werkelijk eene bevallige uitwerking doet. Het is bij het dansen niet onmisbaar, maar wordt slechts bij bjjzondere gelegenheden gebruikt.

Als zjj beginnen te dansen gaan zij allen staan in een kring met hun aangezigt naar het midden gekoerd; het aantal is onverschillig. De grootte van den kring hangt geheel en al af van het aantal dansers. Ieder mag zulke passen maken als hjj verkiest en op zjjne fluit blazen, wanneer hem het goeddunkt. Zjj bewegen zich alleen in eene scheeve en kromme rigting, zoodat de geheele kring op dezelfde plaats ronddraait; zij maken gewoonljjk één' omgang in de minuut.

Of zjj zich links dan wel regts bewegen is tamelijk onverschillig. Zjj draajjen een poos regts en dan wordt, zonder schijnbare reden, dc beweging omgekeerd. Dansers verlaten den kring en anderen komen er in naar welgevallen; sommigen der meer bejaarden nemen aan den dans slechts gedurende eenige minuten deel, terwijl anderen uren achtereen dansen en alleen ophouden om hunne vermoeide beenen eenige rust te geven. Zoolang de dansers bezig zijn spreken zjj bijna geen woord, maar begeleiden hunne rieten fluitjes met inlandsche liederen.

Rondom de dansers is oen kring van vrouwen en meisjes; deze volgen hen bij hun ronddraajjen en houden bij hunne bewegingen de maat, door in do handen te klappen.

Zooals gewoonlijk in dit land, spannen de dansers zich buitengewoon in en verkeeren als een gevolg hiervan in een bad van zweet; bovendien maakt de laag vet, waarmede hun hoofd en ligchaam bedekt is, het hun uiterst lastig. Een Europeaan zou in die omstandigheden van een' zakdoek gebruik maken; een inboorling van Zuid-Afrika bezit echter zulk een voorwerp niet, maar bezigt daarvoor een werktuig, schijnbaar voor dit doel weinig geschikt. Het wordt van den wolligen staart van een jakhals op do volgende wijze vervaardigd. De staarten worden van het dier afgesneden; terwijl zij nog versch zijn, wordt de huid van de beenderen afgestroopt, zoodat er eene met haar bekleede bnis overblijft. Op zoodanige wijze worden drie of vier staarten bereid en door deze wordt een stok gestoken, die gewoonlijk ongeveer een

ZAKDOKK VAN' VKDEREN.

-ocr page 356-

DE BECHUANA'S.

meter lang is; op deze manier vormen die staarten eene soort van hingen en zeer zachten borstel of kwast. Deze wordt dan, niet slechts door de Ikehuana's, maar oollt; door vele in hunne nabijheid wonende stammen, gebruikt als zakdoek en wordt gehouden voor een onmisbaar deel van de garde-robe der Bechuami's, De stok waarop de staarten bevestigd zijn, is gesneden uit het hart van den kameel-doorn; dit bout is zeer hard en zwart en er wordt veel moeite vereischt om zulk een stok te vervaardigen. De naam van dezen zakdoek is quot;Kaval-Klusiquot; of quot;Kaval-pukoliquot;, naar hot dier, welks staarten er voor gebruikt worden; de quot;klusiquot; is namelijk de gewone gele jakhals en de quot;pukoliquot; die met den zwarten staart. De inboorlingen verbeelden zich, dat de Jakhals

eigenschappen bezit die goed zijn voor het gezigt; dit is de reden, dat men hen dikwijls met de quot;Kaval-klusiquot; over hunne oogen ziet wrijven.

Een opperhoofd heeft dikwerf een zoodanig werktuig, maar van voel grootore waai de; hij maakt er evenwel tot hetzelfde doeleinde gebruik van. Een dezer zakdoeken is op bladz. 340 afgebeeld. In plaats dat hij gemaakt is van jakhalsstaarten is hij vervaardigd van struisvogel-vederen. Hij was het eigendom van den koning dor Bcchuana s, die hem aan Liehtenstein vereerde.

Dat de Beehuana's in de kunsten dos vredes bijzonder uitmunten hebben wij reeds vermeld. Zjj zijn niet slechts de boste bont- en metaalwerkers, maar overtreffen ook in hunne bouwkunst alle stammen in dat gedeelte van Afrika. Daar zjj geen zwervend leven leiden en aan den grond gehecht zijn, denken zjj er ook niet aan zich met de met matten bedekte kooijen der Hottentotten of met de eenvoudige van teenen gevlochten en met klei besmeerde hutten der Kaffers te vergenoegen. Zij bouwen niet alleen hutten, maar werkelijke huizon; ook toonen zjj daarbij een vernuft dat

:!47

-ocr page 357-

348 DE BECHUANA'S.

ons verbaasd doet staan. Waar zij hunne bouwkunst hebben opgedaan weet niemand. Waarom de Kaffers, die insgeljjks vaste woonplaatsen hebben, niet van hunne naburen geleerd hebben betere huizen te bouwen, is iets dat niemand zeggen kan. Het feit bestaat, dat de Bechuana uitmunt in het bouwen zijner huizen en dat geen enkele digtbjj wonende volksstam waardig is in dit opzigt in do verte bjj hem te worden vergeleken.

Wjj hebben reeds gezegd dat het huis van Dingan, den grooten Kafferschen despoot, volkomen geljjk was aan de huizen zijner onderdanen, maar dat het alleen grooter was. Een Bechuana, zelfs van zeer middelmatigen rang, zou zich echter schamen zulk een verblijf te bewonen en zelfs de armen — indien wij hier dit woord kunnen bezigen — bouwen huizen voor zich, die althans even goed zijn als de woning van Dingan.

In plaats van rond te zijn, als mierehoopen van vlechtwerk, zooals liet geval is bij de Kaffers, zjjn de huizen der Bechuana's kegelvormig; men kan zeggen dat zij eenigzins gelijken op een reusachtigen drijftol, met do punt naar boven.

Een man van middelmatigen rang bouwt zijn huis aldus — of liever hij beveelt zijne vrouwen het voor li m te doen, want deze zijn de eenige werklieden. Eerst worden eene menigte palen gehakt van den kameel-doorn; de lengte verschilt naar het doel waarvoor zij moeten gebruikt worden. Veronderstel bijv. dat het huis eene middellijn van 7 of 8 meter moet hebben, dan zijn er 10 of 12 palen noodig

die zoo lang zijn, dat zij, in den grond bevestigd, ongeveer 3 meter hoog komen. Deze worden geplaatst in een cirkel, en op vrij gelijke afstanden stevig vastgezet.

Nu volgt er een kring van veel langere palen; doze steken G of 7 meters boven don grond uit. Beide rjjen palen zjjn aan het boveneinde verbonden door balken.

Op dozo worden nu een aantal sparren zoo gelegd, dat zij van boven allo op één punt uitloopen; daar worden zij stevig aaneengebonden. Dit punt is zelden juist in hot midden, zoodat de huizen bijna altijd eenigzins scheef zjjn. Nu (wordt op deze sparren oen dak van riet gemaakt en het geraamte van het huis is gereed.

Hot riet wordt op zijne plaats gehouden door lange dunne takken, wier einden door het riet worden gestoken. Deze takken worden in evenwijdige rijen geplaatst en houden liet riet stevig aaneen. De helling van het dak is niet sterk, zooals men op de afboeling zien kan.

Nu volgen de wanden. De buitenste rij palen wordt onderling verbonden dooreen wand die somtijds omtrent 2 meter, maar gewoonlijk slechts ruim oen halven meter hoog is. Do wand die do binnenste palen verbindt is 3 a 3';., meter hoog en reikt somtijds nagenoeg tot aan hot dak. Deze wanden worden in den regel gemaakt van

-ocr page 358-

DE HECU HANA'S. -U!)

and. inimosa-doornen, dio zoo zjjn dooroengcweven, dat de kleederen van lion die er langs abu- 1 !;'iian geen gevaar loopen, terwijl zij toch !i(!t kleinste dier beletten er door te kruipeii. Het De binnenzijde van den wand wordt versterkt en glad gemaakt door ecu dik besmeer-^een sel van klei. De leden der familie bewonen liet middelste gedeelte van liet Imis, i te terwjjl het buitenste dient tot woning voor do bedienden en als veranda voor de leden der familie; deze kunnen er op den dag gebruik van maken om tegelijk versche des- lucht en schaduw te genieten.

leen De afbeelding op bladz. 348 geeft ons een denkbeeld van den gewonen bouw van zulk liter een buis. Rondom dit huis is eeno vrij hooge omheining, die op dezelfde wijze van

dit palen en doornen gebouwd wordt; in deze wordt het vee opgesloten.

j do Deze wand of omheining is altijd zeer stevig gebouwd en somtijds buitengewoon sterk. Zij is gemiddeld 2 meter hoog en van onderen omtrent 10, van boven ongeveer jj de 30 centim. breed. Zij wordt bijna geheel vervaardigd van kleine takken en twjjgen, zins die regt overeind en nagenoeg evenwijdig geplaatst worden, maar zoo stevig ineengevlochten, dat zjj eene uitstekende beschutting zijn tegen assagaaijen, terwijl de wand 'eelt aan de benedenzjjde zoo sterk is, dat hij tegen een gewonen geweerkogel bestand is. lerst Eenige centimeters van den bovenkant is de wand versterkt door eene dubbele rij laar takken, eene van buiten en eene van binnen.

;ene De deuren hebben een nog al vreemden vorm. Er wordt eene opening in den :)dig wand gemaakt, die van boven breeder is dan beneden, ten einde haar overeen te doen komen met den vorm vaneen monsoh, die aan zijne schouders breeder is dan aan zjjne voeten.

1 Gb**

I

Dit is gedaan met tweeërlei doel. Vooreerst wordt de opening er kleiner door j zoodat het minder togt, en ten anderen is men met zulk eene opening beter verdedigd tegen de aanvallen van een vijand dan indien zjj grooter was.

De stookplaats is buiten de hut, maar binnen den buitenwand; de Beehuana's toch ion, hebben eene heilzame vrees voor het vuur, en zouden natuurljjk niet gaarne hebben ast- dat hunne, met zooveel zorg gebouwde huizen, eene prooi der vlammen werden.

Buiten het huis, maar insgelijks binnen de omheining, is de bewaarplaats van het koren, iven Dit is eene kleinere hut, die omtrent op dezelfde wijze gebouwd is als het huis. Het ken. koren wordt bewaard in vaten, waarvan er een zoo groot is, dat het de bekende olie-een vaten, waarin do quot;veertig-dievenquot; uit de quot;Duizend en een nachtquot; zich verborgen, in t in de schaduw stelt. Bovendien is er nog eene afzonderlijke woning voor de bedienden, leze Dit korenvat wordt van takken gevlochten en ineengeweven en versterkt door in den grond gedreven palen; het kan dus niet verplaatst worden, zelfs indien de groote den afmetingen dit niet reeds verhinderden. Aan de buiten- en binnenzijde is het bepleis-atst ; terd met klei, zoodat het eene uitstekende bewaarplaats is voor het koren. De hoogte nen ; dezer vaten is dikwijls twee meter tegen eene breedte van één meter. De beste staan ongeveer 20 centimeter boven den grond; de palen waarmede zij aan den grond een vastzitten doen don den dienst van pooten. Elke woning heeft één zoodanig vat doch eter m het huis van welvarende personen is gewoonlijk een groot vat en oen aantal kleinere; eikt deze staan alle digt opeen en vullen somtijds de voorraadschuur geheel, van Evenals de Kaffers bouwen ook de Beehuana's hunne huizen cirkelvormig; zjj

-ocr page 359-

DE BECHUANA'S.

kunneu geen regten wand of omheining maken. Bmchell geeft als vermoedelijke reden hiervan op, dat zij waarsehjjnlijk ontdekt hebben dat een cirkel moer ruimte bevnt dan iedere andere figuur van dezelfde afmetingen en dat zjj daarom aan hunne huizen en de omheiningen voor hun vee don cirkelvorm geven, omdat deze het grootste aantal menschen of vee in de kleinstmogeljjke ruimte kan bevatten. De schrijver betwjjfolt echter de waarheid dezer theorie, omdat zjj geen regten wand of vierkant huis zouden kunnen bouwen, zelfs als zij dit wilden; hij gelooft dus dat de ware reden hiervan in de ontwikkeling van hun geest moet worden gezocht.

Wij zullen nu eens de bijgaande afbeeldingen beschouwen; de onderstaande stelt eene doorsnede in de grondvlakte voor van een huis hetwelk aan Molemmi, een opperhoofd der Bechuana's behoorde. Zjj is genomen uit het hoogst schatbare werk van Burchell.

Het geheel is omringd door den buitenwand en men ziet dat deze omheining in afdeelingen verdeeld is door wanden die naar het eigenlijke huis loopen en waarvan er eene een doorgang heeft. Boven aan de plattegrond-teekening ziet men de bewaarplaats voor hot koren, waarin een groot en een kleiner koren-vat zijn voorgesteld. Het donkere, zwart geschaduwde gedeelte vertoont dat deel van het gebouw, hetwelk door het dak bedekt wordt. De haard wordt aangegeven door den kleinen cirkel even beneden den dwarswand aan den regterkant. In het midden is het huis zelf, met zjjne veranda's en gangen, die alle door hetzelfde dak gedekt zjjn. Geheel in het middelpunt is de slaapplaats; hierbuiten slapen de bedienden en hieromheen is de veranda. De kleine witte punten op den plattegrond geven de plaatsen aan, waar de palen staan.

Eene bladzijde vroeger ziet men de doorsnede van hetzelfde huis; de doorsnede gaat bjjna door het midden van den plattegrond, van boven naar beneden. Links ziet men den ingang door de buitenste omheining en verder zien wjj de verschillende gangen met hunne zonderlinge deuropeningen; do kleine cirkelvormige ruimte in hot midden is de slaapplaats van het opperhhoofd. De bewaarplaats van het koren gaat, zooals men ziet, midden door het groote koren-vat.

Om verder de uitstekende zorg te doen zien, die een Bechuana aan het bouwen van zijn huis besteedt, geeft do schrijver hier het afschrift van een brief, die hom door Baincs, den beroemden Afrikaanschen reiziger, werd gezonden:

quot;Omstreeks 1850, toen hetgeen nu de Oranje-vrijstaat wordt genoemd, de Oranjerepubliek heette, lagen mijn vriend Macabe en ik bij den Coqui-val der Vaal-rivier, en daar wij koren en andere zaken behoefden, spanden wij in en reden naar het dorp. Wij vonden dit zeer aardig gelogen tusschon tamelijk steile en goed begroeide heuvelen; de huizen, die met een geelachtig riet bedekt waren, staken er op eene zeer aangename wijze tegen af.

quot;Zooals gewoonlijk, was de stam begonnen mot de omringende landstreek te verwoesten door, op eene roekelooze wijze, al hot geboomte waardoor hunne woningen omringd waren, om te houwen. Door dezo handelwijze hebben zij dikwerf de heuvels zóó van houtgewas beroofd, dat do kleine beken, die er vroeger van afstroomden, niet langer door het overhangend geboomte werden bedekt maar nu door de verschroeijende zon uitgedroogd. Het oude Lattakoo, do vroegere woonplaats van don zendeling Moffatt, is hiervan een uitstekend voorbeeld; het is trouwens zeer bekend, dat, waar ook inboorlingen hunne woonplaats in de nabjjheid eener kleine rivier vestigen, het water binnen weinige jaren vermindert en eindelijk geheel verdroogt.

quot;De vrouwen en kinderen deden wat zij gewoonlijk doen in dorpen die buiten de

35(1

' go wc

-ocr page 360-

DE BECHUANA'8.

gewone reisroute liggen; zjj vlugttou bij onze nadering, half uit vrees en lialf' uit verlegenheid ons van achter de omheiningen schuchter naglurende.

quot; Wij ii()ton onzen wagen in het begin van het dorp staan en vonden het opperlioofd te midden van zijne voornaamste onderdanen, onder een groot ruw houten afdak. Het was gebouwd met de meestmogelijke verkwisting van boomstammen, die gedeeltelijk nog in de aarde geworteld waren; het was alsof de vervaardigers het plan hadden gehad om met de grootstmogeijjke hoeveelheid der grondstof de minstmogelijke scha-(luw te verkrijgen.

quot;De meeste mannen waren bezig om mantels te maken van de huiden der verschillende dieren die zjj op de jagt gedood hadden. Sommigen waren bezig de huiden tus-schen hunne handen te wrijven om zo zacht te maken; anderen hielden zich onle( lig om den binnenkant af te schrappen om er de quot;nop op te maken, dien de inboorlingen zoo gaarne zien, terwijl weder anderen, die do huiden met hunne messen of assagaaijon ; in den behoorlijken vorm gesneden hadden, de stukken langzaam en met zorg aan elkander naaiden. Een man sloeg met een stuk hout op do pees eenor boog, waaraan eene kalebas was bevestigd om den klank te versterken, en allen zagen er ijverig en tevreden uit. Ons geschenk van snuif werd met groote dankbaarheid aangenomen, maar weinigen waren verkwistend genoeg om er in onvervalschten staat gebruik van te maken; de meeston legden een klein gedeelte op den rug hunner linkerhand en voegden er met een kleinen lepel eeno zekere hoeveelheid stof bij, die zjj zorgvuldig met de snuif vermengden on dan met groot genot opsnoven.

quot;Hunne woningen waren gebouwd in concentrische cirkels; de buitenste omsloot eene meer of min uitgebreide open ruimte, en bestond of uit eene omheining van groote regte takken of riet, of uit een wand, die door do handen der vrouwen mot zorg gepleisterd en gladgestreken was. Deze omheining of wand wordt naderhand versierd met dwarsstrepen; de tusschenruimten worden dan aangevuld met versebillondo toeke-ningen, hetzij evenwijdige, of golvende lijnen, patronen iu zig-zag, enz. De vloer dezer binnenplaats wordt insgelijks met klei gelijk gemaakt, terwijl verhevenheden van dezelfde stof in den vorm van segmenten van een Cirkel voor zitplaatsen dienon;

do geheele vloer wordt zoo zin-deljjk gehouden, dat men er van zou kunnen eten.

quot;De wanden van het huis zijn evenzoo bepleisterd; het dak steekt echter er buiten uit, zoodat eene lage veranda gevormd wordt; het geheele huis is met eeno stoep omringd, die 25 centimeter hoog en 3 meter breed is.quot; De deur is oen boog van de hoogte van I meter. De binnenzijde der muren is versierd met verschillende teokeningen en snijwerk, met den vinger of een puntigen stok in de natte klei vervaardigd. Somtjjda worden

meloen- of pompoenzaden in alle mogelijke patronen in de klei gestoken; de zaden worden dan, als do klei hard geworden is, verwijderd; de kleine holten die hierdoor ontstaan zijn, bljjven bekleed met de eenigzins glinsterende schil dor zaden.

quot;Binnen (ion wand is een tweede, die eene veel kleinere ruimte omvat; deze was, bij het opperhoofd, goed voorzien van zachte mantels van huiden en is, volgens zijn zeggen, bij koud weder eene heerlijke, warme slaapplaats, te meer daar de deur gedeeltelijk kan worden gesloten. Boven deze waren pilasters aangebragt en zig-zag;

351

-ocr page 361-

DE li ECU [J AN A'S.

versierselen in iioutskool en in roode en gele klei waren overal zigtbaar. De cirkelvormige rollen die men aan liet dak waarneemt, zjjn (!(gt; rieten banden ann don binnenkant van bet dak, waaraan het dekriet bevestigd is.

quot;De ruimte tnssclien do binnenste kamer en den bnitonvvaiid liep geiieel liet huis rond, en daaromheen stonden aan de achterzijde verscheidene vaten en kalebassen met quot;outchuallaquot;, hot bier der inboorliii'en, te gisten. De eerste iudrnk welken ik van dezen drank kreeg, was die van slecht tafolbitn• en verschaalden azijn; de inboorlingen evenwel, en ook de reizigers die eraan gewoon zijn, beschouwen het als eten en drinken. Een gastheer houdt het er voor, dat hij de pligten der gastvrjjheid op eene uitstekende wijze heeft waargenomen; indien hij zijn' gast een pot met bier heeft aangeboden. Het wordt als eene beleediging beschouwd indien men iets in het vat laat; do gast mag echter hetgeen er nog in is, nadat lijj zelf voldaan is, aan zijne volgelingen geven,quot;

liet begraven der duoden geschiedt op eene vrij zonderlinge wijze. De begrafe-nisplegtighoden beginnen reeds voor den dood van den zieke en moeten stellig zjjn einde verhaasten. Zoodra do betrekkingen van een' zieke zien dat zjjn einde nadert, werpen zjj eene mat of somtijds eene huid over hem heen en trekken die aan totdat do ingesloten persoon oone zittende houding heeft aangenomen, mot de armen gebogen, het hoofd voorover en de kniën tegen de kin. in deze ongemakkelijke houding blaast hij den laatsten adem uit, en nu begint de eigenljjke begrafenis.

De betrekkingen dolven oen graf, meestal binnen do omheining voor het vee; het heeft niet den vorm als in Europa, maar is rond en ongeveer oen meter in middellijn. Hot inwendige van dit vreemdsoortige graf wordt dan ingewreven met eene soort

-ocr page 362-

DE BECTIITANA'S.

vim knolaclitigon wortel. Er wordt vorvolgons oono opening gemaakt in den nnmr of' omheining die het liuis omringt; uit deze wordt liet lijk, dat nog steeds in do mat gewikkeld is en over welks hoofd men eene huid geworpen heeft, weggedragen. Hot wordt dan in het graf neergelaten, terwijl men groote zorg draagt, dat het geplaatst is met liet aangezigt juist naar het noorden, eene bewerking waarmede voel tijd verloren gaat, maar dio toch vrij naauwkeurig geschiedt.

Is dit punt naar hun genoegen afgeloopen, dan brengen zij stukken klei aan van een termiten hoop, die, zooals do lezers zich zullen herinneren, de beste klei is welke men zich verschaffen kan; zij plaatsen deze stukken aan de voeten van hetljjk, waar zjj door twee mannen, die tot dit doel in het graf staan, worden fijngestampt. Nu wordt er telkens moer en meer klei aangebragt en goed vastgestampt; de mat die het lijk omringt wordt omhoog getrokken, naarmate het Ijjk mot klei bedekt wordt. Men zorgt er bijzonder voor, dat do aarde die het ligchaam omringt, niet het kleinste steentje bevat, en daar deze klei geheel en al zonder steenen is, is zij liet bost voor dit doel geschikt.

Zoodia het graf tot boven toe gevuld is, wordt een acacia-tak in het graf geplnut en plaatst men eenige grasplanten zoo op het hoofd, dat een gedeelte van het gras boven den grond uitsteekt. Hierop wordt nu de uitgegraven grond hier boven op geschept, zoodat zij eene kleine hoogte vormt, waarover verscheidene kommen met water worden uitgestort, terwijl de toeschouwers roepen quot;pula, pulaquot;, even als zij doen indien zij een spreker in hunne volksvergaderingen toejuichen. Nu worden de wapenen en gereedschappen bjj het graf gebragt en den overledene aangeboden; men iaat ze daar echter niet, wat liij sommige andere stammen wel het geval is. Bij liet einde der plegtigheid verlaten allen de begraafplaats, onder het weeklagen der vrouwen, die de lucht vnn hare jammerklagten en geween doen weergalmen.

Dit zijn de plegtigheden, waarmede de begrafenis van een opperhoofd, of althans van iemand van zeker gewigt, vergezeld gaat; zij verschillen echter zeer naar den rang van den overledene. Somtjjds is het wel gebeurd, dat een regenmaker alle be-grafenisplegtigheden verbood, daar hij voorgaf dat zjj den regen tegenhielden; zoo-hmg zulk een verbod duurt, wordt ieder Ijjk naar het kreupelhout gesleept, om door ile hyena's verslonden te worden. Zelfs het aanraken van een Ijjk is dan verboden; men heeft zelfs gezien, dat oen zoon een lederen riem bond om liet been zijner overledene moeder, haar lijk naar het kreupelhout sleepte en het daar liet liggen; hij wierp zelfs den riem weg en liet hem achter, omdat hij door de aanraking met het lijk besmet was.

Op de voorgaande afbeelding is voorgesteld het nederlaten van het Ijjk in het graf. Op den achtergrond ziet men de omheining der kraal, waarin een gat is gebroken om het lijk door te dragen. Achter de mannen die hot Ijjk in het graf plaatsen, is een meisje, hetwelk een' acacia-tak in de hand draagt om dien op hot graf te planten — waarschijnlijk het overblijfsel cener overlevering, die lang vergeten is of waarmede zij voorgeven onbekend te zijn. Ter zijde staat do oude vrouw, die de wapenen van hot overleden opperhoofd draagt — zijne speren, bijl en boog — en op den voorgrond zjjn de kommen met water om den graf heuvel méde te begieten en de spaden of sehoffels waarmede het graf is gedolven.

öeel t.

-ocr page 363-

ITOOFDSTTIK XXX.

1) E 1) A M A li A'S.

DK WOONPLAATS ES AFKOMST DIOR DAMAKA's. - VERDIOELTNO VAN DEN STAM, — DK TIFJKE EN ARMK DAMAHA's, —

DE AARD VAN HET LAND. - VOORKOMEN VAN' HET VOLK. — fïUNNE LIOCIÏAAMSOESTELDHEID. — DE KLEKDINO

OER MANNEN. — DE EIGENAARDIOE SANDALEN EN' HUNNE WLTZE OM HET HAAK OP TEMAKEN.- KLKEDINfJ

1 EK VROUWEN. — DIE DER MEISJES. — PORTRET VAN EEN RUSTEND MEISJE. — EIGENAARDIG HOOFDDEKSEL DER GETROUWDE VROUWEN. — KEUKIGHFID MET BETREKKING TOT DE KI.EEDING. — HET VKE DEK

DAMARA's. — HET quot;KRAaIJENquot; NAAR WORTKLS EN WATER. - HUNNE HOUWKUNST EN HUISRAAD. — HET

VKRSTAND DEK DAMARA's. — REKENKUNDIGE MOELTELIJKHEDEN. — WAPENEN. - DE DAMARA ALS KRIJGSMAN. — DE VERSCHILLENDE KASTEN OF „EANDA'S.quot; — HET VOEDSEL EN DE WIJZE OM HET TE BEREIDEN.—

DE DANS EN MIIZIJK DER DAMARA's. - HUWELIJKS-AANGELEGEN HEDEN. — HIJGELOOP VAN VEKSCHI 1,1,ENDEN

AARD. - HET HEILIGE VUUR EN ZIJNE PRIESTERES. - VERSCHIJNINGEN. - DOOD EN HEGRAFENIS VAN

EFN OPPERHOOFD. - PLEGTIGHEDEN BIJ DF TROONSHFKIJMMING VAN ZIJN ZOON. - DE EED DEP DAMAKA'S.

Indien de lezer een oog slaat op do kaart der westkust van Afrika, ziet lijj dat oen groot gedeelte dezer streek wordt bewoond door een volk, quot;Danmra'squot; genaamd, welk woord ceno welluidende verbastering is van bet woord quot;Damup,quot; dat quot;liet volkquot; beteekent. Wat de Damara's oorspronkeljjk waren, lioe lang zjj bet land bewonen, van welke plaats zjj eigenlijk afstammen, dat alles is zeer twijfelachtig en zij zeiven kunnen hieromtrent geen licht verspreiden.

1 let is een zeer belangwekkende stam. Eenmaal hadden zjj veel magt en invloed en waren over cone groote uitgestrektheid lands verbreid; toen ontwikkelden zich hunne eigenaardige zeden en gewoonten, waarvan sommige, zooals wjj zien zullen, zeer merkwaardig zijn. Hun tjjd van voorspoed duurde echter slechts kort, zooals met de meeste stammen in dit gedeelte dor aarde het geval is. Zjj zijn spoedig afgedaald van de hoogo plaats die zij innamen, hebben veel geleden van de aanvallen van magtige en onverbiddelijke vijanden en zullen binnen weinige jaren waarschijnlijk van de aarde verdwijnen. De veranderingen zjjn binnen korten tijd zoo groot geweest, dat de reiziger Anderssen de opmerking maakt, dat hij, in den tjjd waarin hij hen gekend heeft, getuige van den gehcelen val en ondergang van de eenmaal groote natie der Damara's is geweest.

Daar dit het geval is, is het ons voornemen een kort verslag omtrent dezen volksstam te geven; wij zullen slechts die bijzonderheden mededeelen, waardoor de stam der Damara's zich van andere stammen onderscheidt en die binnen eenige weinige jaren welligt geheel vergeten zouden zjjn. Hetgeen wij in do volgende bladzijden mededeelen is gedeeltelijk ontleend aan quot;het meer Ngamiquot; van Anderssen, gedeeltelijk aan het werk van Galton over Zuid-Afrika en ton deele aan het bekende boek van Baines, aan welken laatston do schrijver ook vele schetsen en vele mondelinge en schriftelijke mededeelingen te danken heeft.

Zoo ver men met zekerheid kan nagaan, waren do oorspronkelijke bewoners een volk hetwelk quot;Ghou-Damupquot; genoemd werd; een naam die voor een beschaafd man

-ocr page 364-

DE DAMARA'S.

niet is uit to spreken en dien de kolonisten welhmlendheidshalve veranderden in Da-mara's, ofschoon er in werkoljjkheid geen verband tnssehen deze twee namen bestaat. Do „Ghou-Damupquot; zeggen dat Imn groote voorvader eon baviaan was, die met oono inlandsche vrouw trouwde en eeno talrijke nakomelingschap had. Hot huwelijk was oohtor, oven als vele ongelijke huwelijken, niet gelukkig; de moedor verhoovaardigde zich op hare familie en verweet aan hare zonen hunne geringe afkomst van vaderszijde. Hot einde der zaak was, dat er tweespalt kwam in de familie; de zonen gedroegen zich zoo slecht, dat zjj hunnen hooggeboren Ilottentotsche bloedverwanten niet moer onder do oogon durfden komen en naar do bergen vlugtten, waar zjj nog tot don huidigon oogenblik wonen.

Men kan do Damara's ton ruwste verdoelen in twee soorten: do rijke en do anno. Tot do eersten bohooren zij die vee bezitten en hoofdzakelijk leven van melk; do laatstcn bezitten óf in het geheel goene runderen of hoogstens een of twee; zij leven bijgevolg van de jagt en van do wortels dio zjj opgraven. Do Damara's zjjn gooue landbouwers, waarschjjnljjk omdat do grond waarop zij loven over het algemeen ongeschikt is om bebouwd te worden.

De arme Damara's, quot;Ovatjumba'squot; genaamd, worden met verachting door de rijken

in aangezien en feitoljjk behandeld als oono mindere soort van wezens. Ge woon! ijk zijn

ii zij in dienst bij do rijken, die hen meer behandelen als slaven dan als bedienden, hen

i- mot groote gestrengheid straffen on somtjjds niet aarzelen hun hot leven te bo-

;ii nomen. Men ziet hieruit, dat de oorspronkelijke eenvoudigheid van hot leven der

Wilden niet juist oen Arkadisch karakter draagt en dat dezen niet al hunne ondeugden aan do Europeanen te danken hebben. Met sommige is dit zonder twijfel liet geval on zij too non een bijzonderen aanleg om ze deelachtig te worden. Do meeste groote kwalen evenwel waaraan do maatschappij Ijjdt, zooals dronkenschap, wreedheid, onzede-Ijjkhoid, oneerlijkheid, liegen, slavernij treft men in' volle kracht aan bij wilde

en onbeschaafde volken; zij bestonden roods bjj hen, lang voordat zjj ooit oen Europeaan gezien haddon.

Te beweren dat de bovengenoemde ondeugden door Europeanen bjj do quot;Wilden zjjn inge-

d voord, is do beschaving belasteren. Indien oen quot;Wilde zioli dronken kan maken doet bjj

:li het, onverschillig in welk gedeelte der wereld hij woont. Hjj is hiertoe zoo vaat besloten,

dat hij buitengewone hoevoolhoden van het inlandsche Afrikaansohe bier zal drinken, dat 'i) zoo dik is als pap of do zoo walgoljjk bereide quot;kavaquot; van Polynesiö; lijj zal honnep roo-

ii kon of kaauwon, of tabaksrook inslikken totdat lijj bijna gestikt is, of wol hjj noemt

opium. Als hjj zich iets van dien aard kan verschaffen bedwelmt hjj er zich mede. ''1 Eveneens is oen Wilde van nature wreed; hjj geeft niets om het lijden van anderen

•o en kan iemand mot oen kalm genot do grootste martelingen doen ondergaan. Wat

zedelijkheid betreft, althans hetgeen wij gewoon zijn hieronder te verstaan, hiervan 't heeft bjj niet hot tlaauwsto begrip, en de tooneolon die des nachts in onbeschaafde

l(l landen voorvallen, zjjn van dien aard, dat do reizigers zo met stilzwjjgen moeten voor-

bjjgaan. Eerlijkheid, in den goeden zin van het woord, is insgelijks onbekend; een ui gelukte diefstal en eene valschheid die niot ondekt wordt, beacliouwen /.ij als bowjjzen

it, van bekwaamheid en vernuft, geenszins nis schande. Do slavernij tiert onder de

n Wildon ook zeer welig en het is oen bekend feit, dat zjj jegens hunne slaven de hardste

te meesters zjjn der wereld.

Do Damara's bewonen oen merkwaardig land, en ofschoon zeer uitgebreid, m is hot toch slechts voor oen klein gedeelte bewoonbaar. De planten die er grooijen

's dragen meestal doornen, terwijl het water er in oen groot gedeelte van het jaar

s?t zeer schaarsoh is; in den rogentjjd ontstaan dikwjjls plotselinge overstroomingen, die e- naauwoljjks minder verwoestend zjjn dan de voorafgegane droogte. quot;Daar het land 'k gelogen is in den steenboks-keerkring, zjjn de jaargetijden natuurljjk tegenovergesteld

ui aan die van Europa. In do maand Augustus, wanneer wjj kunnen zoggen dat de te zomer gedaan is, blazen daar gloojjendo westenwinden, die den plantengroei spoedig

doen vorsehroejjon en verdroegen. Tegeljjkertjjd worden er windhoozon mot verbazende m snelheid over de vlakte gedreven; deze vormen groote zandkolomnioii, die oono mid-

m delljjn van enkele en eene hoogte van honderde nieters hebben. Somtijds ziet men

23*

-ocr page 365-

DE DAMARA'S.

10 ot' 15 dozer zaudkolommen olkandor achterna snollen. Do Danjara's noonien ze quot;Orukumb'ombuifiquot; of quot;regenbrongors,quot; oen zoor juiste naam, daar zjj zich gewoonlijk vertoonen oven voordat do eerste regen begint te vallen.

quot;Rogenbnjjen, van donder en bliksem vergezeld, zijn in de maanden September en October niot ongewoon; do geregelde regentijd begint echter eerst in December on Januarij; Inj houdt mot kleine tnsschonpoozon aan tot Mei. In deze maand on in .lunij heersehen vooral sterke oostenwinden, die niot alleen zeer onaangenaam, maav ook

voor de gezondheid zoor nadeelig zijn. Men krjjgt kloven in do lippen, en de huid is op het gevoel droog en ruw. Er vallen in dezen tijd nu en dan tropische regens, maar zij doen meer kwaad dan goed, daar oene plotselinge koude, die allen plantengroei vernietigt, er steeds het gevolg van is. Do nachten zijn hot koudst in .luljj on Augustus; hot is dan niets ongewoons, dat men ijs ziet hetwelk 1 x/2 centimeter dik is.

Do Damara's hebben een zeer dwaas denkbeeld met betrekking tot hunne af komst; zij stellen zich nameljjk voor, dat zjj ontsproten zijn uit een boom, dien zij bij gevolg den quot;moeder-boomquot; noemen. Allo dieren waren op dezelfde wijze ontstaan en nadat

356

-ocr page 366-

DE T)AT\1 ARA'S.

allen uit dezen boom gekomen waren, werd do aarde in duisternis gedompeld. Een Damara ontstak toen een licht, waarop do meeste dieren in angst wegvlugtten, terwijl er eenigc overbleven en digt bij de vlam kwamen. Zij die de vlugt hadden genomen werden wilde dieren, zooals de gnoe, do giraffe, de zebra en anderen, terwijl zij die bleven, — liet schaap, het rund en do geit — werden tamgemaakt. De oorspronkelijke boom wordt gezegd nog te bestaan op eene plaats quot;Omarieraquot; genoemd; zooals echter in dergelijke gevallen moer gebeurt, hooft elke Damarastam zijn eigen boom en beschouwt dien met kinderlijke liefde als zijn grooten voorvader.

De inboorlingen noemen dezen boom quot;Motjohaaraquot;, en den persoon van wien zij meenen af te stammeu quot;Ümumborombonga.quot; liet hout is altijjl zeer zwaar en van zulk een digt en hard weefsel, dat men het onder hot ijzerhout moet rangschikken.

In voorkomen zijn de Dainara's oen schoon menschenras; zij zjjn somtijds moer dan 6 voet lang en goed gecvenredigd. Hunne gelaatstrekkon zijn vrij regelmatig en zij bewegen zich vrjj en bevallig. Zij zijn sterk, zooais hunne statuur het ook zou doen verwachten; zooals echter het geval is bij vele Wilden, kunnen zij, ofschoon in sommige gevallen in staat om eene groote kracht te ontwikkelen, zich niet lang en en aanhoudend inspannen.

De ligchaamsgesteldheid der Damara's is zeer buitengewoon. Pijn schijnt voor hen bijna niet te bestaan; zoo heeft dan ook eene A\rond, die voor den meer zenuwach-tigen Europeaan doodelijk zou zijn, op een Damnra slechts zeer weinig uitwerking. De lezer herinnert zich welligt de ongevoeligheid voor pijn, die men bij de Ilottentotten waarneemt; maar de Damara's overtreffen hen in dit opzigt. Baines verhaalt hiervan, in zijne geschreven aanteekeningen, eenigo merkwaardige staaltjes.

Bij zekere gelegenheid had een man zijn been gebroken en had hij dit gespalkt. Toen hot been eens verbonden moest worden, hoorde Baines een groot gelach en zag dat een onhandige helper het been had laten vallen en opnieuw de slechts gedeeltelijk aaneengegroeido beenderen gebroken had; het been hing omlaag met den voet binnenwaarts gekeerd. In plaats dat zij door zulk een ongeluk verschrikt waren, schaterden allen het bij liet zien van den vreemden vorm van het ligchaamsdeel uit van lagchen en niemand scheen het eene aardiger grap te vinden of er hartelijker om te lagchen dan de verwonde zelf. Toen de wonden van dezen zelfden man bijna genezen waren en hij eens sterk met nitras argenti werd gebrand, verdroeg hij deze uiterst pijnlijke kunstbewerking zoo goed, dat men hem een kompliment maakte over zijn moed. Het bleek echter dat hjj in het geheel geen pijn gevoeld had en dat het kompliment dus geheel in het water viel.

Eene andere maal iiad er een zeer merkwaardig voorval plaats. Er was eene muiterij geweest, waardoor het leven van het geheele gezelschap bedreigd was; de aanstoker werd dientengevolge ter dood veroordeeld en dit vonnis plechtig ten uitvoer gelegd, door hein met een pistoolschot door het hoofd te schieten; het ligchaam liet men liggen waar het was neergevallen. Twee of drie dagen later kwam de ter dood gebragte misdadiger echter weder te voorschijn; hij scheen er niet bijzonder van geleden te hebben, behalve dat hjj nog een wond aan het hoofd had. Hij scheen te denken dat men hem nog al niet bijzonder hard behandeld had en vroeg als vergoeding een weinig tabak.

En toch zijn zij, hoe weinig indruk uitwendige beleedigingen ook op hen mogen maken, buitengewoon gevoelig voor ziekten; zij gevoelen zich doodziek bij ongesteldheden, die oen Europeaan niet zou tellen.

Deze eigenaardigheid vertoont zich altijd op reis. Baines merkt op dat een Wilde altijd gereed is om oogenblikkelijk op reis te gaan, daar hij niets anders te doen heeft dan zijne wapenen op te nemen en te vertrekken. Hij ziet met minachting neder op al de voorbereidingen die een Blanke maakt en zal bij een vermoeijenden marsch van twee of drie dagen bijna eiken Europeaan overtreffen, Üp een langen, aanhoudenden togt evenwel, mat de Europeaan den Wilde geheel en al af, tenzij de laatste zich onderwerpt aan dezelfde gebruiken die hij bij het begin der reis verachtte.

Hij begint dan in te zien, dat hjj althans ecnig reisgoed en eenige kleeding noodig heeft. De gloeijende middagzon bezorgt hem hoofdpijn en hij is genoodzaakt om eene

357

-ocr page 367-

DE DAMARA.'S.

muts tc vragen ten einde hom tegen dc zonncstmlon to heechcrmon. Zijne sandalen, die op een Ziiiuiigen bodem voldoende waren, bosehutten iiom iii(!t tegen doornen; bjj moet zich dus ook schoenen trachten te verschatten. Hij kan ook het slapen des nachts zonder eene grooton mantel niet lang uithouden en is dus verpligt om cenc deken te verzoeken. Ook zijne spijs, do aardnoten, waarvan de arme Damara's in don regel leven, is niet voedzaam genoeg om hem tegen aanhoudende vermoeijenissen bestand te maken; hij moet derhalve vragen om zijn geregeld rantsoen van voedsel. Het is dan ook over het algemeen zijne gewoonte met veel beweging aan het werk te gaan en twee of drie dagen hiermede vol te houden; dan scheidt hjj er echter geheel en al uit, en versterkt zijne krachten door in verscheidene dagen niets hoegenaamd uit te voeren.

De kleeding dor Damara's, vooral die dor vrouwen, is zeer bjjzonder.

Het voornaamste kleedingstuk der mannen is een lederen riem, dio eeno verwonderlijke lengte heeft; zelden is hij minder dan 30 en dikwerf meer dan 70 of .SO meter lang. Deze wordt los om het midden gewonden, zoodat bjj valt in ploojjon die niot onbevallig zijn. Hierin steekt de Damara zijne bijlen, knods-kerry's en andere gereedschappen, zoodat hij tegelijkertijd dient voor gordel, zak en kleedingstuk. Zijne voeten worden beschermd door sandalen, die cenigzins geljjken naar die dor Bochuana's en op dezelfde wijze aan den voet worden bevestigd; zij steken bjj den hiel een weinig uit en nog moer aan do teenen, en wel zooveel dat zij ons doen denken aan de schoenen mot lange punten der middeleeuwen. Hjj maakt van deze sandalen somtijds een zeer slecht gebruik, door er namelijk onopgemerkt eene holte in hot zand mode te maken, waarin hjj kleine voorwerpen van waarde verbergt, die gevallen zijn en welke hij dan stoelsgewijzo met zand bedekt.

Zjj zijn zeer verzot op versierselen en houden vooral het ijzer tot dit doel in hooge waarde; zij smeden het in verschillende vormen en polijsten het totdat hot heldor in do zonnestralen glinstert. Koralen dragen zjj natuurlijk, vooral ivoren, die dikwijls zoo groot zijn dat men ze eerder ballon zou kunnen noemen. Een man droog oen snoer dezer koralen, dat hom van den nok tot bijna op de hielon hing. De bovenste waren omtrent zoo groot als billard-ballen; zjj werden hoe langer hoe kleiner tot de benedenste en kleinste, die de grootte hadden van hazelnoten. Hij was or bijzonder trotse li op en weigerde het te verkoopen, ofschoon hij het wol voor een paar dagen wilde uitleoncn.

Het kapsel van een Damara kost hom veel moeite, ofschoon hjj het niet dikwijls in orde maakt. Hjj verdeelt zijn haar in een aantal strengen, die hjj op hare plaats houdt door ze dik te besmeren met vet en rooden oker; hjj laat ze om zjjn hoofd hangen als zoovele korte roode koorden. Een rijk man versiert üich somtjjds met eene mossel-schelp op het midden van zijn voorhoofd; üaines zegt, dat indien zijne Engeische vrienden een maaltjjd van eenige stuivers mosselen gedaan en hom de schelpen gezonden hadden, hij zjjne fortuin had kunnen maken. De mannen hebben gecnc bijzondere muts of hoed, maar daar zij zeer keurig zijn op hun haar en do regen ai hunne zoo zorgvuldig in orde gemaakte krullen in de war zou brengen, dragen zjj bjj regenachtig weder over hun hoofd een stuk eener zachte huid, hetwelk zij dan ploojjon in een vorm die voor bon gemakkelijk is. Het vet en de roode oker, waarmede hjj zijne haren insmeert, zjjn ook overvloedig op zijn ligehaam aangebragt; deze versierselen zijn een thermometer van zijn ligehamelijken en geestelijken gezondheidstoestand. Indien een Damara gezond en opgeruimd is, ziet hij rood en glimt als een spiegel; ziet men hem echter bleek en dof, dan kan men zeker zjjn dat hjj neerslagtig is of in slechte omstandigheden verkeert. In den regel wasschen de Damara's zich niet; zjj geven er de voorkeur aan om hunne schoonheid te verhoogen door vet en verw, waarvan het natuurlijk gevolg is, dat zjj een geur verspreiden die voor de reukorganen vau een Europeaan alles behalve aangenaam is, ofschoon zjj zeiven hiervoor ongevoelig schijnen te zjjn. De geuren die de Afrikaansche stammen van zich afgeven, zjjn inderdaad zoo sterk, dat hjj die zich onder hen waagt, zijn reukzintuig geheid en al moet verloochenen en er op rekenen eiken stank te verduren, even nis hij moet besluiten om zich te onderwerpen aan do hitte der zon en de verschillende andere onaangenaamheden, aan het reizen in een vreemd land verbonden.

358

-ocr page 368-

DE DAM AR A'S.

359

-ocr page 369-

DE DAM AR A'S

bcsclirevcn hebben toon Avij do Hottentotten behandelden. Deze schijven worden aan elkander geregen. Een aantal dezer snoeren worden naast elkander geplaatst, zoodat zij een broeden gordel vormen, die om het ligehaam bevestigd wordt. Deze gordel maakt oen aangenaam contrast met de glinsterende roode kleur waarvan zoo over-vloedighjk wordt gebruik gemaakt en die allo onderscheid tnsschen moor donkere oi' blankere individu's doet verdwijnen.

Om hare polsen en onkels dragen zjj een aantal metalen ringen, bijna zonder uitzondering van ijzer of koper; sommige rijke vrouwen hebben er zoo vele dat zij zich mot moeite kunnen bewogen en dat haar anders bevallige gang in een zeer onbevallig waggelen ontaardt. Hot is nog al vreemd, dat de vrouwen deze twee metalen zoo hoog schatten, want zij geven betrekkelijk weinig om meer kostbare metalen, zelfs om goud. De ringen zijn gemaakt op eeno zeer eenvoudige wijze; hot zijn eenvoudig dikke staven metaal, die op de behoorlijke lengte worden afgesneden; hierop wordt er in het ruw de vorm aan gegeven en worden zjj met den hamer over hot ligchaamsdeel vastgeklonken. Deze versierselen komen, zooals wij zien zullen, luinnen eigenaars dikwijls zeer duuur te staan.

Het vreemdste gedeelte van de kleeding dor vrouwen in haar hoofdtooisel, hetwelk op bladz. 35$ is afgebeeld.

Het geraamte bestaat uit eeno muts van dik, stevig leder, die juist om hot hoofd sluit; zij is versierd met drie nagemaakte ooren van dezelfde stof, oen aan iedere zijde en een van achteren. Achter aan deze muts is een platte staart bevestigd, die omtrent een meter lang en 15 a 20 centimeter brood is. Hij bestaat uit een strook leder, waarop evenwijdig looponde snoeren van metalen koralen, meestal van tin gemaakt, zijn vastgenaaid. Do laatste duimen dezer lederen strook zijn in smalle riemen gesneden, zoodat zjj een soort van franje vormen. Vorder is de muts versierd met schelpen, die er, naar den rijkdom der eigenares, in verschillende rijen op zijn bevestigd. De gehocle muts, zoowel als de ooren die er aan zitten, is dik met vet ingesmeerd.

Dit wat de muts zelve betreft; deze zoude echter niet volledig zijn zonder don slujjer. Deze sluijer is oen groot stuk dun en zeer zacht leder, hetwelk voor aan do muts zit en indien men, het los liet hangen, over het aangezicht zou vallen en hot geheel bedekken. De vrouwen dragen hom op deze wijze slechts een korten tijd en rollen hem dan op, zoodat hij op het voorhoofd ligt on dan over beide schouders naar beneden hangt.

Hoe zwaar en ongemakkelijk deze muts ook moge zijn, gaan do Damarascho vrouwen nooit zonder haar uit en verdragen al don last dien zjj er van hebben, gaarne om der mode wille. Dit kleedingstuk wordt inderdaad door beide geslachten zoo hoog geschat, dat mannen aan de vrouwen hun hoogste ongenoegen zoude toonon, dat wil zeggen haar nagenoeg zouden doodslaan, indien zij zich zonder haar durfden ver-toonen. Eeno vrouw wier portret gemaakt werd, raadde men aan haar hoofdtooisol bij don toekonaar te laten, ten einde haar do moeite te besparen zoolang te hljjven staan als de uitvoerige versierselen getookond worden. Zij kreeg echter eon hevieen schrik op het denkbeeld haar te moeten afzetten en zeide, dat haar man haar stellig dooden zoude, indien zij zonder dit kleedingstuk gezien werd. Als eeno vrouw eeno vracht op haar hoofd moet dragen, zet zij hare muts niet af, maar schuift haar achteruit, zoodat de drie puntige ooren op haar achterhoofd, in plaats van boven op hot hoofd komen te staan en dus uit don weg zijn en haar niet hinderen.

Hoe weinig kleederen zij echter ook mogen dragen, zijn beide geslachten er toch .bijzonder op gesteld om iets aan te hebben; van volkomen naaktheid zijn zjj even af-koorig als wij zouden zijn. Zij zijn in dit opzigt zoo keurig, dat oen onopzottoljjke inbreuk op de etikotte zelfs den naam gegeven hooft aan eeno rivier. Eonige vrouwen dor Damara's bevonden zich aan don oever on zagen dat er nan de overzijde oonigo bossen groeiden, die zij willen hebben; daar het water niet hooger kwam dan tot haar midden, doden zjj hare schorten af, lieten dio aan don kant liggen en waadden er door heen. Terwijl zjj bezig waren do bossen tc plukken begon hot water eensklaps to rjjzen, overstroomde de oevers en sloopte hare kloecloron mede. Na dien tijd word deze rivier door de Damara's altijd do quot;Okaroschokéquot; of quot;Naakt-riviorquot; genoemd.

360

-ocr page 370-

DE DAM AP A'S.

an Zij hebben de zonderlinge gewoonte om hunne twee bovenste voorste snijtanden

lal zoo af te snijden dat or eonc Y-vormige ruimte tusschen overblijft. Dit geschiedt

dol met een vuursteen; deze gewoonte is ook met sommige wijzigingen bij vele andere

er- stammen in zwang.

of Wij hebben reeds gezegd dat de Danmra's veel vee bezitten. Zjj houden er bijzonder veel van, kudden te hebben van éóne kleur; licht bruin is oene tint waaraan zjj

lil- bijzonder de voorkeur geven en hot vee van die kleur schijnt vooral merkwaardig llt;'

ich zi jn door zijne buitengewone kracht, 1 Iet vee der Daniara's wordt door de omwonende

be- stammen en ook door de blanke volkplanters hoog geschat om zijn vluggen gang,

en zijne sterke hoeven en zijn vermogen om vermoeijenissen te doorstaan. Het is over

cn, bet algemeen niet zeer mak, en daar de horens zeer lang en scherj) zijn, zijn deze

m- runderen, als zij in woede zijn, zeer gevaarlijke dieren, liet haar is glanzend cn

■op zacht; de pluim van hun staart is om hare lengte even merkwaardig als de horens,

iet Deze staartpluimen zijn als sieraad zeer gezocht, vooral om de schachten der assa-

icn . gaajjen te versieren.

Evenals dit bij het Afrikaansche vee over het algemeen het geval is, geven do

•Ik koeijen niet veel melk ; als het kalf bij ongeluk sterft, zelfs in het geheel niet. Wanneer dit laatste gebeurt, vullen de Damara's de huid van het gestorven kali op met gras

)fd en zetten dit opgezette dier voor do koe, die hiermede volkomen tevreden is. Als

■re zij haar verondersteld kind likt, komt zij Inj bet gras, dat hiei' en daar naar buiten He 1 stookt, begint hiervan te eten, en terwijl zjj haar neus naar binnen steekt, trekt zjj

ok alles naar buiten en eet bet geheel en al op.

rin Wij hebben reeds vroeger vermeld, dat dc Damara's veel van hun voedsel onder He ■ den grond vinden. Van kind af aan zijn zij er op afgerigt om don grond om te

iet wroeten ten einde voedsel te zoeken; men ziet dan ook dikwijls kinderen, die nog bijna

■s- niet loopen kunnen, ever den grond kruipen, wortels opgraven en die eten. Door deze

rd. wijze om zich te voeden wordt het tigiuir der kinderen alles behalve bevallig; hunne

en buiken steken op eene zeer bespottelijke wijze vooruit, en hun rug krijgt natuurlijk

de eene hiermede overeenkomende uitholling. l)o wijze waarop zjj gaten in den grond

iet graven wordt quot;kraaijenquot; genoemd en geschiedt op de volgende wijze: zjj nemen een'

en stok met eene punt in de regterhand, maken er don grond mede los en verwijderen

lar de losse aarde met de linkerhand. Zjj doen dit verwonderljjk vlug, omdat zij hetzelfde werk voor zoo vele verschillende doeleinden moeten verrigten, om aardnotou

he te delven, water te zoeken enz. Zjj quot;kraaijenquot; somtjjds gaten, diemeter diep en niet

ne inoer dan 18 a 20 centimeter in middellijn zjjn. Het woord quot;kraaijenquot; wordt door

og reizigers in dit gedeelte van Afrika dikwijls gebezigd en brengt iemand dio er nog

vil niet lang geweest is, dikwerf in verwarring, daar hij in het geheel niet kan begrijpen

er- wat wortels quot;kraaijen,quot; quot;kraai-waterquot; en dergelijke uitdrukkingen beteekenen. quot;Kraai-

sel waterquot; is natuurlijk dat, hetwelk verkregen wordt door kuilen in don grond te graven;

en liet is nooit zoo goed als dat van eene open bron of eene rivier.

en Het quot;kraaijenquot; is ook zeer nuttig bij het bouwen van huizen. De vrouwen verlig schaffen zich een aantal dikke, maar toch buigzame stokken ter lengte van omtrent ne 'i'/a meter en quot;kraaijenquot; dan een gelijk aantal gaten in een kring van ongeveer 'l]l2 T- meter in middellijn. Hierop worden de stokken in do gaten gestoken, de boveneinden iet naar elkander toe gebogen en vastgebonden cn het geraamte van het huis is klaar.

In het midden der hut wordt een stevige paal geplaatst met een gevorkt einde; bier-

ij- door wordt het dak gesteund evenals bij de tenten der militairen het linnen door den

if- tentpaal. Nu wordt bet geraamte mot dunne takken dichtgevlochton en deze met klei

te bestreken. Er wordt eene opening open gelaten om als deur to dienen, en eene andere

311 van boven voor schoorsteen. Wanneer er goeu vuur brandt wordt over do laatste

je oene runderbuid gelegd en met zware steenen op haar plaats gehouden. Daar er

ar bovendien door het vuur van binnen en dc brnndende zonnestralen van buiten in het

or dak spoedig verschillende scheuren komen, worden deze ook met huiden bedekt; eene

te oude but is dan ook bjjna geheid met huiden overdekt. Deze schciircn doen gedurende

rd den dag dienst als ventilators, maar dos avonds worden zij zorgvuldig gesloten; de Wilde toch, die zjjn goheeleii dag in de open lucht doorbrengt, sluit bijna zonder

361

-ocr page 371-

DE DAMARA'8.

uitzondering des nachts allo veische lucht buiten. Het schijnt bjjna alsof zjj het vcr-niogeii bozittiMi om ü of 8 uren zondei' zuurstof te kunnen bestaan. Om de kans tot slikken nog grooter te maken zijn de hutton der Diunara's altijd zoo vol als sleehls eenig/.iiis doenlijk is; zjj pakken zich om het kleine vuur in het midden zoo digt mogelijk opeen.

Met huisraad houden de Daniara's zich niet op. In de hut ziet men gewoonlijk een of twee aarden kookpotten, enkele houten vaten, een paar koehuiden om op te zitten, oen kleinen zak met vet, een andoren met rooden oker en eone bjjl om hout te hakken. Al hunne overige bezittingen dragen zjj bij zich of begraven ze op eeno geheime plaats, opdat zij niet zouden gestolen worden.

De verstandelijke vermogens dor Daniara's selnjncn op geen hoogon trap te staan of althans zeer weinig ontwikkeld te zjjn. llokonen kunnen zij in het geheel niet en zelfs niet boven een zeker getal tellen. Galton geeft ons eene zeer vermakelijke beschrijving van de moejjeljjkhcdon waarin een Dainara bij een eenvoudig rekenkundig vraagstuk verkeerde.

quot;Wij gingen slechts drie uren ver en overnachtten bjj de verste drinkplaats die Hans en ik ontdekt haddon. Wij moesten ons uu toevertrouwen aan gidsen, wier begrippen van tijd en afstand verbazend verward waren. Bovendien hebben zjj in luinne taal geen vergelijkenden trap, zoodat men hen bijv. niet vragen kan quot;welke pleisterplaats is verder, do volgende, of die waar wij van daan zijn gekomen?quot; maar men moet zeggen: quot;onze laatste marsch was klein; is de volgende groot?quot; Het antwoord hierop is niet quot;een weinig grooter,quot; quot;veel grooterquot; of quot;zeer veel grooterquot;, maar eenvoudig: quot;het is zooquot; of quot;het is zoo niet.quot; Hun begrip van tijd is ook zeer beperkt. Indien men hun vraagt: quot;wanneer wij met het opgaan der zon vertrekken, waar zal de zon dan staan als wij aangekomen zjjn waar wjj wezen moeten?quot; dan wijzen zij naar alle mogelijke punten van den hemel; en toeh bezitten zjj eenige sterrekundige kennis en geven zelfs namen aan enkele sterren. Zjj onderscheiden de dagen niet onderling, nniar rekenen bij den regentijd en droogen tijd of den tijd der aardnoten.

quot;Vraagt men hun, hoe ver eene of andere plaats verwijderd is, dan is hunne volkomcne onwetendheid van getallen zeer vervelend. Het is zeker dat zjj in den regel geen grooter getal gebruiken dan drie. Willen zjj vier zeggen, dan nemen zjj de toevlucht tot hunne vingers. Boven vijf raken zjj erg in de war, daar zjj geene hand meer over hebben om de vingers te grijpen en vast te houden om de quot;eenhedenquot; aan te geven. En toch verliezen zij zelden runderen. Do wijze waarop zij hun verlies ontdekken is niet door de dieren te tellen, maar omdat zij een gezigt missen dat zij kennen.

quot;Als er ruilhandel gedreven wordt, moet elk schaap afzonderlijk betaald worden. Indien bijv. de prijs van een schaap is twee rollen tabak, dan zou een Damara zeer in verlegenheid zijn, als men twee schapen nam en hem hiervoor 4 rollen gaf. Ik heb het eens gedaan, maar de man nam eerst twee rollen en zette die afzonderlijk weg. Toen hij nu zag dat het eene schaap eerlijk betaald was en tot zijne verbazing bespeurde dat er juist nog twee over waren voor het andere schaap, begon er twijfel in zjjn gemoed op te komen. De rekening scheen hem al te precies uit te komen om juist te zjjn en hij ging weer terug naar de eerste twee rollen tabak; hij raakte nu geheel verward en liep van het eeno schaap naar het andere. Eindelijk brak hij do onderhandeling af, totdat hem eerst twee rollen tabak in zijne handen werden gegeven en één schaap weggevoerd; toon ontving hij de twee andere en word het tweede schaan weggedreven.

quot;Wanneer de geest van een Damara zich bezig houdt met een getal, is hij te veel ingespannen om op de hoeveelheid te letten. Een jong rund wordt bjjv. gekocht voor 10 rollen tahak; hij spreidt dan zijne groote handen uit op den grond en er wordt eene rol op iederen vinger gelegd, lljj neemt de tabak op, is tevreden over de hoeveelheid en de koop is gesloten. Men wil dan een tweede dier koopen, doet hetzelfde, maar geeft hem in plaats van geheel»', halve rollen tabak; in het eerste oogenblik is do man niet zjjn koop tevreden, maar ziet later dat hij minder hoeft on beklaagt zich den volgenden dag.

362

-ocr page 372-

DE DAMARA'S.

quot;Daar nu de Damara's niet het flaauwste begrip luidden van tijd en afstand en bovendien hunne taal een sleeht voenniddel was om zelfs de weinige denkbeelden di(^ zij hadden in woorden uit te drukken, en eindeljjk waarheidspreken bij hen do uitzondering maar niet de regel was, ondervond ik dat de inlichtingen die zij mij konden verschaften, al zeer weinig praktisch nut hadden.quot;

Ofschoon de Damara's er in geslaagd zjjn hot land te overstroomen, kan men ze daarom nog niet houden voor cene oorlogzuchtige natie; zjj zjjn ook niet in staat geweest het weinig uitlokkende land, hetwelk zjj veroverd hadden, gedurende langen tijd bezet te houden. Zij hebben weinige en eenvoudige wapenen, niettemin wordt er aan de vervaardiging dor wapenen veel zorg besteed, en do krijgsman der Damara .s houdt de zjjne even goed in orde als do aan tucht en regel gewende Europecscho soldaat.

Het voornaamste en onderscheidende wapen van een Damara is de assagaai; deze hooft echter weinig gemeens met de wapenen die wij onder dezen naam reeds beschreven bobben. Zjj is nagenoeg 2 meter lang en heeft een buitengewoon groot, bladvormig lommer, moer dan 30 centimeter lang en in evenredigheid breed. Het is gemaakt van week staal, en kan, door er met een stoon of oen mos langs te strijken, goed geslepen worden. De schacht is dik in dezelfde verhouding on in hot midden is oen dier golvende rundor-staarton bevestigd, die wjj roods vermeld hebben. Sommige dezer assa-gaaijon zijn bjjna geheel van ijzer en hebben alleen in hot midden een kort stuk hout: dit dient om haar aan te vatton en er den staart aan vast te maken, die een onmisbaar deel van do assagaaijen dor Damara's schijnt te zijn.

Mot dit wapon kan, zooals gemakkoljjk te begrijpen is, niet zoor veel worden uitgevoerd; het wordt dan ook meer als mes dan als wapen gebruikt. Hot is voorzeker nuttig bij do jagt op den olifant en andere groote dieren, omdat do wond die men or mode maakt groot is en een belangrijk bloedverlies ten gevolge heeft; tegen men-schelijko vijanden is het echter betrekkelijk doelloos. Do Damara's voeren ook pijl en boog, maar dit zjjn ongelukkig onwerkzame wapenen; do schutter toch treft zjjn dool zelden op een afstand die grootor is dan 8 of 10 meter. Het wapen waarmede hij werkelijk goed weet om te gaan, is do quot;knods-kerryquot; of do quot;korte-knodsquot;; hij gebruikt deze in hot gevecht man togen man, of als werptuig; in het laatste geval werpt hij er mede met zulk eene kracht, dat zij inderdaad een gevaarlijk wapen wordt. Toen is do goheele bewapening der Damara's maar zeer gebrekkig; het is dan ook volstrekt geen wonder dat zjj, toen zjj zich wilden moten mot vijanden, die van vuurwapenen voorzien waren, totaal verslagen worden.

In hun strijd tegen do Hottentotten loden do ongelukkige Damara's vreoseljjko verliezen. Zij werden door oen voel geringer aantal vjjanden letterlijk in de pan gehakt, niot omdat de vijand zoo buitengewoon dapper was of zjj zoo lafhartig waren, maar eenvoudig omdat zij hunne eigen kracht niet kenden. Men zag dikwjjls forsch gebouwde en mot breede assagaaijen goed gewapende krijgslieden als hot ware verlamd van vrees op hot geluid on hot zien der uitwerking van do geweren der Hottentotten; het was niets ongewoons, dat ecu krijgsman der Damara s stil stond in vrees en beven, terwijl oen kleine Hottentot op twintig passen bedaard zijn wapen stond te laden en hem dan neerschoot.

Daar zij met de zamenstelling en de behandeling van vuurwapenen volkomen onbekend waren, hadden de Damara's er geen denkbeeld van dat deze onschadelijk waren zoodra zjj waren afgeschoten — in deze dagen waren achtorlaadgeweren of revolvers nog niot bjj do Hottentotten ingevoerd, — en lieten zich daarom bedaard doodschieten, terwijl de vijand werkelijk in hunne magt was.

Indien do mannen al den dood vonden op het slagveld, was hot lot der vrouwen evenwel nog voel erger. Volgons de gewoonte bij de Damara's, droegen zjj al hare rijkdommen, in den vorm van koralen, oorringen en vooral van de groote en zware raotalon ringen waarmede hare poison on enkels versierd waron bjj zich. Wanneer Hottontotscho krijgslieden vrouwen der Damara's overvielen, beroofden zij haar altijd van al hare sieraden; zij ontdeden zo van alle kleeding om er naar te zoeken; en daar nu de metalen ringen niet zonder eenigo moeite konden worden verwijderd, sneden zjj bedaard

363

-ocr page 373-

DE DAM AR A'S.

de handen en voeten der ongelukkige vrouwen af, namen de ringen weg en lieten luinne slagtoffers liggen, om naar het lot wilde, te sterven of tc horstellen.

Het is vreemd genoeg, dat zjj, zelfs nadat zij zulk cenc behandeling haddon ondergaan, dikwijls in het leven bloven; na de hevige bloeding gestelpt te hebben door de bloedige stompen liarer ledematon in hot gloeijendo zand te steken, gebeurde het meermalen dat zjj vele mijlen ver voortkropen totdat zjj haro vrienden hadden wodergovonden. Grc-durende eenigen tijd na den oorlog zag men dikwijls verminkte vrouwen; sommige waren zonder handen, andere zonder voeten en cenige weinige zonder een van beide — deze waren de rijkste geweest, toen zjj door hare vvreede vjjanden werden aangevallen.

De Damara's worden verdeeld in een aantal quot;eanda'squot; — een woord hetwelk eenige overeenkomst heeft met liet Hindoesche quot;castequot;; elke quot;eandaquot; heeft hare eigenaardige gebruiken, bijgeloovighcdon, enz. Ecno quot;eandaquot; wordt genoemd quot;üva-kueyubaquot; of quot;kinderen dor zonquot;; eene andere heet quot;Ovakuenoinburaquot; of quot;kinderen van den regen,quot; enz. Zjj hebben hare bijzondere zinnebeelden of wapens, als men dit woord hier mag bezigen. Deze zinnebeelden zjjn altijd zekere boomon of struiken, die de quot;eanda'squot; vertegenwoordigen, evonals eertjjds do roode en de witte roos de twee groote staatkundige partijen van Engeland vertegenwoordigden. Voor elke dezer quot;castenquot; is een of ander voedsel verboden en zjj zullen zich liever bjjna laten doodhongeren, dan deze wet overtreden. Eene quot;eandaquot; bijv. zal geen vleesch eton van roode koeijen, terwijl voor eene andere dat van trek-ossen verboden is; zij zjjn hierop zoo streng, dat zjj de vaten, waarin zulk voedsel gekookt is, niet zullen aanraken, noch beneden den wind van het vuur gaan staan, omdat de rook hiervan hen anders zou kunnen bereiken. Door deze gebruiken zijn de Damara's lastig als gidsen; het is dan ook niet voordat de aanvoerder stellig geweigerd heeft bun zin te geven, dat zij er in toestemmen hun natuurlijken afkeer gedurende eenigen tijd te laten rusten.

Deze gewoonte is to merkwaardiger, omdat do Damara's van nature en ten gevolge liunner opvoeding alles behalve kieskeurig zjjn; zjj eten namelijk alle soorten van spjjzen, waarvan een Europeaan zich met walging zou afkoeren. Zij eten even goed het vleesch van koeijen en paarden die door ziekte gestorven zjjn als dat van luipaarden, hyena's en andere roofdieren.

In weerwil der minder keurige manier waarop zjj zich voeden, zullen zjj toch geen raauw of zelfs half-gaar vloesch eten. Zjj staan hierin stellig ver boven vele andere stammen, die schijnen te denken dat koken eene onnoodige verkwisting is van tijd en brandstof. Geiten behooren tot de verboden dieren; de Damara's beschouwen ze uit hetzelfde oogpunt als de Israëliten de zwjjnen.

Hoeveel zjj echter ook van vleesch houden, kunnen zjj zich toeb niet voorstellen, dat iemand bet houdt voor een noodzakelijk deel van zjjn dagelijkseh voedsel. Bjj bijzondere gelegenheden slagten zij eene koe, of, indien bjj die feest geeft een rjjk man is, welligt (i of 7 koeijen. Is er echter eene koe gcslagt, dan is zij algemeen eigendom geworden; ieder die niet te ver af woont, komt om een gedeelte en dreigt, indien liet hem geweigerd wordt, den gierigaard met zjjn vloek to vernietigen. Voor dezen vloek zjjn zij 'verschrikkelijk bevreesd; zij verbeelden zich namelijk, dat dan hunne gezondheid verwoest zal worden en zij hunne kracht zullen verliezen.

Vleesch heeft dan ook bijgevolg in het land dor Damara's gcenc handelswaarde; niemand geeft er iets om, voedsel te bezitten dat eigenlijk aan elk behoort behalve aan b om zei ven. Koeijen worden gehouden om hare melk en ossen en stieren (zooals Galton zegt) enkel om er naar tc zien, even als de herten in Europa; enkele worden er bij bjjzonderc gelegenheden gedood, maar zjj zjjn niet bestemd om bun geregeld tot voedsel te dienen. Hoe hoog de Damara's bun vee ook schatten zoolang hot leeft — zoo hoog zelfs dat eene boete van twee koeijen eene genoegzame vergoeding is voor een moord — geven zjj er weinig om als zjj dood zjjn; eene levende geit heeft voor hen veel meer waarde dan eene doode koe.

Dit volk kent iedere koe dio zjj eens gezien hebben. Zjj denken den geheelendag aan vee en het is ook bet voornaamste onderwerp hunner gesprekken. Galton maakte de opmerking, dat de inboorlingen, als hij aan eene nieuwe pleisterplaats kwam, altijd zijne koeijen bekeken, om te zien of er ook vee bjj was, dat zij op eene of andere

-ocr page 374-

DE DAMAUiVS.

wjjze waron kwijt geraakt; indiou hij or liij toeval ccne gckoclit luul, die gosMileu was, kon hij zeker zijn, dat haar eigemaar haar uit den troep zou halen; deze heeft dan, volgens de wetten van het land, het regt haar te behouden. Daar hij deze wet kende, kocht hij, indien het slechts eenigzins mogelijk was, zijn vee altjjd van lieden in wier bezit hot reeds jaren geweest was, opdat niemand er aanspraak op zon kunnen maken.

Indien de Uamara's te huis zijn, vermaken zij zich des avonds gewoonlijk met zingen en dansen.

Tlunne muzijk is zeer eenvoudig; hun voornaamste, zoo niet cenigo, instrument is hun boog. De pees van deze wordt gespannen en dan hierop eene zekere maat met een stok geslagen. Hunne muzijkanten verbeelden zich, dat het hoofddoel van linn spel is het nabootsen van den galop of draf van verschillende dieren. Dit doen zij dan ook gewoonlijk zeer goed; het toppunt van bekwaamheid van een geoefend muzjjkant ia do nabootsing van den lompen, korten galop van den baviaan.

Hunne dansen zjjn werkelijk merkwaardig, zooals men zien kan uit het volgende uittreksel uit het werk van BaineS; die den schrijver ook de schets heeft verschaft, waarnaar bovenstaande afbeelding is vervaardigd:

quot;Met den avond begonnen de Damara's te dansen, liet eerst werd onze aandacht getrokken door een geluid tusschen het blaffen van een hond en dat, hetwelk iemand maakt, nis hij zijne keel schraapt. Wij zagen vier mannen gebukt met hunne hoofden tegen elkander, wodjjverende in het voortbrengen dezer aangename geluiden, terwijl anderen, mot ratels van harde zaadschillen om hunne enkels, om hen heen dansten.

quot;Langzamerhand kwam het gezelschap bijeen, en de vrouwen die.er zich bijvoegden, stonden er in een halven cirkel omheen. Zjj zongen een eentoonig lied en klapten

i

-ocr page 375-

DE DAM ARA'S.

in do handen; de jonge lieden dansten naar hen toe, terwijl zij, niet zeer zacht, met de voeten op den grond stampten; zij deden wolken van stof opvliegen en bragten met hunne ratels geluiden te weeg, die in hunne ooren zeer welluidend klonken. Nu haalde de aanvoerder een brandend stuk hout uit het vuur en stak het, nadat hij eerst weder in do rigting der vrouwen had gedanst, bij het terugkeeren in don grond; hij maakte een pas er om en over hoen — even als een Schotsche hooglander bij den zwaardendans — zonder hot aan te raken. Toon kwam er een troop terugkeerondo, overwinnende krijgslieden, die hunne breede, met wapperende koestaarten versierde sporen zwaaiden; zij werden verwelkomd door een koor van vrouwen en dreven van tijd tot tijd de weinige vijanden terug, die de vermetelheid hadden hen te naderen.

quot;Dit tooneel moet, als hot door een genoegzaam aantal dansers vertoond wordt, oen groot effokt maken. Do glans van het vuur, die van do op helmen gelijkende hoofdtooisels en van de overige versierselen dor vrouwen terugkaatste, do glinsterende speerpunten met de golvende koestaarten dor krijgslieden, de flikkeringen van het vuur die den achtergrond van hutton, kraals en groepen van voo verlichtten, — dit niles was schilderachtig genoog. De keelgeluiden waarmede alles besloten word, waren vreeseljjk om aan te hoeren; de honden begonnen tegelijkertijd te huilen en de kleine lemur in den wagon, door het ongewone loven verschrikt, dood allo pogingen om te ontsnappen uit do plaats waar hij eigenljjk alleen veilig was.quot;

lijj do Damara's is het gezag van don man over de vrouw niet zoo groot als in andore doelen van Afrika. Hij heeft natuurlijk hot voordeel dat bij sterker is en maakt, als hij boos wordt, nog al een vrij gebruik van don stok. Is hij hier echter al fo vrijgevig mede, dan hooft zij het stilzwijgende regt van echtscheiding en vertrouwt zich toe aan iemand van wion zij meent te kunnen verwachten, dat hij haar niet zoo ruw zal bohandelon. Galton zegt, dat do vrouwen die lijj gezien heeft niet bjjzonder aan hare echtgonooten en kinderen schenen gehecht te zjjn en dat hij altijd oonige moeite had om to ontdekken aan welken man eone vrouw op dat oogenblik behoorde.

Rene vrouw kost oen Damara niets van onderhoud, omdat zij hare eigene aard-noten quot;kraaitquot;; hij kan niet buiten hare diensten, welke bestaan in het bouwen zjjner huizen, hot koken van zjjn voedsel en het dragen zijner bezittingen van plaats tot plaats. Elke vrouw heeft hare eigene hut, die zij natuurlijk voor zich zelve bouwt; ofschoon do veolwjjvorij wol in zwang is, is het aantal vrouwen toch niet zoo groot

vrouw, die don voorrang heeft

erfgenaam

van zijns vaders bo

nis hij andore stammen. Er is altijd ééne voornaamste boven do andore; haar oudste zoon is dan ook dc zittingen.

Ofschoon de Damara's geen eigenlijken godsdienst bezitten, hebben zjj toch een aantal bijgoloovige gebruiken; een van deze heeft eone zoor groote ovoreenkomst met bot heilige vuur der Ouden. De woning van hot opperhoofd kan men altijd hor-kennen aan oen vuur, hetwelk steeds brandende gehouden wordt; bij goed weder buiten en bij regen binnen do hut. Do plicht om op dit vuur te passen berust op zjjno dochter; deze is oeno soort van priesteres en wordt officieel quot;Ondangeroquot; go-noomd. Zij verrigt, krachtens haar ambt, verschillende plegtighedon, zooals: hot besprenkelen der koojjon met water, als zij naar de weide gaan, het loggen van een hoiligon knoop in haar schort als or eone sterft, en meer dergelijke.

Moot hot dorp verplaatst worden, dan gaat zij voor de runderen uit met oen brandend bout van het heilige vuur in do band, terwijl zij zorg draagt van tijd tot tijd een ander te nomen. Indien hot soms bij ongeluk uitgaat, is er een algemeen weeklagen; de geheele stam wordt bijoengeroegen, er wordt vee geofferd als boetedoening en hot vuur wordt op nieuw ontstoken door hout op elkander te wrjjven. Als er een zoon van het opperhoofd of oen ander voornaam inwoner vertrekt, om oen eigen dorp te bouwen, krijgt hij iets van het heilige vuur en geeft dit over aan do hoede zjjner dochter, die dan de quot;Ondangeroquot; vnn het nieuwe dorp wordt.

Dat de Damara's eenig nevelachtig denkbeeld hebbon van de onsterfelijkheid dei-ziel is duidelijk genoeg, ofschoon zij zeiven beweren dat zij hieraan niet gelooven. Zij

ano

-ocr page 376-

DE DAMAÜA'S.

gaan toch somtijds naar het graf van ecu overleden vriend ot' opperiioofd, plantson eetwaren bij /jjn graf, en verzoeken liem to eten on te drinken en vroljjk te zijn en

en een aantal vrouwen te schenken. Zij anrde kunnen komen, ofschoon niet in men-

irolgd irikt,

gedurende

Iraagt hij het toeken van ronw, d.

lonker-

i. eene i

-ocr page 377-

DE DAMARA'S.

kleurige kogelvormige muts eu om den hals een riem, waaraan tweo kleine stukjes struisvogel-oijcrschaleu hangen.

Wanneei' tie tijd van den rouw voorbjj is, keert de stam terug; hot opperhoofd gaat voorop naar liet graf van zijn vader, knielt hier noer en fluistert dat lijj is teruggekeerd met liet vee en do vrouwen dio zijn vader hem gegeven heeft. Dan vraagt liij om de hulp van den overledene iu al zjjne ondernemingen; van dat oogenblik af neemt liij geheel en al do plaats zijns vaders in. Dan wordt er vee geslagt en een groot feest ter nagedachtenis van het overleden opperhoofd gehouden; ieder die tegenwoordig is eet van liet vleeseh, hetwelk door het opperhoofd zelf wordt rondgedeeld, liet vorige opperhoofd neemt zinnebeeldig deel aan den maaltijd. Een paar takken, gesneden van den boom zijner bijzondere quot;eanda,quot; worden verondersteld hem te vertegenwoordigen; hiermede wordt elk stuk vleeseh aangeraakt, voordat de gaston het gebruiken. Zoo wordt ook do eerste emmer melk, dien do koeijen geven, naar het graf gebrngt en .aldaar uitgestort.

Als deze plogtigheden behoorlijk zijn afgoloopen, wordt het dorp opnieuw opgebouwd; dit geschiedt altijd zoo, dat liet op bet verlaten dorp gelijkt; do hutten worden opgerigt op dezelfde plaats waar zjj gestaan hebben en vooral wordt er de uiterste zorg voor gedragen, dat do stookplaatsen volkomen dezelfde plek innemen, die zij besloegen voordat de stiim zich in zjjne vrijwillige ballingschap begaf. De woning van het opperhoofd is altijd aan de oostzjjde van het dorp.

De Danmra's liebben een zonderlingen eed of plegtige verzekering — quot;Ejj de tranen mijner moeder!quot; — eene uitdrukking zoo dicbterljjk en vol gevoel, dat zjj eenegroote in ito van zedelijke ontwikkeling schijnt te kennen te geven bjj een volk, dut baar kon uitvinden en kan bezigen.

3G8

-ocr page 378-

HOOFDSTUK XXXI.

1) !■: O VAM BO'S or O VAMPO'S.

WOONI'I.AATS VAN DUN STAM. — DK EKHI.IJKIIKII) DER ÜVAMHo's. — IIU.VNK VUIENDKI.IJKIIKID TEOHNOVER ZIEKEN' IA' OUDEN VAN DAGEN. -— IIUISKMJKI GEWOONTEN. — /(JNDEHl.lNOE KI.EKDINQ. — HUNNE WIJZE VAN 11011 WEN'. — HET' WEItK DEII VHOUWEN. I.ANDllOl.'W. — WAI'ENEN. — HUNNE WIJZE VAN KAMPEKEN. —

VISCHVANOST. — VEKNUKTKIE VAI.STllIKKEN. -— DE AÏWEZIOIIEID VAN' ARMOEDE. - DANSEN. — KEOKRINUS-

VORM DER OVAMBO's. — HUN KoN'1 NO NANOORO. — ZIJN VERRADERLIJK KARAKTER — HUWELIJKS ZAKEN._

DK WET VAN Ol'VOUilNG. — HUN VOEDSEI,. — VREEMDE GEWOONTEN BIJ DEN MAALTIJD. — WIJZE OM HUNNE VRIENDEN TE OHOETEN.

Kk woont in lt;lo Landstreek, die op omtrent 18quot; Zuider-breedte en 15quot; Ooster-lengte gelogen is, een merkwaardig volksstam; men noemt deze liedenquot; Ovampo'squot; of quot;Ovambo's,quot; welke laatste hun gewone naam is. In hunne eiareno taal heeten zij quot;Ovaherero's,quot; of quot;het vrolijke volk.'7

Zij zijn vooral merkwaardig om hunne vele goede hoedanigheden, die in Zuid-Afrika bijna eene uitzondering zijn. In de eerste plaats zijn zij eerlijk, en eerlijkheid is eene deugd, die weinige inwoners van Zuid-Afrika schijnen te kennen, veel minder te beoefenen.

Iemand die reist onder de Damara's, de Namaqua's of de Beehuana's, moet een wakend nog houden op al zijne bezittingen; laat hij een voorwerp een oogenblik zonder opzigt, dan is hut zeer waarschijnlijk, dat het op eene of andere geheimzinnige wijze verdwijnt en hij het nimmer terugziet. En toch verhaalt Anderssen, aan wien wjj het meeste wat wij van de Ovambo's weten te danken hebben, dat deze zoo door en door eerlijk zjjn, dat zij niets wat zijn eigendom was zonder zijne toestemming zouden aanraken en het dus nog voel minder stelen; bjj zekere gelegenheid, toen zijne bedienden eenige kleinigheden hadden laten liggen op de plaats waar zij het laatst den nacht hadden doorgebragt, werden hem boodschappers nagezonden, om de verloren voorwerpen terug te brengen. Onder henzelven wordt diefstal als misdaad beschouwd on zjj zijn in dit opzigt zoo beschaafd, dat er zekere personen zijn aangesteld om als overheidspersonen werkzaam te zijn, en zoowel van diefstal als van andere misdaden kennis te nemen. Indien iemand op diefstal betrapt werd, zou hij voor het huis van den koning gebragt en onmiddellijk doodgeschoten worden.

Zjj zijn vriendelijk en oplettend voor hunne zieken en bejaarden; hierin maken zij een gunstig kontrast met andere Zuid-Afrikaansche stammen. Zelfs de Zulu's verlaten hen die te oud zijn om te werken en laten hen sterven van honger, dorst en gebrek, terwijl de Ovambo's de ouden van dagen, do zieken en de gebrekkigen goed verzorgen en verplegen. Dit feit alleen is voldoende om hen oneindig hooger te plaatsen dan de naburige stammen, vooral wat hunne zedelijke ontwikkeling betreft.

Het is een opmerkelijk feit, dat de Ovambo's niet wonen in steden of dorpen, maar in afzonderlijke, over land verspreide gehuchten, daar iedere familie eene kleine gemeente vormt. Met koren, waarvan zjj hoofdzakelijk leven, wordt verbouwd om de

-ocr page 379-

DE OVAMBO'S OF O VAMPO'S.

huizen, die door hoogo on sterke omheiningen zijn afgesloten. De inboorlingen zijn door do handelwijze van sommigo omringendo stammen genoodzaakt, imnne woningen op zoodanige wijze in te rigten; deze toch deden van tijd tot tijd invallen on bragten veel scliado 'bij bon te woog. Daar nu do Ovambo's buitengewoon vreedzaam zijn en zij zagen dat het nomen van weerwraak niet veel gevolg opleverde, beproefden zjj liet op deze wijze en maakten van elke afzonderlijke woning eene sterkte.

quot;NVaarscbijniijk om dezelfde reden ziot men in den omtrok der woningen van de Ovambo's zoor weinig vee. Do reizigers worden dan ook getroffen door het feit, dat zjj zoo weinig voo in den omtrok der woningen waarnomen — zij zien slechts eenige koeijen

on geiten — ofschoon deze stam bjjzondor rijk is aan runderon en grooto kudden bezit. Dit komt omdat do kudden vor van buis worden gezonden, niet slechts opdat do vijand zo niet zoo gomakkolijk zou kunnen opsporen, maar ook om haar oono vette woide on overvloed van water te verschaffen. Men zegt dat zjj ook grooto kudden zwijnen fokken en do kunst verstaan doze zoo vet te maken, dat zjj reusachtige afmetingen krijgen. Deze kudden zwjjnen mogen echter nimmer de woningen naderen, deels om do roden die wij reeds genoemd hebben, deels om do schade die zij aanrigten.

O]) bovenstaande afbeelding zijn do hutten der Ovambo's voorgesteld. Deze hutten mot lum vlak kogelvormig dak zijn zoo laag, dat oen man er niet regtop in kan staan. Do inboorlingen hebben echter ook goene behoefte om in hunne hutton te kunnen staan; zij zijn slechts slaapplaatsen waarin zij kruipen om zich tegen do koude van don nacht te boschormen. Men ziet ook twee bewaarplaatsen van • koren; elko bestaat uit een groot koren-vat op pooten, hetwelk met oen rieten dak overdekt is. Op don achtergrond staat een kippenhok. Do Ovambo's houden vele kippon; deze zijn echter zeer klein en niet grooter dan onze krielkippon. Zjj zijn echter tor voortteling zeer geschikt on loggen vole eijoron.

Do kleeding dor Ovambo's is, hoewol zij zoor weinig klecdoron dragen, tocli nog al opmerkelijk. Do mannen scheren over hot algemeen hot grootste gedeelte van hun hoofd kaal, maar laten toch oen zeker gedeelte van hun kort, wollig haar op hunne kruin

-ocr page 380-

DE OVAMBO'S OF OVAMl'O'S.

or S staan. Daar do schodel dor Ovambo's oon zonderlingen vorm liocft on vooral ver naar

op achteren uitsteekt, geeft deze mode aan hot geheele hoofd een zeer vreemd voor-

en komen. De overige kleeding dor mannon bestaat hoofdzakelijk uit koralen en san-

en dalen; de eerste worden vooral gedragen als halsketenen en de laatste gelijken vol-

zjj komen op do sandalen der Bechuana's, die wjj reeds hebben beschreven.

tton kan

i te Meestal hebben zij oon mos bij zich; dit steken zij in oen band om hun' bovenarm.

do Dit mes gelijkt eenigszins op dat der Bechuana's, maar wordt door henzelven van vervaardigd; zij zijn dan ook goede metaalwerkers. Do blaasbalgen, die hunne eten smeden gebruiken, hebben eone groote overeenkomst mot die welke bjj do Bechuana's iden worden gebezigd; zij maken oon sterkenen aanhoudenden luchtstroom, door er twee bij Zij iedere smidse te plaatsen; deze blaasbalgen worden door twee helpers in beweging gebragt, tonvijl de smid zelf op hot metaal past. Het ijzer en koper, dat zjj bewerken, nog verkrjjgen zij door ruilhandel met do naburige stanimon; zjj doen dit zoo goed, dat zjj hun do wapenon en landbouwwerktuigen die er uit vervaardigd worden, als ruilmiddel ruin bezigen met dezelfde stammen, die hun do grondstof verschaft hebben.

371

24»

-ocr page 381-

DE OVAMBO'S OF OVAMPO'S.

Do kleoding der vrouwen is veel langer dan din der mannen, ofschoon do afmetingen toch nog zeer klein zjjn. Van voren dragen zij een schort van vreemden vorm en een ander van achteren; zij gelijken veel op eene bjjl die men op den kop ziet, met don schorpen kant naar beneden.

liet portret hladz. 371 is genomen naar eene schets van Bainos en stelt de eenige Ovamho-vrouw voor, die hij ooit gezien heeft. Toen hij te quot;Otjikango-Katitiquot; of quot;Kleine Barmanquot; was, bragt een Hottentotsch opperhoofd. Jan Aris genaamd, een jong meisje der Ovambo's bij hem, zeggende dat zij aan hem was toevertrouwd om haar op te voeden. De waarheid was natuurlijk, dat zij bij eene plundering gevangen genomen en als dienstbode werkzaam was bjj zijne vrouw; deze was de dochter van den bekenden Jonker en noemde zich de Victoria van Damara-land.

Het meisje was ongeveer 14 jaar oud en op het gezigt van den vreemdeling buitengewoon verlegen; zjj koerde hem den rug toe, verborg haar aangezigt en barstte van vrees in tranen uit. Deze houding gaf hem gelegenheid om eene schets te maken van een merkwaardig kleedingstuk hetwelk zij droeg; het stuk huid om haar midden, dat met blaauwe koralen versierd was. Toen zij overtuigd was dat haar niets kwaads zou overkomen, keerde zij zich om en nam aan het onderhoud deel; hij was daardoor in de gelegenheid eene tweede schets van haar te maken. Aan denzelfden gordel was een klein, van huiden vervaardigde schort bevestigd; bovendien droeg zij geene andere kleeding. Het meisje zag er goed uit en indien haar aangezigt niet misvormd ware geweest door de likteekens van haren stam, zou zij welligt voor schoon zijn doorgegaan.

Het kapsel der vrouwen bestaat voornamelijk uit haar eigen haar; dit besmeren zjj echter onophoudelijk dik met vet, waardoor eene vermillioen-kleurige klei vermengd wordt. Dit mengsel van vet en klei wordt in zulke groote hoeveelheden aangewend, dat de kruin van haar hoofd geheel en al vlak schijnt. Hetzelfde mengsel wordt ook zoo overvloedig over het geheele ligchaam ingewreven, dat eene goed gekleede vrouw de teekens barer versierselen achterlaat op elk voorwerp, waarmede zij in aanraking komt.

Om haar midden dragen zij zoovele koralen, schelpen en andere sieraden, dat deze eene soort van stevig harnas vormen; het middelste gedeelte van het ligchaam wordt er dan ook geheel door bedekt. Vele vrouwen ontwikkelen bjj de onderlinge schikking der koralen en schelpen veel smaak; zij maken er verschillende patronen van en schikken de verschillende tinten en kleuren op eene dikwerf zeer artistieke wijze. Behalve dit koralen harnas dragen zij nog een groot aantal halssnoeren en armbanden van dezelfde stoffen vervaardigd. Hare polsen en armen zijn beladen met een overvloed van .groote koperen ringen, waarvan sommige zelfs drie pond wegen; en daar eene vrouw somtijds aan eiken enkel twee zulke ringen draagt, kan men zich wel voorstellen, dat de bevalligheid van haar gang er volstrekt niet door verbetert.

De jonge meisjes zijn, zoolang zjj nog niet oud genoeg zijn en zich met de ligte kleeding barer sekse moeten vergenoegen, zoo bevallig als men slechts kan verlangen; men kan echter niet verwachten dat eene vrouw, die zulk een bespottelijk gewigt van versierselen met zich moet omdragen, er bevallig zal uitzien of zich ligt en gemakkelijk zal bewegen. Bovendien werkt de harde arbeid dien zij dagelijks twaalf uren lang moeten verrigten, haar spoedig verval zeer in de hand.

Aan haar is ook, evenals aan alle Zuid-Afrikaansche vrouwen, het bouwen der hutten opgedragen.

Dit werk is, indien wij de afmetingen der omheinigen in aanmerking nemen, inderdaad zwaar. De iiutten zelve vereischen lang niet zooveel arbeid als die dor Bechu-ana's, want ofschoon zjj nagenoeg even groot zijn — vijf tot zes meter in middellijn — is het dak veel lager en wordt er dus minder bouwmateriaal en minder arbeid voor veroischt. Binnen elke omheining staan een aantal zulke hutten; de beste is voor den meester en zijn gezin en de overige voor de bedienden. Bovendien zijn er voorraadplaatsen voor hot koren, schuren voor het vee, kippe- en zelfs varkenshokken; een paar van elk dezer dieren wordt toch over hot algemeen bjj de huizen gehouden, ofschoon de kudden streng worden buitengesloten. Binnen dezelfde om-

372

-ocr page 382-

DE O VAMBO'S OF OVAM PO'S.

heining ziet men ook dikwerf meerdere hutten van Bosjesmannen. Deze behooren .aan leden van dezen vreemden volksstam, die deels als ondergeschikten, deels als bedienden en deels als verwanten onder de Ovambo's hunne woningen hebben opgeslagen.

Daarenboven is er binnen de omheining eene open ruimte, waar de bewoners kunnen bijeenkomen om zich te vermaken of met elkander te raadplegen; do bebouwde grond ligt er ingelijks binnen, zoodat |men zich al den arbeicl, die aan het

maken dezer palissaden besteed wordt, gemakkelijk kan voorstellen. De omheining is gemaakt van palen die minstens 2 '/a meter lang en in evenredigheid dik zjjn; elke paal is eene vracht voor een' gewoon arbeider. Zij worden digt naast elkander in den grond geplaatst, en onderling met touwen vastgebonden.

Do mannen doen den ligteren veldarbeid; zij weiden de kudden vee en doen hiin-delsreizen onder de Damara's en andere stammen.

De eerste dezer bezigheden is niot zeer zwaar, daar het land verwonderlijk vruchtbaar is. De Ovambo's hebben de zware werktuigen niet noodig die de Kaffersche

373

-ocr page 383-

DE OVAMBO'S OP OVAMPO'S.

vrouwen moeten gebruiken; eene hak of houweel tocli van deze is op zich zelve reeds eene vraeht. Ue oppervlakte van den bodem is een steenachtige zandgrond, maar onmiddellijk hieronder ligt eene lang blaauwc klei, die zeer rijk schijnt te zijn en in Htaat de planten te voeden zonder behulp van mest. Om den grond te bewerken gebruiken zij slechts eene kleine hak en inpiaats van den geheelen grond om te spitten, graven de Ovambo's slechts hier en daar kleine gaten, waarin zij eene hand vol maïs werpen waarna zij ze weder met aarde bedekken. J)it geschiedt altijd tegen het einde van den regentijd, als de grond door en door vochtig is en de jonge halmen spoedig voor den dug komen. Alsdan worden zij gedund en afzonderlijk uitgeplant.

Zoodra het koren rijp is, nemen de vrouwen het in bezit; de mannen zijn dan vrij om olifanten te vangen, om hunne slagtanden in valkuilen en handelstogten te gaan maken met het ivoor, dat zij op deze wijze hebben verkregen. Als het koren gedorscht is, brengt men het in de voorraadplaatsen ; dit zijn groote vaten, gemaakt van palmbladen en klei, veel gelijkende op die der Bechuana's. Zij staan insgelijks een voet boven den. grond. Ook het malen of liever het stampen van het koren is het werk der vrouwen; het geschiedt niet mot steenen, maar in een ruwen mortier. Een boomstam wordt uitgehold en hierin wordt het koren gedaan. Een dik en zwaar stuk hout dient voor stamper en de geheele handeling heeft, als men het aanziet, veel van karnen op de ouderwetsche manier.

De afbeelding op bladz. 378 is naar eene schets van Baincs; het is een huiselijk toonoel bij eene woning der Ovambo's. Twee vrouwen zijn, vergezeld van hare kinderen, bezig koren te stampen. Op het aangezigt der eene ziet men eene reeks van teekenen van haren stam. Het zijn likteekens die ontstaan door in de wangen te snijden en in de wonden klei te wrijven; zjj worden voor een sieraad gehouden.

Op den voorgrond ligt een ovaal voorwerp, doorboord mot gaten. Het is een stuk kinderspeelgoed, gemaakt van de vrucht van een baobab. Er worden verschillende openingen in den bast gemaakt en het merg hier uit geperst. De harde zaden laat men er in, en als een en ander gedroogd is, vormen zij eene soort van rammelaar. In eene aanteekening die Baines bij de schots voegde, zegt hij dat dit het eenige voorbeeld is van kinderspeelgoed, dat hij in geheel Zuid-Afnka heeft aangetroffen. Het bestaan van dit voorwerp alleen toont reeds de groote meerderheid van dezen merkwaardigen volksstam boven andere. Op den achtergrond ziet men eene hut en twee bewaarplaatsen voor het koren; tegen het huis staat een dier eenvoudige werktuigen waarmede de grond wordt omgespit. De lezer bespeurt dat het ijzeren blad in éene lijn staat met het handvatsel en er niet regthookig aan is bevestigd. Op den grond ligt eene waterpijp en het geheel is afgesloten door hooge palissaden, aan het boveneinde aaneengebonden.

Do wapenen der Ovambo's zijn zeer eenvoudig, zooals niet anders te verwachten is bij een volk, dat van nature zoo vreedzaam en zoo weinig oorlogzuchtig is. Zij bestaan voornamelijk uit eene assagaai met een breed lemmer, voel gelijkende op de assagaaijen der Damara's en even nutteloos in den oorlog, uit pijl en boog en de knods-kerry. Geen dier wapenen is zeer gevaarlijk, en de pijl en boog nog wel liet minst van de drie, daar de Ovambo's ongelukkige schutters zijn; zij worden hierin ver door do Damara's en vooral door de Bosjesmannen overtroffen; dezen krijgen, daar zij den boog ook op de jagt gebruiken, in het schieten eene zekere vaardigheid, ofschoon zij ver moeten onderdoen voor een zeer middelmatig Europeesch liefhebber-boogschutter.

Als zij op marsch zijn, hebben zij eene eigenaardige wijze van kamperen. In plaats van één groot vuur te ontsteken, beginnen zij een aantal steenen te zoeken ter grootte van klinkers waarvan zjj eenige cirkelvormige stookplaatsen bouwen, die elk omtrent 60 centim. middellijn hebben. Deze stookplaatsen worden gebouwd in twee rijen en tusschen deze spreiden de reizigers hunne eenvoudige legersteden.

Dit plan is werkeljjk zeer vernuftig en bijzonder voor het land geschikt. Op plaatsen, waar genoeg zwaar brandhout wordt aangetroffen, voldoet do gewoonte om één enkel vuur aan te leggen goed genoog, ofschoon de reiziger, als er een koude wind waait, aan de eene zijde verschroeit en aan de andere bevriest. In bet land der

374

-ocr page 384-

DE UV AMBO'S OF O VAM PO'S. 375

Ovambo's evenwel zijn dunne takken de cenige brandstof; men ondervindt dan ook dat door liet gebruik dezer steenen de warmte niet slechts meer geconcentreerd, maar ook bespaard wordt, daar de steenen nog warmte geven, lang nadat het vuur is uitgegaan. Ook zijn de kleine vuren veiliger dan één groot vuur; als er toch oen groot blok hout is doorgebrand eu ineenzakt, stuiven de gioeijende kolen tot op een aamerkelijken afstand in hefc-tond zoodat zij op de slapers kunnen vallen en hunne bedden in brand steken.

I)e Ovambo's zijn zeer geschikte landbouwers; zij verbouwen verschillende soorten van gewassen. De gewone maïs en eene soort van gierst zijn twee graansoorten die oen overvloedig gewas geven; zij liebben bovendien het voordeel dat zij stengels hebben 2'/.i meter lang, sappig en zoet Als het koren rijp is, worden er eenvoudig du aren afgesneden; hierop wordt liet vee in het veld gedreven en voedt zich dan mot de zoete stengels, die de eigenschap hebben spoedig vet te maken.

Van boonen, erwten en dergelijke peulvruchten houden de Ovambo's zeer veel; zij kweekon ook met goed gevolg meloenen, pompoenen, kalebassen en andere soortgelijke vruchten. Zij verbouwen ook tabak, die echter van eene zeer middelmatige hoedanigheid is, niet zoozeer omdat de planten minder goed zijn, maar om de onvolkomen wijze waarop de bladeren behandeld en bewaard worden. Als men bladeren en stelen bij elkander vast in een hol stuk hout perst, is deze handel wij z s stellig niet zeer geschikt om den geur van den tabak te verhoogen; het gevolg hiervan is dan ook, dat do tabak zoo slecht is, dat slechts oen Ovambo haar kan en wil rooken.

Er is eene klein onder-stam der Ovambo's, do quot;Ovaquangari'squot; genaamd, die veel van visch leven en eene uiterst vernuftige wjjze liebben om ze te vangen. Anderssen geeft ons het volgende verhaal van de visch-vallen, als men ze zoo noemen mag, die door do quot;Ovoqnangari'squot; gebruikt worden: — quot;In de Okovango-rivier is, zooals ik roods vermeld heb, een overvloed van visch, en wel in eene groote verscheidenheid. Uo-durende nijjn zeer kort verblijf aan hare oevers verzamelde ik nagenoeg twintig verschillende soorten en zou, niettegenstaande ik slecht voorzien was van de middelen om ze te bewaren, dit getal, indien ik slechts tijd genoeg had gehad, stellig verdubbeld hebben. Alle waren niet slechts eetbaar, maar zeer smakelijk; sommige zelfs buitengewoon lekker.

quot;Vele inboorlingen besteden een groot gedeelte van hun tjjd met visschen en maken van verschillende eenvoudige, vernuftige en zeer afdoende kunstgrepen gebruik om hot schubbige volkje te vangen. Weinige visschen worden echter iu de rivier zelve gevangen. Het is op do menigvuldige ondiepten en lagunen, onmiddellijk bij de oevers door de jaarljjkscho overstrooming ontstaan, dat do groote vangst plaats heeft. De vischtjjd begint dan ook eigenlijk eerst op den tijd dat do Okovango baar hoogste peil bereikt heeft, dat is wanneer er geeno eb en vlood meer is en do tijdelijke lagunen of moerassen beginnen te verdwijnen.

quot;Zoover ik weet gebruiken de quot;Ovaquangari'squot; tot het vangen van visch geene netten, maar vallen van verschillenden aard en wat men niet geheel onjuist zou kunnen noemen waterhoven of erven. Deze visch-hovcn zijn zekere niet diep onder water staande plaatsen, die op de volgende wijze worden ingesloten of afgeheind: Er wordt eene genoegzame hoeveelheid riet, van zoodanige lengte dat het voor het water geschikt is, bijeen verzameld, in bossen gebonden en op de behoorlijke lengte afgesneden. Dit riet .wordt op den grond uitgespreid en nagenoeg op dezelfde wijze aaneengebonden als de gewone matton. Het doet er niets too hoe lang deze matton zijn, daar men ze naar verkiezing langer of korter kan maken.

quot;Heeft men nu eene plaats om te visschen uitgekozen, dan zot men een zeker aantal dezer matten regtop in hot water; men plaatst zo in een cirkel, een huiven cirkel of regtuit, zooals het best geschikt is naar den vorm der ondiepte of lagune die men wil afsluiten. Hier en daar laat men er echter openingen tusschen, ter breedte van 1 tot 1'/2 motor; in deze openingen plaatst men dan eene soort van fuiken, die men maakt van riet, hetwelk in den vorm van eene bijenkorf is aaneengebonden. De middellijn van deze, aan haar breedste einde, verschilt naar de diepte van het water; de onderkant wordt stevig aan den bodem bevestigd, terwijl de bovenkant gewoonlijk met de oppervlakte van het water gelijk is of er even boven uit steekt.

-ocr page 385-

DE OVAMBO'S OF OVAMPO'S.

Om deze soort van fuiken voor de visschen to verbergen werpt men er losjes gras C

en groene takken over en omheen.quot; * valk

De Ovambo's houden er veel van, zich te vermaken met een dans, die de dansers was

uitnemend schijnt te bevallen, maar waaraan zij, die niet in al zijne wonderlijke be- were

wegingen zijn ingewijd, geen deel kunnen nemen. De dansers zjjn allen mannen en peau

staan in een dubbele rij, rug tegen rug. Dan begint dc muziek; zij bestaat uit een dood

trom en eene soort van guitar; de dansers vangen dan aan zicli heen en weer te bet

bewegen, zoodat zij elkander telkens voorbijgaan. Eensklaps keert zich nu een danser wooi

om en geeft hem die tegenover hem staat een hevigen slag; de hoofdzaak schijnt van trouwens, bij dezen dans te zijn, zooveel mogelijk klappen uit te deden en er zoo ' enk(

weinig mogeljjk te ontvangen. Deze dans vindt plaats bjj den avond en de ver- vurc

lichting geschiedt eenvoudig door hot branden van gedroogde palmtakken. Nangoro zoo

plagt dezen dans eiken avond te doen uitvoeren op do binnenplaats van zijn paleis, 1

hetwelk een zeer zamengesteld gebouw was dat 80 a 90 meter in middellijn had en belli

eon doolhof van paden naar de dansplaats, do dorsch vloeven, de bewaarplaatsen van grie

het koren, de vertrekken der vrouwen, enz. gein

Onder de Ovambo's zijn goeno armen. Dit komt bun niet zonderling voor die regt

het gewone denkbeeld koesteren omtrent het leven der Wilden, dat er namelijk bjj hem

hen geen onderscheid is tussclicn rijk on arm, meester en knecht. Jlet verschil and(

in rang en rijkdom is integendeel nergens scherper afgcteckend dan bjj do Wilden. beln

Don koning of liet opperhoofd nadert men met een aantal plegtigheden die ons aan aan- Aiu bidding doen denken; de hooger geplaatste eischt eerbetooningen en de ondergeschikte

bewijst ze. Rijkdom is bij de Wilden even gezocht als bij do Europeanen en een zjjm

rijk man wordt door hen om zjjno schatten even zoo geacht, als wanneer hij zijn gc- om

heele leven in Europa had doorgebragt. De arme wordt dc dienaar van den rijke, ; voo:

of eigenlijk zijn slaaf; zijn meester ziet met de grootste minachting op hem neer. ; een

Armoede is in Afrika even algemeen als in Europa cn het strekt de Ovambo's zeer buit

tot eer, dat zij onder hen niet wordt aagetroffen. eind

Do Ovambo's worden geregeerd door een koning; zij zien laag neer op alle stam- wik

men die dit voorregt niet genieten. Zij erkennen ook kleine opperhoofden — elk zoo

hoofd van een huisgezin heeft dien rang — maar zij verkiezen de monarchie boven lijkt

eiken anderen regeringsvorm. Even als bij do meeste andere stammen wordt de bljji

koning buitengewoon vet; zelfs is hij in den regel do ecnigc dikke man van zijn ko- ond

ningnjk. Nangoro, die eenige jaren geleden koning was, was bekend om den zeldza- zijn

men omvang van zijn ligchaam; bjj overtrof hierin zelfs den Kaffersehen monarch kwi

Panda. Hij was zoo dik, dat zijn gaan in waggelen ontaard was, en hij was zoo en kortademig, dat hij telkens als hij eenige voetstappen gegaan had moest stilstaan cn

niet zonder grootc moeite twee volzinnen achter elkander spreken kon; bij een gewoon tcg(

gesprek bestond zijn deel dan ook meestal in een éénlettergrepig gesteun. van

Zijn karakter vormde met dat zijner onderdanen eene even groote tegenstelling als don

zijn persoon. Hij was een zeer onaangenaam menscli — zelfzuchtig, sluw en ge- (gt;8S(

wotenloos. Nadat hij dc uitwerking der vuurwapenen bjj zijne blanke bezoekers ge- hed

zien had, verzocht hij hun om de kracht hunner wapenen in het schieten van olifanten g0l!:

te toonen. Indien zij in dozen strik geloopen waren, zou hij hun vertrek door alle lt;

mogelijke spitsvondigheden hebben vertraagd, hen olifanten laten schieten cn al het tale

ivoor voor zich zelven behouden. looi

Nadat zij zijn land verlaten hadden, zond Nangoro hun een troep lieden achterna, kon

met het bevel hen allen te dooden. De aanvoerder dezer bende kreeg echter een 'jn

tegenzin tegen zjjne zending — waarschijnlijk omdat hij getuige was geweest van de kon

uitwerking der puntkogels van do Blanken — en ging met zijne lieden weder naar | ^roc huis. Een ander reisgezelschap wrs echter minder gelukkig; het moest een gevecht

leveren. Green en eenigen zjjuer vrienden bragtcn namelijk een bezoek aan Nangoro Ovr

en werden zeer gastvrij door hem ontvangen. Even voordat zij het distrikt echter i0quot;1

zouden verlaten, werden zjj plotseling aangevallen door een aantal nagenoeg zes- W01

honderd — goed met hun inlandsche wapen, de assagaai, pjjl en boog, en konda-kerry ond

376

gewapende Ovambo's; hut aantal gewapende Europeanen bedroeg slechts dertien. 's

I

-ocr page 386-

DE OVAMiJO'S OF OVAMPO'S.

Gelukkig kwam do aanval niet goiieol onverwachts, daar enkele kleine voorvallen hadden plaats gehad, waardoor de reizigers op hunne hoede waren. De strijd was zeer hevig, maar de Ovambo's werden ten laatste geheel en al verslagen: velen werden gedood en gewond en onder do eerste was een zoon van Nangoro. De Europeanen daarentegen verloren slechts één man, een inlander, die verraderlijk werd doodgeschoten eer liet gevecht begon, liet merkwaardigste van dit gevecht was, dat liet don dood ter. gevolge had van don verraderlijken koning zeiven, die er bij tegenwoordig was. Ofsschoon hij meermalen vuurwapenen had zien gebruiken, had inj toch van hunne uitwerking slechts eon zeer flaauw denkbeeld; hij had overigens slechts enkele schoten gezien, die op een bepaald wit werden gorigt. Door het aanhoudende vuren en het gezigt zjjnor lieden die dood 011 gewond om hem heen vielen was hij zoo vreesehjk ontsteld, dat hij, enkel van schrik, op de plaats dood bleef.

In het dagehjksch leven was ook kot karakter van dozen lafhartigen verrader alles behalve aangenaam en hij had eene kleingeestige wijze om zich over elke ingebeelde grief te wreken. Bij zekere gelegenheid werd aan Anderssen eeuig inlandsch bier aangeboden, waarvoor do/.e tengevolge van eene ongesteldheid bedankte. Nangoro, die regt tegenover don reiziger zat, wierp dezen plotseling met zijn scepter en veroorzaakte hem hevige pijn. Dit liet hij voorkomen als eene grap, maar daar de scepter uiets anders was dan oen scherp gepunte stok, was deze grap voor zijn slagtoffer alles behalve aangenaam. De eigenlijke reden van dezen onverwachten aanval was, dat Anderssen den koning eens een gedaan verzoek geweigerd had.

Hij word achterdochtig en gemelijk en had er een verachtelijk vermaak in om zijnen blanke bezoekers op allo wijzen don voet dwars te zetten. Hunne weigering om olifanten te schieten en al do gevaren dor jagt uit te staan, terwijl hij er al do voordooien van zou genieten, was voor hem eene onophoudelijke bron van toorn en een voorwendsel om nimmer iets in te schikken. Zij mogten zelfs geone halve mijl buiten hot kamp gaan zonder zijne toestemming en als zij hem vroegen om gidsen ten einde hunne reis te kunnen vervolgen, zeide hjj, dat zij die voor hom geene olifanten wilden schieten, ook van hem geene gidsen konden krijgen. Ten slotte hield hij hen zoo lang in zijn land als er nog iets van hen te halen was en zond hen, als koning-Ijjke bolooning voor hunne goschenken, éénmaal eene mand met meel. Hij was toou blijde van hen verlost te zijn, daar hjj klaarblijkelijk vreesde hen anders te moeten onderhouden; hij verhaastte dus hun vertrek door een geschenk van koren, —niet van zjjn eigen voorraad, maar van dien zijner onderdanen — hetwelk bovendien nog te laat kwam. Zjjn verraderlijk gedrag iu het den Europeanen achterna zenden eener boude en het niislukkon zjjnor plannen hebben wij reeds medegedeeld.

Do Ovambo's mogen zoovele vrouwen nemen als zij willen, indien deze namelijk togen den gewonen prijs kunnen gekocht worden. Deze prijs hangt niet zoozeer af van do bekoorlijkheden en de goede eigenschappen der bruid, als wel van den rijkdom des bruidegoms. Do prjjs der vrouwen is voel lager dan bij de Kaffers; twee ossen en eene koe zijn de gewone som, die eon man in niet al te gunstige omstandigheden verwacht wordt te betalen; een man die eenigzins bemiddeld is, koopt echter geene vrouw onder drie ossen eu twee koojjon. T)e eenige uitzondering op dozen regel is de koning zelf; deze neemt zoovele vrouwen als hij wil zonder er iets voor te betalen, daar men do eer om met hom verbonden te worden als eene genoegzame belooning beschouwt. Do wet van koninklijke opvolging is zeer eenvoudig. Indien do koning sterft, wordt hjj opgevolgd door den oudsten zoon zijner voornaamste vrouw en als deze geen zoon heeft door hare dochter. Dit was het geval mot den dikken koning Nangoro; diens dochter, Chipanga, was de vermoedelijke erfgenaam van den troon en volgde hem ook naderhand op.

Het is echter zeer moeijehjk hierointrent juiste mededeelingen te doen. De Ovambo's kunnen niet verdragen, dat men spreekt of zelfs denkt over den staat van iemand na zjjn dood; door de enkele toespeling op een opvolger van liet opperhoofd worden zij zoor boloedigd; het verkiezen van een erfgenaam of' een troonopvolger ver-onderstelt van zelf den dood van het tegenwoordige opperhoofd. Om dezelfde reden is het zeer niooijeijjk, oouige inlichting van hen te bekomen omtrent hunne godsdien-

377

-ocr page 387-

DE OVAMBO'8 OF OVAMPO'S.

stigc denkbeelden; vele vragen, die op dat onderwerp betrekking hebben, worden dan ook onmiddellijk gestuit.

Dat zij enkele godsdienstige begrippen hebben is duidelijk genoeg, niettegenstaando deze geheel en al in bijgeloof ontaard zijn. Amuletten van vcrBchillenden aard worden zeer hoog door hen geschat, ofschoon het sehijnt dat zij zo meer als voorbehoedmiddelen beschouwen tegen nadoelen die hen door menschen of dieren kunnen worden veroorzaakt, dan wel omdat zij op zich zelve eene zekere heiligheid bezitten. En toch kan de natuurlijke terughoudendheid der Ovambo's omtrent zoodanige onderwerpen wel de reden zijn, dat zij deze heiligheid bij anderen ontkennen, maar voor zich zeiven stilzwijgend erkennen.

Even als do Zuid-Afrikaansche stammen gebruiken ook dc Ovambo's veel eene grove soort van brij. Zjj eten die altijd zeer warm en vermengen haar dan met een- zekere hoeveelheid gehotte melk of' half vloeibare boter. Zij maken bij hunno maaltijden volstrekt geen gebruik van lepels, en niettegenstaande den aard van hunne spijs, evenmin van den lepel-borstel die door do llottentotten wordt gebezigd.

Andersson werd eens, terwijl hij in het land der Ovambo's reisde, gastvrij in een huis ontvangen en ten eten gevraagd. Lepels waren er niet en hij begreep volstrekt niet lioc iiij zonder deze brij en melk moost eten. quot;Toen onze gastheer de moeijeljjk-hoid zag, waarin wij verkeerden, stak hij schielijk zijne natte vingers in het midden dor stuomendo massa, nam er oen handvol uit en stak dien in de melk. Nadat hij deze zoo hard hjj kon had omgeroerd opende hij zijn wijden mond, waarin hot smakelijke mengsel ais door toovenj verdween. Hierop likte hij zijne vingers af, smakte met zijne lippen en keek ons aan alsof hij zeggen wilde: quot;Zoo moet gij het doen, mijne jongens! '

quot;Hoe weinig verlokkend dit onderrigt ook voor ons zijn mogt, zou het echter ondankbaar, zoo niet beleedigend zijn geweest, zjjn voorbeeld niet te volgen. quot;Wij begonnen daarom in ernst naar het voorbeeld dat ons gegeven was en brandden nu en dan onze vingers tot groot vermaak van onze donkerkleurige vrienden.quot;

Bij eene andere gelegenheid ontmoette dezelfde reiziger, die door eenige Damara's vergezeld werd, eenige Ovambo's, die hen in ruiling voor vlecseh eene zekere hoeveelheid gierst-brij gavan. Beide partijen waren even voldaan; dc eene had gedurende oen goruimon tijd geen dierlijk voedsel geproefd en de andere had zoo lang alleen van vlceschspijzen geleefd dat zij hartelijk naar iets anders verlangde. Een groot feest was er hot onmiddellijke gevolg van; de Ovambo's waren verheugd om de ongewone woelde van vlecseh te nuttigen en de Europeanen en Damara's waren zeer blijde dat zij eonig plantaardig voedsel konden genieten.

liet feest geleek op alle andere feesten van dien aard; or werd eene bijzondere plegtigheid bij in acht genomen, waarop de eene helft bijzonder gestold was en waaraan de andere zich onderwierp. Do Damara's hadden hun aandeel van het maal, maar voor dat zij begonnen te eten, ging een der Ovambo's bij hen rond en spoot hun een weinig water, dat hij vooraf in zjjn mond had genomen, in hetaan-gezigt.

Deze bijzondere plegtigheid was ingevoerd door don koning Nangoro, toen hjj nog jong was. Onder andere bjjgeloovigheden meenen de Ovambo's dat iemand bijzonder onder den invloed van toovenj staat op de tijden dat hij zjjn maaltijd nuttigt, en dat het dan vooral voor een toovernaar mogeljjk is iemand met wien hij eet door toovermiddelen het leven te ontnemen. Zjj bezigen bij gevolg allo mogelijke middelen om dit tegen to gaan, en daar het middel dat wij genoemd hebben door den koning was uitgevonden, werd het natuurljjk door zijne getrouwe onderdanen aangenomen en door het gehoele land in toepassing gebragt. Nangoro geloofde er zelf zoo sterk aan, dat hjj zoowel verontrust als verbaasd was, toen Galton hem voor do eerste maal bezocht en weigerde zich aan deze besproeijing te onderwerpen. Ton laatste stemde hij toe in een vergelijk; hij vergenoegde zich namelijk met het hoofd van zijn gast met boter te zalven; zoodra echter bier werd gebragt, werd hij weder achterdochtig en wilde er niets van gebruiken, noch in liet huis bljjven terwijl het gedronken werd.

Hij z( u zich zelfs aan deze gedeeltelijke schikking niet onderworpen hebben, indien

-ocr page 388-

DE OVAMBO'S O POVAMPO'S.

hij niet in hot gelukkige denkbeeld verkeerd had dat de Blanken buitengewone wezens waren, niet aan de gewone wetten der natuur onderworpen. Dat er een land was waar zij als hoeren en meesters regeerden, wilde hij volstrekt niet geloovon, maar hij beschouwde hen, zooals Galton zegt, eenvoudig als eene soort van heen en weer trekkende dieren, die met oen groote mate van verstand bedoeld waren.

liet is een zonderling feit, dat ofschoon do Damara's, zoover bekend is, nimmer zout Inj hun eten gebruiken, de Ovambo's er altijd gebruik van maken.

Zij hebben ook een vreemde wijze om hunne vrienden te groeten. Zoodra hunne gasten gezeten zijn, wordt een groote schotel met versche boter gebragt; de gastheer of de voornaamste man die tegenwoordig is, wrijft dan het aangezigt en do borst van eiken gast met boter in. Dit schijnt henzelven veel genoegen te verschaffen en zij kunnen niet begrijpen waarom de Blanken zich slechts zeer ongaarne onderwerpen

aan oene plegtigheid die hun zoo goed bevalt. Deze gewoonte heeft welligt eenigo overeenkomst met do wijze waarop zij de Damara's bjj hunne maaltijden behandelen.

De Ovambo's hebben bovendien nog eene plegtigheid, volkomen gelijk aan eene gewoonte die overal in het Oosten in zwang is. Indien namelijk een onderdaan komt in tegenwoordigheid van zijn koning, of een ondergeschikte bjj zjjn opperhoofd, ontdoet hjj zich van zijne sandalen, voordat bjj zijn voetval doet.

De lezer herinnert zich welligt, dat bjj de Damara's zekere gebruiken worden in acht genomen ten opzigte van het vuur. Bij de Ovambo's schijnt hieromtrent een dergelijk denkbeeld te heersehen, want toen Anderssen Nangoro den koning der Ovambo's bezocht, werd hem oen boodschapper gezonden, die een brandend stuk hout in de hand droeg, hetwelk aan hot koninklijke vuur ontstoken was. Hij bluschte eerst het reeds brandende vuur uit, en ontstak het weder mot dat hetwelk hij had mode-gebragt; de koning en zijn bezoeker werden dus verondersteld zich aan hetzelfde vuur to koesteren. In deze plegtigheid ligt eene kiesche beleefdheid opgesloten, die niet van dichterlijkheid ontbloot is.

379

-ocr page 389-

IIOOFDS'ITK XXXII.

I) K M .V Kol, o l, (.)' s.

OI'KOMST KN VAI. IIKH AFUIKA.VXSOItE STA.MMKN. — IPK OORSl'HONO lgt;UII MAKOI.OI.O'S, - IIUNNK (IHtiANISATIK

HOOK SKIIITUANH. — ONBKKWAAMIIKll) VAX SKKUt.KTL', ZIJN Ol'VCII.OKR. - TIKOKRINOSYdtnt. — IlKT VOOIl-

KOMF.X DKR MAKOI.OI o's. — HUN KARAKTKH IN IlKT AI.OEMEKN. - HUXNE KKIIUJKHEIl). — HIINXK

HKVAI.I.IOIv WIJZE OM GESCHENKEN ÏE GEVEN. — HUNNE WIJZE VAN OHOETEN. — MKT VOEDSEL EN l)E -MANIER OJI HET ÏE liKREIIlEN. — EEN FEEST DER MAKUI.ÜI.o's. — VORMEN DIE ZIJ HIJ HUNNE MAALTIJDEN IN ACHT NEMEN. — HET BESTUREN DER KANo's. — DE VROUWEN, HARE KI.EKDIXQ EN GEBRUIKEN. —

HARE KI,EUR. - HET GEMAKKELIJKE LEVEN, HETWELK ZIJ LEIDEN. — HET BOUWEN DEK HUTTEN. — VREEMDE

WIJZE OM HET DAK EU 01* TE ZETTEN. — HOE ZIJ EEN GAST HUISVESTEN.— REGTSGEIHNGEN EN BIJZONDERE

l'LEIDOOIJEN. - JAGTWETTEN. — KINDF.R-SI'ELEN. — EEN DORP DER MAKOI.OLO'S. — M'BOPG TE HUIS. —

GEZANGEN KN DANSEN DER MAKOI.OLO'S. — HET ROOKEN VAN HENNEP EN VERDERFELIJKE GEVOLGEN DIER GEWOONTE — I)K BEHANDELING DER ZIEKEN EN HET BEGRAVEN DER DOODEN.

In geheel Afrika ten zuiden van do ovenachtsljjn zien wij do grooto gebourtenisson dor bosohaafde wereld herhaald op kleinere schaal. Do geschiedenis spreekt van hot ontstaan en do opkomst van natiën en hot verval en don oindeljjkon val van grooto rjjkon. Gedurende den loop van vele eeuwen zag mon vorston-goslachten verrijzen, dio langen tijd hunno magt handhaafden, maar dan langzamerhand door oen magtigor ras worden verdrongen en eindelijk verdwenen. De rijken van Egypte, Assyrië, Babylon, Griekenland, Rome, Porzië en andere duurden van geslacht tot geslacht on sommige bestaan nog, ofschoon mot vod verminderde magt. De Pharao's zijn van do oppervlakte dor aarde verdwenen on hunne hoofdstad is oene woostciijj geworden; maar Athene en Rome hebben nog eenige sporen van hunno vroegere grootheid behouden.

In Zuid-Afrika goschiodon deze veranderingen, ofschoon zij in beginsel volkomen dezelfde zijn, op veel kleiner schaal, zoowel wat haar omvang als haar duur betreft; een reiziger die er eenige jaren doorbrengt, ziet binnen enkele jaren dikwerf eene opvolging van vier of vijf regerende geslachten. Zoo vergaderde bijv. do Kafferkoning Tchaka door zijne grooto talenten binnen korten tijd een aantal verspreide stammen onder zijne heerschappij en was de schepper eenc dynastie, die, toen zij van liaiir hoofd beroofd was, in verval geraakte; het grooto rijk van Tchaka dreigt van jaar tot jaar al meer en meer zich op te lossen in de afzonderljjke bestanddeelen waaruit hot ontstaan is. Zoo zijn ook do Hottentotten gekomen uit een onbekend land, en hebben de oorspronkelijke bewoners van do Kaap zoo volkomen verdrongen, dat men zelfs niet weet wie of wat deze geweest zijn. Waar het eilanden betreft zooals de Polynesische groep en zelfs hot grooto eiland Australië, weten wij wie de eerste inwoners moeten geweest zijn; van Zuid-Afrika weten wij dit echter niet. Het eenige ons met zekerheid hiervan bekende is, dat de Hottentotten het stellig niet geweest zijn. Toon kwamen de Kaffers en verdrongen de llottentotten, totdat zij zei ven door de Hollanders en andere blanke volkplanters werden verjaagd.

-ocr page 390-

DE MAKOLOLO'S.

Zoo is hot ook geweest met den stam dor Makololo's, die, ot'schoon zij wijd uiteen wonen en geenszins digt opeengedrongen, tocli een groot gedeelte van Zuid-Afrika in hun bezit hebben gehad. Oorspronkelijk een tak van den grooten stam dor liechuana's, waarvan zij dan ook vele gewoonten en hunne vaardigheid in verschillende handwerken hebben overgehouden, hebben zij zich tot ver van hunne oorspronkelijke woonplaats uitgebreid; hunne heerschappij strekte zich uit over het grootste gedeelte van het geheele land, tot aan den 14lt;lequot; graad Zuiderbreedte. En toch zag Livingstone, toen hjj in 1861 door het land der Makololo's reisde, reeds teekenen van verval.

Zij waren georganiseerd door oen groot en wijs opperhoofd, Sebituane genaamd; deze paste het Romeinsche beginsel, vergiffenis aan hen die zich onderwierpen en oorlog aan do hoogmoedigen, in de ruimste mate toe.

Dat Sebitunne in zijne ondernemingen zoo goed slaagde, had hij vooral daaraan te danken, dat hij zijne troepen in persoon ten aanval leidde. Zoodra hij in het gozigt van den vijand kwam, voelde hij op eene veelbeteekende wijze naar de snede zijner strijdbijl en zeide: „Ah! zij is scherp en die zijn rug naar den vijand keert zal hare scherpte ondervinden.quot; Daar hij zeldzaam vlug ter been was, kon geen zijner krijgslieden hem ontkomen; zij vonden dus dat het veiliger was zich op den vijand te werpen met dc kans van hem terug te drijven, dan weg te loopen mot de zekerheid door dc bijl van het opperhoofd ncêrgehouwen te worden. Het gebeurde somtijds dat een lafhartige zich schuilhield of verborg. Men kon echter Sebituane niet bedriegen ; hij liet hom bedaard naar huis gaan, maar zond dan om den schuldige en, na spottenderwijs gezegd te hebben dat sterven te huis veel verkieselijker was dan te sneuvelen op het slagveld, liet hjj hem onmiddellijk ter dood brongen.

Hij lijfde de overwonnen stammen bij zijne eigene Makololo's in en zeide hun dat, als zij zich aan zijne heerschappij onderwierpen, zij allen kinderen waren van het opperhoofd en dus gelijk stonden; hjj bewees de waarheid zijner woorden, door hen tot de hoogste waardigheden te verheffen en hen aan de lieden van zijn eigen stam uit te huwelijken. Onder hem was een geregeld stelsel van groote opperhoofden, kleine opperhoofden en oudsten; door deze wist Sebituane al wat er in zijn koningrijk omging en regeerde het goed en verstandig.

Na zijn dood echter verslapte do band die do verschillende doelen van zijn rijk aaneenhield en dreigde geheel te verbreken. Zjjn zoon en opvolger, Sekclotu, was ongeschikt om het voorbeeld van zjjn vader te volgen. De veroordoolen dor verschillende rassen traden weder op don voorgrond en hij gaf er zelf voet aan, door allo vrouwen, behalve Makololo's streng buiten zijn harem te sluiten en alleen Makololo's tot ambten en bedieningen te benoemen.

Hij was dus zeer weinig bemind bij dezelfde stammen, die zjjn vader met zich had weten te verzoenen, en daar al zijne opperhoofden en oudsten Makololo's waren, konden dezen ook het vertrouwen der ingelijfde stammen niet winnen, en op deze wijze werd de eenheid van het stelsel van Sebituane verbroken. Zonder vertrouwen in hen dio de regering in handen hebben, kan een volk zijne plaats als grooto natie niet blijven innemen; Sekelatu ondermijnde, door dit vertrouwen te verbeuren, met eigen handen de grondslagen van zijn troon. Overal vertoonde zich ontevredenheid en zijn volk begon ongunstige vergelijkingen te maken tusschen zijne regering en die van zijnen vader; sommigen twijfelden zelfs of een zoo zwak en beginselloos man wel de zoon was van het betreurde opperhoofd, de quot;groote leeuwquot; zooals zij hem noemden.

ttln zijne dagen,quot; zeiden zij, quot;haddon wjj groote opperhoofden en kleine opperhoofden en oudsten om ons te regeren, en de groote Sebituane kende hen allen en het geheele land werd wijs geregeerd. Sekeletu echter weet niets van hetgeen zij die onder hem staan verrigten; zij geven ook niets om hem en de niagt der Makololo's wordt bij don dag geringer.quot;

Toen kreeg Sekeletu eene vreeseljjke ziekte, waardoor hjj zeer misvormd werd; hij sloot zich op in zjjno woning en wilde zich aan niemand vertoonen. Slechts één gunsteling mogt bij hem komen en door dezen gaf hij zijne bevelen aan het volk. Het verdroot de natie zoo uit de tweede hand geregeerd te worden. Er werden verschillende zamenzweringen gesmeed, hetgeen onder de vorige regering niet had kunnen

381

-ocr page 391-

DR MAKOLOLO'S.

gebeuren en onderscheidene grooto opperhoofden trotseerden don koning in liet openbaar. Zoolang Sekeletu leefde bleef' liet rijk in naam, maar niet in werkelijkheid in zijn geheel, maar binnen een jaar na zijn overlijden, dat in 1864 plaats had, ontstonden er aan alle zijden burgeroorlogen. Het zoo verdeelde koningrijk werd hierdoor zeer verzwakt en was niet in staat om aan de invallen der omringende stammen weerstand te bieden; diensvolgens stortte het groote rjjk der Makololo's binnen weinige jaren ineen.

Volgens Livingstone was dit zeer te betreuren; de Makololo's toch waren geene slavenhandelaars, terwjjl zulks met de stammen die hun land in bezit namen wel het geval was. Daar hun gezag zich over zulk eene groote landstreek uitstrekte, was het eene groote weldaad, dat do afschuwelijke slavenhandel niet mogt gedreven worden.

Baincs, die zoowel den vader als don zoon gekend heeft, had van den laatsten een zeer gering denkbeeld, ofschoon hij den eersten zeer hoog schatte. In zijne aantee-koningen, die hij ter beschikking van den schrijver stelde, karakteriseert hij hem korteljjk als volgt. Scbituane was beschaafd cn goedertieren. Sekeletu is een jonge windbuil, zonder ecnig oordeel. Iljj doodde de raadslieden zjjns vaders cn deed wat hij wilde. Hij Het do zendelingen eerder sterven dan dat hij hen hielp om te blijven leven, zelfs indien hen ze niet opzettelijk vergiftigde — en plunderde dan hun voorraad.quot;

De ware Makololo's zijn een schoon menschenras; zij zijn ligter van kleur dan do stammen die om hen heen wonen. Hun huidkleur is eerder warm bruin dan zwart en hunne stembuiging zeer eigenaardig, daar zjj elke lettergreep langzaam en bedaard uitspreken.

Het karakter van dit volk schijnt op een' hoogen trap van ontwikkeling te staan on komt in vele opzigten met dat der Ovambo's overeen. Dat zij dapper zijn, hebben zij getoond door de menigte overwinningen die zij behaald hebben, ofschoon het nog al merkwaardig is, dat zjj tegenover ecu leeuw niet evenveel moed toonen als tegenover hunne medemenschen.

Zjj zijn echter op de jagt niet zonder moed of tegenwoordigheid van geest, ofschoon de koning der diereu zulk een invloed op hen schijnt uit te oefenen, dat zij bevreesd zijn om met hem in aanraking te komen. De buffel is evenzeer te vreezen als de leeuw en toch is de Makololo in het vervolgen van dit dier vrjj koelbloedig. Dit dier heeft de onaangename gewoonte om op zjjne schreden terug te koeren en zich in het kreupelhout te verbergen; hij laat de jagers bij zich voorbjjgaan en valt hen dan plotseling met zulk eene kracht en woede aan, dat hij de heesters in zjjne dolle vaart voor zich doet heenstuiven, als de herftsbladcren voor den wind. En toch zjjn de Makololo's voor dit verschrikkelijke dier niet bevreesd; bij zijn aanval springen zjj achter een boom en werpen, als hij voorbij snelt, hunne speren op hem af.

Eene hunner hoofddeugden is gastvrijheid cn deze wordt door hen op eene hoogst merkwaardige wijze beoefend. quot;Het volk van ieder dorp,quot; schrijft Livingstone, quot;behandelde ons op de meest onbekrompen wijze; zij gaven ons, behalve runderen, boter, melk en meel ton geschenke, meer dan wij in onze kano's konden bergen. Dc kooijen dezer valei geven, zooals dikwerf liet geval is, meer melk dan de inboorlingen kunnen gebruiken en zoowel mannen als vrouwen schonken ons boter in zoodanige heeveel-heid, dat ik instaat zal zijn ons volk, als wij op reis gaan, goed te verfrisschen. Het insmeren der huid belet do bovenmatige uitwaseming en werkt zoowel in de zon als in de schaduw als kieeding.

quot;Zij boden hunno geschenken altjjd aan op eene bevallige wijze. Gaf men ons een rund, dan zeide de eigenaar: quot;Hier is een stuk brood voor u.quot; Dit klonk zeer aangenaam in dc ooron, want ik was er aan gewend, dat, als een Bechuana ons eene ellendige geit aanbood, hij altijd den blufferigen uitroep deed: quot;Ziedaar een os!quot; De vrouwen hielden niet op met mij alle mogeljjkc moojje namen te geven en ofschoon ik haar dikwerf verzocht, in plaats van naar quot;groote hoerenquot; of quot;groote leeuwenquot; minder hoogdravende benamingen te bezigen, verheugde ik mij toch over do quot;wenschen voor ons welzijnquot; van deze arme schepsels.quot;

Een merkwaardig voorbeeld van de eerlijkheid van dezen stam wordt ons mode-gedeeld door Livingstone. In 1858 had hij te Linyanti, eene plaats aan dc Zambesi-rivier, een wagen achtergelaten die papieren en voorraad bevatte. Hij was ver

382

-ocr page 392-

DE MAKOLOLO'S. 383

;n- van Linyanti, naar wolkc plaats hij bespeurde dat brieven on pakken aan zijn adres

in . waren afgezonden. Hjj besloot derhalve in 18GÜ om deze plaats op nieinv te bezoeken ;

ion toen hij daar aankwam bevond hij dat alles wat in den wagen was volkomen in ïcr denzelfden toestand gebleven was als toon hij hem 7 jaren geledon aan den koning

nd in bewaring gaf. Do hoofdlieden van het dorp waren zeer blijde dat zij hem terug-

3n. zagen en beklaagden zich alleen dat hij hot vorige jaar niet gekomen was, daar dit

ne zoo vruchtbaar was geweest en er toon zulk een overvloed geheersclit had.

iet Deze eerlijkheid is te merkwaardiger, daar zij alle redenen hadden om don aanval

ras te vreozen der Matabele's; wanneer dozen toch geweten hadden, dat to Linyanti een

311. wagen met voorraad bewaard word, zouden zij de plaats, in weerwil haror sterke

en stolling tus'schon rivieren en moerassen, stellig dadelijk hebben aangevallen. Do

30- Makololo's waren echter onderling ovcreengekomon om in dat geval voor do vor-ijk dediging van den wagen te strijden en er was tevens bepaald, dat elk die bij deze id- gelegenheid een Matabele verwondde, vee tot bolooning zou ontvangen.

liij Het is echter niot onwaarschijnlijk, dat do grooto persoonlijke invloed, dien Living-

en stone op den koning on zijnen stam uitoefende, met dit godrag der Makololo's te zjjnen

1.quot; opzigte veel had uitstaan en dat iemand van minder bekwaamheden en ondervinding

do wolligt beroofd zou zijn van alles wat gestolen kon worden.

irt Indien do inboorlingen op reis zijn, en vooral wanneer zjj door oen opperhoofd

ie- i worden aangevoerd, hebben er bij hot binnenkomen van oen dorp verscliillondo plog-S tigheden plaats; aan do vrouwen is do taak opgedragen, de bezoekers to verwelkomen,

an ' Dit doen zij door oen schrillen, langgorekten kroot, die door eono schielijke beweging

on J der tong wordt voortgebragt. De mannen volgen haar voorbeeld en iiot behoort tot de

og vormen, dat het opperhoofd al deze begroetingen met do grootste onverschilligheid

'ii- ontvangt. Zoodra de pas aangekomenen gezeten zijn, begint een gesprok, waarin men 'i elkander het nieuws van don dag mededeelt; dan staat de voornaamste man dor pl ts

on op en brengt grooto potten mot bier naar buiten. Nu ontvangen allen bekers van kale-

sd bassen vervaardigd en ieder stolt er een punt van eer in, zoo sehiolijk te drinken

do als hjj kan; dikwijls breken bij dezen gezelligen wedstrijd do brooze bokers.

do Behalve bier wordt er ook een overvloed van gehotte molk rondgediend; elk der

ol- voornaamste mannen ontvangt een gevuld vat en kan den inhoud hiervan naar wol-

st- gevallen verdoelen. Ofschoon zjj oorspronkelijk van de Bechuana's afstammen, vor-

irt smaden de Makololo's toch hot gebruik van lepels; zij schoppen dc melk liever op

do met hunne handen, on indien hun in enkele gevallen oen lepel gegeven wordt, scheppen

zjj zij er de molk mede uit den pot in do hand en eten haar zoo. Van oen opperhoofd verwacht men altjjd, dat hij aan zijne volgelingen meerdere vloeschmaaltjjden zal geven.

;8t Hij kiest een rund uit en geeft hot over aan een of ander bijzonder begunstigd per-

'0- soon, die hot doodt door hot hart met eono dunne speer te doorboren. De wond

3r, wordt zorvuldig gesloten, zoodat het dier inwendig verbloedt; al het bloed en de in-

on gewanden zijn oen bijzonder geschenk voor den slager.

sn Het dier is naauweljjks dood of het wordt afgehakt; de beste stukken, namelijk

31- de bult en de ribbon, bohooren aan hot opperhoofd, die vervolgens de verschillende ot andere deelen onder zijne gasten verdoelt. Elk dezer begunstigde gasten verdeelt an zijne eigene portie weder onder zijne onmiddellijke volgelingen. Do wjjze om liet

vlcesch te bereiden is eenvoudig genoog. Hot wordt eenvoudig in lange smalle stukken

na gesneden en deze worden op hot vuur geworpen, menigmaal in zulk eeno hoeveel-

er heid, dat hot er bijna door wordt uitgedoofd. Voordat hot vleeseh half gaar is wordt

ie het van de gloeijende kolen genomen en zoo heet gogoton, dat slechts een geoefende

)e vleesch-eter hiertoe in staat is; do hoofdzaak is om binnen don kortstmogelijken tijd

an zooveel vleeseh mogelijk in de maag te brengen. Het is geen gebruik dat iemand nog vleeseh eet nadat zijne medgezollen hun maaltijd geëeindigd hebben quot;n daarom eet

en ieder zoo veel en zoo snol als hij kan.

Een welopgevoed man eet ook nooit alleen; daar Livingstone met dit gebruik be-

e- kond was, zorgde hjj dat er altijd nog een tweede kop thee of koffi j naast hem stond,

u- opdat het opperhoofd of een van de andere voorname inwoners aan zijn maaltijd zou

er kunnen deelnemen.

i

-ocr page 393-

DE MAKOLOLO'S.

Onder do Makololo's liecft een hoogere rang zoowol zijne schaduwzijden als zijne voorregten; onder do eerste kan men vooral do gewoonten rekenen, waardoor de maaltijden geregeld worden. Een opperhoofd mag niet alleen eton en bovendien moet bij elk maal al de aanwezige voorraad gebruikt worden. Wanneer Sekeletu eene koe had geslagt, werd ieder stukje in een enkelen maaltijd opgegeten en hij leed als een gevolg hiervan dikwijls ergen honger, oer er eene andere voor hem en zijne volgelingen was gereed gemaakt. Deze gewoonte was zoo in den aard der Makololo's ingeweven, dat, toen Livingstone Sekeletu bezocht, deze zeer beleedigd was, dat een gedeelte van hot vleesch werd opzijde gezet. Hij zag echter weldra het voordeel hiervan in en deed het later zelf, iri weerwil der tegenwerpingen van zijne oudsten; zoolang do zendeling bjj hem vertoefde, speelden zij elkander in de hand, door om beurten bij eiken maaltijd iets voor den anderen te bewaren.

Wij hebben reeds gesproken over kano's. Daar de Makololo's de oevers der Zambesi-rivier bewonen, maken zjj er natuurlijk gebruik van en zijn zeer handig in hare behandeling.

Deze kano's hebben een vlakken bodem, waardoor zjj in staat zijn over do veelvuldige ontdiepten der Zambezi heen te komen: zjj zjjn somtjjds 10 a 12 meter lang en kunnen, behalve haar overige vracht, 6—10 rooijers bevatten. De riemen zijn omtrent 3 meter lang en als zij in ondiep water komen, worden zij gebruikt als vlot-boomen.

De roejjers doen hun werk staande en houden zoo goed slag alsof zjj een go-wonen roei-wedstrijd hielden; het vaartuig beweegt zich dan ook met eene aanmerkelijke snelheid.

Daar dc booten oen vlakken bodem bobben, voreischen zij eene zoor opmerkzame behandeling, vooral in eene rivier als de Zambezi, waar langzaam vloeijonde diepten, met rotsen bezette ondiepten en snelle stroomingen elkander telkens opvolgen. Indien do kano bjj ongeluk dwars voor den stroom kwam, zou zij zonder eenigen twijfel worden omgeworpen, en daar dc Makololo's niet allen goede zwemmers zjjn, zou er groot gevaar bestaan, dat verscheidenen van do bemanning verdronken. Zoodra derhalve zulk een gevaar dreigt, springen zjj die kunnen zwemmen in het water en brengen de kano over do onder water staande rotsen en door de gevaarlijke draaikolken heen. De handigheid in hot besturen der kano's komt vooral te pas bij do jagt op den hippopotamus. Op dit dier maken zij jagt in zijn eigen element en het gebeurt zeer zelden dat zij het niet vormeesteren, in weerwil van zijne buitengewone grootte, zijne woede en zijne verschrikkelijke kaken.

De kleeding der mannen verschilt slechts weinig van die der andere Zuid-Afri-kaansche stammen; zjj bestaat voornameljjk uit oen stuk huid, hetwelk om de lendenen wordt gewikkeld, en oen mantel van dezelfde stof, die over de schouders wordt geworpen; de laatste wordt evenwel alleen gedragen als het koud is.

De Makololo's zijn zindelijk, vooral als zij wonen in de nabijheid van eene rivier of een meer, waarin zij dagelijks meermalen een bad nemen. De mannen zijn in dit opzigt echtcr beter dan do vrouwen, die bang schijnen te zijn voor koud water; zjj houden er moor van om haar ligchaam in te wrijven met gesmolten boter, die do huid glanzig maakt en het ongedierte keert, maar aan haar en hare kloeding tevens een onaangenamen geur mededeelt.

Do vrouwen zijn veel boter gekleed dan de mannen en houden bijzonder veel van veraierselon; zij dragen eene schort en con mantel van huiden en hangen zoovele sieraden om haar ligchaam als zij slechts kunnen plaatsen. Do reiziger dien wij reeds hebben aangehaald, verhaalt dat eene zuster van Sobituane zoovele versierselen droeg, dat een gewoon man er eene vracht aan had. Aan elk been had zij onder andoren 18 ringen van massief geelkoper zoo dik als een vinger en drie roodkoporen ringen onder elke knie; 19 dergelijke ringen droeg zjj om haar rogter en 8 om haar linkerarm. Zij had bovendien een grooten ivoren ring boven ioderen elleboog, een broeden gord al van koralen om haar midden en een derden om haar hals; in hot geheel droeg zij ongeveer 100 groote en zware ringen. De vracht van do ringen om hare beenen was zoo groot, dat zjj do benedenste met zachte zelfstandigheden moest omwikkelen, daar zjj bare enkels begonnen stuk te schaven. Onder dit gewigt van metaal kon zjj

ns4

-ocr page 394-

DE MAKOLOLO'S.

zich slechts zeer moeijclijk bewegen, maar voor de mode wilde deze Makololosche schoono even goed pijn lijdon als hare Europeesche zusters.

Zoowel in kleur als algemeen voorkomen staan de vrouwen der Makololo's ver boven die der meeste andere stammen. Dit hebben zij gedeeltelijk te danken aan hare huidkleur, die licht, warm bruin is, en gedoelrijk aan hare wijze van leven. Zij hebben, in vergelijking niet de vrouwen van andere Af'rikaansche stammen, een vrij gemakkelijk leven; het zware werk deelon zjj mot hare echtgenooten, die haar helpen bij hot omspitten van don grond en andere dergelijke vennoeijonde bezigheden. Zelfs het huiselijke werk geschiedt meer door de bedienden en ondergeschikten, dan door de vrouwen des huizes; hierdoor vervallen de vrouwen der Makololo's dan ook niet zoo spoedig als men dit bij andere stammen waarneemt.

Zij hebben werkelijk zooveel tijd over en zoo weinig om zich bezig te houden, dat zjj eene groote geneigdheid hebben om zich aan losbandige gewoonten over te geven; zjj brengen oen groot gedeelte van iiaar' tijd zoek met hot rooken van hennep en hot drinken van bier. Het eerste is zeer nadoelig en veroorzaakt dikwijls een eigenaardigen huiduitslag. Sekelctu maakte ook veel gebruik van de hennep-pijp en kroeg, tengevolge van hot overmatige rooken, do ziekte waaraan hij later stierf.

Hot eonigo zware werk dat geheel en al aan de vrouwen en hare dienstboden wordt overgelaten, is het bouwen dor hutten.

De wijze waarop zij dit doen is vrij merkwaardig. Zij beginnen mot een cilinder-vormigen toren te bouwen van takken en riet, die met klei bepleisterd wordt; hij is

385

25

-ocr page 395-

DE MAKOLÜLO'S.

ongeveer 3 a S'/.j meter hoog en do wanden en vloer worden zeer zorgvuldig glad gestreken, opdat er zieh geene insekten in zouden kunnen nestelen. Hierop wordt op den grond een groot kegelvormig dak ineengezet en gelieel niet riet gedekt. Dit wordt dan door eene menigte handen opgeligt en boven op den cirkelvormigen toren wordt het gesteund door palen, terwijl de ruimte tusschen deze palen gewoonljjk wordt opgevuld door een' wand van bepleisterd riet. Het dak wordt noch aan de palen die het schragen, noch aan den inwendigen toren bevestigd, zoodat men het kan wegnemen als men wil. Het gebeurt meermalen dat men voor iemand die de Mako-lolo's bezoekt eenvoudig een dak van eene onafgemaakte hut afneemt ton einde hem een nachtverbljjf te bezorgen. Ofschoon dit dan zoo laag is, dat men cr naauwelijks in zitten en dus veel minder in staan kan, is het toch voor Zuid-Afrika vrjj voldoende; men brengt daar toch den meesten tijd van zjjn leven in de open lucht door en de hutten worden alleen gebruikt als slaapplaats. De deur die toegang verschaft tot de cirkelvormige binnenste ruimte, is altijd klein. In een huis hetwelk aan Livingstone tot woning gegeven werd, was zjj 50 centim. hoog, 60 centim. breed aan den vloer en 82 centim. van boven. Een inboorling, die niets aan hoeft wat hem kan hinderen, gaat gemakkelijk genoeg door zulk eene deur heen; maar voor oen Europeaan is het, met al zjjn omslag van kloederen, verbazend lastig om binnen een huis der Makololo's te komen. Behalve door deze deur komt er in den toren licht noch lucht. In sommige der beste huizen heeft men twee of zelfs drie zulke torens in elkander gebouwd; de toegang tot eiken toren is zoo groot als do deur van een gewoon hondehok. liet is er natuurlijk des nachts vrij benaauwd in, maar hierom geven de inboorlingen niets.

De afbeelding is genomen naar eene schets, die de schrijver aan de vriendelijkheid van Baincs te danken heeft. Zij stelt eene bjjna geheel afgebouwde hut voor der Makololo's aan de oevers der Zambesi, juist boven grooten Victoria-waterval. De vrouwen hebben het dak op de hut geplaatst en zijn bezig het riet hierop vast te binden.

In het midden ziet men den toren, die de binnenste kamer vormt en de bespottelijk kleine deur, waardoor men hier binnen komt.

Aan den linkerkant der afbeelding is een gedeelte van een gierst-veld, en daar achter staan eenige geheel afgebouwde hutten. Men ziet daar ook eenige waaijer-palmen met hunne omgebogen bladeren. De twee, die het moest links staan, zijn jonge hoornen, die nog al hunne bladeren behouden hebben, terwijl de derde en die aan de regterzjjde oude palmen zijn, waarvan de onderste bladeren zijn afgevallen; de bladerenkruin en het dikkere gedeelte van den stam zijn als het ware omboog geschoven. Op den achtergrond ziet men do groote wolken van damp en schuim die zich boven den waterval verheffen.

Het betrekkelijk geinakkeljjke loven van de vrouwen der Makololo's maakt dat de veelwijverij voor haar minder hard is dan voor de vrouwen der omwonende stammen; en inderdaad, indien de mannen haar zouden willen laten varen, zouden de vrouwen hier niet in toestemmen. Bij hen is het huwelijk, ofschoon het nooit gelijk staat met eene dergeljjke plegtigheid in beschaafde landen, toch nimmer eene loutere handelszaak. Het is waar dat de echtgenoot eeno zekere som moet betalen aan de ouders zijner bruid, als eene belooning voor diensten die hij van haar verwacht en koop-geld tot het behouden der kinderen die zij hem welligt zal geven en die anders, volgens de wet, aan haren vader zouden toebehooren. Bovendien is een man verpligt, als zjjne vrouw sterft, eene koe te zenden aan hare familie, om deze haar verlies te vergoeden; zij wordt toch altjjd nog gerekend tot het huisgezin harer ouders te bchooren en niet geheel in de familie van haren echtgenoot te zijn opgegaan.

De veelwijverij is bij de Makololo s in zwang en inderdaad onder de tegenwoordige omstandigheden van dit volk volstrekt noodzakelijk; de vrouwen, zoowel als de mannen zouden stellig het stelsel, dat één man slechts ééne vrouw mogt trouwen, verwerpen. Geen man wordt door zjjne naburen geacht, indien hij niet meerdere vrouwen heeft; hij zou zonder dat voorzeker niet rijk kunnen zjjn; elke vrouw toch bewerkt een gedeelte van zjjn' grond en hetgeen hierdoor wordt opgebragt is een gedeelte van den gezamenljjken voorraad. Er bestaan voorzeker voorbeelden, waar do veelwijverij stellig

386

-ocr page 396-

DE MAKOLOLO'S.

een ongeluk is, bijv., wanneer oude lieden zeer jonge vrouwen willen huwen. Over het geheel echter is de veelwijverij, in de tegenwoordige omstandigheden, het eenige stolsel hetwelk kan worden in toepassing gehragt.

Eene andere roden voor de veolwijverjj, die door de inboorlingen zei ven wordt aangevoerd, is dat een man met slechts ócne vrouw nooit de gastvrijheid zou kunnen beoefenen, die een der voornaamste pligten van den stam uitmaakt.

Wjj hebben reeds gezegd, dat de mannen dikwerf een deel van den zwaren arbeid der vrouwen op zich nemen. Deze prijzenswaardige gewoonte heerschte echter voornamelijk onder de ware Makololo's; de ingelijfde stammen volgden liever het gewone Afrikaansche gebruik: de vrouwen te laten werken terwij zij hunne pijp zitten te rooken.

De mannen zijn bekwaam in het snijden van hout, het maken van houten potten met deksels en het vervaardigen van alle mogeljjke kommen en vaten. Bovendien hebben de Makololo's in do laatste jaren geleerd dat het zitten op een' stoel gemakkelijker is dan hot neerhurken op den kalen grond; zjj zijn daarom begonnen aan de pooten hunner stoelen verschillende vormen te geven.

Evenals het volk waarvan zij afstammen, houden ook de Makololo's er van, de wetten te handhaven. Zij hebben dan ook ceno soort van raadsvergadering of parlement, hetwelk eenigzins geljjkt op de quot;picho'squot; dor Bechuana's. Het bestaat insgelijks uit een aantal personen, welke zich in een' kring verzamelen om hun opperhoofd, die het middelpunt uitmaakt. Bij zekere gelegenheid, toon Livingstone eens een' grooten kring om de zon waarnam, wees hij hom aan het hoofd zijner roejjers. Deze antwoordde hom onmiddellijk, dat het een parlement was der quot;Barimo'squot;, dat wil zeggen goden of geesten van overledenen, die zich om hun opperhoofd, namelijk de zon, hadden vereenigd.

Voor groote misdaden wordt gewoonlijk eone quot;pichoquot; gehouden; alsdan wordt do beschuldigde, indien hij werkelijk schuldig bevonden wordt, ter dood veroordeeld. De gewone wijze om dit vonnis ten uitvoer te brengen is dat twee mannen den veroordeelde aangrijpen, hem op eenigon afstand der plaats voeren eu daar doodsteken. Weerstond wordt nimmer geboden en het is den schuldige nooit vergund to spreken, liet geheel gaat zoo stil in zijn werk, dat bij eene zekere gelegenheid een naijverig opperhoofd op eenige ellen afstands van Livingstone werd weggevoerd, zonder dat deze er iets van bespeurde.

Kort na den dood van Sebituane, toen zjjn zoon nog slechts 18 jaren oud was en pas den troon beklommen had, werd een zekere Mpepe, die door Sebituane tot hoofd van een gedeelte van een' stam benoemd was, mededinger naar don troon, quot;Ü trachtte door bijgeloof aan zijne aanmatigingen kracht bij te zetten; reeds voor eenige jaren had hij een aantal bezweringen laten doen, waaraan een groote menigte inlandsche toovenaars hadden deelgenomen. Hij had een aantal betooveringen gedaan, die zoo krachtig waren, dat zelfs de niet zoo ligt vervaarde Sebituane er bevreesd voor was. Na den dood van dit groote opperhoofd beraamde Mpepe eene zamenzwering, waarvan hot gevolg moest zijn, dat Sekeletu vermoord zou worden, on hjj diens troon zou innemen. Zij werd echter ontdekt en in dcnzelfden nacht waarin zij faalde, kwamen do heulen stil hij het vuur van Mpepe, grepen hem bij de polsen, bragtcn hem naar buiten en doorboorden hem met eene speer.

Somtijds wordt de schuldige in eene boot do rivier opgevaren, verworgd en in het water geworpen, waar de krokodillen op hem wachten. Ongehoorzaamheid aan de bevelen van een opperhoofd is genoegzaam om zich zulk eene straf op den hals te halen. Voor kleinere misdrijven is het niet noodig een parlement bijeen te roepon, maar wordt do beslissing aan het opperhoofd opgedragen. Livingstone verhaalt op eene zeer sprekende wijze de manier waarop in die gevallen gehandeld wordt:

quot;De aanklager vraagt hem tegen wien hjj wil getuigen, om hem naar het opperhoofd te vergezellen. Dit wordt nimmer geweigerd. Zoodra beide in de quot;Kotlaquot; zijn staat de aanklager op en stelt het geheele geval voor aan den koning en het volk, hetwelk daar gewoonlijk vergaderd is. Hij blijft dan nog eenige oogonhlikken staan, om zich te herinneren oi' hij soms nog iets vergeten heeft. Nu verschijnen de getuigen

887

25*

-ocr page 397-

DE MAKOLOLO'S.

op welke hij zich beroepen heeft cn verhalen al wat zij gezien en gehoord hebben, maar niets wat hun door anderen is medegedeeld, Hierop rijst, na eenigo minuten te hebben laten verloopen, opdat hij de tegenpartij niet in de reden zou vallen, de verdediger langzaam op, slaat zjjn mantel om zich heen en begint op de langzaamste en bedaardate wijze — terwijl hij eerst geeuwt, zjjn neus snuit enz. — de zaak te verklaren; hij ontkent de beschuldiging of stemt haar toe, al naar het geval is.

quot;Somtijds geeft de aanklager, als hij zich om de eene of andere aanmerking boos maakt, door eenige woorden zjjne afkeuring te kennen. De beschuldigde keert zich dan bedaard naar Zijne zijde en zegt: quot;Wees stil, ik heb u niet in de reden gevallen toen gij aan het spreken waart, kunt gij niet eveneens doen? Wilt gij alles alleen hebben?quot; Eu nadat de toehoorders liun welgevallen in deze scherts hebben tc kenneu gegeven en stilte te weeg gebragt, gaat hij voort, totdat hij alles heeft gezegd wat hjj tot zijne verdediging wilde aanvoeren.

quot;Indien hjj getuigen oproept om de waarheid van hetgeen hij zegt te bevestigen, geven dezen hunne getuigenis. Er wordt geen eed afgelegd, maar nu en dan zegt iemand, als eene getuigenis betwijfeld wordt: quot;bij mijn vaderquot; of quot;bij het opperhoofd, het is zuo.quot; Hunne onderlinge waarheidsliefde is zeer merkwaardig. Een arm man zal, bij zijne verdediging, tegen een' rijke zeggen: quot;Het verbaast mij, dat ik een zoo groot man eene valscho beschuldiging hoor uiten,quot; alsof valschheid of onop-regtheid eene misdaad ware tegen de maatschappij, die de persoon, wien de toespeling gold, het grootste belang had te ondersteunen.'

Indien een geval door opperhoofden of andere mannen van invloed voor den koning gebragt wordt, verwacht men dat de raadslieden die den koning vergezellen hun gevoelen zullen zeggen; zij mogen dit doen, wanneer de koning zwjjgt, nadat hjj beide partijen gehoord heeft. Het behoort tot de etikette dat alle sprekers, behalve de koning, blijven staan; deze alleen mag zittende spreken.

Er bestaan in dit land ook jagtwetten; al het ivoor behoort van regtswege aan den koning en elke olifants-tand wordt bij hem gebragt. Dit regt bestaat evenwel slechts in naam. Men verwacht dat de koning het ivoor met zijn volk zal deelen; indien hjj dit niet deed zou hjj de wet niet kunnen toepassen. In de praktijk komt zij hierop neder, dat de koning één tand krijgt en do jagers don anderen, terwijl het vleesch behoort aan hen die het dier gedood hebben. Daar het vleesch voor het volk meer waarde heeft dan het ivoor, is de verdeeling veel eerlijker dan zij ons op het eerste gezigt toeschijnt.

In werkelijkheid is het enkel eene zaak van vorm. De gelukkige jagers dooden bijv. twee olifanten, brengen vier tanden bij den koning en houden zich alsof zij hem die ten geschenke gaven. Hij houdt zich alsof het zijn regt was ze te ontvangen en alsof hij er hun vrijwillig twee schenkt. Zjj zijn erkentelijk voor de koninklijke vrijgevigheid en betuigen hem hunnen dank door eene opsomming zijner verschil-leiule titels, zooals quot;Groote Leeuwquot; enz. enz., en zoo zijn beide partijen tevreden. _ Wij hebben vroeger naar de aanteekeningon van Baines een stuk kinderspeelgoed beschreven, het eenige voorbeeld van speelgoed, hetwelk in geheel Zuid-Afrika wordt aangetroffen. De kinderen der Makololo's spelen echter even gaarne als die der Europeanen; zjj hebben dan ook verschillende spellen, die meestal eene kinderlijke navolging zijn van de meer ernstige bezigheden hunner ouders. Anderssen doet ons het volgende verhaal omtrent hun spelen: ,

quot;De kinderen hebben een vrolijken tijd, vooral in de avondkoelte. Eén spel bestaat hierin, dat een meisje op de schouders van twee andere gedragen wordt. Zij zit met uitgestrekte armen en al de overige klappen in de handen; zjj houden voor elke hut stil en zingen liederen, terwijl sommige de maat slaan op hare lederen schorten en andere met een wonderlijk gegons de liederen accompagneren. Behalve dit en touwtje-springen bestaat het spelen der meisjes in het nadoen der bezigheden barer moeders, het bouwen van kleine hutten, het vormen van kleine potten cn pannen, koken, het stampen van koren in kleine vijzels of het omspitten barer tuintjes.

quot;De jongens spelen met rieten speren met houten punten cn kleine schilden of met pijl en boog; dan weder verinaken zij zich met het bouwen van kleine omheiningen

388

-ocr page 398-

DE MAKOLOLO'8.

voor het vee of het maken van koeijen en geiten van klei, waarbij ya] eene groote handigheid toonen in het nabootsen der verschillende vormen van de horens. Men zegt dat sommigen ook gebruik maken van den slinger. Zoodra zij echter do kalveren of geiten kunnen hoeden,» worden zjj naar het veld gezonden. Wij zagen menigmaal jongens rijden op de kalveren waarop zij moesten passen, maar dit is eene nieuwigheid, die eerst is ingevoerd nadat de Engelschen met hunne paarden in het land zijn gekomen.

quot;Eene der vrouwen, Tselane genaamd, zag dat Livingstone bezig was de waarnemingen op te teekenen, die hij op verschillende thermometers gedaan had; zjj dacht dat hij ook aan het spelen was. ïoen zij geen antwoord kreeg op hare vraag, wat

i

hjj toch uitvoerde, eene vraag die trouwens zeer moeijelijk was om te beantwoorden, omdat hunne taal geene wetenschappelijke uitdrukkingen bezit — zeide zij met een schalkachtigen lach; quot;Arm ding, hij speelt als een klein kind!quot;quot;

Op bovenstaande afbeelding is een tooneel voorgesteld aan de oevers der rivier; het wordt verondersteld avond te zijn, nadat het dagwerk is afgeloopen.

In het midden ziet men de meisjes die het spel spelen waarvan Anderssen melding maakt; één meisje wordt door twee andere gedragen, terwijl de overige zingen en in do handen klappen. De kleeding der meisjes is, zooals men ziet., zeer eenvoudig en bestaat enkel uit een lederen schort, dat wel in lengte verschilt, maar toch steeds zoo kort is dat het den vorm der boenen niet bedekt. Achter hen ziet men meisjes die potten en dergelijke op het hoofd dragen; eene andere spit den grond om mot eene kleine schoffel, terwijl op den voorgrond nog eene andere doet alsof zij tusschen twee steenen koren maaH; eene derde draagt een ruwe pop, op de wijze als eene moeder haar kind draagt. De ouders leunen tegen limine hutton en kijken naar het spelen,

389

-ocr page 399-

DE MAKOLOLO'S.

hunner kinderen. Aan do linkerzijde zijn ecnige meisjes bezig eene hut te bouwen, waarop zij juist het dak zetten.

Links op den voorgrond ziet men de jongens zich met verschillende spelen vermaken. Een paar zijn er bezig van klei ruwe modellen van koeijou cn andere dieren te vormen, terwijl anderen zich oefenen in het werpen met speren. Geheel op den achtergrond ziet men een boom, die zeer karakteristiek is in dat gedeelte van Afrika. J)e inboorlingen noemen hem quot;Mosaawequot; en dc Portugeezen 'quot;Paopisa.quot; Zijn bladeren gelijken eenigzins op die der acacia's cn hij draagt bloesems en vruchten te gelijkertijd. De laatste gelijken veel op houten komkommers en zijn bijna even smakelijk.

Op bladz. 391 is, naar eene andere schets van Baines, een huiselijk tooneel in een gezin van Makololo's voorgesteld.

Het huis behoort aan een opperhoofd, M'Bopo genaamd, die zich zeer vriendelijk jegens Baines en zijne medgezellcn getoond had en een echt staaltje was van een wild gentleman. Hij was uiterst gastvrij voor zijne gasten; hij gaf' hun niet alleen genoegzaam voedsel, maar verschafte hun groote vaten met quot;pornbequot; of inlandsch bier, die zij verpligt waren zelf uit te drinken of door hunne vertegenwoordigers te laten uitdrinken. Hij verontschuldigde zich zelfs, dat hij hen voor tijdelijke vrouwen niet eonige jonge meisjes kon aanbieden, daar deze op het oogcnblik afwezig waren; hij maakte een aantal pligtplegingen, die veel overeenkwamen met die welke wij beschreven hebben toen wij de Bechuana's behandelden.

M'Bopo is in het midden gezeten cn kan onderscheiden worden doordat hij al zijn haar draagt; de algemeene gewoonte is, dit kort af te snijden en op verschillende wijzen op te maken. Juist achter hem zit een zijner voornaamste mannen, dien Baines gewoon was aan tc duiden met den naam Toby Fillpot — Tobias vul-den-pot ■— gedeelteljjk omdat hij er altijd zoo spoedig bij was om de drinkvaten van den gast met veel praalvertoon te vullen, deels omdat hij minstens even vlug was om ze te ledigen. Men ziet dat zijn hoofd kaalgeschoren is, en dat het haar met kleine plekken begint te groejjen. Achter hem zit een ander, wiens hoofd aan beide zijden geschoren is; hij heeft slechts eene enkele haarlok op de kruin. Vóór M'Bopo staat een groot aarden vat vol quot;pombequot; en hier naast ligt de van eene kalabas vervaardigde lepel, waarmede de drinkvaten gevuld worden.

De voornaamste vrouw van M'Bopo zit naast hem en kan aan twee versierselen worden onderscheiden. Op haar voorhoofd heeft zij een cirkelvormig stuk huid, hetwelk, terwijl het nog nat was, zoo is gekneed, dat het den vorm heeft verkregen van een hollen kegel. De binnenzijde van dezen kegel is geheel met koralen bedekt; de meeste zijn wit, maar die van het midden vuurrood. Om haren hals draagt zij een ander sieraad, hetwelk zeer hoog geschat wordt. Het is het kegelvormig middelste gedeelte eener schelp — alles behalve do inwendige spiraal is weggesneden. Dit sieraad heeft in hun oog zulk een groote waarde, dat, toen het groote opperhoofd Shinte er oen aan Livingstone ten geschenke gaf, hij de voorzorg nam om alleen te komen en de deur der tent zorgvuldig te sluiten, opdat toch niemand van zijn volk van zulk eene verkwistende edelmoedigheid getuige zou zijn.

De dame van wie wij spreken had de goedheid, haar gevoelen omtrent de blanke reizigers wel te willen mededeelen. Zij waren niet zoo leelijk, zeide zij, als zij verwacht had. Al dat haar op hun hoofd en aangezigt was wel onaangenaam, maar hun gelaat beviel haar overigens wel; hunne handen waren goedgevormd, maar hun groote gebrek was, dat zij geene teenen hadden. Dc goede dame had nooit iets gehoord van laarzen en stelde ze klaarblijkelijk gelijk met de hoeven van het vee. Men moest daarom de laarzen uittrekken om haar te overtuigen dat de Blanken werkelijk teenen bezaten.

Er zitten op den grond ook verscheidene mindere vrouwen. Het hoofd der eene is geheel geschoren en eene andere heeft slechts hier cn daar op de kruin eenige haarlokken laten staan en een ring van haar rondom het hoofd. De rieten deur is voor de opening weggeschoven en op verschillende plaatsen hangen ecnige manden.

De Makololo's vermaken zich genoeg op hunne wijze, die stellig niet die is van een Europeaan. Zelfs reizigers die lang onder hen gewoond hebben cn erkenden dat zij tot de besten der Afrikaansche heidenen behoorden, verveelde cn walgde hot leven

890

-ocr page 400-

DE MAKüLOLO'S. 391

hetwelk zij moesten leiden, op ecu vrceseljjke wjjzo. Er is dag nog nacht rust; Livingstone, van wicn men zou mogen verwachten, dat hij wel zoo verhard was om zich niet door kleinigheden uit hot veld te laten slaan, zegt dan ook ronduit, dat het dansen, zingen, tieren, schertsen, vertellen, morren en twisten dor Makololo's ondragelijker was dan al wat hij in zijn loven had ondervonden, lljj moest met hen wonen en kwam daarom met hen in zeer naauwe aanraking.

De drie voorname zaken van het leven der Wilden, namelijk zingen, dansen en lovennmken schijnen onafscheidelijk te zijn en de inboorlingen niet in staat een' dans uit te voeren, indien hij niet van schreeuwen en tieren der dansers en het

gezang der toeschouwers vergezeld gaat — het laatste geluid is althans niet wellui-dender dan het eerste. Livingstone beschrijft een dans der Makololo's op deze wijze: quot;Daar dit het eerste bezoek was, hetwelk Sekeletu aan dit gedeelte van zijn rijk bragt, hadden er bij deze gelegenheid grootc vreugdobetooningen plaats. De voor-naamsten van ieder dorp gaven runderen, melk en bier ten geschenke, meer dan allo troepen die hem vergezelden konden verslinden, ofschoon hunne bekwaamheden in dit opzigt verwonderlijk waren,

quot;Het volk toont zijne vreugde en koelt zijne opgewondenheid af door dansen en zingen. De dans wordt uitgevoerd door de mannen; dezen staan bijna geheel naakt in een kring, en terwijl ieder schreeuwt zoo hard hij slechts kan, ligten allen te gelijk één been op en stampen er tweemaal hard mede op den grond; hierop wordt het andere been opgeheven en hiermede ééns gestampt. Dit zijn de eenige bewegingen die zij gemeenschappelijk maken. Hunne armen en hoofden zwaaijen zij in alle mogelijke rigtingen en gedurende al dien tijd is het geschreeuw oorverdoovend. Door het onophoudelijke gestamp rijzen wolken van stof omhoog en ontstaat een diepe groeve in den grond op de plaats waar zij gestaan hebben.

-ocr page 401-

DE MAKOLOLO'S.

quot;Indien het tooneel plaats gevonden had in een krankzinnigen-gesticht, zou er niets vreemds in geweest zjjn; het was dan welligt eene geschikte afioiding voor de overprikkelde hersenen. Hier namen echter oude lieden met grijze haren met even veel lust en ijver aan de vertooning deel als anderen, wier jeugd althans eene verontschuldiging was, om door de inspanning het zweet van hun ligchaam te doen stroomen. Motibe vroeg wat ik van den dans der Makololo's dacht. Ik antwoordde: quot;het is een zwaar werk, waarbij niet veel verdiend wordt.quot; quot;Dat is hetquot;, antwoordde hij quot;maar het is zeer mooi, en Sekeletu zal ons eene koe geven, omdat wij voor hem gedanst hebben.quot; Hij slagt gewoonlijk een rund voor de dansers, als de dans is afgeloopen.

quot;De vrouwen staan er om heen en klappen in de handen. Somtijds dringt er eene binnen den kring, die uit een honderdtal mannen bestaat, maakt eenige bewegingen en trekt zich weer terug. Daar ik zelf den dans nooit beproefd heb en er evenmin de aardigheid van begrijp, durf ik deze Makololo-polka niet aan de dansende wereld aanbevelen; ik heb echter het gezag van geen minder hooggeplaatst persoon dan iMotibe, den schoonvader van Sekeletu vóór mij, die verklaarde dat het zeer mooi was.quot;

Vele Makololo's zjjn onverbeterlijke rookers; zij verkiezen echter hennep boven tabak, omdat de eerste meer bedwelmend is. Zij rooken gaarne, totdat zij als het' ware geheel krankzinnig zijn geworden.

quot;Deze opgewonden toestand eindigt altijd in een vloed van woorden zonder zin of in korte gezegden, bijv. quot;Het groene gras groeit.quot; quot;Het vette vee gedijt,quot; quot;Do visschen zwemmen,quot; enz. Niemand slaat op deze luidruchtige welsprekendheid of de wijze of dwaze aanmerkingen van het orakel de minste acht; dit houdt plotseling op en kijkt, zoodra zjjn gezond verstand weder boven komt, rond als een dwaas.quot; Zij rooken den hennep door water en bezigen den horen van een koodoo als pjjp, ongeveer op dezelfde wijze als de Damara's en andere stammen.

Het al te veel toegeven aan deze weelde heeft eene zeer nadcelige uitwerking op de gezondheid: het heeft een uitslag over het geheele ligchaam ten gevolge, welks oorzaak niet miskend kan worden. Omdat do hennep deze uitwerking heeft, verbieden de mannen aan de vrouwen om hem te rooken; het gevolg van dit verbod schijnt echter te zijn, dat de vrouwen in het geheim rooken, in plaats dat zij het anders in het openbaar doen terwijl zij dan later door den uitslag verraden worden. Deze gewoonte is te verlokkender, omdat het rooken van hennep aan het ligchaam eene schijnbare kracht geeft, terwijl het daarentegen den geest in zulk een' graad ondermijnt, dat hij die er gebruik van maakt zelf niet in staat is te beseffen hoe diep hij reeds gezonken is, of eenige genoegzame zelfbeheersching bezit om deze verderfelijke gewoonte na te laten, ja zelfs oenigzins te verminderen, Sekeletu was een slagtoffer van de hennep-pijp en er bestaat geen de minste twijfel of dc ziekte waaraan hij stierf, werd veroorzaakt of althans verergerd door zijn overmatig lienneprooken.

De Makololo's hebben een onbepaald vertrouwen in geneesmiddelen; zjj gelooven stellig, dat er geene enkele ziekte bestaat waaraan het menschdom is onderworpen, die niet voor de geneesmiddelen der Blanken wijkt. Eene vrouw die zich, naar de Afrikaansche schoonheids-begrippen voor te mager hield, vroeg om een geneesmiddel ten einde vet te worden, en een opperhoofd, wiens zes vrouwen hem, onder een aantal meisjes, slechts één zoon geschonken hadden, was zeer lastig om een geneesmiddel te bekomen, waardoor zijne toekomstige nakomelingschap van het sterker geslacht zou kunnen zijn.

De begraafplaatsen der Makololo's vallen zelden veel in liet oog. In sommige gevallen worden de overbljjfselen van een overleden opperhoofd zorgvuldig bewaard en met grooten eerbied beschouwd; zij die het lijk bewaken kunnen dan, zelfs uiet tegen den meest verleidelijken prijs, worden overhaald om het te vorkoopen.

392

-ocr page 402-

HOOFDSTUK XXXIII.

I) E B A Y K V K'S EN DE M A K O li A'S.

BETEEKENIS VAN DEN NAAM. - ALGEMEEN VOORKOMEN EN KARAKTER. - STELEN. — HUNNE BEKWAAMHEID

IN HET VI8SCHEN. — HUNNE KANO S. - HET VANOEN VAN OLIFANTEN. — HUNNE KLRKD1NO. - DE

MAKOMA'S. - DE STREEK DIE ZIJ BEWONEN. — SCHUKKERIJ VAN EEN OPPERHOOFD DER MAKOBA'S. —

HUNNE VAARDIGHEID IN HET BESTUREN VAN VAARTUIGEN. — ZANOUELLAII EN ZIJNE BOOTEN. — DE HIP-

POPOTAMUS-JAGT MET DE KANO. - WIJZE WAAROP DE HARPOEN GEMAAKT IS. — HET RIETEN VLOT EN DE

WIJZE WAAROP MEN ER GEBRUIK VAN MAAKT. - BIJGELOOP. - DE PONDORO EN ZIJNE VROUW.

DE BAYEYE'S.

Daar bij do beschrijving der Makololo's do Bnyeye's een paar malen genoemd zijn, zullen wij hun ook enkele regelen wijden.

Zij bewoonden oorspronkeljjk de landstreek in den omtrek van het Ngami-meer, maar werden overwonnen door een anderen stam, do Batoana's, die hen in eene betrekkeljjko slavernij bragten. De overwinnaars noemden hen Bakoba'squot;, d. i. quot;slavenquot;, maar zij zeiven nemen den aanmatigden titel aan van quot;Bayeyc'squot; of quot;mannen.quot; Zij schrijven hunne nederlaag toe aan hun gebrek aan schilden; waarschijnlijk had echter de betere krijgstucht hunner vijanden meer invloed op hunne overwinning dan het eenvoudige feit dat zij schilden bezaten.

Bij zekere gelegenheid bewezen trouwens de Bayeye's voldoende, dat het schild den krijgsman niet maakt. Hun opperhoofd had de moeite genomen hen van schilden te voorzien, in do hoop cr dan ook goede soldaten van te maken. Zij ontvingen ze met groote blijdschap en pochten onophoudelijk op de dapperheid die zij nu betoonen en de heldendaden die zij verrigten zouden. Ongelukkig voor hen kwam er juist eene bende Makololosche stroopers in het gezigt; de dapperen vergaten toen dat zij schilden hadden, sprongen in hunne kano's en lieten zich dag en nacht de rivier afzakken, totdat zij althans honderd mijlen van de gevaarlijke plaats verwijderd waren.

In algemeen voorkomen gelijken de Bayeye's eenigzins op de Ovambo's; hunne huidkleur en hun gezigtsvorm komen veel overeen. Zij schijnen slechts weinig karakteristieke eigenschappen te hebben behouden, maar die hunner overwinnaars te hebben aangenomen, evenals zij dit in hunne kleeding en manieren hebben gedaan. Hunne taal gelijkt eenigzins op die der Ovambo's, maar zij hebben ook eenigermate het quot;klokkenquot; ingevoerd, hetwelk zij klaarblijkelijk van de Hottentotten hebben overgenomen.

Zij zijn vermakelijke en vrolijke schepsels, maar zulke aartsleugenaars en dieven als men ergens in de wereld aantreft. Hun geluk schijnt volmaakt, als zij slechts een pot met vleesch op het vuur en eene pijp hebben; dan vieren zij feest en dansen, zingen, rooken en doen vertellingen den geheelen nacht door. Hunne diefachtigheid is welligt een gevolg van de slavernij waarin zij verkeeren. In allen gevalle stelen

-ocr page 403-

DE BAYEYE S.

zij alles wat niet te heet en te zwaar voor hen is en zijn in deze kunst bijzonder handig.

Anderssen verhaalt dat zijne Bayeyesohe volgelingen langzamerhand bijna zijn geheelen voorraad koralen hadden gestolen; daar deze nu het geld van Afrika zijn, zou het geheel tnislukkon der reis een gevolg van dit verlies geweest zijn. Hij verdeelde nu al do koralen die hij nog overhad in kleine pakjes en bergde die als gewoonlijk in zijne bagaadje. Even voordat dc kano's des avonds zouden landen om te overnachten ging hij aan wal en stond bij de eerste kano, terwijl zijn knecht de bagaadje nazag, om te zien of er iets gestolen was. Het eerste pak was echter naau-wehjks geopend of de bediende riep dat de Hayeye's er aan waren geweest. Het eerste wat Anderssen nu deed was den inboorling die de kano bestuurde zijn geweer met dubbelen loop voor te houden, met bedreiging hem de hersenpan te verbrijzelen, indien hij het gestolen goed niet onmiddellijk terug gaf.

Eerst grepen de inboorlingen naar hunne wapenen en toonden cenige geneigdheid om to vechten, maar het gezigt van de onheilspellende geweren, die zij wisten dat nooit het doel misten, was hun te sterk en zij stemden er in toe de koralen terug te geven, indien van hun gedrag geen melding werd gemaakt aan hun opperhoofd, Lccholètébé. Toen do goederen weder teregt waren gekomen werd hun vergiffenis geschonken, met de aanmerking dat Anderssen, zoodra er in het vervolg iets gestolen werd, den eersten den besten dien hij zag zou neerschieten. Deze bedreiging was voldoende en later lieten de Bayeye's de goederen altijd op hunne plaats.

Eertijds waren de Bayeye's een herdersvolk; zij bezaten toen groote kudden vee. Dit werd hun echter door de overwinnaars ontnomen en deze vergunden hun alleen eenigc geiten te houden; zij hechten hieraan eehter minder waarde om het vleesch en de melk dan om de huiden, waarvan zij mantels maken. Zij houden ook kippen, maar deze zijn klein en niet van eenc goede soort.

Na van hunne kudden beroofd te zijn, waren de Bayeye's genoodzaakt van de de voortbrengselen van den grond en het vleesch van wilde dieren te leven. Gelukkig voor hen is de bodem buitengewoon vruchtbaar, zoodat de vrouwen, die alléén den grond bebouwen, weinig moeite hebben om dien te bewerken. Een ligte schoffel is het eenige werktuig dat zij behoeven; hiermede wordt de grond onniiddellijk vóór den regentijd niet omgespit, maar slechts zeer oppervlakkig omgewoeld. Zoodra de eerste regen gevallen is, wordt het zaad er bijna op goed geluk in geworpen. Op deze wijze kweeken zij pompoenen, meloenen, kalebassen en aardvruchten; enkele inboorlingen verbouwen ook tabak.

Er groeijen ook verscheidene inlandscho vruchten, waarvan vooral eene, de quot;moshomaquot;, algemeen gebruikt wordt. De boom waaraan deze vrucht groeit is zeer hoog, de stam is regt on de eerste takken ontstaan eerst op grooten afstand van den grond. Men kan de vruchten derhalve eerst inzamelen als zjj van rijpheid zijn afgevallen. Zij worden dan in dc zon gedroogd, vervolgens in een houten mortier fijngestampt en bewaard. Wil men ze nu gebruiken, dan wordt een gedeelte met water aangemengd, totdat het de dikte heeft van room. Deze zelfstandigheid is bijna zoo zoet als honig en gelijkt er ook veel op. Zij die er aan gewoon zijn vinden deze vrucht zeer voedzaam, maar voor vreemdelingen is zij in den beginne ongezond, daar zij ligt do spijsvertering in dc war brengt. Het hout van den quot;moshama-boomquot; is zeer deugdzaam en wordt moestal gebruikt om kano's van te maken.

De Bayeye's zijn zeer goede jagers en vooral zeer handig in het vangen van viseh. Deze doorboren zij met hunne speren of vangen ze in netten, die van do vezels van eene inlandsche aloë gevlochten worden. Die vezels zijn buitengewoon sterk, zoo als trouwens die van alle andere aloë-soorten.

Dc netten worden ook van andere planton vervaardigd dan de aloë, bijv. van dc quot;hibiscus/' die in menigte aan de oevers der rivieren en over het algemeen op vochtige plaatsen groeit. Het drijvende touw, dat wil zeggen de bovenkant der netten wordt gemaakt van de quot;iféquot; (Sameviere Angolensis), eenc plant die eenigzins op onze biezen gelijkt. De drijvers zelve maakt men van den stengel eener waterplant, die ho en door dwarse tusschenschotten in cellen van dc lengte van ongeveer 3 centimote

394

-ocr page 404-

DE BAYEYE'S.

verdeeld is. De wijze waarop de netten gebreid worden, komt veel overeen met die van Europa. De schaclit der speer, waarmede do Bayeyo's visch vangen, wordt gemaakt van zeer ligt hout, zoodat zjj, als er een visch getroffen is, naar boven komt; zij doet den dubbelen dienst dat zij den gewonden visch afmat en den visscher in de gelegenheid stelt zijne prooi uit het water te halen.

Do Bayeyo's zijn op hun voedsel niet zeer keurig; zij eten niet slechts de 10 soorten van visch die, zoo als zjj zoggen, hunne rivieren bewonen, maar zij dooden en eten ook zekere water-slang. Deze is bruin met gele vlekken; men ziet haar dikwijls met golvende bewegingen de rivier overzwemmen. Het is nog al merkwaardig, dat ofschoon de Bayeyo's voor een groot deel van visch leven, en zelfs trotseh zijn op de verscheidenheid van geschubde bewoners die hunne rivieren opleveren, de meer zuidelijk wonende Bechuana's niet slechts weigeren om visch te nuttigen, maar zelfs met afschuw en walging neorzieti op hen die dit doen.

I)e kano's der Bayeye's zjjn eenvoudig uitgeholde boomstammen. Daar zij niet gemaakt worden mot het oog op spoed, maar alleen voor hun gebruik, wordt er op de schoonheid van den vorm volstrekt niet gelet. Is de stam die uitgehold moet worden toevallig regt, dan is het ook de kano. Heeft hij echter eene bogt dan is ook de kano krom. De Bayeyo's houden zeer veel van hunne kano's, ja zij zijn er zelfs trotseh op. Zooals Livingstone teregt aanmerkt, beschouwen zij hunne ruwe vaartuigen in hetzelfde licht als een Arabier zijn kameel. quot;Zij hebben er altijd vuur in, en als zjj op reis zijn slapen zij er liever in dan dut zij een nacht aan den wal doorbrengen.quot; quot;Op het land, zeggen zjj, quot;zijn leeuwen, slangen en hyena's als uwe vijanden; in uwe kano, achter het riet, kan niets u deren.quot; quot;

quot;Hun onderworpen aard maakt dat hunne dorpen dikwijls door hongerige vreemdelingen bezocht worden. Wij hadden onder weg altijd een pot te vuur staan en wanneer wij digt bij dorpen kwamen aten wij den inhoud op. Als wjj dan allen ten volle verzadigd waren, konden wjj met welgevallen op allo indringers neerzien en hen den pot toonen, ten bewijze dat wij tot het laatste stukje hadden gebruikt.quot;

Zij zijn ook zeer ervaren in hot vangen van grootore dieren in valkuilen die zij zeer vernuftig langs de oevers dor rivieren inrigten; in deze vangen zjj olifanten en andere groote dieren, als zij komen drinken. Zij maken hunne valkuilen zoo digt naast elkander, dat van eene kudde olifanten bjjna nimmer allen ontsnappen; somtijds worden er wol 30 of 40 te gelijk op eene rij, digt naast elkander gevangen. Niettegenstaande de oude olifanten van ondervinding gewoonlijk voor hunne kameraden uitgaan en den grond onderzoeken of er ook verborgen kuilen zijn, worden door liet groote aantal dezer verraderlijke kuilen deze voorzorgen dikwerf nutteloos.

I)c kleeding der Bayeye's heeft veel van die der Batoana's; zij bestaat namelijk uit eene huid om de lendenen, een' mantel eu zoovele koralen en versierselen als zij slechts kunnen dragen. Bood en geel koper en ijzer zijn voor sieraden zeer gezocht, vooral door de vrouwen, die vrij veel smaak in het schikken der verschillende kleuren van hare eenvoudige versierselen aan den dag leggen. Eene welvarende vrouw is somtijds zoo met koralen, ringen enz. beladen, dat zij, zooals het opperhoofd Secholètébé zeide, als zij wandelen quot;steunen onder hare vracht.quot;

Hunne huizen zijn zoo eenvoudig mogelijk en gelijken veel op die der Hotten-totten; het zijn niets anders dan geraamten van stokken, met rietmatten bekleed. Hunne vermakelijkheden zijn even eenvoudig als hunne woningen. Zij houden veel van dansen en bootsen in hunne bewegingen verschillende wilde dieren na — de wijze waarop deze loopen, hun voedsel tot zich nemen, hunne spelen en gevechten. Drinken, rooken en snuiven doen zij natuurlijk, als zij hiertoe gelegenheid hebben. In de middelen om aan het eerste dezer vermaken toe te geven kunnen zjj zeiven voorzien; zij maken toch eene soort van bier, waarmede zjj zich kunnen bedwelmen, door er groote hoeveelheden van te verzwelgen. Snuiven doen alleen mannen, terwijl het rooken van hennep vooral eene gewoonte is der vrouwen. Er zjjn echter weinig mannen die eeno pijp hennep zullen weigeren en misschien geene enkele vrouw die een snuifje weigert, indien het haar wordt aangeboden. Over het geheel zijn zij, indien men hunne ingewortelde gewoonten van stelen en liegen niet in aanmerking

395

-ocr page 405-

396 DE MAKOBA'S.

neemt, een vrij vermakelijk volk; hunne van nature vroljjke en levendige geaardheid maakt dat de reiziger bijna van hen begint te houden, zelfs niettegenstaande hij zelfs het kleinste gedeelte zijner bezittingen uit hunne vlugge vingers moet trachten te houden.

DE MAKOBA'S.

Oostelijk van het Ngami-meer stroomt een water, hetwelk de quot;Bo-tlct-lequot; rivier genoemd wordt; zij staat aan het eeno uiteinde indirekt in verbinding met het meer en aan het andere met eene groote zout-kom. Het gevolg hiervan is, dat de stroom der rivier zich nu en dan in twee rigtingen beweegt, westwaarts naar het meer en ooste-Ijjk naar de zoutkom; de rivier zelve, die deze vreemde verandering te weeg brengt, vloeit er omstreeks in het midden in. Het volk dat deze streek bewoont, wordt Makoba's genoemd; ofschoon niet tot de Baycye's beboerende, hebben zij met deze toch eene groote overeenkomst.

In kleeding en algemeen voorkomen gelijken zij eenigzins op de Bechuana's, behalve dat zij eerder nog iets zwarter zijn. üe kleeding der mannen bestaat somtijds uit eene slangen-huid, die enge voer 2 meter lang en 15 a 20 centimeter breed is. De vrouwen dragen een klein vierkant schort, aan den rand met kleine koralen versierd.

Hun karakter schijnt niet zeer veel van dat der meeste Wilden te verschillen; zjj worden namelijk spoedig in beweging gebragt, zijn onnadenkend, vriendelijk wanneer men hen hun zin geeft, wraakzuchtig indien zij kwaad worden gemaakt en eerlijk als er niets te stelen is. Indien men hen naar de handelingen van enkele Makoba's zou willen beoordeelen, zijn zij listig, oneerlijk en inhalig; neemt men echter anderen als voorbeeld, dan zijn zij eenvoudig, goedaardig en gastvrij. Wilden kan men niet beoordeelen volgens denzelfden maatstaf als beschaafde volken; zij hebben de kracht en de slimheid van mannen en de zedelijke zwakheid van kinderen.

Dezelfde stam en dikwijls dezelfde persoon kreeg — en verdiende — dikwerf eene volkomen tegenovergestelde getuigenis van lieden die hem zeer goed kenden; de een beschreef hem als door en door eerlijk, terwijl de ander hem als bedrieger en dief brandmerkte. Het feit is dat Wilden geen zedelijk gevoel met betrekking tot dit onderwerp hebben; zij beschouwen diefstal niet als ondeugd, of eerlijkheid als deugd, zoodat zij, al naar de omstandigheden dat medebrengen, eerlijk zijn of niet. De ten ondergebragte stammen in den omtrek van het Gnami-meer zijn eerlijk om eene zeer bijzondere reden.

Zij zijn zulke volkomen slaven geworden, dat zij zelfs niet kunnen begrijpen wat het zegt eigendom te bezitten omdat zij weten dat hunne onderdrukkers ieder voorwerp, hetwelk zij zouden hebben kunnen magtig worden, hun met geweld zouden ontnemen. Voedsel is de eenige soort van eigendom waarvan zij zich een begrip kunnen maken, doch dit beschouwen zij nog niet als zoodanig, voordat zij het gegeten hebben. Zij zijn bijgevolg eerlijk, omdat stelen hun geen nut zou aanbrengen. Komen er echter Blanken, die hen onder bescherming nemen, dan wordt het geval omgekeerd. In den beginne zijn zij eerlijk om de redenen die wij hebben opgenoemd; zoodra zij echter zien, dat hunne diensten betaald worden en zij hun loon kunnen behouden, begint het begrip van eigendom in hun brein wortel te schieten en trachten zij zooveel te bekomen als zij kunnen. Hoe eerlijk zij vroeger ook waren, worden zjj nu

-ocr page 406-

DE MAKOBA'S.

toch dieven. Zij trachten natuurljjk bezittingen te krijgen zonder er veel moeite voor te doen, en daar zjj bij ondervinding zien, dat stelen veel geniakkeljjker is dan werken, terwijl het denkbeeld, dat het wegnemen van eens anders eigendom een zedelijk kwaad is niet bij hen opkomt, stelen zij natuurlijk zooveel mogelijk en stellen het gelijk met visschen of jagen.

Dit is eene der redenen; dat de Blanke dikwerf beschuldigd wordt de quot;Wilden zedeloos te maken en hen van een eenvoudig en eerlijk ras te veranderen in eene bende bedriegers en dieven. En toch is, hoe zonderling het ook moge klinken, juist de ontwikkeling dezer slechte eigenschappen een bewjjs, dat zij niet bedorven zijn, maar maatschappelijk hooger staan. De ondervinding die Chapman had van den stam der Makoba's was alles behalve aangenaam. Zij stalen, logen en bedrogen hem. Hij had eene hoeveelheid ivoor, maar zag dat zijne ossen dagelijks zwakker werden en hunne kostbare vracht niet verder konden vervoeren. Hij wendde zich dus tot de Makoba's om kano's en bespeurde dat zij de nioeijelijkheid waarin hij verkeerde volkomen hadden begrepen; zij deden hier dan ook hun voordeel mede, door hem buitensporige sommen te vragen en hem te berooven als zij slechts konden, daar zij wel wisten dat hij zonder hunne hulp niet verder kon reizen.

Eindelijk gelukte het hem eene boot te huren, waarin het grootste gedeelte van zijne vracht langs do rivier kon vervoerd worden. Het opperhoofd der Makoba's had gedurig voorwendsels om haar niet te laten vertrekken, voordat do wagen zoo ver vooruit was, dat hij niet weder teruggeroepen kon worden. Toen eerst zeide hij, dat hij het ivoor niet per boot kon vervoeren, maar dat hij edelmoedig wilde zijn en het over de rivier laten brengen aan dezelfde zijde waar de wagen was. Juist op dit oogenblik bespeurde de reiziger dat het opperhoofd eene tinnen doos geopend had, waarin de koralen werden bewaard, en dat hij de beste soorten er uit gestolen had. Daar zijn geheele handel van de koralen afhankelijk was, zag hij dat het noodig was beslissende maatregelen te nemen; hij zette den loop van het geweer op de borst van den zoon des opperhoofds, die toevallig in de boot was, en nam zulk eene dreigende houding aan, dat het jonge mensch een klomp klei, waarmede de bodem der kano's altijd gepleisterd is, ter zijde schopte en zoo een gedeelte van het gestolen goed deed te voor-schjjn komen. De overige koralen verschenen op dezelfde wijze van eene andere plaats.

Zoodra het geweer hem niet meer bedreigde sprong de jongeling aan wal en ging op den loop met eene snelheid, die Chapman overtuigde, dat alle schelmstukken nog niet ontdekt waren. Toen hij de olifants-tanden telde, zag hij dat de dief ivoor zoowel als koralen had gestolen; deze maakte echter zulk een goed gebruik van zijne beenen, dat hij niet kon worden ingehaald, zoodat de reiziger verpligt was zijn verlies zoo goed mogelijk te dragen.

Het zou echter onbillijk zijn, indien men om dit gedrag alle Makoba's van oneerlijkheid beschuldigde. Zij zijn over hot algemeen zeer aangename lieden, voor zoo verre men dit van Wilden kan verwachten. Baines had geene bijzondere reden om over hen te klagen en schijnt hen nog al te hebben mogen lijden.

De Makoba's zijn hoofdzakelijk een schippersvolk; zij zijn, van hunne vroegste kindschheid af, aan hunne kano's gewoon en verpligt deze, niettegenstaande de gedurige veranderingen dezer grillige en wispelturige rivier, door alle moeijelijkheden heen te sturen; het water toch vloeit nu eens kalm en stil daarheen en is dan weder vol dwarrelende draaikolken en gevaarlijke snelle stroomingen, wier gevaarlijkheid dikwijls nog door een plotseling terugstroomen van het water toeneemt.

De kano's gelijken veel op de vaartuigen die bij ons bij roci-quot;wetstrijden gebruikt worden; zjj zjjn buitengewoon lang in evenredigheid hunner breedte en schijnen zoo zwak, dat men zoude zeggen, dat zjj de vracht van een mensch niet konden dragen. Zij zijn echter veel minder gevaarlijk dan zij er uitzien en hunne veiligheid ligt evenveel in hun bouw als in de handigheid van hem die ze bestuurt. De verwonderlijke vaardigheid die een Makoba in het besturen zijner kano ten toon spreidt is bijna niet te begrijpen indien men hem niet aan het werk gezien heeft; evenmin kan men zich een denkbeeld maken van de buitengewoon groote vrachten die zjj met hunne brooze vaartuigen veilig door den snellen stroom heenbrengen. Het gebeurt dikwijls dat de

397

-ocr page 407-

DE MAKÜBA'S.

golven over den rand heenslaan en do kano vol doen loopen, zoodat zij, indien liet •l8® water cr niet werd uitgehoosd, zou moeten zinken. ' hui

De Makoba's houden echter niot op met varen terwijl zjj hezigziju hunne booten uitte scheppen; evenmin gebruiken zij hiervoor eanig gereedsclmp. ' Als de kano te vol water komt, gaat de roeijer naar het eone einde om dit naar beneden te drukken en mei maakt daardoor dat al het water naar hem hoenvloeit. Jlij schopt dan mot een 'voet naa het water er uit, alsof iemand het er snel met eeu hoosvat uitwierp. ^a,

hel har

De kano is voor do Makoba's wat de kameel is voor den Arabier of het paard voor den Comanche; hoezeer zjj ook hunne minderheid gevoelen als zij aan wal zijn, voelen zjj zich toch meesters zoolang zij aan boord zijn van hunne kano's. Do verschillende oorlogzuchtige stammen die hen omringen zjjn op het land altjjd hunne meerderen geweest; zoodra zjj zich echter bevonden op den snellen stroom der rivier of op de wilde golven van het meer, bleven do Makoba's altijd de baas en waren de andoren verpligt beleefd jegens hen te zjjn.

Een persoon, die bij uitnemendheid het karakter der Makoba's uitdrukt, was Makdta, een klein opperhoofd, of het hoofd van een dorp. lljj werd gehouden voor den besten roeijer en jager die bij de rivier woonde; vooral onderscheidde hij zich bij do iact on het njjlpaard. J J J b t

De afbeelding hierboven is van Raines, die met krachtige woorden de stoute en bevallige wijze beschrijft, waarop do Makoba's hunne brooze vaartuigen besturen.

De plaats waar de schets werd genomen is een gedeelte der quot;Bo-tlet-le-rivierquot;; zjj doet ons zien hoe ligt de boot gebouwd is en tevens de soort van water, waardoor de koene schipper haar moet heen sturen. Hij dio voor in do kano staat is oen beroemd

398

-ocr page 408-

DE MAKOliA'S.

jager en schipper, Zanguellah genaamd. ILjj was in liet jagen zoo gelukkig, dat zijn huis en de open plaats die er bjj was, opgevuld waren met de bekkeneeleu van nijlpaarden die hij met eigen hand gedood had. lij] staat op de oereplaats en bestuurt zijne boot met een ligten maar sterken stok. Do andere is zjjn helper. Hij heeft meer naar boven bjj de rivier gejaagd en twee zwarte antilopen gedood die; hjj nu naar huis brengt. De kano is 5 a 6 meter lang en '/gt; meter brood en toch belastte Zanguellah haar met twee zware en groote antilopen, benevens zich zei ven eu zijn helper. Sommige dezer kano's zijn zoo klein, dat, als iemand er in zit en hjj zijne handen op het boord legt, zijne vingers in het water komen.

Het riet, hetwelk men aan de linkerzijde der afbeelding waarneemt, is zeer karakteristiek voor deze streken. Waar men het ziet kan men zeker zjjn dat het water tamelijk diep is. — althans D/, a 2 meter. — Het gebeurt dikwijls dat het door een hippopotamua of andere waterdieren is afgebroken; in dat geval liggen deze op het water te rusten mot hunne koppen voor stroom af. Als zij zoo liggen schijnen zij zoo dik te worden als zij willen; het water draagt de zwaarte van het ligchaam, zoodat zjj hunne spieren niet behoeven in te spannen, terwijl het riet hun genoegzaam voedsel geeft.

Op den achtergrond zjjn twee kano's die gepagaaid worden. Het tooneol hier voorgesteld had werkelijk plaats en was nog al vermakelijk. De eerste kano behoort aan een opperhoofd der Makololo's, M'Bopo, die Baines en Chapman in zijne kano vervoerde. Hij was door en door een gentleman en had volstrekt de gewoonte niet om altijd te bedelen, hetwelk vele Wilden zoo onaangenaam maakt. Hij had de Blank on vele diensten bewezen en deze hadden het voornemen om hem als belooning een geschenk van koralen aan te bieden. Nu had een ander opperhoofd, Moskotlani, die een echt staaltje was van den bedelenden, diefachtigen en vervelenden inboorling, vermoeden, dat zijn landsman welligt koralen van de Blanken krijgen zou, van welke hij zijn deel wilde hebben. Hij bleef steeds zóó digt bjj de kano van M'Bopo, dat men dezen geene koralen kon geven zonder dat hjj het zag. En toch had Moskotlani voor niets geroeid en kreeg M'Bopo zijn geschenk; men gaf het hem echter aan wal, waar zijn afgunstige landgenoot niet zien kon wat er geschiedde.

Wij hebben reeds gezegd dat Makata zoowel een groot jager was als een ervaren schipper; groote vaardigheid in het besturen van kano's is inderdaad voor den jager een onmisbaar vereischte, daar de hippopotamus het voornaamste wild is. Do volgende bladzijden zullen wij wijden aan eene beschrijving der onverschrokken wijze, waarop do hippopotamus door de Makoba's en eenige andere stammen gejaagd wordt; de afbeeldingen zijn naar schetsen van Baines. Zjj werden op de plaats zelve genomen en zijn volkomen juist; het vuur en de geest waarmede zjj bezield zijn, kon dan ook alleen door een ooggetuige en kunstenaar zóó waar worden teruggegeven.

Volgens Livingstone is dit volk verwonderlijk bevreesd voor een leeuw, terwijl zij met onverschilligheid het hoofd bieden aan dieren die even gevaarlijk, zoo niet gevaarlijker, zijn. Dat zij geheel en al onbekommerd den buifel volgen in het kreupelhout, hebben wij reeds gezegd, en toch is dit dier vreeseljjker dan een leeuw; hij is even woest, maar veel sluwer en veel wraakzuchtiger. Een leeuw zal niet een vrcesclijk gebrul opeen mensch afspringen, hem tegen den grond werpen, hem naar zijn hol slepen en hem daar opeten: het knagen van den honger is dus eene zekere verontschuldiging voor hetgeen hij doet. Zulk eene verschooning heeft de buffel echter niet.

Een quot;rond-zwervendequot; buffel, dat wil zeggen, een die door de zijnen is uitgestooten nn verpligt een eenzaam leven te leiden, is een zoo woest, sluw en verraderlijk dier als men zich slechts kan voorstellen. Hij eet geen vleesch en toch schept hij er het grootste behagen in zich in hot kreupelhout te verbergen, onverwachts ieder aan te vallen die toevallig in zijne nabijheid komt en hem met één stoot te dooden. Hjj is met den dood van zjjn slagtoffer nog niet eens tevreden, lljj gaat over liet lijk staan, knielt er op en stampt hot met zijne pooten in don grond; hij gaat weg, maar keert weder terug, alsof hij er met onweerstaanbare kracht werd heengetrokken on verlaat het lijk niet voordat het eene vormelooze massa beenderen en vleesch is geworden.

En toch meten zich de jagers der Makoba's met dit dier; zij vallen zelfs het

399

-ocr page 409-

DE MAKOBA'S.

nijlpaard aan, een dier hetwelk in zijn eigen element even verschrikkelijk is als de buffel op het land.

Hunne eerste zorg is in dit geval een aantal harpoenen gereed te maken; dit geschiedt op de volgende wjjze. Zij hakken een paal van hard en zwaar hout, ongeveer 2 tl 3 meter lang en 10 a 12 centimeter dik. In het eeno einde wordt een gat geboord en hierin de ijzeren punt bevestigd. De vorm van deze punt kan men zien op onderstaande afbeelding. Het is een speer-vormig, nagenoeg 80 centimeter lang stuk ijzer, met een grooten weerhaak.

De punt is aan de schacht vastgemaakt door middel van een groot aantal naast

elkander geplaatste kleine riemen of touwtjes, die slechts zeer los gebonden zijn. Dat er zoo vele zijn is om te voorkomen dat de hippopotamus het touw met zjjne tanden doorbijt; die tanden toch zijn zoo scherp als een beitel en zouden mot het grootste gcni.ik door een onkel touw heen gaan. Het dier bijt altijd naar het touw, zoodra hij de wond voelt; maar door de losse wijze waarop zij gebonden zijn, raken zij in zijne lange kromme tanden verward; zelfs al bijt hij er een paar door, houden do andere toch de punt op hare plaats.

Het andere einde is bevestigd aan een lang en sterk touw van palm-bladen; dit is zoo opgeschoten, dat het, wanneer het wordt losgelaten, gemakkelijk kan uitloopen. Elke kano heeft twee óf drie zulke harpoenen aan boord, benevens een aantal gewone assagaajjen. Terwijl zij eene volstrekte stilte in acht nemen, laten de inboorlingen zich voor den stroom afdrijven, totdat zij gekomen zijn op de plaats, die de kudde heeft uitgekozen om te baden. Zij maken geene jagt op een of ander dier in 't bijzonder, maar wachten totdat er een digt bij de boot komt; dan neemt de harpoenier zijn wapen, steekt het met kracht in den rug van het dier en laat het los.

De bovenstaande afbeelding stelt dit oogenblik voor. Op den voorgrond ziet men den kop van den hippopotamus, zooals hij zich gewoonlijk bij het zwemmen vertoont; het eenige wat boven water is, zijn de ooren, de oogen en de neusgaten. Het is een merkwaardig feit, dat, wanneer het nijlpaard in zijne eigene rivier in vrijheid is, niet slechts zijne ooren en neusgaten, maar zelfs de hoogte, om zijne oogen, helder schar-lakenkleurig zjjn, eene tint zoo gloejjend dat men haar niet met kleuren kan weer-

400

-ocr page 410-

DE MAKOBA'S. 401

geven. Bij .lo exemplaren onzer dierentuinon noemt men, otschoon zjj schoone staaltjes van deze diersoort zijn, nimmer deze schitterende kleur waar; zij gelijken inderdaad evenveel op een liippopotamus in zjjn' natuurstaat, als een prijs-varken op oen wild zwijn.

liet tweede dier heeft oone zeer eigenaardige houding; het is voorgesteld zooals het zijn kop uit het water steekt om eens rond te zien. Men herkent hieraan gemakkelijk de geljjkenis die het heeft mot een paard; liaincs zegt dan ook, dat hij nooit heeft kunnen begrijpen hoe juist do naam quot;rivier-paardquot; was — dit is namelijk de letterlijke vertaling van het woord quot;hippopotamusquot; — voordat hij deze dieren zich in hunne eigen wateren zag bewogen.

Vóór in do kano staat Makata, op het punt om zijne harpoen in don rug van het nijlpaard to werpen, terwijl zijne helpers naar hot touw zien en zich gereed houden om van het dier weg te roojjon, indien dit onverhoopt een aanval wilde doen. Om de harpoen goed aan te brengen is volstrekte stilte noodzakelijk; werd er namelijk in het water geplast of hoorden de dieren eenig geluid aan wal, dan zouden zij onmiddellijk do vlugt nemen en ver van do kano's verwijderd bljjven.

Links ziet men een gedeelte van het riet waarvan wij reeds gesproken hebben mot eenige papyrus-planten. Do groote boomen die men op den achtergrond ziet, zijn baobab's; deze bereiken somtijds do hoogte van honderd voet en dikwerf meer. De witte bloemen die op hot water drijven, zijn die van de witte lotus, /jj komen scherp uit tegen hot heldere donkerblaauwe water en zjjn dikwerf zoo talrijk, dat zij moer gelijken op de sterren aan hot firmament, dan op bloemen die op het water drijven. Het is, in 't voorbijgaan, nog al aardig, dat do Damara's, die meer gewoon zijn aan het land dan aan hot water, den hippopotamus quot;water-rhinocerosquot; noemen, terwijl de Makoba's, de Batoka's en andere stammen, die meer op het water leven, aan den rhinoceros don naam geven van quot;land-hippopotamus.quot;

Nu komt het volgende tooneel in dit wilde en zeer spannende drama. Nadat hot nijlpaard door do plotselinge en onvorwachto wond getroffen is, neemt het een kramp-of stuipachtigen sprong, die maakt dat do punt dor harpoon uit de schacht gerankt en zjj alleen door de vroeger vermelde veelvuldige riemen wordt vastgehouden. Gewoonlijk biedt het dier in dit tijdperk der jagt geen weerstand, maar stuift met vollen spoed door den stroom voort; het bovenste gedeelte van zijn kop en rug zjjn dan alleen boven water; het dier trekt de; kano met zich mede als of het eene kurk was. Do harpoenier en zijne kameraden houden intusschen het touw stevig vast; zjj laten hot van tijd tot tijd schieten en halen hot in als hot noodig is — met één woord, zij spelen mot hunne reusachtige prooi als oen hengelaar mot een grooten visch. Het doel dat zjj hionnede beoogen is tweeledig; vooreerst matten zjj hot dier af en ten tweede trachtten zij het in ondiep water tc brengen; een nijlpaard toch in al zijne kracht en mot het voordeel van diep water zou zelfs voor deze moedige jagers te inagtig zjjn. Do vaart waarmede hot dier voortstuift, is dikwijls verwonderlijk, en indien men zijne schjjnbaar lompe middelen van voortstuwing in aanmerking noemt, is de snelheid waarmede het zich voortbeweegt, werkelijk verbazend.

Somtijds, maar zoor zelden, is hot dier zoo vlug en woest, dat de jagers verpligt zjjn het touw los te laten en te maken dat zjj zoo spoedig zjj kunnen weg komen. Wj denken er echter niet aan, zulk oone kostbare prooi te laten ontkomen — om de iiarpoon en hot touw niet eens te noemen — en trachten het dier, zoo good zjj kunnen, in het oog te houden. Zoo spoedig mogelijk roojjon zjj naar het verwonde, in dien tusschentjjd verzwakte dier, en vernieuwen den aanval.

De afbeelding op bladz. 402 geeft ons den onstuimige vaart van den hippopotamus te zien. Het dier wordt hier verondersteld vermoeid te zjjn; het hoeft zijne bliksemsnelle vaart zooveel verminderd, dat do roejjers het touw hebben kunnen inpalmen;' zjj zjjn dus hunne prooi veel nader gekomen en kunnen den laatsten aanval wagen, zoodra zjj in ondiep water gekomen zjjn. Het tooneel dezer afbeelding is onmiddellijk hjj een dorp aan de oevers der Bo-tlet-le-rivier. Op den achtergrond ziet men eenige dwerg-palmen. Hoe hoog de rivier kan rijzen, ziet men regts op de afbeelding aan hetgeen door den stroom wordt afgevoerd en op de wortels blijft 1angen.

DF.F.I. I. 26

-ocr page 411-

DE MAK OB A'S.

Het gevaarlijkst is do hippopotamus als liij gevoelt dat zjjno krachten beginnen om te verminderen; hij werpt zich clan, met al den moed dor wanhoop, op de kano. De sel taak der jagers is dan geen kinderwerk. Terwijl hot dier alleen met zijne pjjn on on woede te rade gaat, valt hot aan op do kano en tracht haar met zijn grooten kop Ho omver to werpen, of de boorden er van tusschen zijne tanden te krjjgen en haar zoo ma om te werpen. Indien het er in slaagt do kano to overmeesteren ol' om te worpen, po] hebben de jagers goen aangenaam nur om door te worstelen. Als het reusachtige dier zw toch een hunner tusschen zijn vreoseljjke kaken kan krijgen, veroorzaken zjjne groote, in gebogen, beitelvormige tanden stellig den dood; er zjjn zelfs voorbeelden dat het eenen ongelukkige letterlijk in tweeën beet.

Ingeval het dier de boot omwerpt of door midden breekt, neemt de bemanning een zonderling middel te baat om er aan to ontsnappen. Zjj duiken tot op den bodem der rivier en grijpen een steen, een wortel of iets anders waaraan zij zich kunnen vasthouden, om onder de oppervlakte van het water te bljjven zoolang hunne longen het kunnen uithouden. De reden waarom zij dat doen is deze. Zoodra het dier de manschappen in de rivier geworpen heeft, heft het zijn hoofd op en ziet rond nanr zjjne vijanden. Dat deze zich onder water kunnen bevinden, hiervan heeft het geen

denkbeeld; indien het dus niets ziet dat op oen mensch gelijkt, maakt het zicli uit do voeten en stelt de jagers in de gelegenheid om half verdronken weder boven te komen.

Om zich den hippopotamus van het lijf te houden, maakt men ook een ruim gebruik van speren. Sommige worden gebezigd om mede te steken, terwijl andere als werpspies worden gebruikt. Zij doen hem echter zeer weinig kwaad, tenzij bjj er oen in het oog krijgt; dit is evenwel zoo goed beschut, door eeno boenigo plaat, die or over heen steekt, dat bet bijna niet anders dan door een geweerkogel te bereiken is. Do kop is eene ontzaglijke massa vast been, zoo dik en hard, dat zelfs vuurwapenen er weinig indruk op maken, behalve op een paar kleine, dunnere plaatsen. De jagers kunnen derhalve niet verwachten dat zjj er hem veel stoffelijk nadeel mede zullen toebrengen; zij hopen hem alleen van eon aanval terug te houden door do pijn, die de assagaaijen veroorzaken.

Nu begint weldra het laatste tooneel. Wanneer zij hot dier, ook door het bloedverlies uit zjjne wonden verzwakt, nu tot het uiterste afgemat en naar een ondiepe plaats gedreven hebben, springen verscheidenen van de bemanning over boord, nemen liet eind van liet touw mede ininr den wal en maken bot met een quot;dubbelen slag-'

402

-ocr page 412-

DE MAKOBA'S.

om oen boom vast. Dan is hot lot van het dier heslist. Ais het voelt, dat het plot-scling in zijn verderen voortgang wordt tegengehouden, doet het nieuwe pogingen om zieii te bevrijden; het vecht cn worstelt alsof do jagt eerst begonnen was. Hoe hevig zjjne pijn ook is, toch tracht liet zich van hot noodlottige touw los te maken; dit is echter te sterk om te breken en do duimdikke huid van den hippopotamus houdt den weerhaak zoo stevig vast, dat zelfs de buitengewone kracht cn zwaarte van liet dier hom niot uit de wond kunnen trekken. Ziet het, dat hot rukken in de oone rigting nutteloos is, dan beproeft het dit in eeno andere; hierdoor wordt het

touw voor een oogonblik slap, waarvan de aan den oever staande jagers onmiddellijk gebruik maken om het aan te halen, zoodat hot telkens korter wordt en het dier den oever meer en meer nadert. Elke worsteling heeft hetzelfde gevolg; do jagers houden hot touw strak zoolang er aan getrokken wordt, en halen het in zoodra hot verslapt.

Zoodra het nijlpaard digt bij don oever gekomen cn de kring zijner bewegingen moer beperkt is, wordt het touw vastgemaakt en vereenigon zich alle jagers tot oen laatsten aanval. Zij wapenen zich met lange zware speren met breede punten, die hiervoor opzettelijk vervaardigd zijn, naderen het woedende dier onverschrokken en werpen hunne wapenen er op los. Indien het water achter don hippopotamus diep genoeg is, gaan eenige jagers in hunne kano's en vallen hom met volkomen veiligheid aan, omdat het touw hem belet hen te bereiken. Eindelijk bezwijkt het ongelukkige die aan een menigte wonden, waarvan er geeno op zich zelve doodoljjk is, van ver-moeijenis lt;gt;11 bloedverlies; hot valt om niot weder op to stnan.

2G*

403

t1\

i

-ocr page 413-

404 DE MAKOBA'S.

Do voronstaande afbcolding stolt dit uiterst lovondigo cn opgowekte tooneel voor. In het midden is do hippopotamus, dio naar eeno ondiepte gejaagd is en hier vol woede en vroes in het romlspartelt. Met zijne vrooseljjko kaken heeft hij de schacht van do harpoen reeds door midden gebeten on tracht ook do riemen door to bijten, waarmede de punt aan deze verbonden is. Enkele hoeft hjj met zijne tanden doorgesneden, maar de andere hebben zich tusschcn zijne tanden verward en zijn nog in hun geheel. Enkele jagers hebben juist het eind van het touw aan wal gebragt en zijn bozig het om een' boomstam te slaan; terwijl eonigen hunner medgezellen hot dier onverschrokken te voet aanvallen, ziet men andoren in kano's naderen.

Op de Zambesi-rivier maken do inboorlingen gebruik van een harpoen, die volgons hetzelfde beginsel vervaardigd is, maar in enkele kleinigheden verschilt.

De schacht is gemaakt van ligt hout, en dient voor drijver. De punt past in eeno holte evenals die welke wij beschreven hebben; in plaats dat zij echter door een aantal kleine riemen aan do schacht bevestigd is, zit zij vast aan bot eenc einde van het lange touw, welks ander einde aan het boveneind dor schacht is vastgebonden. Als do harpoon voor hot gebruik gereed is, ligt hot touw spiraalvormig om de schacht gewikkeld, die er geheel en al door bedekt wordt. Zoodra de hippopotamus getroffen is, gaat de punt door liet worsteion van hot gewonde dier los, het touw wordt afgewonden en do ligto schacht dient als boei, waardoor men hot touw kan terugvinden ingeval de hippopotamus hot mogt hebben doorgebeten of als de jagers hot soms moeten loslaten.

Somtijds maken deze stammen, namelijk de Makololo's, de Bayeye's en anderen gebruik van een zeer eenvoudig, maar vernuftig uitgedacht vlot. Niets is eenvoudiger dan de wijze waarop het gemaakt wordt. Men snijdt oene zekere hoovoelhoid riet af, juist boven do oppervlakte van hot water. Dit wordt op oen hoop op het water geworpen. Nu wordt nog meer riet gesneden en kruiselings over hot eerste heen gelegd, en zoo gaat men telkens voort, totdat het vlot gereed is. Er worden geene palen, takken, balken of iets dergelijks gebezigd en evenmin wordt het riet aan elkander gebonden. Men werpt hot eenvoudig in het water, zoodat hot van zelf dooreen wart. Het onderste riet wordt langzamerhand doortrokken van water en zinkt, zoodat er dan weder nieuwe voorraad op moet gebragt worden.

Zulk een vlot ziet er zeer onveilig en broos uit, en toch is hot vool veiliger dan oone kano. Hot is inderdaad zoo sterk, dat men er eono mast op kan zetten. Er wordt eenvoudig een stevige paal in de riet-massa gestoken en deze blijft zonder eenige stutten overeind staan. Aan deze mast wordt een lang touw gebonden, waarmede hot vlot kan worden vastgelegd als do reizigers aan wal willen gaan. Een groot voordcol van het vlot is de buitengewoon gemakkelijke wijze waarop hot vervaardigd wordt. Drie of vier handige mannen bouwen in een uur een vlot, dat henzelvon en al wat zij bij zich hebban gemakkelijk dragon kan.

De kano's worden altijd aan liet vlot vastgebonden, zoodat de bemanning aan den oever kan gaan als zjj wil; het wordt niet bestuurd of geroeid, maar men laat het eenvoudig voor stroom afdrijven. Als hot eon' of anderen hinderpaal ontmoet, zwaait het hier eenvoudig omheen en maakt zich zolven los; lastig is ovenwol dat hot zoo ligtclijk in overhangende boomtakken verward raakt.

Men maakt van zulk oen vlot voel gebruik bjj do jagt op den hippopotamus. Het ziet er uit alsof een hoop riet den stroom afdreef en maakt het voorzichtige dier niet zoo bang als het waarschijnlijk door eeno boot zou worden. quot;Wanneer de inboorlingen van hot vlot gebruik maken om den hippopotamus te vervolgen, halen zij altijd hunne kano's op het vlot, zoodat deze altijd in gereedheid zijn om te water gelaten te worden, zoodra het dier getroffen is.

Dezelfde stammen bezigen riet als zjj do rivier willen overtrekken. Zjj snijden er oene zekere hoeveelheid van en werpen dit in de rivier, alsof zjj er een vlot van wilden maken. Dan vlechten zij aan iederen hoek oenig riet in elkander, zoodat het een kleinen paal vormt, en verbinden deze rietbundels door middel van lange stokken. In deze oorspronkelijke veerboot gaat de man zelf zitten en neemt zooveel vracht mede als hjj kan; do eenvoudige vastgebonden stokken beletten hot overboord to vallen.

-ocr page 414-

DE MAKOBA'8.

Hot is nog ill vrecjml, dat men do Makobu's er niet too brengen kan, mango-boomen te planten; hunne lieden liebben dit denkbeeld overgenomen van andere stammen, waaronder zij gereisd hebben. Zij zijn verzot op deze vrucht, en dit mogen zij ook wel wezen, omdat zij uitstekend is en de inboorlingen gedurende vele weken van voedsel voorziet; ook heeft men er in den regel zulk ecne menigte van, dat er gewoonlijk 4 maanden van het jaar overvloed is. En toch planten alle deze boomon zich zeiven vóórt; de inboorlingen zijn van het denkbeeld, dat ieder die zulk een boom plant, weldra zal sterven. Dit bijgeloof' heerscht in dit geheele gedeelte van Afrika; de eenigc stam waar het niet op den voorgrond staat zijn de Batoka's.

De Makoba's zijn er in geslaagd zich de slagtoners te maken van een verwonderlijk aantal bijgeloovigheden. Dit is trouwens ook volstrekt niet te verwonderen; zij zijn toch eigenlijk niets anders dan overweldigers, die door een aantal stammen zijn heengedrongen en zich in het land der overwonnenen hehben nedergezet. Nu is niets meer besmettelijk dan bijgeloof en in zulk een geval kan men zeker zijn, dat het bijgeloof der overwonnen stammen gevoegd wordt bij dat dor overwinnaars.

Een denkbeeld, algemeen bij hen heerscliende, is dat er enkele personen zjjn die de gedaante van een dier kunnen aannemen. Een dezer magtige bezweerders kwam eens bij het gezelschap van Livingstone en begon aan al zijne leden te boven toen bij nader bij kwam. De Makoba's zeiden dat de quot;Pondoro,quot; zooals deze lieden genoemd worden, het kruid rook en dat hij, om zijn leeuwenaard, hier zeer bang voor was. Men vroeg den tolk om den Pondoro een lap laken aan te bicden, indien bij zich in een leeuw wilde veranderen, maar do man wilde de boodschap niet overbrengen, uit werkelijke vrees, dat de gedaanteverwisseling inderdaad zou plaats vinden.

De Pondoro waarvan wij hier spreken was een verstandig en bekwaam man. Hij ging van tijd tot tijd gedurende eenc maand in de bossehen en werd al dien tijd verondersteld een leeuw te zijn. Zijne vrouw had hem eene hut gebouwd onder de schaduw van een boabab en bragt hem daar geregeld voedsel en bier; bij kreeg meer dan gewoonlijk, omdat men meende dat zijn leeuwen-honger kwam bij don eetlust dien hij had als mensch. Niemand mag deze hut binnentreden dan de Pondoro en zijne vrouw; zelfs het opperhoofd durft zijne wapenen niet eens zetten tegen den boom waaronder de hut gebouwd is. Deze regel wordt zoo streng in acht genomen, dat het opperhoofd van het dorp aan enkelen van Livingstone's gezelschap eene boete wilde opleggen, omdat zjj hunne geweren tegen de heilige hut hadden gezet.

Men gelooft, dat do Pondoro somwijlen jaagt ten voordode van bet dorp. Hij vangt en doodt het wild dan als leeuw en neemt hierop zijne menschelijke gedaante weder aan, om het volk mede te doelen waar het doodo dier ligt.

Er heerscht bovendien onder deze stammen een geloof, dat do geesten van overleden opperhoofden in het ligehaam van leeuwen overgaan; dit geloof is waarschijnlijk voor een groot deel de roden waarom zjj zoo bevreesd voor een leeuw zijn en zoo onwillig om hem aan te vallen. In het work van Livingstone : quot;The Zambesi and its Tributaries,quot; komt ecne plaats voor, uit welke dit gevoelen duidelijk blijkt.

quot;Toen wij eens bij zekere gelegenheid een buffel hadden geschoten, kwam een hongerige leeuw, die waarscbijnljjk door den reuk van het vloesch was aangetrokken, tot digt bjj ons kamp en maakte allen door zijn gebrul wakker. Tuba Moroko, die insgelijks liet volksgeloof deelde, dat een loenw oen vermomd opperhoofd is, schold hem in de korte oogenblikken van stilte dapper uit: quot;Gij een opperhoofd! Gij noemt u zelven oen opperhoofd? Wolk eene soort van opperhoofd zjjt gij wel, om zoo in den donker rond te komen sluipen, om ons buffelvleesch to komen stolen? Een mooi opperhoofd, voorwaar! Gjj denkt alleen om u zelven. Gij hebt geen hart als oen opperhoofd; waarom doodt gij do dieren zelf niet? Gij moot oen steen in uwe borst hebben on in hot gohool geen hart.quot; quot;

Toon do driftige toespraak van Tuba Moroko geeno uitwerking had, werd de leeuw aangesproken door een ander, Malonga genaamd, don bedaardste en stilste van het geheele gezelschap. quot;Op zijne gowone langzame on bedaarde wijze bragt hij hem het onvoegzame zijner handelwijze onder liet oog tegenover vreemdelingen die hem nooit

405

-ocr page 415-

DE MAKOBA'S,

kwaad haddoii gedaan. quot;Wij reisden vreedzaam door het land om naar ons eigen opperhoofd terug te keoren. Wjj hadden niemand gedood en niets gestolen. Het buffelvleesch was van ons en niet van hem en het paste volstrekt niet voor een groot opperhoofd als hij was, om in het duister rond te sluipen en als eene hyena het vleesch van vreemdelingen te stelen. Hij moest vertrekken en voor zich zeiven gaan jagen, daar cr wild genoeg in het hosch was.quot; Daar de Pondoro niet naar reden luisterde en hoe langer hoe harder begon te brullen, werden de lieden boos en dreigden op hem te schieten indien lij) niet wegging. Zij namen hunne geweren op, maar hij bleef voorzigtiglijk in het duister, buiten den lichtkring onzer kampvuren en daar durfden zij zich niet wagen.quot;

Er is nog een ander bijgeloof vrij algemeen onder de stammen verbreid. Dit heeft daarop betrekking, dat ieder dier wordt verondersteld te staan onder den invloed van een eigen genees- of tooverrniddel. De gewone toovermiddelen worden door do gewone tooverdoktors bereid; voor deze bijzondere middelen zijn echter bijzondere men-sehen noodig die ze klaar maken. Iemand maakt er hjjv. eene specialiteit van om olifanten-middelen te bereiden; geen jager gaat dan op do olifanten-jagt zonder zich van dit krachtige middel tc voorzien. Een ander maakt krokodillen-middelen, wier werking is om hem die ze gebruikt tegen krokodillen te besehermen. Bij zekere gelegenheid had een Blanke oen krokodil geschoten terwijl hij zich in do zon hig te koesteren; de doktors waren woedend en opperden bezwaren tegen hunne bezoekers, omdat zij een dier hadden geschoten, hetwelk zij als hun bijzonder eigendom beschouwden. Bii eene zekere gelegenheid, toen men een haak met een lokaas voor een krokodil had nedergelegd, namen de doktors het lokaas weg, vooreerst omdat het een hond was en zjj dien liever zelf opaten en ten anderen, omdat, wanneer het aantal krokodillen verminderde, ook hunne inkomsten zouden afnemen.

Na do invoering der vuurwapenen zijn er ook geweren-doktors; dezen maken geneesmiddelen om het geweer regt te doen schieten. Het gewone geweer-middel is zwavel; deze wordt gewoonijjk toegediend door kleine insnijdingen te maken en daar in te wrijven. Zij makea ook gebruik van toover-dohbelsteenen, die voornamelijk gebruikt worden om dieven tc ontdekken. Zelfs vele Blanken gelooven in de kracht dezer dobbelsteenon en de bezweerder wordt even dikwijls geraadpleegd door de Por-tugeezen, als door zijne eigene landslieden.

406

-ocr page 416-

HOOFDSTUK XXXIV.

DE n ATOKA'S EN DE MANGANJA'S.

STRKKK DIE DK HATOKA's HKWONËN. - HUN' ALOEMEKM VOORKOMkn EN HUNNE KLEEDINO. — HUNNE HANDIfi-

H El D ALS SCHIPPERS. — DE «HAENDA-PEZlquot; OF quot;NAAKT-LOOPERS, •/ — LANDBOUW. — HUNNE WIJZE VAN

JAOEN. - MUZIJK-lNSTRUMEN'I'EN. — GEWOONTEN IN DEN OORLOG. — DE STAM DER MANOANJA's. - HUN

REGERINGSVORM. — VLIJT VAN HEIDE SEXEN. — WIJZE VAN GROETEN. — KLEEDING. - DE /'PELELEquot; OF

'/ LI P-RING.'/ — HET TATOUeKEN. — HUN GEBREK AAN ZINDELIJKHEID. — HET VERWISSELEN VAN NAMEN. —-BIJGELOOVIGE GEBRUIKEN.--HET BEGRAVEN EN ROUWDRAGEN.

DE BA TG KA'S.

Ongeveer op 17° Zuidcr-brecdto on 27quot; Ooster-longtc woont een volk, Batoka's of' liiilonga's genaamd, waarvan twee bijzondere verscheidonhedon bestaan; zij die de lage landen, zooals de oevers dor Zambesi, bewonen zjjn zeer donker van kleur en gelijken in hun voorkomen eenigzins op negers, terwijl zij die wonen in meer iiooge streken ligt bruin zijn, en moer de kleur hebben van café au lait. Hun karakter sclijjnt evenveel te verschillen als hunne huidkleur; de eersten toch zijn dom, somber en onhandelbaar, terwijl de verstandelijke vermogens van do laatsteu tamelijk ontwikkeld zijn.

Zij verbeteren hun voorkomen niet door de dwaze gewoonte die zij hebben om hunne bovenste snijtanden weg te nemen. Door dat deze ontbreken steken de onderste snijtanden sterk vooruit en drukken do onderlip naar buiten; liierdoor zien allen er reeds in de jeugd oudachtig uit. Het uitslaan dezer tandon is een gedeelte eoner plegtigheid, die plaats heeft wanneer do jongens en meisjes tot den rang van mannen en vrouwen worden verheven; hot is waarschijnlijk een overblijfsel van vroegere godsdionstplcgfig-heden. De reden die zij voor deze gewoonte opgeven is dwaas genoeg; zij willen namelijk avoI gelijken op koeijen, dio geene bovenste snijtanden hebben, maar niet op zebra's, die al hunne tandon bezitten. Het is evenwel waarschijnlijk, dat dit zeggen alleen een ontwijken is van vragen, die zij niet gaarne willen beantwoorden, ofschoon het ook in verband kan staan met don grooten eerbied, dien oon Afrikaan voor runderen koestert.

Niettegenstaande liet aangezigt er door misvormd wordt, heerscht deze gewoonte toch algemeen onder de verscliillondo stammen waaruit de Batoka's bestaan; zelfs een bepaald verbod van het opperhoofd en bedreiging mot straf konden er liet volk niet van terughouden. Men zag plotseling meisjes en jongens verschijnen zonder tanden en het was niet mogelijk door vragen te weten te komen wanneer, door wien en waar zij er uit waren geslagen. De gewone leeftijd waarop deze operatie geschiedt is 14 of 15 jaar.

Hunne kleeding is niet weinig merkwaardig, maar vooral de wijze waarop sommigen onder hen hun haar opmaken. Het haar op de kruin van hun hoofd wordt regtop aaneen geplakt in oen cirkel van 15 a 1(5 centimeter in middellijn. Door dit telkens mot veel zorg te doen en or oone groote hoovoelheid vet en andere zelfstandigheden in te smeren, vormt het ton laatsto oon kegel, die omtrent 25 a 30 ccntimetor

-ocr page 417-

DE BATOKA'S.

408

hoog is. Jn enkele gevallen heeft deze kegel ecnc vcrwondeihjjke hoogte; het opperhoofd van een dorp der Batoka's droeg er eer, die den vorm had van een puntigen stok, ongeveer 70 centimeter boven zijn hoofd uitstak en hem verbazend lastig moet geweest zijn.

In dit geval waren klaarblijkelijk andere stoffen onder het haar vermengd ;• men zegt dan ook dat zij door hun haar het lange haar vlochten van verschillende dieren, om den toren op hun hoofd te helpen opbouwen. Rondom dozen kegel wordt het haar zorgvuldig weggeschoren, zoodat het hoofd een zonderling en eenigzins belagchelijk voorkomen krijgt.

i m

Op de bovenstannde afbeelding ziet men twee portretten, door Baiues vervaardigd. Mantanyani, de man die op den rand der boot zit, was (gt;011 nog al merkwaardig persoon. Ifij behoort werkelijk tot den stam der Batoka's, ofschoon Baines eerst meende dat hij een Makololo was. 11 ij hield het waarschijn lij jk voor beter tot den over-winnenden, dan tot den overwonnen stam te hehooren. Dit was stellig het geval met meerderen van de lieden die, even als Mantanyani, Livingstone vergezelden. Hij was als schipper verwonderljjk handig en bestuurde eene gewone walvisch-sloep even gemakkelijk als een zijner kano's. Het sieraad hetwelk hij op het haar draagt, is eene kam van bamboe. Zij is niot door hemzelven gemaakt, maar was afkomstig van den stam der Shimbesi's, aan de oevers der Shire- af Shoereh-rivier. Hij en zijne med-gezellen bragten de boot tegen do vele snelle stroomingen op. Toon hem gevraagd werd of er ook gevaar bij was, zeide hjj, dat liij geene vrees bad, want dat hij kon zwemmen als een visch eu dat, als hij hot ongeluk had om Baines over boord te laten vallen zoodat hjj verdronk, hij Livingstone niintner weder onder do oogen zou durven komen.

-ocr page 418-

DE BATOKA'S.

Hainus merkt in zijne aanteekeningen op, dat Mantanyani stellig een goed zeeman zou geweest zijn, want hjj was niet slechts zeer handig in het besturen van booten, maar stelde den rum even goed op prjjs als een Kngelsche pikbroek. Het gebeurde bjjv. dat er des a vonds, na een dag rocjjens, aan de manschappen grog werd geschonken, en toch wilde Mantanyani haar gedurende 2 of' 3 dagen niet aanraken. Tengevolge hiervan had het volgende gesprek plaats:

quot;Mantanyani, non quero grog?' (d. i. wilt gij geen grog hebben?)

quot;Non quero.quot; (Ik wil niet.)

quot;L'orquoi non quero grog?quot; (Waarom wilt gjj geen grog?)

quot;Garaffa poco, Zambesi munta.quot; (üe Hesch is klein en do Zambesi groot.) Men begreep don wenk en gat' Mantanyani rum zonder water, dien hjj dronk als een matroos.

Een levendig verhaal van de vaardigheid der inboorlingen in het besturen hunner kano's geeft Livingstone in zijn quot;The Zambesi and its Tributaries.quot; De kano behoorde aan een man genaamd Tuba-Moroko ot' de quot;Kano-omsmijterquot;, een nog al onheilspellende, maar waarschijnlijk zeer onverdiende naam, daar het bleek dat hjj een zeer bedaard en ervaren schipper was. Hij scheen ook zeer bescheiden te zijn, want hjj verhief zich volstrekt niet op zijne bekwaamheid, maar schreef zijn geluk alleen toe aan een zeker toovormiddel hetwelk hjj bezat en dat hjj zeer geheim hield. Hij werd gebruikt om het gezelschap door de snelle stroomingen te brengen op een eiland, vlak aan den rand van den grooten Mosi-oa-tunya ofa rookenden waterval,quot; die tegenwoordig quot; Victoria-watervalquot; genoemd wordt. Dit eiland kan alleen bereikt worden wanneer het water zeer laag is, en zelfs in dat geval durft alleen een zeer ervaren en beproefd schipper zoo digt bij den waterwal komen; deze toch heeft de dubbele hoogte van den Niagara-waterval en is eene engelsche mijl breed. Hjj wordt geheel gevormd door eene wijde scheur in het basalt-bed der Zambesi.

quot;Voordat wij den togt begonnen, werden wij verzocht niet te spreken, daar dit welligt de kracht van het toovermiddel zou kunnen verminderen; nu, het spreekt wel van zelf, dat niemand er aan dacht om met zulk een kokend en dwarrelend water voor oogen de bevelen van den schipper niet te gehoorzamen. Het was ons spoedig duidelyk dat er een gezonde zin was in het verzoek van Tuba, ofschoon do reden die hij opgaf wel eenigzins overeenkwam met die van den kano-roejjer van Seshcke; deze verzocht namelijk aan een van het gezelschap niet te fluiten, daar hierdoor de wind word aangetrokken.

quot;Het was de pligt van den man aan de boeg om vooruit te zien en als hij eene rots zag of een boomstam, aan den stuurman toe te roepen wat hij doen moest. Tuba nu was voorzeker van oordeel, dat het spreken aan boord de aandacht van zijnen stuurman zou kunnen afleiden op een oogenblik dat het niet opvolgen van een zijner bevelen of eene ligto misgreep ons stellig allen in de schuimende rivier zou storten. Er waren plaatsen, waar al de inspanning der beide mannen vcreischt werd om do kano in de eenige veilige plaats van den stroom te sturen en te beletten dat wij dwars voor den stroom afdreven; in dat geval was het zeker dat wij in een oogwenk de visschen zouden zijn gezelschap gaan houden.

quot;Somtijds scheen het alsof niets voorkomen kon, dat wij in onze dolle vaart tegen de rotsen — die, nu het water laag was, er bovenuit staken — verbrijzeld werden; op het Juiste oogenblik echter, als wij op het punt waren om te stooten, gaf Tuba een bevel aan den stuurman, duwde met zijn stok de kano een weinig ter zjjde en wij gleden ongedeerd langs het dreigende gevaar. Nooit werd eene kano bewonderenswaardiger bestuurd. Eóns slechts scheen het toovermiddel iets van zjjne kracht : verloren te hebben.

quot;Terwijl wij snel voortdreven, lag er eene zwarte met schuim bedekte rots midden in ons vaarwater; toen Tuba evenwel met kracht de boeg wilde omwenden, gloed zijn stok uit. De kano kreeg een hevigen stoot en was in een oogenblik half vol ! water. Tuba herstelde zich schielijk, duwde de boeg af en liet de kano op eene aten stille, ondiepe plaats schieten, om het water uit te hoozen. Hij gaf ons te kennen, nen. hetgeen geschied was, niet de schuld was van het toovermiddel — dat had niets

-109

-ocr page 419-

DE BATOKA'S.

vim zjjuo luuclit vcrloron; de oorzaak van het ongeluk was, dat Tuba op weg was gegaan zonder te ontbijten. Ik behoef niet te neggen, dat wij Tuba voortaan nooit zonder ontbijt lieten vertrekken.quot;

Er zjjn onder hou een aantal lieden die in hunne eigene taid quot;Baenda-peziquot; of quot;Naakt-loopcrs,quot; genoemd worden. Dezen dragen geen spoor van kleeding, maar zijn volkomen naakt; zij besmeren zich alleen met rooden oker.

Deze quot;Baenda-peziquot; is een merkwaardig slag van menschen; waarom zij vrijwillig ongekleed loopen is niet zeer duidelijk. Sommige reizigers denken dat zij eene afzonderlijke klasse van Batoka's zijn, maar dit is volstrekt niet zeker, liet is niet omdat zij volkomen vrij zjju van ijdelheid, want zij houden er bijzonder veel van om hun hoofd te versieren on kappen zich op verschillende zonderlinge wijzen. De kegelvormige manier hebben wij reeds vermeld, maar zij hebben nog vele andere wijzen. Eene zeer geliefkoosde is, dat zij een haarband vlechten van boombast, omtrent 5 (i centimeter breed, en dien als een diadeem om het hoofd binden. Dan smeren zij hun

baar overvloedig in niet vet cn rooden ooker; daarna maken zij dit haar vast aan den haarband, die er geheel or. al door bedekt wordt. Wanneer nu het hoofd tot aan den rand van den band gescliorcn is, zien de inboorlingen er uit alsof zij eene roode politiemuts op hadden.

IJzeren en koralen ringen dragen zij om de armen en een fatsoenlijk lid dezer klasse zal zich niet in gezelschap vertoonen zonder pijp en eene kleine ijzeren tang om een kooltje van liet vuur te nemen tot het aansteken zijner pjjp; de steel dor pjjp wordt dikwijls versierd door haar met gepolijst ijzerdraad te omwikkelen.

De quot;Baenda-peziquot; achjjnen even weinig schaamte als kleederen te hebben. Men kon hun ^ volstrekt niet aan hot verstand brengen, dat zij eigenlijk kleederen moesten dragen. Zij lachten on het denkbeeld en hielden het voorstel om kleederen aan te trekken voor even dwaas, als wij het zouden vindon indien men ons verzocht ons in een ijzeren pantser te stoken.

Men ziet de/,o lieden zelden zonder pjjp in don mond en nimmer zonder er eene bij zich te hebben. En toch vroegen zij, uit aangeboren beleefdheid, altijd wanneer zij in de tegenwoordigheid hunner blanke bezoekers kwamen, vergunning om hunne

410

-ocr page 420-

DE BATOKA'S.

pijp to mogen aanstckcii. Hmi tabak is buitengewoon zwaar on daarom door andere Htammen zeer gezocht; deze konion dan ook van zeer verre om iiem van de Batoka's to koopen. Hij is ook zeer goedkoop; voor eenige weinige koralen koopt men eono hoeveelheid, waaraan zelfs zulke hartstogteljjke rookers een half Jaar genoeg hebben. Hunne wijze van rooken is zeer eigenaardig, /ij doen eerst een trek op de gewone manier en blazen den rook weg. Als zjj echter bjjna al den rook hebben weggeblazen, houden zjj het laatste gedeelte in hun mond en slikken dit in. Dit beschouwen zij als de geest vim den tabak, die verloren gaat nis de rook op de gewone manier wordt uitgeblazen.

De Batoka's zijn, op hunne wijze, een beleefd volk, ofschoon zij eene nog al eene zonderlinge wijze hebben om dit te toonen. De gewone manier van groeten is, dat de vrouwen in de handen klappen en het geluid maken hetwelk wjj vroeger reeds vermeld hebben; de mannen bukken en slaan met de handen op hunne heupen.

Willen zij evenwel bijzonder veel eerbied betoonen, dan hebben zij eene andere manier van groeten. Zjj werpen zich op den rug en rollen zich heen en weer, terwijl zjj niet kracht op hnnne dijen slaan en steeds zoo hard zjj kunnen roepen quot;kina-homba! kina-bomba!quot; Livingstone zegt, dat hij zich nooit aan hot gezigt van groote naakte mannen heeft kunnen gewennen, die op hun rug rolden en zich zeiven sloegen, en dat hij altjjd poogde dat te doen ophouden. Zjj evenwel verbeeldden zich altijd dat de ontvangst niet hartelijk genoeg was en rolden des te sehielijker rond en sloegen zich zooveel te harder. Dit rollen en slaan schijnen zij te bewaren voor de ontvangst van groote mannen; het spreekt van zelf, dat men een en ander dubbel zoo sterk doet als een Batoka voor zijn opperhoofd verschjjnt.

Indien aan iemand eene gift wordt aangeboden, behoort het tot de etikette dat de gever zijn geschenk houdt in de eene hand en mot de andere op zijne dij slaat als hij den persoon nadert, wien hij het wil overhandigen. Hij geeft dan zijn geschenk over, vouwt zijne handen zamen en slaat dan met beide handen op zijne dijen. Dezelfde formaliteiten worden inachtgenomon als er een tegengeschenk wordt aangeboden; zij hechten aan deze vormen zoo veel, dat do ouders zo geregeld aan hunne kinderen Onderwijzen.

Het is een ijverig volk; zij bewerken met hunne eenvoudige maar zeer geschikte iiak groote uitgestrektheden gronds. Sommige dezer velden zijn zoo uitgebreid, dat een reiziger uren lang door het koren kan loopen en naauwehjks een klein stukje onbebouwden grond zal aantreffen. De hoeveelheid koren die verbouwd wordt, is zeer groot en de inboorlingen maken hiervoor zoo vele en zulke groote bewaarplaatsen, dat hunne dorpen er veel volkrijker uitzien dan zij inderdaad zijn. Er heerscht derhalve onder dit volk overvloed, liet is echter nog al merkwaardig dat zij het, in weerwil van de groote hoeveelheid koren die zij verbouwen, toch niet in voorraad kunnen houden.

Het koren heeft al te veel vijanden. Vooreerst, doen de naburige stammen dikwerf strooptogten; zij stelen liever koren dat door hunne njjvere buren is verbouwd en ingezameld, dan dat zjj den grond zeiven bebouwen. Dan doen ook de muizen aan het koren voel kwaad. Tegen deze twee vijanden kunnen de Batoka's het echter vrij goed beveiligen. Zij binden namelijk oen zekere hoeveelheid koren in grasbundels en bepleisteren die met klei, waarna zij ze begraven op de lage zand-eilandjes, die dooide wateren der Zambesi worden achtergelaten. Hun ergste vijand is evenwel do inlandsche korenworm, een insekt zoo klein dat men geene voorzorgen kan nemen tegen de verwoestingen die het aanrigt en waardoor in dit land dikwjjls, in een zeer korten tijd, eene verbazende hoeveelheid koren vernield wordt. Hot is onmogeljjk dat de Batoka's hun koren langer dan een Jaar bewaren. Ja hot is al zeer wel wanneer het duurt totdat do volgende oogst is binnengebragt.

Daar derhalve hun geheele Jaarlijksche oogst door hen of door den korenworm moet worden opgegeten, verkiezen zjj het eerste. Van hetgeen zjj niet kunnen opeten, brouwen zjj bier. Zjj brouwen hiervan groote hoeveelheden en drinken het overvloedig; niettegenstaande zij er zooveel van drinken, zjjn zjj zelden of liever nooit beschonken. Dit bier wordt door hen quot;boalaquot; of quot;pombequot; genoemd; het is zoet en

411

-ocr page 421-

DE BATOKA'S.

genoeg zuurachtig van smaak om aangenaam tc wezen. Zelïn Europeanen beginnen er spoedig voel van te honden; do uitwerking die het op do inboorlingen hoeft, is dat het hun een stevig en welgevoed voorkomen geeft. De Batoka's vergenoegen zich niet met het verbouwen van koren en groenten; zij planten ook vrucht-on olie opleverende boomon, iets wat men bij do andere stammen niet aantreft.

Waarschijnlijk door den overvloed waarmede hun land gezegend is, ziju zij bijzonder gastvrij; zij zijn altijd blijde wanneer zij gasten hebben en ontvangen zo op de vriendelijkste wijze. Indien een reiziger door een dorp trekt, wordt hij onophoudelijk uit de versehillende hutten aangeroepen om te eten en te drinken, terwijl mannen en vrouwen den bezoeker verwelkomen door in de handen te klappen. liet doet hun zelfs leed, als een vreemdeling door het dorp gaat zonder dat zij hem hebben kunnen onthalen. Indien hij don nacht in oen dorp doorbrengt, putten do inwoners zich uit in pogingen om het hem gemakkeljjk tomaken. De een zoekt brandhout, anderen brengen vaten met water, terwijl sommigen zijn bod spreiden of eene schutting oprigten om hem tegen den wind te beschermen.

Zij zijn ervaren en onverschrokken jagers, zelfs niet voor olifanten of buffels bevreesd; zij komen digt bij deze geduchte dieren en dooden zo met lange speren. Er is onder de Batoka's een geheel stolsel van jagtwetten in werking; niet om do jagt op oen of ander wild te verbieden, maar alleen om de verdeeling van hot wild te regelen ais het gedood is. Hij dio de eerste wond, iioo klein ook, heeft aangebragt, hoeft regt op het dier. Ingeval bij het zelf niet gedood heeft, is hij verpligt den jager die de doodelijke wond hoeft toegebragt, den voor- en achterpoot van eene zijde te geven.

Wat de wetten betreft die liet huiselijke loven regelen, hieromtrent is weinig wat onze opmerking verdient, behalve eene soort van proef, waarvoor zij grooteneer-bied hebben. Deze wordt genoemd de proef dor quot;Muave.quot; Zij komt overeen met do water- en vuur-proef en dergelijke Gods-oordeelen, die in vroegere eeuwen in Europa in zwang waren. Do vrees voor toovenj is hier, evenals in andere streken van Zuid-Afrika, zeer sterk. Onder de Batoka's evenwel is do beschuldigde in de gelegenheid zich van de beschuldiging te zuiveren door het drinken van een vergiftig mengsel, quot;muavequot; genaamd. Somtijds sterft hij hieraan, en in dat geval is zij no schuld bewezen. In andore gevallen werkt de drank echter als een braakmiddel; men wordt dan verondersteld onschuldig te zijn, daar de drank geen verwant kwaad in het ligchaam heeft aangetroffen en daarom is uitgeworpen.

Niemand schijnt togen zulk eene beschuldiging gevrijwaard te zijn , zooals blijkt uit hetgeon Livingstone verhaalt: uDigt bij de plaats waar de Kapoe ineenvloeit kwam de quot;Mamboquot; of het opperhoofd met eenigen zijner voornaamste lieden naar ons bivak om ons een geschenk te brengen. Hunne voorhoofden waren besmeerd met meel en zij waren buitengewoon ernstig. Korten tijd voor onze aankomst waren zij van toovenj beschuldigd; van hunne onschuld bewust, namen zij aan de proef te ondergaan en do vergiftige quot;muavequot; te drinken. Tot dit doel deden zij eene reis naar den heiligen heuvel van Nehomokola, waar de lijken hunner voorvaderen rusten; zij dronken de quot;muave,quot; braakten haar uit en waren derhalve onschuldig verklaard.

quot;Dat zij gelooven dat de ziol na den dood blijft voortbestaan, is zeker; evenzoo dat de geesten der afgestorvenen weten wat do achtergeblevenen doen; deze geesten zijn met hen tevreden of niet, naarmate hunne handelingen goed of kwaad zijn. Dit geloof is algemeen verbreid. De eigenaar eener groote kano weigerde haar te ver-koopen, omdat zij behoorde aan den geest van zijnon vader, die hem hielp op de nijl-paarden-jagt. Een ander weigerde, toen do koop bijna gesloten was, dien te laten doorgaan, omdat er eene slang over den tak van een boom hing; hij gaf voor dat dit de geest was van zijn' vader, die er zich tegen kwam verzetten.quot;

Sommige Batoka's gelooven, dat (gt;011 geneesmiddel kan vervaardigd worden tegen den boet dor quot;tsets-vliog.quot; Dit kleine maar vreesolijke diertje maakt eone groote verwoesting onder hot rundvee, maar hooft geen nadeeligon invloed op monsolion. Dat geneesmiddel was ontdekt door een opperhoofd, wiens zoon Moyara het aan

412

-ocr page 422-

DE «ATOKA'S.

Livingstone toonde. Het bestond voornamelijk uit eono plant, die waarschijnlijk nog niet beschreven is. De wortel wordt geschild, gedroogd, aan kleine stukjes gesneden en niet een paar dozijn tsets-vliegen tot poeder gestampt, liet overige der 'plant wordt insgelijks gedroogd. Zoodra zicli nu lijj oen dier verschjjnselen vertoonen, dat het door do tsets-vlieg gestoken is, wordt (gt;011 weinig van dit poeder aan het dier toegediend; de gedroogde plant wordt er onder verbrand, om het er door en door mede te berooken. Moyara beweerde niet dat het middel onfeilbaar was; lijj zeide alleen, dat, wanneer een kudde vee afdwaalde naar eene streek die door de tsets-vlieg besmet was, door hot geneesmiddel eenige runderen zouden gered worden, terwijl zij anders allen zouden omkomen.

De Batoka's houden zeer veel van een muzijk-instrument, hetwelk met eenige wijzigingen in een groot gedeelte van midden-Afrika wordt aangetroffen.

In zijn eenvoudigsten vermis het eene plank waarop een aantal platte houtjes zijn bevestigd; als deze nu omlaag worden gedrukt en dan ineens losgelaten, maken zij oen zeker muzijkaal geluid.

liet beginsel waarop de vervaardiging der quot;sansaquot; — zoo als het instrument heet — berust, is volkomen hetzelfde als van onze speeldoozen, met het eenige verschil, dat de tanden of toetsen van onze doozen van staal zijn en door kleine pennetjes worden in beweging gebragt, terwijl de sansa met de vingors bespeeld wordt.

Zelfs bij dezen enkelen stam is de vorm der sansa aanmerkelijk verschillend.

Do beste en uitvoerigste vorm is die welke men hierboven ziet. Het klankbord van dit instrument is hol, om den klank te versterken; de toetsen zijn van ijzer en niet van hout, zoodat er een werkelijk muzijkaal geluid mede wordt voortgebragt. Bovendien wordt de sansa besloten in eene holle kalabas, om het geluid nog krachtiger te maken; de sansa en de kalebas beide zijn bovendien voorzien van kleine stukjes metaal, die de muzijk met hun geklingel accompagneren. De kalebas is gewoonlijk bedekt met snijwerk. Indien de sansa bespeeld wordt, houdt de speler het instrument met het versierde bolle gedeelte naar zicli toe; de toetsen worden bespeeld met de duimen en overigens wordt de hand gebruikt om de sansa vast te houden.

Dit zonderlinge instrument dient tot begeleiding van het gezang. Livingstone verhaalt dat zich een inlandsch dichter bij het gezelschap voegde; deze maakte een gedicht op de Blanken en zong dit telkens als zij halt hielden, terwijl hij zich op de sansa accompagneerde. I11 den beginne, toen hij nog niet veel van zijn onderwerp wist te zeggen, had hij zich zedigljjk bekort; zijn gedicht word echter hoe langer hoe grooter, totdat het eindelijk eene geheele ode werd. Er was een zekere maat in, daar iedere regel uit 5 lettergrepen bestond. Een ander inlandsch poëet had de gewoonte zich icderen avond met een voor de vuist gemaakt gezang te verkwikken, waarin bij alles opsomde wat de Blanken verrigt hadden. Hij was niet zulk een uitstekend dichter als zijn broeder-improvisator, want tusschenbeide kwam hjj woorden te kort. Liet hem echter een woord in den steek, dan hielp zijne sansa hem uit den nood, evenals een onbedreven zanger door zijne piano wordt geholpen.

Behalvö de sansa hebben zij nog verschillendo andere muzijk-instrumenten. Een hiervan is do quot;Marimba.quot; Dit is niets anders dan een eenvoudig quot;hnrmoniconquot;; het glas wordt alleen vervangen door stukjes hard hout. Deze stukjes hout zijn aan het eene einde van het instrument breed en worden nnar het andere einde geregeld smaller. Onder elk stuk hout is* eene holle kalabas bevestigd, om don klank te vermeerderen.

41«

-ocr page 423-

414- 1)K BATOKA'S.

Müii gebruikt tweo stuklceu hard hout om op do toetsen te slaan, hetwelk door een hitiulig; speler met vcnvoiulcrljjke vlughoirl geschiodt.

Hoe éénvoudig dit instrument ook zjjn moge, is liet toch, oenigzins gewijzigd, in Eui'opa ingevoerd onder den naam van „Xjlophonequot; of quot;hout- on stroo-instrumentquot;; als hot door oen geoefend speler bespeeld wordt, maakt liet een ett'ekt, hetwelk men er stellig niet van zou verwacht hebben. Do geluiden zjjn wel is waar niet zeer muzijkaal van toon; de verschillende noten kan men evenwel vrjj zuiver verkrijgen door de houten toetsen op hare behoorlijke lengte en dikte te brengen. Een dergelijk instrument wordt ook vervaardigd van dunne, platte steenen; hot geluid dat door doze wordt teweoggebragt is voel sterker.

J)lt;) Batoka's zjjn merkwaardig voor do gehechtheid aan hun stam; als er velen te goljjk op reis zijn, blijven zij die tot denzelfdon stam bohooron, altijd bijeen eu helpen elkander in iedere voorkomende mocjjolijkhoid. Ook zijn zij, als zij komen bij een dorp of oen huis, dat aan iemand van hun' stam behoort, zeker dat zij wolkom zjjn on uitstekend gastvrij zullen ontvangen worden.

De Batoka's schijnen,quot; volgons allo berigton, nog al twistziek te zjjn; tehuis zjjn zjj-ruzie-zoekond en strekken hunne twisten dikwerf uit tot andere dorpen. Bij hunne onderlinge gevechten — dat wil zeggen bij gevechten tusschon de inwoners van hetzelfde dorp — passen do strijders er wel op, dat zjj elkander geene doodehjke wonden toebrengen. Is echter het cone dorp in strjjd met het andere, zooals dikwijls het geval is, dan kan hot verlies aan beide zijden vrij aanmerkelijk zjjn. Do gevolgen van zulk een gevocht zouden altijd hoogst ernstig wezen, daar do tweo dorpen altijd in doodelijke vijandschap zouden blijven en een inwoner van het eeno, het andere niet zou durven naderen, indien do Batoka's er niet iets op gevonden hadden om de vete te doen eindigen.

Zoodra do overwinnaars hunne vijanden van hot slagveld verdreven hebben, nemen zjj hot lijk van een der krijgslieden, vierendeelen dit en verrigten er eene reeks van plegtigheden over. Dit schijnt te konnon te moeten geven, dat zjj hoor van hot slagveld gebleven zijn. Do partjj die overwonnen is, erkent hare nederlaag door het zonden eenor deputatie, die om do lijken hunner kameraden komt verzoeken; hebben zjj die ontvanger, dan verrigten zij dezelfde plegtigheden. Hierdoor wordt de vrede verondersteld gesloten to zjjn en kunnen de inwoners der vorschillonde dorpen elkander weder in allo veiligheid bezoeken.

Do borigtgovor van Livingstone deelde hom verder mode, dat oen krjjgsman, als hij eon' vijand gedood had, diens hoofd afsloeg, waarna hij hot op eon mierenhoop zette, totdat al hot vleesch van de beenderen verwijderd was. Hij nam er dan de onderkaak af en droog die als een zegoteekon. Deze reiziger zelf heeft echter nooit iemand zulk een zogeteeken zien dragen; hij is dan ook van oordeel dat het berigt in sommige declon welligt niet geheel en al juist is, omdat het hom medegedeeld werd door middel van oen tolk. Bovendien is hot volstrekt niet onmogelijk, dat zoowel de Batoka als do tolk het verhaal geheel of ten deele verzonnen hebben. Het verhaal omtrent de vredo-Hovonde plegtigheden hooft evenwel in zich zeiven to grooto waarschijnljjkheid om er uiot aan te gelooven; het dragen van de onderkaak eens vijands schjjnt, daar hot door geen enkel voorbeeld bevestigd wordt, integendeel zeer twijfelachtig.

Livingstone waarschuwt er dan ook opzettelijk voor, niet al do verhalen, die door oen Afrikaan gedaan worden, onvoorwaardelijk te gelooven. Indien men mot een inboorling spreekt, tracht deze ons altjjd genoegen te doen. Daar hij nu do waarheid niet huldigt als beginsel, vertelt hij juist datgene wat aan het grooto blanke opperhoofd, togen wien hjj als een soort van ronddolend, bovonaardsch wezen opziet, hot aangenaamste in do ooren zal klinken. Vraag aan een Afrikaan of de bergen in zijne streek hoog zjjn, of wel of er ook goud gevonden wordt, en hjj zal altjjd toe-stommend antwoorden. Zoo zal hjj ook, indien men hom vraagt of er In zjjn land ook eenhorens of monschen met staarten wonen, hierop, alleen omdat hjj gaarne behagen wil, een bevestigend antwoord geven; of dit antwoord waar of niet waar zij is voor hem volkomen hetzelfde. Als oen Blanke op een of ander dier schiet en hot duidelijk mist, kan hjj tooli zeker zijn dat zjjno donkore volgelingen verklaren, dat de

\

-ocr page 424-

DE MANGAN.lA'S.

kogel rogt door iiot hart is gegaan en dat het dier niet meer dan enkele sprongen heeft kunnen doen. «Hjj is onze vader,quot; zeggen de inboorlingen, quot;en hij zou ontevreden zijn indien wij iiein zeiden dat hij misgeschoten had.quot; Met de slaven, die dikwijls als tolken gebruikt worden, is het zeli's nog erger; het is bjjna onmogelijk hen iets eenigzins naar waarheid te doen overbrengen.

DE MANGAN.lA'S.

Aan de oevers der Shire-rivier, die meer noordelijk in do Zambesi vloeit, woont een vreemde volksstam, Manganja's genaamd. Het land dat zjj bewonen wordt genoegzaam en zelfs overvloedig bevochtigd; het heeft verschillende heldere en koele stroomen, die zelfs in het beste jaargetijde niet uitdroegen. Weiden zijn er derhalve genoeg en toch houden zij geen vee; geheelo streken lands, die groote kudden rundvee zouden kunnen voeden, om van de geiten en schapen niet eens te spreken, laten zij ongebruikt liggen.

Hun regerings-vorm is nog al vreemd, maar toch eenvoudig. Hun land is verdeeld in een aantal distrikten, wier hoofd de titel heeft van quot;lluiulo.quot; Elke Rundo heeft een groot aantal dorpen onder zich. Alle distrikten zijn echter onderling onafhankelijk en zij erkennen geen algemeen opperhoofd of koning. Het opperhoofdsehap is niet beperkt tot bet mannelijk geslacht, daar in één distrikt eene vrouw, Nyango genaamd, Rundo was. Deze oefende hare magt met oordeel uit, door den toestand der vrouwen in haar gebied te verbeteren. Jaarlijks wordt door ieder dorp aan den Rundo eene zekere belasting betaald; deze bestaat gewoonlijk uit een slagtand van eiken gedoodeu olifant. Hij is daartegen verpligt hen te beschermen, indien zij bedreigd of aangevallen worden.

De Manganja's zijn naarstig; zij zijn knap in het bewerken van metalen, vooral van ijzer; zij verbouwen katoen, maken manden en bebouwen don grond, aan welke laatste bezigheid beide geslachten deelnemen. Het is een vrolijk gezigt, mannen en vrouwen en kinderen gezamenljjk op het veld aan het werk te zien, terwijl een zuigeling onder een heester ligt te slapen.

Zjj zuiveren de boschgronden geheel op dezelfde wijze als men dat in Amerika doet; zij hakken do hoornen met hunne bijlen om, stapelen takken en stammen op hoopen, verbranden ze en stroojjen do asch als mest over den grond. Do ondereinden der stammen laten zij in den grond verrotten en zaaijen het koren er tusschen. Grasland wordt op eene andere manier toebereid. Hot gras is in dat land buitengewoon langen dik. De landbouwer neemt er een bundel van in zijne handen en legt in de boveneinden een knoop. Hierop snijdt hij do wortels af en laat het gras er, als eene koren-garve overeind staan. Als een veld op deze wijze geheel gesneden is, ziet het er uit als een korenveld in den oogst; do grasbundels staan op geregelde afstanden van elkander als do korenschoven. Juist vóór het invallen van den regentijd wordt dit drooge gras aangestoken en do asch ruw onder don grond gegraven, waarvan oen overvloedige oogst hot gevolg is.

Het katoen wordt gezuiverd op eene zeer eenvoudige, maar ook zeer langzame wijze; do vezels worden met de hand gesorteerd, gedeelteljjk ineengedraaid en dan tot een bal opgewonden, liet is hot gevoelen van allen die dit katoen bij ondervinding kennen, dat hot, indien men de inboorlingen er slechts toe kon brengen om hot in groote hoeveelheden aan te planten, een zeer gezocht artikel op de markt zou zjjn.

415

\

-ocr page 425-

DE MANGANJA'S.

De vezel van dit katoen is niet zoo lang als die van hot Amerkaanscho; zjj is ruw on wollig op liet gevoel. Daar zjj echter zeer sterk is en hetgeen or van vervaardigd wordt lang duurt, verkiezen de inboorlingen dit katoen boven het buitenlandsche. Bjjna olk gezin van Manganja's heeft oen met katoen beplant stuk gronds van V»—Vi bunder groot; dit wordt zorgvuldig in orde gehouden en van onkruid gezuiverd.

Do weefstoel waarop zjj hunne eenvoudige stoffen weven, is zeer lomp; het is een der allereerste vormen vau zulk oen toestel. Hjj wordt horizontaal en niet vertikaal opgesteld; de wever moet, terwijl hjj aan hot werk is, op don grond neerhurken. Do spool is een eenvoudig stukje hout, om hetwelk de draad spiraalvormig is gewonden; als zjj door do gekruiste draden der schering is heengeworpen, wordt deze mot een regten stok. op hare plaats geslagen.

Do Manganja's zjjn zeer gastvrij en hebben een vrij groot coromoniëel om vreemdelingen te ontvangen. In elk dorp is eene plaats quot;de Boalaquot; genaamd; dit is eono ruimte van 30 tot 40 motor in middolljjn, die door een boabab of een anderen bladerrijken boom beschaduwd en altijd zuiver en schoon gehouden wordt. Zjj wordt voornamelijk gebruikt als eene plaats voor mandemakers en andoren die zittende werken; bovendien dient zjj ook voor plaats waar men zich dos avonds verconigt als er, na het afloopen der werkzaamheden van den dag gezongen, gedanst, gerookt en bier gedronken wordt.

Zoodra een vreemdeling binnen een dorp komt, brengt men hem altjjd naar do quot;boalaquot;, waar hjj gaat zitten op de matton dio voor hem gespreid zjjn ten einde de komst van het dorps-opperhoofd af te wachten. Onmiddelljjk bjj diens verschjjnen wordt hjj door een algemeen in de handenklappen van hot volk verwelkomd waarmode zjj voort gaan, totdat hij niet zijne raadslieden gezeten is. quot;Onze gidsenquot;, schrijft Livingstone, quot;gaan dan zitten vóór hot opperhoofd en zjjn raad, en beide partijen buigen voorover en zien elkander met den grootsten ernst aan. Nu spreekt het opperhoofd een woord, bjjv.: quot;A'mbuiataquot; (onze vader of meester) of quot;Moioquot; (leven) en allen klappen in de handen. Eon volgend woord wordt gevolgd door twee klappen, een derde door nog meerdere, waarna ieder mot zamengevouwen handen don grond aanraakt. Nu staan allen op en buigen met oen afgemeten klappen voorover en gaan zitten, terwijl hot klappen al flaauwer en Haauwor wordt en eindelijk uitsterft of met een hardon klap van het opperhoofd eensklaps ophoudt. Bij doze soort van etikette wordt volkomen goed maat gehouden.quot;

Deze zonderlinge wijze van begroeten wordt op hoogen prjjs gestold en ieder wordt hierin reeds van zjjno kindschheid af onderrigt. Nu neemt de voornaamste gids van het vreemde gezelschap het woord en spreekt hot opperhoofd aan; hjj vertelt hom wie zjjno bezoekers zijn, waarom zjj gekomen zjjn, onz. Meestal doet hjj dit in dichtmaat; liet improviseren van eon dichterlijk verhaal wordt even hoog geschat als de hoffelijke begroetingen en deze gaaf wordt met ijver ontwikkeld en onderhouden door ieder die eenigzins op rang aanspraak maakt. liet is in den beginne zeer vermakelijk voor oen reiziger wanneer hjj ziet, dat zjjn gids (Ion eigenaar eener hut in dichtmaat aanspreekt en op dezelfde wjjzo wordt beantwoord.

Do kleeding van dezen stam is nog al bijzonder; van hot hoofd wordt echter het rneesto werk gemaakt. Sommige mannen besparen zich de moeite van hot kappen door hun hoofd golioel kaal te scheren; de meosten echter versieren het op ver-schillonde wjjzen. Het kapsel dat het meest schijnt bewonderd te worden, is dat waarbjj hot haar zoo is opgemaakt, dat hot op de horens van oen buffel gelijkt. Dit wordt gedaan door twee stukken huid, terwijl zij nog nat en buigzaam zjjn, in den vor-eischton vorm te buigen en dan te laten droogen. Zoodra zij nu hard geworden zjjn, worden zjj aan het hoofd vastgemaakt, het haar er over hoon gestreken en met vet en klei op zjjno plaats gehouden. Somtijds is het één horen, die dan boven het voorhoofd uitsteekt; do dubbele horen is echter meer in den smaak.

Anderen verdoelen hun haar in een groot aantal kleine bundels, die zij ieder af-zonderljjk omwikkelen met een dun bandje, hetwelk van den binnenbast van een boom gemaakt wordt; hierdoor staat het haar in alle rigtingen van het hoofd af en ziet er uit als een raagbol, waarvan dit eenvoudige menschenras bijzonder voel schijnt te houden. Sommigen brengen al hun haar naar achteren en binden het zoo

416

-ocr page 426-

DE MANGANJA'S.

dat het op hun rug naar beneden hangt; dit kapsel gelijkt dan als twee droppelen water op do vroegere staartpruiken. Weder anderen daarentegen laten hun haar groeijen zooals zjj het van do natuur ontvangen hebben, maar kammen het zoo, dat het in dikke massa's om hun hoofd hangt.

De vrouwen zijn even ijdol als de mannen; zjj dragen echter bovendien nog een zeer zonderling sieraad, de quot;pelelequot; genaamd.

Dit is een ring, die niet in de ooren of den neus, maar in de bovenlip bevestigd is en de draagster een voorkomen geeft dat voor een Europeaan uiterst terugstootend is. De quot;pelelequot; is een ring van ivoor, metaal of bamboe, nagenoeg 3 centimeter dik; do middellijn is verschillend en bedraagt somtijds meer dan 6 centimeter. Als het meisje nog zeer jong is, wordt de bovenlip digt bij den neus doorboord en in deze opening een houten pennetje gestoken, om te beletten dat zij zich weder sluit. JVa het genezen der wond wordt het kleine pennetje verwjjderd en een dikker ingebragt; met (lit verwjjden wordt jaren lang voortgegaan, totdat eindelijk eenc quot;pelelequot; van de gewone grootte kan gedragen worden.

De meest gewone quot;pelelequot; is van bamboe en bij gevolg zeer ligt. Wanneer de

draagster van zulk een ring glimlacht of liever tracht te glimlachen, wordt door de zamentrekking der spieren de ring bovenwaars gedraaid, zoodat zijn bovenrand tegen het voorhoofd komt te liggen en de neus door de opening te voorschjjn komt. Al de voorste tanden komen hierdoor in het gezigt; men kan dan de wijze zien waarop deze, volgens de mode, zijn afgevijld, zoodat zij naar Livingstone gelijken op de scherpe tanden van eene kat of krokodil. Eene oude dame, Chikanda Kadz genaamd, had een quot;pelelequot; die zoo groot en zwaar was dat zjj tot beneden hare kin hing. Zjj was echter ook een opperhoofd en kon derhalve zulk een kostbaar sieraad dragen.

Door het dragen der quot;pelelequot; verandert do vorm der kaak geheel en al. De tanden der opperkaak hebben, in don natuurljjken toestand, eene buitenwaarts gekeerde bogt, maar het dragen der quot;pelelequot; maakt, door hare ligte maar aanhoudende drukking, dat deze bogt eerst begint te verminderen, vervolgens de kaak geheel en al vlak wordt

417

27

DUEL I.

-ocr page 427-

DE MANGANJA'S.

en eindelijk de tanden binnenwaarts worden gebogen. Livingstone oppert het denkbeeld, dat zulk oene aanhoudende drukking weliigt zou kunnen worden aangewend bij personen, wier tanden sterk vooruitsteken; hot is hem klaarblijkelijk geheel onbekend, dat deze handelwjjze reeds sedert geruimen tijd bjj ongehjken stand der tanden

door vele tandmeesters gevolgd is. . i , i t-» i

Op welke wjjzc dit vreesselijke sieraad werd ingevoerd, is onbekend. De redenen die de inboorlingen er voor aangeven zijn vrjj vermakelijk. Een man, zeggen zij, heeft knevels en een baard, terwijl eene vrouw niets hoeft. quot;Welk wonderlijk schepsel zou dan eene vrouw zijn, zonder knevels en zonder quot;pelele' r1 Zij zou een mond hebben als een man en go.en baard?quot; Als een natuurlijk gevolg van liet dragen van zulk een werktuig heeft de taal, zoowel als de lippen, oene wijziging ondergaan. De hpletteis kunnen niet behoorlijk worden uitgesproken, daar de onderlip dit geheel alleen moet doen.

De quot;pelelequot; heeft in verschillende doelen van het. land een vorschillenden voim. Zij die de meeste waarde heeft, is vervaardigd van een zuiver stuk tin, hetwelk in den vorm eener schijf is gehamerd. Sommige worden gemaakt van eene soort van roode pjjp-aardo en andere van eene soort van wit kwarts. Deze laatste versierselen hebben gewoonlijk oen cilindrischen vorm, zoodat, gelijk teregt is aangemerkt, de draagster er uitziet alsof zij een stuk eener waskaars van 5 of C centimeter lengte dat boven haar neus uitsteekt, door hare lip had gestoken. Sommige vrouwen zijn zoo gaarne naar de mode, dat zij zich niet vergenoegen met eene quot;peicle in de bovenlip, maar dat zij er ook eene dragen in de onderlip; de werking die dit doet op de arelaatsuitdrukkinsr dezer vrouwen kan men zich beter voorstellen dan dat men haai

O O

kan beschrijven.

De quot;peleloquot; vertoont zich op haar best in de streek der meren, waar elke vrouw er eene draagt en waar men dan ook de meest verschillende vormen kan waarnemen. Langs de rivier wordt zij niet zoo algemeen gedragen en dc vorm is hier altijd die van een ring of van eene schijf.

In dit gedeelte van het land worden de verschillende onderdeelen van den stam onderling onderscheiden door verschillende teekenen, waarmede zij getatoueerd worden ; zij misvormen hiermede de aangezigten nog meer; zonder die insnijdingen zouden zij er aangenaam genoeg uitzien. Sommige vrouwen prikken gaten in geheel haar aan-gezigt en behandelen de wonden zoo, dat de lidteekens, als zij genezen zijn, boven de huid uitsteken en het aangezigt er uitziet alsof het met wratten was overdekt. Voeg hierbij de quot;pelelequot; en de lezer zal zich van do schoonheid eener fatsoenlijke vrouw een goed donkbeeld kunnen maken. Indien het dool dezer mode was, den ouderdom te verbergen, zou hare working uitstekend zijn: allo onderscheid toch tusschen de gelaatstrekken der personen van verschillenden leeftijd gaat er door verloren; /.y worden er zoo door misvormd, dat het onmogelijk is uit het aangezigt op te maken of eene vrouw 1(5 of 60 jaar oud is.

Bjj ééne vrouw was hot ligchaam op de zonderlingste wjjzc getatoueerd; zij was dan ook inderdaad een merkwaardig staaltje van de mode der Manganja's.

Haar hoofd was geheel kaalgeschoren; het haar dat haar ontbrak had zij daarentegen vervangen door een bundel vederen boven haar voorhoofd, die aan een band bevestigd was. Van een punt boven aan haar voorhoofd liepen uitstralende lijnen over dc wangen tot aan het oor: zij hadden veel van de teekens die de Nieuw-Zeelanders op het gelaat dragen. Dit beginsel van uit êén punt uitstralende lijnen was over haar geheele ligchaam volgehouden. Een dergelijk punt had zij op ieder schouderblad; van hier uit liepen do lijnon langs den rug en ovor de schouders, üok op het benedenste gedeelte van de ruggegraat waren dergelijke patronen aangebragt.

Zij droeg natuurlijk ook de quot;pelele.quot; Zjj scheen er zich echter over te schamen, waarschijnlijk omdat zjj eene bereisde vrouw was en reeds vroeger Blanken gezien had. Wanneer zij bijv. met hen wilde spreken, ging zij eerst in hare hut, nam de quot;pelelequot; weg en hield, terwijl zij sprak; hare hand voor den moud om de leehjke opening in hare bovenlip te verbergen.

Zindoljjkheid schijnt met den aard der Manganja's niet overeen te komen. /lt;|j kouden volstrekt niet begrijpen waarom reizigers zich waschten en schenen volko-

418

-ocr page 428-

DE MANOANJA'S.

k- men onkundig to zijn, lioo dit in zijn werk ginp;. Een zeer oud man zeide evenwel nd dat lijj zich herinnerde zicli ééna gewassehen te hebben; het was echter reeds zoo ie- lang geleden, dat hjj zich niet meer herinnerde hoe hij zich daarna gevoeld had. en Er werd van dezen afkeer voor koud water eens op eeno zeer vermakelijke wijze gebruik gemaakt. Een Manganja kreeg het in het hoofd om zich hjj de expe-en ditie aan te sluiten en niets was in staat hem weg te jagen. Hij stond er op mede ;ij, te trekken en verveelde het reisgezelschap grootelijks door in ieder dorp waar zij aantel kwamen uit te roepen: quot;Dit volk heeft rond gezworven; zij weten niet waar zij heen en moeten. word herhaalde malen weggezonden; zoodra men echter weder op marsch en vvas, vertoonde hij zich, met zijn kleinen zak over den schouder, om de zwervende ;rs eigenschappen der reizigers, als gewoonlijk, den volke te verkondigen. Eindelijk gt;11. kregen zij eon gelukkig denkbeeld. Zij bedreigden hem, dat zij hem in de eerste ni. de beste rivier zouden werpen en hem wasschcn; hierop liep hjj vol schrik weg en in werd niet weder gezien.

an AVelligt ten gevolge dezer onzindelijkheid komen er onder de Manganja'a vele

en huidziekten voor cn deze schijnen even besmettelijk als langdurig te zijn; men ziet

de vele personen mot witte vlekken over hun ligchaam, en vele anderen hebben eene

;te soort van melaatschheid, die hen echter niet bjjzonder schijnt to hinderen. Zelfs

ijn het gevogelte moet aan eene dergelijke ziekte onderhevig zijn; do pooten der dieren

de schijnen althans door eene verdikking der huid misvormd te zjjn.

op Matig zijn de Manganja's naar het schjjnt evenmin als zindelijk. Zij zijn nierk-

tar waardige drinkebroers en kunnen zich zelfs met hun inlandsch bier bedwelmen, niettegenstaande dit zoo weinig sterk is, dat zulks alleen met een goeden wil en door

iw het verzwelgen vnn eene buitengewone hoeveelheid mogelijk wordt. Het bier komt vol-

311. strekt niet mot den Europeeschen drank van dien naam overeen. Vooreerst is het

lie dik en ondoorschijnend en gelijkt veel op een roodachtig gerstewater. Het wordt gemaakt door het ontkiemende koren met water te vermengen, te koken en hierna

im te laten gisten. Ais het een paar dagen oud is, smaakt het goed genoeg. Het is dan

m ; zoetaehtig-zuur en heeft de eigenschap van omniddelljjk den dorst te lesschen; het is

zij daarom onschatbaar voor den reiziger, tot wiens verfrissching het gastvrije volk het

an- altijd voorzet.

ren Zjj zeiven hebben voor hunne gewoonten van onmatigheid althars eenig voor-

ikt. wendsel. Zij bezitten geene hop of eenige andere zelfstandigheid om het bier goed te

jke houden en zjjn derhalve verpligt het geheele brouwsel binnen een paar dagen op te

len drinken. Heeft nu een opperhoofd bijv. eene groote hoeveelheid gebrouwen, dan komt

ion het volk bjjeen on gaat dag en nacht door met drinken, trommelen, dansen en feest-

zij vieren totdat al het bier op is.

«en En toch schijnt hot overmatige drinken van bier, door zijne voedende eigenschappen — het is eigenlijk ook weinig meer dan eene dunne pap — hun weinig nadeel

,vas te doen; men ziet or zeer velen, die klaarblijkelijk zeer oud zjjn cn toch gedurende

hun geheele leven altijd de gewone hoeveelheid bier gedronken hebben, en- De vrouwen schijnen evenveel van bier te houden als de mannen, maar er niet zoo nul dronken van te worden. De reden dezer betrekkelijke matigheid is welligt hierin genen legen, dat de niannon haar niet genoeg geven. Zjj schijnen levendig eu vrolijk van iee- aard te zijn en hebben een eigenaardigen, prettigen lach over zich, die volstrekt geene was geljjkenis heeft op het dwaze lagchen der negers van het westen.

Ier- In deze streken iieersoht, niet alleen onder de Manganja's, maar ook onder andere

het stammen de gewoonte om van namen te verwisselen; hierdoor ontstaan dikwerf dwaze toestanden. Eens werd een voornaam man, Sininyane genaamd, geroepen, maar

ien, gaf geen antwoord, zelfs niet nadat dit 3 of 4 maal herhaald was. Eindelijk zeide

den een zijner ondergeachikten, dat hij niet langer Sininyane maar Moshoshania heette;

de op dezen naam antwoordde hij dan ook onmiddellijk. Het bleek toen, dat hjj met

ijke een Zulu van naam gewisseld had. Het doel hiervan is, dat deze twee personen zich voortaan als kameraden beschouwen en elkander in alle voorkomende omstandig-

Zjj heden hulp verleenon moeten. Indien bijv. Sininyane eeno reis deed in het land van

iko- Moshoshama, zou deze hem in zijn huis moeten ontvangen eu als een broeder behandelen.

419

27*

-ocr page 429-

DE MANGANJA'S.

Zij schijnen een vrjj ontwikkeld volk te zijn en begrip te hebben van een Schepper en de onsterfelijkheid der ziel. Evenals de meeste Af'rikaansche stammen kunnen '/ij zich echter niet voorstellen dat Zwarten en Blanken iets gemeens hebben, ol dat de godsdienst der laatsten ook goed kan zijn voor do eersten. Zij geven zeer spoedig toe, dat liet Christendom een uitstekende godsdienst is voor Blanken, maar willen volstrekt niet overtuigd quot;woiden dat die godsdienst even goed is voor henzelven.

Zij hebben een nevelxelitig denkbeeld omtrent hun eigen Schepper, het onzigt-baro opperhoofd der geesten; het geloof aan do onsterfelijkheid der ziel gronden zij op het feit dat hunne overleden betrekkingen bij hen komen en in hunne drooinen tot hen spreken. Omtrent liet muave-vergif denken zij evenals wij van andere stammen vermeld hebben; hun geloof in zijne kracht is zoo groot, dat bij een twist de een den ander zal uitdagen om muave te drinken. Zelfs do opperhoofden stollen dikwerf deze vergiftige eigenschappen op de proet.

Als een Manganja sterft ia er altijd gedurende twee dagen in zijn huis oen groot weeklagen. Zijne goreedsehappen en wapenen worden, evenals zijne kookyaten, gebroken. Al het voedsel dat in huis is, wordt naar buiten gobragt en vernield: zells het bier wordt op den grond uitgestort.

Do plaats waar de dooden begraven worden schijnt bijzonder in eere to worden gehouden — bijna evenzeer als vele kerkhoven in Europa. De rigting der graven is altijd van het noorden naar hot zuiden; de plaats waar de verschillende geslachten rusten, wordt aangeduid dcor hetgeen hun behoord heeft. Deze eigen-doninion zijn altijd gebroken; deels waarschijnlijk om te kennen te geven dat zjj niet meer kunnen gebruikt worden, deels om te beletten dat zij niet zonden gestolen worden. Uit een stuk geslagen mortier en stamper met de stukken eener zeef bjjy. blijkt dat daar ter plaatse ceno vrouw rust, die deze voorworpen vroeger gebruikt heeft, tenvjjl een stuk van een net en een gebroken roeispaan aanduiden dat aldaar een vis-seher begraven ligt. Gebroken kalabassen, pompoenen en ander vaatwerk ziet men bijna op elk graf. In sommige omstandigheden wordt boven aan het graf een banaan geplant.

De achtergebleven betrekkingen dragen eeno soort van rouw; deze bestaat uit het dragen van strooken van palmbladen om hoofd nek, armon, beenon en borst; inon laat die liggen totdat zij van zelf afvallen.

420

-ocr page 430-

HOOFDSTUK XXXV.

D E ü A N Y A 1 'S E N I) E 1! A 1) É M A'S.

ALOEMKEN VOORKOMEN' 1)1« HANYAl's. — KEGKKINGSVORM EN WET VAN OPVOLGING. -OPVOEDING DER JEUGD.—

GEWOONTEN BIJ HET HUWELIJK. - DE JAGT.--DE HIPPOPOTAMUS-VAL. - EEN MOERAS MET MANGROVE'S. —

INHALIGHEID VAN HET OPPERHOOFD DER BANVAl's. — BIJLEN EN DE WIJZE WAAROP ZIJ GEMAAKT WORDEN. — DE OLIFANT EN-JAGT. - ONVERSCHROKKENHEID DER JAGERS. - BIJGELOOF DER BANYATS. — HUN DENKBEELD OMTRENT DE HYENA. — DE quot;TABOO.*' - ZONDEKLINGE BIJENKORVEN. — DE BADEMA'S. - HET

VISSCHEN EN JAGEN MET NETTEN. - HET VERBERGEN HUNNER EIGENDOMMEN.

DE BANYAI'S.

Aan don zuidoljjken oever dor Zambesi, omstreeks 1(5quot; Zuidcr-breedte en I5üu Oosterlengte wooni een volksstam de Banyai's genaamd; zij bewonen eene landstreek die Shidima beet. De Banyai's zjjn een buitengewoon schoon menschcnras; zjj zijn groot, welgemaakt, vlug en bovendien zeer blank. Zjj hebben die café au /«(V-kleur Avolkc; in vele doelen van Afrika zoo gezociit is. Daar sommige hunner gewoonten van die van andere stammen verschillen, zullen wij zo in het kort vermelden. Hun voorkomen is vrij aangenaam; zjj hebben eene wonderljjko manier om bet haar op te maken, veel gelijkende naar do wjjze waarop de oude Egyptenaren dit deden. Een jongeling naar de mode verdeelt eerst zijn haar in kleine bundels, rekt die uit zoo lang hij kan en omwikkelt iederen bundel met een spiraalvormig gewonden band van plantaardig weefsel. Do verschillende bundels worden dan rood gevcrwd, on daar zij somtijds 40 centini. lang zijn en over de schouders hangen, geeft dit hun een zeer merkwaardig uiterlijk. Als de Banyai's op rois zijn, /ijn zjj bang hun kapsel te beschadigen; zjj nemen dan al hun haar in één bundel bjjeen en binden het op do kruin van hun hoofd.

Hun regeringsvorm is even eenvoudig als verstandig. Zjj kiezen hun eigen opperhoofd, ofschoon zjj altijd in dezelfde familie blijven. Wanneer het opperhoofd sterft, vergadert het volk, om over de verkiezing van zijn opvolger te beraadslagen. Zijne onmiddellijke afstammelingen worden nooit gekozen, maar wol, als het mogelijk is, een broeder of neef. Indien zij in de nabijheid geen geschikt persoon kunnen vinden, gaan zjj verder af en zien uit naar een familielid hetwelk zich met een anderen stam vermengd heeft, brengende zoodoende eene nieuwe bevolking in hun eigen stam. Handelaars van andere stammen zjjn altijd omzigtig in liet bezoeken der Banyai's gedurende zulk een tjjdvak van regeringloosheid; het volk schijnt dan te denken dat waar geen opperhoofd is er ook geene wet bestaat; zij berooven dan ook zonder eenige wroeging diegenen, welke zij tijdens het leven van het opperhoofd met geen vinger zouden hebben durven aanraken.

Zoodra hot toekomstige opperhoofd gekozen is, gaan de kiezers i aar hom toe en vertellen hem dat hunne keuze op hem gevallen is. Het geldt voor een toeken van welopgevoedheid, als hij oen air aanneemt alsof zijne benoeming hem volstrekt onverschillig is; hij begint met zedigbjk zijne eigene verdiensten laag te schatten en het gezantschap te verwijten dat zij iemand gekozen hebben, zoo weinig waardig om de plaats van zijn vereerden voorganger in te nemen, die al de deugden der meusch-heid bezat zonder een harer gebreken. De toespraak van den nieuw gekozen koning

-ocr page 431-

DE B ANY AI'8.

zou inderdaad uitstekend kunnen dienen voor alle pas gekozen waardigheidbekleeders in Europa; dezen houden volkomen dezelfde soort van reden en zouden even beleedigd wezen, indien men hen aan hun woord hield.

Natuurlijk neemt het nieuwe opperhoofd na deze toespraak de hem aangeboden betrekking aan; hij ontvangt dan tevens al dc eigendommen van zijn voorganger, de vrouwen en kinderen hieronder begrepen; hij zorgt er voor dat deze behoorlijk aan hem ondergschikt blijven. Het gebeurt wel eens dat een der zonen van den overleden vorst zelf eene soort van opperhoofd wil worden en op zich zeiven gaat wonen; hij verlaat dan de ouderljjke woonplaats, verzamelt zoovele jongelieden om zieh als hij kan overhalen om liem te vergezellen en wordt dus een opperhoofd. De nieuwe koning heeft echter in het geheel geen lust om een klein rijkje in zijn gebied te laten opkomen. Zoodra dus het jonge opperhoofd zijn dorp gebouwd heeft en goed en wel gezeten is, zendt hij er eenigc krijgslieden heen om hem zijne gelukwenschen aan te bicden. Worden deze nu door het Jonge opperhoofd met klappen in de handen en nederige buigingen ontvangen, dan is alles goed, omdat hij hierdoor het oppergezag van den koning erkent. Is dit echter niet het geval, dan wordt het dorp verbrand en op die wijze zeer verstaanbaar te kennen gegeven dat een jongeling, voordat hij zelf opperhoofd durft worden, beter doet eerst de pligten waar te nemen, (lie een leenman jegens zjjn sou verein te vervullen heeft.

Er bestaat onder de Banyai's eene instelling zeer gelijkende op de onderrigting der pages in do riddertjjden. Wanneer een man eene zekere maatschappelijke hoogte bereikt heeft, vergadert hij rondom zich een aantal jongens, die door hunne ouders onder zijne hoede geplaatst worden, ton einde, volgens de begrippen der Banyai's, volkomen gentlemen te worden. Zoolang zij page zijn, worden zjj streng onder bedwang gehouden en zjjn vorpligt nederig en oplettend te zijn omtrent hunne meerderen, wier meerderheid zij erkennen door het klappen in de handen, hetwelk de gewone wijze j van groeten is in Centraal-Afrika. Bij den maaltjjd mogen zij ziehzelven niet helpen, maar moeten geduldig wachten totdat het voedsel door een der mannen voor hen verdeeld is. Zij worden ook onderwezen in dc wetten der Banyai's; wanneer zij bij hunne ouders terugkomen, wordt hun een geval voorgesteld en worden de vorderingen die zjj gemaakt hebben uit hunne antwoorden afgeleid. Voor hunne onderwijzers zijn zjj buitengewoon nuttig. Het zijn allen zonen van vrije, welgestelde lieden, (lie bedienden medezenden om hunne zonen te vergezellen en den grond te bewerken voor hun onderhoud. Zij zenden den onderwijzer ook ivoor, waarvoor deze dan de leerlingen kleederen moet bezorgen.

Uit deze gewoonte blijkt, dat dc Banyai's eene zekere mate van beschaving bezitten, doch een nog sterker bewijs hiervoor is de maatschappelijke toestand hunner vrouwen. In het grootste gedeelte van Afrika is de vrouw weinig meer dan een lastdier en heeft met de zaken van haren man niets te maken. In het land der Banyai's evenwel hebben zij niet slechts evenwel te zeggen, maar zelfs meer dan hun deel van de magt; hare mannen zouden het niet wagen eene zaak te ondernemen of een koop te sluiten zonder de toestemming hunner vrouwen. De vrouwen drijven zelfs handel; zij bezoeken andere plaatsen met hare koopwaren en behandelen den kooper eerlijk.

De huwelijken worden gesloten op eene wijze die toont dat de vrouw volkomen met haren man gelijk staat. In de meeste streken van Zuid-Afrika wordt eene vrouw gekocht voor een bepaald aantal koeijen en zoodra de koop gesloten en het meisje aan den kooper overgeven is, is zij zijn eigendom en wordt als zoodanig behandeld. Bij dc Banyai's evenwel neemt dc jonge man zijne vrouw niet mede in zijne hut maar hjj trekt in de woning harer ouders. Hij is geheel en al ondergeschikt cn de bijzondere bediende zjjner schoonmoeder, voor wio hij hout hakt en die hjj met de meeste achting behandelt. Indien hem deze levenswijze niet bevalt, kan hij vertrekken als hjj wil; vrouw en kinderen moet hjj echter achterlaten, tenzij hij aan den vader zjjner vrouw eene som kan betalen groot genoeg om hun verlies te vergoeden. Dit is het beginsel waarop het koopen der vrouwen bij dezen stam berust; rr zjjn echter weinig plaatsen waar de theorie in praktijk wordt gebragt.

Door de Banyai's wordt, even als door andere langs do rivier wonende stammen

422

-ocr page 432-

DE BANYAI'S.

423

-ocr page 433-

DE BANYAI'S.

boom gevallen cn wordt door dezen ondersteund. Nu schieten uit den stam en de takken i vai

een aantal wortels uit, die tot den doorweekten grond afdalen en den boom uit zich toe

zeiven een nieuwen steun geven. In zulk een geval sterven de takken die beneden- ste

waarts hangen; die omhoog gerigt zijngroeijen schielijk, terwijl zij die eene zijwaartsche vo(

ligting hebben zich omdraaijen en naar boven keeren. Voorbeelden hiervan ziet men vai op de afbeelding. i sor

De mangrove is een boom die zich zeiven zaait en wel op eene zeer vreemde eer wijze. De zaden zijn zeer lang en aan het einde voorzien van een harde scherpe punt.

Zoodra zij rijp zjjn vallen zij af; de scherpe punt valt vrjj diep in den weeken moeras- hai

sigen boden en blijft daar zitten. laa

Op zulk een bodem is liet niet moeielijk het pad van eenen hippopotamus te in

vinden, want het zware en lompe dier laat een spoor achter, dat men zelfs in den riv

stikdonkersten nacht zou kunnen volgen. Door de groote breedte van zijn ligchaam lijj

staan de pooten wijder uiteen dan bij ligtere dieren het geval is, zoodat als een nijl- zot

paard bijv. door gras loopt, het een dubbel pad maakt met een rug van gras in het zij midden. Indien het loopt over den weeken, modderigen grond der rivier-oevers, zakken - zeil

zijne pooten er diep in cn maakt liet dier eene dubbele gleuf omtrent 0 centim. van te

eikander. waarin van afstand tot afstand gaten zijn. dui

Er is voor den reiziger geen pad zoo lastig als liet spoor van een hippopotamus. val In dat gedeelte van het land is het noodig dat men barrevoets loopt, of althans niets

anders aan heeft dan de inlandsche sandalen. Beproeft de reiziger nu op den midden- dat

rug te gaan, dan ondervindt hij dat hij evenveel moeite heeft om zjjn cvenwigt te tuij

houden, alsof hij op do stijve koord of op een Borneoschc quot;batangquot; liep, en dat de druk- der

king op het midden van den voet weldra on verdragelij k wordt. Tracht hij daaren- de

tegen te gaan in de sleuven, dan is hij er bijna nog slechter aan toe; zijne voeten wij zinken diep weg in do gaten die door de pooten van het dier gemaakt zijn; de teenen

worden sterk naar boven gedrukt en de voet zit zoo vast in het gat, dat men hem er hoe

nicT uit kan halen, voordat de aarde gedeeltelijk is weggenomen. aar

Over een dezer sporen hangt de inlandsche jager zijn harpoen en zorgt dat de punt zjjn

juist boven den middenrug komt te hangen. Het touw is zoo gespannen dat de hip- geb popotamus bij het loepen er tegen stoot. Door don schok gaat de harpoen los, valt | oen

met eene vreeselijke kracht naar beneden en drijft de jjzeren punt diep in den rug ink van hot dier. Enkele keeren gebeurt het, dat het ijzer juist in de ruggegraat valt, ; zoo cn in dat geval bljjft het dier hulpeloos op de plaats liggen. Gewoonlijk is echter do | die

wond niet onmiddellijk doodohjk; de hippopotamus spoedt zich naar de rivier in do km

hoop het wreedaardige wapen, hetwelk hem op het land zoo gemarteld heeft af te op

schudden. Vroeger af later sterft hij evenwel aan de wond en slepen de inboorlingen, hot

die zich nooit haasten, hot reusachtige ligchaam naar den oever, waar zij een groot voo

feestmaal van het vloesch houden. wit

In sommige streken worden deze harpoenen in even groote menigte opgehangen, bar als men in andere valkuilen maakt. Het gevolg hiervan is, dat de dieren buitengewoon

achterdochtig zjjn geworden en niets naderen wat ecnigzins op een val gelijkt. Zij zijn kan zoo bang om verwond te worden, dat de inlandsche landbouwers gewoon zijn deze j als vallen na te bootsen, door mangrove-zaden, stukken hout en andere voorwerpen aan ! suu

de takken der boomen te hangen; zij weten dat het voorzigtige dier op een behoor- liur

lijken afstand zal blijven van eene plaats die er zoo gevaarlijk uitziet. De val moet zee

mot zeer veel beleid gesteld worden en er moet bijzonder zorg worden gedragen, om en

het touw dat dwars over den weg loopt te verbergen, anders zal het dier dit niet al (

aanraken. Hoe zwaar en groot on schijnbaar lomp het er ook moge uitzien, toch Ziji

kan liet goed op zich zeiven passen; in streken waar vele vallen zijn, wordt het zoo do achterdochtig, dat het als er een tak op zijn pad ligt, er liever om heen loopt dan er

over heen te stappen. stai

De opperhoofden der Banyai's verzuimen niet de algemeene Afrikaansche gewoonte, wai tol te vragen van eiken reiziger die door hun gebied trekt; zij schijnen echter niet | zijn zoo inhalig te zijn als sommigen, over wie wij onmiddellijk spreken zullen. De | zou Banyai's dwingen hunne schatting af, ongeveer op dezelfde wijze als de eigenaar

424

-ocr page 434-

DE BATTm-S.

van een overhaalschuitjc de vracht afperst van zijne passagiers. Hij weet dat zijne toestemming en zelfs zijne hulp noodig is om door zijn land te kunnen trekken en stelt daarom zijne diensten op zeer hoogen prjjs; Itjj vergunt den reiziger niet verder voort te trekken, voordat deze aan zijne eiscnen heeft toegegeven. Daar zij zeker zijn van hunne positie, worden zij zoowel hevig als veeleischend; zij smijten de aangeboden som met verachtelijke gebaren tegen den grond en schelden hunne slagtoffere uit met een verwonderlijken vloed van woorden.

Aan Livingstone, die hunne gewoonten kende, gelukte het de inboorlingen naar zijne hand te zetten op eene plaats waar zjj gewoon waren, zelfs over Portugesche handelaars de baas te spelen. Des avonds, toen het tijd werd om te gaan rusten, liet hij, in plaats van naar de gewoonte der inlandsche roeijers aan wal te gaan, midden inde rivier het anker vallen en do slaapplaatsen aan boord gereedmaken. Hierdoor verijdelde hij de plannen der Banyai's; dezen verwachtten natuurlijk dat de reizigers aan wal zouden komen en zouden hen dan volgens gewoonte gevangen hebben gehouden, totdat zij om weder aan boord to kunnen gaan een zwaren tol hadden betaald. Zij deden zelfs van den oever luide uitnoodigingen om te komen landen'fen aan wal te slapen, maar durfden geene boot met gewapenden aanvallen waarop Europeanen het bevel voerden.

Het dwaasste van het geheele geval was,

dat de Makololo's en Batoka's, die hot vaartuig roeiden, nooit op zulk een eenvoudig denkbeeld gekomen waren on uit hunne boot de Banyai's aan wal op cono luidruchtige wijze uitjouwden.

Het land, door de Banyai's bewoond,

heeft verschillende soorten van voedsel die aan een Europeaan ten eenenmale onbekend zijn; hij zou dus groote kans loopen om van gebrek om te komen op oeno plaats waar een Banyai overvloed had. Op en bij de mierenhoopen bjjv. groeijen paddestoelen die zoowel smakelijk als voedzaam zijn; bovendien zijn er meerdere soorten van onderaardschc knolgewassen, die men alleen kan vinden door op den grond met steenen to kloppen en naar hot geluid te luisteren. Een dezer knollen is vooral daarom merkwaardig, dat hij in den wftiter eene geringe maar toch zeer merkbare hoeveelheid zout bevat.

De Banyai's hebben, even als andere Afri-kaansche stammen, hun eigenaardig bjjgeloof;

als zij bijv. op de jagt gaan ledigen zij hunne snuifdoozen als een offer aan de geesten der overledenen, hopende op deze wijze hunne hulp te verkrijgen. Een man die deze daad van godsvrucht verrigt had, was zeer geërgerd door de ongodsdienstigheid van jagers die tot andere stammen behoorden en die, zoo als hij het uitdrukte, niet wisten te bidden Dezelfde man schreef zich al de verdienste toe van het dooden van een olifant, dat door anderen geschied was. Zijne gebeden en snuif, niet de wapenen der jagers, waren naar zijne denkbeelden do werktuigen geweest waardoor het dier was gevallen.

Het dier waarvan wij hier spreken, was gedood op eene wjjzo die aan enkele stammen van dit gedeelte van Afrika bijzonder eigen is. Deze inlandsche jagers zijn ware Nimrod's wat hunne bedrevenheid en moed betreft; zij zoeken den olifant op in zijne eigene bosschen en bestrjjden hem stoutmoedig met wapenen, die ecu Europeaan zou verachten.

Het voornaamste wapen van hetwelk deze stammen gebruik maken, is eene «oort

425

-ocr page 435-

DE BANYAI'S.

van bijl. Zij gelijkt veel op de bjjlon van onderstaande afbeelding en liceft, wat het ijzeren gedeelte betreft, eene gVuote overeenkomst mot Hg. 2. ilet blad hetwelk in hét handvatsol bevestigd is, hoeft echter eene lengte van meer dan 90 coiltimeter en hot bandvatsel is somtijds 2 a 2'/9 motor lang, zoodat het gehoede wapen moer gelijkt op eene zeis dan op eene bjjl. Het bandvatsel wordt gemaakt door oen tak at te iiakkon van behoorlijke dikte en'tevens oen halven motor van den stam op de plaats

waar hij met don tak verbondon is. T^u wordt door hot stuk van den stam eon gat geboord', het jjzor er in bevestigd en vervolgons aan hot ruwe bout oen behoorlijke vorm gegeven.' Hot werktuig krijgt dus eene genoegzame zwaarte zonder verkwisting van kostbaar motaal.

Do afbeelding hierboven zal deze vernuftige handelwijze duidelijk maken. Mg. 2. A stolt een gedeelte van een boomstam voor, van waar oen geschikte tak uitgaat. Als do inboorling ziet dat deze tak voor zijn dool geschikt is, hakt hij den stam dwars door en verkrijgt op deze wijze een ruwen hamer van eene aanmerkelijke zwaarte. Nu wordt door oen gedeelte van den stam oen gat geboord dat de punt van hot ijzer opneemt. Hierna wordt het overtollige hout weggenomen, zooals men op de afbeelding zien kan; do tak wordt glad afgewerkt en de eenvoudige maar zeer bruikbare

bijl is gereed. ,. , ...

' Fig. 4 en 5 is eene bjjl wolko men van vorm kan veranderen en die door dit volk veel gebruikt wordt. Daar zij bij hun werk nu eens een bijl en dan weder oen dissel noodig hebben, hebben zij 'een werktuig vervaardigd dat als heide dienst kan doen. De steel is geheel en al op dezelfde wijze gemaakt als wij zooeven beschreven hebben, maar in plaats van aan het einde eene enkele opening or in te boren, maakt

426

-ocr page 436-

T)E BANYATS.

de Banyai er twee in, die regthoekig op elkander staan, zooals men ziet in de schets onder tig. 4. Het jjznr kan derhalve in een dezer twee openingen bevestigd worden en naar dc wijze waarop het er is ingestoken, wordt het werktuig eene hjjl of een dissel. Fig. 4 is het een dissel en lig. 5 eene bijl.

Het is merkwaardig, dat de Uyaks van Borneo een soortgelijk gereedschap bezitten, hetwelk zij gebruiken bij het bouwen hunnei' booten.

Pig. 3 stelt eene zonderlinge bijl voor, die men somtijds bij de Banyai's en andere

stammen aantreft. Het jjzer is zeer lang en zon gemaakt, dat indien de eigenaar het van de eene plaats naar eene andere wil dragen, hij het niet in de hand houdt, maar het op zijn schouder hangt, zooals men op bladz. 425 zien kan. De lezer wordt ook verzocht te letten op de wijze waarop in die afbeelding het hoofd is gekapt; het haar is geschoren in afdeelingen of strooken en de benedenste lokken zijn gevlochten tot lange, op krullen gelijkende koorden.

De olifant-bijl is afgebeeld tig. 1; do steel is cchtor te kort. In een gedeelte van Midden-Afrika is het ijzer bevestigd in eene niet doorloopcnde holte; deze vorm komt echter zeer zeldzaam voor cn is ook in een klimaat als dat van van tropisch-Afrika veel minder te verkiezen dan die, wolken Avij beschreven hebben.

De jagers die dit zonderlinge wapen gebruiken gaan altjjd uit mof hun beiden; de een draagt dc bijl die behoorlijk is geslepen en de andere heeft geene wapens hoegenaamd behalve weliigt een paar assagaajjen. Hebben zjj nu een olifant gevonden met goede slagtanden, dan gaan zij van elkander uf en maken een grooten omweg, om van twee verschillende kanten bij hem te komen. Hij die do bjjl draagt, nadert hem altijd van achteren en /.jjn helper aan dc voorzjjde.

427

-ocr page 437-

DE BANYAI'S.

Zoodra zij nu door bekende teekenen weten dat zjj in de nabijheid van het dier gekomen zijn, gaan zij aan het werk. De helper begint op eenigen afstand voor den olifant de takken der heesters te bewegen, maar niet zoo sterk dat het dier er door verontrust wordt, daar de bewegingen alleen zijne aandacht gaande moeten houden en de olifant zich slechts verwondert wat zij toch eigenlijk zouden moeten betcekenen. Terwijl hij nu hiermede bezig is, sluipt de bijldrager langzamerhand toe on hakt plotseling met een houw van zijn wapen de knie-pezen door, die bij dat dier niet ver van den grond gelegen zijn. Van dat oogenblik af is de olifant geheel en al hulpeloos, want zijne buitengewone zwaarte vereischt bet volle gebruik van al zijne ledematen. De jagers kunnen dus, indien zij willen, onmiddclljjk een ander dier volgen; zij zijn toch volkomen zeker het verminkte dier terug te vinden op de plaats waar zij het gelaten hebben. Zelfs wanneer do houw met de bijl niet sterk genoeg was geweest om do poes door te snijden, is deze toch stellig zoo diep gewond, dat zjj bij de eerste beweging van het dier met een vrij sterk geluid afspringt.

De afbeelding is vervaardigd naar eene schets van Baines en stelt don bijldrager -voor op het oogenblik dat hij zal toeslaan. De olifant staat in do schaduw van het bosch en heeft al zijne aandacht gevestigd op den jager die in de verte de takken der heesters in beweging brengt. Hot toonoel is eene zeer karakteristieke voorstelling van een Centraal-Afrikaansch bosch. Juist achter den jager met de bijl ziet men een fraaijen palmboom, die door een vijge-boom quot;vermoordquot; is, iets wat men in tropiscbe landen dikwerf waarneemt.

Een aantal slinger-planten — apen-touwen — hebben hunne menigvuldige ranken over de takken uitgebreid; zjj zjjn den jager dikwijls van veel nut, indien hij door den olifant ontdekt wordt. Vóór den olifant ziet men een dwerg-palm waardoor zijne eene voorpoot gedeelteljjk verborgen wordt.

Laat ons nu echter tot de godsdienstige begrippen dor Banyai's terugkeeren.

Dezelfde man die zijne snuif offerde, zeide ook dat het de Groote Geest was die den olifant bestuurd had om bjj de jagers te komen, omdat zjj honger hadden en voedsel behoefden; een duidelijk bewijs dat zjj eenig begrip hebben, hoe verward en onvolkomen dan ook, van eene alles besturende Voorzienigheid. De andere Banyai's toonden door hun gedrag dat dit gevoelen ook het hunne was; want toen zjj koren, gevogelte en koralen bragten als dankoffers aan de jagers die don olifant gedood hadden, zeiden zij, dat zjj de quot;BarimoV of Goden reeds voor de gelukkige jagt hun' dank hadden ioegebragt. Zij hebben omtrent dieren zeer zonderlinge denkbeelden; toen de hyena's hun afschuwelijk geluid lieten hooron, zeiden zjj dat zjj lachten omdat zij wel wisten dat de menGchen den geheelen olifant niet konden opeten, maar iets voor hen moesten overlaten.

In sommige deelen van het land zijn er zoo veel hyena's en leeuwen, dat de inwoners, als zij op eenigen afstand eener menscholijke woning moeten overnachten, kleine rustplaatsen bouwen in de takken der boomen en daarin den nacht doorbrengen; zjj laten hunne kleine hutten in do takken achter als gedenkteckenen van hun bezoek.

Onder de bijzondere bijgeloovigheden is er eene, die zeer algemeen verbreid is, namelijk eene manier om eigendommen te beschermen tegen dieven. Zij nemen namelijk eene strook van palmblad, besmeren dit mot een zeker mengsel en plakken er bundels gras, stukjes hout, kleine wortels en dergelijke op. Men maakt er voornamelijk gebruik van ter bescherming van honig, die nu eens in het wild wordt aangetroffen, als de bijen zelve haar nest in een hollen boom maken, en dan weder verzameld wordt uit bijenkorven die van boombast worden gemaakt en in de takken gezet. De korven zijn lang en cilindervormig; zjj worden niet overeind gezet, maar op zijde gelogd. Het beveiligende palmblad wordt om den boom gebonden en de inboorlingen ge-looven stellig en zeker, dat indien een dief er overheen durfde klimmen, of, nog erger, het wegnomen, hij stellig ziek worden en spoedig sterven zou. De lezer ziet dat dit bijgeloof eene groote overeenkomst heeft met de quot;tapuquot; of quot;tabooquot; in Polynesië.

De bijenkorven worden gemaakt op eene zeer eenvoudige wijze. Men maakt om een boom twee horizontale insnijdingen, omtrent 1 '/ï meter van elkander, en verbindt die dan door ééne overlangsche snede. Hier wordt de bast voorzigtig losgemaakt;

428

-ocr page 438-

DE BADÉMA'S. 429

ula dat mpfc zorg gedaan wordt, kan men hom in zjja geheel openbuigen en van don boom losmaken; lijj neemt dan door zjjne veerkracht zijn oorspronkelijken vorm weder aan. De randen der s|)leet worden nu aan elkander genaaid of deze wordt gesloten door houten pennetjes. De einden worden vervolgens digt gemaakt door van gras gevlochten touwen, die schijfvormig worden opgerold; in eene dezer schijven wordt eene opening gemaakt en de bjjenkorf is gereed. Oroote hoeveelheden honig en was worden op deze wijze verzameld en uitgevoerd. Al het was dat van Loanda in den handel komt, is uit deze korven afkomstig.

DE KADÉMA'S.

Er is nog een klein overblijfsel van een der vele Afrikaanscho stammen, die weldra geheel zullen verdwenen zijn. Dit volk heet quot;Badéma'squot; en schijnt een beter lot te verdienen. Zij zijn zorgvuldige landbouwers en verbouwen kleine hoevoelheden tabak, maïs en katoen in de lager gelegen plaatsen dor valejjen, waar het vochtig genoeg blijft om de planten te doen groeijen. Zjj zijn uitstekende jagers en maken, zoowel te land als te water voel gebruik van netten. Om te visschen hebben zij eene soort van werpnet, en als zjj uitgaan om zebra's, antilopen en andere dieren te vangen, dooit zij dit door netton te spannen dwars voor de naauwe uitgangen der bergkloven on de dieren hierin te jagen. Deze netten worden gemaakt van den bast van den baobab; zij zijn zeer sterk.

Zij hebben een zeer vernuftige wjjze om hun koren te bewaren. Evenals vele andore teniet gaande stammen, worden zjj dikwerf vervolgd door hunne sterkere naburen; dezen doen bij hen dikwijls strooptogten en borooven hen van hunne eigendommen, waarvan het voornaamste bestaat in koren. Zij zjjn derhalve vorpligt hun voorraad in de heuvelen te verbergen en hebben in hunne hutten alleen eene kleine hoeveelheid, die voor het gebruik van een dag juist voldoende is. De muizen en apen houden echter evenveel van koren als hunne menschelijke vjjanden en zouden al hun voorraad vernielen, indien zjj er niet in geslaagd waren een middel te vinden, waardoor zjj het konden bewaren. De Badéma's hebben nameljjk een boom ontdekt, wiens bast zoowel door apen als muizen geschuwd wordt. Van dezen bast, die zeer bitter is, maken zjj cilindervormige vaten in welke zjj het koren veilig bergen in holen en rotskloven.

Wanneer hunne vjjanden hen komen overvallen, ontkennen zjj natuurljjk altijd dat zjj meer voedsel bezitten dan hetgeen in hunne hutten aanwezig is. Toen Livingstone hen voor de eerste maal bezocht, loochenden zij insgelijks dat zij koren bezaten, zeggende dat zjj eerst kortelings geleden van alles beroofd waren.

-ocr page 439-

I

HOOFDSTUK XXXVI.

ni' HA I,ON III I'S OF BALONUAS RN UK ANOOLKSKN.

HUN AI.OKMJSliN YOOItKOMI'N. — HUN UIKiEHINQSVORM. ■— l)E KI.I.KDINd DUK VROUWKN. — MANENKO EN HAAK

VREEMD KOSTUUM. — VERSCH!fJ.ENDK WIJZEN OM HET IIAAI1 01' TEMAKEN. - l)K KLEEIUNO DER MANNEN.—

lll'NNK VKRSIKRSEIjEN. - HIIN EKIENAARMOE QANQ. — WIJZE VAN OROKTEN. —- HUNNE NIEUWSOIERIQ-

HEII). - HUNNE ZACHTHEID VAN AARD. - EENK I'OQINO TOT AFZETTERIJ, — EEN' TOONEEI, AAN HET

HOP. — MUZIKK DER HAI.ONDA's. — HET VANOEN VAN VISCfl. - WIJZE VAN BOUWEN BIJ DE BAI.ONDA's. —

HET SI.UITEN VAN VRIENDSCHAP. — OODSDIENST EN AFOOUSBEEI.DEN. — ÉENE WII.DH I.EOENOE. — GEWOONTEN

HIJ HET BEU It A V EN. -— DE ANdOI.ESEN. — HUN KARAKTER. — I.ANDBOUAV. - DE MANIOC EN HET OEBB1UK

DAT MI N EB VAN MAAKT. — (1 KNEKSMIDDEI.EN EN KOPPEN. — BIJGEEOOVKiHEDEN. — HUWELIJKEN EN BEO RA PENISSEN. — Dl'. J.IVI NOSTONE EN ZIJN UITTREKSEL.

DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

Wi.i komen nu aan oen gowigfigen stam, die digt bjj do evennachtslijn woont. Dit volk wordt quot;BalondoV ol' quot;Balonda'squot; genoemd, dat wil zeggen het volk dat Londa-land, oone grooto landstreek in Wost-Afrika, bewoont. In deze strook wonen oen aantal kleine stammen, maar daar zij inderdaad slechts uitspruitsels zijn van denzelfden groeten stam, zullen wij ze onder den algemeenen naam van Balonda's behandelen.

Het voornaamste opperhoofd of de koning der Balonda's is Matiamvo, een naam die erfelijk is oven als die van czaar of Pliarao. Hij heeft onbepaalde magt over loven en dood dermate dat een hunner zijn gezag liet gelden door nu en dan eens door do stad te loopen en ieder te onthoofden wien hij ontmoette; somtijds werd er een geheelo hoop lijken bijeenverzameld, lljj zeide dat zjjn volk te talrijk was om te kunnen bloojjen en nam daarom dit eenvoudige middel te baat om bun aantal te verminderen. Het schijnt aan geen twijfel onderhevig dat hjj krankzinnig was en zjjn volk dacht dit eveneens; do eerbied voor zijne betrekking was echter zoo groot, dat men hem aan zijne moorddadige liefhebberij gevolg liet geven, in plaats dat hjj vermoord werd, zooals men zou bobben kunnen verwachten.

Hjj was een groot slavenhandelaar en was gewoon dezen handel te drjjven op eeno wijze, merkwaardig om hare eenvoudigheid.

Wanneer een slavenhandelaar in zjjnc stad kwam, nam hij al de eigendommen van zjjn bezoeker in bezit en hield hem voor 8 of 10 dagen als gast. Nadat hij gedurende dien tijd zijne gastvrijheid had ton toon gespreid, zond hij een troep gewapenden naar oen of ander volkrijk dorp, liet hot opperhoofd dooden en gaf de overige inwoners aan den slavenhandelaar in betaling voor zjjnc goederen. Op deze wijze vulde hij zijne schatkist en verminderde de bevolking.

Hij scheen inderdaad zijne dorpen te beschouwen als een eigendom hetwelk hij te gelde kon maken wanneer hij dit verkoos. Indien hjj van iets boorde of iets zag, dat hij bijzonder gaarne wilde hebben, en de eigenaar weigerde er afstand van te doen, dan verwoestte hjj bijv. een geheel dorp en gaf hetgeen het hem opbragt aan den eigenaar van het begeerde voorwerp.

En toch leidde het volk, onder dit bestuur, over hot algemeen een vrij gelukkig

i

-ocr page 440-

DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

en tevreden leven. Zij hebben niet hetzelfile despotisme te ondergaan als de stammen der zuidelijke distrikten en weigeren dikwijls de bevelen van een opperhoofd na te komen. Toon Katema eens eene boodschap zond naar de Balobale's, een onder-stam die onder zijne bescherming stond, en him beval manschappen te leveren om de goederen van Livingstone te dragen, weigerden zij ronduit hem te gehoorzamen, in weerwil zijner bedreiging dat hij hun, indien zjj aan zijn bevel geen gevolg gaven, zijne boschenning zou onttrekken en hen terugzenden naar hunne vroegere onderdrukkers. Met feit is, dat elk opperhoofd gaarne zooveel volk onder zich heeft als slechts mogeljjk is, ten einde daardoor des te gewigtiger te worden ; daarom doet hij niet gaarne iets waardoor hij ze van zich zou verwijderen en brengen onder de bevolen van een ander naijverig opperhoofd. Livingstone maakt de aanmerking dat deze ongehoorzaamheid te merkwaardiger was, omdat het geval plaats had in een land, waar do slavenhandel in volle kracht is en waar het volk kan worden opgeligt en verkocht onder elk voorwendsel hetwelk het opperhoofd in zijn hoofd krijgt.

Evenals dikwijls bij de Afrikaansche stammen, is er ook onder Balonda's eeno groote verscheidenheid van kleur; sommigen zijn van eene zeer ligte chocolaadklour, terwijl anderen zoo zwart zjjn dat zjj daarin wedijveren met de negers. Zij schijnen een aangenaam volk te zjjn en hebben natuurlijk de gewone ondeugden der Wilden; maar zjj zjjn niet stuursch, wreed of verraderlijk, zooals men dit maar al te veel aantreft. Be vrouwen zijn zeer levendig en houden veel van zinneljjke genoegens; zjj brengen al lui ren ledigen tjjd door met babbelen, op bruiloften, bij begrafenissen en dergelijke vermakeljjkheden. Livingstone veronderstelt dat deze bijzondere vroljjkc geaardheid eene der redenen is, waarom dit ras zoo onvernietigbaar is; hjj meent ook dat hun totaal gebrek aan zorg veroorzaakt wordt door hunne fatalistische godsdienstbegrippen, hoe die dan ook zijn.

Eene vrouw, Mnnonko genaamd, was een zeldzaam voorbeeld der vereeniging van geestkracht, levendigheid en gezag. Zij was een opperhoofd en had, ofschoon zjj gehuwd was, de magt in hare eigene handen gehouden. Toen Livingstone haar het eerst bezocht, was zij eene merkwaardig slanke, schoone vrouw van ongeveer twintig Jaren; zij verbaasde haren gast nog al door voor hom te verschijnen in een geheel eigenaardig kostuum. Zij had nameljjk in het geheel geene kleoderon aan, maar hare huid was geheel mot rooden oker ingesmeerd; alleen droeg zjj eenigo versierselen om den hals. Dat zjj niet gekleed was, was van hare zjjde eeno volkomen vrijwillige handeling, daar zjj als opperhoofd zoo vele kleederen had kunnen krijgen als zjj verkoos. Zij was klaarblijkelijk van oordcel dat bare waardigheid medebragt, dat zjj al de Balondasche dames overtrof in de schaarschbeid aan kloederen die ze onderscheidt.

In oen gedeelte van Londa-land gaan do vrouwen bjjna geheel ongekleed; zij geven niotH om kleedoron, behalve dio van Europeesch maaksel, waarop zjj zeer trotscb zijn. Zelfs in dit laatste geval wordt bet kleedingstuk niet gedragen om het ligchaam te bedekken, maar veeleer als een sieraad waaruit de rijkdom bljjkt van haar die het draagt, daar de vrouwen katoen en dergelijke stoffen koopen togen buitensporig boogc prijzen. Zij gaven 20 pond meel en cone kip voor een stukje katoen dat naauweljjks '/, meter lang was; toen zjj het omgedaan hadden, waren zjj over bare nieuwe kleeding verrukt.

Het feit is dat zjj nooit kleoderon gewoon zijn geweest; bet weder hooft niet moer invloed op hun ligchaam dan op onze aangozigten. Zelfs do pasgeboren kinderen ontberen het stuk huid, waarin de moeste Afrikaansche moeders hen wikkelen wanneer zij ze dragen; hot kind is dus even good aan weer en wind blootgesteld als zjjne moeder. Deze draagt het op eene zeer eenvoudige wijze. Zjj vlocht een gordel van boombast, omtrent 10 a 12 centim. brood, en hangt (lien over den eenon en onder don anderen schouder. Het kind zit dan gedeeltelijk op de heup zjjner moedor en wordt gedeeltelijk gedragen door don gordel; het is dus, zooals men ziet, volstrekt niet tegen het weder beschut.

Zjj slapen zelfs oven naakt, maar leggen des nachts een vuur aan; dit, zoggen zjj, is hunne kleeding. De vrouwen deden zeer haar bost om het medelijden der blanke bezoekers op te wokken, door hun hare naakte zuigelingen te toonen en

431

-ocr page 441-

4ri2 DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

bedelden voor deze om kleederen; het was echter klaar, dat de wezenlijke bestemrning van die kleederen was, or zich zelve mede te versieren.

Evenals dit bij verschillende andere stammen het geval is, die niets geven om kleederen, maken zjj liet grootste werk van hnn haar en vervaardigen kapels van eene

groote verscheidenheid; liet moet verbazend veel moeite kosten ze te maken en weinig minder zo in orde te houden. Het quot;huffel-hoorn-kapselquot; hetwelk wij reeds vernield hebben, ziet men onder hen veel, nu eens met 2 horens en dan met één boven hot voorhoofd. Sommigen verdeden hun haar in een aantal koorden of vlechten en laten die rondom hun aangezigt hangen. Eene wijze om zich te kappen is hoogst zonderling cn brengt ons op het eerste gezigt in verbazing om de merkwaardige gelijkenis die hot heeft met do quot;gloriequot; waarmede men de hoofden der heiligen gewoonlijk ziet afgebeeld. Het haar wordt in kleine vlechten verdeeld; in plaats van

-ocr page 442-

DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

te lutcn hangen wordt elke vlocht daafcutogon straalvormig naar buiten getrokken en het einde vastgemaakt aan een ligten houten hoepel.

De gelaatstrekken dor vrouwen zijn aangenaam genoeg en bij sommige zelfs vrij regelmatig. Zij laten hare tanden hun oorspronkeljjken vorm en witheid behouden; liet is echter jammer dat zoo menig goed gelaat misvormd wordt door de gewoonte om stukken iiout door hot middenschot van den neus te steken.

De kleeding der mannen verdient dezen naam meer dan dio der vrouwen; zjj bestaat uit ecu gordel om het midden met een zacht-gelooid stuk huid van oen jakiials van voren en een dergelijk van achteren. Livingstone verhaalt met betrekking tot deze kleeding eene anekdote, die ons doet zien hoe willekeurig do begrippen van betamelijkheid en omvelvoogoljjklieid zjjn. Hjj had oen aantal Makololo's bij zich, wier kleeding gelijkt op die van velo andere stammen en enkel bestaat uit een stuk eener zachte huid, voor aan don gordel vastgemaakt, tusschen do boenen doorgestoken on naar achteren bevestigd.

Nu verdient dit meer den naam van con kleedingstuk, dan de dubbele huid dor Balonda's. En toch waren do Balondasche meisjes, die zelve bijna geheel naakt loopen, zeer geërgerd, toen zij zagen dat de Makololo's van achteren geen schort droegen. Als oen Makololo toevallig ami de vrouwen on meisjes don rug toekeerde,

lachten on jouwden zjj hom uit op zulk lt;'oiio wijze dat haar spot hem geheel ongelukkig maakte. Deze liandolwjjzo zou nog begrjjpelijk zjjn, indien zjj ook Klechts eou weinig gekleed waren geweest, maar als men bedenkt dat do kleeding van den verachten bezoeker voldoende zou geweest zijn voor 4 of 5 vrouwen die hem zoo uitlachten, kunnen wij ons sloehts verwonderen over don zonderlingen invloed, dien do mode op den menseholijkon geest uitoefent.

Hij de Balonda's zijn de mannen even gestold op sieraden als do vrouwen; bij beiden worden zjj hoofdzakelijk aan het hoofd en de voeten aangebragt. Op sommige plaatsen heerscht de mode om hot haar kogelvormig op te maken, op eene dergelijke wijze als wij vroeger vermeld hebben. Een man die zich gaarne opschikt, toont zijne fattorigheid gewoonlijk door zijn baard in drieën te vlechten. Sommige Balonda's hebben eene groote hoovoelheid dik, wollig haar en kappen zich op eene zonderlinge manier. Zjj maken eene scheiding in bot midden en van het haar aan de zijden van het hoofd twee dikke rollen, die zjj achter de ooren licon tot op hunne schouders laten hangen; van bot overige haar maken zjj oen bundel die hen in den nek hangt.

Als hij het eenigzins doen kan hoeft oen Balonda altjjd een van de groote messen bij zich, die in dit gedeelte van Afrika zoo algemeen zjjn. In geheel West-Afrika ontmoet men denzelfden grondvorm van mos, die naar de bijzondere streek waar het gemaakt is, verschillende wijzigingen ondergaat; deze type is voor West-Afrika even karakteristiek als het mos der Bechuana's voor liet zuidelijke gedeelte van dit werelddeel. Op bovenstaande afbeelding ziet men twee dezer messen; men kan er don zonderlingen vorm zeer goed aan waarnemen. Do schede is altijd zoor wijd en er wordt do grootste zorg aan besteed; zjj dient ovonzeer voor sieraad als tot gebruik.

Zware koperen ringen zjjn bij de Balonda's evenzeer in zwang .als bij de Damara's; hot onderscheid is dat de mannen ze liever zelven dragen dan dat zjj ze aan hunne vrouwen geven. Daar do rijkdom in dit land meestal aan hot ligchaam gedragen wordt, heeft een rjjko Balonda gewoonlijk (I of 7 groote koperen ringen om zjjnc

DEEL i. 28

433

-ocr page 443-

DE BALONDO'R ÓF BALONDA'S.

enkels, ieder 1 kilogram oi' tlaaromtrcnt wegende. Do gang van een i'ijlc man is daarom bijzonder onbevallig; hij loopt met de beenen wjjd vaneen, opdat do ringen elkander niet zouden kunnen raken. De oigonaardigo gang, waarvan do zware ringen de oorzaak zijn, wordt zoo naauwkeurig mogelijk nagevolgd ook door hen die liet niet behoeven te doen. Een jong mensch bijv. die slechts een half dozjjn ringen draagt, ieder ongeveer 1/2 wegende, zal zoo wijdbeens loopen alsof bij door de zwaarte zijner enkelringen naauwelijks voort kan.

Een versiersel waaraan do meeste waarde gehecht wordt, is oene schelp van het geslacht quot;Conus.quot; Het grootste gedeelte is weggesneden en slechts het vlakke gedeelte en de spiraal overgelaten. Deze schelp is in het midden doorboord en door deze opening een koord gestoken, zoodat zjj om den hals kan gehangen worden. Livingstone verhaalt eenc anekdote, waaruit blijkt op hoe hoogen prijs dit sieraad geschat wordt. Even voor zijn vertrek kwam de koning, Shinte, in zijne tent en bragt een geruimen tijd door met liet boschouwen zijner boeken, horloge en andere voor hem vreemde zaken. Eindelijk sloot hij zorgvuldig de deur der tent, opdat niemand van zijn volk de verkwisting zou kunnen zien waaraan hij zich wilde schuldig maken; hij haalde toen van onder zijne kleederen oene dezer schelpen te voorschijn en hing haar om den hals van zijn gast met do woorden quot;ziedaar, nu hebtge een bewijs mjjner vriendschap.quot; Deze schelpen zijn hetzelfde als ridderorden bij ons en zinnebeelden van een hoogen rang; zij hebben bovendien ecne grootc innerlijke waarde, daar twee er van den koning een slaaf cn 5 con grootcn olifants-tand kosten.

Het feit alleen dat zij onderschoidingsteekenen voor hoogere rangen in de maatschappij bezitten, geeft reeds to kennen dat dc Balonda's een zekere mate van beschaving moeten bezitten. Indien iemand van lageren rang een hooger geplaatst persoon ontmoet, valt de eerste onmiddellijk op zijne kniën; hij neemt dan een weinig sljjk, wrijft dit over zjjno borst en armen en klapt in de handen, totdat de groote nian hem is voorbjj-gegaan. Zij zijn in hunne manieren zoo overdreven naauwgezet, dat toen Sambanza, de echtgenoot van Manenko, cons eene toespraak hield tot de bevolking van een dorp, hij deze doorspekte met menigvuldige begroetingen, niettegenstaande hij zelf een man van gewigt was en niets minder dan do echtgenoot van het vrouwelijke opperhoofd. Er zijn in de wijze van groeten velo verschillende graden. Groote opperhoofden maken de beweging alsof zij zich met zand inwreven, maar houden zich slechts alsof zjj liet oprapen. Indien iemand inderdaad zeer beleefd wil zijn, neemt lijj in een stuk huid een weinig asch of fijne pijpaarde mede en wrijft er zich, na op de gewone wijze te zjjn neergeknield, borst en armen mede in; het witte poeder is dan een bewijs dat de begroeting op eene behoorlijke wijze hoeft plaats gehad. Hierop klapt lijj in de handen, hukt voorover, ligt eerst met de eene en dan met de andere wang op den grond, en gaat vervolgens voort met nog eenigen tijd in do handen te klappen. Soni-tjjds wisselt hij het handenklappen af door met dc ellebogen tegen zjjne ribben te trommelen.

Over het algemeen scbjjnt aan do reizigers die Londa zijn doorgetrokken, het karakter der inwoners nog al bevallen te zijn. Livingstone schijnt weinig moeite met hen gehad te hebben, behalve wanneer hij de afzetterijen weigerde, die zij hem, evenals andere stammen, wilden doen ondergaan voor de vergunning om hun land door te trekken.

quot;Men kan, bij het doorreizen, dadelijk het karakter der eigenaars van tuinen en dorpen ontdekken. Sommige dorpen waren oene schilderij van zindelijkheid. Andere waren zulk eene wildernis van hoog opgegroeid onkruid, dat wij, gezeten op den rug van een os, slechts dc toppen der hutten konden zien. Indien wij de zoodanige midden op den dag binnenreden, kwamen de bewoners vadsig en traag met de pijp in dc hand voor don dag en rookten op hun gemak niet eene droomerige onverschilligheid voort. In sommige dorpen zag men volstrekt geen onkruid; hier waren katoen, tabak en andere planten, die als artikelen van weelde verbouwd worden, om de hutten geplant; men zag gevogelte in kooijcn en de tuinen waren een behageljjk schouwspel, waarin verschillende soorten van koren en peulvruchten groeiden. De laatste soort dezer lieden heb ik dikwijls bewonderd en de andere somtijds benijd om de geniakkeljjko wijze waarop zij het leven opnamen.

434

-ocr page 444-

DE BALONDO'S OF HA LONT) A'S.

quot;Elk dorp krioeU van kinderen, die nanr buiten komen rennen ais de Blanke voorbijgaat en met aiie mogeljjke geseiu'eeuw en malle fratsen wegloopen; sommigen klimmen in do boomen om ons goed in het oog te kunnen houden —- in Londa zijn allen goede klimmers. Bjj vriendelijke dorpen liepen zjj, mijlen achtereen, langs ons heen. Wij maakten gewoonlijk lage heggen om onze hutten; bij don ingang kwamen oene menigte vrouwen, met kinderen op don rug en pijpen in den mond; zjj bleven ons uren lang aanstaren. De mannen kropen, in plaats van haar te verstoren, liever door eene opening in de heg en zeer dikwijls hoorde men een man onder het wegloopen zeggen: quot;Ik zal mijne moeder gaan zeggen hier te komen en de ossen van den blanken man te zien.quot;

Volgens denzelfden schrijver schijnen de Balonda's geen zeer twistziek volk te zijn; zjj gebruiken als wapen gewoonljjk niets dan hunne tong en nemen zelden tot meer gevaarlijke hunne toevlugt. De eenigo gelegenheid, waarbjjLivingstone een werkelijkontwist zag, was nog al merkwaardig. Eene oude vrouw had gedurende een paar uren een jongen man staan uitschelden mot die verwonderlijke welbespraaktheid, waarmede de; vrouwen schijnen begaafd te zijn. Hij verdroeg het gedurende eenigen tjjd geduldig, maar deed eindelijk een uitroep van kwaadheid. Hierop kwam een ander man voor den dag en vroeg waarom de eerste zijne moeder vervloekt had. Zij werden onmiddellijk handgemeen, waarbij natuuilijk geen van beiden een stuk kleeren aan het lijf hield. Hij die het gevecht begonnen had, raapte toen zijne kleedercn op en liep wog met de bedreiging dat hij zjjn geweer zou mede brengen; bjj kwam echter niet terug en de oude vrouw bleef' den achtergebleven strijder uitschelden.

Bij hunne twisten maken de Balonda's leven genoeg, maar scheiden na eenigen tjjd plotseling met hunne vijandelijkheden uit en eindigen hun twist met een harte-hjjken lach.

Eens had er eene zeer schaamtclooze poging tot afzetterij plaats door Kawawa, een zeer slecht befaamd Balondaasch opperhoofd; lijj wasteen in ongenade bjj Matiamvo, liet voornaamste opperhoofd der Balonda's. Hij zond ecu troep krijgslieden naar een veer, hetwelk de reizigers moesten oversteken, ton einde de roeijers te beletten hen over de rivier te brengen. De kano's werden weggenomen, en daar de rivier minstens 70 meter breed en zeer diep was, dacht Kawawa dat hij den vreemdeling in zijne magt had. Hij meende dat bjj, indien bjj de kar, den os, het geweer met het kruid en den slaaf, die hij allen eischte, niet kroeg, de vreemdelingen bjj zich kon houden, totdat zij aan zjjn eisch voldaan hadden. Gedurende den nacht zwom Livingstone evenwel naar de plaats waar de kano's verborgen waren, roeide liet geheole gezelschap naar den overkant, bragt de kano op hare ligplaats terug, met eenige koralen er in voor haar gebruik, en zwom bedaard naar den overkant, waar zijn gezelscimp nu veilig was aangekomen. Kawawa dacht volstrekt niet dat een der reizigers kon zwemmen en het geheele reisgezelschap verlustigde zich de voorstelling van zijne verbazing, indien hij zag dat zijne gasten verdwenen waren en de kano's toch op hare plaats lagen.

Sommige Balonda's hebben eene handige, maar vrij gemeene manier om geld van de reizigers af te persen. Als zij een gezelschap eene rivier overzetten, laten zij op-zetteljjk een mes of een ander voorwerp van waarde in do kano vallen. Nu lotten zij op of iemand ook bukt om het op te rapen; doet hij het, dan pakken zjj hun slagtoffer aan en beschuldigen hem van diefstal. Zij trachten dat altijd te; doen even voordat de voornaamste van het gezelschap is overgebragt en dreigen hem dan als gjjzelaar te houden, totdat aan hunne eischen voldaan is. Livingstone werd eens het slagtoffer van zulk een streek; een jongen die tot zjjn gezelschap behoorde, had een mes opgeraapt, hetwelk als lokaas door een dezer schurkachtige veerlieden was neergeworpen. Daar de jongen toevallig zulk eene kostbare schelp had, waarvan wij vroeger melding maakten, werd hij gedwongen die af te geven om zijne vrijheid terug te krijgen.

Zulk een gedrag was echter bij de Balonda's ongewoon; de twee groote opperhoofden, Shinto en Katéma, bewezen aan do reizigers de grootste vriendelijkheid. De eerste ontving hen zeer plegtig, waardoor zij in de gelegenheid waren,quot; vele zoden en gebruiken van hot volk te loeren kennen.

I'if)

28*

-ocr page 445-

DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

J)o koninkljjko troon stond onder con banaan en was mot do huid van 0011 luipaard bekleed, liet opperhoofd had zich mismaakt door oen geruiten rok of vest en een groen baajjen schort aan te trekken. Behalve deze stukken van Europeescli maaksel droeg hij echter een groot aantal inlandscho versierselen; het meest in het oogloopcnd waren do menigte koperen en ijzeren ringen om zijne armen cn enkels on eone soort van koralen helm, waarop een grooto vederbos wapperde. Zijne drie pages stonden digt bij hom on achter hom zat een aantal vronwen, nan wier hoofd zich zijne voornaamste vrouw bevond, dio zich van de andere door eeno scharlaken muts onderscheidde.

In vele andere doelen van Afrika zouden do vrouwen strikt van iedere openbare plegtigheid zijn uitgesloten en zou men haar hoogstens vergund hebben deze op een afstand aan te zien. Bij de Balonda's echter nemen zjj aan zulke feestelijkheden deel en bjj deze gelegenheid keerde Rliinte zich dikwijls om, om tot haar te spreken, alsof hij haar oordeel wildo vernemen.

De echtgenoot van Manenko, Sambanza, stolde het gezelschap voor en deed dit o}) do gewone wijze, door te groeten met asch. Na hem kwamen do verschillende ondorafdeelingen van den stam beurtelings vooruit, aangevoerd door hun opperhoofd,

die asch bjj zich had en den koning uit naam zijner volgelingen begroette. Toen kwamen de krjjgslieden, die op hunne gewone onstuimige wijze op den blanken bezoeker losstormden; zij zwaaiden voor hem met hunne schilden en speren en maakten allo mogelijke dreigende gebaren, hetwelk in dit land de gewone manier is om oenen gast eer te bewijzen. Hierop keerden zij zich om, begroetten den koning cn gingen weder naar hunne plaats.

Au volgden de toespraken. Sambanza ging voor Shinto staan en verhaalde met eeno stentor-stem en afgepaste woorden do geheele geschiedenis der Blanken cn de redenen waarom zij het land kwamen bezoeken.

liet argument hetwelk hij aanvoerde om de reizigers verlof te geven tot den door-togt door hot rijk was nog al vreemd. Do Blanke had welgezegd, dat hij gekomen was om handelsbetrekkingen aan te knoopen, vrede te stichten onder de verschillende stammen cn hen een beteren godsdienst tc loeren dan dien welke zjj bezaten. Misschien loog hjj; want het was niet gemakkelijk te begrijpen dat oen Blanke, die tc huis zulke schatten bezat, de moeite zou nemen om over zee tc komen met het enkele doel om weldaden te bewijzen aan lieden die hjj nooit gezien had. Hij geloofde dan ook niet,

430

-ocr page 446-

DE BATiONDO'S OF BATjONDA'S.

dat hij dc waarheid had gesproken. Maar hij had toch, niettegenstaande hij vuurwapenen genoog bezat, dc Balonda's niet aangevallen; het was derhalve, volgens zijn oordeel, meer overeenkomstig niet het karakter van Shinte als een wijs en zachtaardig- opperhoofd, hen vriendelijk te ontvangen on hun te vergunnen verder te reizen.

Tnsschcn do verschillende toespraken zongen dc vrouwen eeno wilde en klagende melodie; dat zij niet alleen lijdeljjk deel mogten nemen aan al wat er voorviel, bleek daaruit, dat zij do verschillende toespraken meermalen toejuichten.

Er werd bij deze gelegenheid ook muziek gemaakt; de instrumenten die bespeeld werden waren de vroeger beschreven quot;marimbaquot; en trommels. De laatste zjjn blokken hout, die als cylinders uitgehold en aan het eind gesloten zijn met eeno antilopen-huid, welke met kleine houten pennen strak over de opening is gespannen. Dc huid kan niet, als bij onze trommels, meer of' minder gespannen worden; als zij slap begint te worden, spant men ze door haar voor het vuur te houden. Men slaat de trommels met de hand en niet met stokken.

Hot merkwaardigste aan deze trommels is eene kleine vierkante opening op zijde van hot instrument; zij schijnt tot hetzelfde doel te moeten dienen als de opening in dc Europeesche trommels. In plaats echter dat zij opengelaten wordt, sluit men haar met eene soort van spinneweb; hierdoor kan toch do lucht genoegzaam ontsnappen, terwijl het den klank schijnt te verhoogen. liet web dat hiervoor gebezigd wordt, is het bekleedsel der eijcren van eeno groote soort van spin. Het is geelachtig van kleur, iets grooter dan een gulden en verwonderlijk taai en veerkrachtig. Dc gewoonte om hiervoor spinnewebben te bezigen is vrij algemeen in een groot gedeelte van Afrika en wordt zelfs waargenomen in die streken van quot;West-Afrika, waar vele Europeesche instrumenten zijn ingevoerd en gebruikt worden met die welke reeds bestonden voordat de inboorlingen met do Europeesche beschaving kennis maakten.

Dc trommels en de quot;marimbaquot; werden tegelijk bespeeld; bij deze gelegenheid liepen dc muziekanten om do omheining en maakten eeno muziek, die zelfs in Europeesche ooren niet onaangenaam klonk

Men vindt dc marimba, op verschillende manieren gewijzigd, in dit gedeelte van Afrika overal. Het raani is over hot algemeen vierkant en in dat geval wordt het instrument meestal op den grond geplaatst en zittende of knielendo bespeeld. In sommige plaatsen, vooral als de inuzijkant het op niarsch bespolen moet, is het raam gebogen als de velg van een wagenrad, zoodat de speler, als hij het instrument voor zich hangt, zonder moeite bij de hoogste zoowel als de laagste toonen kan komen. De afbeelding op bladz. 436 stelt eeno marimba met een regt raam voor.

Na deze ontmoeting was Shinte altijd zeer vriendelijk tegen het geheelo gezelschap en vereerde, zooals wij reeds gezien hebben, Livingstone voor zijn vertrek met de kostbare schel]).

Wat de nicht van Shinte, Manenko, het vrouwelijke opperhoofd betreft, zij was eene vrouw die werkelijk om hare onverschrokkenheid en geestkracht haren rang verdiende. Zij stond er op het gezelschap op hare eigene wijze aan te voeren; toen zij vertrokken stelde zij zich dan ook in persoon aan het hoofd. Het was toevallig buitengewoon onaangenaam weder; do regen viel in stroomen neer on toch marcheerde deze dame vooruit in ecu pas, dat slechts weinige mannen gelijken tred met haar konden houden. Zij was door geen enkel kleedingstnk tegen hei; weder beschermd, maar alleen dik ingesmeerd mot rood vet; bovendien droeg zij eeno bctooverde halsketen. Toen haar gevraagd werd waarom zij geene kleederen droog, zeido zjj dat een opperhoofd zulke voorwerpen van weelde beneden zich moest achten en aan den stam een voorbeeld van gehardheid geven. Bijna allen klaagden over koude, nat en honger, maar deze onvermoeide dame ging steeds in versnelden pas voort en niet voordat allen door en door vermoeid waren, gaf zij hare toestemming om tc overnachten.

Haar echtgenoot, Sambanza, moest achter haar loopen, vergezeld van een man die het bevel had ontvangen onophoudcljjk te trommelen; bjj deed dit totdat do vellen zoo doorweekt waren van den onophoudelijken regen, dat zij geen geluid meer gaven. Sambanza moest toen allerlei toover-formnlieren zingen tegen den regen; dit deed hjj dan ook, maar zonder cenige de minste uitwerking.

•137

-ocr page 447-

DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

Zij wist hare waardigheid zcor good op to houden on veroorloofde nininier dat er ecnige inbreuk op gemaakt werd. Bij zekere gelegenheid had Livingstone aan Shinte een' os ten geschenke gegeven. Manenko hoorde dit en was zeer boos dat hjj haar zulk oen geschenk had aangeboden. Zjj zeide dat, daar zij het hoofd was vaii do afdeeling die de Blanken gebragt luid, de os haar toebehoorde; zjj zond er dadeijjk om, liet hem door hare eigene lieden slagten en zond Shinto een poot. Dit opperhoofd scheen van oordeel te zijn, dat zjj hiertoe geregtigd was, nam den poot aan en zeide er niets van.

Zjj vergat ovenwol niet, dat zij, ofschoon een opperhoofd, ook vrouw was en dus ook de pligton eoner vrouw moest vervullen. Als het gezelschap in een dorp bleef overnachten, ging Manenko naar do hutten (gt;11 vroeg om een weinig maïs; deze stampte en bereidde zjj dan eigenhandig en bragt haar bij Livingstone, omdat hjj hot gewone meel van het land niet kon eten zonder er ongesteld van to worden.

Zij zorgde er altijd voor hem in te lichten hoe hjj zich bij het naderen van een dorp of eeno stad der Bnlonda's moest gedragen. Het wordt voor ongemanierd gehouden oeno stad voorbij of binnen te trekken, zonder den eersten persoon van zulk eeno plaats hiervan behoorljjk kennis te geven. Zoodra de reiziger in hot gezigt der huizen komt, maakt bjj halt en zendt oen boodschapper vooruit om zjjn' naam op te geven en vergunning te vragen om de plaats binnen te trekken. Het opperhoofd komt dan naar buiten, ontmoet den vreemdeling onder een' boom, even als Shinte Livingstone ontving, heet liem welkom en wjjst hem eeno plaats aan waar hjj kan overnachten. Voordat de genoemde reiziger wist dat het zoo behoorde, had

438

-ocr page 448-

DE BALO.YDO'S OP BALONDA'S. 43fl

lijj xorHclu-idciK! dorpen door des onaangomcldc komst dor bozookors in opschudding gebnigt; deze werden (.lionsvolgons niet vrees on wantrouwen aangezien.

Toen zij later het groote opperhoofd Katóma een bezoek bragton, vonden zij liem even vriendelijk als Sliinte geweest was. ][jj ontving hen nagenoeg op dezelfde wijze; '•ij was gezeten in hot midden vim een aantal gewapenden of lijfwachten, met oen dertigtal vrouwen achter zich. Bij hot gaan naar en hot komen van de plaats waar de vreemdelingen ontvangen werden, zat hij op de schouders van een man, die hiertoe opzettelijk was aangewezen; deze volbragt zjjno taak, door langdurige gewoonte, met een sclijjnbaar gemak, niettegenstaande hjj ligt gebouwd on Katóma groot en zwaar was. Dit opperhoofd had een groot denkbeeld van zijne oigone waardigheid en hield eene toespraak waarin hij zich vergeleek bij Alatiamvo; hij zeide dat hij de groote quot;Mocnequot; of quot;hoorquot; was, do wedergade van Matiamvo.

1 Ijj was zeer trotsch op eene kleine kudde vee, ongeveer 30 in getal; de meeste dieren waren wit van kleur en zoo vlug als antilopen. Iljj had ze alle aangefokt, maar wist volstrekt niet wat hij er mede doen moest; hjj was zeer verheugd toen hem verteld werd dat zij konden gemolken worden en do melk als voedsel gebruikt werd. liet is vreemd dat do Balonda's geen vee houden; hun land toch is bijzonder voor het weiden van runderen geschikt en alle dieren die Katéma en Matiamvo bezaten, waren in een bijzonder goeden staut. Het vee van Katóma was zoo wild, dat, toen liet opperhoofd het reisgezelschap eene koe ten geschenke had gegeven, men verpligt was haar ter sluiks te naderen en er op te schieten alsof liet een buffel was. Daar de inboorling die op de koe schoot eon slecht schutter was, werd hot dier slechts verwond en stoof met de geheele kudde hot bosch in. Zelfs de herder was bevreesd er zich tussehon te begeven en de koo werd eerst na eene jagt van twee dagen door een tweeden kogel gedood.

De Balonda's houden niet alleen veel van vee, maar doen ook hun best om het ras te verboteren. Toen eonigen luinnor met Livingstone naar Angola trokken, spraken /.ij met veel minachting over do verwaarloozing zoowel van het land als van de liui«( lieren. Zij waren, gedurende den gehcclen togt, steeds op den uitkijk om betere exemplaren te verkrijgen dan die zij zelven bezaten en namen zelfs do moeite om eenige groote iioonderen, don gehoelen weg, van Angola tot hot dorp van Shinto, met zich mede te dragen. Toen zij zagen dat do Portugoescho volkplanters zelfs kalveren en jonge vaarzen slagtten en de melk niet gebruikten, begonnen zij al deze Blanken voor een minder ras te houden. Toon zij tevens hoorden dat al het meel, hetwelk deze zelfde volkplanters gebruikten, van een vreemd land werd aangevoerd, waren zij verbaasd over het vervvaarloozen van oen land, dat, als Angola, zoo voor den laudtouvv geschikt was. quot;Zij kunnen niets dan koopen en verkoopen; zjj zjjn geene inenschcn.quot; Dit was het vonnis, hetwelk door deze zoogenaamde Wilden over hen werd uitgesproken.

Het voedsel der Balonda's is grootendoels plantaardig; het bestaat meestal uit quot;maniocquot; of quot;cassava,quot; die er in overvloed groeit. Er zijn twee verscheidenheden dezoi' plant, namelijk de zoete en de bittere, dat wil zeggen, de vergiftige. De laatste groeit echter sneller en wordt daarom hot moest aangekweekt. ()m haar voor het gebruik geschikt te maken, wordt zij eerst gedurende 4 dagen in water geweekt; als zij ten deele begint te rotten, laat de bast geinakkoljjk los en kan men de vergiftige bestanddcelon zonder veel moeite verwijderen. Dan wordt zjj in de zon gedroogd en kan in een mortier tot cone soort van meel gestampt worden.

Bjj het koken wordt dit meel eenvoudig omgeroerd in kokend water; één man houdt het vat en werpt het meel er in, terwijl een ander het uit allo magt omroert. De inboorlingen houden zeer veel van deze eenvoudige spijs, maar voor een Europeaan is zjj afseluiwehjk. Zjj heeft geen smaak dim dien welke ontstaat door hare gedeeltelijke ontbinding en ziet er uit als gewone gekookte stijfsel. Zij heeft slechts weinig voedingskracht; hoeveel iemand er ook van eet, toch hoeft hjj na twee uren even grooten honger alsof hij niets gebruikt had. Livingstone vergelijkt dit voedsel, in voorkomen, smaak lt;'11 reuk, met aardappel-stijfsel die van zieke aardappelen gemaakt is. Bovendien is de bereiding zoo onvolkomen mogelijk; men

-ocr page 449-

DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

kan zich bijgevolg do werking dezer spjjs op gewone Europeescho magen gemakkelijk voorstellen.

Do manioc-plant wordt in groote hoeveelheid gekweekt en vereischt slechts weinig arbeid; het planten is bijna al do moeite die men er aan behoeft te besteden. In de laaggelegen valeijen wordt do aarde ondiep omgespit niet de zonderlinge Balonda-sche spade, die twee handvatsels en slechts één blad heeft; men maakt er even-wjjdige bedden van, die omtrent 1 meter breed cn HO centimeter hoog zijn en veel gelijken op onze aspergie-bedden. Op deze bedden worden stukken van manioe-stengels geplant op een ouderlingen afstand van omtrent 125 centimeter. Om ruimte te sparen worden hiertusschen aardnooten, bonnen en andere planton gezaaid en nadat dit gewas is ingezameld, de grond van onkruid gezuiverd en de manioc aan zich zelve overgelaten. Zij is binnen 1 jaar of 18 maanden, naar den aard van den grond, geschikt om gegeten te worden; het is echter niet noodig allo planten te gelijk uit te graven, daar men ze 3 jaren in den grond kan laten voordat zjj droog cn bitter worden. Als ile vrouwen een wortel hebben uitgegraven, snijden y.jj 2 of 3 stukken van don stengel af en beginnen zoo weder een nieuw gewas. Niet alleen de wortel is eetbaar, maar ook de bladeren, die gekookt cn als groente genuttigd worden.

De Balonda's kunnen zelden vlccscli bekomen; zelfs Sliinte, hoe groot opperhoofd hij ook was, moest om een os vragen en zeide dat zijn mond bitter was uit gebrek aan vleesch. Do lozer herinnert zich, dat toen hem deze os gegeven was, hij zeer dankbaar was voor den enkelen poot, dien Manenko er hem van overliet. Het volk is niet zoo kieskeurig op zjjn eten als andore stammen; het gebruikt zelfs muizen en andere kleine dieren bjj zijn smakoloozen brij. Zjj eten ook gevogelte en eijeren en houden zeer veel van visch. die zij op een zeer vernuftige wijze vangen.

Wanneer het water zeer hoog is en do oevers der rivier overstroomd zijn, verspreiden zich vele visschen cn vooral do silurns of quot;mosalaquot;, zooals de inboorlingen hem noemen, ver over het land. Als nu hot water begint te vallen, maken de Balonda's een aantal kleine aarden dijkjes, op de plaatsen waarlangs het water in de rivier moet terugvloejjen en laten slechts kleine openingen als doorgang voor het water open. lu deze openingen bevestigen zij korven of manden on dwingen de visschen hier in te komen, als zij hot terugtrekkende water volgen; zijn zjj er er eens in, dan kunnen zjj er niet weder uit. Somtijds bezigen zij, in plaats van aardon wallen, matten, die tusschen stokken zjjn uitgespannen; deze beantwoorden aan hetzelfde doel.

Zij bezigen ook haken; in sommige plaatsen vergiftigen zjj zelfs het water, waardoor zij alle visschen, klein cn groot, dooden, die binnen het bereik van het doodeljjk vocht komen. Wanneer de visschen gevangen zijn worden zij geopend, schoongemaakt cn gerookt, zoodat men zo lang kan goed houden.

Evenals andere Afrikanen, maken ook do Balonda's groote hoeveelheden bier, hetwelk meer eene verdoovende dan cene dronken-makendo uitwerking heeft; men ziet hen die het gewoonlijk drinken, dikwerf voorover in diepen slaap. Een meer bedwelmende drank, eene soort van mee, wordt door hen insgelijks vervaardigd; sommigen houden er evenveel van als de helden van Ossian. Shinte had een groot denkbeeld van de geneeskrachtige eigenschappen dezer moe, en beval haar zeer aan Livingstone toen deze aan de koorts lag: quot;Drink genoeg meequot; zeide hij, quot;cn de koorts zal verdwijnen.quot; Waarschjjnlijk om hare koortsworendo eigenschappen dronk Shinte er altijd eene groote hoeveelheid van.

Zij hebben een zeer uitvoerig wetboek van etikette terwijl zjj eten. Zjj zullen geen voedsel gebruiken hetwelk door vreemdelingen is klaargemaakt, en eten hot althans niet, wanneer zij niet alleen zijn. Als eenige Balonda's reizen met lieden van andere stammen, gaan zjj altjjd ter zijde om hun voedsel te koken; hierna komen zij terug, klappen in de handen nn betuigen bun dank aan het hoofd van het gezelschap. Elke hut heeft baar eigen vuur; in plaats van dit, zooals bij de Damara's de gewoonte is, te ontsteken aan bet vuur van het opperhoofd, steken zjj het aan met vuur hetwelk zjj zeiven door wrijving verkregen hebben.

De Balonda's zijn in dit opzigt zoo streng, dat zjj, als Livingstone een os gedood had, en een gedeelte van het gekookte vleesch aan zjjn gezelschap aanbood, het uiet

440

-ocr page 450-

DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

wilden aannemen, hoeveel zij ook van vleesch hielden en hoe weinig kans er ook bestond dat zij het konden bekomen. Raauw vleesch maakte echter in dat opzigt eene uitzondering; zij namen het echter mede en kookten het op hunne eigene manier. Een hunner was bijna bespottelijk door de vele kleine gebruiken, die hij opvolgde on waarschijnlijk verzon. AVerd hem vleesch aangeboden, dan wilde hjj het zelf' niet modenenien, omdat het beneden zjjne waardigheid was vleesch te dragen. Hij ging derhalve in alle deftigheid naar huis, terwijl een bediende achter hem liep, die hem eonige oneen vleesch op een' schotel achternadroeg. Hjj wilde zich evenmin naast Livingstone op het gras neerzetten. quot;Hij had, gedurende de regering van Matiamvo, den overleden koning, nooit op den grond gezeten, en wilde zich op zijn leeftijd hiertoe ook nu niet vernederen.quot; Jlij zette zich derhalve neder op een stuk hout en was in zijne onbezoedelde waardigheid overgelukkig.

Een der onder-stammen, een tak der Balonda's, was hierom merkwaardig, dat de leden van dezen stam uit beginsel nooit rundvleesch aten; zij zeiden dat de runderen zijn als inenscheljjke wezens, dat zjj te huis met elkander wonen als menschen. Er zijn weder andere stammen, die geen vee willen houden, omdat liet, zooals zij teregt aanmerken, vijanden en oorlog over hen brengt. Deze eten echter gaarne rundvleesch als zij het kunnen krijgen.

Ofschoon zij zoo afkeerig zijn van rundvleesch, eten zij toch zonder eonige gewetenswroeging het vleesch dor meeste wilde dieren en ontwikkelen in vele gevallen op de jagt eeno groote mate van scherpzinnigheid. Zij naderen de dieren ter sluiks door het lange gras en het kreupelhout, terwijl zij zich vermommen in eeno muts, die van cenc antilopen-huid, met de horens en nog op, gemaakt is. Als zij zien dat de dieren die zij vervolgen door het ritselen der takken en van het gras beginnen verontrust te worden, maken zjj dat alleen liet gehoornde masker iu het gezigt komt en bewegen zich zoo, dat het schijnt alsof liet werkelijk een antilope-kop was. Hierdoor wordt liet wantrouwen der dieren in slaap gesust, zoodat de jager er digt genoeg bij kan komen om zijn pijl af te schieten. Sommige jagers bezigen, in plaats van den kop eener antilope, hiervoor den kop en den hals van don quot;jabiruquot;, of grooten Afrikaan-schen kraanvogel.

Zoover bekend is zijn de Balonda's geen oorlogzuchtig volk, ofschoon zjj wapenen dragen en er vreosclijk uitzien. Hunne wapenen zijn korte, op messen gelijkende zwaarden, benevens pijl en boog; de pijlen hebben ijzeren punten. De schilden zijn gemaakt van digt ineengevlochten riet; zjj zjjn langwerpig vierkant, omtrent 1'/2 meter lang en 1 nieter breed.

De wijze waarop do Balonda's bouwen is eenvoudig, maar vernuftig. Elke hut is om.iingd door eene omheining van palen, die, naar men zou zeggen, geene deur heeft, zoodat men er 0111 en om kan loopen zonden den uitgang te kunnen vinden. Op ééne plaats der omheining zijn de palen niet onderling bevestigd, maar slechts los iu den grond gestoken. Willen nu de bewoners hunne hutten verlaten, dan ligtcn zjj eenvoudig 2 of ■! palen op, wringen zich door de opening en zetten ze weder op hunne plaats, zoodat er geen spoor van de opening ovorbljjft.

Somtijds maken zij deze omheiningen ook van lango en betrekkelijk dunne stokken, die stevig worden aaneengebonden. Het paleis van Shinte was op deze wijze gebouwd; de inwendige open ruimte was beplant mot groepen boomen om van hunne schaduw te kunnen genieten. Dat deze boomen daar werkelijk geplant waren en men ze niet eenvoudig had laten staan, bleek daaruit, dat men kortelings verschillende jonge boomen geplant had, om wier stammen men gras gewikkeld had, ton einde ze tegen de zonnestralen te beschutten. Zelfs de hoeken der straten waren beplant met suikerriet en bananen; de Balonda's schijnen dus maatschappelijk op een vrij hoogen trap Ie staan. Een klein opperhoofd, Mozinkwa genaamd, had zjjne oniheining gemaakt van groene banaan-takken; deze hadden wortel geschoten, zoodat zij nu eene levende heg vormden.

Het is jamnier dat zooveel moeite en zorg zoo dikwijls te vergeefs worden besteed. Als oen reiziger door Londa-land trekt, ziet hjj dikwerf huizen, ja zelfs dorpen verlaten. Alsdan is de man of de voornaamste vrouw gestorven; het is de onveranderljjke gewoonte tie woning te verlaten en er ninimer weder in te komen dan om aan de over-

441

-ocr page 451-

442 DE BALONDO'S OF BALONDA'S.

lodenen te offeren. Ilierdooi' is het bezitten van vaste woonplaatsen onmogeljjk, want intlicn het opperhoofd of eenc zijner vrouwen stierf, zou het geheele dorp verlaten moeten worden, evenals een Imis als er een gewoon man sterft. Het huis waarvan wij zoo even melding maakten onderging oen gelijk lot; Mozinkwa verloor zijne meest geliefkoosde vrouw en binnen weinige maanden waren huis, tuin en heggen niets dan een bouwval.

De Balonda's hebben ceue zeer merkwaardige wijze om vriendschap te sluiten. Als

twee mannen overeenkomen om bijzondere vrienden te worden moeten zij eene zonderlinge plegtigheid volbrengen.

Die mannen zitten tegenover elkander met ineengeslagen regterhanden en ieder een vat met bier naast zieh. Nu worden er ondiepe insnijdingen gedaan in de y,aamgevouwen handen, in den hartkuil, de regterwang en het voorhoofd. Dan wordt tie punt van oen grashalm tegen elke dezer insnijdingen gedrukt, zoodat er een weinig bloed aan blijft hangen; ieder waseht vervolgens dezen grashalm in zjjn eigen vat bier af. Hierop worden de vaten verwisseld en do inhoud uitgedronken, zoodat elk een weinig Hoed opdrinkt van den anderen. Zij worden nu beschouwd als bloedverwanten en zijn verpligt elkander op alle mogeljjko wjjzen bjj te staan. .1 erwjjl zjj het bier drinken siaan de betrekkingen van beide mannen met knuppels op den grond en schreeuwen luidkeels eenige spreuken om de overeenkomst te bekrachtigen. Men houdt het voor /eer goed, als ieder der aanwezige betrekkingen iets van het bier drinkt.

Deze plegtigheid wordt genoemd quot;kasendi.quot; Nadat zij is afgeloopen geven de

-ocr page 452-

DE BALONDO'S lt; )F BALOXDA'S.

nieuwe vrienden elkander geschenkcn en beiden geven ulfijd liet kosthaarste wat zjj bezitten.

Livingstone werd eens bloedverwant van eone jonge vrouw op cene vreemde wijze. Zjj had een gezwel aan den arm en vroeg hem om dit weg te nemen. Terwijl lijj dit deed, spoot er uit eon kleine slagader een weinig bloed in zjjn oog. Toen bij het afveegde begroette zij hem als bloedverwant en zeide, dat bjj, telkens als bij door het land trok, haar moest laten roepen, opdat zij hem zou kunnen oppassen en voor hem koken. Deze plegtigheid heeft dikwijls plaats tussehen lieden van verschillende stammen; bij deze gelegenheid werden allen die Livingstone vergezelden, onversehiilig of zij Hatoka's, Makololo's of van andere stammen waren quot;Molekanenquot; of vrienden van de Ualonda's.

Wat hun godsdienstig geloof betreft, dit is slechts zeer verward en nevelachtig, maar oefent toch een zekeren invloed op hen uit. Zij hebben een vrij helder denkbeeld van een Hoogste Wezen, waaraan zjj, naar hun verschillend dialekt, verschillende namen geven. Do Balonda's gebruiken het woord quot;Zambiquot;, maar quot;Moriinoquot; is een naam die over oene groote streek lands gebezigd wordt. De Balonda's gelooven dat quot;Zambiquot; regeert over alle andere geesten en goden van minderen rang, even als hun koning Matiamvo over do grootcro en kleinere opperhoofden. Als zjj de gifproef ondergaan, die bij hen evenzeer als bij de andere stammen in gebruik is, heffen zij hunne banden ten hemel en roepen zoo den Grooten Geest aan om rogtvaardig te oordeelen.

Bij de Balonda's ontmoeten wij voor het eerst afgoden of fetichen, wat ook hun Juiste naam moge wezen.

Eenen vorm van afgoden ziet inen vrij algemeen in do dorpen der Balonda's; hij wordt een leeuw genoemd, ofschoon oen oningewijde bom eerder voor eene soort van krokodil of hagedis zou bonden. Hot is een lange cilindrische rol van gras, die met klei bepleisterd is. Jlet oeno einde moet den kop verbeelden; het is dus voorzien van een mond en van een paar quot;Kauri'squot; voor oogen. Met andere einde loopt boe langer hoe dunner uit in een staart; het geheel wordt gedragen door 4 korte, regtc pooten. De inboorling die het model geinnakt heeft, schijnt eenigzins getwjjfeld te hebben of de gelijkenis wel zoo goed was als men dat zou kunnen verlangen; daarom stak hij om den hals een aantal haren uit een olifants-staart, die de manen moeten verbeelden.

Deze zonderlinge afgoden ontmoet men in bijna allo dorpen. Zjj worden verondersteld de godheid voor te stellen, die magt heeft over ziekten. Is er een inwoner van het dorp ziek, dan gaan zjjne vrienden naar den leeuwen-afgod en bidden daarvoor den geheelen nacht; zjj shmn daarbij op hunne trommen en maken het behoorlijke leven, zonder hetwelk geene godsdienstplegtigheid bij de Afrikanen schijnt te kunnen gevierd worden.

Sommige afgoden zou men welligt juister quot;teraphimquot; kunnen noemen, daar de quot;medicijn-mannenquot; er zieh van bedienen tot hot voorspellen van toekomstige gebeurtenissen. Deze afgodsbeelden staan gewoonlijk op oen dwarsbalk, die aan twee rogt-opstaando balken bevestigd is; deze gewoonte wordt ook in Dahomei gevolgd, als er een menschenoffer geschied is. Do quot;medicijn-mannenquot; verhalen aan hunne klienten, dat zij door hunne verrigtingen de quot;teraphimquot; kunnen laten spreken en dat zjj op die wijze met de toekomst bekend worden. Zjj worden vooral geraadpleegd in oorlogstijd, wanneer zjj verondersteld worden van de nadering des vjjauds kennis te geven.

Deze afgoden nomon verschillende vormen aan. Somtijds moeten zjj zekere dieren voorstellen, doch in andere gevallen zjjn het ruwe nabootsingen van een menschenboofd. Als de bjjgeloovigo inboorling de moeite niet wil nemen om een afgod te snijden of te boetseren, neemt hij eeu kronimen en gedraaiden stok, steekt dien in den grond, wrijft hem in met oen of ander wonderljjk mengsel en zjjn afgod is klaar.

Boomen worden zelfs in den dienst van don heidenschen goloovige geprest. Offeranden van maïs af manioc worden op de takken gelegd en insnijdingen gedaan in den bast; sominigon zjjn eenvoudige sneden met een mes, andere de ruwe omtrek van een menseheljjk gelaat. Stokken worden ook bjj hoopen op den grond geworpen en elk reiziger die de plaats voorbijgaat, wordt verondersteld er een aan toe te voegen.

443

-ocr page 453-

DE BALONDCVS OF BALONDA'S.

Somtjjds maakt men kleine modellen van hutton en plaatst hierin potten met geneesmiddelen; eens -vond men eene kleine hut en als afgod hierin hot bekkeneel van een rund. De offeranden bestaan gewoonlijk in oen of ander voedsel; sommige Balonda's zjjn zoo bang de bewoners der ongeziene wereld te beleodigen, dat zij altijd, als zjj een geschenk ontvangen, er een gedeelte van offeren aan de geesten hunnei' overleden betrekkingen.

Livingstone verhaalt eene merkwaardige legende, die waardig is te worden medegedeeld, omdat zij eenige overeenkomst heeft mot het oude mythologische verhaal omtrent Latona. Er bestaat in Londa-land oen zeker moer, Dilolo genaamd, waaromtrent de volgende geschiedenis aan do blanke bezoekers verhaald werd;

quot;Een vrouwelijk opperhoofd, Moéne Monenga genaamd, kwam eens op een avond in hot dorp van Mosogo, een man die in hare nabuurschap woonde en met zijne honden op de jagt was gegaan. Zjj vroeg om oenig voedsel en do vrouw van Mosogo gaf haar eene genoegzame hoeveelheid. Toon trok zij verder naar een ander dorp en deed hetzelfde verzoek; dat werd haar niet slechts geweigerd, maar zjj werd bovendien gehoond door de vraag, quot;wat zjj doen kon als zjj op deze wijze behandeld werd?quot; quot;

quot;Om te toonen wat zjj kon doen, begon zjj oen lied te dingen op eene langzame wijs en uitte haren eigen naam quot;Mononga-wo-o.quot; Zoodra zjj den laatston toon van hot lied gezongen had, verzonk het dorp met zijne bewoners, honden en kippen, op de plaats die nu Dilolo genoemd wordt. Toen Kasimakate het opperhoofd van het dorp, kwam en zag wat er gebeurd was, wierp hij zich in het meer, waarin men veronderstelt dat hjj zich nog bevindt. Do naam is afgeleid van het woord quot;quot;ilólo,quot; wanhoop, omdat de man allo hoop opgaf toen zijne familie was omgekomen. Monenga werd ter dood gebragt.quot;

De Balonda s hebben stellig meer zin voor godsdienst dan do stammen die wij reeds beschreven hebben. Zjj openbaren nu en dan een gevoel van eerbied, hetwelk, hoe onwaardig het voorwerp ook moge zjjn dat door hen vereerd wordt, toch eene zekere godsdienstige rigting van den geest te kennen geeft. Livingstone werd bij zjj^ togt door Londa-land vergezeld van een quot;medicijn-manquot;, behoorende tot don stam waarvan Manonko het opperhoofd was. Deze toovonaar droeg zijne heilige gereedschappen met zich in eene mand en betoonde jegens deze voorwerpen don grootsten eerbied. Als hjj deze mand naderde, hield hjj zich zoo stil mogelijk; en was hjj genoodzaakt te spreken, dan dood hjj dit slechts fluisterend. Toen eens een Batoka digt bjj die mand op zijne gewonen luiden toon sprak, kreeg hjj van den doktor eene scherpe vermaning; de angstige blik, dien deze op zjjne mand wierp, toonde dat hij in vollen ernst was.

Eens gebeurde het, dat oen ander vrouwelijk opperhoofd, Nyamoana genaamd, bjj het reisgezelschap was, toen men eene rivier moest overtrekken die door haar dorp stroomde; zjj wilde dit niet doen voordat de doktor zijne toovermiddelen over haar had heen gezwaaid en zjj zich versterkt had door er eenige in hare handen te nemen en eenige andere om haren hals te hangen.

Evenals de Balonda's gelooven aan een Hoogste Wezen, is het ook duideljjk dat zjj aan de ziel onsterfelijkheid toeschrjjvcn. Dit geloof heeft eene zekere vastheid en werkt de pogingen dor zendelingen op oone merkwaardige wijze tegen; zelfs Livingstone kon niet veel indruk op hen maken. Zjj verbeelden zich dat een Balonda, als hjj sterft den vorm van een of ander dier aanneemt of welligt oone plaats krijgt onder do quot;Barimo'squot; of goden van minderen rang; dit woord is niets dan het meervoud van quot;Morimoquot;. In elk van dozo gevallen bljjft de vrjjgeworden geest nog tot de aarde behooren en streeft niet naar een meer volmaakten staat.

Evenmin kan do zendeling eenigen indruk op hen maken met betrekking tot de eindoljjko bestemming der ziel van den mensch. Zjj nemen het bestaan van een Hoogste Wezen aan; zij hebben niets togen de leer, dat de Schepper zelfde gedaante aannam van den menach, dien hjj zelf geschapen heeft; zij erkennen dat zjj zeiven altjjd geloofd hebben dat de mensch na den dood van zjjn ligchaam blijft voortleven. zii schjjnen dus een goede bodem te zjjn, waarop het zaad der Christeljjke godsdienst

444

-ocr page 454-

DE ANOOLEZTCX.

wcliff wassou kan. Xjjn (l(! oiulorwjjzors editor zoover gekomen, lt;laii stuiten zij plotseling op de oude tegenwerping, dat blanke en zwarte menschen ten eenenmale verschillen, en dut, ofschoon de geesten der overledene Blanken naar een geheim-zinnigen en onbegrijpeljjken hemel gaan, do overledene Balonda's lit^vor bljjven in do nabijheid dor dorpen, die hun gedurende hun loven dierbaar waren, en hen willen bjjstaan die hun zijn opgevolgd. Dit donkbeeld ligt waarschijnlijk voor een deel to gronde aan de gewoonte om hunne huizen, na den dood van een lid van het gezin, te verlaten.

Gedurende do begrafenis wordt oen aanhoudend en oorverdoovond leven gemaakt; het schijnt een algemeen heerschend denkbeeld te zijn, dat men den overledene te moer oer bewijst hoe moor leven er gemaakt wordt. Er wordt geweeklaagd met luide, doordringende kroten, er wordt getrommeld, en indien er geweren onder hen zijn ingevoerd, ook geweerschoten gelost, liet trommelen geschiedt niet in bet wild maar niet geregelde afgemeten slagen. Hot houdt den gehoolen nacht aan en men heeft dit geluid vergeleken met dat eener smederij die door water gedreven wordt. Er worden runderen goslagt en het vleesch gekookt voor oen feest, waarbij groote hoeveelheden bier on mee gedronken worden. De kosten eener begrafenis zijn dus in deze stroken zeer groot en het wordt als een punt van eer beschouwd bjj deze gedegenheid zoo veel weelde te ontwikkelen als slechts mogelijk is.

Het godsdienstig element wordt vertegenwoordigd door eene soort van afgod, oeno met vederen bedekte figuur, die bij sommige gedeelten der plegtigheid wordt rondgedragen; op sommige plaatsen danst een man, in eene vreemde kleeding, mot vederen bedekt, den ganschen nacht met de rouwdragers en verwijdert zich eerst in den vroegen morgen. Hij wordt verondersteld de vertegenwoordiger van do Barimo's of geesten te zjjn.

De plaats van het graf wordt gewoonlijk door zekere voorwerpen aangeduid. Een dezer graven was bedekt door eene groote kogelvormigen trophée van stokken, die opgestapeld waren als het dak van oen huis; rondom dezen kogel was eene omheining opgerigt. Aan de eene zijde van do opening was een afschuwelijk leolijke afgod geplaatst terwjjl oen aantal stukken katoen en andere stoften benevens snoeren kornlen er om hoen hingen.

DE ANOOLEZEN.

Westwaauts van het land, hetwelk wij zoo oven beschreven hebben, ligt eene streek, die een groot gedeelte der kust inneemt en zich ver in het binnenland uitstrekt. Dit land is welbekend onder den naam quot;Angola.'' Daar dit land reeds eeuwen lang in hot bezit is geweest der Portugoezen, die hunne volkplantingen hadden tot 600 of 700 mijlen ver in het binnenland, zjjn er slechts zoor weinige oorspronkelijke zodon en gebruiken overgebleven; zelfs deze zijn nog aanmerkelijk gewijzigd door de aanraking mot de blanke volkplanters. Daar Angola echter zoowel een gewigtig als een groot land is, zullen wij oen kort verslag geven van de inboorlingen, voordat wjj ons meer noordwaarts begeven.

Dc opperhoofden dor Angolezen worden gekozen en deze keuze geschiedt uit zekere familiën. Op ééne plaats zijn er drie familiën, waaruit die keuze achtereenvolgens plaats hoeft. De wet van opvolging is nog al merkwaardig; de oudste broeder erft en niet do zoon. Indien oen gehuwd man sterft, worden zjjne kinderen het eigendom van den oudsten broeder zijner weduwe; deze maakt ze zeer dikwijls te

445

-ocr page 455-

t

ï

DE ANGOLEZEN.

goldo, door zc aiin de Hlavcnhimdeliiais to vorkoopon. Op deze wij zo wordt, zooals dikwerf'teregt is aangemerkt, de alavculiandel meer onderhouden dan door den oorlog.

De inwoners van dit land zijn, ofschoon donker gekleurd, zelden zwart; hunne kleur is bruinachtig-rood, met eene gele tint, en ofschoon zjj in de onmiddellijke nabijheid wonen van een land, hetwelk door echte negers bewoond is, hebben zij evenwel slechts weinig trekken van den neger. Hunne gelaatstrekken zijn niet die van den neger; zij hebben eerder oen arendsneus, die breed is aan den wortel; hun haar is wollig, maar vrjj lang en zeer vol; hunne lippen zijn matig dik. ITunne handen en voeten zijn buitengewoon klein; de slaven van Angola maken dan ook, zoo-als Reade opmerkt, een sterk kontrast met die welke van Congo worden aangevoerd.

Ook aan do vrouwen geeft dezelfde schrijver grooten lof, wat haar persoonlijk voorkomen aangaat. Er zijn in dat land meisjes met zulke zachte, donkere oogen, zulk een innemenden glimlach en zulke bevallige manieren, dat men onwillekeurig van haar begint te houden; men houdt er echter van zoo als men van een hond, een paard of oen vogel houdt; liet verstand heeft er niets mede te maken, /jj zijn zachtaardig, getrouw en hartelijk op hare wijze: hoewel zij een kortstondigen hartstogt kunnen opwekken, zjjn zjj toch niet in staat een ontwikkeld man door liefde aan zich te binden.

Evenals do Balonda's, leven ook do Angolezen grootendeels van manioc-wortels; zij doen dit grootendeels om dezelfde reden als waarom de Ieren zoo veel aardappelen eten, namelijk omdat het aan kweeken en bereiden dezer plant zoo weinig moeite kost. Het bewerken van den grond en het planten zijn het werk van slaven; do cciitc Angolezen hebben een afschuw van hard werken. liet werk geschiedt dan ook natuurlijk zeer onvolkomen; do grond wordt met do schoffel met twee handvatsels slechts zeer ondiep omgewoeld. Zjj doen dit meer door de schoffel over en langs den grond te slepen, dan dat zij dieii omhakken of omspitten.

De manioc is oclitcr eene veel nuttiger plant dan do aardappel, vooral do zoete verscheidenheid, die de vergiftige eigenschappen mist. Do wortel kan raauw gegeten worden, zooals hij uit den grond komt, of men kan hem koken of braden. Somtijds laat men hem gedeeltelijk gisten; luj wordt dan gedroogd, tot meel gestampt of geraspt on met suiker vermengd, zoodat het eene soort van confituur wordt. De bladeren

44(i

-ocr page 456-

de A\(inivi;y/Ex.

kuimon worden gekookt cu ids groente gug-oten ; voedert men de geiten er mede, dan geven zij eoti overvloed van melk, liet hout is uitstekend om te bmnden en de aseh bevat ceno groote hoeveelheid potasch. In Angniu lieoft de wortel gemiddeld een jaar noodig om tot volkomen oiitwikk(ding te liuinon; do grond behoeft gedurende dien tijd slechtö ééns gewied te worden.

Het meel of de wortels knniien niet bewaard worden, daar zij blootstaan aan dt

aanvallen van een koren-worm, die er groote verwoestingen onder aanrigt. Daarom volgt men oene andere handelwijze. Dc vertel wordt fijngesclirapt en op een doek boven een vat gelegd. Ku wordt er wator op gegoten on het fijne schrapsel goed tusschen de hand gewreven. Al de stijfsel-korreltjes worden zoo gewasschen uit do cellen waarin zij bevat zjjn en gaan mot het water door den doek in hot vat. Laat men dit mengsel nu eenigen tijd staan, dan ontstaat er een bezinksel, waar hot water wordt afgegoten. Het bezinksel wordt ven'olgcns uit hot vat geschept en geplaatst op oene ijzeren plaat waaronder gestookt wordt. Do geleiachtige massa wordt dan onophoudelijk met een stok omgeroerd en vormulert langzamerhand in kleine halfdoorschijnende bolletjes, die bijna volkomen hetzelfde zjjn als do tapioca-sago van den handel.

liet voordeel van het veranderen der minioc in tapioca is, dat do vernielende koren-worm er dan geen kwaad aan kan doen.

Sommige gedeelten van Angola zijn lang, moerassig en koortsachtig; zelfs do inboorlingen ondervinden de uitwerkselen van liet vochtig en heete malaria-klimaat. Van ge-neesmiddslen weten zij evenwel weinig of niets; liunne twee hoofdmiddelen zijn koppen en aderlaten.

Het eerste is zeer algemeen in zwang; het geschiedt op dezelfde wijze als in geheel Afrika bezuiden do evonnaehtsljjii. Do oporatonr hooft er drie dingen voor noodig; een kleinen horen, een mes en oen stuk was. Het breede einde van den horen is gelijk gesneden en er wordt bijzonder voor gezorgd dat de rand volkomen glad en zacht is. In het dunne einde is oen zeer klein gaatje geboord. Deze horen is gewoonlijk bevestigd aan een touw, waarmede de eigenaar, die gewoonlijk een doktor is van beroep, hem om den hals draagt. Het mos is klciin en hooft geheel en al den vorm dor messen van dc Bechuana's, die wij vroeger liesclircven en afgebeeld hebben.

Wanneer nu deze kop-horon gebruikt wordt, plaatst men hot wjjdo einde op het aangedane deel en drukt hem stevig aan; de operateur neemt nu het dunne einde in den mond en zuigt er de lucht uit. Dit doet hij gedurende eenige minuten, waarna hij den horen wegneemt en schielijk eenige sneden in de gezwollen en roodgeworden huid maakt. Nu wordt de horen op nicnv aangewend en als nu der operateur de lucht zooveel heeft uitgezogen als zijne longen toelaten, steekt hij niet zijne tong een klein stukje was op het einde van den horen; hierop brengt hij zjjn vinger in den mond en drukt de was stevig op do kleino opening om do lucht buiten to sluiten; do horen bljjft dan door de drukking der (lainpkringsluelit stevig zitten. Het bloed vloeit nu in den horen en stolt weldra, lie was wordt dan weggenomen, de horen verwijderd benovens hot gestolde bloed 011 lt;le operatie wordt herhaald totdat doktor en patiënt tevreden zijn.

Livingstone verhaalt een geval, dat door deze bijzondere voorliefde voor koppen de dood van een kind, zoo niet te weeg gebrsigt, dan toch klaarblijkelijk verhaast werd. De geheelo geschiedenis is vrjj zonderling en doet ons eenen blik slaan in do godsdienstige, of liever bjjgeloovige begrippen der Angolezen. Eens stierf in oen dorp een l'ortugeesch koopman; na zijnen dood vergaderden de overige handelaars en verdeelden zijne goederen onderling, terwijl ieder van zjjn deel rekenschap moest geven aan do familiebetrokkingen van den overledene, die te Loanda, do hoofdstad vau Angola woonden. De meeste inboorlingen, met den aard van schriftelijk verbintenissen on-bekend, dachten dat de kooplieden do goederen eenvoudig verkocht en zich het geld toegeëigend hadden.

Eenigen tijd hierna werd het kind ziel; van een man, dio oen gedeelte dezer goederen gekocht had; do moeder zond om den bezweerder, ten einde achter de oorzaak der ziekte te komen. Na zijne Uover-dobbelsteenen geworpen, en zich tot den vereisehten staat van geestdrift opg-ewonden te hebben, verklaarde de

447

-ocr page 457-

quot;

DE ANGOLEZEN.

profeet, dat liot kind gedood werd door den geest vmii den overleden handelaar, uit wraak omdat men zjjne goederen gestolen had. De moeder was met deze ontdekking volkomen tevreden en wilde den profeet een' slaaf ais belooning geven. De vader echter was minder goedgunstig toen hij de uitkomst van het onderzoek vernam; hij nam oen' vriend met zich mede naar de plaats waar de doktor n»quot;- altijd in een staat van verrukking verkeerde en bragt hem mot een dragt stokslagen tot zjjne bezinning.

Zelfs nadat dit was voorgevallen, wilde de moeder niet toelaten dnt het kind met Enropecsche geneesmiddelen behandeld werd, maar stond er op, dat het op de wangen gekopt werd; het gevolg hiervan was, dat het binnen korten tijd stierf.

De Angolezen zjjn een verwonderlijk bijgeloovig volk en verre dat hun bjjgoloof door eene aanraking van vier eeuwen met de Portugeezen zou verminderd zijn, schjjnen zjj veeleer de Blanken er mede besmet te hebben. Gods-oordeelen van verschillenden aard zjjn veel onder hen in zwang, vooral de vergif-proef, die over een groot gedeelte van Afrika verbreid is en waardoor jaarlijks duizenden omkomen. Merkwaardig zjjn do Angolezen in dit opzigt, dat hot vergif wordt toegediend op eene bepaalde plaats aan de oevers der rivier Dua; personen die van eene of andere misdaad, vooral van tooverij, beschuldigd worden reizen honderde mijlen naar deze heilige plaats, sterk in bun geloof, dat de vergif-boom hun geen kwaad zal doen. Het is naauweljjks noodig te zeggen, dat de schuld of onschuld van den persoon die de proef moet doorstaan geheel en al afhangt van de willekeur van den 'medicjjn-manquot; die den vergiftigen drank bereidt; deze kan hem zwakker of sterker maken of er iets anders voor in de plaats stellen, zonder dat dit door liet ligtgeloovige volk ontdekt wordt.

Daar volgens de begrippen der Balonda's de geesten der afgestorvenen altijd zjjn in de nabijheid hunner vrienden op aarde, deelnemende aan hunne vreugde en zorgen, helpende hen die zij liefhebben en dwarsboomende hen die zjj haten — worden zij ook verondersteld op eene etherische wijze deel te nemen aan de maaltjjden, die door hunne vrienden genoten worden. Hieruit volgt, dat, wanneer iemand zich voedsel ontzegt, hij niet slechts zich zeiven verhongert, maar ook do geesten zjjner voorvaderen bedroeft. Het natuurlijke gevolg van dit denkbeeld is het offeren benevens het koken en eten van vleesch door de offeraars.

Hunne theorie omtrent ziekten is zeer eenvoudig. Zij verbeelden zich, dat, indien do geesten der overledenen vinden dat hunne betrekkingen hen niet behoorlijk behandelen en hun niet genoeg te eten en te drinken geven, het beste wat zjj doen kunnen is, zulke nuttelooze bondgenooten uit do wereld te zenden, opdat zij plaats zouden kunnen maken voor anderen, die hen beter zullen behandelen. Als een man oen ander doodt, doet de moordenaar eene offerande aan zjjn slagtoffer. Hij verbeeldt zich, dat de overledene, als hij pas van een mensch een geest geworden is, dadeljjk op een overvloedig feestmaal onthaald wordende, geen gevoel van wraak meer zal koesteren tegenover den man, die hem uit de wereld geholpen en hem van al zjjne vi-eugde cn genoegens verstoken beeft.

Men zegt, dat ir, sommige doelen van het land nog menschen geofferd worden; eene zekere sekte zou er menschen dooden, ten einde hunne harten aan de geesten te offeren.

Bij de huwelijken der Angolezen neemt men nog overbljjfsolon van de vroegere plogtigheden waar. Do bruid wordt geleid naar eene hut, die met verschillende too-verbereidingen besmeerd is, en daar alleen gelaten, terwijl er geboden worden opgezonden voor een gelukkig huweljjk en een aantal mannelijke kinderen; veel zonen toch is eene dor grootste zegeningen, die aan een Angoleesch huishonden kunnen te beurt vallen. Dochters staan betrekkeljjk laag aangeschreven; maar eene vrouw, die haren eclitgenoot noch zonen, noch dochters geschonken heeft, wordt met de grootste minachting beschouwd. Hare meer gelukkige gezellinnen laten niet achterwege baar gevoelen omtrent de kindorlooze te uiten; zeker is het dat zij in de huwoljjks-zangen ter eere eener bruid altijd een paar regels invlechten, die de onvruchtbaarheid als eene schade voorstellen en tevens de hoop uitdrukken, dat do bruid niet zulk eene onvoordeelige vrouw moge zjjn, die haren echtgenoot geen enkelen zoon of dochter

448

-ocr page 458-

DE ANOOLEZEN. 440

schenkt, üczo woorden klinken haar zoo bitter in de ooren, dat ondersclieideiie voorbeelden bekend zjjn van vrouwen welke dientengevolge wegliepen en zich van kant maakten.

Ecnige dagen hierna wordt de hrnid naar eone andere hut gehragt en gekleed met al den opschik dien zjj bezit of voor deze gelegenheid kan leenen; zjj wordt vervolgens naar buiten geleid en als getrouwde vrouw erkend. Zij gaat vervolgens naar de woonplaats van haren echtgenoot, maar heeft altjjd eene hut voor zich zelve.

Do Angolezen mengen onder hunne begrafenis-plegtigheden een aantal bjjgeloovige gebruiken. Even voor den dood hunner vrienden beginnen zjj — wat zeer troostrijk moet zijn voor den stervende — hun weeklagen; zjj gaan hiermede, bjjna zonder ophouden, gedurende een paar dagen voort onder begeleiding van een bjjzonder muzjjk-instrument, dat droevige toonen voortbrengt.

Gedurende een of twee dagen houden de overlevenden zich bozig met alles bijeen te verzamelen voor een groot feest; dikwjjis besteden zjj hier zooveel aan, dat zij menignmlen voor jaren verarmd zijn. /ij houden zelfs varkens en andere dieren, om ze, ingeval iemand hunner betrekkingen sterft, op diens begrafenis te kunnen gebruiken. Getrouw aan het denkbeeld, dat de geesten der afgestorvenen deelnemen aan do vermaken der levenden, vieren zjj feest totdat al het voedsel verbruikt is; zjj wisselen hunne maaltijden alleen af met zingen en dansen. Het gebruikeljjke trommelen gaat al dien tjjd steeds voort en men treft bjjna niemand van hot gezelschap aan die nuchter is. Inderdaad, men zou op iemand die uit vrjjon wil nuchter bleef met verachting neerzien, alsof hij geene achting had voor de nagedachtenis van den doode. Livingstone maakt melding van een persoon die in een staat van dronkenschap verkeerde; toen bij hierover werd onderhouden, zeide hjj zeer verwonderd: quot;Waarom, mijne moeder is immers gestorven!quot;

Tot begraafplaatsen hebben zjj eene bijzondere voorliefde voor kruis-wegen; maar ofschoon de Portugeezen, de eigenlijke meesters van het land, allo pogingen in het werk hebben gesteld om deze gewoonte uit te roejjen, zijn zjj tot heden hierin nog niet geslaagd, zelfs niettegenstaande zij zware boeten oplegdon aan hen die niet gehoorzaamden en hun openbare begraafplaatsen aanwezen. Zelfs als men het begraven op de kruiswegen zelve belette, maakten de inboorlingen hunne graven naast den weg. Op en om hot graf planten zjj zekere soorten van euphorbia's en er op leggen zjj verschillende voorwerpen, zooals potten om in te koken, waterHesschen, pjjpen en wapenen. Deze zijn echter alle gebroken en voor bot gebruik ongeschikt; men veronderstelt, dat zij voor de dooden even bruikbaar zijn alsof zjj ongeschonden waren, en zjj brengen de dieven niet in verzoeking ze te stelen.

Éene zeer merkwaardige en treffende schildering van de Angolezen, hun bjjgeloof en bun land geeft Livingstone mot do volgende woorden:

quot;Wanneer de inboorlingen hunne oogen wenden naar eene toekomstige wereld, hebben zjj een uitzigt dat ten eenenmale hulpeloos en hopeloos is. Zjj verbeelden zich dat zij geheel in do inagt zijn der ontligchaamde geesten en beschouwen het volgen dezer geesten als het grootste ongeluk, hetwelk hun kan overkomen. Vandaar trachten zij altijd do gramschap der afgestorvenen te verzoenen cngelooven, dat, wanneer deze bevredigd zjjn, er geen andere oorzaak voor den dood kan bestaan dan tooverij.

quot;Dc goheele gekleurde bevolking van Angola is in dit grove bjjgeloof ondergegaan, maar zjj verkeeren toch iu het denkbeeld, dat zjj van deze zaken meer verstaan dan hunne blanke naburen. Elke stam hoeft een bewustzjjn, dat hjj zjjno belangen op de beste wijze behartigt. Hun ontbreekt geenszins het gevoel van eigenwaarde, hetwelk bij andere natiën zoo algemeen wordt aangetroffen. En toch hebben zjj vrees voor alle mogeljjke verschjjningen en half ontwikkelde denkbeelden en overleveringen van oen of ander, dat zjj zelvon niet nader weten te bepalen. De genoegens van het dierlijk leven staan in bun geest bovenaan en, wanneer zjj geene vrees hadden voor de ontelbare onzigtbare zaken of wezens, zouden zij van hun weelderig klimaat zooveel kunnen genieten als dit voor een mensch slechts mogeljjk was.

quot;Ik heb meermalen gedacht, als ik door linn land trok, dal het schoonheden

PKioi, i. 2!t

-ocr page 459-

DE ANGOLEZEN.

450

bezat, die de engelen zouden kunnen benijden. Hoe dikwijls beschouwde ik niet in de stille morgenstonden tooneolen, die men zich met de vurigste verbeelding niet schooner zou kunnen voorstellen; en dit alles in eene stille lucht, van oone liefelijke en aangename warmte omgeven. Groene grazige weiden, het grazende vee, de rondspringende geiten, do groepen van kleine herdersjongens die met liunne miniatuur-pjjlen, bogen en speren speelden, de vrouwen die zich naar de rivier begaven met hare watervaten luchtig op hare hoofden, de mannen arbeidende onder do schaduwrijke bananen, de oude grijze vaders zittende op den grond, luisterende naar het vrolijke gekeuvel, terwijl anderen bozig waren om boomen of takken aan te dragen om hunne heggen te herstellen; dit alles, badende in do heldere stralen der Afrikaansche zon en met de vogels, die, voor do grootste hitte van den dag begon, vrolijk hun lied zongen in de takken der boomen, dit alios, zeg ik, vormde eene schilderjj, die men nimmer kan vergeten.quot;

-ocr page 460-

in iot jke ul-ii r-not jke jke me

{Oil

iel HOOFDSTUK XXXYir.

ten

D K W A ( i O 0 0 'S K N 1) K VV A N Y A M U K Z I 'S,

Dl'. VUl.K EN VOORIIIJOAANDE STAMMKN VAN AFItlKA. — UOOOO UN HET VOLK. — ONAANGENAAM KAItAKÏIÏIl

DER WAOOGO'S. — DIEFSTAL UN AFPERSlNa. - OWWtOHEID DE It WAOOOO'S. — DE STAM DER WANVAM IJEZl'a

OP WEE/.KE'S. — HUNNE WAARDE ALS GIDSEN. - HE KLEEDINO DER MANNEN. — quot;SAMHOquot;-KINOEN. — DE

KLEEDINO DER VHOIIWEN KN HARE VERSIERSELEN. - HARE KAPSELS. — HET KARAKTER DER VROUWEN IN

HET ALGEMEEN. — DE WIJZE VAN HOUWEN DEK quot;WEEZEEV. — HET GEBRUIK VAN DEN THOMMEL. — WIJZE VAN GROETEN. — SULTAN STIRAIIOIIT. — IIE WELKOMST VAN DEN ECHTGENOOT. — DE SPELEN EN DANSEN. — SPIEGELGEVECHTEN. — KRUIS OF MUNT. — EEN NACHT IN EEN DORP DEK WF.EZEE.'s. — HET BROUWEN EN DRINKEN VAN quot;POMHEquot;. — EEN TOONF.EL IN DEN OOGST. — BIJOELOOVIQHEDEN. — LIJK-PLEGTIOIIEDEN.

DE W AGOG O'S.

W ij zullen nu overgaan van hot westen naar het oosten van Afrika en tie kapiteins Speke eu Grant veigezellon op huune reis naar de opmeikeljjko volksstammen die wonen tuaschen Zanzibar en Noord-Afrika. Het is onmogelijk de vele stammen die de/.e streek bewonen in bjjzonderbeden te besehrjjven. Wjj zullen er daarom eenige der gewigtigste uitkiezen eu deze zoo uitvoerig behandelen als onze beperkte ruimte toelaat.

De lezer vindt het welligt wat vreemd, dat wij ons zoo lang in deze streek der wereld ophouden. De reden hiervan is, dat Zuid- en Midden-Afrika bewoond wordt door eene ons iu verwarring brengende verscheidenheid van zonderlinge volksstammen, die elk op zich zelv' zeden en gewoonten hebben welke eenig zjju en zulk een kontrast vormen met die hunner naburen, alsof zij door zeeën of bergen van elkander gescheiden waren. Somtijds gaan zjj bjjna onmerkbaar in elkander over, maar dikwijls is de Ijju van afscheiding scherp geteekend; een stam die don eenen oever eener rivier bewoont gelijkt menigmaal noch in voorkomen, noch in gewoonten, noch in taal op dien van den anderen oever. In één geval bijv. is het volk aan de eene zjjde eener rivier merkwaardig om de bijzondere zorg waarmede beide geslachten zich kleeden, terwijl aan de overzjjde volstrekt gcene kleederen worden gedragen.

Dezelfde oorzaak, waardoor wij met deze merkwaardige stammen in kennis zijn gekomen, zal de onvermijdelijke voorlooper zijn van bun verdwijnen. Do Blanke heeft zijn' voet op hun grond gezet, en van dat oogenblik dagteekent hun langzaam maar zeker verval. Zij hebben de waarde leereu kennen der vuurwapenen en begeeren die boven alles. Hunne opperhoofden hebben reeds het gebruik der inlandsche wapenen afgeschaft; zij waren óf rijk genoeg om geweren van de Blanken te koopen, óf magtig genoeg om ze hun als geschenk af te persen. Het voorbeeld hetwelk zij hierdoor gegeven hebben wordt stellig door het volk gevolgd, zoodat er nog slechts weinige jaren behoeven te verloopen eer de inlandsche wapenen geheel verlaten zullen zjjn. Met. de wapenen verandert ook de wijze van oorlogvoeren en in verloop van tjjd ondergaat het

29*

-ocr page 461-

DE WAOOGHVS.

geheele volk zoodanige wijzigingen dat het een geheel ander ras wordt. Het doel van «tci dit werk is, om in eouc zoo beknopt mogelijke ruimte het merkwaardigste van deze ■ den snel verdwijnende gebruiken bjjeen te brengen; hierom is het noodzakelijk de meeste hij ruimte te besteden aan die landen, waar men nog de moeste oorspronkelijke gebrui- dóo ken aantreft. ügt

Den weg, dien wij nu moeten volgen, kan men zien als men een oog slaat op de n-oli kaart van Afrika. Wjj vertrokken van Zanzibar aan de oost-kust en trekken in eene uitz noord-westelijke rigting, door liet land der Wanyamuezi's en dat der Wahuma's, tot aan nis de groote N yanza-meren. Hier komen wij op het spoor van Baker, wien wij noordwaarts zullen vergezellen naar de stammen die door hem bezocht werden.

Terwijl wij een aantal stammen voorbijgaan waar wij ons niet kunnen ophouden,

komen wij bij de Wagogo's die Ugogo bewonen, eene landstreek, die op ongeveer 4° Zuider-breedte en ijfi0 Ooster-lengte gelegen is. Hier moeten wij vermelden, dat, ofschoon de taal van sommige dezer stammen zooveel verschilt, dat hot volk van den eenen dat van den anderen niet verstaan kan, toch bij de meeste dezer dialektcn het voorzetsel quot;Waquot; bet meervoud te kennen geeft; het beteekent zoo veel als ons quot;liedenquot; of quot;menschen.quot; Zoo heet hot volk van Ugogo Wagogo's en de inwoners van Unyamuezi heeten Wanyamuezi's; dit laatste woord wordt kortheidshalve uitgesproken quot;Weezee's.quot; Een enkel individu der Wagogo's heet quot;M'gogo.quot;

De Wagogo's zjjn eene ruwe bende volks, zooals men, naar het land dat zij bewonen, niet anders zou kunnen verwachten. Hunne kleur is roodachtig-bruin met eene I zwarte tint; als hunne huid bij toeval schoon is, zien zij er uit als eene rijpe pruim. Zij zijn zeer weinig gekleed en dragen bijna niets dan. een stuk van eene of andere j stof om hun midden; zij houden echter bijzonder veel van versierselen, waardoor zij zich zoo leehjk mogelijk maken. Hun voornaamste sieraad is het buisvormig einde ij eener kalabas dat zij door het oor steken. Zij versieren echter voornamelijk hunne | hoofden met strengen van boombast-vezelen, die zij door hun dik, wollig haar vlechten en die hun een allerdwaast voorkomen geven als zij hard loopen of springen. Somtijds vlechten zjj op dezelfde wijze in hun haar snoeren koralen of bevestigen op hun hoofd eene struisveer.

Zjj zjjn niet oorlogzuchtig, maar, evenals andere stammen die niet bijzonder door moed uitmunten, gaan zij nooit ongewapend; een M'gogo loopt nooit zonder speer en schild, en meestal draagt hij eene korte knods, dio ook als werptuig gebruikt wordt. Het schild is langwerpig en de speer heeft niets merkwaardigs; deze wapenen worden dan ook,

zoo als Speke opmerkt, meer gedragen om vertooning te maken dan om ze te gebruiken.

Het is geen aangenaam volk; zij zijn gierig, indringend, nieuwsgierig en onverbeterlijke leugenaars; ook zoeken zjj stellig twist als zij dit ongestraft doen kunnen. Indien reizigers door hun land trekken zijn zij lastig en vervelend boven alle beschrijving; zij beschimpen hen met woorden en beleedigende gebaren; zjj dringen zich bjj het reisgezelschap in en doorsnuffelen alles waar zij bij kunnen komen; somtijds dringen zij zelfs met geweld in de tenten. De reizigers komen bijgevolg nooit in de dorpen, maar kamperen op eenigen afstand onder de schaduw van een der lommerrijke quot;jicht-voetigequot; boomen, die in dit land worden aangetroffen; zij omringen hun kamp met wa eene sterke doornen heg, waarmede de naakte M'gogo niet gaarne te doen heeft. mi

Nog voel schraapzuchtiger dan de andere Afrikaansche stammen gewoonlijk zijn, nh nemen de Wagogo's iedere gelegenheid waar tot hot plunderen van reizigers die op hun tej: grondgebied komen. Behalve de gewone belasting of quot;bongoquot;, die zij vorderen voor dit de toestemming om door hun land te trekken, vragen zjj bovendien nog allerlei ge- l scl schenken. Toen een der dragers van kapt. Speke bij ongeluk zijne boog brak, eischtte lie de eigenaar onmiddellijk als vergoeding een voorwerp, hetwelk tienmaal meer waarde had. vo

Het opperhoofd, Magomba, bleek volleerd in de afzetterjj te zijn. Eerst zond hij na eene zeer beleefde boodschap, waarbjj Speke verzocht werd in zjjn eigen huis zjjn kc verblijf te nemen; deze vleiiende maar verraderlijke uitnoodiging werd echter ineens hc afgeslagen. Vooreerst zijn de buizen in dit land klein en ongemakkelijk; het zijn bi niets meer dan hutten van klei met weinig spitse daken. Zulk een hut wordt genoemd

452

-ocr page 462-

DE WAGOGÜ'S.

quot;tombe.quot; In de tweede plaats was het klaarblijkelijk het doel van liet opperhoofd den aanvoerder van het reisgezelschap nf te zonderen van zijne medgezellen, waardoor hjj hem beter in zijne magt had. Dit zou te meer hot geval zijn, omdat de dorpen door oen' sterken muur omringd zijn ; oen reiziger die er is binnengelokt kan dus niet ligt outsnappen, voordat hjj aan do eisehon dor inwoners heeft toogegeven. De dorpen gelijken volstrekt niet op die der Zuid-Afrikanen; do laatste toch zijn bijna zonder uitzondering rond, terwijl die dor Wagogo's altijd langwerpig zijn: zoowel de muren als do huizen zjjn gemaakt van klei.

Don volgenden dag had Magombo zooveel quot;pombéquot; gedronken, dat hij ongeschikt

was om zaken te doen, maar don dag daarop word do quot;hongoquot; door don eersten minister van hot opperhoofd bepaald; deze dood eerst oenigo zaken voor eigen rekening door oono kleine hooveolheid voedsel ton geschenke te geven, waarvoor hij een tegengeschenk vroeg, hetwelk natuurlijk twintigmaal moor waard moest zijn. Toen hij dit verkregen had, trachtte hjj nog moer afpersingen to doen door kapt. Grant te bo-schuldigen dat hij oono hagedis geschoten had op oen steen, dien hij voor heilig geliefde te verklaren. Vervolgens wilde niemand eonigo inlichtingen geven zonder er voor betaald te worden. Eindelijk, omdat zij dachten in hunne afpersingen niet genoog naar hun zin te slagen, wreekten zij zich, door de inlandseho dragers zulke verschrikkelijke verhalen te doen van het land hetwelk zij moesten bezoeken, en van de wreedheid dor Blanken, dat do dragers bang werden en wegliepen; sommigen vergaten hunne vracht eerst neer te zetten.

Deze taktiek word gevolgd bij elk dorp hetwelk zij moesten voorbijtrekken; op

453

-ocr page 463-

454 DE WAGOGO'S.

ccno plants bedreigde het opperhoofd hot gezelschap van Spekc met oen aanval en liet hij te gelijk aan al de dragors weten, dat zij wel zouden doen mot weg te loepen, daar zij anders gedood zouden worden. Do helft ontsnapte dan ook on nam de goederen mede, die zij als betaling zouden hebben ontvangen. ILot bleek later dat do schurkachtige Wagogo hun dit had opgestookt, om don buit later men hen te kunnen doelen.

Zij waren zoo gulzig en inhalig, dat zij niet slechts weigerden om levensbehoeften te vorkoopen, anders dan togen een buitensporig hoogeu prijs, maar wanneer de aanvoerders der expeditie wild hadden geschoten tot voedsel voor hunne manschappen, verzamelden zich do Wagogo's in groot aantal op do plaats waar het wild lag; zij waren allen gewapend on deden hun bost om hot vleesch weg te stelen, voordat do regtmatigo eigenaars nog tegenwoordig waren. Toen zij eens groot gebrek aan voedsel hadden, ging Speke des avonds op de jagt en schoot een rhinoceros. Zoodra do dag aanbrak, gaf hij zijnen lieden kennis, dat or overvloed van vleesch voor hen was. quot;Wij haastten ons nu allen om op do plaats te komen waar hot dier lag, voordat de Wagogo's het konden vinden; hoe schielijk wij echter deze voorzorg ook genomen hadden, kwamen de Wagogo's toch, voordat nog de taaije huid was doorgesneden, in groot aantal als gieren op ons af en begonnen met onze lieden te vochten.

quot;Een woester, smeriger en walgelijker, maar tevens wonderlijker schouwspel kan men zich bij geene mogeljjkheid voorstellen. Allen gingen aan het werk met zwaarden, speren, messen en bijlen. Zij sneden, hieuwen, stompten, duwden, schreeuwden, vochten en scheurden om het hardst; en dit alles terwijl zij midden in het lijk tot aan hunne kniön in hot bloed plasten. Als de een of ander een verleidelijk stuk was meester geworden, werd het hem dikwerf door een sterkeren ontnomen en liep deze er in triomf mede weg. Hun gold alleen het regt van den sterkste; gelukkig kwam het tusschen onze lieden en de dorpelingen niet tot een ernstig gevecht. Deze laatsten zag men naderhand met hun buit — een stuk ingewand, lever of long, of wat zij anders hadden kunnen magtig worden — het hazenpad kiezen.quot;

Men kan zich wel verbeelden, dat de reizigers zeer Idijdo waren goed en wel het grondgebied van dezen stam verlaten te hebben. Zij waren op alle manieren door hen bedrogen en beroofd, en bovendien hadden do Wagogo's meer dan honderd dragers door hen bevreesd te maken verjaagd; dragors, aangenomen om de groote menigte goederen te dragen, waarmede de reiziger de goedgunstigheid moet koopen der opperhoofden van de verschillende plaatsen waar hij doortrekt.

DE WANYAMUEZI'S.

Dk volgende stam dien wij moeten vermelden, is die der Wanyamuezi's. Gelukkig gebruiken de inboorlingen dit woord zelden voluit, en noemen zij zich zeiven meestal quot;Weezee'squot;, een woord veel gemakkelijker uit te spreken en stellig eenvoudiger om te schrijven. In het enkelvoud is de naam quot;Myamuezi.quot; liet land, hetwelk zjj bewonen heet quot;Unijamueziquot;, het land der maan.

Deze stam is in vele opzigton merkwaardig. Hot is bijna het eenigo volk van Gentraal-Afrika dat gaarne zjjn land verlaat, en voor loon als dragers of gidsen naar verafgelegen stroken wil dienen. Het schijnt dat deze geschiktheid tot reizen erfelijk bij hen is; zij zijn sedert onheugelijke tijden altijd de meest handeldrijvende stam van Afrika geweest. Tot dezen stam behoorden ook do dragers die door do Wagogo's werden overgehaald om Spoke te verlaten; ook wist niemand beter dan zij zeiven, dat hij bij geen enkelen stam lieden kon vinden om hen to vervangen.

Unyamuezi is eene groote landstreek, die omtrent de uitgebreidheid heeft van Engeland; zij fs gelegen ongeveer op 5U Zuider-breedte en tusschen 30° en 40('Ooster-lengte.

-ocr page 464-

DE WANYAMUEZrS. 455

Vroeger moet lioh ccn groot rijk geweest zijn, maar liet heeft i;i don laatstcn tijd Irjt lot ondergaan van de meeste Afrikaansehe rijken, namelijk splitsing in een aantal kleine stammen, die ieder afzonderlijk op elkander afgunstig zijn en allen gedurig nieuwe onderverdeelingen ondergaan.

Het ras dor Weezee's is niet schoon: zjj staan in hun persoonlijk voorkomen beneden de Wagogo's, ofschoon men er schoone exemplaren van beide seksen onder aantreft. Evenals do Wagogo's zijn zij niet van oorlogzuchtigen aard, ofschoon zij altijd reizen met hunne wapenen, hoe die dan ook zijn; dat wil zeggen een weinig betcekeneiulen boog en een paar pijlen. Hunne kleeding is eenvoudig genoeg. Zjj dragen het gewone stuk stof om hunne lendenen; gaitn zij echter op reis, diin liangen zij eeno bereide geite-huicl om; deze hangt over deneenen schouder en gaat onder den anderen door. Ten gevolge van haar kleinen omvang kan zjj niet veel warmte geven en om dezelfde reden kan zij ook als kleedingstuk niet veel dienst doen. Het schijnt echter de mode te zijn en daarom wordt zjj algemeen gedragen.

Zij dragen een aantal versierselen; sommige hiervan dienen als amuletten, terwijl andere alleen als sieraad gedragen worden. De wjjze waarop zjj hunne armbanden vervaardigen is zeer eigenaardig. Zij nemen een enkel haar van den staart eener giraffe en omwikkelen dit met metaaldraad, evenals dit hij de dikke snaren eener viool geschiedt; dit zamengestelde koord wikkelen zij om hunne polsen of enkels. Deze ringen noemt men quot;Sambo.quot; Ofschoon zjj meestal door vrouwen gedragen worden, doen de mannen ze insgelijks aan indien zjj niets beters hebben. De gewone armbanden zijn echter dikke koperen staven, die in den vereischten vorm gesmeed zjjn. Evenals andere inboorlingen die meer zuidelijk wonen, laten zjj ook de twee middelste snijtanden der onderkaak uitslaan en vijlen eene V-vormige ruimte tusschen dezelfde tanden der opperkaak.

De vrouwen zjjn veel beter gekleed dan de mannen. Zjj dragen vrij groote doeken, die zij zelve van het inlandsche katoen weven, en bedekken het geheele ligehaam hiermede van onder de armen tot beneden de knieën. De quot;Snmboquot;-ringen dragen zij in groote menigte en winden ze om hare polsen en enkels, totdat zjj geheel met een pantser bekleed schijnen, hetwelk dikwerf 15—20 centimeter hoog is. Indien zjj hot doen kunnen, dragen zij natuurlijk liever katoen en andere stoffen van Europeescli maaksel, deels omdat hot een toeken is van rijkdom, deels omdat het veel ligter is dan de stof die van inlandsch katoen geweven is, al is zij dan ook minder duurzaam.

Hun wollig haar wordt met een overvloed van vet opgemaakt en gevlochten, totdat het er op eenigon afstand uitziet alsof zjj een kapsel op hadden van dekschilden van zwarte torren. Somtjjds maken zij er kwasten van en hangen aan iederen kwast koralen, of versieren ze met eenvoudige, van koralen vervaardigde toe vermiddelen. De manier waarop zij deze quot;nestels'7 maken is zeer eenvoudig. Er is eene soort van banaan, quot;miambo' genaamd, waarvan men een aantal dunne takken snijdt. Deze takken worden overlangs gespleten, de buiten- en binnenbast losgemaakt en gekaauwd totdat do vezelen behoorlijk geschikt zijn. Eerst zijn zjj veel ligter van kleur dan hot zwarte wollige haar waaraan zjj bevestigd zijn, maar langzamerhand worden zij door het gebruik en het vet zwarter. Zij tatouëren zich oen weinig, makende slechts 3 lijnen op iederen slaap van hot hoofd en eene regt over het midden van den neus. Dikwijls ziet men op liet voorhoofd van beide geslachten blaauwe stropen, maar dit zjjn niets anders dan de overblijfsels van eene bijzondere geneeskundige behandeling voor hoofdpijn, die, althans bij hen, eeno goede uitwerking schijnt te hebben.

Hot karakter dier vrouwen is over het algemeen goed, want zjj gedragen zich betamelijk en voor Wilden zeer gepast; 0)1 haar persoon zjjn zij echter alles behalve zindelijk. Somtijds vergezellen zij hare ochtgenooten op niarsch en hebben hot zwak om, terwijl zij loopen, altjjd te rooken. Zjj dragen hare kinderen op den rug en een paar stoelen en andere meubelen op het hoofd, zoodra zij echter halt houden, geven zjj onmiddellijk proeven van hare kookkunst, door een geurigen schotel groenten voor hare mannen te bereiden. Zij hebben inderdaad oene verwonderlijke praktische kruidkundige kennis; een Weezee leeft in overvloed, waar iemand van een andoren

-ocr page 465-

DK WAN YAM UE/il'S.

stam zou vcrhougeron. Behalve liet bereiden van eten maken /,[) ook kleine hutten dit! den vorm hebben eener klok; deze zijn zeer klein, maar toch groot genoeg om hen gedurende den slaap een onderkomen te verschaffen.

Do woningen der Weezee's zjjn gewoonlijk van klei of leem; zij hebben dezelfde vlakke daken als do hutton die men quot;tembó'squot; noemt; sommige hebben echter den vorm eener hooischelf en worden met zeer veel zorg gebouwd. Enkele hebben een dak, hetwelk boven de muren uitsteekt, zoodat het eeno veranda vormt als bij de huizen der Bechuana's. De dorpen zijn omringd door eeno sterke omheining. De deur is zeer klein en laat slechts een enkel persoon tegelijk door. Zij is gemaakt

van planken en kan, om de huisgenooten in- of uit te laten, worden opgeligt. Sommige palen boven en naast de deur zijn van boven versierd mot blokken hout; ook hebben enkele opperhoofden do gewoonte om op de palen de doodshoofden te plaatsen van hen, die zij hebben laten ter dood brengen.

Sommige dorpen verdienen zelfs den naam van versterkte plaatsen, zoo uitvoerig zjjn zij gebouwd. De palissadeering er omheen is zeer hoog en sterk; zij worden op eeno zeer kunstige wijze verdedigd, eerst door een bedekten weg, hierop door eeno schielijk gebouwde heg van euphorbia's en eindeljjk door eeno breede, drooge gracht. In enkele gevallen is de muur gebouwd in den vorm van bastions.

Zij zijn vrij beleefd en hebben een volkomen wetboek van etikette om vrienden ien vreemdelingen te ontvangen. Indien een opperhoofd een ander opperhoofd ontvangt, is dit eeno groote plegtigheid; hij verzamelt al de inwoners van het dorp met hunne trommen en andere muzijk-instrumeuten en laat hen ter eere van den gast oenen dans

456

-ocr page 466-

DE WAXYAM I K/rs.

uitvoeren _ cn dc^ muzjjkanten zooveel loven maken ills niet liun kleinen troep sleclits mogolijk is. Indien zjj geweren bezitten, sclnetcn zij er mode zoo lang zij nog kruil iiebben; zijn zjj niet zoo rjjk, dan vergenoegen zij zich met iumne «teniinen, die van nature luid genoeg zjjn, en mot trommen en andere nuizrjk-instrumenten.

AVat zjj echter ook gebruiken om leven te maken, do trom is in deze streken eene noodzakelijkheid en voor eene behoorlijke ontvangst onmisbaar. Zelfs als de gast afscheid neemt is het slaan van ile trom noodig om zijn vertrek te begeleiden. quot;De trom slaanquot; is dan ook eene uitdrukking, die dikwerf gebezigd wordt voor het verlaten ocnor plaats. Indien bijv. een reiziger door eene landstreek trekt en met het opperhoofd in onderhandeling is over do quot;hongoquot; die hij moet betalen, wordt hij dikwijls bedreigd, dat de laatste, als er niet ten volle aan zijne eischen voldaan wordt quot;do trom niet zal laten slaanquot;,

dat wil zeggen, don reiziger niet de vergunning zal geven om vorder te trekken. Uit is zoo algemeen bekend, dat de dragers hunne vracht niet opnemen voordat zij het welkome geluid dor trom hooren.

Als gewone lieden hun opperhoofd ontmoeten, buigen zjj en klappen tweemaal in do handen;

de vrouwen begroeten hem met cone buiging, die do boste hofdame haar niet zou verbeteren. Dit is echter eene beleefdheid die men alleen bewijst aan zeer hooge opperhoofden ; do kleinere en de hoofden van een dorp moeten zich met het eenvoudig klappen in do handen vergenoegen.

Indien twee vrouwen van on-gelijken rang elkander ontmoeten,

gaat zij die den laagsten rang heeft op eene knie liggen en buigt het hoofd; de hooger geplaatste logt eene hand op haar schouder. In deze houding blijven zjj eenige oogen-blikken, terwijl zij enkele woorden prevelen. Dan staat de eerste op en beide spreken vrjj inot elkander.

Volgons het berigt van Grant omtrent hot groote opperhoofd IJgalec, die doorging werd voor een bijzonder goed voorbeeld van een sultan — (zooals groote opperhoofden genoemd worden) — wordt do eerbied dien men betoont, meer bewezen aan de waardigheid, dan aan den persoon dio haar bekleedt. Ugalee werd gehouden voor een verstandig man, ofschoon hij niet wist hoe oud hij was, niet boven tien kon tellen of de maanden of jaargetijden door een bijzonder woord aamhiiden.

quot;Nadat wjj omtrent eene maand in zijn land hadden doorgebragt, kwam ('galee den 21®quot; April te Mineenga aan; hij werd verwelkomd door liet vuren onzer vrijwilligers en het schrille geschreeuw der vrouwen. Hij bragt ons den volgenden dag een bezoek onder do veranda. Volgens zijn voorkomen is hij ongeveer 22 jaar oud; hij

■157

-ocr page 467-

DE WANTAMUEZrS.

Iicoi't drie kinderen en ;i() vrouwen; lijj in zes voet lang, zwaar gebouwd enzjjn gelaat heeft eeiic domme uitdrukking. Zijn haar, hetwelk hjj onbedekt draagt, is opgemaakt iu kwasten, waar vezelachtige strengen doorheen zjjn gevlochten. Zjjn lichaam is los gewikkeld in blaauw en geel katoen en om zijne lendenen draagt hjj een smerig stuk geoliede stof; zijne voeten zjjn bloot en groot. Hij heeft een reusachtig grooten

ivoren ring om zijn linker pols en om don regter een' koperen in den vorm van een touw. Verscheidene honderde draad-ringen droeg hjj om zijne enkels.

quot;Wij noodigden hem uit op een onzer ijzeren stoelen plaats te nemen, maar hij zag er in het begin uit alsof hjj bevreesd was en deed geen mond open. Een oud man sprak voor hem en een dertigtal zjjner volgelingen hurkte achter hem neer. Speke liet hem zijn zes-loops revolver zien, maar hij bekeek hem slechts aandachtig, zonder hem aan te raken. Het boek met vogels en andere dieren, dat hem door Sirboko onderstboven getoond werd, ontlokte hom slechts een ziekelijken glimlach met de aanmerking, dat hjj aan do viervoetige dieren de voorkeur gaf boven de vogels. Hij ontving cenigc snuif in zijne linkerhand, nam er een stevig snuifje van en gaf het overige aan den man die voor hem sprak.

quot;Hij verlangde mjjn bed te zien met de muskiet-gordijnen en werd onderweg ver-

458

-ocr page 468-

DE WANY AMUEZT'S.

it zocht om bij ons te komen eten. Om 7 ure zonden wij hem eenc boodHchap dat de ;t inaaltjjd gereed wns, maar liij liet antwoorden dat liij vol was en kon zelfs niet door '8 een glas rum in verzoeking worden gebragt. Den volgenden dag kwam hjj afscheid g van ons nemen en verliet ons zonder cenig geschenk met ons gewisseld te hebben; m hij maakte dus eenc sterke tegenstelling met het inhalige ras der Wagogo's.quot;

Wij hebben reeds gezegd, dat de Wanyamuezi's ook als handelaars werkzaam zijn, en lumne werkzaamheden tot op groote afstanden uitbreiden; er bestaat zelfs eenc bijzondere wijze van groeten, waardoor eene vrouw haren echtgenoot verwelkomt, als bij van cene groote reis huiswaarts keert. Zoodra zij hoort dat hij van eene reis naar de kust te huis zal komen, doet zij al hare sieraden aan, versiert zich bovendien met cene gevederde muts, verzamelt al hare vriendinnen om zich been en gaat naar de hut der voornaamste vrouw van het opperhoofd, voor wier deur zij alle dansen en zingen.

liet dansen en zingen is bij hen, even als bij andere stammen, bet grootste vermaak. Er was oen blinde, die merkwaardig was om de kracht zijner stem; bij kon zjjn geluid ver weg laten klinken alsof bij een buikspreker was. Hij was zeer populair en des avonds was hot opperhoofd niet slechts onder zjjn gehoor, maar nam zelfs deel aan het koor, waarmede zjjn gezang begeleid werd. Zij bezitten verschillende nationale liederen, die, volgens Speke en Grant, werkelijk schoon zijn.

Binnen ieder dorp is een luns van vereeniging of quot;Iwansaquot;, zooals bet genoemd wordt. Dit is een gebouw veel grooter dan de gewone woonhuizen; het wordt ook op eenc andere wijze gebouwd. Een dezer quot;Iwansa'squot;, door Grant bezocht, was een lang, laag vertrek, van 4 bij (J meter, met eene deur, oen laag plat dak, dat zeer zwart was van den rook, en zonder schoorsteen. Over de geheele lengte strekte /leb J eene lage bank uit, waarop koe-huiden waren uitgespreid als zetels. Enkele groote trommen hingen in een boek.

quot;In deze plaats worden de vreemdelingen gelaten als zjj het dorp binnentreden; /.ij blijven er, totdat men eenc woning voor hen in gereedheid beeft gebragt. Hier verzamelen zich ook, als de dag is afgeloopen, de jongelieden om het nieuws te hooren | en zich te verecnigen in het eindelooze gebabbel, hetwelk een der grootste genoegens van den Afrikaanschcn inboorling schijnt uit te maken. Hier doen zij ook elkander verschillende kleine diensten; zij trekken er bijv. elkander de oogharen en weukbraauwen uit met hunne zonderlinge kleine tangen; zij snijden of kappen er hunne tanden in den behoorlijken vorm en maken op hunne wangen en slapen do bijzondere teekenen, •| waaraan blijkt tot wolkeu stam zij behooren.

Twee zulke tangen zijn op bladz. 458 afgebeeld. Zjj zijn gemaakt van ijzer en op | cene zeer vernuftige wijze gebogen om haar de bchoorljjke veerkracht te geven. Men heeft deze instrumenten van verschillende afmetingen; zelden zijn zjj echter grooter en dan die op de afbeelding zjjn voorgesteld.

Men rookt en drinkt in de quot;iwansaquot; ook op groote schaal en de jonge lieden veren lustigen er zich in verschillende spelen.

iet Vóór de quot;iwansaquot; bobben de dansen plaats. Zjj gelijken ccnigzins op die der

ion Daniara's, behalve dat de dansers op eéne rij staan in plants van in een kring. Er en wordt eene lange strook van boombast of van eenc koobuid op den grond gelogd en cm langs haar scharen zich de Woezce's; do langste man heeft altijd de eereplaats, inliet ön, midden. Als zij geplaatst zjjn beginnen de tamboers op hunne levenmakende instru-lor inenten tc slaan en de dansers een zang aan te boffen die meer op huilen dan op zingen in- ; gelijkt. Zij buigen allen laag met het hoofd, zetten de handen in de zijden, stampen 'ou bard op den grond en verbeelden zich dat zij dansen. Do mannelijke toeschouwers ;en : staan op den voorgrond en moedigen hunne vrienden aan door in het koor in tc er- vallen; de vrouwen staan achter de dansers en zien stilzwjjgend toe. Elke dans ein-■Is. j| digt mot een algemeen gelach of toejuiching; hierop neemt een nieuw stol dansers am de plaats van de vorigen op de strook huid in.

tan Somtijds maken zij eenige wijzigingen in hunne dansen. Bij zekere gelegenheid

liet bet opperhoofd een aantal kommen met quot;pombéquot; op eene rij zetten. Het volk er- nam nu zijne van gras gevlochten drinkvaten en vulde ze gedurig opnieuw; het

459

-ocr page 469-

DE WAISYAMUEZI'S.

opperlioofVI liet voorbocld on dronk moer quot;pombcquot; dan oon /jjnor onderdanen. Toon do koininon mooniiiilon govuld waren, sprongen een paar jongens in den kring, die zoor zonderling on dwaas waren toegetakeld. Zij hadden Zebra-manen over liunne hoofden gebonden en twee lange buizen van boombast, die op groote bazuinen gelekon, in de hand; hierop bliezen zij uit al hunne magt en vergezelden bun geschreeuw met do vreemdste verdraaijingon hunner armen en beenen. Nadat al de quot;pombcquot; uitgedronken was, werden er vijf trommen naast elkander aan een

dwarsbalk gehangen en begon men hier zoo hard mogelijk op te slaan. Opgewekt door hot geluid begonnen nu mannen, vrouwen en kinderen allen te zingen en op de maat in de handen te klappen; allen dansten verscheidene uren achtereen.

quot;De jongens der quot;NVeezeo's zijn vermakelijke kleine kereltjes en hebben een bijzonder talent voor kinderspelen. Zij bootsen natuurlijk de bezigheden hnnrer ouders na, zooals het schieten mot kleine bogen en pjjlen, het springen over stokken van verschillende hoogte en dergelijke vermakelijkheden. Sommige grootere jongens maken hunne bogen en pijlen groot genoeg om er duiven en andere vogels mede te schieten. Zij maken ook vrij goede navolgingen van de geweren der Blanken; zij hinden namelijk twee stukken rotting naast elkander voor do loopen en bootsceren do kolf, den haan en den trekker uit klei en bootsen den rook na met boomwol. Dat zij goedhartig waren bleek daaruit, dat zij makke vogels in kooijen hielden, en veel moeite deden om zo te loeren zingen.quot;

Uit deze hcachrijving kan men opmaken -dat do Wcezeo's een levendig volk zijn, en dit ia inderdaad het geval. Voor don reiziger zijn het aangename medgezellen; zij zingen op reis hunne vrolijkste liederen, en wisselen die mot koren af. Men moet

4(j(»

-ocr page 470-

DE WANYAMflEZrS.

echter voorzigtig met lion omgaan, want /,ij zijn onaf'lumkeljjk omdat zij hunno waarde kennen; zjj zjjn gewoon voort to trekken, halt te houden en to bivakkeren als zij er laat in hebben. Daar zij geen last hebben van overgroote zindoljjkhoid en uit gezelligheid hunne nacht-vuren gaarne dig't bjj de tont van den reiziger aanleggen, liefst aan do windzijde, zjjn zij dikwijls al te digtbjj om aangenaam te wezen, vooral omdat zij adat ' idtjjd weigeren weg te gaan van de plaats waar zij zich hebben neergeslagen.

Op marsch zjjn zij onbetaalbaar; zjj zjjn goede dragers, weten zich altijd te vermaken en krjjgen geen heimwee, zooals dikwijls met lieden van andere stammen liet : geval is. Eovendien zijn zjj, door bunno gewoonte om gedurig heen en weer te trekken, uitstekende gidsen; zjj zjjn ook voortrefibljjke helpers op de jagt, daar zjj liet spoor van het wild met eene onfeilbare zekerheid ontdekken en volgen. Zjj zijn een weinig al te geneigd om, als er een dier gedood is, het vleesch te stelen; bot vet stelen /ij zeker. Daar het echter, negen keeren van de tien, zonder lumne hulp niet gedood zou zjjn, ; kan men hun dezen kleinen diefstal wel vergeven. Zij schijnen nooit om iets verlegen te zjjn en hebben eene zeldzame gaaf om zich met' de meest onverwachte voorwerpen te behelpen. Indien bijv. eene Alyamuezi wil rooken en geene pijp hoeft, maakt hij er in een paar minuten eene van den eersten den besten boom. Al wat hij te doen heeft is een groenen tak te snjjden en er den bast af te stroopen, op dezelfde wjjze als onze jongens doen, als zjj wilgon-Huitjes maken. In dezen bast stopt hij dan aan het eene einde een prop van klei en boort in deze met een dun takje of een grasstengel eene kleine opening.

Zoowel mannen als vrouwen zijn hartstogteljjke rookers, en daar zjj hun eigen tabak verbouwen, kunnen zjj aan dien hartstogt naar hartelust voldoen. Om te rooken gebruiken zjj gewoonlijk den tabak dien zjj zelf verbouwen; zij draajjen hem gewoonljjk los, als een touw, ineen en rollen hem dan in een vlakke spiraal schildvormig op. Somtijds geven zjj er den vorm aan van een suikerbrood. Don tabak die van buiten wordt ingevoerd gebruiken zjj als snuif; krjjgen zjj hem in zijn geheel dan wordt hij tot poeder gestampt; is bij echter reeds fijngemaakt dan vullen zij er hun neus mede zoo als hij is.

De vermakelijkheden der Weezee's zjjn vrjj talrijk. Behalve van die, welke wjj | reeds vermeld hebben, houden de jonge lieden bjjzonder veel van spiogelgeveehtcn; zjj gebruiken dan maïs-stengels voor speren en maken schilden van de bladeren. Behalve dat do jongelieden der Weezee's te voet vechten in plaats van te paard, is dit spel bjjna volkomen geljjk aan de quot;Djeridquot; der Turken; de zorgeloozen of on handige n krijgen er even goed pjjnljjke, zoo niet gevaarljjke wonden bij.

Voor meerbedaarde lieden zjjn er bovendien verschillende andere spelen, waarbjj zjj hun geluk kunnen beproeven of liunne vaardigheid toonen. liet kansspel is het | gewone quot;kruis of munt.quot; Hot is waar dat de Weezee's goone centen hebben om mede te spelen, maar zjj snijden schjjven van boombast en raden dan of de gladde of ruwe zijde bovenkomt. Zjj houden hier zeer veel van en verspelen de zaken die voor ivekt 'lcn quot;k- meeste waarde hebben, zooals quot;Samboquot;-ringon, bogen, pijlen, speer-punten n op ;lt;,n dorgeljjke.

een iders van aken eten.

ame-kolf,

t zij oeite

zjjn,

401

ien. don

non ooto Idon

oon

Het voornaamste spel waar berekening bjj te pas komt, hebben zjj waarschjjnljjk geleerd van do Mohamedaansche handelaars; het is namelijk bjjna volkomen hetzelfde als een spel, dat reeds sedert onheugeljjkc tjjden bjj de Turken in gebruik is. liet heet quot;Boaquot; en wordt gespoeld op een bord, waarin 112 holten zjjn, met (54 zaden van planten als spoelpenningen. Indien twee hunner dit spel willen spelen en zjj hebben noch bord, noch zaden, dan gaan zjj eenvoudig op den grond zitten, maken .quot;52 gaten in den grond, zoeken (14 steentjes op en beginnen te spelen.

Do bartstogteljjkste spelers waren do Ijjfwachtcn van don sultan, die ongeveer twintig in getal waren. Het waren geene aangename lieden; zjj waren beleedigend, trotsch, aanmatigend en weigerden ronduit een slag werk te doen. Al hunne bezigheden bestonden daarin, dat zjj hun opperhoofd vergezelden van do eene plaats naar de andere en zjjne bevelen naar de verschillende dorpen overbragten. Hun overigen tjjd bragten zij door met spelen, trommelen en dergelijke verinakeljjkheden; overigens moetl (,,,derseheidden zjj zich alleen door de zorg die zij besteedden aan hunne kleeding.

illen;

.

-ocr page 471-

f

462 DE WANYAMUEZrS.

Sommigen dozoi' lijfwachten waren zeer ver in liet trommelen. Als oenigen oeno rij opgehangen trommels hospeelden, nam de beste trommelaar altjjd het grootste instrument als aanvoerder der overigen.

Het is voor ieder die geen inboorling is volstrekt onmogelijk om in een dorp der Weezee's, zoolang de trommels geslagen worden, een oog toe te doen; houden zjj bier echter mede op, dan is de plaats rustig genoeg, zoo als men zien kan uit de beschrjjving van een nachtelijk tooneel in Unyatnuezi door kapt. Grant.

quot;In oen dorp der Woezee's hoort men weinig geluiden die iemands nachtrust verstoren; den hoorn van een reiziger en bet antwoord hierop van een naburig dorp verneemt men slechts nu en dan; hot zingen der krekels, het geschrei van een ziek kind was het oenige waardoor onze slaap wel eens werd afgebroken. Toen wij des morgens vroeg wakker werden, was het eerste wat wij hoorden het kraajjen der hanen, bet ongeduldig loeijen der runderen, het geblaat der schapen en kalveren en het getjilp van spreeuwen en andere weinig muzijkale vogels, weldra vernam men ook het geluid van stamper en mortier, waarin het koren werd fijngestampt, als ook liet gekir der boschduiven in het lommer der palmen.

quot;Do hutten hadden den vorm van koronzakken en stonden op palen; zjj waren omtrent vijf meter hoog en vijf tot zes nieter in middellijn. Somtijds beschermde nion de stroodaken tegen de vonken door een vlechtwerk van maïsstengels, quot;michan'squot; genaamd. Er lagen op den vloer geene matten en het was er zoo donker als in het ruim van een schip. Enkele aarden vaten, in den vorm dor Indische quot;Gurrah'squot;, om groenten of brij in te koken, gescheurde huiden, eene oude boog en pijlen, eenige van gras gevlochten drinkvaten, enkele kalebassenen in enkele gevallen een zitbankje — maakte al het huisraad uit. liet koren word bewaard in eene soort van tonnen van boombast, en de geiten en koeijen hadden vrijen toegang tot de huizon.quot;

Hunne gewoonten, wat eten en drinken betreft, zijn nog al merkwaardig. Misschien zouden wij deze benamiiigen moeten omkeoren, daar het drinken de eerste plaats in den geest van oen Weezee beslaat. Den eenigen drank waarvan hij boudt is het inlamlsche bier of quot;pombéquot;; vele inboorlingen leven hiervan bijna uitsluitend en gebruiken bijna geen vast voedsel hoegenaamd.

Het bereiden van quot;pombéquot; is liet werk der vrouwen; zij brouwen altijd groote hooveelhoden opeens. Daar zjj niet in staat zijn een vat te maken groot genoeg om het water or in tc koken, maken de brouwsters een aantal aarden potten, die zij in twee rijen op den grond plaatsen mot eene ruimte van ongeveer 50 centim-tusschon de twee rijen. Deze tusscbenruimte wordt gevuld met bout, hetwelk aangestoken wordt; dit vuur wordt aangehouden, totdat het bier in alle potten tegelijk klaar is. Voor een goed brouwsel zijn vijf dagen noodig.

De sultan Ukulima was zeer verzot op quot;Pombéquot; en leefde er dan ook bjjna alleen van. Hjj begon gewoonlijk des ochtends met een kom van zjjn gelief koosden drank en bleef, met tusschenpoozen, don geheolen dag door drinken, totdat hij zich tegen den nacht naar zijne kleine slaaphut begaf. Ofschoon hij op den dag bjjna half wezenloos was, leed zjjne gezondheid or niet onder; hij was een gezond, stevig en kras oud man, die vrij aangename manieren bad en als hij bij toeval helder was vermakelijk genoeg. Hjj hield veel van oeno grap; hij vroeg somtijds om een weinig quinine, vermengde haar ongemerkt met pombé en vermaakte zich dan om de ontsteltenis van hen die den bitteren drank hadden gedronken.

Eiken morgen bezocht hij de verschillende hutten, maar zorgde altjjd zjjne ronde te doen op den tijd dat het brouwen was afgeloopen. Hij nam altijd do eerste kom bier en ging dan naar een volgend huis om op nienw quot;pombéquot; te drinken; somtijds zoog lijj ze door een riet. Mannen en vrouwen drinken zelden gemeenschappelijk; do laatste vergaderen onder voorzitterschap van de sultana of voornaamste vrouw van het opperhoofd en drinken in gezelschap.

Geregelde maaltijden schjjnon aan de mannen bijna onbekend te zjjn; zjj loopen maar eens bjj hunne vrienden aan, nomen oen kleinen aardappel in de eene en eene kom quot;pombéquot; in de andere hand en bjj zeldzame gelegenheden een klein stukje vleesch. Kapt. Grant zogt, dat lijj zelden mannnen ie(s lieeft zien gebruiken, dan

de

-ocr page 472-

DE WANYAMUEZrs.

alleen wanneer zij bjjeen waren om quot;pouibóquot; to drinken. J vrouwen echter, die ook eten als zij drinken, gebruiken hare maaltijden meer geregeld en bereiden ook op vaste tijden haar voedsel.

Het koren waarvan men quot;pombéquot; mnakt wordt door de vrouwen verbouwd en, ofschoon niet geheel en al, ook door haar toebereid. Als hot nog versch is snijden zjj do aron met oen mes af, even als dit in oude tijden bjj do Egyptenaren geschiedde. Deze aren brengen zjj dan in manden naar het dorp;

ze ledigen deze op don grond en laten zo daar in de zon liggen,

totdat zjj door eu door gedroogd zjjn. De mannen dorschon het koren met zonderlinge vlegels,

die er uitzien als raketten en wier haiulvatsels 2'/2 n 3 meter lang zjjn.

Als bet koren gedorschon is,

wordt het op verschillende wjjzen opgeborgen. Somtijds maakt men er kleine koren-mijten van, die op pooten staan. In andere gevallen wordt een paal in den grond geslagen en hot koren hier omheen gebonden; oen 011 ander geljjkt dan voel op een reusaehtigcii dobber van oen hengelaar. De vreemdste, maar welligt veiligste wjjzo om het koren te bewaren is, het ineen bundel bjjeen te binden en aan een boomtak op te hangen. —

Als men het wil gebruiken, wordt het in een' houten mortier ge-stooton om het van den bast te ontdoen; eindelijk wordt het tussehen twee steonon fijngewreven.

De Wanyamuezi's zjjn niet bjjzonder bijgeloovig — in allen gevalle zijn zjj niet zulke slaven van hot bijgeloof als vele andere stammen. Zoover bekend is hebben zjj geene afgoden, maar zjj hebben ook geen godsdienst,

behalve welligt eene vrees voor booze geesten en een geloof dat

die geesten door toovenaars van professie kunnen worden uitgedreven. Grant geeft ons van eene dergelijke bezwering een zeer getrouw verhaal.

quot;De sultan zit in de deur zijner hut, die mot leeuwe-klaauwen versierd is. Zjjno dochter, de bezetene, zit tegen hem over, geheel geblinddoekt en bewaakt door twee Watusi-vrouwen, die eene speer regtop in de hand houden. De sultane maakt den kring vol. Er wordt quot;pombéquot; omhoog gespoten, zoodat allen er mede besproeid worden. Nu wordt er eene koe gebragt, wier bek stevig is digtgebonden, zoodat zjj bjjna niet kan ademhalen; het is duidelijk dat de koe het offerdier is.

quot;De eene speerdraagster geeft hierop de koe twee ligte slagen met eene bjjl tussehen de horens en wordt hierin nagevolgd door de vrouw met den boozen geest en de andere

463

-ocr page 473-

DE WAN YAM l EZrS.

speer-draagster. Nu komt een man vooruit en doodt de koe met dezelfde bijl door een slag achter do horens. Al het bloed wordt opgevangen in een bak — eene Kaf-fersche genvoonte — en geplaatst voor de voeten der bezetene, waarna een ander man bloedvlekken maakt op het voorhoofd, het begin van don hals, de handpalmen en de wreef' van de voeten dezer vrouw. Hij bevlekt de speerdraagster op dezelfde wijze

en hierna wordt de bak door eon' tweeden man opgenomen, die bloedvlekkon maakt op don sultan, zijne familie en allen die tot zijne huishouding behooren.

quot;Nu werd de bak op nieuw gezet voor de voeten der bezetene en doze maakte vlekken met bot bloed op haar zoontje en neven, die knielden om het te ontvangen. Hierop kwamen zusters en andere vrouweljjke betrekkingen om door haar geverwdto worden, en het was vermakelijk om te zien, hoe degenen dio haar hot meest aan hot hart gingen, zich vooruitdrongen om hunne gelukwenschen aan te bicden. Dan staat zij van haar zetel op, slaakt een kermenden schreeuw, en begeeft zich naar het huis der saltano, voorafgegaan en gevolgd door de speerdraagsters. Gedurende den dag loopt zjj altijd nog geblinddoekt door het dorp, vergezeld van onderscheidene volgelingen dio rammêlon met kalabasson waarin graankorrels zjjn gedaan; zjj zingen quot;Heigh-ho, massa-a-no,quot; of quot;masangaquot;. Eene oudo vrouw wordt nu aangewezen om met haar to worstelen om een bezemsteel dien zij in de hand heeft en dio haar eindelijk wordt gelaten.

quot;Later, in den namiddag, komt er eene verandering; zij vertoont zich als gewoonlijk, maar mot een zonderling beschilderd gelaat. Zij zit, zonder dat er een glimlach op haar golant komt, om offeranden» van koren te ontvangen; aan den stok dien zjj

404

regt zjj zi Ijjkei op d( den woon vlugt E dat, ook ( visch liebbi overt dat d Z

Gran groot legde gever De s deze, Ijjke kome dat a /weei i'eno intilo dier liet d A

leeuw dit zc het 1* rot di maar Igebra sten om In terugj krach stakk hjj ei jcone tegen niet jj Nalt; plaats gegaa kostbi

eenko Irinkc verwis ^üüdal l'iegtij len di hki

-1

-ocr page 474-

DE WANYAMUEZrS.

regt overeind houdt, hangen koralen en enkelringen. Als dit is at'geloopen, begeeft zjj zich tusschen do vrouwen. Deze roepen quot;Gnoinbequot; (koe) of' een anderen belagehe-Ijjken uitroep, om haar aan het lagchen tc brengen. Hiermede eindigt do plegtigheid op den eersten dag; twee dagen later ziet men do nu bevrijde vrouw rondloopen, mot den stok met koralen en ringen nog altijd in de hand; zij ziet er weer uit als ge-woonlijk en is volkomen genezen. Do overwonnen geest is genoodzaakt geworden de vlugt to nemen.

Even als vele andere Afrikaansche stammen gelooven de Weezee's vast en zeker dat, indien iemand ziek is, hierbij tooverjj in liet spel moet wezen. Het gebeurde dan ook eens, toen kapt. Grant in hun land vertoefde, dat oen man, van wien hjj gewoon was visch te koopen, plotseling stierf. Zijne vrouw werd beschuldigd hom vergiftigd te hebben, hetgeen ook als eene soort van tooverjj beschouwd wordt. Zij werd verhoord, overtuigd en om het leven gebragt. Do juistheid van het vonnis werd bevestigd doordat do hyena's het Ijjk niet aanraakten.

Zjj hebben allo soorten van zonderlinge bjjgeloovige denkbeelden omtrent dieren. Grant had eens eene antilope geschoten, die hjj niet kende en die daarom voor hem groote waarde had. Zjjn helper droeg het dier zeer onwillig tot aan liet dorp, maar legde het hier neder, terwjjl hjj weigerde het binnen de muren te brengen, voorgevende dat het een gevaarlijk dier was en niet bjj de huizen mogt gebragt worden. De sultan Ukalima werd toon verzocht het binnen hot dorp te laten brengen, maar deze, die anders altijd zoo goedaardig en zacht was, stoof eensklaps op in eene vreeso-Ijjke woede en verklaarde dat zelfs geen stukje van do huid binnen de muren zou komen. Hjj zei de, dat indien men liet vleesch at, de vingers en teenen afvielen en dat als het speeksel slechts even met de huid in aanraking kwam, eene kwaadaardige zweer hiervan het gevolg zou zjjn. De huid was dus verloren en Grant kon alleen reno schets van het dier maken. Deze denkbeelden omtrent de quot;bawalaquot;, zooals deze nntilope genoemd werd, schonen echter niet zeer verbreid te zjjn, want terwijl liet 'üer nog buiten de muren lag, kwamen er eenige lieden van een' anderen stam, die liet dier op de plaats kookten en opaten.

Allo leeuwen en Ijjnxen zjjn het eigendom van den sultan. Niemand mag eene loeuwe-huid dragen dan hjj alleen; zijne woning versiert hjj met de klaauwen. Dat 'lit zoo is, was te verwachten, daar do leeuwe-huid ook in andere streken van Afrika het kenteeken is dor koninklijke waardigheid. Hier hoersclit echter mot betrokking tot den leeuw een zonderling bijgeloof; naineljjk dat niemand om zjjn lijk, ja zelfs maar om zijne huid mag heengaan. Toen er eens oen leeuw gedood en in het dorp S'ebragt was, begon kapt. Grant hem te meten, maar werd dadelijk door den voornaam-sten priester aangevallen, omdat hjj de wet had overtreden door onder het meten quot;in het dier heen te loopen. Hjj zeide dat de leeuwen door eene bezwering werden teruggehouden om binnen do dorpen to komen, en dat door er omheen to loopen do kracht dezer bezwering vernietigd werd. Hjj verklaarde echter, dat, indien hem 4 stakken stof werden uitbetaald, do kracht dor bezwering hersteld zou worden en dat er dan ook niets van aan den sultan zon mededeelen. Hot gelukte Grant op oene zeer gevatte wijze, zich aan de betaling dezer boete te onttrekken, door hiertegen aan te voeren, dat niet door hot loopen om den leeuw de bezwering werd te niet gedaan, maar door or over heen te stappen, en dat hjj dit zorgvuldig had vermeden. Nadat er verschillende zonderlinge plegtigheden over het lijk van den leeuw hebben laats gehad, wordt het vleesch, dat in dien tjjd reeds half in ontbinding is over-pgaan, door den sultan in persoon gekookt; het vet wordt er afgeschuimd en als een 'costbaar geneesmiddel bewaard en de huid bereid voor oen koninklijk kloedingstuk.

De Wanyamuozi's hebben eene wijze om quot;broederschap te sluitenquot;, die veel overeenkomt met de reeds door ons beschrevene; behalve dat zij evenwel elkanders bloed •Irinken, vermengen de nieuwe broeders dit met boter, smeren die op een blad en verwisselen dan de bladeren. De boter wordt dan gewreven in do insnjjdingen, wodat zjj, terwijl het bloed wordt verwisseld, tevens als genezende zalf werkt. Do plegtigheid eindigt met het verscheuren der bladeren en het bestroojjen van do hoof-ilen der broeders niet do stukken.

nEiïi, i. 30

465

loor Kaf-man i ilo

,'jjzc

ct OJ)

mktc igcn. ■vel to

i het stunt s der loopt n dio assa-telen

^0011-ilach

ii /ij

-ocr page 475-

404 DE WANYAMUEZl'S.

speei'-draagstor. Nu komt con man vooruit cn doodt do koo met dozclfde bijl door een slag achtor de horous. Ai liot blood wordt opgevangen in oon bak — eeno Kaf-fbrsclio gewoonte —■ en geplaatst voor de voeten dor bezetene, waarna een ander man bloedvlekiceu maakt op hot voorhoofd, hot begin van don hals, de handpalmen en de wreef van de voeten dezer vrouw. Hij bevlekt do speerdraagstor op dezelfde wjjzc

rog

zi) lijk o'p dei

WOi

vlu

dat ooi vis( hel ovc dat

(In gro log gov Do i lez lijk

/.\V(

ren ant diei hot

loet dit hot tot mai gel stoi om ten krai stal l'Ü oen

tCgM

niet ï |ilas geg kos

oen lt;lrii

ver zoo(

ple|

don

en hierna wordt de bak door oon' tweeden man opgenomen, die bloedvlekken maakt op den sultan, zijne familie on allen die tot zjjnc huishouding behooren.

quot;Nu word de bak op nieuw gezet voor de voeten dor bezetene on deze maakte vlokken met het bloed op haar zoontje cn neven, die knielden om het te ontvangen. Hierop kwamen zusters en andere vrouwelijke betrekkingen om door haar geverwd te worden, en hot was vermakelijk om te zien, hoe degenen die haar het meest aan het hart gingen, zicli vooruitdrongen om hunne gelukwenschen aan te bieden. Dan staat zjj van haar zotol op, slaakt con kermenden schreeuw, en begeeft zich naar het huis dor sultane, voorafgegaan on gevolgd door do speerdraagsters. Gedurende den dag loopt zjj altijd nog geblinddoekt door het dorp, vergezeld van onderscheidene volgelingen die rammelen met kalabassen waarin graankorrels zijn gedaan; zij zingen quot;Hoigh-ho, massa-a-no,quot; of quot;masangaquot;. Eeno oude vrouw wordt nu aangewezen om mot haar to worstelen om een bezemsteel dien zij in do hand hoeft en die haar eindelijk wordt gelaten.

quot;Later, in den namiddag, komt er eene verandering; zjj vertoont zich als gewoonlijk, maar mot een zonderling boschihlerd gelaat. Zij zit, zonder dat er een glimlach op haar gelaat komt, om offeranden van koren te ontvangen; aan den stok dien zjj

-ocr page 476-

DE WANYAMÜEZrS.

regt overeind houdt, hangen koralen en enkelringen. Als dit is afgeloopen, begeeft zjj zich tusschen de vrouwen. Deze roepen quot;Gnombequot; (koe) of een anderen belagche-Ijjkon uitroep, om haar aan hot lagchen te brengen. Hiermede eindigt de plegtigbeid op den eersten dag; twee dagen later ziet men de nu bevrijde vrouw rondloopen, met den stok met koralen en ringen nog altijd in do hand; zij ziet er weêr uit als ge-woonljjk en is volkomen genezen. De overwonnen geest is genoodzaakt geworden de vlugt te nemen.

Even als vele andere Afrikaansche stammen gelooven de Weezee's vast en zeker dat, indien iemand ziek is; liierbij tooverij in het spel moet wezen, liet gebeurde dan ook eens, toen kapt. Grant in hun land vertoefde, dat een man. van wien lijj gewoon was visch te koopen, plotseling stierf. Zijne vrouw werd beschuldigd hem vergiftigd te hebben, hetgeen ook als eene soort van tooverij beschouwd wordt. Zjj werd verhoord, overtuigd en om hot leven gebragt. Do juistheid van hot vonnis werd bevestigd doordat de hyena's het Ijjk niet aanraakten.

Zjj hebben alle soorten van zonderlinge bjjgeloovigo denkbeelden omtrent dieren. (Irant had eens eene antilope geschoten, die hjj niet kende en die daarom voor hem groote waarde had. Zjju helper droeg hot dier zeer onwillig tot aan het dorp, maar logde het hier neder, terwijl hij weigerde hot binnen de muren te brongen, voorgevende dat het een gevaarlijk dier was en niet bij de huizen mogt gebragt worden. De sultan Ukalima werd toen verzocht hot binnen het dorp te laten brengen, maar deze, die anders altijd zoo goedaardig en zacht was, stoof eensklaps op in eene vreese-lijke woede en verklaarde dat zelfs geen stukje van de huid binnen de muren zou komen. Hij zcide, dat indien men het vloesch at, de vingers en teenen afvielen en dat als het speeksel slechts even met de huid in aanraking kwam, eene kwaadaardige zweer hiervan het gevolg zou zijn. De huid was dus verloren on Grant kon alleen oone schets van het dier maken. Deze denkbeelden omtrent de quot;bawalaquot;, zooals deze intilope genoemd werd, schenen echter niet zeer verbreid te zijn, want terwijl het dier nog buiten de muren lag, kwamen er eenige lieden van een' anderen stam, die hot dier op do plaats kookten en opaten.

Allo leeuwen en lijnxon zijn het eigendom van den sultan. Niemand mag eene loeuwe-huid dragen dan hij alleen; zijne woning versiert hjj met de klaauwen. Dat ■ lit zoo is, was te verwachten, daar do leeuwo-huid ook in andere streken van Afrika het kenteeken is dor koninklijke waardigheid. Hier heerscht echter met betrekking tot den leeuw een zonderling bijgeloof; namelijk dat niemand om zijn lijk, ja zelfs maar om zijne huid mag heengaan. Toen er eens een leeuw gedood en in het dorp gebragt^ was, begon kapt. Grant hem te meten, maar werd dadelijk door den voornaam-sten priester aangevallen, omdat hij de wet had overtreden door onder het meten om het dier heen te loopen. Hij zeide dat de leeuwen door eene bezwering werden teruggehouden om binnen de dorpen te komen, en dat door er omheen te loopen de kracht dezer bezwering vernietigd werd. Hij verklaarde echtcr, dat, indien hem 4 stakken stol werden uitbetaald, do kracht der bezwering hersteld zou worden en dat hij er dan ook niets van aan den sultan zou mededeelen. Hot gelukte Grant op oone zeer gevatte wijze, zich aan de betaling dezer boete te onttrekken, door hiertegen aan te voeren, dat niet door het loopen om den leeuw de bezwering word te niet gedaan, maar door er over heen te stappen, en dat hij dit zorgvuldig had vermeden.

Nadat er verschillende zonderlinge plegtigheden over quot;het lijk van den leeuw bobben plaats gehad, wordt het vloesch, dat in dien tijd reeds half in ontbinding is overgegaan, door don sultan in persoon gekookt; het vet wordt er afgeschuimd en als een kostbaar geneesmiddel bewaard en do huid bereid voor een koninklijk kleedingstuk.

Do Wanyamuezi's hebben eene wijze om quot;broederschap te sluitenquot;, die veel ovcr-oenkomt met de reeds door ons beschrevene; behalve dat zij evenwel elkanders bloed drinken, vermengen de nieuwe broeders dit met boter, smeren die op een blad en verwisselen dan de bladeren. De boter wordt dan gewreven in de insnijdingen, zoodat zjj, terwijl het bloed wordt verwisseld, tevens als genezende zalf werkt. De l'le'gtigheid eindigt met hot verscheuren der bladeren en het bestrooijen van de hoofden der broeders met de stukken.

nuKi, i. ;-{()

465

-ocr page 477-

T

4(50 DE WANYA MUEZl' S.

De reizigers waren toevallig in het land toen er eene merkwaardige ronwplogtig-heid plaats had, die zij in de gelegenheid waren bij te wonen. Er was eene vree-seliike opschudding in de quot;temboquot; van het opperhoofd; bij onderzoek bleek dat eene zijner vrouwen van tweelingen bevallen was, die beide dood waren. Al de vrouwen der huishouding vormden, op de wonderlijkste wijze beschilderd en versierd, een optogt; zij zongen en dansten mot de vreemdste en zonderlingste gebaren, zoodat hot er inderdaad meer van had alsof zij zich aan quot;pombequot; hadden te buiten gegaan, dan dat zij bedroefd waren. Dit duurde zoo den geheelen dag; des avonds verzamelden zij een ir'i'ooten bos biezen, bonden die in een kleed en droegen zo aan de deur van de hut der moeder, even alsof het het lijk van een mensch was. Hier zetten zij den bundel neêr, staken aan iedere zijde der' deur een aantal biezen in den grond, knielden, en begonnen op eene zeer luidruchtige wijze te weeklagen; dit duurde onderscheidene uien.

-ocr page 478-

HOOFDSTUK XXXVIII.

K A IIA G U R.

I.lnOINO VAN KAKAOUK. — I)K VKHSCMl l.l.KN 1)K KLASSUN VAN 1NWONEKS. — HUN KAKAKTKU IN 1IKT A[,OEMEKN._

WIJZE VAN OBOEÏKN. — DE IIEEHSCItENDK KASTE OF - WAHUMA'squot; K.N DE KONINKLIJKE KASTE OK quot;MOKKENDA's.quot; — WET VAN Ol'VOIiOINO. — DE SUI.TAN HUMAN IK A EN ZIJNE FAMII.IE. — PISANG-WIJN. — IIÜE lilIMANI KA TOT DEN TROON KWAM. — BEOUAFENIS VAN ZIJN VADEH. — l'I.EGTIOIIEDEN HIJ OELEOENIIEID DEK NIEUWI

MAAN. - DE KONINKLIJKE l'HOFKTEN. — DK TOOVEH-HOIIENS. — HET IIDWELIJK. - (1ERUST LEVEN VAN

DE V HOU WEN DEK WAIIUMA'S. - HET VETMESTEN OKU VROUWEN. —• EEN DWAAS GEBRUIK DER VETLIJV1UIIEID. _

KLEEDINO DER VROUWEN. - MUZIJK-INSÏHIIMUNTEN. - HET EIGEN MUZ.IJKCORI'3 VAN HUMANIKA. — lt;11;-

WOONTEN HIJ HET BEGRAVEN.

Een aantal stammen van meer of mindor gowigt voorbijgaande, komen wjj aan een land, quot;Karaguequot; genaamd, hetwelk ligt in eene streek omtrent 3° Zuidor-brecdto en iilquot; Ooster-lengto. Het volk is verdeeld in twee onderscheiden klassen, namelijk lu-t regerende ras, of de quot;Wahimia'squot;, en do landelijke bevolking of de quot;Wanyambo'squot; Do laatsten waren de oorspronkelijke bewoners van hot land, maar worden verdreven door do quot;Wahuma's,quot; die hen tot slaven en landbouwers gemaakt hebben. Onder de quot;Wahuma'squot; is nog eene andere ondersoheiding, namelijk de quot;Moheenda'squot; of do koninklijke kaste.

Wat do Wanyambo's betreft, doze schijnen, ofschoon zij tot den rang van landbouwers zijn afgedaald on vergeleken kunnen worden mot de quot;ryot'squot; of boeren in Engelsch-Indië, toch een zeker gevoel van eigenwaarde behouden te hebben; zjj hebben namelijk zeiven eene soort van regering en het land dat zij bewonen is verdeeld in twee distrikten, die elk hun eigen gouverneur hebben. Deze laatsten noemt men quot;Wa-kunga'squot;; zjj worden onderscheiden door eene soort van uniform, bestaande uit een stuk katoen of van eene scharlaken deken, hetwelk door hen, buiten hunne gewone kleeding, gedragen wordt.

Het is een prikkelbaar en nog al twistziek volk, goed in staat om hunne eigen zaken te verdedigen, zelfs togen do Weezee's met welke zjj nu en dan in oorlog zjjn. Zjj dragen niet altijd wapenen, zooals de Wazogo's en Weezee's, maar vergenoegen zich met een stok die ongeveer 1% meter lang is en ecu knobbel aan hot einde heeft; zonder dezen ziet men hen zelden en hjj wordt niet slechts gebruikt als wapen, maar ook om hunne vrienden te begroeten.

Indien zij iemand groeten, stekon zij den stok naar hun vriend uit; deze raakt dan het dikke einde met zijne hand aan en beantwoordt den groet met eenige woorden. En toch zijn zjj, niettegonstaando zjj in den regel geene wapenen dragon, zeer goed gewapend; hunne bogen zijn namcljjk zeer sterk en veerkrachtig. Zij zijn meer dan 2 meter lang en eene, van eene speerpunt voorziene pijl kan tot op een grooten afstand afgeschoten worden. Er wordt ook gebruik gemaakt van assagaaijen, maar hun gewone wapen is de boog.

Eene boog die behoorde aan M'nanagee, den broeder van Rumanika, het toen-mnlige opperhoofd of sultan van Karague, was een uitstekend staaltje van bekwaam-

30*

-ocr page 479-

KAR AGUE.

hcid dor inboorlingen. De boog was omtrent 2 meter lang — juist de lengte van den persoon zei ven — en zoo goed gemaakt, dat geeno enkele bogt liet oog onaangenaam aandeed. De pees was gevlochten van de pezen eener koe en de eigenaar kon er eene pjjl tot op een afstand van 150 meter mede wegschieten. Het hout waarvan hij gemaakt was geleek veel op dat onzer gewone esch.

De Wanyambo's waren tegenover Grant zeer beleefd; zij droegen groote zorg voor hem en randden hem zeer aan zijne gezondheid in acht te nemen; zij weerlegden dus op eene praktische wjjzo al de verontrustende verhalen, die men hem, toen hjj besloot om door hun land te trekken, omtrent hunne verraderlijkheid en wreedheid gedaan had. Do Wanyambo's zjjn verplicht don reiziger, vrij van alle lasten, den voorraad te leveren dien hij behoeft om door hun land te reizen; ofschoon zij echter de wet naar de letter gehoorzamen, verwachten zij altjjd, als betaling, een geschenk in koperdraad. Zjj zijn ligt gebouwd, zeer donker van 'kleur en smeren zich overvloedig in met vet. Zij rieken evenwel niet zoo onaangenaam als andere stammen die zich met vet insmeren, omdat zij, na zich genoegzaam besmeerd te hebben, een vuur ontsteken van een welriekend hout, en Ijjwaarts gaan staan, om zicb aan den welriekenden rook van ilit vuur bloot te stellen.

De quot;Wahuma'squot; zjjn veel lichter van kleur en de koninklijke kaste of die der quot;Moheenda'squot; is merkwaardag om hare brons-kleur, hare goed gevormde gelaatstrekken en zeldzaam lange hoofden.

Er bestaat mot betrekking tot de troonopvolging eene merkwaardige wot. Evenals in Europa, is de oudste zoon des konings de erkende troonopvolger; bij moet dan echter geboren zijn terwijl zijn vader werkelijk koning was. Het gebeurt bijgevolg meermalen dat de jongste van een aantal broeders zijnen vader opvolgt, indien nameljjk zijne oudere broeders geboren werden voordat hun vader den troon beklommen had.

Volgens Speke zijn de quot;Wahama's,quot; de quot;GallaV en de quot;Abyssiniêrsquot; slechts verschillende onderafdeclingen van hetzelfde volk; zij zijn bevochten en overwonnen en hebben zich toen westwaarts teruggetrokken in het land dat destijds door de Wanyambo's bewoond werd. En toch zegt de Wahuma, dat, niettegenstaande hij meent vanAhys-sinië af te stammen, en zich over het geheele thans door hen bezette land verspreid te hebben, hij zich altijd geschikt heeft naar de zeden en gewoonten der door hem verdreven inboorlingen en dat de quot;Wahama'squot; van Karague gewoonten hebben, volkomen verschillende van die der quot;Wahuma'squot; van Unyoro.

Do koning of sultan, die over Karague regeerde toen onze reizigers door dit land trokken, was Rumanika. Hij was het schoonste en verstandigste opperhoofd hetwelk zij in Afrika hadden ontmoet en had in zijn voorkomen niets van een Afrikaan dan zijn haar, dat kort en wollig was. Hjj was zes voet en twee duim lang en zijn gelaat had eene buitengewoon goedaardige en openhartige uitdrukking. Hij droeg oen kleed van kleine antilope-huiden en een ander van eene stof die van boombast geweven was, zoodat hij geheel bedekt was. Nooit droeg hjj een hoofdtooisel, maar wel de gewone metalen armbanden en enkelringen, en altjjd had hij een langen staf in de hand.

Zijne vier zonen schenen hun vader volkomen waardig te zijn, vooral de oudste en de jongste. De eerste, Chundera genaamd, was 25 jaar oud en zeer blank, zoodat men hem, ais hij geen wollig haar en nog al dikke lippen had gehad, voor een'Sepoy had kunnen houden. «Hij was eenigzins een dandy en netter op zijne versierselen van leeuwe-huid dan zjjne broeders. Hjj leidde een vrolijk leven, was altijd gereed om een krijgstogt te ondernemen en do eerste te zijn bij een dans, of overal waar wijn en vrouwen te vinden waren. Van den haarbos op do kruin van zjjn hoofd af tot zjjn midden was hjj naakt, behalve als hij om zjjn hals en armen versierd was met betoovorde horens, strooken otterhuid, schelpen en bouten banden. Hot huiden kleedingstuk, dat bij het volk van Karague een eigenaardigen vorm heeft, reikt van achteren tot beneden dc kniën en is van voren weggesneden. Van de kuiten tot aan di! enkels droeg hjj eene groote hoeveelheid jjzerdraad; als hjj een bezoek ging afleg-gen, droeg hij altijd, evenals elk bewoner van Karague een' staf van de lengte van 1 '/a meter met eene knods aan het einde.

quot;Iljj kwam telkens naar mij vragen en bragt dan, omdat hjj wist dat ik or zooveel

408

-ocr page 480-

KAHAGUE

van hield, altjjd blocineu mede; dos avonds iiiim lijj gewoonlijkl'rjj, mijn vooniaamsten liediendo mode mot xijno quot;zozoquot; of g-uitaai' naar liet paleis, ten oindo zijne zusters op Zanzibarsclie imizijk te onthalen. Op liunne beurt zongen dan zijne zusters, broeders en volgelingen Karague-muzjjk en vroeg in den morgenstond keerden Cliunderah en Fr ij zeer vrolijk terug naar hunne, buiten de omheining van het paleis gelogen, hutten. Hieruit bljjkt do vriendschappelijke verstandhouding die er tusschen ons en de familie van den Sultan heerschte; en ofschoon deze jonge prins mij vele vriendschapsdiensten bewezen had, heeft luj mij geene enkele maal om een geschenk gevraagd.quot;

Dc tweede zoon, van eone andere moeder, was op verre na zulk een aangenunn) menseli niet. Zjjn kai'akter was niet kwaad, maar hjj was dom en traag en alles behidv( mooi. J)e jongste van de vier, Kukoko genaamd, scheen do algemeene gunsteling ti zjjn; hij was klaarblijkelijk de lieveling van zijn' vader, die nooit zonder hem uitging. Hjj had zulke zachte en aangename manieren, dat de reizigers hom een panr witte, zeemlederen handschoenen ten geschenke gaven; met veel moeite kregen zij ze aan zijne vingers en vermaakten zich zeer over do groote deftigheid, met welke hij zicii verwijderde.

In tegenstelling met de algemeene Afrikaansche gewoonte, was Rumanika buitengewoon matig; hij leefde bijna geheel van melk; gekookt vleesch zoog hij alleen uit, maar at het niet op. Hij proefde bijna nooit pisang-wijn of bier, dat toch zoo veel in het land gebruikt wordt en het was niet bekend dat hij ooit beschonken was geweest. Deze wijn of dit bier wordt, op de volgende wijze vervaardigd. Een groot blok hout wordt uitgehold, zoodat het eene tobbe vormt; het schijnt noodig te zijn, dat deze zoor

-ocr page 481-

KARAGUE.

groot is. ITct eono einde wordt liooger geplaatst op een onderliggend stuk liout of oen' steen en dwars in liet midden is eene soort van dam van gedroogd gras bevestigd.

Nu worden in de bovenste afdeeling rijpe pisangs gedaan eu deze door do vrouwen niet handen en voeten fijn gekneed totdat zij in eene soort van moes veranderd zijn. Het sap vloeit in de sclminscho tobbe naar beneden en wordt door het gras getiitreerd. Zoodra eene genoegzame hoeveelheid is uitgeperst, wordt het nog eenigo keeren hoen en terug gefiltreerd en dan in eene sehoone kuip overgegoten om te gisten. Hierop wordt een weinig gebrande quot;Sorghumquot; of zoogennamd quot;neger-korenquot; fijngestampt en met het sap vermengd, ten einde do gisting te bevorderen; do kuip wordt dan digtgedekt en in do zonnestralen gezet of bij oen vuur warm gehouden. Na drie dagen is het brouwsel klaar en wordt het vocht overgeschonken in kalebassen.

Do hoeveelheid die do inboorlingen van dezen wijn drinken is werkelijk verbazend; ieder draagt er altijd eene kalebas vol van bij zich eu zelfs de jongste kinderen drinken er van zooveel /.jj willen. Deze drank wordt niet gebotteld om te bewaren en is inderdaad zoo in trek, dat men er, twee of drie dagen nadat hjj bereid is, naauwelijks eene kalebas vol meer van vindt. Deze algemeene verzotheid op pisang-wijn maakt do matigheid van Rumanika des te merkwaardiger.

Rumanika was, op zijne wijze, werkelijk een vorwonderljjk man; hij was niet slechts koning, maar ook priester en profeet. Zijne verheffing tot den troon was, volgens hot verhaal zijner vrienden, geheel en al een gevolg van bovennatuurlijke hulp.

Toen zijn vader Dagara stierf, maakten hij en zijne twee broeders aanspraak op den troon. Om uit te maken wie van hen de moeste regten had, werd een kleine toover-trommel voor hen geplaatst; die dezen kon opligten zou de kroon aanvaarden. De trom was zoor klein en woog bijna niets, maar men had er eenigo krachtige toovermiddolen op gelegd. Het gevolg was, dat, ofschoon zijne broeders met allo krachtsinspanning den trommel niet van de plaats konden krjjgen, Rumanika hom gemakkelijk mot zijn' pink npligtto. Bij plegtigo gelegenheden droeg hij dezen trom altjjd bij zich en slin-gorde hom van tijd tot tijd hoon en weer, om te doen zien hoe gemakkelijk het voor don rogtmagtigon souverein was er mode om te gaan.

Een dor opperhoofden, hierdoor nog niet overtuigd, stond er op dat Rumanika nog oeno andere proef zou doorstaan. Hij werd toen gebragt naar eene heilige plaats, waar hjj verzocht werd op den grond te gaan zitten en de uitwerking dor bezweringen af te wachten. Indien hij werkelijk de ware koning was, zou het gedeelte van den grond, waarop hij zat, tot aan den hemel omhoog rijzen; was hjj de echte man niet, dan zou de bodem inzakken en hjj zelf verbrijzeld worden. Volgens het verhaal van allen, dat van hom zelven ingesloten, ging Rumanika zitten, word tot don hemel opgeheven en zijne wettigheid erkend.

Zjjno geheele familie schijnt bekend geweest to zijn wegens hare bovennatuurlijke oigenschappen. Toon zijn vader Damara stierf, werd zijn Ijjk in eene koehuid genaaid en in eene kano geplaatst, waarin men het op het meer liet ronddrijven, totdat het vergaan was. Nu werden drie wormpjes uit de kano genomen en aan Rumanika in bewaring gegeven; zoodra zij echter in zijne woning waren, veranderde er een in een leeuw, het tweede werd een luipaard on hot derde oen stok. Hot lijk werd nu gelogd op don top van een' heuvel; men bouwde er eene hut over hoen, waarna er 5 meirjes or 50 koeijen in opgesloten en bewaard werden. Die er in waren kwamen natuurlijk allen van honger om.

De leeuw, uit het lijk voortgekomen, was een zinnebeeld van het eigenaardig karakter van Karague; dit land wordt gezegd door leeuwen tegen do aanvallen van andere stammen bewaakt te worden. Men verhaalt dat Damara, indien hij hoorde dat de vijand togen zijn land optrok, alle leeuwen bijeenriep en tegen de vijandelijke troepen afzond, ten einde deze te verslaan.

In zijn karakter als hoogepriester zag Rumanika er zeer indrukwekkend uit, vooral bij zjjne nieuwe-niaansreceptie; deze had elke maand plaats om zich van de trouw en gehechtheid zijner onderdanoh to verzekeren.

Op don a-vond van nieuwe maan kleedt hij zich in zijn priesterlijk gewaad; er hangen dan namelijk een aantal voderen over zijn voorhoofd, die door oen met koralen

470

-ocr page 482-

KARAGUE.

verworden riem bevestigd zjjn. Een reusachtige witte baard, aan zjjn aangezigt met een Biioer koralen vastgemaakt, bedekt zijne kin en hangt hem over de borst. Als hij zich zoo heeft opgeschikt, gaat bij zitten achter een scherm, wachtende totdat de plcgtighcid begonnen is.

Deze is zeer merkwaardig. Er worden BO of' 40 lange trommen op den grond geplaatst, die er uitzien als cone batterij mortieren; op elke trom is een kruis geschilderd. l)e trommelslagers staan er achter, ieder gewapend mot een paar stokken; voor hen staat de aanvoerder, die een paar kleine trommen om zijn hals heeft hangen.

De voorganger ligt eerst zijn regter-, vervolgens den linkerarm op en wordt hierin door de trommelslagers zeer naauwkeurig gevolgd. Hierop slaat hij met beide stokken een' geweldigen roffel, die al sterker en sterker wordt, totdat het leven bijna niet is uit te houden. Dit wordt, mot tusschcnpoozen, cenige uren lang volgehouden; hot leven wordt afgewisseld door het slaan op kleinere trommen en het spelen op andere mu/.jjk-instrumenten. Nu komen de verschillende opperhoofden en officieren achtereenvolgens vooruit; zij springen en gestikuleren en doen uitroepingen, waarmede zij te kennen geven, dat zij zich geheel cn al aan hun souverein toewijden en zjjne wraak inroepen, als zij immer in hunne trouw zouden te kort komen. Als hunne begroeting is afgeloopen knielen zij achtereenvolgens voor den koning en houden hunne knodsvormige stokken zoo, dat ïiij ze kan aanraken; hierop trekken /.ij zich terug, om voor hunne opvolgers bij de plegtigheid plaats tc maken. Om meer kracht aan een en ander bij te zetten, wordt een horen met een tooverpoeder gevuld en in liet midden geplaatst, mot de opening gekeerd naar do plaats vanwaar men vreest dat het gevaar komen zal.

Een jongere broeder van Rumanika, M'nanagee genaamd, was zelfs nog grooter profeet en wigcholaar dan zijn koninklijke broeder; bijstond om zijne bovennatuurlijke magt bij do Wahuina's in groote achting. Iljj had op een heuvel een' heiligen steen en men kon hein dagelijks derwaarts zien wandelen om ingevingen te bekomen. IIij bezat ook een aantal olifants-tanden, die hij met tooverpoeders opgevuld en ter godsdienstige vereering in de omheining geplaatst had.

M'nanagee was een groot en statig persoon; hij had cone groote kennis van planten en was, wat nog al vreemd was, zeer gewillig om die aan anderen mede te doelen. Als teekenen van zjjne priesterlijke waardigheid droeg bij een menigte toovenniddelen. Een was er bevestigd achter op zijn geschoren hoofd, andere hingen om zijn hals en zijne armen, terwijl er enkele om zijne kniën waren gebonden; één was zelfs bevestigd aan zjjn wandelstok. Hij werd altijd vergezeld door zijn page, een kleine, dikke iongen, die do vliegen-klap en de pijp van zjjn moester droeg; de laatste was zeer groot en had een' kop van buitengewonen omvang.

Hjj zelf had een sterk geloof in de kracht zijner toover-horens en raadpleegde ze bij elke gelegenheid. Indien iemand ziek was, vroeg hij hun gevoelen mot betrekking tot den aard der ziekte on het beste geneesmiddel om haar te bestrijden. Was hij nieuwsgierig naar een afwezigen vriend, dan gaven de toover-horens hem hieromtrent inligtingon. Werd een aanval op het land beraamd, dan waarschuwden zij hem; werd hunne hulp o regter tijd en goed ingeroepen, dan werd do dreigende aanval afgewend of zjj maakten dat de vijanden overwonnen werden.

Het volk stelt in deze toovenniddelen een onbepaald vertrouwen; bet gelooft dat zjj niet alleen moed geven, maar ook den persoon die ze bezigt, onkwetsbaar maken. De voornaamste bezweerder van Rumanika, K'yengo, verhaalde aan Spoke, dat de stammen der Watubfl's zjjn dorp gedurende zes maanden hadden ingesloten; toon al het vee en al de voorraad was opgegeten, namen zjj het dorp in en doodden al de inwoners behalve hemzelven. Hem konden zij niet dooden, omdat zijne toovenniddelen te sterk waren; zij konden hem met hunne speren zelfs niet verwonden, terwijl hij op den grond lag.

De Wahuma's gelooven aan de voortdurende tegenwoordigheid van de zielen der afgestorvenen, en tevens dat zij invloed ten goede of ton kwade kunnen uitoefenen op hen, die zjj gedurende het leven gekend hebben. Indien er bijv. een korenveld minder gunstig uitziet of de oogst niet voordeelig belooft te zijn, wordt de eene kalebas

471

-ocr page 483-

KARAGUE.

op hot pad gelegd. Ieder die voorbijgaat we^t wat deze kalebfts beteekent, en rigt een klagenden kreet tot de geesten, opdat deze een goeden oogst aan hunne aehtcr-gebleven vrienden zouden geven.

Om don gelest van zjjn' vader Dagara gunstig voor zicli te stemmen, offerde Rnmanika jaarljjks cenc koe op diens graf en plaatste er dan koren en bier bij als eene offerande aan zijn geest.

Hot huwelijk is in Karague weinig meer dan eene soort van handel; de vader ontvangt voor zijne dochter koeijen, schapen, slaven en andere bezittingen. Deze handel is echter niet beslissend, want als do echtgenoot niet aan de bruid bevalt, kan zij de huwelijksgift terugzonden en naar haren vader terugkeeren. Bij deze huwelijken worden slechts zeer weinig plegtigheden in acht genomen; de voornaamste schijnt hierin te bestaan, dat de bruid in eene zwart gemaakte huid gebonden en zoo, in oen luidruchtigen optogt; naar haren echtgenoot gedragen wordt.

Do vrouwen der Wahuma's leiden, in vergelijking van die van Zuid-Afrika, een gemakkelijk leven; haar eeiiige levensdoel schijnt te zijn dik cn vet te worden. Of de vrouwen hebben eene bijzonder ligchaamsgesteldheid, of de spjjs die zij gebruiken is bijzonder voedzaam, want zjj krijgen een' omvang die bjjna ongeloofchjk is. Rumanika-bijv. had, ofschoon hij zelf ligtgebouwd en welgevormd was, vijf vrouwen die buitengewoon dik waren. Drie dezer vrouwen konden niet door de deur eener gewone hut en konden ook niet gaan, zonder aan beide zijden door een persoon ondersteund te worden. Haar voedsel is gekookte pisangs en melk; van de laatste drinken zij groote hoeveelheden, en wel den geheelen dag door. Zjj worden inderdaad even stelselmatig vetgemest als onze kalkoenen en met even weinig achting voor haar gevoel volgepropt.

Kapt. Speke geeft ons een zeer koddig verhaal van een bezoek bij eene dezer vrouwen van rang, tegelijk met do verschillende maten, die zjj hem vergunde te nemen.

quot;Na eene langdurige en vermakelijke zamenspraak met Rumanika gedurende den morgen, bragt ik een bezoek aan eene zijner schoonzusters, die mot een broeder van hem gehuwd was; die broeder was geboren voordat Damara den troon had bestegen. Do vrouw was ook een van de slagtoffors dor zwaarlijvigheid cn niet in staat om te staan, behalve op handen en voeten. Ik was regt verlangend om haar eens goed te zien en haar, indien het mogeljjk was, te meten. Dit kreeg ik gedaan, door haar wederkeerig te beloven dat zjj, indien zij mij mijn gang liet gaan, ook mijne bloote armen en boenen zou zien. Zij beet toe zooals ik verlangd had, en nadat ik haar mot veel moeito in het midden der hut had gebragt, hield ik mijn woord on nam toen de maat, die dc volgende uitkomsten opleverde.

quot;Het dik van den arm, 51 centimeter. Om de borst 190 centim. De dijen 75 centim. Do kuiten 54 centim. Lengte 163 centim. Al deze maten zjjn volkomen juist behalve dc lengte; ik geloof dat ik die meer naauwkeurig zou hebben verkregen, indien ik haar op den grond had gelegd. Daar ik echter wist hoeveel moeite ik zou gehad hebben om haar weder overeind te krijgen, trachtte ik hare lengte te meten (loor haar te laten opstaan. Dit geschiedde na veel inspanning, zoowel van haren als van mijnen kant, waarna zjj flaauw viel; het bloed was haar naar het hoofd gestegen.

quot;In* dien tusschentijd zat dc dochter, een meisje van 16 jaren, moedernaakt voor ons en zoog aan een melkpot; haar vader hield haar aan den gang met een stok in de hand. Daar vetworden de eerste pligt is van eene fatsoenlijke vrouw, moet dit ook desnoods niet den stok bevorderd worden, ik begon haar een weinig het hof temaken cn bragt er haar toe om op te staan en mij de hand te geven. Zjj zag er in het gelaat zeer lief uit, maar haar ligchaam was zoo rond als een kogel.quot;

In één gedeelte van het land maakten de vrouwen met hare zwaarlijvigheid goede rekening. Bjj het ruilen van voedsel voor koralen werd gewoonlijk eene zekere hoeveelheid voedsel gegeven voor een koralen gordel, die om bot midden paste. De vrouwen van Karague waren echter gemiddeld tweemaal zoo dik als die van andere streeken; het natuurlijke gevolg hiervan was, dat ook het voedsel 100 percent in prijs steeg.

In weerwil harer buitengewone zwaarlijvigheid bleven toch hare gelaatstrekken veel van hunne schoonheid behouden; haar gelaat was ovaal en hare oogen waren buitengewoon

472

-ocr page 484-

KAR AGUE. I7H

fraai cn verstandig. De hoogovc klassen van vrouwen zijn zeer zedig; zij dragen niet ulleen de gewone rokken van koe-lmid, maar ook een' groeten mantel van zwarte stot,

waarmede zjj haar geheele ligeliaam omwikkelen, zoodat alleen één oog zigtbaar blijft. En toch wordt, totdat zij den huwbaren leeftijd bereikt hebben, noch door

-ocr page 485-

KAK AGUE.

jongens, noch door meisjes, cenige kleeding, hoogenaaind, ook gedragen; beiden, zoowel jongens als meisjes, komen naar den reiziger toe en spreken met hem even onbewust van hunne naaktheid, als onzer aller voorouders. Totdat zij getrouwd zjjn laten zjj het haar groejjen; hierna seheren zjj het weg, soms gedeeltelijk en somtijds geheel en al. Zij hebben cene zonderlingo gewoonte om hoofddeksels te maken van rotting, die zij aan de buitenzjjde bedekken met het wollige haar, dat zij van hunne eigene hoofden hebben afgeschoren.

Wij hebben reeds melding gemaakt van de muzijk-instrumonten die in Karague gebruikt worden. De voornaamste zijn do trommen, die evenveel in grootte verschillen als de Europeesche. De trommen, die met onze gewone overeenkomen, zijn ongeveer 120 centim. lang en 80 contim. breed; zjj zijn aan het eene einde bedekt met do huid van een ichneumon. Dit instrument wordt over den schouder gehangen en met de vingers bespeeld, even als de Indische quot;tam-tam.quot; De groote trommen, die bij het feest der nieuwe maan gebruikt worden, zjjn gemaakt op dezelfde wijze, maar veel grooter. De oorlogs-trom wordt door vrouwen geslagen; op haar geluid vliegen de mannen tc wapen en begeven zich naar hunne verschillende kwartieren. Men maakt in Karague ook gebruik van verschillende snaar-instrumenten. Het voornaamste is de quot;nanga,quot; eene soort van guitaar; zij is, volgens kapt. Grant, het nationale instrument. Hiervan zjjn vele verscheidenheden. quot;Bjj een van deze maakten 0 van de 7 toonen eene volmaakte toonladder; de zevende snaar alleen was valsch. Hij eene andere, die door een man bespeeld werd, maakten drie snaren een vol en harmonisch akkoord. Uit deze feiten bljjkt, dat dit volk vatbaar is voor beschaving. De quot;nangaquot; was gemaakt van zwaar, donkerkleurig hout, in den vorm van een bak, die 60 centim. 'lang en 24 centim. breed is, met drie kruisen in den bodem; eene snaar is zeven of acht koeren over eene, aan elk eind van het instrument, geplaatste kam gespannen. Somtijds is, ter versterking van het geluid, eene kalebas aan den achterkant van het instrument bevestigd.

quot;Prins M'nanagee zond, op mijn verzoek, den besten speler dien hij kende. De man kwam, zonder aangediend tc worden, onbeschroomd binnen en scheen een wild, opgewonden persoon tc zijn. Nadat hjj zjjne speer tegen het dak der hut had geplaatst nam hij eene quot;nangaquot; van onder zjjn arm en begon te spelen. Hij zat op cene mat met zjjii hoofd afgewend en begon tc zingen, dat hij tot mjj gezonden was alsmede een lied van den geliefdkoosdcn hond quot;Keerombaquot;. Door de wilde en toch liefelijke muziek werden scharen van bewonderaars tot hem gelokt; deze zongen het lied van den hond nog dagen daarna, daar hij bet op ons verzoek meermalen herhaald had.

Een andere muzjjkant was eene oude vrouw, die zich zelve Kccleeamyagga noemde. Terwijl zjj voor mij stond te spelen, was al wat zij kon voortbrengen quot;sh! sh!quot;. Zjj verdraaide hierbij haar' mond, wrong met haar ligchaam en ligtte hare voeten van den grond. Het was eene ellendige uitvoering en zij werd niet herhaald.quot;

Er is nog een ander snaar-instrument, quot;zezequot; genaamd. Dit verschilt van de quot;nangaquot; doordat het slechts ccnc snaar heeft; even als de quot;nangaquot; wordt het gebruikt om do stem bjj het zingen te begeleiden. Hunne blaas-instrumenten kan men vergelijken bij dc flageolet en den hoorn. De eerste heeft 6 gaten; als het volk loopt met cene vracht op het hoofd spelen zjj dc flageolet om zich dc reis gemakkelijker te maken cn ontlokken er werkelijk aangename cn muzjjkale toonen aan. De zoogenaamde quot;hoornquot; wordt gemaakt van verschillende stukken van kalebassen die in elkander worden geschoven als do stukken van eenen verrekijker en dan met eene koe-huid bekleed. Men kan er de toonen van een gewoon akkoord op voortbrengen; de duim dient dan voor klep. Hjj is ongeveer 50 centim. lang.

Kumanika had een bijzonder militair muzijkkorps; het bestond uit 10 man, waarvan er 14 hoorns hadden, terwijl dc twee anderen voorzien waren van hand-trommen. Zjj marcheerden in drie gelederen, de trommelslagers achteraan; als zij op marsch waren, zwaaiden zij, op de maat der muzijk, met hunne ligchamen heen en weêr. De aanvoerder gaat voorop met een bijzonder vluggen stap, waarbij hij beurtelings met elk knie den grond aanraakt.

De wetten zijn in Karague in sommige gevallen zeer streng en in andere buiten-

474

I

-ocr page 486-

KAR AGUE.

gewoon zacht. Diefstal bijv., wordt gestraft met hot blok, waarin do dader somwijlen maanden lang gesloten blijft. Eene ligchamelijke aanranding met een stok wordt beboet niet tien geiten; hoeft do aanval echter plaats gehad met een doodehjk wapen, dan heeft do aanvaller al zjjne bezittingen verbeurd; do beleedigdo partij krijgt do eene helften de sultan do andere. In geval van moord wordt de schuldige tor dood gebragt en gaat al wat hjj bezit over aan de familie van den vermoorde. De zonderlingste wet is die tegen het overspel. Is de schuldige eene gewone vrouw, dan wordt het verlies van een oor als genoegzame straf beschouwd; is zij echter eene slavin of de dochter van den sultan, dan worden beide partijen ter dood gebragt.

Als een inwoner van Karague sterft, hangt de begrafenis af van den rang des overledenen. Indien het een boer of quot;Wanyamboquot; is, laat men bet lijk in het water zinken. Was do overledene echter iemand van de hoogere kaste, een Wahuma, dan wordt liet begraven op een eiland in hot meer; do grond van al zulke eilanden wordt als heilig beschouwd. Bij de plaats waar een Wahuma gestorven is, plaatsen zijne nabestaanden een zinnebeeldig teeken; het bestaat uit twee stokken, die aan een steen gebonden en dwars over het pad gelegd worden. Dit teeken geeft aan den voorbijganger te kennen dat het pad op dit oogenblik heilige grond is; hjj gaat bijgevolg op zijde en maakt eenen kleinen omweg, voordat hjj het pad weder betreedt. De zonderlinge begrafenis van den sultan hebben wij reeds medegedeeld.

DE WAZARAMO'S EN WASAGARA'S.

DE WAZARAMO'S.

Eer wij ons begeven naar andere streken van Afrika, is het noodig eenigc regelen te wijden aan twee andere stammen — do Wazaramo's en de Wasagara's.

liet land dat door hot eerste volk bewoond wordt heet Uzaramo en ligt onmiddcl-ijjk zuidwaarts van Zanzibar; het is het eerste waardoor Spoke en Grant heen trokken.

Hot land is overdekt met dorpen, wier huizen gedeeltelijk den kegelvorm hebben, dien men in Afrika algemeen aantreft; deels hebben zij ook gevels in navolging van do wijze waarop do huizen aan de kust gebouwd worden; waarschijnlijk hebben zij die te danken aan de vele handelaars welke hen uit allo oorden der wereld komen bezoeken. De wanden der hutten zijn van vlechtwerk, dat met klei bepleisterd is; zij zijn met gras of riet gedekt. Over deze dorpen zijn hoofdlieden gesteld, quot;Phanzé'squot; genaamd, die zich onderdanen noemen van Saïd Magid, den sultan van Zanzibar. Zoodia eehtei' eene karavann door hun land trekt, beschouwt ieder hoofdman zich als sultan en heft tol van de reizigers voor eigen rekening. Zij laten nimmer vreemdelingen in liunne dorpen toe en verschillen in dit opzigt van andere stammen, die hunne steden go-bruikon als vallen, in welke zjj den argeloozen reiziger lokken, en waaruit hij niet weder te voorschijn komt, zonder dat zijne beurs er duchtig onder geleden heeft.

Het volk ziet er, ofschoon de moeste inwoners vrij kort en gezet zijn, goed uit en is zoor verzot op kleederen; hunne kleeding is echter zeer beperkt en bestaat alleen uit een stuk van eene of andere stof, dat om de lendenen geslagen wordt. Zij houden zeer veel van versierselen, zooals schelpen, stukken tin en koralen en wrijven het ligchaam in met roode klei en olie, totdat zij er uitzien alsof zjj pas gekoperd waren. Hun haar is wollig en in vele kleine vlechten verdeeld, die zij verlengen door er plantenvozels door heen te vlechten. Do mannen hebben voor de vrouwen vele oplettendheden; zjj kappen beur haar en begeleiden ze naar het water, opdat haar niets zou overkomen.

475

-ocr page 487-

DE WA/ARAM O'S.

Ecu I versttindig roi/.igor ti'okt door Uzaramo zoo schiolijk lijj slechts eciiigüins kan; do inboorlingen toch verstrekken ninnner gidsen ot' bewijzen do minsto hulp. Zij zijn altijd gereed hem af' te persen indien hjj zwak is of hem met open geweld te berooven, in plaats dat zij het meer verfijnde quot;hongo'^steisel in praktijk brengen. Het schijnt een ontstuiniig ras te zijn, maar zij kunnen toeli met een mengsel van zachtheid en vastheid vrij goed tot roden gebragt worden. Zelfs ais zij hunne krijgslieden in oorlogsdos hadden laten uitrukken en op een dreigenden toon eene grooter quot;hongoquot; eischten, dan zij in redelijkheid konden verwachten te ontvangen, vond Spoke dat zij door eenige vriendelijke woorden zich altijd weder terugtrokken en do zaak tot een vredelievende schikking lieten komen. Mogt men met hen slaags raken, dan zon men ondervinden, dat zij vrij geduchto vijanden zijn; zij zijn goed gewapend met sporen en

boog en pjjlen. De laatste zijn vergiftigd en hunne wapenen houden zij altijd even glimmend en schoon als hunne ligchamen.

Sommigen dezer Phanzé's kunnen voor don reiziger zeer lastig zijn; zij vragen altijd moor dan zij donken te ontvangen en gebruiken steeds bedreigingen als de een-vondigsto middelen van afzetterij. Een hunner, genaamd Khombé la Simba of quot;loeuwe-klaavnv,quot; was buitengewoon mooijelijk te voldoen; hij zond, vol verachting, het geschenk terug dat men hem gegeven had en dreigde met zijn hevigste wraak, indien zjjno oischon niet werden ingewilligd. Vijf mijlen vorder vroeg oen andere Phanzé, Mukin ya Nyani of quot;apen-staartquot; genaamd, eene tweede quot;hongo.quot; Daar ochtor de voorraad dor expeditie op deze wijze spoedig uitgeput zou zijn, maakte Spoke plotseling een einde aan deze afpersingen; liij gaf don opperhoofden de kous om of aan to nemen wat hjj hem verkoos te geven, of er om to vechten. Daar hij tevens zorg droeg, hun zijne wapenen en do geoefendheid zijner schutters te laten zien, vonden zij het beter toe te geven, dan te vochten en wellicht niets te krijgen.

Wegens de snelheid waarmede do reizigers door dit ongastvrije land trokken en de noodzakelijkheid waarin zij vorkoorden om de inboorlingen zooveel mogelijk te ver-mijdon, leerden zij weinig van hunne zodon en gewoonten. Do quot;W azaramo's verzamelden zich om do karavaan ten einde ruilhandel te drijven en do reizigers op te nemen; van

476

-ocr page 488-

T)E WAS AGAR A'S.

liun leven in hunno dorpen zagen deze echter nieta, daai1 een vreenululiug, zooals wij gezegd hebben, liiev niminoi' binnen komt. Omtrent huimon godsdienst is niets bekend, otschoon liet zeer mogeljjk is, dat de vele Mohamedanen die door linn land trekken, cr wel eenige sporen van liun eigen godsdienst zullen hebben achtergelaten, evenals het geval is in Lomla, waar de godsdienst een wonderlijk mengsel is van afgodische, Mohamedaansche en Christelijke plegtigheden, zonder eenige innerlijke bcteekenis. Inderdaad is hot hun onverschillig of zij weten wat met do plegtigheden bedoeld wordt. Dit laten zjj aan de priesters over; zjj zijn volkomen tevreden als de toover-doktor slechts zijne pligten vervult. Dat do Wazaramo's in allen gevalle eone zekere mate van bijgeloof bezitten, blijkt uit het feit, dat zjj kleine model-hutten bouwen als tempels voor den Geest van den regen. Zulk eone hut of tempel wordt quot;M'gangaquot; genoemd. Zij loggen ook gebroken gereedschappen op do graven en snijden ook nu en dan ruwe houten beelden, die zjj aan het eone einde van liet graf in den grond stoken; zoover bekend is, liobhen zij echter goene afzonderlijke bognuiijilaatsen.

DE WAS AG A RA'S.

De tweede dezer stammen, die der Wasagara's, bewoont eene uitgebreide landstreek die meer dan 100 mijlen lang is, en wordt verdeeld in een aantal onderstanimeii. Evenals andere Afrikaansche staminen dio eens klaarblijkelijk groot en magtig waren, zijn ook do Wasagara's zwak en betrekkelijk onbeduidend geworden, ofschoon zij nog vrij talrijk zijn. Daar zij dikwijls vervolgd worden door gewapende troepen van do kust, die hen aanvallen en als slaven wegvoeren, en bovendien nog wegstelen wnt zjj bezitten, hebben de Wasagara's meestal do wijk genomen naar de hooge, kegelvormige borgen, die aan bun land zulk een eigenaardig voorkomen geven ; zij zijn daar betrekkoljjk veilig. Daar zij op deze wijze ochter verpligt zijn om hun vorbljjf tot eene kleine strook lands te beperken, kiiiinon zij zich slechts zeer weinig op den landbouw toeleggen; zjj zijn ook bevreesd om in de vlakten af te dalen en deel te nemen aan don handel die in deze streken op eene uitgebreide schaal gedreven wordt. Hunne dorpen zijn meestal gelegen aan de holling dor heuvelen en zjj bebouwen, zoo goed en zoo kwaad zjj kunnen, het vruchtbare land dat er tusschen ligt. Do onophoudcljjko invallen van vijandige stammen, zoowol als die der slavenhandelaars, maken dat de inwoners niet meer land kunnen bebouwen dan voor hunne behoeften volstrekt noodig is.

Zij zijn zoo geheel en al ontmoedigd, dat een schildwacht, zoodra hij eoiio karavaan ziet naderen, dadelijk alarm maakt, waarop de goheele bevolking op den top van den borg zamonschoolt; hierna verspreiden zij zich en verbergen zich zoo goed, dat geen troop, die er op uit is om slaven te vangen, zijn' tijd zal verbeuzelen met pogingen om hen to vinden. Aan het bieden van tegenstand wordt nimmer gedacht en het is bijna niet mogelijk de Wasagara's over te halen van de heuvelen af te komen, voordat do karavaan is voorbijgetrokken. Het is dan ook bijna niet mogeljjk oen Msagara als gids door zijn land te bekomen. Slaagt de reiziger hier echter in, dan ondervindt hjj dat de man trouw, levendig, jjvorig en over het geheel een aangenaam medgezel is.

De mannon schijnen goede jagers te zijn en toonen eene groote bedrevenheid in hot opsporen van hot wild.

Om hunno onzekere levenswijze dragon do Wasagara's slechts zoor weinig klee-deren; bun gewoon kostuum is (tone smalle strook stof om bun midden.

477

-ocr page 489-

HOOFDSTUK XXXIX.

I) M W A T U S I' S 1« N W A (1 A N 1) A ' S.

WOON PLAATS DKK WATUSl'.S.--AVIJZK OM ZICH TK KLEF.DKN. — KKNK WATUSISCHR \ ROUW. - WAT ZIJ ALS

HKKDKKS WAAUI) ZIJ V. - IIKT DANSKN DKK WATUBt's. - DK WAOANDA'S. — Dl'. WKOEN IN UGANDA. —i

HUN WKTHOKK VAN KTIKKTTK.— IIUNNK MINACHTINü VOOK IIKT LKVKN VAN KKN MKNSCII.- HUNNE WRKKD-

HKID. — DE VROUWEN-ZWKEI» - EEN AFRIKAANSCHK BLAAUWBAAR1). — HET LKVKN IN HET PALEIS. - EKNK

RKVUK DKR TROKPEN. — DE OORSPRONG VAN DKN STAM DER WAGANDA's. — KIMERA EN ZIJNE WIJZE VAX

REGEREN. — DE WET VAN OPVOLGING. — M'TESA, DE TEGENWOORDIGE KONING EN ZIJNE HOFHOUDING. -

HET KONINKLIJK PALEIS. — ALGEMKKNE BOUWORDE BIJ DE WAOANDA's. — HET ONTVANGEN VAN EEN' OAST.—

DK KONINKLIJKK WANDELING. — KKNK RAADSVKRGADERING. — BIJGELOOVIGHEDEN. - DE WATER-OEEST EN i

ZIJN HOOGEPRIKSTER. — DE GODSDIENST DKR WAGANDA's. — MKNSCIIEN-OFFKHH. — DE SLAVENHANDEL. — i BEGRAAFPLAATSEN DER WAGANDA's. —

DE WATUSFS.

Er is oon stam, tlio, lioo kloin hij ook zijn moge, tocli eouo bijzondere vornolding verdient, omdat hij ocno genoegzame individualiteit bezit. Do Watusi's zijn oon geslacht van herders, wonende aan beide zijden der evennachtslijn; volgens Grant hebben zij in hun algemeen voorkomen eene groote gelijkenis op de quot;Somali'squot;. Zij nemen gcwoonljjk dienst in de huishouding van rijken en bepalen zich bijna geheel tot het weiden der kudden.

Zij hebben veel en wollig haar; de mannon scheren hunne baarden geheel af, op eene kleine plek na, in don vorm eoner halve maan. Zij hebben de zonderlinge gewoonte om hun tandvleesch zwart te verwen en bezigen hiervoor een mengsel van verkoold en gepoederd tamarinde-zaad, met een of ander koper-zout. De mannon hebben, als zij op togt zijn, altijd hunne wapenen bij zich; zij vertonnen zich zelden zonder pijl en boog, oon 1 % meter langen stok met oenen knobbel aan hot einde, en eene pijp.

Als zij een' vriend ontmoeten, steken zij hem hot knobbelige einde van hun stok toe; hij raakt dit aan en hooft daarmede aan do eischen dor otiketto voldaan. Deze knods-stok is eene instelling, waarvan eerst kortelings is melding gemaakt; een inboorling schjjnt zich zeer ongelukkig te voelen, als hij niet zulk een voorwerp in de hand hoeft. Zjj houden veel van sieraden en dragen een aantal ringen om hunne polsen en enkels; de laatste zijn gewoonlijk van ijzer; de eerste van koper.

Het is een menschonras, dat er buitengewoon goed uitziet; de vrouwen wedijveren in dit opzigt — een verschijnsel, dat men in dit gedeelte der wereld slechts zelden waarneemt, — mot de mannen. Zij zjjn lang, gaan rog top, hebben goede, regelmatige gelaatstrekken en zijn, in den regel, behoorlijk met koe-hui don gekleed. Het algemeen voorkomen van de vrouwen der Watusi's kan men opmaken uit de volgende beschrijving van Grant:

quot;Op een' zekeren morgen stootten wij, in een wild kreupelbosch, onverwachts op vee en later op eene quot;bomahquot; of ring-vormige omheining, die verborgen was door schoone, groote, schaduwrijke boomen; geheel en al de plaats voor een kamp van heidens. Bij den ingang ontmoette ik twee stevige, forsche jonge lieden, die mij vroegen nader bij

t

-ocr page 490-

DE WATUZrS. 479

to komen. Ik ging onder liot volk, on vorzocht. oen weinig water, waarop men mij vroeg: of ik niet liever melk Imd? Dit klonk in mijne ooron beschaafder dan ik wel van Afrikanen verwacht had; ik volgde derhalve do mannen en dozen bragton mjj bjj eene schoone vrouw der Watusi's, geheel en al in haar voorkomen eene dame, die alleen onder oenen boom zat.

quot;Zjj ontving mjj zonder eenige betuiging van verwondering, op de meest deftige wijze; nadat zjj met de mannen gesproken had stond zjj glimlagcnende op. Zij was zeer fatsoenlijk in hare manieren en geleidde mjj naar hare hut. Ik had tijd om de belangwekkende vreemdeling mot aandacht te beschouwen. Zij droeg do gewone kleeding der Watusi's, eene omgekeerde koe-huid, waarvan de randen mot eene naald in franje veranderd waren en waarin haar ligchaam van bonedon do borst tot aan de enkels gewikkeld was. Zjj droeg als een overkleed om haar midden, slippen of panden, die veelkleurige, zebra-achtige strepen hadden, en behalve dat een arm door oen glinsterend gepolijst koord van dik jjzerdraad omgeven was en /.jj twee even glimmende massive ringen om haar regter pols en een halssnoer van koperdraad om den hals droeg — behalve dit alles en een ligten mantel — was zij geheel nu naturel.

quot;Ik was getroffen door haren bijzonder schoon gevormden en bevalligen langen hals; dc schoonheid harer oogen, mond en neus, de kleinheid harer handen en blooto voeten — alles was volmaakt; het eenige wat bij haar minder schoon was —■ anders bij die vrouwen eene sehoonhoid — waren hare groote ooron. De armen en ellebogen waren afgerond als een ei, hare schouders hadden oen schoonen vorm en hare buste was gelijk aan die der Venus acroupie — met een woord, eene volmaakte schoonheid, ofschoon zij donkerder was dan eene brunette.

quot;Hare tijdelijke woning was eigenaardig; zij was gemaakt van gras, had een plat dak en was zoo laag dat ik er niet overeind in kon staan. De stookplaats bestond uit drie steenen; aan eono zijde stonden melkvaten die helder blank geschuurd waren. Eene vrouw die er goed uitzag was bezig eene kalebas tusschen hare kniën heen en weer te schudden, om er boter mede to karnen. Nadat de schoone mijne huid en kleoderen onderzocht had, gaf ik haar mijne groote spijt te kennen, dat ik haar geone koralen kan aanbieden. quot;quot;Ik heb zo niet noodigquot; quot; zoido zjj; quot;quot;ga zitten en drink deze karnemelk; hier is ook wat boter voor u.quot; quot; De boter werd mjj op een schoon blad aangeboden. Ik gaf de dame de hand, kneep haar in de wangen en nam afscheid; latei-zond ik haar eenige koralen en bragt zij mjj een bezoek. Zjj vroeg toon om meer geschenken en ik had het genoegen hare oogen, bij het gezigt hiervan, te zien glinsteren.

quot;Zij was eene van de weinige vrouwen, die ik op mijne gohoolo reis heb kunnen bewonderen. Geene der schoonen van Usui konden haar nabjj komen; hare schoonheid was dan ook van anderen aard, ofschoon zij nagenoeg eveneens gekleed waren. Als zjj geene koe-huiden droegen, waren deze vrouwen der Usui's zoor net gekleed met stoffen uit boombast vervaardigd; zjj hadden ook geene teekonen of sneden op de verschillende ligchaamsdeelen Er waren dikwjjls cirkels van haar om hare hoofden weggeschoren en hare halssieraden toonden in do keuze der koralen eenen hijzonder goeden smaak. Die het best stonden waren snoeren van M'zizama bollen van wit porselein ter grootte van knikkers, met driehoekige stukken van schelpen aan de einden.

quot;Een schoon meisje, de dochter van een opperhoofd, bragt ons eens oen bezoek; zjj wus vergezeld van zes vrouwelijke dienstboden en zat, gedurende oen half uur, stil bjj ons. Er was een spiraalvormigen kring wol van de kruin van haar hoofd geschoren; hot eenige sieraad dat zjj aanhad, was een halssnoer van groene koralen. Zjj droeg don gewonen mantel en over hare schouders eene strook van eene schar-lakenroode stof. Hare overige sieraden had zjj waarschijnlijk te huis gelaten. Over het algemeen haddon de vrouwen dezer streek zachte en bevallige manieren.quot;

Sommige vrouwen tatouëron zich op de schouders en borst op eene vrij zonderlinge wjjze; zjj zien er van voren uit als of zjj oen puntig corset aan hebben. Van hier loepen twee strookon over de schouders tot haar midden als oen paar bretels. Een dorgoljjko band loopt om haar midden.

Hot loon dat do Watusi's krjjgon voor hot verzorgen van het voo is eenvoudig

%

-ocr page 491-

DE WATUSFS.

quot;•enoeg. /jj ontvangen de helft der melk, en daar eono koe in deze streken liui-tengewoon weinig melk geeft, — naauwelijks eono pint per dag —• worden de her-dors voor hunnen arbeid vrij slecht beloond, /jj zijn zoor ervaren in do behandeling van het voo dat aan hunne hoede is toevertrouwd. Als zij eono zeer lastige koe moeten drijven, binden zjj eenvoudig eon touw om oen der achterpooten en houden hot andere eind vast. Door dit eenvoudige middel wordt de koe bedwongen; hot is als of zij betooverd is en zij laat zioli leidon waarheen men haar hebben wil. De geiten leidt men door oen dor voorpooten in do hand te bondon; dan loopen de dieren zeer rustig

voort op drie pooton. Hot schijnt ben niet to hinderen, dat do vierde poot tjjdolijk buiten gebruik gesteld is. Hot is wolligt om dit meesterschap over hot vee, dat do Wanyamuezi's met zooveel ontzag tegen do Watusi's opzien. Indien lieden dezer verschillende stammen elkander ontmoeten, vouwt do Weezee zjjno handen zamen on do Watusi drukt zo zacht tusschon do zijne, terwijl bij eenige woorden prevelt. Als een Watusi ocne vrouw van denzelfdon stam ontmoet, laat zij hare armen langs hot lijf vallen on hij drukt ze zacht even beneden de schouders.

Het is een nijver volk. Zij maken uitstekende manden on bedienen zich Inerby van oene scherp gepunte speer; zjj werken bijna even veel met hunne voeten als met de handen. Zij bewerken ook metalen en gebruiken hierbij blaasbalgen mot rieten bandvatsols, die klein zijn, maar zeer good in hot gebruik. De dansen, waarmede do Watusi's zich des avonds vermaken, zijn even eenvoudig en bedaard als de dansers; do vrouwen nomen or oven goed deel aan als do mannon. Zij gaan staan m oen kring on zingen on klappen op de maat in do handen. Nu en dan gaat eono vrouw

480

-ocr page 492-

DE WAdANDA'S.

in don kring, danst ccno poos iilloou 011 verlaat dien dan weder, na eerst tegen een' bijzonder begunstigde eene bevallige buiging gemaakt te hebbon. Dan komt oen jong man vooruit, maakt eenige passen, buigt tegen eene der meisjes en maakt plaats voor een opvolger.

Grant prijst de Watusi's zeer; bjj noemt hen het ras dat bij hem het gunstigst staat aangeschreven. Hij zegt, dat zij zich nooit als slaven laten verkoopen, maar den dood verkiezen boven de schande. Men kan hen altijd ondersclieidon aan hun vorstand en de ongedwongen beleefdheid hunner manieren. Zjj zijn ook merkwaardig om hunne netheid en zindelijkheid, makende te dezen aanzien oen sterk kontrast met de stammen die hen omringen.

DE WAOANDA'S.

Als wij nog meer noordwaarts trekken, ten westen dor Victoria N'yanza, komen wij in Uganda, welks inwoners Waganda's genoemd worden.

Dit land ligt in do streek van den equator en is veel aangenamer dan men van zijne geografische ligging zou kunnen verwachten; het is vruchtbaar en de plantengroei is er zeer welig. Jfet is oen zeer aangenaam land voor den reiziger, want het !' is d 'kneden van wegen, die niet slechts breed en hard zijn, maar bjjna in eene regte Ijjn loo|t^n van de eene plaats naar de andere. Uganda schijnt op het punt van wegen • eenig | „ zijn; zjjns gelijke wordt nergens in Afrika gevonden, behalve in de streken : die uuJf' Europeanen bewoond zijn. Die wegen zouden voor rijtuigen breed genoog zijn, maar op vele plaatsen te steil; voor de Waganda's zijn zjj meer dan voldoende, daar deze geene rijtuigen hoegenaamd bezitten, /ij slaan zelfs bruggen over moerassen en rivieren, maar zijn nog niet genoeg in de werktuigkunde gevorderd om bruggen te kunnen bouwen (lie niet binnen enkele jaren vergaan.

Even als vele andere stammen, die den imam van Wilden dragen maar niet ver-dienon, hebben ook de Waganda's een merkwaardig streng wetboek van otikette; het wordt zoo stipt nageleefd, dat iemand die er tegen zondigt veel kans heeft zijn leven j te verliezen en althans zeker een zware straf moet ondergaan.

Indien een man bijv. voor den koning wordt gebragt en zjjnc kleederen zitten hem niet net aan het Ijjf; of als hij zich vergist in de wijze van groeten; of wanneer hij, bjj het neerhurken voor zijn souverein slechts het kleinste gedeelte zijner boenen ontbloot, wordt h'j onmiddellijk weggevoerd om ter dood gebragt te worden. Zoodra liet lijk noodlottige toeken gegeven is, wordt het slagtoffer aangegrepen door de koninklijke pages, de dio een tulband van koord om het hoofd dragen; op hetzelfde oogenblik beginnen de zer trommels en andere instrumenten te spelen, ten einde het roepen om genade te veren dooven. Do ongelukkige wordt schieljjk gebonden met de koorden, die de pages van Ms hunne hoofden nemen, weggesleept en ter dood gebragt, terwijl niemand er in het het ; minst acht op durft slaan.

Op het dragen van voorworpen van weelde, hebben zjj ook een aantal voorschrif-i'bij | ten, die met groote strengheid worden opgevolgd.

net j De huid van den sorval, eene soort van tijgorkat, mag bjjv. alleen gedragen worden ten door hen die van koninkljjke afkomst zijn. Eens werd Spoke bezocht door een zeer do jaangenaam jong mensch, die klaarblijkelijk den Blanke met ontzag wilde vervullon ra; jen om zijn hals de strook huid droeg van den sorval, het toeken van koninkljjke ge-jen Iboorte. Het voorgenomen bedrog viel echter op homzei ven terug; hem trof het lot uw I van do raaf met de geleende veêren. Een hoofdofficier ontdekte het bedrog, liet don Ijongman gevangen nomen en cischte dat hij hem zijn rogt zou bewijzen om het

DEKL I, 31

481

-ocr page 493-

DE WAGANDA'S.

koninklijke tcckon te mogen dragen. Daar hij dit niot kon doen, werd hij bedreigd dat men hem voor den koning zou roepen; hij maakte het echter met het opperhoofd voor eene boete van honderd koejjen af.

Hoe zwaar de boete ook was, handelde de jonge man toch zeer verstandig met liaar te betalen; had men hem toch voor den koning gebragt, dan zou hjj niot alleen stellig zjjn leven verloren hebben, maar bovendien waarschijnlijk langzaam doodgemarteld zjjn. Er was eene straf, waarvan M'tésa, do koning van Uganda, bjjzonder veel scheen te houden, namelijk dat hij de schuldigen langzamerhand al hunne ledematen liet afsnijden om er zjjne geliefkoosde gieren mede te voeden; ofschoon inj in sommige gevallen do slagt-otfers eerst liet dooden, voordat zij zoo verbrokkeld werden, vergat hjj dit echter wel eens. Do ongelukkigen werden dan langzaam in stukken gesneden mot scherpe grashalmen , daar het met de etikette strijdt, hiervoor messen te gebruiken.

De koning alleen heeft het regt om op de kruin van zjjn hoofd een hanekam van haar te dragen; hot overige wordt weggeschoren. Dit voorregt strekt hjj soms uit tot een paar begunstigde koninginnen; men kan dus den vorst en de vorstinnen dadelijk herkennen.

Zelfs do wijze om te gaan zitten is zorgvuldig geregeld. Do koning alleen mag zitten op een stoel; al zijne onderdanen moeten zich neerzetten op den grond. Toen Spoke en Grant Uganda bezochten, was er op dat punt een gedurige strjjd; do reizigers stonden er op van hunne leuningstoelen gebruik te maken, terwijl de koning eischte dat zij op den grond gingen zitten. Bij zekere gelegenheid, toen Spoke eens wandelde met M'tésa en zijn gevolg, werd op zekere plaats halt gehouden en keek hjj rond naar het een of ander waarop hjj kon gaan zitten. Toen de koning dit zag, besloot hjj de eerste te blijven, hjj riep een page, liet hem knielen op kniën en ellebogen en ging op zijn' rug zitten. De strijd eindigde ton laatste met eene minnelijke schikking; de reizigers zagen in tegenwoordigheid van den koning van hunne stoelen af, maar zaten op bundels gras die even hoog waren.

Als een mindere aan een meerdere het eene of andere voorwerp aanbiedt, wrijft en streelt hij het altijd eerst met zjjne hand en strjjkt er dan mede tegen iedere wang. Dit doet hjj om te toonen dat er geene tooverjj bij in het spel is, daar in dat geval het kwaad dat hij meende te doen, op den gever zeiven terug zou vallen. Deze ceremonie kan er nog mede door als het een artikel van kleeding of iots dergelijks is; als echter vleosch, pisangs of andere voedingsmiddelen eerst met de smerige handen cn het goed met vet ingesmeerde aangezigt van den schenker in aanraking moeten komen, zal de ontvanger, althans indien dit een Blanke is, maar al te gelukkig zjjn indien het geschenk hem zonder deze plegtigheid wordt overgegeven. Hjj zal dan liever de kans beloopen om betooverd to worden.

De hofbeambten moeten al hun haar laten afscheren op eene enkele kokarde na aan het achterhoofd, terwijl men de pages kan onderscheiden aan twee zulke kokardes, één boven eiken slaap; men ziet dus hun rang en waardigheid onmiddellijk, zelfs al hebben zij hun touwen tulband niet op. Als de koning aan do pages eene zending of boodschap opdraagt is dat een zeer schilderachtig gezigt. Al de bevelen van den koning moeten zoo snel mogelijk volbragt worden en wanneer 10 of 12 pages in volle vaart voortstuiven, terwijl hunne kleederen achter hen wapperen en de een den ander wil voorbij rennen, zien zjj er op eenigen afstand meer uit als een zwerm vogels dan als menscheljjke wezens.

In Uganda heeft, even als in vele andere landen, het leven van een mensch, behalve ) dat van den koning, geene do minste waarde. Bjj zekere gelegenheid had Spoke den j koning een geweer gegeven, waarmede deze zeer in zjjn schik was. Na het eenigen tijd bekeken te hebben, laadde hij het, gaf het aan een zijner pages met den last er iemand op de plaats buiten het paleis mode dood te schieten. De page, een jongen, • nam het geweer, ging er mede naar buiten, en oen oogenblik later bleek uit het ? afgaan van het schot, dat de bevelen dos konings waren opgevolgd. Do kleine schelm kwam even daarna terug, grinnekende van genoegen, even als een schooljongen die ; zjjne eerste spreeuw geschoten had, en gaf het geweer aan zjjn meester terug. Van den ongelukkige die tot wit had gediend, vernam men niets; het vermoorden

482

-ocr page 494-

DE W AU A.N DA'S.

van een monsc.h was zulk oen gewoon voorval, dat men er niot de minste acht op sloeg.

Een anderen koor was M'tésa mot zijne vrouwen op een ploizicrtogt; oono zijnor begunstigde vrouwen, die er buitongowoon goed uitzag, plukte couo vrucht on bood die

31 *

-ocr page 495-

DE WAGANDA'S.

den koning aan, klaarblijkelijk in liet denkbeeld hem hiermede genoegen te doen. In plaats van dit op te nemen zooals hot bedoeld was, werd hij verschnkkolijk driftig; hij verklaarde dat het do eerste keer in zijn loven was, dat eone vrouw hem iets had durven aanbieden en beval zijjno pages haar weg te voeren om ter dood gebragt te worden. quot;De koning had deze woorden niet uitgesproken of de geheele troop pages nam hunne koorden tulbanden van het hoofd en vloog als eene, in den vorm van Kupido'a vermomde, boude gerogtsdionaren op de koningin af; deze, verontwaardigd dat de kleine duivels haar durfden aanraken, beriep zich op den koning en trachtte hen als vliegen van haar lijf te houden. Zij werd echter spoedig overmeesterd en weggesleept; zjj riep do namen aan van Kamraviona en M'zungu (d. i. mjj zeiven |kapt. S|iokol) lt;im haar te holpon en te beschormon. Hare meestgeliefde zuster, Lubuga, lieve on al do andore vrouwen omhelsden de kniön van den koning on vroegen vergiffenis, i betn Hoe meer zij om genade smeekten, des to onbeschofter werd hjj, totdat hjj op het ; voor laatst oen stok nam en er het arme slagtoffer mede op het hoofd sloeg. lijk

quot;Ik had mjj tot dusverre streng onthouden mjj met eone enkele handeling van y'()U 's koning» willekeurige wreedheid to bomoeijon, omdat ik zoor goed begreep dat mjjjie van tusschonkomst, na eone zoo korte kennismaking, meer kwaad dan goed zou doen. i Dozo laatste barbaarscho handelwijze was echter moor dan mijn Engelsch bloed kon | aanc verdragen; on toon ik mjjn naam, M'zungu, op zulk een biddende wijze hoorde inroepen, vloog ik naar don koning, hield zijn opgeheven arm tegen en vroeg hem om hot leven zijner vrouw. Ik verkeerde natuurlijk in groot gevaar mijn eigen loven to verliezen, indien ik don wispelturigen tiran op deze wjjzo dwarsboomde. Hij glimlachte echter om hot nieuwe dezer tusschenkomst en de vrouw werd onmiddellijk

zijn

godii

ook

don

sohjj

strjj(

won oige

Oil A ( gt;111 kon

van man

losgelaten.

Hij eone andere gelegenheid vroeg Grant eons, toen M'tósa op de jagt was geweest, ! wat hij zoo al geschoten had. Het onverwachte antwoord was, dat het wild zeer sohaarsch was geweest, maar dat hjj, in de plaats hiervan, nog al wat menschon go-schoten had. Behalve de pages, van welke wjj reeds gesproken hebben, zijn er nog onderschoidouo schor prog tors, die in hot dagoljjksche loven aaiigoname en vormakolijke lieden zjjn en hjj het volk in groote achting staan. Zij worden verondersteld onder de bevelen te staan der pages, die met hunne touwen tulbanden de ongélukkigo slagtoffers vastbonden on hen in den regel zeiven do straf deden ondergaan.

Dozo koning schijnt bijzonder wreed geweest te zjjn, daar zijne eigene vrouwen hun evonvool van zijne wispelturigheid te lijden hadden als zijne overige ondordanen. ; Natuurlijk sloeg hjj haar nu en dan; daar echter het slaan der vrouwen in Uganda nt'tic zoor algemeen is, volgde hij hiorin slechts do gewoonten van zijn volk.

Men heeft daar eene bijzondere zweep, met het bepaalde dool om de vrouwen te slaan. Zjj is gemaakt van eene lange strook van hippopotamus-huid, die in spoi tweeën gesneden is, tot op 15 a 20 centimeter van het eind. Dit einde wordt is i geklopt en geschrapt totdat het den behoorljjkon vorm van een handvatsel of steel op i verkregen heeft. Do twee riemen die er aan zitten laat men vierkant; zij worden von echter schroef'gewijze ineengedraaid; zoodat zjj over hunne geheele lengte scherpe ven kanton hebben. Gedroogd zjjnde is deze zweep bijna zoo hard als ijzer en nage- ged noeg even zwaar, waardoor bij eiken slag de scherpe kanton diep in het vleesch snjjden. | opg

Het slaan zijner vrouwen was echter niet alles; hij doodde zijne vrouwen en hare wor bodionden ook zonder eenig medeljjdon. Zoo lang Speke in don omtrek van het paleis van woonde, ging er nagenoeg geen dag om zonder dat eone vrouw werd ter dood gebragt; en somtjjds werden er 3 of 4 op een dag vermoord. Moestal waren het vrouwelijke be- er diendon dor koninginnen, maar niet zelden sleepten de pages ook eene vrouw naar uit] buiten, wier kapsel aantoonde dat zij eene der vrouwen van den koning was.

M'tcsa was inderdaad een volmaakte Afrikaansche Blaauwbaard. Hjj trouwde en aar doodde zonder ophouden; het aantal bruiden overtrof echter altijd dat der slagtoffers. sch Het huwelijk van den koning is in Uganda de eenvoudigste zaak der wereld. Ouders hut die hunnen koning meenen beleedigd te hebben en hem willen bevredigen, of die He gaarne hebben dat hjj hen met oen goed oog aanziet, brengen huimo dochters en bieden | ord

484

zo I Ijjkc tock ltai'0 wijzi

quot;ri'y

-rron

als ! f

-ocr page 496-

DE WAG ANDA'S.

zo liom nan als bij voor de deur zijnor woning gozeton is. Even als al zjjno vronwo-lijjke bedienden, zijn zjj geliocl ongekleed en staan vóór hom zonder te veten wat haar ; tookoinstig lot zal zjjn. Neemt hij zo aan, dan laat liij haar gnan zitten, zot zich op hare kniën en omhelst zo. Dit is do gclieolo plogtigheid, lt;!n daar elk inoisje op deze. wjjze wordt aangenomen maken de gelukkige ouders do zonderlinge begroeting die quot;n'yanziggingquot; genoemd wordt; zjj werpen zich namelijk ter aarde, spnrtelen op den grond, klappen in de handen en herhalen het woord quot;nyansquot; of quot;dankquot; zoo schielijk als zij kunnen.

Somtjjds worden hom zoo twintig of dertig bruiden op een enkelen morgen aangc-{ boden en moor dan de helft noemt hjj er altijd aan; enkele worden naderhand verheven tot den rang van vrouw, terwijl andere worden verwezen tot de ondergeschikte betrekking van bedienden, liet was nog al merkwaardig, dat, niettegenstaande de voornaamste koningin bijzonder vrijgevig met deze bedienden was — zjj bood er namelijk een aantal aan Spoke en zijne modgozellen aan toch goeneenkele de toestemming zou hebben verkregen om met oen inboorling te trouwen, daar zij dan de goheimen van het paleis zou kunnen verraden.

Hot wonen in het paleis moge zeer eervol zjjn, het schijnt cchtor alles behalve ■ aangenaam te wezen, behalve voor don koning. Allen die tot de hofhouding bohooren zijn voracbtolijke slaven, die van eene oogonblikkeljjko luim van den unmeêdoogondon, gedachtoloozen, aan niemand vorantwoordeljjken despoot afhangen. quot;Wat de koning ook in zijn hoofd moge krijgen, het moot oogonblikkehjjk worden uitgevoerd, en wee don ongelukkige die hierin tekortschiet. Rusteloos en kitteloorig als een bedorven kind, schijnt hij nooit te weten wat hjj eigenlijk wil en geeft tegelijkertijd de incest tegenstrijdige bevelen, die hij toch verwacht dat uitgevoerd zullen worden.

3est) 1 Wat do mannen betreft die de eervolle betrekking boklooden van lijfwacht, doze zeer S werden nog erger behandeld dan honden — althans stellig slechter dan M'tésa zijn eigen hond behandelde. Zjj mogten oen onderkomen zoeken waar zij liet best konden cn worden eenvoudig gevoed door hun groote stukken vlcosch en pisang too te werpen. Om dat voedsel grabbelen en vechten zjj als honden; zjj scheuren elkander de stukken uit de handen en trachten binnen eenige gegeven sekonden zooveel te verslinden i als zjj kunnen.

Do krijgslieden van M'tésa waren er veel boter aan toe dan zjjnelijfwacht, ofschoon hunne betrokking niet zoo eervol was.

Zij zjjn goed gekleed en hun' rang horkent men aan eene snort vim uniform. Do ofticieren van koninklijke geboorte dragen oenen halskraag van serval-lniid terwjjl die van minderen rang kenbaar zjjn aan verschillend gekleurde stoffen en hot dragen van mantels, vervaardigd van de huid van kocjjen of antilopen. Elk krijgsman heeft twee sporen en een zonderling gevormd schild; dit laatste was oorspronkelijk oivonnig, maar is diep ingesneden, terwijl aan elke punt oen bos haar hangt. Hunne hoofden zjjn op ee7io zeer vreemde wjjze versierd. Sommige manschappen dragen een kapsel in don vorm oener halve maan, terwjjl andoren oen vlechtwerk van verschillende stoflen vervaardigd om het hoofd dragen, waaraan dan een horen, een boa koralen, eene gedroogde hagedis of een ander dergelijk versiersel hangt.

Ofschoon het hun niet ontbreekt aan persoonlijken moed, wordt deze toch nog moer opgewekt door do zekerheid van bolooning of straf. Indien zjj zich dapper gedragen, worden zij mot schatten overladen; hun koninklijke meester schenkt hun overvloed van kooijon en vrouwen. Gedragen zjj zich echter slecht, dan is de straf even zeker en allervreeseljjkst. Een lafhartig soldaat wordt niet slechts ter dood gebragt, maar er worden mot gloeijende jjzors gaten in zjjn ligchaam geboord, totdat hij van pijn en : uitputting sterft.

Nu en dan houdt do koning eene wapenschouwing, waarin de dapperen en de lafaards hunne belooning en straf ontvangen. Zulk eene revue is een zeer schilderachtig schouwspel. quot; V óór ons was een groot open, met gras begroeid stuk grond, mot de hutten van den quot;Kamravionaquot; of opperbevelhebber der koningin tegen over ons. Het bataljon, bestaande uit drie kompagniön, elke 200 man sterk, was in slagorde geschaard, links aan het einde der parade-plaats; hot kreeg bevel om op een

485

-ocr page 497-

1gt;R WAUAND.VS.

stevigon drtit' in oen gelid voort te marchoron on zich aan iict oiiulo van hot plein op nieuw op te stellon.

quot;Mon kan zioli niets moor wild on tantastiscli voorstellen dan hot gezigt, hetwelk zieli nu aan ons oog voordeed. De mannen waren allen bijna geheel naakt, geiteen katte-huideu hingen van hunno gordels en ieder luid zieh naar zijn bijzonderen smaak met do oorlogskleuren beschilderd; de een heeft aan liet ligehaam bijv. rood of /wart, de ander blaauw. Deze kleuren waren echter niet geregeld aangebragt; het oene been was bijv. rood en het andere zwart, terwijl boven de knie de kleuren omgekeerd waren; evenzoo was het met de borst cn de armen.

486

quot;Elk krijgsman droeg dezelfde wapenen, twee speren en een schild,quot; die hij hield alsof hij een vjjand te genioet ging.

quot;Nadat de inanschappeu allen waren opgemarcheerd, volgden de kompagnies-kommandantcn, dio nog zonderlinger gekleed waren; do laatste van allen was de kolonel Congow, oen echte Robinson Crusoë mot zijne langharige witte geitevollen. Hij had een lederen schild, dat eenigzins don vorm had cener viool cn aan alle zes punten van bundels haar voorzien was; langharige strooken waren beneden de knieën om zijne beenen gebonden on op het hoofd droeg hij een prachtigen helm, die rijken zeer smaakvol mot veelkleurige koralen versierd was; boven dien helm prjjkte oen scharlaken roodo vederbos on te midden hiervan een gebogen stengel mot eene pluim van geito-liaar. Hierop mnakton zij kompagnies-wijzo verscliillendo quot;chargesquot; on eindelijk marcheerden de voornaamste officieren op den koning af onder het niton van luidruchtige

-ocr page 498-

DE WAGANDA'S.

betuigingen van verkleefdheid on trouw, waarvoor zij werden toegejuicht. Hierna ging de parade uiteen en trokken allen naar huis.quot;

«Ü deze revue's deelt de koning zijne belooningen en straffen uit. Het iw een opwekkend en tevens vreeselijk tooneel. Als de verschillende officieren den koning naderen, vallen zij voor hem op den grond en na hunne uitvoerige begroeting, doen zij rapport over het gedrag hunner manschappen. Sonnnigen ontvangen dan verscliillende geschenken en gaan er vol vreugde mede heen, na zich eerst, in de overmaat hunner dankbaarheid, over den grond gewenteld te hebben. Anderen worden door de altijd gedienstige pages aangegrepen en weggesleept om gedood te worden; de ongelukki-gen worstelen met hen die hen gevangen nemen en ontkennen do beschuldiging totdat zij buiten gehoor zijn.

Zoodra de koning denkt dat een en ander lang genoeg geduurd heeft, staat hij eensklaps op, neemt zijne speren op en vertrekt met zijn' hond.

liet verhaal der inboorlingen omtrent hot ontstaan van het rijk der Waganda's is vrij zonderling. Volgens hen was het land, hetwelk tegenwoordig Uganda heet, vroeger vereenigd met ünyoro, oen moer noordelijk gelegen koningrijk, dat wij aanstonds zullen behandelen. Acht geslachten terug, kwam er van Unyoro een jager, Uganda genaamd; deze bragt eene speer, een schild, cene vrouw en een koppel honden mode. Hij begon te jagen aan de oevers van het meer; hierin was hij zoo gelukkig, dat een groot deel van het volk zich bij hem voegde en hem tot opperhoofd koos.

Onder zjjne heerschappij kreeg het tot dusver verspreide volk meer het karakter eener natie en begon zijne kracht te gevoelen. Hunne opperhoofden beraadslaagden over hunne regering en besloten Uganda tot koning te maken. quot;quot;Wantquot;, zeiden zij, quot;welk voordeel hebben wij van den koning van Unyoro? IIjj is zoo ver weg, dat als wij hem eene koe ten geschenke geven, deze koe een kalf gekregen heeft, bet kalf zelf koe geworden is en aan een ander kalf het leven geschonken heeft, voordat ons geschenk tot den koning gekomen is. Waarom zonden wij zelf geen' koning hebben:'quot; Op deze wijze haalden zjj Uganda over om hun koning te worden, veranderden zijn naam in quot;Kimeraquot; en gaven zijn' vroegeren naam aan het land.

Toen Kimera alzoo koning geworden was, ging hij staan op een' steen en vertoonde zich aan zijne nieuwe onderdanen; hij had zjjne speren en schild in de hand en was van eene vrouw en een' hond vergezeld. Alle volgende koningen verschenen later altijd op dezelfde wijze in het openbaar voor hun volk. Ton gevolge hiervan verwacht men dan ook dat al de Waganda's minstens twee speren, een schild en een' hond er op na houden; de officieren mogen ook trommen hebben. De koning van Unyoro hoorde van den nieuwen monarch, maar stoorde zich niet aan eene beweging die zoo ver van hem plaats had, en zoo werd het rijk van Uganda een gevestigde staat.

Kimera bestuurde zijn volk echter op zulk eene bewonderenswaardige wijze, dat hij een werkelijke schrik werd voor den koning van Unyoro en deze groot berouw had. Kimera, toen diens magt nog niet zoo vast geworteld was, niet te hebben vernietigd. Kimera maakte van zijne krijgslieden goede soldaten; hij verdeelde hen in verschillende regimenten, oefende hen en regelde alles volkomen. Hij liet wegen aanleggen door zjjn land, die het in alle rigtingen doorsneden. Hij had gcheele vloten van vaartuigen en sloeg bruggen over de rivieren, waar deze de gemeenschap dor verschillende wegen afbraken. Hij daalde af tot de minste bijzonderheden van huishoudelijk bestuur en nam door het goheele land do strengste maatregelen ter bevordering der gezondheid; geen huis mogt zelfs gebouwd worden, zonder behoorlijke waarborgen voor zindelijkheid.

Orde en regel schijnen tegenwoordig in den geest der Waganda's te zijn ingeprent. Zelfs als zij maar bossen hout naar het paleis dragen, geschiedt dit op militaire wijze.

Elk opperhoofd van een distrikt schijnt zjjne eigene wijze van drillen te hebben. De Wazeewah's met hunne lange stokken zjjn buitengewoon goed geoefend; zij roepen en marcheren geregeld in de maat; elke afdeeling maakt dezelfde beweging. Het aantrekkelijkste gedeelte hunner excercitiën is, als zjj allen te geljjk bukken en dan in open gelederen voorwaarts rukken, terwijl zij hunne lichamen, naar het geluid hunner trommels, hoen en weer zwaajjen.

487

-ocr page 499-

DE WAGANIU'S.

Door dorgoljjkc middelen word Kimera weldra zoo magtig, dat y.ijii naam alleen reeds gevreesd was in Unyoro, in welk land liij telkens invallen deed. Indien lijj bijv. bij eeno zijner raadsvergaderingen vernam, dat een of ander deel van zijn rijk gebrek had aan vee of vrouwen, gaf lijj aan een of twee generaals last met hnnne troepen in Unyoro tc trekken en daar bet noodzakelijke getal te balen. Opdat bij zijne denkbeelden te allen tijde zou kunnen uitvoeren, moesten de officieren van bet leger zoo dikwijls aan bet paleis komen als hun slechts eenigzins mogelijk was; deden zjj dit niet, dan werden zij streng gestraft; zij werden vervallen verklaard van bun' rang, hunne eigendommen werden verbeurd verklaard en hunne bezittingen, vrouwen en kinderen aan anderen gegeven.

Het gehecle rcgerings-stelsel van Kimera berustte inderdaad op straf on b ■looning; de laatste word uitgedeeld mot eeno kwistige hand; de eerste echter was zeker, snel en vreeseljjk.

Na verloop van tijd stierf Kimera; zjjn lijk word gedroogd boven een oven. Toen het geheel on al droog was, werd do onderkaak weggenomen cn met koralen bedekt. Zij werd, tegelijk mot het lijk, in een graf geplaatst en bewaakt door do begunstigde vrouwen van den monarch, aan wie bet zelfs verboden was zijn' opvolger to zien.

Na den dood van Kimera ging hot volk er toe over, oenen koning te kiezen uit zijne vele kinderen, die quot;Warangira'squot; of prinsen genoemd worden. De gekozen koning was zeer jong en werd afgescheiden van do anderen, die men onderbragt in eeno reeks van hutton, onder de hoede van een' opzigter of bewaarder. Zoodra de jonge prins tot de jaren van onderscheid gekomen was, werd hjj in liet openbaar tot koning uitgeroepen en al zijne broeders, op twee na, verbrand. Deze twee liet men in het leven, voor hot geval dat de koning stierf voordat hij zonen had, en ook als medgezollen voor bom. Zoodra de regtstreekscho opvolging verzekerd was, werd een broeder verbannen naar Unyoro; den anderen vergunde men in Uganda te blijven wonen.

Toon Spoke en Grant in Uganda kwamen, was M'tésa, do zevende opvolger van Kimera, regerend koning. Iljj was een jongmensch die er zeer goed uitzag en bezat in groote mate de voorliefde om zich goed to kleeden, die een zoo kenmerkende karaktertrek der Waganda's uitmaakt. Dezen zjjn in dit opzigt zoo keurig, dat, als iemand niet goed gekleed verschijnt voor degenen die boven hem gesteld zijn, bij stellig eeno zware straf zou ondergaan; vertoonde bij zich echter voorden koning met de minste wanorde in zjjno kleeding, dan zou oou onmiddellijke dood biervan bet gevolg zjjn. Zelfs de koninklijke pages zjjn vorpligt, als zjj zoo schielijk zjj kunnen hunne verschillende boodschappen gaan verngten, hunne kleederen digt tegen bet Ijjf te houden, opdat zich niet bet kleinste gedeelte van een naakt been aan den koninklijken blik zou vertoonen.

Het voorkomen van M'tósa wordt door Speke op de volgende wijze goed beschreven: quot;Een meer theatraal schouwspel heb ik nooit gezien. De koning, oen welgevormd jong man van vijfentwintig jaar, die er goed uitzag, zat op eeno roode deken, welke over eene vierkante verhevenheid was uitgespreid; bij was uiterst net gekleed in een' nieuwen quot;'mbuguquot; of kleed van graslinnen. Zjjn haar was kort afgesneden, behalve op do kruin; hier was hot steil omhoog gekamd, zoodut het eene hoogte vormde, die als een hanekam liep van den nok tot liet voorhoofd. Om don hals droeg lijj een zeer fraai sieraad — een' broeden ring van keurig bewerkte kleine koralen, wier verschillende kleuren een sierljjk patroon vormden. Om don eenen arm had hjj insgeljjks een koralen versiersel, en om den anderen een houten amulet vastgemaakt, dooreen, met eene slangenhuid bekleed koord. Aan eiken vinger en teen had hjj afwisselend geel- en roodkoperen ringen on boven do enkels tot halverwege de kuit kousen van zeer fraaije koralen.

quot;Alles was in zijne soort ligt, net en smaakvol; niets was er af te wijzen op de wijze waarop lijj zich voordeed. Voor zakdoek gebruikte hij een goed opgevouwen stuk boombast en oen stuk zijde, met goud geborduurd; biervan maakte hjj steeds gebruik als hjj zjjn' grooten mond bij bet lagchen wilde verbergen of om hem af te vegen wanneer hij een dronk pisang-wjjn genomen had. Hjj dronk hiervan veel en dikwijls uit kleine kalebassen, welke hem door de dames van dienst, die tegeljjk zijne zusters

488

-ocr page 500-

T)R WAGANDA'S.

on vrouwen waren, worden .aangeboden. Iljj luid een'witten liond, ceno speer, een scliild en eenc vrouw — zooals dit bij de Waganda's behoort — bjj zich en bovemlion (gt;011 aantal stafofficieren, met welke hij, aan de eenc zijde, druk redeneerde. Aan den anderen kant was eene troep quot;WiehwéziV' of' vrouwelijke toovenaars.quot;

Deze vrouwen zijn onontbeerlijke aanhangsels bij het hof en vergezellen den koning overal waar bjj heengaat. Men herkent ze aan gedroogde hagedissen die zij op hare hoofden dragon, terwijl aan hare gordels schorten zijn bevestigd van geite-buiden, aan de randen voorzien van kleine belletjes. Als zinnebeelden barer betrokking dragen zij zeer kleine schilden cn speren, die met hanesporen zijn opgesierd.

Het palcis van M'tésa heeft verbazend groote afmetingen; hot verdient eer den naam van dorp of stad. Het neemt de gebcele zijde van een' heuvel in on bestaat uit straten van hutten, die oven regelmatig staan als do huizen eener Europccsche sliid. Er voor staan schuttingen, vervaardigd van hot groote, geelo tjjgcr-gras van Uganda. Er zijn ook pleinen on open ruimten en een cn ander wordt volkomen goed in orde en zindelijk gehouden. Op do binnenpleinen komt men door een aantal poorten, elke bewaakt door ecu officier; deze laat zonder do toestemming van don koning nicinanil binnen. Mogt zijne waakzaamheid echter verschalkt worden, dan is er nog aim do binnenzijde van elke poort cono bel, ovenals bij ons aan vele winkel-deuren.

Do afbeelding, bladz. 490, stolt het oogonblik voor, waarop de bezoeker in tegenwoordigheid van den koning gobragt wordt. Do monarch zit in do schaduw der bui op zijn' troon; aan do ocno zijde zijn schild, speren en hond, aan do andere zjjdo do vrouw; deze zijn, zooals men weet, onafscheidelijk van de koninklijke waardigheid. Sommigen zjjner pages zitten in zijne nabijheid, met hunne touwen tulbanden om do gepluimde hoofden, gereed om aan zijn' minsten wenk te gehoorzamen. Onmiddollijk vóór hem zijn eenige krijgslieden, die hom begroeten, terwijl er een, wien hij oeno gunst hoeft bewezon, zich dankende of quot;n'yanziggingquot;, zooals do gewoonte is, over den grond rolt.

Aan do regtcrzijdo der afbeelding is do gast, een man van rang, die door don officier de poort wordt binnengeleid. Do deur zolve mot hare bellen is ter zijde geschoven; bovon do dour-opening is een koord gespannon, waaraan eene reeks toovor-middclen zijn opgehangen. In liet verschiet ziet men bet muzijkkorps van don koning, dat met zijne gewone kracht aan den gang is.

Do bouworde der hutten is zoor goed; de Waganda's hebben vele natuurljjko voordooien en weten daar goed gebruik van te maken. Do voornaainste bouwstof is riet, hetwelk in Uganda zeer lang cn dik wordt en waarvan do stengel zeer stevig is. Gras voor de daken wordt in groote hoeveelheid aangetroffen en er is bovendien rogt hout voor do balken en palen in overvloed. Het dak is dubbel, om do zonnestralen te weren; het binnenste dak reikt bijna aan alle kanten tot op den grond. 1 lot geheel wordt gedragen door een nantnl palen, waaraan zakken mot koren, vleosch 011 andere levensbehoeften worden opgehangen.

Inwendig worden de button door een hoog schut van pisang-bladeren in twee vertrekken verdeeld en in bet binnenste vertrek staat de slaapplaats of bot ledikant van den eigenaar. En toch is er aan deze woningen, met boeveel zorg zij ook mogen gebouwd zijn, maar óénc deur en noch vensters noch schoorsteen; en ofsoboon do Waganda's op hunne huizen vrjj zindelijk zijn, zijn deze toch, door de vele bondon die zij houden, vol vlooijen. Als een reiziger in zulk eene woning trekt, laat bjj dan ook het middenschot gewoonlijk wegnemen on op den vloer een zoo groot mogelijk vuur aanloggen, 0111 zijne kleine medebewoners te vernietigen of to verjagen.

De wijze waarop een koninklijke gast wordt ontvangen, is even uitvoerig als hunne wijze van bouwen. Officieren van rang ontvangen hem, terwijl do muzijkanten op de verschillende instruinonten van Uganda, waarvan de meeste gelijken op reeds beschrevene, hunne kunst ten toon spreidon. Zelfs do hoogte van den zetel waarop do bezoeker zich moet neêrvlcijen, js streng voorgeschreven; hot hoofddoel schijnt te zijn, dat bij 00110 plaats innoenit, lager dan waartoe bij gerogtigd is. In tegenwoordigheid van den koning, die op oen' stool of troon zit, mag geen zjjner ondordanon hooger zitten dan op den grond. Indien 111011 den bezoeker or toekan brengen 0111 in do brandende zonnestralen

489

-ocr page 501-

490 DE WAGANDA'S.

to gaan /.ittcn on to wachten totdat hot don koning- gelogen komt hem to ontvangen, is liet t()j)])iiiit van diploiiiatio bereikt.

Als do koning zijn' gast lang genoeg gezien heeft of denkt dat lijj vermoeid is, staat hij op zonder iets te! zeggen en gaat naar zijne kamer; iiij neemt den oigenaar-digen gang aan dor koningen van Uganda, welke verondersteld wordt dien der leeuwen na te bootsen. In de oogen der Waganda's is de quot;leenwen-stapquot; bijzonder majestueus, maar in het oog van een Europeaan is hij eenvoudig belageheljjk; men zet dan namelijk de voeten wijd uiteen en slingert het ligehaam bij eiken voetstap van de cenc zijde naar de andere.

Nadat M'tésa zijn' blanken bezoeker ontvangen had, stond hij eensklaps op en trok zich naar de koninklijke gewoonte terug; daar de etikette hom verbood iets te eten voordat hij zijne gasten gezien had, nam hij deze gelegenheid waar om zijn vasten te doen ophouden.

Om den koning zitten, als hij op zjjn met gras bckleeden zetel heeft plaats gonomen, zjjne raadslieden en officieren op den grond neergehurkt; zij slaan hunne kleedercn digt om zich heen en nemen gedeeltelijk plaats op de luipaard-huiden die op den grond zijn uitgespreid. Er is ook een groote trom, die versierd is met kleine, aan bogen van ijzerdraad opgehangen belletjes, benevens enkele kleinere trommen, die bedekt zijn met koralen en quot;kauri'squot;, in verschillende figuren geschikt'.

Om den binnensten kring zitten de gewone officieren en zoolang de koning aanwezig is, wordt er geen woord gesproken om hem niet te beleedigen. Er wordt ook geen oog opgeslagen, opdat geen toevallige blik zou vallen op de vrouwen van den koning, waarvan een wreede dood het gevolg zou zijn.

-ocr page 502-

DE WAGANDA'S.

Do Waganda's zijn zeer bijgcloovig cn ticcliten ccn onbepaald geloof aan amuletten. Do koning bezit er zeer vele; wanneer hij zidi in liet openbaar vertoont heeft hij er, behalve die welke hij bij zich draagt, vele achter zich hangen. Deze amuletten worden bijna van alles gemaakt wat de toover-doktor hiervoor wil bezigen. Horens, met tooverpoeder gevuld, worden welligt het meest gebezigd; als zjj klein zijn, hangt men ze om den hals of bindt ze op het hoofd, maar zijn zjj groot, dan bewaart men ze binnen de hutten.

liet voornaamste voorwerp hunner bjjgeloovige vrees is eene soort van water-geest, die verondersteld wordt to wonen in het meer en zich te wreken op hen, die hem verstoord hebben. Evenals de water-geesten van den Rijn, heeft ook deze geest de grootste magt, niet slechts op het meer zelf, maar ook over ai de rivieren die er in uitmonden, liet volk is voor dezen water-duivel zoo bevreesd, dat zij geen dieplood in het water wilden laten worpen, uit vrees dat het den water-geest welligt raken en verbitteren zou. De naam van dezen geest is quot;M'gussaquot;; hij stelt zich in betrekking met hot volk door middel van zijn eigen dienaar of priester, die op een eiland woont en bijna evenzeer gevreesd wordt als zijn meester.

M'tésa nam Speke eens mede toen hij den toovenaar ging bezoeken. Mij nam ook een aantal zijner vrouwen en volgelingen met zich en het was zeer vermakelijk om te zien, hoe allen die in de booten waren, in het water sprongen 'en bukten, opdat zij de vrouwen des konings ook maar toevallig niet zouden zien, daar een onmiddellijke dood hiervan het gevolg zou zijn. Hierop vertrokken zij naar het eiland waar do toovenaar woonde.

quot;Terwijl wij onder de boomen van dit prachtige eiland voortgingen, begaven wjj ons naar de hut van den priester van den quot;M'gussaquot;, die aan het achtereinde versierd was met een menigte geheimzinnige zinnebeelden; onder deze was een roeispaan, hot onderseheidingsteeken van zijne hooge betrekking. Wij zaten eenigen tijd te praten, toen er quot;pombcquot; werd gebragt cn het medium verscheen. Hij was gekleed op de wijze der AVichwézi's, met een klein, wit, geitcvellon schort en had een' roeispaan nis wandelstok in do hand. lljj was nog geen oud man, ofschoon hij zich zoo hield, door zeer langzaam en voorzigtig te gaan, aamborstig te hoesten, met de oogen tc knippen en te mommelen als een oude vrouw. Met veel gemaakte moeite ging hjj zitten aan het einde der hut naast de zinnebeelden waarvan wij gesproken hebben. Nadat hij daar een half uur had zitten hoesten, kwam ook zijne vrouw op dezelfde gemaakte wijze, zonder een woord tc spreken, binnen.

quot;Do koning lachte en keek nu eens mij schertsende aan en dan weder naar deze vreemde schepsels, alsof hjj zeggen wilde; quot;quot;Wat denkt gij er wel van?quot;quot; Goen mensch sprak echter een enkel woord en geen geluid werd vernomen, behalve de stem van de oude vrouw, die als een kikvorsch kwaakte om water, en toen het haar gebragt was, op nieuw kwaakte omdat het niet het zuiverste was uit het geheele meer. Zjj liet de eerste kom water veranderen, bevochtigde hare lippen aan de tweede en strompelde weer weg op dezelfde wijze als zij gekomen was.quot;

Het tooncel in de hut van den toovenaar is afgebeeld op bladz. 492. De koning zit bij de deur, vergezeld van zjjne vrouwen, terwijl de vrouw van den toovenaar, op een stok leunende, de hut uitstrompelt. Den man zeiven kan men onderscheiden aan de roeispaan, die hjj in de hand heeft en die het zinnebeeld is der godheid, wier dienaar hjj is; eenige officieren des konings staan naar hem te luisteren. Achter hem ziet men roeispanen cn andere gereedschappen en op den grond ligt de gebleekte schedel van een njjlpaard.

Sommige hunner toovor-horens worden geacht de kracht te bezitten om den regen aan te trekken, of tc verdrijven, naarmate zij open worden ten toon gesteld of onder dak bewaard. Het poeder waarmede deze horens gevuld zjjn moet van tijd tot tijd vernieuwd worden — eene zeer verstandige uitvinding der toovcnaars, waardoor zjj meer giften ontvangen. Op hunne wegen en paden, die zeer talrijk en goed onderhouden zjjn, steken zjj hier en daar ccn langen stok in den grond, met eene schelp of eene andere amulet er boven op, of wel zjj hangen deze voorwerpen aan een over-hangendon boomtak. Dergelijke maar kleinere staven hebben zjj ook in hunne woningen,

-ocr page 503-

DE WAGANDA'S.

492

wniir vcdoicn, biczon cn dorgclijko achtcr do dcurbovostigd worden. Slaügevollen worden niiluurlijlc veel gebruikt om toovermiddolon van to makon; bjjiui iedor in dit land heeft een vierkant stuk er van om don hals hangen.

Do godsdienst is natuurlijk een van vrees en niet van liefde; het doel van al hunne godsdienstplegtiglieden is alleen om den toorn van boozo geesten af to wenden. Bjj elke nieuwe maan hebben er bijzondere plegtighedtni plaats, bestaande in het slaan der trommen, het op nieuw vullen der toover-horons en meer andere, te laiiquot;-om te beschrijven. De vreoselijkate gebruiken zijn de moiiHchen-offers, dio gewoonlijk geschieden als de koning de toekomst wil raadplegen.

liet slagtoffer is altjjd ecu kind en het offer heeft plaats op de meest wreedaardige wijze. Als do toovcnaar door zjjne bezweringen ontdekt heeft, dat een naburige stam zich ten oorlog toerust, vilt hij een jong kind en legt het bloedende Ijjk op het pad waarlangs de krijgslieden zich naar het tooneel des oorlog moeten begeven. Iedere krijgsman stapt er nu overheen en wordt verondersteld daardoor in het aanstaande gevecht ontkwetabaar te zijn geworden. Indiende koning plan heeft om oorlog te voeren wordt erceno nog veel wreedere wijze om de toekomst te ontshnjeren gevolgd. Do toovenaar noemt een grooten aarden pot, vult dien half met water cn zet hom op den haard. Over de opening van den pot plaats hij kruisgewijze over elkander eenigo stokken. Hierop bindt hij een jong kind en eene kip vast en legt zc op deze stokken; beide bedekt hij met oenen andoren pot, dien hij er omgekeerd overheen zet. Nu steekt bjj het vuur aan en iaat dit gedurende eenigon tjjd branden, waarna do bovenste pot wordt weggenomen en de slagtoffers onderzocht. Zjjn beide dood, dan houdt men dit vooreen

-ocr page 504-

DE WAO ANDA'S.

teeken dat do oorlog voorloopig moot worden uitgesteld; iw een van beide echter nog levend, dan kan men dadelijk ten strijde trekken.

Speke merkt, als lijj over deze en andere zwarte volksstammen spreekt, toregt aan: quot;Moe de neger zoo vele eeuwen heeft kunnen bestaan zonder eenigzins in beschaving vooruit te komen, schijnt ons verwonderlijk toe, als wij nagaan dat alle landen die Afrika omringen, hem in dit opzigt betrekkelijk zoo vor vooruit zjjn. Indien men hem een' regeringsvorm kon geven, als dien van do Engelschcn in Indië, zouden zij gered zjjn, maar zonder dat geloof ik dat hiervoor weinig kans bestaat. Voor het tegenwoordige kan toch de Afrikaan zich zeiven niet helpen, noch kan hij door andoren geholpen worden, omdat er in dit werelddeel zulk cene aanhoudende verwarring bestaat, dat hij voor zijn voedsel alleen reeds te veel zorg heeft, om aan iets anders te kunnen denken.

quot;Hij doet zooals zjjne vaderen vóór hem gedaan hebben. Hjj werkt zijne vrouw af, verkoopt zijne kinderen en maakt alles tot slaaf waar hjj zjjne hand op leggen kan; behalve wanneer hjj vecht om het eigendom van anderen, doet hjj niets anders dan drinken, zingen en dansen als een baviaan om de zorgen te verdrijven. Slechts weinigen maken katoenen stoffen of bewerken wol, jjzer, koper en andere grondstoffen; hun regel is, zoo weinig mogeljjk uit te voeren en geen grooteron voorraad voedsel te bewaren dan zjj tot hot volgende seizoen noodig hebben, opdat het de begeerte van hunne opperhoofden of buren niet zou kunnen opwekken en deze het van hem afnemen.quot;

Dezelfde reiziger somt dan de verschillende soorten van voedsel op, welke hot klimaat voor iemand die slechts eenigzins ijverig is kan opleveren, zooals hoornvee, schapen, varkens, hoenderen, eenden en duiven, om van pisangs en andore plantaardige voedingsmiddelen niet eens te spreken. Hij geeft zjjne verwondering te kennen, dat do Zwarte, mot dit alles tot zjjn' dienst, toch zoo dikwijls genoodzaakt is zich met wilde kruiden en wortels, honden, katten, ratten, slangen, hagedissen, insckten en andere dergoljjke dieren te voeden; dikwjjls vindt men hom op het punt om van honger om te komen, on is hjj gedwongen, voor voedsel zjjne kindoren te verkoopon. Jlovendien zjjn er olifanten, rhinocerossen, rivierpaarden, giraffen, antilopen, parelhoondors en eone schare van andere dieren, die hjj gemakkeljjk in vallen of op eone andere wijze kan vangen; hij looft dus in eone streek die do grootstmogoljjke verscheidenheid van voedsel oplevert. De redenen van dit vorschjjnsol zjjn echter eenvoudig genoog, namelijk; zjjn volkomen gemis van zorg voor do toekomst en zjjne aangeboren vadzighcid.

Wat de slavornjj betreft, is het welligt niet ongepast hier op te merken, dat de slaven niet uitsluitend aan do Blanken verkocht worden. Er is integendeel geen eigenaar van slaven, dio zoo aan zjjne verkregen regten gehecht is als do Zwarte; voor eiken slaaf dio aan do Blanken verkocht wordt, worden er, zoowol op do Oost-als op do Westkust van Afrika, tien door do Zwarten in do plaats gekocht. Zelfs wanneer oen slaaf zich eenigzins boven den minsten rang begint te verheffen, is zjjne eerste gedachte voor zich zolven slaven te koopon, en zoo verwekt do slavornjj zelve slavornjj tot in hot oneindige. Do slotsom der ondervinding van Speke is deze: quot;Do neger bezit eone vorwondorljjke spraakzaamheid, een grooton lachlust, maar geono bestendigheid; hjj volgt don indruk vim het oogenblik, hjj is een groot kind. Hot komt ons daarom, op hot oorsto gozigt vorwondorljjk voor, hoe men hom er nog toe brengen kan om te werken, want er is geono wot on goono woonplaats, waardoor lijj zich laat dwingen. Hjj zou ieder oogenblik wogloopen, en daar hjj hierop rekent, zondigt hjj er op, omdat hjj verwacht vergiffenis te zullen krjjgen. Grooto toogevendhoid, met nu en dan oen weinig vaderljjke gestrengheid, is naar ik geloof voor hom hot boste. Hjj zegt bjjv. togen zjjn meester, nadat hjj iots gedaan hooft dat niet goed is: quot;Gjj moot het maar vergeven en^ vergoten, want zjjt gjj niet eon man, dio er boven verheven is, wrok te koesteren, ofschoon gjj wol op een oogenblik kwaad kunt worden? Sla mjj, als gjj dit goedvindt, maar houd vorder goono rekening mot mij: anders looi) ik weg, en wat zult gjj dan doonPquot;quot;

Do begraafplaatsen dor Waganda'a zjjn nog al met zorg bewerkt. Grant was nieuwsgierig genoog or eone binnen to treden en beschrijft haar als volgt: quot;Twee hutten, dio op eone hoogte gebouwd waren, schenen bestemd to zjjn do overbljjfsclen der dooden

49M

-ocr page 505-

DE WAG ANDA'S.

to ontvangen. Als men over de omheining,, die het kerkhof' omringde, was heenge-klommen, had men cone laan voor zich, die regtstreeks leidde naar de deuren, waar hot gezigt op hot inwendige der hutten door een schut van eene donkore stof' voor het gezigt verborgen was. Nadat ik oen gevoel van kioschheid, waardoor ik weerhouden werd, had overwonnen, ging ik eene der hutten binnen. Ik vond daar eene soort van rieten bedstede, die van gordijnen voorzien was, alsof men hot grazen-bed dat er in lag wilde bewaren voor de muskieten, speren, amuletten, stokken met vreemde bogten, slingerplanten, kleine van gras vervaardigde hutten voor afgoden, onz. Deze lagen in de hut in eene behoorlijke orde; or was echter niemand tegenwoordig en men verhaalde ons dat het een praalgraf was.quot;

Men zag dergelijke hutton in menigte tegen do helling der heuvels, maar er waren slechts weinige waaraan hjj hot bouwen zooveel zorg was besteed, öewoonljjk waren zij niets meer dan kleine vierkante stukken gronds, met eene rieten schutting omgeven. Zij werden genoemd quot;Looaiiiehquot; of heilige grond.

494

-ocr page 506-

IIOOFDS'ITK XL.

I) !•; WAN V O I! O 'S,

IIKP' KATiAKTF.H VAN DUN STAM nr.lt WANVOUO's. — iniNNK MOIISICil! fiKWOOXTI V. — IIUX I1ECKIMXOSVOUM. —

I IK KdNINn KAMIiASI. - ZIJN IlKSI'OTI KK K AAItll. — HUNK 1,1,1 HWAOMT K.N IIAIIK VOORItUnïKN. — /.MN

I'ERSOONI.IJK VOOIIKOMKN. — 7,1.1 NI, JNIIAI.KIK ZF.I.FZUCIIT. — KRN KON1NKI.I.IK IIKZOBK. — UK I.AFIIAFITKi-IIKIII VAN KAMUA8I. — KRNK TF11HCITSTK1,1,1 NO VAN MISIIAIIKIKIIS. — IIKT (INDHIIDRDKKFN VAN KKN (irriOKII.—

WHTI'KN VAN OI'VOr.aiNO. - UK /IISTKRS VAN II KN KON I NO. - MKT ZINOKN IIKIt WAN'VOHO'S. — UK lOF-

STANII 111411 VROUWKN. — ItKT VOFIISKt, IIKU WANVOUO'S. - IIF.T IIIUGKN IIKIl iMONDIiKriOKFTKN OI' MAIiSCII.

VKRSCKII.I.KNll OKIiHIJIK VAN 11 KN I'lSANG-llOllM. — nKnUIF.nKRI.IKN IN IIKN IIANIIKI,. — IIIJdHl.CKlVIIIIIKIICN. — HF. TOOVKNAAR AAN IIKT WKIÏK. — I)K IKINll MKT HORENS. — OKI,11 IN IIF.N VORM VAN SI'AIIFX. •—

Ai,s wij vorder noordwaarts trokken, komen wjj aan liet land van TJnyoro, waarvan zicli, zooals do lezer zich zal horinnoron, Uganda hoeft afgoschoiden. De inwoners van ünyoro makoii oenc zeor onaangounmo togonstelling met die van Uganda; zij zjjn morsig, zien er gemeen uit cn zjjn sleelit gekleed. Ook het land zelf' staat verbeneden dat van Uganda, waarvan men een altjjd liloojjenden tuin zou Kunnen maken. Als de reiziger toeh do ovennaehtsljjn verlaat en zieli noordwaarts begeeft, wordt de hoeveelheid regen die or valt, langzamerhand minder; de plantongmei wordt eerst schraler, meer en moor aehtorljjk en houdt eindelijk geheel en al op. Do houw der taal is iiier eehter bjjna dezelfde als in Uganda; het volk vau Unyoro wordt quot;Wanyoro'squot; genoemd en een enkel persoon quot;M'yoroquot;.

Het karakter dor Wanyoro's komt geheel en al mot liun voorkomen overeen; gemoon, zelfzuchtig en inhalig, missen zij geheel ca al do deugd die den wilden anders over het algemeen eigen is, namelijk do gastvrijheid. 'Aij schjjnon inderdaad eene natie te zjjn, zoo onaangenaam als men zich slechts bjj inogolijklieid kan voorstellen, en maken in allo opzigten oen sterk kontrast met do moeste stammen die wij roods hesehrevon hebben.

In huimo huishoudelijke gewoonten zijn zij verwonderlijk vuil; hunno hutton worden zoowel door geiten cn kippen als door menschon bewoond; de vloer, die dik mot stroo bedekt wordt, is derhalve in een' allorollondigston toestand. Dit is inderdaad zoo sterk, dat do inboorlingen zeiven genoodzaakt zjjn cone slaapplaats te maken, die boven don grond verheven is. Niet eens het paleis vau don koning maakt hierop uitzondering; het vee wordt binnen do omheiningen gehouden, maar zelfs tot de hut waar hij slaapt hebben de kalveren vrijen toegang. Een bezoek af te leggen in hot paleis zonder stelten en een respirator was, zelfs voor een zoo gehard reiziger als Spoke, eene al te zware taak; de koning echter wandelde rond tusschon zijne kooijen, tot over zijne enkels in alle mogelijke smerigheid'en toch volkomen op zijn gemak.

De regeringsvorm van dit land is zuiver despotisch; de koning bozit ccno onbeperkte magt zonder verantwoordelijkheid aan iemand. Een onderdaan kan in werkelijkheid geeno eigendommen bezitten, maar hooft zo slechts zoolang dit don koning behaagt. Deze theorie wordt dan ook steeds in pra.ktjjk gebragt; de koning neemt van den een en geeft of

-ocr page 507-

DE WANYOrUVS,

licvor leent aan den ander al wat hom behaagt; land, vee, slaven, vrouwen en kinderen, alles is geljjkelijk liieroruier begrepen.

Toen Spoke Unyoro bezocht, heerschte hier als koning Kanirasi. Het was een man, in wien verschillende karakters vereenigd waren. Onbarmhartig en wreed, zolfs meer dan dit gewoonlijk in Afrika liet geval is; wispelturig als een bedorven kind, en dood en martelingen om zich heen verbreidende om elke oogenblikkeljjke gril; ongastvrjj en terugstootend als alle Wanyoro's; schraapzuchtig en inhalig in de hoogste mate; begeerig om het verloren gegaan gedeelte van zijn rijk weder in zjjne magt te krijgen, en tocii te lafhartig om den oorlog te durven verklaren, was hij iemand, die waarsohijnljjk de teugels der regering niet lang in handen zou houden.

Hoe verachtelijk bij echter in vele opzigten ook was, tocli moest men hem niette gering schatten; ofschoon niemand op zijne vriendschap gesteld was, wist ieder dat iiji een hoogst gevaarlijk vijand kon zijn. Hij bezat toch eene groote mate van sluwheid, die bij hem de plaats verving van de edeler deugden, die het sieraad van e»n vorst beboeren uit te maken; bij regeerde dan ook zjjne onderdanen niet een mengsel van

list en geweld. Zijn stelsel van spionneren zou aan do Sartines eer hebben gedaan: er viel niets in zijn land voor, dat hij niet wist.

Het land was in verschillende distrikten verdeeld; over elk van deze was een officier gesteld, die verantwoordelijk was voor al wat er voorviel en verpligt den koning van alles kennis te geven. De minste nalatigheid hierin had den dood of quot;het blokquot; ton gevolge; de laatste straf was bjjna even erg en eindigde dikwijls met deu dood. quot;liet blokquot; is niets anders dan een groot en zwaar stuk bout, met eene overlangsche opening. Door deze spleet worden de voeten gestoken en tusschen de enkels eene stevige houten wig gedreven, zoodat de voeten onbewegelijk vast zitten. Do beul geeft or niet bijzonder veel om of deze wig juist op bare plaats zit; slaat bij haar soms tegon de enkcis in plaats van er tusschon, dan is dit liem vrij onverschillig. Tengevolge hiervan is dikwerf de marteling zoo groot, dat zij die in hot blok gesloten werden, van enkele uitputting bezweken.

Om zeker to zijn dat zijne bevolen strikt worden uitgevoerd, had bij eene lijfwacht van omtrent 500 gewapende krijgslieden. Dezen waren altijd gewapend met schild en speer. Die sporen hebben groote, stevige punten, die zeer scherp worden gehouden en wier randen beschut worden door eene schede, zeer net vervaardigd van antilope-huidon, mot riemen aaneengenaaid. Do gewone speren zijn lang zoo goed niet, want do Wanyoro's munten als smids niet bijzonder uit en de betere speerpunten, die ingevoerd en in het land rondgevent worden, gaan meestendeels over in handen der Waganda's, die veel rijker zijn.

Deze lijfwacht is op do zonderlingste wijze gekleed; hun voornaamste dool schijnt te zijn, zoo weinig mogelijk op monschen en zooveel mogelijk op duivels te geljjken. Als mantels dragen zij huiden van luipaarden of apen, binden koestaarten om hun midden en oen paar antilopo-horens op het hoofd, terwijl aan hunne kin een lange valsche baard hangt, van do pluimen van koestaarten vervaardigd.

Toon Sir Baker Kanirasi bezocht, stoof deze Ijjfwacht hem uit het paleis te gomoet;

4}lf)

-ocr page 508-

DE WAM YORO'S.

y,jj dansten, sclirceuwdon, gildon, slingerden met iiunno sporen on hicldon zich iils-ot' zij onderling vochten. Toen zjj digt bij hunne bezoekers gekomen waren, zwaaiden zij hunne speren in de aangozigten dor vreemdelingen en deden loozo aanvallen. Hun schijnbare aanval was zoo plotseling en hun voorkomen zoo dreigend, dat velen zijnor lieden dachten dat zjj in ernst werden aangevallen en Baker vroegen op hen to mogen vuren. Daar hij echter overtuigd was dat zij volstrekt geen plan hadden hem te doo-den, maar wel hem eer te bewijzen, wilde hij geen schot laten doen; het bleek dan ook dat deze dreigende troep door Kamrasi gezonden was om hem tot geleide te dienen. Indien zijne gewapende Turken bij hom geweest waren, zouden zij deze schijnbare duivels stellig met eene volle laag ontvangen hebben.

Baker verhaalt een zonderling voorbeeld van zijne dubbelhartigheid. Toen dezen reiziger eene eerste zamenkomst beloofd was, beval Kamrasi zijn' broeder M'Gambi, zich voor hom uit te geven, terwijl hij zelf vermomd als een van liet gevolg heimelijk de reizigers bespiedde. M'Gambi speelde zijne rol meesterlijk en bootste zjjn broeder volmaakt na; hij vroeg om al wat lijj zag — geweren, horloges, koralen en kleederen, alles was zijne gading — en hij eindigde met te vragen om Lady Baker. Ingeval men liet laatste artikel meer waardig oordeelde dan de overige, wilde hij eene zijner eigene vrouwen in de plaats geven. Dit voorstel kostte M'Gambi nagenoeg het loven; weliigt had de sluwe koning do mogelijkheid van zulk en atioop voorzien toen hjj zijnen broeder beval om in zijne plaats op te treden en hem vergunde op den koperen koiiinkljjken zetel plaats te nemen. M'gambi zelf was van oordeel, dat do koning bevreesd was dat zijne bezoekers weliigt een verbond met eene vijandige niagt hadden gesloten.

Om zijne lijfwachten aan zich te verbinden liet hij hun allo mogelijke vrijheid en vergunde hen te rooven en te plunderen zooveel zjj wilden; daar alles wat binnon zjju bereik was aan hem toebehoorde, begreep hij dat hij eigenlijk zjjno ondordaiiou hiermede geen nadoel deed, maar dat hij alléén het verlies leed. Men ziet hieruit dat de koning in sommige dingen vrij ver vooruit zag, en dat hij goed slag had om, zooal niet door liefde, dan toch door vrees te regeren.

J'ii was groot en slank en zag er naauwelijks zoo oud uit nis hij was, (40 jaar); zjjno gelaatstrekken waren over het geheel gunstig, even als zijne oogen, die zacht en vriendelijk en, helaas! volstrekt niet met zijn karakter in overeensteniining waren. Zjjn aangezigt was bovendien misvormd door do nationale gewoonte om de onderste snij- en oogtanden te laten uittrekken; hij zeide dat de dentist die deze operatie ver-rigt had, 100 kooijon tot belooning had gekregen. Zijne kleur was donkerbruin en als zjjn gelaat niet zulk eene sombere uitdrukking had gehad, zou hij werkelijk een knap man geweest zjjn.

Zijne trekken waren bovendien nog misvormd door onderscheidene likteekens waarmede zjju voorhoofd bedekt was; het waren de overblijfselen van het menigvuldig bezigen van bjjt- of brandmiddelen. In Unyoro is nameljjk het quot;cauterium actuale', d. i. het rood-gloeijend ijzer, als geneesmiddel zeer gezocht. Als iemand zich des avonds dronken gqdronken heeft aan liet inlandsclie bier, en hij wordt ais gevolg hiervan den volgenden morgen met hoofdpijn wakker, denkt hjj dadelijk dat hij betooverd is en tracht den boozen geest uit te drijven door zjjn voorhoofd op onderscheidene plaatsen te branden. Kamrasi had deze gewoonte echter een weinig overdreven en liet gloeijend jjzer ook aangewend op zijn' neus; hierdoor had hij zulk een likteeken gekregen, dat hij zeer verlangend was hot kwijt te raken en de natuurlijke huidkleur op zijnen neus terug te krijgen.

Hjj nam de Europeescbe kleeding niet aan, maar gaf de voorkeur aan de stoffen die in zijn eigen land vervaardigd worden. Zijne gewone kleeding was een mantel, die om zjjn midden was vastgebonden en tot op zijne voeten neerhing. Somtijds was deze van geweven stof, op andere tjjden van huiden; altijd was hjj echter ligt rood van kleur en tot sieraad geheel overdekt met kleine zwarte moesjes. Zjjn hoofd was geschoren met tusschen-ruimten; tusschen deze gesehoren plokken groeide zjjn haar in kleine bundels, even als bjj de Bosjesmannen. Iljj droeg slechts weinig versierselen; het voornaamste was een halssnoer van koralen, dat tot aan zijn midden hing. duei. i. aa

•107

-ocr page 509-

DE WANYORO-S.

Kamrasi lind zeor good slag om effekt to maken, zooals men zien kan aan do wijze waarop hij zijno gaston ontving. Hiervoor was opzettelijk oene hut gebouwd, in welke lt;lo koninklijke troon, eenvoudig oen stoel, stond; hierop to zitten is liet bijzondore voorrogt van den koning. Van cono groote hoeveelheid gras was oene soort van verhevenheid gemaakt, bedekt met koehuiden; over deze waren lui paard-huiden, het koninklijke bont, gelegd. Over dozen troon was eenhemol gespannen van koehuiden, die zieli naar beide zjjden uitstrekte on van hot dak naar beneden hing, om do stof van het koninklijke hoofd at te houden. Op den troon zat Kamrasi in tiju graslinnen gekleed; zijn linker pols was omringd door een armband en zijn haar zorgvuldig gekapt. Hij zat kalm, onbewegoljjk on stil, als oen Egyptisch standbeeld; zonder zjjn gelaat te vertrokken, bezag hjj do zonderlinge Blanken, van welke hjj zooveel gehoord had.

Het is bijna niet mogelijk zich oen persoon voor to stollen die er onaangonamor uitziet dan Kamrasi, zijn volkomen gebrék aan zindelijkheid nog daargelaten; dit laatste toch moet inen niet als oen' individuölon, maar ais oen nationalen karaktertrek be-eohouwen. Zijne gierigheid dood hom naar do tegenwoordigheid der Blanken verlangen, omdat door hen wolligt een nieuwe handelsweg kon worden geopend, terwijl zijne-lat hartigheid hem in ioderon vreemdeling oen' vijand dood zion. Hij was vroosoljjk bang voor M'tesa; toen hij dan ook hoorde dat do reizigers door dien vorst goed ontvangen waren, was hjj in do stellige verbeelding dat zij mot kwade bedoelingen tot hem waren gekomen; daarom was hij tegen zijne veronderstelde vijanden op zijne hoede.

Toen hij zijne vrees overwonnen had, was hij in zijn karakter als bedelaar even onaangenaam en vervelend als hij in dat van verschrikten despoot geweest was. Toen Baker in zijn land vertoefde, stond hjj or op dezen een bezoek te brengen, niettegen-staando hij wol wist dat zijn gast pas hersteld was van do koorts en daarom niet in de mogelijkheid geweest hom in zijn paleis to bezoeken.

quot;Ofschoon ik van mijnon voorraad goederen, behalve de geweren, ammunitie en storre-kundigo instrumenten; slechts zeer weinig moor over had, was ik verpligt alles onder do bodden te verborgen, opdat do hebzuchtige oogon van Kamrasi toch niets zouden ontdekken waar hjj quot;behoeftequot; aan had. Óp den bepaalden tijd verschoon hij niet oon aantal volgelingen en word in mijne hut binnengeleid. Ik had een' ruwen maar doelniatigon leuningstoel, door een mijner lieden vervaardigd; hierin werd do koning verzocht plaats te nemen. Mij was naauwelijks gezeten of hij leunde achterover, strekte zijne boenen uit en vroeg, na togen zijne volgelingen oene of audoro opmerking over zijne gemakkelijkheid gemaakt te hebben, den stoel ten geschenke. Ik belootdo er dadelijk oen voor hom te laten maken. Toen deze schikking gemaakt was, keek hij do kale, kleine hut rond en trachtte te vergeefs iets in hot oog te krijgen waar hij om zou kunnen vragen. Zjjn onderzoek was echter zoo vruchteloos, dat hjj zich lagcliondo naar zijne volgelingen koerde en vroeg hoe het kwam, dat ik zoo vele dragers behoefde, als ik niets te dragen had. Mijn tolk antwoordde dat vele goederen door oenen storm op het meer waren verloren gegaan en dat onze kleedoren versleten waren — dat wjj niets over hadden dan eenige koralen.

quot;quot;Voorzeker nieuwe soorten,quot; zeido hij, quot;geef mij al de kleine Idaauwe en groote roodo die gij bobt.quot;

quot;Wij hadden onzen voornaamsten voorraad zorgvuldig verborgen en er oenigo koralen in zakjes gedaan, ten einde zo te voorschijn te brengen als de gedegenheid dit mogt vereisehen. Deze werden nu door den jongen, Saat genaamd, ontpakt en voor don koning nedergologd. Ik verzocht hom hieruit oene keuze te doen, hetwelk hij juist deed zooals ik verwacht had; hij gaf namelijk van mjjnen voorraad geschenken aan zjjno vrienden die om hem heenstonden en nam de rost voor zich zolven. Het geven van oen gedeelte aan zjjn volk was slechts oene boscheidene wijze om alles te; nomen; hjj vroeg ze nameljjk stellig terug, omniddelljjk nadat hjj inijne hut verlaten had.

quot;Niet zoodra had hjj zich van do koralen meester gemaakt of hij herhaalde zjjn vroeger verzoek om mjjn horlogo en dubbel geweer; dozen eisch sloeg ik echter bepaald af. Hij vroeg toon om den inhoud te zien van eenige manden en zakken die hom in het oog vielen. Er was niets in dat zijne begeerte opwekte dan naalden, garen, lancetten, geneesmiddelen en oene kam met fijne tandon. Do laatste wekte zeer zijne belang-

498

-ocr page 510-

DE WANYORO'S.

wijze stelling, daar ik liem verliaalde dat hot dool waarmede de Turkon ivoor kwamen halen

lolkc was om het aan do Europeanen te verkoopon, die het verwerkten in velerlei voor-

rrogt werpen, onder anderen ook fijne kammen, zoo als hjj er nu een voor zich had. IIjj

)ven- kon zich niet begrijpen hoe men de tanden zoo dun had kunnen maken.

link- quot;Toen hem verklaard was waarvoor zulk oono kam gebruikt word, wilde hjj haar

zich dadelijk op zijn wollig hoofd beproeven. Hierin niet slagende maakte hjj er tot een

i het ander doel gebruik van, en begon er zich onder de wol zoo hard hij kon mede te

leed; krabben. Toen hjj zag dat dit goed ging, vroeg hjj om de kam, die toen de ronde

Hjj deed bij alle opperhoofden om haar beurteling te beproeven. Nadat elk hoofd ermede

it te gekrabd was, werd zij teruggegeven aan den koning, die haar overgaf aan Quonda, den man die zjjne geschenken in ontvangst nam. De kam viel zoo geheel en al in den

imer smaak, dat hjj voorstelde om mjj een' zijner grootste olifantstanden te zenden; dien

atstc moest ik dan mede naar Engeland nemen en er voor hem en zijne opperhoofden zoo-

; be- vele kammen uit laten zagen als er uit gemaakt konden worden.quot;

igen, Gedurende dit bezoek ontdekte Kamrasi ook een koker met lancetten en vroeg

zjjne hier om, dewijl zjj zoo geschikt waren om zjjne nagels af te snijden. Hij opende ook

eljjk de medicijn-kist en was besloten dadelijk cene dosis in te nemen, waarvoor Baker eeno

tigen kleine wraak op hem nam; hij gaf hem nameljjk 3 grein Tartar, emetic., die hjj echter

aren niet mogt innemen voordat hij in zjjne eigene hut was. Naar het geweer, waarvan wij reeds gesproken hebben, verlangde Kamrasi altijd nog oven sterk; nu eens vroeg

even hjj er regtstreeks om en dan weder wilde hjj het slechts voor een panr dagen leenen,

['oen als wanneer het natuurlijk nooit weer uit zjjne koninklijke handen zou gekomen zjjn. gen- Deze ergerlijke man hield het er klaarbhjkehjk voor, dat zjjne gasten hem gezonden

niet waren met het uitsluitende doel om hem te verrijken; zijn eenige streven was dan ook om zooveel mogelijk gebruik van hen te maken. Nu zij eens goed en wol op zijn grond-

erre- gebied waren, had hij geen voornemen hen te laten vertrekken, voordat hij hen eerst

mier geheel en al had uitgeperst. Eerst liet hjj hen betalen voor de vergunning om zijn

iden land binnen te trekken; nu zjj er eens in waren, zou hij hen stellig op rantsoen stellen

met eer zij er uit konden gaan. Zijne eerste list was voor te geven dat zij zwak en niets-

naar beteekend waren, terwijl hij groot en sterk was; als zjj dus zijne beseherming

ning wilden hebben, zjj moesten hiervoor ook betalen. Toen zjj de grenzen over waren en

iver, getoond hadden, werkelijk veel geduchter te zijn dan hij eerst wel had willen toe-

ner- geven, vroeg hjj hun, hem tegen zijne vijanden bij te staan en zjjn leger tegen de

Ik vjjandehjke stammen aan te voeren.

was. Toen deze list mislukte, zelfs nadat hjj zoo goed was geweest zjjn halve koning-

jgen rijk aan te bieden voor het voorregt van een verbond met de Blanken, had hjj nog

t hjj een andere uitkomst, — nameljjk hun te verbieden zjjn rijk te verlaten voordat hjj

zoo zijne toestemming had gegeven, dat wil zeggen, voor dat hij hun alle voorwerpen van

vele eenige waarde had ontnomen. Zjjn gebied te verlaten zonder dat hjj er zjjne toe-

eren stemming aan gaf, was door het spionnen-stelsel waarvan wij reeds gesproken hebben, eenvoudig onmogelijk; en zelfs indien het mogeljjk geweest ware met behulp

oote der betere wapenen het land met geweld te verlaten, zou toch zulk een strijd het

geheele doel van den togt in de waagschaal hebben gesteld.

alen Hoe groot een levenmaker hjj evenwel was als hij ongestraft de baas kon spelen,

logt was hjj echter een verachtelijke lafaard indien hjj dacht dat er het minste gevaar

den was. Baker verhaalt hiervan een zeer vermakelijk staaltje.

juist Hes morgens, bij het opgaan dor zon, kwam Kamrasi eens met grooten haast in

iljne zjjne hut, ontdaan van alles waaraan men zjjne koninklijke waardigheid kon herkennen,

van Hjj had twee speren en een geweer in de hand en wilde die, tegen alle etikette, iu ; hjj | do hut brengen. Dit kon niet worden toegestaan en hjj liet ze schoorvoetend buiten.

I llij had zjjne gewone koele en terugstootendc manieren afgelegd en was vol drift. Hjj zijn had zich ook ontdaan van zijne kleeding van uitstekend bereide huiden, en droeg alleen ho- I oene korte schort en eene sjerp over zijne schouders. Daar hij wist dat door een dio naburig opperhoofd een aanval beraamd werd en hjj bet volk allen in oorlogsdos ren, gezien had, dacht Baker natuurlijk dat Kamrasi ook in zjjn krjjgs-kostnum voor hen vering. scheen; daarom maakte hjj hem een kompliment dat hjj zoo doelmatig en ligt gekleed was.

40!)

32*

-ocr page 511-

500 DE WANYORO'S.

quot;■Ik vochten!quot; riep do koning uit, quot;ik ga niot vochten; ik heb plan om te gaan vlugten eu trok dezo kleeding aan ton einde des te harder te kunnoii loopen.quot;

Iljj verhaalde toen mot groote onstoltonis, dat do vijand in aantogt was met 150 geweren on dat luj besloten was, daar het vechten togen zulk ocne ongelijke magt tocli nutteloos was, weg to loopen en zich in het lange gras to verborgen; hij raadde zijn' gast aan ook maar liever zjjn voorbeeld te volgen. Van don voórgonoincn aanval word hij gered door zijn' gast; hot oenige bewijs hot-welk hij gaf van zijne dankbaarheid; was dat hij opnieuw vroeg om hot geweer mot dubbolon loop.

En toch iiad hij, in weerwil van al deze minder aangename karaktertrekken, ook weder andere eigonschappcn die deze oenigzins goedmaakten ; ofschoon hij bjj som-mige gelogenhedon zoo wreed kon zijn ais iemand ter wereld, liet iijj toch niet, zooals M'tésa, onophoudcljjk zijne oiulcrdanon vermoorden, iiigchamolijke kastijding werd in vele gevallen toegepast, waar M'tésa do schuldigen, waarschijnljjk eerst nadat zjj vrooselijko martelingen hadden ondergaan, zou hebben laten ter dood brengen.

De wijze waarop over oenen gevangene het vonnis werd uitgesproken, was zeer merkwaardig. Indien do koning of zjjn broeder hom met do punt eener spoor aanraakte, vielen degenen die liet vonnis voltrekken moesten onmiddellijk mot hunne knodson op hem aan en sloegen hom dood. Als hij echter den gevangene mot zijnen stok aanraakte, doorboorden zjj hom mot hunne speren; het werktuig waarmede hij wordt omgebragt is dus altijd hot togono verges tolde van dat waarmede do koning hom aanraakt.

In die gevallen waar de doodstraf werd toegepast, werd do misdadiger meestal gedood door oen slag met oeno knods in don nok. Er waren, zonder twijfel, op dozen regel meerdere uitzonderingen. Eens was bijvoorbeeld oen vijandelijk opperhoofd, llionga, genaamd, oen van dertig broeders, verraderlijk door Kamrasi gevangen genomen; deze iiad namelijk eerst voorgegeven vrede te willen sluiten, hem toon op een feest go-noodigd en hom laten aangrijpen op een oogenblik dat hij niet op zijne hoede was. Kamrasi beval toen dat hij een' wreeden dood moest sterven. Er stond ocne hut met hooge niuron van klei en geene deur. In dozen werd Rionga opgeheschen en do koning gaf bevel, dat do hut den volgenden morgen in brand moest worden gestoken en do gevangene levend verbrand. Een ander opperhoofd, Sali genaamd, was echter zoo slim eeno groote hoeveelheid bier in do nabijheid dezer hut te laten brengen, omdat hij wol wist, dat do wachters stellig op iedere plaats waar zjj bier vonden, bijeen zouden konion. Zij deden dit ook, en terwijl zjj aan de eone zijde der gevangenis bezig waren mot drinken, zingen en dansen, waren do manschappon van Sali aan den anderen kant bozig oen gat in den muur dor hut te breken, hetwelk weldra zoo groot was dat de gevangene er door kon ontsnappen. Sali had nn, daar hjj gezien had hoe verraderlijk Kamrasi zijn kon, de vlugt moeten nemen; hij verkoos echter to blijven, daar hjj dacht dat zijn aandeel in de bevrijding van Rionga niet ontdekt zou worden. Kamrasi verdacht hém evenwel hieraan medepligtig te zjjn en liet hem eensklaps go-vangon nomen. Hjj werd veroordeeld tot de vrecseljjke straf, dat zijne ledematen een voor een lovend moesten worden afgesneden; zjjne handen worden aan de polsen, zjjne armen aan de elleboogen afgesneden enz. tot dat ieder gewricht was doorgosno-don. Terwijl hij deze martelingen onderging bleek hij een dapper en braaf man te zijn; bjj trachtte zijne vrienden uog te helpen, door hun van don paal waaraan hjj go-honden was, luide too te roepen dat zij liever ontvlugton moesten zoolang zjj dit nog konden doen, daar zjj anders welligt dezelfde straf zouden ondergaan.

Er hoerseht in Unyoro eeno zonderlinge gewoonte met betrekking tot do zusters van den koning. Even als andcro voorname vrouwen worden zjj vetgemest met gehotte a melk; zij krjjgen zulk oenen omvang, dat zjj niet in staat zijn te loopen, maar, als zjj I hare hut verlaten, door acht man op eeno draagbaar moeten gedragen worden. Elke I vrouw gebruikt dagoljjks do melk van 15 of 20 koeijen; elk koe levert echter dagelijks ■ hoogstens ééue kan melk. Hoewel echter dit vetmesten gewoonlijk aan het huwelijk : vooraf gaat, mogen do zusters van don koning niet trouwen en worden in zjjn paleis | in strenge iifzondering gehouden. J)it is ook het geval met zjjne broeders; hjj vindt ,

-ocr page 512-

DE WANYORO'S. 501

luit cchtor niet iioodziikcljjk, even ills do koning vim Ugandn, hen to dooden wanneer lijj den troon beklimt.

Ciednrcndc liet korto tijdjicrk van vrede, dat ()|) de tnssciioiikoinst van Baker volgde, ^iil liet volk zich over aan allo mogcljjke uitupattingcn en iniitciiHporigliedcn; de mannen deden den gclieelen nacht niets anders dan drinken, dansen, gillen, op do korens blazen en trommelen. De vrouwen namen aan deze vermakelijklieden geen deel; zij hadden den geheelen dag hard op het land gewerkt, terwjjl liaro eiditgcnoolen te linis lagen te slapen. Zij waren dientengevolge veel te vermoeid om te dansen en tnuditten zoo veel en zoo weinig rnst te genieten als haar, bij het den ganschcn nacht aanhoudende geraas, mogelijk was.

quot;Hun gewone gezang was eene vlugge melodie, die solo gezongen werd en waarbjj allen nu en dan, tegelijk niet de trommen en horens, als een oorverdoovend koor invielen. De horens waren vervaardigd van reusachtige kalebassen, die om haren eigen-aardigeu vorm — zij hadden nameljjk lange halzen, als eene tlesch gemakkeljjlc in muzijk-instrumonten konden veranderd worden. ?s!ii en dan hoorden wij midden in den nacht het geroep van brand. De vloer der hutten was dik met stroo bedekt en de bewoners vielen dikwijls met hunne reusachtige brandende pijpen in slaap, waarbij deze, als zjj in het stroo vielen, dadelijk brand veroorzaakten. In zulke gevallen sloeg de vlam met vreeseljjko snelheid over van hut tot hut; het gebeurde menigmalen dat er in liet groote kamp van Kamrasi 400 a 500 hutten op eemnaal al brandden, die dan binjien weinige dagen weer werden opgebouwd. Ik was bang voor mijn kruid, daar, in geval van brand, de stroo-hut zoo schielijk in licht-laaije vlam stond, dat het omnogeljjk was iets te redden; indien mijn kruid ontplofte zou ik geheel zonder verdediging geweest zijn. ik stond er bijgevolg op, nadat er eens brand in mijne buurt geweest was, dat al de hutten op oenen afstand van 24 meter om inijne hut zouden worden afgebroken. Toen de inboorlingen aarzelden dit te doen, gaf ik aanstonds bevel aan mijne lieden om de huizen tegen den grond te werpen en verloste mij op deze wijze van dronken en gevaarlijke buren.quot;

De toestand der vrouwen in Unyoro is alles behalve aangenaam, zooals men wel begrijpen kau als men liet harde werk nagaat dat zij verrigten moeten. Zij worden door hare eehtgenooten streng bewaakt, en hevig geslagen als zij het wagen na zonsondergang buiten de pallissaden te komen. De straf van ontrouw schijnt aan den belee-digden echtgenoot te worden overgelaten; somtijds eischt hij eene zware boete, somtijds hakt hij eene hand of een' voet af en in enkele gevallen past hij do doodstraf toe.

Hoe vuil en morsig de Wanyoro's in vele opzigten mogen zijn, toch zijn zij in andere weder zeer net en zindelijk. Zij pakken bijv. bewonderenswaardig en maken allerkeurigste pakjes. Sommige dezer pakken bekleedeu zij met pisang-bast, andere met het binnenste vlies van eene soort van riet, waarvan het buitenste zorgvuldig is afgestroopt, zoodat er een aantal sneeuwwitte cilinders overblijven. Deze worden naast elkander gelegd en om het in te pakken voorwerp gebonden, hetwelk een verwonderlijk aardig effekt maakt. Kleine matten, van strooken van dit riet gevlochten, worden veel gebruikt, vooral als deksel op bierpotten. Als een M'yoro op niarsch is, heeft hij altijd eene met pisang-wijn gevulde kalebas bij zich. De opening is met stukjes van dit riet gesloten, waardoor eene buis {steekt; de reiziger kan dus altijd drinken zonder to blijven stilstaan en zonder vrees dat hij iets vau zijnen drank onder het loopen storten zal.

De pisang maakt een groot deel van het voedsel der Wanyoro's uit; het is echter nog al zonderling, dat hot, in een land waar deze vrucht zoo in overvloed voorkomt, bijna niet mogelijk is zich een rjjpen pisang te verschaffen, daar de inboorlingen deze vrucht altijd groen eten. De pisang-boom voldoet voor hen aan allo wezenlijke behoeften. De wortel wordt somtijds gekookt en als groente gegeten, en dan weder gedroogd en tot meel gestampt, hetwelk gebruikt wordt om er brij van te koken. Ook wordt do vrucht geschild, in schijven gesneden en in do zon gedroogd om voor later gebruik bewaard te worden; van deze gedroogde pisangs maken de Wanyoro's eene smakelijke en voedzame soep. Ook wordt van dezelfde vrucht wijn of bier gemaakt, zoodat zij zoowel drank als spijs levert.

-ocr page 513-

DE WANYORO'S.

Dc boom /elf is ook zoor nuttig; do bladeren worden in smalle strooken gesneden en tot eene stof geweven dio uiterst sierlijk is; de bast wordt gebruikt als papier om in te pakken. Van de vezels der plant worden zoowel de sterkste touwen als do fijnste draden gemaakt; dc inboorlingen zijn bovendien zeer handig in het vervaardigen van versierselen die zoozeer gelijken op haar, dat men ze al zeer naauwkeurig moet boschouwen om verschil te zien. Bjj al wat zij maken toonen de Wanyoro's eene bedrevenheid en conen goeden smaak, die een sterk kontrast vormt met hunne vuile, zorgclooze en terugstootende gewoonten.

De inboorlingen maken veel gebruik van gehotte melk, vooral om hunne vrouwen en dochters vet to mesten. Zij vermengen zo echter niet, als de Arabieren, niet spaanschen peper, omdat zij van oordeel zijn dat zjj die dezen gebruiken, nimmer met kinderen zullen gezegend worden. Boter wordt gebezigd om zich in te smeren, maar niet als voedsel; do inboorlingen waren zelfs zeer verontwaardigd toen zij zagen dat hunne blanke bezoekers ze aten.

Eens misleidden zij de Blanken op eene slimme wijze. De boter wordt zorgvuldig in bladeren gepakt, maar zoo, dat er een weinig voor een proefje uitsteekt. De inboorlingen bragten aan de reizigers eens boter, die afgekeurd werd omdat zij rans was. Zij namen zo terug en bragten toen een nieuwen voorraad, die goedgekeurd cn gekocht word. Toen zij echter uit de bladeren genomen werd waarin zij gepakt was, bleek het dat het dezelfde afgekeurde boter was, maar de inboorlingen hadden een klein stukje versche boter bovenop gelegd.

Godsdienst hebben de Wanyoro's in hot geheel niet. Zij zijn vol bijgeloof, maar zoover bekend is hebben zjj niet het minste denkbeeld van een Wezen dat eenigen invloed kan uitoefenen op hunne handelingen. Evenals de meeste onbeschaafde volken, maken zij veel werk van de nieuwe maan, die de eenheid is hunner tijdrekening; zjj begroeten haren smalicn sikkel met een aantal dansen cn gebaren.

Zij hebben een sterk geloof in booze geesten, met welke de profeten of toovenaars beweren in verbinding te staan. Nu en dan komen enkele hunner voorspeilingen uit. Eon dor manschappen van de expeditie werd bijv. gezegd van een boozen geest bezeten te zijn, die hem mededeelde dat men slagen zou, maar dat de geest het leven van één en de gezondheid van een anderen man eischte. Deze voorzegging werd letterlijk vervuld ; één man word vermoord, één werd gevaarlijk ziek. Een ander maal deelde de geest denzelfden man mede, dat in Uganda een man zou omkomen, cn werkelijk werd Kari, iemand die tot de expeditie behoorde, daar vermoord. Een derden keer voorspelde de geest, toen zij in Unyoro gekomen waren, dat er geene levens meer zouden gevorderd worden, cn dat de onderneming slagen zou, maar lang van duur zou zijn. Ook dit bleek werkelijk het geval te wezen.

De toovenaars maken aanspraak op ééno magt, die zeer veel waardig is — namelijk het terugvinden van verloren voorwerpen. Bjj zekere gelegenheid kon Speke hunne gehcele handelwijze nagaan. Er waj? eene regenmaat met de Hescli die daarbij behoorde gestolen; ieder gaf voor er niets van te weten. Nu werd een toovenaar ontboden om het verdwenen voorwerp op te zoeken. De wijze waarop hij dit deed wordt door Speke op de volgende wjjze verhaald:

quot;Te i) ure dos voormiddags — den tijd waarop wij altijd gewoon waren de in de laatste 24 uren gevallen hoeveelheid regen te meten — zagen wij dat dc regenmaat en Hesch verdwenen waren. Wij zonden Kidgwiwa naar den koning met liet verzoek onmiddellijk zijne toovenaars te zenden om de vermiste voorwerpen op te zoeken. Kidgwiwa keerde dadelijk terug; hij bragt den profeet mede, een oud, nagenoeg blind man, gekleed mot strooken oud leder, die om zjjn midden bevestigd waren. Hjj had in de ocno hand een koe-horen, die met tooverpooder gevuld was en waarvan de opening zorgvuldig gesloten was met leder, waaraan eene ijzeren schel hing.

quot;De oude man klingelde met de bel, ging onze hut binnen, hurkte op den grond neêr cn zag nu eens den een' en weder den ander' aan. Hij vroeg hoc do vermiste voorwerpen er uit zagen, knorde als een varken en bewoog zijne magere armen om zijn hoofd, alsof hij do lucht aan alle zijden onzer hut wilde opvangen. Nu hield

-ocr page 514-

DE WANYORO'S.

hjj zicli alsof' hij deze vcrzamcldo lucht op de opening van den horen wierp en rook er aan, om te zien of alles goed ging. Hierop klingelde hij weder met de bol vlak voor zijn oor en gaf zijn welgevallen door een vernieuwd knorren te kennen — de vermiste zaken moesten teregt komen.

quot;Om de bezwering echter nog krachtdadiger te maken, liet hij al mijne mannen in de open lucht vóór de hut zitten; de oude doktor stond echter zelf op, schudde met

den horen en hield de schel vlak bijzijnoor. Hij ging toen vlak tegenover oenen mjjiier lieden staan en sloeg naar hem met don horen, alsof hij hom een klap in het gezigt wilde geven; nu borook hij zjjn hoofd en sloeg vervolgens op dezelfde wijze naar oen ander, zoo voortgaande totdat hij zicli overtuigd had dat mijne lieden de dieven niet waren.

quot;Hierop ging hij in de hut van Grant en onderzocht die; eindelijk begaf hjj zich naar do plaats waar de maat en flesch gewoonljjk stonden. Nu liep hij mot een opgeheven arm door het gras cn klingelde met do schel aan zijne ooron, nu aan de eene en dan aan de andere zijde, totdat het spoor ecner hyena hem den sleutel in bandon gaf; na nog twee of drie voetstappen vond hij de verdwenen voorwerpen in het gras. Eene hyena had ze weggesleept cn daar laten vallen, ik gaf de rogonmaat en de ilosch aan den koning, die er verbazend mode was ingenomen; den ouden doktor, die om quot;pombéquot; vroeg, gaf ik eene geit voor zijne moeite.quot;

Evenals in Uganda kan men de toovenaars kennen aan de zonderlinge sieraden die zij dragen; gedroogde wortels, hagedissen, leouwo-klaauwen, krokodillo-tanden, kleine

503

-ocr page 515-

DE WANYOKO'S.

scliildpad-sclialon en andere voorworpen worden aaneengeregen en om hun hoofd gehouden. Er is ook eene soort van godsdienstige bedelaars, quot;Handwa squot; genaamd, tot welke orde heide geslachten verkiesbaar zijn. /ij zjjn herkenbaar aan een overvloed van versierselen, zooals stukjes glinsterend metaal en kleine schelletjes; één man onderscheidde zich zeer doordat hjj do huid van eenen langharigen aap droeg, die van de kruin van zijn hoofd op zijn rug naar beneden hing. Aan het boveneinde had iiij een paar antilope-liorens bevestigd. Als de vrouwelijke Bandwa's geheel in baar kostuum gekleed waren, zagen zij er zeer aardig uit; zij droegen namelijk gekleurde huiden en tulbanden gevlochten van pisang-bast. Zij gaan, onder liet zingen barer eigenaardige liederen, van huis tot huis en verwachten overal een geschenk. De betrekking van Handwa is niet erfelijk, want ieder kan het worden, mits vooraf deelnemende aan zekere plegtigheden; de kinderen van een' Bandwa kunnen worden wat zij willen. Ofschoon bedelaars, hangen zij toch niet geheel af van hunne betrekking, want zij bezitten zeiven vee en andere eigenschappen.

In vele landen, waar bijgeloof de plaats van godsdienst vervangt, wordt de geboorte van tweelingen voor een slecht voorteeken gehouden, waarvan het nadeelig gevolg door de opoffering van een of beide kinderen wordt afgewend. In Unyoro is dit geheel anders. Spoke werd eens zeer verveeld door eenige trommen en andere muziekinstrumenten, die dag en nacht bespeeld werden; toen hij vroeg wat dit beteekende, werd hem gezegd, dat het was ter eero van tweelingen die Kamrasi gekregen had, en dat dit op dezelfde wijze vier maanden zou voortduren.

liet gebruiken van koe-horens door de profeten wordt verklaard door de overlevering, dat er eens een hond was met ecu horen. Toen deze hond stierf, werd de horen met toover-pocder gevuld; hij was eene krachtige amulet in den oorlog, want de soldaten die er overheen stapten als zij op marsch gingen, werden hierdoor onoverwinnelijk. Kamrasi had verschillende toovcr-horcns; als hij eenen afgezant zond naar een naburig vorst, werd hem een dezer horens als geloofsbrief om den hals gehangen; als hjj terugkeerde bragt hij een' anderen horen mede, ten bewijze dat hij zijne zending volbragt had. Niemand durfde een man aanraken, die zulk een krachtig toeken droeg. Dit was ook bijzonder gelukkig; hij zekere gelegenheid namelijk zond Kamrasi eene expeditie uit, die (iOO quot;niajembé'squot; of ijzeren spaden medenam. Deze zijn eene soort van geldspecie; twee zulke munten waren voldoende om voor allen voor een' dag genoegzamen leeftogt te koo-pen. Hoewel zij dus met rijkdommen beladen waren, werden zij door den toover-horen beschermd en volbragten hunne reis in veiligheid.

Oorlogs-amuleten waren zeer gezocht; toen Spoke in Unyoro was, zag hjj de onderscheidene voorbereidende handelingen bjj het maken van deze amnleten. Er was een twist ontstaan tussehen Kamrasi en don stam der Chopi's. Kamrasi zond daarom spionnen naar de Chopi's, met last hem eenig gras van de hut van het opperhoofd te brengen. Dit deden zij, maar bragten bovendien tot groote vreugde van Kamrasi nog eene speer mede; hij was van oordeel dat hij door het bezit van dit wapen in staat zou zjjn zoowel do sporen als den moed zijner vijanden to bezweren en hunne wapenen te beletten zijn volk te be nadoelen.

Om don voorspoed hunner familie te verzekeren of een' zieken bloedverwant te genezen, dooden de Wanyoro's een of ander dier, snijden het open en leggen het op eenen kruisweg; deze plaats wordt bij hen, even als bij de Halonda s, in groote verooring

-ocr page 516-

DE WANYORO'S.

gehouden. Indien de man rijk genoeg is, offert liij cene geit; zoo niet, dan doet eene kip dezelfde dienst; is de man zeer arm, dan neemt hij tot dit doel een' kikvorseli.

De Wanyoro's selijjnen hunne begrafenis-plegtiglieden /eer geheim to liouden, daar do reizigers in Centraal-Afrikn nooit cene begrafenis gezien hebben; men zegt evenwel, dat do dooden begraven worden bij de hutten of binnen de omheining voor het vee, gewikkeld in een van boombast geweven kleed of in eene koe-huid. Als de koning sterft wordt zijn lijk eerst gedroogd, vervolgens het onderkaakbeen weggenomen en op zich zelv' begraven. De hoofden en handen der officieren van liet paleis hebben ditzelfde voorregt.

505

-ocr page 517-

HOOFDSTUK XM.

Ill-; (lAM'.S, .MAUI'S, EN KVTCIIEN.

WOONPl.AATS VAN JJKN' STASI HKIi QANl's. — 1IU.VNH OASTVHIJIIHU). — WtJZK VAM HOUWF.N BKR OANl's. — HUN' STAAKT. — HET TOII.KT-JIAKl'N IN IIhT l'UIII.IKK. — BK MADl's. — HU^NH/.OHO VOOR IIE KINDKRI N.— KI.KKDIXQ DER VHOUWEX. -— VEHSCIIII.U'.NDK DANSKN. — DORPEN DER MADl's. — SI,ECHTE; HEIIANDKLIN» DER ISliüORI.IN'GEN. — STREEK WAAR DE OUUO'S WÜN'I X. — ALQEMEKN VOORKOMEN DEK INIIOORI.INGEN, — VREEMDE WIJZE VAN ZICH TE KI.EEIIEN'. — KATCHIDA, HET OPPERHOOFD DER olllio's. — ZIJNE UITOEHREIDE FAMILIE. — ZIJNE VEHMAARDHEID AI.S TOOVENAAR. — VERNUFTIGE WIJZE OM UIT EENF. VElaEOENHEID TE KOMEN. — HET PAI.EIS VAN KATCIIIIIA. — EEN IIEZOI K AAN HET OPPERHOOFD, — ZIJNE OASTVRIJ1IEII) EN EDKI.MOEDIO GEDHAO. — HET KARAKTER VAN KATCIIIIIA.

DE GANI'S.

Wu komen nu aan ccno uitgebreide landstreek, die gelegen is op omtrent 3quot; Noorder-lireedte en '52quot; Oostm'-lengte. Dit land wordt bewoond door eene groep volksstammen, die veiligt, wat liuimo kleeding betreft, nog merkwaardiger zjjn dan een dergenen die wij reeds beschreven bobben. Wij zullen eerst de Gani's behandelen.

De Gani's zijn zeer gastvrij; toen Speko en Grant door hun land trokken werden zjj met groote vriendelijkheid door hen ontvangen, zelfs niettegenstaande zij nooit Blanken gezien hadden en men derhalve zou kunnen verwachten, dat zjj zich over het doordringen van een' troep gewapenden tot in hunne streken ongerust zouden gemaakt hebben.

Toen Grant eens rondwandelde om planten te zoeken, werd hij door een inboorling aangeroepen, die hem trachtte begrijpeljjk te maken dat hij don Blanke den weg wilde wijzen. ]ljj was zeer beleefd, liep voor hem uit, sloeg de doornachtige takken af die in hunnen weg kwamen en wees de beste plaatsen aan om over de rotsen te komen. Hij dacht klaarblijkelijk dat Grant verdwaald was en bragt hem weder in het kamp, nadat hij eerst zijne speer in eene hut had achtergelaten; het strijdt toch met hunne etikette gewapend te verschijnen in de tegenwoordigheid van een' meerdere.

Do wijze waarop zij werden verwelkomd was zeer opmerkelijk. Het oude opperhoofd van het dorp kwam de vreemdelingen te gomoet, vergezeld van zijne raadslieden en een aantal vrouwen, waarvan ééne eene witte kip droeg en eene andere bier en eene bloeijende plant. Toen de twee gezelschappen elkander ontmoetten, nam hot opperhoofd, dat Chongi heette, het boon bij ócn poot, bukte en slingerde het digt bij den grond vóór- eu achteruit, en gaf het toen over aan zijne mannelijke volgelingen, die hetzelfde deden. Hierop nam hij eene kalebas vol bier, doopte er de plant in en sprenkelde het vocht over /.jjue gasten, waarna hij, voor zitplaatsen, koe-huiden onder ecu' boom liet uitspreiden, zoodat zijne gasten konden uitrusten. Vervolgens werd hun bier aangeboden, dat — beleefdheidshalve — water genoemd werd.

De dorpen der Gani's zijn uiterst net en bestaan uit eene menigte hutten, gebouwd om eene vlakke, van planten gezuiverde ruimte, die buitengewoon effen

-ocr page 518-

DE O AN I'S.

on zindelijk wordt fgt;'eli()udoii. in hot: midden dezer ruimte staan ocno of twee kleine hutton, waarin afgoden zijn; bjj doze liggen eenige horens. Als de Gani's een nieuw dorp willen bouwen, laten zij meestal in het midden dezer ruimte oen' grooten boom staan. Onder diens schaduw veroonigen zij zich en ontvangen hunne gasten. Do huizen hebben den vorm van bjjckorvon en zijn niets anders clan een muur van klei en oen dak van bamboe, met gras gedokt. Do deuren zijn niet hooger dan 70 contim. De lenige Gani echter, die nooit den last van kleoderen heeft ondervonden, gaat er met hot grootste gemak doorheen. Do vloer is gemaakt van goed ineengeslagen klei en wordt zorgvuldig schoon gehouden. Als bedden worden koe-huiden op den grond gespreid, en op deze slapen do Gani's zonder eonig dek.

Digt bij de hutten staan de bewaarplaatsen voor het koren; zij zjjn op eene zeer vernuftige wijze gemaakt. Eerst worden een aantal steenen palen in den grond geplaatst, op welke platte steenen worden gelegd. Op die steenen bevestigt men een buitengewoon grooten cylinder van mandewerk, die met klei bepleisterd en door een kegelvormig dak van bamboe en gras bedekt is. Als eene vrouw er koren uit halen wil, plaatst zjj er een' dikken boomtak tegen, waarvan de kleinere takken op omtrent JJO iï 40 contim. afstands van den dikken zjjn afgesneden; met deze ruwe ladder beklimt zij gemakkelijk het dak.

Het voorkomen van dezen stam is zeer merkwaardig; zij gebruiken minder kleeding en meer versierselen dan eenig volk dat wij tot dusverre behandeld hebben. AVij zullen met de mannen beginnen. Deze hebben, wat de bedekking van hun ligchaam betreft, ge ene kleedcren hoegenaamd; om echter aan dit gebrek van kleeding te ge-moet te komen, is er naauwehjks een vierkante duim aan het gHieele ligchaam van den persoon, die niet versierd is. In plaats van kleoderen beschilderen zij, in de eerste plaats, hun gehcele ligchaam, zich geheel en al met kleuren bedekkende; zij wrijven zich niet slechts in met eene enkele kleur, maar gebruiken er verschillende. Zij maken op hun ligchaam de meest uiteenloopende patronen; sommige hiervan zijn zelfs kunstig, terwijl andere eenvoudig bespottelijk zijn.

Twee jonge lieden, die als boodschappers van Chongi kwamen, hadden drie kleuren gebruikt. Zjj hadden hunne aangezigten wit beschilderd; de kleurstof waarmede zij dit gedaan hadden was hout-asch. Hunne ligchamen hadden twee lagen verw; de onderste was purper en de bovenste aschgraauw. De bovenste laag was in onregelmatige figuren weggeschrapt, op dezelfde wijze als de verwers met hunne stalen kammen de kleur of den draad van het hout nabootsen; het purper scheen nu door de grijze verw heen, en had veel van de kleur en den draad van mahonijhout. Sommige mannen beschilderen zich met dwarsehe strepen als eene zebra; anderen weder met overlangschc strepen langs den ruggegraat en de ledematen, of met lichtkleurige zigzagsgewijze figuren. Enkele buitengewoon grooto fatten gaan nog verder en beschilderen hun ligchaam, dat het er uitziet als een schaakbord of als een harlekijnspak. quot;Wit speelt altijd bij hunne beschildering eene groote rol; dikwijls maakt men er breede banden mede om het midden en om den hals.

I let hoofd wordt niet minder schitterend uitgedoscht. Eerst wordt het haar met eene pen uitgekamd en dan met klei ingewreven, zoodat het eene dikke, op vilt gelijkende massa vormt. Deze wordt dikwerf nog versierd met verschillende figuren, die er met pijpaarde op worden aangebragt; in den nek wordt een stuk eener pees van omtrent !50 contim. lang ingestoken. Deze zonderlinge staart is naar boven omgebogen en eindigt in eene bonten pluim of kwast; het liefst gebruiken zij hiervoor de punt van een luipaard-staart. Schellen en koralen worden ook dikwerf in hot haar geweven; in de meeste gevallen wordt er, om het kapsel te volmaken, bovendien nog cone veder in gestoken. De gehcele vorm van het hoofd gelijkt als twee droppelen waters op liet kapsel van Pantalon uit de pantomime; het gezigt van een man met het ligchaam van een Harlekijn en het hoofd van Pantalon is meer dan de ernst van een Europeaan kan verdragen.

Behalve deze uitvoerige beschildering van hun ligchaam dragen de mannen daarenboven nog eene menigte arm- en enkelbanden en oorringen. Met het dageljjkscho toilet van zulk een dandy onder de Gani's gaat een zeer groote tjjd verloren ea

507

-ocr page 519-

DK GAM'S.

dos morft'ciiH ziet iiion ilan ook dikwjjls oen aantal inanncn bezig' hun eigen ligchaam te beseiti kleren ot'een' vriend te kappen; op plaatsen waar zij zich zeiven de verw niet kunnen aanbi'engen, helpen zjj elkander, /ooals men naar een en ander wel denkon kan, zijn zij buitengewoon jjdel op hun persoonlijk voorkomen; als hun toilet is af-geloopen, wandelen zij in alle deftigheid heen en weer om zieh te iiiten bewonderen; zij quot;poserenquot; altijd in houdingen die zij voor bevallig houden, maar die men eerder gemaakt en verwaand zou kunnen noemen.

Ieder man heeft gewoonlijk een zonderling stoeltje of bankje met één poot bij zieh. In plaats van, zooals de meeste Wilden, op den grond te gaan zitten, maken de (i.ini's liever van deze bankjes gebruik; deze gelijken zeer veel op die, welke in sommige streken van ons land bij het melken en ook door de straatwerkers gebruikt worden.

De vrouwen zijn op verre na niet zoo gehecht aan de mode als hare mannen, vooral omdat zjj moeten werken en de kinderen verzorgen, waardoor de verw, zoo y.ij er zieh mede beschilderden, spoedig verdwenen zoude zijn. Even als hunne ouders, dragen ook de kinderen geene kleederen; zij worden eenvoudig gedragen in eene vrij breede strook leder, die over den eenen en onder den anderen schouder der moeder hangt. Daar de zonnestralen hun echter nadeel zouden kunnen doen, wordt eene groote kalebas doorgesneden, uitgehold en een der stukken over het hoofd en de schouders van het kind omgekeerd.

De Qani's bezitten rundvee, maar zij zijn zeer slechte veehoeders en hebben hunne kudden, zoowel wat de grootte als de hoedanigheid van het vee aangaat, ellendig laten verbasteren, /ij kunnen zelfs hunne koeijen niet eens goed drijven; voor elke koe is ecu bijzondere drijver noodig. Deze neemt den staart in de eene en een horen in de andere hand, en sleept en duwt het dier zoo met zich voort.

508

-ocr page 520-

DE M AIM'S.

DE MADTS.

Op niet zcci' ri'ootcn afstand van de Oani's wonen do Madi's. Zjj zijn gekleed, of liever niet gekleed op nagenoeg dezelfde wijze. De vrouwen zjjn zeer vlijtig en merkwaardig om den uiterst zindeljjkcn en netten toestand waarin zij hare hutten houden. Eiken morgen kan men de vrouwen bezig zien met liet aanvegen harer woningen, of men ziet ze geknield liggen voor de opening die tot deur dient, terwijl zij bozig zijn de open ruimte hiervóór gelijk te kloppen. Verder worden zjj bijna aanhoudend bezig gehouden met het brouwen van bier, hot stampen van koren en het bakken van brood.

Zjj hebben groote zorg voor hare kinderen, die zij dagelijks wassehen met warm water; geeno handdoeken hebbende, likken zjj ze droog, even als do katten hare jongen. Is het kind nu gewasschen en afgedroogd, dan neemt de maeder eenig vet, waarin eene vermillioen-roode verwstof vermengd is, en wrijft het hiermede in, totdat het geheel rood en glimmend is. i\ru wordt hot kind op zjjn rug op een geite-vel gelegd, waarvan do punten worden opgenomen en aan elkander gebonden, om er zoo eene wieg van te maken. Als de moeder het zeer druk heeft, hangt zij deze wieg op aan eene houten pen of een' boomtak.

De kleeding der vrouwen bestaat uit oen rok, die tot even beneden de knieën reikt; dikwijls doen zjj hot echter ook zonder dit kleedingstuk en vergenoegen zich mot eenige lederen riemen van voren en van achteren. Bij gebrek van riemen doet een bundel bladeren denzelfden dienst. Zjj dragen om hare armen, boven den elleboog, ijzeren ringen; gewoonlijk steken zij tusschen deze ringen en den arm een klein mes.

Zjj dragen bijzonder gaarne kleine, ronde schijven, die gesneden zijn uit eene éónklep-pige schelp. Deze schelpen laten zjj eerst bleeken op hare hutten; als zjj wit geworden zjjn, snijdt men ze in schijven zoo groot als een vijf-stuivers-stuk en boort in het midden een gat. Zjj worden dan aan elkander geregen en als gordels gedragen; bovendien gebruikt men ze ook als kleingeld, waarmede men vruchten, bier en dergelijke artikelen koopt. De mannen hebben de gewoonte, versierselen te dragen die van de slagtanden van wilde zwijnen vervaardigd zijn. Deze tanden worden, boven den elleboog, om den arm gebonden en steken goed af tegen de donkere kleur der huid en de gloejjende kleur waarmede deze meestal beschilderd is.

Als een kind geboren is, vergaderen do vrouwen om de hut der moeder en maken als gelukwensching een vreeseljjk leven. Do trommen worden ouophoudeljjk en zoo hard mogelijk geroerd, er worden liederen gezongen, men klapt in de handen en gelukwenschen worden zoo hard mogelijk uitgegild, terwijl al dit leven van een wilden en woesten dans vergezeld gaat. Zoodra de moeder hersteld is, wordt eene geit gedood, over wier lijk de moeder vóór- en achteruit heenstapt.

Eene der vrouwen, de vrouw van den kommandant, moest eene zeer zonderlinge plcgtigheid verrigten, toen zjj na de geboorte van haar kind hersteld was. Zij nam een bundel droog gras en stak dien aan; zjj gaf hem toen over, zoodat hij van hand tot hand driemaal om haar heen kon gaan, terwijl zij zich naar den linkerkant der deur begaf. Nu werd er een andere grasbundel ontstoken en mot dezen ging zjj onder dezelfde plogtigheden naar het midden der deur; dezelfde formaliteiten werden in acht genomen toen zjj naar de regterzjjde ging.

De Madi's hebben nog al eenige afwisseling in hunne dansen. Do dans van gelukwensching bestaat alleen in oen op en neder springen zonder eenige orde, terwijl men met armen en boenen hoen en weder zwaait en met de ellebogen tegen de ribben stoot. De jonge mannen hebben hun' eigen dans, die veel aardiger is om aan te zien dan die der vrouwen. Elk neemt een' stok en een' trommel; dan gaan allen staan in een' kring, terwijl zjj op do maat van den trommelslag naar het midden van don kring en dan weder terug gaan.

-ocr page 521-

DE MADI'S.

Somtjjvls heeft er 0011 algemoone dans plaats, waaraan conij^o honderden dansers deel nemen, quot;/es trommen van verschillende grootte waren in hot midden aan palen opgehangen; hieromheen bewoog zicli eeno massa volks, die elkander verdrong als op eeno kermis; om hen hoon was een kring van vrouwen, meisjes en kinderen mot liet aangezigt gekeerd naar een tegen haar overstaanden buitensten kring van mannen, dio op den horen bliezen en met speren en knodson gewapend waren. Hunne hoofden waren versierd mot struisvederen, helmen van quot;kauri's enz. Nog nooit iiad ik zulk een levendig tooueel van hot leven der Wilden aanschouwd of een grooter loven gehoord. Terwijl de beide grooto kringen tegelijkertijd op de maat der muzjjk op on neder sprongen en zich bij eiken sprong in hot rond bewogen, zongen do vrouwen, rammelden met hare armbanden en noodzaakten de mannen tot verscliillendo galante liaudclingon; onze quot;Seedco'squot; namen aan don dans doel en troffen zonder twijfel hot hart van menige schoono.quot;

Do wapenen der Madi's zjjn sporen en pjjl en boog. Do sporen zijn omtrent 2 nieter lang niet schachten van bamboe; zjj iiohbon aan liet ondereinde eeno ijzeren punt om zo in don grond te kunnen steken. Het zijn betere boogschutters dan do meeste Afrikaansehe stammen; dikwijls vermaken zjj zich door hier of daar oen wit te plaatsen en er van een afstand van 30 of 40 meter op te schieten. De pijlen zijn meestal vergiftigd en in don oorlog altijd.

Do dorpen der Madi's zijn op eeno zeer netto wijze gebouwd; de grond wordt go-maakt van eeno soort van roode, good geklopte en gelijk gemaakte klei. Do drempels dor deuren zjjn gemaakt van dezelfde stof; in deze zjjn echter stukkon van gebroken aardewerk op zoodanige wijze bevestigd, dat zjj een aardig patroon vormen. Om liet voo te beletten binnen de hutten te komen, zjjn er in don regel voor den ingang be-weogljjko sluitboomen geplaatst. De dorpen zeiven zjjn met oono omheining omringd, waarbinnen de zieken nimmer mogen blijven. Zij worden er echter niet, zooala in sommige dooien van Afrika, eenvoudig buiten gesloten, maar men bouwt een aantal hutton buiten do muren, bjj wijze van hospitaal.

De daken dor hutton zjjn gemaakt van bamboo en gras; bjj hot bouwen der hutton,

510

-ocr page 522-

rgt;E OBBO'S.

vcrcUchen do daken liet meeste werk. [iiilieii daarom de Madi's mot de ligging van een dorp niet tevreden zijn, ot' als /ij vinden dat naburige stammen lastig beginnen to worden, vertrekken zij eenvoudig naar eene andere plaats, iiot voornaamste gedeelte hunner huizon, nameljjk de daken, medonemende; deze daken zijn zoo ligt, dat eenigo weinige mannen een dak kunnen dragen. Zulk een dorp op marscli is een zeer schilder-achtig gezigt; de daken der hutten wordon op het hootd van 4 off) mannen gedragen; anderen dragen de palen van bamboe waarop het rust, terwijl sommigen hot vee drjj-ven; do vrouwen dragon hare kinderen en liet eenvoudige huisraad.

He Turksche karavanen die nu en dan door het land trekken, zijn meestal oorzaak van deze vorhuizingon, daar zij de Madi's zeer ruw behandelen. Als zij bij oen dorp komen, trekken zij er niet in, maar nemen de daken van de hutten at' on maken hiermede buiten de omheining een kamp. Zjj plunderen ook de bewaarplaatsen van het koren; als de beroofde eigenaar eenigo tegenwerping durft maken, wordt inj met do kolf van oen geweer omvergeslagen of met oen schot bedreigd. In sommige deelen des lands zijn deze lieden dikwijls zoo wreed met de inboorlingen te werk gegaan, dat zoodra de inwoners van oen dorp eene karavaan zagen naderen, de vrouwen en kinderen dadelijk hare woningen verlieten en zich in liet kreupelhout en het gras verborgen.

DE OBBO S.

Wi.r naderen nu Obbo, eene landstreek gelegen op 5°,55'Noorder-breedte en 810,4G' Ooster-lengte. Baker bragt een geruimon tijd in Obbo door — hij bleef er langer dan wel wenschehjk was —■ en leerde daardoor vele van de eigenaardige gewoonten dor inwoners kennen.

In sommige opzigten gelijken de inboorlingen veel op do Gani's en Madi's, vooral wat betreft hunne voorliefde om zich te kappen en de wijze waarop zjj dit, met minachting voor kleoderen, doen. In dit kappen zijn zij nog overdrevener dan do stammen die wjj zoo even vermeld hebben; sommigen dragen sneeuwwitte pruiken die hun over de schouders hangen en in den reeds beschreven krommen en gephiimden staart eindigen. Men heeft den vorm van het kapsel der Obbo's vrij gelukkig vergeleken met den staart van ecu' bever; het is breed en plat en in het midden dikker dan aan de randen. Do lengte van dit kapsel is niet die van het haar van hem die het draagt, maar wordt verkregen door dit te doorweven met andere zelfstandigheden. Indien bjjv. een man sterft, wordt zijn haar door zijne betrokkingen afgeschoren en als aandenken aan den afgestorvene on tevens als oen sieraad door hun eigen haar heengovlochten. Zij maken ook hoofddeksels van schelpen, die aaneengeregen en met vederen versierd worden; voor kleoding dragen zij over den schouder een klein stuk huid.

Do mannen hebben de zonderlinge gewoonte, om hun' hals verscheidene, dikwijls 6 of 8 dikke, ijzeren ringen te dragen, die glimmend gepoetst worden. Als zulk oen man dikker wordt, zitten deze ringen zoo stijf om zijn hals, dat hij or nagenoeg door geworgd wordt. Zij houden er ook van, pluimen to maken van koestaarten, die zjj even boven den elleboog om hun' arm binden. De moestgezochte sieraden wordon echter vervaardigd van paarde-staarten; paardo-haar wordt ook hoog geschat om er koralen aan te rijgen. Een paarde-staart heeft derhalve eene belangrijke waarde; men geeft er in Obbo-land gaarne eene koe voor.

Het beschilderen geschiedt alleen als eene soort van oorlogs-uniform. De kleuren die de inboorlingen bezigen zijn vermillioen, geel en wit; do wijze waarop zij worden aangebragt wordt echter geheel aan hunne verbeelding overgelaten. Het gewone patroon

511

-ocr page 523-

I

r

512 DE OIUIO'S.

scliijiit ovcnwel to bestaan in afwisselend rootle en gole of roode en witte strepen, waar-selnjnlijk omdat deze zeer gemakkelijk te maken zjjn en do kleuren sterk tegen elkander afsteken. Het hoofd is bedekt met eene van quot;kauri'squot; vervaardigde soort van muts op welke «enige lange struis-veeren bevestigd zijn, die tot over de schouders hangen.

Tegen de algemeene gewoonte dragen de vrouwen minder kleederen dan de mannen; totdat zjj getrouwd zijn hebben zjj geene kleeding hoegenaamd, of alleen 3 of 4 strengen witte koralen, waarvan er enkele 7 a 8 centim, groot zijn. Sommige nuffen evenwel binden een koord om haar midden en steken er een' tak met bladeren in, met den stengel naar boven.quot; Dit kostuum had één groot voordeel, dat het nameljjk altijd zindelijk en versch was; de eerste do beste heester — als hij namelijk niet doornig was — verschafte haar een' nieuwen rok. Als ik mij in liet gezelschap dezer eenvoudige en in haar gedrag altjjd zedige Eva's bevond, kwam inij altijd de Mozaïsche beschrijving onzer eerste ouders in de gedachte.quot;

Gehuwde vrouwen dragen eene franje van lederen riemen, omtrent 12 centim. lang en 10 a 12 centim. breed. Oude vrouwen verkiezen echter meestal een tak met bladeren boven deze lederen franje. Als zjj Jong zijn, zien zjj er gewoonlijk heel aardig uiti; de neus is welgevormd en de lippen hebben slechts in geringe mate den neger-vorm. Enkele mannen herinneren ons aan de quot;Somauli's.quot;

Katchiba, het opperhoofd der Obbo's, was iemand van zestigjarigen leeftijd die er vrij goed uitzag, lljj was nog al een merkwaardig man, die kracht verving door geslepenheid; bij regeerde zijn klein rijk mot eene, in werkelijkheid vaste, maar schijnbaar losse hand. Vooreerst maakte hij van zijne zonen, die hij in vrij grooten getale had, allen mindere opperhoofden van de verschillende distrikten waarin hij zijn land verdeelde. Tengevolge der groote achting waarin hij bij zijn volk stond, werden hem telkens nieuwe vrouwen aangeboden. In den beginne was het hem nog al lastig er zoovele in zijn paleis te plaatsen. Later overwon hij deze moeijeljjkheid, door ze te verdeelen in de verschillende dorpen, door welke hij zijne gewoonlijke ronde deed; overal waar hij dus kwam was hij te huis.

Toen Baker Katchiba een bezoek bragt had deze 11G lovende kinderen. Dit moge niet zoo verwonderlijk schijnen als men het aantal zijner vrouwen in aanmerking neemt. In Afrika echter, heeft niet altjjd een groot aantal vrouwen een hiermede overeenkomstig aantal kinderen ten gevolge; velen dezer opperhoofden hebben dikwijls slechts één kind op elke 10 of 12 vrouwen. Door het feit derhalve, dat Katchiba eene zoo uitgebreide familie had, rees hjj zeer in de achting van zjjn volk, hetwelk hem aanzag voor een groot toovenaar en het grootste ontzag had voor zijne bovennatuurlijke magt.

Katchiba maakte aanspraak op het onderhouden van gemeenschap met de geestenwereld en op magt over de elementen; zijne onderdanen hielden het er voor, dat regen en droogte, stilte en storm, gelijkelijk onder zijne bevelen stonden. Het gebeurde som-tjjds, als de regen langer dan den gewonen tijd was uitgebleven, dat Katchiba eene volksverzameling bijeen riep; hij hield dan eene lange toespraak en verweet hun hunne euveldaden, die den regen hadden teruggehouden.

Als men het goed naging waren deze euveldaden over het algemeen weinig meer dan een gebrek aan mildheid jegens hemzelven. Iljj verklaarde hun, dat hij hun gedrag ernstig betreurde, daar het hem genoodzaakt had, hen met slecht weder te bedroeven, maar dat het hunne eigene schuld was. Indien zij zoo vrekkig en inhalig waren, dat zjj hem niet behoorlijk van alles voorzagen, hoe konden zij dan van hem verlangen dat hij hunne belangen behartigde? quot;Geene geiten, geen regen; dat is onze overeenkomst mjjne vrienden,quot; zeide Katchiba. quot;Doe zooals gij wilt: ƒ/: kan wachten; ik hoop dat gij het ook kunt.quot; Indien zijn volk klaagt over te veel regen, dreigt hij altijddurenden donder en bliksem en stormen over hen in te roepen, tenzij zjj hem honderd manden koren, enz. enz. brengen. Zóó regeert hij hen.

quot;Niemand zoude er over denken eene reis te ondernemen, zonder den zegen van het oude opperhoofd; men houdt een' zekeren quot;hocus-pocusquot; van de magische handen van Katchiba, die den reiziger onder den invloed der geesten brengt en hem tegen alle gevaar van wilde dieren op den weg bewaart, voor noodzakelijk. In geval van

.n-T'z.rjBza-.znxi

-ocr page 524-

DE OBBO'S.

ziekte wordt lijj geroepen, niet als gewoon doktor, maar als doktor in dn tooverjj; lij; bezweert zoowel de hut als don zieke, mot dezelfde verschillende uitkomst waarmede allo geneeskundige zorgen, zelfs die van een tooverdoktor, moeten gevolgd worden.

quot;Zijne onderdanen hebben in zijne magt een onbepaald vertrouwen. Zijne vermaardheid is in dit opzigt zelfs zoo groot, dat verafwouendo stammen hom dikwerf raadplegen en zijne hulp als toover-doktor inroepen. Op deze wijze behoudt do oude Katchiba zjjne magt over zjjn onbeschaafd, maar geloovig volk; hjj heeft het volk zoo lang bedrogen, dat ik geloof, dat hjj ten laatste zichzelveu bedroog en niettegenstaande vele mislukkingen werkelijk gelooft dat hij de magt van tooverjj bezit.quot;

Eens kwam Katchiba, terwijl Baker in het land vertoefde, evenals alle regenmakers, in verlegenheid. Er was gedurende een geruimen tijd geen regen gevallen en het volk was door deze langdurige droogte zoo kwaad geworden, dat het zich om zijne woning verzamelde; zij bliezen op horens en uitten verwenschingen tegen bun opperhoofd, omdat hjj hun geene duchtige regenbui had gezonden ten einde hen in staat te stellen, hun zaai-koren uit to zaaijen. Aan zjjne staatkunde getrouw, achtte lijj hunne bedreigingen ligt; hjj zeido hun dat zij hem konden dooden als zij daar lust in hadden, maar dat er dan ook nimmer weder regen zou vallen. Voor regen in hot land was het eene noodzakelijke voorwaarde, geiten en anderen voorraad aan hot opperhoofd te geven; zoodra hij ontvangen had wat hij behoefde, zou het overvloedigljjk regenen. ])o rest van het verhaal is zoo aardig, dat het met de eigen woorden van den schrijver moet verteld worden.

quot;Niettegenstaande al zjjn snoeven, zag ik dat de oude Katchiba in groote onge-iogenheid verkeerde, dat hjj alles zou wil Ion geven voor een duchtige regenbui, mnar niet wist hoe hij uit do moeijeljjkheid zou geraken. Het was bij vele stammen volstrekt niet zeldzaam, dat zij iiun regenmaker opofferden, indien zijne bezweringen niet slaagden. Hjj veranderde plotseling van toon en vroeg mij : quot;Regent hot ook in uw land?quot; Ik zeide hom dat hot bij ons ook nu en dan regende. quot;Hoe maakt gjj dat liet gaat regenen? Zijt gjj zelf oen regenmaker?quot; Ik vertelde hem, dat bij ons niemand aan regenmakers geloofde, maar dat wij wel den bliksem in fiesschen konden doen. (Ik bedoelde hiermede natuurlijk de elektriciteit.) quot;Ik houd don mijnen niet in fiesschen, maar heb oen huis vol donder en bliksem,quot; hervatte lijj koeltjes; quot;maar als gjj den bliksem in fiesschen doen kunt, moet gij ook regen kunnen maken. Wat denkt gjj vandaag van het weder?quot;

quot;Ik zag onmiddelljjk waar de oude slimme Katchiba hoon wilde; hjj had raad noodig van een deskundige. Ik antwoordde dat hij er alles van moest weten, omdat lijj oen regenmaker was van professie. quot;Natuurlijk weet ik datquot;, was zjjn antwoord; quot;maar ik wil weten wat gij ervan denkt.quot; quot;Wel,quot; zeide ik, quot;ik geloof niet dat wij nog aanhoudenden regen zullen krijgen, maar ik denk dat wij binnen vier dagen wel eene stevige bui zullen krijgen.quot; Dit zeido ik, omdat ik sedert eenige dagen des namiddags eenigo vlokkige wolkjes had zien drijven. quot;Juist zoo als ik er over denk,quot; zeido Katchiba verligt. Binnen vier of welligt vjjf dagen zal ik hun eene regenbui geven — doch ook maar eene enkele bui; ja, ik zal naar hen toegaan en den schurken vertollen, dat ik, als zij mjj heden avond eenigo geiten en morgen koren zenden, hun binnen 5 of 5 dagen eene enkele bui zal geven.

quot;Om aan zjjne verklaring meer kracht bij to zetten, floot hjj meermalen op zjjne toovorlluit. „Gebruikt gjj in uw land ook fluitjes?quot; vroeg Katchiba. Ik antwoordde alleen door op mijne vingers zoo oorverdoovend en schril te fluiten, dut Katchiba zijne ooren digthield en terwijl een glimlach van bewondering op zijn gelaat kwam, door do deur naar buiten koek, om te zien welke uitwerking dit gedaan had. quot;Fluit nog eens,quot; zeide hij; en op nieuw floot ik als eene locomotief. quot;Zoo zal hot welgaan; wij zullen regen krijgen, zeide de goslepene oude regenmaker en trotsch dat lijj op zulk ecno slimme wijze raad van een' deskundige gekregen had, waggelde hjj naar zijne ongeduldige onderdanen.

quot;Binnen weinige dagen word do room van Katchiba vermeerderd, door een hevigen, met regen, donder en bliksem gepaard gannden storm; toen de bui over was, werden

num. i. Ü3

-ocr page 525-

DE OBBO'S.

cr liorens geblazen en quot;nogara'squot; geslagen tor eere van hot opperhoofd. Mjjn Huiten word, entre nous, voor onfeilbaar gehouden.quot;

Toen zijiie gasten ziek in hunne hutten lagen, aangetast door do koortsen, in zulke heete en vochtige luchtstreken als die van Obbo gewoonlijk heerschende, bezocht Katchiba hen in zijn karakter als toover-doktor en liet hou eene zonderlinge plegtigheid ondergaan. Hij nam een' kleinen bladerrijken tak, vulde zijn mond met water en spoot dü over den tak heen; met dezen werd toen over de deur gezwaaid en eindelijk werd hij, boven do deur, in den wand dor hut gestoken. Hjj verzekerde zjjnen gaston dat hunne herstelling nu zeker zou volgen; toen zjj nu herstelden, was hij aanmcrkeljjk versterkt in zjjn dunk omtrent zijne tooverkracht.

Na hun herstel legden zij, op uitdrukkelijk verzoek van het opperhoofd, een bezoek bjj hem af. Zjjn paleis bestond uit eene omheining van omtrent honderd meter in middellijn; hierbinnen waren een aantal hutten, die alle cirkelvormig, maar van verschillende grootte waren. Do grootste, die eene middellijn had van ongeveer 20 meter, behoorde aan het opperhoofd zeiven. liet goheele binnenplein was met geklopte klei geplaveid en werd zeer zindeljjk gehouden. Katchiba had slechts weinig huisraad; het voornaamste bestond uit eenigo koehuiden die op den grond waren uitgespreid en gebruikt werden voor legersteden. Op deze eenvoudige sofa's plaatste hij zijne gasten en ging tiisschcn hen zitten. Zijne overige meubelen bestonden in aarden kruiken, die elk nagenoeg 30 kan konden bevatten en voor het bewaren of brouwen van bier gebezigd werden.

Na een groote kalebas vol van dozen drank aan zijne gasten aangeboden en er zelf goed van gebruikt te hebben, vroeg hjj hun beleefdolijk of hij ook een lied voor hen wilden zingen. Nu was Katchiba, in weerwil zjjner grijze haren, van zij-nen rang als opperhoofd en zijne waardigheid nis toovenaar, toch een bekende grappe-maker, eene soort van wilde Orimaldi; hij was vol van aangeboren aardigheden en grappen en men verwachtte derhalve dat hetgeen zou vertoond worden, evenals al zijne andere vertooningen, zeer dwaas en belagchelijk zou zjjn. Zjj werden echter op eene aangename wijze teleurgesteld. Hij nam uit de hand van eene zijner vrouwen eene quot;rababaquot; of eenvoudige harp met acht snaren; hjj had eenigen tijd noodig om haar te stemmen en zong toen het beloofde lied. De wijs was vreemd en wild, maar klagend en uiterst bevallig voor het gehoor met een zeer geschikt accompagnement; deze quot;vermakelijke oude toovenaarquot; bleek dus een genie te zijn, zoowel in de muziek als in de politiek.

Toen zijne gasten opstonden om te vertrekken, bragt hij hun oen schaap ten geschenke; nadat zij dit beleefdelijk hadden geweigerd, zeide hjj niets meer, maai-bragt hen door do deur zijner hut en geleidde hen omtrent honderd meter, bjj het afscheid op eene bevallige wijze zijne hoop te kennen gevende, dat zjj het niet bij dit eerste bezoek zouden laten. Toen zij hunne hut bereikten, vonden zjj er het schaap hetwelk hij hun had aangeboden; Katchiba had het vooruit daarheen gezonden. Dit opperhoofd, hetwelk in den beginne niets meer scheen te zjjn dan eene soort van vrolijke hansworst, die bjj toeval do plaats vnn opperhoofd innnm, bleek ton slotte, tegen alle verwachting, een wijs en geacht regent en een beschaafd en volkomen quot;gentlemanquot; te zijn.

514

-ocr page 526-

(iROKI» KYTCMKN'.

DE K VIM 'II KiV.

Niet ver vim Obbo-lniul ligt ccnc strook, dio door don stam dei' Kytolion bo-wooud wordt.

In 1852 word in do voornaamsto stodon van Europa oon Franscliinan vortoond, Claudo Ambroiso gonaamd, dio gowoonlijk mc't don naam van hot quot;lovend goraamtoquot; bostompold werd; hij kreeg dien naam om zijno biiiÜMigowono inagerhoid. Iljj zager volkomen uit als oon geraamte, dat alleen mot vol overtrokken en mot leven bedeeld was. Onder do Kytolion zou hij volstrekt niet opnierkoljjk geweest zijn; bjjna ieder zag er daar evoneons uit. Zij zien er workeljjk, zoo als Baker aanmerkt, op oonigon afstand uit als levende griffels, mot oen hoofd er op.

De mannon van dozen stam zijn lang eu zouden, als zjj niet zoo buitongowoon mager waren, werkelijk schoon zjjn; hotzelfdo kan moii zoggen van do vrouwen. Hijna. de oonigon van don gohoolon stam dio op rondo vormen eenigo aanspraak konden maken, waren hot opperhoofd on zijne dochter; do laatste was omtrent 10 jaren oud en zag er werkelijk goed uit. Evenals allo andoren droeg zjj niets anders dan oon klein stuk bereide huid van omtrent oentim. in hot vierkant dat over oen schouder en op don arm hing; do oenigo poging tot klooding was een gordel van rammolende ijzeren ringen om haar midden en oonigc koralen op haar hoofd.

Haar vader droeg moor klooding dan zijne ondergeschikten, ofschoon zjj moor diende om vertooning to maken dan wol voor liet gebruik; het. was alleen oen stuk van een luipaard-vol, hetwelk als oen konteokon van zijn' rang over zijne schouders hing. Hij droog op hot hoofd oono soort van muts van witte koralen, waarvan eeno pluim van struisveodoron naar bouoden hing. Hij had altjjd oon zonderling werktuig bij zich, namelijk eeno ijzeren spies, mot eeno uitgeholde knods aan hot einde; om hot midden was oono slango-huid gewikkeld. In hot holle einde deed hjj zijn' tabak, zoodat hot werktuig tegoljjk diende voor tabaksdoos, zwaard cn knods.

liet is bijna niet mogelijk zich oon ollondiger en moor vervallen volk voor to

33*

-ocr page 527-

DE KYTCHEN.

stollen; ware het niet wegens twee omstandigheden, dan zoude men het kunnen he-sehouwen voor de laatst geplaatsten op de ladder der menschheid.

Voor hun voedsel hangen zij geheel en al af van de natuurlijke voortbrengselen der aarde; zij leiden een leven dat niet veel meer is dan dat van een baviaan; al hunne denkbeelden zijn beperkt tot het vinden van hun dageljjksch voedsel. Van hot oogenblik dat zij opstaan totdat zij gaan slapen, zien zij er altijd naar uit. Hun land is niet vruchtbaar; nooit beploegen zij den grond noch zaai jen iets, zoodat zij altijd aan den grond iets ontnemen er nooit iets inbrengen. Zij eten bijna alles, nagenoeg elke dierlijke en plantaardige zelfstandigheid; zij gevoelen zich al zeer gelukkig als zij liet hol vinden van eene veldmuis; zij delven het diertje dan met veel moeite met een1 stok uit den grond en doen er een heerlijk maal mede.

Zij zijn zoo vraatzuchtig, dat zij zoowel [de beenderen en de huid opeten als het vleesch; krijgen zij bij toeval een dier, zoo groot dat zijne beenderen niet in hun geheel kunnen gegeten worden, dan maken zij de beenderen fijn; zij stampen zo tot poeder en maken er eeno soort van brij van. Inderdaad laten de Kytchen, zooals zeer juist is aangemerkt, als zij een dier gedood hebben, of als liet zijn natuui-Ijjken dood gestorven is, er niet zooveel van over dat eene vlieg er genoeg aan heeft.

Do twee feiten die dozen stam boven het peil der dieren verheffen, zijn: dat zjj vee houden en dat zij cone wet op het huwelijk hebben, die, hoe zeer zij ook met onze Europeesche denkbeelden strijdt, tocli eene wet is, die hare wedergade vindt in onderscheidene landen voel hoogor staande in beschaving.

Hot vee wordt moer gehouden om vertooning te maken dan wel om te gebruiken; als hot zijn eigen dood niet sterft, wordt hot nooit tot voedsel gebruikt. Een veehouder zou bijna even gaarne zich zolven, en stellig liever zijn' naasten bloedverwant dooden, als eeno zjjnor geliefde koojjen. De melk is natuurlijk in zulk een half uitgehongerd land eeno uitgezochte woelde; slechts do rijksten kunnen haar dan ook ooit gebruiken.

De dieren worden verdeeld in kleine kudden; bij elke kudde is een eigen stier, die bjjna voor heilig gehouden wordt. Eiken morgen, als het vee naar de weide ge-bragt wordt, worden de horens van dozen heiligen stier versierd mot bosjes vodoren, en als het mogelijk is ook mot kleine schelletjes. Men smeekt hem op eene plegtigo wijze, toch vooral goed voor de koeijen zorg te dragon, haar voor afdwaling te behoeden en naar de boste weiden te voeren, zoodat zij overvloed van melk mogen geven.

516

De wet op het huwelijk is zeer bijzonder. De veelwijverij is in Kyteh-land natuur-Ijjk evenzeer in gebruik als in andere streken van Afrika; do man neemt telkens jonge vrouwen als de andere door ouderdom en zwakte buiten staat zijn geworden het harde werk te vorrigten, dat hot gewone lot der Afrikaansche vrouwen is. Het gebeurt dus meestal, dat oen man, wanneer hij oud en gebrekkig is geworden, een aantal vrouwen heeft die voel jonger zijn dan hij zelf, ja waarbij er zijn die zijne kleindochters konden wezen. Onder deze omstandigheden geeft hij do laatste aan zjjn' oudsten zoon en de geboole familie woont dan oendragteljjk bijeen, totdat de dood van den vader den zoon in het onbeperkt bezit stelt van allo eigendommen.

CKNTIMAI.-AKTIIKA.

IVOKUN KHIJOS-TROMI'ET.

-ocr page 528-

HOOFDSTUK XL 11.

DE NEAM-NAM S, DE DOU'S EN DE JJJOUUS.

WOONPLAATS VAN DKN STAM DKR NKAM-NAM'S. - - HUN OOKLOOZUCIITIOE AAKI). - KKNK ZONDEUI,INGE ONTVANGST. —

DE UITWERKING VAN VUURWAPENEN. - KLEKIJING KN ALGEMEEN VOOR KOM KN DEK NEAM-NAM's. - WIJ/.K

WAAROP ZIJ I'EN OLIFANT JAGEN. — MERKWAARDIGE WAPENEN. — DE STAM DER DÓR'S EN ZIJNE ONDER-

VKRDKELINGKN. - WAPENEN DER Doll's. - EEN MERKWAARDIGE ZAK OF PIJLKOKER. — DE PIJLEN EN

HUNNE VREE8ELIJKE WEERHAKEN. - EEN GEVECHT DER DÓR'S. — HOE ZIJ HUNNE VERSLAGEN VIJANDEN

UEHANDELEN. - KLEEDING DER DÓRS. — HET LI P-SIERAAD. - HUNNE WIJZE VAN HOUWEN. — ZONDERLINGE WIJZE OM HET DORP TE NADEREN. — DE HOUTEN OPPERHOOFDEN EN HUNNE VOLGELINGEN. — MUZIJ K-INSTRUMENTEN. — DE DJOUIt's. — HUN GE DREK AAN VEE. — DE TSETS-VLIEG. •— DE BEWERKING

DER METALEN. - VERNUFTIGE SMELT-OVEN. — MESSEN DER VROUWEN. - UITOEIJREIDE HANDEL. — HET

ROOKEN. — DE quot;PRUIMENquot; VAN HOOMSCHORS.

DE NEAM-NAM'S.

Juist boven de evennachtslijn en in het Nijl-distrikt woont een zeer merkwaardige volksstam, Neam-nam's genaamd. liet is een woest en oorlogzuchtig volk; zij vallen al de omringende stammen aan, doen invallen op hun gebied en voeren hunne kinderen weg in slavernij. Zij zjjn bij gevolg zeer gevreesd; het land dat de grenzen der Neam-nam's omringt is dan ook onbebouwd; niemand durft het bewonen, uit vrees voor hunne verschrikkelijke naburen. De Neam-nam's schijnen zich in hun land niet slechts op zeer vasten voet gevestigd, maar ook hunne grenzen langzamerhand uitgebreid te hebben; do naburige stammen trekken zich na eiken stroop-togt meer en meer terug.

Toen Pethcrick door hun land trok, konden velen zijner dragers niet worden overgehaald, het grondgebied van zulk een vreesclijk volk te betreden, zelfs niettegenstaande zij door do wapenen der Blanken beschermd werden. Verscheidenen deserteerden onder weg, en toon zij het eerste dorp in het gezigt kregen, wierpen de overigen hunne vracht neer en liepen weg; alleen van den tolk maakte men zicli moester.

üij het naderen van het dorp boorden zij het dreigende geluid der alarm-trommels en verschenen de Neam-nam's in slagorde, met hunne lansen in de regterhand, terwijl zjj met hunne groote schilden hun ligchaam bedekten. Zij schaarden zich in liet gelid en schenen den doortogt te willen betwisten; toen liet gezelschap echter bedaard en onbekommerd doormarcheerde, openden zij hunne gelederen en lieten de vreemdelingen het dorp binnentrekken, waaruit men de vrouwen en kinderen reeds verwijderd had. De reizigers namen toen plaats onder do schaduw van een' grooten plataan; zij legden hunne bagaadje op den grond en gingen er in een' kring om heen zitten, terwijl zij naar alle zijden tegen de gewapende inboorlingen front maakten; dezen begonnen nu digter bjj te komen dan wel aangenaam was; sommigen gingen letterlijk zitten op de voeten der reizigers. Zij waren allen zeer vrolijk en vol grappen, wezen telkens op hunne be-

-ocr page 529-

DE NEAM-NAZI'S.

liet feit was, dat de Neam-mim's kannibalen lingen op te et

*it' schilden in het land te wagen; zjj wildon hen echter niet dooden voordat het opperhoofd gekomen was. Toon deze aangename scherts verklaard was, vonden de -ycrluuisde bezoekers haar even vermakelijk als de Ecam-nam's, omdat zij zeer goed wisten, dat hunne wapenen voldoende waren om tienmaal zoo vele vijanden op de vlugt te jagen.

Kort hierop kwam het opperhoofd, een grijsaard, wiens schranderheid hem voorzeker de plaats die hij bekleedde waardig maakte. Na met den tolk een korte zamen-spraak te hebben gehouden, keerde hij zich tot het volk, en nu had het volgende buitengewone gesprek plaats: —

quot;Keam-nam's, belcedigt deze vreemdelingen niet. Weet gii, waar zij van daan komen ?'!

quot;Neen, maar wjj zullen een feestmaal van hen aanleggen/' was het antwoord. Toen ging de oude man, na zijne speer omhoog gehouden en stilte geboden te hebben, aldus voort:

quot;Kent gij een' enkelen stam, die hot zou wagen ons dorp te naderen mot een zoo klein aantal als deze mannen gedaan hebben?quot;

quot;Neen,quot; werd op nieuw geantwoord.

quot;/eer goed; gij weet niet van waar zij komen, evenmin als ik, die veel ouder ben en naar wiens stem gij moest hoeren. Hun land moot verafgelegen zijn, en dat zjj getrokken zijn door zoo vele stammen als er tusschen hun land en het onze moeten liggen, moet u een bewijs zijn van hunnen moed. Ziet naar de dingen, die zij in luinnc handen hebben: het zjjn noch speren, noch knodsen, noch pijl en boog, maar ojiverkluarbare stukken jjzer op hout vastgemaakt. Evenmin hebben zjj schilden om zich togon onze wapenen te verdedigen. Indien zij derhalve zoo ver gereisd hebben, reken er dan op, dat hunne middelen van weerstand voor ons een raadsel en hunne wapenen veel kiachtiger moeten zijn dan die van eonigen anderen stam, ja zelfs dan do onze. Daarom, Feam-nani's, zog ik u, ik wiens raad gij reeds dikwijls gevolgd hebt en die u bij zoo menig gevocht heb aangevoerd, vergiet uw bloed niet te vergeefs en brengt geene schande over uwe vaderen, die nooit overwonnen zijn. Raakt hen niet aan, maar toont u de vriendschap van zulk eene handvol dapperen waardig; vereert liever uzelven door hen gastvrij te ontvangen, dan dat gjj hen langer door uwe beloedigingen vernedert.quot;

Hot is onmogelijk het doorzigt van dit opperhoofd niet te bewonderen; hij was toch verstandig genoeg, de kracht zijner bezoekers af te leiden van lumno schijnbare zwakheid cn hen juist te vreezen om dezelfde redenen, waarom zjjn meer onwetend en ontstuimig volk hen minachtte.

Nadat hij aldus do opgewondenheid had doen bedaren, verzocht hij do vreemde wapenen zijner gasten te mogen onderzoeken. Hem werd toen — nadat eerst het slaghoedje was weggenomen — een geweer in de hand gegeven; hij wist hier niets van te maken. Naar de wijze waarop hot werd vastgehouden, was het klaarblijkelijk geene knods; een mes kon het niet zijn, want het had geene snede; evenmin eene speer, want er was geen punt aan. Dat de loop hol was, bragt hem geheel en al in de war. Ten laatste stak hij zijn vinger in den tromp on keek zijn gast ondervragend aan, als oin hem te vragen, welk nut zulk een voorwerp toch wol had kunnen hebben. Als antwoord nam Petheriek een geweer, wees op een gier die boven hunne hoofden zweefde, vuurde cn schoot het clier neder.

quot;Yoordat de vogel echter op den grond was gekomen, lag al het volk in het stof, alsof allen te gelijk waren doodgeschoten. Hot hoofd van den ouden man lag, met zijne vingers in de ooren, voor mjjne voeten; toen ik hem overeind had geholpen, zag hij er uit als een geest en staarde mij wezenloos aan. Ik dacht dat hij zijne zinnen luul verloren.quot;

quot;Nadat ik hem eenige koeren had heen en weer geschud, slaagde ik er in, zijne aandacht, te vestigen op den gevallen vogel, die in zijne laatste stuiptrekking lag tus-

5 18

zockors cti liiirstteu dim ia oen scliatorcnd gclacli uit. lictwolU hunne vrolijkheid gaande maakte; door middel (Ian ook spoedig achter.

Er was waarschjjnlijk iets van den tolk kwam men er

plan hadden de vreemdedie dwaas genoog geweest waren zich zonder speren, zwaarden

waren cmi

tïquot;; %

j

-ocr page 530-

DE NEAM-NAM'S.

sclit'ii twco zjjncr licdon. Het corsto toeken van loven hetwelk hij gut', was do hiind aan zijn hoofd te brengen, alsof hij onderzocht of hij ook gewond was. JIjj kwam lang-zamerhand tot zicli zei ven en zoodra hij zijne atom weder meester was, riep lijj zijn volk; dezen ligtton achteroonvolgens het hoofd op maar legden het, op het gezigt hunner schijnbaar levenloozo inedgezellon, dadelijk weer neder. Op het herhaalde roepen van don ouden man waagden zjj hot eindelijk op te staan en nu begon oen algemeen onderzoek naar denkbeeldige wonden.quot;

Deze man, Mur-mangae genaamd, was slechts een opperhoofd van den tweeden rang eu ondergeschikt aan een zeer groot opperhoofd, dat Dimoo heette. Er is onder de Neam-nam's slechts één enkele koning; zij zijn verdeeld in een aantal onafhankelijke onder-afdeelingen, die ieder door hun eigen opperhoofd geregeerd worden en wier belangrijkheid afhangt van hun aantal. Terwijl zij nog niet geheel bekomen waren van den schrik dien het eerste schot hen veroorzaakt had, verscheen Dimoo zelf. Toen hom het zonderlinge voorval werd medegedeeld, scheen hjj de waarheid van het verhaal in twijfel te willen trekken en schaarde zijne manschappen als voor oenen aanval, iluist op dat oogenblik vertoonde zich in het verschiet een olifant; hij schoen dit dior tot proef te willen gebruiken, althans hij vroeg of do donder der Blanken even goed een olifant als een gier kon dooden; indien dit hot geval was, zou hij hen ontzien. Er werden dadelijk cenige lieden afgezonden, vergezeld van het opperhoofd en al do Wildon. Hij hot eerste salvo vielen de moeste Neam-nam's, met het opperhoofd aan hot hoofd, o]) den grond; de overigen liepen weg zoo snel als hunne boenen hen konden dragen.

Na dit voorval was het gedrag van het volk ten ecnenmale veranderd; van onbeschoft en aanmatigend waren zij nederig en beleefd geworden; zij toonden deze verandering hunner gevoelens door aan het gezelschap grootc hoeveelheden melk en brij te zenden; Pethcrick kreeg voor zijn eigen middagmaal een half-vetten hond. Zij begonnen ook handel te drijven en waren zoowel verbaasd als in hun schik, dat zij voor gewone dingen zonder waarde zooals olifants tanden, zulke kostbaarheden konden krijgen als koralen. Van handel wisten de Neam-nam's tot dien tijd volstrekt niets; ofschoon zij zeiven wel ivoor gebruikten om er versierselen van te vervaardigen, haddon zjj er nooit over gedacht om een vrcdelievenden ruilhandel met hunne naburen te drijven, maar meenden dat het boter was te stelen en te rooven, dan wat zij behoefden tegen andere voorwerpen in te ruilen.

Dimoo evenwel bleef altijd nog eenigzins achterdochtig en toonde dit door verschillende kleinigheden. Ten laatste verzon Petherick nog juist bij tijds iets, waardoor hij zijnen gastheer geheel en al onder zijne magt kreeg. Dimoo had namelijk bijzonder veel smaak gekregen in den tabak zijner gasten en vroeg er telkens om. Daar de voorraad niet zeer groot was, wilde Petherick dien niet gaarne veel kleiner maken; eene weigering zou echter niet verstandig geweest zijn. Toen hem nu weer eens het gewone verzoek gedaan werd, stond hij het toe, maar zcide gelijkertijd tegen Dimoo, dat de tabak niet veilig was om te rooken, daar zjj altijd de pijp verbrijzelde van dengenen die verraad tegen hem in den zin had.

In dien tijd vulde een bediende, dien men vooraf onderrigt had, Dimoo's pijpen deed tusschen den tabak een kleine lading buskruid, waarvoor ruimte genoeg was, omdat do kop buitengewoon groot was. Dimoo nam do pijp en begon vol wantrouwen te rooken, toen er plotseling ecne ontploffing kwam; de kop vloog in stukken en Dimoo en zijne raadslieden rolden van schrik over elkander heen. Geheel en al door dit bewijs der alwetendheid van den Blanke overwonnen, erkende hjj nederig, dat hjj verraad tegen Petherick had gekoesterd —- niet tegen zijn persoon, maar tegen zijne goederen —; zijn voornemen was geweest het geheelo gezelschap zoo lang op te houden, totdat al wat zij bezaten zjjn eigendom zou geworden zjjn.

Het voorkomen der Neam-nam's is zeer in het oog vallend. Zij zijn niet volkomen zwart, maar hebben eene bruinachtige olijfkleur. De mannen zjjn beter gekleed dan over liet algemeen in Midden-Afrika het geval is; zij dragen kleederen van eigengemaakte stof, die van boombastvezelen geweven is. Een vrij groot stuk dezer stof wordt op zoodanige wijze om het ligchaam geslagen, dat de armen vrij blijven, liet haar wordt in dikke massa's gevlochten en hangt tot op de schoudoris,

519

-ocr page 531-

DE NE AM-NAM'S.

Bij liet kappen maken zij gebruik van lange ivoren pennen, dio eene lengte hebben van 15 tot HO eentimeter en ligt gebogen zijn. Het eene einde heeft een stompe punt; het andere is veel dikker en gesneden in verschillende figuren, die meestal het zig-zag karakter hebben, dat men in Afrika zoo veelvuldig aantreft. Als het haar in zijne geheele lengte uitgekamd en geschikt is, worden er twee van de grootste pennen dwars in gestoken; een aantal kortere pennen worden hier dan straalsgewijze zoo in bevestigd, dat zij een' halven cirkel vormen en eenigzins op de grooto kammen der Spaansche dames gelijken.

De kleeding der vrouwen bestaat grootendeels uit een stuk stol' gelijk wij zoo even beschreven hebben,

maar heeft veel kleinere afmetingen; bovendien dragen zjj nog een vrij zonderling lederen schort. Hiernevens ziet men de afbeelding van twee zulke schorten, die Petherick beide uit Afrika heeft mede gebragt.

Het links voorgestelde is uit de verzameling van den schrijver en gelijkt eenigzins op dat der Zulu's hetwelk op bladz. 25 fig. 3 is afgebeeld; het is echter noch zoo dik, noch zoo zwaar; ook is het inderdaad op eene andere wijze vervaardigd. Het bovenste vierkante gedeelte is een stuk leder, in het nddden omgevouwen en dan plat geslagen. Aan beide hoeken is eene driedubbele rij platte lederen riemen,

van de breedte van een' halven centimeter en niet dikker dan pakpapier, stevig vastgenaaid. Aan het bovenste leder zijn zes rijen dezer platte riemen bevestigd. Al de versierselen, hoe eenvoudig die dan ook mogen wezen, zijn aangebragt op do voorste rjj riemen en bestaan geheel uit ijzer. Vlakke stukjes ijzer, klaarblijkelijk plat geklopte stukjes ijzerdraad,

zijn om de riemen gewonden en er dan op vastge-slagen; het einde van eiken riem is bovendien versierd met een' ring.

Op het midden van het vierkante, bovenste stuk vkouwen schorten.

leder zit een hol, cirkelvormig stuk ijzer, met uitgetande randen en een ijzeren ring

1

520

I

-ocr page 532-

DE NEAM-NAM'S. 521

in liet midden. De riom waarmede de schort om het midden wordt bevestigd, is vastgemaakt aan twee ijzeren ringen aan de bovenste hoeken. Do vrouwen dragon bovendien nog een sieraad, hetwelk vervaardigd wordt door platte stukjes ivoor op eene strook leder zoo te bevestigen, dat zij als vischsehubben over elkander heen liggen. Dit versiersel wordt gedragen als halssnoer. Zjj maken ook van ivoor vrij goede nabootsingen van quot;kauri'squot; welke zij aaneenrijgen als of' hot echte schelpen waren.

Op de vorige bladz. is nog een sieraad afgebeeld, als type van een versiersel hetwelk in geheel Midden-Afrika veel gedragen wordt. liet bestaat uit een gordel van stevig leder — dat van den hippopotamus wordt er om zijne sterkte en dikte het meest toe gebezigd — waaraan een aantal ledige notendoppen worden vastgemaakt. Bovenin tie noot wordt met een gloejjend ijzer een gat geboord en een ander in den gordel;

door deze twee openingen wordt, meteen ijzeren ring, de noot aan den gordel bevestigd. De twee afzonderlijk afgebeelde nooten hebben de helft der natuurlijke grootte. Do doppen zijn zeer hard en dik; bjj het dansen, hetwelk met de gewone krachtige bewegingen geschiedt, maken do noten een onophoudeljjk en vrij luid gekletter.

De Ncam-nam's dragen allen lederen sandalen; ofschoon zij niet buitengewoon veel kleederen dragen, zijn zij merkwaardig om de zindelijkheid op hun persoon; eene deugd, die in Afrika zoo zelden wordt beoefend, dat men, als men zo aantreft, er wel melding van mag maken.

Zooals wij reeds gezien hebben, de Ncam-nam's zijn menscheneters; altijd verslinden zij de lijken hunner vijanden. Deze stuitende gewoonte bepaalt zich niet alleen tot de vijanden, maar strekt zich ook uit tot alle mcnschelijke wezens met welke zij iu

-ocr page 533-

DE NEAM-NAM'S.

iianrakiiig komen; hun oigen Htiini maakt hierop geeue uitzondering. Zjj zei ven vcr-haaldon aan Pethurick, dat als een Noam-nam oud en zwak werd, hij altijd word gedood en opgegeten; ditzelfde was ook het geval, indien er oen op hot uiterste lag.

Als een hunner slaven wegloopt en weer wordt opgevangen, wordt hij altijd gedood en opgegoten, als cone waarschuwing voor de andere slaven. Dit gebeiut cchtei hoogst zelden • de slaven worden buitengewoon zacht behandeld en zoowel de meester als de slaven'zijn trotscli op elkander. In vele familien worden inderdaad do slaven lioogor

geschat dan de kinderen. , , , ,

Ecu groot gedeelte van den rijkdom der Neam-Nam s bestaat dan ook in slaven; iemands rijkdom wordt afgemeten naar het aantal slaven die hij kan onderhouden. Al deze slaven behooren tot een andoren stam en werden door hun eigenaar gevangen genomen; zij zijn dus even goed de lovende bewjjzen zijner dapperheid als van zijn'quot; rijkdom. Zij worden nooit verkocht of verruild; do slavenhandelaars zijn dan . ook onder hen niet bekend en zijn zij voor eeno der grootste plagen van Afrika bewaard. I

Over het algemeen zijn hunne slaven è zoo trouw en zoo volkomen ingeweven ■; in het huishouden waartoe zij behooren, dat zij ingeval van oorlog ; gewapend worden en hunne meesters ' op het slagveld vergezellen.

De Neam-nam's zijn uitstekende | jagers; bij het jagen van den olifant, s maken zij veel gebruik van vuur. i Daar zij zeer verlangden om olifants-J tanden te krijgen, ten einde die tegen ' do koralen van Petherick in te ruilen, 1 zagen zjj met smart uit naar dc eerste I regenvlagen, die de olifanten in hun 'l land moesten brengen.

quot;Er kwamen achtereenvolgens onderscheidene regenbuijen; na ver- • loop van ongeveer veertien dagen werd door het slaan op don tamtam' aangekondigd, dat zich ecAo kudde van 18 olifanten in do nabijheid ver- ■ toond had. Oude lieden, jongens, vrou- | wen en kinderen — alles vereenigde zich met do meest hoopvolle verwachtingen ; verlangend om het tooneel te aanschouwen vergezelde ik de jagers; nooit zag ik een' schooner troep welgebouwde, vlugge, bedrijvige lie-wapknen. den bjjoen. De slaven, dio voor het

grootste gedeelte behoorden tot onbekende stammen van het westen, waren nagenoeg zwart en volgden hunne meer edel uitziende, olijfkleurige meesters. Een marsch van twee uren — waarvan het eerste gedeelte door bebouwde gronden en het laatste door prachtig kreupelhout liep — bragt ons bij do opene vlakte, waar wij tot ons midden door liet droogc gras liepen; do olifanten kwamen hier langzaam naar ons toe.

quot;De negers, omtrent 500 sterk en vlug als antilopen, vormden er oen' groeten kring om heen en bragten met hun schreeuwen en gillen het reusachtige wild tot staan. Als door tooverjj stond eensklaps de geheele vlakte in brand en do olifanten werden, te midden van den rook en hot geknetter der vlammen, aan ons oog onttrokken. Waar ik stond en zoover ik zien kon langs de geheele lijn was het gras platgetrapt, om tc beletten dat de vlam op de buitenzijde van dezen kring oversloeg; binnen korten tijd,

1)22

langzi alsof ile nr den zich 1 volge gezig een j moor A

trekt

-ocr page 534-

DE NEAM-NAIM'S.

niet laugor dan con lialf uur, was hot vuur uitgobrand en nu vertoonde zich, bij het langzamerhand wegtrokken van den rook, do troop olifanten aan ons oog; zij stonden idsof' zij versteend waren. Zoodra do gloeijendo asch genoegzaam bekoeld was, sloten de negers, met een groot gesehreeuw van alle zjjden hunne prooi in. Deze was door den rook on liet vuur verblind en niet in staat zich tc verdedigen; zjj vielen dan ook achtereenvolgens onder do lansen hunner aanvallers, liet gezigt was grootsch en ofschoon hunne slagtanden een groote prijs waren, werd ik toch door het moordtooneel getroffen.quot;

Als een krijgsman der Neam-nam's ten oorlog trekt, neemt hjj eeue zonderlinge verzameling wapenen mede. Natuurlijk heeft lijj zijne speer,

die goed en stevig gemaakt is; zij heeft eene blad-vormige punt als die van een' hartsvanger, maar veel langer. Aan zijn' linkerarm draagt hij zijn schild, hetwelk van boombastvezelen digt en dik ineengeweven is. Don meer of minder goeden smaak van den vervaardiger ziet men in hot patroon van het weefsel en in de figuren die hij er met verschillende kleuren op aanbrengt. Aan de binnenzijde van het schild, is eene soort van houten handvatsol, waaraan een of twee hoogstmerkwaar-dige wapenen bevestigd zjjn.

Een dezer wapenen ziet men fig. 1 op bladz.

52if. liet is geheel en al plat, het handvatsel niet uitgezonderd, on heeft de dikte van het lemmer van ecu' gewonen sabel. Allo uitstekende randen zijn buitengewoon scherp; het handvat is iets dikker dan het overige gedeelte; het is afgerond en ruw gemaakt, zoodat men het mot do hand goed kan aangrijpen.

Als een Ncam-nam in de nabijheid van zjjn vijand komt en voordat hij zoo nabij is dat lijj zjjne speer met zekerheid werpen kan, haalt hij een dezer zonderlinge wapenen van achter zijn schild en slingert het af op zijnen tegenstander op dezelfde wjjzo als do Australiër zijn quot;boomerangquot;,

de Amerikaansche Indiaan zijn quot;tomahawkquot;, en de Sikh zijne quot;ehakraquot;; hij geeft het, terwijl hij

het van zich werpt, eene draaijende beweging. Door de wijze waarop het geworpen wordt beslaat het wapen eene aanmerkelijke ruimte; als dan ook zoodanig, met kracht weggeworpen wapen mot het ligchaam van don vijand in aanraking komt, kan men zeker zijn dat deze, zoo niet op de plaats gedood, dan toch buiten gevecht is gesteld.

Daar nu verscheidene dezer wapenen snel achtereenvolgens worden weggeworpen, is het duidelijk, dat een Neam-namsch krijgsman geen vijand is om te versmaden; zelfs liii die van vuurwapenen voorzien is kan overmeesterd worden, als lijj bij verrassing wordt aangevallen, liet eerste bewijs toch van hun bestaan geven deze sclierpo wapenen als men ze achtereenvolgens met doodelijke juistheid draajjende de lucht ziet doorklieven.

5255

ver-dood

ilood iogst 8 (1c ogcr

ven; don. gc-van dan iard, ivcn 3vcn bo-rlog iters

3ndc Fant, uur. mts-1

)gcn I ilen, 'j srsto liim

;eiis ver-igcu tam idde vcr-rou-igdc icli-'1 to era; 'ocp lie-liet ibc-iron Ee» liet tot aar

ten tan. leu, aar n tc

Behalve zijne lans en de quot;boomerang'squot; draagt elk krijgsman nog oen mes van vreemden vorm in oen ledoren schede; zonderling genoeg is het, dat het altijd ge-dragon wordt met liet heft naar beneden. Men ziet een dezer mossen op de afbeelding op bladz. 523, links. liet is aan beide kanten scherp en wordt gebruikt als een wapen, man togen man, als do quot;boomerang'squot; zijn weggeworpen en do vijanden elkander te nabij zijn gekomen om met vrucht van hunne sporen gebruik te kunnen maken. Aan

I

-ocr page 535-

•DE DÓR'S.

het uitstokcndc, krukvormigc gudcclto van het lommer is oen koord bevestigd, hetwelk de krijgsman om zijn' pols slaat, om niet ontwapend te worden.

Sommige Ncam-nam's maken gebruik van een zeer merkwaardig schild. liet is lang en smal, in hot midden 12 tot 15 centimeter breed en loopt aan beide einden puntig uit. In het midden is ecno holte uitgesneden, groot genoeg om er do hand in te steken, terwijl men een stuk hout hoeft overgelaten om voor handvatsol te dienen. Dit zonderlinge schild wordt met do linkerhand gedragen en gebruikt om de speren of pijion van den vijand af te weren, hetwelk geschiedt door het snel om te draajjen.

In maaksel en voorkomen gelijkt het zooveel op het schild der inboorlingen van Australië, dat men het er gemakkelijk mede zou kunnen verwarren. Somtijds versiert een krijgsman zijii schild door het to bekleeden met de huid eener antilope; deze wordt er nat omheen geslagen en dan in eene lijn met het handvatsel aanééngenaaid. De Shiüoch's en Dinka's gebruiken dergelijke wapenen; hunne schilden hebben echter niet de uitholling voor de hand en zien er volkomen uit als bogen zonder pees.

Elk krijgsman heeft ook een Huitje, gemaakt van ivoor of den horen eener antilope; het wordt gebezigd om seinen over te brengen. Sommige officieren of opperhoofden hebben groote oorlogstrom petton, die van olifantstanden vervaardigd zijn. Twee dezer trompetten ziet men afgebeeld op bladz. 523; men zal bespeuren dat het geluid er er van ter zijde uitkomt even als bij eene Huit, en niet aan het einde, zooals bjj eene gewone trompet. Fig. 1 is gemaakt van een' enkelen olifants-tand; terwijl fig. 2 een zamengesteld instrument voorstelt, hetwelk vervaardigd is van hout en ivoor, stevig aan elkander bevestigd.

Petherick bragt een' geruimen tijd onder dit tcregt gevreesde volk door; hij was onder hen zoo populair, dat hij, toen hij liet land verliet, door eene groote menigte inboorlingen vergezeld werd. liet grootste opperhoofd, Dimoo, verzocht hem niet slechts terug te komen, maar bood hem, ingeval do uitnoodiging werd aangenomen, edel-inoedighjk zijne dochter tot vrouw aan. Hij beloofde haar voor hem te bewaren, totdat hij haar noodig had.

DE DÓR'S.

Terwijl wij oen aantal kloino en betrekkeljjk onbeteekenende stammen voorbijgaan, komen wij eindelijk bij den grooten en gewigtigen volksstam der Dors.

Evenals bij alle Afrikaanschc stammen van eenige bcteekenis, zijn ook onder dezen algemoenen naam een aantal kleinere of onder-stammen begrepen; om tot den grooten stam te behooren doen deze laatste afstand van hun zelfstandig volksbestaan.

Evenmin als de Keam-nam's erkennen do Dor's een algemeen opperhoofd; de onnoemelijk vele kleine stammen, waaruit zij bestaan, zijn elk op zich zelv' onafhankelijk, terwijl bijna allen onderling in vijandschap leven. Do staatkundige toestand der Dór's gelijkt inderdaad veel op dien van Schotland, toen Clan tegen Clan opstond en er een onophoudelijke strjjd tusschen hen heerschte, ofschoon zij zich allen met trotsch-heid Schotten noemden.

Evenals in dc oude tijden in Schotland, is ook hier eene jagtpartij de bijna zekere voorlooper van een gevecht. De Dör's houden veel van de jagt en organiseeren klop-of drjjfjagten op eene groote schaal. Zij knoopen sterke netten van boombast en bevestigen die tusschen boomstammen; op deze wijze zetten zij eene uitgestrektheid van onderscheidene mijlen af. Antilopen en ander wild worden nu van aanmerkelijke afstanden in die netten gedreven. Daar nu de jagers eene groote streek lands moeten doortrekken, waarvan dikwijls een gedeelte aan vijandelijke stammen behoort, is het bijna zeker dat er eene schermutseling, zoo niet een werkelijk gevecht plaats heeft.

524

-ocr page 536-

DE DÓR'S.

De wapenen der Dór's zijn vrij gcdnclit; sommige zijn op onderstaande afbeelding voorgesteld. Een dor merkwaardigste is do knods «lio fig. 2 is afgebeeld. Zij is omtrent 75 centimeter lang en het dikke einde heeft een eigenaardigen vorm,

namelijk dien van een paddostool; do randen zijn scherp. Daar zij gesneden is van zeer hard hout, is zelfs de steenharde schedel van een' Dór niet tegen oen slag van dit wapen bestand.

De boog is vervaardigd op cone wijze, die in dit gedeelte van Afrika vrij algemeen gevolgd wordt, en waardoor de kracht van het wapen stellig aanmerkelijk vermindert. De pees reikt namelijk niet tot aan de uiteinden van den boog, zoodat ongeveer 40 amp; 50 centimeter van het wapen verloren gaan en do veerkracht er zeer onder lijdt. De lozer bespeurt dat, indien men do twee oinden onmiddellijk bij do poos afsneed, de kracht en de elasticiteit van don boog niet zouden verminderen; de onnoodigo zwaarte van iedere helft maakt het wapen slechts lastiger in de behandeling.

De Afrikanen hebben eene vreemde gewoonte om hunne wapenen zoo te maken, dat zij zoo weinig uitwerking mogelijk kunnen doen. Sommige stammen zijn er niet alleen niet mede tevreden, aan elk einde van den boog 25 a 30 centim. onnoodig hout te la- nooo, knods, hji.kn kn i-ui.kokhr.

ten zitten, maar versieren hom bovendien mot groote pluimen en kwasten,

waardoor het mikken zoo lastig mogelijk wordt gemaakt. Ook aan do sporen worden soms zooveel kwasten gehangen, dat zij bjjna geheel onbruikbaar zijn. Een paar dergelijke wapenen zijn afgebeeld op bladz. 466.

Aan do pjjlen wordt veel moor zorg besteed dan aan den boog. Zoo als men op de bovenstaande afbeelding zien kan, is er zoowel in den vorm dor pijlen als hi hunne lengte veel verscheidenheid. Zij hebben allen ijzeren punten en ieder schijnt voor zijne pijlen een eigen model te hebben. De breede punten zooals bij fig. 8 zijn niet algemeen in gebruik, evenmin als die met korte weerhaken van tig. 7. De meest gewone vorm van pijlen is die van fig. 3 en 4, niet alleen bij do Dór's, maar ook bjj andere Midden-Afrikaansche stammen; fig. 5 is eene vrij ongewone wijziging van do laatste. De meest eigenaardige vorm is welligt die van fig. 6.

De pjjlkoker op de afbeelding hier boven, is een goed staaltje van hot werk dor inboorlingen; hij is gemaakt van leder, dat, terwijl het nog nat was, om een vorm is gebogen; hij is blijkbaar vervaardigd door oen uitstekend werkman.

Op bladz. 526 is een andere pijlkoker afgebeeld, die, even nis de vorige, uit Cen-traal-Afrika is modegebragt door Petherick. liet is stellig de ruwste pjjlkoker, dien men zich kan voorstellen en klaarblijkelijk gemaakt door een' eerstbeginnende in de kunst.

De wjjze waarop deze pjjlkoker vervaardigd is, is zoo eenvoudig mogelijk. Do maker heeft een stuk antilope-huid genoinon ter lengte van omtrent ccu meter on ongeveer 40 centimeter breed. Aan de randen heeft hij op vrij geregelde afstanden met zjjn mos gaten gestoken. Van dezelfde huid sneed hij nu een riem, ruim een

525

-ocr page 537-

DOR'S.

centimeter breed on stak dien achter volgens door al do gaten; voor liet bovenste gat legde hij in den riem een knoop om hot uitachieton te beletten. Do bodem is goaloton door hot onderste einde van hot leder om to slaan en mot donzolfden riem te bevestigen.

Naast dezen koker zijn eenige pijlen afgebeeld. Fig. I is verreweg do grootste; zijne schacht is omtrent '/i meter lang en heeft, behalve dat er goeno vederen aan zijn, veel geljjkenis op de pijlen dor vroegere Euro-peescho boogschutters. De punt is merkwaardig om den dikken rug, die er in het midden over heen loopt. Fig. 3 heeft niet zulke groote weerhaken als de zoo oven beschreven pjjl. Het is echter een zeer geducht wapen wegens do dikke laag vergif, waarmede het bedekt is; deze laag begintoninid-delljjk beneden de punt en strekt zich uit tot bjjna aan de schacht.

Fig. 2 en 4 hebben echter den meest eigenaardigeu vorm. De weerhaken van fig.

2 zijn moer dan centimeter lang en aan hunne basis omtrent zoo dik als eenc penne-schacht. Zij zijn van de punt met een beitel of dergelijk werktuig afgokliefd, naar buiten gebogen en vervolgens geslepen, totdat de punten zoo scherp waren als naalden.

Zulk een pjjl kan niet uit do wond worden getrokken; de eenige wijze om hom to vorwjjderen is hem geheel door te drukken. De Afrikanen dachten echter voorzeker, dat hun vijand er al te gemakkelijk afkwam, n'1 indien lijj zich op zulk cene eenvoudige ma- ^0, nier van een' pijl kon bevrijden; zjj hebben er daarom een uitgevonden die noch uitgetrokken, noch doorgestoken kan worden. Fig. 4 stelt zulk een' pijl voor. Men ziet dat er een paar omgekeerde weerhaken zitten op de plaats waar de punt aan de schacht is bevestigd; als zulk een pijl eens is ingedrongen, moot hij of worden uitgesneden of men moot hem laten waar hij is. Zulk een pjjl is niet vergiftigd; dit is dan ook fliet noodig, daar do uitwerking toch verschrikkelijk genoeg is

Een gevecht dat op eene jagtpartjj volgde,

wordt zeer goed beschreven door Pethorick. Hjj zat eens des middags in do schaduw,

toen hij verscheidene jongens in haast naar het dorp zag loopen om een grooteren voorraad wapenen voor hunne vaders te komen halen. quot;Oogenblikkelijk verspreidde zich hot gerucht, dat er eon gevecht plaats had, en liepen allo vrouwen met een onbeschrijfelijk gegil en geschreeuw naar do plaats waar dit

-ocr page 538-

DE DOR'S.

oorviel. Ik nam mijn geweer op on vergezelde haar met vier mijnor volgelingen; loor nieuwsgierigheid om eens oen nogergevecht bjj to wonen werd ik hiertoe gedre-ren. Na eon' stevigen inarsch van oen paar uren door het kreupelhout en over dakten, mot gras bedekt hetwelk tot ons midden reikte, naderden wij de plaats an het gevecht; wij ontmoetten namelijk verscheidene jongens, die er vandaan iepen uit vrees dat de kans zich tegen hen zou koeren. Vele vrouwen keerden haast naar hare hutten terug, om zich gereed te maken, in geval van nood to vlugten on in het kreupelhout eene schuilplaats te zoeken. Tot op oene zekere hoogte lt;jjn zjj op zulk een voorval altjjd gewapend; in iedere hut liggen namelijk altijd eenigo jakjes met koren gereed, om bij een plotseling vertrek te kunnen niodenomen. liet coren is zeer net gepakt in bladeren, die door een netwerk omgeven zijn.

quot;Wij versnelden onzen pas en beklommen een stcilen heuvel; toen wij don top bereikten en aan den anderen kant naar beneden wilden gaan, ontmoette ik Djau en /.jjno krijgslieden in vollen aftogt; zjj sprongen als windhonden over het lage kreupelhout en liet hooge gras. Toen zij mij zagen hielden zij halt en weergalmde de lucht van de kreten quot;het blanke opperhoofd! het blanke opperhoofd!quot; Ik werd bjjna verstikt onder de omhelzingen van don aanvoerder. Mjjno tegenwoordigheid gaf' hun moed 'om den vijand opnieuw het hoofd to bieden; een luid en schril krijgsgeschreeuw van liet grijze maar nog krachtige opperhoofd was het sein tot den aanval. Zjj sprongen vooruit cu waren weldra uit hot gezigt. Hen bij te houden was niet doenlijk; wij marcheerden zoo snel als wij konden en volgden hen zoo goed mogelijk. Na een'langen inarsch langs eene zachte helling, aan het einde waarvan oen heerlijke vlakte Ing, troffen wij hen weder aan; zij waren twee aan twee oenigo ellen van elkander in het gelid geschaard, binnen de grenzen van het kreupelhout; geen geluid gaf hunne tegenwoordigheid te kennen.

!:Toen wij bij hen gekomen waren en vroegen waar do vijand gebleven was, wees ' do man, wion ik dat gevraagd had, stilzwijgend naar het struikgewas aan do andere y.ijde der vlakte, omtrent 250 meter van ons verwijderd. Niettegenstaande het inijn f vast voornemen was onkel toeschouwer te blijven, was ik nu toch in het gevecht gewikkeld; ofschoon ik niet gaarne bloed vergoot, kon ik toch niet laten inijjne vrienden, die mij eene schuilplaats gegeven hadden, te helpen. Ik marcheerde derhalve met mijne vier manschappen vooruit in de open ruimte, om de zijden te dekken van onze gastheoreU; dio hunne positie in het kreupelhout inhielden. Wij hadden nagenoeg een derde gedeelte der open ruimte doorloopen, toen dc vijand uit hot geboomte te voor-i schijn kwam en zich aan den rand in twee of drie gelederen in een lange lijn opstelde. Ofschoon zij binnen schot waren, wilde ik toch niot gaarne op hen vuren; ik ging steeds bedaard voorwaarts, omdat ik dacht dat het prestige onzer vuurwapenen voldoende zou zijn.

quot;Het was zooals ik gedacht had. Wij hadden naauwchjks 50 nieter afgelegd of allen sloegen op do vlugt. Oogenblikkeljjk vloog Djau ons met zijn gcheele schaar, die omtrent BOO a 400 man bedroeg, voorbij om hen te vervolgen. Terwijl ik nadacht over do onvoorzigtigheid die ik begaan had, om mij met zoo weinig manschappen aan een 000tal negers bloot te stellen en mjj zeiven geluk wenschte met de uitwerking die mijne verschijning op de plaats des gevechts had te weeg gebragt, wachtte ik de terugkomst onzer vrienden af. Na verloop van omtrent een uur keerden zjj terug en nimmer zal ik den indruk vergeten, dien zjj toen op mij maakten. Men kan zich geen meer volkomen beeld van het leven der Wilden voorstellen. Eene groote schaar naakte negers kwam troepsgcwjjzo aanloopen, niet pijl en boog, lansenen knodsen in de hand, terwijl zjj de wildste gebaren maakten en met het vreeselijkste gegil cu geschreeuw hunne overwinning verkondigden; een hunner droeg het nog rookende hoofd van een slagtoffer. Ik weigerde hen te helpen om de nederlaag hunner vijanden te bezegelen met een inval in het dorp.

527

orvol-ïdistc n hot sloten quot;in to tigcn. afgo-zjjno lioeft, vod 3uro-iiorlc-i hot niot

i ho-

' g'1*

raiir-inid-i uit

Met eenige moeite lieten zij zich overhalen om tevreden te zijn met den goeden uitslag dien zjj reeds verkregen hadden — namelijk dat zjj eene veel grootere magt dan de hunne hadden overwonnen — en nnar hunne woningen terug te keeron. Hunne j toestemming hiertoe verkreeg ik eerst, nadat ik bepaald geweigerd had hen verder

i

-ocr page 539-

DE DÓR'S.

Ijjj te staan; ik beloofde hun cclitcr l)jj con' voiniouwdon aanval op hun dorp zeer gaarne nijjnc hulp en ondersteuning.quot;

De dood Van een vijand en het vermeesteren van zjjn lijk gaat bij de Dor's altijd met een groot vreugdebetoon vergezeld, omdat zij hierdoor zogeteekenon verkrijgen, waaruit hun moed en hunne bekwaamheid in het voeren van oorlog blijkt. In he midden van elk dorp is een groot open plein, waarin de vereerde oorlogsboom staat Onder dezen boom staan de oorlogstrommen, wier dof en hol geluid men mijlen vei hooren kan. Aan de takken worden do gebleekte schedels der gesneuvelde vijanden opgehangen; de oorlogstrommen worden alleen geslagen als cr een versch hoofd bij de trophee gevoegd wordt of als do krijgslieden ten oorlog worden opgeroepen.

Bjj doze schennntseling waren vier vijanden gesneuveld; do lijken werden in liet kreupelhout geworpen, terwijl hunne hoofden als zegeteckenen bewaard werden. Den-zelfden avond werden zij op hot dorpsplein gebragt en ter eero der overwinnaars velschillende dansen uitgevoerd. Do groote trommen worden op de maat geslagen, terwijl do vrouwen paarsgewijze bij het geluid dansen en een krijgslied zingen. Als zij de hoofden der slagtoffers genaderd zijn, houden zij stil en scholden zo op alle mogelijke wijzen uit; tegelijkertijd laten zij hare onkelringen tegen elkander rammelen en gillen van opgewondenheid.

Den volgendon dag werden de hoofden in het kreupelhout gelegd om te bleeken; zoodra zij geheel en al wit waren geworden hing men ze, onder hernieuwde begeleiding van trommen, schreeuwen en dansen, bjj de andere schedels aan den boom op.

Niet al hunne jagtpartijen geschieden echter op deze wijze of eindigen altijd niet bloedstorting. Als zjj bijv. op do olifanten-jagt gaan, wordt het dier slechts door een klein getal aangevallen; dit doen zij voornamelijk om de voldoende reden, dat hij die do eerste wond toebrengt regt heeft op de slagtanden; door ieder jager die er bjj komt, zou daarom natuurlijk de kans minder worden.

Zij hebben ééno zeer vernuftige wijze om olifanten meester te worden, die door één enkel man wordt in praktijk gebragt.

De jager neemt eene merkwaardige speer mede, die voor dit bijzondere dool vervaardigd is. Eene dezer speren, door Pethorick uit Centraal-Afrika niedegebragt, ziet men op de afbeelding bladz. 104, fig. 9. Deze is meer dan 2 meter lang, van welke lengte de helft wordt ingenomen door de ijzeren punt en het dikkere hout aan het andere einde. Er is namelijk op het einde der schacht een blok hout bevestigd, hetwelk meer dan 10 centimeter dik is. Dit hout is aan het eene einde uil-gehold en in deze holte de schacht gestoken. De laatste wordt daarom ook langzamerhand eenigzins dunner. liet is een zwaar wapen; hot weegt ongeveer 4 kilogram en is zoo onhandelbaar, dat het, als men niet weet waartoe het gebruikt wordt, het lompste wapen schjjiit dat ooit is uitgevonden.

En mot deze speer dooden toch de Dör's en Baer's den olifant; zij doen dit op do volgende vernuftige wijze.

Daar de jager do plaatsen kent waar de olifant zich gaarne gedurende de hitte des dags ophoudt, en die altjjd in het diepste der bosschen zijn, gaat hij daar dos morgens vroeg heen, van zijne zware speer en eenig touw voorzien. Als hij de plaats nadert zoekt hij oonige zware steenen en bindt die aan de speer vast; hij wikkelt do steenen bovendien nog dik in klei, om zijn reeds zoo zwaar wapen nog zwaarder te maken. Nu bindt hij een eind van een vrij lang touw aan de speer, zoekt een' geschikten boom op, beklimt dien, kleutert op een der horizontale takken en trekt ala hij gezeten is zijn wapen naar zich omhoog.

Mij wacht nu do komst der kudde af totdat zij in de nabijheid van den boom waarop hij zit gekomen is, terwijl hij zijn wapen in gereedheid houdt. Zoodra een olifant met goede slagtanden onder hom doorgaat, laat hij de speer in den rug van het dier vallen; hot gewigt van hot wapen maakt dat het diep in het ligehaam dringt. Ontsteld door de plotselinge pijn vliegt de olifant door het boseh en tracht de vroeselijke speer, die langs zjjn ligehaam heen en weer slingert, af te schudden; nu en dan stoot zij hierbij togen eon boom en dringt daardoor nog dieper in, totdat eindelijk het ongelukkige dier, van bloedverlies uitgeput, neervalt.

528

in

-ocr page 540-

DE DÓR'S.

l)ii jager doet gecne moeite 0111 het dier dadelijk te achtervolgen. Hij kan het nltjjd terugvinden door het bloedige «poor hetwelk het nalaat, en weet zeer goed dat liet op geen zeer grooten afstand zal halt houden en daar sterven, tenzij dooide tegenwoordigheid van oen mensch verontrust en tot meerdere inspanning aan-1 gezet.

Men ziet do verwonderlijke overeenkomst tusschen deze wijzo om den olifant te jiigou en de manier waarop 'de Banyai's het nijlpaard dooden, zooals zij op bladz. 423 beschreven is.

T)c Dor's maken op de olifanten-jagt ook gebruik van lansen; dezo zijn omtrent BJ/j meter lang en de jjzoron punt 70 a i)0 centim. Men laat dezo sporen echter niet uit een boom vallen, maar de jagers die er mede gewapend zijn omringen den olifant, torwjjl ieder do gelegenheid waarneemt om zijne lans iu de zijde van hot dier te steken, nis zijne aandacht op een ander gevestigd is.

Do Dor's hebben ceno groote minachting voor do volkomen naaktheid, die do Kyt-ohoii on sommige andere stammen kenmerkt; niemand zou dit echter veronderstellen als hij voor hot eerst in oen hunner dorpen komt. De kleeding dor mannen is eenvoudig een kleine lap leder die van achteren aan een gordel hangt. Zóó zijn zij toch, naar hunne begrippen gekleed; en wanneer enkoio Djour's hunne dorpen bezochten, draaiden zij, als een bewijs van hoogachting voor hunne gasten, oenvoudig hunne kleine schorten naar voren; zij werden dan beschouwd in groot kostuum te zijn.

De kleeding der vrouwen is nog eenvoudiger. Zoolang dezo ongetrouwd zijn dragen zij geeno kleederen hoegenaamd. Zijn zij evenwel gehuwd, dan kloeden zij zich op eone zeer eenvoudige wijze. Tn haar land groeien een groot aantal altijd groene heesters en slingerplanten, hiervan maken zij hare kleederen zoo; oen tak voor en achter in den gordel gestoken voldoet aan alle behoeften. Deze takken zjjn zoo lang, dat /.ij tot nagenoeg op don grond hangen.

Sieraden bewonderen zij echter in de hoogste mate; het gewigt der versierselen die oene vrouw draagt, zou een Europeaan niet gaarne gedurende een geheelen dag willen torschen. Groote snoeren koralen hangen om haar hals en midden; koralen zoo groot als duiven-eijoren hebben de meeste waarde, maar zijn dan ook zoor zwaar. Er hangen ook snoeren koralen aan hare ooren. Om de polsen dragen zij armbanden, bestaande in eenvoudige ijzeren staven, die tot op do vereischte lengte afgehakt en om do ^pol-sen gebogen zijn. Andere, maar veel grootore omringen hare enkels; daar nu sommige dezer ringen 2 a 3 centimeter dik en geheel massief zijn, is hun gezamenlijk gewm-t vrij aanmerkelijk.

Even als de moeste Afrikaanscho stammen dragen ook de Dor's gaarne amuletten, ofschoon zij er geeno bijzondere beteokenis aan schijnen te hechten en ze stellig niet voor heilig houden. Zij hebben een nevelacbtig denkbeeld dat hot bezit van zekere amuletten hen tegen zekere gevaren beschermt; omtrent de wijze waarop dit geschiedt bekommeren zij zich evenwel niet. liet halssnoer op novensstaande afbeelding is zulk een amulet; het is gemaakt

van kleine stukjes hout en door Petherick uit Centraal-Afrika medegebrngt.

Ibj dezen stam heerscht ook de gewoonte van het dragon van den lip-ring De wijze waarop hij gedragen wordt goljjkt op die der quot;pelelequot;, die op bladz. 411 beschreven is: het onderscheid is alleen dat de Dor's bom in de onder-, mplnats van

:u

52!)

-ocr page 541-

DE DÓR'S.

in de bovenlip dragen. Do schrijver bezit zulk een ring. Hij is rond cn van boven cenigzins kegelvormig; de middellijn bedraagt 2 en do hoogte 3 ccntim. De basis die tegen de tandon on het tandvleesch ligt is nagenoeg vlak en glad gepolijst, terwijl het kogelvormig gedeelte, dat voor den mond uitsteekt, zeer net gesneden is met oen ruitvormig patroon, waarvan hot effokt nog verhoogd wordt door enkele doelen zwart te branden cn glad te polijsten, hetwelk sterk afsteekt tegen do donkerroode kleur van het hout. Om den ring op zijne plaats te houden loopt er eene ligte groeve om heen. Doze ring is een van de kleinste soort; het is echter de gewoonte de ringen hoe langer hoe grootor te maken; enkelen brengen het zoover, dat zjj stukken hout in do lip dragen die eene middellijn hebben van 8 centimeter.

Eer wij van de kloeding der Dor's afstappen moeten wij nog doen opmerken, dat bij den stam der Botocudo's in Tropisch-Amerika door beide geslachten een dergelijk sieraad in do lippen godragen wordt; in de meeste gevallen zijn deze vreemde versierselen daar evenwel tweemaal zoo groot als die van do vrouwen dor Dor's.

Do dorpen dor Dor's zijn inderdaad merkwaardig. Do hutten zijn zeer net gebouwd van als mandewerk ineengevlochten rotting. Do wanden zijn omtrent 2 meter hoog en do hut is gedekt met een kogelvormig dak. Hot rieten dak is van buiten versierd

met ruwe, uit hout gesneden nabootsingen van vogels.

In het midden van elke hut is de slaapplaats en daar er niet in gekookt wordt, zien de hutten er inwendig zoor zindelijk uit; zij maken in dit opzigt eene sterke tegenstelling mot de roetige woningen der Kaffers. Tiet koken geschiedt in eene bijzondere hut of keuken; het gaat zeer eenvoudig in zijn werk, daar hot voornaamste voedsel uit eene soort van brij bestaat.

De deur is zeer klein on wordt des nachts versperd met meerdere houten blokken, dio dwars op elkander worden gestapeld en met twee palen, aan iedere zijde der deur in don grond geslagen, op hunne plaats worden gehouden. Hot gehoele dorp is even zindelijk als de afzonderlijke woningen ; de open ruimte in het midden wordt niet slechts aangeveegd, maar ook, tegen hot stuiven, telkens begoten.

Het zonderlingste bjj de dorpen der Dor's zijn de toegangen; hot zijn smalle voetpaden, aan beide zijdon afgezet met houten palen, aan welke men eene ruwe menscheljjke gedaante heeft gegeven. Zij staan omtrent l'/a meter van elkander en zjjn verschillend van grootte. Die het digtst bij het dorp staat is de grootste, terwjjl de andere voel kleiner zijn en voorgesteld zijn alsof zij kommen op het hoofd droegen. De inboorlingen zeggen, dat de voorste hot opperhoofd is, die zich naar een feest begeeft, terwijl de andere zjjne ondergeschikten zijn, dio voedsel op hunne hoofden dragon.

Petherick heeft onderscheidene zoodanige beelden naar Engeland gobragt. De hier afgebeelde zijn er twee van. Zjj zijn omtrent VU meter hoog. Men kan zich wol voorstellen dat een dubbele rij van zulke figuren aan den weg een zonderling aanzien moet geven. ^

quot;Het dorp,quot; schrijft Petherick, quot;was allerliefst gelegen aan den voot van een heuvel, om weikon nog twee of drie andere dorpen lagen 5 liet was do gehoele bevolking van ocne vrjj uitgebreide streek. Van den top genoot men oen schoon nitzigt ovei

530

-ocr page 542-

DE DÓR'S.

hot omringGiide land. Rondom hot dorp lagen, op niet zeer grooten afstand, do niet omheinde tuinen der inwoners, waarin zij kalebassen, groenten en koren bouwden; oostwaarts was eenc groote vlakte met bebouwde udourraquot;-velden. In liet zuiden zag men, op den afstand van een paar duizend meter, oene slingerende beek, omzoomd mot prachtige boomen en welig groeijende rotting. Hut kreupelhout leverde overvloed van wild, bestaande in patrijzen, parelhoenders, eone groote witte soort van wild zwjjn, gazellen, antilopen en giraffen. Olifanten en buffels heb ik niet ontmoet; mij werd gezegd dat zij deze strook alleen bezochten in den regentijd.quot;

Op de volgende afbeelding zjju drie soorten van guitaren of quot;rababa'squot; voorge

steld. Die aan de linkerzijde is door Petlierick van do Dor's medegehragt; zij is merkwaardig om haar' sierlijken vorm. Do twee insnjjdingen op zijde hebben eeno zeldzame overeenkomst met dezelfde deelen eener Europeesche viool. Men zal opmerken dat de hals van geen dezer instrumenten regt en stijf is, zooals bij de guitaren en violen die wij kennen, maar krom en buigzaam. Dit heeft de maker evenwel opzettelijk gedaan, ten einde aan de snaren een behoorlijken graad van spanning te geven.

Dit beginsel is vooral toegepast bij het instrument aan den regterkant der afbeelding; dit heeft vjjf snaren en elke snaar haar eigen veerkraehtigen hals. Do wijze waarop het instrument gestemd wordt is oven eenvoudig als doelmatig. Een ring, meestal vervaardigd van dezelfde vezelen als waarvan do snaren gemankt zijn, wordt over eiken hals geschoven; naarmate deze nu op en neer wordt bewogen rijst of daalt de toon. Men kan dus vrij zuiver stemmen; het eonigo nadeel is, dat men de toonen niet door drukking der snaren op den hals kan veranderen, daar zij met dezen een te grooten hoek maken. Men kan met dit instrument slechts vijf toonen voortbrengen; wjj moeten hier tevens opmerken dat éene snaar aanmerkelijk langer is dan de andere, zoodat zij een zeer lagen toon geeft, eenigzins overeenkomende met hot begeleidende brommende geluid van een' doedelzak.

Ofschoon de Dor's tegenover reizigers die zij kennen nog al welgemanierd zijn,

531

34*

-ocr page 543-

DE DÓ ITS.

worden onbekenden door hen dikwerf vrjj slecht belmmlolcl. Pctheriek verloor eeiu bijna het loven bij een verraderlijken aanval, die door sommigen vim dezen stam op hem gedaan word. Hij ging namelijk, vergezeld van liet vriendschappelijk gezindr opperhoofd, Djan, naar een dorp, waar lijj ivoor begon te koopon. in weerwil van d( tegenwoordigheid van Djau was het volk achterdochtig en werd hoe langer hoe on beschofter; zij vroegen voor eiken olifantstand een hoogeron prijs en trachtten op hc laatst weg te loepen met een tand en do koralen die men er voor geboden liad.

Men kreeg den tand terug, waarop een plotselinge aanval gedaan werd; or were eeno lans naar Petherick geworpen, wien zij echter miste, hoewel zij oen zijner lieden aan den schouder verwondde. Drie anderen werden nog mot speren gewond en er schoot niets anders over dan te vuren. Nadat een dor aanvallers een sciiot in liet been had gekregen, werd met vuren opgehouden. Toon de reizigers liuniien ezel gingen opzoeken, dien zij hadden medegenomen om do olifantstanden to vervoeren, vonden zij hem dood liggen; de wraakzuchtige Dor's hadden hom gedood.

Djau beval hierop dat liet dorp als een waarschuwend voorbeeld moest geplunderd worden, hetwelk ook geschiedde; do buit werd mede naar huis genomen. Don volgenden dag kwam het opperhoofd op eene zeer nederige wijze zijne verontschuldigingen aanbieden; hij bragt tot vergoeding voor don ozel en als waarborg van zijn goeden wil voor de toekomst cenige olifantstanden mede. Dezo werden aangenomen, hetgeen men van het dorp had medegenomen, teruggegeven, en zoo werd de harmonie hersteld; men gaf bovendien een geschenk in koralen om het verdrag te bezegelen.

DE DJOlTll'S.

-ocr page 544-

1)10 DJOÜK'S.

lüot, maar boort, oven als do mug, haar sehorpon snuit in do huid ton oiiulo or hot blood Uit to zuigon. Als een rund er door 'gebeten is, begint het mager te worden, zijne huid wordt los, do spieren worden slap en liet dier sterft binnen korten tijd; zelfs 'iet hart wordt zoo weck, dat de vingers, als men er in knijpt, elkander kunnen aanraken.

En toch ontgaan do muilezel, de ezel en de geit geheel aan deze plaag; bijgevolg s dan ook de geit hot oonigc huisdier dor Djour's. Do tsets vlieg houdt zich slechts ip zoor enkele eng beperkte plaatsen op. Zij zal bijv. aan den eenon oever eener livier in menigte voorkomen, terwijl de andere oever er geheel van bevrijd is; ofwel zij bewoont een' kleinen heuvel, of welligt een klein stuk gronds in de vlakte. Do inboorlingen kennen do plaatsen, die door de tsots-vlieg verpest zijn, zeer goed; het is meermalen gebeurd, dat, wanneer ecne kudde vee door deze gevreesde plaatsen gedreven was, er geen enkel dier overbleef.

Ofschoon do Djour's geen vee bezitten, hangen zij tochniet geheel alleen en van den landbouw af; zij zijn namelijk uitstekende bewerkers van ijzer en vervaardigen vele der wapenen en gepolijst-ijzeren versierselen die in Centraal-Afrika zoo gezocht zijn. Uzer-erts komt in hun land veelvuldig voor; als do Djour's hunnen oogst hebben bin-uengehaald, beginnen zjj met het bewerken van inetalen, waarin allen iu meerdere of mindere mate ervaren zijn. Nadat zij cene genoegzame hoeveelheid erts verzameld hebben, gaan zij er toe over om dit te smelten in fornuizen, die op eene zeer vernuftige wijze zijn gebouwd.

quot;De smeltkroezen zijn vervaardigd van vaste klei; zij zijn ongeveer SO centimeter en bij den bodem omtrent 40 eentim. wijd en ongeveer 125 centim. hoog. Boneden is cene kleine kom, om het metaal in op te vangen en aan het bovenste gedeelte zijn vier openingen, om de blaaspijpen op te nemen. Deze zijn gemaakt van gebakken klei en bevestigd aan aarden vaten welke eene middellijn hebben van omtrent 40 centim. en eene hoogte van 15 centim.; zij zijn bedekt met eene los gespannen geitehuid, die er stevig omheen gebonden en met ccnige kleine openingen doorboord is. In het midden is eene lus, door welke de werkman zijne vingers steekt. Tusschentwee lergolijke vaten zit een jongen, die door achtereenvolgens zijne bandon snel op en icer to bewegen, een luchtstroom in het ornuis brengt; boven dit fornuis, hetwelk ovuld is mot afwisselende lagen erts en loutskool, en door acht znlUo ruwe blaasbalgen wordt aangeblazen, verheft zich one vlam die dikwijls meer dan een halve lotor hoog is.

quot;Door deze jongens telkens door vor-'che te doen vervangen wordt er een aan-oudende luchtstroom onderhouden; als nu 3 kom of het bekken waarin het metaal oet worden opgevangen, nagenoeg vol is,

'ordt het fornuis niet verder gevuld en at men het uitgaan. Door eeno opening don bodem verwijdert men nu het groot-gedeelte der slakken; daar do warmte-ad van het fornuis niet groot genoeg is ^ het metaal in een gesmolton toestand 'rongen, is dit vermengd mot een aan-onzuiverheden en wordt, terwijl het nog i'm is, in kleine stukjes verdeeld. Deze rden nu achtereenvolgens blootgesteld ■i het vuur eener smidse en met een •Jusachtig stuk graniet gesmeed op oen klein aanbeeld, hetwelk niet meer dan 5 centimetor middellijn heeft en in een groot blok hout bevestigd is.

quot;Op deze wijze wordt hot metaal van zijne on/.iiiveiheden ontdaan en veranderd in

-ocr page 545-

DE DJOTTR'S.

smeedijzer van ecno uitmuntende hoedanigheid. Do slakken worden fijn gestampt cn gewasschen, om er do kleine ijzorkorroltjes die zij bevatten, uit te halen. Nu wordt er eene kroes mede gevuld on het metaal tot wit-glooihitte verhit, waarna hot op do boven beschreven wijze wordt gezuiverd en aaneengesmeed.

quot;Als hot ijzer nu tot kleine staven versmeed is, gaat men over tot de vervaardiging- van lansen, schoffels, bijlen, enz. Aan deze wordt de behoorlijke vorm gegeven door don stoenen hamer, die door een krachtig man behandeld wordt, waarna do voornaamste smid mot een hamer zonder stool, als do stamper van oen mortier, er do laatsto hand aan legt. Hot is verwonderlijk welk eene volkomenheid zij met deze ruwe gereedschappen bereiken; vele lansen on andere werktuigen zouden zelfs een Europeesch workman goeno oneer aandoen.quot;

O]) bladz. 582 ziet men oenigo staaltjes van het work dor Dj our's. liet zonderlinge sieraad mot den grooton haak is een armband; de haak wordt over den arm geschoven en dan digt gebogen, zoodat hij blijft zitten. De twee andere versierselen zijn geheel van ijzer; deze dragen zij of zelve, óf verkoopon ze voor voedsel aan do Dinka's cn andere naburige stammen. De vier zonderlinge voorworpen, op de voorgaande bladz. afgebeeld, zijn messen van vrouwen cn goede staaltjes van de vaardigheid waarmede de Djour's met zulke hoogst onvolkomen gereedschappen de metalen bewerken.

Deze en andere voortbrengselen van vernuft en kunstvlijt zijn over een groot gedeelte van Centraal-Afrika verbreid; vele dier voorworpen worden gebezigd als gold.

Als om de waarheid te bevestigen van de spreekwijze, dat de monsch altijd verlangt naar hetgeen hjj niet bezit, hebben de Djour's altijd eene groote begeerte naar vleesch; zij koopen dan ook eene menigte vee van hunne oorlogzuchtige naburen, do Dinka's. Do tsets-vliog belet hun het gekochte vee te houden; zij koopen het derhalve alleen om hot te slagton en dadelijk op te eten.

Tengevolge van dezen handel in metalen voorwerpen zijn de Djour's de erkende beste smids van Midden-Afrika en kunnen altijd oeno markt voor hunne waren vinden. Zij zijn dan ook zoer welvarend en voorspoedig, daar zelfs de Dinka's niet zouden wenschon een volk uit te roeijon, hetwelk hun de wapenen verschaft waarmede zij vechten; er is bjj de Djour's niemand, die, als hij slechts eenigzir.s vlijtig is, niet genoeg verdienen kan om eene vrouw te koopen en te onderhouden, zoodra hij oud genoog is om er eene te kunnen nemen. Zij zclven geven niet veel om hot dragon van de versierselen die zjj zeiven gemaakt hebben; boven alles houden zij van koralen. Dit gaat zelfs zoo ver, dat zij hunne vrouwen koopen voor koralen en voor geiten, het eenige vee dat zij kunnen aanfokken. Er is naauwelijks een enkele Djour van huwbaren leeftijd, die geene vrouw bezit of althans in het oog heeft; en zóó vlug is do huwelijks-markt, dat er in het gchccle land geen meisje is boven den leeftijd van acht jaren, die niet roods door den een of ander als vrouw gekocht is.

Van tabak houden de Djour's evenveel als de overige Afrikanen ; zij rooken gaarne uii pijjion waar veel in gaat. Do wijze waarop zij hunne pijpen maken en gebruiken is do vol-i'iJi'. gende. De kop is van eene roodachtige klei en is van buiten

eenigzins ruw, oven als hot zoogenoemde quot;ijs-glasquot;. De steel is van bamboe cn de verbinding mot den kop vrij luchtdigt gemaakt, door er oen

534

-ocr page 546-

DE DJOUli'S.

stuk vcrscho liuicl om tc binden, liet mondstuk is ocno kleine, lange en smalle kalebas door middel van een stuk leder met den steel verbonden op dezelfde wijze als de kop. Opdat het mondstuk er niet af zoude vallen is er een koord om gebon-ilen, welks ondereinde vastzit aan het onderste gedeelte van den steel.

Als de pjjp gebruikt wordt, worden er eerst van fijne boombast-vezelen een aantal kleine rolletjes gemaakt en, nadat het mondstuk is weggenomen, deze hierin en in den steel gedaan, om hen, als de pijp aangestoken is, met tabaks-olie te laten doortrekken. Men doet ze er niet in om den rook te zuiveren, want de tabaks-olie wordt voor eene veel te kostbare zelfstandigheid gehouden om er zoo roekeloos mede tc leven; de balletjes worden integendeel, als zij genoegzaam met deze stof verzadigd zijn, uit de pijp genomen en gekaauwd alsof het de beste pruimtabak was.

Men houdt liet voor eene kiesche beleefdheid, wanneer twee vrienden de quot;pruimpjesquot; uit elkanders pijp verwisselen; als de een er zooveel tabaks-olie heeft uitgezogen als hij wil, geeft hjj do pruim aan den andere, en dit gaat zoo voort tot dat do smaak er geheel uit is. Op do vorige bladzijde wordt zulk eene pijp voorgesteld. Zij is GO centimeter lang en de kop is zoo groot, dat hjj eene goede handvol tabak kan bevatten.

535

-ocr page 547-

HOOFDSTUK XL111.

DK LAT O O KA'S.

HUN i.KVENIIUIK kn VROI.IJKK AAtll). — ZONDIillUNO kai'shi,, — WAl'liNHN. — dk okwal'KNUK a KM HAND kn DE WIJ /.K AV AA HUP HIJ OEIIHUIKT WORDT. —DK VUOUWKN DKH I.Al'OOKA'S EN IIA1IK KI.HHDINO — ZONDKHMNd t.II'-VERSIKKSKI, — [10KKl'. KN MARK DOCHTER. — RIJKDOM DKIt I.ATOOKa's. — VERNUFTIGE INIIIOTINQ DKR

UÜRPKN. — TARRANQOLI.É, DK HOOFDSTAD VAN I.ATOOKA. — DK TOKSTAND DEK VROUW KN - HOKKÉ KN

DE KltlJOSMAN. — REGERINGSVORM. — HUN MISSEN VAN OODSDIENSTIOE BKORIPl'KN. — UKDRKVENIIf.ID IX HET SMEDEN. — DE quot;MOI.OTKquot; OF IJZEREN SCHOFFKI.. — HUNNK OEIIKCIITIIEID AAN 1IKT VEE. — HET TKRUGSI-AAN VAN EKN VU ANDKI,IJKEN IN VAI, EN EKNE OVERWINNING DKR I.ATOOKA'S. — DK TROM-SIGN A KEN.— UEGRAFENIS-PI.KGTIGHEDEN. — VREEMDE DANSEN. — KLOKKEN DER I.ATOOKA S.

De Latooka's bewonen eene landstreek beoosten don Nijl op ongeveer 4quot; Noorderbreedte. Ofschoon, als liet noodlg is, even oorlogzuchtig, zijn zij echter niet zoo norsch en ongastvrij als wij reeds sommige naburige stammen ontmoet hebben: zjj zijn vroljjk, tot schertsen geneigd en altijd gereed om to vechten, te lagchen of' te spelen.

De kloeding der Latooka's is tegelijk eenvoudig en zamengestehl. De mannen dragen anti hun lichaam slechts zeer weinig kleedercn, maar besteden cenc verwonderlijke moeite aan hunne hoofden; het kappen duurt bij hen zoo lang, dut hun kapsel niet geheel in orde is voordat zij geheel volwassen zjjn. Er gaan inderdaad, van den tijd af, dat oen Latooka werk van zijn haar begint te maken, ten minste zeven of acht jaren voorbij, voordat zijn toilet geheel in orde is. Het volgende verhaal van Baker geeft ons oen zeer goed denkbeeld van hot kapsel der Latooka s j

quot;Hoe langwijlig de bewerking ook moge zijn, hot gevolg is zeer merkwaardig. De Latooka's dragen zeer fraaije helmen en deze zjjn geheel gemaakt van hun eigen haar, natuurlijk met eenige zelfstandigheden waarmede dit bevestigd is. Op het eerste gezigt scliijnt hot ongeloofehjk, maar bij een meer naauwkeurig onderzoek ziet men, dat ceno volharding van meerdere jaren in staat is om iets voort te brengen, dat verbazend lastig en ongemakkelijk moet zijn.

quot;Het dikke kroes-haar wordt ineengeweven mot fijn garen, hetwelk van boombast gemaakt is, totdat hot een dik, vilten netwerk vormt. Naarmate hot haar groeit wordt deze bewerking herhaald, totdat er aldus, na verloop van jaren eene vaste zelfstandigheid, als zwaar en sterk vilt, ter dikte van omtrent 5 centimeter gevormd is, waaraan men den vorm van een helm heeft weten te geven. Een stevige rand, omtrent 6 centim. breed, is er omheen gemaakt door het haar mot draden aaneen te nanijon. Het voorste gedeelte van dezen helm wordt beschermd door een stuk gepolijst koper, terwijl eene plaat van hetzelfde metaal, in den vorm van oen halven bisschops-mjjtor en omtrent 30 centimeter lang, dc helm-kam vormt.

quot;Als het geraamte van den helm nu eindeljjk gereed is, moot er de laatste hand aan gelegd worden door hem te versieren met koralen, indien do drager althans rijk genoog is om zich deze zoozeer begeerde onderseheiding te verschaffen. De meest gezochte koralen zijn die van rood en blaauw porselein, ter grootte van kleine erwten. Deze worden op het vilt vastgenaaid en zoo schoon in roodo en blaauwo vakken geschikt, dat hot schijnt alsof de geheele helm van koralen vervaardigd is; do glinsterend gepolijste helmkam met zijne wapperende struis-vederen geeft aan dit hoofddeksel een zeer deftig en krijgshaftig voorkomen. Geen helm wordt beschouwd geheel in orde te zjjn, als do rand voor de stevigheid niet mot eene rij quot;kauri'squot; is versierd.quot; Do mannon dragen ook metalen ketenen en armbanden. Elk krijgsman draagt

-ocr page 548-

1 MO LATCH)KA'S.

Iwvcndion om zjjn nsgtorpols oen zeer iiiorkwaardigon armlumd Iiobtiuindu in oen ijzeren liiif»' waarin 4 of 5 lemmers van messen gv/vt zijn, wier sneden en punten zeer sclierp worden gehouden. Met dit werktuig kuiinou zij vreeseljjke slagen toebrengen; ais de Latooka in liet geveclit zijne speer heeft laten vallen, gaat hij onniiddellijk zijnen vijand te lijf en slaat naar hem met zijn' gewapendon armband. De andere wapenen' van dezen stam zijn eene sterke lans of cone knods, die meestal van ijzer is, en een schild omtrent 125 eentimeter, lang en (iü breed. De schilden worden meestal vervaardigd van buffel-imid; de beste zjjn echter die van de huid eener giraffe; de laatste vereenigeu ligtheid met taaiheid. Pijl en boog zjjn bij de Latooka's niet in gebruik.

De vrouwen maken betrekkelijk weinig werk van haar toilet. In plaats dat zjj don tijd zoek brengen met het wollige haar tot eene soort van vilt te verwerken, zooals de mannen, scheren zij hare hoofden geheel kaal en versieren zich mot koralen, verw en tatouëren. Evenals de schoonen der meer naar het zuiden wonende stammen, laten ook de vrouwen dor Latooka's zich de vier onderste snijtanden uittrekken; de begunstigde vrouw van den koning zeide aan lady liaker, dat zjj er niet kwaad uit zou zien, indien zjj zich de tanden maar liet uittrekken en zich met eene laag vet en vennillioen bedekte.

Dokké, de koningin in kwestie en hare dochter waren de eenige vrouwen in het land die er goed uitzagen. Over bet algemeen zjjn de vrouwen buitengewoon groot, grof en sterk. Zjj zjjn trotsch op hare ligchaamskracht; dagelijks dragen zij een vat, hetwelk een inhoud heeft van omtrent 20 liter naar de rivier, vullen het met water, en dragen het weder naar huis, ofschoon do afstand zelden minder is dan 20 minuten gaans. Hare klecding is nog al opmerkelijk. Zjj bestaat uit een lederen gordel, waaraan van voren een groot stuk gelooid leder bevestigd is, terwijl van achteren een aantal riemen van 50 a 60 centimeter zijn vastgemaakt, die er op eenigen afstand geheel en al uitzien als een paardestaart.

Het versiersel, in het land der Latooka's bij do vrouwen het meest in do mode, is een lang stuk gepolijst glas of kristal, omtrent zoo dik als een potlood. Men steekt een gat in de onderlip en hangt er dit glas in. Baker kwam bij Bokké en hare dochter bijzonder in gunst, toen hij haar de buis van een' thermometer, die bij ongeluk gebroken was, ten geschenke gaf; deze gift werd door haar op even hoogen prijs gesteld als oen halssnoer van brillanten door eene Europeesche dame. Om te maken dat zulk eene glazen staaf niet uit de lip valt, wordt om hot gedeelte dat boven do lip uitsteekt een weinig garen gebonden. Daar de benedenste snijtanden zijn vvoggonomen, komt do tong natuurlijk tegen do lippen en als eene vrouw spreekt slingert de kristallen lip-hangor op eene zeer beliigcliohjke wijze heen en weêr. Zjj tatoueeron meestal slechts de wangen en het voorhoofd; inden regel alleen metstropen.

Do mannen houden er ook veel van hunne hoofden te versieren met de vederen van verschillende vogels; het liefst nemen zij hiervoor don kop van den gekuifdon kraanvogel; hij maakt met zijne zwarte fluweelachtige voeren en de goudkleurige kuif, als hij op de kruin van het hoofd staat, een zeer fraai ett'ekt.

Toen Baker onder do Latooka's vertoefde, wildon zjj hem noch geiten noch kooijen verkoopen, niettegenstaande er dagelijks groote kudden voorbij hem worden gedreven; hij was dus voor zijn onderhoud afhankelijk van zijn geweer. Do vederen der kraanvogels, eenden, ganzen en andere vogels werden over de omheining van zjjn kamp geworpen; zoolang zijn bezoek duurde zag men dan ook jongens die hunne hoofden op eene zoo dwaze manier met witte vederen haddon opgeschikt, dat zij er uitzagen als reusachtige bloeinkolen. De langste vederen waren het meest gewild en waren buiton-kansjes voor do jongens, die vrijwillig de jagers vergezelden om het geschoten wild te dragen en naderhand te plukken.

Do Latooka's zijn een buitengewoon schoon mensehenras. Zjj zjjn gemiddeld langer dan 180 centimeter, on ofschoon zij buitongowoon gespierd en sterk zjjn, worden zij toch niot zwaarlijvig of log. Hunno gelaatsuitdrukking is aangenaam; hunne lippen hebben, ofschoon zij wol groot zijn, niet de neger-type. liet voorhoofd is hoog, de oogen zjjn groot. Men meent dat zij afstaminen van de Galla's.

De Latooka's zijn zoowel rijk als inagtig; zjj bozitton groote kudden vee, dio zij

-ocr page 549-

DE LATOOKA'S.

houden binnen staketsels, welke op eene zeer vernuftige wijze zjjn zamengesteld. Somtijds zijn er meer dan 10- of 12000 stuks vee in één dorp. Daar zij weten, dat er vele vijandige stammen zijn, dio elke gelogenlieid zouden waarnemen om hunne koejjen te stelen, sluiten zij deze altijd op binnen zeer sterke omheiningen, waarvan do ingang niet wijder is dan omtrent 75 centimeter. Deze ingangen zijn boogvormig en maar juist zoo groot dat eene koe er door kan; in hot midden van eiken boog hangt eene 'ruwe soort van schel, die gemaakt is van do schil van de dolapé palm-nopt en waartegen do koe moot stooten als zjj do omheining binnengaat of verlaat.

liet pad naar do ingangen is niet breeder dan deze en loopt tussehen hooge en sterke palissaden, zoodat, als de plaats door vijanden werd aangevallen, zjj toch niet zouden kunnen binnendringen dan langs smalle paden, die even good door cenige weinige manschappon als door oenc groote menigte kunnen verdedigd worden. Midden door het dorp loopt eone tamelijk breede straat en hierin komen do grootero ingangen uit, waardoor hot vee in de omheiningen wordt gebragt; de inwoners kunnen dus, als zij dit verkiezen, hun vee door de kloino openingen een voor een uithalen, of zo bij kudden door de groote poorten drijven, die in de voornaamste straat uitkomen.'

Men bemerkt dus, dat een dorp der Latooka's er vrij merkwaardig uit ziet. Tarran-gollé, de hoofdstad der Latooka's, had minstens 8000 woningen; de gehcele stad was niet alleen omringd met ijzerhouten palissaden, maar ook elke woning was op dezelfde wijze versterkt.

' De vrouwen der Latooka's schijnen, in vergelijking harer gehuwde zustors van andere stammen, een vrij goed leven te leidon. Zij werken voorzeker hard en dragen zware lasten, maar zij zijn zoo groot en sterk, dat deze arbeid voor haar niet zeer zwaar is. Dat zij niet vertrapt worden, zooals vele Afrikaanschc vrouwen, blijkt uit do wijze waarop zij zich gedragen. Eens ontmoette een der gewapende krijgslieden van ecno Turksche karavaan eene vrouw, die van het water terugkeerde met het gevulde, zware watervat op haar hoofd. Hij vroeg om het water cn bedreigde haar, toon zij hot hom weigerde, met zijn stok. Bokké, do vrouw van Commoro, die hot geval aanzag, kwam haar ontzetten; zij greep den soldaat bij de keel en wrong hem den stok uit do hand, terwijl eene andere vrouw hem zijn geweer ontnam. Nu kwamen meerdere vrouwen aanloopen, die den man tegen den grond wierpen en hem een duchtig pak slaag gaven; in dien tusschentijd goten andere vrouwen water in den loop van zijn geweer on pleisterden groote klompen natte klei om den haan en don trekker.

Do vrouwen worden in Latooka-land gekocht voor koeijon; eene groote familie is derhalve een uitstekend middel om rijk te worden. Do zonen worden krijgslieden en vechten voor hun' stam; do meisjes kan men altijd verkoopen voor koeijon, indien zjj althans in het leven blijven totdat zij huwbaar zijn. Ieder meisje is zeker te trouwen, omdat het eerste wat een man doet, als hij ecnigzins in goeden doen komt, is zich ecno vrouw te koopen; hjj koopt er telkens weder bij, als hij slechts koeijon genoog heeft om haar te kunnen botjilen.

Toen Baker door hun land trok, was het groote opperhoofd der Latooka's, Moy. Hij had oen broeder, Commoro genaamd, en ofschoon Moy in rang boven zijnen broeder stond, was Commoro toch de eigenlijke koning, omdat hij meer invloed had op het volk dan zjjn broeder.

Do invloed dien Commoro had, verdiende hij editor ten volle; hij was merkwaardig om zijne gevatheid en zijn gezond verstand. Indien hij niet al zijn invloed gebruikt had, zouden do Latooka's stellig dc karavaan zjjn aangevallen, en cone groote slagting zou hiervan het gevolg geweest zijn; de inboorlingen hadden namelijk, ten gevolge cener overwinning die zjj binnen korten tijd op oen troop slavenhalers behaald hadden, de geweren loeren minachten. Hij hield een lang gesprek met zjjn' gast over de onsterfelijkheid der ziel on de opstanding, maar kon niet overtuigd worden, dat iemand na zijn dood zou kunnen blijven voort loven. Indien hij eonigzins bijgeloovig geweest was, ware er welligt in dit opzigt iets mot hem uit te voeren geweest; hij weigerde echter, oven als vele andere ongeloovigen, platweg iets to gelooven, hetwelk ging buiten hot bereik zijner zinnen.

Men bezigde do gewone vergelijking van hot in do aarde geworpen koren, maar

538

-ocr page 550-

T

DE LATOOKA'S.

zonder ccnigo uitwerking. Hij wilde zeer gaarne aannemen, dat liet koren in kwestie heinzelven moest voorstellen, maar Iijj betwistte de gevolgtrekking die men uit do premissen trok. J)o gevulde koren-aren die uit den bodem ontsproten, nadat het koren hetwelk men gezaaid had vergaan was, stelden niet hemzolven voor, maar waren zijne kinderen, die voortleefden nadat hjj gestorven was. J)o scherpzinnigheid waarmede hij zicli van de woordenwisseling afmaakte, was buitengewoon en zooals Baker opmerkt,

quot;het was merkwaardig om zoo grooto helderheid van begrippen vereenigd te zien met zulk eene volkomen stompheid ten opzigte van alles wat slechts iets met de verbeelding te maken had.quot;

De Lakoota's zjjn zeer goede smeden en munten uit in het vervaardigen van kleine jjzeren spaden of quot;molotesquot; zooals zij genoemd worden. Zij worden ook als geld gebruikt; men vindt er eene afbeelding van op bladz. 506. De blaasbalgen die zij bezigen, berusten op hetzelfde beginsel als die der Kaffers; in plaats dat zij echter eenvoudig een paar ledoren zakken nemen, gebruiken de smeden der Latooka's twee aarden potten. Over eiken pot is los een groot stuk zacht, buigzaam leder gespannen, hetwelk altjjd goed in het vet wordt gehouden, om te maken dat het niets van zijne zachtheid verliest. Midden in elke huid is een regtopstaande stok bevestigd; als deze snel

539

-ocr page 551-

DE LATOOKA'S.

op en ucdur bewogen worden, jaagt men den wind met gewold door narden li ui zon, die met den bodem dor pottou in verbinding stnan.

De gereedBcliappen zijn uiterst eenvoudig; een grooto steen dient voor aanbeeld en oen kleinere voor hamer; een gekloofde groene tak doet dienst als tang. Er wordt veel zorg besteed aan het vervaardigen der quot;molotesquot;; zij worden altijd beproefd door ze te laten balanceren op het liootd en zo te laten klinken met een knip van den vinger. , . .

Als do quot;molotes' voor don landbouw gebruikt worden, bevestigt men ze aan het einde van een' stok, die zelden minder dan twee, maar dikwijls meer dan drie meter lang is; op deze wijze krijgt men een krachtigen hefboom.

Ofschoon do Latooka altijd gereed is om oorlog te voeren, is hij echter geen geboren krijgsman, zooals dit het geval is bij vele andere stammen. De Zulu bijv. looft voor den oorlog; hij denkt er dag en nacht over en zijne grootste eerzucht is, zich in den slag te onderscheiden. De Latooka integendeel voert zelden krijg zonder cene reden die hij voor goed houdt; doet hij het echter, dan vecht hij goed.

De voornaamste reden, waarvoor de Latooka zich dood zal vechten, is zijn vee. Hij zal soms op do vlugt gaan als ceno sterke vijandelijke magt een' inval in zjjn dorp doet en zjjne vrouwen en kinderen als slaven wegvoert; worden er echter pogingen gedaan om zijn vee weg te drijven, dan ontvlamt plotseling zijn krijgsmansgeest en is hij op eenmaal in de wapenen.

Een merkwaardig staaltje van dezen karaktertrek had eens plaats gedurende hot verblijf van Baker in hun land. Een Mohamedaansch handelaar — (lie zooalu men weet de pest en do gecsel dezer streken zijn —• had eene bende van ;)()() inboorlingen on meer dan 100 zijner eigene landslieden bijeenverzameld, om een inval te doen in zeker dorp in het gebergte. De mannen vlugtten en de aanvallers hadden een groot aantal vrouwen en kinderen gevangen genomen, mot welke zij zich ongehinderd hadden kunnen verwijderen. Ongelukkig voor hen, werd hun gezegd, dat zij verzuimd hadden eene grooto kudde vee mede te nemen; zij keerden derhalve terug en begonnen hun buit voort te drijven.

De Latooka's waren getuigen geweest van het gevangen nomen hunner vrouwen en kinderen, zonder de geringste poging te doen om dozo te ontzetten; do aanval op hun geliefkoosd vee was echter meer dan zij konden verduren en zjj stroomden uit hunne schuilplaatsen als een zwerm verwoede wespen. Half krankzinnig op het denkbeeld bun vee te zullen verliezen, boden zij met hunne speren cn schilden dapper aan de geweren het hoofd on sloten de vijanden in met een onwederstaanbaar aantal. Elk sprong, naarmate hij vooruitkwam, achter een of ander voorwerp, een boom, een rotsblok, van waar hij zijne lans kon werpen, terwijl anderen do rotsen beklommen en groote steenen op de aanvallers lieten neervallen. Do aanval was zoo plotseling en gelijktijdig dat de Turken aan alle zijden waren ingesloten cn toch bijna niemand zagen op wien zij konden mikken.

Zij vloden in ontsteltenis langs het pad naar beneden; zij misten echter hun weg en volgden oen' anderen, die naar een afgrond voerde, van 500 voet diepte. Toen zjj hun gevaar zagen, poogden zij terug te trekken, maar do steeds toenemende menigte drong al digter en digter op hen in en wierp hen ten laatste allen naar beneden. Niemnnd ontkwam, en ofschoon eenigen zich naar den vijand keerden en met al den moed der wanhoop vochten, moesten zjj toch ten laatste in het lot hunner medgezellen doelen.

Dit was de overwinning over vuurwapenen, waardoor deze bij dc Latooka's zoo in minachting waren gekomen; indien Commoro niet als middelaar ware opgetreden, zouden zjj stellig het Engelsche reisgezelschap zjjn aangevallen. Dit slimme opperhoofd kende echter zeer goed het verschil tusschen het aanvallen van oen troop Turken en Afrikanen in de rotsachtige bergpassen, en het bevechten van eene goed gewapende partij, die door Europeanen werd aangevoerd. Eens werd zulk een aanval beraamd cn het verhaal van Baker geeft ons een goed denkbeeld van dc wijze van oorlogvoeren bij de Latooka's. De lezer moet wel onder bet oog houden, dat de oorlogs-trom eene instelling is, die in bet grootste gedeelte van Midden-Afrika in gebruik is.

540

-ocr page 552-

DE LA-TOOK A'S. 541

quot;Hot was omtrent 5 uur na den middag, één uur voor zonsondergang. l)c vrouw die ons gewoonlijk water bragt, zotte haar vat neer, maar verdween onmiddellijk, zonder ills gewoonlijk de plaats aan te vegen. Hare kinderen, die gewoonlijk binnen do omheining speelden, zag men evenmin. Hare hut, die zicli in een boek van het plein bevond, onderzoekende, vond men er niemand; zelfs de steenen waarmede zij liet koren maalde waren weg. Daar ik vermoedde dat er iets gaande was, zond ik mjjne twee zwarte bedienden Karkar en Gaddam-ller uit, om in verschillende naburige hutten to gaan zien of do eigenaars aanwezig en do vrouwen in de huizen waren. Men trof geeno enkele vrouw aan. In do groote stad Tarrangollé was noch vrouw noch kind te vindon. Er was eene buitengewone stilte, terwijl alios anders leven en beweging was. Men had alle vrouwen en kinderen op omstreeks twee Engelsche niijien afstands in liet gebergte gebragt, en wol zoo schielijk on stil dat bot ons ongelooflijk voorkwam.quot;

Er werd toon gezonden om Commoro en Moy; dezen zeiden, dat de Turken zich door berooven en slaan der vrouwen zoo slecht gedragen hadden, dat bot volk zeer opgewonden was en het niet langer wilde verdragen; daar zij nu nooit andere reizigers dan slavenhandelaars gezien hadden, dachten zij natuurlijk dat het gozolschiip van Baker daar ook toe behoorde. Toen Commoro evenwol afscheid nam, beloofde bij zijn bost te zullen doen om hot volk tot bedaren te brengen.

quot;Do zon ging onder, en zooals altijd in oen tropisch klimaat hot geval is. was liet hinnon een halfuur stikdonker. Geene enkele vrouw was in do stad teruggekeerd en ovcii-min word er eeno enkele stem van oen man vernomen Do inboorlingen haddon dat gedeelte der stad, hetwelk zoowel door do Turken als door mij bewoond word, geheel verlaten.

quot;In de lucht heerschto eeno doodsche stilte. Zelfs de Turken, die gewoonlijk vrij Inidruehtig waren, hielden zich zeer stil; en ofschoon mijne lieden geene enkele aanmerking maakten, was hot toch duidelijk, dat dezelfde gedachten ons allen bezig hielden en dat er een aanval verwacht werd.

quot;liet werd nagenoeg negen uur en de stilte begon bijna pijnlijk te worden. Men hoorde geen vogel, zelfs niet het gehuil oener hyena; de kameelen sliepen. Ieder mensch was echter klaar wakker en de schildwachten stonden goed op den uitkijk. Wij stonden te luisteren naar de bovennatuurlijke stilte, indien ik deze volkomen kalmte zoo noemen mag, toon ieder plotseling opschrikte door het bolle en plegtige gebom van de groote quot;nogaraquot; of oorlogs-trom. Die duidelijke slagen klonken, na vrij lange tusschenpoozen, door de scbjjnhaar verlaten stad en weerkaatsten luid van de naburige bergen. Dit was het signaal. Er verliepen eenigo minuten en als een verwijderde echo uit hot noorden, hoorde men de drie sombere toonen op nieuw. Was dit eeno echo? Onmogeljjk!

quot;Nu hoorden wij op grooten afstand, maar duidelijk, de drie regelmatige slagen uit bot zuiden door do stille nachtlucht tot ons komen. Ilerhaaldelijk werd nu uit allo windstreken het signaal beantwoord; door bet goheele land werden deze drie plegtige waarschuwende toonen weerkaatst. Nog eens sloeg do groote nogara van Tarrangollé alarm, eenigo honderde schreden van ons kwartier. Het goheele land was in rep en roer; er was geen twijfel aan. De Turken herkenden deze drie toonen al te goed als hot oorlogs-signaal dor Latooka's.

quot;Niet lang daarna berigtten ons do patrouilles, dat zich buiten do stad groote troepen volk verzamelden. Opnieuw sloeg do groote nogara en werd, als vroogor, van de naburige dorpen beantwoord; de Turken sloegen echter, als uitdaging, een onop-houdolijken roffel, als do nogara geslagen word. In plaats van de onafgebroken diope stilte, die vroeger bijna pijnljjk was, gaf een duidelijk gegons van stemmen do tegenwoordigheid van eene groote menschen-massa te kennen. Wij waren evenwel goed versterkt en do Latooka's wisten bet. Wij hadden de vesting betrokken die do Latooka's zeiven voor do verdediging hunner stad hadden gebouwd; bet plein, van alle zijdon door sterke ijzer-bouten palissaden omringd en met slechts één naauwen toegang, was volkomen onneembaar voor eeno slechts met lansen gewapende menigte, als bet, zoo als nu, door 50 goed gewapendon verdedigd werd.

quot;Ik liet eenigo lieden do wachtposten beklimmon, die omtrent 8 motor hoog waren. Daar do nacht bolder was, konden zij duidelijk allo bewegingen nagaan vim eene

J

-ocr page 553-

DE LATOOKA'S.

grooto menigte inboorlingen, wier aantal gedurig vermeerderde; zij hadden zich verzameld buiten do stad, op een afstand van omtrent 200 meter. Het roftelen van de trommen der Turken klonk steeds in antwoord op de slagen der quot;nogaraquot; door de lucht en de gehcelo voorgcnoniGn aanval scheen met het eenvoudig maken van wat leven met do trommen te zullen eindigen.quot;

Togen middernacht verscheen Commoro in persoon en zeide dat de nogara geslagen was zonder zijne voorkennis of bevel, en dat hij zou trachten het volk tot bedaren te brengen. Hij gaf echter toe, dat, indien do reizigers niet op hunne hoede waren geweest, er werkelijk een aanval zou hebben plaats gehad.

Toen deze geschiedenis was afgeloopen; besloot Baker wjjsseljjk zich geheel van de Turken te scheiden; hij bouwde daarom een kamp voor ziehzelven op eenige minuten afstands van de plaats, opdat de Latooka's niet zouden kunnen veronderstellen dat beide reisgezelschappen iets met elkander gemeens hadden.

Den volgenden morgen verschonen de vrouwen weder, als gewoonlijk, met hare watervaten, terwijl de mannen, ofschoon nog eenigzins opgewonden en onder de wapenen, naar hunne woningen terug keerden. Langzamerhand ging de opgewondenheid geheel voorbij; toen spraken zij onbewimpeld over het voovgevallene en erkenden dat zjj oen aanval hadden willen doen; zij vonden het nog al vermakelijk, dat zij, die zij tot hunne slachtoffers bestemd hadden, hunne plannen hadden bemerkt.

De Latooka's zijn niet vrij van diefachtigheid; als men hen voor dragors gebruikte, stalen zij dikwerf met zoo weinige pogingen om dit te verbergen, dat zij bedaard de pakken die zij droegen openden, terwijl zij er volstrekt niets om gaven dat een schildwacht op eenige ellen afstands hen bewaakte. Nu en dan gebeurde het ook wel eens, dat zjj eene gelegenheid waarnamen om zich van de karavaan te verwijderen en niet hunne vracht weg te sluipen.

De begrafenis-plegtigheden verschillen bjj de Latooka's naar de wijze van sterven. Indien een man in een gevecht gedood wordt, raakt men hot lijk niet aan, maar laat het liggen op de plaats waar het is neergevallen om door de hyena's en gieren te worden opgegeten. Sterft ecliter een Latooka, hetzij man, vrouw of kind, een natuurlijken dood, dan wordt het lijk op eene vrjj zonderlinge wijze begraven.

Onmiddellijk na hot ovorljjden wordt een ondiepe kuil gegraven binnen de omheining waarmede elke hut omringd is, en wel op eenige meters afstand van de deur. In dezen kuil plaatst men het lijk en laat het eenige weken liggen, in welken tjjd hot gewoonlijk geheel in ontbinding is overgegaan. Nu wordt het opgegraven, do beenderen worden schoongemaakt en in een aarden pot gedaan; deze wordt dan omtrent 5 minuten ver buiten het dorp gebragt.

Zij hechten geene bijzondere heiligheid, noch aan de beenderen, noch aan do plaats waar zij geplaatst worden. Na verloop van tijd breken natuurlijk de aarden vaten en worden de beenderen over den bodem verspreid; niemand slaat er dan echter eenige acht op. Tengevolge dezer gewoonte ziet de nabijheid eener groote stad er vrij zonderling en nog al akelig uit; de grond is namelijk overdekt met beenderen, schedels en aarden vaten in eiken staat van verval. Een reiziger bespeurt het dan ook altijd als hij eene stad der Latooka's nadert, doordat zijn weg gaat door eene menigte verwaarloosde menschehjke overblijfselen.

De Latooka's weten volstrekt niet, waarom zij hunne dooden op zulk eene zonderlinge wijze behandelen, en evenmin, waarom zij zulk een onderscheid maken tusschen het lijk van een krijgsman die op hot veld van eer gestorven is, en dat van hem die eenvoudig is overleden tengevolge van ziekte of een of ander toeval.quot; Het is wclligt bet eenige land waar het lijk van een' gesneuvelden krijgsman aan de wilde dieren en roofvogels wordt overgelaten, terwijl zij die een' natuurlijken dood gestorven zijn worden begraven, weder uit den grond gehaald en op de algemeene begraafplaats bijgezet. quot;Waarom zij dit doen schijnen zij of niet te weten of er niet om te geven; zoover men heeft kunnen nagaan is het eene van die vele gewoonten, welke blijven voortbestaan, lang nadat zij die haar in toepassing bragten er de betoekenis van vergeten hebben.

Gedurende do drie of vier weken die tusschen het begraven en do opgraving van het lijk verloopen, worden er lijkdansen uitgevoerd. Aan dezen dans neemt een groot

542

-ocr page 554-
-ocr page 555-

T

DE LATOOKA'S.

ontdekken. De eerste danseres was vreeseljjk dik; zij was den bloei dor jeugd gepasseerd, maar, in weerwil barer logheid, hield zij tot bet laatst toe vol, volkointm onbewust van haar voorkomen, maar geheel door den dans opgewonden.quot;

Deze vreomde dansen maken een deel uit van elke begrafenis; als er achtereenvolgens meerdere personen gestorven zijn, duren zij dikwijls maanden aclitereen. Com-moro was bekend om de vlugheid, die hij bij do begrafenis-dansen ten toon spreidde; hij nam aan elke zoodanige plegtigbeid deel, onverschillig of zjj voor oen rijke of voor een arme plaats had. Ieder die sterft heeft op dezen begrafenis-dans aanspraak, onverschillig welken rang hij bekleedt en of hjj rijk is of niet.

De bellen of klokken, die wij bij do beschrijving van vele stammen van Centraal-Afrika reeds zoo dikwijls vermeld hebben, worden gemaakt volgens hetzelfde beginsel, f ofschoon zij niet alle denzelfden vorm hebben. Zjj danken haar oorsprong klaarhljjke- quot;•

lijk aan do basten van zekere noten of andere harde vruchten, die, ala zjj met een WOONI houten klepel er in worden opgehangen, een meer of minder hard geluid voortbrengen. E Do zonderlinge ratel die op bladz. 420 is afgebeeld, is vervaardigd volgens hetzelfde „ beginsel; hjj bestaat uit een aantal notedoppen, eenigzins in vorm gelijkende op dien v der Bimiliaansebo noten, welke van hun inhoud ontdaan en zorgvuldig gepolijst zijn. n Deze doppen maken, als do ratel geschud wordt, een vrjj sterk leven. K

De volgende vooruitgang bij hot maken van klokken is, dat men zo snood uiteen H of ander hard hout; hierdoor kan men zo grooter cu het geluid dus sterker maken. 0 Toon het later bleek dat het ijzer veel meer klank gaf, maakte men kleine schelletjes, , n die volkomen den vorm hadden van de zooeven beschreven noten. Nu inon eenmaal || zóóver was, hing do verschillende vorm der bellen gobeel af van de luim dos makers. Op onderstaande afbeelding ziet men de verschillende tijdperken in de vervaardiging der bellen vrij duidelijk aangegeven. Fig. :$ is eene kleine schel, waarbij men don vorm der noten van den zooeven genoemden ratel naauwkeurig liceft gevolgd;

zjj is afgeteekend op do ware grootte. Fig. 1 is veel grooter en wordt voornamelijk gebruikt voor do koeijon.

544

Fig. 2 nadert meer tot onzen gewonen vorm van klokken en heeft inderdaad eene | groote gelijkenis op do zonderling gevormde klokken van Siani of Hurinah. In plaats :vA' dat zij, even als do twee andere, plat is, is zij tamelijk wijd en zou op eene dwarse jw') doorsnede bijna den vorm hebben van een klaverblad van vieren. Joevei

gmiiin «diet 1 quot;bossc zitba Aan iis. 1 als i mota

Zjj ! altijd

oork maal pjjlci de j kostl kan

-ocr page 556-

1 go-gt;iiren

HOOFDSTUK XLIV.

DE SHIR'S, BAUI'S, DJlHliA'S, NUEIIR'S, DINKA'S EN SIIILLOOK'S.

WOONPLAATS DKK SIIIUS, — HUNNE DRAAGBARE BEZITTINGEN. — HUNNE KLEKDING EN' ALOEMEEN VOORKOMEN.—

EENE VREEMDE GESCHIEDENIS. - HET MANDEMAKEN. - DE BARl's EN HUN KARAKTER. - SLAVEN'IIAN-

DKL. BOOGSCHUTTERS DER BARI^S. - EEN KOEN SCHERPSCHUTTER. — LIST VAN KEN JONGEN. — WIJZE

VAN BOUWEN DER BARI S. — DE DJIBBA's. — HUN NATIONALE TROTS. — WAPENEN DEK DJIBBa's. -

HUNNE BIJL, KNODS EN MES. - ARMBANDEN. — HET VERSIEREN VAN DEN SCALP-LOK. - EEN TROTSCH

KRIJGSMAN. — DE NOUAEIl's OF NUEUR's. - DE PRUIK VAN KLEI EN DK KORALEN HELM. - HET OPPERHOOFD JOCTIAN EN ZIJNE LASTIGHEID. - WIJZE VAN GROETEN DER NUEHIl's. — DE DINKA'S EN HUN

OORLOGZUCHTIGE AARD — ZENER TOT REDDING. — VETE MET DE SHILLOOKS'S EN DE BAGARA'S. — KLEKDING DER DINKA S. — VERRADERIJ EN DE HEKKEN VERHANGEN. — DE MARKT DER DINKA'S. — EEN VREDELIEVEND GEZANTSCHAP. — DE SCHILLOOK'S, HUNNE WOONPLAATS, KLEEDING EN VOOKKOMEN. —HUNNE ROOFZUCHT.— HUNNE ERVARENHEID ALS SCHIPPERS. — EENE KOLONIE VAN HERDERS EN HOE ZIJ BESTUURD WORDT. —

HET VANGEN VAN VISSCHEN MET SPEREN. - EENE FAMILIE VAN SIIILLOOK'S. — REGKRINOSVORM DER SUIL-

LOOK'S. — MUZIJK-INSTRUMENTEN.

DE SIIIR'S.

Daar door reizigers in Midden-Afrika dikwijls gesproken wordt van de Shir's, zullen wjj hen ook hier niet eenige woorden vermelden. Hun land strekt zich uit aan beide loevers van den Nijl en is gelegen op omtrent öquot; Noorder-brocdte en BO0 Ooster-lengte. , De mannen zijn merkwaardig, doordat zij limine dorpen nooit verlaten zonder al hunne draagbare bezittingen mede te nemen. Kleederen, althans in onzen zin van jiiet woord, kennen zij niet; het voornaamste gedeelte van bun kostuum zijn een paar quot;bossclien hanevederen op do kruin van bet hoofd. Zij dragen echter altijd hunne kleine zitbankjes op den rug en niemand wordt ooit gezien zonder zijne geliefkoosde pijp. Aan deze laatste besteden zij al hun kunstenaarstalent, dat oohtor niet zeer groot is. Hoe kostbaar het ijzer in dit land ook zijn moge — men gebmikt het hier, even als in Europa bet goud, als gangbare munt — zijn toch allo pijpen met dit kostbaar metaal versierd. De koppen zijn van klei en hebben een paar vorken warop zij rusten. Zjj zijn zeer groot; er gaat eeue goede handvol tabak in; de mondstukken zijn bijna altijd van ijzer.

Behalve deze werktuigen van den vrede hebben de Sliir's bovendien nog hunne oorlogs-wapenen bjj zich. Deze bestaan uit zwarte, stevige en zware knodsen, gemaakt van een soort van ebbenhout, een paar lansen, een boog en een bundel pijlen, zoodat zjj de handen vol wapenen hebben. De bogen zijn altijd gespannen en do pijlen hebben punten van oen of ander hard hout; ijzer is voor dit doel veel te kostbaar. Zjj zijn zonder vederen, zoodat men er slechts op een korten afstand mede kan schieten.

De vrouwen maken echter eenige aanspraak op kleeding. Aan eon gordel dien zij om het midden dragen, is van voren een lapje leder vastgemaakt. Van achteren dragen Kij voor do symmetrie eene soort van staart of lange kwast van zeer dunne lederen riemen, die tot beneden de kniën reikt. Spoke merkt op dat dit gedeelte barer kleeding waarschijnlijk de oorzaak is van het verhaal, dat er in Centraal-Afrika een menschenras 1 gevonden wordt met staarten. Dit denkbeeld heerscht vrij algemeen, niet alleen bij

UFKI. t. 35

pecn-)om-ddo; :lt;! of' ■aak,

raal-nscl, jjke-

CCJl

gen, 3lf(lc dien zijn.

t oen ken. (tjes, rnaal lt;crs. aar-men Igd; olijk

ceno laats ai'HC

-ocr page 557-

T)E SUIll'S.

Europeanen, maar ook bij de bewoners van Middeu-Afrika zei ven; elke stam schijnt te denken dat zjj het eenige volmaakte menschenras zijn en dat al do andoren een of ander natuurlijk gebrek hebben.

Petherick verhaalt een zeer vermakelijk staaltje van dit geloof. Een inboorling gaf hem een zeer uitvoerig verslag van de stammen waaronder hij gereisd en waar hij sommige zeer wonderlijke menschen gezien had. In een stam, bijv., had hij lieden ontmoet, die even als de Blanken, het wild op een grootcn afstand konden dooden. In plaats echter dat zjj even als de Blanken de zonderlinge stukken hout en ijzer gebruikten, die zooveel loven maakten, hadden zij een' boog en pjjlen, die niet uit de wond konden worden getrokken. Indien hij het hierbij gelaten had, zou men hem hebben kunnen gelooven; de eenige overdrijving zou dan het ver dragon der wapenen geweest zijn. Ongelukkig echter voegde hij er een aantal bijzonderheden bij; onder anderen verhaalde hij van een volk dat vier oogen had, twee van voren en twee van achteren,

en die dus even goed achter- als vooruit konden loopen.

De volgende stam dien hij was doorgetrokken had hem eene schrikkelijke vrees aangejaagd. Deze lieden hadden het gewone aantal oogen, maar één onder iedëren arm; zij waren dus verpligt hunne armen op te ligten, als zij om zich heen wilden zien. |

Daar hij hot op die vreemde snaken niet begrepen had, trok hij verder zuidwaarts; ' star hier zag hjj menschen met staarten van een el lang en met gezigten als apen. Het ver- von schrikkelijkste volk waaronder hij evenwel gereisd had, was een volk van dwergen; De dezen haddon zulke buitengewoon groote ooren, dat wanneer zij zich des nachts ter rust wildon begeven, zjj een oor onder zich uitspreidden voor matras en zich met het andere toedekten.

Het vreemdste bij al deze wonderlijke sprookjes is, dat zij geen van alle nieuw zijn. Aan do liefhebbers van oude legenden zijn al deze monsterachtige rassen volkomen bekend. In het zonderlinge oude boek de quot;Kronijk van Neurenbergquot; vindt men er bovendien afbeeldingen van in houtsnede. Daar ziet men de Acephali (menschen zonder hoofd), wier oogen in hunne borst staan, do menschen met staarten, die met een apegezigt, de dwergen en de menschen mot groote ooren. De oorsprong dezer verschillende legenden is dus duidelijk genoeg; het is bijv. zeer waarschijnlijk dat het denkbeeld van een ras met groote ooren ontstaan is door de buitengewoon groote ooren van don Afrikaanschen olifant, waarvan één groot genoeg is om een mensch onder te verbergen.

Laat ons terugkeeren naar de vrouwen der Shir's. Deze zijn verzot op versierselen en nagenoeg al het ijzer van het land, hetwelk niet gebruikt wordt om de pijpen te versieren of als quot;spade-geldquot;, dragen zij om hare enkels, en eene vrouw van rang draagt er dikwerf zoo vele, dat zjj tot hoog aan hare beenen reiken. Als de vrouwen zicli bewegen maken deze ringen oen leven alsof zjj met ijzeren ketenen beladen waren;

onder de schoonen daar te lande houdt men dit geluid echter voor zeer fatsoenlijk en zjj loopen dan ook altijd zoo, dat hare enkelringen zooveel mogelijk klinken. Er is nog oen ander sieraad waarvan zjj zeer veel houden. Zij nemen de schelpen van rivier-mossols en snijden die in kleine cirkelvormige schijven, omtrent ter grootte van gewone parelmoeren knoopen. Deze worden aaneengeregen met haar uit den staart oener giraffe, dat nagenoeg even sterk is als ijzerdraad; deze maken tegen hare zwarte huid een zeer aardig effekt. Evenals de Wanyoro's en andere stammen, laten ook de Shir's van beide geslachten do snijtanden der onderkaak uittrekken.

Deze vrouwen zijn uitstekende mande-maaksters; de grondstof waarvan zjj ze vervaardigen is het blad eener palmsoort. Zjj maken ook matten, die zoo fraai geweven en waarin de kleuren zoo smaakvol geschikt zijn, dat men ze voor hot werk van een Europeaan zou houden.

Het voedsel der Shir's bestaat grootendeels uit het zaad van de lotus; de witte soort wordt hiervoor voornamelijk gebezigd. Even voordat het rijp is verzamelt men 40 c het in de zaadhuisjes, die eenigzins geljjken op artisjokken; deze bevatten eene zij ] groote hoeveelheid kleine zaden, in kleur en smaak veel met papaverzaad overeen- hadt komende. Als zjj ingezameld zjjn worden do zaadhuisjes doorboord en geregen aan riet- rigti stengels ter lengte van rijkelijk een meter. Dan brengt men ze naar het dorp, bij i

54(5

-ocr page 558-

DE BART'S.

droogt ze in de zon en bewaart ze voor vooflscl. Ook de vrucht van enkele palmen wordt fijngemaakt en als bloem of meel gebruikt.

Er is eene zeer zonderlinge soort van voedsel, waarvan langs de oevers van den Witten Njjl veel gebruik wordt gemaakt. De inboorlingen houden hier groote kudden vee en zij leven niet alleen van de melk, maar doen hunne koeijen elke maand eene aderlating en koken het bloed door hun meel.

DE BARI'S.

rees aren

den. Tusschkn en Noorder-breedte en 31°—33° Ooster-lengte zjjn onderscheidene irts; • stammen, die om hunne eigenaardige gewoonten en gebruiken eene afzonderlijke melding ver- verdienen, voordat wij ons westwaarts begeven, om hot land der Negers te bezoeken, gen; De eerste is de stam der Bari's, die den oostelijken oever van den Njjl bewonen.

rust Het is een oorlogzuchtig en gevaarlijk volk; zjj zijn goed gewapend en kunnen dere hunne wapenen zeer goed gebruiken, zoodat oen reiziger die veilig door hun land wil trekken, goed in staat moet zijn om zich te kunnen verdedigen. Toen Speke en Grant er door reisden, vergaten zjj ergens een regenscherm en zonden eenige lieden uit om het te gaan halen. De Bari's trokken echter in slagorde op, omdat zij wel wisten dat zij deze lieden, indien hunne aanvoerders er niet bij waren, ongestraft zouden kunnen overbluffen; het regenscherm bleef dan ook in het bezit van het opperhoofd.

Daar zij zoo digt bij den Nijl wonen, nemen zij ook een groot deel aan den slavenhandel, dewijl de stoombooten tot Gondokoro, de hoofdstad, de rivier kunnen opvaren. Alle reizigers worden dus — en meestal teregt—verondersteld slavenhandelaars te zijn; zjj worden door het eene gedeelte der bevolking gevreesd en door het andere met alle voorkomendheid ontvangen. De twistzieke aard der Bari's had hen dikwijls met de handelaars in botsing gebragt; zooals men zich echter wel kan voorstellen, gaven de betere wapenen en de krijgstucht der laatsten hun zulk een overwigt, dat de Bari's tegenwoordig niet zoo lastig zjjn als zjj plagten te wezen. Zij liggen evenwel nog altjjd op de loer tot het vinden eener gelegenheid om den reiziger af te zetten; indien hjj maar onder een boom gaat zitten, zullen zjj betaling vragen voor de schaduw.

Toen Baker te Gondokoro was, hield men hem voor een spion en tegenstander van den slavenhandel, hjj liep bijgevolg veel grooter gevaar om gedood te worden dan bij de andere, als wild bekende stammen van het binnenland. Daar de slavenhandelaars de zaken nog meer verward hadden, door vee te stelen van één stam, waarmede zjj slaven kochten van een' anderen, was de reis door hot land der Bari's stellig de meest gevaarlijke en zou bijna onmogelijk gemaakt zjjn.

547

Eens werd een geregelde aanval op het reisgezelschap ontworpen; de inboorlingen hadden zich opgesteld aan beide zjjden eener rotsachtige bergkloof waardoor de weg liep, en schoten onophoudelijk hunne vergiftigde pjjlen op hen af. Gelukkig iiad men, toen men deze kloof betrad, eenige inboorlingen gezien, geheel bedekt met hunne scharlaken oorlogskleur; men had dus voorzorgen genomen om aan den aanval weerstand te bieden. Zjj liepen als apen langs de rotsen, hielden nu en dan op om eene vergiftigde pijl af te schieten en renden dan weder vooruit, om voor een volgend schot (vitte gereed te zijn. Zjj toonden bij deze gelegenheid voel moed; zjj kwamen tot binnen men 40 of 50 meter afstand van het mot geweren gewapende geleide. Dezen verachtten eene zij niet ten onregte, daar de lieden die er mede gewapend waren, geen denkbeeld ■een- hadden van mikken; zij verbeeldden zich, dat, wanneer zjj het geweer slechts in de net- ngting van den vijand gehouden en dan gevuurd hadden, zjj alles hadden gedaan wat lorp, bij mogeljjkheid van hen verlangd kon worden.

J

35*

-ocr page 559-

DE BARI'S.

De Bari's waren echter even slechte boogschutters; geen enkele hunner pijlen trof. Vele weken af door de takken der boomen eu door het bamboesriet, terwijl die welke regtuit vlogen, gemakkelijk konden vermeden worden, omdat zij door de zwakte eu de stijfheid van den boog slechts langzaam en mot weinig kracht werden weggoschoteu. Het einde der schermutseling was, dat ofschoon do leider der expeditie hot der moeite niet waard had geacht, zelf op een zoo onbeduidenden vijand te vuren, toch een Bari gesneuveld was — waarschijnlijk met een kogel die voor een ander bestemd was — en men meende dat eenige anderen gewond waren. Toen kozen zij het hazepad.

Gedurende hun verderen marsch bleven de Bari's altijd in den omtrek der karavaan; des nachts omsingelden zij haar geheel en al. Men kon den omtrek van hun ligchaam evenwel dan alleen zien, wanneer de schildwacht op den grond ging liggen, zoodat zij tegen den horizon afstaken. Zij waren zelfs zoo vermetel, dat zij tot in de on-

lum's.

middellijke nabjjheid van liet kamp kropen en aldaar, in de hoop van iemand te treffen, hunne pijlen in het wild afschoten; deze aanvallen werden echter mot goed gevolg gestuit door liet schieten mot groven hagel, waardoor een hunner onversaagdste lieden gedood werd. Toon men den anderen morgen op omtrent 30 meter van liet kamp zijn lijk vond, had hij zijn' boog in do hand en een goeden voorraad vergiftigde pijlen naast zich. Vier zjjner pijlen werden naderhand in het kamp gevonden; hunne van vrecseljjko weerhaken voorziene en geheel met doodeljjk vergif bedekte punten toonden dat do dood van hun vorigon eigenaar niet onverdiend was.

Het was voor de reizigers gelukkig dat de Bari's zulke slechte boogschutters waren; wanneer toch iemand door een hunner pijlen getroffen wordt, is de wond bijna altijd doodelijk. Het vergif werkt niet zoo schielijk als dat der Bosjesmannen, maar al is zijne werking wat langzamer, zoo is zij toch naauwelijks minder geducht. Door het vergif der Bari's wordt het leven van het vleesch in den omtrek der wond vernietigd^ een lig-chaamsdeel hetwelk door een pijl getroffen is, gaat langzamerhand in versterving over. De wond wordt derhalve ook dooi' den dood gevolgd; deze is bovendien, omdat hij langer uitblijft, veel pijnlijker dan die welke door het vergif van den vergiftor, het sap der euphorbia of het slangengif wordt teweeggebragt.

Hoe onaangenaam deze Bari's ook zijn mogen in hun natuurlijkeu toestand, kan

548

-ocr page 560-

DE BARI'S.

men er toch goede en getrouwe bedienden cn uitstekende soldaten vau maken. Toen eens eenige handelaars door een grooten troop Madi's waren aangevallen, die don vaandeldrager gedood en hot vaandel zelf bijna weggevoerd hadden, kwam een jonge jongen der Bari's hen ontzetten; hij doodde niet zijn pistool den man die het vaandel veroverd had, ontnam het hem en bragt het bij zijnen meester in veiligheid.

Een dezer jonge Bari's, een trornmolslager, Aarnout genaamd, redde het leven van zijn meester door list. Terwijl do laatste bezig was zijn geweer op nieuw te laden, werd hjj door verscheidene inboorlingen aangevallen; de jonge Aarnout zag dat en vloog zijnen meester te hulp, ofschoon ongewapend mikte hij op den vijand niet een zijner trommelstokken. Daar de aanvallers dachten dat dit eeno nieuwe soort van vuurwapenen was, sloegen zij dadelijk op de vlugt en lieten Aarnout meester van het slagveld.

Het voorkomen dor Bari's is nog al merkwaardig. Hunne hoofden zijn rond en kegelvormig, met lage voorhoofden; de schedel is sterk ontwikkeld achter de ooren en boven den nek, hetwelk maakt dat de algemeene vorm van hot hoofd ons minder aangenaam aandoet en eeno goede aanwijzing is voor hun karakter. Daar zij hunne hoofden scheren, valt do vorm van den schedel genoeg in het oog.

Het is een groot, goed ontwikkeld volk; zij zien er welgevoed uit en maken in dit opzigt eene sterke tegenstelling met de Kytchen en vele andere stammen. Ofschoon slechts weinige kleederen dragende, besteden zij toch veel tijd aan hun toilet. De mannen scheren hun hoofd geheel kaal, met uitzondering van een bosje haar op de kruin; dit wordt gespaard om er eenige hanevederen in te bevestigen. Als zij ten oorlog trekken, en zelfs als zij in hunne dorpen blijven, wrijven zij zich in met een mengsel van vermillioen cn vet; zij bedekken hun geheele ligchaam met deze verw. De mannen vertooncn zich nooit zonder hunne wapenen, bestaande in pijl en boog en eene speer.

De boog is omtrent 2 meter lang en ziet er uit als een vreesehjk wapen; hij is echter zoo stijf en weinig veerkrachtig, dat men er, zooals wij reeds gezegd hebben, de zware pijlen niet mot veel kracht mede kan wegschieten. De pijlen zijn van vreemde weerhaken voorzien en het einde is zoo dik, dat er eene goede kerf in kan gesneden worden. Zij zjjn op zeer nette wijze gemaakt, maar schijnbaar bedorven door hun dikke einde. Hoe de inboorlingen er mede kunnen schieten, zonder zich met dit dikke einde de linkerhand open te scheuren, is werkelijk verwonderlijk; daar het natuurlijk ook met den boog in aanraking moet komen en den pijl van zijn doel doen afwijken, geeft dit ook genoegzame rekenschap waarom de inboorlingen zulke slechte schutters zijn.

Behalve zijne wapenen draagt een Bari ook altijd zijn zitbankje met zich om, hetwelk achter hem hangt. Als hij staat, heeft hij eene zonderlinge wijze van rusten, die den toeschouwer aan een ooijevaar, flamingo en andere langbeenige vogels herinnert. Een voet rust op den grond cn den anderen drukt hij, even beneden de knie tegen het boen, terwijl hij zich met de schacht der speer in evemvigt houdt. Meestal steekt hij in die positie zijn boog, zijne pijlen en pijp tusschen de beenen.

De vrouwen scheren hare hoofden geheel cn al en dragen als kleeding een kleine schort van ongeveer 18 h 20 centimeter in het vierkant; deze lap wordt soms gemaakt van aaneengeregen koralen en somtijds ook van ijzeren ringen, als bij een maliën-kolder ineengevlochten. De laatste hebben de grootste waarde. Zij sieren zich ook op met een aantal half-cirkclvormige likteekens, die van dc borst tot beneden haar midden loopen; op cenigen afstand zien zij er dan ook uit alsof zij een harnas van visch-schubben aan hebben. Van vermillioen en vet houden zij evenveel als hare echtge-nooten en het effekt van deze kleur op do likteekens maakt de gelijkenis op schubben nog zooveel te sterker.

De hutten zijn zeer net gebouwd. Elk huisgezin woont binnen eene vrij groote ruimte, die door eene heg van euphorbia's is ingesloten; de bodem is goed gelijk gemaakt en zorgvuldig bepleisterd met een mengsel van klei, houtasch cn koe-mest. Dit mengsel wordt in do zon spoedig hard, zoodat hot dagelijks kan worden aangeveegd. De vloer der hutten is van dezelfde stof cn zoowel binnen als buiten dc hut wordt de

549

-ocr page 561-

DPI ii.llBBA'S.

grond zeer zindelijk gehouden. Elke woonplaats van eon gezin bestaat uit hutten, welker aantal van de talrjjkheid der familie afhangt; in de omniddelhjke nabijheid zijn de bewaarplaatsen van het koren, die behoorlijk op palen staan.

Evenals in vele andere streken van Afrika steekt het dak der cirkelvormige hut eenigzins over de lage muren uit, zoodat het eene schaduwrijke veranda vormt. De vorm der hutten herinnert den reiziger aan die der Bechuana's; eene andere gewoonte is echter volkomen gelijk aan eene dergelijke, die bij de Damara's in zwang is.

Op bladz. 867 ziet men eene afbeelding van het graf van een opperhoofd der Damara's. De Bari's begraven hunne dooden binnen de omheining hunner woningen steken op dezelfde wijze een' paal in den grond, om daaraan de horens en schedels van runderen op te hangen. Om te laten zien dat het de graftombe is van een Bari, wordt een bundel hanevederen op den top van den paal vastgemaakt; het is eene navolging van de vederen die de overledene gedurende zijn leven op het hoofd droeg.

I

DE DJIBBA'S.

Verder noordwaarts en een weinig oostelijk gaande, komen wij bjj een' grooten en geduehten volksstam, de Djibba's genaamd. Het land dat zij bewonen ligt omtrent op 7° Noorderbreedte en 34° Oosterlengte; het beslaat eene groote streek, die bijna geheel omringd wordt door de Sobat-rivier, een der vele stroomen die hun water in den Nijl uitstorten.

Do Djibba's zijn een onverschrokken en oorlogzuchtig volk. Het zijn geene negers; hunne huidkleur is niet zwart, maar donkerbruin. Zij zijn groot van gestalte en, hunne kleur daargelaten, gelijken zij veel op de Shillook's, die wij aanstonds zullen beschrijven. Men heeft wel eens verondersteld, dat zij een tak waren van denzelfden stam, maar vol verontwaardiging ontkennen zjj elke verwantschap met de Shillook's of eiken anderen stam; zij stellen zich zelfs ver boven de Dinka's, met welke zoovele mindere volksstammen zeer gaarne verwant willen zijn.

Dit volk is oorlogzuchtig bij uitnemendheid en bezit een merkwaardig stel wapenen.

Zij bezitten natuurlijk speren; hij die zulk een wapen bezit met eene ijzeren punt, is een gelukkig man. Het ijzer is in het land der Djibba's schaarsch; bijgevolg zjjn vele krijgslieden genoodzaakt, om zich te vergenoegen mot speerpunten, vervaardigd van den scherpen horen eener antilope, totdat zij gelukkig genoeg geweest zijn om de zoozeer begeerde ijzeren punt magtig te worden. Bezit een Djibba eens zulk een kostbaar wapen, dan draagt hij er ook de grootste zorg voor; hij houdt de kanten zoo scherp als een scheermes en bedekt de gehcele punt met eene lederen schede. Deze is aan de schacht met een' riem bevestigd, zoodat er geen gevaar is dat hij ze zal verliezen; hij draagt de punt der speer dan ook nooit bloot, dan wanneer hjj ze wil gebruiken.

Zij bezitten ook knodsen en bjjlcn van verschillende vormen; voorbeelden van de meest karakteristieke ziet men op bijgaande afbeelding. De knods is vervaardigd van donkerkleurig, hard en zwaar hout; zij is vooral merkwaardig om den paddestoel-vorm van het dikke gedeelte. Wjj maken van dezen vorm bijzondere melding, omdat hij in Midden-Afrika zeer veel wordt aangetroffen; bij de Dor's krijgt de knods zelfs den vorm van een bijna geheel vlakken paddestoel met scherpe kanten. De bijl herinnert ons de strijdbijl der middeleeuwen, die even geschikt was om te steken als te houwen.

Op bladz. 352 zint de lezer eenigo zeer merkwaardige voorwerpen afgebeeld; zij voldoen aan een dubbel oogmerk en zjin zoowel geschikt voor sieraad als voor wapen. Uit hun vorm blijkt, dat zij om de polsen gedragen worden; een krijgsman wordt dus

550

-ocr page 562-

DE D.TIKBA S.

5 51

-ocr page 563-

DE DJIBBA'S.

Eerst worden de riemen in 16 of 17 strooken gevlochten; Hg. 2 is een gedeelte van zulk eene strook op de ware grootte. Het eeno einde dezer strooken wordt dan stevig met het haar van het achterhoofd ineengeweven, en wol zoo, dat zij hoe langer hoe vaster zitten naarmate het haar groeit. Het haar van den doode wordt dan tot eene soort van vilt in elkander gevlochten ter dikte van omtrent Vj centimeter en stevig tegen do onderzijde van de lederen strooken vastgenaaid.

Als zijn toilet nu op deze wijze voltooid is, stapt de krijgsman, in al het gevoel zijner mannelijke waardigheid, trotsch als een paauw daarheen; hij verheugt zich in de afgunst en bewondering van hen die nog niet zoo gelukkig zijn geweest, zulk een eervol zegeteeken magtig te worden.

Als hij een' andoren vijand doodt, wordt dit zonderlinge sieraad wel langer, maar niet broeder gemaakt; daar hij bovendien den gesneuvelde berooft van al wat deze bezit, is hij in staat quot;kauri'squot; te koopon om de schoonheid van zijn quot;scalp-lokquot; tc vorhoogen, door ze in rijen op de lederen strooken te bevestigen. Bjj een krijgsman

w

van naam verkrijgt dit zegeteeken dikwijls oene buitengewone lengte. Petherick hoeft er een modogebragt, hetwelk zoo lang was, dat, als oen man van gemiddelde lengte het op zijn hoofd plaatste, het op den grond sleepte. Het was zoo geheel en al met quot;kauri'squot; bedekt, dat men de lederen strooken on het haar niet zien kon als men het niet opligtte; de trotsche eigenaar had bovendien zijn geheelo hoofdhaar tot nagenoeg boven de oogen on over de ooren met quot;kauri'squot; overdekt.

Uit het bestaan van zulk een sieraad blijkt, dat do Djibba's veel van versierselen houden. Zij zijn vrij goed gekleed; zij dragen kloederen van geitevellon met het haar naar buiten. De soort van mantel, dien zij dragon, hangt over den linkerschouder en laat den regterarm vrij; dan gaat hij om het midden tot halverwege de dij. Goed gewerkte ivoren armbanden worden om don opperarm gedragen; zij binden zich zware gordels van quot;kauri'squot; om het midden en het laatste benovens hunne enkels is bovendien versierd met gepolijste ijzeren ringen. Hierboven ziet men verscheidene dezer versierselen in verschillenden vorm. De moest gewone en eenvoudige zijn fig. 1 en 2. Pig. 1 is oen armband van een man en weegt omtrent 150 gram. Fig. 2 is veel ligter en heeft behoord nan eene vrouw. Pig. 5 en 6 zijn voorbeelden van de smaakvolle wijze waarop de inlandscho smeden hunne versierselen kunnen bewerken.

-ocr page 564-

DE NUEIIR'S.

DE NUEIIR'S.

Wij zijn nu genaderd tot een' anderen merkwaardigen volksstam die Centraal-Afrika bewoont.

Omtrent op {t0 Noordcr-breodtc cn 25° Ooster-longte is ccno uitgebreide landstreek, bewoond door een volk, Nuehr's of Nouacr's genaamd. Tegen de algemeeno gewoonte bezit deze stam land aan beide oevers van den Nijl, die zich in het midden van hun gebied tot een meer verwijdt. De Nuehr's zijn een ras dat er zeer goed uitziet; het zijn echte Wilden. De mannen zijn lang, stevig en welgevormd; hunne gelaatstrekken naderen echter de negertype en zijn grover en dommer dan die van de stammen welke wij zooeven beschreven hebben. De vrouwen hebben niet zulk een goed voorkomen als de mannen en zijn nog al lomp gebouwd.

Geene van beide seksen overlaadt zich met klcederen. Jongens noch meisjes dragen eenige Ideederen totdat zjj getrouwd zijn; dan binden zij eene franje van gras om liun midden. Sommige meer welgestelde vrouwen dragen een lederen franje, waarop zjj zeer trotsch zijn. Hunne versierselen dienen in werkelijkheid nergens anders voor, dan om hen die ze dragen zooveel mogelijk te mismaken.

Om met het hoofd te beginnen: de mannen verwen hun wollig haar dof rood, mot een mengsel, waarvan asch het hoofdbestanddeel is. Dan nemen zjj eene soort van pijpaarde en besmeren er dik het haar van hun achterhoofd mede; dit fatsoeneeren zjj dan totdat het eene soort van kegel vormt, welks gedaante afhangt van de gril van het individu. Door middel van dit kapsel van klei wordt het haar van het aan-gezigt naar achteren getrokken; de uitdrukking van het gelaat wordt ook niet verbeterd door de dwarsstrepen waarmede het getatoueerd is.

Petherick heeft van dezen stam een hoofddeksel medegebragt hetwelk bjj uitstek fraai is. Het is wit, in navolging dor witte klei waarmede in den regel het hoofd besmeerd is; men vervaardigt hot van cilindrische koralen in den vorm van pijpcstclen. Dezo koralen of buisjes,

zooals men zo veeleer zou kunnen noemen,

worden geregen aan draden en op eene zeer vernuftige wijze onderling bevestigd.

Het zonderlingste van dit hoofddeksel is,

dat het volkomen gelijkt op de helmen der oude Egyptenaren, alsmede op die,

welke nog op dit oogenblik in Engolsch-Indië'en andere streken der wereld gebruikt worden.

Do natuurlijke glimmende zwarte kleur der huid, die het oog zoo aangenaam aandoet, gaat geheel en al verloren onder eene laag hout-asch, waardoor de huid eene graauwachtigc tint verkrijgt. Aan den opperarm dragon zjj over het algemeen een' grooten ivoren armband en bovendien zware snoeren koralen om den hals. Hunne polsen zjjn versierd met koperen ringen en andere versierselen; om den regtorpols dragen zij een ijzeren ring met uitstekende scherpe randen, veel gelijkende op dien der Latooka's.

Baker vroeg aan Joctian, het opperhoofd der Nuehr's, wat het nut was van dit wapen; tot antwoord wees deze eenvoudig naar do armen en den rug zijner vrouw, die

553

mm

1

-ocr page 565-

DE NUEHR'S.

overdekt waren met likteekens door dezen zonderlingen vrouwen-temmer teweeg-gebragt. Hij scheen op deze teekenen zeer trotsch te zijn en beachouwde zo eenvoudig als sprekende bewijzen dat zijne vrouw behoorlijk ondergeschikt was aan haren echtgenoot. Evenals do overige lieden van zijn' stam droeg hij om den hals een kleinen zak, waarin hij kleine stukjes hout, koralen en alle andere kleinigheid opbergde. Hij vroeg om alles wat hij zag en als hem een of ander klein voorwerp gegeven werd, verdween het onmiddellijk in dezen zak.

Behalve deze twee trekken van wreedheid en inhaligheid schijnt Joctian overigens een vrij aangename Wilde geweest te zijn; hij vertrok zeer tevreden met de geschenken die hij ontvangen had, in plaats van te pruttelen dat hij niet meer kon krijgen, zooals dit gewoonlijk met de opperhoofden het geval is. Het was vooral nog al vreemd, dat hij, ofschoon verrukt met de koralen en armbanden die hij gekregen had, een mes weigerde, zeggende dat dit geheel nutteloos voor hem was.

Hij had eene reusachtige pijp in de hand, waarin nagenoeg '/•• pond tabak ging. Elke Nuehr heeft zulk eene pijp, die hij altijd medeneemt; is zijn voorraad tabak uitgeput, dan neemt hij een stuk houtskool, steekt dat in zijne pijp en haalt dan, na het aangestoken te hebben, den damp op die uit zijn' met tabaks-olie doortrokken pijpekop ontwikkeld wordt.

De vrouwen dragen niet zoo vele versierselen als de mannen, waarschijnlijk omdat het sterkere geslacht ze liever voor zich zeiven houdt. Op een kleinen afstand zien alle vrouwen er uit alsof zij eigaretten rookten. Dit komt door een vreemd sieraad, hetwelk zij in de bovenlip dragen. Zij nemen een stuk ijzerdraad, omtrent 10 centimeter lang, en bekleeden dat geheel en al met kleine koralen. Nu wordt er eene opening in de bovenlip gemaakt en dat bekleede ijzeren staafje hierin gestoken, zoodat het naar voren en eenigzins naar boven uitsteekt.

De Nuehr's houden veel van koralen en ruilen er zeer gaarne voedingsmiddelen voor in. Eene soort van koralen, van de grootte en den vorm van een duivenei, wordt bijzonder hoog door hen geschat; toen Petherick door hun land reisde, kocht hij voor acht zulke koralen eene koe.

Het opperhoofd kwam aan boord der boot en vroeg, als gewoonlijk, om alles wat hij zag. Onder andere voorwerpen had hij bijzonder zijne zinnen gezet op de schoenen van Petherick; daar zij nagenoeg afgedragen waren, werden zij hem ten geschenke aangeboden. Zij waren hem natuurlijk veel te klein en de pogingen die hij deed om ze aan te trokken, waren zeer vermakelijk om aan te zien. Na vele proeven besloot hij ze mede naar huis te nemen, waar hij dacht dat hij ze wel zou kunnen aantrekken, als hij zijne voeten eerst goed met vet insmeerde.

Toen het opperhoofd binnen de hut trad en al de wonderen zag der beschaving, was bij geheel en al overweldigd; hij knielde op eene knie neder, om de begroeting te doen die hij aan een groot opperhoofd schuldig was. quot;Hij nam mijne hand en, terwijl hij de handpalm naar boven keerde, spoog hij er in; nadat hij mij bedaard in het gezigt had gezien, herhaalde hij dit. Verbaasd over zijne ombeschaamdheid, was rnijne eerste opwelling, hem een' slag te geven; daar zijne gelaatstrekken echter alleen vriendelijkheid en welwillendheid uitdrukten, onderdrukte ik mijne drift en herhaalde het kompliment met allon mogelijken ernst. Zijne verrukking scheen boven mate te zijn; terwijl hij zijn zetel hernam, gaf hij als zijne overtuiging te kennen, dat ik een groot opperhoofd moest zijn. Dergelijke begroetingen hadden nu plaats met al zijne volgelingen, en de vriendschap was gesloten.'

Deze vreemde wijze van groeten ontmoet men bij vele stammen die in den omtrek dor Nuehr's wonen; bij enkele evenwel, zooals bijv. bjj de Kytchen, houdt men zich slechts alsof men in de hand van zijn' vriend spuwt, maar doet het in werkelijkheid niet.

554

J

-ocr page 566-

1)E DINK AS.

DE DINKA'S.

Ten zuiden van don stam der Nuehr's ontmoeten wij nog eene zonderlinge landstreek, die zich langs beide oevers van den Njjl uitstrekt. Zij wordt bewoond door twee stammen, die beide oorlogzuchtig zijn, eene eeuwigdurende doodelijke vete hebben en beide gaarne invallen doen in elkanders gebied. Zjj die den linker- of wes-telijken oever bewonen heeten Shillook's; die, welke den oostelijken oever innemen Dinka's of' Denka's. Wij zullen de Dinka's eerst behandelen.

Zij hebben in hun voorkomen nog meer van den neger dan de stam dien wij zoo even beschreven hebben. Zjj zijn verdeeld in vele kleinere stammen, die allen dezelfde taal, of althans een dialekt er van, spreken. Zonder de bijzonderheden van elke onder-afdeeling na te gaan, zullen wij eenvoudig de voornaamste karaktertrekken van den geduehten stam der Dinka's in het algemeen beschouwen. Dat zij zeer oorlogzuchtig zijn, hebben wij reeds gezegd. Indien zij dit ook niet geweest waren, zouden zij reeds lang zijn uitgeroeid; met de gedurige invallen van de Shillook's en Bagara's van het westen, en van verschillende Arabische stammen van het noorden en oosten, zouden zij geen vasten voet hebben kunnen houden, indien zij niet dapper geweest waren en gewoon met do wapenen om te gaan.

Deze krijgshaftige geest strekt zich zelfs uit tot de vrouwen; eens bewees eene van deze aan Baker, terwijl hij op reis was, een' grooten dienst. Er was plotseling een gevaarlijke twist ontstaan en de Blanke aanvoerders werden aangevallen door de Arabieren, waarvan sommigen met zwaarden en anderen met speren gewapend waren. Een hunner was achter een der voornaamste lieden van Baker gekomen en op het punt oiu hem met zijne lans te doorboren. Nu was er bij het reisgezelschap eene vrouw van den stam der Dinka's, Zeneb genaamd; zoodra deze de opschudding zag, nam zij het zware handvatsol eener bijl op, vloog in het digtste van het gevecht, sloeg den Arabier door een slag op hot hoofd tegen den grond en wrong hem de lans uit de hand, terwijl hij nog bedwelmd was van den onverwachten slag. Deze tijdige hulp was het keerpunt der schermutseling; binnen een paar minuten waren de Arabieren overwonnen en ontwapend. Zeneb had later de genoegdoening, dat zij de lansen der Arabieren door midden kon breken en met de stukken de koflij koken.

Het voornaamste wapen der Dinka's is de lans; zij gebruiken echter ook knodsen van verschillenden vorm. Twee der meest gewone ziet men op de volgende bladzijde afgebeeld. Zij worden uit Midden-Afrika medegobragt door Potherick. Zij doen denken aan sommige knodsen die door de Polynesiërs gebezigd worden en men zou ze er inderdaad mede kunnen verwarren. Men gebruikt do knods met een dubbel dool. Zij wordt gehouden in de linkerhand en dient dan voor schild, om de lansen van den vijand af te keeren; is de vijand verwond, dan wordt zij gebruikt om hem do hersens in te slaan.

Hoe oorlogzuchtig zij echter ook zijn mogen, vallen zij toch do omliggende stammen niet zoo aan als de Shillook's; ook bewonen zij de oevers van den Nijl niet anders dan in tijden van droogte. Zjj zijn op hunne manier landbouwers en houden groote kudden vee; het is dan ook voornamelijk om hun vee dat zij den oever der rivier naderen en zich aldus blootstellen aan de aanvallen van hunne verbitterde vijanden, do Shillook's en Bagara's, die niet slechts hun vee stelen, maar ook hunne vrouwen en kinderen wegvoeren. De Bagara's zijn uitstekende ruiters; zij laten hunne paarden de rivier overzwommen, en zwemmen er zeiven naast, terwijl zij de hand loggen op het kruis van het dier. Zjj zijn ook groote olifantjagers; zij vervolgen hun reusachtig wild te paard, alleen met eene speer gewapend; zijn zij het dier genaderd, dan springen zij van het paard, brengen den olifant eene doodelijke wond toe, en zijn reeds weder opgestegen voordat hij tijd heeft gehad om zich om te keeren.

De kleeding van beide geslachten is eenvoudig genoog. Do mannen dragen aan

555

i

-ocr page 567-

DE DINK A'S.

zijn; gij zult zien dat zij even goed staan als de beste roode; zij komen alleen van een ander land.quot;

uDe verkooper. — quot;Welnu, laat er ons dan wat meer van zien.quot;

quot;Toen aan zijn verzoek voldaan was, stond hij van den olifantstand op en wierp zich op de koralen, die hij gretig bijeenzocht; tegeljjk werd het bezit van den tand betwist door een half dozijn negers, die eene belooning eischten, omdat zij hem, zooals zij voorgaven, hadden helpen dragen. Toen aan hun verzoek voldaan was kwamen eenige anderen vooruit Onder hetzelfde voorwendsel; mijne lieden grepen den tand aan het eene einde, terwijl zij het andere vasthielden, en zoo worstelden zij lagchende wie hem zou meester worden. Om er ten laatste een eind aan te maken wierp ik een paar handen vol koralen onder de menigte, waarop zij onmiddelijk den tand loslieten om er naar te grabbelen. In dien tijd werd onze koop aan boord in veiligheid gebragt.quot;

Bij het bezoek hetwelk Petherick aan dit land bragt in 1856, waren de Ajack's van oordeel dat het beter was om met een zoo geducht man vrede te maken; het opperhoofd Anoin verzocht hem diensvolgens den nacht in een hunner dorpen door te brengen en een verbond van vriendschap met hen te sluiten. Zoodra zij gekampeerd en de schildwachten uitgezet waren, kwamen een aantal jonge meisjes — waarvan er enkele werkelijk goed uitzagen — met melk en meel en werden verrukt met eenige koralen, die zij bij hare overige sieraden voegden; deze bestonden in snoeren koralen om den halst het midden en de enkels. Door deze goede ontvangst aangemoedigd kwamen er achtereenvolgens nog andere; zij begonnen koren te malen en brij te koken, alsof zjj al haar leven bij de expeditie geweest waren.

Plotseling hoorde men op eenigen afstand fluiten en het geluid was naauwelijks weggestorven of al de meisjes waren verdwenen; eene doodelijke stilte volgde eensklaps op het vrolijke gebabbel hetwelk een oogenblik te voren gehoord werd. Na eenigen tijd hoorde men een vreemde stem in de duisternis die ons omringde; men verzocht te worden toegelaten; op een bevestigend antwoord stapten Anoin en zijn broeder in het licht der wachtvuren, gevolgd door een aantal lieden, die eene koe bij zich hadden. Zij waren geheel gewapend; hunne kleeding bestond echter alleen uit een stuk luipaard-huid, hetwelk Anoin, als teeken van rang, over den schouder had hangen. Deze droeg ook koperen armbanden, terwijl die zijner medgezellen van jjzer waren. Zoowel hij als zijn broeder droegen mutsen van witte koralen, die stevig op zacht leder waren vastgenaaid. De koralen worden hiervoor eerst op katoenen draden geregen, die zij zei ven spinnen; een doren dient voor naald.

Nadat zij gezeten waren, hield Anoin eene toespraak; hij bood den vrede aan; het rund hetwelk hjj had medegebragt, was een bewijs zijner opregtheid. Het dier werd aangenomen en in minder dan een uur waren de over den grond verspreide afgekloven beenderen alles wat er van was overgebleven. Nu kwamen een aantal kleinere opperhoofden bijeen en allen begroetten Petherick met de algemeene, hoewel minder aangename gewoonte van hem in het aangezigt te spuwen, waarop zij aan hunne zaken gingen.

Eerst legden de opperhoofden der Dinka's hunne speren en knodsen in het midden van don kring, waarna Petherick er zjjn geweer en zijne pistolen bovenop plaatste. Het opperhoofd stapte hierop onderscheidene keeren over den hoop heen en verklaarde plegtig, dat hij noch iemand van zijn stam immer deze wapenen tegen den Blanke zou gebruiken; hij voegde er tevens den wensch bij, dat indien deze eed mogt verbroken worden, hij de eerste zou zjjn, die door de wapenen der beleedigde partij omkwam. Petherick doorliep dezelfde plegtigheid, waarna het verbond met het drinken van veel bier en het rooken van pijpen werd bezegeld.

55S

-ocr page 568-

J)E SU 11 .LOOK'S.

DE SlIILLOOK'S.

Juist op den tcgcnovergestelden oever van den Witten Nijl woont de groote stam der Sliillook's, waarmede de Dinka's altijd in vijandschap zjjn.

De Shillook's zijn groot en welgemaakt. Zij naderen digt aan den Neger; zij zijn namelijk zwart en hebben wollig haar. Den platten neus en de reusachtige lippen van den waren neger bezitten zij echter niet; alleen in enkele gevallen neemt men een vorm dezer deelen waar, die dien der Negers nadert.

De Shillook's zijn zeer verzot op versierselen, ofschoon kleederen niet voor noodzakelijk worden gehouden. De sieraden die zjj dragen komen veel overeen met die welke wjj reeds beschreven hebben; zij bestaan voornamelijk uit ijzeren armbanden, } enkelringen en halssnoeren van koralen. Zjj hebben echter één nog al zonderling sieraad, liet is een buitengewoon groote ivoren ring, die boven den regter elleboog wordt gedragen. Hij is hol aan de binnenzijde, en zoo groot, dat hjj voor zak gebruikt wordt, om kleine voorwerpen in te bergen.

Kleine mutsen van zwarte struisvederen versieren hun hoofd; vele dezer mutsen zjjn in bet midden met een kring quot;kauri'squot; opgeschikt.

Hunne wapenen zjjn knodsen en speren; de laatste zjjn zeer lang en om hot einde der schacht is ijzerdraad gewonden, ten einde een tegenwigt aan de punt te geven. Zij dragen ook het merkwaardige, op een' boog gelijkende schild, hetwelk wij reeds vermeld hebben.

De vrouwen dragen vóór haar huweljjk geene kleederen; nadat zij gehuwd zijn, doen zij een paar stukken eener bereide huid aan, een van voren en een van achteren. Deze huiden reiken nagenoeg tot aan de enkels en zijn aan den onderkant versierd met ijzeren ringen en belletjes. Hare hoofden zjjn geschoren en de geheele rand der ooren is doorboord met een aantal openingen, waarin kleine snoeren koralen hangen.

De dorpen der Shillook's zijn zeer regelmatig gebouwd en inderdaad zóó regelmatig, dat zij er stijf door worden. De huizen zijn gebouwd van riet, groot en nagenoeg alle van dezelfde hoogte; zij staan digt bij elkander in geregelde rjjen of straten en worden door Baker vergeleken met rijen paddestoelen.

De Shillook's zijn geheel en al een beschaafd volk; zjj zjjn oorlogzuchtig, beoefenen do veeteelt en den landbouw, gaan uit op de vischvangst en hebben een goed omschreven regeringsvorm.

Zjj zijn niet slechts in eeuwigdurende vijandschap met hunne magtige naburen, de Dinka's, maar nemen ook het overstroomen van den Njjl te baat om hunne kano's te water te laten, stil de rivier af te zakken en zoo de Arabische bewoners van beide oevers aan te vallen. Zij zjjn zelfs zoo vermetel dat zij bij verschillende gelegenheden de rivier afvoeren tot bijna halfweg Kartoum, hunne kano's verborgden in het riet en het land dwars overstaken tot Sennaar of den Blaauwen Njjl. Zij overvielen do inwoners bij verrassing, voerden een aantal vrouwen en kinderen als slaven weg, namen gansche kudden vee mede, scheepten zich weer in en kwamen veilig met hun' buit te huis. De Egyptische regering was eindelijk verpligt tusschenbeide te komen en moest troepen loggen tusschen den Witten en den Blaauwen Njjl.

Behalve hunne kano's hebben de Shillook's nog andere zeer vernuftige vaartuigen, zijnde een middending tusschen eene kano en een vlot.

55«)

ran

In dit gedeelte van Afrika groeit een boom, de quot;ambatchquot; of quot;ambadjquot; genaamd {Anemone mirabilis). Hjj is vrij regt en wordt van den grond naar den top langzamerhand dunner. Hij wordt nooit zeer groot en zjjn hout is bijna even ligt als kurk. Om nu een vlot te maken kappen de Shillook's een genoegzaam aantal quot;Ambadj'squot;, leggen ze naast elkander en binden ze stevig aaneen. De dunne toppen worden met koorden naar elkander toe getrokken en ook stevig vastgebonden; hierdoor verkrijgen zij een buitengewoon ligt en stevig vlot, hetwelk uit hoofde van zijn vorm zeer gemakkelijk

J

-ocr page 569-

DE SHILLOOK'S.

bestuurd kan worden en zoo weinig zwaarte heeft, dat één man het op zijne schouflers kan nemen en wegdragen. Indien deze vlotten uit liet water worden genomen, worden zij regt op hunne grondvlakten geplaatst; twee of drie steunen dan elkander, even als wanneer de soldaten hunne geweren aan rotten zetten. Zulk een vlot, 3 meter lang en rijkelijk 1 meter breed, kan twee menschen dragen.

De Shillook's zijn in het besturen hunner vlotten zeer handig; zij bewegen ze voort met kleine pagaaijen. Men ziet er zelfs kleine jongens mee rondroeijen; zij zijn-in het minst niet bevreesd voor de krokodillen waarvan de rivier wemelt, maar hebben tocii altijd eenc lans bij zich om deze vreeselijke dieren te verjagen, indien zij het mogten

wagen hen aan te vallen. 11 •

Toen Petherick door dit land trok, hadden de onverschrokken Shillook s eene kleine kolonie gevestigd aan den oostcljjken oever der rivier — den oever der Dinka s -- omdat hier zulke goede weiden waren. Zoodra de Dinka's zich meer landwaarts in begeven hadden, trokken de Shillook's over de rivier, bouwden een aantal hutten van riet, maakten er eene omheining om heen en haalden toen hun vee. Zij hadden een

aantal voorposten uitgezet in liet binnenland; zoodra deze bengtten dat de vijand m aantogt was, gingen de Shillook's scheep op hunne vlotten en roeiden naar hunne zijde van de rivier, liet vee sprong op den welbekenden roep der meesters in het water en volgde zwemmende de vlotten en kano's. Vreemd is het, dat de krokodillen onder

deze omstandigiieden het vee niet verontrusten. . j u. i l-.a

Met behulp hunner vlotten brengen de Shillook s een groot gedeelte van hun ti|c door met visschen. Zij gebruiken noch netten noch haken, maar de meer mannelijke speer. Dit wapen is omtrent 3 meter lang en heeft eene ijzeren punt met weerhaken, die los op het einde der schacht is gestoken; beide zijn met een los hangend koord aan elkander verbonden. Zoodra een viseh getroffen is, laat de punt van de schacht los; daar de laatste van zeer ligt hout is, drijft zij op de oppervlakte van het watei, den visch laat men dan spartelen totdat hij uitgeput is, wanneer hij met een stok, die van een haak voorzien is, aan wal wordt getrokken. Dikwijls vangen de Shillook s visch op goed geluk; zij roeijen dan tegen den stroom op en steken met hunne speren regts en links in bet water.

560

-ocr page 570-

DE SHILLOOK'S. 561

Veelwijverij is natuurlijk bij dit volk in zwang. Potherick geeft eene vermakelijke beschrijving van een zamenkomst die hij had met een opperhoofd en zijne familie:

quot;In een dezer dorpen, Gosa, maakte ik; met het doel om huiden of zoo mogelijk ivoor te koopen, kennis met het opperhoofd, Dood; deze kwam met verscheidene oudsten van het dorp in mijne hoot, terwijl de geheele oever der rivier bedekt was met alle mannen, vrouwen en kinderen van het dorp. Het opperhoofd, een man boven den middelbaren leeftijd, trof mij door zijne verstandige vragen en eene houding, even rond en ongeveinsd als waardig, en oneindig beter dan die zijner medgezellen.

quot;Eenigo geschenken van koralen werden door zijne volgelingen gretig aangenomen; hij ontving ze echter, alsof zij hem van regtswege toekwamen. Hij gaf een bevel aan een zijner lieden en onmiddellijk ontving ik, voor do kleinigheid die ik hem gegeven had, een schaap als tegengeschenk. Toen hij ons verliet, verzocht ik hem, ons vóór het opkomen der zon te willen bezoeken, alleen vergezeld van zijne zonen, opdat ik hem en hun voegzame geschenken zou kunnen geven.

quot;Lang voor den bepaalden tjjd stonden Dood en eene menigte mannen en aankomende jongelingen, met hunne onafscheidelijke lansen en knodsen, aan den oever en maakten mij wakker. Toen ik op het dek verscheen stormde alles op mij aan , met den kreet quot;de Benj! de Benj!quot; (het opperhoofd), gevolgd door tallooze begroetingen. Zoodra deze kreten wat bedaard waren, nam Dood met eenige moeite een pruim tabak uit zijn mond, van de grootte van een' kleinen oranje-appel, en ging naast mij zitten.

quot;Mijne eerste aanmerking was een uitroep van verbazing over het aantal zijner volgelingen, daar ik niemand anders verwacht had dan zijne zonen. quot;quot;O, 't is alles in orde,quot; zeido hij, quot;quot;gij kent mijne familie nog niet; tengevolge uwer vriendelijke beloften evenwel, heb ik de jongens in de vee-kraals laten halen, enquot; vervolgde hjj met den trots eens vaders, quot;quot;dit zijn ae zonen die voor mij vechten; zij hebben mij menigmaal ter zijde gestaan tegen de Dinka's, wier vee hen in staat heeft gesteld om te kunnen trouwenquot;

quot;Niettegenstaande ik eenige kennis meende te hebben van neger-familiën, was ik toch niet weinig verrast, toen ik bespeurde, dat zijne dappere nakomelingschap uit niet meer of minder dan 42 volwassen mannen en stevige jongelingen bestond. quot;quot;Jaquot;quot;, zcide hij, quot;quot;ik wilde de meisjes en de kleine jongens niet medebrengen, omdat het den schjjn zou hebben alsof ik van uwe goedheid misbruik wilde makenquot; quot;.

quot; quot;Wat! hebt gij nog meer zonen en dochters? Hoeveel hebt gij er wel, en hoe groot is het aantal uwer vrouwen pquot; quot;

quot; quot;Wel, ik ben van vele vrouwen gescheiden; zij werden oud; en nu heb ik er maar tien en vijf.quot; Toen hij echter zjjne kinderen begon te tellen^ moest bij de toevlugt dnemen tot een rietje; hij brak dit in kleine stukjes en zcide: quot;de zuigelingen tel ik maar niet meê, want die sterven nog al dikwijls, weet ge; de vrouwen zijn zoo zot met kinderen, waar ik niets om geef voordat zij in staat zijn een' strik te zetten.quot; quot;

quot;Daar hij, even als alle negers, niet in staat was om meer dan tot tien te tellen, noemde hij zooveel namen op en legde dan een stukje riet op het dok; voor elke tien kinderen had hij een dergelijk teeken en ging hiermede voort tot hij ze allen had opgenoemd. Het geheele getal bedroeg — behalve de zuigelingen en kleine kinderen die nog niet op zich zeiven konden passen — 52 jongens en 20 meisjes; dus in het geheel 72.

quot;Na deze verklaring kon ik de bende aan den oever mijne geschenken niet langer uithouden. Hij was met mijne giften zeer tevreden en noodigde mij in zijne hut; waar quot;k onthaald werd op quot;merissaquot; en gebraden kippen, waarin men om het vet te vervangen, de ingewanden gelaten had. Toen ik mijn verlangen te kennen had gegeven Din zijne vrouwen te zien, geleidde hij mij van hut tot hut, waar mijne huid, haren ;n kleederen het naauwkeurigst onderzoek moesten doorstaan; elke vrouw woonde op iich zelve. Nadat ik mijne zakken met losse koralen had rondgedeeld aan de dames ïn hare kinderen, in wier bijzondere gunst ik daardoor kwam, nam ik afscheid van 'iet nog zeer krasse opperhoofd.quot;

De regeringsvorm der Shillook's is eenvoudig genoeg. Er is een sultan of opper-oofd, do quot;Mockquot; genaamd, die eene magt bezit en uitoefent, waarvoor hjj aan niemand dev.i, i. ;ui

-ocr page 571-

DÉ SHILLOOK'S.

verantwoording schuldig is. Do quot;Mockquot; scliijnt hot or voor to houden dat do eerbied, dien men hem toedraagt, zou verminderen als hij gemeenzaam was mét zjjne onderdanen; hij houdt zich dan ook afgezonderd en komt zelden buiten de grenzen zijnor woonplaats. Hij spreekt nimmer zelf een zijner onderdanen aan, maar stelt zich met hen in betrekking door een' beambte. Elk die hem nadert moet dit doen op de kniën en niemand mag in zijne tegenwoordigheid regtop staan of wapenen dragon. Hij oefent strenge geregtigheid uit; vooral moord en diefstal worden gestraft door den schuldigen tor dood te brengen on zijne familie als slaven te verkoopen.

Deze misdaden worden echter voor verdienstelijk gehouden ingeval zjj tegen andere stammen begaan worden; als eene partij van een' strooptogt terugkeert neemt de Meck een derde gedeelte van den buit. Hij heeft ook regt op de tanden van al de olifanten die door hen gedood zijn; voorts verwacht hij een geschenk van eiken handelaar die door zijn gebied trekt. De Meck laat niet toe dat zich vreemdelingen in het land der Shillook's vestigen; hij geeft hun evenwel vergunning om te wonen to Kaka, eeno grooto stad aan het noordelijkste gedeelte van het rijk. Hier wonen verscheidene Ara-hische kooplieden, die hun fortuin maken door het ruilen van koralen, vee-schellen en andere artikelen voor vee, slaven en ivoor. De handel in dit laatste artikel geschiedt alleen door den Meck; hij heeft er het monopolie van en tracht hieruit zooveel te halen als hij kan. Do handel te Kaka is volstrekt niet vrij, want do Meck neemt niet alleen al het ivoor, maar zijne beambten gaan alles na wat er op do markt omgaat en houden toezigt op eiken koop die gesloten wordt.

Het is waarschjjnljjk om de tegenwoordigheid van vreemdelingen, dat de Meck niet te Kaka woontj maar in een dorp eenige mijlen hooger aan de rivier gelegen.

Op onderstaande afbeelding ziet men een zonderling muziek-instrument; men zou het, bij gebrek aan een beteren naam, een fluit kunnen noemen. Het is gemaakt van hard liout en heeft op verschillende plaatsen spiraalvormig gewonden ruwe ringen van ijzer en leder. Er is ook een ijzeren ring aan bevestigd, om er den riem door te steken , waaraan de Hu it gedragen wordt. De opening in het dunne gedeelte is zeer klein, en het geluid, hetwelk er door wordt voortgebragt, klagend en somber.

In de fluit steekt een werktuig, dat dient om haar schoon te maken. Hot is go-maakt van een struisveer waarvan de baarden kort zijn afgesneden; om te maken dat het tot onder in dc Huit zou kunnen komen is het verlengd met een houten hand-vatsel, aan welks einde als sieraad een bosje haar uit den staart eener koe bevestigd is. Do fluit is ongeveer 50 centimeter lang, en door het vele ijzer dat er aan is, zwaarder dan men wel zou veronderstellen.

5(52

I

-ocr page 572-

HOOFDSTUK XLV.

DE ISMOGO'S, DE ASIIANGO'S EN DE OBONGOS.

WEST-APKIKA, — DK ISHOOO'S EN HUNNE WOONPLAATS. — KLEKDINO EN VOOHKOMEN VAN' IIKT Vül.K. - ÜON-

nKRLING KAPSEL DER VROUWEN. — HARE BEDREVENHEID IN HET WEVEN. — INLANDSCHE PAHRIEKEN. — HET WEEFGETOUW EN DE SPOEI,. — WIJZE VAN BOUWEN I)tli ISHOOO'S. — VltEEMDK DEUKEN. — DE

DORPSROOM. - DE quot;M'PA/.Aquot; OF PI.EOTIGIIKID DER TWEELINGEN. — HET KARAKTER DEK ISHOOO'S IN HET

ALGEMEEN — DE ASIIANGO'S. — AARD VAN HET VOLK. — KEN ONGELUKKIG SCHOT EN ZIJNB GEVOLGEN.— OORLOOSPLEOTIOIIEDEN. — DE TEMPEL OF HET quot;M'KUITlquot;-HUIS. — GODSDIENSTIGE PLEOTIGIIEDEN DIE El! IN VERRIOT WORDEN. — BIJGELOOF VAN DK ASHANGO'S. — DE quot;KENDüquot; OF KLOK VAN DK KONINKLIJK!; WAAUDlallEID. — ONTVANGST VAN EEN BEZOEKER. — DE OBONQü'S OF BOSJESMANNEN VAN WEST-APKIKA.— HUN KORT EN DWERGACHTIG UITERLIJK. — DE VRIENDELIJKHEID DEK ASIIANGO'S JEGENS HEN. — DK MARKT DER O BONGO'S. — HUISELIJKE GEWOONTEN EN BEGRAFENIS-PLEGTIGHEDEN.

DE ISHOOO'S.

Wij komen nu onder eenige negerstammen en zullen hen zien zooals zij zijn in hun natuurlijken toestand, voordat hunne zeden en gewoonten door den invloed van Europeanen veranderd waren.

Even beneden de evennachtslijn on tussclien 10quot; en 12° Oosterlengte ligt eene groote landstreek, die bewoond wordt door do Ishogo's, een' zeer grooten en inerkwaardigen volksstam. Zij bewonen eene vrij smalle strooks lands, die in oene schuine zuid-westelijke rigting loopt, evenwijdig niet de llembo ÏN'gnuyai rivier, van welke zij echter door eene reeks van heuvelen geschoiden is.

Do Ishogo's zijn een schoon menschenras; zij zijn zwart en hebben wollig haar, maar niet de volkomen negertype, die de inboorlingen van do westkust kenmerkt. Op eene vrij zonderlinge wijze schikken zij zich op. Beide geslachten geven aan hunne oorspronkelijke zwarte kleur eene roodachtige tint, door zich in te wrijven niet een rood poeder, hetwelk zij verkrijgen door het afschrappen van ijzerhout; zij misvormen zich bovendien door de twee middelste snijtanden dor opperkaak uit te trekken.

Evenals andere wol-harige rassen, zijn ook de Ishogo's zeer trotsch op hunne hoofden; zij verminderen nog de geringe hoeveelheid haar, waarmede do natuur hen voorzien heeft. Oogharen en wenkbraauwen zijn onder hen niet fatsoenlijk en worden zorgvuldig uitgetrokken, terwjjl het hoofdhaar op oono zeer buitengewone wijze wordt opgemaakt. De mannen scheren een' kring om hunne hoofden en laten alleen eeno kleine plek op de kruin staan. Deze wordt in drieën verdeeld; elk dezer doelen wordt plat ineengevlochten, zoodat hot een vlakken lap vormt, die in eene punt uitloopt; aan het einde bevestigen zij dan oene koraal of oen stuk gepolijst ijzerdraad. Ton gevolge van het langzame groeijen van het haar kan een Ishogo zijn kapsel niet dan na verloop van eenige jaren volmaken.

De vrouwen beginnen met eeno soort van geraamte to maken van graslinnen en maken dit, naar haar smaak, op do kruin of achter aan haar hoofd vast. llierop werken zij het wollige haar er in vast, en wanneer dit volbragt is, schoren zij al het haar af,

30*

-ocr page 573-

DE ISHOQO'8.

hetwelk tot dit doel niet kan dienen. Als dit kapsel geheel in orde is, staat het 20 i\ 25 centimeter van het hoofd af; het duurt dan ook meerdere jaren voordat dit zonderlinge hoofdtooisel de volmaaktheid bereikt heeft. Een volkomen kapsel ziet men werkelijk ook nooit bij eene vrouw die minder dan 25 jaar oud is.

Deze quot;chignonquot; — indien wij dit kapsel zoo mogen noemen — is in vier afdee-lingen, een van voren, een van achteren en een aan iedere zijde. Natuurlijk kunnen de vrouwen beur haar op zulk een uitvoerige wijze niet zelve opmaken; dit werk wordt dan ook in den regel toevertrouwd aan menschen van het vak; in iedere stad zijn verscheidene vrouwen, die van hot kappen hare geregelde bezigheid maken. Als het kapsel in orde is, wordt het hoofd in maanden lang niet aangeraakt; dan wordt het haar echter geheel losgemaakt en de geheele toestel op nieuw opgebouwd; het in dien tjjd bijgegroeide haar wordt er dan ingevlochten. Het afbreken en weder opbouwen dezer torens is een lang en vervelend werk, waar een geheele dag voor nootlig is.

Er zjjn bij do Ishogo's 4 wijzen in zwang om deze torens te bouwen. Gewoonlijk staan zij regt op de kruin van het hoofd, zoodat het op eenigen afstand schijnt alsof' de vrouw eene cilindervormige mand op het hoofd draagt. Somtijds staat hij schuin, wanneer nameljjk de grondvlakte staat tusschen de kruin van het hoofd en den nek; hebben zij echter het haar onmiddellijk boven den nek kten staan, dan steekt hij geheel dwars achteruit. Dit zijn de gewone wijzen; enkele vrouwen dragen evenwel bovendien nog een' bos haar, dien zij vlak boven elk oor laten staan; dit haar wordt opgemaakt in den vorm van oen bal.

De kleeding der Ishogo's is quot;gras-linnenquot;, dat zij zelven vervaardigen. Zij zijn beroemd voor het zachte en digto weefsel van dit linnen, hetwelk echter niet gemaakt wordt van gras, maar van het buitenste vliesje van jonge palmbladen, dat er zeer handig met de vingers wordt afgestroopt. Du Chai'llu geeft van de wevers de volgende beschrijving:

quot;Als men de voornaamste straat van Mokengo doorwandelt, ziet men een aantal quot;ouandja'squot; of huizen zonder muren; in elk dezer huizen zijn vier of vijf weefstoelen, waarvoor do wevers gezeten zijn. In het midden der quot;ouandjaquot; brandt een houtvuur en men kan zeker zijn, dat de wevers onder hot werken zitten te rooken en te babbelen. De wevers zijn altijd mannen en het zjjn ook mannen die de quot;bongo'squot; aan elkander stikken, om er quot;dengui'squot; of kleederen van te maken. De steken zijn niet zeer klein noch de draden zeer fijn; het werk is echter zeer net en regelmatig en de naalden zijn van hun eigen maaksel.

quot;De quot;bongo'squot; zijn dikwijls gestreept en somtijds zelfs geruit. Dit doen zij door enkele draden van de schering of van do schering en den inslag te verwen. De verw wordt gemaakt van afkooksels van verschillende houtsoorten, behalve de zwarte, waarvoor eene soort van ijzererts gebruikt wordt. Deze quot;bongo'squot; worden in dit gedeelte van Afrika als geld gebruikt.quot;

Er zijn in dit verhaal twee woorden, die eenige verklaring vereischen. De weefstoel der Ishogo's is gemaakt op do volgende wijze: Een stuk hout van do lengte van omtrent 70 centimeter hangt horizontaal aan het dak der hut en over dit hout zijnde draden geslagen, die de schering uitmaken; do andere einden zjjn bevestigd aan een dergelijk stuk hout, dat door middel van gevorkte en in den grond gestoken stokken stevig is vastgemaakt. De draden worden, om den anderen verdeeld door twee ligto stokjes, waarvan do einden met de linkerhand worden vastgehouden, die ze beurtelings kruisen; de inslag wordt er ingelegd door eene spoel in den vorm van een zwaard, die tevens dient om hem naar beneden te drukken en in orde te leggen.

Door dezen vorm van den weefstoel kunnen zij slechts stukken weven van eene bepaalde lengte, en daar deze stukken als gold gebruikt worden, maakt men ze allo oven lang. Elk stuk afzonderlijk heet quot;bongoquot;; zijn er twee aan elkander genaaid, dan worden hot quot;denguisquot;.

De vrouwen mogen slechts twee zulke stukken linnen dragen; de grootte der draagster wordt niet in aanmerking genomen. Zij hangen er een aan eiken kant en de kanten worden van voren en van achteren aan elkander vastgemaakt; eene groote en dikke vrouw maakt dus oen zeer raar figuur, daar de twee stukkon linnen te smal zjjn om goed aaneen te sluiten.

5(i4

gaan: Slt; mann du C toovo O: staat geboo waarc Bi

-ocr page 574-

DE ISHOGO'S.

De Ishogo's gaan zcklon gewapend; ofsolioon zij speren hebben cn pjjl en boog, 20 ;| nemen zij die toch niet mede, tenzij zij ze noodig hebben. Het behoort echter tot de dl* | ctikette, dat zij hunne zwaarden medenemen indien zij oen bezoek in een ander dorp 11611 gaan iafleggen, liet is een stil en vreedzaam volk, en ofschoon zij de middelen bezitten om zich te bedwelmen, zijn zij toch merkwaardig om hunne matigheid; in dit opzigt maken zij een sterk kontrast met hunne luidruchtige, twistzieke en onmatige naburen, de Apono's.

De dorpen der Ishogo's zijn dikwijls zeer groot en bevatten 200 of meer hutten. Elke hut is, gemiddeld, 7 a 8 meter lang en 3 a 4 meter breed, en door tusschen-schotten verdeeld in drie vertrekken. De wanden van klei zijn niet hooger dan 1 V-j meter en de nok van hot dak is omtrent 3 meter van den grond.

De deuren zijn geplaatst in het midden van het binnenste vertrek en zeer klein; zij ven zijn nog geen meter hoog en hangen niet aan scharnieren, maar draaijen in het midden f 0P tw06 spillen, een van boven en een van onderen. Ecne der redenen waarom zij zoo Mik klein zijn is welligt omdat de inboorlingen geene zagen hebben; dc eenige wijze Isot | waarop zij ecne deur kunnen maken is, een boomstam om te houwen, hem op de

ek; hij

uur

iab-aan liet de

loor

Bl'W

behoorlijke lengte af te hakken en dan met veel moeite het overbodige hout aan eiken kant weg te nemen. Do deuren zijn zeer vindingrijk op verschillende wijzen versierd , door ze met roode, zwarte en witte werw enz. te beschilderen. De teekeningen zijn wO' I dikwerf zelfs elegant. De muren der meeste huizen zijn uitwendig bekleed met boombast. H'dt I Uet huisraad dezer hutten staat met hunne goede bouworde niet geheel en al in ■ overeenstemming. Aan het dak hangen een aantal kalebassen die met water, palm-i I WJ'jn en 0^e gevuld zyn! hiernaast hangen dan vele met katoen gevulde zakken en irdt ■ kookpotten. Eene goed voorziene hut bevat ook eene zekere hoeveelheid schotels en :T10' ■ borden, die gemaakt zijn 6f van riet óf van den bast cener plant quot;astangquot; genaamd; no: 1 tegen de wanden zijn de bundels palmvezelen opgestapeld, waarvan de quot;bongo'squot; ver-ital I vaardigd worden. De tabak wordt insgelijks binnen dc hut bewaard on is geheel en 'en) al in bladeren ingepakt.

De gewone vorm van een dorp is eene enkele straat, die zeer lang en soms buitengewoon breed is. In één dorp was de straat meer dan 75 meter breed en zoo zindelijk dat men er geen enkel plantje onkruid in zag — een feit, dat te opmerkelijker was, indien men den snellen plantengroei dezer streken in aanmerking neemt.

Elk dorp heeft althans éen huis, waar men bijeenkomt om te praten. Zulk een quot;praat-huis' heeft meer van een afdak of eene loods dan van een huis: het bestaat alleen uit een dak en de palen waarop dit rust. In dit huis komen de mannen dagelijks bijeen om te rooken, regt te spreken, vreemdelingen te ontvangen en onop-lar- houdehjk met elkander te babbelen.

elte l Er is ook een tempel of quot;M'buiti-huis;quot; hier wordt eene soort van godsdienst ge-■ houden. Altijd bevat het een groot houten afgodsbeeld, waarvoor het volk een' grooten toel | eerbied koestert. De plegtigheden, die binnen dit gebouw plaats vinden, zullen wij van aanstonds beschrijven.

I (le In het midden van elk dorp der Ishogo's staat een grootc boom, die tot het go-cen slacht Ficus behoort. Bij het aanleggen van een dorp wordt er een jong boomje van ken ,, deze soort in geplant; de voorspoed van het toekomstige dorp wordt veronderstelt igte i hiermede in verband te staan.

II Ss I Indien het in het leven blijft en welig groeit, zal het ook het nieuwe dorp wel-n 1 8aan; sterft het echter, dan wordt de plaats verlaten en eene nieuwe gekozen.

I Sommige dorpen onderscheiden zich door twee gorilla-koppen, een van een u I manlle^K' en ecn van ecn wijfje, die onder den heiligen boom op palen zijn geplaatst;

alle «du Chaillu hoorde naderhand, dat bij de wortels van denzelfden boom ook eenige

II ^00vermiddelen begraven werden.

Onder de Ishogo's heeft eene zeer merkwaardige plegtigheid plaats, die in verband der |i staat met do geboorte van tweelingen. In vele stroken worden deze onmiddellijk na de en | geboorte gedood; in dit land laat men ze echter in het leven, maar onder beperkingen, jote gt;1 waardoor de moeder meer lijdt dan haar kroost.

mal 1 gjj Je Ishogo's heerscht een nevelachtig denkbeeld, dat ecne vrouw niet meer

565

-ocr page 575-

DE IS HUGO'S.

clan één kind tegeljjk ter wereld behoort te brongen en dnt dc natuur dezen misslag wil goedgemaakt hebben door één kind te dooden, voordat het oud genoeg is om voor zichzelven te kunnen zorgen. Na dien tijd — d. i. als de kinderen omtrent 6 jaren oud zjjn — wordt do balans van geboorte en sterfgevallen verondersteld in evenwigt te zijn en behoeven geene verdere voorzorgen genomen te worden.

Zoodra er tweelingen geboren zjjn, wordt bet huis daarom op eene of andere wijze geteekend, om het te kunnen onderscheiden. In een geval, hetwelk door du Chaillu wordt medegedeeld, waren twee lange palen — aan eiken kant der deur een — in den grond geplant en had men een stuk linnen over den ingang der hut gehangen; bovendien waren er, juist voor de deur, cene reeks kleine witte paaltjes in den bodem geslagen. Deze teckens dienen om vreemdelingen te waarschuwen niet binnen de hut

te gaan; indien iemand, behalve de ouders en do kinderen hier binnen ti'eedt, wordt de schuldige gevat en als slaaf verkocht. Dc tweelingen zeiven mogen niet met andere kinderen spelen en zelfs het huisraad en de kookpotten der hut mogen niet door anderen gebruikt worden.

Tengevolge dezer wet is cr niets hetwelk de vrouwen, behalve kinderloosheid, zoo zeer vreezen als het krijgen van tweelingen; niets doet eene vrouw dan ook zooveel verdriet, als wanneer men haar zegt dat zij stellig van tweelingen zal bevallen. Wat haar welligt het meest hindert is het verbod van te spreken. Zij mag in het bosch gaan om brandhout te halen en andere dergelijke huishoudelijke bezigheden te verrigten, daar zjj, zoowel als hare kinderen anders van gebrek zou moeten omkomen. Zij mag evenwel geen enkel woord spreken tegen iemand die niet tot hare familie behoort — een verbod, hetwelk voor iedereen lastig en onaangenaam zou zijn, maar dat het in dubbele mate is in Afrika, waar een onophoudelijk gebabbel bijna eene levensbehoefte is.

566

-ocr page 576-

DE I SI 100 (TS.

Als het zesde jaar om is, heeft er eone plogtigheid ])lfiats, waardoor deze langdurige beperkende bepalingen voor alle partijen worden opgeheven; zij mogen dan weder in het gezelschap hunner medemenschen komen. Bij het aanbreken van den dag wordt er in de straat eenc afkondiging gedaan; twee vrouwen, namelijk do moeder en eene vriendin , gaan voor tie deur der hut staan , nadat zij vooraf hare boenen en nange-zigten wit hebben gemaakt. Dan gaan zij, gevolgd van de tweelingen, langzaam door het dorp; zij slaan tegelijk de trom op de maat harer voetstappen en zingen een op do gelegenheid betrekking hebbend lied. Hierop volgt een algemeene dans en een feest, hetwelk den geheelen nacht duurt; als de plogtigheid is afgeloopen, behoeven zij zich aan geene verbodsbepaling meer te houden. De plogtigheid zelve wordt genoemd quot;M'pazaquot;, een woord hetwelk zoowol tweelingen beteekent als de plogtigheid waardoor zij en hunne moeder uit hunne gevangenschap bevrijd worden.

Evenals in andore doelen van Afrika hebben ook hier do inboorlingen de gewoonte, den ganschen nacht door te dansen, te trommelen en te zingen; zjj doen dit deels om de koelte, maar ook gedeeltelijk omdat zjj vrecseljjk bijgoloovig zijn en zich verbeelden dat de booze geesten hen in de duisternis van den nacht kwaad zouden doen, indien zij niet door het branden van vuren en hot maken van loven verjaagd werden.

Een dezer dansen heet quot;M'muirriquot;, naar het sterke, trillende geluid, hetwelk met de lippen gemaakt wordt. Het is eigenlijk een krijgsdans en alleen de mannen nemen er deel aan. Zij zjjn geschaard op ééne lijn en gaan allen tegelijk voor- en achteruit; zij stampen met de voeten om do maat aan te geven, slaan zich op de borst, gillen en maken het trillende geluid, waarvan wij reeds gesproken hebben. Hunne kelen schijnen van metanl te zijn en hunne longen van leder, want de bewoners van het dorp gaan don geheelen nacht mot het maken van dit afschuwelijk leven voort; zij houden er geen oogenblik mede op. Zij die voor het oogenblik vermoeid zijn van het zingen en geen trom bezitten, leveren toch hun aandeel in het algemeeno rumoer, door twee stukken hout tegen elkander te slaan.

Met al hunne gebreken zijn de Ishogo's toch een prettig volk; du Clmillu, die op zijn togt door Ishogo's vergezeld werd, zegt dat het de zachtzinnigste, vriendelijkste en goodhartigstc negers zjjn, die hij ooit heeft aangetroffen. Na zijne terugkomst uit het land dor Ashango's dio wij aanstonds zullen behandelen, ontvingen dc Ishogo's hem mot meer dan gewone gastvrijheid; zij beschikten alles voor zijne reis naar het westen en de geheele bevolking der dorpen kwam uit hunne hutten en deed hem een eind weegs uitgoloido.

1

DE ASHANGO'S.

OüSTEMJK van dc Ishogo's woont een volk, Ashango's genaamd. Zij sproken een ander dialekt dan do laatston en geven ook voor een ander ras te zijn; hunne zeden en gewoonten komen echter zooveel met die dor Ishogo's overeen, dat wij ze slechts met weinige woorden behoeven te vermelden.

Ashango-land was do grens van du Chaillu's tweedon togt; deze nam door een ongeluk een onverwacht einde. Het volk was achterdochtig ten aanzien dor beweegredenen die hem hier heen mogten hebben gevoerd en maakte hot hom lastig in zijn kamp; als waarschuwing worden nu eenigo schoten in de lucht gedaan. Ongelukkig ging echter een schot af, voordat hot geweer hoog genoog was opgoligt; do kogel trof oen man in het hoofd en doodde hem op de plaats. Het geheele dorp vloog te wapen, do oorlogstrom werd geslagen on do krijgslieden verzamelden zich op de plaats, gewapend met hunne speren met weêrhakon en bogen met vergiftigde pijlen.

-ocr page 577-

DE ASHANOO'S.

Voor eon oogonblik was er eumge stilte; de tolk, die het rampzalige schot gedaan had, verklaarde hun dat het een ongeluk was en dat als vergoeding de prijs van twintig menschen zou worden betaald. Er werden koralen en linnen voor den dag gehaald en een der opperhoofden had juist in het voorstel toegestemd, toen er een luid weeklagen werd gehoord; eene vrouw stormde uit eene hut en deelde mede, dat de lievelingsvrouw van het opperhoofd door denzelfden kogel gedood was. Do kogel was, nadat hjj door de hersenen van den man gegaan was, door den dunnen wand dor hut gedrongen en had daar ook de arme vrouw gedood.

Na deze mededeeling was allo hoop om den vrede te bewaren verdwenen. De ochtgenooot riep natuurlijk om wraak, en onder een regen van pijlen — waarvan er een don tolk trof en een andere den vinger van du Chaillu bijna door midden kliefde — trok het reisgezelschap zoo goed het eenigzins kon terug; zij weerhielden zich van schieten zoolang zij konden, maar waren eindelijk, tot zelfverdediging, verpligt het te doen.

Om zoo spoedig mogelijk te kunnen ontsnappen, moesten de dragers de instrumenten, voorwerpen van natuurlijke historie en de photographiën wegwerpen; do arbeid van maanden ging aldus verloren en er word bijna niets dan het dagboek gered. Elk dorp hetwelk zij naderden, zond zijne krijgslieden tegen hen uit. Du Chaillu werd gevaarlijk in de zijde gewond en moest ten laatste zelfs zijn boste maar zwaarste geweer wegworpen, Eerst na het sneuvelen van een aantal hunner, begrepen dc Ashango's, dat zij met oen vijand te doen hadden die tegen hen meer dan opgewassen was en gaven eindelijk de vervolging op.

Het was echter noodzakelijk, stil te houden dat du Chaillu verwond was, want verscheidene stammen verkeerden in het denkbeeld dat hun blanke bezoeker onkwetsbaar was voor speren en pijlen, en het was van veel belang, dit denkbeeld levendig te houden. Er waren omtrent hem allo mogelijke vreemde verhalen in omloop; sommigen zeiden dat do pijlen der Ashango's zonder hem te benadeelen van zijn ligchaam afgleden; anderen geloofden daarentegen dat hij zich, al naar hij verkoos, nu eens veranderde in oen luipaard en dan weder in een gorille of een olifant en in dezen vreemden vorm zijne vijanden aanviel en verjaagde.

De Ashango's zijn zelfs nog beter gekleed dan de Ishogo's; zij dragen quot;dengui'squot; die vrij groot zijn en kleeden, wat in Midden-Afrika zeer ongewoon is, zelfs hunne kinderen. De vrouwen dragen haar-torens als die der Ishogo's, maar schijnen er niet zooveel moeite aan te besteden. Zij leiden schijnbaar een vrij gelukkig loven, en krijgen dan ook inderdaad in de meeste dingen haar' zin.

Do krijgslieden zijn goed gewapend; zij dragen zwaarden, speren en vergiftigde pijlen. De speer- en pijlpunten worden niet door hen zeiven vervaardigd; maar door do Shimba's en Ashangui's, die de beste smids in deze streken schijnen te zijn. Bijna elke Ashango draagt een zwaard; als een dezer wapenen gekocht of verkocht wordt, geschiedt de handel altijd in het geheim.

Voordat de Ashango's ten oorlog trekken heeft er eene soort van toover-plegtigheid plaats, die quot;het bereiden van den knjgs-dischquot; genoemd wordt. De toovordokter wordt ontboden en kookt in een reusachtigen pot eene soort van brij van alle mogelijke kruiden en fotichen. Niemand behalve de krijgslieden mag het kooksel zien; als do spijs klaar is, eet elk krijgsman er een gedeelte van. Niets mag er van overblijven; als allen gegeten hebben, wordt hetgeen er nog mogt overschieten, zoo lang over hun ligchaam gesmeerd, totdat hunne geestdrift tot het hoogste peil gerezen is; dan trekken zij uit en gaan onmiddellijk over tot den aanval.

Er zijn nog een aantal plogtigheden van minder belang, die met voedsel in verband staan; zoo bestaat er voor de vrouwen bijv. een verbod om het vleesch van geiten of kippen te eten, waarschijnlijk, volgens du Chaillu, omdat de mannen het liever zeiven gebruiken.

In Ashango-land is, even als bij de Ishogo's, de tempel of de afgodshut een der voornaamste en meest in het oog vallende gebouwen. Over het algemeen houdt het volk er niet van dat vreemdelingen zijne tempels binnentreden; in één dorp slaagde du Chaillu er echter in, om binnen een tempel of quot;M'buitiquot; huis te komen en de vreemde godsdienstoefening te zien die er in werd uitgeoefend.

-ocr page 578-

DE ASHANGO'S.

quot;Het afgodsbeeld stond in cone lange, snifille en la^e hut, ongovoer 10a II meter lang en 3 a 4 breed; zij was besehilderd met roede, witte en zwarte kleuren.

quot;Toen ik de hut binnentrad, was zij vol Ashango's; dezen stonden aan beide zijden op eene rij, met brandende toortsen vóór zich in den grond gestoken. Onder hen vielen vooral in het oog twee quot;M'buiti-manncnquot; of priester», zooals men ze zou kunnen noemen, gekleed in linnen, dat van plantaardige vezelen geweven was; hunne huid was op eene zonderlinge wijze met verschillende kleuren beschilderd. Do eeno zijde van hun gelaat was rood, de andere wit; op het midden der borst hadden zij eene breede geele streep; ook de omtrek der oogen was met verw besmeerd. Deze kleuren worden gemaakt door verschillende soorten van hout te koken en dat af kooksel met klei te vermengen.

quot;De overige Ashango's waren insgelijks met allerlei kleuren opgesierd en zagen er bij het licht hunner toortsen uit als een troep duivels, die in de onderwereld op het punt stonden om eene of andere helscbe plegtigheid te verrigten. Op hunne beunen waren witte bladeren gebonden, uit het binnenste van een palmboom. Sommigen droegen vederen, anderen hadden als horens ineengedraaide bladeren achter hunne ooren en allen hadden een bundel palmbladeren in de hand.

quot;Spoedig nadat ik binnengekomen was, namen de godsdienstplegtigheden een' aanvang; al de mannen hurkten op den grond en begonnen een oorverdoovend, wild gezang. Bij het afgodsbeeld was een orkest van muzijkantcn; dit orkest bestond uit drie trommelslagers, elk met twee trommelstokken, een man die op do harp speelde en een die op een geluidgevend stuk hout sloeg; dit laatste raakte niet aan den grond, maar rustte op twee stokken om het geluid nog te versterken. Detwee quot;M'buiti-mannenquot; voerden inmiddels eenen fantastisehen dans uit in het midden van den tempel en wrongen hun ligchaam in alle mogelijke vreemde bogten. Telkens als de quot;M'buiti-mannenquot; den mond openden om te spreken, heerschte er eene doodsclie stilte.

quot;Toen de plegtigheid eenigen tijd geduurd had, stond de menigte op en omringde de dansers; zij verdubbelden dan te gelijkertijd de kracht hunner stem en nadat dit eenigen tijd geduurd had, namen zij hunne vorige houding weder aan. Dit alles werd verscheidene keeren herhaald. Het scheen mij toe eene soort van dorpsfeest te zijn.

quot;Ik moet hier nog vermelden, dat men de quot;M'buiti-mannenquot; van eene andere plaats ontboden had, om bij deze gelegenheid dienst te doen; het geheel had veel van eene ruwe tooneel-voorsteliing. De quot;M'buiti-mannenquot; zijn, even als de toover-doktors, onder deze binnenlandsche stammen, lieden van gewigt; sommigen hebben meer naam dan anderen, maar over het algemeen staan verstafwonende in de hoogste achting. Vermoeid van het leven ging ik eindelijk — daar ik bovendien niets begreep van hetgeen er voorviel en ook geene verandering in de voorstelling zag — om half elf weder naar mijne hut.quot;

Daar zij buitengewoon bijgeloovig waren, dachten de Ashango's algemeen dat hun blanke bezoeker geen menscli, maar een geest was, daar hij zulke wonderen kon doen. Hij had eene speeldoos bij zich en liet die, tot groote onsteltenis en verbazing van het volk, spelen. Hun eerbiedig ontzag nam nog toe, toen hij de doos liet staan, cn in het bosch ging. Het feit dat het instrument kon spelen, zonder dat er iemand bij was, was nog vreeselijker; eene menigte volks stond er in doodsclie stilte — een zeer overtuigend bewijs van hunne vrees — om heen. Eene harmonika maakte nog meer opschudding; niemand dan de koning durfde eenig geluid maken. Zelfs hij was zeer verschrikt en sloeg onophoudelijk met zijn quot;kendoquot; of schel, die het teeken is zijner waardigheid.

De quot;kendoquot; is een zeer merkwaardig onderscheidingsteeken. Het is eene klok of' schel, eenigzins gelijkende op die welke op bladz. 544, tig. 2 is afgebeeld, maar heeft een lang, ijzeren handvatsel, dat haakvormig is omgebogen; de quot;kendoquot; kan dus op den schouder worden gedragen op dezelfde wijze als men dit de bijl doet (zie bladz. 425). Er is bont van oen luipaard aan bevestigd, grootendeels om het geluid te dempen; het geheel is een zinnebeeld, hetwelk even zoo hoog geacht wordt als de koninklijke schepter bij ons. Als het opperhoofd langs den weg gaat, schelt hij voortdurend; zijne tegenwoordigheid wordt dan aangekondigd met een geluid als dat eener gewone schapen-bel.

-ocr page 579-

570 DE OBONGO'S OF BOSJESMANNEN VAX ASTTANGO-LAND.

Toen du Chnillu onder de Ashango's verblijf hield, waren er nog bijna gcone arti-likelen vnn Europeesch maaksel in het land doorgedrongen. De overal verspreidde koralen hadden hen bereikt benevens eenige weinige koperen sieraden. Eén voorwerp bezaten echter sommigen, dat wel het laatste was wat men verwachten zou te zullen zien. Dit was cene gewone, zwarte, Engelsche bierflesch. Deze flesschen zijn bijna even diep in het binnenland doorgedrongen als de koralen en worden door de opper-hoofden buitengewoon op prijs gesteld. Zij hechten aan geen hunner bezittingen zooveel waarde als aan eene zwarte Hesch; zij hangen haar aan hun gordel en doen er hun' pisang-wijn in.

Kalebassen zouden natuurlijk voor dit dool veel geschikter zijn. Eene zwarte Hesch te bezitten is evenwel voor een opperhoofd het toppunt zijner wenschcn. De vrouwen doen meestal wat zij willen; indien echter eene vrouw zulk eene Hesch breekt, begaat zij eene misdaad, waarvoor zij geenc genade behoeft te verwachten.

De Ashango's hebben eene zonderlinge gewoonte om een gast te ontvangen. Als zij hem eene bijzondere eer willen bewijzen, gaan zij hem te gemoet met eenigc schotels hunner roode verw en verwachten dan dat hij zich hiermede zal insmeren. Wanneer een vreemdeling een huis nadert en de eigenaar vraagt hem om zich rood te verwen, dan is hij zeer gelukkig; indien de verw hun echter niet wordt aangeboden, vertrekt hij kwaad on vol wrevel over de hem aangedane belcediging.

DE OBONGO'S OP BOSJESMANNEN YAN ASIIANGO-LAND.

Tn de nabijheid der evennachtslijn en tusschen 11° en 12° Oosterlengte woont een stam van dwerg-negers, Obongo's genaamd, die, niet slechts in gestalte, maar ook in beschaving op den laagsten trap der menschheid schijnen te staan.

De Obongo's hebben gecne vaste woonplaatsen; hunne woningen zjjn eenvoudige hutten, vervaardigd van takken. Zij worden gemaakt door bladerrijke takken in den grond te steken en om te buigen en zjjn zoo ligt, dat een geheel dorp van Obongo's op een oogenblik van woonplaats kan veranderen. De voornaamste redenen waarom men ze verlaat kan men opsommen in het enkele woord quot;ongedierte;quot; de hutten krioelen er zoo van, dat men, langen tijd nadat zij verlaten zijn, ze niet kan binnenkomen zonder met geheelc zwermen dezer lastige insekten bedekt te zijn. De hutten zijn zonder eenigc orde in de open ruimten tusschen de boomen verspreid.

De overeenkomst tusschen do Obongo's en de Bosjesmannen van Zuid-Afrika is inderdaad verwonderlijk. Evenals deze zijn de Obongo's kort en toch niet mismaakt, hebben eene veel ligtere huidkleur dan hunne buren en kort haar dat in bosjes groeit; terwijl do Ashango's lang en donkerkleurig zijn en vrij lang, dik haar hebben.

Hunne kleur is bleek geel-bruin, hunne voorhoofden zijn smal en hunne wangbeenderen sterk uitstekend. Hunne gemiddelde lengte is, volgens metingen van du Chaillu, 1.38 meter, ofschoon hij eene vrouw aantrof, die voor zeer lang gehouden werd en 1.53 meter lang was. Hot is opmerkelijk dat de borst der mannen bedekt is met lange haren, die evenzoo in bosjes groeijen als hun hoofdhaar.

Dat zij zoo klein zijn, hangt daarvan niet af, dat alle ligchaamsdeelen zulk kleine afmetingen hebben, maar vooral van de kortheid hunner beenen; deze zijn, in tegenstelling met die der Afrikaansche rassen in hot algemeen, zeer kort in vergelijking met de lengte van het geheelc ligchaam. In plaats dat zij er dus uitzien als welgevormde menschen die men door een verkleinglas ziet, hebben zij een dwergachtig en dom voorkomen; zij zien er clan ook vreemd en spookachtig uit.

De kleeding der Obongo's bestaat — als zij, wat zelden het geval is, eenigc

-ocr page 580-

DE OBONGO'S OF «OSJESMANNEN VAN AS1!ANGÜ-LANJ). 571

klccdiiig dragen — geheel cn al, uit een ouden cn afgedragen quot;denguiquot;, die liun door de Ashango's geschonken is. Deze laatsten zijn inderdaad jegens die ongelukkige kleine wezens zeer vriendelijk; zij moedigen hen aan om hunne woonplaats in de nabijheid der dorpen op te slaan, zoodat zij te zamen eene soort van handel kunnen drijven. Hoe laag deze schepsels ook mogen staan, zijn zij toch handige strikken-zetters en vangen grootc hoeveolhoden wild, hetwelk zij aan de Ashango's verkoopen voor pisang's, ijzeren kookpotten en andere gereedschappen. Bij zekere gelegenheid zag du Chaillu een dozijn vrouwen der Ashango's; zij droegen pisang's op hare hoofden en wilden die verruilen voor wild. Ho mannen waren nog niet teruggekeerd van de jagt. maar toen zij zagen dat de vrouwen der übongo's honger leden en het leven

moesten houden hij eenige onoogelijkc noten, lieten zij haar bijna al de pisangs en gingen zonder wild heen.

He bosschen waarin zjj leven zijn zoo vol met hunne strikken en valkuilen, dat een vreemdeling er niet door durft gaan, uit vrees van in een of anderen kuil te vallen, die gegraven is om luipaarden, wilde zwijnen of antilopen in te vangen, of met zijne voeten vast te raken in een' strik die gezet is voor apen. Er is tusschen de boomen geen enkel pad, waarin niet een paar valkuilen zjjn en buiten de paden zijn do strikken voor apen zoo menigvuldig, dat het, zelfs bij dag, moeijeljjk is ze te vermijden.

Haar zij een zwervend loven leiden, bebouwen de Obongo's den grond niet; zij loven van het wild, dat zij vangen, alsook van wortelen, bossen en noten, die zij in de bosschen vinden. Naar dierlijk voedsel haken zij niet eeno bijzondere gretigheid en de belofte dat lijj geitevleesch zal krijgen zal een übongo tot iets overhalen, wanneer zelfs koralen hierin te kort schieten.

-ocr page 581-

DE OBONGO'8 OF BOSJESMANNEN VAN ASMANGO-TjAND.

Do afkomst dor Obongo's is ccno vnrborgonlioid; niomand weet of zij dc oorspronkelijke bewoners zijn, dan wel of zij van vorafgelogen streken komen. Het waarschijnlijkst is, dat zij de eigenlijke bewoners geweest zijn, maar dat dc Asiiango's, die veel grooter en krachtiger zijn, dit vruchtbare land langzamerhand in bezit hebben genomen, van welks vruchtbaarheid door dc zwervende en niet werkende Obongo's geen partij werd getrokken.

liet is vreemd dat zij hunne individualiteit gedurende zulk een langen tijd bewaard hebben; in dit opzigt hebben zij eene verwonderlijke overeenkomst met de heidens, die ecuwen lang in Europa hebben rondgezworven en toch dezelfden gebleven zijn. De Obongo's huwen nooit buiten hun eigen stam, en daar zjj leven in kleine vereenigingen van 10 of 12 hutten, is het duidelijk dat liunne keuze niet zeer groot kan zijn. De Ashango's zeggen ook inderdaad, dat de banden van bloedverwantschap onder hen niet worden geteld en dat bij de Obongo's broeder en zuster met elkander mogen trouwen. Deze omstandigheid verklaart welligt ten deele hun dwergachtig voorkomen.

Het is een bedeesd en schroomvallig volk; toen du Chaillu hen bezocht, kon hij hen ter naauwernood te zien krijgen, daar zij allen, zoodra zij den vreemdeling zagen, het bosch instoven. Hij slaagde er eindeljjk met de grootste moeite in, eenige vrouwen en kinderen den weg af te snijden; door geschenken van koralen en beloften van vleesch kwam bij met haar op een goeden voet, zoodat zij ook aan hare medgezellen vertrouwen op de vreemdelingen konden inboezemen. Eene kleine oude vrouw, Misounda genaamd, die in den beginne zeer schuw was, werd heel vertrouwelijk en begon de mannen uit te lagchen toen zij wegliepen. Zij zeide, dat zjj zoo schuw waren als een eekhoren die quot;Que', que,quot; riep; zij schreeuwde om het dier na te doen en wrong onderwijl haar oud klein ligchaam in alle mogelijke bogten, die ten doel hadden, de vrees van hare verschrikte medgezellen voor te stellen.

Als een Obongo sterft, is het de gewoonte het lijk bij een hollen boom in het bosch te brengen; men plaatst het dan in deze holte, die naderhand tot boven toe met aarde, bladeren en takken gevuld wordt. Somtijds echter geschiedt de begrafenis op eene meer zorgvuldige manier. Het lijk wordt dan gebragt bij een of ander stroomend water, waarvan men den loop vooraf heeft afgeleid. Er wordt 'dan een graf in het bed van den stroom gegraven; het lijk wordt hierin geplaatst en met zorg bedekt. Als dit geschied is, laat men den stroom zijn' vroegeren loop hernemen, zoodat alle sporen van het graf spoedig verdwenen zijn. Deze vreemde gewoonte heerscht niet bij de Obongo's alleen, maar is van de oudste tijden af ook in vele andere streken der wereld in zwang geweest.

572

-ocr page 582-

HOOFDSTUK XLYI.

I) K A PO N 0*S EN DK APINCIS.

WOONPLAATS DER APONO's. - HUN LEVENDIGE AARD. — KLEEDINO EN SIERADEN. - DB REUZEN-DANS. —

WIJZK VAN HOUWEN DER Al'ONO's. — WAPENEN. — GODSDIENST EN RIJQELOOP. - ZIEKTE, DOOD EN BEGRAFENIS. - EENE LEGENDE. - DE STAM DER APlNofs. - HUN ALGEMEEN VOORKOMEN EN HUNNE WIJZE

VAN ZICH TE KLEEDEN. — HUNNE BEKWAAMHEID IN HET WEVEN. - HUNNE HANDIGHEID ALS SCHIPPERS.-

EEN TOONKEL OP DE REMBO. - ZONDERLINGE ECHTELIJKE SCHIKKING. — SLAVERNIJ ONDER DE APINQl's.-

EENS JAGERS LUIPAARD-AMULET. - GEWOONTEN BIJ HET BKGRAFEN.

DE APONO'S.

Als wij voortgaan naar de westkust van Afrika, komen wij bij de Apono's; dozen bewonen een landstreek onmiddellijk bezuiden de evennachtslijn en tusschen 11° en 12° Oosterlengto.

Het is een vrolijk volk; zjj voeren de Afrikaansche gewoonte, om den geheelen nacht te trommelen, te dansen en te zingen, ten top. Drinken behoort natuurlijk tot de nachtelijke vermakelijkheden; de drank dien zij gebruiken is palmwijn, die in vole doelen van Afrika in groote hoeveelheden gemaakt wordt. Do ingeschapen goede aard der Apono's kwam welligt nooit beter uit dan bij eene gelegenheid toen du Chaillu besloten had een eind te maken aan deze nachtelijke zwelgpartijen, die hem van zijne nachtrust beroofden en maakten, dat hij op den dag niets aan zijne dronken dragers had. Hij ging eenvoudig naar de hut waar het feest in werd gehouden, schopte de vaten met palmwijn om en joeg de opperhoofden en hunne volgelingen uit de hut. Zij ergerden zich natuurlijk, dat er zooveel kostelijke drank verloren ging, maar bromden alleen wat en gehoorzaamden toen aan zjjne bevelen.

De Apono's bleken, naar de Afrikaansche begrippen van eerljjkheid, zeer eerlijke lieden te zjjn; du Chaillu zegt, dat zij zijne goederen niet stalen en bij de gedurige twisten en kibbelarijen met de opperhoofden altijd zijne partij kozen.

Hun voorkomen is niet aangenaam; niet omdat zij van nature zoo leeljjk zijn, maar omdat zij de gewoonte hebben om zich op eene kunstmatige wijze te mismaken. Vooreerst trekken zij de twee middelste tanden der opperkaak uit en vijlen al de andere af tot scherpe punten. Tatouëeren doen zjj zich op eene uitgebreide schaal; vooral de vrouwen maken, gewoonlijk midden op bet voorhoofd, kleine verheven lik-teekens, die somtijds geschikt zijn in don vorm van een diamant. Ook op do wangen hebben zij verschillende teekens en eenige op de borst en den buik.

De kleeding der Apono's gelijkt op die der Ishogo's en is gemaakt van graslinnen. De mannon dragen de „dengui's ' of mantels die vervaardigd worden door verscheidene stukken graslinnen aan elkander te naaijen; terwijl de vrouwen zich moeten bepalen bij twee zulke stukken linnen, een aan iedere zijde, die als zij kunnen van voren en achteren aaneen komen. Zoolang de vrouwen jong zijn is deze kleeding rijkelijk voldoende; worden zjj echter oud en dik, dan kunnen de stukken linnen, die altijd even groot zjjn, op verscheidene duimen na elkander niet aanraken. Deze kleeding heeft

-ocr page 583-

DE APONO'S.

evenwel uit oude gewoonte het burgerregt gekregen en do Apono's zijn er volkomen mede tevreden.

Den palmwijn, waarvan wij zoo even spraken, bereiden de Apono's op eene zeer eenvoudige wjjzo. Als de vruchten nagenoeg rjjp zijn klimmen de inboorlingen in de boomen en hangen onder de vruchten uitgeholde kalebassen om liet kostbare vocht op te vangen. Zij zijn op dezen drank zoo verzot, dat men ze zolt's in don vroegen morgen

reeds de boomen ziet beklimmen en uit de opgehangen kalebassen drinken. Tijdens de rjjpheid der vruchten zijn de Apono's bijna altijd dronken en bijgevolg geneigd om twist te zoeken en niets uit te voeren; zij worden dan om de geringste kleinigheid ligtelijk beleedigd, en verwaarloozen hunne pligten, die zij op andere tijden van hot jaar anders altjjd gereed zijn te volbrengen.

Gelukkig voor hou duurt liet saisoen van den palmwijn slechts enkele maanden; don overigen tijd van het jaar zjjn de Apono's wel verpligt om nuchter te blijven. Zoolang de tijd van den palmwijn duurt, ia het verblijf in het land voor een' vreemdeling hoogst onaangenaam; het geluid van de trom, het dansen en zingen houden dag of nacht bijna niet op, terwjjl liet volk zoo kitteloorig en twistziek is,

574

-ocr page 584-

DE APONO'S.

dat cr bijna gocn dag zonder vochten voorbij gaat, waarbjj dikwijls aanzienlijke wonden worden toegebrngt.

Een hunner dansen is zeer bijzonder en wordt quot;Ocuyaquot; of de reuzen-dans genoemd.

Deze dans wordt uitgevoerd door een man die de rol van reus speelt; een paar stelten maken dat hjj do behoorljjko lengte krijgt. Hij doet dan een, van toenen gevlochten, toestel aan, die den vorm heeft van een' mensch en even als de inboorlingen met kleederen van graslinnen gekleed is. De kleeding reikt bjjna tot aan den grond, om de stelten te verborgen; niettegenstaande deze belemmering loopt en danst hij, alsof bij het op zijne voeten deed.

Iljj draagt natuurlijk een masker, hetwelk meestal wit is. Dit masker heeft groote, dikke lippen en een mond die gedeeltelijk open is; men kan cr do plaats in zien, waar de bovenste snijtanden vroeger gezeten hebben. Het hoofdtooisel goljjkt veel op een dameshoed van do jaren 18B4—65; het is gemaakt van eene apen-huid en is met vederen versierd.

Do Apono's onderscheiden zich niet als krijgslieden; hunne wapenen zien er zeer vreeselijlc uit, maar beteekenen in werkelijkheid zeer weinig. Elke Apono hoeft pijl en boog. De laatste is oen stijf on lastig wapen. Hjj maakt nagenoeg oen' halven cirkel en do pees is omtrent (gt;0 centimeter van het midden van den boog verwijderd.

Do poos wordt gemaakt van plantaardige vezelen. De pjjlen zijn op eene vernuftige wijze voorzien van driehoekige, ijzeren punten; zij zijn bevestigd aan een' hollen ring, waarin do schacht slechts losjes gestoken is. De punt is vergiftigd en blijft, als zij door het vleesch is heongedrongoii, in de wond stoken, terwijl de schacht, evenals bij do roods beschreven pijlen der Bosjesmannen, op don grond valt.

Hunne speren zijn ook vrij lomp en te zwaar om mode te werpen. Zij zijn cchtor nog al krachtdadig in een gevecht man togen man. Het wapen waarop do Apono's het meest prijs stollen, is oen soort van zwaard, of liever een sabel mot een houten handvatsel en een tamelijk sterk gebogen lemmer. Een eerzuchtige jonge Apono go-voelt zich niet gelukkig voordat hjj zulk oen zwaard bezit; met zulk een wapen, een fraai hoofddeksel en goed gemaakte quot;donguiquot; is hij onder zijne kameradon een man van gewigt. Ofschoon de zwaarden meestal gebogen zijn, ziet men toch enkele rogte; deze hebben zij echter niot nolven gemaakt, maar zij zijn vervaardigd door do Abombo's en do Iljavi's, die oostelijk van hen wonen. Hot lommer van dit wapen is moer dan een motor lang en het handvatsel heeft don vorm van oen beker om mede te dobbelen; hot bovenste einde van hot lemmer loopt door on is aan het handvatsol vastgeklonken.

Van dezelfde stammen krijgen zij hunne aanbeelden, die echter te groot zijn voor hetgeen zij er op kunnen verwerken; hunne smeltkroezen kunnen nauwelijks moor dan l'/o a 2 liter ijzererts bevatten.

Do schilden der Apono's zjjn rond en van mandewerk gemaakt.

Do dorpen der Apono's zjjn good on net gebouwd. Du Chaillu heeft er oen, hetwelk aan Nchiongain, het voornaamste opperhoofd van don stam behoorde, gemeten; het bestond uit ééne straat, die 450 ol lang en 18 brood was. Do huizon waren allen door oen open ruimte van elkander gescheiden; elk huia had aan do voorzijde een kleine veranda, waaronder de inwoners zitten te rooken, hunne maaltijden houdon en met hunne buren praten.

Hot materiaal waarvan do huizen gebouwd zijn is voornamelijk bamboe en strooken van do bladstengels van pahnboomen; de gemiddelde hoogte van elke hut is omtrent 2 meter.

Een der dorpen, Mokaba genaamd, verdiende den naam van stad en was op eene eenigzins andere wijze ingerigt. De huizen waren geplaatst in vier evenwijdige rijen; or was ééne broodc straat in hot midden en oen naauwe aan iedere zijde. De hutten dio tot elke afzonderlijke familie behooren vormen ecu vierkant met eene open plaats in het midden. Zoodra oen man eene nieuwe vrouw trouwt, bouwt hij voor haar eene afzonderlijke hut. Do open ruimte tusschen do huizon is beplant met pahnboomen, die het eigendom zjjn van hot hoofd van elke groep; zij gaan bij zijnen dood over op zijn erfgenaam. Deze pahnboomen zijn bezittingen van waarde en worden zoor hoog ge-

575

-ocr page 585-

DE APONO'S.

schat, omdat zij den palmwijn leveren, dien de Apono's in zulk eene groote hoeveelheid drinken.

Bijgeloof heerscht onder de Apono's in even groote mate als onder andere stammen, die wij reeds vermeld hebben; het hoeft ook hier zijn onveranderlijk kenmerk, namelijk vrees voor kwaad. Toen du Chaillu hen bezocht, waren zij vreeselijk bang voor zulk een monster als een blank monsch; zij maakten de gevolgtrekking dat iemand die zoo weinig op henzelven geleek, zoowel een boos als eon bovennatuurlijk wezen moest zijn.

Hot was niet zonder moeite, dat de reizigers van het opperhoofd Nchiengain de vergunning kregen om over zijn grondgebied te trokken; zelfs nadat hij zijne toestemming gegeven had, vond men het beter een man naar het opperhoofd te zenden, die een persoonlijke vriend van dozen was; deze moest de vrees trachten te bedaren, waarmede hij de komst zijner bezoekers te gomoet zag. Er was trouwens voor deze vrees wel eonige reden, daar, door een' toovalligen zamonloop van omstandigheden, gedurende het verblijf van du Chaillu het land door do kinderpokken geteisterd werd; het was derhalve zeer natuurlijk dat hot volk den blanken vreemdoling mot deze ziekte in verband bragt.

Toon do reiziger eindelijk binnen het dorp dor Apono's kwam, was hier eene algo-meene ontsteltenis; de mannen liepen weg, zoo hard als hunne beonen hen konden dragen; do vrouwen vlugtten in hare hutton, namen de kinderen in hare armen en gilden van vrees. Het dorp was inderdaad verlaten, in weerwil van het voorbeeld hetwelk door het opperhoofd gegeven werd; ofschoon deze oven bevreesd was als zijne onderdanen, herinnerde hij zich toch de pligton zijner waardigheid en stond voor zijne hut om zijnon gast te ontvangen. Om zooveel mogelijk de toovonj van den Blanken onschadelijk te maken, had hij om zijn hals, ligchaam en beonon al de fetichen gehangen die hij bezat en bovendien zijn ligchaam overdekt met goheimzinno strepen en Ijjnen van „Alumbi-krijt.quot; Zóó versterkt stond hij voor do deur zijner woning, vergezeld van twee mannen, die kloekmoedig besloten hadden, het opperhoofd in zijn ge-vaarljjk avontuur ter zijde te staan.

In den beginne was Nchiengain al te bevreesd om een oog op zijn' bezoeker te slaan; na eenigen tijd waagde hij hot echter en durfde hij ook eenige geschenken aannemen. Toen naderhand zijne vrees voor den Blanke geweken was, dood hij als alle Afrikaansche opperhoofden; hij zocht namelijk en vond allo mogoljjko uitvlugton om zijnen gaston geono gidsen en dragers te bezorgen. Het eigenlijke doel hiervan was, den Blanke, die over zulke onuitputtelijke rijkdommen kon beschikken en die hem het rijkste en magtigste opperhoofd van hot geheolo land kon maken, bij zich te houden.

De afgodsbeelden der Apono's zijn afschuwelijk leehjk. Toen du Chaillu in het land der Apono's vertoefde, wilde hij natuurlijk gaarne een inlandsch afgodsbeeld mede naar huis nemen en haalde met eenige moeite Nchiengain over er hem een le geven. Hot opperhoofd zond zijne vrouw naar den tempel om er oen te halen en gaf dit zijn' gast ton geschenke. Het was een houten beeld, zoo groot dat de vrouw het naauwohjks kon dragen; hot was echter van dien aard, dat hij het in Europa bij geene mogelijkheid kon laten zien.

Dit volk schijnt eene zeer vindingrijke verbeelding te hebben, indien wij althans hiertoe mogen besluiten uit eene zonderlinge legende, die een hunner verhaalde.

Er was volgens dit verhaal in vroeger tjjd een groot opperhoofd, Redjiona genaamd, de vader van een schoon meisje, Arondo. Hij hield van deze dochter zeer veel en wilde haar aan niemand ten huwelijk geven, tenzij haar echtgenoot beloofde dat hij, indien zijne vrouw vóór hem stierf, mot haar zou sterven en zich in hetzelfde graf laten begraven. Ten gevolge hiervan durfde niemand do hand van Arondo vragen en bleef zij verscheidene jaren ongehuwd.

Ton laatste deed zich toch een bruidegom op, in den persoon van Akenda Mbani. Deze naam beteekent „hij die nooit, tweemaal naar dezelfde plaats gaat;quot; hij had dien aangenomen als gevolg van eene wet of een bevel van zijn' vader, dat hij zich nimmer tweemaal naar dezelfde plaats mogt begeven. Hij trouwde met Arondo, en daar hij een groot jager was, bragt hjj eene groote hoeveelheid, wild to huis; had hij echter bij

57«

-ocr page 586-

DE APING PS.

geval twee groote dieren, bijv. antilopen ol' wilde zwijnen gedood, dan bragt hij er een mede en liet zijn' schoonvader het andere halen, onder voorwendsel dat hij niet twee keeren naar dezelfde plaats gaan mogt.

Na eenige jaren kreeg Arondo hoofdpijn, die al erger en erger werd, totdat zij stierf; zooals zij waren overeengekomen, stierf Akenda Mbani met haar. Zoodra zij dood was gaf haar vader bevel om voor man en vrouw een groot graf te graven. In dit graf werd het bed van het gehuwde paar gelegd en hierop de lijken; zij worden vergezeld van een slaaf die gedood werd, om hen in het land der geesten te bedienen; bovendien bragt men er een aantal zaken van weelde in, zooals ivoor, schotels, matten en versierselen. Akenda Mbani kreeg bovendien zijn zwaard, speer en jagt-tasch mede. Hierop werd het graf digt gemaakt en een hoop zand er op geworpen.

Toen Agambouai, de spreker van het dorp, deze schikkingen zag, keurde hjj ze af en zcide aan Redjiona, dat de hyena's den hoop zand zouden omwroeten en de lijken van zijne dochter en haar man verslinden. Redjiona beval derhalve het graf zoo diep te maken, dat de hyena's niet bij de Ijjken konden komen.

Het zand werd dus verwijderd; terwijl het graf dieper gemaakt werd, werden de hjkeii zoolang op zitbanken gezet. Toen het diep genoeg was, werd het bed er weder in gelegd en vervolgens Arondo en de slaaf. Nu wilde men ook Akenda Mbani naast haar leggen, maar deze herleefde eensklaps en weigerde op nieuw zijne plaats in het graf in te nemen, op grond dat hij nimmer tweemalen ging naar dezelfde plaats. Redjiona was zeer boos, maar erkende de geldigheid der verontschuldiging; lijj troostte zich door Agambouai het hoofd te laten afslaan.

DE APINGTS.

Gaan wij nu westwaarts naar de kust, dan ontmoeten wij den stam der Apingi's Dit volk bewoont eene vrij uitgebreide landstreek zich uitstrekkende ten westen van eene heuvelenrecks, die hen van de Ishogo's scheidt.

De Apingi's zijn geen fraai menschenras. Hunne huid is zwart met een duidelijk geelachtige tint. Zij hebben deze lichtere huidkleur waarschijnlijk te danken aan de bergachtige streken die zij bewonen. Zij dragen om het midden het gewone graslinnen; de vrouwen zijn echter, evenals in een groot gedeelte van West-Afrika, beperkt tot twee zulke vierkante stukken, lang 75 en breed 50 centimeter. Zij zien de kleeding echter niet uit hetzelfde licht als wij, en geven er dan ook niets om dat zjj zoo weinig kleederen aan hebben.

Dit bleek op eene koddige wjjze uit het gedrag van de vrouw van Remandji, een opperhoofd der Apingi's, zij kwam met haar man een bezoek brengen aan du Chaillu, die haar een stuk ligtkleurig katoen ten geschenke gaf. Zij was hier zeer mede te ont-schik en begon zich, tot schrik van haar gastheer, van hare eigene kleederen linnen doen, om haar nieuw kleedingstuk aan te trekken. Toen zij echter haar gras klee-rok had uitgetrokken, trok een of ander voorwerp hare aandacht. Hare gehteletjjd in ding vergetende, begon zij het te onderzoeken; zij babbelde en zag eenigen inbaar het rond, eer zij zich haar katoenen kleed herinnerde, hetwelk zij toen op haar gemak aantrok.

577

Deze vrouw zag er vrij goed uit; in den regel echter zijn de vrouwen der Apingi's buitengewoon leelijk en verbeteren hare schoonheid niet door de gewoonte om hare tanden af te vijlen en zich te tatoueeren. Dit is in zwang bij beide geslachten. De vrouwen houden echter bijzonder van één patroon, waardoor zij er uitzien alsof zij bretels droegen; oen breedo band van getatoueerde lijnen loopt over elkon schoiidor.

y7

de Ki, i.

-ocr page 587-

DE APINGTS.

Doze bandon ontmoeten elkander op de borst in den vorm oener V; van de punt dezer V loopen weer andere gebogen lijnen tot op den buik; een dergelijk figuur hebben zjj ook op den rug. Hoomeer zulke lijnen eene vrouw kan toonen, iioe beter zjj zich verbeeldt gekleed te zjjn.

Het graslinnen, waarvan wij boven spraken, wordt alleen geweven door de mannen; deze maken het effen of' met kleuren. Over een effen stuk werkt een Apingi één dag; aan een gekleurd heeft hij echter twee of' drie dagen werk. Een Apingi toch is, even als andere Wilden, een zeer lui werkman en heeft geen denkbeeld van den vastbesloten ijver, waarmede een Europeaan zjjn arbeid verrigt. Tijd, is voor hem niets en of' hij over |oeii stuk graslinnen een of twee dagen werkt, is hem volkomen onverscliillig, Iljj zal er niet aandenken, aan liet werk te gaan zonder zijne pijp;

ook heeft hij altijd zijne vrienden rondom zich, zoodat hij zich den arbeid door aangename gesprekken kan vorligten. Gewoonlijk staan er een aantal weefstoelen onder do overstekende daken dor hutten, zoodat de wevers zooveel met elkander kunnen praten als zjj willen.

De Apingi's zijn als wevers beroemd; men zegt dat zjj de beste stoffen maken van West-Afrika. Ilun fabrikaat staat zoozeer in achting, dat het zelfs verkocht wordt aan do kust, waar het veel voor muskiet-gordijnen gebruikt wordt. Do mannen dragen gewoonlijk een, van acht of negen vierkante stukken aaneengenaaid kleed.

Zij maken deze stukken linnen echter meer voor don ruilhandel dan voor eigen gebruik; de Apingi's verbeelden zich dat hun tatoueeren als kleeding aan alle ver-eischten voldoet.

Zjj zeggen dan ook openlijk, dat het tatoueeren hunne wijze is van kleeden en dat het even verstandig is als het ligchaam te bedekken met een aantal bespottelijke kleedingstukken, die geen ander doel kunnen hebben dan de bewegingen te belemmeren. Somtijds dragen de Apini's een stuk linnen over één' schouder; dit geschiedt echter meer om hun rijkdom te toonen dan voor kleedingatuk.

Evenals de meeste stammen die aan do oevers van rivieren wonen, zijn de Apingi's, die hun verblijf houden in de landstreek, welke door de Jlcmbo besproeid wordt, handige schippers en uitnemende zwemmers. Het laatstc'is noodzakelijk, omdat do kano's over het algemeen zeer klein en tuitelig zjjn; zij hebben bovendien een'

.-gt;78

-ocr page 588-

DE APINGJ'S.

platten bodem eu slaan ligt'.'iijk om. Zij lig'gtm nagenoeg' geiieel op het water, welke bouw noodzakelijk is om don sterken stroom der rivier; deze is zoo snel, dat zelfs deze geoefende roeijers, tegen den stroom in, niet moer dan drie of vier Engelsclie mijlen in liet uur kunnen afleggen.

Toen du Chaillu eens op (Ie Eembo voor, had hij een ongeluk, waarbij de kracht van den stroom duidelijk bleek. Eene oude vrouw roeide hare kano dwars over de rivier; het ligte vaartuig werd door den stroom medegevoerd en bonsde tegen dat van du Chaillu aan, zoodat beide omsloegen. De oude vrouw, die eenige pisangs in hare kano had, dacht aan niets dan aan hare vruchten; zij zwom voor stroom af, terwijl zjj luidkeels uitriep: quot;Waar zijn mijne pisangs? Ocel' mij mijne pisangs.quot; Zij had hare kano weldra weder bereikt, trok haar aan wal, goot er het water uit en roeide weder weg, terwijl zij steeds het verlies barer pisangs bejammerde.

Er is bjj de Apingi's eene zonderlinge huwelijkswet, die toevallig door du Chaillu ontdekt werd. Een jong man, die juist do schoonste vrouw van het land getrouwd had, vertoonde al de teekenen van armoede; zelfs zijne kleeding van graslinnen was gescheurd en versloten. Toen men hem de reden vroeg van zijn armoedig voorkomen, wees hjj naar zijne jonge vrouw, zeggende dat die hom geheel geruïneerd had. Bij nadere ondervraging bleek het, dat als bij do Apingi's een man verliefd wordt op de vrouw van een' buurman en dit gevoel door haar beantwoord wordt, de minnaar haar van haren echtgenoot kan koopen; deze is vcrpligt haar te verkoopen voor denzelfden prjjs, dien hij voor haar betaald had. In dit geval nu was voor de erkende belle van liet land zulk eene groote som betaald, dat do minnaar van al zjjne bezittingen afstand had moeten doen om haar in zjjn bezit te krijgen.

Evenals in Afrika veelal hot geval is, worden de slaven zeer goed door hunne meesters behandeld. Indien een slaaf mishandeld wordt, kan hij, door eene zonderlinge en zeer nienscheljjko wet, altijd aan zjjn meester ontsnappen. Hij vindt ligtelijk eene gelegenheid om weg te sluipen en gaat naar een ander dorp, waar hij een nieuwen meester kiest. Dit doet hjj door quot;bongo te slaan,quot; dat is, door de handen op het hoofd te leggen en te zeggen: quot;Vader, ik wensch u te dienen. Ik kies u voor mijn' meester en zal nimmer naar mijn' ouden meester teruggaan.quot; Zulk een aanbod mag niet geweigerd worden; evenmin kan de gevliigte slaaf worden teruggeëischt, tenzjj hjj terugkeert naar bet dorp dat hij verlaten lieeft.

])e Apingi's houden zeer veel van palmwijn en hangen, evenals andere stammen, kalebassen in de boomen; om hot sap op to vangen. Daar zjj nog al zelfzuchtig zijn, gaan zij gewoonlijk vroeg in don morgen naar hunne palmboomen, ledigen hunne kalebassen in een vat en begeven zich in het bosch om don wjjn alleen uit te drinken; een of andere kennis kon hen anders welligt zien en om zijn aandeel vragen.

Eene der deugden van de Apingi's is voorzeker gastvrjjheid. Toen du Chaillu hen bezocht, gaf het opperhoofd Rcmandji hem voedsel ten geschenke; de gift bestond in kippen, cassava, pisangs en een jongen slaaf. De laatste was hem gegeven, tengevolge van het door de Negers algemeen gedeelde denkbeeld, dat de Blanken nienschen-eters zjjn en de Zwarten koopen om hen op te eten. quot;Slagt hem voor uw avondmaal,quot; zoide het gastvrije opperhoofd; quot;Inj is malseli en vet, en gij zjjt voorzeker hongerig.quot; Dit denkbeeld van menschenetenj was zoo diep in zijn geest geworteld, dat men dezen werkelijk achtingwaardigen man volstrekt niet aan zijn verstand kan brengen, dat men lieden kon noodig hebben voor arbeid on niet uitsluitend tot voedsel.

Er werd echter {minna den slaaf) een zeer goede maaltjjd gereed gemaakt; toen hij was opgediend, versoheen Remandji en proefde van eiken schotel die voor zijne gasten geplaatst werd. Hjj dronk zelfs een weinig water toen bet werd ingeschonken; deze gewoonte wordt in den gehcelen stam gevolgd; de vrouwen proeven van de spijzen die zij haren mannen voorzetten en de mannen van die welke zij hunnen gasten aanbieden. Het is vreemd te zien hoe oud de betrekking van quot;voorproevenquot; reeds is en hoe eene gewoonte, bij sommige Europeesche hoven nog als een gedeelte van het hof-ceremonieel in zwang, in werkelijkheid nog onder de wilde stammen van quot;West-Afrika in gebruik is.

Het godsdienstige of liever bjjgeloovigo stelsel dor Apingi's verschilt slechts weinig

570

27*

-ocr page 589-

DE APINGI'S.

van dat, hetwelk wij in andere streken hebben waargenomen; het bestaat voornamelijk in een geloof aan fetisehen en amuletten van verschillenden aard.

'reen bijv. du Chaillu aan Remandji mededeelde, dat hij plan iiad om op eeno luipaarden-jagt te gaan, zond dit opperhoofd om een toovenaar of quot;ouganga,quot; die een toovermiddel wist, dat hem in staat zou stellen om zonder gevaar voor zich zeiven zooveel luipaarden tc dooden als hij wilde. De toovenaar kwam en doorliep alle pleg-tigheden; hij maakte do aanmerking, dat de Blanke zooveel mogt lagchen als hij wilde, maar dat hjj toch zien zou, dat hij door zjjne amulet (quot;mondaquot;) den volgenden dag oen' luipaard zou dooden.

Den volgenden morgen ging hij in het boseh en kwam in den namiddag terug met een' luipaard, dien hij gedood had. Hij vroeg voor de huid zulk oen' overdreven prijs, dat de koop niet doorging; zij werd dus tot het gewone doel gebruikt, namelijk om or fetisch-gordels van te maken voor de krijgslieden. Er wordt eene strook huid gesneden van den kop tot den staart; deze wordt dan betooverd door den quot;ouganga,quot; wiens bezweringen zoo krachtig zijn, dat noch kogel, noch pijl, noch speer den man kan raken die zulk een gordel draagt. Een zoodanige gordel wordt natuurlijk zeer duur betaald; dit verklaart dan ook de onwilligheid van den toovenaar om van de huid afstand te doen.

Evenals in andere doelen der wereld wordt ook hier, als er tweelingen geboren worden, een van de twee kinderen gedood; er heerscht een donkbeeld, dat, als beidon in liet leven worden gelaten, de moeder zal sterven. Er was slechts één geval bekend dat tweelingen, die nu jongens van zeven jaar waren, in het leven waren gelaten; daar hunne moeder niet gestorven was, werd zij voor eene zeer merkwaardige vrouw gehouden.

Toen zij de schatten zagen, die hun blanke bezoeker had medegebragt, kon men de Apingi's het denkbeeld niet uit liet hoofd praten, dat hij alles zelf maakte of liever schiep, en dat hjj dus, alleen door zijn woord, zooveel van deze voorwerpen in het leven kon roepen als hij verkoos. Op een zekeren dag werd er eene groote vergadering gehouden, waarop omtrent dertig opperhoofden, mot Remandji aan het hoofd, bijeenkwamen. Er werd besloten het bescheiden verzoek te doen, dat de Blanke een hoop koralen zon maken zoo groot als de hoogste boom, en een'anderen van geweren, kruid, linnen, koperen ketels en metalen staven. Zij lieten zich door niets overtuigen, dat dit onmogelijk was, en de weigering om dit verwachte wonder to doen was voor de opperhoofden der Apingi's eene bittere teleurstelling, want zjj waren ver weg gekomen en hadden elk een aantal volgelingen medegebragt. Er was zelfs een opperhoofd der Ashango's bij; deze was gekomen uit zijn eigen land, hetwelk meer dan honderd mijlen oostwaarts gelegen was, aan het hoofd van een groot aantal lieden, die hij had medegenomen om de goederen te dragen.

Dit tooneel schijnt op de inboorlingen een' grooten indruk te hebben gemaakt; toon toch Remandji en zijn zoon stierven — een voorval hetwelk plaats had niet lang nadat du Chaillu het land verlaten had — geloofde het volk vast en zeker, dat de laatste hem gedood had omdat hij zooveel vriendschap voor hen gevoelde; zij meenden dat hjj hen wilde hebben als medgezellen in het land der geesten, hetwelk zij voor de gewone woonplaats der Blanken houden.

580

Hunne gewoonten bij het begraven zijn nog al zonderling en lang niet aangenaam, liet lijk wordt gelaten in het huis waar de zieke gestorven is; liet blijft daar, zoolang liet nóg aan elkander hangt. Eindelijk komt de naaste betrekking van den overledene, neemt het lijk op zijne schouders en brengt het naar de eene of andere geschikte plaats in de'nabijheid van het dorp. Er wordt geen graf gedolven, maar het lijk wordt lt;ip den grond gelegd, eenige stukken ivoor of eenige versierselen worden er bij geplaatst en de begrafenis is afgeloopen.

DOLK.

-ocr page 590-

HOOFDSTUK XL VU.

DK HA KA L A I 'S.

Dl STRKKKN DIK DOOR DE BAK ALA Ts BEWOOND WORDEN. DIGHEID IN HET JAGEN. — HUNNE LEVENSWIJZE EN KENE 8LAGÏINO ONDER DE VISCH, — ZINDELIJKE SOORTEN. — WREEDE BEHANDELING DER ZIEKEN EN DE VROUWEN EN HARE GODSDIENSTPLEGTIGHEDEN — OVER EEN LIJK.

— HUNNE 7i WERVEN DE GEWOONTEN. — IIUNNK VAAK-!)E MANIER WAAROP ZIJ HUNNE SI'IJZEN BEREIDEN. ■— GEWOONTEN DER BAKALAl's. — VERBODEN VLEESCII-WIJGELOOF DER BAKALAl's. — HUNNE AFGODSBEELDEN. -EENE INDRINGING EN HARE GEVOLGEN — DE quot;KEENquot;


Dk groote en gewigtigo stam der Bakalai's bewoont eene uitgebreide streek lands tusschen de evennachtslijn en 2U Zuider-breedte en 10° tot 13° Ooster-lengte.

Zjj zijn wel niet de eenige inwoners van dit land, maar zij beslaan er zooveel van, dat men het gerustelijk naar hen noemen kan. Zij bezitten eene bijzondere geschiktheid voor kolonisatie en hebben hunne volkplaiitingcn in alle rigtingen uitgebreid; sommige zijn gelegen onmiddellijk aan de westkust, terwijl andere zich ver oostwaarts, tot bij de Ashango's uitstrekken. Hunne gewoonten verschillen natuurlijk naar de soort van land waarin zij wonen; overal zijn zjj echter stout en ondernemend en altjjd worden zij meesters van het land.

Eén tak van dezen stam heeft echter xijne zwervende gewoonten opgegeven en zjjne woonplaats opgeslagen te Obindji, eene plaats, naar het opperhoofd zoo genoemd. Gunstig gelegen op eene plaats, waar de rivieren Onenga en Ofouboa ineen-vloeijen, heeft Obindji voor den handel eene uitnemende ligging; daar het opper-lioofd een verdrag heeft gesloten met den grooten Quengueza, drijft hij een uitstekenden handel, vooral in ebbenhout. Toen hjj een verbond met hen sloot, toonde Quengueza zijne wijsheid door er vooral op te staan, dat zjj vrede moesten houden met hunne naburen; dit was trouwens gedurende zjjn geheele loven zjjne staatkunde geweest.

Terwijl du Chaillu langs de Rembo reisde, hield Quengueza eene toespraak aan de dragers en gaf hun uitstekenden raad; indien zij dezen slechts hadden opgevolgd, zouden zjj stellig vele twisten en ongelukken, die zij naderhand hadden, hebben vermeden. Hij raadde hun nooit pisangs of noten op te rapen, die op den weg lagen, omdat die daar slechts als lokaas waren nedergelegd. Dok moesten zij weigeren geiten of kippen te dooden, of vruchten te plukken als hun dit gevraagd werd, omdat het de pligt van den gastheer was zijne gasten van voedsel te voorzien en niet van hen te vergen, dit zelf te zoeken. Hij drukte hun bijzonder op het gemoed, geene andere huizen binnen te treden, dan die welke hun waren aangewezen, niet op vreemde zetels te gaan zitten en zich van de vrouwen verwijderd te houden.

Uit do atad van Obindji kan men duidelijk het karakter der inwoners opmaken. Ofschoon zjj door het verdrag met Queagucza verpligt waren vrede te houden, waren zjj toch tegen invallen van vijandeljjke stammen op hunne hoede. Gewoonlijk zjjn de huizen gebouwd van bamboe; die van Obindji hadden echter geregelde muren, ge maakt van strooken boombast, die stevig met regtopstaande bamboe's verbon-

-ocr page 591-

DE BAKALAI'S.

den waven. Als de huizen viin bamboe alleen gebouwd zijn, kan men do bewoners bijna even good zien als een' vogel in zijne kooi; bijgevolg kan ook do vjjand lien gemakkelijk door de tralies doodschieten. In Obindji evenwel werden de huizon niet alleen beschut door de wanden van boombast, maar zij waren bovendien verdeeld in twee kamers; de familie sliep in de binnenste kamer. Zij zijn zoo achterdochtig, dat zij nooit twoo achtereenvolgende nachten hun bod spreiden op dezelfde plaats.

Hunne grootste eerzucht schijnt te zijn hot bezit der rivier; langs deze kunnen zij hot land doortrekken, strooptogten doen of op oeno geschikte plaats volksplantingen aanloggen. Men vindt dan ook langs de geheelo groote rivier llembo noderzettingon van Bakalai's; men kan zeker zjjn dat elke zoodanige volkplanting van andere koloniën aan een der oevers afstamt. Zij reizen en trekken bovendien bijzonder gaarne; zij zetten zich voor een zekeren tijd ergens neêr, maar breken dan plotseling hun dorp op, nemen al wat zij kunnen dragen mede, laten het overige achter en vallen dan als oen zwerm sprinkhanen op eene andere plaats neer. Do redenen voor deze zonderlinge gewoonte zijn velerlei; altjjd ligt or bijgeloof aan te gronde, zooals wij zullen zien, als wij bij dat gedeelte van hot onderwerp gekomen zijn.

De huidskleur der Bakalai's is donker, maar niet zwart; zjj hebben in den regel eene goede lengte en zijn welgemaakt. Zij dragen het gewone graslinnen, zoo lang zij goono Amerikaanscho of Europeesche stoffen kunnen bekomen; kunnen zij echter een stuk gedrukt katoen magtig worden, dan dragen zjj dit zoo lang als het aan elkander wil blijven hangen. Zij schjjnen geen begrip te hebben om het te wasschen en geven or niets om of hunno kleederen aan flarden hangen.

Do Bakalai's wasschen zich zclven ook niet. Zij die aan do oevers der rivier wonen zwemmen als eenden, en daar hunne watertogten er dikwijls mede eindigen dat hunne vaartuigen omslaan, worden zij tegen wil en dank in den stroom afgespoeld. Zich wasschen om zich te reinigen doen zij echter nooit; zjj die moer binnenslands wonen en geone rivier bezitten, kennen het gevoel van water op hunne geoliede ligchamcn in het geheel niet.

Tengevolge hunner zwervende gewoonten, hebben zjj slechts weinige persoonlijke bezittingen; al hun rijkdom bestaat slechts in één artikel, vrouwen. Een Bakalai zal gaan jagen — eene kunst waarin bij zeer ervaren is — - en do olifantstanden, huidon en horens voor Europeesche goederen inruilen. Zoodra hij deze schatten echter magtig is geworden, gaat hij er op uit om er oeno nieuwe vrouw mede to koopen; om haren ouderdom geeft hij niet voel, als zij slechts jong genoog is. Hij trouwt dikwerf met een meisje dat nog geheel en al een kind is; in dat geval blijft zjj bij hare ouders, totdat zij tot den huwbaren leeftijd gekomen is, die trouwens in dat land zeer vroeg bereikt wordt.

Dit is dan ook eene roden, waarom kinderen met verlangen worden te gemoct gezien en bij hunne verschijning vroljjk verwelkomd. Over het algemeen zjjn do Afrikaansche vrouwen niet zeer vruchtbaar; eene vrouw die verscheidene kinderen hoeft wordt ook zeer hoog geschat, omdat zjj eigendommen voortbrengt die eene groote waarde hebben; zjj spoelt ook do baas over haren echtgenoot en zijne andere vrouwen. De Bakalai's hebben zeer zonderlinge begrippen omtrent bloedverwantschap. Een man zal geene vrouw trouwen, die tot hetzelfde dorp of dezelfde familie behoort, en toch neemt zjjn zoon na zijnen dood zijne vrouwen als iets dat van zelf spreekt; hoeft hij geen zoon die hiervoor oud genoeg is, dan gaan zij over op zjjn' broeder.

Slaven maken ook een gedeelte der bezittingen van de Bakalai's uit. Men houdt hen minder om het werk van hun meester te doen — hetwelk weinig genoeg om liet lijf hoeft — dan wel als levend vee, om bij voorkomende gelegenheden aan dc slavenhandelaars te kunnen vorkoopen.

Het voornaamste voedsel der Bakalai's is cassava of manioc; deze wordt zóó bereid dat zjj in zure gisting overgaat en wordt dan een wrang, maar overigens smakeloos geregt. Het groote voordeel van dezo wijze van klaarmaken is dat het eten 6 of 8 weken goed bljjft, zoodat het na verloop van dien tijd niet leeljjker smaakt dan wanneer het betrekkeljjk veramp;ch is. Zij hebben nog een buitengewoon onaangenaam voedingmiddcl, quot;njaviquot; olie genaamd. Deze wordt gemaakt van do zaden van de quot;njaviquot;, een der

582

-ocr page 592-

DE BAKALAI'S.

grootste boomcii van dit land; eerst worden de zaden gekookt en vervolgens op eene plank fijn gemaakt, waarna men ze met de hand uitperst. Door deze handelwjjze gaat eene groote hoeveelheid olie verloren en die welke zij verkrijgen is zeer onsmakelijk voor het gehemelte van een Europeaan; de smaak heeft iets van aangebrand spek. Deze olie wordt voornamelijk gebruikt om groenten klaar te maken; zij wordt ook gebezigd voor het haar, maar dan vermengd met een rcukgevend poeder en in groote hoeveelheden op hun wollig haar aangebragt. liet is voornamelijk met deze olie, dat zij hunne huid inwrjjven; iets wat voor hen, die in zulk oen klimaat geene kleederen dragen, nood-zakeiijk is. Somtijds bezigt men ook palmolie tot hetzelfde doel, maar deze is te kostbaar om algemeen gebruikt te worden.

Zelfs de inboorlingen kunnen de manioc niet lang achtereenvolgens eten; als zij oen geruimen tijd niets anders dan plantaardig voedsel genoten hebben, verlangen zij zoozeer naar vleeseh, dat zij allea in het werk stellen om liet zich te verschaffen.

Dit verlangen naar dierlijk voedsel wordt somtijds zelfs eene ziekte. Zij is bekend onder den naam van quot;Gouambaquot; cn zoowel lilanken als Zwarten worden er door aangetast. Quengueza leed er zelf vnn tijd tot tijd aan; liij schreide onder de

folteringen der quot;Gouambaquot;, iets dat dwaas cn kinderachtig toeschijnt aan hen, die deze ziekte niet bij ondervinding kennen. Zij die er aan lijden, worden, op het gezigt van vleeseh, werkelijk wilde dieren; zij verslinden het met eene gretigheid, die akelig is om aan te zien. Zelfs du Chaillu leed, niettegenstaande zjjne geweren en de andere middelen die hij bezat om het wild te dooden, aan quot;Gouamba,quot; die hij beschrijft als quot;eene ware cn vreeselijke marteling.quot;

De Bakalai's denken er niet aan om geiten of kippen voor voedsel aan te fokken; door hun zwervend leven zijn alle landbouwkundige en herderlijke gewoonten uitgesloten; zij zjjn daarom genoodzaakt om zich, voor hun dierlijk voedsel, op vissehen en jagen te verlaten.

Het eerste doen zij voornamelijk in liet drooge jaargetijde, uls het water der rivier laag is en er in de vlakten waterpoelen zijn achtergebleven. Naar deze poelen begeven de Bakalai's zich in groot aantal; mannen, vrouwen en kinderen nemen uilen aan het werk deel. Elk is voorzien van een' pot of' kom, waarmede zij het water uithoozen, totdat de viach op hot drooge ligt te spartelen. Dan stormen nllen er op los, vangen

-ocr page 593-

DE BAKALAI'S.

dc visch en ncmon ze mede naar huis; hier wordt ceno groote hoeveelheid dadelijk verbruikt. Het grootste gedeelte wordt echter gerookt en voor later bewaard.

Ofschoon Wildon, zijn de Bakalai's toch op het bereiden hunner spijzen, volgens het verhaal van du Chaillu, zeer zindelijk. quot;De Bakalai's bereiden een' maaltijd, voordat zij zich op reis begeven. Het is merkwaardig om de netheid te zien, waarmede deze Wilden hun voedsel klaarmaken. Ik hield eenige vrouwen in het oog, die bezig waren pisangs te koken, het eigenlijke brood van deze geheele streek. Eene vrouw maakte een helder vuur tusschen twee steenen. De andere schilden de pisangs en waschten ze zorgvuldig af — evenals eene zindelijke keukenmeid zou doen — en deden ze, na ze in stukken te hebben gesneden, in een aarden pot. Deze werd toen gevuld met water, mot bladeren bedekt, op welke men de pisang-schillen deed en op de steenen geplaatst om te koken. Vleesch hadden zij niet, maar roosterden in de plaats hiervan eenige aardnoten; de gekookte pisangs werden echter gegeten met groote hoeveelheden spaansche peper.quot; Uit do laatste omstandigheid blijkt, dat de Bakalai's omtrent de spaansche peper niet het bjjgeloovige denkbeeld deelen, waarvan wij vroeger gesproken hebben.

Tn weerwil van al hunne zindelijkheid bij het koken, zijn zij zoo verzot op dierljjk voedsel, dat zij het eten, zelfs als het bijna in ontbinding is overgegaan. En toch is er, hoeveel zij er ook van houden, bijna geene enkele soort van vleesch, die niet voor eene of andere familie, of althans voor een of ander bijzonder persoon verboden is. Toen bijv. een van het gezelschap eens een' wilden stier (Bos brachyceros) geschoten had, weigerde hun voornaamste opperhoofd of koning het vleesch aan te raken, omdat het quot;roondaquot; was; het was aan hem en zijne familie verboden, omdat, vele geslachten geleden, eens eene vrouw in zijne familie een kalf had ter wereld gebragt. Aan eene andere familie was het, om dezelfde reden, verboden krokodillen-vleesch te eten.

Dc Bakalai's zijn op dit punt zoo streng, dat de vrees voor de quot;roondaquot; hunne liefde voor hot vleesch nog te boven gaat; zy zullen liever van honger omkomen dan van het verboden voedsel eten. De beperkende verbodsbepalingen der Joden en Mohamedanen zjjn voor een' reiziger lastig genoeg, vooral als de keuze van voedsel niet zeer groot is. Daar evenwel do verboden voorwerpen hier altijd dezelfde zijn, is deze moeijeljjkheid niet zoo groot als zij wel schijnt.

Indien echter iemand die onder de Bakalai's reist, een twintigtal menschen in zijn' dienst heeft, kan het best gebeuren, dat hij bij elk dezer lieden eene of andere quot;roondaquot; aantreft, welke hem belet aan de maaltijden zijner medgezellen deel te nemen. De een mag bijv. geen apen-vleesch eten, terwijl aan een ander het varkens-vleesch verboden is en een derde dat van een hippopotamus of eenig ander dier niet mag aanraken. De wet der quot;roondaquot; is zoo streng, dat zij dikwijls weigeren te eten van eene of andore spijs, die gekookt is in een ketel, waarin het verboden voedsel vroeger kan geweest zjjn.

Hierdoor komen wij op andere bijgeloovigheden; de Bakalai's zijn er bijzonder rijk aan, of zjj hebben meer van hunne godsdienstige gebruiken medegedeeld dan vreemdelingen anders wel te weten kunnen komen.

Men ontmoet in hunne godsdienst, indien wij dozen naam kunnen geven aan eene eenvoudige aaneenschakeling van onzamenhangende bijgeloovigheden, de gewone ongerijmdheid, die wij bij andere stammen aantreffen. In de eerste plaats is er niets, waarvoor zij zooveel vrees hebben als voor den dood, welken zij gelooven dat het einde is van alle leven; en toch hebben zjj bijna oven groote vrees voor geesten, die zjj gelooven dat in het donker in de bosschen rondwaren.

Do vrees voor den dood is een hunner voornaamste redenen om van woonplaats te veranderen. Indien iemand in een dorp sterft, veronderstelt men dat de dood er zijn intrek heeft genomen; de inwoners verlaten hot dan en zetten zich op eene andere plaats neder. Het heersehon van dit denkbeold is eene oorzaak van veel wreedheid tegenover do zieken en zwakken, die onmeédoogend uit de plaats worden verjaagd; zjj zouden anders welligt sterven en den dood in het dorp brengen.

Du Chaillu beschrijft ons deze wijze van handelen op eene zeer krachtige manier. quot;Tweemaal heb ik oude lieden zoo zien wegjagen, en heb niemand kunnen overhalen

584

-ocr page 594-

i)E BAK A LAIS.

om deze ongelukkigen hulp of ecnc schuilplaats te verleenen. Eens strompelde ecu oud man, mager als dc dood zelf, en naauwelijks in staat om zich te bewegen, naar een dorp der Bakalai's, waar ik mijn verblijf hield. Ik vroeg hem waar hij naar toe ging.

quot;Ik weet het niet.quot;

quot;Waar komt gjj van daan?quot;

Hij noemde een dorp, dat ecnige mijlen verder gelegen was.

quot;Hebt gij daar geene vrienden?quot;

quot;Geene.'

quot;Geen zoon, gccne dochter, geen broeder of zuster.quot;

u^een.quot;

quot;Zijt gij ziek?quot;

quot;Daarom hebben zij mij weggejaagd.quot;

quot;Wat zult gij nu doen?quot;

quot;Sterven.quot;

Nu kwamen er eenige vrouwen, die hem water cn een weinig voedsel gaven; dc mannen zagen echter den dood in zijne oogen. Zjj joegen hem weg. lijj ging bedroefd heen, alsof hij wist dat hij zich aan zijn noodlot moest onderwerpen. Eenige dagen later vond men zijn uitgeteerd lijk in het bosch. Hij had zijn leed geleden.quot;

quot;Dit is de quot;edele Wilde,quot; wiens deugden zoo dikwijls geprezen zijn door hen, die hem nooit gezien en nog veel minder onder hem gewoond hebben.

De vrees die zij hebben op het minste vermoeden van toovenj, is dikwerf de oorzaak van bloedige en wreedc handelingen. Ieder die een' natuurlijken dood sterft of gedood wordt, wordt verondersteld betooverd te zijn geweest; het eerste wat zijne nabestaanden dan ook doen, is den toovenaar op te zoeken. Er was in een dorp der Bakalai's een kleine jongen, tien jaar oud, die van toovenj beschuldigd werd. De eenvoudige beschuldiging van eene misdaad waarvan men het tegendeel niet kan bewijzen, is in dit land voldoende; de gcheele bevolking van het dorp vloog dan ook op den jongen af en sneed hem met messen in stukken. Zij waren werkelijk razend van woede en bedaarden niet voordat er eenige uren verloopen waren.

Dit algemeen heerschende bijgeloof was eene zware beproeving voor du Chaillu, toen hij eens door de koorts was aangetast. Hij wist zeer goed, dat zijne zwarte vrienden zouden denken dat hij betooverd was, cn, ingeval hij stierf, den een' of anderen ongelukkige zouden aangrijpen cn hem als toovenaar ter dood brengen. Terwijl hij ziek was, kreeg inderdaad een zijner lieden het denkbeeld van tooverjj iu het hoofd; hij liep des nachts door het dorp, met de bedreiging den persoon te dooden die zijn' meester betooverd had.

De afgodendienst wordt hier, evenals in de meeste heidensche streken, uitgeoefend door dansen, trommelen en zingen; noch de dansen, noch de gezangen hebben echter een zeer fatsoenlijk en eerbaar karakter.

Een der voornaamste afgodsbeelden der Makalai's was onder de bewaring van Mbango, het opperhoofd van den stam. Dit beeld is van hout en stelt eene groteske vrouwe-figuur voor, nagenoeg op levensgrootte. Hare oogen zjjn van koper en hare voeten gespleten als die van een hort; eene harer wangen is geel en de andere rood en een halssnoer van luipaardtanden hangt om haar' hals. Het is een zeer magtige afgod; bij plegtige gelegenheden spreekt zjj en geeft nu en dan hare goedkeuring door hoofdknikken te kennen. Zij eet ook vleesch, als haar dit wordt aangeboden; wanneer zij een dezer teekenen van hare magt gegeven heeft, wordt zij midden in de straat gezet, zoodat al het volk kan bjjeenkoinon en zijne oogen aan de houten godheid verzadigen.

Behalve den gewonen afgodsdienst hebben de vrouwen nog bijzondere godsdienstige plegtigheden, die ons bijzonder doen denken aan de oude mysteriën waarvan vele klassieke schrijvers spreken. Bij eene dezer plegtigheden was du Chaillu een vrij onverwacht toeschouwer.

quot;Op zekeren dag begonnen de vrouwen hare bijzondere vereering van Njambai, die haar' goede geest schijnt te zijn; het is merkwaardig dat al de vrouwen der verschillende stammen die ik op mijne reizen ontmoet heb, een' geest aanbaden, die

5 Sf)

-ocr page 595-

DE BAK ALAI'S.

(Icnzclfdon naam droog. Aan de zookust wordt liij uitgesproken Nji'itiliai, maar het is klaarblijkelijk hetzelfde woord.

quot;Deze vcTcoring der vrouwen is eene soort van verborgenheid; geene mannen worden toegelaten bij do plegtighoid, die in eou zorgvuldig gesloten huis plaats vindt. Dit huis was bedekt met drooge palm- en banaan-bladoren en had niet eens eene deur die aan do straat uitkwam. Om alles nog beter afgesloten to maken stond het huis togen twee andere, door oen van welke men er in kon komen. Quengueza en Mbango waarschuwden mij om niet to digt bij deze plaats te komen, daar zelfs zij er geen oog in mogten slaan. Al de vrouwen van liet dorp beschilderden hare aan-gezigten en ligchamen, sloegen op trommen, marcheerden door do stad en traden van tijd tot tijd het afgods-buis binnen, waar zij den geheelen nacht dansten en veel meer loven maakten dan de mannon ooit vroeger gedaan hadden. Zij gaven de godin ook verscheidene antilopen on op den vierden dag gingen bijna alle in het bosch om liederen ter oore van Njambai te zingen.

quot;Ik zag dat er oen half dozijn achterbleven on trad in den loop van den morgen het Njambai-huis binnen, waar zjj in grooto stilte vergaderd waren. Mijne nieuwsgierigheid, die door al hot geheimzinnige dezer godsdienstoefening reeds zeer was opgewekt, kreeg eindelijk do overhand. Ik besloot om te zien wat er voorviel. Nadat ik onderscheidene koeren, om geen achterdocht op te wekken, do straat op en neder was geloopen, hield ik plotseling eenigo bladeren uit elkander en stak mijn hoofd door den muur. In hot eerst kon ik door do duisternis niets onderscheiden. Toen zag ik drie, geheel en al naakte, oude heksen op den lecmen vloer zitten met een grooten bos van het een of ander voor zich, dien zjj in stilte schenen te aanbidden.

quot;Toen zij mij zagen, uitten zij eensklaps een kreet van woede en vlogen naar buiten om hare medgezellinnen uit hot bosch to roepen; binnen weinige minuten kwamen deze aanstormen; zij schreeuwden en jammerden, stoven op mij af met alle teekenen van kwaadheid en bedreigden mij voor de beleediging, die ik haar had aangedaan. Ik liop spoedig naar huis, en terwijl ik mijn geweer in do eene en mijn revolver in de andore hand nam, zeide ik haar dat ik de eerste de beste die binnen mijne deur kwam, zou neêrschieten. Het huis was omringd door meer dan driehonderd woedende vrouwen, die mij alle vervloekten; het gezigt van mijn revolver hield haar echter terug. Zij keerden nu terug naar het Njambai-huis en zonden van daar een gezantschap van mannen naar mij toe, die mjj moesten vertellen dat ik voor mijn indringen moest betalen.

quot;Dit weigerde ik kortaf; ik zeide aan Quengueza en Mbango dat ik hier vreemd was en zij mij moesten laten doen wat ik verkoos; dat hunne plegtighoden voor mij, als Blanke, niets beteekonden en ik niet in hunne afgoden geloofde. Indien ik ééns voor zulk eene overtreding betaald had, is het zeker dat mijne reizen geëindigd zouden zijn, daar ik dikwerf inbreuk maakte op hunne bespottelijke gewoonten zonder hot to weten; het eonige wat ik dus doen kon, was mjjzelven onverantwoordelijk te verklaren.

quot;Do vrouwen wilden het echter niet opgeven; zij dreigden wraak, niet alleen aan mij, maar aan alle mannen van hot dorp; daar ik bepaald geweigerd had iets te be-talen, besloten eindelijk tot mijne grooto verbazing, Mbango en zijne mannelijke onderdanen, de vrouwen van hunne eigene bezittingen zooveel te geven als zij van mij geëischt hadden. Mbangoj gaf voor zich zeiven 10 stukken linnen; de andere mannen kwamen een voor een en zetten hunne giften op den grond. De een gaf schotels, de ander messen; sommigen gaven kruiken, anderen koralen on weder anderen matten en vele andore voorwerpen. Mbango kwam nog eens bij mij en vroeg of ik toch ook niet iets wilde geven, maar ik weigerde. Ik durfde werkelijk zulk een precedent niet te maken. Toen allen nu gegeven hadden wat zjj konden, werd alles door do verbolgen vrouwen medegenomen; Mbango zeide haar, dat, daar ik de gast van hom en hare eehtgenooten was, zij mij niet konden vragen om in zulk eeue zaak te betalen, en dat zij daarom hetgeen geëischt was zelvon hadden betaald. Hiermede waren do vrouwen tevreden en was de twist afgeloopen. Het spreekt van zelf, dat ik nu niet verder in hare geheimen kon indringen. Hot Njainbai-feost duurt 14 dagen. Omtrent den geest, dien zij zoo noemen, kon ik weinig to weten komen, llunne eigene begrippen hier-

586

-ocr page 596-

DE BAKALAI'S,

omtrent zijn zeer iievelaclitig. /jij weten alleen dat hjj do vrouwen beschermt tegen hare mannelijke vijanden, liare verongelijking wreekt en liaar, als zij dit boffeeren, op verschillende wijzen dient.quot;

Hun bijgeloof' met betrekking tot den dood strekt zicli zclt's nit tot die gevallen, waarin iemand toevallig is om hot leven gekomen.

Bij zekere gelegenheid was iemand onder het baden doodgeschoten; het gelieele dorp kreeg hierop oen' panischen schrik. Men dacht dat het dorp door toovenaars was aangevallen en verliet het onmiddellijk. Op hun' weg naar oone meer begunstigde plaats bleven zij des nachts in een ander dorp. Zij begaven zich, na zonsondergang, allen naar hunne hutten en hieven den treurzang aan, waarmede zij liet verlies hunner vrienden te kennen geven. Do vrouwen weeklaagden het luidst; zij zongen een lied, hetwelk ongeveer hierop neerkwam: —

quot;Gjj zult nooit meer tegen ons spreken!

quot;Wij kunnen uw aangezigt niet meer zien!

quot;(jrjj zult nooit weder met ons wandelen!

quot;Gij zult onze onderlinge zamensprekingen nooit weci' voor ons beslissen!quot; En zoo voorts, liet leven der Bakalai's, dat zoo vrolijk cn vrij van zorgen kon zijn, wordt inderdaad geheel en al verbitterd door de bijgoloovige vrees, die zij voor alle mogelijke zaken koesteren.

587

tar en en Ik de m, jn. Zij an sst

nd

quot;J;

ns en te

311.

an )e-er-

quot;Ü i ten do en iet te ;en are dat ?en in jst, er-

-ocr page 597-

HOOFDSTUK XLVI1I.

I)K AS Hl RAS.

VOOHKOMEX KN KLKEDINO DKR INBOORLINGKN. - KEN TWIST TUSSCHKN KCHTGKNOOTKN. — NATUURLIJKE SMM-

IfEIl) DER ASIIIRA's. - VERSCHILLENDE AVIJZEN OM ZICH VOEDSEL TE VERSCHAFFEN. — PLANTAGES DKR

INBOORLINGEN. — DK WIJZE VAN GROETEN VAN HET OPPERHOOFD. (quot;KOMHOquot;.). — DE HOUWKUNST DKR

ASHIRA'S. - GENK ES- EN HEELKUNDE. — EENE KRACHTIGE BEHANDELING. - BIJGELOOVIGHRDEN. — HOE

ZIJ WILD VANGEN. - VERHOOR VAN DEN BESCHULDIGDE. — DE PROEF VAN DEN RING, - HET AFSCHEID

DER ASHIRA'S. - BEO RA FEN IS-PLEGTIG11E DEN. — DOOD EN BEGRAFENIS VAN OLENDA.

De stam die nu volgt, is die der Ashira's. Dit volk leidt niet zulk een zwervend leven als de Bakalai's en is derhalve meer tot eene bijzondere streek beperkt. Zij zijn zonder twijfel wel in staat om bij eene of andere bijzondere gelegenheid een dorp te verlaten; zij trekken echter nooit ver weg en nemen niet zoo ligt de vlugt als do Bakalai's.

De Ashira's zijn een bijzonder schoon en welgevormd menschenras. Hunne kleur is meestal zwart; er zijn onder hen echter individu's, vooral onder de hoogere standen, die betrekkelijk licht van kleur zijn. Deze zjjn eerder donker, warm bronskleurig dan zwart. Hunne gelaatstrekken zijn ook vrij goed.

De kleeding der inboorlingen heeft verschillende dingen waardoor zjj zich onderscheidt. De mannen en gehuwde vrouwen dragen het kleed van graslinnen; de eersten houden er veel van zich het hoofd te bedekken met eene nette muts, die van gras vervaardigd is. Zij hechten zooveel waarde aan dit kleedingstuk, dat het beste middel om zich een Ashira te vriend te maken daarin bestaat, dat men hem eene roede muts geeft als die welke de visschers en matrozen in vele landen van Europa zoo gaarne dragen. Er is niets wat hij zoo hoog schat; zelfs de koning zal geene opoffering te groot rekenen indien hij zich daardoor zulk eene muts verschaffen kan.

De mannen dragen bovendien een' van gras gevlochten zak; zjj hangen hem over één' schouder en hij wordt mot een aantal koorden of riemen versierd. Deze zak is hun, omdat zjj zoo weinig klcederen dragen, van zeer veel nut. Beide geslachten dragen ook halsnoeren, armbanden en enkel-ringen; deze zijn gemaakt van dikke koperen staven; zij hebben ook eenigen kunstsmaak in de keuze der patronen, waarmede zjj hunne kleederen verwen.

De meisjes dragen hier, evenals in vele andere deelen van Afrika, voordat zij getrouwd zijn geene kleederen hoegenaamd. Zij binden wel een' kleinen gordel van graslinnen om hare lendenen, maar deze dient meer tot sieraad dan tot kleeding. Evenals dit meer het geval is, bepaalt zich het geheele toilet meer tot het kapsel en tot het beschilderen van het ligchaam. Het wollige haar wordt met eene houten pen uitgekamd, goed met olie en klei ingesmeerd en vervolgens zoo opgemaakt, dat het er uitziet als een opgetoomde hoed, die op de kruin van het hoofd staat en van voren en achteren in eene punt eindigt. Meestal wordt het haar door een aantal kleine stokjes of bladeren op zijne plaats gehouden; deze dienen dan tevens als geraamte waarop het rust. Het afvjjlcn der tanden is ook bjj de Ashira's in zwang. zjj brengen het echter niet zoo ver dat zjj de tanden in punten vijlen.

-ocr page 598-

DE ASH [RA'S.

Dc vrouwen worden, bij de West-Afrikanen, niet zoo slecht behandeld aln in het zuiden; zij worden inderdaad meer als do gelijken barer echtgenooten beschouwd. Zij kunnen zelve eigendommen bezitten en zjjn volkomen bewust van hot gewigt, hetwelk zij hierdoor verkrijgen.

Mayolo, een hunner opperhoofden, had eene zeer dwaze woordenwisseling met eene zijner meest begunstigde vrouwen; het was eene vrouw, die omtrent 25 jaar oud wns en merkwaardig om de lichte kleur barer huid en bare licht bruine oogen. Zjj had eenigen tabak verloren of vermorst en hierom had hij haar bedreigd, dat hij de pijp weg zou nemen, die bij deze stammen zoowel aan de vrouw als aan den man behoort. Zij antwoordde hierop, dat hij dit niet doen kon omdat de stoel dor pijp gesneden was van oen harer eigene pisang-boomen, en dat, als hij twist mot haar zocht, zij den steel weg zou nemen; zij zou hem dan wel beletten een' anderen te snijden, wam de pisang-boomen behoorden aan haar en niet aan hem. De twist was spoedig geëindigd; hot feit echter, dat hij kon plaats vinden, toont ons genoegzaam, welke plaats do vrouwen hier in het huishouden innemen.

Evenals dit dikwijls bij dc Wilden het geval is, hebben ook do Ashira's oen zonderling, zamengesteld karakter. Hoe onwetend zjj ook mogen zijn, toch bezitten zjj oone groote mate van natuurlijke geslepenheid. Niemand liegt met een eenvoudiger gozigt dan de quot;edele Wildequot;, en niemand behartigt beter zijn eigene belangen. Dr dragers dio du Chaillu onder de Ashira's had aangenomen, waren voor hom eene onuitputtelijke bron van onaangenaamheden; zij maakten gedurig plannen om vermeerdering van loon te krjjgen. Die van het eene dorp weigerden te werken met die van hot andere; zij staakten gezamenlijk het werk, zoodra aan iemand die niet bij hen be-iioorde vergund werd om ook eene vracht te dragen.

Als zij zoo den reiziger met al zijne bagaadje in het bosch hadden laten zitten, eischten zij altijd hooger loon, eer zjj hunne diensten hervatten. In den loop der woordenwisseling die hierop volgde, ontdekte du Chaillu een' merkwaardig slimmen streek. Do oude lioden schenen zijne partij te kiezen en verklaarden dat de eischen dor jongeren overdreven waren; zij hielpen hem afdingen en vroegen naderhand hooger loon voor zichzelven als belooning voor bun eerlijk gedrag. Toen de zaak geschikt was en de lieden betaald waren, staakten de jongeren weder het werk mot te zeggen, dat het niet was zooals het behoorde, dat oude lieden, die niets behoefden te dragen, een hooger loon kregen dan zij; zjj wilden althans geljjkeljjk betaald zijn. Bij onderzoek bleek dat alles een afgesproken plan was, waardoor beiden partijen hoopten meerdere betaling te verkrijgen.

Dit volk kan tegelijkertijd oneerlijk zjjn en vol eergevoel, hardvochtig en vriendelijk, ongehoorzam en getrouw. Toen du Chaillu eens op zijne reis door een aantal dragers vergezeld werd, bestalen zij hem schandelijk; zij namen door een ongelukkig roeval juist die voorwerpen weg, die voor hen van geen hot minste nut waren, maar wier verlies onherstelbaar was. Dat zjj stalen van zijne levensmiddelen was niet meer dan hij kon verwachten, maar dat zjj hem zouden berooven van de objectieven on de zwarte gordijnen der Camera obscura was niet zoo duidelijk. Dc geslepenheid der Ashira's was oven merkwaardig als hunne oneerlijkheid. De gchoele bevolking van een dorp kende allo omstandigheden. Zjj wisten wie de dieven waren en waar het ge-stolene geborgen was; het geheim werd echter zoo good bewaard, dat zelfs geen kind hem eenigen wenk gaf waardoor hij het kon terug krjjgen.

Toen zjj evenwel op deze zelfde' reis eens half uitgehongerd waren, tengevolge der gewoonte dor Zwarten, om niet meer dan voor een paar dagen levensbehoeften mode te nemen en een paar apen hadden gedood, boden zij beiden aan hetzelfde opperhoofd hetwelk zij zoo onbarmhartig hadden bestolen. Zelfs toen hij weigerde ze aan te nemen, stonden zij er op, dat hjj er althans het grootste deel van moest behouden; zij waren zoo prettig en aangenaam, alsof er nooit eenig verschil geweest was.

Den volgendon dag waren echter deze onnadenkende schepsels van het oogonblik eensklaps weder van gedrag veranderd. Zjj verkozen te gelooven of gaven althans voor te gelooven, dat de togt niet goed zou afloopen; zij eischten daarom hun loon vooruit, om er mede te kunnen wegloopen. Toen dit vrij duidelijke plan ontdekt

589

-ocr page 599-

DE A Sill RA'S.

wcrtl, orkondon zij openlijk hun voornonieu om tc dcsorteron en dicigdou zolfs dit zonder betaling to zullen doen. Gelukkig deed echter de gevreesde naam van Quenguozn op hen zijne uitwerking; toen hun werd voorgesteld dat dit opperhoofd stellig aan do Ashira'u don oorlog zonde verklaren .als zij den Blanke, dien hij aan hunne zorg had toevertrouwd, in den steek lieten, namen zij hunne vracht weder op. In den loop van den dag kwam er echter nieuwe voorraad en werd de vrede hersteld.

Do reden waarom do inboorlingen niet gaarne veel voedsel medenemen, is dat de pisangs, waarvan zij gewoonljjk leven, zeer zwaar zijn; zij willen dus liever do kans loopen om oen of ander dorp te ontmoeten dan zich met cene buitengewone vracht belasten. Bovendien zijn er nog de quot;koola- en mpegai-notenquot;, waarbij zjj in hot noton-saizoen op reis gewoonlijk het loven houden.

De ukoola'squot; zjjn noten, die buitengewoon nuttig zjjn. Zij groojjen aan de hoornen in zulk ocne hoeveelheid, dat in den tijd dat zij rijp zjjn, de geheele kroon van den boom éóne massa van vruchten schijnt te wezen. Deze noot is rond en omtrent zoo groot als conc kers; zij is zoo hard, dat men ze tusschen twee steenen moet stuk slaan. Dertig zulke noten worden, zelfs voor een Afrikaan, voor con gonoegzamen maaltijd gehouden; van deze boomon zijn er buitendien zoovele, dat een inboorling er in den noten-tijd volstrekt niet aan denkt om voedsel mede te nemen. Du Chaillu was echter bijzonder ongelukkig, daar hij op zjjno reis geene quot;koola-notenquot; aantrof, waardoor het gehoclc reisgezelschap nu en dan groot gebrek leed.

De wilde zwijnen kennen de waarde der quot;koola-notenquot; even goed als de inboorlingen on worden in den noten-tijd dik en vet.

Do quot;rnpegai-iiootquot; is rond, even als de quot;koolaquot;, maar do kern is in drieën verdeeld. Zjj bevatten zooveel olie, dat men er koekjes van maakt, door ze eenvoudig tijii te stampen, hot doeg in bladeren to wikkelen en dan boven een houtvuur to roosteren. Als zjj op deze wijze bereid zijn, kan men ze eon goruimen tijd goed houden; zij worden gewoonlijk mot peper en zout gegeten, ten minste als men deze specerijen kan bekomen. Noch do quot;koolaquot; noch de quot;mpogaiquot; worden door de zorgelooze inboorlingen aangekweekt.

Omirent tien Engelscho mjjlen van de woonplaats van Olenda lag een dorp, be-hoorende aan een opperhoofd, Angouka genaamd; het was merkwaardig om de wijze waarop daar do pisangs worden aangekweekt. Op een plantage stonden ongeveer boomon, elk omtrent l'Ai meter van elkander. Elke boom maakte 5 of (i scheuten, maar de planters lieten er, volgons de juiste begrippen der boomkweekenj, slechts twee of drie van de schoonste aan zitten. Gemiddeld groeiden aan elkon boom 15 kilo vruchten; de inboorlingen zorgden er ook zooveel mogelijk voor, dat zij vrij geregeld gedurende het geheele jaar vruchten hadden. Zjj deden dit door verschillende variëteiten dezer plant aan te planten, waarvan sommige vrucht droegen vijf maanden nadat zij geplant waron, andere na tien en nog andere eerst na achttien maanden; do laatste soort is de beste en de vruchtbaarste.

Bij de beschrijving van de togten van sommige reizigers, hebben wjj meermalen melding gemaakt van dragors en hunne vrachten. Zij dragen hun' last op cone nog al zonderlinge wijze. De mannen bobben eene soort van langwerpige mand, quot;otaitaiquot; genaamd, die gemaakt is van rotting, die aan den bodem digt ineen is gevlochten en zeer los aan de zijden. De veerkracht van de wanden maakt; dat men er vrachten van verschillenden omvang in kan bergen; zij kunnen ineen worden gedrukt als de vracht klein en uiteen getrokken als deze grooter is. Drie breode, van biezen gevlochten strooken zijn aan de quot;otaitaiquot; bevestigd; een gaat er over eiken schouder van don drager en eon over zjjn voorhoofd.

Sommige plegtigheden der Ashira's zijn zeer zonderling.

Elk opperhoofd heeft eene wijze van groeten, quot;komboquot; genaamd, die hij bezigt als hij iemand van gewigt voor de eerste maal ontmoet. Toen du Chaillu bijv. Olenda, het voornaamste opperhoofd van oen onderstam der Ashira's ontmoette, had er een vreemd tooneel plaats. Nadat hij eenigen tijd gewacht had, hoorde hjj het geluid van de quot;kandoquot; of heilige schel, die in dit land het toeken is dor koninklijke waardigheid on die alleen bij plogtige gelogonheden gebruikt wordt.

-ocr page 600-

DE ASHIKA'S.

Hierop vei schoen hot oude opperhoofd, een man van een eerwaardig voorkomen en zeer oud. Zjjn wollig haar was sneeuwwit, zijn lichaam krom gebogen van ouderdom en zjjn gelaat met rimpels overdekt. Om de schoonheid van zijn aangezigt te vermeerderen, had hij de eene helft met roode en de andere mot witte strepen beschilderd. lljj was zoo oud, dat hij vergezeld werd van velen zjjner kinderen, die allen oud en gerimpeld waren en insgelijks wit haar hadden. De inboorlingen hadden groeten eerbied voor hem; zjj geloofden dat hjj eene krachtige fetische had tegen (len dood.

Zoodra hjj bekomen was van het gezigt van een gekleed man, met regt haar en een blank aangezigt, hield hij eene toespraak, die vertaald luidde als volgt: quot;Ik heb geene ingewanden. Ik ben geljjk aan de Ovenga-rivier; ik kan niet in tweeën worden gesneden. Maar ik ben ook geljjk aan de rivieren Niembai en Ovenga, die ineen-

i

vloejjen. Zoo is ook mjjn ligchaam vereenigd; niets kan het verdoelen.quot; Deze toesprnak \vas zeer geschikt om iemand in de war te brongen, daar er slot noch zin aan was; , verklaarde echter dat dit de quot;komboquot; was, en dat die volstrekt geen zin be-

lioefde te hebben.

Volgens de etikette van het land, bood Olenda, nadat de begroeting was afgeloopen, 'lino geschenken aan. Deze bestonden iu 8 geiten, 20 kippen, 20 bundels pisangs, verscheidene manden aardnoten, eenig suikerriet en twee slaven. Dat lugt;t laatst vermelde artikel geweigerd werd, was voor de Ashira's een verbazingwekkend ver-schjjnsel.

De dorpen der Ashira's zjjn buitengewoon net en zindelijk, een feit dat des te merkwaardiger is, als men acht geeft op hunne neiging, om bij den dood van oen der inwoners te verhuizen. Meestal bestaan die dorpen uit ééne lange straat. De hutten

5! II

-ocr page 601-

DE ASM I RA'S.

zijn gebouwd van boombast on de grond is zoowel voor als achter hot huis van onkruid gezuiverd - bijna hot eenige voorbeeld van zulk eene vlijt in dit gedeelte van Afrika. Er loopen altijd wegen van het eene dorp naar het andere.

Dc Ashira's zijn een vrij njjvere volksstam; zij bebouwen don grond om hunne dorpen en kweeken met goed gevolg tabak, pisangs, yams, suikerriet en andere planten. De tabaksbladen worden, als zij geplukt en gedroogd zijn, zamengebonden met eene soort van plat touw; dit wordt /00 stevig gedaan, dat eene belangrijke hoeveelheid tabak slechts eene kleine ruimte inneemt.

Zij drinken natuurlijk ook palmwijn, en daar de wijze om dezen algemeen geliei-koosden drank te bereiden nog al eigenaardig is, zullen wij haar korteljjk mededeelen.

De inboorling, die een paar ledige kalebassen en eene soort van boor medeneemt, klimt in den boom met behulp van een hoepel, die van buigzame slingerplanten gemaakt is. Terwijl hij den hoepel los om den boom bevestigt, kruipt hij er in; zijn rug is gekeerd naar den hoepel en zijne voeten naar den boom. Met eene reeks van opvolgende quot;zettenquot; beklimt hij den boom, omtrent zooals de schoorsteenvegers in vroegere tijden in de wijde schoorsteenen van die dagen klommen, toen de tegenwoordige naauwe schoorsteenen, die machinaal geveegd worden, nog niet in zwang waren; hij ligt den hoepel bij eiken quot;zetquot; op en is verwonderljjk snel in den top van den boom. Als hij boven gekomen is, haalt hij uit den kleinen zak, die om zijn' hals hangt, zijne boor en boort er, doch beneden de kruin, een diep gat mede in den stam; daarna plukt hij een blad, rolt het op in den vorm eener buis en als hij het eene einde hiervan in het gat gestoken heeft, hangt hjj de kalebas juist onder het andere einde. Gedurende den nacht vloeit het sap in de kalebas: een enkele nacht kan verscheidene liters opleveren. Het sap is in verschen toestand een zeer aangename drank; heeft het echter 24 uren gestaan, dan begint het te gisten en krijgt dan zeer bedwelmende en dronkenmakende eigenschappen. Het gistings-proces wordt gewoonljjk verhaast door bij het sap de overblijfselen te voegen van het brouwsel van den vorigen dag. Dc hoeveelheid sap die uit den boom vloeit vermindert langzamerhand, en als dc inboorling denkt dat zij weldra geheel zal ophouden, stopt hij het gat digt met klei, om dc insekten te beletten hunne nesten er in te bouwen en zoo den kostbaren boom te dooden. Gemiddeld duurt het uitvloeijen van het sap drie weken; laat men het langer aanbonden, dan kan de boom ligtehjk sterven.

Behalve tabak verbouwen de Ashira's nog eene andere plant, quot;liambaquot; genaamd; het is eene soort van Cannabis of Indiaansche hennep. Het is of dezelfde soort waarvan de wjjdberoemde haschish van het Oosten bereid wordt, óf zij is er zeer na aan verwant. Zij zoeken altijd een vochtigen en rijken grond uit aan de zonzijde van een' heuvel, omdat de plant, zal zjj zich volkomen ontwikkelen, warmte en vochtigheid behoeft. De inboorlingen schijnen aan de quot;liambaquot; nog boven den tabak de voorkeur te geven; er heerscht echter eenige twijfel of niet zoowel tabak als quot;liambaquot; van buiten zijn ingevoerd; de eerste van Amerika en de andere van Azië of nog waarschijnlijker van Noordwest-Afrika. Du Chaillu zegt, dat de Ashira's en de A pingi's de eenige stammen zijn die quot;liambaquot; verbouwen.

Hare uitwerking op do rookers is vreesehjk: zij worden er eenigen tijd als het ware krankzinnig door; zij vliegen in razenden toestand in de bossehen, zoeken twist, gillen en schreeuwen, totdat zij eindelijk in stuiptrekkingen nedervallen. Ongeneeslijke krankzinnigheid is dikwijls een gevolg van haar overmatig gebruik.

De bovenvermelde reiziger trof onder de Ashira's een' idioot aan. Tegen den gewonen vorm waaronder zicli het idiotisme anders onder de Afrikanen voordoet, was de man levendig en vrolijk; hij sprong rond met de wonderlijkste fratsen en zong vrolijke liederen. De andere inwoners hielden zeer veel van hem; zij behandelden hem goed, zelfs mut een' zekeren eerbied, als iets wat boven hunne bevatting ging. Idioten van sombere soort worden ruw behandeld; do gewone manier om van hen af te komen is zo als slaaf te verkoopen. Zij spelen hem dan den slavenhandelaar in de handen, voordat deze nog weet wat hij gekocht heeft.

Slavernij heerscht onder de Ashira's even goed als bij andere stammen; zjj heeft hier echter zulk een menschelijk karakter, dat zij eigenlijk niets te maken- heeft met

592

-ocr page 602-

UK ASH I K A S.

Iietgoou men gewoonlijk onder dit woord verstaat. Olenda bijv., bezat oen gi'oot aantal slaven en verdeelde ze in verschillende kolonii-n; in elke van deze waren or twee of drie lionderd en in elke kolonie was oen opperhoofd dat zolf' een slaaf was. Een dezer slaven-opperhoofden was oen Ashango, een man met eon edel uitzigt, die verscheidene vrouwen en een aantal kinderen had. Hij regeerde het volk dat onder zijne bevelen was, op eene aartsvaderlijke wijze, maar noch liij noch de andere slaven schenen hun toestand vernederend te vinden; zij noemden zich de kinderen van Olenda.

Dit dorp zag er buitengewoon not uit en de hutten waren beter gebouwd dan die dor Ashiras over het algemeen. Do inwoners hadden eone groote streek gronds van onkruid gezuiverd en er pisangs, suikerriet en aardnoten geplant, die alle verwonderlijk goed groeiden; deze aanplantingen maakten eene schilderachtige tegenstelling mot de wilde schoonheid der bosschen. Vele dezer slaven-familiön had Olenda geërfd on de meesten hadden nooit eone andere levenswijze gekend.

Zoowel genees- als heelkunde wordt door de stammen die de oevers van de Rembo bewonen, en wel op eene zeer zonderlinge wijze uitgeoefend. Het zonclorlingste bij de geneesheeren is echter, dat de inboorlingen er altjjd een zien te krijgen van een' anderen stam; een patiënt bij de Ashango's bijv. heeft een doktor der liakalai's en omgekeerd. Een Afrikaansch profeet is in zijn vaderland weinig geëerd; hoe verder hjj evenwel gaat hoe meer hij geacht wordt. Kwade geesten, die aan alk bezweringen dor inlandsche profeten hebben weerstand geboden, vlugten zeker voor de magt van den toovenaar die van verre komt; evenzoo slaagt dezelfde man, die te huis geene genezingen kon doen, bjjna zeker als hjj o|) grooton afstand van zjjne woonplaats is.

De inboorlingen hebben één groot panacee voor alle soorten van ziekelijke aandoeningen; zij wenden het zoowel aan bij lendenpijn als bij melaatsohheld. Hot bestaat daarin, dat men in het aangedane doel met een mes oppervlakkige insnijdingen doet en deze dan inwrijft met een mengsel van Spaansche peper en citroensap. De pjjn die door deze operatie veroorzaakt wordt is vreesoljjk; zelfs de weinig gevoelige zenuwen van een Afrikaan kunnen haar naauwehjks verdragen. Krijgt een inboorling dysenterie, dan wordt hetzelfde geneesmiddel inwendig aangewend; do patient drinkt or soms een glas vol van tegelijk. Er is eenige grond voor bun geloof ia Spaansche peper, want zij doet in het Afrikaanache klimaat werkelijk goed; als ecu reiziger koortsig is, voelt hij inderdaad verligting indien hjj er oene groote hoeveelheid van bij zjjn eten gebruikt.

Somtijds worden er, indien dc ziekte niet voor hot citroensap en do Spaansche peper wil wijken, sterker middelen aangewend. Du Chaillu za}gt;' eens oen aardig' staaltje van de wijze hoe een vrouwelijke d twist met zijne vrouw wij reeds hebben medegedeeld.

De lijder zat op den grond, met de huid eener genet-kat vóór zich; de vrouw kneedde zjjn ligchaam met hare handen, terwijl zjj binnensmonds hare bezweringen prevelde. Toen zjj hare manipulation geëindigd had, nam zij oen stuk quot;aluinbi-krjjtquot; en maakte eone breede streep over bot midden zijner borst en langs elkeu arm. Hot eerste wat zij nu deed was eene zekere hoeveelheid wortels en zaden te kan uwen en deze over het ligchaam te spuwen; de aangedane deelen kregen er bet grootste deel van. Eindcljjk nam zjj een' bundel gedroogd gras, draaide hem ineen als oene toorts, stak hom aan en hield de vlam tegen verschillende doelen van het ligcliaam en de ledematen; zjj begon aan de voeten en eindigde met het hoofd. Toen do toorts uif-gebrand was, wierp zjj het gloeijende einde tegen het ligchaam van den patiënt en maakte zoo aan hare operation een einde.

Mayolo zat gedurende dit alles volkomen stil; hij zag met nieuwsgierigheid toe en vertrok slechts even zijn gezigt, als dc vlam zjjne huid blakerde. Over het algemeen hebben de Afrikanen een groot vertrouwen in de kracht van bet vuur; zjj schijnen te donken dat het een krachtig beletsel is tegen het terugkeeren der ziekte.

De godsdienst der Ashira's is een' afgodendienst van de slechtste soort. Een hun-

nor

gekocht. Hot

111 El. I.

ktor MAyolo behandelde, den man, wiens

afgodsbeelden of quot;ongara'squot;, de huishoudster genaamd, werd door du Chaillu

natuurlijk afscliuwe

om enn te zien en stelde een vrouwelijk

;i8

was

-ocr page 603-

DE A SUTRA'S.

wezen voor; het opperhoofd hield het in zijn huis om zjjne eigondomnien te besciier-men. Do inboorlingen waren er vreeselijk bang voor; zoolang de huishoudster in zijne luit was, kon hij zijne bezittingen in alle veiligheid achterlaten; hij kon volkomen zeker zijn dat niemand ze zou durven aanraken.

Welke goede jagers zij ook zijn mogen, gaan zjj toch nooit op de jagt zonder zieli hierop door eenige toovermiddeleu voor te bereiden. Zij hangen alle mogelijke zonderlinge fetischen aan hun ligchaam; zij maken insnijdingen door don rug hunner handen om gelukkig te zijn, want hot vlooijende bloed heeft, volgons hunne begrippen, eene zeldzame kracht. Indien zjj een weinig poeder van zwavel in deze wonden kuu-

nen wrijven, wordt do kracht van hot middel ondersteld verdubbeld te zjjn; ieder jager die zich zoo hooft voorbereid schiet nooit mis. Een groot hulpmiddel op do jagt is ook hot rood-verwen van iiot aangezigt; tengevolge dezer zonderlinge denkbeelden, /iet een troep inboorlingen die op do jagt gaat, er dan ook dikwijls allerdwaast uit.

Langs do rivier Rembo zijn zekere heilige plaatsen, waar de inboorlingen zich verpligt rekenen te landen en ter eero van den geest te dansen. Op ééne plaats vindt eene plogtighcid plaats, eenige overeenkomst hebbende met die van quot;hot passoeren dor liniequot; op de schepen. Als iemand deze plaats voor hot eerst voorbij gaat, is hij verpligt to landen, oen Hod to zingen ter cere van do godheid der plaats on een' tak af te plukken, dien hij in do modder plant. Toen du Chaillu do plaats passeerde, verzocht men hom ook om deze gewoonte te volgen; hij weigerde echter op grond dat hij niet aan het bestaan van meer dan één God geloofde. Als gewoonlijk namen do inboorlingen zijne verontschuldiging, voor zoo ver hemzelven betrof, aan. Hij was oon grooto Blanke on één God was voor do groote on wijze Blanken genoeg.

594

-ocr page 604-

DE ASHIRA'S. 595

Do Zwarten waren echter arm en onwetend; daarom hadden zjj vele goden noodig om voor hen te zorgen.

Vele bjjgeloovigheden staan ook in verband met boomen. Er is in deze streken een praehtige boom, welligt de grootste van West-Afrika, dio quot;oloumiquot; genaamd wordt. Men zegt dat de bast van de quot;oloumiquot; vele genoeskrachtigo eigenschappen bezit; zoo is ook iemand die een handelstogt onderneemt en zich voor zjjn vertrek met een afkooksel er van wascht, zeker goede zaken te doen. Een gevolg hiervan is, dat do quot;oloumi-boomenquot; — die nog al schaarsch zjjn — altijd door de inboorlingen beschadigd worden, daar zij, om dezen drank te bereiden, altijd groote stukken bast van den boom afscheuren.

Er is in Ashira eene zeer merkwaardige proef of gods-oordeel in zwang — vooral merkwaardig omdat zij zoo volkomen geljjk is aan dergelijke proeven uit de middeleeuwen.

Eens was er eene kano dor Bakalai's beschadigd; een kleine jongen, do zoon van Aquilai, een wjjd vermaard toovenaar dor Bakalai's, zeide dat een van de lieden van Quengueza het gedaan had. De man ontkende natuurljjk de beschuldiging en vroeg om een gods-oordeel; daar nu do zaak een' Bakalai betrof, werd volgons gewoonte een tooverdoktor der Ashira's geroepen.

Deze zeide dat quot;de eenigo wijze om de waarheid aan den dag te brengen bestond in de proef met den in olie gekookten ring.quot; Hierop kwamen de mannen der Bakalai's en der Goumbi's — d. i. Gamma's — bijeen en ging men onmiddellijk tot do proef over.

quot;De doktor legde drie kleine blokjes ijzerhout op den grond, met do einden tegen elkander, en vulde de tusschenruimte op met kleinere stukjes hout. Een inlandsche pot, half vol palmolie, werd nu op het hout gezet en de olie in brand gestoken. Toen zij goed doorbrandde, nam do doktor een koperen ring van zjjn vinger en wierp dien in den pot. De doktor stond er bij met een klein bakje met in water geweekt gras, waarvan hij nu en dan kleine hoeveelheden in den pot wierp. Hierdoor vlamde de olie telkens weder friseh op. Eindelijk was de pot leeggebrand en nu begon de eigenlijke proef. De beschuldiger, de kleine jongen, moest den ring uit den pot halen. Hij aarzelde, maar werd er door zijn vader toe gedwongen. Het volk riep middelerwijl: quot;laat ons zien of hij gelogen, dan wel de waarheid gesproken heeft.quot;

quot;Eindelijk vermande hij zich en greep den roodgloejjenden ring aan; hij liet hem echter onmiddellijk vallen, terwijl hij deerlijk zijne vingers brandde. Hierop volgde een algemeene kreet: quot;quot;Hij heeft gelogen! Hij heeft gelogen!quot; en do Goumbi werd onschuldig verklaard.quot;

De lezer zal zich herinneren, dat du Ghaillu, toon hij de Ashira's bezocht, verwelkomd werd door het oude opperhoofd Olenda, wiens begroeting zoo buitengewoon was. De wijze waarop hij van zijne gasten afscheid nam, was niet minder vreemd. Terwijl hij zijne oude en gerimpelde zonen om zich heen had vergaderd, sprak Olenda de reizigers aan, wenschte hun goede reis en prevelde eene soort van zegen. Nu nam hij eenig suikerriet, beet er een stuk van de pit uit, kaauwde hot en spuwde er een klein gedeelte van in de hand van iederen reiziger; hij mompelde te gelijk eenigo woorden, waarin hij de hoop uitdrukte, dat het hun in alle opzigten voorspoedig mogt gaan en alles voor hen zoo zoet mogt zjjn als het sap hetwelk hij op hunne hand geblazen had.

Hoe oud hij ook reeds was, toch leefde hij nog eenige jaren, totdat hij eindelijk, tegelijk met velen zijner betrekkingen en van zjjn volk aan de kinderpokken overleed. Do omstandigheden waarvan zijn dood en begrafenis vergezeld gingen, waren voor do zeden van het volk zeer karakteristiek.

Eerst stierf aan deze ziekte do voornaamste vrouw van Olenda en nu verspreidde zjj zich met vreeselijke snelheid door het goheele land; al dc vrouwen van hot opperhoofd werden er door aangetast en M'poto, zjjn neef en erfgenaam, stierf na een zeer kort ziekbed. Toen kreeg Olenda de ziekte zelf. Dag aan dag hoorde men dc klagende stem van den ouden man, die zjjn treurlied zong over do ziekte welke zijnen stam vernietigd had, en op zekeren dag klaagde hij over koorts en dorst, het stellige toeken dat de ziekte in aantogt was. Drie dagen later was Olenda dood; hij bad

38*

-ocr page 605-

DE ASH IK VS.

vooraf het volk vermaand, dat, indien hjj stierf', zij den Itlanko niet verantwoordelijk moesten houden voor zijn' dood. Deze vermaning was zeer noodzakeljjk, daar men dn (Jhaillu reeds begon te beschuldigen, dat hjj de pokken onder hen gebragt had.

Het lijk werd op do gewone wijze der Ashira's bijgezet. Het werd gebragt naar eenc open ruimte buiten hot dorp, in do beste kleedoren van den overledene gekleed en op den grond nedergezet; men omringde hot met verschillende voorwerpen die lt; Hernia's eigendom geweest waren, zooals kisten, schotels, kruiken, kookgereedschappen, pijpen en tabak. Er werd een vuur bij hem aangelegd en verscheidene weken brandende gebonden. Toen het lijk naar de plaats werd gebragt waar liet zou worden bijgezet, brak het volk in wilde klagten nit; men sprak den overledene aan en vroeg hém, waarom hjj zijn volk verliet. Rondom hem lagen de beenderen van vole andere opperhoofden, die hem naar do geestenwereld waren voorafgegaan; daar de Ashira s hnnne dooden niet begraven, maar hen eenvoudig op de oppervlakte der aarde laten liggen, kan men zich wel voorstellen, dat de plaats er akelig genoeg uitzag.

Vele dagen na den dood van Olenda verklaarde het volk nog, dat zjj hun overleden opperhoofd onder hen hadden zien rondwandelen; zij zeiden dat hjj lien nog niet geheel verlaten had, mnar de wacht over hen hield, hen bewaakte en van tijd tot tijd zon terngkeeren om te zien hoe het hun ging.

-ocr page 606-

HOOFDSTUK XL1X.

ii k ca .m.mas of gummi's.

in. n:K.NANji-VA/. ui' iiK.Miio-iavmi. - kuxinci kxolk/a i:v /,i.1 x oi ihkii. — vi)oiim).mi;.v iikh camma's. — mkt kahaktku VAN iikt VOLK, /.duals |[kï IV ZI.I.v kon (nu HoltDI' VLIlTEUEXWOOnmOU. — 1)1! quot;si'lOLh-IIIIIÜENquot; KS iiuxxe Jil'IKIiTTK. — l'EULI.iKIIKll) DKK C.VMMa's. — 111. i.ÜOi' VAN iilt ItKO'l' liN UI: WET VAN wëdi;uvi:iioki.1)INo. — vveïhoek van ktikhcïe. ■— ixiknoneii) dkii oamma's. — iu nni: iiansi.n. -— m.

OURILLA-l)ANS. •— IIIJOEI.OOVIÜIIKIU N ; IIEI' OEIiKUIK EN MLSIIHI IK HETWELK MEN Ut VAN MAAK T. — DE CIJIPELS VAN QUENGUEZA. — ZIJNE OEVAAHLUKK MANDELINO. — CiOEDE EN KWADE 0EESTEN. — DE

quot;OVENGL'Aquot; OK VAMl'lEH.--DE VEKSClllllKKINdKN VAN HET IIIJUELOOF. — INHIJDINIi IN DE IIEIMOC 111-

IIEIMNISSEN. — 11ET MANNEN VAN IIOOZI GEESTEN. — HET /.EI.I'UEDKOO. — DE GODIN DEU SLAVEN.— DE 1'IIOEK VAN DEN quot;MUOLNIlur.quot; — EEN VKEESELMK TOONEEL. — ZIEKTE, DOOD EN IIEGKAKKNIS. — WELKE HOUDING MEN DEN DOODE GE EET. — HET UIT DEN HOUW' GAAN. — GEWOONTEN 01' HET WATER.

Indien de lezer een oog wil slaan op de kaart der Westkust even beneden de evennachtslijn, bespeurt liij eene grooto en belangrijke rivier, de Fernand-Vaz genaamd. Deze rivier volgt gedurende eenigen tjjd do kust en is daar zeer breed; zoodra zjj zich echter oostwaarts wondt, wordt hare bedding eensklaps naamver en is dan bekend onder den naam van Uoinbo. De geheole streek waardoor do Rembo loopt, tot 10quot; Oosterlengte too, wordt bewoond door don grooten stam dor Gamma's of Commi's, lt;lie klaarklijkolijk verwant is met do grooto familie, aan welkt* iillo stammen langs de llembo hun aanzijn te danken hebben.

Doze stam is vordoold in oen aantal onder-stammon of' claus en elke dozer clans wordt geregeerd door oen opperhoofd, dio aan hot gezag onderworpen is van één groot opperhoofd of koning, Quonguoza. Deze noemdo zioli koning van de Rembo, waaronder wjj moeten verstaan, niot dat hjj do koning was van al de stammen die de oevers van do Rembo bewonen, maar dat hjj don sleutel dor rivier in handen had, en den handel hierop kon beloften of bovorderen. Daar nu do Rembo do grooto handelsweg is naar Centraal-Afrika, is Quonguoza voorzeker oen zoor gewigtig persoon.

Volo stammen erkenden dan ook, ofschoon hij niot eigenlijk hun koning was, zijn j^czag en haddon groot ontzag voor hem, torwjjl gezag van zelf' het regt insluit, om eigendommen te nemen van hen die er aan onderworpen zijn. Quonguoza had gevolgolijk ook het regt op do vrouw van olkon Bakalai of' Ashira en maakte ook van dit regt gebruik; zelfs de opperhoofden dezer stammen gevoelden zich veroord, indien zij hunno vrouwen ter beschikking van zulk een hooggeplaatst persoon kondon stellen. En vooral over do rivier en den handel, die er op gedreven werd, liet hjj zijn gezag gelden. De Bakalai's hadden zich aan hem onderworpen, omdat zij meenden dat het voor hen vooi'deolig was oen verbond met zulk oen magtig opperhoofd te sluiten; zij bevonden cell tor, dat hjj zich alleen mot den naam van souverein volstrekt niot tevreden stelde. Toen hjj eens langs do Rembo voor, zag hij dat do Bakalai's, die twist hadden gehad met oen naburigon stam, do rivier met eono schutting haddon afgezet; zij haddon stlieon ooue kleine opening gelaten, die gemakkoljjk kon verdedigd worden. Op het zien van deze belemmering dor vaart word Quengueza zoor kwaad; hij riep om bjjlen en binnen weinige minuten was do geheole schutting opgeruimd on de doortogt dor

-ocr page 607-

DE GAMMA'S OF COMMI'S.

rivier vrij. De Bakalai's stonden in groote getale aan de oevers, maar durfden, ofschoon goed gewapend, niet tusschenbeide komen. De regeringsvorm dezer stammen kan men aartsvaderlijk noemen. Elke stam is in een aantal kleinere stammen verdeeld, die ieder eene afzonderlijke woonplaats hebben, gewoonlijk naar het opperhoofd of patriarch genoemd. Aan dozen wordt altijd eerbied bewezen, omdat hij zeker oud en rijk is en men in dit gedeelte der wereld aan ouderdom en rijkdom hooge achting toedraagt. Hunne magt is evenwel zeer beperkt en zij zijn veeleer do eerste raadslieden van hunne clans dan wel alleenheerschers. Een eigenlijk koningschap, zooals bjj de Kaffer-stammen, bestaat bjj hen niet, ofschoon het meest gewigtige opperhoofd dikwijls met den titel van koning begroet wordt. Deze titel is echter slechs een holle klank, daar de andere opperhoofden er niet aan denken om zich te onderwerpen aan iemand, dien zij slechts beschouwen als den ''primus inter pares.quot;

De Gamma's zijn een schoon volk; evenals de Ashira's, zijn zij niet geheel en ai zwart; hunne tint verschilt onderling veel en sommigen hebben eene bepaalde olijf-of chocoladekleur. Evenmin zijn hunne gelaatstrekken die van den echten neger; hét gelaat van den koning Quengueza heeft meer van dat van een Noord-Amerikaanscheu Indiaan dan van dat eens Afrikaans.

Het karakter van Quengueza is de type van dat der Gamma's in het algemeen. Hjj is een zonderling mengsel van adel, gemeenheid, vriendelijkheid, wreedheid, zelfzucht en edelmoedigheid, zooals blijkt uit het verhaal der bezoeken die du Chaillu en Eeade hem gebragt hebben; de eerste denkt veel beter over hem dan do laatste.

Evenals do meeste wilde opperhoofden, zag Quengueza zijne blanke gasten niet gaarne vertrekken. Hij werkte Reado openlijk tegen en naar du Ghaillu mededeelt, wierp hjj dezen, terwjjl hij voorgaf hem dragers te bezorgen voor zijn togt naar de Bakalai's, inderdaad slechts allerlei hinderpalen in den weg. Het bezit van een' Blanke heeft voor een zwart opperhoofd veel te groote waarde, om er zoo gemakkelijk afstand ? van te doen; Quengueza kende zijne eigene belangen al te goed om zulke voordeelige gasten niet zoo lang in zjjn land te houden als hjj kon.

Eens was Reade er in geslaagd te ontsnappen, in weerwil van do betuiging dos konings dat hij zijn quot;waarden vriendquot; wilde vergezellen en zijn voortdurend getalm. 'Men had eenigen tijd geroeid, toen zijne lieden eensklaps ophielden en elkander angstig aanzagen. quot;Langzaam opstaande, koek ik achteruit en zag op grooten afstand eene zwarte plek en somtijds eene streep licht die op en neer ging. Do mannen hielden de handen aan hunne ooren; ik luisterde en hoorde nu en dan een toon die op den wind naar ons toe gedragen werd.

quot; quot;Wat is dat, Mufuk!quot;

quot; quot; Koning, mijnheer.quot;

quot; quot;O, komt hij?quot; zeide ik lagchende. quot;Wel als hij zoo digt bij is, kan hjj ons gemakkelijk inhalen. Kahbif' (d. i. roei!)

quot;Mjjne roejjers glimlachten pjjnlijk en volgden mijne bevelen niet op.

quot;Zjj staken hunne roeispanen in hot water on dat was alles. Elk luisterde ingespannen mot gebogen hoofd, alsof hjj trachtte do woorden of de wijs van het lied to vatten. Ik keek nog eens om en kon toen zien dat het eene groote kano was, bemand met omtrent twintig personen en eene soort van met riet overdekte hut op den voorstoven. Het gezang hield aan en kon nu duidelijk gehoord worden. Mijne mannen wierpen hunne roeispanen neer en begonnen opgewonden met elkander te spreken.

quot; quot;Wat scheelt er aan?quot; zeido ik knorrig.

quot;Het zweet liep Mufuk langs het voorhoofd. Hjj wist wat hij te vreezen had, al wist ik het niet.

quot; quot; Het is de krijgszang.

quot;Steeds voorwaarts kwam do kano, zwart van mcnschen, die met hunne roeispanen het heldere water lieten omhoog spatten. Voorwaarts ging zjj, schoot ons scbiolijk voorbij, zwenkte en kwam ons ter zjjde. Nu ontstond er een ware storm van knorrige stemmen, waarbij die van Quengueza boven allon uitklonk.

quot; quot;Wat zegt hjj, Mufuk?quot;

598

quot; quot;Hjj zegt dat wjj moeten terugkeereu.quot; quot;

i

-ocr page 608-

DE CAM MA'S OF COMMI'R.

En terug moesten zij, want juist op dat oogenblik kwam or eeno tweede oorlogs-Icmio langs hen lioen; allen waren dus gevangenen. Quengueza omhelsde zjjn quot;waarden vriendquot; en was /eer vrolijk en opgeruimd, omdat hij hem weder in zjjne magt had gekregen.

En toch nam deze man, hoe bijgeloovig hij ook was en iioe bevreesd voor de kinderpokken, dien geesel van alle wilde volkeren — een' kleinen .jongen slaaf, een lieveling van hom, die door de pokken was aangetast, in zijne hut, legde den jongen op een mat naast zijn eigen bed en paste hem zelf gedurende zijiu1 ziekte op.

Later, toen de pokken in het geheele land gewoed en het bijna ontvolkt hadden, was de droefheid van Quengueza groot en ongeveinsd. Vrouwen, slaven en betrekkingen had hij door de gevreesde plaag verloren; do stad (roumlii, waar liij woonde, was verlaten en het arme oude opperhoofd was genoodzaakt de weinige overgeblevenen van zijn' clan bijeen te verzamelen en op den anderen oever der rivier eene nieuwe volkplanting te vestigen. Zijne klagten hadden al de verhevenheid eener diepe droefheid en hij zong alléén zjjn Ijjkzang over zijne dooden, volkomen zoo als Catlin het Noord-Amerikaansche opperhoofd beschrijft, toen zijn stam door dezelfde vreeselijke ziekte was uitgeroeid.

Geene ziekte is verschrikkelijker voor den Wilde dan de pokken. Ofschoon hij bijna ongevoelig is voor ligchaamssmart, de vreeselijkste wonden met bedaardheid ontvangt en weerstaat, en verbazend taai van leven is, bezwijkt hij aiin ziekten zeer spoedig; eeno ongesteldheid waaraan een Blanke weerstand biedt en die hjj eindehjk overwint, is voor den Zwarte in negen van do tien gevallen doodelijk. Voor zich zei ven vréesde Quengueza echter niet; zijne eenige klaagliederen waren over zijne vrienden. quot;De Bakalai's zeide hij, quot;zijn allen weg; het volk van do Rembo is geheel weg; mjjn beminde Monbou (zijn voornaamste slaaf) is dood; ik ben alleen in do wereld.quot;

Niettegenstaande hunne vele barbaarsche gewoonten, bezitten do Camilla's toch een wetboek van etikette, waarin alles tot in de minste bijzonderheden is geregeld. Als de koning bijv. oene raadsvergadering houdt, zit hjj op een verheven troon en draagt een' houten staf in de hand. Wanneer hjj uitgesproken heeft, geeft hij dien aan den persoon die na hem moet spreken, en deze op zijn beurt aan zijnen opvolger. Bjj zulke vergaderingen wordt do grootste orde in acht genomen en deukt niemand er aan een spreker in de reden te vallen zoolang hjj den staf in de hand heeft.

Iedereen heeft ook niet het regt om in den raad te spreken. Dit is een voorregt, hetwelk slechts eenigen, raadslieden of quot;Makaga'squot; genaamd, bezitten en slechts aan hen alleen geeft de koning den staf, die hen vergunt hun oordeel te zeggen. Zij zijn op deze oor bijzonder naijverig en toch zjjn er twee Blanken aan wien zij deelachtig is geworden; de een was du Chaillu en de ander kapitein Lawlin van Nieuw-York. Deze laatste maakte in zijn distrikt eeno geheelo omwenteling; hjj schafte vele zaken af, die den handel belemmerden, legde aan twistzieke opperhoofden, die invallen deden bjj do naburige stammen, zware straffen op en voerde een streng strafwetboek in.

Zulk oene inrigting als het bezit van den staf als spreker is volstrekt noodig, om orde te houden bjj de tallooze parlementen der inboorlingen, die voor hot bespreken van alle mogelijke onderwerpen worden zamengeroepen. Indien oen handelaar een ander bedriegt en bijtijds ontdekt wordt, wordt dit besproken; hetzelfde geschiedt ook als oen koopman goederen vooruit betaald heeft en ze niet ontvangt. De meest vruchtbare bron van zulke zamensprokingen is echter het wegloopen van vrouwen; als er eene schuldig bevonden wordt, is de straf zeer zwaar. Meestal snjjdt men do schuldige vrouw neus en ooren af en oen gelijke straf wordt den man opgelegd, bjj wien zjj gevonden is; de laatste heeft echter het regt om die straf te veranderen in eene boete —■ gewoonlijk een slaaf. Ook moord is dikwjjls de oorzaak van het hjjeenroepen eener vergadering en het is nog al merkwaardig dat de inboorlingen geen onderscheid maken tusschen een' toevalligen manslag en een'opzetteljj ken moord. De doodstraf volgt op manslag niet altijd; in den regel wordt er een zware boete voor in de plaats gesteld.

Indien eene schuldige vrouw niet kan gevangen genomen worden, heeft do beleedigde echtgenoot eene zonderlinge manier om eene vergadering te doen bijeenroepen. I lij vertrekt

.quot;inn

-ocr page 609-

DE C'A MM AS OF CUM MI'S.

iMi iloodl illt;'ii uorstc den bosto dion liij outnioot, bokoudiiiakomlo dat hij dit godtuin liooi't, omdat iemand met zijne vrouw is wcggeloopen. De loop van het regt is dan uit zijne handen. De betrekkingen van den vermoorde zijn nu verpligt om de vete op zich te nemen; dit doen zij door ingeljjivs iemand te dooden, niet den moordenaar, maar iemand van een ander dorp. De vrienden van dezen wreken dit op een derde dorp en zoo gaat de vijandschap over van het eene dorp op het andere, totdat liet geheele distrikt onder de wapenen is. De toegangen tot de dorpen worden versterkt; niemand durft meer alleen of' ongewapend uitgaan en eindeljjk schiet er een ongelukkige clan over, van welken een man vermoord is en die diens dood niet wreken kan. De hoofden van de verschillende clans houden dan eene bijeenkomst, waar hot opperhoofd van den laatsten clan zijno klagt indient tegen den man die met de vrouw is woggcloopon. Hot hoofd van den clan des schuldigen betaalt eene boete en de zaak is geschikt en de vrede hersteld.

Maar al to dikwijls echter, als de vrouw werkelijk of schijnbaar haren echtgenoot ontrouw is, speelt deze met haar eene doorgestoken kaart, om don oen'of anderen onvoor-zigtigen gold af te troggelen. Zij begint met bij het ontvlambare slagtoffer de verliefde te spelen, on spreekt eene bijoenkomst mot hem af, op ocne plaats, waar zich de man in hinderlaag hooft gelegd. Zoodra liet paar op do bepaalde plaats komt, komt do man te voorschijn en bedreigt mot het bijeenroepen eener vergadering, liet jonge mensch weet zeer goed wat de gevolgen hiervan zouden zjjn, schikt zich in do zaak zoo goed on zoo kwaad als hij kan en betaalt zijn boete. Deze handelwijze is zoo algemeen, dat or zelfs magtigc opperhoofden geweest zijn, die inoojje vrouwen kochten, mot bot ecnigc doel zo als valstrikken te gebruiken om jonge lieden te vangen.

Daar do tijd voor do Camma's geene de minste waarde heeft, en zij eer verheugd zijn dan het tegendeel als zij iets kunnen vinden wat hen kan bezighouden en vermaken, duurt eene bespreking van eene weinig bcteokende zaak dikwijls meer dan eono wook. Zij vindt plaats in de eenvoudige gebouwen, die tot dit doel zijn opgerigt, zijnde niet meer dan eono loods; een dak op palen, van allo zijdon open. Do koning zit in het midden op een verheven troon, die niets anders is dan een hoop gras, bedekt met luipaard-vellen als toeken zijner koninklijke waardigheid; al do anderen zijn genoodzaakt to staan of op don grond to gaan zitten.

Als do zamensprekingen nergens toe leiden en alleen oen oorlog hot gevolg van den twist kan zijn, trachten beide partijen den vijand door do afzigtelijkhoid van hun voorkomen vrees aan te jagen. Zij weten volkomen goed dat zij geen' aanval zouden kunnen weerstaan, maar daar hot hun even goed bekend is, dat de vijand niet moer moed bezit dan zij, trachten zij hom door hun dreigend voorkomen vrees in te boezemen. Zij schilderen hunne aangezigton wit, hetwelk do oorlogskleur is; somtijds voegen zij er roode of gele dwarsche strepen bij. Do witte vorw wordt bereid in hunne quot;greogroe'squot; of afgods-huizon en gaat door voor een krachtig toovermiddel. Zjj hangen ook fetischen van verschillenden aard om hun ligchaam en begeven zich dan in hunne kano's op weg; zij gillen, scbreeuwen, zwaajjen met hunne wapenen en trachten aldus hunne tegenpartij bang te maken, maar zorgen er goed voor, dat zij althans 150 meter van do booten dos vijands verwijderd blijven.

De Camma's schijnen boter te zijn dan do Ashira's. Toen du Chaillu last had van do werkstakingen onder zjjno dragers, bleven zijne Camma's hem getrouw; zij wilden niet toestemmen in zjjn plan om lion mot een gedeelte der goederen vooruit te zonden. Zij vreesden dat do Asliihra's hen welligt zouden vergiftigen en stonden er op, dat oenigen hunner bjj bet opperhoofd zouden blijven.

De lozer zal zich herinneren, dat het oude opperhoofd Olenda bij zijn volk in do hoogste achting stond. De Afrikaansche stammen in de nabijheid der ovonnachtslijn hebben grooten eerbied voor den ouderdom; een oude van dagen beschouwt men als bjjna gelijkstaande met do geesten in wier land hij spoedig zjjn zal. In tegenstelling met de algomeeno gewoonten in het zuiden van Afrika naderen hier jongeren van jaren nimmer oen' oud man of oene oude vrouw, zonder eono diepe buiging voor hen to maken. Als zij gaan zitten, doen zij dit altijd op oen oerbiedigon afstand; worden zjj gevraagd om ooiu1 pijp of om water, dan bieden zjj hel gevraagde altijd aan op eene knie en

nun

-ocr page 610-

DE GAMMA'S OF fOMMI S.

spreken dtm man aan als quot;vaderquot; en cene vrouw als ''inoeder.quot; Het strijdt bovemlien togen de etikette dat een jong nienseh aan een' oudere slecht nieuws vertelt. Men vereert zelfs de lijken van oude lieden; hunne beenderen worden bijgezet in tempels, die opzettelijk daarvoor gebouwd zijn. Zij worden gelegd in krijt, hetwelk verondersteld wordt hierdoor eenige uitstekende hoedanigheden te verkrijgen; de betrekkingen van don overledene besmeren er zieh dan ook mede, indien zij op het punt zjjn eene ge-wigtigc onderneming te beginnen. Van het bekkeneel wordt een praktisch gebruik guniuakt. Als een handelaar komt om inkoopen te doen, ontvangt de verkooper hem idtijd zeer gastvrij, maar heeft hiermede een bijzonder oogmerk. Voor men den maal-

tijd gereed maakt, gaat hij eerst naar het fetisehe-huis en schrapt een weinig poeder van den schedel af. Dit vermengt hij met do spijs en dient deze zoo aan zijnen gast toe. Do geest van den overledene wordt dan verondersteld over te gaan in het ligchaam van den persoon die een gedeelte van zijn schedel heeft opgegeten en dezen geneigd te maken goede zaken met zijn gastheer te doen — met andere woorden, door hem bedrogen te worden.

AIh oen vreemdeling voor het eerst in een dorp der Gamma's komt, staat hij verwonderd over het aantal doozen en kisten die hij ziet. Het is eenmaal aangenomen te veronderstellen dat er hunne eigendommen in bevat zjjn; de buren geven voor te gelooven, dat zij met zaken van waarde gevuld zijn. Het is bijgevolg het streven van eiken C'anuna, zoo vele kisten te verzamelen als hij kan; of zij gevuld zullen worden laat hij aan de toekomst over. Toen zijne blanke gaston Quengueza hunne geschenken aanboden, was het oude opperhoofd even getroffen door het aantal kisten hetwelk zij liadden ids door hun inhoud; hiermede stemden dan ook zjjne dankbetuigingen overeen

-ocr page 611-

DE CAWrA'S OF COMMl'S.

Du dansen dor Camilla's komen veel met die van andere stammen overeen; ■/.[] hebben slechts een paar eigenaardigheden. Een dik, oud opperhoofd of koning, zooals de voornaamste opperhoofden gemeenlijk genoemd worden — ofschoon do naam aartsvader voel gepaster zou zijn — gaf een groot feestmaal, ter eere van zjja blanken bezoeker. Leven maken is, evenals bij de kinderen, een hoofdbestanddeel van de genietingen der negers. De Neger is dan ook in vele dingen een waar kind en blijft altijd oen kind. Hij deze gelegenheid onderscheidde hot quot;muzjjkkorpsquot; zich bijzonder door een leven te maken, veel sterker dan men naar hun aantal had kunnen verwachten.

Er was ecne reeks trommelslagers, die ieder met zooveel kracht op hun instrument sloegen, dat zij gedurig door anderen moesten vervangen worden; de grootsten en sterksten waren in minder dan een uur van vermoeijenis uitgeput. Bovendien waren er nog een aantal jongens, die met stokken sloegen op uitgeholde stukken hout; daar deze echter gezamenlijk nog geen leven genoeg maakten, hadden do muzijkanten nog eenige koperen ketels op ecne rij, die zjj met stokken sloegen alsof het trommels waren. Voeg liierbjj het gillen en schreeuwen der opgewonden dansers en men zal zich eene vrij juiste voorstelling van het geraas kunnen maken.

Er werden groote hoeveelheden palmwijn gedronken en het gevolg hiervan was dat het niet lang duurde of al dc dansers en muzijkanten — zelfs de koning niet uitgesloten — waren in meerdere of mindere mate beschonken. Daar de koning nog meer dronken was dan zijne onderdanen, moest hij natuurlijk ook zijne bekwaamheid in het dansen toonen en sprong daarom — voor zulk oen zwaarlijvig man met groote vlugheid — over den grond heen eu weer; terwijl hij danste, bogen zjjne vrouwen voor zijne voeten neer, klapten op de maat in de handen en behandelden hem met den grootsten eerbied.

Wat den dans zeiven betreft, hoe minder hiervan gezegd wordt hoe beter. Hij is zoo onkiesch als hun ongebreidelde, wilde aard hem maken kan, vooal als dezo nog door veel drinken en het geluid der trommen — waardoor dit volk bjjna tot krankzinnig-wordens toe schijnt te worden opgewonden — is aangevuurd. De zangen die den dans vergezellen zijn van denzelfden aard en erger dan de slechtste staaltjes van heidensche wulpscheid, die ons door de klassieke satiristen worden medegedeeld.

Er is evenwel één dans, waarin dit onkiesche element niet voorkomt. Deze heet dc quot;gorilla-dansquot;; hij dient om de goden gunstig te stemmen voordat men op de gorilla-jagt uitgaat. Plier toch zijn wij in het gedeelte van Afrika waar men alleen dezo reusachtige en vreesehjk sterke aapsoort aantreft, die in de laatste tijden zoozeer de aandacht heeft getrokken, en zullen daarom eenc beschrijving geven eener gorilla-jagt als wij de Fau's behandelen, hier alleen den quot;gorilla-dansquot; schilderende, zooals Reado hem heeft zien uitvoeren. Hij had reeds onderscheidene vergeefsche pogingen aangewend om een gorilla magtig te worden en begon te wanhopen of het hem wel zou gelukken, niettegenstaande deze streek eene welbekende wijkplaats dezer dieren was.

quot;Op zekeren morgen kwam Etia, dc voornaamste Jager van het dorp bij mij cn zeide dat hij den kreet van een' quot;njinaquot; — dat is, een gorilla — gehoord had, digt bij ecne der naburige plantaadjes. Hij was van meening dat wij hem stellig den volgenden dag zouden kunnen dooden en zeide dat hjj en zijne vrienden gedurende den nacht den quot;gorilla-dansquot; zouden uitvoeren.

quot;Deze Etia was een slaaf van den stam der Mcbaga's. Zjjne huid was, om dc vergelijking van Oshupia te bezigen, als die van een ouden alligator — geheel en al hoornachtig en gerimpeld; zjjne linkerhand was door den beet van een gorilla verminkt; zijn gelaat was bespottelijk leelijk en herinnerde mij toch iets, hetwelk ik vroeger gezien had. Na er mij lang half suf over gedacht te hebben, schoot liet mjj te binnen; Eti geleek sprekend op het masker, hetwelk Rijder droeg in het karakter van Caliban in het quot;princess-theater.quot;

In do hut die door de slaven bewoond werd, tronnnelden drie mannen die hun aangezigt allerdwaast met krijt besmeerd hadden, terwjjl anderen een geluidgevend stuk hout en eene éénsnarigc harp bespeelden. Op het geluid van deze muzjjk

602

-ocr page 612-

DE GAMMA'S OF COMMI'S.

danste .Etia; terwijl hij de lompe bewegingen van een' gorilla nabootste, Hierop werd de ijzeren klok geluid en Ombuiri, de booze geest opgeroepen, waarop zich ecu schor geratel met de andere geluiden vermengde. De dansers vlogen gillende naar het midden (Ier hut en sprongen gillende omhoog. Nu eens was er stilte, die slechts door dc flaauwe klanken der harp werd afgebroken; dan werden dc trommen weder geslagen en donderden de stokken op nieuw op het hout.

quot;In een' anderen dans nam Caliban de verschillende eigenaardige houdingen aan van een aap. Nu /.at hij op den grond, met uitgespreide beenen; hjj liet dc ellebogen op de kniën rusten cn zijn hoofd omlaag hangen; zjjn gelaat nam dan oen wozenlooze, dierlijke uitdrukking aan. Plotseling ligtte hjj het hoofd op, zijne ooren stonden «teil overeind en zijne oogen schoten vlammen; luide toejuichingen gaven te kennen hoe natuurlijk hij was. Al dc dansers namen dezelfde houdingen aan als hij, terwijl Etia zelf als een aap den paal beklom die het dak ondersteunde en boven hen allen zweefde.

quot;Bij den derden dans bootste hij den gorilla na als hjj aangevallen en gedood wordt. De man, die onnavolgbaar voor jager speelde, drukte in zjjn spel schrik en besluiteloosheid uit, voordat hij den vinger bragt aan don trekker van zijn denkbeeldig geweer. Caliban, als gorilla, viel hem aan op handen en voeten en stortte dood neder I aan de voeten van den jager, op het oogenblik dat hij dezen met ééne hand wilde aangrijpen.

quot;Men kan verzekerd zijn dat alleen het zien van een gorilla in zijn wilden staat mij zooveel belang ingeboczend of mij een zoo helder denkbeeld van do werkeljjke gewoonten van het dier gegeven zou hebben. Hier toch kan geen bedrog plaats vinden. Het was gcene vermakelijkheid, die mijtcngevalle plaats had, maar eene godsdienstige plegtigheid die op den avond voor eene gewigtige onderneming gevierd werd.quot;

Deze dans brengt ons op den godsdienst of liever het bijgeloof der Gamma's. Uij-geloof heeft zijne achtingwaardige, zijne bespottelijke cn zijne duistere zjjde; or bestaat naauwebjks een enkel volk, waar deze drie vormen zoo duidelijk zjjn afgetcekeud. Dc achtenswaardige zijde is natuurlijk de waarde van het bijgeloof als plaatsver-| vangend middel voor wezenlijken godsdienst — iets, waarvan de Wilde geen het minste | denkbeeld heeft en wat men hem ook onmogelijk aan het verstand kan brengen, lljj houdt dikwijls werkelijk veel van zijnen onderwijzer, bij begrijpt verwonderlijk schielijk (Ie zinsneden die hjj hoort en regelt zjjn leven uiterlijk in overeenstemming mot de 1 vermaningen, die bij gehoord heeft; uiterst zelden echter wordt zjjn hart werkelijk i getroffen. Zoodra de regtstreekschc invloed van zijn' onderwijzer niet meer op hem ■ werkt, keert hjj tot zijne gewone levenswijze terug.

Reade geeft hiervan een sprekend voorbeeld. Hjj ontmoette, op weg naar de kerk, ; eene negerin die van con mooi klein meisje vergezeld was.

Hij sprak het kind aan cn vroeg of zij de dochter was van deze vrouw. De moeder antwoordde toestemmend cn bood haar, in denzelfden adem, te koop aan. Dit was de I echte neger-aard. Op dit oogenblik hield dc klok op te luiden en toen kwam hare opvoeding te voorschijn. quot;Hei!quot; riep zij, quot;gij niet hoort klok ophoudtH Ik nu ga. [Na kerk wij spreken; geef mij genoeg quot;dashquot; (dat is geschenken), dan wij drink rum, dan gij neemt hem, (dat wil zeggen, het meisje); praten afgeloopen.quot;

liet bijgeloof neemt dus de plaats in van een' persoonlijken godsdienst, on in weerwil der uitspattingen waartoe het do Wildon verlokt, brengt het toch altijd het denkbeeld eener geesten-wereld voor hun geest; het doordringt hen met het feit dat 1 er wezens bestaan die booger cn grooter zjjn dan zij.

Dat hunne bijgeloovigheden, hoe laag zij ook mogen staan cn hoe grof zjj zjjn mogen, | toch de kracht hebben om het gemoed van den inboorling met een gevoel van ontzag te vervullen, blijkt uit dc grooto onwilligheid, die dit volk heeft om den naam uit te spreken, waaronder zij den Grooten Geest verstaan. Hun denkbeeld eener godheid is voorzeker zeer onvolkomen; het is echter genoegzaam om hen met eerbied tc vervullen, daar men hen er bjjna niet toe kan overhalen om den naam van dit Wezen uit te spreken. Reade hoorde hem slechts tweemaal. Eens toen zij in een hevig onwedor waren, hieven de inannen hunne handen ten hemel en riepen den heiligen naam uit, alsof bij een groot toovermiddel was. De andere keer was, toen iemand eens plotseling

603

-ocr page 613-

DE OAMMA'S UF ('OMMTS,

gcvraa^il word, wat do eigerdjjko naam was van God; liij wcch naar bovon on prevelde mot oono znelite stom liet woord quot;ISjambi.quot;

Do ploR'tighedon bjj gelegenheid dor nieuwe maan zijn reeds dikwijls in dit werk vermeld. Dn Chaillu geeft ons hot verhaal van eene dezer plegtigheden, zooals zij l)ij do Camilla's gevierd worden; liet is vooral nuttig om ons het ware doel dor pleg-tiglieid te doen komion.

Op zekeren dag zond Quengueza oene boodschap dat hij ziek was en dat het volk ilogo, don geest der maan, moest raadplegen, hom vragende ot' hjj betoovord was, en hoe hij, in dat geval, moest genezen worden. Even voor volle maan vereenigde zich dan ook eene schaar vrouwen voor het huis van Quougueza; zij waren vergezeld van de trommen en al liet leven, dat bjj een neger-feest behoort. Zjj vormden oen' kring en zongen liederen tor oore van Ilogo, op de maat der trommen in do handen klappende.

In hot midden van den kring zat eene vrouw gestadig naar de maan te kijken en op eene ingeving te wachten. Twee vrouwen haddon dozen post reeds zonder.go-volg ingenomen, maar de derde begon spoedig te beven; hare leden begonnen krampachtige bewegingen te maken, worden daarna spoedig stijf en zjj viel eindelijk gevoelloos op den grond. Toen werden do gezangen ter eero van Ilogo voortgezongen mot verdubbelde kracht; do zangers herhaalden telkens weder dezelfde woorden, totdat do vrouw, na ongeveer ecu half uur, teekenen begon te geven van tcrugkeerend bewustzijn. Zij werd nu ondervraagd on zeido dat zij Ilogo gezien had en deze haar iiad medegedeeld, dat de koning niet botooverd was, maar dat hij genezen kon door een geneesmiddel dat van zekere plant bereid was. Zjj schoon door oen en ander zeer uitgeput, en niet alleen hare toehoorders, maar zij zelve geloofde vast en zeker aan do waarheid van hare vreemde verklaring.

Men ziot hieruit dat Quenguczii oven bijgeloovig was als zijne onderdanen. Hij ging nooit uit zonder zijne geliefkoosde fotische; dit was oen leehjk, klein houten beeldje, dat op den buik met eene rij van vier heilige quot;kauri'squot; versierd was. Deze quot;kauri'squot; bcliooron niet aan do West-kust te huis, maar schijnen van do Oost-kust te zjjn ingevoerd. Als hij at of dronk, altijd hield zijne fotische hom gezelschap; voordat Inj ging eten grootte hij haar door de vier heilige quot;kauri'squot; aan zjjne lippen to brengen. Eer hij dronk schonk hij altijd eonige droppels van zjjn' drank over de voeten van hot boold, bjj wjjze van drankoffor.

Als hij op reis was, had hij gaarne oen' zijner quot;medicijn-mannenquot; bij zich, om door het blazen op zijn tooverhoren den regen to verjagen. De doktor was zoo zeker van zjjne magt, dat hij eens niet wilde hebben, dat men eene vervallen hut herstelde waarin zij den nacht moesten doorbrengen. Nu gebeurde het, dat er in het midden van don nacht eene hevige stortbui kwam, die het geheele gezelschap doornat maakte. De doktor was echter volstrekt niet uit het veld geslagen; hij zeido dat het nog veel harder zou geregend hebben, indien hij niet op don horen geblazen had.

En toch kwam zjjne natuurlijke geestkracht nu en dan op den voorgrond; bij zekere gelegenheid, toon er veel volk gestorven was aan de kinderpokken en de overgeblevenen om wraak riepen over de toovenaars door wier toedoen de ziekte zoo onder hen woedde, verbood Quongueza allo verdere slagting. De pokken, zoide hjj, waren een wind, dien Njambi — uitgesproken N'yamyé hun gezonden had; hij bad reeds lieden genoeg gedood.

Evenals de meeste opperhoofden der inboorlingen had ook Quongueza een eigen lievelings-bijgeloof. In zijne eigene stad Goumbi of Ngambi liep een zeer gemakkelijk en droog pad van do huizen naar do rivier. Quongueza wilde echter nimmer bij dit pad landen; hjj ging altjjd scheep of landde bij eene afschuweljjke modderbank, waarover men zoo hard moest loopen als men kon, om niet in de rivier weg te zinken. De roden waarom hjj dit dood, was dat men hem, toen hij den troon besteeg, verteld had, dat een vijand van hom een boozen geest op dit pad geplaatst bad en dat hij zou sterven, als hij langs dit pad ging.

Dozo geest was zoo magtig, dat er verscheidene vruchtelooze pogingen waren aan-gewend om hom te vordrjjvon; oindoljjk was Quougouza vcrpligt om oen beroeinu

-ocr page 614-

DE CAMMA'S OF ('OMMTS.

toovciniai' (l(u* Hukalai's fo ontbieden, Aquilai Ronaamd: du/uliUo mail, dien wij reeds vroeger vermeld hebben nis den vnder van den jonden, die de proef'mot den gloojjenden ring moost ondergaan.

quot;Het volk verzamelde zich in grooten getale in den grooten quot;hangarquot; of'overdekte ruimte waarin ik ontvangen was; hier stak men vuren aan, waar allen omheen waren gezeten. Omstreeks tien ure, toen het pikdonker was, begon de doktor zijne werkzaamheden, door eenigc blufferige zangen, waarin hij zjjne magt over de toovenaars vermeldde. Dit was voor het volk een toeken om in hunne hutten en rond de vuren onder den quot;hangarquot; bijeen te komen.

quot;Hierop werden nl de vuren uitgedaan, do lichten uitgobluscht en ongeveer oen uur later hranddo cr goon enkel licht meer dan liet mijne. Ik gaf' hun kennis, dat de Blanken in zulke gevallen niet aan den algemeenen regel onderworpen waren, en dit werd aangenomen. Overal heerschten de meest volkomen duisternis en do grootste stilte. Men hoorde geene enkoio stem, zelfs niet thiisteren, onder de volo (luizende lieden, die m do duisternis hier waren bijeengekomen.

quot;Eindelijk werd deze zonderlinge stilte door den doktor afgebroken; deze, die in het midden der stad stond, begon hardop iets te prevelen of te murmelen, waarvan ik «Ie heteekenis niet begreep. Van tijd tot tjjd werd lm door het volk in koor beantwoord. Dit duurde ongeveer een uur en het was werkeljjk een der vreemdste tooneelcn,

die ik ooit had bijgewoond...... De sombere stem van den tooverdoktor klonk in de

stilte zeer zonderling, on als men het antwoord van do vele gemengde stommen hoorde, maakte het geheel den indruk van oen ernstig bezweringa-tooneel uit den ouden tjjd.

quot;•luist te middornaeht hoorde ik eindelijk den doktor naderen. Mij had klokken om zich heen hangen, die klonken toon hij aankam. Iljj ging aehtervolgens naar iedere

i

-ocr page 615-

DE CAMMA'S OF COMMT'S.

familie in do stad en vroeg of do toovGiiaar, dio den weg van den koning belemmerde, ook tot lien behoorde. Alien antwoordden natuurlijk quot;neenquot;. Toen begon hij het be-tooverde pad op en neer te loopen en bezwoer den geest op luiden toon te verdwijnen. Eenigen tijd daarna kwam hij terug en gaf te kennen dat hjj den quot;aniembaquot; niet meer zien kon; dat hjj zonder twijfel was weggegaan om nimmer weder terug te keeren. Al het volk kwam toen naar buiten en riep; quot; quot;Ga weg! ga weg! en kom nimmer terug om onzen koning kwaad te doen.quot;

quot;Nu werden er vuren aangelegd en gingen allen zitten eten. Toen dit was afge-loopen worden de vuren weder uitgebluscht en zong het volk verschillende liederen tot vier ure. Hierna werden de vuren op nieuw ontstoken.

quot;Bij het opgaan der zon kwam al het volk bijeen, om hun koning bij zjjn togt langs het gevreesde pad naar het water te vergezellen.

quot;Ik wist dat Quengueza als jager en krijgsman dapper was. Hij was ook zeer verstandig in vele zaken waarin zjjn volk zeer dom was. De arme koning was nu och ter vreeselijk bang. Hij was zeker dat de geest verdwenen was, maar zelf klaarblijkelijk overtuigd, dat hjj ecu' zekeren dood te gemoet ging. Indien het mogelijk ware geweest, zou hij waarschijnlijk geweigerd hebben te gaan. Hij aarzelde, maar besloot ten laatste zjjn noodlot te gemoet te gaan en liep onder de toejuichingen zijner onderdanen manhaftig naar de rivier heen en terug.quot;

In het geheele land ontmoet men vele zulke bijgeloovige verbodsbepalingen. Als bijv. eene vrouw op het punt is moeder te worden, is het zoowel haar als haar' man verboden een gorilla te zien, omdat allo inboorlingen stellig en zeker gelooven, dat, in flat geval, het verwachte kind geen menscheljjk wezen maar oen jonge gorilla zou zijn. Het drinken van het water der Rembo is insgelijks verboden, omdat de lijken van hen, die voor tooverjj zjjn ter dood gebragt, er in geworpen worden; de inboorlingen verbeelden zich dat zij, als zij van dit water drinken, toovenaars zouden worden tegen hun wil. En toch bestaat er — waaruit de inkonsequentie van het bijgeloof ton volle bljjkt — eene plegtigheid, waarvan wij aanstonds zullen spreken, waarbij het proeven van dit water het voornaamste is.

Er is namelijk in de Rembo zeker eiland, waarvoor de inboorlingen de grootste vrees koesteren. Het is zeer boomrjjk en het volk verkeert in het zekere geloof, dat in het midden van dit eiland een reusachtige krokodil woont, die met eene koperen huid bedekt is. Deze krokodil is een toovenaar en door zjjne bezweringen sterft elk die op het eiland landt onmiddellijk, of wordt krankzinnig en blijft rondzwerven totdat hjj bozwjjkt. Du Chaillu ging daar natuurlijk aan land en doorkruiste het eiland in verschillende rigtingen. Het volk was stom van verbazing; dat hjj echter heelshuids terugkwam, maakte in hun geloof geen verschil, omdat hij blank was en de groote toovenaar over de Blanken geene magt had.

Wat de fetischon betreft, hun aantal is legio. Amuletten die op het weder betrekking hebben, zijn er in groot aantal; in tegenoverstelling met die van Zuid-Afrika bezigt men ze hier echter om den regen te keeren, niet om hem te voorschijn te roepen.

Eene fetische gaf onzen reiziger groote moeite. Hij had van een klein opperhoofd, Rabolo genaamd, een klein verlaten dorp gekocht en daar een nieuw huis gebouwd. De woning was af op de veranda na, toen het werkvolk eensklaps weigerde om verder te arbeiden; zjj haddon namelijk eene groote gezondheids-fetische gezien, die Rabolo daar geplaatst had, toen hot dorp voor het eerst gebouwd was. Zjj weigerden gladweg haar aan te raken voordat Rabolo kwam; en zelfs toen hjj zijne toestemming gegeven had, waren zij nog eenigzins zenuwachtig om de schjjnbare ontheiliging.

Deze fetische was een goed staaltje van deze voorwerpen in het algemeen. In het zand waren twee schedels begraven, een van een mensch en een andere van een chim-panzé; deze combinatie staat onder de Gamma's zeer hoog aangeschreven. Zij waren begraven aan don voet van twee palen, die den ingang van het dorp vormen. Hierop volgde eene groote hoeveelheid gebroken glas en aardewerk, en toon nog eonigo schedels van chimpanzé's; een paar houten .afgodsbeelden hielden een en ander gezelschap. Bij de palen was ook eene heilige klimplant geplant, die hen met zjjne takken en

-ocr page 616-

DE OA MM A'S OF OOMMFS.

bladeren bedekte; de iiiboorlingeu zijn dan ook van oordeel, dat de f'etische hare knie lit behoudt, zoolang deze plant in het leven blijft.

Rabolo was op zijne gezondheids-fetische zeer trotseh, omdat er, zoolang zjj was op-gerigt, nog niemand in het dorp gestorven was. Daar er echter nimmer meer dan 15 inwoners in geweest waren, is deze geringe sterfte zeer verklaarbaar.

Volgens hetgeen zij er zelf van vertellen moet het land der Gamma's niet aangenaam zjjn om te bewonen. Jlet loopt over van geesten, maar do kwade gaan in aantal de goede ver te boven; en volgens de algemeene gewoonte van onwetende volken, bewijzen ook de Gamma's den grootsten eerbied aan de eersten, omdat zij hun het meeste kwaad kunnen doen.

Als voorbeelden dezer geesten zullen wij er drie vermelden. De eerste is een goede geest, die Mbniri heet; hij trekt het land door en brengt nu en dan aan een of ander dorp een bezoek. De stad Aniambia staat onder zijne bijzondere bescherming; zij heeft echter ook het voorregt om bewaard te worden door een kwaden geest, die even groote magt heeft, zoodat hare inwoners eene zielrust bezitten, die men in het land der Gamma's niet zoo dikwerf aantreft. Er is slechts ééne zaak die de rust dezer plaats verstoort; dat is de geest eener krankzinnige vrouw, die, toen zij leefde, buiten de plaats woonde en nu, ofschoon zij een geest is, hare plantaadje blijft bewerken. Zij heeft haar afkeer van menscheljjke wezens nog niet verloren; indien zij een mensch alleen aantreft, grijpt zij hem aan en slaat hem dood.

De booze geest die Aniambia beschermt, is een zeer ondeugend en boosaardig wezen, Abambou genaamd; hij woont op de begraafplaatsen en maakt zijn bed van geraamten. Ten einde Abambou gunstig te stemmen, worden hem dagelijks offeranden gebragt, uitsluitend bestaande in spijzen. Somtijds koken do Gamma's het voedsel en ieggen liet op eenzame plaatsen in hot bosch, waar Abambou het stellig vindt; hot gebeurt ook dat zij zijne gunst willen verwerven door hem pisangs, suikerriet en noten te offeren. Zulk eene offerande gaat altijd vergezeld van een gebed; dit laatste bevat in algemeene uitdrukkingen steeds hot verzoek aan den besohermenden geest om de Gamma's bij te staan en hunne vijanden tc verdelgen. Het is nog al zonderling, dat, als een vrij man zijne offerande aan Abambou doet, hij haar in bladeren wikkelt; de slaven zjjn verpbgt haar zoo op den naakten grond te leggen.

Er zijn fetische-huizen gebouwd voor Mbniri en Abambou; zij staan digt bij elkander. Het zjjn kleine hutten, omtrent 2 meter hoog cn 2 breed, tn deze hutten is geen afgodsbeeld, maar een vuur, hetwelk steeds brandende gehouden wordt, en eene kast waarop eenig heilig krijt en eenige roode papegaai-vederen liggen.

Gewoonlijk ligt er in het huis van Abambou een bed gespreid, opdat hij zou kunnen rusten als hij van zijne omzwervingen door het land vermoeid is; daar nooit iemand dan de quot;medicijn-manquot; de deur der hut opent, gaan de dorpelingen in eerbiedige stilte voorbij, omdat niemand weet of de gevreesde Abambou op dat oogonblik niet welligt in de hut ligt te slapen. Nu en dan wordt hij in het openbaar aangesproken; destrekking van deze toespraken is altijd, dat ieder volkomen wel en volmaakt gelukkig is en drukt tevens de hoop uit, dat hij hun geen kwaad moge doen.

De booze geest echter die door dezen stam het meest gevreesd wordt, heet quot;Oven-guaquot; of quot;vampier.quot; liet is zeer verrassend te zien, dat het Hongaarsche en Servische bijgeloof omtrent den vampier ook heerscht onderdo Wilden van West-Afrika, en toch vindt men het met al zijne bijzonderheden aan de oevers van de Kembo terug. Men aanbidt den quot;Ovenguaquot; niet; lijj wordt verondersteld geene magt te hebben over ziekten, noch eenigen invloed uit te oefenen op den gewonen loop van 's menschen leven. Hij is eenvoudig een verwoestende demon, die, grillig en wreed, moordt zonder eenige reden en steeds, naar slagtoffers zoekende, in de bosschen rondwaart.

Overdag verbergt hij zich in holen, zoodat reizigers hem niet behoeven tc vreezen; des nachts neemt hij echter den vorm van een mensch aan en slaat alles dood wat hem tegenkomt, liet gebeurt somtijds dat do quot;Ovenguaquot; een troep gewapenden ontmoet; deze bieden liom dan weerstand en doodon het ligchaam, hetwelk hij tijdelijk voor zijne woonplaats gekozen heeft.

Als or een „Ovenguaquot; gedood is, ontsteken de overwinnaars een vuur eu vorbran-

-ocr page 617-

DK ('AMMA'S OF ('oMMI S.

don hot lijk; zij drngon lijj/.ondcr /org dat or goono boondoron overblijvon, omdat van do boondoron nieuwe quot;OvonguaV gomaakt wordon. Do inboorlingen hebben een zonderling denkbeeld, namelijk dat, als iemand door tooverjj gestorven is, het Ijjk zoolang in bederf overgaat, totdat de beenderen geheel on al van liet vlcosch bevrijd zijn. /00-dra dit geschied is, verlaten zjj een voor een het graf en vormen eind tegen eind eene enkele lijn, waaruit zjj zich langzamerhand tot een nieuwen quot;Ovonguaquot; ontwikkelen. Knkelo plaatsen wordon, als geliefkoosde verblijfplaatsen van dezen vreeselijken demon, lijjzonder geschuwd; noch beloften, noch bedreigingen, noch overredingen kunnen eenon (Jainnia overhalen, na zonsondergang in hunne nabijheid te genaken.

Het is zeer waarschijnlijk dat geslepen en wraakzuchtige lieden van dit geloof in don vampier gebruik maken, en dat zjj, als zjj een' afkeer van iemand hebben, dezen hinderlagen leggen on vorradeljjk vermoorden om dan den quot;Ovonguaquot; hiervan do schuld te geven.

liet heorsclien van dit bijgeloof is welligt eene der redenen waarom zjj, die van tooverjj verdacht zjjn, zoo wreed behandeld worden; do vrees voor tooverjj is sterkor dan alle menscheljjk gevoel en kan zelfs het hart der ouders verharden tegen hunne kinderen. De minste schjjn alsof men niet aan de beschuldiging geloofde, zou opeen-maal do verschrikte menigte tot de overtuiging brengen, dat beiden hieraan schuldig waren; het gevolg hiervan is dan ook, dat als iemand van tooverjj beschuldigd is, niemand zulke luide on hevige verwenschingen uit als zjj die eigonljjk de natuurlijke beschermers van hot slagtoffer moesten zjjn.

Heade verhaalt ons in zjjn quot;Savage-Africaquot; een voorbeeld van de wreedheid die door vrees wordt opgewekt.

Een klein opperhoofd was gedurende oenigen tijd ziek geweest en eene vrouw was, o]) hare eigene bekentenis, overtuigd hem betooverd te hebben. Het is waar dat de bekentenis haar door slaan ontwrongen was, maar dit maakte voor de inboorlingen geen verschil; dezen hadden haar ook gedwongen haar' zoon, een jongen van slechts zeven jaar, te besclmldigen haar medepligtige te zjjn. Dit laatste werd gedaan, opdat lijj niet zou opgroeijon en latei' den dood zijner moeder op do moordenaars wreken.

quot;liet kind lag op den grond neergehurkt; hij had eene ernstige wond in den arm en /ijne handen waren met een wilgentak aaneengebonden. Ik zal liet gelaat van dit kind nooit vergeten. Het had de uitdrukking van eene stuursche, onverzetteljjke lijdzaamheid, die een der bekende karaktertrekken van den Wilde is. Toen ik er hjj was, liet oen der lieden eene Itjjl in zjjne oogen glinsteren, — dit was des woestelings denkbeeld van geestigheid. Het kind keek er naar, zonder eenig teeken van aandoening to geven. Sommigen, die even weinig vrees hadden, zouden welligt verachting, kwaadheid of eene gemaakte nieuwsgierigheid hebben te kennen gegeven; maar hij scheen volkomen ongevoelig te zjjn voor hetgeen rondom hem voorviel. Zjjn oog bliksemde vooreen oogenblik toen zjjn naam voor het eerst genoemd werd, maar dit duurde slechts eene seconde. HÜ toonde dezelfde onverschilligheid toon hij hoorde dat het behoud van zjjn leven bepleit werd, als toen hij een korten tjjd te voren met den dood bedreigd word.quot;

Meiden werden gedood. Do moeder werd in eene kano naar znc gevoerd, met eene bijl omgebragt en toon overboord geworpen. Do ongelukkige jongen werd levend verbrand; er werden zakken met buskruit aan zjjne boenen gebonden, waardoor hjj, volgens een ooggetuige, quot;opsprong als een hond.quot; Toen men iemand vroeg, waarom men den armen jongen zulk eenquot; wreoden dood had doen sterven, terwijl die van de moeder door de bjjl betrekkeljjk onpjjnljjk was, toonde zich do man geheel verbaasd, hoe men zulk ecu ti jne onderscheiding kon maken. Volgens hem was dood, dood, en daar de doodstuipen van het gemartelde kind de toeschouwers schenen te vermaken, zag hjj niet in, waarom men hun dit genoegen zou onthouden.

quot;Dit verklaart genoegzaam de wreedheid van den neger; het is do wreedheid van het kind hetwelk een' kever aan eene speld steekt. Het is de wreedheid der onwetendheid. Een ronddraajjende kever en een jongen die opspringt als een hond, zjjn beide een belagcheljjk gezigt voor hen die hot gevoel van mededoogen niet kennen. Hoe nutteloos is het tot do zoodanigen te sproken over rode, godsdienst 011 menscheljjkheid,

-ocr page 618-

DE ('AMMA'S (»■' ('OMMI'K.

Zulko bjj^cliiovi^liodoii kuniion all(;cii woj'dcn uitgerooid door wetten, die oven wreod jils streng /jjn.quot;

l)ezelt'd(! schrjjver geeft ons van dit gebrek aan gevoel nog een ander voorbeeld. Somtijds verbeeldt zich een zoon, die op zijne manier zijne moeder liefheeft, dat zij al te oud en hulpeloos wordt, en ongeseliikt om hem te helpen. Hij doodt iiaar derhalve in het denkbeeld dat zjj voor hern, als geest, veel nuttiger kan zijn dan in hare ligcliameljjke gedaante; voordat hij haar naar do andere wereld zendt, belast bij haar met verschillende boodschappen naar zijne vrienden en betrekkingen die overleden zjjn. De Gamma's gelooven niet, dat bij hun dood zelfs de voelbare gemeenschap met hunne vrienden is afgebroken. quot;Als het de dooden,quot; zeide een liunner, quot;verveelt om in het kreupelhout (dat wil zeggen de begraafplaats) te blijven, komen zij naar den een of anderen hunner familie van wion zij veel houden. Zulk een geest zal zeggen: quot;Het verveelt nijj in het bosch te blijven, wees zoo goed en bouw voor mjj een huis in de stad, digt bij uwe eigene woning.quot; Hij zegt don man dat hij ook dansen en zingen moot; do mannen halen dus des avonds een aantal vrouwen en dansen en zingen mol haar.

Ingevolge dit verzoek bouwt bot volk voor den onrustigen geest eene miniatuur-hut, gaat vervolgens naar het graf en maakt een afgodsbeeld. Zij nemen vervolgens het toestel van bamboe, waarop het lijk naar het boscb gedragen is, en dat altijd op deze plaats wordt achtergelaten, doen er oen weinig stof uit het graf op en brengen het in de hut, welker deur nu inet een wit laken wordt gesloten.

Onder de Camma's heeft, even als bij vele wilde stammen, eene plegtigheid plaats, waardoor men in sommige geheimen'wordt ingewijd; deze moeten allen doorloopen. voordat zij als mannen en vrouwen erkend worden. Deze plegtigheden worden zeer geheim gehouden, maar Reade haalde een' zijner lieden over om hem hieromtrent eenige inlichtingen te geven.

Dij do toelating van een nieuweling wordt deze in oen fetisclie-huis gebragt, naakt uitgekleed, duchtig gegeeseld en dan met geite-most ingesmeerd; deze plegtigheid gaat met muzjjk vergezeld. Hierop wordt hij achter een scherm gevoerd, waarachter men een vreemd en zonderling geluid hoort, hetwelk verondersteld wordt te worden voort-ge bragt door een freest, Ukuk genaamd. Men schijnt evenwel stilzwijgend te begrijpen dat de geest alleen door een' plaatsvervanger vertegenwoordigd wordt, daar do zwarte berigtgover er niet slechts bijvoegde dat hot geluid gemaakt werd door den fotischo-inan, maar ook het instrument liet zien waarmede dit gedaan werd. Het was eene soort van Huit, vervaardigd van uitgehold mangrove-hout cn aan het eene einde gesloten met een stuk van de vlerk eenor vlodermuis. *

Gedurende vijf dagen na do inwijding wordt oen schort gedragen, dat van drooge palmbladeren gemaakt wordt. Deze plegtigheden schjjuen niet aan vaste tijden verbonden te zijn, maar plaats te hebben zoodra er eenige kandidaten zjjn voor do inwijding. Reade had meermalen jongelieden gezien die (lit geheimzinnige schort droegen; hij wist er de boteekenis evenwel niet van, voordat Mongilomba de geheimen verraadde.

Dezelfde persoon gaf ook eenige inlichting omtrent de inwijding der vrouwen, lljj was omtrent dit onderwerp editor zeer weinig mededeelzaam, deels omdat de vrouwen zelve haar geheim zoo goed bewaren, deels omdat hij bevreesd was, dat zij zouden hooren dat luj bare geheimen bespied had en hem daarom zouden mishandelen en slaan.

Een gedeelte der plegtigheden geschiedt niet zoo in het geheim, maar in de open lucht. De muzjjk wordt gemaakt door oude vrouwen, quot;Ngembi squot; genaamd; deze beginnen de werkzaamheden door naar het bosch te gaan en eene plek gronds van boomen te zuiveren. Zjj keeren dan naar het dorp terug en bouwen eene heilige hut, die door geen mannelijk wezen mag worden binnengetreden.

De nieuweling of quot;Igonjiquot; wordt nu geleid naar de open ruinite — welke eene plaats moet zijn, waar zij nooit tevoren geweest is — en gaat daar zitten bij een vuur, dat door de voornaamste quot;Ngembiquot; aan 't branden wordt gehouden en niet mag uitgaan. Twee dagenen nachten zit eene quot;Ngembiquot; naast het vuur, en houdt het niet stokken aan don brand, terwjjl zjj onophoudelijk zingt: quot;Het vuur zal nimmer uitgaan.quot; Denderden dag wordt de quot;novicequot; ingesnieerd met zwart, rood en wit krijt lt;gt;11 in de heilige luit

nEKL I. 3(J

-ocr page 619-

DE GAMMA'S OF COMMI'S

quot;•ebragt; liicr hobbcii ccnigo onbekende plegtigheden i)liiat8. Do mannen omringen de but en slaan op de trommen, terwijl de nieuwelinge van binnen hierop steeds antwoordt, met don kreet: quot;Okanda! yo! yo! yo!quot; die ohh, zooals Rondo aanmerkt, bot quot;Evoö!quot; der oude Bacchanten in herinnering brengt.

De geest rkuk komt ixlhien bij zulke gelegenheden aan bet licht. Do andore lijdon woont hij diep onder do aarde in zijn donker bol, dat zoo goed mogeljjk wordt nagebootst door de heilige hut; deze wordt namelijk dik bedekt mot bladeren, zoodat er geen enkele lichtstraal in kan doordringen. Als bjj do hut binnenkomt, blaast bjj op de Unit en bjj hot booren van dit geluid begeven zich allo ingewijden naar de hut.

Daar deze geesten zoozeer gevreesd zijn, is het natuurljjk, dat de inboorlingen hon trachten te verdrjjven van elke plaats waar zij hunne onwelkome woonplaats hebben opgeslagen.

Sommige geesten kiezen voor woning bij voorkeur het ligchaam van oen' mensch; deze wordt daardoor ziek en sterft als de geest niet uit hem gedreven wordt. Nu gelooven de Gamma's dat kwade geesten geen leven, vooral geen slaan van trommen kunnen verdragen; op de oproeping van don fetische-man verzamelen zij zich dus om don zieke, slaan digt bjj zjjn hoofd op trommen en ketels, waarbij zjj zingen, dansen en schreeuwen zoo liard zjj kunnen. Dit rumoer houdt aan totdat de patiënt of sterft, wat men natuurlijk zou verwachten, of niettegenstaande al het geraas herstelt. Het volk dat aan do operatie deelneemt, doet dit met don grootsten lust, want gelukkig zjjn juist die zaken waarvan een booze geest den grootsten afkeer heeft, zooals dansen, zingen, trommelen en loven maken, de dingen die hun bet meest behagen zoodat hunne pligten en neigingen hier allergelukkigst geheel overeenstemmen.

-ocr page 620-

DE GAMMA'S OF COMMI'S.

Somtijds slaat de gocst zjjne woonplaats op in ccn dorp, cn dan is er heel wat to doen, om hem to dwingen dit to verlaten.

Er wordt een fetische-rnan gehaald van verre — hoe verder hoe boter — en on-middelljjk aan het werk gezet. Zijne eerste bezigheid is, zich to verwon en te versieren, hetwelk hjj doet op zoodanige wijze, dat luj er zoo duivelseh mogelijk uitziet. Een dezer lieden, Damagondai, dien dü Chaillu beschreven iieeft, zag er afgrijselijk looljjk uit. Zijn gelaat was wit gemaakt met krijt; aan beide zijden van zijn mond was oen roodo cirkel getrokken, ecne streep van dezelfde kleur liep om ioder oog en eeno andere van het voorhoofd tot do punt van den nens. Eene breedc witte streep was getrokken van do schouders tot do polsen en de eene hand was geheel wit.

Op zijn hoofd had hjj oen' grooten bos zwarte vederen; strooken van luipaard-huid en ecu aantal toovermiddolon hingen om zijn gchecle ligchaam en aan zijn hals eeno kleine doos, waarin hij een aantal gedienstige geesten hield opgesloten. Eon snoer met kleine scholletjes droeg hjj omzijn midden. Dit spookachtig schepsel zat op een klein bankje voor eene andere kist vol amuletten en op de kist stond een toovor-spiegel. Indien do toovenaar uit het binnenland gekomen was en ver van de rivier die de gewone handelsweg is, had hij zulk een voorwerp als een spiegel niet kunnen bezitten; eene kom met water had dan denzelfden dienst gedaan. ISij den spiegel lag de heilige horen vol met fctische-poeder, naast een ratel die beenderen van slangen bevatte. Zijn helper stond bij hom en sloeg hard met twee stokken op eene plank.

Nadat de bezweringen eenigon tijd hadden geduurd, beval de toovenaar dat de namen van al do inwoners van het dorp zouden worden afgeroepen; bij eiken naam dio genoemd werd, keek lijj in don spiegel. Hij gaf eindelijk te kennen, dat de booze geost niet in oen der inwoners zijn intrek had genomen, maar dat hjj zijne woonplaats in het dorp had gevestigd en hij dit voor zich alleen wilde hebben; hjjquot; zou zeer boos zijn, indien iemand het mot hom wilde deelon.

Du Chaillu bemerkte dat dit een sluwe aanval was op hem zeiven, daar hjj juist eenige gemakkelijke huizen in het dorp gebouwd had. Den volgenden morgen 'begonnen de inwoners de plaats te ontruimen. Zij voordon hunne eigendommen weg en braken de hutten af; met hot vallen van den avond was er niemand meer in liet dorp dan do Blanke on twee zijner volgelingen. Deze beiden vorkoorden in grooto vrees en wilden do overigen volgen. Zelfs hot opperhoofd was verpligt te vertrekken, en bouwde mot vele verontschuldigingen aan zjjn'gast, eeno nieuwe hut buiten liet dorp.

Daar hij niot gaarne de huizen wilde opgeven dio hem zooveel tijd en moeite gekost hadden, trachtte du Chaillu de inboorlingen over te halen om hunne hutton opnieuw op te bouwen, maar de vrees voor don boozen geost was zelfs nog sterker dan hun trek naar tabak. Ton laatste word het echter door oonigo moediger mannen beproefd en langzamerhand ontstond weder een nieuw dorp op do plaats waar hot vorige gestaan had.

Dezelfde toovenaar was door en door oen bedrieger; hij scheen er in geslaagd to zjjn zichzelven oven goed te bedriegen als zijne landslieden. Hjj was vrocsehjk bang in het donker en na zonsondergang begon hij altijd bevreesd te worden; hjj weeklaagde dan en vervloekte allo toovonaars, tooverheksen cn booze geesten; hij jammordo omdat hij wist dat iemand bezig was hem te betoovoren en wond zich ton laatste zoodanig op, dat do bewoners van het dorp hunne huizen moesten verlaten on beginnen te zingen en te dansen.

(il I

Dat hij zich zolvon bedroog was misschien onwillekeurig', maar Damagondai bedroog het volk willens en wetens in zijn eigen belang. In zijne dubbele hoedanigheid van opperhoofd en quot;fetische-manquot; bad hjj de afgodsbeelden van hot dorp onder zjjne bewa-had oen zeer krachtig afgodsbeeld met koperen oogen en eene zwaardvor-

nng. Hjj

mige, buiten den mond uitstekende

tonji'. Met do oogen zag het de toekomstige iiebour-

tenissen, met do tong voorspelde het do toekomst on sneed do vijanden van hot volk van Damagondai is stukken. Du Chaillu wildo dit afgodsbeeld koopon, maar lijj weigerde er afstand van te doen. Hjj gaf ochtor to kennen, dat de godin der slaven voor oen' goeden prijs wel te koop zou zijn De koop werd gesloten en het bewuste afgods-

J

39*

-ocr page 621-

DE CATVnrA'S OF flOMMT'R.

beeld uit zjjne luit verwijderd; liet werd ingepakt en door den kooper inedegenomen, terwijl de slaven aan hun werk waren. Diiinagoudai zat er nog al over in, wat liij aan de slaven zou moeten zeggen als zij te luiis kwamen en zagen dat liun af'gods-liuis ledig was; lij] besloot ton laatste hun eenvoudig te vertellen dat hij do godin haar huis had zien verlaten en het bosch in wandelen.

liet afgodsbeeld in kwestie zag er bespotteljjk uit; het was een middending tusschen een tiguur uit de arko Noach's en eene houten kinderpop.

|

TToeveel deze bijgeloovigheden ondeiling ook mogen verschillen, is er echter een punt waar zij alle bijeenkomen, namelijk dc zoozeer gevreesde quot;Mboundou-proef, welke allen die van tooverjj beschuldigd worden moeten ondergaan. De quot;mboundouquot; is oen hooni die tot dezelfde groep behoort als de plant waarvan de strychnine gemaakt wordt; hij is ook verwant met den niet veel minder beroemden quot;wjjnstokquot; waarvan dc Ma-cóushie-Indianon het quot;wourali-vergifquot; bereiden. Van den wortel van den quot;mboundouquot; wordt een drank vervaardigd, die zoowel dronkenmakende en bedwelmende als vergiftigende eigenschappen bezit; hij wordt gebruikt tot twee doeleinden, vooreerst als gods-oordeel en ten anderen als middel om ingevingen to krijgen.

De quot;medicijn-mannenquot; ontlcenen hunne magt voor een groot deel daaraan, dat zjj do quot;mboundouquot; kunnen drinken zonder nadeel voor hunne gezondheid; als zij erdoor bedweld zijn, uiten zij meer of minder samenhangende woorden, die gehouden worden voor openbaringen van den bijzonderen geest die geraadpleegd is. De wijze waarop de drank bereid wordt is als voly:t.

Eene bepaalde hoeveelheid van den wortel wordt geschrapt en met cene kan water in eene kom gedaan. Binnen een paar minuten ontstaat er eene ligte gisting en het

(112

-ocr page 622-

DE (quot;AM M A S

COM M I'S.

613

wuUt is vol vim kleine liiclitbclletjos, uls (lie; van cliainpngne of' aiulorc nioiisBorciido wjjiKMi. Als dit hceft opgehoiulon krijgt liet water eono licht roodachtige tint en is tl(! drank klaar om gebruikt te worden. De smaak is zeer bitter.

De uitwcrksoloii van de quot;inbonndouquot; zjju bjj verschillende individu's zeer uiteenloo-pend. Er was een ongevoelige, oude toovenaar, Olanga genaanu], die groote achting genoot bjj zjjn volk, omdat hij ongestraft zulke groote hoeveelheden quot;mbouudouquot; kon drinken, liet is zeer waarschijnljjk dat hij in bezit was van een of ander tegengif en zich vooraf op het drinken voorbereidde; of welligt was hij buitengewoon sterk van gestel, en kon liij, zonder er nadeel van te ondervinden, cene hoeveelheid drinken, waardoor een zwakker man zou gedood zjjn.

Olanga dronk gestadig quot;mboundou;quot; hij gebruikte zo vooral om ingevingen te krijgen. Indien bjjv. iemand ziek werd, gingen zjjne vrienden naar Olanga en verzochten hen quot;mboundouquot; to drinken ten einde te ontdekken of de zieke betooverd was. Zoodra hij het vergif gedronken had, gingen de mannen om hem heen zitten; zij sloegen met hunne stokken op den grond en riepen do formule:

quot;Als hij een toovenaar is, laat de quot;mboundouquot; hem dan dooden.

quot;Is hij hot niet; laat de quot;mboundouquot; hem dan verlaten.quot;

Binnen omtrent vijf minuten vertoonden zich teekenen van dronkenschap. De oude man begon te wankelen, zjjne tong sloeg dubbel, zijne oogen werden bloedrood, bjj kreeg kramptrekkingen in de boenen en begon onzamenhangend te spreken. Nu was het tijd om hem te ondervragen; hem werden dan nu ook onderscheidene vragen gedaan, waarvan hij er sommige beantwoordde. Weldra werd bjj echter te bedwelmd om iets te verstami, laat staan er op te antwoorden. Hij viel in slaap en in minder dan een half uur begon Olanga weer bij te komen.

Het gebeurt zeer zelden dat iemand anders dan oen quot;medicijn-manquot; er liet leven afbrengt als hij quot;mboundouquot; gedronken heeft. Meestal ontbreken de eigenaardige verschijnselen, waaruit blijkt dat het vergif het ligchaam verlaat; in zulk een geval

verhaasten de toeschouwers de werking van het vergif met hunne messen. Somtijds herstellen de drinkers van de werking van het vergif, maar is hunne gezondheid voor altijd geknakt; in zeer enkele gevallen herstellen zij geheel en al. Du Chaillu was eens hiervan getuige. Drie jongelieden, van toovenj beschuldigd, werden, als gewoonlijk, veroordeeld om quot;mboundouquot; te drinken. Zjj dronken haar en hielden zich goed, omringd als zjj waren door eeno gillende, met bjjlon, speren en messen gewapende menigte, gereed om op hen aan te vallen zoodra zich verschijnselen vertoonden dat de drank doodeljjk voor hen zou zijn. Zjj bleven evenwel op de been, totdat de werking van het vergif voorbij was en werden derhalve onschuldig verklaard.

Volgons gewoonte eindigde de quot;medicijn-manquot; die den drank had klaargemaakt do plegtigheid door zelf eene kom vol te nemen. Terwijl bij in den staat van dronkenschap verkeerde, verheugde hij hot hart van de toeschouwers door te zeggen, dat de toovenaars niet tot hun dorp behoorden, maar van verre kwamen.

Het is klaar dat zjj die do quot;mboundouquot; bereiden, dezen drank naar willekeur sterker of slapper kunnen maken; men zegt dan ook, dat wanneer iemand die persoonlijk gehaat is hot vergif drinkt, de afloop altjjd doodeljjk is. De beschuldigden mogen niet zien of hot behoorljjk bereid wordt; het is hun echter vergund twee personen tot dat doel te zenden.

Eens was du Chaillu getuige van een vreeselijk tooneel. Er was een opperhoofd gestorven, Mpomo genaamd; het volk was hierover half waanzinnig. Men kon zich niet voorstellen, dat een jong en krachtig monsch ziek kon worden en sterven, indien hij niet betooverd was; er werd bjjgevolg een magtig toover-doktor van eene afgelegen plaats gehaald en aan het werk gesteld. Twee dagen lang verrigtte bjj een aantal ceremoniën als die welke wij straks hebben medegedeeld, om de booze geesten uit te drijven; eindelijk maakte hij bekend dat hij de toovenaars noemen zou. Het overige moeten wij mededcelen met de eigen woorden van den schrijver:

quot;Toen de opgewondenheid van het volk op den derden dag haar toppunt bereikt had — toen oud en jong, mannen en vrouwen razend waren van verlangen om zich op de toovenaars te wreken — verzamelde de doktor hen om zich in het midden

-ocr page 623-

DE GAMMA'S OF COMMFS.

der stad; liij begon toen zijne laatste bezwering', wanrdoor lijj do namen der moorddadige toovcnaars zou ontdekken.

quot;Elke man en jongen was gewapend — deze met sporen, gene met zwaarden en weder anderen met geweren en bijlen; op olllt;s g-olaat was hot vaste besluit te lezen om bloedige wraak te nomen op hen die als de scliuldigoii zouden worden aangewezen. De gclioelo stad verkeerde in razernij en dorstte naar bloed. Voor het eerst bespeurde ik dat mijne stem in Goumbi geen gezag bad. Ik kreeg zelfs geen gehoor. Wat illt; zoide werd in den wind geslagen alsof' niemand gesproken had. Als laatste bedreiging zeide ik, toen ik zag dat men aanstalten maakte 0111 tc beginnen, dat ik maken zou dat Quengueza hen strafte voor de moordon die ajj in zijne afwezigheid gepleegd hadden. Maar helaas! zij waren mij te slim af geweest. Op den dag dat Mpomo gestorven was, hadden zij Quengueza in het geheim laten vn'sigon of zij do toovcnaars mogten dooden. En hij, arme man — zelf ziek en altijd voor de magt van toovcnaars bevreesd en zonder mij om hem raad te govcn — had terstond zijne toestemming gegeven om ze allen zonder genade om te brengen. Zij lachten mij dus bijna in mijn gezigt uit.

quot;Ziende dat al mijne pogingen te vergeefs waren en hot bloedvergieten stellig zijn gang zoude gaan, besloot ik althans toe tc zien, hoe alles in zijn werk ging.

quot;Op een' wenk van den doktor werd liet volk opcaninaal doodstil. Deze plotselinge stilte duurde ongeveer eene minuut, toen de luide scherpe stein van den dokter gehoord werd:

quot; quot;Er is cene zeer zwarte vrouw, die woont in een huisquot; — waarop hij de woning geheel beschreef en de plaats waar zij gelegen was — quot;zij heeft Mpomo betooverd.quot;

quot;Hij bad naauwchjks geëindigd met spreken of do menigte vloog, als zoovele af-zigtebjke dieren, vol woede naar do aangewezen plaats. Zij grepen hier een arm meisje, de zuster van mijn goeden vriend en gids Adouma. Terwijl zij hunne wapenen zwaaiden over haar hoofd, bragten zij haar naar don oever der rivier. Hier werd zij spoedig met touwen vastgebonden en allen stormden weer naar den doktor.

quot;Toen de arme Okandaga in de handen barer moordenaars langs mij heen kwam, zag zij mij, ofschoon ik dacht, dat ik uit haar gozigt gebleven was. Ik draaide mijn hoofd om, in de hoop dat zij mij niet zien mogt. Jk kon haar niet helpen. Eensklaps hoorde ik haar roepen, quot; quot;Ghally, Chally, laat mij niet sterven!quot;

quot;Het was een oogenblik van zwaren strijd voor mij. Voor een oogenblik was ik gezind om tusschen do menigte tc vliegen en te trachten het arme slagtoffer tc ontzetten. Het zou echter niets hebben kunnen helpen; het volk was tc razend opgewonden, om zelfs op mijne tegenwoordigheid tc letton. Ik zou mijn eigen leven hebben opgeofferd, zonder haar van eenig nut te zijn. Ik keerde mij af en ging in een boek achter ecu boom staan en — ik beken het gaarne — ik schreide bittere tranen over mijne volstrekte magteloosheid.

quot;Nu was de menigte weder stil en klonk de scherpe stom van den diiivelscben doktor opnieuw door de stad. Zij kwam mjj Toor als het schorre gekras eener doodvoorspellende raaf. quot; quot;Er is in eene hut eene oude vrouwquot; quot; — waarop hij beide beschreef, — ook zij heeft Mpomo betooverd.quot;

quot;Opnieuw snelde de menigte voort. Deze koer grepen zij eene nicht van don koning Quengeuza, eene edelaardige en majestueuse oude vrouw. Toen allen mot vlammende blikken cn doodsbedreigingen om haar heen drongen, stond zij trotscb van den grond op, zag hen onbeschroomd in het gelaat en terwijl zij bon wenkte om baar niet aan te raken, zeide zij: quot; quot;Ik zal de quot;mboundouquot; drinken, maar wee mijne beschuldigers, indien ik niet sterf.quot;

quot;Ook zij werd naar de rivier gebragt, maar niet gebonden. Zij onderwierp zich aan alles zonder oen traan te laten of met een enkel voord genade te vragen.

quot;Voor do derde maal kwam de vreeselijke stilte over de stad en hoorde men de stem van den doktor opnieuw:

quot; quot;Er is eene vrouw met zes kinderen; zij woont op cene plantaadjo naar de opgaande; zon. Ook zij heeft Mpomo betooverd.quot;

quot;Weder weergalmde do lucht van een woedend geschreeuw en binnen weinige minuten bragt men bij do rivier eene der slaviinioii van Quengueza — eene goede en zeer geachte vrouw — die ik insgelijks kende.

614

-ocr page 624-

DE GAMMA'S OF COMMI'S. 615

quot;Nu nuderdü do doktor mot do menigte. Met luide stem liorliiialdo hij de uiisdiiiid, waarvan deze vrouwen beschuldigd worden. Okandaga, die liet eerst gegrepen was, had ■— naar hij zeide — eenige weken geleden Mpomo, die een bloedverwant van liaar was, om zout gevraagd. Het zout was sehaarseh en lijj had het liaar geweigerd. Zjj had hem onaangename woorden toegevoegd en hem door tooverij liet leven benomen.

quot;Toen word do nielit van Quengueza bescliuldigd; zjj was kinderloos en Mpomo luid kinderen. Zij benijdde hem en daarom had zij hem betooverd.

quot;De slavin van Quengueza had Mpomo om een spiegel gevraagd, dien hij haar geweigerd had. Daarom had zjj hom door tooverkunsten gedood.

quot;Bjj elke beschuldiging brak liet volk uit in verwonschingen. Zelfs de betrokkingen der arme slagtoffers waren genoodzaakt hieraan mede te doeu. Ieder traohtto zijnen buurman in liet doen van vervloekingen te overtreffen, uit vrees dat zijne iaauw-heid bjj do plegtigheid hem een gelijk lot zou doen ondergaan.

quot;Hierop werden do slagtoffers in eene groote kano gezet, niet hare beulen, den doktor en een aantal andere gewapouden.

quot;Toen werden do tam-tam's geslagen en de hiervoor aangewezen personen bereidden den quot;mboundon.quot; Quabi, de oudste brooder van Mpomo hield de vergiftigde kom in de hand. Op liet gezigt hiervan begon de arme Okandaga op nieuw te sehrejjen en zelfs de nicht van Quengueza werd bleek — want zelfs het gelaat van een neger verandert in zulke oogenbiikkeu merkbaar van kleur. — Drie andere kano's omringden die waarin de slagtoffers waren. Alle waren opgepropt mot gewapenden.

quot;Eerst werd de kom met quot;mboundonquot; gegeven aan de oude slavin, vervolgons aan do nicht des konings en eindeljjk aan Okandaga. Toen zij dronken riep do menigte: quot;Als zij heksen zjjn, laat de quot;mboundonquot; haar dan dooden; zijn zjj onschuldig, laat hij haar dan verlaten.quot;

quot;Nooit in mjjn leven verkeerde ik in grooter spanning. Ofschoon mjjn bloed van afgrijzen verstijfde, waren nijjne oogen toch aan het tooneel geketend. Er volgde nu eene doodeljjko stilte. Eensklaps viel de slavin op den grond. Zjj had den bodem dor kano naauweljjks aangeraakt, of haar hoofd was door een dozijn zwaarden van den romp geslagen.

quot;Hierop volgde de nicht van Quengueza. Haar hoofd werd dadeljjk afgeslagen en het water word geverwd met haar bloed.

quot;In dien tusschentijd begon Okandaga te waggelen, zjj steigerde en poogde te vergeefs aan de werking van bot vergif weerstand te bieden. Het laatst van allen viel ook zij en oogenblikkeljjk was haar hoofd afgehouwen.

quot;Toen was het een tooneel van de grootste verwarring. Men hakte er als het ware in hot wilde op los en in een ongeloofeljjk korten tijd waren de lijken in kleine stukken gehouwen, die in do rivier worden geworpen.

quot;Na afloop hiervan ging het volk naar hunne huizen en voor het overige van den dag was liet in de stad zeer stil. Sommigen van dit ruwe volk gevoelden, dat het aantal van hun' reeds bijna uitgeroeiden stam heo langer hoe kleiner werd en de vrees voor den dood vervulde hunne harten. Des avonds kwam Adouma in het geheim bjj inijj, om zijn bedroefd gemoed te ontlasten. Ook hij had aan het vreesoljjko tooneel moeten doel nemen, lljj durfde zelfs niet nalaten, deel te nemen aan do vorwensciiingen die over zijne arme zuster werden uitgesproken. Evenmin durfde hjj haar, die voor zulk cMie groote misdadigster gehouden werd, openljjk betreuren. '

De plegtighedon waarmede de dood der Camilla's vergezeld gaat, zjjn werkeljjk merkwaardig. Zoodra het duidelijk is, dat het einde van een man nadert, beginnen zijne betrekkingen over hem te treuren; zjjne voornaamste vrouw werpt zich op zjjn bed en terwijl zjj het ligchaam van haren stervenden echtgenoot met de armen omvat, uit zjj luide hare weeklagten, waarin zjj door de tranen en liet geschrei der rondom hot huis vergaderde dorpelingen worden begeleid. De andere vrouwen pian beurtelings bij dit gejamnier voor 011 na zjjn dood bowoenen zjj hem alsof haar hart breken zou. Deze jaimnerljjke klaagliederen /.jjn ten dooie een gevolg van werkoljjke droefheid; maar er is geen twijfel aan of zjj worden ook ten dooie veroorzaakt door de

-ocr page 625-

DE CAMMA'S OF OOM^fl'S.

vrc'os van wclligt licscluiltligd h; worden, haren eelitgenoot door tooverjj gedood to hobbon, uls /ij niet in het algemeen gejammer deelden.

Dagen aehtereen zitten zij op den grond met asch bedekt, met geschoren hoofden en gescheurde kleederen; als het Ijjk niet langer in de plaats kan gehouden worden, brengen do betrekkingen het naar do begraafplaats, die gewoonlijk gelegen is op eenigen afstand, stroomafwaarts van de rivier. Die van Ooninbi bijv. was omtrent vijftig engelsche mjjlen van deze plaats.

Er wordt geen graf gedolven, maar het ijjk wordt op den grond gelegd en omringd mot verschillende kostbaarheden, die gedurende het leven aan den overledene behoorden. Do lijken van opperhoofden of andere voorname lieden worden in eene ruwe kist gedaan; die van gewone lieden echter zijn door niets bcscliermd.

De rouw dnnrt minstens een jaar; bekleedde do overledene evenwel een' hoogen rang, dan somtjjds twee jaren; gedurende dien tjjd dragen uilen die tot den stam behooren, hunne slechtste kleederen en stellen er een punt van eer in, er zoo smerig mogelijk uit te zien. De weduwen blijven al dien tjjd hare hoofden scheren en met asch bedekken, en leven in volkomen afzondering. Aan het einde van den rouwtijd heeft er eene plegtigheid plaats, die quot;Bola-ivogaquot; heet; hierna is de rouw geëindigd en trekt het volk weder zijne gewone kleederen aan.

Eene zoodanige plegtigheid werd bijgewoond door du Chaillu. Do overledene was oen tamelijk rijk man geweest; hij liet zeven vrouwen na, een huis, eene plantaadje, slaven en andere eigendommen. Dit alles werd, naar de gewoonte van het land, geërfd door zijn' oudsten broeder, wiens pligt het ook was een feest te geven. Er werden eenige dagen vooraf grooto toebereidselen gemaakt; groote hoeveelheden palmwijn werden in het dorp gebragt, benevens verscheidene kano-ladingen gedroogde visch; al de boste kleederen in het dorp werden in gereedheid gebragt en elke trommel, ketel, met één woord al waarop men slechts leven Icon maken, voor den dag gehaald.

Op den dag van het feest begonnen de weduwen de plegtigheid met het eten van eene toover-bnj, die door den quot;medicijn-manquot; was klaargemaakt waarna hot weduwschap plegtig voor geëindigd werd verklaard, /ij ontdoen zich vervolgeus van hare verscheurde en vuile kleederen en wassehen de asch af, waarmede haar ligchaain zoolang bedekt is geweest; hierop trekken zij hare beste kleedingstukken aan en versieren hare polsen en enkels met ijzeren en koperen sieraden.

Terwjjl zij zich zoo opschikken, verzamelen de overige inwoners zich in kleine groepen voor hunne huizen en wordt aan elke groep eene reusachtige kruik palmwijn gegeven. Op een gegeven teeken begint het drinken en hiermede wordt zonder ophouden volle 24 uren volgehouden; met onvermoeiden ijver wordt gedurende al dien tijd gedanst, gezongen en getrommeld. Den volgenden dag heeft de slot-plegtigheid plaats. Eene groote menigte mannen, gewapend met bijlen, omringt dan het huis, waarin de overledene gewoond heeft; op een teeken van den erfgenaam stormen zij er eensklaps oplos en binnen weinige minuten zijn er niets dan de overblijfselen meer van te zien. Deze worden op een hoop geworpen en verbrand; als het vuur is uit-gebluscht, is de plegtigheid afgeloopen en wordt de erfgenaam beschouwd, de erfenis te hebben aanvaard.

Er zijn nog een paar gewoonten bij do Gamma's, die eene korte vernielding verdienen. Die lieden schijnen nog al twistziek te zjjn en als zjj onderling vechten, gebruiken zij eene zeer geduchte knods, gemaakt van zwaar en hard hout en nagenoeg l'/a meter lang. Het dikke einde is diep ingekerfd en een slag met de quot;tongo,quot; zooals zij genoemd wordt, zou den schedel van een' Europeaan verbrijzelen. Een inboorling van Afrika kan echter hevige slagen verdragen zonder er veel van te weten; en ofschoon elke quot;tongoquot; gewoonlijk met bloed en wollig haar bedekt is, schijnen de strijders er toch geene gevaarlijke wonden mede toe te brengen.

Als zij vechten werpen zij hunne tegenpartij ieder scheldwoord naar het hoofd wat hun slechts in de gedachte komt; quot;uw opperhoofd heeft pooten als een olifant,quot; roept de een; quot;ho! zijn oudste broeder heeft een' nek als een wilde os,quot; schreeuwt een tweede; quot;gij hebt geen voedsel in uw dorp,quot; buldert een derde. Volgens den verhaler schjjnen evenwel de woorden hun even weinig zeer te doen als de slagen.

filfi

-ocr page 626-

DE GAMBIA'S OF COMMI S.

Als o(.'iic kiiiii) ecu' Ismgcn togt aanvaardt, wordt er ccnc zonderlinge cercnionio in nclit geiioincn. Elko man steekt zijn' roeiriem in hot water, slaat er medc op do nii-pervlakte, ligt liem omhoog en laat oen droppel van het water op zijne tong vallen.

Na eene poos gezongen, goschrecuwd en alle mogelijke ratsen gemaakt te hebben, gaan zij aan het werk en rooijen uren achtereen gestadig voort. Als een opperhoofd afscheid noemt van een' giist; neemt hij de handen van zijn' vriend in de zijne, blaast er in en roept plcgtig de geesten zijner voorouders aan, hen bezwerende voor den vertrekkenden gast zorg to dragen.

-ocr page 627-

HOOFDSTUK K

UK SIIKKIANI'S EN Ml'ONGVVK'S.

UüON'l'IiA.VTS MIK SIIKKIANI'S. — HUN KKGliKlNGSVOUM. - IIUNNK IIKK WA.VMHKII» IN IIKT .1 AdK.Nquot;. — WIJZE VAN

llOUWhN DER SI I l',K 1 ANl's, — fiKNKKSKUNDIGE ItKIIANDEMNö.--II quot;KT LOT VAN DKN TOOVKNAAK.--* KKN

SLAGTOFFER VAN HET JU JG KLOOF.--BEHANDELING DER «EZ ETEN EN. - WOON PLAATS DER MPONGWÉ's. —

MODES DER I NBOORI.iNGEN. — HUNNE TAALKENNIS. - DE GELUKKIGE KOOPMAN EN ZIJ NE HETKEKKINGEN. —

DE DOOD VAN DEN KONING EN HET KIEZEN VAN ZIJN OPVOLGER. — EENE KROON ING. — DE OUDE KONING (• LASS EN ZIJN KARAKTER. — ZIJNE ZIEKTE, ZIJN DOOD, ZIJNE IIEOAFENIS EN ZIJN OPVOLGER.

DE SHEKIANI'S.

Ovki; oisnc uitgebreide streek lands tusschen de rivieren Muni en Gaboon, op de AVest-kust van Afrika, zijn een aantal dorpen verspreid van den stam der Shekianl's of ('lickiani's. Zij zjjn verdeeld in eon aantal kleinere stammen, die eene gemeenschap-pelijko taal spreken, maar allen verscliillendc namen voeren, zooals de Mbondemo s, de Mbousha's, de Mbieho's, enz. Elke dezer kleinere stammen is weder verdeeld in elans of familiën, die ieder hun eigen opperhoofd hebben.

De regeringsvorm is zeer eenvoudig en verdient inderdaad naauwelijks dezen naam; want ofschoon de opperhoofden der verschillende stammen dikwijls koningen genoemd worden, is deze titel eigenlijk slechts een holle klank en wordt hun gezag slechts ten decle door do hoofden der clans erkend. Do koningen zijn dan ook bijna niet van hunne zoogenoemde onderdanen te onderscheiden; hunne huizen zijn dezelfde en hunne wijze van leven is slechts weinig beter. Toch worden zij als raadgevers geëerbiedigd; in moejjelijke gevallen maken enkele woorden van oen' dezer koningen dikwijls een einde aan een' twist, die gevaarlijk dreigde te worden.

Doordat zij zoo digt bij de kust wonen zijn de Shekiani's groote handelaars en ten gevolge hunner aanraking met de Blanken zijn zij een wonderlijk mengsel van wildheid en beschaving; de laatste vertoont zich dan ook dikwerf onder allerdwaasste vormen. Neem bijv. de wijze waarop de Shekiani's met vuurwapenen omgaan. Als zij op de olifanten-jagt gaan, wapenen zij zich altijd met quot;geweren uit don handelquot;, waarvoor zij 472 gulden betalen. De hoedanigheid dezer geweren kan men zich gemakkelijk voorstellen en het is werkelijke verwonderlijk hoe een Birminghamsch fabrikant nog voor zulk een prijs een geweer kan leveren hetwelk dien naam verdient.

Het is natuurlijk gemaakt naar den smaak der inboorlingen en bjj gevolg zeer groot en zwaar; een neger ziet met verachting neer op een klein en ligt geweer, hetwelk welligt 200 of 300 gulden waard is. Do voer van den trekker is buitengewoon sterk en de haan en de pan zijn groot in evenredigheid. Hoe slecht het metaal ook zijn moge waarvan het geweer vervaardigd is, moet men zich toch over het wapen verbazen, want het kan, als er goed mede wordt omgegaan, goede diensten bewijzen. Een neger gaat echter nooit goed met iets om. Als bij den haan van zijn

geweer spant trekt hij dezen breken zou; als hij zijn

teniK

geselioten

met een ruk, waardoor een ligt slot welligt wild naar huis draagt, hangt hij het aan

-ocr page 628-

DE SHEKIANI'S.

Jen loop van zjjn gowcci', en als liij op marsch is laat liij hot slingorcn en slaiin togen do booiuon; of' do loop rcgt is ot' iiiot, komt er bij hem volstrekt niet op aan.

Hot merkwaardigst is echter de wijze waarop hij liet wapen laadt. Eerst doet lijj in den loop, op goed geluk, eene hoeveelheid kruid, en stampt hierop een bosje droog gras. Op het gras werpt hij eenigo kogels of stukjes ijzer, en hierop weer gras. A'n (loot hij er als vroeger op nieuw kruid, kogels en gras op, en dan eerst verbeeldt do neger zich, dat hjj zijn geweer goed geladen heeft. Dat een geweer mot zulk cone lading springt is niet bevreemdend; het is veeleer een wonder dat het nog kan afgeschoten worden zonder in stukken te vliegen. Een neger staat er op om een groot geweer te hebben niet veel kruid en lood; , hij geeft niets om een wapen hetwelk niet afgaat met een slng als van een klein kanon en een schok die hem bijna den schouder uit liet lid slaat.

De Shekiani's zjju middelmatig van grootte en niet zeer donker van kleur; hun aard is twistziek, driftig, wraakzuchtig en zij geven er hoegenaamd niets om, iemand te dooden of pijn tc doen. Door hunne ongeregelde gewoonten zjjn zij slechte landbouwers; zij laten het bebouwen van den grond geheel aan de vrouwen over. I luiinc wijze om eene plantaadje aan te leggen is zeer eenvoudig. Als zij zich op eene geschikte plaats hebben gevestigd, beginnen zij die van boomen te ontdoen op eene zeer eenvoudige wijze. De mannen beklimmen den boom tot op eene hoogte van 3 a 4 nieter, waar de stam dunner begint te worden; zij steunen zich hierbij mot een buigzamen tuk-van eene slingerplant, die als oen hoepel om don boom en bun midden is geslagen. Hier hakken zij hem nu af en laten zich vlug naar beneden glijden als het bovenste gedeelte van den boom begint te vallen. De takken en stammen worden dan opeengehoopt totdat het drooge saisoen juist voorbij is, wanneer de goheele massa in brand wordt gestoken. Op den zoo van boomen en kreupelhout gezuivorden grond planton en zaajjen de vrouwen hare manioc, pisangs en maïs.

Hunne dorpen zijn alle volgens één model gebouwd. De huizen zijn omtrent 4 a 5 meter lang en 21/2 a 3 meter breed; zjj staan in eene dubbele rij, zoodat zij eene lange straat vormen. Zij hebben geene vensters en slechts éóne deur, die in de straat uitkomt. Des nachts worden de uiteinden der straat gebarricadeerd; elk dorp wordt dan eene vesting die voor inlandsche krijgslieden bjjna onneembaar is. Om deze stolling nog sterker te maken, bouwen zij hune dorpen op den rug van een heuvel en zoo mogelijk in het midden van doornstruiken, zoodat de vijand, bij oen aanval, aan liunne werptuigen zou zijn blootgesteld, terwijl hij zich een weg door de heesters baande. Waar zulke natuurlijke verdedigingsmiddelen niet gevonden worden, vergenoegen zij zich met de toegangen tot het dorp met doornige takken te versperren.

De huizen zijn gemaakt van bamboe-palen, die inden grond gestoken en onderling mot touwen van slingerplanten aaneengebonden zijn. Het inwendige der woningen is iniiiBtens verdeeld in twee vertrokken; de eene afdoeling dient om in tc eten en do andere om in te slapen. Elke vrouw hooft haar afzonderlijk vertrek met zjjno eigene deur; men kan dus het aantal vrouwen kennen aan het aantal deuren dat in de zitkamer uitkomt.

Ofschoon zij hunne huizen bouwen met eene zekere zorg, verlaten de Shekiani's toch telkens hunne dorpen om eene of andere dwaze reden, die meestal van een bij-gcloovigen aard is. Op hunne togten om eene andere woonplaats to zoeken, kamperen zij tijdelijk in do bosschen; hunne ruwe hutten bestaan dan uit 4 in den grond geslagen palen, die van boven aaneengebonden en met bladeren bedekt zijn.

AVij hebben reeds gezegd dat de Shekiani's onverschillig zijn ot zjj iemand pjjn aandoen. Eens hield du Chaillu tjjdelijk verblijf bij een dor zoogenaamde koningen der Shekiani's; hij hoorde vcrschrikkeljjke kreten en men vertelde hem koeltjes dat de koning slechts bezig was eene zijner vrouwen te straffen. Iljj vloog naar dc plaats waar dit geschiedde en zag daar eene vrouw, met haar midden aan een grooten en met hare voeten aan kleinere palen vastgebonden. Om haar hals, haar midden, hare polsen en onkels waren koorden gebonden; deze werden langzaam met stukken hout ineengedraaid, zoodat zjj diep in liet vleesch drongen en vrceseljjke martelingen veroorzaakten.

619

-ocr page 629-

DE SMEKIANT'S.

De koning was vrij gcmoljjk, dat iiij in zijn vermaak gestoord werd; toon eeiiter zijn gast hom met zjjn oniniddellijk vertrek bedreigde, werd do vrouw losgonuuikt en aan Jiaren buvrijdor ten gesehenko gogovon. Do koorden waren zoo vast geknoopt en ineengedraaid, dat zij losgesneden moesten worden; zjj waren diep in liet vloescli gedrongen.

Dezelfde reiziger geeft ons een verhaal van do wreedo wijze, waarop do öhekiani's oen' ongelukkigen man behandelden die van toovenj beschiildigd was. liet was een oud man van den stam der Mbousha's, die verondersteld werd een onlangs gestorven man betooverd te hebben.

quot;Ik hoorde eens, bij toeval, dat een man was gevangengenomen, beschuldigd van den dood te hebben veroorzaakt van een dor voornaamste lieden van het dorp. Ik ging naar Dayoko en vroeg er hem naar. Ilijzeido: quot;ja, de man moest gedood worden; hot was een bekende toovenaar, die reeds veel kwaad had gedaan.quot;

quot;Ik verzoeht toen dit vreospljjke wezen te mogen zien.

quot;Men bragt mij toen naar eeno ruwe hut, waarin een stokoud man zat met sneeuwwit haar, een gerimpeld gelaat en verschrompelde ledematen. Zijne handen waren op zjjn rug gebonden en zijne voeten staken in oen ruw blok. l)it was de groote toovenaar. Verscheidene luije negers hielden de wacht bij hem en scholden en sloegen hem van tijd tot tijd, waaraan de ongelukkige oude tobbert zich stilzwijgend onderwierp. Hij was klaarblijkelijk kindsch.

quot;Ik vroeg hem of bjj geene vrienden, geeno betrekkingen, geen zoon of dochter lind. Mij zeide bedroefd:

quot;quot;Niemand.quot;

020

-ocr page 630-

IVK SI 1 EK I A NTS.

«Dit waw hot gühoim waarom luj vervolgd werd. Hot vorveolile hou langer voor den hulpeloo/.en, ouden man te zorgen, dio reeds to lang geleefd had; eenc lieselml-diging van tooverjj door den quot;gree-gree-manquot; was oen geschikt voorwendsel om liem uit den weg to maken. Ik zag dadelijk, dat het te vorgeot'seli zou zjjn, pogingen aan te wenden om liem to redden.

quot;Ik begaf rnjj echter naar Dayoko en sprak er mot hem over. Ik trachtte hem aan hot verstand te brongen hoe dwaas hot was, oon' onsclmldigen ouden man te beschuldigen dat hij bovennatuurlijke magt bezat; ik zeide hem dat (Jod het bestaan van toovonaars niet gedoogde; eindelijk bood ik aan don ongelukkigen te knopen; ik wilde or hem eenige ponden tabak, een paar kloedingstnkken en oenige spiegels voor geven — een prijs waarvoor ik een gezonden en stevigen slaaf had kunnen koopon.

quot;Dayoko zeide, dat hij voor zicbzolven hom gaarne wilde redden, maar dat het volk beslissen moest; dat zjj tegen den man sterk waren ingenomen, maar dat hij, om mjj genoegen te doen, alios zou doen wat hij kon om te maken dat hij niet gedood werd.

quot;Gedurende den geboolon volgendon nacht hoorde ik zingen en oen verbazend leven, liet was duidelijk dat zij bezig waren zich op den moord voor te* bereiden. Zelfs dezo wilden kunnen niet moorden in koelen bloede, maar winden zich bijna tot waan-/unnig-wordens toe op eer zij de bloedige daad volbrengen.

quot;Vroeg in den morgen kwam het volk bijoen met den quot;fetische-mauquot; — den holschen schurk, (lie de oorzaak van den moord was — in hun midden. Zijne mot bloed door-loopen oogen glinsterden van opgewondenheid terwjjl hij van man tot man ging, om de stemmen op te nemen, of de oude man moest sterven of niet. Iljj had een bundel kruiden in do band, waarmede hij driemaal den persoon besprenkelde met wion luj sprak. Al dien tijd zat een man in den top van oen hoogen boom en riep van tijd tot tijd mot luide stem: quot;llJocno! .Jocorgt;r terwijl hij tegcljjk den boom sterk schudde. lJncooquot; is de duivel der Mbousha's en het werk van dezen man was den boozen geest weg to jagen en den quot;fotische-manquot; vim zijne nadering kennis te geven.

quot;Eindelijk was de stemming afgoloopen. Men had verklaard dat de man oen boosaardige toovenaar was; dat hij reeds volo menachen gedood had; dat bij van plan was er nog meer om te brongou; en dat hij moest sterven. Niemand wilde mij zeggen hoo hij gedood zou worden; men stelde voor do voltrokking van hot vonnis uit te stellen tot na mjjn vertrek, waar ik, om do waarheid te zeggen, blijde mede was. Het geheele tooneel had mij zeer getroffen en ik was in mijn' schik dat het einde mij gespaard was. Vermoeid en verdrietig ging ik tegen den middag naar bed, om oen weinig tot bedaren te komen. Na een korten tijd zag ik oen' man als oen weörlielit voorbij mjjn venster vliegen en achter hom eene bende zwijgende maar verwoede lieden. Zij liepen in do rigting van de rivier.

quot;Eenige oogenblikken daarna hoorde ik een paar scherpe, doordringende kreten als van iemand in doodsangst; daarna was alles doodstil.

quot;Ik stond op, gissende dat de schurken don armen grijsaard gedood hadden; ik rigtto mjjne schreden naar de rivier en ontmoette oen'terngkeorenden troep negers, die allen met bijlen, mossen, of speren gewapend waren ; hunne wapenen, handen en armen waren met hot bloed van bun slagtoffer gekleurd, in hunne waanzinnige opgewondenheid luidden zij den armen toovenaar bjj don oever der rivier aan een'boomstam gebonden en hem toen bedaard in stukken gehouwen. Zij eindigden met hem de hersenpan to klieven en zijne hersenen in do rivier to werpen. Toen koerden zij terug; als men hen aanzag, zou men gemeend hebben, dat hot land zooeven van oeno vrooseljike plaag bevrjjd was.

quot;Des avonds warou dezelfde mannen — wier gelaat mij een paar dagen met walging en afkeer vervuld had, zoo bloeddorstig en kwaadaardig zagon zij er uit —weder zoo zacht als lammeren en even vroljjk alsof zij nooit in hun leven van zulk een toovenaars-trenrspel hadden gehoord.quot;

Terwjjl dn Chaillu eens in hot bosch jaagde, zag hjj iets, hetwelk hem van afgrijzen deed teriigdeinzen. Hel was hel lijk eoner Jonge vrouw, met goede en aangename

(!21

-ocr page 631-

DE MPONGWÉ'S.

g-olaatstrckkcn; inon luul liiiar uan oon' boom gebonden lt;'ii (laar achtergelaten, liet goheole ligchaam en do ledematen waren overdekt mot gapendo wonden, waarin hare beulen spaansehe peper haddon gewreven, zoodat hot arme schepsel onder de vree-seljjkste folteringen heeft moeten bezwijken.

Een ander bijgeloof' dor Shekiani's is, dat mannen en vrouwen in zekere dieren kunnen veranderd worden. Een man, zeido men bijv., was, terwijl hij door het dorp ging, plotseling in een' grooton gorilla veranderd. Het bntooverdo dier zwierf nader-hand altjjd in den omtrek rond en voerde veel kwaad uit; hot doodde de mannen 011 sloopte de vrouwen met zich mede in het bosch. Hot volk had er dikwijls jagt op gemaakt, maar was er nooit in geslaagd hem te vangen. Dit verhaal is zeer algemeen verbreid; men hoort hot in allo streken van het land, waar do gorilla zjjn verblijf houdt.

Do Shekiani's hebben nog oen ander dwaas geloof met betrekking tot de verandering van mcnschcljjko wezens in dieren. Zeven dagen nadat er een kind is geboren, verzamelen de meisjes uit de buurt zich in hot huis en zinjon en dansen den geheelon nacht, /ij verbeelden zich dat de vrouw die de moeder oppast op dien dag door oon boozen geest bozeten en in een uil zal veranderd worden, die hot bloed van het kind zou uitzuigen. Boozo geesten kunnen echter het gozigt of geluid van menscheljjke vrolijkheid niet verdragen; de meisjes zijn dus zoo verpligtend om ecne danspartij te houden; zij stellen alzoo den geest te leur, terwjjl zij tegelijk zicltzolve vermaken. Daar er nu in oen groot dorp oen groot aantal kinderen worden geboren, kunnen ook de meisjes in den loop van het jaar haar hart aan dansen ophalen.

Somtijds wordt iemand bezeten door een boozen goost, die zoo sterk is, dat bij niet door hot gebruikelijke zingen en dansen kan worden uitgedreven; de worsteling tusschen do bezweerders en den demon wordt dan zoo sterk, dat de bezetene, met schuim op den mond, op den grond valt en zulke sterke stuiptrekkingen krijgt dat niemand hem kan houden. Inderdaad, het zijn alle versehijnsGlcn, die de meer prozaïsche Blanke toeschrjjft aan epilepsie of vallende ziekte.

Zulk oen geval is oone goede gelegenheid voor den quot;inedieijjn-manquot;, die, vergezeld van zijn helper, tot verligting van den lijder geroepen is. Er wordt midden in de straat eene hut gebouwd, die door den doktor en zjjn patiënt betrokken wordt. Acht of tien dagen lang wordt er groot feest gehouden; nacht en dag blijft men in do hut zingen en dansen, hetwelk natuurlijk van stevig drinken vergezeld gaat. Ieder stelt er eer in om te helpen den geest ton onder te brengen en bjjgerolg propt ieder die eten kan zich vol totdat bij niet moer kan; elk dio eeno trom bezit, brengt die mede en slaat er op, terwijl zjj die geen muzijk-instrument bezitten, schreeuwen en zingen totdat zjj er hcesch van geworden zjjn.

Somtijds blijft het natunrljjke gevolg van zulk eene handelwijze niet uit; do ouge-lukkige lijder raakt geheel buiten zijne zinnen door het onophoudcljjk en oorverdoovend geraas, en vliegt, geheel krankzinnig geworden, het bosch in.

DE MrONOWE'S.

Bij do rivier Gaboon woont een welbekende neger-stam, do Mpongwc's genaamd.

Door gedurig met handelaars in aanraking te komon zjjn zjj meer beschaafd dan de stammen die wij reeds beschreven hebben; zij zijn dit vooral in hunne zeden, voorkomen en taal. /ij zijn zeer verzot op goede klecding; vooral do vrouwen zjjn merkwaardig om do zorg die zjj aan haar toilet besteden. Zjj dragen slechts weinig kleederen; hunne donkere fluweelachtige huid heeft geeno bedekking noodig en is uitstekend geschikt om do sieraden, waarmede zij zich overvloedig bedekken, te doen uitkomen.

022

-ocr page 632-

DE MrOTfGWÉ'S.

Jluiino lioofden zijn gekapt met de grootste zorg; Inm wollig luiui' in gef'risoord over eene soort van kussen en om liet bjjeon te houden rjjkeljjk van palmolie voorzien. Er wordt, als zjj van ziclizelvcn geen haar genoog hebben, ook kunsthaar bijgevoegd; dit wordt op eene zoor netto wijze, als rosettcn, boven do ooron aangebragt. Een reuk-gevende bast wordt fijngeschrapt en door hot haar gewreven; het geheel wordt volmaakt door een grootc ivoren, boenen of ebbenhouten pen.

Als hare echtgenooton sterven, moeten do vrouwen dit alles opofferen en met geschoren hoofden loepen; deze gewoonte moet ook het andore geslacht volgen, als hot in den rouw is.

In Europa wordt de rouwtijd te kennen gegeven door enkele voorworpen bjj de gewone kleoding te voegen, maar bjj de Mpongwé's is dit juist omgekeerd. Als eene vrouw in den rouw is, scheert zij haar hoofd kaal en draagt zoo weinige en zulke slechte kleederen als slechts mogelijk is; een man die rouwt scheert niet alleen zijn hoofd kaal, maar draagt zoolang die tjjd duurt, gcene kleederen hoegenaamd.

De vrouwen dragen om bare enkels groote metalen ringen; vele zijn zoo met deze versierselen overladen dat haar natuurlijke, bevallige gang in waggelen ontaardt; valt er eene bij ongeluk in het water, dan verdrinkt zij door bet gewigt barer enkelringen.

De Mpongwé's zijn een verstandig en knap ras; zij bezitten eene verwonderlijke

i geschiktheid tot het aanleeren van talen. Sommigen van hen spreken verscheidene inlandsehe dialekten en bovendien Engelsch, Fransch, Spaansch en Portugeeseh; zij maken van deze bekwaamheden gebruik om beide partijen, die zij tot tolk dienen, 1 te bedriegen. Zij zijn zeer knap in het redetwisten, vooral in die soort welke men gewoonlijk haarkloven noemt; zjj zullen met eene verbazende bedaardheid en scherpzinnigheid bewijzen dat zwart wit is, om niet te zeggen blaauw of rood. geschiktheid tot het aanleeren van talen. Sommigen van hen spreken verscheidene inlandsehe dialekten en bovendien Engelsch, Fransch, Spaansch en Portugeeseh; zij maken van deze bekwaamheden gebruik om beide partijen, die zij tot tolk dienen, 1 te bedriegen. Zij zijn zeer knap in het redetwisten, vooral in die soort welke men gewoonlijk haarkloven noemt; zjj zullen met eene verbazende bedaardheid en scherpzinnigheid bewijzen dat zwart wit is, om niet te zeggen blaauw of rood.

Hoe slim echter ook, worden zij toch dikwijls in hunne eigene stad door hun

I eigen volk bedrogen — indien men althans kan zeggen dat iemand bedrogen wordt, indien bjj met open oogen loopt in den strik die voor hom gespannen is. Zij komen bijv. naar de kust, waar zij met hunne gladde en fluweelcn tong een' of anderen argeloozen koopman beet nomen en hem ompraten hun goederen op krediet mede te geven; zij vertrekken dan naar bun dorp, verrukt over hunne eigene slimheid. Zoodra zijn zjj echter niet te huis of de afzetters worden zeiven afgezet. Keade merkt teregt op: quot;Er zijn vele uitstekende mannen van zaken, die in liet dageljjkscbe leven zwak, ijdel en verkwistend zjjn; zij schijnen hunne hersenen bjj hunne zaken aehtor te laten. Zoo zijn do Mpongwé's; een volk van handelaars, die in liet bosch loeren op do onwetendheid en in de stad hot slagtoffer worden van vljjerij.quot; eigen volk bedrogen — indien men althans kan zeggen dat iemand bedrogen wordt, indien bjj met open oogen loopt in den strik die voor hom gespannen is. Zij komen bijv. naar de kust, waar zij met hunne gladde en fluweelcn tong een' of anderen argeloozen koopman beet nomen en hem ompraten hun goederen op krediet mede te geven; zij vertrekken dan naar bun dorp, verrukt over hunne eigene slimheid. Zoodra zijn zjj echter niet te huis of de afzetters worden zeiven afgezet. Keade merkt teregt op: quot;Er zijn vele uitstekende mannen van zaken, die in liet dageljjkscbe leven zwak, ijdel en verkwistend zjjn; zij schijnen hunne hersenen bjj hunne zaken aehtor te laten. Zoo zijn do Mpongwé's; een volk van handelaars, die in liet bosch loeren op do onwetendheid en in de stad hot slagtoffer worden van vljjerij.quot;

Zoodra een voorspoedig en gelukkig koopman in zjjn dorp terugkeert, wordt hij omringd door al zijne vrienden en betrekkingen, dio in hein eene goudmijn zien, waarvan elk zijn aandeel wil hebben. Zij bezingen zjjn' lof, voeren dansen uit ter zijner eere, verheffen zijne edelmoediglieid, eten en drinken onderwijl te zijnen koste en verlaten hom niet voordat de laatste pisang opgegeten en de laatste droppel rum uitgedronken is. Hjj heeft geene geestkracht genoeg om weerstand te bieden aan de vlojjerjj waarmede men hem overlaadt, en voelt zich verpligt zjjne lofredenaars met geschenken te beloonen. Hij is bjj gevolg na een paar weken even arm als toon hij zjjne reis aanvaardde en verpligt op nieuw te vertrekken ten einde meer geld te verdienen, waarvan hjj bjj zijne terugkomst op dezelfde wijze beroofd wordt.

Deze feesten zjjn voor het gehemelte van eon Europeaan niet bijzonder aantrekkelijk; van braden toch hebben de Mpongwé's geen het minste denkbeeld; zij koken al hun voedsel in aarden vaten. Zij zijn er ook niet erg keurig op wat zij gebruiken, maar eten het vlecseh van elk (lier, eiken vogel of kruipend gedierte, hetwelk zij magtig kunnen worden.

Do regeringsvorm der Mpongwé's komt over liet algemeen vrij wel overeen met dien der andere stammen van het westelijk gedeelte van Midden-Afrika, Do vorsohil-lendo onder-stammen of clans worden geregeerd door hunnn hoofdlieden; hot voornaamste opperhoofd van een distrikt draagt don weidschen titel van koning.

Een hooge rang heeft, zooals ieder weet, zoowel zijne schaduwzijde nis zijne ge-

«23

-ocr page 633-

DE MI)()N(iWl:rs.

dit hot geval. AIb iemand eens koning is; kanl ijj wordt dan, in hetgeen hij begeert, bjjna nooit| gedwarsboomd. De krooning zelve is echter alles behalve aangenaam en verschilt tc'ii| ecnemale van die schitterende plegtighcid bij beschaafde volken.

De nieuwe koning wordt in eene plegtigc vergadering gekozen, en niemand, zelfs j niet de nieuw gekozene, weet wicn dit lot, is te beurt gevallen. Den zevenden dag na de begrafenis van den overleden souverein wordt do naam van den nieuwen koninjj bekend gemaakt; al het volk vliegt dan in onstuimige vaart als razend op hem aan. Zij schreeuwen en gillen tegen hem; alle scheldwoorden, waarin hunne taal zoo rijk is, werpen zij hem naar liet hoofd en boleedigen hom op de grofste wjjze.

De een zal bijv. naar hem toeloopen en uitroepen: quot;Ojj zijt mijn koning nog niet!quot; en deze woorden van een klap om do ooren of een schop doen vergezeld gaan.

(gt;24

noegons; ook bij de Mpongwé's is hij vrjj wel doen wat liij verkiest;

Izij

Een ander werpt hem, met dezelfde woorden, een handvol modder in hot gozigt; oen derde gaat achter hem en geeft hom een' stevigen schop en oen vierde slaat hem in het aangezigt. Eenigen tjjd lang wordt de arme man op deze wijze door elkander geschud en geslagen, dat men zeggen zou, dat zij liet op zijn loven hadden toegelegd, terwjjl een aantal teleurgestelde onderdanen, die niet bij bun' aanstaanden monarch kunnen komen, om hem zijn zamengoschoold en verpligt zich to vergenoegen met liem, op een afstand, over do hoofden hunner meer gelukkige medgezellen,' met stokken en steenon te werpen en hem, zijne ouders, broeders, zusters en betrekkingen tot in liet zevende geslacht uit te schelden.

Plotseling houdt het rumoer op en de gekozen koning wordt, gekneusd, hemod-

I

-ocr page 634-

DE MPONGWÉ'S. (j^r,

dcrd, bebloed en uitgeput geleid nnar hot huis vim zijn' vodrganger, waar hij zich nederzet. Nu verandert het gehoele gedrag van het' volk en stilzwijgende eerbied treedt in de plaats van het waanzinnige gewold. De hoofdlieden van don stam staan op on zeggen: quot;Nu erkennen wjj u voor onzen koning; wjj luisteren naar u en ge-dap l hoorzamon u.quot; Het volk iierhaalt deze woorden en hierop worden de kroon en de | koninklijke mantel gebragt. !)(* kroon is altijd een oude zijden hoed, die, dooi' een of aan. I i,nclel' /onderling toeval, in West-Afrika het teoken der koninkljjke waardigheid is zoo | gcwoi'dcn. [Je staatsieniantel is een roode kamerjapon, indien meii zich geen rooden |; rok van een quot;beadlequot; of gcrogtsdienaar kan verschaffen; in dit prachtige gewaad wordt nou- 1 de koning dan aan zijne onderdanen voorgesteld en ontvangt hij hunne hulde.

•aaiK I Nu vlt;dgt ocno geheele week van gelukwenschingen en feestelijkheden, na welken tijd tie koning groote behoefte heeft aan rust; er komen toch vreemdelingen van ] groote afstanden, die allen aan den nieuwen koning willen worden voorgesteld.

Du Chaillu was getuige van de merkwaardige plegtigheid, die wij zooeven be-ij schreven hebben; het was die welke plaats had bjj gelegenheid der krooning van den j opvolger van den ouden koning Glass. quot;Deze was een onaangename oude heiden, maar werd — op zjjne wijze in zijne laatste dagen zeer vroom. Zijn afgodsbeeld werd | telkens nieuw opgeschilderd en rjjk versierd. Zjjne fetische was de fetische waar liet I hest voor gezorgd word in geheel Afrika en eiken dag kwam er een of ander groot ■ doktor uit het binnenland om den koning te raden; deze werd hiervoor ruim beloond.

Iljj was zeer bevreesd voor tooverij en dacht dat elk hem uit den weg wilde maken, |door hem te betooveren; in dit land tracht een doktor niet de zieken te genezen; hij moet alleen de toovenaars verwijderd houden.quot;

Het dwaasste was, dat het geheele volk hein voor een' magtigeu toovenaar hield; Izij waren even bang voor hem als zij hem moede waren. Iljj was, volgens hen, te lang koning geweest en zjj wenscliten maar dat hjj goed en wel dood was. Toen hij |echter ziek was en waarschjjnlijk sterven zou, werd de gewone etikette in acht geno-inen; allen liepen daarheen alsof zjj in den diepsten rouw gedompeld waren, ofschoon zjj hom allen van harte haatten; zjj waren zoo bevreesd voor zijne bovennatuurlijke inagt, dat een inboorling des avonds zjjne hut bjjna niet durfde voorbijgaan en niets mindei' dan eene kruik rum hem kon overhalen om het huis binnen te gaan. Eindeljjk stierf hjj en toen ging ieder in den rouw; de vrouwen weeklaagden en stortten tranen, met die verwonderlijke bekwaamheid in het sohrcjjen, welke de Afrikaansche vrouwen onderscheidt; zjj kunnen hare tranen laten vloejjen hij beken en lagchen tegeljjkertjjd.

Op den tweeden dag na zijn1 dood werd de oude koning Glass begraven; de juiste iplaats was echter, behalve aan eenige oude raadslieden, die den lijkpligt moesten ver-Vullen, aan niemand bekend. Als gedenkteeken werd er een stuk roode stof aan een paal gehangen. Ieder wist dat hierdoor alleen de plaats werd aangewezen, waar Koning Glass niet begraven was. De rouw duurde zes dagen; den volgenden dag had de krooning plaats en volgde liet opperhoofd Njogoni den overleden koning op.

De wijze van begraven hangt bij de Mpongwé's af van den rang des overledenen, liet lijk van een opperhoofd wordt zorgvuldig ter aarde besteld en evenzoo dat van een koning; het graf van dezen wordt echter, geljjk wjj zoo even gezegd hebben, streng geheim gehouden. Bij het graf worden eenige voorwerpen, aan den overledene pehoord hebbende, geplaatst; aan een zitbankje of eene kruik herkent men het graf ziquot;t; Vim ^!1 man) ïian eene kalebas dat eener vrouw. Met de lijken van slaven maakt hein flcn m'nder omslag; men brengt ze eenvoudig op de begraafplaats, werpt ze op den inder cn 'aa' 7'e vergaan; — de eer van een graf of een begeleidend kenteeken doet

I(mv(I men hun niet aan.

larch Even als anderen die de oevers der rivieren bewonen, zjjn ook de MpongwiVs met bekende schippers en munten uit in het maken van kano's.

stok- ^(' Zoomen waarvan deze vervaardigd worden, groejjen alleen in het binnenland; nquot;'en 8,quot;n1id8 vindt men, als er een groot vaartuig noodig is, zulk een boom niet digter dan 0|i 8 of 10 Eng. mjjlen van don oever. Als iemand die eene kano maken wil, op 2—i? mod- |!ilcV Vilquot; ('1' 'iv'quot;1' ^011' geschikten boom vindt, houdt hjj zich voor bijzonder gelukkig. Daar evenwel de boonien steeds voor kano's worden omgehouwen, is hef

DEKL I. 40

kan looit I ton

zelfs

-ocr page 635-

DE MPONGWFR.

klmii', ilat do Mpoiif-'wc's hoc laiigof hoe vorder hnulwiinrts in moeten trekken om

Indien een Mpongwó zijne keuze bepaald heeft op een' boom waaruit hij denkt eene soode kano te kunnen vervaardigen, brengt hij zijne gcheele familie naar deze plaats over en bouwt voor zich, zijne vrouwen, kinderen en slaven eene nieuwe

^ 01 Somtijds maakt hij zich hot werk gemakkelijker en slaat zijn kamp op in de nabjjheid van drie of vier kanó-boomen, die hij plan heeft om, voordat hi) weder naar zipi dorp teruekoort, in vaartuigen te veranderen. Wanneer de boomen geveld en tot de gewone lengte afgekapt zijn - 18 a 20 meter is do gewowo maat - worden zi) op eene vernuftige wijze uitgehold door middel van vuur. Aan het buitenste van den boom wordt, met. den inlandschon dissel, de behoorljjke vorm aangebragt en de kano is klaar. Een handig man met eene grootc familie kan m een enkel droog saizoen

versciieidene zulke kano's maken. ,

Met vol-onde en grootste werk is de kano in liet water te kr|)gen. lliervooi moet eerst een pad door liet bosch worden gehakt en dan de kano met veel moeite op rollen voortgeduwd. Indien in enkele gevallen de kano-boom digter staat bi) de zee dan hij de rivier, brengt de maker haar regtstreeks naar het strand, laat haar daar van stapel loopen en roeit haar naar de rivier.

-ocr page 636-

kt zo vo

JlOOFDSTTTK LI.

n E F A N 'S.

woonplaats nun fan's. — hunne Kl.KCIl en algemukn voorkomen. - dk konino beu pan's. — ee xe

I.EKr.IJKE KONIXQIN.- EEN OEMENOD KAIIAKTKR. — (lASÏVUIJIIlill) EN NIEUWSOIERIÜHKID. — IIUN V1II1IOE

EN OORT.On'/.UCIITlBE AARD. — HUNNE VEIIOVEUINOHN iN IIKT WESTKN. — (lORI.OOSMESSEN, Hr.II.EN EN LANSEN. — KUNNE IIEKHAAMIIEMI IN HET l!KWEKKEN VAN I.I/.EI1. — DE KRUISBOOG HER FAX's EN DE KLEINE PIJLEN DIE ER 1)1.1 BEHOOREN. — OORLOOSSClIII.nEN EN HAT '/.IJ WAARD ZIJN. — DE OLIKAXTEN-

JAQT. - HET NET VAN METAALDRAAD EN IIIC SPEEIiVAL. - MET I1EIIEIDEN DER SPIJZEN VAN DE FAN's EN

IH X VOEDSEL IX HET ALOEMEE.N. — JIORTIF.RKX EX KOOKPOTTEN. — AAIIDEX PIJPKKOPPEX. — VEIILAX-OEN NAAR VLEESCII. — HET LOT DER SCHAPEN,

I)k niorkwa.mligp stnm dien wij tiiana moeten boscln jjven, bewoont ceno strook IhikIm oiiniiddelljjlv boven de evennnclitsljjii, in liet gebied der Gaboon-rivier, zoover dit oostelijk bekend in. Zjj noemen zich 'zeiven quot;Ba-Fanli,quot; dat is quot;het volk der Fan'squot; en /jjn aan de kast bekend onder den nnam van quot;Posuen'a.quot;

J)at zjj inderdaad een zonderling volk zijn, kan men ojnnaken uit de nette korte liosclirjjving die men van ben gegeven bo(gt;t't — namelijk een ras van kannibaalsche H'ontlemen. Jlunne afkomst is onbekend; voor zooveel men eebter uit verscbillcmlc lii'onnen beeft kunnen opmaken, zjjn zij gekomen van liet noord-oosten. Door bun stouten en oorlogzuclitigen aard scbjjncn zij de zwakkere of meer bescbroonide stammen, • lie oorspronkelijk bet land bewoonden, overwonnen te hebben. Men kan ben eigenlijk goene negers noemen, want zjj zjjn niet zwart maar koffijkleurig; ook hebben zjj niet

gi'oote lippen, den langen schedel noch do sterk vooruitstekende kaken, die het negerras kenmerken. Bjj vele individu's neemt men een eigonaardigen vorm van den schedel waar; bjj is bjj hen kegelvormig. Zjj zjjn in don regel niet sterk gebouwd en de opperkaak steekt meestal over de onderkaak uit, hetgeen aan bun gelaat een vreemde uitdrukking geeft.

De mannen zijn eenvoudig genoeg gekleed; hun voornaamste kleedingstuk is oen sink, van boombast vervaardigde, stof, of, als hot iemand van zeer hoogen rang is, do huid eenor tjjgerkat met don staart naar beneden. Zjj hebben de gewoonte om bij hun eigen haar eene soort van staart te voegen, volkomen gelijkende op die der En-gelsche zeelieden uit de dagen van Nelson; zjj maken dien gedeclteljjk van bun eigen naar, gedeelteljjk van werk of plantaardige vezelen. Hun baard dragen zjj in twee bossen, die als koorden zjjn ineengevlochten en door overvloed van vet in dien vorm worden gehouden.

iet )i-

De koning der Fan's, Ndiayai, was bekend voor zjjn smaak om zich te kleeden. Zjjn staart verdeelde zich aan het einde in twee punten, aan welke punten koperen nngon bevestigd waren, terwijl hij een aantal koralen op de kruin van hot hoofd droeg. Zjjn geheele ligchaam was rood beschilderd en ook overdekt met stont-geteekende

b1-

nan van voren, liet gedeelte van

ine koorden ineen-kol» waren beladen

tatouëersels. Om zijn midden was eon klein stuk stof gewikkeld, waaraf als toeken zijner koninkljjke waardigheid, een stuk luipaardvel hing. lie ^jjn haar hotwolk niet bjj zjjn' staart was gcvlocbten, was tot klei gedraaid, die ieder in koralen of kleine ringen eindigden. Zijne enk

40*

-ocr page 637-

i /.wart geverwn; om /.nn ugiMuuim niu^uu «ki...... ..............- ■- . . ■

De vrouwen dragen zelfs nog minder kleederen dan dlt;! nuinnen. Ongeliuwde ineisjes •agen er in liet geheel geene en zelfs nadat /.jj getrouwd zijn is een klein schortje al wat zij behoeven. Op hare hoofden dragen zjj in den regel een of ander sieraad; de vrouw van .Vdiavai - die, volgens du Chaillu, do lecljjkste vrouw was die hij in zijn leven gezien bad — had eene muts op, die met witte schelpen overdekt was; de tatouëersels, die haar geheele ligehaam bedekten, namen bij haar de plaats in van kleedoren. Zij droeg wel een zoogenaamd kleedingstuk, maar dit bestond alleen uit eene kleine strook van eene roode stof, omtrent 12 centimeter breed. 1 wee buitengewoon groote koperen ringen waren gestoken door de lelletjes barer ooren, die daar-door op eono onoogelijko wijze naar beneden werden getrokken; om hare enkelsdioeg zij zeer zware jjzeren ringen. Dit waren hare koatbciarste siiM'aden, want het ijzei heeft bij do Fan's nog grootere waarde dan bet goud bij ons. Hare huid was, wanr-schijnljjk doordien zjj steeds aan weer en wind was blootgesteld, zoo ruw als de bast

van een' boom. .. , , .„

De meeste gehuwde vrouwen dragen een' gordel van boombast, die omtient IJ centimeter breed is en over den eenen schouder en onder den anderen heenloopt. Du is geen kleedingstuk, maar eene soort van wieg. Het kind zit er op, zoodat zijne zwaarte daar voornameljjk op neerkomt; men kan het van den eenen kant naar den anderen schuiven, door den gordel eenvoudig over een anderen schouder te hangen. De vrouwen zijn over bet algemeen kleiner dan de mannen, zjj zijn volstrekt met schoon en do weinige bevalligheid die zjj mogten bezeten hebben, bederven zjj nof;

door de afschuwelijke gewoonte om haar ligehaam rood te verwen en haio tanden tot

scherpe punten te vjjlen. T, , t , . i • ■

Volgons dc beschrijving van hen die onder de lans gewoond hebben, is hun karakter ecu zonderling mengelmoes. Zij zijn onbetwistbaar menscheneters — iets i ut zoo terugstootend is voor het gevoel van een beschaafd meiisch als men zich slechts-iets kan voorstellen. Zjj zjjn woest, oorlogzuchtig en wreed in het gevecht; zij vechten alleen omdat zij er veel van houden en hunne hand is gekeerd tegen elkeen, hu toch zijn zij in hun huiselijk leven gastvrij, beleefd, zachtzinnig eu eenigzms bang voor vreemdelingen. Du Chaillu en Rende komen in deze punten geheel eu al overeen. De laatste geeft eene zeer vermakelijke beschrijving van de wijze waarop In in een dorp der Fan's werd ontvangen. Hij was te voren op de (laboon-rmer aan geroepen door een Fan, die hem verbood met do boot verder te gaan. ioen hem ochtei eene koperen staaf daags als belooning werd aangeboden om voor gids te dienen, quot;grinnikte bij met een' afschuweljjken glimlach,quot; waardoor hij zijne atgevi)ldo tanden liet zien: hij stemde toe om het gezelschap naar het naastbij zijnde dorp te biengen. Hij hield zijn woord als een man en bragt do boot naar dit dorp, waar do schrijvoi

het eerst met dezen stam kennis maakte. . ; va a

quot;Ik beschouwde deze lieden met al de belangstelling van een reiziger; zij begrootten moei mij met do gewone geestdrift van allo gepeupel. Het huis van het opperhootd, waai- znn hoen ik geleid was, was omringd door een grooten hoop kannibalen; het weinigU licht hetwelk de bouwkunst dor inboorlingen nog in de buizen laat dringen, word door hoofden en papegaai-vederen onderschept. Te gelijkertjjd sprak ieder alsof n

twee stemmen had. i i . i *

quot;Oshupu bezorgde mij eonige verademing, door hun te zeggen, dat het de gewoonti was van het dier, naar buiten te komen om een luchtje te scheppen en in de eenigi straat van bet dorp heen en weer te wandelen. ......

quot;Daar ik in deze wijze van spreken reeds eenigzins was ingewijd, ging ik nio zonsondergang naar buiten en zette mjj voor de deur neer. Oshupu, die naast mij za en op een muzjjkinstrument speelde, gaf aan het geheel het voorkomen eener toonec

voorstelling. i i .

quot;Hier stonden twee mannen voor mjj met de handen op elkanders schouders; zi

staarden mjj, mot biinno oogeu als theekoppen, en met liunne, op open graven

fi2S DE FAN'S.

met kopcro» ringen, die sterk klingelden als hij liep; zijn lioofd was bovendien met di» ronde vederen van den quot;touracoquot; vorsierd. Zijne tanden waren tot punten gevijld .mi /.wart geverwd; om zijn ligehaam hingen een aantal toovcriniddelen of amuletten.

Ir

-ocr page 638-

DE FAX'S. 629

kende monden, in Btonnnc verbazing aan. Daar stuud oeue oude vrouw, gebukt met hare handen op de knieën, en ginds sleepte een man zijno bevreesde vrouw en een bitter schreijend kind naar mij toe om een kijkje van mij te nemen.

quot;Nadat de grootste nieuwsgierigheid der Fan's eenigzina bekoolcl was en zij een weinig uiteen waren gegaan, stond ik op om eeno kleine avondwandeling to doen. Allen beschouwden mij nu weder met verdubbelde verwondering. Dat iemand zonder een bepaald doel lieen en weer kan loopen, is iets hetwelk de trage neger niet kan begrijpen: het schijnt hem toe meer de handelwijze van een dier dan van een nien-scheljjk wezen te zjjn.

quot;Het duurde niet lang of ik iiad hunne bedeesdheid overwonnen. Ik bespeurde twee of drie meisjes die met eikander duisterden en naar mjj keken. Een oogenblik daarna voelde ik een onderzoekenden vinger op mijn jas en hoorde het geluid van loopende bloote voeten. Ik bleef staan in dezelfde houding. Toen naderde mij een meisje dat minder verlegen was dan de overige; zjj sprak mij glimlagchend aan. ik keek zoo vriendelijk als in mijn vermogen was en wees naar mijne ooren om haar te kennen te geven dat ik haar niet verstond. Hierop begonnen zij hartelijk te lagehen, alsof ik iets zeer geestigs gezegd had en kwamen ook do twee andere, als katjes, naderbij sluipen. Eén meisje nam mjjne hand tussehen de bare en begon haar zacht te streelen; do andere, die hare schoone zwarte oogen naar mjj omhoog sloegen en giimlagchende hare sneeuwwitte, ongevjjlde tanden lieten zieu, vroegen vergunning om doze hand, die haar zoo vreemd voorkwam, te mogen aanraken. Toen bevoelden /.ij elk mijne wangen en injjn regt haar en keken mij aan alsof ik een tam wonderdier was, hetwelk hun door de goden was toegezonden; en al dien tijd babbelden en praatten de aardige dingen, alsof ik ze verstaan kon.

„Nu volgde er ecne groote beraadslaging; eerst werd mijne huid bevoeld en toen mjjn jas, waarop beide zorgvuldig werden vergeleken. Eindelijk stroopte er een, bjj toeval, de mouw van mijn jas op; toen zij mijn pols zagen, gaven zij een kreet en klapten alle in de handen. Zjj hadden er over getwist of inijn jas van dezelfde stof was als mijne huid en door een toeval was nu het vraagstuk opgelost.

quot;Weldra was ik omringd van vrouwen en kinderen, die mijne handen wilden aanraken en in mjjne mouwen kijken — iets wat ik met een voorbeeldig geduld toeliet, ik was nooit langer dan een half uur in een dorp der Fan's of deze quot;zwakkere vatenquot; hadden vergeten, dat zjj van vrees geschreid hadden toen zjj mij voor het eerst zagen, liet duurde ook even kort of ik dacht er volstrekt niet meer aan, dat deze beminiielijke Yarico's mjj in palmolie zouden braden eu zoo aan hare echtgenooten en vaders voordienen, indien haar dit slechts bevolen werd; zij zouden dit doen met even weinig gewetenswroeging als eene Europuesche keukenmeid haar kabeljaauw laat krimpen, haar paling levend vilt of hare kreeften levend in kokend water rood laat worden.quot;

De Fan's zjjn een vurig en oorlogzuchtig volk ; zij hebben zich door kracht van wapenen eenen weg gebaand uit verre landen, waar die ook mogen zjjn gelegen, öeene stammen zjjn in staat geweest lien tegen te houden; zelfs de magtige en dappere Ba-kalai's en Shekiani's, hebben het eene dorp voor en het andere na aan de indringers moeten afstaan, zoodat deze stainnien in sommige stroken op eene zonderlinge wijze zjjn dooreengemongd; en toch zjjn zij allen steeds met elkander in oorlog. De Fan's zjjn echter tegen beide meer dan opgewassen, zelfs indien deze hunne krachten vereenigdon, hetwelk zjj door hunne kortzigtige jalouzjj toch niet zouden doen; de Bakalai s en Shekiani's verdwjjnen dan ook langzamerhand en de Fan's nemen hunne plaats in. Zij zijn zelfs reeds doorgedrongen tot in het land der Mpongwé's, zoodat zjj gestadig van het oosten naar de kust voorwaarts rukken.

De vorderingen die de Fan's maken zjjn verbazend snel. Voor 1847 waren zij aan de stammen die de zeekust bewonen slechts bjj overlevering bekend als een ras van oorlogzuchtige kannibalen, die enkele dorpen bezaten in de bergachtige streken waarin de voornaamste takken der Oaboon ontspringen. Nu zjjn zjj reeds westwaarts tot op eenige mijlen afstands van de kust doorgedrongen en ziet men ze zelfs nu en dan in do nederzettingen der bundelaars.

Elke Fan is een krijgsman zoodra hij den mannelijken leeftijd bereikt heeft en

-ocr page 639-

DE FAN'S.

zjj zijn dim ook altijd stolselinatig, duchtig gcwapisnd. Ilim voornaamste aanvallend wapen is het krijgs-ines; het is somtijds nagenoeg één meter lang en 7 eenti-

meter breed. , i xm u- n

Verschillende vormen dezer messen ziet men op de volgende atbeeklmg. De algemcene vorm is die der messen, die in andere declon van West-Alrika worden gebruikt. Dat in het midden kan men bijna een zwaard noemen, zoo groot en zwaar Ts het. Als zij het gebruiken, verkiezen do Fan's do punt boven do snede en houden

haar altijd buitengewoon -scherp. Aan den linkerkant der afbeelding ziet men een ander mes; dit beeft geeno punt én wordt gebezigd om mede tc snijden. Dat aan de regterzijde is welligt het meest geduchte wapen van do drie; men gebruikt het om een' slag op den schouder van den vijand toe te brengen en men zegt dat het eeno vreesolijko werking heeft. Velen bezitten bovendien een kleiner nies, om er vleesch mede te snijden en andere huiselijke bezigheden te verrigten; do groote messen dienen alleen om er mede te vochten.

Al deze messen worden zeer scherp gehouden en gestoken in scheden, zooals op do afbeelding zijn voorgostekl. Deze scheden worden meestal vervaardigd van twee platte stukken hout, die ligt zjjn uitgehold om het lemmer te ontvangen; zij Morden met eene of andere huid bekleed. De huid ocncr slang wordt hiervoor bij voorkeur gebezigd en vele scheden zijn ook bekleed met do huid van monschen, die van hot lijk van een' gesneuvelden vijand genomen is. De twee helften der schede worden naneongobonden mot strooken verscho huid, waardoor zij goed op hare plaats worden bevestigd.

Do Fan's maken ook gebruik van bijlen van verschillende soort. Eene dezer bijlen heeft eene zeldzame gelijkenis op hot krijgs-mes dor Noam-nam's, hetwelk wij roods vroeger hebben afgebeeld; zjj wordt ook op dezelfde wjjze, namelijk als werptuig, gebruikt. Het blad is vlak en puntig en even boven hot handvatsel is eeno scherp uitstekende punt, welke veel gelijkt op die, welke men ook bij de wapenen der Neam-nam's aantreft. Als de krijgsman der Fan's met zijne hjjl werpt, mikt hij altijd naar hot hoofd van den vjjand;quot; hij heeft de behendigheid om Imar altijd zoo te worpen

630

-ocr page 640-

DE FAX'S.

dat tic punt benedenwaarts gekeerd is; lijj lirengl (ip die wijze eon' slag toe, die ge-iniegzaain is om zelfs liet hoofd van oen inboorling van Afrika te klieven.

Er is nog cenc andere bjjl, die men kan zien beneden de sebilden op blad/,. (iJi.'i. Do uitgewerkte versierselen op liet ijzeren gedeelte doen ons de bekwaamheid zien, die de inlandsehe smeden ton toon spreiden. Jlet is een vrjj zwaar wapen, hetwelk niet ais werptuig, maar in hot gevecht man tegen man wordt gebezigd.

De Fan's maken ook gebruik van sporen, wier schacditen omtrent 'J meter lang en tamelijk dik zijn. Zij dienen om mede te stoken en niet om te werpen; hare pniiten hebben een verschillenden vorm. In het musenm van het Anthropologisch genootsehaji te Londen is oene gehoele verzameling van zoodanige speren, waaraan men de vor-schiilende vormen der punt kan waarnemon. Zij zijn in Engeland aangebragt door dn Chaillu, aan wien wij liet meeste wat wij van dezen merkwaardigen stam weten, te danken hebben.

Sommige dezer speer-punten zijn geheel glad en bladvormig, terwijl andere oene vrij zonderlinge gedaante hebben; ééno speer heeft bijv. onderscheidene groote en vlakke weerhaken juist, boneden de punt; oene andere hooft slechts één enkel paar van zulke weerhaken, terwijl eene derde er uitziet als hot zwaardmes, hetwelk met het eene einde aan eene schacht bevestigd en zoo in oene lans veranderd is.

Al hunna wapenen worden volkomen goed in orde''gehoudon; hunne eigenaars zijn dan ook altijd klaar voor oene kloppartij. Men schat deze wapenen altijd meer of minder hoog naarmate van het werk hetwelk er reeds mede verrigt is; de krijgslieden hebben oenen bijna bjjgeloovigon eerbied voor oen mes waarmede een man gedood is.

Zij maken al hunno wapenen zeiven en de hoedanigheid van hei staal is werkelijk opmerkelijk. Het ijzererts wordt gevonden op de oppervlakte van don grond en in sommige streken ligt het zelfs in vrij groote hoeveelheid. Om hot te smelten Imkken zij een' grooton voorraad hout en maken hiervan een' hoogen stapel, waarop zij «ene zekere hoeveelheid van dit erts loggen. Nu wordt er nog meer hout bovenop gehoopt en het geheel aangestoken. Telkens wordt er ander hout bij gevoegd, totdat hot ijzer geheel uit het erts vorwjjderd is. Door deze ruwe handelwijze gaat natuurlijk voel metaal verloren, doch dit achten zij van weinig belang.

De volgende bewerking is het ijzer smeedbaar te maken, hetwelk geschiedt door het eenigo achtereenvolgende koeren te hameren; hetgeen zij hierdoor verkrijgen is een verwonderlijk goed getemperd staal. Aroor hun doel is dit staal verreweg verkieselijk boven dat, hetwelk in Engeland wordt] vervaardigd; als een Fan een bijzonder goed mos of eene speerpunt wil maken, zal hij bet metaal liever zelf smelten on tomperen, dan dat hij het boste Sheftieldsche staal gebruikt.

Hun blaasbalg berust op hetzelfde beginsel, waarvan wij reeds meermalen inehiing hebben gemaakt. Het zijn twee korte holle cilinders, aan wier boveneinde een los stuk eener zachte huid is bevestigd. Aan elke huid zit oen houten handvatsel. Van het ondereinde der holle cilinders loopt oene houten buis en deze twee buizen komen in eene enkele ijzeren buis bjjeen. Het einde dezer laatste komt uit in het vuur, en de man die den blaasbalg behandelt, drijft zoo in hot vuur een' aanhoudenden liieht-stroom.

Hunno aanbeelden en hamers zijn oven eenvoudig, en toch leveren zij door geduld, met zulke onvolkomen en ruwe gereedschappen, bowondorenswaardige stiuiltjos van smidswerk. Al hunne boste wapenen zijn versierd mot zamengestelde figuren, die in hot ijzer gegraveerd zijn; daar de tijd voor hen geone waarde hoeft, besteden zij dikwijls maanden om oen enkel blad eener bjjl te smeden en te versieren. Deze versieringen en toekeningen worden er op aangebragt door middel van oen' kleinen beitel en oen' hamer. Sommige hunner meer ruwe messen worden niet gebruikt als oorlogswapenen, maar als werktuigen om do boomen en heesters af te houwen,/die hun in don weg staan als zij een stuk land willen gereed maken om het tc bebouwen. Men zal nu wel begrjjpoii waarom het ijzer bij do Fan's zulke eene groote waarde heeft en waarom een paar onkelringen van dit kostbaar metaal door de vrouwen zoo hoog geschat worden.

631

-ocr page 641-

DE FAN'S.

Do Fan's hebben écu zoor zonderling wapen. Er is waarsclnjnljjlt geen gedeelte der wereld, waar men minder zou verwachten den kruisboog aan tu troffen, dan bij

«on stam van kannibalen aan de bronnen der Gaboon. En tocli go brui ken do Fan's don kruisboog ais oen geregeld oorlogswapen; en oen geducht wapen is het voorzeker, hetwelk hun een vroeseljjk voordeel geeft boven hunne vijanden. Eene dezer bogen ziet men op bovenstaande afbeelding. Zjj word uit het land der Fan's overgebiagt door du Chaillu. Het vernuft, bij de vervaardiging van dit wapen ton toon gespreid, is zeer groot; ieder die het met aandacht beschouwt, kan zich slechts verwonderen over het mengsel van bekwaamheid en domheid, dat uit zijne zamens telling' blij kt.

Do boog is zoor sterk; als de krijgsman hem wil buigen gaat hij op den grond zitten, zet zijne voeten tegen den boog, zoodat hij beide handen vrij heeft en kan nu de poos brengen achter do inkeping, die haar op de plaats lioudt totdat zij door den trekker wordt losgelaten. Hot regte gedeelte is omtrent VU nieter lang; hot is, zooals men op do afbeelding zien kan, over oen groot gedeelte zijner lengte gespleten. Het kleine houtje dat in do spleet zit, is do trekker; de wijze waarop hij gebruikt wordt is als volgt.

Even beneden de keep, waarin do pees wordt vastgehouden, is een rond gat, waardoor eono lionten pon loopt. Het eene einde der pen, die van zeer hard hout is, is vastgemaakt aan hot onderste gedeelte dor gespleten schacht en kan vrij door de opening op en neer gaan. Zoolang de twee helften der schacht door den trekker worden vsineengehouden, laat i'i.ii,Klt;)Ki:ii i x i'i.h.kn, deze pen de pees achter de inkeping zitten. Zoodra do trekker echter teruggehaald wordt, komen do twee helften van het hout aaneen en wordt de pon (lus door de opening naar boven en do pees uit de inkerving gedrukt.

Juist mikken kan men met dezen boog natuurlijk niet, want de trekker zit zoo vast tussohen de twee helften der schacht, dat hjj er niet dan met ccne groote kracht kan worden uitgetrokken, zoodat het zuiver mikken hierondei' moet lijden.

Hij het gebruik van dit wapen is echter het mikken eene zaak van minder belang, daar de boog slechts op een korten afstand wordt gebezigd; een Fan schiet zijne pjjlen niet verder dan tot omtrent 12 motor. De pijlen zelven zijn ook niet voor een' groeten afstand geschikt; het zijn eenvoudig kleine stukjes hout ter lengte van omtrent 30 eentimotor en ongeveer 1 centimeter dik. Wat zo zoo versolnikkelijk maakt is noch hunne scherpte, noch de snelheid waarmede zij worden veorgestuwd, maar het vergif waarin zij gedoopt zijn. Zij zijn inderdaad zoo ligt, dat men ze zelfs niet los

632

-ocr page 642-

DE FAN'S.

op do schacht kan leggen, daar de wind ze zou wegblazen. Zij worden daarom op hunne plaats gehouden door een weinig gom, waarvan do schutter zorgt altijd een' zekeren voorraad bjj zich te hebben. Doordat zij zoo klein zjjn, ziet men ze niet voordat zij hun doel bijna bereikt hebben, en hieraan hebben zij hunne werking voor een groot doel te danken. Er zijn geene vederen aan en men schijnt ook niet bijzonder voel zorg te dragen voor hunne uiteinden,

die, ofschoon gepunt, toch op verre na zoo scherp niet zijn als de kleine pjj-len, die door do üyak's van Borneo of de Macoushie's van Esscquebo gebruikt worden.

Up bladz. 632 ziet men een pijlkoker vol van zulke pijlen. Hij is gemaakt van huid, waar het haar nog oj) zit en nagenoeg plat, hetwelk niet belet, dat hij nog een tamelijk groot aantal pijlen kan bergen. Een van deze ziet men naast den koker; hij geeft ons een goed denkbeeld van liet onbeteekenend voorkomen dezer geduchte kleine wapenen. Het vergif waarin hunne punt gedoopt is, wordt vervaardigd van eene tot dusverre nog onbekende plant; twee of drie lagen worden er op gelegd, voordat men het wapen voor genoegzaam vergiftigd houdt. De Fan's schijnen geen tegengif voor dit vergif te kennen, of indien dit het geval is, houden /.ij het zorgvuldig geheim. De lezer herinnert zich welligt hetzelfde bij do Hosjes-nmnnen, ten opzigte dor vergif-tor.

Behalve deze kleine pijlen hebben zjj ook grootere, die omtrent '/.2 meter hing zijn en eene ijzeren punt hebben, doch deze gebruiken zjj alleen bjj de jagt op grof wild; in den oorlog is echter de kleine pijl voldoende om de huid van een menschelijk wezen te doorboren en wordt daarom bij voorkeur hoven den grooteren en meer omslachti-gen pijl gebezigd.

Hun eenige verdedigingswapen is het schild, hetwelk gemaakt wordt van de huid van een' olifant. Het verschilt over liet algemeen weinig in vorm, maar is in den regel 1 meter lang en 75 centimeter breed, zoodat het de gowigtigste ligchaamsdeelcn beschut. Het stuk huid waarvan men het schild vervaardigt, wordt genomen van de schouders van den olifant, waar de huid, zooals bij de meeste dikhuidige dieren, het dikst en sterkst is. Geene speer is in staat om door dit schild tc dringen, de bijl vindt er haar' weg niet door, het werp-mes schaaft het ter naauwernood en de pijlen van den kruisboog springen er, zonder nadeel aan te rigten, van terug. Zelfs een geweerkogel glijdt er op af als hij het in eenigzins schuine rigting raakt. Zulk een schild heeft zeer groote waarde, omdat men er uit de huid van een olifant hoogstens twee kan vervaardigen en het dooden van zulk een dier eene zaak is, die veel tijd, geduld, moed en scherpzinnigheid vereischt. Bovendien moet het een oude olifant wezen, en daar oude olifanten, zooals men weet, woest en zeer slim zijn, is zoodanige jagt eene zeer gevaarlijke zaak.

Even als andere Wilden heeft ook de Fan geen het minste denkbeeld van quot;jagt-vermaakquot;. lljj jaagt natuurlijk quot;voor de keukenquot; en hij vindt hH uiterst dwaas dat men het wild eenige kans zou willen geven om te ontsnappen. Als hij op de jagt gaat, wil hjj het dier dooden; welke middelen bjj hiertoe bezigt is hem volkomen onverschillig. De wijze waarop hjj den olifant jaagt is vernuftig in de hoogste mate.

Zoodra zjj den olifant weidende aantreffen, kiezen de Fan's op eenquot; kleinen afstand eene plaats uit, waar de quot;apen-touwenquot; en andere slingerplanten welig en overvloedig

683

-ocr page 643-

13E FAS'S.

van dn takken nmir liciicdcn han^on. Terwjjl /,ij die zoo stil mogoljjk los maken, slin-gercn zij ze in alio rigtingen om de boomstammen en maken zoo cenc sterke, netvormige versperring, veerkrachtig genoeg om, als oen olifant er op instormt, mede te geven en toch sterk genoeg om hem te koeren en er in tc verwarren. .Bovendien weten do Fan's zeer goed, dat een olifant zeer bevreesd is voor alles wat up eene omheining gelijkt; hij kan dan ook, zooals teregt is gezegd, gevangen gehouden worden binnen eene schutting, die geen kalf zou terughouden.

Als de afsluiting gereed is, omringen do Fan's, met speren gewapend, den olifant en drijven hem met gillen en schreeuwen in hare rigting voort. Zoodra hjj er tegen aan komt, wordt hjj van schrik bevangen, en in plaats van zijne reusachtige kracht to bezigen cn door den hinderpaal heen tc dringen, deinst hij, door eene onbe-stomde vrees bevangen, terug, terwijl zjjno vijanden hom omringen en met liunnc speren met breede punten wond op wond toebrengen. Tc vergeefs slaat hij tegen dc slingerplanten of tracht hjj zo met zijn' snuit naar beneden tc trekken, en even vergeefs poogt hjj zo ondm- zjjnc pooton te vertrappen. De veerkraehtigo koorden weerstaan allo zijne pogingen cn middelerwijl worden dcnoodlottige werptuigen van alle zijden op hom afgeworpen. Sommige jagers kruipen door het kreupelhout en wonden hem van beneden; anderen beklimmen de boonien en worpen hunne speren door de takken; terwijl de moedigsten hem openlijk aanvallen, wcgloopcn als hij een uitval op iien doet cn zoodra hjj ophoudt naar hem terugkeeren; zij vallen op hem neer als de vliegen op een' kreng.

Deze wijze van Jagen is niet zonder gevaar; het gebeurt meermalen dat lieden door den olifant gedood worden, wanneer deze hen onverwaehts aanvalt, or een' met een slag van zjjn' snuit neervelt en hem dan onder zjjnc pooten vertrapt. Somtijds verliest een ongelukkige jager, bij zulk een uitval van den olifant, üjjne tegenwoordigheid van geest, loopt naar het net van slingerplanten en wordt gevangen in dezelfde mazen, die hij had helpen ineenvlechten. Dc gewone toevlugt van een' vervolgden jager is in een boom te klimmen; cn daar de Fan's dit bjjua oven vlug doen als apen, vindon zij, dat zij veel veiliger zitten tusschen de takken, dan wanneer zij den olifant eenvoudig door vlugheid rondom de boomstammen trachten to ontwijken.

Do Fan's maken ook gebruik van een olifanten-strik, die in beginsel dezelfde is als die waarmede men den hippopotamus doodt — namelijk eene mot gewigten belaste speer, die aan een tak hangt, waar de olifant onder door moet cn dio door een touw, aan een' trekker bevestigd, wordt losgelaten. De inboorlingen worden, bjj lininie jagt op den olifant, door den aard van het dier in de hand gewerkt; hoo achterdochtig en slim dc olifant ook moge wezen, verlaat hij toch hoogst ongaarne dc plaats waar hjj hot voedsel aantreft hetwelk hem het best bevalt; ten gevolge dezer eigenaardigheid zjjn de Fan's, als zjj een olifant ontdekt hebben, vrij zeker dat hij eenige dagen in dien omtrek zal blijven en nemen dienovereenkomstig hunne maatregelen.

Als zij een olifant gedood hebben, is er bijna niets aan bet rcusaclitige dier, waarvan zij niet op eene of andere wijze gebruik maken. Zij nomen do slagtanden om zo tc verkoopen; de huid gebruiken zjj voor schilden en zjj eten al hot vlecsch. Voor het gehemelte van een Europeaan is het vlcesch ongenietbaar, deels om zijnquot; eigen-aardigen smaak en deels omdat de kookkunst van den Afrikaan zeer veel to wenschcn overlaat. Du Chaillu spreekt er van op ecno zeer minachtende wjjzo. quot;Het vlecsch van den olifant, waarvan do Fan's zeer veel schjjnen te houden en hetwelk zij nu al drie dagen lang koken cn rooken, is het taaiste en onaangenaamste vlocsch hetwelk ik ooit ergens heb aangetroffen. Jk kan niet zeggen hoe het smaakt, want wij hebben geen vlecsch, welks smaak er op gelijkt, maar liet schijnt vol pezen cn kraakbeen tc zjjn en wanneer het twee dagen lang, twaalf uren daags gekookt heeft, is hot nog taai. De reuk is niet onaangenaam, maar ofschoon ik meermalen beproefd heb mij aan het gebruik to gewennen, bevond ik dat hot mij hoe langer hoe meer tegenstond.quot;

Öf olifantcn-vlccsch aan dezelfde wetten dor kookkunst is onderworpen nis ander vlecsch blijft tc bezien; indien dit echter bet geval is, heeft voorzeker dc kok die 24 uren het vlecsch I,■(tul,-h', wel zeer vernuftig het middel gevonden om het boste vlecsch taai, smakeloos en bjj na oncotbaar te maken. Indien men liet een uur of zes zacht had

-ocr page 644-

DE FAN'S.

laten stolon, zou do uitkomst wolligt boter zjju geweest; niiiar vleescli to kolicn, lil uion lang, mot do bedoeling om bet malsch te maken, is even dwaas als wanneer men een ci zoo lang wilde koken om liet zacht te doen worden.

quot;Wat bun voedsel in bot algemeen aangaat, staan de Fan's als koks niet zeer hoog. Zjj hebben overvloed van materieel, maar geen begrip om er partjj van te trokken. Ue manioc maakt oen groot gedeelte van bun plantaardig voedsel uit; zij heeft groote waarde om de gemakkelijkheid waarmede zjj wordt aangekweekt. Als men een gedeelte van don stam los in den grond steekt, brengt dit in een enkel saizoen 2 of 3 groote wortels voort. Ook do bladeren worden gekookt en gegeten. Pompoenen van verschillende soort worden ook in groote hoeveelheid verbouwd en zelfs de zaden eetbaar gemaakt. Du Chaillu zegt dat de dorpen, in den tijd dat deze vrucht rijp is, overdekt schjjnen te zijn met hare zaden; doze worden uitgespreid om te droogen, en als zij gedroogd zijn, in bladereu gepakt en boven bet vuur in den rook gehangen, om een insekt to weren, hetwelk er bijzonder op aast.

Als men ze wil eten, worden zij eerst gekookt en vervolgeus ontdaan van den bast. Hierop worden de zaden in een' mortier gedaan niet een weinig zoete olie en gestampt tot eene zachte, brijachtige massa, die eindelijk in oen aarden pot of in pisangbladeren op het vuur gekookt wordt. Dit is een zeer smakelijk voedsel en sommige personen verkiezen het zelfs boven de pompoenen zelve.

De mortieren geljjken niet in het minst op de Europeesche; het zjju lange smalle troggen, omtrent l/2 meter lang, C a 8 centimeter diep, en 20 a 25 centimeter breed. Elke familie bezit een paar dezer gereedschappen, maar er zijn altijd in ieder dorp cenigc reusachtige mortieren voor algemeen gebruik, die dienen om er manioc in te stampen. Als het zaad tot deeg gestampt is, worden er koeken van gemaakt, die conigen tijd kunnen bewaard worden.

De kookpotten zjjn vervaardigd van klei en verwonderlijk zuiver van vorm, vooral wanneer men in aanmerking noemt dat de Fan's volstrekt geen denkbeeld hebben van een pottebakkerswiel, zelfs in zjjn eenvoudigsten vorm. lliinne potten zjju plat en rond en hebben iets van nielktesten. Zjj maken waterflesschen van een geheel klassieken vorm en ook vaten voor palmwijn worden van dezelfde stof vervaardigd.

IDeze wjjnkruiken komen in vorm veel overeen met de quot;amphorenquot; der Ouden. De klei wordt uit de hand gevormd, goed in de zon gedroogd en dan in vuur gebakken. Uitwendig zijn zjj versierd met dezelfde soort van teekeningeu als die men op do messen en bijlen aantreft.Deze wjjnkruiken komen in vorm veel overeen met de quot;amphorenquot; der Ouden. De klei wordt uit de hand gevormd, goed in de zon gedroogd en dan in vuur gebakken. Uitwendig zijn zjj versierd met dezelfde soort van teekeningeu als die men op do messen en bijlen aantreft.

De Fan's maken ook de koppen hunner pijpen van dezelfde klei; de roeren zijn echter altijd van bout. De rjjkeren hebben pijpen geheel van ijzer en verkiezen ze, in weerwil Imnnor zwaarte en schijnbaro ongemakkeljjkheid, boven alle andere. Zjj vervaardigen ook zeer goede watcrftcsscheu van riet: om ze waterdigt to maken worden deze van binnen en van buiten besmeerd met eene soort van gom. Deze gom wordt eerst boven het vuur week gemaakt en dan als pik op het vat aangebragt. Zjj heeft, zoolang zij niet door en door droog is, een' onaangenamen smaak; de voorwerpen die er mede zjjn ingesmeerd, worden daarom eenige weken onder water gezet, voordat men ze gebruikt.

Evenals sommige andere wilde volksstammen hebben ook de Fan's een dringend verlangen naar vleesch; dit wordt somtijds zoo sterk, dat bet eene werkelijke ziekte wordt. Een olifant levert vleescli genoeg, om aan dit verlangen gedurende een geruimen tijd te voldoen; daarom houden yjj van het vleesch van dit dier bijzonder veel. De grootste weelde van een Fan is echter scliapenvleescli, hetwelk zjj zich slechts uiterst zelden kunnen verschaften. Reade geeft in zjjn quot;Savage Africaquot; eene zeer vermakelijke beschrijving van de opschudding die eens onder zijne bootslieden plaats vond.

quot; Voordat ik het dorp verliet, nam ik andere roejjers aan, waardoor mjjno equipage klom tot 8 personen, ik had ook een schaap gekocht en op dit arme dier, hetwelk gebonden in onze praauw lag, werd niQiiige hongerige blik geslagen. Toen liet blaatte, barstten allen in een luid, vlceschvretend gegrinnik los. Wilden verheugen zicli dikwerf op bet gezigt van een stuk taai wild, eene sehijf gekookt olilinits-vleoseh, een gekookteu aap of eene gebraden slang; maar een schaap een dier dat zjj langen

-ocr page 645-

DE FAN'S.

tijd, als dc trots van hun dorp haddon aangemerkt, de afgunst hunner arme buren — hetwelk zij gewoon waren quot;broederquot; te noemen en hetwelk zij al do voor-regten van een medeburger haddon gegeven! —! —! —

quot;Dat het noodlot hen den Blanke, den rijken afstammeling der zoo had moeten toevoeren om zulk ceue lokkornjj onder hun bereik te brengen, was voor hunne zwakke hersenen te veel en te plotseling. /A] waren gebeel en al van streek; zij konden niet behoorlijk roojjen; hunne zielen, die, waar zjj bij ons ook mogen zitten, bij hen stellig don zeiel in de maag bobben, waren rusteloos en gestadig op het schaap gerigt, a's de magneotnaakl naar de pool.

quot;Als iemand niet kannibalen reist, is liet niet zeer voorzigtig hen al te hongerig te litten worden. Togen den middag gaf ik bevel hot schaap te slagton. Men hoorde één gil van triomf, oen brood mes werd rood van bloed en een lange doodstrijd volgde. Onniiddeljjk brandden er drie vuren; drie aarden potten werden er opgezet en met de bloedige ledematen van het dier gevuld. Hij gelegenheden als deze hooft de neger voor een oogenblik hetzelfde vuur en dezelfde voortvarenheid als een Europeaan.

quot;Evenmin had ik te klagen dat de tafel niet spoedig genoeg klaar was — zjj bestond nit do roode, met gras bedekte aarde. Nadat het schapenvleosch slechts oven verwarmd was, werd hot schielijk verslonden.

quot;Na den maaltijd wilden zij eenigen tijd bij de overblijfselen van het feest vertoeven en een zachte spijsvortorings-ruat genieten. Toen kwam echter de Blanke to voorschijn en oefende die nmgt uit, waardoor lagere dieren bedwongen worden. Zjjn .dik on dc toon zijner stom dreven hen aan hot work, ofschoon zij zijne woorden niet verstonden.quot;

636

-ocr page 646-

IIOOFDSTI'K UI.

D K K A X quot;S. — (WV.)

IIIOT MKNSCIIKNKri N' KN /.l.fN'K OMTWIKKKMNO ON'Dl.U Dl. FAN*S. — Dl DKNKHKI'I.DKN DKU IXBOOULINTr IIIIIJ-

OMTKKNT. - RUIUtfO VAN I.f.lKKN TUSSCHKN VI'.RSCHILLENDK DOUI'KN. — AANVAL OP KI.N DORP l.X IIKI'

BKROOVEN Dl, IJ ORAVF.N. — OEAVOON'TKM MIJ F IET IIKWELIJK. - IIKT KOOPEN VAN' EKNE VROUW. - KOIMRKN'

EPTUNES.quot; — HET 11UWKIiIJKS*FKEST. — GODSDIENST DER FAN'S. - DE AFOODS-IHHZEN. - HUNNE VOOK-

LIEFDE VOOK A ^11'LETTEN. — DANSEN TER EKRE DER VOLLE MAAN. — HET H ES PEL F. N DF.R quot;HAND.IA.quot;

HET VANOEN VAN OLIFANTEN DOOR DE quot;EETISCHE'quot;- DE WAARSCHMNLIJKE AARD DEZER HENVI'STE quot;FETISOHEquot;---

DE OORIi.LA EN ZIJN F. OFWOONTEN. EEN F OORILLAJAOT. — HET OEHRUIK HETWELK MEN VAN' /.LIS'

SCHEDEL MAAKT.

Het voorgaande verhaal brengt ons, als van zolf, op den voornaamsten karaktertrelc der Pan's - namelijk het menscheneten.

Sommige stammen waar doze gewoonten gevolgd wordt, schjjncn er zich over te schamen en kunnen er slechts door strikvragen toe gebragt worden om haar te erkennen. De Fan's evenwel zijn er volstrekt niet verlegen mede en spreken er volkomen vrij over — althans zoolang zjj niet zien dat degene met wien zij spieken er aanstoot aan vindt. Het is waarschijnlijk om deze reden, dat zendelingen cenige moeite luidden om inlichtingen omtrent dit punt in te winnen. Zjj die door hen ondervraagd werden, erkenden wel dat door hun' stam menschenvleesch werd gegeten; dir geschiedde echter door niemand in hun dorp. Indien zjj echter menschonctcrs zien wilden, moesten zjj torugkeeren naar het dorp waar zij juist vandaan waren gekomen; diiar was het menscheneten in volle kracht.

Daar Reade deze bijzonderheid wist, droeg hij zorg geen enkele vraag hieromtrent te doen, voordat liij alle plaatsen was doorgetrokken die vroeger dooi' Blanken bezocht waren; toen eerst ondervroeg hij een ouden en zeer beleefden kannibaal. Diens antwoord was duidelijk genoeg. Natunrljjk aten allen menschen. Hij zelf' at ze ook. Het vleescli van den mensch was zeer goed en was quot;even als dat van ecu aap zeer vet.quot; Hij at meestal krijgsgevangenen, maar sommigen zjjner vrienden aten ook de Ijjken van ter dood gebragte toovenaars, een voedsel waarvoor hjj zelf een weinig bang was, uit vrees dat liet liem niet goed mogt bekomen.

Hij wilde niet toegeven dat bij zijne eigene betrekkingen opat, ofschoon men dit wel beweerd heeft en do onwaarheid dezer bewering tot dusverre nog niet bewezen is. Sommige reizigers zeggen dat de Fan's niet de lieden van hun eigen dorp opeten, maarzo ruilen voor die van naburige dorpen. De Osheba's, een andere menschenetende volksstam van dezelfde streek, onderhouden vriendschapsbetrekkingen met de Fan's; zij ruilen onderling hunne dooden. De Ijjken der slaven worden insgelijks voor de keuken verkocht en zjjn tamelijk goedkoop; een doode slaaf kost gemiddeld een' kleinen olifantstand.

De vriendelijke Fan, van wien wij zoo even spraken, verkeerde, evenals de meeste zjjner zwarte landslieden, in liet geloof dat de Blanken menscheneters zijn.

quot;Deze,quot; zeide oen Bakalaisehe slaaf, toen hjj een Blanke zng, quot;zijn de lieden die ons opeten!quot; Zoo vraagde hij ook aan Reade, waarom de Blanken de moeite namen naar Afrika om negers te zenden, daar zjj tocli in hun land zoovele Blanken

-ocr page 647-

1)F. FAN'S.

kondoii oteii nis zij wilden, licado antwoordde Iiem, met liet oog op eeue mogoljjke toekomst, onmiddellijk, dat zij dit wol moesten doen, omdat het vlcescfi van doi Blanke ecu dood dijk vevfiif wan, met welk antwoord de waardige kannibaal volkomen tevreden was.

Even voordat du Chaillu bij do Fan's kwam, was de volgende gebeurtenis voorgevallen. Wij hebben reeds vermeld, dat de Fan's in de laatste jaren steeds westwaarts zijn getrokken; zij zijn een gedeelte van den grooten- menscheljjkcn stroom, die steeds vloeit over de groote borgen, door welke de volkoren van Centraal-Afrika vnn die der kust gescheiden zjjn. Nadat zij verschillende streken waren doorgetrokken, wier inwoners door hen waren overwonnen, kwamen zjj bij een dorp der Mpongwc's en vielen dit volgens hunne gewoonte aan.

Do Mpongwé's waren niet in staat om aan hunne woesto cn in den oorlog gooofonde vijanden weerstand te bieden, maar vlugtten weldra on lieten hunne woningen in de handen der laatstcn.

Do Fan's begonnen dadeljjk hunne geliefkoosde bezigheid, namelijk icdero hut to plunderen en te bcrooven van al wat zjj konden vinden; toen hier niets moer te moven viel, gingen zij naar de begraafplaatsen en groeven do lijken der opperhoofden op, ton einde zich meester te maken van do sieraden, wapenen en gereedschappen die mot hen begraven waren.

Zij hadden mot hunne gestolen schatten twee kano's gevuld, toon zjj kwamen bjj het graf van een eerst kortelings overleden opperhoofd. Dit groeven zij dadeljjk op, mankten op oono geschikte plaats onder oen mangrovo-booin oen vuur aan en kookten hot Ijjk in dozolfde potten dio zjj in hot graf gevonden hiiddcn. Do lezer /ui zich

-ocr page 648-

DE FAIV'S,

hei'iunoron, dat bij do Mponft'wó's de opporhoofdcn bcgTavcn worden mot liol mooslc wat zij gediuiende liun loven bezaten, zoodat zulk eon graf' oen ware schatkamer is.

Allo lijken dor Fan's worden ochter niet gegoten; dio dor koningen on grooto opperhoofden worden bij elkander bijgezet met hunne boste kleeding en kostbaarste sieraden.

J)e gewoonten die bij het sluiten van oen huwoljjk worden inachtgonomon, verdienen eone korte vermelding.

De lozer herinnert zich waarschijnlijk dat het Afrikaanscho ras in den regel niet zeer vruchtbaar is, — althans in hun eigen land, ofschoon do Afrikanen, als zjj elders

•worden ingevoerti, gowoonljjk grooto go/.innon iici)lteii. Naai' kindoroii wordt dus door de ouders zeer verlangd, omdat zjj hun aanzien vermeerderen; het niet krijgen van kinderen is cene der redenen, waarom do voelwjjvcrjj zoo algemeen in zwang is; ii den regel hoeft dan ook oen man moer vrouwen dan kinderen. Do Fan's maker

in

3gel hooft dan ook oen man moor vrouwen dan kindoren. Do Fan's maken evenwel op dozen regel eone merkwaardige uitzondering, waarschijnlijk omdat de meisjes niet trouwen voordat zij den huwbaren leeftijd hebben bereikt. Het is waar dat zij op zeer jeugdigen leoftjjd worden uitgehuwelijkt; dikwjjls zelfs onmiddellijk na do geboorte. Hot eigenlijke huwelijk beeft editor geen plaats voordat het kind vrouw is geworden; tot dien tijd blijft do bruid bij hare ouders en hoeft ook niet die onbeperkte vrijheid, welke do meisjes onder andere Afrikaanscho stammen genieten.

(;•!!»

Dit vroeg uithuwelijken is eone noodzakeljjkheid, omdat de prijs die voor cene vrouw gevorderd wordt, zeer hoog is; zoodat oen man eengeruiinen tijd moet werken, voordat, hij zulk van liet land

MU vvimii, /it'i'i is, /umuïm üüii iimii mi uimuu lijvi mwvi n,

Ik een' koop kan sluiten. Nadat de Fan's in liet liandoldrijvend gedeelte zijn doorgedrongen, zijn quot;koopinans-gooderonquot; do oenigo artikelen, die

\

-ocr page 649-

DE FAN'S.

ecu vildei' in ruil voor zijno kiiulcrcn wil outvangcm; daar dezo goederen idleen met ivoor kunnen gekoclit worden, moot do bruidogoin oon aantal olifanten dooden, voordat hij zijne vrouw kan opeischen.

De handel om eonn vrouw is dikwerf een zeer vormakeljjk tooneel, vooral wanneer de vader zeker genoeg is geweest van do sehoonheid zijner dochter, om haar niet roods als kind te vorlovon on haar dus als hot ware oorst in veiling to brengen, als zjj oud genoeg is om een huweljjk aan te gaan. Do donkerkleurige vrijer kleedt zich op zijn bost en brengt don vader oon bezoek om de onderhandelingen te openen.

Hot is natuurlijk voor hem zaak om van dc schoonheid van hot meisje zoo veel mogelijk af te dingen en te zeggen, dat zij, ofschoon zjj er als moisjo van 11 of 12 jaren vrij aardig moge uitzien, zjj als ontwikkelde vrouw van 13 of 14 jaren reeds veel van dit schoon zal verloren hebben. Do vader integendeel verheft de schoon-hoid on dc waarde van zjjno dochter tot boven de wolkon, spreekt met minachting over den vrijer en zot do aanstaande vrouw op een' prijs, dien do rjjkste krijgsman zelfs niet zou kunnen betalen. Koperen on ijzeren potten cn pannen, gewoonlijk quot;neptunesquot; genaamd, zijn onder do Fan's do voornaamste artikelen van ruiling; deze gebruiken ze echter niet om in te koken, maar zij zijn voor hen eenvoudig een middel om op ccnc gomakkcljjke wijze een zeker gewigt van edol metaal met zich te dragen. Koperen arm- en enkelbanden zijn ook hoog geschat en oven zoo witte koralen, terwijl in de laatste jaren de afschuwolijko quot;geweren uit den handelquot; onver-mjjdelijk zjjn geworden.

Eindelijk wordt evenwel, na een aantal argumenten van weerszijden, dc zaak geklonken en komt men overeen omtrent den prijs die voor het meisje zal betaald worden. Een gedeelte wordt gemeenlijk op hand gegeven en de bruidegom belooft het overige te zullen betalen als hij zijne vrouw komt halen.

Zoodrr, dc dag voor het huwelijk bepaald is, beginnen de bruidegom en zjjne vrienden aanstalten te maken voor het grootc feest, hetwelk men verwacht dat zij aan een aantal gasten zullen geven. Sommigen hunner gaan op de olifanten-jagt, rooken en droogen het vleesch cn bewaren dc tanden om handel mede te drijven. Anderen bereiden grootc hoeveelheden manioc-brood cn pisangs, terwijl weder anderen zich bezig houden met het bjjeenbrengen van palmwijn.

Op den trouwdag komen al dc inwoners van het dorp bijeen en wordt de bruid overgegeven aan den bruidegom, die reeds den prijs voor haar betaald heeft.

Deiden zijn natuurlijk getooid met hunne beste kleodercn. Do bruid draagt, zooals bij ongehuwden liet geval ia, niets dan roode verw en zooveel sieraden als zij slechts bijeen kan brengen. Het haar is versierd met een aantal witte koralen en hare polsen en onkels zijn onder een overvloed van koperen ringen verborgen. Dc bruidegom wrjjft zijn ligcbaam in met olie, totdat hij glimt als een spiegel; hjj maakt zijne scherp gevijlde tanden goed zwart en glimmend, versiert zijn hoofd met een bos gekleurde vederen cn bindt om zjjn midden de fraaiste huid die hjj bezit.

Nu begint ecu tooneel van ongedwongen vrolijkheid. Dc gaston — soms verscheidene honderden — houden drie of vier dagen lang zonder ophouden feest; zij eten olifants-vleesch, drinken palmwijn cn dansen totdat hunne krachten zijn uitgeput; vervolgens slapen zjj een paar uren, met dc gelukkige gemakkelijkheid, die den Afriknanschcu inboorling onderscheidt. Zoodra zij van hunne korte sluimering ontwaken begint het feest op nieuw cn de eerste uren zjjn naauweljjks voorbjj of er is bijna geen enkele der gasten meer nuchter, wat dan ook trouwens niemand verwacht. Eindelijk is echter alle wijn opgedronken en koeren allen tot een gedwongen toestand van matiglieid terug.

VVjj komen nu tot den godsdienst en de bijgeloovighcden der Fan's. Zoover zjj cenigen godsdienst hebben is dit cou afgodendienst.

Elk dorp heeft oen reusachtig afgodsbeeld, uitsluitend voor den dienst van de familie of de clan waaruit de bevolking van het dorp bestaat; oigt; bepaalde tjjden vereenigen allen zich in het afgodshuis of den tempel en verrigten daar hunne godsdienst-plegtigheden, die voornamelijk bestaan in zingen en dansen. Om iederon tempel zjjn altijd een aantal schedels geplaatst van wilde dieren, waarbij die van den gorilla de

(!4()

-ocr page 650-

Dfl FAN'S.

uorsto plaats innemen. Zulku plaatsen worden voor zeer heilif»' gehouden en niemand zon het durven wagen een der schedels weg te nemen; dit zou de plaats zoo ontheiligen, dat er het loven mode gemoeid was.

Evenals vele andore stammen hechten ook de Fan's weinig waarde aan liet leven van een' mensch en hebben zij vele misdaden waar de doodstraf' op staat; tooverij is evenwel do meest gewone. IFot moge ons vreemd voorkomen, dat lieden, die gewoonlijk de lijken luinner medemonschen opeten, nog bijgelooVig kunnen zjjn; de vrees voor tooverij is evenwel bij de Fan's bijna even groot als bjj do volksstammen die vvjj reeds behandeld hebben.

Niet altijd echter wordt tooverij met den dood gestraft; somtijds wordt de toove-naar als slaaf verkocht. J)e schepen mot quot;landverhuizers^)quot; hebben in de Laatste jaron vele Fan's aan boord gekregen. Men ziet dat de Fan's altijd van hunne misdadigers nog nut trekken. Zij die wegens diefstal of andere gewone misdaden veroordeeld zijn, worden tor dood gebragt en opgegeten. De toovenaars echter worden verondersteld geheime toovermiddelen te bezitten, die hunne lijken even gevaarlijk maken als de schuldigen zolven gedurende hun leven waren: daarom vorkoopen zij hen liever als quot;handels-artikelen.quot;

Geen Fan zal er ooit aan denken uit te gaan zonder een aantal amuletten die ieder op zich zelv' verondersteld worden hom togen een bepaald gevaar te boschormen. l)o meeste waarde hooft die, welke don drager bewaren moet in het gevocht; deze vindt men dan ook bij eiken krijgsman die er zich een verschaffen kan. Deze amulet is zoor eenvoudig; hot is niets dan eene ijzeren keten met schalmen die omtrent 5 centimeter lang en 2quot;2 broed zjjn. Men hangt haar over den linker schouder en onder den rogtor arm; zjj wordt voor zoer krachtig gehouden. Wolligt hoeft zulk eene keten oens do punt van oon wapen afgekeerd on hebben do onlogische Wilden hieruit opgemaakt dat ijzeren ketens goede voorbehoedmiddelen in den oorlog zijn.

Do amulet die in waarde hierop volgt, is oen klein zakje, hetwelk om don hals gehangen wordt; het is oen sieraad dat bij de mannen nog al in hot oog valt. Het is ook eene oorlogs-amulot on wordt gemaakt van do huid van oen of ander zeldzaam dier. liet bevat stukjes gedroogde huid, vederen van zeldzaam voorkomende vogels, gedroogde punten van apestaarten, gedroogde ingewanden van sommige dieren, schelpen en stukjes boon. Elk voorwerp moet van eon zeldzaam dier genomen cn opzettelijk door don quot;medicijn-manquot; gewijd worden. De krijgslieden zijn mot deze cn dergelijke fetischen zoo overdekt, dat zij bij eiken voetstap, zoer tot voldoening van don drager, ratelen; zelfs de kinderen zjjn met fotischo-ornamenten overladen.

De lozer zal zich herinneren, dat bij bijna alle stammen die wij beschreven hebben, do gewoonte hecrscht, om bij nieuwe maan zekere godsdienstige plegtigheden te yerrigten. Een dergelijke gewoonte is ook in zwang bij de Fan's en wordt zeer goed beschreven door Reado: —

quot;Do volle maan kwam op. Toon zjj hoog aan den hemel stond, had ik het geluk getuige te zijn van eon' dans die tor harcr cere word uitgevoerd. Er waren twee muzikanten; waarvan een speelde op een instrument, quot;liandjaquot; genaamd, welks inrigting berustte op hetzelfde beginsel als die eonor glas-harmonica; stukken hard bout, waarop met stokken geslagen wordt en waaronder kalebassen van verschillende grootte bevestigd zijn.

ii jp^'ument treft men in West-Afrika overal aan. In Sonegambië heet het

quot;Balondaquot;; in Angola quot;Mdrimhd.quot; Froebcl beschrijft het als ook in gebruik onder de indianen van Centraal-Amerika, waar het, wat nog hot vreemdste is, denzelfdon naam — quot;Marimbaquot; — draagt. Het andere was oen trommel, die op oen voetstuk stond; bet vel was gemaakt van hot oor van een olifant. Door het doffe geluid van deze trom, die met de iianden geslagen werd, en de ocherpo tooncn dor quot;handjaquot; worden do dansers opgeroepen.

quot;Zij kwamen in optogt, zingende, uit hot bosch. Do dansen waren lomp; hun gezang was plegtig en eentoonig. Zjj draaiden rond in een' kringen vouwden de handen evenals wij doen bjj het bidden; biinue oogen waren steeds gevestigd op de maan, naar welke zjj somtijds op eene wilde wijze de handen uitsloegen.

DEEL I. 41

04)

-ocr page 651-

DE FAN'S.

•'Het jonge inensch dat de trom sloeg, nam oene prachtige houding aan. Zooais ik hem nu zag — met het hoofd teruggetrokken, de oogen omhoog gerigt, met zjjn

fantastisch hoofddeksel, en zjjn naakt en welgevormd ligchaam — zag ik voor het eerst, dat een wilde schoon kan zjjn.

quot;Nu veranderde de maat der muziek; twee vrouwen, bedekt met groene bladeren

G42

-ocr page 652-

DE FAN'S.

en de huiden van wilde dieren, dansten in het midden van allen en voorden een quot;pas de deuxquot; uit, die do oorsto danseres van een ballet wanhopig zon hebben gemaakt. Zij lieten hare ingewikkelde passen vergezeld gaan van verwonderlijke lichaamsverdraajjingcn en kregen toen van do toeschouwers kleine geschenken van witte koralen.

quot;Ik heb het altijd voor eene bijzondere gave der natuur gehouden, dat vrouwen, die bij v. door het opklimmen van een' trap of door eeno wandeling naar de kerk zoo spoedig vermoeid zijn, bijna zoo lang kunnen dansen als zjj willen; nooit echter heb ik het eonige vrouw zoo lang zien uithouden als bij deze gelegenheid. Nimmer heb ik eene slechtere nachtrust gehad. Den geheelcn nacht werd ik door deze treurige en oorvordoovende geluiden uit den slaap gehouden en den volgenden morgen zag men dezelfde vrouwen nog altijd ineen' kleinen maar uitgezochten kring quot;standvastige bewonderaarsquot; met onverdroten ijver, hare golvende — en nu eenigzins riekende — ledematen in alle mogelijke bogtcn wringenquot;.

De quot;handjaquot; of quot;marimbaquot; die bij de Fan's in gebruik is, heeft meestal 7 toonen; in elke kalebas is een gat, hetwelk mot een stuk van een spinneweb bedekt is, evenals wij dat bij do trommen van Centraal-Afrika vermeld hebben. De quot;handjaquot; is bevestigd aan een ligt raam; als het instrument bespeeld wordt, gaat de speler zitten cn legt dit raam op zjjne knicn, zoodat de quot;handjaquot; er vrij tusschen hangt en dan slaat hij op de toetsen met een' korten stok. Een dezer stokken is van hard hout, maar het einde van den anderen is, om het geluid te verzachten, met cone of andere zachte stof bekleed. Do Fan's hebben inderdaad een oor voor muziek en bezitten enkele aangename, maar ruwe cn eenvoudige zangwijzen.

Natuurlijk hebben zij ook trommen. De meest geliefkoosde vorm schijnt den Europeanen vrij onhandig. Het is een houten en ligt kegelvormige cilinder, omtrent 125 centimeter lang cn aan het breedste einde 30, aan het dunste slechts 20 centimeter in middellijn. Over het wijdste einde is een stuk huid strak gespannen; do trommelslager staat, als do trom bespeeld wordt, met gebogen knicn, •waarmede hij de trom vasthoudt, terwijl hjj er mot alle kracht op slaat met twee stokken.

Laat ons echter nog eens naar de toovermiddelen der Fan's terugkeeren.

Wij hebben reeds gezegd, dat zij den olifant gewoonlijk jagen, door hem te drijven naar eene van slingerplanten ineengevlochten afsluiting, en dat zij hein dooden, terwijl hij bezig is zich uit de ineengowikkelde takken los te maken. Er bestaat echter nog eene andere cn hoogst vernuftige wijze om dit dier magtig te worden; de Fan's schijnen die evenwel niet van zichzèlven te hebben, maar haar te hebben ovorgonomon van do stammen, wier gebied zij, op hun' togt naar het westen, zijn doorgetrokken. Deze wijze om den olifant te vangen heet do quot;Nghalquot; naar do omheining waarbinnen men het dier tracht te lokken. Toen Reade in het land der Mpongwó's was, waarin, zooals do lezer zich zal herinneren, de Fan's waren doorgedrongen, kwamen de jagers op het spoor, dat zich in oen zeker gedeelte van het bosch olifanten ophielden. Nadat do Mpongwé's eerlijk behandeld waren voor do vergunning om op hunne gronden te mogen jagen, bouwden zjj om eeno opone plaats eene omheining van palen en rasterwerk. Om do quot;.Nghalquot; stonden do hutten der jagers. Toen Reade daar aankwam, werd hom gezegd dat drie olifanten in de quot;Nghalquot; waren en onder een' boom sliepen; en werkelijk, zij waren daar; een hunner was een prachtig oud mannetje met groote slag-tandon. Indien hjj gewild had, zou hij, zonder in zijn gang ook slechts even op te houden, door dc omheining hebben kunnen heenbrekon; hij bleef echter waar hij was, zonder eenigzins te donken aan ontsnappen. Do jagers waren zoo zeker, dat hunne reusachtige prooi in veiligheid was, dat zij niet eens do opening sloten, waardoor do dieren in de quot;Nghalquot; gekomen waren. Zjj hadden er volstrekt geen haast mede, de olifanten te dooden. Zij hielden er van om er naar te kijken, wanneer de dieren in de quot;Nghalquot; rond liepen; deze waren schijnbaar onbewust van liet leven dat rondom hen plaats had en werden er althans stellig niet door verstoord. Do olifanten moesten m hot loven blijven tot do aanstaande nieuwe maan, die zich binnen 14 dagen zou vertoonon on zouden dan tor barer core gedood worden.

Het bleek, bij onderzoek, dat de omheining niet, zooals men zou licbhon kunnen

(543

41*

-ocr page 653-

DE FAN'S.

veronderstellen, gebouwd was om do olifanten heen. Neen. Zij was gemaakt op eenigen afstand van do plaats, waar do dieren weidden. quot;Do quot;medicijn-mannenquot; maakten fetischen voor hen om er in te komen. Dan kwamen] zij er in. De quot;medicijn-mannenquot; maakten fetischen voor hen om er in te blijven. En zjj bleven er in. Als zij gedood moesten worden werden er fetisclien gemaakt, opdat zij niet kwaad zouden worden. Binnen 14 dagen zou de nieuwe maan zich vertoonen en zouden de olifanten gedood worden. Vóór dion tijd moesten alle heesters en het gras worden afgesneden en do omheining versterkt en mot takken doorvlochten. Men zou do olifanten dooden met speren, kruisbogen en geweren.quot;

De inboorlingen wilden evenwel hun' blanken gast niet binnen de quot;Nghalquot; laten komen, zooals hij verzocht had; zij lieten zich door geen koralen of andere voorwerpen, die anders een Fan zoo na aan hot hart liggen, omkoopen. Zij vreesden, dat de tegenwoordigheid van een' Blanke de kracht dor fetischen zou verbreken en dat de olifanten welligt door het gezigt van een blank gelaat zoo verschrikt zouden worden, dat zjj om alle toovermiddelen niets meer gaven en in hunne vrees aanstormen tegen de brooze omheining, waarbinnen zij gevangen werden gehouden.

Met betrekking tot de wijze waarop de olifanten gedwongen worden om binnen de afgesloten ruimte te komen, werd geen ander antwoord gegeven, dan dat hetwelk wij reeds hebben medegedeeld. In Indië is zulk een val zeer groot en zamengesteld; de opening is omtrent eene Engclache mijl wjjd; hierin worden de olifanten langzamerhand gedreven, terwijl zij achter hem gesloten wordt, naarmate de gevangenis der dieren al kleiner en kleiner wordt. In Afrika maakt men alleen eene omhoiniiig, waarvan do opening slechts zoo groot is, dat er een olifant door kan; men maakt eene fetisch voor de dieren en zij komen er van zelf in.

Do gehoolo zaak is een raadsel. Kende, die erkent, dat, indien hij niet zelt den quot;Nghalquot; en zijne nog open deur met eigen oogen gezien had, hjj hot goheele verhaal niet zou hebben willen gelooven, houdt het er voor dat er drieërlei quot;fetischenquot; zijn. Hij veronderstelt, dat de eerste fetischo bereid wordt van eene plant, waarop de olifanten even verzot zijn, als katten op valeriaan en duiven op zout, en dat zij door middel dezor plant in de quot;Nghalquot; gelokt worden. Hij gelooft verder, dat zij, wanneer zij eens binnen de omheining zjjn, van deze worden teruggehouden door stoffen waarvan zij een afkeer hebben, en dat de fetischo, die hen belet kwaad te worden, eenvoudig een of ander verdoovend middel is, dat hun wordt toegeworpen. De welbekende kieskeurigheid der olifanten op hetgeen zij gebruiken zou wolligt sommige lezers doen denken dat do laatste veronderstelling nog al onwaarschijnlijk is. liet is echter bekend, dat de olifanten in sommige gedeelten van Afrika gevangen worden door vergiftigd voedsel, en dat de getemde olifanten in Indië alles doen voor lekkernijen, waarvan de quot;Cannabis Indicaquot; of do verdoovende hennep een bestanddeel uitmaakt.

Dat de olifanten door middel eenor voor hen onaangename bereiding belet worden de omheining te naderen, is zeer waarschijnlijk uit hetgeen Reade hieromtrent gezien heeft. Op zekere tijden van den dag ging de quot;medicijn-manquot; om de omheining heen, terwijl hij een somber en eentoonig lied zong en de palon en het hekwerk met eene donkerbruine vloeistof bevochtigde. Dit vocht werd erkend de fetischo te zijn, die de olifanten dwong in de quot;Nghalquot; te bljjven; waarschijnlijk had het een reuk die deze scherpriekende dieren tegenstond, zoodat zij er niet digt bij wilden komen.

lleade oppert ook het denkbeeld, dat deze wijze om olifanten te vangen welligt nog een overblijfsel is van de dagen, toen ook de Afrikaansche olifanten levend gevangen en afgerigt werden, evenals dit nu nog in Indië en op Ceilon geschiedt. Dat der kennis om olifanten te temmen is verloren gegaan, moet ons niet verwonderen, als wij de moorddadige en verdelgende veten in aanmerking nemen, die onder de Afrikaansche stammen heerschen en hen beletten de kunsten van den vrede in beoefening te brengen. Dat zij echter, zelfs nog in do klassieke dagen, zoo gevangen en gedresseerd werden, is bekend genoog; volgens allo bcrigton die wij er nog van hebben, schijnen ook de olifanten van Afrika geenszins in leerzaamheid en scherpzinnigheid bij hunne Indische broeders en zusters achter te staan.

()44

-ocr page 654-

DR FAN'S.

En tooli is or thans in Afrika gceno enkele streek, waar do inboorlingen or oonigzius aan donken, dat zulke reusaohtigo dieren aan do heerschappij van den mcnsch kunnen worden onderworpen. In Abyssinië vervulde het gezigt van olifanten als lusten trekdieren gebezigd, de inboorlingen mot eon half ongeloovig ontzag.

Als de Fan's er in geslaagd zjjn een' olifant te doodon, verrigten zij oone zonderlinge plogtigheid, die een eenigzins godsdienstig karakter heeft. Er wordt geen vleeseh gebruikt, voordat deze ceremoniën zijn afgeloopen.

liet geheele jagt-gezelsehap verzamelt zich om den gevallen olifant en danst om zijn lijk. Hierop komt de quot;medicijn-man,quot; snijdt een stuk vleeseh van een der aehter-pooten en doet dit in eene mand; er zijn zoovele manden als er olifanten geveld zijn. Dit vloesch wordt dan gekookt onder liet toezigt van den quot;medicijn-manquot; en van hen die het dier hebben gedood; hierna wordt het in hot bosch gebragt en aan den afgod aangeboden. Deze wordt natuurlijk verondersteld het op te eten en doet dit ook waarschijnlijk niet behulp van zijn vertegenwoordiger, den quot;medicijn-manquot;. Voordat de manden in het bosch worden gebragt, dansen do jagers er om heen, evenals zij dit om den olifant hebben gedaan; zij bezweren dau hun' afgod, hun goedgunstig te zjjn en hun vele olifanten te verscliaffen, opdat ook zij in staat zouden zijn hem veel vleeseh te geven.

Als zij de geesten nu goed voor zicli gestemd hebben, wordt het vleeseh van de beenderen verwijderd, in strooken gesneden, over takken gehangen, en gerookt totdat het droog is; het kan dan geruimen tijd bewaard worden.

Do lezer zal zich herinneren, dat een der voornaamste versierselen van een afgodstempel is de schedel van oen' gorilla; hij wordt ook bij vele andore stammen tot hetzelfde dool gebruikt. Het feit is, dat in al de distrikten waar dit dier nog wordt aangetroffen, de inboorlingen er vreesdij k bang voor zijn en er dat diepe ontzag voor hebben, hetwelk, in don geost van den Wilde, een gevolg is van vrees, en van vrees alleen. Een Wilde heeft nooit eerbied of ontzag voor iets hetwelk hij niet vreest; de zeer groote eerbied, dien zoo vele stammen, zelfs de woeste, oorlogzuchtige en goed gewapende Fan's, voor den gorilla koesteren, is inderdaad wel een bewijs, dat het een dier is, waarmede men niet bclioefc te spotten.

Er is over den gorilla veel strijd gevoerd; do geschiedenis van dit dier is zóó met dit gedeelte van Afrika doorweven, dat dit werk niet volledig zou zjjn, indien wij er niet in hot kort melding van maakten.

In don boven vermelden strijd nam men twee verschillende gezigtspunten in; het eeno was, dat do gorilla dc erkende koning was van het woud en alle andere dieren overschaduwde; hij viel zelfs den olifant aan en dreef dien op do vlugt. Voor den mensch had hij hoegenaamd gocne vrees; hij lag voor hem op do loer on viel hem aan, wanneer hij zijne kans slechts schoon zag; hij was, zelfs in een open gevocht, eene sterke tegenpartij. Het duel tusschon mensch en dier was een gevecht quot;a outrancequot;, waarbij een van beiden moest omkomen.

Zij die liet tegenovergestelde denkbeeld deelden, verklaarden al deze verhalen voor quot;baker-sprookjes, die alleen geschikt waren om iu de boekenkasten onzer grootmoeders vertooning te makenquot;, — ik haal hier do woorden aan, zooals zij geschreven zjjn. Zij zeiden bovendien, dat de gorilla, omdat hij een aap was, noodzakelijk een dier moest zijn, vreesachtig van aard en voor den mensch bevreesd, zoodat het voor hem wegliep, zoodra het hem zag. Het is bijna onnoodig te zeggen, dat du Chaillu voor de meeste opgaven van de eerste dezer stellingen verantwoordelijk is; eenige bekent hij echter slechts van lioorcn zeggen te hebben, terwijl andere reeds in Europa bekend waren, lang voordat du Chaillu zijn werk over Afrika in het licht gaf.

De waarheid schijnt ook hier in het midden te liggen; hot schijnt uit alles te blijken, dat de gorilla, als hij wordt aangevallen, een geweldig en woest dier is, maar dat hij niet van zijn weg zal afwijken om een monsch aan te vallen, ja dien, indien hij kan, integendeel altijd ontwijken zal. Dat hij een vreeselijke vijand kan zijn, blijkt uit het feit dat oen der gidsen van Reade, de jager Etia, eene door den beet van een'gorilla verminkte hand had, terwijl Wilson ons mededeelt, dat hij een man gezien heeft, die zijne eene kuit op dezelfde wjjze bijna geheel verloren had; deze had hem boven-

«45

-ocr page 655-

DE FAN'S.

dien gezegd, dat liet niet veel gescheeld had of hij zou geheel verscheurd zijn geworden, indien hij niet door zijne makkers ontzet waa. Hoe geducht de vreoselijke kaken en tanden van een' gorilla ook niogen zijn, als hij er in slaagt om een mensch te grijpen wordt zijn aanval toch niet zóó gevreesd als die van een luipaard, daar hij meer langzaam aanvalt en de vlugge inboorling dikwijls ter zijde kan springen en hem ontwijken.

ïen gevolge van den bouw der ledematen die het geheele geslacht der apen eigen is, loopt ook de gorilla bijna altijd op vier pooten; hot is hem volstrekt onmogelijk, als een mensch, regt overeind te staan. Hij kan ten dcele oenc opgerigte houding aannemen, maar met gebogen knicn, het ligchaam voorover en met naar binnen gekeerde voeten; hij staat niet zoo vast op twee pooten als een dansende beer. Wanneer hij op zijne achterpooten staat, wordt het lichaam door de zwakke boenen zoo slecht ondersteund en gedragen, dat het dier verpligt is zich in evenwigt te houden door met zijne lange armen heen en weer te zwaaijen, evenals een koorddanser met zijn balanceerstok.

Door den vorm zijner ledematen zijn de sporen die hjj op den grond achterlaat zeer zonderling; hij gebruikt zijne lange, krachtig ontwikkelde armen als krukken en slingert zijne zwakke achterpooten hier tusschen door. Het schijnt, dat elke troep oi' familie gorilla's wordt aangevoerd door een oud mannetje, evenals dit bij eene kudde rundvee met een' ouden stier het geval is.

De inboorlingen zeggen, dat de gorilla niet slechts op vier pooten loopt, maar ook aanvalt, ofschoon hij nu en dan, om zijne vijanden te bespieden, wol eens overeind gaat staan. Etia vertoonde voor Reade eens het tooneel, waarbij hij do wond had ontvangen, die zijne hand verminkt had. Terwijl hij aan Reade verzocht zijn geweer te houden alsof hij op hem mikte, vloog hij plotseling op handen en voeten op dezen aan, greep zijne linker pols met de eene hand, trok haar naar zijn' mond, hield zich alsof hij er in beet, waarop hij zich, evenals hij gekomen was, op handen en voeten weder voortmaakte. Volgens de merkwaardige bedrevenheid die deze afschuwelijk leelijke, maar beleefde jager getoond had bij het nabootsen van andere dieren, was het ook meer dan waarschijnlijk dat hjj don gorilla in zijn waar karakter had vertoond.

Wat do woningen betreft, die do gorilla's gezegd worden te bouwen, is er in dat verhaal iets waars. Huizen kan men ze niet noemen, daar zij geenc wanden hebben; de gorilla staat dan ook, wat zijne bouwkunst aangaat, veel lager dan vele andere dieren. De woning van don bever is een palois, met die van een' gorilla vergeleken. In de bosschen die door gorilla's bewoond worden, ziet men er vele die door hen verlaten zijn; zij gelijken veel op reusachtige reigersnesten. Het zijn niets anders dan stokken die van de hoornen afgebroken en gelogd zijn op een' horizontalen boomtak, waar deze zich in kleinere takken verdeelt, zoodat zij een ruw plat vormen. Dit nest, als wij hot zoo mogen noemen, wordt ingenomen door het wijfje, die het, na verloop van tijd, met hare afstammelingen deelt. De mannetjes slapen in een' groeten boom.

Schuw en teruggetrokken in zijne gewoonten, verwijdert zich de gorilla van de woningen der mensehen en houdt zich het liefst op in het diepste der bosschen, waar hij zjjn geliefdkoosd voedsel vindt en voor hot indringen van den mensch gevrijwaard is.

Met betrekking tot het ontembaar karakter der gorilla's, in tegenstelling met dat van den chimpansé, zegt Reade, dat hij van beide dieren jonge exemplaren gezien heeft, die even zacht en gezoggelijk waren.

Wij komen nu aan de bewering, dat de gorilla, als hij zich tot een'aanval opwindt, zich op de borst slaat, totdat die een geluid geeft als eene trom, wolk geluid men door het bosch tot op een afstand van een uur gaans kan hooren. Hoe op zulk eene wijze een zoo sterk geluid kan worden voortgebragt, is moeilijk te begrijpen; Reade bevond dan ook, nadat hij de zaak bij verschillende gorilla-jagers had onderzocht, dat geen hunner ooit dit geluid gehoord had of er zelfs van had hooren spreken. Zij zeiden, dat de gorilla eene trom had, en toen hun gevraagd word die te toonen, bragten zjj hun' ondervrager bij een' hollen boom. Zij beweerden dat de gorilla twee digtbijeen staande hoornen met zijne handen aanvatte, zich zelven tegen don hollen stam aan-

646

-ocr page 656-

DE FAN'S.

slingerde en er zoo sterk met de voeten togen seliopte, dat men het geluid hiervan tot op een grooten iif'stand kan iiooren.

Etia stelde do wijze voor, waarop de gorilla dit deed; hjj slingordo zich op dezelfde manier tegen oen' boom, maar bragt het geluid niet voort. Hjj bleof echter bij zijne bewering; en daar eene opvolging van hevige slagen tegen een' hollen boomstam eenen soort van bonzend geluid moet te weeg brengen, is het toch mogelijk, dat hetgeen hij beweerde over het geheel waar was.

Nu do inboorlingen vuurwapenen bezitten, hebben zij niet zulk eene groote vrees voor do gorilla's als vroeger. Niettegenstaande zulk eene gewigtige hulp evenwel, is toch de jagt op gorilla's niet zonder gevaar; zooals wij gezien hebben, zijn er vele voorbeelden, dat mensehen ernstig door gorilla's verwond worden, ofschoon lieade geen enkel geval hoorde, waar het dier een' zijner aanvallers gedood had.

Als de inlandsche jagers zich op do gorilla-jagt begeven en vuurwapenen bezitten, zjjn zij verpligt op korten afstand te vuren; deels omdat do digtheid van bet bosch, waarin de gorilla huist, hun belet het dier op oen grooter afstand dan 10 of 12 meter te zien, gedeeltelijk omdat hot noodzakelijk is bij het eerste schot een dier te dooden, hetwelk, indien hot slechts gewond is, zijnen vijand aanvalt en een duchtig gebruik maakt van do vreeselijke wapenen waarmede het begiftigd is. Ieder die den schedel van oen' volwassen gorilla gezien en do groote en sterke kaakbeenderen, de reusachtige tanden en de stork ontwikkelde beonruggen, waaraan de spieren zijn vastgehecht, in aanmerking genomen heeft, zal gemakkelijk de vrecselijko kracht van den beet oons gorilla's kunnen begrijpen. De tanden en niet de handen zijn hot voornaamste wapen waarvan zich het dier bedient; ofschoon zij het vooral gebruiken om den pit van den boom. waarvan het zich gewoonlijk bedient, weg to bijten, kunnen die tanden toch in het gevecht oven goed dienen.

Hierom laat do neger, die zelden een goed schutter is, en wiens geweer zoo groot en zwaar is, dat er van juist mikken goene sprake kan zijn, den gorilla tot op 2 a .'i m. naderen, voordat hij op hem schiet. Somtijds is het dier hem te vlug af. In dat geval laat hij hem den loop van het geweer aangrijpen en in den mond steken; hij vuurt dan zoodra do gorilla den tromp tussehen zijne tanden steekt. Een voorworp met de handen aan to grijpen en naar den mond to brengen, schijnt, zoowel bij de gorilla's als bij alle andere aapsoorten, do gewone wijze van vechten te zijn.

De jager moet vooral zorg dragen op het regte oogenblik te vuren, daar oen geweer niet tegen de reusachtige kracht van een gorilla bestand is en hij er korte wetten mede maakt, als hij er in slaagt het uit de handen van den jager te rukken. Een Fransch officier verhaalde aan Reade, dat hij een geweer gezien had, hetwelk door een gorilla gegrepen was; deze had den loop krom gebogen en in elkander gedraaid quot;commo une papillotto.quot;

Dezelfde reiziger, die stellig volstrekt niet geneigd is de grootte of de kracht van den gorilla te overdrijven, was zeer getroffen door het voorkomen van zulk een dier, dat pas gedood was. quot;Mongilambu kwams eens bij mij en vertelde mij dat er een zoo even gedoode gorilla te koop was. Jk ging naar do beek en zag het dier liggen in eene kleine kano, die er bijna geheel door gevuld werd. liet was een mannetje, en wel een zeer groot. Do opgezette exemplaren geven ons volstrekt geen denkbeeld, hoe dit dier er in werkelijkheid uitziet, als zijne huid nog ongerimpeld en het bloed op zijne wonden nauwelijks droog is. De afzigteljjkheid van zijn gelaat, de groote breedte zijner borst, zijne reusachtige armen en bovenal zijne handen, die zooveel op die van den mensch gelijken, wekten aandoeningen bij mij op, die ik niet gedacht had te zullen ondervinden. Niets is echter volmaakt. Het vervaarlijke lichaam eindigde in een paar dunne, gebogen en vervallen beenen, als die eener oude vrouw.quot;

Als zoodanig reeds do indruk is, door het in eene kano liggend lijk van een'gorilla op een beschaafd wezen te weeg gebragt, kan men het den inboorlingen wel vergeven, dat zij een bijgeloovig ontzag hebben voor dit dier, als het in vrijheid door de bosschen omzwerft, terwijl zij denken, dat zijn schedel een geschikt sieraad is voor den tempel van hun' voornaamsten afgod.

Voor inlandsche jagers, die niet van geweren voorzien zijn, is de jagt op dit dier

fi47

-ocr page 657-

DE FAN'S.

uiterst moeilijk on govaarljjk. Zij moeten het in zijne schuilplaatsen opzoeken en er man tegen man tegen vechten. Hot voornaamste wapen hetwelk hierbij gebruikt wordt, is natuurljjk de speer, want een pjjl, al is hij ook vergiftigd, doodt niet oogen-blikkelijk, en eeu gorilla wordt slechts door de pijn eener toegebragto wond geprikkeld om hem die do wond heeft veroorzaakt, aan to vallen. Hunne vrees voor hot dier wordt nog versterkt door het bijgeloof, waarover wij reeds gesproken hebben, dat namelijk oen man somtijds in een' gorilla verandert en dan eene soort van boschduivel wordt; hjj kan dan — althans door een' Zwarte — niet gedood worden en tracht elk menscholijk wezen om te brengen, hetwelk liij ontmoet.

Elke bijzonder groote gorilla is zeker den naam te krjjgen oen betooverd mensch te zjjn; daar nu een volwassen mannetje somtijds 1.80 meter lang is, bobben do inboorlingen inderdaad eene verontschuldiging voor hun geloof, dat deze aap in hot bezit is eener bovennatuurlijke magt.

Na een zorgvuldig en nauwkeurig onderzoek is Roado tot de conclusie gekomen, dat er, behalve in grootte, geen wezenlijk verschil bestaat tussehen den' gorilla on den ehimpanzé; beide dieren loopen gewoonlijk op vier pooten on beide bouwen ligto woningen of platten in do hoornen; bolden veranderen van woonplaats om voedsel te zookon en vermijden de nabijheid van den mensch; en beiden ziet men dikwijls, ofschoon zij eigenlijk niet in kudden loven, in groote troepen bijeen.

648

-ocr page 658-

IIDOFDSTTK LUI.

UK KI! U M K N'S K N I) K !■' A N 'I' I'S.

UOONl'I.AATS UHK KHI MKü's. - DU SOIIOONE ONÏVVIKKKI.INO lll'NNKK VOIiMUN KN IH1NNK VHK«()NIgt;Hlil.lJKH OK-

IIAHDIIKril, - UUNNH VAAUIIKIIHai) ALS SCHIl'I'KKS. — KLKUIl DKK KRtJMKN's. — IIL'NNK UITHKSÏ KKN-

VOUDIOK KI.KUDINO. — UIIHBKI.K NAMEN. - HOK «IJ UK RKIZIOKIIS IIKIIANDEI.HN. — IIMIHHINOSVOH.M lgt;l.lt

KltUMUN'a. — HUN I.EVDNDIOH kn VROLIJKE AARD. — HUT HUISELIJK LKVIi.N DER KRUMEN's. — HET

VERDIENEN VAN VROUWEN.--GODSDIENST DER KRUMEN's.--HUNNE OOBIIEID quot;SUEi'INquot;. — liEGRAFENIS

DER KRV.MSN'S. — l)K OHAAN-KIJST. •— UK FANTl's. — HUNNE AANOEIIORKN VAUSIOIIEII). — DE IIOOTKN DER FANTl's EN HOK ZIJ BESTUURD WORDEN. — DE «KRA-KHA-ZIEKTequot;. — EENE Wil,DU LEGENDE. — KLEE-DING DER FANTl's, — HUNNE DENK HEELDEN OMTRENT EEN LEVEN MIER NAMAALS,

DE KRUMEN'S.

liANüs do graankimt van Wcst-Afrika woont een volksstam, die don Europeanen te vcol in liet oog valt, om hom in dit work met stilzwijgen voorbij te gaan. J)io mensehen hebben in zekere mate de gewoonten van hun oorspronkelijk wild leven laten varen, maar zjj geven ons zulk een goed denkbeeld van hot eigenaardige karakter der negers, dat wij hun ecne kleine plaats moeten inruimen.

De naam quot;Kmquot; of quot;Orooquot; of somtijds quot;Garewquot; of quot;Crewquot; — zoo verschillend worden de inlandsclic namen geschreven — is eene verbastering van het Grobooscho woord quot;Krdoquot;. Do stam bewoont eene landstreek, die zieh omtrent -quot;iO engelsche mijlen ver langs de kust en tot op een' aanmerlcehjkon, ofschoon onbekenden afstand, binnenwaarts uitstrekt. Langzamerhand zijn er een aantal kleinere stammen in opgenomen; daar die echter allen zoowel do taal, zeden en gewoonten als den naam quot;Kraoquot; hebben aangenomen, zullen wij ze allen onder dien naam behandelen.

Er is een zonderling verhaal in omloop omtrent de afleiding van het woord Orebo, een der verdwenen stammen. Volgens hunne eigene overlevering bewoonden zij oor-vspronkeljjk het binnenland; toen zij echter bevonden dat hun land te digt bevolkt werd, besloot een groot aantal hunner om naar het westen te vcrlmizen en maakte toebereidselen om to vertrekken in hot geheim, omdat de meerderheid tegen dit voornemen gestemd was. Daar zjj zich in groeten haast inscheepten, sloegen een aantal kano's om, maar do overige kwamen door de golven heen. Zjj die gevangen gono-men werden en dus achterbleven, werden daarom quot;Waibo'squot; of de gevangenen genoemd; de anderen noemden zich quot;Grebo'squot; naar het springen van den grijzen aap,quot;Gréquot; genaamd.

De Krumen's zijn een schoon menschenras en maken eene sterke tegenstelling met de dunbeenige en bjjna verwijfde wildon van bet binnenland. Zjj zijn buitengewoon krachtig en kunnen bjjv. 40 Engelsche mijlen roejjen zonder ophouden, zonder eenig-zins vermoeid te schijnen. Zjj zijn de erkende zeelieden dor kust en liebben zich bij do handelaars en zelfs voor do regerings-vaartuigen onmisbaar gemaakt, daar zij verwonderlijk voel werk kunnen verrigten en niet aan den invloed van het klimaat onderworpen zijn, zooals de blanke zeelieden.

Een Krumon doet zjjn bost om een zeeman te worden zoodra hij zijn eigen meester geworden is; hij is tevreden als hjj het leven beginnen kan als quot;jongenquot;, opdat hij

-ocr page 659-

nrstbs

DE K HUM EN'S.

het als ecu quot;manquot; zou kunnen eindigen — dat wil zeggen liij verhuurt zich om goederen te verkrijgen, waarvoor liij cene vrouw kan koopen. Door zoo onderscheidene reizen te doen, vermeerdert hij het aantal zijner vrouwen en bijgevolg ook de achting waarin hij bij zijne landslieden staat.

Hij is een verwonderlijk goed roeijer en bestuurt zijno kleine kano met eene handigheid, die men moet gezien hebben om haar te kunnen bewonderen. Hij stuurt haar door de branding zonder eenigo do minsto vrees 011 geeft er niets om of het water om hem heen kookt of bruischt. quot;De Kruinenquot;, schrijft Reade, quot;zit op zijne kniën neergehnrkt en hoost het water uit met een zijner voeten. Nu eens roeit hij met zijne handen; dan weder laat hij, door een been in liet water te laten hangen, de kano, terwijl zij in volle vaart is, eensklaps omkeeren, en zwenkt even als een schaatsenrijder. Indien zij omvalt, wat natuurlijk somwijlen gebeurt, zet hij haar weder overeind, en hoost haar uit met eene kalebas, terwijl hij er naast zwemt; hierop glijdt luj er weder in, met zijne huid glimmende als die van een zeehond.quot;

Deze zonderlinge kleine kano's zijn puntig aan beide einden en hebben den vorm eener halve maan; do voor- en achtersteven steken dus boven het water uit. Zij zijn zeer smal en worden gemaakt van een' enkelen boomstam, gewoonlijk van eene soort

van populier. Eerst wordt de stam door vuur uitgehold en vervolgens gefatsoeneerd met een dissel; de zijden worden door 4 of 5 dwarshouten belet elkander te naderen. /iij zijn zeer stevig gebouwd, en daar het hout zeer ligt ia, zinken zij niet al loopen zij vol water. Zij zijn zoo klein, dat men zo op eenigen afstand in het geheel niet ziet en de lieden die er in zijn door het water schijnen te loopen.

Het is een vreemd gezigt,quot; eene gansche vloot van zulke kano's naar een schip te zien komen. Zoodra een schipper het anker laat vallen, komt een geheele zwerm dezer vaartuigen aanstormen; de zwarte roeijers zingen, terwijl zij elkander trachten voorbij te snellen, met al de kracht liunner longen, en roepen: quot;Bateo! Bateo! Gi'wayl Bargri!' en dergelijke uitroepen. Er is geen voorbeeld bekend van een' Europeaan, die in staat was zulk eene kano te besturen; wanneer iemand er zich in waagde, was het gewone gevolg, dat hot vaartuigje omsloeg en de waaghals in het water viel.

650

l'A

-ocr page 660-

DE TvUl'MKN'S.

Eon Engclsch reiziger, (ii(* zich quot;F. R. G. S.quot; noemt, cl. i. quot;lid van hotkoninkljjk aardrijkskundig genootschapquot;, beschrijft het voorkomen der niiiniion op do volgende wijze: quot;Verbeeld u liet hoofd van Socrates of Silenus op hot licluiani van Antinoüs of Apollo. Ik liob nooit eeno schoonerc ontwikkeling dor spieren, nooit zulk cono volmaakte vereeniging van bevalligheid en kracht gezien. Maar de aangezigton! Behalve wanneer liet door een glimlach wordt ojpgovroljjkt — uitdrukking is er in een AtVi-kaansch gelaat in hot geheel niet — kan men zich niets minder inncmomls Yoorstellen. De platte neus, de hooge jukbeenderen, de gele oogon, de krijtwitte, als dio ooner haai gepunte tanden, de vooruitstekende mond als die van ecu aap—dit een cn ander maakt hen buitengewoon leelijk.quot;

quot;Voeg hierbjj het toeken van hun stam, eeno blaauwe streep van insnijdingen van l'/a centimeter breed, die loopt van liet voorhoofd tot do punt van den neus — bij sommigen strekt zij zich uit over beide lippen tot aan de kin — -waarom zij blaauw-neuzen genaamd worden, terwijl een breede boog of wig, met de punt naar hot aan-ge/.igt en insgelijks blaauw van kleur, do plaats van eiken slaap inneemt. Deze teo-kenen worden gemaakt met oen mes; men maakt hiermede kleine insnijdingen, waarin hot olieachtig bekleedsel van zekere soort van gom wordt ingewreven. Hunne lig-chamen zijn op dezelfde wijze versierd mot sterren, Europeesche zinnebeelden, zooals ankers, enz., maar vooral met breede dubbele strepen, die langs de borst en andere ligchaamdeelon loopen.

quot;Hunne gelaatstrekken zijn bepaald Afrikaansch, zonder eenig Arabisch inniengscl; hunne conjunctiva is bruin, geel of vuil van kleur cn aan sommigen geven witte, ovale kringen om de oogholten een wolfachtig voorkomen. Dit wordt somtijds gedaan tegen ziekten en enkele individuen worden over het geheole ligchaam met verscliilloiido ligte cn donker gekleurde poeders ingewreven. De kleur hunner luiid is zeer zwart; anderen zijn donkerbruin of bronskleurig; iemand met eeno ligtero huidkleuL• wordt i echter gewoonlijk quot;Tom-koffijquot; genoemd.

quot;Zij dragen liun haar, hetwelk kort en zeer verward is, in korte bundels en 'j scheren het af, als zij over hunne betrekkingen in don rouw zijn. Eene geliefkoosde mode is van het achterhoofd een stuk, in den vorm van een paralcllogram af te

I scheren, hetwelk zich dan van do kruin van het hoofd tot in de nek uitstrekt; andoren maken van hun haar de landschappen of parterres, waarvan do Afrikanen zooveel houden. Het achterste gedeelte van hun' schedel is dikwijls merkwaardig plat en ik I heb vele hoofden gezien, die een' piramidalen vorm hadden en in eene punt uitliepen. scheren, hetwelk zich dan van do kruin van het hoofd tot in de nek uitstrekt; andoren maken van hun haar de landschappen of parterres, waarvan do Afrikanen zooveel houden. Het achterste gedeelte van hun' schedel is dikwijls merkwaardig plat en ik I heb vele hoofden gezien, die een' piramidalen vorm hadden en in eene punt uitliepen.

quot;Hun baard is zelden zeer vol; de knevel wordt uitgetrokken en de baard om de kin groeit dikwijls, even als het hoofdhaar, in kleine bundels. liet tatoueren is dikwijls beschreven. Er schijnt hierin iets aantrekkelijks te zijn, want een Europeesch zeeman zelfs kan zelden aan de verzoeking weerstand bieden.

quot;Zij punten ook hunne tanden cn trekken ze gedeeltelijk uit, Bij de meeste inannen is er eene omgekeerde V tusschcn do middelste snijtanden der opperkaak aitgevijld; anderen laten de twee middelste snijtanden der onderkaak uittrokken, cn weder anderen punten de snijtanden even als de Wahiao's en andere Midden-Af'rikaansche stammen.

quot;Ook de tandheelkunde heeft hare verborgenheden. Do tandheelkundigen houden, of liever hielden het er vroeger voor, dat de vernietiging van hot email ook liet verlies der tandon ten gevolge moest hebben; de Krumen's bakken ze echter af met | een mes of een stuk van een ijzeren hoepel en zijn van oordeel, dat dit afhakken, in j plaats van het bederf der tanden te bevorderen, veeleer werkt als een voorbehoed-1 middel. Evenzoo zijn er physiologen die het goedbhjven der tanden van de negers l daaraan toeschrijven, dat zij niets drinken dat meer dan bloedwarm is. Dit is echter 1 louter eeno zaak van ondervinding. De Arabieren drinken liuuiic koftij bijna kokend 1 en de Oost-Afrikaan verzwelgt zijn' brij of quot;agaliaquot; zoo heet, dat zij hem de handen Izou verschroeijen. En toch hebben beiden tandon als paarlen, behalve wanneer zij kalk lof tabak kaauwon.quot;

Do gewone kleeding der mannon is eenvoudig genoeg; zij bestaat uit een rood en wit of blaauw en wit geruit kleed om het midden en een aantal versierselen van huid.

651

-ocr page 661-

DE KRUMEN'S.

metaal, glas of ivoor. De laatste zelfstandigheid krijgen zij meestal of vfin de Gaboon's of van do Cameroon's; zij wordt gedragen in den vorm van groote armbandon, die met een mes worden gesneden, en gepoljjst door er oen nat koord over heen en weer te trekken. Bij sommige Krumeu's is hun naam, dat is, de naam waaronder zij als zeelieden bekend zijn, op hunne armbanden gegraveerd; enkelen dragen op de borst eene koperen plaat, waarin hun naam gesneden is. Natuurlijk doen sommige hunner versierselen dienst als toovermiddelen of fetfamp;chen.

üe vrouwen maken een onaangenaam kontrast met do mannen; zij zijn kort, hare vormen zjjn plomp en hare gelaatstrekken terugstootend. Hare kleeding, die alleen bestaat uit een zeer kort rokje, laat bijna haar geheclo ligehaam zien en stelt den toeschouwer in staat om zich een vrij juist denkbeeld van haar voorkomen te vormen.

liet ineeste werk geschiedt natuurlijk door do vrouwen, en deze gewoonte heeft zonder twijfel een' invloed waardoor hare vormen worden bedorven.

Al de Kruinen's hebben twee namen; een waarbij zij in hunne eigen taal worden genoemd en oen waaronder zij bekend zijn bij hen, in wier dienst zij zijn. Hot is werkelijk jammer dat men deze fiksche kerels verlaagt door de belagchelijke Engelsche iiiuncn die men hun geeft. Hunne eigene namen — zooals quot;Kofaquot;, quot;Nakuquot;, quot;Tiya enz. — zijn gemakkelijk genoeg uit te spreken en het zou veel boter zijn deze te gebruiken en hun geene bijnamen te geven. Do Engelsche namen dor vijf lieden, die aangenomen waren om Reado naar de Gaboon te brengen, waren: Smoke Jaek, Dry Toast, Cockwatch, Pot-of-Beer en — een naam dien men wel hot laatste zou verwachten, dat aan een' naakten zwarte zou gegeven worden — Florence Nightingale.

Zij vroegen altjjd om rijst; deze is voor hen eene levensbohoefte en zoolang zij hunne anderhalve kop rijst per dag ontvangen, kunnen zij ook eene onbepaalde hoeveelheid werks verrigten. Zjj koken hunne rijst zeiven op eene eenvoudige maar doelmatige wijze on gebruiken haar bijna op dezelfde wijze als men de kalkoenen mest; zij nemen een handvol rijst, rollen die tot een bal en verzwolgen dien, op eene ot andere zonderlinge manier, zonder te kaauwen. Als zjj in zeedienst gaan, beschouwen zij zich als ontwikkelde mannen; zij krijgen dan niet slechts hunne rijst,

maar ook eene vergoeding voor het overige voedsel, overvloed van kleederen en hoog loon, zoodat zij, als zjj aan wal komen, rijke lieden zijn, die eene behoorlijke plaats onder hun volk kunnen innemen. Zij worden natuurlijk door al hunne betrekkingen geplukt; deze zwermen om hen heen en verwachten gedurende eonige dagen door hen onthaald te worden. De Krumensche zeeman kan evenwel toch eene of twee vrouwen koopen en zich als quot;manquot; neêrzctten. Gewoonlijk verbinden zij zich voor één jaar en het is bijna niet mogelijk een Kruinen voor langer dan drie jaren te laten dienst nemen, zoo gohocht is hij aan quot;mijn landquot;.

Hun regeringsvorm is eenvoudig. Zij zijn verdeeld in vier klassen of kasten — namelijk, de oudsten, de werkelijke krijgslieden, de krijgslieden in hun proeftijd, en de priesters; onder de laatsten zjjn begrepen do eigenlijke priesters, de toovonaarsen do doktors. Allen zijn strenge republikeinen en het is aan niemand vergund voel meer rijkdommen te vergaderen dan zijne medeburgers, of althans zijne meerdere rijkdommen ton toon te spreiden. Zelfs indien een der oudsten dit doet, wordt er eene vergadering belegd en zijn rijkdom tot den juisten maatstaf teruggebragt. Inderdaad berust het bezit van eigendom bij hen op de beginselen eener maatschappij in actiën, zoodat het woord gemeenobest ten volle op hun' regeringsvorm van toepassing is.

De doodstraf wordt zeer zelden toegepast, behalve in gevallen van tooverij oi'

moord; het is merkwaardig, dat in het laatste geval geen onderscheid wordt gemaakt tusschen toevalligen manslag en moord met voorbedachten rade. De vergif-proef is hier algemeen in gebruik; er wordt echter een zeer goede regel gevolgd, 1 namelijk dat, wanneer de beschuldigde de proef overleeft, ook de beschuldiger op eigei zijne beurt het vergif moet drinken. l™11

Dat zij doortrapte leugenaars zijn en diefachtig in den hoogstcn graad en niet het zidigt; minste denkbeeld hebben van zedelijkheid, wil alleen zeggen dat zij wilden zijn; zij dago die met hen te doen hebben, kunnen het goed genoeg met hen vinden, indien zjj dit

652

-ocr page 662-

DE IvlU'MEN'S,

slcclitn in hot oog houden. Zoodra zjj bijv. hooron, dat zij zich moeten begeven naar eene plaats, waarop zij hot niet bogrepon liobbon — hetzij om eene bijzondere vete, of omdat zij vrees hebben voor een' der bewoners, wiens liniseijjken vrede zij verstoord hebben — zullen zij niet het treurigste en onnoozelsto gelaat van de wereld bij hun meester komen on hom do meest verbazende leugens omtrent die plaats op de mouw trachten te spelden.

En toch zijn bet vrolijke, aardige kerels, die de gewone liefde van don neger tot dansen, zingen en trommelen in volle mato bezitten. Al hot work dat zij verrigten, gaat gepaard met zingen; eon reiziger van ondervinding die zich door Krunien's laat roojjen, neemt dan ook altijd eene of andere trom mede, omdat hij weet dat dit den tjjd, dien hjj voor zijn togt noodig hoeft, tot op drievierde vermindert. Zelfs wanneer zjj oen dag lang hard gewerkt hebben, komen zij bij hun moester en vragen hem vergunning om te mogen quot;spelenquot;; zij blijven dan tot ver na middernacht zingen on dansen. Onder dergelijke omstandigheden kan do reiziger niot beter doen dan zijne toestemming te geven, indien hjj slechts zorgt dat zij zich zoo ver verwij ik; ren dat hjj hen niet kan hooron. Zolf's als zij slechts gewoon sproken, heeft dit zooveel van scliroeuwon, dat men hen altjjd in bijgebouwen moot brengen; wanneer zjj door hunne muzjjk worden opgewonden, is hot leven onverdragelijk.

Zij houden zeer veel van bedwelmende dranken; om de kwaliteit goven zij niets, de bedwelmende eigenschap is voor bon de hoofdzaak.

Wij bobben reeds gezegd, dat zjj doortrapte dieven zijn; nergens komt dit talent beter bjj uit, dan wanneer zij geestrijke dranken willen stelen. Zij overtreffen in dit opzigt zelfs don Engelschen matroos en zullen bijna alles wagen om zo magtig te worden. In tegenstelling met do ineesto wilden, zijn zij zoor gevoelig voor pijn; een pak slaag, hetwelk door oen jongen Bosjesman naauwelijks gevoeld wordt, ontlokt hun kreten van pjjn. Voor eene zweep zijn zjj zoo bang als don dood en toch zullen zij, om rum of brandewijn te bekomen, de vrees voor eene bijna zekere geeseling overwinnen.

Geono voorzorgen schijnen tegen hunne sluwheid te baten; de argelooze reiziger staat dikwerf verbaasd, wanneer hij zich onwel gevoelt en behoefte heeft aan een weinig brandewijn als geneesmiddel, dat er geen droppel meer aanwezig is en hij toch, naar allen schijn, zijn voorraad van geestrijke dranken altijd onder do oogen heeft gehad; do schurken zijn er toch in geslaagd zo hom te ontstelen. Zelfs een reiziger van zooveel ondervinding als Burton, iemand die het karakter der negers beter kende dan wolligt iemand anders in Europa, zegt dat hjj nooit kans had gehad zijne laatste Heseh cognac uit te drinken; zijne Krumen's hadden dit altjjd roods voor hem gedaan.

Allo mogelijke voorraad verdwijnt op dezelfde geheimzinnige wijze: zjj verworgen do geiten en maken dat zjj er uitzien alsof zjj door vergiftige slangen gebeten waren; kippon verdwijnen alsof zjj door de keel der roovers waren boengevlogen. Men kan zeker zijn dat al wat glinstert en blinkt gestolen wordt; het is dan ook, om do dief-; aclitigheid der Krumen's, de mooijolijkste zaak der wereld om mathematische werktuigen veilig door quot;West-Afrika te vervoeren.

Zelfs wanneer zjj voorworpen stelen die niet eetbaar zjjn, is het uiterst moojjelijk de plaats te ontdokken waar zjj verborgen zjjn; daar de Krunien's altjjd hun roof deden, hebben allen er belang bij, dat het geheim bewaard blijft. Be eonigo wijze om liet hun te ontlokken is oen duchtig pak slaag; zelfs dan gebeurt het dikwijls, dat do slimme schurken hun roof door oen van hun volk in veiligheid hebben laten brengen of aan boord van een of ander vaartuig binnengosmokkeld.

Wjj zjjn nu genaderd tot de huiselijke gewoonten der Krumen's mot betrekking tot hot huwelijk, don godsdienst, dood en begrafenis.

Bit volk is, zooals wjj gezien hebben, zeer voorzigtig en heeft do on-Afrikaansche ; eigenschap van op de toekomst te letten. Dit maakt dat zjj zoo hard werken om liuiino vrouwen; heeft con man toch geene vrouw, dan moot hjj geheel alleen voor zicbzolvon werken. Trouwt bjj or echter een dozjjn of zoo, dan kan hjj zijne overige dagen in ledigheid doorbrengen.

Heeft dus een jongman zooveel bjjeenvergaderd, dat hij eene vrouw kan koopon.

(:5;t

-ocr page 663-

DE KRUMEN'S.

J

(154

dan gaat hij naar don ■vader van hut moisjc, laat zijne goederen zien en sluit don koop. Indien hij aangenomen wordt, trouwt hij haar op eene zeer eenvoudige wijze; de geheelo plegtigheid bestaat daarin, dat do vader de goederen in ontvangst noemt en hem het meisje overgeeft. Hij blijft met haar oen paar weken in baars vaders huis en gaat dan uit op oon nieuwen togt om genoeg te verdienen dat hij eene tweede vrouw kan bekostigen. Op dezelfde wijze stelt hij zich in het bezit van eene derde on vierde on begint dan eeno eigene huishouding, waar elke vrouw hare eigene kleine hut hooft.

1c

\v

V \N

n

NV l

iloevclo vrouwen oen Krumon echter ook moge bezitten, de eerste noemt do voornaaniste plaats in en bestuurt het geheelo huishouden. Even als in do moeste landen, waar do veelwijverij in gebruik ia, hebben ook hier de vrouwen er niets tegen, de genegenheid van den man te doelen. Integendeel, de voornaamste vrouw zet haren echtgenoot in den regel aan om hot aantal zijner vrouwen te vermeerderen, daar elke vrouw, die or bijkomt, eeno dienstbode tc meer is, die haar oen gedeelte van het werk van de schouders noemt, Eene mindoro vrouw wil bovendien liever do twaalfde of dortiende vrouw zijn van een' rijk, dan do oenige van een' arm man, voor Avion zij moet werken als eene slavin.

-ocr page 664-

DE K RUMEN'S.

Ofschoon do vrouwen geheel en iil aan hare ochtgonooten ondorvvorpen zijn, hebben zij tocli een middel bij do hand, indien zij zeer slecht behandeld worden. Zij loopon weg naar hare eigene familie en dan wordt er cone groote vergadering gehouden. Indien het tot ecno scheiding komt, worden de kinderen, ofschoon zij meer houden van de mo.eder dan van den vader, toch als diens eigendom beschouwd en moeten met hem medegaan.

Hun godsdienst heeft nog oen zoor primitief karakter; ofschoon zij vele jaren lang met do beschaving in aanraking geweest on vlijtig door do zendelingen onderwezen zijn, hebben zij hunne oudo bijgeloovighoden nog niet door een' nieuwen godsdienst vervangen. Dat zjj geloovon aan de kracht van amuletten on toovcrmiddelen hebben wjj reeds vermeld; het is derhalve duidelijk dat zij ook eonig geloof moeten hebben aan bovennatuurlijke wezens, waarop deze amuletten worden verondersteld invloed uit te oefenen. Van eigenlijke godsdienstige plegtigheden evenwel is zeer weinig bekend, waarschijnlijk omdat zij zoor weinig plaats vinden. Toon er eens een schip strandde, stond een Kruinen don goheolen nacht aan de kust, met zjjn aangezigt naar het westen; hij zwaaide steeds mot zijn regtor arm en liet tot aan het aanbreken van den dag een onophoudoljjk gehuil hooron.

Er is éóne godsdienstige plogtigheid, die plaats vindt in cene merkwaardige grot, bekend onder den welluidonden naam van quot;groote kelder van don duivel.quot; Jlot is oene holte in eeno reusachtig groote rots; aan het einde dezer holte is ecno tweede, kleinere grot, waarin do boozo geest woont. Terwijl zjj klaarblijkelijk donzelfdon afkeer hebben om liet voorwerp van hun bijgeloof te noemen, waardoor de feeën den naam kregen van quot;goede wezensquot; en de bewoners van Noorwegen van den beer nog op den huidigen dag spreken als van den quot;rustverstoorderquot;, of van „boni met den bonten rok,quot; geven de Krumon's aan hun' boezen quot;'oost voorzigtiiHijk den naam van quot;Sullinquot;, dat wil zeggen quot;iets.quot;

Als zij godsdienstoefening houden, loggen zjj in de binnenste grot koralen, tabak, levensbehoeften en rum; deze worden door den goheimzinnigen Suffin onmiddellijk weggenomen, die verondersteld wordt een en ander te verslinden. Als wederdienst voor de vrijgevigheid zijner vereorders, beantwoordt Suffin elke vraag die bom, in welke taal ook, gedaan wordt. De Krumon's geloovon even vast aanbot bestaan en het bovennatuurlijk karakter van quot;Suffinquot; als de Babyloniërs uit do dagen van Daniël geloofden dat hun god quot;J5elquot; dagelijks de quot;twaalf groote maten meel, do veertig schapen en de zes vaten wijnquot; verorberde, die hom dagelijks geofferd werden. Als een overtuigend bowjjs voor het gevaar van ongeloovigheid, wijzen zij met het grootste ontzag op een boom die aan den ingang dor grot staat; deze was vroeger oen Kruinen, die niet aan Suflin geloofde en dit gevoelen te kennen gaf; hjj werd in dezen boom veranderd.

Do wijze waarop zij zweren is een' vinger in zout te steken en hiermede eerst naar den hemel en dan naar do aarde te wjjzon, alsof zjj de krachten van beide wilden inroepen; vervolgens steken zjj den top van den vinger in den mond om do beleedigde magten te bezweren den meineed te wreken op hem, die van hot zout genoten heeft. Als men den wolfshonger der Krnmen's in aanmerking neemt, dien zjj •net andere wildon gemeen hebben, toonen zjj eeno groote mate van zelfverloochening door toe te geven aan een algemeen hoersehond bijgeloof, hetwelk hun verbiedt om bot hart van een geslagt dier te eten of zijn bloed te gebruiken.

Do dooden worden met vele plegtigheden begraven. Eene der voornaamste is, dat men een vuur laat branden voor de hut van den overledene, opdat zijn geest zich moge warmen, terwjjl hij zich gereed maakt om het nieuwe leven, hetwelk bij is ingetreden, te kunnen genieten. Tot hetzelfde doel wordt er ook voedsel bij het graf geplaatst. Indien hij een goed mensch geweest is, kan hjj bet vee hoeden, dat bij zijne begrafenis geslagt is; hjj kan dan zijne intrede doen in bet land der geesten en do plaats innemen, die hem, naarmate van hot aantal vee hetwelk hjj heeft medege-bragt, toekomt. Somtijds kan hij varen in hot lichaam van kinderen on zoo op aarde terugkeeren. Is hij echter een boos man en vooral oen toovenaar geweest — dat wil zeggen, iemand die zonder hiertoe de vergunning te hebben, do kunst ui toe font, die aan hare irorocelde beoefenaars rijkdommen verschaft — dan is zijn toestand na den dood

(155

c

-ocr page 665-

1)F. KHUMKN'S.

vrecsolijk; liij moot dan altijd in- on om poolon on stinkende moorassen rondwaren.

J Iet is oen zonderling feit, dat do Krumcn's oenig donkbeeld hebben omtrent een toestand van overgang, eene soort van vagevuur. Hun paradijs heet quot;Kwiga-Orauquot; (Int is, quot;de stad der geesten.quot; Voordat zij hierin kunnen komen, moeten zij eerst oenigen tijd doorbrengen in eene plaats van overgang, quot;Menuquot; of quot;Monukequot; genaamd.

Wij moeten hier doen opmerken, dat de naam quot;Graan-kust/' waar do Krumen's wonen, niet afkomstig is van tarwe, rogge of eene dergelijke graansoort; maar van het quot;cardamom-zaadquot; of de zoogenoemde quot;paradijs-korrel,quot; dat in geheel West-Afrikn als geneesmiddel tegen verschillende ziekten gebruikt wordt. Het wordt hooggeschat als versterkend middel na doorgestane vermoeinissen; als iemand door een langen dagrnarsch geheel is uitgeput, is er niets wat hem meer goed doet dan eene handvol van zulke versche zaden. Het sappige en eenigzins zuro vlcesch der vrucht steekt zeer aangenaam af bij do geurige warmte der zaden.

De cardamom wordt zoowel uit- als inwendig gebruikt. Men eet haar als maag-versterkend middel; dikwijls maakt men er echter ook eene soort van pap van-en legt die op een of ander pjjnljjk ligchaamsdeel. Hij hoofdpijn wordt hot hjjv. in dezen laatsten vorm dikwijls aangewend; zelfs in de grootste koortshitte geeft men het poeder van cardamom als een zeker werkend geneesmiddel.

DE FANTI'S OF FA NT MN KN.

De streek van West-Afrika, die bekend is onder den naam van Goudkust, Ashantec of Ashanti, wordt bewoond door twee stammen, die altjjd in doodelijke vjjandsehiij) leven. Twisten, waarhij zij elkander onderling verdelgen, zijn een van de vele plagen, die aan de ontwikkeling van Afrika in den wreg staan; in dit geval is do veto zoo hevig en langdurig, dat zelfs nog tegenwoordig, nadat do twee groote stammen, de Fanti's en de Ashanti's, elkander meermalen bevochten hebben en de laatsten klaarblijkelijk overwinnaars gebleven zijn en bezit van het land genomen hebben, do eersten nog altijd een grooten en magtigen stam vormen; ofschoon zjj gezegd worden uitgeroeid te zijn, geven zjj nog op vele verschillende wijzen teekenen van hun bestaan.

Do Fanti's zijn aardrijkskundig gescheiden van luiniie geduchte naburen door de Bossumpea-rivier; indien iemand, die tot een dezer beide stammen behoort, dezo rivier overtrekt, wordt dit beschouwd als eene openbare oorlogsverklaring. Ongelukkig werd Engeland in dezen oorlog gewikkeld en koos, nog ongelukkiger, de partij der Fanti's; het deelde dus in hunne nederlaag.

Het is waarlijk niet te verwonderen, dat do Fanti's zoo geheel en al zijn ten onder gebragt, daar Duncan, een reiziger die zeer goed met hen bekend was, hen de smerigste en luiste Afrikanen noemde die hij ooit gezien had. Honderd Fanti's werden onder het opzigt van oqh' Engelschman aan het werk gesteld en voerden, niettegenstaande deze hen aandreef, niet meer werk uit dan vijftien Engelsche arbeiders zouden gedaan hebben. Als men hen niet gedurig tot werken aanspoorde, gingen zij in de zon liggen luijeren; als men hen een' inlandsehen opzigter geeft, is deze even slecht als de rest zijner landslieden.

Wat zjj nog uitvoeren, doen zij op hunne eigene lompe en domme manier. Bij voorbeeld, wanneer zij stoenen moeten halen om te bouwen, zullen zij met hun twintigen eene Engelsche mijl ver loopen naar de steengroeve en terugkomen, ieder met een enkelen steen van de zwaarte van 4 of 5 kilo op hun hoofd. Allo vrachten worden op het hoofd gedragen. Eens had men hun kruiwagens gegeven; zjj legden toen in iederen kruiwagen een' steen en droegen toen beide, kruiwagen en steen op luni hoofd weg. De reden waarom zij zoo lui zijn is diiideljjk genoeg. Zij kunnen zeer goed leven van een' stuiver daags en liet eenige, waarvoor zij werken is tabak.

(iftd

-ocr page 666-

DE F ANTI'S OF FANTIJNEX.

rum en katoenen kleederen. De vrouw moet zorgen voor de noodzakeljjkste levensbehoeften; de man verdient — en verteert — de artikelen vnn woelde.

De Fanti's zjjn goede bootslieden; hunne kano's zjjn eehter veel grooter en zwaarder dan die der Krumen's. Zij zijn 1() tot 12 nieter lang en voorzien van opstaande planken, om hot water er uit te houden. De vorm der riemen is gewoonlijk die van schoppenaas met een steel; moeten zij echter roeijen in diep en effen water, dan is het blad der roeiriemen lang en bladvormig, opdat zjj veel water zouden kunnen verplaatsen. De rocijers der Fanti's zijn zeer knap en handig in het overbrengen van passagiers van de schepen naar de kust. Zjj liggen naast het schip en hunne kleine kano's gaan door de hooge zee als kurken op en neer. Zij nomen liet Juiste oogenblik waar, grijpen den angstigen reiziger van de ladder waaraan hij zich heeft vastgehouden, zotten hom in de kano en roeijen mot groot gejuich naar het strand. Door do sterke branding is er evenveel zorg noodig 0111 de passagiers veilig aan land te brengen, als om ben van het schip in do kano op te nemen. Zij blijven aan den buitenkant der branding-golven hangen, waar deze zich omkrullen en in wit schuim verdwijnen; zoodra oene groote golf echter op do kust gebroken is, rooijen zjj boven op do volgende voort. Even voordat deze breekt, springen zij uit kunne kano, trekken haar hoog op het strand en vragen dan om tabak.

De mannen zien er vrij goed uit; zjj zjjn lang en welgevormd, maar ongelukkig aan vele huidziekten onderhevig, waarvan de vroesseljjke quot;kra-kraquot; het moest gevreesd wordt. Deze verschrikkelijke ziekte, wier naam somtijds gespeld wordt, zooals hij wordt uitgesproken — quot;craw-crawquot; — is eene soort van melaatschheid, die zich over het geheelo ligchaam verspreidt en afschuwelijk is om aan te zien. Ongelukkig is zjj zeer besmettelijk en zelfs Blanken worden er door aangetast, door-dal zjj alleen met hunne handen eene plaats hadden aangeraakt, waar een door quot;kra-kraquot; aangetaste neger gezeten had. Somtijds wordt de gcheele bemanning van een schip door do quot;kra-kraquot; aangetast; zij deelt zich zelfs medo aan geiten en andere dieren, die er dikwijls de slagtoffers van worden.

De inboorlingen bobben omtrent het ontstaan dezer vreeselijke ziekte eene zonderlinge logende. De eerste inensch, Haychow genaamd, kwam eens met zjjn zoon Inj oen groot gat in do aarde, waaruit gedurende den geheelen nacht vuur kwam. Zjj lioorden menschen tegen hen spreken, maar kondon hunne aangozigten niet onderscheiden. Raychow zond toen zijn' zoon in den put en deze ontmoette op den bodem den koning van dit vuurgat, die hom uitdaagde om speren niet hem te werpen; do prijs zou zjjn leven zjjn. Iljj was overwinnaar en de vuurkoning was zoo tevreden over do kloekheid die hij betoond had, dat hjj don jongen man verzocht te vragen om iets waarvan hjj hield, voordat hjj weder op de oppervlakte der aarde verscheen. Iljj koos een geneesmiddel voor elke ziekte die hjj kon noemen. Iljj noemde iedere ongesteldheid op, wier iiiiam hjj zich kon herinneren en ontving voor elke een genees-iniddel. Toen hij wegging zeide de vuur-koning: quot;Gij hebt eene ziekte vergeten. Het is do quot;kra-kraquot; en aan die zult gij sterven.quot;

Zjj zjjn eerder donker chocolaadklourig dan zwart en hebben een'vrij goed gevormde n neus; hun' gelaatshoek is grooter dan die van don eeliten neger. Hunne kleeding bestaat eenvoudig uit oen paar stukkon graslinnon, waarvan /.jj er een om hun midden en een over de schouders dragen. Het laatste houden zjj echter niet voor kleeding, maar beschouwen het ongeveer als een Europeaan zijn hoed, nameljjk als iets, hetwelk op straat moet worden gedragen. Een Fanti neemt het ook af, evenals een' lioed wanneer hjj een' meerdere ontmoet; deze zonderlinge* wjjze van groeten treft men ook aan op sommige Zuid-zee-eilanden.

De vrouwen zjjn, terwijl zjj nog jong zjjn, leeljjk van gelaat en schoon van vormen; — oud zijn beide afschuwelijk. In weerwil van den Molianiedaanschen godsdienst, waarmede zjj altjjd in aanraking komen en die hen tot den beschaafdston van allo Afrikaansche stammen heeft gemaakt, zijn de vrouwen er echter nog ver van verwijderd, baar aangezigt te slujjeren; hare kleeding begint bjj haar midden en eindigt aan de knieën. De eonige schoonheid die; zjj nog beziiten, die van den vorm, bederven zjj echtcr nog door een zeer leeljjk aanhangsel, quot;cankeyquot; genaamd; dit is DEEL I. 42

-ocr page 667-

DE FANTT'S OF FANTTJNEN.

con langwerpige zak vim calico, die als con kussen is opgevuld en dan zoo op den rug wordt gebonden, dat het bovenste gedeelte niet twee punten opeene belagchelijke wjjze naar boven uitsteekt.

Om haar midden dragen zij altijd een snoer glazen of aarden koralen als zjj arm zjjn; bij rjjke vrouwen zijn deze echter van goud. Aan dien gordel hangt de quot;shimquot;, eene soort van onderrok, indien wij het voorwerp zoo mogen noemen; het is niets dan eene strook katoen ter breedte van omtrent drie centimeter; éóne zoodanige strook is van voren en éóne van achteren aan den koralen gordel vastgemaakt. De gewone versierselen, zooals halsketenen, arm- en enkelringen en zelfs ringen om do teenen, dragen zij in menigte.

Het haar der gehuwde vrouwen wordt gekapt op eene nog al eigenaardige manier. Ofschoon het gekroesd is, wordt het toch ongeveer 20 centimeter lang en met veel handigheid cu nog meer geduid ontward en uitgekamd. Een gedeelte van het haar wordt nu weggeschoren en van het overgeblevene maken zij, na het eerst goed met vet ingewreven en tot zijne grootste lengte uitgekamd te hebben, eene soort .van Imogen uitstekenden rug. Indien zij te weinig of te kort haar hebben om er het noodige effekt mede te doen, wordt ander haar dooi- bet eigen haar heenge- | vlochten.

Deze haar-rug wordt ondersteund door eene groote kam, die achter op het hoofd wordt gestoken; ofschoon de vorm der haarbossen onderling aanmerkeljjk verschilt, ia deze kam echter altijd aanwezig en steeds zoo groot mogelijk.

De Fanti's hebben hunne eigenaardige bijgeloovige denkbeelden, die men nooit heeft kunnen uitroejjen.

Ten gevolge dezer bijgeloovigheden hebben zij in den loop van het jaar een aantal heilige dagen, waarop zij zulk een geraas maken, dat een Europeaan het in de stad dan naauweljjks kan uithouden. Behalve dat zij zoo vreeseljjk brullen en grillen en afschuwelijke geluiden maken, die alleen door do keel van een' neger schijnen te kunnen worden voortgebragt, blazen zjj op horens en lange houten trompetten — wier geluid beschreven wordt als liet geloei van een' stier — en gaan in optogt rond; zjj omringen dan met hunne horens en trompetten het meest leven-makende instrument van alle — namelijk de quot;Kin-kasiquot; of groote trom. Deze is nagenoeg 120 centimeter lang en 30 wijd. Een hunner draagt hem zoo als de negers alles dragen, op het hoofd; een ander loopt er achter en slaat er op zoo hard bij kan, zonder eenig-zins op maat te letten. Het eenige doel schijnt te zjjn zooveel geweld te maken als slechts eenigzins mogelijk is.

Hunne fetischen zjjn ontelbaar en het is bijna niet mogelijk zich ergens heeu te begeven, zonder een paar dezer fetischen te zien. Alles kan er voor dienen; het meest geliefde voorwerp is eobter een bundel lappen, die als eene kinderpop zijn aaneengebonden. Deze wordt op eeno of andere publieke plaats neergezet, en zoo groot is hot ontzag, hetwelk men voor zulke voorwerpen heeft, dat zij somtjjds weken lang o]) dezelfde plaats blijven staan. Somwijlen wordt deze pop vervangen door een klein beeldje van klei, waaraan men ecnigermato een' menscheljjken vorm heeft gegeven.

Het volgende beknopte verhaal van bet godsdienstig stelsel der Fanti's wordt gegeven in de quot;Wanderings of a F. R. G. S. (De omzwervingen van een lid van het koninklijk aardrijkskundig genootschap):quot; — quot;He godsdienstige denkbeelden der Fanti's zijn, oven als die van alle Afrikanen, vaag en onbepaald. Ieder heeft zijn' quot;Samanquot; — letterlijk een geraamte of boozo geest — of eigen fetische, een afgodsbeeld, eene kip, vederen, een bundel gras, enz.; hiervoor heeft hij den grootsten eerbied, omdat hjj het digtst bjj hem is.

De quot;Bosom'squot; zijn denkbeeldige wezens, meestal van geestelijken oorsprong, die door de zendelingen quot;geestenquot; genaamd worden. quot;Abonsam is een boos wezen, dat de hoogere streken bewoont. quot;Sasabonsamquot; is de vriend der toovenaars en heksen; hij haat do priesters en do zendelingen en bewoont reusachtige zjjde-katoenboomen in do digtste bosschen; hij is een monster met eene menschelijke gedaante, rood van kleur en mot lange haren. De lezer kan niet nalaten de overeenkomst op te merken

058

-ocr page 668-

DE PA.NTT'S OF FANTLTNEN.

van den quot;Sasabonsamquot; mot don Oost-Indischen quot;llakshashaquot;, don boozen g(ost van een Brahmin, die bruin van kleur is on lt;llt;'n quot;pipul-boom bewoont.

quot;De opperste god is quot;Nynnkn-ponquot; of quot;Nyawequot;; dit woord be-tookent echter ook het zigtbnrc uitspansel of de hemel, waaruit blijkt dat men goene pogingen go-daan hoeft om het ideale van het stoffelijke te scheiden. Dit wezen,

hetwelk woont in quot;Nyankuponfiquot;,

of quot;Nyankuponkrooquot; is te ver van do aarde om zich met de handelingen der menschon bezig te houden ; dit laat hij over aan de quot;Bosom's.quot; Dit is evenwel het geloof van de meer beschaafden, die zonder twijfel iets van de Europeescho godsdienststelsels hebben overgenomen; de mindere man verwart hom met don hemel, mot regen en donder.

quot;quot;Kraquot;, hetwelk in do woordenboeken vertaald wordt door quot;Heerquot;

is het verongelukte quot;okroquot;ofquot;ocroequot;,

dat oen begunstigde mannelijke slaaf beteekent, die bestemd is om met zjjn overleden moester geofferd te worden; quot;Sunsumquot;, geest, wil zeggen 's mans schaduw. De Pimti's hebben geregelde rustdagen; de dingsdagen voor do visscners, de vrijdagen voor hen die do bosschen bewonen, do boeren enz.quot;

Er is zeer weinig twijfel aan,

of de schrijver heeft gelijk met zijne veronderstelling, namelijk dat on-derscheideno dezer denkbeelden aan Europeescho bronnen ontleend zijn.

De besnijdenis is onder do Fan-ti's in gebruik, maar schijnt niet algemeen to zijn; er wordt voor de plegtighoid altijd oono heilige plaats uitgekozen. Te Accra dient eeno rots, dio boven de zoo uitsteekt, tot dit dool.

Do begrafenis is, als gewoonlijk, vergezeld van de rouwdragers van beroep; ter eere van den overledene wordt een begrafenisfeest gegeven. Voor deze gelegenheid wordt een schaap goslngt en een schouderblad wordt op het graf gelegd, waar men hot een' geruimen tijd laat liggen. Sommige reizigers hebben lijken opgemerkt, die op een pint lagen en eenvoudig met een laken bedekt waren. Dit zijn de lijken van lieden, die gestorven zijn zonder hunne schulden te betalen ; volgens de wetten der Fanti s blijven zij daar waarschjjnljjk liggen, daar niemand stoutmoedig genoeg is om ze te begraven. Ingevolge hunne wetten volgt bjj die iemand begraaft, hem op in zijne eigendommen, maar erft ook zjjne schulden en is er wettig aansprakelijk voor. Daar nu in West-Afrika de wettige interest ver gaat boven de stoutste droomen van een Europeaan — 50° per jaar, per maand of per dag, al naar de omstandigheden — loopt hij, die zulk een tentoongesteld lijk begraaft, eon risico, dut niemand gaarne wil wagen.

Een huimer zonderlingste bijgeloovigo denkbeeldon is het geloof' aan een kind, hetwelk van het begin der wereld al' bestaan beeft, liet eet of'drinkt nooit en is sedert

m-mÊk

42*

-ocr page 669-

DE PANTI'S OF FANTLTNEN.

do wereld cn hjj zolt' ontstaan /jjn, altjjd in don kinderlijken staat goblcvon. Hoo on-gorijmd dit denkbeeld ook wezen moge, toch wordt stijf' en sterk aan dit wonderkind geloofd, zelfs door personen die eenc goede opvoeding hadden gehad; velen zeiden zelfs dat zij hot met eigen oogen hadden gezien. Duncan, aan wien wij verschuldigd zijn hetgeen wij er van weten, besloot hot te gaan zien en was zoo snel in zjjne bewegingen, dat hjj de oppasster or van geheel van streek bragt, en aan hare voorbereidselen tot zjjne ontvangst een einde maakte.

quot;Toen ik opnieuw werd tegengehouden, verloor ik mijn geduld en besloot de woning binnen te gaan. Mijne Afrikaansche vrienden en de menigte die van alle doelen der stad was bjjeengekomen, waarschuwden mij, dat ik stellig in mijn verderf zou loopen, indien ik er zonder verlof binnentrad. Ik toonde hun echter, als mijne fetische, mijn geweer mot dubbelen loop en drong door de menigte heen.

quot;Toen ik door cene zeer naauwe deur of poort in eeno cirkelvormige ruimte kwam, die omtrent 20 inetor middellijn had en omringd was met digt paalwerk, hetwelk aan do buitenzijde met lang gras bedekt was zoodat men niets van het inwendige zien kon — was liet oenige wat ik zag eene oude vrouw. Ik zou haar, indien zij niet zoo groot cn geono vrouw geweest was, stellig gehouden hebben voor liet geheimzinnige wezen, hetwelk van do dagen der schepping af doze plaats bewoonde. liet was stellig hot afzigtelijkste en walgelijkste schepsel dat ik in mijn loven gezien had. Zij had geene kleeding aan hoegenaamd, behalve eene smalle strook eener smerige stof, die om hare lendenen was gewikkeld. Hare huid was met diepe rimpels overdekt en buitengewoon vuil; zij was vel over boon. Hare borsten hingen haar tot op den buik en zij had geheel hot voorkomen van zeer oud te zjjn. Deze oude vrouw was do veronderstelde verzorgster van hot onsterfelijke kind.

„Toen ik do plaats binnentrad, kwam mij do oude fetischo-vrouw te gomoet en maakte do afzigtelijkste gebaren die ik ooit gezien had; zij trachtte mij terug te jagen, opdat ik tocli het huis van den god niet zou binnenkomen. In weerwil van al hare bewogingen echter drong ik haar op zijde en liep voort naar do hut. Deze zag er uitwendig uit als een kogel of domper en stond in het midden der omheining. Zij was gemaakt van palen, die in een driehoek geplaatst en met lang gras gedekt waren. Van binnen vond ik een bankje van klei in den vorm van oen' stool. De bewoner was afwezig en de oude vrouw gaf voor, dat zij hem door hare tooverjj had laten verdwijnen.quot;

De gewone handelwijze, die door do oude fetischo-vrouw gevolgd werd, was natuurlijk dat zjj oen jong kind loonde, als iemand van eonig gezag eene bijoonkonist verlangde, en het dan zoo met gekleurd krijt boschildorde, dat het volstrekt niet te herkennen was. Zij meende dezelfde poets aan Duncan te spelen en trachtte, door telkens hinderpalen aan zjjn bezoek in don weg to loggen, klaarbljjkeljjk tijd te winnen om in het geheim ceu kind te Iconen.

Bij do begrafenis van een Fanti overtroffen do inboorlingen zich in het maken van loven; alleen hierin schijnen zij eonig belang te stellen. Zoodra oen man van oenige beteekenis gestorven is, vereenigen al zijne nabestaanden zich voor zijne hut en drinken, rooken, gillen, zingen en schieten zonder ophouden. Door een'zijner betrekkingen wordt vóór do hut een hond geofferd; waarom zij dit doen schjjnt echter niet zeer duidelijk te zijn. Ringen, armbanden en andere versierselen worden met hot lijk begraven; daar deze sieraden dikwerf van massief goud zijn, is de waarde dor begraven voorworpen somtijds zoor aanzienlijk. Het spreekt van zelf, dat hot graf, als de overledene rijk was, somtijds geopend en beroofd wordt.

Eén slimme Fanti wist zich op eene zeer sluwe wijze te vcrrjjken. Eene zijner zusters was oenigen tijd geleden mot den goheolen schat barer kostbaarheden begraven; daar nu do sieraden van eene vrouw in goeden doen gemiddeld 700 a 800 guldon waard zjjn, was do liof'hobbende broeder van oordeel, dat hjj, die zjjne zuster begraven had, zich aan onvorgcotlijke verkwisting had schuldig gemaakt. Een weinig later stierf zjjne moedor cn hjj beval, dat zij in hetzelfde graf moest begraven worden als zjjne /lister. Hot eigenlijke slinuno vaii deze handelwjjze was, dat do man verklaarde, dat hel met don kinderpligt streed, wanneer do doebter begraven werd op den bodem van het graf de pluats van eer — en hare moedor bovenop moest liggen. De

000

-ocr page 670-

DE F ANTI'S OF FAXTI.TTvEX

dochtei' werd dus opgegraven om plaats voor liaro moeder tc? maken; toen zjj weder in het graf gelegd word, waren al hare kostbaarheden op do oene of' andere geheimninnige wijze verdwenen.

Do dansen der Fanti's zijn nog al dwaas. Twee dansers staan tegenover elkander en stampen achtereenvolgens met eiken voet op den grond. Dit stampen gaat al sciiie-lijker en schieljjker, totdat het overgaat in springen; bij eiken sprong worden de handen uitgeslagen, met de vingers naar boven, zoodat do vier handpalmen elkander mot een fikschen sla^ ontmoeten. Het paar gaat zoo voort mot dansen, totdat zij bjj het handenklappen misslaan; dan schciden zij uit, en een andci'paar neemt hunno plaatsen in.

fifil

-ocr page 671-

HOOFDSTUK lilV.

1) !•: A S 11 A N T I S O V ASM A N T IJ N K N.

OORSl'KONG KN AI.OKMKKN VOOKKOMI .V UKK ASUAXTI'S. —- I I X HOOFDMAN DMt ASIIANTI S KN 7,1.1 MM NI bOKM. —

l)K OOUDKI ST. — MKT GOUDWASSCIIEN. - IIKT quot;TlIilKlSSl-GKWIGT. -VKKNUFTIGK WMZK VAN IJliDUILGKN,

DE quot;CAHOCKKKSquot; OP KDKM'.N VAN ASH ANTI. —• l'OUTRKT VAM ICKN **0 A DOCKER ' TIO J'AARD. Igt;1. UITRUSTING DER PAARDEN. — WET VAN KONINKLIJKE OPVOLGING. - DKI'ERKINGKN HIJ HET Ill»ELI.JK. Dl.

GEWOONTE VAN DK quot;VAMquot; KN DK quot;ADAI— EETISCIIE-TRO.M EN TROMPET. — GODSDIENST DER ASIIANTI'S.-

HET AANBIDDEN VAN HEMEL EN AARDE. — FET I SC HEN. — AFLEIDING VAN DIT WOORD. DK quot;KLA OF DE HUIS-GEEST.

Van waar dc stam dor Ashanti'b gekomen is, is niet: met zekerheid te zeggen; het is echter zeer waarschijnlijk dat zjj vroeger meer binnen in het land gewoond hebben, en, naar de gewoonte der Atrikaansche stammen, moer en meer westwaarts zjju getrokken.

Hunne overleveringen verhalen, dat dc Ashanti's, omtrent 150 jaar geleden, door de steeds toenemende volgelingen van den Islam langzamerhand uit hunne eigene landen verdreven zjjn, en dat zij, toen zjj in een land kwamen hetwelk overvloeide van goud, stand hielden voor hunne vrijheid en zich eindelijk onafhankeljjk maakten.

Op dien tijd waren zij in een aanmerkelijk aantal staten — volgens cón geschiedschrijver tusschen veertig en vijftig — verdoold. Nadat zij hunne verdrukkers verjaagd hadden, begonnen zjj onderling to twisten en vochten mot evenveel vuur om den voorrang, als zjj het vroeger om dc vrjjheid hadden gedaan; ten laatste kregen de Ashanti's de overhand en worden zoo tot' een koningrijk voreonigd.

In hun voorkomen gelijken do Ashanti's veel op de Fanti's, ofschoon zij wolligt niet zoo sterk gebouwd zijn. Zij zien or echter even goed uit; volgons Bowdich zijn dc vrouwen schooner dan die der Fanti's. lu den regel zijn do hoogere standen merkwaardig voor hunne zindeljjkheid; do minderen zijn echter even vuil cn smerig als de overige Atrikaansche wildon.

Als een voorbeeld van liet merkwaardige kostuum, waarin do Ashanti's zich kloedon, is op bladz. 663 een hoofdman van het leger afgebeeld. Op het hoofd draagt hij eene groote dubbele pluim van arendsvederen. Deze staat op oene soort van helm van rams-horons, die spiraalvormig verguld zijn en onder zjj no kin vastgebonden met een'riem, die met quot;kauri'squot; bedekt is. Zjjn boog hangt op zijn rug en zjjn pjjl-koker vol vergiftigde pijlen aan zijne pols, terwijl hij in de andere hand een ivoren staf houdt, die spiraalvormig gesneden is. Zjjno borst is overdekt met een groot aantal lederen zakjes die verguld en met ligtc kleuren — meestal scharlakenrood — beschilderd zjjn; aan zijne armen'hangen een aantal paardenstaarten. Zijne beenon zjjn, tot halverwege dc dijen bedekt met laarzen van eene roodo huid vervaardigd; de laatste zjjn mot ijzeren ketenen aan zijn' gordel bevestigd.

Deze gordel is een zeer verwonderlijk stuk lederwerk. De schrijver hoeft cr een in zijn bezit. Hieraan hangen allo mogoljjko voorwerpen, zooals bijv. een klein dolkmes, een kleine ronde spiegel, die in eene dubbele doos besloten is; een scheermes met een heft, hetwelk niets meer is dan eenvoudig stuk hout, waarin eene sleuf is

gemaakt; oen lederen zak van tien .....itimeter in liet vierkant en 2'/* ccntiineter diep;

deze is irevoord niet linnen en uilwendiu' versierd met ronde holten die in het leder

-ocr page 672-

DE ASHANTTS OF ASHANTIJXEN.

geperst zjjn en con eenvoudig patroon vormen. Kindcljjk volgt do scheerriom; dit is een zoor vernuftig werktuig, lietwelk bestaat uit eenc buis di(ï inet amaril gevuld is en eindigt in oen breed stuk leder, waarop hot poeder zich kan vasthechten.

Al de/o artikelen worden beschermd door lederen scliedon, die met verschillende kleuren beschilderd zjjn en met korte riemen aan don gordel hanger.

De streek die de Ashanti's tegenwoordig bewonen, wordt gewoonlijk de Goud-kust genoemd, om den rjjkdom waarmede dit metaal hier don bodem bedekt, liet wordt bijna uitsluitend gevonden in don vorm van stofgoud en wordt op ccne zeer ruwe en onvolmaakte wijze gewonnen. Het zijn de vrouwen die voornamelijk het goud was-schen; zij gaan aan het werk met een houweel, eene komvormige kalebas en eenige penneschachten. Met het houweel schrapen zij eenig zand bijeen uit de bedding van een' of'

anderen stroom en doen dit in de kalebas.

Nu wordt er een weinig water bij gevoegd en door eene eigenaardige beweging met dc hand brengen zij het water en liet zand naar boven en laten het langzamerhand over den rand der kalebas loopen.

Als dit op eene handige wijze geschiedt,

loopen het water en het ligtere zand uit de kom, terwijl het stofgoud, door zijne grootere zwaarte, op don bodem blijft liggen; het wordt zoo afgescheiden on in do penneschachten gedaan. Het hanteeren der kalebas vereischt veel vaardigheid en do eene vrouw vindt dikwerf eene aardige hoeveelheid goud, terwijl eene andere den gcheelou dag werkt en ter naauwernood een korreltje van dit metaal aantreft.

Bij deze ruwe wijze van werken staat natuurlijk de hoeveelheid goud die verkregen wordt in eene zeer geringe verhouding tot den arbeid, dien men er voor moet verrig-tcn; indien de inboorlingen slechts met het gebruik van kwikzilver bekend waren, zouden zij drie- of viermaal zooveel goud kunnen verzamelen als zij thans doen. Dc penneschachten worden, als zij niet goud gevuld zjjn, aan hot haar bevestigd; men houdt ze voor oven fraajje sieraden als zij kostbaar zijn. Do beste tijd voor het goudwasschen is na hevige stortregens, wanneer do sterke strooming der rivier oen nieuwen voorraad zand van do hooger gelegen streken heeft medegevoerd. Een der oudere reizigers in Afrika zegt dan ook ergens: quot;Het regent zelden, maar elke regenvlaag is voor hen een regen vnn goud, want door dc kracht van het van dc bergen stroomende water wordt hun het goud gebragt.quot;

Een goed goudwasscher vorkrjjgt in een jaar eene hoeveelheid stofgoud, waarvoor hij 2 slaven kan koopen. De gemiddelde prijs van een' slanf' is 10 quot;minkali'squot;; elke quot;minkaliquot; heeft eeno waarde van omtrent 8 gulden. In goederen is hij waard één geweer, 8 vuurstoenen, 20 ladingen kruid, één hartsvanger en 4.S binden tabak. Dc lezer kan nagaan wat de hoedanigheid van het geweer en den hartsvanger moet zijn. Het goud wordt gewogen met de kleine roode en zwarte zaden, die in West-Afrika quot;tilikissi'V genoemd worden; elk koepor heeft altjjd zijne eigene schaal en eigen gewigten. Zooals men wel kan verondoratellen, trachten zoowel koopor als verkooper elkander wederzijds te bedriegen. Mij die liet goud verkoopt, verincngt het stofgoud met stof' van mindere hoedanigheid, hetwelk hij vervaardigt door koper en zilver ondereen te smelten, of' door kopervjjlsel met poeder van roode komlen te vermengen. Indien er grootere stukkon goud moeten worden nngebootst, worden er gewoonlijk kernen van koper gemaakt, alleen mot eene dunne laag goud omgeven.

663

-ocr page 673-

DE A-SITANTI'S OF ASHANÏIJNEN,

Dif was natuurlijk de gevaarlijkste bedriegerij, want omdat het gouden bekleedsel kon getoetst worden, was het bodrog niet tc ontdokken, tenzij men de stauf' door midden sneed, iets wat nog al langwjjlig zou zijn, indien er vele te koop werden aangeboden.

Bj) de koopers haperde or gewoonlijk iets aan hunne balansen; wat de gewigten botrot't, weekten /.ij meestal de quot;tilikissi-zadenquot; in gesmolton boter om zo zwaarder to maken of' zjj vervaardigden nagemaakte quot;tilikissi'squot; van fijn gostooton kogels, die; vervolgens behoorlijk gekleurd worden.

In weerwil van dit alios is de hoovoolhoid goud die jaarlijks in Ashanti gevonden

wordt, zoor groot en do rijke inboorlingen maken er een verkwistend gebruik van. Van kunst weten zjj niets en geven or ook niets om. Do gewone wijze waarop zij hunne armbanden maken is deze. Do smid smelt het goud in kleine kroezen van roode klei; hierop trekt hij eone kleine groeve in hot zand en laat hot metaal hierin loopen, zoodat hij oeno ruwe en onregelmatige gouden staaf verkrijgt. Is deze koud geworden dan hamert hij haar aan alle zijden totdat zij vierkant is en geeft haar dan don spiraal-vorm, waarvan do goudwerkers van alle tijden en landen altijd zoo voel gehouden hebben.

Do halsbanden, oorringen en andere sieraden worden op dezelfde eenvoudige wijze vervaardigd en de vrouw van een opperhoofd zou zieh voor niet goed gekleed houden, indien zjj geene versierselen aanhad die de waarde van omtrent 1000 guldon hebben. Do groote edelen of quot;Caboceer'squot; dragen bjj plegtigo gelegonhoden armbanden, zoo zwaar, dat zjj verpligt zjjn hunne armen to laten rusten op hot hoofd van kleine slavenjongons, die voor hen staan.

664

-ocr page 674-

DE ASH ANTI'S OF ASHANTTJXEX.

Deze quot;Oahoceur'squot; zjjn zeer gewigtige personen en schenen op het punt tezjjnom voor hot koningrijk Ashanti to zullen worden wat de barons waren voor Engeland in do dagen van koning Jan. Zij werden inderdaad langzamerhand zoo niagtig en talrijk, dat de koning van Ashanti reeds vele jaren lang een stelsel van onderdrukking heeft gevolgd; wanneer dan ook een quot;Cabocoerquot; stierf, weigerde hij een' opvolger te erkennen. liet gevolg van deze verstandige handelwijze is, dat de quot;Caboceer squot; tegenwoordig betrekkelijk gering- in getal zijn, en dat de koning, zelfs indien zij zich allen tegelijk tegen hen vereenigden, hen gemakkelijk zou kunnen ton onder brongen.

Hot onderscheidingsteeken der quot;Caboceer'squot; is een zonnescherm, hetwelk in den tegenwoordigen tjjd een zonderling mengsel vertoont van oorspronkelijke wildheid en gedeeltelijke beschaving. Do quot;Caboceer'squot; hebben het groote voorregt, in tegenwoordigheid van hun' koning op een' zetel te mogen gaan zitten. quot;Bovendien,quot; zegt Reade, quot;omringen deze lieden zich gaarne met hun huiselijk gevolg,

even als de lords der middeleeuwen; hunne kleederen zjjn vervaardigd van kostbare buitonlandsche zijde, die uitgerafeld en opnieuw in uitvoerige patronen geweven wordt. Zulk een mantel wordt als de liomeinsche toga over den schouder gedragen, waarbij do regtcrarm bloot blijft. Een zijden net is om hunne slapen gewonden. Moorsche amuletten hangen hun in kleine zilveren en gouden doosjes op do borst en snoeren van quot;aggrijquot;-koralcn, een eigenaardige steen, die in het land gevonden wordt, om don hals: deze steen gelijkt op den quot;glein-ndyrquot; der oude Britten. Klompen goud hangen aan hunne polsen en schoono meisjes staan achter hen met zilveren bekkens in do handen.quot;

üp bladz. 664 is een quot;Caboceerquot; voorgesteld aan het hoofd zijner wilde soldaten. Men kan op deze afbeelding zeer goed het vreemde mengsel van barbaarscheid en beschaving waarnomen, hetwelk dezen even als alle West-Afrikaanscho stammen onderscheidt.

Uit do wijze waarop hij te paard zit kan men zien, dat hij geen uitstekend ruiter is; gewoonlijk worden zij dan ook, als zij te paard stijgen, onder het rijden door twee man, aan iedere zijde een, vastgehouden. Toen Duncan West-Afrika bezocht en te paard ging zitten om den koning te laten zien hoe de Engelsche dragonders reden en vochten, kwamen twee ondergeschikten naar hem toe loopen en sloegen hunne armen om zijn midden. Het was niet zonder eenige moeite dat hij hun kon doen begrijpen, dat de Engelschen reden zonder zoodanige hulp. De kleeding der quot;Caboceer'squot; bestaat uit een' versierden tulband, een buis of vest, en een stuk van eono of andere stof om de lendenen; dit laatste is meestal wit en zoo geschikt,

dat het middelste gedeelte van het ligchaam bloot blijft. Aan zijne voeten draagt hjj eeiie merkwaardige soort van sporen;

het gedeelte dat met het rad der gewone sporen overeenkomt is plat en vierkant met vrjj diepe inkervingen. Mon gebruikt zo om mot de scherpe hoeken het paard als het ware te krassen, en niet om er, zoo als bij ons de gewoonte is, ligte prikkende bewegingen mede te maken.

Zijne wapenen bestaan in oenc speer, boog en pijlen, welke laatste meestal vergiftigd zijn en vrjj groote weerhaken' hebben. Het paard is bijna geheel bedekt door zijne uitrusting, welke verwonderlijk voel gelijkt op die dor ridders uit do middoleeuwon; in plaats echter van de veelkleurige wapens waarmede deze overdekt waren, zjjn hiervoor spreuken uit den Koran in do plaats gesteld en overliet goheele kleed verspreid. Het hoofdstel is van leder; naar de algemoone Afrikaanscho gewoonte is hot in een groot aantal riemen gesneden.

065

-ocr page 675-

DE ASHANTI'S OF ASTTANTIJNEK

De gewone krijgslieden hebben, zooals men zien kan, volstrekt geene uniform en bijna geene kleederen. Zij dragen onderseheidene messen on dolken aan een riem om den hals en bovendien allo andere wapenen, die zij zieh kunnen verschaffen; als liet mogelijk is geweren, maar bjj gebreke van vuurwapenen gebruiken zij boog, pijlen en speren. Twee officieren van minderen rang ziet men op hunne reusachtige trompetten blazen; dit zijn eenvoudig uitgeholde en gepoljjste olifantstanden, die somtijds mot verschillende figuren besneden zjjn. Men blaast ze, even als dc meeste Afrikaansche blaasinstrumenten, van terzijde.

In Ashanti is de koninklijke erfopvolging nooit in do regte lijn; de broeder of do neef volgt den overleden koning op. Als het do neef is, dan is deze niet de zoon van den broeder des konings, maar van zijne zuster. De reden hiervoor is, dat het volk alsdan zeker is, dat hun toekomstige koning althans eenig koninklijk bloed in de aderen heeft; terwijl, volgens hunne begrippen, men niet zeker kan zjjn, dat de zoon dor koningin ook dio dos konings is; daar nu de vrouwen dos konings nooit van koninklijken bloede zijn, zou het dus kunnen gebeuren dat er zich een geheel plebejische pretendent voor den troon opdeed. Hierom wordt altjjd dc zoon der zuster van den koning gekozen. Zonderling is het echter, dat deze zuster niet behoeft gehuwd te zjjn, indien dc vader van haar kind slechts sterk is, er goed uitziet en eenc tamelijk hooge maatschappelijke positie inneemt.

De koning is in Ashanti in het aantal zijner vrouwen beperkt. Daar dit echter hot magische getal BJi.'l'i is, heeft hij in dit opzigt over de strengheid der wet nog al niet te klagen. Natuurlijk zijn deze vrouwen, mot uitzondering van eenigc weinige uitverkorenen, eigenlijk niets anders dan dienstboden en doen al het werk op het veld en in de huizen.

De inboorlingen hebben omtrent het goud hunne eigene logende. Zij zeggen dat, toen do Groote Geest den mensch schiep, hij één Zwarte en één Dlanke maakte en hen de keus gaf uit twee giften. De een kreeg al de schatten der tropische gewesten — de boomen vol vruchten, den vruchtbaren bodem, do warme zon en eene kalebas vol stofgoud. De andere gift bestond eenvoudig uit eene hoeveelheid wit papier, inkt cn ponnen. Do eerste gift doelde dus op stoffeljjke voordooien, de laatste op konnis. De Zwarte koos de eerste, omdat de voordoelen hiervan moer voor hem in hot oog sprongen; de Blanke de laatste. Vanhier do grootero meerderheid van den Blanke over don Zwarte.

Terwijl zij gaarne dc voordeelen erkennen, die do Blanke hoeft door zijne grootero wijsheid, zijn zjj echter zeer naijverig op do voorregton die zij zclven bezitten en nomen de geringste pogingen van vreemdelingen om hunne mijnen te bewerken hoogst kwalijk; indien men het mijnen kan noemen, waar bijna geen ondoraardsch werk ver-rigt wordt. Zij laten liet kostbare metaal liever verloren gaan, dan dat zij den Blanke zouden vergunnen hot zich te verschaffen. Voor Mulatten koesteren zjj dc grootste minachting; quot;hij is Blank-zwart, zilver en koper en geen goud.quot;

Wij hebben reeds gezegd, dat wij Dahome uitvoeriger zullen behandelen dan Ashanti, on dat in die gevallen, waar do gewoonten in boido rijken met elkander overeenkomen, wjj zo bjj hot laatste land zullen beschrijven. In beide rijken ontmoeten wij bijv. do vreoselijke quot;gewoontenquot; of monsehonoffers; in Ashanti kan men zo terug-brongen tot twee, do quot;Yamquot; en do quot;Adaiquot;

Dc eerste plegtigheid, die do grootste is van beide, hoeft plaats in hot begin van September, als de quot;Yam'squot; rijp zijn. Voordat de Yam's algemeen mogen gegoten worden, wordt de quot;gewoontequot; plogtig gevierd; dat wil zeggen; er worden^een aantal menschen met vele plegtigheden cn ceremoniën geofferd. Bij de quot;Adaiquot;, die^ elke drie jaren plaats heeft, is het aantal offers minder; in allen gevalle is de vernieling van monschonlevens vrooselijk. Do offeranden gaan altijd vergezeld van de afschuwe

lijke muziek, die in allo landen, waar monsehonoffers plaats vinden, het gewone accompagnement er van is.

Op bladz ()()7 ziet men twee van de instrumenten, die er altjjd bjj gebruikt worden. Hot eerste is de fetisclio-trom, die links op dc afbeelding is voorgesteld. Zij is met de grootste volharding uit een vast stuk hout gesneden en heeft in haar algemeenen

666

f

-ocr page 676-

DE ASHAXTI'S OF ASHANTUÏTEN.

vorm eene zonderlinge ovoroenkomst mot dc twcehoofdigo odclgcisteenten dcj' GnosHc-ken. Don opmorkzumon lozer zal voorzeker do merkwaardige vindingrijkheid in het oog vallen, waarmede liet monschonhoofd mot dat van oen vogel verbonden is; het laatste is aan hot eerste ondergeschikt, maar heeft toeh eene duidelijke individualiteit.

Op do beide hooiden stant do eigenlijke trom, die uit hetzelfde stuk hout gesneden is. Het vel van de trom is met een aantal houten pennen aan het instrument bevestigd: de warmte der tropische zon is voldoende om het, wanneer het slap geworden is, opnieuw te spannen. De wijze om een trommelvel op eene andere wijze te spannen is in West-Afrika onbekend, en zou, indien zij bekend was, toch niet in praktijk worden gebragt. De inboorlingen wijzigen nooit hunne gewoonten. Zjj stellen er eene andere voor in do plaats of schaffen haar af, maar iets te hervormen komt nooit in het hoofd van een neger op.

Aan de eene zijde van de trom ziet men hot luchtgat, hetwelk men gewoonlijk in allo Afrikaansche trommen aantreft en dat met een stuk spinncweb gesloten wordt. Somtijds zijn deze trommen buitengewoon groot en wordt er een geheelo boomstam voor uitgehold. Het trommelvel wordt meestal vervaardigd van de huid eener antilope; wil echter oen Ashantjjn eene trom hebben, die tegen vreemde fc-tischen bjjzonder krachtig is, dan maakt hjj het van do huid eener slang of van eene krokodil.

Het tweede instrument is eene fetische-trompet. Evenals alle Afrikaansche trompetten wordt zij geblazen op do wijze eener Hnit, op zijde en niet als eene Europeesche trompet, aan het einde. Zij wordt gemaakt van een' zorgvuldig uitgeholden olifantstand en is voorzien van oen zonderlingen

toestel om hot trillen te bevorderen. De toonen die er uit komen, kunnen niet zeer sterk zijn, omdat de wijde opening gesloten is met eene slangehuid. Deze huid is die van eene boa of python, eene zeer sterke fetische onder alle Afrikanen, in wier nabijheid de boa zich ophoudt; zjj bedekt bjjna het geheelo instrument.

De trompet heeft een bijzonder akelig voorkomen door het afschuwelijke zegetee-ken of de trophee dat eraan bevestigd is. Het is dc opperkaak van een' mensch, door zijne bijzonder sterke ontwikkeling klaarblijkelijk die van een' neger.

Het bestaan van menschenoffers alleen bewijst reeds, dat de godsdienst der Ashan-tijnen op een' zeer lagen trap staat. Zij zijn geen volkomen atheïsten, zooals sommige stammen die wjj reeds behandeld hebben; men kan evenwel ook niet zeggen dat zjj deïsten zjjn. Hoogstens zijn het afgodendienaars; limine denkbeelden omtrent een Hoogste quot;Wezen zijn uiterst onbepaald en vonnengd met een aantal bijgeloovige begrippen omtrent kwade en goede geesten, waaraan zij den gemeenschappeljjken naam geven van quot;Wodsi'squot; en aan wie zjj al iiunne vereering wijden.

Hun naam voor God is quot;.Nyonnmquot;, klaarblijkelijk eene wijziging van quot;Is'yamyequot;, de titel die aan het Hoogste quot;Wezen gegeven wordt door de Gamma's en andere stammen, die do oevers van den Rembo bewonen. Onder quot;Nyonmoquot; wordt echter ook verstaan de hemel, het uitspansel, of regen of donder, waarschijnlijk omdat zij van den hemel komen; den donder verklaren zjj door te zeggen dat quot;Nyonmoquot; klopt. Evenals de hemel als eene godheid vereerd wordt, wordt ook de aarde voor eene

667

-ocr page 677-

DE ASTTANTT'S OF ASH A XTIJNEN.

godheid, ofschoon van minderen rang, gehouden; men aanbidt haar onder den naam van quot;Sikpoisquot;

Wat de quot;WodsiV betreft, dezen schijnen verschillende rangen te hebben. De aarde, de zee en do lucht, bijv. zijn quot;WodsiV die op alle menschen hun' invloed uitoefenen; andere quot;Wodsi'squot; daarentegen, die zich in den vorm van boomen of rivieren openbaren, bezitten slechts eene beperkte magt over steden, enkele landstreken of bjjzondere personen.

De bundels vodden, de luipaard-klaamven, gewijde ketenen, eigenaardige koralen, stukjes been, vogelbekken, enz., die door de quot;Wontse'squot; of fetische-mannen gedragen worden, gebruikt men op eene nog al zonderlinge wijze, die door een vroeger aangc-haalden reiziger zeer goed verklaard wordt. — De West-Afrikanen hebben, evenals hunne broederen in het oosten, hunne kwade geesten en rondwarende spoken. Hunne godsdienstplegtigheden dienen om het kwaad af te wenden, hetwelk deze quot;Pepo'squot; of quot;Mulungo'squot; hen zouden kunnen doen, en zoo mogelijk dit kwaad over te brengen op hunne vijanden. Als hot beslissende oogenblik gekomen is, wordt de geest door den fetische-man bezworen om den bezetene tc verlaten; hij neemt een of ander voorwerp — do klaauw van een luipaard, eigenaardige koralen, of oen lap van de kleeding van den zieke, die genageld wordt aan hetgeen de Europeanen den boom des duivels noemen — en hierin trekt de geest waardoor de man bezeten was.

Do technische naam er van is quot;Kehiquot; of quot;Ketiquot;, dat is, stoel of zetel. Het woord quot;fetischequot; is eene verbastering van het Portugeesche woord quot;Feitigoquot; — toovcrij of' bezwering.

668

Hun geloof met betrekking tot de quot;Kraquot; of quot;Klaquot; of de ziel van den mcnsch is van een zeer bijzonderen aard. Zij gelooven dat de quot;Klaquot; bestond vóór het ligchaam en dat zjj van het eene ligchaam in hot andere overgaat. /00 veronderstellen zij dat, indien er een kind sterft, het kind dat hierop volgt hetzelfde kind is, hetwelk opnieuw in do wereld is gekomen. Dit geloof is bij hen zoo sterk, dat eene vrouw, wanneer zjj denkt moedor te worden, naar den quot;fotischo-manquot; gaat en hom verzoekt do quot;Klaquot; van haur overleden kind tc ondervragen naar zijne voorouders 011 de loopbaan die hij denkt te volgen. Do quot;Klaquot; heeft echter ook nog andere verrigtingen; hij wordt verondersteld in sommige opzigton van den mcnsch onderscheiden to zijn en hom, oven als de demon van Socrates, raad te geven; het is eene soort van kleine quot;wodsiquot;, die offeranden kan ontvangen. | Do quot;Klaquot; is ook dubbel, mannelijk en vrouwelijk; do eerste drijft den monsch aan tot kwaad eu do laatste tot goed.

rmrp

«li

-ocr page 678-

I).

locd ; 11 of !

.'ken

JIOOFrSTTTK LV.

D A11 O M E.

- KKIKNAAIlinoilHIIRN' van' DUN WKST-AKillkaan .— MOfilXII van daiiomi:. — iii: vijf distbiktkn'. — iiouhoiiiik.— in: ornn in' y.i.is viikdski,. — de quot;i.kobaquot; — viiu'.kiiixo duk si.axcikn in iiaikimi:. — m: stkaf van

I KM SI.ANOKNDOOIdiH. — E'PIKETTK AAS MKT MOK. - UK IllilS VAN IHMANI) VAX RAXO NAAK 1)1: IIOOI II-

SI'AI). — KKMB A KKIK A A XSC'lf F, ttANOMAT. — UK IIETEEKHXIS VAX I IET WOOHM quot;DAIIOME.quot; — CEHEMOXIrN 111' liEIS. — quot;KANAquot; OK quot;K ANA NINA l)K quot;KANDEKIJ K E IIOOFIISTAII.quot; — SCHOON Mil II DEIt NATIiruTOOX KEKEN. — UK quot;riEWOONTEquot; DEU quot;ouo'squot; EX quot;nozo's.quot; —I)K TOEC.AXO TOT quot;KANA.quot;— KKX AKEI.IO VERSIEIISKK. quot;DE KKOK KOMT.quot; — HE AMAZONEN. — HARK WI1EF.DIIEII) I N MOEII. - HARE OORKOnSTROPMEKN KX WAPENEN. — REVUE DER AMAZONEN. — ZAMKNSTKMJNO VAN HET I.EOKH.

Ekn ding is zeer merkwaardig bjj den celiton neger van West-Afrika, narnoljjk hot gcliruik hetwelk hij gemaakt heeft van zjjius aanraking met besehaafde volken. Mon zou zioli verbeelden dat liij door zjjir gedurigen omgang met lieden die wijzer en iimg-rigcr waren dan hij, en die, indien zij in een zedelijk opzigt welligt niet hoogor, maai' l)jj geone mogeljjkheid lager stonden dan hij, eenige sporten op de maatschappelijke ladder zou gestegen zijn. Niets van dien aard is echter geschied, en inplaats dat hij zijne oude barbaarsche gewoonten zou verlaten hebben, zijn deze integendeel, door de middelen die hij van de lilanken ontleoiulo, nog in barbaarsehheid toegenomen.

I'ijl en boog verruilende Voor hot geweer en de knods voor het zwaard, heeft hij zijne betere wapenen gebruikt om zjjne magt tot vernielen te vermeerderen; hij Itezigde ze voornamelijk oüi hen te bevechten en als slaven te verkoopen, die Inj reeds vroeger met gelijke wapenen had bestreden. Het vreemdste van dit alles is echter, dat, niettegenstaande hij de gevangenen beschouwt als eene vermeerdering zijner bezittingen -— do eenige verontschuldiging die hij kan hebben voor de bloedige invallen, welke bij doet in iedere stad, die hjj denkt te kunnen overwinnen — hij toch de vrceseljjke quot;gewoontequot; van meiiseheiioffers niet heeft afgeschaft; elke ter dood gebragte gevangene of misdadiger toch is voor hem zuiver verlies.

Wij zjjn nu genaderd tot een der zonderlingste rijken van don aardbodem, dat van Dahome; een koningrijk hetwelk aan bloed en wreedheid zijn ontstaan te danken heeft en zjjn bestaan meer dan twee eeuwen lang heeft gehandhaafd, in weerwil der vreeseljjke tooneelen die er dagelijks plaats vinden — tooneelen waardoor bijna elk ander volk in opstand zou worden gel)ragt. De vreeseljjke offers evenwel, die den naam van Dahome reeds zoo lang hebben berucht gemaakt, zijn echter niet alleen oen gevolg van de fantasie van een' despotischen koning; zij worden door liet volk goedgekeurd en hem zelfs opgedrongen. — Inderdaad waardige onderdanen van zulk een koning.

Dahome ligt in dat gedeelte van Afrika, hetwelk gewoonlijk de Slavenkust genoemd wordt, ter onderscheiding van de Goud-, Ivoor en Oraankust; zjjn strand worden bespoeld door de wateren der golf van Benin. Van de vier groote slaven-rijken, Aslmnti , Yomba, Benin en Dahome, heeft alleen het laatste zijne magt behouden; voor het oog van een goed opmerker is het echter duidelijk, dat Dahome, hetwelk de andere drie overleefd heeft, hen spoedig zal volgen.

of

-ocr page 679-

DATIOME.

Aan zijne kust liggen twee beroemde havent!, Lagos en quot;Wliydah; deze zjju reeds zeer langen tijd de plaatsen van uitvoer geweest, waar de slaven, die in het binnenland waren gevangen genomen, aan boord der schepen werden overgebragt. Lagos is echter reeds aan Engeland afgestaan en zal waarschijnlijk, onder een beter bestuur, een der groote havens worden, waar een wettige handel kan gedreven worden. Het zal dan, in plaats van een vloek, eon zegen worden voor West-Afrika.

Whydah, eene der steden die men moet doortrekken om in bet binnenland van Dahome door te dringen, is wel waardig dat wij haar oen weinig van naderbij beschouwen.

In de eerste plaats zegt Burton, aan wien vvjj een groot gedeelte van do kennis van dit land te danken hebben, dat haar naam zelfs eene vergissing is. Vooreerst | hebben wjj hem gegeven aan eene verkeerde plaats en ten tweede wordt hij geheel verkeerd gespeld. De stad die wij Whydah noemen, ia bjj het volk bekend onder den naam quot;Gre-hwequot; (plantaadje-huis,) terwijl hot eigenljjke quot;Hwe-dahquot; — zoo als hot 1 woord gespeld zou moeten worden — gelegen ia in een klein rijk, welks hoofdstad ; Savi genoemd werd.

Oorspronkeljjk ging eene haven, die aan den koning van Savi toebehoorde, en ' waar alleen zeeroof werd uitgeoefend, over in de handen van Agaja, den toenmn-ligen koning van Dahome; eene verontschuldiging toch, om eene plaats ann te vallen die voor hem van zoo groote waardo was, daar zjj hem in regtstreeksche genieenschap hragt met de zee, werd door dezen ligt gevonden; lijj vermeed daardoor bij den handel alle tusBchonpersonon, die allen hooge percenten eischten van de goederen die door hun land trokken. Van 1725 af, toen de stad op deze wijze onder de heerschappji dor koningen van Dahome kwam, nam zij schielijk in grootte en belangrijkheid toe. Tegenwoordig is zij een zonderling mengsel van inlandsche cn vreemde meesters; op de eersten zullen wjj een' vlugtigen blik trachten te werpen.

Do plaats is verdeeld in vijf distrikten, die elk door een quot;Caboceerquot; worden geregeerd; het is echter opmerkelijk dat oen quot;Caboceerquot; tegenwoordig geen inboorling behoeft te zijn. De post van quot;Caboceerquot; der quot;Soglaji'squot; of van het Engelsche distrikt werd aan Burton aangeboden; deze kon echter niet verleid worden de betrokking to aanvaarden, zelfs niet door het eero-zonnescherm, hetwelk gelijk staat met de hoogste Europeesche ridderorde.

Aan den ingang van iedere stad is de quot;De-sumquot; of het tolkantoor en digt hierbij staan een aantal kleine fetisehe-huizen, waarin de handelaar verondersteld wordt zijne dankoffers te brengen aan de geesten die hem goedgunstig zjjn geweest. Do straten worden gevormd door do muren waarmede do ruimte om de huizen is afgesloten en door den achterkant der huizen zelven; daar de wijze van bouwen te Dahome geregeld wordt bij do wet, ziet de stad er overal eveneens uit. De muren zjjn van klei; deze wordt somtijds vermengd met oesterschelpen, om er meer stevigheid aan te geven.

De gloeijende zon maakt van deze klei weldra eene soort van zaehten steen, die zeer duurzaam zou zijn, maar niet tegen de hevige stortregens der tropische gewesten bestand is. De muren worden in den regentijd altjjd sterk beschadigd en het begin van het drooge saizoen is steeds een zeer drukke tijd voor de inlandsche bouwmeesters, die dan de schade moeten herstellen, welke door don regen ia teweeg-gebragt. Er is in de klei bovendien eene kleine hoeveelheid zout, waardoor hare oplosbaarheid natuurljjk vermeerderd wordt. Aan de Goud-kust versterken de inboorlingen de muren met levende cactus-planten; de negers van Dahome nemen echter deze voorzorg niet in acht en bezorgen zich dus — zooals bij luiaards veelal het geval is — voel noodeloozen arbeid.

Er zjjn in de huizen geone vensters, maar de daken, die vervaardigd worden van gras en bladeren op een ligt houten geraamte bevestigd, worden zoo gemaakt, dat zij gedeeltelijk van de muren kunnen worden nfgeligt.

In weerwil dat er voortdurend Christen-zendelingen wonen en de inboorlingen steeds met Mohamedanen in aanraking komen, neemt do fetische-dienat er steeds toe. Menschenoffers hebben er niet plaats; allo slagtoffers worden naar de hoofdstad gezonden om ter dood gebragt te worden. Volgens Burton quot;ziet men menige hut, waar

f570

-ocr page 680-

DAHOME.

do quot;Zo-vodunquot; — een koord waaraan van twintig tot twintig voet doodo bladeren zijn opgehangen — omheen is gespannen. (quot;Zo Vodunquot; beteekent vuur-f'etischo,)

uNa een brand is deze f'etisclio, om brand te voorkomen, bijna algemeen in gebruik. Tegenover don ingang der woningen zien wij bovendien do quot;Vo-sivaquot; die de bewoners [et | tegen kwaad bewaart. Men ontmoet ze in velo verschillende vormen; meestal is het een stok of' paal met eene ledige kalebas voor hoofd, en een ligehaam van gras, riet, palm-111 I bladen, kippenvederen. Dit volk moet toch al zoor ligt denken over een geestelijken ie- • invloed, die zulk een' vogelverschrikker, zelfs in het duister, voor een menscheljjk wezen zou kunnen houden.

quot;Naast bijna elke deur staat de quot;Legba-gbauquot; of quot;Legba-potquot;, die door de Europeanen gewoonlijk quot;des duivels schotel' genoemd wordt. Het is een gewoon, heel of gebroken, stuk aardewerk en wordt eiken morgen, voornamelijk door do vrouwen, voor do gieren met gekookte maïs en palmolie gevuld. quot;Akrasuquot;, de gier, is, op de slang na, het gelukkigste dier in Dahome. Hjj heeft altijd een overvloed van voedsel, zooals oojjevaars, roodborstjes, zwaluwen, kraanvogels en andere vogels, die in verschillende streken der wereld voor heilig worden gehouden

quot;De reizigers schelden en schimpen op dezen quot;walgelijken vogelquot;, maar zij vorgeten

dat, zonder hem, de steden van Yoruba onbewoonbaar zónden zjjn....... Een gier

r,7i

op een dooden boom gezeten, is mij altjjd voorgekomen als hnt meest juiste zinnebeeld en het beste wapen voor het in verval gerakende Dahome.quot;

De quot;Legbaquot; of de afgod waaraan deze vogel is gewijd, is een afschuwelijk afgodsbeeld; de godheid is ruw uit klei gevormd en iu eene neergehurkte houding voorgesteld. Somtijds is liet hoofd van Legba van hout mot de oogen en tanden van quot;kauri'squot; of anders wit geschilderd. Legba is meestal eene mannelijke, zelden eeue vrouwelijke

-ocr page 681-

672 DAIIOME.

godheid; hot voornaaniste dool van don vorvaardigoi' van het beeld ncliijnt to zjjn, de aanbidders omtrent het geslacht niot in twijfel to laten. Legba zit in ccmic kleine but, die aan alle zijden open is; daar nieniaud voor hem behoeft te zorgen en niemand zich met hom durft bemoejjen, is hot land vol van deze zonderlinge kloino tempels; somtijds ziet men or den god in, terwijl hij nog in tamelijk goeden staat verkeert, in do moeste gevallen is lijj echter in oen hoop klei en stof veranderd. Sommige houten Logba's zijn afgebeeld op bladz. (554 ; deze zijn echter opzottoljjk uitgekozen om do bijzondere en buitengewone kieschheid, waarmode de boeldliouwcr zo heeft voorgesteld.

Slangen zijn in Dahomo fetischon en worden door do moest gestrenge wetten beschermd. Allo slangen worden ton hoogste vereerd maar er is er ecne in het bijzonder — eeno onschadelijke slang quot;Danhgbwequot; genaamd, aan welke men oen'bjjnabespotteljjken eerbied bewijst. Zij is van gemiddelde grootte, ongeveer twee meter lang en zoor net geteokend met bruine, goole en witte vlekken. I)c quot;Danhgbwequot; wordt tam in clo quot;fotische-huizonquot; gehouden; mogt er oen afdwalen, dan wordt zij door dengenen die haar vindt, zorgvuldig weder te huis gebragt; hij kruipt echter eerst over den grond en bedekt zich het hoofd met stof, evenals hjj zou doen in tegenwoordigheid van den koning, voordat hjj do slang aanraakt. Vroeger stond op het dooden van oono dezer slangen do doodstraf; deze is echter thans veranderd in eeno straf, die ofschoon zoor streng, toch niet altijd don dood ten gevolge beeft. Zij is een mengsel van hot vroo-selijke en bespottelijke, hetwelk voor dit land zoo karakteristiek is. Duncan zag eens drie mannen deze straf ondergaan. Er waren drie kleine hutten gebouwd van drooge stokken, dio mot droog gras waren gedokt. Do schuldigen werden toon door don quot;fetischo-manquot; voor de hutten geplaatst, waarop deze eeno lange toespraak biold tot do toeschouwers, waarin hjj de vroeselijkheid der misdaad beschreef, die do sdnil-digon haddon begaan.

Nu werd er op do schouders van eiken schuldige een hond gebonden, benevens een jong geitje en twee kippen. Eeno lioovoelboid palmolie word over hen uitgegoten en op hunne hoofden worden balancoorenclo, open kalebassen geplaatst, die met dezelfde stof gevuld waren, zoodat bij do minste beweging do kalebassen moesten omvallen en de olie over hot hoofd en het ligcliaam naar boneden stroomde. Zij inoestoii vervolgens rondom de hutton loopen en werden eindelijk gedwongen or in te kruipen; do hond, hot geitje en do kippon werden hun eerst van do schouders genomen en met hen in de hut gedrongen. Nadat nu de deuren gesloten zijn, verzamelt zich oen groote menigte volks, mot stokken en kluiten aarde gewapend, on omringt de hut. Deze wordt dan in brand gestoken; do drooge grondstoffen waarvan zij gebouwd is, ontvlammen als buskruid en de ongolnkkigon die er in zjjn opgesloten, breken door do brandende wanden en het dak been en trachten den moest nabjjzjjnden stroom to bereiken, terwjjl zij gevolgd worden door do menigte, dio onbarmhartig op hen losslaat en bon met aarde werpt. Indien zij het water kunnen bereiken zijn zij veilig en indien zij lieden van rang zijn, hebben zij weinig te vroczen, daar zij alsdan door hunne vrienden omringd worden, die do menigte van hen afhouden, totdat zij hot water hebben bereikt.

Men ziet een en ander op do vorige afbeelding.

In hot verschiet ziet men een der schuldigen brengen naar zjjn quot;fetiseho-huis.quot; II jj draagt do mand mot kalebassen op het hoofd, on do dieren hangen oin zijn' hals. Een' andoren ziet men in do hut kruipen, waarnaast do quot;fetische-manquot; staat mot doodo slangen in zjjno handen; do laatste is akelig om aan te zien, door de vcrw, waarmede hij zjjn gezigt besmeerd beeft. Op den voorgrond ziet men een' derden schuldige die op het punt is, zich in bet water te storten om do vlammen to blusschon, die nog in zjjn mot olie doortrokken haar woeden en die reeds bjjna al zjjno weinige kloedoren verbrand hebben. Achter hem ziet men de brandende hut en om hom hoon do toeschouwers, die hem slaan en met aarde worpen, terwijl zijne vrienden hen terug on don weg naar het water vrjj trachten te houden.

Wij zullen nu Whydah verlaten en naar de hoofdstad trekken.

Indien iemand van rang don koning zijne opwachting wil gaan maken, zendt do

-ocr page 682-

DA HOM II

liiiitstc hom wnigou zjjiici' ofliciomi, dii! uls toukcu van Imuquot; nmg' den quot;huai-stokquot; dragen, dat is oenc soort van tomahawk, omtrent 60 centimeter lang, eindigende in een ruw afbeeldsel eencr haai; eene andere afbeelding van tlomsolfdcn visch is vervaardigd van een zilveren dollar en aan liet einde van liet handvatsol gespijkerd. Een der officieren heeft waarschijnlijk don quot;leeuwen-stokquot; ais zijn /innebeold van liet vertrouwen hetwelk in hem gesteld is; voor eon ongeoefend oog zouden de leeuwen even goed kunnen dienen voor haajjen, terwijl men beiden zou kunnen gebruiken als quot;krokodil-stokkenquot;; de vorm toch der dieren is geheel on al conventioneel.

De wjjze van reizen is over het algemeen in hangmatten; deze zijn meestal van katoen, maar somtijds ook van zijde. De laatste zien er zeer opzigtig uit. De gemiddelde grootte eener hangmat is 2V2 bij l'/j meter; de einden zjjn vastgemaakt aan een stok, die omtrent 3 meter lang is. Op dezen stok is een ligt geraamte bevestigd, waarover een zeil gespannen wordt om den reiziger tegen de zonnestralen te beschutten. De stok wordt niet op de schouders, maar op het hoofd gedragen; en tengevolge van de lompheid en ruwe bewegingen der dragers stoot oen reiziger van weinig ondervinding telkens vrij hevig met zjjn hoofd tegen den stok. De hangmat wordt door twee man gedragen, maar voor elke is een stel van zeven personen noodig; sommigen om elkander te ver-: vangen en anderen om de moejjebjke plaatsen op den weg over te komen. Elk man verwacht des morgens en des avonds een glas rum; daar zjj het een' meester die uiet bemind is zeer lastig kunnen maken, ia het beter maar aan de algemeene gewoonte toe te geven, te meer daar de rum slechts ;5 stuivers per kan kost.

Daar wij uu midden in Dahomezjjn, laat ons nu eens zien wat deze naam beteekeiit.

Omtrent 1(520 stierf een oude koning, die drie zonen naliet. De oudste nam bezit van hot rijk zijns vaders; de jongste, quot;Dacoquot; genaamd (sommige schrijvers noemen hem quot;Tacudonoquot;) ging zjjn fortuin zoeken en zette zich neder op eene plaats, niet I ver van Agbome. Daco werd langzamerhand al magtiger en magtiger en drong telkens door in het land, toebehoorende aan een naburigen koning quot;Danhquot; (d. i. de slang of regenboog) genaamd. Naarmate het aantal zijner volgelingen toenam, viel l)aco zijnen buurman Danh gedurig om meer land voor hen lastig, totdat de koning eindeljjk zijn geduld verloor en den hardnekkigen bedelaar toevoegde: quot;gij zult weldra iu mijn buik willen bouwen.quot; Daco dacht dat dit denkbeeld niet eens zoo slecht was; toen hij dus een genoegzaam aantal krijgslieden had bijeengebragt, viel hij Danh aan, doodde hem, nam bezit van zijn rijk en bouwde een nieuw paleis boven zijn lijk; hij vervulde dus letterljjk en opzettelijk de voorzegging, die zjjn overwonnen vijand in haast en kwaadheid gedaan had. Ter eere dezer overwinning noemde hij de plaats quot;Danh-omequot; of quot;de buik van Danhquot;. De quot;nquot; in dit woord is een neusgeluid, hetwelk andere dan Afrikaansche ooren niet kunnen waarnemen zoodat men het woord het best uitspreekt als quot;Dahome.quot;

liet groote naburige rijk van Allada was omtrent 100 jaren lang met Dahome op een' yriendschappelijken voet; toen beoorloogden zjj echter elkander, waarbij Dahome op nieuw de overhand had, zoodat ook Allada bjj Dahome werd ingelijfd.

1 Iet was even voorbij Allada, dat Burton voor het eerst eenige der beroemde Amazonen of vrouwelijke soldaten zag, die wij aanstonds zullen beschrijven; bier begon ook de zonderlinge reeks van plegtigheden, te talrijk om ze alle afzonderlijk te beschrijven, waarmede do reis van zulk een' gewigtigen gast van do hoofdstad vergezeld ging.

Wij zullen er slechts eene korte schets van geven. In ieder dorp, waarlangs men trok, werd een dans uitgevoerd, dien de reizigers verwacht werden te zullen bijwonen. Al deze dansen waren volkomen gelijk en bestonden uit verdraaijingen van het ligchaam en stampen met do voeten; weldra werden zjj zeer eentoonig, maar men moest ze dulden. Op eene plaats, Aquine genaamd, kwam oen troep krjjgslieden met veel geweld hot dorp binnenstormen, tot in de open ruimten onder den boom die in het midden van het dorp stond. Er waren er omtrent 80; zjj stonden in 4 gelederen. N oorafgegaan door eene soort van vaandel en begeleid door de onvermijdelijke trom, kwamen zjj met versnelden pas aanmarcheren en voerden verschillende vlugge manoeuvres uit. Nadat zjj rondom den boom gegaan waren, vielen zij allen plat op den grond, sloegen het stuf met hunne handen omhoog en wierpen het over hun gelieele ligchaam.

quot;KEI, I. 43

-ocr page 683-

m

DATTOME.

Uit is in West-Afriku do koninklijivo ho^i'ocling; y.jj luid |diiiits ter ccrc der Ijjko scepters, die lijj vooniit lind gebonden, voi'ge/old van liet iinmtr kidon-siciaiid, i!Pn ouden likcui'-keldor, die mot oon wit lükon hod(d\t was on op hot hoofd van oon jongen gedragen word.

l it dozen iikeur-koldor worden Hosselion water, wijjn, jonevor en rum to voorschijn gehragt, waaruit do bezoekers, volgens de etikotto, (Ineinaal moesten drinken. Naclai deze plegtighoid was afgoloopon, ging hot gploide want dit Idook het te /,jjn hot gozol-schap vooruit naar do hoofdstad, terwijl /.ij den goheelon we^-over dansten en sprongen.

Xa onderselieidono nnden halt, gehouden to hehhen, kwninon de reizigers eindelijk in het gezigt van Kana, do landelijke hoofdstad.

quot;Het is duidelijk Dahoine en de i'oiziger vorwaoiit hier do toonoelon van barhaarscho sohoonlieid te zien, waarvan ieder gelezen hooft. Rn inderdaad, het land hooft zijne eigenaardige sohoonlieid; oon Fransebinau hoeft liet vorgolokon bij hot sehoonsto gedeelte van hot schoono l'rovonoo, terwijl Duncan hot boschrjjft als oen uitgostrokton lusthof, die wel eonigzins gelijkt op sonmiige f;'(Hloelten vau liet f!;rooto park to Windsor.

quot;Na liet doortrekken van ondoordringbare, sombere liossolieu en treurige, akelige moerassen, verlustigt zich hot oog iu deze open vlakten; haar vorloidotjjk voorkonion wordt nog verhoogd door aanplantingon van helder groene booinen on hoostors, waarmede de helling dor heuvels versierd is, alsinodo door een a(dit(!rgrond van rensaehtigo, eeuwenoude boonion, waardoor do palnibooinon ilio in hunne nabijheid staan in bun' groei belemmerd worden, door in het groen als hot ware begraven woningen, en katoenboomeu die zich uitstrekken zoover men zien kan. Deze matigon do gloojjondc hitte van don zomer en vangen in don winter don regen op, waardoor anders hot pas onder den grond gebragte zaad zon worden weggespoeld. lt;)i)k dierlijk loven ontbreekt niet. De gier, de waauw en de valk zweven hoog door de lucht; de veelklouritste insokten-vaugende vogels bewonen do lagere lagen van den dampkring; het kleine grjjze oeklioorntje beweegt, zich vlug in zijne hoog verheven woning en van do plantages van maïs en cassava vorrjjzen honderdon bontkleurige zangers.quot;

074

Evenals gewoonlijk mot Afrikaanscho namen het geval is, wordt het woord Kana door bijna eiken reiziger en schrijver op cone andore wijze gespeld. Sommigen schrijven

quot;C

Janna , Viimaliquot; of quot;Carnnhquot;, torwijjl andoren do stad noemen quot;('almina,quot;, klaarblijkelijk

-ocr page 684-

DVTIOME. 075

cenc vcri)iislcriiif;' vim quot;Kaïiii-niiiiiiquot;minaquot; is een woord hctwolk or is bijgovoegd. Allo bowonoi's van liet iaml lusscltcn den quot;kioinoii Popoquot; en quot;Acuaquot;' worden quot;Minnquot;' o'cnocind. indien wij echter hij de hesohrjjvin^ van West-Afriica de spelling volgen van Bnrton, selirjjven wij st(gt;llig niet onjuist. Kniiii werd in ISIS ingenomen door den koning (rozo, die van de plaats hield en er zijne landcdijke hoofdstad van maakte — czol- omtrent zooals Brighton eene hoofdstad was van Engeland in do dagen van het regentschap. Ifjj verdreef'de woeste en oorlogzuchtige •'OyoV (uitgesproken Aw-yaws), en ter herinnering van zulk eene gewigtige overwinning werden jaarlijksohe quot;gewoontenquot; d. i. nionsohonoffcifi ingesteld, waarbij do shigtorters gekleed worden als de overwonnen quot;Oyo's.quot;

Dit wordt genoemd; de quot;gewoontequot; van (rozo en ofschoon do bijzonderheden niet mot zekerheid bekend zjjn, bljjkt toch de iilgomocme strekking er van uit de volgende feiten. Een reiziger, die Kana in ISRjJ bezocht, vei'liaalt dnt er toen op palen elf terrassen waren opgorigt ter hoogte van 14 a lö meter. Op elk |)l(it stond hot lijk van een man overeind, gekleed nis een boer met eene kalebas in do hand, waarin olie, koren of een ander prodnkt van bot land bovat was. Mén lijk stond, alsof het een schaap droef.

'r:

2'IMI.

Toon Duncan Kana bezocht of quot;Cananina/' zooals hij het noemt, zng hü nog de overblijfselen van deze quot;gewoonte.quot; De ninren dor phiats, die eene groote nifgebroiM-heid hadden, waren bedekt met mensclioljjke schedels, die omtrent 1lt;» motei' van elkander stonden; aan een paal stond hot Ijjk van een man overeind, eene mand mei beide handen op zijn hoofd vasthoudende. Een weinig verder waren de lijken van twee andere lieden, die mot do voeten ami eene soort van galg, omtrent (i a 7 nieter hoog, hingen. Zij waren ongeveer twee manndon in deze houding geweest en men kon /.e ter naauwernood als menschelijke wezens horkonnen. Twee anderen waren opgohangen op de markt en men verhaalde aan Duncan dat dit misdadigers waren die men had ter dood gebragt, omdat zij eon' minnehandel hadden aangeknoopt met vrouwen van den koning. Te Kana ziet inon de eerste toekenen van 's kon in O's tegenwoordigheid. Er loopt eon kleine stroom langs, waardoor do stad van water wordt voorzien. Met het annbreken van den dag worden de slavinnen van hot paleis ontslagen uit de gevangenis, waarin zij don nneht hebhon doorgobragt, en uitgezonden om wnter voor li(gt;t paleis te hnlen. Jlel zijn goene Amazonen, zooals zij gewoonlijk

jk | genoomd worden, maar do shi vinnnen der Aniazonen; elke dezer vrouwen hoeft min-■ stens ééne slavin, en sommige meer dan vijftig.

43*

-ocr page 685-

(17(1 DAffOME.

Hot i'oit iilloon, dat zij do hodicndon zijn dor Ainn/onon, dio op haro liourl dc bedienden zjjn van don Koning', gooft liaav oono zokoro wiianlighoid, waarop zij zioli niot weinig laten voorstaan, (icon man mag oen oog o|gt; haar slaan on vool minder haar aanspreken; hjjgovolg worden dezo vronwon dun ook, als /.ij water gaan halen, voorafgegaan door eeno liarer, dio oono nnvo klok draagt, wolko haar aan don hals hangt. Als dezo aanvoerster in do verto eenquot; innn ziot, luidt zij dozo klok op eene krachtige wjjze en roept quot;Gan-jaquot;, d. i. quot;do klok komt.' Zoodra het geluid dor klok liet oor bereikt van een man, dio toevallig op den weg is, tracht hij zoo spoedig mogelijk hot digtst bijzjjnde voetpad to bereiken, waarvan er een aanmerkelijk nantiil zijn, die naar do bosschen gaan; zjj koeren don rug naar de vrouwen too en waehton geduldig totdat de gehoele reeks voorbij is.

Zjj hebben volkomen gelijk, dat zij zich zoo spoedig wegmaken als zij kuiinen, want indien er slechts bjj ongeluk een pot met water brak, zou do man die er het digtst bij was stellig beschuldigd worden de vrouw, die hom droeg verschrikt te hebben; het bijna zokero gevolg hiervan zou zjjn, dat hij met zjjno vrouwen en kinderen als slaaf verkocht word.

Zooals trouwens te verwachten was, zjjn do bewoonsters van hot paleis op ditvoor-rogt zeer trotsch; boe leeljjker en ouder zij dan ook zjjn, hoo barder zjj de klok laten luiden en hoe sterker zij den gevreesden kroot quot;Gan-ja doen hooron. Het zonderlingste is echter, dat zelfs do langst geplaatste mannelijke slaven van het paleis van hetzelfde voorregt gebruik maken on or op staan zei ven don grooten wog in te nomen, en allo andere reizigers op de bijpaden jagen. quot;Dit,quot; zegt Burton, quot;is in Dahomc eene der grootste plagen. Het duurt gedurende den goheelen dag. Indien men, inden omtrek van het paleis, eeno halve Engolsche mijl per uur aflegt, zou dit al zeer vlug zijn; maar om voor dezo lastdieren, die welligt voor enkele stuivers gekocht zjjn, telkens plaats te moeten maken, is, om er bot minste van to zoggen, alles behalve aangenaam en strijdt met onze waardigheid.quot;

Do stad Kana heeft op zich zelve weinig schoonheden, hoo schilderachtig de omliggende natuurtooncelen ook mogon zjjn. Zij boslaat eene oppervlakte van 3 vierkante Engolsche mijlen on is zamengosteld in de eerste plaats uit het paleis en ton tweede uit oen aantal huizen die er om heen staan ; in de nabijheid van ^s konings ver-bljjfplaats staan zij digt opeen, en meer en meer verspreid naarmate zij er verder vnii verwijderd zijn. Burton schat hun aantal op 4000. Do huizon zijn gebouwd van eene roodo, zanderige klei.

Do muren van het paleis, die zich zoor ver uitstrekken, zjjn omringd mot vrolijke versierselen, in don vorm van menschelijkc schedels, dio er op oen afstand van 10 tot 10 meter boven op staan; zjj zjjn nis bot ware de sleutel frot het karakter der bewoners van Dnhomo. In geen land dor wereld wordt hot menscbeljjke loven met zooveel verkwisting en zooveel pralerij opgeofferd.

In de meeste landen wordt het Ijjk, na het ter dood brengen van con misdadiger, begraven of hoogstens voor do wilde dieren en roofvogels geworpen. In Dahome wordt do schedel van bet slagtoffer schoongemaakt en gebezigd om een oi ander gebouw of de toegangen tot het paleis te versieren. De eenige voorwerpen die den reiziger in hot oog vallen, zjjn dan ook menscholjiko schedels. Op do hoeken der muren staan schedels; schedels zijn op tafels voor den koning opgehoopt; op palen staan schedels; men gebruikt zo nis knoppen op vlaggestokken; de dansers hebben | zo aan hunne gordels hangen en al de tempels of quot;Ju-ju-huizonquot; zjjn bijna geheel van monsehohjke schedels gebouwd. Hoo men aan zulk een aantal schedels komt, zullen wij aanstonds zien.

Hoo vreesehjjk en terugstootend dat alles voor ons gevoel moge zijn, moeten wij toch herinneren, dat zelfs in Eüropa, in een' tijd toen kunsten en wetenschappon in de hoogste achting stondon, do goviereiulecldo Ijjkon van personen dio voor hoogverraad waren ter dood gebragt, voor do poorten (lor voornaamste steden werden tentoongesteld, gelijk het ook nog betrekkelijk zoor kort geleden is, dat men binnen de hoofdstad hunne schedels liet staan. Deze handolwijzo was, ofschoon zjj niet zoo in het groot plaats had als do quot;gewoontenquot; in Dnhomo, eigenlijk in haren aard volkomen dezeltde.

-ocr page 686-

DAIIOME.

Daai' wij i,(^o(1h mocrmalen van de Amazonen ot' vrouwelijke soldaten liolihen quot;■esproken, zullon wij ze hier kortoljjk bcschrjjvon.

Dit korps bestaat geheel uit vrouwen; zoowel officieren als soldaten behooren tot het vrouwelijk geslacht. Zjj nemen aan hot hof eeno hooge plaats in en zijn inderdaad zoo gewigtig, dat elke Amazone minstens ééne slavin bezit. Jn haar eigen land dragen zij twee namen, quot;Akho-si'squot;, d. i. quot;de vrouwen van den koningquot;, en «Mi -no'squot;, d. i. quot;onze moedorsquot;. Do eerste naam is hun waarschijnlijk gegeven

volgens het quot;lucm k hoii h(ceud()-\)cgmsi}v, omdat zij do vrouwen van niemand mogen zijn; de tweede wordt gebezigd als een titel van achting en eerbied. De werkelijke vrouwen van den koning dragen goene wapenen, en ofschoon lijj somtijds wel eens op eeno zijner vrouwelijke soldaten verliefd wordt, mag deze toch nooit de positie eencr wezenlijke vrouw innemen.

Omtrent een derde gedeelte der Amazonen is getrouwd geweest; de overige y.jjn ongehuwde meisjes. Het is natuurlijk noodzakelijk dat liij zulk een korps de onthouding

(577

I

-ocr page 687-

DAHOME.

van mannen strikt worde in ncltt genomon, als liet althans oven krachtig wil blijven; er wordt dan ook bjjzondore moeite genomen om dit punt te verzekeren. In de eerste plaats worden zij zoo gestreng niogeljjk bewaakt en in de tweede wordt de hulp van liet bijgeloof ingeroepen. I5jj eene der poorten van het paleis, zeer beteekenisvol quot;Agbo-dewequot; of de quot;ontdekkings-poortquot; genaamd, staat eene krachtige fetische, die waakt over liet gedrag der Amazonen en altijd de schuldige ontdekt, die op de gewigtigste militaire wet inbreuk hoeft gemaakt. De Amazonen hebben voor deze fetische zulk eene vrees, dat er voorbeelden bekend zijn, dat eene Amazone, als zij gezondigd had, hare fout onmiddellijk bekende en tevens den naam van haar' deelgenoot aan de misdaad bekend maakte, ofschoon zij zeker wist, dat hij een' wreeden dood zou moeten sterven, en zij door hare medesoldaten gestreng gestraft en waarschijnlijk ter dood gebragt zou worden. Er is bovendien onder de Amazonen een sterk esprit de £V/w; zij verheffen er zich gaarne op dat zij geene vrouwen zijn maar mannen.

Zij zien er werkelijk uit alsof zij het waren en hebben over het algemeen een inannelijker voorkomen dan de mannelijke soldaten.; zij zijn groot, gespierd, bezitten een moed, die nergens voor terugdeinst en zijn onbarmhartig wreed. Bloeddorstig en woest van nature als de bewoners van Dahome in den regel zjjn, zijn de Aniazonen in beide eigenschappen de eerste; zij sehjjnen zich te willen wreken over de ontberingen, waartoe zij gedoemd zijn. De soldaten die niet gehuwd geweest zijn, worden dooiden koning uit de familiën zijner onderdanen gekozen, daar hij er de keuze uit heeft zoodra zij tot den huwbaren staat gekomen zijn; de Aniazonen die reeds gehuwd geweest zijn, zijn vrouwen die haren echtgenooten ontrouw zijn geweest en in dienst genomen inplaats van ter dood gebragt; of wel zij zijn voor hare mannen zulke feeksen geweest, dat men ze bij het leger heeft ingelijfd, om aan haren strijdlust op eene wettige wijze te kunnen botvieren.

Om dezen bloeddorstigen aard te vermeerderen en een zekeren naijver op te wekken, mogen zij, die eenquot; vijand gedood hebben, een bewijs barer dapperheid in liet openbaar vertoonen. Zij nemen den scalp van den gesneuvelde weg en stellen dien bij alle revue's en andere groote gelegenheden ten toon. Zij hebben bovendien nog eene andere decoratie, die dezelfde waarde heeft als een ridderkruis in Europa, namelijk eene quot;Kauri-schelpquot;, die aan do kolf van het geweer bevestigd is. Na den slag besmeert de Amazone een gedeelte der geweerkolf met het bloed van den gevallen vijand;

even voordat dit gedroogd is, legt zjj er eene nieuwe laag overheen. Dit wordt zoo dikwijls herhaald, totdat er een dik, zacht deeg is gevormd, waarin de quot;Kauriquot; wordt vastgedrukt. Hierop wordt het geweer in de zon gelegd, en als een en ander behoorlijk gedroogd is, is de schelp stevig aan het wapen vastgelijmd.

Naar het bezit van dit zegeteelten wordt door de Amazonen vurig verlangd; na een' slag zijn dan ook zij, die niet eigenhandig een vijand verslagen hebben, half krankzinnig van nijd en jaloezij, als zij hare meer gelukkige zusters met het zoozeer begeerde zegoteeken versierd zien. Voor eiken verslagen vijand mogen /.ij ééne quot;kauriquot; dragen en bij enkele der dapperste en strijdlustigste Amazonen is de geheele kolf van het geweer met quot;kauri's bedekt; deze zijn er in cirkels, sterren en dergelijke figuren op geplaatst.

Do kleeding der Aniazonen verschilt eenigzins naar de plaats die zjj in het leger innemen. De gewone uniform is eene soort van blaauw en wit vest van inlandsch maaksel, maar zonder mouwen, om de beweging der armen niet te belemmeren. Onder dit vest dragen zjj eene soort van rok, die tot even beneden de kniën reikt, en hier onder een korte liniien broek. Om haar midden is de ammunitie-gordel, die volgens hetzelfde hegiiiHol gemaakf is als de bandelier der midden-eeuwen. Hij

678

-ocr page 688-

LA HUME.

bestaat uit omtrent HO holle, houten eilinders, die in eeiT lederen gordel bevestigd zijn; elke cilinder bevat eene lading buskruid. Als zij hare geweren laden, doen de Amazonen het kruid eenvoudig in den loop en stampen hierop den kogel, zonder eerst de moeite te nemen er ecu prop of iets van dien aard tusschen te doen; op deze wijze gaat dus veel van de kracht van het kruid verloren en is ook de rigting van den kogel vrij onzeker, (icdeelteljjk door de speling der slecht sluitende kogels en deels door de mindere hoedanigheid van het kruid, zijn de ladingen tweemaal zoo groot als die door een Europeesch soldaat gebruikt worden.

Burton brandmerkf teregt het bestaan van zulk een leger als geheel en al ver-

keenl: lijj zegf, dat het eene dei' redenen is, die /lillen veroorzaken dat liet rjjk \iin Dalionie van do aarde /ai worden nitgewiseiit. quot;liet lt;l(ioi der oorlogen en invallen vim Dahome is altijd geweest verwoesten en vernielen, miiiir niet veigrooting van grondgebied.

„Volgons de gesciiie(lenis liohhen de belieerseliers van Dahome altijd het voorbeeld gevolgd van Agaja, den tweeden stiehter van het rijk; deze wns er veeleer op nit om ovorwinningen te doen en schrik rondom zieli te verspreiden, dan om zijn rijk te vergrooten en zich te versterken. Hiervan is een afnemen der bevolking met eene vermindering van grondgebied het gestadige gevolg geweest, een toestiind waardoor de volken het eerst te gronde giian. Tegenwoordig zijn de oorlogen in eenvoudige slavenjagten verbasterd een feit, hetwelk men wel mag in het oog honden.

quot;I)e vronweljjke krijgslieden, hm getide vim 2500, konden TöUO kinderen vertegenwoordigen. Dit verwiinrloozeii van productive kniebten en de noodzakelijke gevolgen van het quot;dienenquot;' in oen land dat toch zoo weinig bevolkt is, zjjn voor het slant kundig ligchaam even noodlottig als een dergeljjk verlies aan bloed voor het

679

do de i seer : ifli-jjit-uon :ene lam dat eng de ene

oen ten en uen ' be- j

OOI' j

'eii .wd nst sen ! 3ue I

en, 1

LUI 1* [.

ere Mie erf id ; 'lie jjls

?e-kt. en l de

)or an en

gt;0- :

►or | •iquot;

oil*

ke

;ei' | ch | mi.

lt; I,

'1,

quot;Ü

-ocr page 689-

DAHOME.

nicnsclu'lijk ligclmn-m zou zijn. Op deze wijzo wordt liet land ontvolkt en de eigenlijke fiTondstof voor alle nijverheid, de menseii, ontbreekt overal.quot;

Woest, wreed, mcodoogenloos. door strenge wetten van alle huiselijke banden beroofd, zijn de vrouwelijke soldaten van Dahonie do eenigo personen die werkeljjk vechten; de nmnneljjke soldaten zjjn betrekkelijk zwak en nutteloos. Zij zijn slecht gewapend; sommigen hebben geweren uit den handel, maar de mcesten zijn slechts voorzien van pijl c;n boog, zwaarden of knodsen. Alle krijgslieden echter, zoowel manneljjke als vrouwelijke, hebben touwen bij zich om hunne gevangenen te binden; de slavenjagt toch is het eenige doel waarvoor in Dahome oorlog gevoerd wordt. Tengevolge zijner groote kennis van het karakter des negers, voorspelde

I

Uurton reeds lang geleden, dat het rijk van Dahome aan het afnenien was en dal deze zwarte Spartanen, tengevolge hunner overgeleverde staatkunde, van hun onophoudelijk bloedvergieten, de willekeurige handelwjjze van den koning, den zedebedervenden invloed van den slavenhandel en hunne naauwe aanraking met Europeanen, weldra en spoedig in verval zouden komen.quot;

Ilij voorspelde ook, dat de staat van oorlog, waarin de koning onophoudelijk verkeerde met Abeokuta, een staatkundige misgreep was, en dat het zou blijken dat do quot;Egba'squot; ten slotte overwinnaars bleven. Hoe waar deze opmerkingen geweest zijn, is bewezen door hetgeen in de laatste jaren is voorgevallen. Dc koning quot;(ïelelequot; deed zijn' bedreigden aanval op quot;Abeokutaquot; en werd hopeloos geslagen. In weerwil van de roekelooze dapperheid der Amazonen, die vochten als zoovele dolle honden en door drie metalen veldstukken — zesponders ondersteund worden, mislukte zijn aanval en werden zjjne troepen, met verlies van een aantal gevangenen, teruggedreven; het aantal gesneuvelden word begroot op 1000.

680

-ocr page 690-

DAHOME.

Hoe roekeloos (!lt;■ Ain:tzoiieii kunnen vechten, hljjkt reeds uit lietgeen zij uitvoeren op oono rovuo. Jn dit godoolto van liet land worden do oouvundigc vorstorkingon gomaakt van acacia-heostoi's, die voorzien zjjn van zooi' lango on schcrpo doornon, en werkelijk krachtige hinderpalen vormen. I!ij eeno revue, die door Duncan werd bijgewoond, waren model-forten van deze doornen gebouwd; men had ze opgehoopt tot muren ter dikte van omtrent 20 meter en 2 a 3 meter hoog. Men kan zich wel voorstellen, dat het beklimmen van zulke wallen geeno gemakkelijke taak is, zelfs voor Europeesche soldaten, wier voeten door dikke zolen tieschennd zijn; voor krijgslieden die blootsvoets loopon, moeten zij onneembaar schijnen. Binnen deze forten waren sterke afschuttingen gemaakt, waarin een aantal aan den koning bohoorende inannelijke en vrouwelijke slaven waren opgehoopt.

Do revue begon hiermede dat de Amazonen met het geweer op den schouder, met oen front ter breedte van 60 a 70 meter voor het sterke fort stonden en het bevel tot den aanval afwachtten. Zoodra dit gegeven was, stormden zij voorwaarts en vielen do sterke inwendige schuttingen aan; alsof de doornen magteloos tegen hare bloote voeten waren, vlogen zjj er over heen, wierpen do schuttingen omver en keerden in triomf muir den koning terug, torwjjl zjj de veroverde slaven mede-bragten en tegelijk do scalpen vertoonden van krijgsliedon die in vroegere gevechten gevallen waren, maar die nu stilzwijgend veronclerstold werden in dozen aanval gesneuveld te zijn. Do aanval was zoo schielijk en woest, dat naauwclijks oono minuut vcrloopen was sedert het bevel tot den aanval was gegeven, of men zag do vrouwen met hare gevangoncn terugkeeren.

De inrigting van dit Amazonen-leger is even eigenaardig als zijn bestaan zelf. liet is verdeeld in drie bataillons, namelijk hot centrum on twee vlougels. liet centrum of liet bataillon der quot;Fanti'squot; komt eonigzins overeen met de Engelsche garde; inou herkent zo aan een wit net mot naauwo mazen, hetwelk op hot hoofd wordt gedragen en waarop blaauwe krokodillen zijn genaaid. Dit versiersel werd haar door den koning gegeven, omdat eeno barer eens een' krokodil had gedood. Als een bewijs van beleefdheid, verleent de koning gewoonlijk don honorairen titel van kommaiidant van het bataillon der quot;Fanti'squot; aan eoii of anderen hoogen gast; deze titel geeft dezen echter niet eens het rogt om het korps voor oono revue te laten uitrukken.

De grenadiers worden vertegenwoordigd door de quot;donderbus-eompagnioquot;; zij die in doze geplaatst worden bohooren onder do grootste on sterkste; iedere barer wordt gevolgd door eene slavin die bare ammnnitie draagt. Gelijk in rang niet deze zjjn de schorpsehut-tors of do quot;Zekcr-doodcndc-kompagniequot;, de quot;karabiniers' en de quot;bajonot-kompagnioquot;.

Do vrouwen van de meest erkende dapperheid vormen do quot;Olifant-konipagnioquot;; hare uitsluitende bezigheid is do olifanton-jagt, voor do slagtanden. Zij verrigten deze taak mot groeten moed en uitstekend gevolg en vellen somtijds eon' olifant mot oono enkele laag uit hare onvolkomen wapenen.

Do jongste vrouwen, die er bot boste uitzien, het vlugst on liet netst gekleed zijn, zijn de boogschutters. Zij dienen dan ook inderdaad moor om vortooning te iiiakon, dan voor werkelijk gebruik. Mare uniform is niet zoo uitvoerig als die van het geregelde leger; men onderscheidt zo vooral door een ivoren armband om don linkerarm en een tatoucersel, hetwelk zich tot aan de knie uitstrekt. Zjj worden vooral geoefend in hot dansen; op hot oorlogsveld dienen zij als boden en om do (looden en gewonden weg te brengen. Haar officiëelo titel is quot;Go-ben-to'squot;, d. i. „draagsters van pijlkokers.quot;

De meeste Amazonen zijn natuurlijk linie-troepen; indien zjj slechts oonige kennis hadden van militaire niauoeuvros en men haar kon loeren geregeld te laden en goed te mikken, zou hare tegenwoordige kracht verdriedubbeld worden. Burton vergelijkt echter hare militaire bewegingen bij die eener kudde schapen; zij hebben zoo weinig denkbeeld van handelen volgens een vooraf beraamd plan, dat zij door don eersten den bosten aanval van de slechtste Europeesche troepen onmiddellijk verstrooid zonden worden.

Eiiuloljjk hoeft men nog do quot;sclieernies-vrouwonquot;. Deze zonderlinge troop moei angst en schrik in hot log-cr dos vjjands verspreiden; zij zijn allo gewapend met (gt;011

681

-ocr page 691-

DAHOME.

682

rcusnchti^ schceniios, lietwelk er uitziet- alsof' liet voor Pierrot in de pantomime was vervuiinli^d. liet Icmnnor is omtrent quot;)U eentimeter landen liet liandvatsel natuurljjk wat langer; als liet geopenii is, wordt hot door eeno veer o}) den rug belet (ligt te gaan. l iet wordt gebruikt om seluddigon te outhootdcin, maar als wapen is liet meer dan nutteloos; de persoon die het vasthoudt heeft evenveel kans zich zelve er mede te verwonden als hem tegen wien zij het als wapen wil bezigen. Dit. scheermes is uitgevonden door een broeder van den overleden koning Gezo. Naast het scheermes uii de onderstaande afbeelding ziet men eene oorlogs-trom der Amazonen. Heide deze instrumenten ziju alkomstig van bij den aanval op Abeokuta gesneuvelde krijgslieden.

-ocr page 692-

IIUOFDSTUK LVI.

I) A II O .M K. — Vervolg,

Dl! DUHIIKLE KONING. Dl! quot;(i 1 WOONTI. Nquot; VAN DAIIO.M K. - VOOKIvO.MI N VAX DJ-N K()NIN(i quot;(iKMfiJ.lcquot;. ----- KTIKI.TTI

AAM II KT HOF. — |»K KONINli I)IIINI\I'. - Dl DUIK STAATSI K-KA LK KASSK N. - Dl KONINO Ol* KKIS. - |i|

KONINKLIJKK OI'TOUT. — 1)K KËKSTË DAü DKU quot;(iKWOONTENquot;. - Jgt;K SCIIKUIt DKU SKAOTOKFEUS K\ 1IAUI

IJK WO NEUS, - Ilia KONINKLIJK lgt;A VIUOI-A'. - VOO UA f (IA A N DK l'LKIi TK, 11K DK N. - 1)K TWKKDK DAG DKU

quot;CKMOüNTKX''. - II KT KLKKD quot;DAT ALLKS DO KN KAN'quot;. — DK DKU Dl'. DAG. - HIT GUAUUKLKN NAAK

quot;KAl.Ul'squot; EN Dl l'UOCKSSIK VAN GEHOCiCIIELDKN . — FETLSUIKN. — (.KSl'UKK MIT DK SLAGÏOF F KUS - DK VII UDI.

DAG KN DK KWADK NACHT. - AA M Al. WAAUOI' .MKN DK SLAGTOFFKUS SCHA I- KN DK WIJZI W AAUOI' /.LI

WOUDK.N TKU DOOI» CiKUUAGT. — DOEI, KN IJK 1'EEKKNIS DKU quot;(iKWOOM K\quot;. — IJUIKF AAN DK OVKULKDENKN KN 11 KT i'OST-SCItlFTUM. — l'ITVOEIIIN'G EN DOODSTUAF TK AGIJOMK. DK ULO EDI) KI NK KU.

N'UOHOA'I' wij overgaan tut de Itesclirjjviii^ dei' luiivcriii^wekkoiiilc quot;gowouiitcnquot;' van Daliomc, mooteii wij eerst een mcrkwaanlifi' punt in de staatkunde van dit rjjk ecnig-/.ins meei' in liet helit stollen. Kven als .lupan, lieet't Dalimne t\ve(! koningen, maai' in plaats dat dit, even als in Jupau één wereldlijke en één ^eesrelijke koning zijn, is de een de koning der steden en de iimler die der hosselien; elke koning lieel'r zijn troon, zijne hofiionding-, zijn logen-, zijne officieren en zjjuo quot;gowoontcuiquot;. Toen Jinrton Daliome bezocht, was do koning der steden ''Gelelequot;, de zoon van Gezo; de boscii-koning quot;Addo-k[Kgt;i'cquot;.

i)(? boscii-koniiig is liet hoofd van alle boeren; hij regelt den landliouw en den liaiuUd. De stedoljjke koning daarentegen heeft het bestuur over de steden; hij maakt oorlog en vrede en hondt liet igt;|»zig,( over den slavenhandel. De laatste komt bijgevolg zoo dikwijls in aanraking niet de handelaars, dat de eerste bijna nooit gezien wordt, dan door hen die, opzettelijk tut dit doel, het binnenlandgaim bezoeken. Zjjn paleis ligt omtrent (i Kngelsclie mjjleii van de hdofdstiid; liet gebouw was echter, toen fJurton het zag, alleen vervaardigd van palen en matten, en is waarschijnlijk ook later niet van steviger grondstoffen gebouwd, daar dit niet zou plaats vinden voordat Abeokuta was ingenomen.

Wij zullen mi trachten, zoo kort als met de waarheid bestaanbaar is, de quot;gewoonten van beide koningen te beschrijven. Wjj hebben slechts twee autoriteiten die wij hierbij kuinien volgen, nainelijk Duncan en Uurton; de laatste heeft trouwens de opgaven van Duncan en andere reizigers op vele gewigtige punten verbeterd. Wjj zullen /,e dan ook beschrijven zooals zij tegenwoordig plaats vinden.

Gelele is een schoon man, met een echt koninklijk voorkomen. Hij is meer dan lt;gt; voet lang, mager, breed van schouders, vlug en sterk. Zijn baar is bijna geheel en al afgeschoren, op twee busjes na, die er uitzien als kokardes en dienen om er koralen of andere gouden en zilveren sieraden aan te bevestigen. Hij heeft, tegen den algeineeiien vorm, eene stevige en goed gevormde kin en een vrij goed voorhoofd; bovendien heeft hij, in weerwil van zjjn wre.eden cn bloeddorstigen aard, eenquot; zeer aangenamen glimlach. Iljj draa^l zijne nagels zeer lanigt;'; men zegt, ofschoon deze bewering zeer twjjlelachtig is, dat bij onder deze klaauwvormige nagels een zeer

-ocr page 693-

DA HOME.

knichlig vci'fi'il' vcrlinr^cii houdt, hetwelk hij bohciulig woot to vermenden mot den drank van dun oen' ol' andoren zijjuci' quot;Cabocoer'squot;, dooi' wiou lijj meent boleedigd to zjjn. Zijn aangeüigt is zoor door de pokkon geschonden en lujj draagt bovendien liet kentoeken van zijn ras, nameljjk i! rogtstandigo likteokens op het voorhoofd boven den neus. Dit is het laatste overbijjfsol van cene zeer pijnlijke wijze van tatouëorcn, waarbij de wangen letterlijk gekorfdquot; worden en dc lappen vloeseh naar buiten gekeerd en gedwongen om aldus te genezen.

Gelele is lang zoo zwart niet als zijn vader; zijne huid is moor koperkleurig. Hot is waarschijnlijk dat zijne moeder- oono slavin was, van don meer noordelijk wononden stam der quot;Makbi'squot; of eene mulattin van Whydab.

liij gewone gelegenheden kleedt hij zich zoor eenvoudig. Zijne dagolijksche kleo-ding is van eene witte stof met groene randen en een korte broek van purperen zijde. Hij draagt slechts zeer weinige versierselen; do 5 of li ijzeren ringen om zijne armen dienen meer als verdedigings-wapen dan wel voor sieraad.

Niettegenstaande hij veel eenvoudiger gekleed is dan oen'zijner quot;Cabocoer'squot; is hij echter overdreven naauwgozot ten opzigte der etikette; hij bewaart op dit pnnt do geringste overleveringen met eene stiptheid, het hof van Lode wijk XIV waardig. Ofschoon hij op eene eenvoudige aarden bank zit en nit eene lompe, uiterst eenvoudige pjjp rookt, zit zijne gehoele hofhouding om hem hoon en staart hem aan mot een'oorbieu, alsof hij eerder een halve god dan een mensch was. Indien door de warmte, waartegen hij zooveel mogeljjk door het koninklijke zonnescherm beschut wordt, zich enkele zweetdroppels op zijn voorhoofd mogten vertoonen, worden zij door eene zijnor vrouwen voorzigtig met fijn linnen afgeveegd; als de tabak een weinig te krachtig blijkt te zijn, wordt onmiddellijk een koperen of zelfs oen gouden kwispedoor voor de koninklijke lippen gehouden. Niest hij, dan barst het gehoele gezelschap los in één kreet van zegeningen. Do voornaamste plogtigheid heeft echter plaats wanneer de koning drinkt. Zoodra hij oen beker naar zijne lippen brengt, spreiden twee zijner vrouwen een wit laken voor hem uit, terwijl andere oen aantal veelkleurige zonneschermen voor hem uitgebreid houden, om te beletten dat men hem zoude zien. Elk die een geweer heeft schiet hot af, zij die klokken hebben slaan er op, ratels worden bewogen en alle hovelingen buigen zich tot op den grond en klappen in de handen. De lieden van mindere standen, die or bij tegenwoordig mogten zijn, keoren zich om indien zij zitten; nis zij staan, dansen zij als boeren, terwijl zij met hunne handen als mot pooten rondslingeren en zoo hard zij kunnen quot;Poo-oo-ooquot; roepen.

Zendt hij eene boodschap ergens heen, dan geschiedt dit op dc moest omslagtige manier. Hij doet haar eerst aan dc quot;Dakroquot;, eene vrouw die aan het hof verbonden is. Deze brengt haar over aan de quot;Mouquot; en dc quot;Meuquot; aan de quot;Minganquot;, welke laatste haar brengt op do plaats liarer bestemming. Wordt do boodschap naar den koning gezonden, dan is do volgorde omgekeerd, en daar elk officier in dit geval moet sproken tegen oon', die hoogor in rang is dan hij zelf, bezigen zij eene wijze van groeten die behoorlijk naar de verschillende rangen is afgepast. Zoodra de boodschap eindelijk do quot;Dakroquot; bereikt heeft, kruipt deze op handen en voeten naar den koning en Hnistert haar in zijn oor. Het geheugen der inboorlingen is op het punt van zulke kleinigheden zoo vasthoudend en taai, dat de boodschap dezen geheelen omweg zal doorloopon, zonder dat er een woord van verloren gaat of anders geplaatst wordt.

Als iemand, welke zijn rang ook moge zijn, in de tegenwoordigheid van don koning-komt, moet hij oono plogtigheid doorloopen, die quot;Itte-d'aiquot; of het quot;liggen op don grondquot; genaamd wordt. Hij werpt zich ter aarde niet zjjn aangezigt plat op den grond en bedekt met zijne handen het gehoele ligchaam met stof. Mij kust ook den grond en maakt dat er, bij het opstaan, zooveel stof mogelijk op zijne grooto lippen ligt. Zjjn aangezigt, zijne' handen, ledematen en kloederen zjjn eveneens met stof overdekt; do graad van eerbied wordt naar do hocveellieid stof afgemeten. Niemand mag den koning met eene opgerigtc houding naderen; ieder moet kruipen op handen en voeten, vooruit schuiven op dc kniën of zich als eene slang voortwringen.

Waar («elelo zich ook mot het liof ophoudt, overal worden drie grooto kalebassen

684

-ocr page 694-

DATTOME.

gevat in een koperen

voor licm geplaatst, dio elk den sdiedcl van eon door hem versiiigcn opperhoofd bevatten. De tentoonstelling dezer schedels wordt beselmuwd als (sen eerbewijs aan hunne vroegere eigenaars en niet, y.ooals men zou kunnen veronderstellen, als een teeken van bespotting of schande. De eene schedel is gebleekt en gepolijst als ivoor

De reden hiervoor is, dat toen (iezo stierf, het

-ocr page 695-

OA HOME.

over do poorh Nu volgde do koninklijke opfoft'l; zelf, vnomfge^aan door schernmtse-hiars on met oenigo op de punt met eon hekkenooi versierde banieren. Na dezen

optoquot;t kwamen ........... öCM» nmskotiors en liieracliter liepen twee mannen, die

oi-ooto, lederen schilden droegen; deze waren wit beschilderd met zwarte Hguren. Men houdt ze hoog in waarde als overblijfselen van oude tijden, toen er nog schilden in don oorlog werden gebruikt; zij werden begeleid door eene wacht van groote negers, die koperen helmen en zwarte paardestaarten droegen.

Hierop volgde de quot;Kafoquot; of' hot kenteeken der koninkljjke waardigheid, namelijk eenquot; ijzeren fetische-stok, besloten in eene wit linnen doos, die aan het einde met eenquot; witten vederbos versierd was. Na de quot;Kafoquot; kwam de koning, rijdende onder de schaduw van vier groote witte zonneschermen, terwijl bjj verder tegen de zonnestralen besehut werd door drie kleinere parasols, éénquot; gelen, één' purperen en één' blaauw-aebtig-rooden. Deze werden om en over hem heen bewogen en deden dienst als waaijers.

Achter den koning werd de groote fetische-bjjl, gevolgd door het muzijkkorps, een troep levenmakers op trommen, ratels, trompetten, cimbalen en dergelijke instrumenten. Fiindelijk zag men eene groote menigte slaven, beladen met stoelen, manden met quot;kauri'squot;, tlessehen en dergelijke voorwerpen; de achterhoede bestond uit een paar witte en blaauwe zonneschermen en eene vlag aan flarden.

Zesmaal werd de koning het plein rondgeleid; twee dezer omgangen hadden plaats in een niet te beschrijven rijtuig op wielen; bjj den derden omgang werd bjj, met rijtuig en al, op de schouders zjjner volgelingen gedragen. De vierde en vjjfde togt geschiedde in een' stoel, en de zesde in hetzelfde rijtuig als do drie eerste. De koning begaf zich toon naar den tegenovergestelden kant van het plein en nu vertoonden zich de Amazonen; zij stormden het plein op iu drie konipagnicn, gevolgd

(»8(1

-ocr page 696-

DAIinm

dooi die dei !• iiuli s, die wij rt'cds Ix'scIircN'cii Itchlirti. joiii^'c gt;'roii\vlt;'ii quot;'jivoii

blijken vnn luim vluniicid in liet (lunscn en werden ^evol^d door een kalelins, die ni(gt;r schedels en een nnnta! vinden versierd wits, en lie^eleiil werd door 12 quot;sciicerines-vrouwon .

(«ednrende dezen tjjd h;id de koning zi(di geleed in eene iceel-zijden hfiiiginal, op-^eh.infgt;'(gt;n «inn een niet /il\erlt;ni luntijen verKierden |kiji1 lt;le/.c visch is het teeken der koninklijke Wiinrdigheid die iinn beide einden in koper eindigt. De hiingniat werd door 12 vrouwen gedrag» en andere besidiaduwden hem en koelden hem af met wanjjors. I oen ui deze voorbereidselen wnren afgeloopen gingen allen ter rust tot den volgenden dug, die do eerste was der quot;So-sin-gewoonten quot; of dc» quot;quot;■ewoontequot; vnn het vastbinden der paarden.

Het eerste voorwerp dat den opmerker in het oog valt, is eene groote loods of sennur van omtrent .{() meter lang, I.'i a 14 breed en 20 hoog; aan het oene einde heeft zij een toren van twee verdiepingen en het geheel is bedekt met een rood kleed, quot;p den tjjd waarvan wij spreken waren er in deze sehuur 20 der slagtofters, die moesten worden oingebragt, ojigesloten. Zij waren allen gezeten op zitbanken enquot; met vele koorden stevig aan de palen van bet gebouw vastgebonden. Zij werden niet noodeloos gepijnigd en kregen viermaal daags voedsel; tegen den nacht werden zij losgemaakt om te slapen en kregen ondergeschikten bjj zich om de vliegen van heii at te honden. Zjj waren gekleed in eene soort van quot;San-Bonitoquot;', namelijk een wit katoenen benul, dat met een rood lint als gordel was vastgebonden en 'eene mode plek had op de linkerborst. Op het hoofd droegen zij eene hooge puntige nints, met een spiranlvormig er omheen gewonden hlnanw lint. 'in weerwil van het lot hetwelk min boven het hoofd hing, sclienen zjj niet ongelukkig te zijn; zij zagen op het toonoel om hen heen met zeer duidelijke nieuwsgierigheid.

lliero]) volgt de plegtigheid waarnaar deze quot;gewoontequot; haren naam ontvangen heeft, Het opperhoofd der kavallerie kwam meteen aantal volgelingen; hii nam alle paaiden \an hunne eigenaars weg en bond ze aan de schuur vast, waar zij slechts konden worden losgemaakt door het betalen van een zeker aantal quot;kauriV'. '

i , S(''1,llquot;, was opzetteb'jk voor den koning gebouwd en bevatte omtrent

hetzeltde aantal slagtofters. j\'n vertoonde zich (lelele en ging naar zijne eigene sennnr, waar hjj ging zitten digt Inj de plaats, waar eene kleine tent was nitgespan-. overblijfselen bevatte van den overleden koning en veronderstehl werd |!)(ieh|ic door diens geest bewoond te worden. N;a eenige plegtigheden van weinig lelang hield liejele eene toespraak, inhoudende, dat zjjne voorouders slechts eenvondio'e en ruwe quot;So-sin-schumnquot; gebouwd hadden, maar'dat Ciezo ze reeds zeer verbeterd had, toen Inj de quot;gewoontenquot; volgde van zjjii' voorganger. Hjj, Gelele, wilde in dit opzigt het \ooriieeld van zijn vader volgen, hoopende, dat zjjn zoon oi) dezelfde wijze voor hem zou handelen. Deze toespraak begeleidde Inj zelf op de trom; toen zij was afgeloopen, toonde hjj züne vlugheid in het dansen,' waarin hij door zijne bcgnn-stigde vrouwen en een' grappenmaker van beroep werd bijgestaan'. Terwijl' hij leunde op een met een schedel vergierden staf, keerde hij zich naar de kleine tent eii aanbad den geest van zijn' vader in eene indrukwekkende stilte.

Zijne volgende bezigheid was het nitdeelen van decoratiën en het verheffen van sommige personen in rang; het sterkste voorbeeld was dat van een eenvoudig kapitein ''e verheven werd tot den rang van quot;Caboeeerquot;; de nieuwe adellijke wierp zich op ' j u grond en bedekte zich zeiven en al zijne kleederen, uit dankbaarheid, met stol Met dansen en trommelen bleef toen aan den gang tot het vallen van den avond en «Ie eerste dag was afgeloopen.

• gt;p den tweeden dag bad niets plaats dat vermelding verdient, dan de plegtigheid waaraan Inj zijn naam ontleent, namelijk de quot;dag van hel veranderen van'kleedquot;, lt; \oning lezit eene soort van lapwerk, een uit verschillende lappen zamenquot;-esteld

kleed, omtrent 500 meter lang en 10 ......... dit wordt genoemd het '• Xun-ce-pace-nr

' ' V i i '0(i f {1quot;os lt;loon knu . Dit moot door don koning ^odrnü'on wonlcn zoodra inj Abeoknta heeft ingeiiomen; het zal waarsclnjnlijk nog een gerninien tijdquot; 1 uk n eei het zoo ver is. Dit kleed wordt ontrold en voor den koning opgehouden,

-ocr page 697-

DA HOME.

die it, onder do tocjuidiingcn van zijn volk, iian licidc zjjdon langs Hup; liij ging hioroj) naar zijne sclmur, waar hij do plogtighoid van hot veranderen van kleeding moest ondergaan. Deze plegtiglieid bestaat daarin, dat liij, onder do oogen des volks, meermalen van klooderen verwisselt en in elke nienwe kleeding danst; hij eindigt mot oone fetischc-kleeding, dat is, een korte onderrok cn een donker-blaauw opperkleed, versierd met toovermiddelen en amuletten; bet is met bloed bevlekt en met quot;kauri'squot; afgezet.

Op den derden dag der quot;gewoontenquot; viel er weinig voor dat van eenig belang was. Het waren alleen do gewone optogten en toespraken, die telkens, tot vervelens toe, herhaald werden. Het gewigtigste t'oit van den dag is hot grabbelen om quot;kauri'squot;. Do koning werpt snoeren met quot;kauri'squot; onder het volk, dat er in alle geljjkheid om vecht; de minste boer en de hoogst geplaatste edelen nemen evenzeer aan het gegrabbel deel.

Wapenen worden hierbjj niet gebezigd; elkander een oog uit te slaan of' een stuk nir een der ledematen te bjjten behoort echter tot de dageljjks voorkomende gevallen. Ihjna nooit eindigt dan ook znlk eon gegrabbel of er is de oen of ander ilie voor zijn geheele leven verminkt is; bij sommige gelegenheden blijven er ook wel eens een paar ongelukkigen dood op den grond liggen. Hiervan wordt geene notitie genomen, daar zij, door eene vermakeljjke fictie der wet, verondersteld worden bij do verdediging van bun' koning gestorven te zjjn.

Eindelijk kwam er eene processie van gehogchelden, die, zooals Burton ons verhaalt, in West-Afrika vrij veel voorkomen; zij komen in troepen van beidegeslaeliten voor het paleis bjjoen. Hun aanvoerder had eene geduchte zweep en baande, daar hij groote en sterke armen bad, voor zijne volgelingen gemakkelijk een weg door de digte menigte. De voornaamste gebogchelden droegen zeven krachtige fetischen op hunne hoofden. Het waren inderdaad zeer sterke fetischen, daar zij gewoon waren, na zonsondergang rond te wandelen.

Zij worden beschreven als volgt; quot;De eerste was een blaauwe dwerg, met een hoed op het hoofd. De tweede eene blaauwe vrouw, met eene vooruitstekende borst. De derde een roode dwerg, met witte oogen, die van bet hoofd tot de voeten in rood en bruin gekleed was. De vierde was eene kleine zwarte moeder en kind, met oen blaauw kleed om bare lendenen; de eerste droeg eene mand of kalebas op liet hoofd. De vjjfde was dito, maar kleiner. De zesde was een klein, op een baviaan geljjkend voorwerp, met een rood gezigt onder eene zwarte muts, eene oorlogs-knods in de regter- en een geweer in de linkerhand. Do zevende geleek veel op de laatste, maar was kool-zwart en droeg van achteren een wit schort, /jj waren gesneden op dezelfde wjjze als do gezigten die men op sommige wandelstokken ziet.

De koning bragt hierop een bezoek aan de slagtoffers, sprak met enkelen hunner en gaf hun 20 snoeren quot;kauri'squot; ten geschenke. Op verzoek van Burton om hun genadig te zijn, liet hij omtrent do helft hunner losmaken, op kniën en ellebogen voor hem liggen en gaf hun toen de vrijheid.

De vierde dag der quot;gewoontenquot; wordt bjj overlevering genoemd quot;de dag van het verliezen der paardenquot;, naar eene plegtigheid die thans is afgeschaft, ofschoon men den naam behouden heeft. Nog meer dansen en optogten en voortdurend blutten dat Abeokuta verwoest zou worden en dat het graf van den vader van Oelele goed voorzien zou worden met schedels der Egba's. Dezelfde kleine fetiBchcn waarvan wjj zoo even gesproken hebben, werden op nieuw te voorschijn gehaald en gevolgd door een zonderlinge quot;jHis-seulquot;, die uitgevoerd werd door een quot;Soquot;. De quot;Soquot; is een nagemaakte duivel, een masker in den vorm van een stierenkop van natuurlijke grootte met glinsterende oogen en kijkgaten. De horens waren behangen met roode en witte lappen en het ligchaam was bedekt met een kleed van bamboe-vezelen tot over de voeten, in franjes eindigende. Dit masker danste met het hoofd op zijde en wrong zich, tot groot vermaak van het volk, in alle mogelijke bogten.

Hot geheel eindigde met eene lange processie van slaven, die manden met quot;kauri's' droegen. quot;Het was de gewone Afrilcaansehc tegenslrijdigheid 100,000 personen om yoo gulden te dragen.quot;

-ocr page 698-

DAIIOMK.

De avond van den vierden dag is de gevreesde quot;kwade nacht'', waarin de koning in plegtigen optogt naar de markt gaat, waar de voornaamste scherpregter eigenhandig de bewaarde slagtotfers ter dood brengt. De juiste wijze waarop dit geschiedt is niet bekend, daar niemand dan de koning en zijn gevolg zijne woning mag verlaten; elk die dwaas genoeg is om dit verbod te overtreden, wordt onmiddellijk weggevoerd, om het aantal der slagtoffers te vermeerderen. Men zegt dat de koning de veroordeelden toespreekt om hen met boodschappen naar zjjn overleden vader te belasten; zij moeten hem mededeelen dat zijne nagedachtenis steeds in eere wordt gehouden en dat hem een aantal nieuwe ondergeschikten worden toegeaonden. Hij brengt dan eigenhandig den eersten slag toe; do anderen worden door den scherpregter omgebragt.

De lijken der ter dood gebragten werden nu geplaatst op palen üf aan de voeten opgehangen en zoo voor het volk ten toon gesteld.

Het aantal der slagtotfers, die op deze wijze omgebragt worden, is tot nog toe altijd zeer overdreven. Bij de jaarljjksche quot;Gewoontenquot; schijnt het tusschen de 60 en 80 te zjjn. Er zijn omtrent 30 mannen bjj, die door den voornaamsten scherpregter of zijne helpers worden gedood; het is echter bekend, dat ook vele vrouwen binnen de muren van het paleis worden ter dood gebragt. In dat geval zijn de bloeddorstige Amazonen hare beulen.

De wijze waarop de offers gedood worden is nog al merkwaardig. Nadat de koning de slagtoffers heeft toegesproken en hun zijne boodschappen gegeven, vallen de beulen op hen aan en slaan ze met hunne officiëele staven dood. Dit zijn eenvoudig houten knodsen, waarvan de eene kant met ijzeren knoppen beslager is. Sommigen beweren evenwel dnt de ongelukkigen onthoofd worden; het is zeer waarschijnlijk dat beide wijzen in toepassing worden gebragt.

Wat die verhalen betreft, die zoo menigmaal zijn opgedischt van de vele duizende jaarljjksche menschenoffers en van de kano, die door den koning geroeid wordt in een vijver, die met menschenbloed gevuld is, dit zijn niets dan overdrijvingen dooide handelaars uitgestrooid, om Engelschen uit vrees uit het land te jagen. Zelfs bjj do quot;Groote gewoontenquot; die plaats hebben na het overlijden van den koning, bedraagt het aantal slagtoffers niet meer dan 500.

Wij vragen ons natuurlijk af, wat de bedoeling dezer quot;Gewoontenquot; of quot;So-sin'squot; is. Het is de aangenomen wijze om den overleden koning eer aan tc doen; iijj ontvangt aldus een aantal ondergeschikten en bedienden, hetwelk met zjjn'rang overeenkomt. Onmiddellijk na zijne begrafenis worden, bij de quot;Groote gewoontenquot;, ongeveer 500, zoowel manneljjke als vrouwelijke volgelingen naar den overleden koning gezonden; later wordt dit gevolg telkens vermeerderd door hen, die bij de jaarljjksche quot;Gewoontenquot; worden omgebragt.

Behalve tijdens de quot;Gewoontenquot; gaat er bijna geen dag om, dat er niet de een of ander op eene dergelijke wijze wordt ter dood gebragt. Wat do koning ook doet, moet door een boodschapper aan zjjn' vader worden medegedeeld; deze wordt eerst belast met de boodschap en dan gedood. Het doet er niets toe hoe onbeteekenend de reden ook moge zijn — als een Blanke hem bezoekt, als hij eeno nieuwe trom heeft laten maken of slechts indien hij uit één huis in een ander trekt—onmiddelljjk wordt er een bode gezonden om het zijn' vader te doen weten. Zelfs indien naderhand bljjkt dat de koning iets vergeten beeft, gaat er dadelijk een andere bode op weg, als het post-scriptum van een brief.

Deze vreeseljjke vernieling van menschenlevens, die door Burton in gewone jaren gemiddeld op 500 en in het jaar der quot;Groote gewoontenquot; op het dubbele geschat wordt, is erg genoeg, maar toch niet zoo verschrik kei jjk als men dit meermalen heeft voorgesteld. De slagtoffers zijn niet, zooals men vroeger algemeen veronderstelde, onderdanen van den koning, die hij tengevolge van eene bloeddorstige luim of gril hiervoor uitkiest. Het zijn of misdadigers, of krijgsgevangenen, die niet dadelijk ter dood gebragt, maar voor do quot;Gewoontenquot; bewaard worden; zij worden gedurende dien tijd zoo goed behandeld, als met hunne veilige bewaring bestaanbaar is.

Het zou inderdaad, indien men het doel in het oog houdt waarvoor zjj bewaard worden, voor den koning van Dahome niet verstandig zijn zijne slagtoffers slecht

DEEI, I. 44

-ocr page 699-

600 DA H OME.

to behandelen. J Iet zijn boodschappers naar zjju' vader, wien zij vorondcrstchl worden later te moeten dienen; het zou dus uiterst dom zijn van den tegenwoordigen koning, indien hij zijnen vader een' bode zond, die slecht tegen hem gezind was en die daarom zijne boodschap welligt verminkt zou overbrengen ol' den overleden koning een slecht berigt omtrent zijn' zoon mededeelen.

Tn den regel zijn de slagtofters waarover wij spreken, vrolijk en tevreden; zij koesteren in de verste verte do begrippen niet die wij omtrent ter dood veroordeelden hebben.

Vooreerst zijn zij van nature omtrent het leven vrij onverschillig; zjj hechten noch aan hun eigen leven, noch aan dat van anderen veel waarde, en daar zij weten dat hun leven verbeurd is, schikken zjj zich, zonder noodeloos gemor, in hun onver-mijdeljjken toestand. De wijze waarop zij worden ter dood gebragt is bovendien niet zoo pjjnlijk, als zij op het eerste gezigt schijnt te zijn; want do koning — die door hetzelfde gevoel van medelijden schijnt gedrongen te worden, hetwelk de Romeinen bewoog om hen, die veroordeeld waren om gekruisigd te worden, vooraf eene soort van slaapdrank te geven ten einde hen te verdooven — laat de slagtofters, omtrent een uur voor hun' dood, oene flesch rum geven, zoodat zij op het oogenblik van sterven bijna geheel gevoelloos zijn.

Deze tnenscheljjke verligting van hun lijden bepaalt zich echter nlleen tot hen die sterven bij do quot;Gewoontenquot;, maar strekt zich niet uit tot hen, die als boden naar den overleden koning gezonden worden.

Hoe dezen worden ter dood gebragt bljjkt uit het volgende verhaal van een tooneel, hetwelk te Dahome plaats had, tijdens Duncan daar vertoefde:

quot;De plegtigheden van dezen dag waren bijna eene herhaling van die van gisteren, totdat do tijd naderde — een uur voor zonsondergang — waarop de vier verraders op hot plein werden gebragt om de doodstraf te ondergaan. Zij gingen door de vergaderde menigte alsof hetgeen er geschieden moest hun even weinig aanging als de toeschouwers, die opgeruimder schenen te zijn dan voor het verschijnen der gevangenen, alsof zij zich verheugden in het vooruitzigt dat het tooneel nu eenigzins zou veranderen. De gevangenon worden in een langzamen pas digt langs mjj heengeleid; ik had bijgevolg eene uitstekende gelegenheid om zo naauwkourig te beschouwen, te meer daar ieder, behalve ik zelf en de wacht die de gevangenen vergezelde, op de kniën bleef liggen.

quot;Zjj waren allen jonge lieden van gemiddelde lengte en schenen tot ééne familie te behooren of althans tot denzelfdon stam der Makee's, die er beter uitzien dan het volk aan de kust. Elk hunner had eene prop in den mond, bestaande uit een kort, met katoen omwikkeld stuk hout. Dit was om hun het spreken te beletten. Zij werden op óéne lijn, knielende, voor den koning geplaatst.

quot;Do voornaamste quot;gang-gang-manquot; gaf toen vier slagen op de quot;gongquot; ; één — twee en één — twee; het bovenste gedeelte der quot;gongquot; was wijder dan het benedeneinde en gaf dus twee verschillende geluiden, omtrent zooals sommige klokken als zij de kwartieren slaan.

quot;Na deze vier slagen sprak do quot;gang-gang-manquot; do schuldigen aan en onderhield hen over do vroeselijkheid hunner misdaad en do regtvaardigheid hunner straf. Zoolang deze toespraak duurde werd er van tijd tot tijrl op den quot;gang-gangquot; geslagen, hetwelk aan het gehoele tooneel eene akelige plogtigheid gaf. Hierop werden de lieden plotseling weggeleid tot op eenigen afstand van don koning, die geweigerd had bjj deze gelegenheid getuige hunner teregtstolling te zijn. Men beval bon toen, omtrent 3 motor van elkander op ééne lijn neder te knielen; hunne handen werden voor hun lichaam vastgebonden, terwijl hunne ellebogen van achteren door twee man werden vastgehouden on zjj met het hoofd voorover bogen.

quot;De goede oude Mayho, een uitstekend man, was de beul. Hij bood mjj het mes of de bijl, zooals men het noemen wil, aan, maar ik sloeg deze eer op nieuw af, waarop de oude man met oenen slag op den nek het hoofd van den eersten schuldige van den romp scheidde, op een klein stukje huid na, hetwelk hij naderhand doorsneed. Do tweede werd bij ongeluk op eene vreeseljjke wijze verminkt, want de arme kerel ligtto, juist op hot' oogenblik dat do slag neerkwam, zijn hoofd op;

-ocr page 700-

DAIlOMIv

hot mos raakte hom toon in oono schuine rigting on maakte alleen eene groote wond. De tweede slag trof hom op hot achterhoofd, waar do hersenen te voorschjjn kwamen. De ongelukkige worstelde op oeno vreosoljjke wjjze. Do dorde slag trof hom dwars over de schouders en maakte oeno verschrikkolijk gapende wond. Do volgende trof hom in den nok en word tweemaal herhaald. Do beambte die den schuldige vasthield liet hem nu los, door hot bloed hetwelk uit do bloedvaten stroomde op allen dit» in do nabijheid stonden. De arme Mayho, die nu goliool uitgeput was, vatte hot hoofd aan en scheidde hot, door het meermalen om te draajjen, van den nog stuip-trekkendon romp.

quot;De volgende ongelukkige, wiens beurt nu moost komen, bleef gedurende al dien tjjd, mot gedeeltelijk gesloten oogon en voorover gebogen hoofd in onzekerheid over zijn lot; hij wierp oen' vlugtigon blik op hot hoofd, hetwelk nu digt bij hem lag en op don romp die langs hem werd heen gesloopt en waaruit het bloed nog stroomde als uit eene fontein. Mayho weigerde nog eene andore poging te doen; oen ander kwam in zijne plaats en doorkliefde den ruggegraat met eeno snode, maar scheidde toch niet geheel en al hot hoofd van bet ligchaam. Dit geschiedde als bij don eersten schuldige. De vierde was echter niet zoo gelukkig; zijn hoofd werd niet afgeslagen voor don derden slag.

'•Jlet walgelijkste gedeelte van deze afschuwelijke toregtstelling was het gezigt van een ellendeling, die, als een menscholjjke gier, mot eene kleine kalebas in do hand klaar stond om het bloed van elk individu op te vangen, hetwelk hij gretig uitdronk, zoodra hot uit do aderen gestroomd was. Dij had de onbeschaamdheid er een weinig rum in te doen en mij uit to noodigen oin te (hinken; ik had hem op dat oogenblik van ganscher harte een' kogel door den kop kunnen jagen.

quot;Vóór do toregtstelling krijgt ieder slagtoffer een schoon wit lendenkleed Na de onthoofding wordt hot lijk onmiddellijk bjj de voeten weggesleept en geworpen in een' grooten kuil, die op een' aanmerkelijken afstand van do stad gelegen is; het wordt dan dadeljjk verslonden door wolven en gieren, die hier zoo gulzig en vraatzuchtig zijn, dat zjj iemand bijna de levensmiddelen uit de handen rukken.quot;

•11*

-ocr page 701-

HOOFDSTUK LVII.

D A II O M 15. — Slot.

UK OIIOOTF quot;GEWOONTENquot; VAN DAIIOME. — ZIJ WORDUN KlÓNS IN EKNS KONINGS I.EKPÏIJI) GEV1KIII). quot;WIJ I1KRI1KN IIONOERquot;. — HET MANDEN-OPPKR. — DK TOREN VAN OEI.EI.E. — I)K VUUH-TKI.KGRAAK EN IIIJZON-DEItHEDEN DAAROMTRENT. — DE I.AATSTE DAG DER quot;OEWOONTKNquot;. — DK VERMOEIDE IIEDBNAAIIS. —DESt.UIT DER ri.EOTIGIIEID. — HET TROUWEN IN' DA1IOMK. — DE GODSDIENST VAN DIT I.ANI). — HET VEELGODENDOM EN DE VERSOIIII.I.F.NDE RANGEN DER GODEN. — DU AANIUDDINO VAN DEN DONDER-OOD. — DE PRIESTERS OP quot;PETISCIIE-MANNENquot;. — DK VROUWEHJKK quot;PKTISCIIE DIKNAARSquot;. — I1EGRIPPEN OMTRENT DE GEESTEN-

WERKI.I). - ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK VAN REN DOOD.--DE HEQHAFENIS. — DE DOOD VAN KEN'

KONINO, — DU GEWOONTE VAN WATKR-SPRI XKEUN. — MEE OORDKEI. VAN III'RTON OMTRENT HET KARAKTER DER INWONERS VAN DAIIOME.

Wij zullen nu overgaan tot de- quot;Groote gewoontenquot; van Dahome, die slechts ééns gedurende hot leven een koning plaats vinden. Deze vreoselijke plogtighoid of' liever reeks van plegtighedon geschiedt ter cero van een overleden koning en do verpligting om haar te vieren komt neer op zijn' opvolger. Elk koning tracht zjjnen voorganger te overtreffen door een grooter aantal slagtoffers op te offeren of' door ('ene nieuwe wijze uit te vinden waarop dit geschiedt. Ten gevolge hiervan verschilt do wijze waarop de quot;Groote gewoontenquot; worden gevierd zoo in allo bijzonderheden, dat men voor oene volledige beschrjjving zou moeten verhalen, hoe zjj bij eiken koning hebben plaats gehad.

Wij hebben reeds gezegd, dat do slagtoffers zorgvuldig tot dit doel bewaard worden; de quot;Gewoonte-dagquot; is do eenige algemecne dag van teregtstolling in het jaar. Indien derhalve de nieuwe koning vindt, dat hij niet genoeg slagtoffers bijeen heeft om do gedachtenis van zjjnen vader te ecren en het aantal minstens niet gelijk staat aan dat hetwelk zijn vader offerde toen hij den troon besteeg, moot hij wachten totdat hjj een groot genoog getal kan bijeon brengen.

De gewone wijze waarop dit geschiedt is oeu aanval te doen op een' of anderen stam tegen wolken oone veto bestaat. Zoowel Gezo als Geloio onder anderen doden met dit doel een aantal aanvallen, waarbij Abeokuta eerst overwinnaar was, maar later, zooals wij reeds vermeld hebben, werd teruggeslagen, liet is voornamelijk hiervoor dat don Amazonen geleerd wordt zoo onstuimig de doornen-wallen te bestormen, waarniedo de steden versterkt zijn; de govaugenon, bij zulke gelegenheden gemaakt, worden gewoonlijk aan den koning overhandigd, die zo tot do volgende quot;Gewoontequot; bewaart.

Op den dag der quot;Groote gewoontenquot; vemchjjnt de koning op een plat, hetwelk, volgens de begrippen dor negers, op do meest prachtige manier versierd is en behangen met kloodon waarop do afbeeldingen van verschillende dieren op eene ruwe wijze geschilderd zijn. Rondom hem staan zijne meest begunstigde vrouwen en voornaamste officieren; de laatsten zjjn allen kenbaar aan hunne grooto zonneschermen. Benedon is oene grooto, golvende menigte negers van beide geslachten; wild van opgewondenheid en rum, doen zij de lucht van hunne welkomstkreten aan hun' soeverein weer-

-ocr page 702-

DAIIOME

guliuou. Uit erkentenis voor hunne gehechtheid aan iiijn' persoon werpt hjj onder hen quot;kanri'squot;, snoeren koralen, pakken kloederen en dergelijke zaken van waarde, om welke zij worstelen en vechten en elkander als zoovele wilde dieren verscheuren; — zij zijn inderdaad op dit oogenblik zoo woest en wreed als do wildste dieren die op aarde rondzwerven.

Nadat deze blijken der koninklijke gunst zijn rondgedeeld, beginc het schreeuwen en gillen eenigen vorm aan te nemen; het lost zich langzamerhand op in loftuitingen op den koning en het doen van een beroep op zjjne edelmoedigheid. quot;Wij zijn hongerig, o koning,quot; roepen zij dan. quot;Geef ons voedsel, o koning, want wij zijn hongerig.quot; Deze onheilspellende eiseh wordt met steeds toenemende woede herhaald, totdat de menigte zich tot zulk eene hoogte heeft opgewonden, dat zij alleen door bloed tot bedaren is te brengen. En bloed zullen zij hebben in overvloed. De slagtoffers worden nu te voorschijn gebragt; allen hebben echter eene prop in den mond om hun te beletten den koning om genade te vragen, in welk geval zij onmiddellijk zouden moeten worden losgelaten. Zij zijn stevig vastgebonden in niiin-den, zoodat zij hand noch vinger kunnen verroeren. Op het gezigt der slagtoffers verdubbelen de kreten der menigte en de lucht is vervuld van den kreet: quot;Wij hebben honger! geef ons voedsel, o koning.quot;

Nu gaan de oorverdoovende kreten over in eene doodseho stilte; de koning staat op en geeft zelf met eigen hand of voet een stoot tegen een' der slagtoffers, zoodat het van het plat te midden der menigte neervalt. De hulpclooze ongelukkige valt in de uitgestrekte armen der menigte, de mand wordt door honderd handen aan stukken getrokken; in minder tijd dan wij noodig hebben om het neer te schrijven is het slagtoffer van lid tot lid verscheurd , terwijl om ieder deel van het lillende lig-ehaam de verwoede negers vechten, als zoovele uitgehonderdo honden om een been.

Terwijl Gelele de gewone gebruiken zijner voorvaderen volgde, bragt hij tevens eene verbetering aan; in plaats dat hij de slagtoffers van het plat stootte, bouwde hij een ronden toren, die omtrent 10 meter hoog was, en versierd word op dezelfde dwaze wijze als het plat; hij beval dat de slagtoffers boven van dezen toren zouden geworpen worden. Indien liet koningrijk zoolang blijft bestaan, totdat Gelele een opvolger heeft, zal waarschijnlijk eene nieuwe wijziging in de quot;Groote gewoontenquot; gebragt worden.

Nadat Gelele het rondstroojjen zjjner giften geëindigd had, maakte eene zonderlinge processie haren weg naar den toren — de bloed-processie. Eerst kwam een aantal mannen, die ieder oen paal droegen, waar aan het eind een levende haan was gebonden. Achter deze kwam een andere troep lieden, die elk eene levende geit in eene buigzame mand op het hoofd droegen, zoodat de arme dieren geen lid konden bewegen. Hierop volgde een stier, die door een aantal negers gedragen werd en eindelijk de menschelijke slagtoffers, die ieder afzonderljjk in eene mand gebonden en, even als de geiten, horizontaal op het hoofd van eon menach gedragen werden.

Drie man klommen bovenop den toren en ontvingen do slagtoffers achtereenvolgens naarmate zij hun werden gegeven. Juist onder den toren was eene open ruimte gelaten, waar, op den rand van een' kuil, een blok hout stond, hetwelk door de beulen omringd was. Eerst werden de hanen, steeds aan de palen bevestigd, van den toren naar beneden geworpen; het scheen noodzakelijk te zijn, dat elk levend wezen hetwelk geofferd werd, op eene of andere buitengewone wijze was vastgebonden. Zoodra zij den grond aanraakten werden zij naar hot blok gesleept en den kop afgeslagen, zoodat het bloed in den kuil kon loepen. Op de hanen volgden de geiten, op deze de stier en eindelijk deelden de ongelukkige menschen hetzelfde lot. Men liet het dooreengemengde bloed in den kuil, die den goheelen nacht niet werd toegedekt; het bloedige blok bleef er naast staan.

De volgende afbeelding stelt het laatste tooneel van dit vroeselijke drama voor. Aan de rechterzijde is de koning gezeten onder zijn koninklijk zonnescherm, prjjkende met een' luipaard, het zinnebeeld der koninklijke waardigheid; om hem heen staan zjjne vrouwen en grooten. In het midden ziet men den bekleeden toren, van welken juist een mcnschchjk slagtoffer wordt naar beneden geworpen, terwijl eon ander

-ocr page 703-

DAHOME

wordt aangobragt om hetzelfde lot tc ondergaan. IJenodon staat een der beulen bij liet blok en de voet van den toren wordt omringd door het woedende graauw.

Juist onder den koning ziet men het muzijkkorps; het meest uitkomende instrument is do groote trom, die op het hoofd van een man gedragen, en door den

-ocr page 704-

DAllOME

acliter liem staanden trommelslager geslagen wordt; een der banieren van den koning is achter dit korps ontplooid en heeft als wacht oen troep gewapende Amazonen. Op den voorgrond staan onderscheidene quot;fotischc-mannenquot;, het hoofd versierd met do kegelvormige muts, hunne ligchamen op fantastische wijze beschilderd en met den onvormijdelijken schedel in de hand. De woning die verondersteld wordt den geest van den overleden koning te bevatten, ziet men aan de linkerzijde.

De laatste dag der quot;Gewoontenquot; wordt op eene nogal eigenaardige wijze gevierd. Op den geheelen weg tusschen Agbome en Whydah was eene reeks soldaten, met geweren gewapend, geplaatst. Zij stonden op een' kleinen afstand van elkander eu moesten, van de hoofdstad naar de haven en terug, een loopend vuur onderhouden. Dit is iets van later tjjd; oorspronkelijk was het doel alleen om oen klein geschenk van hand tot hand over te brengen, uitgaande van de kust tot aan het paleis, do plaats van bestemming. Eene andere lijn musketiers strekte zich uit van het quot;Komasi-huisquot; tot eene voorstad, omtrent eene Engelsche mijl verderaf gelegen.

De wijze waarop dit geschiedt is zeer zonderling. Op een afstand van omtrent 250 meter zijn kleine hutten gebouwd van gras; elke van deze moet dienen als slaapplaats voor twee krijgslieden. Ofschoon zij ligt gebouwd zijn, heeft men tocli eenigo poging gedaan om zo te versieren. Elke hut toch heeft ecu schuin dak en eene veranda dio door ligto palen ondersteund wordt; de muren zijn bovendien versierd door een patroon van bamboe en voor iedere hut staat een quot;fetische-heesterquot;, die verondersteld wordt den bliksem af te leiden. Een bundel gras versiert elk einde van het dak en de hutten die het digtst bij het paleis geplaatst zijn, zijn altijd hot meest versierd.

Vóór elke hut zijn de geweren der soldaten horizontaal op gevorkte stokken geplaatst. Zij zijn altijd geladen en worden steeds tegelijk afgeschoten, ingeval er boiiis een weigerde. Op den weg naar Whydah staan omtrent ilOO dezer hutten en men berekent dat de tijd om van het paleis en terug te vuren ongeveer een half uur bedraagt.

Toen Burton deze plegtigheid in 18G3 bijwoonde, was Gele.le nog niet in Allada eigenlijk gevestigd. Jlij mogt dus, naar de koninklijke etikette, nog in geen huis wonen, hetwelk van andere materialen dan matton en stokken gebouwd was. Zijne officieren waren derhalve gedwongen zijn voorbeeld te volgen, daar liet gelijk zou gestaan hebben met hoog verraad, indien oen onderdaan zich had vermeten in een gepleisterd huis te wonen, als zijn monarch slechts in een gevlochten huis verblijf hield.

Hij deze gelegenheid had de koning echter getracht de slechte grondstof waarvan zijn quot;paleis'' gebouwd was, goed te maken door allen mogelijken barbaarschen opschik. quot;De quot;Awajai-poort' voerde naar een langwerpig plein, door oene gevlochten oniheining omgeven, hetwelk met digt gebladerde, helder groene, kleine vijgeboomen bestrooid, en door de gewone rij van bamboo's in tweeën verdeeld was. Aan bet einde der zuidelijke helft stond het koninklijke paviljoen, eenigzins geljjkende op oene quot;Shakmiyanaquot; in Bengalen, met een open vleugel aan elke zijde.

quot;Het bellende dak van het middelste gedeelte, voor den koning bestemd, was van goud en paarsch damast, onder twee breede strookeu rood en groen satijn ; de vleugels, geheel van zijde en fiuwcel, waren met afwisselende strepen, rood met witte, wit met groene randen, purper, geel, rood en groen; van boven waren ehromaat-gele loshangende strookon. De loshangende gedeelten, die in den wind been en weer fladderden, waren vooral merkwaardig om de wonderljjke figuren van monschen en dieren, die van gekleurde stoffen uitgeknipt en er op vastgenaaid waren.quot;

Digt bij de toegangen waren verscheidene kleine tafels geplaatst, die elke door een reusachtig zonnescherm tegen de zonnestralen beschut werden; drie dezer zonneschermen waren versierd met figuren, vier wit. Deze tafels waren voor de vrouwen die in hare fraaiste kleederen gedoscht waren; zij hadden prachtige roode, rooskleurige en gebloemde zjjden en satijnen mantels aan. Tegenover don koning waren vijf gescheurde witte zonneschermen, die elf kleine tafels beschermden; acliter deze waren eenigo officieren en beambten, wier kleederen eenigzins op die der vrouwen geleken.

ïv 'gts van den troon was de hofnar; inderdaad een gewigtigpersoon; lijj liad witte kringen om do oogen en over zijne schouders hing een oude, rood Huweele mantel.

-ocr page 705-

696 DA HOME.

Ofschoon zijn rang niet zoo hoog- was, dat hij van ucn zonneschcnn mogt gubruik maken, was hij toch beschut tegen de zon door een stuk mat op palen. Naast hem stond het model eener kano.

Juist bij de ingangen waren acht geweren horizontaal op gevorkte stokken geplaatst, zooals wij dit reeds vermeld hebben; achter elk geweer stond de Amazone aan welke het toebehoorde.

Nadat hij zijne gasten nagenoeg twee uren had laten wachten — hetwelk tot de koninklijke etikette behoorde — verwaardigde de koning zich eindelijk te verschijnen. Gedurende dezen tijd had hij zich op ecne prachtige en nog al vreemde manier opgeschikt. Hij droeg eene geel zijden tunica; bedekt mot kleine scharlaken bloemen, een' grooten zwarten, vilten Spaanschen hoed of' Sombrero, rijk met gouddraad geborduurd, terwijl een breede gordel van goud en paarlen (waarsehjjnlijk valsche) over zijn' linker schouder naar de regterzijde hing. Aan zijn hals hing een groot crucifix en in de linkerhand droeg hjj een zandlooper. Eene oude waggelende tafel met metalen pooten en met een rood fiuweelen kleed bedekt stond voor hem; op die tafel stonden een zilveren beker, een' rozekrans, verscheidene stukken tafelzilver en eenige zilveren armbanden. Toen hij ging zitten, nam hij den zilveren beker en dronk met al zijne gasten; zijn eigen aangezigt werd, als naar gewoonte, met een kleed verborgen terwijl hij dronk.

Nadat de gewone toespraken gehouden waren, stond te een ure na den middag eene vrouw op en gaf het commando: — quot;A-de-oquot;. Dit is eene verbastering van Adios of vaarwel. Op dit woord werden twee geweren vóór den koning afgeschoten, welk vuren werd gevolgd door do troepen die rond Jegbe geposteerd waren. Binnen drie minuten maakte het schieten de ronde om Jegbe geposteerd waren werd gevolgd. Binnen drie minuten maakte het schieten de ronde om Jegbe en keerde naar het paleis terug. Te twee ure begon op een tweede quot;A-de-oquot; het schieten in de rigting van Whydah. De tjjd die hiervoor heen en terug noodig was, werd op eene ruwe wijze gemeten door quot;kauri'squot; op den grond te leggen en een stuk stof in een' weefstoel te weven; het aantal draden die gelegd zijn wordt verondersteld eene zekere tijdruimte aan te geven.

Zoodra het vuren begon gingen twee beambten naar den koning en begonnen eene redevoering, die duren moest totdat het schieten weder naar het paleis was teruggekeerd. Onder het vreeselijke leven van vijf herauten, die de titels van den koning uitriepen, en van den ratel van een' grappenmaker begonnen zij hunne toespraak; zij werden echter door eene slechte berekening of eene slechte inrigting van het vuren bedroefd teleurgesteld. In plaats dat het een half uur duurde, eindigde het niet binnen de anderhalf uur; do arme redenaars waren door de warmte en liet fijne stof zoo overweldigd, dat zij tegen het einde van dien tjjd bijna gestikt waren en slechts na lange tusschenpoozen nog korte volzinnen uit hunne verdroogde kelen konden uitstooten. quot;Hier zal de stok te pas komen,quot; merkt Burton aan.

Met het toedienen van den stok is men hier inderdaad zeer vrijgevig; zoowel de hoogst als de laagst geplaatsten deelen er geljjkelijk in. Bij zekere gelegenheid verschenen eenigen der voornaamste hofbeambten niet op den behoorlijken tijd. De koning hield dit voor eene aanmatiging van het koninklijke voorregt om iedereen op zich te laten wachten, terwijl hij in dit geval zelf op zjjne onderhoorigen had moeten wachten. Zoodra zjj zich dan ook vertoonden, beval hij den Amazonen zich met hare stokken te wapenen en hen uit het paleis te slaan, een bevel hetwelk schielijk en krachtig werd ten uitvoer gebragt. De afgeroste ministers schenen echter door deze behandeling niet beleedigd, maar zaten in ootmoedige onderwerping aan de poort van het paleis nedergehurkt.

Nadat het feestvieren, het houden van toespraken en het snoeven en grootspreken aldus verscheidene dagen geduurd had, ging de koning eindelijk over tot het laatste bedrijf der quot;Gewoonten.quot; Toen hij zjjne plaats aan de met fluweel bedekte tafel weder had ingenomen vulde hjj zijn glas met rum en dronk met zjjne gasten op de gezondheid van den geest zijns vaders, dien men, in 't voorbjjgaan gezegd, in de zee had zien baden en die twee slaven ontvangen had, welke men geofferd had om hem mede te deelen dat zijn bezoek aan zijn' zoon groot genoegen had gedaan. Na eenige

-ocr page 706-

DA1H )ME.

oiiboduidcndo plegtiglK.'dcu sclionk lijj eon weinig' ruin uit op den grond, smoel zjju glas stuk op do tafel, stond op en verliet de tent. De overigen volgden zijn voorbeeld en smeten alles in stukken, zelfs de tafels; deze handeling verklaarde eenigermato den gebrekkigen en vervallen toestiiiui der koninklijke meubelen. Met dit stukslaan van alles eindigden do quot;Gewoontenquot;, tot groote veiiigting-der bezoekers.

Do huwelijken zijn in Dahomo een zonderling mengsel van eenvoud en zamenge-steldhoid. Do bruidegom begint zijn aanzoek door een paar vrienden te zenden naar ' den vader der bedoelde bruid; hjj voorziet hen van oen dubbel krachtig argument in den vorm van twee tiesseben rum. Indien de vader genoegen noemt in het aanzoek, drinkt hjj den rum genadig uit en zendt do ledige Hesschen terug een bewjjs dat hjj het aanzoek goedkeurt en tevens een Idesche wenk, dat een weinig meer rum hem niet ouvorsehillig zou zjjn. De gelukkige jongeling verstaat dezen wenk, vult de flosschen opnieuw en zendt ze naar «len vader terug, tegeljjk met een geschenk voor de jonge sehoone; nu is er niets meer noodig dan dat de vader hot bedrug noemt der som die hjj voor het meisje vordert. Kloodingstoffen zijn het voornaamste ruilmiddel; een man heeft somtijds meer dun twee of drie jaren noodig, eer hjj eene genoegzame hoeveelheid kan bijeenbrengen.

Eindelijk wordt de dag - altijd een zondag — bepaald; de bruidegom zendt nog meer Hesschen rum met zijne boden, en dezen brengen de bruid in triomf naar hare aanstaande woning, gevolgd door al hare vrienden en bloedverwanten. Dan volgt er een algemeen feest, waarbjj het een punt van eer is zooveel mogelijk te gebruiken; en het is niet vóór middernacht dat do bruid voorgoed aan haren echtgenoot wordt overgegeven. Na den afloop van het feest trekt de bruidegom zich in zijn huis terug en gaat daar zitten. Onderscheidene quot;fetische-vronwenquot; nemen de bruid bjj hare polsen en stellen haar op eene plogtige wijze aan hem voor; zij vertellen hun beiden dat zij elkander goed moeten behandelen, maar recommanderen hem in hot bijzonder haar goed af te rossen, indien zij iets doet wat licm niet bevalt. Nu wordt er nog twee of drie uren gedronken; te drie of vier ure na middernacht gaan do quot;fetisehe-vrouwenquot; naar huis en wordt het huwelijk verondersteld voltrokken te zjjn.

Den volgenden morgen zendt de echtgenoot nog meer rum en eenige snoeren quot;kauri'squot; naar de ouders van hot meisje, ten bewijze dat hjj tevreden is; na een paar weken gaat de jonge vrouw naar baars vaders huis terug, waar zij een paar dagen blijft. Zij kookt gedurende dien tijd echter het voedsel van haren echtgenoot en zendt hem dit. Op don dag barer terugkomst wordt or een tweede feest gegeven 011 na afloop hiervan komt zij in den half slaafsclieu staat, die do normale toestand is van do vrouwen in het grootste gedeelte van Afrika.

AVij zjjn nu genaderd tot den godsdienst van Dahomo, die, zooals uir hetgeen voorafgegaan is, blijkt op oen zeer laag standpunt te stiwn. Burton kenselietst hem zeer beknopt in do volgende spreuk: - quot;Do Afrikanen vereoren in den regel alles behalve den Schepper.quot; Daar do gedurige aanraking der inwoners van Dahomo met de Blaiiken en de Mobamedanen waarschjjnljjk vreemde begrippen in hunnen geest heeft ingeprent, is hot niet gemakkelijk den eigenlijken aard van liunnen godsdienst to ontdokken; hot volgende is ochter oen kort uittreksel van de slotsom van Burton's tinderzoekingeu liieromtrent.

Hij zegt dat de reden waarom de inboorlingon den Schepper niet godsdienstig vereeren, daarin bestaat, dat zij niettegenstaande hun erkennen dat er een Hoogste Wezen is — van oordeel zjjn dat dit \Vozen te hoog en te groot is om zich met de zaken dor mensehon bezig te houden; zij kwellen er zich bijgevolg volstrekt niet mede om or godsdienstige oer aan te bewijzen, die zij toch veronderstellen dat te vergeefs zoude zjjn. Zij verkwisten hunne vereering — hoe die dan ook zjjn moge — aan oen aantal godheden van lageren rang, die allen met een of ander stoffeljjk voorworp in verband staan.

Eerst hoeft men de voornaamste goden, die in verschillende klassen verdeeld worden. De meest gewigtige is de Slangengod, die duizend slangen-vrouwen beeft en voorgesteld wordt door den Daiibgbwo, waarvan wjj reeds melding hebben gemaakt. Hierop volgen do boom-goden, van welke de zjjdokatoen {Bomhaa) de magtigste is;

697

-ocr page 707-

698 DAHOME.

hij liccft hetzelfde aantal vrouwen als de Danhgbwe. lljj hoeft echter een mededinger in don proef- of vergif-boom.

De laatste dezer groepen is de zee. De godheid wordt in Whydah vertegenwoordigd door een zeer groot priester, die een' koninklijken rang en krachtens zijn ambt y vijfhonderd vrouwen heeft, üp vaste tjjden bezoekt hij de kust om zijn komplhnent te maken en zijne offeranden van koralen, kauri's, geweven stoffen en andere zaken viin wnnrdo in de golven te werpen. Nu en dan zendt do koning ecu monschenoffer

van de hoofdstad. Hij maakt het slagtoffer eerst tot quot;Caboceerquot;, geeft het de uniform en hot zonnescherm van zjjn' kortstondigen rang, plaatst het in cone prachtige hangmat en laat hot zoo niet allo praal on luister naar Whydah brengen. Zoodra do ongelukkige daar aankomt neemt de priester hem uit zijne hangmat en plaatst hem in eeno kano; hij laat hom nu in zoe, rooijen on werpt hem in hot water, waar hij door do wachtende haaijen onmiddellijk verslonden wordt.

Niet lang geledon is hier oene vierde groep opperste goden bij gevoegd onder don naam van donder-godon. Mot betrekking tot do vereering van deze treft men de eenigo kannibaalsche handeling aan, die in Dahomo bekend is. Als iemand door den bliksem gedood is, mag het lijk niet begraven worden; bet wordt derhalve op een plat gelegd en door de vrouwen in stukken gesneden. Zij nemen stukken vleosch in don mond en houden zich alsof zij zo opeten, terwijl zij tot do voorbijgangers roepen: quot;Wij verkoopon u vleosch, best vleescb; komt en koopt!quot;

Op deze groepen van hoofd-godon volgen een aantal goden van minderen rang, te talrijk om zo allen op te noemen. Een is er echter te vreemd om niet vermeld te worden. Hot is iemands eigen hoofd, hetwelk in Dahomo voor oene zeer krachtige fctischo wordt gehouden; bet wordt op do volgende wijze godsdienstig vereerd:

quot;Do hoofd-aanbiddor neemt, nadat hij zich van oene kip, quot;kola-notenquot;, rum en water voorzien lieoft, een bad, trekt een helder wit kleed aan en gaat op ceno schoono mat zitten. Eono oude vrouw raakt hierop, met haren in water gedoopten middolston vinger, achtereenvolgens zjjn voorhoofd, zijne kruin, zijn nok, het midden zjjner borst en somtjjds al zjjno gewrichten aan. Dan breekt zij eono quot;kolaquot; in hare natuurlijke afdeelingen, werpt deze als dobbelsteenon op den grond, kiest een gelukkig stuk uit en geeft dit aan oen' toeschouwer om uit te kaauwen; mot zjjn speeksel raakt zjj dan de zoo oven genoemde doelen opnieuw aan.

-ocr page 708-

DA HOME. 699

quot;Nu wordt do kip gedood, door don kop van het ligcliaain tc trekken; zij wordt met den grooton cn tweeden teen aan den nek vastgehouden. Dezelfde aanrakingen als bjj den man hebben bij haren kop plaats en later ook bij het gekookte en gesneden vleesch, voordat het gegeten wordt. De rum en het water worden middelerwijl door dc aanwezigen opgedronken.quot;

De quot;fetischo-raannenquot; of' priesters worden gekozen om zekere vlagen van opgewondenheid die zjj van tjjd tol tjjil krijgen, en waardoor zij eindelijk gevoelloos op den grond neervallen. Een der oudere priesters wacht dan totdat de man weder bij zijne zinnen komt en vertelt den nieuweling door welke bijzondere fetische hij bezocht is. Hierop wordt hij gebragt naar de hoogesehool of het fetische-gedeelte der stad, waar hij onderwezen wordt in de verborgenheden van zijn beroep en verscheidene jaren lang onderrigt krijgt in de geheime taal der priesters, eene taal die zij alleen verstaan. Indien hij na het einde van zijn novitiaat naar zijne vroegere woning terugkeert, spreekt hij alleen deze heilige taal en maakt er een punt van eer van, nimmer een woord te uiten, hetwelk door een lid van het huisgezin kan worden verstaan.

Is iemand eenmaal in dc gelederen der quot;fetische-mannenquot; opgenomen, dan is zijne toekomst verzekerd; hetzij hjj behoort tot hen die geen ander beroep uitoefenen en alleen leven van de geschenken die zjj krijgen van diegenen, die hen komen raadplegen, of ook als hjj een of ander wereldsch beroep bljjft uitoefenen en alleen als quot;fetische-manquot; optreedt wanneer hjj een zijner aanvallen van geestvervoering krijgt. Zjj onderscheiden zich door verschillende wijzen van zich te kloeden, bijv. door don baard half af tc scheren, door het dragen van een' koestaart en vooral door het geliefkoosde kenteeken van een quot;fetische-manquot;, namelijk een gordel van quot;kauri'squot;, die rug tegen rug geregen zjjn; elk paar is door een'enkel zwart zaad vaneen gescheiden.

Er zjjn veel meer quot;fetische-vrouwenquot; dan mannen; nagenoeg een vierde dor vrouwen behoort er toe. Zjj worden tot deze loopbaan dikwijls roods voor hare geboorte bestemd en aan do fetische uitgehuwelijkt voordat zij het daglicht gezien hebben. Zjj nemen ook mensclieljjke echtgenooten, maar naar al wat men er van hoort, is liet leven van deze alles behalve benijdenswaard. De vrouw brengt den voormiddag door, met rond te gaan om quot;kauri'squot; te bedelen. In den namiddag gaat zjj met hare zusters naar liet quot;fetische-huisquot; en trekt hare ambtskleeding aan. Dan begeeft zich hot geheelo gezelschap naar de verschillende pleinen, waar zjj trommelen, zingen en dansen en elkander geeselen totdat zjj aanvallen krijgen van waanzinnige opgewondenheid. Dit duurt zoo eenige uren, waarna dc vrouwen hare gewone kloc-dcren aantrekken cn weder naar huis gaan.

Volgens de wet mag men een quot;fetische-man of -vrouwquot; niet slaan, zoo lang zij onder den invloed der fetische zijn; de vrouwen weten zich derhalve door eeu voorgewonden aanval tegen dc woede harer echtgenooten te vrijwaren, indien deze kwaad worden en haar met den stok bedreigen.

Omtrent den staat der ziel in de volgende wereld gelooven zjj, dat iemand onder dc geesten dcnzclfden rang inneemt, dien hjj op aarde bekleedde. Hjj die dus als koning gestorven is, bljjft koning in alle eeuwigheid, terwijl hjj dio stierf als slaaf, nooit vrjj kan worden, maar nlljjd het eigendom van ecu'of andoren rijken geest bljjft.

Het bezoeken der geestenwereld is eene van de voornaamste bezigheden dor quot;fetische-mannenquot;; zjj zjjn altijd gereed om deze reis te aanvaarden, indien zjj er slechts voor betaald worden. Zjj worden dikwijls geroepen om dit te doen, want een bewoner van Dahonie die zich niet wel gevoelt of in geene aangename stemming verkeert, verbeeldt zich dat zijne overledene betrekkingen hem roepen om bjj hen to komen; oen verzoek, hetwelk hij hoogst ongaarne inwilligt. Hjj gaat derhalve naar zjjn begunstigden quot;fctischc-manquot; en geeft hem een dollar om naar do goesten-woroid te gaan en hem bjj zjjne vrienden te vcrontscliuldigon. De quot;fetische-manquot; bedekt zich mot een laken, krijgt een aanval van bewusteloosheid en geeft, als hjj weder is bijgekomen, een uitvoerig verslag van het gesprek, hetwelk tusschen hem cn de vrienden van zjjn' client heeft plaats gehad.

Somtijds brengt hjj een' zeldzamen koraal of een ander voorwerp mede terug, ton bewijze dat hjj werkelijk zijne boodschap gedaan on het antwoord ontvangen heeft.

-ocr page 709-

UAIIUME.

Doze golioclü liiiiulchvijzo gelijkt verwonderlijk veel op de plegtiglieden die door do quot; mediejjn-inaniieiiquot; of quot;Angekok'squot; der Eskimo's verrigt worden.

Het is vreemd, dat er in een land, waar het leven van den mensch zoo om do jf geringste kleinigheid wordt opgeofferd, toch na elk sterfgeval eenc soort van onderzoek plaats vindt, üc reden waarom dit geschiedt is nog al zonderling. De koning behoudt zich het regt op loven en dood zijner onderdanen voor; elk die duseeuander gedood heeft, Avordt verondersteld op dit koninklijk voorregt inbreuk te hebben gemaakt.

Zoodra iemand gestorven is, wordt hiervan kennis gegeven aan de daarvoor aangestelde beambten, quot;Gcvi'squot; genaamd; deze komen, onderzoeken het lijk en ontvangen als belooning een zeker aantal quot;kauri'squot;. Als zij verklaren dat de overledene den natuurlijken doed g-estorven is, begint voor de betrekkingen do rouw. Zoolang deze duurt mogen zij noch eten noch zich wasschen; zij mogen echter zingen zooveel zij willen en zooveel rum drinken als zij magtig kunnen worden. Nu wordt eene doodkist gemaakt, welker grootte verschilt naar den rang van den overledene; men trekt het lijk zijne liestc kleederen aan, en tooit liet met zijne fraaiste sieraden. Een tweede stei klcederen wordt bovendien in de kist gelegd, en deze draagt de overledene zoodra hij in d» geesten-wereld is aangekomen. De armsten kunnen natuurlijk geenc kist bekomen; een omkleedsel van vlechtwerk wordt in die gevallen voor voldoende gehouden.

Het graf wordt op eene eigenaardige wijze gegraven; aan de eene zijde wordt eene holte gcniiiakt. De doodkist wordt eerst in het graf neergelaten en dan zijwaarts in de uitgeholde ruimte geschoven, zoodat de aarde, die onmiddelijk boven de kist is, niet wordt aangeroerd. Nadat het graf weder gevuld is, wordt de grond met water gelijk gemaakt. Op hot graf van iemand die in gunstige omstandigheden verkeert, wordt eon jjzeren vat geplaatst, waarin, als drank voor den overledene, water of bloed gegoten wordt. Eertijds plagt men mot een rijk man ook slaven te begraven; in den laatsten tijd echter mag alleen bij den dood dor twee opperhoofden of koningen een slaaf' geofferd worden; zij worden verondersteld in de volgende wereld niet zoovele bedienden noodig te hebben, als toen zjj in deze wereld nog levende koningen van Igt;ahonie waren.

Zoodra do koning gestorven is, beginnen zijne vrouwen en alle vrouwen van hot paleis alles stuk te smijten wat haar in den weg komt, geheel en al op dezelfde wijze als wij dit bjj het einde der quot;Gewoontenquot; hebben medegedeeld. Wanneer zjj al het huisraad van het paleis hebben stuk geslagen, keeren zij hare vernielende woede tegen elkander; bij den dood van Agagoro word berekend dat alleen binnen de muren van het paleis verscheidene honderde vrouwen bij dit gevecht het loven verloren, haar die hij de later volgende quot;Gewoontenquot; geofferd, niet medogerekend. De bloeddorstige woede breidt zich weldra buiten de muren van hot paleis uit en Burton, die do algemeen veispreido, maar overdreven verhalen van bloedstorting in Dahome zoo dikwijls heeft tegengesproken, erkent, dat, hoe goed een vreemdeling ook in Agbome moge ontvangen worden, zijn leven in groot gevaar zou vorkeeren, indien liij bij den dood van den koning in de hoofdstad vertoefde.

Zelfs met eindigen der quot;Gewoontenquot; houden deze bloedtooneelen nog niet op. Nu volgt het quot;besprenkelen met waterquot;, dat wil zeggen, de graven der koningen moeten besprenkeld worden met quot;waterquot;, de in Dahome gebruikelijke, meer welluidende benaming voor bloed. In de laatste jaren is hot aantal menschen dat bij elk graf geofferd wordt slechts twee; de overige uoodige hoeveelheid quot;waterquot; wordt verschaft door verschillende dieren.

De koning knielt voor elk graf op handen en voeten, vergezeld van zijne opperhoofden en officieren, terwjjl eene priesteres, die van koninklijken bloede moet zijn, eene lange toespraak houdt tot den geest van den overleden regent en hem smeekt zijn' afstammeling te helpen en voorspoed en welvaart te geven aan zijn rijk. Nu worden rum en zuiver water op hot graf geplengd, gevolgd door hot eigenlijke offer-quot;wa-torquot;, hetwelk stroomt uit de halzen van menschen, runderen, geiten, duiven en andere slagtoffers. quot;Kola-notenquot; en ander voedsel worden insgelijks als offerandenaangebragt.

Hierop wordt liet vlecscli der dieren, tegelijk met de plantaardige voedingsmiddelen gekookt, en wordt er feest gevierd; de zetel van den overleden koning wordt, als zinne-

700

-ocr page 710-

DA HOME.

beeld zijner tegenwoordigheid, aan tafel geplaatst. Al do koningen van Dahome worden begraven binnen de muren van het paleis en boven elk graf wordt oen huis gebouwd Gedurende de quot;Sin-quain-gewoontequot; of die van het water-sprenkelen, gaat de koning naar elk huis en slaapt or vijf of zes nachten in, om zich niet de geesten zjjner voorgangers in gemeenschap to stellen.

De lezer zal zich herinneren, dat de koningen die vroeger over Dahome geregeerd hebben, verondersteld worden ook in de geesten-wereld hun' koninklijken rang te behouden 011 het voortduren der quot;Gewoontenquot; toont aan dat dit geloof in do dooden sterk genoeg is oin een krachtigen invloed uit te oefenen op de levenden.

Wjj hebben nu oenen vlugtigen blik geworpen op den bewoner van Dahome in vrede en oorlog, op godsdienst, dood en begrafenis, liet is geen vermakelijk onderwerp, en ofschoon de ruimte die wij er aan konden wijdon, veel te klein is, om hem meer dan in omtrekken te teekenen, zoude zij echter nog meer beperkt zijn, ware het niet dat de bewoner van Dahome eene uitstekende type was van den echten neger van West-Afrika; dat wij hem eenigzins meer uitvoerig beschreven hebben, stolt ons dan ook in staat om vele andere negerstannnen moer in het voorbijgaan te beschouwen.

Daar bovendien hot koningrijk van Dahome een schielijk verval te gemoet gaat en al de vreemde zeden on gewoonten weldra tot de geschiedenis zullen behooren, was het noodzakelijk aan dat land eonige meerdere ruimte te wijden, dan anders wel het geval zou zijn geweest. Het algemeone karakter van den bewoner van Dahome is zoo juist en kernachtig beschreven door Burton, dat wjj onze beschrijving van dit land niet beter kunnen eindigen dan met do woorden van zulk eene bevoogde autoriteit.

quot;De tegenwoordige bewoners van Dahome zijn oen ontaard en slecht ras. Zij liegen als Cretensors en zijn Crétins om te loeren; zij zijn lafhartig en derhalve wrood en bloeddorstig; spelers en bijgevolg bedriegers; onbeschoft, levenmakers, bluffers, oneerbiedig en ongehoorzaam; dronkaards, die zich verbeelden dat zij oen' godsdien-stigon pligt vervullen als zij beschonken zijn; een winderige, ingebeeide troep barbaren, die trachten elk to vernederen waarmode zjj in aanraking komen; inderdaad een ras van slaven.

quot;Zij verheffen or zich op, dat zij zich niet als do Popo's schuldig maken aan de zwarte en gemeene misdaad van vergiftigenquot;; hot feit is echter dat hun tot boden alles voor den wind is gegaan. Zij zijn donker van huid, van middelbare grootte, zwak en ligt gebouwd. Mijne Krumon's zagen er, bjj hen vergeleken, uit als Engel-schen. Bij alle Schermutselingen kregen de dragers der hangmatten van mijne Kruinen s op hun hoofd, en eens zag ik dat bij een gevecht zes van deze tegen twintig Dahomeanen stand hielden.

quot;Zij zjjn vlug, goede voetgangers on onvermoeide dansers, maar kunnen geene zware vrachten dragen. Hunne kleeding is oen quot;godoquot; of T-verband, oen quot;nun-pwoquot; (onderrok) of oen „Tfon-chokoto (korte onderbroek) en een quot;owu-chyonquot; of kleed dat om hot ligchaam geslagen wordt; dit laatste is 3 motor lang en l of l'/s meter breed. Het wordt gedragen oven als do Romeinsche toga en is er welligt van afkomstig.

quot;De vrouwen zijn van do quot;Hastiniquot; of olifanten-soort; zij zijn donkerkleurig, loe-lijk, mannelijk en betrekkelijk breed, sterk en grof gebouwd. Zij zjjn zoowel de oogsters nis de zaaisters van het land en kunnen althans, indien zij al geene andere goede eigenschappen bezitten, bogen op arbeidzaamheid.

70]

quot;Zij tatouëeren hare huid, vooral in de maagstreek. Hare kleeding is een gordel van koralen, waaraan een band hangt tot benedon de quot;do-ooquot; of hot smalle kleed om do lendenen, hetwelk voor do armen en de jonge meisjes voldoende geacht wordt. In do hoogere klassen wordt hierbij gevoegd eon quot;ago-ooquot; of opperkleed, hetwelk twee meter bmg is en haar geheel, van don boezem tot aan do enkels, bedekt. Goen van beide geslachten draagt hemden of kousen of schoenen.quot;

WF.ST-AVIHKA.

-ocr page 711-

HOOFDSTUK LV1II.

DE KGIiA'S.

DE STAM DKR KflUA's. — KEN ZWARTE DISSCIIOP. — AI.OEMEf.N VOORKOMEN DF.Il EOHa's. — HKT TEEKEN VAN HUN' STAM. — HET TATOUEEIlEN DEll quot;BREECIIEE.'squot; OK GENTLEMEN. — BETEEKKNIS DER VERSIERSELEN.— HUNNE WIJZE VAN GROETEN. — IIOUWORDE TIER EGBA'S. — VEROKEI.INn VAN PEN ARREID. — AUKOKUTA EN ZIJNE VERSTERKINGEN'. — VETE TUSSCMEN EGI1A EN DAIIOME. — VKIISCIIII.I.ENIIF, SCIIERMUTSEEINOEN EN GEVECHTEN EN GEVOLGEN VAN DEZE — DE GROG TE AANVAL 01' AUKOKUTA. — NEDERLAAG VAN HET LEGER VAN DAIIOMh. — DE GODSDIENST DER EGIIA'S. — HET STELSEL DER OGBONl's — VERSCHILLENDE IlIJGELOG-VIGHEDEN — EGAOIIN EN ZIJNE MAATSCHAPPELIJKE PLIGTEN. — DE quot;ALAKÉquot; OF KONING DER ediu's. — EENE RECEPTIE TEN HOVE. — VOORKOMEN DER ONDERGESCHIKTEN.

Van Daliomo komen wij als van zelf' op zijn magtigen en nu ovorwinnondon vjjand, den stam dor Egba's; dozo liezit welligt hot regt om als eono natie beschouwd te worden on hun komt deze titel stellig evenzeer toe als aan Daliomo.

Do Egba's hebben eeno bijzondere aanspraak om afzondcrljjk vermeld te worden. Eenige jaren geleden nam een jongen, quot;Ajaiquot; (d. i. quot;worstelende om het lovenquot;) genaamd, liet ('liristendom aan en werd, na vele jaren, deken en priester in de Engelsehe kerk. Door zjjn gestel was hij in staat te werken, waar een Blanke daarin door ziekte zou zijn verhinderd; bovendien was hij door zijne afstamming in staat, den bjjzonderen aard zjjner neger-broeders beter te begrijpen dan eenige Blanke. Zijn invloed word al grooter en grooter en hij genoot in geheel West-Afrika de grootste aebting. Zijn wjjdstrekkende invloed word eindelijk zoo algemeen erkend, dat hij tot bisseliop werd govvjjd en de neger-jongen quot;Ajaiquot; is thans bekend als do Hoog Eerw. Hoer Samuel Crowther, Lord bissehop van den Niger.

Persoonlijk zien de Egba's er zeer goed uit; zjj verschillen echter zeer voel in kleur naar de streek die zij bewonen. De kleur der huid van de quot;Egba-do'squot; ot mindere Egba's is koperkleurig zwart en die der opperhoofden is in den regel lichter dan die dor mindere klasse. Zelfs liet haar der opperhoofden is minder donker dan dat van het volk; hot heeft somtijds zelfs eone bepaalde zand-kleur.

De mannen zjjn, in hunne jeugd, merkwaardig voor do uitnemende schoonheid hunner vormen en hunne afschuweljjk leelijke gelaatstrekken. De vrouw staat in dit opzigt, zooals trouwens in Afrika veelal hot geval is, ver beneden den man; waar men ééne goed ontwikkelde vrouw ziet, ontmoet men daarentegen twintig welgevormde mannen.

AVat do juiste kleur der huid van de Egba's ook moge zijn, heeft dezo toch den eigenaardigen en onbeschrijfbaren geur die het neger-ras kenmerkt; hoewel de ligte kleeding, het leven in de vrije lucht en bet gebruik der ruwe palm-olie-zeep belet dat deze geur zijne volle kracht bereikt, is hij toch zeer merkbaar. Hunne lippen zjjn, ;• zoo als van zelf spreekt, groot en worstvormig en hunne kin wijkt zooveel terug, dat ; het gelaat nagenoeg zjjn menschelijk voorkomen verliest. Hun haar is kort, kroes en groeit dikwerf in die kleine, afzonderlijke bundels, die wij reeds bij de Bosjesninnnen van Zuid-Afrika hebben beschreven.

-ocr page 712-

DE EOI'.A'S,

IDc mannen kappen dit haar op honderderlei wijzen en scheren het in verschillende patronen, die, in hot oog van oen Europeaan uiterst belagchelijk zijn. De vrouwen breiden het uit in zijne geheele lengte en maken er verschillende uitstekende kammen van, die zich van het voorhoofd, over de kruin, tot aan den nek uitstrekken; zij makon dat'haar hoofd er uitziet alsof het met een' halven zwarten meloen bedekt was. Do huid van het volk der mindere klassen is hard en ruw — zoo ruw dat Burton liaar vergelijkt met segrijn en zegt, dat de hand van een' slaaf voel iieeft van den pontDc mannen kappen dit haar op honderderlei wijzen en scheren het in verschillende patronen, die, in hot oog van oen Europeaan uiterst belagchelijk zijn. De vrouwen breiden het uit in zijne geheele lengte en maken er verschillende uitstekende kammen van, die zich van het voorhoofd, over de kruin, tot aan den nek uitstrekken; zij makon dat'haar hoofd er uitziet alsof het met een' halven zwarten meloen bedekt was. Do huid van het volk der mindere klassen is hard en ruw — zoo ruw dat Burton liaar vergelijkt met segrijn en zegt, dat de hand van een' slaaf voel iieeft van den pont

■ eener kip. . 1 .

De kleeding der Egba's is, als zij nog niet met Europeanen in aanraking zyn : o-cweest, even gemakkelijk beschreven' als zjj zich haar verschaffen. Een arm man I draagt alleen een stuk 'stof om zijn midden, terwijl iemand in goeden doen hierbij | eenequot; soort van korte onderbroek voegt, quot;shogoquot; genaamd, en bovendien oen groot

stuk stof op eene bevallige wjj/.o om zijne lendenen wikkelt; een ander stuk draagt hij over do schouders als oen schotsche quot;plaidquot;. Deze stoffen worden door de vervaardigers geverwd; de gewone kleur is blaamv, met strepen van meerdere ot mindere breedte.

De vrouwen dragen over het algemeen een' korten rok en hier over oen grooter stuk stof, hetwelk van haar midden naar beneden hangt; een ander wordt als eene sjaal over de schouders gehangen. De mannen en vrouwen die zich gaarne net kleeden, verwen hunne handen rood. Vroeger wapende dit oorlogzuchtige ras zich met pijl en boog; deze wapenen zijn echter in don laatsten tijd meestal vervangen door quot;liet geweer uit den handelquot;. Zelfs nu nog draagt elk man nog altijd de algemeen gebruikelijke knods in do hand, die echter onder de Egba's in een eenvoudigen stok met een haak veranderd is, dien men, om hem sterker en zwaarder te maken, met ijzerdraad omwikkeld en aan de holle zijde met zware ijzeren spijkers voorzien heeft. Dergeljjke wapenen worden ook in Dahome nog gebruikt om de schuldigen dood Ite slaan.

Volgens de denkbeelden der Wildon omtrent de schoonheid tatouëert ook dit volk zich in ruime mate; zij bedekken hnn ligchaam met likteekens, die dikwjjls hot gevolg moeten zjjn van zeer pijnlijke operation en welke den beschouwer, die niet in staat is

-ocr page 713-

DE K(«ISA'S.

geweest hen van zeer nabij waar te nomen, dikwijls in do war moeten brengen, indien hij hem of haar die zo draagt moet klassifieeren.

quot;In dit landquot;, zegt Burton, quot;heeft elke stam, onderstam en zelfs iedere familie zjjn blazoen, welks oneindige verscheidenheid het best kan vergeleken worden met de gcbruikeljjke teekens der Europeescho heraldiek; — een geheel boekdeel zou niet voldoende zijn om alle teekenen in het bijzonder te beschrijven. De familie van Ogubomm bijv. heoft drie kleine blauwe kwadraten getatouëerd op elke wang, verbonden met de drie gewone sneden dor Egba's.

quot;De opperhoofden zijn getatouëerd op do volgende wijze. Het onderscheidend kenteeken der Egba's zijn drie sneden of het meervoud hiervan, op elke wang. Vrijgeboren vrouwen hebben een, twee of drie verheven lijnen — likteekens als draden — van den pols tot bovenaan den arm en dan weder naar boneden, die op halsketenen gelijken, /ij noemen deze quot;Verleid mijn manquot;.

quot;De Yoruba's maken rogtstandige likteekens van de slapen des hoofds naar de kin, met kleine zijdelingsche insnijdingen, die ter naauwernood zigtbaar zijn, omdat men zo dadelijk hoeft laten gonczon. Do Efons van Kakanda dragen een' blaaüwen lap, die dikwijls zeer sterk ontwikkeld is, van de jukbeenderen tot aan het oor. De Takpa's van Nupè maken eene lange snede van het bovenste gedeelte van den neusvleugel tot hot oor. Te Ijasha, een land hetwelk oostelijk van het eigenljjko Yoruba gelegen is, bestaat het tatouëersel uit een langwerpig paralellogram van zeven rogtstandige en vijf dwarse lijnen.quot;

Do zonderlingste wijze van tatouocren is die van den quot;Breecheequot; (d. i. gentleman) of oudsten zoon eu erfgenaam. Hij mag geene ondergeschikte betrekking bokleeden en erft, bij zjjns vaders dood, al diens slaven, vrouwen en kinderen. Voordat de quot;Breecheequot; volwassen is, wordt er eene insnijding gemaakt dwars over zjjn voorhoofd; de huid wordt daarop naar benoden getrokken en over de wenkbraauwen gelegd, waardoor een harde, knobbelige vloeschrug ontstaat, die van den eenen slaap van het hoofd naar den anderen loopt. Deze operatie is zoo ernstig, dat zelfs een neger dikwijls aan hare gevolgen sterft. Overleeft hij het echter, dan wordt hij groo-telijks bewonderd; het onoogeljjke likteoken wordt dan beschouwd zoowel als een toeken van zijn tockomstigon rijkdom als van zijn sterk gestel

De geest van een Afrikaan daalt zoo tot kleinigheden af, dat zelfs do versierselen die godragen worden, in de oogon van hen dio zo gebruiken eenige beteekenis hebben. Metalen ringen worden om do beenon, enkels, armen, poison vingers en teenen gedragen; ook om den hals en aan hot ligchaam hangen snoeren koralen en andere sieraden. Elk dezer versierselen doelt op do bijzondere godheid, door den drager ver-oord; en ofschoon liet aantal dezer goden zeer groot is, is toch de vindingrijkheid van don neger groot gonoog om ze te vertegenwoordigen door do verschillende sieraden die hij draagt.

Hetzelfde letton op kleinigheden ontmoet men ook in do zaken van het dagohjksche loven; zelfs bij hot groeten hebben do inboorlingen een groot aantal formaliteiten uitgevonden. Hot zou bijv. hot toppunt van ongemanierdheid zijn, iemand die zat te groeten alsof hij stond, of omgekeerd, of oon' derden alsof hij van eene wandeling terugkwam. Indien hij aan het work is, moet hij op eene andore wijze gegroet worden, en weder anders als hij vermoeid is. Burton vermeldt niet minder dan 15 vorschillonde vormen van groeten, waaruit de lezer zal kunnen begrijpen hoo moejjeljjk en lastig hunne taal voor een vreemdeling is.

De vorm der begroeting verschilt bovendien evenveel als do woorden. Indien een mindere zijn' meerderen ontmoet, oon zoon zijne moeder of een jongere broeder een' ouderen, dan bobben er uitvoerige pligtplegingen plaats. Draagt hij eene of andere vracht, dan moet hij die op den grond zetten, op handen cn kniën in het stof knielen en de aarde achtereenvolgens met het voorhoofd en elke wang aanraken. Hierop moet hij den grond kussen en daarna met elke hand langs iederen arm naar boneden strijken. Nu wordt de grond op nieuw gekust en voordat dit geschied is mag de groetende niet opstaan.

Deze wjjze van groeten wordt slechts ééns per dag bij denzelfden persoon in toe-

704

-ocr page 714-

DE EGBA'S. 705

passing gebragt; daar evenwel bijna allen elkander kennen, en de een van zelf beneden den anderen staat in rang, hebben er toch in den loop van den dag oen aantal begroetingen plaats. Als men den tijd optelt die hiermede verloren gaat, kan men berekenen dat elke Egba in het doen of ontvangen van begroetingen dagelijks minstens een uur besteedt. Somtijds ontmoeten elkander twee lieden die bijna gelijk staan in rang; in dat geval hurken beiden neder op den grond cn klappen, naar de West-Afrikaansche etikette, met de vingers.

De wijze van bouwen dor Egba's bepaalt zich meestal tot gepleisterde wanden en met stroo of bladeren gedekte daken. Een groot aantal werklieden — of liever ledig-loopers — worden voor een enkel huis gebezigd en dc quot;verdeeling van den arbeidquot; strekt zich hier uit tot in het oneindige. De Egba's verdeden inderdaad, zooals Burton dit zeer aardig uitdrukt, hot werk zoo zeer, dat men niet meer wat ieder uitvoert.

Sommigen hunner graven de klei en maken daarbij diepe putten, welke zij nooit de moeite nemen weder te vullen, en die dus dc vergaarplaatsen worden van alle mogc-hjke vuil en afval. In dit waterrijke land zijn zij spoedig vol water; ook wordt somtijds het lijk van een slaaf slechts in den meest nabjjzijnden put geworpen, om de moeite van het begraven uit te sparen. Men kan zich dus wel voorstellen, dat zulke putten oene groote rol spelen in het voortbrengen der koortsen van dit land.

Een andere troep houdt zich bozig met de klei te kneden en tot ballon te rollen en weder een andere draagt deze, een voor een, naar hen die de woning bouwen. Ecne volgende bende geeft aan do klei den vierkanten vorm, die noodig is om er mede te bouwen, waarna eene vijfde deze vierkante stukken over geeft aan de werkelijke bouwmeesters. Een zevende troop houdt zich bezig met het klaarmaken der palmbladen en van het riet, die voor het dak moeten dienen, terwijl zij die het een en ander o]) het dak bevestigen een achtaton vormen. Behalve deze is er nog do voornaamste bouwmeester, die, met behulp van schietlood cn waterpas, met een' broeden houten schoffel de muren regt en glad maakt, en kijkt of zij volkomen regt staan.

Nu zou men denken dat door deze uitvoerige verdeeling van den arbeid ook, even als in Europa, de werkkrachten zouden vermeerderen. Dit zou ook het geval zijn, indien do neger werkte ala de Europeaan; maar dat heeft hij nooit gedaan en zal het ook nimmer doen, tenzij hij hiertoe door een Europoesch meester volstrekt gedwongen wordt. Hij verdoolt den arbeid alleen om zich te sparen en volstrekt niet niet het denkbeeld om binnen een' gegeven tijd meer werk te verrigten.

De hoofdstad der Egba's cn niet hen bevriende stammen boet Abeokuta, een naam die reeds eenigzins gemeenzaam klinkt in Europeesche ooren, door do pogingen die zijn aangewend om het Christendom, de beschaving en fabriekgoederen onder het heidensche, wilde en luije negcr-raa in te voeren.

De naam quot;Abeokutaquot; zou men letterlijk kunnen vertalen door quot;onder-steenquot; en deze naam is aan de plaats gegeven ala toespeling op de rots of den steen; waar zij om heen is gebouwd. De beste beschrijving van Abeokuta is tot heden gegeven door Burton, aan wiens schriften de volgende bijzonderheden ontleend zijn.

De stad zelve is omringd door verscheidene concentrische versterkings-liniën; de buitenste linie heeft ecne uitgestrektheid van ongeveer twintig Engelache mijlen. Deze muren zijn gemaakt van verharde klei cn omtrent 2 meter hoog; zij hebben gcone schietgaten voor kanonnen, iets wat inderdaad van weinig beteekenis is, daar men er bijna gconc kanonnen heeft om er in te kunnen plaatsen en deze bovendien, indien zij afgevuurd werden, meer kwaad aan de belegerden dan aan de belegeraars zouden doen.

Daar de de Egba's zelfs met de eerste beginselen der vestingbouwkundo volkomen onbekend zijn, hebben zij zich ook niet ingelaten met het bouwen van bastions, of eenige maatregelen genomen om huime flanken te dekken; zij hebben bovendien binnen de vesting zulk een ruim gebruik gemaakt van vlechtwerk, palen en droogebladeren, dat een enkele vuurpijl die er in geworpen werd, de goheolo plaats in brand zou steken. Indien de belegeraars zich boven den wind hielden, zouden zij de verdedigers gemakkelijk door den rook en het vuur hunner eigene brandende huizen naar buiten kunnen drijven. Ook is de muiu' gebouwd van zulk eene brooze grondstof en zoo

DEEI, I. 45

-ocr page 715-

DE EGBA'S.

dun, dat, als men er een' enkelen kruidhoren tegen hing en dien liet ontploffen, dit eene bres zou maken, groot genoeg om eene kolonne soldaten met hunne veldstukken binnen te laten. Rondom don binnensten en voornaamsten muur is eene gracht gegraven ter breedte van omtrent 2 meter en zoo ondiep, dat zij met eenige weinige takke-bossen of zelfs met eenige lijken gemakkelijk gevuld zou zijn.

Deze verdedigingsmiddelen zijn. hoe belagchelijk onvoldoende zij ook mogen wezen tegen eenen aanval door Europeesche soldaten, toch zeer krachtige hinderpalen voor de krijgslieden van Dahome en Ibadan, tegen wier invallen zij voornameljjk zjjn bestemd. In den regel heeft de neger een' grooten afkeer om een muur aan te vallen, en zooals werkelijk in den strijd gebleken is, konden de troepen van Dahome deze stevige verdedigingsmiddelen volstrekt geen nadeel toebrengen.

De wezenlijke sterkte der stad ligt echter in haar middelpunt, en wel in de rots of quot;steenquot; waaraan Abeokuta haar naam te danken hooft. Binnen de wallen bestaat de bodem uit groote verhevenheden van graniet, holen en groepen boomen. die natuurlijke versterkingen vormen, welke die van den inlandachen ingenieur oneindig in sterkte overtreffen. De keuze van deze plaats tot woning schijnt inderdaad het eenige punt te zijn, waarbij de Egba's eenige kennis van oorlogvoeren hebben verraden. Hunne wijze van vechten zullen wij nader beschrijven.

De stad zelve heeft eene lengte van vier en eene breedte van omtrent twee Engel' sche mijlen; men komt er binnen door vijf poorten, bij iedere van welke een wachter geplaatst is, die elk naauwkeurig opneemt die de poort binnenkomt en van ieder een' tol eischt. Do straten zijn naauw en kronkelend, eene wijze van bouwen die zeer geschikt is om een' indringenden vijand tegen te houden, indien hij reeds door de buitenste muren was heengedrongen. Er zijn hier en daar verscheidene^ kleine marktplaatsen; ééne is grooter dan de overige en heet de quot;Shok-pon dat is quot;doe de on-gehuwden goed'' omdat er elke vijf dagen, als de markt gehouden wordt, een groote toeloop van volk is en de vrijgezellen hier dan een aantal personen aantreffen die hunne pijpen stoppen, hun drinken brengen en hun voedsel koken.

quot;Dit zijn dan de eerste indrukken die ik van Abeokuta ontving. De straten zijn even eng en onregelmatig als die van Lagos; zij doorsnijden elkander in allo mogelijke hoeken. Indien zij breed en beschaduwd zijn, kan men er zeker van wezen dat het marktplaatsen geweest zijn of zullen worden; men vindt deze zelfs tot onder do daken van het quot;paleisquot;. Do zon, de gieren en de varkens zijn do eenige straatvegers. ^ ^

quot;De huizen zijn van gekneede klei — de in de zon gedroogde steenen van I uta en Nupé zijn hier onbekend; — zij hebben kleine, schuine, met bladeren gedekte daken, die onbegrijpelijk schielijk in brand vliegen. Aan eiken hoek van het huis is een quot;Kobbiquot; — een hooge scherpe gevel van zekere hoogte — om den hevigen regen te s keeren. De vorm der gebouwen is een somber, hol vierkant, ten eenemale ongelijk } aan de cirkelvormige hutten der Krumen's en Kaffers. Zij gelijken op den quot;Utuin der Arabieren, die, terwijl hij zich tot Usaraga en Unqavycmbe in Midden-Afrika uitstrekt, de quot;Temchequot; wordt genoemd, en door de «Patio1' van Spanje, zijn weg heeft gevonden tot het afgelegene Galway. _ o_ _

quot;Er zijn verschillende binnenpleinen voor do vcrscliillende onderfifdeehngen der, door de veelwijverjj talrijke gezinnen; ook de schapen en geiten hebben hier hun verblijf. De verschillende geslachten eten afzonderlijk ; elke vrouw leeft op haar zelve en er is bijgevolg weinig meer eenheid in zulk een gezin dan in een nonnenklooster. In elke quot;patioquot; is gewoonljjk in het midden een gebouw, hetwelk djent tot voorraadschuur. Op deze binnenpleinen komen de verschillende deuren, die omtrent l1/^ meter wijd zijn, uit; vóór de deur is eene veranda of quot;piazza waar men, daar schoor-steenen onbekend zijn, het vuur stookt; de bewoners slapen op eene mat onder de quot;piazzaquot; of in de huizen, naar verkiezing. Het koken der spijzen geschiedt ook in de open lucht, zooals uit de overal verspreide ruwe aarden vaten blijkt.

quot;De kamers, waarvan ieder huis er 10 tot 15 heeft, zijn zonder vensters en worden opzettelijk donker gehouden om er de zon uit te weren; zij hebben eene lengte van drie tot vjjf, en eene breedte van twee tot drie meter. Het huisraad is eenvoudig; het bestaat uit ruwe zetels, aarden potten en schotels, van gras vervaardigde zakken

706

-ocr page 716-

DE EGBA'S.

voor de kleederen en kauri's, en bijna altjjd wapenen; vooral een oud geweer en een lederen zak voor de ammunitie.

quot;Het aantal bewoners van een huis verschilt van 10 tot 500 en in de grootste huizen zijn er dikwijls meer. Er is gewoonlijk slechts ééne groote buitendeur, waarboven amuletten hangen.quot;

De militaire sterkte van Abookuta is in den oorlog beproefd; de stad bleek krachtig genoeg verdedigd te kunnen worden om inlandsche troepen af' te slaan. Over het algemeen bestaat een gevecht van Afrikanen in het maken van verbazend veel leven, waarbij weinigen sneuvelen; bij de verschillende aanvallen van Dahome op Abeokuta

I

schijnen beide partijen echter zoo verbitterd geweest zijn, dat do slagting aan beide zijden werkelijk vrij belangrijk was.

Het feit was, dat beide partjjen reeds langen tijd een' wrok tegen elkander koesterden en dien ook wilden koelen. Gézo, de vader van den koning Gelele, was bij Abookuta met schande verslagen en had zelfs zijn' zetel, het toeken zijner koninklijke waardigheid, verloren. Brandende van verlangen om zich te wreken, had Dahome een verbond gesloten met de inwoners van Ishagga, eene kleine stad omtrent 15 En-gelsche mijlen zuidwestelijk van Abookuta gelogen; dozen hadden hunne gasten ingelicht welke poort zij met het beste gevolg konden aanvallen, hun tevens oene ondiepe plaats in de rivier aanwijzende, waar zij deze het gemakkelijkst konden overtrekken.

Op deze raadgevers vertrouwende trokken zij op de aangegeven waadbare plaats over de rivier; deze bleek echter zoo diep te zijn dat al hunne ammunitie nat werd. Zij deden den aanval op hot midden van den dag, wanneer hun gezegd was dat ieder sliep of aan zijn werk was in de tuinen, die op een' aanniorkelijken afstand van

45*

707

-ocr page 717-

DE EOBA'S.

de stad gelegen zijn. Toen zij de wallen der stad naderden, vonden zjj de verdedigers op hunne hoede en gereed om hen warm te ontvangen. Eindelijk violen zij eeno poort aan, die eerst kortelings versterkt was, terwijl eeno andere, aan de tegenoverstelde zijde der stad, zeer zwak was en gemakkelijk had kunnen genomen worden. Zij moesten bijgevolg naar hun land terugkeeren, zwerende zich op hunne verraderlijke bondgenooten te zullen wreken.

Na don dood van Gézo nam öelele de vete op. Na gedurig hunne achterdocht in slaap gewiegd te hebben, door telkens don oorlog aan de Egba's te vorklaren en toch steeds te huis te blijven, vervulde hij in het tiende jaar zijne bedreiging; hij rukte met snelle marschen op togen Ishagga, voerde een aantal gevangenen weg en doodde hen die hij niet gemakkelijk kon medoncmen.

Overmoedig geworden door zijn geluk, besloot hij eene groote magt te verzamelen en de stad Abeokuta zelve aan te vallen. In Maart 1851 trokken omtrent 15- a 20,000 krijgslieden tegen deze stad op en er volgde een hevig gevecht; do uitkomst was dat do troepen van Dahome moesten terugtrekken met achterlating van ongovoQr 2000 dooden, gewonden en gevangenen. Zooals men wel kan veronderstellen leden do Amazonen, die het verwoodst vochten, het meest, terwijl het verlies van de zjjde der Egba's betrekkelijk gering was. Tien jaren later werd eeno nieuwe expeditie tegen Abeokuta afgezonden; deze bereikte echter niet eens de stad, daar do pokken onder de troepen uitbraken, waardoor zij mot angst naar huis terugtrokken.

Do laatste aanval was noodlottig voor de eerzucht van Dahome. De Egba's, die hun' vijand afwachtten, hadden tunnels onder hunne wallen door gegraven, zoodat zjj den vijand onverwachts in de flank kondon vallen. Toen het leger van Dahome verscheen, waren al de krijgslieden der Egba's op hun' post; de vrouwen bragten aan de soldaten eten en drinken; sommige harer grepen zelfs naar het zwaard en drongen er op aan mede te strijden op de wallen.

Bjj de nadering van don vijand werd een hevige uitval gedaan; daar do krijgslieden van Dahome echter doormarcheerden zonder hot vuur te beantwoorden, trokken de Egba's onmiddellijk terug en vereenigden zich met hunne kameraden op de wallen.

Nu werd van de zijde dor Dahomeiinen een kanon afgevuurd, hetwelk door het terugspringen demonteerde en derhalve niet verder dienst kon doen; het schot werd gevolgd door een onstuimig aanstormen op do wallen. Indien zij er slechts aan gedacht hadden eeno bres te maken of zelfs maar om de ondiepe gracht te vullen, zouden zij welligt eenigo kans van slagen gehad hebben; zooals het nu was hadden zij er geone hoegenaamd. De soldaten en vooral de Amazonen vochten gedurende eenigon tjjd dapper; en indien de stad door persoonlijke dapperheid had kunnen genomen worden, zou het stellig geschied zijn. De soldaten werden echter slecht aangevoerd; de officieren verloren den moed, en hoewel de krijgslieden do wallen beklommen, door de tunnels kropen en tot voor den tromp van des vijands geweren vochten tils leeuwen, kwam toch het bevel tot den aftogt.

Juist op dat oogenblik viel hun een aanzienlijk getal Egba's, die een grooten omweg hadden gemaakt, in den rug eu voltooide de nederlaag. Alles ylugtte in wanorde, behalve de afdeeling die door Gelde zelven werd aangevoerd en die althans nog met zekere orde terugtrok; zij maakte tusschenbeide, als zij te digt achtervolgd werd, regtsomkeert en vuurde op den vijand, toonende dus inderdaad wat er had kunnen gedaan worden, indien de aanvoerders voor hunne taak berekend waren geweest.

De Dahomeiinen verloren alles wat zij met zich haddon gevoerd; hunne metalen kanonnen; bovendien viel een groot aantal nieuwe geweren en andere wapenen inde handen van den vijand.

De koning was bovendien genoodzaakt vele zijner vrouwen en dochters, zijn paard, zijne kostbare sandalen met de gouden kruisen, zijne garderobe, de rijtuigen waarop hij zoo trotsch was, zjjne mondbehoeften en zijne schatten van koraal en fluweel achter te laten. Men schatte dat er tusschen de 4- en 5000 soldaten in dezen ongelukkigen slag gedood werden, terwijl or omtrent 1500 werden gevangen genomen; do Egba's hadden 40 dooden en omtrent 100 gekwetsten. Aan hun'wilden aard getrouw hieuwen

708

-ocr page 718-

DE EG 15A'S.

zij do lijkon dor gosneuvoldon in stukken; zolfa do vrouwen dio langs het lijk van een Dahomoaansch soldaat gingen, sneden het met messen of wierpen het mot stoonon.

Men hooft altjjd gemeend, dat do Egba's betrekkelijk onschuldig waren aan bloedvergieten, maar men woot nu, dat in dit opzigt tusschen do drie groote natiën van Wost-Afrika betrekkelijk weinig verschil bestaat, behalve dat er minder monschenlovens worden vernield in Abookuta dan in Agbomo; welligt zijn ovenwei de Egba's op dit punt meer achterhoudend dan de Ashanti's of de inwoners van Dahomo. Zelfs in Abeokuta, hetwelk verondersteld wordt onder christeljjken invloed te staan, vindon jaarlijks menschenoffers plaats, en ditzelfde is ook het geval in andere dooien dos lands. Evenals in Agbomo, wanneer er monschen geofferd worden, goschiedt dit met de bedoeling om iets aan te bieden aan do doodon, wat voor de levenden de meeste waarde heeft. Het slagtoffer wordt verrijkt met quot;kauri'squot; en met rum opgevuld totdat hot geheel en al dronken is en hierop, na met allerhande boodschappen aan de geesten der overledenen belast te zijn, plogtig onthoofd. Er worden ook monschen geofferd als er een groot man sterft; zij worden verondersteld naar don overledene gezonden te worden, om hem in do geestonworeld te dienen.

De godsdienst en bijgeloovighodon der Egba's zjjn zoo volkomen gelijk aan die dor andere West-Afrikanen, dat het bijna niet noodig is er melding van te maken. Alleen moeten wij nog met enkele woorden het stolsel der quot;Ogboni'squot; beschrijven. De quot;Ogboni'squot; vormen eene maatschappij van verbazende kracht, die men, ofschoon ton onregte, hoeft vergeleken met de orde der vrijmetselaars. Aan elk die eenigzins met de voornaamste grondbeginselen der vrjjmotselarjj bekend is en de verstandelijke ontwikkeling der Egba's of van eiken anderen West-Afrikaanschen stam heeft nagegaan, moot hot in het oog vallen, dat deze vergelijking bolagchelijk onjuist is. In de vrijmetselarij zijn twee hoofd-beginselen: do éénheid van don Schepper en de broederschap der monschen. Daar nu echter do Egba's gelooven in een oneindig aantal goden en het grootste belang hebben bij de instandhouding der slavernij, is het duidelijk dat zij geen stolsel kunnen hebben uitgedacht, dat regtstreeks staat tegenover deze beide grondstellingen.

liet stelsel der quot;Ogboni'squot; is deels staatkundig en deels godsdienstig. Een naakte jongen van tien jaar kan in hunne orde worden opgenomen, indien hij slechts een vrijgeboren Egba is en een' goeden naam heeft. De orde strekt zich over de geheele, door de Egba's bewoonde landstreek uit en in elk dorp is eene hut of logo, die op-zetteljjk voor het gebruik der veroeniging bestenul is. Do vorm dezer loge verschilt eenigermate in de verschillende plaatsen, maar in do hoofdzaak komen alle overeen. quot;Het is een langwerpig, laag gebouw, hetwelk men alleen herkennen kan aan de afwezigheid van straatslijpers; het heeft van voren eene diepe, schaduwrijke veranda, met korte en dikke, veelhoekige pilaren van klei, benevens eene enkele deur die zorg-vuldig gesloten is. Do paneelen zijn versierd met hoog-verheven, ijzeren beeldwerk van Egyptischen vorm; slangen, gestalten met havikskoppen en gewapende ruiters die men vlak van voren ziet en dieren berjjden die paarden in profiel moeten voorstellen ; het geheel is rood, zwart en geel gekleurd. De tempels van übatala zijn op dezelfde wijze versierd.

quot;De deuren hebben bovendien nog afzonderlijke paneelen, waarop een luipaard, een visch, eene slang en eene landschildpad zijn afgebeeld, lieaven maakt de opmerking dat een dozer reliefs eene vrouwelijke figuur voorstelde met één voet en ééne hand, waarschijnlijk eene halve Obatala of het vrouwelijke beginsel der natuur; het monster was merkwaardig doordat het een' staart had van zeer lang haar, met een' kogel of bol aan het einde.

quot;Iemand die in de gelegenheid was de loge der quot;Ogboni'squot; van den kerktoren te Ake te overzien, beschrijft haar als een hol gebouw met drie binnenplaatsen, waarvan de binnenste, die met eene enkele deur gesloten werd, bestemd was voor de oudsten; het heilige der heiligen, even als hot quot;Kadasta-Kadastauquot; der Abyssiniërs. Hij veronderstelt dat do verschillende pleinen bestemd zijn voor de verschillende graden.

quot;Een vreemdeling moet echter voorzigtig zijn omtrent hetgeen hij van deze mysteriën gelooft. Bcaven beweert dat de ingewijden moeten neerknielen en een mengsel

709

-ocr page 719-

DE EGBA'S.

drinken van bloed en water uit eene opening in den grond. De Egba's spreken dit echter tegen. Bovendien beschuldigen zij Beaven hunne geheimen te hebben willen doorgronden met de bedoeling ze openbaar te maken. Daar zij allen tot de strengste geheimhouding verpligt zijn en het gevaarlijk voor hen zou wezen een geheim te openbaren, is het niet waarschijnlijk dat wij hieromtrent al te veel inlichtingen zullen krijgen.quot;

De verschillende bijgeloovigheden der Egba's zijn inderdaad van zeer verschillenden aard. Even als in Dahome worden ook hier de goden in verschillende klassen verdeeld, evenals de groote en kleine goden der Ouden en even als deze vergoden zij ook somtijds een overleden opperhoofd, door hem onder de goden van minderen rang te plaatsen. Het inlandsche woord voor eene godheid van den eersten rang is quot;Ovishaquot;, een titel die vóór de bijzondere namen der verschillende goden geplaatst wordt. Ovisha-Kla of de groote Ovisha is de voornaamste. Zijn zinnebeeld is een schip en hij is het, die den eersten mensch schiep.

Op dezen volgt in rang Shango, die klaarblijkelijk een voorbeeld is van vergoding, daar hij de attributen heeft van Yulkaan, Hcrkulos, Tubal-Kain en Jupiter Tonans en gezégd wordt een koperen paleis en 10.000 paarden te bezitten. Hij beheerscht den bliksem en het vuur, en als een huis door den bliksem getroffen wordt, vliegt zijn priester in de hut om het wapen te zoeken, dat door Shango geworpen is; hij wordt hierbij gevolgd door eene onstuimige menigte, die de woning geheel en al plundert. Burton zag een' zoogenaamden quot;Shango-steenquot;, die niets anders was dan een stuk wit quartz, dat natuurlijk door den priester in de hut was neergelegd.

Zijn zinnebeeld is eene klein stuk hout en zjjne vereerders dragen een' lederen zak, omdat Shango veel hield van rooftogten. Indien er een oorlog voor de deur staat, neemt zijn priester 16 quot;kauri'squot; en werpt die omhoog; zij die met de opening naar beneden vallen voorspellen oorlog, terwijl zij, wier opening naar boven is gekeerd, vrede beteekenen. De laatste der drie groote goden is Ipa, veeleer eene abstracte dan wel eene objectieve godheid. Iljj wordt vereerd door eene uitgelezen vereeniging, de quot;vaders der geheimenquot; genaamd, waarin alleen mannen kunnen worden opgenomen. Zijn hoogepriester woont op een' berg, op verscheidene dagreizens afstands van Abeokuta en onmiddellijk bij zijne woning staat de heilige palmboom met zestien takken, die voortgekomen is uit noten door de zestien stichters van het rijk geplant. Een tweede priester woont te Abeokuta en heet quot;de koning der groeve.quot;

Het zinnebeeld van Ipa is een palmnoot met vier gaten; deze noten worden gebezigd om voorspellingen te doen; de wijze waarop dit geschiedt berust eenigzins op hetzelfde beginsel als waarop het lot met quot;kauri'squot; wordt geworpen. Het verhaal van Burton hieromtrent is zeer belangwekkend. „Hij telde 16 noten af, reinigde ze van het stof en plaatste ze in eene kom, die gevuld was met half-gekookte yams, waarover een zuur plantaardig aftreksel was gegoten.

quot;Zijn helper, een kleine jongen, werd hierop geroepen; hij moest nederhurken naast de kom, terwijl zijn ligchaam rustte op den buitenrand zijner voeten die binnenwaarts gekeerd waren. Nu gaf de quot;fetische-manquot; hem twee of drie beenderen, zaden en schillen, waarvan enkele goede en andere kwade voorteekens waren. Terwijl hij ze omhoog hield, liet hij de handen op de kniën rusten. De priester wierp de noten van de eene hand in de andere; hij hield er eenige in de linkerhand, en liet eenige andere onder het heen en weer werpen in do kom vallen. Nu bukte hij, greep met den wijs- en middelsten vinger in de yams, onderzocht de noten en keek nu en dan naar de voorwerpen die de jongen in zijne handen had.quot;

Men kent de priesters van Ipa aan halssnoeren van ineengevlochten koralen; van afstand tot afstand zijn hieraan tien groote witte en groene koralen geregen.

Dan heeft men nog de Ovisha der kinderen, die gedragen wordt door vrouwen, die tweelingen gehad hebben waarvan er een gestorven of gedood is. Het is een klein houten beeldje, omtrent 14 of 16 centimeter lang, waaraan eene ruwe mensche-lijke gedaante is gegeven. Deze beeldjes worden bijna allen gemaakt door eenigo lieden te Lagos, die ongeveer 3 shillings rekenen voor ieder beeldje. Behalve al deze goden, die men tot de goede geesten kan rekenen, zijn er ook kwado; die vereerd worden om ze te verzoenen,

710

-ocr page 720-

DE EGBA'8.

Hierop volgen eenigc half-menschelijke goden, dio dienst doen als verbeteraars der openbare zeden. De twee voornaamstcn hunner zijn Egugun en Oro. De eerste wordt verondersteld eene soort van vampier te zijn; hij is een lijk, hetwelk tijdeljjk uit het graf is gekomen en speelt dezelfde rol als quot;iïumbo-Jumboquot; in een ander deel van West-Afrika. Egugun vertoont zich in de dorpen, waar hij do vrouwen verschrikt, die óf werkelijk gelooven dat hjj een wezenlijk uit het graf gekomen lijk is, óf dit slechts voorgeven uit vrees voor de publieke opinie. De volwassen mannen en zelfs de vrijgeboren jongens weten allen wat zij van Egugun te denken hebben, zooals wel waarschijnljjk is, daar de godheid wordt voorgesteld door den een' of ander', die de hiervoor noodige klecding vau den quot;fetische-manquot; ter leen kan krijgen. Burton kwam Egugun eens op straat tegen. Zijn gelaat was bedekt met een gevlochten netwerk, dat als een masker gedragen wordt; op het hoofd droeg hjj eene kap, die overvloedig van karmozijnen en vuil-witte strooken voorzien was. Deze hingen tot aan zijn midden naar beneden en vermengden zich met dergelijke strooken die aan zijne kleederen bevestigd waren. Op zijne borst droeg hij eene zeer krachtige fetische namelijk een' stuivers-spiegel; zijne voeten waren bedekt met groote schoenen, omdat Egugun verondersteld wordt eene godheid zonder beenen te zijn.

De andere godheid, Oro, heeft eene grootere reeks van pligten te vervullen; zijne taak is voor de openbare zedeljjkheid te zorgen. Hij houdt meestal zijn verblijf in de bosschen en vertoont zich zelden in het publiek. Oro heeft eene zeer krachtige stem, die eigenlijk gevormd wordt door een dun stuk hout, hetwelk stevig aan een' stok bevestigd is en als men er goed mede omgaat een loejjcnd geluid maakt.

Hij wordt verondersteld aan de vrouwen onbekend te zijn; deze mogen dan ook, zoodra de stem van Oro gehoord wordt, niet buiten hare woningen komen. Zoodra bijgevolg, des avonds te zeven of acht ure de welbekende loeijende kreet van Oro gehoord wordt, haasten zich alle vrouwen naar hare hutten en begeven de volwassenen zich op straat; het is eensklaps een zeer levendig tooneel. Men danst en springt, houdt procession en toespraken zonder ophouden, terwijl de loges der Ogboni's gevuld zijn met vromen, die allen gaarne tegelijk spreken en elk hun eigen gevoelen uiten, hoe dwaas dit ook moge zijn.

Zij die zich hebben schuldig gemaakt aan vergrijpen, worden dan voorgeroepen en gestraft; bij sommige gelegenheden is er zooveel te doen, dat de stad gedurende een geheelen dag aan Oro is overgeleverd. In die gevallen hebben de vrouwen gedurende dien tijd geen aangenaam leven; zij besteden de uren harer gevangenschap gewoonlijk door met elkander te kibbelen en te twisten. Ten einde de stem van Oro nog meer ontzagwekkend te maken, wordt de rol van den god door verschillende ingewijden te gelijk gespeeld; dezen gaan in verschillende rigtingen in do bosschen en brengen de lieden, door hunne houten stemmen te gelijk te laten hooren, in het denkbeeld dat Oro alomtegenwoordig is.

Oro handelt werkelijk als Censor der openbare zeden; het is duidelijk dat hij vergezeld wordt door gewapende volgelingen, die eene ruwe en tijdelijke regtspleging uitoefenen, even als die welke door de quot;Regulatorsquot; van Amerika, omtrent 50 of 60 jaren geleden in praktjjk werd gebragt. Men heeft de lijken der schuldigen meermalen in het kreupelhout gevonden; de geest in kwestie had hun den hals afgesneden en de beenen gebroken.

Het opperhoofd of de koning der Egba's is bekend onder don naam van quot;Alakéquot;, welke titel vergeleken kan worden met dien van Pharao of Caesar; het geheele rege-ringstelsel is eene soort van leenpligtig koningschap, niet ongelijk aan dat van Engeland in de dagen van koning Jan. De quot;Alakéquot; regeert niet oppermagtig als de koning van Dahome of Ashanti, voor wien do hoogsten van het land in het stof knielen. Hij wordt in hetgeen hij doet belemmerd door een .aantal raadslieden en officieren en eene soort van parlement, de quot;Balequot; genaamd, hetwelk zamengesteld is uit de opperhoofden der verschillende steden. Do lezer zal zich waarschijnlijk herinneren, dat de koning van Ashanti vrees had door zulk eene inrigting te lijden en derhalve voorzigtig genoeg was om, zoolang hjj hiertoe de magt had, hun aantal te beperken. De quot;Alaké ' heeft dit nimmer gedaan; het gevolg hiervan is dat zij, die in naam en elk in

711

-ocr page 721-

DE EGBA'S.

het bijzonder zijne dienaren heeten, eigenlijk in de praktijk en. gezamenlijk hem de baas zijn.

Bjj elk voorval van eenig gewigt moeten ook do loges der Ogboni's geraadpleegd worden, zoodat het bijzondere leven van den Alake der Egba's bij lange na niet zoo aangenaam is als dat van den koning van Dahome.

Okekunu, die Alaké was toen Burton in Abookuta vertoefde, was een mismaakt, onbeschoft en geslepen oud opperhoofd. Op zijne manier hield hij veel van praal en spreidde zijne zoogenaamde magt gaarne op eene echt Afrikaansche wijze ten toon; het was een mengsel van vertoonmaking en gemeenheid.

Indien hij ergens een bezoek brengt, doet hij dit onder een reusachtig, rozerood zonnescherm, voorafgegaan door een' bonten optogt. Aan het hoofd dezer processie wordt het teeken der koninklijke waardigheid, een met grove, roodo serge bekleede houten zetel gedragen, welke door een aantal opperhoofden omringd wordt, dio er de grootste aandacht aan wijden. Hierop volgt een grootc stoet van in lompen gekleede krijgslieden en eindelijk de Alaké, gekleed in eene soort van hemd van eene zékere waarde benevens een rood fluweelen opperkleed, waaronder hij met moeite voortwag-gelt. Hij draagt eene wijde broek van goed purper fluweel met eene streep galou en aan zijne voeten groote, mot apevel geboorde pantoffels.

Op het hoofd draagt hij een' fez van karmozijn fluweel, waarvan het effekt verloren gaat door een aantal blaauwe koralen die als franje om den bovenrand hangen. Yan roode koralen hangt één snoer om zijn hals en is een dubbele armband om elke pols gewikkeld.

Als hij een gast ontvangt, toont hij zijne grootheid door hem een zekeren tijd te laten wachten, afhangende van diens rang; zjjn het lieden van zeer veel invloed en gewigt, dan verligt hij de verveling van het wachten door hun rum en gencver, beide van de slechtste hoedanigheid te zenden; zijn zij van een' buitengewoon hoogen rang, dan stuurt hij eene flesch likeur; dat wil zoggen, een mengsel van wijngeest en water, hetwelk goed gesuikerd is en waarin eenige droppels reukolio gedaan zijn.

Het paleis heeft voor een vreemdeling een gering en leelijk voorkomen; het is, zooals Burton aanmerkt, Abookuta even onwaardig als St. .tames Londen. Het is een lang, onregelmatig, bouwvallig, gepleisterd huis, met verschillende binnenpleinen. Langs één kant van de binnenste plaats loopt eene veranda, welker buitenkant omtrent 1% meter van den grond is en die door zwaro pilaren van klei gedragen wordt. Do veranda wordt door vijf zeshoekige kolommen in verschillende vertrekken verdeeld, waarvan het middelste de bijzondere kamer is van den Alaké^ die door een gordjjn is afgesloten. Deze veranda is gevuld met do grooten van Abeokuta, die, volgens Burton, den schurkachtigsten troep lieden uitmaken dien men zich slechts kan voorstellen; niettegenstaande hij eene even groote verscheidenheid gezigten gezien heeft als iemand anders, zag hij echter nooit zulke afschuwelijke hoofden en aangezigten.

Hunne schedels waren van voren ingedrukt en staken van achteren als kokosnoten uit; het ontbreken van den baard, de afschuwelijke lijnen en rimpels waarmede het perkament van hun aangezigt doorploegd was, en de koude, meêdoogenlooze wreedheid, die op hun gelaat, als het in rust was, stond uitgedrukt, deed denken aan do gesneden folteraars die vroeger in Azië zoo algemeen waren. Men gevoelde dat men zich voor medelijden en genade even goed tot een' gewonden mandril kon wenden. De afschuwelijkheden waarvan deze ouden getuigen zijn geweest en de hartstogt dien zij voor allerlei akeligheden gekregen hebben, moeten hun deze dierlijke uitdrukking gegeven hebben.quot;

Niettegenstaande de vergadering bestond uit de rijksten onder de Egba's, zag men bij hen geen schijn van luister of weelde; de geheele kleeding van den magtigsten was geen schelling waard. Zij durven dan ook geene weelde ten toon spreiden, daar zij zeker weten, dat, indien zij dit deden, alle zaken van waarde onmiddellijk gekon-fiskeerd zouden worden.

quot;Het voorkomen van den quot;Alakéquot; zelf was niet veel gunstiger dan dat zijner onderdanen. Okekunu was een groote, gespierde, plompe man, van ongeveer zeventig-

712

-ocr page 722-

DE EGBA'S.

jarigen leeftijd; zijn gedooltelijk geschoren lioofd verhoogde zijne schoonheid niet. Iljj had bovendien, behalve do hondstanden, al zijne boventanden verloren, zoodat zijne bovenlip op oene onoogelijke wijze naar beneden hing. Zijno benedenste tanden werden ook vrij slecht door de gewoonte van op de wijze der negers te snuiven, nameljjk door de snuit te steken tusschen de onderlip en do tanden; door de opening die

hierdoor ontstond, kwam zijne tong op eene zeer onaangename wijze te voorschijn. Hij had, door oen slag' met een' steen, een oog verloren en was, daar hjj ecne half-slaperigo uitdrukking had aangenomen, geen aangenaam persoon om aan te zien; eeu koninklijk voorkomen had hij stellig niet.quot;

De koning moot gekozen worden uit een van vier stammen; zoowel de tegenwoordige koning als zijn voorganger behoorden tot den stam der Akc's.

Tin

-ocr page 723-

HOOFDSTUK LIX.

li O N N Y.

I)K VOORNAAMSTE HANDEL VAN BONNV. - KONING PEPPEL EN ZIJNE GESCHIEDENIS. — DE BEDROGEN LAND-

VERHUIZERS. — DE ZAMENKOM8T VAN REA DE MET PEPPEL. — DE WIJZK VAN HOUWEN TE «ONNY. — DE

BIJZONDERE EN PUBLIEKE quot;JU-JU-IIUIZENquot;. — WAAROM DE BEUL HET HOOFD NIET OPAT.- HET DAGELiJKSCH

LEVEN VAN EEN GENTLEMAN TE UONNY. - KLEEDING DER MANNEN EN VROUWEN. -BIJGELOOVIGHEDEN.—

MUMBO-JUMBO EN ZIJN AMBT. - LAATSTE TOEVLUGT VAN EEN MAN DIE ONDER DE PANTOFFEL STAAT. —

EEN VREESELIJKE quot;GREE-GREEquot; EN ZIJNE GEVOLGEN. - OE quot;GREE-GKEE-MANNENquot; OF TOOVENAARS. -

VERNUFTIGE WIJZE WAAROP ZIJ HUNNE BETOOVERINGEN DOEN. — ONTSNAPPING VAN EEN BEDRIEGER.

Wanneer wij langs de westkust cüu weinig zuidelijker gaan, komen wij bij de welbekende Bonny-rivier, vroeger liet groote slavcn-depót van West-Afrika en nu het middelpunt van den slavenhandel. Ongelukkig is cr evenveel bedriegerij in den handel in palmolie als in dien van goud en ivoor; de twee laatste artikelen worden opgevuld en do eerste met zand vermengd, zoodat men haar moet smelten, voordat men zo van de kust kan verzenden.

Bonny is voor Engclsche ooren een bekende naam, door het geel-zwarte opperhoofd, dat zich koning noemde en in Engeland als Pepper, koning van Bonny, bekend was. Zjjn naam wordt verschillend gespeld, als Pepper, Pimento en Peppel. Hij is een afstammeling van Obullo, een opperhoofd dor Ibo's of Eboe's, die zich met zijne slaven aan de Bonny-rivier neerzette en opgevolgd werd door zijn zoon en kleinzoon, die beiden den naam Pepper aannamen.

Daar hij een' twistzieken aard had, schoot de tegenwoordige koning eene vrouw dood omdat zij hem niet beviel; hij vermoordde een opperhoofd, Manilla Peppel genaamd, omdat hij jaloersch was en bedierf den handel langs de rivier, door zijne onophoudelijke oorlogen met de Calabar's. Hij werd derhalve, op verzoek van allo opperhoofden en handelaars, afgezet en zjjn neef Daphe kwam in zijne plaats. Daphe stierf echter kort daarna — naar men algemeen geloofde, op aanstoken van Peppel vergiftigd; de regering ging toen over in de handen van vier regenten, terwijl Pimento getransporteerd werd naar Ascension, welke plaats hij later altijd gaarne zijn St. Helena noemde. Hij toonde echter dat hij een slimme wilde was en wist het door lastigheid zoover te brengen, dat hij naar Engeland werd overgebragt, waar hij in 1857 aankwam.

Daar hij de gave van navolging der negers in volle mate bezat, nam hij met eene verwonderlijke gemakkelijkheid de Engclsche gewoonten aan; bjj liet zijne geliefkoosde spjjzen staan en dronk, in plaats van rum, champagne en sherry. Weldra werd hij godsdienstig, liet zich doopen en werd quot;teetotallerquot;, waardoor hij bij eene groote klasse van menschen in gunst kwam. Hij vroeg 20,000 pond aterling om een zen-dings-post te vestigen en haalde inderdaad een aantal Engelschen, die volstrekt niet met Afrika of met de natuurlijke valschheid der inboorlingen bekend waren, over om hem tc vergezellen; hij beloofde hun eene hooge bezoldiging ea een' hoogen rang aan het hof.

-ocr page 724-

BONNY.

Het zal niemand die het negerkaraktor eenigzins kent, bevreemden tehooren, dat, toen de koning en zijn gevolg te Bonny aankwamen, do laatsten zagen dat zij bedrogen en volkomen geruïneerd waren. Zij ontdekten dat het quot;paleisquot; niotH anders was dan eene verzameling afdakken en loodsen binnen een' aarden wal; dat Bonny zelf' niets meer was dan een aantal hutten in eene modderige vlakte en dat de beste straat oneindig smeriger was dan de slechtste straat in het slechtste gedeelte van Londen. Wat het bijzondere leven van den koning betreft, hoe minder daarvan gezegd wordt, hoe beter.

Hunne gezondheid begon weldra te verminderen onder de ontberingen die zij moesten ondergaan en den vreeseljjken stank der Bonny-rivier; de laatste is zoo sterk^ dat zelfs een gehard reiziger als Burton zijne toch aan alles gewone neusgaten met in kamfer-brandewijn gedoopte katoen moest toestoppen, toen hij eens met laag water do rivier werd opgeroeid. Het koninklijke salaris en do vertrekken in het paleis bleken even denkbeeldig te zijn als het paleis zelf en den rang dien zij aan het hof zouden bekleeden; zij kregen als vergoeding voor bezoldiging en logies een paar Yams.

Hoe zuiver het Christendom, de beschaving en het quot;teetolatismequot; van Peppel was, kan men nagaan uit het verslag van een bezoek, hetwelk Reade hem na zijne terugkomst uit Engeland bragt; — quot;Ik ging met den doctor naar wal om Peppel, den

beruchten koning van Bonny te bezoeken....... De monarch was gezeten in eene

der hutten en het tooneel was zeer geschikt om door een gelauwerd poëet bezongen te worden. ])e Afrikanen hebben eene bijzondere voorliefde voor aardewerk, ongeveer als die van het tegenwoordige geslacht voor oud chineesch porselein, en een bijzon-deren smaak voor honde-vleesch; de honden worden hiervoor opzettelijk aangefokt en op de markt te koop aangeboden.

quot;En daar zat Peppel, die zoo lang in Engeland gewoond had; achter hem stond een groote stapel aardewerk en voor hem eene kalebas met gestoofd hondevleesch. Zoo gaat het met deze Wilden altjjd. De gewoonten die zij van hunne voorouders hebben overgeërfd, nemen altijd de overhand boven het vernis van vreemde beschaving. Hun verstand heeft evenzeer een quot;rete mucosumquot; als hunne huid, Zoodra zij in hun land zijn teruggekeerd ontdoen zij zich van hunne aangeleerde beschaafde manieren en kleederen — zij loopen naar ziel en ligchaam weder naakt.

quot;Evenals de meeste negers van hoogeren rang heeft ook Peppel eene gele huidkleur, zoo licht als een Mulat. Zijne gelaatstrekken hebben eene verstandige, maar gemeene en sluwe uitdrukking. Bij elk woord en eiken blik openbaren zich de achterdocht en argwaan, die half beschaafde naturen eigen zijn.quot;

Ofschoon Peppel in Bonny is teruggekeerd, heeft hij toch nagenoeg geene wezenlijke magt, zelfs binnen zijne eigene grenzen, die hij niet durft overschrijden. En toch stelde hij met de koele onbeschaamdheid van een' echten Wilde voor, te Londen een consul te vestigen op een traktement van 500 pond sterling; als reden gaf hij op dat hij de Engelsche consuls altijd vergund luid zijne bezittingen aan de golf van Benin te bezoeken.

De wijze waarop de huizen in Bonny gebouwd worden is vrij eenvoudig: gepleisterd vlechtwerk, hetwelk door palen godragen wordt. De vloeren en muren zijn van klei, waaraan hier geen gebrek is; de daken zijn zeer hoog en do gevels zeer scherp. De gewone huizen hebben drie kamers, eene keuken, eene woonkamer en eene quot;Ju-ju-kamerquot; of kapel; in die der rijken zijn een aantal kamers en gangen. Schoorsteenen zijn niet bekend en daar dus de deur altijd moet openstaan als er een vuur brandt, is de drempel omtrent 50 centimeter hoog, om te beletten dat er vreemde dieren in komen. Het strijdt met de etikette, over den drempel te stappen wanneer do hoer des huizes binnen zit; hij zou alsdan door ziekte getroffen worden en verondersteld betooverd te zijn.

De quot;,lii-ju-kamerquot; of kapel is een noodzakelijk toevoegsel aan ieder huis; daarbinnen staat de fetische of quot;Ju-juquot;, die de beschermer van het huis is; hij staat gelijk met de quot;Lares en Penates' der Ouden. De neger weet deze quot;Ju-ju-kamerquot; nuttig te gebruiken; hij maakt er de bewaarplaats van voor zjjno grootste kostbaar-

715

-ocr page 725-

BONNY.

heden, zooals quot;kauri'squot; en rum, omdat hjj weet dat niemand er op zulk ccno heilige plaats aan zal komen. Wat den quot;Ju-juquot; zelv' betreft, hiervoor kan alles dienen; een Europeaan heeft dikwerf moeite om ernstig te blijven, wanneer hij een blad van do Punch, eene p'illcdoos, of een paar bretels dienst aiet doen als beschermgod van het huis.

Hot groote quot;Ju-ju-huisquot; van de plaats is een gebouw dat er zeer akelig uitziet; het wordt goed beschreven door Burton. Het is een langwerpig, gepleisterd huis zonder dak, van de lengte van 14 a 15 meter. Aan het einde staat eene soort van altaar, hetwelk door één klein afzonderlijk dak tegen den regen beschut is. Onder dit dak zijn rjjen van mcnschcljjke schedels gespijkerd, die meestal met verschillende kleuren beschilderd zijn; één schedel valt bijzonder in het oog door oen' langen zwarten baard, die zonder twijfel eene ruwe kopij is van den baard, dien de man droeg van wien de schedel afkomstig is. Tusschcn deze menschelijke schedels zijn rjjen schedels van geiten, die rood en wit goverwd zijn, terwijl andere bekkeneelen over den vloer gestrooid zijn en nog andere op stokken zijn geplaatst. Onder het altaar is een rond gat, met een opstaanden rand van klei, hetwelk dient om het bloed der slagtoffers en de geplengde drank-offers te ontvangen. Binnen dit quot;Ju-ju-huisquot; worden do koningen begraven.

Dit huis werpt oen helder licht op het karakter van het volk, oen ras hetwelk een bepaald genoegen schept in het zien van bloed en hot veroorzaken en getuige zijn van pijn. Overal in het land ontmoet de reiziger tooneelen van bloed, pijn en lijden. Hij komt bijna in geen enkel dorp, of hij ziet dieren die in eene pijnlijke houding zijn vaatgebonden en die men zoo laat sterven. Geiten en kippen worden meestal aan palen gebonden met hare koppen naar beneden en bloed is de geliefkoosde kleur om de aangezigten der mannen te beschilderen. Zelfs de kinderen van krijgsgevangenen — deze krijg is meestal niets anders dan een onverwachte aanval op een onvoorbereid dorp — worden bij hun midden aan de masten der kano's gehangen, terwijl hunne ouders bewaard worden om geofferd en opgegeten te worden.

Omtrent deze laatste bewering heeft veel ongeloovigheid geheerscht, en de negers van Bonny ontkennen dan ook natuurlijk stoutweg dat er ooit menschen gegeten worden. Men kan echter het feit niet meer betwijfelen, daar Europeanen er getuigen van zijn geweest. De oude koning Peppel, de vader van hem, wiens leven wij in korte trekken hebben geschetst, gaf eens een groot feest ter eere eener overwinning, die hij behaald had op Calabar, en waarbij AmakreO; de koning van dit land, was gevangen genomen. Do Euro-peesche handelaars werden tot dit feest uitgenoodigd en zeer gastvrij ontvangen, Zjj kregen echter een' afschuw toen zij den hoofdschotel zagen, die vóór Peppel geplaatst werd. Het was het bloedende hart van Amakroe, warm en kloppend zooals het uit zijne borst genomen was. Peppel verslond het met de grootste graagte, terwijl hij uitriep: quot;Dit is de manier, waarop ik mijne vijanden behandel.quot;

Later was Hutchinson getuige van een tooneel van kannibalisme. Hij had vernomen, dat er iets van dien aard zou gebeuren, ofschoon do zaak zeer stil werd gehouden. Op den bepaalden morgen was hij zelf op eenigen afstand van het quot;Ju-ju-huisquot; naaide kust geroeid, waar hjj zich verborg en afwachtte de dingen die komen zouden. Wat er verder plaats vond, moeten wij met zijne eigene woorden mededeelen.

quot;Ik weet niet wat zij gevoelen, die in den omtrek van Newgate, in het hart van

71(5

-ocr page 726-

BONNY. 717

Londen, eene terogtstelling afwachten. Dit weet ik echter, dat wanneer men, l)jj het aanbreken van don dag, als de stilte dor omringende natuur iemand aan do moost sombere indrukken blootstelt, en men door do digto dampen en de onaangename geuren, die zich uit allerlei in ontbinding zijnde en malaria verspreidende stoften ontwikkelen, onder de drukking is eener atmosfeer, die den geest neerdrukt; ik weet dat ik toen, te midden van een troep kannibalen, niettegenstaando ik onder do bescherming was van een oorlogschip, op dat oogenblik een gemengd gevoel had van onzekerheid, angst, afgrijzen on onbestemde vrees, hetwelk ik God bid; dat nooit weder mijn deel moge zijn.

quot;De dag brak aan, en bjjna op hetzelfde oogenblik verrees do zon. Toen ik dooide spleet van den muur keek naar de ruimte tusschon do plaats waar ik mij verborgen had en het quot;Ju-ju-huisquot;, zag ik goeu verscliil sedert den vorigen avond. Geen schavot, geene galg, geene bijl, geen strop — niets hetwelk eenige betrekking had op den dood, behalve de bekkencelen op do palen van het quot;Ju-ju-huisquot;; deze laatsten schenen mij met eene tegelijk vreemde en onbestemde uitdrukking aan to staren, liet zou eene verligting geweest zijn in deze akelige stilte, indien ik slechts iets gehoord had, wat mij aan do voorbereidingen eener teregtstelling in Liverpool of Londen, waarvan ik zoo dikwerf gehoord had, herinnerde; het opslaan van of het slaan van spijkers in het schavot, het zien van het valluik of eener doodkist, van eeno menigte dio zich voor hot aanbreken van den dag verzamelde, of het luiden eener klok, die eene ziel den weg toonde naar do eeuwigheid. Alles had het voorkomen alsof er niets moest voorvallen, hetwelk van den dagelijkschen loop dei-dingen afweek.

quot;Zou het kunnen zijn, dat ik mij in den tijd had vergist; was de plegtigheid welligt tot een' anderen tijd uitgesteld of had zij misschien ergens anders plaats F

quot;Neon, een verwijderd gemurmel van stommen kwam al nader en nader, tot ik eindelijk, toen zij om het hoekhuis aan mijne linkerhand heengingen, een troep negers zag — eone gemengde menigte van allo leeftijden on van beide goslachton — die zoo digt op elkander liepen, dat ik niemand als beul of schuldige kon onderscheiden. Boven hunne ratelende stemmen uit hoorde ik echter het geluid eener rammelende koten, dat mij deed huiveren.

.. quot;Zij bleven stilstaan op het midden van het plein, tegenover bot quot;Ju-ju-huisquot; en hielden op met sproken.

quot;Eene bevelende stem sprak een onkel woord en allen gingen op den grond zitten in een kring om twee gedaanten die rogtop in hot midden stonden — de beul en de man die gedood moest worden. De eerste onderscheidde zich alloen door bot zwarte kalotje, hetwelk hjj op het hoofd, en door een' gewonen hartsvanger, dien hij in de hand had. De laatste had ketens om zijn bals, zijne polsen en enkels. Zijn gelaat vertoonde geen enkel toeken van vrees of lafhartigheid —- hij scheen geene bewustheid te hebben van het vreesolijke lot dat hem wachtte; evenmin had zijn gelaat de uitdrukking van stugge onverzettelijkheid, welke men bij enkele personen, die een' scbando-Ijjkon dood moeten sterven, waarneemt.

quot;Indien hij niet rogtop gestaan had, zou men niet geweten hebben dat hij leefde. Ook bjj do toeschouwers nam ik eeno ijskoude ongevoeligheid waar, die mij met afgrijzen vervulde. Geon woord, gebaar of blik van medelijden, waaruit ik kon opmaken dat ik op wezens staarde, waarin nog ccnc enkele vonk van menschelijk govool aanwezig was.

quot;Toen do quot;Ju-ju-slagterquot; achteruit stapte en den afstand mat, om een krachtigcn slag op den nek van het slagtoffer aan te brengen, bewoog deze zich volstrekt niet; de man stond onbewegelijk alsof hij onbewust was van hetgeen rondom hem voorviel, totdat do eerste slag bom neervelde. Het geluid van een hakmes als het op vlecsch neerkomt is aan de meesten bekend. Hier hoorde men niets anders, geen geluid van den man, geen gefluister of gemurmel van hen die er omheen zaten. Ik schreeuwde het bijna uit van aandoening en zal hot geluid van dezen eersten slag nooit vergeten. Hoe verlangde ik dat iemand een enkelen kreet uitte, om don indruk van dezen vreesoljjken slag en de nog akeliger stilte die er op volgde, weg te nemen!

-ocr page 727-

BONNY.

quot;Op nieuw werd het wapen opgeheven om met do onthoofding voort te gaan; er volgde een tweede slag, terwijl de man op don grond lag, en toen werd de stilte door een geluid afgebroken! Maar, genadigste hemel! welk een geluid — het gorgelen en snikken, waarvan de doodstuipen van den stervende vergezeld gingen!

quot;Nog eens rees het wapen omhoog; ik zag met afschuw hot bloed langs het wapen over do handen van den beul stroomen. Door de menigte was geen enkel woord geuit. Er volgden nog meer hakken en kloven, en toen het hoofd eindelijk van den romp gescheiden was, werd het door den quot; Ju-ju-beulquot; in eene kalebas gedaan en door eenti zijner vrouwen weggebragt om gekookt te worden. Hij sprak toen een ander kabaligtisch woord, of welligt hetzelfde van vroeger, en onmiddelijk stonden allen die op den grond zaten op, terwijl hij zelf wegging.

quot;Een kreet, die mij aan een troep tijgers herinnerde, rees uit de menigte op; zij zwaaiden hunne messen, toen zij zich om het Ijjk verzamelden, en men hoorde onder het gemurmel der stemmen het geluid van hakken en snijden. Ik vroeg mij zeiven af, of ik aan de andere zijde van den Styx een tooneel zou kunnen aanschouwen als dat waarop ik, uit mijne schuilplaats, door de kleine scheur in den muur, het oog gevestigd hield; ecu troep menschelijke gieren die met de oogeu het hoofdelooze lijk van een hunner broeders verslonden — jongens en meisjes, die zich van de menigte verwijderden, met stukken bloedend vleesch in de handen, terwijl hun weg door het afdruipende levensvocht werd aangewezen. Eene vrouw rukte uit de handen eener andere, terwijl zij elkander scheldwoorden naar het hoofd wierpen, een stuk vleesch van het lijk van den ongelukkige, die niet langer dan een kwartier vroeger nog loefde.

quot;Ten laatste was het geheele lijk onderling verdeeld. De ingewanden werden weggenomen om aan den quot;inguanaquot;, den beschermengel der bewoners van Bonny gegeven te worden. Het bloed zag men nog altijd, in glinsterende plekken, maar de langzamerhand vertrekkende menigte lette er in deze stad niet meer op, dan men ergens anders let op den helderen dauw, die van den hemel valt. Eenige honden verslonden de weinige overblijfselen die men had laten liggen. Twee mannen verschonen om zand over de plaats te stroojjen en men hoorde niets dan het onafgebroken geluid der kuipers, die juist aan het werk waren gegaan, en het dagehjksche werk van liet inhijscnen der vaten palmolie aan boord der schepen.quot;

Toen Hutchinson later langs het quot;Ju-ju-huisquot; kwam, zag hij de overblijfselen van het offer. Deze bostonden in de groote beenderen van hot ligchaam en de ledematen, dio klaarblijkelijk gekookt waren; al het vleesch was er afgegeten. Het hoofd is, zooals wij reeds gezegd hebben, van regtswege het eigendom van den beul. Eenige maanden later ontmoette Hutchinson denzelfden beul, die gezegd werd eenige dagen te voren op nieuw zijn beroep uitgeoefend en het hoofd van het slagtoffer opgegeten te hebben. Toen men hem verweet, dat hjj zoo iets vreeselijks had kunnen doen, antwoordde hjj, dat hij het hoofd niet had opgegeten, omdat zij, die het gekookt had, het bedorven had door er te weinig peper op te doen.

Do geheele levenswijze der inwoners van Bonny, en inderdaad van alle stammen die in den omtrek van den Niger en aan zijne oevers wonen, is geheel in overeenstemming met de trekken die wij vermeld hebben. De vrouwen doen natuurlijk al het eigenlijke werk; de man gebruikt zijn' tijd gewoonlijk door vroeg in den morgen aan boord van een koopvaardijschip te gaan, met den agent te schagcheren en zulk een' voordeeligen handel te sluiten als hij slechts eenigzins kan. Hij vraagt om al wat hij ziet, om de eenvoudige reden, dat hij, als het hem geweigerd wordt, er volstrekt niet slechter aan toe is dan te voren; hij tracht zoo dikwijls mogelijk op scheepskosten te ontbijten en gaat tegen den middag naar huis, om van de vermoei-jenissen van den dag uit te rusten.

Zijne kleeding bestaat uit een stuk stof om zijne lendenen, in de keuze waarvan hjj zeer keurig is. Hjj vouwt vervolgens oen doek schuin en steekt hem door eene lus van den gordel waaraan zijn mes hangt; met eenige snoeren koralen en eenige ringen is dan zijn kostuum in orde. Zijn wollig haar wordt met de ruwst denkbare kam uitgekamd; zij is vervaardigd van eenige houten pennen die naast elkander

718

-ocr page 728-

BONNY.

719

n; er i door abelen

'v' • quot; IP

%

HU.MIIO'J ÜMliOi

zijn zeer gewild ert eveli sioo golvende strepoli; deze beginnen met lijnen die naauWO-Ijjks zigtbaar zjjn, en eindigen in strepön een a twee centimeter breed. Arabesken en gebogen lijnen ziet men ook zeer veel.

In een groot gedeelte van West-Afrika, dat door negers bewoond wordt, ontmoet men een half-menschelijken demon, die althans door de vrouwelijke helft der bewoners, zeer gevreesd wordt. Zijn naam is quot;Mumbo-Jumboquot; en zijne heerschappij wordt door do mannen opgehouden, terwijl de vrouwen niet anders kunnen doen dan er zich aan onderwerpen.

Bjj den ingang van iedere stad hangt aan den tak van een' boom eene geheele kleeding, die vervaardigd is van ruw aaneengenaaide strooken boombast. Het is de eenvoudigst denkbare kleeding en weinig meer dan een zak van boombast, waarin

1

-ocr page 729-

BONNY.

van boven een gat is voor liet hoofd en een aan iedere zijdo voor de armen. Digt hierbij hangt een even eenvoudig masker, gemaakt van eene uitgeholde kalebas, met twee gaten om door te zien en versierd met oen' bos vederen. Om het nog meer fantastisch afschuwelijk te maken is hot masker rood geschilderd, waardoor het veel gelijkt op het gelaat van een clown in eeno pantomime.

Des avonds veroonigt zich al het volk als gewoonlijk om te zingen en te dansen, wanneer men plotseling een flaauw verwijderd gehuil hoort in het boseh. Dit is de kreet van quot;Mumbo-Jumboquot;, waardoor allo vrouwen vreeselijk verschrikt worden, ofschoon zij zich moeten houden alsof zij er bijzonder mede in haar schik waren. De kreten komen al nader en nader en eindelijk verschijnt quot;Mumbo-Jumboquot; zelf, gevolgd door een aantal met stokken gewapende medgezellen en gekleed in hot pak hetwelk steeds tot zijn gebruik wordt gereed gehouden; hij treedt binnen den kring met eene roede in de hand. Hij wordt met luide kreten welkom geheeten en het dansen en zingen duren rondom hem vrolijk voort. Plotseling gaat quot;Mumbo-Jumboquot; naar eene der vrouwen en raakt haar met zijn stok aan. ünmiddcljjk grijpen zijne medgezellen de ongelukkige aan, slepen haar naar een1 paal die altijd voor zulke gelegenheden klaar staat, binden haar vast en dienen haar een duchtige geeseling toe. Niemand durft haar beklagen. Van de mannen is dit niet te verwachten, en do vrouwen lagchen alle hare lijdende medgezellin uit; zij wijzen op haar en spotten met hare jammerkreten. Dit doen zij, vooreerst omdat zij vreezen, dat, indien zij hot niet deden, zij de cerstvolgondo slagtoffcrs zouden zijn en deels omdat zij — als echte Wilden — zich verheugen, indien zij iemand ceno straf zien ondergaan, waaraan zij zelve ontsnapt zijn.

Wat de vrouw misdaan heeft, weten alle toeschouwers zeer goed en niemand boter dan de hjdoros zelve. Het feit is dat zij te huis slecht van humeur geweest is, waarschijnlijk met hare mede-vrouwen getwist en niet naar de vermaningen van haren echtgenoot geluisterd heeft. Zoodra mogelijk trekt derhalve de man zelf of iemand, dien hij dit verzocht heeft, do kleeding van quot;Mumbo-Jumboquot; aan en diont zijne vrouw eene bestraffing toe, die evenzeer moot dienen om de ongehoorzame vrouw te verbeteren, als tot waarschuwing voor do andere om haar voorbeeld niet te volgen.

quot;Mumbo-Jumboquot; verschijnt niet bij alle nachtelijke festiviteiten; de mannen weten zeer goed, dat hij veel meer vrees inboezemt indien hij bewaard wordt voor die gelegenheden, waar de man al het mogelijke beproefd heeft om den vrede in huis te bewaren, maar bevonden heeft dat zijn gezag, zonder ondersteuning van buiten, niet meer geacht wordt. De lezer zal zich welligt herinneren, dat er ook in Dahome een dergelijke Demon gevonden wordt.

Het ware te wenschen dat alle bijgeloovighoden van dit land even onschuldig waren als die omtrent quot;Mumbo-Jumboquot;, waaraan niemand gelooft, ofschoon ieder voorgeeft hot te doen, en die in allen gevalle eenigen invloed uitoefent op den huis-sehjken vrede. Sommige bijgeloovighoden zijn echter vreeselijk en hebben zooveel menscholijk lijden ten gevolge, dat alleen een Wilde ze in toepassing kan brengen. Het is zeer nioeijohjk den aard dezer bijgeloovighoden te doorgronden, daar de negers altjjd trachten ze voor de oogen van Europeanen te verbergen, vooral indien er bloedstorting mode gepaard gaat. Eén voorbeeld is er echter van bekend geworden. Eene stad was in gevaar van door oen' magtigen, naburigen stam te worden aangevallen; de koning was zoo bang geworden, dat hij zond om zijne toovenaars, ten einde hen te raadplegen over de beste wijze om het gevaar af te wenden.

Het volk werd derhalve voor de voornaamste poort bijeengeroepen, waarop digt naast elkander twee kuilen in den grond werden gegraven. Nu begonnen, als gewoonlijk, zang en dans; eensklaps echter wees de voornaamste toovenaar naar een meisje, dat onder de toeschouwers stond. Zij word onmiddolijk aangegrepen en een harer beenon in elk gat gestoken; de gaten werden toen zoo met aarde gevuld, dat zij zich niet kon bewegen. Op bevel der toovenaars bragt een aantal lieden klompen natte klei aan; deze werden als in den vorm van een pilaar om haar ligchaam vastge-metseld, zoodat zij langzamerhand met klei bedekt was. Eindelijk kwam zelfs haar hoofd onder de klei en hield het ongelukkige slagtoffer van het bijgeloof op te leven.

720

-ocr page 730-

BONNY.

De kolom van klei, die hot Ijjk van hot meisjo oinsloton hield, stond jaron lang vóór de poort; de vijandige stammen waren zoo bovreosd voor zulk ccno magtigo fetisehc of quot;greogreequot; dat zij hun plan van aanval niet ten uitvoer durfden brengen.

De inboorlingen rigten deze quot;groogree'squot; op bjj alle mogelijke gelegenhoden en wenden zoo alle denkbare ongelukken af; daar zij bovendien zulk cone bescherming gaarne ruim betalen, zijn do quot;fotischc-mannenquot; natuurlijk volstrekt niet onwillig om zulk een verzoek op te volgen en een' voordeeligen handel te sluiten. Zij weten natuurlijk, dat hunne kliönten in vele gevallen zullen lijden door de ramp die zij trachten te ontgaan en dat zjj zich bij hen bitter zullen beklagen. Zij zorgen echter, dat zij altijd oen' slag om don arm houden, waardoor zjj buiten schot kunnen blijven. Bij zulk oeno gelegenheid kocht iemand eene fetischo togon de koorts, door welke iijj toch aangetast en bjjna gedood werd. Do voorwaarde die hem was opgelegd was, dat hij zich moest onthouden van geitevloesch en hij was volkomen zeker dat hij deze voorwaarde was nagekomen. De quot;fctische-manquot; was echter voor zulk oen klein gat niet tc vangen; hij bragt zijn' verontwaardigden kliënt geheel en al in do war door te zeggen, dat, wanneer zijn patiënt at in eene andere stad, een zijner vijanden, die de voorwaarde kende waarop de quot;greogreequot; gegeven was, waarschjjnijjk een weinig geitovloesch in zijn kom gedaan en zoo do betoovering gebroken had.

721

Eene andere volstrekte voorwaarde is liet volkomen geloof in dc quot;greogreequot;. Op een' stormachtigon dag moest oen troep inboorlingen de rivier overtrokken; zij vroegen om de quot;greogreequot; tegen ongelukken. Zij kwamen vrij veilig over de rivier, maar toen zij terugkeerden sloeg do boot om en enkelen hunner verdronken. Do overlevenden gingen als één man naar don quot;greogroo-makerquot; en beschuldigden hem van liet ongeluk. Hij hoorde hen zoor geduldig aan en zeide toen aan do klagers, dat liet ongeluk alleen te wijten was aan hom die do boot bestuurde; deze toch had beproefd om do rivier met zijn' riem te peilen om te zien of het water diep was of niet. Deze handeling gaf wantrouwen te kennen en hierdoor word do kracht van zijn toovermiddel verbroken. Do geslepen kerel had het ongeluk gezien, en toen hij met zekerheid wist, dat de stuurman verdronken was, beschuldigde hij dozen driestweg; hij begreep dat do lieden, die er bij tegenwoordig waren geweest, al to verschrikt waren om juist te weten wat er was voorgevallen, en dat de beschuldigde hem niet kon tegenspreken.

IIEKI, I

-ocr page 731-

HOOFDSTUK LX.

1) K M A N DING O S.

TAAL EN VOORKOMEN DEK MAN DINGO'S. — HUN GELOOF IN AMULKTTEN. - EEN MANDINGOONSCII LIED. —

HET HUWELIJK EN DE TOESTAND DEK VKOUVVEN. — DE KOOKKUNST DEK INBOOKLINOEN. — EEN KONING DKK MANDINGO's. — DE INVLOEl» VAN HET MOHAMEDANISME.

Voordat wij liet vasteland oversteken om ons naar Abyssinie te begeven, moeten wij mot enkele woorden de initio der Mandingo's vermelden, die eene grooto landstreek bewoont, door welke de Senegal en de Gambia stroomen.

Het i« wel waard dat wij er do aandacht op vestigen, al ware het alleen omdat hunne taal zich verder uitstrekt dan eenige andere die in Afrika wordt gesproken; elk reiziger dus die het zooveel mogelijk zonder inlandsche tolken doen wil — daar dezen niet letterlijk kunnen vertalen onquot; indien zij het konden, het niet zouden willen doen — is genoodzaakt hunne taal aan te loeren, voordat hij door het land reist.

Uo Mandingo's zijn groot en welgemaakt; zij liobbon wol hot wollige haar, maar niet de gitzwarte huidkleur en do dikke lippen van den echten Neger. quot;Do bouw hunner taalquot;, zegt M'Brair, die er zijne opzettelijke studie van heeft gemaakt, quot;is door en door Oostersch. In sommige grammatikale vormen gelijkt zij op liet llebreouwsch en Syriseh; haar moest eigenaardig geluid behoort tot den Maleischen stam; do wijze van ondervragen komt overeen met die der Chineezon en do zamenstelling der werkwoorden heeft veel van hot Perzisch. Zij hebben conigo godsdienstige uitdrukkingen ontleend aan de Arabieren cn sommige voorworpen van uitlandseh maaksel noemen zij met den Europeesclion naam.

Do hoofdgodsdienst der Mandingo's is het Mohamedanismo, naar den aard van liet volk gewijzig-d; zij hebben echter nog genoeg van den echten neger-aard overgehouden om een onbepaald geloof te hebben in quot;greegeo'squot;, die voor hen door de quot;Marabout'squot; of heilige mannen vervaardigd worden en bijna altijd bestaan uit spreuken van don Koran, die in goed gelooide cn net versierde lederen zakjes zijn genaaid. Door hot Mohamedanismo is een einde gemaakt aan het luidruchtige zingen, waardoor do nachten in dit land zoo onaangenaam zjjn; do Mandingo's zijn er cchter in geslaagd, hun smaak voor nachtelijk godsdienstig lovenmaken te bevredigen. In plaats dat zij woroldsche liederen zingen, brommen of zingen zij den Koran; zij schreeuwen do heilige spreuken zoo hard uit als in him vermogen is en houden iemand even goed uit den slaap, alsof zij nog de oude afgodendienaars waren, die hunne zangen tor eoro dor nieuwe maan uitgalmden. Enkele piegtigheden tor core der nieuwe maan hebben zij nog behouden, maar deze zijn zoor onschuldig. Als zij verschijnt, spuwen zjj in de handen en slingeren en zwnaion or mede om het hoofd. De eklipsen vorklaren zij door eeno grooto kat die hier of daar aan den hemel bestaat en haar' poot tusschon do maan en de aarde steekt.

Zjj zijn werkelijk strenge Mohamodanen; de quot;Marabout'squot; roepen hen altijd oen uur voor hot opkomen dor zon tot hot gebod. Dit is volgens do theologische astronomie do tijd, waarop de zon te Mekka opkomt. Het Mohamedanismo heeft den Man-dingo's voel goed gedaan. Het geloof aan één conig Ood is voor het veelgodendom in do plaats gokomon en nienschenoffers zijn geliool en al afgeschaft. Hot aangeboren

-ocr page 732-

DE MAN DINGO'S.

neger-karakter der Mandingo's is wel niet gelicel verloren gegaan, maar zij zjju op de ladder der menschheid eenige sporten hooger gestegen. Het heeft hun het liegen en stelen niet afgeleerd, welke twee ondeugden trouwens niet alleen bij afgodendienaars voorkomen, maar het hoeft hen toch zoo ver gebragt, dat zij een afschuw hebben van het vcrkoopen hunner kinderen, hetwelk bij don gewonen neger zoo ingeworteld is; een Mandingoosch muzelman zal zelfs geen slaaf vcrkoopen of hij moet eene gegronde reden hebben om zich over hem te beklagen.

De Rhadaman of Mohamedaansche vasten wordt streng door de Mandingo's in acht genomen; het is dan ook geen gering bewijs van de kracht hunner godsdienst, dat zjj er een neger toe heeft kunnen brengen, afstand te doen van iets waarvan hij houdt.

Do voornaamste plegtighoid van het Mohamedanisme is natuurlijk ook bij do Mandingo's ingevoerd, die er echter een hunner eigene bjjgeloovighedon op geënt hebben; zij geloovcn namelijk, dat een jongen, indien hij niet besneden wordt, verslonden wordt door een' omdwalenden boozen goost^ die hem negen dagen lang in hot lichaam houdt. Aan dozo legende gelooven zij onbepaald en tot nog toe heeft niemand haar op do proef durven stellen.

De gewone leeftijd waarop de besnijdenis plaats hooft, is veertien jaar; geheolo troepen jongens ondergaan haar dan te gelijkertijd; zij gaan naar do bepaalde plaats, vergezeld van hunne vrienden en nabestaanden, die langs den weg liederen zingen on dansen uitvoeren, welke goon van beide zeer kieseh zijn; hier komt de echte neger-aard weer boven. Na de plegtighoid brengen zij eene maand lang door in een' tussehonstaat. Zij zijn geene jongens meer on toch nog goone mannen. Tot na den afloop dozer maand wordt hun onbeperkte vrijheid gelaten; na dien tijd zijn zij echte mannen geworden en staan met hunne vaders gelijk in rang. Do meisjes moeten zich ook aan eene soortgelijke plegtighoid onderwerpen; deze wordt in dit geval door de vrouwen der quot;Marabout'squot; verrigt.

Als een natuurlijk gevolg dezer godsdienst — die oen mengsel is van, op het Fetischisme geënt Mohamedanisme — nemen do Marabouts omtrent dezelfde hoogo plaats in als do quot;Petische-mannonquot;; zij zijn de gewigtigste lieden der maatschappij. In hunne klooding zijn zjj niet van de leokon onderscheiden; men kent hen alleen aan do kleur van hun hoofddeksel, dio altijd schitterend is, rood, geel of blaauw. Do geiieelo opvoeding is in hunne handen; sommigen zjjn reizende onderwijzers en anderen hebben geregelde scholen. Weder anderen hebben een gemengd karakter van muzijkanten en kooplieden; allen maken hun voornaamste middel van bestaan uit het verkoopen van amuletten, die niets anders zjjn dan gemohamediseerde quot;greegee'squot;. Do vraag naar deze amuletten is zoo groot, dat een rijk man somtijds geheel ingesloten is in een kuras, hetwelk uit niets anders dan aaneengenaaide zakjes mot amuletten bestaat.

Uit een der door Reado vertaalde liederen der Mandingo's blijkt duidelijk, hoe hoog men deze lieden acht. quot;Indien gij de taal dor Marabout's (dat is Arabisch en niet Mandingoosch) kunt schrijven, zult gjj een kind Gods worden. Indien gij hunne taal kent, zjjt gjj de grootste uwer familie. Gjj verdedigt hen. Als zjj een fout hebben begaan, zult gjj hen beschermen.quot;

De huwelijken worden door den Marabout, in do moskee, ingezegend, met oen zonderling mengsel van inlandsche en vreemde plegtighoden. Naast don Marabout speelt do zuster van den bruidegom do voornaamste rol bjj het huwelijk en in het toekomstige huishouden; zjj gooft het kleedingstuk hetwelk de plaats van onzen trouwring inneemt, en hetwelk bjj ons welligt als een voorteeken zou beschouwd worden — namelijk eene broek; zjj heeft bovendien het regt, indien uit dit huwelijk een kind geboren wordt, dit een' naam te geven. Vcelwjjverjj is hier natuurlijk regel en iedere vrouw heeft haar eigen huis. Als een meisje in hot huwelijk treedt, blijft zjj bij hare ouders totdat haar eigen huis gebouwd is; dan wordt zjj in groote staatsie door hare vriendinnen weggebragt, die oen rouwzang aanheffen, waarin zjj hot verlies barer vriendin betreuren.

De vrouwen hebben alle redenen om met haar lot tevreden to zjjn. Zij zijn geene slavinnen, zooals in vele andere streken van Afrika, en zjjn hare mannen dikwijls de baas. quot;Zjj zjjnquot;, schrjjft Reado, quot;de moest despotische vrouwen van Afrikn. Zjj weten

723

40*

-ocr page 733-

DE MANDINCKVS.

lioo zij hare echtgenooten voor hare bekoorlijkheden moeten doen bukken en lioe zij hun don kleinen voet op den nek moeten zetten. Ala zij bedreigd worden met echtscheiding, storten zij tranen, en indien oene man ccne vrouw verstoot, vallen zjj hom in massa aan; — zij haten, maar beschermen elkander. ' «Zij gaan naar don ongelukkigen echtgenoot, die nooit in zjjn huis gehad heeft, cn zeggen;

oogenblik

quot;Waarom mishandelt gij uwe vrouw? Eeno vrouw is hulpeloos; een man heeft alles. Ga hoen, roep haar terug cn geef haar, ombaar' regtvaardigen toorn te bedaren, een geschenk.quot; J)e man bidt dan om vergeving en, wanneer zijne smeekingen den vorm hebben van een' stier of eene slavin, wil zij wel toestemmen om terug te koeren.quot;

liet voedsel der Mandingo's bestaat voornamelijk uit rijst en melk; zjjn zij ecliter rijk, dan veroorloven zij zich ver-schillende zaken van weelde. De schrijver, dien wij zoo even hebben aangehaald, heschrjjft de bijzonderheden van ecu feest, hetwelk door oen half-bloed Mandingo gegeven werd. Eerst werden oesters voorgediend die van de takken van boomen geplukt waren, waaraan zij zich bij hoog water vastgehecht hadden cn bij het zakken van het water waren blijven hangen. Toon kreeg men tongen, karpers cn andere visschen, die allen slecht waren, maar goed klaar gemaakt. quot;Hierop volgden gazelle-koteletten a la papillotten twee gebraden kleine apen met lever-sous; een schotel krokodillon-eijercn; eenige sneden gerookt olifanten-vleesch (uit het binnenland) waarvan niemand onzer iets kon gebruiken; eenige smakelijke schotels sprinkhanen, land-krabbcn (die vooraf gemest waren) en andere schaaldieren; een stuk van een gekookten alligator, hetwelk een smaak had tusachen dien van varkonsvlecscb en stokvisch met ecu muskusachtigen reuk; en eindelijk hippopotamus-beafsteak — aux pouimes de terre.

quot; Wij zouden welligt in Covent Garden een beter dessert gehad hebben, waar wij do zonzijde der tropische gewesten kunnen genieten, zonder er voor op reis te gaan. Wij hadden echter ananassen, oranje-appelen, geroosterde pisangs, zilverbananen, papaus — die men, als er een taart van gemaakt was, voor appelen zou kunnen houden — en bovendien nog eene grootc verscheidenheid van andere vruchten, die lange inland-schc namen, oen' zonderlingen vorm, maar allen een' afschuwo-Ijjken smaak hadden. l)e beroemde quot;palmkoolquot; maakte ook een deel van den maaltijd uit; men houdt haar voor de lekkerste I ïBm groente van de wereld. Als zij quot;en sauce hlanchcquot; gestoofd is, kan men haar bij geene enkele groente vergelijken. Zij moot de ambrosia dor goden geweest zijn.quot;

De Mandingo's die liet Mohamedanisme niet bobben aangenomen, staan ver beneden hunne landgenooten die van hun Petisehisme hebben afstand gedaan. Reade verhaalt eene belangrijke geschiedenis van een inlandsclien quot;koningquot;, die zelfs nog smeriger was dan zijne onderdanen en zoo mogelijk nog leeiijker; zijn gelaat toonde geen spoor van verstanden was volkomen dierlijk van uitdrukking; hij hield lange toespraken, die, zooals bij zulke toespraken meestal het geval is, alleen bestonden uit vragen om al wat hij zag. Zjjno wijze van handelen was zoo gehoel in overeenstcmining met zijn voorkomen, dat lijj algemeen walging opwekte. Er werden dan ook zeer vrije aanmerkingen gemaakt

724

rustig

een

PIJLKOKER I N PUI,KV.

-ocr page 734-

DE MANDINGO'S.

omtrent do nadoelen van oen' gelieoi wilden staat, cn het voordeel wanneer men niet meer boschaafdo wezens in aanraking is geweest.

Eindelijk was hot vervelende onderhoud door middel van een tolk ten einde en bleef er niets meer over dan het aantal quot;kola-notenquot; dat men als vriendschaps-geschenk moest geven — oene algemeeno gewoonte in dit land. Men had er zes gegeven waarop de koning ecne lange toespraak hield, die op een verzoek om moer neerkwam. quot;Wel,quot; zeidc de gust, quot;wij kunnen den smerigen schurk niet wel weigeren ei' hom vier meer te goven, dat zijn er dus tien.quot;

quot;Maak er twintig vanquot; riep de koning haastig,quot; en vergat daarbij dat hot in zijne rol te pas kwam, zich te houden alsof hjj geen Engelsch verstond. Hij had conige jaren te Sierra-Leone gewoond en kon Engelsch spreken zoo goed als iemand; hij had alle aanmerkingen omtrent zijn persoon gehoord, zonder eenig teeken te geven dat hij een enkel woord van hetgeen gesproken was, verstaan had.

Een oud bijgeloof, dat niettegenstaande don voortgang van hot Mohamedanismo blijft voortleven, heeft betrekking op een eiland in de boven-rivier. Op dit eiland is een berg en hierop woont een geest, die de magt heeft to maken dat iemand later nooit moor kan gaan zitten. Men moet daarom, als men dezen berg voorbijgaat, altijd het ligehaam van het midden tot de voeten ontkleeden on den rug naar den borg koeren en tegelijk den geest smeeken, medelijden te hebben met zijne vereerders, en hun het voorregt om te kunnen gaan zitten, niet te onthouden.

Ieder is verpligt zich aan deze plegtigheid te onderwerpen; gelukkig is do geest echter tevreden indien men dit doet door een' rcmplagant; allo reizigers, zoowel mannen als vrouwen, betalen hiervoor derhalve inboorlingen van hun eigen geslacht om dit voor hen te doen. Even als do bekende otikette bij het passeren dor linie, behoeven ook slechts diegenen, die voor hot eerst langs dezen heuvel trekken, schatting aan zijne magt te geven.

Het algemeeno bijgeloof, dat monschoii de gedaante van dieren kunnen aannemen, heerscht ook onder do Mandingo's. Hot is zelfs twjjfelachtig of de volgers van Mohamed hieraan niet meer gelooven. Do krokodil is hot dier, hetwelk onder de Mamliiigo's hiervoor gewoonlijk genomen wordt. Toen iemand bij zekere gelegenheid door een' krokodil gebeten was en er tor naauwernood het leven had afgebragt, zeide hij niot alleen dat het dier een van gedaante veranderd mensch was, maar hij noemde zelfs den bijzonderen persoon, wien hij wist eenige dagen vóór het ongeluk beleedigd te hebben.

725

-ocr page 735-

va ZÜ

go: spi to( vo da

HOOFDSTUK LXI. l1!)

hu

fal

|)K ÜUIIÉ'S KN CONGO'S. mi

igt;ij bo

DK KCI1TK NAAM DKU BUI1K S. — DU I1BPERKTK STtiKEK WAAR «IJ WONEN. — HET VOORKOMEN KN IIK AtANIEREN DKR MANNEN. — DK TObA-DKKO. — KUDENEM WAASOM ZIJ NAAKT l.OOPEN. — DK. WIJZE

Wlt;

VAN BOUWEN DER BUDÉ's. — HUN KARAKTER IN IIKT AI.OHMKEN. - EEN HUWELIJK TE FKRNANDÜ-I'O. —

CONGO. — ZIJNE AARDRIJKSKUNDIGE LIGOINO. — /.ONDERLINGE WIJZE OM IKMAND TE SCHATTEN. — GODS-

gt; «l

DIENST DER CONGO'S. — DE quot;CIHTOMKquot; UN ZIJNE .MAGT. — ZIJN DOOD EN DE WET VAN OPVOLGING. — ^j(

DE quot;NOHOMHOquot; EN DE WIJZE WAAROP HIJ RONDLOOPT. — HET GODS-OORDEEL. - DK PLEGTIGHEID DER

KROONINQ VAN EEN* KONING. — DE KONINKLIJKE MANTELS. - DE VROUWEN VAN CONGO. — VROEGERE y

GKSCHIKDENIS VAN HET LAND. — DE VROUWELIJKE MONARCH. — HET LOT VAN TE.MMANDU.MRA.

kc

DE BUBÉ'S. llc

gc

De stam dor Bubó's (wier naam ongelukkiglijk gewoonlijk wordt uitgcaprokon ais ro

Booby's) is werkelijk zeer belangwekkend; wij zouden hom, indien do plaatsruimte m

ons niet ontbrak, meer in bijzonderheden beschrijven. Do ware naam van dit volk | or

is quot;Adizah'squot;, maar, daar zij gewoon zijn elkander aan te spreken als quot;Bubéquot;, dat l 011

wil zoggen quot;manquot;, is deze benaming hun bijgebleven. is.

Do Bubé's bewonen Fornando-Po en ofschoon sommigen hunner beweren af to zij stammen van hot eiland, komen zij echter klaarblijkelijk van het vaste land. Zij hebben

echter goene bijzondere voorliefde voor dozo afstamming, maar zijn, als men hen onder- bj

vraagt, volkomen tevreden met te zeggen dat zij afstammen van hunne ouders. st

Zij bewonen slechts een gedeelte van Fornando-Po. Do zeelucht is voor hen te ze

warm en te zacht en bovendien verkeeren zij in gevaar om door do slavenhandelaars gc te worden weggevoerd. Hoogor dan 3000 voet boven de oppervlakte der zee kunnen

zij niet loven; niet omdat het daar te koud is, maar omdat de palmen en pisangs E tij

daar niet moer kunnen gedjjon. Met uitzondering der weinige individu's die onder v gf

de leiding der zendelingen zijn geweest, dragen de Bubó's geene kleodoren, maar f* hc

smeren zich in met palmolie; bij buitengewone gelegenheden bestrijken zij zich mot dc

ongsluitende kleedcren die bestaan uit een mengsel van palmolie en quot;tola-kruid.quot; te

Dit deeg, waarmede zij zieh bedekken, heeft een' sterken en eigonaardigen geur en hi

de eerste aanwijzing van een dorp der Bubé's verkrijgt men gowoonijjk door den quot;1

reuk van het quot;tola-deegquot;, dat ons door den wind wordt toegewaaid. dc

De mannen dragen groote, platte hoeden van vlechtwerk, die met apen-huid bekleed quot;1

zijn en voornamelijk gebruikt worden om hen tegon de boom-slangen te beschermen. st

Do vrouwen zijn geheel en al op dezelfde wijze gekleed, behalve de hoeden; bunno D

mannen verbeelden zich welligt, dat de slangen haar niet kunnen deren. De hood m

wordt aan het hoofd bevestigd met pennen, die van aponbeenderen vervaardigd zijn; m

het haar is vet ingesmeerd en met gelen oker gekleurd; het ziet er uit alsof tiet met ni

kleine vergulde erwten overdekt was. Om den bovenarm is een stuk koord gebonden, pf waarin voor den man een mos en voor de vrouw eeno pjjp steekt. Kleeding is voor

hen eeno bepaalde straf; Burton maakt do opmerking dat hij, zelfs op oene hoogte ^

f

-ocr page 736-

DE BUHFi'S.

van 1(),()()() voet boven do oppervlakte dor zee, den liubc's dekotm iiuiibood, maar dat /ij ze niet wilden hebben, ofschoon zjj do warmte van hot vuur zeor aangemuun vonden.

Er bestaat eone legende waardoor hunne naaktheid verklaarbaar wordt. Vele jaren geleden had een toovonaar dor M'pongwó's eone fotischo gemaakt op zjjno grooto spoor en had velen hunnor gedood, zoodat zij do vlagt hadden genomen. Zij hadden toen eeno wet gemaakt, waarbij verboden werd dat een Bubé klcoderon mogt dragen, voordat zjj do M'pongwó's hadden overwonnen; deze wet bleef tot op den huldigen dag van kracht.

De Bubó is een verwonderlijk good staaltje van con' wilde. Hij is zoor vlijtig; hij logt Yam-akkers en hofsteden aan op cenigen afstand van zijne woning, om zjjno huisdieren te beletten er in rond te dwalen; bovendien is hij de beste palm-wjjn-fabnjkant van West-Afrika. Hij wil zelf geen slaaf zijn on evenmin slaven houden, maar werkt liever voor zich zei ven; na hard op zijn land gewerkt te bobbon, gaat hij naar het bosch om apen of eekhorens te schieten. Iljj is een goed athloot en behandelt zijn' staf koo handig, dat hij eone duchtige tegenpartij is. Bovendien is bij oen uitstekend taalkundige; hij leert verschillende talen aan met eone bowondorens-waardige gemakkelijkheid en is door en door eerlijk. quot;Gij kunt gerustolijk rum en tabak in zjjno straat zetten en hij zal zijne schulden even eerlijk betalen nis de bank van Engeland.quot; Deze gotuigenis wordt hun gegeven door Burton, wien men stellig niet zal beschuldigen do Afrikaansche inboorlingen met te lichte kleuren te schilderen.

Phi toch vertrouwt hij niemand. Hij zal u zoo eerlijk mogelijk behandelen, maar u nooit zijn' naam noemen. Indien gjj hem een geschenk geeft, neemt hij het aan, maar met argwaan: quot;Timet Danaos et dona ferentes.quot; Als gij onverwachts in zjjn dorp komt, komt hij gewapend voor don dag en quot;als gij woordenboeken wilt maken, moge de God der talen u bijstaan.quot; Dit komt daar vandaan, dat bjj zoozeer bedrogen en geplunderd is, dat hij zelfs zijne landslieden van hot naaste dorp niet meer vertrouwt.

Hij behandelt zijne vrouw vrij goed, maar brengt eone zonderling opklimmende reeks van straffen in praktijk. Als hij haar betrapt op ontrouw kookt hij oen pot mot olie; hij hakt de linkerhand der overtreedstor af en stookt den stomp in do olie om do genezing te bevorderen. Bij eone tweede overtreding verliest zij do rogterhand en bij eone derde het hoofd, in wolk laatste geval de kokende olie niet moor noodig is. Deels tengevolge dezer wot en deels om hare leobjkhoid, die verbazend moet zijn, zijn de vrouwen veel zedelijker dan de meeste barer Afrikaansche zusters.

Hutchinson, die cenigen tijd te Fernando-Po woonde, denkt over do Hulió's niet bijzonder gunstig: hij is van oordeel dat do 20- of 30,000 van hun stam het grootste struikelblok zjjn voor de beschaving. Hij beweert bovendien dat do doopsgezinde zendelingen, niettegenstaande zjj 17 jaren lang ijverig onder hen werkzaam zijn geweest, geen' onkelen Bubé tot Christen gemaakt of beschaafd hebben.

Hot is geen verstandeljjk ontwikkeld ras; zij schijnen van do verdooling van don tjjd of niets te weten of er niets om to geven; do tijdsbepaling waarnaar zij to work gaan om do maanden on hot. jaar te borokonon, is do nieuwe maan en het begin van het droogo saizoon. Het laatste begint in November en twee maanden lang vieren do Bubó's oen feest, quot;Loboquot; genaamd, waarin gewoonlijk de huwelijken worden gesloten. Hutchinson was in de gelegenheid een bunnor huwelijken bjj to wonen en gooft hiervan oen zeer vermakoljjk verslag. De bruid was eeno dochter van den koning, quot;liet eerste wat ons bij hot binnenkomen der stad trof, was hot koken en braden in do keukens van Zjjno Majesteit. Hier lagen oen aantal quot;ipa'squot; (stekelvarkens) en quot;litcha'squot; (gazellen) klaar om mot pahn-olie vermengd te worden; verscheidene torren staken aan pennen, waarschijnlijk om do verschillende schotels moor pikant temaken. De laatste worden quot;incliaee'squot; genaamd. In plaats van af te wachten hoe deze For-nandischo soya do spijzen zou kruiden, wonschte ik mijzolven geluk mot de broodjes mot ham on do Hosch niet brandowjjn en water, die ik in mijn valies had en die een mijner Krumen's op dexi rug droeg; ik zat middelerwijl onder do schaduw van oen' palmboom op mijn' veldstoel oen weinig uit te ruston.

quot;Buiten eone kleine hut, die aan do moeder der bruid behoorde, herkende ik weldra den gelukkigen bruidegom , wiens toilet door zijne aanstaande schoonzustor gemaakt

727

-ocr page 737-

DE BIJBÉ'S.

728

werd. Een aantal snoeren quot;tshibbu'squot; (dat wil zoggen kleine stukjes van Achatectona-schelpen, die do gewone munt zijn in Fernando-Po) werden om zijn lichaam en zijne armen en boenen gebonden; de dame die hem opschikte — on die een korte, zwarte pijp in den mond had — bestreek hein vervolgens met quot;tola-deeg.quot; Hij scheen niet buitengewoon ingenomen met het geluk dat hem te wachten stond, maar sloeg nu en dan een gemolijken blik op een niervormig bruin gekleurd stuk yam hetwelk hij in de hand hield en waarin aan den bollen kant oono roode papegaai-veer gestoken was. Dit werd mij gezegd de quot;ntshebaquot; te zijn en wordt verondersteld hem op dengewig-tigen dag tegen kwade invloeden te beschermen.

quot;Twee op vleoschponnen gelijkende haarspelden met roode en witte glazen koppen bevestigden zijn hoed — die niets was dan eene gevlochten schjjf van bamboe—aan zjjn haar. Toen zjjn toilet was afgeloopon, vielen hij en een der bruidsmeisjes, dat even opgeschikt was als hij zelf, op een schotel mot gestoofd vleesch en palmolie aan die voor hen stond, alsof zij in 14 dagen niet gegeten hadden. Bij hot nuttigen van dezen maaltijd maakten zjj gebruik van hunne vingers; zij rustten nu en dan slechts een oogenbhk om een slok te nemen uit eene kalebas met palmwijn die naast hen stond of om hunne handen af te vegen aan een servet van palmbladen, waardoor, om

-ocr page 738-

DE BIIBÉ'S,

er het minste van te zeggen, de rekening hunner waschvrouw bij het einde der week niet grooter werd.

quot;Maar de bruid! Hier komt zjj aan; hare eigene moeder en die van haar aanstaanden echtgenoot leiden haai', ieder aan eene hand, voort. Zij wordt gevolgd door twee quot;nepeeV (zangers van beroep) en een half dozjjn bruidsmeisjes. Alleen eene goede photographie kan ons een juist denkbeeld geven van haar voorkomen. Zwoegende onder de vracht haror ringen, snoeren en gordels van quot;tshibbuquot; zag zij er door de tola-pomade uit als eene opgegraven mummie, behalve haar aangezigt, hetwelk geheel wit was, niet uit zedigheid — en ik moet hier bij voegen dat de negers, als zij blozen, altijd blaauw worden — maar omdat het met oen wit deeg, het zinnebeeld der reinheid, besmeerd was.

quot;Zoodra zjj buiten do omheining gekomen was, begon men met haar opschik en werd haar gohoele lichaam mot eene witte stof ingesmeerd.quot; Toen werd een sluijer van quot;tshibbu-schelpenquot;, die haar gcheele aangezigt bedekte en van de kruin van het hoofd tot do kin neerhing en zich van hot eeno oor tot het andere uitstrekte, over haar heen geworpen. Hier overheen kreeg zij een grooten helm van koe-huid. Ieder die slechts een greintje medelijden had, kon het arme schepsel slechts beklagen; zij stond met zulk eene vracht beladen, langer dan een uur in de brandende zon, terwijl do quot;nepoe'squot; haren lof in ecu externpore-bruidsdicht bezongen en de bruidegom zijn toilet op eene andere plaats voltooide.

quot;Nu volgde or een lange zang — iemand dio muzijkaal was zou het een gehuil noemen — door den voornaamsten quot;nepeo.quot; Het duurde een geruimen tijd en verkondigde do schoonheid en de vele uitstekende eigenschappen der bruid, waaronder, nog al vreemd, ook do aangename geur vermeld werd die van haar uitging. Bij iedere pauze van het lied vielen de toehoorders iu met een koor van quot;Jleo! hee! jee! Eh!quot; en toen hot geëindigd was ging men mot de plegtigheid voort.

quot;Toen do huwelijks-kandidaten naast elkander hadden plaats genomen in de open ruimte voor de kleine hut, waaruit de bruid door do beide moeders was naar buiten gebragt — en waarin men mij zeide dat zjj 15 maanden lang was opgesloten geweest— begon de eigenlijke huwelijks-plegtigheid. De dienstdoende priesters waren do moeders, eene instelling zoo natuurljjk eenvoudig, dat zij wol door niemand zal worden afgekeurd. Bij deze gelegenheid worden do moeders profetisch quot;boowanaV genoemd, do Fornandischc naam voor grootmoeders.

quot;Vijf bruidsmeisjes schaarden zich naast de bruid aan iedere zijde; de eeno was telkens eenigo duimen kleiner dan do andere: die aan de buitenzijde was dus in gestalte nog een kind. Alle haddon een bundel papegaai-voeren op het hoofd en een stok in de hand. Do moeder stond achter hot quot;gelukkige paarquot; en sloeg den arm van don bruidegom om hot midden dor bruid en omgekeerd; do quot;nepoe'squot; zongen al dien tijd, zoodat hot voor mijn tolk bjjna niet mogelijk was do woorden to verstaan, waardoor zij met elkander werden verbonden. Een snoer quot;tshibbu'squot; werd door de moeder des bruigoms om beider armen gebonden, terwijl zij hem tegeljjk don raad influisterde om voor zijn zwak lam goed zorg tc dragen; zij doet dit zelfs wanneer hij roods een half dozijn vrouwen hoeft. Nu wordt do snoer weder losgemaakt. Hij wordt dan opnieuw vastgemaakt door do moeder der bruid, die hare dochter in het oor fluistert, dat zij het land van haren echtgenoot goed moet verzorgen, zijne yams en cassava goed moot bouwen, benevens de noodzakelijkheid om hem getrouw te blijven. Tot bekrachtiging hunner wedorzjjdsche beloften gaf de moedor een beker palmwijn over aan haren zoon, deze aan zijne bruid en do laatste aan hare eigene moedor; ieder nam er oen slok uit.

quot;Hierop volgde een algemeen zingen en dansen. Het gcheolo tooneel — het tola-doog waarmede sommige aangozigten zoo besmeerd waren, dat men zou denken, dat zjj er iets op hadden willen vastplakken — do slingerende staarten van muskus-katten en apen, waarmede do dansers versierd waren — de schijfvormige hoeden en bundels papogaai-vooren — do takken van wilde varens en snoeren quot;tshibbu-schelpen,quot; die voor de dames wolligt als bouqotten moesten dienen — de witte, roode en gele plokken waarmode allen onder do oogon, op do schouders en overal waar zij slechts in het oog konden vallen, boschildcrd waren — dit alios to zanion vormde, in tegenstelling mot

729

-ocr page 739-

CONGO.

do schoone quot; Uomhax quot; do trotsche palmen, kokos-boomen on andere prachtige tropische boonion die ons omringden, oen schouwspel, hetwelk zelden door oen Europeaan gezien wordt en wol in staat is om verschillendo aandoeningen in hot loven to roepen.quot;

Eindelijk begaf zich hot goheole gezelschap — terwijl hot tola-decg in stukken van hun ligchaam viel, naar hot huis van don bruidegom; do oude vrouwen liepen voor do bruid uit tot aan do deur, waar zjj haar lieten vóórgaan. Hot pasgehuwde paar stond toon in hunne deur met het aangezigt naar do toeschouwers on omhelsde elkander als to voren. Een der kinderen van don ochtgenoot gaf toon aan de jonge vrouw oen'grooton bruin geschilderden yam, anderen bevestigden quot;tshibbuquot;-cpaulotten op hare schouders, do echtgenoot deed vier ringen aan hare vingers en de plegtighcid eindigde met oeno nieuwe toespraak van de moeder des bruigoms, na aHoop waarvan Hutchinson, zoo als hij zegt, quot;het gelukkige paar aan de genoogons van hunne tola-maan overliet.quot;

CONGO.

AiiS wij ons langs do westkust meer zuidwaarts begeven, komen wij bij het beroemde rijk van Congo.

Het is in deze dagen door kooplieden van verschillende landen en zendelingen van verschillende sekten zoo in alle rigtingen doorkruist, dat het zjjn voorkomen van do oude monarchale tijden, waarvan wij een kort overzigt zullen geven, geheel verloren heeft. Dc lezev moet wol onder hot oog houden, dat de bronnen, waar aan wij onze berigten ontleend hebben, niet volkomen te vertrouwen zijn; wij hebben zoo veel mogelijk slechts gebruik gemaakt van die, welke ons het meest met dc waarheid schonen overeentekomen. Hetgeen hier volgt, is voornamelijk genomen uit hot kort zamengovatte verhaal van lleade.

De vroegere staatkundige toestand van het koningrijk Congo geleek veel op dien van Ashanti ofDahome, n'ameljjk eene despotische regering, gecontroleerd door raadslieden; de koning en de raad waren natuurlijk naijverig op elkander en trachtten elkander steeds tc overtreffen. Toen het koningrijk Congo eerst gevestigd was, verkeerden de koninklijke inkomsten omtrent in denzelfden toestand als die van do vorige keizers van Rusland — • alles behoorde aan den koning en hij nam zoo veel als hij dacht noodig tc hebben. In later tijden stonden echter de inkomsten onder toezigt van den raad, niet slechts de wijze waarop zij besteed, maar ook die waarop zij geïnd werden. Het grootste gedeelte der jaarljjksche inkomsten kwam van de kleinere opperhoofden, maar daar deze schatting, vooral in tijden van een' langdurigen oorlog, niet in verhouding staat tot dc uitgaven, bedenken de koning en de raad verschillende voorwerpen die zij kunnen belasten.

De belasting 'die het meest opbrengt is welligt die op de bedden; deze vermeerdert naarmate zij broeder zijn; elk span dat zij breeder zijn kost jaarlijks een slaaf. Daar nu een gewoon mcnsch niet gemakkelijk

730

-ocr page 740-

CONGO.

kan slapen op oen bed dat rnindci' dan vier span breed is, is liet duidelijk dat deze belasting nog al veel moot opbrengen; zjj is zelfs zoo drukkend, dat het wel te verwonderen is, dat er geeii opstand door is ontstaan. De inboorlingen schijnen er echter stilzwijgend in berust te hebben; een rijke neger is er zelfs trotsch op, een zeer breed bed te hebben, als een tastbaar bewijs van zijn rijkdom.

Evenals bij meer beschaafde natiën, is ook hier oorlog de vader der belasting; de koning toch is verpligt oen groot staand leger te onderhouden en liet, door gedurige geschenken, in een goede stemming te houden, want een staand leger gelijkt veel op het vuur: het dient ons goed, maar is een vreesclijk meester, liet leger is verdeeld in regimenten, die elk staan onder het onmiddeljjk bevel van het opperhoofd, in wiens distrikt zij wonen; zjj zijn gewapend op do meest verschillende wijzen, met alle mogelijke wapenen die zij zich kunnen verschaffen. Tegenwoordig zijn de quot;geweren uit den handelquot; de meest geliefkoosde wapenen; de vroegere zwaarden, pijl cn boog, speren en messen zijn echter hunne voornaamste uitrusting. quot;Wat uniform betreft, hieromtrent hebben zij niet het geringste denkbeeld; men kan zelfs niet, oven als bij de Kaffers van Zuid-Afrika, do lieden der verschillende regimenten onderscheiden.

De oude godsdienst der Congo-negers is het veelgodendom, hetwelk zij in feti-schisme hebben laten ontaarden. Er is eene sekte van monotheïsten, maar zjj hebben met deze godsdienst weinig gewonnen; zjj bestaat alleen in het negceren van verschillende godheden, zonder dat zjj eenig het minste begrip hebben van den God, dien zij beweren te aanbidden — een' God, wien zij de grootste ondeugden toeschrijven; die de menscheljjko natuur verlagen.

Do quot;fetische-mannenquot; of priesters zijn hier even gewigtige lieden als de quot;marabout'squot; onder de Mandingo's, en hun opperhoofd, hetwelk bekend is onder den naam van Chitomó, is weinig minder geëerd dan de koning, die zelfs verpligt is naar dc gunst van het geestelijk opperhoofd te dingen; het gewone volk houdt den laatsten bijna voor een God. Hij wordt onderhouden door eene soort van tiend, die uit de eerstelingen van den oogst bestaat; deze worden hem met groote plegtigheden gebragt en met plegtige liederen aangeboden. Do Congo's gelooven in vollen ernst, dat, indien zij verzuimden hem de eerste vruchten van don oogst aan te bieden, het volgende jaar stellig onvruchtbaar zou zijn.

In zijn huis brandt steeds een heilig vuur; de asch, die verondersteld wordt zeer geneeskrachtige eigenschappen te bezitten, wordt door hem tegen een' hoogen prijs verkocht, zoodat zelfs zjjn vuur eene onuitputtelijke bron van inkomen voor hem is. De geheelo inrigting van de mindere priesterschap geschiedt door hem; hij doet zelfs nu en dan onder hen eeno rondreis, om twisten, die van tijd tot tijd ontstaan, bij te leggen, Zoodra hij zijn huis verlaat zjjn de mannen en vrouwen in het geheele koningrijk op straffe des doods verpligt van elkander te scheiden. Bij ongehoorzaamheid wordt alleen dc man gestraft. Er zjjn gevallen bekend, dat vrouwen, dio niet van hare mannen hielden, hare echtgenooton beschuldigden deze wet overtreden te hebben; zij verkregen hierdoor een dubbel voordeel, door zich vooreerst van een'man te bevrijden dien zij niet liefhadden, en ten anderen op eene gemakkelijke wijze den roep van bjjzondere godsdienstigheid te verkrijgen.

De Chitomó hoeft inderdaad, op eene enkele uitzondering na, in alles zjjn' zin. Hij is zoo heilig, dat hij geen' natuurlijken dood kan sterven; indien dit goschicddo, zou hot heelal onmiddellijk te niet gaan. Zoodra dc Chitomó derhalve door eene ernstige ziekte wordt aangetast, brengt de aanstaande Chitomó hem een bezoek en redt het heelal, door hem met eene knods do hersens in te slaan, of, indien hij dit liever heeft, met een koord te worgen. Dat hij zelf op dezelfde wijze moet sterven maakt op den nieuwen Chitomó niet den minsten indruk, die, naar den echten neger-aard, alleen denkt aan het tegenwoordige; hij denkt niet alleen niet aan hetgeen hom in de toekomst zou kunnen overkomen, maar bekommert zich zelfs niet om den dag van morgen.

Op den Chitomó volgt de Nghombo, een priester die zich onderscheidt door zijn' eigenaardigen gang. Het zou aan zijne waardigheid te kort doen, indien hij liep als de gewone stervelingen, of zelfs als de gewone priesters; hij loopt daarom altijd op

-ocr page 741-

zijne handen met do beenen in de lucht en boezemt daarmede ontzag in aan de lcc-kcn. Sommige priesters zijn rogenmakers; zij vervullen do pligton van hun ambt door kleine aardhoopen te maken en er fotischen op to plaatsen. Uit hot midden van eiken betooverden aardhoop klimt eon vreemd insekt omhoog en bezorgt zooveel regen als het volk er voor hoeft betaald. Deze priesters zijn geregeld geordend; sommigen worden echter priesters geboron; zooals dwergen, gebogchelden en albino's. Deze worden allen, als bijzonder hoogbogunstigde personen, zeer vereerd en beschouwd als door de natuur zelve tot het priesterschap gewijd te zijn.

De priesters moeten, als gewone proef', don gif-beker kunnen drinken en in enkele gevallen ook de proef van het gloeijende ijzer — waardoor de huid van don beschul-

digden gebrand wordt indien hij werkelijk schuldig is • - kunnen doorstaan. Het is aan geen twijfel onderhevig dat do toovenaars bekend zijn met eeno of andere bereiding, die hunne huid tegen eene korte aanraking met gloeijend ijzer bestand maakt en die zij ook aanwenden bij den beschuldigde, als deze er slechts voor betaalt.

Do Chitomó heeft de leiding der krooning van een' koning. De nieuwe regent begeeft zich naar het huis van den Chitomó, vergezeld van een aantal zijner toekomstige onderdanen, die onder het voortgaan doordringende kreten slaken. Zoodra hij het heilige huis genaakt, knielt hij voor de deur neer en verzoekt den Chitomó, hem genadig te willen zijn. Deze snaauwt hem van binnen eene regtstreekscho weigering toe. Nu vernieuwt de koning zijne smoekingen in weerwil der herhaalde weigeringen; hij noemt al de geschenken op, die hij voor den Chitomó heeft medegebragt en die hij natuurlijk zoo spoedig terug kan krijgen als hij zo gegeven heeft, daar hij, zoodra hij wettig is aangesteld, minstens hetzelfde bedrag van zijne onderdanen terugvordert.

-ocr page 742-

CONGO.

Eindeljjk gaat de deur der hut open en verschijnt do Chitomó in zijn wit priesterkleed; zijn hoofd is bedekt mot vederen en oen glimmende spiegel hangt op zijne borst. Do koning ligt voor hot huis geknield, terwijl de Chitomó water over hom uitgiet, stof over hem strooit en hem den voet op den nok zot. Dan gaat hij regtuit voor don geknieldon monarch liggen en ontvangt in die houding van hem do belofte, dat hij zijn gezag altijd zal eerbiedigen. Nu is de koning uitgeroepen en trekt liij zich terug om zich te wasschen en van kleeding te verwisselen.

Hierop komt do koning uit het paleis, omgeven door zjjne priesters en edelen; in al de weidsche pracht van zijn' nieuwen rang verschijnt hij nu, geheel en al overdekt met glinsterende metalen, glazen en steonen voraiorselon, zoodat het oog naauwelijks dc lichtstralen verdragen kan, die bij elke bewoging van hem terugkaatsen. Dan gaat hjj zitten en houdt eene toespraak tot hot volk. Als deze is afgeloopen staat hij op, terwijl al hot volk voor hem ligt neergeknield; hij strekt do handen over hen uit en maakt zekere voorgeschreven gebaren, die voor den zegen des konings worden gehouden. De plegtigheid eindigt met eene lange reeks van feoston.

Tegenwoordig misvormen zich zoowel de koning van Congo als zijne njksgrooten met Europeesche kleederen; zij dragen zijden vesten, Huweelcn schoenen, damasten rokken en hoeden mot breedo randen. In vroegere tjjdcn vertoonden zij zich evenwel in den inlandschen opschik, die hun goed stond. Eene eenvoudige tunica van zeer fijn graslinnen, die den regter arm vrij liet, bedekte liet bovenljjf, terwijl eene soort van rok, van dezelfde, maar zwartgeverwde stof om hun midden was bevestigt en eon schort of quot;sporranquot; van luipaardvel van voren aan don gordel was vastgemaakt. Op het hoofd droegen zij eene soort van kap of namen hiervoor somtijds eene vierkante roede en gele muts. Sandalen van palmhout waren liet bijzondere voorregt van den koning en de edelen; hot gewone volk was vcrpligt barrevoets te gaan.

De vrouwen in Congo zijn vrij wel af, behalve dat zij nu en dan een stevig pak slaag krijgen met do zware hippopotamus-zweep. Zij nomen dit volstrekt niet kwalijk; integendeel, eene vrouw, die niet van tijd tot tijd duchtig wordt afgeranseld, gevoelt zich hierdoor beleedigd en denkt dat zij door haar' echtgenoot verwaarloosd wordt. Do koning hooft het regt iedere vrouw tot de zjjne te maken, hetzij zij ongehuwd is of niet; indien eene gehuwde vrouw in den koninklijken harem gaat, wordt haar echtgenoot ter dood gebragt.

liet volk van Congo is — waarschijnlijk tengevolge van hot uitputtende klimaat — oen vadsig en slaperig ras; dc vrouwen moeten al hot werk doen, terwijl dc mannen in de schaduw liggen, hunne pijpen rooken en hun palmwijn drinken. Den laatsten maken zij vrij goed, ofschoon niet zoo goed als de Bubo's van Fernando-Po. Hunne buizen zijn hutten van do minste soort. Eenige weinige palen mot een dak er op on als muren eenige ineengevlochten takken, — ziedaar al wat een bewoner van Congo voor huis behoeft. Zijne kleeding is even eenvoudig; een stuk geweven stof om zijn midden is al wat hij noodig hoeft. Dc wijde kloederen en het schoone bont dat de koning draagt, moeten dus op het bijna geheel naakte volk een' bijzonder sterken indruk maken.

Volgens do overlevering was Congo oudtijds oen der groote Afrikaansche rijken. Tweemaal kwam het tot dozen rang, cn wel beide kceren door de geestkracht cener vrouw, die, in weerwil der lage mccning die men hier omtrent de vrouw koestert, den troon hadden bestegen.

Omtrent hot jaar 1520 — hot is onmogelijk om in zulk eene geschiedenis een' juisten datum aan te geven — voerde een groot opperhoofd, Zimbo genaamd, heerschappij over een groot gedeelte van Afrika; hij nam elk land in waar hij kwam, en vestigde er zijn gezag. Onder vele andere rijken werd ook Congo door hem ingenomen en cijnsbaar aan hem gemaakt. Eindelijk word hij zoo magtig, dat zijn leger te groot werd voor zijn rijk en hij dc vermetelheid had om eene legerafdeeling uit to zenden, waarmede hij Abyssinië on Mozambique wilde verwoesten. Deze afdceling bereikte veilig de oostelijke zeo, maar kwam daar slaags met dc Portugcezen, die hen met groot verlies op de vlugt dreven. Deze tijding werd door boodschappers aan Zimbo overgebragt: deze stelde zich in persoon aan het hoofd zijner nog overgebleven

733

-ocr page 743-

CONGO.

troepen, trok tegen de Portugeezen op, versloeg hen, doodde hun' generaal en bragt een aantal gevangenen mede, niet wier schedels hij het plein voor zijn huis plaveide.

Na verloop van tijd stierf hjj, en werd hot rijk, naar de Afrikaansche gewoonte, verdeeld in een aantal afzonderlijke gewesten, die ieder door een' aanvoerder van liet nu nutteloos geworden leger werden bestuurd. Een dezer aanvoerders hadeene dochter, Tembandumba genaamd, die; na baars vaders dood, met hare moeder het gewest regeerde. Deze vrouwen vergezelden de troepen altijd in den oorlog en ïempandumba was, zelfs als meisje reeds, zoo onstuimig en bloeddorstig, dat hare moeder haar hot bevel gaf over de helft der troepen; het natuurlijk gevolg hiervan was, dat zjj weldra het bevel van het geheele leger op zich nam en zich tot koningin liet uitroepen.

Hare grootste eerzucht was, eene natie van Amazonen te stichten. Losbandigheid veroorloofde zij in de ruimste mate, maar het huwelijk was streng verboden; zoodra de vrouwen hare mannelijke medgezellen moede waren, werden dezen gedood en opgegeten; hunne plaatsen worden door krijgsgevangenen aangevuld. Alle maunelijko kinderen werden omgebragt en zij zou bijna het toppunt barer eerzucht bereikt hebben, toen zij vergiftigd werd door een' jongeling, op wien zij hevig verliefd was geworden en van wien zij, bij ecu feest, onvoorzigtighjk een beker wijn had aangenomon.

Het is zeer merkwaardig, dat, omtrent honderd jaar na den dood van Tembandumba een ander vrouwelijk legerhoofd over dit rijk het bewind voerde. Haar naam was Shinga en hare magt niet veel geringer dan die barer voorgangster. Zij was echter eene der verstandigen van haar geslacht, want toen zij eens de Portugeezen bevochten had en door hen geslagen was, maakte zij een zeer nederigen vrede en behield haar rijk in veiligheid.

734

-ocr page 744-

HOOFDSTUK LXII.

I! O R N U.

LIGGING VAN HET KON INGKIJ K HOUNU. — VOORKOMEN VAN li KT VOLK. - WIJZE WAAROP HET ZICH KAPT. —

EENK RECEPTIE HIJ DEN SULTAN.--DK HOFKLEEDING. — DK SHEIKH VAN HORN IJ, — ZIJN PALEIS KN

ONDEUGESCHIKTEN. - ONTVANGST DOOK DE LIJFWACHT. — HUNNE WAPENEN EN KIHJGSTUCHT. - DF,

INFANTERIE DER KANEMIIOO's. - REOTVAARDIGHEID VAN DEN SHEIKH. - ZIJN OVERLEG EN DOORZIGT. —

ZIJNE VOORGEWENDE MAGTIN HET SCHRIJVEN VAN TOOVERSPREUKEN. - ZIJN IJVER VOOR DKN GODSDIENST. —

EENE VREESELUKE STRAF. — DE WIJZE VAN MOUWEN IN HORNU. — ZONDERLINGE WIJZE VAN VISSCHEN EN JAGEN. — GEWOONTEN EN GEBRUIKEN DER KANEMHOO's.

Ten westen van het Tchad-meer, tusschen 10 en 15 graden Noorder-breedte en 12 tot 18 graden Ooster-lengte, ligt liet groote rijk van Bornu; het omvat een aanmer-keljjk aantal stammen on is van genoegzaam gewigt om eene afzondcrljjke behandeling te vereischon. In Bornu zijn omtrent twaalf of dertien groote steden en in dit land worden ten minste tien verschillende dialekten gesproken; enkele hiervan zijn ontleend aan de Shooa's, die zeiven bjjna zuiver Arabisch spreken.

liet eigenlijke volk van Bornu, of de quot;Kanowry'squot;, zoo als zjj zich zclven noemen, is niet schoon; zij hebben groote, platte en vrij onbeduidende aangezigten met platte neuzen en groote monden. Hunne lippen zijn echter niet die van den echten neger cn bun voorhoofd is hoog, hetwelk eene grootere mate van verstand te kennen geeft, dan men in den regel bij den gewonen neger aantreft.

De Bornuezen zjjn over hot algemeen niet rijk en slechts zeer eenvoudig gekleed; zij dragen eene soort van hemd, hetwelk door hen zclven indigo-blaauw geverwd is. Indien zjj in tamelijk goeden doen zijn, dragon zij, naarmate hunne middelen het toelaten, zelfs twee of drie zulke kleedingstukken. Het hoofd wordt geschoren en do meer voorname klassen dragen eene donkerblaauwe muts; alleen door don sultan on zjjne hofhouding worden scharlaken mutsen gedragen. Bij het gaan dragen zij altijd een' zwaren stok met een' groeten knobbel aan het einde, als de stok van een tamboermajoor, in de hand; hun gang heeft ook veel van dien dezer gewigtige personaadje.

De wijze waarop do vrouwen zich kappen is merkwaardig. Zjj verdoelen het haar in drie langwerpige rollen, die dik zijn in het midden cn naar de einden dunner worden. Eene dezer rollen loopt over de kruin van het hoofd en de andere liggen boven de ooron; de drie punten vcreenigen zich op het voorhoofd cn worden door een mengsel van was en indigo op hare plaats gehouden. De andere einden worden netjes gevlochten en dan omhoog gekruld als de staartvederen van een' waard.

Somtijds maken zij in dit kapsel eene ligte wijziging door vijf rollen te maken in plaats van drie. De vrouwen houden zooveel van indigo, dat zij er hare wenkbraau-wen, handen, armen, voeten on boenen mede verwen; voor do handpalmen en de nagels van vingers cn teenen nemen zij eene roode verwstof en zwarte antimonium voor de oogleden. Koralen, armbanden en andere versierselen dragen zjj in menigte; meestal zijn dene van hoorn of koper. Aan zilver en ivoor kent men de vrouw van rang. Hare kleeding bestaat uit ecu blaauw, wit of gestreept laken, quot;toorkadcequot;

-ocr page 745-

BORNTT.

genaamd; dit wordt onder do armen om het ligcliaam goslagon en hangt tot aan de kniën. Üit is de gewone kleeding, maar als eene vrouw welgesteld is voegt zij hierbij eene tweede quot;toorkadeequot;, die zij als eene mantilic ovor het hoofd en de schouders hangt.

Even als vele andere Afrikaanscho stammen, boljjden zij de Mohamedaansche godsdienst on maken veel gebruik van tatouöeron. Aan eiken kant van het gelaat worden 20 insnijdingen gemaakt, die bij de hoeken van deu mond bijeenkomen, terwijl zjj eene enkele snede hebben die over hot voorhoofd regt naar benoden loopt. Op eiken arm hebben zij G insnijdingen, G op iedere dij on hetzelfde aantal op de boenen; bovendien hebben zij er 4 op elke zijde dor borstkas en aan iedere zijde !) boven bet heupbeen. Zij worden gemaakt terwijl zij nog kinderen zijn on do arme kleinen ondergaan vrecselijke folteringen, niet alleen door de pijn dio hun hierdoor wordt veroorzaakt, maar vooral door de talloozo vliegen dio zich neerlaten op de 103 wonden, waarmede hot ligcliaam bedekt is.

Do bewoners van Bornu worden, althans in naam, geregeerd door een voornaam opperhoofd of sultan, die eone zonderlinge hofhouding hoeft. Toen de reizigers Denham en Clapperton hom een bezoek gingen brengen, werd hun don avond te voren oen bezoek gebragt door oen' der koninklijke kamerheeren, dio pronkte met een' groeten staf als de stok van een' tamboer-majoor; hij droog 8 of 10 hemden om zjjn' rijkdom ten toon te spreidon en had op het hoofd oen' tulband van rousaehtigo afmetingen. Op zijn bevol word voor de blanke bezoekers eone tont opgeslagen en hier omheen een linnen scherm, hetwelk de dubbele goede eigenschap had van de zon on het volk buiten te slniton en de lucht toe to laten. Er was tot hunne verkwikking een koninklijke maaltijd gezonden, die uit 70 of 80 scliotels bestond; elke schotel was voldoende om 0 personen te voeden. Indien de kookkunst der inlanders soms niet aan de Blanken mogt bevallen, zond hij tevens, zeer bezorgd, een aantal levende kippen, die zij dan zeiven konden bereiden.

Den volgenden morgen, even na het aanbreken van den dug, werden wij ontboden bij den sultan; deze zat in eene soort van kooi, alsof hjj een wild dier was. Niemand mogt hem, dan tot op een' vrij grooten afstand, naderen en de hof-etikette was, dat ieder hem to paard voorbij reed, dan afstapte en zich voor den sultan op den grond wierp. Het meest dwaze van de plegtigheid is, dat hovelingen, als zij hun voetval voor den monarch gedaan hebben, op don grond gaan zitten, met den run naar 'lom toe. Omtrent 300 hovelingen nemen op deze wijze plaats en niets is belagchelijker dan hun voorkomen; hunne ligchamen zijn door oen aantal kleedingstukken, die zjj over elkander aantrekken, opgeblazen en hunne hoofden zijn bedekt met tulbanden van ontzagcheljjke grootte. Uit de dunno boenen, die van onder deze massa kleederen uitsteken, blijkt dat de grootte van hun hoofd en ligcliaam goiieel en al kunstmatig is.

Inderdaad is do geheele vertooning niets dan humbug en bedriegerij; de sultan is do grootste humbug en de anderen geven hom hierin weinig toe. De sultan bezit goene werkelijke magt; het eigenlijke gezag is in handen van den Sheikh, die bevelhebber is van het leger. Zij die aan het hof van Bornu verbonden zijn, moeten, volgens do oude etikette, groote en dikke ligchamen en hoofden hebben; daar nu niet ieder deze van de natuur ontvangen hooft, wordt het voor voldoende gehouden, indien hierin op eene kunstmatige wijze is voorzien.

De hovelingen maken zich derhalve door hunne kleoderon mot vorschillonde stoffen op te vullen zoo dik, dat hun buik, als zjj te paard zitten, over den zadelknop heen hangt, terwijl de 8 of 10 hemden die zjj over elkander dragen, nog helpen om hen dikker te doen schijnen en liet ligcliaam tot een' hulpeloozen klomp misvormen.

Hunne hoofden behandelen zij op eeno soortgelijke wijze. Zjj wikkelen zo in dikke ploojjen van linnen of katoen van verschillende kleuren; wit is echter de meest uitkomende kleur. Zij die het meeste werk van hunne kleeding maken, vouwen hunne reusachtige tulbanden op zulk eene wijze, dat hunne hoofden geheel scheef worden en zooveel mogelijk van don natuurlijken vorm afwijken. Behalve al deze kleedingstukken, hemden en opvulsels, dragen zij bovendien nog oen aantal toovermiddelen, die in rood lederen zakjes genaaid zijn en over het geheele lichaam gehangen worden.

736

-ocr page 746-

BORNU.

Do sultan is altijd vergezeld van trompetters, die uit hunne lange houten trompetten, quot;frum-fruni'squot; genaamd, afschuwelijke toonen voortbrengen: ook zijne dwergen en andere groteske gunstelingen gaan altijd met hom mede.

Do Hiiltan voort, zoowel in oorlog als in vrede, in naam het bevel; in werkelijkheid heeft hij echter niets te zeggen. Hij vergezelt don sheikh, maar geeft nooit eenige bevolen en draagt ook geene wapenen; het eigenlijke vechten wordt ais beneden zijne waardigheid beschouwd. Een dor vroegere sultans verloor hierdoor zijn loven. Volgens gewoonte had hij den sheikh vergezeld in eon oorlog tegen den groeten vijand van Bornu, den sultan van Begharmi; tegen den gewonen uitslag dezer gevechten was do slag hem niet gunstig geweest en werd hij genoodzaakt de vlugt te nemen. Ongelukkig voor hem had de natuur hem voor koning bestemd; hij was groot van gestalte en buitengewoon zwaar, zoodat zjjn paard hem niet snel genoeg kon wegdragen. Hij vlugtte naar Angola, cone zijner voornaamste steden; als hij hier slechts had kunnen binnen komen, zou hij veilig zijn geweest. Zijn paard was editor door zjjn buitengewoon gewigt zoo vermoeid, dat het vlak bij de poort plotseling bleef staan en niet verder kon voortgedreven worden.

Do sultan, getrouw aan de spreuk: quot;Nohlestsr oblige'quot;, berustte in zjjn lot. Iljj steeg van hot paard af, bedekte zjjn aangezigt met de shawl die over zjjn hoofd hing, ging onder een boom zitten en stierf overeenkomstig zijn' rang. Twaalf zijner volgelingen weigerden hun' meester to verlaten en deelden edelmoedig in zijn lot.

De sultan is altjjd omringd door zijne onvermijdelijke muzijkanten; zij blazen onophoudelijk op hunne quot;fruin-frum'squot; of trompetten en voor hem uit gaat zijn vaandrig, die don standaart draagt; deze is een lange stok, aan het einde omwikkeld met strooken van gekleurd leder en zijde. Naast hom gaat aan iederen kant een officier, meteeno ontzaglijke spoor, waarmede zij verondersteld worden hun' monarch te beschermen. Dit is ('venwel, ovenals al het andere, niets dan vortooning; want vooreerst zijn do speerdragers zoo dik en hunne wapenen zoo onhandig, dat zij er niets mede zouden kunnen uitvoeren; en om de speren nog onhandelbaarder te maken zjjn zij vanboven tot beneden met amuletten overdekt,

Wij hebben reeds gezegd, dat do werkelijke magt van Bornu niet berust bij den sultan maar bij den sheikh. Deze invloedrijke persoon bleek persoonlijk zeer eenvoudig to zjjn in zijne gewoonten; hij was wel omringd door oone soortgelijke staatsie en pracht als de sultan, maar toch in een' eenigzins minderen graad. Gekleed met een eenvoudigon blaauwen mantel, zat hij meestal rustig in eene kleine, donkere kamer met twee zijner meest begunstigde, met pistolen gewapende negers bij zich; oen koppel pistolen lag vóór hem op den grond op een karpet.

De toegang tot deze kamer werd echter streng bewaakt. Schildwachten stonden voor do poort en sneden ieder don toegang af die binnen wilde gaan; zij lieten niemand den trap opgaan die naar het vertrek van den sheikh leidde, voordat zij ten volle voldaan waren. Bovenaan den trap stonden 7 negers met speren gewapend; zij kruisten deze voor den bezoeker en ondervraagden hem op nieuw. Bovendien waren langs de gangen, die naar de kamer van den sheikh voerden, neêrgeiuirkte ondergeschikten geplaatst, die de pantoffels van de voeten dor bezoekers haaiden en hun' voortgang belemmerden door hen telkens in do enkels te knijpen, opdat zjj, door te schielijk to loopen, geen inbreuk op de etiketto zouden maken. De bezoekers zouden inderdaad, indien de gangen niet zoo mot mensehen gevuld waren geweest, door den ijver dezer hovelingen meermalen op hun' neus zijn gevallen.

Eindelijk werden zjj toegelaten. Zjj bevonden dat deze potentaat een buitengewoon stil en eenvoudig mensoh was; hjj was jegens de reizigers bjjaonder gunstig gestenul en was hun zeer dankbaar voor het geweer met dubbelen loop en de pistolen, die zjj hem ton geschenke gaven. Hij onthaalde hen dan ook op zjjne beurt zeer onbekrompen; hij zond hun visch bij geheele ladingen en andere mondbehoeften in evenredigheid.

Tengevolge zijner oorlogzuchtige stemming liep het gesprek hoofdzakelijk over militaire znken, vooral over de beste wijze waarop wallen konden worden aangevallen. Het verhaal van de wjjzo waarop in eene batterij bres werd geschoten, had

DKKt, 1, 47

737

-ocr page 747-

BORNTT.

op hem ceno grootc uitwerking; toen men hem later een paar vuurpijlen liet zien nam zijne achting voor do wijsheid der Engelschen aanmerkelijk toe. Als oen bezonnen man vraagde hij of men niet enkele vuurpijlen voor hem wilde afsteken, omdat er in dc stad een aantal vijandelijke Shoaa's waren. Zjj werden derhalve afgestoken en hadden do begeerde uitwerking, daar zjj niet alleen de Shoaa's, maar tevens al de inwoners buiten zich zelven bragten van schrik; zelfs de anders zoo bedaarde zenuwen van den sheikh waren zeer geschokt.

De sheikh was oen groot voorstander van goede orde en tucht; lijj bestuurde zijne wilde kavallerie met groote bekwaamheid. Dit blijkt uit het verhaal van Majoor Denham.

quot;De berigten, die wij omtrent den toestand van het land hadden ontvangen, waren zoo tegenstrijdig, dat wjj ons over de gesteldheid en het werkelijk aantal der inwoners geen denkbeeld hoegenaamd konden vormen. Men had ons verhaald, dat de soldaten van den sheikh bestonden uit eenige, met lansen gewapende, in lompen geklcede negers, die leefden van den buit dien zij op de zwarte Kaffers, die om hen heen woonden, behaalden en alleen door eenige weinige Arabieren, welke hij in dienst had, konden bedwongen worden; andoren hadden ons daarentegen verzekerd, dat zjjno troepen niet alleen zeer talrijk, maar tot op eene zekere hoogte zelfs goed geoefend waren. Do waarschijnljjkheid dezer beide berigten was bijna even groot en wij trokken op naar do stad Kouka in de grootste onzekerheid of wij het opperhoofd zouden ontmoeten aan het hoofd van duizenden, dan wel of hij ons ontvangen zou, gezeten onder een' boom en van eenige weinige naakte Negers omringd.

quot;Deze twijfel werd echter spoedig opgeheven. Ik was een weinig vooruit gereden; Hoo-Khaioom volgde, met zjjn troep Arabieren, die allen bereden en met hunne beste kleederen getooid waren; door de dikte der boomen verloor ik hen uit het

-ocr page 748-

BORN TT

gozigt. Daar ik dacht don weg niet to kunnen missen, rood ik langzaam voort en toen ik bij eeno digt begroeide plaats kwam, was ik zoor verrast eonigo duizende mannen kavallerie voor mij geschaard te zien; zij strekten zich links en regts zoo ver uit als ik zien kon. Ik hield mjjn paard in en wachtte de aankomst van mjjn reisgezelschap onder eeno groote acacia af. Do troepen der Bornu's bleven onbewegelijk staan; de eenigen die buiten de gelederen kwamen, waren eenige ruiters die vóór h'et front heen en weer reden en bevelen gaven.

quot;Toen de Arabieren in het gezigt kwamen, ging er een kreet uit van hot volk van den sheikh waarvan de lucht weergalmde; uit hunne muzjjk-instru-menten klonk een oven luid geschal en zij kwamen voorwaarts om Boo-Kha-loom on zijne Arabieren te ontmoeten. In hunne bewegingen waren eeno orde en regel, die mjj in verbazing bragten. Drie verschillende korpsen, uit hot centrum cn de beide Hanken, maakten eeno rhetn/e naar ons, tot op eenige weinige voeten voor de koppen onzer paarden. Zij beteugelden de vaart hunner eigene paarden niet vóór het oogenblik waarop zjj halt hielden, terwijl de geheele overige massa der ruiters voortreed.

quot;Zjj bereden kleine, maar uitnemende paarden, die met de grootste juistheid ophielden en zwenkten; zjj zwaaiden met hunne lansen boven hunne hoofden en riepen, quot;Gezegend! gezegend! gjj zonen van uw land! zonen van uw land!quot; en keerden dan plotseling om, om onmiddellijk daarna denzelfden voorgewenden aanval te herhalen. Terwijl dit geschiedde sloten zjj hunne regter- en linkerflank aan en omringden hot kleine troepje Arabieren zoo volkomen, dat do geheele welkomsgroet zoor veel begon te gelijken op een bewjjs van minachting voor hunne zwakheid.

quot;Jk hield mij volkomen overtuigd dat dit alles niet voordacht geschiedde; zij kwamen ons zoo nabij, dat wij bijna verdrongen worden, en door het godrang •Ier paarden en hot zwaajjon met de speren niet buiten gevaar verkeerden. Voortgaan was onmogelijk; wjj waren dus vorpligt stil te houden. Onze aanvoerder was verwoed, maar hot hielp hom niets; het eenige antwoord dat hij ontving, was quot;welkom!quot; en de speren, die op eeno hoogst onaangename wijze over onze hoofden werden gezwaaid moesten hetzelfde uitdrukken.

quot;Deze last duurde echter niet lang. Barca-Gana, do eerste generaal van den sheikh, een neger van een edel voorkomen, gekleed met een' gebloem-den, zijden mantel on gezeten op oen schoon Mandaraasch paard, vertoonde zich, on na eenige oogenblikken oponthouds was onze achterhoode bevrjjd van hen, die ons zoo van nabij hadden ingesloten; wjj trokken toen voorwaarts, maar slechts zeer langzaam, door de verschillende belemmeringen die ons deze wilde krijgslieden veroorzaakten.

quot;De negers van den sheikh, zooals zij genoemd worden — cn waarmede men de zwarte opperhoofden cn generaals bedoelt — die dezen rang alleen verkrijgen door do eeno of andere dappere daad, waren gekleed in maliënkolders van ijzeren ringen, die hen van den hals tot de kniën bedekten; zjj zjjn van achter open, en bedekken ook een gedeelte van de zjjdon van bot paard. Sommigen hunner droegen helmen, of liever mutsen van hetzelfde metaal met kin-stukken; zjj waren even als do maliënkolders sterk genoog om den stoot eener lans af te weren. De kop dor paarden was insgelijks mot ijzeren, koperen of zilveren platen beschermd, die alleen voor de oogen van het dier plaats genoeg overlieten.quot;

Op bladz. 738 ziet men eenige dezer schilderachtige troepen.

Behalve de sporen voeren deze krijgslieden nog verschillende, zoowel aan-vals- als verdedigings-wapenen. Do opperhoofden dragen een inderdaad goed [ij gevormd kuras van ijzeren platen en verbinden hieraan eeno soort van rogt- l | opstaanden stalen halsband, die achter aan dit kuras bevestigd is en hun' nek beschermt, liet kuras is vervaardigd van vijf', naast elkander gelegde hori- «i'ivn. zontale en naneongoklonken stalen platen; oen gelijk aantal regtopstannde platen zijn

739

I

-ocr page 749-

HORNU

740

-ocr page 750-

BOKNI'

iet tiaar liool't latoii zitten, aai iconic bonden; nadat zij dezon dienst gedaan iiebbeii; wor-

er - den zij tot versiering van de buitenzijde van liet schild gebezigd; zij worden liier aangebragfc in velschillende uitgetande patronen. Het schild is ligt bol-rorul. Uehalve n- speer en schild draagt een krijgsman der Kanemboo's meestal aan den linkerarm een'

op dolk, gelijkende op dien wolken wij reeds hebben beschreven, maar niet zoo nel

gemaakt. De Kanemboo's zullen aanstonds beschreven worden.

ke Do aheikh heeft minstens 9000 dezer zwarte soldaten onder zijne bevelen; zij zijn

ka verdeeld in regimenten dio elk omtrent 1000 man sterk zijn. Het zijn werkelijk geduchte

io- troepen, vooral onder de bevelen van zulk een aanvoerder, die, zooals wij bij Denham's

h- bcschnjving van eene revue zullen zien, eene strenge krijgstucht en cene korte en

or zakelijke taktiek had ingevoerd. De sheikh had de infanterie laten uitrukken en

•cl galoppeerde er heen op zijn geliefkoosd paard, vergezeld van 4 sultans, die onder

au zijn commando waren. Zjjn staf was versierd met roode vaantjes met gouden galon;

er hij zelf was echter even eenvoudig gekleed als altijd, zijne kleederen waren wit en

g, op liet hoofd droeg hij een tulband, die van een cashmieren-shwal was vervaardigd,

m Zoodra hij het teeken gaf, hieven de Kanemboo's een oorverdoovenden kreet aan

zc en begonnen hunne manoeuvres; do officieren waren kenbaar aan hunne donkerblaawe

at 1 kleedcren en tulbanden.

n- quot;Toen zij de plok naderden, waar de sheikh had plaats genomen, versnelden zjj

ts hun' pas en na eenigo minuten lang met hunne speren togen de schilden te hebben

]c geslagen — hetwelk een groot en verbazend eifekt maakte — defileerden zij naar de

n'f buitenzijde van den cirkel, waar zij zich weer in slagorde stelden en hunne kameraden

lo afwachtten, die hen in dezelfde orde opvolgden. Er scheen eene groote gehechtheid

•ii tusschen den sheikh en zijne troepen te bestaan. Hij reed naar het midden van

et eenigo stammen, terwijl zjj opmarcheerden en sprak hen toe, terwijl zij zijne voeten

en stijgbeugels kusten. Het was een gezigt dat iemand goeddeed, lljj schoen te I(. gevoelen dat hij zijne verheffing tot zjjn tegenwoordigen rang grootendeels aan hen

!■. te danken had, terwijl zij eene liefde en gehechtheid ton toon spreidden, die hot

grootste vertrouwen te kennen gaf.

ijj quot;Ik beken dat ik zeer teleurgesteld was, deze troepen niet met elkander in hetge-

.j! vecht te zien, ofschoon ik meer dan schadeloos gesteld was op het denkbeeld, hoe

10 groot in dat geval de slagting zou zijn geweest.quot;

in Het is zonderling, dat dit opperhoofd, zoo door en door militair, op een krjjgstogt

(| vrouwen medenam, vooral indien hij moest optrekken togen de vreesoljjke boogschut

ters der Munga's, wier vergiftigde pijlen elk dio er door getroffen wordt, een' zekeren 1. dood brengen. En toch neemt hij altjjd, als luj te velde trekt, drie zijner meest

•,(; begunstigde vrouwen mede; deze berijden goed gedresseerde paarden, die elk door

if een' jongen geleid worden. Zij zijn zoo geheel en al in hare wijde kloederen gewik-

U! keld, dat men er naauwelijks ceir mensehehjken vorm aan kan herkennen. De sultan

ij neemt, als met zijn rang overeenkomende, een onbepaald aantal vrouwen mede, die

door een zeker aantal hofbeambten worden vergezeld. Negen is echter het gewone 1(. getal, die door omtrent honderd niet-veehtenden worden begeleid.

3] Men ziet bij het leger, hoe goed het ook moge zjjn ingerigt, weinig teekenen van

|s krijgstucht voordat het digt bij den vijand is; do troepen marcheeren zooals zjj willen

„ ■ en trachten zich den togt met liederen en verhalen te bekorten. Zoodra zij echter L|. op vijandelijken bodem komen, geeft de Shoikh een teeken; zij begeven zich dan

11 allen op hunne plaats en het worden geregelde en goed gedisciplineerde troepen.

,, Do plaats van den sheikh is zeer gevaarlijk, want behalve zijne vorantwoordelijk-

heid als bevelhebber en de zorg voor den persoon van den sultan, is hij het mikpunt |. voor allo vijanden; dezen weten zeer goed, dat als de sheikh slechts gedood is, aan

,] hen de overwinning is. De sheikh van wien wij hier spreken, gaf volstrekt niets om

it ecnig persoonlijk gevaar en was de moest in het oog vallende persoon van hetgeheelc

leger. Hij marcheerde in het front zijner krijgslieden; voor hem uit werden vijf banieren j, gedragen — twee groene, twee gestreepte en eene roode — waarop in gouden letters

spreuken stonden uit den Koran. Achter hem rijdt zijn meest geliefkoosde bediende, ,1 die het schild, den maliënkolder en helm van zijn meester draagt; bovendien draagt hij

i

741

-ocr page 751-

BO UN F.

ook x ij no trom, die bijna even Iioog' ^eaelit wordt als hij zelt'. Do Begharmi's zeggen van dezen sheikh, dat het dwaasheid is hem aan te vallen, omdat hij do magt bezit zich onzigtbaar te maken; zij beweren dat bjj zekere gelegenheid, toen zijn leger verslagen was en zij don shoikii zeiven vervolgden, zij noch hem noch zijne trom konden zien, ofschoon op do laatste onophoudelijk geslagen werd.

De naam van dezen sheikh was Alameen Ben Mohammed el Canemy; volgens de beschrijving van Denham was hij een man uit één stuk. Uit zijne goed gevormde gelaatstrekken bleek zijn krachtig karakter, zelfs onder de plooijon van den tulband waarmede hij zich gewoonlijk kleedde. Daar hij de eigonlijke heerscher van liet rijk was, sprak hij zoowel regt als dat hij oorlog voerde, en het eerste deed li ij met strikte regtvaardigheid.

Toen cons een slaaf tegen de wet gezondigd had en ter dood veroordeeld was, verzocht diens meester aan den sheikh, dat de doodstraf niet op hem mogt worden toegepast; hij beweerde, dat, daar de slaaf zjjn eigendom was, do eigenlijke straf op hem zei ven neerkwam, die zelfs niets van de overtreding van den slaaf geweten had. De sheikh erkende de wettigheid dezer tegenwerping volkomen, maar zeide, dat bijzondere belangen bij do algemeene geregtigheid moeten achterstaan; luj liet don schuldigenter dood brengen, maar betaalde den eigenaar zijne waarde uit zijne eigene beurs.

U'J was even verstandig in het handhaven van zjjn eigen gezag. Zijn meest begunstigde bevelhebber Avas, zooals wij reeds hebben gezegd, Barca Gana. El Kanemy hield van dezen man bjjzonder veel en had hem het bestuur van zes distrikten toevertrouwd ; bovendien had hij hem verrijkt met een aantal slaven, paarden en andere bezittingen. Nu gebeurde het eens dat El Kanemy hem een paard had gezonden, hetwelk hij, zonder er later over te denken, reeds vroeger aan een ander beloofd had en dat Barca Gana derhalve moest terug geven. Deze, hierdoor woedend geworden, zond den sheikh alle paarden terug, die luj vroeger van hem ten geschenke had gekregen, zeggende dat nij in het vervolg wel zijn eigene paarden zou berijden.

El Kanemy was de man niet wien men zulk eene boodschap ongestraft kon overbrengen. lljj liet Barca Gana halen, hem al zijne kostbare klcederon uittrekken en den lederen gordel der slaven aandoen, waarna hij beval hem als slaaf aan de Tibboo's te verkoopen.

Tot in het stof vernederd, moest do in ongenade gevallen generaal toch de regtvaardigheid van het vonnis erkennen; hij smeekte alleen, dat het ongenoegen van zjjn' meester ook niet op zijne vrouwen en kinderen mogt neerkomen. Toen Barka Gana den volgenden dag naar de Tibboo's zou worden weggevoerd, verscheen do neger-lijfwacht — die haar opperhoofd, niettegenstaande zijne trotsche en aanmatigende manieren, toch wegens zjjne dapperheid scheen te achten — voor den sheikh en verzocht hem hun opperhoofd vergiffenis te schenken. Juist op dat oogenblik kwam de in ongenade gevallen officier bij don sheikh om afscheid van dozen te nemen, voordat hij vertrok met do Tibboo's aan wie hij verkocht was.

El Kanemy was op dit gezigt geheel overweldigd; hij wierp zich achterover op zijn karpet, schreide als een kind, liet Barca Gana zijne kniën omhelzen en schonk hem gchoclc vergiffenis. quot;Des avonds was er groot en algemeen feest. De trommen werden geroerd, de Kanemboo's gilden en sloegen op hunne schilden; alles gaf vreugde te kennen en Barca Gana reed, met nieuwe kloederen en in een rijken burnous om het kamp, gevolgd door al de opperhoofden van het leger.quot;

Zelfs in den oorlog gingen bij El Kanemy overleg en beleid boven het nationale wraakgevoel. De geduchte stam der Munga's bijv., waarover wij weldra spreken zullen, was buitengewoon lastig geweest en de sheikh had gedreigd hen te zullen uitroeijen — eene bedreiging, die hij stellig had kunnen ten uitvoer brengen, maar alleen met verlies van veel menschenlevons. Hij had echter volstrekt geen plan om haar te vervullen, maar trachtte door hun vrees aan te .jagen en op hun eigen belang te werken, hen te verzoenen en er liever bondgenooten dan onverzoenlijke vijanden van te maken. Hij joeg hun niet slechts schrik aan door zijne uitstekend afgerigte troepen, maar boezemde hun bovendien ontzag in door zijne bekwaamheid als schrijver; gedurende drie achtereenvolgende nachten schreef hij een aantal tooverspreuken af. De

-ocr page 752-

TiORNII.

ongeletterde Mungu's besehouwden dit als een bewijs van bovonnatuurljjlcc magt en ondorwiorjion zicli aan zijne wijsheid, hetwelk zjj aan zijne wezenlijke magt stellig niet zouden hebben gedaan. Zij zeiden dat het nutteloos was te vechten togen iemand die zulk ceno vreeselijke magt bezat. Nacht op nacht, terwijl hjj die krachtige woorden neer schreef, worden hunne pijlen stomp in de pijlkokers. Hunne speren braken door midden en hunne wapenen gingen uit hunne hutten, zoodat sommige opperhoofden ziek werden van vrees en allen overeenkwamen, dat het beter voor hen was onmiddellijk vrede te maken. De uitwerking der vuurpijlen van Denham werkte insgelijks mede en iiad veel aan de algemeene ontsteltenis toegebragt.

Zijn ijver voor den godsdienst werd bijna tot hot uiterste fanatisme opgevoerd; hij wierp zich op tot beschermer der openbare zeden en strafte de vergrijpen hiertegen op het strengste. Ilij was bijzonder hard voor do vrouwen, over welke hij door zijne spionnen een strenge wacht liet houden. Bij zekere gelegenheid werden twee meisjes van zeventien jaar schuldig bevonden en veroordeeld om opgehangen te worden. De minnaar van eene dezer meisjes, die haar vroeger had willen trouwen, dreigde ieder te zullen dooden, die een' strop om haar hals durfde doen; hierdoor heerschte cr in de plaats eene algemeene opgewondenheid. Een geruimen tijd lang bleef de sheikh onverbiddelijk, maar schikte de zaak eindelijk, door haar beiden, op do markt, het hoofd kaal te laten scheren; eene straf, die met de doodstraf bijna gelijk stond.

Bij eene andere gelegenheid hadden dc schuldigen hunne straf verzwaard, door do misdaad te begaan gedurende de vasten van den Ilhadaman. De man werd veroordeeld tot 400 zweepslagen en de vrouw tot de helft hiervan. liet vonnis werd onmiddellijk ten uitvoer gelegd. De vrouw werd van al hare kleodingstukken ontbloot, behalve van een kleed om haar midden, en haar hoofd kaal geschoren. Zij werd toen bij het kleed dat haar nog gelaten was opgehangen, waarna haar dc straf werd toegediend.

Haar minnaar kwam er echter veel slechter af. De zweep was een vreeseljjk wapen; zij was gemaakt van do huid van een hippopotamus en had aan het einde een' metalen knop. Elke slag werd aangebragt op den rug, zoodat het koord der zweep om het ligchaam ging cn de knop met eene geweldige kracht op do borst of do voorzijde van don buik teregt kwam. Voordat hem de helft der slagen waren gegeven, stroomde het bloed uit zijn' mond cn toen hij werd opgenomen was do schuldige dood. Vreemd is het, maar hij erkende volkomen de regtvaardigheid van hot vonnis; hij kuste het wapen waarmede het volbragt werd, vereenigde zich met dc geloofsbelijdenis die opgezegd werd voordat do strafoefening begon, en liet geen enkelen kreet hooren.

Hoe wreedaardig de sheikh ook mogt zijn in den oorlog en hoe fanatiek, [zooals wij gezien hebben, in zaken van godsdienst, toch was hij niet ongevoelig voor zachtere gewaarwordingen. Denham liet hem eene muzikale snuifdoos zien, wier liefelijkheid hom botooverde. Hij zat met het hoofd in de handen, als in een' droom, en toen een zijner hovelingen een woord sprak, gaf hij dezen een' hevigon slag, omdat hij liet aangename geluid had afgebroken.

Do straf die hij toepaste op diefstal, was gewoonlijk een stevig pak slaag en eene zware boete. In geval echter een jong mensch zich voor het eerst aan deze misdaad schuldig maakte, werd hij tot aan zijne schouders in don grond begraven cn zijn hoofd en hals met honig bestreken. De zwermen vliegen die zich op het hoofd van don armen ongelukkige neerzetten, maakten hem het leven, terwijl hij aldus begraven was, ellendig genoeg; het was dan ook niet waarschijnljjk, dat hij, die eens zulk eene straf had ondergaan, zich te tweeden male aan dezelfde misdaad zou schuldig maken, zelfs indien zjj niet dezelfde ernstige gevolgen had als de zweep. Met onthoofding worden alleen Mohamedanen gestraft, terwijl quot;Kafir'squot; of quot;ongeloovigcnquot; gespiesd of gekruisigd worden en somtijds dagen lang onder do grootste folteringen blijven leven.

De slaven der bewoners van Bormi worden met de grootste zachtheid behandeld; men beschouwt ze bijna alsof zjj tot liet gezin van hun' meester behooren. Hun toestand komt veel overeen met dien der slaven of bedienden, zooals zij genoemd worden, m de dagen dor aartsvaders. De slavinnen gaan meestal naar do markt; zjj brengen daar dikwerf een aantal runderen, beladen met goederen of quot;kauri'squot; en doen hare zaken op eene volkomen eerlijke wijze. De markt, waar deze vrouwen koopen

743

-ocr page 753-

BOK NU.

on verkoopen, is in 't voorbijgaan gozogd eono nierkwaaidigc plaats. Zjj is op do bosh mogelijke wijze geregeld en verdeeld in verschillende afdeelingen, waar d(* verschillende voorwerpen worden verkocht. Zjj wordt bestuurd door een' Hheikh, (li(* de verschillende prijzen regelt on zijn bestaan vindt uit een klein cotninissiegeld van omtrent 'A percent, hetwelk hij trekt van eiken inkoop die meer is dan 4 dollar. Iljj wordt bijgestaan door quot;dylala'squot; of makelaars, die op elk tot verkoop aangeboden voorwerp hun toeken zotten.

De goheele plaats is vol van staanplaatsen, waar men alles aantreft hetwelk een Bornuocs slechts kan behoeven; een groot voordeel is, dat men nooit behoeft te onderzoeken of er met hot verkochte ook bedrog is gepleegd. Indien een gekocht voorwerp, als men te huis komt, niet voldoet aan de voorwaarden waarop het verkocht is, zendt de kooper het eenvoudig terug naar den quot;dylalaquot;; deze is dan verpligt den verkooper op te zoeken en hem te dwingen hot gold terug te geven. Als oen voorbeeld welke vreemde zaken er op deze markt worden verkocht, verhaalt Denham, dat hem een jonge leeuw te koop word aangeboden. Hij was volkomen getemd en werd als een hond geleid met een touw om zijn' hals; hij liep door het volk heen, zonder eenig blijk van wildheid te geven. Tamme leeuwen schijnen in Bornu aan dc orde te z|jn, want de sheikh zond later Denham nog een' anderen.

De wijze waarop de inwoners van Bornu hunne huizen bouwen is beter dan die in Dahome. quot;Do steden,quot; schrijft Denham, quot;zijn over het algemeen groot en goed gebouwd; zij hebben muren die 10 tot 12 meter hoog en omtrent 7 meter dik zjjn. Gewoonlijk hebben zij vier ingangen, elke met drie poorten, die van stevige plankon tor dikte van 2 of 3 decimeter vervaardigd en met stevige ijzeren bouten bevestigd zijn. De huizen hebben, binnen vier muren, verscheidene binnenplaatsen, waaide vertrekken voor de slaven op uitkomen; bovendien bezitten zjj een' gang en eene in het midden gelegen plaats, die leidt naar de woningen der verschillende vrouwen, welke iedere voor zich zelve eene vierkante, door muren ingesloten ruimte en eene met riet gedekte hut hebben. Van hier beklimt men een' broeden trap van vijf of zes treden, dio ons voert naar do vertrekken van don eigenaar. Deze bestaan uit twee, op torens geljjkendo gebouwen, waartusschen een terras is, waarmede zjj onderling in verbinding staan; dit laatste komt uit aan de straat en hoeft eon versterkt venster. De muren zjjn van eene roodachtige klei; de daken hebben aan do binnenzijde smaakvolle bogen en zjjn uitwendig gedekt met eene soort van gras, hetwelk in Bombay onder den naam van quot;lidthcrquot; bekend is.

Voor spijkers of ponnen bezigt men de horens van gazellen of antilopen. Deze worden op verschillende doelen der muren aangebragt en hieraan hangt men de pijlkokers, bogen, speren en schilden van het opperhoofd. Een man van vermogen hoeft somtijds vier zoodanige terrassen en acht torens, die het front van zjjno woning uitmaken; do vertrekken zijner vrouwen zijn dan in do benedenste verdieping. Paarden en andere dieren worden gewoonlijk in eene omheining, digt bij eene der binnenplaatsen in de nabijheid van don ingang ondergebragt.quot;

Zulke huizen zijn echter alleen het eigendom der rijken; die dor armen zijn veel eenvoudiger en gebouwd van stroo, riet of matten, welke laatste het meest gebruikt worden.

Evenals in de meeste streken van Afrika, waar de veelwjjverjj in zwang is, heeft elke vrouw haar eigen huis, of liever hut; zij wordt gewoonlijk quot;coosiequot; genoemd, dat wil zoggen een verblijf, hetwelk alleen gebouwd is van stokken en stroo. De vrouwen zjjn verpligt in de tegenwoordigheid van haar' echtgenoot zeer nederig te zjjn; zjj mogen hem niet anders dan knielende naderen en mogen ook tot niemand van het mannelijk geslacht anders dan knielend en met gedekte hoofden en aange-zigton sproken. Men trouwt in Bornu later dan in do meeste andere streken van Afrika; de meisjes huwen zelden onder de 15 jaar en meestal zijn zij een paar jaren ouder.

Het huwelijk heeft plaats op eene plegtigo en luidruchtige wijze. De bruid is gezeten op een rund en rijdt naar hot huis van haren bruidegom, vergezeld van hare moeder en bloedverwanten en gevolgd door andere rundoren, welke haar' bruidschat dragon, die voornamelijk bestaat uit quot;toorkadoo'squot; en andere kleedingstukken. Al hare mannelijke bloedverwanten zitten te paard en stormen in galop op haar aan,

744

-ocr page 754-

BOK NU

liotwclk bij zoodanige gologonheden do gewone begroeting is. Do iiruidegDin rjjdl inhissclion in parade door de straten mot eene joelende menigte achter zich, dio hem de luidruclitigste golukwenschingon toeroept, op horens blaast, do trom slaat—in't kort, den echt Afrikaanschen aard van hot volk in /.ijne volle kracht doet uitkomen.

In dit land hebben de inwoners eeno vernuftige wijze om van de hevige regeii-hujjcn geen last te hebben; deze komen eensklaps op, het water valt alsof hot met emmers van den hemel wordt gegoten en even plotseling bedaren do buijen weder. Door do hooge temperatuur is do regen weldra weder verdampt, zoodat zanderige bodem, zells na do hevigste bui — al is ook do oppervlakte tijdelijk in oen moeras veranderd, hetwelk met stroomonde beekjes doorsneden wordt — op de diepte van een paar voet volkomen droog is.

Zoodra een Eornuoes zulk eeno bui ziet naderen, trekt hij al zijne klcedercn uit, graaft eon gat in den grond, begraaft ze en bedekt zo zorgvuldig. Do regen die dun valt is niets dan een stortbad over hunne naakte ligchamen; zoodra de bui voorbjj is, maken zij het gut weer open en trekken hunne drooge kloederen aan. Als zij ergens voor den nacht willen halt houden, nemen zij eeno dergelijke voorzorg; zij graven dan diepe kuilen, totdat zjj bjj droog zand komen en hierin maken zij hunne bedden.

DE KANEMBOO'S.

Indien de lezer een oog slaat op de afbeelding van blad/,. 740, zal hjj zien dut naast den Kanembooschen krijgsman ook zijne vrouw is voorgesteld. De vrouwen zijn, even als hare echtgenooten, donker van kleur en welgemaakt. Zij zijn levendig en vlug; altijd schijnen zjj vrolijk en tot lagcheu geneigd te zijn. Hare klccding is bijna oven beperkt als die barer echtgenooten, maar zij besteden groote moeite aan haar kapsel; zjj vlechten het haar tot een groot aantal kleine koorden, die tot in haar hals hangen. Meestal is haar hoofd versierd met een plat stuk tin of zilver, hetwelk aan het haar bevestigd is. Deze gewoonte heerscht over het gcheele rijk; uit de kleur en den vorm harer eenvoudige kleeding ontdekt men voornamelijk tot welken bjjzonderen stam de vrouw behoort. De meeste vrouwen der Kanemboo's hangen eene snoer koperen koralen of zilveren ringen aan elke zijde van haar aangezigt. Meestal dragon zij ook een cirkelvormig stuk zilver op het voorhoofd. De wijze van bouwen der Kanemboo's gelijkt veel op die der Kaffers van Zuid-Afrika; hunne hutton hebben echter meer overeenkomst met die der Bechuana's dan met die der Zulu's, Kosa's of Ponda's. Zij hebben veel van hooischelven en zijn gebouwd van riet. Elk huis is gelegen in het midden eener omheining, die van hetzelfde riet vervaardigd is; binnen deze zjjii^ ook gewoonlijk een paar geiten, eene koe en eenige kippen. De hut is verdeeld in twee afdeelingen; de eene is voor het hoofd des huizes, de andere voor de vrouwen. liet bed van den eersten staat op een houten toestel van palen en is bedekt met huiden van wilde dieren. Vensters zijn er niet, en de plaats eener deur wordt ingenomen door eene mat.

Men leeft in dit land gewoonlijk van visch, die in het groote Tchad-meer op eeno zeer vernuftige wijze gevangen wordt. Do visscher neemt twee kalebassen, die liij onderling met een stovigen bamboe verbindt; deze is juist zoo lang, dat zijn ligchaam tusschen de twee kalebassen kan sluiten. Nu maakt hij gebruik van zjjno netten, aan wier boveneinde drjjvers bevestigd zijn die van riet vervaardigd worden; het gewigt dat er onder aan hangt, bestaat uit lederen zakjes met zand gevuld.

lljj laat nu de kalebassen te water en gaat schrijlings op den bamboe zitten, zoo-dat hij eene kalebas vóór en eeno andere achter zich heeft. Als hij nu zjjno netten heeft laten zakken, zwemt hij er in oen' kring omheen en plast in het water, om do

740

-ocr page 755-

DE KANEMltOOS.

vissclicn in de mazen tc (Irjjvcn. Indien liij meent genoeg vincli in zijn net te hebben, trekt hij hot met eone hand voorzigtig uit het water, terwijl lijj in de andere ccne korte knods houdt, waarmede hij eiken viseh doodt, die met den kop boven het water komt. Do doodo visschen worden dan uit het net gehaald en in de kalebassen geworpen; zoodra doze zoo vol zijn dat de visscher vreest dat zij water zullen schoppen, roeit hjj naar wal, brengt zijne lading in veiligheid en gaat op eene nieuwe

vangst uit. Dij hoeft geene andere riemen dan zijne handen, maar deze zijn voldoende en brengen hem zoo spoedig vooruit als hjj behoeft.

Ook de vrouwen hebben eene zeer slimme wjjze van visch vangen; zij maken van haarzelvo eene soort van net. Er gaan er dertig of veertig te gelijk te water, waarin zij zich begeven tot aan de borst. Dan vormen zij eene enkele lijn en gaan langzaam naar de modderige kust, die zeer geleidelijk afloopt; middelerwijl maken zjj in het water zoo voel leven als zij slechts eenigzins kunnen. Dc verschrikte visschen trachten dezo vreeseljjke linie to ontvlugtcn en worden eindelijk in zulk ondiep water gejaagd, dat zjj met de hand gegrepen en op don wal geworpen kunnen worden.

De visschen worden op eene zeer eenvoudige wijze toebereid. Er wordt oen vuur ontstoken en eiken visch wordt oen stok door de keel geduwd. Dct andere einde van dezen stok wordt digt bjj hot vuur in den grond gestoken en binnen korten tijd is het vuur met een cirkel van visschen omringd, die alle met den kop naar beneden en don staart naar boven hangen alsof zij wilden duiken; zeer spoedig zijn zjj allen gebraden.

Groote dieren vangen do Kancmboo's in valkuilen, quot;blaqua'squot; genaamd. Dozc quot;blaqua'squot; worden gemaakt op ocno zoor uitvoorigo wijze en dikwerf gebezigd om steden togen do Touareg's of andere vijandelijke stammen als tegen wilde dieren te beschermen. Do kuilen zijn zeer diep on in den bodem zijn zes of zeven regtop-staande palen met scherpe punten bevestigd; deze punten zijn bovendien in hot vuur gehard. Zjj zijn zoo geducht, dat er voorbooldon bekend zijn, dat een ruiter der Touareg's mot zijn paard in zulk oen kuil gevallen en beiden dood govonden worden; hun lijken waren door do palen doorboord.

740.

-ocr page 756-

IC

lil' p-

/C

HOOFDSTUK LXIII.

I)llt;: SIK)AA'S, TiUHOO'S, TOUAKhlVS, IIKCIIAK.MI'H MN MUStiü'S.

J)K STAM DEK SMOAA'S. - IIUNNK HEK VV AAM IIIII) IN 111:1' I'AAKDRIJ DKN. — IKNE JIUFFEE.I AOT. - Dl JAdT Ol'

DEN OLIFANT. - SPOREN VAN HUNNE AHABISCIIE AFKOMST. — DANSEN DEK SMOAA'S.--VOOKKOMEN EN

KLEEDING DEK VKOUWEN. — DE TIMIJOO's. — HUN IJVEH. — HUNNE VAAKDIOIIEID MET DE Sl'EEK. —

DANSEN DEK TIBHOO'S. — JIUNNE VKIJSTEDEN - DE TCUAREo's. - HUN DIEFACHTIGE AAKI) EN HUNNE

DEFTIGE MANIEKEN. — MET GEZANG DEK TOUAKEG's. — DE IH-.GIIAKM Ts. — WOONPLAATS VAN DIT VOLK. —

DE SULTAN EN ZIJN GEVOLCi. — ZONDERLINGE KOU WORDE. - KLEED ING EN WAPENEN DIK I.VNSIKRS. —

WORSTELAARS, DOKSFRS EN DANSERS. — Dl. MUSGU'S - VOOKKOMEN DER VROUWEN. - HET LII'-SIERA A D. —

EEN OFFEKIIOOFD DEK MUSGU'S EN ZIJNE VOLüELINOKX. — EEN NOODLOTTIG GEVECHT.

DE SHOAA'S.

Eion dor gcwigtigsto van de vele stammen die rondom het Tchad-mcer wonen is die der Slioaa's, die, even als dc Kancmboo's, een deel van het groote rijk van liornn uitmaken.

Hun krijgshaftige aard is hunne grootste verdienste, en daar zij uitstekende ruiters zijn, vormen zij het grootste gedeelte der kavallerie. Als Arabieren van afkomst spreken zij Arabisch en wel vrij zuiver; zij vermengen de taal slechts met enkele )1- woorden van Bornuceschen oorsprong. Zij vormen een sterk kontrast met do eigenlijke Bornuezen, die vreedzaam, bedaard, traag en goedhartig zijn. Dc laatsten zijn bovenin dien bespottelijk vreesachtig, en behalve om een' reeds geslagen vijand te vervolgen, sr, zij11 ZIJ op slagveld geheel en al nutteloos, daar zij bij den minsten schijn van m gevaar op de loop gaan.

aij De Slioaa's zjjn integendeel stoutmoedig, levendig, krachtig en onversaagd; zij

gt;11 brengen een groot gedeelte van hun leven te paard door cn zijn zulke uitstekende cr ruiters, dat man en paard een geheel schijnen uit te maken. Zij zijn voortreffelijke jagers; niet tevreden met kuilen te graven en hierin dc dieren te vangen jagen zij ur onverschrokken de woeste en gevaarlijke buffels en dooden hen met de speer alleen. ;lc De jager rijdt naar do Inge gronden, waar do buffels gaarne weiden, en drijft ze naar

jd een' meer vasten bodem. Nu kiest hij er een uit en rijdt op hem af, terwijl hij zich jn aan don vandehandschen kant houdt cn liet dier zoo digt mogelijk op de hielen [Mi blijft. Zijn paard is er op afgerigt om naast don buffel te blijven cn do ruiter staat, evenals een rijder uit een paardenspel, mot één voet op den rug van het paard en zo met den anderen op den buffel.

111 Hij steekt dan zijne speer tusschen de ribben van hot dier in do rigting van het

to hart en als hij er tijd voor heeft geeft bij hot nog een tweeden stoot. Nu laat bij p. zich in den zadel vallen en zijn paard springt ter zijde, om den stoot te ontwijken ur dion de buffel mot zijne horens wil toebrengen, zoodra lijj de pijn van de wond voelt, o' ' Gewoonlijk kan de buffel, nadat lijj verwond is, slechts een kort eind meer loopon; n; , zoodra hij begint te wankelen, springt de stnutnioodigo jager van zijn paard en maakt het dier af. Een niet good nfgorigt paard is soms al te vurig en gaat zoo ver vooruit, dat de buffel, door het omdrauijen van zijn kop, het cone ernstige wond kan toe-

i

-ocr page 757-

748 DE SHOAA'S.

lu'ongon; con oud pniird van ondorvinding kont ii(!t geviuir editor (^vcn goed nis zjjn ruiter en bijjl't juist zoover achter, dat hot den stoot kan vermijdou.

])e olifant wordt door de Shoaa's op cene dergeijjko wij/o gejaagd; daar dit dier evenwel zoo buitengewoon groot is, vereenigen zich tot dozo jagt gewoonlijk 20 of 30 jagers. Een hunner rijdt altijd vooruit, om do aandacht van hot woedende dier bezig te houden, terwijl de andoren bot volgen en een aantal wonden toebrengen, waaronder

het weldra bezwijkt. Als do olifant zeer vlug en wild is, stijgt somtijds een der jagers van hot paard en tracht het dier te verlammen, door het cone pees van oen der achterpooten te doorklieven; het gebeurt zelfs dat er een onder kruipt en hot do speer in don buik stoot.

Men kan zich wel voorstellen dat zulke jagers ook waarschijnlijk goede soldaten zullen zjjn; do sheikh van Bornu was derhalve volkomen geregtvaardigd, dat hij er oen groot gedeelte van zijn leger uit vormde.

Deze gedurige oefening op do bnffeljagt maakt hen tot uitstekende vee-hoeders. Zij zjjn uitnemende drijvers en maken dat gehoele kudden hiilf-vvildc runderen hun onbepaald onderworpen zijn. Deze bekwaamheid komt nergens heter bij uit, dan wanneer zij het vee, niettegenstaande zijne instinktmatige vrees voor dc krokodillen die het water verpesten, dwingen om de rivier over te trekken. Een drijver, of liever aanvoerder begeeft zich te water en trekt een koord, dat aan eon ring in den neus van het dier bevestigd is, achter zich aan. Zoodra hot vreesachtige vee ziet dat ^ooii hunner in het water hoeft durven gaan, volgt bot gemakkelijk dit voorbeeld; gehecle kudden runderen en schapen worden zóó veilig naar de overzijde gebragt, terwijl de krokodillen door het loven en het geplas verjaagd worden. Bij het drijven van vee helpen zelfs do vrouwen en niet zelden is oeno vrouw do aanvoerster.

-ocr page 758-

DE STIOAA'S.

Zooals men trouwens wel kan verwachten, hebben de Shoaa's veel vee. Denham berekende dat deze enkele stam minstens 60,000 runderen, schapen en geiten bezat, behalve eene menigte paarden. De Shoaa's zjjn dan ook inderdaad de voornaamste paarde-fokkers van Soudan.

Getrouw aan hunne afkomst, hebben de Shoaa's vele hunner Arabische gewoonten behouden. Zij bouwen geene huizen, maar wonen in tenten of liever in verplaatsbare hutten; deze zjjn niets dan een geraamte van stokken, hetwelk mot huiden of rietmatten bedekt is. Den zwervenden aard der Arabieren hebben zij echter grootendeels verloren, waarschijnlijk omdat zjj, door den vruchtbaren bodem, met hunne kudden meer dezelfde plaats kunnen blijven bewonen, Zjj plaatsen hunne tenten in een' kring; elke zoodanige cirkel vormt eene stad en beeft twee openingen of poorten om liet vee binnen te laten.

Zelfs de gouverneur of sultan van de grootste nederzetting bewoont geen huis. De woning van een dezer potentaten, die door Oudney bezocht werd, bestond uit eene groote, vierkante omheining van matten die aan palen waren opgehangen; hierbinnen waren oen aantal kleine hutten of liever tenten geplaatst, vervaardigd van dezelfde grondstof maar met een rieten dak; zjj geleken veel op bijkorven van stroo. De deur of opening van elke tent is altijd naar hot westen, omdat de regen altijd van het oofrten komt. Het huisraad der tenten is even eenvoudig als de wijze'waarop zjj gebouwd zjjn; het bestaat uit een ruw bed, eenige matten en enkele kalebassen en aarden potten en pannen. De woning van oen man van rang is kenbaar aan de schaal van een struisvogelei.

Zjj bouwen niet alleen geene huizen voor zich zeiven, maar bewonen ook nooit die door anderen gebouwd zjjn; en ofschoon zjj vele streken hebben overwonnen, hebben zjj echter nooit eigenljjke steden bevolkt of overmeesterd. Voor de neger-volken die hen omringen koesteren zjj do grootste minachting en zijn toch, met eene vreemde tegenstrijdigheid, altjjd cjjnsbaar aan eene dezer natiën, die zjj zoozeer verachten.

Waarschijnlijk om deze roden vechten zjj, indien zjj niet goed worden aangevoerd, zelfs niet gaarne voor hot volk in welks dienst zjj staan; ofschoon zjj de eersten zjjn, als zjj denken te kunnen plunderen, vindt men hen ook steeds bereid om zich van het slagveld terug te trekken wanneer do kans zich tegen hen schijnt te kecren.

Hunne vermakelijkheden bestaan voornamelijk uit dansen; een van deze is zeer eigenaardig en wordt alleen door vrouwen uitgevoerd. Zjj komen paarsgewijze vooruit en nemen alle mogelijke houdingen aan, waarbjj zjj door de wilde nnizjjk van het muzjjkkorps worden begeleid. Eensklaps gaan zjj rug togen rug staan, bukken en springen achteruit naar elkander toe; op deze wjjze tracht do eene de andere omver te werpen. quot;Zij die haar evenwigt houdt en hare tegenpartij omgooit wordt met toejuichingen begroet en door twee oude vrouwen naar buiten geleid, die haar aangezigt mot de handen bedekken. Somtijds komen zjj inct zulk een kracht tegen elkander aan, dat de koralen gordels, die allo vrouwen van rang om haar midden dragen, bersten en do koralen in alle rigtingen rondvliegen. Sommige dezer gordels zjjn 30 a 40 con-timeter broed en kosten 40 a 50 gulden.

quot;|{jj deze wedstrijden wordt vlugheid dikwerf met beter gevolg bekroond dan kracht; een goed bestuurde gefingeerde aanval op het oogonblik van hot verwachte zamentreffen maakt dat, zelfs waar het gewigt aan metaal hetwelk beide dragen,-ongeljjk is, do zwaarste dikwerf over den grond rolt, tenvjjl men de andere bedaard ziet zitten op de plaats, waar zjj zich mot groote handigheid en vlugheid heeft laten neervallen. In deze schjjnbaro uitvallen bezitten de Shoaa's eene groote vaardigheid; zjj worden op verschillende wjjzen in praktijk gebragt, hetzij door plotseling ter zijde te treden of door te gaan liggen,quot;

Do jonge meisjes houden, evenals in Europa, veel van touwtje springen. Zjj doen dit zeer vlug, daar zjj niet door eenige kleeding belemmerd worden. Denham ontmoette eens een troep meisjes, die zich op deze wjjze bezig hielden en zich zoo op deze manier vermaakten, dat alleen de vrees om aan zijne waardigheid te kort te doen hem belette om aan hare genoegons doel te iionien.

De Shoaa's hebben zeer aangename en zachte inanioren. Zjj zijn gastvrij en zeer

74lt;)

-ocr page 759-

DK SITOAA'S.

750

vrjjgevig met do melk, waarvan zij voornamelijk leven, zooals bij herderstammen bijna altijd het geval is. Donham schijnt door do manieren dor Shoa-vrouwen bijzonder bekoord to zijn; hij beschrijft ze als bjjzonder belangwekkend en vol uitdrukking. Zolt's als zij baren gasten melk brengen, doen zij dit op eene zeer naauwgezette wijze; zij gaan naast de kom zitten houden dan eeno kleine plogtige toespraak mot het hoofd in oen mantel gewikkeld, dien zij later afnemen om gemakkelijker en vrijer lt;c kunnen spreken.

De vrouwen der Slioaa's zijn merkwaardig om bare schoonheid. Zij zijn ligtkoper-

kleurig on hebben oen fraai open gelaat, met arendsneuzen en schoono oogen, hetwelk haar zeer onderscheidt van do stammen dio om haar boen wonen. Zjj zien er bjjzonder goed uit en herinneren ons de vrouwen der heidens. Hare kleeding bestaat uit twee ligto mantels, waarvan zjj er oen om het midden en een' andoren over de schouders dragon. Den laatston slaan zij om op verschillende manieren, soms als een shawl on somtijds gebonden onder do armen, zoodat de beide schouders bloot blijven; somtijds hangen zjj hem over don oenen schouder en onder den anderen. Aan hare voeten dragen zij zontlorlingo schoenen zonder hielen, maar die zich ter zijde van den voet tot boven de enkels uitstrekkon. Zjj kappen zich op oone nog al'vreomdo wijze; hot haar wordt

-ocr page 760-

DE TTBBOO'S.

verdeeld in een onnoemelijk aantal kleine vlechtcn, die eerst vlak togen het hoofd aanliggen, en er dan eensklaps van afwijken.

Moe schoon do vrouwen der Shoaa's oehter ook mogon zjjn, toch is deze schoonheid hjj de negerstammen waaronder njj leven in groote minachting; deze verbeelden zi(di namelijk dat dikke lippen, platte neuzen on oene zwarte huid do cenige sciioonheid hij man of vrouw uitmaken.

DE TIBBOO'S.

De Tibboo's zijn, hoogstwaarschijnlijk met de Shoaa's verwant.

Het is een klein en levendig ras; zjj zjjn uitstekende ruiters, die altijd met een onkelen sprong te paard stijgen, waarbij zjj zich helpen met do schacht eener speer, die zij als springstok gebruiken. Hunno zadels zijn van hout, hetwelk met lange riemen van koehuid is aaneengebonden; het middelste gedeelte wordt open goluton, om het drukken der paarden te voorkomen. Zjj zjjn met kameel-haar goed opgevuld on als de ruiter er aan gewoon is, gemakkelijk genoeg. Zoowel de gordel als de riemen der stijgbeugels zijn vervaardigd van gevlochten leder; de stjjgbeugels zei ven zjjn zoo klein dat men er slechts vier toenen in stoken kan. Jlet zadel der Tibboo's is hijna volkomen gelijk aan dat der Patagoniërs.

De mannen zijn zeer leeljjk, maar do vrouwen zien er vrjj goed uit; zjj die op het land wonen zjjn veel levendiger en moor welgevormd dan die der steden. Zij zijn koperkleurig, maar hebben platte neuzen en oen' zeer grooten mond; zij missen echter do dikke lippen van don neger.

Hare klceding bestaat uit con vrij grooten Soudanschen mantel, die om hot ligchaam gevouwen en boven den linkerschouder vastgebonden wordt, zoodat de reg-terarm vrij bljjft. Een kleiner stuk stof wordt over het hoofd geslagen en naar welgevallen over het aangezigt of terug geslagen. Het haar wordt opgemaakt in driehoekige slippen, die aan beide zijden van het aangezigt naar boneden vallen; zij dragon bovendien halssnoeren van barnsteen, die hoog door haar geschat worden, eii stukken koraal in den neus. Altijd hebben zjj iets als zonnescherm in de hand, hetzij oen bundel struisveoren, oen bundel langgras of al is het maar oen bladerrjjke tak.

Hoe leeljjk de mannen ook zijn mogen, toch zjjn zjj bijzonder jjdel. Toon Donham bij zekere gelegenheid eens aan oen opperhoofd der Tibboo's een kleinen spiegel had geleend, bragt deze uren lang door niet hot bewonderen zijner eigene gelaatstrekken; hjj uitte nu en dan luide kroten van vreugde bjj het beschouwen zijnor schoonhoid en sprong nu en dan, van loutere vreugde hierover, voeten hoog in de lucht.

Zij maken hunne van nature leehjke gezigten nog minder aantrekkelijk door hunne ingewortelde gewoonte van snuiven; dit doen zij zoowel met den mond als met den neus. De laatste wordt door de gewoonte om er onophoudeljjk mot do vingers snuif m^ te stoppen, buitengewoon groot. Ook hun mond wordt uitgezet, doordat zjj de ruimte tussehen de lippen en het tandvleesch onophoudelijk met snuif opvullen.

Do kloeding der Tibboo's is over het .algemeen niets dan eene eenvoudige quot;toboquot; ot hemd. Sluitende klecdcren zonden alleen lastig zijn, omdat het zand er in zou bljjven hangen, hetwelk de huid hoogst onaangenaam prikkelt en bijna overdrageljjke zweren veroorzaakt. Zij hebben evenwel eene manier om deze zweren minder pijnlijk te maken, door ze te quot;shampooënquot; met vet, hetwelk altijd door vrouwen wordt vèr-vigt. Het oenige kleedingstuk waaraan zjj waarde schijnen te hechten is de tulband; zjj dragon dien hoog op het hoofd en de einden worden bevestigd onder de kin en

751

-ocr page 761-

DE TTBBOO'S.

dwars over het aangezigt, zoodat alles behalve de neus, de oogen en het voorhoofd er mede bedekt is. Do tulband is donker indigo-blaauw geverwd en meestal versierd niet een groot aantal toovermiddelcn, die in kleine lederen zakjes zijn vastgenaaid.

Zij hebben kleine, maar zeer fraai je paarden, die volkomen sterk genoeg zijn om de kleine en levendige mannen, door welke zij bereden worden, te dragen. Zij zien er altijd verwonderlijk goed uit en worden bijna uitsluitend gevoed mot kameel-melk, die zij zoowel verseh als gehot gebruiken. Dit voedsel bekomt hun uitstekend en zij zijn altijd in goeden staat.

De Tibboo's hebben eene groote vrees voor do Arabieren, die hen onbarmhartig plunderen, als zij er slechts eenige kans op zien. Zjj zjjn betere ruiters en hebben ook betere paarden dan hunne vjjandon, maar zjj zijn niet in het bezit van vuurwapenen, voor welke zij een' werkeljjken doodsangst hebben. Denham maakt de opmerking dat quot;vijf of zes van hen om en om oen boom zullen loopen, waarbij een Arabier voor oen oogeublik zijn geweer heeft laten liggen; zij gaan er op hunne teenon om heen, alsof zij bang waren dat zij het wakker zouden maken; zij sproken tot elkander niet dan fluisterend, alsof de snaphaan hen kon verstaan; zij bidden hem bijna even vurig om hun geen kwaad te doen als Vrijdag dit deed aan het geweer van Robinson Orusoë.

(H'schoon zjj geone geweren bezitten, zjjn zij echter meer geduchte krijgslieden dan zjj zeiven wel schjjnen te weten; zjj behandelen de speer met eene doodeljjke juistheid en verwonderlijke kracht. Als zij haar werpen, ligten zij de hand niet hooger op dan don schouder, en terwjjl den speer de hand verlaat, geven zij haar eene draaijende beweging, die maakt dat zij zich spiraalsgewijze voortbeweegt, als de kogel uit eene buks. Een jonge man wierp zijne speer tot op een afstand van ruim 00 meter, en daar ieder twee zulke speren bij zich beeft, kan men zich wel voorstellen dat de Arabieren, zelfs met hunne vuurwapenen niet veel boven de Tibboo's vooruit hebben. De laatsten hebben bovendien do zonderlinge werp-zwaarden, waarvan wij reeds hebben gesproken. De krijgslieden dragen ook pjjl en boog en twee dolken, een omtrent 40 (in de andere ongeveer 15 centimeter lang, die in bun gordel steken en met een ring aan den arm bevestigd zjjn. Overdragtehjk noemen de Tibboo's den langen dolk iiun geweer en don korten hun pistool.

De dansen der vrouwen gelijken niet in het minst op die der Shoaa's. Het dansen is bjj hen alleen eene dor vele wijzen om een' geëerden gast te begroeten. Als er oen man van rang nadert, wordt hjj door de vrouwen mot dansen en zangen ontmoet, evenals dit geschiedde toen de dochter van Jephthah haren overwinnenden vader tegemoet kwam en de vrouwen van Israel David, toen hjj Goliath had ■verslagen.

De bewegingen bij deze dansen zjjn ook niet langzaam en slopend, als bij de Oostcrscho dansen in hot algemeen. De vrouwen toonen eene groote vlugheid en springen op de meest verbazende wijze rond. Zij beginnen met hare hoofden, armen en ligchamen hoon en weer te draaijen en winden zich in do hoogste mate op; zjj springen omhoog, knarsen op de tanden, slingeren met de armen om zich heen en schjjnen ten laatste geheel uitzinnig te zijn.

Sommige nederzettingen of dorpen zijn zeer verstandig gebouwd op den top van rotsen mot bjjna regtstandige zijden. Deze ligging is wel ongemakkeljjk, maar zeer geschikt om de aanvallen der Touareg's af te weren, die gedurig strooptogten bij do ongelukkige Tibboo's doen, al hun vee wegvoeren en de inwoners, die zij gevangen kunnen nemen, als slaven verkoopen, waarbij zij geen' leeftjjd of geslacht sparen. Zoodra do Tibboo's derhalve van de nadering hunner vijanden kennis krijgen, nemen zjj do wijk op den top der rots, nemen al hunne draagbare have mede en trekken de ladders op, waarmede zij naar boven zjjn geklommen; hun vee laten zij aan do indringers over.

Deels hierom en deels om hunne eigene zorgeloosheid, geven de Tibboo's bijna niets om hun persoonlijk voorkomen; zelfs de sultan, toen hij Denham ging ontmoeten en ter eere van zijnen gast zelfs een nieuwen quot;burnousquot; had aangetrokken, droeg dezen over een smerig geruit bemd; zijne muts en zjjn tulband, die wit boeten, waren bijna zoo zwart als zijn haar.

Men zou (leuken dat hef leed, hetwelk hun door de Touareg's gedurig wordt aan-

-ocr page 762-

DE Tlimoo'R.

gculann, do Tihboo's vriendelijk tegenover liunno inedcscdiepselon zou gestemd hebben, terwijl er welligt integendeel geen volk bestaat, hetwelk er zoo weinig om geeft of zjj iemand pijn doen of niet. De slavenhaudolaars der Tihboo's zijn bekend om hunne volkomen onverschilligheid voor het lijden der gevangenen die zjj naar de markt brengen, zelfs niettegenstaande zij door deze handehvjjze er dikwijls velen verliezen. Zij gaan dikwerf op reis met naauwelijks oen vierde gedeelte van den voorraad water dien zij behoeven en voeren dan hunne gevangenen door uitgestrekte woestijnen, waar deze van uitputting neérvallen en achtergelaten worden om testerven. Degeheoleweg is bedekt met geraamten van slaven. Als een reiziger langs den weg trekt, hoort hij somtijds hunne uitgedroogde en broozo beenderen onder de hoeven van zijn paard kraken. Zelfs om de bronnen liggen honderden geraamten, de overblijfselen van hen die wel het water bereikt hebben, maar te uitgeput waren om er door in het leven terug te worden geroepen. In dit gloejjend heete klimaat verdroogt do huid van den doode en schrompelt ineen als hoorn; in vele gevallen kan men zelfs de gelaatstrekken der overledenen onderscheiden. Onverschillig zelfs voor het geldelijk verlies hetwelk zij hadden geleden, lachten de lieden die Denham vergezelden als zjj de gelaatstrekken dor ineengeschrompelde 1 jjkeu herkenden; zij sloegen er togen met het achtereinde hunner wapenen en schertsten over hunne tegenwoordige waarde op de markt.

Do Tihboo's zijn, door hun' ligten en vluggen bouw, goede reizigers en worden vooral gebruikt om berigten over te brengen van Bornu naar Moorzuk, eene taak die alleen een Tibboo wil ondernemen. Er worden er altijd twee tegelijk gezonden en hunne reis is zoo gevaarlijk, dat men niet verwacht dat beiden in veiligheid zullen terugkomen. Zij berijden de hardstloopende dromedarissen en zijn voorzien van geroosterd koren, oen klein koperen bokken, eene houten kom, eenig gedroogd vleesch en twee huidon met water. Zij hebben niet slechts de gewone gevaren van de reis te doorstaan, zooals gloejjendo winden, zandstormen en de kans om van dorst om te komen, maar staan bovendien bloot aan het gevaar om gedood te worden door Arabische roevers, die liet niet zouden wagen eene karavaan aan te; vallen, maar slechts al te blijde zjjn hulpeloozo reizigers te kunnen borooven.

Dit laatste geschiedt maar al te dik wijls en het gevolg hiervan is dat de Tihboo's en de Arabieren in gestadige vijandschap leven; beiden dooden een' vijand als zij er kans toe zien en rekenen dat ieder dien zjj gedood hebben, winst is.

DE TOUAREG'S.

Vooudat wjj van de Tihboo's afstappen, moeten wij met oenige weinige woorden melding maken van hunne vijanden de Tonareg's.

Dezen zjjn eene natie van dieven bjj uitnemendheid; zeiven werken zjj nooit en leven alleen van hot borooven van hen die dit wel doen. Zjj planton en zaajjon zelfs nieten hunne geheele opvoeding bestaat in de kunst van roeven, het besturen van eenquot; dromedaris en het behandelen der speer. Zjj wonen in tenten, die eenigzins op die der Bedouinen gelijken, en koosioren, evoiuds de heidens, eene groote minachting voor hen die huizen en steden bewonen.

Even als do heidens hebben zij ook hunne eigene taal, waarin alleen enkele Arabische woorden zjjn ingeslopen; zjj bezitten ook een eigen schrift, waarin verscheidene lettors voorkomen die geheel dezelfde zjjn als soniinige Uomeinsche, ofschoon zij niet dezelfde geluiden te kennen geven, bijv. de 11, de S en do \V. Zjj hebben ook de Grieksche © en A on de llebreeuwsche 2, tonvjjl oiidersoheidene letters bestaan uit

DEEL I. 48

-ocr page 763-

DE TOUA REG'S.

754

plinten, die op vorschillcnde wijzen gegroepeerd zijn. Deze lettors worden geachrcven van rogts naar links, zooals hot Arabisch, dus het omgckcorde van liet scliritt der Euro-peesche talen ; ook wel van boven naar beneden als het Üliinoescli; in hun land is bijna elke groote steen mot Touaregscho letters gegraveerd. En toch bezitten zij gocno litteratuur en beweren dat er in hunne taal geen book bestaat. Do taal der Touarcg's klinkt hard en ruw, maar is vol uitdrukking en schjjnt krachtig te zijn.

In hunne manieren zijn de Touareg's deftig en bedaard en voordat Denham on Clapperton hen bezocliton, werden dezen door don gids behoorlijk onderrigt hoe zij zich moesten gedragen; hij hield de manieren van Olapperton vooral voor veol te levendig om aan de deftige Touareg's to kunnen bevallen.

Dit heeft echter alleen betrekking op do mannen; de vrouwen zijn integendeel levendig en vermakelijk. Zij houden zeer veel van zingen; zjj vereonigenzich hiervoor in kleine troepjes en blijven tot middernacht aan den gang. Do mannen zingen echter nooit; zij houden dit voor eeno uitsluitend vrouweljjke uitspanning, en, waarschijnlijk om dezelfde reden, hoort men hen nimmer, even als do meeste Ooaterlingon, gedichten reciteren. De vrouwen dragen de gewone blaauw- en witgestreepte kleeding en meestal oorringen die van schelpen vervaardigd zijn. De algemeen aangenomen

-ocr page 764-

DE TOUATiEQ'S.

prijs voor ocno vrouw is zos kameclca; en hetzij dit een gevolg is van liare grooto waarde of van nene aangeboren wellevendheid, do mannen behandelen hunne vrouwen met hoogachting en welwillendheid on geven haar oeno mate van vrijheid, waaruit blijkt dat zjj op oen' voet van gelijkheid leven. Do plunderingen der Touarog's hebben wjj reeds vermeld, toen wjj spraken over do Tibboo's, die het meest aan hunne aan-vallon schijnen bloot te staan. Dat zij al hun vee wegvoeren en do Tibboo's zeiven tot slaven maken, is eene voortdurende en begrijpelijke grief. Do aanhoudende vrees voor deze aanvallen schjjnt dezo echter niet zoozeer to verbitteren, als de verwoestingen die de Touarog's maken in hunne zoutmarkt. In het land der Tibboo's zijn sommige uitgestrekte zout-moerassen; deze hebben voor hunne eigenaars grooto waarde, daar zout ceue zeer verkoopbare waar is, waarvoor zij een hoogen prjjs bekomen, liet wordt inderdaad gebezigd als cone soort van gangbare munt; een cilinder van ruw bruin zout, die elf pond weegt, heeft ocno waarde van vier of vijf dollar. Het gc-raffincerde zout, hetwelk uiterst helder en wit is, wordt in manden gedaan cn brengt een' in evenredigheid hoogen prjjs op.

Daar de Touarog's do mooitc niet willen nemen om zeiven zout te verzamelen, voorzien zjj zoowel zieli zeiven als do markt door de Tibboo's er van te berooven; in één saizoen stalen deze roovers meer dan twintig duizend zakken zout, waarvan zij het grootste gedeelte op de markt van Soudan verkochten. Het was erg genoeg dat hun zout gestolen was, maar hot was nog verdrietiger het overgebleven zout naar de markt to brengen cn dan te ondervinden, dat do prijs ten gevolge der door de Touareg's gestolen twintig duizend zakken .aanmerkelijk gedaald was; deze laatsten konden ze natuurlijk tegen een' zeer lagen prijs van de hand doen.

Genees- cn heelkunde staan bjj dit volk natuurlijk op oen zeer laag standpunt; het quot;shamppocenquot; en branden zjjn do voornaamste geneesmiddelen tegen bijna elke ziekte. Iemand die leed aan vergrooting der milt, werd aangeraden zich aan do operatie te onderwerpen; hij werd op den rug gelegd en stevig door vijf of zes heipers vastgehouden. Nu werd een jjzer gloeijend gemaakt en hiermede aan eiken kant drie gaten gebrand in de zijde. Elke dezo brandwonden was omtrent zoo groot als een tienstuiverstuk.

Het ijzer werd toen op nieuw in het vuur gelegd en terwijl het glocjjond werd gemaakt stompten de helpers hem met hunne duimen in de zijden, vragende of deze drukking ook pijn deed. Daar zijn vleesch door de harde duimen gekneusd werd, was hij verpligt te zeggen, dat het hem zeer deed. Nu Werden er, digt bjj de andere, drie nieuwe brandwonden gemaakt. Hierop werd bij gebrand in het aangezigt en maakte men drie groote wonden naast de mggegraat; om do genezing volkomen te maken werd hem nog eene groote brandwond toegebragt aan den hals, even boven het sleutelbeen.

De arme man verdroeg deze marteling mot het grootste geduld; toon de operatie was afgeloopen, dronk hij oen sli)k water en begaf zich, als gewoonlijk, naar de kameel en.

DE BEGHARMFS.

Wu zjjn nu genaderd tot het zonderlinge koningrijk der Ecgharmi's, hetwelk mot Bornu in voortdurenden strijd is. Er heerschte tusschcu deze rijken reeds een langdurige oorlog toon Donbam en Clappertonin 1824 het land bezochten; toen Earth vele jaren later dezelfde streken bereisde, duurde de krijg nog even verwoed voort. Indien het mogelijk was, zou elk dezer rijken het andere willen veniietigon. Zelfs zoo als het nu

48*

755

-ocr page 765-

TM', 15KG11AIÏM1 S.

is; worden or in do gedurige gevechten een aantal mensclienlcvens opgeofferd; er wordt van weerszijden geen kwartier gegeven, behalve aan do gevangenen die voor don harem bestemd worden. De vrouwen van don sultan van Bornu worden bewaakt door gosnodonen van don stam der Begharmi's, en omgekeerd.

Zelfs do sheikh van Bornu liad deze algcmeone gewoonte gevolgd en onderhield dertig dezer ongolukkigon. Donham zag eens oen twaalftal hunner kort nadat zij hunne betrekking hadden aanvaard on gaf klaarblijkelijk door zijn gozigt medelijden to kennen. Toen het opperhoofd dit zag riep luj uit: quot;Maar Christen! wat beteokont dit? Hot zijn slechts Begharmi's! honden! ongeloovigen! vijanden! Men had hen lovend moeten vierendeelen en nu drinken zij koflij, eton suiker en wonen hun loven lang in een paleis.quot;

Toon Barth Bogharmi bezocht, was do sultan op eeno zijner oorlogsexpeditiön, on het duurde eonigon tijd oer hom vergund werd tot Massena, de hoofdstad, voort to trekken. Eindelijk kreeg hij hiertoe do toestemming on had hij gelegenheid den sultan to zien, voordat deze teruggekeerd was van zijn togt waarin hij overwinnaar was gebleven. Voorop rood do luitenant-gouverneur, omringd door zjjne ruiters; hierop volgde een ander officier, achter wion eeno lange on zonderling gevormde spoor gedragen word, die op eeno of andere wijze met hunnen godsdienst in verband schoon (e staan. Achter dezen reed de opperbevelhebber en toen volgde do sultan, die een schimmel bereed en een' gelen quot;burnoosquot; droog. Hij werd tegen do zon beschut door twee zonneschermen, oen groen en oen geel, die door slaven boven hom werden uitgespreid. Hij word onophoudoljjk afgekoeld door zes slaven, die lange waaijors van struis-veêren langs hom hoen en woor bewogen; om hom hoon reden eonigon dor voornaamste opperhoofden.

ÏS'u kwam do oorlogs-dromodaris, die de keteltrom droog, op welke door don trommelslager dapper werd geslagen. Hierna volgde eeno lange reeks vrouwen van don sultan, in het zwart gekleed, on toon de soldaten. De gevangene krijgslieden werden in triomf rondgevoerd en naar don harem gebragt, waar zij door do bewoonsters werden uitgescholden. Do schoonsten worden voor don dienst in den harem uitgezocht en de overigen tor dood gebragt.

In dit geval was do sultan van Bogharmi overwinnaar geweest; bij een ander gevocht, hetwelk door Donham word bijgewoond behielden echter de Bornuezen de overhand. De sheikh had zjjno weinige vuurwapenen met zooveel bekwaamhoid geplaatst, dat de Begharmi's, die omtrent 5000 man sterk waren, in verwarring moesten aftrekken en eensklaps werden aangevallen door de Bornuoesche kavallono, die altijd gereed is om te vechten, als de vijand op don loop schijnt te gaan. Do slagting was indien men het gotal strijdenden in aanmerking neemt, vroeselijk. Men zegt dat slechts één van do 200 opperhoofden der Begharmi's die waren uitgetrokken, er liet leven had afgebragt; zeven zonen van don sultan worden gedood on bovendien omtrent 1700 krijgslieden, terwijl velen hunner gezegd werden vermoord te zijn, nadat do slag geëindigd was. /ij verloren bovendien ongeveer 500 paarden en omtrent 200 vrouwen, die, naar de gewoonte van het land, hare heeron cn meesters naar hot slagveld waren gevolgd.

Ju hot grootste gedeelte van hot land worden do huizon, oven als te Loggun, gebouwd op eeno zeer zonderlinge wjjze; hot zjjn cellen in cellen, omtrent als oen nest pilledoozon. Deze vreemde wijze van bouwen heeft ten doel do vliegen tc koeren, die op sommige tijden van het jaar zich in zulk oen groot aantal vertoonen, dat zelfs op sommige uren van den dag do inwoners liunne huizen niet durven verlaten. Denham wilde aan dit verhaal geen geloof slaan, voordat liet bevestigd werd door het voorkomen van een zijner lieden; deze had zich onvoorzigtighjk in do open lucht gewaagd en koerde terug met gezwollen oogon en hoofd; hij was zoo gebeten, dat hij drie dagen te bed moest blijven liggen.

Ofschoon do Begharmi's steeds met do Bornuezen in oorlog zijn, komen zij in zoovele punten met deze overeen, dat wij van hen geeno uitvoerige beschrijving behoeven te geven; wij zullen slechts eenigo weinige hunner eigenaardigheden eenigzins nader boschouwen.

-ocr page 766-

DE BEüIlAUMl'S.

Daar wij reeds melding licbbiiii gemaakt van don aanhoudenden oorlog waarin zij gewikkeld zijn, zullen wij eenige woorden wijden aan de merkwaardige kavallerie, waarin de voornaamste kracht van het leger der Beglmrmi's bestaat. Deze lieden hebben een hoogst merkwaardig voorkomen, zooals men uit onderstaande afbeelding zien kan. Zij dragen eene hoogst zonderlinge speer met eene dubbele punt eenigzins gelijkende op eene hooivork mot platte punten.

Jlet merkwaardigste is echter de wapenrusting die den Begharmischen lansier beschermt. Zij is vervaardigd van eene gestikte, met katoen opgevulde stof en bijna volkomen gelijk aan do gestikte wapenrusting der Chineezen, die do oorzaak was van den ellendigen dood van zoovele krijgslieden, wier kleeding door liet afgaan hunner eigene geweren in brand vloog. Het geheele ligchaam en de boenen van den ruiter zijn door deze wapenrusting bedekt; hij draagt op het hoofd een' helm van

dezelfde stof en zijn paard wordt even goed beveiligd als hij zelf. Ofschoon geen nut doende tegen vuurwapenen, is het opvullen mot katoen evenwel zeer geschikt om den krijgsman tegen de vergiftigde wapenen zijner vijanden te beschutten.

Daar deze wapenrusting, ofschoon ligt, toch zeer omslagtig is, wordt zjj zelden gedragen dan in het gevecht of als de; generaal zijne troepen de revue laat passeeren; en het is nog de vraag of zjj niet, zoowel voor paard als ruiter, zoo lastig is, dat de troepen meer zouden uitvoeren, indien zjj zo niet aan hadden, liet vertrouwen dat zij inboezemt, is welligt hare voornaamste verdienste. Deze lieden worden altjjd gebruikt als zware kavallerie, om de vóór- en de achterhoede van het leger te dekken; de boogschutters worden juist achter hen geplaatst en schieten, als zjj er slechts eenige kans voor zien. Tiet zadel is oven omslagtig als de wapenrusting; van voren en achteren steekt liet zooveel uit, dat iemand, zelfs indien hij gedood werd., moeijeljjk van het

757

-ocr page 767-

DE BEGIIARMI'S.

paard zou kunnen vallen. Aan den voorkant vormt hot eene soort van kleine tafel, waarop de ruiter de hand, waarmede hij de teugels vasthoudt, kan laten rusten, indien zij vermoeid is door het vasthouden der teugels en het^ ophouden der slippen van zijn' gevoerden rok.

Men kan do Begharmi's bijna als negers beschouwen, daar hunne huid zwart is, en hunne aangezigten bijna even plat en dik zijn als die der negers. Zij zijn krachtig ontwikkeld en levendig; do sultans van andere landen zjjn dan ook trotsch op hunne geoefende Begharmische worstelaars, die uitgezocht worden om hunne reusachtige gestalte en goed ontwikkelde spieren.

Als twee worstelaars elkander bcvechten is dit geen kinderspel; de overwonnene wordt somtijds op de plaats zelve gedood en dikwijls voor het geheelo volgende leven verminkt. Hunne meesters hebben op dit punt eene bepaalde monomanie; zij moedigen de worstelaars aan met luide kreten, beloven eene groote belooning aan den overwinnaar en bedreigen den overwonnene met de zwaarste straffen. Het groote doel der worstelaars is hunne tegenpartij aan te grijpen bij de heupen en hom zoo van do been te helpen en op den grond te werpen. Hunne meesters geven niets meer om een' worstelaar die eens overwonnen is; een man, wiens eigenaar des morgens 200 dollar voor hem zou weigeren, kan dikwerf dos avonds voor een vijftigste gedeelte van deze som worden gekocht.

Do vuistgevechten, waarin men de negers van Haussa voor de eersten houdt, komen veel met deze gevechton overeen. Denham geeft ons van oen' dezer wedstrijden eene levendige voorstelling:

quot;Daar ik veel van do boksers van Haussa gehoord had, was ik zeer nieuwsgierig om te zien wat zij konden uitvoeren. Ik zond derhalve mijnen bediende den avond te voren, om 2000 whijdah's aan te bieden indien er den volgenden morgen een vuistgevecht plaats had. Daar do dood van een der strijders bijna zeker is voordat hot gevocht geëindigd is, verbood ik ton ernstigste elk werkelijk gevocht; het zou toch zoowel mjj zolven als mijn land tot oneer gestrekt hebben, menschen te huren, die elkander doodden alleen om aan mijne nieuwsgierigheid te voldoen.

quot;Omtrent een half uur nadat de quot;Massu-dubu'squot; waren weggegaan, verschonen de boksers, vergezeld van twoo trommels en een groot aantal slagtors, die hier quot;het be-wondorende publiekquot; uitmaken. Er werd weldra een kring gevormd door don coro-moniemoester, die stof wierp op de toeschouwers om hen aehtoruit te doen gaan. De trominelslagors kwamen toon binnen den kring en begonnen lustig te trommelen. Hierop volgde oen der boksers, die, behalve dat hij om zijn midden ccno huid had gebonden, geheel naakt was. Hij nam eene houding aan alsof hij oen' tegenstander afwachtte en brngt zijne spieren in werking, klaarblijkelijk om te doen zien, dat zij, zoowel als zjjno zenuwen en pozen, in goeden staat waren om het gevocht hetwelk hom wachtte, mot goed gevolg te doorstaan; hierop naderde hij langzamerhand don omtrek van don kring on riep, terwijl hij zijn' regtor arm aan de omstanders toonde, uit: quot;Ik bon eene hyenaquot;. — quot;Ik bon oen leeuw.quot; — quot;Ik bon in staat om alios te dooden, wat mjj in don weg komt.quot; —■ De toeschouwers, aan welke hij zich op deze wijze voorstelde, logden do bandon op zijne schouders en herhaalden: quot;God zogene u.quot; — quot;Gij zjjt oono hyena.quot; — quot;Gij zijt een leeuw.quot; — Hij verliet toen don kring voor oen' anderen, die zich op dezelfde wijze liet zien.

quot;Do rogtor arm en hand dor boksers werden toen met eene smalle strook van inlandscho stof vastgebonden; men begon mot een' slag om don middolsten vinger; hierop word do hand gesloten mot don duim tusschon don wijs- en middolsten vinger, waarna do zwachtel met volo toeren om do vuist, don pols en den voorarm werd gewikkeld.

Nadat omtrent oen twintigtal hunner dozo verschillende houdingen aangenomen en hun beroep op de toeschouwers gedaan hadden, verschenon zij paarsgewijze. Indien hot toevallig vrienden waren, legden zij zich tweemaal borst tegen borst on riepen; quot;Wij zijn leeuwen.quot; — quot;Wij zijn vrienden.quot; Een hunner verliet dan den kring en oen ander word voorgebragt. Als do twee elkander niet erkenden als vrienden, bo-gonnen zij onmiddellijk.

758

-ocr page 768-

MUSOU.

quot;Nadat zij hunno plaats hadden ingenomen, bleven do vuistvechters eerst eene poos op oenlgen afstand vnn elkander staan; zij pareerden met do open linker hand en sloegen, als de gelegenheid gunstig voor hen was, met de rogtor. Over het algemeen trachtten zij hunne tegenpartij in den hartkuil of onder de ribben te treffen. AVaimeer zij digt by elkander kwamen, groep de oen het hoofd van don anderen onder zijn' arm en sloeg er op mot do vuist, terwijl bij togeljjk met zijne knie tusschen do dijen zijner tegenpartij trachtte te stooten. in deze houding zegt men dat zjj somtijds trachten elkander een oog uit te slaan. Als zij loskomen, zullen zij nimmer nalaten elkander met den hiel oen' stevigen schop onder do ribbon, of somtijds onder het linker oor te geven, liet zijn juist deze schoppen, die zoo dikwijls doodeljjko gevolgen hebben.

quot;Ue strijders werden herhaaldelijk op mijn bevel gescheiden, als zjj driftig begonnen te worden. Toen men hoorde dat dit gevecht zou plaats vindon, lieten de meisjes hare emmers staan aan do bronnen, hot volk dat de markt bezocht wierp hunne manden weg en allen kwamen om don strijd te zien. Het plein voor mijn huis was propvol. Nadat zes paar meermalen mot elkander waren slaags geweest, gaf ik hun, tot hunne grooto voldoening, de belooning on ging do menigte bedaard uiteen.quot;

De vrouwen der Begharmi's zjjn goede danseressen; hare bewegingen zijn lief en bevallig. Zij gebruiken, bij hare dansen, veel do handen; nu eens kruisen zij zo over do borst, dan slaan zij ze weder ineen on somtijds drukken zij de toppen der vingers van beide bandon tegen elkander. Terwijl zij dansen heffen zij oen zacht en klagend gezang aan; zij bewogen het ligchaam voor- en achterwaarts, buigen het lioofd van links naar regts en eindigen met zich zachtkens op den grond te laten vallen en hot hoofd mot do beide handen te bedekken.

MUSGU.

Indien zij al do Begharmi's in gestalte en kracht niet ovenaren, komen toch do Musgu's, die oene streek van Mandara bewonen, hen in dit opzigt zoor nabij. De slaven van den stam dor Musgu's worden, om hunne schoono vormen, door de omringende stammon in grooto waarde gehouden en voor verschillende dooloinden gebezigd. De sultans en grooto opperhoofden houden er veel van, de mannelijke slaven te hebben als worstelaars; hot bijwonen van een gevecht tusschen twee Begharmi's wordt bijna opgewogen door oen strijd tusschen oen worstelaar der Begharmi's en een' Musgu.

Do slavinnon zijn sterk in evenredigheid, maar worden door de handelaren van Fez nooit gekocht, omdat hare schoonheid in omgekeerde reden staat tot hare spierkracht. Hare gezigten zijn groot on loelijk en zij hebben do gewoonte om eon zilveren sieraad te dragon in de onderlip. Hot is omtrent zoo groot als een tienstuivorstuk en wordt volkomen op dezelfde wijze godragen als de quot;peleloquot;, die wij reeds beschreven en afgebeeld bobben. Om voor dit afschuwelijke aanhangsel plaats to maken, laten de vrouwen zich de twee middelste snijtanden dor onderkaak uitslaan; na verloop van ocnigen tijd wordt de lip door de zwaarte van het metaal naar beneden getrokken, waardoor zij oen zeer afschrikwekkend en terugstootond voorkomen krijgen. Zij zijn gekapt als de vrouwen der Bornu's, dat wil zoggen mot eene rol of vlecht van het voorhoofd tot aan den nok en twee aan elke zijde.

Zjj zijn zeer trouw en worden gebruikt voor zwaren arbeid, waarvoor zwakke slaven zouden terugdeinzen. Zjj doen al don arbeid op bet land —• zjj spitten den grond, zaaijen en halen den oogst binnen. Men bezigt ze ook, zoowol bij dag als bjj nacht, om te waken en er gaat bijna geen jaar voorbij, waarin niet een paar dezer geduldige schepselen door do leeuwen wordt weggevoerd.

759

-ocr page 769-

MUSGU.

Do gelaatstrekken dor mannon zijn oven leelijk. Alleen do opperi.'oofdon dragen eonige kleeding on zelfs zij zijn zelden anders gekleed dan in een gcitevel of oene luipaardhuid; die hun op zoodanige wijze om de schouders hangt, dat do kop van het dier voor do borst van den drager komt. /ij bedekken zich hot hoofd met mutsen, die er nog al zonderling uitzien; hun haar is, zooals liet onder deze mutsen uithangt, dik en borstelig. Om hunne armen dragen zjj dikke beonon of ivoren ringen cn om hun' hals hangen de zegeteekenon hunner dapperheid, bestaande in aaneengeregen tanden van verslagen vijnndon. Zjj verwen hun ligchaam rood en geven aan hunne tandon dezelfde kleur, hetwelk hun een bijzonder vreemd en wild voorkomen geeft. Zij berijden kleine, maar sterke en levendige paarden; zij doen dit echter zonder zadel en bijna zonder teugels; eon ligt koord wordt, op do wijze van een halster, om den kop van hot paard gebonden.

Hunne wapenen bestaan moestal uit eene speer en worpmossen, zooals wij reeds vroeger hebben beschreven. De mindere man draagt, ofschoon hij oven goed bereden en gewapend is als hot opperhoofd, in hot geheel geone kleederen dan een lederen gordel om hot midden; dezelfde; ligte kloeding wordt ook gedragen door de vrouwen. Ofschoon zij or zoo ligtcljjk aan blootstaan, zelvon slaven te worden, zijn zjj toch groote slaven-handelaars. Als zij don sultan van Mandara schatting willen brengen of een vredes-gesehonk geven, bestaat het grootste gedeelte er van uit slaven en slavinnen.

Op bovenstaande afbeelding is een opperhoofd dor Musgu's voorgesteld, ten strijde trekkende. Hot is een der groote opperhoofden, zoo als blijkt uit hot feit dat iijj eene quot;tobequot; draagt in plaats van eene huid. In de regterhand draagt hij zijne spoor en in de linker oen paar der vermelde worpmossen. Achter hom rijden zijne krijgslieden, naakt, op ongezadelde paarden. Op den achtergrond ziet men eonige

700

-ocr page 770-

31 UHOU,

vrouwen bozig aan het water, mot welk clement zij zeer vertrouwd zijn; zij bljjvon er niet uit, uit vrees dat zij hare kiccdercn nat zullen maken. In hare nnbijhoid is eene op een' aardhoop geljjkendo graftombe, waarin oen ovorledon opperhoofd begraven is; — do stam der Musgu's is bijna do eonigo AfVikaanscho stam, die zulk een monument oprigt.

Eon weinig verder ziet men do hutton en digt hierbij twee merkwaardige bewaarplaatsen voor liet koren, die mot uitstekendo versioisolon bedekt zijn; zij zijn meestal zoo goed gevuld, dat do stroopors bjjjia even gaarne deze bewaarplaatsen plunderen als dat zjj het volk stelen. Op de takken der boomen hangt eene groote hoeveelheid gras in do zon te droogen om later als hooi voor de paarden to worden gebruikt.

Toen Denham in do nabijheid dor door do Musgu's bewoonde streek kwam, word hem verhaald dat dit vreemde on wild-uitziende volk den christclijkon godsdienst beleed. Hij beweerde dat dit niet waar kon zijn, omdat zjj hem juist gebedeld haddon om oen paard, hetwelk in don afgeloopon nacht gestorven was, en dat zij bezig waren op te eten. De man bleef echter bjj zijn gevoelen en zeide, dat, ofschoon hij nooit gehoord had dat Christenen paardevleosch aten, zij toch wel het vlooseh van zwijnen nuttigden, wat toch voel walgelijker was.

Dit volk was, onwetend, de oorzaak van een groot verlies voor do bewoners van Bornu en Mandara. Do Arabieren, die Denham en Clapperton van Tripoli af hadden vergezeld, waren zoor bogoerig, om, voordat zij naar huis terugkeerden, oen' stroop-togt voor eigen rekening te doen en een aantal Musguezeu als slaven mode te voeren. De sheikh van Bornu hield dit voor eene uitstekende gelegenheid om van do vuurwapenen der Arabieren te profiteoren tegen do oorlogzuchtige en woelzieke Follatah's; hij liet hen daarom gaan, vergezeld van liÜOO zijner eigene troepen.

Zoonis men wol verwacht had, weigerde do sultan, toen zjj te Mandara kwamen, zijne toestemming om do Musguezen aan te vallen, omdat hij Musgu als zijn eigen slavcn-depót beschouwde. Hij voegde editor nog eenigon zijnor eigene krijgslieden bjj de troepen van don sheikh van Bornu en vergunde hun zooveel Follatah's gevangen te nemen als zij konden; hij bewees hen zelfs de oor de expeditie in persoon te vergezellen. Het is klaar, dat zoowol do sultan als do sheikh de Arabieren zoowol verachten als vreesden, maar zoor gaarne gebruik wilden maken van de gevaarlijke wapenen die zij voerden, en waardoor zij zoo ti'otseh en onaangenaam waren geworden.

Toen zij de eerste stad der Follatah's genaderd waren, ontdekten zjj, dat zij goed verdedigd werd niet quot;■rlu raux de frisequot; van gepunte palen, omtrent 2 nieter lang, wnar-achter hunne boogschutters waren geplaatst, die een aantal vergiftigde pijlen np de indringers afschoten. Na oonigen tijd overiiieosterdcn do Arabieren de omheining en vervolgden de Fallatah's tot op den heuvel. Hier werden zij ontvangen met een nieuwen regen van pijlen, die door de vrouwen aan de boogschutters gebragt werden en niet rotsblokken die van den heuvel werden afgerold. Indien de Bornueesche en Mandaroeseho krijgslieden sleehts waren voortgedrongen, zou de stad stellig zijn inge-nomen; zij bleven echter voorzigtiglijk laiiton het hereik dor vergiftigde pijlen.

Toen de Fellatha's hunne lafhartigheid bespeurden, gingen zjj over tot den aanval, waarop do soldaten van Bornu en Mandara dadelijk de vlugt namen, met den sultan aan het hoofd, die, als de Arabieren do stad hadden ingenomen, er onmiddellijk beslag op zou hebben gelegd. De gcheolo vijandelijke magt word met groot verlies op do vlugt geslagen; de aanvoerder der Boriuieezen — een werkelijk dapper man —werd door een' vergiftigden pijl gedood. Denham werd ernstig gewond, naakt uitgekleed en bragt er ter naauwernood liet leven af.

7(51

-ocr page 771-

JIOOFDSTUK LX IV.

a 15 y s s 1 n i k.

AHYSSINIÜ HET LAND DKR GE1IKIMKN. — OORSI'FlüNG VAN DKN NAAM. - MKT RIJK VAN quot; I'RKSTKR JAN.quot; — I»K

DRIE ABYSSINISCHE DIST RIKT EN OF RIJKEN. — HET VOORKOMEN DER AIJVSS1NIÜRS IN HET ALOEMKKN. —

DE KLEEDINO DER MANNEN. - DE quot;QUARRYquot; EN DE BROEK. — HET NAAK UKD GAAN. — DE quot;DINOquot; EN

ZIJNE VERSCHILLENDE VORMEN. — SIERADEN DER MANNEN. - HOE DE JUWELIER BETAALD WORDT. —

WA quot;EN EN DER ABYSSINICRS. - HET ZWAARD OE DE quot;SHOTEhquot;. — ZIJN ZONDERLINGE VORM EN 1)K WIJZE

VAN GEBRUIK. — DE SPEER EN DE MANIER WAAROP MEN HAAR IN ORDE HOUDT. - HET SCHILD KN ZIJNE

VERSIERSELEN. — HET VOORKOMEN VAN EEN OPPERHOOFD TE PAARD. - HUNNE KRIJQSHAFTIGHEI1). — DK

ABYSSINICR ALS SOLDAAT. - KLEEDINO EN VOORKOMEN DER VROUWEN. - HARE SIERADEN. — HET

TATOUCEREN. — WIJZE VAN KAPPKN. - - DE ABYSSINISCHE PELUW.

Abyssinië is een der zonderlingste rijken die op do aarde bestaan. Hot was lang een land vol geheimnissen, waar de eenhoorn en do leeuw doodelijke gevechton hielden, waar de draken met hunne geschubde vleugelen klapwiekten, waar de borgen van goud waren en de bedding der rivieren uit diamanten bestond, en waar, als liet grootste wonder van alle, Prester Jan, do priester en koning, als een christolijkc middeleeuwsehe Salomo, zijne hofhouding hield.

In dit laatste verhaal was een grond van waarheid, in zooverre er in Abyssinië eene christelijke kerk bestond — eeno kerk van do hoogste oudheid, die tot op dit oogenblik nog bestaat, maar zich op eene hoogst merkwaardige wijze naar den aard van het volk gewijzigd heeft. Behalve het belang, hetwelk in don laatsten tjjd in Abyssinië gesteld is, ten gevolge van den gelukkigen togt der Engelschen naar do hoofdstad van dit rijk, verdient liet toch in dit werk eene afzonderlijke beschrijving. Men zou, op het eerste gozigt mecnen, dat een christelijk volk in oen werk als dit, hetwelk uitsluitend over onbeschaafde volken handelt, geeno plaats zou behooren in te nemen; wij zullen echter zien, dat hot Christendom in Abyssinië tot dusverre op do hescha-ving der natie, althans op hetgeen Avij hieronder verstaan, bijna volstrekt geen invloed hoeft uitgeoefend; in plaats dat do wilde gebruiken van hot volk er door zouden zijn uitgeroeid, is het, indien wij deze uitdrukking mogen bezigen, er als het ware naast opgegroeid.

liet is ons doel, in de volgende bladzijden eene beknopte beschrijving to geven van de onbeschaafde zeden en gewoonten der Abyssiniërs, en tevens een kort verslag van het eigenaardig Christendom, hetwelk nagenoeg 1500 jaren heeft kunnen voortduren en waardoor het volk toch niet zedelijk beter geworden is dan indien het den naam van Christus nooit had gehoord.

Evenals vele andere grooto rijken, bestaat ook de grooto Abyssinische natie uit verschillende elementen, die onderling evenveel verschillen als do Schotten, leren, do bewoners van quot;Wallis en de andere gemengde rassen die te zamen het Engelsche volk uitmaken. In Abyssinië zjjn deze verschillende elementen evenwel niet zoo vermengd als dat in Engeland het geval is; elk vorstendom, als wij dien naam mogen bezigen, is onafhankelijk en hoeft zijn eigen opperhoofd en zijne eigene wetten.

-ocr page 772-

ABliY SS 1N1Ë

Dat zulk een stiuit van zaken op do belangen van het rjjk een' nadeeligen invloed moot uitoefenen is duideljjk; wjj zien dan ook dat elk groot opperhoofd getracht heeft, deze verschillende doelen tot één geheel te maken. Hot eigenaardig karakter dei-Afrikanen komt echter bjj dit volk bijzonder uit: zoodra do sterke hand die hen te zamen hield, hen loslaat, gaan zij onmiddellijk uiteen en herneemt elk zijne individualiteit.

De oorspronkelijke naam quot;Habashquot;, waarvan Abyssiniö eono verbastering is, betookent quot;mengselquot; en is volkomen op hen toepasselijk. Onder de vele elementen waaruit het Abyssinischo rijk bestaat, rekenen de inboorlingen vooral het joodsehe. Zjj beweren, dat het Scheba der H. Schrift Abyssiniö was, on dat hunne koningin opzet-tclijk naar Salomo ging, om het bloed van zulk een uitnemend vorst met dat der souvereinen van Abyssiniö te vermengen. Zij bleef bij hem, totdat haar een zoem geboren was, en door dezen zoon houden zich de volgende koningen van Abyssiniö allen voor regtstreeksche afstammolingen van Salomo. Laat dit verhaal waar zijn of niet, het is volkomen in overeenstemming met do zeer losse zeden der Abyssinischo vrouwen. Toen de koningin naar haar land terugkeerde, werd zjj door een aantal Joden gevolgd, en men zegt, dat, ten tijde der verwoesting van den tempel, een aantal vlugtelingen liet voorbeeld hunner landgonooton volgde en in Abyssiniö eene wijkplaats zocht.

Vele Grieken en Portugeezen hebben zich op verschillende tijden in Abyssiniö gevestigd en zjjn, even als de Joden, met het volk ineengesmolten, zoodat de in-landsehe naam quot;Hèbashquot; niet onjuist is.

Drie distrikten hebben vooral het grootste regt om den naam van Abyssiniö te voeren; zij worden bewoond door do bijzondere soort van Christenen, waarvan wij zoo even spraken. Het eerste is Tigré (uitgesproken Teegray). Dit strekt zich oostelijk uit tot aan de Roode zee en ten westen tot aan de Taccazy-rivier; naar het noordon en zuiden ligt het omtrent tusschen 1 öquot; en 12° Noorder-breedte. Het is van Nubiö gescheiden door een aantal onafhankelijke stammen, terwijl de Oalla's en anderen de noordelijke grens vormen.

Ten westen der Taccazy ligt het tweede rijk of de tweede provincie, Amhara genaamd; in het midden hiervan ligt de stad Gondar. Het dorde rijk is Shooa, hetwelk ten zuiden van Tigré en Amhara ligt en er, vreemd genoeg, door Galla's en andere stammen van gescheiden is.

Van deze drie distrikten schijnt Tigré ons het karakter der Abyssiniörs het best uit te drukken; het voornaamste gedeelte van ons verhaal zal dus aan Tigré gewijd zijn. Mansfield Parkyns woonde onder dit volk een' geruimen tijd en aan hem zjjn wij dan ook de meeste bijzonderheden verschuldigd, die ons van deze merkwaardige natie bekend zijn.

De gestalte der Abyssiniörs is in den regel eerder beneden dan boven het gemiddelde. Parkyns zag een paar lieden, die omtrent 2 nieter lang waren, maar merkt hier tevens bjj op, dat dit zeldzame uitzonderingen waren.

Zooals dikwerf bjj Afrikanen het geval is, is hunne huidkleur buitengewoon verschillend; somtijds is zjj zeer bleek koperkleurig en in andere gevallen zoo donker als bjj de cchte negers. Dit verschil, hetwelk dikwerf afhangt van do plaats die zjj bewonen, wordt door Parkyns toegeschreven aan de vermenging der verschillende rassen. Daar bovendien do huwelijken in Abyssiniö, hoe christeljjk ook, zoo vrij mogelijk zjjn, gebeurt het dikwjjls, dat iemand bij verschillende vrouwen een aantal kinderen heeft, die, wat de huidkleur betreft, volstrekt niet op elkander gelijken; een broeder en zuster bijvoorbeeld hebben dikwerf niets van elkander: do een is soms kort en zwart als een neger, terwijl do ander lang is en blank als eene Europeesehe.

Het neger-element openbaart zich, naar het schijnt, vooral in de kleur; de eigenaardige kenmerken van den neger zjjn, door de vermenging met andere rassen, nagenoeg verloren gegaan. Nu en dan ziet men nog den neger-vorm van het been, maar ook dat is niet algemeen.

De vrouwen der hoogero standen zijn merkwaardig om hare schoonheid, niet slechts van gelaatstrekken, maar ook van vorm; zjj hebben buitengewoon kleine en fraaije

-ocr page 773-

ABYSSIMË.

handen cn voeten/ welke schoonheden door hare kleeding bijzonder uitkomen. Haar gelaat heeft bijna de Europeesche type en hare oogen zijn zeer groot en schoon — zoo groot, inderdaad, dat cene naauwkeurige afbeelding er van, voor hen die zoniet kennen, hot voorkomen zou hebben alsof zij zeer overdreven was. Men zegt, dat de eenige vrouwen, die met de Abyssinische kunnen worden vergeleken, de half-hloed ['quot;rangaises van Mauritius zijn.

De bjjgaande afbeelding geeft een goed denkbeeld van do gelaatstrekken en het iilgemeene voorkomen der Abyssiniërs,

Van boven beginnende, zien wij eerst een vrouwehoofd in profiel, om to doen uitkomen op welk een uitvoerige wijze het haar gevlochten en opgemaakt is. Hierop volgt oen hoofd, vlak van voren gezien; het haar vertoont zich hier zooals het uitgekamd is. voordat het gevlochten wordt. De derdo figuur stelt het hoofd en de buste voor van cene vrouw der hoogere standen. Deze afbeelding dient vooral om ons een ander kapsel te toonen on tevens do uitvoerige tatouëersels, waarmede het ligchaam der vrouwen van den hai8 tot aan de toppen der vingers en toonen overdekt is.

-ocr page 774-

A l'.VSSIXIK

Beneden zijn do portretten van twee mannen. De oen is oen priester, wiens geschoren hoofd met een' witten tulband, liet kentoekon dor priesters in Abyssiniö, bedekt is; do leekon dragen geen ander hoofdtooisel dan hunne, met grooto zorg opgemaakte en goed mot vot ingesmeerde haren. Hot tweede portret is dat van een man in profiel; hot geeft ons oen goed denkbeeld van den algemeonen vorm der go-laatstrekkon. De lezer zal ter naauwernood geloovon, dat de Abyssiniërs door pbi-lantropen van eene bijzondere school zjjn aangevoerd als voorbeelden, dat do neger naar den geest voor ontwikkeling vatbaar is.

De kleeding dor Abyssiniërs verschilt oonigzins naar do verschillende doelen van het land en is ook min of meer aan mode onderhevig; over hot geheel is zij echter in het geheele rijk vrij wel dezelfde. Do voornaamste kleedingstukkon zijn eene broek on een grooto mantel of quot;quarryquot;.

De brock is van zacht katoen; zij is tweeërlei, do eene reikt tot eenige duimen beneden de knie en de andere komt niet verder dan donzolfden afstand daar boven. Zij is engsluitend en bjj een' Abyssinischen dandy zoo naauw, dat hij nagenoeg een uur werk hooft om haar aan tc trekken.

Om het midden dragen zjj een' gordel, die omtrent 70 centimeter breed is. Deze is ook van katoen; de lengte verschilt naar do fijnheid der grondstof. Een gewone gordel is bijv. omtrent lü motor lang, maar oen zeer fraajjo, waaraan dezelfde hoeveelheid stof is gebruikt, hooft somtijds eene lengte van 30 tot 40 meter. Do gordel van eon Abyssinisch gentleman is gemiddeld 20 tot iiO meter lang. Als hij omgedaan wordt houdt men hem aan de zijden met ééne hand vast en verzoekt een vriend om hem met beide handen uitgespreid te houden; do drager draait zich dan om on om en wikkelt zich in den gordel, op dezelfde wijze als oudtijds do officieren dit deden, toen nog do lange sjerpen werden godragen.

Deze gordels dienen niet alleen om do gezondheid te bewaren, maar ook voor wapenrusting in eon land, waar ieder gewapend is on waar de lieden zeer geneigd zijn om twist te zoeken, zoodra zij door dranken oonigzins zijn opgewonden. Zelts in den oorlog beschermen zij hem die zo draagt dikwerf tegen oen slag, dien hij met zjjn schild slechts ten doelo heeft kunnen afweren.

Even als do broek on do gordel is ook de quot;quarryquot; van katoen; zij is zeer fijn en zacht en wordt op eene vrij zonderlinge wijze vervaardigd. De gewone quot;quarryquot; bestaat uit drie stukken katoen, die elk omtrent 5 nieter lang en 1 motor brood zijn; ieder dezer stukken heeft aan hot einde eene roode streep, ongeveer 15 a 20 centimeter breed.

Do quot;quarryquot; is tevens het nachtgewaad der Abyssiniërs; zij trokken hunne broek uit en wikkelen zich zoo geheel en al in hunne quot;quarryquot;, dat er van hun goheolo ligchaam en armen of boenon niets te zien is. Als zij zich gereed maken om naar bod te gaan, ontdoen zij zich van hunne broeken en zelfs van hunne gordels, zonder zich oonigzins te ontblooten; en wanneer men het enge sluiten van hot eerste klee-dingstuk en de buitengewone lengte van het laatste in het oog houdt, is hot verwonderlijk dat zij dit op eene zoo handige wijze kunnen doen.

Gtehuwden pakken zich in op dezelfde wijze, maar te zamen; hunne mantels dienen als bedekking voor beiden. Het is merkwaardig te zien, hoe zij zulk eene schijnbaar onmogelijke zaak ton uitvoer brengen. Zij gaan naast elkander zitten, de man aan den regterkant der vrouw en plaatsen hot eene einde der quot;quarryquot; onder zich; het andere einde worpen zij dan over hunno hoofden en onder deze bedekking ontdoen zij zich van hunne kleederen. Nu wordt de quot;quarryquot; stevig om hen heen gewikkeld en zjj zijn gereed om zich in de rust te begeven.

Een zoo grooto mantel is natuurlijk op oen' winderigen dag vrij lastig en in het gevecht zou hij do bewegingen verbazend belemmeren. In het eerste dezer gevallen wordt hij digt aan liet ligchaam gesloten door een, op een' kraag- gelijkend kleeding-stuk, quot;dinoquot; of quot;lemdquot; genaamd. In den oorlog wordt de quot;quarryquot; terzijde gelegd en de quot;dinoquot; hiervoor in de plaats gesteld. Do quot;dinoquot; is dikwerf een zeer uitvoerig bewerkt kleedingstuk, vervaardigd van laken, fluweel, of wat nog meer het geval is, van de huid van een of ander dier, die zoo gesneden is, dat er 8 strooken, als eene

-ocr page 775-

A15YSSINTK.

franje, van naar beneden hangen. J)e huiden van leeuwen en luipaarden hebben hiervoor do meeste waarde, en worden alleen op gala-dagen door do opperhoofden en zeer hooggeplaatste krijgslieden godragen. Zij zjjn gevoerd met rood laken eu versierd met een aantal amuletten, die vóór op do borst hangen. Eene quot;dinoquot;, vervaardigd van do huid van een' leeuw met zwarte manen, heeft dikwijls eeno waarde van 100 tot 125 gulden, terwijl eeno gewone naauwelijks hot tiende gedeelte dezer som kost. Do huid die men hiervoor zeer gaarne bezigt, ia die van eon ongeboren kalf; deze krijgt den zachten glans van fluweel. Zij kan dus alleen gedragen worden door dandy's die rijk genoeg zjjn om er eene te koopen of eene koe te slagten ten einde deze huid magtig te worden. Een gewoon kalfsvel is in minachting en alleen een man uit de laagste klassen zal er een dragen.

Do Abyssiniërs houden ook eene bjjzondere soort van schapen, om hunne wol, die somtijds racer dan 60 centimeter lang is.

Deze schapen leiden een zeer kunstmatig leven; zij rusten dag en nacht op bedden en hunne vacht wordt even geregeld uitgewasschen en uitgekamd, alsof hot damesschoothondjes waren. Het gevolg hiervan is, dat zij schoone vachten hebben, die elk eeno waarde bezitten van 12 tot 20 gulden; hun vleesch is echter volkomen ongeschikt om gebruikt te worden; de hoeveelheid is zeer klein en de hoedanigheid deugt niet. De vachten worden gewoonlijk zwart geverwd, hetwelk in Abyssinië de modekleur is.

Hyena- of hondevellen worden nooit als kleeding gebruikt en de inboorlingen hebben eene bjjgeloovige vrees voor den roeden jakhals; zij verbeelden zich dat als zjj verwond werden terwijl zij een quot;dinoquot; droegen van do huid van een' jakhals, en er slechts een enkel haar in de wond kwam, dit voor hom die haar droeg doodelijk zou zjjn. Do huid van een' luipaard wordt nooit door de gewone Abyssiniërs gedragen; zij wordt alleen gebruikt door do öalia's en Shooaa's en eeno zekere sekte van der-wisehen, quot;Zaccliari's genaamd.

Tegen do gewoonte der meeste Afrikanen dragen do mannen slechts weinig versierselen; do weinige die door hen worden gedragen, zijn hijua altijd bewijzen van dapperheid. Amuletten treft men bijna bij lederen man aan en velen dragen geiieele snoeren dezer heilige voorwerpen; zjj hangen kruisgewijze over de schouders en dikwijls tot aan de knion. De meeste Abyssiniërs hebben bovendien een tangetje bij zich om zich de dorens uit handen en voeten te trekken; de meer welgestelden hebben deze tangen in een' smaakvol versierden koker, die aan het gevest van hun zwaard hangt.

Als een Abyssiniër eene zilveren keten draagt, weet men dat hij oen olifant heeft gedood, terwijl zij, die zich in hot gevecht hebben onderscheiden, kenbaar zijn aan een' zilveren armlmnd, die reikt van de pols tot bijna aan den elleboog. Dit versiersel wordt quot;bitoaquot; genaamd en is dikwijls op eene zoor smaakvolle wijze gegraveerd en met vergulde figuren opgeluisterd. De zilversmeden, die deze en andere dergelijke voorwerpen vervaardigen, worden op eene vrij zonderlinge wijze behandeld. Zjj worden beschouwd als» slaven en mogen niet in hot land wonen; men behandelt hen echter, behalve do betaling voor hunnen arbeid, met zeer grooto vriendelijkheid.

De zilversmid, die weet dat hij lang op zijn geld zal moeten wachten en het dikwijls waarschijnlijk nooit onder do oogen krijgt, is bijgevolg genoodzaakt zich zelven te betalen; bij eigent zich derhalve een gedeelte toe van het goud en zilver, hetwelk hem is toevertrouwd om er den armband van te vervaardigen en stelt hiervoor een minder edel metaal in de plaats. Parkyns zegt dat hjj een man gekend heeft, die zilver ontving ter waarde van 30 sequinen en er voor zijn werk niet meer dan 8 gebruikte.

Vele dezer armbanden zijn aan don rand versierd met kleine zilveren schelletjes, die bij elke beweging van den drager klinken. Soortgelijke schellen worden ook bevestigd aan eene soort van zilver kroontje, dat door zeer groote lieden gedragen wordt en aan do zilveren koten, waaraan bet bevestigd is, om hun' hals hangt.

Do wapenen der Abyssiniërs bestaan voornamelijk uit zwaard, speer en schild. In de laatste tijden zijn er ook vuurwapenen ingevoerd, maar daar dit werk alleen handelt over hot onbeschaafde deel der menscliheid, zullen wij deze wapenen hier niet in oogenschouw nemen.

70(1

-ocr page 776-

ABYS8INIË.

Het zwaard of quot;sliotclquot; is oon wapen van ccn' zeer zonderlingen vorm. liet lommer is ter lengte van omtrent 50 centimeter bijna geheel regt en neemt dan plotseling, met een meer of minderen grooten hoek, den vorm aan eenor sikkel. De scherpe kant is aan de binnenzijde en deze eigenaardige vorm is opzettelijk gekozen om over het schild van den vijand naar beneden te slaan. Om meer kracht aan don slag te geven, is het lemmer voel broeder en zwaarder aan het boveneinde dan bij hot gevost. Alsof deze vorm van hot lemmer nog niet voldoende was om het zwaard minder werkzaam te maken, is het gevost zoo gemaakt, dat de pols van hem die hot voert goheol buiten werking gestold wordt. Het is gemaakt van een piramidaal stuk rhinoceroshoren, omtrent 15 centimeter breed aan het eene en 9 aan het andere einde. Do vorm van een gevest wordt hieraan gegeven door er aan beide zijden een half-cirkelvormig stuk uit te zagen; do scherpe kanten behouden evenwel hun' oorspronkelijken vorm. Bij het aanvatten van het zwaard moot een der vier hoeken van zelf onder den pols komen, zoodat do punt, als men er eenige bewegingen mede wil maken, hier noodzakelijk in moet dringen.

Evenals de inboorlingen van Zuid-Afrika geven ook de Abyssiniërs de voorkeur aan week ijzer boven staal; hot eerste kan, als het gebogen is, worden regt geklopt, terwjjl het laatste zeer ligt springt. Het zwaard hangt altijd aan de regterzijdo om niet hinderlijk te zijn voor hot schild, daar dit, vooral op reis, door de beweging van den linkerarm, heen en weer slingert.

De schede van het zwaard is van rood marokijn en, bjj do grooten, versierd met een aantal zilveren platen. Aan het einde der schede hangt een metalen bal, quot;lomitaquot; genaamd. Dit zonderlinge sieraad is meestal van zilver en bijna zoo groot als een billard-bal. De gordel, waaraan het zwaard hangt, is van dezelfde stof als de schede.

De speer heeft eene lengte van 2 tot 272 meter en do punt is vierkant. De vier zijden zijn meestal gegroefd, zoodat de punt van dit wapen er eenigzins uitziet als eene vierkante bajonet. Deze spoor wordt gebruikt als lans en als werptuig; een geoefend krijgsman kan er iemand op 25 a HO meter afstands mede treffen. De ruiters hebben altijd twee speren; eene om mede te werpen en eene andere om als lans te gebruiken. Zij hebben eene nog al zonderlinge wijze om met deze lans om te gaan; zjj mikken naar hunne tegenpartij alsof zjj haar wilden wegwerpen, maar laten de schacht alleen door de hand glijden en houden haar aan hot einde vast.

De schachten dezer speren zijn zeer net gemaakt en er is veel zorg aan besteed. Zjj jworden vervaardigd van zeer jonge hoornen, die door vuur van den bast worden ontdaan; hierop worden zij regt gemaakt on gedroogd. Deze bewerking vereischt eene groote mate van handigheid, daar het hout, indien hot al te droog is, broos wordt en springt; als het ongelijk verwarmd wordt, kan het nooit regt blijven on trekt bij elke weersverandering. Zijn de schachten behoorlijk regt, dan worden zij mot vet ingesmeerd en eenige maanden lang boven het vuur gehangen, totdat zjj do behoorlijke roodachtig-gole kleur hebben verkregen.

Zoolang zij niet gebruikt worden, bewaart men de lansen in scheden, waaraan van boven een koord is bevestigd, om zo op te hangen aan do koe-horens, die in elk Abyssinisch huis de plaats van pennen vervangen ; deze scheden zijn juist zoo lang, dat de lans hangen kan zonder den muur aan te raken.

Hot schild wordt vervaardigd van buffel-huid; het is sterk genoeg om aan den slag vanquot; een zwaard weerstand te bieden en eene speer af to weren, indien zij er in eene schuine rigting op neerkomt. Komt zjj er evenwel regt op aan, dan gaat zjj er gemakkelijk doorheen. Om nu de noodige schuinte te hebben, heeft het schild den vorm van een cirkelsegment en in hot midden een' uitstekenden knobbel. Het is bijna altijd versierd; de meest geschatte versierselen zijn de manen, staart en klaauwen van een leeuw, die op do wjjzo welke het meest met den smaak van den eigenaar overeenkomen, worden aangebragt. Aan sommige schilden is do huid van een' Guoroza-aap bevestigd, die niet hare sterke tegenstelling van lang, gitzwart en sneeuwwit haar een werkelijk zeer fraai effekt maakt. Zij wordt echter altijd verwijderd, zoodra de drager van dit schild een' leeuw heeft gedood.

Do schilden der opperhoofden zijn meestal geheel bedekt met zilveren platen, eene mode, die door do niet zoo welgestelde krijgslieden in koper wordt nagebootst.

707

-ocr page 777-

ABYSSINIK

Indien cchter oon gowoon soldaat con goed schild bezit, zou hij do schoonheid hiervan niot door koperen platen willen bederven. Een opperhoofd is nier, alleen kenbaar aan zijn mot zilver versierd schild, maar ook aan de met zilveren platen overdekte schede van zijn zwaard. Hij draagt een' zilveren band om liet hoofd, dio quot;akodamirquot; heet en van welken zilveren ketenen naar beneden hangen; achter dezen band wordt eene witte veder in het haar gestoken. Is het iemand van bekende dapperheid, dan draagt hjj bovendien do quot;dinoquot; van leeuwenhuid.

Rondom het schild zijn een aantal gaten geboord, door welke de riem gestoken wordt, waaraan men hot aan den muur ophangt als liet niet gebruikt wordt. Zoolang liet aan den muur hangt, neemt do eigenaar liet er eiken dag af cn doet den riem in een ander gat, opdat het niet krom zou trekken cn zijne rondheid verliezen. Hot schild moet ook den muur in het geheel niet aanraken.

Voor een goed zwaardvechter zou het schild slechts oon last zijn en volstrekt geen middel om zich te beschermen. Door de noodzakelijkheid om hot schild met den linker arm vast te houden, heeft het zwaard weinig waarde als wapen van aanval; do krijgsman durft het niet gebruiken, om zich niet aan een' slag van zijne tegenpartij bloot te stellen. Hij die quot;van zjjno kling zwaard en schild beide maaktquot; vindt in den Abyssiniër eene ligte tegenpartij. Parkyns zogt hieromtrent, dat ieder die slechts conigzins met het zwaard weet óm te gaan, gemakkelijk eiken Abyssiniër, zelfs al is hij met zwaard en schild gewapend, kan verslaan. De beste wijze om een Abyssiniscb krijgsman te bevechten is een' valschen uitval te doen naar zijn hoofd. Onmiddellijk gaat bet zware schild omhoog, hetwelk wel zijn hoofd beschermt, maar hem tevens belet te zien, dat zijne tegenpartij het op zjjno boenen gemunt heeft. Mogt deze slag zijn doel missen, maak dan op nieuw een valschen uitval op het hoofd cn achtervolg

-ocr page 778-

ABYSSINIË.

hom ;;iot con wcrkoljjkcn .slag. Daar hjj oen' valschen uitval verwacht, laat de Abys-siniër zijn schild zakken om zijne boenen te beschermen; hij ontvangt dus de geheele kracht van hot zwaard op zijne onverdedigde kruin.

Ofschoon hij goed gewapend is, er zeer woest uitziet 011 oen' twistzieken aard heeft, is dc Abyssinische soldaat niet merkwaardig om zjjne dapperheid; hjj houdt meer van praten dan van vechten. Ilij schijnt nooit op het slagveld te komen alleen met het dool om zijn' vijand te dooden of op do vlugt te jagen, maar is altjjd op den uitkijk om voor zich zeiven zegeteekonen te verdienen. Evenals vele andere volken en ook do Israelieten van vroegere tijden, zal hij oen' gevallen vijand verminken om een dool van diens Ijjk mode te nemen hetwelk hjj aan zjjn opperhoofd kan vertoonen, on waarop hij in het vervolg van zijn loven, zijn' naam van moed en dapperheid kan vestigen.

Wij zijn nu genaderd tot do vrouwen cn hare kleeding.

Jonge meisjes zjjn op de eenvoudigst mogelijke wijze gekleed, namelijk mot oen stuk katoen, dat om hare lendenon is gewikkeld eu tot aan dc kniën reikt. Is het inciHjo rijk genoeg om zich zulk oonc weelde te veroorlooven, dan neemt zij dit stuk stof zoo lang, dat zij het oono einde over den linker schouder kan slaan. In Tigré geven de meisjes de voorkeur aan een zwart, met quot;kauri'squot; versierd geitevel. Eene getrouwde vrouw draagt cone soort van hemd en een' mantel of quot;quarryquot;, gelijkende op dien der mannen, maar vervaardigd van eeno fijnere stof. Is zjj zoo rijk dat zij een muilezel in eigendom kan hebben, dan draagt zjj eene broek; deze is zeer wijd om het midden, maar wordt al naamver cn naauwer tot aan de enkels, waar zjj eng om de huid sluit.

Wat hare sieraden botroft; deze zijn zoo talrjjk, dat men ze niet kan beschrijven. Het versiersel dat het minste kost cn toch het meest wordt op prijs gesteld, is het tatouceren; dit doen zij op zulk eene uitgebreide schaal, dat zij den Nieuw-Zeelander naar de kroon steken.

quot;Do dames van Tigré/ schrijft Parkyns, quot;tatoueeren zich; daar deze wijze om haar' persoon te versieren, echter alleen gebruikelijk is bij de inwoners der hoofdstad en haar die er eenigen tijd liebbon doorgebragt, zou ik van oordeel zijn, dat het eene mode is, die door de Amhara's is ingevoerd.

quot;Do mannen tatoueeren zelden moor dan een gedeelte van den opperarm, bij den schoudor, terwijl de vrouwen bijna haar geheele ligchaam overdekken met sterren, lijnen cn kruisen, die dikwerf op eene zeer smaakvolle wijze gerangschikt zijn. Ik kan gerust zeggen bijna hare geheele persoon; want zjj doen het op den nek, de schouders^ borsten cn armen tot aan do vingers; do laatste zijn tot aan de nagels bedekt met strepen, die ringen moeten nabootsen. De voeten, enkels en kuiten zjjn op dezelfde wijzo versierd; bij sommige vrouwen is zelfs het tandvleesch getatoueerd, bij enkele is hot geheel cn al blaauw geprikt, terwijl het bij andere blaauwc strepen vertoont, waartussehen dc natuurlijke kleur uitkomt.

quot;Als men enkele harer teekeningon ziet, zou men denken dat zjj in de behandeling van hot penseel eonigzins ervaren waren; de wijze waarop zjj het patroon aanbrengen is echter geheel worktuigeljjk. Ik liet een mijner armen tatoueeren ; do kunstenares was in dit geval eene bijna blinde oude vrouw. Hare instrumenten bestonden uit een' kleinen pot met eene zwarte kleurstof, die volgens haar zeggen uit verkoolde kruiden bestond, eene grooto eigengemaakte ijzeren speld, die omtrent ter lengte van een contiinetor aan dc punt scherp was geslepen, een paar stukken uitgehold riet en een stroohalm. De beide laatstgenoemde voorwerpen moesten do pcnseelen vervangen.

quot;Do cirkels maakte zij, door een stuk riet van do vereisciite afmeting in do zwarte verw to steken en dat op de huid af te drukken, terwijl het eene einde van het stroo, op de juiste lengte omgebogen en insgelijks zwart gemaakt, diende om al de lijnen, ruiten, sterren, cnzv te teckenen, die alle dezelfde lengte moesten hebben. Toen zjj lm re teckening af had, ging zjj aan het werk met hare speld, die zjj zoover in de huid drukte als het dunne einde toeliet. Zjj droeg zorg dat de hoeveelheid verw voldoende bleef en kwam meer dan eens op dezelfde plaats terug, om te zorgen dat er eenheid cn regelmaat in de verschillende lijnen bleef. I5jj sommige personen veroor-

DEEI, I JU

70!»

-ocr page 779-

ABYSSINIË.

zaakt dit tatoucorcn ccno tamelijk sterke koorts, tengovolgo van den prikkel dezer verschillende kleine verwondingen; vooral ia dit hot geval bij de vrouwen, omdat do verwonde oppervlakte hier voel grooter is. Om de ontsteking te matigen moeten zij over hot algemeen eenigo dagen bedekt blijven mot eene laag eener plantaardige stoi', die als eene groene pap wordt uitgesmeerd.

quot;Op de getatoueerde plaatsen vormen zich rooven of korsten, die men niet mug verwijderen, maar die van zelve moeten afvallen. Zijn deze verdwenen, dan is de operatie afgeloopen en zijn de teokens onvergankelijk; ja de Abyssiniërs verklaren zelfs, dat men ze op de beenderen kan nasporen, als deze nn den dood van hun vleosch ontdaan zjjn.quot;

De vrouwen dragen ook groot aantal zilveren versierselen, zooals verschillende ketenen om don hals, benevens drie paar zilveren of vergulde armbanden; een aantal kleine zilveren versierselen hangen als kleine belletjes om hare enkels, waarboven een aantal ringen van hetzelfde metaal zjjn aangebragt. Eene rijke vrouw draagt bovendien eene groote, platte zilveren doos, die talismans bevat en versierd is met bellen van hetzelfde metaal, hangende aan 4 zilveren ketenen; hour haar is versierd met eene groote zilveren pen, zeer uitvoerig bewerkt, waaraan een aantal kleine versierselen bevestigd zjjn.

Op bijgaande afbeelding ziet men liet kostuum ooner Abyssinischo dame en het verscliil tusschon hare kleeding on die barer bedienden. De laatste — die natuurlijk hare slavinnen zijn, daar er in den geest van een Abyssiniër geen ander denkbeeld van dienstbaarheid kan opkomen — wasschen kleederen in eene beek,_ om zich voor te bereiden voor het feest van St. Jan, den eenigen dag in het jaar, waarop do Abyssiniërs het noodig vinden zichzelven of hunne kleederen te reinigen. Andere slavinnen dragen watervaten op haar' rug — niet op het hoofd; op don voorgrond staat haro niccstores hare bevelen uit to deelen. Men ziet cle bevallige wijze, waarop zjj haar' mantel draagt en het koord met lödoren amulet-doosjes, hetwelk

aan hare zijde hangt. . . , ,1 • , 1

Het haar is op eene eigenaardige manier gekapt, liet is verdeeld 111 een aantal kleine vlechten, die op do kruin van hot hoofd beginnen en tot in den nek vallen.

770

-ocr page 780-

ABYSSINlft.

«Ü boide gnslaclitcn is hot lin.ir op dczelfdo wijzo govlochton, maar de inainicn dragon hiiniio vloohtou op oono vorschillondc manior. Volgons do oorsproiikoljjkc! Abyssinisclio otikctte, waarvan in do laatste Jaron aanmorkoljjic is afgewokon, moot oon jongoling di(* zich nog niot ondorachoidon hoeft, zjjn haar ongovlochtiMi dragon. Zoodra luj oon' man in don strijd godood hooft, schoort iiij zijn hoofd op oono onkolo vlocht na; hij olk volgond slagtotfor wordt hier oono vlecht lijj govoogd. Als hij hot vjjfdo godoocl hooft, mag hij al zjjn haar in vlochten dragon.

Deze wjjzo van kappen voreischt voel tijd, maar tijd hooft voor don Ahyssiniör goono waarde; elke veertien dagen besteedt hij aan zjjn haar verachoidono uren. 1)(* vlochten worden op hare plaats gehouden mot oen bovostigingsiniddel, hetwelk van gekookte katoon-zadcn wordt vervaardigd; zij worden bovondion ovorvloedighjk met boter ingosmeord. Voor do toiletten dor Abyssiniörs worden groote hoeveelheden van dit artikel gebruikt; het is mode, een groot stnk boter op de kruin van bet hoofd te plaatsen voordat men dos morgens uitgaat; het moet door do zonnewarmte smolten en over het haar loopen. De boter druipt natuurlijk van do lange vlochten op den hals en dc klcederon; znlko vlekken worden echter als een bewijs van rijkdom beschouwd. Somtjjds loopt zjj ook over het aangezigt en in do oogen, zoodat, bij warm weder, een punt der quot;quarryquot; steeds gebruikt wordt om do steeds noérdruppolende boter af te vegen.

771

Om te maken dat het kapsel des nachts niet in de war komt, gebruiken zjj, in plants van eeno peluw, oono soort van korten gaffel, die er vrjj wel uitziet als een van boven afgeronde voel krabber.

4(1*

-ocr page 781-

HOOFDSTUK

A li V S S 1 N I ï'. — Vervolg.

hkokfiinn van Aiiyssimö. — df, konino en zijne afstamming. — du man distrikten en hunne iikstiiurdf.iis. —

l)K KI.FINKRi: OPPERHOOFDEN I N l)K ZINNKUKELDEN WAARAAN MEN ZE HERKENT. — KONING TIIKODORUS.— EKNE KORTE SCHETS VAN ZIJN I.EVEN. — ZIJNE LOOPBAAN VAN SOLDAAT TOT DEN TROON. — ZIJNE POGINGEN TOT IIHRVORMING. — DE RKGTSIIEDEELINO. — EEN MODERNE SALOMO. — WIJZE VAN STRAFFEN.—

HET SPEL DER DAMES. - EEN AHYSSINISCII PLEIDOOI. — HET TWISTZIEKE KARAKTER DKU AllVSSINIijBS. —

HUNNE IJDELHEID EN MLUFFERIJ. — DE WET VOOR SCHULDENAARS. — OASTVRIJHEID EN DE I'UOTEN DIE ZIJ OPLEGT. — HUNNE KOOKKUNST EN DE WIJZE WAAROP ZIJ ETEN. — HET FEESTMAAL VAN RAAUW VLEESCII. — PEPER-SAUS. — HET OEBRUIK VAN DKN quot;SHOTKL.quot; — EEN IIRUILOFTS-FEEST. — DE SPIJSVERTERING DER ABYSSINICRS.

De regeringsvorm der Abyssiniërs is meermalen veranderd, maar meestal geëindigd in eene soort van verdeelde alleenheerscliing.

Er is een keizer of opperste koning, Kegust genaamd, die een regtatreeksclie afstammeling heet te zijn van Salomo en de koningin van Sclieba : luj moot gekroond zjjn door den hoogepriester of quot;Abnna,quot; een geestelijke, wiens betrekking eene groote overeenkomst heeft met die van den Griekschcn patriarch. Meestal heeft de koning sleclits een gezag in naam over de woeste en weerspannige opperhoofden der provinciën, en, zooals wel te verwachten was, zet het meest woeste, meest verstandige en meest geweten-looze opperhoofd den koning geheel en al naar zjjne hand. Heeft de koning geestkracht genoeg om zijn eigen wil door te zetten, dan worden de opperhoofden ontevreden nu zijn in een staat van chronische muiterij, zooals in de laatste jaren van het loven van Thcodorus het geval was.

Elk der groote distrikten heeft zijn eigen quot;Easquot;, opperhoofd of vorst, al naar men hem noemen wil, wiens magt in zjjne eigene provincie onbegrensd is. Hij benoemt oen aantal groote opperhoofden, die den titel dragen van quot;Dejasmatchquot; (gewoonlijk zaam-getrokken .ds quot;Dcjatchquot;); wier rang met dien onzer hertogen overeenkomt. Onder deze groote opperhoofden staan officieren van minderen rang, die aangesteld worden mot slaan van den grooten ceremonie-trom on uitgeroepen door herauten. Lieden die hunne aanstelling op deze wijze hebben verkregen, bezitten het regt, op marsch of in het gevecht voor zich uit dp trom te laten rooien, terwijl hun rang, die van quot;addy negarèequot; of mannon van oor, hun dezelfde magt geeft als die de quot;Dejasmatchquot; bezitten; alleen ontbreekt hun de titel.

Het is wel de vermelding waard, dat de overleden koning Theodorüs den titel voerde van quot;Dejasmatchquot; voordat hij zich koning van Ethiopië noemde. Daar do geschiedenis van dezen merkwaardigen man ons eonig denkbeeld kan geven van den regeringsvorm in Abyssinië, zullen wij in hot kort mededeelen hoe hij tot den troon gekomen is.

Kassai, zooals zijn naam was voordat hij dien in Theodorüs veranderde, was do zoon van een zeer quot; klein opperhoofd, Ilailu AVeloda Gcorgis genaamd, wiens eenige verdienste in zijne voorgewende afkomst van de koningin van Scheba schjjnt te hebben bestaan, eene óverlovering die Kassai later altijd tot zijn voordeel wist aan te wenden :

LX V.

-ocr page 782-

ABYSRTNTË.

Toon lijj sliorf ruimen zjjno botrekkingon zjjno iiiiltitciisoliap in boslag on wnw zijno vmluwo vcü'pligt in haai' ondoi'lioud to voorzien door best verkoopcn van quot;koussoquot;, liet populaire middel tegen den lintworm, die in dit land zeer algemeen voorkomt. Kassai, die toon nog een jongen was, nam zjjno toevlugt tot een klooster, waarin hij welligt altijd zou gebleven zjjn, indien niet een quot;Dejasmatcliquot;, die, volgens hunne al-gemeeno gewoonte, in opstand was gekomen, het klooster had aangevallen; hij verbrandde do hutten waaruit het bestond en doodde dc jongens die er in woonden om zich op hunne ouders te wreken. Kassai ontkwam echter aan deze slagting en vlugtte naar een zijner nabestaanden, die magtig en oorlogzuchtig was, naar quot;Dejasmatchquot; Coufu, onder wien liij do behandeling der wapenen leerde en zooveel van do krijgskunst nis toen bekend was.

Zijn oom stierf evenwel en diens twee zonen geraakten onmiddellijk om de nala-tonschap in strijd; terwijl zij hierover twistten, werden zij plotseling door een' anderen quot;Dejasmatchquot; overvallen, die zich van de beste en vruchtbaarste gedeelten van het distrikt meester maakte.

Opnieuw uit zjjn huis verjaagd, gelukte het Kassai oenc bende volgelingen om zich te vereenigen, aan wier goeden naam het stellig niet schaden zal, als wij hen met den naam van roovers bestempelen; hij leidde toen gedurende cenige jaren een zwervend leven, hetwelk verwonderlijk veel geleek op dat van David in zijne jongelingsjaren. Zijne bende vermeerderde langzamerhand, totdat eenige kleine opperhoofden met hunne volgelingen zich bij hem voegden en hij een man van zulk gewigt werd, dat de bekende Waisoro-Mennen, do sluwe en eerzuchtige moeder van Ras-Ali, toen zij begreep dat hjj in een gevecht niet kon worden overwonnen, hem eene dochter van den Rns ten huwelijk gaf'. Deze was voor hem echter eene trouwe echtgenoote en wilde met de plannen barer grootmoeder niets te maken hebben. Eindelijk kwam het tusschen Kassai en quot;Waisoro-Mennen tot eene openbare breuk; het kwam tot een go-vecht, waarin do eerste overwinnaar was en zoowel dc dame als hare schoone provincie Dembea vennoesterde. Hij behield do laatste, maar stelde de eerste in vrijheid.

Has-Ali poogde zich toen van zijn' lastigen schoonzoon te bevrijden; hij gaf Dembea in eigendom aan Hcrru-Goshn, een' magtigen quot;Dejasmatch,quot; die dientengevolge een inval deed in hot distrikt en Kassai er uit verdreef. Dit viel voor in 1850. In minder dan twee jaren had echter Kassai zijn leger geroorganisoord; hij viel het kamp van Uerru-Goshu aan. schoot hem eigenhandig dood en hernam zjjno provincie. Toen Ras-Ali nu zag, dat do zaken ernstig begonnen te worden, trok hij in persoon tegen Kassai op, die hem overwon, hem terugdroef naar de Galla's om ocno schuilplaats te zoeken, en van geheel Amhara bezit nam.

Nu hij dozen praehtigon prijs had gewonnen, zond hij gezanten naar Ras-Onbi, den vorst van Tigre, en vroeg dezen schatting. Oubi weigerde, trok tegen Kassai op en — verloor zoowel zijn rijk als zjjno vrijheid. De overwinnaar hield hem gevangen tot 1860, toen zijne eerste vrouw stierf; hij huwde toen met de dochter van üubi, wien hij de vrijheid terug gaf en van wien hij ecu schatpligtig onderdaan maakte.

Toen hjj nu werkelijk heer en meester van het geheele land was geworden, zond hij om Abba-Salama, die toen Abuna of patriarch was, en liet zich kroonen als Theo-dorus, koning van Ethiopië. Dat geschiedde in 1805 on van dien tijd af tot aan zijnen dood heeft Theodorus steeds zijne magt gehandhaafd; hij hield door zjjn verbazendoii persoonlijken invloed de woeste en weerspannige geesten in toom, door welke hij omringd was. leder weet, hoe hij werkelijk zjjn best deed om hot welzijn van zijn land to bevorderen. Ofschoon hjj van nature nog een halve wilde was, bezat hjj toch vele goede eigenschappen; als lijj zijn' tijd beter begrepen had, zou hjj nog op den troon zitten als beheorscher van oen tevreden, in plaats van een weerspannig en oproerig volk. Hij was zjjn' leeftijd echter te ver vooruit. Hij begreep de noodzakeljjkheid van hervormingen en trachtte haar bij het volk in te voeren; hij deed dit evenwel op eene ongeduldige wijze, in plaats van hiervoor langzamerhand den weg te banen. Do onvermijdelijke uitkomst volgde en de geest van Theodorus bezweek ten Inatsto onder de zorgen voor zjjn rjjk en het mislukken van vele zijner voornemens. Tot het laatste toe verloor hjj echter het vertrouwen op zich zeiven en zijn'grooten moed niet en, ofschoon

773

-ocr page 783-

AHVSSINJK.

liot ovcnwig't van zijn1 g'oost vorbi'okon was ou lijj uu (icns haiulcliiigou vorrigtto die van grootc zaclihnoedigiicid gotuigdcii; ca dan weder daden bed reet van do grootste wreedheid, vocht hij toch tot liet laatste oogenblik; niet voordat hij door zijne soldaten verlaten was, stierf hij vrijwillig en bragt zich zeiven, bij den ingang zijner vesting, eeno doodoljjke wond toe.

Hij begreep zeer goed, dat do eenige wijze waarop oen rijk kan gevestigd worden hetwelk eenige kans had om in wezen te blijven, bestond in lust fnuiken van de inagtder grooto opperhoofden of vorsten. Dit deed lijj eenvoudig door hen in ketenen te sluiten, totdat zij van hunne uitvoerende niagt afstand hadden gedaan en zich liever wilden ver-

genoegen met den rang van generaals, dan met dien vnn heorschers zonder verantwoordelijkheid. i [et was ook zijn wenseh de gewoonte af to schaffen, (li(f ieder man tot gewapend krjjgsman maakte; hij wilde een bezoldigd staand leger in do plaats stellen voor de gemengde hordon gewapende lieden, waarvan het land vol was. lijj trachtte ook den landbouw te bevorderen, en naar zijne eigene woorden, het zwaard niet alleen in oen' sikkel te veranderen — iets wat trouwens met een Abyssinisch zwaard nog al gemakkelijk was —■ maar hij wilde maken dat een ploeg-os meer waarde kreeg dan een strjjd-ros. Aan zijnen godsdienst was hij zeer gehecht; lijj zeide dan ook openljjk dat het zijne roeping was, de belijders van Islam uit zjjn rijk te verdrijven. Dit was ook de oorzaak dat lijj in oorlog was met de Galla's, Shooa's en andere staninien, die den Mohamedaanschen godsdienst belijden. Als hij zijne plannen in zjjn rijk had ton uitvoer gebragt, was het zijn voornomen uit te trokken en Mekka cn Medina, de tweo heilige steden van den Islam, mot don grond gelijk to maken; hij nam zelfs oen togt voor naar Jeruzalem.

Zijne inoeijoljjksto taak was echter het tegengaan der onzedeljjkhoid die in Abyssiniö

:u

-ocr page 784-

ABYSS IMË.

ulgomoen hocrscht en die, volgens Parkyns, ecu zonderlingen invloed op do zedonvan het volk uitoefent. Noch inauneii, noch vrouwen schijncn er eenig' het minste denkbeeld van te hebben dat onzedelijkheid schande is; het vreemde gevolg hiervan is dat zij zoowel in woorden als in daden zich vollioinen betamelijk voordoen. Eene zoo ingewortelde ondeugd te bestrijden schijnl; eejie hopclooze taak; het bleek dan ook dat zij het wiis. lljj gaf een voorbeeld aan zijn volk door slechts céne vrouw te nemen en toen zij stierf had hij vele gemoedsbezwaren omtrent het nemen eencr tweede; hjj deed dit niet dan nadat hjj zijne Europccsche vrienden geraadpleegd en den bijbel zorgvuldig onderzoeht luid. lljj kon den strijd met de natuur evenwel niet volhouden en was in zijne laatste levensjaren teruggekeerd tot de gewoonte van een' harem te houden.

Daar de lezer wiiarsoliijnlijk gaarne wil weten hoe deze Theodorus er uitzag, geven wij hier zijn afbeeldsel imtir eene sclicts, die genomen is toen hij nog naar ziel en ligchanm in het volle bezit was zijner vermogens; hjj was toen volkomen vrij beheerscher van zijn rijk, kende niemand die grooter was dan hij zelf en had den geest vol van plannen om andere landen te veroveren en het zijne te hervormen. Het portret is gemaakt door liejean, omtrent 10 jaar voor den dood van Theodorus; niettegenstaande het verlies van zijn haar, hetwelk lijj in zijne laatste levensjaren kort droeg, en de verwoestingen die de tijd, zorgen en kwalijk geplaatste ijver in zijne gelaatstrekken hadden aangerigt, is zijn golaat toch wel dat van den persoon wiens lijk op goeden vrijdag van 1808 liinncn do poorten van Magdala gevonden werd.

Daar bij liet karakter kende van het volk waarover hij regeerde, maakte Theodorus een ruim gebruik van uitwendige liulpmiddelen om ontzag in te boezemen, zooals prachtige mantels en wapenen niet edel metaal versierd. Vooral deed hjj dit echter met vier tamme leeuwen, van welke lijj bijzonder veel hield. Deze dieren gingen met hem op reis en bleven zelfs in dezelfde stal nis de paarden; zij werden nooit geketend of opgesloten in bokken, maar liepen steeds in vrijheid rond. Zjj waren zoo mak en gehoorzaam nis lionden en Lejeau zegt, dat het eenige wat hjj togen hen had, de wijze was waarop zjj liunne gchoehtheid te kennen gaven. Evenals katten werden zij gaarne opgemerkt en geliefkoosd en waren daardoor dikwerf onaangenaam lastig.

Zij waren echter eenigzins minder goed gestemd, als zij over de bergen trokken; de koude dezer hoogere streken maakte lien onrustig en knorrig. Om zijnen onderdanen een denkbeeld van zijn gewigt te geven - iets hetwelk hjj bjjzonder goed verstond — was Theodorus gewoon zijne leeuwen bij zich te liebbon als hij audiëntie gaf; bijgaande afbeelding is dan ook genoinen van den quot;leeuw van Abyssiniëquot; terwijl hij in zijne audiëntie-zaal zat, omgeven van de lovende zinnebeelden van den titel dien hij voerde, en die ook op zijn koninklijk zegel voorkwamen.

De regtsplcging geschiedt op verschilleiule wijzen, nu eens naar den wil van het opperhoofd cu dan weder door eene soort van regtbank van oudsten. Do eerste is gewoonlijk zeer beknopt en gebaseerd op do oude Mozaïsche stelling quot;oog om oog en tand om tandquot;. Als iemand bijv. ecu' ander vermoordt en de schuldige wordt ontdekt, zendt de quot;liasquot; een der naaste betrekkingen van den moordenaar naar dezen toe, om licni op dezedfde wijze te dooden als bij zijn slagtoffer heeft omgebragt. Een zeer vreemd geval werd eens onder/,oelit door Oubi, den quot; Kasquot; of vorst van Tigré.

Twee kleine jongens, een van 8 en een van 5 jaar, wandelden eens te zarnen en zagen een' boom, die met vruchten beladen was. Met eenige moeite beklom de oudste den boom, en plukte, terwijl bij op een' tak stond, eene vrucht af, die hjj toewierp aan zijn' kameraad die beneden stond. Door een of ander toeval viel bij uit den boom o]) het hoofd van zijn' speelmakker, die op de plaats dood bleef. De ouders van bet ongelukkige kind hesduildigden hem van moord en na wijdloopige beraadslagingen werd hij dan ook schuldig verklaard. Toen deed quot;Kasquot; Oubi uitspraak. De schuldige moest onder den tak gaan staan op dezelfde plaats, waar de kleine jongen gestaan had. Zijn oudste broeder moest toen den boom beklimmen en op het hoofd van den anderen jongen vallen, totdat hij hem gedood had.

Diefstal wordt gemccnljjk gestraft met geeseling. De zweep is een vreesehjk wapen; zij wordt vervaardigd van huid en, om hare lengte en zwaarte, de quot;giraffequot; genoemd. Na eiken slag moet de schuldige uitroepen: quot;G ij allen die mij ziet, leert van mijn voorbeeld.quot;

775

-ocr page 785-

ABYSSIN1Ë.

Volo andere overtredingen, /.ooals lieiligBchenniH, imiitcrij en dergelijke, worden gestraft niet het verlies van ceno hand of een'voet, on somtijds met beido. Hot vor-. beurde ligcliaamsdool wordt, met een klein gebogen mes, op oeno zeer ruwe wjjzo afgezot, zoodat oen zorgcloozo of onliandigo beul don sohuldigo vroesolijk kan doen lijden. Do laatsto geeft den beul gewoonlijk eonc fooi; doze maakt dan zijn mos zoo scherp mogelijk en zegt don lijder hoe hij zijne hand moet houden en do vingers uitspreiden, zoodat de pezen gespannen zijn en hot gewricht op do geniaklcelijksto wjj/.e kan worden doorgesneden. Iemand van rang, die veroordeeld was do linkerhand to vorliozon, onderging do operatie zonder zijn gozigt to voltrokken; toen de hand van hot ligchaam gescheiden was, nam hij haar mei de rogterhand op en wierp haar in hot aangezigt van het voorzittende opperhoofd, zeggende dat hij nog oono hand over had om zijne speer te werpen. Even koelbloedig stak hij den blocdemlon stomp

in do kokende olie, die gewoonlijk als bloedstelpend middel gebezigd wordt. Somtijds cditoi' is het gebruik van kokende olie verboden en laat men den schuldige dood bloeden.

Do Abyssiniörs ■ zjjn echter oven weinig gevoelig voor pijn als de meeste Afrikaansche stammen en kunnen weêrstand bieden aan verwondingen, die oen' Europeaan het leven zouden kosten. De jonge lieden hebben eon zonderling spel, waardoor hunne ongevoeligheid voor pijn bijzonder uitkomt. quot;Als eonige jonge lieden bjj elkander gezeten zijn, brengen do dames uit het gezelschap hun kleine stukken van de pit van gicrst-stengols; zjj zijn omtrent ;{ centimeter lang en zoo dik als do duim van oen man. Nog liovor nemen zij echter stukken oud linnen, dio vast ineengerold worden, zoodat zij kleine cilinders vormen van omtrent dezelfde afmeting. Deze worden dan in

77(5

-ocr page 786-

ABYSS1NIË.

verschillende figuren geplaatst op den uitgostrektcn arm van den man lifirer keuze en van boven aangestoken.

quot;De eenige verdienste van den man is, ze geheel te laten uitbranden, zonder zijn arm te bewegen of door woorden of gebaren te kennen te geven dat lijj eenige de minste pijn gevoelt. Jljj moet integendeel, even alsof er niets gebeurde, do conversatie op eene aangename wjjze aan den gang houden. De dame blaast gewoonlijk doze vuurtjes aan om ze goed te doen doorbranden, en daar do brandstof, die, hetzij pit of linnen, van een poreuzen aard is en langzaam, als tonder, voortbrandt, wordt de werking van het vuur reeds lang op do huid gevoeld, voordat het er werkelijk mede in aanraking is gekomen. liet is cenc operatie die overeenkomt met do quot;moxa'squot; der Europeesche chirurgie. Als de brandstof volkomen verkeerd is, wrijven de dames met hare hand ruw over de gebrande doelen, om do verbrande huid te verwijderen. 15jj een koperkleurig individu hebben do likteekens, als zij goed genezen zijn, eene glimmend zwarte oppervlakte, die zeer aardig tegen de omringende huid afsteekt.quot;

De gorogtshoven, waarvan wij reeds gesproken hebben, bestaan uit oudsten; niet zelden treedt evenwel het opperhoofd van het distrikt als regter op. Wanneer twee personen geschil krijgen en dit voor hot geregtshof brengen, verschijnt een officier voor de partijen en bindt de punten hunner quot;quarry'squot; aan elkander vast. Terwijl hij den knoop vasthoudt, brengt hij hen voor den regter, waar ieder zijne zaak mag bepleiten. Van hot oogenblik af dat de knoop gelegd is, is het aan beiden, op eene zware boete, verboden een woord te spreken, voordat zij voor den regter verschonen zijn ; als do ploidooijen geopend zijn, heeft de aanklager het eerst het regt van spreken, waarna zijne tegenpartij hem mag beantwoorden. Geen van heiden mag den anderen, op straffe cener zware boete, in do reden vallen; om echter aan de zwakheid der inenschulijke natuur te gemoet te komen, mag hij, die niet aan hot woord is, brommen en knorren als zijne tegenpartjj iets beweert wat hem mishaagt.

Het zonderlingste bij dit alles is de gewoonte om weddingschappen aan te gaan op den afloop van het onderzoek. De aanklager stelt bijv. voor, om een, twee of drie muilezels te verwedden, en de verweerder is verpligt deze weddingschap aan te nemen, ofschoon hij het regt heeft, het bedrag somtijds te wijzigen. Zoodra het proces is afgeloopen, betaalt do verliezer de som die hjj verloren heeft, niet aan den winner, maar aan liet opperhoofd dat de uitspraak gedaan heeft. Wij moeten hierbij opmerken dat met een quot;muilezelquot; niet dit dier zelf bedoeld wordt, maar dat dit woord conventioneel wordt gebezigd om eene zekere som golds uit te drukken; een quot;muilezelquot; wil zeggen lü dollar, evenals een quot;ponyquot; bij de Engelscho jagers 25 pond sterling beteekent.

Dit gaat zoo ver, dat Parkyns 10 muilezels heeft zien verwedden op do betaling van eene kleine hoeveelheid koren, waarvan de waarde niet meer dan twee of drie shilling bedroeg. Het doel dezer weddingschappen schijnt te zijn, dat de aanbieder zijne tegenpartij hierdoor aanzet hot procos door te zotten; is zij eenmaal aangeboden, dan dwingt het opperhoofd den verliezer tot betaling, op straffe van hem in ketenen te sluiten.

Uit de voorgaande opmerkingen blijkt, dat do Abyssiniërs vrij twistziek van aard zijn. Dit is hoofdzakelijk een gevolg van hunne ijdelheid, die buitengewoon groot is en haar toppunt bereikt wanneer iiet hoofd door drinken warm en de tong los gemaakt is. Jlet was deze nationale karaktertrek, die koning Theodorus cr toe bragt, zich den gelijke te achten van elk monarch op aarde, en zich te verbeelden dat hij zich mot hoop goed gevolg met de magt van Engeland zou kunnen meten.

Parkyns geeft ons van dit nationale gebrek een zeer vermakelijk verslag;

quot;IJdelheid is een der grootste gebreken van de Abyssiniërs, en het is aan deze oorzaak, vooral wanneer zij door den drank bevangen zijn, dat men de meeste hunner twisten en krakeelen moot toeschrijven. Ik herinner mij meer dan eens aanmerkingen te hebben hoeren maken als do volgende door twee mannen, die, omdat zij quot;mijn waarde vriendquot; waren, aan tafel naast elkander hadden plaats genomen: quot;Gij zjjt een beste kerel en mijn zeer waarde vriend: maar (hik) gij zijt niet half zoo dapper of schoon als ik!quot; De quot;zeer waarde vriendquot; ontkent dit op eene alles behalve vrien-

777

-ocr page 787-

ABYSSINIË.

ileljjkc wijze, gevende to kennen dat lijj juist hot tcgenovergcsteldo gevoelen is toc-gediian. iNu worden de partijen warm door de woordenwisseling; zjj schermou over en weór niet woorden, die dikwerf zin noch slot hebben; hierop volgen beleedigingen en dan slagen. Als het overige gezelschap in denzelfdon toestand verkeert en lien niet spoedig sclioidt, gebeurt het niet zelden dat liet zwaard wordt getrokken.

quot;Gevaarlijke wonden of de dood zijn hiervan het gevolg; of, wat niet ongewoon is, anderen die voor de twistenden partij trekken, waarschijnlijk om den twist hjj to leggen, worden gedwongen om aan den strijd deel te nemen en hot einde is eon algemeen gevecht. Ik heb dezen karaktertrek van ijdelheid dikwerf opgemerkt, zooals hjj zich, op verschillondo wijzen, hij den dronken Abyssiniër openbaart. Steeds heb ik bevonden dat de bosto manier om een man bedaard te houden als hjj in zulk een toestand was, bestaat in hem tc zeggen dat het onvoegzaam is voor een groot man, zich op zulk eeno wijze te gedragen; dat lieden van rang bedaard en deftig moesten zijn in hunne manieren en spreken.

uUp dezelfde wjjze bob ik dikwijls met goed gevolg mot mijne eigene bedienden geredeneerd; ik vleide bon als zij dronken waren en ranselde zo met een vijf-voets mannetjes-bamboe, zoodra zjj weer nuchter waren geworden.

quot;ik herinner mij dat oen mijner bedienden oens verlof had gevraagd en bokomen om naar een gezelschap te gaan en zich dronken te drinken. Toen hij dos avonds te huis kwam, strompoldo hij mijne kamer binnen op eeno zoo deftig mogelijke wjjze; hij ging naast mij zitten op hot bed, omsholsde mij mot tranon in de oogen, deed (luizende betuigingen van gehechtheid en geiiogenheid on bood aan mij op alle moge-Ijjko wijzen te blijven dienen, öeone enkele uitdrukking gaf echter te kennen, dat hjj mjj anders beschouwde dan als quot;een zeer waarden vriendquot;; hij deed dit zelfs op oen beschermonden toon. En toch was hjj gewoon eiken avond mijne voeten to wasschon en ze naderhand te kussen; als hij nuchter geweest was, zou hjj hot evenmin gewaagd hebben, in mijne tegenwoordigheid zelfs maar op den grond te gaan zitten, als hjj er aan zou denken over de maan te springen.

quot;Met zijne niodebedienclon handelde hij ovenoens; ofschoon hjj hen allen kende en ook den aard van hun work en hunne positie, sprak hjj hen aan als zjjiio eigene bedienden. Hij gaf hun bevelen en berispte hen over kleine vergrijpen, die zjj ongetwijfeld hadden begaan en waarvan ik op deze wijze konnis kreeg. Hij bootste inderdaad volmaakt do manieren en de taal na van een groot man. Ik heb deze zelfde vertooning zoo dikwijls gezien, dat ik er door tot do overtuiging ben gokomen, dat de laagst geplaatste in het land steeds luchtkasteelen bouwt en er zich in oefent, hoe hjj zich houden en wat hij zoggen zou, indien hjj werkelijk een groot man was.quot;

Do wet op hot maken van schulden is zeer streng. Do schuldenaar wordt in do gevangenis geworpen en met den pols aan don muur geketend. De ring om den pols is een broede ijzeren armband, die ver genoeg wordt opengebogon om er de hand door te laten en dan zoo wordt digt gesmeed, dat men er de hand niet kan uittrokken. Indien na eenigen tijd do schuld niet is betaald, wordt do armband digtor ineen gehamerd. Up dezo wijze gaat do schuldeischer voort met den ring al naamver en naauwer te maken, totdat het ijzer in het vleesch dringt, de bloedsomloop wordt belommerd en de hand eindelijk door verstorving afvalt.

Als de regering de schuldeischer is voor onbetaalde belastingen, wordt eeno kompagnie soldaten bij don schuldenaar ingekwartierd; doze moot hij onthalen op hot beste dat hjj bezit of hjj wordt op eeno ruwe wjjze mishandeld. Deze wjjze om do lieden tot betaling te dwingen heeft natuurlijk dikwijls juist do tegenovergestelde uitwerking; wanneer er in oen distrikt eone drukkende belasting is afgekondigd, gebeurt het dat de inwoners quot;en massequot; het dorp verlaten. In dat geval is het opperhoofd van zulk een dorp aansprakelijk voor het geheele bedrag en dus somtijds insgelijks go-dwongen do vlugt te nemon, met zooveel van zjjne draagbare have als hij mode kan nomen.

Als men good met hen weet om te gaan, zjjn do Abyssiniörs gastvrjj. Sommige reizigers nemen oen soldaat mede en vragen voedsel en logies. Deze worden hem natuurlijk gegeven, maar uit vrees en zonder hem wolkom teheoton. De goede manior is, dat, do reiziger, wanneer hjj in een dorp komt, onder een'boom gaat zitten en wacht.

778

-ocr page 788-

ABYSSINIË.

Do dorpelingen vorzarnelen zich dan om hem heen, ondervragen hom en maken met do grootste opregtiioid aanmerkingon over zijn voorkomon. Nadat liij dozo proef hoeft doorstaan kan hij zokor zijn, dat do een of ander hom in zijn huis zal noodigon; indien iijj iemand is van eenigon rang, kan hij zeker zijn dat een der opperhoofden zijn gastheer zal wezen.

Toon Parkyns in Abyasiniö vertoefde, volgde lijj altijd dozo gedragslijn. Eens go-beurde hot, dat hot opperhoofd hem in zjjno woning noodigdo en iioin oji do meest gastvrije wijze onthaalde; lijj vorontschuldigdo zich, dat iiij zjjn'gast geen beter voedsel kon aanbieden, omdat bij binnen kort aansprakelijk was gesteld voor do belasting van eon aantal personen, die weg waren goloopon, en dat dit' hem zeer verarmd had. liet bleek dat l(i huisvaders op de loop waren gegaan en do ongelukkige de goheelc schatting voor hen had moeten betalen; de som was zoo groot, dat lijj zijn paard, zijn'muilezel en bijna al zijne ploeg-ossen had moeten vorkoopen; zelfs terwijl hij zijn' gast onthaalde was bij nog in gedurige vrees, dat de soldaten opnieuw bij hem zouden worden ingekwartierd.

De gastvrjjheid brengt ons van zelve tot do kookkunst en de wijze waarop de spijzen in Abyssinië worden gegeten, waaromtrent zoo volo verhalen in omloop zijn. leder kent het verhaal van Brucc, omtrent het oten van raauw vleesch, hetwelk van do pooten van eon levend rund was gesneden, on do spotternij waarmede het ontvangen werd. AVij zullen zien, in boe verre hot mot do feiten overeenkomt.

De quot;staf des levensquot; wordt in Abyssinië ongeveer op dezelfde wijze bereid als in andere doelen van Afrika; het koren wordt gemalen tusschen twee stoonen, waarna men er oen zoor dun deeg van maakt. Dit deeg laat men gedurende oen' dag en nacht staan in oen vat om zuur to worden, waarop liet in den oven wordt gedaan. Deze is oen zonderling voorwerp; hot is oone plaat van gebakken klei, die uitgehold is en wier opening mot een deksel van dezelfde stof gesloten wordt. Onder dezen oven of quot;magogo quot;, zooals lijj genoemd wordt, brandt men een vuur; is Inj nu heet, dan gaat de bakster —■ want het is altijd eene vrouw — aan het werk.

Eerst besmeert zij do holte met oen oliehoudend zaad, om het aanbakken van hot brood to beletten, waarop zij niet een lepel van oone kalebas vervaardigd oen weinig van het dunne deeg uit het vat schopt. Do inhoud dor kalebas is jaist voldoende om er oen brood of liever koek van te bakken. Met eene snelle beweging spreidt de vrouw het deeg uit over de geheolo holte en legt er dan het deksel op. Dit wordt na twee of drie minuten weggenomen en bet brood er uit gebaald; het is een plat, cirkelvormig stuk, hetwelk omtrent 50 eentimetor breed on '/a centimeter dik is. Dit brood, quot;teffquot; genaamd, is de gewone kost der Abyssiniërs. liet is zoor zuur, zeer week en zeer sponsachtig; om het naar waarde te schatten heeft men een verhemelte noodig hetwelk er mede bekend is. Er bestaan nog vele andere soorten van brood, maar de quot;teffquot; wordt hot hoogste geschat.

Wat do vleeschspjjzen der Abyssiniërs betreft, deze kan men verdoelen in gekookt en ongekookt vleesch. Het eerste wordt gewoonlijk bereid van die doelen van het dier, welke de minste waarde hebben. Hot wordt in kleine stukkon gesneden en in oen pot mot verschillende zclfstandighodon gestoofd; er wordt eene grooto hooveolheid boter bij gevoegd en zooveel Spaanscho peper, dat do gehecle schotel ceno ligt roode kleur verkrijgt, en elke droppel die op een licht kleed valt, ceno roode vlek achterlaat. Jlet mengsel waarmede dit geregt gekruid wordt heet quot;dillikhquot;; men bereidt het door oone gelijke hoeveelheid Spaanscho peper en uijen dooreen te stampen en er naar den smaak van hen die hot gebruiken, gember, zout, gewone peper en andore kruiden b|j te voegen.

De armen, dio zich de weelde van vleesch niet kunnen veroorloven, kunnen toch dozen quot;dillikhquot; bereiden; zij leven dan ook bijna alleen van quot;teffquot;, lïchütto molk en quot;dillikhquot;.

De grootste lekkernij voor een' Abyssinisch epicurist is echter de quot;broundoquot; of raauw vleesch, waarop hij even keurig is als een' Europecsch' honvivunt op zijne sauzen en ragouts. Geen Abyssiniër zal vleesch eten van een dier, hetwelk snijtanden hoeft in de opporkaak en, even als de Joden, verwerpen zij zelfs dat van den kameel, omdat do hoeven van dit dier niet gespleten zijn.

77!»

-ocr page 789-

ABYSS I NI E.

Volgens het verhaal van Bruce wordt er, als er een maaltijd moet plaats hebben, cono koe voor do deur van het tiuis gobragt; zij wordt hier vastgebonden, op den }gt;Tond geworpen cn coaigc droppols van haar bloed worden geplengd, om aan do lettor der Mozaïsche wet te voldoen. Hierop snijden de slagers lange strookon vloescb uit het anno dier, maar dragen zorg, de levensdoelen en grootere bloedvaten niet to raken, zorgende dat zij hot vleoseli zonder al te voel bloedverlies verwijderen.

Het nog warme vlocsch wordt nu in hot huis gebragt en door de mannen in kleine stukken gesneden, dio zij overgeven aan do naast hen zittende vrouwen. Deze verdoelen bet in kleine, vierkante blokjes, leggen het op het quot;teffquot; - brood, kruiden het met het quot;dillikhquot; - doeg en steken do ballen in den mond harer mod-gozollen, die er van eten totdat zij verzadigd zijn, waarna zij de bewezen attentie beantwoorden door een paar dergelijke ballon te maken en die in den mond der vrouwen te stoken.

Van mecde wordt ccn even ruim gebruik gemaakt als van vleosch, en volgens Bruce is hot einde van oen feestmaal een tooneel van de grootste losbandigheid.

Deze beweringen zijn meermalen tegengesproken; het is echter aan geen twijfel onderhevig, of het verhaal van Bruce was, in de hoofdzaken, volkomen overeenkomstig do waarheid, Vele feiten, waarvan hij melding maakte, zijn later gebleken niet waar te zijn; ook geven de veranderingen, die Abyssinië in de laatste jaren ondergaan heeft, ons rekenschap van kleine, onbelangrijke verschillen. Latere reizigers, bij voorbeeld, hebben geen tooneel bijgewoond, als dat, hetwelk Bruce verhaalt; dit is echter geeno reden om te beweren, dat het niet heeft plaats gevonden. Het voornaamste gedeelte er van, namelijk hot eten van raauw vleosch, is moorinalon bevestigd, vooral door Parkyns, die een geruimen tijd onder de Abyssiniërs woonde, zich kleedde en voedde zoo als zjj, en zich in allen opzigten voegde naar hunne gewoonten.

Hij beweert, dat 'het vlocsch, indien dit mogelijk was, altijd raauw werd gegeten; slechts de mindere soorten werden, door koken, geschikt gemaakt voor verbruik. Zijne beschrijving van de wijze waarop zij het eten, komt volkomen met die van Bruce overeen. Het vleesch wordt den verbruiker altijd gebragt terwijl het nog warm is, omdat het taai en dradig wordt indien men het koud laat worden. Elke gast wordt voorzien van oeno genoegzame hoeveelheid quot;teffquot; en do onvermijdelijke quot;peper-sausquot;. Zijne vingers doen den dienst van vorken en zijn zwaard of quot;shotelquot;, dien van een mes. Terwijl hij don quot;6gt;wfw/oquot; in zijne linker hand houdt, steekt hij in zijn' groeten mond zooveel als er slechts eenigzins in kan en snijdt dan met zijn zwaard op eene handige wjjzo het vleesch af, waarbjj hij wel oppast geen stuk van zijn' neus mede te nemen. De stukken vleesch wisselt hij af met quot;teffquot; en quot;dillikhquot;; als hij gedaan hooft, frischt hij zich op door overvloedig te drinken.

Zulk voedsel schijnt onbeschrijfelijk walgelijk cn niet zeer geschikt voor een volk, hetwelk zich op zijn Christendom nog al wat laat voorstaan. Velen hebben inderdaad beweerd, dat niemand raauw vleesch zou hunnen eten, tenzij hij uitgehongerd was, en hebben daarom allo verhalen, die hieromtrent in omloop waren, voor onwaarheid willen verklaren.

Sommigen onzer lezers herinneren zich welligt, dat iemand, na de terugkomst van Bruce, dit geheele verhaal in diens tegenwoordigheid, belagchohjk trachtte te maken; hij beweerde dat de gehoole geschiedenis verzonnen was, op grond, dat het eten van rauw vlcesch onmogelijk was. Bruce antwoorde hier niets op, maar ging bedaard de zaal uit; een oogenblik daarna keerde hij terug met een stuk vleesch, hetwelk naaide Abyssinische wijze opgerold en klaargemaakt was. lljj gaf toen zijn tegenstander de keuze, dat vleesch op te eten of hem te bevechten. Daar Bruce oeno reusachtige kracht cn gestalte bezat cn bovendien bekend was goed den degen te voeren, werd het vlocsch opgegoten cn derhalve de mogelijkheid hiervan bewezen.

Parkyns, die, toen hij in Abyssinië woonde, zoor wijselijk de gewoonten der inwoners volgde, kroeg weldra smaak in raauw vleosch on loerde spoedig hoe hij het eene dier van het andere moest onderscheidon. lljj ontdekte dat men goede oesters kon maken, als men oeno schapelever zeer fijn hakte on met peper, azijn en een weinig zout kruidde; nion moest dan echter bij hot eten do oogen toedoen. Hij leerde

-ocr page 790-

AHYSS1NIË.

zelfs veel houden van oen' schotel, quot;chogeraquot; genaamd, die hot toppunt viia afscliu-welijkheid moet zijn. Hij bestaat uit de fijn-goliakte lover en maag, vermengd meteen weinig gras, hetwelk in de maag gevonden is, en is gekruid met don inhoud dor galblaas, mot veel peper, zout en uijen; dit mengsel wordt raauw gegeten.

Een Abyssiniör iieof't eene verwonderlijk goede spijsvertering; hjj evenaart hierin bijna oen' snoek, die do helft van een visch verteert, terwijl do andere helft nog buiten zijn' bek uitsteekt. Hjj gaat op één dag naar oen aantal feesten en brengt voor elk oen' goeden eetlust mode; bij eiken maaltijd gebruikt hjj zooveel ala 7 of 8 hongerige Europeanen. Parkyns gaf eens oen maal aan 14 gasten; hij dacht dat zij wol-ligt niet veel zouden eten, omdat zjj dienzelfdon dag nog drie of vier feesten moesten bijwonen.

Daar hjj echter niet tegen de oude gastvrije gewoonten wilde zondigen, slachtte hjj oene koe en twee votto schapen; hjj voegde hierbij een aantal gallons nieodo en eene buitengewone hooveeliioid quot;teff.quot; Tot zijne groote verbazing verdween deze enorme voorraad, zooals hjj zegt quot;als rook;quot; zjjno gaston lieten bijna geen kluifje voor hunne bedienden over. Na atloap van dezen maaltijd begaf zich het goheele gozelschap naar een ander huis, waar zij op dezelfde vrijgevige wjjze werden onthaald; zij namen, op één dag, 4 of 5 zulke maaitijden waar.

781

De Abysainiërs zijn zeer keurig ten opzigte van het gedeelte van het dier, waarvan de quot;broundoquot; wordt gesneden; zjj hebben een aantal namen, om de verschiHondo soorten van vleeseh uit to drukken, llot tijnstc stuk is het bovongedcelte van don schouder; do eerste snode hiervan wordt altijd gegeven aan iemand van den hoogston rang. Als er dus vorsclieidene maiinon van bijna gelijken rang aan tafel voreenigd zijn, wordt or altjjd eene beleefde woordenwisseling gehouden, waarbjj do een den andoren dozo snede van oor aanbiedt.

Bij zekere gologonhoid had deze otiketto noodlottige gevolgen. Er waren met oen opperhoofd van Tigró verscheidene opperhoofden Viin Amhara aanwezig. De eerste trok, om don voorrang zijner provincie te kennen te geven, zijn zwaard en bediende zich met de eerste snede, waarop hij onmiddellijk door twee Amiiaraaolie krijgslieden

-ocr page 791-

ABYSSINlft.

word uitgodaagd. ITij nam do uitdaging aan, bovoclit lion boidon, doodde lion on bewees op die wijze de waarheid zyner bewering.

Do hoeveelheid spijs, die door een Abyssiniër verslonden wordt, als hij or too in do gelegenheid is, moot men zion om hot to kunnen goloovon. Laat oris lijjv. hot verhaal (*cns nagaan hetwelk Parlcyns inedodeelt omtrent con' maaltijd bij gologenheid ooner bruiloft:

''Do Abyssinischo gaston waron in lange rijon om de tafels neergehurkt; zij aten alsof dood on leven afhing van de hoeveelheid die zij konden vcralindon en spoelden hot oton mot stroomon dranks naar beneden. Jk zou nooit bobben kunnen goloovon dat iemand in staat was, zooveel voedsel tot zich to nemen. Indien de lozer op hot punt van eten oono vorwondcrljjke voorstelling wil bijwonen, raad ik hom bijzonder aan, eens naar Abyssinië over te stappen cn een bruilofts-fecBt bij to wonen.

quot;Stel u voor 200 a 300 mannon in éénc kamer, etende cn drinkende op do wijze, die wij in een vroeger hoofdstuk hebben beschreven, maar mot dit -verschil, dat de lieden die eten cn drinken zeer ordelijk zijn, terwijl hot toeschouwend publiek een tooneel vormt van de vrecseljjkste verwarring. Mier verdwijnt alle decorum. Men ziet do bedienden rondloopcn, elk met oen groot stuk rauw vlecsch in dc hand; zjj vliegen als krankzinnig heen cn weer om den vraatzuchtigcn honger dor gasten te bevredigen. Zoodra zulk oen bediende in dezer bereik komt, grjjpon zjj hem aan en snijden mot hunne lange omgeslagen zwaarden oen stuk van hot vlecsch af, uit vrees er iets van to verliezen of to kort te komen.

quot;Men zeido dat een man bij deze gelegenheid oen quot;tallakquot; cn quot;tasmasbquot; raauw vlecsch — die elk 2 a 3 kilogram wogen — had gegeten, mot zeven hrooden; bij had bovendien 2G pinten bier cn quot;tedjequot; gedronken. Jk kan veel geloovcn van hetgeen ik zelf gezien bob, maar dit schijnt mjj een handtastelijke leugen te zijn.

quot;Ons Europeanen word ook ons aandeel van de quot;broundoquot; aangeboden; daar onze gastheer ons echter had medegedeeld, dat ons in een der binnenvertrekken een middagmaal wachtte, hetwelk bij eigenhandig op de Turkscho wijze bad klaar gemaakt, proefden wij slechts voor den vorm van dc aangeboden hcerljjkhedcn cn overbandig-den zo dan aan onze bedienden, die zo schiclijk genoog lieten verdwijnen. De zilversmid Michael had, naar het scheen, vóór hot feest reeds een vrij overvloedig drankoftcr aan eene of andere godheid geplengd, want bij was vrij opgewonden; daar hij zich derhalve gaarne spoedig wilde verwijderen, begon hij op dc Abyssinischo wijze to eten en scheidde niet uit, voordat hij een vrij groot gat in zijn' neus had gesneden.quot;

Vóór cn na den maaltijd wascht men met zorg zijne handen. Even voor bet einde van bet feestmaal gaan do bedienden mot manden rond bij de gasten; elk van deze legt dan hierin een gedeelte van zijn voedsel. De kleine jongens kniipen onder tafel en tusscben do boenen der gasten; zij loeren op elk stukje, dat men bij ongeluk laat vallen of bun opzettelijk toewerpt.

Het bier of do quot;tedjequot; en de moede, welke beide wij reeds vermeld hebben, zijn do geliefkoosde dranken der Abyssiniërs. J Iet bier gelijkt op gerstewater; de Europeanen houden cr volstrekt niet van. ' Do moede is echter vrij goed cn wordt zorgvuldig in groote kruiken bewaard. Dc opening van elke kruik wordt met een stuk linnen of katoen stevig digt gebonden, hetwelk niet wordt weggenomen als men do moode schenkt, maar dan dienst doet als zeef.

782

-ocr page 792-

IIOOFDHTUK IA \ I.

A T! V S S 1 N T K. — Vervolg.

QKHOORTK, I.KVEN KN 1)001) DKR AllTSSINIëllS. — I'l.F.OTIOtlKnKN DIJ DE OKDOOltTK. - DK DICSNIJDKN'IS KM

DOOP. — ZOim VOOK DUN JUISTEN DATUM VAN EI.KK BKZHIt PLEOTIOHEDEM. — JIET liUROEIII.IJK KN OODS-DIENSTFO HUWELIJK EN ZIJN VERSCHII.I.END KARAKTJill. — IIET UUROEKI.IJK IIUVVEMJK EN DE PI.EOTIG-

IIEDEN DAARDIJ. — DOOD EN IlEQUAPHNIS.--Dl! VORM VAN IIET GRAF. — DE GEHUURDE ROUW-

DRAOEIIS. — DE GEDURIGE HERDENKING DER DOODKN. — DE GODSDIENST VAN ABVSSINIë. — HET VASTEN EN VIEREN VAN FEESTEN TOT IN HET OVURDREVENE VOXOEIIOUDEN. — ST. JAN EN DE JAAR-I.IJKSOHIi WASCH. — VRIENDSCHA PPEI.IJK E SCHEUHIITSEEINOEN. — DK KERKEN IN ABVSSINIC. — HET

HEII.iaE EN DE ARKE. - DE ARKE IN DEN SI,AG. — ONWETENDHEID DER PRIESTERS. — DE IHJBEr,, EEN

VKIIZEOKI.I) HOEK VOOR PRIESrERS EN I.EEKKN. — HUT' I.EVEN VAN KEN' HEtl.lGE. - HIJOEI.OOI', — GE-

DAANTT.VEIiWISSEI.lNG. — DE quot;IIOI DAquot; EN DH quot;TKIIUTTVaquot;. — VOORllEEI.DEN nlJGEWOOND DOOR PAHKVNS.— amvss1 n ISCIIE BOUWKUNST.

Wjj zullen nu mot coni^o woinigo woorden liet lovon van don Abyssiniër iiiif;niin, van zijne geboorte totdat hij begraven wordt.

Zoodra men verwacht dat or oen kind /al worden geboren, verlaten allo mannen liet huis; zij zouden, indien zij in hot huis waren, voor besmet worden gohoudon on binnen 40 dagen niet in eene kerk mogen komen. Do vrouwen nomen onmiddellijk don jonggeborene in de hand; zij waaselicn lioin en besprooijen hom mot welriekende wateren en brengen zijne gelaatstrekken in fatsoen om hom te vorfraaijon. Is hot (*cn jongon, dan wordt hjj bij hot venster gohoudon, totdat een krijgsman eene lans in hot vertrek heeft geworpen; deze wordt dan in den mond van het kind gestoken, welko ])logtigheid verondersteld wordt, hot moediger to maken. Nu wordt, vóór het kind, oono kip don hals afgesneden en (loon do vrouwen hare vreugde-kreten hoo-ron — twaalfmaal voor oen' jongen on driomaal voor eou meisje. Dan vliegen zij met voel beweging het huis uit on trachten do mannen te grijpen. Indien zij hierin slagen, bossen zij mot hunne gevangenen voort, totdat dezen zich met eene kruik moede of oen dergelijk geschenk hebben losgokoclit.

Hierop volgen de godsdienstige plegtighcden. Het is niet het minst vreemde in don godsdienst der Abyssiniörs, dat zij do joodsche besnijdenis beboudon on hierbij don Christeljjken doop gevoegd hebben. Do besnijdenis heeft plaats 8 dagen na de geboorte; twintig dagen later komt do priester en doet oen' zuiverings-dionst, die hot huis weder tot algomoen gebruik geschikt maakt. Veertig dagen later wordt hot kind gedoopt indien het een jongen is. Bij oen meisje geschiedt dat eerst na 80 dagen, liet kind krijgt dan eon' koord, gevlochten van roodo, blaauwo en witte zijde, om don hals, ton toeken dat hot gedoopt is; later wordt dit verruild tegen hot blaauwo koord of do quot;matchquot; dat door alle Christenen in Abyssinië wordt gedragen. Er bestaat eene zonderlinge wot, waarbij bepaald wordt, dat, indien een der echtgenooton kinderloos sterft, zijn of haar petekind de erfgenaam wordt van zijne of hare eigendommen.

De priesters zijn zoor stipt met betrekking van den datum, waarop bet kind go-doopt wordt. Zij gelooven dat Adam en Kva niet mot den geest dos levens werden

-ocr page 793-

ABYSSINIË.

bezield, dan nadat zij reeds rcspectiveljjk 40 en 80 dagen geschapen waren. Indien de vader zich in den datum misrekend heeft, kan lijj gestraft worden met vasten gedurende een jaar; ook de priester krijgt dezelfde straf, indien hij een verkeerden dag bepaalt.

De huwelijken komen in Abyssinië zeer gemakkelijk tot stand. Zoodra de verloving heeft plaats gevonden, hetwelk meestal reeds op zeer jeugdigen leeftijd geschiedt, mag het paar elkander niet meer zien, zelfs als zij vroeger do grootste vrijheid hadden genoten. Dit voorschrift wordt in Tigré zoo streng in acht genomen, dat de bruid voor haar huwelijk haars vaders huis niet verlaat; zij gelooft, dat zij, indien zij dit deed, door ecne slang zou worden gebeten.

Onmiddellijk vóór den bruilofts-dag wordt er eonc quot;dassquot; of veldtent gebouwd van stokken en riet om do bruiloftspartij tc ontvangen; in die tont wordt het huwelijks-feest gevierd. Enkele voorname gasten krijgen eeno bijzondere plaats; ieder kan er echter binnenkomen en naar hartelust eten. Het is bij deze gelegenheden altijd zeer roezig; oene menigte lieden, die reeds gegeten hebben, verlangen opnieuw te worden toegelaten, terwijl eene andere menigte hongerigen vechten en elkander verdringen om den ingang te bereiken. Ecne zekere orde wordt bewaard door eenigo jonge lieden, die hiertoe vrijwillig hunne diensten bewijzen; zjj mogen hun' post waarnemen zooals hun het best dunkt, en slaan op de menigte los, zonder dat iemand terugslaat. Zoodra een gedeelte der gasten zooveel hebben gogeten, als men in redelijkheid verwachten kan, worden zij door do deurwachters met geweld naar buiten gebragt en laten dezen een anderen troep toe.

Na hot feest wordt de bruid op don rug van oen' man weggedragen en als een zak kolen op een bankje neergezet. Nu wordt er muzijk gemaakt en gedanst, terwijl de bruidegom, gevolgd van zijne bruidsjonkers of quot;arkee'squot;, naar het huis gaat; hij wordt door zijne vrienden vergezeld cn voorafgegaan door muzijk. Als hij aangekomen is, heeft het huwelijk — dat moer eeno burgerljjke dan eene godsdienstige plegtighcid is —- plaats. Een priester, indien er een bij de hand is, houdt tot hot paar eene toespraak ; is dit niet het geval, dan wordt zij gehouden door een' oudste cn do plegtighcid is geëindigd.

De quot;arkee'squot; hebben een aantal zonderlinge pligten te vervallen; hieronder behoort do gewoonte om voor liet jonge paar giften to verzamelen. Zij doen dit door mot zang en trommelslag voor de huizen te bedelen. Indien men hun niets geeft, nemen zij het weg; er wordt na eene bruiloft onnoemelijk voel gestolen, want de quot;arkee'squot; zijn, zoolang zij hunne betrekking vervullen, bevoorregte personen. Zjj mogen zelfs oen' valschen eed doen, eene misdaad waarvan alle Abyssinischo Christenen den grootsteu afschuw hebben. Als iemand, van wien liet oen of ander gestolen is, een geschenk of een rantsoen aanbiedt, zijn de quot;arkee'squot; verpligt het gestolene terug te geven; indien zij echter hoenderen of andere eetbare waren hebben weggenomen, is het niet mogelijk ze terug te geven daar de quot;arkee'squot; zorgen ze dadelijk op te eten.

Deze huwelijken, die alleen burgerlijke plogtighoden zijn, worden even gemakkelijk ontbonden als gesloten; het ligtste voorwendsel van eene der partijen is voldoende om eeno scheiding te doen volgen. Zijn er kinderen, dan neemt de vader de jongens en de moeder de meisjes; het is bijna zeker dat beiden onmiddellijk na de scheiding weder in liet huwelijk treden.

Een gevolg hiervan is, dat liet dikwerf voorkomt dat er in een gezin waar onderscheidene kinderen zijn, twee zijn van céne moeder, twee of drie van ecne andere, en een paar van ecne dorde. Het is bijna altijd het geval, dat de kinderen van één' vader bij verschillende moeders elkander haten als de pest, terwijl kinderen van ééne moeder bij verschillende vaders zeer vriendschappelijk te zamen leven.

Behalve deze burgerlijke huwelijken, die eigenlijk goene huwelijken zijn, bestaan er ook godsdienstige of geestelijke, die voor onverbreekbaar worden gehouden. Zij worden evenwel zelden gesloten, dan alleen tusschen personen die reeds burgerlijk gehuwd zijn; in dat geval is het paar, door vele jaren van ondervinding, tot de overtuiging gekomen, dat zij uitstekend bij elkander passen. Zjj begeven zich derhalve naar de kerk, worden gehuwd door een' priester en ontvangen te zamen het avondmaal.

784

-ocr page 794-

abyssiniK.

den dood van een' Abyssiniër heeft do begmt'onis binnen een zoor kort tijdsverloop plaats; als het mogelijk is, gcsclilcdt zij nog op denzelfden dag. liet overlijden wordt aangekondigd van den nok van het huis en door boodschappers aan do omringende dorpen overgebragt; er wordt onmiddelljjk door vrijwilligers een graf gegraven. Er zjjn in Abyssinië geeno doodgravers van beroep, maar daar het begraven der dooden als een verdienstelijk werk wordt beschouwd, is er altijd genoeg hulp te krijgen. Het Ijjk wordt dan op een rustbed gelegd en ten grave gedragen; gedurende den optogt worden er steeds psalmen opgezegd. Terwijl liet lijk naar do kerk wordt gebragt, wordt er •» maal halt gehouden; bij iedere rustplaats wordt wierook gebrand en een gedeelte der schrift gelezen of liever gebrabbeld, zoo schielijk als de woorden slechts kunnen worden uitgesproken. Om tijd te winnen is aan eiken tegenwoordig zjjndon priester een gedeelte opgedragen;'zij lezen dan allen te gelijk, zoodat de rouwdragenden er geen enkel woord van kunnen verstaan. Dezen maken echter zeiven zooveel leven, dat zij er zich volstrekt niet om bekreunen, of zij iets van de teksten verstaan of niet.

Do dragers leggen hot zoo aan, dat do zevende halt gemaakt wordt bij de deur dei-kerk. Hier worden nog meer teksten op dezelfde tijdvvinnende wijze opgedreund, terwijl het lijk in een kleed van palmbladen gewikkeld wordt; dit is een zinnebeeld van de palmtakken die vóór den Heer worden gestrooid bij zijn'intogt in Jeruzalem. Zoodra hot graf gereed is, daalt de priester er in af en bewierookt het, waarna liet lijk er in wordt neergelaten en met aarde bedekt.

Omdat de begrafenis zoo schielijk op den dood volgt, worden de rouwplogtighoden drie dagen uitgesteld, om tijd te hebben de rouwdragers bijoen te roepen en de noodzakelijke voorbereidingsmaatregelen te nomen.

Op dien dag begeven de rouwdragers zich naar eene plaats, in de nabijheid der kerk, waar eene legerstede geplaatst is, op welke het ruwe konterfeitsel van een mensch rust; dit beeld wordt verondersteld de plaats van den overledene in te nemen. De nabestaanden verschjjnen met geschoren hoofden als die der priesters; de bewoners van Tigré wrijven liiinno voorhoofden en hoofdslapen met den rand hunner mantels, totdat zij er de huid hebben afgewreven; zij maken op deze wijze zweren, die dikwijls vele weken behoeven om te genezen. Meestal is de wond zoo groot, dat na do genezing de liuiil der likteekens zwarter is dan op hot overige gedeelte des ligchaams en dit gedurende het goheele leven blijft, waardoor het gelaat eene zeer zonderlinge uitdrukking verkrijgt. I5ij de quot;Ainliara'squot;, is deze wijze om hunne droefheid te toonen, niet in zwang.

Elke rouwdrager komt nu vooruit en houdt eene soort van lofspraak, waarvan de overledene hot onderwerp is; hunne loftuitingen worden uitgebragt in eene soort van ruwe verzen. Ingeval echter de nabestaanden geeno goede dichters zijn, wordt het lijk door een aantal rouwdragers van beroep vergezeld; sommigen worden gehuurd, maar het grootste aantal komt alleen in de hoop op eene bolooiiing en een aandeel in het begrafenis-maal waarmede de plegtigheden worden besloten. Volgens Parkyns geven deze lieden do kleinste bijzonderheden van de geschiedenis des overledenen; van zijne daden, karakter en zelfs van zijne bezittingen: quot;O Gabron, zoon van WoldaMousa en kleinzoon van Ita Garra Raphael, enz. enz.; berijder van het bruine paard mot witte pooten en van den grijzen muilezel; eigenaar van hot gedamasceerde geweer en drager van het met zilver versierde schild, waarom hebt gij ons verlaten? enz. en hierop gaan zjj over tot het bijzondere leven en alle handelingen van den afgestorvene. Alle tegenwoordigen vallen na elk vers in met een koor van weeklagten, op eene treurige wijs gezet. quot;Moni! wai! wai! wailayay! waily! wailayay!quot; enz.; dit koor klinkt zeer aangenaam klagend, vooral wanneer, zooals dikwijls het geval is, een aantal vrouwen er hare zachte stemmen bij voegen.

785

quot;Zij worden begeleid door do quot;ambiltuquot; en do quot;cundanquot;, die niet weinig tot het effekt bjjdragen. Dit gaat zoo voort, totdat alle verwachte vrienden en betrekkingen zijn aangekomen en naar hartelust gejammerd hebben. Tegen de middag begeeft zich het goheele gezelschap in het huis, waar eene koe is geslagt en een behoorlijke voorraad van levensmiddelen klaargemaakt voor hen die van verre gekomen zjjri. Alles, behalve de koe, wordt in den regel gegeven door de buren, daar de nagelaten be-

50

DKEL I.

-ocr page 795-

ABYSSTNlft,

trokkingen verondersteld worden te zeer door droefheid oYormeestcrd te zijn om zich mot dergelijke zaken te kunnen bezighouden.

quot;Do quot;ambiltaquot;, waarvan zoo even sprake was, is een muzijkinstrumont hetwelk bestaat uit oen stel van zes pijpen; elke speler hect't eóno pijp en elke pijp slechts één toon. De quot;candan melakhatquot; is vervaardigd van vier lange rieten buizen, die ieder aan het einde wijd uitloopen en een rieten mondstuk hebben, als dat eener klarinet, '/ij worden evenals de quot;ambiltaquot; achtereenvolgens bespeeld en brengen oen scherp en onaangenaam geluid voort. Beide instrumenten worden gewoonlijk begeleid door eene kleine trom. Ofschoon do onmiddellijke plogtigheden der begrafenis met dit feestmaal eindigen, zijn nllo ceremoniën hiermede echter nog niet geëindigd. Veertig dagen achtereen worden er geregeld missen gelezen cn nog eene op den tachtigsten dag na het overlijden. Zes maanden na de begrafenis wordt er een tweede en uitgebreider foest gegeven, hetwelk dikwijls verscheidene dagen duurt.

quot;Op dit foest verschijnen alle armen, dio aanspraak maken op het regt, om vóór iemand der overige gasten geholpen te worden, /ij zetten zich in de quot;dassquot; neder, en . roepen zoolang luidkeels om bediend te worden, totdat er een beambte komt, die elk hunner met een' stok een' ligten slag op het hoofd geeft. Iljj die op deze wijzo bjjzonder is aangeduid, houdt zjine handen op en ontvangt een stuk vlecsch, in quot;teftquot;'-brood gewikkeld. Als allen bediend zijn, houden zij hot voedsel onder hun mond en roepen met eene luide stem: quot;Hai.. ..oh!quot;; de laatste lettergreep wordt verlengd, tot dat zij buiten adem zijn.

Dit quot;Hai____ohquot; wordt voor eene soort van zegen gehouden, en weinigen zouden het

durven achterwege laten. Indien het nagelaten word, zou dit worden beschouwd, als of men al de verwensehingen der armen over zich inriep; men zou met do grootste verachting op zoo iemand neerzien. Als zulk oen man twist kreeg, zou zijne tegenpartij hem stellig toevoegen: quot;Ah! gij zjjt de man dio geen quot;Hai____oh!quot; riep voor zijn broeder.quot;

Zes maanden na den quot;teskarquot; hooft or nog een ander foest plaats en op eiken verjaardag van do begrafenis wordt voedsel naar dc priesters gezonden.

Wij zijn nu als van zelf genaderd tot don godsdienst dor Abyssiniërs.

Het is eene soort van Christendom, dat hoofdzakelijk bestaat uit vasten; hot leven van oen Abyssiniör wisselt dus af tusschen achtereenvolgend streng vasten en buitensporige vraatzucht. De vasten der Abyssinischc kerk nemen nagenoeg twee derden in van liet jaar; dc duur wordt afgemeten naar de lengte der schaduw. Een vasten moet bijv. worden gehouden totdat dc schaduw van een mcnsch negen en een half zijner eigene voeten lang is, eeno andere totdat hare lengte negen en weder eene andere totdat zij tien voeten bedraagt. En dit is werkelijk vasten; geene spijs mag over hunne lippen komen voordat deze tijd verstreken is, cn wijzigingen, zooals het eten van visch enz., om de strengheid er van te matigen, worden volstrekt niet toegelaten. Op Goeden vrijdag en den volgenden zaturdag vasten do priesters en zij die ecnigzins aanspraak maken op godsdienstigheid, 48 uren achtereen; in het geheel zijn er, do woons- en vrijdagen medegerekend, 2G() vastendagen.

Gedurende de grooto vasten, zooals die in hot voorjaar, welke 55 dagen duurt, mag het volk op zaturdag cn zondag des morgens eten; maar ook in dat geval is vleesch in eiken vorm streng verboden.

Zoodra het innger worden der schaduwen het einde van den vastendag te kennen geeft begint het feestvieren en op het Drio-koningen-fcest wordt gedurende den ge-lieclcn nacht niets anders gedaan dan eten, drinken, zingen, dansen cn bidden, die elk op hen-zelv' voor godsdienstpligten gehouden worden.

St. Jan is bij de Abyssiniërs een grooto feestdag; hij heeft dit boven do andere voor, dat het geheele volk niet alleen zich zelven wascht, maar ook hunne klcedcrcn. Het is do eenigo dag van het jaar waarop de Abyssiniërs met water in aanraking komen, met die uitzondering dat zij voor en na den maaltijd hunne handen wasschen en hunne voeten als zij van de reis komen. Zij beschouwen inderdaad het wasschen van het ligdiaain als eene heidenscho en zelfs on-christcljjkc praktijk, die alleen goed is voor Mohainodanen en andere dergeljjko verachtelijke wezens.

780

-ocr page 796-

ABYSSimE.

Tusschcn St. Jan cn liet feest van quot;Mascalquot; ol'v.an het kruis, hebben er tusschon de jongelieden van beide geslachten onophoudelijk schermutselingen plaats. Dch avonds verlaten zij allen hunne huizen, de jongens met bundels brandnetels en do meisjes met kalebassen, met alle mogelijke vuilnis gevuld. Als zij elkander ontmoeten schelden zij elkander op alle mogelijke wjjzen uit — de taal die hierbij gebezigd wordt is niet de meest kiescho en uitgezochte — en gaan hierop tot dadelijkheden over; do meisjes werpen met den inhoud der kalebassen naar de jongens, terwijl dezen haar dit betaald zetten door haar wederkeorig met de brandnetels op do naakte schouders te slaan.

Dc dag waarop de grootste feestelijkheden plaats hebben, is hot feest van quot;mascal.quot; Op den avond voor dezen dag heeft elk oone toorts bij zich; zij gaan er eerst mode langs de huizen en kijken in iedere spleet, zooals do Joden van ouds keken naar den zuurdeesem, en trekken er dan mede in do vrije lucht. Het spel hetwelk hierop volgt eindigt meestal in een gevecht. Dit begint in den regel mot de kleine jongens. Dezen beginnen elkander uit te schelden en dan te vechten. Als nu een man ziet dat zijn zoon het onderspit delft, trekt hij hem uit het gedrang eu geeft diens tegenpartij cou puk slaag. De vader van den laatsten komt nu om zijn' zoon te ontzetten, dc vrienden der beide partijen nemen aan den strijd deel en alles eindigt met een algemeen gevecht. Meestal loopen dozo geschillen goed af; hebben do vochtende partijen echter wat veel gedronken, dan nemen zij dikwijls de toevlugt tot de wapenen en worden er somtijds ernstige wonden toegebragt.

Des nachts laten do opperhoofden op do heuvels in de nabijheid der steden groote massa's hout opstapelen, die vóór hot aanbreken van don dag in brand worden gestoken. Nu worden er rundoren en schapen driemaal om hot vuur heengeloid, geslagt cn achtergelaten om door vogels en roofdieren te worden opgegoten. Dit is klaarblijkelijk eeno heidensche gewoonte; zoowel do plaats waar hot altaar wordt opgerigt, als do wijze van offeren — alles geeft den vuur-aanbidder te kennen. Als derhalve het volk in don morgen, na de vermoojjenisson en uitspattingen van den nacht wakker wordt, zien zij de geheele streek door deze heuvel-vuron verlicht.

Zij begeven zich dan naar hunne verschillende opperhoofden en snoeven en pochen op hunne dapperheid; sommigen verhalen do feiten, die zij tegenover den vijand hebben bedreven, terwijl anderen do heldendaden voorspellen, die zij voornemens /ijn to verrigton als zij een' vijand zullen ontmoeten. Meestal worden er op dezen tijd ook geschenken gegeven en als gewoonlijk feest gevierd; elk opperhoofd, hoe klein ook, slagt zoovele koeijon als hjj kan en bjjna elk huisvader doodt ten minste éeno koe.

De kerken van Abyssinië zijn volstrekt niet gelijk aan de gebouwen, die wij gewoonlijk mot den naam van kerk bestempelen; zij zijn klein, laag en hebben platte daken, en gelijken inderdaad voel op de oude Joodsche, in vaste gebouwen hervoimde, tabernakels. Sommige kerken van later tijd zjjn langwerpig of vierkant; de eigenlijke oude Abyssinische tempels zijn echter rond. Zjj geljjken volkomen op do gewone hnizen, behalve dat zij wat grooter zijn. Zij zijn door concentrische muren in drie afdeclingen verdeeld. De ruimte tusschon den buitensten muur is do plaats waar do leeken mogen komen; de priesters alléén mogen de heilige ruimte betreden, tusschon den tweeden on derden muur.

In het midden is een klein vertrek, hetwelk nu eens rond en dan weder vierkant is. Dit is het quot;heilige der heiligenquot; en bevat de ark, die door de Abyssiniërs bijna even hoog vereerd wordt als de oude ark des verbonds door de Joden. Do ark is eeno eenvoudige houten kist, die in vele kerken zeer oud is, en waarin do tien geboden liggen. Over deze ark is oen zijden gehemelte; om haar hoon hangen een aantal stukken zjjde en katoen. Er hostaal- eeno legende, dat de echte ark der Joden op oone plaats in Abyssinië wordt bewaard in eeno kast die in eene rots is uitgehouwen.

De Abyssiniërs volgen ook de oude Joodsche gewoonte, do ark in het gevecht met zich to voeren.

Op de volgende afbeelding, die een gevecht voorstelt tusschon Abyssiniërs cn Gallas, ziet men don koning, beschaduwd door zijn zonnescherm, bevelen geven aan een opperhoofd te paard, wiens versierd schild cn zilveren kroon zjjn' rang te koniien geven. In hef verschiet bespeurt men brandende dorpen, terwijl jinn den rog-

7S7

50*

-ocr page 797-

ABYSSIN1È.

terkant oen aanval gedaan wordt op eeno dier lioogc versterkingen, achter welke het volk gewoon is zich te verschansen. Op den voorgrond zijn vcrscheideno gesneuvelde O al la's en voor don koning bevinden zich enkele gevangenen, die om genade smeekon.

Kegts van de afbeelding ziet men een kegelvormig voorwerp op den rug van een' muilezel. Dit is een der kasten die hen in hot gevecht vergezellen, gelijk de ark dos verbonds de Israëliten. Deze kast bevat ót' een bijbel ót' do reliquien van oen' of anderen geliefkoosden heilige; het kleed van don muilezel is altijd van scharlakenrood laken. Twee priesters met witte kleederen en tulbanden bewaken hem.

Do muren der kerken zijn versierd met zeer ruwe schilderingen; men ziet er met hot grootste ontzag op neer, ofschoon de uitvoering niet veel heter is, dan indien een kind van (5 jaar ze had uitgevoerd. Het onderwerp is meestal de kruisiging en conventionele portretten van heiligen; de nieost geliefkoosde is welligt St. Joris, van wien men de meeste afbeeldingen aantreft.

De priesters zijn, zooals men zich wel kan voorstellen, geene bijzondere staaltjes van vroomheid of geleerdheid. Sommigen hunner, maar bij lange na niet allen kunnen lozen; maar zelfs hun, die deze kunst verstaan, is het vrij onverschillig of zij begrijpen wat zij lezen; zij snateren do woorden als papegaaijen, zonder dat zij op hunne quot;hersenen eenigo den minsten indruk maken.

Als zoo de onderwijzers zjjn, kan men zeer goed begrijpen wat er geleerd wordt; in werkeljjkheid kan geen enkele leek in Abyssinië lezen. De overleden koning Theodoras maakte evenwel in dit opzigt eene schitterende uitzondering; men moet echter in liet oog houden dat hij vele jaren in een klooster had doorgobragt; hij had dezelfde opvoeding genoten als zij dio bestemd waren om priester tc worden. Do bijbel is derhalve voor allo leeken en een groot gedeelte der priesters een gesloten boek; do

788

-ocr page 798-

ABYSSF NI Ë.

levens dei' heiligen en de voi'schillemlo geschreven amuletten, die zjj zoo gaanic koopcn, worden door dc Abyssiniërs ver geschat boven liet heilige boek zelf.

Daar bovendien de schrjjvcrs, die de meest ontwikkelde lieden van hot land zijn, den kost verdienen door spreuken uit den bijbel af' to sclinjvon, brengt luin belang inedo het volle zoo onwetend en dom mogelijk te houden, zelfs indien do leoken dc begeerte to kennen gaven om zelvcn te leeren denken. Daar echter het donken voor hen oonc veel te vermoeijendo bezigheid is, laten zij hunne godsdienstige belangen zeer gerust in de handen hunner geestelijkheid. Elk zjjn vak, zeggen zij — de krijgslieden moeten vechten en do priesters bidden.

Wat dc quot;levens der heiligenquot; betreft, waarvan wij zoo even spraken, dit is ecno verzameling van do wonderlijkste verhalen; dikwijls zijn deze belagchelijk en kinderachtig, meestal volgens onze begrippen godslasterlijk, maar somtijds hoog poëtisch en roerend verlievon. Er is een verhaal van St. Gabro Mcmfus Kouddos, d. i. do slaaf van den Heiligen Geest, dat al deze verschillende elementen iu zich vcrconigt. Hij werd heilige geboren; drie dagen na zijne geboorte stond lijj op en licrhaaldo dc drievoudige aanroepingen cn gebeden, ilij was zoo heilig, dat lijj gedurende zjjn leven nooit conig voedsel hocgonaamd gebruikte.

Eens viel lijj in een' afgrond die 300 voet diep was. Toen de engelen hunne vleugels onder hem wilden uitspreiden, wees hij hunne hulp van de hand cn gaf hiervoor zulke wijdloopige redenon op, dat zjjn val zeer langzaam moet zijn geweest. De blijkbaar godslasterlijke gedeelten van dit verhaal sla ik over cn wil alleen het einde er van vernielden.

Hij irih/e zulk een' buitensporig langen tijd blijven leven, dat eindelijk dc eugcl dos doods in persoon werd gezonden om hem te halen. De heilige bedankte echter voor de uitnoodiging en beweerde nog al logisch, dat zjjn ligchaam, daar hij noch gegeten nocli gedronken had, niet aan de aarde behoorde cn er derhalve niet aan kon worden teruggegeven, en dat door gccne enkele verandering zijn toestand beter kon worden. Alle vroegere heiligen kwamen toen bij hem en trachtten hom te overreden, totdat hij zich eindelijk verpligt gevoelde te sterven. Toen ontstond er echter oen groote strijd over lietgoen met zijn lijk moest worden uitgevoerd. De lucht wilde het natuurlijk niet opnemen, en daar de heilige noch gegeten noch gedronken en nooit van een vuur gebruik gemaakt had, kon geen der andere elementen zjjn Ijjk ontvangen; hot loven werd hem derhalve teruggegeven en hij werd, nog levend, in den hemel opgenomen. Diegenen onzer lezers die den Talmud hebben gelezen, zullen zich waarsolujnljjk eene dergelijke legende herinneren, die zonder twijfel de oorsprong is van bovenvermeld verhaal.

Daar dit nog een der beste staaltjes is van don godsdienst der Abyssiniërs, kan men zich gemakkelijk eene voorstelling maken wat dan hunne bijgcloovigheden wel moeten zijn.

Dezo zjjn van de echt Afrikaanschc soort en bleven, niettegenstaande het Christendom reeds voor zoo langen tijd in Abyssinië is ingevoerd, met onverminderde kracht voortbestaan.

Hot volk heeft een onbepaald geloof in de magt van sommigen om van gedaante te kunnen veranderen. Er is ééne soort van demon, Bouda genaamd, die deze magt bezit; lijj wordt verondersteld do bijzondere demon der smeden to zijn. Nu is in Abyssinië het beroep van smid erfelijk en niet zeer geacht: alle smids worden beschouwd nis toove-naars. Dit denkbeeld stamt klaarhlijkeljjk reeds af van overoude tijden, toen het smelten, smeden en vellen van ijzer den lieden nog al te wonderlijk voorkwam, dau dat het door gewone nienseheljjke wezens kon geschieden.

L'arkyns verhaalt onderscheidene voorbeelden van dit geloof in gedaanteverwisseling, lijj wist, bij voorbeeld, van twee kleine meisjes, die naar het bosch gegaan waren om hout te sprolikelen cn vreeselijk verschrikt terugkeerden. Zjj hadden een' smid ontmoet, hem voor toovenaar uitgescholden cn hem als bewijs zijner magt gevraagd, zich in eene hyena te veranderen. De man had haar bij haar woord gehouden, eene punt van zijn kleed losgeknoopt, er een weinig asch uitgehaald en die over zijne schouders geworpen. Onmiddellijk daarop was zjjn hoofd veranderd in den kop eeiier hyena en

-ocr page 799-

AI5YSS1NIË.

kroeg lijj liuar over hot gohcolo ligchaam; voordat /ij van den angtst bekomen waren die baar verlamde, grinnikte on lacbte de nu volkomen hyena gewordenc togen bon en verdween toen in liet nabungo kreupolbout.

Eeno andere gescbiedonis beeft eone zondorlingo overeonkoinat met sonnnige verbalen van gedaanteverwisseling uit de quot;Duizend on oon nacht.quot;

Twee quot;Bouda-brocdorsquot; wisten een good bestaan te maken van hunne inagt om van gedaante te kunnen veranderen. Do oon veranderde zich in een' paard, oen' muilezel of een ander dier van waarde en werd dan door zijn' broeder verkocht. Midden in don nacht hernam bij dan zijno gewone menscholjjkcgedaante cn ging naar zijn'broeder terug. Dat ging godurondo ecuigen tijd goed, maar eindelijk wilde niemand meer van bon koopon, omdat zij goon voo hielden; niemand kocht bovendien gaarne dieren die er den slag van hadden om altijd binnen 24 uren te verdwijnen. Ton laatste besloot iemand liet gohoim te doorgronden. Een dor broeders bood een zeldzaam fraai paard te koop aan. Do man kocht bet en stak hot, zoodra bij buiten do stad was gekomen, zijno speer in bet hart, zoodat hot op do plaats dood bleef.

Hij begaf zich toen naar den verkooper en hief klaagliederen aan over zijn' drif-tigen aard, die de oorzaak was, dat bij zulk oen prachtig dier gedood had. Do quot;Boudaquot; wist zijne aandoening te verborgen, totdat zijn bezoeker vertrokken was en begon toon do gewone wooklagten over de dooden; hij wreef do huid van zijne slapen en jammerde luid. Toon hij hieromtrent ondervraagd word, zoide bij, dat hij rouwde over don dood van zijn' broeder, die beroofd en vermoord was door do Galla's, van wie hij do paarden had gokoeht om te vorkoopon.

Het schijnt dat do quot;Bouda'squot; ook andere personen, zelfs tegen bun wil, in dieren kunnen verandoren.

Eens was er oono vrouw gestorven; onmiddellijk na de begrafenis, kwam er oon smid bij don priostor, aan wien do bewaking van hot kerkhof was toevertrouwd; do smid kocht den priester om, om bom bet pas begraven lijk te geven. Dit geschiedde en allo buren maakten de opmerking, dat de smiil eenon buitengewoon fraaijen ezel had gekocht, op welken bij altijd reed. Dit dier had echter deze bijzondere eigenschap, dat bot namelijk altijd wilde gaan naar bet huis waar de vrouw had gewoond; als bot een dor kinderen tegenkwam hegou bet steeds luid te balken en liep naar hot kind toe.

Do oudste zoon, die een bijzonder verstandig jong mcnscb was, verklaarde eensklaps, dat de ezol in kwestie zijno moeder moest zijn; hij stond er op, zoowel den ezel als zijn' berijder iu de hut te brengen. Hier schcen hot dier volkomen te huis te zijn en do smid werd beschuldigd oon' quot;Boudaquot; te zijn on bet lijk der vrouw in een ezel veranderd to hebben. In den beginne ontkende hij do beschuldiging, maar bekende eindelijk, door bedreigingen cn beloften biertoe gedrongen, dat bij inderdaad het feit had bedreven. De vrouw was niet dood geweest, maar had slechts oene flaauwte, die hij haar bezorgd had; hij kon haar bare vorige gedaante teruggeven. Nadat bom goheele vergiffenis was beloofd, begon hij zijne bezweringen, waarop de ezol langzamerhand do harige vacht verloor en den vorm van een mensch aannam. De gedaanteverwisseling was bijna volkomen, toen een der zoons, in een'aanval van woede, (Ion smid met zijne spoor doorstak; de gedaanteverandering ging toen niet voort, zoodat de vrouw naderhand altijd cón' voet en eeno ezelshoef behield. Vele lieden vertelden aan Parkyns dat zij deze hoof' zelven gezien hadden.

Do quot;Boudaquot; toont zijne magt op verschillende wijzen; oene van dozo ia eeno soort van bezetenheid, waarbij de aangedane persoon als hot ware in een half-domoniscben toestand verkeert en dingen doet, die voor bet menscbelijk ligchaam, in zijn normalen toestand, volstrekt onmogelijk zijn. Mannen en vrouwen zijn beide aan de quot;Bouda-krankzinnigheidquot; onderhevig, ofschoon de vrouwen er van nature meer vatbaar voor zjjn; zij verklaren dat feit, door to zeggen, dat zij de liefde van een' of anderen quot;Bouda niet beantwoord bobben, liet voornaamste doel van den quot;Boudaquot; schijnt te zijn, de lieden zoo te botoovoren, dat zij tot hem moeten komen als hij hen roept, lljj neemt derhalve de gedaante aan van eon hyena en roept de slagtoffers des nachts; als zjj niet vastgebonden en zorgvuldig bewaakt worden, zijn zij gedwongen deze roepstem te volgen; zij gaan naar do hyena en worden door dezen verslonden.

700

-ocr page 800-

Al {Y SSI NIK.

Eon merkwaardig voorboold (lozer quot; Houda-ziektoquot; word mot de grootste zorg door J'arkyns waargenomen. De aangedane persoon was eene vrouwelijke bediende van lloliabaita. De ziekte begon met lusteloosheid en hoofdpijn, en ü-iiifquot;- toen in cowone zenuwtoevallen over.

quot;liet was in dit tijdperk der ziekte, dat de overige bedienden het vermoeden kregen, dat zij onder den invloed was van een' quot;Uouda.quot; Kort daarna werd zjj bedaard en verzonk langzamerhand in eenen toestand van verdooving, die in bijna gohcele gevoelloosheid overging. Hetzij zjj zich buitengewoon goed kon houden en groote geestkracht bezat, ot' dat zjj inderdaad niets voelde, de verschillende proefnemingen die men met haar deed, hadden op haar niet meer uitwerking dan zjj zouden gehad hebben op eene sonnambule die onder magnetisclien invloed is. Wij knepen haar herhaalde malen, maar hoe hard wij dit ook deden, zij bewoog geeno spier van haar gelaat, noch gaf op eenige andere wijze cenig gevoel te kennen. Ik hield eene Hescli vliegende geest onder haren neus en haar'mond digt; daar dit geeno uitwerking deed, bevochtigde ik er eenig pluksel mede en stak dit in hare neusgaten. Ofschoon ik alles zou kunnen verwedden, dat zij nooit Ammonia liquida gezien, geroken of or zelfs van gehoord bad, bad het op haar niet meer eflekt dan rozewatcr.

quot;Zij hield de duimen vast in hare handen, alsof zjj ze niet wilde laten zien. Toen ik dit aan. een der omstanders deed opmerken, zoide hij, dat de duimen hot bijzonder eigendom waren van den quot;Boudaquot; en dat hij niemand zou toelaten zo hom te ontnemen. Onderscheidene personen poogden hare handen te openen en de duimen er uit te halen; zjj weerstond hen echter met oene voor een meisje verwonderlijke kracht cn beet in hunne vingers, dat bij sommigen het bloed er uit liep. Ik trachtte hot onder anderen ook te doen, cn ofschoon ik een paar beten in do vingers kroeg, had of de duivel groot respekt voor mij als Engelschman cn Christen, 6f zij voor haren meester; want dit bjjten was slechts voorgewend cn had moer van kussen dan van iets anders, indien ik het althans vergelijk mot de wonden die zij de andoren had toegebragt.

quot;Ik had een snoer ainuletten bij mij, die ik gewoonlijk als sieraad droeg en waarbij verscheidene waren tegen verschiilende ziekten. Ik was echter volkomen zeker, dat er geen bij was tegen do quot;Bouda.quot; Toch beweerde ik, in de hoop hiermede do bedriegerij aan don dag te brengen, dat er een bij was, en wol oen zeer beroemde. Ik logde hot gehoole snoer op baar aangozigt, in do hoop, dat zjj zou voorgeven de werking er van te gevoelen om diensvolgens te handelen; tot mijne verrassing en teleurstelling bewoog zij zich echter in het geheel niet. Verscheidene personen hadden het dorp rond-goloopon om een talisman te zoeken, maar waren onverrigter zake teruggekeerd. Toon mijne amuletten op haren mond gelegd werden, sprong zij voor een oogenblik op, beet er in, verscheurde ze en begon te lagchen, terwijl zjj zcide, dat zij zwak waren en hem niet konden overweldigen.

quot;Ik gebruik hier het mannelijk geslacht, want ofschoon do patient in dit geval een meisje was, wordt de quot;Boudaquot; verondersteld door haren mond te spreken; welk geslacht do lijders ook mogen hebben, gebruiken zij of liever de geesten, als zij van zich zeiven sproken, altijd het mannelijk geslacht. Ik overstroomde haar met emmers vol water, maar zij sprong niet op, of begon niet te rillen, zooals het gewone gevolg is, wanneer men plotseling een' emmer water over iemand uitgiet.

quot;Des nachts kon zij niet slapen, maar werd rusteloozer en sprak meermalen. Zij zoide zelfs, mot hare gewone stem, dat zij niet ziek was, noch bezeten door quot;Bouda,quot; maar dat zij alleen naar Adoun wcnschte terug te koeren. Zjj zoide dit zoo natuurlijk, dat ik voor het oogenblik volstrekt niet op inijiio hoede was en haar vertelde, dat zjj natuurlijk gaan mogt, maar dat zij tot den volgenden dag moest wachten. De anderen glimlachten en fluisterden mij toe, dat dit slechts een streek was van den quot;Boudaquot; om haar in het bosch te lokkon on dan te verslinden.quot;

Door eene dier toevalligheden, die somtijds voorkomen, hoorde men den goheelon nacht eene hyena — die, naar hot volksgeloof, do van gedaante veranderde Bouda was — in do onmiddellijke nabijheid van hot dorp huilen en lagchen; het was do eenige keer dat Parkyns dit, gedurende zijn gehoole verhljjf in Rohabaita, had waargenomen. Daar dit dier zoo digt in do nabijheid was, werd do jonge vrouw stevig vastgebonden en werden er

701

-ocr page 801-

ABYSSINIÈ.

binnen on bnituii dc luit scliililwaclitcn geplaatst. Telkens als de hyena riep stoundo zij en sprong; en eens, nadat zij bjjna een uur had stil gelegen en do sohildwacht binnen do hut in slaap was gevallen, kwam do hyena digt bij de hut; do vrouw stond toen op, nt)! hare handoi bevrijd, kroop op handen en voeten naar de deur en was er gedeeltelijk in geslaagd deze te openen, toen een der schildwachten cenig geluid maakte, waarop zij weder naar hare plaats ging. Op deze wjjze word zij drie dagen lang streng bewaakt; gedurende dien tijd wilde zij eten noch drinken, zjj braakte zelfs een klein stukje brood uit hetwelk zij had ingeslikt. Op den derden avond werd zij echter beter cn begon langzamerhand te herstellen.

Indien dit bedriegerjj was, is hot, zooals Parkyns aanmerkt, moojjelijk hiervoor eeno reden to vinden. Zij had bjjna geen work te doen, en het is te verwonderen wat haar kon bewegon zich vrjjwillig tot drie dagen gevangenisstraf te veroordoolcn, vergezeld van knijpen, het binden met koorden, koud water en andere mishandelingen, om nog te zwijgen van de zwaarste van alle straffen voor een Abyssiniër, do volkomen onthouding van spijs en drank.

liet volk gelooft dat deze bctoovering teweeg gebragt wordt door oen' quot;Boudaquot;, die achter den doopnaam van de aangedane persoon is gokomen. Deze wordt altijd geheim gehouden en de Abyssiniërs zijn alleen bekend bij hunne bijnamen, die hun, bij het verlaten der kerk, door hunne moeder gegeven worden. Zoodra oen quot;Boudaquot; echter den doopnaam weet, neemt hij een' stroohalm, buigt hem als een cirkel, spreekt er eenige toover-formuliercn over uit en logt hem onder oenen steen. Als do stroohalm gebogen is begint de ziekte; breekt hij, dan sterft het slagtoffer.

Zekere amuletten oefenen op den quot;Boudaquot; oene grooto magt uit. Bij zekere gelegenheid lag een arm zwak meisje schijnbaar gevoelloos neer en Parkyns had to vergeefs getracht, haar door do aanwending van voorgewonde amuletten, tot haar zelve te brengen. Plotseling kreeg zij hevige stuiptrekkingen; zij begon to schreeuwen en zoo te woelen en to worstelen, dat vier sterko mannen haar naauwclijks konden houden. Juist op dat oogenblik kwam er oen Amharaasch soldaat binnen en riep zij uit: quot;Laat mij alleen, dan zal ik sprekenquot;. Deze man had, schijnt het, gehoord dat er iemand do quot;Bouda-ziektequot; had; hij had cone amulet medegebragt van bekende kracht.

Na vele bedreigingen mot de amulet, vergezeld van hevige verschijnselen van woede en razernij van de zijde der bezetene, beloofde de quot;Boudaquot; van haar uit te gaan, indien hem voedsel werd gegeven. Het overige moet verteld worden met de eigene woorden van Parkyns: quot;Er werd eenc kom opgezocht, waarin eeno hoeveelheid werd gedaan van allerlei afval, die men slechts bij elkander kon krijgen (van hoenders, honden, enz.) en met een weinig water en asch vermengd. Ik nam de kom zelf en verborgde haar op oene plaats, waarvan ik volkomen zeker was, dat zij mij haar niet had kunnen zien neêrzetten, en bedekte haar met eenige losse steenon, die ik in een' hoek vond.

quot;Toen werd den quot;Boudaquot; medegedeeld, dat zijn maaltijd gereed was; de vrouw stond op en liep op handen en voeten de plaats rond, terwijl zij rondsnuffelde als een hond. Op de binnenplaats gekomen, waar de kom verborgen was, ging zij er regt op af en verslond, nadat zjj dc steencn had verwijderd, den inhoud met de grootste gretigheid. De „Boudaquot; werd toen verondersteld haar te verlaten cn zij viel als in oene flaauwte op don grond. Van nu af herstelde zij binnen weinige dagen.quot;

Eenc dergeljjke soort van bezetenheid heet quot;Tigritiyaquot;. In dit geval begint dc lijder, zonder eenige blijkbare reden, te vermageren en blijft eindelijk verscheidene dagen zitten zonder eten, drinken of spreken. Muzijk is het eenige middel om den patiënt te genezen. Als hij haar hoort, springt hij op van de legerstede waarop hij gelegen heeft, schjjnbaar zonder kracht om zich 'te bewegen of te zitten; hij begint met do hevigste vertrekkingen van het ligchaam te dansen en houdt dit vol met eeno kracht en hardnekkigheid, waardoor do sterkste man mot do volmaakste gezondheid vermoeid zou worden, Dit is con toeken dat do demon uitgedreven kan worden; als de muzjjk ophoudt valt de lijder op den grond en begint ■— altijd in den persoon van den demon — te spreken en vraagt om alle mogelijke versierselen; zelfs indien

792

-ocr page 802-

ABY8SINIË. 79:$

hot conc arme vrouw ia, vraagt zjj om do fluwoolen iiiiintols ca do mot zilver vcraiorde wapcuon vuu oou opporhoofd. Dozo kunuon niet dan mot grooto kosten worden ver-Hchaft, waarop liet dansen wordt hervat. Na verscliilionde nieuwe aanvallen logt de patiënt allo geleende kleedoren af en begint to loopen zoo hard zij kan, totdat de demon haar verlaten heeft. Nu verliest de bezetene al hare schijnbare kracht en valt in oeno flaauwte op don grond. Do demon neemt dan afscheid van haar; het terug-koeren wordt hom belet door hot afschieten van geweren en de kreunende patiënt wordt door eono wacht niet uitgetrokken sabels omringd,

De wijze waarop do Abyssiniörs bouwen is eenvoudig, maar karakteristiek. De huizen verschillen naar dc middelen des eigenaars; dio dor minderen zijn eenvoudige ronde hutton, terwijl do huizen der rijken vierkant zijn mot platte daken.

Hot huis van een' rijke is nog al zamengestold. Hot is omgeven door eene omheining en naast den voornaamsten ingang staat aan beide zijden eene portierloge waarin do portier en de andere bedienden slapen. Binnen de omheining vindt men gewoonlijk eenigo ligtgebouwde hutten van stroo, tot do ontvangst van vroenidolingen of bedienden. Omtrent een vierde gedeelte der afgesloten ruimte is door oen' muur van het overige afgesloten en bevat do keuken, de voorraadplaatsen, enz. Vlak tegenover den ingang is dc quot;Adderashquot; of ontvangkamer, dio vierkant of langwerpig en dikwijls zeer groot is.

Het dak is plat; is het vertrok echter te groot om er balken over hoen te kunnen leggen, dan worden alleen de hoekon op de gewone wijze gedekt, zoodat er in liet midden eene achthoekige opening overblijft. Nu wordt er oen houten wand van l'/j ft 2 meter hoogte om deze opening getimmerd, waarna het gecno moeite kost haar van een dak te voorzien.

-ocr page 803-

AHYSSiNIË.

Do quot;Adderasliquot; is verdoold in drio vertrekken, waarvan het grootste de recoptie-kanicr is. Aan liet einde is do stal, zoodat do paarden on muilezols altijd door do ontvangkamer moeten. De quot;medebquot; of slaapkamer — indien men haar zoo mag-noemen — is eenvoudig eene strook van het vertrek, nagenoeg 273 meter breed, door een' wand afgescheiden; als de eigenaar van het huis gehuwd is, wordt de ingang dor quot;medebquot; door een gordijn gesloten. Dit vertrek ontleent zijn naam van do quot;medebquot; of den divan; deze is eenvoudig een gedeelte van den vloer, 30 a 40 centimeter hooger dan het overige, dat omtrent 2 meter breed is en zich langs de gcheele lengte der kamer uitstrekt. Tegenover de quot;medebquot; is eene kleine alkoof, waarin het bed van den heer des huizes geplaatst is. Dit bed of quot;aratquot; is een stevig houten geraamte, waarover een netwerk van versche lederen riemen is gespannen die elk 6 a 7 centimeter breed zijn. Deze trekken zich door hot droegen te zamen en vormen zoo eene vrij veerkrachtige legerstede.

Bij warm weder wordt de quot;aratquot; in do vrije lucht geplaatst on enkel met een ligt dak van geweven stof overdekt. Men ziet zulk een bed, op de afbeelding bladz. 793.

Do vloer van de ontvangkamer is bestrooid met gras, evenals in Europa in vroeger tijden zelfs de vloer der paleizen met riet en biezen bestrooid werd. Als een gast binnenkomt, wordt er versch gras gestrooid, om hem eene schoone zitplaats te bezorgen; niemand denkt er echter aan het oude te verwijderen. Natuurlijk wordt de vloer, door liet gedurig handen wassclien, het morsen van bier en moede en de modder on klei die aan de pooten der paarden blijven hangen als zij uit en in den stal gaan, iiieta meer of minder dan een mesthoop. Wanneer eindelijk zelfs de neus van een Abyssiniër liet niet langer kan uithouden, wordt de kamer schoongemaakt en een panr dagen ledig gelaten, om den onverdragehjken stank die er nog in is blijven hangen, te laten wegtrekken.

Bondom de ontvangkamer ziet men aan de muren een aantal koehorens als pennen, waaraan de speren, schilden, paardetuigen, drinkhorens en andere bezittingen van den eigenaar worden opgehangen.

De plaatsen waar de voorraad bewaard wordt, zijn reusachtige aarden vaten, wier opening bijna reikt tot aan het dak, ofschoon de bodem omtrent een meter in den grond zit. De Abyssiniërs hechten aan deze vaten groote waarde, omdat zij een bewijs zijn van hun' rijkdom.

ïusschen de andere twee provinciën, Shooa en Amhara en Tigré, is zoo weinig verschil, dat wij er ons niet mede behoeven bezig te houden. Zij maken één rijk uit, evenals dit bij Engeland, Schotland, Ierland en Wallis het geval is; er heerscht tusschen hen echter eene sterke, provinciale jalouzie, evenals die tusschen de onbeschaafde klassen van het vereenigd koningrijk. Zelfs Parkyns kon zich hieraan niet onttrekken on was een vurig bewonderaar van Tigré; hij hield de bewoners van Amhara voor trotsche en aanmatigende lomperds en voor de Shooa's gevoelde hij eene diepe minachting.

De provincie Shooa is echter volstrekt niet zoo te verachten, geljjk men zien kan uit do volgende beschrijving van het groote jaarlijkscho feest, hetwelk door den vorst met Paschen gegeven wordt. Dezo maaltijd heeft op eene waarlijk koninklijke wijze plaats en duurt eeno geheele week, opdat ieder vrij man, die in do gelegenheid is de hoofdstad te bezoeken, er aan zou kunnen deelnemen.

De feestzaal is een zeer groot en hoog vertrek; aan de eene zijde is eene alkoof, van gordijnen voorzien, waar de vorst plaats neemt. Dagelijks wordt versch gras op den vloer gestrooid en in de rondte van hot vertrek staan de tafels, die laag, rond en van vlechtwerk vervaardigd zijn. Het is alleen in zulke huizen, dat de tafels gelijk zijn in vorm en grootte. Achter de tafels staan langs den muur de lijfwachten van den vorst, gewapend niet schilden en zwaarden, veel op die der oude liomeinen gelijkende.

Er zijn eon aantal bedienden, die, voordat de maaltijd begint, groote stapels brood aandragen en op do tafels plaatsen. Somtijds worden er voor eiken gast meer dan 30 sneden neergezet; het fijnste brood ligt altijd bovenop en het grofste beneden. Dit geschiedt voor den verschillenden rang der gasten. Do hoogst geplaatsten komen

7!) 4

-ocr page 804-

A BY SSI NIK,

het eerst, eten het fijnste brood 011 gebruiken de tweede soort als servetten. Als zij gedaan hebben, komen de gasten van den tweedon rang binnen, eten do tweede soort van brood on vogen hunne vingors af aan dat der derde soort; dit gaat zoo voort totdat alles verorberd is.

Rondom het vertrok hangen rjjen schilden, leeuwe-huiden en eeremantels, om door

795

-ocr page 805-

AliYSSINTË.

den vorst aan zijne oiiilei'clanon geschonken tc worden; hierboven is een breed hipijt, waarop leeuwen, kaïneelen, paarden cn andere dieren zijn afgebeeld.

Ais ailes in gereedheid is, verzamelen zich do gaston en neemt do vorst plaats in do alkoof, waar hij ook audiëntie geeft. Muzijkanten van beroep verlevendigen het tooneel met hunne instrumenten en worden in deze pogingen door dansers bijgestaan. Do gasten eten inmiddels zoo schielijk als zij kunnen en do bedienden brengen vleesch van don oenen gast naar don anderen; zij maken nette worstjes van vleesch, brood cu peper, die zij zeer handig in den mond dor gasten stoppen. Evenals in meer beschaafde landen is hot ook hier zaak do bedienden te vriend te houden, omdat zjj hot beste vleesch kunnen geven aan wien zij willen en de taaiste stukken aan hen die hun niet bevallen.

De beleefdste gasten, wier honger door een paar pond vleesch, oen stapel brood en eono behoorlijke hoeveelheid moede bevredigd is, maken dergelijke gekruide ballen eu steken die in den mond hunner buren. Dit geschiedt zoo vlug, dat iemand, die zich aan zijn rogter en linker tafelbuur aangenaam hoeft weten te maken, bijna stikt door don haast, waarmede do etikotte vordert dat hij do sterk gekruide brokken moet inslikken.

Na dit voorafgaande gedeelte van het feest, waarbij moestal gekookt schapevleeseh gebruikt wordt, en hetwelk slechts als voorbereiding dient voor het eigenlijke feestmaal, brengen do bedienden raauw vleesch op, hetwelk nog niet eens koud is en gesneden wordt van cene koe, die voor de deur goslagt is, terwijl het brood en schapevleeseh werden genuttigd.

liet is dit gedeelte, dat voor do afbeelding is gekozen. Aan den linkerkant zit de gever van hot feest in zijne alkoof, met zijne gewapende lijfwacht onder zich. Do gasten zitten aan de tafcis en maken van hunne kromme zwaarden met do nationale handigheid gebruik; de bedienden gaan rond om den gasten het noodigo te bezorgen en men ziet hen groote stukken raauw vleesch aandragen. In hot midden zijn de muzijkanten gezeten, spelende op de zonderlinge viool en harp van Shooa, een weinig verder ziet men de dansers.

Wat do andere stammen betreft, die in of nabij Abyssinië wonen, voor dezen zijn eonige weinige regels voldoende.

Er is een zonderlinge en zeer wilde volksstam, Barea's genaamd. Zij zijn geboren stroopers en doen hunne strooptogten met verwonderlijke vlugheid en bekwaamheid, /ij zijn zoo slim om zich te verbergen, dat zij zich, zelfs op eono open vlakte, zonder eenige bedekking, zoo onzigtbaar kunnen maken, dat iemand die hunne streken niet kent, er door bedrogen wordt.

Parkyns trok eens door eono streek, waar een bosch-brand gewoed had, toen zijn gids hein verbaasde door den uitroep dat er Barea's in het gozigt waren, terwijl hij te gelijk wees naar cene hoogte op enkele honderde meters afstands, waarop een doodo boom stond, die door den boschbrand zwart verkoold was. quot;Al wat ik zag was een boomtronk en eenige zwarte blokken of steenen aan zijnen voet. De jager verklaarde dat 'noch de boom, noch de steenen daar waren, toon hij do laatste keer daar voorbij was gegaan en dat het eenvoudig naakte Barea's waren, die deze houding hadden aangenomen om ons te kunnen waarnemen, daar zij ons waarschijnlijk reeds eenigen tijd vroeger hadden gezien en zich op onze komst voorbereid.

quot;Ik kon bijna de mogelijkheid, dat zij zoo onbeweeglijk konden blijven, niet ge-loovcn en besloot dit een weinig meer van nabij te onderzoeken. De overigen raadden mij bedaard onzen weg te vervolgen, daar het dan mogelijk was dat wij, omdat ons gezelschap nog al talrijk was, ongehinderd zouden kunnen voorbijtrekken; ik was echter overtuigd dat hij zich vergist had; ik beval de anderen langzaam voort to gaan, alsof er niets gebeurd was on ging door het lange gras op don boom «t. Een schot uit mijn geweer — op een groeten afstand, want ik durfde mij er niet (ligt bij wagen — had op den boom en de steenen dezelfde uitwerking als do muzijk van Orpheus; in een' tegenovergestelden zin echter, want do boom verdween en do blokken en steenen liepen, in plaats van naar mij te komen, zoo hard zij konden weg.

711«

-ocr page 806-

AT5YSSINIË.

quot;Ik bon nooit in mijn loven zoo verrast geweest, want lt;lo misleiding was zoo volkomen, dat ik, tot op het oogenblik waarop ik vuurde, zou hebben gezworen dat do voorwerpen die ik zag, wol tot hot planten- en mineraalrijk, maar volstrekt niet tot het dierenrijk behoorden. Het feit was, dat de slimme schin ken, die do steenon verbeelden, plat op don grond lagen, met hunne kleine rondo sclii Iden als schermen voor zich.quot;

Sommige stammen in Indiö doen hetzelfde. Er is ceno wolbekende gcschiedotm van een officier op marsch, die zoo geheel en al misleid was, dat hjj eenigen tjjil digt bij zulk een' van gedaante verwisselden wilde stond, en oindeljjk zijn' helm hing aan een' uitstekenden tak. Dit was niets meer of minder dan een boen van den inboorling, die op zjjn hoofd stond en zjjne ledematen op eeno fantastische wijze zoodanige houding had gegeven, dat zij do takken van een' ouden boomstam nabootsten; do illusie werd nog vermeerderd door de schachten dor speren, die do kleinere takken voorstelden. Dit blijk van vertrouwen was echter voor don wilde meer dan hij kon verdragen; hij barstte in een luid gelach uit, sprong overeind en verdween in het kreupelhout met den helm nog altijd aan zijn been.

Deze slimme en tevens vermakelijke atroopers zijn ware doornon in hot vloesch dor Abyssinicrs, die nooit weten of de Baroa's bon niet zullen overvallen. In vele opzigten gelijken zij op do oorlogzuchtige stammen dor Roodhuiden, ofschoon zjj dozen zükcr in grootte en ligchaamskraoht overtroffen. Zij zullen een reisgezelschap dagen lang volgen en geen enkel toeken geven van hunne aanwezigheid; zjj spreken met elkander door tookens, waarvan zjj een uitgebreid woordenboek bobben. Zjj vertooncn zich nooit, voordat zij bunnon lang te voren beraamden slag kunnen slaan; dan doen/ij hun' aanval en verdwijnen op dezelfde geheimzinnige wijze als zjj gekomen zijn. ]?jj zekere gelegenheid kwamen omtrent 200 Baroa's in don omtrek van oen dorp cii legden zich daar op do loer. In den vroegen morgen maakten twee opporhoofdon te zamon oono wandeling naar hunne katoen-velden en kwamen in hot midden dor Baroa's, die hen gevangen namen on wegvoerden om aan do Arabieren verkocht to worden, welke bon waarschijnlijk weder zouden verkoopon aan do Turken.

Als do Baroa's rondom oen dorp kampeeren, houden zij zich warm op oono vor-nuftige wijze; ieder hunner graaft oen gat in don grond on ontsteekt liiorin oen klein vuur, waarover hjj, in zijn mantel gewikkeld, noorbukt; hjj krijgt zóó do warmte vim het vuur en maakt tevens dat bot niet gezien kan worden.

Ilondom oen groot gedeelte van het eigenlijke Abyssinië wonen verschillende stammen der woeste on oorlogzuchtige Galla's.

De mannen zjjn fraai on zelfs schoon; hunne huidkleur verschilt aanmerkoljjk, zooals te verwachten is, daar hunne stammen oono grooto uitgestrektheid lands bewonen. Zij hobbon zich bovendien in ruime mate mot de eigenlijke Abyssiniërs vermengd en worden dikwijls door dezen als slaven gehouden. Slavinnen uit de stammen der Galla's ontmoet men dikwerf in do huishoudingen der Abyssiniërs; hot gevolg hiervan is, dat er een gemengd ras is ontstaan, hetwelk de karaktertrekken hooft van zijne wcderzjjdscho ouders. Dit is vooral hot geval geweest in Shooa, waar hot Gnl-lasche olomont onder do bevolking zoor in hot oog valt. In den regel zjjn zjj echter veel donkerder van kleur dan do Abyssinicrs, oono omstandigheid waarom Johnstone hunnen naam afleidde van quot;callaquot;, zwart. Hunne taal is een dialekt van die der Amba-ra's, maar, ovenals hunne huidkleur, gewijzigd naar do streek die zjj bewonen.

De gelaatstrekken dor Galla's hebben volstrekt niets van die dor negers, zoonis de lengte van den schedel, hot zamengodrukte (ofschoon niot wijkende) voorhoofd on sterke ontwikkeling dor lippen en kaken. Hun haar gelijkt op dat dor Abyssiniërs en wordt op verschillende wijzen gekapt. Somtijds maken zjj or lange smalle vlechten van, die bijna tot op hunne schouders hangen; bij anderen echter wordt het in afzonderlijke bosjes gekruld. Het zonderlingste kapsel is echter dat, waarbij het haar verdeeld wordt in drie afdoelingen, waarvan or eon loopt over do kruin vnn bot hoofd on 0011 dwars over eiken slaap. Deze verschillondo afdoelingen worden dan zoo wijd mogelijk uitgekamd, waardoor hot hoofd een allenvondorhjkst en bolagcholjjk voorko non krjjgt on vorgolokon is bjj klavoron-aas.

797

-ocr page 807-

ABYRSTNll'1

Do jonge vrouwen zjjii onbeschaamd on sclioon; als zij oud worden zien zij er alles behalve goed uit. Drie oude vrouwen die Johnstone bezochten en klaarblijkelijk dienst doden als spionnon, waren merkwaardig om hare leeljjkheid. Zij droegen het haar op do gewone wijze verdeeld in een aantal vlechten, die onderling mot draden verbonden en overvloedig met boter besmeerd waren. Zij hadden eono soort van zachtcn lederen rok aan en aan de voeten eenvoudige sandalen van runderhuid; deze waren bevestigd met een stuk huid over den grooten toen en een riem over de wreef. Zjj wendden voor to komen om tabak en touw te verkoopon. Het laatste maakten zij zelve, terwijl zij handel dreven; zij hadden een bundel heimop hangen aan hare gordels en wikkelcen het touw, naarmate zjj het gevlochten haddon, om haar midden.

Do Galla's zijn een oorlogzuchtig ras en veel dapperder dan do Abyssiniërs, die moer houden van grootsproken en snoeven dan van vechten. Als zij na oeno overwinning naar hunne woonplaats terugkeeren, voeren zij oenen zonderlingen en woosten dans uit, do quot;Buffel-dans genaamd. De kop on do hieraan vastzittende huid van een buffel worden op den grond gelogd on de mannen verzamelen zich or omheen, als voor den oorlog mot hunne speren en kromme zwaarden gewapend. Dan dansen zjj op eene wilde wijze om de buffelhuid hoen, springen hoog in de lucht, slaan er op met hinmo zwaarden en steken baar met hunne speren; mot één woord, zij maken allo bowogingon alsof zij het dier wilden dooden. Do vrouwen nemen aan dezen dans oen levendig deel.

Dan zijn er nog de stammen dor Dankali's en Somauli's, die elk in een aantal kleinere stammon verdoold zjjn; zij hebben enkele bijzondere karaktertrekkon on andere

79S

-ocr page 808-

ABYSSINTft.

die zij met do eigenlijke Abyssiniörs gomocu hebben. Johstono merkt aan, dat zij, ofschoon nu afzonderlijke natiën uitmakende, toch eeno gemeenschappelijke afstamming hebben.

De Somauli's zijn oen oorlogzuchtig volk; in plaats van de speren en schilden, die in dit gedeelte van Afrika algemeen in gebruik zijn, hebben zjj ligte bogen en groote pijlkokers, die met een broeden riem over den linkerschouder onder den arm derzelfde zijde hangen. De boog, die ligt, maar zeer sterk is, heeft veel van don klassieken- of Cupido's-vorm. Hierdoor komt het koord, als de pijl wordt weggeschoten, met kracht tegen het handvatsel aan; indien de schutter onhandig is krijgt hij een duchtigen slag tegen zjjn duim.

De pijlkoker wordt vervaardigd van eone uitgeholde kalebas, waarvan de opening gesloten is met een deksel, gelijk wij bij verschillende in dit werk beschreven pijlkokers vermeld hebben. Hij bevat omtrent oen dozijn pijlen, die nagenoeg liO centimeter lang en van hol riet gemaakt zijn. Elke pijl is gewapend met eene punt van blaauw staal die omtrent den vorm heeft van schoppenaas; het achtereinde der punt eindigt in eene pen, die 4 a 5 centimeter lang is. Deze wordt niet aan den pijl bevestigd, maar als men er mede schieten wil eenvoudig los in do ongevederde, holle schacht gestoken. Wanneer het wapen zijn doel treft, valt natuurlijk de schacht er af en de punt, die vergiftigd is, blijft in de wond zitten; dit heeft weldra den dood ten gevolge.

In plaats van een zwaard voeren zij een mes met een lemmer, omtrent 25 centimeter lang; hot handvat is eenvoudig een rond stuk hout, hetwelk aan de zijden ligt is uitgehold, om het beter te kunnen vasthouden.

De kleeding der mannen bestaat uit een quot;fotahquot; of lendenkleed en oen mantel, de quot;sarreequot; genaamd. Hoewel zjj op verschillende wijze gebruikt worden, hebben deze beide kleedingstukken geheel en al denzelfden vorm en grootte; zij zjjn namelijk ruim drie meter lang. De quot;fotahquot; wordt tweemaal om het midden gewikkeld en het einde wordt van achteren ingestoken; het geheele kloedingstuk wordt bevestigd door den breeden gordel waarin het mes steekt. De quot;sarreequot; wordt als oen mantel om liet ligchaam gedragen; een man van smaak weet hem zoo om te doen, dat aan het einde eeno breede blaauwe en scharlaken streep te voorschijn komt.

De vrouwen kleeden zich insgelijks met de quot;fotahquot;, waarover zij buitenshuis een lang blaauw hemd zonder mouwen dragen, hetwelk van voren zeer wijd open is. Dit wordt binnenshuis afgelegd en hier hebben zjj alleen do quot;fotahquot; aan. De wijze om het haar te kappen als oone doorloopende voile hebben wij reeds beschreven;' Johnstone was gelukkig genoeg getuige te zijn van hot kappen van quot;deze verwarde haarmassa, die mij deed denken aan het haar van Simson, met een weversspoel dooreengevlochten. Do dame die gekapt moest worden zat op do binnenplaats onder onze vensters op een' steen; achter haar lag eene slavin geknield, die mot beide handen eeno houten kam, op eene vork gelijkende, met een lang handvatsel vasthield; deze kam had 4 stevige tanden, die zij door het wollige, vette en zwarte haar harer meesteres trok, met do kracht van oen stalknecht die een' paardestaart uitkamt.quot;

Do bjjzondere afdeeling van don stam waartoe iemand behoort, wordt to kennen gegeven door verschillende insnijdingen, die patronen vormen, welke zich somtijds over den gehcelen rug en de geheele borst uitstrekken.

799

-ocr page 809-

HOOFDSTUK LXVII.

DE NUBIËRS KN DE 11AMRAN-ARADIEREN.

DK NUIHÖRS EN DE HAMRAN-ARAllIEREN. — HUIDKLEUR DER NUBICRS. — KLEED1NO EN WAPENEN DER MANNEN. — EIGENAARDIO ZWAARD EN SCHILD. - KLEEDINO DER VROUWEN. — DE aRtVIIAT', OF SCHORT VAN RIEMEN. — AMULETTEN. — NUBISCHE BOUWKUNST. — DE HAMRAN-ARA111 EREN. — HUNNE WAPENEN. —'

ZORO DIE VOOR DE WAPENEN GEDRAGEN WORDT. - DE OLIFANTEN-J \GT. — HUNNE VOORTREFFELIJKHEID

ALS RUITERS. - HET VANGEN VAN BAVIANEN. — DE JAOT OP LEEUWEN. — HET VANGEN VAN EEN' BUFFEL

BIJ DEN STAART.--HET HARPOENEEREN VAN DEN HIPPOPOTAMUS.

DE NUBIËRS.

Nubiörs, in weerwil hunner gedurige aanraking met de beschaving, woonplaats aan de oevers van den Nijl, hunne vroegere wijze van kleedon en vele hunner oude gewoonten hebben behouden, verdienen zij in dit werk eene plaats.

Zij zijn meestal zwart; sommigen zijn gitzwart, terwijl anderen veel lichter van kleur zijn. Zelfs bjj den zwart sten Nubiër echter is de huidkleur niet die van den neger tussehen do keerkringen; zijne huid heeft eene zekere doorschijnendheid, die aan zijne ledematen in de zonnestralen eene barnsteenachtige tint geeft. Behalve dat zij schoon en welgebouwd zijn, hebben zij aangename gelaatstrekken; het eenige wat men op hen zou kunnen aanmerken is, dat het benedenste gedeelte van het aangezigt een weinig te veel vooruitsteekt.

De jongens dragen, zoolang zij nog klein zijn, gecne kleeding hoegenaamd; zijn zij echter volwassen, dan dragen zjj eene korte, wijde broek, een hemd en eene soort van breede sjerp, die over den linkerschouder hangt en door een gordel om het midden is

vastgemaakt. Daar zjj Moliamedanen zijn wordt hun hoofd kaalgeschoren, op een' kleinen haarbos na op dc kruin van het hoofd; zjj bedekken hunne kale hoofden met eene witte katoenen muts.

De Nubiörs wapenen zich meestal zoo goed zij kunnen. De gewone wapenen zijn een zwaard, dolk, speer en schild. Het zwaard heeft eenigzins den vorm van dat der Abyssiniers; de bogt is echter niet zoo kort. Bij sommigen hunner is het regtc zwaard, als dat der Hamran-Ara,bieren, die wjj aanstonds beschrijven zullen, hot geliefkoosde wapen.

Zjj dragen bovendien een' dolk, die boven den elleboog aan den arm bevestigd

In zooverre do ils gevolg hunner

-ocr page 810-

DE NUBIËRS.

is, volkomen op dezelfde wijze als dit geschiedt bij verschillende stammen die men in de nabijheid der bronnen van den Nijl aantreft. Deze dolk is kort en krom en steekt in cene lederen schede; door zijne plaats op den arm is hij door de kleederen bedekt. De speer is eene eenvoudige schacht met eene ijzeren punt en heeft niets bijzonders.

De zamenstelling van liet schild is echter merkwaardig, liet wordt meestal gemaakt van de huid van een hippopotamus of krokodil; men kent het gemakkelijk aan den uitstekenden bult op het midden. De huid wordt gespannen over een houten onderstel en de bult van een afzonderljjk stuk huid vervaardigd. De Nubiërs hechten aan deze schilden eene groote waarde; het is bij gevolg zeer moeijelijk er een te krijgen. De insnijdingen in den rand zijn niet toevallig, maar afhankelijk van de mode.

De vrouwen kleeden zich op de gewone Afrikaansche manier.

Als meisjes dragen zij niets dan eene kleine schort van lederen riemen, quot;rahatquot; genaamd. Deze schort is ongeveer 25 a 30 centimeter breed en 15 a 20 centimeter lang; zij gelijkt veel op die van een Kaffersch meisje. In plaats dat men haar van een stuk leder maakt, is elke riem eene afzonderlijke strook huid, niet veel dikker dan pakgaren en in het midden vastgebonden om den gordel die om haar midden gaat. De schort is steenrood geverwd, maar wordt, nadat zij eenigen tijd gedragen is, zoo doortrokken van de ricinus-olie, die bij deze schoonen de plaats van kleeding vervangt, dat de geur die er van uitgaat onuitstaanbaar wordt. Reizigers koopen ze dikwerf van de Nubische meisjes, die ze in don regel gaarne willen verkoopen; de koopers zijn echter verpligt hun' koop een paar maanden lang in den top van den mast te hangen, voordat zjj hem in de kajuit durven nemen.

Zij dragen natuurlijk zoovele versierselen als zjj slechts kunnen magtig worden; sommige van deze, die van geslacht tot geslacht overgaan, hebben eene groote waarde. Weinige dingen vallen den opmerkzamen reiziger zoo in het oog als het feit dat een Nubisch meisje, wier geheole kleeding welligt gecne drie stuivers waard is en dat, indien zjj het dubbele moest kosten, welligt in het geheel geene kleederen zou dragen, toch aan haar hals, polsen, enkels en in haro ooren eene hoeveelheid goud draagt, die voldoende zou zijn om haar de prachtigste kleeding te verschaffen.

liet is nog al opmerkelijk dat deze schorten naar de linkerzijde steeds smaller worden. De dochters van rijke ouders voldoen, ofschoon zij behalve deze schort geene kleederen dragen, toch aan hare aangeboren neiging om zich op te schikken; zij doen dit door de lederen riemen, waaruit zij bestaat, met koralen, witte schelpen en stukjes zilver, die er in gevlochten worden, te versieren. Als de meisjes trouwen behouden zij deze schort, maar dragen er een los kleedingstuk overheen, hetwelk over een schouder en tot aan de knie naar beneden hangt.

De sieraden waarmede zjj zich overvloedig opschikken zijn van verschillenden aard, naar den rijkdom der vrouw die ze bezit. Die der rijke vrouwen zijn van goud en zilver; die der minder gegoede van buffel-hoorn, koper en dergelijke stoffen. De 'metalen amuletten hebben den vorm eener halve maan; zij zijn aan eene zijde open, zoodat zij, naar den wil der draagster, om den arm gehaakt of weggenomen kunnen worden.

Zij kappen zich op eene wijze, die den reiziger de vroegere Egyptische vrouwen herinnert. Haar haar is git-zwart en vrij lang; het wordt gevlochten in honderde kleine vlechten, die in den regel eindigen in kleine balletjes gele klei, die er op eenigen afstand als klompjes goud uitzien. ïusschen de haren worden verschillende amuletten geweven en het geheel is zoo met ricinus-olie doortrokken, dat een reiziger van ondervinding, als hij met eene Nubische vrouw wil spreken, altijd aan de wind-zijde gaat staan en niet digter bij haar komt dan volstrekt noodzakelijk is. Meestal zijn de vrouwen niet zoo donker van kleur als de mannen; zij zijn bijna koffijkleurig.

801

quot;Twee schoone jonge Nubische vrouwen bragten mij een bezoek in mijne boot; zij droegen het haar in kleine vlechten alle eimligende in klompen gele klei, die blonken als gouden nestels; hare huid had eene zachte, donkere bronskleur en hare oogen waren als die van Iris en Athor. Hare kleeding en de versierselen die zij droegen waren dezelfde als die men op de graftomben ziet afgebeeld en de vraag lag mij op de lippen, hoeveel duizend jaren zjj oud waren'quot;. (quot;Brieven uit Egyptequot; van Lady Duff Gordon.)

51

nma i.

-ocr page 811-

DE NUBlftRS.

Eene dezer Nubische meisjes is op de titelplaat van dit deel voorgesteld.

Do amuletten, waarvan wij zoo even spraken, worden zoowel door mannen als vrouwen gedragen; zij worden, even als die der Bornuezen, in lederen zakjes genaaid. Het is noodzakeljjk voor hunne kracht, dat hun inhoud onbekend is; indien een zakje geopend wordt, wordt de amulet geheel werkeloos. De mannen dragen er dikwijls zeer vele; zij binden ze boven den elleboog aan den arm vast.

De huizen waarin de Nubiërs wonen, of liever waarin zij slapen, zijn uitei-st eenvoudig. Ofschoon zij leven te midden der ruïnen van paleizen, hebben zjj nooit geleerd iets beters te bouwen dan eene hut van klei. Deze hutten hebben omtrent denzelfden vorm als do oude gebouwen der Egyptenaren; het zijn vierkante torens, die breed zijn van onder en naar boven langzamerhand smaller worden; van boven zijn zij insgelijks vierkant en bij de huizen der meer welgestelden dient dit bovenste gedeelte voor terras. Het huis is gedekt met palmtakken en in ieder goed huis is eene soort van binnenplaats, waar de vrouwen, beschut voor de zon, hare verschillende bezigheden kunnen verrigten.

Bewaarplaatsen voor het koren ziet men in elk dorp; het zijn ondiepe, in den grond uitgegraven putten, die met eene soort van wit pleister bedekt zijn. Ieder dorp heeft ook eene soort van schuur tot ontvangst van vreemdelingen en in elk huis treft men een vat met versch water aan.

Gelukkig voor henzelven zijn de Nubiërs trotsch op hun land en houden er tevens veel van; en ofschoon zij door de Arabieren zoozeer veracht worden, dat een Nubiër zich, als hij het doen kan, altijd voor een Arabier zal doen doorgaan, pogchen zij toch altijd op de vele volmaaktheden van het land, hetwelk zij op deze wijze verloochenen.

Hoe lang de Nubiërs in het bezit van hun land geweest zijn is twijfelachtig. De Turken, quot;onder wier voet geen gras groeitquot;, doen hun best het te ontvolken. De mannen worden geprest als soldaten — 30 percent werd meermalen in eene conscriptie weggevoerd — en zij worden bovendien genoodzaakt gedwongen arbeid te doen, dat wil zeggen, een leven te leiden erger dan dat van een neger op eene plantaadje. Zoodra zij zich derhalve eenigzins ongerust maken, verlaten zij hunne dorpen en vlugten naar het binnenland; zij verlaten hunnen oogst en komen liever om van gebrek, dan dat zij dienen willen onder de gehate heerschappij der Turken. De minste tegenstand of schijn van tegenstand wordt met den dood gestraft; verschillende reizigers hebben dan ook staaltjes medegedeeld van koelbloedige wreedheid, te vreeselijk om te verhalen, maar die als dagelijks voorkomende zaken werden beschouwd. Ook de belastingen worden geind op eene wjjze die hen geheel ten onder moet brongen; het gewone gevolg hiervan blijft dan ook niet achter, namelijk de ontvolking van het land en de langzame vermindering van het aantal dergenen die belasting kunnen betalen.

DE H AMR AN -ARABIEREN.

Om, hoe kort ook, al de stammen in de uitgestrekte landstreek, Arabic genaamd, te beschrijven, zou ver gaan buiten het bestek van dit werk. Sommige stammen zijn vrij beschaafd, terwijl andere met zekere wijzigingen hunne oorspronkelijke en bijna wilde levenswijze hebben behouden. Als voorbeelden van het leven in Arabië zullen wij daarom doze laatste stammen kiezen en met enkele woorden een paar der moest sprekende voorbeelden beschrijven.

Ten zuiden van Cassala woont een merkwaardige Arabische volksstam, die bekend is onder den naam van Hamran's en door het heele land beroemd wegens hunne bekwaamheid in het jagen.

802

-ocr page 812-

DE TTA-MRAN-ARABIEREN.

Ze hebben de goed besneden gelaatstrekken en andere kenmerken der Arabieren en men kan hen alleen onderscheiden aan de wijze waarop zij hun haar dragen. Zij laten het groeijen tot eene groote lengte, scheiden het in het midden en krullen het met zorg. Elke man heeft altjjd do twee eenigo wapenen bij zich waarom hij iets geeft, namelijk zjjn zwaard en schild. Het laatste is klein en rond; het heeft eene middellijn van omtrent 70 centimeter, met een uitstekend gedeelte in het midden, omtrent zooals wij bij het schild der Nubiërs hebben beschreven. Het is gemaakt van de huid van een' hippopotamus en wordt nooit versierd, daar het dient om gebruikt te worden en niet om er slechts vertooning mede te maken.

Het zwaard is de grootste vriend van den Hamran-Arabier; hij ziet er op neer met eene soort van ridderlijke hoogachting. Het is regt, tweesnijdend en heeft een kruisgevest als dat der oude kruisvaarders, aan wie de vorm schijnt ontleend te zijn. De lemmers zjjn van Europeesch maaksel en de Arabieren zijn uitstekende beoordeelaars van staal; eene goede kling gaat bij hen boven alles. Zij houden beide kanten letterlijk zoo scherp als een scheermes en bewijzen dit door er zich mede te scheren. Als een Hamran op reis is en ergens halt houdt, is het eerste wat hij doet, te gaan zitten en de beide kanten van zijn zwaard met de grootste aandacht te beschouwen. Dan zet hij het wapen aan op zjjn lederen schild en als hij het haar van zijn arm met beide kanten kan afscheren, steekt hij het weder zorgvuldig in de scheede.

Do lengte van het lemmer is omtrent 1 meter en het handvatsel is ongeveer 20 centimeter lang, zoodat het wapen vrij zwaar is cn een goed aangebragte slag ecu' man doormidden houwt. Tu een gevecht man tegen man doet het echter weinig dienst, want ofschoon een gelukkige slag door de zwaarte van het wapen doodelijk is, belet deze zelfde zwaarte den strijder het zwaard, na een slag die zijn doel gemist heeft, weder in zijne magt te krijgen. Baker, aan wien wij te danken hebben wat wij van dezen merk-waardigen stam weten, zegt dat een Hamran, niettegenstaande zijn zwaard en schild, aan do genade van elk gewoon krijgsman is overgeleverd. Hij kan een slag toebrengen met verwonderljjko kracht, maar verstaat niets van de kunst van pareeren; indien men derhalve een valschen uitval doet naar zijn hoofd, zal hij onwillekeurig zijn schild opheffen, en zijn geheele ligchaam aan de punt van het zwaard zijns tegenstanders blootstellen.

Do scheede van bot zwaard is op eene vernuftige wijze vervaardigd van twee zachte en veerkrachtige stukken hout, die, om het lemmer te ontvangen, ligt uitgehold en met leder bekleed zijn. De bespottelijke metalen scheeden die nog steeds bjj de Euro-peesehe legers in gebruik zijn, zouden slechts de verachting van een Arabier opwekken; hij kent te veel de waarde van een scherp zwaard. Op de scheede zijn twee uitstekende stukken leder bevestigd; als de Arabier op marscli is, hangt hij het zwaard aan den zadelknop en plaatst zijn been tusschen deze twee lederen uitsteeksels, waardoor bjj het op zijne plaats houdt en bet niet tegen de zijden van het paard kan slingeren.

Alleen met dit zwaard gewapend, vallen deze stoute jagers alle soorten van wild aan; zij meten zich even koelbloedig met den olifant, rhinoceros of leeuw, als met giraffen en antilopen. De wijze waarop zij te werk gaan is altijd dezelfde. Zij kiezen een of ander dier uit en trachten met een slag van hun zwaard de pees van een achterpoot te doorklieven, waardoor het arme dier hulpeloos wordt.

Als zjj den olifant jagen, doen zij dit op de volgende wijze. De olifant-jagers of quot;aggageer'squot; zooals zij zich zeiven noemen, veranderen hunne zwaarden in wapenen die met twee bandon kunnen gebruikt worden. Zij doen dit door het lemmer tot op omtrent 30 centimeter van het gevest stevig met dun koord te omwoelen. Dit omwikkelde gedeelte van het lemmer houden zij in de regter- en het gevest in de linkerhand.

Gewoonlijk gaan twee jagers gezamenlijk op de olifanton-jagt. quot;Wanneer zij een mannetje hebben uitgezocht met de grootste slagtanden, trachten zij het van zijne kameraden te scheiden en tergen het dier, totdat het ben aanvalt. Een der quot;aggageer'squot; neemt dit op zich en maakt dat de aandacht van den olifant geheel op hem gevestigd bljjft. Het verwoede dier doet een vreeseljjken uitval en vervolgt den

soa

51*

-ocr page 813-

DE IIAMRAN-ARABIEREN.

quot;agageerquot; zoo snol hot kan; doze rigt zijne vaart naar die van den olifant, zoodat liet dier steeds denkt hem te zullen kunnen bereiken, vergetende dat zjjn vjjand ook een medgezel heeft.

Do andere quot;aggageerquot; rijdt intusschen tot digt bij den olifant, trekt zijn zwaard, springt op don grond, is met een sprong naast het dier, doet één vrccselijken houw naar den hiel van een achterpoot en zit onmiddellijk weder te paard. Zoodra de olifant den verwonden poot op den grond zet wordt deze ontwricht en is het dier hulpeloos. Terwijl zijne aandacht nog steeds wordt bezig gehouden door den quot;aggageerquot; dien het vervolgde, begeeft diens kameraad zich naar den anderen kant, doorsnijdt de pees van het nog niet verwonde been en maakt zoo, dat het dier goen poot meer kan verzetten. Nu veegt hij het zwaard zorgvuldig af, zet het aan en steekt het in de scheede, terwijl de verwonde olifant op den grond neerzijgt en binnen korten tijd aan bloedverlies sterft. Zóó doodt derhalve één man eenen olifant met twee slagen van zijn zwaard.

Het is klaar dat men voor zoodanige jagt een uitstekend ruiter moet zijn; de Hamran-Arabieren worden dan ook tot do beste ruiters der wereld gerekend. Zjj en hunne paarden schijnen door één' geest bezield te zjjn en één geheel uit te maken. Baker geeft in zijiie quot;reizen in Abyssiniëquot; eene duidelijke beschrijving van hunne wijze van rijden.

quot;Wij waren naauwelijks gezeten en op weg getogen, of onze quot;aggageers begonnen met hunne aapachtige vlugheid een aantal fratsen te maken, meer geschikt voor rijders in een paardenspel dan voor jagers, die de kracht hunner paarden voor een ver-moeijenden dag wilden sparen.

quot;Abou-Do was gezeten op een schoonen Abyssinischen schimmel; Suleiman bereed een dier dat er ruw en onoogelijk uitzag, terwijl de kleine Jali, de lieveling van het gezelschap, op eene grijze merrie zat, die niet meer dan 14 handen hoog was, maar met haren berijder in vuur, geest en snelheid in alle opzigten harmoniëerde. Nimmer Zalt;i' men een meer volkomen beeld van een wild Arabisch ruiter dan Jali op zijne merrie. Hij was naauwelijks in den zadel, of weg vloog hot dier over de losse steenen die don bodem der rivier vormden, terwijl zijn berijder, in de vreugde zijns harten, terwijl het dier in volle vaart Avas, onder zjjn buik kroop en steenen omhoog wierp, die bij in het neervallen weder opving.

804

-ocr page 814-

DE HAMRAN-ARABIEREN.

quot;Nooit waren er meer volkomen Centauren dan deze Hamran-Arabieren; het paard en zijn berijder zijn één geheel. Zij ontwikkelden eene veerkracht, waardoor zij zich wrongen en draaiden als eene slang. Dat zij gescheiden wezens waren bleek daaruit, dat de ruiter, terwijl het paard in volle vaart over den ruwen en ongelijken bodem galoppeerde, mot getrokken zwaard op den grond sprong en, terwijl hij het bij de manen vasthield, zonder deze vaart te matigen, mot de vlugheid van een' aap onmiddellijk daarna weder in den zadel zat.

quot;liet feit, dat zij te paard zaten, had plotseling het karakter dezer Arabieren omgekeerd; hamio bedaarde en trotscho houding Avas plotseling in die van de wildste volgelingen van Nimrod veranderd; vol geestdrift deden zij hunne bloote zwaarden trillen dat zij in bunne vuist beefden en weg stoven zij, over rotsen, door hot kreupelhout, over bergkloven, steile hellingen op en af in nabootsing eener jagt. Op deze wijze gaven zij eono voorstelling van alles wat verondersteld wordt bij de jagt op een' verwoeden olifant te kunnen voorkomen.quot;

Deze bekwaamheid om voorwerpen van den grond te kunnen oprapen, komt den jagers goed te stade. Indien zij bijv. eene kudde schapen ontmoeten, gaat elke ruiter dwars door do kudde heen, bukt uit zjjn zadel, neemt een lam op en rijdt er mode heen. Zij grijpen zelfs dieren, die voel vlugger zijn dan een lam of eene bigge. Toen bij zekere gelegenheid het gezelschap eens op reis oon troep bavianen ontmoette die Arabische gom van de mimosa's hadden gehaald, vroeg Jali, de kleinste maar opge-wekste van het gezelschap; quot;Zou mevrouw ook een baviaan willen hebben?quot;

Drie jagers gingen op do bavianen af en kwamen er weldra, in weerwil van den ruwen en ongelijken bodem, tusschcn in. Terwijl zij uit hunne zadels bukten grepen twee quot;aggageors'squot; elk een' jongen baviaan van zijne moeder, zetten hem op den hals van het paard en reden er mede weg. Vreemd is het, maar de gevangenen deden geene pogingen om te ontsnappen noch om te bijten, maar gilden van vrees. Zoodra zij halt hielden, stroopten de jagers eenige mimosa-bast van do boomen, bonden de bavianen vast en dienden hun met hunne zware zweepen een duchtig pak slaag toe. Dit doden zij, om hen ondergeschikt te maken en to zorgen dat zij later ook niet beten. Rij do volgende halt echter worgde zich een der dieren door zjjno pogingen om te ontsnappen; het andere boet zijne banden stuk en verdween zonder dat men er erg in had.

Om dit alles te paard te kunnen doen, moet de jager dit in een oogenblik kunnen doen stilstaan; het gebit moet dus zeer sterk zijn. De zadel is zeer lomp, van hout en onbekleed, terwijl de stijgbeugels slechts zoo groot zijn, dat er do grooto teen in kan.

De rhinoceros geeft den jagers veel meer moeite dan do olifant, flij is veel vlugger en sneller in zijne bewegingen en in zjjn omkeeren; hij draait rond als een' tol cn verijdelt allo pogingen om bij zijne achterpooten te komen. Bovendien kan hij, in tegenstelling met den olifant, nog blijven loepen op drie pooton, zoodat eene enkele wond bom niet buiten gevecht stelt. En toch dooden do Hamran-Arabieren don rhinoceros als zij er slechts toe in do gelegenheid zijn; uit zijne huid toch kunnen zeven schilden worden vervaardigd, die elk twee dollar waard zijn; de horen wordt bovendien aan de Abyssiniërs verkocht om er gevesten voor zwaarden van te maken en geldt twee dollar per pond.

De leeuwenjagt is bij de Hamran's geen geliefkoosd vermaak, daar zij er niet veel bij winnen al is zij voordeelig, cn zij er bovendien zelden zonder kleêrseheuren afkomen. Zij trachten altijd het dier een houw toe te brengen dwars over de lendenen, daar het hierdoor onmiddellijk hulpeloos is en belet wordt zjjn' sprong te nemen. Somtijds springt de leeuw op het kruis van het paard; in dat geval wordt hem met hot tweesnijdende zwaard een achterwaartsche slag toegebragt, die meestal doodeljjk is.

Ook den buffel, hoe woest en vlug hij zijn moge, jagen zij met het zwaard. Niets is wclligt beter geschikt om de bekwaamheid als ruiters en den moed der Hamran's beter te doen uitkomen, dan een tooneel waarvan Baker getuige was.

Men had eene groote kudde buffels gezien, die onmiddellijk door do quot;aggageer'squot; werd aangevallen; terwijl de buffels en de jagers zoo dooreengemengd waren, dat zij slechts een enkele massa vormden, boog de niet te bedwingen kleine Jali plotseling

805

-ocr page 815-

DE HAMRAN-ARABIEREN.

806

voorover en groep den staart van een' fraaijen jongen buffel. Twee andere jagers sprongen van hunne paarden, ontdeden zich schielijk van hunno gordels en slaagden er werkelijk in het dier levend te vangen. Dit was eene belangrijke vangst, daar men het dier voor een grootc som te Cassala kon verkoopen. Daar nu Jali niet meer dan 150 centimeter lang en zeer ligt gebouwd was, was het feit van het grijpen en eindelijk vermeesteren van zulk een sterk dier als een jonge buffel, inderdaad zeer bewonderenswaardig.

Te voet zijn zij even vlug als te paard. Bij zekere gelegenheid waren drie hunner, waar Jali natuurlijk bij was, zoo opgewonden door de jagt op een' verwonden olifant, dat zij van hunne paarden sprongen en het dier te voet vervolgden. De olifant was dol van woede, maar scheen instinktmatig te weten, dat zijne vijanden achter hem wilden komen; althans hij keerde zich altijd bij tijds om, ten einde dit te voorkomen. Vlug als apen, wisten zij altijd de aanvallen van den olifant te ontkomen, in weerwil van het diepe zand, waardoor wel zij, maar niet do olifant, in hunne bewegingen worden belemmerd. Dikwijls was hij niet verder dan een meter van een der jagers verwijderd, als deze gered werd door een ander, die hem van ter zijde aanviel en zoo zjjne aandacht afleidde.

-ocr page 816-

DE HAMKAX-ARABIEREN.

Den hippopotamus jagen zij met even goed gevolg als den olifant, en te water zjjn zij even geduchte jagers als te land.

Bij deze jagt verwisselen zij zwaard en schild met harpoen en lans. Het eerste wapen is gemaakt volgens hetzelfde beginsel, als dio welke wij beschreven hebben toen wij de jagt op den hippopotamus in Zuidelijk-Ccntraal-Afrika behandelden. Het eene einde van 'een touw ter lengte van omtrent 8 meter is stevig aan de punt bevestigd, terwijl aan hot andere einde een drijver is vastgebonden van zeer ligt hout, quot;ambatchquot; genaamd, hetwelk ook gebruikt wordt om kano's en vlotten van te maken.

Zoodra de jager een' hippopotamus ziet, trekt hij zijn jagtkostulim aan, dat wil zeggen, hij doet een lederen gordel om zijne lendenen en ontdoet zich van al zijne kleederen. Hierop bevestigt hij de ijzeren punt aan de rieten schacht, windt hot touw hieromheen en gaat stoutmoedig te water, terwijl hij den harpoen in de regter-enden quot;ambatchquot; drijver in de linkerhand houdt. Zoodra hij zoo digt bij zjjn slagtoffer komt dat hij goede kans heeft het te raken, werpt bij den harpoen, en tracht eene plaats te vindcn; waar het verwoede dier hem niet kan bereiken. De verwonde hippopotamus stuift voort, eerst in het water, dan op den oever en dan weder op nieuw in het water, terwijl hij altijd het touw en den drijver achter zich aan sleept; op deze wijze verzwakt hij zich en maakt dat zijne vijanden hem kunnen nasporen. Vroeger of later kunnen zij het einde van het touw grijpen, het dier aan wal trekken eu dan met hunne lansen dooden.

Het gebeurt dikwijls dat de hippopotamus, als zij hem aan den oever hebben ge-bragt, een' aanval doet op zijne vijanden. Sommigen hunner wachten hem dan af met hunne speren, terwijl anderen stoutmoedig afwachten totdat hij digt bij hen gekomen is en hem dan handen vol zand in de oogen werpen. Het zand schijnt hem meer pijn te doen dan de lanssteken; het dier kan er nooit weerstand aan bieden, maar neemt onmiddellijk weder zijne toevlugt tot het water om het uit zjjne oogen te was-scben. In dien tusschentijd wordt hem wapen op wapen in het ligchaam geworpen, totdat het verlies van bloéd zich doet gevoelen en hij eindelijk den geest geeft.

Baker geeft van zulk eene jagt eene zeer levendige beschrijving.

Eene oude Hamran-jager, Abou Do genaamd — verkorting van eene lange rcoks van namen — was beroemd als quot;howartiquot; of hippopotamus-jager. Deze man, omtrent 70 jaar oud, was een der schoonste menschen die men zich kan voorstellen. In weerwil van zijn hoogen ouderdom was hij zoo regt als een jong mensch; zijne grijze haren hingen in digte lokken over zijne schouders en zijne bronzen gelaatstrekken geleken op die van een oud standbeeld. Alle kleeding versmadende, sprong hij, zoo vlug als eene geit, van rots tot rots, en terwijl hij droop van het water, was hij, met zijne speer in de hand, een uitstekend beeld van Neptunus.

De jagers ontmoetten eene kudde nijlpaarden, maar zagen dat zij te wakker waren om met goed gevolg te kunnen worden aangevallen.

quot;Omtrent 10 minuten gaans beneden deze plaats, terwijl wij klommen over de rotsen eener bergkloof, waarin een prachtige waterval naar beneden stroomde, zag ik, in een' kleinen poel even beneden den waterval, den reusachtigen kop van een' hippopotamus, juist onder eene regtstandige rots, die omtrent 2 meter boven het water uitstak. Ik wees den hippo aan den ouden Abou Do, die hem niet gezien had.

quot;De onverschilligheid van den ouden Arabier verliet hem eensklaps en in hare plaats vertoonden zich al de energie en kracht van den jfigcr, toen hij ons een wenk gaf om te blijven waar wij waren; hij liep snel een vijftigtal meter ver, achter het digte kreupelhout beneden de plaats waar het dier zich, met zjjn' afschuwelijken kop boven water, in de zon lag te koesteren. Toen hij in den snelvlietenden stroom sprong, werd de oude jager eerst een eind wegs medegeslecpt, maar, tegen den krachtigen stroom opzwemmende, bereikte hij weldra do rotsen aan de overzijde; hij verwjjderde zich toen tot op cenigcn afstand van den oever en kwam door cencn kleinen omweg weldra op de plaats waaronder de hippopotamus lag. Ik kon het geheele tooneel goed overzien, daar ik mij juist verborgen had tegenover bet dier, hetwelk op dat oogenblik onder het water verdwenen was.

807

-ocr page 817-

DE HAMRAN-ARABIEREN.

quot;Abou-Do naderde nu steelsgewijze den rand der rots, waaronder hij den kop van het dier verwachtte te zien; zijn lange gespierde arm was opgeheven, waarin hij den harpoen geklemd hield, gereed om het dier er mede te treffen. Eindelijk bereikte hij den rand der regtstandige rots, maar het dier was verdwenen; zonder eenige verwondering to toonen bleef de oude Arabier echter onbeweeglijk in dezelfde houding staan,

quot;Geen bronzen beeld kon stiller en onbeweeglijker staan dan deze oude rivierkoning daar stond, met den rogtervoet vooruit en den harpoen, gereed om te troffen, in de regterhand boven zijn hoofd, terwijl hij in de linker het opgeschoten touw hield waaraan dc drijver bevestigd was. Omtrent drie minuten lang stond hij zoo, zonder eeno vin te verroeren en keek met alle aandacht in hot heldere en diepe water beneden.

quot;Ik wachtte met spanning liet oogenblik af, waarop de hippopotamus zich op nieuw zou vertoonen. De oppervlakte van het water was echter nog glad en effen, toen plotseling de regterarm van het standbeeld zich met bliksemsnelheid bewoog en dc harpoen als eene pijl regtstandig naar beneden schoot. Welke rivierduivel antwoordde op deze oproeping? Oogenblikkeljjk vertoonden zich een paar vreeselijk geopende kaken, gevolgd door het afschuwelijke hoofd van den verwoeden hippopotamus; he.t dier sprong half uit het water en stormde, terwijl het de rivier deed schuimen, tegen den snellen stroom op. Met buitengewone kracht worstelde het tegen den snelvlietenden waterval; het baande zich een weg door de bruisende golven, terwijl het schuim aan alle zijden om hem heen stoof, en sleepte den drijver steeds mot zich mede, totdat hij aan den oever kwam, in volle vaart door de met steenen bedekte bedding liep en eindelijk in het doornige kreupelhout verdween.quot;

Gedurende deze vlugt scheen de hippopotamus zich te verbeelden, dat de drijver de vijand was die hem vervolgde, en viel er vol woede op aan. Hun voordeel hiermede doende zwommen twee jagers over de rivier en namen een zeer lang en taai touw mede; terwijl zij het, ieder aan ecu oever, heen en weer lieten zwaaijen, kregen zij weldra den drijver midden in hot touw en bragten hem aan wal. Hierop deed de hippopotamus een aanval en werd het gevierde touw onmiddellijk om eene rots gewonden, terwijl twee jagers hunne harpoenen in het dier wierpen; ofschoon het dier zesmaal zjjne vijanden aanviel, een der touwen door midden beet en de schachten der lansen als riet tusschen zijne tanden verbrijzelde, werden de stoutmoedige jagers het toch meester; zjjn dood was alleen eene kwestie van tijd.

De hippopotamus is een bijna even groote buit als eeu rhinoceros, daar hij eene bijna onbegrensde hoeveelheid voedsel levert en zijne huid bovendien eene zeer groote waarde hooft; zij wordt namelijk gesneden in strooken van 5 centimetor breedte, waarvan men de quot;koorbachquot; of zweep maakt, die in Afrika algemeen gebruikt wordt.

De krokodil is in het water zelfs nog gevaarljjker vijand dan de hippopotamus. De Ilamrans vallen hem toch mot hunne harpoenen aan, en terwijl zij stoutmoedig te water gaan, geven zij niet meer om krokodillen dan om kikvorschen.

808

-ocr page 818-

HOOFDSTUK LXV1II.

HEDUÏNEN, IIASSANI VKU'S EN MALAGASY'S.

HETKKKJSNIS VAN DKN NAAM. — ALGEMEEN VOORKOMEN DER lïEDUÏNEN. — IIUN nOOFZUCHTIOE AARD, — GASTVRIJHEID EN DE VERPLIOTINGEN DIE ZIJ Ol'lEGT, - HET LEVEN ONDER BE BEDUÏNKV. — HUNNE VROUWEN. _

HUN EENVOUDIGE REGERINGSVORM. — HUNNE AANHOUDENDE VEETEN. — DE WIJZE WAAROP ZIJ HUNNE SPIJZEN BEREIDEN. — DE DADELS EN HET GEBRUIK HETWELK ZIJ EU VAN MAKEN. — DE HASSANIYEII'S. —

HUN VOORKOMEN. — HUNNE DORPEN. - VREEMDE GEWOONTEN BIJ HET HUWELIJK. — HUNNE DANSEN. _

BIJGELOOF DER ARABIEREN. — HET SPOOKHUIS. — HUNNE BEGRIPPEN OMTRENT DE LUCHTSPIEOELI.NO. — DE INKT-SPIEGEI, — DE MALAGASY'S EN HUNNE STAMMEN. — DE EERSTE VLEESCII-ETER. .— DE STAM DER HOVA'S. — HUNNE WIJZE VAN BOUWEN. — DE BOOM DER REIZIGERS EN ZIJN GEBRUIK. — BEHANDELING DER SLAVEN. — HUNNE BEGRIPPEN OMTRENT GODSDIENST. — 1IE STAM DEB SMEDEN.

DE BEDTJÏNEN.

Van alle stammen die gewoonlijk Arabieren genoemd worden, is die der Beduïncn of Bedawecn's, die zoo algemeen bekend is, de type. Hun naam wordt gewoonlijk op de eerste wjjze gespeld en daarom zullen wij deze wijze van spellen dan ook volgen.

Deze naam is de meest eigenaardige die men hun kon geven, daar hij afgeleid is van een Arabisch woord, hetwelk woestijn beteekent; het wil dus zoggen, een man van de wildernis of de woestjjn. De Beduïnen zijn inderdaad kinderen der woestijn. Echtc Ismaëliten zijnde is hunne hand tegen ieder en elks hand tegen hen gekeerd. Zij bouwen geen huizen, bebouwen geen land en drijven geen handel; zij leiden een zwervend en roofzuchtig leven, loven voor het grootste gedeelte van de molk hunner llt;amcelen en beschouwen hunne paarden en dromedarissen als middelen, waardoor zij met grooter zekerheid kunnen plunderen.

Palgrave zegt zeer kernachtig, als hij spreekt ovor het karakter der Beduïnen: quot;Be Beduïn vecht niet voor eigen haard, want hij heeft er geen; noch voor zijne eer, want hiervan heeft hij nimmer gehoord; evenmin voor zijne godsdienst want hjj bezit er geen of geeft er niets om. Het eenige doel waarvoor hij krijg voert, is hot tijdelijk bezit van een stuk weide of het gebruik eener moerassige bron; somtijds ook welligt de begeerte om dit of dat paard of een' of anderen kameel te bezitten.quot;

Persoonlijk zijn de Beduïnen schoone staaltjes van het menschelijk geslacht. Zij zijn groot, statig en hebben wei-besneden gelaatstrekken; de schoonheid hunner handen en voeten is tot spreekwoord geworden. Als zij zieh in het openbaar vertoonen is liunne houding ernstig en hooghartig; elk hunner wandelt rond alsof hij de koning was der wereld. Terwijl andere Arabieren, door de aanraking met beschaafde lieden hunne eigenaardige zeden hebben verloren, hebben alleen do Beduïnen ze bewaard; zelfs wanneer zij de steden bezoeken, die zjj zoozeer haten, kan men hen onmiddellijk aan hunne wijze van doen herkennen. Lady Duff-Gordon was er zeer door getroffen. quot;Een Bedawee met zijne vrouw door de straten van Caïro te zien gaan is een prachtig gezigt. Hare hand rust op zjjn schouder, en terwijl zij zich naauwehjks verwaardigt haar aangezigt met de handen te bedekken, ziet zij uit de hoogte neder op de ge-slujjerde Egyptische vrouw, die mot zware vrachten beladen haren heer en meester volgt.

-ocr page 819-

DE BEDUÏNEN.

De kleeding dor Beduïncn is eenvondig genoeg. De mamion dragen eene soort van tunica of liomd, waarover een mantel hangt, quot;haikquot; genaamd. Een ander stuk stof is over hun hoofd geslagen en valt aan beide zijden van het aangezigt naar be-nedeii; ter bescherming tegen de zonnestralen; het wordt op zijne plaats gehouden door een koord van kemelshaar, hetwelk meermalen om het hoofd is gewonden. De vrouwen dragen een blaauw hemd, hetwelk van voren zeer open is; zij geven om geen andere kleoding.

Daar zij roofzuchtig van aard zijn, gaan do Beduïncn altijd gewapend; hun voornaamste wapen is de lans, die buitengewoon lang is en dikwerf zoo zwaar, dat zoowel een krachtige als een geoefende arm noodig is om er mede te kunnen omgaan. Zij die dit kunnen doen, schaffen zich tegenwoordig geweren aan, maar met zulk een langen loop, alsof zij hierdoor de speer-schachten wilden vervangen. De hoedanigheid dezer wapenen is niet van de beste en de Bcduïn is nooit een goed schutter; zijn lomp wapen heeft een' geruimen tijd noodig om geladen te worden en de schutter mikt lang en slecht.

Ten gevolge van den roofzuchtigen aard der Bediiïnen waagt het niemand door hunne streken te trekken zonder goed gewapend of van een behoorlijk geleide voorzien te zijn. Tegenwoordig reizen Europeanen betrekkelijk veilig, daar zij, wanneer zij vechten als zij worden aangevallen, gewoonlijk bij het vuren hun dool treffen, zoodat zelfs de zwervende Bediiïnen ontzag hebben gekregen voor zulke onbegrijpelijke wezens en hen liever als gasten ontvangen dan als vijanden bestrijden.

Indien zij echter een' eenzamen reiziger ontmoeten, vallen zij hem aan en berooven hem van alles, tot zelfs van zijne kleederen. Zij zijn evenwel niet onbeschoft tegen hem, behalve dat zij hem welligt door eene dreigende beweging met eene speer een weinig tot haast aanzetten. Hunne roovenjen gaan zelden vergezeld van moord; er zijn zelfs voorbeelden bekend, dat zij den uitgeplimderden reiziger modenemen naar hunne tenten, hem oude kleederen gaven in plaats van de nieuwe die zij hem hadden afgenomen, den gehcelen nacht huisvestten en zelfs de moeite namen om hem, toen hij verder trok, een eind wegs te vergezellen, opdat iiij niet zou verdwalen. De roovcr koestert tegen den man gcene vijandschap en beschouwt hem alleen als een hem door de Voorzienigheid toegezonden buitenkansje; hij draagt hem, als zoodanig, veeleer achting toe dan het tegendeel.

De Bcduïn ontvangt don reiziger in zijne tent nadat hij hem beroofd heeft. Had hij hem voor dien tijd in zijne tent opgenomen, en aan zijn maaltijd laten deelnemen, dan had hij zijn' gast naderhand niet kunnen berooven. De Arabier heeft een ridderlijk govoei, dat een gast een heilig persoon is; indien de meest woeste Bcduïn iemand onder de schaduw zijner tent ontvangen had, zou hij verpligt zijn hem te beschermen alsof het zijn eigen zoon ware. Dit gaat zelfs zeer ver, en er bestaan voorbeelden, dat een vreemde Arabier zijne toevlugt gezocht had in eene tent en bescherming vond, niettegenstaande de bewoner ontdekte dat zijn gast cenen zijner naaste betrekkingen had vermoord.

De eenige woningen der Beduïnen zijn hunne tenten. Deze tenten, ofschoon dikwerf zoo poëtisch beschreven, zijn zoo prozaïsch als men zich slechts iets kan voorstellen. Een Beduïn slaat zijne tent op binnen vijf minuten. Hij neemt eenige stokken, ongeveer 2 meter lang, steekt het een einde in den grond, werpt er een zeer smerig stuk zwart zaklinnen overheen, bevestigt de uiteinden met ponnen en de tent is klaar. Daar zij in het midden omtrent l'/j nieter hoog is, kan niemand er overeind in staan en zelfs slechts in het midden regtop zitten. Daar zij hunne tenten echter niet beschouwen uit hetzelfde oogpunt waarmede wij onze huizen bouwen en zij alleen gebruikt worden als eene gemakkelijke schuilplaats om in te slapen, komt de hoogte er ook niets op aan.

Deze lage, donkere tenten zijn bijna altijd halvemaanvormig en de opening is steeds gekeerd naar het oosten; tusschcn de verschillende tenten is juist ruimte genoeg, dat hunne kameelen en paarden kunnen passeeren. De ruimte tusschen dc twee punten der halve maan is bestemd voor de kinderen, waar zij kunnen spelen zonder dat hunne moeder hou uit het oog verliest. Als do tenten nieuw zijn, zijn zij meestal

810

-ocr page 820-

1

DE BEDUI NE NT. 811

t gestreept; door de ruwe wijze waarop cr mode wordt omgegaan, gaat de kleur echter

: j schielijk verloren.

Dit zijn de teuten der gewone Beduïnen. Do sheikh of het opperhoofd van i iodoron clan heeft eeno grootere ca betere; deze wordt door gordijnen in vcrschiilcndo

3 i afdeelingen verdeeld en deze zijn zoodanig geplaatst, dat cr eene, reeks van ver-i trokken aan den buitenkant en eone andere van binnen gevormd wordt. De buitenste

zijn bestemd voor de mannen, de binnenste voor de vrouwen die tot de familie van den sheikh behooren. Op deze wijze verkrijgt men eene soort van afzondering of

t

te

afscheiding, niet voor hot gclioor, maar alleen voor het gezigt; de afscheidingen toch

srf bestaan uit niets anders dan deze gordijnen en de Arabieren spreken liefst zoo luid moge-

in. lijk; zij zijn — zooals een Fransch reiziger hot uitdrukt — eene schreeuwende natie.

:e- Het huisraad komt met clc woning overeen en bestaat alleen uit een paar matten

ig en eenige weinige potten. Sommige meer welgestolden zijn zeer trotsch op het bezit

is van koperen mortieren, waarin zij hunne koffij stampen en het geluid hiervan verneemt

nd men eiken morgen. Zelfs de maimoii verwaardigen zich koffij te zetten en men ziet

;or zelfs den sheikh des morgens de boonen stampen; bij smaakt een even groot genot

en van hot muzijkale geluid van stamper en mortier als van den geur der vcrsch ge-

jte brande koffij.

Zoo geheel en al in de open lucht opgevoed, met geene andere schuilplaats dan

ids het linnen zijner tent, kan de echte Beduïn geen ander loven leiden. Hij is binnen

lat de muren cener stad zoo on gelukkig als oen wolf in den val. Zijne oogon, die gewoon

;en zijn do groote uitgestrektheid dor woostjjn te overzien, worden gekwetst door de muren

lat waarover zjjn blik niet kan reiken. Do straten benaauwen hem en in eene kamer

tal kan hij naauwelijks ademhalen. Hij en zijn kameel zijn beiden onder beschaafde lieden

-ocr page 821-

BEDIJTNEN.

evenzeer uit hun element ; zij zien altijd met verlangen het oogenblik te gemoet, waarop zij de vrije lucht der woestijn weder kunnen inademen.

Het leven onder de Beduïnen is voor een Europeaan volstrekt niet aangenaam; het is niet zoo paradijsachtig als men zich dit dikwerf voorstelt. Het is, op zijne wijze, stellig zeer vrij en heeft de eigenaardige bekoorlijkheid, die door elk beschaafd mensch wordt gevoeld, wanneer hij voor het eerst van zijn leven doen kan wat hjj wil. Het heeft echter ook zijne keerzijden, en niet de minste hiervan is, dat iedereen even vrij is; indien iemand die sterker is deze vrijheid wil gebruiken om hem te be-rooven, kan hij dit met allo veiligheid doen.

Bovendien zijn de Arabische meisjes, die er — op eene schilderij namelijk — zoo schilderachtig uitzien, in do werkelijkheid alles behalve aangenaam. Smerigheid, slechte geuren, schrille stemmen en afschuwelijke manieren ziet men op eene schilderij niet, maar in de werkelijkheid worden onze zintuigen er maar al te onaangenaam door aangedaan.

Zelfs in hare jeugd zijn de meisjes der Beduïnen niet zoo schoon als men algemeen denkt. Zjj zijn groot, welgevormd en bevallig, maar missen die zachtheid en lieftalligheid, welVo men zoo natuurlijk met den vrouwelijken aard in verband brengt. Zij houden er veel van zich te tatoueeren, en bedekken vooral hare armen en kin met blaauwe teekeningen, zooals sterren en arabesken. Sommige harer strekken dit tatoueersel uit over de geheele borat, tot aan haar midden. Zelfs de hoeken der oogen worden somtijds met dit goedkoope en onvergankelijke sieraad verfraaid. Zij houden veel van versierselen, vooral van oorringen, die niet ligt te groot voor haar zjjn.

In tegenstelling met de moer beschaafde Mohamedanen geven zij er niets om of zij hare aangezigten sluieren en leiden werkelijk een even vrij loven als de mannen. Zelfs het vertrek hetwelk de vrouwen bewonen wordt, om te luchten, op den dag opengezet; ieder kan er vrij een oog in slaan.

De schoonheid dor vrouwen verschilt bjj de Arabieren evenveel als bij andore natiën. Palgrave zegt zeer geestig, dat indien iemand een werktuig kon uitvinden, waardoor de schoonheid kan worden gemeten — een kalometer, zooals hij het noemt — quot;de Beduïn zou staan op nul of hoogstens 1°. Eón graad hooger zou het vrouwelijke geslacht van Nojed staan; hier boven komen in rang de vrouwen van Shomer, die op hare beurt worden overtroffen door die van Ujowf. De vijfde of zesde plaats wordt ingenomen door do schoonen van Hasa; de zevende door die van Katar; en eindelijk zou de 17quot; of 18e rang, door eene plotselinge rijzing van minstens 10 graden, dooide uitstekende schoonheden van Oman worden vervuld.

quot;Arabische dichters smachten somtijds naar de bekoorlijkheid der bewoonsters van Hejaz; ik heb er nimmer eeno enkele gezien die mij bekoorde, maar moet dan ook erkennen, dat ik slechts den buitenkant dezer provincie ben doorgetrokken. Ieder getuigt, dat de vrouwen in Yamen alle lieftalligheid missen, en ik twijfel ook of er in dit opzigt op het mulatten-ras en de donkere schoonheden van Hadramout wel veel te stoffen is. In Hasa echter bespeurt de reiziger die van Nejed komt, op dit punt eeno aanmerkelijke en aangename verbetering, en dit verheugt hem te meer daar er de Calypso's veel meer conversabel zijn en haar onderhoud bovendien veel belangwekkender is, dan dat van haar, die hij in Sedeys en Aared achterliet.quot;

Men denkt algemeen dat de manieren der Arabieren gelijken op die der Turken — dat zij deftig, beleefd en majestueus zijn. Dit is echter golieel anders. Ofschoon do Arabier, evenals de Indiaan van Amerika, trotsch en statig rondloopt en bij gelegenheid eene koninklijk onverschillige houding kan aannemen, is hij echter van nature levendig en spraakzaam, zonder er veel om te geven waarover hjj spreekt; hij houdt er ook veel van om Arabische liederen te zingen, met het zonderlinge mengsel van hooge falcet en keelgeluid, hetwelk hij wel zoo goed is als vokale miizijk te beschouwen.

Hunne manieren zijn over hot algemeen volstrekt niet waardig, zelfs niet wanneer zij een' gast bijzondere eer willen bewijzen. Palgrave heeft een' geruimen tijd onder hen gewoond en eene levendige beschrijving van een Beduïnenkamp gegeven. Deze beschrijving is voor hen niet ongunstig; de bewoners worden voorgesteld als quot;ajaweedquot; of quot;gentlemenquot; — ofschoon de schrijver er zeer ondeugend bijvoegt, dat als zij quot;gentlemenquot; waren, hij dan wel eens zou willen weten hoe de ploerten er uitzagen.

812

-ocr page 822-

BEDUÏNEN.

quot;Het opperhoofd, zijne familie (de vrouwelijke leden natuurlijk uitgezonderd), zijne onmiddellijke volgelingen en een twintigtal anderen, jongen en ouden, jongens en mannen, kwamen naar ons toe en zetten zich, na ons vriendelijk op de wijze der Beduïnen gegroet te hebben, in een' halven cirkel voor ons neer. Elk hield oen' korten stok met een' haak, die voor het drijven van kameelen gebruikt wordt, in do hand, om er onder liet spreken mede te gesticuleeren of in de tusschenpoozen van het gesprok mede te spelen; de Jongere leden van het gezelschap, die zich niet zooveel in het gesprek mengden, maakten van dien ledigen tijd gebruik om ons beleefdelijk aan to staren of uit het zand kleine balletjes vuil op te rapen en om zich heen te werpen.

quot;Hoe moet ik echter hunne gesprekken beschrijven, hunne vragen en antwoorden, hunne manieren en scherts?quot; quot;Een verstandig mensen is in deze stad gelijk aan iemand die tusschen eene kudde muilezels in een stal is opgesloten,quot; hoorde ik eens een' reiziger in de Syrische stad Homs zeggen, eene plaats die spreekwoordelijk geworden was om de domheid harer inwoners. Onder de Beduïnen in de woestijn echter, waar men de voordeelen van den stal mist, gelijkt de gast veeleer op iemand, midden in een land vol losse muilezels, die in alle rigtingen om hem heen springen en naar hem slaan.

quot;Hier kunt gij de menschelijke natuur aanschouwen, op haar laagste standpunt, of ten naasten bij. De een spartelt languit in hot zand, een ander trekt lijnen zonder doel met zijn stok, een derde grinnikt, een vierde doet doellooze of onbeschofte vragen, of brengt grappen aan den man, die voor geestig moeten doorgaan, maar zoo grof mogelijk zijn. In dien tusschcntijd dringen de jongens vooruit, zonder zich eenigzins te ontzien, en vallen hunne oudoren — hunne betoren kan ik niet zeggen — zonder eenigen den minsten eerbied in de reden.

quot;En toch is er bij dit alles geene bedoeling om ruw te zijn, noch eenige begeerte om te kwellen. Zij trachten zich integendeel bij de niouwaangekomenen aangenaam te maken en hen op hun gemak te zetten; zij doen hun inderdaad zoo veel goed ala zij kunnen, maar weten slechts niet hoe zij het moeten aanleggen. Indien zij alle wetten van beleefdheid of decorum ook al overtreden, doen zij dit enkel uit onwetendheid, maar niet met voorbedachten rade. Tusschen deze volkomen doelloosheid van een' onbeschaafden geest schemeren echter van tijd tot tjjd blijken door van bijzonderen takt en slimheid. Door al de veranderlijkheid van een menseh, die zich noch door zedelijke, noch door physischo wetten gebonden acht, schijnt toch de grond heen van een mannelijk en edehtioediquot; karakter, hetwelk men, bij den Perziaan bijv., zelden aantreft.

quot;Hunne gebroken zijn de gevolgen van de omstandigheden waarin zij verkeeren; hunne goede eigenschappen hebben zij van zichzelven — zij hebben zo geërfd van het edelste mensehenras op aarde, de Arabieren die moer beschaafde landen bewonen en een' gevestigden regeringsvorm hebben. Ik moet inderdaad zeggen, dat ik, na veel te hebben gereisd en met vele, zoowel Afrikaansche als Aziatische en Europeesche rassen te hebben kennis gemaakt, dezen niet gaarne den voorrang zou willen geven boven de oorspronkelijke en onvermengde clans van Midden- en Oost-Afrika. Deze laatste bevolkingen ziju nu wel in afkomst en taal volkomen gelijk aan de duizendtallen die do woestijn bewonen, maar hoe onmetelijk veel lager staan deze laatsten ? Het onderscheid tusschen een' ruwen en onbeschaafden Hooglander en een' Engelsch gentleman in quot;Rob Royquot; of quot;Waverleyquot; is niet veel grooter.quot;

Het is duidelijk, dat er bij lieden die zich zoo ongaarne aan tucht of regel onderwerpen, van eene regering, die eigenlijk dien naam verdient, geene sprake kan zijn. Evenals do quot;zonen van den nevel'' erkennen zij geen' meester; er is dan ook niemand, die, al ware liet alleen uit beleefdheid, den titel van koning der Beduïnen voert. Elke clan wordt geregeerd door zijn' eigen' sheikh; slechts nu en dan vereenigen zich eenige clans voor den een' of anderen inval onder don oudsten of magdgsten sheikh en blijven dan eenigen tijd verbonden. De regering van don laatste duurt echter slechts zoo lang als de anderen hem verkiezen te gehoorzamen; in plaats dat hij hun souverein is of zelfs hun opperbevelhebber, is hij slechts de primus inter pares.

Het aantal van hen die een' clan vormen, verschilt aanmerkelijk; in den regel bestaat elke clan uit de leden eener enkele familie, die op de oude aartsvaderlijke wijze

81

-ocr page 823-

BEDTJÏ NEN.

814

bijccnblijven. Indien nu een dor lieden boven de anderen uitmunt, voreenigfc liij om zich eenigo volgelingen, scheidt zich van zijne familie en vestigt zelf een' clan.

Door dezen wederspannigen aard is do oorlog, zooals wij dien begrijpen, onmogelijk, eenvoudig omdat de krijgstucht niet kan worden gehandhaafd. Indien bijv. eenigo clans zich onder een hunner opperhoofden vereenigen, en oen der verbondene sheikh's over den aanvoerder ontevreden is, vertrekt hij eenvoudig met zijn volk en voegt zich waarschijnlijk bij een' anderen, die meer naar zjjn zin is.

Ofschoon de eigenljjke oorlog bij hen onbekend is, leven de Beduïnen onderling toch in voortdurende vijandschap; niemand weet of zijn kamp niet door een' anderen clan zal worden aangevallen, die hem van al wat hij bezit — zijne kleederen niet uitgezonderd — berooft als hij zich onderwerpt, en hem, indien hij weerstand biedt, hoogstwaarschijnlijk den hals afsnijdt. Niemand denkt er aan, den ander'van zijn voorgenomen aanval kennis te geven of elkander met eenigzins gelijkstaande krachten te bevechten. Wanneer zij niet veel talrjjker zijn, ontworpen zij hnn' aanval in het geheim en overvallen hunne slagtoffers bij verrassing; hij die het slimste ia om zulke aanvallen te beramen en het moedigste om ze uit te voeren, is zeker weldra eene hooge plaats in zijn' clan in te nemen en eindigt met zelf een' eigen clan te vestigen.

-ocr page 824-

BEDUÏNEN.

Het eenige dool dezer invallen is liet maken van buit; zelfs een fraai paard of een bijzonder vlugge dromedaris kan do oorzaak zjjn, dat een gehcele clan te gronde gaat.

Daar zij de woestijn bewonen en steeds van de eene vruchtbare plaats! naar do andere trekken, is het niet te verwachten dat zij zeer keurig zullen zijn op het punt hunner spijzen of zeer ervaren in de kookkunst. Hunne grootste weelde is een maal van gekookt schapevleesch; de geheele wjjze waarop zij het bereiden en voordienen, is belagcheljjk eenvoudig. Het schaap wordt in stukken gesneden en met eene behoorlijke hoeveelheid water in een' pot gedaan. Deze wordt dan te vuur gezet en begint na eenigen tijd te koken. Zoodra het vleesch, naar onze begrippen, omtrent half gaai-is, kunnen de Beduïnen niet langer wachten. Alles wordt in eene groote houten kom geworpen, waar do gasten omheen gaan zitten. Zjj grijpen met hunne handen in de kom en hot kokend heete, nog half raauwe vleesch wordt in stukken gescheurd en binnen vijf minuten is er niets over dan de schoon afgekloven beenderen. Groenten worden er niet bij gebruikt en specerijen houden zjj niet voor noodig.

Het brood van den Beduïn is even eenvoudig. De bakker werpt eenige handen vol meel op een rond sink leder, doet er oen weinig water op en kneedt het tot deeg. Een ander heeft gedurende dien tijd een vuur aangemaakt; zoodra dit doorbrandt, wordt van liet deeg eene ronde dunne koek gemaakt, die omtrent 2ll* centimeter dik is en 18 a 20 centimeter middellijn heeft. Deze wordt op het vuur gelogd en met gloejjendo asch bedekt; nadat hij twee of driemaal is omgekeerd, wordt lijj van het vuur genomen en de asch er afgeborsteld, daarna wordt do koek in stukken gebroken en opgegeten zooals zij is - quot;half gekneed, half raauw, half gebakkon en rondom verbrand.quot; Indien dit brood niet warm werd gegeten, zou het zoo tani en leerachtig worden, dat zelfs een Beduïn het niet zou kunnen gebruiken. Het heeft inderdaad veel van het brood der Australische herders, hetwelk onder den naam van quot;damperquot; algemeen bekend is.

Een voordeel dezer wijze van broodbakken is, dat hot ook gemakkelijk op reis kan geschieden; in sommige omstandigheden bakt een kameelnjder zelfs zijn brood, terwijl hij op den rug van zjjn dromedaris zit.

Het voornaamste voedsel van een' Beduïn bestaat echter in dadels; van deze vrucht alleen kan hij een' geruimen tijd leven, zelfs onder de vele ontberingen die hij zich op eene reis door de woestijn moet getroosten. In Europa weet men niet wat dadels zijn en kan men zich geene voorstelling maken van de heerljjkheid dezer vrucht voordat zij gedroogd is en ingemaakt. In den laatsten toestand is zij voor een Europeaan zeer verhittend en in zekere mate zelfs voor een' inboorling; versch bezit zij echter deze slechte eigenschappen niet. Zij bevat eene verwonderlijke hoeveelheid voedingstof en als zij versch is bezwaart zij niet, hetwelk zij altijd doet wanneer zij gedroogd is.

Om deze voedende eigenschappen barer vruchten wordt de dadel-palm dan ook niet slechts hoog in waarde gehouden, maar werkelijk vereerd. De Arabier spreekt hem aan als zijne moeder en behandelt hom met zooveel eerbied alsof hij oen zijner ouders was. Een enkele dadel-palm is onder de Arabieren eene bezitting van groote waarde, en ofschoon de Beduïnen er geen bezitten beschouwen zjj hem met evenveel eerbied als hunne minder zwerfzieke broederen. Het omhouwen der dadel-palmen van een vijand wordt beschouwd als het toppunt van wreedheid, terwijl het planten van deze boomen op een nieuw stuk grond een teeken is van vrede en voorspoed.

De dadels worden gegeten op verschillende wijzen. Men eet ze het liefst versch, •als zij nog vol zijn van hun aangenaam zoet sap; daar men ze echter niet lang versch kan houden, worden zjj gedroogd, zamengeperst en zoo voor later gebruik bewaard. Als gedroogde dadels een gedeelte van den maaltijd uitmaken, worden zij voorgediend in groote houten kommen, in het midden waarvan eene kleine kom mot gesmolten boter geplaatst is. Elke gast neemt dan de dadels een voor een uit de kom en steekt ze even in de boter, voordat hij zo opeet.

Er zijn vele verschillende soorten van dadels; de beste, die te Kaseem groejjen, worden zeer geschat en in groote heeveelheden naar do niet producerende gedeelten van Arabic1 vervoord. Te Kaseem wordt de dadel-palm in het groot aangekweekt en hij heeft er zijne uitstekende eigenschappen waarschijnlijk aan te danken, dat er op omtrent 2

815

-ocr page 825-

BEDUÏNEN.

meter beneden de oppervlakte van den bodem altijd water aanwezig is. De tijd waarop de dadels rjjp zijn komt overeen met onzen herfst en strekt zich uit tot de laatste helft van Augustus of het begin van September.

Sommige kenners geven echter de voorkeur aan de Khalas-dadels. Deze wassen alleen in Hasa en verdienen hun naam, die quintessens beteekent, ten volle. Zjj zjjn kleiner dan do dadels van Kaseem, half doorschijnend en van eene rijke barnsteen-kleur. De verkoop dezer dadels is voor Hasa eene groote bron van inkomsten, daar zij zelfs tot naar Bombay en Zanzibar worden uitgevoerd.

Van godsdienst heeft de echte Beduïn geen het minste begrip. In naam is hij Mohamedaan en zal enkele spreuken zeer juist opzeggen. Hjj prevelt zijne Bismillah's en Mashalla's uit den Koran en andere vrome uitroepingen even goed als ieder ander, maar heeft niet het geringste denkbeeld wie Allah toch wel zijn mag; dit kan hem dan ook volstrekt niet schelen. Voor zooveel Palgrave kon begrijpen, hielden zij Allah voor een' zeer grooten sheikh, die in de toekomende wereld omtrent hetzelfde gezag over hen zou uitoefenen als hun tegenwoordige sheikh in dit ondermaansche. Dat wil zeggen, zij houden het er voor, dat zij na hunnen dood even onafhankelijk zullen zijn als gedurende hun leven; zij zullen hem onderdanig zijn, zoolang zij ver-kiezen, maar ook geen oogenblik langer.

Evenals alle lieden die niets van godsdienst weten, zijn ook hunne bijgeloovig-heden evenredig aan hunne onwetendheid. Zeiven volkomen ongeletterd, hebben zij den grootsten eerbied voor boeken-geleerdbeid; ieder die een boek kan lozen wordt geacht, terwijl zjj tegen hem die lezen en schrijven kan, met een gemengd gevoel van bewondering, afgunst en vrees opzien. Het laatste gevoel is een gevolg van zijne veronderstelde magt om quot;saphiesquot; of toovermiddelen te schrijven; dit zijn meestal spreuken uit den Koran, die geacht worden alle mogelijke deugden te bezitten.

Voordat wij van de Beduïn en afstappen moeten wij enkele woorden zeggen omtrent de verhouding tusschen den Arabier en zijn paard. Er zijn vele verhalen in omloop van de gehechtheid die er tusschen het dier en zijn' meester bestaat, van de zorg en opmerkzaamheid waarmede eene geliefkoosde merrie wordt behandeld, en hoe zij en haar veulen met de kinderen dezelfde tent bewonen en als het ware hunne speelmakkers zijn. Dit is voorzeker nu en dan het geval, maar niet altijd.

Dat zij veel met elkander in aanraking komen is waar genoeg, gelijk ook dat het dier hierdoor eene verstandelijke ontwikkeling krijgt, die bij eene andere behandeling stellig zjjn deel niet zou zijn. De Arabier is in werkelijkheid echter niet meer gehecht aan zjjn paard, dan menig Europeaan aan zijn geliefkoosd rijpaard; indien hij kwaad wordt, ziet men het hem dikwijls wreedaardig mishandelen.

DE HASSAN IVEH'S.

Wij zijn nu gekomen tot een' stam van Arabieren, de Hassaniyeh's genaamd, die eene groote streek lands bewonen ten zuiden van Khartoum. Hunne huidkleur is bleeker dan die der reeds beschreven Arabieren; hunne huid heeft eene bepaald gele tint. Zij zijn ligt gebouwd en hebben een smal gelaat. De mannen scheiden hun haar in het midden; zij maken er lange vlechten van, die zij achter op het hoofd bevestigen, waardoor zij een eenigzins vrouwelijk voorkomen krijgen.

De dorpen der Hassaniyeh's zijn niets dan opeengehoopte hutten; deze zijn rond, met kegelvormige daken; voor schoorsteen hebben zij een gat in het midden. De muren zijn vervaardigd van stokken en riet, de daken van stroo; op eenigen afstand gelijken zij dan ook meer op tenten dan op huizen. Elke hut is van eene doornen omheining omringd.

816

-ocr page 826-
-ocr page 827-

Ai

ï

W; k( HÜ

ha vr dc ha in bolt; zjji dei pli, cei do zou

gl'O

zijn hot ttK( indi voe: had hart

maa omt

gezs

!(

Iiarc

maa

zaan

gobc

van

chaa

haar

groo

a

dit lt;

onge

somn

mot

ruwe

horst

warei

A

van ligste,

-ocr page 828-

DE HASSANIYEH'S.

Evenals bij andore Arabische stammen, is ook bjj hen het huis van den shcikh veel grooter en beter dan de overige woningen en in verschillende vertrekken verdeeld. Somtijds staat in het midden eene soort van tweede hut, die van fijner gras gemaakt is en door de vrouwen bewoond wordt. In enkele gevallen is de tont van den sheikh bedekt met eene van kemelshaar geweven stof; eene woning die door Bayard Taylor beschreven is, was 10 meter lang en iiad twee binnenkamers. Dc wanden waren bedekt met huidon, kalebassen en dergelijke voorwerpen; in do grootste kamer stond eene groote bedstede of quot;angarepquot; en het kleed van het dak was versierd met een aantal quot;kauri'squot;, die er in den vorm van kruizen, sterren en andere figuren op waren vastgenaaid.

Dit volk heeft enkele zeer vreemde gewoonten, waaronder eene, die men, behalve in een paar andere gedeelten der wereld, nergens elders aantreft. Als eene vrouw trouwt, is zij niet geheel liet eigendom van haren echtgenoot; een vierde gedeelte van haar leven behoort aan haar zelve. Om de vier dagen is zij bijgevolg van hare huweljjks-geloften ontslagen; indien zij gedurende dien tjjd bij toeval zin heeft in een' ander', mag de begunstigde minnaar bij haar blijven, en is het haren man verboden in dien tijd binnen de hut te komen. Behalve deze zonderlinge uitzondering zijn de vrouwen der Hassaniyeh's niet zoo onzedelijk als die in vele andere streken der wereld. Als een reiziger door hun land trekt zijn deze Arabieren verpligt de pligten der gastvrijheid zoo ver uit te strekken, dat zjj hem gedurende zijn verblijf een huis geven en hem ook voor dien tijd eene vrouw leenen. Taylor zegt, dat indien de Hassaniyeh's hier eenige kinderen bijvoegden, hunne edelmoedigheid niets te wensehen zou overlaten.

Indien een reiziger van rang hunne streken bezoekt, voeren zjj, bij wijze van begroeting, een' zonderlingen dans uit. Taylor heeft een dezer dansen, waarvan hij op zijne reis naar Khartoum getuige was, zeer goed beschreven. Iljj had het hart van het volk gestolen, door hun een handvol tabak en 4 stuivers in koper te schenken. quot;Korten tijd na mijne aankomst werd mij gemeld, dat de vrouwen van het dorp, indien ik het verkoos, ter mijner eere een' welkomst- en begroetingsdans zouden uitvoeren. Daar het zeer sterk woei en de matrozen hunne zeilen nog niet gereefd hadden, liet ik een kleed leggen op het zand onder eene groep mimosa's en wachtte hare aankomst af.

quot;Spoedig hierop hoorden wjj een schril gezang en hot klappen van handen op dc maat en zagen tevens door de boomen langzaam eene processie naderen. Zij kwamen, omtrent met haar dertigen, twee aan twee en zongen een schril, doordringend koorgezang, hetwelk meer klonk als een klaaglied dan als een welkomstgroet.

quot;Toen zjj voor mjj gekomen waren, schaarden zjj zich in een' halven cirkel, met bare aangezigten naar mij toegekeerd. Terwijl zij steeds in de handen klapten om dc maat van het gezang aan te geven, kwam de vrouw die in het midden stond, langzaam vooruit, met de borst bijna in ééne lijn met haar aangezigt, hetwelk achterovergebogen was; zjj naderde met eene langzame golvende beweging, totdat zij den rand van mijn karpet bereikt had. Toen veranderde zjj op eens de buiging van haar lig-chaam; zjj wierp het hoofd voor- en benedenwaarts, zoodat de vlechten van haar lang haar, die glommen van dc boter, mijne muts aanraakten. Dit beteekende een welkoms-groet; ik boog tegelijker tijd het hoofd en zjj trad in dc rij terug.

quot;Na eene kleine pauze begon het koor op nieuw en trad eene andere voorwaarts; dit ging zoo voort totdat alle vrouwen mij begroet hadden, eene plegtigheid die ongeveer een uur duurde. Zij waren bjjna alle jong — tusschen 14 en 20 jaar — en sommige waren buitengewoon schoon. Zjj hadden de donkere oljjfkleur der Arabieren, met regelmatige gelaatstrekken, parelwitte tanden en zwarte, scliitterendc oogen. Het ruwe katoenen kleed hetwelk zjj droegen, hing over den oenen schouder en liet hals, borst en armen vrij, die uitstekend van vorm waren. Hare bloote voeten en enkels waren slank als die der Venus van Cleomenes.quot;

Al de vrouwen namen achtereenvolgens aan dezen zonderlingen dans deel; de vrouw van den sheikh, omtrent 20 jaar oud, was echter verreweg dc schoonste en beval-ligste. Taylor vergelijkt hare gelaatstrekken bij die der Cleopatra van Ouido Ueni;

DKKL I. 52

817

-ocr page 829-

DE HASSANIYEirS.

liofc breede ronde voorhoofd, het gevulde ovale aangezigt en hare koninklijke houding — alles droeg tot deze gelijkenis bij. Haar hoofdhaar was in minstens fiO vlechten verdeeld en dik met boter ingesmeerd; op het hoofd droeg zjj eene diadeem van witte koralen. Zij ging met eene statige bevalligheid de rij langs en de gasten waren met hare begroeting zoo ingenomen, dat zij haar, om hun genoegen te doen, meerdere malen herhaalde.

Ook de mannen namen aan dezen dans deel; een hunner, een prachtig staaltje van het zuiverste Arabische bloed, had zulke volmaakte vormen en bewoog zich in don dans met zulk eene bevalligheid; dat bij zelfs de aandacht der reizigers van do vrouwen aftrok.

Wij moeten nu overgaan tot het beschrijven van die zeden en gewoonten der Arabieren, welke niet tot enkele stammen beperkt, maar aan het Arabische karakter in het algemeen eigen zijn. Sommige zijn merkwaardig, doordat zij vele eeuwen lang zijn blijven voortleven enquot; zelfs aan den invloed van een' betrekkelijk nieuwen godsdienst en de langzaam maar gesttidig voortgaande beschaving hebben weerstand geboden.

Zoo als te verwachten was, hebben hunne bijgeloovigheden niet vele veranderingen ondergaan. De meest geleerde en beschaafde Arabier erkent in zijn hart haar' invloed oven goed als zijn onwetende en halfwilde broeder der woestijn, die nooit een boek heeft gezien of een huis is binnengetreden. De eerste zal niet openlijk bekennen, dat bij deze bjjgeloovige denkbeelden deelt, maar hij gelooft er onbepaald aan, en dit geloof openbaart zich op duizenderlei wijzen. Hoe beschaafd hij moge zijn, toch gelooft bij onbewust aan de kracht van geschreven toovermiddelen; als bij ziet dat een ander eene strook papier bezit, waarvan hij het schrift niet begrijpt, voelt hjj zich, telkens als dit geheimzinnige schrift hem onder do oogen komt, niet op zijn gemak.

818

-ocr page 830-

DE HASSAN!VEIL'S,

Indiou liij /ulk otMi pa|)ior in zjjn bozit kan krijgen, lioudt lijj liet bijzonder in ocre en verbergt het zorgvuldig voor anderen.

Tengevolge van dit algemeen verspreide bijgeloof hebben reizigers veilig uitgebreide landstreken kniuien doorreizen, terwijl zij vcrscbillende stammen van Arabieren ontmoetten, die allen, «p echt Arabische wjjze, met elkander in vjjandscbap verkeerden; zij stelden hen allen tevreden, door eenvoudig, in eone of andere taal, een paar zinnen op eene strook |)apier te schrijven. Eén geliefkoosde vorm der quot;saphieV, zooals deze amuletten genoemd worden, is een zonderling mengsel van genees- en letterkunde. Een zieke, of iemand die niet gaarne ziek wil worden, brengt bij den sehrjjver der quot;saphie'squot; eene gladde plank, eene pen en inkt. De quot;saphiequot; wordt op de plank geschreven; de gelukkige eigenaar neemt haar mede naar huis, wisclit elk spoor van het schrift af en drinkt liet zwarte water uit.

Zelfs tot op den huidigen dag hebben alle Arabische stammen een onbeperkt geloof in de quot;Jinn'squot;, quot;Efreet'squot;, quot;Ghoursquot; en andere bovennatuurlijke wezens, die de schering en inslag der quot;Duizend en een nachtquot; uitmaken. Dit geloof is in hunne natuur ingeweven en geene opvoeding is in staat het er uit te brengen. Zij loopen met dit geloof niet te koop, maar verbergen het evenmin; zij nemen bet bestaan dezer wezens eenvoudig aan als een erkend feit, hetwelk niemand in het hoofd zal krijgen tegen te spreken.

Volgens hen heeft iedere bron haar eigen geest, meestal een' quot;cfreetquot; of half-boozen demon; elke oude toren is er mede bevolkt en er is bijna geen enkel huis, dat niet ook een' geestelijken bewoner heeft. Vele Arabieren zeggen dat zij de quot;efreet'squot; gezien en gesproken hebben on verhalen er zeer wonderlijke dingen van.

Over het algemeen zjjn de quot;efreet'squot; vrij onschuldige wezens, indien men hen aan zichzelven overlaat; somtijds worden zij echter zoo lastig, dat men er strenge maatregelen tegen moet nemen. Wat vroeger, voor de ontdekking der vuurwapenen, gedaan Averd om hen tc bannen, is onbekend, maar tegenwoordig kan oen quot;efreetquot;, als men er een ziet, even goed door een geweerkogel gedood worden, ab ware bij ecu menschelijk wezen.

Lane verhaalt eene hoogst zonderlinge geschiedenis van zulk eene ontmoeting. Zij is zoo interessaut en wordt op zulk eene aardige wijze verteld, dat alleen de beperkte ruimte vmi dit werk ons belet haar met zijne eigene woorden mede te deelen. In hoofdzaak komt het echter hierop neer: —

Eene Europeesche ilame zocht een huis in Cairo en vond er eindelijk een, dat zeer fraai was, mot een' grooten tuin voor oen zeer lage huur — omtrent 150 gulden in het jaar. Zij huurde liet huis, hetwelk haar goed beviel, ofschoon dit niet het geval was met hare vrouwelijke bedienden, die het verlieten zoo spoedig als zij slechts konden. De reden hiervan kwam eindohjjk voor dea dag. JIct huis was bewoond door een' quot;cfreetquot;, die zich voornamelijk ophield in het lied en des nachts door het huis liep; hij sloeg dan met de deuren, klopte tegen de muren en maakte zulk een onophoudelijk leven, dat lijj huurder na huurder verjoeg en bet huis eindelijk voor zich zclv' hield. De tegenwoordige bewoners hadden dit rumoer wel gehoord, maar het toegeschreven aan feesten, die in het naastbijgelegen buis werden gevierd.

Niettegenstaande de verandering van dienstpersoneel bleef het leven voortduren en vermeerderde eer dan dat het verminderde. !illec gebeurde zeer dikwijls, dat er, laat in den nacht, tusschen 2 en 3 ure, kort op elkander hevig op de deur geklopt werd van do kamer, waarin wij zaten. Op andore tijden was het alsof oen zwaar ligchaain viel op den vloer, vlak onder do vensters van dezelfde of do hier naast gelegen kamer. Daar deze vertrekken op do bovenste verdieping waren, was het niet mogelijk dat een buurman met steonen of dergelijke voorwerpen had geworpen; gingen wij er naar zien, dan vonden wij niets. De gewone geluiden duurden het grootste gedeelte van den nacht; het was gewoonlijk een hevig stampen, alsof iemand met zware klompen rondwandelde, afgewisseld door oen kloppen op do deuren van vele vertrekken cn op de groote watervaten, die op de gaanderijen in nissen stonden.quot;

Gedurende hot quot;Rhadaman-fcostquot; was het huis van deze geluiden bevrijd; de quot;efreet'squot; worden dan ook verondersteld zoolang dit leest duurt gevangen te worden

819

-ocr page 831-

DE HASSANIYEH'S.

golioudcn. Zoodra hot editor voorbij was, begonnen zij met Ternieuwdo en verdubbelde kracht.

Na eenigen tijd begon de quot;cfreetquot; ook zigtbaar te worden on een nieuwe portier was grootelijks verbaasd, toen hij liem des nachts door do gaanderjj zag en hoorde gaan. lljj verzocht er op te mogen schieten en dit werd hem eindelijk verguiid; mits hij hot slechts deed met los kruid. Iljj deed evenwel niet alleen één kogel op zijn pistool, maar twee en laadde het bovendien met eene dubbele lading.

Omstreeks middernacht klonk een pistoolschot door het huis, gevolgd door de stem van den portier, die uitriep, quot;daar ligt hjj, de vervloekte!quot; Deze uitroep ging vergezeld van het geluid als van iemand die gewond was en naar zjjn' adem snakte.

De man bleef zijne medebedienden roepen om bij hem te komen en de heer des huizes was insgelijks onmiddellijk op de plaats tegenwoordig. De portier zeide, dat de quot;efreetquot; zich vertoond had als gewoonlijk — eene groote witte gedaante — en dat hjj, toen hem gevraagd was het huis te verlaten, geweigerd had dit te doen. Hij was toen als gewoonlijk door de gaanderij gegaan, toen do portier op hem geschoten en hem neergeveld had. quot;Hier, zeide hij, zijn de overblijfselen.quot; Onder dit zeggen raapte hij beneden do plaats waar de kogels in den muur waren gedrongen, iets op dat er uitzag als geschroeid leder, hetwelk op sommige plaatsen tot asch verbrand was. Dit schjjnt altijd het overblijfsel te zijn, als er een quot;cfreetquot; gedood is. Na dien tijd was het huis altijd van den last bevrijd.

Een ander zonderling verhaal omtrent een quot;cfreetquot; werd aan Taylor gedaan door een vrij hooggeplaatst Arabier. Hjj was op een' nacht te voet in den omtrek van Caïro, toen hij digt bij zich een' ezel zag. Het dier scheen zonder eigenaar te zijn, en daar hij nog al vermoeid was, klom hij er op en reed zeer genoogelijk voort. Het duurde echter niet lang of hij bespeurde tot zijn schrik, dat de ezel grooter was, dan toen hij hein beklom; hij had deze ontdekking naauwelijks gedaan of het dier nam meer en meer toe in grootte, totdat het binnen weinige minuten zoo groot was geworden als een kameel.

Hjj was natuurlijk vreeselijk verschrikt, maar herinnerde zich dat men een' vermomden quot;efreetquot; ontdekken kan, als men hem met een scherp werktuig verwondt. Hjj trok dus voorzichtig den dolk en wilde dien in den rug van hot dier stoken. De quot;efreetquot; was hom echter to slim; zoodra had hjj den dolk niet gezien of hij hernam zijn vroegere gedaante, wierp zijne berijder in het zand en verdween onder een schaterend gelach, terwijl hij uitriep: quot;o! gij wildot rjjden, niet waar?quot;

De Arabieren gelooven dat de geest van een monsch verpligt is een' zekeren tijd op aarde te vertoeven en dat een natuurlijke dood hot bewijs is dat deze tijd verstreken is. Indien iemand' een' gewclddadigen dood sterft, blijft zijn geest in den omtrek der plaats waar hjj gedood is, rondwaren, en blijft daar zoo lang, tot de tijd, dien hjj anders op aarde had moeten vertoeven, voorbij is. Dezelfde Arabier verhaalde aan Taylor, dat hjj, vele jaren geleden, als hjj trok door de streken waar Napoleon do Mamelukkcn had verslagen, altijd het geluid van den slag, het roepen der soldaten, do kreten der gewonden en hot gesteun der stervenden hoorde. In den beginne was het alsof or eene grooto menigte handgemeen was; het geluid werd echter van jaar tot jaar flaauwer, naarmate do tijd van het aardsche verblijf der strijdenden voorbjj was; op het oogenblik waarop hij het aan Taylor vertelde hoorde men nog slechts enkelen.

Hij sommige stammen hcerscht oen vreemd bijgeloof. Een reiziger was getroffen door het smaakvolle kapsel van een jong meisje en wilde het van haar koopen. Zij was gewillig genoeg om het te verkoopen voor den hoogen prijs die er voor werd geboden, maar haar vader verbood haar den koop te sluiten, op grond dat er van het kapsel een toovermiddcl kon gemaakt worden, waarmede de eigenaar het meisje kon dwingen naar hem toe te komen, in welke streek der wereld hij zich ook mogt bevinden.

Het is niet te verwonderen, dat ook vele natuurwonderen hun, die zulke bijge-loovige begrippen koesteren, voorkomen als van bovennatuurlijken oorprong te zijn. Het voornaamste van deze is de quot;fata morganaquot; of luchtspiegeling, waarbij eene plaats

820

-ocr page 832-

1)E ] 1 ASS AN 1Y EH' 8.

)- die voi- beneden den horizon gelegen is, plotseling zigtbaar wordt on digtbij schijnt

te liggen. In Europa komt dit verschijnsel ook enkele malen voor, maar het vcr-■r toont zich dan niet zoo duidelijk ala in do zandige vlakten van Arabic. Vooral

c water ziet men bij deze luchtspiegeling zeer dikwijls; de reiziger, door de gloeijende

;s woestijn trekkende, ziet eensklaps vóór zich eene stroomende rivier of' een uitgebreid

n meer, waarin de palmen aan den oever zicli weerkaatsen en de ligte golfjes door den

wind bewogen worden. De dieren zien dit even goed als de menschen en liet is bijna o niet mogelijk de dorstige kameelen te beletten op hot schijnbare water af' te stormen.

S

) •

is De Arabieren noemen doze luchtspiegeling quot;liet water der Djinn'squot;; zij gelooven

ir dat het eene begoocheling is, die door de quot;Djinn'squot; — de geniussen der quot;Arabische

ijj vertellingenquot; — wordt te weeg gebragt. Eene zeer levendige beschrijving van dit

tg natuurverschijnsel vindt men in St. John's quot;Egypte en Nubiö.quot;

quot;Ik reed droomerig voort, toen ik, mijn hoofd opligtcnde, in de rigting der woestjjn,

ui ver aan den horizon een donkere streep meende te zien. Wat kon dit zijn? Mijn mod-

iij gezel, die voor mij uitreed, had een zeer scherp gozigt; hij hield plotseling zijn dromc-

•d daris op en keek in dezelfde rigting. Ik riep hem en vroeg wat hij van dio stroop

in dacht, en of hij er iets bijzonders aan kon onderscheiden. Hij antwoordde dat zicli

je daar eensklaps water had vertoond; dat hij do beweging zag der golven en gropte

rt palmen en andere boomen, die op on neer bogen, alsof zij door een sterken wind werden in beweging gebragt. Naast mij was een Arabier, met hot aangozigt in zijn

s- quot;burnousquot; gewikkeld. Ik vestigde zijne aandacht op hetgeen ons bezig hield. quot;Mashal-

n. lab!quot; riep do oudo man uit, mot een gozigt alsof hij eenquot; geest had gezien, on staarde

ts • met alle inspanning naar do woestijn.

821

-ocr page 833-

DE HASSANTYEH'S.

quot;Al do iinderc Arabieren waren niet minder ontroerd en onze tolk riep ons toe dat lietgeon wij zagen de booze geest was der woestijn, die de reizigers liet verdwalen en hen al verder en verder ia liet binnenste der woestijn lokte; hjj trok steeds meer en moer terug naarmate zij hem traelitton te naderen en verdween niet, voordat zijne slagtoffers onherroepeljjk verloren waren. Dit was derhalve do quot;fata morgana.quot; Mijn medgezel galoppeerde er heen en ik volgde hem, ofschoon de Arabieren ons poogden terug te houden; het duurde niet lang of ik kon zelf iets van dit vreemde verschijnsel waarnemen, liet was zooals mijn vriend gezegd had, oene breede watervlakte, omzoomd met fVissche groene boomen; en toch was er, in werkelijkheid, niets vóór ons dan verzengd, geel zand. Wij waren er allen onaangenaam door aangedaan, en toch verheugde het ons, dat wij het wonder der woestijn hadden aanschouwd.

quot;Het verschijnsel verdient werkelijk den naam, dien do Arabieren er aan geven, quot;het spook dor woestijn;quot; een booze geest dio den reiziger aflokt van hot veilige pad en hem de oogon verblindt met eeno valsche vertooning van hetgeen zijn verhit brein hem met zoo gloejjende kleuren afschildert. Hoe komt het dat deze zinsbegoocheling zelfs hen verontrust — ik kan zelfs bijna zeggen, met angst vervuld — die haar toch aan natuurlijke oorzaken kunnen toeschrijven P Op eeno plaats waar het dorre zand zich hondorde mijlen ver uitstrekt, waar geen boom of heester, geen spoor vnu water op uren afstands wordt aangetroffen, vertoonden zich plotseling vóór ons groepen van groote boomen, aan de oevers van een stroomend water, welks golven wij in de zonnestralen zien glinsteren. Mot levendig groen bekleede heuvelen rezen voor ons op en verdwenen; huizen en steden, door hooge muren omringd, waren zigtbaar tusschon de boomen, wier slanke stammen als riet door den wind werden heen en weer bewogen.

quot;Hoe ver wij ook reden in de rigting van het verschijnsel, wij kwamen er niet digter bij, alles scheen naarmate wij het naderden, achteruit te wijken. Wij hielden stil cn bleven lang in de beschouwing van het tooverachtig schouwspel verzonken, totdat het onaangename gevoel, hetwelk het in ons had opgewekt, verdwenen was. Nimmer had ik een landschap gezien zoo duidelijk als deze schijngestalte; nooit water zoo helder of boomen met zulk een liefelijk groen, zoo groot en statig. Alles scheen veel bekoorlijker dan in do werkelijkheid; wij gevoelden deze aantrekkelijkheid zoo zeer, dat wij, ofschoon niet door dorst gedrongen om water te zoeken waar het niet te vinden was tocli gaarne het bedriegelijke spooksel hadden willen blijven volgen. Wij konden derhalve zeer goed begrijpen, hoe de wanhopige reiziger, die met zijne brandende oogon water en menscheljjke woningen denkt te aanschouwen, zijne laatste krachten inspant en tot zijn' laatsten ademtogt worstelt om het te bereiken, totdat hij een' vreeselijken en eenzamen dood sterft.

quot;Wij keerden langzaam terug naar onze Arabieren, die niet geweken waren van de plaats waar wij hen hadden verlaten. Toen wij nog eens een' blik naar de woestijn sloegen, zagen wij do verschijning langzamerhand vorblooken; zjj word al flaauworen flaauwer, totdat zij eindelijk geleek op een dunnen mist die over de vlakte zweefde.quot;

Wij kunnen van de bijgeloovigheden der Arabieren nog geen afscheid nemen zonder er eeno te vermelden, die zeer oud en ver over de wereld verbreid is. Wij bedoelen hier den beroemden inktspiegel der Arabische toovenaars, waarin zij, dooide oogon van een' ander', toekomstige gebeurtenissen en de gedaante van ver verwijderde personen zien.

Deze spiegel wordt gemaakt op de volgende wijze. De toovenaar roept een' kleinen jongen, die volgens hunne begrippon nog niet oud genoeg is om gezondigd te kunnen hebben, en laat hem op den grond zitten. Do toovenaar zit tegenover hem, houdt de geopende hand van den jongen in de zijne en na verschillende gebeden opgezegd en wierook gebrand te hebben, trekt hij op de hand een vierkant, op deze

wijze _P; in eiken dor vier hoeken schrijft hij kaballistische woorden en giet een

weinig inkt in het midden. ]\ru volgen er nog meer gebeden en berookingen en wordt do jongen gelast aandachtig in den inkt te kijken. Indien hjj werkelijk zonder zonde en dus een geschikt voorwerp voor de magische kunst is, ziet hij een aantal figuren; deze beginnen altijd met een' man die den grond aanveegt en eindigen met een kamp,

822

-ocr page 834-

DE HASSANIYEH'S.

met de tent, en banier vnti den sultan in het midden. Als deze; verdwenen zijn, is do spiegel gereed om elk voorwerp te weerkaatsen, dat opgeroepen wordt.

Alle partijen schijnen hieraan een onbepaald geloof te slaan; al in het dat onderscheidene jongens na elkander niet anders zien dan de ■weerkaatsing van hun eigen gezigt, wordt dit gebragt op rekening van hun slecht zedelijk karakter; anderen worden dan beproefd, totdat er een gevonden wordt, die de vereischte zienersgave bezit, liet is merkwaardig, dat de toovenaar zelf op deze gave nooit aanspraak maakt; de zonden die hij bedreven heeft schjjnen hiervoor een beletsel te zijn. Beschaafde Europeanen zijn dikwerf getuigen van deze plegtigheid geweest en het verslag hetwelk zij er van gaven, was zeer uiteenloopend. Bjj sommigen mislukte zij geheel en al; de jongen trachtte klaarblijkelijk te bedriegen en verzon, naar zijn vermogen, tooneelon die hij veronderstelde in den spiegel te zien. Anderen beschrijven haar als uitstekend gelukt; de jongen beschreef met groote juistheid Europeesche toestanden en personen, niettegenstaande er voor gezorgd was, dat noch de toovenaar, noch de jongen er eenigzins mede bekend konden zijn.

MADAGASCAR.

Wij zullen onze beschrijving der Afrikaansche stammen eindigen met een kort verslag omtrent sommige volksstammen die hot eiland Madagascar bewonen. Hetgeen wij hier mededeelen is voor het grootste gedeelte ontleend aan het bekende werk van Ellis en aan eene voorlezing van Oliver, gehouden in de quot;Anthropological Society of London quot; den 3equot; Maart 1868.

Do naam Madagascar is geheel en al van Europeesche vinding; de naam dien do inlanders aan dit groote eiland geven is Nosindambo, d. i. hot eiland der wilde zwijnen. Do inboorlingen zijn bekend onder den algemeenen naam van Malagasy's en worden in onderscheidene stammen verdeeld. Deze verschillen onderling in kleur, wijze van kleeding en andere bijzonderheden; naar hunne kleur kan men hen verdoelen in do blankere en meer donker gekleurde stammen, waarvan er van elk vier zijn. Bijna elke tint van huid wordt er door vertegenwoordigd; van de ligto olijfkleur der Hova's af, tot do zwarte kleur dor zuidelijke stammen too. Volgens Ellis is het aantal der goheelo bevolking niet meer dan 3 millioen, terwijl dit door Oliver, die de waarschijnlijke getalsterkte van eiken stam opgeeft, op 5 millioen wordt geschat.

De oorsprong der Malagasy's is vrij duister, en niettegenstaande zij zoo digt wonen bij het vasteland van Afrika, hebben zij bijna niets met de Afrikaansche rassen gemeen. De algemeen aangenomen onderstelling is dat zij van Maleischo afkomst zijn; dat huiino voorouders waarschijnlijk door den wind naar zee gedreven en toevallig op het eiland geland zijn. Dat zij niet uit Afrika zijn gekomen wordt door verschillende dingen bewezen, terwijl zij vele gewoonten hebben die aan het Occaansche ras eigen zijn. Hoewel zij zoo digt bij Afrika wonen, hebben zij nooir de klceding van huiden aangenomen die onder de wilde rassen van dit werelddeel bijna algemeen is, maar gebruiken tot klecderen den geklopten bast van hibiscus en wel volkomen op dezelfde wijze als de Polynesiërs.

«Het is zekerquot;, schrijft Oliver, quot;dat de Malagasy's nooit een' hoogeren graad van beschaving gekend hebben, want er worden in dit land geene overblijfselen van eene vroegere ontwikkeling aangetroffen. En toch schijnen zjj in de kunst om huizen to bouwen en versterkingen op te werpen vrij ervaren te zijn; de laatste hebben zij zoo gewijzigd, dat zij met hunno aanvals- en verdedigings-wapenen in overeenstemming zjjn, zelfs voordat zij met eenig beschaafd volk in aanraking waren gekomen. Zij

-ocr page 835-

MADAGASCAR.

hadden verschillende soorten van huisdieren, zoouls runderen en varkens; ook waren zij vrjj ver in het bebouwen van rijst, yam's enz.; of dit een gevolg was van eigen ontwikkeling, ot' dat zij door voorbeelden van buiten hiertoe waren opgewekt, is niet uit te maken.quot;

Wat hot gebruik van vee als huisdieren betreft, dit brengen zij zelven tot een' niet ver verwijderden tijd terug; zelfs het eten van vlecsch word, in do laatste eeuw, bij toeval ontdekt. Een opperhoofd, liabi by genaamd, hield het opzigt over zijne rijstvelden en bemerkte dat een zijner lieden merkwaardig was om zijn toenemen in krachten en dikte; hjj ondervroeg hem derhalve hierover. Do man verhaalde hem, dat hij voor eenigen tijd een' stier had gedood cn uit nieuwsgierigheid een weinig van het viceseh gekookt had. Daar hij vond, dat het zeer goed smaakte, was hij voortgegaan met andere dieren te slagten en hun vleesch te eten; hierdoor was hij ligchame-hjjk zoo vooruit gegaan. Kabiby nam zeer wijselijk de proef op zich zelven en toen zij hem beviel, liet hij een rund slagtcn en gaf aan zijne volgelingen een feest. De aigemcenc indruk was zoo gunstig, dat hij beval omheiningen te bouwen, waarin men het vee kon houden; hij strekte het gebruik van vleesch voor de inboorlingen.ook uit tot dat van wilde zwijnen. De oorspronkelijke omheiningen, op zijne bevelen gebouwd, bestaan nog.

De voornaamste stam onder de Malagasy's is die dor Ilova's; dezen hebben zich langzamerhand over het geheele eiland verspreid en zijn er tegenwoordig meesters van. Zij zijn het lichtst van kleur van alle stammen cn hebben meer van Spanjaarden dan van negers. Hun haar is zwart, lang cn overvloedig en wordt op verschillende wijzen gedragen. De mannen laten het gewoonlijk kort afsnjjden en kammen het over hun voorhoofd en de slapen, nagenoeg op dezelfde wijze als in de dagen van het (Engelsche) regentschap de mode was. De vrouwen besteden veel tijd aan haar hoofd; nu eens frizeeren zij hot haar zoo wijd uit, dat zij ons aan de Fidjé's herinneren, en dan weder verdeden zij hot in een onnoemelijk aantal vlechten, die zij zoo binden dat zij in kleine bundels over het hoofd verspreid zijn.

Hunne kleeding gelijkt eenigzins op die der Abyssiniërs. Do armen dragen weinig, behalve een stuk stof om do lendenen, terwijl door do rijkeren ook een hemd gedragen wordt, bedekt door eene soort van mantel, quot;lambaquot; genaamd. Dit kleedingstuk wordt op evenveel verschillende wijzen omgehangen als do Abyssinischo quot;tobc.quot; Do Ilova's onderscheiden zich doordat hunne quot;lambaquot; een rand heeft met vijf breede strepen.

Hunne huizen, dio wij reeds vermeld hebben, zijn uitsluitend van plantaardige stoften vervaardigd. De wanden worden gemaakt door op ongelijke afstanden palen in den grond te slaan en de ruimte hier tusschcn aan te vullen met de bladstengels van den quot;boom der reizigersquot;. Elke bladstengel is omtrent 3 meter lang; zij worden met platte latten op hunne plaats gehouden. De huizen worden gedekt met de breede bladeren van denzelfden boom, die stevig op de zeer steile sparren worden vastgebonden. Do dakgoten steken ver buiten de muren uit, zoodat zij rondom het huis eene verandah vormen, waaronder banken zijn geplaatst. De grond is bedekt met eene soort van planken ^vlocr, die insgelijks van den quot;boom der reizigersquot; afkomstig is. Van dezen wordt ^namelijk de bast afgestroopt en plat geslagen, zoodat zij planken vormen die omtrent 7 meter lang en ongeveer 50 centimeter breed zijn. Deze planken worden op den vloer gelegd, en ofschoon zij niet vastgespijkerd worden, blijven zij toch goed op hare plaats.

Deze quot;boom der reizigersquot; is eene der nuttigste planten van Madagascar. Het is eene soort van palmboom; zijne breede bladeren leveren, behalve dat zij dienen tot het maken van het dak en de wanden van het huis, eene aanmerkelijke hoeveelheid water. Dit water wordt gevonden in de holte, die gevormd wordt door de wijze waarop de bladstengel aan den stam, waaruit hij ontspringt, bevestigd is; men verkrijgt het vocht door den stengel met eene speer te doorsteken. Elk blad levert meer dan eene tlescli water, zoo zuiver, dat de inboorlingen liever nog een klein eind weegs loopen naar zulk een boom, dan dat zij zich voorzien van het water hetwelk aan hunne voeten stroomt.

De Malagasy's bezitten eenige kennis van muzijk en hebben enkele instrumenten

824

-ocr page 836-

MADAGASCAR.

825

uitgevonden, welke die der Afrikaansclic stammen ver overtroffen. Een der betste is de merkwaardige viool die op bladz. 820 is afgebeeld. Zij wordt bespeeld met een'

even ruwgevormdon strijkstok, cn ofschoon liet geluid niet bijzonder welluidend is voor het gehoor van een Europeaan, is het in allen gevalle oven aangenaam als dat, het-

-ocr page 837-

MADAGASCAR.

welk door do Chinooschc, .lapunschc of zelfs door de TurkhcIio snaarinstrumenten wordt voortgebrn^t.

Slavernij bestaat bij de Malagasy's, niaur is niet zeer streng en zal welligt dooiden invloed der zendelingen geheel worden uitgeroeid. De slaven doen al liet zware werk, hetwelk echter inderdaad niet zeer zwaar is; daar zij bovendien behoorlijk den tijd nemen voor al wat zij doen, zou hun work door een Europeesch arbeider voor zeer ligt worden gehouden. Het putten van water is welligt de zwaarste arbeid dien de vrouwen te doen hebben en, toch is hij volstrekt niet zoo zwaar als het schijnt. Zij putten het water door middel van koehorens, die aan touwen bevestigd zijn, en gieten het in emmers, op eene vernuftige wijze van bamboe vervaardigd.

Het zwaarste werk dat de mannen moeten vorrigtcn is de hangmat of den draagstoel van hun' meester te dragen; daar nu do weg dikwijls loopt door ongebaande bossehen en menigmaal zeer ruw eu rotsachtig is, wordt hunne taak zeer vermoejjend. Deze draagbaren zijn zeer gemakkelijk en voorzien van een dak, om hem of haar, die er in ligt, tegen de zonnestralen te beschutten. Zij zjjn vrij lomp en somtijds zijn er 20 tot 150 man bij iedere draagbaar; cnkeleii dragen dan de stokken waaraan zij hangt, terwijl anderen haar met touwen voorttrekken; een en ander wordt door een' opzigter bestuurd.

Tn de laatste jaren hoeft het Christendom verwonderlijke vorderingen onder do Malagasy's gemaakt, ofschoon in den beginne de zendelingen werden verjaagd en de bekeerlingen met vreeselijke martelingen ter dood gebragt.

Het oude bijgeloof blijft echter voortleven, ofschoon het een meer onschuldig karakter heeft dan over hot algemeen liet geval is bij een volk, hetwelk uit zijn wilden toestand pas bejrint te ontwaken. Aan alle kruipende dieren, vooral slangen, wordt groote eer bewezen. Of enkele dezer slangen vergiftig zijn, is niet met zekcrhqid uitgemaakt, ofschoon de inboorlingen ontkennen dat er vergiftige slangen op het eiland worden gevonden. Dit moge echter zijn hoe het wil, zij zullen nimmer eene slang dooden; zelfs indien er eene groote in hunne huizon dringt, brengen zij haar eenvoudig met stokken naar de deur en zeggen liaar dat zij zich moet verwijderen.

Zij schjjnen geonc afgodsbeelden te bezitten, ofschoon Ellis enkele voorworpen aantrof, waaraan eene zekere godsdienstige vereering ten deel viel. Dit waren eenvoudig quot;stukken hout, die omtrent 3 meter lang waren; zij waren viool, van MADACiAscAR. nict vierkant en aan liuiino basis glad, maar liepen op ongeveer l'/a a 2 meter van beneden in twee of drie takken uit, die elk langzamerhand in eene punt eindigden.quot; Hiernaast stond een groote basalt-steen, omtrent l'/s meter hoog, in zijn natuurlijken prismatischen vorm en naast dezen ecu andere steen, glad en rond en omtrent zoo groot als hot hoofd van een menscli. De inboorlingen zeiden, dat op den eenen steen bloed geplengd en op den anderen vet gebraden werd; zij waren echter zeer afkcerig om zich over dat onderwerp uit te laten en zeiden waarschijnlijk do waarheid niet.

Sommige hunner huishoudelijke bijgcloovigheden — als wij er dien naam aan kunnen geven — zijn zeer zonderling. Ellis had opgemerkt, dat zij bij sommige omstandigheden eene witte plek hadden op het voorhoofd of een' witten kring om do oogen. Op zekeren morgen zag hij, dat al zijne dragers op deze wijze geteekend waren. Toen hij de reden van deze bijzondere versiering vroeg, hoorde hij dat het een middel was om de gevolgen van slechte droomen af te wenden. Daar zij echter don vorigen avond overvloedig vleesch hadden gegeten, was do oorzaak dezer bc-naauwdo droomen klaarblijkelijk meer van stoffel ij ken dan van geestelijken aard.

Met hunne bjjgeloovigheden staat ten deele liet bestaan eener afzonderlijke klasse,

820

-ocr page 838-

MADAGASCAR. 827

die dor Zanalcambony's, in verband. Dozen zijn erfelijko smeden; behalve in hun eigen vak zijn zij vrij van allen gedwongen arbeid; /.jj maken, zooais Oliver zegt, eeno spade, maar kunnen niet gedwongen worden haar te gebruiken. Zij hebben het regt overleden koningen naar hunne laatste rustplaats te brengen en gedonkteekenen boven hun graf op te rigten. Zij zijn zeer trotsch on tegenover do andere clans zeer aanmatigend; zij willen niet hen niet in aanraking komen, ook niet met hen eten, of hun zelfs een of ander voorwerp leenen, uit vrees van door hunne pleboïsohe handen besmet te worden. Daar zjj zich even weinig willen verlagen tot het gewone werk hunner landslieden en zich verbeelden dat zelfs het bouwen van een huis hen vernedert, zijn zjj zeer arm; dewijl zjj bovendien weigeren mot anderen in aanraking te komen, zjjn zjj ook zeer onwetend, maar zij troosten zich in hun minderen rjjkdom, door zicli steeds op hun iioogeren rang to verhetfen.

n-

in-do nd iet er e-

le,

KINI K VAN IIKT K10liS'l' 10 Dül'i.,

-ocr page 839-
-ocr page 840-
-ocr page 841-
-ocr page 842-
-ocr page 843-