\
DE
BESCll HEVEN
IN HUN VÜORKOMEH, ZEDEN, GEWOONTES, GEBRUIKEN m.
DOÜIt
VOüii NEDERLAND BEWERKT DOOR
G. H. RKSSIK.
MET EE NE VOORREDE VAN Dr. H. S C H L E G E L.
ilooglooranr cn Uirccleur van 's Hijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden.
Met houtgravuren naar oorspronkeljjke teekeningen. AUSTRALIË, NIEUW-ZEELAND, POLYNESIË EN AZIË.
ROTTERDAM. — JAC8. O. ROBBERS. — UITGEVER.
««drukt bu G. J. TH1EME, to Arnhen.. b1jksun,versite,t utrecht
h
AUSTRALIË.
HOOFDSTUK. Ill,A HZ.
I. Dc inboorlingen van Australië.............. 1
II. Zeden cn gewoonten.................. ] 1
III. Wapenen...................... 29
IV. Wapenen. — {Vervolg)................. 38
V. Oorlog en dansen................... 59
VI. Iluiseljjk leven.................... 72
VIL Van de kindsheid tot aan den inannchjkcn leeftijd....... 77
N1EUW-ZEELAND.
I. Algemeene opmerkingen...... .........111
II. Kleeding......................120
III. Klccding. — (Vervolg)...... ..........127
IV. Huiselijk leven....................137
V. De aard cn bereiding van het voedsel............149
VI. Oorlog............................162
VII. Kano's..........................
VIII. Godsdienst.........................
IX. Dc Taboe......................189
X. Bcgrafenis-plcgtighcdcn cn bouwkunst............199
NIEUW-CALEDONIË.
I. Voorkomen, klccding; oorlogvoering cn wapenen........213
DE ANDAMAN- EN NICOH A K-EI LANDEN.
I. Algemeene opmerkingen .... ...........221
NIEUW-GUINEA.
I. Het ras der Papua's..................233
II. Dc Alfoeren.....................241
DE PIIILIPPIJNSCIIE EILANDEN.
I. Do Ajita's of Ahita's......: ............256
DE FIDSCHIE-EILANDEN.
I. Voorkomen en klccding der bewoners............261
II. Voortbrengselen...................268
III. Regeringsvorm cn maatschappelijk leven...........276
IV. Oorlog en vermakelijkheden...............290
V. Godsdienst en bcgrafcnisplcgtighcden............306
DE S ALOM O-lil LANDEN EN DE N1EUWE-11EBK1DEN.
I1UUFÜSTUK HL ADZ.
I. Karakter der inboorlingen........... ....316
TOUOA.
1. liügcringBvorm 011 versohillonde rangen...........320
II. Oorlog en plogtigheden.................385
III. Ziekte. — Begrafenis. — Spelen..............349
SAMOA OF DE SCHIPPER8-EILANDEN.
I. Voorkomen, karakter, kleeding..............364
II. Oorlog.......................372
III. Vcrmakelijkhedon, jagt, kookkunst.............385
DE HEBVEIJ- EN KINOSMILL-EILANDEN.
I. De Herveij-eilanders..................393
II. De Kingsmill-eilanders.................399
Markiezen-eilanden................403
IUUE, OP .............................416
DE GEZELSCHAPS-E1LANDEN.
I. Voorkomen, klecding en maatschappelijke gewoonten......419
II. Godsdienst. . . ..... ............432
III. Geschiedenis, oorlog, wijze van begraven en legenden......439
DE SANDW1CII-E1LANDEN.
I. Algemeen karakter..................452
11. Oorlog, jagt en Godsdienst................459
DE CAROLINEN-AKCIIIPEL.
I. De Marshall-eilanden..................470
II. De Pelew-eilanden...................473
BORNEO.
1. De Dajaks, hun kleeding en voorkomen...........481
II. Oorlog.......... ............492
III. Oorlog. — {Vervolg)..................504
IV. Maatschappelijk leven..................516
V. Bouwkunst en manufacturen...............530
VI. Godsdienst, voorteekenen, begrafenisplegtiglieden........540
AMERIKA.
I. Tierra del Fuego (Vuurland)...............546
II. De Patagoniërs en hunne wapenen . ............558
III. Huiselijk leven der Patagoniërs..............570
IV. De Araueaniërs. — Algemeene beschrijving..........578
V. „ Huiselijk leven.............586
VI. „ Spelen en maatschappelijke gewoonten .... 596 Vil. De Gran Chaco ...................604
Xlll. De Mundurucu's....................609
IX. Guiana. — Algemeene beschrijving ............616
X. „ Uitwerking van het vergif...........626
XI. „ Oorlog..................637
XII. „ Huiselijke gewoonten..............643
HOOFDSTUK HI,ADZ
XIII. Guianji. — Kloeding cn spelen..............65(gt;
XIV. „ Godadienst............. ... 606
XV. „ Mexico...................676
XVI. Noord-Amerikaanscho Indianen. — Algomecne opmerkingen . , . . 680
XVII. „ „ Oorlog....... . . 689
XIX. n n Godsdionut.........713
XX. „ „ Maatschappelijk leven.....720
XXI. Eskimo's. — Voorkomen en kloeding............741
XXII. „ Huiselijk leven...............748
XXIII. Vancouver's eiland. — Voorkomen en kleeding.........769
XXIV. „ „ [Vervolg)............ . . . 779
AZIË.
INDIÊ.
I. De Sowrah's en do Khond's...............794
II. Indische wapenen...................807
III. Offerdienst.....................821
IV. Do Indianen in betrekking tot dieren...............835
TATARIJE EN CHINA.
I. De Mandschoc Tataren....... ................84r
II. Voorkomen en kleeding.............. . 851
IH. Wapenen cn stoffen..................863
IV. Maatschappelijke eigenaardigheden.............869
JAPAN.
I. Algojneene beschrijving.................877
II. Verschillende gewoonten.................885
SIAM.......................894
HOOFDSTUK J.
AUSTIiALlR
1)1! IN'llOOrtl.IN'GlM VAN AUSTBAMë. — DK AI.OKMKKNK VORM VAN* HUN HOOFD I N HUNNE OEI.AATSTKBKKEN. — HUNNE GKMinnEI.DK GIIOOTTK KN VOUMEN. — DU VHOUWEN EN MAAI! VÜOItKOMKN. — HET KA HAKTE It DEK INIIOOnWNaliN. — HUNNE NEIGING TOT DIEVERIJ. — HUNNE OESI.El'ENIIEID EN VEINZERIJ. — EEN I'AAR SI.IMME DIEVEN. — DE quot;GOEDE INROORI.ING.quot; — EI.NK KNAPPE OUDE VROUW. — PRIKKELS TOT STELEN,— AK/1DTEMJK VOORKOMEN DEK OUDE VROUWEN. — EEN TERUOSTOOTEN1) ONDERWERP VOOR EEN1 KUNSTENAAR. — JONGERE VROUWEN VAN DENZELPDEN STAM. — HARE VREEMDE KI.EEDINO, — HE RONDE MATTEN*MANTEE EN HOE HIJ GEBRUIKT WORDT. — MANDEN. — VkRHADEIlLUKE AARD DER INHOOIIUNGKN. — HET VUIIIIAAI, VAN HAINES. — .DE KANO VAN NOOKD-AUSTRAI.IC EN HAAR VERHOEDEl.IJKE OORSPRONG. — PIJPEN EN WIJZE VAN ROOKKN. — DE ZOOGDIEREN VAN AUSTRAI.IÖ EN HUNNE IUJIDEI.S. — NAAMSVERWARRING. — WERKING, DIE DE DIEREN OP DE MENSCHEI.IJKE BEWONERS VAN HET I.AND UITOEFENEN. — HET VOORNAAMSTE QKIlltUIK DER WAPENEN.
Ingkvolge ons plan om aclitcrocnvolgons do minst beschaaftlo mcnschenrassen tc lic-handolen, gaan wjj natuurlijk over tot hot grooto vasteland van Australië en do eilanden die liet omringen.
Dit verwonderlijke land noemt op aarde eene geïsoleerde plaats in, door de zonderlinge tegenstelling die het vormt met allo landen waarmede wjj bekend zijn. Het is, zooals men op de kaart zien kan, gelegen even beneden de ovennaehtsljjn en strekt zich tot omtrent 4()1' zuidwaarts uit; in het noordelijke gedeelte heerscht dus eene tropische hitte, terwijl het klimaat iu het zuidelijk gedeelte met het onze overeenkomt. Er bestaat echter misschien geen enkel land waar de temperatuur zoo afwisselend is als in Australië; er zijn voorbeelden, dat de warmtegraad op den thermometer binnen 25 minuten 50° Fahr. verschilde. Deze plotselinge verandering komt van do winden; komen deze van den zeekant, dan zijn zij koel, maar de landwinden, die over de gloeijende zandwoestijnen van het binnenland heenstnjken, veroorzaken de buitengewone rijzing van den thermometer, waarvan wjj zoo even melding maakten. Toch is liet klimaat, hoe veranderlijk ook; zeer aangenaam; de kolonisten, die Engeland bezoeken, klagen dan ook altijd over do vochtigheid van het moederland en verlangen naar Australië terug. Zoowel de voortbrengselen van het dieren- als die van bet plantenrijk verschillen ten oenen male van die van andere landen; daar wij die echter in den loop der volgende bladzjjden zullen beschrijven, gaan wij zo voor het tegonwoordigo met stilzwijgen voorbij en zullen onmiddellijk tot de menschelijke bewoners overgaan.
Het is buitengewoon moeijelijk, om niet te zeggen onmogeljjk, do inboorlingen van Australië stelselmatig to beschrijven. Hoe verschillend do stammen ook mogen zijn met welke wij moer in het hijzonder bekend zijn, komen zij in hunne algomoone karaktertrekken toch allen overeen; of men oen inboorling neemt van hot noordelijke of van hot zuidelijke gedeelte van het Australische vasteland, zij hebben oeno gehjklieid in hunne gewoonten on oenen vorm van gelaatstrekken die hen onmiddellijk als Australiërs doen kennen.
i
DEEE II.
Wjj zullen derhalve oono lt;algcmocno schets geven van de inwoners, met eene beschrijving dor gewoonten die allen gemcon hebben, om daarna na to gaan wat de reizigers ons van hon hebben medogedocld on dan korteljjk do belangrijkste zeden en quot;•owoonten to beschrijven, die hjj de vorschillendo stammen worden aangetroffen.
Do kleur der Australiërs is geheel zwart, zoo donker als die der negers; hun gelaat heeft echter niets nogcrachtigs. Hun voorhoofd wjjkt niet terug ais dat van den neger en ofschoon hun neus breed en hun mond groot is, terwijl hunne lippen dik zijn, hebben de kaken niet dat vooruitstekende, hetwelk hot gelaat van den nt^ger zoo terugstootend maakt. JIuiine oogen zijn klein, donker en diepliggend, zoodat de wenkbraauwen ver vooruitsteken. Het haar is niet zoo cligt en wollig als dat dor negers, maar het is vol, vrij lang en geneigd te krullen; meestal ia het golvend. Het is op het gevoel hard en stug; men kan het dan ook geen wol noemen.
De baard en knevels zijn zeer dik en vol; do mannen zijn er trotsch op en geven aan hunnen baard dikwijls een' zonderlingen vorm. In den regel zijn zij zeer behaard. Bij sommige oude mannen is do ontwikkeling van het haar zeer merkwaardig; iiunne borst, armen en boenen zijn er zoo digt mede bezet, dat zij er nitzien alsof zij eone eng sluitende kleoding van bont aan hadden. Bovenstaande afbeelding geeft ons oen goed denkbeeld van de gelaatstrekken der Australiërs. Zij is vervaardigd naar photo-grafische portretten, en ofschoon zij zich door Europeesche kloederen misvormd hebben en de vrouw zelfs het haar heeft uitgekamd, is de algonioone vorm der gelaatstrekken toch goed bewaard.
Do grootte der Australiërs is gemiddeld gelijk aan die der Engclschen, ofschoon men vele individu's aantreft die grooter of kleiner zijn. Do vorm van het ligchaam der inboorlingen is goed en ook hunne ledematen zijn welgevormd. Er bestaan verschillende, algemeen bekende afbeeldingen van Australiërs, die om hare zonderlingheid zeer ver verspreid zijn en als de gewone vorm van dit vreemde volk zijn aangenomen; zij hebben ons het denkbeeld gegeven, dat de inboorling van Australië een zeer groot hoofd heeft, een klein ligchaam en zoor lange, dunne ledematen.
Deze afbeeldingen zijn echter genomen van uitzonderingen en doen ons don wezenlijken vorm van den inboorling volstrekt niet kennen. Pickering, die hot grootste gedeelte der wereld bereisd heeft om zijne anthropologische kennis te verrijken, beschrijft
2
AUSTRALIË.
do fcichouiio ■vormen, dio mon ondor deze inboorlingen uantreft, intogondeel met zeer krachtige woorden, quot;Jinti aigemecne vorm schijnt, ofsehoon men iiiervan afwijkingen aantreft, over hot algemeeu beter te zjjn dan dion der negers; ik heb ninmier de buitengewone dunheid der ledematen aangetroffen, diu men gewoonljjk aan de Australiërs toeschrijft. Hoe vreemd het welligt moge schijnen, zou ik toch geneigd zijn don Australiër te beschrijven als hot meest volmaakte model van monschelijko proportiën, dat ik ooit gezien heb; de ontwikkeling dor spieren, gaat bij hem gepaard met eene volmaakte evenredigheid, vlugheid en kracht, terwijl men zijn hoofd kan vergelijken met dat van een' wijsgeer bij de Ouden.quot;
De vrouwen hebben, in don regel, een veel minder gunstig voorkomen dan de mannen. Zelfs zoolang zij nog jong zjjn, en niettegenstaande hare vormen dan zeer symmetrisch zijn, is haar voorkomen in het algemeen op verre na niet zoo aangenaam als dat van eon jong Afrikaansch meisje; wanneer eene vrouw oud wordt, is üjj, zoo mogelijk, nog afschuwelijker en heksachtiger dan eeno Afrikaansche. Dit verval kan ten dooie worden toegeschreven aan het moeijeljjko leven hetwelk deze vrouwen of quot;gin'squot; moeten leiden. Zij moeten al het zware werk doen on, behalve haro kinderen, zware vrachten dragen, terwijl hare mannen zitten of slapen of, als zjj op marsch zijn, niets zwaarders met zich voeren dan hunne wapenen; dit was trouwens te verwachten, daar dit bjj nagenoeg alle wilde volksstammen de gewoonte is. Maar het is niet zoozeer het harde werk als wel de ontberingen waaronder do vrouw lijdt; zij wordt door den wilde behandeld met dezelfde verachtelijke onverschilligheid als zijn hond. Terwijl haar echtgenoot, vader of broeder zich onthaalt op het wild, hetwelk zij heeft klaar gemaakt, acht zij zich gelukkig indien haar nu en dan een half afgekloven been of een stuk verschroeid vleesch wordt toegeworpen.
Evenals de meeste wilden, zijn ook de inboorlingen van Australië handige en stoutmoedige dieven; zij ontwikkelen bij het uitvoeren hunner voornemens eene mate van slimheid, die den knapsten zakkeroller van Londen of Parijs eer zou aandoen. In zijn belangrijk werk, getiteld quot;Savage life and scenesquot;, heeft Angas verschillondo staaltjes hieromtrent medegedeeld.
quot;Nadat wij Rivoli-baai hadden verlaten, ontmoetten wij twee potsierlijke inboorlingen, do twee eonigen die ons kamp hadden durven naderen; zij waren beiden volkomen naakt. Een dezer lieden was oen volmaakte hansworst; hij danste 011 sprong in hot rond alsof lijj kwikzilver in zijne aderen had. Wij zetten hen to paard, waar zjj telkens afvielen, cn zjj vergezelden ons den geheelen dag.
quot;Toon wij ons kamp hadden opgeslagen op eene oude rustplaats, bij hot Howden-meer, vroegen zij door teekenen onze toestemming om bij onze varen te mogen blijven, wat wij hun ook vergunden te doen; wij gaven hun, voor hun avondmaal, donkopen don afval van een schaap dat juist gcslagt en bij de tenten aan een' boom opgehangen was. Zij waren zoor verwonderd bij hot zien van onze verschillende kookge-reedschappon. Deze listige en sluwe gentlemen waren zoo zedig en welgemanierd, dat zij het geringste stukje voedsel niet wilden gebruiken zonder eerst, door teckenen, onze toestemming te vragen; zjj wonnen ons vortrouwen in die mate, dat een hunner versierd werd met een tinnen bord, dat met een koord om zijn hals werd gehangen, met hot opschrift quot;de goede inboorling.quot;
quot;In het midden van den nacht worden wij allen gewekt door het ongewone blaffen der honden. In don beginne veronderstelde men dat de wilde honden do schapen aanvielen; maar toen het loven bleef voortduren, kroop de sergeant-majoor uit zijne deken en zocht zijn' hoed, om de oorzaak van al die beweging te onderzoeken. Tot zijne bevreemding zagjiij dat zijn hoofddeksel verdwenen was. De hoed van zijn kameraad die naast hem lag was ook nergens to vindon, en toon hij zijn' blik liet'vallen-op de plaats waar hot schaap aan den boom had gehangen, bespeurde hij oogenblikkeljjk dat onze hoop op eon goed ontbijt verdwenen was, want ook het schaap was gevlogen. Nu kwam het geheele kamp in rep en roer on men ontdekte weldra, dat vorken, lepels, potten en pannen, in een woord alles was gestolen en tevens, dat onze twee bravo inboorlingen ons in allo stilte haddon verlaten.
quot;Hierop werd oen krijgsraad gehouden. Do zwarte Jimmi was van oordeel dat het
1*
volkoiucn nutteloos was hun spoor to volgen voordat liet dag was, en dat liet waar-scliijiilijk was dat zij zicii begeven luuklen naar de moerassen, zoodat do vervolging toch tot niets zon leiden. Wij waren door deze slimnic en geslepen kerels te eoneiiinalo misleid; een groot aantal hunner medgonellen lag waarscliijnlijk in de omringende moerassen op do loer, om de gestolen voorwerpen weg te brengen.
quot;Wij konden ons natuurlijk op hen niet verhalen, en moesten ons vergenoegen mot hun eenige vcnvenschingen achterna te zenden en tot het aanbreken van den dag op de sloul moedigheid en de slimheid dezer schavuiten te schimpen.quot;
Een ander voorbeeld van diefstal — in dit geval door een enkel persoon — had kort te voren plaats gehad. Toen het gezelschap op zijn' ontdekkingstogt was, ontnioettcn zij een aantal inboorlingen die hun eten kookten.
quot;Toen wij aankwamen vlogen zij langs de helling naar beneden en verborgden zich in liet riet; ecne oude vrouw echter, die niet zoo schielijk kon ontsnappen als do anderen en zag dat hot ontvlugten haar niet zou helpen, begon zeer schielijk en luid to praten, terwijl zjj, om liet medelijden op te wekken, wees op haar eene oog, bet-wolk blind was, en op have uitgeteerde armen. Men gaf haar quot;damperquot; en zij kaanwde het in de grootste vrees zoo schielijk zjj kon, zonder er bijna iets van door te slikken, tut dat zij or nagenoeg in gestikt was; plotseling greep zjj echter naar den zakdoek van Gisborno en ging er mode op do loop. Zjj sprong eensklaps in het riet en den modder onder haar en ontsnapte door in het moeras te kruipen en zich bij hare wilde modgozellen te voegen, waaraan zjj donzeltden avond waarschijnlijk hare lotgevallen onder genot van een schotel gebraden padden mededeelde.quot;
De schotel met gebraden padden, waarvan hier sprake is, is bjj dezen ongelukUigen volksstam werkeljjk eene zaak van weelde; toen liet reisgezolschap op de plaats kwam waar zij hunne spijs gekookt hadden, zag men dat zij bezig waren geweest watertorren op hot vuur te braden.
Jlot is onmogelijk onzo bewondering te onthouden aan de handigheid waarmede deze zwarte dieven do begeerde voorwerpen in hunne magt kregen; tot hunne verontschuldiging moet men in het oog houden, dat de gestolen voorwerpen voor hen eene onschatbare waarde hadden. Voedsel cn sieraden staan bjj de zwarten zoo hoog aangeschreven als bjj ons rijkdommen ca titels, en deze waren beide bjj de hand. De verzoeking waaraan deze arme lieden waren blootgesteld, schjjnt ons niet groot te zijn, doch wij moeten haar niet afmeten naar onze, maar naar hunne begrippen.
De vreemde bezoekers, die zoo plotseling onder hen verschonen, bezaten in overvloed juist de voorwerpen die voor hen zulk eene groote waarde hadden. Daar hing een geheel schaap, hetwelk hun het grootste genot kon verschalfen waarvan zij zich eenig denkbeeld konden maken, namelijk vloesch te eten totdat zjj verzadigd waren, bovendien was er een voorraad van schitterende en glinsterende voorwerpen dio als sieraad konden gedragen worden en hen in de oogen hunner medgezellcn voor altjjd zouden verheffen. Do gelukkige bezitter van een' lepel, vork of tinnen bord, dio glimmend gepoetst als sieraden konden worden gedragen, stak boven zjjn kameraden uit als bij ons iemand dio pas tot den adelstand verheven is; het was dus ook niet tc verwachten, dat zij zulk eene gelegenheid, dio nimmer weder zoude terug-koeren, ongemerkt zouden laten voorbijgaan. Hunne verzoeking was even groot als eon titel on groot fortuin voor ons zou zijn, on or zijn vole beschaafde lieden, dio grooter kwaad gedaan hebben dan deze arme wilde Australiërs, als zjj door zulk een lokaas in verzoeking werden gebragt.
Wij hebben reeds gesproken van hot onbehaagljjk voorkomen dor oude vrouw, dio zoo handig den zakdoek stal; de lust om den opschik te bezitten was bij haar sterker dan hare vrees voor do Blanken, zelfs in weerwil barer leelijkheid, die door elke poging om zich te versieren nog meer in het oog moest vallen. Het is bijna niet mogelijk zich voor te stellen hoe leeljjk eene Australische vrouw wordt, als hare jeugd quot; is voorbijgegaan. Zooals wij gezien hebben is eene oude Afrikaanscho vrouw ook alles behalve schoon; zjj ziet er echter zeer goed uit, indien men haar bjj hare bejaarde Australische zusters vergelijkt.
Eene Australische oudo vrouw hooft wel uiet de uitstekende wangbeenderen, den
4
AUSTRALIË.
mmclitigcn ........1 of de worstvonnigo lippen der Afiikaansche, maar zij vertoont ecno
typo van leelijklieid, die limir bijzonder eigen is. Haar gelaat ziet er uit alsof een stuk zwart perkament strak over een doodshoofd was gespannen, terwijl haar borstelig, ongekamd haar hot groteske van hare gelaatstrekken verhoogt en zo nog des te afzig-teljjkcr maakt. Hare borsten hangen tot aan haar midden en slingeren bjj elke beweging heen en weer ; haar lichaam is zoo ingevallen, dat men hare ribben tollen kan en hare armen en beenen schrompelen zoo zamen, dat zjj er uitzien als stokken en do ellebogen en kniön uitsteken als uitwassen aan een knoestigen tak.
Elk jaar worden deze arme schepsels afzigtelijker, omdat do verzwakking van den toenemonden leeftijd haar meer en meer nutteloos doet worden; zij worden dan verwaarloosd, slecht behandeld en mot verachting op zijde gestooten door andere vrouwen die jonger en sterker zjjn en die later op hare beurt dezelfde slechte behandeling ondergaan, welke zij in hare jeugd haar die ouder en zwakker waren hebben aangedaan.
Onder do schetsen van Angas is er eeno, die eeno zoer oude vrouw voorstelt van den stam van Port Fairy; haar voorkomen was zoo terugstootend en afschuwcljjk, dat een der loden van het gozolsohap er zoo misselijk van werd, alsof hij een quot;braakmiddel had ingenomen.
Daar wij onzen lezeren geen aanstoot willen geven, bobben wij op do volgende bladzijde twee jonge vrouwen van denzelfden stam afgebeeld.
Merkwaardig is bij dezen stam en nog een paar andere, die dezelfde streek bewonen, do rondo mat die op hun rug is gebonden en door beide geslachten gedragen wordt.
Deze mat wordt vervaardigd van riet gevlochten tot koorden, die ongeveer op dezelfde wijze aan elkander verbonden worden als tegenwoordig de schjjven der boogschuttors. Do draden waarmede do rieten koorden aaneengebonden worden,
verkrijgt men van de gekaauwdo wortels van biezen. Do naam dien do inboorlingen aan deze matten geven is quot;painykoont.quot; Eeno der vrouwen is in hare gewone buise-lijjke kleeding; dat wil zeggen, zij draagt do quot;paingkoontquot; on haar kind, waarover zij een stuk huid van een' kangaroe heeft geworpen. Do mat is eeno goede wieg voor het kind, hetwelk als het wakker is, zijn hoofd er over hoon steekt en in de wereld rondkijkt ; maakt het zich echter bang voor het een of ander, dan duikt hot onmiddellijk weg en verbergt zich als een konijn in zijn hol.
Do vrouw die tegen haar over staat is juist gereed om op reis te gaan. Zij is beter gekleed dan hare gezellin, want zij heeft, behalve de quot;paingkoontquot; nog eeno soort van rok aan. Op den rug draagt zij het net, waarin zij do wortels doet, die zjj uit den grond hoopt te delven en door hot koord waarmede dit bevestigd is, steekt do stok of quot;katta,quot; die haar voor spade dient. In hare hand heeft zjj den onafschoidc-ujken modgozol op eeno reis, namelijk den quot;vuurstok,quot; dio tusschon twee stukken boombast in droog gras smeult; zjj kan dien altjjd dadelijk laten ontvlammen, door hem snel om het hoofd rond te draajjen.
Achter haar zit een oud man, insgelijks met do mat gekleed, en naast hem staat eeno dier fraajje manden, welke door de inboorlingen worden vervaardigd. Dozy manden worden, evenals do matten, gemaakt van groene biezen of riet en door de vrouwen ge-v lochten. 1 wee dezer manden zjjn hierboven afgebeeld, om do wijze te doen zien waarop zij vervaardigd zjjn. De lozer ziet, dat dit bijna geheel op dezelfde manier geschiedt als
5
AUSTRALIË.
bij do bewoners van Zuid-Afrika; do biezen worden gevlochten, op elkander gerold en op kleine tusschenruimtcn stevig niet sterke vezelachtige draden vastgebonden. Zij zijn verschillend van vorm; sommige, die alleen moeten kunnen staan, hebben oen vlakken bodem, terwijl andere, die altijd aan een koord worden opgehangen, in eene punt
eindigen. ..
De Australiërs hebben dit met andere wilde rassen gemeen, dat zij dikwijls verraderlijk handelen tegenover de Blanken, indien zij dit ongestraft doen kunnen. Dit is echter niet altijd een gevolg van woestheid of' wreedheid, ofschoon een inboorling van Australië op zijne beurt zoo woest cn wreed kan zijn als iedere andere Wilde. Hunne handelwijze wordt dikwerf veroorzaakt door vrees; de Zwarten zjjn bijzonder bang voor de Blanken en hunne doodeljjke wapenen; zij maken daarom gebruik van hunne natuurlijke slimheid om hen zoo spoedig mogelijk van deze voordeden te be-rooven.
Onbekend als zij zijn met het doel waarmede reizen worden ondernomen en gewoon om zekere distrikten te beschouwen als het eigendom van zekere stammen, terwijl ieder die in de streek van een ander komt wordt gehouden voor een vijand, is het niet moer dan natuurlijk, dat zij elk, die door hun land trekt — vooral als hij eene andere huidkleur heeft cn zjj hem voor hot eerst aanschouwen — aanzien als een vijand, gekomen om tegen de inboorlingen de wapenen te gebruiken die in zijn bezit zijn. Bovendien speelt de zucht om in het bezit er van te komen, bij hun verraad eene groote rol.
Indien men bij hunne begrippen omtrent het vijandelijk karakter der vreemdelingen voegt de begeerte, die opgewekt wordt door het gezigt der schatten, in hun
6
AUSTRALIË.
land gcbmgt door lion die zjj boschouwcn als vijanden, dan is liet volstrekt niet te verwonderen, dat zij zich zoowol van hot leven als van de eigetuloininen der vreonide-lingen trachten meester te maken; zij komen zoo in het bezit van den zoozeer begeerden buit en bevrijden hun land tegelijk van vreemde en magtige vijanden. Bovendien komen zij aldus op eenmaal in het bezit van rijkdommen, waartoe zij, al werkten zjj hun leven lang, niet zouden hebben kunnen geraken.
Deze karaktertrek komt goed uit in eone beschrijving, die Baines hiervan geeft in oen' brief, van welken hij den schrijver vergunde in dit werk gebruik te maken, lljj was op een' ondorzoekingstogt, die tevens ten doel had een aantal schapen on paarden over te brengen. quot;Terwijl wij langs de kust gingen, ontmoetten wij een aantal kano's; sommige waren zeer eenvoudig en bestonden enkel uit een blok hout, waarop een paar lieden konden plaats nomen, die, welligt uit vrees voor de verrekijkers die op hen gerigt werden, ons niet durfden naderen.
quot;Andere waren grooter, het waren uitgeholde boomstammen, zeer lang en naauw; om het slingeren to beletten, waren er aan beide zijden andere boomstammen aan bevestigd, die puntig aan de einden waren en voor loof balken dienden; zij waren er op eenc uottc wijze afin vastgemaakt met pennen, die door een geraamte van bamboe waren gedreven. Enkele waren werkelijk dubbele kano's; twee dezer smalle vaartuigen waren onderling door een plat van bamboe verbonden, zoodat zij op eenigen afstand parallel naast elkander lagen.
«Zij waren bemand met 6—12 man, allen vrij welgevormde kerels, die volkomen naakt liepen, oen grooten bos wollig haar en oen spaarzamen baard hadden. Zij waren versierd niet inkervingen en verhoven likteekens, die op cene smaakvolle wijze op
7
AUSTRALIË.
hunne schouders en andere ligchaanisdcclen waren aangebragt. Allen waren gewapend met speren, die of' in houten óf in boenen punten uitliepen; doze punten waren van één tot vier in getal. Zij hadden bovendien hun' boog en pijlen en hunne zonderlinge roeispanen, waarvan do boveneinden insgelijks puntig en van weerhaken voorzien waren, zoodat zij ook als speren konden worden gebruikt. Als deze wapenen naar een viseh werden geworpen, sprong do eigenaar zo altijd na in het water; om den visoh te grijpen, zoodra lij) getroffen was.
quot;Hunne aankomst veroorzaakte onder ons gezelschap verschillende aandoeningen. Een heer bedierf zijn' revolver door den haast waarmede hij hem wilde laden, terwijl een klein meisje, wol verre van voor hen bevreesd te zjjn, met hen handel trachtte te drijven over bijna elk voorwerp dat zij in hunne kano hadden. Juist toen zij, na ons bereikt te hebben, op liet achterschip sprongen, kregen do kleine meisjes van don kapitein op het groote luik een bad in eenc tobbe, sprongen uit haar bad en liepen nat en glimmende in liet zonlicht weg om zich te verbergen voor de vreemde zwarte gezigten, die haar over do lage verschansing aanstaarden.
quot;Wij kochten speren, bogen, pijlen, schildpad enz., voor hoeden, zakdoeken en andere voorwerpen; zij stelden bijzonder belang in den kleinen blanken zuigeling, die op hun bijzonder verzoek omhoog word gehouden om er naar tc zien.quot;
Een gedeelte van dit tooneel is afgebeeld op do voorgaande bladzijde, die genomen is naar eene schets, door Baines opzettelijk voor dit werk vervaardigd.
Do vorm der kano verraadt geheel haren Polynesischen oorsprong; dit is ook het geval met do bogen en pijlen, die later zullen worden beschreven. Achter in de kano zit een man, met eene dier zonderlinge tabakspijpen, die in dat gedeelte van Australië gebruikt worden. Zulk eene pijp bestaat uit eene holle buis, die zoo dik als een mans arm en aan het einde gesloten is; digt bij den bodem heeft zij eene opening, waarin de steel gestoken wordt; aan het boveneinde is eene andere opening, waardoor de rook wordt opgezogen.
De wijze waarop deze pijp wordt gebruikt is vrij zonderling. Als een gezelschap rooken wil, steekt de voornaamste hunner de pijp aan, plaatst zijn' mond aan do opening en trekt voortdurend totdat de gehccle buis met rook gevuld is. De steel wordt hierop verwijderd en de opening gesloten mot een stop die hiervoor in gereedheid wordt gehouden. De eerste rooker sluit de opening, waardoor hij den rook heelt ingezogen, niet zijnen duim en geeft de pijp aan zijnen buurman, die zijne lippen op do opening plaatst, zijne longen met rook vult en haar vervolgens overgeeft aan hem die volgt. Op deze wijze duurt de tabak zoolang mogeljjk en verkrijgt men het grootst-mogclijke genot met de geringste hoeveelheid grondstof. De pijp is, uitwendig gewoonlijk versierd met do eenvoudige teekeningen, dio men op bijna allo Australische wapenen en gereedschappen aantreft.
Tot dusverre zijn de inboorlingen in hunne wijze van handelen zacht en bedaard; indien wij den brief echter verder lezen, zien wij in hunne gedragingen eene plotselinge verandering.
quot;Wij kregen weldra een voorbeeld van de veranderlijkheid der inboorlingen. AVjj ontmoetten er omtrent een dozijn aan wal on trachtten hen door vriendelijke teekenen met ons op een goeden voet to brengen. Wij toonden hun, dat wij geeno geweren hadden, maar al onze pogingen waren zonder gevolg. Zij gingen staan in geregelde slagorde, met hunne lange speren gereed op de werpstokken; zes hunner stonden in het eerste gelid en de overigen daarachter. Daar liet niet veilig was langer mot hen te parlementeeren, stegen wij te paard en poogden hen te beduiden dat wij niets vijandigs in den zin hadden. Alles was echter nutteloos en het ecnigo wat wij doen konden was regt op hen aan te rijden. Zij liepen als antilopen en bereikten hot kreupelhout, waar wij hen niet verder konden volgen. II— wilde een' hunner neerschieten, maar ik verbood het hem.
quot;Hunne grootste verzoeking schenen onze paarden tc zjjn; zij zouden die wel gaarne willen dooden en opeten. Zij loerden er gedurende 14 dagen of 3 weken onophoudelijk op, toen wij ons kamp te Depót-Creek hadden opgeslagen, en ik moest dagelijks met B— het land verkennen, om hun te beletten de paarden mot vuur te omsingelen.
8
quot;Het karakter dor Australische roeijors is zeer veracliiliend beschreven; sominigea zoggoii dat zij goedaardig zijn en vreedzaam, terwijl anderen weder verhalen, dat zij een woest en verraderlijk karakter hebben. Heiden spreken, volgens hunne ondervinding, de waarheid. Een kunstbroeder, die dikwijls landde uit ecno oorlogsloep, terwijl het schip in vollo zee was, vond hen vreedzaam genoeg, maar Strange, de natuurkundige, werd op een der eilanden vermoord.
quot;Zoolang wij ons aan boord onzer schepen bevonden waren zij zeer vriendelijk, en zei Is op onzen togt van 750 Engelsche mijlen met de boot, waren de inboorlingen die wij ontmoetten beloofd genoeg zoolang wij met eene stevige koelte doorzeilden en de boot goed in bedwang hadden. Toen wij echter hij den ingang der golf van Carpentaria, door cene windstilte overvallen, hulpeloos ronddreven, en de inboorlingen veronderstelden, dat wij ongewapende schipbreukelingen waren van een of ander schip, in Torres-straat verongelukt, werden wij met voorbedachten rade verraderlijk aangevallen.
quot;Wij namen omtrent een uur lang door onze verrekijkers hunne toohoreidselcn waar en wachtten ons hun de minste reden te geven om te veronderstellen dat wij hen voor iets anders hielden dan vrienden. Zoodra zij dachten dat wjj in hunne magt waren, begonnen zij ons met sporen te werpen; ik schoot toen een geweerkogel in den schouder van hom die het eerst geworpen had, om hen te doen inzien hoe gevaarlijk het was schijnbaar hulpelooze booten aan te vallen, maar ik schoot niet voor do tweede keer. De gewonde werd door een' zijnor kameraden naar wal gebragt en wij werden niet verder lastig gevallen.
quot;Dit volk is zeer wispelturig. Zij hebben de slimheid en de hevige driften van volwassenen, maar zjjn toch eigenlijk niets meer dnn kinderen. Het leven is hun niet heilig en wanneer hun bloeddorst is opgewekt, verlustigen zij zich in wreedheid.quot;
Voordat wij verder gaan met het beschrijven van het karakter en do gewoonten der inboorlingen, zullen wij eerst een' blik werpen, zoo op het land dat zij bewonen als op de eigenaardigheden van dat land, voor zoover deze er toe hebben bijgedragen om dit karakter te vormen.
liet is oen zeer vreemd land. Zoowel de voorwerpen uit het planten- als die uit het dierenrijk zijn hoogst merkwaardig; zij wijken zoo geheel en al af van hetgeen ons bekend is, dat do reisverhalen van vroegere reizigers in het geheel niet geloofd werden; als zjj exemplaren van de Hora en fauna vertoonden, werden zij beschuldigd ze gemaakt te hebben om er mede te bedriegen.
Vooreerst zijn alle zoogdieren, op eene enkele uitzondering na, buideldieren of behooren tot do familie der tandeloozen. Deze uitzondering is do dingo of inlandschc hond, een dier, hetwelk eenigzins gelijkt op een jakhals; hjj is echter fraaijer. Of hij er to huis behoort dan wel of hij eene variëteit is van den hond, wiens vorm, door langdurig verblijf in hot land gewijzigd is, is niet uitgemaakt; de beste zoölogen hellen echter over tot het laatste gevoelen en zeggen dat alleen de buideldieren in dit zonderlinge land inheomseh zijn. Wjj onderstellen natuurlijk dat do lezer bekend is mot het feit, dat het jong van een buideldier geboren wordt op een zeer vroeg tijdperk en zijne verdere ontwikkeling krijgt in een' zak, eene soort van huidplooi van do buikbekleedselen der moeder, binnen welken zak ook do borsten gelogen zjjn.
Hot meest karakteristieke dier van Australië is de kangaroe. Van dit zonderlinge dier kent men omtrent 40 soorten, wier grootte verschilt van die van een volwassen monsch tot die eener muis. Sommige zijn bekend onder den naam van kangaroo's, andere als kangaroo-ratten; de type van alle is echter dezelfde. Uit hunne gedaante blijkt, dat zij gevormd zijn om over den grond te springen; hunne buitengewoon lange achterpooten en de sterke ontwikkeling van deze maken hen hiertoe geschikt, terwijl hun lange staart dient om hen bij hunne sprongen door do lucht hot ovenwigt niet te doen verliezen.
Bijna alle zoogenaamdo quot;rattenquot; van Australië behooren tot de familie der kangaroo's, ofschoon onkelen tot andore familiën van buideldieren moeten gebragt worden. Wij moeten hier evenwel in herinnering brengen, dat de namen door do kolonisten aan deze verschillende dieren gegeven, beginnende zoölogen in groote verwarring hebben gebragt. In sommige boeken wordt hun verteld, dat do dingo het oonigo dier is het-
O
AUSTRALIË.
welk niet tot de familie der buideldieren of die dor taiidcloozen behoort, on toch lozen zij in reisboBchrijvingen van beoron, apen, dasson, wolven, katten, eekhorens, mollen, enz.
Dit komt eenvoudig hier vandaan dat do volkplanters; met do gewone bszinmg-heid die hen over do gehcolo wereld kenmerkt, naar hunne nieuwe woonplaats ook die namen van dieren hebben overgebragt, welke zij in het moederland gewoon waren
to bezigen. , , i. n. r
Indien derhalve de lezer in don loop van dit werk bijv. eene passage aantrett, dio
van een' of anderen reiziger is aangehaald en waarin gesproken wordt van een aap of boer, moot hij wol indachtig zijn, dat die zoogenaamde quot;aap ot boer hotzoltde dier is, en dat het eigenlijk noch hot een noch liet ander is, maar een buideldier, In) do inboorlingen bekend onder don naam van quot;koalaquot;; om deze naamsvorwarnng nog arootcr te maken noemen sommige reizigers hot quot;de luiaardquot;.
Do zoogenaamde quot;dasquot; is de quot;wombatquot;; hij hooft den eersten naam waarschijnlijk gekregen omdat hij leeft in holen, die hij in don grond graaft. Do Australische wolt is oen ander buideldier van do familie der quot;Dasyures ; do kat |)(,)ll0,,1't tot dezelfde quot;roon Do quot;eekhorensquot; zijn allon buideldieren on hoeten eigenlijk 1 halangisten, tot deze groep behoort ook do quot;koalaquot;. Het quot;stekelvarkenquot; is de van stekels voorziene quot;miereneterquot; of quot;echidnaquot;; de quot;molquot; is do bekende «ornithorrynchus.
Op enkele uitzonderingen na zijn dozo dieren niet gemakkelijk te vangen; vele hunner vortoonen zich alleen des nachts en verborgen zich in holle booinen en holen, die zij niet verlaten voordat hunne bewogingen door de nachtelijke duisternis aan not oog onttrokken zijn; andere dieren zijn daarentegen zoo schuw, vlug en waakzaam, dat do jager al zijne krachten moot inspannen om zo magtig te worden. Hetzoltdo kan gezegd worden van de vogels, waarvan de voornaamste, do omu, zoo groot is als een struisvogel en als voedsel bjj de inboorlingen hoog staat aangeschreven, riet is aor-halvo zoor natuurlijk, dat alleen hot bestaan dezer bijzondere dieren op het karakter der inboorlingen oenen sterken invloed moot uitoefenen; zij moeten vlugger, slimmer cn boter van gezigt zijn, dan de schopsolen waarvan zij moeten loven. 1 , .
Daar do inboorling van Australië inderdaad, tot in de minste bijzonderheden, alles kont wat eetbaar is, en zich zolfs eene behoorlijke hoeveollieul voedsel en water kan vcrschaffon in oen land waar ieder Europeaan van gebrek zou moeten omkomeii, loott
hij bijna scheel van dierlijk voedsel en onderhoudt zich met do dieren die hij doodt, liet is
hem vrij onverschillig wat hij eet, en ofschoon hij aan hot vleesch van don kangaroe of van'de duif de voorkeur geeft, verslindt hij, zonder onderscheid, elk dior; vogels, kruipende dieren of vissollen, alles is hem hetzelfde, ja hij zal oven goed ecu scliotol
mot insekton nuttigen. Het loven van don Australischcn W ildo is derhalve een gestadige
oorlog, niet togen zijne medomenschen, maar togen de lagere dieren; zooals de lozer dan ook in do navolgende bladzijden zion zal, is het voornaamste doel waarvoor hij wapenen noodig heeft, do jagt; de eigonhjko oorlog is voor hom slechts bijzaak.
10
HOOFDSTUK II.
AUSTRAL I K. — Vervolg.
ZEDEN RN OEWOONTEN DER INIIOORMNQEN. — KW.EDINO UN Yr.HSIKIlSKI.EN DER DEWONERS VAN NOORD-AUSTRAUë, — HUNNE WIJZE VAN KAPPEN. — DE quot;miim-DIHUI.quot; — HET TATOUEEREN EN HUNNE WIJZE VAN I.IKTEEKEN-
VORMINO. — DE GEDAANTE DEIl I.IKTEEKENS. — PRALERIJ EN IJDEIJIEIl). — HET NEUSHEEN. -— HAI.SSNÜEÜEN. -
DE (IOUDEIj EN ZIJNE KWASTEN. — HET TATOUEEREN EN DE I.IKTEEKENS HIJ DE VROUWEN. — HET SCII1UIPAD-I.IKTEEKEN. —■ DE IIOOOE SCHOUDERS DER AUSTRAI.IÖRS. — HUNNE ONVERSCHII.I.IOHEII) OMTRENT DE KI.EEDINO. — HUNNE BONTE MANTEI.S EN HET QEI1RUIK HETWEI.K ZIJ ER VAX MAKEN. — DE MANTEL VAN
ZEEGRAS. — HET VOEDSEL DER AUSTRALIÖI1S. - PLANTAARDIG VOEDSEL. —HUNNE WIJZE OM ZICH WORTELEN
TE VERSCHAFFEN. — DE quot;|)IVU.quot; — DE quot;NARDOoquot; EN DE WIJZE WAAROP DIE GEBRUIKT WORDT. — DU
TOOT VAN IIURKE EN WILLS. - ONDEUAARDSCIIE WATERVOORRAAD. — MOLLUSKEN EN DE WIJZE WAAROP
MEN ZE lilJEENOAART. — ZWAAR WERK VOOR DE VROUWEN. — HET DUIKEN VAN HET VLOT. — HARE ZWAKHEID ALS ZIJ NAAR HUIS TKRUQKEEREN. — HET BEREIDEN DER SCHAAL- EN WEEKDIEREN. —- HET
VAS'dEN VAN VISSCITEN MET DEN HENGEL, HET NET EN DE SPEER. - INSEKTEN ALS VOEDSEL. — DE
BIJEN-JAGERS. — BOOM- EN AARDWORMEN EN DE WIJZE OM ZE MAGTIG TE WORDEN. - quot;DE PII.EVAH.quot; —
DE quot;UUOONG.quot; — DE PLAATSEN WAAR EN DE WIJZE WAAROP HIJ GEVANGEN WORDT EN DE MANIER OM HEM KLAAR TE MAKEN. — DE WIJZE OM DEN GROENEN SCHILDPAD TE VANGEN EN TE HEREIDEN. —
SCHILDPAD-OLIE EN GEDROOGD VLEESCH. — DE HANDEL IN DE SCHALEN VAN DEN SCHILDPAD. -
TWEE VORMEN VAN AUSTRALISCHE OVENS. — HET BEREIDEN EN ETEN VAN SLANGEN. — HET VANGEN VAN LEVENDE SLANGEN. — HET OPPERKLEED EN HET SCHILD. — DE quot;DUGGNoquot; EN DE WIJZE WAAROP MEN HEM VANGT. — ZIJNE WEINIGE TAAIHEID VAN LEVEN. — EEN GEURIGE MAALTIJD.
Wij zullen nu overgaan tot hot beschrijven van de verschillende zeden en gewoonten dor Australiërs; bjj dozo beschrijving zullen wjj niet de willekeurige en veranderlijke onderscheidingen volgen der verschillende stammen, maar zoo kort mogelijk hunne meest belangwekkende gewoonten beschrijven, en in het bijzonder die gevallen vermolden, waar de ccne ot' andore bijzondere gewoonte zich tot een' afzonderlijken stam of distrikt schijnt te bepalen.
Op de volgende bladzijde zien wjj het juiste beeld eens inboorlings van noordwestelijk Australië. Hjj is goteekond in profiel, om den eigenaardigeu omtrek van liet gelaat to doon uitkomen, die, zooals men ziet, niets hoeft van do neger-type; do vooruitstekende neus, de volle baard en hot lange, in een knoop op het hoofd vastgebonden haar, zijn zjjne voornaamste kenmerken. Aan zjjn' gordel hangt zijn voorraad levensmiddelen, die hjj gedurende den dag behoeft, nameljjk oono slang on eene kleine kangaroe-rat; als hij deze bezit kent hij geene zorgen, ofschoon hij natuur-Ijjk grootor wild liever heeft.
Om don hals draagt hij een koord. Dit dient om er een sieraad aan te bevestigen hetwelk op zijne borst hangt. Dit versiersel wordt gedragen in verschillende vormen on hoot in do taal der Australiërs quot;Dibbi-dibbi;quot; do schrijver bezit tweefraajje exemplaren die van parelschelpen gemaakt zjjn. Do gewone quot;dibbi-dibbiquot; hooft den vorm van oen' waaijer; de algomoone vorm van de schelp wordt hier grootondools bij bo-houdon. Er is echter eene soort van quot;dibbi-dibbiquot;, waaraan eene zeer groote waarde wordt gehecht on die de gedaante hoeft eener halve maan.
AUSTRALIË.
Op de sclioudora on don rug van don man ziot men oon aantal verheven likteekens. Zij zijn hot gevolg van wonden, waarmede do Australiërs gewoon zijn hunne lichamen op te sieren, on die zij somtijds in grooten getale op alle ligehaamsdeelon aanbrengen. l)o likteekens ontstaan door diepe insnijdingen to maken in do huid en de wonden op te vullen mot Idei en andere zelfstandigheden; als deze wondon later genezen zijn, steken do likteekens boven de huid uit. Deze likteekens vormen verschillende patronen, wier gedaante deels afhangt van den smaak van don persoon, maar ook gedeeltelijk
do strook te konnon geeft waar do gotatouoerde te huis behoort. De likteekens op de bovenstaande afbeelding bijv. zijn do kenteekonen van oen Noord-Australiër; al heeft iemand uit dit distrikt er quot; bovendien ook nog zoo vele op zijne armen en beenon, toch hooft hij die op zijne schouders altijd als kenmerken van zijn' stam.
Op do photograpnische afbeeldingen die do schrijver van inboorlingen uit ver-schillendo doelen van Australië bezit, stoken deze likteekens ver boven do huid uit; er is niemand dio zo niet heeft. Sommigen hebben er die langs den arm naarbonoden loopon, terwjjl zjj bij anderen afwisselend eenc ovorlangsche en dwarsche rigting hebben. Nu en dan ziet men zo ook op de borst en bij een' oud man, die merkwaardig was
12
om do groote hoeveelheid haar, waarmede zijne borst en armen bedekt waren, hadden zjj den vorm van een waaijor, die zich van het midden des ligchaams naar de armen uitbreidde.
In sommige doelen van Australië zijn deze likteekons nog veel grooter; het zjju dan lange en dikke uitstekende piooijen. Eén opperhoofd dat zeer trotsch was op zijne versierselen — wat hij wel mogt zjjn, daar zij hem vermoodoljjk nagenoeg het leven hadden gekost — was van zijn hals tot zijne kniën geheel overdekt met likteekens van omtrent centimeter breedte, die digt naast elkander waren geplaatst. Op borst cn buik had bij twee rijen gebogen likteekens, die elkander in het midden ontmoetten. De man was op deze versierselen zoo hoovaardig, dat niets hem kon bewegen om eenige kleeding te dragen; hij wandelde in zijne grootheid rond met niets bij zich dan zijne wapenen. Zijne photographie ziet er zeer zonderling uit; het licht hetwelk op de glimmende uitstekende piooijen dier likteekens valt, geeft hem het voorkomen alsof' hij in oeno of andere vreemdsoortige wapenrusting gekleed is.
Om de schoonheid van hun gelaat te verhoogen hebben zij bovendien de gewoonte om het middenschot van den neus te doorboren en in deze opening een stuk hout of boen tc steken; aan het laatste geven zij om de witheid de voorkeur, liet is bijna niet mogelijk het buitengewoon dwaze voorkomen te beschrijven van een' Australisclicn dandy; zijn ligchaam is bedekt niet likteekens en dwars over zijn aangezigt steekt een dik stuk been omtrent 15 centimeter lang, waardoor zijn van nature reeds breede neus nog broeder wordt en zijn gelaat er uitziet alsof het door midden was gesneden. Do opening waardoor dit sieraad gestoken wordt, maakt men als het kind een paar weken oud is.
Hun overige opschik bestaat uit do gewone halssnoeren, arm- en enkolringen, die bjj alle wilde volksstammen in gebruik zijn. Do schrijver heeft verscheidene halsketenen in zijne verzameling. Enkele zijn werkelijk fraai on verraden eenigen kunstsmaak. Eene koten is gemaakt van stukjes gooi riot, zoo dik als eene penneschacht en ongeveer 21/! centimeter lang, die afwisselend met heldor roode zaden zijn aangeregen; eene andore is geheel van hetzelfde riet vervaardigd; terwijl eene derde volgens den schrijver de fraaiste is. Op hot eerste gozigt zou men meenen dat zij geheel bestond uit de stukjes riet, waarvan wij zoo even spraken; maar bij nader onderzoek ziet meu dat zij geheel gemaakt is van de voelhorens van kreeften, die in kleine stukjes gesneden en aaneengeregen zjjn. Aan dit halssnoer hangt eene kleine parelmoeren quot;dibbi-dibbiquot; omtrent 10 continieter lang en 21/j breed; do stukken waaruit zij bestaat zjjn zoo geregen, dat do dunste naast de quot;dibbi-dibbiquot; op do borst hangen, terwijl de grootste en dikste stukkon in don nek komen.
De mannen dragon dikwijls gordels van gevlochten mcnschenhaar; do inboorling op bladz. 12 beeft er zoo een aan. Somtijds hangt voor aan den gordel een kleine kwast van hot haar van een phalangist of verkeordelijk zoogenaamden quot;vliegenden eekhoren;quot; hij dient echter niet voor kleodingstuk, maar alleen voor sieraad.
De likteekens staan bij hen zoo hoog aangeschreven, dat de vrouwen ze bijna even veel hebben als de mannen. In eene verzameling pbotographiön van don schrijver, vrouwen voorstellende van allo leeftijden, ziet men goene enkele die er niet van voorzien is. Zij zijn niet zoo groot als die dor mannen, maar de vrouwen schijnen keuriger te zijn op do regelmatigheid van het patroon.
M'Gilliv ray die het Engolscho schip quot;Rattlesnakequot; op zijne reis vorgezoldo, schrijft omtrent deze likteekens het volgende: quot;De bewoners der eilanden van straat Torres onderscheiden zich door een groot, zamengcstold ovaal likteeken, hetwelk slechts even boven do huid uitsteekt en een zeer netten vorm heeft. Hot staat, zooals men mjj gezegd heeft, in eenig verband met eon' schildpad en neemt den regter schoudor in; nu en dan ziet men het evenwel ook op den linker schouder. Te kaap York was echter zooveel verschil in de likteekens, dat ik niet kon nagaan of zij ook teekenen van een' of anderen bijzonderen stam waren. Alleen nam ik eenige gelijkvormigheid waar bij de Katchialaiga's; dezen hadden bjjna allen, behalve het horenvormigo borst-teeken, twee of drie lange, dwarsche likteekens op de borst, die bij andere stammen niet werden aangetroffen.
HEKI, II. 2
13
AUSTRALIË.
uBii do overigen was in dezo teekens zulk cone verscheidenheid, dat hot mij toescheen' dat zij meer het gevolg waren van den hijzondcren smaak van het individu dan wel van eenc algcmceuo gewoonte. Velen hadden een eenvoudig toeken met twee horens op elke horst en somtijds zagen wij ecno ruwe nabootsing van liet uitvoerige
schouderteeken der eilanders.' , , , , .. . .
Hoe welgevormd de vrouwen ook mogen zijn, toch hebben zij een gebrek, waardoor hare schoonheid aanmerkelijk vermindert, nainehjk hooge en vierkante schouders; men neemt die even goed waar bij het kind van 6 en het meisje van 13 ot 14 jaar, als bij de oude vrouw. Bij de mannen is hetzelfde het geval.
quot; De lezer zal reeds hebben opgemerkt hoe uitvoerig de Australische VVilden somtijds trekant zijn. De wijze waarop dit geschiedt verschilt naar do streek die zij bewonen en ook naar den tijd waarop men hen ziet; de mode heeft onder de bewoners van Australië cene even groote heerschappij en ia even grillig als by ons. Somwijlen krullen zij bet haar in een aantnl lange en dunne lokken; heeft de Wilde hiervoor fjoen haar genoeg van zich zeiver, dan maakt hij eenvoudig eene pruik om aan dit te aemoet te komen. Nu en dan ontmoet men een hoofd hetwelk op eene
dwarse strook na geheel kaal is geschoren; somtijds ook wrijven do inboorlingen hun haar in met een mengsel van rooden oker en schildpadvet, totdat het er geheel van verzadigd is, waarna zij het tot kleine koorden vlechten.
Do mannen dragen in dit gedeelte van Australië volstrekt gceno kleedoren en de vrouwen zijn op dit punt dikwijls oven onverschillig.'Te kaap York, dragen zij echter meestal iets wat do plaats van een' rok moet vervangen, namelijk een bundel lang gras of gesponnen pandanus-bladeren, die voor aan den gordel bevestigd wordt. Bij groote go-legenheden, en vooral bij hunne dansen, dragen zij hier over een' tweeden rok, die meestal van de eene of andere soort van bladeren wordt vervaardigd; do boveneinden van dezo worden als gordel ineengevlochten. De grondstof waarvan zij gemaakt worden zijn gewoonlijk pandanus-bladeren, maar wat deze stof ook zijn moge, de algemeono vorm is bij allo stammen van Torres-straat dezelfde. Van deze nuttige bladeren maken do vrouwen ook de ruwe zeilen voor hare kano's; deze doen dan dubbelen dienst: als zeilen en als dokons om bij nat weder onder te slapen.
De vrouwen hebben eene zonderlinge wijze om een hunner sieraden te dragen. Het is een zeer lange gordel, bestaande uit ineengevlochten strengen van plantaardige vezelen; zij doen hem zoo om, dat Inj op dc borst een kruis vormt, gelijk de nuatge-schafte gekruiste drangbanden der soldaten. Iljj wordt stevig aangehaald en dient
welligt om eenigzins den boezem te steunen. t , . i i i i
Do kleoding schijnt nooit te worden gedragen om eemg hgchaamsdeel te bedekken, maar alleen als bescherming togen het weder of als sieraad. Als er klcodoren worden ffodragon, zijn deze, op een paar uitzonderingen na, zeer ligt. Deze uitzonderingen zijn do mantels van bont, waarin do vrouwen zich somtijds kleeden, en een meikwaau tg kleedingstuk, hetwelk wij aanstonds zullen beschrijven. , , ., »
De bonten mantels worden bijna altijd vervaardigd van do huid van opossum s;
14
WUiUUll UIJIKI. CHUIJVl ' —..........x
moeten er voor oen' enkelen mantel oen aantal worden aan-eengenaaiü. uo wijze waarop dit geschiedt is volkomen dezelido als bij do Kattors; do huidon worden gesneden op de behoorlijke grootte, naast elkander gelegd en zoig-viildig aaneengenaaid mot draden, die van de pozen uit kangaroo-staarten woucn
daar liet dier klein eengonaaid. Do wijze waarop
AUSTRALIË.
zij wordt aangetroffen in groote,
uitgebreide beddingen, die er in de zoo'uitzien als welige grasvelden,
op hot punt om gemaaid te worden.
De vezels der zostera zjjn lang en verwonderlijk taai; de plant komt bovendien in zoo groote hoeveelheid voor, dat het gebruik,
hetwelk men er tegenwoordig van maakt, namelijk om te pakken en
er verschillende voorwerpen mode op te vullen, verre is beneden hetgeen men er mede zou kunnen doen; men behoorde haar meer te bezigen voor alle doeleinden die lange en sterke plantaardige vezelen vereisehen. Toen er eenigen tijd geleden voor de papierfabrieken gebrek aan lompen scheen te komen, heeft men pogingen gedaan om de zostera voor deze in de plaats te stellen; ofschoon de proef niet volkomen gelukt is, had zjj echter alle kans van slagen.
Van dit lange gras maakt de Australische Wilde somtijds een langen mantel, die het geheole ligchaam bedekt. Men doet dit door de vezelen naast elkander te leggen
15
2*
ATTSTRALIÉ.
on op gcrcgeldo afstanden vast to binden, op dezelfde wijze als do bekende Nieuw-Zcelandsclio mantel van do Phormiuni vervaardigd wordt. Daar de inboorling niet gaarne meer moeite doet dan noodig is, bindt lijj sle(;lits zooveel aaneen als bjj behoeft om zijn ligchaam tot de kniön te bedekken; do losse einden der zostera laat hij als eeno lange franje rondom den mantel naar bonedon hangen, hetgeen werkelijk een bevallig effokt maakt.
Op do afbeelding dor vorige bladzijde ziet men een dezer zonderlinge mantels, geschetst toon de eigenaar hem aan had. Daar er aan znlk oen mantel nog nl veel werk is en do Australische inboorling allen arbeid haat als de post, ziet men er slechts zeer weinige. De inboorling kan er inderdaad door langdurig ongunstig weder toe gebragt worden om een kloedingstuk te vervaardigen, waarvan hjj slechts oen betrekkelijk korten tijd kan gebruik maken en hetwelk vrij lastig is om mede te dragon als hij er geen behoefte aan heeft.
Wij zijn nu genaderd tot het voedsel der inboorlingen. Zooals wij reeds gezegd hebben, eten zij bijna alles; er zijn echter enkele spijzen die zjj boven andere verkiezen en die wjj afzonderlijk zullen vermelden.
Wat do plantaardige spijzen betreft, worden door do meer beschaafde stammen verschillende soorten van Yam's verbouwd — do eenigste arbeid waarvan men hen kan beschuldigen. Deze soort van landbouw vindt men bijna Uitsluitend op de eilanden on M'Qillivray zegt, dat hij op het vasteland van Australië nimmer de geringste poging heeft gezien om land tot oen tuin in orde to brongen. Op do eilanden evenwel trachten de inboorlingen op hunne wijze een oogst van Yam's to verkrjjgen.
Als zij oen stuk gronds van onkruid willen bevrijden, bedekken zij het met takken, die zij laten droegen; zoodra zjj volkomen droog geworden zjjn, worden /ij in brand gestoken en aldus het onkruid tegeljjk vernietigd. Do grond wordt dan omgespit met een stok die eene punt hceft; welke in hot vuur gehard is; hierop worden do Yam's in stukken gesneden cn geplant; naast elk gat wordt een stok in den grond gestoken, om tot steun te dienen voor de plant als zij begint te grooijen. De Yam's worden juist voor don regentijd gepoot. De inboorlingen geven zich nimmer do moeite om rondom dozen oenvoudigen tuin eene omheining to bouwen; evenmin zien zij er naar om of do planten goed grooijen, daar zjj weten dat de regen, die stellig komt, hunnen oogst zeker doet rijpen.
Er zijn bovendien nog vele andere plantaardige voortbrengselen die door de inboorlingen als voedsel worden gebezigd. Eón is er dat zeer veel gebruikt en door hen quot;biyuquot; genaamd wordt. Kot zijn do jonge en sappige uitspruitsels van don Mangrove-boom. Deze stengels worden, als zij 8 a 10 contimoter lang zjjn, op gloojjende stcenen gelegd en met boombast, groene bladeren on zand bedekt. Nadat zjj behoorlijk gestoofd zjjn, worden zjj tusschen twee stoonon geklopt en het moes zorgvuldig van de vezelen afgeschrapt. Ifot maakt dan oen slijmerig deeg, en ofschoon hotalge-racon gegeten wordt, schijnen de inboorlingen er niet van te houden en het alleen uit noodzakelijkheid te eten. Zij verbeteren echter den smaak van doze spijs, door or grooto hoeveelheden yams en andere groenten bij te voegen.
liet meest bekende wilde voedsel dor Australiërs is wolligt de quot;nardoo,quot; die, vooral na don belangrijken togt van Burko en Wills, in Engeland algemeen in gebruik is gekomen. De quot;nardooquot; is het produkt eener kryptogamische plant die zoor algemeen wordt aangetroffen. Hare vrucht is ongeveer zoo groot als eene erwt cn wordt gezuiverd door haar in kleine houten troggen af te wrijven. Vervolgens wordt zjj tot deeg gestampt en in den vorm van kleine koekjes gebragt.
Do quot;nardooquot; behoort tot de familie der varens; de lezers die eenige konnis hebben van botanie zullen haar vinden in hot geslacht Marsiloa. Evenals vele soorten van varons hooft ook deze plant een voorkomen hetwelk volstrekt niet op de gewone varens gelijkt; zij hooft rogto en slanke stengels die omtrent 30 contimoter lang zjjn en aan hunne einden oen klein, in vieren verdeeld uitspruitsel hebben, voel goljjkendo op eeno bloem. Do vrucht of quot;sporocarpquot; van do quot;nardoo'' is het gedeelte dat gegoten wordt; het is merkwaardig om zjjno eigenschap van water in zich op te nemen en hierdoor in omvang toe to nomen. Wanneer do vrucht in water geweekt wordt, zwelt zij binnen hot unr zoo op, dat zij tweehonderd maal grooter is geworden.
IP.
AUSTRALIË.
Do quot;nardooquot; is, op zijne wijze, zoor nuttig; als lijj met andere voedzame spijzen vermengd wordt, is lijj een zoor schatbaar voodingsmiddoi. Als men niet anders gebruikt is zijne voedende kracht bjjna gelijk nul, en ofschoon hij de maag uitzet en het gevoel van honger verdrijft, geeft hij echter aan het ligchaam goeno kracht.
Zelfs als hij met visch wordt gegeten, moet er vet of suiker bij gevoegd worden om er de behoorlijko voedingskracht aan te geven. Met de vorwonderlijke opgeruimdheid, die Wills, zelfs onder de grootste wederwaardigheden, kenmerkt; geeft lijj in zijn dagboek eene buitengewoon duidelijke en heldere beschrijving van hetgeen men ondervindt indien men eenigen tijd van eene onvoedzame stof moet loven, lijj hield veel van den quot;nardooquot; en gebruikte hiervan eene behoorlijke hoevoelheid, maar vermagerde langzamerhand en schreef in zijn dagboek dat quot;onder hot gebruik van quot;nardooquot; uit te hongeren in het geheel zoo onaangenaam niet was, behalve de zwakheid die men gevoelt en de volstrekte onmogelijkheid om zich eenigzins op te wekken; de eetlust wordt er evenwel volkomen door verzadigd.quot;
De dood vau dien uitstekenden jongman levert ons een ander bewijs van de onvoordeelige voorwaarden, waaronder een vreemdeling verkeert als lijj door eene vreemde landstreek trekt. Vele inlandsche stammen leefden in de streken door welke do reizigers hoen trokken en konden, daar zjj de hulpmiddelen van het land kenden, blijven bestaan; de Blanke reizigers schijnen echter, te midden van overvloed, van honger en gebrek te zijn gestorven.
liet voornaamste voedsel schijnt, vooral voor de Australiërs die aan de oevers dor rivieren wonen, to bestaan in do wortels van riet en andere waterplanten. Daar de taak om het zich te verschaffen alles behalve aangenaam is, laat men haar over aan do vrouwen; deze moeten tusschon het riet tot halver Ijjvo in den modder waden, om do wortels magtig te worden.
Do wortels worden op do gewone Australische wijze bereid. Eonigo steenon worden op een hoop gelogd en glooijend gemaakt. Op deze worden vervolgens de wortels gelogd en door eene tweede laag steenon bedekt. Om eene genoegzame hoeveelheid waterdamp te vorkrijgen, logt men er eene groote hoovoolhoid nat gras overheen, waarna over alles oen hoop zand wordt geworpen.
Al worden deze wortels evenwel nog zoo goed toebereid, toch blijven zjj zeer vezelachtig; do inboorlingen oten zo dan ook niet op, maar kaauwon zo uit on spuwen ze, na er al hot zachte uit gezogen te hebben, uit, oven als een matroos zijn'uitgekaauwdon pruim; rondom elk kamp ziet men dan ook oen groot aantal dezer kleine vezclballen. Dezelfde vezelen worden ook gebezigd om er touw van te maken en men vervaardigt er ook vischsnoeren en netten van.
De verwonderlijke kennis dor inboorlingen van verschillende planten komt nooit beter uit dan wanneer zij zich water willen verschaffen. Op oene schijnbaar woeste plaats, waar goon enkel spoor van water gevonden wordt en waar men geen enkelen vogel ziet rondvliegen als gids voor water hetwelk verder af kan worden aangetroffen, voorziet do inboorling zich toch van water en voedsel.
ziet uit naar zekere quot;Eucalyptiquot; of gom-boomen, die op grooten afstand zigtbaar zijn; op deze trekt hij af. Hjj kiest oeno plaats uit, op 2 of ;5 meter van don stam en begint met zjjno quot;kattaquot; don grond om te spitten, zoodat de wortels bloot komen; deze haalt hij uit den grond en begint zo te bereiden. Hjj snijdt ze in stukken van do lengte van omtrent 80 contimoter, zet deze naast elkander in het vat van boombast dat een Australiër meestal bij zich hoeft, en wacht dan met geduld af wat er geschiedt. Uit do ondereinden der wortels beginnen dadeljjk eenige droppels water te zijpelen en kort daarna stroomt het water or overvloedig uit, zoodat men weldra eene behoorlijke hoeveelheid heeft.
Is de inboorling buitengewoon dorstig, dan neemt hij een stuk van een wortel, splijt het in de lengte open en zuigt het uit; het is dan oven saprijk als een watermeloen.
Om water te verkrijgen, worden altjjd de jongste boomen die er het meest frisch uitzien gekozen en van deze neemt men de zachtste wortels. Nadat al hot water er uit gezakt is, worden die wortels gestampt, tusschon twee steenon fijn gewreven on vervolgens gebakken; do eucalyptus geeft dus zoowel eten als drinken.
17
AUSTRALIË.
Daar do inboorlingen evenwel, zooals wij reeds gezegd hebben, voornamelijk leven van dierlijk voedsel, bestaat een groot gedeelte hunner vocdingsiuiddelen dan ook uit alle mogelijke dieren, zooals zoogdieren, visschen, week- en schelpdieren en insekten. Het vangen en verzamelen der schelpdieren is het werk der vrouwen, vooral omdat het zoo zwaar is en zjj er veel voor moeten duiken. De vrouwen doen dit in Australië overal; deze gewoonte heerscht zoowel in het hooge noorden in de golf van Carpentaria als in het zuiden op van Diemensland. Op den togt van Labillardière om la i'erouse op te zoeken ontmoetten de reizigers een' troep inboorlingen van van Diemensland terwijl do vrouwen bezig waren schelpdieren te verzamelen; de schrijver geeft ons oen goed verslag van het werk hetwelk deze arme schepsels moeten verrigten.
quot;Omstreeks den middag zagen wij hen hun middagmaal bereiden. Tot dusverre hadden wij slechts een ilaauw denkbeeld gehad van de moeite die de vrouwen hadden om zich het voedsel voor hare gezinnen te verschaffen. Zjj namon elk eene mand en werden gevolgd door hare dochters, die hetzelfde deden. Toen zij de rotsen beklommen hadden die in zee uitstaken, sprongen zjj van hier naar beneden om de schelpdieren op te zoeken. Toen zij eenigen tijd onder water geweest waren, begonnen wij zeer ongerust to worden; want waar zij in zee waren gesprongen was zeegras van eene grooto lengte, waaronder de quot;fucus py rife rusquot; en wij vreesden dat zij hierin welligt waren verward geraakt, zoodat zjj niet weer boven konden komen.
quot;Eindelijk kwamen zjj echter weder te voorschijn en overtuigden ons, dat zjj even lang onder water konden blijven als onze beste duikers. Toen zjj een oogenblik hadden ademgehaald doken zjj op nieuw. Zij deden dit herhaaldelijk, tot dat hare manden bijna gevuld waren. De meeste waren voorzien van oen klein stuk hout in den vorm van een spatel, waarmede zij de scholpen van de rotsen losmaakten.
quot;liij het zien der grooto kreeften die zij in hare manden hadden, waren wij bevreesd dat deze arme vrouwen door do dieren erg verwond waren; wij bespeurden evenwel dat zjj do voorzorg hadden genomen ze onmiddellijk to dooden nadat zij ze gevangen hadden. De vrouwen verlieten het water alleen om aan hare echtgenooten (le vruchten van haren arbeid over te geven en gingen meestal onmiddellijk weder te wator, totdat zij oen behoorlijken maaltijd voor haar gezin hadden bijeenverzameld. Somtijds bleven zij een kleine poos aan wal, met haar gelaat gekeerd naar het vuur waarop hare vangst werd gebraden; andere vuren brandden dan achter haar, zoodat zjj aan allo zijden tegelijk werden verwarmd.
quot;Hot scheen dat zij geen oogenblik wildon verliezen, want terwijl zij zich warmden, hielden zij zich bozig met visch bakken; dit deden zjj mot do grootste zorg, maar zij koken volstrekt niet uit naar de kreeften, die zjj slechts hier en daar in het vuur wierpon; toen de laatste klaar waren verdeelden zij de pooten onder do mannen en kinderen en hielden het ligchaam voor haar zelve; zjj aten dit somtijds op voordat zjj zich weder te water begaven.
quot;Hot deed ons zeer leed, deze arme vrouwen zulk zwaar werk te zien doen, terwijl zij te gelijkertijd de kans liepen om door haajjen verslonden te worden of in de zoe-planton verward te raken. Wij poogden meermalen hare echtgenooten te bewegen om den arbeid met haar te doelen, maar altijd te vergeefs. Zij bleven steeds bij het vuur en onthaalden zich op de beste stukken of aten gebraden fucus- of varen-wortels. Nu en dan gebeurde hot, dat zjj de moeite namen om boomtakken stuk te breken ten einde het vuur op te stoken; zjj kozen dan echter altijd de droogsten uit.
quot;Uit de wijze waarop zij dit deden, maakten wij op, dat hun schedel zeer hard moest zijn; zjj namen de stokken namelijk bjj de einden in de hand en braken zoop hunno hoofden doormidden, evenals wij dit over do knie doen. Daar zij altijd blootshoofds loopen en op deze Breedte aan alle weer en wind zijn blootgesteld, verkrijgen hunne hoofden de eigenschap om aan zulke pogingen weerstand te kunnen bieden; bovendien vormt hun haar oen kussen, waardoor do drukking aanmerkelijk verminderd wordt en waardoor de kruin van het hoofd veel minder gevoelig is dan eenig ander ligchaams-deol. Weinige vrouwen zouden dit evenwel hebben kunnen doen, want do meeste hadden het haar zoor kort afgesneden en drongen alleen eene vlecht die meermalen om hot hoofd was gewonden; andere hadden slcchts eene eenvoudige kroon van baar.
18
AUSTRALIË.
Dezelfde opmerking maakten wij bij vele kinderen, maar niet bij do mannen. Bij dezen waren rug, borst, schouders en armen met lang donzig haar begroeid.quot;
Nu en dan trekt eeiie troep vrouwen af op de vischvangst op een vlot, vervaardigd van verschillende lagen riet; zij stuwen zicii dan voort mot zeer lange stokken. Als zij bij een bed mosselen gekomen zijn, blijven zij hier bijna don geheelen dag; zij duiken van het vlot met hare netten om het midden gebonden on komen, na een geruinien tijd onder water te zijn gebleven, niet een zware vracht mossolen in hare netten weer boven.
Zij koken zelfs op deze broozc vlotten. Zij brengen op liot riet een hoop nat zand, leggen er eenige steenen op en maken op deze haar vuur alsof zij aan wal waren. Als zij een' genoegzamen voorraad mosselen hebben bijeenvergaderd gaan zij weer naar den oever, waar zij waarschijnlijk verscheidene uren moeten besteden om hare vangst voor hare echtgenooten te bereiden. De mosselen worden gewoonlijk met de rietwortels gegeten.
Er is eene soort van rivierkreeften, die in do ondiepten der rivieren en meren wordt aangetroffen. Deze worden ook door vrouwen gevangen; zij voelen er met hare voeten in den modder naar en houden ze stevig vast, totdat zij ze met de hand kunnen grijpen. Zoodra zij gevangen zijn worden hunne pooten en vangers stuk geslagen om hun het bijten te beletten; zij worden naderhand gebraden door hen nog levend op de gloejjende kolen te werpen. Ook padden zijn een geliefkoosd voedsel der Australiërs; zij bakken ze op gras.
De gewone mosselen en andere schelpdieren worden veel door do inboorlingen gegeten; zij scheppen ze op met grootere schelpen, evenals dit geschiedt door do jongens aan onze kusten. Somtijds braden zij deze schelpdieren door ze op de gloeijende kolen te werpen, maar gewoonlijk eten zij ze raauw, evenals wij do oesters.
De visch wordt gevangen op verschillende manieren. Do gewone wijze is een haak met een snoer; de eerste wordt zeer vernuftig vervaardigd van de schelp eener soort van schildpad. Deze haken zijn plat, zeer lomp gemaakt en zonder weerhaken; de punt is sterk binnenwaarts gebogen om te beletten dat do visch van den haak valt. Do alge-nieene vorm der haken is bijna volkomen dezelfde als dien men in geheel Polyncsië tot in Meuw-Zeeland toe aantreft.
De haak wordt aan eene lange en sterke lijn bevestigd; deze wordt gemaakt door riet te kaauwen, dit in draden te verdeelen en die op do dijen ineen te rollen. Twee zulke strengen worden dan in elkander gevlochten en do lijn is klaar. Somtijds wordt het vischsnoer vervaardigd van geschrapte rottan-vezelen.
Eene andere wijze van visschen is die met netten. Hiervoor zijn minstens twee man noodig. Do netten zjjn verscheidene meter lang en omtrent l'/s meter breed. Zjj worden uitgezet met stokken, die ongeveer een meter van elkander staan; men rolt ze op en brengt ze zoo in het water. Een man neemt het eind van het net in de hand, rolt het af en laat het mot behulp van zijn kameraad in het water zakken. Zoodra de onderrand van het net den grond raakt, gaan de lieden naar wal, terwijl zij de einden van het net naar zich toe trekken met al de visch die er in is. Sonmiige vlugge visschen ontsnappen door over den bovenrand van het net heen te springen, terwijl andere, die gaarne in den modder leven, zich onder den benedenrand doorwringen; er blijft echter altijd eene genoegzame hoeveelheid visch over, om de moeite der inboorlingen te bcloonen.
Evenals de vischsnoeren, worden ook de netten vervaardigd van gekaauwd riet; het kaauwen van het riet en het vlechten van het touw waarvan de netten geknoopt worden, laat men geheel en al aan de vrouwen over.
Eene derde wijze van visschen is die met korven of manden, die op eene vernuftige wijze van rottan gevlochten worden; zij zjjn zoo gemaakt, dat de visch er gemakkelijk in, maar bij geene mogelijkheid weêr uit kan komen. Somtijds worden de visschen in ondiep water ouk met speren gevangen; de inboorling waadt er in, en mist nooit den visch met zijne speer te doorboren. Zelfs de kinderen nemen hieraan deel, en ofschoon zij niets bij zich hebben dan een stok met eene scherpe pnnt, weten zij toch ook hun viseli magtig te worden. Met denzelfden stok graven zij ook schelpdieren uit
19
AUSTRALIË.
het slijk cn uit hunne holen; als zij dit doen kunnen, worden zij verondersteld voor zich zelvcn te kunnen zorgen en bokomnicrcn de ouders zich niet vorder over hun onderhoud.
De Australiërs zijn niet keuriger op hot toebereiden van visschen dan van schelp-of weekdieren; zjj worpen zo eenvoudig op het vuur en keoren zo een paar malen om met een stok; als zij door en door warm geworden en aan de buitenzijde verschroeid zijn, halen zij ze uit het vuur, schrappen hot verbrande gedeelte af en eten ze zonder t enige verdere omstandigheden op.
InBcktcn worden ook veel door de inboorlingen als voedsel gebruikt. Zooals men wel kan denken, wordt honig hoog door hen geschat en zij ontwikkelen eene groote vindingrijkheid om zich dien te verschaffen.
Indien oen inboorling bijen over de bloemen ziet rondzweven cn den honig wil mogtig worden, gaat hij naar den waterplas die het digtst bjj hem is, vult zijnen mond met water en zoekt eene plaats uit waar do oever langzaam afbelt; daar gaat hij liggen en wacht geduldig de aankomst eoner luj af. Deze insekten hebben groote behoefte aan water, zooals ieder weet die ze gehouden heeft; de bijenjager rekent hierop om zich den honig to verschaffen dien hij gaarne in zijn bezit krijgt.
liet is zeker, dat hot niet lang duurt of er komt eene bjj om te drinken; als do jager hoort dat zij hem nadert, blijft bjj onbewegelijk liggen cn haalt naauweljjks adem, om hot diertje niet te verschrikken. Éindelijk strijkt het ncêr cn oogenblikkeijjk blaast do inboorling hot water, hetwelk hij in zijn mond hoeft, er over heen, waardoor het dier voor het oogenblik bedwelmd wórdt. Voordat het tot zich zelven gekomen is, neemt hij het op en bevestigt er met een weinig gom cenig dons aan, dat bjj van een den- boomen geplukt heeft.
20
Zoodra het insckt wordt losgelaten vliegt het naar zijn nest; het witte dons doet dan een dubbelen dienst, het dier valt er moer door in het oog en de snelheid zijner vlugt wordt er door verminderd. De jager volgt het nu in vliegende vaart; liij loopt en springt het mot verwonderlijke vlugheid achterna, terwijl li ij zijne oogen steeds op do bij gevestigd lioudt en zich aan geene hinderpalen stoort. Indien hjj ze overwint is het goed, maar als hij valt, wat meermalen gebeurt, houdt hjj do bjj tocli zoo goed als hjj kan in het oog en hervat do jagt, zoodra hjj weder op de been is. Zelfs indien hij haar voor een oogenblik uit bet oog verliest, stormt hjj toch in dezelfde rigting voort, daar bij weet dat eene bjj altijd in eenc regte lijn naar bare woning vliegt. Komt hjj er weder digter bij, dan bespeurt hjj spoedig aan het gegons van het in zjjue bewegingen belemmerde inaekt, dat hjj den verloren grond beeft lier-wonnen.
Men ziet dat deze wijze om do bjjën tot in haar nest na te sporen veel minder goed is dan die der Amerikaanscbe bijen-jagers en meer op de boenen dan op liet hoofd aankomt. Do Australische bijen-jager wacht totdat eene bjj de plaats genaderd is, waar hjj ligt; de Amerikaan daarentegen maakt eene soort van val klaar en dwingt het dier op deze wjjzc to komen op do plaats dio hij heeft uitgekozen, Bovendien volgt do Australische bijen-jager eene enkele bij, terwijl zijn Amerikaansche confrater zijne krachten en boenen spaart, door twee bijen te bezigen.
De laatste besmeert een houten plankje met honig en trekt hierom been een' kring met witte verw. De bjj strijkt neer op don honig en kruipt, na zich hieraan te hebben te goed gedaan, door de witte verw cn vliegt naar haar nest. De jager volgt de lijn door het insckt gemaakt en teekent hare rigting, door eenige boomon te merken of in brand to steken. Hij brengt dan zijne, met honig bestreken, val op eene andere plaats, en herhaalt hot voorgaande proces. Het is niet noodig, dat hjj de weg-vliegende bjj achterna snelt, op gevaar van zich meer of minder ernstig te bezeeren; hjj volgt eenvoudig do rigting die de twee bijen genomen hebben en ala hjj de plaats heeft uitgemaakt waar do twee lijnen elkander ontmoeten, begeeft hij zich óp zijn gemak naar haar nest.
Als hjj het bijen-nest gevonden hooft, verliest de Australiër geen oogenblik; hjj klimt or onmiddellijk naar toe, onverschillig of hot ligt in oono rotsspleet, of wat meestal het geval is, in oen' hollen boom. Deze laatste plaats is bjj do bijen zeer geliefd en wordt evenzeer verkozen door verschillende op boomon levende zoogdieren, waarvan er in Australië zoo velen worden aangetroffen. Door do plotselinge en hevige stormen, die in dit gedeelte der wereld heerschen, worden de takken der boomen afgebroken en tegen den grond geworpen. Gedurende den regentijd, dringt het water in do afgebroken takken en doet het hout langzamerhand verrotten; dit rottende hout wordt dan onmiddellijk gevuld met de larven van kevers, vlinders, vliegen en andere insokton, die er zich mede voeden. Binnen weinige jaren wordt deze holte zoo groot, dat zjj zich tot den boom zeiven uitstrekt, die somtijds zelf van onder tot boven wordt uitgehold en zoo eene uitstekende verblijfplaats voor de bijen vormt.
Eene bijl, eene mand en eene hoeveelheid droog gras of drooge bladeren met zich nemende, klimt de inboorling in den boom, steekt hot gras aan en hakt onder beschutting van den rook bet hout zoo ver weg, dat hjj bjj de honigraten kan komen; deze doet hjj in zijne mand on klimt weder naar beneden. Indien hjj zoo arm is dat hij zelfs geene mand bezit, maakt hjj er een door den boom van zjjii bast te ontdoen; als het nest zeer groot is, wordt hjj geholpen door zjjne vrienden, die onder den boom met een aantal vaten gereed staan; hij geeft deze aan hen over, zoo spoedig als zij gevuld zijn.
Sommigen onzer lezers zullen welligt de opmerking maken, dat honig eigenlijk geen dierlijk voedsel is, maar veeleer tot de plantaardige voortbrengselen moet worden gerekend. De Australiër eet echter den honig niet slechts nadat hjj uit de raten is geperst, maar zooals hjj uit het nest is gehaald. Daar do wilde bijeii niet gedwongen worden, zooals bjj do Europoesche ijmkers het geval is, do honigcellen afgezonden! te houden van die waarin zjj hare eijeren loggen, bevat elke honigraat zoowel eijeren en larven van bijen als honig; de Australiër eet deze allo drie even gaarne,
21
AUSTRALIË.
Er is nog eon andor inseld, hetwelk do stammen der boomen bewoont en waarvan do inboorlingen buitengewoon veel houden.
Zij bezitten eenc verwonderljjke bekwaamheid om de aanwezigheid van dit insckt te ontdekken en halen het uit zijne schuilplaats door middel van een zonderling klein instrument, hetwelk bestaat in een haak, die ann een dunnen tide bevestigd is. Z'J dragen dit werktuig in hun haar, zoodat liet boven het oor uitsteekt, even als de pen van oen kantoorbediende; de reizigers wisten vroeger volstrekt niet waarvoor zij liet moesten houden en meenden dat liet eenvoudig een sieraad was, ofschoon zij zich den hijzonderen vorm niet konden verklaren.
De larve is tie rups van een' vlinder, die naauw verwant is met den Europeeschen gcitemelker; zij iicef't dezelfde gewoonte van gaten te boren in lovende boomen. liet haakvormig werktuig, hetwelk men bezigt om ze uit hare holen te halen, wordt de quot;pileyahquot; genoemd; men bezigt het ook om torren, rupsen en andere insekten uit de openingen te trekken, die zij in don grond hebben gemaakt.
Wanneer de quot;pileyahquot; gebruikt wordt om rupsen of wormen uit den grond te halen, wordt deze eerst losgemaakt mot eenc soort van houten schoffel. Men bindt haar vervolgens aan eenen tak van genoegzame lengte, waarop zij door middel hiervan in liet gat gestoken wordt.
Een insekt hetwelk door de Australiërs welligt als voedsel het hoogst geschat wordt, is een vlinder die behoort tot liet bevallige geslacht der Heliconidae. Zijn wetenschappelijke naam is quot;Euploea humata.''' Dit insekt is vooral merkwaardig omdat zijn ligchaam, in tegenstelling met dat van de meeste andere vlinders, zeer dik is en eenc verbazende hoeveelheid olieachtige stof bevat. Zijne kleur is donker-bruin, met tweo zwarte plekken op do bovenste vleugels. Het is niet groot en van het eene einde der vleugels tot hot andere niet langer dan 37» u 4 centimeter.
Deze vlinder wordt aangetroffen in Nieuw Zuid-Walles en bewoont eenc heuvelenreeks, die de quot;Bugong-bergenquot; genoemd worden, naar den naam van het insekt, hetwelk door de inboorlingen quot;bugongquot; genoemd wordt. De Australiërs eten de quot;bugong-vlindersquot; evenals men in vele andere deelen der wereld sprinkhanen eet; gedurende den korten tijd waarin het insekt zich vertoont, vieren zij bijna onophoudelijk feest en worden cr zelfs dik cn vet van. Bennett verhaalt hieromtrent het volgende.
quot;Nadat wij over de lagere heuvelen gereden waren, kwamen wij even boven don voet van den quot;Bugong-bevgquot;; hier stegen wij af, bonden de paarden vast cn beklommen hem te voet, langs een steil en hobbelig pad, hetwelk ons naar den eersten top van den berg voerde; op deze plaats, door de inboorlingen, quot;ginandcrijquot; genoemd, werd onze aandacht getrokken door reusachtige blokken graniet, die op elkander gestapeld lagen aan den rand van een' van boomen omringden afgrond. Men had hier een uitgestrekt en schilderachtig gezigt over een uitgebreid boomrijk en bergachtig landschap.
quot;Dit was de eerste plaats waar zich de quot;bugong'squot; op do gladde zijden en in do spleten der graniet-rotsen in zulke ongeloofelijko hoeveelheden verzamelen; daar do Zwarten deze plaats echter eerst kort geleden hadden bezocht, vonden wij slechts enkele insekten meer. Op éénc plaats van deze groep graniet-blokken waren twee met koel en helder water gevulde, klaarblijkelijk natuurlijk ontstane holten, of liever in den vasten steen uitgeholde kommen; wij maakten een vuur en verkwikten ons, voordat wij verder klommen, met een kop thee. Toen wij verder trokken was het pad niet zoo steil, maar onaangenaam door de menigte rolsteenen en boomtakken die er overal op lagen; verschillende verlaten hutten van boombast — die de inboorlingen tijdelijk hadden gebouwd, toen zij bezig waren om do quot;bugong'squot; te verzamelen en te bereiden — waren er om iieen verspreid. Bij het verder gaan zagen wij vele planten en heesters; op enkele uitzonderingen na verschilden zij evenwel niet van die, welke in andere deelen der kolonie worden aangetroffen,
quot;Aan de oevers van eene kleine, kristalheldere beek groeide eene soort van Lyco-podimn in zulk eene menigte, dat zij als het ware een tapijt vormde waarover wij gaan konden. De boomen verhieven zich tot zulk eene hoogte, dat zij het uitzigt op hot landschap, waarop wij gerekend hadden, belemmerden. Eindelijk kwamen wjj bij ecno tweede eigenaardige groep graniet-rotsen, die buitengewoon groot waren en den meest
22
AUSTRALIË.
verschillenden vorm hadden; deze plaats, die voel op do eerste groep rotsen geleek, was eene geliefkoosde verblijfplaats van do quot;bugongV; zjj wordt door de inboorlingen quot;Warrogongquot; gonoemd. De overblijfselen van pas uitgedoofde vuren zeiden ons dat de inboorlingen deze plek pas verlaten hadden om eene andere dergelijke op te zoeken, die eenige mijlen verder was gelegen.
quot;Onze inlandsche gidsen verzochten ons verder voort te trekken en don stam die deze plaats verlaten had, op te zoeken; do dag was echter reeds zoo ver verstreken, dat wij het raadzamer oordeelden terug te keeren, te meer omdat het twijfelachtig was of wij de Zwarten wel bij de volgende groep rotsen zouden aantroffen; zoodra zij toch op eene plaats do insekten hebben weggevangen, trokken zij onmiddellijk weg, naar eene andere die verder afgelegen is.
quot;liet is mij gebleken dat deze insekten in zulke groote hoeveelheden alleen worden gevonden op deze afzonderlijk gelegen en eigenaardige massa's granietblokken; want bij de andere granietrotsen, die men in zoo groote menigte langs den weg over de heuvelen aantreft, heb ik geen enkelen vlinder of zelfs de overblijfselen er van gezien. Waarom zij zich tot deze bijzondere plaatsen bepalen of waarom zij in zulk eene verbazende menigte bijeenkomen, is een feit, hetwelk wel een onderzoek waardig is. Of zij het doen om naar eene andere streek te verhuizen, dan wel om eene andere oorzaak, is eene vraag die wij tot heden niet voldoende kunnen beantwoorden.
•'De quot;bugong'squot; verzamelen zich, zooals ik reeds heb opgemerkt; op de oppervlakten der rotsen en in de spleten in ongcloofelijke menigte. Om hen gemakkelijker magtig te worden, maken de inboorlingen smeulende vuren aan onder de rotsen waarop zich (Ie insekten bevinden, bedwelmen ze met rook en strijken ze te gelijkertijcf, dikwerf met schepels vol op eenmaal, van do rotsblokken af. Zoodra zij er eene groote hoeveelheid van bijeen hebben, gaan zij er toe over om zo te bereiden, hetwelk zij doen op de volgende wijze.
quot;Zij maken een cirkelvormig stuk van den grond schoon; do grootte hiervan is geëvenredigd aan de hoeveelheid insekten die bereid moet worden. Hierop wordt een vuur ontstoken en brandende gehouden, totdat de bodem verondersteld wordt heet genoeg te zijn. Als nu het vuur en de asch verwijderd is, worden do quot;bugong'squot; op den heeten grond geworpen en zoolang omgeroerd totdat zij van de vleugels en haren ontdaan zijn. Nu worden zij op stukken boombast gelegd en gewand om de stof en de vleugels, die met do ligchamen vermengd zijn, er van af te scheiden. Hierna worden zij gegeten of geplaatst in een houten vat, dat quot;walbumquot; of quot;calibumquot; heet, en met een stuk hout fijngestampt. Het zijn dan koeken, die op klompen vet gelijken; in kleur en vastheid komen zjj overeen met deeg, hetwelk van brandige tarwe vermengd met vet gemaakt is.
quot;He ligchamen dor insekten zijn groot en bevatten eene geelachtige olie, die den smaak heeft van zoete noten. Deze massa — waarmede de quot;netbul'squot; of quot;talabat'squot; der inboorlingen gevuld zijn gedurende den tijd dat zij zich op de quot;bugong'squot; onthalen — blijft niet langer goed dan eene week en zelden zelfs zoo lang; door haar to rooken kan men haar echter veel langer bewaren. In den eersten tijd dat de inlandsche stammen dit voedsel gebruiken, heeft het hevig braken en andere verzwakkende uitwerkselen ten gevolge; na eenige dagen worden zij er echter aan gewoon en worden er dan buitengewoon dik en vet van.
quot;De inboorlingen schatten deze insekten zoo hoog, dat zij van alle streken des lands bijeenkomen om ze van deze bergen in te zamelen. Met evenwel de zwarte inboorlingen alleen, maar ook de kraaijen komen tot hetzelfde doel bijeen. De zwar-ten — dat wil zeggen de kraaijen en do inboorlingen — zijn hot omtrent hun wederzijds aandeel niet eena; de sterkere beslecht dus liet geschil. Zoodra de kraaijen — die door de inboorlingen quot;arabulquot; genaamd worden — in de holten en spleten der rotsen kruipen, om zich aan de insekten to goed te doen, gaan de inboorlingen bij den ingang staan en slaan ze dood, als zij er uit willen vliegen. Zij vorkrijgen zooquot; een' voortreffelijken maaltijd, daar do vogels, doordat zij zich met quot;bugong'squot; gemest hebben, vet zijn geworden. Do gevederde zwarten of quot;arabul'squot; zijn zoo gretig naar dit voedsel, dat zij er zelfs op aanvallen terwijl het door de inboorlingen bereid wordt;
23
daar do laatsten elke vermeerdering van liinmcn voorraad spijs evenwel volstrekt niet als een ongeluk beschouwen, gaan zij op do loer liggen met quot;waddie'squot; of knodscn, slaan de quot;arabul'squot; ia grooto menigte dood en eten zo op.quot;
Kruipende dieren maken ook een groot doel van het voedsel van don Australiër uit; hij toont zoowel in liet vangen als in hot toebereiden er van eono grootc goschikt-heid. Schildpadden worden door hem bijzonder geliefd, niet alleen omdat zij zoo groot zijn en hom dus eono grooto hoeveelheid vloesch verschaffen, maar ook om de olie die zij er uit halen.
Op do kusten van Australië worden verschillende soorten van schildpadden aangetroffen; do nuttigste van deze is evenwol do groene schilpad. Men vangt zo of in liet water of als zij op hot land komen om hare ejjeren te leggen; do inboorlingen keoren zo dan op don rug, voordat zij hot water weder hebben kunnen bereiken. Daar er echter betrekkelijk weinige aan wal komen, worden de meeste iu hot water gevangen. Do Wildon hebben langs do kust geregelde wachttorens gebouwd van do boondoron van schilpadden, quot;dugong'squot; en andore dieren. Als do schildwacht eono schilpad op bot water ziet drijven, geeft hij hiervan konnis en gaan zij er mot eono boot op af. Do kano nadert do schilpad van achteren en or wordt zoor voorzigtig geroeid, opdat bot dier hot niet hooron zou. Zoodra zij er digt bij zijn gekomen, springt do voornaamato jager, mot oen dun maar sterk touw in do hand, op zjju rug en houdt zich met beide handen aan de schouders vast. De verschrikte schildpad stuift voorwaarts, maar is nog niet ver weg of de jager slaagt or in haar om te koeren. Terwijl hot dier zich nu inspant om zijne gewone positie te hernemen, schuift hjj do lus van hot touw over een zijner pooten. De schildpad is nu betrekkelijk hulpeloos en wordt door de kano naar wal gesleept.
In sommige stroken wordt do schildpad gevangen mot oen' harpoen, die in zamen-stelling volkomen overeenkomt mot dien welke door do hippopotamus-jagers in Afrika gebezigd wordt. Zij bestaat in eono lange schacht, in wier einde zeer los eono beweegbare punt is gestoken. Aan deze punt is een touw gebonden, aan welks andere einde eono boei is bevestigd. Zoodra do schildpad getroffen is raakt do schacht los cn wordt door don harpoenier weder opgeraapt, terwijl de boei de plaats aangeeft waar het dier zich bevindt en do rooijers dus in staat stolt het naar don wal te slepen.
Een inboorling, Oi'om genaamd, verhaalde aan M'Oillivray, dat men somtijds schildpadden ving door middel van den quot;remoraquot; of zuigvisch. Een dezer vissollen, om wiens staart vooraf oen touw is gebonden, houdt men aan boord in een vat niet water; ziet men nu oeno kleine schildpad, dan wordt de quot;remoraquot; in zee geworpen. Instinktmatig zwemt hij naar de schildpad en zuigt zich zoo aan haar vast, dat beide naar do zijde dor kano kunnen worden getrokken en door do visschors tegelijk uit het water gehaald. Op deze wijze kunnen alleen kleine schildpadden worden gevangen, en-jer is vooral eono soort, die nooit zeer groot wordt, welke men op deze zonderlinge wijze weet magtig te worden.
Er is nog eono andere schildpadsoort, die zeer gezocht is, maar waarop de jagt iu het water te gevaarlijk is. De scherp uitloopendo randen haror schalen zouden diepe insnijdingen maken in de handen van hem, die poogde hot dier om te koeren; hot is zelfs voorgekomen, dat de groene schildpad, welker schalen betrekkelijk stompe randen hebben, oeno belangrijke wond toobragt in het boen van den man die op haren rug hing. Do inboorling is dan ook tevreden met haar aan don oever te beloeren cn koert haar dan op den rug met lange stevige stokken, die hij als hofboomon onder haar ligchaam steekt, zonder eenig gevaar voor zichzelven.
Als de Australiër er in geslaagd ia oeno schildpad om te koeren, hoorseht er ceiio algemeeno vreugde, want het toppunt van menschelijk geluk is volgons do begrippen dor inboorlingen, zich met eten vol te proppen totdat men niet meer zitten of staan kan. Men ziet hen dikwijls werkelijk over den grond rollen van benaauwdheid, ton gevolge dor buitengewone uitzetting van hunne magen; en toch begint hot feestvieren opnieuw zoodra de pijn een weinig bedaard is. Meestal gaan zjj rondom do schildpad zitten, koken hot vleosch op oeno ruwe wijze en verslinden het op de plaats zelve.
24
AUSTRALIË.
In Torres-straat zorgen zij echter meer voor do toekomst en droegen liet vleosch om op reis van voedsel voorzien te zijn. Zij snijden hot vleosch in dunne sneden, koken deze en droogen ze dan in do zon.
Bij het koken komt eeno helangrjjko hoeveelheid olie bovendrijven- deze wordt afgeschuimd on bewaard in vaten, die van bamboe en de blazen van schiidnadden vervaardigd werden. Hij die kookt, moet, terwijl hij dit doet, goed oen oo»- in liet zeil houden, daar do inboorlingen zoo op deze olie verzot zijn, dat zij haar, als er niet bijzonder goed op gepast wordt, afschoppen on bjjna kokend uitdrinken. Door hot koken en droogen wordt hot vleosch zeer hard, zoodat men het verscheidene wolcon jrood kan houden; men kan het dan echter niet eten zonder bet voor do tweede maal te koken.
De schalen der schildpadden hebben voor de inboorlingen eeno dubbele waarde* zii
houden er een klom gedeelte van voor zich zelvon om er vischhakon en deiWiiko
voorwerpen van te maken en verkoopen de overige aan de scheepskapiteins en han-
dolaars, die ze naar Europa brengen, waar men er hot bekende quot;schildpadquot; vin maakt. i gt;.m
bak kon ™ Ij T T' P*1*1** ',ot of
In boffinsd heeft doze nvon £ ° f00quot; mon Boort van oven noodig.
stroken der wereld in ffobruik is on dinquot; fquot;'! WCJ Z00 V0'0 verschillende
haalden hoe do /,!:'i.Af,?;^ '! u • W1J 'T0(ls beschrovon hebben toon wij ver
nis (lezen, cene holte in 'dcn^roKif ^ P^ats van echter
on om dezen o™^ wordt 0P het vloosch gestapeld
takken van Ln thee boon die vnn Sf quot; 0eT S00rt van d!Ik gemaakt\an
25
AUSTRALIË.
In soininigc streken maakt men ochtcr gebruik van een' meer uitvoorigen oven. Deze bestaat in eene, in den bodem uitgegraven holte, die omtrent een meter middellijn heeft en ongeveer 50 centimeter diep is; hij wordt heet gemaakt op do volgende wijze. Men vult hem tot ongeveer 20 centimeter van den bovenrand met ronde en harde steenen, gelijk aan die welke wij reeds hebben beschreven; op deze wordt een vuur aangelegd en gedurende eenigon tijd onderhouden. Als men veronderstelt dat do steenen heet genoog geworden zjjn, worden dc kolen en de asch verwijderd; het vleesch wordt dan eenvoudig op de steenen gelegd en bljjf't daar liggen totdat het door en door gaar is.
Deze oven wordt in een groot gedeelte van het land gebruikt. M'Gillivray zag hem aan do oevers van Torres-straat en ontmoette hem ook aan de Zand-kaap, aan de Zuid-oostelijke kust.
Hoewel het eten vau slangen voor ons zoo terugstootend is, dat vele personen zelfs geen paling kunnen eten, omdat dit dier zooveel op eeno slang geljjkt, weet de Australiër het echter beter; lujj beschouwt eene slang als eene der grootste lekkernijen die de aarde kan voortbrengen. Er bestaat dan ook geene enkele reden, waarom wjj slangen als voedsel zouden uitsluiten, terwijl wjj vele schildpad-soorten, onverschillig of zij van dierlijk dan wel plantaardig voedsel leven; toch gaarne nuttigen. De Australiër weet dat eene slang die er goed uitziet eene groote hoeveelheid vet bevat en een keurigen smaak heeft; hij is dus altijd in zjjn schik als hij er eene kan magtig worden.
Do wijze waarop zij worden toebereid is volkomen gelijk aan die, welke bij het klaarmaken van visch wordt gevolgd; alleen besteedt men er meer zorg aan omdat de spijs zooveel fijner is. Als het vuur ontstoken is, gaat do inboorling er op zijne hurken voor zitten en wacht totdat het weinig meer vlamt of rookt; hij rolt do slang dan zorgvuldig op de gloeijende kolen op en keert haar telkens om en om, totdat hare geheele huid zoo gebrand en verschroeid is, dat men haar van hot dier kan afwrijven. Nu laat hij de slang liggen, totdat zij, na zijne begrippen, gaar is; dan eet hij haar zoo langzaam en mot beleid op, als voor zulk eene lekkernij betaamt; hij lioudt de beste stukken zelf en geeft, als hjj in eene goede bui is, het overige aan zijne vrouwen.
De slangenjagt geschiedt op eene vrij zonderlinge wijze. Eeno slang opeens te dooden, indien men haar niet dadelijk wil gebruiken, zou zeer dwaas zijn, daar zjj den volgenden dag tot voedsel volstrekt niet meer zou deugen. Een handig jager tracht haar daarom altijd levend te vangen en dit doet hij op eene zoor vernuftige wijze.
Indien hij eene vergiftige slang ontmoet, snijdt hjj haar den terugtogt af; bijmaakt haar dan met do eeno hand kwaad met zijne speer of mot een gevorkten stok, terwijl hij in do andere hand hot smalle, houten schild houdt. Door herhaalde slagen dwingt hij het dier hem aan te vallen; dezen aanval ontvangt hjj zeer handig op zijn schild en werpt de slang terug. Deze herhaalt den aanval keer op keer en wordt even dikwijls te leur gesteld; eindelijk geeft zij den strijd op en blijft geheel en al overwon-nen op den grond liggen. De jager steekt dan den gevorkten stok over haren hals, houdt dien stevig vast, terwijl hij er oen net over heen werpt en dit stevig aan zjjne speer bevestigt. Hij neemt haar dan mede en bewaart haar voor zijn' maaltijd op den volgenden dag.
Somtijds wordt de mantel van opossumhuiden tot hetzelfde doel gebezigd; hierin mogen de slangen dan bijten.
Er is eene slang, die somtjjds do lengte beeft van 3 a 4 meter en een uitstekend wildbraad is voor den inboorling van Australië; door hare grootte verkrijgt hij eeno genoegzame hoeveelheid vleesch, zoowel als het vet waarin hij zich zoozeer verheugt. Deze slang bewoont meestal holen aan den voet van den zonderlingen quot;gras-boomquot;, waarvan op do volgende bladzijden meerdere afbeeldingen voorkomen; dezo slangen zijn zoo menigvuldig, dat men in sommige streken bijna geen' enkelen „gras-boomquot; vindt, zonder er tevens eene slang bij aan te treffen.
Daar het alleen tijdverlies zou zjjn, elke holte bij zulk oenen boom te onderzoeken, hebben de inboorlingen een zekere wijze uitgevonden om zich te overtuigen of er in deze holten eene slang is of niet; zjj bestrijken den grond rondom den boom met
26
AUSTRALIË.
cene soort van witte klei, die niet water vermengd wordt en dan zoo week ia als zachte stopverw. Den volgenden dag kunnen zjj aan het voorkomen der klei, gemak-keljjk zien, of cene slang haar hol verlaten hooft of er is ingekomen; zjj gaan er dan onmiddellijk too over het dier te dwingen zijne verblijfplaats te verlaten. j)at doen zjj door onmiddellijk hoven de opening een lokaas aan don boom te hangen, hetwelk do inboorlingen zeggen honig te zijn; nu wachten zij dikwerf vele uren lang, totdat de slang door het lokaas wordt aangetrokken en den boom begint te beklimmen. Zoodra zjj haar hol geheel verlaten heeft, wordt haar do terugtogt afgesneden en dan is het einde van den strijd die hierop volgt niet twijfelachtig. De gevorkte stok die door do inboorlingen hierbij gebezigd wordt, heet bij hen quot;bo-bo.quot;
Alle stammen die langs de oostkust wonen, en vooral die van het meer noordelijk gedeelte des lands, zjjn gewoon op de vangst van den quot;dugongquot; uit te gaan. Dit dier iioudt veel van een groen zee-wier zonder takken en begeeft zich op liet land, om zich hieraan te goed te doen. De inboorlingen liggen op de loer en zoodra een quot;dugongquot; gezien wordt, volgen zij hem met cene kano.
Elke kano is bemand met roeijers en een harpoenier, die gewapend is met een werktuig veel gelijkende op dat waarvan de schilpad-jagers gebruik maken, behalve dat men er geone boei bij noodig heeft. Het bestaat uit cene schacht die 3 a 4 meter lang en aan hot eene einde zeer zwaar, maar aan het andere ligt is. In het zware einde is oen gat gemaakt en hierin wordt zeer los eene soort van bcenen speer-punt gestoken, die ongeveer 10 centimeter lang en vol weerhaken is. Hieraan is een stevig en lang touw vastgemaakt, welks ander einde aan de kano bevestigd is.
Zoodra het dier zoo digt bjj is, dat het met den harpoen getroffen kan worden, springt do harpoenier uit de kano in het water en tracht liet tegelijk met zjjn wapen te treffen; hij voegt dus bjj den stoot van zjjn harpoon, het gewigt van zjjn ligchaam. Nadat hij de schacht heeft losgemaakt, keert hjj naar de boot terug, terwijl er hot touw aan bevestigd blijft. Hot gewonde dier duikt en tracht in open zee te komen. Het is vreemd dat de quot;dugongquot;, ofschoon een dier dat eene aanmerkelijke grootte bereikt — dikwerf is het meer dan 2 meter lang en heeft een' omvang aan zijne lengte geëvenredigd — zelden voor de tweede keer behoeft getroffen te worden; bjj verschijnt aan do oppervlakte van het water en sterft na eenige minuten aan eene wond, toegebragt door een schjjnbaar zoo onbeteekenend wapen als een stuk been, hetwelk eenige centimeters diep in zijn ligchaam wordt gestoken.
Als hjj dood is, wordt hij naar wal gesleept en tegen den oever op gerold naar eene vlakke en geljjke plaats, waar de toebereidselen worden gemaakt om hem dadelijk te braden en op te eten.
Zij die eenige zoölogische kennis bezitten, weten dat de dugong in don bouw zjjns ligchaams overeenkomt met don walvisch; hij is namelijk bekleed, vooreerst met eene taajje huid en vervolgens mot eene lang traanachtig vet, onder hetwelk de spieren liggen. Deze bouw maakt hot feit, dat hjj aan de wond van don harpoen sterft, nog des te verwonderlijker.
De inboorlingen maken het dier altjjd op dezelfde wijze klein. Den staart rollen zjj op als eene rollende, terwijl hot ligchaam gesneden wordt in dunne schjjfjes, die tot aan do ribben reiken; elk sneodje hooft dan zijn gedoolto vleesch, vet en huid. Het vet wordt hooger geschat dan eonig ander deel van het dier, ofschoon zelfs do taajje huid, door eene zorgvuldige bereiding smakelijk kan worden gemaakt.
Van alle Austraiische dieren staat do kangaroe hot hoogst aangeschreven, zoowel om de uitstekende hoedanigheid van zijn vleesch, als om de hoeveelheid die men van eon' enkelen• kangaroe verkrjjgt. Het is bjjna niet noodig den lozer te herinneren, dat do Australiër, ovenals andere Wildon, bjj zjjn voedsel meer let op de hoeveelheid dan wol op de hoedanigheid. Een volwassen quot;boomahquot; kangaroe is, als hjj in zijne gewone verdedigende houding, overeind staat, nagenoeg 2 meter hoog en heeft oeno aanmerkelijke zwaarte. Als oen Australiër dan ook een' kangaroe doodt, is hjj zoo vraatzuchtig, dat hij hierin waarschijnlijk nergens in dc wereld zijne weerga vindt en stellig niemand die hem overtreft. Öoef een' Australiër oenen kangaroe en hjj zal eten totdat lijj er bijna aan gestikt is; en hiermede zal hjj voortgaan totdat hjj het geheele
27
28 ATTSTRALTÊ.
dier verslonden heeft. Evenals andere wilde schepselen, zoowel menschclijko als andere kan hij een verwonderlijk langen tjjd zonder voedsel blijven; zijn geduld in het honger lijden, wanneer hij geen voedsel kan bekomen, wordt alleen overtroffen dom S c-uliigheid als hij het in overvloed kan krijgen. Deze zonderbnge gesel ,ktheid om zicii afwisselend met eten vol te proppen en zich langen tijd van spijs te k»micn onthouden wordt bevorderd door den aangeboren luijen aard van don Australischen Wilde en zijn volkomen gebrek aan zorg voor do toekomst. Het dier, hetwelk hem en zijn o-ezin cone week lang tot voedsel zou kunnen verstrekken, wordt m enkele uren verslonden; zoolang hij niet buitengewoon groeten honger voelt, is hij door mets bewegen zijne slaapplaats te verlaten en op de jagt te gaan.
Besluit hij echter om te gaan jagen, dan heeft hij eene harclnekkigheid als die van een bulhond: hij'geeft do jagt niet op, voordat hij liet wild waarop hij uitging is mngtig
o-eworden.
ol' stok om meuk tk oh.vvi n'.
JlOOmSTUK 111.
A U S TIIA LIK.
Vervolg,
WAPKNEN DKIl AUSTBAIIDRS; ML'\ VOIiM KN DK WIJZE WAAROP ZIJ QE11I1UIKT WORDEN. —DE KNOBS Of quot;WADDïquot;
EN HARE VERSCHILLENDE VORMEN. — OEUKUIK VAN DE quot;WAnDV.quot; — EEN IIIIISEI.1JK PANACEE. - EEN
AUSTRALISCH DUEL. — DE DIKKE SCHEDELS DER INKOORLINOBN. — VOORLIEFDE VAN DEN INBOORLING VOOli ZIJNE quot;WADDV.quot; — DE quot;WERP-WADDY.quot; — DE quot;KATTAquot; OF STOK OM MEDE TE DRAVEN EN HET
VERSCHILLEND OEIIRUIK HETWELK KR VAN GEMAAKT WORDT. — HOE EEN AUSTRALICR EEN GAT GRAAFT. -
DE STEUNEN quot;TOMAHAWKquot; EN 7.1JN OEURUIK. — HET UEKLIMMEN DER UOOMEN. - HOE KEU AUSTRALIëlt
WEKT OF ER EEN DIER IN EEN* DOOM IS. — HOE DE PROOI DOOR ROOK GEDWONGEN WORDT HARE SCHUILPLAATS TE VERLATEN. — DE quot;ZWARTE JONOENS-GOM.quot;— DE quot;GRAS-IIOOMquot; VAN AVSTRALIC. — DE AUSTRALISCHE ZAAG.
Daak wij op dc volgende bladzijden achtereenvolgens alle wapenen der Australiërs moeten vermelden, zullen wij ze dadelijk beschrijven, zonder ons er mede bezig te houden in welke bijzondere streek elk afzonderlijk wapen in gebruik is.
Wij zullen beginnen met het eenvoudigste van alle wapenen, de knods.
Op de volgende bladzijde ziet men afbeeldingen van verschillende knodson. De eenvoudigste vorm van knods is die welke bekend is onder den naam van quot;waddyquot;; zij is het gelief koosde wapen van den Australischen Wilde, dieniet gelukkig schijnt te zijn, indien hij geene quot;waddyquot; inde hand heeft, onverschillig welke wapenen hij bovendien draagt. Fig. 4 van de afbeelding stelt zulk cene quot;waddyquot; voor en regts staat eene tweede regtop.
De laatste is een exemplaar uit de verzameling van den schrijver, ecu goed staaltje van de echte Australische quot;waddy.quot; Zij is gemaakt van het taajje cu zware hout van don gom-boom; zjj is werkelijk een geducht wapen cu draagt alle ken-teekenen van een langdurig gebruik. Hare lengte is 90 contiineter en zij eindigt, zooals men op do afbeelding zien kan, in cene scherpe punt; men kan haar dus bij liet gevecht even goed gebruiken 0111 mede te steken als om te slaan; zij weegt iet^ meer dan 2 kilogram.
Langs do quot;waddyquot; loopen vier diepe groeven, van de punt af tot aan de plaats waar zij wordt aangevat; naar doel schijnt te zijn, met de scherpe kanton zoowel insnijdingen in de huid te maken als met de quot;waddyquot; zelve een' hevigen slag te geven. Behalve deze groeven neemt men er nog verscheidene gesneden figuren op waar, die klaarblijkelijk moeten dienen om het wapen te versieren. Aan twee zijden ziet men alleen de dubbele T, die men op de afbeelding kan waarnemen, maar op de twee andere is dit patroon gewijzigd. De bovenste figuur is op beide de dubbele ï; aan den eenen kant is echter eerst eene T, dan een kruis niet gebogen armen, dan weder eeno T cn eindeljjk eene figuur, die eenigzins gelijkt op een sleutel, met een oo^ aan ieder einde. De vierde zijde is klaarblijkelijk niet afgewerkt; er zijn slechts twee figuren op, eene T en eene ruwe nabootsing van de letter B, oen bewijs dat de maker mot de beschaving eenigzins was in aanraking geweest.
Met deze quot;waddyquot; is de inboorling boter gewapend dan de meeste andere lieden met het scherpste zwaard dat ooit gesmeed is; iijj slaat en steekt er mede met
DEEL II 'i
AUSTRALTfl.
verwonderlijke vlugheid; lijj schijnt, als hjj vecht, door eene onbedwingbare woode ;c worden gedreven. Ui) kan haar ook als werptuig met eene doodeljjke uitwerking ge-bruiken; indien hij, zooals meestal het geval is, verscheidene zulke quot;waddy'squot; in do hand heeft, werpt lijj er twee of drie schielijk na elkander weg, en terwijl zjju tegenstander nog steeds bezig is de in do lucht rondvliegende wapenen te vemnjjden, valt hij op zjjnen vijand aan met do quot;waddyquot;, die lijj voor het gevocht man tegen man bewaard heeft.
De quot;waddyquot; is het algemoene Australische panacee voor huiselijke onaangenaamheden; indien eene der vrouwen van oenen inboorling zich vermoet een eigen gevoelen to liehben, of op eenige andere wijze haar' zwarten heer en meester belocdigt, maakt do quot;waddyquot;, die altjjd hij de hand is, een dadelijk einde aan den twist, door haar een' slag te geven dat zij zonder gevoel op don grond neerzinkt. Somtijds slaat, de belcedigdo echtgenoot zijne vrouw een' arm of een been stuk; hjj doet dit editor alleen als hij te kwaad is om te berekenen, dat hij zjjne slavin een arm of een been brekende, een geruimen tijd verstoken is van hare diensten.
Bjj een Australisch quot;gentlemanquot; bekleedt de quot;waddyquot; dezelfde plaats, die in Europa vroeger door het pistool werd ingenomen; het is namelijk het wapen waarmede de geschillen worden beslecht. Indien twee Australiërs van naam willen duelleren, zendt de een don anderen eene honende, beloedigende uitdaging om met hem een tweegevecht aan te gaan; de meest kwetsende boodschap die hij hem kan zenden is deze, (lat lijj zijne stevigste quot;waddyquot; moet medebrengen om haar op het hoofd van zjjne tegenpartjj stuk te slaan.
Hardheid van den schedel — in sommige streken dor wereld eene beleediging — is hjj de Australiërs een eeretitel; de oene Australiër kan zich over den anderen niet verachtelijker uitdrukken dan als hij diens schedel vergeljjkt met de eijerschaal van
:ugt;
uon Emu. Do schrijver hooft ondorschoideuo scliodols van Auatralischo inboorlingon onderzocht en was vooral over twee zaken grootelijks verwonderd. Do eerste is do verbazende dikte en hardheid van liet boon, dio eiken, met con gewoon wapen too-gobragten slug schijnt te kunnen weerstaan; do andore is de vreeseiijko verwondingen die een Australische schedel zonder hinder kan te boven komen. Tengevolge van do dikte zijner hersenpan maakt do Australiër van zijn hoofd dikwerf oen zonderling gebruik; cone dor meest dwaze gewoonten is, stukkon hout door to breken op liet hoofd in plaats van voor de knie.
Op den behoorlijken tijd verschijnen de strijders op do bepaalde plaats; elk hooft zijne taaiste en zwaarste quot;waddyquot; bij zicli en is vergezeld van zijne vrienden. JVado gewone gebaren gemaakt en do gebruikelijke scheldwoorden gewisseld te hebben, die altjjd aan een duel tusschon Wildon voorafgaan, gaan zij voor goed aan liet werk.
De uitgedaagde neemt zijne quot;waddyquot; in do hand en gaat naar het midden van don kring, die door-do toeschouwers is opengelaten. Zjjne tegenpartij gaat, ongewapend, togen hom over staan en biedt, mot dc handen op de kniën diop voorover buigende, zjjn hoofd aan zijnon tegenstander. Do uitgedaagde voert oen' korten dans uit, om de vreugde te kennen te geven over don slag dien hjj wil toebrengen; nadat hij dan zorgvuldig gemikt heeft, ligt hjj zjjne quot;waddyquot; boog op en slnat er mede, zoo hard hij eenigzins kan, op hot hoofd zijns vjjands.
Door dezen slag zou een os gevold worden; het hoofd van een Australiër is echter van sterker specie gemaakt dan do kop van oen' os. Do man rijst derhalve overeind, wrjjft zijn hoofd en steekt do hand uit naar zijnen bosten vriend, dio hom de quot;waddyquot; overgeeft, welke hjj op zjjne beurt zal gebruiken. Nu is het dc beurt van don uitgedaagde om te bukken, terwijl de uitdager zijn bost doet om don schedel zjjnor tegon-partjj te verbrijzelen. Ieder kont evenwel door lange ondervinding het hardste gedeolt(gt; vim zijn eigen schedel en zorgt er voor dit naar zijnon vijand toe te koeren. Op deze wijze gaan zij voort, elkander slagen too te brongen, totdat cindoljjk een hunnor op den grond valt; de tegenpartij wordt dan gerekend do overwinning te hebben behaald.
Door do verschillende verwondingen, waaraan hot hoofd van een Australisch inboorling gedurig is blootgesteld, ziet do schedel eens knjgsmans er na zijnen dood dan ook zeer buitengewoon uit; hjj is overdekt mot deuken, fracturen en andere bo-schadigingon, die elk op zich zolven een'Europeaan onmiddellijk zouden gedood hebben, maar den Australiër slechts tijdelijk oonig ongemak schijnen te veroorzaken.
De Australiër houdt zoo veel van zjjne quot;waddyquot;, dat hij er zelfs niet van scheiden kan als hij onder meer beschaafden woont. liet is sommigen onzer lozers voorzeker bekend, dat er tegenwoordig oen groot aantal inboorlingen hij do politie in dienst zijn. Zij bewijzen onschatbare diensten aan do maatschappij, vooral togen do stroopo-rjjen hunner eigene landgenooton, die zjj vervolgen met oen rusteloozen ijver, welke hun vooral zoor verwonderlijk toeschijnt, die onbekend zjjn met don zondorlingon natuurlijken afkeer, altjjd tusschon wilde en getemde dieren, zoowel menscbolijke als andere, bestaande. De Australische inlandsche politio-agent is inderdaad voor do kolonisten hetzelfde wat do quot;Ghoorkaquot; of quot;Sikhquot; in Indic is voor hot Engelsehe leger en do getemde olifant van Coilon of Indië voor den jager.
Deze krachtige Zwarten zjjn gewapend met do gewone wapenen der Europeanen, dio zij zeer goed weten te hanteeren. Geen hunnor houdt zich echter voor behoorlijk toegerust indien hjj zjjne quot;waddyquot; niet bij zich heeft; als hij in hot kreupelhout trekt om dieven op te sporen, ontdoet hjj zich van al zijne kloederen behalve van zjjn hoofddeksel, dat het kentoeken is van zijn ambt; hjj noemt zijn geweer en gespt zjjn patroontascli om zjjn naakte midden. Boven alles voorziet hij zich evenwel van zjjne quot;waddyquot;, zonder welke zelfs bet geweer hem niet voldoende voorkomt.
Ofschoon deze vorm van quot;waddyquot; dikwijls als werptuig gebezigd wordt, is hot toch niet dio, waaraan do inboorling tot dit doel de voorkeur geeft. Zjjne quot;werp-waddyquot; of quot;wadnaquot; is veel korter en zwaarder en gelijkt veel op dc korte werp-knods, waarmede do Polynesiërs zoo goed weten om te gaan. De quot;waddyquot;, fig. «i der afbeelding, wordt quot;piccaninny-waddyquot; genoemd, omdat zjj gewoonljjk kleiner en ligter is dan de andere en door een kind gebruikt kan worden.
3*
AUSTRALIË.
N0. 1 on 2 zijn insgelijks knodson, maar van oon anderen vorm; zij worden ook op ccne andere wijze gebruikt. Indien do lozer zich de besehrijving herinnert van het kromme Abyssinische zwaard ot' de quot;shotolquot;, dan ziet hjj dat het in zjjn algemeenen vorm veel op deze knods gelijkt; het lange gepunte einde van beide is oven geschikt om over den rand van een schild hoen te slaan. Dit wapen wordt niet alleen gebezigd in het gevecht, maar dient den inboorlingen ook om bij hunne dansen op het schild do maat te slaan.
De lezer zal hebben opgemerkt, dat het handvatsel van vele dezer knodson in eene punt eindigt. Dit dient gedeeltelijk om zo nog beter voor aanvalwapen geschikt te maken, maar heeft bovendien nog een ander dool. Evenals do helden der Iliade, rusten ook hier de strijdenden nu en dan uit en geven elkander gelegenheid om tot adem te komen, voordat zij hot gevecht vernieuwen. In deze oogenblikken van rust hurkt de Australiër neer, wroet den grond om mot den steel zijner knods en wrijft zijne handen met aarde in, opdat hot wapen er niet aan zoude ontglippen.
Deze knods wordt vervaardigd op eene zeer vernuftige wijze; de maker zoekt een knoestigen tak uit en snijdt dien zoo, dat de draad van het hout loopt in de rigting van de bogt, of liever van den hoek der knods, waardoor deze aanmerkelijk sterker wordt. In Nieuw-Caledonië treft men eene knods aan, die bijna denzelfden vorm heeft en insgelijks van een' krommen boomtak gemaakt is; indien zij niet oneindig beter bewerkt was, zou men haar gemakkelijk voor de gebogen knods van eenen Australiër kunnen houden.
Deze eigenaardig gevormde knods is vrij ver verspreid; onder de stammen die de oevers dor Encounter-baai bewonen heet zij quot;marpangijequot;.
Onderaan de afbeelding ziet men nog twee andere quot;waddy'squot;; beide zijn gotoe-kend naar exemplaren uit het Dritsch Muscüm. De onderste gelijkt, behalve in den vorm van hot handvatsel, veel op die welke wij reeds hebben beschreven; de bovenste is een van die ruw bewerkte wapenen welke iemand in tijd van nood maakt. liet is eenvoudig oen stuk van een boomtak, in haast zoo behakt, dat hij aan het eene einde een steel en aan het andere een' knoest heeft.
In vele streken van Australië hebben de inboorlingen een zonderling wapen, hetwelk veel heeft van een zwaard. Het is omtrent 1 meter lang, plat, ongeveer 8 centimeter breed en heeft eenigzins scherpe kanten. Daar het gemaakt is van hot vaste hout van den quot;gom-boomquot; is het zeer zwaar in evenredigheid zijner grootte en in geoefende handen een zeer geducht wapen.
De Australische vrouwen hebben altijd een werktuig bij zich, hetwelk men nu eens voor eene speer en dan weder voor eene knods heeft gehouden; in de handen cener vrouw is het echter geen van beide, ofschoon een man het somtijds voor beide doeleinden bezigt. Het is eenvoudig een stok van afwisselende lengte, met eene in hot vuur geharde punt aan hot eene einde. De inboorlingen noemen het quot;kattaquot; en gewoonlijk noemt men het zeer juist do quot;graaf-stokquot; of stok om mede te graven. (Zie bladz. 28).
Met dezen stok spitten do inboorlingen don grond om op eene wijze die ons verbaasd doet staan; een Europeesch aardwerker met zijn houweel, spade en kruiwagen zou dan ook zeer vreemd opzien, als hjj het werk aanschouwde, hetwelk de naakte Zwarte zonder eenig ander gereedschap dan dezen stok verrigt. Indien zulk een werkman een quot;echidnaquot; uit zijn hol moest graven, zou hij ondervindon dat al zijn werken te vergcefsch was, dat het dier sneller kan graven dan hjj. Om een meter diep in den grond te komen zou de Blanke een trechtervormig gat moeten maken van zulk eene aanmerkelijke wijdte, dat hij er in kan werken cn houweel en spade vrij bewegen, om er den grond uit te kunnen werpen.
De Zwarte ondervindt daarentegen deze moeijehjkhcid niet; hij weet hoe hij een gat moet graven, zonder eenigen grond noodoloos om te werken. Dit doet hij door de quot;kattaquot; op dezelfde wijze te gebruiken als de Bosjesman zijnen stok bezigt, namelijk door haar regtop te houden, do geharde punt in den grond te stoken en de losgemaakte aarde met do handen te verwijderen.
Als hij een in holen levend dier moet uitgraven, steekt de zwarte jager eenen lan-
A 11ST 1!ALIK
:s;!
«*»•
{^cn en buigzainon tak in het liol, baalt don stok er uit on moot do Icug'to van hot liol op den grond af'; daarna stookt liij don stok or op nieuw in en begint boven het einde van bet hol te graven. Als bij bot oindo van don stok bereikt beeft, is liet dier voortgegaan mot graven en beeft zijn hol langer gemaakt. Do stok wordt dan verder gestoken en boven het einde opnieuw gegraven; dat wordt zoo dikwijls herhaald totdat liet vermoeide dier niet meer kan en gevangen wordt. De quot;kattaquot; wordt ook als wapen gebezigd en kan in eeno geoefende hand op oeno krachtige wijze dienst doen; zij wordt zoowel gebruikt om te slaan als om te steken.
Wij komen nu aan een zonderling werktuig, hetwelk men dikwijls voor een wapen gehouden beeft en dat hiervoor uitstekend zou kunnen dienen, ofschoon liet als zoodanig zelden gebezigd wordt. Dit is de quot;tomahawkquot; of hamer zooals lijj gewoonlijk genoemd wordt. Op de volgende afbeelding ziet men drie soorten van quot;tomahawk's.quot; J5jj alle drie is bot scherpe gedeelte van steen en het handvatsel van hout; deze twee deolen wórden op verschillende wijzen met elkander verbonden, naar do streek waar het werktuig vervaardigd is. De eenvoudigste vorm is die van fig. 1.
ILierbjj beeft men eenvoudig een geschikt stuk steen voor den kop uitgezocht; bet handvatsel is gemaakt van oen buigzamon tak die er om heen wordt gebogen, waarna men do twee einden van het hout stevig aaneenbindt. Hetwapen is vervaardigd in Nieuw Zuid-Wallis.
Fig. 2 is een quot;tomahawkquot;
die meer uitvoerig bewerkt is.
Hier is de steenen kop stevig mot oen riem aan den steel vastgebonden en wel op volkomen dezelfde wijze als dit door don Nieuw-Zeelander on den Dayakker tot hetzelfde doel geschiedt. Het beste staaltje van zoodanig werktuig is echter do quot;tomahawkquot; onderaan de afbeelding; zij is ge-teekend naar een exemplaar van het Eritsch Museüm. Do steel en do kop gelijken veel op die van fig. 2, maar do wijze waarop deze met elkander verbonden zijn is voel moor zamengesteld.
Vooreerst wordt de kop op zijne plaats gehouden door bindsels, die van de pezen uit den staart van den kangaroe vervaardigd worden en die de Australiër altijd in voorraad hoeft. De pezen worden in kokend water gedompeld en vervolgens gestampt tusscben tweo steenen, om do afzonderlijke vezelen vaneen to scheiden ; terwijl zjj nog nat en tamelijk veerkrachtig zijn wikkelt men ze om den steen en bot handvatsel. Zoodra zij droog worden, trekken zjj zich natuurlijk met groote kracht zamon on binden den kop en don steel voel steviger aaneen dan men dit met eenige andere stof zou kunnen doen. Zelfs vorsche huid houdt niet zoo zeker als pezen. Als dit bindsel van pezen volkomen droog is noemt de inboorling eeno zekere hoevoolheid
- u
/( gt;
van de eigenaardige zelfstandigheid die quot;zwartc-jongens-wasquot; genoemd wcult; hij kneedt die over den kop en hefc cimlo van den steel heen, waardoor deze nog vaster ver-eenigd worden.
Een ander werktuig ziet men fig. 3. Hier heeft de vereeniging van den steen met de plantaardige stof op eene andere wijze plaats. Het lemmer is hier gevormd uit een stuk kwarts zoo groot als eene hand, aan hetwelk men den vorm eener speer-punt gegeven heeft. Het handvatsel is hier, in plaats van hout, eenvoudig een bundel plantaardige vezelen. Het eene einde van den steen is tusschen de losse einden der vezelen gestoken, waarna hot geheel zoo vast mogelijk met koorden van riet vervaardigd wordt aaneengebonden. Het is eene soort van dolk; oen andere vorm van hetzelfde wapen maakt men, door eenvoudig aan een stok, die ongeveer 40 centimeter lang is, eene punt te snijden en die punt in het vuur te harden. Hit is inderdaad eene quot;kattaquot; in miniatuur, maar zij wordt tot oen ander doel gebruikt.
Wij hebben deze hamers of bijlen en de dolken tegeljjk vermeld, omdat zij dienen tot hetzelfde einde, namelijk het beklimmen van boornen.
Vlug als een aap, kan de inboorling van Australië eiken boom beklimmen. Als de boornen eene niet al te groote dikte hebben, doet hjj dit niet — zooals dit in Europa algemeen het gebruik is — door den stam mot zijne boenen en armen to omvatten. In plaats dat hij zijne armen en boenen om den stam slaat, zoover hem dit mogelijk is, zet bij er van voren zijne voetzolen tegen en drukt er aan iedere zijde met kracht cone hand tegen aau; hij klimt zoo naar boven met do vlugheid van een' eekhoren. Deze wijze van klimmen wordt tegenwoordig aan elke goede gymnastic-school in En-golaiid onderwezen en heeft een groot voordeel boven do oude manier; behalve dat het bij deze veel Inngzamcr gaat, heeft men nog bovendien de zekerheid dat men zich de kleederen verscheurt.
Zij die gezien hebben hoe onze Europeesche akrobatcn den toer uitvoeren, dien men ul(i /i'-rchc' noemt, waarbij de eene man den anderen aan het boveneinde van een staak balanceert, of de verschillende variation hierop door de Japansche goochelaars, die palen en ladders op hunne voetzolen balanceeren, zal zich herinneren hoe een der kunstenmakers don paal oploopt, die door zjjn medgezel in evenwigt wordt gehouden. Op dezelfde wijze beklimt de Australiër een' boom die niet al te dik is; is hij eenmaal tusschen do takken, dan loopt hij er mot volkomen zekerheid en groote vlugheid over heen.
Boomen die op dozo wijze kunnen beklommen worden, zjjn echter in do Australische bosschen vrij zeldzaam; bovendien bestaat er betrekkelijk weinig reden om zo te beklimmen, want de holten waarin do bijen hare nesten maken en andere dieren zich gedurende den dag verschuilen, bevinden zich altijd in een' tak of den stam van oude boomen die aan het vergaan zjjn. Sommigen dezer boomen zjjn zoo groot, dat liet werkelijk houten torens zijn, waar do handen geen vat aan hebben; en toch klimmen do inboorlingen er langs naar boven, alsof het dunne boompjes warcu.
Uit aanhoudende gewoonte gaat een Australiër nooit een' boom voorbij, zonder een oog te slaan op don bast; door dien enkelen blik weet hij, of het noodig is hem to boklimmon of niet. De verschillende dieren die op boomen leven, vooral de zoogenoemde quot;opossum'squot;, kunnen in geen' boom klimmen zonderde sporen hunner klaau-wen in den bast achter te laten. Er is geen enkele oude boom, wiens bast niet met deze sporen bedekt is; het scherpe en geoefende oog van den inboorling, onderscheidt onmiddellijk of deze teekens zijn van een dier dat den boom heeft beklommen, dan wel er is afgeklommen; hjj kan ook den tijd bepalen wanneer dit heeft plaatsgehad.
Men kan do tcekenen van oen dier dat naar boven of beneden geklommen is gemakkelijk genoeg onderscheiden, wanneer men ze eens heeft loeren kennen. Als een dier oenen boom beklimt zjjn de sporen zijner klaauwen weinig meer dan kleine holten boven welke zich eene kleine kras bevindt; zij gelijken veel op do conventionele quot;tranenquot; in de wapenkunde. Gaat het dier ochter naar beneden, dan laten do klauwen door het gedurig uitglippen en vasthouden, lange groeven na. Bij bijna allo dieren, met uitzondering der aapsoorten, neemt men dergeljjko teekenen waar; zoowel de beerenjager van Noord-Amerika als do opossum-jager van Australië worden er door geleid.
Wanneer de inlandsche jager een naar boven gaand spoor ziet, verseher dan do
34
AUSTRALIË.
andere, dan weet Inj dat zijne prooi hier of daar in den boom verborgen ia. Hij legt dan alles op den grond wat hem kan hinderen, gaat op den boomstam ai' en doet eene reeks van houwen met zijne bjjl er in. J)eze slagen doet hij paarsgowijzo en maakt bij eiken dubbelen slag eene kleine holte in don boom; dit doet hij met tus-schenruinitcn van 40 a 50 centimeter, afwisselend regts en links.
Als lij] deze inkeepingen gemaakt heeft zoo hoog hjj slechts reiken kan, steekt hij den groeten teen van zijn linkervoet in de benedenste opening, omklemt den boom met zijn linkerarm en slaat met den regtemnn zijne tomahawk zoo hoog mogeiijl
tomahawk als houvast gebruikt om zich
i in
omhoog te
zeer veel lovend
kans zijn in een oven
dat dit gebeurde. Do schrijver
:ent een geval, waar eene kat worden; dit bleek uit do hou-
gebraden
werd zonder wakker te
AUSTRALIË.
ding waarin het dier gevonden werd, namelijk inocngerold, met haar kop op do peuten en den staart om het ligchaam gewikkeld. En tooh is do slaap van een huisdier, dat slapen kan wanneer het wil, lang zoo vast niet als die van een wild dier, hetwelk den geheelen nacht op de jagt en geheel en al voor een nachtelijk leven gebouwd is.
liet maken van gaten in den boom om er de teonen in te kunnen stoken, schijnt theoretisch nog al langzaam en vervelend in zjjn work te gaan; in do praktijk echter is het juist het tegenovergestelde. Een inboorling beklimt een' boom bijna even zoo snel als wij eene ladder. Daar do grooto hoornen zoo geschikt zijn tor huisvesting van de dieren die den Australiërs tot voedsel dienen, is er bijna geen enkele boom waaraan men de inkervingen, door de inboorlingen gemaakt, niet waarneemt. Vreemd is het, maar de Australische jagers maken nooit gebruik van do inkervingen, die door anderen gemaakt zijn; elk die een' boom wil beklimmen, maakt oene nieuwe reeks openingen voor zich zeiven.
Het gebeurt somtijds dat iemand het spoor van een of ander dier of van een bijennest ziet en geene quot;tomahawkquot; bij zich heeft. In dat geval kan hij toch in don boom klimmen; hij gebruikt dan den dolk dien wij reeds hebben beschreven. Hij slaat gaten in den bast en trekt zich aan den dolk omhoog, alsof hij oeno quot;tomahawkquot; bjj zich had; het eenigo verschil is, dat de openingen kleiner zijn en dat zjj harder moeten werken.
Als do jager eens den ingang van het hol gevonden heeft, is het vangen van het dier alleen oeno kwestie van tijd; hij is zeker dat het vuur en de rook het naar buiten brengen, waarbij hij het dubbele voordeel hoeft, dat het half gestikt is van den rook en half verblind door het vuur en het daglicht waaraan zijne oogen niet gewoon zijn. Het wordt dan door een' slag met de quot;tomahawkquot; of oen' stoot mot den dolk afgemaakt, en vervolgens naar beneden geworpen. Do gelukkige jager gaat dan voort met den boom nog verder te onderzoeken, of er welligt nog een ander dier in verborgen is.
IJoze wijze van klimmen ziet men op de voorgaande afbeelding. Zij is door Angas naar de natuur geteokend. De boom is de bekende quot;kool-palmquot;, die zeer hoog wordt en, evenals vele andere palmen, nooit geheel regt groeit, maar altijd in den stam eene bogt hoeft. Gelijk alle soorten van palmen groeit hij voort door opvolgende uitspruitsels uit het boveneinde van don stam; dit uitspruitsel, gewoonlijk de quot;koolquot; genoemd, is een zeer geliefkoosd voedsel. Men hooft het de koningin dor groenten genoemd en een reiziger zegt in vervoering, dat zij de Ambrosia der Olympische goden moet geweest zijn. Door het wegnemen van dit uitspruitsel sterft de boom; om deze roden wordt het gebruik dezer groente in bescliaafde stroken op oeno zware boete verboden. Do quot;Wilde echter, die geen het minste donkbeeld hoeft om voor don dag van morgen te zorgen, geeft ook niets om den dood van dezen nuttigen boom.
Op dezelfde afbeelding ziet men ook eenigo parasitische planten van dit land. Den dolk, dien wij in eene vroegere afbeelding hebben doen kennen, zal een inboorling niet voor het beklimmen van boomen gebruiken, tenzij hij zich geene quot;tomahawkquot; of quot;warpooquot; kan verschaffen. Hij wordt gewoonlijk gebezigd als wapen, maar ook als mos, waarmode do Wilde zijnen gevallen vijand kan verminken; do wijze waarop hij dit doet zullen wij beschrijven als wij handelen over het oorlogvoeren in Australië.
Do quot;zwarte-jongens-gomquot;, die zulk eene grooto rol spoelt bjj de vervaardiging van Australische wapenen en gereedschappen, wordt verkregen van den quot;gras-boomquot;, gewoonlijk den quot;zwarten-jongonquot; genoemd, omdat men hem zoo ligt voor eenen mot spoor en mantel gowaponden inboorling kan aanzien. Doze gom is in het land waar zij tehuis behoort, zoor taai; brengt men haar echter naar Europa, dan wordt zij broos en brokkelt in stukken van do wapenen on gereedschappen af, ovenals dit mot oeno dergelijke bereiding, do quot;kurumanniquot; gom, het geval is, die door de inboorlingen van Ouiana bereidt wordt. Zij is volkomen zwart, en als zij droog is, zeer hard.
Do quot;gras-boomquot; is eene dor karakteristieke planten van Australië; hij heeft ook do zonderlinge individualiteit van dit vreemde land. Zijn stam is rond en ziet er uit als die van een' quot;palmboomquot;, terwijl uit zjjn top oen reusachtige bundel lange bladeren ontspruit, die zich, als oen grooto vederbos, in allo rigtingen uitbreiden. De bloemen ontspruiten juist uit hot midden; do bloemstengel is, als hij gedroogd is, zoo hard, taai on ligt, dat men or spoerschachten van maakt.
3(3
Al 1ST 1! A LMquot;:.
Do schrijvci' hooft in zjjno vorzamcling ccno Australische /aafj;, bij welker vervaardiging de 'zwarte-jongcns-gomquot; cene grootc rol heeft gespeeld. Iemand die het werktuig niet kent, zou het nooit voor eene zaag aanzien; het gelijkt meer op een ruw bewerkten dolk dan op eene zaag. Zij is vervaardigd van een stuk hout, dat gowoonlijk van den quot;gom-boomquot; wordt gesneden; aan het dikste einde is hot zoo dik als een mans vinger, van waar het langzamerhand in eene punt uitloopt. De gemiddelde lengte der zaag is 35 a 40 centimeter, ofschoon er zijn die tot 70 centimeter lang zjjn. quot;
In liet dikste einde is een groeve gesneden, die dient om do tanden der quot;zaag iu zich op te nemen. Deze tanden zijn van splinters kwarts of obsidiaan; aan do laatste geeft men de voorkeur. Bij sommige zagen, wier makers eenigzins mot de beschaving in aanraking zijn geweest, zjjn zij gemaakt van glasscherven. Men kiest een aantal splinters uit, zooveel mogelijk van dezelfde grootte en gemiddeld zoo groot als een tienstuiver-stuk; deze plaatsen de inboorling in de groeve, mot de scherpe kanten naar boven. Nu wordt er eene zekere hoeveelheid quot;zwarte-jongens-wasquot; gesmolten over heen gegoten; het gcheele hout van do zaag wordt er mede bedekt en do tanden tot omtrent op de helft hunner lengte, en wel zoo, dat zij goed op hunne plaats worden gehouden. Daar de steen-plintors zoo geplaatst worden, dat er tusschen allen cene kleine ruimte overblijft, wordt ook doze ruimte met het nuttige cement opgevuld.
Voor het werk hetwelk een Australiër er mede moet verrigten, voldoet dit eenvoudige werktuig genoegzaam aan zjjn dool. Natuurlijk kan men er slechts zeer langzaam mede arbeiden en er ook geene groote kracht mede uitoefenen; in dit geval zouden de tanden of breken of uit het cement losraken. Bij het gebruik dezer zaag gaat veel materiaal, tijd en arbeid verloren; daar de twee eerste artikelen echter voor de inboorlingen geene do minste waarde hebben, en liet werk zoo ligt mogelijk is, is het werktuig vrij geschikt voor hetgeen men er mede doen wil.
Een ongeschonden exemplaar dezer zaag treft men in Europa zelden aan, omdat de quot;zwarte-jongens-wasquot; afbrokkelt en de tanden uit hunne plaats raken.
Doordat het handvatsel in eene punt uitloopt, kan men deze zaag ook als dolk gebruiken en kan zij ook dienen om boomen te beklimmen.
HOOFDSTUK IV.
; \ U S T KALI K.
Vervolg,
DE AtJSTfïAI.ISCIIK SI'KKR KN IIAIIE VKI.K VKIISCIIII.I.KNDK VOIIMEN. — lgt;K WEHI'-STKER OK quot;JAVKU.IJN. ' -— ElsNK ClUOI I' VAN Arsl KAl,ISC 111; SPEREN. — MGTHEID DEIl SCHACHT, — DE VISCII-SPEEU MEÏ VEI.K PUNTEN. — VERNUFTIGE WIJZE OM DE IIEENEN PUNTEN AAN I)E SOIIACrlT VAST TE MAKEN. — VEERKRACIITKillEII) DER PUNTEN. — DUBBEL OEBHUIK, Al,8 ROEISPAAN EN ALS SPEER, — EEN ZOROVULDIO BEWERKT WAPEN. — SPEREN MET PUNTEN VAN VUURSTEEN, — UITSTEKENDE WIJZE, WAAROP DE AUSTRAUCR ZIJNE WERPTUIGEN WEET TE GEBRUIKEN. — DE KNODS, DE STEEN EN DE quot;KANGAROE;-HAT.quot; — DE WERPSTOK , quot;MIDLAIlquot; OF
•'WUM-MERAII.quot; — BEGINSEL VOLGENS HETWELK HIJ GEMAAKT WORDT, - MANIER OM DE SPEER TE DOEN
TRILLEN, — TOT OP WELKEN AFSTAND MEN KAN WERPEN, — HET WERPEN ONDERSHANDS. — DE JUISTHEID
WAARMEDE ZIJ MIKKEN. — HET VANGEN DER KANOAROE'S MET DE SPEEK,--DE PIJL KN BOOG,—STERKTE
VAN DEN HOOG, — DE PEES VAN quot;ROÏTANquot; EN DE KNOOP DIE ER IN WORDT GELEGD, — ZORG WAARMEDE DE PIJLEN VERVAARDIGD WORDEN. — VERMOEDELIJKE OORSPHONG DHR WAPENEN. — DE quot;BOOMERANGquot; EN ZIJNE VERSCHILLENDE VORMEN, — WIJZE WAAROP DIT WAPEN GEWORPEN WORDT. — ZIJN WAARSCHIJNLIJKE OORSPRONG, — GRONDSTOF WAARVAN DE quot;BOOMERANGquot; GEMAAKT WORDT. — HET AUSTRALISCHE SCHILD, ZIJNE VERSCHILLENDE VORMEN EN HET GEURUIK HETWELK MEN ER VAN MAAKT. — DE HOUTEN SCHILDEN EN DIE VAN BOOMBAST.
Wij zijn nu genaderd tot do verschillende vormen van speren, die door de Australisclio inboorlingen gebruikt worden.
Het gewone wapen ia ligt en niet veel grooter in middellijn dan de Zuid-Afri-kaanscho assagaaijen. Over liet algemeen worden de speren vervaardigd op eene vrij ruwe wijze; de maker scliijnt er niet veel aan te hechten of de schacht volkomen regt in, waardoor het wapen goed in evenwigt ligt. Do schrijver bezit in zijne verzameling onderscheidene speren, waarbij er een is die eene dubbele bogt heeft; de tweede bogt vernietigt als liet ware de eerste, zoodat het wapen hierdoor tamelijk regt wordt.
liet achtereinde cener Australische speer is, evenals dat der Zuid-Afrikaansche assngaai, zeer dun; de schacht wordt, van de punt af, waar zij zoo dik is als een vinger, naar het einde hoe langer hoe dunner, zoodat dit niet veel dikker is; dan een potlood. De gewone speren zijn aan het eene einde gewoonlijk eenvoudig gehard en 111 dit geharde gedeelte worden dan eenige weerhaken gesneden.
Sommige speren, in het bezit van den schrijver, zijn gemaakt volgens dit zelfde beginsel; zij verschillen alleen van de reeds vermelde, door dat zij eene afzonderlijke punt liobben, die van zwaar en hard hout gemaakt is. Hierin zijn diepe weerhaken gesneden, zoodat liet wapen veel geduchter is dan dat hetwelk uit een enkel stuk hout vervaardigd is. Zulk eene speerpunt ziet men fig. 7 op do volgende afbeelding.
Yelo speren zijn uiterst eenvoudig; het zijn niets anders dan lange stokken, die aan het dikke einde eene punt hebben. Deze punten zijn echter met veel zorg be-handeld; men schijnt er zelfs meer zorg aan te hebben besteed dan aan die welke meer uitvoerig bewerkt zjjn. Zij zijn omtrent 2 meter lang.
Er zijn echter nog vele andere soorten van speren, die een verschillend aantal
AUSTRALIË.
punten hebben en van verschillende dikte zijn. De rneest gewone speer, met meer dan eene punt, heeft er drie of' vier; in elk ander opzigt, behalve hun aantal, worden de speerpunten evenwel op dezelfde wijze vervaardigd.
De schrijver bezit eene speer, welker schacht omtrent 2l/j meter lang is; zij heeft aan haar dikste gedeelte even beneden do punt, niet meer dan S'/s centimeter middellijn. Het hout is zeer ligt en poreus, waardoor het dan ook zeer wormstekig is geworden.
De vier punten zjjn gesneden van het hout van don quot;gom-boomquot;, hetwelk hard en duurzaam is en waaraan men, zonder vrees van het te breken, eene zeer scherpe punt kan snijden. Elke punt is omtrent 50 centimeter lung en in midden hot dikst; het eene einde is eenigzins dunner, om het aan de schacht te kunnen bevestigen en aan hot andere is eene zeer fijne punt gesneden. ïusschen deze punten en do schacht zijn wiggen gestoken, om te maken dat zij behoorlijk uiteenstaan, terwjjl een en ander met koorden stevig is vastgebonden. Over hot koord is eene laag quot;zwarte-jongens-gomquot;,
waardoor alles een geheel uitmaakt.
Do speer dient den inboorling ook dikwerf als roeispaan en hij kan zijn broos vaartuig er met eene vrij grootc snelheid mede besturen. Hoe hij in staat is in een zoo ligt vaartuig regt overeind te staan, tc roeijen, een visch te harpoeneren en zijne worstelende prooi binnen boord to halen, is werkelijk een wonder.
liet laatste is nog het verwonderlijkst,
daar do vissehen dikwijls zeer groot zijn en hun gowigt aan het einde eeuer speer,
die somtijds 3 meter lang is, gevoegd bij do onstuimige bewegingen die zij maken, genoegzaam zou zijn om een veel steviger vaartuig te doen omkantelen.
En toch brengen do inboorlingen er uren achtereen op door, zonder ooit een ongeluk to krijgen; op eene kleine boot,
die naauwoljjks groot genoeg schijnt om een enkelen Europeaan op te nemen,
vinden twee man behoorlijk plaats om hunne vissehen to harpoeneren en binnen te halen; zij bereiden ze zelfs op een'
geïmproviseerden haard van nat zand en steenen in het middden hunner kano.
De beste tijd om vissehen te harpoeneren is do nacht; het gezigt van een
aantal inboorlingen die zich met deze waterjagt bezig houden, is zeer schilderachtig. Zij hebben toortsen bij zich, waardoor zij tot op den bodem van hot water kunnen zien; het effokt van de steeds bewegende toortsen, do glans van deze over het rimpelende water en de zwarte individu's dio zich hierin bewegen, terwijl sommigen naar visch uitzien, anderen zo met de speer trachten te treffen en weder anderen de gevangen prooi trachten binnen te halen, is uiterst schilderachtig en opwekkend. Do toortsen worden gemaakt van zeer ontvlambaren boombast; het geheelo tooneel komt veel overeen met dat wat men in Noord-Amerika het quot;branden van het waterquot; noemt.
39
AUST11AL1Ë.
Ujj dag kuniieu zij van de fakkels geen gebruik maken, en daar het ligtste windje de oppervlakte van liet water doet rimpelen, belet hun dit de vissehen te zien; zij gaan derhalve dwars over de kano liggen, met hun aangezigt en de oogen in het water, terwijl hunne hand de speer tot werpen gereed houdt. Daar hunne oogen onder do bewogen oppervlakte van het water zijn, kunnen zij duidelijk genoeg zien.
De schrijver heeft dezelfde handelwijze dikwijls gevolgd, als hij do bewegingen van onder water lovende dieren wilde nasporen. Zij is afdoende genoeg, ofschoon de houding op don duur vrij vermocijend wordt; bovendien worden zij, die niet zooveel aan gyni-nastie gedaan hebben dat do betrekkelijke positie van hun hoofd en hunne beenon hun onverschillig is, door don bloedaandrang naar het hoofd ligtehjk duizelig.
Op de bovenstaande afbeelding ziet men op welke wijze de speer gebruikt wordt om te vissehen; zij geeft ons oen goed denkbeeld van do buitengewoon ligto kano's en de vaardigheid van hen die ze besturen. Twee mannen zijn bezig zich met do speer voort te rooi jou; in de kano op den voorgrond zijn twee andere mannen, waarvan er een bezig is met visch op een klein vuur te braden. I I jj zit op zijne hurken, om niet zoo ligt over boord te slaan, terwijl zijn medgezel do punt zijner speer onderzoekt, voordat bij haar op nieuw gebruikt. Deze afbeelding is vervaardigd naar eene schets die op de plaats zelve genomen is.
Eeno andere speer, die ook gebruikt wordt om ermede te vissehen, en wier punten uitvoerig bewerkt zijn, ziet men fig. 8. Bij deze speer is eene punt van ijzer en do twee andere van been. liet wapen ia merkwaardig om do wijze waarop het einde der schacht tusschen do punten steekt en do manier waarop de verschillendo doelen aan elkander verbonden zijn. liet is afkomstig van de bencden-Murray.
40
AUSTRALIË.
Fig. fi van dezelfde afbeelding is oeno zeer geduchte wijziging van do werpspeer. Langs elke zijde der punt heeft de inlandsche krijgsman eeno groove gemaakt on in deze een aantal scherven vuursteen en kwarts gestoken^ op hare plaats bevestigd door quot;zwarte-jongons-gomquot;, zooals wij dit bij de zaag beschrcvon hebben. De bewerking is echter voel ruwer dan bij do zaag; do stukken vuursteen zjjn niet allen even groot en ook niet mot zooveel zorg geplaatst. Hot wapen ziet er inderdaad uit alsof de vervaardiger dor zaag do stukken vuursteen dio hjj niet kon gebruiken, tor zijde gelogd ou zo naderhand voor do punt zjjnor spoor gebezigd had.
Fig 4 en 5 van dezelfde afbeelding zijn twee speerpunten, die ons de vuursteen-wapenen in herinnering brengen, welke in do lafitste jaren in zoo grooto menigte in verschillende deden dor wereld zijn gevonden en afkomstig zijn van menschenrassen, nu reeds lang uitgestorven. Do speerpunten hebben ongeveer do grootte eener hand en men heeft er zorgvuldig don vereischen vorm aan gegeven. Zij zijn plat en de vervaardiger was een klover, handig genoeg om ze aan beide zijden even scherp on vrij gelijk van vorm te maken.
Do lezer zal bespeuren, dat fig. 5 veel donkerder van kleur is dan fig. 4. Dit onderscheid is niet toevallig, maar drukt zeer goed de verschillende tinten van het go-bruikte materieel uit; sommige speerpunten toch zjjn licht bruin, terwijl andere nagenoeg zwart zjjn. Deze wapenen zijn eigenlijk niets anders, dan verlengingen van den dolk die op bladz. 33, fig. 3 is afgebeeld.
Indien do lezer oen oog slaat op fig. 1 en 2 der afbeelding, zal hij zien dat deze twee speerpunten veel op elkander gelijken; het eenige onderscheid is dat de oene enkel en de andere dubbel is. Deze speren zijn afkomstig van Port-Essington.
De schrijver heeft er in zijne verzameling. Zij zijn zeer groot; eene is er bij, die meer dan 4 meter lang is en de andere zijn niet veel korter. Zij zjjn zoo dik als do pols van een' man; hoe ligt het hout waarvan zij gemaakt zijn dan ook moge wezen, hebben zij toch eeno buitengewone zwaarte en moeten in werking ver achterstaan bjj de ligte worp-speren die wij reeds beschreven hebben. Zulk een wapen moet natuurlijk dienst doen als lans en niet als werptuig.
In ieder geval zjjn de punt en de schacht van verschillende grondstoffen vervaardigd; do eerste ia hard, vast en zwaar, terwijl de laatste ligt en poreus is. In plaats dat beide doelen aan elkander verbondon zjjn mot de netheid, die men bij de ligtero wapenen waarneemt, zijn hier integendeel de punt en de schacht vereenigd met oen bindsel van dik touw, hetwelk wel zorgvuldig, maar ruw om het wapen is gebonden; bovendien missen zjj hot bokleodsel van quot;zwarte-jongens-gomquot;, waardoor de kleinere wapenen er zoo net uitzien.
Een' Australisch inboorling ziet men in zijnen oorspronkeljjkon staat nimmer zonder speer; en zooals men verwachten kan van hem, wiens onderhoud bijna geheel af hangt van do handigheid waarmede hjj mot zijne wapenen weet om te gaan, is hij in het werpen een volleerd meester. Niemand kan dan ook met don Australiër als mededinger in het werpen van wapenen optreden. Zonder van don quot;boomerangquot; te spreken, dien wij later zullen behandelen, kan do Australiër zijne speer of mot de hand of met den werpstok zoo werpen, dat hjj zjjn dool nooit mist. Dit doet lijj ook met zijne korte knods, ou als hij geen dezer wapenen bjj do hand heeft, bezit hij ook eeno bijzondere bekwaamheid in liet worpen met stoenen. Het is meermalen gebeurd, vóórdat men hot karakter der inboorlingen nog goed kende, dat oen goed gewapend soldaat door een'geheel ongewapenden inboorling gedood werd. De Europeaan vuurde op den Australiër, die door hoen en weer te springen maakte dat men niet goed op hom mikken kon, en de eerste word doodgegooid met een' regen van stoenen, die opgeraapt werden on geworpen met een juistheid, welke men moet gezien hebben om hot te kunnen gelooven. Toen de eerste reizigers in Australië van daar terugkeerden, wilde niemand gelooven, dat oen wapen kan weggeworpen worden en dan terugkeerde naar hem die hot geworpen had, en zelfs tegenwoordig is hot nog moeijeljjk om sommige personen tc doen gelooven aan do uitstekend handige on vaardige wjjzo waarmede een Aiistrnlicr mot stoenen gooit. Steenon mot juistheid te worpen is lang niet zoo gcniiikkelijk als hot schijnt; de Australiër werpt zo echter zoo schieljjk achter
41
elkander, dat het is alsof zij uit cone machine worden voortgesehoten. Hij springt onderwijl van den oenen kant naar don anderen, zoodat zijne werptuigen van allo mogelijke zijdon op zijn slagtoffer regenen.
Tot het verkrijgen dezer verwonderlijke vaardigheid, zoowel in hot vermijden als in het worpen van speren, moet men hierin natuurlijk van kindsbeen af geoefend worden. Do Australiërs houden dan ook veel van spiegelgevechten; zij zjjn dan gewapend met schild, worpstok en speer. Hot laatste wapen iioeft geone punt; hot einde is stomp en omgekruld. Zelfs mot dezo voorzorg is hot wapen evenwel volstrekt niet te verachten; als oen der strijders er goed door geraakt wordt, kan men zeker zijn dat hij op don grond valt. Indien hij don stoot tussehen do ribben krijgt, zal hij zonder twijfel naar zijn adem liggen te hijgen.
Deze nagebootste 'spoor heet quot;matamoodluquot; en verschilt in groote naar hem die haar gebruikt.
Eón werptuig is er evenwel, hetwelk uitsluitend in Australië tehuis behoort. Dit is de quot;boomerangquot;, die evenmin algemeen verbreid is en ook op de jagt of in don oorlog niet overal gebezigd wordt. Gewoonlijk wordt hij do quot;kangaroo-ratquot; genoemd, omdat hij als dit dier over den grond voortspringt; sommigen onzer lozers die zich de Australische crickott-spclers herinneren welke Engeland in 1868 bezochten, zullen zich er waarschijnlijk nog wel oeno voorstolling van kunnen maken.
Do quot;kangaroo-ratquot; is oen stuk hard hout, in den vorm van oen' dubbelen kegel, met een lang, buigzaam handvatsol aan oen einde. Dit handvatsol is ongeveer 70 centimeter lang en zoo dik als oen potlood; op eenigen afstand ziet het wapen er uit als oono reusachtige pad met oen langen staart. Dc Australische inboorlingen maken dezen staart van een' buigzamen tak; zjj die echter roods oonigzins mot de beschaving in aanraking zjjn gekomen, hebben ontdekt dat balein voor dozen staart do bost-mogolijke zelfstandigheid is.
Als een inboorling met do quot;kangaroo-ratquot; werpt, pakt hij deze bjj don staart; hij slingert haar dan voor- en achterwaarts, totdat zjj bijna dubbel gevouwen is, on laat haar dan eensklaps los. /ij vliegt dan door de lucht met hetzelfde dreigende en sissende geluid als een geweerkogel; zij komt echter nooit meer dan 7 of 8 voet boven den grond. Zoodra zij de aarde raakt, springt zjj op en maakt een aantal achtereonvolgendo buitelingen, totdat zij eindelijk ophoudt. Zij vliegt inderdaad juist zoo over den grond als wanneer een jongen oen vlak stoontjo over hot water schoort. Do afstand waarop dit werptuig geworpen kan worden, ia werkeljjk verwonderlijk. Hot komt er voel op ; u onder welken hoek hot op don grond raakt. Wordt het to hoog geworpen, dan doet hot oen of twee sprongen, maar doorloopt geon' grooton afstand. Werpt men hot te laag, dan schiet het langs don grond on verliest door de wrijving spoedig zijne kracht. Is hot evenwel in goede handen, dan ziet hot er uit als oen levend dier dat over den grond springt; zijne bewegingen hebben dan oeno verwonderlijke gelijkenis op do groote sprongen der quot;kangaroo-ratquot;, die verschrikt weg springt, terwijl haar lange staart haar
in evenwigt houdt. . „ . , . . 1
Een werptuig oenigzins hierop gelijkende wordt ook gebruikt in Fyi; lnor is do schacht echter stijf en wordt voortgestuwd door don top van don wijsvinger tegen hot einde te plaatsenquot; en hot wapen ondershands weg te worpen. Men bezigt liet dan ook alleen in oen spel, waarbij do spelers het, zoo ver mogelijk, langs den grond willen laten schoren.
Om echter tot onze speren terug te koeren. liet gebeurt zelden dat oen Australiër none spoor mot de hand werpt; hij geeft hiervoor altijd de voorkeur aan het zonderlinge werktuig, hetwelk door do inboorlingen oen' quot;wummorahquot; of quot;midlahquot; en door do volksplantors eon quot;worpstokquot; genoemd wordt. Do theorie van dezen quot;worpstokquot; is gemakkelijk gonoog, maar in do praktijk is zijn gebruik zeer mooijelijk; er behoort oeno groote'mate van oefening toe, voordat men er mot conige zekerheid mode weet
om to gaan. , , i •
Het beginsel waarop dit werktuig berust is dat van den slinger; de worpstok is dan ook eigenlijk niets anders dan een slinger, die niet van touw, maar van hout go-
42
AUSTRALIË.
maakt is; do speer neemt dan do plaats in van den steen. Do werpstok behoort zoo noodwendig bij do speer, dat oen inboorling oven goed zonder speer op togt zou gaan, als zonder het werktuig waarmede hij haar werpt. Deze werpstok hooft naar de verschillende streken ook eono verschillende gedaante; liet beginsel is evenwel bjj allen hetzelfde. Op do volgende bladzijde vindt men afbeeldingen van allo vormen, die do werpstok aanneemt. Men ziet, als men de verschillende figuren beschouwt, dat deze stok bestaat uit een stuk hout van verschillende lengte en breedte, maar dat aan het eono einde eene soort van weerhaak heeft. Voordat wij overgaan tot het verhalen van do wijze waarop dit werktuig gebruikt wordt, zullen wij eerst eenc korte beschrijving geven hoe hot vervaardigd wordt on van zijne verschillende vormen.
Vooreerst is deze werpstok altijd meer of minder plat; somtijds, zooala bjj fig. 3, hoeft hij eenigormato don vorm van een blad; in andere gevallen, zooals bij iig. (! is 1'Ü zeer smal en over het grootste gedeelte zijner lengte niets meer dan een plat gesneden stok. Hij wordt altijd vervaardigd van een of ander vast en veerkrachtig hout, en in vele gevallen is hij groot en zwaar genoeg om bij een gevecht man tegen man voor knods te dienen. De schrjjver heeft er een goed staaltje van in zjjne verzameling; het is afkomstig van de Zwaan-rivier en had, toon het in zijn bezit kwam, het opschrift eener Indische knods. Hij is afgebeeld fig. 3.
Dit exemplaar is omtrent 2 meter lang en op zijn breedste gedeelte ongeveer 10 centimeter breed. In hot midden is hjj nagenoeg een halven centimeter dik, welko dikte naar de randen langzamerhand afneemt, totdat deze zoo dun zijn als do randen van het zwaard, hetwelk wij roods beschreven hebben. Zulk een wapen zou, als knods, uitstekende diensten kunnen bewijzen, waarschijnlijk niet voel minder dan do welbekende quot;meraiquot; van Niouw-Zeeliuul.
Dat het voor dit doel gebruikt is, blijkt uit eene breuk, klaarblijkelijk door een hevigen slag veroorzaakt. Het hout is gespleten van het eene einde tot het andere. De zorgvuldige eigenaar heeft echter de breuk hersteld en dit op eeno zeer vernuftige wjjze gedaan. Hij hoeft de twee gebroken vlakten netjes aaneengeiegd en deze aaneengebonden met de pezen van kangaroe-staarten, waarvan wij roods gesproken hebben. Deze pozen zijn plat en worden beschermd door eene dikke laag quot;zwarto-jongens-gom.quot;
Hot hout waarvan hjj vervaardigd is, is dat van den taajjen, vasten gomboom. Of dit een gevolg is van hot vele aanvatten door de vette inboorlingen of van eono lt;r...dere oorzaak, is niet uit te maken, maar do schrijver kon er geen briefje opplakken. Aan elk nommer zjjner verzameling was met stijfsel, gom of lijm een opschrift geplakt, maar ofschoon hjj dit met het voorworp in kwestie wilde beproeven, viel het er binnen weinige dagen van zelf af.
Het eigenaardig gevormde handvatsel bestaat geheel en al uit quot;zwarto-jongens-gomquot;, en doze is, behalve dat zjj eenigo neiging toont om van bet hout los 'te laten, even vast en stevig als zij ooit geweest is. De pen die in de schacht der speer sluit, is in dit exemplaar van hout; in vele werpstokken is zij echter van been. Fig. 1 en 2 zijn voorbeelden van dezen vlakken vorm dor quot;midlaliquot;; zjj zijn goteekend naar exemplaren die van Zuid-Australiö afkomstig zijn. Fig. 4 en 5 zijn werpstokken van Port-Essington, waarvan n0 4 merkwaardig is door den eigenaardigen vorm van het handvatsol. Die van fig. 5 sclijjnt in hot gebruik bijzonder lastig te zijn en bijna gemaakt te wezen met hot bijzondere doel om don inboorling te beletten zijn wapen behoorlijk vast te houden. Fig. ö is oen voorbeeld van den werpstok van Queens-land en kan, zooals men ligtelijk ziet, ook als knods gebruikt worden, indien men hem slechts omkeert en het einde mot don weerhaak tot handvatsel gebruikt.
In Noord-Australië bezigt men nog een' anderen vorm van werpstok, dio onder aan de afbeelding is voorgesteld. Do schrijver heeft er een in zijne verzameling, die van Kaap York afkomstig is. Hij is meer dan GO centimeter langer dan die van de Murray; ofschoon een dorde langer, is hij op zijne grootste breedte niet broeder dan 5 centimeter, In het midden is hij hot dikst, welke dikte, even als bij allo dergeljjko wapenen, naar do kanten afneemt.
Wij zullen nu oens zien, hoe dc inboorling zijne speer werpt. Terwijl hij den
43
AUSTRALIË.
werpstok in liet midden vasthoudt, zoodat liet oeno einde boven zijn' schouder uitsteekt, neemt hij zijne speer in do linkerhand, steekt een kleine holte aan hot ondereinde der spoor op do pen of' den weerhaak van dozen en houdt do schacht op hare plaats door er den wijsvinger zijner rogterhand over hoen to leggen. Men ziet dat de speer hierdoor veol moer in ovonwigt ligt on do kracht van den arm moer dan verdubbeld wordt.
Somtijds, vooral als hij op de jagt is, werpt do inboorling zijne spoor, zonder zich or vorder over te bekomnieron. Is bij cchtor in gevociit gewikkeld, dan verrigt hjj or oonigo evolution mode, die in het oog van oen Europeaan nog al belagchelijk zijn,
maar dienen moeten om zijn' vijand schrik aan to jagen. Do spoor wordt mot kracht hoon en weer geslingerd, zoodat zjj trilt als eono Afrikaansche assagaai; onder dit trillen wordt zij weggeworpen. Er zjjn twee wijzen om dit trillen te woog te brengen; do eono is door do rogterhand to bowegon on do andere bestaat hierin, dat men de schacht mot do rogterhand aanvat en sterk hoen on woór beweegt, terwijl haar einde op den weerhaak van don werpstok rust. In ieder geval hooft het trillen dor spoor op don Australischen krijgsman dezelfde uitwerking als op don Afrikaan. Het snorrende geluid van hot trillende wapen wekt hom buitengewoon op; terwijl do krijgsman zijnen vijand mot zijne speer bedreigt, springt hij in hot rond en schrceuwt alsof' hjj krankzinnig was. — Hjj is dan ook voor het oogenblik een' razenden krankzinnige gelijk.
Do afstand waarop een speer kan worden geworpen, is verwonderlijk; hot is werkelijk fraai te zion; hoe zij door do lucht vliegt. Als zij don werpstok verlaat, hoort men oen ligt kletterend geluid; dit zegt hom, die mot dit geluid bekend is, evenveel als do dreigende toon van do pees eens boogschutters.
Dat men zulk eono speer zoo ver kan worpen is lang niot zoo verwonderlijk als dat men er zoojuist mode kan mikken. Een tainehjk lange werpstok namelijk, werkt ala zulk een krachtige hefboom, dat do verre dragt van hot wapen niet zoo verbazend is. Dat men er zoo good mede kan mikken is echter zoor vreemd. Do schrijver heeft
44
AUSTRAIJË.
meermalen gezien, dn inboorlingen als zij op con' afstand van 70 ii 80 meter met de specr een spiegelgevecht hielden, voor 4 van de G worpen op zijde moesten springen om niet door de speren geraakt te worden.
Behalve het krachtige werpen bovenshands hebben zij nog cenc manier om dit plotseling ondershands te doen; de speer schoort dan langs den grond en schiet ais zjj (Ie aarde raakt, voort mot eene reeks van sprongen, die een' nieuweling in deze wjjze van oorlog voeren wol in verlegenheid moeten brengen.
Do kracht dor speer als wapen blijkt bij niets beter dan bjj de jagt op den kangaroe, AIh een inboorling een dezer dieren ziet weiden, begeeft hij zich op eenigen afstand waar liet hem niet kan zien. Hier verzamelt hij oenigo bladerrijke
takken en bindt die zoo aaneen, dat zjj eene soort van scherm vormen. Iljj neemt dan zijne sporen, zjjn werpstok en zijne quot;waddyquot; in de hand en de jagt vangt aan. Terwjjl li ij zijn voordeel doet met iedere bedekking, sluipt hjj in de grootste stilte voorwaarts en zorgt altijd het dier beneden den wind te naderen, opdat hot hem niet door zijn reuk zou ontdekken; bij liet voortkruipen vermijdt hjj zorgvuldig op verdroogde bladeren of droogo takken on andere voorwerpen te treden, door wier geritsel het (Hor op het naderend gevaar oplettend zou kunnen worden gemaakt.
Zoolang hjj het eenigzins doen kan blijft hij achter liet kreupelhout; is dit echter niet meer mogelijk dan neemt hjj zijne toovlugt tot het scherm van bladeren om het dier zoo ver te kunnen naderen, dat het binnen hot bereik zijner speer is. Voordat hjj van achter de boomen of liet kreupelhout te voorschijn komt, neemt hjj zijne spoer, steekt haar op den werpstok, ligt den arm op en houdt haar be-ukel II ,
45
AUSTRALIË.
hoorljjk in cvonwigt; lijj beweegt dien arm niet voordat hjj de speer wegwerpt. Het scherm vau bladeren met de linkerhand vóór zich vasthoudende, steekt hjj zijne andere speren en wapenen, die hij niet kan verbergen, zóó tnsschen de takken en bladeren, dat zjj er uitzien als doode takken. Nu beweegt hjj zich langzaam voorwaarts in de rigting van den kangaroe; hjj gaat alleen vooruit, als deze bukt om te eten. Zoodra het dier overeind rjjst om, op de wjjze van alle kangaroo's, de streek to overzien, bljjft hjj stil achter het scherm liggen.
Eindelijk komt hjj er digt genoeg bjj en doorboort het argelooze dier. Het gebeurt somtjjds, dat er nioerdcre kangaroo's bjj elkander zijn; in dat geval wordt eene tweede speer spoedig op do quot;midlahquot; gestoken en de vlugtende dieren achterna geworpen. Is dc jager ze zeer van nabjj genaderd, dan worden zjj ook nog door zjjnc werpknods onfeilbaar getroffen. Als hjj al de werptuigen gebruikt heeft die hjj bjj zich heeft, maakt hij dc gewonde dieren verder met zijne quot;waddyquot; af.
' Op de vorige afbeelding is do wijze waarop de werpstok gebruikt wordt zeer goed teruggegeven; twee jagttooncelen worden er op voorgesteld. Op den voorgrond ziet men cencn jager, wien het gelukt is, door in de schaduw der hoornen te bljjven, vrjj-digt bjj de kangaroo's te komen; hij brengt juist zijne speer voor den doodehjjkon worp in balans. Hjj heeft het middelschot van den neus doorboord met het zonderlinge beenen versiersel, waardoor het gelaat zulk eene vreemde uitdrukking krjjgt. Op den achtergrond is een ander jager, die verpligt is geweest zjjne toevlugt to nemen tot het scherm van bladeren waarachter hjj zich verborgen houdt, terwijl de niets kwaads vermoodondo kangaroo's in zijne nabijheid bedaard loopen te weiden. Een hunner is ongerust geworden en zit overeind om rond to zien, evenals een eekhoren doet, als hjj zijn voedsel op den grond zoekt.
De lezer zal nu kunnen begrijpen dat goed mikken bjj dit worpen der spoor een volstrekt voreischte ia — iets dat voor don schrijver een praktisch gehoiin is. lljj kon de speer door middel van den werpstok eene aanmerkeljjken afstand laten door loopen, maar goed mikken is geheel iets anders; do speer schijnt uit haar zelve eene oigeno rigting te nemen, geheel onafhankelijk van do wonscnon van hem dio haar werpt. En toch is de Australiër zulk oen goed schutter, dat hij op een afstand van 70 a 80 motor zjjnen man niet mist; hjj brengt den wind behoorlijk in rekening en weet ook do bogt, welke de speer doorloopt, mot verwonderlijke naauwkeurighoid te berekenen. Op kortoren afstand zijn zjjne hand en zijn oog oven vast en hjj doorboort eon kangaroe op 25 ii 30 meter even zeker als een goed schutter dit met zjjn geweer zou doen.
In sommige streken van Australië zjjn do inboorlingen ook gewapend mot pijl en boog; het gebruik dezer wapenen schijnt zich echter tot de bewoners van hot noordelijkste gedeelte van het werelddeel tc beperken. Do schrijver heeft in zjjne verzameling bogen en pjjlen, die van kaap York afkomstig en in hunne soort bewonderenswaardige wapenen zjjn, welke den boogschutters van Polynesië oer zouden doen. De bogen zjjn omtrent 2 meter lang en vervaardigd van den vasten of mannotjes rottan. Zij zjjn zeer stjjf en er is zoowel een krachtige als geoefende arm noodig om ze behoorlijk te spannen.
Evenals de schachten dor speren worden ook deze bogen ligt wormstekig. Een exemplaar van den schrijver is zoo door deze kleine houtwormpjes doorknaagd, dat een kleine hoop geel poeder op den grond valt, als men den boog neerzet; als men er eenigzins sterk tegen slaat, vliegt eene wolk van hetzelfde poeder in het rond. Gelukkig was dezelfde losheid van weefsel, waardoor de torretjes er zulke verwoestingen in konden maken ook het middel om do vergiftigde vloeistof op te nemen, die de schrjjver in de openingen spoot; hierna hebben de verwoestingen opgehouden en het meest vraatzuchtige insokt kan nu het wapen niet meer schaden.
De pees is zeer eenvoudig; het is niets dan een stuk rottan, hetwelk op de voreischte dikte gesneden is. Het vernuftigste bjj dezen boog is welligt do wjjzo waarop de lus aan de pees is gemaakt. Ofschoon onbekend met den eenvoudigen maar afdoenden boogpoesknoop, waarmede de Europeesehe boogschutters zoo vertrouwd zijn, maar die bjj de stjjve het stugge rottan niet zou kunnen worden gebezigd, heeft de
46
inboorling toeli con knoop uitgevonden die even doelmatig in; hij berust op hetzelfde beginsel, namelijk daarop, dat hij de pees beneden de lus eenige malen om haar zelve wikkelt. Om aan hot rottan de noodige buigzaamheid te geven wordt het geklopt, ten einde do afzonderlijke vezelen los te maken en ontdaan van de harde, brooze laag die het bekleedt; deze vezelen worden dan ineengedraaid tot een ruw koord, welks uitrafelen belet wordt door er eenige vezelen van dezelfde stof om heen te binden.
De pijlen zijn gelieel voor dezen boog geschikt. Zij zijn verschillend van lengte, maar alle veel langer dau die welke bij de vroegere Europeeschc boogschutters in gebruik waren; do kortste ia minstens 1 meter lang en de langste nagenoeg l'/s meter. Zij hebben geen spoor van vederen en geene inkeping, zoodat de inboorling verpligt is de pijl met zijn duim on wijsvinger tegen de pees te drukken en derhalve den boog niet spannen kan met zijn wijs- en middelsten vinger, zooals alle goede boogschutters, sedert dit wapen is uitgevonden, gedaan hebben.
De schachten der pijlen zijn van riet en alle aan hot einde voorzien van lange punten van eene of andere harde en zware houtsoort, waardoor zij behoorlijk hunne rigting kunnen behouden. Sommige punten zijn glad terwijl andere van uitvoerig bewerkte weerhaken voorzien zijn. Een pijl van den schrijver heeft bijv. eene enkele rij van 6 weerhaken, terwijl een «andere een dubbelen weerhaak bezit. Een derde heeft, in plaats van een' weerhaak, eene bolvormige verdikking, die langzamerhand in eene punt uitloopt en geen het minste nut kan doen, behalve dat zjj welligt dient als sieraad. Een vierde is versierd met twee zulke bollen, terwijl een vijfde, de langste van allen, een' kleinen bol heeft, waarop men eene poging kan waarnemen om er figuren op te snijden. Het patroon is zoo eenvoudig mogelijk, maar het is het eenige snijwerk van alle wapenen. Dezelfde pijl is nog merkwaardig doordat de punt eenige centimeters ver bedekt is met eene soort van vernis, dat er volkomen uitziet als rood lak, terwijl er nog een ring van dezelfde stof een tiental centimeters digter bij de schacht op is aangebragt. Do zeeman die deze wapenen had medegebragt, verhaalde den schrijver dat dit roode vernis vergif was; het is echter uiterst twijfelachtig of het wel iets anders is dan een sieraad.
liet einde van hot riet waarin de punt gestoken is, wordt beschermd door eene inwikkeling met rottan-vezolen, die bedekt is met een donkerkleurig vernis, een ander dan de quot;zwarte-jongens-gomquot; die bij de vervaardiging van andere wapens zoo veelvuldig gebruikt wordt. Bij één exemplaar is deze inwikkeling vervangen door een vlechtwerk ter lengte van 3 centimeter ongeveer; dit is zeer net bewerkt met platte strookjes van den buitenkant van het rottan, die niet veel breeder zjjn dan gewoon bindgaren; door dit nette wordt do Polynesische oorsprong der wapenen verraden. De schrijver wordt er door bevestigd in zijne overtuiging, dat pijl en boog eigenlijk niet oorspronkelijk in Australië te huis behooren, maar van Nieuw-Guinea zijn ingevoerd en hunnen weg naar het binnenland niet gemaakt hebben. De inboorlingen van Noord-Australië hebben klaarblijkelijk vele zaken aan Polynesië ontleend, gelijk uit het vervolg onzer beschrijving nader zal blijken.
De lengte van den boog kan men nagaan, als men een oog slaat op de afbeelding bladz. 48; zjj stelt oenen inboorling voor van de golf van Carpentaria, staande in of liever op zijne kano, terwijl hij eene schelp te koop aanbiedt. Zijn boog is echter niet zoolang als het exemplaar van den schrijver, dat eene lengte heeft van ruim 2meter; of anders moet do man eon reus geweest zijn. De lezer zal het sebildpad-likteeken op zijnen arm bespeuren; het geeft eenen noordelijken oorsprong te kennen in verband met de likteekens op 's mans borst; dit is ook het geval met de manier waarop zijn haar en baard in kleine vlechten zjjn opgemaakt.
De woestheid van voorkomen is een kenmerk van het ras; zooals wij zien zullen, als wjj de kano's behandelen en hen die haar besturen, is het volk zeer be-driegelijk. Zjj zijn zacht en beleefd «als zjj denken dat zjj de minderheid hebben; verbeelden zjj zich echter het tegendeel, dan zjjn zjj onbeschaamd en dreigend. Men kan ook vrij zeker zijn, dat zjj niet tegen een moord zullen opzien, indien zij dien ongestraft kunnen doen. De eenige wijze om met hen om te gaan is de veilige manier, die men bij alle Wilden moet volgen, namelijk: hen nooit te vertrouwen en nooit te bedriegen.
47
48
AUSTRALIË.
noch de voim echter, noch de grondstof kunnen ons eenig denkbeeld geven van zijn verwondcrljjk vermogen.
Het hout waarvan de quot;boomerangquot; (of quot;bommerengquot; zooals men hot woord somtijds leest) vervaardigd wordt, is bijna altjjd dat van don gom-boom ; dit is zwaar, hard en taai en kan aan oen vrij sterken schok weerstand bieden zonder te breken. Het wapen is eonigzins bol aan de boven- en vlak aan do onderzijde en altijd het dikst in het midden; het loopt dun uit naar de kanten, die vrjj schor]) zijn. Het wordt gebezigd als werptuig en is stellig een der vreemdste wapenen die ooit zijn uitgevonden.
In de oude sprookjes, waarmede wij allen meer of minder bekend zijn, is een dor giften van do toovorgodin aan den held van bet verhaal dikwijls een wapen van verwonderlijke kracht. Nu eens is het een scherp zwaard, dat overal doorheen snijdt waar men het op rigt, of een maliën-kolder waardoor geen wapen dringen kan. Dan weder zjjn het pijlen (in later tjjden geweerkogels) die altijd liet doel troffen, enz. In een sprookje, waar de verbeelding oene zeer liooge vlugt neemt, lozen wjj van pijlen die altijd van zelf op den boog terugkomen.
In Australië is evenwel werkelijk een werptuig hetwelk tot op een grooten afstand kan worden geworpen en altijd naar zijnen eigenaar terugkeert. Door eene bjjzondere wijze van het weg te slingeren verkrijgt het wapen een draajjende beweging in de lucht, beschrijft eeneii kring en valt weer neder naast of achter hem die het weggeworpen heeft. De wijze waarop dit geschiedt is zeer eenvoudig in de theorie, maar zeer moeie-lijk in de praktijk. Men grijpt het aan bij bet handvatsel, dat gewoonlijk door eenige dwarsclie insnijdingen getcekend is, om het goed te kunnen vastliouden; de vlakke zijde is naar beneden gekeerd. Dan wordt de quot;boomerangquot; schielijk en eensklaps weggeslingerd, terwijl men do hand eensklaps terugtrekt, waardoor het wapen eene uiterst snelle draajjende beweging verkrijgt. Een biljartspeler zal deze soort van beweging gemakkelijk kunnen begrijpen, als wij zeggen dat zij op hetzelfde beginsel berust als het zoogenaamde quot;trekken.quot; Het wapen moet met groote kracht geworpen worden, of het volbrengt zijne draajjende bewegingen niet behoorlijk.
Indien do lezer zich in het worpen mot den quot;boomerangquot; wil oefenen, moeten wjj hem den raad geven, zich vooreerst een echt wapen te verschaffen en niet een nage-nuiakt, zooals dit in do speelgoedwinkels verkocht wordt. Dan moot hij zich begeven naar eene vrij uitgebreide vlakte, waar de bodem niet te hard is en geene groote steenen gevonden worden; hij moet met zijn gelaat in don wind gaan staan. Heeft hij liet wapen aangevat zooals wij beschreven hebben, dan moet hij eou punt op den grond in het oog houden, hetwelk omtrent 30 meter van hem af is en hier den quot;boomerangquot; naartoe slingeren. Heeft hij goed geworpen, dan ziet het er eerst uit alsof het wapen den grond raken zal; in plaats van dit te doen, schiet het omhoog onder oen grooteren of kleineren hoek, het rijst hoog in de lucht, terwijl het met steeds mindere kracht om zich zeiven draait, totdat het eindelijk op den bodem valt. Indien or genoegzame kracht is aangewend, valt de quot;boomerangquot; neder G a 8 meter achter hem die hem heeft voortgeworpen.
liet is noodzakelijk dat hjj die loeren wil mot dit wapen om te gaan, alleen is, of althans slechts éénen leermeester bij zich hooft, daar do quot;boomerangquot; in ongooofende liandon allo mogelijke vreemde rigtiiigen noemt en hoogstwaarschijnlijk, van zijne koers afwijkende, een der toeschouwers zal troffen; en do kracht waarmede een quot;boomerangquot; kan aankomen is bijna ongoloofelijk. Do schrijver heeft een' hond op de plaats zien dood blijven; eens zag hjj eene metalen spoor doormidden slaan aan den voet van een' onbodachtzamen toeschouwer, die in den weg van het wapen kwam.
I Iet is ook noodig een zacht, zoowel als een ruim veld uit te kiezen, daar de quot;boomerangquot; oen' bijzonderen slag schijnt te hebben om op do hardste plaatsen neêr te vallen; indien er een groote steen ligt, kan men bijna zeker zijn dat hjj hem raken zal en in stukken breekt. Zjjn er boomen op zijnen weg, dan zal hij zich in do takken verwarren, welligt breken, zeker beschadiud worden en waarschijnlijk in de takken blijven hangen.
Men moet ook tegen don wind inworpen, daar het wapen, indien hot in do rigting van den wind wordt weggeslingerd, er niet aan denkt om terug te koeren, maar voort-
49
AUSTRALIË.
vliegt alsof hij nimmer zou ophouden en een verwonderlijk grooten afstand doorloopt eer het op den grond teregt komt.
Ongeveer 30 jaar geleden, raakte de schrijver door het niet inachtnemen dezer voorzorg een quot;boomerangquot; kwijt. Hij was bozig, in gezelschap van ccnigo schoolkameraden voor hun genoegen den quot;boomerangquot; te werpen, toen een hunner hem opraapte, zich omkeerde en hom met al zijne kracht in de rigting van den wind wegslingerde. Hoe ver het wapen vloog, durft hij niet zeggen, uit vrees van niet geloofd te zullen worden. De bodem in die streek was golvend en bestond uit opvolgende heuvelen cn dalen; zij zagen den quot;boomerangquot; over twee valeijen lieenvlicgcu cn eindelijk verdwijnen in eene laan van lindeboomen, die om het kerkhof stond.
Te vergeefs werd het wapen gezocht, het werd eerst 4 jaar later gevonden, toen een loodgieter, die het dak der kerk moest nazien, het tusschen het lood zag steken. Het had derhalve eerst dien buitengewonen afstand afgelegd, was toen door de kruin van een lindeboom gedrongen en had eindelijk nog kracht genoeg om in hel dak dei-kerk tc blijven stoken. Hij kreeg den quot;boomerangquot; half vergaan terug; het wapen had bovendien door den schok zijnen eigenaardigen vorm verloren.
Indien de lezer loeren wil hoe hij het wapen moet gebruiken, moet lijj zien hoe do inboorling er mode omgaat. De houding van den man die den quot;boomerangquot; werpt, is buitengewoon bevallig.
Drie of vier dezer wapenen in de linkerhand houdende, neemt hij er een van in zijne regterhand, terwijl zijne oogen gerigt zijn op het voorwerp dat hij wil raken, of op de plaats tot hoe ver zijn wapen gaan moet. Terwijl hij de quot;boomerangquot; een oogenblik in zijne hand balanceert, gaat hij plotseling een paar schreden vooruit, en laat, met een snellen, scherpen en bijna njjdigon worp, zijn wapen de lucht doorklieven.
Indien hij den quot;boomerangquot; wil laten terugkomen, zijn er twee wijzen om hom in do lucht voort te slingeren. Do eene is, dat hij hem hoog in de lucht gooit; waarin liij rondvliegt met oen stouten, krachtigen zwaai, die den toeschouwer de vlugt van den arend of den valk herinnert. Hij blijft voortvliegon totdat hij eene plaats bereikt heeft achter dengene die hom hooft weggeworpen, waar dan ook alle loven hom schijnt verlaten to hebben; hij zakt, om zoo to spreken, ineen als een vogel dio vleugellam gcschoton is; hij draait om en om en valt op don grond.
Er is nog eene andere manier om don quot;boomerangquot; terug te laten koeren, die nog veel merkwaardiger is. Hij die hem in de hand heeft, kiest vóór zich eene plaats uit 25 i\ 30 meter van zich verwijderd, en slingert den quot;boomerangquot; daarheen. Hot wapen raakt den grond, en in plaats van verbrijzeld te worden, zooals men van den stoot zou verwachten, springt het omhoog als Antaeus en schijnt, door zijne aanraking met de aarde, nieuwe krachten to hebben gekregen. Het vliegt omhoog, alsof het uit een stuk geschut was weggeschoten; ofschoon zich nu niet hoog in do lucht verheffende, volbrengt hot do zonderlingste evolution, terwijl hot zoo snel omdraait, dat hot cr uitziet als oono half doorschijnende schijf met een donker middelpunt; het neemt zijnen loop op zulk oono onregelmatige wijze, dat zij verontrustend is voor hen die cr niet aan gewoon zijn.
Wij zullen nu eens do verschillende vormen van quot;boomerang's nagaan die men op nevonsstaande afbeelding ziet. Sommige exemplaren zijn uit het Britsch museum, andere uit de verzameling van Lane Fox, sommige uit die van don schrijver en do overige zijn door Angas getookend naar voorworpen, dio hij uit andere stroken van Engeland hooft verkregen. De schrijver heeft ze bjjeengobragt, opdat de lezer zou kunnen nagaan hoe do quot;boomerangquot; langzamerhand uit de knods ontstaan is.
Fig. 4 van het benedenste gedeelte der afbeelding is do korte gepunte stok, die dienen kan voor oono korte knods, voor dolk of voor werktuig om de boomen te beklimmen. Juist hieronder is eene knods of waddy met een afgerond einde; bjj fig. 6 is dit einde voorzien van eene eenigzins platte punt. Fig. 7 is ccue dier hoekige kuodson, waarvan wjj reeds eene beschrijving gegeven hebben; zjj is alleen platter dan dio welke vroeger afgebeeld zijn. Als nu de lezer een oog slaat op het bovenste gedeelte der afbeelding, en fig. I en 2 beschouwt, dan ziet hij twee knodson, die niet
50
AU8TEALIE.
slechts aan het dikke einde, maar geheel en al plat zijn, en wier bogt zich niet tot het einde bepaalt, maar ouk in den steel voortgaat.
Ue overgang van de knods tot den quot;boomerangquot; is eenvoudig genoeg; een voorbeeld hiervan is fig. 1 in de onderste afdeeling; het is een wapen dat er als een gewone quot;boomerangquot; uitziet, maar eigenlijk eene knods is, die in het gcvecht man tegen man gebruikt wordt.
Uit deze afbeeldingen blijkt vrij duidelijk,
hoe do quot;boomerangquot; zieh, in den loop der tijden, uit do knods ontwikkeld heeft. I3e platte knodsen ontstonden waarschijnlijk in tijd van nood, als de inboorling geen geschikt stuk hout kon vinden en het beste nam wat hij krijgen kon. Indien dan zulk eene knods op een oogenblik naar een of ander voorwerp moest geslingerd worden, moest natuurlijk het voordeel haror mindere rondheid uls werptuig onmiddellijk in het oog vallen, oven goed als de bogt die zij in de lucht beschreef.
51
Don inboorling, die altijd zoo gevat is om alles op te merken wat de krachtdadigheid zijner wapenen kan verhoogen, viel deze bijzonderheid natuurlijk dadelijk in het oog; en bij begreep dan ook onmiddelljjk het nut hetwelk hij hiervan kon trekken. Hij beproefde derhalve verschillende vormen van platte werptuigen, tot dat hij eindelijk den quot;boomerangquot; vervaardigde.
Het vreemdste verschijnsel bij den quot;boomerangquot; is, dat hij niet altjjd dezelfde hogt heeft; het is inderdaad bijna niet mogelijk, twee exemplaren aan te treffen die beide dezelfde kromming hebben.
AUSTRALIË.
Bij sommige is de bogt zoo scherp, dat men haar bjjna een hoek zou kunnen noemen, zooals men bjjv. fig. 3 op de bovenste afdeeling ziet. Het voorwerp waarnaar deze afbeelding gemaakt is, werd vervaardigd aan de oevers der Darlung-rivier.
De inboorlingen doen met don quot;boomerangquot; bijna alles en den zonderlingen, afwijkenden loop dien hij volgt, weten zij zich goed ten nutte to maken. Menig jager heeft gowenscht het meest onschatbare wapen te bezitten, namelijk een geweer, dat om een hoek kan schieten; juist zulk een wapen nu bezit de Australiër in zijn quot;boomerang.quot; Indien hij bjjv. een kangaroe ziet in zulk eenc houding, dat lnj niet onder het boreik dor speer kan komen zonder dat hij den jager ziet en deze het dier op de vlagt jaagt, of ook wanneer het door een boomstam voor een regtstreeksehen aanval veilig is, kruipt hij er zoo digt mogelijk bij als hij doen kan zonder liet dier te verontrusten en werpt dan zijn quot;boomerangquot; zoodanig, dat hij zich om den boom beweegt en het dier, waarop hij gemikt was, treft.
Dat men met zulk een wapen eenc zoodanige juistheid van mikken kan verkrijgen schijnt zeer merkwaardig; diegenen onzer lezers evenwel die gewoon zijn te kegelen, weten welke buitengewone kracht aan den bal kan worden gegeven door het zoogenaamde quot;wringenquot; van den bal en welke bogten zij hom kunnen geven, als zij hindernissen die in zijn weg liggen, willen vermijden. I)c quot;boomerangquot; is eene soort van luchtbal, met dit onderscheid, dat iemand die er goed mode weet om to gaan, deze bogt naar zijn welgevallen kan wijzigen; hij laat het wapen bijna iedere bogt beschrijven die hij wil.
Men heeft zelfs beweerd, dat indien er hindernissen zijn, die den quot;boomerangquot; beletten om den boom heen te gaan, de inboorlingen den slag hebben hem zoo te werpen, dat hij vlak vóór den boom op den grond komt en dan, over de takken van den boom hoen, het voorwerp treft waarop hij gemikt was.
Bladz. 53 ziet men een toonecl op de Murray-rivier, op hetwelk inboorlingen zijn afgebeeld, bezig met het vangen van den zee-arend of cormoran, die hier in groote menigte wordt aangetroffen. Zij vangen deze vogels op versehillende wijzen; somtijds door des nachts de hoornen te beklimmen waarop zij rusten; zij grijpen hen dan en krijgen, tot toegift verschillende stevige boten op hunne bloote armen en ligchamen. Bovendien hebben zij nog eene vernuftige manier om in de bedding der rivier stokken te steken, die tot boven do oppervlakte van het water reiken en waarop deze vogels, kunnen neerstrijken, om eene goede rustplaats te vinden. Vermoeid van het duiken vallen do quot;cormoran'squot; er stellig op neer; terwijl zij nu onder het verteren van hun vischmaal zitten te soezen, zwemt de inboorling zacht op hen af, grijpt ze plotseling bij den vleugel en trekt zo onder water. Hier draait hij de vogels onmiddellijk den hals om.
De inboorlingen zijn zulke verwonderlijk goede zwemmers, dat zij, als de niets kwaads vermoedende pelikanen op het water rondzwemmen, deze zoo zacht mogeljjk naderen, onder hen door zwemmen, de vogels bij de pooten grijpen, hen onder water trekken en zoowel de vleugels als de pooten zoo schielijk breken, dat de ongelukkige vogels geen enkele kans hebben om te ontsnappen.
Somtijds maken de inboorlingen, zooals men op de afbeelding zien kan, gebruik van hunne quot;boomerang'squot; en knodsen; zij werpen de vogels van de takken waarop zij zitten te rusten en grijpen ze, voordat zij bekomen van den slag die hen verdoofd en bedwelmd heeft. Als een inboorling quot;cormoran'squot; cn andere watervogels wil naderen, heeft hij eene zeer vernuftige wijze om zich onkenbaar te maken. Hij snijdt een bos riet, bindt hom vast op zijn hoofd en gaat stil te water. Hij zorgt er voor, dat zijn geheele ligchaam beneden de oppervlakte blijft. Do vogels evenwol, gewoon bossen riet in hot water te zien wegdrijven, nemen van zulk een gewoon voorwerp geen notitie en laten zoo den vermomden jager tot digt in hunne nabijheid komen.
Wij zullen nu tot den quot;boomerangquot; terug koeren. De lezer zal zich gemakkelijk kunnen voorstellen, dat het vervaardigen van zulk een merkwaardig werktuig veel moejjeljjker is dan men wel zou denken. Do onderscheidene bijzonderheden waaruit de voortreffelijkheid van eon quot;boomerangquot; blijkt, verschillen zoo weinig, dat er bijna geen enkele Europeaan is die er ecnig onderscheid in kan zien, vooral daar het wapen
52
AUSTRALIË.
in vorm, grootte on gowigt aanmerkelijk verschilt, naar de streek waar men het aantreft. Als do inboorling een' quot;boomerangquot; vervaardigt, bezigt hij hier dikwerf verscheidene dagen voor. Hij doet dit niet alleen om de zoo onvolmaakte gereedschappen die hjj bezit, maar vooral om de grootc zorg dio vereischt wordt om een goed wapen te vervaardigen.
Dag in dag uit ziet men hom mot den quot;boomerangquot; in de hand, terwijl hij er omzigtig aan snjjdt en schrapt; hoe moor liet wapen do volmaaktheid nadert, hoe voorzigtiger lijj wordt. Als hij eenmaal de bogt gemaakt, en het wapen bijna tot op de behoorlijke dikte heeft afgesneden, doet hjj geene 2 of 3 sneden, zonder liet op zjjnc hand to balanceren; hjj beschouwt dan tevens zorgvuldig de randen en maakt er
bewogingen mede alsof hjj hem wilde wegslingeren. De laatste snippers dio van het wapen worden afgesneden, schijnen op zjjne kracht eene verwonderlijke uitwerking te hebben, en Juist op dozo laatste bewerking is de inboorling zeer keurig.
Kn toch is het wapen, niettegenstaande al de zorg die er aan besteed is, nog zeer ruw; de sporen van de vuursteenen bijl zjjn er nog op zigtbaar, en men schijnt geene moeite gedaan te hebben om zo to doen verdwijnen. Bij een quot;boomerangquot; die veel gebruikt is, zjjn de uitstekende kanten der groeven die door liet hakken en snijden ontstaan zjjn, door do de wrijving geheel glad en gepolijst geworden, terwijl de diepere gedeelten ruw gebleven zjjn. Bij cón exemplaar hetwelk de schrijver bezit, heeft do eigenaar van deze groeven op eene eigenaardige wjjze gebruik gemaakt. Behalve dat hjj hot handvatsel bedekt hooft met don kruisgewjjzen vorm waarvan wij roods gesproken hebben, hooft hjj de groeven opgevuld met den rooden oker, waarvan do Australiërs zoo veel houden; eenige centimeters lang zjjn de overblijfselen van do verw nog in bjjna elke groeve zigtbaar.
53
AUSTRALIË.
Het maken van een quot;boomerangquot; luistert zoo naauw, dat sommige inboorlingen in liet geheel geen goed wapen kunnen vervaardigen, terwijl anderen er voor beroemd zjjn en hunne wapenen zoo spoedig zij zc gemaakt hebben kunnen verkoopen. Een der inlandsche quot;koningenquot; was een welbekend maker van quot;boomerang'squot;; zijne wapenen waren wjjd en zijd onder de inboorlingen verbreid. Zij kenden zijn werk zoo goed als een kunstkenner do penscelbehandeliiig van een beroemd schilder. Aan deze bekwaamheid en den betrekkelijken rijkdom dien hij hierdoor verkreeg, had deze quot;koningquot; grootendeels zjjne magt te danken.
Men kan zich van de grootte en zwaarte van den quot;boomerangquot; het best een denkbeeld maken door de maat van het wapen, waarvan wij zoo even melding maakten. Het is 2 Engelscho voeten en fl duim lang als men de bogt mede meet en 2 voet en 6 duim van punt tot punt. Het is juist 3 duim breed en wordt alleen aan de einden iets smaller; zijn gewigt is 11 once. Dit is een quot;oorlogs-boomerangquot; en heeft den vorm van het wapen hetwelk op bladz. 51 fig. 3 aan de onderste afdooling is afgebeeld. Een ander exemplaar van nagenoeg dezelfde zwaarte heeft de gedaante van hg. 3 der bovenste nfdeeling. Het is 2 voet 5 duim lang mot de bogt en 2 voet 1 duim van liet eene einde tot het andere; het is 3 duim breed in het midden en neemt naar de einden langzamerhand in breedte af.
Om in staat te zjjn deze verschillende werptuigen te kunnen afweren, zijn de inboorlingen gewapend met een schild, hetwelk uiterst verschillend van vorm en afmetingen ia. Op sommige plaatsen gelijkt het zoo weinig op hetgeen wij gewoon zjjn ons als een schild voor te stellen, dat de schrijvcr, als vreemdelingen zijne verzameling komen bezigtigen, dikwerf de grootste moeite heeft om hen te overtuigen dat zulke zonderling uitziende voorwerpen werkelijk schilden zijn. Daar er zulk eene grootc verscheidenlieid in deze wapenen is, heeft do schrijvcr een aantal exemplaren afgebeeld, die waarschijnlijk eiken vorm van Australische schilden bevat.
Over het algemeen is het schild zeer stevig en zwaar; somtijds heeft het meer van eene knods, geschikt om iemand neer te vellen, dan van een werktuig hetwelk dient om eenen slag af te wenden; verscheidene hebben scherpe kanton, alsof zij dienen moesten om er wonden mede toe te brengen.
Op de bovenste rjj schilden op bladz. 55 fig. 2 en 3, ziet men do afbeelding van hetzolfdo schild van twee verschillende zijden. Dit is een der meest gewone vormen van dit wapen: men ontmoet het dan ook in een groot gedeelte van West-Australië. Zoo als men op do afbeelding zien kan, is de vorm cenigzins driekant, de voorzijde is ligt afgerond; het handvatscl wordt gemaakt door aan den rand waar de twee andere vlakten bij elkander komen, eeuc opening te maken. Deze opening is zeer klein en eene gewone Europeesche hand zou er niet door kunnen, ofschoon zij meer dan wjjd genoeg is voor de kleine en nette hand van den Australischen inboorling.
De lezer ziet dat door deze inrigting van het handvatscl het gewricht van den pols vrij kan bewogen worden en men met de geringste beweging der hand het schild links en regts kan draaijen. Deze eigenschap is zeer nuttig, vooral als het werktuig gebezigd wordt om eene speer of knods af te wenden; men behoeft deze wapenen in iiunne vaart slechts eene cenigzins andere rigting te geven, om ze onschadelijk te maken.
De schrijver heeft een fraai exemplaar van zulk een schild in zijne verzameling. Het is 2 voet en 7 duim lang en in het midden, hetwelk het breedste gedeelte is, 5 duim breed. De opening om de hand door te steken is 3J/s duim en het schild weegt iets meer dan l'/s kilogram.
De buitengewone zwaarte van het schild is noodzakelijk om weerstand te kunnen bieden aan den schok van den quot;boomerangquot;, welks kracht men kan nagaan, wanneer men bij zijn gewigt, 11 once, dc kracht voegt waarmede hij geworpen wordt. Dit vreeselijke wapen kan niet eenvoudig worden afgewend evenals de speer of do quot;waddyquot; en schijnt dikwijls door do aanraking met een of ander voorwerp eene nieuwe vaart te nemen. Een quot;boomerangquot; moet tegengehouden en niet alleen gepareerd worden; geschiedt dit tegenhouden niet behoorlijk, dan slingert hij om het schild cn brengt met een zijner draaijende uiteinden den zorgeloozen krijgsman eene ernstige wond toe. Zelfs indien hij liet schild raakt en in zijne vlugt gestuit wordt, kan hij breken cn kunnen
54
AUSTRALIË.
de twee stukken op het ligchaam teregt komen. Zelfs de stukken van een quot;boomemngquot; schijnen even zulke ernstige wonden te kunnen toebrengen als het gehcelc wapen;
bjj eene schermutseling, die bjj de inboorlingen zoo dikwijls voorkomt, zag men oenen man op den grond vallen; zjjn ligchaam was door een gebroken quot;boomerangquot; geheel opengescheurd.
Het is dan ook in het afweren van den quot;boomerangquot; dat de vlugheid en vaardig-beid van don Australiër het meest uitkomen. Alshjj ziet dat hot wapen op hem aankomt, doet bjj een paar stappen vooruit, alsof bij het te gemoet wilde gaan; zoodra do quot;boomerangquot; zijn schild raakt geeft hjj hot laatste met de hand een schielijken draai. Indien dit goed gedaan wordt, breekt de quot;boomerangquot; door midden en vliegen door deze beweging van het schild do stukken uit elkander.
Van quot;Dick-a-Dickquot;, het zeer populaire lid van het gezelschap Australische cricket-spelers hetwelk in 1868 Engeland bezocht, was een der toeren die hjj deed om zjjnc vlugheid van oog en hand te toonen, dat hjj op een aftand van 12 a 13 meter met cricket-ballen naar zich liet gooijen, terwijl hjj niets bjj zich had om zich te beschermen, dan zjjn schild en de quot;loowalquot; of kromme knods. Elk kent de kracht en juistheid waarmede een geoefend cricket-speler zjjn' bal werpt en hot was werkcljjk verwonderlijk te zien hoo een man, met niets aan dan een' eng sluitenden tricot.
55
AUSTRALIË.
met een stuk hout, 15 centimeter breed in de linker-en eene knods in zijne regterhand, daar stond in een waren regen van cricketballen, die men zoo lang mogt werpen als men verkoos, zonder dat lijj de minste wond of kneuzing ontving.
Niet bet minst verbazende bij dit alles was dc koelheid waarmede hij het geval opnam ; ook scheen hij eeno bijna instinktmatigo konnis te hebben van de rigting die elke bal nemen zou. Indien een bal regt op zijn hooid of zijn ligchaam afkwam, werd hem de weg versperd door het schild; vloog hij naar zijne boenen, dan sloeg hij hom met de knods ter zijde. Die waarvan hot zeker was dat zij hem niet zouden raken, behandelde hij met eene verachtelijke onverschilligheid; hij wendde zijn hoofd slechts even af om den bal te laten voorbijvliegen die in zijne vaart in don letterlijken zin zijn kapsel in de war maakte; dan weder ligttc hij slechts oven den arm op om den bal tussclien zijn' arm en zijn ligchaam te laten doorgaan; als zjj, al was het maar op een paar centimeter afstands van hem, voorbij snorden, nam hij er geeno de minste notitie van.
Het schild, waarvan hij zulk een handig gebruik maakte, was er een van dezelfde soort als wij zoo even beschreven hebben ; hij had dit waarschijnlijk gekozen, omdat de zwaarte hem in staat stelde de ballen van zich af te houden, zonder dat zjjne hand den schok merkbaar voelde.
Het schijnt dat de inboorlingen veel meer arbeid te koste leggen aan hun schild dan aan den quot;boomerang.quot; J)e werkelijke reden hiervan is echter, dat vele versierselen den quot;boomerangquot; zouden schaden, maar het schild niet benadeelen. Men ziet op de afbeelding, dat de voorzijde van liet laatste bedekt is met versierselen, die hoe eenvoudig; ook in beginsel, toch uitvoerig zijn in de bijzonderheden.
liet is versierd met dwarse strepen, iedere op haar zelve bestaande uit groeven die zigzagsche wijze gesneden zijn; elke groeve is gevuld met rooden oker. liet effekt van deze lijnen, hoe eenvoudig ook, is zeer artistiek en voldoet zeer goed.
Dit patroon vindt men, in het voorbijgaan gezegd, terug bjj alle wilde volken, in welk gedeelte der aarde zij ook mogen wonen; men ontmoet het bij oude rassen die reeds lang zijn uitgestorven, bjj de Kaffers van Zuid- en de kannibalen-stammen van Centraal-West-Afrika; bij de inwoners der verschillende Polynesische eilanden; bij de Wilden van het noordeljjkstc en zuidelijkste gedeelte van Amerika en bij de inboorlingen van het groote vasteland van Australië.
In het exemplaar op bladz. 58 zijn de groeven die de schuine strepen vormen met dezelfde roode verwstof gevuld.
Fig. 7 is een schild dat insgelijks van massief hout vervaardigd is, waarbij do driehoekige vorm op eene zonderlinge wijze in den vierkanten is overgegaan. Het handvatsel is gemaakt op dezelfde wijze als bjj tig. 2 en 3. De voorzijde is in plaats van rondachtig, zooals bjj fig. 8, integendeel aan beide zijden vlak weggesneden, zoodat zij een scherpen kant of rug vormt. Het is bijna niet mogelijk zich een werktuig voor te stellen, dat minder op oen schild gelijkt dan dit zonderlinge wapen, hetwelk opzettelijk schijnt te zijn vervaardigd met het doel om eene zoo klein mogelijke oppervlakte naar den vijand toe te koeren.
Het feit is evenwel dat de Zuid-Australiër die dit schild gebruikt, zich niet behoeft te verdedigen tegen pijlen; hiertegen kan bij zich alleen beschutten door zijn ligchaam te verbergen achter een of ander werktuig, hetwelk er tegen bestand is; hij moet zich alleen beschutten togen de speer en den quot;boomerangquot;, somtijds ook tegen de werpknods, allen wapenen die hij met dit smalle schild kan ontwijken.
Zulk een wapen heeft de schrijver in zijne verzameling; het is 2 voet en 5 duim lang, weinig meer dan (1 duim breed en in het midden naauwcljjks duim dik; het weegt 1 kilogram en gelijkt meer op eene knods dan op een schild; als men het aan een einde vasthield zou zijn scherpe, opstaande rand geene geringe uitwerking op het hoofd eens tegenstanders doen. Evenals de meeste Australische schilden is ook het exemplaar bedekt met een patroon van hetzelfde karakter als wij reeds vermeld hebben; het is zoo beschilderd met oker, dat het eene roodachtige mahonie-kleur heeft; de ware kleur van het hout kan men slechts zien als men een gedeelte van de verw afschrapt.
56
Dn naam van dczo soort van schild is quot;tamarangquot;; liet wordt voel gebruikt bjj do verschillende dansen, waarbij men er, met geregelde tusschenpoozen, met de quot;waddyquot; op slaat.
Do bonedensto afbeelding op bladz. 55 vertoont oen schild aan den voor- en aclitor-kant, hetwelk veel steviger is dan oen van die, welke wij reeds beschreven hebben, liet is goteekend naar oen exemplaar uit hot Hritsch mnseiim. Het was den vervaardiger klaaibljjkelijk te veel moeite, het hout weg to liakkcn; lijj heeft dus veel gebruik gemaakt van vuur en maakte zijn schild door het afwisselend to branden en het verkoolde af te schrappen. Het handvatsel is gemaakt op eone nog al vrjj zonderlinge wijze, door eenvoudig twee diepe gaten in do achtcrzjjdo van het schild te hakken en het stuk hout hiertusschcn af te ronden. Do voorzjjde van het schild is veel breeder dan van een dor reeds vermelde en zeer Haauw rond. Hot is versierd met uitgesneden groeven, ofschoon do meeste door de ruwe behandeling verdwenen zijn; het is dan ook een zeer lomp en onoogeljjk voorwerp, hoeveel moeite er ook aan besteed moge zijn.
Op de bovenstaande «afbeelding ziet men links eon dergcljjk schild; om te doen zien op welke wijze liet handvatsel gemaakt en hoe dik hot hout is, staat er onder cenc doorsnede die over het midden genomen is.
Wij komen nu aan een andere klasse van schilden; zjj zjjn vervaardigd van boombast en heeten quot;Mulabakka's.quot; Ecu schild in het algemeen heet quot;Hieleman.quot; Sommige dezer schilden van boombast hebben eene aanmerkeljjke grootte; zij zijn zoo breed, dat zjj, als de eigenaar er zich achter verschuilt, hot grootste gedeelte van zijn lichaam bedekken. Daar do betrekkeijjko dunne grondstof waarvan zjj vervaardigd zijn, een beletsel is om hot handvatsol uit het schild zelf te snijden, is de inboorling verpligt dit al'/,onderlijk te maken en hot op verschillende wjjzen aan het schild te bevestigen.
Do moest gewone wjjze waarop dit geschiedt ziet men bjj fig. 4 en 5 op bladz. 55, waar het schild van voren en van ter zijde is voorgesteld. Een ander quot;Mulabakkaquot; schild, zooals de/.e soort genoemd wordt, kan men waarnemen tig. 6 en nog twee andere
57
AUSTRALIË.
op blad/,. 57 tig. 2 en 3. Het schild aan de rogterzijde is merkwaardig om zijn' bjj-zondor gebogen vorm, dien het waarscbjjnlijk te danken beeft aan do natuurlijke bogt van den bast, waarvan hot vervaardigd is. Het middelste schild beeft een handvatsel, dat op geen der andere gelijkt en er inderdaad uitziet, alsof het door een onzer timmerlieden gemaakt was.
De voorzijde van allo quot;mulabakkaquot;-schildon is versierd met verschillende teekeningen; do meeste zijn gemaakt volgens het gewone zigzag beginsel, maar sommige hebben teekeningen, waarbij de lijnen oenen gebogen vorm hebben.
58
HOOFDSTUK V.
A ü 8 T R A L I Ë.
Vervolg.
OORLOG EN DANSEN.
KIOKNU.TKK OORLOG MIJ DF, AlISTRALlëllS ONBEKEND. — VETEN EN HARE OORZAKEN. — EEN TOURNOOI VAN
WIUIV.N. - WRAAK VOOR EEN DOODSLAO.--ZEOKTEEKEN. — AUSTRALISCHE VENDETTA. — VUUR-SIGNALEN.—
DOOI) VAN TARMKKNIA. - HET M UNSCHK.NETEN ALS GEVOLG VAN DEN OORLOG. - DANSKN DER INBOORLIN-
GKN.- DK quot;KURI-DANSquot; EN ZIJNE ZONDERLINGK BEGELEIDING. — DE quot;PALTI-DANS.quot;— DK SLÓT-FIGUUR.—
DANS VAN DEN STAM DER I'ARNKALLA'S. — GEWONE quot;CORROUBOREE'S.quot; — DF. quot;KANGAROE-DANS.quot; — DANSKN VAN TASSMAN'S-LAND.
Dk vermelding dezer verschillende wapenen brengt ons van zelv' tot do wijze van oorlogvoeren; dat zjj hiertoe bestemd zijn, daarvan is het bestaan van sehiiden liet beste bowjjs. Wapenen van aanval, zoo als de speer en de knods, zou men desnoods alleen kunnen bezigen om wild te dooden; het schild kan echter alleen dienen om het ligchaam tegen de wapenen van oenen vijand te beschermen.
De oorlog, zooals wij hem begrijpen, is echter bij de Australiërs onbekend. Zij hebben er noch het veratand voor, noch do maatschappelijke inrigting; bjj hen ontmoeten wij dan ook het feit van het bestaan van ervaren krjjgsliedcn die nooit oenen eigenlijken slag hebben bijgewoond. Oocn afzonderlijke stam is groot genoog om in een wezenlijken slag eene partij uit te maken; en zelfs indien hij genoog krjjgsliedon kon opleveren, bezitten zjj toch geen goost van orde en tucht genoog, dat men oen toereikend getal zou kunnen bjjeenbrongen on bijeenhouden, of, indien men dit al doen kon, regeren.
En toch, niettegenstaande do echte oorlog hun onbekend is, vechten de Australische inboorlingen altijd; elke stam is in voortdurende vijandschap met zijne naburen. De oorzaak van den twist is bijna altjjd het bezit van eene of andere streek lands. Ingevolge eeno soort van stilzwijgende overeenkomst hebben de verschillende stammen zich in afzonderlijke distrikten gevestigd, en ofschoon zjj gaarne zwerven en rondtrokken, beschouwen zij zich toch als de regtmatige eigenaars van hun eigen distrikt.
liet gebeurt evenwel zeer dikwijls, dat leden van éenen stam zich begeven op het gebied van een' anderen, vooral indien hier het wild overvloedig is. Somtijds komt het ook voor, dat als oen stam op togt gaat, een andere de verlaten steek in bezit neemt; keeren de eigenaars van den grond dan terug, dan kan men zeker zijn dat een twist hiervan het gevolg is. Do zaak wordt gewoonlijk uitgemaakt door eene schermutseling, die oenige overeenkomst heeft met de quot;molecquot; uit do riddertijden; zij heeft plaats volgens algemeen aangenomen regelen.
Do verongelijkte stam zendt een uitdaging aan de overtreders; hij die de uitdaging overbrengt, draagt een bos vederen van den emu aan het einde eener speer. Den anderen morgen, bjj liet aanbreken van den dag schikken de krijgslieden zich op voor het gevecht, door hun ligchaam met verschillende kleuren te beschilderen; zjj geijjken dan veel op duivels en zoo weinig mogelijk op monschen. Zjj ontdoen zich van alle kleeding, en brengen hunne wapenen in orde voor den strijd.
AUSTRALIË.
Zoodra zjj zich nu op eenigon afstand van elkander in slagorde hebben geschaard beginnen zij elkander, op eene geheel Ifotnerische wjjze, te beschimpen en uit te schelden; zjj beschuldigen hunne tegenpartij van lafhartigheid en onbedrevenheid in het voeren hunner wapenen en pochen op de groote daden die zjj zeiven denken te verrigten.
Zjjii zjj nu door dit schelden, afgewisseld met gillen en schreeuwen, door het springen van het eene boen op hot andere, het zwaajjen en slingeren niet hunne sporen en andere mechanische wijzen om zich op tc winden, tot oenen behoorlijken graad van woede ontbrand, dan beginnen zij do speren te werpen en wordt het gevecht algemeen.
Hoe verward dit moge schjjnen, toch heerscht er eene zekere orde bij. Elk krijgsman kiest zijn' tegenstander, zoodat het gevecht eigenlijk meer is eene reeks duels, dan een slag; het geheel gelijkt verwonderlijk veel op do wijze van vechten in de dagen van het oude Trqje.
Gewoonljjk staan do strijders in tamelijk ver uiteenstaande rijen. De gebaren waarmede zjj hunne vjjanden trachten kwaad to maken en te verbitteren, zijn zeer zonderling en dikwijls grotesk; hun voornaamste doel schijnt te zjjn do tegonpartjj de eerste «peer te doen werpen. Somtijds staan zjj wijdbeens, met gestrekte kniën, op de wijze die men ziet op do afbeelding van een inlandschen dans; terwijl zij zoo staan geven zij nan hun boenen een trillende beweging en nemen den schijn aan alsof zjj een gemakkelijk to troffen doel zijn. Somtjjds koeren zjj hunnen tegenstander den rug toe en dagen hem uit zijne spoor op hen af te slingeren, of zij gaan met hetzelfde doel op ooiio hand en eene knie liggen.
M'Oillivray merkte op dat twee krijgslieden nimmer naar denzelfden vjjnnd hunne speer wierpon; maar zelfs met dit voordeel wordt de bedrevenheid van den krijgsman op oeno zwaro proef gesteld. Hot is merkwaardig om te zien hoe zjj, door een eenvoudig buigen van het ligchaam of het opligten van een arm of been eene speer ver-mjjdcn, die hen anders had moeten treffen. Zoolang het gevocht duurt, bljjven de vrouwen en kinderen in het kreupelhout, van waar zij hot gevocht gadeslaan; zjj heffen eene soort van klagend gezang aan, dat in geregelde maat harder en zachter wordt.
Somtjjds is zulk een gevecht zeer bloedig, ofschoon de algemeene regel is, dat het ophoudt, zoodra oen man gesneuveld ia; de stam waartoe de doode behoort wordt verondorsteld hot onderspit te hebben gedolven. Men zou welligt meenon, dat oen gevecht, hetwelk op zulk eene wijze geleverd wordt, niet lang kon duren, maar de Australische krijgslieden zijn zoo handig om do wapenen hunner tegenstanders af te wenden, dat zjj dikwerf oenen goniimon tjjd moeten vechten, voordat er een man gedood is. Men moet hierbij tevens in hot oog houden, dat een inboorling zoodanig gewond kan worden, dat een Europeaan er onmiddelljjk aan zou bezwjjken, terwijl de Australiër er niet veel last van schijnt te hebben.
fn oene zoodanige schermutseling wordt evenwel, zelfs indien er niemand sneuvelt, veel bloed gestort, want de van weerhaken voorziene speren en quot;boomerang'squot; met scherpe randen brengen vreeseljjke wonden toe en verminken iemand dikwerf voor zjjn geheelo leven.
Behalve den twist om grondgebied zjjn er nog andero oorzaken die eene vete tussclien twee stammen kunnen doen ontstaan. Eén geval van dien aard was zeer zonderling.
Eene vrouw wns gebeten door eene slang; daar er geen bloed uit de wond gevloeid was, had men gedacht dat de slang niet vergiftig en er dus ook geen gevaar bij was. Zij stierf echter binnen weinige uren en haar dood was het begin van oene bloedige vete tusschen twee stammen. Schijnbaar is er zeer weinig verband tussclien deze twee gebeurtenissen, maar volgens de begrippen der Australiërs was de twist volkomen gerogtvaardigd.
Do inboorlingen van het gedeelte van Australië waar dit voorviel, hebben zonderlinge denkbeelden met betrekking tot den dood. Indien iemand sterft zonder eenige oogenscliijnljjke reden, verbeelden zjj zich dat de dood veroorzaakt is door eene grooten vogel, quot;marralyaquot; genaamd; deze komt in het geheim bjj den zieke, grjjpt hem mot zijne klaauwen om het midden en drukt hem dood. Nu is deze quot;maralyaquot; geen echte
fin
AUSTRALIË.
vogel, maar oen betooverde; liot is altijd oen man van eon' vijandoljjkon stam, dio de gedaante van don vogel aanneemt on zoo oone gelegenheid vindt om don stam, waarmede bij in vijandschap loeft, te benadeelen. Daar haar man zich nu in hot hoofd had gezet, dat do slang die zjjno vrouw gebeten had, niet vergiftig was, kon men natuurlijk niet vorondorstollon, dat hij in dit opzigt van gevoelen zou veranderen; men begreep dus, dat iemand van oen' stam waarmode zij voortdurend in twist waren, eon quot;marralya moest geworden zijn en in deze gedaante de vrouw gedood liad. Bijgevolg werd do gewone uitdaging gedaan on begon een aantal bloedige gevechten.
Evenals do moeste wilde volken verminken ook do Australiërs hunne gesneuvelde vjjanden. In plaats van echter hunne quot;scalpquot; of een ander zegeteeken mode te nomen, oponen zjj hot ligchaam, nemen bot vet hetwelk in don omtrek der nieren gelegen is en wrijven bun ligchaam er mode in. Deze gewoonte heerscht zoo algemeen, dat de uitdrukking quot;vet nomenquot; synoniem is mot doodon van een' vijand. Als twee vjjanden tegenover elkander staan, kan men zeker zijn dat elk hunner er op pochen zal, dat zijne tegenpartij bom vet zal verschaffen. Zoo ver men kan nagaan, verkcoren zij in liet denkbeeld, dat do overwinnende door dit to doen, bij de dapperheid die hij van zich zelvon hooft, ook die verkrijgt van don vorslageno. Daar nu de naam van een dapper krijgsman te zjjn do hoogste onderscheiding is waarnaar oen Australisch inboorling kan streven, kan men wol begrijpen dat bij verlangt zulk eeno toegift tot zijne eerzucht te verkrjjgen.
Niet uit voorbedachte wreedheid, maar enkel door godachteloosheid en do volkomen onverschilligheid voor allo aandoening van pijn, die allo Wilden kenmerkt, denkt de overwinnende krijgsman or volstrekt niot over te wachten totdat zijn vijand werkelijk dood is, voordat bij zich van dit zegeteeken meester maakt, liet is den Australiër genoog dat zjjn vijand geheel buiten staat van gevocht is gesteld; hij legt hem dan op zijnon rug, opent zjjn ligchaam met het steenon mes hetwelk wij reeds hebben be-schroven, neemt don zoo zeer verlangden buit en smeert er zjjn lichaam en ledematen mede in, totdat zij glimmen alsof zij vernist waren. Somwijlen is het gebeurd, dat een gewonde op dezo wijze behandeld word en veroordeeld was te zien hoe zijn overwinnaar zich voor zijne oogen opschikte. Allo voorafgegane wonden daargelaten, is dozo laatste wond toch volstrekt doodelijk; er is echter een geval bekend dat iemand haar nog 3 dagen overleefde, zoo verwonderlijk sterk is bet gestel dor Australiërs.
Zoodanige veten breiden zich somtijds zeer ver uit en duren een geruimen tijd. Voordat dc oorlog verklaard is, onthouden do vijandige stammen zich om elkander aan te vallen; is do oorlogsverklaring evenwel geschied, dan wordt do grootste ge-heimhouding in aolit genomen en hjj die zijnon vijand kan doodon zonder zich zelvon aan ociiig gevaar bloot to stollen, is bot hoogst geacht. Enkele malen zier men bij do Australiërs eeno soort van wilde ridderlijkheid, vermengd mot voel wat ons afkoer inboezomt on stuitend is. M'Oillivray verhaalt van deze karaktertrekken een merkwaardig voorbeeld.
Een oud man had in zijne kano oenen kleinen togt gemaakt, terwijl do andere lieden van zijn' stam zich bozig hielden met do scbilpadvangst. II ij werd bespied door eenigo lieden van oen' vijandigen stam, die hem volgden en doodden. Hunne speren in hot ligcliaam latende zitten, om to doen weten wie zjj geweest waren, keerden zij naaiden oever terug en logden als uitdaging oen groot vuur aan. Toon zjjno stamgenooten dit sein zagen en omdat zij wisten dat eeno dikke rookkolom bijna altijd eeno uit-daging beteekonde, eindigden zij hunne schilpadvangst en gingen, toen zjj don ouden man misten, op weg om hem te zoeken. Zoodra zij zijn lijk ontdekt hadden, ontstaken zjj een ander vuur, ton bewijze dat zij do uitdaging aannamen, en een troep toog nog denzelfden avond op weg, om op don vjjand represailles to nemen.
Zjj ontmoetten weldra eenigo inboorlingen, die tot den vijandigen stam behoorden, maar niet in den moord waren betrokken geweest; slaagden er in allen te doodon, vier mannen, oone vrouw en een meisje. Zij sneden do hoofden hunner slagtoffers af en keerden in groote opgewondenheid terug, terwijl zij schreeuwden en op schelpen bliezen om bunne overwinning aan te kondigen.
De hoofden werden hierop in een oven gebraden, do oogen or uit gestoken en
DU KL II.
fil
mot een gedeelte der wangen opgegeten. Alleen zij die van de partij geweest waren, mogten aan dit afschuwelijke feestmaal deelnomen. Toen het afgeloopen was begonnen de overwinnaars een' dans, waarbij zij zich tot volkomen razornjj opwonden; zij schopten de schedels over den grond en maakten alle mogelijke afzigtelijke fratsen. Naderhand werden de schedels aan twee kruisgewijze geplaatste stokken opgehangen, waar men ze verder ongestoord liet.
Vuur wordt zeer algemeen gebruikt om signalen te maken, die over liet gclieelo vasteland begrepen worden. Een groot vuur, waarvan oen dikke rookkolom omhoog stijgt, is, zoo als wij reeds gezegd hebben, bijna altijd eene uitdaging en wordt somtijds dagen lang onderhouden, totdat liet door een ander beantwoord wordt. Iiulien iemand wil te kennen geven dat hij hulp of bjjstand verlangt, logt hij een klein vuur aan; zoodra de ligte rookkolom ten hemel rijst, bluscht bjj liet eensklaps uit, door er aarde op te goojjen. Dit wordt herhaald totdat de verlangde hulp gekomen is.
Eenige jaren geleden, toen men het karakter en de gewoonten der inboorlingen nog niet zoo goed kende als tegenwoordig, werden verscheidene volkplanters, enkel door dit stelsel van signalen, vermoord. Eon of twee inlanders, gewoonlijke oude mannen en vrouwen, die het minst achterdocht inboezemden en geheel ongewapend waren, kwamen bjj de hoeve of hot kamp eu bleven er eenige dagen rondzwerven; zij vroegen om voedsel en bereidden dit op hunne eigene kleine vuren.
' De Blanken begrepen volstrekt niet, dat elk ontstoken vuur een sein was, hetwelk volkomen goed begrepen werd door een troop gewapenden, die in hot omringende kreupelhout op de loer lagen; evenmin, dat de kleine rookwolken, die nu en dan in den omtrek gezien werden, antwoorden waren op de seinen hunner verraderlijke gaston. Zoodra de spionnen dachten dat hunno gastheoren geen het minste kwaad vermoeden hadden, gaven zjj het oorlogs-signaal en werden de Blanken door de geiieole
gewapende magt overvallen. .... i
De Australiërs zijn uitmuntende tooneelspclers. Hoe goed zij zich als eerlij Ice lieden kunnen voordoen eu toeh stelen als zij kunnen, hebben wij reeds verhaald, /ij bobben ook eene manier om zich voor te doen alsof zij ongewapend waren, terwijl zij toch hunne wapenen bij de hand hebben. Zij komen bijv. uit bot kreupelhout met groene takken in do hand, ton toeken van vrede, komen een eindweegs vooruit en werpen met veel vertoon hunne speren en andere wapenen op den grond. Nu komen zjj op nieuw voorwaarts, maar elk man sleept met zijne toenen eene speer langs den grond mede. Zoodra zij zoo digt genaderd zijn, dat zij met goed gevolg eene speer kunnen worpen, rapen zjj hunno wapenen van den grond op met hunne toenen, die bijna oven buigzaam zijn als vingers, werpen ze weg en koeren terug naar de plaats, waar zij hunno overige wapenen hebben neergelegd.
Do Australiërs hebben voor beloedigingcn een stalen geheugen; zij laten nimmer eene kans voorbijgaan om zich te wreken. In 184!) hadden eenige lieden van den stam der Badulega's een vriendschappelijk bezoek van 2 maanden gebragt aan de inboorlingen van Muralug. Een hunner gastheoren had eeno vrouw getrouwd van den stam der Italega's en twee barer broeders woonden bij haar. Nu herinnerden zich de Badulega s dat eenige jaren geleden een uit hunnen stam door een' Italega beleedigd was. Zjj doodden do vrouw en trachtten dit de broeders ook te doen; zij konden echter slechts een vermoorden. Onmiddellijk trokken zij nu op huis af en namen als bewijs van hunne overwinning do hoofden mede; zij waren overtuigd dat zjj eene uitstekende en prijzenswaardige daad hadden verrigt. . .
Iets dergelijks had plaats bij eenige stammen van Port Essington. Een mboorl van Monobar was gevangen genomen terwijl hij aan hot stelen was. Iljj trachtte uit zjjne gevangenis te ontsnappen, maar word bij deze poging door den schildwacht doodgeschoten. Van regtswego zou nu zjjne familie weerwraak hebben moeten^ nemen on den Blanke; zij durfden dit echter niet doen, maar zochten oenen inboorling uit, die met den Blanke bevriend was, en doodden dien. Do vrienden van don vermoorde antwoordden hierop ommiddelijk door eoneu Monobar om bet leven tc brengen, en zoo hield de vete aan. In al deze gevallen werd het slagtoffer slapende gedood; een aantal inboorlingen omringden het in alle stilte, doorstaken bet met liunne speren
62
AUSTRALIË.
en sloegen het naderhand met hunne knodsen, totdat zijn lijk niet meer was dan eene vormeloozc massa.
Indien do oorzaak van den twist bestaat in den onrorklaarden dood van een man of eene vrouw, is het de pligt van den meest gednchten krijgsman uit de familie, hierover wraak te nemen. Bij zoodanige gelegenheid neemt luj dit plegtig op zich, beschildert zich met do roode oorlogskleur, kiest zijne beste wapenen en belooft in het openbaar niet terug te zullen koeren, voordat hij een manspersoon uit den vijandelijken stam gedood heeft. Hoe hardnekkig een Australiër dit voornemen vervolgt, ziet men uit liet volgende verhaal van Lloyd.
lljj werd eens des nachts uit zijn' slaap opgeschrikt door liet vreeseijjk blaffen zjjner honden. Ecu lantaarn nemende vond hij op den grond een oud man liggen, Tarmeenia genaamd; hij was overdekt met wonden, die liem met speren, quot;boomerang'squot; en quot;waddy'squot; waren toegebragt. In hot zonderlinge, gebroken Engelsch, zooals het door do inboorlingen gesproken wordt, verhaalde lijj zijne geschiedenis. Zij kwam in de hoofdzaak hierop neder. Hij en zijn zoon woonden te namen in eene hut, en de zoon was uitgegaan om voor zjjn' vader, die ziek was, een' vogel te vangen. Even na zijn vertrek trad een quot;bungiicarney cooliequot; d. i. oen vjjiuul uit oen anderen stam, ile hut binnen en vroeg; quot;waarom heeft uw zoon mijne vrouw gedood? Ik zal zijnen vader dooden.quot; Hierop stak hij zijne speer in de zijde van don ouden man en wilde hem verder afmaken, toon hij door de terugkomst van den zoon hierin verhinderd werd. De jonge mensch, die bijzonder sterk en krachtig was en wist dat zijn vader stellig vermoord zou worden als hjj in de hut bleef, droeg hem letterlijk meer dan 4 mijlen ver naar het huis van Lloyd, legde hem op do plaats neder en liet hom daar liggen.
Er werd dadelijk eene hut opgeslagen in welke men Tarmeenia legde en oppaste. Hjj was zeer dankbaar, maar zeer ongerust, en verzoekt dat de nachtwacht bij zijne ronde ook zjjne hut mogt bezoeken; quot;anders zou de quot;bungiicarney cooliequot; terugkomen en Tarmeenia ditmaal voor goed dooden.quot; De vrees van den ouden man scheen onge-rjjmd, als men de plaats naging waar de hut stond, maar zij bleek volkomen gegrond te zjjn geweest. Omtrent 3 weken nadat men Tarniecnin in de hut. gebragt had, werd Lloyd bij het aanbreken van den dag gewekt door een bediende, die hem mededeelde, dat de oude Zwarte verbrand was. Dood was hjj en toen het lijk onderzocht werd, vond men twee versche wonden; eene wond met eene speer juist boven het hart en eene diepe snede in de lendenstreek, waardoor de quot;bungiicarneyquot; zijn zegetceken gehaald had.
Somwijlen gebeurt hot, dat iemand die eene of andere inlandsehe wet heeft overtreden, eene soort van spiegelgevecht moet houden, maar zonder eenige wapenen. Lloyd verhaalt hiervan een merkwaardig voorbeeld.
quot;De eenige keer dat ik getuige was van het toepassen van ligchaamsstraffen — klaarblijkelijk tengevolge van een wettig vonnis — was op oen fraaijen, slanken, jongen Zwarte. Nadat hij zijn ontbijt gebruikt had, stond hij met eene waardige houding op en ging, zijne deken van zijnen schouders werpende, zonder schild, quot;waddyquot; of eenig ander verdediging,s-wapen, niet Mohikaansch stoïcisme naar de aangewezen plaats. Ook toen hij hier gekomen was, uitte hij geen enkel woord of bewoog hij eene enkele spier van zijn bevallig en welgemaakt hgchaam, maar -wachtte mot gekruiste armen, in eene uitdagende houding zijn oordeel af.
quot;Er verliepen slechts eenige minuten, toen twee insgelijks vlugge en welgevormde Wildon, elk gewapend mot 2 speren en eene quot;boomerangquot;, met een statigen tred voor-.arts kwamen en op ongeveer SO meter afstands voor hem stilhielden. De wapenen werden een voor een naar hem geworpen met eene schijnbaar doodelijke juistheid; zijn scherp oog en zijne verwonderlijke vlugheid stelden hem echter in staat ze allen te ontwijken, met uitzondering van den laatsten quot;boomerang.quot; Deze nam plotseling eene onverwachte wending en sneed alsof het met een scheermes gedaan was boven het schouderblad een stuk vleesch af, ongeveer zoo groot ala een rijksdaalder; hiermede was do zaak afgeloopen.
De quot;/f.r talioniitquot; of wet der wedervergelding maakt een deel der overgeleverde Australische wetten uit eu wordt somtijds op eene vrij belagclielijke wijze toegepast.
5*
Eon jong man had eono ligtc overtreding begaan cn word hiervoor door twee inboorlingen lievig geslagen; zjjn cene arm was met eeno knods gebroken en met eene viacltspeer had men hem oen gat in het hoofd geslagen. Er volgde eeno groote opschudding; eindelijk beslisten do oudsten, dat de straf veel te zwaar was geweest voor de overtreding en dat, wanneer do gekwetste hersteld was, zjj die hem mishandeld hadden hem hot hoofd moesten toesteken, zoodat hij er een zeker aantal slagen mot zjjne quot;waddyquot; op zou kunnen geven.
Bjj do beschrijving der twisten tusschon verschillende stammen hebben wij reeds vermeld, dat zij die de slagtottbrs hunner wraak mede hadden helpen dooden, de oogen en wangen van don vermoorde opaten. Dit brengt ons van zelf op de kwestie van het monscheneten, daar sommige reizigers hebben beweerd, dat de Australiërs kannibalen zijn, terwijl dit door anderen weder oven sterk wordt ontkend.
Dat monschenvleesch door do Australiërs gegeten wordt is een feit, hetwelk niet kan geloochend worden; men moot hierbjj echter in het oog houden, dat dit dikwerf meer beschouwd moot worden als eene plegtighoid, dan wol dat het gescliiodt om den honger te stillen of het gehemolto to streelon. Hot is mot zekerheid uitgemaakt, dat sommige langs de Murray-rivier wonende stammen kinderen dooden en opeten; zjj mengen hun vleesch onder dat van honden. Dit geschiedt echter alleen in tijden van groote schaarschte en dnt het oen zeldzaam voorkomend geval is, blijkt daaruit dat men oen' man aanwees, die zijne kinderen voor voedsel gebruikt had. Nu is het klaar, dat, indien hot monscheneten eeno algemeene gewoonte was, zulk een man niet genoeg in het oog zou vallen om bijzondere melding van hem te maken. Bjj deze; stammen heerscht wel do afschuweljjko gewoonte om kleine jongens te doodon om hun vet; zij gebruiken dit als lokaas aan luinno vischhaken.
Een ander voorbeeld van kannibalisme wordt door Angas beschreven als voorgevallen in Nieuw Zuid-Wallis. Een jongen was gestorven, waarna eenige jonge lieden zjjn Ijjk namen en overgingen tot de volgende zonderlinge plegtighoden. Zjj begonnen met het lijk do huid af te stroopen met het hoofd er aan, rolden haar om een langen stok en droogden haar boven het vuur. Terwijl dit geschiedde sneden de ouders, die Inid hadden zitten te weeklagen, het vleesch van de bcenon, kookten het en aten het op. Het overige van het Ijjk word verdeeld onder de familie en do vrienden van den overledene, die aan do punt hunner speren hunne portie medenamen. Do huid en de beenderen werden bewaard door de ouders, die ze altjjd in hun knapzak medodroegen.
Het moge vreemd schijnen, dat de beschrijving der wapenen en wjjzo van vechten ons brengt tot do dansen der Australiërs. Dit is evenwel bot geval,, want bij hunne meeste dansen komen ook wapenen van eene of andere soort in het spel. De eerste dans dien wij zullen beschrjjven is de quot;kuri-dansquot;; Angas kreeg er eene beschrijving van door een vriend die hom dikwijls had bijgewoond. Ifjj schijnt écn punt van overeenkomst te hebben met den Europeeschen quot;cotillonquot;, namelijk, dat hij, al naar de luim der dansers kan worden afgewisseld en verkort of verlengd. Indien men dan ook den quot;kuri-dansquot; 6 of 7 maal ziet uitvoeren, geschieden de verschillende bewegingen nooit in dezelfde volgorde. Het volgende uittreksel geeft ons eene beschrijving van oen enkelen quot;kuri-dansquot;; hieruit kan de lezer zijn karakter in het algemeen opmaken.
quot;Eerst moeten wij evenwel de quot;drmnafi* ^mowaequot; voorstellen en in bjjzonderheden beschrijven. De dansers waren verdeeld in 5 bijzondere klassen; do grootste troep bestond uit ongeveer 25 jonge lieden, waarbij 5 of C jongens waren. Zjj waren beschilderd en versierd als volgt: geheel naakt, met uitzondering der quot;i/oodnaquot; die opzettelijk voor deze gelegenheid gemaakt wordt; bundels bladeren van den gom-boom waren even boven do knie om hunne beenen gebonden en maakten, als zij met de voeten stampten, een sterk rammelend geluid. In hunne handen hielden zjj eene quot;kaffer of quot;irirriquot; en sommigen eenige bladeren van den gom boom. De eerste hielden zij op armslengte van zich af en sloegen er zicli, als zij op don grond stampten, mode tegen de beenen. Zij waren van elkon schouder tot aan de heupen beschilderd met 5 of 6 witte stropen, die op de borst omhoog liepen; ook op hunne aangozigten waren witte lood-regte strepen aangebragt, die hun een afzigtcbjk voorkomen gaven. Dit waren de dansers.
64
AUSTRALIË.
quot;Nu volgden twee groepen vrouwen, ieder 5 of' 6 sterk; zij stonden links en regts van de dansers en deden enkel dienst als surnumemiron; zij'waren niet beschilderd maar hadden bladeren in do hand, waarmede zij sloegen. Zijquot; hielden met hare voeten de maat gedurende de geheole vertooning, maar bewogen zi'uh niet van de plaats waar zjj stonden.
quot;Hierop kwamen twee merkwaardige personen, beschilderd en versierd als de dansers* /,jj hadden bovendien de quot;■jtahjertatta'', een zonderling werktuig, vervaardigd van twee kruisgewijze over elkander gebonden stokken, en op de wijze van een quot;waaijer met de quot;manynaquot; aan elkander gebonden: aan do uiteinden waren uiteenstaandc vederen.
om het op de voordeeligstc wijze te doen uitkomen. Een hunner had de quot;jiali/ertattaquot; aan eene zijde van zjjn hoofd staan, terwijl de andere haar voor zich heen on wcêr bewoog, op cone wijze die met do beweging van zijn hoofd eu zijne becnon overeenkwam.
quot;Nu volgde een hunner, dien men kon onderscheiden aan eene lange speer, aan wier punt een bos vederen hing; om do speer was, tot beneden toe, de quot;mangnaquot; gewonden. Iljj hield de quot;IcooHteroquot;, (do speer met de vederen) met beide handen achter den rug, maar veranderde deze houding nu en dan en zwaaide haar links en rogts over de dansers. Ten slotte kwamen do zangers, twee oude lieden, in hunne gewone kleeding; hunne muziekinstrumenten waren de quot;kattdquot; en de quot;irirriquot;, waaruit zij dubbele toonen haalden; hun zang was een eentoonig en vervelend gesnater.
quot;Het was een zachte, stille nacht; do nieuwe maan scheen met een fiaauw licht, waardoor eeno donkere schaduw op de aarde viel, die aan het geheole omringende tooneel oen somber voorkomen gaf, waardoor het cffekt vay hetgeen komen moest
65
AUSTRALIË.
aanmerkelijk verhoogd werd. Op eenigen afstand zag men eene zwarte massa onder de gom-boomen, waaruit men nu en dan een kreet vernam en plotseling vlammen to voorschijn kwamen. Dit waren zij dio zich gereed maakten voor den dans; niemand naderde hen, terwijl zij hiermede bezig waren.
quot;ïwec mannen, digt gewikkeld in hunne mantels van opossum-huiden, naderden nu zoo stil mogelijk eene der quot;uwHi'eV, waar de quot;kuriquot; moest worden uitgevoerd en ruimden eene plaats op voor do zangers; toen dit gedaan was, gingen zij naar de zangers, maar keerden weldra terug, zetten zich neder en hieven eene eigenaardige onaangename en eentoonige wijs aan; zij gaven de maat aan, door eene quot;India'quot; en quot;icirriquot; tegen elkander te slaan. Al de inboorlingen der verschillende quot;tem-lie'squot; verzamelden zich om de zangers; zij gingen zitten in twee of drie rijen, in don vorm van een hoefijzer.
quot;Op dit tijdstip der vertooning waren de dansers in eene digt aaneengesloten massa tot digt bij de toeschouwers genaderd; na eenigen tijd doodstil gestaan te hebben antwoordden zij de zangers allen te gelijk met een zonderlingen, doordringenden kreet. Dit werd tweemaal herhaald, waarop de man mot de 'kooulerooquot; niet voorovergebogen ligehaam een paar stappen voorwaarts deed en op eene regelmatige wijze begon to stampen. De twee lieden met de quot;pali/ertatla'squot; volgden en stampten iiiBgeiijks op de maat, terwijl de overigen hetzelfde deden; het heen en weer zwaaijen met de quot;pahjerlattdsquot; en het sterke, ratelende geluid der gombladeren vormden een tooneel, hetwelk de Australische inboorlingen geheel en al kenmerkte. Op deze wijze naderden zjj de zangers, terwijl de toeschouwers nu en dan kreten slaakten, om hunne goedkeuring te kennen te geven. Gedurende eenigen tijd bleven zij zoo vóór de zangers stampen, hetwelk oene verwonderlijke uitwerking deed; hierop keerden zij een voor een om en dansten terug naar de plaats van waar zij gekomen waren: vervolgens gingen zij zitten. Do lieden die de apnhjertultaquot; en de quot;koonlcroi)quot; dragon gingen het laatst; deze drie zagen er, terwijl zij naar de andere dansers heenstampton, al zeer wonderlijk uit.
quot;liet zingen hield nog eenigen tijd aan, waarop de pijpen werden aangestoken; nu volgden kreten van toejuichingen en hierop zeer drukke en levendige gesprekken. Na omtrent tien minuten gerust te hebben begonnen de zangers opnieuw; weldra kwamen ook de dansers weder bijeen en beantwoordden den zang met den eigen-aardigen kreet waarvan wij reeds gesproken hebben. Zij begonnen nu opnieuw denzelfden dans, met dit onderscheid, dat de lieden met de quot;jmli/ertatiaquot;, in plaats van vooruit te gaan, nu achteraan kwamen. Vier koeren werd dat gedeelte van den dans met de gewone uitwerking uitgevoerd en hierop volgde het slottooncel. Na op de zangers te zijn losgesprongen, begon de man met de quot;koonterooquot; eenen dans, die uitbundig werd toegejuicht. Met zijn ligehaam en hoofd en zijne speer niet vederen achter den rug stond hij op het linkerbeen en sloeg do maat met zijn regtervoet. terwijl hij zijn ligehaam en zijne oogen draaide in alle rigtingen. Eenigc minuten lang bleef hij in deze houding, maar keerde zich eensklaps om, ging op zijn regterbeen staan en deed hetzelfde met zijn linkervoet.
quot;In dien tusschentijd zwaaiden do twee mannen met do quot;pahjertatlaquot; hunne geheimzinnige werktuigen heen en weer, en deden dit vergezeld gaan van bewegingen met hoofd en boenen; ook de zwijgende stampers voerden hunne rol zeer goed uit. Hjj die do quot;koonterooquot; droeg, hield nu eensklaps op, en, zjjne speer in den grond stokende, bleef hij er in eene gebukte houding vóór staan. Twee dansers kwamen nu voorwaarts dansen; zij deden met verwondorljjko juistheid en regelmatigheid dezeltde toeren als hunne voorgangers en stampten toon tot slot met kracht op don grond, keerden zich om en grepen in oene bukkende houding naar hunne sporen. Dit ging zoo voort totdat alle dansers de spoor genaderd waren, en er zoo oenen kring omheen vormden.
quot;Aan eiken kant van deze massa maakten nu de lieden met do quot;palyertattaquot; dezelfde bewegingen; zjj gingen altijd vergezeld van onophoudelijke bewegingen met hoofd, armen en boenen. Zij begonnen hierop steeds rond te draaijen en stampten eindelijk op dezelfde wijze als zjj begonnen waren. Tegelijk vielen zij allen op do kniön en begonnen zich in deze houding allen te gelijk van de zangers mot eene soort van geknor te verwijderen, terwijl zij het ligehaam heen en weer bewogen. Toen
66
AUSTRALIË.
zjj omtrent 10 meter ver waren, hieven zjj een' langen kreet of gesteun aan (volgens hen op de manier van den rooden kangaroe) en gingen uiteen.
quot;Gedurende de golieele vertooning kwam er in het zingen gecne verpoozing en na liet laatste tooneel hield de ratelende begeleiding van den zang op; do muziek stierf langzamerhand weg en do lucht wocrgalnulo van bijvalsbetuigingen.quot;
De Australiërs hebben nog velo andere andere dansen. Daar is bijv. de kikvorsch-dans. Zij die dezen uitvoeren beschilderen zich op de gewone groteske wijze, nomen hunne V'i'mV in de hand slaan zo tegen elkander, hurken neer en beginnen achter elkander te springen en de bewegingen van een kikvorsch na te bootsen. Dan heeft men nog den quot;emu-dansquot;; deze is eene zoo getrouw mogelijke navolging van de jagt o|) den emu; hij die de rol van den vogel vervult, bootst ook diens geluid na.
In sommige deelon van Australië is er nog een quot;kano-dansquot;, die een der meest bevallige dansen is.
Zoowel mannen als vrouwen nemen er deel aan; zjj beschildóren hun ligehaam inct witte verw en rooden oker, elk danser is voorzien van een langen stok, die do roeispaan moet verbeelden. Zij beginnen den dans met in twee rijen te gaan staan, den stok, dien zjj mot de armen vasthouden, dwars over den rug, terwijl zij hunne voeten een voor een op en neer bewegen op de maat van het gezang, waardoor tie dans begeleid wordt. Op oen gegeven toeken brengen allen hunne stokken naar voren en houden ze vast als roeispanen; zij bewegen ze geregeld heen en weer ulsol' zij in eene hunner ligte kano's aan het roeijen waren.
Van een' anderen dans, waarvan do bedoeling niet zeer zeker is, houden vooral de Moorundi's buitengewoon veel. Do mannen gaan op ccno rij staan, na zicli eerst met stropen van rooden oker versierd te hebben, terwijl do vrouwen in eene groep bij elkander staan en gezamenlijk de maat slaan. Deze dans bestaat voornamelijk uit gelijktijdig stampen met den linkervoet op den grond en het bewogen van de vingers (lor uitgestrekte armen. Hij heet quot;Podeku.quot;
Dan is er nog oen zeer zonderlinge dans, of liever bewoging, waarmede de uitvoering van don avond dikwijls besloten wordt. Zij gaan namelijk, mot de boenen onder het ligehaam gekruist om hot vuur zitten en slaan de maat mot hunne sporen en quot;wirri's.quot; l'lotsoling steken allen hunne armen uit, alsof zij wezen naar oen verwijderd voorworp; te gelijk laten zij hunne oogon vroeselijk rollen en eindigen met op hunne voeten te springen onder oen' gelijktijdigon, oorverdoovendon kreet, die mijlen ver door hot boseh weergalmt.
In zijn prachtig werk over Zuid-Australië beschrijft Angas nog een zeer wonderlijken dans, bij den stam der Parnkalla's in zwang, waaraan beide seksen deelnomen. Elk man draagt een' gordel vervaardigd van mensehenhaar of van het bont van den opossum; een einde houdt hij in de hand en spant daarmede den gordel strak om zijn midden. Er zijn bjj dezen dans eenige wijzigingen ; gewoonlijk gaan echter alle mannen zitten in oenen kring, waarvan de vrouwen het middelpunt uitmaken. Een der mannen staat dan op en danst naar haar toe, terwijl hij van de oeno zijde naar de andere springt en met do armen slingert, in harmonie met zijne bewegingen. Zoodra haar danser nadert, begint ook de vrouw te dansen; na oenigon tijd dansen zij terug en wordt hunne plaats door een ander paar ingenomen.
Sommigen hebben verondersteld dat deze dans eene godsdienstige plegtighoid is, omdat hij gewoonlijk wordt uitgevoerd op avonden, waarin de maan helder schijnt. Somtijds heeft evenwel de uitvoering ook bij dag plaats.
Do meest gewone inlandsche dans of quot;corrobboreequot; is die welke onder den naam van quot;Paltiquot; bekend is; hij is voorgesteld op de volgende afbeelding. Hij wordt altijd dos nachts gedanst; de flikkerende vlam van het vuur wordt noodzakelijk geacht om zijne schoonheden te doen uitkomen.
Voordat do dans oen aanvang neemt, bereiden zij die hem moeten uitvoeren er zich op voor, door hunne ligchamen op eeno' groteske wijze te beschilderen met roodo en witte verw, die scherp afsteekt bij het glinsterend zwart hunner huid. liet meest geliefkoosde patroon is dat van oen geraamte; elke rib wordt aangegeven door eone breede witte streep, eene dergelijke streep loopt dan ook over de borst en langs do
(57
armen en beenen naar beneden. Het aangezigt is op eene dergelijke wijze beschilderd. De uitwerking die deze beschildering maakt is Imiveringwekkcnd. Alleen verlicht door het vuur, zijn de zwarte ligchamen en ledematen naauweljjks zigtbaar tegen den donkeren achtergrond, waardoor de dansers, als zij bij do bewegingen van den dans voor- en achterwaarts gaan, er volmaakt uitzien als zoovele geraamten, die door toovenj met leven bedeeld zijn.
Dit ettekt wordt nog verhoogd door liet zonderlinge trillen der beenen, die vast op den grond staan, maar waaraan de dansers, van de knie tot aan de heup, eene schielijke, bevende beweging kunnen mededeelen. De of knudsen houden zij
in de hand; bjj geregelde tusschenpoozen brengen zij ze boven hun hoofd, waar zij ze hard tegen elkander slaan. Zoowel bij den palti- als bij den kuri-dans is een aanvoerder, die het toeken geeft voor de verschillende bewegingen.
Sommige dansers verhoogen nog hun zonderling voorkomen door een haarband, vervaardigd van de voorste tanden van den kangaroe, om hun voorhoofd te binden.
Eens in het jaar voeren de inboorlingen een zeer grooten dans uit, die quot;cobbongo corrobboreoquot; of groote geheimzinnige dans heet. Eene uitmuntende beschrijving van dezen dans werd gegeven in de quot;Illustraded London Newsquot; van 3 Oct. 1863, die wij hier gedeeltelijk laten volgen. quot;De tijd die voor deze groote gebeurtenis wordt gekozen is elke twaalfde maan en wel als zij afnemende is. Reeds verscheidene dagen te voren vereenigen zich een aantal stammen wier grondgebied bij elkander gelegen is, op eene bijzondere plaats, die gekenmerkt wordt door een' reusaehtigen met asch bedekten aardhoop (bjj de Blanken bekend als quot;de oven der Zwartenquot;) en omringd door een aantal quot;couraway'squot; of waterputten. Naar deze plaats brengen zij eene groote
68
AUSTRALIË.
menigte kangaroe's, opossum's, emu's cn wilde eenden en cene groote hoeveelheid wilden honig, benevens eene grassoort, van welks zaden zjj eene soort van brood maken.
quot;Op den avond der uitvoering van den quot;corroborrcoquot; gaan een zeker getal oude lieden — één van eiken stam — die door do inboorlingen quot;waminaroogo'squot; ol' medicijn-mannen genoemd worden, op den aardhoop. Na er een vuur ontstoken te hebben wandelen zij hier om heen, spreuken murmelende, terwijl zij er gedeelten van oude toovermiddelen in worpen, die zij gedurende do laatste 12 maanden hebben gedragen. Dit duurt zoo omtrent een half uur lang, waarna zij naar beneden gaan; elk hunner heeft een vuurstok in de hand, dien li|j aan de grenzen van het kamp in den grond steekt en die dienen moet om den boozen geesten het naderen te beletten. Zoo-dra dit geschied is — waarbij door allen de grootste stilte wordt in acht genomen — beginnen de mannen van den stam hun toilet voor den quot;corrobboreequot; to maken; zjj besmeren zich namelijk met wit krijt, rooden oker en vet.
quot;Terwijl de mannen hiermede bezig zijn, plaatsen de vrouwen zich op ééne lange rij; zij zetten zich op den grond met cene soort van dekens, van opossum-huiden vervaardigd, om hare beencn geslagen cn een korten stok, quot;nulla-nulla genaamd, in do hand. Vóór haar wordt een vuur ontstoken en door een der oude toovenaars aan het branden gehouden. Als do mannen klaar zijn, gaan zij in eene lange, digt aaneengesloten rij, als klcedermakers, met de boenen onder het lijf zitten, tegenover het vóór de vrouwen brandende vuur, terwijl een der niedicijn-mannen plaats neemt op den top van den aardhoop of heuvel, om liet opkomen der maan te bespieden, hetwelk het teeken is tot het beginnen der quot;corrobboree.quot; Er heerscht nu een doodsehc stilte, die door niets dan nu en dan het gebabbel van eene vrouw of kind wordt afgebroken; ook dit houdt echter weldra op. De gloed van het vuur werpt een onzeker en flikkerend licht op do zwarte phalanx en de afzigtclijke, met venv en vet besmeerde tronies doen zich niet op hot voordeoligst voor.
quot;Zoodra do oude man die het opkomen dor maan heeft gadegeslagen, do komst van die planeet aankondigt, welke op de handelingen van deze Wilden een oven grooten invloed schijnt uitteoefenen als op vele Europeanen, neemt do quot;corrobboree'' een aanvang. J)e vrouwen slaan hare stokken tegen elkander en slaan de maat bij een oon-toonig lied, de woorden herhalende, welker bedoeling men aldus zou kunnen vertalen:
quot; quot;De kangaroe is vlug, nmnr vlugger ia Ngoyullomau ;
De slang is listig, maar listiger is Ngoyulloimm,quot; quot; enz.
Elke vrouw noemt alsdan haren echtgenoot of een' of andoren gunsteling, dien zjj bij den stam heeft. Do mannen springen overeind met een kreet, waarvan het boscii weergalmt; zij zwaaijen met hunno sporen, quot;boomerang'squot;, enz. en beginnen den dans; daarbij nemen zij alle mogelijke houdingen aan, huilen, lagchen, grinniken en zingen. Dit doen zij zoo lang, totdat zij van uitputting en vermoeidheid moeten ophouden, waarna zij de opbrengst hunner jagt, die zij voor deze gelegenheid hebben zamen go-bragt, braden en opeten, om vervolgens in slaap te vallen.quot;
De lezer ziet dat bij (lezen grooten geheimzinnigen quot;corrobboreequot; verscheidene eigenaardige bewegingen, die in eiken afzonderlijken reeds beschreven dans voorkomen, gecombineerd worden.
Een eenigzine gehjksoortigen dans plagten ook de bewoners van Tasmania uit to voeren bij elke volle maan, zooals beschreven wordt door Lloyd. De verschillende stammen vereenigen zich op cene of andere afgesproken plaats. Terwijl do vrouwen vuren aanleggen en cene ruimte voor den dans afheinen, trekken de mannen zich terug om zich te beschilderen 011 takken mot bladeren om hunne enkels, polsen en hun midden te binden.
Toen do vrouwen aan het einde dezer ruimte hadden plaats genomen, trad eene der oudste vooruit, riep oenen der dansers bij zijnen naam, schold hem uit voor lafaard en daagde hem uit zich te vertoonon en op besehuldiging te antwoorden. De knjgsmam liet zijn antwoord niet huig wachten, maar begon door het vuur heen in het midden van den kring springende, zijne heldendaden in den oorlog on op de jagt te vermelden.
69
AUSTRALIË.
B.J elke pauze die liij maakte begonnen zijne vrouwelijke bewonderaars hem te loven en te prijzen, waarbij zij zjjne daden in eene soort van gezang hemelhoog verhieven; dit gezang begeleidden zij met trommen, die van opgerolde kangaroe-huiden waren vervaardigd.
Plotseling, l)ij eene meer snelle maat der trommelaars, sprongen HO of 40 afzigtc-Ijjke Wilden achtereenvolgens door de vlammen in de heilige arena; zij zagen er uit als werkeljjke duivels, die op aarde een bezoek kwamen brengen. Nadat zjj zich duchtig vermoeid hadden door op de wjjze der kangaroo's rond en door het vuur te springen,
verdwenen zjj in een oogenblik. Zjj werden even schielijk gevolgd door hunne bevallige schoenen; deze sprongen, op een teeken der vrouw die het woord had gevoerd, quot;en massequot; overeind. Zjj plaatsen zich rondom de op nieuw opvlammendo vuren, in een kostuum zooals zij ter wereld waren gekomen en verwrongen hare armen, boenen en lichamen in houdingen, die den bes ion akrobaat beschaamd zouden maken, liet groote punt was echter bij deze goed met vet ingesmeerde schoonheden, wie hare zwarte zuster zou overschreeuwen.
Deze dans is evenwel, even als andere inlandsche gewoonten, met de inboorlingen van het eiland verdwenen en de oorspronkelijke bewoners vanTasmanie zijn tegenwoordig geheel uitgestorven. l)c schrijver bezit eene photographic van dc drie overgebleven dezer stammen, die ongeveer CO jaren geleden nog 6- a 7000 zielen telden. Dat zjj onder den invloed der Blanken zoo spoedig verdwenen zijn, wordt gedeeltelijk verklaard uit het feit, dat hun eiland niet zeer groot is en zij over het algemeen veel lager staan dan de inboorlingen van het vasteland. Zij zijn klein van gestalte; dc mannen zijn gemiddeld niet langer dan 1.30 a 1.40. Zjj hebben een zeer onaangenaam voorkomen; de lijn die van den neus naar de hoeken van den mond loopt, is zeer diep en zeer gebogen, zoodat dc mond in oen paar quot;parenthesenquot; |()| is ingesloten. Dozen trek neemt men ook waar op bovenstaand portret van eene jonge vrouw; op de photograpliio van den schrijver, die oudere individu's voorstelt, is dit echter nog duidelijker.
De lezer ziet dat het haar zeer kort is afgesneden. i)it geschiedt met twee scherpe stukken vuursteen; sedert Europeanen zich in het land gevestigd hebben, geven de inboorlingen echter de voorkeur aan glasscherven, liet haarsnijden is natuurlijk eene zeer vervelende bewerking; niet meer dan 10 of 12 haren worden tegelijk doorgesneden, zoodat men meer dan 8 of 4 uren noodig heeft, alleen om het hoofd behoorlijk voor een dans te kappen. Het scheren geschiedt op dezelfde wijze.
De algemeene gewoonten dor bewoners van Tasmamë komen overeen met die van het vasteland. De wijze waarop zij de hoornen beklimmen is evenwel een zonderling mengsel wan Australische en Polynesische gewoonten. Als dc inboorling de sporen van ecu opossum op den bast van een boom ziet, begint hij met eene hoeveelheid gras te plukken. Hiervan maakt hij schielijk eene driedraads vlecht, die hij om den boom en zijn eigen midden vastmaakt. Nu maakt hij met een enkelen houw van zijne quot;tomahawkquot; een ligte inkerving in den bast, steekt er zijn grooteu teen in, trekt zich zclven omhoog, maar schuift tegelijk den band van gras hooger om den boom. Op zoodanige wijze wordt koop op keep gehakt en de inboorling beklimt den boom mot ongelooflijke snelheid; de inkervingen zijn nooit minder dan 1/3 meter van. elkander verwijderd.
70
AUSTRALIË.
Dikwijls verlaat de opossum, door het geluid van de slagen der quot;tomahawkquot; verontrust, zijn nest en loopt langs een kalen tak, die 25 a 30 meter boven den grond horizontaal van den stam uitsteekt. De inboorling loo|)t regtop en met vasten tred over dezen tak, alsof hij op vasten grond was, en schudt hut dier totdat het naar beneden valt te midden van zijne mcdgezellen, die zich aan den voet van den boom verzameld hebben.
De inboorlingen dragen in hun' natuurstaat nimmer eenige klecding. Zij maken wel mantels van opossum- en kangaroe-huiden, maar allen om zich tegen de koude te beschutten.
Zij zijn buitengewoon goede jagers en worden met zeer veel nut gebruikt door de volkplanters, om verloren gegane schapen op te zoeken oi' do voetstappen te volgen van den dief die zo gestolen heeft. De minste kras heeft voor dit scherpziende volk zijne betoekenis; zij zien dadelijk op welken tijd hij gemaakt is, en als zij hein eens gezien hebben, vliegen zij onmiddellijk in een snellen pas voorwaarts en zijn zeker de vlugtolingen in te halen. Het ontijdig uitsterven dor inboorlingen van Tasmanië moet grootendeels worden toegeschreven aan het gedrag van een welbekend opperhoofd. Mosquito genaamd. Hij was geboortig van Sidney, en nadat hij van verscheidene moorden overtuigd was, uit misplaatste lankmoedigheid verbannen naar Tasmanië, waar hij in kennis kwam met don stam van Oester-baai. Daar hij veel grooter en sterker was dan de inboorlingen, werd hij door hen eenstemmig als opperhoofd gekozen en nam hij hot bevel over alles op zich. Zijne regering was voor de Tasmaniërs zeer noodlottig. Hij regeerde hen met een' ijzeren scepter en strafte de geringste oiigehoorzaamheid met een slag van zijne quot;tomahawkquot;, onverschillig of de schuldige gedood werd of niet. Hij organiseerde geregelde strooptogten op het gebied dor kolonisten en was bijzonder berucht om zijne handigheid in het aardappelen stolen; lijj leerde zijnen volgelingen ze uit den grond te halen en den bodem zoo achter te laten, alsof er niemand bjj was geweest; zelfs do sporen hunner voetstappen werden met takken uitgewischt.
Onder den invloed van zulk een opperhoofd werden de inboorlingen zoowel moordenaars als dieven, zoodat het leven der volkplanters altjjd in gevaar was. Het was derhalve noodzakelijk, strenge maatregelen tegen hen te nemen; na eenige vruchtelooze expeditiën moesten zij zich eindelijk onderwerpen en werden allen, toen (1837) niet veel meer dan 300 man sterk, overgebragt naar Flinder's-ciland; hier werden gemakkelijke steenen hutten voor hen gebouwd, die oneindig beter waren dan de ruwe hutten van takken of quot;miam-miam'squot;, die zij zeiven vervaardigden. Zjj werden letterlijk voorzien zoowel van voedsel, kleeding en andere benoodigdheden, als van zaken van weelde; zelfs stolde het gouvernement een' vasten geneesheer aan, om hen in ziekte bij tc staan. Al deze zorg was echter te vdrgeefsch. De aanraking met do beschaving droog hare gewone yruchten en in 18G1 waren er slechts 13 Tasmaniërs meer over. Tien zijn er sedert dien tijd gestorven, en het is niet denkbaar^ dat de drie die in 18G7 nog leefden hun geslacht zullen in stand houden.
quot;Dat het bijzonder schielijk uitsterven der bewoners van Tasmanië ook gedeeltelijk een gevolg was van de handelwijze der schaapherders en andere ruwe en onopgevoede lieden in dienst der volkplanters, kan niet ontkend worden. Er waren echter betrekkelijk weinig Blanken, en hot was niet mogelijk dat dezen, in zulk een korten tijd, eene zoodanige verandering konden teweeg brengen. Do wezenlijke oorzaak moet gezocht worden in de vreemde, maar onveranderlijke wetten van geleidelijke ontwikkeling. Wanneer een hooger geplaatst ras denzelfden bodem bewoont mot een lager, gaat hot laatste te niet, want in de bezielde zoowel als in do levenlooze natuur wordt de nieuwe wereld altijd gebouwd op de ruïnen der oude.
71
HOOFDSTUK VI.
A ü S T It A L I K.
Vervolg.
HUISELIJK LEVEN.
TM'WhMJK. — HET KOOPEN EN RUILEN VAN VROUWEN.--EEN E KUWE WIJZE OM HET HOF TE MAKEN. — BE-
IIANUEEINO DER VROUWEN. EEN ONMESCHOFT ECHTGENOOT. — EEN TERNAAUWERNOOD ONTKOMEN. — • EEN E GETROUWE GEZELLIN. — AUSTRALISCHE MOEDERS. — REU AN DELING VAN l'ASGEilOR ENEN. - KINDERMOORD. — DE MOEDER EN HAAR DOOD KIND.
Wij gaan nu over tot het liuisclijk loven van don Australisclion inboorling, indien ultliaiis hunne wijze van loven den naam huiselijk verdient; wij zullen beginnen met liunno gewoonten bij het huwelijk.
De verloving geschiedt op zeer jeugdigen leeftijd; het meisje is dikwerf toegezegd als zij nog een kind is. Haar aanstaande echtgenoot is welligt een oud man met 2 of ;i vrouwen en een aantal kinderen. Het meisje wordt natuurlijk van haren vader gekocht; de jinjs is echter verschillend, naar de middelen van den echtgenoot. Voorwerpen van Europeesehe afkomst worden tegenwoordig hoog geschat; in den regel wordt een mes, eene glazen llescli of eenig ander zoodanig artikel als een goede prijs voor eene vrouw beschouwd.
Dikwijls wordt er ook ruilhandel gedreven; zoo gebeurt het somtijds dat een jong mensch eene zuster overheeft; hij ziet dan uit naar ecneu man die eene onverloofdo dochter heeft, en doet met hem eene vriendschappelijke ruiling. Hij, die bij zijns vaders dood dus een aantal zusters bezit, kan even zeker een even groot aantal vrouwen verkrijgen, alsof hij de middelen had ze te koopen.
Totdat haar aanstaande echtgenoot haar tot zjjne vrouw neemt, blijft het verlooide meisje bij hare ouders; zij wordt gedurende dien tijd niet zoo streng bewaakt als dit over het algemeen met verloofde meisjes bij do Wilden het geval is. Het is haar, integendeel, stilzwijgend veroorloofd zoo vele minnaars te hebben als zij verkiest, indien zij slechts eene zekere eonventioneele geheimhouding in acht neemt; alsdan zal haar echtgenoot, bij hun huwelijk, hier niet over klagen. Na het huwelijk is het geval echter omgekeerd; indien alsdan een vroegere minnaar de kennismaking trachtte voort te zetten, zou de echtgenoot zich wreken door beide partijen de zwaarste straf te doen ondergaan.
Bij het huwelijk hebben geene plcgtigheden plaats; het meisje wordt eenvoudig naar de hut van haren echtgenoot gebragt en voortaan als zijne vrouw beschouwd.
Als in sommige streken van Australië een jong mensch zin heeft in een meisje, krijgt lijj haar op eene vrij vreemde manier, die ons eene zonderlinge wijze toeschijnt om iemand zijne genegenheid te betoenen. Hij tracht eene gelcgenlieid te vinden, dat zij van hare bloedverwanten verwijderd is en geeft haar dan met zijne quot;waddyquot; een slag op het hoofd die haar bedwelmt, voert haar weg en maakt haar zoo tot zijne vrouw. De vader acht zich natuurlijk door hot verlies zijner dochter beleedigd en doet zijn beklag bij de oudsten. Het gevolg hiervan in bijna altijd, dat de galante misda-
AUSTRALIË.
(ligev veroordeeld wordt om do proof van do spoor on don quot;boomerangquot; te doorstaan. Alloon voorzien van zjjn smal scliild, staat hij stil daar, terwijl de bedroefde vader en andere bloedverwanten een zeker aantal sporen on quot;boomerang'squot; naar hem werpen. Het gebeurt zeer zolilon dat hij zioh laat raken, maar als hot bepaalde aantal worpen gedaan is, wordt hjj, geraakt of niet, beschouwd zijno misdaad verzoend to bobben.
Veelwijverij is natuurljjk in zwang, maar niot op oono uitgebreide scliaal. Ofschoon oen man niet moer dan 2 of 3 vrouwen tegelijk mag hebben, gebeurt hot toch meermalen dat hjj er een groot aantal trouwt; of hij jaagt zo weg als zjj hem te oud worden, of hjj doodt zo wolligt, als hjj oono kwade bui hoeft. Hot laatste is geene ongewone manier om van oono vrouw af te komen; niemand schijnt to denkon dat haar echtgenoot hierin oenigzins wreedaardig gehanddold hoeft. Inderdaad zou do echte Wilde do mogeljjkhoid niot kunnen bogrjjpen dat hjj wreed togonover zjjne vrouw was, daar hjj haar hot regt op oono vriendoljjko behandeling volstrekt niot toekent, /jj behoort ovonoens tot zjjne roeronde havo als zijne spoor of hut; hij kan zich dan ook evenmin voorstellen wreed te zjjn, als hjj zjjne vrouw doodslaat, ais wanneer hjj zjjne speer doormidden breekt of zjjne hut verbrandt.
Sedert 1 Manken in hun midden zjjn komen wonen, hebben zjj dezen loeren beschouwen als wezens uit oono andere sfeer: zoor machtig, maar ongelukkig vol van oenige onbegrjjpelijke vooroordeelen. Daar zjj derhalve zagen, dat, als zjj eeno vrouw met cone knods een arm of een been stuksloegen, of haar mot oono spoor doorstaken, dit met de vooroordeelen der Blanken streed, vermeldden zjj zulke voorvallen eenvoudig niet moor, ofschoon zij daarom niet minder dikwjjls gebeurden.
Eerst kortelings geleden kwam een inlandsch bediende te laat bjj zjjn' meester; bij onderzoek bleek, dat lijj mot eeno zjjnor vrouwen twist had gekregen en haar mot zjjne speer doorstoken had. Toon zjjn meester hom hierover berispte, maakte hjj zich mot een' lach van de zaak af en merkte eenvoudig op, dat de Blanken slechts cóne vrouw hadden, terwjjl hjj er twee had en er niot om gaf er eeno te verliezen, daar hjj toch weder eeno andore kon koopon.
Daar do mannon do vrouwen boschouwen en behandelen als eigendomsartikelen, hebben zjj ook natuurljjk geen vertrouwen in haar en vernederen zich nimmer om haar mot hunne plannen bekend te maken. Als zjj oenen anderen stam willen overvallen of een rooftogt maken, verborgen zjj dit zorgvuldig voor de zwakkere sekse; zjj verbeelden zich dat zulke lagere dieren geen geheim kunnen bewaren en den voorgenomen aanval aan hunne vijanden zouden kunnen verraden.
De groote minachting, die de Australische inboorling voor zjjne vrouwen koestert, bljjkt duidelijk uit oen voorval hetwelk plaats had na een' dans, die ten gevalle der Blan ken was uitgevoerd, onder voorwaarde dat do dansers eeno zekere hoeveelheid beschuit zouden krijgen. Toon do vortooning over was, werd de beschuit onvoorzig-tig tor ronddoeling aan oono vrouw gegeven. Hierdoor ontstond een misverstand. Ofschoon do mannen volstrekt niot zouden aarzelen, de beschuit mot gewold van haar af te nemen, wilden zjj zich toch niet vernederen om er oono vrouw om te vragen; zij boscbouwden hot derhalve alsof do beloofde betaling hun niet gedaan was. Sommigen hunner, die mompelende hun ongenoegen te kennen gaven, slopen weg om hunne sporen on worpstokken op te zoeken en do gohoolo plaats kwam in opschudding.
Gelukkig hadden de Blanken, die volstrekt niet dachten dat zjj bon eomgzins be-loedigd hadden, tot vermaak dor inboorlingen oenige vuurpjjlon modogebrugt, dio zjj afstaken; hot volk was hierdoor eonige oogonblikkon verschrikt. Bjj hot blanuwo licht waarmede zij eindigden, zagen zjj tusschon de hoornen een aantal gowapendon, sommigen alloon en andoren in groepen, maar allen klaarbljjkeljjk de bewegingen beloerende van de Blanken, die hen zoo diep boloedigd hadden. Een bevriende inboor-ling zag onmiddellijk het gevaar en droef bon voort naar hunne booten, zeggende dat er spoedig speren zouden worden geworpen.
Er was voel wat hen kon verontschuldigen. Zij hadden eeno der grootste beleedi-gmgon ondergaan, die een krjjgsman ooit kon ontvangen. Voor bon waren de vrouwen weinig beter dan honden; als er eenig voedsel was, stilden de krijgslieden eerst
73
AIISTRALTE.
hunnen lioiilt;gt;-cr cn wierpen aan de vrouwen dan toe wat er welligt overbleef. Dat derhalve eenc vrouw — een eenvoudig stuk huisraad — gezonden werd om aan krijgsheden voedsel te brengen, was eone grove, onverdragelijke, ja, zooals zij natuurlijk dachten, opzettelijke boleediging. liet was even goed alsof men hen vervallen verklaarde van hunnenquot; rang als man en krijgsman en hen zelfs lager stelde dan eeno vrouw. Geen wonder derhalve, dat hun toorn werd opgewekt; liet moest te verwonderen was, dat zij •••oen onmiddellijkon aanval deden. Australische krijgslieden hebben hunne eigene begrippen van ridderlijkheid: zij voelen zich verpligt, even als de ridders van vroegere tijden, de minste vlek die op hunne eer geworpen wordt, te wreken.
' M'üillivray, die deze anekdote verhaalt, voegt er ecnigc aanmerkingen bij, die zeer veel waarde hebben, daar zjj de dwalingen in het licht stellen, welke maar al te dikwijls, bij den omgang met AVilden — niet slechts van Australië, maar ook van
andere landen — worden begaan. , , , , ■ , i i i
«Ik heb op dit voorval, hoe onbeduidend het moge schijnen, niet zonder uoel gezinspeeld, liet doet ons duideljjk zien, hoe goed het is, de bekende gewoonten van het Australische ras, zelfs in schijnbare kleinigheden, fe eerhiedujen_ en toont hoe een klein gebrek aan oordeel bij onzen aanvoerder maakte dat de vriendelijkste bedoe-lino'cn quot;misverstaan werden ch noodlottige gevolgen hadden kunnen hebben.
quot;quot;Ik moot bekennen dat ik elk nadeel, hetwelk wij van onze zijde hierdoor zouden iieb-ben quot;•eledon, ais ten volle verdiend zou hebben beschouwd. Ik ben bovendien overtuigd dat, althans eonige der vele botsingen, die in Australië tusschen de eerste Europeesche bezoekers on de inboorlingen van een of ander dislrikt hebben plaats ge\ enden, dikwijls hunnen oorsprong hadden in onvoorzigtigheden van een of meerderen van liet gezelschap, die op anderen, welke er volkomen onschuldig aan waren, werden v wroken
quot; M'Oillivray vermeldt vervolgens den welbekenden nachtelijken aanval op de expeditie van Leichhardt. Zonder eenige schijnbare reden werd er een hevige aanval credaan op het kamp, waarbij Gilbert gedood werd. Waarom deze aanval geschiedde, kwam eerst langen tijd daarna aan het licht; het bleek toen, uit do verklaring van een' inboorling die hij in bosehonken toestand deed, dat hij cn een landsman van hem, de vrouw van eenen inboorling grovelijk beleedigd hadden.
En toch toonen de vrouwen, niettegenstaande de ruwe behandeling die zij onder-Kaan, dikwijls een diep gevoel van gehechtheid, hetwelk haar ver verheft boven de ruwe Wilden, wier slavinnen zij zijn. Een merkwaardig voorbeeld hiervan vermeldt Bennett. Zekere vrouw had liefde opgevat voor eenen ontsnapten misdadiger, die m de bosschen gevlugt was; zij stelde hem door hare vlijt en baron moed m staat om dit gevaarlijke leven veel langer vol te houden dan dit gewoonlijk het geval is.
De voornaamste gevaren waaraan deze booswichten blootstaan, zijn: de moejjelijkheid om zich voedsel te verschaffen en te ontkomen aan de waakzaamheid der politie. iJoor hare bekwaamheid als inboorling kon die vrouw hem voorzien van spijs en drank ; terwijl hij zich verborgen hield, ging zij vissehen, jagen, wortelen graven enz. en bereidde vervolgens deze spijs voor hem. De scherpte van haar gezigt en gehoor stelde haar in staat om liet naderen der politie tc ontdekken; dikwijls bragt zij deze dan ook, met do instinktmatige geslepenheid die de Zwarten schijnen te bezitten, van het spoor. Hij was echter de liefde die zij hem toedroeg, tc eenenmale onwaardig; hij sloeg naar onbarmhartig;, maar niettegenstaande zijno wreedheid verflaauwde zij nooit m hare noffingen om voor zijn welzijn te zorgen. Eens, terwijl hij bezig was haar te mishandelen, kwam do poli'tio bij dc plaats waar hij verborgen was cn zou hom stellig ge-rrrepen hebben, indien zij de politic-beambten niet opnieuw misleid had en gezonden naar eene plaats, ver van zijn verblijf verwijderd. Eindelijk waagde hij zich, m hare afwezigheid, te veel, hij werd gevangen genomen, veroordeeld en opgehangen, iot op liet laatste oogenblik verliet het getrouwe schepsel hom echter met; zij trachtte hem zelfs tc volgen toen bij gevangen genomen was, maar werd door haren stam opgeeisclit.
Als ccnc inlandschc vrouw op het punt is moeder te worden, trekt zij zich terug in het kreupelhout; somtijds alleen, maar meestal in gezelschap eener vriendin, len-gevolge van haar sterk gestel bljjvcn deze vrouwen zelden langer dan een ot twee
74
AUSTRALIË.
dagen in deze afzondering. Bij dc inboorlingen van Victoria zjjn do plegtighodcn, waarmede do geboorte van oen kind vergezeld gaat, vrij zondorling; Lloyd boHcltrijlt ze op eene vcrmakolijlce wijze.
quot;Nu wjj toch over do Auatralischo inboorlingen handelen, wil ik niet nalaton de mod us o/tcnuidi to beschrijven der inlandscho kck/c femme.
quot;De ongelukkige quot;loobraquot; (inlandscho vrouw) trok mot haro wjjzo vrouw naar eono eenzame en afgelegene valei, waar overvloed was van licht zeezand. Hier werd een ynnr ontstoken 011 spoedig do ellendige quot;miam-miamquot; gebouwd. Toon kroog zij eon ligt maal, bestaande uit een kloin stuk kangaroo-vloesch — baar mot karige baud door haren quot;coolioquot; (mannoljjken inboorling) toebedeeld — geroosterd on gekruid met de stengels dor groene, bedwelmende koe-distel of de sappige wortels van bet dikke vleozigo blad der quot;mernong.quot;
quot;Haar zwarte medgezollin begon weldra bare belangrijke bezigheden. Eene dor eerste was een tweede vuur te ontstoken op oenen hoop biervoor toebereid zand; dit was zorgvuldig ontdaan van vezelachtige wortels, kegels of andere ruwe zelfstandigheden. Do gloeijende kolen en brandende stukken bout, werden toen verwijderd, naar eene naauwkourige berekening van den tijd, waarop do ongelukkige kleine neger ter wereld zou komen. Toon de kleine vertegenwoordiger van zijn' zwarten vader bet daglicht aanschouwde werd oen gat gemaakt in bet boete zand en het kleine rood-bruine ding, volkomen naakt, hierin veilig neergelegd; bet word er tot aan do kin in begraven en zoo stevig bedekt dat eenige tegenstribbelende beweging van zijnen of haren kant oene volstrekte onniogclijkheid was.
75
ATTSTRALTË.
quot;Tn dit zand lieten zij den pasgeboren een paar uren zitten, waarna hjj aan zijne verlieugdo quot;loobraquot; mama werd overgegeven.quot;
Evenals bij vele andere wilde natiën liet gebruik is, brengen ook do Australiërs maar al te dikwijls hunne jonge kinderen om. Bjj de Muralug-stanmien is deze liandclwjjzo zeer algemeen. Wij hebben reeds gezegd, dat de meisjes vóór haar huwelijk een zeer ongeregeld leven leiden; liet gevolg hiervan is, dat eene jonge vrouw dikwjjls, vóórdat zij getrouwd ia, verscheidene kinderen heeft. Do algemeene regel is, dat deze kinderen onmiddellijk gedood worden, tenzij de vader verlangt ze in het leven te houden. Dit is evenwel zelden het geval; hij geeft gewoonlijk het bevel, quot;Marnna teioquot;, d. i. quot;werp het in hot gatquot;, waarop het. arme kleine ding dadeljjk levend begraven wordt. Zelfs de kinderen die na het huweljjk geboren worden houdt men niet altijd in het leven. De voornaamste reden is. dat eone vrouw zelden de zorg voor meer dan 'i kinderen op zich wil nemen; menig kind van het vrouwelijk geslacht wordt dan ook omgebragt, waar een jongen gespaard zou blijven.
Alle kinderen mot ligcliaamsgebroken worden stellig gedood en in don regel laat men ook do half-blood kinderen zelden in het leven. Meestal schamen zich do moeders om deze moorden te bekennen, maar in één geval bekende de onnatuurlijke moeder de daad openlijk; zij zeide dat het kind or uitzag als een quot;Waragulquot; dat is, de in-landsche hond of quot;dingo.quot; liet feit was, dat de vader een zeeman was met vuurrood haar, en dat zijn afstammeling dezelfde rossige kleur had. Er zjjn natuurlijk uitzonderingen; oene daarvan is bijv. de arme vrouw die haren veroordeelden medgezel zoo getrouw was. Zij had een' jongen, die opgebragt werd door don stam waartoe zij behoorde ; men hield zooveel van hem, dat men weigerde, toon eenigo menschlievende personen aanboden hem quot;beschaafdquot; te doen opvoeden.
Indien men evenwel bet kind in het leven laat, is do Australische vrouw eene zeer liefhebbende moeder; zij verzorgt haar kind met do grootste zorg en is er, op hare wijze, even bezorgd voor als eenigo andere moeder.
üeze liefde tot haar kind komt nooit beter uit, dan wanneer het kind sterft. Ofschoon zij welligt, zonder eenig naberouw, haar pasgeboren kind had kunnen opofferen, toont zij ecliter, indien het sterft nadat zij het gevoed heeft, eene mate van droefheid, die doet zien, hoeveel zjj er van gehouden heeft. Als het sterft, wikkelt zjj liet lijkje in vele doeken, steekt hot in haar net of inlandschen knapzak en draagt hot met zich rond alsof het nog leefde; als zjj zich tot slapen nederlegt, gaat zjj liggen met het hoofd op den knapzak, die haar tot peluw dient. Dat het lijkje in ontbinding overgaat, hindert haar niets; ofschoon de reuk van het lijk zoo kan zijn, dat niemand haar kan naderen, schijnt zij hiervan onbewust te zjjn en er niet aan to denken, zich van haren afzigteljjken last te bevrijden. Na verloop van tijd zijn nlleen do beenderen overig, maar zelfs deze worden met dezelfde liefde bewaard; er zijn voorbeelden, dat eone moeder, zelfs jaren nadat haar kind gestorven was, hjj hare overige lasten, de overbljjfsolon steeds met zich ronddroeg. Zelfs als het kind O of 7 jaren oud is, doet zjj hetzelfde en volbrengt met deze vracht op haren rug, hare zware huiselijke pligton.
7G
HOOFDSTUK VII.
A IJ S T R A li I K Vervolg.
van de kindsheid tot den mannelijkkn leeftijd.
AUSTUALISCirK KINDEREN. — ITiEaTIQIIEDEN BIJ DEN OVEllOANü TOT DKN MANNTEIjIJKKN LEKI'TUD. - HET OPNEMEN IN DE RIJ DER JAGERS. - DK PIjEOTIOIIEDKN VAN DEN KANüARÜE. - DE KORADJEE'S EN HUNNE
VKRPIilOTINGEN. — HET UITSLAAN DER TANDEN. - TOETS OM TK UESIjU ITKN. — HET TO O VK R-K R 1ST A L, -
ÜE OPNEMING IN DEN STAM DER quot;MOORUNDlV EN lt;fPARXKAELV's.quot; - DK quot;NVITARNaquot; EN HET GEVREESDE
GELUID. DE FLUISTERAARS. - DE OVERGANG I NT DEN TWEEDEN GRAAD. — DE SCHORT EN HKT HAARNET.-
DE DKRDE EN LAATSTE PLEGTIGHKID. — HET VERDUREN VAN PIJN. - EEN quot;NAUO-MAN.quot; — DE GESCHIEDENIS VAN Gl'ÖM. - HET MAKEN VAN quot;KOTAIGAquot; OF HET SLUITEN VAN HROEDERSCHAP.
De Australische kinderen zijn inderdaad, zoolang zij nog kinderen en als zoodanig onder hot bestuur hunner moeders zjjn, innemende scliopsoltjes. Men kan zo niet selioon noemen, deels om liet gehcol verwaarloozen van ot' liever do onbekendheid met zindelijkheid O]) hun persoon; deels ook om do spijs waarmede zjj gevoed worden, llunno oogen zijn zacht en hebben die half peinzende, half wilde uitdrukking die allo jonge Wilden onderscheidt. Zjj worden echter nooit gewasschen dan bij toeval; hun dik haar hangt in ongekamde massa's om hun hoofd en hun buik steekt ver vooruit, evenals die van den jongen Afrikaanschen inboorling.
Naarmate zjj ouder worden verliezen zjj al deze eigenaardigheden. De peinzende uitdrukking hunner oogen verdwijnt, terwijl de rusteloozo achterdochtige blik van den Wilde in hare plaats treedt. Zjj worden twistziek, stijfhoofdig en weerspannig, en nadat zij deze eigenschappen, om eene hoogore maatschappelijke positie in te nemen, vertoond hebben, worden zjj kandidaten voor de toelating tot de regten en privilegiën van den manneljjlcen leeftijd. Bij beschaafde natiën is het bereiken van den meerderjarigen leeftjjd eene zeer eenvoudige zaak; bjj vele wilde volken en vooral hij de Australiërs is aan het man worden eene lange, ingewikkelde en bijzonder pijnlijke reeks van plegtigheden verbonden.
Deze gebruiken verschillen aanmerkeljjk in de verschillende streken van dit werelddeel; in een punt komen zij echter alle overeen — dat zjj nameljjk aan hen die mgewjjd moeten worden, hevige pijnen veroorzaken en hun vermogen om smarten te verdragen op de zwaarste proef stellen. Daar vele dezer gebruiken bjj vele stammen bijna dezelfde zjjn, zullen wij deze niet telkens herhalen, maar alleen van die punten melding maken, waarin zij onderling verschillen.
Eene dezer gewoonten, die bijna bij alle wilde volken schjjnt te huis te behooren, namelijk het verlies van enkele tanden, is ook bij de Australiërs in zwang. De wijze waarop de tanden worden uitgetrokken is eenvoudig genoeg. De lieden die dit moeten doen geven voor zeer ziek te zijn; zjj vallen Haauw, kruipen over den grond en worden behandeld op do wijze waarop alle zieken genezen worden. Hunne vrienden nameljjk huilen en schreeuwen, dansen om hen heen en slaan hen op den rug, totdat elke zieke een scherp stuk been kwijt raakt.
DU KT. II. C,
AUSTRALIË.
Danr deze plegtigheid dient om don ingewijden magt over vcrscliillendc dieren te geven, iieeft eene geheele reeks eigenaardige ceremoniën plaats. Op den morgen nadat deze scherpe beenderen op zulk eene geheimzinnige wijze zijn te voorschijn gekomen, schikken de '■koradjeeV' ot' operateurs zich op mot stukkon hout en andere versierselen, die den quot;dingoquot;' of inlandschon liond moeten verbeelden voor to stellen. JiiOii houten zwaard, in oen gordel gestoken, hangt op hun rug en verbeeldt don staart. Men laat dc jongens op don grond zitten, terwijl do quot;koradjoe s op handen en voeten om hon hoon loopen, waardoor den jongens wordt te kennen gegeven dat do p og-tigheid die volgen moet, hun magt gool't over do iionden. I on tookon dezoi magt worpen zij, als zij de jongens voorbijgaan, zand en stof over hen hoen.
quot;Wij moeten hier doen opmerken, dat do Australische inboorlingen grooto hot hebbers
zijn van honden; do hond is voor hon wat hot varkon is voor de bewoners der Sandwich-oilandon. Er is bijna geen enkele jongen, die niet minstens oen hond lioott; velen hebben or verscheidene, waarvoor zij zorg dragon van dat zij uit hot nest komen
af, en die hen overal vergezellen.
Behalve hunne waarde als medgezollon zijn zij nog nuttig om eeno andere roden. Zij zijn oeno voorzorg togen hongersnood; want als iemand gevaar loopt om van honger om te komen, is hij zeker dat hij zich hiervoor kan bewaren door zijn getrouwen hond te dooden en te braden. Het dier kost hom bovendien nooit eomgo moeite. Het voedt zich zclvon zoo goed als bot kan en blijft altijd bij zijnen meester; hot is altijd bij do hand als deze hom noodig hooft. Hot doel van hot eerste gedeelte der plegtigheid is derhalve, don jongens te kennen te geven, mot alleen dat zij magt over do honden bezitten, maar dat zij ook de uitstekende hoedanigheden dozoi (loion bohooron te bezitten.
Hot volgende gedeelte der plegtigheid hooft de bedoeling hun magt te geven over
do kangaroo's. , ,, . i „
Hierom komt nu een grooto inboorling op liet tooneel, die op zijne schoudeis het ruwe, van gras gemaakte afbeeldsel van een kangaroe draagt; achter hom gaa eon man mot eene vracht takkobosson. Deze mannen bewogen zich mot atgemoten schrodon, op do maat der knodsslagen, waarmede do toeschouwers hun gezang bogo-leidon. Bij hot einde van don dans loggen do mannen hunne vracht neder aan do voeten dei' jongens; hot afbeeldsel in gras botcokent don kangaroe en het hout do
plaatsen waar deze zijn verblijf houdt. i i i
' Do quot;koradjoo'squot; bootsen nu den kangaroe na, evenals zij dit vroeger dc honden hebben gedaan. Zij maken lange koorden van gras, die do staarten der kangaroe s moeten verbeelden, on bevestigen die aan hunne gordels. Hierop volgen zij öe verschillende bewegingen van don kangaroe na; zij springen, grazen, gaan overeind staan en zien om zich hoon, of gaan op den grond liggen en krabben zich, zooals do kangaroo's doen als zij zich in de zon liggen te koesteren. . , , i i
Bij deze vertooning nemen andoren de rol van jagers op zich; zij volgen cc ceisui mot hunne sporen, den schijn aannemende alsof zij hen onopgemerkt wilden naderen
U1 Na oonigo verdere plegtigheden gaan do mannen op den grond liggen on loopou de jongens over hon heen; de eersten steunen, krimpen ineen en houden zich alsot zij door do aanraking met de oningewijden ondragelijke pijnen leden. 1 en slotte woiden de jongens op éeno rij geplaatst en tegenover hen staat do voornaamste korafljoo mot zijn schild en quot;waddyquot; in dc hand; mot de laatste geeft hij op zijn schild regelmatige slagen. Hot geheele overige gezelschap houdt hunne sporen op hem gengt, waarmede zij eiken derdon slag zijn schild aanraken. ^ . ...
De operateurs gaan nu over tot hot wognomon der tandon. Do jongens gaan zitten op de schouders dor mannen, dio op don grond hebben plaats genomen ; do operateur snijdt het tandvloosch behoorlijk in mot hot scherpe boon. Nu wordt hot eene einde van een quot;wummorahquot; of worpstok tegen den tand gehouden en togen hot andere einde mot een steen een harde slag gegeven; aldus wordt de tand uitgeslagen, en dikwijls als liet insnijden niet behoorlijk geschied is, mot een stuk tandvloosch er bij.
Bij eonoii andoren stam wordt do jongen tegenover eonon boom geplaatst, iegou
AUSTRALIË.
den stam van dozen wordt dan oon stok gezot, welks ander einde tegen don tand rust. De operateur drukt dan plotseling het hoofd naar voren, waardoor natuurljjk de tand uit zijne kas vliegt. Het bloed laat men vloeijen dit wordt, ten tecken dat de jongen man is geworden, nimmer afgewasseher.
Als de tanden eindelijk uitgetrokken zijn, wordt de jongen weggeleid; zijne vrienden drukken hot verwonde tandvleeseh tegen elkander en hokleedcn hem met de zinnebeelden van zijn' rang als man. Do gordel van oppossum-liuid wordt om zijn midden bevestigd en hierin het houten zwaard gestoken, hetwelk hij nu verondersteld wordt als krijgsman te zullen gebruiken. Over zijn voorhoofd wordt een band gebonden, waarin men eenige bladeren van den grasboom steekt; zjjne linkerhand wordt op zijn mond gelegd en hij mag op dien' dag niet meer eten.
Jn sommige streken van hot land is bij dit enkele verlies der tanden nog een zonderling bijvoegsel. De krijgslieden staan tegenover den jongen, vermanen hem tot geduld en bedreigen hem met een'onmiddelljjken dood, indien hij terngdeinst, schreeuwt of eenig ander teeken van pijn geeft. Dan maken do operateurs zeer bedaard diepe insnjjdingen langs zijn' rug en over zjjne schouders. Indien hij kreunt of door eenig teeken te kennen geeft dat bjj pijn voelt, geven de operateurs drie lange en doordringende gillen, om te kennen te geven dat de jongen onwaardig is krijgsman te worden. Nu worden de vrouwen geroepen en de lafaard aan haar overgegeven; luj wordt dan voortaan tot de vrouwen gerekend en moet in hare verachte en lage bezigheden doelen.
Na deze ligchamelijke proeven moet hij nog eene geestelijke doorstaan. Er is zeker geheimzinnig stuk kristal, waaraan verschillende tooverkrachten worden toegeschreven en hetwelk iilleen door mannen mag gezien worden; dezen dragen het, in een klein pakje gebonden, in hun haar. Dit kristal en het gebruik hetwelk men er van maakt zullen wij beschrijven als wij tot do geneesmiddelen den Australiërs genaderd zijn.
Nu de jongen plegtig onder de jagers is opgenomen, wordt een kring om hom gevormd, ten einde te zien of zijne geestkracht overeenkomt met zijne ligchamelijke gehardheid. De verminkte en bloedende kandidaat krijgt dan het stuk kristal in de hand. Zoodra hij het heeft aangenomen, trachten de anderen hem op alle mogoiijke wijzen
7i)
quot; 6*
AUSTRALIË.
over to halen het terug te geven. Is hij zwak genoeg om hieraan te voldoen, dan wordt hij als krijgsman afgewezen en niet voordat hij aan al hunne bedreigingen, vlejjerjjen en liefkozingen heeft weerstand geboden, wordt hij eindelijk in den rang der mannen opgenomen.
Als de plegtigheid ia afgeloopen, is een doordringende gil hot toeken voor de vrouwen om naar het kamp terug te koeren; zij worden gevolgd door de nieuwe mannen, vergezeld van hunne vrienden, terwijl allen een vreugdezang zingen, quot;korimla braiuquot; genaamd. Zij gaan dan naar hunne verschillende vuren, waar groote smulpartijen eu feestelijkheden worden gehouden; de plegtigheden worden besloten met dansen, waarvan de Australiërs zooveel houden.
Zooals men uit deze beschrijving der plegtigheden gemakkelijk kan begrijpen, denkt de jongen die onder do jagers is toegelaten, over zich zeiven niet gering; hij wendt zich dan ook tot het grootste wild van Australië, namelijk den emu eu den dingo. Is hij er in geslaagd een dezer dieren te dooden, dan maakt hij een zegeteeken, waarmede hij eenigen tijd rondloopt, ten bewijze dat hij zjjn'stand geene oneer aandoet. Dit zegeteeken bestaat uit een stok, omtrent een meter lang, waaraan do staart gebonden wordt van den [eersten dingo, of een groote bos vederen van den eersten emu dien hij gedood heeft. Deze tropheën draagt hij overal ten toon en is er even trotseh op als oen jonge Engelsehman op den staart van den eersten vos, of den eersten fazant, dien hij geschoten heeft.
Bij de Moorundi's, die de oevers der Murray-rivier bewonen, heeft nog eene andere plegtigheid plaats. Zoodra do jongens omtrent IC jaar oud zijn en baard en knevels beginnen uit te komen die in hun later leven zoo welig groeit, worden in alle stilte eenige toebereidselen gemaakt; men zendt nameljjk om eenige lieden van een bevrienden stam, die naar hun ambt do quot;iveearoo'squot; of plukkers worden genoemd. Als deze aangekomen zijn worden do jongelieden die men heeft uitgekozen, plotseling door eenige lieden van hun' eigen stam aangegrepen en gebragt naar de plaats waar zjj moeten worden ingewijd; deze is geteekend door twee, naar elkander gebogen, in den grond gestoken speren, die met bossen emu-vederen versierd zijn. Zij worden dan geheel ingesmeerd met rooden oker en vet; de vrouwen dringen zich om hen heen, schreijen bitterlijk en snijden zich in de boenen met mossel-schelpen, totdat zjj diepe wonden hebben, waaruit het bloed rijkelijk vloeit. Een vreemdeling zou inderdaad denken dat niet do jongens maar do vrouwen moesten worden ingewijd.
De jongens liggen op den grond, met hun hoofd naar den kant der speren, omringd door hunne vrienden, die met alle aandacht toezien of zij ook eenige teekenen van pijn geven. Nu naderen de quot;weearoo'squot; en plukken hun ieder haar uit het ligchaam, waardoor zjj eene langdurige marteling doen ondergaan. Hebben zij dit doorstaan, dan worden er groene takken gebragt en aan het ligchaam der jongens vastgebonden; een tak wordt gedragen als schort en de andere onder de armen. Hierop worden twee kangaroe-tanden in hun haar gebonden en nu hebben de jonge mannen, zooals zij voortaan genoemd worden, het regt om een bos emu-veeren in hun haar te dragen.
Bij een' anderen stam is deze plegtigheid zonderling gewijzigd. De jongeling wordt hier door een oud man op de uitgekozen plaats gebragt en op zijn rug gelegd tusschen vijf vuren; elk vuur bestaat uit drie stukken hout, die zoo over elkander heen zijn gelegd dat zij oenen driehoek vormen. Een zak van eene opossum-huid vervaardigd wordt over zijn gozigt gelegd, waarna do verschillende operation gedaan worden.
Bij de Parnkalla's en andere stammen van het westen zijn niet minder dan drie verschillende plegtigheden in gebruik, voordat de jongens als mannen erkend worden.
De eerste is zeer eenvoudig. Als de jongens 12 of 13 jaar zijn, worden zij uit de nabijheid der vrouwen verwijderd en geblinddoekt. Do operateurs schreeuwen dan met al de kracht hunnor longen de woorden quot;Herri, herriquot;, en zwaaijen tegelijkertijd met hot geheimzinnige werktuig, dat de quot;witarnaquot; heet.
Dit geheimzinnig instrument is een klein, op eene wevers-spoel gelijkend stuk hout, overdekt niet gesneden versierselen; het hangt door middel van een gat, in het eene einde geboord, aan een van menschenhaar gcvlochten koord. Als het schielijk in do lucht wordt rondgeslingerd, maakt het oen sterk brommend en gonzend geluid.
80
AUSTRALIË.
.Do quot;witamaquot; wordt bewaard door dc oudsten van den stam en men sehrjjft er vele en nog al tegenstrijdige hoedanigheden aan toe. Haar geluid wordt verondersteld booze geesten te verjagen en tegelijk zeer schadelijk voor vrouwen en kinderen te zijn; geen oningewijde mag hot dan ook hoeren. De vrouwen zijn er bijgevolg vrecse-Ijjk bang voor en zorgen wel zich zoo ver van do plaats van inwijding verwijderd te houden, dat het gevreesde geluid haar niet kan bereiken.
Als dc quot;witarnaquot; behoorlijk is rondgeslingerd en de geblinddoekte jongens voor liet eerst haar gonzend geluid gehoord hebben, naderen hen operateurs en maken hunne gezigten zwart; zij bevelen hun tegelijkertijd het natuurlijke geluid hunner stem niet te laten hooren en niet anders dan fluisterend te sproken, totdat zij van deze verpligting ontslagen worden. Zij blijven Huisteraars verscheidene maanden lang en krijgen, als zij hunne gewone stem weder mogen aannemen, den titel van quot;Warrara's.quot;
quot; War rara'squot; bljjven zij minstens twee en somtijds drie jaren, waarna zij eenepleg-tighcid moeten ondergaan, oenige gelijkenis hebbende op de besnjjdenis bij de Joden. Hun haar wordt in een bundel op de kruin van hun hoofd gebonden; het mag niet gesneden worden en is in een net besloten.
Dit net wordt vervaardigd van dc pezen uit den staart van den kangaroe. Als de inboorlingen zulk een dier dooden, bewaren zij deze pezen altijd; zij droegen ze zorgvuldig in dc zon en bewaren ze voor dc vele verschillende doeleinden waarvoor zij zc gebruiken. De pezen van de pooten van den emu, worden op dezelfde wijze gedroogd en bereid. Om er draden van te maken neemt men eenige vezelen en rolt die over de dij in elkander, evenals men dit doet met do vezelen van do riet-wortels. Op deze wijze vervaardigt men draden ter lengte van verscheidene meters en van deze worden netten geknoopt met mazen, volkomen op de wijze waarop men dit in Europa doet. Somtijds laat men deze eenvoudig zooals zij zijn, maar gewoonlijk verwt men ze met rooden oker of met witte pijpaarde, naar den smaak van hom die ze moet dragen.
Dezo pezen worden ook hoog geschat door de blanke volkplanters; zij bezigen ze voornamelijk voor zwcopkoorden en zeggen dat zij duurzamer zijn dan eenigo andere stof.
Dc ingewijden van den tweeden graad onderscheiden zich ook door het dragen van ecne klokvormige schort, gemaakt van ineengevlochten opossum-huid; deze heet quot;mab-birringe.quot; Zij wordt gedragen totdat do derde of laatste ccromonie plaats vindt. Do jongelieden dragen nu den naam van quot;Partnapa'squot; en mogen trouwen, ofschoon zij nog niet beschouwd worden te behooren tot de kaste, indien wij dit zoo mogen noemen, der krijgslieden.
Tot nu toe hebben de jonge lieden nog geen pijn genoeg geleden om hunnen rang geheel en al waardig te zijn; daarom heeft na oenigen tijd eeno plegtigheid plaats, waardoor zij, om zoo te zoggen, andere wezens worden; zij veranderen dan niet slechts van voorkomen maar ook van naam. Tot dusverre hebben zij den naam gedragen, die hun als kind door hunne moeders gegeven is; deze namen hebben altjjd een triviaal karakter en zjjn meestal niets dan cijfers. Indien bijv. het eerste kind een jongen is, heet hij quot;Periquot; (dat is, primus, dc eerste); is het oen meisje, dan noemt men het quot;kartanyaquot; (prima). Do tweede jongen wordt genoemd quot;wariquot; (tweede), het tweede meisje quot;waruyauquot;, enz. Somtijds krijgt het kind zijnen naam naar do plaats waar hot geboren is, of naar de eeno of andere toevallige omstandigheid die bij de geboorte plaats had, zooals het verschijnen van een vogel of insekt, het vallen eener regenbui of iets dergelijks. Wordt echter de jongeling een man, dan schaft hij den naam dien hij als kind gedragen hoeft af en kiest er zelf een die hem als man en krijgsman karakteriseert. De wijze waarop een jongmensch man wordt, is uitstekend beschreven door Angas:
quot;Hij de derde en laatste plegtigheid heeten de jonge lieden quot; U'Hijakunijv squot;; zij is do moest gewigtige. Elk individu heeft een' getuige, die voor hom gekozen is; deze wordt op zijnen rug gelegd op den schoot van een' anderen man en omringd door de operateurs, die hem op hot hart drukken, zijne plichten goed te vervullen. Dc jonge
81
AUSTRALIË.
lieden worden weggevoerd uit liet kamp en geblinddoekt, terwijl de vrouwen weeklagen on schreijen en zich houden alsof zij zich tegen hunne verwijdering wilden verzetten.
quot;Zij worden gebragt naar eene afgelegene plaats, op hun' buik gelegd en geheel met kangaroe-huiden bedekt; de mannen heften mot tusschenpoozen van 3 tot 5 minuten de akeligste jammerklagten aan. Nadat zij zoo eenigen tijd gelegen hebben, laat men do jongens opstaan, cn terwijl zij nog geblinddoekt zijn werpen twee mannen hen met groene takken; do anderen staan om hen heen in oen halven cirkel en maken met hunne quot;wirri'squot; en stemmen zulk een leven, dat do wilde honden het afschuwelijke koor niet hunne stemmen versterken. Plotseling legt een van het gezelschap een' tak op den grond, waarin do anderen hem navolgen, en zoo wordt er een bed van takken gespreid, waarop de jonge lieden worden neergelegd. .\u naderen dc getuigen, scherpen hunne stukken kwarts en kiezen voor eiken jongeling eenen naam, dien hij zijn gcheele volgende leven behoudt. Deze namen eindigen allen in alta, ilti of ulta. Tot dien tijd droegen zij den naam hunner geboorteplaats, enz. Bij do vrouwen is dit altijd l iet geval; zij verandoren nooit van naam. Do getuigen openen nu do aderen hunner eigen armen, laten de jongelieden opstaan, openen hun den mond en laten hen eene zekere hoeveelheid bloed drinken.
quot;Hierop laat men de jongens plaats nemen op handen en voeten en hot bloed over hun rug stroomon, zoodat het ééno gestolde massa vormt. Is deze zamenhangend genoeg, dan toekent oen man door wegneming van het bloed met den nagel van zijn duim de plaatsen af, waar zij moeten getatoueerd worden. Do getuige begint nu met zjjn stuk kwarts; hij maakt eene diepe insnijding in don nek en vervolgens aan beide zijden diepe sneden van den schouder tot aan de heup. Deze insnijdingen worden met de vingers zoo ver mogelijk open gescheurd, terwijl de mannen zeer schielijk, met eene gedempte stem, de volgende bezwering zingen:
quot; quot;Kanya, imu'ra, marra,
Kano, marra, marra,
l'ilbirri, marra, imirra.quot; quot;
quot;Als hot snijden gedaan is, nemen twee mannen de quot;icifarnuquot; on zwaaijen die snel om hunne hoofden, terwijl zij op de jonge lieden afgaan. Al de operateurs omringen hen nu zingende en met hunne quot;wirri'squot; slaande. Als zij bij de jongelingen gekomen zijn, leggen zij de koorden der quot;iritarnaquot; achtereenvolgens op den nek van eiken hunner. Nu wordt een bos groene bladeren om hun midden gebonden en hierboven oen gordel van mcnschenhaar. Even boven eiken elleboog bindt men stevig oen koord en een ander om don hals; het laatste gaat langs don rug naar beneden cn wordt aan den haren gordel bevestigd; hot aangozigt cn het bovenste gedeelte des ligchaams tot aan hot midden worden met houtskool zwart gemaakt.
quot;De plogtigheid eindigt daarmede, dat alle mannon zich om dc ingewijden heendringen; zij vermanen hen nog eonigo maanden te blijven Huisteron en geven hun raad met betrekking tot de jagt, het vechten en het verduren van pijn. Al deze plogtighe-den worden voor dc vrouwen zorgvuldig verborgen gehouden; als deze het geluid der quot;witarnaquot; hooren, verbergen zij zich cn vertoonen alle toekonen van doodeljjkc vrees.quot;
Do afbeelding op dc volgende bladz. is gegeven om het zonderlinge voorkomen te doen zien, hetwelk dc lieden somtijds vertoonen als zij met goed gevolg alle proeven hebben doorgestaan. Do naam van dezen man was Mintalta; hij behoorde tot don stam der Nauo's, die in den omtrok van Cottins-baai wonen. In zijne hand hoeft hij de quot;waddyquot; cn draagt als schort oen bos voderen van don emu. Dwars over zijne borst ziet men de uitstekende likteokons, die zijnen rang als man te kennen geven, terwijl men andere op zijn armen waarneemt. Zijn baard is incengovlochten tot eene lange punt, met een' kleinen bundel kakatoe-veêren aan hot einde. In zijn haar draagt hij twee zonderlinge versierselen. Het zijn geene pluimen, zooals men naar do afbeelding zou veronderstellen, maar eenvoudig dunne stokken van wit hout, die zoo zijn afgeschrapt dat dc krullen nog met oen einde aan hot hout vastzitten. Zij zjjn geheel op dezelfde wijze gemaakt als de houten bezems die nu en dan door duitsche meisjes te koop worden aangeboden, of liever nog, als do kleine gekrulde boompjes, die men in de Ncurenberger spoelgoeddoozen vindt.
82
AUSTRALIË.
Vele bijzonderheden, die wij reeds omtrent het huiselijk leven der Australiërs verhaald hebben of nog zullen modedeelen, zijn op eene zeer zonderlinge wijze tot ons gekomen. In den herfst van 1849 waren eenige personen, die tot de bemanning van het Engelsche schip quot;■ llattlesnakequot; behoorden, op do jagt, toon zij eene inland-sehe vrouw of quot;ginquot; ontmoetten, boter gekleed dan de irdandsche vrouwen in het algemeen, daar zij eene schort van bladeren droeg. Tot hunne verbazing sprak do veronderstelde Australische hen aan in het Engclsch; zjj zeidc dat zij eene Blanke was en riep hunne hulp in. Men voorzag haar onmiddoliijk van eenige bragt haar aan boord van de quot;■Rattlesnakequot;, waar zij hare ongelukkige geschiedenis verhaalde. Zij heette Thomson en was de weduwe van den eigenaar van een klein vaartuig. Terwijl zij eens aan het kruisen waren, om een wrak op te zoeken, werd hot schip door storm gedreven op een rif bij het oosteljjke Prins-van-Wallis eiland.
De mannen poogden door do branding naar wal te zwemmen, maar verdronken, terwijl de vrouw gered werd door eenige inboorlingen, die na den storm aan boord van het wrak gekomen waren; dezen namen haar mede naar wal.
De stam waartoe deze lieden behoorden was die der Kowraroga's die Muralug op het westelijke Prinsvan-Wallis eiland bewonen. Toon zij aan wal kwam, herkende een der hoofden, dio vast overtuigd was van do waarheid van het heorschende denkbeeld dat de Blanken de geesten zijn van afgestorven inboorlingen, in haar eene dochter Gi'oin genaamd, die lang geleden gestorven was. Hij nam haar dus als zjjne dochter bij zich in huis; zij werd door den stam als eene hunner erkend en word gedwongen do vrouw te worden van een' inboorling Boroto geheeten.
Nagenoeg 5 jaren werd zij dooide Zwarten gevangen gehouden,
en ofschoon zij vele Engelsche schepen op den afstand van enkele mijlen zag voorbijvaren, werd zij zoo streng bewaakt, dat ontvlugten niet mogelijk was.
Toon eindelijk de stam door de rooksignalen kennis kreeg, dat er opnieuw een schip naderde, wist Oiftm uitstekend op de inhaligheid der inboorlingen te werken; zij haalde hen over haar naar het vasteland te brengen, belovende hun bijlen, messen, tabak en andere dingen, die de Australiërs boven alles op prijs stellen, te zullen bezorgen, er bijvoegende, dat zij zoo lang onder de inboorlingen gewoond had, dat zij er niet aan dacht hen te willen verlaten. Toen zij goed en wel aan boord was, kwamen velen barer vrienden haar bezoeken en bragten haai visch en schildpadden
83
klceding oji
ATTSTRALTE.
ton geschenke, waarvoor /-ij echter altijd een tegengeschenk verwachtten. Ook Boroto was een der bezoekers en poogde haar te vergeefs over te halen om met hem terug te koeren. Toen zij eindelijk platweg weigerde niet hem mede te gaan, werd hij zeer kwaad en verliet het schip in vreeselijko woede; hjj verklaarde, dat, indien hjj of een zijner vrienden haar aan wal konden krijgen, zij haar hot hoofd zouden afsnijden en dit naar Muralug modcuomen. Daar zij volstrekt niet twijfelde of zij zouden hunne bedreiging ten uitvoer brengen, waagde zjj zich nooit aan wal op die gedeelten dei-kust, waar oenige kans bestond, dat zjj door de Kowrarega's kon bezocht worden.
Daar zjj ecne vrouw was van weinig opvoeding, had zij gedurende haar verblijf onder do inboorlingen bijna vergeten hoo zjj zich in hare moedertaal moest uitdrukken; zij vermengde do woorden en uitdrukkingen van do taal der Kowrarega's op eeno zonderlinge wijze met het Engelsch. Zij gaf over vele zaken eene menigte belangrijke inlichtingen, maar toon zjj geheel in de beschaafde maatschappij was teruggekeerd, vergat zij de taal en gewoonten der Wildon verwonderljjk schielijk.
Van haar vernam men liet zonderlinge, maar vreeselijko feit, dat vele aanvallen waartoe inderdaad geene aanleiding hoegenaamd bestond, op schepelingen, die zonder argwaan naar wal gingen, geschiedden op aanstoken van Blanken, die zich verlaagd hadden do medgezellen der Zwarten te worden en door hunne meerdere kennis eene zekere magt over hen hadden gekregen. Een dezer lieden had jaren lang onder den stam der Badu's gewoond; toen hjj gehoord had, dat er bjj de Kowrarega's eene blanke vrouw was, bezocht hij Muralug en trachtte Gi'óm over te halen Boroto te verlaten cn zijn lot te doelen. Wie lijj is weet men niet. Hjj draagt den naam van Wmi en wordt verondersteld een ontsnapt misdadiger te zijn, die de komst van En-gelsche schepen tegenwerkt uit vrees van gevangen genomen en opnieuw naar do gevangenis gezonden te worden. Ten gevolge van zijne opruijing zijn do Badu's zoo vijandig tegen alle Blanken, dat elk Europeaan, die dat gedeelte van het land wil bezoeken, dit alleen met groot levensgevaar doen kan.
Onder deze stammen heerscht ecne gewoonte, dio ook bjj vele Wilden van andere werelddeelen in zwang is. Dit is het maken van quot;kotaigaquot; of het sluiten van broe-derschap. Als Europeanen hun land bezoeken gaan de inboorlingen in den regel een verbond van vriendschap mot de vreemdelingen aan; elk hunner kiest oenen vreemdeling uit als zijn' quot;kotaiga.quot; Do nieuwe vrienden worden dan verondersteld elkander wederkeerig te moeten ondersteunen en helpen; zij zijn van weerszijden verpligt elkander behulpzaam te zijn.
Het geheugen der inboorlingen is buitengewoon; al komt een schip niet dan jaren in hunne streken terug, is het naauwelijks ten anker, of de inboorlingen komen in menigte aan boord en elk heeft onmiddellijk zijn' quot;kotaigaquot; gevonden. Zjj brengen hunnen gasten geschenken zoolang zij aan hun boord zijn; zjj vergezellen hen vol blijdschap naar don wal, dragen hunne reiszakken en koffers, nomen hen mede op do jagt of de vischvangst, wijzen hun het wild, zoeken het op, waar hot ook moge zijn neêrgcvallen en dragen het met vreugde op hunne schouders naar huis. Zij verwachten natuurlijk wederkeerig voor hunne diensten beschuit en tabak; hun loon is echter zoor gering en hunne diensten zijn onschatbaar. Dat M'Gillivray en zijn gezelschap aan don bedreigden aanval dor inboorlingen ontkwamen, had hij alleen daaraan te danken, dat do vriendschappelijk gezinde inboorling die hem waarschuwde en allen veilig naar de booten bragt, zijn' quot;kotaigaquot; was en daardoor zedelijk verpligt hem te redden.
84
HOOFDSTTK VIII.
A U S T U A I. I K.
Vcrvuhj.
GENEKSKUNUK, C1UIIIJKG1I0 KN DH \V]JZE WAAIlOl* MHV OVER UE DOOI'EN UESCHIKT.
quot;llll.lio'squot; OF INtANDSCIIE DOKTERS. - WON'DIM EN' KNEUZINGEN. - EKNK VKEEMDK CiKNICKSWIJZE. — ItEtlAN-
l'i:I.IN'C. VAN' UOOFDl'lJN, — EEN 1)1(00M KN ZIJNE GEVOLGEN. — HET quot;TOOVKK KHISTAI,'' OF Dl. quot;DOKTKIi-STUKS,quot; — ZIJNE UITWEIIKINO 01' V 1(0 UW EN EN KI NOKKEN. — HET DOKTEKS-IIKIS. — UITZUIGING AI.S GENEES.MIDDKI,. — HET GELOOF IN TOOVEIiMIDDKI.EN, — DE SCIIKIIKL VAN DEN VADEIt. — ItOUW-PI.EOTIO-
IIEDEN. — HEI' MAKEN VAN INSNIJDINGEN IN HET HOOFD EN HET LIGCIIAAM AI.S TKEKE.N VAN KOUW.--
HET VERJAGEN VAN IIOOZE GEESTEN.--UEGRAFEXIS-PLEUTIGHEDEN DIJ DE PAHNKALI.a's EN DE xauö's, —
DE GRAFTOMBE VAN SCHEDELS, - EE NE I1EKN0 l'TE WIJZE VAN BEGRAVEN, —HET BEOHAVEN VAN JONGENS. —
DE BOOM-GRAVEN. — HET ROOKEN DER KRIJGSLIEDEN. — TEGENSTRIJDIGE HANDELWIJZE. — DE BEGRAFENIS VAN OUDE VROUWEN. — DE HOOFDDEKSELS DER WEDUWEN, — GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN DEH INIiOOIl-LINGEN. — DE VERSCHILLENDE BOOZE GEESTEN. — DE quot;DUNÏII'quot;. — BESCHILDERINGEN VAN ROTSEN EN HOLEN. — THEORIE DER ZIELSVERHUIZING.
AVu zullen nu trachten na te gaan hoe de Australische inboorlingen hunne vcr-sohillende ziekten behandelen. Er zijn onder hen zekere personen, quot;bilbóV of dokters genaamd, tot welke zjj die ziek zijn of pijn lijden, hunne toovlugt nemen. Het is evenwel niet bekend of iemand alleen door zijn hoogen leeftijd den rang van quot;bilboquot; verkrijgt, dan wel of hiertoe eenige plegtigheden noodig zijn, zooals dit bij de Afrikanen en andere Wilden het geval is.
Do meest gewone wijze om eene plaatselijke ziekte of pijn te behandelen, is het aangedane deel mot de hand te drukken en te kneden, eene geneeswijze — die men overal in de wereld aantreft en die bij vele aandoeningen, vooral van rheumatischen aard, of bij verrekte of overmatig ingespannen spieren werkelijk eene goede uitwerking heeft. Indien een der ledematen verwond of gekneusd is, binden de inlandsehc dokters er boven de wond stevig een band om heen, om, zooals zjj zoggen, de ziekte te beletten op het ligchaam over te gaan. Hoofdpijn wordt behandeld door een band vast om de slapen te binden; duurt de pijn zeer lang, dan doen do dokters eene aderlating onder den arm, waarbij zij een stuk kwarts als lancet gebruiken. Het bloed laat men nooit wegvloeijen; hot wordt opgevangen op het ligchaam van den operateur, waar het zorgvuldig in de huid wordt ingewreven, in het denkbeeld dat beide partijen hierdoor in krachten toenemen. Dit hangt evenwel af van het geslacht van den patiënt; vrouwen worden nimmer gelaten en men laat haar ook niet met het bloed van anderen besprenkelen.
Omstreeks 1832 brak onder de inboorlingen van Wellington-Baai eene zonderlinge ziekte uit, dio in vele opzigten overeenkwam met de kinderpokken en toch weder vele verschijnselen had die men bij deze ziekte, den vreeselijken geesel der wilde
stammen, niet waarneemt. Zij werd voorafgegaan door hoofdpijn, koorts, keelpijn, enz. en ging vergezeld van puisten die veel op pokken geleken. Zij was ochtor voor de echte kinderziekte niet hevig genoeg, ofschoon zij er waarschijnlijk een zachtere vorm van was en ook naar de koepok-inenting luisterde. Zij beperkte zich niet tot do inboorlingen alleen, maar tastte ook vele Europeanen aan, bij welke één geval met doodelijkcn afloop voorkwam.
Wij maken er hier melding van, met het oog op de geneeswijze der inlandschc dokters. De/.ou openden de puisten mcb scherpe visehgraten en drukten ze uit met het dikke einde dezer ruwe lancetten; hot is een merkwaardig en meldenswaardig feit, dat de sterfelijkheid zeer klein was. De dokters gebruikten natuurlijk nog andere middelen, waardoor zij het vertrouwen der patiënten in hunne magt versterkten, liet voornaamste hiervan was, dat zij ecu aantal dunne roeden van 2 tot 3 meter lang in den grond staken in den vorm van oene halve maan, waartegen zij lange toespraken hielden en vele geheimzinnige gebaren maakten. De Australiërs hadden voor de kinderziekte niet die mate van lafhartige vrees die men bij bijna alle andere Wilden opmerkt.
Ofschoon zij weten dat zij besmettelijk is verlaten zij den zieke niet, dan welligt alleen als de dokter den patiënt voor ongoncosiijk verklaart; in dat geval besparen zij hem onnoodige pijn en zich zei ven onuoodige moeite door hom levend te begraven. Do ziekte heet bij do inboorlingen quot;tlumaa-tlmnnaquot;; zij was reeds bekend toen het land ontdekt werd en is derhalve niet van meer bcscliaafde streken ingevoerd.
Angas vermeldt eene andere merkwaardige wijze om hoofdpijn te genezen. Men laat den patiënt op den grond zitten en bimlt een koord om zijn hoofd; de knoop moet juist midden op het voorhoofd komen. Do operateur — altijd ccnc vrouw — neemt do einden van hot koord tusschen hare lippen eti schuurt het langs deze totdat zij beginnen te bloeden. De pijn wordt dan verondersteld door het bloed te worden aangetrokken en het hoofd van den patiënt langs liet koord to verlaten.
Een zeer merkwaardig voorbeeld van deze wijze van genezen vindt men in Tyer-man en Bennett's quot;lleis rondom do wereld.quot; Een man had gedroomd dat men hem mot eene speer in do zijde had gestoken en dat hij aan dozo wond gestorven was. Ofschoon hij, ontwakende, wist dat het niets was dan een droom, was hij er zoo van verschrikt, dat hij zeer ziek werd en zich in zijne luit terugtrok om er te sterven.
Er verliep omtrent eene week, gedurende welken tijd hij geen voedsel wilde gebruiken, zoodat hij al zieker en zieker word en het duidelijk was, dat de natuur het niet veel langer zou kunnen (lithouden. Do priesters — of liever toovenaars, want men weet niet zeker of de Nienw-Hollanders eene andere soort vau priesters hebben, daar zij geen' godsdienst bezitten — kwamen bij hem om te zien wat zij door hunne bezweringen konden uitwerken. Op hun bevel werd hij gebragt naaiden oever van een stroomend 'water en er op oene plaats, waar het vrij diep was, hals over kop ingeworpen. Toon hij er weder uitgehaald was, werd hij gesold en gerold, totdat zijn ligchaam geheel cn al met zand bedekt was, dat weder werd afge-wassehen door hem met water to begieten.
„Middelerwijl was eene jonge vrouw van het gezelschap bezig een koord to vlechten van kangaroo-haar, hetwelk, toen liet gereed was, om zijne borst werd gebonden; het werd door een der operateurs met een zeer zamengesteklen knoop vastgemaakt, juist op de plaats waar hij in zijnen droom door do speer getroffen was. liet einde van het koord werd gegeven aan dc jonge vrouw die hot gevlochten had. Zij trok het hoen en weer door haren mond, totdjit zij bloed begon te spuwen, hetwelk zij gezegd werd op deze wjjze uit do wond in de zijde van den zieken man te zuigen. JJaar was nu duidelijk ouder den knoop, om de eene of andere reden, eene belangrijke zwelling ontstaan. In do rigtiug van deze zwelling begon do toove-naar nu het vel van alle aangrenzende dcelen, den rug, den buik en do borst, te wrijven, alsof hij het bloed daarheen wilde dringen. IVu plaatste hij zijnen mond op hot gezwel, terwijl hij er onder liet niton van afschuwelijke geluiden nu eens aan zoog cn het dan weder hard met dc handen drukte, totdat er do punt van eene speer, ter lengte van omtrent 10 centiineter, voor den dag kwam; hij liet hem aan
86
AUSTRALIË.
de verbaasde toeschouwers en aan den patiënt zien, bewerende dat hij die uit 's mans zjjde had gehaald.
quot;Hierop ging hij andermaal met zijn mond liggen op het gezwollen gedeelte, waaruit hij, ofschoon er geene wond zigtbaar was, voorgaf bloed on bedorven stofFen to zuigen, zooals zigtbaar was aan do vlokken van beide, die men op de huid zag. Eindelijk liep hij weg mot opgezette wangen, alsof hij zijnen mond met deze afschuwelijke stoffen gevuld had, on keek rond naar eone plaats om er zich van te ontlasten; hjj hield zich alsof hij er gceno kon vinden, ging over het water en ontdeed er zich schijnbaar van achter een hoschjo. De hoop van den armen patiënt begon te herloven en hij was nu in het geloof, dat hij wel weer boter zou worden. Dunlop zond hom een kop thee, die hij echter niet wilde drinken; hij verzocht dat men haar maar aan den toovenaar zou geven; indien deze haar uitdronk zou hot hom zolvon (den patiënt) goed doen. Hjj was bedrogen, teleurgesteld en stierf.quot;
Do Australiërs zijn, op hunne wijze, vrij goedo heelkundigen en vooral handig in hot zotten van gebroken ledematen.
Als zij do beeneinden togen elkander —
hebben gebragt, loggen zjj om het boen .
vorschoidono platte stukken hout, die dienen voor spalken; zij bevestigen deze met zwachtels, die zij dikwerf nog mot gom steviger maken.
Een van do krachtigste geneesmiddel der inboorlingen is do quot;dokters-steen.quot;
Deze is niets anders dan een go-woon stuk kwarts-kristal; do dokters geven echter voor dat zjj hem zolvon vervaardigen en dat zjj do bestand-doelen geheim houden. Evenals op do quot;witarnaquot; waarvan wij vroeger gesproken hebben, mogen do vrouwen ook op de quot;dokters-steenquot; geen oog slaan; zij zjjn doordrongen van het geloof dat zjj door do kracht dio er van uitstraalt onmiddellijk gedood zouden worden, zoodra zij eou onkelen blik op hot verboden voorwerp lieten vallen. Hoc grooter kristal, hoe kostbaarder; indien het oenigzins groot is, willen de inlanders er zich voor geen' prjjs van ontdoen.
J)o dokters zeggen dat deze steen niet alleen noodlottig is voor vrouwen, maar dat hjj ook mannen doodt, indien hjj, mot zekere bezweringen, naar hen wordt geworpen. Een Europoesch volkplanter daagde eens een' inlandsehen dokter uit om zooveel bezweringen te doen als hjj wilde, en hom mot den stoou to werpen zoo menigmaal hjj verkoos. Dat aanbod werd echter van do hand gewezen, mot do gewone uitvlugt der Wilden, dat de Blanken eone geheel andere soort van wezens zjjn; ofschoon de arme Zwarte door do kracht van don quot;dokters-steenquot; zou sterven, is do Blanke te magtig om er door te worden benadeeld.
De wijze waarop het kristal wordt aangewend is zeer zonderling en wordt door oen' ooggetuige aldus beschreven.
Een inboorling van Tumat, Golong genaamd, leed aan de gevolgen eoner speer-wond, die hij in eone schermutseling mot een' vjjandoljjkon stam had gekregen; hij word gebragt naar oenen quot;bilboquot;, Baramumbup geheeton, om genezen te worden. Do man word op den grond gelegd buiten het kamp, opdat do vrouwen geen gevaar zouden loopen van door oen toevalligon blik op hot kristal gedood te worden, waarop do dokter de wond zorgvuldig onderzocht en begon uit te zuigen. Hij verwijderde zich toon op eenigen afstand van den patiënt, prevelde gedurende cenige minuten eonige tooverwoordoii en nam het kristal in den mond. Hier hield hij hot eenigen tijd in;
87
AUSTRALIË.
88
AUSTRALIË.
ligt or in, of' liovor cr ondor; do opening is juist zoo groot dat hij er in kan kruipen, en het kleine dak bodokt slechts een gering gedeelte van hot binnenste. Tegelijk worden er vele bijgeloovigc plegtigheden verrigt; hot middel werkt dan ook geheel op dezelfde wijze als het kristal waarvan wij zoo even gesproken hebben, namelijk alleen op de verbeelding van don Ijjder.
Deze kleine gebouwen treft men aan langs do Vietoria-rivior; gedurende langen tijd waren zij een raadsel voor de ontdekkers.
Een ander geneesmiddel, weinig minder werkzaam dan de quot;dokters-steenquot;, is mensehenvet; dit wordt zorgvuldig bewaard on aangewend door er het aangedane deel duchtig mede in te wrijven. Daar het evenwel door de krijgslieden hoog geschat wordt, kan men het niet gemakkelijk krijgen; moest men liet dus alleen bekomen van de lijken van gesneuvelde vijanden, dan zou het waarsehjjnljjk in het geheel niet gebruikt worden. De werkzaamheid van dit stuitende geneesmiddel hangt echter niet af van don persoon van wien het genomen wordt; dat van een kind of van eene vrouw is even krachtig als dat van een krijgsman.
Volgens Lloyd heerscht de gewoonte om hulpelooze zieken te verlaten even goed in Australië als in andore streken der wereld; men volgt haar hier geheel en al op dezelfde wijze als in Afrika. Als iemand ziek is, wordt hjj in den regel niet door zijne betrekkingen bezocht. Is er schijnbaar weinig hoop dat hjj herstellen zal, dan brengt men hem eeno zekere hoeveelheid voedsel on brandstof voor eonige dagen en laat hem aan zijn lot over. Zelfs in hot geval van Tarmeenia, hetwelk wjj op bladz. G3 verhaald hebben, kwam do zoon, niettegenstaande hij zijnen vader meer dan 4 Engelsche mijlen ver gedragen had om hem in veiligheid te brengen, dezen geene enkele maal bezoeken.
Als men ziet, dat de inboorlingen zulk een onbepaald vertrouwen stellen in de genezende eigenschappen van den quot;dokters-steenquot;, is het ook zeer natuurlijk dat zij een volkomen geloof hebben in vele andere toovermiddelen togen allerlei ziekten en ongelukken.
Een dezer toovermiddelen is eeno soort van gordel; deze is in het midden verscheidene duimen breed en wordt aan elk einde zoo smal als een gewone riem. Hij wordt gemaakt van vezelen van riet-wortels en heet quot;Taaraquot; of quot;Kurettiquot;; is hij vervaardigd van menschenhaar, dan draagt hij den naam van quot;Godlottiquot;. Hij wordt meer gebruikt als genees- dan wel als voorbehoedmiddel; men treft hem het meest aan bij de stammen die do oevers der Murray bewonen.
Een ander toovermiddel ziet men op de afbeelding bladz. 88 om den hals A'an den jongen; het is de bek van een' zwarten zwaan, die door zijne roode kleur sterk tegen de zwarte huid afsteekt. Deze kleine jongen heet Kimmilli-peringery en Angas maakt de opmerking, dat hij een innemende, aardige kleine snuiter was; hjj had de grootste on zachtste donkere oogen die men zich kan voorstellen. Do andere persoon op de afbeelding is Tyilkilli, van den stam der Parnkalla's van Port-Lincoln. Ilij is gekozen als een voorbeeld van een'Australischen jongen man in goede omstandigheden; hij is goed gevoed, zorgeloos en vrolijk, zich verheugende in het godachtelooze geluk van een louter dierljjk loven, en zijne vreugde alleen vindende in het feit dat hij bestaat.
15ij vele stammen vindt men eene vreemde soort van sieraad of liever huisraad, namelijk een drinkvat, gemaakt van oenen mcnschelijkcn schedel. Het hangt aan koorden en do eigenaar neemt het overal mede. Deze akelige gereedschappen worden vervaardigd van de schedels der naaste betrekkingen; als eene Australisclie moeder sterft, is het niet meer dan pligtmatig dat haren dochter haren schedel als drinkvat gebruikt. Do wijze waarop hjj hiertoe wordt ingorigt, is eenvoudig genoeg. Do onderkaak wordt
8!)
AUSTRALIË.
weggoiumion, do hersenen verwijderd on do gohoele schcdol zorgvuldig schoongemaakt. Nu wordt er oen koord van rietvezelen aan bevestigd en liet drinkvat is klaar. Het water wordt er in gedaan door het groot achtcrhoofdsgat, waarin een stop van gras gestoken wordt, om het te Loletten er uit te loopen.
Tegenstrijdigheid is altijd oene eigenschap van den geest dor Wilden. Niettegenstaande zij het or voor lionden, dat het een bewijs is van kinderliefde, den schedel van vader of moeder als drinkvat te gebruiken en altijd mot zich medo te dragon, schijnt dit gevoel toch bij hen niet diep geworteld te zijn. Een inboorling, Wooloo genaamd, verkocht althans den schedel zijner moedor voor een klein stuk pruimtabak. Zijn geest was klaarblijkelijk niet in staat twee verschillende denkbeelden te bevatten: het objectieve denkbeeld van tabak dien hij voor zich zag was krachtiger dan de betrekkelijke abstractie van eerbied voor zijne overleden ouders.
Het exemplaar op de voorgaande afbeelding is door Angas geteekend naar eenen schedel die door oen meisje van 10 jaar gedragen werd. Even als de Nelly van Dickens zorgde zij voor een' ouden en gobrekkigon grootvader en wijdde haar leven aan hem. Het verschil van gewoonten bij verschillende menschenrassen kwam bij niets sterker uit dan bij het gebruik hetwelk zij van den schedel liarei moeder maakte, namelijk dien te gebruiken voor drinkvat — oene handeling dio wij als eene heidensche onmon-schehjklieid zouden boschouwcn, maar die door deze inboorlingen gehouden wordt voor een' schuldigen pligt, dien de kinderen tegenover hunne ouders moeten vervullen.
Lozers die met de klassieken bekend zijn, zullen zich welligt oen hoofdstuk in Herodotus herinneren, dat op dit onderwerp betrekking heeft. Hij keurt hot af in Cambyses dat deze drong in do tempels der Cabeiri's, hunne afgoden verbrandde en zoo bot godsdienstig gevoel van het volk kwetste; hij merkt hierbij op, dat hij (Herodotus) zeer voorzigtig was en de godsdienstige beginselen niet gaarne kwetste, hoe dwaas hjj ze voor zicli zeiven dikwijls ook mogt vinden. Vervolgens verhaalt hjj eene anekdote met betrekking tot Darius, die aan zijn hof oenigo quot;Indianen had, Callatiërs genaamd,quot; en oenigo Grieken. Hij vroeg don Grieken, die even als do Hindoo's van don tegenwoordigon tijd hunne dooden verbrandden, wat hij hun wel zou moeten geven om hen te bewegen de lijken hunner ouders op to eten; zij antwoordden hem natuurlijk, dat zij om niets ter wereld zoo iets vreeseljjks zouden doen. Toon vroeg hij, in tegenwoordigheid der Grieken, aan do Callatiërs, die hunne dooden opeten, welke som zij zouden verlangen om do lijken hunner overleden betrekkingen te verbranden. Hit hun antwoord bleek, dat zij nog meer geërgerd waren dan de Grieken; zij verwaardigden zicli niet een rogtstreeksch antwoord te geven, maar verzochten Darius quot;woorden te spreken die oen goed voorteeken waren.quot;
Iets dergelijks wordt ook verhaald van Nussir-or-deen, don overleden koning van Oude. Zjjne ministers, afgunstig om den invloed dien onkelen zijner Europeesche vrienden op hom uitoefenden, beklaagden zich, dat de Engelsche gasten don monarch niet mot genoog eerbied behandelden. De koning echter, hoe ontzenuwd hij ook mogt zijn door jjdelheid, losbandigheid, hot toegeven aan alle mogelijke lusten en vloijenj, was echter niet gek; hij stolde onmiddellijk eeno schikking voor. quot;Luister naar mij, nawab; en gij generaal, luister naar mij. Do koning van Engeland is mijn meester, en dezo gentlemen gaan in zijne togonwoordiglieid mot hunne schoenen aan. Mogen zij dan ook niet zóó bjj mij komen? Komen zij bij mij met den hoed op het hoofd? Antwoord mij, uwe excellentie.quot;
quot;Zij doen het niet, uwe Majesteit.quot;
quot;Neen, dat is hunne, wijze om hun' eerbied te toonen. Zij nemen hunne hoeden af en gij trekt uwe schoenen uit. Maar komaan, ruilt mot elkander. Ik bon overtuigd dat zij hunne schoenen zullen uittrokken, als gij uwen tulband afzet en buiten laat, even als zij hunne hoeden.quot; (Zie Knighton's quot;Private Life of an Eastern king. ')
Nu zij li wij genaderd tot het begraven dor dooden en do verschillende plogtigheden, daarbij plaats hebbende.
Ofschoon do inboorlingen weinig zorg schijnen to hebben voor hunne zieken, houden zij er inderdaad toch de wacht bjj; zoodra oen zieke gestorven is, wordt zijn dood met luide kreten verkondigd. De vrouwen zjjn de voornaamste rouwdraagsters en blijven
90
snikken en schreijen en weeklagen, totdat zij van uitputting moeten ophouden. Zij maken insnijdingen in haar ligchaani, dat liet bloetl uit de wonden stroomt; sommige vrouwen slaan zieh met de tomahavvh's, dat hare schouders en ligchamen geheel met bloed bedekt zijn.
De lozer zal waarschijnlijk wel reeds hebben opgemerkt, hoe algemeen dit verwonden van het ligchaani, als toeken van rouw, verbreid is. Wjj hebben reeds gezien dat het in Afrika gebruikelijk is, en zullen het nog in vele andere landen aantreffen. Het was reeds in oude tjjden de gewoonte bij do volken, in de nabijheid der Joden wonende, zooals uit vele plaatsen van bot Oude Testament bljjkt; bijv. Deuter. XIV : 1 ; quot;Gij zult u zeiven niet snjjden, noch kaalheid maken tusschen uweoogen, overeenen doode.quot; Ook Jeremia XVI : G: quot;zij zullen niet begraven worden; en men zal hen niet beklagen, noch zich zeiven insnijden, noch kaal maken oin hunnentwil.quot; Bovendien is er nog de bekende plaats, waar, bij hot offeren dor Baai-priesters (1 Kon. XVIII : 28) dozen zich sneden met messen en met priemen, naar hunne wijze, totdat zij bloed over zich uitstortten.quot;
liet lijk wordt niet onmiddellijk ter aarde besteld; men laat het integendeel een gernimen tjjd liggen, totdat do ontbinding zoover gevorderd is, dat het vleesch van de beenderen is afgescheiden. Het lijk wordt des nachts bewaakt;
zoodra zich oen of ander lucbtver-schjjnsel aan den hemel vertoont,
heft het volk kreten aan en ontsteekt vuren, om zekeren kwaden geest, Ymiburhur genaamd, te verdrijven; deze wordt voor de eigenlijke, maar onzigtbare, oorzaak go-houden van den dood en alle rampen. Men houdt het er bovendien voor, dat hij de plaats blijft bezoeken waar hot lijk ligt, om er zich mede te voeden.
Als de ontbinding haar werk verrigt heeft, worden do beenderen zorgvuldig bijeenvergaderd, gereinigd en rood geverwd, waarna zij in boombast gewikkeld en eenigen tijd door don stam medegevoerd worden. Wanneer de hiervoor bepaalde tijd is voorbijgegaan, wordt er op verschillende wijzen over beschikt, al naar de gewoonten van don stam waartoe de overledene heeft behoord. Sommige stammen maken nitliolingen in zachte rotsen en plaatsen er de overblijfselen in; andere daarentegen kiezen tot dit doel holle boomen uit. Somtijds wordt eon lijk, voordat het reeds in een geraamte is overgegaan, in eene soort van kolder bijgezet, en op enkele plaatsen is de bodem van dien aard, dat het lijk is uitgedroogd voordat do ontbinding reeds ver gevorderd is. Op de tentoonstelling te Londen in 1862 was zulk een uitgedroogd lijk; hot werd de quot;versteendequot; man genoemd. Het was evenwel niets anders dan oen ineengeschrompeld en verdroogd Ijjk, zooals men die dikwjjls in een zeer droogen bodem aantreft.
In de nabijheid der Murrumbidgce-mier in de Wellington-valei is eene merkwaardige grot van druipsteen, die in verschillende holten verdeeld is. Dezo grot is, of liever was, eene geliefkoosde begraafplaats der inboorlingen; zij schijnen haar gebezigd te hebben tot hetzelfde doel als Abraham de spelonk van Machpelah. Door het gebruik dezer grot tot begraafplaats zijn de inboorlingen angstig om er in te gaan; uit vrees voor don quot;dibbil-dibbilquot; weigeren zjj kortaf om zich in de meer duistere gedeelten te begeven. Toen Bennett haar in 1832 bezocht, vond hij in eene kleine zjjdelingsche holte het geraamte eener vrouw. De beenderen waren er omtrent 20 jaar vroeger in geplaatst.
91
AUSTRALIË.
Do Panikftlla's on Nauo's hebben ocno andero wij zo van begraven, welke eenigzins gelijkt op die dor Beohuana's. Hot lijk wordt geplaatst in cone neergehurkte houding — dezelfde die de inboorlingen bij het zitten aannemen — mot tot aan de kin opgetrokken kniön, do boenen vast togen het ligchaam gesloten en de handen over de boenen zamengevouwen. Op verschillende afbeeldingen kan men deze houding wnaineinen. Er wordt oen cirkelvormige kuil of graf gegraven, omtrent l'/a inetor diep; als hot lijk or in is goplftft-tst, legt men over dit grai ecu anntnl stokken, die olkiuidci nagenoeg aanraken. Op deze stokken werpt men dan eone dikke laag gras en bladeren, en op dit alles wordt al do aarde opgehoopt die uit den kuil gegraven is, zoodat het eraf veel gelijkt op een reusachtig mierennest.
In Noord-Australië hebben do inboorlingen ceno zonderlinge wijze om hunne dooden bij te zetten. Zij verzamelen de schedels, stapelen zo op een hoop op elkander en leggen hier steenen omheen ten einde ze op hunne plaats te houden, /ij bedekken deze schedels niet, maar maken het graf op cone opene en zeer in het oog vallende plaats.
De Zwarten van Clarence-rivier maken monumenten, die^ in voorkomen hierop eenigzins gelijken, maar van andere grondstof gemaakt zijn. /ij plaatsen een aantal steenen in een kring en een platten steen regtop in het midden. Zij kunnen voor deze gewoonte geene reden geven, maar zeggen alleen: quot;de Zwarten doen het zoo , or: het behoort zoo bij de Zwarten.quot; De eerste uitdrukking moet beteekenen, dat deze gewoonte altijd bjj do inboorlingen is in zwang geweest; de tweede, dat men aan den regt-opstaanclen steen zien kan, dat er een inboorling onder begraven is.
liij sommige stammen langs dezelfde rivier heerscht eenc zonderlinge gewoonte, die dc achterblijvenden voor veel moeite vrijwaart. Als een oud man voelt dat zijn einde zal naderen, zoekt hij een' hollen boom op, klimt er in; en laat zich in de holte
zakken; hij sterft zoo in zijn graf. ., . ,
In Nièuw-Zuid-Wallis worden jonge lieden begraven onder kleine aardhoopen; de volwassenen worden echter begraven op cene nog al vreemde wijze. Men stapelt droog hout, bladeren enz. op elkander, dat het eonen hoop vormt, die omtrent een meter hoog en 8 meter lang is. Op deze mijt logt men hot lijk, met het aangezigt m de rifftinff der opkomende zon. Het vischtuig, do speren en andere wapenen en geroed-schappen van den overledene worden naast hem gelegd en het lijk vervolgens met groote blokken hout bedekt. Deze brandstapel wordt dan door den naasten bloedverwant van den doode aangestoken; den volgenden dag, als de plaats is afgekoeld, wordt de asch van het lijk bijeenvergaderd en zorgvuldig begraven.
Indien cene vrouw sterft, die een kind heeft hetwelk nog niet gespeend is, wordt het arme kleine schepsel begraven met dc asch zijner moeder. De inboorlingen houden dit voor ecne zeer mensehehjke gewoonte; zij zeggen dat het beter is het kind spoedig te dooden, dan het van honger en gebrek langzaam te laten omkomen.
Evenals bij vele andore wilde volksstammen wordt ook hier, zoodra iemand gestorven is, de naam dien de overledene droeg niet meer genoemd. Deze regel wordt zoo stipt opgevolgd, dat indien een ander lid van den stam toevallig denzelfden naam draagt, hij onmiddellijk een' anderen naam moet aannemen, waarbij bij voortaan altijd
genoemd wordt. .. n . , v
An quot;as, wien wij zooveel te danken hebben omtrent hetgeen wij van do Australiërs weten, geeft ons eeno belangwekkende beschrijving van de begrafenis van eenen jongen, zooals hem die door een' ooggetuige gedaan is. ■ , , . i
quot;Voordat hot lijk van den jongen begraven werd, had er een spiegclgeveclit plaats mot knodsen en speren, waarbij echter niemand gekwetst werd. Het lijk werd geplaatst in eeno kano van boombast, die op de behoorljjke lengte was afgekapt; een paar speren, een werpstok en eenige andere voorwerpen legde men naast het lijk. De vrouwen en kinderen uitten luide jammerklagten en de vader stond ter zijde als het
beeld van stille droefheid. . i i
quot;Twee inboorlingen namen nu de kano op hot hoofd en gingen er langzaam meao naar liet graf, terwijl eenige anderen met bundels droog gras om de kano heen en weêr zwaaiden. Toen hot graf gemaakt was, bestrooide een der omstanders hot met gras en ging cr lang uit in liggen, eerst op den rug en toen op zijde. I oen zij bot
92
kind er in neer zouden laten, wezen zij eerst op het lijk en toen omhoog, alsof zij een Haauw denkbeeld hadden, dat zijn geest in eeno andere wereld was overgegaan.
Het lijk werd nu in het graf gelegd met het gelaat naar de opkomende zon; om te maken dat het goed door do zonnestralen zou kunnen worden beschenen, werden alle belemmerende heesteis omgehakt. N^u werden stokken over het graf gelogd en op deze gras en takken, terwijl het geheel bekroond werd door een groot blok hout, op hetwelk een inboorling, met zijn gelaat naar den hemel, eenige oogenblikken ging liggen.quot;
Bjj het begin dezer beschrijving wordt melding gemaakt van een spiegelgevecht. Dit wordt gehouden ten gevolge van het zonderling begrip der inboorlingen, dat voor een natuurlijken dood bloed moet gestort worden. Het is onverschillig of het bloed is van vriend ot \an vijand, en door do wijze waarop zjj dit offer brengen voldoen zij tevens aan hun strijdlustigen aard als zij oen spiegelgevecht houden, omdat daarbij bijna altijd de een of ander meer of minder ernstig verwond wordt.
Somtijds wordt het lijk op eene zeer vreemde wijze bijgezet. In enkele streken van Australië maken de inboorlingen, in plaats van het te verbranden of in kolders of graven te verbergen, er een voorwerp van dat bijzonder in het oog valt. Indien een boom een' vorm heeft, voor hun doel geschikt, bezigen zij hem tot laatste rustplaats van den overledene. Zij leggen hot lijk iu zijne kano-kist en bedekken het zoo met gras en bladeren, dat de vorm niet meer onderscheiden kan worden; daarna wordt het op een' goschikten gevorkten tak geplaatst en aan dozen met koorden stevig vastgebonden. Verder wordt er geen zorg aan besteed; als het na verloop van tijd uit den boom valt, geeft niemand zich de moeite het er weer in te zetten.
Mogt op de uitgekozen plaats geen geschikte boom gevonden worden, dan steken zjj eenige dikke takken in den grond en vereenigen die aan het boveneinde met dunnere, horizontale takken. Op bovenstaande afbeelding ziet men eenige dezer zonderlinge graftomben. Men plaatst zo meestal in het riet; niets is dan ook somberder dan het geluid van den wind, als hjj door het riet blaast onder do takken op welke het lijk rust.
Het doel van deze luchtige graven is duidelijk genoeg, namelijk het Ijjk te be-schermen tegen do dingo's of inlandsche bondon; dikwijls verzamelen zich deze in grooten getale onder het lijk eu staren, terwijl zjj van teleurstelling huilen, uit verlangen naar het feestmaal dat buiten hun bereik geplaatst is. Dat de raven eu andere vogels
DS£L II. n
93
zich wclligt aan hot lijk zullen vergasten, schijnt de overblijvenden in hot minst niet te bekommeren; liet gebeurt clan ook dikwijls, dat een reiziger aan het gekras dor raven bespeurt dat in do takken boven zijn hoofd het Ijjk van een' Australiër ligt.
Meestal begraaft men op deze wijze oude lieden die hun' natuurlijken dood gestorven zijn; valt echter een jong krijgsman in het gevecht, dan wordt zjjn lijk op eeno geheel andere wijze behandeld. Kr wordt dan een matig hoog plat gebouwd, waarop men het lijk plaatst in eene zittende houding, met hot aangezigt naar het oosten. De beenen worden gekruist en de armen door stokken uitgestrekt gehouden. Nu wordt het vet weggenomen, met rooden oker vermengd en gewreven over het lijk, nadat men eerst zorgvuldig al het haar verwijderd heeft. Do armen en beenen worden beschilderd met roode, witte en gele zcbra-achtige strepen en de wapenen van den overledene dwars op ziju schoot gelegd.
Als het lijk zoo geplaatst is; worden onder het plat vuren aangelegd, die men 10 dagen en langer brandende houdt; gedurende al dien tijd blijven de vrienden en rouwdragers bij het lijk en mogen niet spreken. Schildwachten wisselen elkander op gezette tijden af; hun pligt is te zorgen dat de vuren niet uitgaan en de vliegen met takken of met bossen emu-vederen te verjagen. Indien een lijk op deze wijze behandeld is wordt hot mummie-achtig; het vreemdste is, dat de wilde honden, als het zoo lang gerookt is, er niet meer aan komen. Men laat het op dit plat een paar maanden of daaromtrent zitten, waarvan men het wegneemt en begraaft, met uitzondering van den schedel, van welken men een drinkvat maakt voor den naasten bloedverwant, zooals wij reeds vroeger hebben vermeld.
Als men do moeite nagaat, die genomen wordt om do lijken op zoodanige wijze te behandelen, en den klaarblijkclijken eerbied, dien mon zoowel na den dood als gedurende het leven aan een dapper krijgsman bewijst, is do manier waarop men hem naderhand bejegent, zeer merkwaardig. Indien een vriend of zelfs een ander lid van denzelfden stam zulk een lijk voor het eerst ziet, bewijst hij er geene eer aan, maar overlaadt het met verwijtingon. Hij scheldt don overledene uit, dat hij gestorven is toen de stam zulk eene behoefte had aan dappere en ervaren lieden; Inj verwijt hem dat hij wjjzer had moeten zjjn en niet sterven, terwijl er toch voedsel genoeg in het land was.' Nadat hij dan 'liet lijk eenigen tjjd beeft anngestaard, werpt bij er met
AUSTRALIË.
zjjne speer enknodsnaar, tegeljjkovtjjd uitroepende: quot;Waarom zijtgjj gestorven? Noem dit voor uw sterven?quot;
Op de afbeelding ziet men twee zulke lijken op hot plat zitten; zij zjjn, 0111 regt-op te kunnen blijven, met handen en hoofden aan palen gebonden en liuinie wapenen op den Hehoot. Aan de eene zijde is een schildwacht bezig met een tak de vliegen te verjagen, terwijl een ander brandstol' voor het vuur aandraagt. De zittende personen behooren tot denzelfden stam.
In den omtrek van Portland-baai en in de zuid-oostelijke streken van Australië is bij de inboorlingen eene zonderlinge vereeniging van verbranden en hegraven in zwang. Zij laten het lijk neder in een' hollen boom in welken men het eene staande houding laat aannemen. Eene grooto hoeveelheid drooge bladeren en gras wordt dan om en op den boom gestapeld en een eu ander, onder de vveeklagtcn en jammerkreten der vrouwen verbrand.
Het is nog al merkwaardig dat alleen zij met plegtigheid begraven worden, wier dood verondersteld wordt voor den stam een verlies te zijn. Aan mannen en zelfs jongens wordt daarom niet begrafenis-plegtigheden eer beAvezen; de jonge mannen toch zjjn krijgslieden, de jongens zouden het geworden zijn, de ouden van dagen hebben als zoodanig dienst gedaan en zijn nog nuttig om hunne wijsheid. Zelfs jonge vrouwen worden met eenige praal begraven omdat zij den stam kinderen schenken.
Eene oude vrouw is echter het meest verachte van alle wezens. Zij kan geene diensten meer bewijzen en is nooit voor iets anders gehouden dan voor eene soort van huisdier; zij heeft zelfs opgehouden, voor huiselijke bezigheden van nut te zijn. Als zij dan ook sterft, wordt zij door niemand beweend. Zij is voor haar volk niets dan een nuttelooze last; zij eet voedsel waarvoor zij zelve geene moeite heeft gedaan, zjj zit bij het vuur terwijl de jongere vrouwen aan het werk zijn. Zjj achten het voor niets, dat zij zich heeft uitgeput en versleten is door het harde, ondankbare en onophoudelijke werk, dat het leven eener Australische uitmaakt; als zij sterft, wordt haar lijk bij de boenen uit het kamp gesleept en haastig weggestopt in een hollen boom of eene grot die het digst bij de hand is. In enkele gevallen logt men het lijk op een tak, zooals wij reeds beschreven hebben; in dat geval wordt het er evenwel alleen op gelegd, zonder het in eene kano te plaatsen of met takken en bladeren te bedekken, zooals met de lijken van mannen geschiedt. Men laat hot lijk dan op den tak liggen totdat liet er afvalt; wil voorts een barer betrekkingen deze moeite doen, dan graaft hij een kuil in het zand en logt er de in hot rond verspreide heenderen in.
Do casuarina is de boom dien men gewoonlijk hiervoor kiest; vooreerst omdat hij een der in Australië het meest voorkomende boomen is, en ten anderen omdat de eigenaardige vorm zijner takken hom tot dit doel bijzonder geschikt maakt.
Do rouwtjjd eindigt niet met do begrafenis, of zelfs bij do boom-graven niet met het latere begraven der beenderen. Op vaste tijden gaau de vrouwen, die de voornaamste rouwdragenden zijn, het graf bezoeken 011 spitten met hare quot;katta'squot; den omliggenden grond om, zoodat de plaats er not uitziet. Als zjj dit gedaan hebben gaan zij zitten en heften de jammerljjkste kreten en weeklagten aan. Op sommige plaatsen vergenoegen zij zich met het uiten dezer kreten, maar op andere achten zij hot noodzakelijk het snijden in het hoofd en in armen en beenen, benevens andere bloedige operation, waarmode do begrafenis-plegtigheden vergezeld gaan, nogmaals te herhalen.
In één gedeelte van Australië, nabij de noord-westelijke bogt der Murray, hoor acht eene zeer merkwaardige gewoonte. De weduwen blijven daarbij de graven harer overleden echtgonooten; zjj scheren hare hoofden kaal eu bedekken ze met een deeg van gekneede pijpaarde. Het hoofd wordt eerst bedekt met een net, om de pijpaarde te beletten er te vast aan te gaan zitten; dit wordt trouwens bovendien gedeeltelijk voorgekomen door hot vet, waarmede elk Australiër zoo overvloedig is ingesmeerd.
Eene laag dezer klei, meer dan 3 centimeter dik, wordt over het hoofd gepleisterd; als zij droog is, vormt zij een hoofddeksel, dat volkomen om het hoofd past; het moet door zijne zwaarte, die verscheidene ponden bedraagt, voor do draagster alles behalve gemakkelijk zijn. Deze teekenen van rouw vindt men dikwijls in do nabijheid der graven, voordat men nog wist waartoe zjj eigenlijk moesten dienen, waren hot
95
7*
AUSTRALIË.
voor de reizigers zeer geheimzinnige voorwerpen. Op de volgende afbeelding is eene begraafplaats in de nabijheid der rivier voorgesteld. Men ziet er onderscheidene graven van inboorlingen; op den voorgrond zitten 2 weduwen, in do eigenaardige houding der Australische vrouwen, met de weduwkap van pijpaarde op het hoofd. Verschillende andere dergelijke hoofddeksels, die reeds vroeger als teekenen van rouw dienst hebben gedaan, ziet men bij de graven op den grond liggen.
Do inboorlingen hochton aan deze bewijzen van eerbied, door de overblijvendeu aan de dooden verschuldigd, zooveel, dat eene weduwe, die tot een dor stammen in do nabijheid der Clnronce-rivier behoorde, ter dood werd gebragt, omdat zij verzuimd had het graf van haren overleden echtgenoot in orde to houden en van tijd tot tijd de aarde om te spitten.
Van de begrafenis-plcgtigheden komen wij als van zelf tot den godsdienst der Australiërs. Evenals alle Wilden zijn zij, met betrekking tot hunne godsdienstige gevoelens, zeer achterhoudend; zij houden de plegtigheden, die hierop betrekking hebben voor de Blanken zooveel mogelijk verborgen. Indien men hen omtrent do beteekems van de reeds bekende ondervraagt, wenden zij onwetendheid voor. Sommige godsdienstige gebruiken zijn echter bekend geworden door Oi'om, do ongelukkige Schot-sche vrouw, die zoo 'lang onder de Kowrarega's gewoond had; andere door inboorlingen die tot het Christendom bekeerd waren. Zelfs deze laatsten hebben de bijgeloovige denkbeelden die zij gedurende geheel hun vroeger leven hadden gekoesterd, niet geheel kunnen afschudden; het is dan ook volstrekt aan geen twijfel onderhevig of zij hielden voor ben door wie zij ondervraagd werden, veel verborgen of misleidden dezen opzettelijk, als er te veel bij hen werd aangedrongen. , . ,
Het'volgende is echter een kort verslag van den staat der godsdienstige gevoelens bij de inboorlingen, zoover die met zekerheid bekend zijn. Tengevolge van het schielijk en gestadig voortgaand verval der inlandsche stammen is het zeer mogelijk, dat onze kennis omtrent dit onderwerp nimmer grooter zal worden dan zij tegenwoordig is.
Vooreerst is er geene reden om te veronderstellen, dat de Australiërs in een Hoogste Wezen of in eenige Godheid hoegenaamd gelooven. Even als gewoonlijk bij alle wilde volken gelooven zij alleen in bovennatuurlijke wezens die in staat zijn hun
96
kwaad te doen; het begrip van een weldoend Wezen komt niet in den geest van eenen inboorling op. II jj gelooft alleen, op zijne eigene sehemerachtigc wijze, aan het bestaan van eene menigte booze geesten die hein trachten te schaden.
Van deze zijn er velen. Een hunner is de uArl(il,'\ een wezen dat den vorm van een mensch aanneemt. Het wordt alleen des nachts gezien en heeft de gewoonte om achterblijvers in het duister te beloeren, aan te grijpen en weg te voeren. Verscheidene inboorlingen verhaalden M'Gillivray, dat zij den ^Arlali' gezien luidden; en een man, die moed genoeg had gehad om hem te bevechten toen hij er door werd aangevalion, toonde do sporen der tanden van dezen duivel op zijn ligchaam. Gelukkig kan de quot;Arlnl?' geen licht verdragen; als de inboorlingen dan ook maar een nog zoo klein eind weegs in het donker moeten gaan, nemen zij een vuurstok in de eene en een of ander wapen in do andere hand.
Een andere boozo geest, die zeer door de inboorlingon gevreesd wordt, is de verpersoonlijking van den dood. Hij is kort, dik, zeer leehjk en verspreidt een' onaangenamen reuk. l)e inboorlingen van het Moorandi-distrikt gelooven in een geest, wiens eigenschappen verwonderlijk veel overeenkomen met den quot;Nikkerquot; der Germaanschegodenleer. Ofschoon deze geesten, volgens hen, vrij algemeen zjjn, hebben zij toch eene groote moeite om hen te beschrijven; zooveel men uit hunne beschrijving kan opmaken gelijkt deze geest op eene reusachtige zee-ster. lljj bewoont hot zoete water, anders zou men hem welligt voor eene overdreven voorstelling van do „sepiaquot; of inktvisch kunnen houden.
Over het grootste gedeelte van Australië treft men het geloof aan in den een geest die de bosschcn onveilig maakt; men zegt dat hij niet alleen door inboorlingen, maar ook door Klanken is gezien. Do beschrjjvingen die men er van geeft, verschillen onderling zeer veel. Sommigen zeggen, dat hij zoo groot is als een paard, mot een paar oogen zoo groot als theeschotols en twee reusachtige horens.
Anderen beschreven hem geheel anders. Een der inlanders van Barrabool-liill luisterde zijne beschrijving op door eene teekening, den gevreesden quot;■hmujip''' voorstellende niet langen hals en kop, eenigzins als die oener giraffe, dikke golvende manen en twee korte en stevige voorpooten, elk met 4 duchtige klaauwen gewapend. Hot geheele ligchaam was bedekt niet dikke schubben, over elkander liggende, als bij enkele schildpadden. Jlij zoido dat dit schepsel half dier en half duivel was en pochte zeer op de dapperheid zijner voorvaderen, die dit ondier hadden bevochten, toen het hunne vrouwen en kinderen beloerde; zij hadden hot uit het riet en hot kreupelhout verdreven naar het water, waaruit het gekomen was.
Denkende dat bij do inboorlingen welligt eene overlevering bestond betrekkelijk oen of ander groot on thans uitgestorven dier, hebben wetenschappelijke mannen vcol moeite gedaan om onderscheideno bereikbare gedeelten van het land te onderzookon, in de hoop dat zij misschien overblijfselen zouden vinden van oen dier, hetwelk voor Australië geweest was wat de Megathcriën en andere reusachtige monsters waren voor de oude wereld. Niets van dien aard is evenwel gevonden. Eens ontdekte men aan do oevers van een ondiep moeras — juist de plaats voor den quot;hionjipquot; — oenige zoor groote beenderen. Toen zjj echter naar het Britsch-museum waren opgezonden, zag men onmiddelljjk, dat het do overblijfselen waren van een reusachtigen kangaroe. Tegenwoordig staat de legende van den quot;/gt;«»////gt;quot; op ééno lijn met die van den kraak — elke inboorling gelooft er aan, sommigen beweren dat zij hem gezien hebben, maar niemand hoeft ooit eenig tastbaar bewijs ontdekt van zijn bestaan.
Aan deze boozo geesten schrijven de inboorlingen alle ziekten en ongelukken toe; zij trachten hen daarom altijd te vermijden of te verjagen. Alle luchtverschijnselen worden door hen tot de booze geesten gerekend; zjj verbeelden zich dat het geesten zjjn, die zich door doeling vermenigvuldigen. Do inboorlingen denken evenwel dat zij, door zoo luid adem te halen als zij kunnen en eenige kaballistischc woorden te herhalen, de boozo geesten van hunne magt berooven.
Zjj hebben één zoor zonderling bijgeloof, namelijk, dat als iemand slaapt op het graf van een' overledene, hij voor altijd aan de magt dor boozo geesten onttrokken is. Doze proef is echter zoo vreesehjk, dat slechts zoor weinigen den moed hebben haar te
97
doorstaan. quot;Gedurondo dezen schrikwokkenden slaap wordt hij bezocht door den geest van den doode; deze grijpt hem bjj de keel^ opent hem, neemt de ingewanden uit zijn ligchaam en brengt ze naderhand weer op hunne plaats, waarna hij do wond sluit. Zij die dapper genoeg zijn om deze vreeselijke proef — het trotseren der stilte van liet graf en der duisternis van den nacht — to wagen, zijn voortaan quot;koradjee-mannenquot; of priesters en doen naderhand betoovcringen en bezweringen bij de andere leden van hunnen stam.quot;
In Zuid-Australic gelooven do inboorlingen dat do zon en de maan menschelijke wezens zijn, die eenmaal do aarde bewoond hebben. De planeten zijn honden, die liet eigendom zijn van do maan en om haar hoen loopen; do verschillende sterrebcelden zijn groepen kinderen. Eene zon- of maan-eklips beschouwt men als ecno verschrikkelijke ramp; zij is de zekere voorloopster van ziekte en dood.
Alle begraafplaatsen worden gehouden voor bewoond door boozo geesten en daarom vermeden. Voorgebergten, vooral die van rotsachtige landstreken, worden als heilig beschouwd; het is waarschijnlijk ten gevolge van dit denkbeeld, dat men daar de monumenten van schedels oprigt, die wjj op bladz. 92 vermeld hebben.
Sommige dezer plaatsen zijn zeer belangwekkend door voorbeelden van inlandscho teekenkunst, die ons doen zien, dat bjj do inboorlingen van Australië inderdaad de beginselen der kunst, ofschoon onontwikkeld, gevonden worden. Tengevolge van het bijgeloof hetwelk omtrent deze plaatsen heerscht, kan men do inboorlingen er slechts met moeite toe brengen, ze te bezoeken; als reden van hunne weigering geven zjj op, quot;dat cr te veel quot; quot;dibbil-dibbil'squot;quot; rondloopon.quot; Angas was gelukkig genoeg een aantal dezer schilderingen en snijwerk te vinden. Zijne beschrijving is zoo levendig, dat wjj haar mot zijne eigene woorden moeten mededeelen:
quot;liet meest gewigtigo gevolg onzer omzwervingen rondom do baajjen en rotsachtige voorgebergten was do ontdekking van eenen nieuwen en merkwaardigcu karaktertrek, in verband staande met de geschiedenis dor inboorlingen, die vroeger dat gedeelte van Nieuw-Zuid-Wallis bewoonden.
quot;Ik bedoel hier hunne teckeningen in omtrek, die in do oppervlakte der omliggende rotsen gesneden zijn; vooral treft men zo aan op don top der verschillende voorgebergten welke om de havens der kust gelogen zijn. Ofschoon er eene grooto menigte dezer snijwerken bestaat, die bijna alle vlakke, over het water uitziende rotsen bedekken, is het een zonderling feit, dat zij tot heden onopgemerkt schijnen gebleven te zijn; het was slechts nadat mijn vriend Miles hot eerst de ruwe, in eene vlakke rots gesneden toekoning van eenen kangaroe, in den omtrek van Camp-Covo had opgemerkt, dat wij zorgvuldig onderzoek begonnen in te stellen naar deze zonderlinge en belangwekkende overblijfselen van een volk, hetwelk nu bijna is uitgestorven.
quot;Omtrent een dozijn inboorlingen van do stammen van Sydney en Broken-Bay hadden liun kamp opgeslagen in het kreupelhout, aan den oever van een klein zoet-water-mecr, vlak bij Camp-Cove; uit deze kozen wjj de quot;oude koningin kruisbesquot; — zooals zij gewoonlijk door de volkplanters genoemd wordt — om ons tot gids tc strekken; wjj beloofden haar meel en tabak tot bclooning, als zij ons wilde mededeelen wat zij van dit gesneden beeldwerk wist en ons bij alle rotsen en voorgebergten in de nabijheid bragt, waar dergelijke figuren werden gevonden. Eerst weigerde do oude vrouw, zeggende dat deze plaatsen alle quot;koradjeequot; of quot;priesterquot;-grond waren en dat zij ze niet mogt bezoeken; na eenigen tijd werd zjj echter meer mededeelzaam en verhaalde ons alles wat zij zelve wist en haar vader hieromtrent had hooren zeggen. Zij stemde ook ten laatste toe om ons naar verschillende, in den omtrek van het Noord-land gelegen plaatsen te brengen, waar zij zoide dat een groot aantal dezer teekeningen gevonden werden en bovendien de indrukken van handen op dc zijden van hooge rotsen.
quot;Wij hadden eenigo moeite om het ongelukkige arme oude schepsel te bewegen mot ons in eene walvisch-sloep te gaan; het gelukte echter, en zoo staken wij, met de quot;oude koningin kruisbesquot; als gids, naar het Noord-land over. Nadat wjj de vlakke rotsen in allo rigtingen onderzocht hadden, vonden wij genoegzame voorbeelden, om ons te overtuigen dat deze zonderlinge omtrekken werkelijk door inboorlingen waren vervaardigd; op welk tijdstip is echter zeer onzeker. Door dat vele halt waren uit
98
AUSTRALIË.
gewischt — niettegenstaande de lijnen nagenoeg 2'/a centimeter (Hc|gt; in de rots waren uitgehakt — en uit liet feit, dat wij aarde eu heesters van zeer lung/.anien groei moesten verwijderen om er bij te kunnen komen, bleek het ons duidelijk, dat zij zeer oud waren.
quot;In den beginne konden wij maar niet geloovon dat dit snijwerk door Wilden was gemaakt, denkende dat de figuur van den kangaroe welligt hot werk was van een Europeaan. Toen wij echter onze onderzoekingen verder voortzetten en vonden dat al de meest uit den weg gelegen cn minst toegankelijke voorgebergten met dergelijk snijwerk versierd waren en ook dat idle teokeningen iiilaiKlnrlic voorwerpen voorstelden zooals kangaroo's, opossum's, liaajjen, den quot;hellemanquot; of' hot scliild, de quot;boomerangquot; en boven alles den mensch in de houdiHfj der quot;■ctirrohhovccquot; i/atiscn, konden wij tot geene andere gevolgtrekking komen, dan dat zij door do inboorlingen zeiven waren vervaardigd. Een Europeaan zou, indien hij zich al zoo lang en zoo vervelend had willen bezig houden, schepen, paarden en menschen met hoeden op het hoofd ge-tcckend hebben.
quot;Een oud schrijver over Nieuw-Zuid-Wallis merkt omstreeks hot jaar 18150 met betrekking tot de inboorlingen aan: quot;Zij hebben eenigeu smaak voor beeldhouwkunst; do meeste hunner werktuigen zijn met ruw beeldhouwwerk bedekt en op de rotsen ziet men dikwerf verschillende afbeeldingen van risschen, l'nodsen, zwaarden, dieren, civ/j. die niet eens zoo slecht zijn voorgesteld.quot;
quot;Sommige afbeeldingen der visschen waren 25 Engelsche voeten lang; het is vreemd dat dc schilden volkomen denzelfden vorm hebben als die, welke nog tegenwoordig door de inboorlingen van Port-Stephens gebruikt worden. Deze gebeeldhouwde vormen bewijzen, dat de Niouw-llollanders de teekenkunst beoefenden hetwelk wel eens betwijfeld is; zij bevestigen de ontdekkingen van Grey van inlandsche teokeningen in holen en grotten aan de Noord-west-kust van Australië, die hij op zijn ontdekkingstogt vond. ToLane-Cove, te Port-Aiken en te Point-Piper ontmoeten wij dergelijk snijwerk. Toen ik dc laatste plaats bezocht, kwam het bij injj op, dat er welligt op de vlakke rotsen aan liet einde der gronden, tot de plantaadje behoorende waarop ik logeerde, welligt ook dergelijke teokeningen zouden gevonden worden; toen ik ze dan ook naauwkeurig onderzocht vond ik een groot aantal, die zeer goed bewaard waren. Ik nam van deze alle do maat en maakte er op do plaats zelve getrouwe kopiön van.quot;
In het aanhangsel op zjjn werk geeft Angas van deze afbeeldingen verkleinde kopiön, die zoor geestig en getrouw zijn uitgevoerd. Zelfs dc inenschelijke figuren, die voorgesteld zijn met uitgespreide armen en beenen als bij den dans, zijn veel heter dun die gewoonlijk door Wilden geteekend worden; zij staan oneindig ver boven die, welke men in West-Afrika aantreft, terwijl sommige dieren verwonderlijk juist zijn weergegeven; zij herinneren ons de omtrekken die men op do Egyptische monumenten ziet. Do beste zjjn welligt eenc haai en een kangaroe. De laatste is voorgesteld in eeno grazende houding.
In sommige deolen van Australië vindt men de teokeningen gewoonlijk in grotten en holen aan den oever van het water; een dergelijke grot is op de volgende afbeelding voorgesteld. Deze grotten zijn meestal in rotsen van zandsteen, do figuren die van menschen on kangaroo's; het is echter zeer merkwaardig, dat bij de afbeeldingen van menschen, ofschoon de neus, de oogon on zelfs de kniegewrichten goed zijn aangegeven, toch de mond altijd ontbreekt.
Menschenhanden en armen zijn dikwijls in do rotsen uitgehouwen. Eén zeer merkwaardig exemplaar hiervan werd door Grey in Noordwestelijk Australië gevonden. Toen de reizigers eens ceno wijde grot binnengingen, die in een aantal kleinere grotten uitliep, werden zij getroffen door een werkelijk verbazend staaltje van inlandsche kunst. De beeldhouwer had een stuk rots uitgezocht aan eenc der zijden van de grot; hij had er den vorm van een arm en eeno hand op uitgehouwen. Deze had bij zwart geschilderd cn de rots hierom hoen met pijp-aarde wit gekleurd, zoodat liet er, als men de grot binnenging, volkomen uitzag alsof do hand en arm van een' Zwarte door eene spleet in dc rots naar buiten staken.
In hnn geloof aan geesten ligt van zelf het begrip opgesloten aan de onsterfelijk-
99
heid van den menschelijken geest. En toch zijn hunne denkbeelden hieromtrent bijzonder nevelachtig en flaanw, om niet te zeggen tegenstrijdig; liet oene gedeelte van hun geloof staat regtstreeks tegen bet andere over. Zij gelooven bij voorbeeld, dat de geest, als hij het ligchaam verlaten hoeft, cenigon tijd in duisternis rondzwerft, totdat hij eindelijk een koord vindt, waaraan hij door quot;een grooten zwarten geestquot; van do aarde wordt opgetrokken. En toch wijzen zij verschillende plaatsen aan als de tockom-
stige verblijfplaats der verschillende stammen; de geesten dor gestorven Nauo's worden verondersteld do eilanden te bewonen in de golf van Spencer, terwijl die der Parn-kalla'a gaan naar meer westelijk gelogen eilanden, in volkomen tegenspraak met beide deze denkbeelden hebben wij reeds vermeld, dat in geheel Australië de geesten der overledenen verondersteld worden te blijven rondwaren op de plaatsen waar hunne ligchamen begraven zijn.
Om deze verwarring nog grooter to maken gelooven de inboorlingen vast en zeker aan do zielsverhuizing; sommigen verbeelden zich dat de geesten der afgestorvenen trekken in de ligchamen van dieren, maar verreweg dc meesten gelooven dat zij in Blanken worden veranderd. Dit laatste geloof werd eens zeer kernachtig uiü/edrukt door een inboorling; hij zeido in zijne eigenaardige gebroken taal: quot;als een Zwarte neervalt, springt hjj als een Blanke weder overeind.quot;
Dit denkbeeld, dat zij de gedaante van eon'Blanke zullen aannemen, ia hoogst merkwaardig, daar het ook wordt gedeeld door den Afrikaanschen negor, die toch niet met den zwarten inboorling van Australië in aanraking kan zijn goweest. En wat nog vreemder is, zij hebben, even als de Afrikanen, hetzelfde woord voor een Blanke en
100
een geest. De lezer herinnert zich welligt, dat toen Mrs. Thompson gevangen werd genomen door de inboorlingen, een hunner verklaarde dat zij zijne overleden dochter Gri'óm was, die eene blanke vrouw was geworden, on dat do overige leden van den stam dit geloof deelden. En toch schenen zij, toen zij voor de tweede maal lid van den stam werd, altijd eeno soort van wantrouwen jegens haar te koesteren. Het gebeurde dan ook dikwijls, dat, wanneer de kinderen haar om hare ligtere gelaatskleur en hare onbekendheid met de Australische gewoonten bespotten, ecu ouder persoon hun het stilzwijgen oplegde en hun zeide haar met vrede te laten, daar zij, arm ding, toch niets anders was dan een geest.
Het is ook meermalen voorgekomen, dat onderscheidene Blanken door do Zwarten horkend worden als do geesten van hunne overleden bloedverwanten; zij kregen dan do namen van hen die zij moesten voorstellen. M'Gillivray zegt, dat bij de inboorlingen van l'ort-Essington dit geloof cenigzinsgewijzigd is; dezen verbeelden zich, dat zij na hunnen dood Maleijcrs worden.
Van hun geloof dat zij overgaan in dieren, zjjn slechts weinige voorbeelden bekend. Bennett vermeldt, dat toen een Europeaan op do Berana-vlakten eens jagt maakte op een der inlandschc dieren, eon inboorling die hem vergezelde, hem verzocht hot dier niet te dooden maar lovond te vangen, omdat hot zijn broeder was. Toen het toch geschoten werd, was hij zoer kwaad en weigerde, ton bewijze dat het hem ernst was, er iets van te eten; hij bromde onophoudelijk en beklaagde zich, dat men zijnen broeder had doodgeschoten.
De Nauo's hebben eene overlevering, waaraan deze zielsverhuizing te gronde ligt. Op een zekeren tijd werd hun stam aangevallen door een groot krijgsman, Willoo genaamd ; hij voorde al hunne vrouwen weg en doodde al de mannen op twee na. Do overblijven den beklommen eencn grooten boom, waarin zij door Willoo werden gevolgd. Zij braken echter den tak af, waarop deze geklommen was, zoodat hij op den grond viel; liier werd hij gegrepen door een dingo, waardoor hij onmiddellijk stierf en veranderd word in een' arends-valk, die voortaan altijd den naam van Willoo gedragen heeft.
Bij denzelfden stam heerscht ook het denkbeeld, dat eene kleine hagedis de oorzaak is van het ontstaan der verschillende seksen en noemen haar daarom met verschillende namen; zij heet bij de mannen quot;ibirriquot; en bjj de vrouwen quot;inikdquot;. De mannen dooden elke mannelijke hagedis die zij kunnen vinden, de vrouwen ieder wijfje.
Met dit onderwerp staat ook hun denkbeeld omtrent een'Schepper in verband. Van een eenigen Schepper van al wat bestaat hebben zij niet het flaauwste begrip, maar zij bezitten enkele overleveringen omtrent het ontstaan van menschen of voorwerpen uit de natuur. De kownVrega's zeggen, dat de eerste mensch een vroesclijk grooto reus was, Adi genaamd. Toen hij eens bij Hammond-eiland aan het visschen was, werd hij door den stroom medegeslcept en verdronk; op de plaats waar dit plaats had verscheen eene groote rots. Deze heet tegenwoordig Ilammond's-rots. Zijne vrouwen zagen zjjn ongeluk en maakten een einde aan haar leven, door zich in zee te storten en werden onmiddellijk veranderd in eeno reeks van rotsen op een naburig rif. Deze rotsen worden door de inboorlingen nog heden de quot;Ijjile'squot; d. i. de vrouwen genoemd.
De inboorlingen van de Bencden-Murray hebben eene vreemde overlevering met betrekking tot het ontstaan der rivier en de Alexandrina- en Albert-meren. De rivier was gemaakt door Oomudoo, den grooten zwarten geest over wien wij reeds gesproken hebben. Hü kwam van den hemel in zjjne kano en beval het water omboog te ryzon en de rivier te vormen, die hij toen omzoomde met riet en met visschen bevolkte. Hij had twee vrouwen medegebragt, die echter ongelukkig onhandelbaar bleken te zijn en van hem wegliepen; hij maakte nu do twee meren in kwestie en verdronk in elk meer eeno zijner vrouwen.
101
HOOFDSTUK Ylll. AUSTRALIË.
Vervolg.
het bouwen hunner hutten kn booten.
VEROELUKINO TUSSCHBN DEN BOSJESMAN EN DEN AUSTUALICR, — WIJZK VAN HOUWEN DEK HUTTEN. — EEN ZOMKR-KAMP. — RUWE VOKM l)KR UIITTKN. — VERUI.IJKl'I.AArsEN DER VROUWEN. — DE HUTTEN VAN BEENDEREN VAN E NCO U N T ER- BA AI. — WONINSEN VOOR DEN WINTER. — HUTTEN IN DE NABIJHEID VAN HE
COORUNO. _ HET MAKEN VAN VUUR. — HET STRIKKEN VAN VOOKI.S. — EEN VAN ZEEF WERKENDE
STRIK. — HET BOUWEN VAN BOOTEN. — HET GEBRUIK VAN VEZEI.ACHTKIEN BOOMBAST.— KEN BROOS VAAK-TUIO. — KENE KANO VOOR ALGEMEEN GEBRUIK. — DE KANO VAN RIET. — HET LANGZAMERHAND UITSTERVEN DER INBOORLINGEN.
Op vele punten hoeft do Australiseho Wilde eone zeldzame overeenkomst mot don Bosjesman van Zuid-Afrika, dien wjj in hot eerste deel van dit werk uitvoerig hebben besehreven.
Zij hebben inderdaad zoo veel van elkander, dat do volkplanters do inboorlingen Bosjesmannen noemen, evenals zjj aan don gov luk ton quot;Dusyurusquot; den naam van kat en aan den quot;Wombatquot; dien van das geven. Hierdoor is dan ook veel verwarring ontstaan.
Evenals do Bosjesman, is ook du Australiër voor zjjn voedsel grootendeels afhankelijk van zijne ■wapenen; hij looft bijna goliool van hot wild dat hij doodt on is zoor ervaren in de; kunst om do slimste en vlugste dioron met do moest eenvoudige wapenen magtig to worden. Zjjn loven is een onophoiulolijko strijd, ofsohoon zijne twisten don naam van oorlogvoeren niet verdienen; zjjn quot;hcaii idealquot; van een krijgsman is hij die door loosheid zijn' vijand weet te overvallen en hom zonder oonig gevaar voor zich zolven doodt.
Hij bebouwt goon land en heeft evenmin het geringste begrip om zjjn' toestand te verbeteren. Om kleederon geeft lijj niets, behalve welligt, om zich gedeeltelijk togen hot weder te beschutten; het denkbeeld dat er oonig verband zou bestaan tusschen kleeding en zedigheid vindt hij eenvoudig bespottelijk.
Toen eens oen meisje van oeno blanke dame een rok had ten geschenke gekregen, en naar haar volk was teruggekeerd, word zij, toen zij met trotscnhcid haar geschenk ten toon spreidde, in plaats van benijd to worden, door hare gezellinnen bespot; zij vroegen haar of zjj dacht zooveel boter te zjjn dan hare voorzaten, dat zij hot noodig oordeelde kleederon te dragon zooals do blanke vreemdelingen. Het gevolg was, dat zij na oen paar dagen haar eonigo kleodingstuk tor zijde legde en even als te voren in de oorspronkelijke kloeding van haren stam rondwandelde.
Evenals do Afrikaanscho Bosjesman heeft ook do Australische inboorling goeno vaste woonplaats, ofschoon hij oen regt meent te hebben op de streek, die door zijn' stam is ingenomen. In togonstolling met het gebruik hij moer beschaafde volken, is hij zoor gevoelig omtrent do algemeene kwestie, maar zorgeloos in dn bijzonderheden. Bij beschaafden nemen huis en hof de eerste plaats in dc genogenheid in, terwijl do lioido
AUSTRALIË.
108
tot zijn land slechts de uitbreiding is van do gehechtheid aan eigen woning. Bjj don Australiër is dit echter, evenals bij den Bosjesman, omgekeerd. Hij heeft geen te huis en geeft niet moer om de eeno plaats dan om de andere, behalve dat sommige plaatsen meer beschut zijn en andere meer aan weer en wind blootgesteld. Hij loidt een half zwervend leven, niet ongelijk aan dat van den Arabier. Het ecnig onderscheid is, dat hij, in plaats van zijne tent op eene geschikte plaats op te slaan en weder af te breken als hij vertrekt, zich de moeite niet geeft om zelfs de eenvoudige bouwstoffen eener tent met zich te voeren; hij bouwt eenvoudig eene ruwe hut op eene plaats die hem lijkt en laat haar, als hij dezo plaats verlaat, vervallen.
Het hoofddoel der gewone hutten die de Australische Wilde bouwt, is de bewoners te beschutten tegen den koudon zuid-westen wind. De ingang der hutten is bijgevolg in den regel tegen het noord-oosten, van waar de noord-oostenwinden komen die over den equator gestreken zijn.
Het zomerkamp van eene Australische familie is uiterst eenvoudig. Zij steken eenige bladerrijke takken in den vorm van een halvcn cirkel in den grond en maken zoo eene soort van prieel, waarvan de grootte verschilt naar de talrijkheid der familie. Dezo takken zijn zelden langer dan l'/j en dikwijls niet eens een meter lang. Hun eenig doel is den wind van het vuur en van de eigen iigchamen af te houden als zij op den grond zitten neêrgchurkt of liggen te slapen. Dat iemand eenige beschutting noodig zou hebben als hjj overeind staat, schijnt in het hoofd van een' Australiër niet op te komen; hij staat dan ook, even als andere Wilden, nooit als hjj kan gaan zitten en doet eigenlijk nooit iets, wat niet volstrekt noodzakelijk is.
AUSTRALIË.
Alle verhalen die men heeft opgedischt omtrent de vlijt der Wilden, zijn louter verzinselen; indien arbeid, zooals dikwerf gezegd wordt, do ware adel is, dan mag wel van don quot;edelen Wildequot; gezwegen worden. In overeenstemming hiermede is het eenige denkbeeld dat een Australiër zich van eenc hut kan maken, eene plaats waar hij kan gaan zitten en zich met eten vol proppen, om na zijnen ontzaglijken maaltijd te gaan slapen. Eenc schutting van 1 meter hoog is daarom voor hem geheel voldoende, en zoo lang het niet regent, beschouwt hij het maken van een dak als nutteloozen arbeid.
Op dc voorgaande afbeelding zien wij een kamp waaraan de inboorlingen meer dan gewone zorg hebben besteed; zij hebben werkelijk de moeite genomen om aan de takken den vorm van hutten te quot;geven. De speren, schilden en andere wapenen liggen in het rond verspreid, terwijl de mannen, die hunnen honger gestild hebben, om het vuur liggen of zitten. De lezer ziet dat zulk een kamp op eenigen afstand bijna onzigtbaar is; ware het niet aan de ligtc rookkolom, die van het vuur opstijgt, dan zou het meest geoefende oog naauwelijks kunnen ontdekken waar do inboorlingen hun kamp hadden opgeslagen. Zelfs de speren die boven de hutton uitsteken zien er op eenigen afstand uit als doode takken; indien de inboorlingen aan do opmerkzaamheid willen ontsnappen, vestigen zij zich op afgelegen plaatsen, waar de omringende voorwerpen zooveel mogelijk in harmonie zijn met do ruwe schuilplaats die aan alle hunne behoeften voldoet.
Op vele plaatsen bouwen de Australiërs woningen, in beginsel met de beschrevene overeenkomende, maar toch op eenc andere wijze vervaardigd. Indien er op do plaats waar zij zich tijdelijk willen ophouden vele quot;eucalyptiquot; zijn, maken zij hutten die er geheel anders uitzien. Met verwonderlijke vlugheid stroopen zij den bast van den boom in groote stukken, die ongeveer 2 meter lang zijn. Nu worden eenige grooto boomtakken op den grond gelegd, aan deze de afgestroopte bast bevestigd, en een en ander overeind gezet. In een uur wordt zulk eene hut gebouwd, zoodat er dan ook geen enkele reden is om er bijzonder zorg voor te dragen.
Deze hutten van boombast hebben echter twee groote voordeelen, namelijk dat zij zoo schielijk gemaakt kunnen worden, en dat zij beschutten tegen den grootsten vjjand van den reiziger, den nacht-wind. Zelfs Europeesehc reizigers waren zeer verheugd, indien zij zich door zulk een eenvoudig middel konden beschermen; zij hebben dc onschatbare waarde van eenige, tegen afgevallen boomtakken geplaatste stukken schors loeren kennen. Zij die genoodzaakt waren zonder tenten te trekken door streken waar men geene huizen of hutten aantrof, hebben ondervonden dat de boste schuilplaats niet gevonden wordt in de hoogte, maar in dc breedte. Een boom bijv. is slechts eene armzalige beschutting terwijl een lage muur, niet hooger dan een halve motor en 2 motor lang, voldoende 'tegen den wind beschermt en den reiziger in staat stelt om zonder veel ongemak behoorlijk uit te rusten. Zulk eene schuilplaats wordt gemakkelijk van eenige stukken boombast vervaardigd; plaatst men er eenige naast elkander, dan vinden verscheidene slapers hierachter genoegzame ruimte.
De eenvoudigste hutten, ooit door menschelijko wezens met don naam van woningen bestempeld, zijn welligt die, welke door de vrouwen van oenen Australi-schen stam gemaakt worden, als de mannen van huis zijn. Het gebeurt somtijds — bijv. bij een strooptogt naar oenen naburigen stam dat al de mannen zich voor een geruimen tijd verwijderen; zij laten dan de vrouwen en kinderen aan zich zeiven over. Deze nu, wetende, dat zjj misschien blootstaan aan een inval van vijanden, die welligt hun voordeel willen doen met do afwezigheid barer verdedigers, trekken zich terug in dc bosschon, waar zij de wonderlijkste verblijfplaatsen bouwen die men zich kan voorstellen; hot zijn half holen, aan do wortels der boomen uitgegraven, en half hutten van boomschors en halfvergaan hout. Deze woningen vallen zoo weinig in het oog, dat zelfs liet geoefende oog van een' inboorling ze ter naauwernood kan ontdekken.
Aan de oevers der Encountor-baai ziet men somtijds zeer zonderlinge woningen. Nu en dan wordt er door oen storm een walvisch aan wal gespoeld; in zoodanig geval verzamelen er zich de stammen uit den omtrok in grooto menigte, daar zij hierdoor eene onmetelijke hoeveelheid voedsel verkrijgen. Hoe reusachtig groot het
104
AUSTRALIË.
dier ook zjjn moge, tocli duurt hot niot lang voordat liet verteerd is en er niets overblijft dan het geraamte. Van do beenderen maken dan de inboorlingen hot geraamte hunner hutten; de einden der ribben worden in den grond gestoken, zoodat deze liet gebogen dak ondersteunen; hot laatste bestaat uit niets anders dan takken, gias en vlechtwerk, hetwelk sleehtn als het ware op goed geluk over dit beenen geraamte wordt heengespreid.
Dos winters bewonen do inboorlingen hutten die eenigzins beter zijn ingerigt; de beste hut echter, ooit door een Australiër gebouwd, is evenwel slechts een zeer ruw en oorspronkelijk staaltje van bouwkunst. Deze winterhutten berusten op hetzelfde beginsel als die welke zij in den zomer bewonen; de grondstoffen waarvan zij gemaakt worden, zijn alleen digter bijeengevoegd. Het geraamte dezer hutten wordt vervaardigd door een aantal takken in tien grond te steken en die met de boveneinden aaneen te binden. Om deze worden nu diuuiero takken heen gevlochten en naar beneden gedrukt zoodat zij eenon vrij stevigen muur vormen. Over dezen komt eene laag groote bladeren, en eindelijk eene bedekking van boomschors, die met bindsels van rottan op hare plaats wordt gehouden. Deze woningen zijn omtrent l'/j meter hoog en hebben eene gebogen opening, juist zoo groot; dat een man er op handen en voeten in kan kruipen.
Deze hutten ziet men evenwel slechts zeer zelden: de gewone winterwoningen worden gemaakt van takken, zooals men die op de onderstaande afbeelding kan zien.
Bij don ingang, maar niet er binnen, wordt het vuur ontstoken; dos nachts hoepen de inboorlingen zich in de hut op; zij vullen haar zoo geheel en al, dat men, als men er een blik in slaat, niets dan een verwarden hoop armen en beenen te zien krijgt. Men ziet dat men niet aan de weelde van eene deur gedacht hoeft; een verzuim hetwelk misschien niet ongelukkig is, als men do overvulling van zulk eene hut in aanmerking neemt.
Aan de oevers van de Coorung wordt van eene andere soort van woningen gebruik gemaakt.
Wij moeten echter eerst mededeelen, dat de Coorung een inham is van de zee; met deze loopt hij omtrent 90 Engelsche mijlen evenwijdig en is nergens meer dan
105
iVi mijl van haar verwijderd en alleen door eene reeks zeer groote zandheuvels er van gescheiden, liet is eene wilde en woeste plaats, die bewoond wordt door don stam der Mihnendura's, zoo berucht geworden door het vermoorden van de man-schajipon en passagiers van het schip uM((riaquot;. Do inboorlingen houden waarschijnlijk van deze plaats, omdat de Coorung, togen de golven van den oceaan beschermd door do zandheuvels, uitstekend geschikt is voor de vischvangst, en bovendien omdat deze zandheuvels eene vrucht opleveren, de quot;montcrryquot; of inlandschen appel genoemd. Ofschoon het eene bos is, die aan eene kruipende plant groeit, ziet zij er uit on smaakt als oen kleine appel.
Door hare ligging is deze streek in den winter bijzonder blootgesteld aan de koude stormen uit het zuidwesten; daarom bouwen de inboorlingen er betrekkelijk stevige hutton. Hunne woningen bestaan uit een geraamte van takkon, bepleisterd met eene dikke laag graszoden en modder. Hierover heen hoopen zij eene groote hoeveelheid zand en schelpen, waaruit do bodem voor hot grootste gedeelte gevormd is. De woningen der Milmendura's gelijken dan ook bijzonder op groote molshoopen of kleine heuvels.
Hot vuur, dat in elk Australisch kamp gevonden wordt, verkrijgt men meestal door twee stukken hout tegen elkander te wrijven; hot eene wordt met de handen schieljjk omgedraaid en hot andere stevig met de voeten vastgehouden, volkomen op dezelfde wijze als wij dit bij do Zuid-Afrikanen gezien hebben. Deze gaaf is echter niet algemeen ; sommige stammen kunnen geen vuur maken en hangen geheel en al af van de „vuur-stokkenquot;, die de vrouwen altijd bij zich hebben. Indien deze zorgeloos genoeg geweest zjjn om hare stokken te laten uitgaan, moeten zij zich naar oen bovrienden stam begeven en dezen om een weinig vuur verzoeken, ten einde het wild tc kunnen bereiden, dat hare echtgenooten hebben medegobragt.
Voordat wij van dit onderworp afstappen, moeten wij in het kort enkele wijzen vermelden, waarop de Australische inboorlingen hun wild vangen.
Eene van doze is bijzonder vernuftig; zij dient voornamelijk bij de vangst van eendvogels. Do inboorlingen zooken eene plaats op, waar de eenden gewoonlijk haar voedsel komen zookon; zjj stollen hunne netten zoo, dat vogels die er in vliegen, er niet weder uit kunnen. Als de eenden nu druk bezig zijn haar voedsel tot zich te nemen, worden de vogels verschrikt door don inlandschen jager, die plotseling don kreet van den vischhavik, een harer doodolijkste vijanden, nabootst. De ver-hcIirikte eenden vliegen alle tegelijk op; op dat oogenblik werpt echter de listige inboorling, terwijl hij op nieuw den kreet van haren vijand doet hooron, een driehoekig stuk boomschors omhoog. De vogels, die zich verbeelden dat do havik op hon afkomt, trachten een voor een te ontsnappen door zich in het riet te verbergen en worden zoo in do netten gevangen.
Om vogels oen voor een te vangen, wordt een ander vernuftig plan gevolgd. De inboorling maakt eone soort van scherm van takken en verbergt er zich achter. Iljj heeft een langen en dunnen tak in de hand, aan welks einde eene lus is met een lokaas in hot midden. Onder bedekking van het scherm komt hij don vogel zeer nabjj, voorzien van den verraderlijken strik. Langzamerhand nadert do vogel het lokaas meer en meer. Zoodra nu zjjn kop goed binnen de lus is, wordt deze met een plotse-lingen ruk toegehaald en aldus hot dier gevangen. Somtijds maakt de inboorling zelfs niet eens gebruik van een lokaas. Hij bouwt zijne schuilplaats digt bjj eene of andere plaats, waar de vogels gewoon zijn te komen drinken, waar hij ze clan bij zich lokt door hun geluid na te bootsen. Zij volgen den roep en als zjj hunne gezellen niet zien, strijken zij neer op do stokken onder welke de jager verborgen is; gewoonlijk ligt op deze takken oen bundel gras, opdat de vogel niets zou bemerken. Zoodra do vogel op een tak is neêrgestrekon, schuift do jager hem de lus over den kop, trekt liet dier binnen zijne schuilplaats en wacht op een ander.
In sommige dooien des lands maken de inboorlingen gebruik van een' zelfwor-kenden strik, die op hetzelfde beginsel berust als de netten waarmede men de konijnen vangt. ITet is eene soort van zak, om welks opening een koord met een schuifknoop bevestigd ia; het andere einde van het touw is aan een of ander vast voorwerp, bjjv.
106
AUSTRALIË.
107
een boomstam, vastgemaakt. De zak is gemaakt van gespleten rottan, en wel zoo, dat liij open blijft staan; daar nu do mazen zeer wijd zijn, kan liet lokaas dat er in geplaatst is, gemakkelijk gezien worden.
Indien nu een vogel of eon ander dier op het aan den bodem van den zak vastgebonden lokaas afkomt, dringt hij binnen de opening, trekt aan het touw en sluit den zak. Hoe moer het dier worstelt om los te komen, des te steviger wordt de zak gesloten; de prooi bljjft er dus in totdat do jager er het dier uithaalt en den strik opnieuw zot. Deze zeer vernuftige strik wordt voornamelijk gebruikt om quot;bandicoot'squot; en dergelijke dieren te vangen, ofschoon men er ook somtijds vogels in vangt.
u-i 100!'lil,»f!n h^ben nog een' anderen zolf-werkenden val, die op volkomen hetzelfde beginsel berust als onze aalkorven. Carron vond or oen aantal in sommige hutten bjj Princes-Charlotte-baai. Zij waren vervaardigd van gespleten riet en omtrent l'/s meter lang, terwijl do opening cene middellijn had van 80 a 40 centi-meter. Van do opening af werden zij ter longto van 1 meter hoe langer hoo naanwer, totdat zij eensklaps uitliepen in oone groote rondo mand of zak; het dunne einde stak vrij in de mand uit, waardoor do dieren verhinderd werden terug te koeren door de opening, door welke zij in do mand waren gekomen. Deze korven werden zoowel gebezigd om vissehen te vangen als voor kleine landdieren. Voor de laatsten wer-den zij gelegd op hun spoor en voor de eersten iu een smal kanaal, door hetwelk do vissclion door oen aantal inboorlingen, dio zich te water begaven, werden gejaagd.
AUSTRALIË.
Do lezer zal zicli welligt herinneren, dat wij op bladz. 104 melding hobbon gemaakt van de eucalyptus en zijn gebruik bij het bouwen van hutten. Do bast van denzelfden boom wordt tot vele andere doeleinden gebezigd, waarvan het bouwen van booten welligt het voornaamste is. Als eon Australiër komt aan den oever eener rivier, die l'Ü niet wil overzwemmen, voorziet hij zich op eene zeer vlugge wijze van eene kano. Hy gaat naar de quot;eucalyptenquot; die het digst bij hem staan en kiest er een uit met oenen gladden, regtdradigen bast; hij hakt dan, door den bast, eenon kring om den boom en omtrent 2 a 2V2 meter hooger een' tweeden. Vervolgens maakt hij aan de eene zjjde van den boom in den bast eene overlangsche insnijding en doet dit ook aan den tègcnovcrgestelden kant. Nu steekt hjj het handvatsel zijner quot;tomahawkquot;, zijn graafstok of een ander dergelijk werptuig tusschen don bast en don stam en stroopt er zoo de schors af in twee half-cylindrische, op een trog gelijkende stukken; van elk stuk kan hij eene kano maken.
Is hij alleen, dan bindt hij eenvoudig de schors aan elk einde van den trog bijeen en begeeft zich iu dit brooze vaartuig te water. Heeft hij echter zijne vrouw of een ander persoon bij zich, dan maakt hij do boot meer vertrouwbaar, door eene zekere hoeveelheid klei aan den oever dor rivier te halen, deze in elk einde van den trog te kneden eu den bast hierover vast te binden. Zoodra hij aan den tegenovergestelden oever gekomen is, landt hij, stoot de kano in do rivier terug en laat haar aan haar-zelve over; hij weet dat het hem minder moeite kost eene ander kano te maken, dan de eerste te bewaren.
Indien hij echter eene kano behoeft om mede te gaan visschon en die bij gevolg sterker moet zijn, gebruikt hij wel den bast van de quot;eucalyptusquot; als grondstof, maar gaat bij de vervaardiging zijner boot met moer zorg te werk. De middelste figuur van de afbeelding bladz. 107 stelt een dezer kano's voor; zij is vervaardigd naar eene schets, genomen aan de oevers der Murray-rivier. Men ziet dat er pogingen zijn gedaan om er ccnigzins den vorm eener boot aan te geven; hoo broos zij echter zijn moge, is het toch eene boot en niet slechts een trog, waarvan de einden met klei gesloten zijn cn die slechts uit beleefdheid eene kano genoemd wordt. Do bast wordt gebogen, evenals de berken-schors der Noord-Amerikaansche Indianen, door water cn vuur; zelfs bij dezen meer volmaakten vorm van booten wordt echter klei vereischt en ook gebruikt om lekken te voorkomen.
De benedenste figuur is een beter voorbeeld van het gebruik van denzelfden bast. Aan dit exemplaar heeft men niet alleen den vorm eener boot gegeven, maar dezen vorm ook trachten te behouden door het aanbrengen van dwarse stukken hout. Ook de randen zijn steviger gemaakt; over het geheel blijkt dan ook bij dit vaartuig een verwonderlijke vooruitgang in het bouwen van kano's. Naast de kano ziet men eenen emmer van dezelfde stof; hij is, op eene netto wijze, aaneengenaaid en wordt gebezigd, of om er water in te dragen, of om dit uit het vaartuig te hoozen. Het wordt met eene behoorlijke roeispaan voortgestuwd in plaats van de vischspeer; zoowel do boot als de werktuigen die haar omringen, herinneren ons de vaartuigen en gereedschappen van Amerika. Deze afbeelding is gemaakt naar eene schets, genomen aan de
noordoost-kust van Australië. _ fi ir
Een anderen eenvoudigen vorm dezer booten ziet men in do bovenste afbeelding; zij is gemaakt naar oen exemplaar uit het Britsch museum. Deze boot is gebouwd naar een geheel ander beginsel; in plaats van eene holle boomschors te zijn, is zij vervaardigd van stevig aaneengebonden bundels riet; zij kan, al naar hare grootte, een of meerdere personen bevatten.
Zoodanig is de geschiedenis der oorspronkelijke stammen van Australië; hunne zeden en gewoonten verdwijnen met de inboorlingen nagenoeg bij den dag. De arme schepsels weten dit en schijnen alle vermaak in de dansen en spelen, die vroeger hun bestaan verlevendigden, te' hebben verloren. Vele stammen zijn reeds geheel uitgestorven en andere verdwijnen zoo snel, dat alle geest bij liet volk is uitgebluscht; zij onderwerpen zich, zonder eene enkele klagt, aan het lot hetwelk hen wacht. Bij een' stam, dien der Barrabool's, die meer dan 300 leden telde, zijn in 17 jaar slechts
108
AUSTRALIË.
24 kindoren geboren; dus naauwoljjks 2 geboorten in li jaar, terwijl er jaarlijks tusschen IS on 19 stierven.
Lloyd geeft omtrent de overbljjvenden van dezen eenmaal bloeijenden stam oen treffond verslag:
quot;loon ik in 18r{7 voor bet eerst in Geelong landde, telde de stam derBarrabool's over do 300 kraciitige en gezonde Zwarten. Eenige maanden voordat ik deze stad verliet, in Moi^ 1803, zag ik, toen ik bij toeval slenterde in den omtrek van oen paar quot;miams-miams's ot inlandscho bntten, die aan de oevers der Burwan-rivior waren opgeslagen, 9 quot;bobra's'] (vrouwen) zitten en één ziekelijk kind.
tt Poen ik zoo weinige inboorlingen zag, vroeg ik naar oen aantal mjjner zwarte vrienden van den stam, don grooten .laga-jaga, Panigerong en vele anderen, waarop ik bot volgende roerende antwoord ontving: quot; uAba Mitter Looyed, Ballyyang quot;dodacquot; (dood), .laga-jaga quot;dedaequot;, Panigerong quot;dedaoquot; enz. on nog vele anderen bovendien; hun bedroefd verhaal voortzettende zongen zij, in klagende toonen, in hunne eigene zacht en liefelijk klinkende taal, ongeveer het volgende:
quot;De groote vreemde blanke man kwam in zjjne groote quot;zwem-corongquot; (vaartuig) en landde te Corayio met zijne quot;dedabul boulgana'squot; (groote dieren) en zijne quot;anaki houlgaiui squot; (kleine dieren.) ilij kwam niet zjjne quot;boom-boom's (dubbele geweren) zijne witte quot;miam-miam'squot; (tenten), dokons en quot;tomahawk'squot; on de quot;dedabul ummageetquot; (groote blanke vreemdeling) nam de jagtgronden der arme quot;Barraboolcoolio'squot; en hunne kinderen, die zij van hunne vaderen geërfd hadden,quot; enz. enz.
quot;/ij wonden zich op tot een vlaag van hartstogtelijke en hevige droefheid, schreeuwden, schudden met do hoofden, sloegen haro handen van verdriet omhoog en riepen uit in wilde kroten, alsof zjj waanzinnig waren: quot;Coolie! Coolie! Coolie! waar zijn nu onze Coolies! Waar zijn nu onze vaders — moedors — broeders zustors? Dood! — allen weg! dood! Toon zeiden zjj in haar gebroken Engelsch: quot;Maar hot doet er niet toe, mjjnheer Looyed, sir; straks komen toch al do Zwarten terug als Blanken, evenals gij.quot; Uit is het geloof van do anno inboorlingen van Victoria; wij mogen hieruit besluiten dat er bij hen toch oen verborgen sprank je van hoop op eeno andere en betere wereld aanwezig is.
quot;Toen gaven zij mij, door het uitsteken hunner vingers, den ongelukkige toestand der inlandscho bevolking te kennen. Volgens hen bestonden er van den stam op dat oogenblik niet meer dan 9 vrouwen, 7 mannen en één kind. De schielijke vermindering van hun aantal kan aan verschillende oorzaken worden toegeschreven. Eene der voornaamste is do aanmerkehjjke vermindering hunner kansen om zich hun natuurlijk voedsel te verschaffen, daar de boste cn vruchtbaarste gedoolton van hot land, die vroeger wemelden van kangaroo's on andere dieren waarvan zij leefden, thans geheel door do volkplanters zjjn ingenomen. Als een natuurlijk gevolg hiervan zijn deze onschatbare dieren verhuisd naar wilde, onbewoonbare streken, ver van do verblijven der Blanken en zijne vernielende honden.
quot;Dc hulp van de regeering en van do zendelingen bij do Burwan-rivior en Mount-llouse geweigerd hebbende, waren de inboorlingen voor een groot deel beroofd van dierlijk voedsel, zoo noodig voor oen volk dat altijd is blootgesteld aan al do strengheid van den winter en de uitputtende hitte van den zomer. Bovendien was do inffuenza oen hunner grootste geosols. Ondor al do rampen die een gevolg waren van hunne aanraking niet do kolonisten, hadden vooral do brandewijn, rum en tabak een' vreese-lijken invloed op hunne reeds zoo verzwakte gestellen.quot;
Deze ééne stam is slechts eeno proeve van do andoren, die allen, cn sommigen zeer spoedig, het einde van hun bestaan naderen.
Om vole redenen kunnen wjj hot niet anders dan betreuren dat gebeolo monscbon-rasson, die vele uitstekende eigenschappen bezitten, zoo geheel van do aarde verdwijnen; hot is echter onmogelijk niet te zien, dat zij slechts den gewonen loop der wereld volgen; do lagere rassen maken slechts plaats voor andere, hooger op do ladder dor beschaving geplaatst.
In dit goval bijv. vervulden de inboorlingen hunne pligten als mensch slechts go-deelteljjk. Zij strekten ton deelo hunne heerschappij uit over de dieren; zij doodden ze,
DKF.L 11. u
109
AUSTRALIË.
maar maakten zc zich niet op ccne andere wijze ton nutte. Zij bcörfclcn do aarde, maar onderwierpen haar niot aan zich, noch bevolkten haar. Zij roeiden geen nutteloos kreupelhout of hosch uit om cr vruchten voor in de plaats te brengen; zij beploegden don grond niet, maar lieten de aarde in denzelfden toestand als zjj haar gevonden hadden. Daar zij alleen van de jagt loofden, was er een uitgebreid jagtveld noodig om slechts één man te kunnen voeden; een enkele stam vond een karig en zeer wisselvallig bestaan op oene uitgestrektheid gronds, die, als zij goed bebouwd was, duizendmaal hun aantal had kunnen voeden. Zij namen tegenover andere menschenrassen inderdaad geheel en al dezelfde plaats in als de leeuw, de tijger en de luipaard tegenover de andere dieren, en waren daarom evenzeer aan de wet van uitsterving onderworpen.
Na verloop van tijd kwamen de Blanken en voerden nieuwe kunsten in hun land in; zij rooiden onnutte bosschen uit en overdekten den verjongden bodem met eenen overvloedigen oogst van koren, voldoende om al de inboorlingen van het werelddeel te kunnen voeden; zij bragten kudden schapen en hoornvee mede om te grazen op de uitgestrekte vlakten, die vroeger slechts aan cenige kangaroo's tot voedsel strekten; zij lieten het er vermenigvuldigen in zulk eene mate, dat zij niet slechts hun aangenomen vaderland in ruime mate van vleesch konden voorzien, maar bovendien nog eene aanzienlijke hoeveelheid naar hot moederland kon worden uitgevoerd.
Do meerdere kennis van den Blanke stelde op deze wijze de inboorlingen in de gelegenheid om zich overvloed van voedsel te verschaffen; zijne komst was dus voor dezen geen vloek, maar een zogen. Zjj konden en wilden echter hun voordeel niet doen met de gelegenheid die hun zoo werd aangeboden. In plaats dat zij zich beijverden gebruik te maken van deze nieuwe middelen, om in de drie groote levensbehoeften — voedsel, kleeding en woning — te voldoen, weigerden zij niet alleen ze aan te wenden, maar deden hun best ze weder uit hot land te verdrijven; zij vermoordden do volk-plantors, doodden hun vee, verwoestten hun' oogst en verbrandden hunne huizen.
Be middelen waren hun aangeboden, om hunne maatschappelijke positie oneindig te verbeteren en hun was de gelegenheid gegeven, om, voor hunne eeuwigdurende veten, vreedzamen arbeid in de plaats te stellen; in plaats van moordenaars van beroep voortbrengers van voedsel te worden en het land op nieuw te bevolken, hetwelk zjj door hunne onophoudelijke twisten, hunne ongeregelde levenswijze en hunne weinige zorg voor het monsche'lijke leven, bijna ontvolkt hadden. Zij konden deze middelen niot naar waarde schatten en moesten derhalve plaats maken voor hen dio dit wel konden. De mindere moet altijd voor den meerdere wijken en dit is bij Wilden altijd het geval geweest. De schrjjver is overtuigd dat do komst der Blanken niet alleen niet de ecnigo, maar zelfs niot de voornaamste oorzaak is van het verval der wilde stammen. IIij heeft reeds vroeger aangetoond, dat de Blanke geene ondengd kan invoeren, waarin de Wilde niet reeds een volleerd meester is; en hij houdt het voorzeker, dat do oorzaak, waarom deze van den aardbodem verdwijnt, niet moet toegeschreven worden aan do Blanken, welke alleen de plaats innemen, die de Wilde inderdaad reeds verlaten heeft.
110
A LG EM EEN E OPM ERK 1N( I EN.
i.infitNG van NiEr\v-zi;r.i,Axn. — algemeen vooukomen van iikt volk. — de twee kasten en hun' ver-
ONIIEHSTKI.DEN OORSPRONG. — KONTRAST DER VERSOHlI.r.ENOE GESLACHTEN. — LOSHEID VAN ZEDEN. _
CIJFER DER BEVOLKING; DE VERSCHILLENDE STAMMEN. — REGKRINOSVORM. - VERSCHIL VAN RANG. _
DE VORMING DER CLANS OF ONDER-STAMMEN. — DE SLAVEN, HUNNE WAARDE EN DE WIJZE WAAROI'
ZIJ DEHANDELD WORDEN. - HET REGT VAN GRONDBEZIT. — EENE ZAMENOESTELDE INRIGTING en
OPVOLGENDE MOEIJELIJKHEDEN. — HET INSTELLEN VAN EEN' EtSCII. — INLANDSCIIK REGTSPLEGIno. DE quot;LEX TALtONIsquot;. — GEVOELIGHEID VOOR VERNEDERING. — HET ALGEMEEN IIEERSCIIKN VAN ZELFMOORD. — ZONDERLING GEDRAG VAN EEN OPPERHOOFD DER MAORIE's. — DK WRAAK EENER ZUSTER.
Zuid-oostelijk van Australië ontmoeten wij eene groep eilanden , die gezamenlijk onder den naam van Nieuw-Zeeland bekend zijn. Even als Australië biedt ook Niouw-/celand vele eigenaardigheden van klimaat en natuurlijke voortbrengselen; ook wordt liet bewoond door een aantal stammen, die elkander vijandig zijn, maar bijna gobocl en al hetzelfde voorkomen en dezelfde gewoonten hebben. quot;Wij zuilen derhalve dit ge\\igtigc deel der aarde veel korter kunnen behandelen dan het geval zoude zijn, indien de stammen hier, even als in Afrika, in huidkleur, kleedinef en gewoonten zeer ver uiteenliepen.
Als geheel zijn de Nieuw-Zeelanders een buitengewoon schoon menschcnras; zij zijn groot, krachtig en welgevormd. Ofschoon zij in tint eenigzins mogen verschillen, is hunne huidkleur altijd bruin; somtijds is deze kleur zoo licht als die van den Spanjaard en in andere gevallen vrij donker. Do tint is echter, over het geheel, altijd vrij licht en komt nooit het donkere zwart van den Australiër nabij. Hun neus is regt en welgevormd, in vele gevallen zelfs een arendsneus; de mond is nog al groot en de lippen zjjn matig dik, maar gelijken niet op die van den neger. De wangbeenderen steken tamelijk ver uit, maar niet meer dan die van een' echten Schot; de oogen zijn groot, donker en levendig.
Hunne tanden zjjn merkwaardig wit en gelijk; hunne handen en voeten klein en goed geproportioneerd. De voet is zeer goed ontwikkeld, daar de inboorling hem nooit door schoenen of laarzen misvormd heeft; hij gebruikt dan ook zijne tecnen in vele gevallen waarbij een Europeaan zijne vingers noodig heeft. Bij het vlechten van een touw bijv. houdt hij het einde steeds met zijne tcenen vast, terwijl hij vlecht met zijne vingers; liet gevolg hiervan is, dat de inboorlingen zich teregt over de misvormde voeten en tcenen der Europeanen vrolijk maken.
8*
NIEU W-ZEEL AND.
Do mannon hobben vnn nntuvo ccu' vollen baard | zij verwijdoron ochtoi zoigvuldig-elk haar van hun aangozigt, om do figuren te doon zien die er op gxnatoueerd zjjn. Nu en dan ziot men een oud en mngtig opperhoofd, die zijn baard durft laten groeijen: in den regel echter is liet aangezigt geheel glad. Do afwezigheid van den baard doet dan ook, voroenigd mot het overvloedige tatouoersel, alle sporen van ouderdom verdwijnen; liet gelaat van oen man van 20 jaar ziet ei nagenoeg oven oud uit als dat van zijnen grootvader van GO. #
liet haar is overvloedig en bjjna regtj hot wordt echter, naar de mode, m velschillende vormen gevlochten en gekruld. In soniniigo gevallen is het licht van klein en zelfs roodachtig; in dat geval gaat het met eene bijzonder lichte huidkleur gepaard. Ook Albino's treft men bij do Niouw-Zeolanders aan; zij hebben echter geen aangenaam voorkomen. Zij zijn altijd zwak van gezigt en hunne huid ziet er uit alsof zjj kunstmatig blank was gemaakt. Zulk een Albino ziet er inderclaad uit als eene plant, die in het duister gegroeid en daardoor wit geworden ia.
Er schijnen onder do Nieuw-Zeelandors twee kasten te bestaan. Do quot;vooinaamsto kan men onderscheidoii aan do hierboven opgenoemde kenteokenen; de lagoio kasto hoeft evenwel eene kortere gestalte; zij heeft het haar ruwer en nieor gekuild, maai niet wollig; do wangbeenderen zijn moor uitstekend cu de huid is voel zwaitoi.
Dit tweede ras is, volgons Dieflfenbach, quot;in onmerkbare overgangen met het eerste vermengd en veel minder talrijk. Het hooft in geen enkel gedeelte van het eiland de overhand en neemt evenmin in oon' dor stammen eene bijzondere plaats in; tusschen de twee rassen wordt ook onderling goon verschil gemaakt.
quot;Ik moot hier echter opmerken, dat ik nooit een' man van eemgen rang gezien heb die tot het lagere ras behoorde, daar doze altijd, ofschoon vrije lieden, de laagste plaatsen innamen. Hieruit mogen wij wolligt besluiten tot de betrekking waarin zij stonden tot hen dio zich het eerst in het land kwamen vestigen, ofschoon hunne overleveringen en legenden hieromtrent het stilzwijgen bewaren.
quot;Uit het bestaan van twee rassen op Nieuw-Zeeland zou men de gevolgtrekking kunnen maken, dat de meer donker gekleurden de oorspronkelijke bezitters van don grond waren, voordat zich een geslacht van zuiver Polynesischen oorsprong vertoonde, en dat zjj door do laatsten overwonnen en nagenoeg uitgeroeid zijn. Dit denkbeeld heeft geheerscht omtrent al de Polynesische eilanden; ik moet hier echter opmerken dat het zeer twijfelachtig is of liet verschil, hetwelk men tusschen do inboorlingen van Nieuw-Zeeland waarneemt, inderdaad hieraan zijn oorsprong te danken hceit. Zulke variëteiten treffen wij aan op alle Polynesische eilanden; waarschijnlijk is hot eenvoudig een gevolg van het bestaan van verschillende kasten, dat onder de bewoiicis der eilanden van den Orooten oceaan zoo algemeen is.
quot;Indien één gedeelte der bevolking van Nieuw-Zeeland een afzonderlijk ras uitmaakt een feit hetwelk met betrekking tot andere eilanden niet kan betwijfeld worden — zou het al zeer zonderling zjjn, dat er van zulk eene vermenging geen spoor zou zijn overgebleven, waar zij toch het langst merkbaar zou zijn, of in de overleveringen, dio zeker do overwinning van hot eene ras door een ander, indien zij had plaats gehad, zouden vermelden. Croset, een Pranschman, die vroeger Nieuw-Zeeland bezocht, zegt dat hij aan de !N oord-kaap een' stam heeft aangetrotlon, donkerder dan de overigen. Ik heb niets van dien aard kunnen waarnemen, ofschoon ik al do inboorlingen bezocht heb. Evenmin zijn de bewoners van het binnenland donkerder gekleurd; ik zou zelfs zoggen dat zij liet nog minder waren.
quot;Er is ontwijfelbaar onder de inboorlingen van Nieuw-Zeeland een grooter verschil in kleur en voorkomen dan men zou verwachten — oene omstandigheid die een bewijs zou kunnen zijn, of van eene zeer vroegtijdige vermenging van verschillende rassen, of van een verschil in maatschappelijke omstandigheden, door welke laatste veronderstelling men het feit zeer goed zou kunnen verklaren. Allo Nieuw-Zeeianders sproken van de quot;Mango-Mango'squot; of'Zwarten van Nieuw-Zuid-Wallis als van lieden, met welke zjj in geene betrekking staan en die vor beneden hen zijn; zj| maken echter nimmer zulk eeno onderscheiding ten opzigto hunner eigene stammen.'
Zooals dikwijls bij onbeschaafde volken, staan ook hier de vrouwen ver beneden
112
NIE ü W-ZEEL AN D.
do mannen; zij zjjn veel korter en lang niet zoo welgemaakt. Zij worden niet zoo ruw behandeld als gewoonlijk bij Wildon het geval is, maar worden zelfs door hare echtgenooten geraadpleegd en hebben op het staatkundig leven een' grooten invloed.
liet zware werk rust niettemin alleen op hare schouders en hot lot van oenc gewone Nieuw-Zeelandsche vrouw is alles behalve ligt. Zij moot den grond bebouwen en den oogst van het verafgelegen veld naar huis dragon; als do familie op reis is draagt de vrouw allo zware vrachten. Het is dus geen wonder dat zulk een zwoegend leven op de vrouwen invloed heeft en zoowel de oorzaak is dat zij zich niet behoorlijk
ligchamelijk kunnen ontwikkelen, als dat hare schoonheid spoedig verwelkt. Zij welker schoonheid hot langste in stand blijft, zijn de dochters van rijke opperhoofden, die slavinnen kunnen houden om al hot zware werk te doen, waardoor hare meesteressen althans eono der oorzaken van spoedig verval ontgaan.
Er is evenwel nog eono oorzaak, die welligt evenveel bijdraagt tot het schielijk verwelken barer schoonheid, maar die niet zoo zeer in het oog springt. Het zijn hare zeer losse zeden; do meisjes ge-nieten, zoolang zij niet gehuwd zijn, in alles de meest volkomen vrijheid, ofschoon zjj na haar huwelijk voorbeelden van getrouwheid zijn. Van die vrijheid maken zij reeds zeer vroegtijdig gebruik; liet natuurlijke gevolg hiervan is, dat zij zich niet behoorlijk ontwikkelen. Dat zij zich op deze wijze gedragen wordt voor zoo natuurlijk gehouden, dat mon haar hieromtrent niet het minste verwijt maakt en de jonge meisjes merkwaardig zijn om haar zedig en kinderlijk voorkomen.
Hot is natuurlijk, dat zij veel spoediger oud worden dan zjj, wier ontwikkeling op een later levenstijdperk plaats vindt; haar vervallen voorkomen wordt echter door hare ongemeene lieftalligheid en goedhartigheid opgewogen.
In tegenstelling met de mannen ontsieren do vrouwen haar gelaat niet mot het tatoueersel, dat den Nieuw-Zeelandscheii krijgsman zulk een streng en hardvochtig voorkomen geeft; hare werkelijk bewegelijke en' verstandige gelaatstrekken kunnen zich daarom op het gunstigst voordoen. I)e eenigo gedeelten van het aangezigt die getatoueerd worden zijn do lippen; deze worden blaauw gemaakt en het wordt eenor vrouw tot schande gerekend indien zij roode lippen heeft. Het tatoueeren geschiedt altijd als hot kind onder de vrouwen wordt opgenomen; zooals te verwachten was, ziet de mond er onaangenaam en lijkkleurig door uit.
De kinderen zijn alleraardigste ou belangwekkende schepseltjes. Zij zijn vlug van verstand en vrij en open in hunne manieren. In onderscheiding der kinderen van de
113
114
meeste wilde natiën zijn zij evenveel in gezelschap dor mannen als in dat der vrouwen; zij nemen zelfs dool aan do beraadslagingen hunner ouders, waardoor hunne geestvermogens reeds zeer vroegtijdig gescherpt worden. De afbeeldingen op onderstaande plaat geven ons een goed denkbeeld van den Nieuw-Zeelander van zijne kindsheid tot zijnen ouderdom; de lezer kan hier goed do tegenstelling opmerken tus-scben de zachte en afgeronde vormen van het jongere geslacht en de harde en strakke gelaatstrekken van den ouden man en zijne vrouw.
In evenredigheid tot de uitgestrektheid van Nieuw-Zeeland ia de bevolking zeer klein in getal; zelfs in do eerste tijden dat wij er mede bekend zijn geworden, schijnt het land slechts schaarsch bovolkt te zijn geweest.
iN IE UW-ZEELAND.
Dit is zeer merkwaardig, daar men eene betrekkelijk geringe bevolking meestal sleclits aantreft in landen, wier inwoners, als in Australië, voornamelijk van de jagt loven ca die derhalve eeno groote uitgestrektheid gronds behoeven om te kunnen leven. Do Nieuw-Zeelanders loven echter uiet van do jagt, om de eenvoudige reden dat op hunne eilanden geene dieren zijn, de moeite waard dat men er jagt opmaakt; eene familie van 20 k 30 personen zou, al bezat zij het geheele land, in groote verlegenheid zijn, indien zij in dc jagt haar bestaan moest vinden. De reden waarom het land zoo dun bevolkt is, zal ons echter aanstonds duidelijk worden.
Naar de berekening van Dieft'onbach is het bedrag der geheele inlandsche bevolking niet hooger dan 115.000 zielen. Deze zijn verdeeld in 12 groote stammen era deze weder in onder-stammen of clans, die elk hun' bijzonderen naam dragen en verondersteld worden een zeker distrikt te bewonen. De krijgslieden maken omtrent een vierde der geheele bevolking uit; de andere drie vierden bestaan uit oude lieden, vrouwen en kinderen. Sedert het maken dezer berekening is het aantal inboorlingen aanmerkelijk verminderd. De gewigtigste stam schijnt die der Waikato's te zijn; bij is verdeeld in 18 clans en strekt zich over een groot gedeelte van het land uit. Deze stam alleen kan 6000 krijgslieden te velde brengen, zoodat men het geheele aantal der bevolking op ongeveer 24,000 kan stellen.
De Waikato's hebben, beter dan de overige Nieuw-Zeelanders, hunne individualiteit bewaard; ofschooon zij veel met de beschaving in aanraking zijn geivoest en sommige gewoonten der Blanken hebben overgenomen, zijn zij aan vele hunner oude gewoonten getrouw gebleven en hebben, zoo als Dieffenbach aanmerkt, hunne vroegere kracht en goede eigenschappen voor een groot deel nog niet verloren.
De stam die het meeste zielen telt, is die dor Nga-te-kahuhuna's, die de oostkust bewoont; men kan hem stellen op eeno sterkte van 36,000 zielen. Deze twee stammen zijn inderdaad sterker in getal dan alle andere te zamen. Een stam, die der Ilangitani's, is merkwaardig omdat hij door Cook beschreven is. In zijne dagen was deze stam klaarblijkelijk zeer bloeijend, maar eenige jaren geleden bestond hij tor naauwernood uit 300 krijgslieden, die een totaal van 1200 zielen vertegenwoordigen. Het verval van dezen stam is waarschijnlijk een gevolg van dc vernielende oorlogen, die do Nieuw-Zeelanders onderling voeren en waardoor meermalen een stam geheel en al wordt uitgeroeid.
De regeringsvorm der Nieuw-Zeelanders is een zonderling mengsel van eenvoud cn zamengesteldheid. Alleenheersehappij is onbekend; elke stam heeft zijn eigen groot opperhoofd, terwijl een minder opperhoofd over eiken clan of onderstam bevel voert. Men kan do bevolking over het algemeen in drie rangen verdeden. Eerst komt de adel, dan volgen de vrije mannen en eindelijk de slaven. De adel draagt den algemeenen naam van quot;Rangatira'squot; — een titel die ook altijd gegeven wordt aan officieren, zendelingen of andere Blanken, die over anderen bevel voeren.
Bij eiken stam is een' der quot;Rangatira'squot; de quot;Arakiquot; of het voornaamste opperhoofd. Daar hij echter noodwendig een quot;Rangatiraquot; moet zijn, wordt hij altjjd met dezen titel aangesproken; een vreemdeling heeft derhalve, zelfs als zijn bezoek eenigen tijd duurt, altijd eenige moeite om zeker te weten wie de quot;Arikiquot; is. De Saliseho wet is niet bij de Nieuw-Zeelanders in zwang; het is derhalve niet volstrekt noodzakelijk, dat de quot;Arikiquot; oen krijgsman is; het kan ook eene vrouw zijn. Do betrekking is erfelijk en don quot;Arikiquot; die op het oogenblik de heerschappij voert, wordt, om zijne geboorte, de hoogste achting toegedragen. Zelfs vijandige stammen eeren hem en do overwinnaars zullen hom, indien hij in een gevecht mogt worden gevangen genomen, in de moeste gevallen het leven sparen. Een paar dor magtigste, thans nog levende opperhoofden zijn gevangen genomen cn naderhand losgelaten; indien zij echter gewone lieden of zelfs gewone quot;Rangatira'squot; geweest waren, zouden zij zeker gedood zijn. Men had dan hunne hoofden gedroogd en als zcgoteckonen op de huizen der overwinnaars geplaatst.
Door de verschillende familicn wordt eene soort van belasting of schatting betaald, die echter geheel vrijwillig is; men kan haar groot of klein maken of geheel en al terughouden, naar welgevallen. Meestal is de quot;Arikiquot; een man van groote geestkracht
115
NIEUW-ZEELAND
on hooft dan, hetzij als priester of als krijgsman, grooten invloed bij zijn' stam. Er is niets wat den quot;Arikiquot; kan beletten hot ambt van priester op zich te nomen en in vele gevallen kan hij voel grootoren invloed door geostolijke dan door wereldlijke middelen uitoefenen.
De quot;Kangatira'squot; zijn do grooten of edelen van hot land; hun rang is, evenals die van den quot;Arikiquot;, erfelijk. J)o wet van opvolging is zeer merkwaardig; do oudste zoon erft den rang zijns vaders. Mogt dozo echter onverhoopt sterven, dan is de jongste zoon on niet op oen na de oudste do naaste erfgenaam. Deze twee erfgenamen, do oudste on jongste zonen, dragen een' naam die beteekent quot;het vet der aarde.quot;
Allo quot;Raugatira'squot; zijn onderling onafhankelijk, ofschoon zij gezamenlijk een ligchaam uitmaken, hetwelk men met hot Engolsche Hoogorhuis zou kunnen verge-Ijjkon. Elke quot;Kangatiraquot; die genoegzamen invloed heeft, bouwt een versterkt dorp of quot;Pahquot; en is op zijne goederen een kleine sonverein. Op deze wijze ontstaan do verschillende clans of onder-stammen, die zich vereenigen om oenen edele van meer dan gewone bekwaamheden; zij nemen dan een' naam aan, bijwelken do leden voortaan altijd genoemd worden.
De krijgslieden zijn do vrije lieden; sommigen zijn de zonen van quot;Kangatira'squot;, terwijl anderen slechts het voorregt hebben van eene vrije geboorte, die het regt in zich sluit om het aangozigt te mogen tatoueeren. Het gebeurt zelfs somwijlen, dat een vrij man, die bijzonder voor zijn' moed en beleid bekend is, bevelhebber wordt bij een' of anderen knjgstogt, zelfs wanneer er lieden deel aan nemen, hooger in rang dan hij zelf.
Eindelijk komen de slaven. Dit zijn of gevangenen die in een gevecht genomen zijn, oi kinderen van dezen. Zulke slaven hebben eene zeer grooto waarde. Allo Wilden zijn lui, maar in vredestijd is de Nieuw-Zeelander de luiste van allen. In den oorlog is hij al geest en leven; in vredestijd doet hij echter niets dan luijeren; als hij het bij eenigo mogelijkheid kan vermijden doet hij geen slag werk.
Hot gebeurt welligt eene enkele koor, dat hij zich zal verwaardigen aan eene deurpost eene fantastische mouachelijkc gedaante te geven; misschien ook wil hij wol eens eene steenon knods schuren om haar een zekeren vorm te geven, of zijne wapenen polijsten of versieren. Hot eigenlijke werk laat hij evenwel altjjd over aan zijne vrouwen of slaven, en een man die eenige achting voor zijne vrouw of dochters heeft, zal zich altijd slaven trachten to verschaffen, om haar van dit vervelendo werk te ontlasten.
Men heeft slaven en slavinnen die elk hun eigen werk hebben. Zij zijn het onbeperkte eigendom van hun' meester; deze kan hen behandelen zooals hem goeddunkt; zelfs als liij hen wil dooden, kan hij dit doen zonder dat er eenige aanmerking op gemaakt wordt. Hjj zal dit natuurlijk niet ligt doen of hij moet er zeer goede redenen voor hebben, daar hij zich van een zeer kostbaar eigendom zou beroo-ven. Er zijn, zooals wij aanstonds zien zullen, gevallen geweest, waarbij de eigenaar hen opzettelijk vermoordde om hunne hoofden te verkoopen.
Eens slaaf, altijd slaaf. Indien een dezer ongelukkigen ontsnapte en naar zijn' stam terugkeerde, zou zijn moester hem terugvragen en hij zou worden teruggegeven, daar de regten eens meesters op zijne slaven algemeen erkend worden. In den regel worden echter de slaven goed behandeld, en sommigen, die in eene of andere kunst uitmunten, worden somtijds rijker dan hunne eigenaars. De waarde der slaven is zoo groot, dat menige oorlog alleen met het doel eener slavenjagt is ondernomen; ook vinden sommige der noodlottigste en langdurigste twisten en veten haren oorsprong in zulk eene slavenjagt.
Met den regeringsvorm der Nieuw-Zeelanders staat ook de landkwestie in verband. Deze is zeer zamengesteld, daar elke duim gronds zijnen eigenaar heeft, terwijl er gewoonlijk verscheidenen zijn die er aanspraak op maken, maar hunne werkelijke of ingebeelde aanspraken laten rusten zoolang het land in bezit is van iemand die zijne regten kan doen gelden; bij zijn' dood echter, of somtijds zelfs lang daarna, komen zij er mede voor don dag.
Zoo gebeurt het dikwijls dat Blanken, tervvjjl zij naar regt en billijkheid willen ban-
116
NIEUW-ZEELAND.
delen, zich in een net van moeijcljjkhedcn wikkelen. Een opperhoofd zal bijv. een stuk lands vcrkoopcn, den prijs er voor ontvangen en onder getuigen van inboorlingen zoowel als Europeanen do akte van ovcrdragt teekencn. Niet zoodra is dit echter geschied, of' er komt iemand voor den dag, die verklaart dat het bewuste opperhoofd geen regt had op het land en het dus ook niet mogt verkoopen.
Zijne aanspraak wordt onderzocht, en als zjj eenigzins gegrond schijnt, wordt den man, voor zijne toestemming insgelijks cene som uitbetaald. Hiermede is de zaak evenwel niet ten einde, want de naijver waarmede de inboorling hot land beschouwt, is zoo groot, dat, zoolang een vreemdeling een duim gronds bezit, er altijd weêr iemand zal opstaan, die beweert er regt op te hebben. Hoe vreemd hot moge schijnen, zou de vreemdeling minder ergenis geven en minder haat opwekken wanneer hij het land met geweld in bezit nam, dan indien hij tracht het langs den wettigen weg te verkrijgen.
Oorlog is cene vruchtbare bron van misverstand omtrent land. Een stam kan uit een district verdreven worden en zijn land aan anderen geven, die het in bezit houden zoo lang zij kunnen; zeker is het, dat do oorspronkelijke bezitters zullen traclitcn — indien hiertoe cenigo mogelijkheid bestaat ■— het te herwinnen. Het is somtijds gebeurd, dat een opperhoofd, hetwelk op deze wijze land gekregen had, het aan een ander opperhoofd overdroeg on deze hot op zjjne beurt verkocht aan Enropeescho volkplanters, terwijl de koop bekrachtigd was door zijne volgelingen, die geacht worden een aandeel in zoodanig eigendom te bobben.
De kolonisten betrekken hot land, maken het schoon en bebouwen het; als het koren goed en wel te velde is, komt de verjaagde stam voor den dag en levert zijno aanspraken in. Zij van wie het land gekocht is, hebben hun' prijs ontvangen en denken er niet over zich hiertegen te verzetten; het gevolg is, dat do volkplanters voor de tweede maal betalen, of de kansen van een' oorlog wagen moeten.
quot;Wat de aanspraken zelve betreft, deze zijn dikwerf van zulk een vreemden en onverwaebten aard, dat een Europeaan ze bij geene mogelijkheid zou kunnen voorzien. Dieftonbach zegt: quot;Do inboorlingen hebben een zeer duideljjk begrip van de rogten van don grondeigendom en elke duim gronds van Nieuw-Zceland heeft zijn' eigenaar. Somtijds wordt er land gegeven aan een vreemden stam, hetzij als betaling of om cene andere roden; de eigenaar behoudt zich dan echter altijd zekere regton voor, enkele waarvan men hecrljjke regten zou kunnen noemen.
quot;Het was vroeger zeer gewoon, dat het vet van quot;kioro'squot; of inlandscho ratten, die op zoodanig land gedood waren, nan don voornaamsten eigenaar moest worden gegeven, en in vele gevallen scheen alleen hot feit, dat men ratten op liet land gedood had, oen regt op het bezit te geven. Een opperhoofd zal bijv. zeggen: quot;Dit of dat stuk land behoort aan mij; ik heb er ratten gedood.quot; Over het algemeen echter gaat hot land, even als bij ons, over door erfenis.quot;
Daar het regt van landbezit van zulk oen zamengestelden aard is — zoo zamon-gesteld, dat do inboorlingen er dikwijls zeiven door in do war raken — is het geen wonder dat do Engelscho volkplanters dikwerf in moeijehjkheden kwamen. Men heeft beweerd dat de kolonisten zich op oenc oneerlijke wijze van hot land trachtten meester to maken; dat wil zeggen, dat zij zich of met geweld in het bezit er van stelden, of de onwetende inboorlingen documenten lieten teekenen, die zij niet verstonden en waarbij zij den grond hunner vaderen voor tabak, rum en cenige dekens verkochten.
Dit is welligt tot op zekere hoogte liet geval'geweest, toen dc Europeanen zich pas in het land vestigden. Do inboorlingen zijn echter veel te schrander om lang onwetend te zijn omtrent de kracht van pen, inkt en papier; er bestaat dan ookccen
üwijioi, Uitt zij in veie gevaucn don icooper versclmllct nebben, hetzij door den grond te laten verkoopen door een' voorgewenden eicennnr. die liiertne P-oen rno-f Imd rm
Kf _ ------—-- ■ AAA VIV/JI. I \ V/VI f J » X IjO T V J- VI 1 * VV^ J « J
of, door onwetenheid voor te wenden omtrent do beteekenis van het onderteekende stuk, de uitvoering der voorwaarden to weigeren. Dat de Blanken er maar al te dikwijls in slaagden de inboorlingen te bedriegen, is zeer waar; niet minder waar is het echter, dat de inboorlingen even dikwijls de volkplanters bedrogen.
117
NI EU W-ZEELAND.
Do wetgeving sclujnt bjj de Niouw-Zeelandcrs uiterst eenvoudig tc zijn en zoover wij weten niet zoo ontwikkeld als bij sommige Zuid-Afrikaansc.ho stammen. De drie misdrijven waarvan do wet kennis neemt, zijn moord, diefstal en overspel. Voor de eerste dezer misdaden geldt eene soort van lex talionis; de betrekkingen van den vermoorde dooden vroeger of later den moordenaar, tenzij deze met hen in eene zekere schikking treedt. Zelfs diefstal wordt op eene dergelijke wijze gestraft; men berooft den dief op aijne beurt.
liet derde misdrijf is echter strafbaar op verschillende wijzen; beide schuldigen worden echter verondersteld hun leven aan den bedrogen echtgenoot verbeurd te hebben. Indien hot feit derhalve ontdekt wordt en de schuldige iemand is van minderen rang, dan zoekt hij zijn heil in de vlugt; is hij echter een hooger geplaatst persoon, dan verwacht hij dat de beleedigde echtgenoot hem den oorlog zal verklaren.
Indien eene vrouw ontdekt, dat haar echtgenoot haar ontrouw is geweest, doodt zij somtijds zijne minnares, of brengt haar, in allen gevalle, volgens de inlandsche gewoonte tot schande, door haar geheel naakt in het publiek ten toon to stollen. Zelfs de echtgenoot wordt somwijlen door do betrekkingen zijner vrouw gedwongen om deze straf to ondergaan; men vreest deze schande zoozeer, dat er voorbeelden bekend zijn dat iemand eenen zelfmoord beging, toen zijn misdrijf ontdekt werd.
Zelfmoord is trouwens bij do Nieuw-Zeclanders niet ongewoon; zij oordcelen dat dc dood beter is dau schande; daarom brengen zij zich somtijds om eene zeer onbeduidende aanleiding om het leven. Een geval van dien aard wordt vermeld door Angas.
quot;Toen wij het dorp of de quot;kaingaquot; van Ko-Nghahokowitu naderden, vonden wij allo inboorlingen in een' buitengewonen staat van opgewondenheid. Wij hadden eene menigte volks langs den oever der rivier van do verschillende plantaadjcn in die rigting zien loopon; bij onderzoek bleek, dat dc zoon van een invloedrijk opperhoofd zich ongeveer een uur voor onze aankomst mot een geweer had doodgeschoten.
quot;Onze medereizigers waren met hun opperhoofd Wisihona allen bijeen; wij volgden hen naar dc plaats, waar dc zelfmoord had plaats gehad en waar het lijk nog lag zoo als het was neergevallen; hot was echter bedekt met een laken. Dc rouwdragers stonden er omheen en de vrouwen hieven droevige kreten aan; zij wrongen zich dc handen en bogen zich neer tot op den grond.
u\Vjj naderden liet Ijjk en men vergunde ous de deken van het gelaat en de borst af to nemen. De uitdrukking van het gelaat was volkomen kalm eu dc gele tint der huid gaf, met de tatoueersels, aan het lijk bijna hot voorkomen van een wassen beeld. Do overledene was oen schoon en welgemaakt jong man. Hij had het geweer op zijne borst geplaatst en bedaard met zijne tecnen afgetrokken, waarbij de kogel door zjjne longen was gegaan. Het bloed sijpelde nog uit de wond cn uit den mond; het lig-chaam was nog warm.quot;
De oorzaak van den zelfmoord was dezelfde die wij reeds vermeld hebben. De jonge man was ontdekt in verboden omgang met dc vrouw van een ander man in hetzelfde dorp. Do vrouw was naar ceno afgelegen nederzetting gezonden, waardoor haar minnaar reeds somber en gemelijk gestemd was; op den dag toon Angas de plaats bezocht, was hij, na eenige verwijtingen, hem door een zijner betrekkingen gedaan, zoo kwaad geworden, dat hij weg was gegaan en zich had doodgeschoten.
Do vast beslotera wijze, waarop do Nieuw-Zeclanders somtijds zeltmoord begaan, block uit het gedrag van een ander man, die zich bedaard in zijne doken wikkelde en zich eigenhandig verworgde. Hij deed dit in dc algemeene slaapplaats, on zoo goed, dat het niet ontdekt werd voordat hij reeds eenigen tijd dood geweest was.
Een merkwaaardig voorval dat hierop betrekking heeft, had in Nieuw-Zeeland plaats toen Dieffenbach het quot;Waipa-distrikt bezocht. Hij werd vergezeld door een opperhoofd, die een meisje tot zich riep cn als moordenares aan den magistraat van politie overgaf. Het feit was, dat haar broeder, een gehuwd man, eene ongeoorloofde betrekking had aangeknoopt met eene slavin; uit vrees voor de betrekkingen zijner vrouw had hij zich om het leven gebragt. Zijne zuster had, om zijn'j dood tc wreken, dc slavin in het kreupelhout opgezocht cn gedood. Hot vreemdste van het geval was, dat het meisje dc dochter was van het opperhoofd dat haar beschuldigde.
118
NIEII W-ZEELAND.
Het meisje bepleitte hare zaak goed; zij zeide, wat volkomen waar was, dat zij, door den dood van haren broeder te wreken, gehandeld had naar de wetten van het land, en dat nij volgens do wetten van den Blanke niet strafbaar was, omdat deze nog niet in haar land waren ingevoerd.
Zoo als men kan denken werd hare verontschuldiging aangenomen en zij in vrijheid gesteld; haar vader meende het echter zoo ernstig met zijn' wensch om het stelsel der moorden uit wedervergelding te doen ophouden, dat hij aanbood om in de plaats zijner dochter do straf te ondergaan, daar hij haar naaste bloedverwant was.
119
M.HEDINn i:gt;( VEBSIKRSET.EN VAN l)KN NIKUW-ZKKl.ANDKR. — MKT TATOUKKUKN OK DE quot;MOKOquot;. — ZIJN nKIIUCUT KARAKTER. — HET TATOUERUEN EEN TEEK EN VAN VKIJHEID. — MET TATOUEEREN VAN MKT AANOE/.IGT KN ZIJNE VERSCIIU.I.ENDE DEEI.EN. — KOSTEN DER OPERATIE. — DE QEREEDSUIIAl'PKN EN DE WIJZE WAAROP
ZIJ OEBHUIKT WORDEN. - DUUR DER OPERATIE. — ilETALING VAN DEN OPERATEUR EN DE TATOUKEK-
ZANO. — VANWAAR MEN DE KLEURSTOF KRIJGT. — ROODE VERW KN HOK MEN HAAR MAAKT. — DE NIEUW-ZEEIiANDSUHE QORDEL. - HET BEWAREN DER HOOFDEN VAN KRIJUSI.IEDEN. — DE HANDEL IN HOOFDEN.
Wu zullen nu overgaan tot do beschrijving van liet voorkomen en de klooding dor inboorlingen van Nieuw-Zeeland of Maorio's, zooals zij zich zelvcn noemen. Daar de tatoneersels van het aangezigt en enkele andere ligchaanisdeclen do versieringen van don Nieuw-Zeelander zijn die het meest in het oogvallen, zullen wij den „mokoquot;, zooals de inboorlingen dit noemen, het eerst beschrijven.
Het tatoueeren is in vele doelen der wereld in zwang; nergens geschiedt het echter op zulk eene uitvoerige schaal als in Nieuw-Zeeland. Zooals den lezer waarschijnlijk bekend is bestaat het in het brengen van kleurstoften onder do huid in verschillende figuren; de stof die er hot meest voor gebezigd wordt, is houtskool, op verschillende wijzen bereid. Wij hebben reeds bij de Kaffers voorbeelden gezien van huidversic-ringen, die het gevolg zjjn van diepe iusnjjdingon in do huid, waardoor blijvende likteekens worden gevormd; ook in Australië heerscht eene dergelijke gewoonte, maar in wreeder vorm. In geen dezer landen neemt men echter dc geringste poging waar om eene eenigzins artistiek effekt te maken, terwijl in Mouw-Zeeland do schoonheid der lijnen het eigenlijke doel van het tatoueeren is.
Er is een groot verschil tusschen do tatoneersels dor Nieuw-Zcelanders en die der Polynesiërs; die der laatsten bestaan uit rjjen van kleine punten, die der eersten uit lijnen welke door de geheele huid zjjn gesneden. Door dit onderscheid is het niet mogelijk een' Nieuw-Zeelander met een' Polynesiër te verwarren, al zijn zij van het hoofd tot de voeten met tatoneersels bedekt.
De quot;mokoquot; der Nieuw-Zcelanders is een toeken van rang; alleen do slaven zijn in het aangezigt geheel ongetatoueerd. Tegenwoordig beginnen zelfs do opperhoofden van de oude gewoonte terug te komen, vooral op aandringen der zendelingen, die er togen waren omdat zij haar nog als een bewjjs van heidendom beschouwden. Als een gevolg hiervan hebben sommigen der magtigste opperhoofden tegenwoordig een zeer zonderling, om niet te zoggen belagchelijk voorkomen, hetwelk bezwaarlijk eene goede uitwerking kan hebben om hot Christendom hij het volk bemind tc maken. Daar zij bekeerd werden voordat dc quot;mokoquot; volkomen was en er na hunno bekeering niet mede wilden voortgaan, terwijl zij niet instaat waren om de reeds bestaande figuren te doen verdwijnen, ziet men er verscheidonen, bij wie de eeno helft van het gelaat getatoueerd is, terwijl do andere glad is of misschien met eon enkelen kring om één oog en een paar gebogen lijnen om éen mondhoek.
Daar dit werk echter alleen handelt over de gewoonten en zeden der inboorlingen en niet over moderne beschaving, zullen wij do -Nieuw-Zeolanders beschrijven zooals zij waren voordat zjj het eenmaal zoo hooggeschatte tatoueoron hadden laten varen; voordat zij de inlandsche mat voor de Engelsche deken, do schilderachtige oorlogskano voor de gewone walvischboot en speer en knods voor geweer en bajonet luidden verruild.
Het voornaamste tatoueersel is dat van het aangezigt en hot voorhoofd; als liet geheel voltooid is, bljjft er nagenoeg gocne ongeraakte plek over waar men een vinger op kan zetten. Het geheele aangezigt is dan bedekt niet spiralen, cirkels en gebogen lijnen; het is echter merkwaardig, dat, niettegenstaande er eenc zekere orde in ia, cn de plaats der voornaamste teokenen bij allen dezelfde, men nimmer twee personen aantreft die geheel op dezelfde wijze getatoueerd zijn; de kunstenaar kan met zijne weinige hulpmiddelen ecne oneindige verscheidenheid van figuren aanbrengen.
Eerst worden er bjjv. ecne reeks gebogen Ijjnen aangebragt, loopeude van de neusvleugels tot aan de kin en om den mond; dit gedeelce van het tatoueersel heet quot;irrepiquot;. Dan volgt ecne spiraal op elk waugbeen en hieronder eene andere, die zich uitstrekt tot aan de onderkaak. Deze heeten, de eerste:
quot;Icakotiquot;, de tweede ukorohaliaquot;. Nu volgen vier lijnen midden over liet voorhoofd, quot;titiquot; genaamd. Behalve deze zijn er een aantal andere lijnen over don rug en de zijden van don neus; sommige dezer lijnen strekken zich uit tot over het voorhoofd, terwijl andere do kin innemen. Zelfs de lippen, oogleden en ooren zijn met deze zonderlinge versierselen overdekt.
Behalve met deze lijnen is een groot opperhoofd zelden tevreden indien ook niet zijne heupen bedekt zijn met dergeljjke figuren, die, even als die van het aangezigt, elke haar' eigen naam hebben.
Ofschoon de quot;mokoquot; een toeken was van rang, waren er echter geene wetten tegen de weelde of de kleeding, die het gebruik verboden. Elk, mits hij geen slaaf was, kon zich laten tatoueeren zooals hij verkoos; de kosten der operatie waren evenwel zoo groot, dat alleen welgestelde lieden eon completen quot;mokoquot; konden bekomen. Niemand kon zichzelven tatoueeren en de keurigheid van toets en vastheid van lijnen was zoo moeijeljjk te bereiken, dat hot tatoueeren ecne kunst of wetenschap werd in de handen van enkele beoefenaars, die er een goed inkomen van hadden. Sommigen, die grooten naam hadden van bekwaamheid in hun vak, vroegen eene grootc0bo-looning als zjj geroepen werden om oen cliënt te versieren; alleen zeer boog geplaatste personen konden dan ook van hunne diensten gebruik maken. Het ia nog al merkwaardig, dat sommigen der beste operateurs slaven waren, lieden aan wie het verboden was zei ven tatoueerscls te dragen.
De wijze waarop de operatie geschiedt, is als volgt: Do patiënt ligt op den rug, met het hoofd tusschen de kniën van den operateur, die op de gewone wijze der inboorlingen op den grond zit neergehurkt. Do laatste neemt dan een weinig zwarte kleurstof ^ en trekt op het gelaat eene lijn van hot patroon dat hij denkt te volgen; in sommige gevallen maakt hij met een scherp werktuig eene ligte kras in do huid', als het ware eene schets of teokening in omtrek. Met doel dezer krassen is liet mtwisscnen te beletten der teokening door het uitvloeijende bloed en de zwarte kleurstof die in de wondon gewreven wordt.
Hierop neemt hij zijn instrument of beitel, die gewoonljjk gemaakt is van een' tand of van het been eens vogels: hjj volgt hiermede de teekening, terwijl hjj geheel door de huid heensnjjdt. Somtijds is het wel eens gebeurd, dat een zorgeloos operateur,
121
NIEUW-ZEELAND.
terwijl hij bezig was liet aangezigt te tatoueeren, door do wang licen sneed en aldus dat den patiënt tijdelijk liet rooken onmogeljjk maakte; deze kon slechts mot moeito den rook in den mond krijgen, waaruit hjjïdan door de openingen in do wangen ontsnapte. De afbeelding op bladz. 121 geeft den lezer een goed denkbeeld van do Yerschillende vormen der beitels.
Als de operateur verder gaat, doopt hij den rand van zijn beitel in de zwarte verw, en als hij eenc lijn van eenige centimeters lengte gesneden heeft, wrijft hij met een kleinen bundel vezelen, bij wijze van borstel of spons, nog moer nog kleurstof in de wond.
Het snijden geschiedt niet !ils met een mes; men plaatst den scherpen kant van den beitel op de huid en slaat dien dan langs de afgeteekende lijnen met een' kleinen hamer hierin. Zooals men zich kan voorstellen is de pijn, door deze operatie veroorzaakt zeer folterend. Elke insnjjding in de huid doet pijn, zelfs al geschiedt zij met het scherpste mes, zooals ieder kan getuigen die ooit onder de handen van een' chirurg geweest, is. Indien echter het werktuig de tand is eener haai of een stuk been, dat langzaam met achtereenvolgende slagen door de huid wordt gedreven, en de wond tegelijk met eene prikkelende verwstof ingewreven, kan men zich voorstellen dat de marteling vreeselijk moet zijn. Het is echter een punt van eer, haar te verduren zonder eenige teekenen van pijn te geven.
Wegens de verwoesting der huid, die een gevolg is van het tatoueeren en do opvolgende storing harer verrigtingen, kan het slechts op een klein gedeelte tegelijk geschieden; voor een volledigen quot;mokoquot; is dan ook, naar het geste! van den persoon 2 of 3 jaar noodig. Er volgt altijd eene vreeselijke zwelling op, vooral van de klieren die in de nabijheid der wond gelegen zijn; de gevolgen zijn dikwerf zoo ernstig, dat er voorbeelden zijn van lieden die gestorven zijn, omdat men te veel tegelijk tatoueerde.
Daar elke slag met den beitel of quot;müquot; een onuitwischbaar toeken nalaat, is het van het grootste belang dat de operateur zijn vak verstaat en al zijne vermogens aanwendt om duidelijke en uitvoerige figuren te maken, waarbij de lijnen digt bijeen staan en toch niet in elkander loopen.
Terwijl iemand getatoueerd wordt, zingen zijne vrienden en die van don operateur verschillende liederen, waarbij hij wordt aangemoedigd, de pijn koelbloedig te verduren en de blijvende schoonheid in het oog te houden, die zijn deel zal zijn als de operatie voleindigd is. De zangen van de vrienden des operateurs bevatten altijd eenige toespelingen op de betaling die van don patiënt verwacht wordt. Ofschoon de beste tatoueerders, zooals wij reeds gezegd hebben, zeer goed betaald worden, bestaat echter voor deze operatie geen vaste prijs, en wordt er ook vooraf geen bepaald; de operateur vertrouwt op de vrijgevigheid van zijnen cliënt. Daar iemand die de diensten van een goed operateur inriep en hem niet ruim betaalde, echter voor een' inhaligen kerel zou gehouden worden, is het praktische resultaat hiervan, dat een goed tatoueerder altijd eene goede betaling krijgt.
Hij is bovendien altijd in de gelegenheid zich te wreken. Daar slechts een klein gedeelte van den quot;mokoquot; opeens kan worden uitgevoerd — Injv. de spiraalvormige Ijjn op ééne wang — laat de operateur, indien hij voor hot eerste gedeelte der operatie slecht betaald is, bij het tweede gedeelte den beitel uitglippen of maakt ruwe en onregelmatige lijnen, waardoor de karige patiënt voor zijn leven misvormd wordt.
Taylor geeft ons de vertaling van een dezer tatoueer-zangen :
„Tiiiat hij, ilic gocl betanlt, ook sdinoii versierd worden;
l.ant liet bij hein, die den ojieratcnr vjrgeet, echter zonder zorg geaeliicdcn;
Zet de lynen lt;lan wijd uiteen.
O liiki Tangaroa 1 O liiki Tangaroa !
Sla up den beitel, dat hij klinkt, als hij snijdt.
O hiki Tangaroa!
Pe lieden weten niet hoe knap lt;le operateur moet zijn nis bij zijn klhikemleii beitel in de hnid slnat O hiki Tangaroa Iquot;
122
NIEUW-ZEELAND.
Do lezer ziet dat hot lied niet van slimheid ontbloot is; men prijst er do handigheid in van den operateur en belooft aan don ynjgeyigo een fraaijen quot;moko , terwijl luj bedreigd wordt mot misvorming, als hij karig is in zijne betaling. . .
Terwijl do operatic geschiedt zijn allo personen die binnen de quot;pah of omheining zijn onder don quot;taboequot; of quot;tapoequot;, opdat hun niets kwaads zou overkomen; togen het tatouooron wordt namelijk mot eene soort van bijgcloovigcn eerbied opgezien. JJo beteckonis van hot woord quot;tabooquot; zullen wij vorklaren, als wij don godsdienst dei Nieuw-Zeelaudcrs bcluiiulclcn.
De uitwerking van den quot;mokoquot; op hot aangozigt is duidelijk te zien op de bovenstaande afbeelding, die een opperhoofd voorstelt met zijne vrouw. De lozer zal waarschijnlijk de opmerking maken, dat op hot gelaat der vrouw ook teekens zigtbaai zijn, op tatoueersels gelijkende. Dit zijn echter teekens, die achtergebleven zijn na den rouw voor oenen of anderen bloedverwant, eene plegtighoid waarbjj do vrouwen zich op eene onbarmhartige wijze verwonden. Do kleeding die door beulen gedragen wordt, zullen
wij aanstonds beschrijven. , ,(1 .„ i
Do bij het tatoueeren gebruikte kleurstof wordt vervaardigd van den kauri den 5 het grootste gedeelte wordt gemaakt op ééne plaats, waar deze boom ovcryloedig giooit. Hier is oen rotsachtige afgrond cn op een kleinen afstand van zijn rand is een smalle en diepe put gegraven. Door de rots is van de voorvlakte af tot aan dezen put eene groeve gehouwen, waarmede de toestel gereed is. Wil nu een inbooiling oenen zekeren voorraad tatoucor-kleurstof bereiden, dan hakt hij eeno hoeveelheid quot;kauriquot;-hout, werpt het in den put en stookt het in brand; de verbrande hars valt dan op don bodem van den put, waaruit zij door de groeve verwijderd wordt.
123
NIEÜ W-ZEEL AND.
l{ooclo vcrw wordt ook veel door de inboorlingen gebruikt, vooral wanneer /.jj zich beschilderen voor den oorlog. Men verkrijgt baar van eene okeraebtige zelfstandigheid, dio afgezet wordt op vele plaatsen waar stilstaand water is. Sommige plaatsen zjjn beroemd wegens do voortreffelijkbekl van den oker en de inboorlingen komen van zeer verre om zich dien te verschaffen. Als zjj hunne roode verw willen maken, wordt de oker eerst behoorlijk gedroogd en gebrand; hierdoor verkrijgt men inderdaad een zeer fraai vermiljoen.
Dezo verwstof wordt tot vele verschillende doeleinden gebezigd, vooral wanneer do inboorlingen zich beschilderen voor een gevecht. Zij houden er ook veel van om er hunne huizen mode te versieren; naar hunne begrippen, verhoogen zij door middel van roode strepen, de schoonheid van al het snijwerk waarmede elk in het oog loopend punt voorzien is. Zelfs hun huisraad ia op eene dergelijke wijze beschilderd; do mode is alle uithollingen rood en de uitstekende doelen zwart te maken. Hunne kano's en houten sieraden zijn overvloedig mot roode verw besmeerd. Hot voornaamste gebruik eebter dat van deze kleur gemaakt wordt, is den krijgsman er mede op te schikken, wanneer hij slag moet leveren.
In zoodanig geval bestaat zijne gehoele kleeding uit verw; de matten, waarop hij in vredestijd zoo trotscli is, worden ter zijde gelogd en vele krjjgslieden zjjn volkomen naakt, terwijl bij anderen bet eenigo kleedingstuk bestaat in oen gordel van ineengevlochten bladeren.
Een dezer gordels, in bet bezit van don schrijver, is omtrent 2 meter lang on op het breedste gedeelte niet broeder dan 10 centimeter; aan elk einde loopt hjj in een eenvoudigen gevlochten riem uit.
De stof waaruit hij vervaardigd is bestaat uit phormium-blade-ren, gesneden in strooken ter breedte van 2 a 3 centimeter; deze strookon zijn om don anderen zwart gekleurd. Elke strook is in achten verdeeld en zij zijn zoo ineengevlochten, dat zij een zeer kunstig geschakeerd patroon vormen. Do wijze waarop men zulk een uitvoerig patroon mot zulke geringe hulpmiddelen vormt, is uiterst vernuftig; als om deze moeijeljjkheid nog grooter te maken hoeft de zwarte kunstenaar het patroon aan ieder einde van den gordel geheel veranderd; de figuren maken hier een' regten boek met die van den geheelen gordel. Deze gordel wordt ook als kleedingstuk gebruikt wanneer de mannen in eene kano roejjen.
Verw is derhalve een karakteristiek gedeelte der oorlogs-kleeding van een' Nieuw-Zeelander; hij bezigt haar om te maken dat bij er zoo vreeselijk mogelijk uitziet en om zijnen vijanden schrik aan te jagen. Zij wordt echter in vredestijd even goed aangewend als in den oorlog en dient dan als voorbehoedmiddel tegen den steek van insekten, vooral van de zandvliegen en muskieten. Ook in den rouw wordt zij gebruikt; het ligcbaam wordt er dan, als toeken van droefheid, mede ingewreven, op dezelfde wijze als bij sommige Oostersche volken met asch geschiedt. Sommige reizigers waren van oordeel, dat de bijzondere zachtheid van huid, die de Nieuw-Zeelanders onderscheidt, aan het veelvuldig gebruik dezer verw moet worden toegeschreven; deze zachtheid van vel onderscheidt hen namelijk van de Fyan's, wier huid op het aanvoelen den indruk maakt alsof men er met eene rasp was overheen gegaan. Deze theorie is echter onhoudbaar; de zachtheid hunner huid is klaarblijkelijk een gevolg van oorzaken, die in bun gestel gelogen zijn, en niet van uitwendige.
Een krijgsman, in al den glans van zijn tatoueersel en roode verw, ziet er voorzeker schrikverwekkend uit; deze opschik is wel berekend om hen, die gewoon waren do krijgslieden der Maorie's met ontzag aan te zien, schrik en vrees in te boezemen. Toen de inboorlingen echter gezien hadden, dat allo mogelijke beschildering op do
124.
OOnnKT, van ken' krijgsman.
NIEU W-ZEEL AND.
soldaten van den vreemdeling geen den minsten invloed had, lieten zjj haar varen en vergenoegden zich met de wapenen, waarmede niemand zoo goed wisten om te gaan als zij.
Bovendien zien deze beschildering en het tatoueeren, hoe goed zjj een' krijgsman mogen staan als lijj op de wijze van zijn land gewapend is, er vrij belagchelijk bij de wapenen van beschaafde volken. De schrijver bezit een portret van een opperhoofd der Maori's in vollen krijgsdos. Behalve een bos vederen in zijn haaien een' geruiten halsdoek om zijne lendenen — klaarblijkelijk op verzoek van den photograaph — draagt hij geene kleeding hoegenaamd. Hij is groot, prachtig gebouwd, streng en krjjgshaftig van voorkomen. In plaats echter van de knods, zijn eigenljjk wapen, draagt hij in de hand een Belgisch geweer, terwijl de patroontasch aan een gordel op zijn naakt ligchaam bevestigd is.
Zijn aangezigt is getatoueerd, ook zijne heupen, die met eene uitvoerige tee-kening bedekt zijn, welke sterk tegen zijne inderdaad blanke huid afsteekt. Indien hij zijne knods en zijn' staf als opperhoofd in do hand had, zou hij er prachtig uitzien; met geweer en patroontasch is zijn voorkomen echter bespottelijk. Zelfs een zwaard zou hem beter staan dan een geweer, want wij zijn zoo gewend bij een geweer aan een' gewoon soldaat te denken, dat wij ons moeijelijk met zulk een wapen een niagtig opperhoofd kunnen voorstellen.
Het zonderlinge mengsel van Europeesche en inlandschc kleeding, waarvan de Maori's zooveel houden, wordt zeer goed beschreven door Angas.
quot;De vrouw van Raupahara is buitengewoon groot; beur haar, dat zeer stijf en borstelig is, draagt zjj regtuit gekamd, zoodat het in eene digte massa, ter hoogte van 25 centimeter op haar hoofd staat — ongeveer zooals bij de bewoners der Tonga-eilanden — waardoor zij er zeer merkwaardig uitziet.
quot;Zjj was goed gekleed in eene mat van inlandseh maaksel, overvloedig met katoenen kwasten versierd; eene harer nichten droeg zijden kousen en patent-lederen pantoffels. Deze was overigens een zeer aardig meisje dat bare bekoorlijkheden zeer goed wist te doen uitkomen, want over hare Europeesche kleeding droeg zij hare inlandschc sieraden en had zich zeer Jcoket in eene fraajje quot;kaitakaquot; gewikkeld, boven welker zijden plooijen hare groote licht-bruine oogen ons schalks aanstaarden.quot;
Men heeft dikwijls gemeend dat een krijgsman zijn quot;tnokoquot; of tatoueersel beschouwde als zijn' naam, die voor altijd op zijn aangezigt geschreven stond. Dit denkbeeld werd versterkt door twee feiten. Het eerste was, dat in de eerste tijden der volkplanters, de inlanders verschillende stukken teekenden, door er eene kopie van hun tatoueersel op te plaatsen; het tweede, dat ieder elke op zjjn aangezigt aange-bragte lijn kent en dikwerf eene houten buste maakt, waarop hij met verwonderljjke getrouwheid elke Ijjn van zjjn gelaat en voorhoofd teruggeeft. Zoodanig kunstwerk wordt door do Maori's hoog gewaardeerd en iemand die er een gesneden heeft, kan men bijna tot geen' prijs overhalen er afstand van te doen.
Bovendien wordt de quot;mokoquot; van een krijgsman dikwerf conventioneel beschouwd, als hem zeiven te vertegenwoordigen. Op de kolommen van een zeer beroemd huis bijv. hetwelk wij aanstonds zullen beschrijven, ziet men een aantal figuren van menschen, die zekere groote opperhoofden moeten voorstellen ; terwijl lieden van minder gewigt worden aangeduid door hunnen quot;mokoquot;, die op dc pilaren is gesneden. Men ziet dus, dat de quot;mokoquot; van een opperhoofd even goed bekend is aan anderen als aan hem zeiven, en dat bet geoefende oog van den inboorling zeer goed tusschen de verschillende gebogen lijnen en spiralen die op het gelaat van allo vrjje lieden worden waargenomen, die bijzondere lijnen weet te ontdekken, waaraan men ieder bijzonder persoon herkent en tot welker vervaardiging, de kunst van den tatoueerder dikwerf op eene zware proef wordt gesteld.
Wij hebben reeds gezegd, dat, wanneer een krijgsman in het gevecht sneuvelt en de vijand zijn lijk kan wegvoeren, het hoofd op de woning van den overwinnaar wordt geplaatst. 1 lierafin is geene oneer verbonden; een krijgsman dor Maori's zou zich integendeel zeer beleedigd gevoelen, indien men hem zeide, dat men zjjn lijk, ingeval hij sneuvelde, onaangeroerd zou laten liggen. Hij beschouwt zijn quot;mokoquot; inderdaad in hetzelfde licht als een Amerikaansche Indiaan zijn scalp-lok; er zijn
dëkl li. 9
125
NIEUW-ZEELAND.
wIS^ au gewoonlijk ge-edt ,.
eeTSSeS-af8..nedo„ i. wordon he. hjar » de0^™^ IZÏS. worden dan opgevuld met behoo*«ilgo.pannen te houden!
In de neusgaten steekt men stukken 1 ', totdat het genoegzaam met bederf-
daarna wordt het hoofd in den rook g( iaquot;Fc ' ; dat het vieesch zamenschrom-werende stoffen doortrokken is. Het gevoïg ^aai. echtei. een krijgsman zijn
pelt en de gelaatstrekken zeer vertrokken woldo1 ' t ekt is de uitdrukking
llat echter «Itijd vóót hot goveeht Jquot;0»* htef
na de operatie veel meer waar dan men wel zm v boreicli bestand zijn tegen
Men heeft dikwijls gezegd, dat hoofdon op d ' vcr8cheidene exemplaren ■
insekten. Dit is ste lig met het geval, ( aal d^ «ptiUnusquot; en dergelijke diertjes; gezien heeft, die geheel doorvreten wa!equot;/oapquot; lossin^ van sublimaat in de openin-hii was genoodzaakt deze te vermelen door eene oploss S h cn huid behoudt toch gen te spuiten. In weerwil van het msehrompelen v volkomen zelfs
het tatoueersel zijnen vorm; het is werkelijk merkwaardig, te
de fijnste lijnen onderling hare plaats behouden. behandeld, maar ook
Niet slechts de hoofden vnn jnjauden «orden «p toe «J^al[Mijk to' aien. die van vrienden. Het verschil tussehen de/e is b geopenden mond,
hoofd met den mond gesloten is dat van een vriend, dat met wij p
van een' vijand. . „ nan „nntni dezer hoofden ingevoerd, die
Eenige jaren geleden werden in Europa een aa ^ ^ handel ccht(;i. op
van do inboorlingen gekocht waren. ïn de laat J and die goed getatoueerd zeer goede gronden, streng verboden., gr00t opperhoofd was, want men
was een oogenbhk zi|n leven zeker, ^ d gedood en zijn hoofd ver
lag op de loer, en als hij met op zijn Joedewas ,J b warcn gewovden, zoodat
kocht. Bovendien had men, toen de inboorlmge e011Snjeuw hulpmiddel gevonden,
liet jagt maken op hoofden niet voordeelig mc ) ]iet gerookt was, er even
Ïotquot; wtrhF En
kfuS wn^ S,r1»urSS Öerei nLot die,an lieden
van hoogen rang waren, en droogden en 'e:kwaardige toelichting op dezen
Een vriend van den schrijver gaf hem eens eene n ^ koopen, maar was met
handel in hoofden. Zijn vader wenschte ^ f^' ^oden omdat het tatoueersel met tevreden met die welke hem te koop ^cr^n,pa3d°eheid der inlandsche kunstenaars, fraai genoog was en geen goed voorbeeld van de vaard gh koo terwijl ^
Het opperhoofd erkende de 7arheif
wees op eonigen zijner heden die met liein ^ jT/.or-en dat het, als gij terugkomt, deze hoofden, dat u het beste aanstaat, en ik zal zor0e
behoorlijk gedroogd is.quot; i,;„vr!nnr een onmiddelijk einde aan deze
Zooals men zich kan voor8tellequot; kw^1rhlf aquot; in de geheimen van den handel, negotie en kon men een onverwachten blik slaan in ae ^
zooals die door de Wilden begrepen wordt.
IIOUTKN KOM
KLEEDING.
Vervolg.
1gt;K quot;MATTENquot; DEK NIBUW-ZEELANDEHS. — DE STOP WA.Vil VAX ZIJ YEUVAARDIOD WOIiDKN. — HET NIEUW-ZKK-LANDSCII VI.AS OF quot;PHORMIUM.quot; — WIJZE WAAROP DE MATTEN QKMAAKT WORDEN. — VKIISCHII,LENDE SOORTEN VAN MATTEN. — DE REOEN-MAT EN DE WIJZE WAAROP ZIJ OKHBUIKT WORDT. — DE OPENGEWERKTE MAT. — DE VERSCHILLENDE VERSIERSELEN DER MATTEN, KOORDEN EN NESTELS, KOODK KWASTEN KN BOORDSELS. — OORLOOSMANTELS DER OPPERHOOFDEN. — DE MAT VAN HONDE-IIAAR. — HET OPPERHOOFD PARÜTKNE IN ZIJN* MANTEL. — WIJZE WAAROP Dl! OORLOOS-MANTELS WORDEN GEMAAKT. — VERMAKELIJK VOORBEELD VAN IJDELHEID BIJ EEN OPPEUHOOFI). — HET INVOEREN DER DEKENS KN DE NADEELIQE ÜEVOLOEN HIERVAN. — HOE DE NIEU W-ZEEL AN HER ZIJN HOOFD VERSIERT. — VEDEREN EN DOOZKN HIERVOOR VER-
VAARDIOI). — VERSCHILLENDE SIERADEN VAN JASPIS. — quot;TIKl'squot; EN OORRINGEN. - HAAIJE-TANDEN. _
WIJZEN VAN KAPPEN. — HET MAAR-KNIPPEN EN SCHEREN. — EEN EENVOUDIG SCHEERMES.
Wu zijn nu genaderd tot do eigenlijke kloeding der Nieuw-Zcelanders. Deze heeft eon zeer eigenaardig karakter; men kan haar, niet uitzondering van don gordel, dien wjj zoo even beschreven hebben, dou algomeenon naam van matten geven. Het kostuum van een' Nieuw-Zeelander bestaat uit eenc vierkante of langwerpige mat, die in grootte aanmerkelijk kan verschillen, maar steeds naar hotzolfdo beginsel vervaardigd is. In deze mat wikkelt zich de inboorling op eene zonderlinge wjjze; over het algemeen stoppen zij er zich in tot aan den hals en slaan hem somtijds om als de conventionele spitsboef en moordenaar van het tooneel zijn' mantel.
Deze matten zijn zeer verschillend van weefsel; er is dan ook, wat de deugd on de waarde betreft, evenveel verschil in als tusschen de weefsels in meer beschaafde landen. De grondstof is echter altijd dezelfde; zoo ook do wijze waarop men ze draagt. De waarde hangt af van de fijnheid, de mate van arbeid die er aan is besteed en de versierselen die men er aan beeft aangebragt.
Do stof waarvan dezo matten gevlochten worden is het zoogenoemde Niouw-Zee-landsch quot;vlasquot;, wetenschappelijk bekend onder den naam van quot;phormium tenax.quot; Deze plant behoort tot de familie der Liliaceae en bet geslacht Asparagaceae. Zij heeft een aantal helder gele, aarvormig bjjeengevoogde bloomen en lange regte bladeren, die allen uit den wortel ontspringen, tot 2 nieter lang warden en op hot breedste gedeelte niet meer dan 5 a C centimeter breed zijn.
De vezelen dezer bladen zijn zeer sterk en fijn; als zij goed opgemaakt en gehekeld zijn, zien zij er zeer fraai, zijdeachtig uit. Er was een tijd dat er van dit Nieuw-Zeelandseh quot;vlasquot;, zooals men het noemde, groote hoevcoihoden in Europa werden ingevoerd; men begon het toen ook in het zuidelijke gedeelte van dat werelddeel aan te kweeken. Hoe sterk het echter moge zijn, toch heeft het een zonderlinge gebrek, namelijk, zeer gemakkelijk te breken als men er een knoop in legt; dit is dan ook de reden dat het in Europa niet zoo hoog geschat wordt als in zijn vaderland. Men
V*
NIEUW-ZEELAND.
kan er zeer goed eene lus van maken, vooral als men haar in het touw splitst; knoopt men het, dan springt het echter zeer gemakkelijk doormidden.
Do wijze waarop men de matten maakt is zeer eenvoudig.
Op stokken, 3 a 4 centimeter van den grond, wordt een raam geplaatst, waaraan do draden van de schering zoo digt mogelijk naast elkander zeer strak gespannen worden. De inslag is dubbel en gaat onder en boven eiken draad der schering heen. De mat bestaat dus uit niets dan een aantal evenwijdig naast elkander gespannen koorden, die met dwarsdraden op een afstand van 2 a 3 centimeter van elkander op hunne plaats gehouden worden.
Aan de randen wordt meer zorg besteed; hier worden de draden zoo ineengevlochten, dat zij een' stevigen zelfkant vormen.
Als de inslag strak getrokken is, wordt hij op zijne plaats geklopt met een beenen werktuig, hetwelk in vorm veel heeft van een vouwbeen; de matten der Nieuw-Zee-landers gelijken, wat hun maaksel betreft, zeer veel op onze gewone biezen matten.
128
Men begrijpt, dat voor het weven van zoodanige mat veel tijd vercischt wordt; oeiie vlijtige vrouw kan zelfs eene gewone mat in niet veel minder dan 18 maanden afmaken, terwijl voor eene tijne mat welligt het dubbele van dien tijdig noodig is.
Bovenstaande afbeelding is geteekend naar do schots van eene hut die aan een groot opperhoofd toebehoorde; men ziet eenige vrouwen druk bezig met het vcr-vaardigen van matten. Eene is bezig om met ocno schel]) of een' steen de bladeren af te schrappen, terwijl eeno andere zich aan den weefstoel onledig houdt. De mat wordt voorgesteld als bijna afgemaakt en men ziet de vrouw met de einden van de dubbele schering in de hand; zij kruist zo over elkander voordat zij ze vast aaneen-
sluit. Op don achtergrond ziet men een hoop bereide phormium-bladeren, terwijl er een aantal over den vloer verspreid Hg-gen. Verschillende manden en andere gereedschappen hangen aan do sparren; op den voorgrond ziet mon ecne dier zonderlinge palen, die het dak ondersteunen.
Wij hebben reeds gezegd, dat er slechts één beginsel bestaat, waarnaar alle matten gemaakt worden, maar dat er in de vervaardiging een groot verschil is.
Men hoeft bijv. do regen-rnat, die bjj nat weder gebruikt wordt. Naarmate zij gevlochten wordt brengt de vervaardiger tusschen eiken knoop van het weefsel een phormium-blad waarop do opperhuid nog vast zit. Als nu zulk eene mat om hot lig-chaam geslagen wordt, vallen de verschillende bladeren over elkander heen, evenals de pannen van een dak; de regen valt er dus overheen op don grond.
Zoodra er eene regenbui komt, ziot men oon aantal inboorlingen op den grond neergehurkt; elk hunner draagt zijne regen-mat. Zij zien er dan allerbespottelijkst uit en hebben veel van menseheljjko wezens die zich onder eene hooischelf hebben verborgen. ()p bladz. 12:) ziet men de afbeelding van een opperhoofd, dat zulk een kleeding-stuk draagt. De naam dezer mat is quot;■ E-manqaika.quot;
Er is nog eene soort van mat die opengewerkt is; deze wordt gemaakt door de schering om do vijf draden te overkruisen. Zjj is verwonderlijk ligt, zacht en buigzaam.
Eene andere is de vrouwen-mat, waarvan verschillende variëteiten bestaan. Zij is grooter dan die welke door do mannen gebruikt wordt; hot geheele ligchaam kan er van het hoofd tot do vooten in gewikkeld worden. Zjj is ligter dan de regen-mat en uitwendig versierd met een aantal koorden of snoeren, welke in lengte van eonige centimeters tot omtrent een meter verschillen. Bjj eóne soort zijn de koorden wit in plaats van zwart, zooals gewoonlijk.
Snoeren en nestcis zijn zonder twijfel het meest karakteristieke gedeelte der kleeding; er zijn bijna geene matten, waaraan men ze niet ziet. Eene soort van mat, do quot;E-wakaiwaquot; genaamd, is bedekt met lange cilindervormige versierselen; zij zien cr uit alsof zij gemaakt waren van de pennen van stekelvarkens; zjj zijn namelijk hard on afwisselend zwart en geel gekleurd. Zij worden echter op eono vernuftige wjjze vervaardigd van pliormium-bladcron. Dc opperhuid wordt aan do achtorzijdo van het blad mot eene scherpe schelp zorgvuldig afgeschrapt en dit vervolgens omgekeord. Nu schrapt men ook aan de bovenzijde van hot blad de opperhuid op gelijkmatige afstanden weg, waardoor dc plantenvezels bloot komen.
Vervolgens laat men hot afgeschrapte blad een zekeren tijd liggen in een afkooksel van ukinanquot;-ba8t. Als het hier uit genomen is, zjjn do vezelen sclioon glimmend zwart geworden, terwijl do verwstof niet heeft kunnen werken op do gladde gele opperhuid die mon heeft laten zitten. Do gedroogde bladeren worden nu opgerold tot kleine cilinders, zoo dik als ganzepennen, en dan in regelmatige rijen in do mat vast-gewevon. Als hij die zulk oeno mat draagt zich beweegt of loopt, rammelen en klateren de cilinders tegen elkander, welk geluid hot oor der inboorlingen zeer aangenaam Hchjjnt te streden. Zulk ecne mat heeft eene grootc waarde.
De schrijver bezit eene mat die den wever ecne verbazende moeite moet gekost hebben. Zjj is nagenoeg 2 motor lang cn 1 motor brood. Do schering is zwart gevorwd, terwijl de inslag wit is. Do koorden of Ijjnon van den inslag zijn om don andoren versierd met cilindervormige nestels, die ieder omtrent 20 contimetor lang zijn en door het wegnemen der opperhuid elk vier afwisselende zwarte cn gele ringen hebben. Deze nestels beginnen bij hot vierde koord van den inslag en gaan regelmatig voort tot aan den benedenrand, waar zij oeno soort van franje vormen. Om hun aantal zou men dit klecdingstuk dos noods ecne regen-mat kunnen noemen; hot geluid hetwelk zij maken als dc mat bewogen wordt, kan men bot bost vergelijken bij dat hetwelk een paauw maakt als hij ruischt met zijnen staart.
Aan don bovenrand, dio over do schouders hangt, zijn do dradon waarvan do mat geweven is, ineengerold tot koorden, zoo dik als een vinger, cn vervolgens zoo gevlochten, dat zij een zacht en plat boordsel vormen, waardoor do bals niet geschaafd kan worden. Het gedeelte der mat tusschen don bovenrand en de eerste rij nestels is versierd mot scharlakonroodc wol, die in don inslag gevlochten is. Deze wol is oen zeer geliefd.
129
NIEUW-ZEELAND.
maar voor de inboorlingen kostbaar artikel; men verkrijgt baar van de wollen mutsen van zeelieden, die zij uitrafelen; de draden worden dan als sieraad gebruikt.
Een mantel, door Stiverd Vores van Nieuw-Zeeland medegebragt, is overvloedig met deze wol versierd. Hij is geheel en al met do kostbare stof geboord. Onder den bovenrand loopt eene smalle streep en eene breedere boven den benedenrand, terwjjl aan beide zijden een band loopt van nagenoeg 10 eentimeter breedte. Bij dezen mantel vormt de wol eene reeks lussen; bij een ander exemplaar zijn deze lussen echter doorgesneden, zoodat er eene franje door gevormd wordt.
Bij den laatsten mantel zijn de nestels geheel zwart; men heeft hier het blad geheel van zijne opperhuid ontdaan. Het doel schijnt te zijn, het oog niet door de gele gedeelten der nestels af te leiden, zoodat do scharlaken rand in al zijne schoonheid kan schitteren.
De roode wol is natuurlijk eene uitvinding van lateren tijd en slechts ingevoerd na do komst der Europeanen. In vroegere tijden hielden do inboorlingen ook wel veel van versieren hunner mantels, maar waren verpligt hiervoor vederen te nemen. Het liefst nam men die van de borst van den quot;kakaquot; (eene soort van nestor). Ofschoon do versierselen der mantels meestal in rijen geplaatst worden, verdeelt men zo echter ook somtjjds, als kwasten, op regelmatige afstanden. Voorbeelden hiervan ziet men op verschillende in dit werk afgebeelde exemplaren.
He draden van den inslag zijn niet ineengedraaid of gevlochten; het zijn eenvoudig de phormium-vezelcn zooals zij in het blad liggen. De bladeren worden hiervoor bereid door de opperhuid er aan beide zijden af te schrappen en ze dan op een vlakken steen te kloppen met een' stamper, vervaardigd van den harden vulkanischen steen waarvan de verschillende wapenen en gereedschappen worden gemaakt.
De kostbaarste van alle kleedingstukken zijn de oorlogs-inantels der groote opperhoofden. Zij zijn zeer groot, somtijds nagenoeg 2 meter lang en breed genoeg om het geheele ligchaam alsook de armen en boenen te bedekken. Hun inlandsche naam is quot;Parawai.quot;
Voordat zij er toe overgaat om een dezer groote knjgs-mantels te maken verzamelt de vervaardigster eerst eene groote hoeveelheid hondc-haar, hetwelk zjj schikt en inpakt naar de verschillende kleuren. Zij maakt dan haren eenvoudigen weefstoel klaar en bevestigt de schering op de gewone wijze. Bij eiken knoop of maas die zij met den inslag maakt, bevestigt zij hierin een bosje haar, zorg dragende dat dit lang genoeg is om over het volgende heen te hangen en zoo de plaats waar dit is vastgemaakt aan het oog te onttrekken. Zij zorgt ook dat de verschillende tinton behoorlijk geschikt worden, zoodat zulk eene mat, door eene goede weefster gemaakt, er uitziet alsof het de huid was van een of ander groot dier; de plantaardige vezelen zijn door het haar geheel verborgen.
Aan eene dezer matten is langer dan 4 jaar zonder ophouden gewerkt; het baart dan ook eenige verwondering, dat een van nature zoo vadsig en lui volk als de Maori's, zich zoo lang en gestadig met dezelfde taak kan bezig houden. Het feit is echter, dat de matten niet gemaakt worden door mannen, maar door vrouwen; deze zijn wel verpligt te werken, of zjj er lust in hebben of niet.
Bovendien kan men het weven van matten ter naauwernood werken noemen. De vrouw is aan geen tijd gebonden en ook niet verpligt een zeker aantal matton binnen eenen bepaalden tijd af te maken. Evenmin hangt haar bestaan af van de hoeveelheid werks die zij verrigt; of zij aan een mantel 18 maanden of 2 jaar werkt is aan alle partijen volkomen onverschillig. Ook werkt zij nooit alleen, maar is altijd in gezelschap van eenige vriendinnen; de eene houdt zich welligt op dezelfde wijze bezig als zij, terwijl eene andere de phormium-bladeren afschrapt, nog eene andere de vezelen stampt en zacht maakt, eene vierde do bladeren te droegen hangt die juist zwart zijn geverwd, enz.
Wat hare handen evenwel ook mogen uitvoeren, hare tongen staan geen oogenblik stil. Een onophoudelijke stroom van woorden vloeit om de weefstoelen en het matte a vlechten wordt aldus eene aangename wijze om de genoegens van een gezellig onderhoud met een ligten en gemakkelijken arbeid te verecnigen.
130
Dc vrouw, aan welko de gowigtige taak van het vervaardigen van eon oorlogs-mantel of mat is opgedragen, ontwikkelt eene groote mate van vindingrijkheid. Oecne twee zoodanige kleedingstukken zijn gelijk; do weefster gebruikt al haar overleg bjj de schikking der verschillende kleuren. Bij sommige mantels zijn do kleuren op nagenoeg dezelfde wijze geschikt als bij den mantel der Bechuana's — namelijk donker in het midden, terwijl zij naar do randen hoe langer iioe lichter worden. Andere zijn wit of licht in het midden en geboord met een broeden zwarten of bruinen rand. Somwijlen maken de kleuren een zig-zag patroon en verscheidene matten zijn gestreept als oen tijgervel. Zij hebben altijd eenc soort van kraag, vervaardigd van bont, die omtrent 20 centimeter over den schouder hangt.
In Nieuw-Zeeland vindt men een paar kleedingstukken, bijna geheel van bont vervaardigd; de huiden zijn bereid met het haar er op. Een magtig opperhoofd, Paratene Maioha genaamd, bezit een' zeer rnerkwaar-digen mantel. Hij is gemaakt van strooken honde-vel, op eene groote mat van vlas vastgenaaid. Hij is er zeer trotsch op en draagt hem alleen bjj plegtige gelegenheden.
Op nevensstaande afbeelding ziet men het portret van dit beroemde opperhoora, deels om te doen zien hoe een opperhoofd der Maorie's er in vredestijd uitziet, deels om den lezer een goed denkbeeld van den oorlogs-mantel te geven.
De schrijver heeft ook een pho-tographisch portret van Paratene,
van zijne handteekening voorzien,
waarop hij geheel anders gekleed is. Hij draagt daar twee matten of mantels; de onderste van deze is de fijnste en wordt door do inboorlingen quot;kaitakaquot; genoemd. Eenc beschrijving van deze soort van mat zullen wij hier aanstonds geven.
Over de quot;kaitakaquot; draagt hij een'
anderen zeer merkwaardigen oor-logs-mantol, insgelijks gemaakt van strooken hondevel, die op eene mat van vlas vastgenaaid zijn. Hij reikt tot even beneden de kniën en heeft regtopstaande afwisselend donkere en lichte strepen; bovendien is er een dikke kraag van dezelfde stof aan. Deze kraag heeft eene zonderlinge overeenkomst met dien der Abyssinische opperhoofden.
Ongelukkig echter voor het efïekt van het portret van Paratene is zijn haar gekamd, gescheiden en geborsteld naar de Europeesche mode; hoewel hij tot aan zijne kin in zijn' mantel gewikkeld is, ziet men toch maar al te duideljjk, dat hij onder zijne matten een geheel stel Europeesche kleederen draagt. De kraag is aan den regterkant een weinig afgezakt en men ziet de vreemde tegenstrijdigheid van oen geheel getatoueerd gelaat, haar dat netjes uitgekamd en geborsteld is; eene oor logs-mat van honde-vel waaruit eene bloote arm te
131
NIEUW-ZEELAND.
voorschijn komt, oorringen van jaspis, meer dan 15 centimeter lang, en een zwarte das en omgeslagen boord.
In do regterhand houdt hjj zijn gelief koosden quot;meraiquot;; zijn bevelhebbers-staf of quot;e'haniquot; rust tegen zijnen schouder en aan zjjno zijde draagt hij zijne lange strijdbijl met ecno pluim van vederen en honde-vel voorzien. Deze zelfde Paratene is onder do Maori's een man van veel beteekenis.
Evenals do meeste inboorlingen van rang die een verbond met Europeanen hebben aangegaan, is ook hij onder verschillende namen bekend. Angas beschrijft hem op de volgende wijze;
quot;Paratene (Broughton), wiens inlandsche naam is Te-Maihoa, is een neef van ïe-whero-whero en eon der aanvoerders van den Ngatimahuta-tak dor Waikato-stammen. Zjjne gewone verblijfplaats is een dorp of quot;kaingaquot; aan den noordelijken oever der schilderachtige kleine iiaven van Waingaroa, op do westkust van het noordelijke eiland; zijn geregeld gedrag in het algemeen en de deftigheid zijner houding heeft hem over velen die in rang met hem gelijk zijn, oen groot overwigt gegeven.
quot;De voornaamste karaktertrek van dit opperhoofd is zonderlingheid; de kleingeestige aandacht die hij schenkt aan de onbeduidende kleinigheden die zijn wetboek van etikette uitmaken, maakt zijn gedrag dikwerf allerwonderlijkst. Door er zich onvermoeid op toe to leggen, heeft hjj eenige oppervlakkige kennis gekregen van rekenkunde; eene van de zaken waarop bij zich dan ook het incest laat voorstaan is de oplossing van een vraagstuk, zoo gewigtig als de prijs van oen varken tegen zooveel per pond, na aftrek van den gewonen afval. Zijne geleerdheid en deftigheid hebben hem den eerbied verzekerd van zijn volk, hetwelk hem in allo opzigtcn beschouwt als een orakel.
quot;Ecno kleine omstandigheid, zal het schuldelooze zwak van dit opperhoofd in oen duidelijk licht stellen.
quot;Toen ik mijn potlood greep om zijn portret te teekenen, verzocht Paratene, zich eenige oogcnblikken te mogen verwijderen. Hjj trachtte nu mevrouw Wells — de vrouw van den zendeling onder wiens gastvrij dak zijn portret gemaakt word - te spreken on verzocht toen met alle plegtigheid, die mot het gewigt der zaak overeenkwam, aan quot;moederquot;, hem een spiegel te leenen, om zijn gezigt in do behoorlijke plooi te zetten, voordat hij voor mijnen ezel kwam staan.quot;
Wij moeten hier opmerken, dat de vrouw van een' zendeling door de inboorlingen altijd quot;moederquot; wordt genoemd. De handteekening van Paratene, waarvan wij zoo even spraken, is met potlood geschreven en volkomen goed leesbaar, ofschoon do lettors groot, lomp en sciicef zijn; zjj zien er uit alsof zij geschreven zijn mot vingers, meer gewoon do knods dan het potlood tc lianteeren.
De laatste mat die wij zullen beschrijven is de quot;kataika.quot; Dit kleedingstuk is vervaardigd van eene bijzondere soort van vlas, die hiervoor opzettelijk verbouwd wordt en welks vezelen zacht en lijn zijn als zijde. Do geheele mat is effen, behalve de rand; deze is in sommige gevallen bijna '/2 meter breed en zeer uitvoerig geweven in een uitgetand patroon met zwarte, roode en witte kleuren. Eene goede quot;kataikaquot; ziet men tegenwoordig bijna niet meer; tot het maken behoort zooveel vaardigheid, dat er slechts weinige weefsters zijn die het kunnen en de Europeesche dekens kan de inboorling zich zoo gemakkeijjk verschaffen, dat hij het de moeite niet waard vindt, kleedingstukken te dragen die zooveel tijd en arbeid kosten.
Hoe fraai deze kleedingstukken cr echter ook mogen uitzien, toch zijn zij niet zoer aangenaam om to dragen. Daar do draden eenvoudig naast elkander gelegd worden en niet overkruist zjjn, zooals bij gewone geweven stoffen, beschutten zij niet tegen den wind, ofschoon zij wel tegen den regen kunnen beschermen. De matten zijn bovendien zeer zwaar; het kleine exemplaar van den quot;waikawaquot;-mantel in het bezit van den schrijver, weegt 2s/4 kilo en is zóó stijf, dat men het bijna niet behoorlijk kan oprollen en wegbergen. Het weefsel eener Engclsche deken is daarentegen zeer digt en beschut tegen den wind; zjj is zeer ligt en kan in oen klein bestek worden opgerold. Het is derhalve geen wonder, dat de inboorlingen er de voorkeur aan geven.
Ongelukkig voor hen, zijn deze dekens echter lang zoo gezond niet als de kleeding-
132
N1EUW-ZEELAND.
stukken die zij zelvcn vervaardigen, omdat zij lang gedragen worden voordat men ze waseht en derhalve doortrokken worden met hot vet en do verw, waarmede de inboorlingen zoo gaarne hun ligciiaam insmeren. Dekens bevorderen derhalve het ontstaan van vele huidziekten, waaraan de Maori's onderworpen zijn; men heeft dan ook bevonden, dat zij die ze dragen er veel meer door worden aangetast dan zjj die zich bjj hunne inlandscho kleeding gehouden hebben.
In sommige strokon van het land, waar de bodem hard en steenachtig is, vlechten do inboorlingen sandalen of pantotfols, veel gelijkende op die welke door de Japanners worden gedragen. Zij worden gemaakt van de altijd nuttige phormium-vezelen, ineengedraaid en dan stevig in den vorm ecner schoenzool ineengevlochten.
Wij zullen nu van de kleeding overgaan tot de versierselen die door de Nieuw-Zeelanders gedragen worden. In vele opzigten komen deze overeen met die van andere donker gekleurde volksstammen. Vederen worden hoog door hen geschat; het meest gewone versiersel is een bundel witte pelikaan-vederen, die zóó aan do ooren be-
vestigd wordt, dat hij over don schouder hangt. Een voorbeeld hiervan ziet men op het portret van den ouden krijgsman op bladz. 114. Somtijds wordt de iiuid van eenen kleinen vogel ruw opgezet en als oorring gedragen en somwijlen plaats men aan elke zijde van het hoofd een' vleugel, zoodat de punten elkander van boven bijna raken.
De meest gezochte versierselen dezer soort zjjn de staartvederen van een' vogel, die door de inboorlingen quot;E Eliaquot; of quot;E lluiaquot; (Ncomorpha Gouldii) genaamd wordt. Hij behoort tot de quot;hoopoo'squot; en is merkwaardig doordat de bok van het mannetje regt en dik, die van liet wjjlje daarentegen lang, dun en sikkelvormig is. Do kleur van dezen vogel is glanzig donkergroen, zoo donker dat zij somtijds zwart schijnt. De staart-vederen iiebben echter sneeuwwitte punten, zoodat do staart, als de vogel zjjne vederen uitspreidt om op te vliegen, er op eenigen afstand uitziet alsof hij zwart was met eenen witten rand.
Deze vogel wordt alleen aangetroffen op do heuvelen bjj Port-Nicholson; daar hij zeer schuw is, kan men hem slechts magtig worden met behulp van oen'inboorling, die zijn' kreet verwonderlijk juist nabootst. Do naam quot;E Eliaquot; is hem, naar men zegt, eenvoudig gegeven naar het lange schrille geluid hetwelk de vogel maakt. Deze vogels worden door de Maori's in zulk eeno groote waarde gehouden, dat zij tegenwoordig naar alle waarschijnlijkheid reeds geheel zouden zjjn uitgeroeid, indien do Europoesche gewoonten niet, tot op zekere hoogte, do oude gewoonten van het land hadden verdrongen.
133
NIEUW-ZEELAND.
Do voderen van den staart worden door do opperhoofden op zeer hoogen prijs gestold; zjj steken ze bij plcgtige gelegenheden in hun haar. Zij schatten zo zoo hoog, dat zij de moeite neineii er doozen voor te vervaardigen, waarin zjj met do grootste zorg bewaard worden. Deze doozen worden door de opperhoofden zei ven gemaakt; zij zijn met hot uitvoerigste snijwerk bedekt. Enkole zijn de schoonste voorwerpen van kunst, die men in Nieuw-Zeeland aantreft. Zij hebben verschillende vormen; men verkrijgt van den gowonen vorm echter een goed denkbeeld door de afbeelding op bladz. 133, die twee zulke doozen voorstelt.
De inboorlingen dragen echter niet alleen de staart-vederen, maar, als zjj zulk een kostbaren vogel kunnen bekomen, gebruiken zij er bijna elk deel van. De kop schijnt in waarde te volgen op den staart; hij wordt met eenen riem aan het oor gehangen.
De meest karakteristieke sieraden die door de Nieuw-Zeelanders worden gedragen, zijn welligt die welke van groen jaspis worden vervaardigd. Deze delfstof, door de inlanders Toonamuquot; geheeten, wordt het meest gevonden bij de meren van het Midden-eiland en door hen met een' bijna bijgeloovigen eerbied beschouwd. Als een groot stuk gevonden wordt, neemt een opperhoofd het in beslag en maakt er eene knods van. Deze knods, quot;meraiquot; genaamd, zal later worden beschreven, als wij do wijze van oorlogvoeren der Maori's behandelen.
Op bovenstaande afbeelding zijn eenigc der eigenaardige jaspis-sieraden voorgesteld.
Fig. 1 is een platte steen, waaraan zeer ruw eene eenigzins menschelijke gedaante is gegeven; men ziet dit sieraad in verschillende grootte. Het hier afgebeelde is eenigzins kleiner dan liet gewoonlijk gedragen wordt. Het wordt door de inboorlingen quot;Tikiquot; genoemd en is bij de Nieuw-Zeelanders zoowel een der meest gewone als een der hoogstgeschatte voorwerpen. Men kan een nieuw koopen voor eenen prijs, dien men in Europa voor bespottelijk hoog zou houden, ofschoon hij in Nieuw-Zeeland werkelijk laag is en de moeite van het snijden naauwehjks beloont.
Jaspis is een buitengewoon harde steen en kan juist om die hardheid bijzonder goed gepolijst worden; het neemt dan een' glans aan, dien men bijna bij geene andere zelfstandigheid aantreft. De tijd dien men behoeft om een dezer versierselen te snijden, is derhalve zeer lang, daar de inboorling niet de mechanische hulpmiddelen bezit, die
134
NIEU W-ZEELAND.
dit voor een' Europeescli graveur vrij gemakkelijk maken; hij kan aan de stof alleen conigcn vorm geven door met veel moeite don cenen steen op den andoren te schuren.
Dat sieraden van zulk ecne stof' vervaardigd zeer gezocht zijn is niet te verwonderen; een rijk opperhoofd wil dan ook gaarne voor een fraai bewerkt stuk jaspis een hoogen prijs geven.
De schrijver heeft in zijne verzameling eene zeer oude amulet van het zuiverste groene jaspis; hot merkwaardigste gedeelte er van is een draaijend rad met spiraalvormige spaken, liet rad is uit het vaste jaspis gesneden.
Deze amulet werd gevonden in de vertrekken der koningin van Oude en was klaarblijkelijk ingevoerd van China, waar zij gegraveerd is. Zij behoort tot een zeer vroeg tijdperk van Chineesche kunst. Men liet haar zien aan een opperhoofd der Maori's, hetwelk toen in Engeland vertoefde; deze was er bijzonder mode ingenomen en zeide, dat, indien meu haar naar Meuw-Zeeland zond on aan een der grooto opperhoofden te koop aanbood, deze er gaarne 20 a 25 pond sterling voor zou willen geven.
Wij hebben zoo even gezegd, dat men in weerwil van het vele werk hetwelk er aan is, een nieuwen quot;tikiquot; voor eene matige som kan verkrijgen. Dit zou met eenen ouden evenwel niet het geval zijn. Deze sieraden gaan namelijk over van vader op zoon; na verloop van tijd beschouwt men ze met den grootsten eerbied en als vaste erfgoederen, die voor geen geld te koop zijn.
Angas zag zulk een' quot;tikiquot; liggen op het graf van een kind, waar het als eene offorando door de ouders was neergelegd; niettegenstaande zijne grooto waarde had toch niemand gewaagd het sieraad aan to raken. Het was zeer klein, zelfs nog kleiner dan dat op de afbeelding en waarschijnlijk gedragen door hot kind, op welks graf het lag.
De meoste dezer quot;tiki's hebben slechts éene kleur, maar bij sommige wordt de schoonheid nog verhoogd door twee stukjes rood cement, waarmede de oogholten zijn opgevuld.
Men draagt ze op do borst, met een koord om don hals; bijna elk persoon van rang, hetzij man of vrouw, bezit er een. Zij worden gewoonlijk afgodsbeeldjes genoemd en dragen dien naam zelfs in vele museums; er is editor niet de minste reden om te gelooven dat zij iets anders zijn dan versierselen. De Maori's snijden gaarne mensche-lijke gedaanten op alles wat slechts gesneden kan worden. Hunne kano's zijn versierd met groteske menscheljjke aangezigten en er is bijna geen stuk gereedschap of huisraad, waarop men niet den eenen of anderen menschelijken vorm aantreft. Het is daarom volstrekt niet vreemd, dat de Nieuw-Zeelander, als hij een stuk jaspis vindt dat te klein is om er een wapen van te maken, of te plat om er een' zijner geliefkoosde cilindrische oorringen van te vervaardigen er dezelfde figuur op snijdt.
De meest gewone vormen dezer oorringen, of liever oorbellen, zijn die van fig. 4 en 5 der afbeelding; vooral den laatsten ontmoet men liet meest. Dit sieraad heeft zulk een' vreemden vorm, dat iemand die niet wist waarvoor het moet dienen, niet gemakkelijk op het denkbeeld zou komen, dat het in het oor gedragen wordt.
Twee merkwaardige oorringen worden in Nieuw-Zeeland gedragen als teeken van rang; de eene is een natuurlijk voorwerp, de andere eene nabootsing hiervan. Zij worden quot;Mako taminaquot; genoemd en zjjn niets dan een tand van de tijgerhaai. Hoe eenvoudig ook, worden zij toch, als bewijs dat de drager een' hoogen rang bekleedt, zeer op prijs gesteld. Zij hebben voor den Nieuw-Zeelander eene even hooge waarde als een eenvoudige roede knoop voor een' Chineschen mandarijn, of om niet zoo ver van huis te gaan, het lint eoner voorname ridderorde voor een' Europeaan.
Nog hooger geschat dan de tand zelf is eene nabootsing in halfdoorschijnend jaspis. De inlandsehe graveur, als men hem zoo noemen mag, weet zijn model verwonderlijk goed na te maken; hij geeft de verschillende eigenaardige bogten van een' haaije-tand met bewonderenswaardige juistheid terug. Zulk een sieraad is uiterst zeldzaam; men ziet het dan ook alleen in de ooren der grootste opperhoofden.
Alles schijnt als oorring dienst te kunnen doen, zoodat het niets ongewoons is de inboorlingen van beide geslachten een' koperen knoop, een' sleutel, ja zelfs eene pijp in de ooren te zien dragen.
135
In do manier waarop zij zich kappen is, vooral bij de vrouwen, weinig verschil. De mannen houden het hoofdhaar algemeen vrij kort en laten liet op geregelde tijden snijden; sommige oudoren houden zich editor aan do oudo gewoonte om het lang to dragon, binden het dan op de kruin van het hoofd vast on bevestigen het mot kammen.
Twee zoodanige kammen ziet men op do onderstaande afbeelding. Do eono is uit één enkel stuk hout gesneden on nog al zeldzaam. De andere is gemaakt op de wijze die in geheel Polynosiö en zelfs in West-Afrika gevolgd wordt. Elko tand wordt afzonderlijk gemaakt en aan zijn' buurman met oen stevig bindsel bevestigd. Deze tanden zijn wel dun, maar sterk en veerkrachtig; zij kunnen zoor goed weerstand bieden aan de ruwe behandeling waaraan zij onderworpen zijn.
De kinderen van beide geslachten dragen, evenals de moeste mannen, het baar kort; zoodra de meisjes echter grooter worden, laten zij het groejjen en aan beide zijdon van het aangezigt over de schouders hangen. Zjj scheiden liet niot, maar brengen het over het voorhoofd; zij snijden hot daar boven do wenkbraauwon af. Als zij trouwen, laten zij liet goheel groejjen en scheiden hot dan in hot midden. Hot wordt niet gevlochten of op eeno andore wijze opgemaakt, maar zij laten het in losse, natuurlijke krullen hangen.
Het haarsnjjdon is bij de Nieuw-Zoelandors eone langdurige en vervelende operatie; zij geschiedt op dezelfde wijze als in vele andere stroken der wereld in zwang is. Daar zij het gebruik eener schaar niet kennen en geen werktuig bezitten, scherp genoeg om er mede te kunnen scheren, bedienen zij zich van een paar scholpen; do rand van do eono schelp houden zjj onder het haar dat afgesneden moet worden, en snijden het met de andere door.
Ofschoon het zeer langzaam in zijn werk gaat, is deze wijze van haarknippen toch boter dan men zou donken; zij snijden op deze wijze niet slechts het haar van hot hoofd, maar scheren er ook de borstelige baarden der mannen mede. Bjj do laatste operatie legt do barbier de benedenste schelp op do huid en drukt haar naar beneden, waardoor hij met do bovenste liet haar digt bij do huid kan afsnijden. Dit scheren duurt natuurljjk veel langer dan hot haarknippen, omdat het niet mogelijk is meer dan 2 of 3 haren te gelijk af te snijden en eik haar om doorgekliefd te worden eenige malen tusschen de schelpen moet worden heen en weer gewreven.
136
HOOFDSTUK IV.
HUIS E L IJ K I, K V E N.
PLKQTIQUKDEN BIJ DK OKBOOUTE. — KINDKRMOORlï. - KEN VREEMD VOORBEELD VAN BIJGELOOF. - NAMEN
EN HUNNE BETEEKENIS. — Diu PLEQTIOIIEID VAN HET BESJ'RENKELEN. — HET OI'ZEOGEN VAN1 NAMEN. -
VERANDERING VAX NAAM. — HET IHiWELIJK. — HET VRIJEN EN TREKKEN OM EENE VROUW. •— VERMAKELIJKHEDEN DER NIEUW-ZEELANDERS.--DE SCHOMMEL OF DE REUZEN-STAI'.--ANDERE ZITTENDE SPELEN. -- SPELEN VAN KINDEREN. — TOLLEN EN OPLATEN VAN VLIEGERS. - ZWEMMEN EN DHUVEN. -
ZONDERLINGK LIEVELINGEN : HONDEN, VARKENS EN PAPEGAAIJEN. — HET BAL-SPEL. - MUZIJK EN ZANO.-
HET KARAKTER DER ZANGEN. — M UZIJ K-INSTRUMENTEN. — DE FLUIT, DE K RIJGS-TROM PET EN' DE OORLOGS-
KLOK. - ZONDERLINGE WIJZE VAN GROETEN. - DE vTANGlquot; EN ZIJNE BE LA GCHE LIJK HEID. - ZIJNE
VERVKLENDE UITWERKING OP EEN* VREEMDELING. — ONGELIJK HUMEUR DER MAORTS. - STERKTE VAN-
HUN GEHEUGEN EN HUNNE NIEUWSGIERIGHEID.
Wij zullen nu hot huiseljjke leven der Nieuw-Zcelanders ecu weinig meer van nabij nagaan en beginnen niet liet begin, dat wil zeggen met liuniie geboorte.
Evenals bij de meeste volken die niet liet kunstmatige leven der beschaving leiden, hebben ook hier, bij de geboorte van een nieuw lid dor maatschappij, weinig omstandigheden plaats. Do moedor beeft in het g-eheel geen geneesheer of baker noodig, maar gaat eenvoudig naar ceno afgelegen plaats, aan don oever eener rivier; zjj neemt zelfs zeer zelden eone gezellin mede. Als hot kind geboren is, nemen moeder en kind beide oen bad in de rivier; do moedor neemt bot kind op don rug en horvat weldra hare bezigheden. Zoolang het kind gcenen naam heeft ontvangen is de moedor heilig, quot;tapuquot; ol' quot;taboequot; en mag door niemand worden aangeraakt.
Do Nieuw-Zeelandscho vrouwen maken zich dikwijls schuldig aan kindermoord, zooals trouwens wel to verwachten is in een land, waar hot loven van een mensch zoo weinig geacht wordt. Verscbillendo oorzaken brengen hiertoe bjj. Indien bijv. het kind misvormd is of ziekelijk schijnt te zijn, wordt het opgeofferd uit medelijden; do Maori's denken dat hot beter is, een kind dat zich zeiven nog niet bewust is om het loven te brengen, dan het naderhand langzaam aan do oene of andere ziekte te laten sterven, of het welligt levenslang een ongelukkig leven te laten leiden.
Ook wraakzucht, een hoofdkuraktertrok der Maori's, is de oorzaak van den dood van menig kind geweest, vooral wanneer de moeder jaloersoh is van haren echtgenoot of langer van hem gescheiden is geweest dan zij goedvindt. Zelfs oen oogenblikkeljjke twist is dikwijls de reden, dat eene vrouw, krankzinnig van kwaadheid, haar kind om het leven brengt, in de hoop zich hierdoor op haren echtgenoot te wreken.
Slavinnen dooden hare kinderen stelselmatig om hen te bevrijden van hot loven van slavernij, waarin zij worden geboren. In vele gevallen wordt het leven van een kind ook opgeofferd uit bjjgeloovige vrees.
Dicffenbach doelt een zeldzaam voorbeeld van zulk oen geval mede. Do pasgehuwde vrouw van een jong opperhoofd zat eens bij oen quot;pahquot; of dorp, bij eene omheining, op welke pene oude priesteres bare deken had gehangen. Zooals in Nieuw-Zeeland bjj deze kleodingstukken gewoonlijk het geval is, krioelde ook deze deken van ongedierte.
NIEUW-ZEELAND.
De jonge vrouw zag een dezer insekten over de deken loopen en at het, naar de gewoonte van haar land, op.
Do oude vrouw, aan welke de deken behoorde, werd vreeselijk kwaad en vervloekte het meisje, omdat zij hot geheiligde kleed eencr priesteres had aangeraakt, op eene gruwelijke wijze; zij eindigde hare verwenschingen mot te voorzeggen, dat de schuldige het kind, hetwelk zij verwachtte, zou dooden en opeten.
Do oude heks was zeer wraakzuchtig; zij hernieuwde hare vervloekingen telkens als zij de jonge vrouw ontmoette en eindigde met haar zulk eene vrees aan te jagen, dat zij bijna krankzinnig werd. Kort daarna werd het kind geboren; het oude wijf zocht haar slagtoffer op en vernieuwde hare bedreigingen, waardoor het hoofd dei-jonge moeder zoo van streek raakte, dat zij haastig oen gat delfde en haar kind levend begroef.
Zij was echter vol berouw over de misdaad die zij had bedreven; het duurde niet zeer lang of zij en haar echtgenoot hadden zich van hunne bijgeloovige begrippen vrij gemaakt en waren tot het Christendom bekeerd.
Het gebeurt echter zeer zelden, dat eene moeder haar kind doodt nadat het één' dag geleefd hoeft; in don regel mag men aannemen, dat het leven van een kind veilig is, indien het slechts eenige uren geademd heeft.
Beide ouders houden evenveel van hunne kinderen; de vader verzorgt het kind even teeder als do moeder, zingt het met eenvoudige liederen in slaap en wikkelt zijn naakte ligchaam in de plooijon zijner mat.
Spoedig na do geboorte krijgt het kind oen' naam; deze wordt óf door de familie óf door do ouders gegeven en heeft altijd eene bepaalde beteekenis, die meestal eene toespeling is op eene veronderstelde eigenschap, of op eene of andere toevallige omstandigheid die bij do geboorte plaats had. De inboorlingen zijn in het zoeken dezer namen zeer vindingrijk; het gebeurt dan ook zelden dat de zoon naar zijn' vader l' een ander lid der familie genoemd wordt. Alle namen zjjn welluidend en eindigen met een' klinkletter; zelfs bij de Europeesche namen, die bij den doop door de zendelingen gegeven worden, veranderen deze altijd de eind-lettergreep in eene vokaal, om ze met de welluidendheids-begrippen der inlanders te doen overcenkomon.
Als het kind 2 of 3 maanden oud is, heeft eene plegtigheid plaats^ merkwaardig om hare overeenkomst met den christehjken doop. De oorsprong dezer plegtigheid is niet bekend en zelfs de beteekenis der woorden die er bij gebezigd worden, zeer duister. Weinige personen zijn er bij tegenwoordig en zij geschiedt door den priester met groote geheimzinnigheid.
De drie voornaamste punten zijn, dat het kind op eene mat wordt gelegd, door den priester met water besprenkeld en hierbij eenige woorden worden uitgesproken. Voor zoover men met zekerheid weet, is de wjjze waarop de plegtigheid plaats vindt als volgt:
De vrouwen en meisjes brengen het kind en loggen het op eene mat, terwijl de priester er bij staat met een' groenen tak, die in eene kalebas met water gestoken is. Nu geschiedt er eene soort van bezwering, waarna do priester het kind met water besprengt. Deze bezwering verschilt naar het geslacht van hot kind, maar haar zin is zeer duister. Zelfs de inboorlingen kunnen de beteekenis van het grootste gedeelte er van niet verklaren; zij bestaat waarschijnlijk uit verouderde woorden, waarvan men den klank onthouden heeft, maar wier zin is verloren geraakt.
Zij is, voor zoover men weet, eene soort van zamenspraak tusschen den priester en de vrouwen die het kind op do mat hebben gelegd. De volgende regelen worden opgegeven door Dieflfenbach als de vertaling van het begin der bezworing, uitgesproken over kinderen van het vrouwelijk geslacht. Hij staat echter niet voor de volkomen jaistheid in en merkt er bij op, dat de zin van verscheidene woorden zeer twjjfolaehtig is. De vertaling is deze :
De meisjes. quot;Wij verlangen dat dit kind ingedompeld wordt.quot;
De priester. quot;Laat het besprenkeld worden.quot;
De meisjes. quot;Wij wenschen dat het kind blijft leven totdat het don vrouwelijken leeftijd bereikt heeft.quot;
be priester. „Dans voor Atua!quot;
138
NIEUW-ZEELAND.
De meisjes. quot;Me tan ganahau.quot; (Deze woorden zjjn onverstaanbaar.)
De priester. quot;Het is besprenkeld met de watoren van Atua.quot;
De meisjes. quot;De mat is gespreid.quot;
De priester. quot;Dans in een' kring.quot;
De lezer moet weten dat het woord quot;Atuaquot; beteekent een god, terwijl het woord, door quot;vrouwelijken leeftjjdquot; vertaald, eigenlijk uitdrukt het tatoueeren der lippen, hetwelk geschiedt als do meisjes in den rang der vrouwen worden opgenomen. Bovengenoemde volzinnen zijn slechts het begin der bezwering; het overige hiervan is geheel en al onverstaanbaar.
Als het kind oud genoeg is om naar do woning van don priester gebragt te kunnen worden, hoeft er eene tweede plegtigheid plaats, waarbij de naam dien do ouders aan het kind hebben gegeven, voor een' anderen geruild wordt. Volgens het verhaal van Taylor plant de priester, zoodra het kind te zijnen huize gekomen is, een jong boompje als teoken van een krachtig leven en houdt dan een houten afgodsbeeld aan het oor van het kind, terwijl hij eene lange reeks van namen opnoemt, die door de voorouders van het kind gedragen zijn. Zoodra het kind niest houdt de priester op; de naam dien hij het laatst heeft uitgesproken is die welken het voortaan zal dragen. Het is aan onze scherpzinnigheid overgelaten of wij hier ook denken moeten aan een of ander kunstmatig middel om het kind te doen niezen; anders zou de taak van den priester vrij vervelend kunnen worden.
Zoodra het vereischte teeken, waarmede het kind in zjjn' naam toestemt, gegeven is, wordt het door den priester in dichtmaat toegesproken; deze toespraak is bij beide geslachten verschillend. De jongens vermaant men het land te bebouwen en goed te werken, onverschrokken en dapper te zijn in het gevecht en zich als mannen te gedragen. De meisjes drukt men op het gemoed voedsel voor zich te zooken, kleederen
weven en allo andere pligten van hare sekse goed te vervullen.
Ook deze tweede naam wordt niet altijd gedurende het geheele loven behouden, maar kan op later leeftijd, ten gevolge van eene of andere uitstekende daad in den oorlog of andere buitengewone omstandigheden, op nieuw veranderd worden. Zulke namen kan dezelfde persoon meerdere krijgen, zoodat hij dan ook in verschillende tijdperken van zjjn leven bij verscheidene namen bekend kan zijn.
Bij het opnemen der jonge Mouw-Zeelanders in den rang der mannen schijnt geene bepaalde plegtigheid plaats te hebben. Hot tatoueeren is wel een teeken dat hij don mannehjken leeftijd bereikt heeft; het is echter eene langdurige operatie, welke zich over vele jaren uitstrekt, maar kan niet beschouwd worden als eene inwijdings-plegtigheid, zooals wij die bjj de Australiërs ontmoetten.
Als een jong man zich in staat rekent eene vrouw te kunnen onderhouden, denkt hij er over om te gaan trouwen. Hierbij gaat hij zeer bedaard tewerk. Gewoonlijk duurt de vrijerij lang, en als eene jongman zijne zinnen op een meiaje gezet hoeft, is hij gewoonlijk vrij zeker het tot vrouw te zullen krijgen, zelfs al zijn het meisje zelve en hare betrekkingen er nog zoo tegen. Hij verbeeldt zich dat zijne oer er mede gemoeid is on het gebeurt maar heel zelden dat hij niet slaagt.
Somtjjds doen twee jonge lieden van gelijke aanspraken aanzoek om hetzelfde meisje; in dat geval laat de vader er hen, in den werkehjkon zin, om trokken. Dit gaat zeer eenvoudig in zijn werk; elke vrijer noemt één' arm van het meisje en tracht haar naar zijne woning te trekken. Dit is eene zaak, dio zoowol de medeminnaars als de vrienden en toeschouwers zeer in spanning brengt, maar voor het meisje alles behalve aangenaam is; want zij verkrijgt er altijd kneuzingen of verwondingen door; somtijds worden hare armen ontwricht en altjjd wordt zij zoo uit elkander gerekt, dat zij gedurende eenigen tijd niet in staat is iets uit te voeren.
In vroegere tijden was deze worsteling om eene vrouw nog veel geduchter en verscheidene reizigers hebben voorbeelden medegedeeld, waar de afloop zeer treurig was. Indien een jongman vruchteloos een meisje gevraagd had, was zijn eenige plan de dame met geweld te nemen, als hij haar zonder dat niet kon krijgen. Hij verzamelde daartoe zijne vrienden; van den andoren kant wisten echter ook de vrienden van het meisje wat haar te wachten stond en vereenigden zich derhalve om haar te beschermen.
139
Nu volgde er een woedend gevcclit, waarbij van knodsen en zelfs van meer gevaarlijke wapenen een ruim gebruik werd gemaakt; in meer dan een geval werd het meisje door een' van do verliezende partij gedood. Somtijds, ofschoon zelden, wordt een meisje verloofd als zij nog een kind is. In dat geval is zij zoo onschendbaar alsof zij cene werkelijk getrouwde vrouw ware; van de losheid van zeden waarover wjj vroeger gesproken hebbel), kunnen zulke verloofde meisjes niet beschuldigd worden. Indien er eeno in dit opzigt mogt dwalen, zou zij aan dezelfde straffen zijn blootgesteld als cone werkeljjk gehuwde vrouw.
De Nieuw-Zeelandcrs hebben zelden meer dan écne vrouw. Er zijn enkele voorbeelden van opperhoofden die twee en zelfs meer vrouwen bezaten; in den regel heeft echter elke man er slechts ééne. Do vrouw heeft onder de Maori's veel meer invloed dan gewoonljjk bij onbeschnafde volken het geval is; zij verwacht dan ook altijd dat haar echtgenoot haar bij elke gewigtige onderneming zal raadplegen. Het huwelijk heeft gewoonlijk plaats op den leeftjjd van 17 a IK jaar; bjj de vrouwen somtijds iets vroeger en bjj de mannen wat later.
Wat do vermakelijkheden der Nieuw-Zeelanders betreft, is bij deze nog al wat afwisseling en ■/.[] staan ver boven het eenvoudige zingen en dansen, waaruit die van
140
NIEUW-ZEEL A NB.
vele andere onbeschaafde rassen alleen bestaan. Zang en dans maken dan ook van de vermakelijkheden van dit volk slechts een gedeelte uit; zij hebben bovendien nog een aantal andere.
Eene der zonderlingste is die welke op de voorgaande afbeelding is voorgesteld. Angas zag haar in het binnenland, maar nimmer op de kust; van het tooneel dat hier is afgebeeld was hij getuige in een dorp omstreeks Taupo. Een groote en stevige paal, meestal do tronk van eenen pijnboom, is stevig geplant boven aan eene steile helling eh aan het boveneinde van dezen paal hangen een aantal, van phormium-vezelen vervaardigde koorden. liet spel bestaat daarin, dat men een dezer koorden aangrijpt, snel langs de helling naar beneden loopt en zich zoo ver mogelijk in de lucht laat slingeren. Somtijds loopen zjj rondom don paal alsof zij den reuzestap van de gymnastic wilden uitvoeren; daar echter hot boveneinde der koorden niet om zich zelvon kan draaijen, kunnen zjj dit niet lang volhouden.
Zij hebben één spol hetwelk overeenkomt mot ons dammen; hot wordt gespoeld met keisteenon of dergeljjke voorworpen. Het gelijkt inderdaad zooveel op het gewone dammen, dat hot waarschijnlijk slechts eene kleine wijziging is van dit spel, hetwelk een of ander Nieuw-Zeelander van een Europeaan heeft geloerd en in zijn vaderland ingevoerd.
Dan is er nog een spel, veel goljjkonde op hot bijna algemeen verbreide quot;morroquot;; het bestaat in hot sluiten en openen van de hand en het buigen van den elleboog. Deze beide bewegingen worden zeer schielijk gedaan en gaan vergezeld van het kortaf, in één' adem, uitsproken van een paar volzinnen.
De kinderen hebben vele spelen die met de Europoesche kinderspelen overeenkomen. Zij tollen bijv. en laten vliegers op; de laatsten zijn zeer aardig gemaakt van de platte bladeren van eene soort van rietgras. Zjj hebben een' driehoekigen vorm en het touw waaraan zij worden opgelaten is gemaakt van hot gewone Niouw-Zeelaudsche vlas. Hot vliegers oplaten gaat altijd vergezeld van zingen; als men in den omtrek van een dorp vliegers in do lucht ziet staan, is hot een tcoken dat het dorp in vrede is en men het in alle veiligheid naderen kan.
De oudere kinderen vermaken zich met het werpen van speren, die zij van varenstengels maken. Zij werpen deze zeer handig en trachten elkander in het raken eenor kleine schijf te overtreffen.
Eene der moest geliefkoosde vermakeljjkhoden van de Nieuw-Zeelanders is zwemmen; zjj doen dit reeds bijna zoo spoedig als zij loopen kunnen; het denkbeeld, dat water een vijandeljjk element is, is dan ook nooit bjj hen opgekomen. Beide geslachten zwemmen even goed en op dezelfde wijze, namelijk op do manier die wij noemen quot;zwemmen als een bondquot;; zij gebruiken de armen niet te gelijk maar na elkander. Daar zij een groot deel van hun leven in het water doorbrengen, kunnen zjj het zwemmen lang volhouden; zij spartelen bij het baden in hot water rond alsof zij tweeslachtige dieren waren. Zij duiken evengoed als zij zwemmen cn de vrouwen brengen een groot gedeelte van haren tijd door met het vangen van kreeften.
In die gedeelten van het land waar warme bronnen worden gevonden, houden de inboorlingen er zeer veel van, zich in hot warme water te baden. Angas maakt omtrent deze gewoonte do volgende opmerkingen: quot;Aan den oever van het meer, bij Te Ilapa, is een bekoorlijk, natuurlijk warm bad, waarvan de inboorlingen, vooral het jongere geslacht, dagelijks gebruik maken. Zonsondergang is de tijd wanneer zij dit het liefst doen en ik heb meermalen des avonds minstens 20 personen te geljjk bjj elkander in het water zien neerhurken, zoodat alleen hunne hoofden er boven uitstaken.
quot;Kokend water springt uit den grond juist bij een groot cirkelvormig bekken in eene vulkanische rots, waarvan men met een weinig kunsthulp een groot bad heeft gemaakt. De kokende stroom wordt bij kleine hoeveelheden in dezen vergaarbak geleid en do warmtegraad van het water vermeerderd of verminderd door den toevloed van het kokende water door stoencn tegen to houden; hier zijpelt befc slechts langzamerhand door, terwijl het overige gedeelte dampend naar hot meer wegvloeit.
De geneeskrachtige eigenschappen van deze heeto, minerale bronnen houden do inboorlingen gezond en maken hunne huid schoon zacht en glad. Men ziet dan ook in den omtrek van Taupo de wolgevonndslo lieden van het geheele eiland; de schoon-
DEEL II. in
141
heid on cvenrcilighcid vim do jongeren zouden lien tot bewonderenswaardige modellen voor con' beeldhouwer kunnen doen dienen.quot;
Hot zonderlingste vermaak echter, hetwelk do Nieuw-Zeelanders zich welligt ooit hebbon verschaft, is iets dat omstreeks GO jaar geleden voorviel, en waarschijnlijk wel nimmer meer gebeuren zal. Omstreeks dien tijd nam kapt. King twee Niouw-Zeelandera mede naar Norf'olk-eiland, met het dool om aan de volkplanters do bereiding van het Nieuw-Zcekindsche vlas te leeren.
Toon hij hen torugbragt, plantte hij eone zekere hoeveelheid maïs, die toen in liet land geheel nieuw was en gaf tevens aan de inboorlingen 3 varkens. De meeston hunner hadden nooit een dier gezien grooter dan eene kat; de anderen, bij welke eone tiaauwe herinnering was achtergebleven van paarden die zij aan boord van het schip van kapt. Cook hadden gezien, hielden de varkens voor soortgelijke dieren. Daar zij dachten dat hot paarden waren, gebruikten zij ze ook als zoodanig en reden
er spoedig een paar dood. liet derde had geen beter uiteinde; hot verdwaalde op eene begraafplaats eil word door de verontwaardigde inlanders gedood.
Tegenwoordig kennen de Maorie's de varkens veel te goed om er op te gaan rjjdon. Zij zijn in Nieuw-Zeeland geheel inheemsch geworden. In elk dorp zjjn er eene groote menigte; een der meest gewone voorwerpen die men ziet is dan ook eene zog met een aantal biggen.
Kleine varkens ziet men in en om do huizen rondloopen en de inboorlingen, vooral do vrouwen, vertroetelen ze evenals de Europoosche sehoonen hare honden en katten. Zij dragen ze in de armen en liefkozen cn streelen ze; het is niets ongewoons een meisje haren mantel te zien openslaan en in zijne ploojjen eone kleine bigge te ontdekken die er zich in genesteld heeft, liet zou bijv. zeer waarschijnlijk zijn, dat het meisje op nevensstaande afbeelding onder haren mantel een klein varkentje in de armen droog.
1 lot is hot portret van de dochter van een opperhoofd.
Haar naam is Tienga en haar vader een zeer magtig en beroemd opperhoofd. Hare kleoding is, even als haar karakter, een zonderling mengsel van natuur cn beschaving. Haar mantel is de gewone inlandsche mat van vlas, waaronder zij waarschijnlijk een neteldooksch of welligt een zijdon kleedje draagt, kleedingstukken waarop de jonge dame, toen haar portret gemaakt is, buitengewoon trotsch was. Op het hoofd draagt zij een' gewonen strooijen hoed, van don .vorkooper omtrent 500 percent boven de waarde gekocht en versierd met een' tak van eone soort van clematis, die zeer welig in do bosschen groeit.
liet is oeiio wonderlijke studio, de verschillende karakteristieke eigenschappen van
142
^paoAV On •uopioioq [oddüp.vüu uo^ooz nop iuo uoaoiuviu opuo[[inoBaaA ujjz ,i^
■^p.ioAV ^liipsoS Sooi[ ooz uopuoA0[ op .loop sjjds ouooS ';oq si .io^oz i^paoAV uopSoS 'uouoaio^soSju aap s^mdjfifqjoA op 'ai!Suio.in op ui gt;|ioav^)i{ 'si [ospooA ^oq ^tjjouin^, op 'jooa jo ;oi{ uopnoi| noSuij.iooqui oq -uoaoi^uo (laoqb^„ uop do UoBuipsdoq J9p uoad[uu P[U^B ^)l[ uüa (iz UOp.ioav UB tiJ0Uin5[M .lop )ss00 uop 1!U s^l[00[s uo uouiouioop no^soaj OT[OR|t:»;(|iuuio[ op mm ^ioou uoSoiu uoA\no,ia ozo(£ ^sSoo uop uua SuuopjoouuaA aio ao^eoud uop ;oui uoppiq uo^ooui fi^ u-ooqu;n u(jz uo3[aoAvoq puuj 10i[ oip iioA\no.ia op 3[0() '-iju.^soS ,(i!i!A\z .looz q).ioa\ uua .io [B^sjoip ogt;[[o uo (looqu;„ Suo.i;s uliz (tujoium[„ ^oui uopjoA op 'uüz oSout [13 \o8 pij jojipo u'BA.ioiq
u'SI-Ol u! puBloox
-Avnoi^f do ^sjoo uiua\}| utjuisuj, •sbav jDAoS pij i^iqbjj o; 'uoSuif.iooqui .iop uoSuij0AO|.ioao op su0s[0a '5|00 8[u00z 'uo^soo }0l( uua u0u1ua\gt;[ 'uo.iopui} uo o.iiliuio^ '(«091) 80.Iinf) '(5651) DUBpïïOjt O.iuaiy 'uuuooo uopo.iS uop ui K.iogt;[gt;{o[t:)uo o^s.ioo op uo puupog -auiol^ UBA 3|fi[,);soo ^IJ 'piil[ pilJI31|0S (lt;wj0uin5i„ op Sui.ioao[joao op suosjoa 'im!(| .iiïuav uua 'lüAUiJ, •ipsuuudg s}[jj[0quot;sill Ilfiz (u0gt;[jua) uouod uo (puoq) OJ.ioj •uoptnp o^ nut? diqas uoo mo p.iooAv ïjp ijooq }[[oa i[08i80ui([0tj {0gt;[u0 uoofj -uoaoj jo uop pogt;[oo;oq uo paooAV qnsuuudg uoo si li9uhti(i„ i 1(o?[iidiugt;[„ piiBjOOg-Auioijj ui
poq diqos nog •uuiusujJ .iooa ^qoozoq spoo.i si puuioo^-auioi^[ jo SiAoq.iopuo [ojI'lw; uaoS uuu uufiq sip]£ ^p.ioAV ^[ooav5[oS jooa .iooz Sou pujd ozop .iuuav 'uapuu|i0-Ki[0[av -puug .iop uao 'iuavuj, uua ^Su.iqoS.ioAo uoqqoq uouungt;[ tosSuoaq^jooA 0,iuq;ui[0B ;ip oip 'sJOpaBUAOOZ yi[08uuudg 0^8.100 op uua puu[oo^-Avnoi^ do ^su10gt;( op piu puuq.ioA ui u0ii(0s8iiu pi[ PU}8 jq (ijfoz BUJ oljoslbou^IOJ pi[ do Suigt;[gt;[0jpq jol[ yoojj iU0S.I0q.l0A Sui.lOAOJ.lOAO OoipilOAUOO ozop .lopuo ^SiqOA^ ;Su pOOUIUOp[Oq uua [UUq.lOA uoo ^[O^Yn
■Sn.io; piii![o0^-a\not^i uua uo;8ttgt;i op .luuu SqioA o|).ioo}[ uo (iz poop ^iq 'uopfji o^ uoAooqoq noz j[o.iqoS .loSnuj pui 'puq uoSuuApo fuA^BuS ooz uoq jqoAvpq 'gt;hoa pq ppdo 'uo[uq (t8,B.i0uin3j„ uo uuuS o^ Sn.io^ pooquuu 'muj ,3 'avuo.ia oufiz ppp^ 'uoSSdjuuu noa qp |ji[ ooq piu ;siav .iuuui 'uozliAvoq puupjoAV ouoo uoaooq^suS oujiz uuu ou.iuuS op|iav fjj£ -puii uopjaoA (jq gt;|[OAvpq puu|io oSppiiqoS pq do s[u suav StpoopuoAo ooz piu .ion[ [ospooA pq pp 'ujppAV op.modsoq .tuuui 'uoSuuApo pooS p.ioAV fi|f„
•Sui.ioao[.ioao
op ^SAavz ^ito.ipio.ion[ 'uoAfi.ipuuu uouiogt;[ si piAoo; (iq 8^qoo[8 ftq jo uup 'si pojqosoS gt;|!ilo;pzdo }!() jo uo 'uopizoq Sjp,iooA\uo8o'4 ii2 uwp Siiij.iuuA soo.iq .lopuuu uoo ui suav pp (jzpq iAMtO.IA UIlfiz pui PUUJ002-A\U01^J do iiiua\ gt;[ (ij [ 'ufiz uoiuogt;joS sjopuiqao^ -Avnoij^ op 'SlIUOAOJ.lOAO op 8UOS[oa '.iuuav uua pUUJIO pq piU .lopjoo 81 pp iSp8U10gt;|ju itïavujj puujio pq uua sbav i^ij, ,3 'juavuj, piiupo pq uua ^Su.iq.ioao uopuz ojs.ioo op oq) 'ppjj jjf uua Avno.ia op 'iuuj o^f jo muj ,3 b| pj[ 'uoAop.iooA uoAljiq uoSnoq -oS unq ut si 'uoqqoq uoj[uup oj qiS op fiz uoiav uuu 'uioq uua iuuuu oq -aojoiA.iooA fiz do iuuav pji) uop ^o; qoiu .iuuui 'iiosBnio^.iiioqoS p; qoiz quudoq Suuouui.ioq ouunq i UOp.IOOA\p« 0} SpiufizUOpAV SUU.ia 0^8.100 Op (Iq (JJOUOOpjOAV unq SUAV OIAV UO [OSpOOA opuozoS pp uoSuqjooqut oiu.iu op uoSuiApo .loouuu^ : uoSlma uouungt;[ noz uoj\[„
•uo}[in.iqoS oSpsuoq^epoS oSiuiiuos ^o; }gooAvoS Suipiopiuu op j|oo st fiz p[oui.ioa uo.iopoq aouunq op.)a ui uo jqoup.ioq .luuqjjuup quoAvpnqdjozopSui.iooAui op '.(vfvpj'l w/najoanoQ) t(u.iouin3[„ jo joddupxuu uopoz uop uua Sui.iooaui op .loop spujd SuiaopuuaoA ouoo puq SuipooA uua ozTiav ouunq uf„
:^.iooa snpju [iq piuS '^Su.iqoSopom uoqqoq (miipujiiosj iinuy) llpi)pi-o,iujJ„ op uo puoq uop uo paujoo^-avnot^f uua ufiz b.iuujoao.ioa op fiz pp'uoqqoq oj pjnui.iOA uoSuq.iooqui .iop pjooqjptop pq u^j •uoSuiJf.ioiuuuu opuoSjOA op 'uop.ioAV pjni.iqoS pinqoo^-Avnoi^ ut oq) uopioo.iS ,iop o^Sizdo uo? 'ppium qt)uquoyoi(j
•uoS.ioiu uo.iopuu uop uioq po uo iioao uop ut spuoAU sop iuot[ uout ^spuqd qfquooAVoS i uopaoAV pjoojjoS Smq .tooz pom jjjq ^•xi.oJi/Hpcm gt;n op 'tIOUIOgt;[JO()A S][)[nApOA OOZ pUU[00/-AVn0|]sJ UI oip 'suo.IUAUIOOq OJOA .top juoo UUA JOSUO^b oSlZOOJA op bi pjj quot;SUAVoS .lOpiIU UOO .IOOA pfp op pq 81 JOquiOOOQ uj
•uoufjoipoiu uo opauu uua josSuoui uoo spj uojjuuis fjz iiuuuuoSuuu .lopuozfjq pui bi jptuius oq ^du.iqosoS djoqos ouoo pui (jz uop.ioAV 'ufiz .uoouoS jtraS fjz bjy -[(.io^boo.ioS uup uo .lopuupoo (jg uua o^Siioj ,10^ uojjjjnp ui uojiousos UOp.IOAV 8[Oq.IOAV-uo.iua oq 'bi uospujj 0| b.iopuu spui .10 .ioouuuav
ii;i||uao.» fgt;ip ui aAjuqaq '^in.iqoS .loom uapjoz .iooz sjiioojs SipjooAVuaSai .ir)m{ uoui ^up 'toSuo.ip.ioA [ooqoS ooz bidui op uo iia[0ddwpai!« op .icop .lo^qoo si sjjds ozop iuopSoS uoSuq.iooqui op .icop [ooa (upupiosó si.ufj) suo.usa uuv g[o^ioA\ op uop.ioAV .ioSao.1^
•uoSb'f o? d.iop
^oq ^iu uuBodo.mg uomo mo SaouoS uo9[[t) jfno.! op st qp.io.w uo}[gt;[uqo9 ^oq s(« iuoSo^ Hfqo^aads^inuo Tmt[ ^oq ouuiSoq nop ui .ibbui 'puoAvoS uuo .100111 ,10 8.ioSizio.i op
uopaoAV puuqjourazSuBi 'uopuoz oj Soav .ioa puio uoo uioq ufjz uopnoz ^SqdaoA fiz '41? poo.iq 40.1.10A ufiz sinqsuo^mq put'iuo; uo uo^uz sinqsuouuiq uouBodo.my; siu ^up 'puoSui.ip -joop uo 8UU.1 'jjao^s ooz si 5[noa 0([ -uo^o o) uua .10 uo9[j.igt;[.ioA ud}{ qoiz joao 8gt;[jij -OMminu (oq .loSuoq uua uufiq oip purnuoi ^up '5[fi[oS[TJAV ooz si 'uoSfiA\z 0; gt;[«i!uik
uop uua Sou uio 'uoo|pj gt;[no,i op iuoj|uopoq s.iopuo^m^s sjoiu uoui inn[ uuuodo.in^j uoo .TOO^Y 'UOpSoS UOp.lOAV J|DUUI8 UO^S^OO.lS UO]) ;OUl oip 'UUA U0gt;[00gt;[ .10 fiz uojpnu doaoijj •uliz .(o.i.T0a jooqoS fiz pp^o; 'jo^uav ui Suiq uojjoav oip uo^oz uo bibiu }o u0[oddup.iuu '^B^MOiumin uouiou (]•/ •ufjz uoop o; 5j|jioSoui gt;[(i|oS[UAV ooz ;oq uio ;u[iq;)8 uopuoAoS -(iti oip 'iio}[uiu o; .ici)p[ [ospooA iuo aoiuuiu oSuq.iopuoz ouoo uoqqoq bjjobj^ 0([
•UOUIOUOS UOp.lOAV uoSo; UO[OS -o.quuiu oSi4qoi!.igt;[ spfi^fiq (Oiu .10 uoipui 'p100.10.841n uopaoAV [uz |ooqo.8 ttoSuii.iooqut ozoo[oS.ioz op .loop (iz pp 'uoiz.iooa 04 si 40q uo ;oo.t,8 .iooz '^SijoSuuu ip.ioA\ ^icosuqwl o.oii[BAoq uo oSi^nu ozop .lopuo oip Sui^sooAV.ioA op si qooj, •uopuioioop ojjfqoS.iop oaopuu 110 uo3[gt;[op 04 uozinq uio 'uo^qouu.ioAo uo^oout uoqossoq op ui oip s.toSizio.i .iooa uoqum 04 uo8.)uiqd[inqos 0J[ri|0p!|4 «10 uouoq) 'Aljq uojopiqq op tuoAvnoqoSmo 8i (jq sju U0J0[a0A [ooqoS 40111 mooq op si S^^iqof) ^jooq dougt;[ uoqo8|iiui uo uoSuoj' ^100 pp uagt;[uop fiz uoip 'tuooq uogt;|io iiojioa fiz ipp^soS sfj.id uoSooq .iooz do B^.ioupj op .ioop jp.lOW 'uooay UUA 4.IOO8 OUOO '„Uipjd-UBJJIU,, op UUA ulOOJJ^ op JO OpUlOUOAOq 40J[
•uouuq
imq Soa\ jioo qoiz jjoo.i op .ioopju«,v\ 'uoqpïq opjodu^oS .i0puugt;[[0 do 80| uua pSipauuA -.ioa 4p.ioAV 4ip ipuiuüiioS nUpuAf-ojj,, lA\noqaS puio^Boq oo^.ioiq .lopuozfiq uoo ui BU048 -Sooq jo 4qoni uodo op ui 4J|Uuuio8 jo uoao op 4p.ioAv di.iSoq 4q) uua oSioaoSuoJj
•uopnoqoS p.iOAV Sjijoq .iooa gt;[i0A\i0q 'emq uoo ui uoïjo^ o? sj[oz uo uo4a 04 uazfids .ioop 'pjuuqoS Bjuq uop do uoSuq.iooqui .iop u.1004 uop s]fiA\gt;iip qoiz uoiiuodo.in[t{ uoqqoq joo|oSljq oSuq.iopuoz 4ip 401U pioqpuo40AMio 41^ •ufiz 04 pSi|ioq4uo pA\uoqo8oq 8inq uoo 4p.ioAV [ospooA uua uo^ojf 4oq .loop iiiop.ioA\ 4gt;looj[oS 410011 Sum sinqBUOUuig ^^fijoS 8.i;)i[u.i4sny .iop 'suoao op do |ooa oip 'uouoojb o4J[uuui0S4ooq uua uoao uua 4.1008 ouoo ui ^^oo^oS uop.io.w uojoddup.iBU op sju u8lu.ioiu -U5|w op 10AV007 'uop.ioAV uouuiigt;[ pio.ioqooj 04100111 aopuiui 40111 uo pAvnoqjoA .io}|riioj[ -gt;[uuie)S oip 'uoioddup.iuu ouoavöS op ,ioop uoSuojp.ioA uufiq iio84UBid o[oa do ufjz uo 'iibu uoSo.igt;[oS ejoSuipopoui 0^.1048 i[no4 'ii0gt;[0,iq4U0 uoSoiu 4Sia\0S Siuoo uua 4800J 1100S do uo uop.ioAV 4uqo8oS Sooq Sou fiz uooqoBjo lt;ll8('B.i0Uini[„ op uoqqoq Sip.iooAuioSoj,
•p.iooAoS
-opoiu 4P.10AV 11100.148 uop .loop puuiu op UUA UO40.I op .loop oip 'op.IUB op UUA UBBp4U0 fjz uop.ioAV ozf'iAV ozop (Iq ^joo.iuio qfqopnoqdouo uojoddupauu op 400A .iBBq 40111 fiz lfjAVJ04 '.100AV 110 uooq Si4qou.n[ .luuq 4ptiqoB uo ubb uo.ioo 0OAV4 op 4dfi.iS 'puuui op ui 400A UOO 40Z '.I04BAV puouioo.148 1100 UI uup 4UBS fjz ipiUUUUoS U41gt;1„ ouoo gt;(fj|uooA\oS 'UO.IOO OOA\4 40UI piIBUl OUOO Ut OZ 40op AMI O. IA OUOg 'OzijsV opiioopju .IOOZ .1 li BUI 'oSipUOA -UOO OUOO do SippiAS.IOZ OZ UOUI jqaBBAV 'UOp.lOAV 4J[00gt;10S U0[0ddBp.lBU op 4Bp.tOOJ\
0!P pioq.iB pioqjooAOoq op uua pioqSipo.luOAO ui UBA.ioiq 4BSu0.iqdo op uup ^oop.iOA 110 1t01O8Suo.1q4.1ooA op uba Siiidoo5[.toA otiooiuoS|t! ouoo '4A\noqo8oq oiijtutij .top aopuA s|B qoiz oip 'UIB4B uop uba pjooq.ioddo 40t{ 4pnot{ 8pfj4Uiog •uogt;[.iOA\oq itodjoq fjz itotp uiopoq uop uua ti04qo!i.tA .iop 04ioopoS uoo do 4S0.1 .81440^ uoo 'ptoq.tB uouimq .ioop 'fjz iioSfj.tgt;[.ioA [uaoS SjUBpooz ttf •uo44izoq puT![ uooS uoAjoz otp 'uopoi[ OUI.IU .toop 4S1.1 -.ioa .1041(00 4p.toAV pioq.tB uop uba O4[0opoS 400.1S uo'Li[ -tio.tooqoq 04 004 jBBt[ 4p.iOAV pio48.19puo.10A 4BSuo,iqdo op UUA.IBUAV 'spuojS gt;[1148 uoSio .iBBq yooq oqiuuij ogt;[|a
•uojuuoao 40111 sjfoz tio|[gt;!Ao8 0|oa ui uo UOJJO.14JOAO tiugt;[ jont Bpuo.iS gt;[1148 p.wuoq -oq 8.i0piiB[OO^-A\uoi]^ .toop uoo udo.ttig ui puu[A\noq ttopnoq.iopuo 4Boq 4oq 4Bp 'pooS ooz puiq unq fiz uoSjozjoa uoouioSib 4oq .ioao i uogt;[gt;[0p4uo 4UU[d ouoo do fjz otp Bdm
ogt;[]a gt;[00 nojopftAUOA B.ioMnoqpui)[ o.iojjuop 0(j •ua.TOAmz o; pim^uo ub\ uiopoq uop 'S.ioz o^sjoo.iS op iSmip noui uo uo(ij opjoSoaoS ut uop.ioM. Us(iu.)uiiigt;|„ oq
•;oop uo^suoip opooS uopuo.iS oSiuiuros ui ojp 'pj^oqos Hi!A ^joob ouoo 3[oo uoqqoq sj.ionpj ofj • igt;[ojJ-g[„ uup uo;ooq ji^ ^■eqosoS Sooi] jooz uoSui|.iooqui op .loop unp uop.ioAV uo 8idsi3j' uoo.iS ut!A ^und ouoo uoqqoq uop^ds oSuq.iopuo'/ .loznp oSiuog^ •uossuavoS oaopui? uo sjo^sooq 'suo.niA uua S|0^.T0A\ ^OUI 81 UOAOAV.IOOp ^Sjp Otp 'uiOpOq uop U13A UOp ,t00p JOM UO 'ufj'/ UOZ
opwds uojozfi ouoo unj) .iopq si '^p.ioAv puioouoS Stn^JOAv ;ip sjbooz oq
•uojfiatu uo^i
uojozuooqos ouunq .iopuo ^ujd uo.to'/li ouoo Sou jJOA\}[ip saoAvnoqpmq opiooqosoS poo# op udojng; ui sjfoz jooa.ttjbav 'uo5|in.iqoS opt'ds uojozfi ouoo 'suo fiq «[« 'piu liz uoHurigt;[ 'uoSuip uouooqoe ouooS S.lOpUB[002 -AM10JJI op JBTÏQ 'UO^OZ 0^ do ^00A UOp ao iuo 'bi pSt^soAoq ^noqB.iBAvp uoo ubb -.IB'BAV '^und OUOO ^OUI UOO ut)p 81
jooui^oiu gt;(|OA\^0q 'Sin^.ioAV SipnoAuoo UOO ÏOIU ^{dsoSuiG |OAV U1!p uo^o.ioS -uodo .I001U[00A ^pjOAV puo.iS OQ
■uofioo.i o;
uo^uo.qmooq op mo o^iooiu o^suiui op ouooS uoop .rernu ';not{[odno,igt;[
^oq uopunjq.ioA uo uio uoiuooq op SipnOAUOO U93[3[Bq fiz i O^IOOIU SlUIOAV
puB} ^oq uba uopio.Toqoo; ^oq .iooa qoiz uoaoS tioSuqjooqui oq ^quiiiu -oSuooqoB ei jooa jjfqo^ozdo .io oip uo uTOjeoS ^jootj qnoq [ooa doaBBAV 'oip si i('B.i0uinq„ op JOOA puo.iS o^soq oq •uozoiq o; ;m .iooa mopoq uo;
-}|iqoBoS uop jo uio SipinAS.ioz .iooz ufiz fiz i pAMioq.ioA uopoqjooAooq o^oojS ut sjJOBpj op joop ;p.ioM ;mqd ozoq
'^p.ioAv puioonoS 'o^Sojuo
uo; uooqosjo 'gt;|fi|uooMoS fiq biuooz '[oddupaui! o;ooz jo un.iouingt;[„ op ^fijouiuu 'bi .lopuBj -oo^-Avnoi^; uop uba [ospooA ogt;[fiiuoS;o ;oq oip ;uB[d op ;oiu uouuiSoq uonnz fi^\
•uopio.ioq oz uo uagpqos
-JOA qoiz OZ liz doJBBM UOzflAV op ;o; UO 'uOpjOAS ^[in.iqoS S.lOpireiOOg-AMlOl^T op joop 0!P «azfids xa'A uo;joob opuouiqosaoA op ;o; qoz uba suo uoSuo.iq uo^booj ozoq
•uoSuo.ipoS
uoqqoq uopuo.ioiA^BOoj op uoqosBnq qoiz ;tip ufiz uu3{ .iogt;[oz uoiu oip 'uopuoq .iop Sn.i uop do jb uopuBq op fiz uoSoa 'ufiz .Timpi fiz Bjy -jb qn^B uoo 8uoS[OAuoo.io;qoB ao ^.inoqoB jo ^fiq .lopoi i uoJopuB uop .tbbu jUoo uop uba ;bb8 qosoojA ^ofj quot;qods qn;s uoo uo qostA 'lt;(s(BJ0uinq„ jo uojoddBpjBB pioqiooAooq o;oo.iS ouoo uba uoiz.iooa Tl7 s! qftll'OOAVOS ipjjqBBUI U0[001{0s (U00 ^BAOq pitBUI oSjUBpOOZ 03113 •piIBUI oqpi .iooa pipS ouoa\o3 ;oq BI f JO (? lt; uo.iop.iooux JOOA OpUOOp|OA si bMb ;our pilBUt ouoo i}oiu Sianoqsoiq ooz Sinq 8i 'k^miSb^ub^ op sqoz 'qjOA ouoavoS ^ojj ■Sub.i uoufiz uba uoqqoq noz ;bb[ puBtuoiu ^iipdo 'uooqB ;oo uo Sn.io; dBqoBjozoS oSi.ioao ;oq uba qoiz fiq qqo,i; 'uomouoSuuu yooq jospooA ;otu puBiu oufiz pjooqaoddo uoo oAjBq.iop Bjy
•;]00 uioq BH JopuB uoo ;Bp ';oiu qoo ^UnSjOA uo '.lopuB uoo bu 1100 ;oo pjooq.ioddo uooS fuod.ioA\oS9oAV 'uo;b|oS ui ;jooq Sou .10 fii| oq) Blids op gt;[00 .IL'IÏUI 'ptlBIU op S;q00|B ;0iu q).I()AV 'uop 0; ;U|So(| im .lit uo ijiuoöuuBB piIBUl ouoo gt;i|iiz pjooii.ioddo uoo U0Tpu[ •p[in.iqoS .iopoA\ .loiuunu 110 uod.ioA\oS opfiz .10; fiz uop.ioAV UBp 'iiBBpoS ^suoij) uozop ij/ uoqqoq ipSip.iBBA.ioA uop.iGAV joop ;ip qfi[o^ozdo 'pilOipoS.IOOA UOp.lOA\. uozljds op UI.1BBAV 'lIOpUBUI Op ;Bp 'SipjBBAVq.IOlU JB Soil BI ;0J]
•uoSiijioSjoA oufiz .lopuo
•10^1 'iwnq qoopaoA uo ^sSuba^uo ui yiS op :)iuoou uib^s uogt;i[o uba o^siubbiuooa oq •ubb pop opuio;8oq ufiz 1UB4B uoq[o (jq ;8fiAV uoqo.idBoS^in uoqqoq o; SuuooAopo.i oujiz
iioiiiiA0j? oip ui aAiflqaq '^maqaS .laaui uamaz .tooz s^i|03iR Sip.iooAMiaSa} .ib^i uliui ^op 'uoSito.ip.iÓA |ooi[oS 00/ 8uuii op ua uo[addu[)ainj ap .ioop .io;i(na bi sljds azap uopSoij uoSu([.iooqiii op .loop jooa (dfrnpiosj j suo.vba uua sio^ioav op uop.ioAV .loSoo.i^
•uoScf a; d.iop
;ail }ni uuuado.ing ua^io me SoouoS uoajiu op si ïp.toAV ua^uqoS ^oq spi iuoSo^ 3((j[a5[0jd8^miio unq ^aq auuiSaq nap ui .iddui 'puaAvaS uwo .laam .10 B.iaSizia.t op
uopaoAV pu'uq.rounr/Suiiq -uapuaz ö} Soav .iaA puia uoo uioq ufiz uopnoz ^SqdaoA (iz 'ju poo.iq jo.uioA ufiz sinqsuo^mq puBUiai ua ua^uz 8im|suouuiq uoutiodo.m^ spj jnp 'puoSuup -,ioop uo fium'j[ja;8 ooz si ^nai ag 'iioja o) nu a .10 uoSfij^.ioA qoiz .ioao Hgt;[(ii -oMntnm joq 'jj,io)8 .loSuoq «ua inifiq oip pumuat ^up '^[[[üS^a\ ooz ei 'uaSfiA^z oj gt;[Ut!uis uop ui!a Sou uio 'uaanu gt;[na,i ap iuajjuapoq s.iopnojiivjs sjohi uaui uin[ uuuodo.ina uoa .igOjY •uojoSoS uap,ioav gt;[UT!Uis uaj8joo.iS nap jam aip 'uua ua5[003j .10 fiz uo^oui do.ioiji •ufiz jo.i.ioa (aaqoS (iz jvpjo; 'aa^uav ui Suiq ua^oav oip ua^az uo siuui jo uaiaddup.mu '^s^uouin^n uamau fig •ufiz uoop 0; 3[fqo2oiu j|!jiaS[UAV ooz ^aq uio ^idyqas uopuoAaS -jm oip 'uogt;puu a; .luupj jaspaoA mo joiuuui oSuq.iopuoz 01100 uoqqaq sjaonjf a([
•uouiouoS uap.ioAV uoSa; uo[oS -a.quuui oS|)qouj}{ spfijfiq jaui ja uaiput 'ptoo.ioSjin uop.ioM [uz jooqoS uoSuq.iooqui ozoo[oSjoz op ,ioop (iz Vp 'uoizjooa oj' si Vt[ T'a joo.iS .iaoz 'jSuaSuuB jpaoav pcosaqtjd oSu[i3aaq ua aSi^nu azap .lopuo oip Suijsoo.w.ioa op 8i qaoj^ -uopuiaiaop o}[(iioS,iop o.iaput' uo uasi^op 0; uazmq uio 'uojqomuaAo uojooui uoqossoq op ui aip bjoSizioj jooa uogt;|uui 0; uosjliuydjinqos a}[(ijap(jj 1110 uouoip 'Afiq uo.iopiqq op iuoAvnoqoSuio bi fiq bju uoJoptoA jooqoS ?otu tuooq ap bi Si^njaf) -yooq dougt;i uaqo8[mu uo tioSuof ^iaa jvp uogt;[uop (jz uoip 'ulooq uogt;iia uanaA fiz i pja^soS sfi.id uoSooq .tobz do s^.ioupj ap .icop jpaoAV 'uóoay 'utja ^ioos ouaa '^uqud-nbjjuin op uua uloogt;j„ ap jo apuiouoAoq jojf
•uouuq
inn[ Soav (uoa qoiz gt;iooj op Joop.iuuM 'ua^uq oppdu^soS aopuujua do ko[ uua pStpamv -,ioa jp.ioav lip ipuitiL'iioS „«inB^-ox» 'AuioqoS pmojsoq ooj.ioiq .lopuozfiq uoo ui buojb -Sooq jo ^qoiq uodo op ui ^btjuioS jo uoao op jp.toav duSaq jip ui;a oSpAaSuajj
•uapuoqos p.iaAV Sqiaq jooa 3naA\')at[ 'smq uaa ui uagt;|oi[ 04 Bjpz ua uoja 04 uazfide .ioop 'pjuuqaS Bftiq nop do uoSuqjooqui .iop u.ioo) uop s[!j A\gt;jip qorz uauuado.m^ uoqqoq jooiaSfiq aSuq.iapuoz jip joui pioqpuojoAiuo 4111 •uliz oj pSiiioq;iio pA\noqo8aq Biiiq uaa ^paoA^. jospooA uua ua}|05i pq .icop iuap.ioAV p[öo5[oS 41ó0u Suiu smqeuouuifj 'pifjiaS saaipj^snY .top suoao op do (ooa oip 'uouoo^s op[i}uuioquot;iooq uua uoao uua 4.1008 auaa ut p[0lt;)-gt;[08 uap.ioA\ uajaddupjuu ap sp; ^s^moui -ngt;|u op 19AV002 -uap.ioAV iiouungt;[ pia.taqao; 04100111 .xopuiiu 4aut ua pA\noq,iaA ,iogt;[ri|ogt;i -gt;[uuiaS oip 'uojoddupjuu ouoAkaS op aoop 110S110.1p.10A uufiq uaB4UU[d 0[aA do ufiz na 'uuu uaS,),n[aS b.iaSiiipapaui 0^.1048 qoo4 'ua^o.K^iio uoSoiu 481M0S Siuaa uua 48OOJ uaaS do ua uap.ioAV 4uqosaS Sooq Sou fiz uooqoBjo 'u8tu.ioiunj[n op uaqqaq Sip.iooMuaSaj,
•p.iaoAaS
-opaiu 4p.i0av 11100^48 uap joop puuiu ap uua U040.1 op .icop oip 'opauu op uua uuupjuo (iz uap.toAv ozffAV ozap dQ -4,100.11110 j[fi[opnoqdouo uo[oddup.iuu op 4aoA .xuuq 4aui fiz ifiAV.104 '.looav ïio uooq Si4qou,o[ .iuuq 4pnqoB ua ttuu uo.ioo ooa\4 op 4dfi.iS 'puuui op 111 4Ö0A uoo joz '.104UAV piioiuoo.i4s uaa ut uup 4UÜS fiz ipuiuuuaS ll4igt;[„ ouao gt;[fquooA\0S 'uo.ioo /o'oa\4 40111 puuui ouaa ui oz 4oop amio.ia ouoy; ■ozüav opuoopju .iaoz .111 uui 'aSipnoA -uaa ouao do Sip[nAS,ioz oz üam 4qo8UAv 'iiapjoA\ 4J[oogt;i.)S ua[addup.iuB op 4upjooJ\
•4joaq 4Si.i,ioa gt;[|a
aip pioq.iu piaqpaAaoq ap uua ptoqSipo.iuaAo 111 uuA.ioiq 4sSuo.iqdo op uup 4[00p.i0A uo uo\o8Suo,iq4.iooA op uua suidoosjjoa ouaaiueS^ ouao '4Mnoqo8oq oijiiuuj aap jnpuA tqu qaiz aip 'uiujs uop uua pjóoqjoddo 40i[ 4pnoq 8pfi4uiog •ua5[.taMaq uadjaq fiz uoip luopoq uop uua uo4qon.ia .iap a4[aapoS uaa do 4Sa.i Si44a,w uoa 'pioq.iu uauunq aoop 'fiz U0Slj,n[.i0A pjAoS Siuupooz 11 [ •uo44izoq puu[ 1100S uoajoz oip 'uopoi[ ouuu .loop 4S1.1 -.10a .io4qoa 4p.ioav 'piaq.iu uap uua b4iaapoS 400.1S uag; -uo.iooqoq 04 004 auuq 4p.ioAV p[04s.iopuo.ioA 4sSuo,iqdo op uua.iuuav 'spuojS ^1148 110S10 .iuuq 4jooq oijuuuj oj[|g;
•IIOJUUOAO 40111 bjjoz U0[[UA0S ojoa Ut uo UOJJO.qjaAO ttugt;[ 40IU spUO.lS 311148 pAMioq -oq 8.topuu[oo^-a\noi^ .loop uoo udoang 111 pnujAvnoq uapnoq.topuo 4Boq 4aq 4up 'pooS ooz pituj unq fiz uoS.iozjoa uooiuoS[u 40i[ .ioao iuo}[^ap4uo 4UU[d ouoo do fjz oip sdiu
05{|3 3[oo no.iapftMJGA sjOMnoqpunj o.toijnop ofy •uo.iOAmz pm.ujuo ub\ raopoq uop 'il.w/. ;)}s;oo.iS op ^Simip uoui ud uafu opjoSa-ioS ui ^uu[doS uap.io.vv ^s^iuaiun^,, o([
•^oop ua^suoip opao8 uopuo.iS oSiuiiuos ui oip '[ayoqos tiüa ^joos ouoo gt;[oo uoqqoq sj.iouj^ oq ■ mip uo^ooq fr/
•^riqoaoS Soot[ .iooz uoSuipiooqui op .loop unp uop.ioAV tio eiusBj' uoojS uiia ;und ouoo uoqqoq uoprjcls oSui[.iopuor/ aozop 0S1U03 •hossuavoS oaopun «0 s.io^sooq 'suo.ida uua 8[0^JOAV ^OUI SI UOAOM.IOOp ^Sip Oip 'lUOpOq uop UIÏA pjBB U[gt;p JOOp [OA\ UO 'llfi'/ 110'/ opiuls uo.iozfi ouoo ui)]) .lajoq ui '^p.ioAV puioouoS Sinqgt;j.ioAV ^ip fipsooz 'rlM.o?/ü^n oq
•Ua^JBIU UO^Bj
u0|ozu00i[08 ouunq .iopuo ^t)))pl uojozfi ouoo Sou jjOMgt;|[p BJOAvncqpuiq opiooqosoS pooS op üdo.mjj ui sjjoz .iooA.iT?i3AV 'uo^jiujqoS opt'ds uojozfi ouoo 'stio (iq 8[B ';oiu jjz uauunn 'uoSmp uounoqos ouooS s,iopui)[00/
-AMIOI^ op JDBQ 'UO^OZ do ^OOA UOp .10 uio 'si pSt^soAoq ^noqsjBMp uoo ubi;
-.IBBAV ';uild OUOO ÏOUI ^0^8 UOO UBp 81 jooui ^oiu gt;[{0A\^0i| 'Sin^.toAV SipnoAiroo uoo ^oiu ^idsoSuio [oa\ ui)p uo^o.io8 -uodo jooiupoA ^pjoAV puo.iS Ofy
U05JU0.miI00q op IU0 O^IOOUI O^SIIIUI op ouooS uoop .iDiiiu '^noq[odno.igt;f ^oq uopiii!.iq.iaA uo iuo uoiuooq op SipnoAiioo uo^Bq fiz i o;iooui Siuioav put?] ^oq uba uopio.ioqoo; ^oq jooa ipiz uoaoS uoSuii-iooqui oq '^BBUI -oSuooqos st jooa ^fijo^ozdo jo oip uo umqsoS yooq ^noq jooa do.iBBAV 'oip 8i ((Bjaran3[n op jooa puojS o^soq oq -uozopj o; ^in jooa mopoq uo^
-jjiqosoS uop jo iuo SjpjuaSjoz jooz ufiz flZ i p.VlllOqjOA UOpOqiOOAOOq O^OOjS UI SJJOBJJ op joop ^pjOAV ^UBjd OZOQ
uoi uooqosjo 'j]fipiooA\oS fiq sjbooz 'joddBpjBB o^ooz jo (lBJourngt;[„ op gt;|fiii)un)u '8i joputq -oo^-Avtioijij uop uba jospooA o^fijuoSio ;oq oip iuB[d op }oui uouuiSoq uojinz fi^\
•uopiojoq 0Z UO U0J^BI[08
quot;JOA 1{01Z OZ jjz doJBBM UOzflAV op ^O^ UO 'uOpjOAV ^gt;|injqoS SJOpilBlOO^-MllOI^J op joop oip uozjjds uba uo^joos opuo|{ii[osjoA op ^o^ jjoz uba suo uoSuojq uo;8oój OZOQ
uoqqoq uopuojoiA^aooj op uoqossn? qoiz ^Bp ufiz ia»?] jojjoz uoiu oip 'uopnoq jop ihu uop do JB UOpUBq op fiz UeSoA 'ufiz JBBp[ fiz 81Y 'JB ?1TH8 UOO 8U0S[0AUOOJOJ 1[0B JO qjnoqo8 jo jfiq jopoi i uojopuB uop jbbu (uoo uop uba jbbS ijosooja joj[ -jjods jjiijh uoo uo qosiA '^a^jouinjjfl jo uojoddBpjDB pioiijooAooq a^ooj8 ouoo uba uoizjooa W'/' 81 ijflJUOOAVoS i pjjjJDDUI UOJOOIJOS (U00 JBAOq piIBUI oSjUBpoOZ 0gt;|jg; •piIDIU Ogt;110 JOOA JBJOS OUOAVOS 'JOIJ 81 f JO g i UOJOpJOOIU JOOA OpiIOOpjOA 81 sfids JOUI JlUtlIU OUOO
ijoiu ^[jnogt;[80igt;[ ooz Subj Ki 'sjbjiSbjubij op 8j[oz S]|oa euoiWoS :)ojj -Subj uoufiz uba uoqqoq noz jsbj puBUiom jBpdo 'iioojjb joo uo Siuoj duipsjozoS oSmoao joij uba qoiz jjq ^OJ^ 'uouiouoSubb yooq jospooA JOUI puBiu oufr/ pjooijjoddo uoo OAjBqjop sjy
•joo IIIOIJ BU jopui! UOO JBp 'jOjU gt;J00 JlltlSjOA UO 'jOpiIB uoo BU ^100 joo pjooqjoddo uooS f uodjOA\oSSoAV 'uojbjoS ui ^jooq Sou jo fiq oip sjjds op ijoo JBBU1 'puBiu op SJIJOOJS J01U JJUOAV 'UOJO OJ JUjSoq i]Il J,f UO JlUoÓllUBB piIBUl ouoo jjjir/ pjooijjoddo uoo uoipuj 'jjjinjqoS JopoA\ joiuiuiu uo uodjOAVoS opfjz joj jjz UOpjOAV UBp 'UBBpoS ^suoip uozop jj/ UOqqOlJ i pSipjUBAIOA «OpJOM joop JIJ) J0J jjfqojjozdo 'piIOipoSjOGA UOpjOAV uozjjds op UIJBBAV 'uOpUBUI Op pp 'SjpjllBAVSJJOIU |1I Sou 81 JO]]
JOJBJ JBBq JJOOpjOA U0 JbSuBAJIIO UI JJjS op 'JIUOOU UIBJS UOJJJO UBA OJSIUBBUJOOA OQ •UBB joop opuiojeoq ufiz IUBJS U0gt;|J0 jjq jsfiAV uogt;[o.idsoSjin uoqqoq oj SiiuooAopaJ oufiz
itti i^pnoq gt;[i)«,T(lsoo^ onoo 'ozftw sptrej s, jbbu 'uo ^poo.r^do jo}sooiu-oiuohioj3d s[t) 'pjooijaudJo uoa ao si uo||iiAoïi oppq uj -ppiopaoa uoSui[oopju ^uuu uoa ui (iq bi uup 'pMTioqoS .mnui uoo jo quo^v •ufiz uoptqoq [ospooA ;oui oqi! oip 'uoSindoip.iaA ^msu 1100 iivp yooq uo Sooq ,iopui gi {ó} fi spfi^iuos si ofpmjqo^s op jo jiqd ;ojj -pSizoqoS .mnxu op )o ^gt;[d ;oq jo qi,ioA\ juaoS Siuüpooz uj -[iav ;oq .uiiiav uo joouubav u03[in,iq -oS urn; liup ^oq qpav^oq 'uoaoSoS iqoa pq uiit? .io;qoo qoT[ ^pjoAV epfiquios iuopjoAV 0} uo;oSoS oajoz b^uupl op do ma puio^soq ;oq ei uoouioSjn ;oi[ joaq -ppquopioqosaoA o^oo.is ^qosjooq 'uopoqoSuiii) q),ioA\ uo^suS op iiuü jospooA ^oq do.nJTiAV ozfiAV op uj
•uojuiqd o; xiojoddtip.nib' o^ooz jo U8('u.i0uinq„ mo 'o^oz q.ioAV ^oq uuu ooz uopoq oufiz 0J8qAVquot;0J0qAV 0lL ï^P ',I0AVTl0fl 0Ï .mmu uo.io;oo.[S Sou ^ioo uio joop ^oq ^oui qoo imp siïav ^oq iuojjoj^ioao o; uuoiq jopuw^io 'ui uoSoouoS unq .10 uoqo^s uopjooqaoddo oioojS oq 'uojoia uua ïsooj .10' 'lioaBAv uouioqoS 0.1,toa uo opuioq m!a oip 'uoéuijjooqui uopuozTtip uopuoq Sutq uoSt'p ouopioqosjo^ •//»»/ jfiiu Mpaj.tlju^f 9Udd uvp Midiu uo poojq lioao ^Sooq jo;oui V,t ^uoa^uio quot;sbav ozop Luuuu uouoo uua ui.ioa uop ut ^iqosoS uo^sifS oufiz .I00A uoquoqosoS uo u0[0pptu(KU0A0| op aooq^BuS op pui{ '^quisui Suippoui BuSuy ubajotav 'pjoquoSojoS oSiuepooz óuoo fqi ^oo.iS .iooz qfipmnpu si 'qnnA H^B[d — punmuoS s.iopuiqai op aoop — ^booj uoo qjnz fiq oip SupsiAvqjoA oq
uojopur? ^100 jooA s4'Bi!|d op[fi)UH uo .topou jpe sdt!p]fluoo uoo? oiq.iuq 'uapuGMoSdo pioq -Siuurzjjuuiqmiljq fii[ p,ioA\ qfqoptng; 'uoqn o; uo^o.jq opiiq uo uafiubav/ o^ uouodiïAV oSqqooqjpiop 'uoSuudB o? Sooqiuo ?oui ju ^ip opiossiM fii[ iuoq fnj siu doij p.iuq ooz gt;[(l|opiiio (iii^upooz '.ioijoub uo .io||otis ji! uoSuiSoMoq ouijz uop.ioAV puuq.iouiTtzSuT?r[ uouuizjoa uoqo.iqo8)i? o^ioq 0S11100 fitj jju.ids f'uj.nnqi iuopzoS uojbav puo.iS «op do uoms oip 'uo^suS oufiz uo .innuisfids uozop uoqosBn? ^iii.io^qoi) uo -.iooa jjfijoiqos uoo? doq fij[
IQt
•UOAOS uo^saom uoAoy ^saoj o]ooi{o.(? ^oif uiae 'ueddi.iSoq oufiz .iuuu 'uo9m[o:gt;[iiü.u| eiiou^ 'uopuoqoS SujibcI 0pu0A0[ uoo 'ioiIuiim
JO Sl!|A 81« '813av }]0}R UOJ^.O Hl!a OpiIlO ^Ol( U1MI i U0gt;p[(4B0SSD[A S[« U0J]0|B UO]1l[ UOJf -5[O^S j13;il13t3 uoo .mmu uozop UI fiq pi5t[ SuIJDIS.IOA -qDSIA UO ipSOOlASUO^JBA IIOgt;[ -5[n^8 'uoioddbpjbb o^ooz uo ouoavos uüa pAvnoqoS .mmu uba ^joos ouoo [)iii[ ^eooj ^oq uua .ioaos opjnti o([ o'/fiav 05[fi[03[buij0a jooz ouoo do pioqSpSopï oiooqos op yfijqas -oq fiq hiOAoSoS ^eooj uoo gt;[[nr/ suoo pjow s.ioAfr.iqos sop puoi.ia jioo uca oj»o .10j,
•do ojhui oSooq ui 'no.itiqoS o[oa uüa uojpiui ^oi| ;oui uo 'joopjoiq qoiz ^putAV uo ^{onj op ui Sooq ;Sui,id8 fiq ijoou uo do o^uun.i uodo op ui 'opuofiiniA\/ ju^-s^qmu ^ufiz '^dooj '^pjoAv uoaoSoS ^sooj ^oi[ uoia\ joop 'pjooqaoddo ^ojj 'SuiJij uouoo ui uo^iz uo}8uè op uudS qujd ^ip ucopuo^j
•uo[oddBpjBB ouo.woS uo o}ooz joui pinA -o9 'uopumu o^oo.iS uoui ^8}t!iï{d ;i![d ^oq uua o^oopoS o^BuoAoq ^oq dQ •uoSiiuqoSdo uopjoAV opjooAV ut!a ii;)gt;[ir/ o5|(qo9.xop ojopui? uo j[ods uo^n^s — uofreuq opSooapoS püjsooui — qosiA ptm.i.iooA o;oo.iS uoo uo-jquq 8gt;[[oav ubü 'puuoAoS ^ii[d uua q.ioos ouoo ^pjoav .tg quot;ïpjom UOAoSoS uu;t3suu}[ uopioïsospav (uoo joop ^ip 8|«00Z ^800J uooavoS uoo aooa uojospio.ioqoo; op uua piooq}[uop pooS uoo suo yooS Suipiooqjn opuoS[OA 0(f
•p.iooAoS^in 8inip-8Sfi.n[ op uup ^p.ioAV gt;[fl[Oui«iiJOOA i jstmpoSi uo uoSuozoS ^p.ioAV ;sooj ^oq uisa uozooduoqossii^ op u| gt;mnp uo}[oa\. ouopioqos.ioA ^sooj ^oq ;T3p 'uoofiq puwj.iooA pioq|OOAOoq opuoztjq.iOA ouoo gt;[[nz spfijmos ^Suojq pjooq.ioddo pjuu .looz uoo i8i SizoAvnut! jospooA Siuoo Sou .10 8[u 9mq ooz uoanp uojsooj ozo([
*UOpjOAV UOAOS
-oS UOZ U0UUU1^S-0^13gt;|IUj^ op Jt! UÜU O^UOJ Opuo9[0i op Ut gt;l[OM;Oq '^SOOJ UOO .TOOA uoqqeq O? pniM.iooA iuo 'uo^utqd Suz uo[oddupjTJTj opoz uopoq uopuozinp fiq '^qoozoq 0-,0,IA\'0,IOIIA\ 0X pjooqjoddo opuioo.ioq ^oq liq 1100} ^«p '^Soz suSuy •uopfi| uo^sooui .loSuoq jjnq Smq uopu-uuui .to^tjj uuAJOiq o9[()aoS uo; 8.iouomui op ^npooz 'iiqifi!q0B.t0A o^ pum.iooA uouibzSoouoS ^100 uio ^p,ioAV p.iopuiqdoS ^qu;8ip jooqoS uoo |i!p '[tnii(OH oSi^qonsno.i ouoo qmz do qoo uup ufiz uopuqsooj .iozop oSiuuuog •oy.jjiAV op|nii .iooz 01100 do pop qp fiq 'ijoaS ^soo; uoo pjooq.ioddo uoo 8[tj ';up 'uoijo^sjooa qojz uoiu ui?q 'sjjonjf .top si q.touitioq ^fi[05[uzpoou uo uooiuoS[U uoo gt;[prz pioqfi.tA^STiS
•iiouiouoSSoav pTiq Suqujoq .xopuoz pq uoiu ;Bp 'uoz uop -uiAoquiiuo aodooq.iOA o; sfi.id uopooS ^ioo jooa uoq.iuA uoo puq p.ioScoAvoS ^up 'gt;||nA oSququi pq utja Sini[0^8,ui0|0) op .toao sjfqopuoqdouo uo;8^.ioqos uo [baoS }0[[ ^oiii .iooz uojit) qoiz uoppnuu.TOA li/ -uoq fiq ooq uo jütjav 'joouubav uouiou oj }oi[ püq ;|9o.t 'pjOAV UOAoSoS piu Ujoq ^oq uoipui 'ozop ^Tq) UO 'UOIZJOOA O} [OSpOOA UUA J38[V!I0.I uop 'sbav puiq ;oq utia o^iiooa\oS op qoq ^Tip opuoSSoz 'Soav uo^8|ini| op uoppnsq iió Sn.io^ .to^qoo TioSmft uoqozoSpoui oufj/ -[o^oji uoaozfi uoo uo qoo.iq opno ouoo ^uui '.io^sooq uoo do uoqjBA ;oq uü.v jüajt' uop fiq Suiq 'uops^oq oj jooa .10 jopuoz uoutou op|iAV jospooA uooS qonquqyoiQ .itreQ qqoop.ioA uo uopousoS uoqqn^s u; .ioip ^ot{ 81!av tutjuuiui oSiuioav uouutq uo quot;noz o^oo.iS 01100 qfinoppiuuio oppoop opuoipoq oqosjMnqui uojj ■suoq.nu oppnq ouoo 9uqo8;oid Hz uo^ootu^uo 'uoppTiq uojuj.toa d.iop pq fiz qwpnjij
•uo^BA.ioq 0} qo8.TT!iu 4uTiq uo uoqqoj^ o; do qSqdaoA uosuqopmooaA op 110,1 -km 'uoqqoq 0} ^qouMoS Sup 1100 sjooS.ioa o) -iioSljjq :)oiu .io}i|oo uoui ii(»[ .iooui SuOpiBBU osiiioo .IOOA UodoOgt;[.tOA U0J0dd«p.T1!l! puum ouiopi ouoo [0a\ OpjlAV .louuitij u0j£ •uozljAV 0} 9oav uop unq mo uoj^uqo8joa oppAV 8piS uooS sqoz unq uo op.toSioAV pioq -fi.iA^8us ^inpuo.i ciTiqoapozoS ufiz uo uioq oip 'iut^s uouoo fiq uoo? uitiavq uo pSopSjit pm^8)i! uo^oo.iS fi.iA uoo 'nojopptHistiOAOj .lopuoz T) li fiq 'piiq fj ] 1 quoqfi.iA^STiS 0.10S00.IA op qo^ SuiJjqo.poq pui opp^ouu oq(j[0}[uui.ioA ouoo ^juiiq.toA aoAlj.iqos ot)j|ozo(j;
a^8OOAV0S 81 Sqoop
-jooa jopuozfiq piu unq 'uopiq.ioq pq poui gt;jt 'oip 'puojoooSqn yooi{ uoq Jo poójAiu |ooa r)0iu Sou uogt;[ui)i5[ pui SunSiuo op jbuav 'puiquouutq pq ui uoaoopn^soq uoq poul 'UO.TKAV .TOSOO.IA (jz S[T300Z |IAV UOIZ UOq Oip illflZ J1!Z p.lopUTï.TOA [00l|08 ^I0J| IIOUUK) S.IOp -UTqoo'/-Avnoi^[ ,iop jo^qnjnq pq ^up 'uoqopjopuo.iOA oj uio uopo.i ojjti pupoq
•.too p?
unq ppo.ip uo q.iop aooz uoi| fiq 8i pioqqfiioquuqpaio ut!A jooaoS ^i(j •uopaoipoq 8|i! mqi 'uop.iooqoq oqiiuu} op p^ fiz josqu .iooui uo uo[opuuqoq o^ pioqunnsz^.Kiuulo pui
OQT
uoq 'noqqoq Sipoou ^sjodjoq,, oipspuiïjui fiz ispi 'pooS uoop uoinjodo.nia op iro -uBifjBuo .IO0Z fiz ufi'/' uopuoipnq r[y •(io^8ino|ogt;( ,iop uogt;[joav uo uoSooa\z ozoojo^nj ^oq .nitiu uogt;[figt;[ o^ ua üapia.uls quot;o; uoo; uo; Jjiqosdo unq ;oiu .loop pij; uouunq mu oqoop -oS ;ooiS uoa uaSuejq ft^ -uo-siJaAV fiz ^up uup joaoii tioiopoq uo Siniqo8.ioAuo uo in( fiz uop.idav 'uo.iOAfipoAV uouunsj ubuodo.in^ uo;s^o[do8 ;8Smq uop ;om ;óui 'Suiuuuds -UI ö^sooui op ;OlU gjjoz 'fiz uo ufiz UBüpiOA qfi[0j[5JlUU0S .io;qoo ozop jttup i BI Sipoou uoyooqoq ouunu jooa siii iooaooz jjz uogt;[.ioav uo}[fi[0}iuo.id8joo uouunq iij„
uouBodo-ing; opjBBqosoq ;oui Sub8iuo uogt;|rqoA\no.i},ioA aooiu 1100 ,ioop uop.io.w uoipiz uoSio uoonB nu unq oip uo^Sqd — uo.ioo^ o; uo;St[d ogt;(fi|opoz jjoo OAjBq.iop uoo5irqodd'Bqos}BBUio;s9i}SiAVo8.Topoatuoo uoSuq.ioo^oq ouunq uoqqoq uo;oS.io\ fiz ;Bp 'uoSSoz qoo; 5ii ;oow '.lóop.iBBAV qoo uoSuqopuoz .iop ojsuotp.iOA op gt;[( Sooq oojj,,
;opuaSioA ;oq ;uo.i;iuo.ioiq yfuqos 'uoSuiiopuoz .Top .9'aiu0i[0 -00[J0Aj[0z op uo JOAfi uop JOAO ^qoo.ids JOI uo;s;oo.iS uop ;oui pftqi! oip 'qoBquqyoiQ •ufiz 3|fi|05|UBqjB SJOpUB[Ul op ub a JB uo [O0qoS s,l09jZI0.i op .ibbav 'puiq UOO ui uouiojj -jooa iaom 8jfiAV5|ip .tooz' 5[fii,mnjBU oip pioq.oipuB;suio ouoo i tUBAvq uoq fiq Supuo/ do oip .loStzioj uop jooa uoöp o; qjoav Siuao qoo jo 'ubb uojoSioav o; (quBjdimqos jo [ospooA unq uopjooj uozop i u0pj0A\0S .io;qoo[s jooa ;8izdo ;ip ui uaSuqopuoz jop JOAfi iia;8;BBqdsuu uap joop gt;[00 ufiz 'ufiz p.iooqoq mopuojsijq^) ;oi( ;o; ojp uoSuii.iooqut oq •SuiuooioqoïoojS ouao djnq ouunq jooa 18UUU ufiz do uoübja jo eqooj;s;8oj 8pfi;iuo8 oip fiz 'uojoSioav 'uapoiq a; d[nq ;aiu uio tuoq uba 8;t)b[d ui iuapjoAvaS Spqoopjo^qoB ua SqBqui fiz ufiz 'uaizjooA pspaoA ais^qooza^m ;aq uba uo uoaoS ;uq o;8aq ouunq uioq 'ilauiojiioavjoa jaSizioj uop fiz^Bp s^BBpIuj moSooja UBp [tja^sbS 110 pjoojaq japuiiu |00A ujiz 'uoqqoTj uoop o; 8jo;uBphiioA 03iub|q ap ;aui |oaA aip uoSuiiJooqui op uo pjopuuu -joA qfqoqjouiUBB uoquBig op ;oiu SuiqBJUBt! op Joop jo^qoo ei pjBB opjim azofj
•;aoiu}uo SuipioqoB
oSuiq ouoo bh xuoq fiii 8|b 'puouA jo ;ubmj0ap00|q ^ao ubb uoaoS qoo; ;oi{ nil jbz 'opSirtqjaA pi)) uouitnjoS spooj fiq jbbujbhav 'uaSojqoS yooq ;r/oq uljz ui (Ijoav.iooa uoo pioqjB uoSiJnpSuBj joop ijobj^ uoo uoipui sqo'/ -ua^izoq fiz ;bav moq ;oui uopop ua uaaiuaS uajapaoS auunq jb fiz uapnoq 'bi opuBB^soqBU uoo ^sbS op uoipuj -uoizjooa joepooA uo Jtiip uba qljqoppiiuuo uo uo^aaqaS ui0q[0a\ uadjop op ui ;pj0AV 'uuBodojng; jo japuBjui (jz^aq 'SuiiopuioajA uag; 'piiui ua fijA^suS jaaz ufiz BjapuBiaox-A\noijlj 3(i
•xNsnu.KOHimi xaxoaNWKv — 'aiNooAvao aoiAoo'iMnrur aNHH 'nosaaTANaiiDSNaiv* nva nmj/t xan — '.oanisiin noiz xan naAaoii Ka siKaaaaxan hkhz 'NaxaKaiiosKaw ijh — 'SNaauvA nva KaavHH xa NaoNVA xaii — 'NauHOAv naoNVAao ivvoadva aa Na lt;4iavim-iavim„ ad aon — 's'iaooA nva NaoNVA j.an — 'Haa.is aa Na avvn acr 'ama aa 'laN J.aii — •xsonvaiiosia ad — 'suaxsao ua Na'iassoiï — ,/d'iaHos-VAVv.i,, ad — 'adNaoa'r anosdsiviNi aNaa — •s'iaxHOAv-NauvA Na iviva-'iooa ad — 'NaxNaoao nva Nadiauanaox Na NanossvM xan — 'laaavdavv axaoz .10 „YHaKnM,, ad — 'NadNvre -sricfs — 'NaiaaaiNSNaAa'i nva «nnw aa — M.saaa nosdNviaaz-AvnaiN Naa — 'oKiNoo'iaff anmn 11 Na Nauaanxsvo aoriviiNi ad — oNiAviiosan «ad oNiaHaAvxm — •siiadNViaaz-AuiMiN wad (iianfiMAXSVO
'IMSCIMOA .LM11 NVA ONiriK'UlMÏI N5I OHVV M(l
'4lt;IVH5ÏIV,, KaNHMJ.S
•yo.qunn liq .10 iioui oip pioqjopuozfiq ojijo uoAfuipsoq uo do uogt;[.ioiu fjz uo uouibu uoqqoq '^Pr.! ^oq hjjoz «(' '-uo^ut?[d ;oq ;in uo[OsSuoaq^iooA.
110 uojoip ouunq jy -pjaoAaSui uop.TOAv uoSuqopuiooJA .loop ;)gt;|[oa\ 'oip ui s|r! 'uo2 -uiJiuo uoq oip pmq uoSia unq uva u0d.ioA\.iooA op ui Smqoq poAuoAo u.)[[o^s fr/
Mop.iBi?AqosiA|BAV uo0 uüa uio^idtïjj Jopniijoo/-Avnoi^; uoo stjav £^81 u! uo opun^.iDHA. -ooz ,iop uomioqoS o.iop.toA op ui joop sjjoz uoSuup .louunq uoSimuiog ^(iqos.ioA jjfq -ogt;[.ioiuuuu ouunq op tniA oip 'uouuodo.mg ,iop ozjlA\ op do uo.m^soq uo^ooq op tupjoAV uojooj uo uopoqooz opuo^o^s^ti qoo fiz uopaoAV 'uiiz «.lofiooj opuo^ununin uo ;sooa\o3 uooavoS ufjz jo^'üav ^oq utm uoaoj unq jaoqoS Ijz .jukq 'uodoqos oqosoodo.uiy; do uozoj^iiui 8[B s|fiAO[ip qoiz fiz uo.mq.ioA uoop[oa o; utnj .10 uio uo 'nouojoooq uoSm uo}juiq{[ op (iz oip 'uoddtsqosuo^oAV uo uo^suuj[ opuoi|ii{08.i0A op in U0[[0}K uoop üiiuioq o^s^oo.iif m ^(.'[quot;^n^iiu uoq yooq p.iuu oSuoiSgMnotu ozoq 'uo^oav uopoqaopuozfiq o^suuu op uoiz (iz ^iïav som! uua uo||iav fjz i3]fi[0pBza9Auo ei gt;([oa ^ip UTJA pioqSiaoiasMnoiu OQ ■UBUpoSuuB si ozop iuoi{ uoia\ .loop 'uioq uiïa ijiuqoS ;oq qoou 'SuiSipoopq opjooqoSui jo O^lllIUOZOAV fizjoq 'ouoo .10U11U1U ^OOS.IOA qoo; I.TOL'J^r UOO i UOUIOU O^ gt;[llti.lAV tuo joppiui uoo spf ^injqsiui gpfniuos ip.ioA\ 'p[i!iuiioS ^p.io.w in;a jjinjqoS pooS uoo jo sju gt;[(io Sr^nu ooq ' uoSnoqoS o^.to^s ^iq 'uoSSozdo uoj[ p.iooAV .iooa paooAv uioq jjq ^Bp 'joq }[ooiq 'snuisiqoo^BO uop ^iu p.ioAV pSov.iA.iopuo fiq uoo^ uo 'pjooq ^oq ^in sjoqjiq 8op uo}[gt;[n^spjooq ojooqoS uo uoSuuzoS o[oa ^oiu '}jjogt;[ oqa8[oSu^[ jop qnuoip o[ooqoS op opuogt;i fill 'uoaoS o^ ^Si.i.iopuo uio pnqosoS ^s.io^in uoSnoqoü gt;[.10^8 uooAVoSuo^inq ufiz IUO SBAV ■BUBUIO.IOJJ ^JOOIl p.IOOqoS ^100 (iq Oip 'pi0qpU03[0.ld8[0AV oStJUA UBA Soj^lB^S o^8uooqo8 .top uoo spj ozop Qjfj.iqosoq uo puigt;[ uoo uba suioju.iSoq op fiq uopuoq opo.^fij ouoo 8uao moq op.iooq siiSuy 'uo^si.uopuo o^ uopoqspmq oufiz uio 'uozio.i opuofiooui -.i0A uo oSimj KlfiA^qip fiq uiuujopuo '8i)A\ ucm pno uoo (iq [oavooj | 'uoppioqos.iopuo inimsSlj.nj 8[i! uioq oip '^su.io uopjpzuop uo ^q.nuq opjjozop fiq opjo}p[iM^tio (jq.ioiq . JOZUAVJOPUO 8pï UIIÏ13Zgt;[J0AV pli^[« JO^iq SBAV UO p.I003[0q (jl[ paOAV pfi^ UÜA doopiOA 1!]^ 0W00U1;U0 Sutppuoz uop |8,ioo ^oq fiq .ibbav 'oqBAUi^o 0^ joav uo 'puqq fiq pjOAV uu.ioiq P!!4 uo^joji 'uo^wlo puuqaopBu uo uoppoop uopuiifiA 009 uo uoiubuu; aqBd„ op uoS -ui[oS[oa oufiz uo fiq .nwAV 'nJuq-.^.iOAOj (lo iuaubu uoo sbav ^iojuoduAV o^sibbj ufi/
-uoqqoq pjoopoS qo; opqoz^oq liq noz 8bav ^di!us;uo dsqosuoStreAoS oufiz ^in joiu fiq uoipui iuo^odo uodjoq uopuBfiA uojibaoS ojoa uo uoiuouut uod[oq aqBd„ oSiuoui yooq |i|[ ^p.joAV puioouoS gt;(fi[uoo.v\oS liq squooz '[SuoT[g jo tSuojj ^ pjooq.ioddo opoo.iAv ;oq .icop uoutouoS uoSubaoS suoo 8j UO 8BA\ UoSuof UOO fiq ^.I0p08 p.IQOAoS SOJ.IOO 'piofolf UOAOJ pj08SIAV08jU uo uoSoav -oq ,iooz uoo .(jooq fi][ •ouiofug opuijq op s[B puo^oq uooiuoS[B uo 'piuBBuaS nuqumj^ «iniuio.roj 1 'pjooq.ioddo pno uoo st iiBA.ioiq uoppoqjooA ojsSip.iBBA\gt;i.iout .iop uo[.j
£ I8!quot;! uouiogt;[[oa uoSuuzoS o[oa uo loqfiq uop uba uo^joopoS opoqoS uoSSoz ozop . ufiz p.ioogt;[oq uiopuo]8i,iqQ ^oq qoj sud oip 'uoq (jq uop[ooq.iooA opuo^uuui;in uoui ;o;z iroSnoqo.8 o^.io^s up in; ,\ -pooS gt;[f[[.iopuoA\.ioA uoqqoq p,loopS Ijz uooS^oq uop -noq^uo ïjo 'do sruuoq 3[(i|03[3[iiuioS uoop 'uoSnoqoS ibb; uo j[.io}8 uoo uoqqoq jig ( a'.W|OA0.y 0gt;[jjlpOppUUUO ^oq UBA.IOiq poop ujjz }[00 OJBAV ju
uotuoj^in mioqoS uoo ^oom 'jjooq SuBMpoqjioz uba o^bui ojoo.iS onoo iio;Sr/do o.iopuB opjA in liq uooqosjo *uo.iBA\oq 0; mioqoS uoo mo ^J|iqoso9uo [Ooqo8 .iopuB[002-A\noij^ op si„ '.to^qoo qoBquoyoi(| suoSjo^ HUioqoS ^oq ui ^oop spjoois oz uoiu uotpui uiiq UBBiïoq yB.qsoSuo uoui oq) 'ufiz uoSuipo.^.toAO o[oa .10 iBp uoizoS uocjqoq 'uod.ioAuopuo uoqqoq uogt;[UB|f[ .iop :)oa\ op ubb qoiz oip ' •Afiq Ij/ •uopoqSipuB^siuo o^jjiofioom ,iooz UI j.ioav^iip uoSuq.iooqui op uoiuogt;j .loop.ioipj -uo.iBMoq o; uiioqoS uoo mo pioqp[iqoB
-oSuo tioiuogt;i|OjV oinmq si .Top .io^b.xbj^ iroA 5[o.i^ oSmj.iapuoz uog
•UlDAVi[ UOJ13S uoa
ui pjooq ^oq do pooij uop ^oui puT3Uioi uoipui 'uopnoi} uopnoz ^oi[ Oav s[u 'pioqpjDiu -liuioSuo ui!a aliAvoq ^oo.iS uoao uoa sju pMuoqosoq uioii .xoop ^p.ioAV uiiA.ioiq uo^bu ;oq i no))r/ [i)s pfi) uoSiuoo unp uo ^h.ioo fiq ^oo.iS '^pooj^uouuiq sinq uoo jypuiq -O0'/-Avnoi^ uoo uoipui gt;100 oo/ •uoijoadsoSuun ^p.ioAV jopim uoa .xoop uoui |fjM.i04 uuu^s iifqq uoui .tooiiuBAV 'pioq^uo^oplouo uda uo^joo^ uoo sju noAVUoqosoq ^oq fiz jbud 'UO^TZ pfi^u |T3AoS '4up UI UlUiS UoSojUQ.lBUp 8.I0pm)[0O2-A\U0l^; 00A\MOfHI uo do uod -oo[ jo ma^s ms fr/ uoA('nq luogt;[o.idsoq uo[|iav daoAvaopuo uoo uo uopouquo .lopuiijuo UQUUOdo.IUJf 00A\4 'Ajlq uoipuj •^p.TOAV pS[0A0S uoq joop otp 0W0gt;II?0 op uua opungt;pio
SipuoAuoo 'pzdo jopuoz pooAoS uuq mmodoang; uoo ^spA\}[ .to^qoo jaoM^iQ •SinozoS UO }jfi[0.lA .TOOAV UOp.lOAV uo Jt! uo.ioiuuui ouiuuoShl'buo ouunq ü'/ uoSSo] ^.too^s mil! ;oiu qoiz jo (iq ^p uoiz fiz i.'.ipoo/ •uo9u.ip.ioA uuj[ !)Sizdo ?ip ui [oav pzaSpout 0gt;[Ul![q ufiz [OOAOOq UOIZ O^' UIO ' PUOAVOSJOOA 8p[00IS spfpmos puupjoput uoSuii.TOcqui op joop ip.ioAV fiz jooz uouBodo.iua op .tooA si piauSun^odsiAv ozoq •puimjoS
^q00|8 UO gt;[f))0IU0S '[PS sdupisuoo J.IO.W^ip ^p.lOAV UOOSJOd UlliUUoSlIÜU 'SipiIOAOJ uoo ; uopo.i o.iuquliqos o^siiiui op oSiuoo aopuoz 'quot;uqoK^opI fiifiAv^ip fiq ^Jopuü.ioA 'SireSuio uop ui SoouoS unnuioSuTiD jooqoS ^oq .ioao pAvooq iSiuuizuoÜio uo puoSoijAdo 'si jtiAOi/ qoq uo.tiquu opjtiuqosoquo (jq j.iOA\qip Bjtiooz 'si i.iouj^ uop ui;a jo^ipMiiq ^ojq
•ptoojoS^m uopaoAV uouuuu^s ojooqoS uopuu.iooui .lOOpJUtiAV 'pliqoS OS|OAOS uo; ïjooq uosopioo OpUO}BOOA\.IOA UO oSuiq BjliAVqip 'uoaoav -oSui si .loozooz p.nn! uoufiz ui oip ;qonzgt;jui!.iAv op ^oiu puuq.ioA ui uoT3j\[ uoo inu [OOAÓÜ 'qoq UÏA li os; oav óSqpiAoói ;oq |up qoo uup .iwupunA i;8;oA\gt;[oS jooz ;oq ^p.iOiW trop 'pioqppfi ui ;oq qp.iuu^UQ quot;qiiA .Soo ;oq ui .ioozooz .iopuiqoo/-AviioiJslj uopooA -oSdcqoM uop ii(i oip 'pioqpjooioq op ;oui uoS^jpoS ;oop qotz luoq ;oq ifuvjo; 'uopfq 04 opimqos imp uiswSoq 0; p.iooui,][oz ,1100 .ioaoii uio ;Suo.iq oo; .10 joprnqooz-Avnoixr uop gt;|[OAv;oq 'iooaoS ;ip si ;o]| ^p.iinquo pjoqiopfi oSpqonjopuiq ut uop li 4 o.ioput) do uo S40.14 uoqjipioppi.i sj|,)z uo uoSrjxcqSooq uua ;uioouut!u ui.ioa uop 8pfi;iuos oip 'iioajoz qoiz .iooa Suqqo'u ei sjjodj^ .iop 3[o.i;.io;qu.n»[ o;suimJU.iooA 0([ -pKoqSqtiqui uo pioqfi.iA -48'uS ';qonzgt;[uuaAV üo pioqpuo|pA\iOAv 'pioqSqiiqosjoAuo uo pioq;qooqo9 'pioqpooaM uo pvoinuouz ucA iosSuoiu Öuq.iopuoz uoo si uoSuipiooqui .iop .lo^ti.mq ouoouioSpj ;o]f
•paoiAoS ^sooj' 400.19 uoo uo' ^Su.iqoS U0|0PP|U18U0A0| UOp.lOAV 'si uodoopSju 801(1) Ü.ipooz ipfi; uoSluoa ooz ;.imip ;i([ isnnuiqui jthwh uop uua oqoopoS o;8;mq ;oq oip 'uoqqmp-Bnou ;aq uua s^uiqd pjoqSj;SopI op yooq uup tuo;';iz ^nuS imqs uop uua pjl uoo SuqopuiooJA uo^jo joaouoSo; iiu.iuuav '.ioou puo.iS uop do puoSfiMzi^s s(i.iouj(j[ aop o;4oqi;o op .iituii s.io^oozoq op uogt;[.inq quot;SnqopiuoojA uop .iubu ;oiu .luutu 'uua Sui;Si.i op'ui auuq fiq ;d.ioAV ^fqopuio iuo.ioq.ioop oppAV dnqosjozoS ;oq uua pjooq.ioddo ;oii (jq ;o8[u 'opoui .io ;gt;[iui uo puó.i .iunq ;ittUAVz [in -puuq op ui .roods 01100 (jq ;Suu,ip gt;[00 i AVJOA opoo.i pi'oqiooAOoq o;oo.tS ouoó uo uogt;[oui„ ufiz uup uuu s;oiu yooq fiq 'uoS9oz iiAv ;up 'Sopioo uop jooa spj poopioS 's^itjum.tooa uup ;uiogt;[ d.iop ;oq uua pjooq -joddo o^buitjuu.iooa ;oji •uopqoSuodo ;jooq o;uini.i o;oo.i9 ouoo uoiu .iuuav 'pio[o.o (iqudn op UI uoppiui 404 uop.ioAV sjoqoozoq oq -pp^soS S4t!iqd op ui pioqSiqSopl o.iopuu ouoo .looA.ioiq uo uo}B[o9uu 'uofioaqos ;oq uo U0441Z ;oq Mfqoiuuu u:)P ,n!A oqoopoS
otmuuSmiooA iou ip.ioAV 'aiiiojiuun ..qud„ ouoo ui uoSuqopiuoo.iA duqospzoS uoo b[v 1 J 'o^rqoqoSiqoq
4oq uuu opsuo.iS 40111 ;oq uoiput 'ufiz noz qfquoopuuu puup.iopui qjOAV^q 'pouoo; uoo — uo.ioogt;[9iuo4 pioqSizoAvjB oSuiq ouoo uu sjouoAvoq .Top uoSiiuiuos s\v. 'd.iop .40 qud„ ouoo ui 4puiA S4uu[d 'gt;[poAV4oq [0011004 joq uoiu 401Z Suipiooqju opuuuS.iooA op do
uopjoAV pio.ti[osoS
ui.ioa uop .100A uooqu uoqoquouu.i; ozop pi 4i!p U0A0040S uugt;[ ^oni quot;uufiq Suqopuioo.iA uoo 4up '}|fi[.mn4'uu ooz |o.i ouunq uojods uo pjoo.ipoqs^jz ooz juuqufiqoB ufiz fiz .puoznq -.10A gt;|ii[OM.ioAV si 'uofiooiA uo4Uf uouuuq uoSuq.iooqui op uoip uouu.i; uua U100.14S oq
^•p.ioAv {14s 80|[u 'ps uopnoqoSuuu Suiq jnio uu 'Sui^Sq.iOA 0400.1.9 oufiiu 404 Mfqopuio 4up 404 'opoui gt;ifqo4.u)q U09i.!0A0 op 401U o^qouj uo op .ioao sood
uoo .iopoAV flZ gt;p3.ldH uup iozftAV opooAv.iov uufiq OUOO do fiz uo9oq BUOO uN •uopuq 04 ozfiAV o9i;uuq08|o;8.4800111 op do Avnoxudo irep uo9oq uo '4uz .iuuq 4SUUU oip avuo.ia op
itl
uoSo^ naSui^.iouunn? oSiuoo opiunui 'saoSitiAop ^oui snou uo.iuq suoa fi/ ^oous uiï([„
•ufiqosDuifui uop ui gt;[i!p do uo^«gt;i uba s|13uoao 'aopbuba ^oui jlsos uoo hu 813av ;oi[ i UOfOUIJnUI 0^ ^aaj5[ uojip uoqossin uoSoq uo '[iS ^oo ^oui sdn[iisii09 uio;s ojii[[ joiq.iaA (jz i uoAvnoo.iqos uoo; uojo8ooq uoo do fr/ uoSoq spfj^iuog •uoiiqttSjm iio^o.igt;[ oSc.mo.i; uo ojoquios o.req amia ^oq (iq fi'/ joo[q spools uo pno5[ swav puoAH of[ ■uoiuo^ o^ opuio uooS uo^Sbj^siuo^pav ojuq ubü uooqos .i[,j -hojo^s o; piu .niiiq uo uo^[fjgt;[ o; Spjop uo jtysu.io ';èi|djOA bjjobj^ aap o^ojjpo op jbbu j[i kiï.w qoo; uo 'uoM.noo,iqos 0} iifqosoo.iA 'Suijoa.ioa o^oo.iS oulitu ^o; 'fiz w* .iuiïq -uojooaoS o; uoSoq gt;i[|[«avgt;[ j[fjiogt;[,ioAV (iui gt;[i ^p —- tmo^q ouoo tqt! opuoyoq -u13l' uo^o.ui .iopoA\ ui?p uo 0puo[oiuanui ruoo nu — ^sSq0gt;[B.i0[ji? uo pini ooz 'uopuouA ojBq ;oui tii./lnvf„ 4uoo uoSoq uo .10011 op[,inq fiz f auioja ouoo Sou jo uiwav^ n^„
•uoftooiA gt;[rnogt;iru uoub.i; ouunq pfi; uoSluoo opuo.mpoS uo^oij uo Sj[oj[b uopjmq (jz iSi;qon.ipin[ .tooz kdav uouuttiu oiopuB .top ^oo.iS^8iu()gt;|[oav 0([ 'uojbijs puo.iS uop jbbu Si.ino.i; joojq uo '^io.iqos puia^sju uoSiuoo do ojp pumuoi 8[ij pirqoS uoo [005[ oufiz ui op[^uu( opjooonpoj^u; suo oip uum oq„
'U0A|0zfiul ho UOSpiS op UoSo^ jUOO fiz UOUUoSoq ^0O.lS^8UI05[|0a\
uoiioavoS uop uu iuo.riiAV psuuq.ioa ,iooz (uouumu ojpmiq) s(uqo5jt!d„ .iop ^SizoS ^oq do oip 'uoSuqjooqui oSiuioav 8}qoo[8 uopuooA^ .ig mooui ^oq uua pioqftqtju op ui jOAnoq uoo ui!a do; uop do S^Uiqd op[,io;s.toa ouoo [iq flAV uotuuavjj SutiS.lOpUOBUOZ uo9o^„ : ozfiAV opuoSpA op do 'uuuSjopuo poout jjoz fiq uoip uoo yfuqoeoq suSuy 'unq
uoddcus^uo pioq}[fi[oSoui ouooS fiq uoui uüd.ibuav 'uo;o.i^ opuoAoop.iOA.ioo 0S|[05[T! uwa sqoo.i ouoo huk uad.iom.iopuo qoiz '4001U uoiu i soijjoapfi; uo ;siq uo3i[qo5j5iT.iqo8.ioA jioo 81« ^aq fm^noqoBoq J[fi[opuiouo u0i0a.i0a o;.io;i.[oo luoq ^oq ^uiSoq u.q)|OAV i j[fi[05[Biu.t0A .looz u9.ioogt;| 0^8.100 op lt//iin)f„ uop miA uojooa^ih uoiz ;aq 8i SunapuioojA ^iao .too^
9^1
*07(tav oijo8|oSuf[ oSipnoMion otioavoS op do pxoipsju Mflioputo UOUIBtt UO UIDir/^inuds UO SipUOAOl '5[f;iOJA. uoip! UOpjOAV 'si:av .10AO l(lfiunf„ op uooj, -ozfiAV oüiitijopuoz 0110810 ouutiq do i{or/ uo^ubuuoa fiz iuo;.io?s o; tioim.i^ uba poo|A \ioo UO uoAiriAV uopunq op ^oui 'noSupiooM. o? uopz tioip! film! IJlUloS Sl[03|T! uoo joiq UO uo^r/' puo.xS nop do uoo} StiiS dtiqosiozoS op0i[oü ^o]| -uopnoz uor/ (jz uoos'pif TOAO UOZtiq.IOA 0^ ÏOIU 1[0IZ 'jli.IOOA UO^OOUOSsmq oufiz OpA\TH{Oe,TBTIAV UO JOUII»! oSipoi ouoo ui uoii fill ^Su.xq 'svav puogt;[oq uo^uooavoS ottunq ^oui .xooq^sxtS unq .xuxïq •xioJOOA^xn uoSoux o^ uop xuo SuiuxixxS.xoa ep xioSoo.xa xio sxnq ii(iz xxxux pop ^xp ^oux
xuoq uo^qaozoq fiz irx'opuouA .xouxxuquo'o uua uouiou pioqosjB uoSxnS (i/ -noppnq ^xpozoq puxj[oSug[ oxp s^.xoisj^ oStuoo ,xoop jioo xxha opom |B1!X|,X0A xxoo .lOAfi.xqos uop
oppop 'ufiz pSxpixxqasjoA jboA OOZ putij H!p UBA StUUOJl op ^UO.X^XXIO flAV U0IM 'oi?SI.XX10 (-uoxno^i uouuix5[ uoSjCAoS oSi.xuoj; 0gt;1]HZ XIUA.I0U[ ^!p qox[ p.xuodsoq ^li uu 'joiz xio;iq noMxxo.xA opno xnnx .xoout ^oxu xios^oqos oujixu uo ufiz .xoSi^8iz.xooa gt;|i [uz 8[oa,xoa ^ox[ tij •uoijxuu SixiS xxos^oqos oquot;iuoo s.xopjo gt;11 ifjw.xo^ 'uo^iq .xoao q^xus.xoj uua S,ioz op UX!« }O.XJ,lod ÏOXj ^,ol[(l.XOA SX!A\ 'gt;ix uo uoop XI11A puiqsj-n xxooS ,xo op|XA\ losdoqos opxxo •SXÏAV XIOUOX[OS.IOA .ximq .XOOA sdupisuoo jjoz .xopoo.xq .xtniq jospx UBBpoSucu uoao .xnxxqufiqos 'uopxxxiq O]) ^OXU OpiUBAVZ UO opilUO^S UO OpiOJl[ds AVUO.XA opno op UO XIOXI'I.X^ op U0XUÜAVgt;[ WjpiOAV 'jjl'q.XXÏXÏAV ix'^f (/UOXin?A\gt;[ UOUll.X} op ^up^o; ^ooux fiz UO SX!AV .xopoo.xq
.xHXjq ^oq !)x!pn opuoSSoz '„ifoinu o^ .xoao .xo uoxiuuS.ioa uohjav xxoz lont .xmsq gt;|i jo [0AVU0A0 ipxBB.xo^x ^[oozioa 'fiz i uoSSoj oqinojo^xod oufixxi xix .xopoAV ^o.x}.xod jjoq y\i op[L\v 'pAvtxoqosoq pi'i{ SoouoS ^uxq aopoo.xq uo.req 'opppoqjoA (jxu gt;|i tquooz 'fiz uooj,,,
•uoaoS 0} xxouuoq 04 opSuo.iA o.xnq uxo luo;o.xgt;[ omxoqiqoa.xoA RuoSiOAUOoao^qoxi o^ixx xxo xiopuxiq op ^oxu ozTiav ouomoS op do opxxixiMz fiz i Ui6u)))ri uoo jjfij|oppixxixio spqos ozop .xoga fiz uoSo([ sxioao^ xxoSooxioS xio Sxxizxiq.xoA oufiui 40jj •pxjq uóizoS ijoixx pfi? xxoSuu[ ux uoo^ '.xopoo.xq xiojxu( oxp 'xioiz mxxo.xa opno op xiuxs jjx ^oq ^o.x^.xod '^xq kiiav puupjony ó; uoo? pxiq ^BUineS ^o.q,xod sxxoxav xxxja piooxi.xodclo ^ox[ 'jj.xtqo jo 'lopMU^l uxia .xo^sixz ouoo Iiav xio^ooxupui xio^odojf oj^
•uojBq.xoA Jioz pq
.X0Afi.XXI08 op quot;OJUOOASOS OZOp XXXXA pjOOq.XOOA JjIjjOXpSBjOq ,XOOZ XXOO U0UI pX3I{ SU0JY
•^SizoS ;oq ^nx toxis opioo.x uo xuo oxm^i 0UI0]gt;} 0.1 lïq op.xooq 'uopuouA ojx!I[ ;oux ^o.xdsoS gt;[ix.xp xxoo uoSoq '^n x(ouio8 pixxj xxoo UI K(Uip[«uoo A\no.xA opno op o^s-njq 'suav pn .xoop.ioiq tfowu op .xubq ^jxiqxq .xóoAJBBp Suia^uo uo 05|uoqoBo9 no; uojoddBpaiiT! purnu oxioo (jz ;x;ii opuofjo.iqos |y •4qot'.xgt;I o}oo.x8 uoao pui oppnq uo opioo.x uo '4111 uoun.i} ui o^s.uiq .xxnuu 'uo|oqgt;iiA\ ^iu o.ixiq ut ozftAV uouioxioSimii uoouioS^ op do 40111 qoiz fiz uoq 'Suoap pfi; op .nniff
u-jliirigt;)v uoSpqou.ipxxq jioo uoSoq uo uoSSij uoqogsn.) Smq.iBBA uiopi .ibbij 401x1 .xo fiz SuxS 'Suz s oui!gt;| 0400.1Ü op do iiopuogt;[ -oq 0811100 fiz uooLx 'SBav qiSop9ui5[5jop4iro ufiz do apuix^ 0400.1S g ui ^jow^oq 'doqos -jozoS pij 044001114x10 uo oxiin[ ouiopj ouoo ut o|uo().t auxo.ia ouoj[ qiuooAvoSfiq p.xa.w uioq .xoop suoo 01 p UOUOO UBA sxuopoxqösoS ogt;[(qoqoSxqoq ouoo ^iuuq.iOA siiSuy
•uo.iuav pjo.iOAV op ui 1101113.14 óuooS .10 josjn 'uouniz 04 uoqoSuj UO uopqqxïq fiz i 5jfi[0.iA uo .8qiiioA0[ JOOZ uopjQAV uof^.nid opioij uo uunppA nu bi 0440J11Ï0 op uxiy mtixigt;[[o u0,804 uoznou ouunq 'uo.iooq 1104x11 uopinpS opuo.i.xougt;[ '04.1051 uba s^oo.i ouoo fiz ](jA\.io'4 'uoq3[Ti.xp 110 .lopinnqo fiz uo.iopxui 'uodoopSjB si uojjo.iqos ^oq R|Y quot;gt Sipoou 8ji3 BifiAVJjq) ooz pioi[S!48o[d opoqoS op xiodooi.ioop uo uoqqoq 04 .iBxqq pfpiix 1101111.14 ouunq uoufiqos fi^ •uoflo.iqoB 04 dop.ixtq uouuiSoq uo pun,1.8 uop do .10011 uogt;|.inq 'uu .800 uoo do 4Sizo9in!u uixq iiogt;p[opoq '11044x1111 óiiunq ui qorz uop^piiAV li'/ •uogt;[o.i(lso84nx p'itxq 4p.ioA\ p.iooAV 4ip ui US„ oq ^p.ioA puioouoS oip 'uodoopoop pioqSpSopl
ouoo ijCqoqrjzpooii (jz 110400111 'uoqqoq uoizo.8 40111 pfp uo8ut)[ ui .loputiijjo oip U04001U4U0 .i0puijgt;|[0 xiouos.iod ooa\4 sjy •}[ljpx[o8xqoq (i.iA uxusodojnjf uoo uba 110800 ap 111 uo 9ui|.iopuoz .XOOZ SI 'llO}iq.lOA jo Ï104001U4U0 .I0piIBgt;[[0 fiz sp! 110400.19 UBA ozfm 0(7
•lia|0put!l{0q d.XOM.IOpilO 4ip flAV K[1! UOp.lOA\ ppm.lOA OAjnqjOp uojpxz UO 9o|,xoo uop do 9iiigt;pio.i4oq pxi04iiq84in mifiq uoqqoq 8.iopmqoo/-A\noi^ .iop uoBunp oq
•suo fiq uo44odiuo.X4
op sjB 48ijx!iq .iBXiij xioxu 4i?pooz 'p[04S09 841?xqd op ui J[xx4Bpuoui uo4nox{ uoo .looA.xoxq uo uouiouo99oa\ djaqos .iop 4und op si ibao9 4ip uj •j[U4epuoui uoo 40xu uozB|qo9 4p.ioAV
[iz i si ;gt;[,io.\\oq .laSuaoA^in jooa oip ^odiuo.q ouoo ao^qoo «i mnosniu ij,)«juj[ ^oij ii[
•uji'/ pjoaqeSju uo uoaojijosoq pap o^hjoo :|.)i| ui uip 'u^iajy uua ua^aduio.i; uo.ioai na uoiuooq op ;aiu uoojoao p[t3Bui[oa pmip.iopui (iz ^uio^ josujSoq uj •uazn[qaS ;;n{j auoo eiw U0 uopnoqoS puoiu uop .iooa e.roavp uup ;pjoav (l[0i[Dg vOQ -p.iooqoS s[ ^bs puo.i U0o opfiz ouoo op iiBU '^iind op lj(| ;Sip 'oJipytt ui 'd[oi[08 o;oo.iS ouoo s; -si j[in.iqaS u; oozpiu^ on^g •I3P quot;opmsiio op ju do ogt;i[oav oip st ^oduioj5-d[oi{os uua'uuoa o^sSipnoAuoo OQ -uos^'iqd opuoi[ii{os,ioA op .ui du ^iqos.iaA jp.ioAV uoziqqoS do .to do, id dm .lOlUlUU op : uUO}I.IÏn U00 UUA |1ï)sooul 'djoqos o^oo.ls ouoo UUA ^gt;[T3t3UI0.8 pfijpi ipjOAV ozop uua uii!Bt[oSi[ ^o][ ^oduio.n-sSoj.ioo ojouiop[ ouoo uoui ^Sizoq uospxqd oSuuiuos jq
•uop.iom p.iooqoS uuj[ .ioa uo[('iui ^qobu uop uua op m 'uo8ui[,iooq
-ui op suoSioa gt;|[oav^oi[ ';j,iooa |u.iqoS uua ^.ioos uoo ^Suo.iq lir/ •do uoSuo[ oSi^[ou.i3i ^oiu ao ^sutqq Suijjooqui uoo uo daop ;oi( uua Suiuioqiuo op .ioao uup .itiuq ^So[ uoui hiogt;iuiu o^ ui.iuju uio pun.iqoS ^p.iOAv ^oduioj; ozo([ 'uopnoq jooAOOZ s.topuiqoo^ -AVUOlJyJ op uuajuuav '}|.lOA\(iuS 0gt;[80}0.lS ?0l[ ^oui p.iois.ioa ri Suiuodo .lOZOp pllU.i 0(f •ufjz pSps.)aoq Suipiopuo su[a joui uo ^s^uuploS .iopuugt;|[o uoSo^ uo; ouoo uua uoSinj) op sju oip ';iioi( uoii^n^s 0seo[ uua ^uuuioS bi puoui opuo}(o;8;in pfjAV op uo pioijoS -;in uuoa uo^fijjooqoq uoo uua ^noq p.iuq jpi^s uoo }in bi (j/ 'Suui .lo^oui g buo^buiui ';uouin,i}8ui .iuuav'z uo duiO{ jooz uoo si ;o][ ^'ii.iujnj-u.ni})!,^ jooq ^oduio.i^-sSii.is| oq
(l-nquj„ bi uiuuu auujj 'uoaoo.idoq u.) SlllBBU.uoa ouoo ufjz uoz s00[0^nu ;0i[ ;up 'UOAOS o; UOUU0gt;[ o; puufiA uopuo.iopmi .uoo uo si ,ii)gt;[gt;[iïA\ ^qouavpjiqob op 'jup 'uopop o; opoiu d.iop ;oq jo (iiii;d„ op uouuiq ogt;[[oa uop 8| qoop .iuoi[ iuoSu[8oS sup jiq ^jooii ^p.ioAV :gt;[op[-8So[.ioo o([ -juquSjooAV ;i[ouu uop uua oqns op .loop ;up 'iSuoaq Sooav o; pnt|o,tgt; Sipooux.iUBMZ ^s.ioqn uoo (jq .ioop.iuuA\ 'oaoo.is op ui uoéu[8 o9i;uui[oSaj uo auiuzSuu[ fiq ;oop ;uoi[ .iuua\z uua j[o.)s uoo ^oj^
•qz ^pinqoSjoou jopuo )U[d uoo do .10 oip uuiu uoo .loop uoSuisoS ;p.i0a\ uo uap,ioogt;[ uauuudBoS piu^uoztjoq nuu ^Suuq .^[opi,, oz0(| -uoppuu ;oi{ ui oaoo.iS odaqi ouoo ^oui 'Suiq .io^oiu i uo gt;[ip ao^ouipuoo qq ^uo.t^iuo '^uoij p.iuq j[oiq uoo si ;o|| ^ooav .iooa p.iooAV ,to?oq uooS .io iiout ^upuio 'piuoouoS gt;[()[gt;[-sS()i,i()o op jp.io.u o^b.ioo qojj
•^oduio^-ssopioo op UO 5[0[5[-8S0JJ00 op u(jz li1/ UOUOip.lOA ^OIII UO;UOUm.I}8ui -jjfiznui uua ureuu uop ao^qoo oip 'iioSinp[.ioA\ opuo5[Uuiii0AO[ ooan; [oav ufiz .ly
ufiz ^buuii ^b.ioq op do ^oq {Suuq uo ifooq ,iooz ^uoum.qbiii ;oq uuiusSfi.!^ op ^uqos 'bi juaos !j0i[ .|ip b[u ipuufiA uosujbjoa uoo uua uooq-fip ;oq uua ^uuiuos ItMBOoui ^p.ioAV ^iiih ozoq; •uooquoipsuoHi uua pSrpjuuA.iOA 'opting uua ;.ioos uoo bi uoSmiJooqui .iop ;uouin.p8in-gt;[fizniu ogt;|fi|.)^,i.)a\ oSiuoo ;oj| •puu[0o/-avii0i]vj do OAjuq -oq 'uouiuio.q uoiu q.iooq oozpin^ oqi^g op ut uopuiqio op |u dQ ^uoiun.i^Biu opio.iq -.ioa pjojoav op .ioao ^BOOUI joq ;9q[0AV ^oiii uio.i; op bj|0z ;uogt;[ .lOpUUJOOg-avtloi^J OQ •uop[ooqgt;[uop opjuudoquo uo OAvntrnff .xooz b;i[oo|s fjz uoqqoq iio.)uounu:)Bui-gt;|fr/ntn xn; ,\
•;oiz .tooiu ;iav ;oq uup s^oiu iioui ;up '.oooquio ooz uoSoo ouunq uofiuu.iji uo jooips [iq.iuup iioiz fiz iuo.iuqoS o3jfi|0Souq8p]iav op^oiu Suuz uop uapio[0.u0q uo gt;i(i[o.So; uoi|U uo.Suiz 's[a;uuui o^BiioAoq ouunq uua qorz uaop^uo 'Sui.n| uouoo ui uo^iz uuuS s.ioSuuz oq quot;iioSoMoq
*0T
■lao.w uo uooq 4sSi\oi[.io|[ii luuuqoSii ^oi[ sj[Oz ][),ioav 'piuoouoS ^pjoAv 4g„
gt;|V|OM^)i[ '^Tjp (jq ip[ozokioA uo.it)qoS oSiAon aooutjo uuu ui;a uudS uoSuuzoS ozop jy „■uouuo^.ieq .loom ;oiu ^oj^sjoa uoiu ui!gt;[ 'ufiz p.iopuu.ioA [ti uo io01[oS uop{l? .iop doopioA ui oip 'uouniu opiuoo.iA uo .nniquii^^s.ioAuo ao^qoo uop.ioAV uoSuiiodsoo; op iuoAO[ -^.looA 'uo^qoujeoS oioa opuo.inpoS tijjoz 'Sutq uoA(j|q ^qquoSoo ;oq utia uoaopuiq oSiut'p -ooz ojo^ •utiüjs^uo ozfiAV ouoo qinz do ei fizood o[iiuoi;iiu ojji! iuopnoq o; uoSnoqoS ^oq ui siuo^JiioqoS opuiiiïSfiq.iooA o.iopuw jo ouoo op aoureui ozop do uo uoSuiz o; uozKav opuogt;[oq oioqoz do uouhiz[oa uo uop.xooAV 'uooa\oS .iooz pu^qoo^-Avnoi^j ui bi ^oj£„
•umsS.roAO uooz do .topuA utia sjo^soud jo ((slt;vSum{o^n op fiq uoo]ju fiz auup 'uoSfi.x^.iOA Jirqoriooiu j|oo uup ozop u«^ Suqop -uioojA uoo ipuojjoq uoouioS[t! jopuuu .io;i[oo u(iz uoSin.ioAVzoq jo 0l0-luS
•uoSuiSizfiAv ogt;((j.i[t); ;om .lutjui 'uo;inq uua uojopoq ozop [n uoimogt;[ uo^soom u([„
•uoSoSuuis op u; pnuqri^ uop uua uozoj ioq s[ti ^oj^o opqoz^oq poqoS
;oq uo ;iogt;[J0A jo pSuoj.TOA uooi[u uop.TQAV uodo.iS.io^of op i SuiSmqiuo^s ouooS uooui -oS|u ^otf .lOAG st' poqoS ^tp uua uoSSozdo joq fijj -^p.ioAV ^in.iqoS uopoquoSojoS o.iogt;[o/ fiq oip 'SuuoMZoq ouoo jo poqoS uoo si (y;„ i [odsuoiuqoS uua ppzoS-toA
lt;3» -P0!! 5l!!I0'IA 1100 8Ï iSId''' S(!AV oiuuuoSuuuuo ^oïu ^gt;[o.i48[oa .iubui
'oSiuoo^uoo 'opuoSt![gt;[ 'o;qouz ouoo do uoSuozoS uopaoAV uo qosij^f uljz uoSuuz oSuuuiog :opuoS[OA ^oq qouquoyoiQ yfi.iqos uo.iopoq jozop .iop|i!.nigt;| uoouioSpj ;oq ^uo.i^iuq •uojiua uo4U[ jo^uav ;oq ui uouudstoo.i ouunq sfjAV op uua ;«ijui op do uo uoquAui .ioo}[ s[i! s.iofjoo.i op fiqjuuAv 'poq uoo ^uiSoq uo ut'ujs Sm^.rouA }oq ui ugu.iooa .ioSuuz o^soq op •Aljq uofiooj ^oq 'uljz o^ ^ufiqos s}uu[(I oujjz do s.iopmqoo2-Avuoi.M suoo uoaoj ^oq uua uopoqSipuu^stuo op [u fiq oip 'Suuz uua pjozoSaoA uuuS uo|ods jouunq ojo^
•uo^og.iS.ioa oï pioqjffqofiooui op uio uozfiAV o^fipSoiu oaopuu oi|t? do uo j[ou 'pjooq auuq joao oip uodaoAv uo gt;l(;[oS o; uojjuq g ^out .ioo^ uopqozuop uoop fiz ; uoyo.q.ioAO ui.iuup s.iutqoqoooS o^soq ozuo fiz pp .10a ooz ui.ioiq ufiz oSiuiuiog •ufiz ;qon[ op ui gt;[fi[oSo; uoqu pfiqu fiz ;up 'uoSupSu opuoniqos.iOA ui uo[iuq .toia uod.toAV fiz is,io^Bioods-|uq oSipuuq aooz ufiz 'uoamio.ia jujooa 'sjopuu[oo^-A\noi^j op^ *uoa.ioi)s uojiu uo uoSu.ip.ioA uopuogt;[ 40111 ^!uuii[gt;( ;oq fiz ^up .luuiu '^SuaqoSaoAO yooq puu| -oSu[i[ .iuuu spSoA ozop fiq pp ^Soz suSuy -^uuuioS^sua si ;ood uoo uuu jqoAv^oq 'p.iooq uoo pui uoSuu^s ozop uuu oz uoSipoAoq fiz i 3[up puadooyuumqoB uoo pui uo5[gt;[opu(| uoz op uoSo; [jzoJipAV 'uo^iz o? do uio uoSuu^b oSpqou.topiiqos uo oSipuqoop .iooz s[oSoa ozop .ïooa uojjuiu Cr/ •uoSuiuoAV ouunq ui puiopS oip uopnoq uo uuofiuuSodud-u?[ugt;[„ gt;[00 uoSuua uoSuq-iooqui op iuoSuqoAoq oSiuoo op piu joavuoao ufiz uopuoq uo buo^.iu^
•si qosuuudg B^fiioSsui lloi.iod„ puoq uop uua uiuuu op ppuio 4gt;[jo;b.toa UO[OOAOS ^ip ui ]).ioav fiji •uoppuq uo}[uup 04 8.10S1Z10.1 oqosuuudg uuu 8imi0J[ ozop fiz pp uo 'p.iooAoSui p.ioAV uoqosfoSujj .ioop pq ppjOOA 'uopuoq epoo.i uo^iua pq s.iopuuioo^-Avnoi^ op p'p yoopS Ijjj •uo.iq o^fqodduqosuooiuoS puiq -OO^-AVnOl^f JOOA sp pUU[oSug JOOA [OAVOOZ 'ouoo UUA pl0[0%U UOpJOAV peut 'Suoads -joo uoqosoodo.tng; uua uooqosjo 'p.iooAv oqospuupn pq pp poout uo oundo uua ao^qoo poj^iuoaoiq ^iqosaoA qouquo^oiQ •piojoSju euA\ ugt;[Jod„ oqosjoSug pq uua pp uopuooiu iioSuuuios MioA\pu p.iooAV uoo ' ugt;]Uod„ si uoJi.iuA pq .IOOA uiuuu oqospuujui oq;
•uouiuqoSq uoSuo.ipoS
-uoeui ^Sip 'opuo.i uo uopod uo uoddogt;[ oï.togt;[ uoqqoq fiz iuop.xoAV uopioqos.iopuo saopuo -,iooA oqjiqoppuuuo ouunq uua JifjiojpunuoS uouum[ uouoAvoq puuj pq Sip.xooA\uoSo; oip (iyf •uouiuitqsji! fiz uuajuuav 'ufiAVz opjiAV pq uua uopoowoS op [u u.ipioAV uouiou.ioq üo uoSjoz u0A|0z qoiz .iooa uup uopóiu 'uouioipo puufiA uop uuu oip fiz iuouunq fjz sp pooS OOZ SU03J.1UA op UtCfStqApO '4p0n|080S J.I0AV5[tp 0; [U JUUUI jqOA up UUA uo§o[.too o^sooav uo oSipoojq op fiq bjuooz 'pioo.ioS^m si uiu;s uoo siy •ugt;[t,xouiY u; SjSuu^snui op 8[uuoao 'p.ioosipuiqoouoS [ooqoS uufiq nu pmq ;ip ut ufiz suo}[,iua 0(|
•si gt;[i'ijoqöSu[oq ^s.io^n Soo suo u; oq) 'pioqpooqoS ouoo 'uoijuz UOIZ S[OAJOA pq UI (tAV B[UOOZ 'fjz UOUOOl 8U0gt;[.1UA UUU p.IOOA f oppq.iooA o.iopuozljq ouoo uo.ioip ozop opioq .iooa 'uo^qo.qs^in u^i.iouiy 404 Qtzy uua qoiz oip 'uopuujio uodoo.iS ouooqos 5[riiaopuoA\.toA oip uua s.iouoAVoq op uoqqoq qoo^ ug •Suno^soiq aopuiui SnnoAV puoq uoo p^ üiipp|oj}oq pui si uo u3gt;|jua uoo uua Supju.niuu op uua uoqqoq .i093(ju uo3irqogt;io.xds:)muo uoo noz Suipio^soQ nog •uuuS 0^ uu pooS uo^fqoqosuoui uop
NIEUW-ZEELAND.
of eenvoudig gekookt, of langzaam gedroogd in eeno quot;hangiquot; en lioeft dan eenigzins don smaak van dadels, óf hij wordt in poeder gestampt en tot koeken gebakken.
Do quot;kumeraquot; ia, evenals de meeste planten die van elders worden ingevoerd, nog al teer; zoolang zjj jong is, wordt zjj beschut door heiningen van heesters, die men maakt aan de wind zij de van het land als men sleclit weer vreest. In allo goed bebouwde ttkumeraquot;-tuincn ziet men groote schelven gedroogde takken, gereed om ze onmiddellijk te kunnen gebruiken. De achting waarin de quot;kumeraquot; bij do inboorlingen staat, is zoo groot, dat de voorraadplaatsen waarin men de vruchten bewaart, gewoonlijk voel fraajjer versierd zjjn dan do woningen van den persoon, wiens eigendom zij zijn.
Opquot; de volgende afbeelding ziet men een paar van deze, met uitvoerig snijwerk versierde bewaarplaatsen. Zij zijn altijd gebouwd op palen, om de ratten te bèietten er bij te komen; in sommige gevallen staan zjj op palen, die 4 a 5 meter lang zjjn en beklommen worden door kepen die er ingehakt zijn. Deze zjjn echter bijna altijd zonder eenige versiering, terwijl die, welke aan een opperhoofd behooren, betrekkelijk laag zijn; in enkele gevallen is er aan deze bijna geen duim houts, waarin niet bevallige of groteske figuren gesneden zijn, waarbij het menschelijk aangezigt altijd predomineert.
Enkele dezer zonderlinge voorraadschuren zjjn niet regthoekig, maar cilinder vormig ; do cylinder ligt dan horizontaal en is met een spits dak bedekt. Zelfs aan de palen, waarop deze bewaarplaatsen ruston, is een ruwe menscheljjke vorm gegeven.
Do Maori's zeggen ook, dat de kalebas of betrekkeljjk laat ia ingevoerd;
de zaden verkregen zjj, naar zjj beweren, van eene kalebas, die door een walvisch aangevoerd en op hunne kusten geworpen werd.
Een zonderling voedingsmiddel is de quot;cowdie-gomquot;, die afkomstig is van oeno
155
NIEUW-ZEELAND.
soort van pijnboom. Deze gom vloeit in groote hoeveelheid uit de hoornen; men vindt ze in groote massa's aan do stammen hangen en ook in losse stukken op den grond. Het is eeno doorschijnende, geelachtige hars; zjj wordt ook in^ Europa ingevoeld, waar men er vernis van maakt. Do ucowdie-gomquot; is zeer geurig van smaak en do inboorlingen kaauwen haar, evenals do zeelieden tabak kaauwen. Zjj houden er zooveel van, dat, wanneer oen vreemdeling hen komt bezoeken, do grootste beleefdheid die zjj hem kunnen bewijzen, is een stuk half üitgekaauwde gom uit den mond te nemen en dit den bezoeker aan te bieden.
De Niouw-Zeelanders eten groote hoeveelheden quot;pawa'squot;, eeno soort vanHaliotis; van doze is ook do paarlachtige schelp afkomstig, waarmede zij zoo gaarne iiun snijwerk, vooral de oogen van menseheljjke aangezigten, inleggen. Dc schelpen tot deze groep behoorende, zjjn in de Kanaal-eilanden wel bekend onder den naam van Onncr-schelpcn; de dieren waardoor zjj bewoond worden, zijn een zeer goliofd voedsel. Die, welke men in Nieuw-Zeeland aantreft, zijn veel grooter; de dieren dio er inzitten zijn echter taai en voor het gehemelte van een Europeaan zeer onsniakcljjk. Men verzamelt er echter groote hoeveelheden van voor voedsel. Do koeken van verrotte aardappelen worden gewoonlijk met quot;pawa'squot; gegeten: deze twee spijzen te zamen vormen een schotel, waarvan een Europeaan niet ligt zou willen proeven, zelfs al stierf hij bijna van honger.
Mosselen worden ook veel als spijs gebezigd; elke afzonderlijke schelp is een uitstekend mes en men schrapt er het dier beter mede uit zijne woning dan niet het boste oester-mes.
Oesters, vooral de hanekam-oester {ostroca cn'stata), vindt men aan de kust zeer veel; zij quot;verschatten de inboorlingen een nimmer falenden voorraad van voedsel. Zjj worden altijd verzameld door vrouwen, die ze op sommige plaatsen kunnen verkrijgen door te wachten totdat het laag water is, maar op andere verpligt zijn er in ieder getij naar te duiken.
Viscli vormt ook een groot gedeelte van het voedsel der Nieuw-Zeelanders; eene hunner geliefkoosde spijzen is gedroogd en bijna verrot haaije-vleoBch. In dezen toestand geeft het een reuk van zich af, die alleen iets minder afschuwelijk is dan die der verrotte koeken.
Angas verhaalt een geval, waar hij, door de voorliefde dor inboorlingen voor deze walgcljjke spijzen, zeer in ongelegenheid kwam. Hij reisde door het land met eenigo inlandsehe gidsen en had zich in eene quot;pahquot; voor zjjn ontbijt eenige buitengewoon fraaije quot;kumera'squot; weten te verschatten. De inboorlingen begonnen onmiddellijk de quot;kume-ra'squot; te koken, waaronder zij eene hoeveelheid verrot haaije-vleesch mengden. Dit was echter nog het ergste niet, want zjj begonnen schielijk eenige phormium-manden te vlechten, die wij reeds beschreven hebben, vulden die met den pas bereiden voorraad en namen dien mede voor hun avondmaal; de reiziger had dus gedurende den geliee-len dag liet genot van dezen afgrijselijken geur. ....
Visschen worden gevangen met het net, de fuik of don haak. Bij hot net is niets merkwaardigs; het wordt gebruikt als overal. De inboorlingen maken dat het zwaar is beneden en dat het boveneinde blijft drijven. Zij laten het zakken in niet al te diep water en slaan dit met stokken, om er den visch in te jagen.
Fuiken, quot;pukoro-tunaquot; genaamd, worden gemaakt van trechtervormige manden, even als onze aalkorven; de beste zjjn die, welke zoo groot zijn dat zij over de rivier kunnen gesteld worden. Dc zijden worden vastgemaakt met palen die verscheidene meter lang zjjn. Dikwerf beschouwt men de visschen, die met het net of de fuik gevangen worden, als algemeen eigendom; zij worden dan gelijkmatig door het opperhoofd verdeeld.
In enkele gevallen wordt een uiterst vernuftig net gebezigd, waaraan nocli drijvers noch ballast zijn. Dit net is omtrent l'/s meter breed en 10 a 12 meter lang en is aan beide einden aan een stevig stuk hout bevestigd. Aan dezen stok zijn touwen gebonden en hot net wordt uitgezet met eene kano. Als zjj op eene geschikte plaats gekomen zijn, werpen de inboorlingen het net over boord, tcrwjjl zij de touwen aan elk einde der kano vasthouden, zoodat het, in het water drijvende, bij het voortgaan
150
dor kano eon grooten lialvon cirkel vormt. Zij behandelen het inderdaad bjjna op dezelfde wijze als onze visschers hunne sleepnetten.
In liet midden der kano staat oen man, mot een zeer langen en ligten stok in do hand, aan welks eono cindo oen bos voeren is gebonden. Met dit gepluimde oincle slaat hij in liet water en jaagt zoo al de visschon in het net die zich binnen de bogt bevinden. Zjj die do ton won vasthouden voelen aan hot trokken of er visch genoog in hot net is om het binnen te halen; ais dat hot geval is, wordt hot naar boord van do kano gehaald, geledigd en opnieuw uitgezet.
Somtijds, maar niet dikwjjla, wordt do visch gevangen mot sporen.
Do vischhaken der !Nquot;iouw-Zeelandors zijn oen zonderling mengsel van vindingrijkheid en eenvoudigheid. Do twee onderstaande afbeeldingen zijn het moest iu gebruik en hot is werkelijk vreemd genoeg, dat oen visch zoo dom is zulk een voorworp in don mond te nemen. Aan den houten haak (hg. 2) wordt, ovenals bij ons, hot lokaas gedaan; do ruwe weerhaak is voldoende om den visch vast te houden.
Veel boter is echter de andere haak (fig. 1.) Deze is bewonderenswaardig van vinding. Het ligchaam is van hout, gebogen en aan do binnenzijde oenigzina uitgc-hold. Do punt is van been en wordt altijd gemaakt van een der beenderen van con verslagen vijand; hij iiceft dus niet minder waarde als zegeteekon dan om viscli te vangen. Hot been wordt aan het overige gedeelte van den haak met een bindsel bevestigd; in sommige gevallen bestaat ook het boon uit twee stukken die stovig zijn aaneengebonden.
In overeenstemming met het oorlogzuchtig karakter dor inboorlingen, die oven schielijk eono beloodiging aandoen als zjj zeiven beleodigd worden, hooft het gebruiken der beenderen van eon' vijand ten dool een vijan-digen stam te verbitteren on uit te dagen.
Het ligchaam van den haak is bekleed met hot parelmoer dor quot;pawa-schelpquot; en aan do onderzijde is eon bosje vezelen bevestigd.
Deze haak is vooral merkwaardig omdat men er geen lokaas bij noodig hoeft. Men laat hem achter de kano aanslepen en als hij zoo schielijk door het water getrokken wordt,
draait hij snol rond; het parelkleurige bekleedsel schittert dan in liet licht als do witte buik van een vischj terwijl do bundel vezelen den staart voorstelt. De hongerige visch houdt hom bijgevolg voor het schepsel hetwelk hjj schijnt voor te stollen, schiet er op af en is gevangen voordat hij zjj no vergissing ontdekt. Do schrijver bezit in zijne verzameling zulk oen' haak, die werkelijk oen modelis;
de bogten zijn bijzonder bevallig en hotoffokt is zoo artistiek, alsof de maker een teeken-meestor was geweest. ])ezc haak is langer dan 10 centimeter, hetwelk do gemiddelde lengte van deze werktuigen is. Hot koord
waaraan de haak wordt vastgebonden, is er op oeno zoor vernuftige wijze aan vastgemaakt; het schijnt bjjna onmogelijk dat een zoo eenvoudig Inudsel sterk genoog is om weerstand te bicden aan de worsteling van een visch, groot genoog om een haak, 10 centimeter lang en 2 breed, to verzwolgen.
Sommige dezer haken zijn bovendien voorzien van eono voer van de quot;aptoryxquot;, die denzelfden dienst bewjjst als eono kunstmatige vlieg.
Zoowol zoet- als zoutwater-kreeften worden in grooto menigte gevangen. Do laatste, die zeer groot zjjn, worden altijd gevangen door de vrouwen, die or naar moeten duiken; de eerste in opzettelijk hiervoor vervaardigde fuiken.
157
11
158 NIEUW-ZEELAND.
Vogels worden bijna altijd gevangen door hun geluid na te bootsen, of met lokvogels. quot;
Den quot;apteryxquot; of quot;kiwi-kiwiquot; vangt men op de eerste wijze. Het is een nacht- i]
vogel dien men zelden te zien krijgt; bij dag verlaat iijj nooit zijne schuilplaats. Hjj \
komt niet zeer veel voor en leeft paarswijze; elk paar bewoont een vrjj uitgebreid I
distrikt. Des nachts komt hij uit zijn' donkeren schuilhoek tusschen de varens, waar s
hij op den dag heeft geslapen, en zoekt wormen, kevers en andere insekten, die hjj l niet zijne krachtige pootcn uit den grond krabt. Des nachts hoort men van tijd tot
tijd zijn sclirillen kreet; bij do mannetjes klinkt die ongeveer als de woorden „lioire, ]
hoire, hoire,quot; en bij de wijfjes als quot;ho, ho, ho.quot; r
Als de inboorlingen een' apteryx willen vangen, gaan zij naar do streek waar de vogel zich ophoudt en bootsen zijnen kreet na. Zoodra hjj zich vertoont, wordt bjj gegrepen door een hond, dien do jager bjj zich heeft en die hierop is afgerigt. Daar de vogel zeer sterk is, volgt gewoonlijk een gevecht tusschen hem en den hond, waarbij do apteryx zich met voordeel van zijne krachtige pooten en scherpe klaauwen bedient. Somtijds hooft do jager ooue toorts van quot;cowdie-hnrsquot; in gereedheid, die hij aansteekt zoodra de quot;kiwi-kiwiquot; voor den dag komt. De vogel wordt door dit ongewone licht zoo volkomen verblind, dat hij geheel en al iu do war is; hjj weet niet in welke rigting hij weg zal loopen en laat zich zoo dikwijls levend vangen.
Op sommige tijden van hot jaar is de apteryx zeer vet; men zegt, dat zijn vleeseh een' aangenamen smaak heeft. Vroeger, toen hij nog in groot aantal aanwezig was, werd hij veel voor voedsel gebruikt; tegenwoordig is hjj echter te schaarsch om nog tot do eigenlijke voedingsmiddelen van Nieuw-Zeeland te kunnen gerekend worden. De huid is zeer taai en werd eertijds, als zij bereid was, gebruikt om er mantels van te vervaardigen.
Papegaaijen vangt men met een lokvogel. Do vogelaar neemt een' papegaai mede, welken hjj geleerd heeft zjjne kameraden te roepen; hjj zelf verbergt zich in eene van takken vervaardigde schuilplaats. Van hier gaat een lange stok naar de takken van een naburigen boom; als nu de lokvogel roept, komen do andere papegaaijen op dit roepen af, strijken neer op den boom en loopen dan, op de wijze dor papegaaijen, langs den stok naar beneden, waar zjj door den verborgen jager worden gegrepen.
Vroeger plagt men de inlandscho liomlon veel tot voedsel te bezigen; daar de soort echter door de vermenging met verschillende Engelsche honderussen bijna geheel veranderd is, worden zjj tot dit doel niet meer gebruikt. Varkens zijn bijna de eenige zoogdieren die tegenwoordig worden gegeten; evenwel niet op gewone tijden, maar bij feestelijke gelegenheden. Men zegt dat hot vleeseh en spek der Nieuw-Zeelandsche varkens dat der Europeesche overtreft en voel heeft van kalfsvleeseh. Het krijgt dezen tij neren smaak doordat de dieren zich moestal voeden met do wortels van varens. Zjj zijn meestal zwart, en hoewel zjj voor luinno eigenaars mak on bedaard genoeg zijn, zijn zjj evenwel vreesehjk bang op hot gezigt van een' Blanke; zij zetten dan hunne borstels op en stuiven weg in het kreupelhout.
Wij zijn nu genaderd aan de vraag omtrent het menschen-eten, oeno gewoonte die in Nieuw-Zeeland langer dan in eonig ander gedeelte der wereld aan do beschaving weerstand schijnt to hebben geboden. Iu sommige streken is het eten van menschen eene uitzondering; hier is hot, evenals onder do Neam-Neam's van Afrika, de regel. Bladz. 1513 stolt eene afbeelding van een kannibaalsch quot;kook-huisquot; voor, hetwelk door een beroemd opperhoofd der Maori's, in hot dorp Waitahanni is gebouwd. Dit dorp was eens een beroemd fort, opgorigt om do inboorlingen van Te Rapa te beschermen togen de invallen der Waikato-stammen. Zoowel dozen als hunne vijanden liebbon bijna algemeen het Christendom omhelsd; zij hebben hunno veten bijgelegd, de quot;pahquot; is reeds lang verlaten, en voordat er eenige jaren verloopen zijn is er waarschijnlijk niots meer van te zien. De beschrijving die Angas van deze quot;pahquot; geeft, is zeer belangwekkend.
quot;Waitahaniii-Pah ligt op eene moerassige landtong, die in hot meer uitsteekt; eene broode, diepe rivier — eene delta vormende, door sommigen de quot;Fongariroquot; en door anderen (omdat do rivier van dezen naam aan het andere einde weder uit het Fampo-meer stroomt) de Wai kato genoemd — ontlast er zich in, onmiddeljjk bij do
NIEÜW-ZEELANI).
quot;pahquot;. Doze quot;pahquot; ziot cr, van do zjjdc van liot moer gezien, zeer indrukwekkend uit; cone lijn van versterkingen, bestaande uit regtopstaande palen, strekt zich evenwijdig met hot water uit ovor eone lengte van meer dan oene halve Engelseho mijl. Het boveneinde van volo palen is gesneden in moer dan lovensgroote figuren van mon-schon in eono uitdagende houding; oven als al het snijwerk der Maori's zjjn ook deze beelden of quot; waikapoko'squot; mot quot;kokowaiquot; of roodon oker gevorwd.
quot;De geheole quot;pahquot; is tegenwoordig in verval en sedert zjj verlaten is door Te-Heuheu quot;taboequot; gemaakt. Alles was dus hier verboden grond. Ik wist echter de achterdocht dor inboorlingen in slaap te wiegen en dwaalde den geheelcn dag rond
tusschen de verdwijnende overblijfselen van het verlodene, schetsen makende van do meest treffende en bijzondere voorwerpen, die ik in de quot;pahquot; aantrof. Do quot;kookhuizenquot; op de plaats waar do vader van Te Heuheu zich oorspronkelijk gevestigd had, waren nog volkomen in orde; de eonift'o toegang tot deze gebouwen was eono reeks van rondo openingen, waar de slaven die het eten bereidden doorheen moesten kruipen.
quot;Bij do quot;kookhuizenquot; stond eono gesneden quot;patukaquot;, de bewaarplaats der heilige spijs van het opperhoofd; niets kon den rijkdom van het snijwerk waarmede deze quot;patukaquot; versierd was, overtreffen. Ik maakte or oene naauwkeurigo teekening van, daar do brooze grondstof, waarvan zjj vervaardigd was, reeds zeer bouwvallig begon te worden. Vervallen huizen — waarbij cr verscheidene waren die eens fraai versierd en rijk gesneden waren geweest — talrijke quot;waki-tapu'squot; en andere heidensche overblijfselen met. beelden en gesneden balken ontmoette ik in verschillende gedeelten van deze uitgebreide quot;pahquot;; op andere plaatsen had evenwel de vernielende hand des tjjds zulke verwoestingen in do gebouwen aangerigt, dat zij niets moer waren dnn eone onherkenbare ruïne. Do ligging was bjjzonder geschikt voor dc veiligheid der inwoners
159
11*
NIEUW-ZEELAND.
do ccne zijde is gekeerd naar het meer cn de andere naar de uitgestrekte moerassen van Tukanu, waar bovendien eeno sterke paliisade en eene diepe gracht togen eenen plotselingon en onverwachten aanval beveiligden. In tijd van oorlog werd het water voor de belegerden door eene sluis en een kanaal in de quot;pahquot; geleid.
Men had in deze quot;pahquot; oen gevoel van eenzaamheid cn sombere verlatenheid, hetwelk nog verhoogd werd door het geluid der pluvieren of regenfiuiters en der zee-zwaluwen, als hunne treurige kreten over de verlaten pleinen weérklonken. Hier en daar zag men nog de ovens waarin het mcnschenvleesch in groote hooveelheden gebraden was; de steenen die gebruikt waren om ze heet te maken lagen er half' verbrand om hoon en op verschillende plaatsen ontmoette men een in de zon gc-bleekten menscheljjken schedel, als ccne afzigtelijke herinnering aan het vcrledeno.quot;
Dc voornaamste reden waarom het kannibalisme zoo lang kon blijven voortleven, is gelogen in het licht waarin de inboorlingen het beschouwen. Voor zoover men met zekerheid kan nagaan, eten de Maori's hunne medemenschen niet alleen omdat zij zoo bijzonder veel van menschenvleesch houden, ofschoon cr, wat niet anders te verwachten is, onkelen zijn, die er oeno bijzondere voorliefde voor hebben gekregen.
De eigenlijke reden van deze gewoonte is hot bijgeloovige begrip, dat elk, die het vleeseh eet van een ander, ook al tie goede eigenschappen van den gesneuvelde deelachtig wordt. Hierom zal ook een opperhoofd zich dikwijls vergenoegen met het linkeroog van een' vijand, daar dat gedeelte des ligchaams verondersteld wordt de zetel der ziel te zijn. Een dergelijk denkbeeld hoerscht ook ten opzigte van het bloed.
Als de lijken van vijanden in do dorpen gebragt zijn, gaat het bereiden en eten met vele plegtigheden vergezeld. Zij worden beschouwd als quot;taboequot;, totdat do quot;tohungaquot; of priester het zijne er aan gedaan heeft. Dit bestaat daarin dat hij een stuk vleeseh afsnijdt on dit op een' boom of een' langen stok hangt als offerande aan de goden; terwijl hij dit doet prevelt hij eenige mystieke geboden en aanroepingen.
Aan de meeste vrouwen is het verboden menschenvleesch te eten; dit is ook het geval met enkele mannen en alle jonge kinderen. Als dc jongens een' zekeren leeftijd hebben bereikt wordt het hun vergund; zij worden dan tot hunne nieuwe^ voorregten ingeleid met het zingen van liederen en gezangen, wier betcekenis zij niet verstaan en die waarschijnlijk evenzeer een geheim zijn voor den priester die ze zingt.
De handpalmen en borst schijnen dc beste stukken te zijn; sommige oude krijgslieden spreken, als zij eenmaal hun tegenzin hebben overwonnen om te spreken over een onderwerp, hetwelk zij weten dat hun toehoorder hinderen zal, dikwijls met verrukking over het menschenvleesch als voedsel.
Dat het menscheneten een gevolg is van den oorlog, blijkt uit verschillende omstandigheden. In den oorlog is de Nieuw-Zeelandor, zooals wij aanstonds zien zullen, een geheel ander wezen dan in vredestijd. Zijne geheele ziel is vervuld van slechts één enkel denkbeeld — dat van wraak; het is deze wraakzuchtige geest, niet gulzigheid, die er hem toe brengt de lijken zijner medemenschen op te eten. Het zou bij een' Nieuw-Zeelander niet opkomen het lijk te eten van iemand die een' natuurlijken dood gestorven was, en niets is verder uit zijne gedachten dan het voorbedachte en stelselmatige kannibalisme van sommige Afrikaansche stammen.
Hoe do geheele ziel dor Maori's door het denkbeeld van wraak is ingenomen, kan men nagaan uit het volgende. In do Plenty-baai ligt een klein eiland Tuhua of Mayors-eilaiul genaamd, welks inwoners, omtrent 200 in getal, eene sterke quot;pahquot; of fort hadden gebouwd, om zich te beschcrmcn tegen de aanvallen der stammen van het vasteland, die gaarne dit gunstig gelegen eiland in hun bezit wilden hebben. Het fort was gebouwd op oen zoor steil gedeelte van het eiland, vol bergkloven en afgronden, en bestond voor het grootste gedeelte uit lava. Na eenige vruchtelooze aanvallen poogde de vijand eene nachtelijke bestorming te doen; hij hoopte, dat de bewoners niet op hunne hoede zouden zijn. Dezen hielden echter goede wacht en waren tot tegenweer bereid; zoodra de vijanden de quot;pahquot; aanvielen, namen do belegerden eeno geduehte weerwraak; zjj lieten den vijand halfweg don heuvel beklimmen waarop do quot;pahquot; gebouwd was en rolden toen groote steenen op hem. Velen der aanvallers werden gedood en de overigen bliezen den aftogt.
160
NIEU W-ZEEL AND.
Den volgenden morgen verhaalden do gelukkige verdedigers dit feit aan een' zendeling; zij toonden hom de plaats waar do bloedige ontmoeting was voorgevallen. De zendeling ziende dat alle steenen schoon waren en geene sporen vertoonden van de bloedige worsteling, die slechts eenige uren geleden plaats had, vroeg hoe het kwam dat er geen bloed to zien was. Zijn gids antwoordde hem onmiddellijk, dat de vrouwen het hadden opgelikt.
Sommigen hebben verhaald dat de Maori's wel eens hunne slaven doodon om er een feestmaal van te houden; dit is echter te eenenmale onwaar.
Het mcnschcneten is tegenwoordig bijna, maar nog niet geheel, uitgeroeid. Het is, voornamelijk door de pogingen der zendelingen, aanmerkelijk verminderd; zelfs als het gebeurt spreken de inboorlingen er niet gaarne over. In do oorlogen die omtrent -10 i\ 50 jaren geleden gevoerd zijn, weten wij dat er vele honderden krijgslieden gesneuveld zijn, wier lijken allen door de overwinnaars zijn opgegeten. Nog niet zeer lang geleden werden er eens '10 40 Ijjkcn in eone quot;pahquot; gebragt en gegeten; tegenwoordig echter zijn er vele inboorlingen, die nooit cenc daad van kannibalisme hebben gezien. Deze zonderlinge en akelige gewoonte is echter zoo dierbaar aan het hart dor Maori's, dat een dor grootste hinderpalen voor do bekeering der inboorlingen tot liet Christendom gelegen is in hot feit, dat zij het eten van menschenvleesch moeten afzweren. De nationale wraakzucht is veeleer onderdrukt dan uitgeroeid; er zijn dan ook vele welbekende gelegenheden, waarbij zjj alle banden verbrak en de wilde aard dor Maori's voor een zekeren tijd de overhand kreeg.
161
O O II Ij O (i,
HOK DK W 1.1/,K VAN OORI.OÜVOLKKV AKIIANKKLIJK IS VAN IH. WAI'KNKN. -• DJi SPKKK TEOKNWOOKDIG AFOESCIfAFT.--
1)1 quot;MKRAlquot; EN DK STOFFKN WAARVAN IHJ GEMAAKT IS. — DE quot;MEKAlquot; VAN GROEN JASPIS; 1101 HOOG DIE DOOR DE OITERUOOFDKN GESCHAT WORDT. — DE STKENEN ^MKUAI.quot; — DIE VAN BEEN EN ZIJNE VER-
SCIII lil.KN DE VORMKN. — MANIER WAAROP II KT WAl'KN GKHRUIKT WORDT. - 11KT UUIT MAK EN VAN SCIIKPEN. -
EEN OOGKNHlilK VAN SPANNING EN TIJDIGE IIUI.P. - DK STRIJDHIJK OF quot;PATU.quot; - ZIJN VORM EN DE
WIJZE WAAROP HIJ G1.I5RUIKT WORDT. - DE SFEKR VAN HET OPPERHOOFD OF quot;HANI.quot; — ZIJNE GELIJKENIS
OP DKN VKOKGK REN SOK PT KR. — DE TONG VAN UITDAGING. - DE KRIJGS-DANS. — ZIJNE UITWERKING AAN
HOOKD V \N KKN SCHIP. - HET FORT OF DE quot;PAII.quot; EN DK WIJZK WAAROP HET GEBOUWD IS. -
INLANDSCPIE WERKTUIGKUNDE. — HET AFSLAAN VAN KIN AANVAL TE GATE-PAII. - HET VERBERGEN
EKNER HINDERLAAG. — LOT DKR GKVANGENEN--IIKT OPPERHOOFD E' HONGI EN DE SLAGEN DIE
HIJ GELEVERD HEKFT. - HET DRIJVEN VAN SLAVIN MET DE quot;MEKAlquot; — GORLOGS-ETIKETTE. — EEN
WAPENSTILSTAND EN KKNK RUILING. — W KDKRVKRGKL Dl NG VOOR BI.OKDSTORTING. - PL EGT I Gil K DEN VOOR
EN NA HET GEVECHT.
Wij zijn nu genaderd tot het oenige groote levensdoel der Maori's, den oorlog. Voordat wjj overgaan tot het beschrijven van do wijze van oorlogvoeren zelve, moeten wjj noodwendig eerst de wapenen beschrijven, die hierbij gebezigd worden, daar het karakter van den oorlog hiervan eigenlijk grootendeels afhangt.
In die streken der wereld bijv., waar werptuigen, zooals pijl en boog of speren de voornaamste wapenen zijn, wordt do oorlog eene reeks van schermutselingen, waarbij elk strijder zich zooveel mogelijk voor den vijand tracht tc verbergen en zijne slagen uit te deelen, zonder zich bloot te stellen op zijne beurt verwond te worden. Zijn de wapenen echter van dien aard, dat zij een gevecht man togen man vereischen, dan krjjgt alles natuurlijk oen geheel ander voorkomen; indien dan daarenboven de troepen eenigzins gedisciplineerd zijn, gelijkt de oorlog meer op dien van beschaafde natiën dan de afzonderlijke gevechten die bij de meeste wilde volken den oorlog moeten voorstellen.
De wapenen van don Nieuw-Zeelandcr behooren tot de laatste soort. In vroegere tijden gebruikten de krijgslieden der Maori's ook speren, maar in den laatsten tijd is dit wapen geheel ter zijde gelegd. Enkele exemplaren bestaan er nog van; deze worden echter niet gebezigd tegen den vijand, maar om een' vriend te verwelkomen. Het opperhoofd dat zijne gasten ontvangt, mikt met de speer naar hen en werpt haar naar hen toe, zooals wjj dit reeds beschreven hebben. Toen Angas de eilanden bezocht, vond hij nog slechts enkele dezer speren, die alle tot vreedzame doeleinden werden gebezigd. Zij hadden hetzelfde karakter als die van de groote Polynesische eilanden-groep; zij waren namelijk geheel van hout, lang, scherp gepunt en van eene reeks weerhaken voorzien.
Een dezer speren ziet men op de volgende afbeelding, fig. 1. Hier is alleen de punt. der speer voorgesteld; do geheelo lengte van het wapen is omtrent S1/» meter. Men ziet (lat de weerhaken in twee verschillende rigtingen zijn aangebragt; eerst
eene zoor groote overeenkomst met het korte zwaard der oude Romeinen en gelijkt er somtijds zooveel op, dat, indien men het kruisgevest van het zwaard afnam en het lemmer bol maakte in plaats van pint, do vorm van boido wapenen bijna volkomen gelijk zou zijn.
De stof waarvan deze wapenen gemaakt worden, is nu eens hout en dan weder steen, maar meestal lieon; het laatste komt van den Spermaceti-walviscb (phi/Hctcr macroccphalm). De steenen quot;merai'squot; hebben do meeste waarde, vooreerst omdat hot moejjclijk is er een gosehikt stuk steen voor te vinden en ten anderen om den buitengewoon langen tijd die er voor noodig is om dit, met de hoogst onvolkomen werktuigen die de Maori's bezitten, eenen behoorlijken vorm te geven. Een steenen
163
quot;mciaiquot; wordt inderdaad tot dien vorm geslepen door wrijven met een stuk steen en oeno soort van amaril.
Door hot einde van het handvatsel van eiken quot;meraiquot; is een gat geboord. Hierin wordt eene lus van gevlochten touw gestoken, die om den pols wordt geslagen, om te beletten dat do krijgsman in het gevecht ontwapend wordt. Het boren van dit gat is een werk van zeer langen duur; het geschiedt door middel van een natten stok die in amaril gedoopt wordt.
De fraaiste quot;ineraiquot; van deze soort die de schrijver ooit gezien heeft, behoort aan Christie; deze is niet alleen merkwaardig om zijne grootte, maar ook om de regel-matiglieid en schoonheid zijner bogten. 11 jj is gemaakt van don donkergroenen vul-kanischcn steen, waarvan de Nicuw-Zeelanders zoo vele gereedschappen vervaardigen.
De schrijver bezit er zelf een in zjjno verzameling. De vorm is even fraai als van dien van Christie, maar hij is niet zoo lang. Hij heeft eene lengte van omtrent 40 centimeter en is nagenoeg 10 centimeter breed. Hij weegt ongeveer l'/a kilogram; het is een zeer geducht wapen en een slag met den scherpen kant is genoeg om don kop van een os te verbrijzelen, om van een menschehjken schedel niet te spreken.
HOUTEN ION IIEENKM ..MEBAl'squot;
Elk opperhoofd, al is hij ook niet hoog van rang, bezit een' zoodanigen quot;meraiquot;, waarop hij zeer trotsch is en waarvan hij zich bijna tot geen prijs zou willen ontdoen. Do groote opperhoofden hebben quot;merai'squot; van groen jaspis, zooals wij roods gezegd hebben toen wij do sieraden der Maori's behandelden. Deze wapenen gaan over van vader op zoon en worden door do inboorlingen zoo hoog op prijs gesteld, dat liet bijna niet mogelijk is zich er een te verschaften, tenzij men hot in een gevecht verovert. Indien oen opperhoofd sterft zonder eenon zoon na to laten, die zijn' quot;moraiquot; van hom kan erven, wordt liet wapen gewoonlijk met hem begraven.
Fig. 6 der afbeelding op bladz. 1()3 stelt oen dezer quot;merai'squot; van groen jaspis voor. De vorm is lang niet zoo bevallig als die van hot wapen hetwelk de schrijver bezit. Het is inderdaad bij eene zoo kostbare en zeldzame delfstof als groen jaspis niot gemakkelijk een stuk te vinden, groot genoog om er een wapen van den gewonen vorm van te vervaardigen; de werkman is dus verpligt het materiaal hetwelk hij heeft, zoo goed mogelijk te verwerken.
Fig. 7 is een voorbeeld van een houten quot;meraiquot;; dit is do soort die hot moest gebruikt wordt. Daar do grondstof van zulk een wapen betrekkelijk weinig waarde
heeft, schijnen do Maori's zich hiervoor schndoloos te willen stellen door hot op verschillende wijzen te versieren. Zjj geven aan do houtcii quot;merai'squot; bjjv. zeer zelden don eenvoudigen vorm van hg. G, maar maken er een zeer duideljjken rug en snede aan, zoo als hij fig. 7. In sommige gevallen wordt hij inderdaad een werkelijk inlandsch kunstwerk; hot geheel is dan zoo fraai gesneden, dat liot er meer van hoeft of het wapen van een aantal afzonderlijke stukken is aaneengelijmd, dan dat het uit oen enkel stuk hout gesneden is.
Een zeldzaam fraai exemplaar ziet men op de afbeelding hladz. 104. Zooals dc lozer bespeurt bestaat liet geheel en al uit snijwerk en is de toekening gehoel door het hout heen gesneden; deze quot;moraiquot; ziet er dan ook aan beide zijden eveneens uit. Aan den rug is een verwonderlijk fraaije vorm gegeven, met schoone en stoute lijnen; do snede is gewapend niet eeno rij haaijetanden, waardoor zijn slag op liet naakte ligchaam der Maori's vreeseljjko wonden teweegbrengt. Het exemplaar, waarnaar deze afbeelding geteekend is, berust in de verzameling van het Britseh museum.
De tweede figuur van deze afbeelding stelt een' boenen quot;meraiquot; voor. Meestal maakt men die van hot schouderblad van den spermaceti-walvisch of potvisch.
Deze quot;merai'squot; hebben allo mogelijke verschillende vormen. Sommigen hebben de gedaante der steenen wapenen, behalve dat zij veel vlakker zijn; deze zijn dus aan beide kanten gelijk. Somtijds hebben zij verschillende knobbels en holten en in andere gevallen zijn zij gesneden met figuren, geljjkonde op die der houten quot;merai'squot;, maar niet zoo uitvoerig bewerkt. Aan het afgebeelde exemplaar ziet men een voorbeeld dezer versierselen.
Do schrijver bezit oen zeer goeden quot;meraiquot; die uit do onderkaak van donzolfden walvisch gemaakt is; fig. 4, bladz. 164; de derde fig. van dezelfde afbeelding is eone doorsnede van de onderkaak, om do wijze te doen zien waarop het wapen er uit gesneden is. Dit is omtrent 50 centimeter lang en 10 broed en weegt nagenoeg oen kilogram. Het is door zijne ligthcid een veel handiger wapen dan de steenen quot;meraiquot;; de laatste toch is zoo zwaar, dat, indien de krijgsman zijnen slag mist, hij het wapen niet weder tijdig genoeg in zijne magt kan krijgen, om een' slag af te weren of een' tweedon te doen, zoodat hij zich aan don vijand bloot geeft.
Indien de lezer oenen blik slaat op do doorsnede van het been, zal hjj ontdekken dat dit poreus is in het midden en hard en vast aan de zijden. Uit dit vaste gedeelte wordt de quot;meraiquot; gesneden; zij is bijgevolg zeer plat. De naam van den quot;meraiquot; is quot;patu-patuquot;; de quot;uquot; wordt hier uitgesproken als quot;oe.quot;
Vele inboorlingen bespeurden dat do groote Engelsclic snoeimessen uitstekend voor quot;merai'squot; konden dienen en zij zich die met weinig moeite konden verschaffen. Eenigen tijd geleden word er dan ook een groot aantal van Birmingham aangevoerd; het geweer en do bajonet hebben echter in den laatsten tijd zoozeer alle andere wapenen verdrongen, dat de Maori's tegenwoordig weinig meer om de snoeimessen geven.
Als een Maori met den quot;meraiquot; vecht, slaat hij er niet alleen mede; zijne gewone beweging is om een krachtigen stoot te doen naar de kin van den vijand. Heeft hij dezen geraakt, dan velt hij hom, voordat hij zich kan herstellen, met den scherpen kant neder.
Fig 5 op bladz. 1G3 is eene bijl of quot;tomahawkquot;. Deze is een zonderling mengsel van werk van Europeanen on Maori's; het metaal der bij! is Engelschearbeid, terwijl liet handvatsel in Niouw-Zeeland gemaakt is en gesneden met de groteske figuren, die oen Maori zoo gaarne aanbrengt op allo voorwerpen die op den oorlog betrekking hebben. Een geliefkoosd handvatsel voor zulk oen quot;tomahawkquot; is het dijbeen van een verslagen vijand.
Voordat men het woeste en oorlogzuchtige karakter der Niouw-Zeelanders kende, namen zij verscheidene schepen, door van hunne quot;merai'squot; gebruik te maken. Hot was gemakkelijk do korte knods over den schouder tc hangen, waar zij door de mat bedekt was; het gebeurde dus dikwijls dat con troep inboorlingen schijnbaar ongewapend aan boord kwam. Zij hadden dan, mot voed vertoon, liunno overige wapenen in do kano's achtergelaten, maar elk man luid het wapen bij zich, waarop hij het moest vertrouwde. De Maori's mengden zich dan onder do bemanning, totdat elk hunner
165
NIEUW-ZEELAND.
(ligt bij een matroos gekomen was. Nu word, op een tookon van het opperhoofd, de quot;meraiquot; plotseling van onder de mat te voorschijn gehaald on had het volgende oogen-blik het hoofd van het uitgekozen slagtoffer verbrijzeld!.
Zelfs nadat deze list ontdekt was, werden do Maori's nog menig schip meester onder voorwendsel hun oorlogsdans te willen uitvoeren; deze veranderde dan in een oogenblik van een spiegelgevecht in een werkelijken strijd; do krijgslieden sprongen tusschen do toesehouwers en deelden regts en links hunne slagen uit. Hot veroveren van schepen schijnt don Maori's zoo na aan hot hart to gaan, dat zjj zelden de verzoeking kunnen weerstaan. In de quot;Missionary Voyagequot; van Fyerman en Bonnet lezen wij het verhaal van een avontuur, hetwelk hen overkwam en dat alleen door de tijdige tusschonkomst van een vriendschappelijk gezind opperhoofd gelukkig afliep.
liet schip was gekomen op de hoogte van Nicuw-Zcoland en terwijl het voor anker lag, had hot volgende plaats;
quot;Dezen morgen werd ons klein vaartuig omringd met kano's, waarin verscheidene honderdon inboorlingen, van beide geslachten, gezeten waren; zij beklommen onmiddellijk het schip en verdrongen er zich zoo op, dat wjj vorpiigt waren oon' sluitboom voor het halfdek te plaatsen en dit quot;taboequot; to maken om voor indringing beveiligd te zijn. I)e handel in verschillende artikelen ging eenigon tijd vrij goed; nu gebeurde echter het eeno ergerlijke voorval na het andere, die bijna het verlies van het schip en van ons leven hadden ten gevolge gehad.
quot;In de verwarring, die een gevolg was van de ophooping van zulk eeno menigte volks in zulk eeno bekrompen ruimte, begonnen de inboorlingen hunne diefachtige streken uit te halen, die men zelden onopgemerkt kan laten voorbijgaan. Eensklaps riep de kok: quot;zij hebben dit of dat gestolen!quot; naauwelijks had hij het voorwerp genoemd of hij riep opnieuw: quot;zij hebben het vleesch uit den pot gestolen!quot; en toen voor de derde maal: quot;Zij hebben mijne kook-pajinon gestolen!quot; Op dat oogenblik klonk eeno stem van de Voorplecht: quot;kaptein! zjj hebben uwe kist opengebroken en stelen uwe kleoderen!quot;
quot;Tot dusverre hadden wij oen vriendschappelijk onderhoud gehad niet de opperhoofden; wij wreven neuzen te zamen, kochten hunne sieraden en andere merkwaardigheden cii dachten aan geen kwaad. Binnen weinige oogonblikken was echter, zonder dat wij konden gissen waarom, het gohcele tooneel veranderd. Wij hoorden naderhand dat do kapitein (Dibbs), toen hij hoortle van den onbeschaamden diefstal dien wij zoo even vermeldden, kwaad was geworden en op ecne nog al luidruchtige wijze het dek van eenige indringers had willen bevrijden; een dezer laatsten, een opperhoofd, viel, toen hij met hem in aanraking kwam, over boord, tusschen zijne eigene kano en hot schip. Dit was voor hen onmiddellijk een voorwendsel om de vijandelijkheden te beginnen. Binnen weinige oogonblikken waren de vrouwen en kinderen allen verdwenen; zij sprongen over boord in hunne kano's cn namen «Ie quot;Kakaou'squot; of mantels der krijgslieden mode. De laatsten bleven, gereed tot don strijd, op het dok, hetwelk zij, voordat wij er erg in hadden, geheel in bezit hadden genomen; wij waren feitelijk door hen gevangen genomen.
quot;Vreesehjk waren de kroten en hot geschreeuw der barbaren; zjj stampten op den grond en zwaaiden hunne wapenen, die voornamelijk bostoiiden uit knodsen en speren. Een opperhoofd met zijne quot;cookiesquot; (slaven) omringde den kapitein aan do bakboordzijde van het schip; zij hielden hunne speren op zijne borst en zijden. Fyorman stond onder oen' anderen troep aan stuurboord; Bennett meer achteruit aan dcnzolfdon kant. Threlkeld was met zijn kleinen jongen, nog geen zeven jaar oud, digt bij Bennett, maar niet regtstreeks onder het bereik der inboorlingen. Het opperhoofd dat met zjjn' troep met Bennett handel had gedreven, kwam nu met zijn gotatoueerd gezigt digt bij dat van Benott en schreeuwde op de afschuwoljjksto wijze. quot;Tongata, Now Zealand!, tongata kakino? Tongata, New Zealandi, tongate lakino?quot;
„Dit herhaalde hij zoo schielijk als hij met lippen, tong cn keel de woorden kon uitsproken; zjj boteekendon: quot;De mannon van Nkuw-Zeeland, zijn het slechte mannen P De mannen van Nieiiw-Zeeland, zijn het slechte mannenGelukkig (daar hot dialekt van Niéuw-Zeeland voel overeenkomst had niet dat van Tahiti) verstond
Bennett do vraag cn antwoordde, ofschoon een bjjnaonverinjjdelijkcdood te voorzien was, zoo bedaard het liem mogelijk was: quot;Kaore kakino tongata New Zealandi, tongata kapaiquot; (quot;Niet slecht; de Nieuw-Zeelandei' is een goed manquot;); zoo dikwijls de andere met een onbeschrijfelijk woest en scherp iiceent dezelfde vraag deed (wat welligt 100 maal achtereen gebeurde), gaf liij altijd hetzelfde antwoord.
quot;quot;Maarquot;, vroeg Bennett, quot;waarvoor is al deze beweging? Waarom kunnen wij geen neuzen blijven wrijven cn koopen en verkoopen en ruilhandel drijven als te voren
Op dat oogenblik kwam een stevige slaaf, die aan hot opperhoofd behoorde, achter Bennett en bond hom do beide armen op den rug. Bennett deed goene moeite om dit te beletten, daar hij wist dat hij hiermede zijnen dood slechts zou verhaasten. Hij behield daarom zijiie kalmte en vroeg het opperhoofd naar den prijs van een halssieraad, hetwelk deze droeg. Een andere slaaf hield onmiddellijk eene groote bijl, geschikt om boomen te vellen — die met eenige andere aan boord was gebragt, om door het scheepsvolk geslepen te worden —• boven het hoofd van den gevangene. Deze schurk keek met een duivelachtig verlangen en ongeduld naar zijn' meester, wachtende op het teeken om toe te slaan.
quot;Hier moeten wij de opmerking maken, dat onze goede landslieden zich geen denkbeeld kunnen vormen van do bijna bovennatuurlijke woede en drift, die zich op het verwrongen gelaat der Wilden vertoont, uls zij door den duivel van razernij, hebzucht en wraak bezeten zijn, en evenmin van de oorverdoovende en verschrikkelijke kreten, die zij alsdan doen hooren. Bennett bleef met het opperhoofd aan hot praten, zeggende: quot;wij willen quot;bruaa'squot;, quot;kumera'squot;, quot;ika'squot; enz. (varkens, aardappelen, visch) van u koopen.quot;
quot;Hij bespeurde toen juist een'jongen man die op het dek stapte, met een'groeten visch in de hand. quot;Wat moet ik u geven voor dien visch?quot; — quot;Wel, zoo en zooveel vischhaken.quot; — quot;Steek dan uwe hand in mijn' zak en haal zo er uit.quot; — Dit gebeurde. quot;Zet den visch daar nu neer en breng er mij nog meer, als gij ze hebt,quot; zeide Bennett. Dadelijk werd de visch, dien hij zooeven gekocht had, hem opnieuw te koop aangeboden. Hij nam geone notitie van de afzetterij, maar vroeg: quot;Wat moet ik u voor dezen visch geven?quot; — quot;Zoo eu zooveel haken.quot; — quot;Neem ze. Hebt gij nog meer visch te koop?quot; — Voor do derde keer werd hom dezelfde visch voorgelegd en dezelfde prijs gevraagd en gegeven, of liever door den verkooper genomen uit den zak van Bennett, die er toevallig goed van voorzien was. quot;Bennett vroeg voor de vierde maal: quot;Hebt gij nog niet een' anderen visch?quot; Hierop konden de schurken het niet langer uithouden, maar barstten in lagchen uit cn riepen: quot;Wjj bedriegen den vreonideling!quot; (quot;Tangata ke!quot;) in do veronderstelling, dat de kooper niet gemerkt had, hoe dikwijls zij hem reeds hadden beet gehad.quot;
Door op deze wijze voor te geven alsof hij de dupe der Maori's was, won Bennett tijd, want hij wist dat elke minuut van hot grootste gewigt was; eindelijk werd hij voor zijne slimheid beloond door de komst cencr boot, waarin een bevriend opperhoofd was, die dadelijk het schip schoonvcogde.
De lezer zal bespeurd hebben, dat de Nieuw-Zeclanders de speer toen nog als wapen gebruikten; twintig jaar later vond men er echter bijna geenc enkele meer, die niet als zinnebeeld van vrede, in plaats van als oorlogs-wapen gebezigd werd.
Eig. 3 op bladz. lOiJ is eene zonderlinge knods afgebeeld, die door de inboorlingen quot;patuquot; en gewoonlijk, maar ten onregto, door do zeelieden quot;strijd-bijlquot; genoemd wordt. Zij is omtrent 75 centimeter lang; haar eene einde is plat on bjjivorinig, terwijl zij aan hot andere in eene scherpe punt uitloopt. De schrijver bezit een zoodanig wapen. De afgeronde kant van het bijlvormige einde is zeer scherp cn ziet er inderdaad uit alsof hij bestemd was om er wonden mede toe te brengen. Dit is echter niet het geval; de Maori's gebruiken de punt om er mede te steken en slaan met het stompe gedeelte van het andere einde, maar niet met den scherpen kant.
Door den onderkant van het bovenste gedeelte is c'en gat geboord, waaraan een bundel veêren cn vezelen hangt. Somtijds is deze bundel slechts 30 centimeter lang, maar dikwijls veel langer. Bjj een exemplaar, in het bezit van Sir J. E. Alexander is hij half zoo lang als de quot;patuquot;' zelf. Op het eerste gezigt schijnt dit aanhangsel,
167
NIEUW-ZEELA.ND.
ovonals de menigte vederen, die eene Noord-Amerikaansche speer of knods versieren, alleen een sieraad te zijn en eerder te strekken om de werkdadiglieid van het wapen te verminderen dan te versterken. Do Maori's zijn echter te goede krijgslieden om liet nut van oen wapen op te offeren voor zijne versiering; men kan zeker zijn dat liij wel zorg zal dragen, dat het eerste er niet onder lijdt.
In dit geval verhoogt dit schijnbaar nutteloozo toevoegsel inderdaad de kracht van het wapen. Als do krijgsman gewapend met zijne quot;patuquot; een' tegenstander ontmoet, vliegt hij niet roekeloos op hem in, maar schermt als liet ware met zijn wapen; hij houdt het met beide handen vast, draait het rond en laat dou bos vederen voor liet aangezigt van zijnen vijand heen en weêr zwaaijen, om zijne aandacht af te leiden. Hij blijft ook niet op dezelfde plaats staan, maar springt heen en weêr; hij tracht hem in slaap tc wiegen en maakt alle mogelijke valschc uitvallen om de krachten zijner tegenpartjj op do proef te stellen. Indien hij slechts de minste kans ziet, drijft hij het scherpe einde van zijn wapen in het ligchaam zjjns vijands of brengt hem met het andere einde een hevigen slag toe; deze slag wordt in don regel gegeven van beneden naar boven en niet omgekeerd, zooals men zou veronderstellen.
De wijze waarop de quot;patuquot; gebruikt wordt, komt bijna geheel overeen met die waarop oudtijds in Engeland de vechtknuppel gebezigd werd, een wapen hetwelk ongelukkig tegenwoordig geheel in vergetelheid is geraakt. De bundel vederen is echter niet altijd aan het wapen verbonden. Bij het exemplaar van den schrijver is inj bijv. nooit gebruikt en er zjjn vele andere quot;patu'squot;, waarin niet eens een gat is om het koord door te doen, waarmede de vederen zijn vastgebonden.
liet laatste wapen op deze afbeelding verdient ter naauwernood dezen naam. Het is een dolk; hij is voorgesteld op bladz. 163 fig. 4.
Fig. 2 van dezelfde afbeelding is een werktuig, hetwelk algemeen, ten onregto, voor eene speer gehouden wordt en in vele verzamelingen onder dien naam doorgaat. Hot is echter volstrekt geone speer, maar een scepter of bevelhebbers-staf van een opperhoofd. De naam dien de Maori's er aan geven is quot;E' llani.quot; Het dikke einde heeft den vorm van een' zeer verlengden quot;meraiquot;; het geheelo werktuig ziet er uit alsof de quot;haniquot; en de quot;meraiquot; slechts wijzigingen waren van hetzelfde wapen.
Dit moge zijn hoe het wil; de quot;haniquot; is geene speer, maar een ambta-staf; hij heeft bijna denzelfden vorm als die welke door do koningen en herauten in de dagen van Troje gedragen word. Het boveneinde heeft eenige gelijkenis op eene speerpunt, waardoor ook het denkbeeld ontstaan is, dat het werktuig werkelijk eene speer zou zijn. Dit gedeelte dient echter niet om wonden mede toe te brengen, maar is eenvoudig eene conventionele voorstelling van de menscheljjke tong; .als deze zoo ver mogelijk wordt uitgestoken, is dit volgens de begrippen der Maori's de bitterste beleediging en de krachtigste uitdaging. Als het opperhoofd van een of anderen stam den oorlog wil verklaren, roept hij zijn volk bjjecn, houdt eene vurige en opgewonden toespraak en steekt met zijne quot;hani' herhaalde malen in de rigting waar de vijand woont; elke stoot wordt beschouwd alsof hij tot uitdaging de tong had uitgestoken.
Om te kennen te geven dat de punt van den quot;haniquot; inderdaad de menschelijke tong moot voorstellen, is hot overige gedeelte gesneden tot eene groteske en vergezochte gelijkenis op een menschelijk gelaat; de hoofdtrekken zijn twee buitengewoon groote oogen, gemaakt van de schelp eener quot;haliotis.quot;
Over hot algemeen wordt de quot;haniquot; evenals de quot;patuquot; versierd met vederen; men ziet echter vele zoodanige staven zonder dit sieraad. Men houdt het dan ook niet voor volstrekt noodzakeljjk. Deze staven verschillen aanmerkelijk in lengte. Het exemplaar van den schrijver is 140 a 150 centimeter lang en heeft geene versierselen van vederen, terwijl andere niet meer dan 95 eentimeter lang zijn en versierd met een bundel voeren, even lang als het wapen zelf. Do opperhoofden houden bijna oven veel van den quot;haniquot; als van den quot;meraiquot; en schijnen niet op hun gemak te zijn, als een van beiden buiten hun bereik is. Eenigo jaren geleden kwamen eonigo opperhoofden dor Maori's in Engeland, waar men hun onder anderen do merkwaardigheden van Londen liet ziet. Of zij echter den zoologischen tuin bezochten of bezoeken aflegden, overal namen zij hunne quot;hani'squot; met zich mede; somtijds hadden zij slechts een' korten bij
168
NIEUW-ZEELAND.
zich, maar altijd schonen zij er bijzonder op gestold to zijn or con' iu de handen te hebben.
Do schrijver hooft een dezer zonderlinge voorwerpen in zijno verzameling; hot hoeft eene lengte van l:'/4 motor en is vervaardigd van hetzelfde hout als do quot;patuquot;. Indien men het regtop houdt, is do gelijkenis van do punt op eene uitgestoken tong niet zeor duidelijk; houdt men het echter horizontaal, dan is het effokt hoel anders en heeft het gcheelo boveneinde hot voorkomen van eon menschenhoofd, waaruit do tong zoo ver mogelijk van tns-sclien do lippen to voorschijn komt. Daar do tong slechts conventioneel is voorgesteld, is zij ook met figuren bedekt; zjj heeft in het midden een' rug en elke zijde is geteekend met geheel on al dezelfde lijnon en halve spiralen.
Niettegenstaande zijne lengte is het toch een gemakkelijke wandelstok en zou des noods ook als wapen kunnen dienen; de tongvormige punt is scherp genoeg om dienst te kunnen doen als speer-punt en het afgeplatte breede einde zwaar genoeg om iemand, met een' goed aangebragten slag, neer te vellen. Dit exemplaar is niet voorzien van den bundel vederen en hondehaar waarmede de quot;haniquot;. Fig. 2 bladz. 163, versierd is; dit versiersel schijnt niet als een noodzakelijk gedeelte beschouwd to worden.
Voordat een stam oenen oorlog begint, verbeelden zjj zich eerst den krjjgs-dans to moeten uitvoeren. Ujjna allo wilde volken hebben krijgs-dansen, maar die der Nieuvv-Zoolanders gaat allen te boven. Bij andere stammen geeft elk krijgsman zich over aan do opwekking van het oogenblik; hij schreeuwt, gilt, danst en zwaait met zijne wapenen zooals hem goeddunkt. De dans der Maori's heeft echter een gansch ander karakter; hierbij heerscht cone orde en krijgstucht, waarbjj zelfs die der Russen in hot niet verdwijnt.
Zij beginnen met zich te ontdoen van alle kleeding en hun gelaat met roodon oker te beschilderen, waardoor zij zich zoo leoljjk mogelijk maken. Als zjj voor don dans bijeenkomen, plaatsen zij zich in rijen, gewoonlijk van drie personen; zijwinden zich dan op in do hoogste mate door hunne gezigten te vertrokken en tot uitdaging de tong uit te steken, welke gebaren zij afwisselen mot kreten, gillen en uitdagingen aan don vijand. De dans begint met stampen met de voeten in geregelde maat; dat stampen wordt gedurig sterker en do opgewondenheid neemt in dezelfde mate toe.
Plotseling springen allen tor zijde en omhoog, alsof zij door een' en donzelfden geest bezield waren; zij komen neder met eene kracht dat de grond er van beeft. Nu wordt do krijgs-zang aangeheven, terwijl zij op do maat hoen en weêr springen en telkens neerkomen met een geluid, alsof er eene grooto machine aan het werk was. De uitwerking van don dans op hen die er aan deelnomen is buitengewoon. Zij schijnen tjjdelijk krankzinnig te worden; zjj gaan zoo geheel en nl op in do opgewondenheid van het oogenblik, dat zjj, met hunne verwrongen gelaatstrekken, er uitzien als duivels.
Zelfs als er geou oorlog ophanden is, heeft de dans toch op de uitvoerders dezelfde werking alsof er in hunne onmiddoljjke nabijheid eon dorp van den vijand was, hetwelk zjj op het punt waren to bestormen; wanneer de Maori's, zooals somtijds geschiedt, eenen dans uitvoeren ter eero van eon' gast, worden zjj
zoo vrceseljjlc opgowonden, dat zjj werkelijk gevaarlijk zijn, zoolang zjj nog geen' tijd gehad hebben om zich te bekoelen.
Bij eeue zoodanige gelegenheid werd een troep Maori's, die oen bezoek bragt op een seliij), verzocht hun' krijgs-dans uit te voeren, hetwelk zjj zeer goedwillig deden, liet duurde echter niet lang of hunne afgemeten sprongen werden onder het zingen
170
NIEUW-ZEELAND.
van hunnen knjgs-zang zoo lievig, dat het was alsof het schip blootgesteld was aan de schokkcn van een stormram; do kommandant, vreezende dat zij hot dek zouden intrappen, verzocht hun op te houden. Zijn verzoek was echter vergeefsch, zelfs indien het gehoord was, want het was zeer waarsclijjnljjk, dat de dansers in hunne wilde opgewondenheid doof waren voor olk ander geluid dan hunnen knjgs-zang, dien zjj met alle kracht hunner longen uitgilden. J)e dans duurde voort totdat hjj uit was en hield niet op voordat de dansers door hunne vreesehjke inspanning geheel waren uitgeput.
liet belagchelijkste bij deze voorstelling was de handelwijze van het opperhoofd. Hij was behandeld met de grootste oplettendheid; men had hem eene geheele uniform van zeeofficier ten geschenke gegeven, waarop hjj buitengewoon trotsch was en waarin hij, tot bewondering zjjner onderdanen, over het dok op en neêr wandelde. Toen hem gevraagd werd den knjgs-dans te doen uitvoeren stond hij dit onmiddellijk toe en beval zijnen volgelingen aan het verzoek gevolg te geven; hij stond er daii ook, terwijl zij dit deden, in den beginne bedaard bij.
De invloed van den dans was voor hem echter te aanstekeljjk om er weerstand aan te bieden en sloeg weldra op hem over. Eerst bewoog hij zijn ligchaam slechts op de maat van den dans heen en weer; vervolgens nam hjj sotto voce aan don zang deel; toen begon hij in de maat met hen mede te stampen en eindelijk kon hij hot niet langer uithouden; hjj sprong overeind, begaf zich in hunne rijen en gilde en stampte even opgewonden als een hunner. Zijne kleederen barstten uit den naad en zagen er, toen zjjno opgewondenheid bedaard was, allerongelukkigst uit.
De afbeelding of bladz. 170 stelt een gedeelte van een troep krijgslieden voor, bozig hun' krijgsdans uit te voeren. Men ziet slechts de eerste drie rijen; do lezer moet zich echter voorstellen dat het aantal der dansers dikwijls meer dan een paar honderd bedraagt. Vooraan ziet men het opperhoofd met zijnen quot;meraiquot; van groen jaspis in de hand; achter hem is een ander, maar geringer opperhoofd. Op den achtergrond is eon gedeelte der quot;pahquot; afgebeeld, waarin de dans wordt uitgevoerd; regts is eene voorraadplaats van het opperhoofd en voor de woning zijn de vrouwen gezeten, die den dans gadeslaan.
Wij hebben reeds gezegd, dat de oorlog steeds de gedaehten der Maori's bezig houdt. In tegenstelling, met de pochende krijgslieden der Fjji's, die altjjd gereed zijn om te snoeven on zelden om te vechten en liever den vijand doodslaan terwjjl hij slaapt, is de Maori een dapper krjjgsman, van zijne eerste kindsheid af aan den oorlog gewoon. Spiegelgevechten zijn een geliefkoosd spel van do kinderen; alleen echter van do jongens. Evenals do Europeosche jongens sneeuwkasteelen bouwen en mot sneeuwballen aanvallen en verdedigen, maken ook de jonge Niemv-Zeelanders kleine forten en bootsen, op kleine schaal, den werkeljjken oorlog na; zij maken in plaats van quot;merai'squot; en quot;patu'squot; gebruik van ligte stokken. Zij brengen hiertoe aardhoopen hijeon, die zij versterken met takken, waarbij zij zooveel mogelijk de echte en zware versterking der quot;pah'squot; navolgen.
De quot;pah'squot; geven ons een goed denkbeeld van de geheele wijze van oorlogvoeren dor Maori's. Do stammen die elkander bestrjjden ontmoeten elkander zelden in hot open veld, zoo als bij den oorlog in Europa; evenmin volgen zjj do ongeregelde wjjze van schermutselen onder hoornen en in bot kreupelhout, die bij vele andere wilde volken in zwang is. Het aantal dor aanvallers is altijd veel grootor dan dat hunner vijanden; daar de laatsten weten dat dit zoo is, nemen zij toevlugt tot het stelsel van versterkingen en verschansen zich in forten of quot;pah'squot;.
Deze quot;pah'squot; zijn bewonderenswaardige voorheelden van de werktuigkunde der inlanders en uitstekend geschikt voor hot doel waarvoor zij bestemd zijn. Zij nemen altijd eene sterke stelling in, nu eens aan do zeekust en dan weder op hoogten; een paar der aterkston zijn gebouwd aan den rand van een steilen afgrond, en wol zoo, dat zij aan drie zijden niet kunnen worden aangevallen en men ze slechts kan naderen langs een smal en ongemakkelijk pad, hetwelk slechts door enkele manschappen tegelijk kan worden begaan en derhalve door een betrekkelijk klein aantal belegerden kan worden verdedigd.
Het innemen van zulk eene quot;pahquot; is werkelijk voor de inboorlingen eene groote
171
onderneming en het is zeer vorwondorljjk, dat zij, voordat zij mot het gebruik van vuurwapenen bekend waren, er ooit een hebben kunnen veroveren. Vele waren inderdaad onneembaar en konden, als er geene geweren werden gebezigd, aan alle vijanden weerstand bieden. Zij waren zoo gelegen, dat men slechts steenen langs het pad behoefde naar beneden te rollen, om het geheel van vijanden te zuiveren. Zjj zjjn omringd van loopgraven en hebben vernuftig gebouwde uitvalpoorten, die zoo zijn ingerigt, dat (!e verdedigers xiit gedeelten van het fort, van waar men zo volstrekt niet zou verwachten, eenen uitval kunnen doen en zich door dezelfde poort terugtrekken, als zij hun doel hebben bereikt.
Om de quot;pahquot; heen loopt eene omheining van zware palen, zoo stevig aan elkander bevestigd, dat zij eenen gewonen aanval kunnen weerstaan. Sedert de invoering dei-vuurwapenen hebben de Maori's de bouworde hunner quot;pah'squot; zoo gewijzigd, dat zjj met de nieuwe wapenen in overeenstemming is. Zij hebben er hoeken aan gebragt om een flank-vuur te kunnen onderhouden en binnen de quot;pahquot; loopgraven gemaakt om tegen het vuur van den vijand beveiligd te zijn. Sedert zij de vreesehjke uitwerking der bommen hebben leeren kennen, bouwen zjj inwendig ook dwarsmuren, waardoor de belegerden niet slechts tegen de scherven dor bommen beschut worden, maar die tevens beletten dat een enfilade-vuur veel nadeel teweegbrengt. Ook de schietgaten zjjn aangebragt op eene zeer vernuftige wijze. Eéne quot;pahquot; was merkwaardig doordat zij aangelegd was over eenige kokende bronnen, die bjj de belegering van het fort als hinderlagen werden gebruikt.
De lezer herinnert zich welligt de ongelukkige geschiedenis te Gate-Pah, bjj Tauranga. Toen deze quot;pahquot; stormenderhand was ingenomen, bleek zjj ledig en verlaten te zijn; de inboorlingen waren schijnbaar ontsnapt, zooals hunne gewoonte is,
172
wanneer zij de plaats niot langer kunnen houden. Zij hadden echter eenc hinderlaag gelegd, waarin dc aanvallers vielen. Toen de laataten zieli over het inwendige der quot;paliquot; verspreid hadden, en, niot op hunne hoede, bezig waren huisraad, wapenen en andere verspreide voorwerpen op te rapen, opende ziel» eensklaps onder hunne voeten een moorddadig geweervuur; do inboorlingen hadden putton gegraven, waarin zij zich schuil hielden totdat de belegeraars, aangelokt door do wapenen en werktuigen die hiervoor opzettelijk waren neergelegd, binnen schot waren. Do manschappen, volstrekt geen argwaan hebbondo en moerendoels nog onervarene rekruten, worden door eene plotselinge paniek bevangen; behalve eonige weinige eervolle uitzon-doringen stormden zij uit do quot;pahquot; en werden door den geslopen vijand gevolgd en in de pan gehakt.
Dat zij zoo werden teruggeslagen was natuurlijk slechts tijdelijk; eeno krijgslist als deze doet den krjjgshaftigen geest der Maori's evenwel duidelijk uitkomen on levert blijk, dat zij als vijanden volstrekt niet te verachten zijn. Den vijand bij verrassing te overvallen is de gewone wijze van vochten der Maori's, die er dan ook bjjzonder slag van hebben hinderlagen te leggen en er don vjjand in te lokken. Toen de Engol-schen voor het eerst met do inboorlingen van Nieuw-Zeeland oorlog voorden, werden zij dikwerf in hinderlagen gelokt; in één geval was de verborgen vijand zoo digt bij de Engelsche troepen en waren hunne donkere ligehamen zoo good in het kreupelhout verstopt, dat van vele soldaten, die het loven er af bragten, het geheele aangezigt getatouoerd was door hot onverbrande kruid van do geweren dos vijands.
Indien do aanvallers een quot;pahquot; innemen, volgt er altijd eene vreoselijko slagting. Elk die oen wapen kan voeren, wordt gedood, terwijl do vrouwen en kinderen de slaven worden der overwinnaars, een lot waaraan zij, zooals wij roods gezegd hebben, nimmer weder kunnen ontstappen; de ongelukkige vrouwen, hare kinderen en alle welligt volgende afstammelingen zijn en blijven slaven, zonder eonige kans zich latei-te kunnen bevrijden. Zelfs haar eigen stam kan, volgens de wetten der Maori's, het rogt der overwinnaars niet betwisten.
De lijken der krijgslieden worden natuurlijk bewaard om gebraden en opgegeten te worden. Somtijds worden zelfs de gevangenen de slagtoffers van den bloeddorst, die deze eilanders karakteriseert; in dit opzigt zijn de vrouwen even erg als de mannen, zoo niet erger. Do vrouw van een zeer groot opperhoofd, E'Hongi genaamd, was bjjv. gewoon, niettegenstaande zij blind was, eenige gevangenen te vermoorden, wanneer zij door haren geduchten echtgenoot werden te huis gebragt. Het einde van haar eigen leven was evenwel treuriger dan dat van een barer slagtoffers. E'Hongi bad de gewoonte grooto togton te doen in verschillende deelen van hot land en hierbij zijne vrouw mede te nemen. Op een dezer togtcn werd zij ziek en moest worden achtergelaten. Tengevolge harer blindheid en zwakte was zij ongeschikt om zich te verdedigen; zij werd door een aantal honden, die hare zwakte bemerkt hadden, vaneen-goscheurd en verslonden.
Zjj schijnt eene vrouw geweest te zijn, bij welke het gevoel van wraakzucht bijzonder sterk ontwikkeld was. Angas verhaalt hieromtrent het volgende:
quot;Zij had, om haar op te passen, eene jonge slavin, aan welke zij eene bjj-zondore gehechtheid toonde. Hot kleine schepseltje was belangwekkend en goed van humeur; hare meesteres hield ook schijnbaar zooveel van haar, dat zij niets van de onaangenaarnlioden en lasten der slavernij ondervond; zij was geheel en al eene gunstelinge.
UE' Ilongi koerde eens terug van een'zijner gelukkige knjgstogten, maar had op het slagveld een' zoon verloren, waarover algomoene wooklagten worden aangeheven. Het vertroetelde slaven-kind legde haar hoofd op den schoot harer meesteres en nam deel in de algomoene droefheid. Eensklaps werd echter het hart der beroofde moedor mot wraakzucht vervuld; zij droeg het kind naar het water en verdronk hot wreedaardig, tot leniging barer zelfzuchtige droefheid.quot;
Het was niet lang na dit voorval, dat haar ovcrljjden plaats had. Toen zij achtergelaten word, bouwde men voor haar, naar inlandsche gewoonte, oen kleine hut op palen en voorzag haar van eenig voedsel. Toon de troep terugkeerde lag do hut omver
ntKL ii. 12
173
174 NIEU W-ZEEL AND.
en onder hare overblijfselen vond men de gebleekte bcenderen des bew^^ veronderstelt dat de hut was omgewaaid en de honden aldus bij haar hadden kunnen
^quot;Deze zelfde E' Hongi waa werkelijk een merkwaardig man, wiens wijsheid en dapperheid een' grooten naam had. Toen hij eens ccno reis naar Rnf a'1' 'aJ ff f;1quot;; deed hij al hot mogelijke om zijne militaire magt te versterken, hij nam van daai een aantal geweren en èenc groote hoeveelheid ammunitie mede terug.
Hij kwam juist ter goeder «re in zijn land terug. Er was, met afw sselend goluk, een langdurige oorlog gevoerd tusschen do Waikato s en eemge andeic stammeii, waarbij de eersten, na vele wederwaardigheden, de overwinning hadden '
eindelijk hunne vijanden te hebben ten onder gebragt, waren zij zegevieieud naai
l,anil'rVa7j^.M«t oogenblik, dat E' Hongi Wannen .lam f £-Pf. aan-kwam; hij verdeelde zijne geweren onder de beste krijgslieden, trok toen h! hen in de behandeling der nieuwe en vreeseljjke wapenen genoegzaam had ondcji'gt in land der Waikato's en viel hunne groote quot;pafiquot;, Matuketuke g.f ^'^otravl kato's, niets hebbende dan hunne knodsen en nog met in t bezit der looPgJ^® die men tegenwoordig vindt in elke upahquot; die eemge kans heeft om aangevallen te worden, konden aan de vuurwapenen geen weerstand bieden ^ g
minuten was het fort ingenomen, liet was bij gelegenheid van dit gevecht, dat
mona en Te Whero-Whero werden gevangen genomen. i i i,
De slagting was vreeselijk; tweeduizend krijgslieden werden gedood en hun e lijken door de overwinnaars opgegeten; zjj bouwden een groot aantal ovens, 'net het ODzetteliike doel, do lijken der gesneuvelden te braden. Vele jaren latex z.i0 men iiosr deze ovens en de uitgebleekto beenderen van de 2000 krijgslieden als bewyz voor het verschrikkelijke tooneel; er werd feest gehouden totdat alle lijken waren op-
SegEen der geweren, die door George IV aan E' Hongi bij zijn bezoek ir|
waren ten geschenke gegeven en bij deze gelegenheid gebruikt werden, • verzameling van sir Alexander. Het is eender oude vuursteengeweren, waarvan de soldaten vroeger zooveel hielden en die tegenwoordig, oneerbiedig, eene glt;'lJl
n0eEr wdon'ook een aantal gevangenen gemaakt; do toevoer van tl0 0P verkrpffpn slaven was inderdaad zoo grooten overtrof zoozeer de aanvraag en beboette,
dat de Nga-Pui's er op hunnen togt naar huis verscheidenen doodden, alleen om zich er
van te ontdoen. E' Hongi, ofschoon bekend als iemand van de grootste dappeiheid r niet to zeggen wreedheid - in den oorlog, en geneigd om i!»11!'a.'s7Squot;;. deren beschouwde nog al uit de hoogte te behandelen, was tegeli)kertijd bij/pndu zacht en beleefd tegenover zijns gelijken en buitengewoon hoffelijk en voorkomen
Vü0Er1 wa^^nog 0ccn ander zeer beroemd opperhoofd van een bijna gelijkluidenden naam; hij heette Hongi-Hongi en is somtijds met zijn grooten voorganger verward.
Eenequot; daad van dezen krijgsman is zoo karakteristiek, dat zij vei'dien ver worden Hij viel eens eene gt;hquot; aan, in de nabijheid van Mount-Egmont, nam haar in doodde'volgens gewoonte alle krijgslieden en maakte alle andere bewoners slaven Zestie; dezer ongelukkigen vielen ten deel aan Hongi-Hongi, die hen me zijn mei groen jaspis als eene kudde schapen voor zich uitdreef tot zijne woonplaats, een af-
t^ oquot;)porho^fd^wa^ bestand1 togen alle zendelingen. Angas vlnoc|
een quot;mihanarr d. i. een Protestantsch of een quot;pikopo d. i. een Iloomsch-OatUolick bekeerling was. Hongi-Hongi zeide dat hij noch het een was noch het ander, maar erkende met blijdschap dat hij een quot;revemquot; of duivel, dat wil zeggen dat hij nog
nïetis zeer Ongelukkig, dat door hen, wier pligt het is dit gevoel tegen te gaan, zoozeer de onverdraagzaamheid bevorderd wordt. Het gevolg hmrvan is, dat de Protestantsche bekeerden hunne 11. Catholieke broederen beschouwen als quot;revera s
NIEU W-ZEEL AND.
ot duivels, omdat do laatsten zich liobbon verbonden met hunne nog heidensch gebleven landslieden; op deze wjjze duren de gewone veten met welligt nog grootere bitterheid voort.
Hieronder zien wij een portret van Hongi-Hongi in vollen krjjgsdos; het is gemaakt in 1848. Dit kostuum doet hij echter natuurlijk vóór het gevecht uit. In zijn oor ziet mon een der sieraden van groen jaspis die wij reeds beschreven hebben, on in de hand draagt hij zijn' quot;meraiquot;, hot beroemde wapen waarmede hij de slaven voor zich uit dreef. JIjj is voorgesteld staande vlak voor de omheining zijner quot;pahquot;, eene plaats die hij wilde innemen toon zjjn portret, hetwelk voor do koningin van Engeland bestemd was, zou gemaakt worden. Jlij was hierop zoo bijzonder gestold, dat hij Angas gcono vergunning wilde geven do quot;pahquot; te verlaten, voordat het af' was. Het afgebeelde gedeelte geeft ous een goed denkbeeld van deze soort van versterkingen; do reusachtige palen staan diep in don grond en tussehen deze kleinere; dwars er overheen loopt een dwarsbalk en allen zijn stevig aan elkander bevestigd met het gewone touw van phormium of met do stammen van den wilden wijngaard.
Hoe woedend en onmeèdoogond de oorlog, met betrokking tot enkele bijzonderheden, door de Maori's ook moge worden gevoerd, toch is hjj verbonden met eene soort van. ridderlijkheid, waardoor zijn wreedaardig voorkomen ton doele verloren gaat.
Zij bezitten bjjv. een wolbekend wetboek van militaire etikette, welks voorschriften somtijds worden opgevolgd op eene wijzo die ons vrij be-lagchelijk voorkomt.
Do stammen der Waikato's en Taranaki's waren eens, als gewoonlijk, in oorlog en de eersten belegerden oon vijandelijke quot;pah.quot; Deze quot;pahquot;
was hun echter te sterk en bovendien waren do belegerden eenigo kanonnen magtig geworden, die tot een op hunne kust gestrand schip behoorden ; zij haddon eenigo Europeanen overgehaald deze op do affuiten te plaatsen en te bedienen, hetwelk zij met zulk een good gevolg doden, dat de Waikato's gedwongen werden het beleg op te breken.
In het midden van het gevecht echter verscheen oon vaartuig in het gezigt en oogonblikkolijk werd cr een waponstilstnnd gesloten, om beide
partijen in do gelegenheid te stellen handel te drijven. Zoowol belegeraars als belegerden trokken toen vriendschappelijk naar hot schip en nadat zij hunne zaken hadden gedaan, koerden zij terug oin de vijandelijkheden te horvatten. Nu had er een zeer vermakeljjk toonoel plaats. De Taranaki's, die de belegerden waren, haddon do boste zaken gedaan; daar zij eene groote hoeveelheid bereid vlas of phormium hadden, hetwelk zjj togon onnn zekere hooveelheid tabak hadden ingeruild. Nu is tabak
175
12*
I
voor een Nieuw-Zeelander een der grootst-mogeljjke weelde-artikelon, en ongelukkig voor de belegeraars hadden zij geen tabak. 'Zij bezaten echter een groot aantal geweren, die zjj bij het innemen eener andere quot;pahquot; veroverd hadden, terwijl de belegerden niet te best gewapend waren. Zij sloten dus een koop; do Waikato's waren zoo buitengewoon verlangend naar tabak, dat zij er vuurwapenen voor in de plaats gaven, die later tegen hen zeiven gekeerd zouden worden.
quot;Het tooneel,quot; schrijft Angas, quot;moot zooals het door een ooggetuige beschreven wordt, uiterst belagchelijk zijn geweest. De Waikato stak zijn geweer halfweg dooide palissaden der quot;pahquot;, maar hield zjjn eigendom intusschen stevig vast, torwjjl de kooper van binnen op dezelfde wijze eene zekere hoeveelheid tabak naar buiten stak, die iiij er voor in ruil wilde geven; geen der partijen liet zijn eigendom los, voordat hij het hem door zijnen tegenstander aangebodene stevig beet had.quot;
Het opperhoofd door wien de Waikato's bij deze gelegenheid werden aangevoerd was de beroemde Wiremu Nera of William Taylor; de eerste naam was de beste uitspraak dien de Maori's aan den eigenlijken naam konden geven. Zijn inlandsche naam was Te Awaitaia en hij was wijden zijd beroemd om zijn' onverschrokken moed en zijne bekwaamheid in het besturen of afslaan van een aanval. Daar hij naauw verbonden was met het beroemde opperhoofd Te Whero-Whero (of Potatau), nam hij aan bijna alle gevechten tusschen de Waikato's en Taranaki's deel. Op een' zijner krjjgstogten nam hij eene quot;pahquot; in, met nagenoeg 1800 bewoners; de meesten dezer werden natuurlijk omgebragt en de overblijvenden, als slaven^ naar het distrikt der Waikato's vervoerd.
Later omhelsde hij het Christendom en was toen even ijverig in do zaak van den vrede, als hij vroeger in die van den oorlog geweest was. Toen hij een Christen werd, was hij zoozeer van zijne waarde als krijgsman overtuigd, dat hij tot hen, die hem de tijding bragten, zeide: uIk heb mijn regter-arm verloren.quot;
Ofschoon zij bij deze gelegenheid door de drie kanonnen van het verongelukte schip teruggeslagen waren, gaven de Waikato's echter den moed niet op en waagden een' tweeden aanval. De Taranaki's hadden echter te veel bewijzen gehad van den moed en de dapperheid der Waikato's om een tweede beleg af te wachten; zij trokken dus, 2000 in getal, stilletjes af, vergezeld van de Europeanen die de stukken voor hen hadden bediend. Do laatston vernagelden echter eerst de stukken voordat zjj de quot;pahquot; verlieten; toen de Waikato's derhalve terugkwamen en do quot;pahquot; innamen, vonden zij deze verlaten en de kanonnen voor de overwinnaars nutteloos gemaakt.
De Taranaki's hadden eene doodeljjke vrees voor de magtige en oorlogzuchtige Waikato's, en zouden, indien zjj hiervan niet door de liefde tot hunnen geboortegrond waren teruggehouden, gevlugt zijn en hunne overwinnaars in het rustig bezit er van gelaten hebben. Zjj waren zelfs verpligt hunne plantandjes aan te leggen in het kreupelhout, waar niemand dan de eigenaars ze kon vinden; zij vreesden toch, en met reden, dat als hunne gevreesde vijanden de bronnen ontdekten vanwaar zij hunne levensmiddelen kregen, zjj die zouden vernielen en hen aan den hongerdood prijs geven. Zjj waren in zulk eene zenuwachtige opgewondenheid over een' vermoedelijken inval hunner magtigo naburen, dat eens, toen men op zekeren afstand een vuur zag, ieder het er voor hield dat het een vuur was der Waikato's. Elk bleef dus den geheelen nacht wakker, ten einde gereed te zijn om bjj het eerste ongewone gezigt of geluid alarm te maken.
Onder de Nieuw-Zeelanders heerscht de gewoonte van wedervergelding, die men, met slechts geringe wijzigingen, in vele streken der wereld aantreft. Indien er bloed is gestort verlaten de vrienden van den overledene de Mpahquot; met het voornemen om den eerste den beste te doodon dien zij ontmoeten. Is het iemand van eenen vijandelijken stam, zooveel te beter; behoort hij toevallig tot hun eigen stam, des te erger, want in beide gevallen wordt hij omgebragt. Dij zoodanige gelegenheid zouden de wrekers verpligt zijn zelfs hun' eigen broeder te dooden, indien hij toevallig de eerste persoon was die door hem ontmoet werd.
Zulk eene wraakoefening is voor hen die haar moeten ten uitvoer brengen vrij lastig; zij mogen zich geene van de gewone gemakken verschaffen, geene spjjs eten of zij moet in Nieuw-Zeeland te huis behooren, en boven alles — zij mogen niet rooken. Daarom, als zij
170
niet in staat zijn een menscheljjk wezen te vinden hetwelk zij kunnen opofferen, dan wordt de hulp van een priester of quot;tohungaquot; ingeroepen. Deze plukt een bosje gras, en na eene der vele bezweringen te hebben gedaan die in dc Niouw-Zeelandsche wetenschap zoo algemeen zjjn en waarvan noch do toehoorders, noch de bezweerder zelf één van de tien woorden verstaan, werpt hij het gras in don digtstbijzijndcn stroom, ten teeken dat de wrekers van hunne gelofte ontslagen zijn. Bloed moet er echter gestort worden; na deze plegtigheid evenwel wordt het bloed van cenig levend wezen, al is het maar van een vogel, voldoende geacht om aan de voorschriften der overgeleverde gewoonte van de Maori's te voldoen.
Uitvoerige plegtigbeden, hiermede in verband staande, hebben ook plaats vóór en na een gevecht; daar zjj echter meer betrekking hebben op den godsdienst dan op den oorlog, zullen wij ze later behandelen.
Daar de Nieuw-Zeelanders weten dat het een punt van krijgseer en tevens eene persoonlijke genoegdoening is, de lijken van verslagen vijanden op te eten, zijn zjj even begeerig en verlangend de lijken hunner vijanden meester te worden als die van hen, welke aan hunne zijde gevallen zjjn, met zich te voeren; in vele gevallen is de begeerte om de lijken der gesneuvelden te redden dc oorzaak geweest dat anderen hetzelfde lot deelden: zjj vielen bij de poging om hunne dooden en gewonden mode te nemen.
177
KANO'S.
DE KANO KN HET OEURUIK IIKTWKI.K MEN ER VAN MAAKT IN V RE DES- EN OORLOOS-TIJD. - DE O K \\ ONE IIAN-
DEIjS-KANO. - VAARDIGHEID DER ROE1JEI18. - DE GROOTE OORLOOS-KANO'S EN DE WIJZE WAAROP ZIJ
GEBOUWD WORDEN. — VERSIERING DER KANO'S. - HET UITSTEKENDE SNIJWKRK. - DE THEORIE DER
VERSCHILLENDE PATRONEN. — NAMEN DER KANO'S. — REHANDKLING VAN HET ZEIL.— KANO-LIKDEREN,-
EENE KOMPLETE ROOT-LADING. — WIJZE VAN LANDEN. - VORM DER ROEISPANEN EN HOE ZIJ GEBRUIKT
WORDEN. — HET SNIJDEN VAN GEREEDSCHAPPEN. - VERONDERSTELDE PASSERS.
Dk oorlog wordt evenveel te water gevoerd als op hot land; oen opperhoofd die zijn leger goed weet aan te voeren, maakt dan ook als busis voor zijn' aanval evenveel gebruik van de zee als van den vasten grond. Dit is de reden waarom de Maori's zorg dragen hunne quot;pah'squot; te bouwen op plaatsen, waar zij, zoowel van de zee-als van de land-zijde goed beschut zijn. Sommige zijn gelegen op de grenzen van het hoogwater-peil, terwijl andere zijn gebouwd op den top van klippen, welker voet door do golven bespeeld wordt.
Eene der schilderachtigste quot;pah'squot; ligt bij Mount-Egmont en is bekend onder den naam van de quot;Waimate-pahquot;. Het is eene klip die 4- of 500 voet uitsteekt boven het water dat haren voet bespoelt; op deze klip ligt de quot;pahquot; waarvan wij spreken. Zij heeft eene aanmerkelijke uitgestrektheid, bevat verscheidene huizen en is met de gewone houten omheining versterkt. Om haar zooveel mogelijk oaneembaai' te maken, kan zij niet anders genaderd worden dan langs een smal en zeer steil pad, hetwelk alleen kan worden beklommen door lieden die niet ligt duizelig worden; dit pad is zoo smal, zoo steil en zoo gevaarlijk, dat 2 man het gemakkelijk tegen 50 kunnen verdedigen.
E'Iiongi maakte op zijne krijgstogten veel gebruik van kano's; hij bragt ze zoover landwaarts in als mogelijk was en liet zo dan over het land trekken tot aan de naaste rivier.
Deze kano's spelen in het leven der Nieuw-Zeelanders, zoowel in vrede als in oorlog, zulk eene gewigtige rol, dat zij eene afzonderlijke en uitvoerige beschrijving verdienen.
Men heeft kano's van verschillende soorten, naar het werk hetwelk men er mede wil doen. De eenvoudigste vorm cenor Nieuw-Zeelaiidsche kano is weinig meer dan een boomstam, in den vorm van eene trog uitgehold. Daar zjj niet tegen ruw weder bestand is, wordt deze kano alleen gebezigd op rivieren. Sommige dezer kano's, die 12 a 14 meter lang en onder den naam van quot;kaupapa's bekend zijn, hebben op hun wijdste gedeelte, binnenboords, gecno grootero breedte dan 75 centimeter. Op den bodem der kano ligt een behoorlijke voorraad varen-bladeren, waarop do bemanning zich neervlijt. Soortgelijke kano's, quot;tiwaPsquot; genaamd, worden ook gebruikt op de binnenlandsche meren; zjj liggen zoo diep in het water, dat zij geen boord schijnen to hebben.
Daar zij zoo weinig boord hebben, slaan deze kano's even gemakkelijk om als do
N1EU W-ZEELAND.
ligto vaartuigen waarmede men op de rivieren in Europa de rooiwedstrijden houdt. De vlugge Maori's, die van kindsbeen af gewoon zijn zich in deze tuitelige vaartuigen in evenwigt te houden, besturen zo mot zekerheid en gemak; bij oen Europeaan skan er echter gewoonlijk 4 of 5 om, voordat hij leert er behoorlijk in en uit to stappen. Do inboorlingen besturen deze kano's mot verwonderlijke vaardigheid; terwijl zij or schijnbaar niets om geven of zij omslaan of niet, slaan zjj woedend met hunne roeispanen in het water ; daardoor maken zij dat het vaartuig er op ecnigen afstand uitKiet als een reusachtige duizendpoot, die zich door het water beweegt.
De vaartuigen evenwel waarvan de Maori's het meest houden en waaraan zij de meeste moeite besteden, zijn dc groote kano's, waarin de krijgslieden zich inschepen, als zij op een' krjjgstogt uitgaan. Deze worden gemaakt van don ucowrie-denquot; (dezelfde
boom die do aromatische gom levert waarvan wij vroeger gesproken hebben); daar deze boom zeer groot is, kunnen do inboorlingen ook aan hunne kano's grooto afmetingen geven. Sommige dezer kano's zijn meer dan 22 a 23 motor lang en kumicii bijgevolg een groot aantal krijgslieden dragen.
Zij worden gebouwd op eene vrjj uitvoerige wijze. Eerst wordt van den boomstam het gewone trogvormige vaartuig gemaakt; indien dit in dien toestand bleef, zou hot niets anders zjjn dan eene zeer groote quot;kaupapa.quot; Daar zij echter moeten dienen on zee te bouwen en tegen ruw weder bestand te wezen, zijn zjj in evenredigheid, veel broeder dan de booten die op de rivieren worden gebruikt en bovendien van dolboorden voorzien. Deze worden afzonderlijk vervaardigd en met do gewone vlas-touwen aan do zijden der kano bevestigd.
Zoowel de voor- als de achtersteven zijn voorzien van snijwerk, welks karakter volkomen hetzelfde is als dat van dc andere staaltjes van inlandsche kunst, die wij
179
NIEUW-ZEELAND.
reeds vermeld hebben. Zij zijn overdekt met de uitvoerigste teekeningen, waarvan liet menscheljjk gelaat en half spiraal-vormigo lijnen den grondtoon uitmaken. Op een enkelen voorsteven eener kano zijn misBchicn 50 of (30 menschclijko nangezigten, alle met uitgestoken tong, terwijl de wangen cn het voorhoofd bedekt zijn met getatoueorde lijnen cn de figuren bovendien voorzien zijn van uitpuilende oogon van de quot;haliotis-schelp.'' De wijze die door de inboorlingen bij het snijden dezer uitvoerige figuren gevolgd wordt is deze:
Na aan het voorwerp hetwelk gesneden moot worden, den algemeenen voim te hebben gegeven, kiest de kunstenaar een gedeelte uit dat hem geschikt voorkomt; op die plaats snjjdt hij een menschelijk gelaat. Als dit geschied is snijdt hij op oenigen afstand van liet eerste een tweede en gaat zoo voort totdat hij zooveel aangezigten gesneden heeft als hij nouilig oordeelt.
Nu maakt hij aan elk hoofd een ligchaam en ledematen, die altijd in eene ineengedrongen en onbehouwen gedaante worden voorgesteld; vervolgens vult hij de open ruimte aan met de fraajje gebogen lijnen, die hij zoo goed weet te teekenen en te snijden. De bewerking van sommige dezer oorlogs-kano's is zoo uitvoerig en ingewikkeld, dat het volstrekt onmogelijk is haar te beschrijven; alleen eene goede photographic zou er ons een goed denkbeeld van kunnen geven. Jlet zijn merkwaardige voorbeelden van ontwikkeling der kunst onder moeijeljjkhcden. liet karakter is eenig, zoodat niemand die er slechts eenige kennis van heeft, een stuk Nieuw-Zeclandseh snijwerk een enkel oogenblik met dat van eenig ander land zou kunnen verwarren.
Bovendien worden de kano's, om bet oorlogzuchtig doel waarvoor zij moeten dienen, mot vcrmillioen beschilderd en overvloedig versierd met bundels vederen en hondehaar, gelijkende op de bundels waarvan de quot;patuquot; voorzien is. Als de kano's niet gebruikt worden, haalt men ze op den wal en bouwt er een dak over om zo tegen weer en wind te beschutten.
Evenals meer beschaafde volken, geven ook do Nicüw-Zeelanders namen aan hunne kano's en zij schjjnen behagen tc scheppen in het kiezen van namen die het beste klinken. Eéne kano bjjv. heette quot;Maratuhaiquot;, dat is. Verslindend vuur; andere hebben namen die bijna volkomen overeenstemmen met ons quot;üvcrwinncbjkequot;, quot;Vreese-Ijjkequot;, quot;Donderaarquot; en dergelijke.
180
NJEUW-ZEELAND.
Deze booten zjjn voorzien van een zeer merkwaardig zeil, vervaardigd van quot;raupo-biezen.quot; Het is klein in evenredigheid tot de grootte van liet vaartuig, heeft een drichockigcn vorm en kan in een oogenblik opgehaald en gestreken worden. Deze vaartuigen zijn beter dan men naar hun voorkomen wel zou zeggen en kunnen verwonderlijk scherp bjj den wind zeilen. Op do afbeelding bladz. 17!) hoeft de tweede kano haar zeil goheschen, terwijl op do andere mast en zeil gestreken zijn.
Somtijds zijn in ééno dezer oorlogskano's 50 tot 60 roejjers; zij zingen op de maat dor riemen en worden hierin voorgegaan door een voorzanger. Deze staat in hot midden der kano; hij geoft do woorden aan voor den zang en slaat de maat voor de roeijors met een staf dien hjj in de hand heeft. Op do afbeelding ziet men den aanvoerder staan in elke kano; hjj zwaait zijn' staf, terwijl hij do maat slaat bjj hot gezang der roejjers. Door de weerkaatsende kracht van het water kan men dezen afgemeten roeijers-zang lang hooien voordat de kano in hot gezigt is.
Angas geeft ons een belangrijk verhaal van eone reis in eeno kano der Maori's. Na vermeld te hebben dat het vaartuig zoo diep geladen was, dat het boord niet meer dan 5 centimeter boven water was, gaat hij voort als volgt: quot;De rooijers bewogen hunne riemen dapper; de inspanning der inboorlingen werd nog verhoogd door tien opgewekten zang, dio steeds door een hunner werd aangeheven. Het spatten van het water was eindelijk zoo stork, dat wij bijna doornat worden; toon wij oenen Maori verzochten minder water in ons gezigt te werpen, antwoordde hjj mot een onder hen gebruikelijk spreekwoord, dat quot;niemand droog blijft, die niet de Waikato's reist, lljj wilde hiermede te kennen geven, dat het volk van zijn' stam allo anderen overtrof in don spoed en de handigheid waarmede zij hunne kano's besturen.
quot;De geest onzer inboorlingen was uitstekend. Zij hadden ecu langen togt gemaakt naar Auckland, waar zij don quot;ptd'chaquot; (Blanke of vreemdeling) gezien hadden in zjjne plantaadjes; zij hadden daar konnis gemaakt mot volo voorwerpen der beschaving, die hun vroeger vreemd waren. Zij hadden ook vele zaken van Europeesch maaksel gekocht en verlangden naar de vreedzame oevers dor Waika terug te koeren, om hot gekochte aan hunne vrienden, als bewijzen hunner hoogachting, ton geschenke te goven. Hunne wilde, oorverdoovonde zangen, torwjjl liuinic hoofden zich mot eiken slag dor roeispaan op en neer bewogen; do verdraajjing hunner oogen, en hunne blooto, taan-kleurige schouders, die de schoono ontwikkeling hunner spieren deden zien, terwijl zij allen tegelijk hunne riemen in het water staken — dit alles was voor ons oen nieuw en opgewekt tooneel.
quot;De liederen die zij zingen zijn meestal geïmproviseerd en hebben dikwijls betrekkingen op voorvallen van hot oogenblik. Uitroepingen als de volgende geschiedden met al do kracht hunner longen: quot;Rooi voort! lioci voort! Rooi voort!quot; quot;Duw het water weg!quot; quot;Span uw rug in!quot; enz. Van don voorsteven van eeno der kano's hoorde men de klagende toonen eener inlandsche Huit. Dit is een zoor ruw en onvolkomen instrument en zij hebben ook geono de minste vaardigheid in het bespelen; hot heeft slechts twee of drie noten.quot;
De Huit waarvan hier sprake is wordt gemaakt van een mcnscheljjk been en is vroeger beschreven. Zij wordt bespeeld door céne opening tegen een neusgat te plaatsen en do andere met den vinger te sluiten.
Als de inboorlingen eenen togt in hunne kano's aanvaarden, hebben zij zulk een vertrouwen in hunne vaardigheid om ze te besturen, dat zij ze meer overladen dan in de meeste landen noodig zou zijn om ze onmiddellijk te doeu omslaan. Een opperhoofd, AVirihona genaamd, die met zijne familie reisde, gaf een sprekend voorbeeld, hoe men zulk een vaartuig ongestraft kan overladen. Jlet was eeno kleine en brooze kano; aan de boog zat een kleine jongen, die oen klein vuur onderhield tusschen twee stukken boombast. Vooraan, in het smalle gedeelte der kano, zaten do jongere kinderen; de volwassen loden van het gezin hadden plaats genomen in het midden, waar do boot het wijdste was. Aan den achtersteven zat nog een troep Jonge kinderen en op het achterste, boven het water uitstekende gedeelte Wirihona zelf, die het vaartuig met zijne roeispaan bestuurde.
De kano waarin Angas en zijne mcdgezellen gezeten waren, was, zooals de lezer
181
zich herinnert, zoo diep geladen, dat haar boord naauweljjks 5 centimeter boven het water uitstak. Zoolang men in het naauwcre en meer beschutte gedeelte der rivier
bleef, ging alles wel genoog, ofschoon het diepge-laden, broozc vaartuig altijd nog eenige reden tot ongerustheid gaf. Eindelijk kwamen zij echter in een breeder en meer open gedeelte der rivier, waar zij aan den wind waren blootgesteld; hier moesten zij bovendien den stroom schuin oversteken.
quot;De wind was sterk en maakte, daar hjj den stroom ontmoette, een onaangenamen golfslag in het midden der rivier. Onze zwaar geladen kano was alleen geschikt voor stil water; maar, terwijl onze inboorlingen elkander verhaalden waar deze en die boot was omgeslagen, roeiden zij met allo kracht voort, zoodat ons vaartuig weldra in het midden van den vreeselijken stroom was. quot;Wij waren elk oogenblik in gevaar van te zinken; het water stroomde aan beide zijden naar binnen en alleen do verbazende snelheid waarmede wij vooruit vlogen, belette ons vol water te loopen.
quot;Toen de kano aan den anderen oever landde, gaven de inboorlingen een luiden schreeuw en begonnen het water, dat wij in groote hoeveelheid hadden binnen gekregen, meteen quot;tatauquot; of hoosvat uit te hoozen. Wij keken nu met angst uit naaide tweede kano en zagen hoe men letterlijk roeide om het leven; Wirihona werkte en plaste zoo hard hjj slechts eonigzins kon. liet brooze bootje scheen bijna door den woedenden stroom verzwolgen te worden, maar het gleed er met allo zekerheid door heen; het doornatte opperhoofd cn zijn gezin herhaalden den welkomstkreet weldra van den anderen oever, daar hunne kano insgelijks spoedig en veilig geland was.quot;
De roeiriemen of liever pagaajjen, waarmede de Maori's iiunne vaartuigen voortstuwen, zijn werktuigen die er vrij zonderling uitzien; zij zjjn zoo gemaakt, dat zij even goed voor wapen als voor roeispaan kunnen dienen, liet is inderdaad niet onwaarschijnlijk, dat men ze juist daarom dien eigenaardigen vorm hoeft gegeven. Op de afbeelding ziet men twee voorbeelden van Nieuw-Zee-landsche pagaajjen; beide zijn geteekend naar exemplaren uit de verzameling van den schrijver; men kan er zeer goed den typischen vorm van deze werktuigen aan zien.
Zjj hebben een lengte van ongeveer l'/s meter; het dunne platte einde is zeer lang, bladvormig en loopt uit in eene scherpe punt, zoodat een stoot met een dezer riemen even gevaarljjk zou zjjn als indien hij met de punt der quot;patuquot; was toegebragt. Hot blad is tevens scherp aan de kanten, en daar het van hard hout gemaakt is, kan men er iemand even goed de hersens mede inslaan als met de korte quot;merai.quot;
Bij eene dezer roeispanen is het handvatsel op eene eigenaardige wijze gebogen,
182
4 ?
NI li U W-ZEE LA. N DSC 11K KOK IS1'A N E N.
terwjjl het bij de andere regt is. I)c eerste is ook geheel glad en zelfs aan hot einde van het handvatsel is geen snijwerk; do andere daarentegen is er, zoowel aan het blad als aan liet handvatsel, overvloedig van voorzien. Op dc plaats waar beide in elkander overgaan is het onvermjjdelijke menschcljjko gelaat mot de uitgestoken tong en de uitpuilende oogen, benevens do aanvallende uitdrukking, die alle dergelijke figuren kenmerkt. Ooene der Nicuw-Zeelandsche pagaaijen is versierd met het fijne en uitvoerige snijwerk hetwelk men dikwijls op do roeispanen van Polynesische eilanden aantreft. Dat der Nieuw-Zeelanders heeft een gohcol ander en stouter karakter; in plaats van zijne roeispaan te bedekken met kleine patronen en figuren, die honderde koeren herhaald Avorden, snijdt de Maori er niets anders op dan stout geteekende gebogen lijnen en navolgingen van het mensehelijk gelaat.
Voor zoover bekend is maakt de Nieuw-Zeelandscho beeldhouwer geen gebruik van werktuigen om te meten en doet hij al zijn werk ullocn op het gezigt. Hij gebruikt zelfs geen passer om cirkels te trekken; als bij dan ook, wat dikwijls het geval is, een aantal cirkels met hetzelfde middelpunt snijdt op een balk of een paal, verdienen zij eigenlijk dezen naam niet, daar zij bjjna altijd een' eonigzins onregcl-matigen eivorm hebben.
Do schrijver heeft in zjjno verzameling een merkwaardig werktuig. Het draagt als opschrift: quot;Een Nieuw-Zeelandsche passer, waarmede do inboorlingen bij bun snijwerk do cirkels trokken.quot; Hot heeft don vorm oener halve parenthese en is aan beido punten voorzien van eon' haajje-tand; deze is ingelaten in eene groef en stevig vastgebonden met een koord, hetwelk gestoken iö door gaten die in don tand cn het halfronde handvatsel geboord zjjn. Het is vervaardigd van hetzelfde hout als de roeispanen. Daar de schrijver overvloedige reden had om de juistheid van vele opschriften te wantrouwen, en daar hij van oordeel was dat de bogten van het Nicuw-Zeelandsche snijwerk niet zoo zuiver waren als zij zouden zijn indien zij met een passer waren getrokken, liet hij het werktuig zien aan verscheidene opmerkzame reizigers, die langen tijd in Nieuw-Zeeland hadden doorgebragt met do vraag of zjj hot iierkonden. Geen hunner had het ooit gezien. Christie, die zijne aandacht bijzonder gerigt had op hetgeen in Nieuw-Zeeland vervaardigd word, wist er niets van; ook Angas, die het eiland opzettelijk bezocht om zich omtrent do Maori's in te lichten en kennis van hunne zeden en gewoonten op te doen, en aan wien de schrijver nagenoeg al do afbeeldingen van het leven en dc gewoonten der Nieuw-Zeelanders te danken heeft, had nooit van zulk een gereedschap gehoord of er een gezien. Dc schrijver bezit vele exemplaren van Nieuw-Zeelandscn snijwerk en heeft bovendien vele andere gezieii; benevens oen groot aantal photografiën; maar op geen enkel was ook slechts een gedeelte van een cirkel, regelmatig genoeg om mot behulp van oen passer getrokken te zijn.
Het is zelfs twijfelachtig of het voorwerp wel in het geheel in Nieuw-Zeeland gemaakt is; de schrijver is geneigd te golooven dat het op de Tonga- of Kingsmill-eilanden te huis behoort. Waarvoor het moet dienen, hierover kan hij geen oordcel vellen.
13ij het roeijon houdt de Nieuw-Zeolander zijne pagaai met beide handen vast en altijd aan dezelfde zijde van het vaartuig; dit wordt in evenwigt gehouden door een anderen roeijer die aan do andere zijde gezeten is. Hij maakt ook geen gebruik van een' dol, maar bezigt zijne eene hand als steunpunt, terwijl bij met de andere het handvatsel moer aan het einde aangrijpt. Dc boot wordt gestuurd met een' groeten roeiriem aan don achtersteven.
183
HOOFDSTUK VIII.
CiOUSDl KNST.
m. ookdk IS kwadk invi.ükukn, — de ** 11aoe dih-at u a 's,'' — ontstkltenis vam het opfkkiioofi). --
(.KUKIgt;EN DER MAOKfs. - MOKIJKMJKIIK.il) OM ZE TE VERTALKN. — ÜK IIEILIOE TAAI,.--DE quot;TOMUNOAV*
ok l'rikstkks. - (1 kloof in een lkvkn hier namaals.--de iieilioe tak. — de booze gekstkn. -
dk quot;tiki's*' of veronderstelde afoodkn der Maori's. — sommige reusaciitioe houten quot;tiki's.quot; —
g kloof aan tooverij. - het lot ekner too verheks. - het land der toovenaars. — uez wering
DEK ZMKEN. - ONTLEEDKUNDIG EN ONDER DE MAORl's.
AVu komen nu tot den godsdienst der Maori's, lljj is oen zonderling mengsel van bijgeloof en degelijkheid; hij heeft do bjjgcloovighedcn gemeen met die van alle andere wilde volksstammen en is bovendien zamcngesteld mot het merkwaardige stelsel van den quot;tapuquot; of quot;taboequot;, zoo als dit woord gewoonlijk gespeld wordt.
Van eigenlijken godsdienst hebben zij geen het minste denkbeeld, en voor zoo ver bekend is missen hunne bijgeloovigheden zelfs hot waas van verhevenheid, hetwelk de godsdienst-stelsels van velo wilde natiën onderscheidt. Zij hebben eene soort van onbepaald geloof aan een'goeden on kwaden invloed; de eerste draagt den algomeenen naam van quot;Atuaquot;, de laatsten dien van quot;Wairua.quot; Nu is quot;Atuaquot; een woord hetwelk eene eigenaardige beteekenis hoeft. Het kan de godheid zelve beteekenen, maar ook ieder ander voorwerp dat als eene zigtbare voorstelling der godheid wordt aangenomen.
Indien con Maori derhalve van God spreekt, gebruikt hij het woord quot;Atua.quot; Hjj bezigt het echter even goed om eene hagedis, een vogel, een zonnestraal of eene wolk aan te duiden. Er is eene soort van hagedis, quot;kakarikiquot; genaamd, waaraan men, als de levende vertegenwoordigster der godheid, den grootsten eerbied toedraagt; zjj wordt bijgevolg als een quot;Atua' gevreesd.
Dit geloof blijkt zeer goed uit eene anekdote, die Angas hieromtrent verhaalt:
quot;Het volgende voorval toont ons, hoe groot het geloof in toovorij en do invloed van do quot;Atua'squot; is bij hen dio nog heidenen gebleven zijn. Aan den zendeling werden eenigo kleine, groene hagedissen vertoond, die in eene Hesch met alcohol bewaard waren; Muriwenna en nog een ander waren in de kamer. Wij vergaten op dat oogen-blik dat do kleine schepsels in de tlesch quot;Atua'squot; waren of goden, naar het bijgeloof van hot veelgodendom der Maori's, en lieten ze zonder erg den man zien, die aan de tafel zat.
quot;Niet zoodra had hij do quot;Atua'squot; aanschouwd of zijn herkulisch ligchaam kromp ineen en zijn aangezigt vertoonde alle teekenen van den hevigsten sehrik. Toen het oude opperhoofd de oorzaak ontdekte, riep hij uit: quot;ik zal sterven! ik zal sterven!quot; en begon te kruipen op handen en knieën; een ander man ging staan als een schild tusschen de quot;Atua'squot; en het opperhoofd en veranderde gedurig van plaats om hem te beschermen, totdat Muriwena buiten den invloed hunner veronderstelde inagt was. Deze quot;Atua'squot; te luten zien was een gevaarlijke misslag, daar het opperhoofd zeer oud was en volgens den loop dor natuur niet lang kon leven; indien hij kort hierop gestorven was, zou zijn dood zeker aan den verdorfelijken invloed der hagedisgoden toegeschreven en ik stellig van toovenj beschuldigd zijn.quot;
NIEUW-ZEELAND.
In verband tot dit bijgdoof omtrent hagedissen maakt dezelfde reiziger ook melding van een zonderling begrij» hetwelk omtrent zekere spin heerseht.
quot;Aan de oevers der westkust treft men eene kleine, zwarte en zeer vergiftigde spin aan, die door de inboorlingen ukatij)oquot; genoemd wordt. Haar beet is uiterst pijnlijk en zelfs gevaarlijk; de inboorlingen gelooven dat als de iemand bijt en ontsnapt, de rnan zal sterven. Indien hjj echter de spin vangt en er een kling van vuur om maakt, zoodat het dier in do vlammen omkomt, zal de man herstellen, zoodra de spin sterft.quot;
Hoe sterk de verbeelding dor inboorlingen bjj hunne vrees voortooverjj kan werken, grenst bjjna aan het ongeloofelijke. Er was eene vrouw, Eko genaamd, die de beroemdste tooverlieks was ia het geheele distrikt der Waikato's. Zij oefende een buiten-gewonen invloed uit op don geest van bot volk, dat tegen haar opzag als tegen een hooger wezen. Toen zjj bij zekere gelegenheid eens op een man kwaad was, zeide zij hem, dat zij zijn hart had weggenomen. De man gedoofde haar volkomen en stierf van loutere vrees.
Voorwerpen die zij niet kunnen begrijpen worden door do Maori's dikwerf als quot;AtuaV beschouwd. Zoo is hjjv. een kompas een quot;Atuaquot;, omdat het altijd gorigt is naar hetzelfde punt, en zoo den reiziger, door zjjne onzigtbare magt, den weg wijst. Een barometer is een quot;Atuaquot;, omdat hij het weder voorspelt. Een horloge is een quot;Atuaquot; om zijn onophoudelijk tikken en hot voortgaan der wijzers. Ook vuurwapenen plugten quot;Atua'squot; te zjjn, voordat het gebruik algemeen was geworden en zjj de geheimzinnigheid hadden verloren, die er in den beginne aan verbonden was.
En toch zendt de Maori nimmer zijne gebeden op aan een dezer zigtbaro voorworpen, maar altijd aan den onzigtbaren quot;Atuaquot;, dien zij slechts vertegenwoordigen.
Deze gebeden worden bijna geheel gemaakt door de priesters of quot;tohunga'squot;; het is eene reeks van woorden, wier beteekenis alleen bekend is aan de priesters en hen dien zij onderrigten. Hetgeen met deze gebeden bedoeld wordt is dikwijls onzeker, dooide verouderde woorden die er in menigte in gebezigd worden en waaruit eigenlijk het gebed bijna uitsluitend bestaat. Deze gebeden, of liever bezweringen, zooals men ze veeleer zou kunnen noemen, worden gemaakt bjj elke gelegenheid, al is zjj ook nog zoo onbeduidend. Verlangt een Maori ongedeerd uit het gevecht te komen ; begeert hij een' goeden wind als hjj op het water is, geluk op een' krjjgstogt of bjj de visch-vangst — de quot;tohungaquot; wordtontboden om het geschikte gebed op te zeggen. Dieffenbach en anderen hebben vele dezer gebeden bewaard. Een gebed, hetwelk beter kan vertaald worden dan oenig ander, werd gedaan bij gelegenheid dat er eene duif werd geofferd. Het heet: quot;Een gebed dat de duif zuiver moge zijn, dat zij zeer vet moge zijn: als het vuur brandt wordt het gebod opgezegd.quot;
quot;Wanneer het ontstoken is, wanneer het ontstoken is, het heilige vuur, o Tiki! wanneer het brandt op den heiligen morgen, o geef dan, o geef dan, o Tiki, het vet. Het brandt voorn, het vet der duif; voor u het vet van den uil; voor u het vet van den papegaai; voor u het vet van den vliegen-vanger; voor u het vet van den lijster. O water der palingen; waar is zijne bron? Zijne bron is in den hemel; sprenkci het, geef het ons, laat het uitgestort worden.quot;
Offeranden van voedsel zijn bij den oorspronkeljjken godsdienst der Maori's zeer gewoon; zij worden gedaan zoowel van plantaardige als van dierlijke spjjzen. Het is zeer te betreuren, dat de moeste oude godsdienstige plegtigheden dor Nieuw-Zeelanders zijn verloren gegaan en dat zij door het tegenwoordige geslacht geheel en al vergeten zijn. Zulk een verlies kan nimmer weder vergoed worden en juist daarom moeten wij de verdwijnende godsdienstige gewoonten van andere onbeschaafde volken aan eene spoedige vergetelheid trachten te ontrukken.
De gebeden waarvan wjj melding maakten, gaan bjj de quot;tohunga'squot; of priesters over van vader op zoon; die jongelingen moeten oenen langdurigen cursus doorloopen eer zij hunne plaats onder de priesters kunnen innemen. Dieffenbach was eens gelukkig-genoeg van een gedeelte van dit onderwijs getuige te zijn. quot;Ik was bij eene dezer lessen tegenwoordig. Een oude priester zat onder een boom en aan zjjne voeten een jongen, zijn nabestaande, aandachtig luisterende naar de herhaling van zekere woorden, die
185
NIEUW-ZEELAND.
schijnbaar gcono boteekenis hadden, maar waarvoor een goed geheugen noodig was om ze in geregelde volgorde te onthouden. Naast don ouden quot;tohungaquot; stond een stuk van een' menscheljjkcn schedol, gevuld met water. Hierin doopte hij van tjjil tot tijd een' groenen tak, dien hjj over hot itoofd van den jongen bewoog. Toen hij mij zag aankomen, glimlachto do oude man, alsof' hij zeggen wilde: zie nu eens hoe knap ik ben, en ging met zijn ahmciKlnhra voort.
quot;De zendelingen hebben mij verzekerd, dat aan vele dezer gebeden slot noch zin was; ik meen dit echter met roden te mogen betwijfelen. De woorden der gebeden zijn welligt overblijfselen van eene nu vergeten taal, of, wat nog waarschijnlijker is, wjj ontmoeten hier misschien hetzelfde, wat wij zelfs bij de meest beschaafde natiën der oudheid aantreffen, namelijk dat de godsdienstige mysteriën bewaard werden onder eene zekere klasse van lieden, die ze geheim hielden voor het profanuni vulgus, of hieraan slechts zulk een gedeelte openbaarden als zij goed vonden.
quot;/ij hadden dikwerf eene heilige symbolische taal, alleen bij de priesters bekend, zooals bijv. de Egyptische hiëroglyphen en het Sanscrit; of als wij niet zoo ver teruggaan zien wij dat do godsdienst van Thor, Odin en Freya gehuld was in een' dichterlijken mythus, waaraan groote wij sgeerige en zedelijke waarheden ten grondslag lagen.quot;
Het is nog al vreemd, dat, tegen de gewoonte van andere heidensche priesters, de quot;tohunga'squot; den Christen-zendelingen niet alleen niet vijandig waren, maar zelfs tot do eersten behoorden die den nieuwen godsdienst aannamen. Sommigen hunner hebben hem te schielijk aangenomen, zonder genoegzame kennis der grondbeginselen waarop hjj rust, zooals blijkt uit de ellendige parodie op het Christendom die in den laatsten tijd onder de Maori's is ontstaan en die voor Nieuw-Zeeland hetzelfde is als het godsdienstig stelsel der Taepings voor China.
De priesters zjjn gemeenlijk de beste kunstenaars en houtsnijders; vandaar ook dat de inboorlingen het woord quot;tohungaquot; dikwerf toepassen op iemand die in eene of andere kunst of wetenschap uitmunt, onverschillig of hjj priester is of niet.
Bovenstaande afbeelding is oen portret van een'zeer beroemden quot;tohunga,quot; geteekend door Angas in 1844. Zijn naam was Te Olm. Het portret is gemaakt bij gelegenheid der groote vergadering vnn opperhoofden te Ahauhu. Te Ohu onderscheidde zich hier zeer; hij hield zijn toespraak op de wijze van alle Nieuw-Zeelandsche redenaars: hij schudde zijn lange grjjze lokken hoen en weer, stampte met de voeten vreeseljjk op den grond en sprak met eene verwonderlijk zware en klankrijke stom.
186
NIEUW-ZEEL AND.
Op den achtergrond der schots ziet men twee merkwaardige voorwerpen. Door het eene — de helft conor kano, regtop in den grond gestoken — wordt het graf van een overleden opperhoofd aangeduid; liet andore is eene kalebas met water en eene mand met spjjs, waaraan de geest van den overledene zich kan verfrisschen, als 1'Ü terugkomt om do plaats, waar hij zijn leven hooft doorgebragt, nog eens te bezoeken. Somtijds wordt er oen schotel met gebraden duiven bjj gevoegd en in één geval had men hot model eener kano, met haar zeil on roeispanen, op hot graf geplaatst, om het de ziel van den afgestorvene gemakkelijk to maken, ala zjj de wateren moest overtrekken die naar de woonpluats dor geesten voeren.
Met betrekking tot don toestand van den geest na don dood schijnen de denkbeelden der Maori's zoor onbestemd te zijn. Hunne begrippen hieromtrent komen in het algemeen hierop neder:
Zij golooven dat do geest van den mcnsoh onsterfelijk is, en dat hij bjj den dood van het ligebaani gaat naar de Reinga, de verblijfplaats der geesten. Vallende sterren houden zij voor de zielen van tnenschon die daarheen gaan. De ingang der Reinga is aan den voet eener rotsachtige klip bij Kaap Maria van Diemen. Opdat de zielen zich bjj het nedervallen niet zonden bezeeren, staat daar een zeer oude boom, met wjjd uitgespreide takken, waarop haar val gebroken wordt. Eén tak vooral werd gewezen als het gedeelte van den boom, waarop zij het meest neerkwamen.
Een dor zendelingen hukte dezen tak af; tengevolge hiervan word hjj door do inboorlingen niet meer met zooveel ontzag boschouwd als in vroegere tijden. Dieffenbach merkt echter aan, dat zjj deze plaats, toen hjj de eilanden bezocht, nog altjjd zeer vereerden en dat zelfs zjj die tot het Christendom waren overgegaan, niet in hare nabjjheid durfden komen.
Alle geesten komen niet in de Reinga op dezelfde wijze; die der opperhoofden gaan eerst naar de hoogste hemelen, waar zijhun linker oog laten, hetwelk eene nieuwe ster wordt. Dit is de reden, waarom, als er in het gevecht een opperhoofd gedood wordt, hot opperhoofd der overwinnende partij diens linker oog opeet; hij verbeeldt zich, dat hierdoor de moed, do bekwaamheid en de wijsheid van don overledene op hem zolven zijn overgegaan.
De geesten zijn in do Reinga niet opgesloten, maar kunnen deze plaats verlaten als zij willen en terugkeeron naar do streken die zij vroeger bewoonden. Zij kunnen zich ook met hunne vrienden en nabestaanden in betrekking stellen, maar alleen door middel der quot;tohunga's.quot; Somtijds, maar zeer zeidon, wordt do geest door den quot;tohungaquot; gezien, en zelfs dan is hjj alleen zigtbaar als een zonnestraal of eene schaduw. De stom van den geest is een soort van gefluister, als eene ligto koelte, en wordt somtjjds ook, behalve door de quot;tohunga's, door anderen gehoord. De priester is echter de eenige die de geheimzinnige stom kan verstaan en de wenschcn van den doodo aan do levenden overbrengen.
Welk leven de geesten leiden, hiervan schjjnen de Maori's geen denkbeeld te hebben; het sclnjjnt hun ook geen belang in te boezemen. Zij verbeelden zich dat er in do Reinga oen overvloed is van quot;kumera'squot; of zoete aardappelen; overigens schjjnen zij er niets van te weten.
Omtrent de boozo geesten of quot;wairua'squot; schjjnen dezelfde nevelachtige, onbepaalde begrippen te heerschen. Het woord quot; wairuaquot; beteokent zoowol quot;zielquot; als quot;droomquot; en wordt meestal gebezigd om don geest te kennen te geven van een' overledene, die een kwaden en nadeoligon invloed op de levenden wil uitoefenen. Zulke geesten worden verondersteld rond te dolen op zekere plaatsen, die bjjgevolg door den Nieuw-Zeolander vermeden worden. Borgen zijn bijzondere voorwerpen zjjner vereering, dio, welke zoo hoog zijn dat zij met eeuwige sneeuw bedekt zijn, worden vooral door hem gevreesd. HÖ verbeeldt zich, dat zij door vreemde en monsterachtige dieren bewoond worden, dat reusachtige vogels steeds op hunne witte toppen zitten en dat elk windje hetwelk er van naar beneden waait, dc stem is van een geest die er om rondwaart.
Tengevolge van dat bijgeloof kan men do inboorlingen evenmin overhalen een' dezer bergen te beklinimen als in de nabijheid eener begraafplaats te komen. Zij hebben eene zonderlinge legende omtrent den Tongariro en Moiml-Egmont; deze waren
187
volgons hen broeder en zuster, die eerst to zamen woonden, maar naderhand twist gekregen hebben en van elkander zjjn afgegaan. Van eene plaats in de nabjjheid van Mount-Egmont is nog cenc andere legende in omloop. Door don aard van den bodem heeft hier altijd eeno sterke scheikundige werking plaats, waardoor groote hoeveelheden zwavel-waterstof-gas worden afgescheiden. Do inboorlingen zeggen, dat hier in de nabijheid in vroegere tijden een quot;Atuaquot; verdronken is en dat sinds dien tijd zijn ligolmam steeds in bederf overgaat.
Of de Nieuw-/eelanders ooit '
188
gehad
grond ziot men een gedeelte der omheining van Raroera-pah en rondom de quot;tikiquot; groejjen verscheidene phormium-planten.
In de nabijlieid van dit zonderlinge en geheimzinnige stuk beeldhouwwerk staan nog een aantal andere quot;tiki'squot;, die alle do gewone type hebben. Op onderstaande afbeelding ziet men er twee, die ge teekend zijn naar schetsen, genomen te Whnkapokoko. Ofschoon niet zoo groot als de dubbele quot;tikiquot; van Raroera, hebben zij toch cene aanmerkelijke grootte, zooals blijkt als men ze vergelijkt met do vrouw die aan don voet van een der beelden staat.
De Nieuw-Zcelanders gelooven vast en zeker aan tooverjj, ofschoon niet in die mate als in vele deelen van Afrika,
In gevallen van ziekten, waarvoor men geeno gewone oorzaak kan ontdekken, wordt altijd — vooral indien do patiënt iemand is van hoogen rang — verondersteld dat er ^niakuta' of tooverjj in het spel is. indien een opperhoofd bjjv. zich in bot hoofd stelt dat hij betooverd is, bedenkt hij de namen van hen die een wrok aan hem kunnen hebben en pikt een of ander ongelukkig individu uit, hetwelk daardoor ter dood veroordeeld is.
Een zonderling voorbeeld van zulk oen' moord wordt medegedeeld door Angas.
Hij ontmoette een troep inboorlingen, die hom vertelden, dat eene
vrouw, eene nabestaande van het opperhoofd Ngawaka, doodgescho-ton was door een ander opperhoofd,
die haar verdacht zjjn zoon te hebben betooverd. Do jonge man was ziek geworden en niettegenstaande de vrouw in kwestie al het mogelijke deed om hom te genezen, gestorven. Zjjn vader haalde zich nu in hot hoofd, dat zij hem door hare bezweringen gedood had; hij laadde een stok op zjjn geweer en schoot haar dood.
Daar zij echter eene nabestaande was van Ngawaka, verwachtte men wel, dat dit opperhoofd eene schadeloosstelling voor haren dood zou vragen en dat de moordenaar eene groote som zou moeten betalen.
Deze soort van schadeloosstelling heet quot;taua.quot;
Er bestaan verschillende manieren van tooveren; de moest gebruikelijke is een gat in den grond to graven on den geest van don persoon, die betooverd moet worden, op to roepen. Nadat de bezweringen gedaan zijn, verschijnt de opgeroepen geest boven het gat als een flikkerend licht en wordt door den toovenaar plegtig vervloekt. Somtijds gaat doze, in plaats dat hij een gat in den grond graaft, in den nacht naar den oever der rivier en roept daar den geest op; deze verschijnt dan op den tegenoverges telden oever als eene vuurvlam.
DEEIi II. 13
189
Dieffenbach verhaalt ons van een distrikt, Urewcra genaamd, hetwelk verondersteld wordt de gelief koosde woonplaats van toovenaars tc zijn. Het ligt op het noordelijke eiland, tusschen Taupo en Hawkes-baai en bestaat uit steile en kale heuvelen De bewoners van deze streek zijn gering in aantal en wonen ver uit elkander; zij hebben den naam van do grootste toovenaars tc zijn van het land. i i
quot;Zii zijn zeer gevreesd en komen weinig in aanraking met do stammen die hen omringen; deze vermijden hen zooveel mogelijk. Indien zij in de nabijheid dor kust komen, durven de inboorlingen die daar wonen hun bijna mets te weigeren, uit vrees zich hun onRcnoegcn op den hals te halen. Zij worden gezegd het speeksel te bezigen van de lieden die zij plan hebben te betooveren; bezoekers verbergen dit dan ook voor ben zorgvuldig, ten einde hun gccnc gelegenheid te geven om kwaad te doen. -Lvenals onze toovenaars en heksen van vroegere tijden, schijnt het een zeer onschuldig volkje te zijn, hetwelk zich zeer weinig met de twisten hunner buren inlaat.
«Het is een zonderling feit, dat vele oude volkplanters geheel en al tot het geloot aan deze bovennatuurlijke krachten bekeerd zijn. Tooverij is de oorzaak geweest van vele moorden: eenige dagen voordat ik te Aotea aan de westkust aankwam, hadden er drie plaats gehad, alleen als gevolg dat lieden op hun sterfbed hadden verklaard
betooverd te zijn................ „ .. , -i n r j
quot;Een ander vreemd feit, opgemerkt op lahiti, Hawaï, en de eilanden dio door
het ffroote Polynesische ras worden bewoond, is, dat de eerste aanraking met neanen cevolcd werd door burgeroorlogen en maatschappelijke verlaging. Schielijk volgde hierop echter eene verandering in de denkbeelden; de oudste en meest ingewortelde vooroordeelcn werden voor de inboorlingen weldra een voorwerp van spot en eensklaps uitgeroeid. De grijze priester, doorkneed in al do geheimen der tooverij en der inlandschc geneeskundige behandeling, maakt bij zijne zieken plaats voor eiken Europeaan, die voorgeeft eenige kennis der heel- of geneeskunde tc bezitten; lnj laclit om de vroegere ligtgeloovigheid zijner patiënten. , • i i -i j.„„
quot;Indien een opperhoofd of zijne vrouw ziek wordt, ontbiedt men den invloedrijksten quot;tohungaquot; of eene vrouw, die in een' bijzonderen reuk van heiligheid staat; deze passen don lijder dag en nacht op. Nu eens doen zij bezweringen over hen en dan weder gaan zij voor het huis zitten bidden. Het volgende is eene bezwering, die de priester, opzegt om hoofdpijn te genezen. Hij trekt twee stengels uit den grond van do J temescidenta waarvan de wortelvezelen moeten worden verwijderd; terwijl hij deze boven het hoofd van den patiënt tegen elkander slaat, doet hij deze bezwering. De bezwering waarvan hier sprake is, is even onverstaanbaar als die welke wij reeds vermeld hebben. Jlaar titel is: quot;Een gebed voor den doodequot; (dat wil zeggen Men zieken man ) a s hij pijn in het hoofd heeft; dit gebed wordt opgezonden aan Atua, opdat hij, de zieke, weder
^Als een^opperhoofd ziek is, komen zijno nabestaanden bijeen bij het huis en schreijen bitterlijk • de patiënt zelf neemt ook hieraan deel. Wanneer het schreijen en rouwen in één dorp gedaan is, wordt de lijder dikwerf naar een ander gedragen, waar men weder van vorenafaan begint. Is de zieke iemand van de mindere klasse, dan gaat hij naar het kreupelhout en blijft daar totdat hij hersteld is; indien hij kan kiest hij de nabijheid eener warme bron. Is er echter geene bij de hand, dan werpt hij sommige kruiden in kokend water en ademt den damp in. ,
Zooals men wel kan begrijpen zijn de Maori's, gewoon om de lijken hunner vijanden voor hunne kannibaalsche feesten klein te snijden, goede praktische ontleed-kundigen die zeer goed weten waar de voornaamste organen en bloedvaten van liet ligchaam gelegen zijn. In tijd van nood doen zij dan ook operatien en gebruiken, als zij crecne messen hebben, schelpen met scherpe randen. Zij zetten ook zeer goed gebroken ledematen; zij brengen de beeneinden tegen elkander, binden spalken om het lid, leggen het op een zacht kussen en omringen het met een toestel van vlechtwerk, om het togen beleediging te vrijwaren.
HOOFDSTUK IX.
DE TABOE.
nu TAHOE OK WET VAN VERBOD. — DE TABOE, EEN Pr.AATSVKRVANOKNfl MtDDEI, VOOR Ir KT REGEREN. _ «E-
8CHERMINO VAN EIGENDOMMEN EN ZBDKUJKIIEIT). — MISBRUIK VAN DEN TABOE. — MKT OPPERHOOFD EN DE ZEEMAN. — EEN KOSTBARE SPLINTER. — ItET HOOF» VAN HET OPPERHOOFD. — EENE ONGELUKKIGE
VERGISSINQ. - HOE TAONUI AAN ZIJNE WAPENRUSTING KWAM.--HET HAARSNIJDEN. - MOEMEI.IJKIIEDEN
VAN EEN' KUNSTENAAR. — HET GEBEELDHOUWDE HOOFD. — TE WHERO-WHEKO EN ZIJN PORTRET. _ DE
TABOE-BERG. — VERDERFELIJKE INVLOED VAN DEN TABOE OP DE I NL AN DSC HE KUNST. — VERWOESTING VAN quot;PAIl'squot; ÏN HUIZEN. — DE BEOKENSHARE TABOE. — DK TAHOE VAN HET GEVECHT. -— HET AFNEMEN VAN DEN TAHOE DOOH DEN PRIESTER. — DE TAHOE, DE KRACHT DER OPPERHOOFDEN.
Wu zijn nu als van zelf genaderd tot de gewoonte van don quot;tapuquot; of taboe, de buitengewone instelling die zich uitstrekt over geheel Polynesië, ofschoon zij cenigzins gewijzigd is naar do verschillende plaatsen waar men haar aantreft.
De algemcene strekking van do wet van den taboe blijkt uit de beteekenis van hot woord; dit wil zeggen quot;verbod.quot; De taboe is dus ceno wet van verbod; als men haar ontdoet van de buitensporigheid waarin zij dikwerf ontaardt, ziet men dat het eeno uitstekende inrigting is en dat zij in vele opzigten hetzelfde nut doet ala een uitvoerig wetboek. In landen met eene geregelde regering is dc taboe onnoodig; wjj vinden dan ook, dat in landen waar deze eenige beperkende wet vroeger bestaan heeft, zij in onbruik is gekomen sedert er een geregeld bestuur is ingevoerd.
Indien dc wet van den taboe niet bestond, zou in de meeste doelen van Polynesië eene volstrekte regeringloosheid heerschen; zij is do eenige beschermster van eigendom en zedelijkheid. Om haar door het volk stipt te toon opvolgen worden do verschrikkingen van het bjjgeloof tot hulp geroepen, en bij gebreke van wereldsche wetten, de magt.
Indien het eigendomsregt niet beschermd werd door den taboe, zou er geen eigendom kunnen bestaan; hierdoor beschermd, zjjn de kostbaarste en meest begeerde voorwerpen veiliger dan zij in Europa zouden zjjn, zelfs in weerwil van het uitvoerigste stolsel van wetten, die ieder het zijne verzekeren. Als iemand in Nieuw-Zeeland een veld quot;kumera'squot; of zoete aardappelen bezit, heeft hjj geene omheining of geen wachter noodig. Hij ontbiedt eenvoudig den quot;tohungaquot;, die den taboe op het veld legt; van dat oogenblik af zal niemand dan de eigenaar zich binnen zjjne grenspalen wagen.
Somtijds wordt eene kano op den oever gebaald en moet daar eenigen tijd onbewaakt blijven liggen. De eigenaar behoeft zich om zijn vaartuig niet te bekommeren. Hij laat er het taboe-teeken op plaatsen en de boot is onschendbaar. Evenzoo, indien een inboorling eene kano wil maken en een' boom heeft uitgezocht waarvan hij er eene kan bouwen, legt hjj er eenvoudig den taboe op en niemand zal den boom omhakken. Het taboe-teeken bestaat in dit geval bijna altijd in het verwjjderen van eene strook bast rondom don boom.
Bovendien is de taboe de eenige beschermer der zedelijkheid. Wij hebben reeds gezegd dat er onder de ongehuwde meisjes eene groote losheid van zeden heerscht.
13*
NIEUW-ZEEL AND.
Zoodra een meiajo evenwel getrouwd is, wordt zij taboe voor allen, behalve voor haren echtgenoot, en hij die haar overhaalt om dezen ontrouw te worden, moet, indien de schuldigen ontdekt worden, de straf van den taboe ondergaan. Do taboe beperkt zich ook niet tot geiiuwde vrouwen. Hij strekt zich ook uit tot jonge meisjes, indien zij verloofd zijn; elk meisje waarop zoo de taboe is gelegd, wordt gerekend eene gehuwde vrouw te wezen.
Men ziet derhalve, dat het beginsel van den taboe goed is en dat hij dient om zoowel den eigendom als de zeden te beschermen. Er zijn natuurlijk vele voorbeelden waarbij deze instelling overdreven is, en waar zij; in plaats van eene bescherming te zijn, ontaardt in tirannie.
Laat ons bijv. het op zich zelv' prijzenswaardige begrip nemen, dat het leven van een opperhoofd voor zijn volk van liet grootste gewigt, en dat zijn persoon derhalve taboe is. Dit is een goed en heilzaam denkbeeld, hetwelk bevorderlijk is voor do belangen van wet en goregtigheid. Door de ontwikkeling van deze stelling wordt zij echter do grootste dwingelandij. Daar het opperheoofd zelf' taboe is, wordt alles wat hij zelfs met den zoom zijner kloeding aanraakt, ook taboe en behoort hem daarom toe. Dit denkbeeld is zoo diep ingeworteld, dat bij zekere gelegenheid een groot opperhoofd, die een groeten en fraaijen mantel droeg en hem op een heeten dag te warm vond, dien in een' afgrond wierp. Zijn medgezel maakte de aanmerking, dat het beter zou zijn geweest den mantel over een tak te hangen, zoodat iemand die hem vond hem zou kunnen gebruiken. Het opperhoofd was op dit denkbeeld met afgrijzen vervuld. Het was bijna niet mogelijk dat iemand, hooger in rang dan hij zelf de mat zou vinden; even weinig waarschijnlijk dat dit het geval zou zijn met iemand die hem gelijk was; indien een mindere het waagde hem te dragen, zou hjj oogenblikkeljjk sterven.
Indien zelfs de aanraking der kleederen van een opperhoofd een voorwerp taboe maakt, is dit n fortiori het geval mot zjjn bloed; een enkele druppel bloed van een opperhoofd vallende zelfs op voorwerpen anders niet aan de gewone wetten van den taboe onderworpen, maakt ze tot zijn eigendom.
Een merkwaardig voorbeeld van de werking dezer wet had plaats, toen er eene vergadering van opperhoofden was bijeengeroepen bij het Taupo-meer. Als de voornaamste man van alle stammen was ook het beroemde opperhoofd Te Heu-Heu uit-genoodigd en er werd eene nieuwe en prachtig gesneden kano gezonden om hem af te halen. Toen hij er in stapte, kreeg hij een' splinter in den voet, die hem eene kleine wond veroorzaakte. Ieder sprong uit de kano, die onmiddellijk op den oever werd gehaald en beschouwd als hot eigendom van Te Heu-Heu. Men zond om eene andere in welke de reis werd voortgezet.
Er is nog eene andere soort van taboe, die in verband staat met den dood eens inboorlings. Indien bijv. een Maori uit eene kano overboord gevallen en verdronken is, mag het vaartuig nooit weder gebruikt worden, maar is taboe. Als iemand een' zelfmoord begaat en zich met zijn geweer dood schiet, is dit taboe. Somtijds laat men deze voorwerpen op de plaats vergaan, waar niemand ze mag aanraken, of zij worden stuk geslagen en de stukken regtop in den grond gestoken, om do plaats aan te duiden waar het voorval hoeft plaats gehad.
Deze persoonlijke taboe wordt dikwijls buitengewoon lastig. Do vrouw van een' ouden en eerwaardigen quot;tohungaquot; was ziek geweest en voor een' zekeren tijd taboe gemaakt, gedurende welken tijd alles wat zij aanraakte ook taboe werd. Zelfs de grond waarop zij zat was aan deze wet onderworpen; als zij dus opstond werd de plaats waar zij gezeten had omringd met dunne stokken, die boogsgewijze in den grond werden gestoken, om te beletten dat die door profane voeten ontheiligd werd.
Het heiligste voorwerp hetwelk een Nieuw-Zeelander zich kan voorstellen, is het hoofd van het opperhoofd. Het is zoo heilig, dat zelfs het te noemen eene beleodiging is. Europeanen hebben dikwijls, door met dit bijgeloof niet bekend te zijn, of zelfs door onoplettendheid, doodehjke beleedigingcn aangedaan. Angas verhaalt hiervan een merkwaardig voorbeeld. Een zijner vrienden stond eens met een opperhoofd der Maori's over diens omheining te praten; het onderwerp van het gesprek liop over den oogst
192
NIEUW-ZEELAND.
van het jaar. Zonder eenig opzet zeide hij tegen het opperhoofd: quot;O, ik heb in mijn' tuin enkele appelen, zoo groot als hot hoofd van dien kleinen jongenquot; — en wees tegelijk naar den zoon van het opperhoofd, die bij zijnen vader stond.
Hü zag onmiddelljjk de beleediging die hjj had aangedaan en maakte zijne verontschuldigingen, maar het opperhoofd gevoelde zich zoo diep gekwetst, dat de verzoening eerst na veel moeite en pogingen plaats vond. De vergelijking was trouwens al bijzonder ongelukkig. Het hoofd van den zoon van een opperhoofd te bezigen voor eene vergelijking was al erg genoeg, maar het te vcrgeljjken met oen voedings-artikel was nagenoeg do doodeljjkste beleediging die een Maori kon ondergaan. Op al wat voedsel is of wat met de bereiding van voedsel in verband staat, ziet een vrije Maori met de grootste minachting neer; alle bewerkingen die hierop betrekking hebben, laat hij over aan de slaven of quot;cookie's.quot;
Een der grootste opperhoofden van Nicuw-Zeeland was merkwaardig om zijn sneeuwwit haar en baard, die hem een zeer eerwaardig voorkomen gaven. Men had den grootsten eerbied voor hem en zjjn hoofd was zoo buitengewoon heilig, dat men er slechts melding van mogt maken om het te vergelijken met den besneeuwden tup van den heiligen berg.
Dezelfde reiziger die ons de voorgaande anekdote mededeelt, geeft ons nog een merkwaardig verhaal, hetwelk deze etikette nog duidelijker in het licht stelt.
Er was zeker oud opperhoofd, die in het bezit was van de wapenrusting, door Oeorge I V gegeven aan E' Hongi, toen deze Engeland bezocht. quot;Do latere geschiedenis dezer wapenrusting is vrij zonderling. Zjj ging over van Nga Puis op ïetori on, bij gelegenheid van het Walkato-feest, van Tetori op Te Whero-Whero, en kwam eindelijk in liandeu van Taonui onder de volgende omstandigheden.
quot;lijj den dood eener geliefde dochter van Te Whero-AVhero vervaardigde deze een' zang, waarvan de voornaamste inhoud was, dat hjj de scalpen zou nemen van allo opperhoofden, behalve Ngawaka, en die in het graf zijner dochter worpen om haren ontijdigen dood te wreken. De woorden van dozen zang waren eene groots beleediging voor al de opperhoofden tegen welke zij gerigt waren, vooral omdat het geheiligde haar van een opperhoofd zoo met minachting behandeld werd. Het eenige opperhoofd evenwel, hetwelk zijne gevoeligheid voor de beleediging, hem door zulk een groot opperhoofd als Te Whero-Whero aangedaan durfde te kennen geven, was Taonui; deze vroeg eene quot;tauaquot; of gift als vergoeding en ontving hiervoor de wapenrusting van E' Hongi.
quot;Ik maakte eene afbeelding van de wapenrusting, die oud en roestig was. Zij was van staal en met koper ingelegd; ofschoon zij nooit door de bezitters in het gevecht gedragen werd — om dat hunne bewegingen er in groote mate door zouden worden belemmerd — wordt zij echter door de inboorlingen met een bijgeloovigen eerbied beschouwd; zij houden haar voor iets bijzonder buitengewoons.quot;
Het hoofd van een opperhoofd is zóó buitengewoon heilig, dat hij, indien hij het met zijne vingers heeft aangeraakt, deze eerst aan zijn' neus moet brengen en beruiken om aan het hoofd de kracht terug te geven, die hij er door do aanraking aan hoeft onttrokken. Het haar van een opperhoofd is natuurlijk heilig, omdat het op zijn hoofd groeit. Als hot gesneden moet worden, geschiedt deze operatic door zjjne vrouw, die olk afgesneden haar opvangt op een kleed en zorgvuldig begraaft. Door het aanraken van het hoofd wordt zij voor eene geheele week taboe; gedurende dien tijd zijn hare handen zoo heilig dat zij ze volstrekt niet mag gebruiken. Vooral mag zjj er niet mede eten, want zij zou verpligt zijn alsdan hare handen door do aanraking van het voedsel te bezoedelen, hetwelk hetzelfde zou zijn alsof zij voedsel legde op het hoofd van hot opperhoofd — eene misdaad zoo groot dat de mogelijkheid er van bijna niet in het brein van een' Maori kan opkomen.
Toen Angas zjjne onderzoekingstogten in Nieuw-Zeoland deed en van allo merkwaardigheden die hij zag en opmerkte schetsen maakte, vond hij dit begrip omtrent hot hoofd van hot opperhoofd uiterst lastig. Hjj mogt niets wat op voedsel betrekking had teekenen met hetzelfde potlood waarmede bij hot hoofd des opperhoofds geschetst had of eene afbeelding van een aardappel of een schotel of iets dergelijks borgen in dezelfde
193
NIEUW-ZEELAND.
portefeuille, die ook het portret van een opperhoofd bevatte; dit werd als eene vreese-lijke heiligschennis beschouwd.
Eens scheelde hot zeer weinig of de kunstenaar had alle zijne schetsen verloren; een opperhoofd, Ko Tarui genaamd, wilde ze verbranden, omdat hij heilige en profane dingen dooreengemengd had. Hij kreeg zo alleen terug door de tusschenkomst van Te lleu-IIeu; deze was wel eeii bijgeioovige oude Wilde, maar had toch verstand genoeg om te begrijpen, dat de Blanke geene kwade bedoelingen had gehad. Hierdoor gewaarschuwd, maakte Angas zijne afbeeldingen van voorwerpen die taboe waren voortaan slechts steelsgewjjze en had dikwijls de grootste moeite om do achterdocht der inboorlingen in slaap te wiegen.
Zelfs het gebeeldhouwde afbeeldsel van het hoofd eens opperhoofds wordt voor even heilig gehouden als hetgeen het moet voorstellen. Dieffenbach verhaalt van dit bijgeloof een merkwaardig staaltje.
' «In een der huizen van Te Puai, het voornaamste opperhoofd van al de Waikato's, zag ik eene buste door hem zelven vervaardigd, waarop al do slangvormige lijnen van zijn quot;mokoquot; of tatoueorsel waren teruggegeven. Ik verzocht hem haar aan mij te geven, maar eerst na lang aanhouden wilde hij er afstand van doen. Ik moest zelf naar zijn huis gaan om haar te halen, daar niemand van zijn' stam haar mogt aanraken. Voordat hij haar aan mij overgaf, likte hij haar geheel en al af; of hij dit deed om den taboe op te heffen of om haar nog heiliger te maken, Aveet ik niet. Hij verzocht mij dringend haar niet te bergen in mijn voorraad-zak of haar te laten zien aan de inboorlingen te Rotu-nua; in beide gevallen zou zijn dood hiervan het gevolg zijn.
quot;Hij wilde voor de buste geene betaling hebben, maar had er niets tegen dat ik hem een geschenk gaf; dit deed ik dan ook en gaf hem en zijne vrouw ieder een hemd.quot;
Eens waren de inboorlingen zeer kwaad op Angas, omdat hij in een kookhuis ging, met de portefeuille bij zich, waarin het portret was van Te llcu-IIeu. Zelfs zijne handen waren taboe, omdat zij het portret van zulk een groot opperhoofd hadden geteokend; hij had hiervan vele verdrietelijkheden. Toen hij zag dat hij van den taboe zoo vreeselijk veel last begon te krijgen, maakte hij hieraan een einde door te zeggen, dat hij, als het volk nog meer klagten aanhief, het hoofd van Te Heu-Heu in het vuur zou werpen. Deze betuiging ergerde hen zeer, maar had de bedoelde uitwerking.
Somtijds is deze heiligheid van het opperhoofd voor hom zelven uiterst lastig. Toen Angas eens een bezoek bragt aan Tc Whero-Whero, hield de groote man hot toezigt over het beplanten van een kumora-veld en het bouwen van een huis voor zich zelven. Het regende hard, maar het oude opperhoofd zat in zijne deken gewikkeld op den natten grond en scheen niets om het weer te geven; ccn stuk zeildoek over de deken was zijn eenige beschutting tegen den regen.
Hij stond niet op, maar bleef volgons de gewoonte van oude heidensehe opperhoofden zitten ; dezen blijven somtijds dagen lang in een staat van halve gevoelloosheid in dezelfde houding. Het verzoek om zijn portret te mogen maken werd door Tc Whero-Whero goedgunstig toegestaan; hij bleef, terwijl de schilder aan het werk was, onophoudelijk praten ovor het boven alles gewigtige onderwerp, het land. Daar hij den regen zeer onaangenaam vond, stelde Angas voor, of het niet beter was dat zij in een of ander huis gingen. Het oude opperhoofd wilde dit echter niet doen, omdat het huis, zoodra hij den drempel overschreed, door de aanraking van zijn'heiligen persoon zijn eigendom word; hij beval echter boven den Blanke een dak te bouwen. Dit werd onmiddellijk gedaan door eene deken op eenige regte palen uit te spannen; zoo werd het portret afgemaakt: de schilder onder dak en het model in den regen.
Plaatsen kunnen taboe worden gemaakt, zelfs wanneer zij door hom die er den taboe op legt, niet eens worden aangeraakt. Zoo verklaarde Te Heu-Heu bijv. eens den vulkaan Tongariro taboe, door hem zijne ruggegraat te noemen; geen inboorling zou hem toen hebben durven naderen, of zelfs, indien hij het eenigzins kon vermijden er naar zien. Angas was natuurlijk zeer verlangend om dezen berg to beklimmen, maar bevond dat het onmogelijk was dit plan uit te voeren. Hij bood dekens aan en andere voorwerpen die de Nieuw-Zeelander op hoogen prijs stolt, maar te vergeefs; de taboe kon niet afgenomen worden. Het opperhoofd trachtte zelfs zijne Blanke gasten
194
te beletten in do rigting van don berg te reizen en gaf alleen zij110 toestemming met het uitdrukkehjko bevel, lt;lat men naar den lieiligen Tongarira zelfs niet zien zou. Dit bijgeloof is zoo diep in bet hart van den Nienw-Zeelander geworteld, dat zelfs de inboorlingen die Christen zijn geworden voor zulk een' taboe bevreesd zijn, en eene plaats die op deze wjjze door een' quot;tohungaquot; heilig verklaard is, niet durven naderen. Het helpt niets of men er mot hen al over redeneert; zjj geven alle premissen toe en zelfs de concliibie die men er uit trekt, maar weigeren toch ten slotte zulk een vreeselijk gevaar tc loopen.
Een der fraaiste gcdenkteekenen van inlandsche bouwkunst was taboe gemaakt door dit zelfde opperhoofd, die een buitengewoon genoegen schijnt gehad to hebben om zijne magt uit te oefenen. Hot was eene quot;pahquot;, Waitahanui genaamd, en vroeger de vesting -van Tc Heu-Heu. Zij is gelegen aan den oever van het meer on de naar het water gekeerde zijde is eene halve Engelsche mijl lang. Deze zijde is, als gewoonlijk, gemaakt van regtopstaande palen en staken; aan de grootste heeft men een' menschclijken vorm gegeven, met afschuwelijk verwrongen gezigten en in de rigting der zee uitgestoken tongen, als om verwachte vijanden uit te dagen.
Binnen deze quot;pahquot; waren de kannibaalsche kook-huizen, die wij reeds hebben afgebeeld, en versclieidene fraai gesneden quot;patuka'squot; of bewaarplaatsen van het heilige voedsel van het opperhoofd. Voorbeelden hiervan ziet men op bladz. 155. In deze quot;pahquot; vond Angas de fraaiste quot;patukaquot; die hij ooit gezien heeft. Het was zeer gelukkig, dat hij cr toon nog gekomen is, omdat binnen weinige jaren de geheele plaats stellig niets meer zal zijn dan een puinhoop. Vele der uitstekondsto en schoonste voorwerpen van inlandsche kunst waren reeds zoo in verval, dat zij bijna niet anders waren dan een vormelooze hoop en do andere gingen denzolfden weg op. Van deze staaltjes van beeldhouwwerk on bouwkunst dor Maori's is thans niets moor over dan de schetsen waarnaar de afbeeldingen in dit werk vervaardigd zijn.
Het zij ons hior vergund oene populaire en schoonklinkende, maar valsche stelling te betwisten, dio reeds meermalen is aangevoerd. Reizigers worden gelaakt omdat zij naar Engeland voorwerpen van bouwkunde en kunst uit verre landen overbrengen. Men heeft gezegd, en teregt, dat deze zaken in Engeland niet op hare plaats zijn. Dit is zoo; maar men moet hierbij in het oog houden, dat, indien zij niet naar Engeland gekomen waren, zij niet meer zouden bestaan. Do prachtige sarkophaag bijv. die door Belzoni naar Londen werd overgebragt en tegenwoordig in het Soane-museüm is, zou hopeloos vernield zijn, indien men haar gelaten had op de plaats waar men haar vond.
Indien de Assyrische beeldhouwwerken niet in bet Britsch museum eene plaats hadden gevonden, zouden zij voorzeker reeds lang verwoest zijn door de onwetende volksstammen die in en om do ruïnen van het groote Ninive rondzwerven. Zelfs indien de reusachtige standbeelden al in wezen waren gebleven, zouden de opschriften toch reeds lang zijn uitgewischt en sommige van de voornaamste bronnen voor onze toch nog gebrekkige elironologische kennis onherroepelijk verloren gegaan.
Hetzelfde is liet geval met de antieke marmeren Elgin-standbcelden. Zij waren zonder eenigen twijfel meer op hunne plaats in Griekenland dan in Engeland; waren zij evenwel niet naar Engeland gevoerd, dan had de hoiligschennende hand van den Muzelman ze reeds lang vernield en het verlies voor de kunst zou vreeselijk en onherstelbaar zijn geweest.
Zoo is het ook met betrekking tot voorwerpen van kunst der Wilden, onverschillig in welke rigting zij zich ontwikkeld heeft. Om Nieuw-zeeland tot voorbeeld te nemen : er is in Engeland of liever in Europa geen enkel model van een huis der Maori's. Men zou liet gemakkelijk kunnen afbreken en op nieuw in elkander zetten. Het beeft voornamelijk eene groote waarde voor ethnologen, omdat het een buitengewoon mengsel vertoont van oude Egyptische bouwkunst en oude Mexikaanschc kunst; binnen weinige jaren is er echter geon enkel exemplaar van de bouwkunde der oorspronkelijke bewoners in geheel Nieuw-Zoeland meer te vinden. Do Maori's, die de knods voor het geweer, tic mat voor de deken en zelfs de deken voor jas en broek hebben verlaten, zijn ook roede begonnen hunne vroegere manier van bouwen te wijzigen en hunne huizen naar het Europeescho model in te rigten.
195
Indien er derhalve niet intijds voor gezorgd wordt eenige exemplaren van de bouwkunde der Maori's voor vernieling te bewaren, is het zoor te betwijfelen of er na twintig jaren nog wel een enkel als type van inlandsche kunst zal te vinden zijn.
Hetzelfde is het geval met do kano's, liovallig, schilderachtig en op de fraaiste wijze versierd, waren de kano's der Maori's onder de vaartuigen eenig. Tegenwoordig heeft do veel doelmatiger, maar meer alledaagsclic walvisch-sloep de kano vervangen; binnen weinige jaren zullen do uitvoerig versierdo vaartuigen der Nieuw-Zeelanders geheel verdwenen zijn.
Het is zeker dat de stroom dor beschaving zich met zoo groote snelheid over do aarde voortbeweegt, dat men binnen betrekkelijk korten tijd in alle landen, waar de Blanke zich slechts toegang kan verschaffen, het einde van het wilde leven tegemoet kan zien. De overblijfselen van hunne oude levenswijze worden door de quot;Wilden achtergelaten om te vergaan, en indien zij niet bijeenverzameld en naar een land gebragt worden waar men ze bewaart, zullen zij zonder coaigen twijfel van do oppervlakte der aarde verdwijnen. Daar de schrijver dit denkbeeld reeds geruimen tijd koesterde, is hij, jaren geleden, reeds begonnen voorwerpen van dageljjksch gebruik uit alle deelen der wereld te verzamelen. Het is verbazend, welk licht hierdoor geworpen wordt op de anthropologic; elk der 8- a 900 voorwerpen heeft zijne eigene geschiedenis.
Laat ons bijv. den steenen quot;moralquot;' nemen. Wat zegt hij ons niet van het land waar hij gevonden is, on van den werkman die liem vervaardigd heeft! Aan den steen ziet men dat hij uit een vulkanisch land afkomstig is; uit den korten, zwaren vorm blijkt, dat bij gemaakt is voor een moedig ras, dat vocht man tegen man; do bevallige bogten en hot volmaakte evenwigt van het wapen geven te kennen dat do vervaardiger een echt kunstenaar was. Nog meer. Do quot;meraiquot; is gemaakt door hem met een anderen steen te schuren en moet dus jaren arbeids gekost hebben. Zie derhalve wat wij van dit wapen loeren — de vulkanische landstreek, do dappere krijgsman en de weinige waarde van den tijd. Jaar in jaar uit moot de man aan dien quot;meraiquot; gewerkt hebben, terwijl hij er zijn getatoueord hoofd over boog, liem in zijne hand balanceerde en do zachte gebogen Ijjnen langzamerhand haren volmaakten vorm zag aannemen. Toen hjj het wapen voleindigd had, droeg hij het klaarblijkelijk bij zich, bevocht zijne vijanden en sloeg hun do hersens in met den, eens scherpen, maar nu door het gebruik uit-getanden kant. Later, toen hjj, of wolligt zijn kleinzoon, strijd voerde tegen den Blanke, waren diens wapenen te geducht om er weerstand aan te bieden en werd de quot;meraiquot; genomen uit de hand van den gesneuvelden krijgsman, terwijl hij nog op het slagveld lag, met het gevlochten koord om zijn pols. Ni miner zal er weder een steenen quot;meraiquot; gemaakt worden en hing zal het niet moer duren of men vindt de beste wapenen der Maori's in Engelsche musea.
Wij zullen nu terugkeeren tot den taboe. Hoe nuttig deze instelling moge zijn tot bescherming van den eigendom, is dit ook dikwerf overdreven en heeft dan zeer onaangename gevolgen. Zoo gebeurde het bjjv. eens, dat eenige reizigers die door het land trokken, hongerig en vermoeid waren en geen voedsel hadden. Gelukkig zagen zij op dat oogenblik een schoon varken; het dier kreeg het echter in het hoofd over een stuk land te loopen dat taboe was; het werd (lus zelf voor eenige dagen taboe en mogt niet opgegeten worden.
Zulke plaatsen die taboe zijn, zijn er duizendo. Indien bijv. een groot opperhoofd door het land reist, is elke plaats waar hij zich neerzet om te rusten taboe en wordt door eene ligte omheining van stokken geteekend. In vele gevallen heeft elke plaats die zoo gemerkt is haren eigen naam. Hetzelfde is het geval, wanneer het lijk van een opperhoofd naar zijne quot;pahquot; wordt vervoerd om begraven te worden; elke rustplaats der dragers is dan taboe. Niets was dus waarschijnlijker dan 'dat het varken over zulk eene heilige plaats zou loopen of door zulk eene ligte omheining heonbreken.
Eene zonderlinge wijziging van den taboe had plaats vóór en na het gevecht. Do quot;tohunga'' verzamelde de krijgslieden zijner partij en ging met hen naar het meer of de rivier, die tot dit einde taboe was gemaakt. De mannen ontdeden zich van al hunne kleederen en gingen te water; zij schopten het op met do handen en wierpen het over hunne hoofden en ligchamen, waarop de priester tlo vereischte bezwering deed.
190
NIEUW-ZEEL A ND.
Zoo werd de ooilogs-taboo op de krijgslieden gelegd; zij mogten nu niet anders doen dan vechten en werden tevens verondersteld onder de bijzondere besclienning der goden te staan. Deze taboe werd zeer stipt in acht genomen en de krijgslieden moesten eene geheele lijst leeren van bezigheden die zjj niet mogten verrigten, zoo als hun eigen haar snijden, het hoofd eener vrouw aanraken enz. enz.
Na afloop van het gevecht is het noodzakelijk dat de taboo van de overgebleven krijgslieden wordt verwjjderd, opdat zjj hunne gewone levenswijze weder zouden kunnen hervatten. Deze plegtigheid is vrij zamengesteld en verschilt eenigermate in verschillende deden van het land. Hot voornaamste is echter liet volgende:
Elk krijgsman die een'vijand had gedood, of eenen slaaf veroverd, nam een lok haar van zijn slagtoffer en behield dien als een zegeteekon. Zjj gingen dan gezamenlijk naar don quot;tohungaquot; en gaven hem een gedeelte van het haar. Dit bond hij om een paar dunne takken, stak deze hoog boven zijn hoofd uit, en zcide zjjno bezwering op, waarna allen zich tot hot uitvoeren van den krijgs-dans en den krijgs-zang vereenigden. Zoodra dit was afgoloopen sloegen do krijgslieden humio handen ineen eu gaven zich oenen slag op hot been; hierdoor werd de taboe, die door don doop mot het bloed des vijands op hen gekomen was, weggenomen.
Nu gaan de krijgslieden naar huis en moeten hier eeno dergelijke plegtigheid ondergaan in tegenwoordigheid van den voornaamsten quot;tohungaquot; hunner quot;pahquot;; er wordt op nieuw in do handen geklapt en de krijgs-dans uitgevoerd. Hot overige haar wordt nu aan den quot;tohungaquot; gegeven, die het, na oono bezwering gedaan to hebben, wegslingert, waarop hij eindigt mot eeno nieuwe bezworing, waarin verklaard wordt dat de taboe is opgeheven.
Als algomeene regel kan de taboo alleen worden weggenomen door dengono die hom hooft opgelegd; indien echter iemand eene zaak taboe had gemaakt, zou oen ander, veel hooger in rang, er weinig bezwaar in vinden hem te verbreken. Uit wellovendheid wordt de taboe meestal door groot on klein evenzeer geëerbiedigd en ook uit wellevendheid doen do zeer hooggeplaatste lieden zich dikwerf groot ongemak aan, door zich te onthouden van handelingen, waardoor zij bezittingen van minderen taboe zouden maken. Zoo hebbon wij gezien hoe een opperhoofd weigerde een huis binnen te gaan, om het niet tot zjjn eigendom te maken; liij bleef liever in den neor-stroomendon regen zitten, dan dat hij oenen mindere van zijn eigendom zou willen boroovon.
Indien eeno zaak toevallig taboe is geworden, kan do quot;tohungaquot; don taboe opheffen en hot voorworp weder in gebruik stellen. Een zonderling staaltje van do uitoefening dezer nmgt wordt medegedeeld door eon' reiziger. Eon Blanke die een ijzoreti pot had geloond om in te koken, had oenig regenwater noodig en zette den pot onder den drop van een huis, waarvan de regen afliep. Nu was dit huis toevallig taboe en bij gevolg maakte liet water dat er afliep ook don pot taboe. Eeno vrouw die deze omstandigheid niet wist, gebruikte don pot om in te koken. Maar toon zij hoorde dat do pot taboe was, schrikte zij vrooseljjk en zeide dat zij nog vóór don nacht zou sterven. In deze mooijelijkheid kwam do priester haar te hulp; hij sprak eeno bezwering over don pot uit en maakte hom weder quot;noaquot; of gewoon.
Somtijds duurt do taboe slechts oen' zekeren bepaalden tijd; is deze voorbij, dan is hij van zelf opgeheven, zonder dat er eeno plegtigheid bij noodig is. Indien bijvoorbeeld iemand die taboo is door ziekte, door oen ander wordt aangeraakt, dan is do laatste taboe geworden voor oen bepaalden tijd, gewoonlijk drie dagen. Indien oen zieke in een huis sterft, is dit huis ipso facfo taboe en mag nooit weder gebruikt worden. Hot wordt ton toekon zijnor heiligheid goverwd met rooden oker en men laat hot vervallen. Ton gevolge van dit bijgeloof wordt do zieke, als men denkt dat hij weldra sterven zal, uit hot huis verwijderd; men brengt hom naar eeno plaats buiten do quot;pahquot;, waar men eeno schuur heeft gebouwd om hom te ontvangen.
Uit hetgeen wij hebben medegedeeld bljjkt hoe groot de kracht van don taboe is en hoezeer do magt dor opperhoofden or door versterkt wordt. Zonder den taboe zou een opperhoofd niets moer zjjn dan een gewoon man onder zjjn volk. Do taboo is een der voornaamste hinderpalen voor de uitbreiding voor hot Christendom. Daar zij weten
197
dat do zendolingen don taboe voor louter bijgeloof honden, hebben de opperhoofden geen lust eenen godsdienst to omhelzen, die hen zou berooven van do eenige magt welke hen in staat stelt hun gezag te handhaven.
Williams, de bekende zendoling beschrijft den taboe met krachtige en duidelijke
woordon: ■ . • 4 n
quot;Hij is hot geheim dor magt en do kracht eener despotische regering. Alles, groot en klein, wordt er door getroffen. Uier ziet men hom een broedsel kuikens beschermen en daar bestuurt hij een koningrijk. Zijn invloed is algemeen, wijd en zijd verspreid. Kusten, eilanden, rivieren en zeeën; dieren, vruchten, visschen en groenten; huizen, bedden, potten en schotels; kano's en al wat er toe behoort; kleeding, versierselen en wapenen; spijzen en dranken; de ledematen van het ligchaam; de zeden en gewoonten; de taal, namen en weersgesteldheid, ja zelfs do goden — alles is onder den invloed van den taboe.
quot;Hij wordt opgelegd om godsdienstige, staatkundige of zelfzuchtige beweegredenen. Velen wordt dikwerf een geruimen tijd het gebruik liunner handen of armen ontnomen. In dit distrikt is het taboe kano's te bouwen; op dat eiland is het huizen bouwen taboe. Deze gewoonte staat bij de opperhoofden in groote gunst; zij maken haar voor zich zeiven zoo van pas, datzjj er zelf niet veel last van hebben, terwijl zij hem gebruiken om invloed te verkrijgen over hen die nagenoeg huns gelijken zijn; door den taboo voorzien zij in vele behoeften en bevelen naar hun wil allen die beneden hen geplaatst zijn. Bij het opleggen van den taboe heeft een opperhoofd alleen te zorgen, dat hij zich steunt op vroeger voorgekomen gevallen.quot;
198
HKO UA FEN I S-PLKGTl (111 KI )MN EN HOUWKUNST.
DE HOUW OVER II KT O PP EU HOOFD. — DE quot;TANOlquot; KM DE LIKTEKK KNS DIK HIJ NAI,AA.T. — EK HST K HKG HAFENIS
VAN IIUT OPPKUIIOOPD, - DE quot;WAKI-TAKOE.quot;--TWKEDE HEOKAFKN'IS OF quot;HAIIUSOA.quot; — HET OPIIKFFKN
VAN DEN TABOE EN INSTALLATIE VAN DKN OPVOLGER. - HET STKRPBEI) VAN E' IION'OI. - EKNK quot;PAllquot;
IN VERVAL. — KANO-ORAVKN. — GRAFTOMBE VAN F,' TOKI.--GRAFTO.MBK VAN DE DOCHTER VAN TK AVHKRO-
WIIKRO. — GEVOEL VAN DEN WILDE. - BOUWKUNST DER MAORI'S. — GRONDSTOF, VORM EN GROOTTE
DER HUIZEN. — EENE VOLGEPROPTE SLAAPPLAATS. — DE WRAAK VAN HANOI IIAEATA. - HKT OOULOGS HUIS
VAN PU ATI A EN ZIJN BK K LD HO UW W K R K. - KKNK quot;PAllquot; VAM BINNKN. — GEREEDSCHAPPEN DIE BIJ HET
BOUWEN VAN HUIZEN GEBRUIKT WOKDEN. - DE BUL EN DE BEITEL. - DE UTOKO-TOKOquot; OF WANDELSTOK.
Wi.i zijn nu genaderd tot do plegtiglieden waarmede de begrafenis vergezeld gaat.
Wanneer een opperhoofd, of in het algemeen een Rangatira sterft, bedokkeu zijne vrienden en nabestaanden liet lijk met do kostbaarste kleederen die do overledene bezat, stellen het ten toon en vereenigen zich om den gewonen rouw te bedrijven. De vrouwen zijn de voornaamste rouwdraagsters; zij geven zich toe aan de luidruchtigste, om niet te zeggen de pralendste opwellingen van droefheid. Nu eens hurken zij neêr op den grond, geheel en al in hare mantels gewikkeld, alsof zij door droefheid overweldigd waren. Dan weder zwaaijen zij met de armen in de lucht en schudden hare handen met gebaren die haar zielsverdriet te kennen geven; gedurende al dien tijd uiten zij luide kreten, terwijl do tranen met stroomen over hare wangen loopon.
Een groot deel van deze buitensporige droefheid is natuurlijk geveinsd, tengevolge van do gewoonte op Nieuw-Zeeland, die bij vele gelegeaheden tranen eischt; het is echter aan geen twijfel onderhevig of zij wordt dikwijls wezenlijk en diep gevoeld. De vrouwen maken in hare huid met schelpen insnijdingen, verscheidene centimeters lang. Deze worden opgevuld met houtskool alsof zij een gedeelte vaneen' moko waren; zij worden hierdoor onuitwisehbaar en zijn inderdaad eeuwigdurende herinneringen aan doorgestaan leed en droefheid. Sommige vrouwen snijden zich zoo ernstig, dat zij in haren ouderdom geheel met de dunne blaauwe strepen van don quot;tangi', bedekt zijn; hare aangezigten, ledematen en ligchaam zijn er op eene vrij bolagchelijke wijze mede overkruist.
Men zou deze quot;tangi'Mijnen voor geregeld tatoueersel kunnen houden. Zij onderscheiden zich hiervan echter op één punt: zij hebben geen bijzonder patroon, en in plaats dat de lijnen gebogen zijn, wat bij den quot;mokoquot; altijd het geval is, zijn zij regt, omtrent 6 centimeter lang en loopen evenwijdig naast elkander.
Zij houden lange toespraken tot den overledene, waarin üij zijne vele deugden, zijn' moed, zijne milddadigheid, do kracht van zijn' taboe, enz. vermelden, en doen hem tevens verwijtingen dat hij gestorven is en van hen is heengegaan, toen zij hem nog zoo noodig hadden. Het geheel heeft, behalve het insnijden der huid, zeer veel gelijkenis op eene Icrsche nachtwake.
Op de volgende afbeelding zijn deze verschillende plegtiglieden voorgesteld. Het lijk van het opperhoofd ligt onder het afdak, gewikkeld in zijn' besten mantel en met
eeiif) kroon van vederen in het haar. Op den voorgrond zit een opperhoofd, wiens rang blijkt uit don quot;lianiquot; of ambts-staf, die naast liom ligt, en uit den uitvoerig bewerkten mantel waarin hij gewikkeld is. ISij het lijk staat cone der rouwdraagsters met opgeheven handen, terwijl andere in verschillen treurige eu neêrslagtige houdingen in het rond zitten. De omheining der quot;pahquot; met hare groteske beelden en versieringen ziet men in het verschiet.
Als oude lieden eene begrafenis bijwonen, beschilderen zij zich rijkelijk met rooden oker en dragen kransen van groene bladeren op het hoofd, liet huis waarin het sterl-geval heeft plaats gehad is taboo, totdat het lijk naar zijne laatste rustplaats is gebragt — iets wat eerst na eenigen tijd geschiedt.
Nadat de rouwplegtighedcn zijn afgeloopen, wordt het lijk in eene soort van kist gelegd, waarin men het in ontbinding laat overgaan; de quot;meraiquot; van groen jaspis, de quot;tikiquot;, de quot;haniquot; en andere teckenen van rang worden er naast gelogd. In sommige gedeelten van het land heeft deze doodkist den vorm eoner kano en wordt aan de takken der boomen opgehangen; enkele plaatsen worden tot dit doel taboe gehouden. Er waren bijv. verschillende graven van don stam der Nga-Pui's, die bewaard zijn gebleven om hunne heiligheid. Dc inboorlingen hadden do gewoonte om de doodkisten aan de boomen op te hangen reeds lang verlaten, maar zij waren tahoe en niettegenstaande de bosschen in dat gedeelte van het land waren omgehouwen, bleef het heilige woud toch ongedeerd.
Somtijds wordt hot lijk van een groot opperhoofd geplaatst in eene houten kist in het midden der quot;pahquot;; zij wordt quot;waki-taboequot; genaamd en hierin laat men het lijk liggon. Zoo als men denken kan is er in de quot;pahquot;, zoolang de ontbinding duurt, oen vreeselijke stank; de inboorlingen schijnen hier echter niet om te geven, hunne
200
reukorganen worden zoo gemakkelijk niet aangedaan. Als er bjjv. eens een walvisch op het strand wordt geworpen, is de stank van deze reusachtige^ rottende massa zoo overweldigend, dat hij voor een' Europeaan niet is uit te houden. De inboorlingen zeggen evenwel, dat zjj er aan gewoon zijn en het hun niets hindert. Inderdaad, lieden die de afschuwelijke, verrotte maïs kunnen eten, waarvan zij zoo veel houden, moeten wel een' neus hebben, die tegen alle mogelijke slechte geuren verstompt is.
Dit moge zijn hoe hot wil — na verloop van tjjd is het ontbindingsproces afgoloopen; zeven of acht maanden is de gewone tjjd. Nu heeft do zonderlinge plegtigheid der quot;hahungaquot; plaats. Do vrienden en bloedverwanten van den overledene vereenigen zich op nieuw en de beenderen worden plegtig uit hunne bewaarplaats genomen en schoongemaakt. De persoon die ze schoonmaakt is daardoor van zelf taboe, maar wordt weder quot;noaquot; of gewoon gemaakt door den zoon en de dochter van het overleden opperhoofd, die eten van het heilige voedsel, hetwelk den doode wordt aangeboden. Mogt de oudste dochter reeds overleden zijn, dan wordt het voedsel gedaan in eene kalebas en in do nu ledige doodkist geplaatst, waarop men den geest van het meisje bjj den naam roept en uitnoodigt om van de spijs te gebruiken. De geest wordt verondersteld dat te doen en de taboe hier door even goed opgeheven alsof het meisje nog leefde en men haar het voedsel had zien nuttigen. Indien het opperhoofd gcene dochter heeft gehad, wordt de plaats van deze door de naaste vrouwelijke bloedverwant ingenomen. De gewone redevoeringen ter cere van den overledene worden dan gehouden en do quot;meraiquot;, quot;tikiquot; en andere sieraden van hot opperhoofd gegeven aan zijn' oudsten zoon, die op deze wijze de door zijnen vader verlaten plaats inneemt; de plegtigheid komt overeen met eene krooning in Europa.
Toen het beroemde opperhoofd E' Hongi, de quot;geesel van Nieuw-Zeelandquot; zoo als hij genoemd werd, stierf, waren zjjne kinderen zeer bevreesd, dat zjj zouden worden aangevallen door hen, die slechts in bedwang waren gehouden door de vrees en den schrik die zijn naam inboezemden; zij wilden daarom de voorafgaande toespraken en den quot;tangiquot; achterwege laten en zijn lijk reeds den dag na zijn overlijden in den ttwaki-taboequot; of de heilige plaats bijzetten. Dit geschiedde echter niet, vooral tengevolge der voorzorgen van het stervende opperhoofd.
Toen hij zjjn einde voelde naderen, liet hij zijne zonen bij zich roepen en zond om al zijn' krijgsvoorraad, de quot;merai's, quot;patu's,quot; geweren en ammunitie, en vooral om de wapenrusting die hij van George IV gekregen had. Dit alles vermaakte hij aan zijne kinderen. Men vroeg hem welke quot;utuquot; of genoegdoening hjj voor zjjnen dood verlangde, maar hij antwoordde dat de eenigo quot;utuquot; die zijn geest zou begeeren, was dat zijn stam dapper zou zijn en eiken aanval afslaan die er op gedaan werd. Indien hij dit waarlijk edele denkbeeld niet gehad had, zou er bij zjjn' dood eene groote shigting hebben plaats gehad, alleen om hom volgelingen te verschaffen.
Dat zijn stam dapper mogt zijn in de toekomst was de hcerschende gedachte in den geest van E' Hongi; hij stierf den G'1011 Maart 1828, terwijl hjj steeds de woorden herhaalde: quot;Kia toa! kia toa!quot; — dat is: quot;weest dapper! woest dapper!quot;
Na do plegtigheid van het schoonmaken der beenderen worden zij overgegeven aan den voornaamsten quot;tohungaquot; of priester; deze logt ze op eene geheime plaats, aan de overblijfselen van overleden opperhoofden gewijd en aan hem alleen bekend. Somtijds evenwel plaatst men ze in fraai gesneden kisten, die midden in de quot;pahquot; op palen staan.
In enkele gevallen wordt de quot;waki-taboequot; of heilige plaats, waarin het lijk van het opperhoofd gelegd is totdat het in ontbinding is overgegaan, op eene zeer zonderlinge wjjze geteekend en het geheele dorp voor eenigen tjjd verlaten.
Toen Angas bijv. bjj do quot;pahquot; van Huriwenua aankwam, was het opperhoofd omtrent 6 weken geleden gestorven en vond hij de plaats geheel verlaten. quot;Niet ver van deze eiland-Pah lag het dorp van Huriwenua; de vrolijk versierde graftombe van het opperhoofd viel in het midden bijzonder in het oog. Ofschoon hier alles in goeden toestand was, zag ik echter geene levende ziel; hot dorp met zijne nette huizen van quot;raupoquot;, zjjne binnenpleinen en bewaarplaatsen voor spijzen, was geheel verlaten. Van het oogenhlik af, dat het opperhoofd begraven was onder de regtopstaande kano, op welke
201
N1EU W-ZEE LAND.
zijn naam on rang stonden gcschrovcn, was hot gohcelc dorp streng taboo of heilig geworden cu mogfc goen inboorling op strafte des doods cr een voet binnenzetten. De huizen waren allen gesloten en op vele las men opschriften, die te kennen gaven, dat liet eigendom van die of dio daar was achter gebleven.
quot;Iii de goheele plaats heerschte eene doodsche stilte. Na mij verzekerd te hebben dat er geeno inboorlingen in de nabijheid der verboden plaats waren, landde ik en betrad den heiligen grond; mijne voetstappen waren waarschijnlijk de eerste die sedert liet verlaten van bot dorp langs zijne pallisaden woêrklonken.
quot;Toen ik bij do graftombe kwam, trof mij het kontrast tusschen de monumenten die de Wilden oprigten en die van de Europeanen. De laatsten bezigen bij hunne ver-vaardicinquot; marmer, steen on de duurzaamste metalen, terwijl hout, dat spoedig vergaat, roode oker en vederen de versierselen der graftombe van een' Maori uitmaken. Daar
Huriwcnua eerst voor 6 weken begraven was, waren de versierselen van den wah-iahoe zoo als deze graven genoemd worden, nog versch en in hun geheel. Do in het midden regtopstaande kano was rijk besehilderd met zwarte en roode vorw en bovenaan was de naam van hot opperhoofd geschreven; hierboven groote bundels -voeren,
die oi. do punt van de kano een' groeten vederbos vormden Eene dubbele omheining van hoog paalwerk, insgelijks rood geverwd en versierd met arabesken, was om het graf gebouwd on op iedere plaats, waar do palen met vlas waren yastgebonden aan de dwarslatten, staken twee voeren van den albatros, wier sneeuwwitte kleur bevallig afstak bii de sombere zwarte en roode kleur van het overige gedeelte van hot monument. ' ()i) de afbeelding blad/.. 186 die hot portret voorstelt van een oud priester, ziet men zulk eene graftombe en eene andore op oen gozigt van het inwendige van een dorp, iietwelk wij later geven zullen.
202
Binnen de quot;pahquot; wordt dikwijls eene soort van mausoleüm of praalgraf voor de overledenen opgerigt. Een zeer schoon exemplaar stond in de quot;pahquot; van Ilangihaeta; het was gewijd aan do nagedachtenis van E' Toki, de moeder van Rauparaha.
Het was nagenoeg half-cirkelvormig en het lijk was cr regtop in geplaatst, liet was bedekt met eon dak, hetwelk aan alle zijden als eene veranda overstak. l)c tombe zelve, hot dak en de palen waarop dit rustte, waren geheel en al bedekt met nitvooiige arabesken, meestal uitgevoerd in spiraalvormige lijnen. Verw was er overvloedig op aangebragt; die van het middelste gedeelte of de eigenlijke doodkist was rood en wit, terwijl de kleur van het dak en do kolommen rood en zwart was. Voor aan liet dak hing de fraai geweven quot;kataikaquot; van de overledene en op deze waren, op geregelde afstanden, bundels alhatros-veêren bevestigd.
lieeds toon Angas dit fraaije voorbeeld van inlandsche kunst zag, begon het in verval te geraken; het klimaat is vochtig en de inboorlingen herstellen een vervallen graf nimmer. Het was natuurlijk streng taboo. Geen inboorling kwam er gaarne digt bij, en voor een' slaaf, of zelfs voor een' inlander van lageren rang, zou dit eene misdaad zijn, die met eenen onmiddelhjken dood gestraft werd.
De afbeelding van dit schoone gedenkteeken van kunst der Maori's is gemaakt naar eene teekening, door Angas in 1844 vervaardigd, toen de vergankelijke stoffen waarvan hot gebouwd is, nog in vrjj goeden staat waren. Onder het gebeeldhouwde en beschilderde dak staat de half-cirkelvormige doodkist, waarin het lijk is geplaatst; zij is van het buitenste gedeelte der tombo onderscheiden door de roodo en witte kleuren waarmede zij beschilderd is, in tegenstelling met het rood en zwart dor uitwendige gedeelten. De lezer zal reeds hebben opgemerkt, dat rood de meest gebruikelijke kleur is van allo graftomben, omdat rood bij de Maori's zoowel de kleur is van rouw als van den oorlog. Onmiddellijk vóór den voorkant van het dak ziet mot don rand der quot;kataikaquot; die vroeger door do afgestorvene gedragen werd, en welke men nu op haar graf laat vergaan.
llondom de graftombe is eono ligte en lage omheining. Deze pallisade is, hoe gering zij moge schijnen, toch voldoende, daar de geheele ruimte er binnen door Raupaliara taboe was gemaakt, zoodat zelfs het grootste opperhoofd het niet zou wagen do verboden afsluiting binnen te treden.
Een der fraaiste staaltjes van snijwerk in Nieuw-Zeeland — welligt het schoonste in het geheele land — is, of liever was, een praalgraf, opgerigt door Te Whero-Whero voor zijne meest geliefde dochter. Het was bij den dood dezer dochter dat Te Whero-Whero de andore opperhoofden zoo diep beleedigde met de bedreiging, dat hij hunne scalpen op het graf zijner dochter zoude werpen, voor welke belcediging hij do wapenrusting van E' Ilongi als boete moest geven.
Het gedenkteeken was opgerigt in Ilaroera, vroeger een der grootste en fraaiste quot;pah'squot; van Nieuw-Zeeland, die echter door den wil van het halstarrige en despotisclie opperhoofd verlaten werd. Hij liet deze bewonderenswaardige graftombe bouwen voor zijne dochter en zoodra haar lijk er in geplaatst was, verklaarde hij de geheele quot;pahquot; taboe. Zij werd onmiddellijk verlaten; oud en jong vertrokken en lieten alles achter, den voorraad levensmiddelen om te verrotten en de wapenen om te vergaan. Stevige huizen, die jaren arbeids gekost hadden aan bouwen en beeldhouwen, waren weldra niets dan een vormeloozo puinhoop en in 1844 had de welige plantengroei de plaats zoo geheel en al ingenomen, dat bijna alle overblijfselen onder liet groen verborgen waren.
Deze graftombe is omtrent 4 meter hoog; zij bestaat uit de gewone kist waarin het lijk werd gelegd, bedekt met een ver overstekend dak, hetwelk door pilaren geschraagd wordt. Indien zij een' even bevalligen vorm had als die van E' Toki, zou zij stellig verreweg het fraaiste exemplaar van inlandsche kunst zijn; zij heeft echter niet de stoute lijnen en de schoone tegenstelling der gebogene met de regte lijn die do tombe van E' Toki zoozeer onderscheidt.
Het snijwerk is zoo uitvoerig dat het de kunst van don teekenaar bjjna beschaamt. Toon Angas het gekopieerd had en de teekening liet zien aan den kunstenaar die het werk had uitgevoerd, was deze zeer verbaasd; hij zeide dat de Blanke een groote quot;tohungaquot; was. Het dak rust op kolommen; elke kolom bestaat uit twee menschelijke
20:5
204 NIEUW-ZEELAND.
figuren die op elkander staan. Do liovenste figuur is omtrent 2 motor lang cn hooft oen reusachtig hoofd met oone uitgestoken tong, die buitengewoon groot is en tot
aan do borst reikt. i -i
Do goheele tombe is met mensehonhoofden bedekt. Dchulve die van de pilaren ziin er alleen aan den voorkant van hot monument 14 aangezigten, allen verschillende van uitdrukking en moko, ofschoon allen er even uitdagend uitzien. Do grooto oogon vallen bijzonder in liet oog, omdat zij gesneden zijn uit haliotis-schelpen; zij hebben iu het groot donzelfdon vorm nis die van do quot;liani'squot; der opperhoofden en andei beeldhouwwerk. Do gehoele ruimte tusschcn dc hoofden is aangevuld mot de uitvoerigste arabesken; zij loopen zoo dooreen, dat zij don toeschouwer in verwarring
brongen, maar elke volgt toch hare stout gesneden lijn. , ,, . i. .
Tusschcn de verschillende stukken waaruit deze tombe is zamengestold, steken bundels witte en groene vederen; deze dienen zoowel tot sieraad als om de naden van
het houtwerk te bedekken. . 1 ,, ,,
Dit verwonderlijke gedenktecken ia geheel gebeeldhouwd door een man, laranui genaamd. Hij was kreupel en had dionsvolgens al zijne krachten en vermogens gewijd aan de kunst: hierin had hij zich dan ook zoo onderscheiden, dat hij met de tohunga s quot;•olijk in rang stond. Hij was oven beroemd als tatoueerdcr en het was ook wel te denken dat iemand die zulk een buitengewoon werkstuk kon ontwerpen, ook zeer knap moest zijn in het uitvinden dor cindelooze verscheidenheid van patronen, die noodig zijn om de aangezigten der opperhoofden te versieren. Paranui had bij het volbrengen van dit werk slechts één stuk gereedschap, de punt van ecne oude bajonet.
liet vervallen van zulke inlandschc kunstwerken versterkt de kracht der aanmerking die wii on ecne vroegere bladzijde gemaakt hebben omtrent de noodzakelijkheid om elk overblijfsel van de levenswijze der Wilden, hetwelk wij kunnen magtig worden, over te brengen naar Europa. Deze monumenten werden eenvoudig gebeeldliouwd om zo weder te laten vervallen. Waren zij bijv. overgebragt naar Engeland, waar xi} ^ beschermd zouden zijn tegen de werking der elementen, dan zouden zi) op dit oogenblik nog volkomen bewaard zijn en waarschijnlijk zoo lang duren als het gebouw waarin
men ze geplaatst had. , .
Men zou tegen deze zienswijze natuurlijk vele sentimcntcele gronden kunnen aanvoeren: in zaken echter die van het grootste gewigt zijn voor do studio der anthropologic, moet men niet alleen zijn gevoel laten werken. De Wilde, ziende Blanke hem op dit punt toegeeft, is maar al te blijde een bodem te vinden waarop hij eenig voordcel kan behalen; hij dringt steeds voorwaarts, naarmate de ander toegeeft — evenals in Engclsch-lndië het geval is geweest met de vcrscbillondo kasten. Wij kunnen de gevoeligheid van hunnen geest evenmin als die van hun ligchaam afmeten naar de onze. Een Wilde kan met stoïcijnsche bedaardheid martelingen verduren, die een' Europeaan zouden dooden, eenvoudig omdat hij ze met zoo voelt, im de gevoeligheid naar ligchaam en ziel staan in den regel gelijk.
De Maori's zijn welligt hot schoonste ras van Wilden op den aardbodem, en toch kunnen wij hen niet houden voor wezens aan wie wij voel achting kunnen toedragen; hunne eerzucht toch is moord, hunne grootste belooning hot lijk van hun slagtotter op
toeten; zij doen nooit een slag werk als zij er buiten kunnen en leiden een verkwistend
en losbandig leven, als hunne middelen het slechts eemgzins toelaten. De JNicuw-Zee-lander toont, van allo Wilde volken, bij het verlies van een vriend of bloedverwant de meeste droefheid. De tranen stroomen uit zijne oogen en iedere toon zijnei stem en elk gebaar geven tc kennen dat hij door een ondragelijk leed wordt gedmkt. En toch hebben wij gezien, dat deze uitbarsting van droefheid meestal voorbedacht is en alleen eene conventionele handeling, die door de etikette van het land woidt
V00Wanneer^'ij twee lieden zien, badende in hunne tranen, alleen sprekende mot afgebroken snikken en op den grond vallende alsof zij door droefheid oveiweldig ziin dan kunnen wij niet anders dan medelijden hebben en hunne gevoeligheid bewonderen. Zien wij hen echter, te midden van alle deze treffende betooningen van uroet-heid, plotseling met hunne kreten en snikken ophouden, een levendig onderhou
beginnen en hartelijk lagchen en daarna op nieuw in tranen en snikken uitbarsten, dan mogen wjj teregt aan hunne opregtheid twijfelen.
Even zoo is het gelegen met die fraajje huizen en monumenten welke zij dooi' nalatigheid laten vervallen. Hij die zo deed bouwen gevoelde waarschijnlijk op dat oogenblik diep en levendig, ofschoon het gevoel van droefheid somtijds door een' zonderlingen keer verandert in wraakzucht en een voorwendsel om eenen oorlog aan te gaan; het is evenwel zeer te betwijfelen of droefheid over overledenen wel het gevoel is, hetwelk bij den Wilde werkelijk de overhand heeft. Een opperhoofd dor Maori's zal bijv. zjjn' taboe, bij het overlijden van een' bloedverwant, leggen op een geheel dorp en indien iemand, jaren daarna, binnen de verboden grenzen komt, zal hjj de overtreding oogenblikkohjk straffen. Men moet hier echter wel in hot oog houden, dat een inbreuk op den taboe gecne beleediging is aan de dooden, maar aan de levenden; hij wreekt niet eene vernedering die zijnen overleden bloedverwant is aangedaan, maar eene regts-streeksche beleediging die hem zeiven hoeft getroffen.
Wij gelooven, dat men den Maori in weerwil van zijn gevoel wel zou hebben kunnen overhalen zoodanige kunstvoorwerpen te verkoopen en hij, zelfs indien hij weigerde in zulk een voorstel te treden, de overwinnaars er niet te minder om zou geacht hebben als men, bij het innemen eener quot;pahquot;, van het overwinnaars-regt gebruik had gemaakt en genomen wat men niet koopen kon. Maar zelfs verondersteld dat hot eerste denkbeeld onuitvoerbaar, en liet laatste minder verkieslijk bleek te zijn, zou het niet moeüelijk zijn geweest den inlandschen kunstenaar te bewegen om een duplicaat van zijn kunstwerk te vervaardigen, hetwelk hij kon verkoopen voor eenen prijs die hem rijk gemaakt zou hebben voor geheel zijn volgend leven.
Wij weten, dat deze gevoelens over het algemeen niet worden gedeeld door hen, die den Wilde slechts op eenen afstand kennen; de bekoorlijkheid die men aan het leven der Wilden toeschrijft en de tooverkracht die hot op velen uitoefent heeft het dan ook alleen aan deze omstandigheid te danken. Wij zijn echter overtuigd, dat de denkbeelden, die wij hierboven ontwikkelden, goed en juist zijn en weten dat, hoe meer van nabij wij met het leven der onbeschaafde volken bekend zjjn, wij des te meer reden hebben 0111 de beschaving dankbaar te zjjn. De Wilde weet dit zelf en gevoelt bitter zijne minderheid. Hij haat en vreest den Blanke, maar eindigt altijd niet te trachten hem na te volgen.
Om tot deze monumenten terug te keeren. In vroegere tijden waren er een groot aantal; zelfs zij, die tot op latere tjjden zijn overgebleven, hebben zulk een karakteristieken stijl, die welligt aan het oude Mexico zijn ontstaan te danken heeft, dat wij gaarne nog eenige schetsen van Angas in dit werk haddon afgebeeld.
Men heeft uit verscheidene der voorafgaande afbeeldingen kunnen zien, dat do Nieuw-Zeelanders zeer goede bouwkundigen moeten zjjn. De opmerkzame lezer zal voorzeker reeds hebben opgemerkt, dat do kunst van huizen bouwen in Australië onbekend is; dat dit het geval is, is stellig zeer buitengewoon, wanneer men nagaat, dat de bouwkunde bij de Polynesische stammen eene groote mate van ontwikkeling heeft verkregen. De Nieuw-Zeelander integendeel, wiens land veel met Australië gemeen heeft, is merkwaardig voor de bekwaamheid en den smaak, die hij bij het bouwen zijner huizen ten toon spreidt; wij zullen daarom eeno kleine plaats aan dit onderwerp inruimen.
205
Evenals over het algemeen in geheel Polynesië, is hout de grondstof waarvan do huizen vervaardigd worden; de verschillende stukken waaruit zij bestaan worden niet aan elkander bevestigd met spijkers, maar met koorden en touwen. Dit geschiedt in vele gevallen op eene zeer zamengestelde en zelfs artistieke wjjze; men bestudeert de wetten der schoonheid, niet slechts in den vorm der huizen en van de gesneden figuren waarmede men ze versiert, maar ook in de uitvoerige en dikwerf kunstmatige wijzen waarop men de onderdeelen aaneenbindt. Daar deze wjjze om verfraaijingen aan te brengen echter in Pidschi op eenen nog hoogoren trap staat dan in Nienw-Zee-land, zullen wij do bijzonderheden hiervan bij de beschrijving der Fidschi-eilanden mededeelen.
14
DKKL 11.
NIEUW-ZEELAND.
Deze gcl)ouwcn zijn somtijds zoer groot. In 1843 bijv. bouwden zij voor hen zeiven een bedehuis, groot genoeg om ongeveer 1000 personen te bevatten; het was omtrent 30 meter lang en If) breed. De grootte van dit gebouw was klaarblijkelijk afhankelijk; van de lengte van den nokbalk. Deze was gehouwen uit een' enkelen boom en dooide inboorlingen 3 Engelsehe mijlen ver gehaald. De overkruiste bundels van het gebouw waren allen versierd, waardoor het er rijk afgewerkt uitzag.
Wij hebben hier echter voornamelijk te doen mot de huiselijke bouwknnat der Maori's. Binnen elke quot;pahquot; of dorp zjjn oen aantal huizen, die ieder tot woonplaats verstrekken van eene familie en door schuttingen van elkander gescheiden zjjn; gewoonlijk staan verscheidene huizen digt bij elkander in ééne omheining. Een behoorlijk huis is 12 a 14 meter lang en half zoo breed; het is gebouwd volgons hetzelfde beginsel als de graftomben die wij zoo even beschreven hebben. Het eigenlijke huis neemt de plaats in der doodkist en wordt beschut door een puntig dak, hetwelk ver over de muren uitsteekt, zoodat hot eene soort van veranda vormt. Het dak staat op afzonderlijke palen en rust niet, zooals bij ons, op den muur. Het steekt altijd ver uit over quot;den voorgevel waarin de deur is aangebragt; het vormt derhalve eene soort van afdak, waaronder de loden der familie tegen do zonnestralen en den regen beschut zijn, zonder dat zij nog in huis behoeven to gaan. Een echte Nieuw-Zee-lander is een groot minnaar van de versche lucht; hij kan bijv., zoo als wij gezien hebben, een geheelcn dag bedaard in den regen blijven zitten, niettegenstaande er digt in de nabijheid een huis is. Dos nachts echter, als hij zich tor rust begeeft, houdt hij er evenveel van zich op te sluiten en elk togtjo wind te keeren.
Inderdaad beschouwen do inboorlingen hunne huizen ook niet als eene plaats om in te wonen, maar alleen als eene geschikte schuilplaats tegen de elementen bij dag, en bij nacht als eene goede gelegenheid om in te slapen. Zoodra het avond wordt, ontsteekt men in het midden van het huis een vuur, waardoor het, daar zij geene schoorsteenen kennen, dadelijk vol rook is. De Nieuw-Zeelander schijnt evenwel rook-vast te zijn en kan zonder eenig ongemak te gevoelen blijven zitten op eene plaats, waar een Europeaan het van pijn in do oogen volstrekt niet zou kunnen uithouden. De inboorlingen hebben inderdaad veel to verduren, voordat zij aan den scherpen damp gewoon zijn; de gewoonte van in den rook te zitten is dan ook de voornaamste oorzaak van de tranende oogen, die men bij oude lieden zoo veel aantreft.
De inboorlingen omringen zich met eene atmosphecr van rook, maar beperken dezen zoowel wat de uitgebreidheid als wat de hoeveelheid rook betreft. Het aantal mannen en vrouwen dat des nachts in één huis kan zijn opgehoopt, is bjjna onge-loofelijk; elk gaat liggen op ceno afzonderlijke mat en houdt dezelfde kleederen aan die hjj op den dag gedragen heeft. Daar de hitte echter buitengewoon wordt, werpen zij die in het huis slapen, gewoonlijk des nachts hunne kleederen wog. Bij het aanbreken van den dag is de hitte voor een Europeaan bijna verstikkend en het is een zeer vermakelijk gezigt, des morgens eene hut zich van hare tjjdehjko bewoners te zien ontlasten; zij stoomen letterljjk, als zij in de vrije koele lucht komen.
Aan het voornaamste einde van het huis, onder de veranda, is de ingang. Deze heeft eeno merkwaardige gelijkenis op de poort van een' Egyptischen tempel; zij is vervaardigd van drie groote 'dikke balken, waarvan de twee zijdelingsche eemgzms schuin staan, zoodat de binnenste opening naauwer is dan de buitenste; de derde balk ligt er dwars overheen. Deze opening wordt gesloten met eene schuifdeur; naast de deur is gewoonlijk een vierkant venster, hetwelk op dezelfde wijze kan gesloten worden. In enkele grootere huizen zijn twee dezer vensters, een aan eiken kant der deur.
Daar het dak eene aanmerkelijke helling heeft, zijn de muren op de plaats waar zij door het dak worden aangeraakt zelden hooger dan één meter, ofschoon het middelste gedeelte van het huis hoog genoeg is. Het dak wordt van binnen gedragen door een of twee palen, die altijd uitvoerig gebeeldhouwd zijn; bijna altijd is het menschelijk gelaat een hunner versierselen. De nokbalk is vlak en plankvormig en in goede huizen uitgesneden met figuren, die meestal den vorm van spiralen hebben. Deze plank, zoowel als die, welke in verschillende andere gedeelten van het gebouw worden gebruikt, wordt gemaakt door den boomstam van beide zijden te behakken, totdat hij de ver-
206
NIEUW-ZEEL AN D.
cischto dikte heeft; de Maori's hebben geen onkel stuk gereedschap, dat dienst kan doen als zaag.
Aan het einde van den nok boven de deur is een verwrongen menschelijk gelaat gesneden, hetwelk den eigenaar van het huis moet voorstellen; men herkent dit aan de lijnen van den quot;mokoquot; of het tatoueersel en meestal heeft liet de tong tot oene buitengewone lengte uitgestoken.
Op onderstaande afbeelding is het meest beroemde huis der Maori's voorgesteld, namelijk het oorlogshuis van het wreede en onbarmhartige opperhoofd Rangihaeta, een gebouw, hetwelk geheel en al een zinnebeeld is van hot woeste karakter van hom die het gebouwd heeft. Deze huizen zjjn door de opperhoofden bestemd om oene of andere groote overwinning in herinnering te houden; zij zijn omringd van houten figuren, die of de voornaamste gesnouveldo krijgslieden van don vijand voorstellen, of
0()lir.OOS-llUIS VAN ItAXd MiAKTA.
oene afbeelding moeten zijn va.n het overwinnende opperhoofd en zijne ki jjgslieden, terwijl zij den vijand, door'hot uitsteken hunner tongen, uitdagen en beschimpen. Dit huis draagt don vcelbeteekenenden naam van ttKai-tangata of ttMenschen-oter.
De afbeelding is gemaakt naar Angas, die het gebouw beschrijft als volgt.
quot;Kai-tangataquot; of het quot;monschen-etors-huisquot; is oen houten gebouw m don oorspronko-1 ijken stijl der Maori's; hot hooft groote afmetingen en de deurposten en plankon die de portico uitmaken, zjjn uitvoerig gesneden in groteske vormen, monscholijke figuren voorstellende, dikwerf in de meest onbetamelijke houding. Do oogon zijn ingelegd met quot;pawa'^schelpen en het tatoueersel der gezigton is zorgvuldig uitgevoerd. Do tongen van al deze figuren zjjn buitengewoon groot en steken ver buiten den inoud uit, als uitdaging voor de vijanden die het huis mogten Avillen naderen. Al het snyweik
14*
207
NIEUW-ZEELAND.
is, evenals dc overige houten gedeelten van het gebouw, rood geverwd met quot;kokowaiquot;, eene okersoort, die vooral bij den vulkaan Taranaki gevonden wordt.
quot;De portico of veranda van het huis van llangihaeta is omtrent 3', meter breed en de nok en de zijbalken van liet dak zijn uitvoerig met zwarte eu gele spiraalvormige arabesken beschilderd; do rand van elke spiraal is gespikkeld met witte punten, dio zeer veel tot hot effekt bijdragen. Do ruimten hiertusschen zijn aangevuld met ineengevlochten biezen, mot groo'te kunst geschikt en aan elkander bevestigd met strooken rood geverwd vlas, die kruisgewijze over elkander gevlochten zjjn, zoodat zij er als een versierd mande werk uitzien.
quot; quot;Boven het midden van het puntdak staat een groot houten hoofd, uitvoerig geta-toueerd, met haar en baard, van den staart van ecu hond, er aan bevestigd.^ liinnen het huis staat eene gebeeldhouwde figuur, welke er allcrafsciiuweljjkst uitziet, /jj moet het hoofd van den eigenaar voorstellen en zou volgens de inboorlingen geheel en al door do hand van llangihaeta vervaardigd zijn.quot;
Men ziet dit beeld en den paal die zich hiervan naar boven uitstrekt, op bladz. 128, waar het inwendige van een huis is afgebeeld. Tengevolge der omstandigheden, in het begin van dit verhaal vermeld, was do teekenaar niet instaat een groot gedeelte van het snijwerk waarmede dit huis versierd was, te schetsen, zoodat veel van de uitvoerige versieringen moest worden weggelaten.
llangihaeta toonde zijn' onbarmliartigen aard vooral in eene dier ongelukkige schermutselingen welke meermalen tusschen de Maori's en de Engelschcn plaats vonden en waarvan beide partijen later dikwijls evonvecl berouw hadden; de Blanken hadden do inboorlingen gewoonlijk onopzettelijk bolecdigd eu de laatsten haddon dit in de opwelling hunner drift zeer kwalijk genomen. Bij deze gelegenheid waren een aantal Blanken gevangen genomen door dc twee opperhoofden llangihaeta en Raupahara, die door huwelijk aan elkander waren vermaagschapt; de eerste had namelijk eene dochter van den laatste gehuwd. Deze vrouw was, eenigen tjjd te voren, toevallig dood geschoten, hetwelk hare nabestaanden natuurlijk lieten voorkomen als opzettelijk
geschied. i .. n i
Terwijl dc gevangenen en zij die hen hadden gevangen genomen bij elkander stonden, trachtte een ander opperhoofd, Puatia genaamd, vrede te maken, door te zeggen dat het aantal gevallenen aan beide zijden nagenoeg gelijk stond. Zijn voorstel werd aangenomen en alles zou good gegaan zijn, indien llangihaeta, die zich onledig gehouden had met de liefelijke bezigheid van al de gewonden om te brengen, er niet bij gekomen was. Hij vroeg onmiddellijk het loven van alle gevangenen en herinnerde Raupahara, toen deze dit weigerde, den dood zijner dochter. Dit opperhoofd zweeg hierop, en voordat hij tijd had zijne gedachten te verzamelen, sloop llangihaeta achter de gevangenen, terwijl zij tusschen de Maori's stonden, en doodde hen een voor een met zijn' quot;moral.quot; De eeuwigdurende landkwestie lag natuurlijk ook aan deze bedroefde zaak te gronde.
Huizen als de ukai-tangataquot; waren vroeger algemeen; zij waren hetzelfde als dc trofeën der vroegere tijden. Een oorlogshuis, bjjna even beroemd als dat hetwelk wjj zoo even beschreven, werd gebouwd door Puatia, hot opperhoofd van Otawhao-pali, om de inneming van Maketu op do oostkust te vereeuwigen. Na don dood van Puatiii werd deze gchoele prachtige quot;pahquot; taboe gemaakt en werden de gebouwen die er in stonden aan verval overgegeven. Angas was gelukkig genoeg, eene schets van hot oorlogshuis tc maken voordat hot, evenals alle andere gebouwen, eene ruïne was geworden.
liet huis zelf is welligt niet zoo net gemaakt als de quot;kai-tangata', mnar het is zeer belangrijk door liet aantal figuren waarmede de balken, sparren en posten versierd zijn. Aan elke zijde der veranda staan twee reusaohtigo beelden, die twee in den oorlog gevallen opperhoofden moeten voorstellen; daar zij van do overwinnende zijde waren, staan zjj, tot uitdaging van don vjjand, mot ver uitgestoken tongen.
Het hoofd hetwelk den middelsten balk draagt stelt een opperhoofd voor, die een der voornaamste krijgslieden was bij de inneming van Maketu. Aan denzelfdon paal, ter hoogte van 2 en B 'meter, zijn do afbeeldingen van twee andere opperhoofden gesneden;
208
NIEU W-ZEEL AND.
hun quot;mokoquot; staat hiei' voor den golicclon persoon. Nog hooger staan een paar figuren, krijgslieden moetende voorstellen; het bovenste beeld schjjnt op het dak zelf te staan. Juist binnen het bovenste gedeelte van don gevel is de afbeelding van l'okana, een krijgsman, levende ten tjjde toen hot huis gebouwd is; hij is voorgesteld met zijne pijp in den mond. Rondom het huis zijn nog eon aantal dergelijke figuren, alle een welbekend persoon voorstellende en wier beteekenis door do inboorlingen volkomen goed begrepen wordt.
Het was in deze vervallen quot;pahquot; van Otawhao, dat de in onbruik geraakten oor-logsklok werd gevonden. J)e vroegere eigenaar, l'uatia, was in het laatst van zijn leven tot het Christendom bekeerd; toon hij in zijne upahquot; ziek lag, liet hij eene school oprigten, met het doel om de verbreiding van het Christendom te bevorderen, en was hij gewoon zijn volk voor het morgen- en avondgebed tot zich te roepen.
Wij hebben reeds gezegd, dat, tengevolge der minachting die de Maori's hebben voor alles wat met het bereiden van voedsel in verband staat, het koken nooit geschiedt in do woonhuizen. Als het eenigzins mogelijk is, doet men het in do open lucht; is het weder echter al te regenachtig of te winderig, dan maakt men gebruik van eene keet of loods. Deze kook-keeten zijn opzettelijk hiervoor gebouwd en niemand die op eenigen rang aanspraak maakt komt er ooit in. Al was het weder nog zoo guur en mijlen in den omtrek geene andere schuilplaats te vinden dan zulk een kook-huis, geen opperhoofd der Maori's zou er aan denken er binnen te gaan.
Deze koeten zijn zeer eenvoudig gebouwd; in de wanden zijn opzettelijk groote tusschenruimten gelaten, om den wind vrije speling te geven. Zij zijn bedekt met balken en over deze ligt een dak van quot;raupo-biozen.quot; Daar, onder andere spijzen^ ook
201)
NIEU W-ZEELAND.
de verrotte maïs in deze schuren of koeten bereid wordt, is de Europeesche reiziger dikwijls zeer in zijn schik, wanneer hij bespeurt dat deze afschuwelijke schotel niet al te digt bij hem wordt klaargemaakt.
Enkele gmote quot;pah'squot; bevatten oen aantal huizen on er zijn verscheidene die meer dan 2000 inwoners hebben. De beschaving heeft tegenwoordig op de «pah'squot; een' zeer grooten invloed uitgeoefend; het zijn in den regel meer vestingen dan dorpen geworden. In vele stroken is het gebruik der quot;pahquot; geheel afgeschaft; de inboorlingen die in vrede wcnschen te loven, wijden zicli aan den landbouw en wonen in verspreide huizen, zonder om de bescherming eener omheining te geven.
De afbeelding op bladz. 20!) is gemaakt naar eeno schets van Angasj zij stolt het binnenste voor eener quot;paliquot;, zooals hij die in 1844 vond. Men ziet een paar huizen versierd niet de gewone groteske figuren; onder do veranda zitten eenigen der bewoners. Eenigzins meer op den achtergrond staan enkele, van snijwerk voorziene bewaarplaatsen, waarin hot voedsel tegen de ratten beschermd wordt, en aan eeno zijde der
afbeelding bespeurt men oen' grooten houten quot;tiki.quot; Juist achter de grootste bewaarplaats is het zonderlinge monument, hetwelk de plaats aantoont van de quot;waki-taboe of het heilige graf van het opperhoofd, eeno halve kano regtop in den grond gezet en met uitvoerige arabesken beschilderd van eene roodo kleur, de kleur der Nieuw-
Zeelanders voor rouw en oorlog. . , , , i, i
Op den voorgrond zjjn verschilende groepen van inboorlingen; onder hen valt vooral de raai in het oog, die door het opperhoofd, kenbaar aan zijn quot;haniquot; of ambtsstaf, wordt voorgezeten. Eeno slavin is bezig de phormium-bladen to kloppen en in alle rigtingen dooreen loopende of gemakkelijk slapende ziet men do varkens, die in elk dorp in menigte worden aangetroffen.
Wij zijn nu genaderd tot de werktuigen waarmede de Maori's alle deze verwonderlijke timmer- en snijwerken uitvoeren.
Alleen ziende op het werk dat door den donker gekleurden kunstenaar wordt verrigt, zou men meenen dat hij in het bezit was van een goed stel gereedschappen;
2iO
NIEII W-ZEELAND.
hij heeft cr echter zeer weinige. Zijne gereedschappen zjjn inderdaad even eenvoudig als zijne wapenen; het zjjn cr eigenlijk slechts twee, een dissel cn oen beitel. Op de voorgaande afbeelding ziet men oen voorbeeld van beide; do teckenaar heeft de beste en kostbaarste exemplaren uitgezocht. liet lemmer van beide bestaat uit het kostbare groene jaspis en de handvatsels zjjn uitvoerig gesneden, om dc grondstof waardig te zijn, waarvan het lommer vervaardigd is.
Zooais men zich wel kan voorstellen kunnen deze gereedschappen niet zeer scherp zijn, daar alsdan, door de broosheid van den steen, de scherpe kant er spoedig zou uitzien als eene slechte zaag; d(! ellendigste ijzeren bjjl is derhalve een beter gereedschap dan do beste werktuigen van steen, ooit door een' Maori gemaakt.
PI IH) Ó Aan den regterkant der afbeelding ziet men eene gewone quot;tokiquot; of stecnen bijl, die vroeger voel gebruikt werd om kano's te bouwen. Het voorwerp, waarnaar do afbeelding gemaakt is, berust in de verzameling van den schrijver; het is opzettelijk gekozen, omdat het oen uitstekend denkbeeld geeft, iioo deze gereedschappen in hot algemeen zijn, en op welke wijze het lemmer aan liet handvatsel bevestigd is. Dit is gedaan op eene zeer vernuftige wijze en ofschoon het niet mogelijk schijnt, dat dit door binden met koord alleen stevig genoeg zou kunnen geschieden, is dc Maori er toch in geslaagd dit zoo goed te doen alsof het lemmer op do gewone wijze der Europeesche bjjlcn vastgemaakt was.
Een eenvoudiger voorbeeld dezer bijl ziet men op bladz. 212. Deze wijze om steel cn lemmer te verbinden is over een groot gedeelte der Polynesische eilanden-groep in gebruik, en ofschoon do wijze van binden aanmerkelijk verschilt, is toch het beginsel overal volkomen hetzelfde. Ook op Borneo wordt dezelfde manier gevolgd: het ecnige verschil is, dat men daar, in plaats van touw, gespleten rottan gebruikt.
De lezer zal bemerken, dat de scherpe kant van den dissel volkomen den vorm heeft van den snijtand van een knaagdier. Of de maker den tand opzettelijk heeft nagevolgd, is twijfelachtig, maar dat hij het gedaan heeft is duidelijk.
Zoodanige gereedschappen zijn uit hun' aard zeer onvolmaakt, cn toch voerden de Maori's er geduldig de uitvoerige en werkelijk artistieke kunstwerken mede uit, waarmede zij eertijds hunne woningen, kano's, wapenen en gereedschappen zoo kwistig versierden. Zij konden zelfs geen wandelstok maken of zij bedekten hem met snijwerk. Dc schrijver heeft in zijne verzameling een merkwaardig fraai exemplaar van zulk een stok; hij heet in de taal dor Maori's quot;toko-toko.quot; Zooals de lezer op nevenstaande afbeelding zien kan, is hij versierd met zes geheele menschelijke figuren en een menschen-gezigt aan den knop. De gedeelten van don stok tusschen de beeldjes is ook geheel met snijwerk overdekt; het ecnige gladde stuk is dat waar men hem met de hand aanvat.
Dc zes figuurtjes staan paarsgewijze, rug tegen rug; die van elk paar gelijken volkomen op elkander. De aangezigten van het bovenste paar zijn zeer uitvoerig gctatoucerd, die van het middelste minder, terwijl de onderste een' zeer ecnvoudigen quot;mokoquot; hebben. Ook in dc houding der figuren is verschil, hetwelk waarschijnlijk eene of andere aan den vervaardiger bekende betcekenis had. Bij het bovenste paar ligt dc regter-
211
TOKO-TOKO.
NIEU W-ZEELAND.
hand op dc borat, en de linker op de lippon; het middelste heeft de linkerhand op de borst lisg(-n terwijl do vingers dor regterhand dc keel aanraken; bij het onderste paar liggen beide handen gevouwen op de borst.
Alle figuren staan op zich zelve, behalve aan do achterzijde van het hootd, dc heupen en hielen, waar zij elkander aanraken; er is dus verbazend veel werk aan
dezen stok geweest. , . , , i . n
Wij nemen nu afscheid van een belangwekkend menschenras — een ras hetwelk sterk aan het afnemen is en weldra geheel en al zal zijn te gronde gegaan. De Maori verdwijnt bij den dag en binnen betrekkelijk weinige jaren vindt men geen enkelen Maori van quot;echt bloed moer op dc eilanden; en voordat er eene eeuw verloopen is, zal zelfs het karakteristieke tatoucercn tot het verledene bchooren en dc eenige herinnering hieraan in de gedroogde hoofden der Europeesche musea te vinden zijn. Het is jammer, dat zulk een ras geheel moet verdwijnen; zijn verval kan echter niet worden tegengehouden, en binnen korten tijd zullen de Maori s zoo geheel en al zijn uitgeroeid als de lieden het steentijdperk; zij zullen als bewijs ^ an hun bestaan niets hebben achtergelaten dan hetgeen zij vervaardigd hebben. Zulke overblijfselen moeten daarom zorgvuldig bewaard worden. Elk stuk inlandsch snijwerk dat in Nieuw-Zeeland gevonden wordt, moest men daarom in beslag nemen en overbrengen naar Europa, waar het voor volgende eeuwen kan bewaard blijven; men moest alles zooveel mogelijk in ct;n centraal niuseüm bijeenbrengen, waar het toegankelijk is voor allen die in'dc grootsche wetenschap der anthropologic belang stellen.
212
UORINO EN GROOTTE VAN NIKUW-CALKnONIC. - VOORKOMKN KN KI.KKDINr. Dl H INIiOORMNÏIKN — IIKT IIAN'S-
MASKKR. — INIjANUSCHK UOUWKUNDK. - KOOK K.V MUSKIKTKN. — OOIII,OOVOKRKN. - ZONIIKRUNOK
WAPENEN. — l)K SLINGER KM DK SPEKR. - WIJZK WAAROP DE SPEER WORDT GEWORPEN. - DE quot;OUNEPquot;
OK HET quot;AMENTUMquot; DEK OUDEN. — VORM DER KNODS, - MENSCMEN-ETEN. — MES KN VORK. — VOEDINO EN
WIJZE VAN BEREIDEN VAN HET VUKDSKI, IN HET Al,GEMEEN. - DE quot;NOÜGUl-SPIN.quot; — WIJZK VAN DRINKEN.—
KARAKTER DER NIEUW-CAI.EIIONICRS. — EEN SI.IMME DIEFSTAL. — DE quot;KATA.quot; — HET PUNIIOOMKN-EILANU EN ZIJNE BEWONERS.
Ten oosten van Australië ligt eon eiland, bekend onder den naam van Nieuw-Caledonie. liet is niet zeer uitgestrekt, maar wordt bewoond door oen volk, hetwelk een korte vermelding verdient.
De Nieuw-Caledonicrs 'zijn nagenoeg zwart en hebben in algemeenen vorm en voorkomen eenige gelijkenis op de oorspronkelijke bewoners van Tasmanië. Zjj zien er echter beter uit en minder woest, waarschijnlijk omdat zij zich betrekkelijk meer geregeld voedsel kunnen verschaffen. Zij hebben oenc middelmatige lengte, ofschoon men één man aantrof' die meer dan G Engelsche voeten lang was. Deze was echter slecht geproportioneerd. Zij dragen bijna geene kleeding; de mannen hebben gewoonlijk slechts een enkel blad aan hun gordel hangen of hoogstens eene strook zachten boombast, die voor broek moot dienen. De volwassen vrouwen dragen een smallen gordel van franje, die verscheidene malen om haar midden geslagen is.
Hun haar is wollig en kort, maar op een zekeren afstand zou men velen hunner voor langharig houden, door do gewoonte die zij hebben om kunstmatige vlochten te maken, ter lengte van ongeveer 50 centimeter; zij vervaardigen ze van gras en het haar eener soort van vledermuis. Deze vlochten zijn dikwijls zoo lang, dat zjj tot midden op den rug hangen. Somtijds binden zij om het hoofd een klein netmetwjjde mazen en de opperhoofden dragen eene zonderlinge soort van hoed. Deze hoeden zijn cilindrisch en versierd met een groot, cirkelvormig versiersel aan eiken kant, een bundel vederen op don top, on een langen hangenden bos gras in den nek. Do hoed beschermt hot hoofd niet, daar hij geen bodem heeft, maar is alleen een teeken van rang.
Do inboorlingen maken ook maskers, die zij op eene zeer vernuftige wijze uit hout snijden; zij zijn met open mond en gesloten oogen. Bij hot dragen ziet men niet dooide oogen, maar door kleine openingen, die in liet bovenste gedeelte van hot masker zijn aangebragt. Men hooft verondersteld, dat deze maskers gebruikt werden in den oorlog, ingeval de strijders zich voor hunne vijanden onkenbaar wilden maken. Dit is echter alleen eene onderstelling. Er is bijna geen twijfel aan of het door d'Entre-casteaux beschreven en afgebeelde houten masker is niets dan een sieraad, hetwelk bij do inlandscho dansen gebezigd wordt. Het is inderdaad de quot;inomoquot; die door latere
NIE UW-CALEB ONIE.
reizigers beschreven wordt. Deze quot;momoquot; is versierd mot vederbossen, lange haarvlechten en een dik, ruw netwerk, hetwelk voor baard moet dienen ou dikwerf tot
aan do knicn hangt. ini
Een masker dat hierop volkomen gelijkt cn geheel en al op dezeltde wijze vervaardigd wordt, is in gebruik bij de inboorlingen van Vancouver's-eiland; dezen bezigen hot bij hunne krijgsdansen. Do schrijver heeft er een in zijne verzameling, hetwelk in don loop van dit werk zal worden beschreven.
Oor-sieraden van verschillende soort staan hoog bij do Niouw-Calodoniörs aangc-schreven; sommige inboorlingen verwijden do opening in de oorlel zoozeer, dat zij een gat vormt, welks rand tot op do schouders hangt. Hot gebeurt wol eens, dat zij van de elasticiteit van het oor te veel vergen en dit goheel en al doorscheurt. Alles schijnt in het oor gedragen to worden; als een Niouw-Caledouüir geen geschikt sieraad kaï! vinden, vult hij zjjn oor op met een blad of een opgerold stuk bast. Zij tatoueeren zich niet, maar beschilderen zich met zwarte strepen over de borst; deze strepen zijn breed en schuin over do borst getrokken. Zij dragen halsketenen van verschillende soorten; deze sieraden hebben eenige overeenkomst met die van Nieuw-Guinea en bestaan vooral uit ineengevlochten touw, waaraan ecno schelp ot een stuk been hangt, gesneden op eene wijze die de inboorlingen sierlijk gelieven te noemen.
Ofschoon de mannen van nature een dikken en stuggen baard hebben, wordt hot gelaat gewoonlijk van het harige, mannelijke sieraad ontdaan; hot haar wordt, in plaats van met eene tang, met een paar schelpen uitgetrokken.
Do wijze van bouwen der Nieuw-Caledoniörs staat ver boven die dor Australiërs cn komt in sommige opzigten die nabij welke in Niouw-Zooland gevolgd wordt. De huizen zijn kegelvormig en in hot midden dikwijls tot 4 motor hoog.
liet beginsel waarnaar de hutten gebouwd zijn, is uiterst eenvoudig. De mlandscho bouwmeester begint met in den grond een gat te graven, waarin hij con paal zot, die 4 a 5 motor lang is en omtrent W centimeter in omtrok heeft. Ilior omheen worden eon aantal dunnere palen in den grond gezet, wier bovenste einde togen den hoofdpaal rust. Om deze dunne palen of sparren worden dunnere takken gevlochten en het goheel wordt watordigt gemaakt door er gedroogde bladeren en takken aan vast te binden. Deze eenvoudige muren hebben dikwerf eene dikte van verscheidene duimen, on daar do inboorlingen dikko matten over don vloer spreiden, zijn zij goed tegen
het weder beschut. tt . , . ,.
Do ingang is zeer klein en nooit hoogor dan een meter; hij kan als hot noodig is mot eene ruwe deur van palmtakkon worden gesloten. Sommige dezer hutten hebben behoorlijke deurposten, op welke ruwe nabootsingen van menscholijke aangezigten zijn gesneden. Men houdt in do hut altijd oen vuur aan, niet zoozeer voor do warmte ot om op to koken, als veelmeer om do muskieten te weren. Men tracht het daarom zoo voel rook te doen geven als slechts mogelijk is; deze moge nu al hot minste kwaad van do twee zijn, hij is toch oen groot beletsel voor een Europeaan om zich behagelijk to voelen; dezen toch kunnen do muskieten tarten door hunne kleederon en zich des nachts met gordijnen tegen hunne steken beschcrmen.
De middenpaal van het huis is meestal versierd met schelpen cn van boven gesneden in de gedaante van een monseh.
Elk huis is omringd van eono omheining, omtrent 1 /j motor hoog; binnen ae hut is een stuk huisraad hetwelk aan de ruwe woning een gohool beschaafd uiterlijk geeft. Het is eene houten plank, opgehangen aan koorden evenals onze boekenhangers. Zij hangt omtrent een meter van den grond, maar kan, daar do koorden waaraan zy hangt, slechts dun zijn, ook niet dan zeer ligte vrachten dragen. De naam dezer plank is quot;paite.quot;
AVjj zullen nu overgaan van het huiselijke tot het militaire loven cn eene kleine ruimte wijden aan de wijze van oorlogvoeren der Nicuw-Caledonicrs.
Het is zeer merkwaardig dat wij bij deze naakte en bijzonder woeste kannibalen twee wapenen aantreffen, die bij do beschaafde Romeinen dor klassieke tijdon bijzonder in gunst stonden. Het zijnde slinger on de worpspies; do laatste wordt geworpen door do
214
bijzondere inrigting van een riem, zoodat dc Nieuw-Caledoniër niet alleen den steen wegslingert, maar ook de spies.
Wjj zullen eerst den slinger, als het eenvoudigste wapen, behandelen.
De zamenstelling van den slinger of quot;wendatquot; zooals de inboorlingen hein noemen, is zeer eenvoudig; het is niets dan een, dubbele riem met eene ligte verdieping in het midden, waarin de steen wordt gelegd. Opdat de gladde steen er niet uit zou glijden, maakt de slingeraar hem altijd in zijn mond nat, voordat hij hem in den slinger legt. De steenen zijn van eene harde soort van speksteen, die goed kan gepolijst worden. Zij zijn eivormig en worden zorgvuldig glad geslepen.
De krijgslieden hebben .iO of 40 dezer steenen in een klein net, hetwelk zij aan de zijde dragen; op de afbeelding ziet men een krijgsman mot zijn slinger in de hand en het met steenen gevulde net aan zijne zijde. Als de slingeraar een' steen wil worpen.
verkwist hij zijn tjjd en zijne krachten niet door den slinger meermalen om en om te draaijen; hij maakt enkel een halven slag in dc lucht en laat dan den steen met eene verwonderlijke kracht en juistheid voortvlicgen. Door den slinger slechts een halven draai te laten maken kunnen dc steenen bijna even schielijk geworpen worden als mot de hand; dit wapen is dan ook zeer geducht in het opeii veld, als er geene vuurwapenen tegenover staan.
Wij komen nu aan de speer of liever werpspies.
Het wapen heeft eene zeer grootc lengte; sommige exemplaren zjjn 4 a 5 meter lang; indien ook de krjjgsman niet in staat was do natuurlijke kracht van zijnen arm met kunstmiddelen te verhoogen, zou hij dc speer verder dan cenigè meters kunnen werpen. Hij heeft daarom een werktuig uitgevonden, waardoor hij zijn lang
215
N1EU W-CALEDON IE.
cn onhandelbaar wapen tot op een aanmerkelijken afstand kan voortslingoren. Het beginsel waarop dit werktuig berust is hetzelfde als dat van den Austraiisohen werpstok, maar de toepassing is eenigzins anders. De werpstok tier Australiërs is regt en stijf en wordt aangewend aan liet einde der speer; het werktuig waarvan de Nieuw-Caledomërs gebruik maken is daarentegen buigzaam en veerkrachtig en wordt aangebragt op eene plaats even achter liet midden der speer.
Dit werktuig is verwonderlijk vernuftig en eenvoudig. liet is niets meer dan oen koord of riem, gevlochten van een mengsel van kokosnoot-vezelen^ cn vischhuid. Het is 30 a i}.quot;) centimeter lang, aan hot eene einde voorzien van een' knoop en aan het andere van eene lus. Dit veerkrachtig koord heet bij de inboorlingen quot;ounep. ' Als do krijgsman eene speer wil werpen, schuift hij de lus over den wijsvinger zijner regterliand en laat het koord zoo in gereedheid hangen. Zoodra hot oogenblik daar is dat hjj do speer wil wegwerpen, balanceert hij het wapen een oogenblik in de iiand om het midden te vinden; hij slaat dan het einde van het koord er om heen meteen zeemans quot;halvo-steekquot; cn trekt het tegelijk met zijn wijsvinger strak.
Zoolang hij op deze wijze drukking op het koord uitoefent, houdt het de speer vast, zoodra zij ophoudt, laat do quot;halvo-steekquot; los cn de spoor is vrij. De wijze waarop zij geworpen wordt is derhalve zeer duideljjk. Do krijgsman houdt de lus van het koord vast met zijn wijsvinger, terwijl hij do speer mot do volle hand aangrijpt. Als hij nu hot wapen werpt, laat hij zijne hand los en slingert met den riem of het koord
de speer voort. .... i i • i
Do lozer die met do klassieken bekend is, zal zich zonder twijiol herinneren dat deze riem of quot;ounepquot; volkomen het quot;amentumquot; is der Ouden; hij staat er echter ver boven, wat de zamenstolling en de wijze van gebruik betreft. Het quot;amentum was eenvoudig eene lus van touw of leder, die oven achter het zwaartepunt aan de schacht der werpspies bevestigd was. Als do krijgsman eene speer wilde worpen, nam hjj de schacht in de hand, stak zijne vingers in de lus cn kon mot behulp hiervan een zwaar wapen een aanmerkelijk eind voortslingeron.
Zie bijv. de Metamorphosen van Ovidius, XH, 321:
quot;Inserit amento digitos, uec plura locutus,
In juvenem torsit jaculumjquot;
Dat is; quot;Hij stak zijne vingers in het quot;amentumquot; en slingerde zonder iets meer te zeggen do spies draaijendo naar den jongeling.quot; Verschillende uitleggers zijn met deze plaats zeer verlegen geweest. Vooreerst waren zjj niet zeker wat liet woord quot;amentum moest bcteekenen, en in de tweede plaats voelden zij de kracht niet van het woord quot;torsitquot; d. i. draaide. Do lezer ziet nu echter hoe volkomen juist do uitdrukking is, daar de speer wordt voortbewogen met een draaijendo beweging, ovenals een steen uit een' slinger. Een ander schrijver zinspeelt ook op dit werktuig:
quot;Amentum digilis lende prioribus,
Et totis jaculum dirigc vii-ibus.quot;
D. i. quot;Strek het quot;amentumquot; eerst uit met uwe vingers en mik dan de werpspies met
alle uwe krachten.quot; ,
Hoe vernuftig het quot;amentumquot; der Ouden ook gevonden was, wordt het echter door den quot;ounepquot; ver overtroffen. Bij de Ouden moest aan elke speer een quot;amentum bo-vestigd worden, terwijl de Nieuw-Caledoniörs slechts één enkelen quot;ounepquot; behoeven.
Behalve deze wapenen ia ook de knods veel in gebruik; bij het vervaardigen van deze toonen do inboorlingen eene groote vindingrijkheid. Do vorm on grootte dezer knodsen verschillen aanmerkelijk; bij sommige hebben de inboorlingen eene gioote kunstvaardigheid aan den dag gelegd en hare bogtcn zijn merkwaardig stout en ongedwongen. Eene dezer knodsen, die inderdaad de typische vorm is, heeft de schrijver in zijne verzameling; zij is op de volgende bladz. afgebeeld. Het dikke einde is klaai-blijkclijk eene nabootsing van den bek eens vogels, zoo als de lezer ziet, terwijl de lijnen zeer stout en bevallig zijn. Deze knods is ongeveer één meter lang en weegt bijna l'/a kilogr.
216
NIEUW-CALEDONIË.
Do oorlog is in Nicuw-Calodoniö, evenals in Niouw-Zeeland, do voornaamste bezigheid der mannen. De eerste lessen die het kind krijgt zjjn in het vechten, en dit denkbeeld blijft het gedurende zjjn geheele leven bij. Zoodra er een jongen geboren is, wordt hij gewijd en opgedragen aan den god van den oorlog; en wordt een harde zwarte steen op zijne borst gelegd, als een symbool dat hij in het gevecht zoo hard moet zjjn als een steen. Zelfs de vrouwen nomen aan het gevecht deel, en ofschoon zjj niet werkelijk mode strijden, volgen zjj hare betrekkingen in den slag, om de lijken der verslagen vijanden weg te halen en naar de kook-ovens te slepen. De priesters stoken, uit zelfzuchtige beweegredenen, altijd den strijd aan; de handen toch der gesneuvelden zjjn hun deel, en de kenners onder do menscheneters houden de handpalmen voor het lekkerste beetje van hot geheele ligchaam. Do Nieuw-Caledoniërs zjjn voornamelijk menscheneters omdat zjj krijgslieden zjjn; het lijk van een' gesneuvelden krijgsman wordt altijd verondersteld te worden opgegeten. Meestal heeft er om het lijk een gevecht plaats; de eene partij tracht het in bezit te krijgen om het op te eten, terwjjl do andere hot tracht te redden om hot te begraven.
In den regel wordt het echter weggevoerd door de vrouwen,
wier taak het is, hot te bereiden, liet toebereiden van een lijk is oeno geheele plegtighoid, daar elk deel van regtswege aan zekere personen toekomt; zelfs het stuk snijden geschiedt volgons vaste regels. Zjj gebruiken hiervoor een eigenaardig mos, hetwelk van oen platten serpentijn-steen opzettelijk tot dit doel vervaardigd is; het is eivormig en omtrent 20 centimeter lang. Aan den oenen kant zijn er twee gaten in geboord waarmede het aan oen houten handvatsel bevestigd wordt. Dit mos heet quot;nbouot.quot;
Met de quot;nbouetquot; wordt hot lijk geopend, waarna do ingewanden met een' hiervoor bestemden vork worden uitgehaald. Deze vork is gemaakt van twee menschclijke opperarmbeenderen, die omtrent 3 centimeter van elkander staan en zeer stevig zjjn aaneengebonden. Zjj zijn zeer scherp gepunt en tot het doel bijzonder geschikt. Somtijds worden do lijken vóór het bereiden in stukkon gesneden, maar in vele gevallen worden zij ook in hun geheel gebraden; de vrouwen stellen er haar trots in, het gebraad voor te dienen in eene zittende houding en geheel in oorlogs-kostuum gekleed.
Wij zien derhalve dat het kannibalisme in verband staat met don oorlog; ongelukkig echter bepaalt het zich hiertoe niet alleen.
Toen D'Entrecasteaux op togt was om La Perouse op te zoeken,
zag hjj eenon inboorling eens een versch gebraden stuk vleesch eten. De natuurkundige van de expeditie herkende het onmiddellijk als een gedeelte van hot ligchaam van een kind. De man die het at, ontkende volstrekt hot feit niet en wees zelfs bij een kleinen jongen welk gedeelte van het ligchaam het was, aan zijne toehoorders te kennen gevende, dat het vleesch van kinderen zeer goed smaakte.
Dit kannibalisme van Nieuw-Caledoniö verklaarde eenige zonderlinge gebaren, die do inboorlingen dikwijls maakten. Zij plagten met hunne blanke bezoekers zeer gc-meenzaam te zijn, bevoelden hunne armen en boenen en keken elkander dan vol bewondering aan, waarop zij floten en met de lippen smakten. Het geval was dat zij de goed gevulde armen en boenen der Blanken bewonderden en zich reeds bij voorbaat verheugden over het maal, hetwelk zij van de stevige en welgevoede Europeanen dachten te houden.
Daar vleesch evenwel voor de Nieuw-Caledoniërs een artikel van weelde is en niet als een gewoon voedingsmiddel kan beschouwd worden, zjjn de inboorlingen ver-pligt voornamelijk van plantaardig voedsel te leven. Zij eten verschillende soorten van wortels en ook kokosnoten en andere vruchten; het bereiden van het voedsel wordt.
217
evenals over het algemeen al hot werk, door do vrouwen verrigt. Ook schelpdieren worden voel genuttigd; zij worden door de vrouwen verzameld. Eene grootc soo, t van oester wordt in groote menigte aan de kusten van hot odand gevonden en U!Vcrt c®quot; overvloed van voedsel; de kleinere worden meestal uit het zand gog^ven door de vrouwen die dikwijls don halven dag tot aan haar midden in het watei dooibrengej.
Twee zeer vreemde spijzen zijn onder de Nieuw-Caledomërs in gebruik. i ocorsU. is oeno soort van spin/die oen groot en sterk web in de
het den reizigers, door hot aantal en do sterkte dor draden, dikweit las ig maak . Zii worden niet raauw gegoten, maar gekookt in eon gesloten aarde 1 ^ i ' onder een fiksch vuur wordt gestookt. De inboorlingen noemen deze spm zT zijn van boven graauw en de rug is mot een fijn, zilverachtig dons bedekt; de
onderkant is zwart.
Do tweede dezer spijzen is klei; hiervan gebruiken de inboorlingen g10»[c veelheden. Deze aarde 'is oen zachte, groenachtige speksteen, die zeer gcMirnkktl Ifn worden fiiLewroven; do maag wordt er door uitgezet en zy vermindert het
quot;iot w?,r on, rsüZZ'g
nitcroyetto maas is eone dor grootste woelden voor een Wilde; om gt;,icli clozc t(, vei schaffen heeft men oenen inboorling oon stuk dezer aarde zien opeten twoenmal zoo .rroot als zijne vuist, en dat wol nadat hij juist oen goed maal gedaan had. bomti| . eten zij meel' dan oon kilogram van deze zelfstandigheid. Iets dergelijks treft men oo
aanAisA7iiiaannco^npordaof eone rivier drinken, hebben zij de zonderlinge gewoonte het water met hunne handen op to scheppen en hot in hun' mond to werpen: zi, gieten op die wijze veel meer water over hun iioofd dan er in hun mond komt. ,
Mot do lijken van hen die in don oorlog gevallen, maar uit do o.A,wi worden vele ploKtighodcn uitgevoerd. Volgens kapitein Head, in Mjne litis van de Fawn worcTen zij^nfar huis vervoerd onder luide weeklagten en met veel gejammer en goschreeuw 'van iiiortoe aangestelde rouwdragers begraven; d^en bhjven verscheidene jaren na de begrafenis van een groot opperhoofd onrein en zijn aan vele strenge regels onderworpen. Weken lang gaan zij voort de boBsohen des nachts van hunne kreten te doen weergalmen. Tien dagen nadat het lijk beg . , wordt het graf geopend en het hoofd van den romp gedraaid; deze gewoonte wordt
ook bij de bewoners der Andaman-eilanden gevolgd; de tandon worden iLl1a l'('1lt;1t
onder de naaste betrekkingen uitgedeeld en de schedel als godaehtems door der naastei hloodverwant, die het dagelijks voedsel aanbiedt, bewaard. L , ^rav
«De oenige uitzonderingen hieromtrent hebben plaats blijfselen van onde vrouwen, wier tanden gezaaid worden 111 de y-™ ^ toovermiddel om een goeden oogst te krijgen; hare op palen geplaatste schijnen in dit opzigt voor oven krachtig gehouden te worden.
V. 1 ___l i.___ /1^.. r^lnl opnniir. Vl'il fTC
Het zin slimme moven, voorai viimiugnj^ ui lw. —..... - x - tprwiii
gelegenheid bood een inboorling eone mand vol slingersteenen te koop ^n, te j hii over den prijs aan het onderhandelen was, sloop een medepligtige bchocd/aa achter den Blanke en gaf plotseling bij zijne ooren een geweldigen schreeuw. H^rdoor niHnirliik verschrikt keek deze om en oogenblikkolijk iiad de man met wion hij het handelen was do mand, met de goederen die er voor geboden waren, opgenomen
011 Eon Tffider0 werd op eone oven handige manier beroofd van zijne pet en zijn sabel Hij was op den grond gaan zitten en had voor alle zekerheid zijnen sabel ondei zich 'gelegd. Eensklaps nam een inboorling zijne pot af, en toen hij 1
«tnnfl om haar terug te krijgen, raapte een andere zijn' sabel op en ontsnapte er mede Zij trachtten zelfs eenè bootte stelen met al wat er in was zij; zy wilden haar niet verkten voordai zij door een' groeten troep gewapende matrozen werden aan-
gCVZijC maken zoor goede kano's, zooala trouwens met de eilanders meestal het geval is.
HET PIJNBOOMEN-ETLAND.
Dc grootste kano's zijn mcostal dubbel; twee booten worden naast elkander geplaatst en met een plat verbonden. Zij voeren slechts eénon mast, staande in een der beide vaartuigen; zij zeilen tamelijk snel, ofschoon zij niet zoo handelbaar zijn als die van Nieuw-Gruinea, waarvan enkele wonderen zijn van scheepsbouwkunst. Zij kunnen een aantal passagiers bergen; gewoonlijk brandt er een vuur op het plat, hetwelk hiertegen door eene laag aarde beschermd wordt.
Er heerscht onder hen eene nog al merkwaardige gewoonte, die hare grootste belangrijkheid ontleent aan het feit, dat zij ook in Noordelijk Azië in zwang is. Dit is de quot;kataquot; of sjerp van geluk. Het is eene smalle sjerp van witte of roode stof; als twee personen elkander ontmoeten ruilen zij hunne quot;kata'squot; — eene plegtigheid die veel overeenkomst heeft met het handengeven bij ons.
Of deze Wilden do oorspronkelijke bewoners van het eiland zijn, is twijfelachtig. Indien het zoo is, schijnen zij van de betrekkelijke beschaving hunner voorvaderen verbasterd te zjjn. Dit is inderdaad hunne eigene meening; zjj wijzen, tot staving dezer theorie, op de ruïnen die nog bestaan en ons spreken van eene bouwkunst, ver boven de krachten van het tegenwoordige geslacht. Men ziet zelfs de overblijfselen cener waterleiding die acht Engelsehe mijlen lang is, oen monument welks ontwerping nooit in het brein van een inboorling van den tegenwoordigen tijd zou kunnen opkomen. Het is mogelijk dat deze kunstwerken vervaardigd zjjn door lieden, die zich vroeger op het eiland gevestigd hebben, en die ze hebben laten vervallen; in elk geval is echter hun bestaan op zulk eene plaats hoogst merkwaardig.
i
J l ET PLINBOOMEN-EILAND.
Onoevker 30 Engelsehe mijlen zuid-oostelijk van Nieuw-Caledonië, en eigenlijk tot dezelfde eilandengroep behoorende, ligt een klein eiland, door Cook het quot;Pijn-boomen-eilandquot; genaamd, om do groote menigte Araucaria's, waarmede dc heuvelen bedekt zijn. Do zeeëngte tusschen het Pjjnboomon-eiland en Nieuw-Caledonië is bijna overal ondiep water, tengevolge der vele koraal-riffen.
Do bewoners komen in vele opzigten mot die van Nieuw-Caledonië overeen. Zij zijn echter niet zoo donker van kleur en hunne gelaatstrekken zijn vrij goed. Zij zijn menscheneters uit verkiezing; zij wikkelen de lijken in banaan-bladeren en braden zc dan in ovens. Eenigo jaren geleden konden zij hunnen smaak in menschcnvleesch ten koste hunner naburen botvieren.
Omstreeks het jaar 1840 ontdekte men, dat er op het eiland sandelhout groeide; verscheidene schepen zeilden er heen om zich dit kostbare produkt te verschaffen. In den beginne ging dit met groot gevaar gepaard en verloren zjj door de aanvallen der inboorlingen verscheidene manschappen. Later echter vestigde een koopman van Sidney er eene nederzetting om het sandelhout te verzamelen en op te slaan, na welken tijd de inboorlingen zeer vreedzaam zijn geworden.
In dien overgangstijd echter tusschen barbaarschheid en handel leerden zij, op eene pijnlijke wijze, dc kracht der vuurwapenen kennen. Zoodra zij nu eenigzins aan den handel begonnen gewoon te raken, was het eerste wat zij deden, zich eenen genoegzamen voorraad vuurwapenen te verschaffen en hiermede te trekken naar Nieuw-Caledonië. Zij landden er, schoten zoo vele inboorlingen dood als zij konden en namen de lijken mede om ze op te eten. Het is waar, dat er eene eeuwigdurende vete heersehtc tusschen deze twee eilanden, maar het eensklaps verkrijgen van geweren gaf den bewoners van liet pijnboomen-eiland een vreeseljjk voordeel boven hunne erfvijanden en stolde hen in staat het oostelijk gedeelte van het eiland bjjna te ontvolken.
219
TIET PIJNBOOMEN-EILAND.
220
Zij ffoven om klccding even weinig als de Nieuw-Caledoniërs maar houden veel van sieraden; de mannen nemen echter al de beste voor zich en laten aan de vrouwen over, te nemen wat zij krijgen kunnen. De mannen kappen hun haar, dat het zoo wijd mogelijk uiteenstaat en wikkelen het in een ligten sluijer; somtijds snijden zij het evenwel'kort af en laten slechts een bosje aan de eene zijde van hot hoofd staan. De vrouwen scheren zich al hot haar af; zich op deze wijze van haar natuurlijk sieraad beroovende, zien zij er in Europeesche oogen alles behalve bevallig uit. /ij doen het ruwe werk; do mannen behouden zich alleen de meer edele werkzaamheden voor zooals oorlogvoeren, visschen, het bouwen van huizen en kano's;^ het eenige werk, dat men met dien naam kan bestempelen, is het planten van yam's, nadat do vrouwen den grond hebben in orde gemaakt.
DE ANDAMAN- EN N1 COB A R-EIL AN DEN.
DM ANDAMAN-KILANDl'N.
UOOINO lli:il ANDAMAN-Kir.ANDKN. — OORSPRONG DKR INHOOHMNOKX, — IIIINNK ZH'ERVKNDI OKWOONTEN' KN
OKÉIHKK AAN KLKKDI NO. — HUN IIA AT 01' VREKMDIil.l.NOHN, — l)H INUOORI.INOKN UN UK STOOMIIOOT. -
VOORKOMEN DKR VROUWEN. — l)K REUSACIITIOE IIOOO EN l)E VAARDIOll 1:111 DKR HOOGSCIIUTTEIiS VAN 1)1: MINCOPIE's. — VERSCIIILUiNDE MANIEREN VAN VISSCIIEN. — HUNNE UITSTKKENDE KANO's EN DE WIJZE WAAROP ZIJ ZE VERVAARDIG EN. — DE I.ANQE RIEMEN.-— l)E SCMEEI'SIIEMANNINH QESLAOEN HOOR DE HOKIJKRS DER MINCOPIE's. - HET M KNSCII EN1.TEN NIET OF DE ANDAMAN-EII.ANDEN IN ZWANQ. — VERNUFTIGE STOOKPLAATSEN EN WIJZE VAN KOKEN. — WEINKIE HEDREVENIIEID IN HET BOUWEN. — OPVOHDINO EN SPELEN DER KINDEREN. — ZWEMKUNST. — TOEHEREIDSEI.EN VOOR HET HUWELIJK. — DOOD EN DEGRAPFNIS. — DE NICOBAR-EI LANDEN. — VOORKOMEN EN KI.EEDINO DER RKWONEIIS, — DE KRUISBOOG EN KE PIJLEN. — EENE OOKSPRONKKI.IJKK HANGMAT. — ORAFTOM BEN OP DE NICOHAR- EILANDEN.
Wij zullen nu trekken naar hot weaton en achtereenvolgens de gchoelo groep eilanden langs reizen, die zich bijna van Azië tot Amerika uitstrekt en onder den algomeonen naam van l'olynesië bekend is. Wij zullen er, om do eenheid dor rassen niet af' te breken, voor hot tegenwoordige een paar overslaan, die wij zullen beschrijven, als wij door Amerika, van Tierra del Fuego of Vuurland noordwaarts trekken naar de Eskimo's.
In de Golf van Bongalen, oostwaarts van Voor-Indië, ligt oono eilandon-grocp, do Andaman-eilandcn genaamd. Zjj zijn vrij lang, maar zeer smal, over het algemeen niet broeder dan 20 Engolsche mijlen, en liggen omtrent op dezelfde wijze als de eilanden van Niouw-Zooland, maar op eene kleinere schaal. Bij deze eilanden neemt men een verschijnsel waar, bijna ongeëvenaard in de geschiedenis van hot menscheljjk geslacht.
/ij liggon in do onmiddellijke nabijheid van Indië, oen land, hetwelk reeds vele eeuwen geleden een hoogen trap van beschaving bereikte. Zjj zijn gelegen bijna midden in een vaarwater dat voortdurend door eene menigte schepen doorploegd wordt; en toch zijn de inwoners in de diepste diepte van wilde verlaging verzonken, /clf's het gedurige bezoek van Chineosche vaartuigen op hunne kusten, met het doel om zich quot;tropangquot; te verschaffen, heeft op hen niet den minsten invloed uitgeoefend; zij zijn wolligt hot boste voorbeeld van leven der Wilden, dat op den aardbol knn worden aangetroffen.
De oorsprong der Andamaners is voor de anthropologen een raadsel. Zij zijn klein van gestalte; de mannen zijn in den regel niet veel grootor dan ll/j meter en de vrouwen nog kleiner. Zij hebben oeno zeer donkere kleur, maar behalve deze kleur bijna niets met don neger gemeen. Zij hebben noch de groote, vooruitstekende kaken noch don reusaohtigen mond, noch het overmatig verlengde hoofd van don echten neger, en ofschoon zoo klein dat zij bijna den naam van dwergen verdienen, zijn zjj
DEEL II. 15
toch volkomen goed gevormd. Hun haar is, als zij het laten groenen, dik en vol en eelijkt op dat der Papua's; het is dan ook hot oordcol van vele bevoegden, aat /.ij St stamvolk zijn van1 het'ras der Papua's, die nooit de aanrakmg met vreemdelingen geduld cii zoo hunne individualeit ongeschonden bewaard hebben.
In hunne gewoonten zijn zij volkomen wild; al wat zij kennen bepaalt zich tot het vervaardigen van kano's en wapenen; bouwkunst en landbouw male onbekend. Zij bezitten een der voornaamste kenmerken van het leven dei ikien in hun' zwervenden aard; een verblijf van 2 of 3 dagen op dozelfde plaatB is voo hen al zeer lang. Zij hebben noch wetten, noch godsdienst, noch ondei scheid van tammen Het huwelijk, zooals wij dit begrijpen, is hun onbekend; er sclnjncn ook met betrekking tot bloedverwantschap bij hen weinig beperkingen te bestaan, want moeder en dochter zijn dikwerf de vrouwen van denzelfden echtgenoot.
Kleeding is hun volkomen onbekend; en als zij soms gevangen genomen wei den, vonden zij kleederen altijd een last, ofschoon zij gaarne bonte doeken met \e d^c k eurcn om hunne hoofden bonden. De eenige bedekking waarom zi) geven i« ^ welke zij met vele dikhuidige dieren gemeen hebben en voor hetzelfde doel bezigen, liet is eene laag modder, waarmede zij zich des morgens en des avonds besmeren, om zich tegen do steken van muskieten, zandvliogen en andere insekten te beschermen. _
Tot voor eenige weinige jaren was al wat wij van de Andamaners wisten g 'J v nul tengevolge van hun haat voor vreemdelingen en den bepaalden tegenstand dien zij aan elke landing bieden. De tegenwoordigheid alleen van een schip of eene boot schijnt hen reeds in woede te brengen In het verhaal van ^ouatt omtrent deze eilanden vinden wij de levendige beschrijving van een toonoel, hetwelk op
kU1)ë stm'mbooTkwam, bij het omvaren van eene landtong, eensl^aps bij twee groepen van inboorlinaen die in den beginne bijna verlamd waren van vrees bi] de plotselinge verschiining van het onbekende voorwerp, met zijne witte kolommen van stoom, zijn rook ei plassende en klaterende raderen. Binnen weinige eosenbhldvon ^
hun' schrik bekomen en lieten gelijktijdig een kreet van .ul,tdagmSb0 mande booten werden tot vreeselijke ergernis der Mincopie s naai ^ ^ S
«Een eigenaardig natuurverschijnsel maakte, toon de afstand tusschcn ae twee nartijen dor Wilden en do Blanken door het naderen der boot langzamerhand begon te verminderen, het toonoel nog moor treffend en indrukwekkend. Het schuim dat in wolken van de tegen de kust rollende brekers omhoog spatte, weerkaatste de stialen der ondergaande zon en vergrootte de gedaante dor inboorlingen
zaeen lieden die eigenlijk niets moer waren dan kleine zwarte dwergen, ei uit ais quot;Toote geduchte reuzen. Toen de kotters dat gedeelte der kust naderden waar de inboorlingen waren gaan staan, en zij duidelijk bespeurden, dat wij aanstaiten maakten om te landen, was hunne opgewondenheid zoo groot, dat het schoen alsof zij razend
War°ZiiBX™n' geheel en al die zeltbeheersebing Ie verliezen, wnarep do Wilde in
oogenblikkeu van gevaar anders zoo Iroteeh is; zij .f1J''
uit de hol losgebroken of als ware er een krankzinnigengesticht in do nabijheid en ■/ii do onhandelbaarston der razende bewoners. Hunne handelwijze was die \an lieden welke te midden hunner opgewondenheid toch vast besloten en gedue i waren' Zij zwaaiden hunne bogen in onze rigting, bedreigden ons met hunne pijlen, die naar het algemeene gerucht — zoo dikwijls leugenachtig — vergiftigd waren, en naven' door alle mogelijke verdraaijingen van hun gelaat hunne vijandige voornemens te kennen. Om eene platte uitdrukking van sommige matrozen te bezigen, zij schenen het er op gesteld te hebben ons quot;mot huid en haar op te eten ... .....
«De speer waarmede hij onophoudelijk praalde, eindigde in eene glinsterende, platte, scherp uUloopende punt, die bliksemstralen uitschoot als zij, bu het schielijk rond-draai en de zonnestralen weerkaatste. Somtijds hield hij haar omhoog met opgeheven arm als wilde hij haar met onfeilbare en doodehjke zekerheid werpen naar den eersten don'besten die de kust van zijn eiland zou durven naderen. Eindelijk sprong hij, in oen aanval van goed nagebootste woede, stoutmoedig m het water, hetwelk aan alle
kanton om hem heen spatte, logde een' pijl op zijnen boog en schoot hom af in do rigting van tic stoomboot, alsof deze do aarts-vijand was die zijne oorlogzuchtige drift had gaande gemaakt.quot;
De tweede troep inboorlingen, die vrouwen bleken te zijn, waren even verschrikt on hang als hare echtgenooten verwoed waren. Na verschillende mislukte pogingen om cone kano te water te brengen, stormden zij alle naar hot kreupelhout, waar zij zich voor de vreemdelingen scliuil hielden. Zij hadden do gewone kenmerken van haar volk; ecne mand met visch diende voor kleeding en eene plek roode oker op het hoofd voor haar. Haar voorkomen was zoo terugstootend, dat de matrozen geene spiegels als geschenk voor haar aan het strand wilden achterlaten; zij zeiden dat men zulke afzigtolijke schepsels haar eigen gezigt niet moest laten zien.
De wapenen waarmede do Mincopie's de vreemdelingen bedreigden, zijn werkelijk geducht cn het duurde niet lang of de laatsten begonnen er het grootste ontzag voor
te krijgen. Do bogen zjjn somtijds tot 2 meter lang en buitengewoon stijf — zoo stijf dat de sterkste matrozen te vergeefs poogden zo te spannen, ofschoon de nietige dwergachtige Mincopie's ze met hot grootste gemak behandelden.
De vorm der hogen ia zeer eigenaardig. In plaats van bijna cilindrisch te zijn, liet dikst in liet midden cn naar de einden dun uitloopende, zijn zij nagenoeg vlak, behalve waar zij worden aangevat; van dit punt af worden zjj hoe langer hoo broeder. Men kan ze het best vergelijken bij een platten zandlooper. Dozen vorm kan men zion op de afbeelding, waar twee mannon zich gereed houden om er mede te schieten.
Do kracht en Juistheid, die deze kleine kereltjes aan hun schot geven, is werkelijk verwonderlijk. Zij schieten op oen redeljjken afstand zelden mis en zijn vrjj zeker een'
22l{
15*
mensch op 50 Ti 60 meter te troffen, zoodat de boog der Mincopic's inderdaad een veel Ix'tor wapen is dan liet oude vuursteen-geweer ooit geweest is.
Een pijl, die op een afstand van 50 meter op de bemanning eener boot wmd afgeschoten trof cene roeispaan en sloeg er een stuk af, zoo groot als eene manshand.
Deze pijlen zijn zee - net gemaakt. Zij zijn nagenoeg 1 meter lang en vervaardigd van riet aan welks einde een stuk hard hout is bevestigd, om er de noodige zwaarte aan te gov en. Op dit hout zit de punt, die gewoonlijk vervaardigd is uit betmet
SrtalJa voorziene.tarlboen van ,1» B.eokrog; do,.8punltl'SXn£ vergiftigd. Indien dit vreeselijke wapen in het bgehaam (inngt, kan hot iuct ('il(u l . eene ernstige operatie worden verwijderd; als men eenig geweld f uit de wond te trekken, breken'de scherpe, brooze weerhaken ligt af en blijven ei
^ Hunne bijzondere vaardigheid in het gebruik van pijl en boog verkrijgen zij door yicli van kindsbeen af zonder ophouden te oefenen. Wat de assagaa. is voor den Kaffer do boomerang voor den Australiër, en de lasso voor den Gaueho, is de boo voor den Andanmner. Het eerste speelgoed hetwelk een jongen in haiideu kl !)8 ' . ccmi kleine boog, dien zijn vader voor hem maakt; naarmate hij opgloeit kijgt ! L^ uri- krachtiger bogen. Hij wordt derhalve met dat wapen zoo vertrouwd dat de nietige Andamaner, als hjj den volwassen leeftijd heeft 1,1
hpvfllliffheid eeiion boog hanteert, die voor een' reus schijnt gemaakt te zijn.
Ah de inboorlingen genoodzaakt zijn een kamp in haast te aantal dezer kleine bogen er om heen liggen; uit de verschillende grootten blijkt d. ouderdom der kinderen die er mede speelden. De geding van dei^
Mincopic's is feitelijk geheel en al dezelfde als die der oude Engelsche. Dezen hadden ook door aanhoudende oefening, en doordat zij van hunne kindsheid af aan het gebruik van den boog gewend waren, in het behandelen van dit wapen een zoodani» meesterschap gekregen, dat zij de schrik werden van Europa.
dan een giquot;otë' pijl,11 mcreÓno1 losse'quot;pimt.1 S InuVt quot;/Flos in eene holte aan het einde der schacht en is aan deze met een' riem bevestigd. Het is me^wa^'^ boequot;- en de harpoen-pijl der Mincopie's volmaakt gelijk zijn aan die, woUce de
boodingen van fancoUer's-eiland gebruiken. Zij zijn ^^0^X7vS vorm is geheel en al dezelfde, zooals wij zien zullen als wij tot het JNooiden
ATu K den tiarpoen, h oen dezen een k„B en vco.k.neUfc koord be-
vestigd hetwelk door den boogschutter in de hand wordt gehouden. Dit kooid is ^e-Zakt van idantvezelen, die de nuttige eigenschap hebben, door weeken in water luird te worden. Om den visch te dooden die door den harpoen wordt vastgehouden, maken do Mincopic's gebruik van kleinere pijlen, zonder weêrhakcn of losse punten.
Op de afbeelding, bladz. 223 ziet men de inboorlingen aan hunne gewone bezigheden. Od den voorgrond zijn verscheidene lieden aan het visschen. Zij zijn uitstekende ms-schers en Sgen uitten, vervaardigd van dezelfde vezelen waarvan wij zoo eve spraken! Voor^leine visschen vervaardigen zij netten, van vrij tou,
Jaren; om schildpadden en groote visschen te vangen is het koord waai van do netton geknoopt zijn zoo dik als een mans vinger. Den eenen kant van het net laat men in zee zinken door het met steenen te bezwaren, terwijl de andere kant met diijvoi boven blijft. De mannen op den voorgrond hebben juist een visch in d't nct gangen en houden den worstelenden gevangene vast, terwijl een medge/el
8lag()7don\d°tPcrg?ondClzict men een aantal vrouwen bezig met Jjet dieren iets waarmede zij een groot gedeelte van haren tijd dooibrengen. gt;,j altijd nette manden bjj zich, waarin zij de opbrengst harer ; quot;eïe
li ooft gewoonlijk een klein net aan een steel bij zich, evenals dat hetwelk dooi vele
vlinderjagers gebezigd wordt.
DE ANDAMAN-EILANDEN.
Het middelste gedeelte der afbeelding wordt ingenomen door cene kano. Nergens komt de kunstvaardigheid dor Andamaners beter bij uit, dan bij het vervaardigen dezer vaartuigen. Hunne pjjlen en bogen zijn, zoo als wij gezien hebben, goede staaltjes van bekwaamheid der Wilden; in het maken en besturen hunner kano's zijn zij echter geheel onnavolgbaar, niettegenstaande hunne gereedschappen van de minst mogelijke soort zijn. Gewapend met een' eenvoudigen dissel, bestaande uit een steen die in een handvatsel is bevestigd, zoekt de Mincopio eencn geschikten boom uit en binnen S a 10 dagen ligt deze tegen den grond. Zijne verdere handelwijze wordt zoo goed beschreven door kapitein Mouatt, dat wij dezen verder zolven moeten laten spreken.
quot;De volgende bewerking is den stam af te ronden, een proces, hetwelk zij mot bijzondere handigheid doen; het is bjjna onmogelijk te begrijpen hoe zij, met de onvolkomen werktuigen dio zij bezitten, bun werk zoo goed en zoo net kunnen uitvoeren. De oefening moest evenwel ben, zoowel als ieder ander, volmaken; vandaar dan ook dat do ruwe en vormelooze stam binnen korten tijd den behoorlijken vorm en goede proportion begint aan te nemen. Als alles gedaan is, zijn de vormen zoo goed afgewerkt en volmaakt, dat zelfs een Chinees — de handigste en vernuftigste scheepstimmerman — met een gevoel van afgunst het werk, dat hij to vergeefs zou willen navolgen, zou moeten beschouwen.
quot;Zoodra de stam behoorlijk is afgerond, beginnen zij hem van buiten te behakkon, totdat de omtrekken der bevallige kano, uit de vormelooze massa van don stam te voorschijn komen, evenals door de kunstvaardige hand van den beeldhouwer, het beeld langzamerhand zijne schoone vormen uit hot blok marmer ontwikkelt. Uitwendig wordt het vaartuig gewoonljjk met grooto zorg on zeer uitvoerig afgewerkt, voor dat zij beginnen het uit te hollen, hetwelk het volgende werk is. Dit uithollen geschiedt op dezelfde volmaakte wijze, totdat de boorden niet dikker zijn dan cene houten mutsedoos, ofschoon zij nog sterk genoeg blijven om met goed gevolg aan do grootste kracht dor golven weerstand te bieden, zelfs indien zij door eenen storm mogten worden overvallen; het laatste is echter niet zoor waarschijnlijk, daar hot zoor zeldzaam is dat de Andamaners zich — tenzij zij door eou toeval naar zoo worden gevoerd — ver van do kust wagen.
quot;liet drjjfvormogen dezer booten is, als zij goed gemaakt en zorgvuldig afgewerkt zijn, merkwaardig. Zjj glijden ligt over den rug der golven, en als zij niet beschadigd zijn, is hot bijna onmogelijk zo te doen zinken. Wij beproefden hot meermalen, maar slaagden nooit. Toen wij to Port-Mouatt lagen — hetwelk als eeno soort van Andamanscho Pembroko-werf beschouwd kan worden, waar altijd eeno vloot van oorlogschepen dor Mincopie's ligt — vuurden wij er herhaaldelijk op, maar zij bleven steeds oven ligt op liet water drijven als altijd. Het zouden uitstekende reddingsbooten zijn, zoo goed als er naar onze overtuiging tot heden door onze beste scheopsbouw-meesters nog geene gemaakt zijn.quot;
Nabij do kust rooijon de inboorlingen in deze brooze vaartuigen volkomen op hun gemak, ofschoon een Europeaan omslaat voordat hij 20 meter ver is. Als zij vorder in zoo gaan, brengen zij aan de oone zijde der kano oen ligten loofbalk uit en wagen zich dan tot 40 a 50 Engelsche mijlen van land. Zij nomen, in zoodanig geval, altijd vuur mode, hetwelk oen dubbel voordeel geeft; vooreerst trekt het bij nacht den visch aan, en ten tweede kunnen zij hem dadelijk bereiden. Somtijds blijft een aantal kano's des nachts op zee, hetwelk met hare vuren en toortsen, van het land gezien, een schilderachtig effokt maakt.
De loofbalk schijnt oone uitvinding van lateren tijd te zijn. Vroegere reizigers, die altijd uitvoerig genoeg waren in hunne beschrijvingen, spreken er niet van; zoo ver wij kunnen nagaan, hebben zij waarschijnlijk het denkbeeld ontleend aan oone of andere Cin-galooscho kano, die in hun vaarwater gekomen en naar het eiland gedreven was.
Do roeispanen zijn eigenaardig van vorm en schijnbaar zoor ondoelmatig; zij zien er uit als lange lepels mot vlakke bakken of op kleiner schaal als de quot;schieters of scheutcisquot;, waarmede do bakkers het brood in don oven schieten. Do vrouwen maken de roeispanen; zij verschillen in lengte van SO tot 120 centimeter. Zij worden gehakt van hard hout en hare vervaardiging is noodwendig een zwaar werk.
225
DE ANDAMAN-EILANDEN.
Hoc onvolmaakt dczo kano's on roeispanen schijnon te wezen, toch zijn het inderdaad wonderen van doelmatigheid. Do kleine, nietige Mincopie's, voorzien van deze een-voudigo pagaaijen en gezeten in eene kano door lienzolven uit een' boomstam gehouwen, steken onze besto matrozen do loef af'. Kapitein Mouatt liet verscheidene malen een roeiwedstrijd houden tusschen de Mincopie's en zijne bemanning in hunne geliefkoosde sloop. Eigenlijk was het in het geheel geen wedstrijd; de Andamaners doden wat zij wilden en wonnen het als zjj verkozen. De krachtige, gelijkmatige slag der matrozen van het oorlogschip was schoon om te zien, maar do kleine Mincopie's vlogen door of liever over hot water met zulk eono vaart, dat de zeelieden hopeloos geslagen werden, ofschoon zij zich zoozeer inspanden, dat zij er nog dagen naderhand de gevolgen van ondervonden.
Ligt gebouwd en bijna even vlug als apen, beklimmen dc JVIincopie s de grootste hoornen even handig als deze dieren; zij plaatsen hunne voetzolen en handpalmen
ten-en den boom en loopon er letterlijk tegen op. Als zij bij de takken gekomen zijn, bewegen zij zich over deze mot evenveel gemak en zekerheid alsof zi) op den grond liepen. Hiinne vaardigheid in het beklimmen van boomon schijnt even groot te zijn als die der bewoners van Dourga-straat, die wij aanstonds zullen behandelen.
Wij zijn nu genaderd tot eene vraag die reeds dikwijls op het tapijt is gebragt, namelijk do bewering dat dc Andamaners menschen-eters zouden zijn.
Hèt is eene vraag die een opmerkzaam lozer stellig reeds zich zelven zou doen, daar do Andamaners juist een ras van Wildon zijn, waarvan men zou kunnen verwachten dat zij menschcnvlecsch als voedsel gebruikten. En toch, ofschoon wi) zien dat de betrekkelijk beschaafde Nieuw-Zeelander en do wilde Nieuw-Caledomer beiden
226
do gewoonte van hot eten van menschen vloesch volgen, is hot de Mincopie, die oneindig lager staat dan de Nieuw-Zeelandcr en stellig niet boven don Jfiouw-Caledoniër, die dit stuitende gebruik niet met hen deelt. Hot is waar, er zijn voorbeelden bekend, dat hij monschcnvlcesch genuttigd heeft, maar alleen wanneer hij door woedenden honger gedreven, alleen do keuzo had dit te doen of' van honger to sterven; hierbij dood hjj alleen wat voor en na hem door lieden uit do meest beschaafde landen insgelijks gedaan is.
Dat zij tegenover vreemdelingen woest en wreedaardig zijn, is maar al te waar, en niet minder waar is het ook, dat men de lijkon van diegenen, welke zij gedood haddon, dikwijls vreesolijk verminkt terugvond; liet vloesch was in de blinde woede dezer Wilden, door de slagen die zij het gevoellooze overblijfsel toobragten, dikwerf bjjna van de beenderen afgestampt. Er waren echter geono pogingen gedaan om een enkel stuk van liet lijk weg te nemen; ook was het bljjkbaar, dat het volstrekt niet in het hoofd der overwinnaars was opgekomen het te eten.
De Andamancrs hebben oen tameljjk groote verscheidenhoid van voedsel, hetwelk in oenen zeer eenvoudigen on vernuftigen oven bereid wordt. Zij kiezen tot dat doel een' grooten boom uit en leggen er bij den grond oen vuur tegen aan, zoodat er langzamerhand eon gat in wordt gebrand; het verkoolde hout wordt dan weggeschrapt, zoodat er spoedig oene groote opening ontstaat. Dit is do oven der Mincopio's; op den bodem laten zij altijd een hoop asch, tor dikte van omtrent 1 meter, liggen. Het vuur blijft onder deze asch steeds smeulen en gaat nooit geheel en al uit; als een inboorling derhalve zijn varken, schilpad of visch wil braden, hoeft hjj eenvoudig do smeulende kolen aan te blazen en binnen weinige oogenblikkon een vuur hetwelk voor hem voldoende is.
Deze ovon-boonien worden zorgvuldig gespaard en nooit door de inboorlingen omgehouwen; zjj trachten ook altijd zooveel mogelijk te beletten dat zij geheel doorbranden. Op de voorgaande afbeelding ziet men zulk een boom; het vuur brandt in do holte en de inboorlingen zitten or om heen. Zij doen altijd hun best te zorgen dat do opening van den oven zoo is aangebragt, dat do regen er niet in kan komen en het vuur uitblusschen.
Wij hebben als voedingsmiddel dor Andamaners ook varkens genoemd. Deze zijn klein en zwart, met weinige, maar harde borstels, die er uitzien als jjzerdraad. Hot zijn verwonderlijk vlugge, en volgens Mouatt quot;de zonderlingste en ondeugondsto kleine dieren van het heelalquot;. Zij zien er uit als zoo vele Mephistoplielessen, die dezen vorm hebben verkiezen aan te nemen; in allen gevalle is deze vorm voor hen bijzonder gepast, want als zij zeiven al gcene duivels zijn, zijn zij er toch stellig van bezeten.
quot;IJjj gelegenheid van ons bezoek aan de Cinque-oilandon joegen wij er een dozijn op; daar onze ongewone verschijning hen verschrikte, stoven zij voor ons uit ids oen Indische sneltrein, terwijl zij schreeuwden alsof zij gek waren. Wij trokken er op af en hielden er oene geregelde jagt op — eone Jagt, waarbij do opgewoktsto wilde zwijnon-jagt in Bengalen niets was. Na hunne geweren te hebben afgesclioton vonden sommige jagers de varkens tusschen hunne beenon, waardoor zij ten onderste boven in hot zand rolden. Zjj kwamen tamelijk hard neer, ofschoon de val niot gevaarlijk was en alleen onzen lachlust opwekte; elk die nocrroldo werd met oene luide en hartelijke lachbui, als oene gelukwensching in zijn ongeluk, begroot.quot;
Do wijze van bouwen der Andamaners is nog zeer oorspronkelijk. Er worden 4 palen in (ten vorm van een vierkant in don grond geslagen; of zij sterk zijn, hierom geeft de bouwmeester niets. Twee zijn langer dan do andere, zoodat or, als zij onderling verbonden worden, een schuin dak ontstaat. Op dit dak worden palmbladen gelegd, die elkander, als dakpannen, half bedekken, zoodat de regen er behoorlijk kan atloopen. Gewoonlijk staan er, in eone open plaats van het bosch, een aantal dezer hutten in een' kring; deze open ruimte is gewoonlijk door hooge hoornen beschut en op eenen niet to grooten afstand van water. Op de afbeelding ziet men een paar dezer eenvoudige woningen.
Hoe uiterst eenvoudig deze hutten ook mogen zjjn, toch worden er eenige pogingen aangewend om zo te versieren; het is karakteristiek dat deze versieringen altijd bestaan in zegeteekenen van de jagt en visschenj. Schedels van varkens en schildpadden, bundels vischgraten en dergelijke voorwerpen worden met stropen van rooden oker beschilderd
227
on aan het dak der hut opgehangen. Hot beschilderen met oker schijnt het eenigo te zijn wat do Andamaners zich als verfraajjing kunnen voorstellen, welligt met uitzondering van een koord, hetwelk hunne dandy's om hun midden binden en waaraan zij een stuk boen of een ander glinsterend voorworp hangen.
Deze okor is onder do Mincopio's zoor in trek, vooral bij do vrouwen, die hem gebruiken om hare hoofden op te schikken. Zooals wij reeds gezegd hebben scheren zij het hoofd geheel kaal; in plaats van een scheermes gebruiken zij een zeer dun stuk vuursteen met een scherpen rand. Zij zijn verwonderlijk handig in het maken dezer eenvoudige messen; zij gelijken volkomen op dio van hut steencii tijdperk. Als het haar afgeschoren is, wordt eene vrij dikke laag roode okor op het hoofd gesmeerd on het toilet eener Mincopioscho sehoone is klaar.
Do oker wordt niet alleen uitwendig, maar ook inwendig gebruikt. Wat van buiten goed is, denkt de Mincopie, zal hem ook van binnen geen kwaad doen. Zoodra hij zich derhalve ongesteld gevoelt, maakt hij eene soort van pil van oker en schilpad-vet, slikt dio in en verbeeldt zicli dat hij zich op deze wijze genezen hooft. Wonden go-nozon zij door er zekere bladoren om te binden, en in vele gevallen van inwendige pijn, kneuzing of zwelling van verschillendo doelen maken zij oen ruim gebruik van inkervingen. Enkele personen hebben eene zekere vermaardheid voor het genezen van ziekten eu worden door do minder ervarenen iioog geëerd.
Wij hebben roods gezegd dat het huwelijk niet anders is dan hot nemen eener slavin.
Als eene vrouw moeder wordt, is de eenigo behandeling die zij ondergaat, dat zij, na do geboorte van haar kind, dik niet rooden oker en schildpad-vet wordt ingesmeerd; men verwacht van haar, dat zij den volgenden dag hare gewone bezigheden weder verrigton zal. liet jonge kind wordt begoten met koud water, uit oen dier grooto vaten van bamboe, welke de Mincopio's gebruiken, en wordt afgedroogd door het met de hand te wrijven. Evenals zijne moedor draagt ook het kind geeno kleederen; indien de familie echter op reis is en hot quot;begint te regenen, dan plukt do moeder eenigo bladeren van den naasten boom, die zij met rottan-vezelen om hot ligchaam van het kind vastbindt. Dit is do eenigo kleeding die een Adamaner ooit draagt.
Kinderen worden nooit gespeend, maar blijven hun natuurlijk voedsel gebruiken, totdat de moeder in do volstrekte onmogelijkheid is, het hun verder te verschatten. Heide ouders maken veel van hunne wilde natuur weder goed door de gehechtheid aan hunne kinderen; de vader hooft zo even lief als de moeder — oen karaktertrek, die bij de wilde volksstammen dikwerf ontbreekt. De kinderen beantwoorden deze genegenheid, zoodat do familie, in weerwil dat zij geeno vaste woonplaats heeft, toch een karakter van huiselijkheid bezit, hetwelk men bij zulk een ras naauwolijks zou verwacht hebben.
Wij hebben reeds gezegd, dat de jongens zich hoofdzakelijk vermaken mot pijlen cn bogen, en dat deze, naarmate zij opgroeijen, ook hoe langer hoe grooter worden. De meisjes houden er veel van om aan hot strand te spelen; zij bouwen daar huisjes van zand, die zij door de golven laten omspoelen, volkomen op dezelfde wijze als de beschaafde kinderen in Europa. Haar grootste vermaak is eene afgesloten plaats te maken met muren van zand; zij gaan daarin zitten als in een huis, totdat hot rijzonde getij do broozo muren wegspoelt. Beide geslachten zijn bijzondere liefhebbers van zwemmen; zoodra zjj loepen kunnen ziet men de kleine zwartjes in on uit het water loopen; indien zij eene plaats kunnen vinden die tegen de golven beschut is, duiken en zwemmen zjj als kleine eenden. Een Hindoe, Pootoah genaamd, die door do Mincopio's gevangen genomen en wiens leven om eene of andere reden gespaard was, zegt dat zij zulke uitstekende zwemmers zijn, dat vorscheidonen hunner tegelijk van de rotsen duiken, visschen in de rotskloven opzoeken en mot hun worstelenden buit weder boven komen. Dit verhaal werd door velen aan wie hij liet deed niet geloofd, evenmin als vele andere zijner mededoolingen. Daar echter uit latere waarnemingen bleek, dat hij bij vele zijner opgaven, wier echtheid vroeger betwijfeld word, ook do waarheid had gesproken, is het ook zeer mogelijk dat hij in dit geval gelijk had.
Dezen man had men twee vrouwen gegeven, moeder en dochter, cn daar hij eene meer dan middelbare lengte had, was kapitein Mouatt eenigzins nieuwsgierig hoe zijne
228
DE ANDAMAN-EILANDEN.
nakomelingschap cr zou uitzien. IFij ontvlugtto van het eiland vóórdat een kind, hetwelk eenc zijner vrouwen verwachtte, geboren werd, en daar de vrouwen der Mincopie's bekend zijn voor do liefde tot hare kinderen, is het zeer waarschijnlijk dat dit halt-bloed kind in het leven is gelaten en dat er op deze wijze een nieuw element in het ras is gebragt.
Van hunne bedrevenheid in het zwemmen hebben zij meermalen gebruik gemaakt om aan gevangenschap te ontkomen. Er zijn verscheidene voorbeelden bekend van Andamaners, die aan boord van een schip werden gevangen gehouden en vrij wel met hun lot verzoend schenen te zijn. Zoodra echter was het sc hip niet iu de nabijheid van land gekomen, of zjj wisten zich voor een oogenblik aan do opmerkzaamheid van den schildwacht te onttrekken, lieten zich over boord glijden en zwommen naar wal. Zij doken altijd als zjj in het water kwamen, zwommen zoo ver zij eenigzins konden beneden de oppervlakte en doken, nadat zij even adem hadden gehaald, op nieuw; op deze wijze zwommen zij hot grootste gedeelte van hun' weg onder water. J)it was, zonder eenigen twijfel, do wijze van zwemmen, die door hen in praktijk werd gebragt, als zij aan de pijlen van hunne vijanden wilden ontkomen.
In kapitein Syme's quot;Embassy to A vaquot; is een merkwaardig verhaal van twee jonge meisjes die aan boord van hot schip waren gelokt. Zij werden zeer vriendelijk behandeld en bespeurden weldra, dat men haar geen kwaad zou doen. quot;Zij lieten zich kleederen aantrekken, maar trokken ze weer uit, zoodra zij er toe in do gelegenheid waren, en wierpen ze, als een onnutten ballast, weg. Toen hare vrees voorbij was, werden zij vrolijk; zij praatten en babbelden ongedwongen en waren onuitsprekelijk in haar schik op het gezigt van hare eigene gelaatstrekken in een spiegel.
quot;Zij hielden veel van zingen en deden dit nu eens op ecne treurige en dan weer op eene vrolijke wijs; dikwijls dansten zij met groote vlugheid over het dek en sloegen zich mot de hielen tegen liet onderste gedeelte van het ligchaam. Van wijn en spiritualia hadden zij een afkeei; hetgeen haar liet beste smaakte was visch, rijst en suiker. Toen zij, na eenige weken hare krachten hadden herwonnen en dik waren geworden — zij waren half uitgehongerd aan boord gekomen — begonnen zij hare opsluiting vervelend te vinden en verlangden hare oorspronkelijk vrijheid terug te krijgen.
quot;In liet midden van den nacht, toen allen sliepen behalve de waker, gingen zij in allo stilte in do kajuit van den kapitein, sprongen door de vensters aan den spiegel in zee en zwommen naar een eiland, eene halve Engelschc mijl verwijderd, waar liet, al hadden wij dit denkbeeld gekoesterd, vergeefsch zou zijn haar te achtervolgen; het plan was ze te weerhouden door vriendelijkheid, maar niet door dwang; eene poging die, tot heden, altijd mislukt is. Door honger worden zij somtijds — en deze voorbeelden zijn zeldzaam — gedwongen zich onder de bescherming van vreemdelingen te stollen; op het oogenblik echter dat aan hunne behoeften voldaan is, kan niets dan geweld hen weèrhouden om tot eene levenswijze terug te koeren, die meer met hunnen wilden aard overeenkomt,quot;
Evenals vele andere wilde rassen, hebben ook do Mincopie's eene soort van feest bjj elke nieuwe maan; zoodra er slechts een klein strookje van zigtbaar is, begroeten zjj haar op hunne eigene, vreemde wijze en beginnen een' dans. Hunne dansen zijn vrij grotesk; elk danser springt op en neer en schopt zich, zoo hard hij kan, met zijne voetzolen, waardoor hij een sterk, klappend geluid te weeg brengt. Dit is do dans waarvan wij spraken in het voorafgaande verhaal omtrent do twee gevangenen.
Als een Mincopie sterft wordt hij op eene zeer eenvoudige wijze begraven. Ophot oogenblik van zjjn overlijden hoort men geene weeklagten; het lijk wordt vastgebonden in ecne zittende houding, met het hoofd op de kniën, omtrent op dezelfde wijze als bij do Bechuana's (zie Deel I.) Hierop wordt het begraven en men laat hot in ontbinding overgaan. Later worden do overblijfselen opgegraven en de beenderen onder de bloedverwanten verdeeld. Do schedel komt van regtswege toe aan do weduwe, die hom aan een touw om den hals hangt, waar hij gedurende haar geheele volgende leven blijft. Deze uiterlijke vertooning is al wat van haar gevorderd wordt; het is ook do eenige wijze waarop zij het do moeite waardig rekent, de gedachtenis van haren man getrouw te blijven.
229
230 DE NICOBAR-EILANDEN.
Het is vreemd dat de Andamaners, ofschoon zij bij don dood van een hunner betrekkingen geenc weoklagten aanheffen, deze teekenen van droefheid toch niet geheel en al overbodig achten; zij stellen ze evenwel uit tot het opgraven en uitdeelcn der overblijfselen, wanneer elk die een been gekregen hoeft, er ter ccre van den overledene eenigen tijd over gaat zitten huilen.
DE NICOBAR-E1LANDEN.
Onmiddellijk ten zuiden der Andaman-eilanden, op naauwclijks 30 Engelsche mijlen afstand, liggen do Nicobar-eilandcn. De groep bestaat uit 9 vrij groote eilanden en verscheidene kleinere. Een der grootste, Groot-Nicobar genaamd, is 20 Engelsche mijlen lang en 8 breed, terwijl Klein-Nicobar naauwclijks half zoo groot is.
' Deze eilanden zjjn buitengewoon vruchtbaar en hebben overvloed van verschillende soorten van planten; vooral kokospalmen worden er in groote menigte aangetroffen, ofschoon men op de Andaman-eilanden goon enkel exemplaar vindt. Dit zonderlinge feit vindt zijne verklaring in het karakter der Andamaners, die ccne bijna bijgcloovige voorliefde voor kokosnoten hebben. Indien er eene noot aan \\al snoeit, wordt zij altijd opengebroken en opgegeten, en mogt er al eens cene vrucht aan de scherpe oogen van een Mincopie ontsnappen en ontkiemen, dan zouden de vederachtige jonge scheuten toch onmiddellijk do aandacht trekken van den eersten den besten Mincopie, dio dien kant uitkwam. Een dergelijk beletsel ontmoet de ontwikkeling van den kokos-palm ook op de kust van Australië.
Niettegenstaande zij zoo digt bij de Andaman-eilanden gelogen zijn, gelijken de bewoners van Nicobar toch volstrekt niet op de Mincopio's; zij zijn een fraai, groot menschenras, eerder koperkleurig dan zwart. In tegenstelling met de Mincopie s zijn do mannen zeer vet, vooral in den omtrek der borst, zoodat men hen op eenigen afstand voor vrouwen zou kunnen houden. Bovendien dragen zij hun haar huig en in hot midden gescheiden, hetwelk hun in de oogen van een' Europeaan een bijzonder vorwjjfd voorkomen geeft, /ij dragen noch baard noch knevels; hunne gelaatstrekken zijn ieehjk en hunne monden donkerrood gekleurd van het sap der betel-noten die
zij onophoudelijk kaauwen.
Er is echter een ondorscheidingstceken, waaraan de beide geslachten reeds op een quot;Tooten afstand kenbaar zjjn. In plaats van kleederen dragen de mannen eene strook stof, die nooit breeder is dan 5 centimeter. Deze slaan zij om hun midden, van voren tusschen de boenen door, en steken het eind dan van achteren weder door don gordel; liet einde laten zij zoo lang mogelijk los hangen. De mannen stellen eenhoogen prijs op de lengte van dezen staart; die den langstcn staart draagt is het best gekleed. Bij sommigen der meer gegoeden sleept hij een heel eind op don grond achterna, evenals de sleep eener Europeesche dame. Indien het mogelijk is, wordt deze staart gemaakt van blaauwe stof, een artikel hetwelk bij de inboorlingen in zeer hooge achting staat.
De vrouwen zien er even leclijk uit als de mannen; zij verhoogen hare natuurlijke leelijkheid nog door zich het hoofd geheel kaal te scheren. Zij dragen geene staarten zooals de mannen, maar oen' gordel van gevlochten gras, waaraan cene zachte vezclachtigo franje hangt, omtrent 40 centimeter hing. _ i
Do aard der bewoners van Nicobar is veel zachter dan die der Mincopie s, welke laatsten spreekwoordelijk woest en wreed zijn tegenover vreemdelingen, terwijl do eersten hen spoedig welkom heetcn, zoodra zij slechts bespeuren dat zij niet met kwade bedoelingen gekomen zijn. Campbell, wien do schrijver de meeste inlichtingen
DE NICOBAR-EILA.NDEN.
omtrent deze inboorlingen te danken heeft, vond lien aangenaam in den omgang, gastvrij en geneigd om ruilhandel to drijven; hij werd door hen altijd in hunne hutten ontvangen.
Na korten tijd kwamen zelfs de vrouwen en kinderen, die zich, op do wijze dor Wilden, zorgvuldig verborgen hadden, moedig voor den dag en waren oven gastvrij als de mannen. Toen Campbell eens een bezoek bragt in eeno hunner hutten, trachtto hij goede vrienden te worden met een der kinderen, die allen vreesohjk bang waren voor het witte gelaat van den vreemdeling. Ziende dat alle pogingen om het kind
tot zich te lokken te vergeefs waren, trok hij bot kind uit zijn' schuilhoek en hield het, in weerwil van al zijn tegenstribbelen, eenigon tijd vast. J)e moeder verzette er zich niet togen, maar lachte hartelijk over de schermutseling; zij gevoelde klaarblijkelijk, dat men haren kleine geen kwaad wilde doon.
De wapenen der Nicobaren zijn zeer zonderling. Daar zij niet zoo oorlogzuchtig zijn als do Mincopie'-s, worden hunne wapenen bijna uitsluitend gebezigd om wild te dooden. liet geduchtste wapen is eeno vrij groote speer met ijzeren punt, die zjj go-bruiken op do zwijnen-jagt; zij wordt geworpen als de Zuid-Afrikaansche assagaai.
23!
DE NICOBAR-ETLANDEN.
Zij hobbcn ook ccnc kleinere werpspies om visch te vangen, en een aantal speren met verscheidene punten tot hetzelfde doel. Hun merkwaardigste wapen is do kruisboog, welke bijna volkomen gelijk is aan die der Fan's in Afrika. Hij is niet zeer krachtig en men kan er slechts kleine pijlen mede afschieten, lljj wordt voornamelijk gebruikt tot het schieten van vogels.
Behalve deze wapenen draagt ieder man het lemmer van een' hartsvanger, waarvan men het gevest heeft afgenomen; zjj hebben er een handvatsel aan gemaakt door het einde ongeveer 20 centimeter ver met kokosnoot-vezelen te omwikkelen. Het dient niet zoozeer tot wapen als wel voor gereedschap; de inboorlingen hakken or dc boomen mede om, bouwen er hunne kano's mede, enz. _
De wijze van bouwen der Nicobaren is oneindig boter dan die der Mincopie s en in beginsel volkomen dezelfde als die van de bewoners van Nieuw-Guinea, het vaderland van het ras der Papua's.
De inlandsche bouwmeester begint met een aantal palen in den grond te slaan en op deze een' vloer te loggen van gespleten bamboe. Over dezen vloer bouwt hij oen dak in den vorm van een' bijenkorf en het huis is klaar. De vloer van bamboe is de bodem der hut en dient, daar hij zoowel veerkrachtig als stevig is, tevens voor bed. Naar deze hut klimt de inboorling met eene soort van ladder en kruipt er in door een in den vloer gesneden gat. De wanden zijn versierd met schedels van wildo zwijnen en overigens met speren, messen, bogen en pijlen. Deze hutten worden bijzonder net en zindelijk gehouden.
Bovendien wordt van deze hut nog een eigenaardig gebruik gemaakt. De opon ruimte tusschon den vloer en den grond is veel te kostbaar om niet gebruikt te worden, daar zij eene koele en luchtige schuilplaats is tegen de zonnestralen. Onder den vloer wordt eene primitieve soort van hangmat gehangen, namelijk eene plank van ruim l'/s meter lengte die aan touwen is bevestigd. In of liever op deze vrjj ongemakkelijke hangmat brengt de inlander meestal de boete uren van den dag door, nu cn dan een slok palmwijn nemende en den gehoelon dag rookende. Het is inderdaad alsof wij ons weder bevonden in West-Afrika, zooveel gelijkt het karakter van den Nicobaar op dat van den neger.
De kano's zijn niet zoo fraai van vorm als die der Mincopie's, maar worden vervaardigd op dezelfde wijze; het zijn namelijk ook uitgeholde boomstammen, waaraan oen ligtc loefbalk bevestigd is. Zjj hebben een zeer hoogen cn versierden voorsteven cn worden geroeid met korte pagaaijen. Zij zijn zoor ligt; behoorlijk bemand zijnde, vliegen zij met eene verbazende vaart over het water. Sommige zijn meer dan 20 meter lang, terwijl andere goeno grootere lengte hebben dan 2 a 3 meter; deze laatste zijn ook slechts bestemd voor écn man. _ . . , .
De wijze van begraven gelijkt niet het minste op die welke bij de Mincopie s in zwang is Als iemand sterft, wordt het lijk gelegd in eene kist, die meestal gemaakt is van eene kano. De kano wordt doormidden gesneden en het lijk in do ccno heltt gelegd en met de andere toegedekt. Om liet den overledene op zijne reis naar het land der geesten niet aan eten te doen ontbreken, wordt er een varken gcslagt on met eene zekere hoeveelheid yam's en kokosnoten in de kist gedaan, legen cenon mogelijken aanval op reis doet men ook eenige wapenen, zooals bogen, pijlen, speren en messen in de kist.
Het lijk wordt begraven midden in het dorp en de plaats waar het ligt aangewezen door een' stok met oen kleinen wimpel. Na eenigen tijd, als het ligchaam verteerd is, wordt de kist weder opgegraven. De overledeno wordt verondersteld dan zyno reis volbragt te hebben; zijne beenderen worden in het kreupelhout geworpen en do wapenen onder zijne betrekkingen verdeeld.
232
HET VADERLAND DER PAPUA'S. — ONDERSCHEIDENDE KENMERKEN VAN HET RAS. — AFLEIDING VAN DEN NAAM.— KARAKTER DER PAPUA'S IN HET ALOEMEEN. — HET VREDES-TEEKEN. — EEN ONOKLUKKIO MISVERSTAND. — KLEEDING EN SIERADEN DER STAMMEN VAN DOURGA-STRAAT. — HUNNE VLUGHEID IN I)1C BOGMEN. — DE
GUTANATA-STAMMEN. — HET TATGUEEREN EN ANDERE VKRSIERSELEN.--UITVOERIGE WIJZE VAN BOUWEN. —
WAPENEN. — DE STOF-SIGN A LEN EN WAT ZIJ BETEEKENEN. — HUN ARGEI.OOZE AARD. — A BRA UW, HET OPPERHOOFD.
Wi.r zjjn nu genaderd tot liet eigenlijke vaderland en liet middenpunt van liet ras der Papua's.
Nieuw-Guinea is oen zeer groot eiland; liet is 240 geographiache nijjlon lang en heeft, zoover mot zekerheid bekend is, een'inhoud van ongeveer 20,000 vierkante geographisolie mijlen. Het is van Australië alleen door Straat-Torres gescheiilon , en zooals wij gezien hebben, heeft er steeds eenige gemeenschap tusschen de Papua's van liet zuiden van Nieuw-Guinea en de inboorlingen van Noord-Australië plaats gehad. Behalve een'zeer weligen plantengroei, bezit het eenige dieren die voor den natuuronderzoeker van het grootste belang zjjn, zooals do boom-kangaroe, do kroonduif en de paradijsvogel. Voor den ethnoloog is het mede belangrijk, als de bakermat van hot ras der Papua's.
Als ras zijn het schoone exemplaren van Wilden; zij ziju groot, welgevormd en krachtig.
Zij zijn merkwaardig om twee physieke eigenaardigheden. Do eene is do ruwheid hunner huid, de andere de bijzondere groei van hot haar. Do lezer zal zich herinneren, dat bjj enkele Zuid-Afrikaansche stammen het haar groeit in afzonderlijke, op zich zelven staande bundels, die elk den omtrek hebben eener erwt. Het is opmerkelijk, dat het haar bij de Papua's inageljjks in zulke bosjes groeit; in plaats dat het echter kort is, gelijk bij do Zuid-Afrikanen, wordt het bjj hen integendeel zeer lang en heeft dikwijls eene lengte van 50 centimeter. De Papua's zjjn op dit natuurlijke sieraad zeer trotsch en snijden het daarom zelden af; daar het echter, indien zij liet ongekapt lieten, over hunne oogen zou hangen, maken zij liet op verschillende .wjjzen op, maar moestal staat het regthoekig op het hoofd. Nu eens nemen zij eiken bundel haar afzonderlijk en maken er eene krul van. Dan weder kammen zij al het haar regtuit met eene houten kam met vier tanden; daar het zeer hard en stug is, neemt het weldra den vorm aan van een' raagbol, waardoor de schijnbare grootte van het hoofd buitengewoon toeneemt.
Het woord quot;Papuaquot; is inderdaad van deze eigenaardigheid van het haar afgeleid. Het woord quot;gekruldquot; of quot;gekroesdquot; beteekent in hot Maleisch Upua-j)ii(iquot; hetwelk gemakkelijk zamengetrokken wordt tot quot;ixi-puaquot;. Zelfs het haar op het aangezigten dat op de borst der mannen groeit in dergelijke afzonderlijke plekken; in het laatste geval staan deze echter verder uiteen, dan op het hoofd of het gelaat.
NIEUW-GUINEA.
l)c Papua's zijn zeer donker chocolaad-kleurig, soms naar zwart zweemende; deze kleur liecf't echter niets van liet donkere, glinsterende zwart der neger». Hunne gelaatstrekken zijn grof en vrij goed van vorm, ofschoon de neusvleugels zeer breed en de lippen dik zjjn. De neus is echter niet plat, gelijk bij den neger, maar steekt vooruit en is tamelijk gebogen; hij gaat zoo ver naar benedon, dat hij, als men hen uen fare''' ziot, nagenoeg komt tot aan do bovenlip. Do inboorlingen schijnen doze eigenaardigheid zeer goed opgemerkt te hebben en geven haar in hunne snijwerken terug.
Ofschoon zij in hun geheel een schoon ras zijn, vindt men verscheidenheden onder de verschillende stammen; men kan deze in de groote en kleine stammen verdeden. De eersten hebben een' krachtigen ligchaamsbouw, maar zijn opmerkelijker voor hunne kracht dan voor de symmetrie van do verschillende deden des ligchaams; zij hebben bijv. breede schouders en eene goed ontwikkelde borst, maar boenen die niet aan do kracht van het bovenligchaam geëvenredigd zijn.
Hun karakter is zoor verschillend goteekond; sommige reizigers beschrijven hen als zachtaardig en gastvrij, terwijl anderen hen uitkrijten voor woest en verraderlijk. Achterdochtig tegenover vreemdelingen zijn zij voorzeker en hebben hiervoor ook wel reden, daar zij dikwijls veel geleden hebben van de schepen, die hunne kusten bezochten. Ecu misverstand kan tusschen wilden en beschaafden ligteljjk ontstaan, vooral als do een do taal van don ander niet verstaat. Een voorbeeld hiervan wordt medegedeeld door Earle, in zijn uitstekend werk over do oorspronkelijke rassen van den indisdien archipel. Luitenant Modera, een Nederlandsch zee-officier, ging mot eenige hoeren in de scheepssloep, met bet voornemen om aan den oever van Dourga-straat, tusschen Frederik Hendrik-eiland en het vaste land, aan wal te gaan.
quot;Toen do boot hen tot op een geweerschot afstands genaderd was, begonnen do inboorlingen, die met bogen, pijlen en lansen gewapend waren, zonderlinge bewegingen en gebaren te maken met armen en boenen. De tolk riep hun toe in een taal, zanum-gesteld uit die welke op Coram wordt gesproken en oen dialckt van een' stam der Papua's, die een weinig noordelijker woonde; zijne woorden waren voor hen echter klaarblijkelijk onverstaanbaar, daar zjj alleen met luide en woeste kreten antwoordden. Wij trachtten hen lang te vergeefs door teekenen over te halen hunne wapenen af to loggen, totdat eindelijk een hunner er toe overging en zijn voorbeeld door do anderen gevolgd werd, waarop wij insgelijks onze wapenen aflegden, ofschoon wij zo bij de hand hielden.
quot;Wij naderden elkander toen langzaam, en de tolk, zijne hand in zee stekende, liet ten toeken onzer vreedzame bedoelingen een weinig water op zijn hoofd loopen. Deze gewoonte schjjnt bij de Papua's algemeen te zijn en in de meeste gevallen kan men, als dit stilzwijgende contract gesloten is, op hen vertrouwen.
quot;Zij schenen dit te begrijpen, want twee hunner deden onmiddellijk hetzelfde, waarop de tolk in het ondiepe water sprong en naar hen toe ging, met eenige spiegels en snoeren, die met luid gelach en gillen door hen werden aangenomen. Zij begonnen nu in het water te dansen, waaraan de tolk moest deelnemen; het gezelschap werd weldra vermeerderd door andere inboorlingen uit de bosschen, die door de geschenken werden aangetrokken. Hugenholtz sprong insgelijks in het water en voegde zich bij de dansers; weldra werden zij zoo vriendschappelijk, dat zij digt bij de boot kwamen, terwijl enkden zich inderdaad lieten overhalen er in te klimmen.quot;
Hun vertrouwen nam meer en meer toe, en zij begonnen met hunne bezoekers ruilhandel te drijven; zij verruilden hunne sieraden en zelfs hunne wapenen tegen koralen, spiegels en klcedingatoffen. Zjj waren zeer nieuwsgierig naar dc vreemde voorwerpen die zjj in de boot zagen, en ofschoon zij alles onderzochten en in de handen namen, deden zjj toch gcenc pogingen om te stelen. Een hunner nam een geladen pistool op, maar logde het dadelijk weer neer, toen do eigenaar zeide dat het taboe was. Ongelukkig had er toon oen misverstand plaats, waardoor allo vriendschappelijke gevoelens, die zij haddon te kennen gegeven, in rook verdwenen.
quot;Terwijl dit alles geschiedde, trokken zij do boot — zoo zjj dachten onopgemerkt — naar de beek, hetwelk ons deed besluiten om te koeren, daar onze voorraad geschenken was uitgeput, en er goene mogelijkheid scheen te zijn een' hunner over te halen, met
234
NTEUW-GUINEA.
ons naar boord tc gaan. Een oogonblik tc voren had ]5oors eencn J'apua versierd met een snoer koralen, waarop dpzc, nadat hij liet ontvangen had, naar een paar zijner landslieden ging, die op cenigen afstand stonden met de wapenen, die zij hadden afgelegd, maar langzamerhand weder opgenomen — iets dat wij wel gezien hadden, maar waarop wij, bjj de onderlinge blijken van vertrouwen, niet veel acht hadden geslagen.
quot;Op het oogenblik toen wij do boot afzetten legde een man oenen pijl op zijn' boog en mikte op 15oer8, die voorop do boot zat, waarop deze bukte om zijn geweer te krijgen; voordat hij dit echter doen kon had hij den pijl evenwel reeds ontvangen in zijne regterdij, waardoor hij omver viel, uitroepende: '•Vuur! vuur! ik ben getroffen.quot; liet bevel was naauweljjks gegeven of elk had zijne wapenen (die, zoo als gezegd is, in gereedheid waren gehouden) in de hand, en eeno volle laag Joeg de inboorlingen, als eenden zwemmende en duikende, op do vlugt.
quot;Voordat zjj op don loop gingen, schoten zjj echter nog eenigo pijlen op ons volk af; een pijl trof Hugenholtz in de regterknie en oen tweede eenen matroos in het been, terwijl een derde den hoed van oenen matroos doorboorde en er in bleef stoken. Door het laatste schot werd een' Javaan don zakdoek van het hoofd geschoten, zonder dat hij echter verwond werd.quot;
Bij deze ongelukkige schermutseling werden drie inboorlingen ernstig gewond, zoo niet gedood, liet geheel was, volgens Earle, een misverstand on goon opzettelijk verraad. Toen zij zagen dat de sloop naar het schip werd geroeid, met 4 hunner med-gezellen aan boord, dachten zij waarschijnlijk, dat deze als gevangenen worden weggevoerd, zooals op hunne kusten zoo dikwijls door de slavenhandelaars geschied was. Men kon niet verwachten, dat zjj den eenen Blanke van den anderen zouden kunnen onderscheiden; klaarblijkelijk hielden zij de Hollandsche zeelieden voor slavenhandelaars, gekomen om hen in het schip te lokken, van waar zij niet terug konden komen.
De stammen van dit gedeelte der kust zijn juist geene aangename staaltjes van het ras der Papua's. Zij hebben naauweljjks de middelbare lengte en zjjn ligt gebouwd. Hunne huid is bepaald zwart en zij versieren hun ligchaam met rooden oker; zjj voorzien hiermede vooral hun aangezigt, hetwelk zjj zoo rood maken als zjj slechts eenigzins kunnen. Hun haar, dat zij op verschillende wijzen dragen, is gitzwart. Do meeste mannen vlechten het in een aantal tressen, die hun tot nagenoeg op de schouders hangen; anderen maken daarentegen van al hun haar twee staarten, terwijl men er verscheidenen zag met een zonderling kapsel van biezen, wier einden stevig in het haar waren vastgevlochten. Het is een smerig volkje, zeer onderworpen aan huidziekten, waardoor zij er zeer terugstootend uitzien.
De mannen dragen gcene kleederen, maar daarentegen vele sieraden. Zij hebben meestal oen' gordel aan van gevlochten bladeren of biezen; hij is gewoonlijk 15 centimeter breed en zoo lang, dat de einden, als hij van achteren is vastgebonden, nog ISO a 40 centimeter naar beneden hangen. Sommigen versieren dezen gordel met eene groote witte schelp, die juist in het midden zit. Allen dragen oorringen van gevlochten rottan, halssnoeren en armbanden. Sommigen hunner droegen oenen zeer fraaijen armband, die verscheidene centimeters breed was. Hij was vervaardigd van gevlochten rottan on sloot zoo stevig om den arm, dat de inboorling, als hjj hem af wilde doen om hem to verkoopen, eerst zijnen arm met klei moest insmeren en er hem door een ander over laten trekken.
Hunne voornaamste wapenen zijn bogen, pijlen en speren; de laatste zijn somwijlen voorzien van do lange en puntige klaauwen van den boom-kangaroe.
De vlugheid dezer Papua's is werkelijk verbazend. Langs de oevers van het water groejjen brecde gordels van mangrove-boomen, die zich, bijna zonder eenige open ruimte, mijlen ver uitstrekken. De bodem bestaat uit eeno dikke, diepe en zachte klei, waaruit do mangrove-wortels in zulk eeno hoeveelheid ontspruiten, dat men er, zelfs bij laag water, niet zou kunnen doorkomen zonder onophoudelijk de bijl te go-bruiken; bjj hoog water is allo passage volstrekt onmogelijk.
Daar de inboorlingen, die eigenlijk grootendeels te water leven, dezen gordel van boomen meermalen daags dwars over moeten steken om van do kano's in hunne hnizen te
235
NIEUW-GUINEA.
komen en vice verso, doen zij dit bij verkiezing over de bovenste takken; over deze loopen en springen zij, door aanhoudende oefening van hunne kindsheid af, even gemakkelijk als apen. Er is eigenlijk in deze wijze om zich te verplaatsen niets buitengewoons; een Europeaan leert het ook binnen korten tijd, ofschoon hjj nimmer kan hopen dit met dezelfde bevalligheid en hetzelfde gemak te doen als de naakte Wilden. Op sommige plaatsen groeijen de mangrove-boomen zoo digt bijeen, dat het uiterst gemakkelijk is er over heen te loopen. Earle verhaalt, dat hij eens op deze wijze een troep mariniers, met geschouderd geweer, in gelid, door een mangrove-moeras zag gaan.
Door van kind af mot do boomon zoo vertrouwelijk geweest te zijn, merken zij een' boom aan als eene natuurlijke vesting; zoodra dan ook onderzoekers hunne dorpen naderden, gingen de inboorlingen altijd op de vlugt, do boomon beklimmende die
hunne dorpen omringden. . , .. , ,
Hoe wild en onbeschaafd de Papua s van Dourga-straat ook mogen zijn, toen toonen zij eenige kennis te bezitten van sommige genietingen der beschaving; zij zijn bijv. buitengewoon verzot op tabak, de eenige weelde die de hoogste en laagste menschenrassen niet elkander gemeen hebben.
Sommige reizigers hebben verhaald, dat do Papua's menschenetcrs zijn; zeker is het, dat zij door hunne houding dikwijls tot de bevestiging dezer meening hebben
aanleiding gegeven. .. .. i •• i „
De Papua's van Dourga-straat zijn uitstekende bootslieden; zij roeijen bijzonclei handig en krachtig. Zij doen dit altijd staande, iets waardoor zij welhgt meer kracht kunnen uitoefenen, maar stellig ten koste hunner spieren. De voornaamste reden, die zij voor deze wijze van doen opgeven, is dat zij de schildpadden beter kunnen
236
NIEUW-GUINEA.
zien dan wanneer zij zaten, en zij deze dieren ook beter kunnen nagaan als zij, na verwond te zijn, wegduiken in de diepte.
Indien wij ons langs de kust van Nieuw-Gruinea van Dourga-straat noordwaarts begeven, komen wij aan do Outanata-rivier, aan wier mond een volksstam woont, aanmerkelijk verschillende van de zoo even beschreven inboorlingen. Het zijn veel schooner en grooter lieden dan die van Dourga-straat; sedert den tijd dat kapitein Cook hen bezocht, schijnen zij vele gewoonten onveranderd te hebben behouden. Hunne huid is zeer donker bruin met een ecnigzins blaauwen weerschijn; men zegt dat zij zich met eene aromatieke zelfstandigheid inwrijven, waardoor zij eenen aangenamen geur verspreiden.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat de blaauwachtige glans hunner huid veroorzaakt wordt door dezelfde welriekende zelfstandigheid. Earle meent, dat het de bast is van een boom, de quot;rosamalaquot; genaamd. Men neemt de blaauwe tint nimmer waar bij hunne slaven, eene omstandigheid die aan de veronderstelling van Earle nog meer kracht geeft.
Hunne gelaatstrekken zijn grof; vooral zijn do mond groot en de lippen dik. De gewoonte om hunne tanden tot eene scherpe punt af te vijlen heerscht bij dezen stam, maar niet algemeen. Hunne oogeu zijn klein en het middenschot van den neus is altijd doorboord, om er een stuk been, den tand van een wild zwijn of een dergelijk sieraad in te dragen. Zij hebben dik haar, hetwelk zij vlechten van het voorhoofd naar de kruin.
De mannen dragen bijna in het geheel geene kleeding; velen hunner zijn volkomen naakt en geen enkele draagt moer dan een klein stuk boombast of een strook ruwe stof, die óf van kokosnoot-vezelen óf van gespleten bamboe vervaardigd is. Zij houden echter buitengewoon veel van versierselen en hebben al do voorliefde van Wilden om hun ligchaam te tatoueeren of liever te scarrificeren; dit wordt gedaan op eene wijze, die den opmerker de manier herinnert, waarop dit bjj de Australiërs geschiedt. De likteekens der insnijdingen steken boven de huid een vinger dik uit; de inboorlingen zeggen dat deze uitwerking wordt teweeg gebragt door de huid diep in te snijden en dan hitte op de wonden aan te brengen. Enkelringen, armbanden en dergelijke sieraden bij Wilden in gebruik zijn zeer algemeen; iemand die geen stukje kleeding draagt zoo groot als een duim, verheft zich met trotschheid op zijn halssnoer van wilde-zwijns-tanden, zijne .armbanden van gevlochten rottan en zijn puntigen biezen hoed.
De vrouwen dragen altijd eenige kleeding, hoe weinig dan ook; het bezit alleen van eenig kleedingstuk wordt conventioneel als voldoende beschouwd. Zij dragen alleen eene smalle schort, omtrent 20 centimeter in het vierkant en vervaardigd van kokosnoot-vezelen.
Het is merkwaardigquot; dat dit volk dezelfde gewoonte heeft als de nu uitgestorven bewoners van Tasmanië, namelijk de pas geboren kinderen in het zand te plaatsen. Als de moeder naar haar werk gaat, draagt zij het kind bij zich in eene soort van draagband van bladeren of boombast.
De wijze van bouwen der Outanata's is oneindig beter dan die hunner broeders van Dourga-straat. Een hunner woningen, beschreven door Modera, was minstens 30 meter lang, ofschoon zij slechts l'/j meter hoog en 2 breed was, zoodat een man er niet regtop in kon staan. In dit zonderlinge gebouw waren 19 deuren; men hield het dan ook in het eerst ten onregte voor eene rij afzonderlijke hutten. De vloer is bedekt met wit zand en de bewoners zitten gewoonlijk op matten. Elke deur schijnt aan eene enkele familie te behooren; bij do deuren vond men de verschillende stookplaatsen. Over hot dak hing oen vischnet in de zon te droogen, terwijl er onder oen aantal wapenen hingen.
Dit huis was in weinige dagen door do vrouwen en meisjes gebouwd en was geplaatst naast een veel grooter gebouw, hetwelk op palen stond.
De wapenen der Outanata's zjjn speren en knodson, benevens do gewone pijl eu boog, die het voornaamste Polynesische wapen zijn.
De bogen zijn omtrent 1% meter lang; zij hebben koorden van bamboe en somtijds van rottan. De pijion hebben eene lengte van rijkelijk 1 meter; zij zijn van riet,
DKKL II. IC
waaraan con stuk hard hout, gewoonlijk van don hotel-boom, bevestigd is. Deze punten zijn meestal zooi' eenvoudig; het hout wordt tot een scherpe punt afgeschrapt en in het vuur gehard; tie meer uitvoerig bewerkte hebben weerhaken en bovendien eone beenen punt. De tanden van den zaagviseh worden dikwjjls tot dit doel gebezigd; enkele pijlen hebben eene spits van een' kangaroe-klaauw gemaakt, evenals wij reeds bij de beschrijving van do speren der bewoners van Dourga-straat vermeld hebben.
Behalve deze wapenen dragen do inboorlingen nog eone soort van bijl, bestaande uit oen' scherpen steen, aan een houten handvatsel bevestigd; deze moot men echter moer beschouwen als een stuk gereedschap dan als oen wapen, ofschoon het ook als zoodanig dienst kan doen. Met dit eenvoudige werktuig hakken do Outanata's de boonion om, maken er kano's van en gebruiken het voor alle timmermanswerk bij het bouwen hunner woningen.
Het merkwaardigste gedeelte der uitrusting van een' Outanata is echtereen werktuig hetwelk vroegere reizigers zeer in verlegenheid bragt; zij verkeerden er door in do meening, dat do inboorlingen bekend waren met vuurwapenen. Kapitein Cook, die Nieuw-Guinea in 1770 bezociit, verhaalt dat zoodra hij aan wal gekomen was en zjjne
boot verlaten had, drie inboorlingen, of quot;Indianenquot;, zooals hij hen noemt, uit het bosch kwamen en dat een hunner iets uit zijne hand wierp dat quot;op hem aanvloog en eveneens brandde als buskruid; het gaf echter geen slag. Do twee anderen wierpen hunne speren af op do reizigers, die tot zelfverdediging verpligt waren van hunne geweren gebruik to maken.
Daar zjj niet handgemeen wilden worden, trokken zij weder naar hunne boot terug on bereikten haar juist bijtijds, daar de inboorlingen zich in groot aantal begonnen to vertoonen. quot;Zoodra wij aan boord waren, roeiden wij regt tegon hen over; hun aantal bleek toen to zijn tusschen do GO en 100. Wij konden ze nu op ons gemak beschouwen. Zij hadden ongeveer hetzelfde voorkomen als do Nieuw-Hollanders, waren omtrent van dezelfde lengte en droegen het haar kort afgesneden. Evenals zij waren zjj moedernaakt, maar wij meenden dat hunne huidkleur niet zoo donker was, hetwelk misschien evenwel enkel hot gevolg was dat zjj een weinig minder smerig waren.
238
quot;Al dien tijd hieven zij uitdagende kroten aan en vuurden mot drieën of vieren tegelijk. Wat dit vuren was en waarvoor hot moest dienen, konden wij niet begrijpen. Zij die liet doden hadden in hunne handen een stuk hout — welligt een hoi riet hetwelk zij zijwaarts van zich afhielden, waarna wij oogenblikkeljjk vuur en rook zagen, evenals die van een geweer en even kort van duur. Dit zonderlinge vorschjjnsel was ook van het schip waargenomen on do misleiding was zoo groot, dat de bemanning van hot schip dacht, dat de Wilden van vuurwapenen voorzien waren; wij zouden liet in do boot oven goed gedacht hebben, indien wij niet zoo digt bij geweest waren dat wij den slag haddon moeten hooren.quot;
De lezer zal zonder twjjfel hebben opgemerkt, dat de reizigers zoo gewoon waren rook in verband te brengen mot vuur, dat zij zich verbeeldden uit hot vreemde wapen zoowel vuur als rook te hebben zien komen. Vele jaren later heeft Modora or ocnige gezien en in handen gehad: hij bevond dat hot buizen waren van bamboe, gevuld met een moiiffsel van zand en houtasch, dat als eeno rookkolom uit de buis geslingerd kon worden.
Sommigen hebben gemeend, dat de inboorlingen deze buizen gebruikten als eone nabootsing van geweren, maar de tolken waren van oordeel dat zij gebezigd worden als signalen en dat de rigting van de stofwolk de meening te kennen gaf van don persoon die baar wierp. Anderen zeggen dat het werkelijk wapenen zijn die dienon moeten om hunne tegenpartij te verblinden, door haar zand in de oogen te werpen. Deze veronderstelling mist echter alle waarschijnlijkheid, omdat uit do andere wapenen dor Outanatn's blijkt, dat zij niet, ills de Nieuw-Zeolanders, man tegen man vechten. Jlot is derhalve zeer mogelijk dat do meening der tolken de ware was; zij wordt nog versteikt door hot feit dat de inboorlingen van Australië, zooals wij reeds beschreven hebben, tot hetzelfde doel rook bezigen.
Do kano's der Outanata's zijn dikwijls zeer groot, 15 a 20 meter lang. Ofschoon zij in evenredigheid harer lengte vrij smal zijn, kunnen zij toch een aantal lieden bevatten. Zij zijn fraai gesneden en beschilderd; de beide einden zijn plat en brood. De roejjers gebruiken hunne roeispanen staande; deze moeten derhalve eene aanmerkelijke lengte hebben. Zij hebben lange handvatsels en hot breedo einde is ovaal en ligt uitgehold. Do smalheid dezer kano's bevestigt de meening van verscheidene reizigers, dat de Outanata's eigenlijk een stam zijn die meer binnen in het land te huis behoort, de rivier komt afzakken en weer landwaarts intrekt, als het doel van hunnen togt bereikt is.
Zij schijnen minder wantrouwend te zijn dan de inboorlingen van Doiirga-straat; zjj zien er dan ook niet tegen op Europeanen to ontmoeten en hetgeen zjj zelven vervaardigen te ruilen tegen kleeding-stoffen, mossen on glazen flessehen. Deze laatste zijn altijd voor do Polynesische Wildon geliefde artikelen van ruilhandel; als zij heel zijn go-bruiken zjj ze om vloeistoffen in te doen, on wanneer zjj ongelukkig breken, bezigen zjj de stukken als messen, lancetten, speer- en pijlpunten, enz. Modora beschrijft eone hunner Hotilles als eene volmaakte kermis; de booten lagen naast elkander en waren vol inboorlingen, beladen met artikelen om te ruilen.
Hierin verschillende van hunne landslieden van Dourga straat, hadden de Outanata's er niets tegen om aan boord der Europeesche schepen te komen en do vaartuigen in groeten getale te bezoeken. Zelfs hun voornaamste opperhoofd kwam dikwijls aan boord. De eerste keer dat hij dit deed verbloemde hij zijnen rang; naderhand maakte hij zich echter bekend en kwam toen vrjjmoodig in zijne eigene waardigheid en rang aan boord. Gemakshalve noemde hij zich Abrauw d. i. Abraham, onder welken naam hij tot op een groeten afstand bekend was. Hij maakte geene bedenking om naar beneden en in de kajuit van den kapitein te gaan, ofschoon zijne onderdanen in zijne afwezigheid niet op hun gemak waren; zjj riepen zijn' naam zoo onophoudeljjk, dat hij verpligt was nu en dan zijn hoofd uit het kajuit-venster te steken. Hij had geheel en al de koninklijke gaaf om geene ■ verwondering of verbazing bij al hetgeen hij zag te laten blijken; met de grootste kalmte en schijnbare onverschilligheid beschouwde hij alles, het afschieten van vuurwapenen, hot tikken van een horologe en meer dergeljjke wondoren. Iljj gaf evenwel een weinig meer belangstelling te kennen in de schiet-
239
16*
oefeningen met het geweer, waarvoor men eenige flesschen van de ra liet slingeren; of hij echter getrotfen werd door de juistheid van het mikken, dan wel door de nut-telooze vernieling van zulke kostbare Hesschen, is niet uitgemaakt.
Hij scheen zijne plaats als opperhoofd ten volle waardig te zijn en wilde gaarne eene Europeesche nederzetting vestigen aan den mond der Outanata-rivior. Ongelukkig echter lag er dwars voor de rivier, dat een prachtige, breede stroom was, eene zandbank, die belette dat zelfs vaartuigen van zeer weinig diepgang er anders dan bij hoog water konden binnenkomen. Het volk was in hot algemeen verbazend eerlijk, en had volstrekt niets van die diefachtigheid, die het bezoek van vele wilde stammen zoo lastig en onaangenaam maakt. Zij bragten zelfs voorwerpen aan boord terug, die toevallig aan wal waren achtergelaten. Dat zij in vele opzigten zooveel hooger staan hebben zij waarschijnlijk voor een groot deel te danken aan hunne betrekking met de Maleische Mohamedanen, die als handelaars Nieuw-Guinea dikwerf bezoeken.
240
DE A1F0EHEN OF IIAHAKORA'S. — VKRSCIIII.I.KNDK VKRHALKN OMTRENT HEN IN OMLOOP. — HUN REGERINGSVORM. — EEN AI.FOERSCH HOF VAM ECHTSCHEIDING, — HET VANGEN VAN TREI'ANG. — VERNIELING VAN EIGENDOM. — BKGRAFENIS-PIjKGTIGHEDEN. - STAMMEN VAN I)E ZUIDOOST-KUST. — EEN VREEMDE TROMMELAAR. — KI.EKDING KN SIERADEN. — HET TATOUEEREN. — DE GALA-HOK. — OPMAKEN VAN HET HAAR.— VOORTREFFELIJKHEID HUNNER KANO'S. — ÏEN UITSTEKEND ZEIL. — HOE ZIJ EEN LEK STOPPEN. — HET LIEVBLINGS-VARKEN. — WIJZE VAN UOUWÏN. — BESCHERMINO TEGEN ONGEDIERTE. — DE HUIZEN VAN
REDSCAR-DAAI. — VREES VOOR STAAL. - STAMMEN DER NOORDWEST-KUST. — HUNNE KANo's. — WIJZE
VAN VIS8CIISN. - WATER-HUIZEN. — HE REGERINGSVORM. — BENOEMING VAN EEN NIEUW OPPERHOOFD. —
BENE NIEUW-QUINEESCHE BRUILOFT. — BE quot;KARWAIiquot; OF GOD VAN HET HUISHOUDEN. — DE KRIJOS-DANS.— n.EGTIGHEDEN BIJ DE BEGRAFENIS.
Wu moeten hier eeno kleine ruimte wijden aan sommige stammen, die verschillende namen dragen; zij worden Harafora's, Alfoura's of Alfoeren genoemd, en veie ethno-logen veronderstellen dat zij een afzonderlijk ras zijn, hetwelk in Nieuw-Guinea en op de omringende eilanden woont, maar van de overige inwoners evenveel verschilt als de Bosjesman in Zuid-Afrika van den Kaffer.
Deze theorie is tegenwoordig echter gebleken onhoudbaar te zijn, zoodat men nu weet dat de naam Alfoeren door de stammen van do kust gegeven wordt aan die, welke het binnenland bewonen. Het woord heeft eenen Portugeeschen oorsprong en deze naam wordt, volgens Earle, gegeven aan de bergbewoners, evenals de Spanjaarden de oorspronkelijke bewoners van Amerika quot;Indianenquot;, en de Mohamedaansche bewoners van Salee en Mindano quot;Morosquot; of ttMoorenquot; noemden.
De inecsto berigten die wij omtrent de Alfoeren hebben ontvangen, kunnen in het geheel niet vertrouwd worden. Zij zijn beschreven als bijzonder walgelijk en afschuwwekkend, wreed, somber, wonende in de diepten der bosscben en vermoordende alle vreemdelingen die zij ontmoeten. Hun naam is inderdaad nog slechter dan die der Andamaners. Het is echter uitgemaakt, dat deze slechte berigten afkomstig zijn of waren van de stammen aan de kust, die er bijzonder veel tegen hebben, vreemdelingen in het binnenland te laten doordringen.
De reden hiervan springt in het oog. De bezoeken der handelaars worden op hoogen prijs geschat; zij brengen alle gereedschappen, wapenen en sieraden mede, die den rijkdom van den Wilde uitmaken. Daar zij dit alles nu geruild hebben tegen artikelen, die voor hen zeiven betrekkelijk geene waarde hebben, kunnen zij hun overvloed met eene buitengewone winst aan de binnenslands wonende Alfoeren verkoopen. Indien men derhalve de Blanken bet land in liet trekken en regtstreeks met de inboorlingen handel drijven, zou de eigene voordeelige handel in het zand liggen.
Voor zooveel men met zekerheid weet, zijn de Alfoeren ongeveer in denzelfden toestand als de Outanata's waren voordat zij door bandelaars werden bezocht. Zij die men te zien kreeg waren merkwaardig om hun dom uitzigt, hunne weinige spraakzaamheid en eene langzaamheid in hunne bewegingen, die men bij de Outanata's niet waarnam. Daar zij echter slaven waren, is het meer dan waarschijnlijk dat deze karaktertrekken alleen een gevolg waren der slavernij.
NIEUW-GUINEA.
Later deed men enkele ontdekkingen onder de Alfoeren, waardoor do verhalen der kust-stammen te eencnmale werden weersproken. Ruw in hunne manieren zijn zij voorzeker, en indien zij afkeer krijgen van een vreemdeling, of' deze bij ongeluk een hunner vooroordeelen kwetst, jagen zij hem met meer spoed dan beleefdheid uit hun distrikt; zjj dragen echter zorg hem persoonlijk geen letsel te doen en onthouden zidi ook van het in beslag nemen van zijn eigendom.
Voor zooveel men met zekerheid kan opmaken uit dc weinige gemeenschap die men met deze stammen heeft kunnen houden, hebben zjj gecne geregelde regering; dc oudsten beslissen hunne geschillen en in hun oordeel wordt berust, liet is een cerljjk slag van volk; zjj hebben de grootste achting voor het regt van eigendom en zijn in dit opzigt zoo naauwgezet, dat indien iemand het huis van een' afwezige binnentreedt, hij tot verantwoording wordt geroepen en eene boete aan den eigenaar van het huis moet betalen.
Een zonderling voorbeeld hiervan wordt medegedeeld door Kolff. Een man ging uit in zijne kano om te visschen, met het voornemen om binnen eene week terug te keeren; hij werd echter door tegenwind opgehouden en ver van de kust gedreven, zoodat hij twee maanden wegbleef. Ongelukkig had hjj slechts voorraad voor eene week achtergelaten; zijne vrouw, zonder voedsel zijnde, vroeg dus een' buurman het haar te verschaffen. Deze deed dit dag aan dag; van den man hoorde men niets; de vrouw gaf hare genegenheid en zich zelve aan den buurman die haar had bijgestaan, en het paar trok naar een ander eiland.
Na twee maanden keerde de echtgenoot weer; zjjne vrouw niet vindende vroeg hjj haar terug aan hare broeders, die verpligt waren haar weder te voorschijn te brengen. Zij gingen op togt om het schuldige paar op te zoeken, vonden het en bragten hot naar huis; de beleedigde eclitgenoot eisente eene belangrijke som als boete. De man zei de, dat hij bij geene mogelijkheid zulk een som kon bij elkander krijgen, al werkte hij ook zijn leven lang. üe zaak werd eindelijk gebragt voor de oudsten; deze beslisten dat de man verkeerd had gehandeld met zijne vrouw zoo slecht voorzien achter te laten, en dat, indien hij haar beter verzorgd had, de kennismaking tusschon haar en haren minnaar waarschijnlijk niet zou hebben plaats gevonden. Hun vonnis was. dat dc? laatste eene kleine boete moest betalen en zjj raadden den echtgenoot tevens aan, genoeg voorraad te huis te laten, als hij de volgende keer uit visschen ging.
Het voornaamste doel waarvoor do inboorlingen deze togten maken, is do tropang (Holothuria), waarnaar in China groote vraag is, en die door de handelaars van de inboorlingen voor de Chineesche markt gekocht wordt. Het is gewoonlijk do trepang, die den man eene vrouw bezorgt. Evenals bij de meeste wilde stammen, kan ook hier eene vrouw nllecn gekocht worden, zoodat dochters voor hare ouders even veel waarde hebben als zonen. Bij de Alfoeren moeten dc huwelijksgeschenken altijd bestaan uit vreemde zaken van waarde, zooals olifants-tanden, Chineesche schotels, stoffen voor klecding en dergelijke voorwerpen. Deze verkrijgt men door trepang met de handelaars te ruilen.
Hoeft derhalve oen jongman behoefte aan eene vrouw, en is de prijs dien hij den vader moet betalen bepaald, dan gaat hjj voor een jaar op do vischvangst. Hij neemt eene kano en trekt van eiland tot eiland, zooveel trepang vangende als hjj kan, terwijl hij ze bedelt bjj allen die hjj bezoekt. Als liet jaar om is, keert hjj naar huis terug; hjj weet dat door do taboe-wet zijn huis en bezittingen volkomen onaangeroerd zijn gebleven en gaat nu naar den vader van het meisje met de goederen die hij heeft bijeengegaard. Zelden gebeurt hot, dat hij don geheolen prijs ineens kan voldoen, maar meestal mag hjj het ontbrekende betalen in termijnen.
Eigendommen kan men, tengevolge eener eigenaardige gewoonte, niet erven.
Zoodra iemand sterft, komen zjjne nabestaanden bjjeen, verzamelen al zjjne bezittingen, verbreken ze en werpen de stukken weg. Zelfs do kostbare koperen quot;gong'squot; worden op deze wijze vernield; de achtergeblevenen verbeelden zich dat niemand iets mag gebruiken van 't geen aan den overledene heeft toebehoort. In den omtrek van dorpen, die langen tijd bestaan hebben, vindt men groote hoopen gebroken porselein, ivoor en metaal, waaruit blijkt dat aldaar vele sterfgevallen moeten hebben plaats gehad.
242
NIEUW-GIJ] NEA.
üe overige bcgralenis-plogtiglioden zijn zeer nondcriing en verdienen eene kurte beschrijving.
Als liet zeker is dat iemand dood is, wordt aan al do betrekkingen van don overledene berigt gezonden; dezen zijn dikwijls wijd en zijd verspreid, zoodat gewoonlijk verscheidene dagen veiiocpen eer zjj allen bijeen kunnon zijn. liet lijk wordt gedurende dien tijd besprenkeld niet kalk om do ontbinding zoo lang mogelijk tegen te gaan; om den stank to verminderen, brandt men in het huis welriekende harsen. Als de familieleden aankomen, gaan zij in het huis en beginnen te drinken. Voordat de kooplieden hen van arak voorzagen, hadden zjj een' gegisten drank, dien zij zelvon uit vruchten vervaardigen. Zij bieden den overledene altijd van alles een gedeelte aan; zij steken een weinig voedsel en gieten eenige droppels vocht in den gevoclloozen mond. Al dien tijd uiten do vrouwen luide wecklagten, gongs worden geslagen en een oorverdoovend loven gemaakt, totdat het oogenblik der begrafenis daar is.
Als alle nabestaanden bijoen zijn, wordt er eene baar gemaakt en bedekt met eene of andere stof, welker kwaliteit ca kwantiteit afhankelijk is van den rijkdom van den afgestorvene, ilct lijk wordt dan naar buiten voor het huis gebragt en in een zittende houding togen een post geplaatst. Hierop verzamelen zich allo dorpelingen en heeft er een groot feestmaal plaats; ook na wordt, evenals vroeger, een gedeelte van alles aan den overledene aangeboden. Ziende dat hjj, niettegenstaande allen aandrang zijner vrienden en nabestaanden, niets wil eten of drinken, wordt het lijk in het bosdi gedragen en gelogd op een plat, hetwelk op 4 palen is opgerigt.
Dit gedaan zijnde wordt do slotplegtigheid overgelaten aan do vrouwen. Zij ontdoen zich van al hare kloederen cn planten dan naast het plat eon jong boompje; deze plegtigheid heet quot;het wegwerpen van het ligchaamquot;; zij wordt beschouwd als een symbool, dat de overledene met zijn ligchaam heeft afgedaan en het van zich geworpen.
Indien wij van Niouw-Guinoa meer oostwaarts trekken, ontmoeten wij eenige belangwekkende volksstammen, die Bruiners-eiland en de nabijgelegen eilanden bewonen. Zij liggen op omtrent 10045 zuider-breedte en 150023 ooster-lengte.
Daar zij wonen op een aantal kleine eilanden, waarvan het grootste naauwehjks 3 Engelsche mijlen breed is, brengen de inboorlingen van zelf een groot deel huns levens door op zee en gaan in hunne uitstekend gebouwde vaartuigen van het eene eiland naar het andere. Zij zijn aan het bezoek van schepen gewoon en gaan stoutmoedig onder zeil om ze te ontmoeten; wapenen nemen zij alleen mede om te ver-koopen en zij stellen in hunne bezoekers het grootste vertrouwen.
Een dezer inboorlingen vermaakte de bemanning van oen schip eens zeer, door zijne nabootsing van den scheeps-tamboer. De oen of ander gaf hem eene groote blikken kan, die hij, als een muzijkaal genie, onmiddellijk in eene trom veranderde. Eerst sloeg hij er eenvoudig op met de vingers; toen do tamboer echter zijn instrument begon te bespelen, sloeg do man hom oenigen tijd gade en begon hem toon op de belagchehjksto wijze na te doen; zijne bokkesprongen en de gozigten die hij trok waren allerbespotteljjkst en deden ieder in lagchcn uitbarsten. De uitwerking dezer grap werd nog verhoogd door de wijze waarop hij zijn gezigt had toegetakeld. Hij had zijne van nature donkere gelaatstrekken met houtskool nog zwarter gemaakt, maar boven do wenkbraauwen en langs do onderkaak van de kin tot aan do wangbeenderen eene streep witte verw aangebragt.
Hunne wijze van groeten is voor een vreemdeling vrij belagchelijk; zij bestaat in knijpen. Als zij iemand willen begroeten, knijpen zij do punt van hun neus met vinger en duim der regterhand cn doen hetzelfde met linkerduim en wijsvinger in de maagstreek; zij vergezellen dit zonderlinge en zamengostelde gebaar mot het woord quot;Maga-süka.quot; Deze inboorlingen schijnen zoor gastvrij te zijn, want nadat eenigen hunner aan boord ontvangen en vriendelijk behandeld waren, kwamen zij den volgenden dag terug en bragten eene groote hoeveelheid gekookte yam's mode, waarvoor zij betaling weigerden.
De mannen dragen niets dan eeno smalle strook van een pandanus-blad; do kloeding
243
der vrouwen is echter volkomen gelijk aan ie schorten van riemen van Zuid-Afrika. Zulk eeno schort bestaat uit een aantal zeer smalle strooken van pandamis-blad, di? tot nagenoeg aan de knie reiken. Do meisjes dragen slechts eeno enkele rij dezei strooken, maar do vrouwen verscheidene lagen, waarvan do eene, evenals de strooken van een' japon, een weinig onder do andore uitsteekt. 15ij nat weder wordt do bovenste schort van het midden afgenomen en om den hals vastgebonden, ton einde de schouders te beschutten tegen den regen, die van de Hadstrooken afloopt als van een rieten dak.
Op galadagen dragen zij veel fraaijero rokken. Deze zijn vervaardigd van veel fijnere en smallere bladstrooken dat die welke gewoonlijk gedragen worden; zij worden met verschillende kleuren geverwd. Sommige schorten die M'Gillivray zag waren rood en groen, met ligt gele en zuiver witte bindsels. De bundels waarvan zij waren zamen-gesteld waren uiterst ligt en zacht; zij zagen er uit als zeer fijn getwijnde grashalmen. Verscheidene vrouwen hadden, om haar toilet te volmaken, het aangezigt zwart go-maakt. Ofschoon dit niet strekte om hare schoonheid te verhoogen, werd deze er toch stellig niet door verminderd; hare aangezigten waren toch van nature zoo leeljjk, dat bet zwart, waarmede zij bedekt waren, ze niet leelijker kon maken. De jonge mannen en jongens maakten in dit opzigt mot de vrouwen een groot kontrast, want velen hunner waren merkwaardig om hun goed voorkomen.
De vrouwen scheiden het hoofd-haar gewoonlijk, maar niet altijd, in een groot aantal kleine lokken, die zij ineenvlechten als de draden van een zwabber, terwijl de mannen hun stjjt' en ijzerdraadachtig haar zoo wijd mugelijk uitkammen; zjj bevestigen hierin eon dun stokje, omtrent '/j meter lang, hetwelk van boven versierd is met een pluim en aan hot ondereinde als eene kam in tanden is uitgesneden.
De bewoners van Reds§ar-baai hebben ccne veel uitvoeriger wijze van tatoueeren dan wij hierboven beschreven hebben. Bij dc mannen is het tatoueersel over het algemeen beperkt tot sommige ligchaamsdeelcu, zooals dc borst, do wangen, hot voorhoofd en de armen, en zelfs op deze plaatsen is het niet overvloedig aangebragt. De vrouwen zijn evenwel zoo met blaauwe figuren overdekt, dat er bijna geen deel van haar ligchaam is, hetwelk niet op deze wijze versierd is. Zjj hebben hiervoor verschillende patronen; de gewone type is echter dubbele evenwijdige lijnen, welker tusschenruimten met kleinere figuren of zig-zag-lijnen gevuld zijn. Daar de geheele kleeding der vrouwen bestaat uit den rok van bladstrooken, worden de figuren van het tatoueersel in al haren glans ten toon gespreid.
Hier, in Redsgar-haai, kappen de mannen zich op eene vrij zonderlinge wijze. Zjj scheren het haar boven het voorhoofd omtrent 10 centimeter ver weg; het overige wordt in zijne geheele lengte naar achteren gekamd. Nu wordt er een koord om gebonden, ten einde het zoo digt mogelijk tegen liet hoofd te bevestigen, waardoor omtrent de halve lengte overblijft om in den vorm van een teerkwast gefriseerd te worden, die dan van de kruin omhoog steekt.
Zij die bijzonder veel werk van hun persoonlijk voorkomen maken, voegen hierbij een versiersel, dat eenige gelijkenis heeft op de staarten van de vorige eeuw. Een vrij dikke haarbos wordt z.imengebonden tot ccn langen, regten staart, aan welks eindo een of ander sieraad wordt bevestigd. Jn één geval had een man aan dezen staart eenen bundel honde-tanden gebonden. Dc mond, die reeds van nature groot is, wordt nog meer misvormd door de algemeene gewoonte van het kaauwen van betel-bladeren; de lippen krjjgen hierdoor eene doffe steenroode kleur, terwijl dc geheele mond er uitziet alsof hij gebloed had.
De natuurljjke kleur van het haar is zwart, maar dikwijls ziet men vele verscheidenheden. Somtijds is het geheel zwart, behalve aan de einden, waar het eenen gelen of roodachtigen gloed heeft, en in enkele gevallen is het geheel en al rood. Hoogstwaarschijnlijk is deze kleursverandering geheel kunstmatig, en wordt zij teweeg gebragt door kalkwater, welks gebruik men in vele dcelen van Nieuw-Guinea kent. Zij wier haar geheel en al rood is, hebben het waarschijnlijk eerst kortelings geverwd, terwijl deze bewerking bij hen die slechts roode uiteinden aan de haren hebben, reeds verscheidene maanden geleden heeft plaats gehad. Zij hebben niet veel baard of knevel.
Voor zoover men dit kan beoordeeler, schijnen do vrouwen beter behandeld te
244
v
NIEUW-aUINEA. 245
worden dan gewoonlijk bij de Wilden het geval is; zij schijnen met dc mannen gelijk gesteld te worden. De inboorlingen zijn liefhebbende ouders, zooals bleek uit het feit, dat vaders dikwjjls hunne kinderen medebragten om hun de schepen te laten zien.
2ij zijn gemiddeld vrij klein; weinigen zijn langer dnn l'/j meter. Zij waren zeer vlug, maar niet sterk, gelijk bleek, als zij hunne krachten tegen die van het scheepsvolk beproefden.
Wij hebben reeds gezinspeeld op hunne bekwaamheid als roeijers. Zij bezitten verschillende soorten van kano's; sommige zjjn zoo klein, dat zij met moeite een man kunnen bevatten, terwijl 50 a 60 man in andere gemakkelijk plaats kunnen vinden.
Do meest gebruikelijke kano is die welke quot;catamaranquot; genaamd wordt; zij ia echter meer een vlot dan eene boot. Zij bestaat uit drie, met rottan aan elkander gebonden planken. De man die haar bestuurt, zit, of liever knielt, even achter het midden en stuwt dit eenvoudige vaartuig met groote snelheid voort. Sommige dezer „catamaran'squot; zijn groot genoeg om 10 of 12 personen met eene lading te kunnen dragen. Inplaats dat zij evenwel gemaakt zijn van drie planken, zijn zij vervaardigd van drie groote, naast elkander geplaatste boomstammen, die aan de einden, in het midden en tusschen het midden en de einden stevig met rottan worden bijeengehouden. Zij hebben geen' bijzonderen voor- of achtersteven, maar het middelste blok hout is langer dan de twee andere en steekt aan beide einden uit; het is gewoonlijk ruw gebeeldhouwd en met witte en roode verw beschilderd.
De zee spoelt natuurlijk over deze eenvoudige vaartuigen heen, zoodat de inboorlingen verpligt zijn in het midden eene soort van plat te bouwen, waarop zjj de goederen plaatsen die door het water bedorven zouden kunnen worden.
Op den voorgrond der bovenstaande afbeelding ziet men eene kleine quot;catamaranquot;, en
juist daarachter ccno grootc kano mot gestreken zeil. Do laatste is ongeveer S motor lang. Zij bostaat uit tweo gedeelten, do eigenlijke kano en do loefbalk. Do kano zelve is op eene zoor vreomde wijze gebouwd. Zjj is goliouwen uit een' boomstam en niettegenstaande hare lengte niet broeder dan 50 a CO centimeter. Het zonderlingste van haren bouw is, dat do zijdon, na eerst beneden wijder geworden te zjjn, vanboven to zamon komen, zoodat de ruimte tusscheu do dolboordon naauwolijks 25 contimetor bedraagt, waardoor sleclits juist zoo voel plaats overblijft, dat de mannon hunne boenen in hot vaartuig kunnen stoken. Eene doorsnede van do kano zou zoor voel gelijken op eonc omgekeerde Grioksche Omega, derhalve zoo — -j. Om do dolboordon voor beschadiging te vrijwaren is langs hunne gcheclo lengte een dunne stok gebonden.
Evenals bij de quot;catamaranquot; hebben beide uiteinden der kano donzelfden vorm. ZÜ steken gewoonlijk een eind boven het water uit en zijn gesneden in den vorm van een slange- of schilpadkop en met verw, bundels vederen, schelpen en dergelijke sieraden opgeschikt.
De loefbalk is even lang als do kano, waaraan hij door een aantal dunne balkon bevestigd is. Do wijze waarop do buitenste einden van deze balkon aan den loefbalk bevestigd zijn is zeer zonderling men kan haar beter begrijpen uit de afbeelding dan haar met woorden beschrijven. Evenals aan do einden der kano, hoeft men ook aan die dezer balken den vorm van een slangekop gegeven.
Do inboorlingen loopen van do kano naar den loefbalk; volkomen op hun gemak. Zij gaan dikwijls zitten op de balken waaraan hij bevestigd is om bij sterken wind hot vaartuig in evonwigt to houden. Bjj vele kano's wordt op deze balkon oen ligto vloer gelegd, waardoor de ruimte van het vaartuig aanmerkelijk vermeerderd wordt; oen dergelijk plat, maar kleiner, steekt dan aan do andere zijde der kano uit. Op dit plat staan verscheidene rooijers, die het veol gemakkelijker vinden hunne roeispanen van hier te bewogen, dan uit de naauwe ruimte der kano zelve.
Het zeil is gemaakt van strooken van palmbladeren, dio door elkander gevlochten zijn. Als men het niet gebruikt, wordt liet gestreken en opgerold, om zoo weinig ruimte mogelijk in to nomen; ook do mast kan gestreken worden, evenals bij onze zeilschepen wanneer zij onder eene brug door moeten.
Op dezelfde afbeelding ziet men nog twee andere soorten van Nieuw-Guinoesoho kano's. Deze kano's worden niet in hetzelfde gedeelte van Nieuw-Guinoa aangetroffen, maar, daar de inboorlingen er aanmerkelijke afstanden in afioggen, hebben wij zc op dezelfde afbeelding voorgesteld, teneinde zo gemakkelijker onderling te kunnen vergelijken.
Achter de grooto kano ziet men eene kleinere mot een zeil, dat er op eene nog al zonderlinge manier op staat. Zij beeft geen' eigenlijken mast, maar do twee kanten van het zeil zijn vastgemaakt aan ligto sparren; als nu de inboorling oordeelt dat do wind hem gunstig is, bevestigt hij de ondereinden dezer sparren in do kano en bindt aan de boveneinden koorden of touwen, die hij voor en achter vastbindt. Wij moeten den lezer opmerkzaam maken op bet puntige einde van den cilindrischen loefbalk. Aan de zijde die tegenovergesteld is aan den loefbalk, is een klein, van planken gemaakt plat. Dit plat zelf is buiten het gezigt.
Deze kano is gebouwd bij Kaap-Redsgar en heeft, behalve in hot aanbrengen van bet zeil, eenige overeenkomst met de vaartuigen die op Brumer's-oiland gemaakt worden. Do riemen zijn omtrent twee meter lang en vrij lomp; er is goenc enkele poging gedaan om ze te versieren.
Hot zonderlingste vaartuig van allo is dat, regts van do afbeelding. Hetligchaam dor kano is gehouwen uit een' boomstam, waaraan men eerst aan beide einden den vorm van een' kegel heeft gegeven, waarna hij is uitgehold. Over de beide einden is stevig een stuk hout bevestigd, verscheidene voeten lang, waardoor de einden twee holle kegels vormen, in welke bot water niet kan indringen. Hot dolboord is ongeveer twee voet hoog on bestaat uit plankon, die in do opening der kano sluiten; zij dienen tevens als zetboorden, waarvan do naden behoorlijk gepokt en watordigt zijn.
Deze bijzonderheden vermelden wij op/etteljjk, omdat de inboorlingen van Nieuw-Ouinea over hot algemeen zeer onverschillig zijn omtrent do hoeveelheid water die hunne kano's binnenkrijgen, als zij maar niet zinken. Er is bijv. eene soort van
246
NIEUW GUINEA.
Nieuw-Zcelandscho kano, die men vindt in Coral-liavcn; liicr zijn de dolboorden aan den voorsteven niet vereenigd, maar open gelaten. Het water zou er natuurijjk in stroomen, indien niet een inboorling in do opening ging zitten; hij perst er zijn ligehaam in, om haar tijdelijk en zooveel mogelijk waterdigt to maken. Zelfs met deze voorzorg is het onmogelijk to beletten, dat cenig water tussehen liet ligehaam van den man en de zijden der kano binnenkomt, indien deze door do kracht van den wind overhelt; in stormachtig weder is dan ook een der bemanning voortdurend met eene grooto schelp aan het hoozen.
liet merkwaardigste gedeelte echter aan de zoo oven besproken kano is hot zeil, hetwelk, hoe lomp hot cr moge uitzien, eeno zeer grooto verbetering is bij die welke
wij reeds vroeger bcschroven heb-ben, omdat men het naar den wind kan draajjen.
Do mast is; in plaats dat men hom alleen opzet als men hem noodig heeft, vast; hij is echter zoo kort, dat hij niet hindert als het zeil gestreken is en men alleen van do riemen gebruik maakt. Hij is bevestigd of quot;gespoordquot; in een gat in den bodem der kano on stevig gebonden aan eene dwarsspar, die dwars over de kano van het eeno boord naar het andere loopt. Aan den top van den mast is een stevige uitstekende arm, waarin een gat is geboord.
Het zeil bestaat uit eene mat, die tussehen twee ligto sparren is uitgespannen; het kan, als het niet gebruikt wordt, op het plat van den loefbalk geborgen worden. Hot touw waarmede hot zeil geheschen wordt, is aan het midden bevestigd en gaat door het gat in den uitstekenden arm van den mast. Aan elk einde zijn touwen vastgemaakt, die dienen als quot;schooten.quot; Als do bemanning wil Avonden, doen zij dit zeer handig; zij laten alleen hot eene touw schieten en halen het andere aan, waardoor hot zeil om zich zeiven draait. Daar beide einden van do kano eveneens zijn, gehoorzaamt hot vaartuig onmiddelijk en beweegt zich in de verlangde rigting. Do kano wordt gestuurd met oen' hiervoor opzettelijk bestemden riem, omtrent 272 meter lang, waarvan het langwerpige brecdo gedeelte de helft inneemt.
De inboorlingen der kusten van Niouw-Guinea zijn merkwaardig om hunne bekwaamheid in zwemmen on duiken. Toen het Engelscho oorlogschip Rattlesnake op do hoogte der kust van Nieuw-Guinea lag, vatte hot anker van eeno boot in het koraal en kon niet worden losgemaakt. Een oud man, die aan het strand stond, ziende dat er iets niet in orde was, zwom naar de boot. Hij begreep weldra wat er gaande was
247
en slaagde er in, na verscheidene malen gedoken te hebben, het anker vrij te maken, waarvoor hij met eene bijl beloond werd. Hij dook altijd zonder eenige moeite met de voeten vooruit en bleef omtrent eene halve minuut onder water.
Het is nog al zonderling, dat de liefde tot varkens, die men bij de Nieuw-Zee-landers aantreft, even sterk ontwikkeld is bij de inboorlingen van Nieuw-Guinea. Zij worden door do vrouwen en meisjes vertroeteld, en het is niet zeldzaam, een jong meisje, in al de bevallige vrijheid van den Wilde te zien rondhuppelen met eene bigge in de armen, die zij liefkoost en toespreekt, even als oen Europecsch meisje hare pop of haar geliefkoosd schoothondje. De varkens zjjn langbeenige, zwarte, stugharige dieren, die volstrekt niet overeenkomen mot het denkbeeld dat wij ons van een varken vormen.
Op de voorgaande afbeelding ziet men eene voorstelling dezer gewoonte; zij toont ons ook de wijze waarop de vrouwen zich kleeden; de smalle bladerstrooken vormen een werkelijk bevallig kostuum. In het verschiet ziet men enkele hutten.
Vele vrouwen tatoueeren zich in meerdere of mindere mate, echter niet zoozeer dat zij er zich door misvormen. De figuren, ofschoon uitvoerig bewerkt, zijn zeer klein en fijn; zjj strekken zich uit over een groot gedeelte des ligchaams. Op de armen en de voorzijde van het ligchaam is een regelmatig patroon aangebragt, hetwelk zich gewoonlijk nog eenigzins over de schouders uitstrekt, maar den rug ongerept laat. Het netste figuur wordt bewaard voor den arm en het midden, waar het er uitziet als een vast om de huid gespannen fijn en smal blaauw lint. De vrouwen zijn hierop zeer trotsch, en altijd in haar schik als vreemdelingen er hunne bewondering over te kennen geven. Enkele mannen tatoueeren zich ook maar zeer spaarzaam; meestal bepaalt het zich tot een paar sterren op de borst. Nu en dan ziet men een' man met eene dubbele reeks sterren en kleine plekken, die zich van het midden der borst tot aan de schouders uitstrekken; gewoonlijk is echter een inboorling van dit gedeelte der kust niet zoo sterk getatoueerd als een gewoon Engelsch matroos.
Do wijze van bouwen in dit gedeelte van Nieuw-Guinea is zeer verschillend van die van Dourga-straat; zij is voel uitvoeriger. In geheel Nieuw-Guinea ia zij echter over het algemeen zoo gelijkvormig, dat wij slechts enkele voorbeelden zullen aanvoeren als de geheele eilanden-groep vertegenwoordigende.
Alle huizen staan, evenals die der Nicobar-eilanden, op palen; zij zijn echter in vele opzigten veel beter.
Het aantal palen verschilt naar de grootte der huizen; op ruim een meter afstands van den grond is om eiken paal eene breede houten aclnjf, .als beschutting tegen de ratten en slakken, die anders do woningen wel in bezit zouden nemen. Zij zijn op eene hoogte van l'/a meter van den grond verbonden met dwarsbalken op welke de vloer gelegd wordt.
Op deze dwarsbalken staan rijen palen, op welke kruisgewijze horizontaal een groot aantal ligtere sparren gelegd worden; zij vormen dus een geraamte, op hetwelk de eigenlijke vloer getimmerd wordt, die bestaat uit een aantal dunne planken van kokospalm. De geheele lengte der palen, voor de woning dienende, bedraagt ongeveer 3 meter; zij zijn aan hun bovenste einde nog eens met dwarsbalken verbonden, op welke een tweede vloer rust, die volkomen gelijk is aan den ondersten, behalve dat hij kleiner is. Op dezen zolder, als men hem zoo noemen kan, bewaart men de wapenen, gereedschappen, levensbehoeften en dergelijke voorwerpen, waarvoor op de eerste verdieping gecne plaats is. Men heeft bijv. in de hutten altijd eenen voorraad water en bezigt, om dit te bewaren, ledige kokos-noten in plaats van fiesschen, de opening sluitende met eene prop gras. Feitelijk komen zij volkomen overeen met de vaten van struisvogel-eijeren, die de Zuid-Afrikaansche Wilde gebruikt en die in het eerste deel beschreven zjjn.
Men komt in deze hutten door een vierkant gat in den vloer; de oorspronkelijke trap waar langs de inboorlingen bij deze opening komen, is even eenvoudig als doelmatig. Hij moet noodwendig zoo ingerigt zijn, dat ratten en andere schadelijke dieren buiten de huizen worden gesloten, terwijl de menschen er gemakkelijk in moeten kunnen komen. Indien men eene gewone ladder of zelfs een uitgekerfden paal tegen het
248
huis plaatste, zou men zeker kunnen zij n, dat ratten en slangen er tegen zouden opklimmen en de woning in bezit nemen. De inlandsche bouwmeester liandelt derhalve geheel anders.
Onmiddellijk onder den vloer plant hij twee palen in den grond, ter hoogte van meer dan een meter, üe boveneinden dezer palen zij» gevorkt en voorzien van een' dwarsbalk, die er stevig aan is vastgemaakt. Op dezen dwarsbalk ligt een ander stuk hout tot op den grond, waarover de bewoner van liet huis kan loopen. Men ziet dus, dat iemand, indien hij over den schuins liggenden paal naar den dwarsbalk loopt, hij zich moet bukken totdat hij aan de opening in den vloer ge-
komen is. Hij kan dan zjjn ligchaam door de opening stoken en zich tot aan don vloer der hut opheffen, terwjjl de ruimte tusschen dezien en den dwarsbalk eeno genoegzame hindernis is voor ratten en ander gedierte.
De lezer zal deze beschrijving nog beter kunnen bcgrijpon, indien hij haar vergelijkt met bovenstaande afbeelding, die 3 dezer hutten voorstelt. Dio aan den regter-kant is voorgesteld als half klaar, om de inwendige inrigting te doon zien.
De zijden en het dak der hut bestaan uit dunne takken, die stevig worden aaneengebonden, tot steun voor de overdekking. Deze bestaat uit lang gras, hetwelk in groote bundels met wortel en al uit den grond wordt getrokken; later bedekt men een en ander met eene laag kokos-bladoren. Is hot huis groot, dan is er een ingang aan beide einden en een in het midden, elke met net geweven matten gesloten. Dergelijke matten, maar ruwer, plaatst men onder aan de zijden der woning, om den wind buiten te sluiten.
Tot zoover is de bouworde der woningen over het gehoele eiland dezelfde; er is
249
NIEU W-ZEEL AND.
ochter, in de verschillende streken, . een aanmerkelijk verschil in den vorm der huizen. Gewoonlijk zien zij er uit als die op do afbeelding. Een huis zooals daar is voorgesteld, is in den regel 9 a 10 meter lang, 3 broed en in het geheel 4 meter hoog, zoodat er tusschen liet dak en den bovensten vloer in het midden ongeveer eene ruimte is van 1 meter. In het midden der afbeelding kan men zien hoe eene hut er van ter zjjde uitziet; die aan don linkerkant toont ons zulk eene woning van het einde gezien.
in sommige plaatsen, bjjvoorbeeld te Redsear-baai, is de vorm der huizon geheel anders.
In plaats dat do lange en dunne takken, waaruit het geraamte van het dak gevormd wordt, naar elkander toegebogen worden, heeft men zo hier zoo geplaatst, dat zij een hoog on puntig dak vormen. Een zoodanig huis dat 10 meter lang is, is in den regel 8 a 9 meter hoog. Tusschen hot dak en de wanden der hut is geen onderscheid, behalve dat het onderste gedeelte van het dak gedekt is met lagen of vellen van eene bast-vormige zelfstandigheid, die men verondersteld uit de plat geslagen stengels van kokos-bladeren te bestaan. De ingang of deur dezer hutten is aan het eene einde; zij wordt gesloten met eene mat zooals wij roods beschreven hebben. Op bladz. 251 ziet men verscheidene dezer hutten. In sommige zag men een aantal speren aan de wanden opgehangen met verscheidene menschelijke schedels; of do laataten hier alleen hingen als sieraad, dan wel of zij bewaard worden tot eeno gedachtenis aan overledenen, is onzeker.
De bewoners van Redscar-baai en do nabuurschap vertoonon een zonderling mengsel van schuwheid en vertrouwelijkheid. Zij kwamen, toen zij in de baai vertoefden, onbeschroomd naar do zandbanken en waren zeer begeerig om aan boord te worden toegelaten; zij keken zeer nieuwsgierig in de geschutpoorten en boden hunne wapenen en gereedschappen te koop aan.
Zij maken gebruik van zeer merkwaardige pijlen, met punten in den vorm eener puntig uiteenloopende guds.
De schrijver hoeft eeno zoodanige pijl in zjjne verzameling. De schacht is op de gewone wijze vervaardigd van riet, en hooft, om er do noodige zwaarte aan te geven, aan hot eeno einde een stuk hard en zwaar hout. In dit hout is eeno diepe groeve gesneden om de eigenlijke punt op te nemen. Deze is omtrent 20 centimeter lang en van bamboe; het bamboe is zoo gesneden, dat hot in het midden iets meer dan 1'/., centimeter breed is; aan den eenen kant is het weggesneden, zoodat het langzamerhand in een scherpe punt uitloopt en dwarsaf aan het andere om in de groeve van het hout te kunnen worden gestoken.
Dergelijke stukken bamboe, maar grooter, worden gebezigd als mossen; zij worden gescherpt door eenvoudig oen stuk van don rand af te bijten. Toeu M'dillivray Nieuw-üuinoa bezocht, vroeg hij oenen inboorling waarvoor hij deze stukken bamboe gebruikte; toen hij zag dat men ze bezigde als mes, haalde hij zjjn eigen mes voor den dag, en een stuk hout oprapende, toonde hij de meerdere voortreffelijkheid van hot staal boven bamboe, door van het hout met kracht een stuk af te snijden
In plaats echter van eenigzins te zijn ingenomen met hetgeen mot het mes vor-rigt was, schrikte do man zoozeer, dat hij onmiddellijk zjjne kano afduwde en zijne vrienden om zich heen riep om hun de vreeseljjke daad mede to doelen. Men bood hem het mes aan, maar hjj scheen de aangeboden gift te houden voor eene vergrooting der oorspronkelijke beleediging en sloeg allo voorstellen tot verzoening van do hand. Deze afkeer van staal zag men dat bij de bewoners van dit gedeelte van Nieuw-Guinea bijna algemeen was.
De boog waarmede doze pijlen worden afgeschoten, is een zeer krachtig, maar lomp wapen. Hot exemplaar van den schrijver is omtrent 2 motor lang en gemaakt van hard en taai hout. De boog is zoor stug en stijf, en men heeft eon' krachtigen arm noodig om hem te spannen. Do pees is van rottan, even als die welke wij vermeld hebben toon wij Noord-Australiö behandelden.
Indien wij ons begeven naar hot noord-westelijke gedeelte van het eiland, zien wij dat liet voorkomen en de zeden der inboorlingen niet veel verschillen van die hunner broederen aan do znid-kust. Nomen wjj het volk van Dory als type, dan ontmoeten
250
NIEUW-GUINEA.
wij bij hen dikwijls goedo voorbocklcn va» hot iioogo on smalle voorhoofd der Papua's; velen hunner liobhcn ook smallo cn gebogen neuzen on lippen bijna zoo dun als die van oen Europeaan. Sominige inboorlingen hebben inderdaad oen' vorm van gelaat, zoo gelijkende op dien der Europeanen in het algemeen, dat vele reizigers het vermoeden geopperd hebben, of' zij ook met vreemd bloed gekruist waren. Dit is echter niet hot geval; deze eigenaardigheden zjjn individueel cn niet van eene vermenging mot een vreemd ras afhankelijk.
Do kano's in dit gedeelte van het land verschillen nog al van die der zuid-kust. Do mast bestaat uit drie afzonderlijke sparren, die aan hare toppen bijeon zijn gebonden.
Twee zjjn bevestigd aan de zijden van het vaartuig mot pennen, die er doorheen zijn gestoken cn waarop zij, als op eene spil, voor en achterwaarts kunnen worden gebogen. Do derde of middelste is niet aan de kano vastgemaakt, maar sluit in eene
sleuf of holte, uit welke men haar naar welgevallen kan verwjjdoren. Indien derhalve do inboorlingen van hunne riemen gebruik willen maken, hebben zij alleen luit ondereindo dezer spar uit bare holte te ligten, waarna do geheelo mast op het dek kan worden neergelaten. Wordt de wind gunstig en moet het zoil worden gebruikt, dan zetten zij den mast overeind; hot einde der derde spar sluit in hare holte en de driedubbele mast staat stevi};' overeind. In den laatsten tijd is eene dergelijke inrigting ook voorgesteld voor de Engelsche oorlogschepen, daar deze driedubbele masten, vervaardigd van drie dunne ijzeren staven, niet zoo gemakkelijk doormidden kunnen worden geschoten als een enkele en dikke mast.
De inboorlingen zijn uitstekende schippers on van kind af aan het besturen hunner vaartuigen gewend. Zelfs kleine jongens hebben reeds hunne kleine kano's, die zoo ligt zjjn, dat zjj ze zonder veel moeite in en uit het water kunnen halen.
251
N1EUW-GUINEA.
Zij munten uit als visschers en zijn even handig in als op het water. De trepang-visscheiij wordt sterk door hen gedreven, daar zij hierdoor de meeste vreemde zaken van weelde bekomen, op welke zij zoozeer gesteld zijn. Schildpadden vangen zij hoofdzakelijk om do schaal; deze wordt hun door de handelaars afgekocht en gaat, even als de parelmoer-schelpen, meestal naar de Chineesche markt.
De wijze van vissehen met netten is ongeveer dezelfde als op al deze kusten. Het net is 1 a l'/2 meter hoog en 30 of meer meter lang. De mazen hebben eene wijdte van omtrent 3 centimeter. De eene rand van het net is voorzien van stukken ligt hout, die dienst doen als drijvers, en aan den anderen rand zijn, als gewigten, doorboorde schelpen bevestigd.
Willen de inboorlingen nu met dit net gaan vissehen, dan gaan zij er mede in eene kano en zien uit naar een school visch. Hebben zij eene gunstige gelegenheid gevonden, dan roeijen zij aan de zeezijde der school en zetten het net zorgvuldig en zoo stil mogelijk uit. Nu wordt elk einde van het net door een of twee man aangevat, die het in een halven cirkel om de visch brengen en haar zoo insluiten. Deze mannen naderen elkander langzamerhand meer en meer, terwijl een derde met oen stok in het water slaat of er steenen in werpt teneinde de visch in de rigting van het net te jagen. Zoodra de twee einden van het net bij elkander zijn gekomen, wordt het, met de visch die in de mazen hangt, aan boord der kano gehaald. Zij maken ook gebruik van fuiken, gelijkende op die welke wij beschreven hebben toen wij over Australië handelden; zjj laten ze zinken door middel van een' steen en trekken ze omhoog met een touw, waaraan een drijver van bamboe bevestigd is.
Zjj zijn vrij goede smeden en hebben een' blaasbalg, in beginsel overeenkomende met dien welke in Afrika gebezigd wordt; hij is echter eenigzins anders zamen-gesteld. In plaats van twee opgeblazen huiden gebruiken zij twee wijde buizen van bamboe, omtrent een meter lang, wier onderste einde in de aarde wordt gezet en door kanalen in verbinding staat met de holte waarin het vuur wordt aangelegd. De zuigers zijn bundels vederen aan een' bamboe gebonden; zij veroorzaken, door hen achtereenvolgens op en neêr te trekken, eenen vrij gelijkmatigen luchtstroom. Het is merkwaardig, dat de blaasbalg van den rondtrekkenden Chineeschen juwelier insgelijks zuigers heeft van vederen. Het is hoogst waarschijnlijk dat de inboorlingen van Nieuw-Guinea hun' blaasbalg hebben ontleend van do meer oostelijk gelegen eilanden.
De eigenlijke bewerking van het metaal heeft eene verwonderlijke overeenkomst met de manier die door den Afrikaanschen Wilde gevolgd wordt. Het aanbeeld is gewoon-Ijjk een steen, tenzij de inlandsche smid een blok ijzer of een stuk van een gebroken anker heeft kunnen magtig worden. Zij bewerken zoowel zilver en koper als ijzer; de twee eerste metalen smelten zij en gieten ze in vormen, waarna zij er later door smeden eene behoorlijke gedaante aan geven.
De wijze waarop deze stammen hunne woningen bouwen is vrij merkwaardig. Even als de meeste huizen in Nieuw-Guinea, staan ook de hunne op palen, om het schadelijk gedierte te beletten er bij te komen. Die van de Doric's zijn tevens hoog gebouwd, om ze watervrij te maken.
Deze inboorlingen hebben een vreemde voorliefde om hunne hutten te bouwen aan do zeekust en plaatsen ze beneden het hoogwater-peil. Zij beginnen mot eerst een lang hoofd of djjk te maken, dat zich ver in zee uitstrekt en eene verbinding maakt tusschen het huis en de kust.
Aan het einde van dit hoofd ligt de hut; zij heeft wanden van planken en een rieten dak. Hoe groot de arbeid ook moge zijn die er aan besteed is, toch komt zij met onze begrippen van comfort niet overeen. De vloeren toch zijn gemaakt van ruwe sparren, die naast elkander gelegd worden, maar ver genoeg uiteen om het loopen er over voor eenen ongeoefende vrij lastig, om niet te zeggen gevaarlijk te maken.
Een goed huis der Dorie's is omtrent 20 meter lang, 8 meter breed, en A*!* a 5 meter hoog. In de lengte van het huis loopt in het midden een vrij breedegang; aan beide zijden zijn een aantal kamers, onderling en van den gang door matten gescheiden. Aan het einde, hetwelk naar de zee is gekeerd, is geen muur of wand, maar alleen een dak, waardoor eene soort van veranda ontstaat, waar de bewoners, als
252
NIEU W-GUINEA.
zij niet aan het werk zjjn, een groot gedeelte van hun tjjd doorbrengen. Een zoodanig huis heeft gewoonlijk 40 a 50 bewoners, meestal ongeveer 20 mannen met hunne vrouwen en kinderen. Hot koken geschiedt door de verschillende familiën in hare eigen kamers, die elk van oene stookplaats voorzien zijn.
De kleeding der inboorlingen van Dory verschilt slechts weinig van die der overige Papua's van Nieuw-öuinea. De mannen versieren echter dikwijls hun ligchaam met verheven likteekens als die der Australiërs en houden er veel van om hunne borst en armen met afbeeldingen hunner wapenen te tatoueeren. Zjj zjjn zeer verzot op sieraden, zooals schelpen, ineengedraaid jjzerdraad en armbanden van gevlochten rottan. Deze laatste weten zij zich op eene zeer vernuftige wijze ten nutte te maken; zij vlechten namelijk een zeer dikken en stevigen armband, dien zjj om den linker voorarm en pols dragen, om zich tegen het terugslaan der pees van huuuen boog te beschermen.
Ofschoon geen oorlogzuchtig volk, zijn zjj toch altijd gewapend; zij hebben altijd den onafschcideljjken quot;parangquot; of hakmes bij zich die, zooals zjjn naam aanduidt, van de Maleijers afkomstig is. Deze quot;parang'squot; worden hoofdzakelijk gemaakt op Borneo, geljjk wij zien zullen als wjj do Dayakkers behandelen. De Fapua's van Dory schijnen niet, zooals sommige stammen, te vechten onkel uit liefde voor liet gevecht ; het voornaamste doel van den oorlog is het maken van slaven, die elk op «ene waarde van 30 gulden geschat worden.
Deze waarde is evenwel slechts eene convcntioneele uitdrukking; als men een koop sluit met het volk van Dory voor zoo of zoo veel slaven, wordt in de meeste gevallen hierdoor de gebruikelijke geldswaarde verstaan. Het woord quot;slavenquot; wordt inderdaad in denzelfden zin gebezigd als wjj het woord quot;paardenquot; gebruiken om dc kracht eener stoommachine aan te duiden, of quot;tonnenquot; voor de ruimte van een schip. Misschien drukken wjj ons nog duidelijker uit als wjj het vcrgeljjken met het woord quot;ponyquot;, hetwelk in het argot der liefhebbers van wedrennen in Engeland de beteekenis heeft van 25 pond sterling.
De slavenhandel is echter bij dezen stam der Doric's in zwang; zjj doen dikwjjls een' inval in een of ander distrikt, nemen een dorp in en voeren de inwoners als slaven weg. Zjj behandelen evenwel hunne gevangenen niet slecht, maar geven hun goed voedsel; zjj schijnen hen deels te beschouwen als bedienden en deels als bruikbaar kapitaal, of als ruilmiddel wanneer een hunner vrienden door vijandelijke stammen wordt gevangen genomen.
Hun regeringsvorm is in naam een opgedragen opperhoofdschap, maar in werkelijkheid eene soort van oligarchie of regering van weinigen. Er is een dignitaris, de sultan van Tidorc genaamd, onder wiens scepter dit gedeelte van liet land verondersteld wordt te staan en van wien het opperhoofd van de stammen der Dorie's zijnen rang ontleent. Sterft dit opperhoofd, dan geeft een zjjner nabestaanden den sultan hiervan berigt en neemt, ten bljjke zjjner onderdanigheid, een geschenk van slaven en paradjjsvogels mede. Deze boodschapper wordt bijna altijd met de openstaande plaats begiftigd en is verpligt eene zekere schatting te betalen in slaven, levensbehoeften en oorlogs-kano's, welke laatste gebruikt worden om de belastingen voor den sultan te innen. Indien hjj deze voorwaarde niet vervulde, zou zjjn dorp door de vloot van den sultan worden aangevallen en het geheele distrikt geplunderd; de positie als opperhoofd heeft derhalve even zoo goed hare moeijeljjkheden als hare voorregten.
Zjjn gezag bestaat meer in naam dan in werkelijkheid, want hjj kan alleen beslissen in zaken van weinig belang; die welke van meer gewigt zjjn worden overgelaten aan eenen raad van oudsten, die in den regel met onpartjjdigeid regt spreken. Hunne wetten zjjn werkeljjk goed en verstandig en zjjn, ofschoon niet streng, gegrond op het beginsel der oude Joodsche wet: oog om oog en tand om tand.
De huwelijken worden gesloten op eene zeer eenvoudige wijze; bruiden bruidegom zitten, voor een afgodsbeeld, tegenover elkander; de eerste geeft aan den laatste cenige betelbladeren en tabak. Het aannemen van het geschenk door den bruidegom en hot aanvatten der hand van de geefster is de geheele plegtigheid.
Het afgodsbeeld waarvan wjj spraken heet do quot;karwarquot;; men treft het aan in elk
IIKBJ, II. 17
253
NTFiüW-CiXTTNEA.
liuia hetwelk niet door Molmmedaansclie inboorlingen bewoond is. Do quot;karwar is een houten beeld, omtrent (50 centimeter hoog-, groot van hoofd, wijd van mond on llino. van noUH _ al do eigenaardigheden van hot hoofd dor Papua's overdreven voor-o-eatold. Het hoeft een schild in do hand en draagt een' katoenen mantel en oen' doek
om liet hoofd. , . , . TT.. .
De quot;karwarquot; speelt in liet leven der inboorlingen eono gewigtige rol. Hij ia tegen-woordiff bij elke geboorte, neemt deel aan elke begrafenis en is, zooals wij gezien hebben' getuige bij ieder huweljjk. Bij elke moeijelijklieid wordt de quot;karwarquot; geraad-pleegd •' de vrome geeft zijne voornemens te kennen en geeft zo op indien hij voelt 'lat Tui' zenuwachtig is, welk gevoel verondersteld wordt het antwoord van den quot;karwarquot; te zijn. Er zijn een aantal fetichen, die echter allen aan den quot;karwarquot; ondergeschikt zjjn.
1)\NS 111.1 FAK h KLUCHT.
Zonder in bijzonderheden te treden omtrent de verschillende stammen die dit deel der aarde bewonen, zullen wij toch een kort overzigt geven der moest belangwekkende gewoonten.
Deze Papua's hebben eono groote liefde voor bloemen, vooral voor die welke een sterken geur hebben. Zulke bloemen vlechten zij in hun haar, dragen ze als kransen om hun hals en steken ze in hunne armbanden. _ _
Zij houden veel van muzijk en zang; zij maken liederen voor de vuist en zingen gaarne die welke zij uit het hoofd kennen. Hunne muzjjkinstrumenten zijn voornamelijk oenc cilindervormige trom, eeno trompet, vervaardigd^ van de schelp van een triton, en eene soort van pan fluit, bestaande uit 0 of 7 rietjes, die stevig aan elkander gebonden zijn. Zij hebben bovendien nog een blaasinstrument, hetwelk niets anders is dan een bamboe van omtrent '/•gt; meter lang.
254
Onder begeleiding dezer instrumenten voeren zij hunne zonderlinge dansen uit, waarvan or eon door M'Gillivray zeer goed beschreven is: quot;Zij gingen mot plotselinge sprongen voor- en achteruit; zjj sloegen none snelle of langzame maat, zooals dat vereischt werd, waarbij zjj een begeleidend lied zongen; de kadans ging, mot de beweging, op of neer. Hunne houding was zonderling - het ligchaam gestrekt, do kin vooruit, de knion gebogen en do armen uitgestoken.
. quot;Bij eone andere gelegenheid voerde een dcrzelfde lieden voor ons don krijgsdans uit. In do eeno hand hield hij een houten schild, omtrent 1 meter lang en ongeveer 30 centimetcr breed, in de andere een wapen, tor lengte van 72 meter, dat er zeer geducht uitzag; het was het wapen van den zwaardvisch, met lange, aan beide zijden uitstekende tanden. Neêrhurkende, met do eeno hand door het schild bedekt en in do andere zijn wapen houdende alsof hij or een slag mode wilde toebrengen, kwam hij mot eeno reeks van korte sprongen schielijk vooruit; bjj eiken sprong sloeg hij niet do linkerknie tegen den binnenkant van liot schild, waardoor de groote quot;kauri's'', die om zijn midden en enkels hingen, een sterk ratelend geluid maakten. Tegelijk zong hij, met woeste gebaren en luide stem oen uitdagings-lied. liet overige der pantomime gaf aanval en verdediging te kennen en eindigde mot de vortooning van opgetogenheid en overwinning.
Een voel merkwaardiger dans werd echter cenigo dagen later uitgevoerd door een troop inboorlingen, die het schip na zonsondergang hadden verlaten on tegenover de ankerplaats geland waren. Een aantal lichten langs do kust ziende, dachten wij eerst dat deze van visschers afkomstig waren; toon wij er echter onze kijkers op rigtten, bleek het, dat hot moor dan een dozijn lieden waren, die elk eeno brandende fakkel in do hand hielden on een' dans uitvoerden. Nu oons gingen zjj plotseling in ocne rij staan en sloten zich het volgende oogenblik aaneen; dan weder verdeelden zij zich in twee partijen, gingen voor- on achteruit, sprongen langs elkander lieon on weer en liepen in schijnbare wanorde dooreen.
quot;Dit duurde zoo een half uur, en daar deze dans was om ons genoegen te doen, werd een vuurpijl opgelaten en een blaauw licht ontstoken; het dansen had echter opgehouden on do lichten waren verdwenen.quot;
Op do voorgaande afbeelding is dit wilde en vreemde tooncel voorgesteld. Op den voorgrond zijn de dansers, elk met zijne fakkel in do hand aan do groteske bo-wegingen van don dans dool nemende. Aan den linkerkant staan de muzijkanten, de oen mot zjjno bamboe-fluit, do andere slaande op do trom waarvan wij vroeger gesproken hebben. Eeno dezer trommen ligt op den voorgrond. Het is eonquot; holle cilinder van een palmboom, omtrent y., meter lang en 13 centimeter dik. Het eone einde is bedekt met de huid eener hagedis en langs de zijden zijn overlangsche insnijdingen. De inlandscho naam dezer trom is quot;baiatu.quot;
De begrafenis-plegtighedcn schijnen naar de verschillende plaatsen van elkander af te wijken. Bij do Dorie's wordt het lijk in wit katoen gewikkeld en op de zijde in een graf gelegd, met het hoofd op een aarden schotel. De wapenen en sieraden van den overledene worden met hem begraven; het graf wordt met aarde vol geworpen en overdekt met een rieten dak.
Indien de overledene het hoofd is eoner familie, wordt de quot;karwarquot; er bij ge-bragt om de laatste pligten te vervullen. Als do man begraven is, wordt do quot;karwarquot; bjj het graf geplaatst en door al do rouwdragenden duchtig uitgescholden en verwenscht, omdat hij den aan zijne zorg toevertrouwde heeft laten sterven. Is het rieten dak af, dan wordt het afgodsbeeld er op gelogd on laat men zoowel liet dak als het beeld gezamenlijk vervallen. Zooals gewoonlijk bij wilde volken, worden ook hier begrafenis-feesten gehouden op don dag der teraardebestelling en eenigo dagen daarna; bij den dood van een opperhoofd duren zij eene maand lang.
255
17*
DE A J IT A'S OF AlllTA'S.
UGGINO I N GROOTTE BKR PHII.IPPIJNSCIIK EILANDEN. — HI MAI.KIJKHS EN DE NEGKITo's OF AJITA S,
HUNNE GELIJKENIS 01' IIK BOSJESMANNEN. — DE HOOG EN VERGIFTIGDE PIJI.KN. — HUNNE HEDHEVENIWID IN HET BOOOSCHIETEN. — HET INSTINKT VAN DEN WILDE. — HET ONTMOETEN VAN EEN TROEP AJITA S. HUN VOORKOMEN EN DE PIEPENDE KLANK HUNNER TAAL. — 01' KEN GOEDEN VOET KOMEN MET DE INBOORLINGEN. — REGERINGSVORM DER AJITA'». — HUNNE VLUGHEID OP DE JAGT. — HUNNE VOORLIEFDE TOT REIZEN EN TREKKEN. — EERBIED VOOR DE DOODEN. — KEN TWIST EN ZIJNE OOR/AAK.
Noordwestelijk van Nieuw-Guinea liggen verscheidene eilanden, die men te zamen de Philippijnsche eilanden noemt, liet noordelijkste dezer vrij talrijke eilanden, Luza, en het zuidelijkste, Magindano of Mindanao, zijn verreweg de grootste. ^
De bewoners der Philippijnsche eilanden zijn tweeërlei, Maleijers en Negrito s. De eersten zijn klaarblijkelijkquot; niet de oorspronkelijke bewoners, maar op de eilanden gekomen in hunne kano's en hebben daar een aantal nederzettingen gevestigd. Daar wij in den loop van dit werk nog veel over de Maleijers zullen moeten spreken, gaan wij hen voor het oogenblik met stilzwijgen voorbij en maken hier alleen melding van de Negrito's of kleine negers, zooals zij om hunne kleine gestalte en donkere huidkleur door de Spanjaarden genoemd worden.
Dit vreemde kleine ras is meest bekend onder eenen naam, die op verschillenae wijze gespeld wordt. Sommige schrijvers noemen hen Ajita's, anderen Ahita's en weder
anderen Jta's. • 11 u ••
De Ajita's zijn even klein als de Bosjesmannen van Zuid-Afrika; gemiduem zjjn zij 1.40 a 1.50 meter lang. Zij zijn wel gevormd en hunne huid is, ofschoon zeer donker, niet zoo zwart als die der negers. Hunne gelaatstrekken zijn vrij goed, behalve dat hun neus breed en nog al plat is en zij bijna geene kin hebben. Zy hebben wollig haar, evenals de andere Papua's, en daar zij niet weten hoe zij het moeten opmaken, dragen zij het in een' verwarden bos. Hunne oogen zijn merkwaardig door de bepaald geelachtige tint van het wit. _
Evenals andere Wilden die een wisselvallig leven leiden, vasten zij dikwijls twee dagen achtereen en proppen zich dan vol als wolven; hierdoor krijgen zij een voor-uitstekenden buik en ingevallen rug, welke laatste eeni germ ate gebogen is als de lettor S. Zij verbergen hun' ligchaamsbouw volstrekt niet door kleederenj hunne geheele kleeding bestaat uit een' van boombast gevlochten gordel
In vele opzigten is er eene groote overeenkomst tusschen de Bosjesmannen en de Ajita's. De laatsten leven van de jagt en hetgeen zij kunnen stelen; van landbouw hébben zij niet het Haauwsto begrip. Zjj zijn altijd gewapend; hunne wapenen zijn lansen van bamboe en bogen met vergiftigde pjjlen. Het vergit waarin zij gedoopt zijn
DE PMILimJNSCHE EILANDEN
veroorzaakt bij do dieren die mot deze pjjlon getroffen worden oen' onloschbaren dorst; zij zoeken hot digtsthjjzijndo water oj», drinken on storvon. Zoodra hot dier dood is, snijdt do jager liet vloesch rondom do wond weg, daar liet vergif anders zulk een' bitteren smaak aan al hot vleosch zou modedoelen, dat hot oneetbaar zou wordon.
Ilunno bogen zijn ligt, evenals de pijlen; de dieren worden gedood door het vergif waarbij het or niets toe doet of do wond meer of minder diop is. Zjj zijn handige boogschuttors, daar zij van kindsbeen af gewoon zjjn mot pijl en boog om te gaan on zich oefenen op ieder voorwerp dat hunne aandacht trekt. Èoido goslachton gebruiken pijl en boog; do kleine jongens en meisjes houden er bijzonder voel van, aan don oever der rivieren door bet water te waden en visschen te schieten.
Evenals do Bosjesman leeft ook de Ajita altjjd in vjjandschap mot do andore rassen die hetzelfde land bewonen, en hoe klein hij is, maakt bij zich door zijne vergiftigde wapenen toch zoor gevreesd. Nu en dan wordon or Ajita's gevangen genomen en dan gewoonlijk als slaven verkocht. Daar zjj klein en vlug zijn on er niet slecht uitzien, .worden zij door do waardigheids-bekleeders van Manilla dikwijls als bedienden gebruikt.
Een hunner was in de huishouding van den aartsbisschop van Manilla en word door dezen met groote zorg opgevoed. Schijnbaar was hij gehocl en al beschaafd en werd eindelijk tot priester geordend, liet instinkt van zijn' wilden aard was hem echter te sterk; hij verliet zijne betrekking, ontsnapte uit do beschaafde maatschappij, wierp zjjno kloederen weg cn voegde zich weder bij zijne wilde bloedverwanten. Zulke gevallen komen dagelijks voor; het is dan ook bjjna onmogoljjk oenen Ajita in de beschaafde maatschappij terug te houden, onverschillig hoe goed hjj behandeld wordt, of hoe jong hij was toen hij gevangen werd genomen.
De gewoonten dor Ajita s hebben uit haren aard een wild karakter en in don regel moeten reizigers op de Philippijnsche eilanden bijzonder voorzigtig zijn, niet onverwacht met deze gevaarlijke, kleine schepselen in aanraking te komen. Somtjjds gebeurt het echter dat zij vriendelijk en vreedzaam en zelfs gastvrij zijn; een voorbeeld hiervan wordt medegedeeld door do la Gironière, wiens verhaal gedeeltelijk door Earlc wordt aangehaald: quot;Wij rigtten onzen koers naar het noorden, tusschon borgen met digte bosschen begroeid, waarin, evenals in die welke wjj hadden verlaten, geono gebaande wogen waren behalve ecnigc smalle voetpaden, door do wilde dieren gemaakt. Wij gingen mot allo behoedzaamheid voorwaarts, want wjj waren nu in do stroken, door de Ajita's bewoond. Des nachts verborgden wij onze vuren en een onzer stond altijd op schildwacht, want oene verrassing was wat wij hot moest vreesdon.
quot;Op oen' morgen, toon wij onzen weg in stilte vervolgden, hoorden wij vóór ons een koor van piepende geluiden, die meer geleken op de kroten van vogels dan op do stom van monschen. Wij hielden mot behulp van boomen en struiken onze nadering zooveel mogelijk verborgen. Opeens bespeurden wij op eenigon afstand een 50tal inboorlingen, van beiderlei geslacht en eiken leeftijd, die geheel het voorkomen hadden van dieren. Zjj waren gelegerd aan don oever van oen klein riviertje om oen groot vuur. Wij gingen verscheidene stappen vooruit en presenteerden hun de kolf van ons geweer. Zoodra zij ons bespeurden, hieven zij schrille kreten aan en maakten aanstalten om de vlagt te nomen; ik gaf hun echter eenige toekenen cn toonde hun oenige pakjes sigaren, die wij hen wilden doen aannemen.
quot;Gelukkig bad ik te Bmangonan alle noodzakelijke inlichtingen ontvangen om te weten hoe ik mij mot hen in betrekking moest stellen. Zoodra zij ons begrepen hadden, gingen zij, als soldaten voor eeno revue, op ócne rij staan; dit was het toeken dat wij mogten naderen. Wij gingen naar hen toe met do sigaren in de hand, die ik op rij af begon rond te doelen. Hot was van zoor voel gowigt dat wij zo ons tot vrienden maakten cn ik gaf hun daarom, volgens hunne gewoonte, elk evenveel. Toen de verdeeling was afgoloopen was ons verbond bezegeld en de vrede gesloten, waarna zij begonnen te rookon.
quot;Er hing oen hert aan een boom, waarvan hot opperhoofd mot oen mes van bamboe drie groote sneden afsneed; hij wierp ze op het vuur en gaf er een oogenblik later
257
aan elk onzer een van. Uitwendig; was liet vleesch eenigzins verbrand en inet asch besprenkeld, maar inwendig geheel raauw en bloederig. Ik wilde eclitermijn afkoer niet toonen voor een maaltijd, weinig beter dan die van een kannibaal, want mijne gast-heeren zouden zicli beleedigd gevoelen en ik wilde mot lien op een goeden voet zijn. Ik eat derhalve mijn stuk wildbraad op, hetwelk niet eens zulk een slechten smaak had; mijn Indiaan volgde mijn voorbeeld, onze goede naam was gevestigd en verraad van hunne zijde niet moer te vreezen.quot; _
Do la Gironière toonde zijn verstand door zich naar de omstandigbedeii te scinkkcii; indien alle reizigers dit steeds gedaan hadden, zouden wij vool nicer van de zeden en gewoonten der Wildon weten dan tegenwoordig het geval is. Nadat hjj op deze wijze zij no kleine, zwarte gasthoeren gunstig voor zicli gestemd had, bloof Inj oenigen tijd bij hen en kon zoo, door middel van een tolk, dien hij gelukkig gonoog was te kunnen krijgen, een groot aantal berigten inwinnen omtrent een volk, waai van men, zoolang het bestaan had, vroeger bijna niets wist.
Do Aiita's leven in kleine troepen van omtrent 50 personen, /ij hebben gceno vaste verblijfplaats, maar zwerven door het land naarmate wild zij aantrclleii. /ij
hebben niot het minste begrip van het bouwen van huizen en staan in dit opzigt zelfs nog beneden de inboorlingen van Australië; dos nachts gaan zij om een vuur liggen en kruipen zoo digt mogelijk bjj elkander. Dit vuur is het middelpunt van den stam; bij dag zitten de oude lieden en kinderen er om heen, terwijl do volwassenen op de jagt zijn, en indien do jagers zooveel voedsel kunnen bijeenbrengen, dat zij voor eenige dagen genoeg hebben, blijven zij insgelijks bij het vuur, totdat alles verteerd is.
Op do afbeelding ziet men eenige Ajita's na hunne terugkomst van de jagt. /ij hebben een wild zwijn geschoten en twee hunner zijn bozig het met hunne bamboemessen in stukken te snijden, terwijl anderen op het aanstacinde feestmaal zitten to wachten. Eene vrouw staat er bij, met haar kind in de armen; op don voorgrond liggen de boog en de pijlen die op de jagt gebruikt zijn.
De Ajita's schijnen geonon bijzondoren regeringsvorm te hebben; zij kiezen altijd don oudsten man als opperhoofd van eiken kleinen stam, maar erkennen geen algemeen
258
DE PJULIFPIJNSCHE EILANDEN.
opperhoofd of koning. Dc ouderdom wordt bij licn geëerd; in dit opzigt staan du Ajita's ver boven vele andere wilde volksstammen.
Men zegt dat de taal der Ajita's meer gelijkt op hot getjilp van vogels dan op hot geluid eencr menschelijke stom; wij moeten hier ccliter herinneren, dut hetzelfde gezegd werd van de taal der Bosjesmannen, toen de Europeanen hen het eerst ontmoetten. Eeno taal die men voor het eerst hoort sproken doet in don regel do ooren onaangenaam aan. Dit is zelfs voor vreemdelingen mot die der Europeanen het geval. Overigens is omtrent den bouw der taal van de Ajita's tot heden mots bekend.
In één opzigt staan zij ver boven vele wilde volken. Elke man heeft slechts óéno vrouw en beiden zijn elkander in het huwelijk zoor getrouw. Als een jongman trouwen wil, vraagt hij do toestemming der ouders vau het meisje; zij wordt op oen bepaalden dag voor zonsopgang in het boseli gezonden ou een uur later gaat de jongeling haar achterna. Kan hij haar vinden en brengt lijj haar vóór zonsondergang terug, dan wordt in het huwelijk toegestemd; is zijn zoeken echter te vergeefs geweest, dan moet hij al zijne aanspraken opgeven. Hieruit volgt dat de eigenlijke keus berust bij het meisje; die kan zich altijd verbergen, indien zjj van den jongen inensch een'afkeer heeft; zelfs als hij haar vindt, kan zij altijd weigeren met hem terug te koeren voordat de bepaalde tijd verstreken is.
De godsdienst der Ajita's is, voor zoover men kan oordeolen over een onderwerp waaromtrent een Wilde altijd terughoudend is, niets dan Fetiscii-dienst; een of ander voorwerp, zooals een zonderling gevormde boom of steen, wordt voor oen dag vereerd en dan weder voor een' anderen afgod verlaten.
Allen eerbied en ontzag waarvoor de natuur van een Ajita vatbaar is, schijnt lijj te wijden aan de dooden, die hoog door hem vereerd worden, Jaar op jaar trekt hij naar do plaats waar zijne vrienden begraven liggen, om betel-noten of tabak op hun graf te leggen, lioven elk graf van een' krijgsman hangen zijn boog en pijlen: zij verbeelden zich, dat hij des nachts zijn graf verlaat en tot aan den morgen op do jagt gaat. Tengevolge van dezen eerbied voor de dooden had dc togt van ile la GHronière bijna eenen noodlottigen afloop. Do vreemdelingen waren er in geslaagd een geraamte uit eon graf weg te nemen; toen do diefstal door de Ajita's ontdekt werd, trokken dozen onmiddellijk op hen af en joegen hen letterlijk liet land uit, daar do vergiftigde pijlen al to geduchte wapenen waren om aan tegenstand te denken, vooral in handen van vijanden zoo vlug als apen, die hunne pijlen op hunne tegenpartjj afschieten, zonder een duim van hunne kleine ligchamen bloot te geven.
Het is nog tengevolge van oen' andoren vorm, waaronder deze eerbied voor de overledenen zich vertoont, dat reizigers zoo dikwerf met de Ajita's in botsing komen. Als een krijgsman sterft, zijn zijne medgezellen vorpligt hunne wapenen op te nemen en het land af te loopon, ten einde het eerste levende wezen dat zij ontmoeten, inensch of dior, te dooden. Naarmate zjj voorttrekken breken zij de takken der boomen, tot waarschuwing voor anderen, op eene eigenaardige manier af, want zelfs iemand van hun' eigen stam zou, indien zij hom ontmoetten, worden opgeofferd. Reizigers uit andere lauden zouden of deze kleine afgebroken takken niet opmerken, of indien zjj dit al deden cr toch de beteekenis niet van begrijpen; zij zouden derhalve door de Ajita's worden aangevallen, niet omdat dozen hun vijandig waren, maar eenvoudig omdat zjj de nationale gewoonte moeten opvolgen.
259
voorkomen en kleeding der bewoners.
MOGINO DKR PIDSCHl-BILANDKN. — VOORKOMEN DKIt INBOORI.IMOEN IN HET ALGEMEEN, — HUN EIGENAARDIG HAAR EN' VERSCHILLENDS WIJZKN OM HET 01' TE MAKEN. — HAAR-VORMKN. — HUN SPIEGEL. — HET MAKEN VAN PRUIKEN. — DE AFGEZANT EN ZIJNE BOODSCHAP. - DE TULBAND. — KAPSELS IIIF. WATERPROEF ZIJN. — KLEEDING DER INBOORLINGEN. — DE quot;MASlquot; EN DE WIJZE WAAROP HIJ GEDRAGEN WORDT. — OOR-SIERADEN. - HALSSNOEREN EN BLOEMEN. - HET TATOUEEREN EN BESCHILDEREN. - PATRONEN GEBRUIKELIJK VOOR MET-GELAAT. — «KLEEDING DER VROUWEN. -- RUWHEID DER HUID EN HET GEBRUIK VAN VERW. — KAPPEN. — HET VERVAAKDiGEN VAN DEN quot;MASlquot; K.N DB WIJZE WAAROP MEN ER PATRONEN IN BRENGT. — DE SCHORT DER VROUWEN OF quot;l.IKllquot;, EN DE WIJZE WAAttOP MEN HAAR DRAAGT.
De bewoners van alle Polynesische eilanden te beschrijven zou eene wel aangename, doch onuitvoerbare taak zijn, te meer daar wij ons moeten beperken tot cene ruimte die niet mag worden overschreden. Wij zullen daarom ineens oversteken naai' de groote en gewigtige eiland-groep, die algemeen onder den naam van Kidschi-eilanden bekend is.
Zjj liggen nagenoeg juist ten noorden van Nieuw-Zeeland en ten oosten van Nieuw-Guinea, op lö—19 graden Z.B. De algemecne naam voor deze eilanden is Fiji, Beetee, Feegee, Fidge, Fidsclii, Vihi en Yiti. Wij hebben don naam Fidsehi behouden, omdat deze bij ons de meest gebruikelijke is.
De inwoners van Fidsehi zijn een schoon ras van Wilden; zij zijn vrjj goed gevormd en donker, ofschoon niet zwart, van huid. Evenals de andere Papua's zijn zjj merkwaardig door hun dik haar, hetwelk zij op verschillende zonderlinge wijzen kappen.
Daar hot voorkomen en de kleeding der Wilden de eerste zaken zijn die ccnen vreemdeling in het oog vallen, zullen wij beginnen met deze te beschrijven.
Het meest in het oogloopende gedeelte van het voorkomen van een' Fidsehi is zijn kapsel; bij het opmaken van zijn haar laat bij zjjne verbeelding den vrjj en teugel en vindt hij de meest verschillende vormen en kleuren uit. Op dc meeste afbeeldingen zullen wij voorbeelden van kapsels der Fidschi's aantreffen. Daar het echter vervelend zou zijn ze telkens te beschrijven naarmate zjj voorkomen, zullen wjj hier eenige in het oog springende verscheidenheden vermelden.
Het haar dor Papua's is altijd stug, borstelig en vol; het groeit tot eene aanmerkelijke lengte, zoodat het, indien men het aan zich zeiven overlaat, van zelf een grooten bos vormt. Dc Fidsehi denkt evenwel, dat dc natuur door dc kunst moet geholpen worden; hij besteedt dus al zijn talent als kunstenaar aan zjjn haar. Het haar op de bevallige en losse wjjze op te maken, die bjj dc zaehtharige rassen in zwang is, zou
DE FID8CHI-EILANDEN.
voor hein volstrekt onmogelijk zijn. Hij gaat juist uit van het tegenovergestelde beginsel : tracht de eigenaardigheden die hij van nature bezit tot de hoogste volkomenheid te ontwikkelen, in plaats van te streven naar een effekt, hetwelk in tegenspraak zou zijn met al wat hem omringt.
Het gronddenkbeeld waarop hot kapsel van een Pidschi berust, is dat elk haar uit de huid groeit in een regten hoek en stijf en steil overeind staat. Veronderstellende derhalve, dat elk haar zijn eigen weg kon kiezen, zonder hierin door andere verhinderd te worden, dan is het duidelijk dat al hot haar eene groote kogelvormige massa zou vormen, waardoor het aangezigt omringd werd. De Fidsehische kapper moet dit dus als don normalen vorm van het haar aannemen; hjj moet trachten dien, zoo goed hij eenigzins kan, te veranderen of te wijzigen.
Het is onmogelijk do verschillende wijzen waarop de Fidschi's zich kappen boter te beschrijven dan dit gedaan is door Williams, die dertig jaren lang op deze eilanden woonde. quot;Do meeato opperhoofden hebben een kapper, aan wiens zorg het haar van hun' meester is opgedragen; dikwijls vordert dit dagelijks zijne aandacht en op sommige tijden moet hij or verscheidene uren daags aan besteden. Gedurende al dien tijd zijn zijne handen taboe om zijn voedsel aan te raken, maar niet om in zijn tuin te werken.
quot;Het haar is stug, dikwijls bijna als ijzerdraad; het wordt zoo gekapt, dat het blijft staan zooals men hot kamt, zelfs wanneer het 20 ii 25 centimeter van het hoofd afstaat. De eene vreemdeling zal, als hij ziet wat in dit opzigt gedaan wordt, uitroepen: quot;Welke verbazende pruiken!quot; een andere denkt: quot;Het is zeker dat het beau uléal der kapperskunst in Fidschi gevonden wordt;quot; en een derde: quot;Hunne hoofden gaan alle verbeelding te boven.quot;' Geen wonder derhalve dat zij alle beschrijving tarten.
quot;Wat men ook moge zeggen van hunne onnatuurlijkheid, de beste kapsels hebben eene verwonderlijke en bijna meetkundige zuiverheid van omtrek, vereenigd met ceno gladheid on zachtheid van oppervlakte en gelijkheid van kleur, die eene buitengewone zorg te kennen geeft en wel eenigen lof verdient. Het meest zijn zjj gitzwart, blaauw-zwart, aschgraauw of rood in verschillende tinten. Jonge lieden geven meestal do voorkeur aan helder rood en licht blond. Somtjjds ziet men twee of moer kleuren op hetzelfde hoofd. Sommige hoofden zien er zoowel in vorm als in kleur bijna volkomen uit als de pruiken der Engelsche regters.
quot;Vele kapsels zijn zoo uitgezocht grotesk, dat het schijnt alsof zjj opzettelijk gemaakt waren om den lachlust op te wekken. De een heeft een woesten haarbos op de kruin van zijn hoofd, terwijl het overige gedeelte geheel kaal is. Bij een ander is het meeste haar afgesneden en heeft men alleen drie of vier rijen dunne haarbundels laten staan, zoodat zijn hoofd er uitziet alsof het met verwkwasten beplant was. Een derde heeft een geheel kaal hoofd op twee zwarte uitstekende bundels na, boven do slapen. Dikwijls ziet men aan do regterslaap een, twee of drie haarvlechten van de lengte van 30 ft 50 centimeter, naar boneden hangen. Sommigen dragen een aantal dezer vlechten, zoodat zjj als het ware in den nek een gordijn vormen, hetwelk reikt van het ceno oor tot hot andere.
quot;Eene manier die groote zorg vereischt is die, waarbij van het haar afzonderlijke, als stralen van het hoofd uitstekende, lokken worden gemaakt. Elko lok is een volkomen kegel, omtrent 25 centimeter lang, welks grondvlakte naar buiten is gekeerd; de oppervlakte van het haar bestaat derhalve uit een groot aantal kleine cirkels; de einden der baron zijn Dij eiken lok in do rigting van het midden des kegels, naar binnen omgeslagen. Bjj een' anderen verwanten vorm hebben de lokken de gedaante eener piramide; de hoeken en zijdon van elke piramide zijn zoo regelmatig alsof zij van hout waren.
quot;Door do sterko bewegingen van den dans, worden deze uitvoerige kunstwerken niet in wanorde gebragt; er wordt echter bjjzonder zorg gedragen, ze tegen dauw en regen te beschutten.quot;
Indien een Fidschi weten wil of zijn kapsel behoorlijk in orde is, neemt hij toevlugt tot zijn' spiegel. Deze is niet draagbaar, maar vast. Als de inboorling een dikken boom ziet, met oen schuin afloopenden stam, hakt hij hier aan den bovenkant eenige diepe gaten in en schikt de bladeren zoo, dat het regenwater er in druipt en de holten
261
DE FIDSCHI-EIL AN DEN.
vol water loopen. Dit zijn zjjne spiegels die hij bezigt tot hot onderzoek of do omtrok on do oppervlakte van zijn naar nog ia goede orde zijn; is liet niet naar zijn zin, dan maakt hij hot met zijne kam met lang handvatsel weder in orde en steekt vervolgens de kam boven een oor in zijn haar.
Niet tevreden met hun haar, zooals wij gezien hebben, op alle mogelijke wijzen te vlechten en te frizeeren, dragen vele Fidsohi's bovendien nog over hun haar groote pruiken, waardoor hun hoofd reusachtige afmetingen verkrijgt. De inboorlingen zjjn uitstekende pruikmakers, en daar het hun niet te doen is om de natuur na te volgen, maar een zoo fantastisch mogelijk effekt te maken is hot resultaat van hun arbeid zeer lachverwekkend. Evenals hun eigen haar verwen zij ook deze pruiken met verschillende kleuren: rood en wit zjjn do meest geliefkoosde.
Op onderstaande afbeelding, den afgezant voorstellende die aan een man van gewigt eene boodschap van zijn opperhoofd overbrengt, ziet men drie dezer zonderlinge kapsels.
Deze Wilden kunnen natuurlijk niet schrijven, maar om de verschillende onderdcelen hunner boodschap niet te vergeten, nemen zij hunne toevlugt tot eene memoria tcch-nica, bestaande uit een' bundel stokken, waarvan er geen twee even lang zjjn.
Elke stok beantwoordt aan eene der uitdrukkingen van de boodschap, die een of tweemaal aan den gezant herhaald wordt, terwijl hij haar op zijne stokken narekent. 15ij het overbrengen zijner boodschap maakt hij den bundel stokken los, legt ze in geregelde orde voor zich neer en volbrengt zijne zending zonder een enkelen misslag te begaan.
Do voornaamste figuur op de afbeelding stelt den afgezant voor; de twee andoren zijn zijne ondergeschikten. Hij heeft verscheidene stokken op den grond gelegd en is juist bezig 'dat gedeelte zijner boodschap mede te deelcn, waarop een dier stokken betrekking
262
DE PIDSCHI-EILANDEN.
heeft; de overige houdt hij in de linkerhand. Zjjn kapsel is van die merkwaardige soort, welke uit een aantal kegelvormige haarbundels bestaat — cene mode die een man van rang te kennen geeft, daar geen ander hot onderhoud van zulk eeno coiffure zou kunnen hekostigen. Het haar van don man die naast den gezant zit is in twee kleuren geverwd; hot grootste gedeelte is zwart en regt van liet hoofd afgekamd, terwijl hij boven het voorhoofd twee rollen draagt van cene lichtere kleur. Do middelste figuur heeft een kapsel hetwelk zeer geliefd is; hot haar wordt kort afgesneden, met uitzondering van enkele gedeelten, die men laat groeijen en die dan als verwkwasten buiten het overige haar uitsteken.
Personen van gewigt beschermen hun' reusachtigon haarbos gowoonljjk door ecne soort van dunnen tulband, die er omheen wordt gebonden. Deze tulband wordt gemaakt van een stuk zeer iijno, van boombast vervaardigde stof, quot;masiquot; genaamd, (lie zoo dun is als gaas en volkomen wit. Hij is somtijds bijna 2 meter lang; de lengte verschilt echter naarmate van dc hoeveelheid haar die er mede bedekt moet worden. Hij wordt op verschillende wjjze om het hoofd gewikkeld, maar meestal zoo, dat bij boven het voorhoofd of op de kruin van het hoofd een' boog vormt. In den loop der volgende bladzijden kan men verscheidene zulke tulbanden zien. liij lieden van rang is de quot;masiquot; dikwerf zoo lang, dat hij als cene sjerp achter hen hangt.
Om te beletten dat de regen hun haar in de war brengt, maken zij gebruik van een waterdigt bekleedsel van hunne eigene vinding. Dit is een jong banaan-blad, boven het vuur verhit; hot wordt daardoor even dun, doorschijnend en ondoordringbaar voor water als geoliede zijde. Do ligte tulband geeft geene beschutting hoegenaamd; hij is even spoedig doorweekt als vloeipapier, waarop hij eenigzins gelijkt.
Dergelijke stoffen als men op het hoofd draagt, worden ook voor klecding gebruikt. Do quot;masiquot; die men hiervoor bezigt is 7 a 10 meter lang, ofschoon een rijk man er somtijds een bezit, die do lengte heeft van 25 a 30 meter. In dit geval wordt hij van eene uiterst fijne grondstof vervaardigd. Men doet hom om op eene zeer eenvoudige manier; een gedeelte wordt om de lendenen gewikkeld; het overige tusschen do boenen doorgestoken en in den gordel zoo bevestigd, dat hij van voren tot aan de knieën en van achteren zoo ver mogelijk naar beneden hangt. Ibj een welgesteld man hangt de quot;masiquot; dikwijls als cene sleep ver achter hen.
Dit is al de kleeding die een Fidscni behoeft. Door de zachtheid van het klimaat hebben zij geene kleederen noodig om zich togen liet weder te beschermen en de quot;masiquot; wordt dan ook alleen als mode-artikel gedragen. Sieraden dragen zij in groote menigte en deze behooren tot do soort, waarmede alle Wilden zich gaarne schijnen op te schikken.
Dc bewoners der Fidschi-eilandcn dragen oorsieraden van eene reusachtige grootte; in enkele gevallen wordt dc oorlel zoo uitgerekt, dat een volwassen man zijne twee vuisten in de opening zou kunnen steken. Ue Fidschi's dragen ook borstversierselen; die in vorm en voorkomen eene groote overeenkomst hebben met de groote quot;dibbi-dibbi'squot; der Noord-Australiërs en door dezen waarschijnlijk aan de Papua's ontleend zjjn. Halssnoeren maken zij van alle mogelijke glinsterende voorwerpen; zij verecnigen hiertoe dikwijls de meest ongelijksoortige dingen, zooals Europcesche glaskoralen, stukken schildpad, honde-tanden, vleermuis-kaken cn dergelijke.
Bloemen worden door de Fidsclii's zeer veel gedragen; zij maken er festoenen en guirlandes van, die zij als sjerpen over den eenen schouder en onder den anderen dragen. Op eene volgende afbeelding, het betalen der belasting voorstellende, ziet men verscheidene meisjes met deze bloemenkransen versierd.
Het tatouceren bepaalt zich bijna uitsluitend tot de vrouwen, en zelfs bij deze ziet men er zeer weinig van; het grootste gedeelte der figuren is bedekt door de quot;likuquot; of schort van franje. Als zjj jong zijn tatouecren de vrouwen gewoonlijk hare vingers met lijnen cn sterren, om deze er sierlijk te doen uitzien als zij het opperhoofd voedsel aanbieden; nadat zij moeder geworden zijn, voegen zij hierbij ecne blaauwc plek aan iedcrcn mondhoek. De operatie is pijnlijk, ofschoon niet in die mate als in Nieuw-Zeeland; de figuren worden gemaakt mot een werktuig met scherpe tanden en niet door middel van een' beitel die door dc gehoele dikte der huid wordt gedreven.
263
DE FIDSOm-ElLANDEN.
Ook van vorw wordt ccn ruim gebruik gemaakt; de voornaamste kleuren zjjn zwart, wit en rood. Met deze drie tinten maken zij cene verscheidenheid van effekt op hun gelaat, die slechts geëvenaard wordt door do vindingrijkheid welke zij bij hunne kapsels ten toon spreiden. Nu eens is hot aangezigt geheel en al rood, op den neus na, die zwart is, en dan weder is het in vieren gedeeld als een wapenschild; de ver-schillende gedeelten worden dan rood cn zwart, of wit, rood en zwart geverwd. bommigo lieden schilderen de cene zijde van hun gelaat zwart en de andere wit, terwijl anderen hun geheele aangezigt tot aan den ucus zwart verwen cn met wit afzetten.
Nu en dan schildert een dandy onder de Fidschi's zijn gezigt zwart en zijnen neus rood, met een rooden kring om elk oog cn oene witte halve maan op het voorhootd. Somtijds maakt hij zijn gelaat wit cn overdekt het met ronde, schrirlakenroodo plekken, evenals de paarden uit een' speelgoed-winkel; of hij maakt in do plaats der kleine plekken cene groote vlek op elke wang en een rooden kring om den mond, als 1 icrrot
uit de pantomime. , , ^
Dikwerf wordt door strepen een zeer zonderling effekt teweeg gebragt. hjen w it gelaat met cene enkele zwarte streep van het voorhoofd tot de kin ziet er zeer zonderling uit; hetzelfde is het geval met een gezigt, hetwelk aan de eene zijde beschilderd is met overlangsche zwarte strepen op een witten grond, en do andere helft met dwarsstrepen van dezelfde kleuren. Hetzelfde patroon maken zij dikwijls in het zwart en rood. llot meest dwaze patroon is wclligt, als zjj liet aangezigt wit schilderen en op dezen giond een aantal golvende strepen van liet voorhoofd naar beneden aanbrengen; deze lijnen overkruisen elkander, zoodat zij over het gelaat eene soort van gerimpeld
netwerk vormen. i -i i • • n
Tot zoover de kleeding dor mannen. Die der vrouwen verschilt hiervan m elk opzigt. Ofschoon zij even zulk stug en borstelig haar hebben als de mannen, doen zij echter geone moeite om zich zoo fantastisch te kappen; meestal yergenoegen zij zich mot liet haar zoo uit te kammen, dat het aan beide zijden zoo wijd mogelijk uitstaat. Somtijds vlechten zjj het in een aantal lokken, die zij op goed geluk om haai hoofd laten hangen, evenals do dradon cn lappen aan een zwabber.
Evenals de mannen maken zij ook gebruik van verw, ofschoon met in dozeltue ruime mate. Rood schijnt hare geliefkoosde kleur te zijn en aan deze vooikeui had Pickering de gelegenheid te danken, om zich door het gevoel te kunnen verzekeren van de eigenaardige ruwheid van huid der Papua's. De Fidschi s, een volk dat zeer op de vormen gesteld is cn aan kleinigheden hecht, willen zich met laten betasten en Pickering wist niet hoe hij het moest aanleggen om te weten te komen of deze ruwheid van vel eene eigenschap was van het ras, dan wel eene eigenaardigheid dei verschillende individu's. De liefde tot roede verw kwam hem hierin to hulp. lictvoi-miljoen der Europeanen was zooveel fraajjer dan de vcrwstoffen der inlanders, dat dezen zeer blijde waren, wanneer zij met zulk eene schitterende kleur op iiun gelaat cn ligchaam konden prijken. Mannen en vrouwen, oud en jong kwamen derhalve naar hom toe, om zich met een weinig vermiljoen te laten besmeren; moeders, wier gelaat aldus beschilderd was, hielden hem hare zuigelingen toe, om dezelfde weldaad
deelachtig te worden.
De inlandsche stof of quot;masiquot;, waarvan wij reeds gesproken hebben, wordt op cene eenvoudige en vernuftige manier van den inwendigen bast van den malo-boom vei-
vaardigd. . iu -j • tvj u-
Daar tegenwoordig do Engclscho manufacturen m groote hoeveelheid in 1 idscni
worden ingevoerd en de fijne en bevallige inlandsche weefsels spoedig zullen vci-drongen hebben, zal de kunst van hot maken van quot;masiquot; weldra in ridschi zijn uitgestorven, evenals overal waar Europeanen een vasten voet hebben verkiegcn, hef geval is geweest mot allo inlandsclic stoffen. Wij zullen daarom ecnigc regelen wijden aan de beschrijving van dc wijze waarop deze stof gemaakt wordt.
Do bast wordt in lange strooken van don boom gesneden en eonigen tijd in water geweekt, totdat de binnenste bast gemakkelijk van den buitensten kan worden losgemaakt, eene operatie dio mot don rand cener schelp geschiedt. Nadat hij van dozen ruwen buitenkant ontdaan is, laat men hem in water liggen, om hem den
264
DE FIDSCIII-EILANDEN.
behoorlijken ataat van vochtigheid tc doen behouden; heeft men eone genoegzame hoeveelheid bijeen verzameld, dan begint men hem tc kloppen.
Uit geschiedt op een blok hout, hetwelk aan de bovenzjjde vlak gemaakt en zoo geplaatst is, dat het bjj het slaan met don hamer een weinig opspringt. Deze hamer geljjkt niet op de onze, maar is eenvoudig een stuk hout, omtrent 40 centimeter lang en fi dik; het is aan het eene einde afgerond, om hot gemakkelijk te kunnen aanvatten, en voor hot overige vierkant. Drie zijden van dozen hamer of quot;ikiquot;, zooals hij genoemd wordt, hebben ovcrlangscho groeven, terwijl de vierde vlak is gelaten. Bjj de exemplaren die de schrijver gezien hoeft waren de zijden niet geheel vlak. maar een weinig afgerond; misschien was dit door het gebruik, maar welligt ook opzettelijk. Eone umasiquot;-fabrikant heeft verscheidene dezer hamers, somtjjds (! of 7, bij ieder van welke do gleuven eenigzins verschillen. Op die wijze vervaardigen zij eene stof, die geheel en al het voorkomen heeft van ons geweven linnen; het patroon is geheel met de stof vereenzelvigd.
De schrijver heeft in zijne verzameling verscheidene quot;masi'squot;, waarvan er oen bijzonder fraai is. Hij is dun, sneeuw-wit en zacht als zijde; hij moet er zelfs op eenigen afstand zeer bevallig hebben uitgezien, als hij om het donkere ligchaam van een' krijgsman geslagen was. De schoonheid van het maaksel komt echter eerst regt uit, als men hem meer van nabij beschouwt. Inplaats van den quot;maaiquot; alleen op de gewone wijze te kloppen, zoodat er alleen de overlangsche groeven van den hamer in geperst worden, heeft dc maakster haren hamer bij eiken slng eene; andere rigting weten to geven, zoodat zij in do stof een zig-zag patroon heeft aangebragt, zeer veel gelijkende op don welbekenden Griekschen rand van Europecscho decorateurs. Dc figuren zijn schoon en regelmatig; als men de stof tegen hot licht houdt, zien zij er uit, als het watermerk in papier.
De rekbaarheid van don ömaloquot;-bast is inderdaad verwonderlijk. Eone strook, G continieter breed, kan geklopt worden tot eone breedte van 50 centimeter, waarbij zij in lengte slechts weinig afneemt. Daar de stof slechts zoor dun en flenteraclitig is on een enkel stuk niet meer dikte heeft dan vloeipapier, logt men gewoonljjk meerdere stukken op elkander on klopt dio totdat zjj oono enkele massa vormen; do natuurlijke kleefstof die de bast bevat is voldoende om ze tc vereenigen, alsof zij één geheel uitmaakten.
Sommige exemplaren van grootore mantels zijn zoo dik als stevig karton, maar veel taajjer; op het gevoel en gezigt schijnen zij van leder vervaardigd tc zijn.
Als er een grooto quot;masiquot; moot gemaakt worden, zet men verscheidene stukken bast in do lengte aaneen; men weekt do einden hiervoor in arrowroot-stijfsol, legt ze zorgvuldig op elkander en klopt zo dan met den hamer, waardoor de twee stukkou bast zoo innig vereenigd worden, dat zij er als één geheel uitzien cn niet het minste spoor van hunne vereeniging vertoonen. Zooals wij reeds gezegd hebben zijn enkoio dezer quot;masi'squot; zeer lang. Williams mat or een, die door den koning bij feestelijke gelegenheden gedragen werd; hij had eone lengte van 170 meter.
Vele grooto en tegelijk diiiino quot;masi'squot; worden gebruikt tot muskiet-gordijnen en zijn in dat geval versierd met donkerroode en zwarte figuren, liet patroon begint gewoonlijk in het midden cn wordt naar do randen langzamerhand grooter. De wijze waarop deze figuren er op worden aangebragt is zeer goed beschreven door Williams:
quot;Op eene eenigzins bolronde plank ter lengte van verscheidene voeten zjjn, op een vingerbreed afstand van elkander, evenwijdig dunne strookeu bamboe, ter breedte van '/4 duim bevestigd cn hiertusschen zeer smalle, gebogen strooken, vervaardigd van de middennerf van kokosbladeren. Over deze aldus toebereide plank wordt dc quot;masiquot; gelogd en ingewreven mot eene kleurstof, dio men verkrijgt van den quot;lauciquot; (Aleurites triloba), liet kleed neemt de kleur aan op do plaatsen die door de bamboe- en andere strooken die er onder liggen aan drukking zjjn blootgesteld, en vertoont dus hetzelfde patroon in kleuren. Eene sterkere bereiding van dezelfde vcrwstof wordt er vervolgens met eene soort van kwast op aangebragt; hiermede maakt men langwerpige vierkanten met grooto ronde of stervormige plekken in het
midden. De quot;kesaquot; of verwstbf is, goed zijnde, wanneer zij opgedroogd is, helder en frisch van kleur.
quot;Aan elke zjjde van liet vierkant wordt een witte rand gelaten van een halven tot één meter breed; dezen rand zoo to versieren dat hij tic algemocne goedkeuring wegdraagt, is do trots van elke Fidsehische dame. Nu gebruikt zij een geheel anderen toestel en andere ingrediënten. Het werk geschiedt nu op eone vlakke plank; haar patroon bestaat uit eone strook van oen banaan-blad, welke op het kleed gelegd wordt. In dit blad zijn de figuren welke zjj op don rand wil te voorschijn brengen, en die niet langer zijn dan 3 centimeter, uitgesneden; zij houdt het blad vast met den wijs- en middelsten vinger en drukt het stevig op het kleed. Hierop noemt zjj in do rogteihand een kussentje eener zachte stof, doopt ilit in do verw en wrijft het stevig over het uitgesneden patroon, waardoor eone fraaije en scherpe figuur ontstaat.
quot;Hoe schielijk de geoefende vingers dor vrouwen ook mot dit werk overweg kunnen, is het toch vrij vervelend. De vrouwen van Lakemba munten in dezen arbeid uit. Op het eiland Matakoo worden fraaije gordijnen gemaakt; hot patroon is groot
en neemt het geheele vierkant in, terwijl do ruimte tusschen de zwarte strepen met rood en geel wordt aangevuld.quot;
Wij gaan nu over tot den quot;likuquot; of gordel mot franje voor de vrouwen. Deze wordt gemaakt van verschillende stoffen en aan de vervaardiging wordt veel zorg besteed. Do gewone quot;liku'squot; zjjn niet veel meer dan oen aantal smalle koorden van verscheidene duimen lengte, aan een' gordel bevestigd. Hij wordt om het midden geslagen en niet vastgemaakt van achteren, maar aan eone zijde, waar men de einden van het koord van boombast, waaruit de gordel bestaat, bjj feestcljjke gelegenheden zoo lang laat hangen, dat zjj bjj het loopen op den grond slepen.
Do franje is gemaakt van den bast eener hibiscus-soort, door de inboorlingen quot;vauquot; genaamd, die tot vele doeleinden gebezigd wordt, van de lango buigzame wortels van het quot;cascus-grasquot; en verscheidene andore grassoorten. Eene soort van quot;likuquot; welke zeer in de mode is, wordt vervaardigd van eene woekerplant, quot;waloaquot; geheeten. De afzonderlijke koorden der franje zijn niet dikker dan pakgaren en als zij versch
200
DE FTDSCITT-ETLANDEN.
zijn, zoo buigzaam als zijde. Na verloop van tijd worden zjj editor broos en breken ligteljjk af. De klour is glimmend zwart.
De schrijver heeft in zjjno verzameling twee exemplaren van quot;liku'squot;. De eene is vervaardigd van de quot;waloaquot; en de andere is do gewone quot;likuquot;, op bladz. 20G voorgesteld. Deze is gemaakt van gespleten of gespouwen gras, waarvan do halmen meer dan oen motor lang zjjn. Om er een kloedingstuk van te maken hebben zij het dubbel genomen en de lussen geweven in een smallen gevlochten gordel van dezelfde stof.
Aan do betere quot;liku'squot; is echter veel moor zorg besteed. In de eigenlijke franje is slechts weinig verschil, maar het meeste werk ia gemaakt van don gordel. ]5jj sommige exemplaren is deze 10 a 12 centimeter broed en gevlochten in oen sierlijk patroon; hot vlochten is dan ook eene kunst waarin do inboorlingen uitmunten.
De algomoone vorm dor quot;liku'squot; is altijd dezelfde en hij wordt zoowel door meisjes als door vrouwen gedragen. Zoolang oen meisje ongetrouwd is, draagt zij oen' quot;likuquot; wiens franje niet langer is dan hoogstens 10 centimeter; liet goheele kloedingstuk is zoo bekrompen gemaakt, dat do einden, als hot om hot midden wordt gebonden, elkander op geen duimen na raken. Zoodra is zij echter niet in don huwelijken stant getreden, of zij verandert haren quot;likuquot;, ton toeken van don nieuwen rang, dien zij in maatschappij inneemt; do franje wordt dan zoo lang, dat hij tot halfweg hare kniën reikt en do gordel sluit dan geheel om haar midden. Nadat zjj moeder is geworden draagt zjj eene schort dio tot aan en somtijds tot beneden do kniën komt.
207
IIOOFDSTTJK II.
VOOUTIiRENdSRLKN.
MKT MAKEN VAN MATTEN. — ZKILKN VOOR DE KANO'». — VLOERMATTEN EN BEDDEOOKB. — TOUW EN KOOR 1). — PLATTtNO EN HET VERSCHIIJ.END GEBRUIK IIETWEI.K ER VAN GEMAAKT WORDT. -— BE KNOOI'-NAALD KN DE
MAZEN. - WAAIJERS EN ZONNESCHERMEN. — BE WA AU ER VAN DEN REDENAAR. - MANDEWKRK. —
AARDEWERK HER FIDSCHI'S EN INI.ANDSCHE KUNST. — POTTKBAKKKN, HET KERK DER VROUWEN. — EENVOUDIGE GEREEDSCHAPPEN EN ONVOLKOMEN GHONBSTOP. — WIJZE WAAROP ZIJ DE VATEN quot;HAKKEN.quot; —
HET VERGLAZEN DER WATERVATEN. — VISSCHERS. - VERSCHILLENDE SOORTEN VAN NETTEN EN BE
WIJZE WAAROP MEN ZE GEBRUIKT. — DE SCHII.BPADVAN (IST. — EEN STOUTMOEDIG DUIK ER. — WIJZE WAAROP
DEZE DIEREN WORDEN GEVANGEN. - DE SCHALEN UEI1 SCHILDPAD EN HARE WAARDE. - GEVAREN HEK VIS-
SCHERIJ. - KANO'S EN DE MANIER WAAROP ZIJ ZE BESTUREN. — HET BOUWEN VAN KANO'S. — VKRS'IIPT 1(1 E
WIJZE OM DE PLANKEN AAN ELKANDER TE I1BVESTIOEN. - TIMMERLIEDEN DER TONGA'S. - DE FIDSOHl'S
MINDER GOEDE ZEELIEDEN DAN DE TONGA'S. — HA.XDKl.AARS BIJ BE PIDSCHl'S.
De vrouwen maken verscliillende soorten van matten, en ontwikkelen hierbij oene even grooto vindingrijkheid al a bjj do vervaardiging dor quot;masi's.quot; Deze matten worden gebezigd tot verschillende doeleinden. De zeilen van de kano's dor Fidschi'a zijn altijd matten; deze zijn geweven in banen, die, even als do zeildoeken zeilen bjj ons, naderhand aan elkander worden genaaid. De breedte der banen verschilt van '/2 1 en hare lengte van 3 tot 80 meter. Gemiddeld zijn zij echter 6 of 7 meter lang, hetwelk ook de gewone lengte is van een zeil. Deze zeilmatten zjjn vrij grof en worden gemaakt van kokos-bladeren.
Dan heeft men nog de vloermatten, die in de huizen als karpetten gebruikt worden. Deze verschillen in grootte naar de afmetingen van het huis; (gt; op 5 meter is echter do gewone maat. Zjj hebben gewoonlijk een rand die nagenoeg 15 centimeter breed is en versierd met vederen en andere gekleurde stoffen die zjj zich kunnen verschaffen. Dergelijke matten, maar van fijner stof, worden ook gebruikt voor bedden; de beste soort, ttonoquot; genaamd, is veel fijner van weefsel.
Do voorliefde der inboorlingen om versierselen aan te brengen komt nergens beter bij uit, dan bjj de vervaardiging van touw en koord.
Het beste touw wordt gemaakt van verselieideno garens, die tot een platting worden gevlochten. Dit vlechtwerk wordt vervaardigd van kokosnootvezelen. De vezelen worden zorgvuldig van de noot verwjjderd, gedroogd en tot eene soort van wol uitgekamd. Het touwwerk wordt gemaakt door dit in elkander te draaijen; sommige touwen der Fidschi's zijn zoo dik als een kabel en hebben eene buitengewone sterkte en veerkracht. De platting wordt voor zeer verschillende doeleinden gebruikt; de planken bijv. waarvan do huizen en kano's gebouwd worden, bindt men met deze hoogstnuttige stof aan elkander.
Als de platting klaar is, maakt men er groote rollen van, die dikwerf reusachtige afmetingen hebben. Williams zag zulk eene rol, die meter lang was en bijna 2 meter middellijn had. Deze rollen hebben een verschillenden vorm en elke vorm heeft zjjn eigen naam, zooals de dubbele kegel, de gladde zuiger, de eivormige bal enz. Deze
rollen worden aangeboden als geschonken en den opperhoofden met andere eigendommen als schatting betaald. Op do groote afbeelding, bladz. 279 ziet men een paar dezer rollen.
Do netten worden er ook bij voorkeur van gemaakt; daar deze stof echter vrij duur is vervaardigt men ze dikwijls van den hibiscus. Eeuc andere grondstof er voor is eene slingerplant, uyakaquot; genaamd; deze wordt in water geweekt om er de groene stof af te scheiden, waarna men haar schrapt om de vezelen schoon te maken en eindelijk tot touw vlecht. Het is merkwaardig dat de knoop-naald en het houtje waardoor de grootte der mazen bepaald wordt, volkomen dezelfde zijn als die bjj oiis gebruikt worden; hetzelfde kan men ook zeggen van dezelfde werktuigen bij de Eskimo's.
Deze zelfde vindingrijkheid als bij het vlechten van touw openbaart zich ook bij verscheidene andere voortbrengselen, zooals manden en waajjers. In hot maken dei-laatste munten de Fidschi's uit, en daar do waaijer bij hen bijna dezelfde rol speelt als bij de Japanners, laten zjj ook bjj de vervaardiging dezer voorwerpen de verbeelding vrij spel. Hoe verschillend hunne waajjers ook mogen zijn in vorm, toch hebben zij altijd een eigenaardig karakter, hetwelk hunnen oorsprong verraadt.
Op onderstaande afbeelding is een waaijer voorgesteld, die ons een goed denkbeeld geeft van de waajjers der Fidschi's in het algemeen. Hij is l/„ motor lang on op het wijdste gedeelte iets meer dan 25 centim. breed. Het handvatsel is gemaakt van bet hout van den kokos-boom; het loopt bijna tot aan liet einde van den waaijer door en geeft aan het geheel een' zekeren steun. Het is aan don eigenlijken waaijer bevestigd
met dubbele strooken van de fijnste en fraaist gevlochten platting. De waaijer zelf is vervaardigd van kokos-bladeren; de strooken waarvan hij gevlochten is zijn aan do basis van den waaijer ongeveer 1 centimeter breed en worden naar het einde hoo langer hoo smaller. Een stevige rand van dezelfde stof loopt om don gelioelen waaijer heen en is met dezelfde platting aan het handvatsol bevestigd.
Deze waaijer wordt eigenlijk moer gebruikt als zonnescherm of parasol dan als waaijer; men quot;houdt hem, bij het zitten inden zonneschijn, boven het hoofd. Hij is zeer ligt en inderdaad veel doelmatiger dan men uit zijn vorm wel zou opmaken.
De vorm dezer waajjers is zeer verschillend. Nu eens zjju zjj driehoekig, met het handvatsol aan een der hoeken, en dan weder vierkant; in dat geval loopt bot handvatsel er schuin overheen. Verschillende wijzigingen van den schijfvorm zijn ook zeer in zwang; ook is er een vorm, bijna volkomen op die der Japanscho handschermen gelijkende.
Het is nog al merkwaardig, dat do inboorlingen van tropisch Amerika, zooals de Cariben, de Accowai's en anderen, waajjers vervaardigen van geheel en al dezelfde stof en op dezelfde wijze, alleen met het onderscheid, dat het handvatsel niet afzonderlijk van hout gemaakt wordt, maar vau de einden der bladstrooken waarvan de waaijer gevlochten is.
HKET. 11. IB
De onderstaande afbeelding stolt eon andor zonderling werktuig voor, hetwelk van Fidschi afkomstig is, maar zich over vole Polynesische eilanden heeft uitgebroid. liet is do waaijer van den redenaar, dien do inboorling in lt;lc hand houdt, als hij in den raad spreekt. Het handvatsel is in verschillende figuren gesneden en eindigt gewoonlijk met twee lompe, rug togen rug zittende incnschelijke gedaanten. Somtijds is hot quot;•ohcolo handvatsol omvlochten met zulke fraaijc patronen als slechts een Indschi kan vervaardigen. De pluim aan het einde is van kokos-vezelen, die eerst m water geweekt, om een dun takje gerold en dan geweekt zijn. Worden zij nu van den stok
afgewonden, dan zijn zy gekroesd en gelijken veel op het haar der Fidsclii's, hetwelk zij waarschijnlijk moeten nabootsen. Do afbeelding is geteekend naar oen exemplaar uit de verzameling van den schrijver; hij heeft er verseheideno, sommige met omvlochten er andere met gesneden handvatsels, terwijl do pluim van enkelo gitzwart en van andere rossig is, evenals hot geval is met hot haar dor Inboorlingen.
Ook in het mandemaken tooiion de Fidsclii's oone groote kunstvaardigheid; zij vlechten ze mot zulke ingewikkelde figuren, dat zij dc boste Europeescho werklieden te schande maken.
Do Fidsclii's zijn inderdaad geboren kunstenaars. Hun werk, ofschoon somtijds grotesk, is altijd artistiek, omdat het altijd een eigenaardig karakter heeft. Zij brengen dit gevoel voor dc kunst ook over op die stof welke het meest geschikt is om allo mogelijke vormen aan te nomen, namelijk aardewerk. Sommige vaten, dienende om te koken, zijn zeer eenvoudig, terwijl andere, die voor andere doeleinden moeten dienen, een' smaakvollcn en bevalligen vorm hebben 011 mot versierselen bedekt zijn. Williams veronderstelt met veel waarschijnlijkheid, dat de kookpotten nabootsingen zijn van do cellen eener soort van zwarte bijen, die op de Fidschi-eilanden wordt aangetroffen.
In het Britsch museüm zijn verscheidene exemplaren van verschillende soorten van aardewerk der Fidsclii's; liet zjjn staaltjes van inlandsche kunst, in vorm en in de wijze waarop de versierselen er op zijn aangebragt liet meeste versierde Euro-peesche aardewerk ver overtreffende. Het beginsel door dc pottebakkers der Fidsclii's gevolgd is cone conventioncele navolging der natuur; hunne voornaamste voorbeelden zijn bloemen, bladeren en vruchten, waaraan zij de bcvalligste bogten en lijnen en eene groote juistheid en stoutheid van omtrok geven.
Hoe ruw de arbeid van den pottebakker moge zijn en hoe eenvoudig do grondstof die hij bezigt, toch kan mon zeker zijn dat de teekening van het vat hetwelk hij vervaardigt zoo stout en krachtig zal zjjn, dat het do kleingeestige liefheid, waaraan wij in Europa zoo gewoon zijn, te schande maakt. Terwijl zij aan de natuur hunne modellen ontleenen, openbaren do pottebakkers dor Fidsclii's in dc vormen van hetgeen zij maken oone verwonderlijke kracht, verscheidenheid en oorspronkelijkheid. In ieder land, waaide kunstenaar werkelijk de natuur bestudeert en aandachtig gadeslaat, zal bijwerken voortbrengen die frisch cn oorpronkehjk zijn; in een land als dat der Fidsclii's, gelegen tusschen do keerkringen cn met don prachtigen en wcligen plantengroei dezer streken, kan het niet anders of een kunstenaar die in zulk eene school studeert, moet, hoe ruw en onbeschaafd hij ook moge zijn, werk leveren hetwelk ware verdiensten heeft.
270
DE FIDSCHIE[LANDEN,
liet vervaardigen van potten is hot work dor vrouwon on bepaalt zicli in wcrkohjk-lieid tot do vrouwon 011 dociitora van visacliors. I)() grondstof die zjj gebruiken is roode of blaauwo klei met zand vermengd; hare gereedschappen bestaan in oon ringvormig kussen, een' platten steen, eon of twee houten krabbers, oen' ronden ateon om van binnen togen het vat te houden en een' puntigon stok. Zij hebben geen wiel, on tocli maken zij vaton, zoo zuiver van omtrek, dat weinige personen, indien zij niet praktisch mot het pottobakken bekend waren, zouden kunnen golooveii, dat zij alleen op liet oog vervaardigd waren.
Do vorm van bijna allo vaten is zeer smaakvol, zooals naar de modellen door de maakster gevolgd, wel te verwachten was. Het zijn somtijds verwonderlijk uitvoerige werkstukken. Zoor gewoon zjjn geheel gesloten vaton met ocne opening in het oor; Williams zag oon aarden kruik, zoo groot als een okshoofd, met 4 openingen, om haar schioljjlv te kunnen vullen on ledigen. De merkwaardigste staaltjes zijn de zamengestelde vaten; verscheidene veroenigon zich hier op het punt waar zij elkander aanraken en zjjn tevens onderling door gebogen handvatsels verbonden. Bij sommige dezer vaten zijn zelfs de handvatsels hol on hebben aan den top eeue opening, waardoor de vaten kunnen gevuld of geledigd worden. Deze zamengestelde vorm is in den laatsten tijd door Europeanen nagemaakt.
Als men den arbeid en de kunstvaardigheid in aanmerking neemt, die door de inboorlingen aan de vervaardiging dezer potten en vaten besteed worden, is het zeer jammer, dat zjj geeno betere grondstof en geene betere wijze van bakken hebben, liet materiaal is zeer ruw en de zeer onvolkomen manier van bakken niet in staat aan do vaten die hardheid en bijna onvergankelijkheid te geven, waardoor goed aardewerk zich zoozeer onderscheidt.
Nadat aan de vaten de behoorlijke vorm is gegeven cn de figuren cr met een' scherpen stok in geteekend en gegraveerd zijn, zot men ze (ligt bij elkander op den grond, maar zóó, dat zij elkander niet aanraken en bedekt ze met eene hoeveelheid drooge bladeren, gras, riet cn dergelijke stoffen. Deze worden dan in brand gestoken; als alles verbrand is, beschouwt men het bakken voor afge-loopon. De potten die verglaasd moeten worden, wrijft men, terwijl zij nog warm zijn, in met quot;kawriquot;, dezelfde hars, die wij reeds vermeld hebben toen wij Nieuw-Zeeland behandelden.
Zooals van eiland-bewoners te verwachten is, zjjn do Fidselii's ervaren visschors; zjj maken van verschillende middelen gebruik om hunne prooi magtig te worden. Netten, aan de eene zjjde zwaar gemaakt door scholpon en aan de andere voorzien van ligte stukken hout als drijvers, worden voel gebruikt; evenzoo ook haken,visehkorven en fuiken. Op sommige plaatsen maakt men gebruik van een zeer merkwaardig net, of liever nabootsing van een net, quot;remquot; genaamd. Aan de lange, buigzame stengels van slingerplanten worden eene groote hoeveelheid gespleten kokos-bladeren zoo bevestigd, dat zij eene zeer dikke franje vormen van aanmerkelijke lengte; deze quot;rau'squot; zjjn somtijds van hot eene tot het andere einde 3000 motor lang.
Deze quot;ranquot; wordt mede naar zee genomen en in het water geworpen, terwijl de einden aan kano's bevestigd zjjn die het net strak gespannen houden. Hierop roeijen de visschors naar eene kleine baai of kreek, waarde quot;ranquot; dwars overheen kan gespannen worden; zij vangen dan al de visschen met kleine netten of speren. Somtijds koeren zij niet eens naar de kust terug, maar vormen met het net een' cirkel; de visschen zijn zoo bang voor de franje van bladeren, dat zjj in het midden bijeen blijven.
Het voornaamste gebruik van hot net is echter bij do schildpad-vangst, die bijna eene kunst kan worden genoemd. De schildpad-visschors voorzien zich van netten, die omtrent drie meter breed en een- tot tweehonderd meter lang zjjn. Terwijl de schildpadden aan wal hun voedsel zoeken, zetten de visschors het net langs de kust uit; wanneer derhalve de schildpad naar zee terugkeert, wordt hij opgevangen door het net, hetwelk groote mazen hooft, waarin do pooton van het dier verwarren.
Zoodra de visschors bespeuren dat een schildpad in het net zit, trachten zij haar aan boord te krjjgen, eene taak die zoor moojjeljjk en niet altijd zonder gevaar is, daar
271
18*
DE FIDSCHI-EILANDEK
het dier in zijn eigen element ia en de mannen vcrpligt zijn te duiken, en hetgeen zij doen moeten onder water te verrigten. De beste duiker poogt dan een dor voor-pooten vast te grijpen en trekt dien met kracht naar heneden, ■wetende dat het dier, uit instinktmatige begeerte om zicli los te maken, zal trachten omhoog te gaan. De duiker kan natuurlijk den poot slechts een' korten tijd vasthouden; zoodra bijechter boven komt om adem te halen, neemt een ander zijne plaats in. Indien hot eeno ondeugende schildpad is, zooals dikwerf het geval is, grijpt een der duikers haar dwars over den kop en steekt zjjn duim en vinger in de oogholten van het dier, om het te beletten kwaad te doen.
Zich zoo gevangen voelende, rijst do schildpad naar de oppervlakte van het water, waar zij door de andere visschers, die in do kano zjjn, wordt aangegrepen,^ aan boord gehaald en op don rug gelegd, in welke positie zij volkomen hulpeloos is. De gelukkige visschers blazen dan triomf op hunne schelp-trompetten en brengen hunnen buit aan wal. i
Tengevolge van het groot aantal lieden dat bij deze wijze van vissehen noodig is, vissehen do inboorlingen gewoonlijk in troepen, die door één persoon zijn in dienst genomen. Somtijds zijn zij de bedienden van een opperhoofd en vissehen voor diens rekening; al de schildpadden die gevangen worden behooren hem toe, maar de visschers krijgen altijd een of ander geschenk, als zij eene goede vangst hebben gehad. Indien de visschers vrije lieden zijn, verhuren zij zich zelven, hunne netton en kano's aan iomand die den gewonen prijs wil betalen, waarvoor zij verpligt zjjn 10 togten te doen. Wanneer zij in het geheel niets vangen, krijgen zij niets; telkens echter als zij eeno schildpad aan wal brengen, krijgen zij van hem die hen gebuurd hoeft eene belooning; bovendien is de huurder verpligt, hun, als de geheele vangst is afgeloopon, nog een fraai geschenk te geven. Somtijds worden verscheidene schildpadden op één dag gevangen; liet geheele bedrijf is evenwel zeer wisselvallig, daar het meermalen gebeurt, dat do beste visschers dag aan dag terugkeeren, zonder eeno enkele schildpad gevangen te hebben.
Enkele wijzen om schildpadden te vangen zijn zeer vernuftig. Indien de inboorlingen geen net hebben, maken zij op deze dieren jagt zooals zij hot best kunnen; zij maken dat de schaduw van de kano er juist achter blijft, om het dier bang te maken en altijd in beweging te houden. Zij vervolgen het op deze wijze gedurende een geruimen tijd, totdat het zoo uitgeput wordt, dat het door eenige duikers zonder behulp van een net kan worden gevangen. Als de schildpaddon te huis zijn gebragt, houdt men ze binnen omheiningen opgesloten on doodt ze wanneer men zo noodig heeft.
Ofschoon hot vleesch der schildpad hooggeschat wordt en men het groene vet bijna evenzeer op prijs stelt als in Engeland, is de grootste waarde toch gelegen in de schaal, waarvan de 1 ii grootste platen aan de handelaars bij het gowigt worden verkocht. Indien zij l'/s kilogram wegen zijn zij zeer goed, wegen zij 2 kilogram, dan zijn zij buitengewoon goed, terwijl men er bijna nooit aantreft, die meer dan SJ'/ü kilogr. wegen.
Do gevaren waarvan het vissehen op schildpadden vergezeld gaat zijn van velerlei aard. Het grootste gevaar zjjn de haaijen, die men in groote menigte op deze kusten aantreft en die evenveel houden van menschen als van schildpadden; als zij derhalve zien, dat er eene schildpad in het net verward is, doen zjj er een aanval op en er is evenveel waarschijnlijkheid, dat eene haai een arm of een boen van een duiker afscheurt, als dat zij het dier grijpt. Eene andere bron van gevaren is gelegen in den bouw der koraalriffen, waaruit do kusten dezer eilanden voornamolijk bestaan. Zij zijn vol holten en spleten; het gebeurt dan ook meermalen, dat een duiker er in verward raakt en zich niet bij tijds kan losmaken om zijn leven te redden.
Als do kano's van de schildpadvangst terugkeeren, komeu do vrouwen naar do kust om do visschers te ontmoeten. Indien do togt gelukkig is geweest, komen delaatsten met zang en triomfkreten terug, alsof zij do Ijjkcn van verslagen vijanden modebragten, bij welke gelegenheden er, zooals wij aanstonds zien zullen, afschuwelijke vreugdefeesten plaats hebben. Is de vangst niot voordeelig geweest, dan komen zij aan in stilte.
In hot eerste geval worden de visschers door de vrouwen met zang on dans verwelkomd, dikwerf met veel luidruchtigheid in do uitingen hunner vreugde. Williams
272
DE FIDSCHI-EILANDEN.
woonde eens cou vermakelijk toonccl bij; de vrouwen hadden namelijk eene groote hoeveelheid bittere oranjeappelen naar de kust medegebragt en begonnen de visschers, toen dezen wilden landen, hiermede zoo onbarmhartig te bombardeeren, dat de mannen tot zelfverdediging verpligt waren, de aanvalsters van het strand te verjagen.
Daar wij, in verband met het visschen, reeds zoo dikwijls melding hebben gemaakt van kano's, zullen wij ze thans beschrijven. In beginsel komen zij overeen met den vorm dien men in de groote Polynesische eilanden-groep algemeen aantreft; in bijzonderheden verschillen zij echter van vele gewone vaartuigen. Allo kano's hebben verschillende wijzigingen van den loefbalk; de dubbele kano's zijn echter do beste. Hier liggen twee booten naact elkander op zoodanige wijze, dat de eene dienst doet als loefbalk en de andere als kano.
Indien de lezer oen blik slaat op de onderstaande afbeelding, kan bij zich een denkbeeld maken, hoe dit zonderlinge vaartuig er in liet algemeen uitziet.
Beide kano's zijn voorzien van een dek, om het water er uit te houden; onderling zijn zij verbonden door een plat, hetwelk buiten beide een weinig uitsteekt. In dit plat zijn luiken aangebragt, waardoor do bemanning binnen in de vaartuigen kan komen. Op de afbeelding ziet men op de buitenste kano een man door het luik komen. Op dit plat is, voor don voornaamsten man aan boord, eene iiut gebouwd, op welke de kapitein van hot vaartuig staat; van deze verheven plaats kan hij zijne bevelen geven, evenals de kapitein eener stoomboot van de raderkasten of van de brug tusschen deze. Van deze plaats kan hij ook de rigting volgen die de schildpad neemt, indien zij
jagt op dit dier maken.
De wijze waarop het vaartuig bestuurd wordt is buitengewoon vernuitig.
273
DE FIDSCm-ElLANDEN.
Do korte mast draait beneden om eone spil, on kan zoowol voor- als achterwaarts worden gestreken. Indien hot vaartuig onder zeil moet gaan, wordt do mast schuin gezet en de grooto ra er boven aan bevestigd, zoodat do mast, do ra on liet dok dan een' driehoek uitmaken. Als men nu wil wenden, laat men don mast naar den anderen kant overhellen; do achtersteven wordt dan de boeg, en hot vaartuig neemt oen' anderen koers.
Men ziet hieruit dat zulk oono kano even goed voor- als achteruit kan zeilen en dat men haar dus aan elk einde kan sturen, liet roer is ceno zeer lange roeispaan, omtrent 7 meter lang, van welke lengte hot broede einde ongeveer 2'/, meter inneemt, terwijl dit 50 a GO centimeter breed is. liet hanteeren van zulk een' riem is een vreeso-bjjk werk; bij een stevige brios worden er dan ook verscheidene personen vereischt om hem te besturen. Om hen dan ook eenigormate af te lossen hooft men verscheidene troepen roeijers; maar zelfs met deze hulp hebben de bestuurders dor kano groote moeite om liaar in den koers te houden; hot is bijna zeker dat zij door het handvatsol van don stuurriem eenige stevige stoeten in de zijden krjjgen. Eeno plotselinge windvlaag of oene groote golf draait somtijds hot roer eensklaps met zulk eouo kracht 0711, dat oen man er oen slag in de zijde mode krijgt en er door gedood wordt. Niettegenstaande al deze onaangenaamheden behoort hot zeilen mot kano's toch tot do geliefkoosde bezigheden der Fidschi's; zoolang zij aan boord zijn, zijn zij zoo vrolijk mogc-ijjk; zij zingen liederen om de roeijers aan te moedigen; zij geven acht op de golven en waarschuwen er voor terwijl zij al dit vrolijke leven verhoogen door op eeno trom te slaan indien er toevallig eeno aan boord is. Zelfs als er geen wind is en de kano met do riemen moet worden vooruitgebragt, als zij in diep water is, of door boomen in ondiepten, doet de bemanning haar werk in ploegen, die elkander in gorogoldo tus-schonpoozen aflossen; de rustenden zingen liederen en moedigen op deze wijze hen aan die aan hot werk zijn.
Hot roeijen dezer groote kano's is een vrij zwaar work; de groote riemen worden aan beide zijden volkomen gelijk bewogen, terwijl do roeijers met hunne voeten do maat houden bij het gezang hunner kameradon. Bjj eeno groote kanocn oene voldoende bemanning zijn er somtijds acht troepen te gelijk bezig. Do riemen gaan door gaten in het dok; voor en achter zijn zij gelijk iu aantal.
Do wjjzo waarop deze kano's gebouwd zjjn is zoo vernuftig, dat wij zullen trachten haar te beschrijven, ofschoon dit zonder teekeningen zeer moeijelijk is.
Kano's van gemiddelde grootte worden uit één enkel blok hout gehouwen, en bij deze is niets wat bijzondere vermelding verdient. Wil echter de inlandsche scheepsbouwmeester eone groote oorlogs-kano maken, dan moet hij hiervoor al zijne bekwaamheid te hulp roepen.
Wij moeten hier vermelden, dat do scheepmakers een' eigen clan vormen en hun eigen opperhoofd hebben, die altijd in zjjn vak uitmunt. De Fidschi's kennen het werk dezer heden oven goed als onze kunstenaars dat van con beroemd schilder of beeldhouwer; zij zien met achting en bewondering togen hen op.
Hot eerste werk bjj hot bouwen oener kano is hot loggen der kiel; deze is gemaakt van verscheidene stukken hout, die zorgvuldig aan elkander quot;gelaschtquot; zjjn. Op die kiel worden do plankon bevestigd, zonder dat er, gelijk bij onze booten, ribben worden gebezigd. Hot merkwaardigste en vernuftigste is echter do wijze waarop de planken aan elkander worden bevestigd of liever vastgebonden, zonder dat er uitwendig iets van do platting, waarmede dit geschiedt, te zien is. Langs den rand van elke plank loopt een uitstekende rand, door welken op geregelde afstanden benedenwaarts gaten worden geboord; worden do planken nu op elkander geplaatst, dan komen de gaten in de randen juist over elkander, zoodat er een koord kan doorgestoken worden.
Is er eone plank klaar en zijn al de gaten in den rand geboord, dan worden de kanten besmeerd met oene soort van wit pek over hetwelk eeno strook fijne quot;masiquot; gelegd wordt. Hierdoor worden natuurlijk do gaten bedekt, maar men maakt ze met een kleinen vuurstok weder open. Eone aldus toebereide plank wordt quot;vonoquot; genoemd. Als do quot;vonoquot; gereed is, wordt zij zorgvuldig op hare plaats gezet, zoodat alle gaten Juist oj) elkander komen. Nu wordt do bosto platting 8 of 10 koeren door het gat
274
DE F1D8C1 li-EIL AM DE N.
güstokcii, zoo vast mogoiyk aangolmald cn dan vastgcbondon. Men ziet derhalve, dat het binden geheel binnen het vaartuig geschiedt. Om het koord nog strakker te spannen, steekt men er in verschillendo rigtingen een aantal kleine wiggen onder, die niet den hamer worden vastgeslagen.
De planken zitten op de/x' wijze zoo stevig op elkander, dat de timmerman dikwijls scherp moet toezien om den naad te vinden, als liij de buitenzijden met zijn' dissel glad wil maken. Kalfateren is daarom onnoodig; het witte pek cn de quot;masiquot; maken de naden volkomen waterdigt. De quot;vono'squot; zjjn volstrekt niet even lang; enkele hebben cene lengte van 7 a 8 meter, terwijl andere niet langer dan 75 a 100 centimeter zijn. Alle zijn echter op dezelfde wijze verbonden.
De dolboorden en andere boven water gelegen gedeelten vereischen lang zooveel zorg niet; zij worden vastgemaakt zonder uitstekende randen. Er wordt eene lat over de naden gelegd, hierover de platting gebonden en deze met wiggen aangehaald; de openingen worden zorgvuldig met plantenvezelen en pek gekalfaat. Als de kano klaar is, wordt zij fraai afgewerkt; do geheele buitenzijde wordt eerst met den dissel zorgvuldig glad gehakt en vervolgens met puimsteen geschuurd, zoodat zij er uitziet alsof zjj uit een enkel stuk hout was vervaardigd.
De beste kano's worden uitvoerig versierd, vooral de twee einden; deze worden met verschillende figuren gesneden en dikwijls ingelegd met witte schelpen van het geslacht ovulum (zoogenaamde ejjer-schelpen). Deze vorm van kano's heeft langzamerhand de meer lompe vormen, die eens op Tonga en de naburige eilanden in gebruik waren, vervangen. De bewoners van Tonga deden dikwijls reizen naar Fidachi omdat zjj betere cn stoutere zeelieden waren, ofschoon hunne kano's veel minder goed waren; daar het hen trof, dat de vaartuigen der Fidschi's de hunne zooveel overtroffen, begonnen zij hunne eigene kano's langzamerhand naar het model van die der Fidschi's te bouwen. Uitstekende timmerlieden zijnde, zjjn zjj zelfs begonnen in Fidschi zelf vaartuigen te bouwen; zij hebben hier de inlandsche bouwmeesters veel nadeel berokkend, daar zjj beter, schicljjker en goedkooper werkten.
In weerwil van do voortreffelijkheid hunner kano's en hunne bekwaamheid in het besturen hunner vaartuigen zjjn de Fidschi's toch geene stoute zeelieden; volgens Williams quot;heeft nog geen enkele zich met zijne kano tot buiten do grenzen hunner eigene eilandengroep gewaagd. quot;Iljj kende eenon man, Tea-levu (de groote vogel) genaamd; deze verbeeldde zich dat hjj in het westen voordeelig handel zou kunnen drijven. Hij laadde derhalve zjjne kano vol aardewerk en quot;masiquot; en vertrok. Na twee of drie dagen werd hij echter bang en keerde zoo spoedig terug als hij eenigzins kon; hij was eene bljjvende waarschuwing geworden voor roekelooze en waaghalzige reizigers. En toch zjjn do Fidschi's in wateren die zjj kennen, uitstekende zeelieden. Zelfs de vrouwen schijnen even onverschrokken en handig te zjjn als do mannen; zjj helpen bij het sturen, het behandelen van het zeil en zelfs bjj bot vennoejjende werk van hot roejjen en voortboomen.
Doordat zjj zulke uitstekende scheepmakers zjjn, drjjvcn de Fidschi's een lovendigen handel met dc bewoners vnn andere eilanden; zij voorzien dezen niet slechts van kano's, maar van masten, zeilen, touwwerk en andere scheepsbenoodigdhoden, waarvoor zjj walvischtanden, scholpen, wapenen cn andere zaken van waarde in ruil krijgen.
275
HOOFDSTUK 111.
UK(«K HI N (18 V O HM MN MAATSCHAPPELIJK LEVEN.
KENK INLANOSCIIE I.KGKNDE. — l)E ' RAT-QOD EN ZIJNE ONGELUKKEN OP REIS. — HET ONTDUIKEN EEN ER
VERNEDERENDE GEWOONTE. - NIEUWE VERA.NDEHINOEN IN DE REGERING. — DE VEKSCHII,LENDE RANGEN
BIJ DE Ol'PEK HOOFDEN EN HET VOLK. - HET STELSEL VAN DEN quot;VASUquot; OF UUITENGEWOON NEPOTISME.-
DIT STELSEL EEN «EI.ETSEL VOOR DE NIJVERHEID. — DE quot;VASüquot; ALS GEZANT.— BETALING DER BELASTING.-
HET AANBIEDEN VAN DE KANO. - SCHATTING BETAALD IN NATURA OF IN ARBEID. — HET LANDBEZIT.—
EENE ZONDERLINGE GEWOONTE.--GEHECHTHEID AAN DEN GROND. — DE TELEURGESTELDE KOOPER. -
HET HUISGEZIN DE TYPE VAN DE REGERING DER FIDSCHI'S. — ETIKETTE HIJ DE FIDSCHI'S -DE HOF-TAAL. -
DE quot;TAMAquot; EN ZIJNE WIJZIGINGEN. — HET ONTMOETEN VAN EEN* MEERDERE. - DE quot;BALE-MURlquot;-GE-
WOONTE. — DE BELEEFDE INBOORLING, DIE GEEN GEWEER KREEG.— HOE DE GROOTE OPPERHOOFDEN ELKANDER
BEZOEKEN.--WELSPREKENDHEID EN DE WIJZEN VAN GROETEN. - STRENGHEID VAN HET WETBOEK VAN
ETIKETTE. — HET JONGE OPPERHOOFD EN DE quot;GUANA^-STAART. - EEN FEEST BIJ DE FIDSCHI'S. - DE
GROOTE OVENS EN DE WIJZE WAAROP ZIJ GEMAAKT WORDEN. - VOORBEREIDSELEN TOT HET FEEST. -
BESCHIKKINGEN VOOR HET FEESTMAAL. — VERSCHEIDENHEID DER SCHOTELS. — WIJZE VAN DRINKEN. -
HOE EENE KOKOSNOOT GEOPEND WORDT. — HET MENSCHENETEN. - DE KONING THAKOMBAU. — VERONDERSTELDE OORSPRONG VAN HET MENSCHENETEN.- INLANDSCHE LEGENDE.— DE KANNIBAALSCHE VORK.-
GELEGENHEDEN VOOR MENSCHENOFFERS. — HET STRIJKEN VAN DEN MAST.— EEN ONGELUKKIG MISVERSTAND.
Ai;S ccn natuurlijk gevolg der aardrijkskundige ligging van de Fidsclii-eilanden, die zeven verschillende groepen van eilanden bevatten, waarvan enkele zeer groot en andere zeer klein zijn, is do regeringsvorm nooit monarchaal geweest; het land werd geregeerd door ccn aantal opperhoofden van meer of' minder gewigt, naarmate van de uitgestrektheid lands, die onder hun gebied was. De verschillende eilanden waren vroeger onderling slechts zeer los verbonden. Tegenwoordig komen do inwoners meer met elkander in aanraking en in een geval gaat het bezoek van een zonderling en belagchelijk ceremoniëcl vergezeld.
Een der goden van Horno-somo, Ng-gurai genaamd, ging een bezoek afleggen tc Mbau, eene plaats op de oostkust van Viti Lemi, een der groote eilanden, om den god dier plaats zijnen eerbied te betuigen. Hij was vergezeld door een god van Vuna, Vatu-Mundre gehceten, die hem een stuk bamboe gaf voor vaartuig en hem op zijne reis tot gids zou dienen. Ng-gurai nam toen do gedaante aan cener rat, plaatste zich op den bamboe en ging op reis. Nadat zij eenigen tijd gereisd hadden, raakte Ng-gurai van don koers, omdat hij verzuimd had elk eiland dat hij voorbijkwam een bezoek te brengen, en toen hij eindelijk op de kust van Mbau aankwam, werd hij van den bamboe afgespoeld en verdronk bijna in de branding.
Hij werd echter gered door eene vrouw van Mbau, die hem bragt naar de woning van het opperhoofd en tussehen de koks bij het vuur zotte, waar hij vier dagen lang zat te bibberen. In dien tusscheiitijd bereikte Vatu Mundrc zijne bestemming en werd met koninklijke eer ontvangen door den god van Mbau, die hem te vergeefs trachtte over te halen om hem schatpligtig te worden.
Na oenigcn tijd bragt de god van Mbau con togonbozock aan Vatu-Mundro, dio op ccno bcdriegclijko wijze het pad met vet had besmeerd, zoodat zijn bezoekor, toen hij een weinig opgewonden word, uitgleed en op zijn rug viel. Vatu-Mundro dood toen met deze positie zjjn voordeel en dwong zijn' gast hem schatpligtig te worden.
Tongovolgo hiervan moet het volk van Mbau hulde bewijzen aan do inboorlingen van Vuna, maar zij stollen zich hiervoor schadeloos, door allorvernoderondsto ccrhowjjzon te eischen van de lieden van Somo-somo, niettegenstaande Somo-somo do erkende meerdere is van Vuna.
Als eene kano gaat van Somo-somo naar Mbau, moet op zekeren afstand van de kust het zeil gestreken worden en de bemanning in eenc zittende houding roejjen. Het zeil opgeheschcn te houden of, als gewoonlijk, staande te rooijen, zou hun het leven kosten. Zoodra zij zoo digt bjj de kust zijn, dat men hen van daar hooren kan, moeten zij luidkeels de quot;tamaquot; uitroepen, dat is de eerbiodigo begroeting van een' mindere aan een' meerdere en dit mot korte tusschonpoozon herhalen.
Aan wal gekomen, mogen zij geen huis binnentreden, maar worden vier dagen Lang in de open lucht gehouden, gedurende welken tijd zij hunne slechtste kleedoron moeten dragon, in eenc gebukte hoüding gaan on de quot;tamaquot; opzeggen mot ceno zachte en bevende stem, in navolging van den bibberenden rat-god. Nadat deze vier dagen ojn zjjn mogen zij in de huizen komen on zich beter kloodon, maar zjjn toch vorpligt zich bij het loopon te bukken. Indien oen inwoner van Mbau een dezer gebogen bezoekers ontmoet, roept hjj op eene beschimpende wijze: quot;Ho! Ho!quot; 011 vraagt te gelijkertijd of de god der Homo-somo's weer in vrijheid is. Do ongelukkige is dan vorpligt do hand op hot hart te plaatsen, halfweg tot don grond te bukken en nederig te verklaren, dat Ng-gurai zijne vrijheid herkregen heeft.
Daar zij natuurlijk een afkoer hadden van doze drukkende en vernederende gewoonte, werd deze in de laatste jaren door het volk van Somo-somo ontdoken, door van vreemde vaartuigen gebruik te maken. De gewoonte om zeil te strijken cn zittende te rooijen was niet verbindend voor lieden van andere landen; daarom bezochten zij Mbau op deze wijze op vaartuigen der Tonga's of, nog beter, op Engelscho sloepen.
In de laatste jaren heeft de regeringsvorm meer de gedaante gekregen van een leenstelsel; de opperhoofden van groote distrikton worden beschouwd als koningen, die onder zich een aantal scliatpligtige opperhoofden hebben, welke vorpligt zijn mannen en wapenen te leveren als do koning oorlog verklaart. Volgons Williams kan men de Fidschi's rangschikken in (5 bijzondere klassen. In do eerste plaats komen do koningen on hierop volgen de opperhoofden van afzonderlijke groote eilanden of distrikton. Dan volgen do opperhoofden van steden, do priesters en Mata-ni-vanua's of aides-de-camp der groote opperhoofden. Na hen volgen in rang dc opperhoofden van verschillende beroepen of bedrijven, zooals die dor scheepsbouwers, schildpad-visschers enz., cn gelijk in rang met dezen zjjn krijgslieden van mindere geboorte, die zioh bjj-zondor hebben onderscheiden. De vijfde rang omvat de overige bevolking on de zesde bestaat uit de slaven, die altijd gevangenen zjjn.
Evenals dikwijls in landen waar de veelwijverij in zwang is, hooft dc afstamming ook hier plaats in de vrouwelijke linie; de opvolger van den koning of het opperhoofd is steeds de zoon van eenc hooggeplaatste vrouw.
Hot zonderlingste godoolto van de staathuishoudkunde der Fidschi's is hel stelsel van den quot;vasuquot; of neef, — een stelsel hetwelk men zou kunnen noemen: hot nepotisme in zjjn grootstmogeljjken omvang. De beschrijving die Williams van den quot;vasuquot; geeft is zeer merkwaardig. quot;Hot woord bcteekont neef of nicht, maar wordt bij den eersten een offi-cicole titel; in sommige stroken heeft hij hot buitengewoon voorregfc zich alles toe te eigenen wat aan zijnen oom, of aan hen die onder dc magt van dien oom stonden toebehoorde.
quot;Er zijn drie soorten van quot;vasu'squot;, de quot;vasu-taukeiquot;, de quot;vasu-levuquot; cn de quot;vasuquot;; de laatste is ecu gewone naam en kan door eiken neef worden gevoerd. quot;Vasu-taukeiquot; is eene uitdrukking, die toegepast wordt op eiken quot;vasuquot; wiens moeder eene vrouw van aanzien was in hot land waarin hjj geboren is. Het feit alleen dat Mbau aan het hoofd staat van Pidschi geeft aan de koningin van Mbau den voorrang boven alle dames van Fidschi en verheft haren zoon boven allo •'vasu's.quot;
277
quot;Tussuhcu oen quot; vasu-taukeiquot; en con quot;vasu-lcvuquot; bestaat geen atoffelijk ondcrsclieid; de laatste titel wordt gegeven aan eiken quot;vasuquot;, geboren uit eene hooggeplaatste vrouw en wiens vader een groot opperhoofd was. Een quot;vasu-taukeiquot; kan allen eiseben van een inboorling van zijn land, behalve de vrouwen, do woning en het land van een opperhoofd. Men kan dc quot;vasu'squot; niet besehouwen buiten do staatsregeling of den regeringsvorm; zij maken er een hoofdbestanddeel van uiten zijnde quot;hooge drukkingquot; van het despotisme der Fidschi's.
quot;Ju het haken naar invloed om te hoerschen hebben do opperhoofden ocne niagt in hot loven geroepen, dio telkens on telkens weder terugkoort en hen met goeno ligte hand onderinijnt. lloo hoog oen opperhoofd moge geplaatst zjjn. hoe voel magt een koning moge bezitten, indien hij oenen neef hooft, hoeft hi j oen' meester, die niet tevreden zal zijn mot don naam, maar zij no voorrogten tot hot uiterste zal handbavi n; hij zal nonion waar hij lust in heeft, onverschillig wat do waarde is van hot voorworp ot wat het ongemak is hetwelk do eigenaar door zijn verlies ondervindt. Aan tegenstand wordt nooit gedacht; alloon in uiterste gevallen wordt oenige tcgoiiworpiug gemaakt. Een sprekend voorbeeld van don magt van den quot;vasuquot; bleek in hot geval van ïhokonauto, een opperhoofd dor llewa's; dozo maakte bij oen twist mot zijnen oom van het regt van quot;vasuquot; gebruik en voorzag zich feitelijk van ammunitie uit don voorraad van zijnon vijand.......
quot;Als men moer in de maatschappij afdaalt is de quot;vasuquot; oeno bolommoring voor do nijverheid, daar wol niemand gaarne onbeloond voor oen ander werkt. Eén voor-boold zal hier volstaan. Een vlijtige oom bouwde eeno kano, waarin hij nog goou half dozijn uitstapjes gedaan had, toen een luije neef op het dok klom en op zijne schelp-trompet bogon to blazen; hot goschetter van deze verkondigde aan allon die hot kondon hooren, dat de kano op dat oogonblik van eigenaar veranderd was.quot;
Do quot;vasuquot; van oon koning is natuurlijk eon persoon van groot gowigt; wanneor hij als afgezant van don koning ergens hoon gaat, wordt hij tijdelijk mot do koninklijke waardigheid bekleed. Hij wordt bijv. naar andere plaatsen gozondon, om do goederen in ontvangst te nomen, die den koning als schatting worden betaald, en ware hot niet dat do koning hom hierin zou tegengaan, dan zou hij in verzoeking kunnen komen om zich to verrijken, door moor van hot volk to eischen dan zij verpligt waren to geven. In dit geval echter is do quot;vasuquot; aan don koning vorantwoordolijk; hom wordt dan ook, indien hij zijne magt overschrijdt, oeno zware boete opgelegd.
De achatting of belasting waarvan hier sprake is, wordt betaald op cone wjjzo, goliool verschillende van dio welke in beschaafde landen in gebruik is. In Europa bijv. betaalt niemand belasting als hij er eonigzins buiten kan; do belastingbiljetten worden als oon periodieke kwelling on ergernis te gemoot gezien. In Fidschi is dit geheel anders. Hot volk stolt er zijn trots in schatting op to brengen en de dagen van betaling zjjn hooge feestdagen.
Op don bepaalden dag rigt do koning een groot feest aan on hot volk komt in grooton getale mot allerlei goederen bjjeon; dozo bestaan in rollen platting, quot;inasisquot;, walvisciitanden, riet, vrouwokloedoren — dikwerf mot haar die zo dragon — sieraden, wapenen on dergelijke; zij bieden zo om bourto aan don koning aan. Elko man is op zijn fraaist uitgedoscht, op do deftigste en kunstigsto wijze beschilderd en naar do laatste mode gekapt. Hot volk nadert den koning mot zang en dans; men legt de geschenken aan zijne voeten en keert hierop terug naar hot feestmaal hetwelk is aangorigt.
liet is bijna niet mogelijk zich een levendiger tooneel voor te stollen dan wanneer den koning do schatting van ocne verwijderde plaats gebragt wordt, vooral indien wat dikwijls het geval is — oen artikel van waarde, zooals oeno grooto oorlogskano, oen gedeelte dor schatting uitmaakt.
Eeno vloot van kano's, bemand met verscheidene honderdo lieden en beladen mot ocne grooto hoovoclheid goederen, verschijnt voor do kust; zij wordt, wat ook wel do moeite waard is, zeer gastvrij ontvangen. Nadat do koning plaats hoeft genomen op oon groot karpet van quot;masiquot;, verschijnt hot voornaamste opperhoofd der schatpligtigon voor hem, vergezeld van zijne lieden, die met hot voorgeschreven coroinoniöol do go-schenken dragen; het opperhoofd zelfheeft in do plooijon van zijn kleed een'walvisch-
278
DE FIDSOHI-EILANDEN.
279
tand, die beschouwd wordt als hot zinnebeeld der kano die zal worden aangeboden; die tand voert denzclfden naam als do kano dio hij voorstelt.
Den koning naderende met do gcbruikeljjke gebaren, knielt het opperhoofd voor hem neder en biedt zijnen meester eerst al de goederen aan, die op den grond zijn neergelegd. Vervolgens haalt hij uit de plooijen van zjjn omvangrijk kleed — dat, zooals
DE F1D8CHI-EILANDEN.
do lozer zich herinnert, dikwerf tncer dan honderd meter lang is — den walvischtand on houdt hierbij eono gepaste aanspraak. IJjj wenscht don koning geluk met den voor-spood waarin do inwoners van allo distrikton zich onder zijn regering verheugen, betuigt hunne volkomen onderdanigheid en hoopt dat het hen vergund moge zijn in hot loven te bljjven om kano's voor hem to bouwen. Ten bewijze dat deze wensch hem ernst is, biedt hij den koning eene nieuwe kano aan, en dit zeggende geeft hij don koning den bewusten walvischtand, dien noemende bjj den naam der kano. Bjj het ontvangen van den tand geeft do koning hem genadig vergunning in het leven te blijven, waarop alle aanwezigen in de handen klappen en uitroepingen doen; do kreet der ontvangers verschilt van dion der gevers.
Een zoodanig tooneol is op de voorgaande afbeelding voorgesteld.
Nagenoeg in het midden zit de koning op het ama8iquot;-karpet, met den rug naar voren gekoerd, om de wijze te doen zien, waarop het golvende kleed van een groot man gedragen wordt. Voor hem knielt het opperhoofd van hen die de schatting komen betalen; hij biedt den koning den zinnebeeldigen walvischtand aan. In het verschiet is de vloot van kano's waarmede de schatpligtigen gekomen zijn, en digt bij de kust ligt de nieuwe^ oorlogskano, die het voornaamste gedeelte van het geschenk uitmaakt.
Op don voorgrond liggen verschillende goederen, waarmede de belasting betaald wordt, zooals quot;yam'squot;, rollen stof en platting, manden, artikelen voor kleeding, wapenen en jonge vrouwen; do laatste zjjn gekleed met do fijnste quot;liku'squot; en niet alleen opgeschikt met hare gewone sieraden, maar bovendien versierd met kransen en guirlandes van bloemen. Achter het opperhoofd zijn zijne volgelingen, insgelijks ten teeken van eerbied voor den koning geknield; links op de afbeelding zitten do toeschouwers der plegtighoid en voor hen hunne opperhoofden cn aanvoerders.
Schatting wordt niet slechts betaald in goederen, maar ook in arbeid; zij die het schat-pligtige opperhoofd vergezellen, moeten verscheidene weken lang werken. Zij arbeiden op het land, dekken huizen, helpen kano's bouwen en gaan op de vischvanst; na het einde van den vastgestelden tijd krijgen zij een geschenk en keeren naar hunne woonplaats terug.
Indien de koning hot in zijn hoofd krjjgt om zelf de belasting te gaan innen, is dit bezoek vrecsehjk drukkend voor hen die hij met zijne tegenwoordigheid vereert. Hij is dan vergezeld van 20 a 30 kano's, bemand met een duizendtal koppen; al dat volk moet onderhouden worden door het opperhoofd wicn het bezoek geldt. Het is waar, dat hjj bij zijn vertrok altijd een geschenk geeft, maar dit staat volstrekt niet in evenredigheid met de gemaakte kosten.
Het landbezit is eene bijna even moejjeljjke kwestie als in Nieuw-Zccland. Zij is lastig genoeg, indien er een geschil ontstaat tusschen twee inboorlingen; de zaak wordt echter veel ingewikkelder als het een strijd is tusschen inboorlingen en kolonisten; zjj wordt dan een ware twistappel. Do Europeesche volkplanter die land koopt van een inlandsch opperhoofd, bezit het volgens zijne denkbeelden geheel in eigendom cn heeft er alleen over te zeggen. Bij den inboorling evenwel die het verkocht, is nooit het denkbeeld in het brein opgekomen om het geheel te vervreemden; als bijgevolg de kooper eenig gedeelte van het land onbebouwd laat, bouwen de inboorlingen er hunne huizen op cn bewerken het als vroeger. Zoodra dan na verloop van tijd, do eigenaar den grond voor zich zelven wil in gebruik nemen, weigeren de inboorlingen dien te verlaten, en hieruit ontstaat een strijd. . j •
De zaak wordt zeer goed voorgesteld door Pritchard: quot;Elke duim gronds in Pidschi,quot; zegt hij, quot;heeft zijnen eigenaar. Elk stuk land heeft een' naam en do grenzen zijn bepaald en welbekend. Het regt van eigendom berust in verschillende farniliën, wier hoofden den titel van bezit vertegenwoordigen. Elk lid van zoodanige familie kan het land hetwelk tot zijn geslacht behoort gebruiken. De hoofden der familiën zijn dus de nominale eigenaars, terwijl do gehecle familie de eigenlijke bezitters zijn. Hot familie-land onderhoudt de geheele familie, en de afzonderlijke leden onderhouden haar hoofd.
quot;Een opperhoofd bezit, als hoofd der familie, het land onder volkomen hetzelfde
280
DE FIDSCIII-EILANDEN.
regt, cn zijne persoonlijke regten «trekken zicli alleen uit tot hot land hetwelk aan zjjne familie behoort, in welke regten elk lid der familie zijn deel heeft, liet opperhoofd is echter tevens het hoofd van den stam en als zoodanig komen hem ook eenigc regten over allo landerjjen van don stam toe. Do stam is eeno familie en hot opperhoofd is haar hoofd.
quot;De verschillende familiën vaneen' stam onderhonden hot opperhoofd. In den oorlog verleenen zij hom hunne diensten en volgen hem in het gevocht. Op deze wijze heeft de geheele stam een colleetief belang in al de landerijen dio elke familie bezit; elk stuk lands hetwelk er van verkocht of op eene andere wijze vervreemd wordt, vermindert do bron, waaruit het gezamenlijke onderhoud van het opperhoofd moet vloeijen. Uit dit zamengestelde regt van bezit bljjkt derhalve, dat elke verkoop van land — hoe groot of klein hot stuk ook zijn moge — slechts geldig wordt, indien de geheele stam er, in de personen zijner opperhoofden of bestuurders, in toestemt. Een zorgeloo/.e en op goed geluk gesloten verkoop van land zou derhalve eenvoudig eene herhaling zijn van het in bezit nemen van den wijngaard van Naboth, waarvoor noodzakelijk een bloodpnjs zou moeten betaald worden.quot;
Eene andere oorzaak van misverstand ligt nog in do bijzondere gehechtheid der Pidschi's aan den grond. Als de inboorling oen stuk land verkoopt, wordt tusschen kooper en verkooper stilzwijgend begrepen, dat de laatste het uitsluitende regt heeft om den grond te bewerken en er huizen op te bouwen, en dat niemand dan hij zelf gebruikt mag worden om hem te beploegen. De blanke volkplanters, met do gewoonten der inboorlingen bekend, hebben deze voorwaarden aangenomen en bevinden er zich niet slecht bij. Zij die de gevoelens der inlanders niet kenden, hebben hunne onwetendheid dikwerf streng geboet; het is meormalen gebeurd, dat als zij hunne eigene werklieden op het land bragten om er een huis op te bouwen, zij er door troepen gewapende inboorlingen werden afgejaagd.
Pritchard verhaalt eene vermakelijke anekdote, waardoor dit beginsel in een goed licht wordt gesteld. Een zendeling had oenig land gekocht volgens oen kontrakt hetwelk door de opperhoofden en de kolonisten beide was goedgekeurd; al de inboorlingen die tot do familie behoorden waren geraadpleegd en hadden in den koop toegestemd. Zij verwachtten als iets dat van zelf sprak dat aan hen het zuiveren van den grond, het rooijen der hoornen en het bouwen van het huis zou worden opgedragen. Daar de kooper met deze gewoonte onbekend was, nam hij hiervoor eenigen van zijn eigen volk, maar word dadelijk omringd door een' troep gewapende Wilden, die met hunne knodsen en speren zwaaiden en hem zooveel vrees aanjoegen, dat hjj terugtrok naar zjjne boot en zich uit de voeten maakte. Toen hij goed en wel buiten schot was vuurden zjj die van geweren voorzien waren, in de rigting der boot, als om hem te toonen dat hun voornemen niet was iemand te doodon, maar alleen hem bang te maken.
Men heeft reeds uit het voorgaande kunnen zien, dat de geheele regeringsvorm der Pidschi's niets is dan eene herhaling van hetzelfde beginsel, namelijk dat van het huisgezin. Het hoofd der familie is de nominale bezitter van hot land. Al do leden der familie gebruiken het en ondersteunen hun hoofd tot vergoeding voor het gebruik van den grond. Distrikten worden weder als familiën beschouwd, waarvan het opperhoofd het hoofd is, hetwelk door het distrikt moot worden onderhouden. Den koning beschouwt men weder als den vader van alle opperhoofden en als eigenaar in naam van al het land waarover zijn gezag zich uitstrekt en hooft derhalve regt om do schatting te vorderen, waarvan wij zoo even gesproken hebben.
Uit de voorafgegane opmerkingen kan de lezer reeds opmaken, dat er op de Pidschi-eilanden een bepaald wetboek van etikette geldig is. Er is inderdaad geen land in de wereld, waar zjj zoo zeer wordt in acht genomen, of waar zij zoo in iedere handeling van het dagelijksche leven is doorgedrongen. Indien bijvoorbeeld iemand op een pad een ander ontmoet, en beiden, als gewoonlijk hunne knods op den schouder hebben, laten zij dezo tot aan hunne knieën zakken als zij digt bij elkander komen, ton toeken dat zjj met elkander in vrede zijn. Indien een van beiden de knods op den schouder hield, zou dit gelijkstaan met uitdaging tot een gevecht.
Het voornaamste kenmerk van dit wetboek van etikette is eerbied voor het opper-
281
hoofd; deze wordt zoover gedreven, dat oen opperhoofd in oen gevocht dikwijls ongekwetst blijft, doordat zijne vijanden zoozeer door eerbiedig ontzag voor zijnen rang bevangen worden, dat zij hem geen' slag durven toebrengen. Elk hooger geplaatst persoon verkrijgt voor hen die beneden hem in rang zjjn, hot karakter van opperhoofa; hij verwacht dan ook dat men hem in dezen rang behoorlijk zal erkennen.
Door dezen buitengewonen eerbied is men er zelfs toe gekomen eeno ctikette-taal te verzinnen; niemand die ecnigc aanspraak maakt op beschaving zal in de gewone taal spreken over een opperhoofd, of over zijne armen, boenen, kleederen of zelfs ecne zijner handelingen; hij bezigt alsdan eene omschrijvende, overdragteljjko wijze van spreken, waarbij allo andere hoftaal niets is. De quot;tamaquot; waarvan wij vroeger gesproken hebben, komt het opperhoofd toe; hij wordt daarom door lieden van minderen rang uitgesproken, niot slechts als zij het opperhoofd zelf ontmoeten, maar wanneer zij tot op cenigon afstand van zijn dorp genaderd zijn. Het wetboek van pligtplegingen is zoo uitvoerig, dat, hoe onbeleefd het moge zijn den quot;tamaquot; achterwege to laten bij iemand die er regt op heeft, het dubbel onbeleefd zou^ zijn, hem uit te spreken liij gelegenheden waarop men het niet behoeft te doen. Zoo wordt hjjv. de quot;tamaquot; nooit gebruikt togen hot vallen van den avond of als hot opperhoofd oen zeil maakt, of staat'te zien naar een zeilmaker die aan hot werk is; werd hij hij zulk eeno golcgcnhoid uitgesproken, dan zou dit als eene beloediging worden beschouwd.
Een hooger geplaatst persoon aan den verkeerden kant voorbij te gaan of zijne kano aan do zijde van den loef balk voorbij te zeilen verraadt oen gebrek aan manieren terwijl het voorbijgaan achter een opperhoofd zulk eene doodeljjke beloediging is, dat hij ilie hot waagde dit te doen, kans had oogenblikkelijk do hersens te worden ingeslagen; indien hij een rijk man was, zou hjj eeno zeer zware boete ot quot;soroquot; moeten betalen. De Fidschi is verraderlijk van aard; als hij iemand aanvalt trach hjj hem te overvallen en zoo mogelijk van achteren te bekruipen. liet is daarom een regel, dat men het gaan achter een opperhoofd heen, beschouwt alsof men het voornemen had hem tc vermoorden; men moet derhalve do straf ondergaan die hierop gesteld is.
Indien iemnnd een opperhoofd ontmoet, gaat do mindere van het pad, legt zijne knods op den grond en blijft in eeno diep gebogen houding staan, totdat do groote man voorbij is. Zijn de twee mannen echter nagenoeg gelijk in rang, dan gaat de mindere eenvoudig tor zijde, buigt ligt eu wrijft zjjn linkerarm met do regterhand of vat zijnen baard aan en kijkt strak naar den grond.
Wanneer men iets aan een opperhoofd geeft, hom of zijne kleeding aanraakt of iets dat boven zijn hoofd is, iets van hem ontvangt of eeno boodschap van hom aanhoort, gaat dit altijd vergezeld van een zacht klappen in do handen. In de tegenwoordigheid van oen opperhoofd te staan is niet veroorloofd. Ieder die hem aanspreekt moot knielen; hij dio zich van zijne plaats naar ecne andere wil begeven, moet dit doen of op de kniën of althans in eene diep gebukte houding.
In sommige gevallen drijft men de etikettc zoo ver, dat zij ons uiterst bolagchelijk toeschijnt. Indien een hooger geplaatst persoon valt of op eene andere wijze iets onhandigs doet, doen ook alle tegenwoordige minderen onmiddellijk hetzelfde; zij verwachten, als belooning voor hunne beleefdheid, eene fooi.
quot;Williams verhaalt een vermakelijk voorbeeld van dit gedeelte der etikette, hetwelk quot;bale-muriquot; of quot;volgen in het vallenquot; heet. quot;Op zekeren dag kwam ik bij eene lange brug, bestaande uit een' enkelen kokos-boom, die over een' snel vlietenden stroom was gelegd; de tegenovergestelde oever was 2 a 3 voet lager, zoodat de helling te schuin was om aangenaam te zijn. Do stam was nat en glibberig, waardoor het zeer twijfelachtig was of ik er wel goed over zou komen.
quot;Juist toen ik het wildo beproeven zeide een inlander zeer opgewonden: quot;Vandaag zal ik een geweer krijgenquot;. Ik moest toen echter meer letten op mijne voetstappen dan op zijne woorden en slaagde er in veilig den overkant te bereiken. Toen ik hem nu vroeg waarom hij van een geweer had gesproken, zeide de man: quot;Ik dacht zeker dat gjj gevallen zoudt zijn toen gij er over wildet loopen, en ik zou achter u
282
zjjii gevallen (dat is; ik zou mij hot voorkoincn gegeven liebben alsof ik even lomp was), on daar lt;le brug hoog is, or een sterke stroom gaat en gij een gontleman zjjt, zoudt gjj mij stellig niet minder dan een geweer hebben gegeven.quot; Hoe belagcho-Ijjk deze gewoonte schijnt, is zij toch gegrond op echten belcetUhoidszin, op eene begeerte om het gevoel van anderen te sparen.quot;
Als iemand van rang ecu ander bezoekt, worden cr, in geregelde volgorde, een aantal pligtplegingen in acht genomen. Indien hot bezoek plaats heeft in eene kano, wat meestal het geval is, wordt oenige dagen te voren een heraut gezonden, om van de voorgenomen komst kennis tc gevon, opdat de gastheer niet zou worden overvallen. Zoodra do kano in hot gozigt komt, wordt een boodschapper gezonden om den naam en rang van don bezoeker te vragen en wordt deze aan de kust ontvangen door oen gezantschap van kleine opperhoofden, aangevoerd door oen quot;Mataquot; of aide do camp. Indien do bezoeker iemand is van zoor hoogen rang, gaan de quot;Mata'squot; hem somtijds tien mijion ver te gemoet.
Zoodra do gast en zijn gevolg hot huis van hun gastheer hebben bereikt, gaan zjj zitten. Terstond worden zij door don laatste begroot met oenige vastgestelde woorden, zooals bijv.: quot;hot opperhoofd vanMbau of Somo-somo kome in vredequot;, naar de plaats van waar hij komt.
Eene goheelo reeks van dorgeljjko aanmerkingen worden door beide partijen gemaakt. De welsprekendheid dor Fidschi's is zoo droog en vervelend mogelijk; zij bestaat altijd in afgebroken korte volzinnen, zonder oenig schijnbaar onderling verband; boyondieu wordt zjj ook nog belemmerd door de houding die de spreker uit beleefdheid vcrpligt is aan te nemen. Hot is voor den besten redenaar der wereld onmogelijk oene goodo toespraak to houden, als hij dit doen moot knielende, met vooroveigobogen ligchaam, mot beide handen zijn' baard vasthoudende en zijno oogen strak gerigt op den grond. Somtijds eischt de etikette der Pidschi's, dat do redenaar het opperhoofd, hetwelk hij moet aanspreken, den rug toekeert. Niemand noemt trouwens de moeite naar deze aanspraak te luisteren of wordt ook verwacht dat todoen; do opperhoofden sproken dikwijls over de overseinlligste zaken, terwijl het behoorlijke aantal toespraken wordt opgezegd.
De plogtighedon bij het afscheid nemen duren even lang; zij zijn even ingewikkeld en even vervelend; als de toespraken gedaan zijn, wisselen de twee groote mannon hunne groeten door hunne aangezigten tegen elkander te drukken en den adem met een sterk geluid op te halen, alsof zjj elkander beroken Een opperhoofd van minderen rang groot de hand van zijnen meerdere, niet zijn aangezigt.
Als de bezoekers hunne rois aanvaarden, worden zij oen eind weegs door hunnen gastheer vergezeld; de afstand hangt af van hun' betrekkelijken rang. Indien zij over zee zijn gekomen, brengt do etikette mede dat do gastheer met eenigen zijner voornaamste lieden zich aan boord begeeft en zijne gaston tot op een zekeren afstand in zoo begeleidt; allen springen dan in hot water en zwommen naar wal.
Evenals in alle, zoowol wilde als beschaafde landen, wordt do etikette hot moest goliandhaafd bij do verseliillendo maaltijden. Zelfs het grootste opperhoofd gedraagt zich, als hij bij oen feestmaal tegenwoordig is, oven eerbiedig als do geringste aanwezige persoon. Al is hij in zijn gebied, en al voort hij do moest volstrekte heerschappij over eiken man en elke vrouw, toch zal hij zich niet verstouten oene bete in don mond te steken, dio hom niet eerst is aangeboden. Vele jaren geledon deed oen opperhoofd hot ooiih, en sedert dien tijd was zelfs zijn naam den Fidschi's hatelijk.
Do inbreuk die men hierdoor op do overgeleverde gewoonte maakt, wordt zoo hoog opgenomen, dat het leven van den overtreder er somtijds gevaar door loopt. Dij zekere gelegenheid kostte zij aan een opperhoofd het leven. Hij had door onoplettendheid oen stuk kokosnoot gegeten hetwelk hom niet was aangeboden; deze beleediging had oenen zijner dienstdoende officieren zoo in woede ontstoken, dat hij zijn eigen opperhoofd verliet en zich bjj een ander voegde, die met den eerste in oorlog was. Er had latei-een gevecht plaats, waarin liet opperhoofd, dat do beleediging had aangedaan verslagen word; om zijn leven to redden ging hij op de vlugt. Op deze vlugt ontmoette hij
DE PTDSOHI-EILANDEN.
den beloedigden officier en vroeg dien om hem bij te staan. De man was gewillig om hem hulp te verleonen, maar de beleediging was te groot geweest om vergeten te worden; met eene verontschuldiging voor den pligt dien hij moest volbrengen, sloeg hij zijnen vroegeren meester met zijne knods de hersens in.
Een nog verwonderlijker voorbeeld van dit gevoel wordt medegedeeld door Williams. Een jong opperhoofd en diens schoonvader zouden te zamen het middagmaal houden; voor elk hunner was een gebraden quot;guanaquot; voorgediend. De quot;guanaquot; is eene hagedis met een' langen en dunnen staart. Bjj het overgeven van de quot;guanaquot; aan zijnen schoonvader brak do jonge man bij ongeluk het eind van don staart af, die natuurlijk door liet braden zeer broos was geworden. Dit werd voor zulk eene groote beleediging gehouden, dat hij haar met zijn leven moest boeten.
Do grootste etikette ziet men als een koning of een voornaam opperhoofd een groot feestmaal geeft. Evenals bij de Nieuw-Zeelanders worden er, reeds maanden te voren, toebereidselen voor dit feest gemaakt; er worden opzettelijk groenten en aardvruchten voor geplant en het is niemand vergund varkens te dooden of vruchten te verzamelen, om geen voorraad te kort te komen.
Den dag voor het feest worden do laatste toebereidselen gemaakt. Er worden boden gezonden naar alle naburige stammen, of liever naar de opperhoofden, die de uit-noodiging aan het volk overbrengen. De schildpadvisschera bevlijtigen zich om hunne netten en kano's in orde te maken en gaan, zoodra zjj klaar zjjn, in zee. Er worden quot;yam'squot; en andere wortelen gedolven, ovens gebouwd en brandhout gekapt, en voor het gebruik in gereedheid gehouden.
Deze ovens zjjn reusachtig groot; in eiken oven kunnen een aantal varkens, schildpadden en groote hoeveelheden plantaardig voedsel worden gebraden. Met al onze kookkunst is het toch te betwijfelen of wij door de Fidschi's niet worden overtroffen in de kunst om groote hoeveelheden vleesch te gelijk te braden. De ovens zijn eenvoudige gaten, in den grond uitgegraven, ongeveer 3 meter diep en 5 in middellijn.
De wijze van braden is zeer eenvoudig. Op den bodem van den put wordt een klein vuur aangelegd en deze vervolgens met brandhout gevuld; als het hout goed doorbrandt, worden er groote steenen op gelegd. Is het hout nu geheel en al verbrand, dan legt men de varkens, schildpadden en andere eetwaren op do gloeiende steenen, waarvan er enkele in elk dier worden gestoken om het door en door te braden. Nu wordt de oven weder gevuld met groene takken en bladeren, over welke men eene dikke laag aarde legt. De oven geeft zelf aan, wanneer alles gaar is : zoodra de damp zich boven do laag aarde vertoont, weet men dat de inhoud behoorlijk gebraden is.
Do laatste twee of drie dagen voor het feest is het volk vol bedrijvigheid. Ieder is trotsch op de mildheid van het opperhoofd en elk brengt zooveel varkens, yam's, schildpadden en ander voedsel aan, als hij slechts kan bijeenbrengen. De koning neemt zelf het bestuur van alles op zich en zijne bevelen worden door de quot;Mata'squot; of aides-de-camp aan het volk ovorgebragt. Dag en nacht gaan de voorbereidende werkzaamheden voort; do varkens schreeuwen terwijl zij gevangen worden, do mannen werken hard bij hot graven der ovens; sommigen maken de aarde los met lange puntige stokken, terwijl anderen den losgemaakten grond in mandon wegdragen. Do vlammen die van de reeds brandende ovens opstijgen stellen de werklieden in staat met hunnen .arbeid ook in den nacht voort te gaan.
Bij deze gelegenheden stellen de Fidschi's hunne gewone denkbeelden omtrent het bereiden van voedsel ter zijde. Evenals in Nieuw-Zeeland is ook in Fidschi al wat met koken of braden in verband staat in minachting; zelfs de naam quot;kokquot; is eene bespotting. Ten gevolge van dit begrip geschiedt het koken en braden alleen door de slaven. Tegen een feest evenwel wordt aan dit denkbeeld niet toegegeven en doet ieder man zijn best om het voedsel te bereiden. Zelfs de koning helpt om do ovens van brandstof te voorzien, de varkens er behoorlijk in te schikken, de kookpotten om te roeren — in een woord bezigheden te verrigten, die den volgenden dag slechts door een slaaf worden gedaan.
Tegen den tijd dat het koken en braden is afgeloopen, zjjn do verschillende
284
DE PIDSCHT-ErLANDEN.
atainnion bijeengekomen en worden de ovens geopend en het voedsel er uit genomen. Jlct wordt dan geschikt in afzonderlijke hoopen op eene laag kokos-bladeren, die als schotels op den grond zijn gelegd. Op deze bladeren plaatst men eene laag kokos-noten; hierop de quot;yam'squot; en aardappelen, vervolgens de puddings en bovenop verscheidene varkens. Do hoeveelheid levensmiddelen die op zoodanige wijze wordt bijeengebragt is verbazend. Williams verhaalt van een feest, waarbij hij tegenwoordig was; hier waren tweehonderd man nagenoeg zes uren bezig oni het voedsel op te stapelen. Er waren zes hoopen spjjs, die bestonden uit omtrent 50,000 kilo gekookte quot;yam'squot; en aardappelen, 15,000 kilo pudding, zeventig schildpadden en omtrent 200,000 kilo ongekookte quot;yam'squot;. Er was een pudding bij, die een omtrek had van ongeveer C meter.
Overvloed is bij deze gelegenheden do regel; boe meer voedsel een opperhoofd bijeenbrengt, dos te grooter eer is het hem. Een opperhoofd had den eernaam verkregen van het quot;Adelijkc Varkenquot;, omdat hij zulk eene hoeveelheid levensmiddelen had bijeengebracht, dat het varkensvleesch begon te bederven voordat het opgegeten was.
Als allca in orde is, begint do uitdeeling der spijzen, hetwelk geschiedt met dezelfde etikette die overal in Fidschi doorstraalt. Zoodra de verschillende stammen en hunne opperhoofden gezeten zijn, geeft de quot;Tui-raraquot; of ceremoniemeester last, hot voedsel te verdoelen in zoo vele portion als er stammen zijn, waarbij lijj do hoeveelheid regelt naar do sterkte van iederen stam. Vervolgens roept hij eiken stam bij den naam op. Zoodra een stam genoemd is, bedankt het volk en worden er oen aantal jonge lieden gezonden om het eton te halen. Dit gaat zoo voort, totdat alles verdeeld is, waarop eene verdere verdeeling plaats vindt; eerst krijgt elk dorp en daarna iedere familie zjjn aandeel, hetwelk aan ieders hoofd wordt overgegeven.
DKEL II. 1U
285
T)E FIDSCIII-EILANDEN.
Het is duidelijk, dat de betrokking van quot;Tui-raraquot; alles behalve gemakkelijk is. Hij moet de naauwkeurigste kennis hebben van allo stammen en den verschillenden raiig hunner respective opperhoofden terwijl hij tegelijk acht moet geven op elk die zich mogt vertoonen, zonder tot een dor stammen te behooren. Is het een vreemdeling van een ander eiland, dau wordt hij als opperhoofd beschouwd en hom het deel van een opperhoofd gezonden, dat wil zeggen: eene hoeveelheid voldoende voor 20 Fidschi's of 60 Europeanen. Hij geeft natuurlijk het grootste gedeelte weg, maar handelt zoo ook als opperhoofd.
De mannen eten altijd hun voedsel ia do open lucht, maar zenden het deel der vrouwen naar de woningen, om binnenshuis gegoten te worden.
De voorgaande afbeelding geeft ons een denkbeeld van zulk een feest. Aan de linkerzijde ziet men den cemnonicmeestor, den naam van eenon stam uitroepende, in hot midden de jonge lieden, die komen aanloopen om de spijzen te halen. Op den voorgrond ligt do portie van hunnen stam, bestaande in varkens, quot;yam'squot;, schildpadden, onz. Geheel vooraan liggen eonige dier zonderlinge trommen die wij aanstonds zullen beschrijven; in het verschiet zijn do leden der verschillende stammen, sommigen etende en andoren wachtende op hun aandeel. Het zonderlinge gebouw op den achtergrond is een quot;Buré ' of tempel, waarvan wij weldra een beschrijving zullen geven.
Men ziet uit hot voorgaande, dat do Fidschi's geeno slechte koks zijn en dat het aantal schotels hetwelk zij weten te bereiden niet gering is. De verscheidenheid is echter veel grooter dan wij vermeld hebben. Zij eten vele soorten van visch en bijna elk levend schepsel dat in do koraalriffen gevonden wordt. Sommige hunner spijzen gcljjkon voel op enkele Europeesche, bijv. oone soort van garnalen-broodjes, dat wil zoggen, cone laag garnalen tusschon twee stukken of sneden quot;taro.quot; Men kent verscheidene soorten van brood en bijna HO soorten van pudding. Schildpadsoep on verscheidene andere soorten van soop zijn zeer geliefd.
Do Fidschi's maken zelfs sausen om bij de verschillende spijzen gebruikt te worden; hot zooto sap van hot suikerriet wordt er vooral voel voor gebezigd. Zij hebben ook oene soort van thee, die zij maken door vorschillonde bladeren en grassoorten in water te koken; dit vocht drinken zij zoodra het genoegzaam is afgekoeld. Hunne moeste spijzen worden gekookt of gebraden; enkele gebruiken zij echter, evenals wij bijv. onze oesters, liever raauw.
Zij drinken meestal water of kokos-melk. Hot drinken van water op de wijze der inboorlingen is niet zeer gemakkelijk. Zij bewaren het in lange buizen van bamboe; brengt men zulk oene buis aan de lippen, dan moot men de grootste zorg dragen, om niet plotseling met liet vocht overstroomd to worden.
Kokosnoten worden op oene zonderlinge manier opengemaakt. Een stevige stok wordt aan beide einden gepunt en het eene einde stevig in den grond geslagen. De noot nu in beide handen nemende, slaat de inboorling haar mot kracht op den stok, waardoor de bast opensplijt en de noot er kan worden uit gehaald. Ook slaat en hamert hij wel met oen steen of indien er geen steen bij do Imnd is, mot eene andere kokosnoot om het puntige gedeelte, waar hij op die wijze er een klein rond stuk weet af te slaan, hetwelk hij er afneemt en dan een natuurlijken drinkbeker in de hand heeft.
Wij zijn nu genaderd tot het vreeseljjko onderwerp van hot menschoneten, waarover wij niet meer zullen zeggen dan noodig is om het karakter van het volk in het juiste licht te stellen.
i)e Fidschi's zijn nog meer overgegeven aan kannibalisme dan de Nieuw-Zoelanders en hunne verhalen hieromtrent zijn nog stuitender. De laatston schamen zich somtijds wel eens om over dit onderworp in tegenwoordigheid van een Europeaan te sproken, maar hot is onmogeljjk oenen Fidschi tc doen gevoelen, dat er in het eten van men-schenvleesch iets onwaardigs gelogen is. Hij ziet wel, dat de Blanke een grooten afkeer toont van kannibalisme, maar veracht hem in zijn hart, dat hij zulk eene kostelijke spijs als hot vloesch van den mensch laat verloren gaan.
Men moet zelfs goed oppassen op do inboorlingen die Christen zijn geworden, zullen zij niet in verzoeking komen om torug te koeren tot eene gewoonte die zij hebben
286
DE FIDSCHI-EILANDEN.
afgezworen. Thakombau de koning van Mbau bijv. was Christen geworden, of gaf althans voor het te zijn. Hij was geen bekeerling die bijzonder vertrouwen verdiende. Eenigen tijd nadat hij bekend gemaakt had, Christen te zijn, ging hij in zjjne oorlogskano naar eon der distrikten, waarover hij den scepter voerde, ilij werd ontvangen met het afgrijselijk barbaarsche ceremonieel, waarmede men een groot opperhoofd eer bewijst; schelp-trompetten werden geblazen en het volk jubelde welkomst-liederen. Onder deze begeleiding wandelde hij tusschen een dubbele rij levende slagtoffcrs — mannen, vrouwen en kinderen van eiken leeftijd — die aan de voeten waren opgehangen en daar geplaatst om den koning zijne keus te geven. De veelbelovende bekeerling nam genadig het offer aan en raakte in het voorbijgaan met zjjne knods de slagtoffcrs aan, die het meest naar zijn' smaak schenen te zijn.
De inboorlingen zijn slim genoeg om het bestaan van kannibalisme te verborgen, als zij denken er de lilanken ergernis mede te geven. Een Europeesch katoenplanter, die zonder vrucht getracht had den katoenbouw in Fidschi in te voeren, vond, na een vrij langdurig verbljjf, dat er wekeljjks 4 of 5 menschen werden opgegeten. Er was in de plaats overvloed van voedsel; er waren vele varkens en visschen, en vruchten en groenten in groote hoeveelheid. Het volk at echter do lijken van menschen, zoo dikwijls zij ze konden magtig worden; zij deden dit niet uit een of ander bijgeloovig beginsel, maar eenvoudig omdat zij meer hielden van menschen- dan van varkensvleesch.
Velen stellen inderdaad hun trots in het aantal menscheljjke lijken die zij hebben opgegeten. Eén opperhoofd stond in bijzondere achting om zijn kannibalisme, waarvoor liet volk hem een eeretitel gaf. Men noemde hem quot;Schildpad-vijverquot;, zijne onverzade-hjke maag met den vijver vergelijkende, waarin men de schildpadden'bewaart; men was zoo trotsch op zijne verrigtingen in dit opzigt, dat zelfs de lijken die hij opat eenen eernaam kregen; men noemde ze den quot;inhoud van den Schildpad-vjjver.quot; Deze man was gewoon een lijk alleen op te eten; hij wilde niet dat iemand anders er iets van kreeg. Nadat zijne kinderen groot geworden waren, hield hij aanteekening van deze maaltijden; hij plaatste nameljjk, telkens als hij een lijk ophad, eenen steen op den grond. Zijn zoon toonde deze steenen aan een' Engelschen geestelijke, die bjj telling vond dat er omtrent 900 waren.
Eén man kreeg onder zijn volk een' grooten naam om eene bijzonder barbaarsche daad. Hij beval zijne vrouw eenen oven te bouwen, brandhout te halen om hem gloeijend te maken en een mes van bamboe te vervaardigen. Zoodra zij haar werk had afgedaan, werd zij door haren man gedood, in den oven, dien zij eigenhandig gebouwd had, geworpen en naderhand opgegeten. Er zijn enkele gevallen bekend, dat iemand zijn slagtoffer handen en voeten bond, stukken van zjjne armen en beenen sneed en ze voor zjjne oogen opat. Inderdaad, de Fidschi's zijn zoo buitengewoon jjdel, dat zij alles zullen doen, al is het nog zoo vreesebjk, als zjj er zich onder hun volk maar een' naam mede kunnen maken; Pritchard, die hen door en door kent; zegt dat hot hem verwondert, dat een of ander opperhoofd nog niets een stukken van zijne eigene ledematen heeft opgegeten.
Het menscheneten is de tweede natuur van de Fidschi's; het is tot alle klassen dor maatschappij doorgedrongen. Het is waar, er zijn enkele personen die nooit men-schenvleesch hebben gegeten, maar hiervoor is altijd eene bijzondere reden. Vrouwen bijv. mogen zelden quot;bakoloquot;, zooals het vleesch van menschen genoemd wordt, eten, en enkele mannen zijn er ook, dio uit bijgeloof geene kannibalen zijn. Elke Fidschi heeft zjjn eigen god, die verondersteld wordt het ligchaam van een dier te bewonen. Eén god woont bijv., zooals wij reeds gezien hebben, in eene rat, een andere in eene haai, enz. De aanbidders nu dezer goden eten nooit het vleesch van het dier hetwelk door hunne godheid bewoond wordt; daar nu sommige goden verondersteld worden de ligchamen van menschen tot woonplaats te hebben gekozen, eten de vereerders dezer goden nooit menschenvleescli.
Volgons do al dan niet geloofwaardige verhalen van sommige oude opperhoofden, is er eens een tijd geweest, waarop het kannibalisme niet bestond. Vele jaren go-leden waren eenige vreemdelingen van een ver land op de kusten van Fidschi verzeild geraakt; zij werden gastvrij ontvangen door de eilanders, die hen in hunne eigene
287
19*
DE FTD8CHI-ETLANDEN.
stammen inlijfilen cu voel werk van hen maakten. Na verloop van tjjd werd dit volk eclitor te inagtig; zij doodden de opperhoofden der Fidschi's, namen hunne vrouwen en bezittingen, en stolden zich wederregtelijk in hunne plaats.
In deze verlegenheid raadpleegde het volk de priesters, die hen zeiden dat zij zeiven do oorzaak waren van hun ongeluk. Zjj hadden vreemdelingen onder zich laten wonen, terwijl de gulden regel moest zijn: quot;Fidschi voor do Fidschi'squot;; van dien tjjd af werd elke manneljjke vreemdeling gedood en opgegeten, en elk vrouwelijk wezen tot vrouw genomen.
Slechts op één volk was deze wet niet toepasselijk. Do bewoners der Tonga-eilanden worden integendeel, in plaats van gedood en opgegeten te worden, altijd welkom gelieeten en hunne bezoeken aangemoedigd; zij trekken in hunne kano's heen en weer en brongen fijne matten en andere artikelen voor den ruilhandel mede. Deze verschillende volken hebben zich zoozeer ondereengemengd, dat men bij do bewoners de:- oostelijke eilanden, die het digst bij Tonga gelegen zijn, eene bepaalde vermenging met Tongaasch bloed kan waarnemen. Met deze uitzondering evenwel, volgen de Fidschi's den stelregel der Ephesicrs van Shakespeare:
quot;Indien ecu geboren Syracuser komt aan de baai van Ephese, dan muet hij sterven jquot;
met dit onderscheid, dat zij, in plaats van alleen hen ter dood te brengen die van één bijzonder land komen, slechts één enkel land van do algemeenc wet uitsloten.
De lezer herinnert zich welligt, dat men | eene soort van eerbied bewijst aan de lijken die tot voedsel bestemd zjjn. Welopgevoede lieden gebruiken, als zij er over spreken, do hoftaal; in plaats ilus dat zij het mot eene gewone uitdrukking een menschelrk lijk noemen, geven zij het den beeldsprakigen naam van quot;het lange quot;varken.quot; De algemeene regel is, dat de vaten waarin menschenvleesch gekookt wordt, uitsluitend hiervoor gehouden worden; zoowel het vat waarin het bereid is, als de schotel waarvan het gegeten wordt zijn taboe.
quot;Bakoloquot; wordt zoozeer vereerd, dat men het niet eet met de vingers, maar met eene vork, welk werktuig, evenals de quot;tiki'squot; en dc quot;mcrai'squot; van den Niouw-Zee-lander, van vader op zoon overgaat. Deze vorken gelijken volstrekt niet op die welke wij gebruiken. Zij hebben meestal vier tanden, die echter niet op ééne lijn, maar in een kring of een driehoek geplaatst zijn. Zij zijn gesneden uit een stuk hard hout; als zij door ouderdom of door don rang van haren eigenaar eerwaardig zjjn geworden, krijgen zij eernamen. Het opperhoofd bijv., die nagenoeg 900 lijken had opgegeten had eene vork, welke quot;undro-undroquot; heette; dit woord beteekent een klein persoon die een grooten last draagt. De vork was een klein voorwerp, maar had de lijken van nagenoeg 900 personen naar de lippen van haren meester gebragt. _ •
Daar de Fidschi's menschenvleesch zoo hoog op prijs stellen, kan men ook verwachten dat zij alle voorwendselen te baat nomen om liet zich te verschaffen. Indien een opperhoofd bjjv. een nieuw huis bouwt, doodt hij althans één slagtoffer, om deze gebeurtenis feestoljjk te herdenken. Bouwt hij eene grooto oorlogs-kano, dan heeft er eene reeks van offers plaats. Eén man wordt bijv. gedood bij het leggen der kiel en als het een magtig opperhoofd is, kan men er zeker van zjjn, dat hij oen slagtoffer doodt bij elke plank die op hare plaats bevestigd wordt. Zelfs als het vaartuig af is houdt do slagting nog niet op, daar in de eerste plaats de planken van het nieuwe vaartuig met menschenbloed moeten gewasschen worden, en ten tweede, het van stapel loopen op dezelfde wijze moet gevierd worden als het bouwen. Een opperhoofd kreeg eene zekere bekendheid doordat hij een aantal lieden liet binden en naast elkander op het strand leggen, om te dienen voor rollen, waarover de kano van wal naar zee werd getrokken. De ongelukkigen werden door do zwaarte der kano gedood en naderhand gebraden en opgegeten.
Zelfs nadat de kano te water is gelaten, worden er nog voorwendsels gevonden om do menschenslagterjj voort te zetten. Indien zij voor hot eerst eene plaats aandoet, moet er, ter eere van het strijken van den mast — hetwelk geschiedt tenteeken dat het vaartuig eenigen tijd op de plaats blijft liggen—iemand worden opgeofferd. Als een
288
opperhoofd ergens in eene nieuwe kano aankomt, en den maat laat staan, begrijpt het volk dit teeken; men brengt een pas gedood slagtoffer aan boord, opdat de mast gestreken zou kunnen worden.
Toen er eens te Somo-somo eene oorlogs-kano was gebouwd, hadden do zendelingen, zoo zij meenden, met goed gevolg hun best gedaan, dat zjj te water werd gelaten, zonder dat dit een enkel menschenleven gekost had. Ten slotte bleek echter, dat door hunne goed gemeende tusschenkomst het aantal slagtoffers eerder vermeerderd dan verminderd was. Toen de kano te Mbau aankwam, waren de opperhoofden zoo geërgerd, dat zij bij hen gekomen was zonder door menschelijk bloed gewijd te zijn, dat zij onmiddellijk een dorp aanvielen, 14 of 15 man doodden en opaten, om de plegtigheid van het strijken van den mast eer aan te doen.
Om te maken dat men altijd een slagtoffer heeft als een noodig is, kiezen de opperhoofden somtijds in hot geheim een zeker aantal lieden uit en zetten die, om zoo te zeggen, op het zwarte bord. Moet er nu een offer gobragt worden, dau hebben de beulen niets anders te doen dan eerst te onderzoeken hoevele lijken men behoeft, en daarna het vereischte aantal dezer gepredestineerde lieden te dooden.
Somtijds worden gehoele steden op deze zwarte Ijjst geplaatst; Williams vermeldt hiervan een merkwaardig voorbeeld. quot; Vakambua, opperhoofd van Mbau, sprak op deze wijze het vonnis over Tavua en gaf een' walvischtand aan een opperhoofd der Ngarra's, opdat hij, rer gelegener tijd, die plaats zou tuchtigen. Jaren verliepen en de vete tusschen Mbau en Tavua werd bijgelegd; ongelukkig echter had het opperhoofd van Mbau vergoten aan do Ngarra's tegenbevel te geven. Er kwam oen dag, dat men menschenhjken noodig had en do gedachten der bezitters van den tand vielen op Tavua. Zjj verzochten de inwoners dier plaats om eene vriendschappelijke ruiling van voedsel aan te gaan en versloegen 2H hunner niets kwaads vermoedende slagtoffers.
quot;Toen do verraderlijke Ngarra's hun eigen honger verzadigd hadden, door op de plaats zelve stukken vleesch af te snijden cn te braden, bragten zij de lijken naar Vakambua, die zeer verbaasd was en zijne groote spjjt te kennen gaf over de slagting ten gevolge zijner zorgeloosheid ontstaan, maar eindigde met zijn aandeel van de lijken op te eten.quot;
Een Fidsehi kan zelden weerstand bieden aan de verzoeking om vleesch te eten; dat hij zich zou kunnen onthouden van quot;bakoloquot; is niet van hem te verwachten. In Mevr. Smythe's quot;Ten Months in the Fyi Islandsquot; wordt een vermakelijk voorbeeld van deze voorkeur medegedeeld. quot;Een Blanke had een varken geschoten cn medegenomen, hetwelk aan een' Fidsehi behoorde; deze ging, daarbij een bekeerling was, naareenen inlandschen leeraar, Obadja genaamd, en vroeg hem om naar den overtreder te gaan en zijne bezwaren bij dezen in te brengen. Do leeraar trok zijn' zwarten rok aan, ging naar het buis van den Blanke, bragt hem met veel ernst de slechtheid zijner daad onder het oog en vroeg hom, hoe hij hot wel zou gevonden hebben, als een Fidsehi een zijner oigeno varkens had gedood. Do man luisterde eerbiedig toe, erkende dat hij gedwaald had, en tevens dat de leeraar do zaak voor hem in een nieuw licht had gesteld; quot;maarquot;, zeide hij, quot;het varken is nu dood en wij kunnen het niet weer levend maken. Willen wij het weggoojjen en laten bederven, of wilt gij, daar het toch gebraden is cn gjj nog niet ontbeten hebt, maar mot ons aanzitten cn eerst een gebed doen?quot;
quot;Obadja, verrast door 's mans berouw en door hot kompliment aan zijne eigene geestelijke betrekking, welligt ook een weinig in de war gobragt door don onweêrstaan-baren trek van allo Fidschi's naar gebraden varkensvleesch, boog het hoofd en hield eerbiedig een lang gebed, waarna beidon hun hart aan hot varken ophaalden.quot; Toen de leeraar naderhand aan den zendeling den goeden uitslag zijner tusschenkomst mededeelde, was bjj zeer verwonderd dat men hem van medepligtigheid aan den diefstal beschuldigde.
289
HOOFDSTUK IV.
OORLOG UN VERMAKEL1.IK1IKDKN.
WAI'SNKN DER FIDSCIU'S, — l)E SI.INOER, EN HOK MEN HEM OKHRUIKT. — l)K KNODS EN HARE VÏRSCHII.I.ENUE
WIJZIGINGEN. — OEIiKIUEUJKB OVERGANG VAN DK KMODS IN DE ROEISPAAN. - WIJZE WAAROP DE KNODSEN
GEMAAKT WORDEN FN IIKT KLAARMAKEN DER UOOMEN. — VEKSIERSEI.KN DER KNODSEN EN HARE NAMEN.—
SPEREN DER FIDSCHI'S. - HARE VREESELIJKE WEÊRIIAKEN. — DOEL VAN DEN OORLOO. - DE REVUE. —
HET LOT VAN DKN GROOTSPREKER. — HUNNE BEKWAAMHEID IN DE \F:STINGUOUWKUNDE. — WBKKDHEÏD TEGENOVER GEVANGENEN. — quot;WIJDINGquot; VAN EEN* KRIJGSMAN EN ZIJN NIEUWE NAAM. — HUISELIJK LEVEN.— FLEGTIOHEDKN DIJ DB OEIIOORTE VAN EEN KIND. — HET OPKWEEKEN VAN HET GEVOEL VAN WRAAK. — VERMAKELIJKHEDEN. — VERSCHILLENDE SPELEN. — RIRIKI. — VROUWEN TEGEN MANNEN. — ZANG EN DANS. — FEESTELIJKHEDEN BIJ HET HUWELIJK. — HET TROUWEN DER DOCHTER VAN EEN OPPERHOOFD.—
HUISELIJKE TUCHT. — DE STAF VAN DEN KONING.--FEESTEN UIJ HET BOUWEN VAN EEN HUIS. —WIJZK
WAAROP HET HUIS GEDEKT EN VERSIERD WORDT.
In overeenstemming met het plan van dit werk zullen wij de manier van oorlogvoeren der Fidschi's beschrjjven zooals dit plaats had vóór de invoering der vuurwapenen, waardoor zij eene geheele verandering heeft ondergaan.
De oorspronkelijke wapenen der Fidschi's zijn de knods, de bijl — dio eigenlijk weinig meer is dan eene wjjziging der knods — de hoog, de slinger en de speer. Bij de meeste dezer wapenen openbaart zich de verbeeldingrijke kunstenaars-natuur der vervaardigers. De slinger is weliigt het eenige wapen waaraan volstrekt geene versiering is aangebragt. Evenals hetzelfde wapen bij de Nieuw-Caledoniërs, worden er vrij zware en zeer harde steenen mede geworpen; het is dan ook, in geoefende handen, zelfs tegenover vuurwapenen, in het geheel niet onbeduidend. Meermalen heeft een steen, door een' Fidschi geworpen, een geweer onbruikbaar gemaakt; de steen kwam tegen den loop en boog en deukte dien, alsof er een kogel tegen was gekomen.
Het voornaamste wapen van den Fidschi is de knods en hieraan besteedt hij al zijne kunstvaardigheid; hij overdekt haar bijna geheel met het uitvoerigste en fijnste snijwerk. Sommige knodsen zijn regt als dikke knuppels, andere gebogen. Eenige zijn min of meer afgeplat, terwijl er sommige zijn, zoo plat en breed, dat het op het eerste gezigt dikwerf moeijelijk is te zeggen of het knodsen zijn dan wel roeispanen. Sommige zijn zoo groot, dat zij al de kracht van een gespierd man vereischen om ze behoorlijk te behandelen, terwijl andere zoo kort zijn, dat men ze tusschen den gordel steekt en als werptuig gebruikt, op volkomen dezelfde wijze als de korte quot;knods-kerry'squot; van Zuid-Afrika. Dikwerf draagt een Fidschi twee of meer dezer knodsen in zijnen gordel.
Op de volgende afbeeldingen zijn eenige der meest karakteristieke vormen van knodsen voorgesteld; zij zijn alle uit de verzameling van den schrijver. De figuur aan de regterhand op bladz. 291 is eene knods, die klaarblijkelijk gesneden is van een knoestigen tak; wanneer men eenige exemplaren met elkander vergelijkt, ziet men hoe de bewerking langzamerhand beter wordt. Deze knods treft men ook aan bij de
DE PIDSCHI-EILANIJEN. 291
Papua's van Nieuw-öuinea; do inboorlingen van het üutanata-distrikt zijn er mode gewapend. Met uitzondering der diepe, dwarsche insnijdingen, is geeno poging aangewend om zo te versieren. Zij is vrij zwaar, ofschoon niet zoor groot; men hoeft beide handen noodig om haar goed tc hanteeren.
De middelste figuur van dezelfde afbeelding is oen der pagaai-vonnigo knodson, waarvan wij zoo even spraken. Het breode gedeelte is in hot midden nog geen 3 centimeter dik en wordt langzamerhand dunner naar do kanten, waar het mot eeu' vrij scherpen kant eindigt. Behalve hot handvatsol is zij golieel bedekt mot snijwerk; het getande patroon, hetwelk men bij nagenoeg allo kunstwerken van Wilden aantreft.
valt zeer in het oog. Zij is buitengewoon zwaar en schijnt don Europeaan een zeer onhandig werktuig toe; hot breode gedeelte zou welligt voor schild kunnen dienen.
Links is eene derde knods afgebeeld, die men kan beschouwen als een' tusschon-vorm van de beide andere. Evenals do middelste loopt zij ook broed uit; het is echter duidelijk, dat het eene knods en gecne roeispaan is. Men hooft hot blad meer kracht gegeven door een uitstekenden rug, die er in hot midden over heen loopt. Om den vorm van het platte gedeelte te doen zien, is Hg. 'J een gozigt tor zijde afgebeeld on eene doorsnede bjj fig. 3. Doze soort van knodson wordt op verschillende manieren gewijzigd; zij berust echter altijd op hetzelfde beginsel, namelijk oen rond handvatsol cn een platter, pagaai-vormig einde; nu eens is dit laatste glad, zooals bij de afgo-
DE FIDSCHl-EILANDEN.
becldo exemplaren, maar bij andere voorzien van knobbels, tanden en pennen, die boven de vlakke zjjden uitsteken. In sommige gevallen heeft zij don vorm eener halve maan en gelijkt inderdaad veel op een zeer vergroot kaasmes.
Een andere, zeer karakteristieke vorm is voorgesteld op do linksche onderstaande figuur. Zooals men uit de afbeelding kan opmaken is deze knods zeer zwaar, zoodat zelfs het dragen alleen vrij lastig moet zijn. Zij is op de kwistigste manier met snijwerk overdekt en de vervaardiger heeft er zoo zijn best op gedaan, dat hij zelfs de moeite genomen heeft om voor beide zijden afzonderlijke patronen uit te denken. De lezer zal bij twee dezer knodsen bespeuren, dat het getande patroon
afgewisseld is met een vedervormig snijwerk; bij de cilindervormige knods, aan de regterzijde der afbeelding, is de maker in zijn werk zoo uitvoerig geweest, dat hij niettegenstaande zij door ringen in verschillende afdeclingcn verdeeld is, en elke af-deeling van verschillende figuren voorzien is, zelfs dc onderscheidene patronen veranderde, zoodra hij de helft der knods gesneden had
De eigenaardige vorm van dc knods aan do linkerzijde is klaarblijkelijk een gevolg van den vorm van den tak waaruit zij genomen is; het breede einde duidelijk de basis van een anderen tak. Ofschoon de knods bij vele exemplaren — dat van den schrijver er onder begrepen gehouwen is uit één vast stuk hout, is de vorm zonder
292
twjjfel ontleend aan de vereeniging van twee takken. De rand dor knods is in kleine tanden uitgesneden; even binnen dien rand zijn ecne rij kleine gaten geboord. Langs den bovenkant dor knods loopt een uitstekende rand, die hare bogt volgt, en in dezen rand zjjn insgelijks een aantal gaten, waarsehjjnlijk om bundels vederen ol' andere sieraden aan hot wapen vast te binden.
De meest karakteristieke knods van Fidschi is evenwel die waarvan men een voorbeeld ziet in de middelste figuur. Zij is vervaardigd van den stam en een gedeelte van den wortel van een jongen boom. Er zijn in dit deel der wereld zekere boomen, die groeijen op eene wijze, welke ons zeer merkwaardig toeschijnt. Zooals vele andere boomen heeft ook deze boom éénen wortel, die diep in den grond doordringt; overigens wordt hij gesteund door andere wortels, die aan alle zijden uit den stam ontspringen en hem regt overeind houden, evenals een mast door het staande wand.
Als deze boom nog zeer jong is, wordt hij nagenoeg horizontaal op den grond getrokken en in deze positie bevestigd, zoodat hjj, digt bij den grond, nagenoeg regt-hoekig is omgebogen. Is hjj nu zoo dik geworden als de pols van oen man, dan hakt men don top af en graaft de wortels uit den grond. De hartwortel wordt dan tot eene punt afgehouwen en al de kleinere, horizontale wortels op omtrent vijf centimeter van de punt afgesneden, zoodat zij eene stervormige massa vormen, die liet voorkomen heeft, zooals men dit op de afbeelding waarneemt.
Zulk eene knods is een wapen van buitengewoon groote waarde en aan zijne vervaardiging wordt de grootste zorg besteed. De punt aan het einde wordt geschrapt en afgerond, totdat zij een' volkomen regelmatigcn vorm iioeft verkregen; daarna wordt zjj gepolijst, totdat zij er uitziet als gepolitoerd mahoniehout. De uitstekende pennen worden elk afzonderlijk zoo zorgvuldig mogelijk gepunt, zoodat zij, hoe men het wapen ook houdt, aan allo zijdon met dezelfde regelmatigheid uitsteken.
Met handvatsel is even zorgvuldig gepolijst als de punt en in de meeste gevallen met bet uitvoerigste snijwerk versierd. Hjj vele knodsen is het geheel omvlochten niet zwarte en witte platting, die er opzettelijk voor gemaakt is en gevlochten in een even uitvoerig en uitgewerkt patroon als die welke gesneden zjjn. Sommige der beste knodsen zjjn overigens versierd met scharlaken vederen, die in de platting zijn vastgewerkt. De versiering dezer knodsen kent inderdaad geene grenzen; vele zijn ingelegd met schelpen, slagtanden van wilde zwijnen, walvisch- of zelfs menschen-tanden. Met do laatste versiert men voornamelijk de knobbels der korte werp-knods.
Behalve deze zjjn er nog een oneindig aantal andere vormen, waarvan sommige volkomen gelijken op de stalen knodsen der riddertijden; andere zjjn eerst vierkant en loepen dan piramidaal uit, terwijl weder andere de gedaante hebben van reusachtige paddestoelen. Bij enkele is het handvatsel geheel bedekt met vlechtwerk; in den regel echter worden deze zoozeer versierde knodsen niet gebruikt als wapenen, maar dienen alleen om vertooning te maken, evenals de tegenwoordige hofdegens.
Sommige der aan deze knodsen gegeven namen zjjn vol uitdrukking. Eene heette bijv., quot;Schrejjen brengt mij in beweging,quot; andere quot;Veratrooijer,quot; quot;Verbrjjzelaar,quot; enz. Die, welke aan welbekende opperhoofden of uitstekende krijgslieden behooren, worden dikwerf gebezigd als bjj ons do visite-kaartjes. Indien bijv. een groot opperhoofd ergens een bezoek wil afleggen, zendt hjj zijne knods als kennisgeving dat haar eigenaar weldra zal volgen. Of als een opperhoofd een ander vraagt om hem in den oorlog bjj te staan, is de gewone wijze om te kennen te geven dat deze aanvrage gunstig is opgenomen, dat de laatste met den gezant, die de boodschap heeft overgebragt, zijne knods zendt.
Onder de speren is eene even groote verscheidenheid als bjj de knodsen. Zjj hebben bijna altijd eene groote lengte; er zjjn er die 4 a 5 meter lang zjjn. Zjj zjjn vervaardigd van hard hout en meestal met eene reeks van weerhaken gewapend. In het maken en schikken dezer weerhaken zjjn de Fidschi's bijzonder vernuftig. In den regel zjjn zjj niet van hetzelfde stuk hout als do speer, maar van andere grondstoffen vervaardigd. liet scherpe staartbeen van den stcek-rog wordt er bjj voorkeur voor gebezigd, zoowel voor de punt als voor de weêrliaken, omdat het zeer hard is en zoo broos, dat men bijna zeker kan zjjn, dat het in do wond afbreekt. Andere weêrliaken zijn
DE FI T)SCJ11-E1L AN DEN.
SPEREiN.
DE FIDSCHI-EILAN DEN.
emaakt van eenc soort van hout, hetwelk de eigenschap heeft van te zwollen als et vochtig wordt en in de wond open te barsten, zoodat het er slechts met veel moeite kan worden uit getrokken. Dergeljjke speren hebben een' veelbeteekonendcn naam, bjjv. quot;De priester komt te laat.quot; Sommige dezer speren zjjn niet slechts met verschillende figuren besneden, maar de punt is in fraai snijwerk opengewerkt; dit ziet er wel is waar zeer elegant uit, maar de kracht van het wapen moet er noodzakelijk zeer door verminderen. Op de afbeelding ziet men eeue gewone speer, gc-tcckend naar een exemplaar van den schrijver, die nog verscheidene andere heeft, welke evenwel alle hetzelfde karakter hebben.
Vele dezer wapenen hebben meer dan ééne punt; men ziet er een goed voorbeeld van op de voorgaande afbeelding, die gemaakt is naar een exemplaar van don schrijver. De punten zijn ongeveer 10 centimeter lang en gemaakt van afzondorlijko stukken hout, die op eenc vernuftige wijze met zwaluwstaarten in de schacht zjjn vastgemaakt en met bindsels van platting op hare plaats worden gehouden. Bij het afgebeelde exemplaar heeft do vervaardiger er zooveel werk van gemaakt, dat hij het vlechtwerk over do geheele schacht hooft uitgestrekt en het zigzag-patroon met het gewone getande «afgewisseld. Er zjjn ook speren met verscheidene punten, die allo van weerhaken voorzien of aan do binnenzijde diep ingesneden zijn. Deze dienon echter niet in den oorlog, maar om to visschon. Do oorlog, waarin deze wapenen worden gebezigd, verdient tor naauwernood dezen naam.
Als twee opperhoofden besloten zijn elkander te beoorlogen, worden er onderling boodschappers afgezonden; van beide zijden wordt hot leger gerekruteerd en geofferd aan do goden. Walvisch-tanden en voedsel zijn het voornaamste gedeelte dezer offers; het laatste worden dikwerf in groote hoeveelheden geleverd. Onafhankelijke opperhoofden nemen dikwijls den oorlog te baat om hunne bezittingen te vermeerderen. Zulk een opperhoofd rust zich ton strijde uit; maar, ofschoon door beide partijen gedrongen, aarzelt hij en wacht zijn' tijd af. Do oene partij zendt hem oen geschenk om hem om te koopen, maar zoodra do andere partij hiervan hoort zendt zij hom een grooter geschenk om het eerste werkeloos te maken. Het gevolg hiervan ia gewoonlijk, dat het bewuste opperhoofd beide geschenken aanneemt en ten slotte weigort partij te kiezen.
De troepen worden bjjoonvergaderd door oene reeks van wapenschouwingen, die gehouden worden als het leger opmarcheert. Deze revue's zijn de groote bekoorlijkheid van den oorlog, daar dan zonder oenig gevaar zooveel gepocht en gebluft kan worden als men wil. Elk krijgsman vliegt naar het bevelvoerend opperhoofd, zwaait met zijne wapenen en pocht op do groote daden die hij zal vorrigten; al do krijgslieden zijn op hun best gekleed en hebben hun ligchaam bedekt mot zwart poeder, hetwelk goed togen den snoeuw-witton quot;masiquot; afsteekt; hun gelaat is, om er zoo krijgshaftig mogelijk uit te zien, beschilderd zooals alleen een Fidschi dit doen kan.
Het opperhoofd stelt dikwerf de voornemens dezer lieden in een belagcheljjk daglicht, te kennen gevende, dat zij voel liever op den loop zullen gaan dan vochten; dit doet hij echter alleen met het doel, hen te bewegen hun' moed ten toon te spreiden en goed te vechten; aan hen die zich in het gevocht bijzonder onderschoiden, worden groote belooningen toegezegd.
Enkele malen gebeurt hot, dat een krijgsman, in de opgewondenheid van het oogonblik, er zich op verheft dat hij hot vijandelijk opperhoofd zal dooden, zijn vleesch eten on van zjjn schedel oene drinkschaal maken. Dit is, over het algemeen, zeer dwaas. Men kan bijna zeker zijn, dat het bedreigde opperhoofd hot zal hooren, dio dan eenc groote belooning uitlooft, indien de grootspreker levend gevat wordt.
Indien hij gevangen wordt genomen, is zijn lot beslist. De handen worden hem op den rug gebonden en op zijne schouders een rousachtige bos gedroogde kokos-bladoren, die aan beide zijden verscheidene voeten uitsteekt. De einden der bladeren worden dan in brand gestoken on aldus laat men don ongelukkige sterven, terwijl de toeschouwers hem uitlagchen en bespotten, als hij, half krankzinnig van do marteling, heen en weder loopt. Deze straf hooft oenen naam, die boteokent quot;brandstof dragen.quot;
De aangevalion partij trekt zich gewoonlijk terug in een fort, welks bouw oene vrij
295
groote bekwaamheid in do kunst van verdedigen te kennen geeft. De Fidschi's zijn er zeer ver in, oeue plaats uit te kiezen die inoejjeljjk toegankelijk is; zjj versterken haar zoo, dat 2 of 3 man haar togen 1000 zouden kunnen verdedigen. Williams bezocht een dezer forten en vond dat het, zelfs in vredestijd, niet zonder gevaar kon genaderd worden. Hot oenige pad naar hot fort liep door digt ineengewassen en door-eengegroeide planton on eindigde aan den rand van een' afgrond. Do ingang dor sterkte was, op eonige ellen afstands van het pad, juist tegenover don afgrond gelegen; er was dan ook geen ander middel om er in te komen dan door langs do regtstandige
rotsen te kruipen, door middel van kleine holten, waarin men de vingers en toenen kon steken.
Vinden de inboorlingen geone plaats die van nature zoo sterk is, dan verdedigen zjj den ingang door oen aantal poorten, zoo gebouwd, dat de vijanden die zich door de eerste poort eenen weg hebben gebaand, verpligt zijn een' naauwon gang te door-loopen, welks wanden vol schietgaten zijn tot het worpen van speren en het schieten van pijlen. Zelfs indien zij er in slaagden do tweede poort te veroveren, zouden zij denzelfden cordon moeten doorloopen, voordat zij do dorde bereikten. Boomen van doornen voorzien zijn voor de uitwendige verdediging dezer forten zeer in trek, daar do naakte inboorlingen oene groote vrees hebben voor deze stekelige muren, die van jaar tot jaar digtor en ondoordringbaarder worden.
Daar zij de sterkte der forten kennen, donken do inboorlingen er niet aan, ze aan te vallen; als zij de muren naderen maken zjj gebruik van elke bedekking. Dan gillen en schreeuwen zij en dagen den vijand uit om naar buiten te komen en hen te
296
DE FID8CIIT-EILANDEN.
bcvcchten. Somtjjds wordt aan deze uitdaging gevolg gegeven on komt een aantal krijgslieden uit liet fort, die ieder oenen tegenstander uitkiezen; dikwjjls echter gaan do belegeraars, zoodra zjj zien dat lumno uitdaging beantwoord wordt, zoo hard op den loop als zij kunnen, daar do Fidsohi's er meer van houden hunne vijanden tor sluiks en van achteren te overvallen, dan hen ruiterlijk, in het open veld, to bestrijden.
Wanneer een fort wordt ingenomen, is de slagting vreeselijk en niets dan moorden; het grootste aantal vijanden wordt gedood en de overigen bewaard om don marteldood te ondergaan. Eene geliefkoosde marteling is, den ongelnkkigen gevangene door een' slag met do knods te verdoovcn, en hom dan in een' gloeijenden oven te stoppen om hem weêr bjj te brengen. De worstelingen van don ongolukkigen als de hitte hom weer tot bewustzijn brengt, worden met het gelach en het uitjouwen der verheugde toeschouwers begroot. Anderen worden aan handen en voeten gebonden en overgegeven aan do zoons van opperhoofden, om zich in het pijnigen te oefenen.
Daar deze krijgstogton bijna altijd geschieden in kano's, kan men hot terugkeeron eener krijgsbende reeds op een' groeten afstand waarnemen; do gebeelo bevolking komt aan het strand bijeen om de overwinnende krijgslieden te verwelkomen; de vrouwen dansen en zingen liederen ter eero der overwinnaars. Hierna hoeft er oen vreeselijk tooneel plaats, te afschuwelijk om te beschrijven; de lijken der gesneuvelden worden in de tempels geofferd, de ovens klaargemaakt en eenigo dagon lang hoerscht de grootste losbandigheid.
In verband met het voeren van oorlog moeten wij eene vreemde gewoonte vermelden : het geven van een' nieuwen naam aan hem, die gedurende den togt oenen vijand gedood heeft. Of dit een gewapend krijgsman was, die in het gevecht verslagen is, dan wel oen ongewapende die verraderlijk is overrompeld, eene vrouw of zelfs oen klein land, dit doet er niets toe. De krijgsman heeft een' vijand gedood en derhalve rogt op zijnen eernaam. Hoeft hij een opperhoofd omgebragt, dan neemt hij don naam aan van zijn slagtoffer; somtjjds ook vereert hem zijn eigen opperhoofd, door hom zijne vlag, zijne kano, zijne kam, enz. te noemen. Van de plegtigheid der wijding zelve, waarbij de naam wordt gegeven, zag Williams eens een uitstekend voorbeeld te Somo-somo, waar zij bij een jong opperhoofd plaats had.
quot;Nadat de koning en do opperhoofden hunne plaatsen op het openbare plein hadden ingenomen, werden 14 matten gebragt ou uitgespreid en hierop eene baal kleeding-stoffen en twee walvischtanden gelegd. In de nabijheid had men eene zeil-mat gelegd met oenige kleedingstukken voormannen. Nu verschoon het jonge opperhoofd, dragende iu de eene hand eene groote ananas-vormige knods en in de andere oen gewoon riet, terwijl zijn lange sloep van quot;masiquot; achter hem aan op den grond sleepte.
quot;Toon hij bjj de matten gekomen was, nam een oud man hot riet uit de handen van den held en zond oenen jongeling af, om het mot zorg in den tempel van den oorlogs-god neder te leggen. Hierop beval de koning hot jonge opperhoofd op de baal te gaan staan; terwijl hij hieraan gevolg gaf kwamen er een aantal vrouwen op hot plein, die alle kleine schotels quot;turmeric' met olie vermengd in de hand droegen, welke zij voor don jongen man neêrzetten, waarna zij zich met gezang verwijderden. De quot;masiquot; word nu door het opperhoofd afgedaan, waarop hem een bediende oenen veel grootoren in de plaats gaf. De quot;Mataquot; (aide do camp) van den koning zocht eenigo schotels mot gekleurde olie uit; hjj besmeerde er den krijgsman mede van het hoofd tot do voeten.
quot;Op deze hoogte dor plegtigheid stapte een der toeschouwers voorwaarts en ruilde met den gezalfde van knods, waarop weldra een ander volgde. Toen gaf iemand hem, in plaats van do knods, een geweer. Voorts hadden er nog vele andere ruilingen plaats, in het denkbeeld dat do wapenen, zoo door zijne handen gaande, eene bijzondere kracht hadden ontvangen.
quot;Do matten worden toon weggenomen on oenige naar den tempel gezonden, tegelijk met een gedeelte van do quot;turmericquot;. Do koning ging nu met eenige oude lieden 'en gevolgd door don jongen man en twee andoren dio op scholptrompctten bliezen, naaide zeekust, waar do gezalfde tuasclien do ouden door naar den kant van het water ging, terwijl de koning en zij die hem vergezelden telden: één, twee, drie, vier, vijf.
2!t7
298 DE PIDSCHI-EfLANDEN.
waarna icdor eenen steen in zee wierp. Het gelieelo gezelschap ging nu naar do stad terug, onder hot geschetter der schelp-trompetten en een eigenaardig geschreeuw der mannen.
quot;De gewoonte eischt dat er eene hut gebouwd wordt, waarin de gezalfde en zijne medgezellen drie nachten moeten doorbrengen, gedurende wolken tijd de jonge held niet mag gaan liggen, maar zittende moot slapen; hjj mag ook niet veranderen van quot;maaiquot;, noch do quot;turmericquot; afwassohon, of' oen huis binnentreden waarin eene vrouw is, voordat deze tijd vorloopen is. In hot zooeven beschreven geval was er goene hut gebouwd en werd aan het jonge opperhoofd vergund, in de plaats hiervan, van den tempel van don oorlogs-god gebruik te maken,
quot;Gedurende de drie dagen was hjj onophoudelijk op marsch, steeds gevolgd door een twintigtal jonge lieden, allen oven rood gemaakt als hij zelf, Na drie weken, op den eersten dag dat hij hot huis mogt binnengaan waarin zich eene vrouw bevond, bragt hij mij een bezoek. Hij zoide mij, dat zijn nieuwe naam was Kuila of quot;Vlag.quot;
Als een man op zoodanige wijze een' eernaam gekregen heeft, wordt er de vleijende titel van quot;iio/W of gewijde voorgevoegd.
De gevochten der Fidschi's zijn in den regel niet merkwaardig om de groote slagting die er bij plaats vindt. Zij zijn inderdaad weinig meer dan eene reeks afzonderlijke duels. Valt een man, dan trachten zijne vrienden hem van het terrein te krijgen, ten einde, indien het mogelijk is, zijn leven te redden, of indien hij mogt sterven, zijn lijk te begraven; de vijand, daarentegen, stelt alle pogingen in het werk om den gewonde magtig te worden, ten einde hem te kunnen braden en opeten. Er is geen oneer gelogen in het feit dat oen gesneuvelde opgegeten wordt. Het is integendeel een bewijs van zijn' moed, want alleen zij die zich in liet gevecht dapper hebben gedragen, worden op het feest, hetwelk na do overwinning plaats heeft, gegeten; de lijken van gesneuvelde lafaards worden vol verachting in het kreupelhout geworpen.
Wij komen nu aan een meer aangenaam gedeelte van het loven der Fidschi's, namelijk de verschillende voorvallen van het huiselijk loven.
Zoodra een kind tor wereld is gekomen, wordt het van de moeder afgenomen en voor drie dagen aan eene andere vrouw gegeven, gedurende wolken tij d de kraamvrouw haar gemak houdt. De eerste kleeding die het kind ontvangt, is eene dikke laag quot;turmericquot; en olie; zijn eerste voedsel is het sap van suikerriet of van eene kokosnoot. Zoo spoedig mogelijk na de geboorte van liet kind krijgt het een naam, die meestal betrekking heeft op een of ander voorval, aan het kind of aan een lid der familie overkomen.
Niettegenstaande de kinderen der Fidschi's het grootste gedeelte huns levens in de open lucht doorbrengen en niet door kleoderen belemmerd worden, zijn zij toch onderhevig aan eene onaangename ziekte, quot;thokoquot; genaamd, die eenigziim gelijkt op de quot;yawsquot; der negers. Do ouders zien liever dat de kinderen deze ziekte krijgen dan niet, daar zij golooven dat zij voor de gezondheid der kinderen noodzakelijk is en dat een kind aan de quot;thokoquot; ontkomen, stellig later ziekelijk en zwak zal zijn.
Een kind ontvangt bij de Fidschi's goene leiding, tenzij men do aanmoediging van eiken slechten hartstogt zoo kan noemen. Het nemen van wraak wordt het kind reeds in zijne vroegste jeugd op het hart gedrukt terwijl de middelen, die men hiervoor bezigt, dikwijls afschuwelijk zijn. In later jaren wordt do pligt om zich te wreken het steeds voor oogen gehouden. Indien iemand een ander beleedigt, herinnert de beleedigde zich hieraan voortdurend door een of .ander voorwerp op eene in het oog vallende plaats te zetten on het niet te verwijderen voordat hij zich gewroken heeft.
Somtijds bereikt hij hetzelfde doel, door zich te onthouden van eene zaak van weelde, totdat hij wraak hoeft genomen. De een vlecht bijv. zijn haar op eene bijzondere manier; een ander hangt een kleedingstuk in zijne woning op, terwijl een derde weigert om te dansen of een of ander bijzonder voedsel te eten. Eén opperhoofd bjjv. bing eono rol tabak aan het dak zijner woning, mot het voornemen niet meer te rooken zoolang hij zijnen vijand niet gedood had en dezen tabak bij diens lijk konoprooken. Een ander onthield zich van spreken en antwoordde alleen met fluiten.
De bekendheid met deze gewoonte maakt dat het ras der Fidschi's uiterst zenuwachtig is. Indien er eene vreemde kano op de kust komt, zijn al de inwoners van een
w
I)K FIDSCHI-EIIJANDEN.
dorp in opschudding; sommigen verbergen zich in de bosschen, terwijl anderen hun voedsel en hunne zaken van waarde in geheime bewaarplaatsen wegstoppen. Zij houden er ook niet van, des avonds alleen rond te loopen. Williams verhaalt, dat hij een' geheelen troep inboorlingen uit elkander heeft zien vliegen bij het opligten vmi een' verrekijker, en meer dan eens gebeurde het, als hjj een bezoek van inlanders ontving, dat allen met veel opschudding door het venster sprongen als ecno deur plotseling door den wind werd digtgeslagen. Toen, bij zekere gelegenheid een aantal lieden eene groote boot naar zee trokken, zag een hunner in de eene zijde eene kleine scheur. ]Ijj
deelde zijne ontdekking fluisterend mede aan zijnen buurman, deze aan den volgenden, enz.; binnen enkele minuten was ieder van de boot weggeloopen, uit vrees dat de eigenaar hen zou beschuldigen haar beschadigd te hebben,
De vermakeljjkheden der Fidsehi's zijn veel afwisselender dan gewoonlijk bij Wilden het geval is. Sommige spelen zjjn volkomen gelijk aan die onzer kinderen, zooals quot;verstoppertjequot;, quot;blinde-mannetjequot; enz. Eene soort van quot;kruis of muntquot; is ook zeer in zwang; in plaats van centen gebruikt men dan de platte, rondo vrucht eener soort van mimosa.
Zjj hebben een spel, hetwelk eenige overeenkomst heeft met dat van de quot;kangaroe-ratquot; van Australië, vroeger door ons beschreven. De spelers hebben een riet, omtrent een meter lang, aan welks eene einde oen stuk hard en zwaar hout zit, ter lengte van ongeveer 15 centimeter. Dit werktuig wordt vastgehouden met den duim en middelsten vinger, terwijl de wijsvinger tegen het einde steunt. Het wordt op eene eigenaardige wjjze onderhands regtuit voortgeworpen, zoodat het tot op een' aanmerkelijken afstand over den grond glijdt; de speler die het den grootsten afstand
DE FIDSClIl-ElLANDEN.
«loot afleggen i« do winner. Om dit geliefkoosde spel altjjd te kunnen spelen is er bij elk dorp oene lange strook gelijken grond, die zorgvuldig glad wordt gehouden, om liet werptuig liij het voortglijden, zoo weinig tegenstand mogelijk te doen ontmoeten.
Dan is er nog do sclioinmol. Deze heeft veel van dien van Nieuw-Zeeland, maar wordt op oene andere wijze gebruikt. In plaats dat men het touw alleen mot do handen vasthoudt, is aan het ondereinde nog oene lus, waarin de schommelaar don voet zet. Somtijds is er een groote knoop aan, op welken beide voeten kunnen geplaatst worden, liet touw langs oene geschikte helling mede naar boven nemende, houdt do schommolaar het met beide handen vast, springt op, plaatst den voet in do lus en beschrijft slingerende oenen boog, welks straal dikwerf meer dan 40 motor bedraagt.
In enkele gevallen staat do schommel aan den kant van het water; de onvor-saagdsten laten zich dan op het geschikte oogonblik los on worden door do lucht hoon in hot water geslingerd.
Een zoor geliefkoosd spel, „Ririkiquot; genaamd, wordt gospookl op do volgende wijze: Digt bij don oever is in het water oen stevige paal in den grond geslagen. Op dien paal wordt do stam van oen' grooton kokos-boom zoo gelegd, dat zijn ondereinde op don grond ligt en de top boven hot water uitsteekt. Hot spel bestaat hierin, dat men zoo hard mogelijk togen den schuinen boom oploopt, achter elkander in het water springt, naar wal zwemt en van voren afaan begint, liet is oen zeer levendig spel; do inboorlingen juichen en lagchen voortdurend on duiken zoo schielijk na elkander, dat het water onder don top van den boom wit is van schuim. Zie de afb. blz. 299.
De Fidschi's zijn bewonderenswaardige zwemmers; daar zij gewoon zijn te zwemmen zoodra zij kunnen loopen, bewegen zij zich in hot water oven gemakkelijk als aan wal. Zij houden er voel van, in gezelschap naar zoo te zwommen en in het water te spelen, door te trachten elkander onder water te duwen, to duiken, om het hardst te zwemmen, enz.
Enkele hunner spelen zijn vrij ruw. Zoo is er één spel, eonigzins zweemende naar ons quot;sneeuwballenquot;, behalve dat, in plaats van sneeuwballen, bittere oranje-appelen worden gebruikt. Op sommige plaatsen werpen zij steonon door middel van veerkrachtige bamboo's; dit doen zij met zooveel kracht, dat de naakte huid die er door geraakt wordt, er vrij pijnlijk door wordt aangedaan.
Somtijds heeft er oene soort van spiegelgevecht plaats. Wanneer aan de mannon eten gobragt wordt, vallen de vrouwen plotseling op hen arm, trachten hen weg te jagen en het voedsel magtig te worden. Hoe ruw do vrouwen hierbij ook mogen zijn, tooh zetten do mannen hot haar zelden betaald; zij nomon do nanvalsters alleen bij haar midden en worpen ze op den grond. Williams verhaalt oen voorbeeld waar ceno vrouw werkoljjk oenen man mot een' pijl doodschoot; het spiegelgevecht was hierdoor in oene treurige werkelijkheid veranderd. Er zijn verscheidene gevallen bekend, waarbjj mannen zoo ruw bejegend werden, dat zij later aan hunne wonden stierven.
Bij zekere gelegenheden verlustigen do jonge lieden zich in oen zoor vermakelijk spel. Een dun aarden vat wordt mot water gevuld on aan eenon tak opgehangen; oen aantal jonge lieden tracht dan, geblinddoekt, met lange stokken dit vat stuk te slaan.
Muzjjk en dans worden veel door do Fidschi's beoefend 5 ieder die een' nieuwen dans weet, kan dan ook zeker zijn door dien aan andoren te loeren, vrij veel te -verdienen. Hunne muzijk-instrumonten zijn zeer ongelukkig; het zijn trommen, fluitjes en trompetten. De eerste zijn niets dan holle cilinders, waarin aan do oene zijde cene spleet, ongeveer 2Vi centimeter breed, gesneden is. Do fluiten zijn tweeërlei, namelijk oene soort van pan-fluit, bestaande uit verschillende stukken bamboe van ongelijke lengte, en de gewone fluit. Het laatste instrument wordt bespeeld door oene opening digt bij oen neusgat te honden en aldus te blazen, terwijl de andere opening met den duim der linkerhand wordt digtgehouden. Do trompetten zijn eenvoudig scholpen, die door ceno zjjdelingsche opening geblazen worden.
Do dansen worden mot zoor voel zorg uitgevoerd en gelijken moor op militaire bewegingen dan op een' dans; deze gelijkenis wordt nog grooter door den krijgs-haftigen opschik der dansers, die allen gekleed zijn alsof zij ten oorlog moesten trokken; hunne aangezigton zijn rood geschilderd, hunne ligchamen zwart bepoederd en zjj
hebben hunne beste knodscn of speren in do liaud. Zij voeren ingewikkelde manoeuvres uit, marscheeren iu verschillende figuren, zwenken, houden halt en stampen met de voeten op de juiste maat van den zang en het slaan der trommen, Het gebeurt dat verscheidene honderden aan den dans deelnemen, terwijl er 2Ü of 30 muzijkanten zijn.
Zulk een dans levert oen zeer schilderachtig goz'igt op; er ontbreekt echter het wilde vuur aan, waardoor de krijgsdans der Nieuw-Zeelanders zulle een gloed en opgewektheid verkrijgt. De bewegingen bij de dansen der Fidschi's zijn betrekkelijk druilig en zwaarmoedig. Om er een weinig meer leven aan te geven, is er gewoonlijk
een grappenmaker van beroep bij, die verscheidene groteske bewegingen uitvoert, welke gewoonlijk zeer worden toegejuicht.
Gewoonljjk worden er, bij de viering van een huwelijk, muzijk en dans gebezigd, terwijl uit het karakter der Pidschi's wel is op te maken, dut bjj deze gelegenheid geen gebrek is aan plegtigheden.
De meisjes worden meestal reeds verloofd als zjj nog kinderen zjju; er wordt volstrekt geen acht geslagen op het onderscheid tusschen haar eigen leeftijd en dien harer aanstaande echtgenooten. De vorm waarop zjj verloofd worden is vrjj zonderling; de moeder neemt namelijk eene kleine quot;likuquot; of schort en geeft die aan den man, die van dat oogenblik af hare dochter onder zijne bescherming neemt, totdat zjj oud' genoeg is om te trouwen.
Ingeval een jongeling zin krijgt in een meisje, vraagt hij haar nan haren vader, voor den vorm een klein geschenk gevende. Wordt in zjjn verzoek toegestemd, dan heeft er eene ruiling van geschenken tusschen do vrienden van wedcrzjjdsche partijen
DKKI. II. 20
DE FTDSOHI-ETTANDEN.
plaats en weinige dagen daarna volgt do plegtighoid van het quot;verwarmenquot;, die hierin bestaat, dat de aanstaande echtgenoot eenig door hem het'eul voedsel naar de woning der bruid zendt. Op de meeste gedeelten van Fidschi l.eeft de bruid, vier dagenlang, volkomen vrijheid om te doen wat zij wil; zij bijjf', gekleed in haarfraaisten opschik, en met quot;turmericquot; en olie beschilderd, stil te huis. Na deze vier dagen wordt zij door een aantal gehuwde vrouwen naar zee gebragt, waar alle gezamenlijk gaan visschen en naderhand de visschen die zij gevangen hebben te zamen braden. Als het bereiden der visschen gedaan is. wordt om den bruidegom gezonden; het verloofde paar eet te zamen, waarbij zij beiden elkander een gedeelte van het voedsel geven.
Nu volgt een tijd, waarin do bruidegom bezig is een huis voor zijne aanstaande vrouw te bouwen en het meisje het pijnlijke tatoueeren moet ondergaan, hetwelk aantoont, dat zij haren rang onder de vrouwen heeft ingenomen. Gedurende dien tijd blijft zij binnenshuis, om haar quot;teintquot; niet door do zonnestralen te laten bederven. Als het huis af is, komen al de vrienden van beide familiën bijeen en heeft er een groot feest plaats; de gevers stellen er eene eer in, dit zoo kwistig en overvloedig mogelijk te maken. Aan het einde van dit feest wordt het meisje plegtig aan haren echtgenoot overgegeven en verwisselt haren smallen quot;likuquot; tegen het breedere kleeding-stuk, hetwelk met haren nieuwen rang overeenkomt.
Bij liet huwelijk van de dochter van een groot opperhoofd geeft haar vader haar altijd een aantal vrouwelijke bedienden mede, somtijds tot 12 of 15 toe, om haar naar hare nieuwe woning te vergezellen. Zij staan onder het opzigt eener oudere vrouw en dragen eenen naam, die lievelings-bediende beteekent. Het vertrek van de bruid is altijd een aandoenlijk tooneel; zij wordt omringd door al hare betrekkingen en vrienden, die haar kussen, dat zjj nagenoeg onder hunne liefkozingen dreigt te bezwijken.
Eene goede beschrijving van het overgeven eener bruid wordt gegeven door Williams:
quot;Zij werd naar den voornaamsten ingang gebragt door de tante van den koning en eenigc bejaarde vrouwen en naderde toen, alleen door de oude dame begeleid, den koning. Het was een belangwekkend meisje van 15 jaren; zjj glom van de olie en droeg een' nieuwen quot;likuquot; en een halsnoer van kromme ivoren punten, die als stralen om haren hals uitstaken en naar boven waren gebogen. De koning ontving toen van zjjne tante liet meisje met twee walvisch-tanden die zjj in de hand droeg. Toon zij aan zijne voeten gezeten was, noemde do koning eene Ijjst hunner goden op en eindigde deze met een gebed, dat het meisje in het leven mogt blijven en mannelijke kinderen voortbrengen.
quot;Aan hare vrienden, twee mannen, die de achterdeur waren ingekomen, gaf hjj elk een geweer; hij verzocht hun hom niet hard te vallen, dat hij hun kind had weggenomen; hij zeide, dat doze stap in verband stond met het welzijn van hot land, waarbij zij evengoed belang hadden als hij zelf. De mannen ontvingen de geweren, wier waarde nagenoeg met die van de halsketen gelijk stond, met gebogen hoofd en prevelden een kort gebed, hetwelk eindigde, zooals reeds sedert jaren het slot was van al hunne geboden, met de woorden: quot;Dood aan Natawa.quot; Tuikilakila deed toen de keten van den hals van het meisje en kuste haar af; ik gevoelde, dat het afnemen van dit gepolijste sieraad de eerste stap was naar eene treurige toekomst. Welligthad zij hetzelfde voorgevoel als ik, want zij schreide en do tranen die langs haren boezem vielen bleven als afzonderlijke droppols op hare geoliede boenen liggen. De koning zag ze en zeide: quot;Schrei niet. Gaat gij uw eigen land verlaten? Beschouw het gaan naar Mbau niet als een ongeluk. Hier moet gjj hard werken; daar kunt gij rusten. Hier krijgt gjj slecht voedsel; daar kunt gij altijd eten van het beste. Gij moet echter niet sclncjjon, want daardoor zoudt gij uwe schoonheid bederven.quot; Terwijl hij zoo sprak speelde hij met de hand in hare lokken en maakte haar komplimenton over haar gelaat en figuur. Zij herinnerde hem eene haror zusters, die jaren geleden insgelijks naar Mbau was vertrokken.quot;
Zjj had inderdaad wel reden om te schrejjen, want do toestand van de vrouwen der Fidsehi's is alles behalve henjjdenswaardig. Evenals in de meeste landen waar de veelwijverij in zwang is, zijn ook hier de vrouwen onderling dikwijls zeer jaloersch en geneigd om met elkander te twisten. Over het algemeen wordt haar gekibbel met
302
eene minachtende onverschilligheid door don echtgenoot behandeld, zoolang zij hem namelijk niet persoonlijk lastig vallen; wordt hij echter kwaad, dan maakt hij aan het leven spoedig een einde door alle partijen gelijkelijk af te rossen met een stok, dien hij hiervoor opzettelijk bij do hand houdt. Eén opperhoofd had een' knuppel, zoo dik als een' bezemsteel, waarop hij niet weinig trotsch scheen te zijn, daar hij hem van snijwerk voorzien en met ivoor ingelogd had.
De vrouwen staan, gehuwd of ongehuwd, niet hoog in achting. Een vrij belagchehjk voorbeeld van de waarde die de Fidschi's aan vrouwen hechten, kon men zien bjj een' handel die eens tusschen Europeanen en inboorlingen plaats had. Een opperhoofd had met een' scheepskapitein onderhandeld over een geweer, waarvoor hij twee varkens moest betalen. Het opperhoofd vertrok niet zijn geweer, maar kon slechts één varken vinden. Hij hield echter eerlijk zijn woord en zond dit eene varken en eene jonge vrouw in plaats van het andere.
Bij de beschrijving der huwelijksplegtigheden spraken wij ook over de gewoonte 0111 een huis voor do bruid te bouwen. De vorm der huizen verschilt naar de verschillende plaatsen. In sommige streken hebben zjj een hoog, puntig dak en een gevel evenals dien, welken wij reeds beschreven hebben toen wij Nieuw-Quinea behandelden. In andere zijn zij rond en in nog andere kegelvormig. Sommige huizen zjjn gebouwd op palen, andere eenvoudig op den grond.
Evenals in geheel Polynesië bestaan de huizen uit een houten geraamte, hetwelk stevig aan elkander is gebonden en met riet gedekt wordt. Vele dezer huizen zjjn zeer groot, meer dan 80 meter lang en 16 a 17 breed. Een huis, bestemd om een geruimen tijd te duren, wordt gemaakt van eene houtsoort, door de inboorlingen quot;vesiquot; genaamd. Zij komt volkomen overeen met het zoogenaamde quot;groenhartquot; van Indië; ook eene soort van sandel-hout wordt tot hetzelfde doel gebezigd.
De muren bestaan meestal uit drie lagen riet, waarvan de buitenste en binnenste overeind staan, terwijl bij de middelste laag het riet dwars ligt. Zij worden aaneen gebonden of genaaid met platting en het is de trots der bouwmeesters dit in elegante patronen te doen. Sommigen zijn hiervoor beroemd en trekken, naarmate men hem noodig heeft, van plaats tot plaats. Zelfs de palen, die het gebouw dragen, zjjn dikwerf met riet bekleed, hetwelk op dezelfde vernuftige wijze is vastgebonden. De deur is altijd klein en laag, waarschijnlijk om dezelfde reden, waarom de Kaffer den ingang tot zijne hut zoo laag maakt, nameljjk de vrees voor vijanden.
Het dak is somtijds van kokos- of suikerriet-bladeren, somtijds van gras, terwijl bij eenige der beste huizen van beide wordt gebruik gemaakt. De bladeren liggen op eene laag riet en worden aaneengenaaid, zoodat zij stukken vormen, die D/a i'i 2 meter lang zijn. Do daken van gras worden volkomen op dezelfde wijze vastgemaakt als onze rieten daken; het wordt namelijk in bundels op het dak gelegd, met lange mangrove-takken op zijne plaats gehouden en met rottan stevig vastgebonden.
Het dekken van een huis is een der levendigste tooneelen die men zich kan voorstellen. Zoodra het dak klaar is wordt kennis gegeven, dat men de dekkers noodig heeft; hierop verzamelen zich onmiddeljjk een troep vrolijke arbeiders, wier aantal verschilt naar de grootte van het huis; om een zeer groot huis te dekken komen er somtijds meer dan 300 bijeen. Eenigen brengen de bladeren en het gras aan, anderen binden en naaijen het in den behoorljjken vorm, terwijl nog anderen het naar de eigenljjke dekkers brengen. Zjj die het riet op het dak leggen, staan altijd paarsgewijze, een buiten en een binnen het gebouw, zoodat zij het einde van de rottan van elkander kunnen aannemen, zoodra het door hun' kameraad door het dek gestoken wordt; hij die binnen staat bindt het dan stevig vast en geeft het aan zijn' kameraad terug.
Het leven dat bij hot dokken op een groot huis gemaakt wordt, is dikwerf oorver-doovend. De Fidschi heeft van nature bijzonderen aanlog om te schreeuwen en bij deze gelegenheid overtreft hij zich zeiven. Sommigen roepen om meer gras, mangrove-takken en rottan; anderen beantwoorden het van benoden. Zij die de grondstoffen aanbrengen kunnen niet anders doen dan schreeuwen als zij het dak beklimmen, en alle anderen laten nu en dan een kreet hooren om hunne medgezellen aan te moedigen.
308
20*
FIDSCHI-EILA. NDEN.
Het karakteristiekste gedeelte van een liuis is de balk die boven langs den nok van het dak loopt. Hij steekt aan beide einden vor uit en dit uitstekende gedeelte is bij huizen van den eersten rang gesneden in den vorm eener trompet. Bovendien zijn zij meestal zwart gemaakt en versierd met groote quot;kauri'squot;. Op den nokbalk wordt meestal eene soort van kabel gelegd, die van gras gemaakt en met wijnranken vastgebonden is; hij is in den regel versierd met eene rij kwasten en bijna geheel met figuren van platting overdekt.
Sommige, maar niet alle huizen, hebben groote openingen voor vensters, die met
matten kunnen worden gesloten. Nagenoeg in het midden der woning is de stookplaats; zij is omtrent 30 centimeter in den grond uitgegraven en omgeven van eene soort van scherm van hard hout. In zeer groote huizen is de stookplaats 21/o a 3 meter in het vierkant; zjj hooft een houten geraamte, waarop kookpotten en andere gereedschappen kunnen worden geplaatst. Er is geen schoorsteen, zelfs geen gat in het dak, zoodat al de rook naar hot dak gaat en zoo goed hij kan zijnen weg zoekt door hot riet. In bijna alle huizen is boven de deur een uitstekend dak.
In verband met het dekken van huizen verhaalt men van het volk van Mbau eene aardige grap. De korte werpknods heet: quot;ulaquot; en hot wegslingeren quot;ula-ula.quot; Dit laatste woord beteekent echter ook het dekken van ben huis.^ Het volk van Mbau nu zond uit scherts eene boodschap naar do inwoners van Tailevu, dezen verzoekende bij hem te komen en te quot;ula-ula.quot; Die van Tailevu, het woord opnemende in de gewone beteekonis, namen do uitnoodiging aan. Zij kwamen in de verwachting van het gowono vrolijke tooneel, toen zij tot hunne verbazing, door hunne gastheeren, door eenen stortvloed van quot;ula'squot; begroet werden.
304
Het huisraad dor Fidsclii's is eenvoudig. Aan liet eenc einde der woning is een verheven rustbed, waarop do lieer des huizes des nachts slaapt en bij dag lujjert. liet is bedekt mot matton on er om heen hangen lakens van dunne quot;masi,quot; als mus-kiolgordijnen. Op dit rustbed liggen gewoonlijk oen of tweo peluwen. Uezo zijn niet ongelijk aan die der Kaffers; hot zijn niets anders dan ronde stukken hout, die aan beide einden door pooten gedragen worden. Sommigen zijn 1 a 1 '/s meter lang. Deze peluw wordt gebezigd om het eigenaardige kapsel dor inboorlingen, daar dit allen vorm zou verliezen, indien zij gebruik maakten van een gewoon kussen.
Op don haard staan verscheidene grooto ovale kookpotten, elk op 3 stoenen. Naarmate dc hoeveelheid voedsel er in vermindert, worden zij meer en meer schuin gezet, zoodat zij, als er slechts weinig meer in is, nagenoeg geheel op zijde liggen. Bij do stookplaats ligt de dikke holle plank, waarop het deeg voor het brood wordt gekneed, en vlak daarbij do gladde, ronde steenen waarmede hot kneden geschiedt. Do kleine hand-netten die bij het visschen gebruikt worden, bewaart men insgcljjks met de messen en andere gereedschappen voor do bereiding van het voodsol, digt bij het vuur. In de nabijheid hiervan staan ook verschoidone aarden watervaten. Men kan ze onderscheiden aan hunne verglaasde oppervlakte en zij zijn altijd geplaatst op eono dikke lang gras. Bij deze grooto vaten staan bijna altijd eenigo vaten van bamboe met zout en zoet water. Tegen do wanden staan op den vloer een aantal kommen, kruiken en andere vaten, waarin hot arrowroot en andere dergelijke spijzen bewaard worden.
305
HOOFDSTUK V.
GODSDIENST KN B EG RA F EN 18-PL K( i TI Ci 11K D EN,
DE QODKN KN HUN VKRBLUF. — HET BEZOEK DER LANDKRAB. - PRIESTERS EN HUNNE ONDERSCHEIDINOS-
TEEKENEN. - HET RAADPLEGEN DER GODHEID. — VERSCHILLENDE WIJZEN VAN WAARZEGGEN. — DE
MOELTELUKE WEG NAAR DEN HEMEL. — INLANDSCHE TEMPELS, HUNNE BOUWORDE EN HUN QEBRUIK, —
FEESTEN GEGEVEN AAN DE GODEN. - HEILIGE STEENEN. — HET VERMOORDEN VAN OUDEN EN ZIEKEN. —
EEN ZONDERLINO BEWIJS VAN LIEFDE. — HET VOORZIEN DER DOODEN VAN BEDIENDEN. — HET BEGRAVEN VAN EEN* LEVENDEN KONING. — EEN VREESELIJK TOONEEL. — DE REIS NAAR HET KERKHOF EN HET HEGRAVEN. - OVEREENKOMST DER GEWOONTEN VAN FIDSCHI EN INDIK. — HET ROUWEN. - DE ACHTEREENVOLGENDE PLEGTIGHEDEN NA DE BEGRAFENIS. - DE GEWOONTE VAN quot;LOLOKU.quot; — GRAFTOMBE VAN
DE VROUW EENS OPPERHOOFDS.
De godsdienst of' liever het bijgeloof der Fidschi's gelijkt voel op dat van andere polytheïsten. Het volk erkent een aantal goden van meer of minder magt, waarvan zij zich de meesten onder eene natuurlijke gedaante, bjjv. van een havik, een boom of iets dergelijks, voorstellen. Elke Fidschi verbeeldt zich te staan onder de bescherming eener bijzondere godheid; daarom eet hij, zooals wij reeds vroeger gezegd hebben, het dier niet hetwelk het zinnebeeld van dezen god is.
Een vermakelijk voorbeeld van den eerbied aan de zinnebeelden der goden bewezen, had plaats te Tilioa. Een zeer magtige god, op deze plaats vereerd wordende, bewoont eene land-krab; maar daar dat schaaldier hier slechts zelden gezien wordt, heeft men zelden gelegenheid om het te kunnen vereeren. Zoodra iemand eene landkrab zag, ging hij naar den priester en onmiddellijk was de geheele plaats in rep en roer. Het volk kwam bijeen om hunne godheid 'te vereeren; er werden een aantal kokosnooten bijeen gezocht, aan elkander geregen en den krab-god aangeboden, om hem gunstig te stemmen en over te halen hun mooi weer en een goeden oogst te schenken.
Wat de bijzondere leerstukken van den godsdienst der Fidschi's betreft, hieromtrent is het bijna niet mogelijk iets te weten te komen. Vooreerst weet het volk niets en de priesters, die slechts weinig weten, deelen deze weinige kennis niet gaarne mede. Zelfs zjj die tot het Christendom bekeerd zjjn kan men er zelden toe brengen, over dit onderwerp met eenige waarheidsliefde te spreken.
Men kent de priesters aan hunne ambtelijke onderscheidings-teekencn, bestaande in • een ovalen voorhoofds-sieraad van vuurroode vederen en eene kam met lango tanden, vervaardigd van stukken hout, die op vernuftige wjjze aaneengebonden zijn. De schrijver heeft verscheidene zulke kammen in zjjne verzameling; het zijn uitstekende staaltjes van dc kunstvaardigheid der makers. Zij zjjn geen van alle gelijk; het fijne draad, hetwelk de afzonderlijke stukken hout verbindt, is in eene verwonderlijke verscheidenheid van figuren gevlochten. De draden zijn bijna zoo dun als een haar en hot patroon wordt nog fraaijer gemaakt door afwisselend zwarte en glinsterende gele diaden te bezigen.
De priesters hebben met hunne goden gemeenschap door zich in eene soort van extase te brengen, die technisch quot;schuddenquot; genoemd wordt, waarbij het geheele ligchaam
stuiptrekkingen krijgt; de woorden die in zulk een aanval over hunne schuimende lippen komen, worden voor het antwoord der godheid gehouden. Williams geeft ons in hot uitstekende werk, hetwelk wij reeds dikwijls hebben aangehaald, een zeer goed denkbeeld van de wijze waarop eene godheid wordt geraadpleegd.
quot;Men neemt niets waar, wat op eene geregelde aanbidding of gewone eerbewij-zingen gelijkt en de eenige beweegreden voor hunne godsdienstige gebruiken is vrees; op deze wordt in de ruimste mate mate gewerkt door de priesters, door welke het volk alleen zijne goden kan naderen, indien het dozen zijne maatschappelijke of individueele belangen wil opdragen. Zijn er gewigtige zaken in hot spel, dan bestaat de quot;soroquot; of offerande in groote hoeveelheden voedsel en eenige walvischtanden. Bij zaken van minder beteekenis is één tand, eene knods, eene mat of eene speer voldoende.
Jonge nootenmet quot;Turmerie^pooder bedekt waren liet geringste offer hetwelk ik gezien heb. Toen Tuikilakila eens de hulp der goden van Somo-somo inriep om hem in don oorlog bij te staan,
bouwde hij voor den god van den oorlog eenen grooten, nieuwen tempel; hij gaf hem tevens eene groote hoeveelheid gekookte spijs, en bovendien zestig schildpadden en eenige walvischtanden.
quot;Een gedeelte der offerande — de quot;siganaquot; — wordt voor de godheid ter zijde gezet en het overige gebruikt voor een feestmaal, waaraan allen mogen deelnemen. Het voor den god bestemde gedeelte wordt opgegeten door zijnen priester en oude lieden; voor jongelingen en vrouwen is het taboe.
quot;Vreemdelingen die eenen god willen raadplegen, hakken voor don tempel eene hoeveelheid brandhout. Somtijds wordt er alleen een schotel met yam's of één walvischtand geofferd. Het is niet volstrekt noodzakelijk dat de verrigting plaats vindt in eenen tempel. Ik heb meermalen priesters ingevingen zien krijgen in een particulier huis of in de open lucht; in sommige gedeelten van Fidschi is hot laatste zelfs gcwoonljjk het geval.
quot;Hij die het orakel wil gaan raadplegen, begint met zich aan te kleeden en te oliën; daarna gaat hij, van eenige anderen vergezeld, naar den priester, wien men, naar ik veronderstel, vooraf van het voorgenomen bezoek kennis heeft gegeven; deze ligt in den tempel bij don heiligen hoek, zijn antwoord overpeinzende. Zoodra het gezelschap is aangekomen, staat hij op en gaat zoo zitten, dat zijn rug in do nabijheid is van hot witte laken, door middel waarvan de god hom bezoekt, terwijl de overigen de tegenovergestelde zijde van den quot;Buréquot; innemen. De voornaamste persoon geeft dan den priester een' walvischtand, vermeldt het dool van zijn bezoek en geeft de hoop te kennen, dat de goden hem goedgunstig mogen zijn. Somtijds plaatst men voor den priester eene schaal met reukolie, waarmede hij zich eerst zalft; hierop neemt hij dan den tand aan en beschouwt hem aandachtig en met den grootsten ernst.
quot;Nu volgt oene onafgebroken stilte. De priester geraakt in gedachten verdiept en allen staren hem voortdurend onverblikt aan. Binnen eenige minuten begint hij te beven en ziet men ligte vertrekkingen van zijn gezigt en ligte stuipachtige bewegingen zijner
307
KAMMKN VAM l'RIESTKBS
ledematen. Deze nemen weldra meer en meer toe en breiden zich uit over het geheele ligchaam, hetwelk allerhevigst heen en weer wordt geschud; de man beeft en rilt alsof hjj een' hevigen aanval van koorts had. Op sommige eilanden gaat dit vergezeld van eon gemurmel en snikken; de aderen zotten zich sterk uit en de bloedsomlooi) wordt versneld.
quot;De priester is nu bezeten van zjjnen god; al wat hij zegt en doet komt niet uit hemzelvcn, maar uit de godheid die in hem is getrokken. Schrille kreten van quot;Kei au! Koi au!quot; (quot;Ik ben het! Ik ben het!quot;) vervullen de lucht en hierdoor wordt do godheid verondersteld, hare nadering te kennen to geven. Terwijl de priester het antwoord geeft, puilen zijne oogen uit en rollen door zjjn hoofd alsof hij waanzinnig was; zijne stem heeft een onnatuurlijk geluid, zijn gelaat is bleek, zjjno lippen zijn blaauw, zijne ademhaling is belemmerd en zjjn geheele voorkomen is als dat van een' razonden krankzinnige. Het zweet gudst hom van het ligchaam en de tranen stroomen uit zijne wijd opengesperde oogen, waarna de verschijnselen langzamerhand beginnen te verminderen. De priester kijkt met wezenloozen blik rond en zoodra tie god zegt: quot;Ik vertrekquot;, geeft hij van dit vertrek kennis door eensklaps op de mat neder te vallen, of plotseling met eeno knods een slag op den grond te geven; de afwezigen worden dan door het blazen op eeno schelp-trompet of het afschieten van een geweer verwittigd, dat de godheid naar de wereld der geesten is teruggekeerd.quot;
In vele gevallen is het duidelijk, dat de priesters opzettelijk bedriegerij plegen, maar hot is ook zeker, dat zij in vele andere geheel onder den invloed zijn eener zinsverbijstering, zoodat zij zich naderhand volstrekt de woorden niet meer herinneren, die zij in hunnen ijlhoofdigen toestand hebben gesproken. quot;Mijn eigen geestquot;, zcide een hunner, quot;verlaat mij, en als hjj goed en wel is weggegaan, spreekt mijn god uit mij.''
De priesters brengen verschillende wijzen in praktjjk om voorspellingen te doen.
Zij hebben bijv. waarzeggerij uit het blad, het riet, de noot en liet water. liet blad wordt beproefd door het tusschen de snijtanden te nemen en er op te bijten. Indien het geheel doorgebeten wordt is dit een goed voorteeken; blijft het echter, ook slechts met een enkel vezeltje aan elkander hangen, dan is do voorspelling ongunstig. Eén priester had eeno zeer vreemde manier om door middel van hot blad waar te zeggen. Hjj h ad twee toover-bladeren, die hij op do zjjdcn legde van dengene die hem kwam raadplegen, waar hij ze liet liggen. Indien hot blad hetwelk op de regtcrzjjdo lag, de huid verwondde was het voorteeken goed; beraamde men echter tegen hem vijandige of verraderlijke plannen, dan werd hij door het blad op de linkerzjjde gestoken en zoo voor het gevaar gewaarschuwd. Eeno andere wijze van waarzeggen door middel van het blad is, er op te bijten en dan naar den verschillenden smaak te oordeelen of het voorteeken gunstig is of niet.
De proef door het riet geschiedt op de volgende wijze: er worden een aantal korte rietjes gesneden, die op eeno rjj op den grond worden gelegd en elk oenen naam krijgen. De priester zet er dan zijnen voet op en krjjgt het antwoord door het beven van don voet.
De water proef geschiedt door den gestrekten arm eenigzins omhoog te houden en ccnigc droppels water op den pols te laten vallen. Loopt het water nu tot aan den schouder, dan is het antwoord gunstig; valt het er echter reeds bij den elleboog af, dan is het tegendeel het geval.
De volgende proef neemt men met eene kokosnoot. Men legt haar op eeno kleine oppervlakte en laat haar draaijon. Zoodra zij stil ligt, wordt het antwoord gegeven door de rigting waar de punt hoen wijst.
Naar de begrippen der Fidschi's is de toegang tot quot;Burutoquot; of den hemel zeer moejjelijk, behalve voor groote opperhoofden. Do eenige manier, waarop iemand van minderen rang kan hopen er in te komen, is den god voor te liegen; hjj moet zich, mot zooveel schijn van waarheid als eenigzins mogelijk is, voor een opperhoofd uitgeven, opdat do god hem zou golooven en laten voorbijgaan. Zijne oorlogs-knods en een walvischtand op den schouder nemende, gaat de geest van den Fidschi naar het einde der wereld, waar een heilige pijnboom groeit, naar welken hij den tand werpt. Mist hij den boom, dan kan hjj niet verder gaan, maar indien hij hem geraakt heeft, reist hij verder naar eene plaats, waar hij de vrouwen afwacht, die bjj zijnen dood zijn omgebragt.
,'■508
DE FIDSCHI-EILANDEN.
Van haar vergezeld trekt hij verder, totdat hij ontmoet en bestreden wordt door eenen god, Kavuyalo genaamd, welken hij met zijne knods bevecht. Wordt hij verslagen, dan wordt hij door den god opgegeten en is alles met hem gedaan. Overwint hij echter, dan gaat hij voort, totdat hij eene kano vindt; in deze stapt hij en wordtover-gebragt naar do verheven plaats, waar de opperste god, Ndengei, zijn verblijf' houdt. Over den afgrond ligt de grootc stuur-riem van des gods kano. Hier worden hem zijn naam en rang afgevraagd, waarop hij antwoordt met een uitvoerig verhaal van zijne
grootheid en magt, van de landen waarover hij bevel heeft gevoerd, de groote daden die hij in den oorlog verrigt en de verwoestingen die hij veroorzaakt heeft. Hierop wordt hem gezegd op het breede gedeelte van dc roeispaan plaats te nemen. Is zijn verhaal geloofd, dan wordt hij naar quot;Burutoquot; overgebragt; slaat Ndengei er evenwel geen geloof aan, dan wordt de riem eenvoudig omgekeerd en hij in het water van den afgrond geslingerd, waaruit hjj nimmer weder te voorschijn komt.
Wij hebben gezegd dat do geest moet wachten op de begeleiding zijner vrouwen. Dit is om te bewijzen dat hjj een getrouwd man ia, daar ongehuwden niet kunnen hopen in quot;Burutoquot; te worden opgenomen. Indien een man zonder vrouw de reis aan-
309
DE PIDSCHI-EILANDEN.
vaardt, wordt hij tegengehouden door eene godin, de Groote Vrouw genaamd; zij is bijzonder vijandig op vrijgezellen en zoodra zij er een ziet, vliegt zij er op aan en tracht hem te verscheuren. Enkele malen mist zjj hem door hare drift, maar zelfs in dat geval heeft hij nog te doen met een' anderen god, die zich op het pad van den geest verborgt; zoodra de ziel van den vrijgezel voorbijgaat, springt hij op het ongelukkige wezen toe cn verbrijzelt hem togen een' steen.
Er zijn in Pidschi een aantal Buré's of tempels der goden; men vindt er minstens een in ieder dorp en sommige dorpen hebben verscheidene dezer gebouwen. Zij zijn gebouwd van dezelfde materialen als de huizen, maar met veel meer zorg. In plaats van eenvoudig op den grond, staan zij op den top van eenen aardhoop, die nu eens tamelijk laag, maar dan weder 7 a 8 meter hoog is.
De inboorlingen achten voor de versiering van oen' Buré geene moeite te groot; het is dan ook in deze gebouwen dat men hunne verwonderlijke vaardigheid in het vlechten van platting het best kan waarnemen. Elke balk, paal of pilaar is geheel overdekt met platting, gevlochten in de fraaiste patronen, waarbij zwart en rood de meest geliefkoosde kleuren zijn; zelfs hot riet hetwelk de vensters omgeeft, is verborgen onder de gevlochten platting waarmede het bedekt is. De inboorlingen zijn met hun werk zoo kwistig, dat zij niet tevreden zijn het houtwerk en riet met platting te overdekken, maar zij maken bovendien van dezelfde stof lange gevlochten koorden, die in festoenen van het dak naar beneden hangen.
Wij hebben reeds gezegd, dat bij de beste huizen de nokbalk aan de einden versierd is met quot;kauri'squot;; die van den Buré zijn voorzien van snoeren kauri's die somtijds tot aan den grond reiken. Voor het dekken van den tempel houdt men gewone latten te gemeen; in plaats van het eenvoudige hout bezigt men dus hiervoor de fraai gesneden speren der krijgslieden. Als de Buré op een hoogen aardhoop gebouwd is, komt men er in door middel van eene dikke plank, waarin treden zijn gehakt.
Ofschoon men de Buré's beschouwt als tempels en zij aan de goden gewijd zijn, worden zij toch moestal gebruikt tot wereldsche doeleinden. Vreemde bezoekers worden er meestal in gehuisvest en in vele gevallen bezigen de voornaamste lieden van het dorp den tempel ali hunne slaapplaats. Raadsvergaderingen worden er in gehouden en feesten gegeven, waartoe de offeranden aan de goden het meeste bijdragen. Somtijds zendt, zooals wij reeds vermeld hebben, een opperhoofd, hetwelk de eene of andere godheid gunstig voor zich wil stemmen, eene groote hoeveelheid spijzen naar haren tempel, welk voedsel dan op een algemeen feestmaal wordt opgegeten.
Men laat niets van het voedsel verloren gaan, daar do Fidschi's een gemakkelijk geloof hebben, waarbij vroomheid zich aan het toegeven van eigene lusten paart. Elke god wordt verondersteld een groote eter te zijn, maar alleen de ziel der spijzen te verteren, zoodat, als er voedsel gekookt en geofferd wordt, de goden de ziel eten en het volk het ligchaam. De opperste God, Ndengei, was gewoonlijk in zijne eischen om voedsel zoowel gulzig als keurig. Hij at somtijds op een enkel feest 200 varkens en 100 schildpadden en drong voortdurend aan op menschenoffers. Om zich deze te verschaffen gebruikte men geen aanzien des persoons en het volk was zoo verblind, dat er opperhoofden geweest zijn, die, om Ndengei van menschenvleesch te kunnen voorzien, hunne eigene vrouwen ombragten.
Geregelde godsdienstoefeningen hebben er in de Buré's niet plaats; men laat ze inderdaad dikwijls vervallen, totdat iemand den god wil raadplegen. liet gebouw wordt dan voor deze gelegenheid hersteld en schoongemaakt. Zooals niet anders te verwachten is, hebben er gedurende het bouwen van den Buré verscheidene menschenoffers plaats.
310
Indien de lezer een oo, 11 1 le bladzijde, dan zal hij op den voor
bespeuren. Dit zijn twee heilige
steenon, zooals er in verschillende deelcn van Fidschi verscheidene worden aangetroffen. Zij worden beschouwd als de woonplaats van sommige goden en men houdt ze voor mannelijk of vrouwelijk, naar het geslacht der godheid wier verblijf zij zijn. Is deze van hot vrouwelijk geslacht, dan kan men dit zien aan eene vrouweschort of quot;likiiquot; die om den steen is gebonden. Zulk een god is zeer nuttig, omdat hij de muskieten haat en ze van zijne woonplaats verwijderd houdt. Ook voor deze heilige steenen
wordt voedsel bereid, waarvan de god, als gewoonlijk, don geest gebruikt, terwijl do priesters cn beambten den uitwendigen vorm opeten.
Wjj zjjn nu gekomen tot de begraf'enis-plogtigheden van Fidschi on zullen die der opperhoofden beschrijven, als zijnde de type van alle andere.
Er hecrscht onder de Fidschi's een zeer zonderling bijgeloof'. Als mannen of vrouwen door ouderdom zwak cn gebrekkig beginnen te worden, houdt men hot er voor dat de tijd op aarde voor hen verstreken is en maakt men toebereidselen voor hunne begrafenis Dit geloof is zoo ingeworteld, dat een man, als hij bespeurt dat hij door ouderdom of ziekte zeer zwak wordt, zijne zonen verzoekt hem te worgen, aan welk verzoek zij zich verpligt rekenen te voldoen. Zij geven hem zelfs te kennen, indien zij denken dat hij te lang wacht om het hun te verzoeken, dat hij lang genoeg heeft geleefd en in het graf behoort te gaan rusten. Uit zoodanig gedrag zou men meenen tc moeten opmaken, dat zij geene liefde voor hunne ouders gevoelen; maar in werkelijkheid is het hunne wijze om hunno genegenheid to toonen.
Zij zijn inderdaad zeer hartelijk en liefhebbend. Men hoeft een jong opperhoofd gezien, die, toen hij zijnen vader voor een korten tijd verliet, van zijne aandoeningen overweldigd, in snikken uitbarstte; cn toch zou diezelfde jonge mensch, indien zijne ouders ziek of gebrekkig werden, hun eigenhandig den strop om den hals doen. Door zijne eigen kinderen geworgd of levend begraven te worden beschouwt men als den meest eervollon dood. De oorzaak van deze zonderlinge gewoonte schijnt gelegen te zijn in het geloof, dat de toestand der geesten in de andere wereld volkomen dezelfde is als die van den persoon toen hij nog loefde. Kinderen die hunne ouders liefhebben, laten hen daarom niet gaarne met een zwak ligchaamsgestel naar de geestenwereld vertrekken en worgen hen uit pure liefde.
Om dezelfde reden worgen zjj ook de geliefkoosde vrouwen en bedienden van een overleden opperhoofd, ten einde hem te voorzien van volgelingen, aan welke hij gewoon was. Zij dooden ook een niagtig krijgsman, opdat hjj op weg naar het land dor geesten vóór hot opperhoofd zou kunnen uitgaan cn de kwade geesten verdrijven, welke diens voortgang zouden kunnen belemmeren. Deze slagtoffers dragon den naam van quot;grasquot; on worden op don bodem van het graf gelegd; de krijgsman beschilderd en gekleed voor den strijd, met zijne besto knods naast zich, de vrouwen gewikkeld in de fijnste quot;masiquot; en do bedienden met hunne gereedschappen in de hand, opdat de bewoners der geestenwereld zouden kunnen zien, welk groot opperhoofd onder hen gekomen is.
Alle toebereidselen worden gemaakt op eene bedaarde wijze; de slagtoffers trachten zich nooit aan hun lot te onttrekken, maar wedijveren onderling om de eer, hun opperhoofd te mogen vergezellen. Somtijds is het wel gebeurd, als een opperhoofd jong stierf, dat zijne moeder er op stond met hem begraven te worden. De Fidschi's gevoelen do noodzakelijkheid van deze offers zoo diep, dat deze gewoonte grooter hinderpaal tegen de invoering van het Christendom is geweest dan zelfs het menschen-eten en de veelwijverij; zelfs de inboorlingen die tot het Christendom bekeerd zijn, zijn omtrent dit onderwerp nog altijd niet op hun gemak. Bij zekere gelegenheid werd een Christen-opperhoofd doodgeschoten en met dezelfde laag werd ook een jong mensch gedood. De gedoopte inboorlingen waren over het laatste ongeluk zeer verheugd, daar hot gesneuvelde opperhoofd nu althans één volgeling had.
iïet tooneel dat plaats heeft als men den dood van een groot opperhoofd verwacht, is uitstekend beschreven door Williams. De koning van Somo-somo, een pracht-exem-plaar van oen' Wilde, werd van ouderdom gebrekkig en was, omstreeks hot midden van Augustus 1845, niet in staat meer dan oen klein eind te gaan.
quot;Ik bezocht hem op den 21stcquot; en hot verraste mjj, dat hij veel beter was dan twee dagen te voren. Toon mjj derhalve den 24sten gezegd word, dat do koning dood was en er toebereidselen werden gemaakt voor zjjno begrafenis, kon ik het berigt naauwe-lijks gelooven. Hot onheilspellende woord toebereidselen drong mij, zonder verwijl mij te begeven naar de plaats waar hij gestorven was, maar hoe ik mij ook gehaast had, toeh was liet mjj niet gelukt do woonplaats van don koning 'Nasima' in tjjds te bereiken. üj) het oogonblik dat ik binnenkwam was hot duidelijk, dat ik, althans voor twee vrouwen, te laat kwam om haar het loven te redden. Het offekt van dat tooneel
311
was overweldigend. Ik was omringd door twintigtallen vastberaden moordenaars, bezig hunnen zoogenoemden pligt te volbrengen; toch was cr geene wanorde cn, behalve een enkel woord van hem die de bevelen gaf', geen loven hoegenaamd, maar eene bovenaardsche, afgrijselijke stilte. Do natuur zelve scheen de vreeselijke uitwerking van hot toonoel nog tc willen vorhoogcu; er was gcou windje aan de lucht, alles was bladstil en hot schemerlicht in dit voorhof dos doods liet mij elk voorwerp met ongewone duidelijkheid onderscheiden.
HET BEGRAVEN VAN EKN' LEVENDEN KONING.
quot;Allen waren onbeweeglijk als beelden, en er kwam een vreemd gevoel over mij, alsof ik zelf een standbeeld was geworden. Spreken was mij onmogelijk; ik was^ mij-zelven onbewust of ik ademhaalde of niet, cn onwillekeurig, of liever tegen mijn wil, zonk ik op don grond en nam dezelfde neergehurkte houding aan als zij, die bozig waren te moorden. Ik was juist binnengekomen onder eene stilte, op het oogenblik dat er een slagtoffer gestorven was, en aan deze zonderlinge stilte moet ik dan ook mijn gevoel van dat oogenblik toeschrijven; want ik was met moordenaars van deze soort maar al te bekend en er was voor mjj ook in al wat mij omringde niets nieu ws. In het midden van het ruime vertrek waren twee groepen, wier taak niet twijfelachtig was.
quot;Allen zaten op den grond; de middelste gedaante van elke groep werd door verscheidene vrouwen in eene zittende houding gehouden en was onder een grooten slujjer verborgen. Aan beide zijden van elke gesluijerde gedaante stonden 8 of 10 sterke mannen, die in oeno tegenovergestelde rigting trokken aan een wit koord, hetwelk tweemaal om den hals van bet ter dood gedoemde slagtoffer geslagen was, dat op deze wijze binnen weinige minuten had opgehouden te leven. Toen ik mijne zelfbeheersching
terugkreeg kwam er beweging in do verste groep; do mannon lieten het touw eeuig-zins los en do vrouwen dio er bij waren hieven den grooten sluijer op, van welken zij voor hot slagtoffer eene legerstede maakten.
Bjj het opligton van don sluijer zagen enkele mannon do verwrongen gelaatstrekken hunner moeder, die zij haddon helpen vermoorden; zjj glimlachten met welgevallen, toen het lijk werd neergelegd om versierd te worden. Sterke stuiptrekkingen van het arme schepsel deden mij zien, dat zij nog leefdo. Zij was eene groote, stevige vrouw en sommigen der beulen vroegen aan hen die digt bij haar zaten schertsend, medelijden met haar te hebben en hen te helpen. Eindelijk zeido eene vrouw: quot;zij is koudquot;. Het noodlottig koord viel op den grond en ik herkende de doode als do oudste vrouw cn do onvermoeide verzorgster van don ouden koningquot;.
Het moord-huis verlatende, ging Williams naar het huis van den overleden koning, vast besloten diens opvolger te zien en hem te smeeken het leven van de overige slagtoffers te sparen. Tot zijne ontzetting en verbazing zag hij dat do koning nog leefde. Hij lag op zijne rustplaats, zeer zwak, maar volkomen bij kennis; nu en dan bragt hij, als hij door hoest geplaagd werd, zijne hand naar de zijde. De jonge koning was zeer bedroefd. Hij omhelsde zijnen bezoeker met veel aandoening cn zeide: quot;zie, onzer beider vader is doodquot;. Het was volkomen nutteloos, dit te willen betwisten. Het is waar, do arme koning bewoog zich en sprak en at nog; maar volgens zijnen zoon waren deze bewegingen zuiver mechanisch en had de geest het ligohaam verlaten.
Do toebereidselen tot de begrafenis worden derhalve voortgezet. Zij no voornaamste vrouw hield zich mot een' helper bezig het ligchaam te bestrooijen met zwart poeder, alsof zij hem kleedde voor den krjjgs-dans; om zijne armen bonden zij een aantal lange strooken witte quot;masiquot;, die tot rosotten werden gestrikt cn waarvan do einden over den grond sleepten. Zij hadden hom reeds gewikkeld in eene quot;masiquot; van buitengewone lengte, welks witte plooijen om zijne voeten waren gewonden. In plaats van den gewonen tulband van quot;masiquot; was een roode doek om zijn haar gebonden met een cirkelvormigen band van witte quot;kauri'squot;; snoeren van dezelfde scholpen versierden zjjne armen, terwijl hij om den hals eene ivoren halsketen droog, vervaardigd van lange, gebogen; klaauw-vormige stukken van walvischtandcn.
Het zal den lezer wolligt bevreemden, dat de voornaamste vrouw van don koning in het leven mogt blijven. Het feit was, dat de jonge koning haar niet wilde laten dooden, omdat er geen beul van genoegzaam hoogen rang kon worden gevonden. Zij beklaagde zich zeer over haar hard lot, dat het haar niet vergund was haren echtgenoot naar het rijk der geesten te vergezellen, te vergeefs biddende en smeekende om geworgd te worden.
Op dit oogenblik hoorde men buiten het huis den klank van twee schelp-trom-petten, als offieiëele kennisgeving, dat do oude koning dood was; de nieuwe koning werd hierop plegtig door de aanwezige opperhoofden erkend. II ij scheen overstelpt van droefheid en starende naar de lijken van haar die zjjnen vader vergezelden, riep hij uit: quot;Ach Moalevu! Daar ligt eene vrouw die waarlijk vermoeid was, zoowel bjj dag als bij nacht; het vuur verteerde het hout, dat zij met haar handen bijeenverzamelde. Indien wij in de stilte van don nacht ontwaakten, bereikte het geluid onzer voetstappen hare ooren; indien zij hard en ruw w'crd toegesproken zweeg zij slechts,quot; M oalevu! Helaas, Moalevu !quot;
De lijken der vermoorde vrouwen werden toen in matten gerold, op eene draagbaar gelegd en buiten de dour gedragen; den ouden koning bragt men buiten het huis door een gat, hetwelk in den muur word gebroken. Do lijken werden naar de kust gebragt en in eene kano geplaatst; de koning bleef op het dek, vergezeld van zijne vrouw en den quot;Mataquot;, die hem met een' waaijer verkoelde en de insekten van hem verwijderd hield.
Toen zij te Woilangi, de begraafplaats, aankwamen, was het graf reeds gedolven en met matten bekleed. Dc Ijjken der vrouwen werden er naast elkander in gelegd en op haar de stervende koning. De schelpen versierselen werden van hem afgenomen on hij geheel in matten gewikkeld, waarna het graf met aarde gevuld en de oude man levend begraven werd. Men hoorde hem zelfs nog hoesten, nadat hij gedeeltelijk met aarde bedekt was.
313
DE FIDSCHI-EILANDE PT.
Het laatste tooneel is op bladz. 312 voorgesteld. Op den voorgrond ziet men het geopende graf, met do lijken dor vermoorde vrouwen er in als quot;grasquot;. De nog levende koning wordt door zijne volgelingen naar het graf gedragen, terwijl zjjn opvolger vol droefheid het tooneel aanschouwt, hetwelk hij weet dat opnieuw zal gespeeld worden bij hem zeiven, indien hij lang genoeg leeft om ook oud en zwak te worden. Juist boven het graf liggen de rollen fijne matten, waarmede do koning bedekt wordt, voordat men het graf met aarde begint te vullen; op den achtergrond ziet men den mast der kano, waarmede allen op de begraafplaats gekomen zijn.
Den lezer valt voorzeker de gelijkenis in het oog die er in bestaat tusschen deze gewoonte in Fidschi om de vrouwen te worgen en de welbekende „Sutteequot; van Indië. Jn beide gevallen zijn de vrouwen de eerste die verzoeken om te sterven en wel om dezelfde reden. Evenals de vrouw van oen Hindoe haar eigen brandstapel opbouwt en hem eigenhandig aansteekt, helpt de vrouw van den Fidschi haar eigen graf delven en het met matten bekleeden.
liet feit is, dat de vrouwen hierin eigenlijk volstrekt geene keuze hebben. Eene vrouw die haren man overleeft, leidt een leven vol verwaarloozing, lijden en beloedi-gingen, zoodat de korte strijd van een' onmiddelhjken dood verreweg verkieslijker is dan zulk een lot, vooral ook omdat zjj het volksgeloof deelt, dat zij zich hiermede een gelukkig en geëerd leven in het land der geesten verzekert. Bovendien zjjn hare nabestaanden door de gewoonte verpligt op haren dood aan te dringen, daar zij, door hieraan niet te voldoen, beschuldigd zouden worden van minachting voor haren echtgenoot en zijne familie en gevaar loopen uit wraak de hersons te worden ingeslagen.
De vermeerdering der bevolking van Fidschi wordt door deze afgrijselijke gewoonte grootehjks belemmerd; niet slechts doordat er regtstreeks menschenlevens worden opgeofferd, maar ook indirekt heeft zij vele sterfgevallen ten gevolge. Vele vermoorde vrouwen zijn moeders, wier kinderen sterven door gebrek aan moederlijke zorg. Door hunne eeuwigdurende twisten en veten, door do gewoonte van het menscheneten, dooide opoffering der vrouwen bjj den dood harer echtgenooten, door het verworgen dei-ouden en zwakken en door het sterven der kinderen ten gevolge van verwaarloozing, sterven dan ook zeer weinige Fidschi's een' natuurlijken dood. Williams verhaalt, dat van eene klasse van negen kinderen, die onder zijne leiding stond, de moeders, op twee na, alle waren omgebragt; en deze twee waren veroordeeld geweest om te sterven, maar allen door de tusschenkomst der zendelingen gered.
Na de begrafenis van eenen koning worden verschillende ceremoniën in acht genomen. Ongeveer twintig dagen lang mag niemand eten vóórdat het avond is; liet volk scheert geheel of gedeeltelijk hunne hoofden kaal cn de vrouwen snijden hare vingers af; deze worden in een gespleten riet en vervolgens in het dak der koninklijke woning gestoken. Zij die naauw aan den koning verwant zjjn toonen hunne droef heid door hunne gewone kleeding niet te dragen, maar hiervoor ruwe kleederen van bladeren in de plaats te stellen. Zij ontzeggen zich dikwerf de weelde van eene mat om op te liggen en brengen hunne nachten op het graf van hunnen vriend door. De kust is tot op zekeren afstand taboe en niemand mag visschen dan na verloop van een bepaalden tijd; ook de kokos-boomen worden onder eene dergelijke beperking gesteld.
Op zekere dagen na de begrafenis hebben er verscheidene vreemde plegtigheden plaats. Op den vierden dag komen de vrienden bijeen en vieren de treurige plegtigheid van het quot;springen der maden of wormenquot;, hetwelk eene zinnebeeldige voorstelling is van het ontbindings-proces. Den volgenden avond heeft er eene plaats, die een geheel tegenovergesteld karakter heeft; zij heet het quot;aan het lagchen brengenquot;; hierbij worden de beste vrienden en de nabestaanden van den overledene onthaald op komieke, lachverwekkende spelen. Op den tienden dag hebben de vrouwen onderling eene vermakelijke plegtigheid. Zij wapenen zich met zweepen, roeden cn koorden en vallen eiken man aan dien zij ontmoeten, zonder op ouderdom of rang het minste acht te geven; alleen de grootste opperhoofden worden ontzien. De mannen mogen zich niet verdedigen, dan alleen door de aanvalsters met modder te werpen; zij die zulk een tooneel hebben bijgewoond, /.eggen dat men zich niets belagchelijkers kan voorstellen.
314
DE FIBSCHl-EILANDEN.
dan deftige, bejaarde mannen in allo rigtingen te zien voortstuiven, onophoudelijk vervolgd door de vrouwen met hare roeden en zweepen.
De laatste plegtigheid is het voltoojjen van een of' ander werk, hetwelk ter eere van den overledene begonnen is. Dit kan zijn het bouwen van een huis, hot vervaardigen van een rcusachtigen bal platting, het maken van eene baal kleedingstotten; in allen gevalle draagt het voorwerp den naam van den persoon, te wiens eere het is ondernomen. Het bouwen van groote kano's is een geliefkoosde vorm, waaronder deze gewoonte zich vertoont; zoolang het werk duurt, wordt de kano voor don nacht ter ruste gebragt met het slaan der trommen en des morgens, als de timmerlieden op hun werk komen, op dezelfde wijze weder wakker gemaakt.
Er is in Fidschi nog cene zonderlinge plegtigheid als er een der voornaamste opperhoofden is gestorven. Zij wordt genoemd, de quot;lolokuquot; van het zeil en is eene soort van eere-signaal. Zoodra eene kano voor de eerste maal na den dood van een opperhoofd de kust nadert, is het vaartuig verpligt den quot;lolokuquot; te toonen. Dit is gewoonlijk eene lange strook quot;masiquot;, die aan den top van den mast wordt gebonden; zoodra de kano het land raakt, worden zoowel het zeil als de masi in het water geworpen. Somtijds voegt de eigenaar der kano, als hij een rijk man is, bij den quot;lolokuquot; een walvischtand, waarnaar het volk dan kan duiken en grabbelen.
Indien het opperhoofd op zee is omgekomen of op een' knjgstogt gesneuveld en door den vijand opgegeten, wordt de quot;lolokuquot; toch even goed vertoond, alsof hij aan wal begraven was; zijne familie tracht hem voor zijn ongelukkig lot schadeloos te stellen, door een ongewoon aantal vrouwen als zijne bedienden om te brengen. Bij den dood van een jong opperhoofd, dat op zee verdronk, zijn zoo nagenoeg 20 vrouwen geofferd.
De graven van opperhoofden en hunne vrouwen worden aangewezen door graftomben. Somtijds zijn zij niets anders dan steenen aan het hoofd- en voeteneinde van, of groote steenhoopen op het graf. Somwijlen zijn het ook daken van 1 a 2 meter hoog, op de manier der Fidschi's versierd met figuren van gevlochten platting.
Eene graftombe, die van de vrouw van een opperhoofd, was zeer merkwaardig. Haar echtgenoot had een' grooten hoop aarde laten opwerpen en dien geheel met steenen bekleed. Op den top van den aardhoop stond eene dubbele kano, omtrent 10 meter lang, die stevig op hare plaats werd gehouden doordat zij half in de aarde lag. Op het dek waren fijne krullon gestrooid en over deze lagen matten gespreid om er het lijk op te leggen. Op de kano was toon een hoop zand gelegd en op dit zand het lijkje van een klein kind, waarvan de overledene vrouw zeer veel had gehouden. Over dit alles heen was een groot dak gebouwd van mahoniehout, hetwelk met witte quot;kauri'squot; versierd was.
315
DE SALOMO-EILANDEN EN DE NIEUWE
HOOFDSTUK 1.
UOOIXO ÏIKR SALOMO-EIljANDEN. -- OOKSI'ltONQ VAN DKN NAAM DEZER OROEP. — KAIUKTKH DEUINBOORI.INOISN.— MKNSCI1KNF.TEN. — KI.EEDING l!N SIKRADKN. — NIEUW-IERLAND EN NIEUW-BRITÏANNIE. — ZWERVENDE AARD DEK INBOORWNOEN. — KEI,DER-HUIZEN. — DE A D.MI RALM'EITS-EILANDEN. — ONDERSCHEIDINGSTEEK EN DER O PI'KR HOOFDEN EN HUNNE IIEEHSCH A Pl'l J OVER HET VOI.K. — DE BOUK A-El LAN DEN. — DE NIEUWE HE-BRIDEN. — REOERINOSVORM EN VERSCHIL VAN TAAL. — DE INWONERS VAN VATK. — ZONDERLINGE KLEE-DIN O DER VROUWEN. — VERSIERINGEN DER HUIZEN. — TAUNA EN KRRUMANGA.— HANDEL IN SANDELHOUT. — ANEITEUM EN VANIKoRO.
Tusschex Nieuw-Guinea en de Fidsclii-eilanden liggen de Salomo-eilanden. Zij werden, voor zoover wjj weten, ontdekt door Alvero de Mendana, die zo in het jaar 1567 aandeed. Daar hij gaarne zijne landslieden — die toen de eerste plaats onder de zeelieden innamen — wilde overhalen om zulk een vruchtbaar land te bezoeken en te koloniseeren, bedacht hij een vroom bedrog en noemde deze groep do Salomo-eilanden, als zijnde het Ophir vanwaar do schepen van Salomo do groote hoeveelheden goud haalden, ter versiering van den tempel en zijn paleis.
Zijn plan mislukte, daar lijj de eilanden, toen lijj ze weer ging opzoeken, niet terug kon vinden; de sterrekundige werktuigen toch van dien tijd waren oneindig slechter dan die welke tegenwoordig worden gebruikt en waardoor een geoefend waarnemer, tot op eenige ellen na, de juiste plaats kan aangeven, waar hij zich op aarde bevindt.
De inboorlingen der Salomo-eilanden zijn zoo woest en verraderlijk, dat men betrekkelijk weinig van hen is te weten gekomen. Zij hebben een bijzonder talent ten toon gespreid om reizigers met eene schijnbare zekerheid en gerustheid in slaap te wiegen en hen daarna te vermoorden en op te eten; de Spanjaarden verloren er dus niets bij, dat Mendana de eilanden niet terug kon vinden. In den Jaatsten tijd kregen de inboorlingen nog een' Engelschen gentleman in den val, die hunne eilanden niet zijn yacht bezocht; zij vermoordden hem terwijl hij aan wal was om duiven te schieten. Zij hebben op zeelieden zoovele moorden gepleegd en zelfs zoovele vaartuigen genomen, dat niemand tegenwoordig hunne kusten bezoekt zonder de grootste voorzorgen in acht te nemen.
Het verwondert den lezer welligt, dat nog iemand de moeite neemt om een zoo ongastvrij oord te bezoeken; dit komt echter omdat eene zekere soort van schildpad, wier schaal als hot schildpad in den handel hoog geschat is, hier zooveel voorkomt en gevangen wordt door de inboorlingen, die de schaal bewaren om er met Europeesche scheden handel mede te drijven.
DE SALOMO-EfLANDEN EN DE NIEUWE IIEBKIDEN.
Indien con soliip op do hoogte dor kunt het imker laat vallen, gaan do inboorlingen er in kano's op af; men laat er echter slechts een beperkt aantal (ligt bij naderen en belet de anderen om in do nabijheid van hot vaartuig te komen. Alleen hot opperhoofd komt aan boord en door hem wordt elke handel gesloten. Het sluiten van zulk eon' koop is zeer langwjjlig en vervelend, daar do inboorlingen over ieder afzonderlijk stuk schildpad willen kibbelen en dingen, in plaats van do geheelo massa opeens to verhandelen, zooals op andere plaatsen geschiedt. De gewone artikelen, die bij dezen handel worden gebruikt, zijn glazen Hesschen, koralen, bijlen, kleedingstof-fen, messen en dergelijke voorwerpen!
De inboorlingen hebben eene zeer donkere huidkleur; men kan ze zelfs zwart noemen, met dik, gekroesd haar. Dat zij meiiBchenetors zijn hebben wjj reeds gezegd. Zij houden zoo buitenge woon veel van menschenvleesch, dat zjj, volgens de verhalen van reizigers wier berigten welligt overdreven waren,
er luiii gewone voedsel van maakten. Het is echter duidelijk, dat deze bewering overdreven moet zijn, daar geen volk hetwelk eene beperkte landstreek bewoont, van menschenvleesch de hoofdspijs kan maken, zonder langzamerhand uitgeroeid te worden. Dat zij het verkiezen boven elk ander voedsel is waarschijnlijk genoeg; zij volgen in dit opzigt slechts het voorbeeld der Papua's. Mendana verhaalt, dat het opperhoofd van een der eilanden hem een fraai geschenk zond van het vierde gedeelte van een' jongen en dat de inboorlingen grooteljjks geërgerd waren, toen hjj het liet begraven in plaats van het op te eten.
Dat zij groote hoeveelheden van dit afschuwelijk voedsel gebruiken is zeker; een reiziger vermeldt, dat hjj, bij een bezoek in eene hunner woningen, menschen hoofden en armen en beenen aan het dak zag hangen, als stukken vleesch en hannnen in eene provisiekamer. De huizen leveren ook op andore wijzen het bewijs van de kannibaalsche gewoonten der inboorlingen, daar zij versierd zjjn met schedels en dergelijke overblijfselen van afgeloopen feesten.
De bewoners dor Salomo-eilanden zjjn geen fraai volk en verhoogen hunne schoonheid niet door de wijze waarop zij zich opschikken. Zij maken hunne tanden zwart door de ingewortelde gewoonte van het betel-knauwen; ook misvormen zij hun gelaat met witte streepen en plekken, die spookachtig tegen hunne zwarte huid afsteken. Zjj houden er veel van, verschillende versierselen in de ooren te dragen; de lellen zjjn doorboord en zoo uitgerekt, dat zij er cirkelvormige stukken hout in dragen, die omtrent 25 centimeter in omtrek zijn. Hun voornaainste sieraad is echter een armband, vervaardigd van eene groote schelp, die in de koraalriffen wordt aangetroffen. Schelpen, tot dit doel groot genoeg, vindt men uiterst zelden en zij worden door de Pidschi's en andere naburige volksstammen zelfs nog hooger op prijs gesteld dan walvischtanden. Er wordt zelfs meermalen oorlog gevoerd oni^ het bezit van oen' enkelen armband, terwijl, in vergelijking met zulk een kostbaar artikel, hot leven van een mensch volstrekt geene waarde heeft. Zeer groote opperhoofden dragen onderscheidene dezer ringen om hunne armen. Zjj doen dit echter met do volkomen kennis, dat deze opschik even gevaai'hjk als kostbaar is en dat zij gevaar loopen, alleen ter wille hunner sieraden vermoord te worden.
De Salomo-eilanders geven weinig om kleeding, die eenvoudig bestaat uit een stuk mat om hot midden gebonden. Het is echter nog al merkwaardig, dat zij evenals de Fidschi's de kunst in toepassing brengen om hun haar geel, rood of wit te verwen.
Even oorlogruchtig als woest, bezitten zij eene groote verscheidenheid van wapenen, zooals verschillende soorten van knodsen, speren, pijlen en bogen. Om zich tegen do werptuigen te beveiligen, dragen zij schilden van biezen vervaardigd, die zoo digt ineengevlochten zijn, dat zjj aan pijlen weerstand kunnen bieden en zelfs de speren bijna onschadelijk maken.
DEEU II.
317
DE SALOMO-EILANDEN EN DE NIEUWE HEBRIDEN.
Dat zij in het bezit zijn van kano's kan mon opmaken uit het feit, dat zjj eilanden van zoo geringe uitgebreidheid bewonen. Deze kano's zijn op eene zeer vernuftige wjjzo vervaardigd en hare bouworde geeft ons den sleutel tot don eigenaardigon vorm, dien men zoo dikwerf op de Polynesische eilanden aantreft. Zoowel de voor- als de achtersteven dezer vaartuigen steken ver omhoog. Dit geschiedt echter niet alléén als sieraad — ofschoon er vele versierselen op worden aangebragt — maar voornamelijk ter verdediging. Als de bemanning eenen vijand aanvalt of door hem aangevallen wordt, zorgen zjj altijd dat de boeg of de achtersteven der kano naar hem gekeerd is, ten gevolge waarvan zij door deze hooge einden der kano in eene grooto mate beschermd worden.
Evenals do meeste bewoners van Oceanic versieren ook de bewoners der Salomo-eilanden de zijden hunner kano's overvloedig met vederen en snjj- en inlegwerk. Tot het laatste doel worden veel witte schelpen en somtijds ook de schalen van schildpadden gebezigd. De voor- en achtereinden dor kano's worden somtijds gesneden in den vorm van een menschehjk aangezigt; de oogen zijn dan van parelmoer en de ooren van schildpad, terwijl de kin voorzien is van een langen baard.
Bouganville vond in eene dezer kano's eene grooto hoeveelheid wapenen en andere gereedschappen, zooals speren, bogen en pijlen, schilden en vischnetten. De schilden waren nagenoeg ovaal en de pijlen voorzien van punten van scherpe vischgraten. Ook werden in de boot verschillende levensmiddelen gevonden, zooals kokosnoten en andere vruchten, alsmede een half-gebraden menschehjk kakebeen.
Tot dezelfde eilanden-groep behooren ook Nieuw-Ierland en Nieuw-Brittannic, die beide hunnen naam schijnen ontvangen te hebben naar het quot;Incus a non /«cm/oquot;-beginsel, daar het bijna niet mogelijk is in de geheole wereld iets te vinden wat minder op Engeland of Ierland gelijkt dan deze kleine eilanden.
In hunne kleeding en de wijze waarop zjj zich versieren verschillen de bewoners slechts zeer weinig van die der Salomo-eilanden, behalve dat de opperhoofden cirkelvormige versierselen dragen van parelmoer, die bijna volkomen gelijken op do quot;dibbi-dibbi'squot; van Noord-Australië. Ook schildpad wordt hiervoor gebruikt.
Deze stammen schijnen onophoudelijk op marsch te zijn; de krijgslieden worden door de opperhoofden van plaats tot plaats gezonden, evenals onze soldaten, en worden hierbij van hunne vrouwen en kinderen vergezeld. Bij hunne gedurige verhuizingen zijn do mannon verpligt de belangen hunner familiën te behartigen; doen zjj dit niet, dan wordt do zaak gebragt voor een' raad van opperhoofden, die de feiten onderzoekt. Wordt de beschuldiging waar bevonden, dan moet de schuldige door de spitsroeden loopen, welke straf bijna op dezelfde wijze wordt uitgeoefend als in Europa.
Al de inwoners van het dorp, mannen, vrouwen en kinderen, worden in eene dubbele rij geplaatst en elk hunner voorzien van een bos takken, die als de gewone geeselroeden aaneen zijn gebonden. Do misdadiger wordt aan het eene einde dezer dubbele rjj geplaatst en moet, op een teeken van het opperhoofd, haar een zeker aantal keeren doorloopcn, waarbij hij van ieder, in het voorbijgaan, oenen slag krijgt. Hoe streng en zwaar deze straf moge zijn, ligt er toch geeno geringe mate van staatkundige wijsheid in en verheft zjj het volk in zekere mate boven het gewone leven der Wilden. Bij de gewone Wilden is de man alles en zijn vrouw en kinderen niets; dat de laatsten op zulke afgelegen eilanden onder de bescherming dor regering staan, toont een' aanmerkelijken vooruitgang in beschaving. Zij oefenen bovendien in hunne wjjzo van straffen eene verstandige, vergeldende geregtigheid. Door zijne famile te verlaten geeft de man den last om haar te onderhouden over aan alle anderen die de gemeente uitmaken; het is derhalve ook niet meer dan billijk quot;dat de goheelo gemeente hem hiervoor straftquot;.
Do wijze waarop dc huizen worden gebouwd is goed; wij zullen er aanstonds een voorbeeld van zien. Do inlandsche bouwmeester begint met een groot vierkant in den grond te graven ter diepte van omtrent l'/a meter; boven dezen put bouwt hij het huis; dat ten gevolge der diepte van den vloer, natuurlijk vrij laag is. Het dak is van riet, waarover eono dikke laag klei gesmoord wordt, mot hot dubbele doel, de hut tegen hot vuur bestand te maken en haar van binnen koel te houden.
DE SALOMO-EILANDEN EN DE NIEUWE HEBRIDEN.
Do wapenen der krijgslieden zijn over hot algemeen dezelfde als die van andere eilanden; zjj maken echter ook gebruik van slingers en do sporen hebben meestal punten van vuursteen. Evenals de moeste Papua's eten ook hier de overwinnaars hunne verslagen vijanden na het gevecht op.
Ion gevolge van liet karakter dezer eilanders weet men van hunnen godsdienst zeer weinig. Dat zij iets van dien aard bezitten, blijkt uit het feit, dat zij groote houten afgodsbeelden maken, die somtijds 3 a 4 meter groot zijn 011 welke zjj in verschil-
lende deelen van hot land neerzetten. Aan deze afgoden worden voortdurend spijzen geofferd; en daar deze offeranden nooit worden weggenomen, verraadt do reuk van vijgen, gevogelte en vruchten, die in ontbinding zijn overgegaan, de tegenwoordigheid van zulk een afgodsbeeld reeds op een grooten afstand. Men zegt, dat op een dezer eilanden, Ysabel genaamd, de inboorlingen slangen, padden en verschillende andere kruipende dieren aanbidden.
Het oostelijkste eiland, Uauro of San Christoval, is omtrent 70 Engelsche mijlen lang en 20 breed. Op de bovenstaande afbeelding is een gezigt voorgesteld in de haven van Makira, om een denkbeeld te geven van de uitstekende huizen, die de in-hoorlingen bouwen om hunne kano's in te bewaren. Zooals men ziet kan het huis een aanmerkelijk aantal dezer fraai gesneden vaartuigen bevatten; het is, op de wijze der inboorlingen, uitvoerig versierd met afgodsbeelden, menscheljjko schedels, bundels vederen en andere dergelijke versierselen.
Het buitenste gedeelte dezer groep zijn de zoogenaamde Admiraliteits-eilanden.
De inboorlingen dezer eilanden maken gebruik van eene soort van obsidiaan, hetwelk zij in kleine stukken spljjten om liet te gebruiken als wij liet staal. Zij maken er bjjv. scheermessen van, waarmede zij het goheele ligchaam kaalscheren, behalve hun hoofd, Avaar zij het haar laten grooijen, het op do kruin in oen' knoop vastbindende. Hef haar wordt dikwerf met roeden oker en olie gevorwd. Ditzelfde obsidiaan bezigen zij ook tot speerpunten; zjj binden ze aan de schacht met gevlochten koorden, van gom doortrokken. De kleeding der Admiraliteits-eilanders is zeer
21*
DE SALOMO-EILANDEN EN DE NIEUWE HEBRIDEN.
eenvoudig; de vrouwen dragen een stuk mat om haar midden en de mannen niets dan eene groote witte schelp. Zij hebben armbanden aan van gevlochten planten-vezelen en een gordel van dezelfde stof om hun midden. Sommigen maken hunne armbanden van groote schelpcn, door ze in het midden uit te slijpen en aan do randen af te ronden; dergelijke sieraden hangen zjj ook in hunne ooren, die dikwerf zoo ver naar beneden worden getrokken, dat de onderkant der oorlellen nagenoeg op den schouder komt. Het kost eone buitengewone moeite om het oor zulk eene grootte te doen verkrijgen ; er wordt dan ook altijd een veerkrachtige hoepel in de opening gedragen om haar steeds uitgezet en gespannen te houden. Bij enkele inboorlingen is ook het middenschot van den neus doorboord; zij hangen er een koord aan, met tanden aan het uiteinde.
De opperhoofden onderscheidt men aan eene dubbele rij kleine schelpen op het voorhoofd; zij schijnen een groot gezag over hunne onderhoorigen uit te oefenen.
Toen d'Entrecasteaux de plaats bezocht, naderden zijne booten do kust, waar zich een aantal inboorlingen verzameld hadden; de kapitein maakte teekenen van vrede. Een opperhoofd, kenbaar door de teekenen van rang op zijn voorhoofd beval een' der inboorlingen met eenige kokosnooten naar de booten te zwemmen. quot;De vrees personen te naderen met wier voornemens hij niet bekend was, deed den eilander, zwemmende en zonder middelen om zich te verdedigen, een oogenblik aarzelen. Het opperhoofd echter, zonder twijfel niet gewoon zich niet onmiddellijk gehoorzaamd te zien, gaf hem geen tijd om zich te bedenken. Hij gaf kracht aan zijn bevel door slaan met een' knuppel dien hij in de hand had, en werd oogcnblikkelijk gehoorzaamd.....
quot;Um hem eenig zelfvertrouwen te geven, gaf ons volk den armen duivel eenige stukken roode stof, eenige spijkers en een mes, waarmede hij zeer in zijn schik was. Zoodra hij op het eiland was teruggekeerd, kwamen allen nieuwsgierig om hem heen staan en wilde ieder onze geschenken zien. Dadelijk werden er kano's te water go-laten, vele inboorlingen sprongen in zee en binnen korten tijd waren onze booten van inboorlingen omringd. Wjj waren verbaasd, dat noch de kracht der branding, noch de brekers hen terughielden om de poging te wagen.
„Er was nog een ander opperhoofd, dat zich onderscheidde door dezelfde versierselen als hij van wien wij reeds melding hebben gemaakt; hij deelde ook slagen uit aan hen die zijne bevelen ontvingen.quot;
De kano's dezer lieden hebben een' dubbelen loefbalk, waarvan de eene het water aanraakt en de andere er, aan do tegenovergestelde zijde, evenveel boven uitsteekt. Zij zijn onderling verbonden met een plat, waarop de bevelhebber staat als het zeil gestreken is en op den loefbalk ligt. Is het zeil evenwel geheschen, dan staat hij op de plaats waar dit vroeger lag. Elke loefbalk steekt omtrent twee meter buiten de kano uit. De riemen zijn ongeveer 2 meter lang en aan het ondereinde zeer breed; dit blad is afzonderlijk gemaakt en stevig met koorden aan het handvatsel bevestigd.
Het zeil is vervaardigd van matten en gemiddeld 4 vierkante meter groot. De mast is 6 a 7 meter hoog en als de kano eene groote vaart moet loepen, wordt het zeil schuin geheschen, zoodat eene punt omtrent 1 meter boven den mast uitsteekt. Willen do inboorlingen niet zoo snel zeilen, dan halen zij het zeil slechts eenige voeten hoog op en blijft het overige gedeelte in de kano liggen; door het zeil dus meer of minder op te hijschen kunnen zij hunne vaart naar welgevallen matigen. Als het zoo hoog mogelijk is opgeheschen, kan de kano het snelst zeilende schip do loef afsteken. De gewone lengte eener kano is omtrent 9 meter en de grootste breedte 80 centimeter.
De Admiraliteits-eilanders kaauwen peper vermengd met kalk, die zij in eene kleine kalebas bij zich dragen; zij schijnen er echter geene kokosnoten bjj te voegen. Alleen do opperhoofden schijnen deze gewoonte te hebben, waarschijnlijk omdat het zoo moeijeljjk is, de vereischte bestanddeelen bijeen te krijgen.
Een dezer eilanden, Bouka genaamd, werd bezocht door d'Entrecasteaux in 1792. De inboorlingen zjjn zwart, groot en krachtig gebouwd en geheel naakt. Het aangezigt is vrij breed en plat, de neus steekt slechts weinig uit, do mond is groot en de lippen zijn buitengewoon dun. Zij trekken al hot haar van hun ligehaam uit; alleen
320
DE SALO.MO-ErrANDRN EN DE NIEUWE I IK 15 lil DEN.
dat van het lioofd laten zij groojjen cn bepoeijeron hot somtijds met rood krjjt. Roode en witte verw worden in groote hoeveelheid op hun ligchaam gebruikt; hunne ooren zijn doorboord; zjj dragon er groote schelpen in, waardoor de lollen bijna tot op de schouders worden getrokken. Om hun midden dragen zij een koord hotwelk meermalen om het ligchaam is geslagen; sommigen hebben de gewoonte om ook den opperarm op eene dergcljjke wijzo te binden; in dat geval plaatsen zjj echter oenigo platte stukken hout lusschen hot koord en den arm.
Zij zijn goede zeelieden on als zij hunne groote oorlogs-kano's bemannen, heerscht or eene krijgstucht, zooals men bij Wilden niet zou verwachten. Tusschon elke twee roeijers staat aan iedere zijde der kano een krijgsman mot pijl en boog gewapend, terwijl tusschon bon andere krijgslieden geplaatst zijn mot liet aangezigt gekeerd naar don achterstoven, als om den vijand waar te nomen en bij een' terugtocht te vechten. Twee man dienen om hot water uit to hoozen, dat, als er eonige wind is, onophoudelijk over do boorden dor kano heenslaat.
De bogen zijn merkwaardig, doordat de poes, om haar duurzamer te maken, mot eene harsachtige zelfstandigheid overtrokken is, terwijl het middelste gedeelte, tegen de drukking van den pijl, zorgvuldig mot boombast omwikkeld is. Do pijlen bestaan uit twee stukken : do punt, die van hard hout is gemaakt, en de rieten schacht. Het achtereindo van den pjjl is op dezelfde wijze bekleed, om het splijten door de poes te beletten. Zij zijn in hot gebruik dezer wapenen zoor handig en kunnen er volgens d'Entrecastoaux zelfs vogols mede schieten.
Do inboorlingen wildon gaarne hunno wapenen ruilen voor rood katoen, beschuit, Hesschen cn andere zaken, maar waren or zeer op uit om te bedriegen; zij hadden bijv. toegestemd om oen' boog te ruilen voor een' zakdoek, maar als zij den doek haddon, gaven zij voor, dat do koop niet gesloten was voor een' boog maar voor een'pijl. Do bewoners van Bouka hebben, hoe naakt en wild zij mogen zijn, toch eene soort van beschaving, want zjj kweeken den kokospalm; groote beplantingen met dezen nuttigen boom strekken zich langs oen groot gedeelte der kust uit.
Als wij do lijn der Salomo-oilandon volgen in oeno zuid-oostelijke rigting, komen wij aan eene andere groep eilanden, de Nieuwe Hebriden genaamd; zij is ongeveer 400 Engelsche mjjlen lang en bevat oen vrjj belangrijk aantal eilanden'van verschillende grootte. Zij zijn wclligt het meest 'bekend doordat een dezer eilanden, Erru-manga, de plaats was waar do beroemde zendoling J. Williams het loven verloor. Maar ook uit een meer wereldsch oogpunt zjjn deze eilanden van gowigt geworden, omdat op verschcideno sandelhout wordt gevonden; er komen dus een aantal schepen van verschillende landen, met welke een belangrijke handel wordt gedreven.
De eilanden zijn moest allo van vulkanischen aard en hebben ook de gewone afwisseling van allo vulkanische landen; in sommige gedeelten is de natuur ruw, rotsachtig en kaal, terwijl in andere deolon do grond zoo vruchtbaar en met zulk een' weligen plantengroei bedekt is, dat zij, dio nooit eene tropische vegetatie hebben gezien, zich er naauwelijks een denkbeeld van kunnen maken. Zooals dikwerf het geval is bij niet zeer groote on door vrij wijde kanalen goschoidon eilaiidon; verschillen ook hier de inboorlingen die zo bewonen, aanmerkelijk in taal en gewoonten terwijl zij voortdurend mot elkander in vijandschap zijn. Zij zijn juist vor genoog van elkander om niet dan zelden mot elkander in aanraking te komen, waardoor hunne gewoonten cn zeden vrij voel uiteonloopon; en toch niet ver genoeg om geheel afgezonderd te bljjvcn en oeno eigene nationaliteit te verkrijgen.
Wij vindon ditzelfde gevoel terug in elke dor talloozo groepen van eilanden in do Stille Zuidzee; zelfs, zooais wij weldra zullen zien, bij die groepen, welke dezelfde taal en gewoonten hebben. Inderdaad heerscht onder de Polynesiërs dezelfde plaatselijke naijver on quot;■esprit dr docherquot; welke men zelfs in beschaafde landen aantreft cn die, ofschoon uit zijnen aard moer begrensd, inderdaad mot moor haat cn wrok gepaard gaat dan dc vijandschap tusschon twee magtige natiën.
Een dor grootste eilanden van deze groep is Vató, somwijlen ook Sandwich-oiland genoemd, liet is niet goed dozen laatsten naam te bezigen, daar men hierdoor een
321
DE SALOMO-EILANDEN EN DE NIEUWE IIEBRIDEN.
enkel eiland der Nieuwe Hebriden zou kunnen verwarren met de grooto groep der Sandwich-eilanden, die door een geheel ander menschenras bewoond wordt.
Voor vreemdelingen is Vaté zeer ongezond; dezelfde oorzaken echter, die de malaria roepen ook eenen verwonderlijk weligen en vruchtbaren plantengroei liet eiland is omtrent 70 Engelsehe mijlen in omtrek en merkwaardig
om de bijzonder digte bosschen in de lagere streken en om het groen en de heesters der hoogerc, welke voor hoornen niet zoo geschikt zijn. De inboorlingen schijnen ook eenigen tijd en moeite aan den landbouw te besteden.
De bewoners zijn zwart, maar groot en welgevormd; zij hebben in hunne kleeding veel wat ons die van verscheidene Afrikaanschc stammen herinnert. Die der mannen bestaat uit een' broeden gordel of doek van matwerk, bewerkt met roodo, witte en zwarte figuren. Het haar wordt gewoonlijk in een' bos op de kruin van het hoofd bijeengebonden, geel geverwd en met een bundel vederen versierd.
De sieraden komen veel overeen met die, welke door de Salomo-eilanders worden gedragen. De oorlellen zijn altijd zeer uitgerekt dooide gewoonte van er zware, uit schelpen gesneden, versierselen en andere dergelijke voorwerpen in te dragen, liet middenschot van den neus is meestal doorboord en de opening met een' witten steen gevuld. Men maakt ook verheven likteekenen op de armen en de borst, die in een bepaald patroon gerangschikt zijn. Deze eilanders gebruiken ook armbanden, van scholpen vervaardigd.
De vrouwen zijn even welgemaakt als do mannen en de alge-mecne vorm der kleeding is bij allo vrij wel dezelfde. Zij dragen er echter een zonderling toevoogsol bjj, hetwelk zeer voel gelijkt op dat der vrouwen van de Ovambo's in Afrika. Om haar midden loopt een gordel, 1(3 a 20 centimeter breed, vervaardigd van plantenvezelen, in netto figuren gevlochten. Aan dezen gordel hangt van voren eene vierkante, niet zeer grooto schort, terwijl or van achteren eene breodo strook van hetzelfde vlechtwerk als de schort aan bevestigd is. Deze strook loopt tot halverwege het been en eindigt in eene waajjer-vormige franje van gevlochten gras van eene tamelijke breedte. De vrouwen volgen, evenals de mannen, de gewoonte van uitstekende likteekens op haar ligchaam te maken. In het opmaken van het haar verschillen zij van de mannen; in plaats van het lang te laten worden en het inden' bos bijeen te binden, snijden zij hot zeer kort af.
De wapenen dezer eilandbewoners zijn merkwaardig om de fraaije wijze waarop zij zijn afgewerkt; de weerhaken der pijlen zijn net gesneden en de verbinding van
322
voortbrengen, in het leven.
DE SALOMO-EILANDEN EN DE NIEUWE TIEBRIDEN.
de punt met de schacht is fraai versierd mot gevlochten gras on vederen. Do pijlen hebben inderdaad cone zonderlinge overoenkomst mot die, welke door sommige stammen van tropisch Amerika gemaakt worden.
Even als do bewoners der Salomo-eilanden hebben ook do inboorlingen der Nieuwe Hebriden in hunne dorpen grooto raadzalen. In plaats van rond, zijn zij echter gewoonlijk zeer lang; zij hebben dikwerf eene lengte van 25 a 30 meter. Aan eene zijde zijn zij geheel open. üm ocno of andere reden, dio ons vrij duister is, zijn zij versierd met beenderen van verschillende dieren; van welke dieren zij genomen worden schijnt volkomen onverschillig te zijn. In een dezer huizen zag men bv. bundels beenderen van varkens, kippen en visschen, terwijl or schalen van kreeften en andere schaaldieren tusschon door hingen. Men-schenboenderen worden, voor zoover men weet, tot dit dool niet gebruikt.
Een sterk kontrast met deze stammen maken de bewoners vau een ander eiland, Tanua; zij staan in gestalte en voorkomen en naar men meent ook in geestvermogens verre beneden die van Vató. Zij hebben een' slechten naam en zijn bekend als verradorljjk en wreed.
Dat zij ook heeten kiiimibalen te zijn is geen wonder, daar zij tot het ras der Papua's behooren. Men zegt, dat zij in een opzigfc wedijveren met de Pan's in Afrika en de lijkon opgraven om ze op to eten.
Het eiland is vulkanisch en het onderaardscho vuur schijnt den toch reeds zoo weligen plantengroei der tropische gewesten nog te vermeerderen; hij bereikt in Tanna eene bijna ongoloofeljjke ontwikkeling.
De bewoners van Tanna zijn even zwart als die van Vató, maar schijnen geone andere punten van overeenkomst te hebben. Zij meenen echter zeker van nature nog niet zwart genoeg te zijn, want zij besmoren hun zwart gelaat nog met potlood en schilderen op dezen zwarten grond mot rooden oker verschillende figuren.
Wat Errumanga betreft, dit heeft den naam dien het bad van buitengewone woestheid, staande gehouden; niet tevreden met den eersten zendeling te vermoorden, dio den voet op zijne kusten zette, bragt het volk naderhand nog eenen andoren zendeling met zijne vrouw om. Deze tweede moord goschieddc door opruijing van do priesters, dio het volk overreed haddon dat eene epidemie, welke onder do inboorlingen grooto verwoestingen had aangerigt, door de vreemde zendoliiigoii veroorzaakt was. liet onwetende volk geloofde natuurlijk deze bewering on vermoordde in zijne blinde, onbedwingbare woede, beide beschuldigden. De daad was echter naamvelijks geschied of zij hadden er berouw van en op den dag na den moord, toen de slagtoffers werden begraven, stonden do inboorlingen om hot graf, overweldigd van droefheid; do moest bedroefde was hot opperhoofd van het distrikt.
323
DK 8 A IjO MO - ET L A N D E N EN DE N TE IJ WE HEBRIDEN.
IJc moord van deze zendelingen baande evenwel, hoe ongelukkig lijj ook schijn-bnar was, don weg voor anderen om hunne voetstappen te volgen; en zooals bij vervolging bijna altijd het geval is, won de zaak van den godsdienst in kracht door de pogingen om hem met geweld te onderdrukken.
Er was een tijd dat de bewoners van dit eiland zoo gevreesd waren, dat men hen niet vergunde aan boord van een schip te komen en ook het scheepsvolk niet aan wal mogt gaan. Er word een kleine handel met hen gedreven in sandelhout; de inboorlingen bragten dit, door de branding zwemmende, naar de booten; daar zij dus van zelf' ongewapend waren, kon men zonder vrees voor verraad met hen onderhandelen. Ofschoon derhalve do wilde aard der inboorlingen zich nu en dan door bloedstoitingopcnbaarde, blijkt toch uit het feit dat het aan Europeanen vergund is, op het eiland te wonen, dat hun karakter, in dit opzigt althans, aanmerkelijk verbeterd is.
Het zuidelijkste eiland van deze groep is Aneiteum of Anityum, hetwelk groote hoeveelhéden sandelhout oplevert. De natuurljjke woestheid en de achterdochtigheid der inboorlingen heeft mon overwonnen door de vestiging eener faktorij, waar het sandelhout door de inboorlingen wordt gebragt en van waar het wordt verkocht aan de schepen, die hier altijd een voorraad van dat kostbare hout gereed vinden liggen. De voornaamste markt voor dit hout is China, waar men er verschillende zaken van weelde van snijdt, waarbij het karakteristieke geduld dor kunstenaars van dit land zoozeer uit komt. ITct goede gevolg waarmede de vestiging dezer faktorij bekroond is, bewijst, dat do beste manier om mot Wilden om te gaan is, hen te behandelen als kindoren, vriendoljjk maar met vastheid; in aanmerking nemende hunne verschillende constitutie en don invloed van de gewoonten der wildernis op hun gedrag, maar tevens standvastig te zjjn tot strengheid too en nimmer toe te staan dat zij zich de geringste vrijheid aanmatigen. De veiligste regel om bij den omgang met Wildon te volgen is, hen nimmer te bedriegen, maar ook nooit te vertrouwen.
De inwoners van Malicolo verschillen aanmerkelijk van die dor eilanden welke; wij reeds vermeld bobben. Terwijl do inboorlingen van Vatc groot en fraai gebouwd zijn; die van Errumanga niet veel voor hen onderdoen; do bewoners van Tanna stevig en krachtig, ofschoon betrekkelijk kort, - zjjn do inlanders van Malicolo klein, slecht geëven-rodigd en loolijk van aangozigt; zij misvormen zich bovendien nog door het dragen van een' gordel, die zoo stijf wordt aangehaald, dat zij er uitzien als een zandlooper of eene wesp.
Het is den lezer wolligt bekend, dat in het jaar 1788 do schepen do quot;Boussolcquot; en de u Astrolahcquot;, onder bevel van La Porouse, verdwenen on men er niots meer van hoorde, liet laatst waren zij goeion to Botany-baai, komende van Tonga.
DE SALOMO-EILANDEN EN DE NIEUWE IIEBR1DEX.
In 1791 werd ocno expeditie uitgerust, bestaande uit twee schepen, do quot;/iW/wrArquot; en de quot; E$péi'(tnre'\ onder commando van D'Entrecasteaux, om de verloren schepen op te zoeken. Het oigenljjke doel werd door de expeditie gemist, ofschoon in den loop van den onderzoekingstogt verscheidene belangrijke ontdekkingen werden gedaan.
In 1792 kwamen de schepen van D'Entrecasteaux tussehen de Nieuwe Hebriden, te midden van koraalriffen en ondiepten, die hem volkomen onbekend waren en niet weinig ongerustheid baarden. Om de gevaarlijkheid dezer riffen, deed do kapitein niet alle eilanden aan die bij zag. maar vergenoegde zich met hun eenen naam te geven en hunne plaats op de kaart aan te teekenen. Zooals later bleek was een dezer eilanden, Yanikoro, of Recherche-eiland, zooals D'Entrecasteaux het noemde, do plaats waar La Pérouse schipbreuk had geleden, zoodat de expeditie inderdaad in hot gezigt was dei-plaats die hot eigenljjke doel was hunner reis. D'Entrecasteaux voleindigde dus werke-Ijjk ilo reis, die La Pérouse begonnen was. en zijn reisverhaal is derhalve een noodzakelijk supplement op dat van den reiziger wien hjj zocht. Het was eerst 40 jaar later, dat do overblijfselen werden ontdekt, die het buiten eenigen twjjfel stelden, dat Yanikoro de plaats was, waar La Pérouse en zijne medgezellen waren omgekomen. Yanikoro wordt somtijds ook Pitt's-eiland genoemd.
325
T
A.
lU'XIKUINCSYUUM EN VKHSClllLLKNDK RANGEN.
VKIENI)S( IIAI'l'm-UKii IIITIIKKKINOKM TUSSCtlKN TONGA KN FIDSCltl. — IIKT BEfcETTINGS-LKGKK. — AI.OK.MEEN VOOIIKOMKN DKH IIKWONEIIS. — HUNNE KI.EEIIINO. — DE quot;ONAÏOOquot; EN DE WIJZE WAAROP HIJ GEDRAGEN WORDT. — HET KI.OI'I'EN, AAN KI,KANDER VERBINDEN EN DRUKKEN HKR AFZONDERLIJKE STUKKEN. — ONDERSCHEID TUSSCHEN DE quot;ONATOOquot; EN DE quot;ÏAI'I'Aquot;. — SIERADEN. — WALVISC1I-TANDBN EN DE WAARDE DIE MEN ER AAN HECHT. — FINOW EN DE TANDEN. — ONDERSCHEID IN RANG, — WERELDLIJKE EN GEESTE-
i.IJKE RANGEN. — DE quot;TOOI-TONGaquot;, ZIJN OORSPRONGEN DE VOORREOTEN DIE HIJ HEEFT.-DE quot;VEACIllquot;.—
[IE „HOWquot; OF KONING DIKWERF MINDER IN RANG DAN VELEN ZIJNER OPPERHOOFDEN. -DE quot;EOÏsquot; OF EDE-
LEN. — DE quot;MATAUOOLÉ'squot;, HUN RANG EN VERPI.IGTINGEN, — DK quot;MOOA'squot; OF DE MIDDELKLASSE; EN Dl: quot;TOGA'squot; OF HET GEWONE VOLK. — HU WEL IJ KS-IÏE3CHIKKINGKN TUSSCHEN LIEDEN VAN VERSCHILLENDEN HANG. — IIEHAXIIELINO DER VROUWEN.
Onze lozers zullen zich welligt licrinneron, dat wij bij de beschrijving dor Pidschi-oilanden melding gemaakt hebben van eono natie, waarop de gewoonte der Pidschi's, om allen dio hunne, kusten bezocliten to dooden en op te eten, niet werd toegepast. Dit zijn de bewoners van Tonga, gewoonlijk bekend onder den naam der Vriendsehaps-eilanden. Ten gevolge hunner dapperheid in den oorlog en meerdere ontwikkeling hebben zjj tegenover de Fidschi's dezelfde rol gespeeld, die meermalen door meer be-aciiaafde volken is uitgevoerd. Bij eenigo gelegenheden zagen zij dut de opperhoofden zeer door een opstand waren in hot naauw gebragt; zij kozen do partij hunner gast-heeron, dempten den opstand en herstelden de opperhoofden in hunne magt.
Een merkwaardig voorbeeld van deze tjjdige hulp viel voor in het jaar 1855. Thakombau, van wien wij reeds gesproken hebben, was in gevaar te gelijkertijd zijn loven en zijnen troon to verliezen, door een oproer, aan welks hoofd een opperhoofd stond, Mara genaamd. Hij had gelukkig, niet lang to voren, cene prachtige kano ten geschenke gegeven aan don koning van Tonga, die, volgens de heerschende gewoonte van eene groote vloot vergezeld, overkwam, om het koninklijke geschenk, met het bo-liooiiijke bewijs van eerbied in ontvangst te nemen. Hij voerde onmiddellijk zijne troepen tegen de opstandelingen aan, bestormde het fort Kamba hetwelk door hen bezet was, en versloeg den vijand totaal; Mara ontsnapte tor naauwernood door over de scherpe schelpen der kust te loopen — waarbij hij zjjiio voeten bijna in stukken reet — en naar eono nabijgelegen stad te zwemmen.
Na deze heldendaad vervolgde hij zjjne overwinning door naar liet eiland Taviuni te zeilen, waar een andere opstand was uitgebroken ten gevolge van het vermoorden van het opperhoofd door zijne zonen. Hij maakte ook hieraan een einde, onderzocht
327
TONGA.
verschillend gedragen. De stof wordt in do taal dor Tonga's genoemd quot;gnatooquot; en is bijna volkomen dezelfde als de quot;masiquot; der Fidsehi's. Zij wordt van donzelfdon boom gemaakt en op eene dergelijke wijze geklopt, behalve dat de vrouwen der Tonga's welligt nog keuriger en zorgvuldiger zijn in de wijze waarop zij den bast met hare gegroefde hamers behandelen. De kwaliteit der quot;gnatooquot; verschilt eenigzins naar hot eiland waar zij vervaardigd wordt; die van Yavau wordt voor de beste gehouden.
Bij het omdoen der quot;gnatooquot; is er bijna even voel verschil als bjj het schikken van een' Schotschen plaid; de wijze waarop dit geschiedt geeft dan ook den verschillenden rang der dragers te kennen. De meest fashionable manier, die door do opperhoofden gevolgd wordt, is een gedeelte er van zoo om de lendenen te wikkelen, dat de boenen zich vrij kunnen bewegen; het overige wordt dan om het midden geslagen als een breede gordel, waarvan de einden voor het ligchaam in den gordel worden vastge-stoken. liet gedeelte waaruit de gordel bestaat is zoo bevestigd, dat het op een oogen-blik kan worden losgemaakt en over hoofd cn schouder geworpen. Dit geschiedt altjjd als de drager verpligt is des avonds of des nachts buitenshuis te zijn.
De quot;gnatooquot; der mannen is omtrent 2ll^ meter lang en 2 breed. Onder de quot;gnatooquot; wordt een gordel van dezelfde stof gedragen.
Vrouwen dragen eene langere quot;gnatooquot; dan de mannen en schikken haar in plooijen, even bevallig als die welke men bjj antieke standbeelden ziet; het is alsof zij haar zullen verliezen. Dit is echter nooit het geval; zelfs indien het door een of ander toeval gebeurde, dragen do vrouwen er nog eene kleine mat of rok onder, omtrent 30 centimeter breed.
Daar deze quot;gnatooquot; bij de kleeding der Polynesiërs zulk eene gewigtige rol speelt, zullen wij eene beschrijving geven hoe zij vervaardigd wordt; deze is ontleend aan Mariner's uitstekende geschiedenis der Tonga's:
quot;Er wordt in de nabijheid van den wortel, met eene schelp, rondom den boom eene insnijding gedaan, diep genoeg om geheel door den bast heen te dringen; op dit punt wordt de boom afgebroken, hetwelk door zijne dunheid gemakkelijk geschieden kan. Zijn er nu op zulke wijze eonige boomen geveld, dan laat men ze een paar dagen in de zon liggen, om half droog te worden, waardoor de binnen- en buiten-bast er tegelijk kunnen worden afgenomen, zonder vrees dat er eenige vezelen zullen blijven zitten.
quot;De bast wordt dan 24 uren in water geweekt en zorgvuldig met eene schelp afgeschrapt, om den buitenbast of de epidermis te verwijderen, die weggeworpen wordt. De binnenbast wordt in do lengte opgerold en nog een dag in water geweekt. Hij zwelt hierdoor cn wordt taaijer en meer geschikt om tot een fijner weefsel geklopt te worden.
quot;Is de bereiding zoover gevorderd, dan begint het quot;frw-W of kloppen. Dit geschiedt met een' hamer 30 centimeter lang en 5 dik, die den vorm heeft van een paralellopipedum; twee tegenovergestelde zjjden zijn voorzien van dwarsche groeven, ongeveer 3 millimeter diep en 6 a 7 millimeter van elkander verwijderd.
quot;De bast wordt dan in stukken van de lengte van '/2 a 1 meter en 8 a 20 centimeter breed gelegd op een blok hout, hetwelk ongeveer 2 meter lang en 25 a 30 centimeter breed cn hoog is; dit blok wordt, 3 a 4 centimeter boven den grond, aan ieder einde gesteund door een stuk hout, zoodat het eene eenigzins trillende beweging kan aannemen. Gewoonljjk zitten aan eiken balk twee of drie vrouwen; elke legt haar stuk bast dwars voor zich op den balk en beweegt het, terwijl zij met de regterhand klopt, met de linker langzaam hoen en weer, zoodat elk gedeelte gelijkmatig geraakt wordt. Eerst gebruikt zjj de gegroefde zijde van den hamer en daarna de gladde.
quot;Gewoonlijk slaan zij na elkander; in den vroegen morgen, als de lucht kalm en stil is, maakt het kloppen der quot;gnatooquot; op alle plantaadjes een zeer aangenaam effekt. Van enkele is het geluid in de onmiddellijke nabijheid, terwjjl dat van andere zich in den afstand verliest; sommige geluiden zijn scherper en andere weer dof. Daar alles echter buitengewoon regelmatig in zijn werk gaat, maakt het geheel een zeer aangenamcLi indruk, die niet weinig verhoogd wordt door het gezang der vogels
TONGA.
en het liefoljjke, omringende tooneel. Wordt dc cene hand vermoeid, dan wordt de hamer zeer Imndig, zonder eenig merkbaar oponthoud, in do andere overgebragt.
quot;In den loop van omtrent een half uur lieeft de bast eenen genoegzamen graad van dunheid verkregen; hjj is dan zijdelings zoo uitgerekt, dat hjj, uitgespreid, nagenoeg vierkant is geworden; want men moet wel in het oog houden, dat bjj dikwijls wordt dubbel gevouwen, om hem gelijkmatiger uit te rekken en to maken dat hij niet breekt. De aldus bereide bast wordt quot;fetagiquot; genoemd en meestal opgeborgen totdat men eene genoegzame hoeveelheid bijeen heeff, om ter gelegener tijd over te giian tot eene tweede bewerking, die quot;cocangaquot; of' liet drukken met quot;coca* heet.
quot;Wanneer deze moet plaats hebben, houden zich eenige vrouwen bozig met het plukken van bossen van de quot;toequot;, waarvan het vleezige gedeelte dient als biudings-middel (somtijds stelt men do slijmachtige zelfstandigheid van den quot;mahoa-wortelquot; er voor in de plaats); tegelijk houden andoren zieli onledig den zachten bast van don quot;cocaquot; en den quot;tooi-tooi-boomquot; te schrappen, die, zonder water uitgewrongen, een roodachtig-bruin sap geven, hetwelk als verwstof gebruikt wordt.
quot;liet patroon wordt gemaakt van de gedroogde bladeren van de quot;pdoongoquot;, waarvan zoo vele aaneen worden genaaid, dat zjj eene genoegzame uitgestrektheid vormen; zij worden naderhand in verschillende figuren met de dikke en stevige vezelen van kokosnoten geborduurd. Het maken dezer stempels, als men ze zoo mag noemen, is insgelijks het werk van vrouwen en meestal van vrouwen van rang. Zjj zjjn gewoonlijk ongeveer Vs meter lang en 30 a 40 centimeter breed. Men bevestigt ze op do holle zijde van halve houten cilinders, die meestal 2 a 21/., meter lang zijn, om te maken dat twee personen er tegelijk aan zouden kunnen werken.
quot;Is de stempel nu zoo vastgemaakt, met den geborduurden kant naar boven, dan wordt er een stuk van don bereiden bast opgelegd en besmeerd met een stuk ineen-gerolde quot;gnatooquot;, hetwelk in do vroeger vermelde bruin-roode vloeistof gedoopt is; dit geschiedt zoo, dat de geheelo oppervlakte van den bereiden bast geverwd wordt, maar vooral die gedeelten, welke door de teekening van den stempel omhoog worden gedrukt. Nu wordt er een tweede stuk quot;gnatooquot; opgelegd, hetwelk niet geheel en al zoo breed is; dit kleeft er door de slijmachtige hoedanigheid der verwstof aan vast en wordt op dezelfde wijze geverwd of besmeerd; dit heeft insgelijks plaats met een derde stuk.
quot;De stof is nu drie lagen dik. Nu voegt men er andere stukken in do lengte of breedte bij, door de randen van do laatste op de eerste vast te plakken; nooit zijn er echter meer dan 8 lagen op elkander, waarvoor gemakkelijk kan gezorgd worden, omdat de eene laag altijd uitsteekt buiten do andere die or onder ligt.
quot;Gedurende het geheelo proces wordt elke laag afzonderlijk gedrukt, zoodat men kan zeggen dat het patroon door de geheele quot;gnatooquot; doordringt. Is nu een gedeelte met het geheele patroon bedrukt, dan wordt dc stof verder voortgeschoven eu het volgende gedeelte, hetzij in de lengte of in de breedte, gedrukt; het volgende patroon begint juist op de plaats waar hot voorgaande eindigde. Met dit drukken en vergrooten wordt op deze wijze voortgegaan, totdat het geheele stuk omtrent 2 meter breed en 30 a 40 meter lang ia. Dan wordt het zorgvuldig opgevouwen en onder den grond gedroogd, waardoor de verw donkerder en vaster met de stof vereenigd wordt; bovendien wordt zij hierdoor bevrijd van een rookerigen geur, die aan do quot;cocaquot; eigen is.
quot;Is de stof' op deze wijze eenige uren aan de hitte blootgesteld geweest, dan wordt zij op eene grasvlakte of op liet zand aan do kust uitgespreid en begint de laatste bewerking, die van het quot;toogi-heaquot; of het kleuren van sommige gedeelten met het sap der uheaquot;, hetwelk eene schitterend roode kleur heeft. Dit geschiedt in regte lijnen op die plaatsen, waar de randen aan elkander bevestigd zijn, waardoor kleine onregelmatigheden aan het oog onttrokken worden; op vele andere plaatsen maakt men er ronde plekken van, die ongeveer 3 a 4 centimeter middellijn hebben. Hierop wordt de quot;gnatooquot; een nacht aan den dauw blootgesteld en den volgenden dag, na in de zon gedroogd te zijn, in balen gepakt en ten gebruike bewaard. Is de quot;gnatooquot; niet gedrukt of geverwd, dan noemt men haar quot;tapim.quot;
Beide geslachten dragen bjj de Tonga's verschillende versierselen, waartoe wij ook
329
TONGA.
kunnen rekenen cene soort van slingerplant, die op regelmatige afstanden aan den stengel bloemen draagt. Deze wordt om den hals of om het midden geslagen, wat er zeer bevallig en allerliefst uitziet. Het sieraad hetwelk de grootste waarde heeft, is evenwel hetgeen vervaardigd is van het ivoor van walvisch-tanden, zóó gesneden, dut het eene navolging dezer tanden is in miniatuur. Zij zijn van verschillende grootte, van 2% tot 10 centimeter lang en worden aan elkander geregen met een koord, dat door openingen in het dikke einde gestoken wordt.
In Tonga hecht men aan deze tanden zelfs nog meer waarde dan in Pidschi en een gewoon man zou het niet durven wagen er een te bezitten, daar hij weet dat dit voorwerp hem bij de eerste gelegenheid die sleciits eenige aanleiding gaf tot eene beschuldi-
ging, het levon zou kosten. Finow, do koning van Tonga, hoorde eens, dat een walvisch gestrand was op een klein eiland, hetwelk slechts door één man en eene vrouw bewoond was. Toon Finow op de plaats kwam, zag hij dat de tanden waren weggenomen en liet den man en de vrouw gevangen nemen, onder de beschuldiging ze gestolen te hebben. Beide ontkenden dat zij meer dan twee tanden hadden, die zij overgaven, waarop de man onmiddellijk met eene knods gedood werd en men de vrouw bedreigde met een dergelijk lot, Uit vrees hiervoor bragt zjj nog twee tanden te voorschijn, die zij verborgen had; toen zij echter weigerde te bekennen dat zij iets van andere tanden wist, onderging zij hetzelfde lot als haar man. Vele jaren later werden de overige tanden ontdekt; de vrouw had ze begraven. Uit deze anekdote blijkt, welk eene groote waarde er aan walvischtanden gehecht wordt, daar de koning de moeite nam ze zelf te gaan halen en de vrouw zich liever liet dooden dan van hare schatten afstand te doen.
De bovenstaande afbeelding geeft ons een goed denkbeeld van het voorkomen eener vrouw van rang; zij stelt do woning van een opperhoofd voor van binnen, met een gedeelte van zijn gezin.
Op den voorgrond staat een dier zonderlinge houten peluwen, die in geheel Polyresiö zoozeer in zwang zjjn; het meest in bet oog vallende voorwerp is echter eene smalle, gevlochten mat, die om voorname lieden wordt heengezet als zjj op den grond zitten. Hier binnen zit de vrouw van het opperhoofd, in de bevallige houding die de vrouwen
330
TONGA.
dor Tonga's meestal aannemen en waarbij do eenvoudige, maar tocli zoo smaakvolle ploojjen der quot;gnatooquot;-klecding zoo goed uitkomen Do lezor bemerkt hoe schijnbaar los dit kleedingstuk is omgeslagen; do ploojjen liggen zoo, dat men denken zou dat zij elk oogenblik los zouden raken. Zij zitten evenwel volkomen stevig en er is voor losgaan geen het minste guvaar.
Binnenshuis dragon de kindeven, voordat zij twee jaar oud zjjn, geeno kleederen hoegenaamd; gaan zjj echter uit, dan wikkelen do ouders hen in een stuk quot;gnatooquot; of quot;tappa.quot; Do inboorlingen zjjn op het punt hunner kleeding bijzonder keurig; zjj gaan zeer naauwkeurig na of elke plooi wel goed zit en zjjn een' geruimen bezig om ze zorgvuldig te schikken. Zelfs bij hot baden hebben zjj voor deze gelegenheid altijd eeno ligte kleeding en verwijderen zich oen oogenblik om do gebruikelijke quot;gnatooquot; voor eeno schort van bladeren of matwerk te verwisselen. Geheel en al naakt te zijn wordt door de Tonga's voor zoo ongemanierd gehouden, dat indien iemand verpligt is zich te ontkleeden in tlo nabijheid eenor plaats waar oen opperhoofd is begraven, hjj onder het verwisselen van kleederen eeno schort van bladoren draagt.
Wij komen nu tot de verschillende rangen die in Tonga heersehen en den regeringsvorm. Men kan do rangen verdoelen in twee afzonderlijke klassen, do godsdienstige en do wereldljjko. Wjj zullen ze ook in deze volgorde behandelen, omdat bij de Tonga's do eerste boven do laatste den voorrang hebben.
Verreweg het hoogst geplaatst is do quot;Tooi-Tonga.quot; Dit woord beteekent letterlijk quot;opperhoofd van Tongaquot; en deze naam wordt gegeven aan hem die do grootste man is in Tonga, liet voornaamste van do goheele eilanden-groep. Het woord geeft eigenlijk geen naam te kennen, maar een' rang: do familienaam is Fatagohi en do rang gaat over door wettige afstamming. Do fcTooi-Tongaquot; is zulk oen groot man, dat niemand in zijne tegenwoordigheid mag blijven staan, maar verpligt is in eeno eerbiedige houding te gaan zitten, Dit is zolfs op don koning van toepassing; indien hot gebeurde dat hij den quot;Tooi-Tongaquot; ontmoette, zou hij ook moeten noêrhurken, totdat de groote man was voorbijgegaan.
quot;Do quot;Tooi-Tongaquot; is in vele opzigten ecnig en hoeft naar onze begrippen eeno groote waardigheid, maar weinig comfort; hjj staat eenigermate geljjk mot don geosto-Ijjkon keizer van Japan. Eén voordeel heeft hjj ongetwijfeld boven zijne landgenooten : hij wordt niet gotatoueerd, omdat er niemand is van genoegzaam hoogen rang, om het bloed van zulk een hooggeplaatst persoon te vergieten. Hij trouwt op eeno wijze die hom alleen eigen is; hjj wordt op eeno geheel eigene manier begraven en men rouwt over hom ook op oene eigenaardige wjjze. 11 jj is zoo heilig, dat men over hem sprekende eone andere taal bezigt; vele uitdrukkingen zjjn alleen op den quot;Tooi-Tongaquot; toepasselijk. Hot zijn waarschijnlijk overblijfselen van oene oude en bijna verloren gogane taal, evenals dit het geval is met de bezweringen der Nieuw-Zeelandscho priesters.
De reden van deze buitengewone voreoring is, dat de quot;Tooi-Tongaquot; verondersteld wordt do roclitstreoksche afstammeling to zjjn van oen' voornamen god, die gewoon was do eilanden te bezoeken; of zijne eerste moedor eone godin was of eeno bewoonster dezer aarde is bij do Tonga's nog niet uitgemaakt. In weerwil van al don eerbied dio den quot;Tooi-Tongaquot; wordt bewezen, hooft hij weinig werkelijke magt en wordt in dit opzigt ver overtroffen door den koning, terwijl vele edelen met hem hierin gelijk staan.
Er is nog oen opperhoofd, de quot;Voachiquot;, die insgelijks verondersteld wordt van goddelijken oorsprong te zijn; men bewijst hem wol moer eerbied dan aan do andore opperhoofden, maar hjj staat toch beneden den quot;Tooi-Tonga.quot; Het is waar, dat ook in zijne togonwoordiglioid de koning in eone nederige houding op don grond moet gaan zitten en dat hjj beschouwd wordt do naaste in rang te zjjn van den quot;Tooi-Tongaquot;; hij ontvangt echter niet do overige betuigingen van eerbied, zooals oene afzonderlijke taal, en verschillende wijze van trouwen, begraven on rouwdragen; in magt staat hij met vele opperhoofden geljjk.
Op hem volgen, maar op zeer groeten afstand, de priesters. Dozen ontvangen hunnen naam, doordat zij door zekere goden geïnspireerd worden; zoolang zij geene ingevingen
krijgen, hebben zjj geen' bijzonderen rang en bewijst men hun niet meer eerbied dan Inm als bijzundere personen toekomt. Mariner maakt de opmerking, dat hjj nooit eenen priester ontmoet heeft, die tevens opperhoofd was. Nu en dan krijgt de koning goddelijke ingevingen, omdat er een god is die niets anders dan door den mond van den koning kan spreken; hierom wordt evenwel de koning niet als priester beschouwd. Noch de quot;Tooi-Tongaquot;, noch de quot;Veachiquot; zijn priesters, en evenmin is er tusschen hen en het priesterschap eenig verband.
Indien iti eene vergadering een priester eene ingeving krijgt, wordt hem, zoolang deze opgewekte toestand duurt, de hoogste eerbied bewezen, omdat een god verondersteld wordt door zijnen mond te spreken. Is, bjj zulk eene gelegenheid, de koning tegenwoordig, dan verlaat hij onmiddellijk zijne plaats, en gaat zeer nederig zitten tusschen de toeschouwers. Zelfs de groote quot;Tooi-Tongaquot; doet hetzelfde; ofschoon zeil'de afstammeling van een' god, trekt hij zich toch in de werkelijke tegenwoordigheid van eene godheid terug.
De hoogstgeplaatstc uit een wereldlijk oogpunt is do quot;Howquot; of koning; hij is de magtigste van alle opperhoofden en kan toch, wat zijn rang betreft, staan beneden den armste zijner quot;Egi'squot; of edelen. De hoogere of lagere rang wordt in Tonga afgemeten naar de verwantschap met den quot;Tooi-Tongaquot; of den quot;Veachiquot;; de bloedverwanten van don eerste staan hooger dan die van den laatste. Het gevolg is, dat de mogelijkheid bestaat dat de koning een' armen man ontmoet, die 'bijna geene magt bezit, maar toch zooveel hooger in rang is dan hij, dat hjj moet gaan zitten totdat zijn meerdere is voorbijgegaan. Deed hij dit niet, of raakte hij bij toeval iets aan hetwelk aan zijnen meerdere behoorde, dan zou de taboe zijn gezag uitoefenen; de koning zou dan met zijne eigene handen geen voedsel tot zich mogen nemen, voordat hjj naar zijnen meerdere gegaan was en hem begroet had door zijne voeten aan te raken.
Ten gevolge dezer gewoonten vermijdt de koning om in gezelschap te komen van edelen, wier mindere hij is in rang; ook zij blijven hem wederkeerig zooveel mogelijk uit den weg, om hem niet te vernederen door hem te laten zitten, terwijl zij zeiven blijven staan. Oorspronkelijk was de koning een afstammeling van den quot;Tooi-Tongaquot;, en stond toen derhalve in wereldlijken en geestelijken rang even hoog. Nadat de troon later door andere familiën overrompeld was, behield de koning wel zijne wereldlijke magt, maar moest in geestelijken rang voor anderen onderdoen.
Onmiddellijk op den koning volgen de quot;Egi'squot; of edelen. Dezen zijn allen bloedverwanten van den quot;Tooi-Tongaquot;, den quot;Veachiquot; of van den koning; familie te zijn van den koning geeft insgelijks rang, omdat hjj de magt in handen heeft. De rang gaat in Tonga, evenals op vele Polynesische eilanden, over in de vrouwelijke linie zoodat al de kinderen van eene quot;Egi-vrouwquot; ook den rang van quot;Egiquot; bezitten, onverschillig wie hun vader was.
Na de edelen komen de quot;Mataboole'squot; of raadslieden; zij zijn het gevolg en de raadgevers dor opperhoofden en ontleenen hunnen rang aan dien van het opperhoofd aan wien zij verbonden zijn. Het zijn altijd hoofden van huisgezinnen en meestal mannen van rijperen leeftijd en ondervinding, zoodat hun raad zeer op prijs wordt gesteld. Do oudste zoon van een quot;Mataboolequot; wordt zorgvuldig opgevoed, om bij den dood zijns vaders diens plaats te vervangen; hij is doorkneed in de kennis van alle gebruiken en plegtigheden, de toepassing der wetten en alle punten van etikette, waarop de Tonga's zoo naauwgezet zijn. Hij wordt ook onderligt in de kronijken en overleveringen van zijn volk; omstreeks 30 jaar oud zijnde, is hij dan ook volkomen voor zijne betrekking bekwaam. Zoolang zijn vader nog leeft heeft hij echter geen' rang, maar behoort hij tot gewone middelklassen of don fatsoenlijken stand, dien wij nu zullen beschrijven.
Het laatste in rang is de middelklasse of de quot;Mooa's.quot; Al de zonen van een quot;Mataboolequot; zijn quot;Mooa'squot; en bij groote gelegenheden de helpers der quot;Mataboole'squot; bij het regelen van dansen, het verdeden en ronddeelen van voedsel, enz. Evenals de laatsten verbinden zij zich insgelijks aan een of ander opperhoofd en ontleenen hun betrekkelijk gewigt aan diens rang. In den regel beoefenen alle quot;Mooa'squot; eene kunst of een ambacht, zooals ivoorsnijden en kano's bouwen; ook hebben zjj het
TONGA.
toezigt bij do begrafenisplogtigheden, waaraan ook de quot;Mataboole'squot; deelnemen. Bovendien zijn zjj ook de lioofden der stecnen-doodkistemnakers, der nettenknoopers, visschers en bouwnioesters; al deze betrekkingen zijn erfelijk.
Evenals de kinderen der quot;Mataboole'squot; op dezen in rang volgen, is dit ook liet geval niet die der quot;Mooa'squot;; zij hcetendan quot;Tooa'squot; of plebejers. In dit geval neemt de oudste zoon van een' quot;Mooaquot; bij den dood zijns vader diens rang in en is derhalve meer geacht dan zijne broeders, die eenigermate beschouwd worden als do jongere zoons in Europa. De Tooa's verrigten al het geringe werk en doen dienst als koks, barbiers, tatoueorders, snijders van knodsen enz. Daar tot de twee laatste bezigheden echter eenige kunstvaardigheid vereischt wordt, worden zij ook uitgeoefend door quot;Mooa's.quot;
Men ziet uit deze korte schets, hoe uitvoerig en toch hoe ligt begrijpelijk dit stelsel der Tonga's is, zelfs zamcngesteld als het is met de tweeërlei graden van geestelijken en wereldlijken rang. Deze eerbied voor een' hoogeren rang wordt zelfs in het huiselijk leven overgobragt. Indien bijv. eene quot;Egi-vrouwquot; een' Mataboole of zelfs een' Mooa huwt, behoudt zij toch haren oorspronkclijken rang; dezen doelt zij met al hare kindoren, zoodat zjj en hare kinderen in rang staan boven don echtgenoot en vader. Deze moet van zijnon kant eene dubbele rol spelen. Hij is meestor in zijn eigen huis en wordt door zijne vrouw even onbepaald gehoorzaamd alsof hij van denzelfden rang was als zjj. En toch moot hij den hoogeren rang van zijne vrouw en kinderen erkennen; zelfs voordat hij hot durft wagon voedsel mot zijne handen naar don mond te brengen, moet hij eerst de voeten van zijne vrouw of oen' zijner kinderen aanraken, om van den taboe bevrijd te worden.
Wanneer het geval omgekeerd is, zoodat oen man van hoogen rang eene vrouw van minderen stand trouwt, wordt deze niet verhoven tot den rang van harenechtgenoot; zjj behoudt den rang waarin zij geplaatst was on deze wordt door hare kinderen overgeërfd; dezen moeten, evenals zij zelve, do voeten van don man en vader aanraken, voordat zij beginnen te eten. Zjj verbeelden zich, dat zij, dit niet doende, door eene vroosolijke ziekte zouden worden overvallen. Toen Mariner onder de Tonga's woonde, stoorde hij zich niet aan den taboe, zeer tot ergernis der inboorlingen, die verwachtten dat de boleedigde goden hunne wraak op hom zouden uitstorten. Ziende dat hem niets kwaads overkwam, verklaarden zij dit verschijnsel daardoor, dat hij een Blanke was en derhalve niets met do Tonga's te maken had.
Omdat deze gewoonte zoo streng wordt opgevolgd vond Finow, die koning was toen Mariner onder de Tonga's woonde, hot reeds vervelend indien er een kind van hoogeren rang in zijne nabijheid kwam; hij werd dan boos en liet het oogenblikkélijk wegbrengen. Dit zou hij echter niet kunnen doen, tenzij hij er bijna in rang mode gelijk stond; was er bijv. liet kind van oen Tooi-Tonga in do nabijheid van den koning gobragt, dan zou lijj dit onmiddellijk op de gewone wijze hulde hebben bewezen.
In het maatschappelijke loven der Tonga's bobben sommige zeer zonderlinge wijzigingen dezer gewoonte plaats. Ieder mag bijv., zelfs als zijne eigene moedor nog in leven is, eene pleegmoeder kiezen en kan dit doen uit wolken rang hij verkiest. Over het algemeen is zij lager in rang dan haar aangenomen zoon, maar zelfs door dezen ouderlingen band wordt haar geeno moer bijzondere achting bewezen. Zjj zou meer geëerd zijn als bediende van oen jong opperhoofd dan als zijne pleegmoeder.
Een zoo uitgewerkt en toch zoo eenvoudig stelsel geeft eenen graad van beschaving te kennen, dien men bij Wilden naauwelijks zou verwachten. Mot doze meer beschaafde zoden komt ook de behandeling der vrouwen overeen; zij zijn hier geenszins verdrukte en afgewerkte slavinnen, als bij de moeste wilde volken. Zij bobben dan ook eene innemende vrjjheid in hare bewegingen en eene bevalligheid van vormen, die men nimmer aantreft bij oen volk, waar de vrouwen alleen do slavinnen harer ocht-gonooten zijn. Roods in 1777 vond Cook dat do vrouwen veel fraaijer gevormd waren dan de mannon, dat zjj goed goëvenrodigd waren en hare handen zoo klein en zacht, dat deze do vergelijking mot de fraaiste handen van Europeesche schoonon zoor good zouden kunnen doorstaan. Door zwaron en aanhoudenden arbeid, die gewoonlijk hot lot van vrouwen bij de Wildon is, gaan de vormen grootondools verloren, hetwelk wij insgelijks zeer goed kunnen waarnemen als wij eene dame van do eerste standen
DKFI. II. -ja
TONGA.
vergeljjken mot eono vrouw die op bet land moot vvorkon. Zij schijnen niet tot het zelfde ras, ja naauweljjks tot hetzelfde geslacht te hehooren.
Voorzeker werken de vrouwen in Tonga, maar zij zijn niet veroordeeld al het werk te doen; de mannen nemen het zware werk op'zich en laten hot ligtere over aan do vrouwen; deze kloppen quot;gnatooquot;, vlechten mandon, inakon aardewerk, enz. Bij do groote dansen mogen de vrouwen niet slechts tegenwoordig zijn, maar er ook aan deelnemen; zij doen dit dan ook niet minder dan de mannon en door hare mode-werking krijgt de dans eene zekere gratie, hetwelk zonder haar stellig niet hot geval zou zijn.
De lichte huidkleur, waarvan wij reeds gesproken hebben, wordt meer aangetroffen bij de vrouwen dan bjj de mannen, hetwelk waarschijnlijk daaraan moot worden toe-goschrovon, dat de vrouwen der hoogore standen moer zorg voor zichzelvo dragon dan de mannen. Ofschoon alle klassen het grootste gedeelte van haar leven in do open lucht doorbrengen, stollen de vrouwen en dochters van magtige en rijke lieden zich echter niet moer aan de zon bloot dan volstrekt noodzakelijk is; vele hebben dan ook in plaats van eene bruine eene lichte olijfkleur, waarvan het offekt, door do tegenstelling mot het donkore, glimmende haar, hare kleederen van quot;gnatooquot; en de bladeren en bloomen, waarmede zij zich opschikken en die zij meermalen daags verwisselen, bijzonder fraai is. Alles te zamon genomen ziet een opperhoofd der Tonga's er uit als een gentleman; hij is het ook en zijne vrouw eene dame.
HOOFDSTUK II.
OORLOG EN PLEGTIGIIEDKN.
NATUURLIJKE ZACHTAARDIGHEID DER TONGA'S. — HET POGCHEN NIET AANGEMOEDIGD. — HET VOEREN VAN OORLOG WAARSCHIJNLIJK GELEERD VAN DE PIDSCHl'S. — DK AANSPRAAK VAN FINOW TOT ZIJNE KRIJGSLIEDEN KN i)E INVOERING EENER NIEUWE KRIJGSTUCHT. — HET LOT DER OVERWONNENEN. — HET VERDRONKEN OPFERHOOPD. - PLEGTIGHEDEN. - HET DRINKEN VAN quot;KAVA.quot; — STRENGE ETIKETTE. - HET
BEREIDEN VAN quot;KAVA,quot; — EEN BEVALLIG WERK. — HET RONDDEELEN VAN DE quot;KAVA.quot; - CEREMONIËN
DIE HIERBIJ WORDEN IN ACHT GENOMEN. - EENE PLANTAADJE. - HET PLANTEN VAN quot;VAM'Squot; - DE
PLEGTIGHEDEN VAN DE quot;INACHI.quot; - DE STOK-DRAGERS EN HUNNE VRACHT. - DE quot;ÏAMM-PILAREN. - HET
OPLIGTEN DER VARKENS, - VERDEELING DER LEVENSMIDDELEN EN EINDE DER PLEOTIGHEID. — quot;TOW-TOW*'
EN HET DOEL HIERVAN. — HET AANBIEDEN VAN HET OFFER. - EEN GROOT GEGRABBEL.--WEDSTRIJDEN
IN BOKSEN EN WORSTELEN. - GOEDGELUIMDE STRIJDERS. — GEVECHTEN MET DE KNODS. — DE REGELEN
DER SAMOA'S EN TONGA'S.
De Tonga's zjjn van nature vriendelijk en zachtaardig en vertoonen ons een zonderling mengsel van zachtzinnigheid en moed. Naar vele hunner karaktertrekken te oor-deelen zou men hen verwijfd kunnen noemen; uit andere echter blijkt dat zij werkelijk moed bezitten, dus niet de snorkende en pogchende heldhaftigheid, die, op do keper beschouwd, niets is dan blufferij en alleen wordt staande gehouden om loftuitingen in te oogsten. De Tonga pocht nooit op zijne eigene dapperheid en juicht ook die van een ander niet toe. Indien hij een wapenfeit heeft verrigt, waarop een Fidschi zjjn leven lang roem zou dragen, trekt hij zich eenvoudig terug en spreekt er verder niet meer over. Zijn koning of opperhoofd mogen er kennis van nemen, als zij er lust in hebben; hij zelf zal het nimmer aanroeren of' er op zinspelen.
Om dezelfde roden zal hij ook geen wapenfeit van een zijner medgezellen openlijk toejuichen. Hij zal groote achting voor hem hebben en hem door zijne houding toon'en hoe hoog hij hem stelt, maar hij zal nooit over het onderwerp spreken. Mariner verhaalt een voorbeeld, waarbij een jong krjjgsman, Hali Api-Api genaamd, die het model van een gentleman schijnt geweest te zijn, eene merkwaardige daad had verrigt, merkwaardig zoowel om den moed die hij had betoond, als om zijne groote edelmoedigheid. Bjj eene raadsvergadering werd hij door den koning geroepen en in het openbaar om zijn gedrag geprezen. Do man kreeg een' sterken blos, alsof hij overde publieke erkenning zijner diensten beschaamd was, groette den koning en ging naar zijne plaats zonder een enkel woord te zeggen. Evenmin zinspeelde hij later op zjjne daad of op het feit, dat zij in het openbaar was bekend gemaakt.
Een krijgsman verklaarde, dat hij op een geladen kanon zou afgaan en er zjjne speer in zou werpen. Hij hield zijn woord letterlijk. Hij liep tot 10 i\ 12 nieter van het kanon en wierp zich, toon de lont werd aangebragt, op don grond, zoodat het schot over hem heen ging. Nu sprong hij overeind en wierp, in weerwil van de wapenen des vijands, zjjne speer naar het kanon en trof het juist in den mond. Na dit feit trok hij zich bedaard terug; nooit hoorde men naderhand dat hij zich op zulk
22*
TONGA.
ecnc moedige daad oenig/ins beroemde, ofschoon zijne landslieden er hom gioote achting voor toedroegen.
Het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat zulke lieden een groot zedelijk over-wigt konden verkrijgen over de pogeheude, maar niet bijzonder krijgshaftige Fidschi's, en dat het kleine, op de Fidschi-oilanden liggende garnizoen er werkelijkj heer en meester is. Tweehonderd Jaar geleden schijnen de Tonga's noch wapenen, noch oorlog gekend te hebben en do eerste kennis hieromtrent van de Fidschi's te hebben opgedaan. De wapenen der Tonga's zijn derhalve feitelijk dezelfde als die dor Fidschi's; alleen zijn zij, naar den smaak der vervaardigers, eenigzins gewijzigd, maar klaarblijkelijk uit dezelfde bron gevloeid. Cook, die do eilanden in 1777 bezocht, maakt de opmerking, dat de weinige knodsen en speren die hij op Tonga zag, van FidscHsch maaksel waren of althans naar hun model vervaardigd. En tocii heeft, door eene zekere poëtische geregtigheid, do Tonga de wapenen van den Fidschi tegen hem zeiven gekeerd en door meerdere verstandelijke ontwikkeling en grooteren moed het wreede en woeste volk overwonnen, waarvoor hij vroeger steeds in vrees verkeerde.
De meerderheid dor Tonga's is, zelfs na de invoering der vuurwapenen, nog duidelijker in het oog gevallen; de Fidschi's kunnen zich geen denkbeeld maken van lieden, die niet op den jloop gaan als er op hen geschoten wordt, maar niettegenstaande de tegen hen gerigte wapenen er toch maar op aan stormen.
Het is mogelijk, dat de Tonga's deze wijze van vechten hebben geloerd van Mariner en zijne medgezellen. Toon de koning Finow eens den oorlog verklaarde aan een naburig eiland, verzamelde hij zijne krijgslieden en hield tot hen eene toespraak; hij zeide hun dat do vroegere wijze van oorlogvoeren verkeerd was. Hij bragt hun onder het oog, niet meer voor- of achteruit te trokken, naarmate zij gelukkig of ongelukkig waren geweest, maar in allen gevalle steeds voorwaarts te stormen; zelfs indien iemand de punt ecner speer op zijne borst zag, moest bij niet wijken als een lafaard, maar voorwaarts dringen en op gevaar van zjjn eigen leven te verliezen zijn' vjjand trachten te dooden. Hij onderrigtte hen ook in de kunst om den eersten aanval van den vijand kalm af te wachten, in plaats van te schreeuwen en vele gebaren te maken; hij drukte hun op het hart, bij het naderen van den vijand, bedaard op den grond te gaan zitten, alsof het hun volstrekt niets aanging, en zich niet te bewegen voordat het hun bevolen werd, zelfs indien er speren naar hen geworpen of pijlen op hen afgeschoten werden. Zoodra zij echter bevel kregen om voorwaarts te trekken, moesten zij opspringen en aanvallen zonder over de gevolgen na te denken. De lezer herinnert zich dat ook liet groote opperhoofd der Kaffers, Tehaka, volkomen op dezelfde wijze te werk ging.
Men kan zich ligtehjk voorstellen, hoe zulk eene handelwijze hunne vijanden in de war moest brengen, en vooral de Fidschi's, bij welke bluffen en uitdagen de plaats van dapperheid innam. Overmoedig geworden door de schijnbare zwakheid van den vijand, kwamen zij zeer opgewonden aanstormen, in de verwachting eene gemakkelijke overwinning te zullen behalen; op liet oogenblik echter dat zij een' kreet van overwinning slaakten, werden zij aangevallen met eene gedisciplineerde woede, knods. die hun nooit vroeger was voorgekomen; zij werden dan ook verstrooid en
bijna geheel vernield voordat zij tijd hadden tot zich zeiven te komen. Ofschoon zij tegenover hunne gevangenen vrij zacht zijn, toonen de Tonga's toch somtijds eene mate van wreed- en woestheid, die men van hen niet zou verwachten. Bij zekere gelegenheid verrasten eenige krijgslieden van Finow vier vijanden en namen hen gevangen; zjj verbeeldden zich dat die lieden behoorden tot een'troep die het hun bijzonder lastig had gemaakt, door steeds hun spoor te volgen en do achterblijvers van de hoofdmagt af to snjjden.
336
TONGA.
Eerst meenden zjj do gevangenen mede naar huis te nemen, om hen tot een voorbeeld te stellen; maar het opperhoofd bragt hun onder het oog, dat zij dan de moeite zouden hebben om hen voortdurend te bewaken, en stelde daarom voor hen te onthoofden en de hoofden mede naar hun dorp te nemen. Een hunner voerde tegen dit voorstel aan, dat zij geene mossen hadden, maar een ander, die steeds raad wist, raapte eonige oesterschelpen op die in de nabijheid op den grond lagen en zeide dat die den dienst van mossen wel konden bewijzen.
Het was vergeefs dat de slagtoffers hunne onschuld betuigden en smeekten dat men hen althans eerst zou doodslaan, voordat men hunne hoofden begon af te snijden. De overwinnaars trokken koeltjes hunne kleederen uit om ze niet met bloed te bevlekken, en zaagden de hoofden der gevangenen .bedaard met de oesterschelpen ai'; zij begonnen in den nok en gingen zoo langzamerhand den hals rond. Do roden voor deze handelwijze scheen tweeledig te zijn — vooreerst om de hoofden niet met do knods to bederven, en ton tweede, omdat de hoofden toch in allen gevalle moesten worden afgesneden.
Het karakter van den Tonga is inderdaad een zonderling mengsel van zachtheid en wreedheid; de laatste is echter waarschijnlijk meer een gevolg van gedachteloosheid en onbezonnenheid dan dat zij hom van nature eigen zou zijn. Toenor eens 18 opstandelingen waren gevangen genomen, beval Flnow hen te verdrinken. Deze straf wordt ten uitvoer gelegd door do gevangenon in zee te brongen, handen en voeten te binden cn eonige oude kano's mede op sleeptouw te nemen. Als men nu ver genoeg van land is, worden do schuldigen in deze kano's gelegd en deze lek gemaakt, om ze te doen zinken. Men draagt zorg, dat de gaten in de kano's slechts klein zijn, zoodat zij slechts zeer langzaam kunnen volloopen.
Bij deze gelegenheid verzochten 12 gevangenen, in plaats van verdronken, doodgeslagen te worden, welk verzoek werd toegestaan. De jonge lieden verdeelden de gevangenen onderling; zij waren verlangend zich op hen met do knods te kunnen oefenen, hetwelk hun te stade zou komen, indien zjj dit wapen togen den vijand moesten gebruiken. Deze twaalf werden derhalve met do knods gedood, maar do anderen, allen beproefde krijgslieden, achtten het beneden zich oono gunst te vragen en werden verdronken. Hun opperhoofd bezigde don korten tijd die hem nog overbleef om verwenschingen to uiten tegen Finow cn zijne opperhoofden; zelfs toen het water hom reeds tot aan de lippen kwam, keerde hij het hoofd nog om, ten einde hem nog eene laatste vervloeking too te schreeuwen.
Wij zullen nu overgaan tot een aangenamer onderwerp, namelijk de verschillende plegtigheden, waarop do Tonga's zoo verzot zijn. De voornaamste van deze is het drinken van quot;kava', hetwelk een gewigtig deel uitmaakt van elke openbare godsdienstige handeling en ook dikwijls in het dagelijksche loven geschiedt, liet drinken van quot;kavaquot; geschiedt in het grootste gedeelte van Polynesië; daar de beste onvolledigste beschrjjving er van evenwel te vinden is in hot verhaal van Mariner omtrent zjjn verblijf in Tonga, hebben wij die beschrijving voor deze gelegenheid bewaard. Wij moeten hier eerst medodeelen, dat de quot;kavaquot; gemaakt wordt van de wortels van een boom van het peper-geslacht, de Piper mcthysticuin, d. i. de dronkenmakendo peper-boom. Hoe walgelijk de bereiding der quot;kavaquot; moge zijn voor Europeanen, staat zij bij de Polynesiërs in zoo hooge achting, dat zij nooit gemaakt of gedronken wordt dan vergezeld van eene zamengestoldo plegtigheid, die altijd dezelfde is, moge hot gezelschap groot of klein wezen .
Is het volk bijeengekomen, dan gaat hij die don hoogsten rang bekleedt onder het afdak van het huis zitten; hij plaatst zich mot den rug naar het huis en mot het aangezigt gekoerd naar de quot;ma/7//quot; of opene ruimte voor de woning; naast hem zit aan eiken kant een Mataboole. Het digtst bij deze Mataboole's, aan wie de regeling van het feest is opgedragen, zitten de edelen of voornaamste opperhoofden; naast hen de mindere opperhoofden, enz. Do juiste volgorde waarin zij zich neerzetten komt er echter minder op aan; het onderscheid van rang wordt in acht genomen, door de volgorde waarin zij bediend worden.
337
Dit is het werk der voorzittende Mataboole's, en daar aan het onderscheid in rang uiterst stipt wordt vastgehouden, is het klaar dat de pligten van een Maiaboole zeer moeijelijk zijn en eerst door lange en aanhoudende oefening worden geleerd. Indien de mannen allen zaten volgens hun' rang zou niets gemakkelijker zijn dan hen in behoorlijke orde te bedienen. Dikwijls echter gebeurt het dat een man van hoogen rang laat komt, en daar hij te beleefd is om die van minderen rang, welke reeds plaats hebben genomen, lastig te vallen, gaat hij aan hot benedeneinde zitten, wetende dat ter juister tijd op zijn' rang behoorlijk acht zal worden geslagen.
Meestal evenwel laat de Mataboole, indien hij iemand ziet zitten op eene plaats veel lager dan hem volgens zijn' rang toekomt, een ander met hem van zitplaats verwisselen.
Het volk breidt zich aldus langzamerhand uit in eenen kring, somtijds bestaande uit eene enkelen rij, maar dikwijls ook verscheidene rijen diep; allen zjjn lieden van erkenden hoogeren of lageren rang. Achter hen die den kring vormen zit, tegenover het voorzittende opperhoofd, het algemeene publiek, somtijds verscheidene duizenden in getal. Het is een merkwaardig feit, waardoor hot strenge wetboek van etikette der Tonga's bijzonder goed uitkomt, dat niemand in den binnensten kring mag zitten, indien er ook een hooger geplaatste bloedverwant in is; hoe hoog zjjn rang ook moge zijn, toch moet hij zijne plaats verlaten en in eene der buitenste rijen gaan zitten zoodra zjjn vader of een andere hoogere bloedverwant in den binnensten kring komt.
Deze kring, do eigenlijke quot;kavaquot;-partij, bestaat voor het grootste gedeelte uit zonen van opperhoofden en Mataboole's, en het gebeurt dikwijls, dat hunne vaders, zelfs indien zjj opperhoofden zijn van den hoogsten rang, liever in de buitenste rij plaats nemen, dan deze schikking in de war te brengen. Zelfs de zoon van den koning volgt dikwerf deze gewoonte en helpt de andere jonge lieden bjj het bereiden der quot;kava.quot; Juist tegenover den koning staat de akavaquot;-kom; achter haar zit hij die den drank zal bereiden. Ter weerszijde van hem zit een helper, waarvan do eene een' waaijer in de hand heeft om de vliegen te verjagen, terwijl de ander past op het water, hetwelk in kokosnoot-sehalen bewaard wordt. Do rang van hem die do kava bereidt, is volkomen onverschillig. Nu eens is hij een Mooa of gentleman en dan weder een eenvoudige kok; wat hij echter ook zijn moge, men weet dat hij zijne moeijehjke taak met genoegzame kracht en bevalligheid kan volbrengen.
Is alles gereed, dan zendt een der voorzittende Mataboole's om den quot;kavaquot;-wortel, die dan goed schoongeschrapt en in kleine stukken gesneden wordt. Deze wordt gegeven aan de jonge mannen, ook aan de jonge vrouwen als deze tegenwoordig zijn; deze kaauwen den wortel en weten op eene of andere wijze, hem hierbij geheel droog te houden. De wortel wordt dan gewikkeld in een blad en overgegeven aan den maker der quot;kavaquot;, die hem in de kom plaatst, waarvan hjj het inwendige geheel zorgvuldig met ballen van den gekaauwden wortel vult, zoodat men naauwkeurig kan nagaan hoeveel er in is.
quot;Wanneer al de quot;kavaquot; gekaauwd en in de kom gelegd is, keert hij die den drank moet maken, de kom naar het opperhoofd; deze raadpleegt mot zijne Mataboole's en indien hij denkt dat er niet genoeg is, geeft hij last de kom digt te dekken en stuurt om meer quot;kavaquot;, die op dezelfde wijze behandeld wordt. Is hjj voldaan, dan kneedt do vervaardiger al de quot;kavaquot; door elkander, waarop de Mataboole roept om water, hetwelk in de kom wordt gegoten, totdat er geroepen wordt hiermede op te houden. Nu volgt het bevel er de M/W' in te doen. Dit is een bundel zeer smalle strooken of liever krullen van den bast van een boom die tot het geslacht hibiscus behoort; men heeft zo vergeleken met de wilgen krullen, waarmede men des zomers in Engeland tot sieraad de haarden vult. De helper neemt hiervan eene zekere hoeveelheid en legt die op het water; hjj spreidt ze zorgvuldig uit, zoodat zij gelijkmatig over de oppervlakte der vloeistof verdeeld is. Nu begint het gewigtigste gedeelte der bereiding, waardoor de kunst van den maker op de proef wordt gesteld.
quot;Hij begint met de linkerhand uit te strekken tot het verste gedeelte der kom, met de vingers naar beneden en de handpalm naar zich gekeerd; deze hand steekt hij voorzigtig langs den rand der kom naar beneden en neemt tegelijk den rand der
338
339
„fowquot; mode. Mot do regterhand doet hij aan don togonoveigestclden kant dor kom volkomen hetzelfde; insgelijks mot de vingers naai' beneden, maar met do palm zijner hand naar buiton gekoerd. Hij doet dit aan beide zjjden zoor langzaam en brengt zijne handen al dieper en dieper in do kom, totdat zijne vingers elkander op den bodem aanraken, zoodat bijna al de vezelen van do wortels op doze wijze in de quot;fowquot;
besloten zijn, waardoor nu als hot ware ocnc rol gevormd wordt van omtrent 50 centimeter lengte, liggende op den bodem der kom waar de randen dor quot;fowquot; elkander aanraken,
quot;Hij draait dezo rol nu om haar zelve, zoodat de randen, die over elkander zijn heen geslagen, of liever in elkander verward zijn, naar boven komen te liggen. Nu slaat hij do beide einden naar binnen, rolt alios nog zorgvuldiger op en tracht tegelijk de geheelo massa smaller en meer ineengedrongen te maken. Hierop haalt hij de rol voorzigtig uit de vloeistof', waarbij hij de beide einden stevig vasthoudt; liij houdt elk einde in «'ene hand (met den rug der hand naar boven) en ligt haar met uitgestrekte armen tot de hoogte zijner borst op. Nu beweegt hij zijne regter-hand in de rigting zijner borst en draait haar tegelijk langzaam benedenwaarts. Zijne linkerhand nu gekomen zjjnde op do hoogte van zijn' regter schouder, legt hij met de regterhand, die steeds eene draaijende beweging uitvoert, de quot;■fowquot; op den linker elleboog; deze ligt dus op den linker arm uitgestrekt, terwijl het eene einde steeds door do linkerhand wordt vastgehouden.
ttDe regterhand, die nu vrij is, wordt onder den linker voorarm gebragt (die steeds in dezelfde houding blijft) en grijpt opnieuw het einde der quot;foirquot; aan, enz.quot;
Het geheel heeft eene bijzonder groote overeenkomst met de manipulation, die onze dienstboden verrigten bij het uitwringen van de wasch.
quot;Op deze wjjze beschrijven de handen en armen een aantal bogten, die zeer bevallig zijn. Men ziet de beweging der spieren naarmate zjj in werking komen, hetwelk voor een schilder een fraai en niet dagelijks voorkomend voorwerp van studie zou zijn; want bjj geene combinatie van spierwerking is het mogelijk dat meer bevalligheid wordt ten toon gespreid.
quot;Do mate van kracht die ontwikkeld wordt, als er eene groote hoeveelheid quot;kavaquot; moet gemaakt worden, is niet gering; de handigheid waarmede de vervaardiger zijne taak volbrengt, wekt dan ook altijd de aandacht en do bewondering van alle aanwezigen. Geen woord wordt gehoord en elk oog is op hem gevestigd; men slaat elke beweging zijner armen aandachtig gade, als zjj do verschillende bogten beschrijven, die voor den goeden aHoop der operatie noodzakelijk zijn. Men hoort somtijds de vezelen der quot;/b«quot; door liet vermeerderde uitrekken kraken; de massa blijft echter in haar geheel, maar wordt, naarmate zij meer wordt uitgewrongen, hoe langer hoe dunner, terwijl hut vocht er in eene geregeld verminderende hoeveelheid uitvloeit, totdat er eindelijk geen droppel meer voor don dag komt.quot;
Op de voorgaande afbeelding wordt dit gedeelte der plegtigheid voorgesteld. Eegts zit het opperhoofd, met een' Mataboole aan eiken kant; hij is gezeten ouder het afdak zijner woning en naast hem ziet men een gedeelte van den binnensten kring. Vlak voor het opperhoofd is hij gezeten die bezig is de quot;kavaquot; uit te wringen; hij verandert juist de greep zijner regterhand, zooals Mariner dit beschreef. Aan zjjne beide zijde zitten zjjne helpers, bozig met hunne waaijers de vliegen weg te jagen.
Bij hen liggen de kokosnoot-schalen, waaruit hot water gegoten is. Achter den binnensten kring ziet men de buitenste rijen en hier achter de geheelo bevolking die bijoongekomen is om van de plegtigheid getuige te zijn, in do hoop welligt ook een' beker quot;kavaquot; of wat voedsel te krijgen.
Wanneer er gcon vocht meer uit de uf'owquot; komt, wordt eene tweede en dorde gebruikt, zoodat er geen stukje van de wortels in de vloeistof blijft. Is er nog meer ufowquot; of water noodig, dan stormen een 20 of 30tal lieden weg om het te halen; zij loopen alsof zij hot doden om hun loven en komen zoo spoedig terug als zij eenigzins kunnen; al wat er overigons mogt noodig zijn wordt op dezelfde wijze gehaald.
Terwijl de operateur zijn werk verrigt, houden zij die in den buitensten kring zitten en hem toch niet goed zien kunnen, zich bezig mot hot vervaardigen van drinkbekers, waaruit do quot;kavaquot; kan gedronken worden. Doze worden gemaakt van nog niet ontplooide banaan-bladeren, die gesneden worden in vierkante stukken, 25 a 30 eenti-metor breed en lang. Men maakt deze drinkbekers op eono zoor eenvoudige en vernuftige wijze, door twee einden van het vierkant om te slaan, in den vorm van wat bij ons oen peperhuis heet, en dit vast to binden met een vezel van don bladstengel.
340
TÜx\GA.
Nu geeft de Mataboole bevel om do spijzen rond te deelen, lietwelk op eene zeer ordelijke en geregelde wijze gescliiedt. Voor het publiek is dit liet meest gewigtige gedeelte der plegtigheid, omdat het slechts weinig kans heeft eenige quot;kavaquot; te krijgen en hot zeer waarschijnlijk is, dat zij een deel van het voedsel zullen bekomen, daalde geregelde quot;kava -drinkers bjj zulke gelegenheden slechts zeer weinig, niet moer dan een paar monden vol eten.
Als de quot;kavaquot; bereid is, komt de beurt aan den Mataboole om zijne bekwaamheid tc toonen. Da quot;kavaquot; moet worden rondgediend in de behoorlijke volgorde, daar de minste afwijking hiervan als eene groote beleediging zou worden beschouwd. Is
er een bezoeker van rang tegenwoordig, dan krjjgt deze den eersten beker; do tweede is voor den voorzittendon Mataboole en de derde voor het presideerende opperhoofd. Is evenwel de quot;kavaquot; oen geschenk van een der gaston, dan krijgt de gever altijd don eersten beker, tenzij er een bezoeker aanwezig is van hoogeren rang dan ïijj zelf, in welk geval do gever geheel geïgnoreerd wordt; hij krijgt dan do quot;kavaquot; alleen op zijne beurt naar zijnen rang. Niemand mag twee bekers hebben uit dezelfde kom. Nadat de verschillende kringen bediend zijn wordt hot overblijvende, voor zoover hot strekt, aan het volk rondgedeeld. Men ziet, dat, indien hij die de quot;kavaquot; bereid heeft iemand is van oen' lagen rang, hjj veel kans hoeft don drank, dien hij zoo zorgvuldig heeft klaar gemaakt, in hot geheel niet te proeven.
De tweede kom wordt gemaakt op volkomen dezelfde wijze als de eerste, met dit onderscheid evenwol, dat do tweede Mataboole de bevelen geeft; moet er nog eene derde of vierde zijn, dan nemen zij bij beurten hierover het opzigt. Is tie tweede
kom klaar, dan worden de bekers op nieuw gevuld en geheel en al in dezelfde volgorde rondgediend; zij dio tot den eersten rang behooren, krijgen dus drie of vier bekers, terwijl zjj die van lageren rang zijn, er soms één, somtijds in het geheel geen krijgen.
Het behoort tot de etikette, dat geen opperhoofd eene quot;kava' -partij bezoekt die door eon minder opperhoofd gegeven wordt, daar de laatste dan verpligt. zou zijn de eerste plaats af te staan en in den buitensten kring te gaan zitten. Indien de Tooi-Tonga voorzitter is, zal niemand het in het hoofd krijgen, minder dan (5 voet van hem af te gaan zitten; is er echter een priester aanwezig die eene ingeving heeft, dan neemt deze de eerste plaats in, en het grootste opperhoofd, zelfs de koning, is verpligt zich bij zoodanige gelegenheid naar den buitensten kring terug te trekken. Een priester heeft altijd bij godsdienstige plegtigheden den voorrang, en eene quot;kavaquot;-partjj wordt altijd gehouden vóór den tempel van een' bijzonderen god, dien men van plan is te raadplegen. Het gebeurt echter in enkele gevallen, dat do god geen' priester heeft; in die gevallen wordt bjj verondersteld zelf het voorzitterschap, ofschoon 011-zigtbaar, op zich te nomen en wordt de plaats van president voor hem opengelaten.
De lezer bespeurt uit al hot voorafgaande, dat quot;kavaquot; eene weelde is, tot do hoogere klassen dor maatschappij beperkt. De groote opperhoofden en Mataboole's drinken haar dagelijks, het zij als voorzitters of als leden van den binnensten kring. De lieden van lageren rang krijgen haar nu en dan, terwijl de ïooa's haar zelden proeven, behalve wanneer zij de uitgewrongen wortels nemen en hieruit den drank op nieuw bereiden.
Men ziet dat het onmogelijk is het geestelijk en wereldlijk leven der Tonga's te scheiden. Beide zijn onuitwarbaar dooreengeweven en moeten daarom gezamenlijk beschreven worden. Er zijn een aantal plegtigheden waar beide elementen vereenigd zijn; wi] zullen or, als voorbeeld, een paar van beschrijven, liet eerste is het feest van quot;Ir.dchiquot;, of der eerste vruchten; eene plegtigheid, die in beginsel, over do ge-hcelo aarde gevierd wordt, ofschoon de bijzonderheden natuurlijk aanmerkelijk vor-schillon. Hier wordt het offer gebragt aan den quot;Tooi-Tongaquot;; zijnde deze zoowel de afstammeling als de vertegenwoordiger der goden.
De gewone quot;yam'squot; worden geplant tegen het einde van Julij; echter zijn dc voor het feest van quot;Inachiquot; bestemde van eene andere soort; zij worden vroeger rijp en ook omtrent eene maand vroeger geplant. Op dc voorgaande afbeelding kan men zien hoe de quot;yam'squot; in den grond worden gestoken; wij kunnen ons daaruit ook een goed denkbeeld maken van eene plantaadje der Tonga's.
Op den voorgrond staat het opperhoofd, aan wien dc plantaadje behoort, vergezeld van zijn zoontje. Zooals bjj alle lieden van rang in Tonga gebruikelijk is, heeft hij eene korte spoor, van vele weerhaken voorzien, in de hand; hij kan haar gebruiken als wandelstok en als wapen. Meestal bezigt hij haar in de eerste hoedanigheid, maar dikwijls is het voor de opperhoofden veel waard een goed wapen bij de hand to hebben. Toon Finow door zijne loosheid het oproerig opperhoofd gevangen nam, wiens dood door verdrinken wij vermeld hebben, was zijn grootste bezwaar do speer mot boenen punt, die dit opperhoofd altijd bij zich had en waarvan hij, door list, tijdelijk beroofd word.
Een zijner arbeiders staat mot hem te praten; hij heeft den schoffel in de hand, waarmede hij do gaten in den grond heeft gemaakt om do quot;yam'squot; in te planten. Achter hom ziet men nog meer arbeiders, bozig de quot;yam'squot; in stukkon te snijden en in do gaten te planten. Juist achter hot quot;yamquot;-land is een stuk gronds beplant met suikerriet en hierachter de woning van het opperhoofd, kenbaar aan zijne betere bouworde. Het huis is gebouwd in dc nabijheid der kust en digt aan don oever ziet men eene kano, opgohoschen op de plaats waar zij gewoonlijk bewaard wordt.
liet grootste godeclto der afbeelding wordt ingenomen door de van punten voorziene omheining, binnen welke do voorraadschuren en dc woningen der Tooa's of boeren gelegen zijn. Zooals men ziet, er zijn geene poorten of deuren aan, maar op enkele plaatsen heeft do omheining slechts de halve hoogte, over welke lagere plaatsen men klimt door middel van oone soort van trap; men kan er op do afbeelding twee zien, een binnen en één buiten de omheining. Digt bij den verston trap staat een
342
TONGA.
jonge boom, omringd van eene schutting om hom, zoolang hij nog niet stevig genoeg 'is, tegen do aanvallen van varkens en kinderen te beschermen.
De open schuur is dc woning van een' boer; onder het dak zijn ecnige vrouwen gezeten, bezig mot hot maken van matten; rondom zijn eenige kinderen spelende en do hoenderen voederende. Bij het einde der omheining staat eene der voorraadschuren.
Zoodra de quot;yam'squot; rijp zijn, zendt do koning eene boodschap naar den Tooi-Tonga, hom verzoekende den dag voor dc plegtigheid te bepalen; gewoonlijk is dit de tiende dag na dien waarop hot verzoek is gedaan, opdat er genoegzaam tijd zou zijn, om er op allo eilanden kennis van te geven. Den dag voor de quot; [nachiquot;-plegtighoid worden
de quot;yam'squot; uit den grond gegraven en versierd met dc roode strooken van hot inwendige vlies van pandanus-bladcren. Deze wordt gesneden in lange, smalle strooken en spiraalsgewijze over de quot;yam'squot; gebonden, eerst in cone rigting on dan in eene andere, zoodat zij een fraai geruit patroon vormen; dc einden laat men los hangen.
Gedurende den geheelen avond hoort men het geluid der schelp-trompetten en tegen middernacht antwoorden do mannen en vrouwen elkander in een zang; do mannen zingen quot;rust, en doe geen werk moerquot;, en do vrouwen antwoorden hierop quot;gij zult niet werken.quot; Omatroeks middernacht houdt het gezang op, maar wordt tegen het aanbreken van den dag hervat; men gaat er mede voort tot omstreeks 8 ure voor den middag; het gaat steeds met blazen op de schelpen vergezeld. Het verbod om te werken is zoo streng, dat het volk zelfs zijne woning niet mag verlaten, dan alleen om de plegtigheid bij te wonen.
Acht ure des voormiddags begint dc eigenlijke plegtigheid. Het volk stroomt van verschillende gedeelten van Tooi-Tonga's eiland naar de hoofdstad en kano's naderen
343
TONGA.
hot van andere eilanden aan allo zijdon. Allen zijn op hun bost, met nieuwe kleederon (3n linton, terwijl do mannen hunne fraaiste sporen on knodson bij zich hebben. Elke troop lieoi't do quot;yam'squot; in manden bij zich; deze worden gobragt naar do quot;marlyquot; oi' do grooto centrale plaats van liet dorp cn daar zeer plogtig neorgologd. In do quot;marijf liggen eon aantal stokken klaar, 2 a 2gt;/i motor lang en 8 a 10 centimeter in middellijn; op doze hangt men de quot;yam'squot;, één in hot midden van eiken stok.
Middelerwijl zijn de grooto opperhoofden en de Mataboole's gegaan naar hot graf van don laatsten Ïooi-Tonga, indien dit op hot eiland is; mogt hij echter op een ander eiland begraven zijn, dan voldoet het graf van eon of ander lid zijner familie even goed aan het oogmerk. Zjj gaan hier met gebogen hoofd en gevouwen handen in een halven cirkel voor het graf zitten, don optogt afwachtende die weldra verschijnt.
Eerst] komen twee jongens, op schelpen blazende en voortgaande met lang-zamon en plegtigen tred, achter hen een groot aantal lieden met de quot;yam's.quot; Elko stok wordt door twee mannen godragen, een aan elk einde; dozen zakken onder het loopen bij eiken stap ineen, alsof zij onder do zwaarte hunner vracht gebukt gingen. Hiermede geven zjj te kennen, dat de quot;yam'squot; zoo groot zijn dac zij ze naauwolijks kunnen dragen; het is oene zinnebeeldige dankzegging aan de goden voor zulk een gunstig vooruitzigt op een' goeden oogst.
Zoodra tie mannen bij het graf gekomen zijn, leggen zij er de stokken met de quot;yam'squot; neder en gaan er naast elkander voor zitten, zoodat zij eene rij vormen tus-schen de opperhoofden en do quot;yam's.quot;
Dit gedeelte der plegtigheid is op de afbeelding voorgesteld. Op den voorgrond zitten de opperhoofden en Mataboole's, terwijl men de dragers der stokken met quot;yam'squot; tot op een groeten afstand in optogt ziet aankomen. Vier hunner hebben hunne quot;yam'squot; en stokken reeds voor hot graf neêrgelogd en andoren zijn juist bozig dit op dezelfde heilige plaats te doen. Bij hen staan de twee jongens die aan het hoofd van den optogt geweest zijn; zjj zijn nog steeds druk bezig met het blazen hunner schelp-trompetten. In hot verschiet, aan den linkerkant der afbeelding, ziet men het volk in grooten getale op den grond zitten.
Een der Mataboole's van don Tooi-Tonga plaatst zich dan tusschen de stokdragers en het graf en houdt eene redevoering, waarin hij do goden dankt voor hunne weldaden eu hun vraagt te willen blijven voortgaan met hunnen afstammeling, den ïooi-Tonga goedgunstig en genadig to wezen. Ilij gaat dan naar zijne vroegere plaats terug; do mannen nomen hunne stokken weder op en koeren, na eenigo malen romdom hot graf te zijn gegaan, naar do quot;marlyquot; terug, waar zij hunne vracht op nieuw neerleggen; nn maken zij de quot;yam'squot; van de stokken los, maar laten do gekleurde linten er aan vast.
Hier zot zich al het volk nu neder in een grooten kring van verscheidene rijen, waarvan de Tooi-Tonga do eerste plaats inneemt; zolfs do koning trekt zich terug en gaat in de achterste rijen zitten. Alle andere offeranden worden dan nu ook te voorschijn gobragt, zoo als matten, quot;gnatooquot;, gedroogde visch en verscheidene andere soorten van spijzen. Zij worden door een' der Mataboole's van den Tooi-Tonga verdeeld in vier gelijke doelen. Een gedeelte is voor de goden en wordt onmiddelijk door de bedienden der verschillende priesters quot;weggehaald. Het overige wordt verdeeld tusschon den Tooi-Tonga en den koning, welke laatste, niettegenstaande hij lager in rang is, tocii het grootste deel krijgt, omdat hij viermaal zooveel ondergeschikten moet onderhouden.
De gehoele handeling wordt besloten met het drinken van quot;kavaquot;, waarmede zoodanige plegtigheid altijd vergezeld gaat. Zoodra de drank gereed is, houdt de voorzittende Mataboole eene toespraak tot het volk, waarin hij de beteekenis verklaart van de plegtigheid die zoo even is afgeloopen, cn hen vermaant om aan de goden en hun' vertegenwoordiger, den Tooi-Tonga, den verschuldigden eerbied te bewijzen.
Als deze groote potentaat sterft, heeft er een zeer buitensporig en verkwistend feest plaats, waardoor het volk later dikwijls half uitgehongerd wordt en dat somtijds bijna een volkomen hongersnood ten gevolge heeft. In zoodanig geval wordt de taboe gedurende 7 of 8 maanden gelegd op alle varkens, kokosnoten en hoenderen; in al dien
:i44
tijd mag niemand dan do grooto opperhoofden zo aanraken. Twee ot' drio pliinUuuijos worden altijd uitgezonderd, opdat er genoegzame voorraad voedsel zou zijn voor de groote opperhoofden en de verschillende godsdienstige plegtiglioden. Na verloop van den vastgestclden tijd wordt do taboe, als hot vooruitzigt op den oogst goed is on do varkens en kippen behoorlijk vermenigvuldigd zijn, mot groote plegtighoid opgeheven.
Mariner hooft eens zulk cono plegtighoid gezien op de Ilapai-oilanden on beschrijft haar als zeer zonderling. Zij had plaats op twee quot;«wfy/V, waarvan er oen hot eigendom was van den Tooi-Tonga en do andere van don koning. Als tot scliadeloosstelling voor de magere diöot van de laatst verloopen maand was er thans voedsel in overvloed opgehoopt. Op de quot;inarlyquot; van don Tooi-Tonga waren 4 vierkante holle pilaren opgorigt van rijkelijk een meter middellijn en bestaande uit 4 palen, die mot vlechtwerk waren verbonden. Zjj waren 18 ii 20 motor hoog; elke pilaar was gevuld met quot;yam'squot; en gekroond met een gebraden varkon.
Do quot;marhf van don koning, omtrent 10 minuten gaans van de andere gelegen, w.as insgeljjks good van spijzen voorzien; hier waren de quot;yam'squot; echter in houten karren of sleden geladen en nagenoeg 400 half gebraden varkens lagen op den grond. Toon de koning aangekomen was en het toeken gegeven had om te beginnen, beproefden do jonge opperhoofden en krijgslieden achtereenvolgens het grootste varken op te ligten, en nadat allen hierin gefaald hadden, werd het door twee man opgenomen en naar de andere quot;marlyquot; gebragt. quot;In den tusschontjjd werd hetzelfde beproefd met het tweede varken; toen dit ook te zwaar werd bevonden, bragteu twee mannon het insgelijks weg, en zoo het derde, vierde, enz.; het zwaarste werd altijd het eerst en het ligtste het laatst weggedragen.
quot;Hot tweede, derde, vierde, enz., gaven meer aanleiding tot vrolijkheid dan de andere, omdat hunne zwaarte meer met de krachten van een man overoonkwam. Somtijds had iemand het varken nagenoeg op zijne schouders, toen zijn vette last hem door do armen schoot en hij, in zjjno pogingen om hot nog tegen te houden, er over hoon tuimelde. Het is eene eer dit to mogen beproeven: zelfs de koning slaat er somtijds do handen aan.
Het volgende wat nu geschiedde was twintig dor grootste varkens te brengen naar het graf van den overleden Tooi-Tonga on zo daar te laten 'liggen; do overige worden mot don anderen voorraad levensmiddelen gedeeld door de opperhoofden, die zo op hunne beurt weder uitdoelden aan hunne volgelingen, zoodat elk bewoner van het eiland een stuk spek en cono zekere hoeveelheid quot;yam'squot; kreeg. De vier grooto kolommen van quot;yam'squot; werden gegeven, één aan don koning, eon tweede aan don Tooi-Tonga, de derde aan don quot;Veacchiquot; en een paar zoor groote opperhoofden, en de vierde aan de goden. De Tooi-Tonga nam ook do karren met quot;yam squot; als een stilzwijgend maar erkend rogt. Met ukavaquot;-drinkon, dansen en worstelen word de plegtighoid besloten; zoodra do cirkel verbroken was, werd do taboe als opgeheven beschouwd.
Do twintig groote varkens, die op het graf waren gelegd, bleven daar oenigo dagen liggen; zoodra zjj echter eenige toekenen van ontbinding begonnen te vertoonon, worden zij in stukkon gesneden en verdeeld onder allen die om een gedeelte van het vleesch kwamen verzoeken. Van rogtswege behoorden zjj aan de opperhoofden, maar daar dezen voor zich zolven vcrsch varkonvlooseh konden krijgen, doden zjj van hun rogt afstand en verdeelden het stinkende vleesch onder liet volk.
Do plegtighoid van quot;Mo'ee-mo'eequot; of het afnemen van den taboo, opgelegd dooide aanraking van een opperhoofd, hebben wij reeds vermeld. Men wordt zolfs taboe door liet eten in do tegenwoordigheid van oen' hoogor geplaatsten bloedverwant; er is echter eene conventionoeic manier om zicli van dezen taboe to ontdoen, door eenvoudig zijn' meerdere don rug toe to koeren; deze wordt dan beschouwd niet in de tegenwoordigheid van zijn' mindere te zjjn. Indien iemand zich verbeeldt onwetend onder den taboe te zijn geraakt, mag hij geen spijs of drank tot zich te nemen voordat hij naar een opperhoofd is gegaan, wiens voet hij dan aanvat en tegen do maagstreek drukt. Dit gebruik wordt genoemd de quot;Fofaquot; of hot drukken. Elk opperhoofd kan den taboe opheffen bij zijns gelijke of een' mindere; over dien van oen' meerdere heeft hij echter geene magt. Niemand kan bijgevolg den taboe opheffen van den Tooi-Tonga dan
345
TONGA.
hij zelf; dit bleek zoo lastig te zijn, dat deze groote man, wanneer hij zijne woning verlaat, altijd eone gewijde kom als zijn' vertegenwoordiger achterlaat; aan deze wordt dezelfde kracht om den taboe op te heffen toegeschreven als aan hem zeiven. De Vcacchi volgt dezelfde handelwijze. Het is merkwaardig dat de quot;kavaquot; volstrekt niet onder de wet van den taboe valt; zelfs indien de Tooi-Tonga een stuk van een ukavaquot;-wortel heeft aangeraakt, mag toch de minste kok het kaauwen.
Er is eeno plegtigheid, in beginsel eenigzina met de quot;Imchiquot; overeenkomende, ofschoon zij op eene geheel andere wijze plaats vindt. Even ak de quot;■ Inuchiquot; eene offerande is van den Tooi-Tonga aan de goden in het algemeen, is deze plegtigheid, de quot; Tow-Towquot; genoemd, eene bijzondere dankzegging aan Aio Aio, den god van het weder. Zjj begint in het eerste gedeelte van November, als de quot;yam'squot; rijp zijn, en duurt, met tusschenpoozen van 8 a 10 dagen, drie maanden lang.
Al de Tonga-eilanden zijn verdeeld in drie afzonderlijke distrikten, namelijk de noordelijke afdeeling of Hahagi, de zuidelijke of Hihifo, en de middelste of Mona. Elke afdeeling moet eene zekere hoeveelheid voedsel, zooals kokosnoten, quot;yam'squot; on dergelijke gereed maken en naar de quot;marli/quot; brengen. De wijze waarop dit behoort te geschieden is den voorraad aan te dragen op stokken; aan eiken stok hangen dan 7 of 8 quot;yam'squot; of een bundel pisangs of eenige bananen. Maakt suikerriet een gedeelte van de offeranden uit, dan worden drie of vier stukken riet tot een bundel bijeengebonden; al deze verschillende zaken nu, wat zij ook mogen zijn, worden tot drie groote hoopen opgestapeld, ccn hoop door het volk van elk distrikt.
Nadat dit geschied is en er eenige voorafgaande boks- en worstelpartijen hebben plaats gehad, verschijnt na ongeveer drie uren een kleine optogt, bestaande uit 8 of 10 mannen, gezonden door den priester van Alo-Alo en vergezeld van een meisje van 8 of 9 jaar, hetwelk de vrouw van den god voorstelt. Zij is altijd de dochter van een opperhoofd en meestal van een der grootste; gedurende de 80 dagen dat de plegtigheid duurt, woont zij in den tempel van Alo-Alo. Zij heeft niets bijzonders te doen dan bij een paar feesten en quot;kavaquot;-partijen de eerste plaats in te nemen.
De mannen zijn allen gekleed in matten met groene bladeren om den hals. Dit is de kleeding van droefheid en vernedering; zij wordt ook gebruikt bij het rouwen over afgestorvenen en als er genade moet worden ingeroepen.
Zoodra zij aangekomen zijn, gaan zij zitten; op eene rij voor hen ligt eene groote trom, die uitsluitend tot dit doel gebezigd wordt. Zij zenden dan hunne gebeden op aan Alo-Alo en smeken om goed weêr en een' goeden oogst; nadat deze gebeden zijn afgeloopen, worden twee der hoopen levensmiddelen door de opperhoofden weggehaald, terwijl de derde voor de goden wordt op zjjde gezet. Plotseling wordt de groote trom geslagen, waarop een algemeene aanval op dozen hoop plaats heeft; elk dringt en grabbelt en worstelt om zooveel van de levensmiddelen magtig te worden als hij kan. Er is hierin niet de minste orde, het is een uiterst levendig en opgewonden tooneel; de quot;yam'squot; worden van de stokken gerukt, do stokken door midden gebroken, terwijl er van het suikerriet bijna niets teregt komt. Op deze wijze worden de goden bij plaatsvervanging gevoed.
De vrouwen houden zich bij deze worsteling voorzigtig uit den weg en gaan ter zjjde staan om de voornaamste en slot-plegtigheid gade te slaan. Deze is niets meer of minder dan een algemeen gevecht. De bewoners van het eiland miigbchikken zich in twee afdeelingen, die tegen elkander vechten. Allen nemen aan dit gevecht deel, zoowel de hoogsfgeplaatste opperhoofden als de laagste koks. Er is geen aanzien des persoons; de koning, of zelfs de Tooi-Tonga worden even goed aangevallen en even ruw behandeld als het mindere volk.
Hoe ernstig er ook gevochten wordt, gaat het toch in de beste stemming der wereld in zijn werk ; niemand toont een slecht humeur, welke wond hij ook moge ontvangen. Wordt iemand tegen den grond geworpen, dan staat hij glimlagchende weder op; slaat men hem een' arm stuk, dan trekt hjj zich terug uit het gevecht en laat hem zetten; hij zal er echter niet aan denken zich te beklagen. Hetzelfde stelsel wordt ook gevolgd bij de boks- en worstelpartijen, waarvan de Tongaquot;8 zooveel houden.
346
TONGA.
Bij het worstelen l)jjv. wordt het niet voor beleefd gehouden als een man een' bijzonder persoon uitdaagt; lijj behoort eene algemeene uitdaging te duon, door met de regtorhand tegen den gebogen linker-elleboog te slaan. Wordt lt;lc uitdaging aangenomen, dan gaan de tegenstanders op hun gemak naar elkander toe en zorgen er voor, den gordel van quot;gnatooquot;, dien zij om hun midden dragen, stevig aan te halen. Zij grijpen elkander bjj den gordel met eene hand aan elke zijde en trachten hunne partij van den grond te ligten en achterover te werpen. De ovenvonnene staat op en neemt zijne plaats wéér in onder de toeschouwers, zonder eenig ongenoegen te toonen. Mariner heeft slechts ééns gezien dat iemand kwaad werd toen liij overwonnen was; hij werd, niettegenstaande hot een opperhoofd was, als een slecïit opgevoede kerel beschouwd.
De overwinnaar gaat ecnige oogenblikken op den grond zitten en begeeft zich dan weder naar zjjne plaats, waarop zjjne vrienden, of zij die tot zijne aülecling behooren een triomHied zingen of liever neuriën. Na eenigen tijd staat hij veder op en doet eene nieuwe uitdaging; wordt deze door meer dan één' tegenstander aangenomen, clan mag hij er hier eenen uitkiezen. Indien zij meenen tegen elkander opgewassen te zijn, scheiden zij mot onderling goedvinden; somtijds geschiedt het ook dat een worstelaar, als hij tegenover iemand staat die veel hooger in rang is dan hij, uit eerbied voor don rang zijns tegenstanders het veld ruimt. Dit is echter alleen het geval bij liet gevecht man tegen man, maar niet bij den algemeenen strijd van liet quot;Tow-towquot; feest.
De vuistgevechten hebben volgens dezelfde beginselen van zuiver spel plaats. De uitdager gaat naar het midden van den kring; hij houdt één arm uitgestrekt naar voren en één' naar achteren; hij loopt zijdwaarts en keert bij eiken stap eene andere
TONGA.
zijdo naar voren. In do uitdaging aangenomen, dan omwikkelen beide strijders hunne Juinden met eon eind touw en beginnen elkander vuistslagen toe te brengen, die met groote kracht en snelheid worden gegeven. Is oen van beiden overwonnen, dan trekt de vorslagene zich schijnbaar onverschillig in den kring terug om de gevechten van anderen gade te slaan, daar hjj weet dat overwonnen te worden geene schande is. Als de overwinnaar naar zijn volk terugkeert, wordt hij door hen verwelkomd; de triomfzang wordt echter alleen dan gezongen, als hij zijne tegenpartij tegen den grond heeft geslagen.
Indien iemand bij het worstelen de nederlaag lijdt, mag hij dien dag niet meer worstelen, maar wel boksen en omgekeerd.
Bij de plegtigheid van quot;Tow-towquot; hebben deze boks- en worstelpartijen om de tien dagen plaats en worden acht keeren herhaald. Na elk gevecht komen zij die een groot opperhoofd hebben aangeraakt, bij dezen om den taboe te laten opheffen. Zelfs de Tooi-Tonga verrigt, al is zijn eigen neus plat, al zijn hom de tanden uit den mond en zijn aangezigt tot pap geslagen door een' boer over wien hij de magt van loven en dood heeft, toch de hiertoe noodigo ceremoniën in dc boste luim van de wereld.
Do afbeelding op bladz. 347 stelt hot slottooneel dezer plegtigheid voor. Op den voorgrond ziet men de twee strijdende partijen, waarvan de een de meerderheid begint te krijgen. In het midden der afbeelding zijn de overblijfselen van de hoopen levensmiddelen en eenige lieden zijn nog bezig er om te plukharen; in het verschiet zijn de vrouwen onder de boomen gezeten, bezig het gevecht gade te slaan.
Dit vechten bepaalt zich niet alleen tot de mannen; ook de vrouwen doen het en stollen bij die gelegenheid de gewone zachtheid en lieftalligheid, waarvoor zij bekend zijn, ter zijde. Toen Cook Tonga bezocht, was hij zeer verbaasd ook de meisjes in het strijdperk te zien treden en te boksen niet evenveel vuur en beslotenheid als de mannen. Het gevecht komt bij haar evenwel niet tot zulk een uiterste; als eene van haar zich niet spoedig gewonnen geeft, worden de strijdsters door de oudere vrouwen gescheiden. Zelfs kinderen boksen op dezelfde wijze; de kleine meisjes slaan hartelijk op elkander los, zoo lang men haar haren gang laat gaan.
Eens gaf Finow bevel, dat allo vrouwelijke toeschouwers op de wijze der mannen een algemeen gevecht moesten beginnen. Zij schenen er volstrekt niet afkeerig van te zijn en alle vrouwen die in het noordelijk gedeelte van het eiland woonden, ver-eenigden zich tegen de bewoonsters van het zuidelijke. Van elke zijde kwamen omtrent 1500 vrouwen in het gevecht, die met den grootston moed omtrent een uur vochten, zonder dat eene partij een voet gronds gewonnen had; toen Finow eindelijk zag dat er verscheidene enkels verstuikt en eenige armen en boenen gebroken waren, gaf hij last dat de strijd moest ophouden.
Behalve hot boksen en worstelen hebben de Tonga's bij bijzondere groote gelegenheden nog gevechten met de knods. Evenals bij dc andere wedstrijden, worden ook bij deze de strijders in twee partijen verdeeld, die tegen elkander over gaan zitten, met eene groote ruimte tüssclien beiden.
Als alles gereed is, springt een man overeind en loopt naar het volk aan de overzijde; hij gaat dan voor do schaar zitten en vraagt of iemand hunner met hem in het strijdperk wil treden. Even als bij de boks- en worstelpartijen wordt het voor een toeken van ongemanierdheid gehouden een' afzonderijk persoon uit te dagen. Wordt de uitdaging aangenomen, dan gaan do strijders naar het midden van don kring, elk vergezeld van zijn' secondant, waarop zij onderling uitmaken of zij zullen vechten op do wijze der Tonga's, of op die der Samoa's. Naar do eerste mag men zijne tegenpartij geen' slag meer toebrengen zoodra hij op den grond ligt, maar alleen ten teoken der overwinning de knods over hem hoon zwaaijen. Bij de Samoa's is het echter vergund den gevallene zoo lang te slaan als hij nog teekenen van loven gooft.
Is het gevocht afgoioopen, dan zingen de mannen van den kant des overwinnaars hun triomflied; deze begeeft zich naar den koning en gaat ten toeken van eerbied vóór hem op den grond zitten, waarna hij weder opstaat en naar zijne eigene partij terugkeert. Bij éóne zoodanige gelegenheid vocht de jonge prins niet minder dan 14 koeren en was in eiken strijd overwinnaar.
348
ZIEKTE. — BEGRAFENIS. — S PliLKN.
OPOFPKRING VAN DKN VINGER EN DK WIJZE WAAROP. — HET OFFJIBÜH VAN KINDEREN. _ HET RAADPLEGEN
DER GODEN. — HET KRIJGEN VAN INGEVINGEN. — HET O POOERKW VAN VROUWEN. _ PINÜW's GEZOND
VERSTAND. — VERONDERSTELDE OORZAKEN VAN ZIJNEN I)OOIgt;, — BIGHIAPENIS VAN PINOV. _ HET AFSNIJDEN
VAN HET HOOFD. — HET OPENEN, SLUITEN EN VERSIEKEB VJ» HtT ORAF. - DE BENOEMING VAN
EEN' OPVOLOER. — 8LOT-PLEGTIOHEOEN. — HUNNE DENKBDEIBF. S [OMTRENT GODSDIENST. _ VERSCIIII..
LENDE VERMAKEN EN SPELEN. - RATTEN SCHIETEN EN VOOKIS WiKSKM. — Ff NOW EN DE LOKVOGEL. -
HET BAL-SPEL. — EEN GEVAARLIJKE INZET EN EENE FEKMJ»E BÜT AUNG. — DE GROT DK3 MINNAARS; EENE INLANDSCHE LEGENDE.
Zooals niet anders ^te -verwachten is, hebben cr l^ij aiektcn en bij het begraven dei-overledenen verschillende plegtigheden plaats.
Indien iemand ziek is, snjjdcn zijne mindere Llocxl^ar-wanten, als offerande aan de goden, een lid van hunnen pink af. Somtijds wordt «en geheel lid ineens afgesneden, maar zij, die vele boven hen geplaatste bloodvcrvramten hebben, nemen slechts een gedeelte weg, om het offer meermalen te kunnen Iresiijgea. Ten gevolge van dit bijgeloof is er in Tonga bijna niemand, die niet een ga'oo ter of kleiner stuk van een' of beide pinken mist.
De wijze om den vinger af te zetten is eonvoudig genoeg. Iljj wordt op een plat blok hout gelogd, en op den vinger de scherpe kant ^an een mes of eene bijl of ook wel van een' scherpen steen. Hierop wordt met een' liamcr een lievige slag gegeven en de stomp, die slechts weinig bloedt, boven den nook van gras gehouden om na-bloeding te voorkomen. Een verband gaat er niet onn en na eon paar weken is de wond genezen. De Tonga's schijnen voor deze operatie niet bang te zijn en zelfs kleine kinderen ziet men elkander de eer betwisten, haai t* mogen ondergaan.
Indien de ziekte eenen ongunstigen koer neemt, wondt er, in plaats van een' vinger, een kind, door hot te verworgen, aan de goden geoleud Toen Finow bijv. do ziekte kreeg waaraan hij stierf, nam zjjn oudste zoon een klein kind des konings van den schoot zijner moeder, worgde het en offerde het in v-erschillonde gewijde tempels aan do goden. Het volk ziet met het grootste medoljjid en op het kleine slagtoffer neêr, maar vindt het toch goed en juist, een klein kind tc olFeren hetwelk voor de maatschappij nog van geen het minste nut is, als men hierdoor het leven kan redden van een groot opperhoofd, die voor zijn volk nog zoo rioo(% is.
Zulk een offer wordt ook somtijds gedaan bij enlcTS gelegenheden, als de toorn van een' of anderen god moet worden afgewend. Er zijn in Tonga verscheidene heilige plaatsen waar het eene heiligschennis is, bloed tc atwrten, zoodat zij voor wijkplaatsen dienen. Eens vervolgde een opperhoofd, Palavali gen aamd, cenige lieden, die op de digtst bijgelegene heilige plaats de wijk zochten. Een. Imnner klom juist over de omheining, toen Palavali hem, in hot vuur van het •«ogenblik, op het hoofd sloeg, zoodat hij dood in de afgesloten ruimte viel. Terstond na de daad meldde hij, vol vrees, aan Finow wat hij gedaan had, waarop deze een' priester raadpleegde.
DEEL n.
TONGA.
Toen de priester eene ingeving had gekregen, zeide hij, dat een kind aan de goden moest worden geofferd; de opperhoofden kwamen, nadat zij geraadpleegd hadden, overeen, dat zij een kind van een' hunner door eene vrouwelijke bediende zouden laten ombrengen. Gewoonlijk kiest men een zoodanig kind; vooreerst omdat het kind van een opperhoofd een welgevallig offer is, 'en ten tweede omdat het, daar zijne moeder van minderen rang is, toch nooit zelf een opperhoofd zou kunnen worden.
De moeder, die deze gewoonte kende, werd beangstigd en verborgde het kind, hetwelk eindelijk door de lieden, uitgezonden om het te zoeken, gevonden werd. Het overige moeten wij verhalen met de woorden van Mariner zeiven. quot;Zijne moedor wilde het volgen, maar werd door hen die haar omringden, teruggehouden. Toen het de stem zijner moeder hoorde begon het te schreijen, maar was vrolijk en in zijn schik, toen do strook quot;gnatooquot; om zijn' hals werd gedaan; het zag op naar het gezigt van hem die het moest ombrengen en er kwam op het fraai gezigtje een liefeljjke glimlach.
quot;Elks hart werd hierdoor met medelijden vervuld; do eerbied en vrees voor de goden waren echter sterker dan elk ander gevoel, maar hij die hot om het loven moest brengen kon niet nalaten uit te roepen, toen hij het den noodlottigen strop om den hals deed, quot;O yaooc chi vale!quot; (quot;Arm onschuldig schepsel!quot;) Twee mannen trokken toen het koord aan, ieder aan een eind; het argeloozo slagtoffer was weldra van zijne smartelijke worstelingen verlost. Het lijkje werd toen gelegd op eene soort van berrie, door vier man gedragen, en weggedragen in een optogt van priesters, opperhoofden en Mataboole's, gekleed in matten en met kransen van groene bladeren om den hals.
quot;Op deze wijze werd het gedragen naar verschillende huizen aan de goden gewijd; voor eiken tempel werd het op den grond neergezet. Uet geheele gezelschap ging er nu achter zitten, behalve de priester die er naast zat en den god hardop bad, dat hij genadig dit offer mogt willen aannemen, als eene boetedoening voor de gepleegde góddelooze heiligschennis en het volk er niet verder voor straffen. Nadat dit voor al do gewijde huizen in de vesting had plaats gehad, werd het lijk overgegeven aan de betrekkingen, om op do gewone manier begraven te worden.quot;
Dit bijzondere geval eindigde op eene vreemde wijze. Vier of vijf dagen na het offer ging Palavali op een' strooptogt aan het hoofd van een troep lieden, geene beproefde soldaten, en ontmoette een' kleineren troep werkelijke krijgslieden. Zeer spoedig sloegen do lieden van Palavali op de vlugt en hij trachtte hen te vergeefs tot staan te brengen. Hjj gaf eindelijk aan zijne lieden een voorbeeld, door stoutmoedig de vijanden het hoofd te bieden; hij werd door vier speren getroffen en viel. Op dit gezigt werden zijne manschappen zoo verwoed, dat zjj den vijand aanvielen, terugdreven en hun stervend opperhoofd ontzetten. Zij wilden de speren uit de wonden trekken, maar hij zeide, dat dit toch nutteloos zoude zijn, daar de goden hem om zijne heiligschennis gedoemd hadden te sterven. Zijne voorzegging werd bewaarheid, want hij stierf een half uur na het gevecht.
Wanneer een priester wordt geraadpleegd over een of ander onderwerp, bijv. over eenen zieke, heeft er eene zorgvuldig geregelde plegtigheid plaats.
Den avond te voren wordt een varken geslagt, gebraden en gebragt naar de plaats waar do priester woont; men brengt hem ook quot;pisang'squot;, quot;yam'squot; en quot;kava -wortels. Den volgenden dag gaan allen naar het huis van den lijder en nemen zóó plaats, dat do priester juist binnen het dak kan zitten. Tegenover den priester staat de quot;kavaquot;-kom en om hem heen zitten, als gewoonlijk, de Mataboole's; de opperhoofden nemen echter bij deze gelegenheid plaats ouder het volk, veronderstellende dat zoodanige nederigheid den goden welgevallig is.
Van het oogenblik af, dat allen gezeten zijn, wordt de god verondersteld van den priester bezit te hebben genomen; deze zit stil, met gevouwen handen, gebogen hoofd en met de oogen gevestigd op den grond. Als de quot;kavaquot; bereid is, worden hom de veroischte vragen gedaan. Sonitjjds beantwoordt hij ze onmiddellijk, maar zeer dikwijls houdt hij zich geheel stil, totdat alle spijzen opgegeten zijn en de quot;kavaquot; is uitgedronken. Als hij spreekt, doet hij dit met eene zachte, onderdrukte stem, wier toon meestal hooger is dan gewoonlijk; de woorden worden verondersteld, zonder don wil van den priester, door den god gesproken te worden. In enkele gevallen blijft hij geheel
350
TONGA.
kalm cn bedaard terwijl hij het antwoord mededeelt, maar in andere wordt zijn aan-gezigt rood en opgezet, zijne oogen schijnen uit zijn hoofd te willen springen, tranen stroomen er in groote hoeveelheid uit, en do woorden komen met moeite cn snikkende uit zijne keel.
Deze aanval houdt eenigen tjjd aan cn vermindert dan langzamerhand. Is hij voorbij, dan neemt hij cene knods op, die tot dit doel bij hem is gelegd, staart er op met alle aandacht cn kijkt dan rond, schijnbaar zonder de voorwerpen te zien waarop zijn blik gorigt is — quot;zjjnc oogen zijn open, hjj ziet echter niet.quot; Eensklaps neemt hij de knods op en werpt haar met kracht op den grond, op welk oogenblik de god verondersteld wordt zijnen priester verlaten te hebben, die hierop onmiddellijk
opstaat, de eereplaats verlaat en zich onder het volk terugtrekt. Hij die do hoogste in rang is neemt nu de plaats van eer in cn er wordt op nieuw quot;kavaquot; rondgediend.
Wordt oen priester geraadpleegd over een' zieke, dan duurt de ingeving zoo lang als de patiënt in zijne tegenwoordigheid is, in sommige gevallen verscheidene dagen. Kan de eene priester hem niet genezen, dan wordt dc lijder bij eenen anderen gebragt, en zoo gaat men voort totdat hjj of hersteld is of sterft.'
Bovenstaande afbeelding stelt voor het consulteren van een' priester over oen ziek kind. Op den voorgrond liggen de levensmiddelen en do geschenken, die men hem gebragt heeft; in het midden staat de quot;kavaquot;-kom. Regts zit dc priester, met gekruiste handen en gebogen hoofd luisterende naar do vragen, die hem door den Mataboole worden gedaan. De moeder heeft hot zieke kind in hare armen en rondom ziet men de leden van hare familie; allen dragen, in plaats van fijne quot;gnatooquot;, ruwe matten en om den hals de bladeren die ootmoed en onderwerping te kennen geven.
23*
Ook andere personen dan priesters en opperhoofden krijgen somwijlen ir.gevingen, gewoonlijk van de geesten van hen, die zij gedurende het leven gekend hebben. De oudste zoon van Finow, die later den troon besteeg, werd dikwijls bezeten door een groot opperhoofd, die door zijnen vader en een ander hoofd vermoord was. Mariner vroeg hem wat hij bij zulke gelegenheden gevoelde; hij antwoordde, dat hij dan rusteloos was en niet op zijn gemak, dat hij eene gloeijende hitte bespeurde en zijn geest die van een ander scheen te zijn. Toon hem gevraagd werd hoe hij den naam kende van den geest door wien hij bezocht werd, zeide hij dit niet te kunnen zeggen — hij wist het instinktmatig, maar kon er geene verklaring van geven.
Terwijl Mariner in Tonga was, werd een jong opperhoofd, merkwaardig om zijne schoonheid, in die mate bezeten, dat hij flaauw viel; men bragt hem naar het huis van een' priester, die hem vertelde, dat het de geest was van eene jonge vrouw, die twee jaren geleden gestorven, en nu in Bolotoo, den hemel der Tonga's was. Zij bezocht hem; omdat zij hem tot echtgenoot verlangde in Bolotoo, en zou hem weldra daarheen brengen. Het jonge opperhoofd erkende de waarheid hiervan, zeggende dat hij verscheidene nachten achtereen in zijn' slaap bezocht was door eene jonge vrouw en vermoed had dat zij de persoon was, waardoor hij bezeten was. Twee dagen later werd hij ziek en stierf. Mariner was er bij tegenwoordig, toen
men deze verklaring van de ziekte gaf.
Kort voordat Mariner de Tonga-eilanden bezocht, had er een grooter menschen-otter
plaats dan dat van een kind. •. j j r
Toen de Tooi-tonga stierf, werd zijne voornaamste weduwe op den dag der begrafenis geworgd en met hem in hetzelfde graf begraven, evenals dit in Fidschi het geval is aan welk land de Tonga's, naar alle waarschijnlijkheid, deze gewoonte ontleend hebben. In den betrekkelijk korten tijd van Mariner's verblijf stierven er twee Tooi-ton.'a's • in geen van beide gevallen had echter zulk een vreeselijk offer plaats. In het eene'geval was er toevallig geene voornaamste vrouw; alle vrouwen van den overledene waren zoo gelijk in rang, dat geene in het huishouden het bevel voerde; het kiezen van een slagtoffer was bijgevolg onmogelijk. In het andere geval was de voornaamste vrouw de dochter van Finow; deze had openlijk verklaard, dat indien haar echtgenoot vóór haar kwam te sterven, zijne dochter niet zou geworgd worden, want dat het ombrengen van eene jonge en schoone vrouw, omdat haar man gestorven was, een dubbel verlies voor do maatschappij zou zijn. Nu gebeurde het dat de Tooi-tonga eerst stierf na den dood van Finow, die door zijn'zoon werd opgevolgd; deze gaf niet slechts in dit opzigt gevolg aan den wensch zijns vaders, maar liet bovendien niet toe, dat een andere Tooi-tonga den overledene opvolgde en schafte op deze wijze den eenigen rang af, die boven hem was. „ ,
quot; De Tooi'tonga afgeschaft zijnde, volgt hieruit van zelf de afschaffing der plegtig-heid van quot;Inachiquot;; zonder het gedwongen verblijf van Mariner in Tonga zou deze zonderlinge en belangwekkende plegtigheid verdwenen zijn, zonder dat men in Europa
wist dat zij ooit bestaan had. , , , , tv i
Mariner was tegenwoordig bij het huwelijk van de dochter van linow met cien Tooi-tonga en beschrijft het vrij uitvoerig. Het geleek veel op een huwelijk in Fidschi, behalve wat de kleeding der bruid betreft; deze werd eerst overvloedig ingewreven met kokos-olie, door sandel-hout geurig gemaakt en toen omkleed met een groot aantal van de fijnste Samoasche matten; zij werden om haar heen gewikkeld in zulke hoeveelheden, dat hare armen nagenoeg regt van haar afstonden; hare beenen waren zoo in hunne bewegingen belemmerd, dat zij niet kon gaan zitten, maar in eene gebogen houding op hare gezellinnen moest rusten. , , ,, •
Zij was toen 18 jaar oud. Zonder het gezond verstand van Finow had Marmer binnen weinig tijds hare bruiloft, haren dood en hare begrafenis kunnen bijwonen. De technische term voor het worgen is quot;Nawgiaquot;. „
Wij komen nu als van zelf op het onderwerp der begrafems-plegtigheden en zullen als type de begrafenis van den ouden Finow beschrijven.
Bijna onmiddellijk na den dood en de begrafenis zijner meest geliefde dochter, een meisje van omtrent 7 jaar, werd Finow ziek; zijne ziekte was grootendeels een ge-
352
volg van de inspanningen gedurende de langdurige plegtigheid der begrafenis. Het was bij deze gelegenheid, dat hij eene algemeene boks-partij van de vrouwen beval. Op den avond van dien dag trok Finow zich terug in een klein huis, hetwelk juist voor hem gebouwd was; hij werd er aangetast door eene hevige ziekte, die hem bijna het vermogen om te spreken benam; zijn verstand bleef echter helder. Hij wist klaarblijkelijk dat zijn einde nabij was en prevelde onophoudelijk quot;Mijn land! mijn land!quot; Hij scheen te gevoelen, dat er, indien hij plotseling kwam te sterven, grooto rampen over zijn land zouden komen.
Er werd een kind voor hem geofferd, hetwelk hiervoor reeds was uitgekozen; toen de offeraars evenwel terugkeerden naar het huis, waarin de koning lag, had deze reeds do spraak en het bewustzijn verloren en weinige miuuten later had de groote en wijze Finow den geest gegeven. Toen zijn dood zeker was, werd er eene zonderlinge plegtigheid verrigt. Het lijk werd gebragt naar het huis van den Tooi-tonga en daar gelegd boven de holte, waarin de koks gewoon waren hunne vuren aan te leggen. Bit gaf zinnebeeldig nederigheid en onderwerping aan de goden te kennen; de stookplaatsen toch staan in do schatting der inboorlingen zoo laag, dat alleen de minste Toaa's zich zullen verwaardigen ze aan te raken.
Niet alleen de koning zelf, maar allen die in zijn vertrouwen waran, geloofden ten volle, dat zijn dood veroorzaakt was door een god, Toobo Totai genaamd, wien hij te vergeefs om het herstel zijner dochter had gebeden. Uit wraak voor de nalatigheid van den god had Finow toebereidselen gemaakt om diens priester te dooden; men had hem hoeren zeggen, dat indien Toobo Totai niet van gedrag veranderde, zijn priester niet lang meer zou leven. Door den dood van Finow werd dit voornemen, hetwelk slechts aan eenigen zijner vertrouwdste vrienden bekend was, niet ten uitvoer gebragt. Het is niet onwaarschijnlijk, dat den priester van dien voorgenomen moord een of ander is uitgelekt, en dat hij zich gered heeft, door op het begrafenis-maal aan Finow eene dosis vergif te laten toedienen.
Finow had geljjk met zijne voorspellingen van onlusten, want hjj was naauwelijks overleden, of een aantal der voornaamste opperhoofden van de eilanden begonnen hunne troepen bijeen te roepen, met hot voornemen den troon te overmeesteren. Zijn erfgenaam echter erfde ook zijns vaders wijsheid en nam zulke voorzorgen, dat de poging der zamenzweerders in stilte verijdeld werd.
Nadat het lijk des konings van de woning van den Tooi-tonga was terug-gebragt, werd het, in het groote kegelvormige huis, neergelegd op balen quot;gnatoo ; dit huis was nagenoeg geheel vol van vrouwen, die zonder ophouden weeklaagden en aangevoerd werden door zijne dochter, een schoon meisje van 15 jaar. Deze wee-klagten hielden zelfs aan gedurende den nacht, wanneer het huis verlicht werd, door lampen van kokosnoot-schalen vervaardigd, die half met kokos-olie gevuld waren en alleen bij zulke gelegenheden gebruikt worden. Den volgenden morgen verzamelde zieh het volk op de quot;marlyquot;, om deel te nemen aan do begrafenis van hun' overleden koning, dien zij zoowel liefhadden als vreesden. Inderdaad hebben Wilden geene liefde voor een opperhoofd dat zij niet tevens vreezen.
Het gelaat der voornaamste rouwdragers is nu ter naauwernood kenbaar, zoo gezwollen en misvormd is het door de herhaalde slagen, die zij er, ten toeken van droefheid, op hebben gegeven. De opperhoofden en Mataboole's, die in het bijzonder aan den persoon of de huishouding van den koning verbonden waren, gingen voort zich met de knods, met eene schelp of met een' scherpen steen, zelfs nog heviger wonden toe te brengen; zij lagen mot tweeën of drieën tegelijk in de open ruimte, terwijl zij zich met de knods of schelpen zulke wonden toebragten aan het hoofd, dat het bloed in stroomen langs hun ligchaam vloeide; zij hieven tegelijkertijd eenen treurzang aan, waarvan Mariner eenige strofen mededeelt. Het volgende is de vertaling van den Ijjk-zang met de handelingen waarvan hij vergezeld ging.
quot;quot;Finow, ik weet wel wat gij denkt; gij zijt naar liolotoo vertrokken en hebt uw volk verlaten onder do verdenking dat ik of eenige anderen uit uwe omgeving u ontrouw zijn; waar is echter het bewijs van deze ontrouw? Wanneer hebt gij ooit een toeken van oneerbiedigheid gezien Hquot; Terwijl zij zich met eene knods, een' steen of een mes,
353
TONGA.
lievige slagen en diepe wonden toebrngten, riepen zij opnieuw met tusschenpoozen uit: Ts dit geen teeken van trouw en gehechtheid aan de nagedachtenis van acn overleden krijgsman?quot; Dan kwamen er somtijds twee ut' drie aanloopen on trachtten de-/,elfde knods te grijpen, uitroepende met eene vreeseljjke stem: quot;Zie, het land is door twist verscheurd; liet wordt in stukken gereten en is overal in opstand; hoe kookt mijn bloed; laten wij ons haasten om te sterven! Ik wil niot langer leven: uw dood, Finow! zal ook mijn dood zijn. Want waarom wenschte ik tot dusverre te leven ?. Het was alleen voor u; het was slechts aan uwen dienst en uwe verdediging dat ik mijn leven wilde wijden; nu, helaas! is het land te gronde gerigt. Vrede en geluk zijn verdwenen; uw dood heeft den onzen ten gevolge had: voortaan kan het niet anders zijn dan oorlog en verwoesting.quot;
quot;Deze ontboezemingen gingen vergezeld van wilde en onzinnige ligchaamsbewe-gingen, terwijl zjj zich om do twee of drie woorden met het mes, hetwelk zjj in de hand hielden, in het hoofd sneden of er met de knods kneuzingen en builen op sloegen. Anderen, eenigzins kalmer en gematigder in hunne droefheid, liepen wild en gejaagd op en neèr, terwijl zij de knods in het rond zwaaiden en zich met den rand een paar keeren hevig op de kruin of hot achtorste gedeelte van hot hoofd sloegen; zij hielden dan plotseling op en riepen uit, starende op het met bloed bevlekte wapen: quot;helaas! mijne knods, wie zou gezegd hebben, dat gij mij dezen vriendschapsdienst zoudt hebben bewezen en mij in staat gesteld om zoo een getuigenis van mijne hoogachting voor Finow af te leggen? Nooit, neon nooit kunt gij nu weder de hersenen zijner vijanden verbrijzelen. Helaas! welk een groot en magtig krijgsman is gevallen! O Finow, houd op mijne trouw te verdenken; wees van mijne gehechtheid overtuigd! Maar wat spreek ik voor dwaasheden! indien ik in uw oog verraderlijk was geweest, zou mij hetzelfde lot bobben getroffen van de vele krijgslieden die gjj uwe geregte wraak hebt doen ondervinden. JJoch denk niet, Finow, dat ik u een verwijt doe; neen, ik wil u alleen van mijne onschuld overtuigen; want wie, die het denkbeeld koesterde om u te bonadeelen, zal grijs worden als ik (eene uitdrukking die door sommige oude lieden gebezigd werd)? O wreede goden! ons te borooven van onzen vader, van onze eenige hoop, voor wien wij alleen wenschten te leven. Wij hebben nog wel andere opperhoofden, maar zij zijn slechts opperhoofden in rang, en niet, helaas! zooals gij, groot en magtig in den oorlog.quot; quot;
Zoodanig waren hunno gevoelens en hun gedrag bij die treurige gelegenheid. Sommigen, nog hartstogteljjker dan de anderen, bragten zich aan het hoofd wonden toe, die tot op den schedel doordrongen; zij deden dit met zulke hevige en herhaalde slagen, dat zij begonnen te waggelen en naderhand tijdelijk hun verstand hadden verloren. Het is moeijelijk te zeggen hoever deze buitensporigheid, vooral bij één man, zou gegaan zijn, indien de prins Mariner niet bevolen had er heen te gaan en hem de knods af te nemen en uok bovendien van nog twee anderen, die te gelijkertijd bezig waren. Het is bij die gelegenheden de gewoonte, dat hij, die do knods van een ander afneemt, haar op dezelfde wijze op zijn eigen hoofd gebruikt; daar Mariner echter een vreemdeling was, verwachtte men dit van hem niet; liij ging er daarom naar toe en kreeg na eenige aarzeling en tegenstribbelen de knodsen achtereenvolgens in handen. Hij begaf er zich mede naar zijne zitplaats terug, waar zij, na eene poos, weder door anderen gehaald werden, die ze eveneens als de vorigen gebruikten.
f • Nu volgde het plaatsen van het lijk dos overleden konings in het graf, hetwelk op eenigen afstand was van de plaats, waar al deze wilde klaagliederen waren aan-geheven. Toen men bjj hot graf gekomen was, werd spoedig een klein huis gebouwd, waarin liet lijk werd noiTgolegd; het goheele liuis werd, ten teeken van rouw, bedekt met zwarte quot;gnatooquot;, die over het dak heen tot op den grond hing, zoodat het er geheel onder verborgen was.
Do jammerklagten begonnen nu opnieuw, terwijl een aantal lieden bezig waren hot graf te openen. Alle groote familiën begraven hunne dooden niet enkel in den grond, maar in oen stevigen grafkelder, omtrent 2 meter lang, l'/j breed en 2 diep. Hjj bestaat nit (ï reusachtige steenen, waarvan de bovenste, dio den doksteen vormt, natuurlijk de grootste is. Om hem gemakkelijker te kunnen opligten, sluit de bovenste
354
steen niet volkomen op de benedenste, maar zijn er aan het eene einde eenige kleinere steenen onder gestoken.
Na omtrent 2'/3 meter diep gegraven te hebben, kwam men op den kelder; nadat nu al de aarde die er op lag verwijderd was, werd een touw onder den deksteen gestoken en deze mot de vereende kracht van 200 man overeind gezet. Er lagen reeds verscheidene lijken in het graf. Twee, die reeds voor meer dan 40 jaren begraven waren, waren uitgedroogd en nagenoeg in hun geheel, terwijl van anderen, die op verre na niet zoo lang in het graf hadden gelegen, niets dan eenige beenderen over was. In enkele gevallen wordt het graf gevoerd met de quot;gnatooquot; waarop bet lijk rustte, terwijl deze in andere gevallen hot eigendom wordt van den Mataboolo die over de begrafenis het opzigt heeft.
Toen alles gereed was, werd het lijk van Finow in den grafkelder neergelaten, nog steeds liggende op de quot;gnatooquot;; het lijk zijner dochter, op welker begrafenis hij ziek was geworden, werd naast hem begraven. Dc steen werd hierop met een luiden kreet neêrgelaten, waarop het snijden en verminken op nieuw begon. De volgende plegtigheid was het bijeenbrengen van zand om het graf te versieren.
Het geheele gezelschap plaatste zich nu in eene enkele i jj, de vrouwen voorop, en ging naar liet achterste gedeelte van bet eiland, luid zingende, om anderen welke toevallig op dien weg mogtcn zijn, van hunne tegenwoordigheid kennis te geven. Als iemand die niet werkelijk tot den begrafenis-stoet behoort, op den weg gezien wordt, beschouwt men dit voor zulk eene groote beleodiging, dat zjj ieder gewoon man het leven zou kosten. Zelfs indien de koning eene zoodanige processie zag aankomen, zou hij zich verbergen, totdat zij voorbij was gegaan. Ofschoon hij, indien hij bleef staan.
355
TONGA.
en wel het levon niet bij zon inschieten, zou men het zich toch waarschijnlijk altijd met zooveel bitterheid herinneren, dat zijn troon er wel eens mede gemoeid kon zijn. Zoodra de stoet op de plaats was gekomen, waar het zand gevonden werd, begonnen allen manden te maken van bladeren, die zij mot zand vulden, aan stokken hingen en op hunne schouders wegdroegen. Toen zij bij het graf terugkwamen, was het bijna geheel met aarde gevuld; het werd vorder volgedaan met zand, hetwelk zorgvuldig werd gelijk gemaakt.
Nu volgde eene zonderlinge gewoonte, die van het branden der wangen. De rouwdragers, gekleed in matten en groene bladeren, staken kleine rolletjes boombast in brand en drukte» die tegen elke wang, zoodat er eene ronde blaar ontstond. Deze wordt dan gewreven met hot sap van zamentrekkende bessen, waardoor de wond gaat bloeden: dit bloed wordt over de wangen gesmeerd. Dit inwrijven wordt gedurende 20 dagen herhaald, zoodat een onuitwischbaar likteeken hiervan het natuurlijk gevolg is.
Den dag na de begrafenis had er eene plegtigheid plaats, waarbij do jonge prins in zijns vaders plaats werd geïnstalleerd en diens naam kreeg. Finow was de naam der regerende familie; naar de heerschende gewoonte echter mogt niemand dan de regerende koning hem voeren. Somtijds vergunde deze, als eene bijzondere gunst aan een' of anderen bloedverwant, hem te dragen, maar altijd met een' anderen naam verbonden. De naam van den jongen prins was tot dusverre geweest Moegnagnongo.
De plegtigheid begon met eene quot;kavaquot;-partij waarbij do jonge prins voorzitter was. Nadat de twee eerste bekers gevuld en uitgedronken waren, kwam de derde toe aan den president. De Mataboole die het goheele feest regelde zeide, terwijl aller oogen op den prins gevestigd waren: quot;geef hem aan Finow,quot; hem op deze wijze als koning van Tonga erkennende. De jonge koning liet niet de minste aandoening blijken toen hij bij zijn' nieuwen naam genoemd werd, daar dit beneden zijne waardigheid zou geacht zijn; hij nam den beker even bedaard aan alsof hij den naam Finow zijn geheele loven gedragen had.
Dergelijke plegtigheden, als die wij beschreven hebben, geschiedden gedurende 14 dagen; op den twintigsten dag had de slotplegtigheid plaats. Al de bloedverwanten van den overleden koning en zij die aan de begrafenis hadden deelgenomen gingen naar de achterzijde van het eiland en verstamelden eene groote hoeveelheid platte kegels, meestal witte, maar ook eenige zwarte. Deze bragten zjj naar het graf en bedekten hot hiermede geheel en al, in don vorm van een ovaal; de steenen werden zorgvuldig naast elkander gelogd. De zwarte kegels legde men op de witte.
Nu volgden er dansen, worstelstrijden en weder snijden in het hoofd, bij welk laatste de visschers van den overleden koning zich op eene zonderlinge wijze onderscheidden. In elke wang staken zjj drie pijlen, welker punten in den mond uitkwamen. Do schachten der pjjlen werden over de schouders gelegd en aan elk paar werd, dwars over do schouders, een andere pijl gebonden, zoodat zij een driehoek vormden. Op deze buitengewone manier uitgeaoscht, wandelden zij om het graf, maar nog niet tevreden met dit bewijs van gehechtheid aan hunnen overleden meester, maakten zij mot hunne roeispanen insnijdingen in hun hoofd en namen de huid van hunne borst op in eene plooi, die zjj met eene speer doorboorden. Deze serie van plegtigheden werd met een' algemeenen worstelstrijd besloten.
Bij de begrafenis van één groot opperhoofd, vermoord terwijl hij met den koning wandelde (en waarschijnlijk met diens medeweten), werd de plegtigheid op eene zonderlinge manier gewijzigd. Zoodra het lijk in den grafkelder was neêrge-laten, ging een der moordenaars, een man van buitengewone lengte en kracht, naar het graf, bekende, zijne knods zwaaijende, dat hij het opperhoofd vermoord had en daagde ieder van diens vrienden uit om hem te bevechten. (Zie de voorgaande afbeelding.)
De uitdaging werd niet aangenomen en ofschoon eene der vrouwen van den vermoorde al deed wat zij kon om do familie tot wraak op te wekken, kon zjj er alleen in slagen hon te bewegen, eene sterke vesting te bouwen, waarin zij hoopten Finow te kunnen trotseren. De koning was echter te wijs om zulk eene blijvende bedreiging in zjjne nabijheid te dulden; lijj trok op met 4000 krijgslieden en bragt de ontevreden opper-
356
TONGA.
hoofden tot gehoorzaamheid terug. Bij de bestorming van het tbrt onderscheidde het opperhoofd, dat do uitdaging gedaan had, zich door zijne wapenfeiten. Ofschoon in de borst gewond met eone speer met vijf weerhaken, brak hij de schacht van deze af, beklom alléén de vesting van den vjjand, sloeg een' man met zijne knods de hersens in en ontkwam weder. Éjj zjjn' tcrugtogt kreeg hij echter eene andere speer in den rug en stierf den volgenden dag. Het is merkwaardig, dat in dit gevecht bijna alle moordenaars sneuvelden.
Het godsdienststelsel dor Tonga's is vrjj eenvoudig. Zij gelooven dat er verschillende graden van goden zijn, evenals er verschillende rangen bij de menschen bestaan. Do voornaamste goden zijn eeuwig, maar do goden van den tweeden rang zijn de geesten van gestorven opperhoofden en Mataboole's. Allen die edel bloed in de aderen hebben, bezitten eono ziel en gaan naar Bolotoo of het paradijs; den rang die zij hier innemen verkrijgen zjj niet naar hunne zedelijke verdiensten, maar naar den rang dien zij op aarde bekleedden. Mataboole's worden ministers van de goden, everals zjj dit van de opperhoofden waren; zij zijn echter niet magtig genoog om priesters ingevingen te doen krijgen. Er is ook nog eene klasse van kwade, boosaardige goden; dezen zjjn evenwel, gelukkig, veel minder magtig dan de goeden.
Omtrent de Mooa's of do middelklasse zjjn do geleerden het lang niet eens, of zij in Bolotoo belanden, zelfs of zij eene ziel hebben of niet. Dat de Tooa's of boeren geene ziel bezitten, hieraan is geen de minste twijfel; dat zjj in Bolotoo kunnen komen is derhalve onmogelijk.
Met betrekking tot Bolotoo of het paradijs gelooven de Tonga's dat het een eiland is, gelegen hier of daar noord-westelijk van de Tonga-eilanden. Het is eene zeer fraaije en liefelijke plaats, vol van de nitgezochtste vruchten en de schoonste bloemen. Varkens zijn er in overvloed; zij sterven nooit, tenzij zij gedood worden om tot voedsel voor de goden te dienen, in welk geval er een ander varken in wezen komt, om de plaats van het geslagte te vervangen. Zoo neemt ook, als er eene vrucht geplukt wordt, eene andere onmiddellijk hare plaats in. Deze bijzonderheden weet men van eenige Tongasche reizigers, die, van Fidschi komende, door een' storm uit hun' koers werden gedreven. Zij kwamen ten laatste bij een liefelijk eiland, waar het hun gelukte te landen. Er waren vruchten in overvloed, maar zij konden ze niet grijpen. Zij liepen dwars door de boomstammen en de muren der huizen, alsof het niets dan schaduwen waren, terwijl sommige bewoners op dezelfde wijze door hen heen liepen. Toen begrepen zij, dat zjj te Bolotoo waren. De goden bevalen hun dadelijk naar huis te gaan, hun een' gunstigen wind belovende. Zij kwamen veilig in Tonga aan, maar stierven allen kort daarna; de lucht van Bolotoo is niet gezond voor stervelingen.
Wij hebben reeds gezegd, dat het godsdienstige en het wereldlijke leven der Tonga's zoo ondereen is gemengd, dat hot moeijeljjk is het van elkander te scheiden en dat zelfs hunne vermakelijkheden een eenigzins godsdienstig karakter hebben. Er zijn echter een paar spelen, waarin dit element slechts zeer weinig is vertegenwoordigd en die toch zeer karakteristiek zjjn. Eene dezer uitspanningen heet quot;Panna-kalaiquot; en is eene vernuftige wijze om vogels te vangen met lokvogels.
Om dit Jagtvermaak te kunnen genieten voorziet de jager zich van pijl en boog, begeeft zich in een bosch en verschuilt zich daar in eene groote, van teenen gevlochten kooi, die met groene bladeren bedekt wordt, zoodat hij die er in zit niet kan gezien worden, maar waarin openingen genoeg zjjn, waardoor men de pjjlen kan afschieten. Bij den jager staat eene kleine kooi, waarin het wijfje zit, terwijl het mannetje op de groote kooi met een' poot is vastgebonden. Als zjj goed zjjn afgerigt, roepen deze vogels elkander onophoudelijk en lokken zoo een groot aantal van dezelfde soort in de nabijheid, die dan door de pjjlen gedood worden.
Goed afgerigte vogels zjjn uiterst kostbaar en er is zelfs één opperhoofd geweest, hetwelk een ander den oorlog verklaarde, alleen om een' buitengewoon fraajjen vogel magtig te worden. De Tonga's beschouwen hunne vogels inderdaad nagenoeg uit hetzelfde oogpunt als de jagers van vroegere tijden hunne valken. Elk paar vogels heeft zijnen oppasser, die niets anders te doen heeft dan ze te verzorgen en af te rigten. Hij
357
TONGA.
358
leert hot mannetje met do vleugels te doen hooren, opdat andere vogels |
slaan als het zijn wijfje roept en zijne stem luid dit voor eene uitdaging zouden houden, om met hem te komen vechten. De vogel-oppassers hebben bijna onbeperkte magt, en niets mag aan de vervulling van hun ambt in den weg staan. Zelfs als een distrikt door hongersnood geteisterd wordt, mogen de vogels geen gebrek lijden. De oppasser voorziet de vogels van voedsel, en als hij een' fraaijen bundel pisangs ziet, mag hij, door er een riet in te steken, den taboe op den boom leggen, waarna de eigenaar de vruchten niet mag aanraken, die hij voor zich en zjjn gezin bespaard heeft. Hij kan hongerlijden, maar de vogels moeten gevoed worden. Zooals wel te begrijpen |
BOOG KN l'UI.EN.
Itiik
TONGA.
is, houden do oppassers dezer vogels hunne eigene belangen even goed in het oog als die der dieren, welke zij moeten verzorgen; zij zijn dan ook de post voor hunne nabuurschap en plunderen het volk zonder genade. Somtijds gaat hunne onbeschaamdheid wel een weinig te ver en worden er klagten tegen hen ingebragt; in dat geval komen zij cr zelden af zonder een duchtig pak slagen.
Om de groote waarde van deze vogels te doen uitkomen, verhaalt Mariner met betrekking tot den ouden Finovv het volgende, liet opperhoofd van Hihifo had een' vogel, dien hij zelf had afgerigt; het was de beste waarvan men ooit gehoord had. Finow hoorde van dozen vogel en zond aan Hihifo eenen afgevaardigde om met het opperhoofd over den verkoop van het dier te onderhandelen. De eigenaar weigerde het te verkoopen, zeggende dat hij niet alleen veel van den vogel hield, dien hij zelf had afgerigt, maar dat hij mot naburige opperhoofden, die hem wilden hebben, verscheidene oorlogen er om had gevoerd; vele levens waren er om gelaten, en hij begreep dat zijne eer er mede gemoeid was, hem te licuden. Iljj gaf don gezant echter een paar vogels, die bijna even goed waren, en verzocht hem die aan Pinow ten geschenke te geven.
De koning beproefde de vogels reeds don volgenden dag en was cr zoo over verrukt, dat lijj nog dos te meer verlangde den vogel te bezitten die hen overtrof. Hij maakte derhalve een geschenk gereed, hetwelk, naar de denkbeelden der Tonga's van dien tijd, eene bijna onschatbare waarde had; het bestond, behalve uit walvisch-tanden, quot;gnatooquot;, quot;kavaquot; en andere inlandsche voortbrengselen, uit verscheidene ijzeren bouten, een aantal koralen, een spiegel, een slijpsteen en eenige bjjlen; deze waren alle van Europeeschcn oorsprong en grootendcels afkomstig van het schip, waarmede Mariner schipbreuk had geledon. Toen hij zag, dat Finow er zijne zinnen op had gezet den vogel te hebben en dat hij bij weigering er waarschijnlijk oorlog om zou verklaren, nam het opperhoofd wijselijk het geschenk aan en zond den vogel met eene boodschap aan den koning.
Daar dit vermaak van zelf zeer kostbaar is, kunnen dan ook alleen de koning en de zeer groote opperhoofden er zich aan overgeven; zelfs de kleinere opperhoofden kunnen bot niet bekostigen. Er is echter een ander spel, hetwelk zich beperkt tot de opperhoofden en Mataboole's. Dit heet quot;Fanna-goomaquot; of ratten schieten en hoeft plaats op do volgende wijze. Twee opperhoofden nemen het bevel op zich over twee partijen die plan hebben om ratten te schieten, en komen overeen omtrent de toe-bereidselen, dat wil zeggen, omtrent den weg, dien zij zullen inslaan, het aantal schutters aan weerszijde, enz. Op den bepaalden dag gaan zij naar eene te voren afgesproken plaats, elk voorzien van zijne boog en twee pijlen.
Deze pijlen zijn l1/» motor lang en vervaardigd van riet, met eene punt van hard hout. Zij zijn meestal fraai bewerkt; do punten zijn met de moeste zorg glad gemaakt en gepolijst en de vereoniging van de punt met de schacht met platting omvlochten. Over dit vlechtwerk wordt ceno dunne laag doorschijnend vernis aangebragt, om het beter te bevestigen en er eeno zekere geljjko gladheid aan te geven. Sommige pjjlen hebben verscheidene ringen van gevlochten platting. Vederen zijn niet noodig, daar de pijlen nooit op grooton afstand worden afgeschoten; hunne groote lengte is voldoende om hen regt door liet kreupelhout te doen gaan, waarin de ratten haar verblijf houden.
De boog heeft omtrent dezelfde lengte als de pijlen'en is niet zeer sterk, om door het spannen de rigting niet te doen verliezen.
Zoodra zij klaar zijn om op togt te gaan, worden een paar bedienden vooruit gezonden; dezen hebben in bun mond eenige stukken gebraden kokosnoot, die zij uit-kaauwen en waarvan zij de stukken ter wederzijde v.nn liet pad uitspuwen. Komen zjj bij een' kruisweg, dan steken zij een regtopstaand riet in den grond; hierdoor wordt de taboe op het pad gelegd, ten einde ieder te beletten er over te gaan en de ratten te verstoren. Niemand veronachtzaamt dezen taboe. Zelfs indien een der grootste opperhoofden zulk eene plaats nadert, zal bjj op ecnigen afstand stil houden en blijven zitten totdat de jagers hem zijn voorbijgegann; indien een mindere don taboe verbroken had, zou bijvoor zijne aanmatiging stellig met eene knods de hersens worden ingeslagen.
359
Als hot jagtgezelsnhap vertrekt, plaatsen zij zich op de volgende wijze. Zij loepen achter elkander op liet pad, liet aanvoerende opperhoofd van do eene partij voorop, gevolgd door den aanvoerder van de andere. Dan komen van beide zijden de mannen die in rang op de aanvoerders volgen. Behalve de voorste mag niemand schieten op eene rat die voor hem is, ofschoon men het wel doen mag op die, welke torzijde of achter zijn. Zoodra iemand zijn' pijl heeft afgeschoten, onverschillig of hij iets geraakt heeft of niet, verwisselt hij zijne plaats met dengene die achter hem is; ieder heeft dus kans, op zijne hcurt de voorste te worden en zoo eene dubbele kans te krijgen. Elk jager heeft eenen bediende die het jagtgezelschap volgt en zoodra zijn meester een' pijl heeft afgeschoten, dien opraapt en aan hem terugbrengt.
Om het wild te lokken, bootsen de jagers liet piepen eener rat na, waardoor deze dikwijls uit hunne holen worden gelokt; indien eene rat wegloopt, in plaats van te wachten tot zij dood geschoten wordt, maken een of twee hunner door eene schielijke beweging der tong een ander geluid, hetwelk tengevolge heeft dat de rat stil houdt en gaat zitten luisteren. De partij die tien ratten geschoten heeft is de winnaar. Alle soorten van vogels worden voor ratten gerekend.
Deze twee uitspanningen zijn van zelf beperkt tot de opperhoofden, de eerste om de kosten en de andere om den taboe; er is echter een ander spel, hetwelk alleen gespeeld wordt door opperhoofden en Mataboole's, ofschoon deze beperking alleen een uitvloeisel is der etikette, maar anders niet volstrekt noodzakelijk.
De twee spelers gaan tegenover elkander zitten en een hunner maakt eene van de drie volgende bewegingen met de hand: hij houdt zijne tegenpartij de handpalm, de vuist of den uitgestrekten wijsvinger voor. De laatste tracht nu dezelfde bewegingen te maken; kan de speler er echter vijfmaal in slagen dat zijne tegenpartij hem niet kan nadoen, dan wint hij een punt, en teckent dit aan, door een klein stokje voor zich te leggen. Heeft de tegenpartij echter de bewegingen goed nagevolgd, dan vraagt hij den anderen speler, wat do voorafgaande bewegingen geweest zijn, hare volgorde en de bedoeling van elke afzonderlijk. Geeft deze geen juist antwoord, dan verliest hij een punt.
Dc kunst bestaat niet in het zien en navolgen der verschillende bewegingen — die zoo schieljjk gemaakt worden dat een ongeoefend oog ze volstrekt niet volgen kan — maar in het zich herinneren der door de tegenpartij verrigte bewegingen en het geven van eene verklaring van elke in liet bijzonder. Deze verklaring moet zijn overeenkomstig de regels van het spel en verandert met elke andere volgorde der bewegingen; er is dus eene groote mate van gevatheid en scherpzinnigheid noodig, om oogenblikkelijk bij elke combinatie eene verklaring volgens de wetten van het spel bij de hand te hebben. De opperhoofden houden buitengewoon veel van dit spel en winden zich bij het spelen dikwerf verwonderlijk op.
Do lagere klassen hebben een spel, hetwelk met hot beschrevene eenigennate overeenkomt, behalve dat eene bespreking der bewegingen niet geoorloofd is; het intellectuele element ontbreekt er dus aan.
Er zijn nog vele andere spelen, die alle rangen gemeen hebben. Een van deze heet quot;Toloquot;. Een stuk zacht hout, omtrent 30 centimeter in middellijn, wordt bevestigd op een paal van harder hout die l1/, 2 meter hoog is; het spel bestaat daarin, dat men eene zware speer werpt, zoodat zij in het weeke hout blijft steken. Zes of acht personen spelen aan iedere zijde en elk speler mag driemaal werpen. Een ander spel met speren gelijkt eenigzins op de quot;djeridquot; en bestaat in het werpen naar elkander met stompe speren.
Do Tonga's zijn buitengewoon vlug met do hand. Zij munten uit in het balspelen; zij hebben een spel mot vijf ballen, die van de eene hand in de andore geworpen worden, zoodat altijd vier ballen in de lucht zweven. Zij zingen te gelijkertijd een lied, waarvan de maat overeenkomt met het overgaan der ballen van do eene hand in de andere; voor elk couplet hetwelk zjj kunnen eindigen zonder eene fout te maken, krijgen zjj een punt. Een hunner spelen komt veel overeen met ons bekerspel.
Een ander spel, waarbjj bjjzondere vlugheid voreischt wordt, heet quot;Lafoquot;. Er wordt eeno mat op den grond gelegd; hierop werpen do spelers boonen, terwijl ieder tracht
360
die zijner tegenpartij weg te schieten. Dit spel heeft eenc soort van beruchtheid verkregen, doordat het eens in verband iieeft gestaan met eene der weinige daden van kannibalisme, die aan de Tonga's worden toegeschreven. Gedurende een' hongersnood speelden twee dochters van een opperhoofd eens quot;lafoquot; mot twee jonge krijgslieden. Indien de mannen wonnen kregen zij een' halven quot;yamquot;; verloren zij echter, dan kregen zij tocli den iialven quot;yamquot;, maar moesten uittrekken, een' vijand dooden en zijn lijk met de meisjes doelen. Zij verloren hot spel, aten hun' quot;yamquot; op en wachtten tot den nacht om hunne belofte te vervullen. Toen het donker geworden was, slopen zij weg en verborgden zich in de nabijheid van een fort des vijands. Zooals zjj verwacht hadden, kwam in den vroegen morgen een man uit hot fort om zout water te halen: hij ging voorbij de plaats, waar zij in hinderlaag lagen. Zij sloegen hem met hunne knodsen dood en bragten het lijk met levensgevaar naar de plaats waar de meisjes woonden. Ontstaat bij een dezer spelen verschil, dan maken do mannen dit uit door eene worstel-partij en de vrouwen door eene kokosnoot te laten draajjon.
Als eilanders zjjn zij ook bijzonder te huis in het water; zjj doen dan ook veel aan het welbekende „zwemmen in de brandingquot;. Dit zullen wij beschrijven als wij de Sandwichs-eilanden behandelen. Zij hebben echter nog eene water-vermakelijkheid, welke bijzonder bij hen te huis behoort. Er worden in den bodem dor zee twee palen geslagen, 60 tl 70 meter van elkander, op eene plaats waar het water ongeveer 3 meter diep is. Elk die aan dit spel mede doet, neemt een' grooten steen in de handen, springt bij een der palen in het water en tracht, over den bodem loopende, den steen te dragen tot aan der anderen paal. De grootste moeijeljjkheid is, regt uit te loopen, daar de tweede paal op zulk een' afstand door hot water niet zigtbaar is.
Terwijl Mariner op de Tonga-eilanden vertoefde nam hij eens deel aan een vermaak, hetwelk zijnen oorsprong had in eene liefdes legende.
Hij vergezelde Finow naar een klein eiland, Hoonga genaamd, en zag, terwijl hij langs de kust heen en weer wandelde, zijne modgezellen een bad nemen in de nabijheid eener groote rots; hjj was echter ter uiterste verbaasd, dat zjj een voor een in het water doken, maar niet weder tevoorschijn kwamen. Juist toen de laatste zich gereed maakte om te duiken, vroeg lijj dezen wat dit zonderlinge verdwijnen beteekende; de man verzocht Mariner toen hem te volgen; hij zou dan komen op eene plaats, waar hij nog nooit geweest was en waar Finow en zijne Mataboole's op dat oocenblik vergaderd waren.
Hij dook toen in het water on Mariner volgde hem, geleid door het licht dat van zijne hielen weerkaatste. Eene opening aan den voet der rots doorgezwommen zijnde, rees hij naar de oppervlakte van het water en bevond dat hjj in eene grot was. In den beginne kon hij niets zien, maar hjj onderscheidde de stemmen van Finow en zijne andere vrienden; na eenigen tijd werden zijne oogen meer aan het schemerlicht gewend en kon hij zooveel zien, dat hij in eene groote druipsteengrot was.
Daar het eenige licht hetwelk hierin doordrong, van den bodem werd teruggekaatst en slechts zeer schemerachtig was, dook hjj weer naar buiten, wikkelde zjjn geladen pistool in eene groote hoeveelheid quot;gnatooquot;, gaf oenen bediende last eene toorts op dezelfde wjjze mede te nemen en keerde naar de grot terug. Door middel van het pistool ontstak hij de toorts en waarschijnlijk voor de eerste maal na haar ontstaan werd de grot verlicht. Zij was omtrent 13 h 14 meter hoog en van dezelfde breedte; zjj eindigde aan de eenc zijde in twee galerijen. Het gewelf was overdekt met druipsteen, die omlaag hing in die fantastische vormen, welke zij gewoonlijk aanneemt. Het verhaal van de ontdekking dezer grot is een ware roman van de wildernis.
Vele jaren geleden ontdekte een jong opperhoofd van Vavaoo de grot bjj toeval, terwijl hjj naar schildpadden dook; hij hield zijne ontdekking zorgvuldig stil, daar hij dacht dat zjj hem welligt van dienst zou kunnen zjjn, ingeval het soms mogt uitkomen dat hjj betrokken was in eenc zamenzwering tegen het voornaamste opperhoofd van het eiland, een man van eene wreede en tirannisehe geaardheid. Een ander opperhoofd bad dezelfde voornemens en was bezig eenen opstand voor tc bereiden, toen hjj door een' zijner volgelingen werd verraden; hjj werd veroordeeld om met zijne geheele familie
361
TONGA.
verdronken te worden. Nu had hij cene zeer schoone dochter, die reeds lang door het jonge opperhoofd bemind werd; hij had haar dit echter niet durven openbaren, wetende dat haar verloofde iemand was van hoogeron rang dan hij.
Nu hij echter wist, dat haar leven zou opgeofferd worden, trachtte hij haar des avonds te naderen, vertelde haar het lot dat haar wachtte en bood aan haar te redden. Het meisje stemde onmiddellijk toe, en beiden begaven zich in allo stilte naar de kust waar een kleine kano gereed lag. üp weg naar lloonga verhaalde het opperhoofd het meisje van deze wijkplaats en zoodra het dag begon te worden bragt hij haar
in de grot. Het duurde niet lang of hij zag dat de genegenheid wederkeerig was, maar dat zij hem tot dusverre vermeden had, omdat zjj verloofd was.
Zij bleef in deze grot twee maanden lang, gedurende welken tijd haar minnaar haar de fijnste matten en quot;gnatoo'squot;, het beste voedsel, met een woord alles bragt wat in Tonga de weelde uitmaakt. Hij was echter verpligt een groot gedeelte van zijnen tijd door te brengen te Vavaoo, opdat het lieersclizuchtige opperhoofd hem niet zoude verdenken; ook verlangde hij natuurlijk zijne vrouw te brengen naar eene of andere plaats, waar zij in veiligheid konden wonen.
362
TOTTOA.
Hjj riep derhalve do opperhoofden 011 quot;Alataboole'squot; dio onder hom stonden bjjeon en beval hun zich goreed te maken voor eene reis naar Pidschi, vergezeld van hunne vrouwen en overige fiiniilio. Deze togt werd geheim gehouden, opdat do tiran er zich niet tegen zou verzetten. Op het oogenblik van hun vertrek raadde een der opperhoofden hem aan eene vrouw van Tonga mede te nemen; lijj sloeg dat voorstel van de hand, zeggende er onderweg wel eene te zullen vinden. Zjj hielden dit antwoord voor scherts en zetten koers naar Koonga. Toen zjj do kust van dit eiland naderden, beval hij zijne volgelingen te wachten totdat hjj eene vrouw gehaald had; hjj sprong in zee van eene kano die het verst van wal was, dook onder en verdween.
Nadat hot volk eenigen tjjd gewacht had, begon liet ernstig ongerust te worden; men dacht dat hjj een ongeluk had gekregen of de prooi van een' haai was geworden. Plotseling echter, terwijl zjj bezig waren te beraadslagen wat zjj doen zouden, verscheen iiij aan de oppervlakte van het water, vergezeld van eene jonge, sehoone vrouw, die hjj bjj zich in de kano nam. In den beginne was hot volk vreeseljjk verschrikt, denkende dat zij eene godin was; toen zjj echter hare gelaatstrekken horkenden, hielden zjj haar voor eene geeatverschjjning, meenende dat zjj met hare overige familie verdronken was.
Het jonge opperhoofd kwam veilig op de Fidschi-eilanden, waar hjj twee jaar bleef; toen hij, na verloop van dezen tijd hoorde dat de tyran van Vavaoo dood was, keerde hij naar zijne vroegere woonplaats terug met zjjne, op zulk eene zonderlinge wijze geredde, vrouw.
Uit dit verhaal blijkt, dat de grot eene opening moet hebben, die met de buitenlucht in verband staat, daar anders iemand er niet zoo lang in zou hebben kunnen verblijven. Aannemonde zelfs dat de tjjd, dien het meisje er in had doorgebragt, overdreven was, vond Mariner toch, dat do lucht er aangenaam en frisch was, nadat Finow en zjjno vrienden er verscheidene uren in hadden doorgebragt en er bovendien eene toorts in gebrand had.
Hot eiland waarop men deze buitengewone grot vindt, wordt door de Tonga's zeer geëerbiedigd, als zijnde het do oorsprong van hunne gcheele eilanden-groep. Tongoloa, de god dor kunsten en uitvindingen, liet eens een vischsnoer afzakken van den hemel in de zee, toen hij plotseling beet kreeg, lljj trok het snoer in, denkende dat hij een' grooten visch had gevangen. Het bleek echter, dat do haak in den bodem der zee was vastgeraakt; en toen do god aan het trokken bleef, haalde hjj de Tonga-eilanden naar boven. Zjj zouden veel grooter geweest zjjn, maar het snoer brak en de eilanden bleven dus onvolkomen.
Men verhaalde aan Mariner, dat de liaak waarmede de Tonga-eilanden van den bodem der zee waren opgovischt, altijd in de bewaring was geweest van don Tooi-Tonga; hjj was echter, 30 jaar geleden, tegelijk met diens huis verbrand. Hjj was omtrent 15 centimeter lang en volgens de beschrijving oen der gewone vischhaken van het land. Mariner vroeg, hoe het kwam, dat hjj bij het ophalen van zulk een zware vracht niet gebroken was, en kreeg ten antwoord, dat het de haak was van een' god en dat hij derhalve niet breken kon. Toen hij nu vroeg waarom het snoer, dat toch ook aan den god toebehoorde, wel gebroken was, gaf men hom geen verder antwoord; men zeide hem, dat het verhaal aldus luidde, en het niet noodig was er verder onderzoek naar te doen.
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-EILANDEN.
HOOFDSTUK I.
LIQQINO, EN AFLEIDING VAN DEN NAAM. —ALOEMKEN VOORKOMEN VAN HET VOLK. - HUNNK ZACHTAARDIOTFEID,
OASTVRIJFfEID, EERLIJKHEID EN BELKEFDHKID. — HET DRAGEN VAN EEN* ZKNDELINO EN ZIJNK FAMILIE. — LIEFDE VOOR HUNNE KINDEREN. — KLEED!NG DER INBOORLINGEN. - HET TATOUEF.REN, EEN PLAATSVERVANGEND MIDDEL VOOR KLEKDING. - WIJZE VAN TATOUEEREN. -- TIJD, VOOR DEZE OPERATIE NOODIG.-
DE FIJNE MATTEN VAN SAMOA. — HET MAKEN VAN PRUIKEN. - KAPSELS VAN VEDEREN. —KLEEDING DER
VROl WEN. — DANS-KOSTUUM. - RAAD AAN FAA-SAMOA. — WIJZE VAN KAPPEN. - BEHANDELING DER
VROUWEN. — MANIER WAAROP DE KLEEDINGSTOFFEN GEMAAKT WORDEN.
Ten noorden van de Tonga-eilanden en eenigzins oosteljjk liggen do Sehippers-eilanden, beter genoemd bij don inlandschen naam, Samoa of Hamoa. De eerste naam werd hun gegeven door Bougainville, om de bijzondere handigheid der eilanders in hot besturen hunner vaartuigen. Er zijn in deze groep aolit eilanden, waarvan Savaii het grootste is.
Evenals op deze eilanden-groepen dikwjjls het geval is, erkent men ook hier geen' algemeenen koning of opperhoofd, maar heeft elk eiland zjjnen afzonderlijken heerscher; onder dozen staan ondergesehikte opperhoofden van verscliillonden rang. Deze regeringsvorm komt zooveel overeen met dien van Tonga, dat wij er niet verder over behoeven uit te weiden.
De Samoa's zijn een fraai menschenras; zij zijn gemiddeld veel grooter van gestalte dan de Engelschen en bijzonder welgemaakt. Hunne huid is glad en zacht en heeft eene warme roodachtig-bruine kleur; hun haar, ofschoon zeer overvloedig, heeft niets van het wolachtige, hetwelk het haar der Papua's onderscheidt, maar is lang, regt en bij enkele weinigen ligt gegolfd. Van nature hebben de Samoa's weinig baard en stellen er hun trots in, elk spoor van haar op hunne kin te doen verdwijnen Zij zijn bedaard, kalm en statig in hunne manieren; zij maken dus in alles eene sterke tegenstelling met de zwarte, ruw-huidige Fidschi's met hun gekroesd haar, vollen baard en levendigen, ruateloozen en achterdoohtigen aard.
Daar zij Wilden zijn, hebben de Samoa's vele onvolmaaktheden, die een gevolg van hunne levenswijze zijn; zij naderen echter meer het ideaal van den quot;edelen Wildequot; des dichters dan de 'meeste menschenrassen. Zij zijn gastvrij, hartelijk, eerlijk en wellevend ; men heeft hen dan ook zeer goed beschreven als eene natie van gentlemen. Tegenover vreemdelingen vertoonen zij eene mildheid, die eene zeer sterke tegenstelling maakt met de wreede en bloeddorstige gewoonten van de stammen der Papua's. De Fidschi's bijv. doen al wat in hun vermogen is om vreemdelingen van hunne kusten te weren; zij verjagen hen of dooden hen en eten hen op. De Samoa's daarentegen heeten de vreemdelingen welkom, huisvesten hen in hunne boste woningen, geven hun het beste voedsel en laten hun gevoelen dat zjj geëerde gasten zjjn.
SAMOA, OF DE SCHIPPEFtS-ElLANDEN.
Zij zjjn verwonderlijk hartelijk on lioudon als ouders bijna to veel van hunne kindoren. In don regel kan een Samoa zijnen kinderen niets weigeren en laat hij hen doen wat zij willen. Tengevolge van dit volkomen gebrek aan tucht sterft menig kind door de misplaatste goedheid zjjner ouders, hetzij dat liet spijzen eet die het niet kan verdragen, of spelen begint die boven zijne krachten zijn.
De eerlijkheid der Samoa's is werkelijk verbazend. Toen een aantal hunner eens aan boord van een Engelsch schip waren, werd er niets hoegonaamd gestolen. Zaken, die voor hun de grootste schatten waren, lagen binnen hun bereik, maar zelfs geen spjjker of goene naald werd aangeraakt. Bij eene andere gelegeniieid strandde een Europeesch schip op do rotsen. De geheelo lading was in de magt der Samoa's, maar niemand ging aan boord en alles werd voor de regtmatige eigenaars bewaard. Er zijn beschaafde landen genoeg, waar het vaartuig binnen een uur na het stranden geheel geplunderd zou zjjn.
Toen een groot opperhoofd, Malietoa genaamd, eens aan boord van een Engelscli schip kwam, onderzocht hij alles zeer nauwkeurig maar vroeg om niets; hij verzocht alleen de Blanken om aan wal te komen en hem een bezoek te brengen. Dit deden zjj en bragtcn hem een goschonk van bijlen, spiegels, koralen, messen en dergelijke voorwerpen. Toen het geschenk hein werd aangeboden, nam Malietoa elk stuk afzonderlijk op, legde het op zjjn hoofd en bedankte er voor; toen hij dit gedaan had, hiekl hij eene toespraak en gaf zijnen dank voor de gift in haar geheel te kennen. Zjjn broeder, dien men een dergeljjk geschenk had aangeboden, weigerde eerst de mand aan te nemen, hoe kostbaar haar inhoud ook was, maar gaf haar over aan zijnen oudsten broeder, zeggende, dat hij nemen zou wat do laatste niet behoefde.
quot;Bij het eindigen dezer gewigtige en belanghebbende zamenkomst gaf Malietoa aan zjjn volk, hetwelk met verbazing deze nieuwigheden stond aan te staren, te kennen, dat men hem eene groote hoeveelheid kostbare zaken had gegeven en dut de Engelscho opperhoofden, aan wie hij ze te danken had, hiervoor iets moesten te eten hebben. quot;Want,quot; zeide hij, quot;er loepen op zee geone varkens rond, en evenmin groeijen daar brood-boomen.quot; Dit hoerende stond het gehoele gezelschap onmiddellijk op en liep weg; ongeveer een uur later kwamen allen terug en bragten vijftien varkens van verschillende grootte en eene groote hoeveelheid vruchten van den brood-boom, quot;yam'squot; en andere eetbare waren mede, die'het opperhoofd ons ten geschenke gaf.quot; Dit uittreksel uit het dagboek van den bekenden zendeling Williams geeft ons een goed denkbeeld van den gastvrjjen aard van het volk.
Beleefdheid is bjj de Samoa's eene der voornaamste pligten. Zij spreken elkander aan met eeretitels en ' het wordt als een punt van etikette beschouwd, dat iemand, indien hjj het woord tot een ander rigt, dezen 0011' titel geeft, iets hooger dan waarop hij regt heeft. Wanneer hij den titel van den aangesprokene niet kent, noemt hij hem opperhoofd.
Alle vroegere reizigers waren getroffen door do Samoa's, wier minzaamheid, groote eerlijkheid, reusachtige gestalte, bevallige kleeding en beschaafde manieren een'diepen indruk op hen maakten. Toen Williams 011 Bartli deze eilanden bezochten, werden zij op de meest gastvrije wijze ontvangen. Toen zjj aan wal gingen, zeide de eerste toevallig, dat hij vermoeid was, waarop een jong opperhoofd eenige woorden tot hot volk sprak; op een oogenblik werd do bezoeker door eenige reusachtige jonge lieden van den grond geligt; .zjj grepen hem aan, quot;sommigen bij de armen en anderen bjj de beenen; één legde zjjne hand onder mijn lichaam, terwijl nog een ander, die er anders niet bjj kon komen, 'mij met eon' vinger steunde. Zoo werd ik, languit spartelende op hunne uitgestrekte armen eene halve mijl ver gedragen en veilig in de tegenwoordigheid van het opperhoofd en zijne voornaamste vrouw op den grond gezet.quot;
Er waren verscheidene kinderen aan boord, die dooi de inboorlingen met vele botuigingon van vreugde en blijdschap werden modegenomon. Een paar hunner werden gedurende eenige uren gemist, waardoor hunne ouders in groeten angst verkeerden. Zij werden echter allen in veiligheid terug gebragt; hunne afwezigheid was alleen het gevolg van do overmatige gastvrjjlieid der Samoa's. De inboorlingen waren zoo verheugd, dat zjj het geluk hadden op een blank kind te mogen passen, dat zjj het niet zoo
UEKI. II. ü
SAMOA, OF DE SOHfPPERS-EI LANDEN.
spoedig aan zijne ouders konden terugbrengen. Zij namen liet mede naar huis, doodden en braadden een varken of ander voedsel en onthaalden het kind op de meest feestelijke wijze; toen zij het nu zoolang gehouden hadden als zij durfden, gaven zij liet aaii de ouders terug.quot; Deze anekdote bevestigt hetgeen wij reeds gezegd hebben, namelijk dat de Samoa's buitengewoon veel van kinderen houden. Pritchard vermeldt, dat, toen hij eens getuige was van een' inlandschen dans, waarvoor eene groote inspanning vereischt wordt, do vrouw van het opperhoofd er als toeschouwster bij zat mot twee schoone tweelingen op haren schoot. Jloe opgewonden het opperhoofd echter door den dans was, kon lijj evenwel niet van zijne kinderen vandaan blijven, maar verliet den dans nu en dan om hen te liefkozen. De moeders zoogen hunne kinderen verscheidene jaren ; dikwijls ziet men een kind van 5 of (gt; jaar zijn jongeren broeder of zuster op zijde duwen en zelf hunne plaats innemen.
De kleeding der Samoa's verschilt aanmerkelijk naar den rang van den persoon en do gelegenheid waarbij zij gedragen wordt. De gewone kleeding der mannen is eene kleine schort, 35 a '40 centimeter in het vierkant, gemaakt van de groene bladeren van de Dracaena; bij plegtige gelegenheden evenwel dragen zij een' golvenden rok of mantel, quot;lava-lavaquot; genoemd. Deze is uit eene van boombast vervaardigde stof en buitengewoon fraai en zacht; in het maken dezer stof, hetwelk wij aanstonds zullen beschrijven, munten de Samoa's uit. Deze rok is om de lendenen geplooid en hangt tot aan do enkels.
Hoe weinig kleedingstukken de Samoa's gewoonlijk mogen dragen, toch schijnen zij altjjd geheel gekleed te zijn, door het tatoueersel, waarmede zij bijna geheel overdekt zijn. Het tatoueeren maakt zelfs in de oogen van een Europeaan denzelfden indruk en is door sommige vroegere reizigers ten onregte voor kleeding aangezien; zjj beschreven hot volk als van het midden tot beneden gekleed met een van franje voorzien kantwerk, quot;vervaardigd van eene zijden stof, zeer kunstig geweven.'
De lezer zal zich herinneren, dat de Nieuw-Zeelanders alleen hunne heupen tatoueeren en dat dit zelfs op kleeding gelijkt. Do Samoa's tatoueeren zich van de heupen tot aan do kniën; de huid is zoo geheel met figuren bedekt, dat zij er op eenigen afstand uitzien alsof zij eene eng sluitende, versierde broek aan hadden.
Zelfs Europeesche 'oogen worden aan het tatoueeren zoo gewoon, dat het ons ergert door zijne afwezigheid; volgens Pritchard ziet een ongetatoueerde Samoa er verwijfd uit en' alsof hjj naakt is, wanneer men hem ziet naast iemand die wel getatoueerd is. Dit gevoel is bij de inboorlingen zoo sterk, dat opperhoofden die den middelbaren leeftijd bereikt hebben, zich dikwijls op nieuw laten tatoueeren, om de figuren op te frisschen, daar deze door den tijd flauw en onduidelijk worden; want ofschoon het tatoueersel onuitwischbaar is, verflauwt het toch na verloop van jaren, zooals de schrijver uit ondervinding kan bevestigen. Toen hij nog eene kleine jongen was, had hij óver deze gewoonte van het tatoueeren gelezen en moest dit natuurlijk op zijne eigene armen beproeven. Hij maakte er niet vele figuren op, want de arm zwol op tot aan den schouder, zoodat hjj hem eenigen tijd niet kon gebruiken. In den beginne waren de teekenen helder blaauw, duidelijk en scherp, maar nu is hot blaauw donker indigo en zijn de omtrekken onbepaald.
Het maken van deze uitvoerige versiering is een werk hetwelk veel tijd vereischt; vooreerst is de operatie te pijnlijk om haar lang achtereen te kunnen ondergaan en in de tweede plaats veroorzaakt zij gewoonlijk zulke stoornissen in het gestel, dat, indien men haar ineens achter elkander uitvoerde, de afloop dood dijk zou kunnen zijn. De operatic wordt gewoonlijk verrigt in gezelschap. Heeft bijv. de zoon van een opperhoofd den behoorlijken leeftijd — ongeveer 18 jaar — bereikt, dan vereenigen zich al de jongelingen van zijnen stam met hem, om gezamenlijk het tatoueeren te ondergaan, waardoor zij mannen worden.
Er heeft bij deze gelegenheid eene gehecle plegtigheid, of liever eene reeks van plegtigheden plaats. De tatoueerder of Matai is een man van groeten invloed en zijne diensten moeten gevraagd worden in behoorlijken vorm, welk verzoek vergezeld gaat van een geschenk van tijiie matten. Door het aannemen dezer matten wordt de over-
SAMOA, OP DE SCHIPPERS-EILANDEN.
eenkomst gesloten. Op een' bepaalden dag komen de jonge lieden en hunne vrienden bijeen in een voor deze plegtighoid bestemd huis, waar nog meer matten aan don Matai worden geschonken. Indien de jongeling rijk is, geeft hij somtijds eene kano. De vrienden der jonge lieden zijn verpligt levensmiddelen te geven, zoolang de operatie duurt.
De werktuigen die er bij gebruikt worden zijn eenvoudig genoeg; het zijn een stel van vijf quot;kammenquot; en een kleine hamer. De kammen zijn gemaakt van mcnschcnbeen-deren; zjj zijn omtrent 5 centimeter lang en verschillen in breedte van tot 3 centimeter; zij hebben zeer veel van kleine, beenen dissels met uitgetande randen. Zij
zijn bevestigd aan handvatscis ter lengte van 14 a 20 centimeter. De kleurstof die in de wonden gebragt wordt is vervaardigd van do asch van kokosnoten.
Wanneer alles gereed is gaat hot jonge opperhoofd voorover voor den operateur liggen, met het hoofd op den schoot zijner zuster of van eeno andere vrouwelijke bloedverwant, terwjjl drie of vier nioisjes zijne beenen vasthouden en luidkeels zingen, om kreten die hij welligt mogt slaken, te verdooven. Dit geschiedt voor zijne reputatie, omdat het onwaardig voor een man wordt gehouden een kreet te uiten. De pijn is echter zoo hevig, dat de jongelingen dikwijls kermen en hot zelfs nu en dan van pijn uitschreeuwen. Enkele malen werden zij zoo overmand van de pijn, dat zij zich niet opnieuw aan de operatie durfden onderwerpen, in welk geval zij hun leven la«g als lafaards veracht worden.
Als de operateur het patroon geteekend heeft, begint zijn eigenlijk werk; hij drijft de tanden der kam met vinnige en schielijke slagen van den hamer door do huid. Hot vasthouden van dit werktuig zelfs is eene kunst; hot handvatsel gaat
24*
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-EILANDEN.
onder don duim en boven den wijsvinger en het werktuig wordt met eono verwonderlijke snelheid en regelmatigheid aangewend. quot;Desnelheid,quot; schrijdt Pritchard, quot;waarmede de quot;Mataiquot; zijne vingers beweegt, de juistheid waarmede hij zijn werktuig bestuurt en de regelmatigheid der bewegingen met zijne handen zijn werkelijk verbazingwekkend.quot; Naast den patiënt staan verscheidene helpers, voorzien van stukken witte quot;masiquot;; zij moeten het bloed afwisschen als het onder de tanden der kam uitstroomt en de huid voor den operateur vrij houden. Tusschen elke twee of drie slagen wordt het getande einde der kam gedoopt in de kleurstof, die met water is aangelengd.
De verschillende patronen komen in do hoofdzaak op al de Samoa-eilanden vrjj wel overeen; er zijn echter kleine verschillen, die hot eiland aanduiden waar elk bijzonder persoon woont en andere waaruit blijkt tot welke familie hy behoort. Als iemand een' vijand verslagen heeft voegt hij er somtijds een teeken bij, hetwelk eenigzins overeenkomt met onze geslachtwapens. Voor zulk een eereteeken wordt meestal de vorm van een of ander dier genomen.
Voor een tatoueer-patroon van ongeveer 10 centimeter in het vierkant is omtrent een uur noodig; is dit gedaan, dan staat de jongeling op en neemt een ander zijne plaats in. Na eene week ongeveer krijgt de eerste jongeling weder eene beurt; en dit gaat zoo 3 of 4 maanden lang voort, naarmate van het aantal patiënten; meer dan vijf worden er nooit op een' dag geopereerd. Zijn de figuren half uitgevoerd, dan krijgt de quot;IlJataiquot; een nieuw geschenk; de groote betaling geschiedt echter slechts, wanneer het werk de laatste toets gekregen heeft. Indien de quot;Mataiquot; met zijne betaling niet tevreden is, gaat hij met zjjne werkzaamheden niet door; daar nu een onafgewerkt tatoueersel een groote schande wordt geacht, halen de vrienden der jongelingen alles bjjeen om het ontbrekende aan te vullen.
Zoolang de operatie duurt zijn de patiënten ongelukkige wezens; de verwonde deelen zijn gezwollen en ontstoken, en tot nog toe kan men niets ontdekken van de sierlijke patronen die er op zijn uitgevoerd. De jongelingen loopen rond in alle mogelijke gewrongen houdingen; zij verjagen de vliegen met waaijers van witte masi en doen al wat zij kunnen om de pijn te verzachten. Eindeljjk krijgen zij de belooning voor al hun lijden. Zoodra de wonden genezen zijn, maken hunne vrienden toebereidselen tot een' grooten dans. Daar het danskostuum uit niet anders bestaat dan de kleine schort waarvan wij reeds gesproken hebben, komen de figuren van '.et tatoueeren uit in al haren glans; de jonge lieden, die nu onder de mannen zijn opgenomen, achten zich ruim beloond voor alle uitgestane smarten door de eer en den roem voortaan tot den rang der mannen verheven te zijn en door de bewondering van de andere sekse.
De afbeelding op de voorgaande bladzijde stelt de wijze van tatoueeren voor. In het midden ligt de patiënt met het hoofd op den schoot zijner zuster en zijne beenen worden vastgehouden door hare gezellinnen, die zingen om zijn mogelijke kreunen niet te doen hooren. Naast hen zijn twee helpsters met kleederen van witte quot;masiquot; en aan zijne regterzjjde ligt de operateur geknield, druk bezig met kam en hamer. Een klein kommetje met kleurstof staat naast hem. Rondom het huis zitten de andere jonge lieden te wachten totdat het hunne beurt is.
Hoe pijnlijk de operatie ook zijn moge en hoe kostbaar — daar er niet slechts eene groote belooning, maar ook een gedurige aanvoer van levensmiddelen voor ver-eischt wordt — zien toch alle jongelingen er met verlangen naar uit, daar zij weten, dat zij niet als mannen beschouwd worden, zoolang zij niet een volkomen tatoueersel kunnen vertoonen.
Zoowel mannen als vrouwen dragen matten, in hunne taal quot;je-tongaquot; genaamd. De schrijver bezit er in zijne verzameling eene, die zeer fraai gewerkt is. Zjj is gemaakt van zeer smalle afgeschrapte bladstrooken; elke strook is omtrent 2 millimeter breed. Deze zijn op eene fraajje, regelmatige wijze in elkander gevlochten en het geheel heeft eene zeer fijne en bijna zijdeachtige franje van dezelfde stof.
Sommige dezer matten zijn versierd met roode papegaai-vederen; zij krijgen eene steeds grooterc waarde door van geslacht tot geslacht over te gaan; aan enkele zijn zelfs legenden verbonden. Het exemplaar van den schrijver ia versierd op eene wijze.
368
SAMOA, OF DE 8CHIPPERS-EILANDEN.
zondov twijfel zeer indrukwekkend in het oog van een' Samoa, maar niet in dat van een' Europeaan. De maker was klaarblijkelijk eenige snippers Engelsch katoen en eenig geel en blaauw pakpapier magtig geworden. Deze schatten had hij aan de mat bevestigd, waaraan zij een zeer belagchelijk voorkomen geven.
De opperhoofden der Samoa's zijn, als zij geheel in krjjgsdos gekleed zijn, reeds van verre te kennen aan hunne prachtige kapsels. Vooreerst maken zij hunne hoofden schijnbaar veel grooter door reusachtige pruiken, van hun eigen haar vervaardigd; dit laten zij opzettelijk voor dit doel lang worden. Zij dragen bovendien groote vederbossen, die somtjjds nagenoeg 60 centimeter boven hun hoofd uitsteken, zoodat een opperhoofd, van den top van zijne pluim af gemeten, niet veel minder dan 2 meter lang is.
Een zoodanig kapsel in de verzameling van den schrijver bestaat uit een groot aantal vederen, bij de schacht in kleine bundels aaneengebonden; zij zijn met zorg zoo geschikt, dat zjj geljjkmatig naar beneden hangen. In eiken bundel zijn ongeveer tien vederen. Zij staan digt naast elkander in cirkels, gevormd van blader-stengels en kokosnoot-vezelen; er zjjn vier rijen van zulke bundels boven elkander, zoodat verscheidene honderden vederbundels voor een enkel kapsel gebezigd worden. De maker heeft, onwetend, op eene zeer vernuftige wijze een' paauw of anderen vogel meteen langen staart nagebootst. Bij dezen zijn de staartvederen kort en stijf, zoodat de lange vederen er op eene bevallige wijze over kunnen heen hangen. Op dezelfde manier heeft do Samoasche kunstenaar de kortste en stijfste vederen in den benedensten cirkel geplaatst, terwijl de langste en buigzaamste in den bovensten zijn aangebragt.
Het kapsel is werkelijk fraai en geeft zelfs eenen Europeaan een zeer krijgshaftig voorkomen, vooral wanneer daarbij de oorlogsmat omgeslagen en de reusachtige knods der Samoa's op den schouder gedragen wordt.
De kleeding der vrouwen is vervaardigd van dezelfde grondstof als die der mannen, maar wordt op eene verschillende wijze gedragen. Haar werk-kostuum is een rok van /Micama-bladeren; in plaats dat deze echter, evenals bij de mannen, eene eenvoudige korte schort vormt, is zij veel langer en omringt het ligchaam geheel en al. Bij plegtigc gelegenheden evenwel dragon zjj quot;lava-lava'squot; of quot;siapo'squot; als die der mannen; zij doen ze echter op eene andere wijze om en zij zijn veel grooter. Bij eene vrouw van rang is dit kleedingstuk dikwerf zoo lang, dat het ver achter haar op den grond sleept.
Hood zegt, bij de beschrijving van een feest ter eere der blanke bezoekers gegeven, het volgende. quot;Nadat de mannen gedanst hadden, kwam een aantal jonge meisjes binnen, die met groote juistheid en bevalligheid dezelfde bewegingen maakten. Het zal aan Engelsche schoonen bijna ongeloofehjk toeschijnen, dat eene jonge dame met geene andere kleeding dan eene mat om haar midden, er goed gekleed kan uitzien; indien zij echter deze Samoasclic schoonen in hun vol avond-kostuum in den kring zagen treden, met hare kransen van nautilus-schelpen en roode hibiscus-bloemen op het hoofd en met hare halssnoeren van roode en gele bloemen, geloof ik toch, dat zij zouden toegeven dat haar voorkomen zeer indrukwekkend was.
quot;Sommige droegen zeer fraai gevlochten matten; deze worden zoo hoog geschat, dat zij meer kosten dan eene rjjke zijden of satijnen kleeding. Andere droegen ruime, witte kleederen, vervaardigd van den binnenbast van den hibiscus, wier omvang niet onderdeed voor de wijdste crinoline en waaraan een sleep was, evenarende dien der Engelsche dames van vroegeren tijd, terwijl hare houding en voorkomen genoegzaam te kennen gaven, dat zij, wat wij er ook van mogtcn denken, zich voor wezens van eene betere en hoogere soort hielden.quot; Naar dc photographische portretten dezer Samoasche schoonen te oordcelen, heeft Hood volkomen gelijk; zij zien er niet slechts goed. maar zelfs al te gekleed uit.
Dat dit oordeel niet op zich zelf staat blijkt uit de beschrijving van Samoa door Williams, die deze eilanden meer dan 30 jaren vóór Ilood bezocht. De vrouwen der zendelingen hadden te vergeefs getracht de vrouwen der Samoa's over te halen, hare zoo ruime mantels om het geheele ligchaam te wikkelen. De Samoasche schoonen poogden integendeel de blanke dames te overtuigen, dat zij beter deden tc quot;/aa-Samoaquot;, dat is, in Samoa te doen als de Samoa's. Kleederen die het geheele ligchaam bedekten
:J69
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-EILANDEN.
mogten wclligt good zijn in hot land dor Blankon; in Samoa behoorde mon zich echter te kleeden als de inboorlingen, oene eenvoudige mat om liet midden, aan de eene zijde koket opgehaald; voorts zich intesmcren met welriekende olie en beschilderen met quot;turmericquot;; zjj moesten, in plaats van een' hoed, eene bloem op het hoofd dragen en in plaats van een korset een' krans van bloemen. Zoo opgeschikt konden zij quot;/'««-riaria'quot; dat is, deftig rondloopen, in de bewustheid goed gekleed te zijn en zeker bewonderd te zullen worden.
Voor beide opvattingen is veel te zeggen.
De vrouwen dragen het haar op eene andere wijze dan de mannen. Gewoonlijk snijden zij het vrij kort af en kammen het naar achteren. Dan wordt het gepoederd met fijne kalk, waardoor bet oene roodachtig purperen tint krijgt, welke kleur voor do smaakvolste gehouden wordt. Nadat dit geschied is, vlecht zich eene Samoasche helle eenvoudig een krans scharlaken-roode hibiscus-bloemcn door het haar. Beide geslachten maken van hot haar veel werk; om den groei op lateren leeftijd te bevorderen wordt het hoofd der kinderen geschoren; jongens dragen eene enkele haarlok aan ccne zijde van het hoofd, de meisjes eene aan eiken kant.
Er is in het kappen op do verschillende eilanden van deze groep een klein onderscheid. Op enkele verdoelen de vrouwen het haar in een aantal kleine lokken, die elke afzonderlijk met kokosnoot-vezelen zijn vastgebonden en dwars afgesneden worden, eenigzins op de manier der oude Assyriörs. Om deze gelijkenis nog meer volkomen te maken behouden de mannon hun baard en kleeden zich bijna op dezelfde wijze als de figuren op do gedenkteekenen van Ninevé.
Wat hare ligchaamsvormen betreft, staan de vrouwen ver achter bij de mannen; dezen zijn werkelijk prachtexemplaren van het monscheljjk geslacht, terwijl de eerste vrij kort en dik zijn, met gelaatstrekken, die aangenaam zijn van uitdrukking, maar zeer weinig schoonheid bezitten. Zij worden even goed behandeld als in Tonga en behoeven geen zwaar werk to doen. De mannen schjjnen er inderdaad trotsch op te zijn, het zwakkere geslacht te helpen. Pritchard schrijft hieromtrent het volgende: — quot;Wij zagen verscheidene vrouwen bedaard in hare kano zitten, terwjjl hare kavaliors er naast zwommen en haar door de branding boegsoerden; niet omdat zij in het water minder te huis waren dan hare echtgenooten on broeders, hetwelk wij dezen namiddag beter zagen. Er waren toen een aantal vrouwen in de nabijheid van het schip; zjj zwommen dikwijls, lagchende en pratende, meer dan een half uur achtereen of zaten in hare booten, die zij telkens omwierpen.quot;
Indien de echtgenoot eener vrouw sterft, wordt zjjne weduwe bij zijne begrafenis niet opgeofferd, maar gewoonljjk, volgens do oude joodsche gewoonte, door zijnen broeder tot vrouw genomen. Het is, in 't voorbijgaan, merkwaardig, dat vele Mozaïsche wetten onder do Samoa's nog hare volledige toepassing vinden. In tijd van oorlog worden er geene mannelijke gevangenen gemaakt; allen worden gedood. Hunne vrouwelijke betrekkingen worden beschouwd als het eigendom der overwinnaars, en meestal worden zij de vrouwen van dezen. Het gebeurt derhalve meermalen, dat vrouwen aan beide partijen vermaagschapt zijn en daar het haar uit wellevendheid vergund wordt hare bloedverwanten te bezoeken, worden ook de plannen der eene partij spoedig aan de andere overgebragt. Als derhalve het voornaamste opperhoofd een of ander plan beraamt, gaan onmiddellijk enkele vrouwen, die bloedverwanten bij de vijandelijke partij hebben, opweg en doelen hun de voorgenomen bewegingen mede. De Samoa's schijnen er echter een punt van eer van te maken, met deze medodeelingen geen voordeel te doen en den vijand zijne bewegingen zonder stoornis to laten uitvoeren.
Dc vrouwen schijnen in den oorlog zeer op haar gemak te zijn en vergezellen meestal hare echtgenooten; zjj doen dit om hen van hunne noodzakelijkste behoeften te voorzien en hen tc verzorgen en op te passen als zij gewond worden. Pritchard zegt, dat hij haar, te midden van het gevecht, aan de gewonden water heeft zien brengen; zij schenen minder te geven om de kogels die om haar heen vlogen dau do krijgslieden zeiven.
Voordat wjj tot een ander onderwerp overgaan, zullen wij eerst onze opmerkingen
370
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-EILANDEN.
omtrent de kleeding voltooijen. De lozer zal zicli herinneren, dat wij, op bladz. 328 eene uitvoerige beschrijving hebben gegeven van do vvijzo waarop do binneu-bast dor quot;papier-moerbeziequot; iu kleedingstoffen veranderd wordt. De Samoa's volgen dezelfde methode als do Tonga's, maar bestoden aan do vervaardiging dezer stof nog meer zorg; hunne stoffen zijn dan ook in een groot gedeelte van Polynesië zeer gezocht en worden door een geoefend oog onmiddellijk herkend.
De vrouwen zijn de eenige vervaardigsters en bij dit werk verwonderlijk handig en geduldig. Vooreerst bezigen zij voor de fijnste stoffen altijd zeer jonge boomon, niet ouder dan 14 of 15 maanden en niet dikker dan (i tot 1) centimeter'in middelljjn. Zij beginnen met den boom om te hakken, er den bast af te schillen en dien 4iS 'uren iii
water te weeken, ten einde den ruwen buitensten bast gemakkelijk van don dunnen en fijnen binnenbast te kunnen verwijderen. Door aanhoudend kloppen maken zjj dezen hoe langer hoe breeder en dunner; hij kan dan ook bijna tot in het oneindige worden uitgeklopt.
Daar de strooken boombast niet broeder dan 20 k 25 centimeter zijn, wordt een aantal van deze tot een gemaakt door de randen op elkander fe leggen en tusschen deze quot;arrow-rootquot; te doen, in water opgelost. De zóó vereenigdo stukken worden opnieuw geklopt; zjj maken dan slechts een geheel uit, waarbij alle teekenen dat zij oorspronkelijk uit meer dan uit één stuk bostonden, verdwijnen.
Is er nu een stuk van genoegzame grootte gemaakt, dan wordt het gedrukt en geverwd. De kleurstoflPon zijn gewoonlijk drieërlei, rood, bruin en geel. De eerste kleuren verkrijgt men van verschillende aardsoorten, do derde van de onmisbare quot;turmericquot;. De vrouwen die de stof maken en drukken, vervaardigen de verwstoffen
SAMOA, OF DE SCI IIPPERS-EILANDEN.
niet ; dit is eene afzonderlijke bozigheid, want op deze eilanden zijn de verschillende beroepen en bedrijven strikt beperkt tot zekere familiën, evenals dit met de kasten in Indië het geval is.
Het patroon wordt gevormd door de buigzame ribben van kokos-bladeren op eene plank te bevestigen. Zjjn deze nu geheel hard en droog geworden, dan spant men er de stof over, en wrijft do verwstof met een stjjven borstel in, zoodat deze alleen blijft zitten op die gedeelten der stof, tegen welke liet verheven patroon, hetwelk er onderligt, drukt.
Do schrijver heeft in zjjuo verzameling verscheidene staaltjes dezer Samoa-stoffen. Eén stuk is zeer tijn ; het is zuiver wit, twee meter lang, 60 centimeter breed en rondom versierd niet eene fijne franje. Een ander is dikker en sterker en bestaat uit 4 lagen bast. Op sommige plaatsen is do vereeniging niet volkomen en kan men de verschillende lagen goed onderscheiden. Dit stuk is rijkelijk twee meter lang en één breed.
Het derde exemplaar is nog dikker en grooter. Het is twee meter in het vierkant en is aan de buitenzijde met de aarden kleurstof zoo dik geverwd, dat do stof er betrekkelijk stijf van is geworden. Dwars er overheen loopen twee breede, zwarte streepen. die het in drie gelijke deelen verdeden en in elke afdeeling zijn 4 insgelijks zwarte figuren.
372
Op do voorgaande afbeelding ziet men de verschillende handelingen waardoor de bast in klecdingstoffcn veranderd wordt. Regts op den voorgrond zijn eenige vrouwen, geknield in den stroom, bezig don uliberquot; of binnenbast van elk vezeltje van den hnitenbast te ontdoen. Eene vrouw bekijkt een stuk tegen het licht, om te zien of het geheel zuiver is. Achter haar, op het midden der afbeelding, bespeurt men nog meer vronwen; enkele zijn aan het werk den bast te kloppen met de vierkante hamers, waarover wij, bij de beschrijving van Tonga, reeds gesproken hebben; eene houdt zich onledig twee stukken met quot;arrow-rootquot; aan elkander te plakken. Moer op den achtergrond is eene andere vrouw bezig met het werk hetwelk meer kunstvaardigheid ver-eischt, namelijk het wrijven dor verwstof over de stof, die op do plank ligt, op welke het patroon bevestigd is; verderop staan twee zulke planken, om hot patroon van kokosbladeren to doen zien. In hot verschiet hangen andere vrouwen de nog vochtige stof te droogen.
KNO 1)8.
FOM' N ESI K
HOOFDSTUK II.
OOHMK!,
IIKriKNKN VAN OOIILOO IN SAMOA. — 1)K quot;MAI,oquot; KN DE STRIJU OM /,IJN BEZIT. — [ÏK WRAAK VAN MKT Ol'PKR-MOOFI). — VUURWAPENEN, VOOHIIK HO KI) MIDDELEN TEGEN DEN 00111,00. — DE WAPENEN llf.R SAMOA*». — KNODSEN. — EXEMPLAREN VAN POLYNESISCHE KNODSEN. — VREEMDE WIJZE OM DE SPKER TE UEBRUIKEN.— HANDSCHOENEN VAN HAAI-TANDEN. — WAPENRUSTINGEN. — HET HIJEENIIRENOEN VAN EEN LEQEIl KN DE WIJZE VAX VECHTEN.--ONAANGENAME TOESTAND DER ONZIJDIGEN. — HET ZEE-OEVECIIT. — ONDERSCHEIDENE WIMPELS. — DE UITDAGING VÓÓR DEN STRIJD. — KRIJGSTROFEEÖN EN DE VERHEFÏING VAN DEN OVERWINNAAR. — WIJZE WAAROP OVER DE LIJKEN BESCHIKT WORDT. — AFZONDERLIJK GEVECHT
TUSSCHEN OPPERHOOFDEN. - DK WET DER SAMOA'S. — STRAF OP MOORD EN GERINGERE MISDADEN. —
MENSCHENETEN. - INLANDSCHK ADVOKATEN. — DE AANKLAGER VERSLAGEN MET ZIJNE EIGENE WAPENEN.
Wu hebben bladz. 370 gezegd, dat de vrouwen, als zij in den oorlog worden gevangen genomen, het eigendom worden dor overwinnaars; wij zullen derhalve eene kleine plaats inruimen aan de wijze van oorlogvoeren der Samoa's en alle die karaktertrekken overslaan, waarin zij op den oorlog bij de reeds beschreven Polynesische stammen gelijkt.
Men kan den oorlog meestal tot vier oorzaken terugbrengen: de begeerte naar staatkundige oppermagt; strijd omtrent het opperhootdsuhap; wraak over den dood van een opperhoofd; en inbreuk op de zonderlinge huwelijks-wetten der Samoa's.
Do eerste roden bestaat altijd. Elk eiland is verdeeld in verschillende distrikten en zoodra op het eene zich eenige teekenen van bijzonderen voorspoed vertoonen, kan men zeker zjjn dat een ander zich hierdoor beleedigd acht en den oorlog verklaart, ten einde zich don quot;Maloquot; of staatkundige opperheerschappij te verzekeren. Een voorbeeld van zulk eenon oorlog kon men eenige jaren geleden zien op het eiland Apolo.
Manono; een van de drie distrikten waarin het verdeeld was, had de oppermagt; de opperhoofden waren verontwaardigd dat een ander distrikt, Aana door het onderrigt der zendelingen in welvaart vooruitging. De opperhoofden van Manono begonnen derhalve Aana door gedurige aanvragen om voedsel en dergelijke te onderdrukken. in weerwil hunner uitpersingen evenwel bleef het distrikt bloeijen; het maakte meer kokos-olie en verkocht deze voor meer bijlen, katoen en andere Euro-peesche schatten dan de andere distrikten.
De opperhoofden van Manono waren natuurlijk verontwaardigd, dat zij, bij het gaan naar oen distrikt, hetwelk aan hen onderworpen was, hier meer ontwikkeling en rijkdom vonden dan bij hon-zelven; zij hielden het er dus voor, dat hunne minderheid in dit opzigt eene beleediging was, die hun door de bewoners van Aana opzettelijk werd aangedaan. Zij beschouwden derhalve de bevolking van Aana als rebellen en verklaarden haar den oorlog.
Hoe dwaas zulk een reden ook moge zijn en hoe doodend voor eiken wezenlijken vooruitgang, toch kan men haar begrijpen; zij is verklaarbaar uit de kleingeestige ijverzucht der inenschelijke natuur, die maar al to geneigd is zich gekwetst te govoelen door den voorspoed van een ander. Wraak voor een vermoord opperhoofd is insgelijks
SAMOA, OF DE SCHTPPERS-ETLANDEN.
begrijpelijk on cvcuzoo oen succossie-oorlog; do viorde of laatste reden waarom oen oorlog wordt aangevangen, heeft echter oenigo verklaring noodig.
Volgens de wetten der Samoa's is eono vrouw altijd
vrouw
al wordt zij ook door haren ochtgenoot vor-
stooten. Do opperhoofden kennen zich hot regt toe zoo velo vrouwen te trouwen als zij verkiezen on haar te ver-stooten zoo dikwijls zjj willen. Het gebeurt inderdaad, dat iemand een meisje trouwt, alleen om haar bruidschat van matten cn andere kostbaarheden. Maar zelfs nadat hij oeue vrouw verstootcn hooft, beschouwt hij haar nog als zijn eigendom; neemt nu een ander opperhoofd haar in zijn huis op, dan wordt dezen onmiddellijk de oorlog verklaard. ITet is zonderling, dat den oorspronkohjken echtgenoot het zedelijk gedrag van do vrouw die hij verstootcn hoeft volkomen onverschillig is; hjj gevoelt zich alleen beleedigd, wanneer men hem zijn eigendom ontneemt. Zulke verlaten vrouwen houden zich meestal op in het quot;Fala-telequot; of bezoek-huis; zjj leiden een zeer onzedelijk leven cn mogen dit doen, zonder dat haar dit door hare vroegere echtgenooten kwalijk wordt genomen. Huwen zij echter met een ander, dan wordt voor dezo beleediging onmiddellijk wraak genomen.
Vóór do invoering der vuur-wapenen waren de voornaamste wapenen der Samoa's do speer en de knods. De oudere opperhoofden hebben een ingewortelden afkeer van hot geweer en trekken, sedert het meer in zwang is gekomen, niet gaarne te velde. Geweren, zoggen zij, zijn wapenen voor jongens; knodsen voor mannen. Zjj hebben dan ook eenigo rodon om op do geweerkogels ontevreden to zijn, dio, zooals zij zeggen, geeno achting hebben voor opperhoofden, wier toronhooge hoofddeksels hen zoo in het oog doen vallen, dat zij uitstekende mikpunten zjju voor den vijand; indien een hunner vijanden maar bij ongeluk oen eenigzins goed schutter is, wordt hunne kans om heelhuids uit het gevecht te komen, al bittor klein.
Do knodsen der Samoa's zijn merkwaardig om de uitstekende wijze waarop zij gemaakt zijn, benevens het zuiver en goed afgewerkte van het snijwerk, waarmede de inland-sche beeldhouwer zo versierd hoeft. Sommige zijn kort en geschikt om met óéne hand to worden gebruikt; zij hebben bjjna denzelfden vorm als do stalen knodsen van de riddertijden. Andere zjjn nagenoeg volkomen gelijk in vorm aan de knods die regts van de afbeelding op bladz. 291 is voorgesteld. De nevenstaande afbeelding is geteekend naar een exemplaar uit de verzameling van den schrijver; het behoorde aan hetzelfde opperhoofd die ook de eigenaar was van de oorlogs-mat en het kapsel van vederen hetwelk wij hebben beschreven. Zij is nagenoeg l'/s meter lang en zoo zwaar, dat zij alleen door oen zeer sterken man kan gehanteerd worden. Daar zij veel dienst heeft gedaan is zjj zeer gehavend; het hout van het dikke einde is gebarsten en het snijwerk bijna verdwenen. De schrijver KNlt;gt;ns- heeft haar daarom laten afbeelden alsof zij nieuw was.
In den regel kan men niet zeggen dat de knodsen van Tonga, Samoa, Fidsehi en andere Polynesische eilanden-groepen tot eene van deze in het bijzonder behooren. De handel die tusschen deze verschillende eilanden ge-
374
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-ETLANDEN.
drevel) wordt, licoft zoowel eeiie railing van wapenen nis van zaken van den vrede ten gevolge gehad, zoodat de twee verschillende rassen die de Fidschi- en de Tonga-en Samoa-eilanden bewonen, nagenoeg volkomen dezelfde wapenen bezigen, üe uitgc-tande knods, waarvan wij zoo even spraken, wordt dus even goed aangetroffen in Nieuw-Guinea, als ia Fidschi en Samoa; men heeft den vorm gemakkelijk gevonden en zoo is hij van het eene eiland naar hot andere overgebragt.
Ook de speren hebben onderling eene groote overeenkomst; zij zijn voorzien van weerhaken en de beste hebben eene punt van den staart van den steek-rog. Als vroeger een krijgsman zijnen vijand met zjjne speer doorboord had, trachtte hij hom hiermede van don grond op te ligton; was hij niet in staat dit to doen, dan werd hij gewoonlijk geholpen door eenige kameraden, die allen hunne speren in het ligchaani wierpen, hot in de lucht ophieven on dan in triomf ronddroegen, onverschillig of de gewonde dood of lovend was.
Eén wapen schjjnt echter bijzonder aan Samoa eigen te zijn; het is beschreven door Mariner. Het zijn een paar handschoenen, vervaardigd van kokosnoot-vezelen, waarop aan de binnenzjjde versoheidene rijen haai-tanden zijn vastgenaaid. Dit wapen is inderdaad gemaakt volgons hetzelfde beginsel als de vreesolijke quot;tjjger-klaauwquot; vanlndië en dient om oen' tegenstander het ligchaani open te rijten; de buik is het ligchaams-deel, waartegen het, zoowel door den Samoa als door den Hindoe,
altijd gorigt wordt.
Een opperhoofd, hetwelk zelfs voor een Samoa eene reusachtige gestalte had, vocht altijd met deze verschrikkelijke handschoenen.
375
Hy maakte er echter op eene andere wijze gebruik van en achtte het beneden zich het ligchaani zijner tegenpartij open te rijten. Daar de punten dei-tanden alle naar beneden gorigt zijn, is het voor iemand die mot deze handschoenen wordt aangegrepen, onmogelijk zich los te maken. Het reusachtige opperhoofd luid do gewoonte op een' der vijanden in te stormen, hem met zijne gehandschoende hand vast te grijpen, voorover te werpen en een voet in de lendenen te zetten; nu vatte hij hem bij het hoofd, trok het met kracht omhoog
K--r » : .-n i.. ■ »iS«Bsamp;e*£iSIv.'iJ. quot; • ö' i.s .
•, i ï r f!i: tiiCit - i' 8 nfi tKI lOV it{fifö'l a'iV'y'i t - - • . - ... - - .i
en brak hem zoo de ruggegraat. Dit was zijne wijze van doen niet lieden van eene behoorlijke gestalte. Greep hij echter iemand aan die klein van persoon was, dan legde hij zijn slagtoffer eenvoudig over de knie, brak zijne ruggegraat en wierp zijn' stervenden vijand op den grond. De afbeelding is gemaakt naar een fraai exemplaar uit het quot;United-Service-Museum.quot;
SAMOA, OF DE SCFIIPPERS-EILANDEN.
Om zich tegen deze wapenen te beveiligen, voorzien zich de Samoasche krijgslieden van eenen zeer breeden en dikken gordel van kokosnoot-vezelen, breed genoeg om van den oksel tot aan de heupen te reiken. Hij is niet lang genoog om liet geheele ligchaam te omspannen, maar wordt meestal aan de linkerzijde gedragen, daar die het meest aan den vijand is blootgesteld.
Op de vorige bladz. ziet men een dezer gordels. Hij is nagenoeg 80 centimeter lang, zoodat er, als hij om het ligchaam bevestigd is, een groot gedeelte van de regterzijde bloot blijft. Hij is vervaardigd van ineengevlochten koorden, die aan de einden om twee stokken geslagen zijn, zoodat alle koorden evenwijdig loopen.' Zij zijn onderling verbonden door draden van ineengedraaide vezelen, die er afwisselend over en onder heen gaan; zij vormen een zeer stevig verdedigingswapen, waardoor de gevreesde haai-tanden niet kunnen heendringen.
In enkele gevallen schijnt de krijgsman nog geen vertrouwen genoeg in de deugdelijkheid van zijnen gordel gehad en de uitwerking der haai-tanden op zijne naakte armen en beenen gevreesd te hebben. Er is althans in het uUnited-Service-Museumquot; eene geheele wapenrusting, op eene zeer vernuftige wijze van vezelen vervaardigd en zoo ingerigt, dat het grootste gedeelte van het ligchaam en de ledematen er door bedekt wordt. Zij bestaat uit twee deelen; het bovenste wordt aangetrokken als een jas en het onderste als eene broek. Naast de wapenrusting ziet men twee kleine schetsen, om te doen zien op welke wijze zij gevlochten is.
De Samoa's hebben geen eigenlijk leger; ieder wordt geacht krijgsman te zijn en heeft altijd zijne wapenen bij de hand. Hij kan elk oogenblik door zijn opperhoofd worden opgeroepen ; hij geeft er, in den regel, weinig om wat de oorzaak van den strijd is; onder aanvoering van zijn opperhoofd te vechten is hem voldoende. De Samoa's zijn dapper en zouden, indien zij goed werden aangevoerd en slechts het minste begrip van krijgstucht hadden, uitstekende soldaten zijn. Zooals het nu is vecht echter geen enkel krijgsman met de kennis dat zijne bewegingen geschieden naar een vooraf beraamd plan, of dat hij door anderen zal ondersteund worden. Hjj voelt niet dat hij eenvoudig eene eenheid is onder velen, maar moet oppassen voor zich zeiven, zelf zijne tegenpartij uitkiezen, voortrukken als hij denkt dat hij dit met voordeel doen kan, en vlugten wanneer hij bemerkt dat hij in onnoodig gevaar komt.
Altijd wanneer eenige Samoa's stonden onder bevel van een' Blanke, sloegen zij hunne vijanden terug. In één zoodanig geval joegen 20 hunner 500 vijanden op de vlugt. Beide partijen waren gewapend met geweren, maar het geregelde, ofschoon vrij ongevaarlijke vuren dei-twintig man bragt de 500 ongediscipineerde vijanden zoo geheel in verwarring, dat de laat-sten den kleinen steenen muur — l'/j meter hoog en 20 meter lang — waarachter do verdedigers lagen, niet durfden aanvallen.
Indien dezen aan zich zeiven overgelaten waren geweest, zouden zjj al hunne geweren tegelijk hebben afgeschoten en dan met ongeladen wapenen aan de genade hunner vijanden zjjn overgeleverd. Men had hun echter gezegd, altijd de helft hunner geweren geladen te houden, waardoor zij altjjd gereed waren hunne vijanden de laag te geven. Dezen waren door die ontvangst geheel uit het veld geslagen en ten laatste al zeer blijde dat zij zoo goed mogelijk, met verlies van vele manschappen, konden ontsnappen.
376
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-EILANDEN.
De positie van onzijdige is in Samoa alles behalve aangenaam, want ingeval het blijkt dat een van de beide partjjen waarschijnlijk overwinnaar zal zijn, berooft de bevriende partij don ongelukkigen onzijdige van al zijne bezittingen, om te beletten dat zjj in handen van den vijand vallen. De Europeanen die met deze gewoonten dor inboorlingen bekend zijn, rigten dan ook altijd, als er in hunne nabijheid zal gestreden worden, barrikaden op, daar zjj weten dat vriend en vijand voor hen even gevaarlijk zijn.
Als een opperhoofd besluit ten strijde te trekken, roept hij alle krijgslieden van zijn distrikt op. Ofschoon onder hen geene wezenlijke krijgstucht bestaat, heerscht er toch een schijn van orde bij hunne rangschikking. Elke stad heeft hare eigene plaats en do inwoners zouden het die van eene andere stad zeer kwalijk nemen, indien dezen de plaats innamen, die zij meenden dat hun zelven toekwam. De meest eervolle plaats is in do eerste gelederen, en ofschoon het een gevaarlijke post is, zou een krijgsman, behoorende tot eene staid die het voorregt had in den oorlog voorop te trekken, indien hij in de achterhoede werd geplaatst, waarschijnlijk tot den vijand overloopen. Er deserteren er inderdaad altijd vrij veel en door deze deserteurs en de vrouwen zijn beide partijen vrij goed met de voornemens en plannen hunner tegenpartij bekend. Het denkbeeld om een plan te ontwerpen, dit rjjp te laten worden, het geheim te houden en er vervolgens plotseling naar te handelen, schijnt nooit in het brein van een opperhoofd der Samoa's te zijn opgekomen.
Ofschoon eene plaats bij de voorhoede zoowel een gevaarlijke als een eervolle post is, wordt hij toch zeer begeerd, omdat hij zoowel in oorlog als in vrede bovendien zeer voordeelig is. Daar al de Samoa's nagenoeg op dezelfde wijze gekleed zijn en dezelfde taal spreken, zijn zij verpligt een soort van uniform te dragen, om vriend van vijand te kunnen onderscheiden. De krijgslieden kappen zich op eene of andere bijzondere wijze, of dragen eene witte schelp om den hals, of eene strook roode stof om den arm, enz.; deze teekens worden om de 3 of 4 dagen veranderd, opdat do vijand ze niet zou navolgen.
Als kano's onder één' aanvoerder vereenigd zijn, worden ook dergelijke teekenen uitgehangen, zooals een bundel vederen, een stuk mat of zelfs eene soort van vlag, van vlechtwerk vervaardigd en waarop de ruwe «afbeelding van een dier, bijv. een varken, een hond of een vogel, is geschilderd. Getrouw aan het onafhankelijk karakter der Samoa's, denken de twee lieden die de land- en zeemagt aanvoeren, er nooit aan, elkander te raadplegen en gezamenlijk te handelen; elk hunner doet wat hij op het oogenblik het best vindt. In het hierboven vermelde geval, waar 20 Aana's 500 Savaii's terugsloegen, had men den laatsten geheel den terugtogt kunnen afsnijden. Terwijl zij door de 20 gedisciplineerde krijgslieden in bedwang worden gehouden, verscheen eene vloot van kano's der Aana's op de kust; indien de aanvoerder zijne manschappen slechts eenvoudig had laten landen, zou er niets van de indringers zijn teregt gekomen. Hij had echter met de landtroepen niets te maken en liet den vijand dus ontsnappen, zonder zelfs eene poging te doen om hem tegen te houden.
Hij die den mensch in zijn geheel bestudeert, ziet dat de mensehelijke natuur op alle deelen van den aardbol vrij gelijk is en dat zeden en gewoonten dikwijls in beginsel verwonderlijk veel op elkander gelijken, ofschoon zij, in bijzonderheden, op verschillende tijdon en plaatsen mogen gewijzigd zjjn. Wij hebben reeds gezegd, dat vele wetten der Samoa's met de Mozaïsche overeenkomen, niettegenstaande het niet wel mogelijk is, dat er eenige gemeenschap tusschen Polynesiö en Sinaï is geweest.
De oorlog wordt tegenwoordig in Samoa juist op dezelfde wijze gevoerd als de Schrift ons verhaalt dat in Palestina en Syrië het geval was, en zooals Homerus ons mededeelt dat men hem voerde in de vlakten van Troje. Als twee vijandelijke troepen elkander ontmoeten, dagen en schelden de aanvoerders elkander uit; elk pocht op zijne eigene dapperheid, terwjjl hij minachtend spreekt van die zjjner tegenpartij, er de bedreiging bijvoegende, dat hij hot Ijjk van zijnen vijand, nadat hij dien gedood heeft, op de eene of andere wjjze zal onteeren en verminken. Zoo zien wij, dat toen David de uitdaging van Goliath had aangenomen, zjj vóór den strijd elkander beschimpten; Goliath bedreigde David dat hij zjjn vleesch te eten zou geven aan quot;de vogels dor lucht en dieren des voidsquot;, terwijl David hem in nagenoeg dezelfde bewoordingen
377
HAMOA, OF DE 8CHIPPERS-EILANDEN.
antwoordde, er alleen bijvoegende, dat hij hetzelfde zou doen met de lijken van zjjn geheele leger.
Zoo gebruikt bij Homerus Ulysses, als hij zijne speer slingert naar Socus, bijna dezelfde woorden:
quot;Ach, ougelukkige, geen vader zal uw lijk bijzetten,
Geen teederc moeder uwe oogeu sluiten;
Hongerige vogels zullen deze oogbullen uit liunne holten scheuren,
Kn loerende gieren krijschen om hunne prooi.quot;
Zoo daagt ook de Fidschi zijnen vijand uit met woorden, voordat hij overgaat tot slagen; hij dreigt zjjn Ijjk te zullen braden en opeten en van zijn schedel eene drinkschaal te maken. Zoo vinden ook de Samoa's het noodzakeljjk stil te houden en elkander met woorden uit te dagen, voordat zij beginnen te vechten. Toon de Manono's
en Aana's het gevecht aangingen waarvan wij zooeven gesproken hebben, wisselden zij onderling bedreigingen, die verwonderlijk veel overeenkomst hadden met de quot;gevleugelde woordenquot; der holden van Homerus; de meening is dezelfde, ofschoon de beelden die zij gebruiken natuurlijk verschillen.
quot;Gij banana-etende Manono's, mogen uwe gorgels verteerd worden door Moso.quot; quot;Gij kokosnnot-etendc Aana's, mogen uwe tongen verdorren.quot;
quot;Waar is dat zwijn van een Savai, hetwelk den dood zal vinden?quot;
quot;Braad dien koning der Atua's, die aanstonds door mijne speer zal omkomen;quot; enz. ad infinitum.
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-EILANDEN.
Zulk oen troep krjjgslieden geeft eene uitmuntende gelegenheid om de kleeding en de versierselen der Samoa's te bestudeeren. Hot is hij hen, evenals bij de Indianen van Amerika, een punt van eer, in don strijd te gaan op het bost gekleed en omhangen met alle sieraden die men bezit; men kan dus zeker zijn dat het beste kapsel en do goheele uitrusting van een opperhoofd als hij ten oorlog trekt, do beste staaltjes zijn die men kan to zien krjjgon.
Wat er na hot gevecht gebeurt is zoor goed beschreven door Pritchard. quot;Na den slag worden do hoofden der gesneuvelde krijgslieden ten toon gestold in tegenwoordigheid der verzamelde opperhoofden en van liet volk; do helden worden dan ieder afzonderlijk bedankt en hunne dapperheid on stoutmoedigheid in het openbaar erkend. De opgewondenheid van een voorspoedig krijgsman, als hij met zijn bloedig zegeteeken langs de opperhoofden gaat, is dan ook boven mate; iijj maakt de meest fantastische bokkesprongen, met een zwart gemaakt gelaat en een goed geolied ligchaam; hij werpt zijne knods hoog in do lucht en vangt haar dan achter zijn rug of tusschen zijne beenen weder op. Nu eens draagt hij het hoofd van zijn verslagen vijand zelf en dan weder danst hjj rondom een kameraad, die hot voor hem draagt, steeds mot al de kracht zijner longen uitroepende: quot;Ou te man tangata! Ou te man tangata!quot; (quot;Ik heb mijn' man! Ik heb mijn' man!)quot;
Voor een jongen Samoa is hot de verwezenlijking van het toppunt zijner eerzucht, zoo in het openbaar door het opperhoofd bedankt to worden voor liet verslaan van zijnen vijand in een gevecht op leven en dood, terwijl hij voor zijne kameraden paradeert met liet bloedende hoofd van zijnen vijand in do eeno, on de knods in de andere hand.
quot;Als hij dan, na het einde van den oorlog, naar zjjn dorp terugkeert, zijne kameraden zijn' heldenmoed verhalen en do meisjes hem quot;toaquot; d. i. dapper, verklaren, dan ziet men in hare grootste volkomenheid de zelfbehageljjke waardigheid 011 de verborgen trots, die in dozen bruinen eilander huisvesten. Torwjjl bij het dan laat voorkomen, alsof hij onbewust was van de loftuitingen die door zjjno daad worden te voorschijn geroepen, ziet men hoe aardig het verhevene in hot bolagcholijke overgaat, als hij zich naar do meisjes keert en zoetsappig uitroept: quot;Funa, mai si sului!quot; (Vrouw, geef mij eene sigaar.) Dit bescheidone, klein bevel is, als het komt van de lippen van een' held of een quot;beauquot; tegelijk bevallig en gevat, waardig en onachtzaam. En trotsch is het meisje hetwelk haar aan hom geeft; hare eonige eerzucht is dan zijne vrouw te worden, zelfs met de zekerheid binnen eeno maand voor eene andere door hom vorstooton to worden.
quot;Nadat do hoofden voor do opperhoofden zijn ton toon gostold, worden zij opgestapeld in de quot;malaequot; of het plein in het midden van het dorp; het hoofd van hot grootste gesneuvelde opperhoofd wordt bovenop geplaatst. Indien er onder de bezoekers bloedverwanten der gesneuvelden zijn, eischen zij de hoofden op en begraven ze of zenden zo terug naar de kameraden der dooden. De hoofden die niet worden opgeoischt begraaft men bij elkander in de quot;malae.quot; Lijken die men herkend hooft worden insgelijks door hunne vrienden begraven, terwijl die waarvan geene bloedverwanten aanwezig zijn, blijven liggen om te vergaan en tot voedsel der honden te dienen.
quot;De bloedverwanten zorgen er bijzonder voor, de Ijjken die zij herkend hebben te begraven, daar anders hunne geesten hen zouden vervolgen of droevig en troosteloos in don omtrek van het slagveld rondwaren, jammerende over het noodlot, waardoor hunne Ijjken bleven liggen, om te verrotten of door de honden gegoten te worden. Ik heb dikwijls in een' stormachtigen nacht, als de regen in de duisternis neerstroomde en de wind over het slagveld gierde, de inboorlingen hooren zoggen: quot;Hoor dien geest eens klagen en jammeren: quot;ik ben koud! ik ben koud!quot; Het was vergeefs of men hun al zeide, dat het geluid hetwelk zij hoorden niets was dan de krakende takken en dc neêrvallende regen; voor hen was het do geest van den onbegraven vijand.quot;
Do ijdeiheid van een' Samoaschen krijgsman is zoo groot, dat hij bijna alles doen zal om bij deze bijeenkomsten na het gevecht te worden toegejuicht. Een man, die
SAMOA, OF DE «CHIPPERS-EILANDEN.
geenen vijand had kunnen dooden, was zoo verdrietig op zich zei ven omdat hjj de gehoopte openbare toejuiching miate, dat hjj eene andere wjjze verzon om eene zekere beroemdheid te verkrijgen. Hij sneed de grooto teenen af' van een' vijand wiens hoofd reeds was weggenomen, en met deze teenen in den mond paradeerde hjj langs de opperhoofden, alsof hjj een hoofd had. Toen hjj zag dat hjj hiervoor bewonderd werd, word hij zoo opgewonden, dat hj) de teenen, zonder ze te koken, in tegenwoordigheid van het geheele volk opat.
ITit zulk eene handeling zou de lezer welligt .afleiden, dat de Samao's, evenals vele Polynesiërs, menscheneters waren. In de gewone beteekenis des woords zjjn zjj dit echter niet. Na don slag braden zjj somtjjds het Ijjk van een mensch en eten het op, maar dit geschiedt alleen om' er schande aan te doen, niet om het als eigenlijke spjjs te gebruiken. In een geval had eene jonge vrouw, wier vader in een gevecht gedood was, een' scalp gekregen, die aan een' der vijanden behoorde. Zjj verbrandde hem eerst, stootte hem toen fijn en strooide de asch over het vuur waarop zjj de spjjzen bereidde.
Na eenen beslissenden slag komen de opperhoofden der overwonnenen nederig hjj hunne zegevierende tegenpartij, brandhout, steenen en stukken bamboe dragende. Zjj leggen hunnen last voor het voornaamste opperhoofd neder en knielen op den grond, waar zjj stil bljjs-en liggen. Indien de overwinnaars, zooals meestal het geval is, in hunne onderwerping genoegen nemen, wordt den geknielden opperhoofden bevolen op te staan en naar huis terug te keeren; zijn zjj echter niet voldaan, dan worden de lieden doodgeslagen waar zij liggen en heeft hun volk, welks vertegenwoordigers zjj zjjn, al de gruwelen van eenen oorlog van Wilden te doorstaan.
Het brandhout, de steenen en de bamboe worden beschouwd als zinnebeelden van den onherstelbaar verloren toestand waarin de brengers verkeeron. De steenen, die de grondstof zjjn waarvan de inlandsche ovens gemaakt worden, beteekenen, dat zjj die hen aan den voet der overwinnaars neerleggen, zich overgeven om door de laatsten gebraden en opgegeten te worden. Het brandhout is een zinnebeeld der stof waarmede de ovens worden gloejjend gemaakt, en het bamboe heeft eene dubbele beteekenis. Vooreerst worden de messen, waarmede de Samoa's hun voedsel sneden voordat het jjzer door Europeanen was ingevoerd, altjjd hiervan gemaakt, en ten tweede waren de werktuigen, door de overwinnaars tot het pijnigen der gevangenen gebezigd, van dezelfde grondstof vervaardigd.
Is aan de overwonnen partij vergiffenis geschonken, dan gaan zjj in het huis van het opperhoofd, kussen zjjne voeten en geven hem fijne matten, kleedingstoffen, voedsel en dergoljjke kostbaarheden ten geschenke.
Deze plegtigheid wordt quot;Ifongaquot; genaamd en dient ook somtjjds bij andere gelegenheden. In den oorlog tussehen Manono en Aïina bjjv. achtten twee opperhoofden der laatston zich door een of ander opzettelijk of ingebeeld verzuim beleedigd, en liepen over tot den vjjand. Eene dergeljjke desertie is in een oorlog der Samoa's zeer gewoon, omdat de opperhoofden van elkander geheel en al onafhankelijk en onderling slechts dooide ligste banden verbonden zjjn. Eeiteljjk komt de toestand dezer eilanders veel overeen met dien der Schotsche Hooglanders van vroeger tijd; toen was het ook niet mogeljjk eenen geregelden oorlog te voeren, omdat de verschillende opperhoofden altjjd te naijverig op elkander waren om niet de onderlinge verschillen der leden van eiken clan in rekening te brengen.
Bovendien is er, evenals bij de oude Schotsche clans, geene krijgstucht waardoor de lieden bijeen worden gehouden. Elk dient zoo lang hij verkiest en niet langer. Voelt hjj zich beleedigd, of moet zjjn oogst worden ingehaald, dan vindt hjj er niets in, zjjne knods op den schouder te nemen en naar zjjn dorp te vertrekken; er is ook geene wet die hem belet dit te doen. In den oorlog waarvan wij zoo even spraken, was een groot aantal der Savaïsche bondgenooten van de Manono's naar hunne plan-taadjes vertrokken.
Om nu het beginsel van het verkrijgen van den quot;maloquot; of' van de opperheerschappij uit te maken, was het noodzakeljjk dat de deserteurs hulde bewezen aan Manono, en zouden zjj in statie geinstalleerd te worden in hunne woonplaatsen, die zjj verondersteld
380
SAMOA, OF DE SCflIPPERS-ElLANDEN.
werden onder Manono in leen te bezitten. Konden zij die bereiken, zonder door den vijand te worden aangevallen, dan werden zjj verondersteld bun regt bewezen tc hebben.
Er werd derhalve eene groote plegtigheid voorbereid. Do opperhoofden der Manono's riepen allo bondgenooten terug, die zich aan den krijg hadden onttrokken, oogensehijn-Ijjk om naar hunne plantaadjes te gaan zien, maar eigenlijk omdat zij bijzonder weinig hielden van geweerkogels; zij werden gedagvaard om de opbrengst hunner plantaadjes op eene groote quot;f'onoquot; of beraadslaging te brengen. Allen kwamen terug, vooral aangelokt door het vooruitzigt der feestelijkheden, waarvan zulk eene quot;f'onoquot; vergezeld gaat. Do twee weggeloopen opperhoofden werden in do vergadering binnengeleid; zij moesten, voor den vorm, de plegtigheid van do quot;Ifongaquot; doorloopen. Na afloop hiervan moesten zjj veilig in hunne dorpen worden geïnstalleerd. Met een' hunner ging dit vrij gemakkelijk, omdat zijn gehoele distrikt verlaten was. liet opperhoofd, dus in triomf weggebragt, begeleid door veertig kano's, werd in alle vormen als vasal van Manono in zijn gebied geïnstalleerd; hierdoor erkende hij, dat Malo tot Manono behoorde.
Hij had geene volgelingen bij zich on verliet na een paar dagen de plaats, om naar Manono terug te keeren. Het feit was evenwol geschied, en de tijd, dien hij in zijne bezittingen had doorgebragt, was van geene de minste beteekenis.
Wat het andere opperhoofd betreft, bij dozen kwam mot betrekking tot zijne installatie eene moejjelijkhoid voor. Daar hij een' der voornaamste opperhoofden was, had zich do vereenigde knjgsmagt van Aana en Atua in on om zijne woonplaats gekampeerd; indien hij daar aanwezig was geweest, zou hij niet alleen zijn aangevallen, maar de aanrandende partij zou waarschijnlijk door de vereenigde krachten der twee andere distrikten zijn teruggeslagen. Er werd derhalve na vele beraadslagingen besloten, dat hjj ter gelegener tijd; zou geïnstalleerd worden; het juiste tijdstip voor de plegtigheid kon evenwel niet worden bepaald.
Somtijds krijgen een paar opperhoofden twist; in plaats van dan ton oorlog to trekken, maken zij de zaak inot hunne knodsen uit. Zij ontwikkelen, bij het schermen en hunne verdediging, zoowel als bij het slaan met de knods, eene groote vaardigheid en worden hierbij door de toeschouwers met allo aandacht gadegeslagen. Gewoonlijk worden zij gescheiden voordat zjj elkander ernstige wonden hebben toegebragt, omdat, indien een hunner gedood, of' slechts ernstig gewond werd, een bloedige oorlog tot wraakneming hiervan het gevolg zou zijn.
Omtrent de oorspronkelijke wetten cler Samoa's is slechts weinig bekend; zij ondergaan, evenals allo dergelijke instellingen gedurige veranderingen; ook zjjn zij, door do tegenwoordigheid van Europeanen op deze eilanden, in de laatste jaren bjjna geheel in vergetelheid geraakt. Wjj weten echter van verschillende reizigers, vooral van hen die lang als zendelingen onder do Samoa's gewoond hebben, dat zjj een vrij goed omschreven wetboek bezitten, waarvan de toepassing bjj het opperhoofd en zijne raadslieden berust.
Moord bijv. word gestraft mot den dood; dit was zoo goed bekend, dat indien iemand een ander vermoord had, hij met zijne geheelo familie gewoonlijk vlugtte naar een ander distrikt, waar hij zeker was bescherming te zullen vinden. Het was noodzakelijk dat de gohecle familie den moordenaar volgde, omdat do bloedverwanten van den vermoorde zijnen dood op een of' ander lid zijnor familie zouden kunnen wreken. Feitelijk loste zich de straf voor een' moord op in eene zware boete. De vlugtoling liet natuurlijk zijne plantaadjes, zijn huis en andere eigendommen achter, die alle door het opperhoofd in beslag werden genomen. Somtijds werden alle eigendommen verbeurd verklaard, het huis verbrand, de plantaadjes verwoest en den moordenaar eene boodschap gezonden, dat hij nimmer naar zjjn eigen dorp mogt terugkeeren. Gewoonlijk echter bestond de straf in eene zware boete, waarvan het geven van een feest aan het geheelo dorp een gedeelte uitmaakte.
Het beschadigen van eon' vruchtboom werd insgelijks gehouden voor eene misdaad, die eene zware straf verdiende; hetzelfde was het geval met het oneerbiedig spreken over een opperhoofd, hot vernielen eener schutting of het ruw behandelen van vreemdelingen. Het gebeurde somwjjlcn, bij een ligt misdrijf, dat de schuldige veroordeeld werd vóór het opperhoofd te gaan zitten en vijfmaal oen stuk van een' zeer stin-
DEEL II, 25
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-EILANDEN.
kenden wortel af te bijten. Sointjjds was hij verpligt eenigc koeren oen' zee-ogel omhoog te werpen en op te vangen, welks stekels zoo scherp zijn als naalden en zoo broos als glas. Somtijds moest hij ook zijn hoofd slaan met scherpe steenen, totdat zijn aangezigt geheel met bloed bedekt was.
Dit waren de gewone straffen, maar voor grootere misdaden waren er ook zwaardere. In sommige gevallen werd de misdadiger met een' voet aan den tak van een' boom gehangen, of, geheel naakt, aan do glooijondo stralen der middag-zon blootge-steid. Eene der strengste en schandelijkste straffen bestond daarin, dat men een paal nanj van een zeer doornachtigen boom, den schuldige handen en voeten aan elkander boud, hem dan aan den paal hing als een varken dat gebraden moet worden, en hem zoo droeg naar het dorp of het huis, waartegen hij misdreven had.
Het schandelijkste dezer straf bestaat daarin, dat men den schuldige vergelijkt bij een varken dat gebraden moet worden. Een Samoa vindt het altijd eene vreese-lijke beleediging, als men hem vergelijkt mot een varken; terwijl het denkbeeld om in eon oven gebraden te worden in de hoogste mate torugstootend is voor het gevoel van het volk; dit koestert voor alles wat met braden of koken in verband staat, dezelfde verachting als de bewoners van Nieuw-Zeeland, Pidschi of Tonga. Deze straf is zoo vernederend, dat wanneer de schuldige hulpeloos wordt neergelegd aan de voeten van hom wien hij beleedigd heeft, hij bijna altijd wordt losgemaakt en zijne misdaad hem vergeven wordt; de groote vernedering die hij heeft ondergaan wordt beschouwd als groot genoeg voor elke misdaad, hoe afschuwelijk zij wezen moge. Dit is ook de reden, waarom de plogtighoid van de quot;Ifongaquot; voor zoo vernederend gehouden wordt.
Hot is inderdaad tengevolge van dit gevoel, dat hot menschoneten nu en dan plaats vindt, maar het komt hier in oen' zeer gowjjzigdon vorm voor. Vroeger vergezelden do vrouwen de krijgslieden altijd, om de lijken der verslagen vijanden magtig te worden, die zij van het slagveld sleepten en vervolgens braadden, om er hare groote verachting voor te kennen te geven. Ook de priesters plagten do strijders te vergezellen en de goden voor een' goeden uitslag te bidden. Zij haddon eene goede reden om do overwinning te wenschen, daar zij voor voedsel alleen de handen der gesneuvelden kregen en zoolang do worsteling duurde geen ander voedsel dan deze handen mogten gebruiken. De priesters der verliezende partij waren somtijds genoodzaakt verachoidono dagen achtereen to vasten.
Als het lijk van oen opperhoofd naar don oven werd gebragt, waren er groote vreugde-vertooningon; men verwachtte van ieder, dat hij er oen stukje, hoe klein ook, van zou eten. Bjj zulke gelegenheden kregen zelfs do vrouwen en kinderen hun deel en werd er dikwijls gevraagd of ieder er van geproefd had. Hot is somwijlen gebeurd dat de Samoa's, als zjj oenen gevangene hadden gemaakt, hem aan een boom vastbonden, vóór hom oen gat in den grond groeven, dit met steonon bokleodden, deze voor zijne oogen gloeijond maakten en er hem dan in wierpen.
Naar het zeggen dor inboorlingen waren do oorlogen vroeger veel menigvuldiger dan tegenwoordig het geval is; hot geweer heeft de knods en de spoor bijna geheel verdrongen en do kracht en bekwaamheid der krijgslieden, die zich op hunne vaardigheid in het behandelen dor wapenen voel lieten voorstaan, nutteloos gemaakt. Hoe goed zij met do knods kunnen schermen hebben wij roods gezegd, en dat zij mot do speer oven goed wisten om te gaan, blijkt uit eene anekdote, die door A\ illiams wordt medogedoold.
Eon opperhoofd, Matotau genaamd, was aan boord van oen Engelsch schip gekomen ; do kapitein, die de bekwaamheid van zjjn' bezoeker op do proef wilde stellen, schilderde op de fok een' ring, omtrent 10 a 12 centimeter in middellijn, en verzocht Matotau er met zjjno spoor naar te werpen. Hot opperhoofd ging naar hot halfdek, ongeveer 25 meter van hot dool, hield zijne speer oen oogenblik inevenwigt en wierp haar toen in het midden van den ring. Krijgslieden, zoo handig in het gebruik hunner wapenen, mogten torogt verontwaardigd zijn bjj do invoering van vuurwapenen, waardoor de zwakke en sterke gelijk worden en een pas getatoueerde jongen het grootste opperhoofd kan dooden.
382
SAMOA, OF DE SOHIl'PERS-EILA.VDEX. B83
Als er stratzakcn voor den raad worden gebragt, ontwikkelen zoowol de aan-klager als de verdediger de grootste vindingrijkheid om hunne zaak in het gun-stigste licht te plaatsen; zjj zijn verwonderlijk vruchtbaar in het uitvinden van nieuwe bewijsgronden en betoogen. Een Samoaasch pleiter is zoo glad als een aal, en zoodra heeft hij niet ontdekt dat eene stelling onhoudbaar is, of' hij verlaat haar en versterkt zich in eene andere. Pritchard verhaalt een vermakelijk voorbeeld van dezen karaktertrek der Samoa's.
eigendom van een' Engelschman, die zich onder hen gevestigd had en gewoon-Ijjk quot;Monkey-Jackquot; genoemd werd, was op eene brooddronken wijze vernield, en de benadeelde bragt het geval voor den raad. Daar op dit oogeublik twee oorlogschepen voor den wal waren gekomen, werd deze zaak, met onderling goedvinden, aan den oudsten officier voorgelegd. Diensvolgens begaf'zich do aanklager met zijne vrienden naar de aangewezen plaats. Do opperhoofden waren bijeengekomen, en ofschoon zij niet konden ontkennen dat er eigendommen vernield waren, bragten zij een aantai verontschuldigingen op het tapijt, om de betaling van eenige boete te kunnen weigeren.
Vooreerst zeiden zij, dat de aanklager zich verbonden had met den vijand, zoo-dat zjj geregtigd waren hem den oorlog te verklaren. Toen deze beschuldiging ontzenuwd was. bragten zij haar over van don man op de vrouw, zeggende dat zij aan den vijand vermaagschapt was en dat haar echtgenoot natuurlijk partij trok voor hare bloedverwanten. Gelukkig echter had de vrouw familie aan beide zijden, zoodat de verweerders ook dezo tegenwerping moesten laten varen.
Hunne volgende verontschuldiging was, dat de vernieling van het eigendom toevallig had plaats gehad, en dat daarom de eigenaar geen regt had om vergoeding te vragen. Daar dit echter door hunne vroegere beweringen werd weersproken, was het niet moeijehjk dit beweren krachteloos te maken. Hunne volgende verdediging was zeer belagchelijk en toonde dat zij bijna waren vastgezet. quot;Monkey-Jackquot; was namelijk eene soort van zwaardveger en herstelde gewoonlijk voor de inboorlingen de geweren die zij met hunne ruwe handen in wanorde hadden gebragt. Zijne tegenpartij her-mnerde zich dit en poogde hier partij van te trekken; men zeide namelijk, dat bij van hen voor de reparation veel grooter betaling vorderde dan van de vijanden, en dat zij daarom ten einde het ovenwigt te herstellen, zich zijne bezittingen hadden toe-geoigend. Er werden getuigen voorgebragt, die bewezen, dat hij van allen, tot welke partij zjj ook behoorden, steeds dezelfde betaling had geëischt, zoodat do verdedigers ook op dit punt werden geslagen.
Als wijzo lieden hadden zij evenwel hun duclitigste bewijs tot het laatst bewaard. Wij hebben vroeger reeds gezegd, dat in oorlogstijd geen van beide partijen er iets in vindt om het eigendom van een' vriend te vernielen of' verbeurd te verklaren, onder het voorwendsel, dat het boter is dat zjj er de bezitters van zjjn, dan dat het door den vijand wordt weggenomen. Do verdedigers betoogden nu, op grond dozor gewoonte, dat zij slechts in overeenkomst met do nationale gebruiken hadden gehandeld en zij het eigendom van don aanklager hadden vernield, om te beletten dat het in de handen van don vijand zou vallen.
t ^',as von'owog de stevigste grond dien zjj konden aanvoeren, maar quot;Mon-key-Jackquot; was even slim als zijne tegenpartij; hij antwoordde met oen vernietigend effokt, dat eenige weken geleden de vijandelijke partjj, indien zij dit gewild had, al zjjne bezittingen had kunnen vernioloii; maar dat zjj er zich van onthouden had.
loon do opperhoofden zagen, dat zij te doen haddon met lieden, die in het redetwisten minstens tegen hen waren opgewassen, waren zij bedroefd verlegen; doch sommige jongere opperhoofden verzonnen een middel, waardoor zjj hoopten van de boete bevrijd te worden. Zij wilden namelijk in stilte de plaats omringen, waar de kapitein en do consul gezeten waren, dozen plotseling opligten en hen houden als gijzelaars tot dat de booto zou zijn opgegeven. Gelukkig evenwel ontdekte Pritchard het komplot en kon hij zich in stilte begeven naar de booten, waar hij oen ander tegen-komplot op hot touw zotte.
Het duurde niet lang of do Samoa's omringden do plaats waar do voorgonomon gevangenen zaten; op het oogenblik echter, dat zjj er zich van meester wilden maken,
25»
SAMOA, OF DE SCHIPPERS-EILANDEN.
riep Pritchard hun too on toonde hun, dut zjj omringd waren door do aangelegde geweren der matrozen en mariniers, die den kapitein en don consul hadden vergezeld. Daar zij wisten dat de Engelsche soldaten — hierin van hen verschillende — de lastige gewoonte hadden van alles te raken waar zij op mikten, gaven de opperhoofden der Samoa's zich gewonnen en stemden toe de schadeloosstelling te betalen.
Een ander geval, van veel geringereu aard, was zeer belagchehjk; hier liet zich de Samoa geheel door de logica van zijne tegenpartij verslaan.
Er was een zekere West-Indische neger, die zich in Samoa gevestigd en bij een nabarigen stam don rang van opperhoofd, met den naam Paunga, verkregen had. Een inlandsch opperhoofd, Toe-tangata genaamd (kortheidshalve Toe), had een hond, die de gewoonte had in de woning van Paunga te gaan stelen. Do laatste had zich dikwijls bij den eigenaar van den hond beklaagd, maar te vergeefs; hjj schoot liet dier eindelijk, toen het bleef stelen, dood. Nu staat in Samoa het beleedigen van den hond eons opperhoofds gelijk aan eene beleediging hem zelven aangedaan; Toe beschouwde zich derhalve als zelf door Paunga doodgeschoten.
De zaak werd ten laatste gebragt voor den kapitein van eon Engelsch oorlogschip, maar Paunga weigerde te verschijnen, zeggende dat hij oen opperhoofd was dor Samoa's en niet stond onder de regtsmagt van een' vreemdeling. Onmiddellijk werd eene afdeeling gewapende mariniers gezonden om Paunga te gaan halen; deze deed hiermede echter dadelijk zijn voordeel. Hij plaatste zich aan hun hoofd en zeide aan liet volk, dat zij nu konden zien dat hij even goed een opperhoofd was bij de Blanken als bij de inboorlingen en dat de eersten hem eene eerewaclit gaven, zonder welke hij zijne woning niet zou hebben willen verlaten.
Toon beiden nu voor den kapitein verschenen waren, deed Toe zjjne aanklagt, maar werd oogenblikkelijk door het antwoord van Paunga geslagen. Hij had op den voorgrond gesteld, dat het eigendom van een opperhoofd gelijk stond met den eigenaar. Als derhalve de hond van Toe het voedsel van Paunga opat, at hij, Toe, ook Paunga op. Schoot dus Paunga Toe dood in den persoon van zijn hond, dan had hjj eenvoudig de rekening vereffend en had geen van beide partijen eenige reden om zich over zijne tegenpartij to beklagen.
384
V' K K M A K KL IJ K i I IC DK N Dlill SAMOA'S. - DUIVKNVANQEN. — I)K LOK VOGÜhS KM Ml. WIJ/K WAAKOI' MEN ZK QK-
UUUIKT. — IIKT AFKIOTEM DKR VOOKLS. — VISSCIIEN; HET NET EN* DK LIJN. — STülJT.MOKDKJE AMJ£K OM
IIAAIJEN TE VANOEN. - EEN STOUT VISSCIÏKR. —• ZONDEKL1NOE ONOKLUKKEN DIK DEN DUIKKU KK'NNEN
OVERKOMEN. — DE HAAI KN IIKT KORAAL. -- DK WILDE-ZWIJNKN-JAOT. — EKN OKVAARLIJKE VIJAND. —
SAMOASCIIE KOOKKUNST. — DE quot;l'ALOLOquot;. - ZIJN ZONDERLING VOORKOM KN KN DK AVIJZK WAAROl' HIJ
OEVANGKN EN GKIJRADKN WORDT. — EKN III UELIJK IN SAMOA. - l'LEOTIGIIEDEN HIJ HET liUNVKLIJK VAN
KEN OPFKRIIOOri). — IIKT MRU ILOTTSFEEST KV DK DANSEN. — WIJZE VAN MOUWEN DKR SAMOA'S. — V K R -DEELING VAN IIKT HUIS DOOR MUSKIKT-GORDIJNKN.
I)k vermakelijkheden der Samoa's zijn in vele opzigten gelijk aan die der andere Polynesiërs; wij zullen daarom alleen die beschrijven, welke iets karakteristieks hebben on bij hen bijzonder te huis behooren. Een dor grootste vermaken is duiven-vangen, hetwelk geschiedt in zekere gedeelten vim liet boscli, liiorvoor bijzonder ingerigt. liet beginsel waarop liet berust komt voel overeen mot dat van het rattenschieten der Tonga's. Verscheidene opperhoofden komen overeen op duiven vnngen uit te gaan. Op don bepaalden tijd wordt de baan in orde gemaakt; er wordt een groote kring met steenen afgebakend en juist buiten don kring eon aantal hinderlagen gemaakt van takken en bladeren, die dagelijks verseh gesneden worden.
De vogelvangst wordt voorafgegaan door het drinken van quot;kavaquot;; na deze onvermijdelijke voorbereiding gaan de opperhoofden naar hunne stations, elk met een net en een' afgerigten vogel bjj zich. Het net is klein en bevestigd aan het eiiulc van een' bamboe, dikwerf 10 u 12 meter lang. De vogel zit bij zijnen meester op een' stok, waaraan hij met een koord van 40 a 50 nieter lang is vastgemaakt.
De vogels worden nu op een gegeven toeken omhoog geworpen; zij vliegen,/ooals men hen geleerd heeft, eenigon tijd rond. De wilde duiven zien hen van verre; /.jj maken uit limine bewegingen op, dat zij boven voedsel rondzweven en komen op beu aanvliegen. Terwijl zij zoo met do lokvogels rond warrelen, ligten do opperhoofden hunne netten op en vangen ze op cone zeer handige wijze. Hij die do meeste duiven is magtig geworden, wint liet spel en ontvangt van elk dor overige spelers eenen te voren bepaalden inzet. Gewoonlijk bestaat deze inzet uit voedsel of quot;kava-quot;wortels, in welk geval de winner niets krijgt dan do oer het spel gewonnen te hebben, daar het voedsel gekookt en aan al zijne medgezellen rondgedeeld en de quot;kavaquot; in drank veranderd wordt.
Deze partijen om vogels te vangen duren oen' geruimen tijd; de spelers blijven somtijds eeiio maand lang aan den gang. Er worden dus natuurlijk hutten gebouwd rondom de open plaats waar inen de vogels laat vliegen.
De lokvogels worden uiterst zorgvuldig afgerigt; het doel van den afrigter is, te maken dat zjj op konimando tot aan bet einde van hot koord vliegen, zich daar in bevallige cirkels eenigen tijd rondbewegen en dan weder naar hunne rustplaats terug-koeren. Als een vogel vijf minuten lang rondvliegt en dan op den roep van zjin' meester naar dezen terugkeert, wordt hij als bijzonder goed afgerigt beschouwd en heeft hij eene groote waarde. Men ziet de inboorlingen, in de open ruimte in hot midden van het dorp, bezig met hot afrigten der vogels. De vogels worden door een eigenaardig trekken aan de lijn tot vliegen aangemoedigd.
SAMOA, OP DE SCI 11PPERS-EILAN DEN.
Ook het visschcn is con goliofkoosd tijdverdrijf dor Samoa's; zij ontwikkolen hierbij dikwijls eono verwonderlijke mate van handigheid on mood. Doze laatste hoodanigheicl komt vooral uit bij het vangen van haajjen. Als er een groot feest moet gehouden worden, gaan de visschers aan hot opsporen van iiaaijen, wier vleesch een der grootste lekkernijen van de Samoa's is. Do visschers gaan op de vangst in kano's, elke met twee of drie lieden bemand; zjj zijn voorzien van ecu stevig touw met ccne lus aan hot eene einde en eene hoeveelheid afval.
Naar den rand der lagune gaande, waar do haaijen zich onder do bescherming der rotsen ophouden, werpen zij het voedsel overboord, met liet dubbele doel deze dieren te lokken cn vol te proppen. Zij vertoouen zich dan in het water, en zoodia
een visscher eene haai zich op zijn gemak op hot zand onder do overhangende rotsen ziet uitstrekken, gaat hij stil te water, duikt met het touw in zijne hand omlaag, schuift de lus over den staart van den haai en komt weer boven. Als hij weder in do boot is, trokken zijne kameraden do haai uit zijne schuilplaats cn halen hem op totdat zijn staart boven water is, waarna hij bijna geheel hulpeloos is. Mot een' plotsolingen ruk wordt hij binnen boord gehaald, waarna men hem onmiddelljjk afmaakt.
Somtijds ligt de haai in eono diepe, onderzcoschc holte, terwijl alleen zijn kop naar buiten steekt. Do Samoasche visscher laat zich door deze houding ochter niet uit het veld slaan, maar duikt omlaag naar den haai en tikt hem zacht op den kop. De van spijs verzadigde visch wordt door doze stoornis knorrig en keert zich om, maar brengt, door dit te doen, zijnen staart in do nabijheid van den stoutmoedigen visscher, die er onmiddelljjk de lus van zijn touw omheen slaat.
38(5
SA.MOA, OF DE SCHIPPERS-EIIANDElSf.
Een jongo man, door Pritchard vermeld, was voor zjjno atoutinoodighoid in dit opzigt beroemd, lljj versmaadde allo liulj) en was gewoon alleen in zjjue kleine kano op de vischvangst to gaan; lijj wierp zijn aas over boord om de haaijen to lokken en sloeg de lus van zijn touw om hun staart. Bij zekere gelegenheid brak zjjti touw, maar do dappere kerel dacht or volstrekt niet aan, zoowel de iiaai als zjjn touw te verliezen. Hij sprong tusschcn al de haaijen overboord, greep het touw, klom weder in zijne kano en slaagde er na cene lange en hevige worsteling in, den haai te dooden en aan wal te brengen.
Somtijds wordt bij het visschen ook gebruik gemaakt van liaken. Do visschers slaan een lokaas aan een' haak, en laten dien in water van eeno diepte van 3 of' 4 meter zakken, waarna zij het einde van liet touw mede aan wal nemen. Het duurt niet lang of eene haai heeft hot lokaas ingoslokt; zit hij goed aan den haak, dan halen verschoidone lieden hem in ondiep water, waar men hem laat worstelen totdat hij uitgeput is, waarna bij zonder veel moeite gedood wordt.
Zulk eene jagt gaat natuurlijk van veel gevaar vergezeld; de Samoascho visscher is echter in het water bijna oven goed te huis ais de haai zelf en behandelt zjjn gevaarlijk wild met dezelfde ongedwongone onverschilligheid als een Spaansch matador een' woedenden stier. In beide gevallen komen er voorzeker ongelukken voor; zij zijn echter uitzondering, geen regel.
Eene andere Imnner gevaarlijke vermakelijkheden is de jagt op varkens. Daar men deze dieren vrij in de bosschen laat rondloopen, hebben zij hunne wilde levenswijze weldra hernomen; zij zijn sluw, snel, levendig en woest. Het is voor een opperhoofd een punt van oer, een' wildon ever uit te dagen en alleen in den uitersten nood hulp te krijgen. De jager is gewapend mot zijn mes en zijne quot;tomahawkquot; of somtijds met eene walvisch-spies, die, als zij goed scherp wordt gehouden, een zeer geducht wapen is.
Het dooden van zulk oen dier is geene gemakkelijke taak. Vooreerst is een wild zwijn zoo snel in zijne bewegingen, dat alleen do grootste vlugheid den Jager voor zijne slagtanden kan vrijwaren; en indien het gevecht plaats vindt in eeue openo ruimte, in plaats van tusschen hoornen, waarachter de jager kan springen als hij al to nabij vervolgd wordt, is er zeer voel kans dat het dier overwinnaar blijft. Bovendien is zulk een zwijn verwonderlijk taai van loven en hooft het zulk een taaijo huid, dat een scherp wapen en een vaste hand noodig zijn om hot eeno doodehjke wond toe te brengen. Zelfs wanneer het dier gevallen en schijnbaar dood is, stoot een jager van ondervinding het altijd nog zjjn mos door de keel, daar deze zwijnen de lastige gewoonte hebben om plotseling weder levend te worden, op te springen, door hunne vijanden heen to breken en in het kreupelhout te verdwijnen.
De wijfjes zjjn zelfs nog gevaarlijker dan de mannetjes. Zij zijn in den regel niet zoo dik, en veel vlugger; en ofschoon zij niet de lange slagtanden hebben waarmede zij hunne vijanden liet ligchaam kunnen openrijten, kunnen zij echter bijten als wolven. Indien de inboorlingen geene honden hadden, opzettelijk voor de wilde-zwijnen-jagt afgerigt en die bijzonder dapper en slim zjjn — ofschoon zeer leelijk en onoogelijk — zouden zij zelden oen dezer dieren meester worden.
Pritchard verhaalt een avontuur, hem zeiven met een wild zwijn overkomen, waardoor wij een uitmuntend denkbeeld krijgen van de woestheid, slimheid en vlugheid dezer dieren. Het zwijn had twee geweerkogels gekregen in zijn' linker schouder, waardoor wondon waren teweeg gebragt, die de meeste dieren zoo al niet gedood, dan toch buiten gevecht zouden gesteld hebben; zij schenen het zwijn echter door de pijn alleen meer verwoed te maken.
quot;De woede van liet dier was door zijne twee wonden en het kwellen der honden boven mate. Het stond tandenknarsende met het schuim op zijn' bek, nu den een dan den ander aanstarende, alsof hij eene tegenpartij voor hot gevecht wilde uitkiezen. Het opperhoofd stelde voor dat een onzer het zou aanvallen, terwijl de anderen zouden toezien zonder cr zich mede te bcmoeijon. Ik moest natuurlijk na zoodanige uitdaging aanspraak maken op hot voorregt (?) dit te mogen doen; ik had echter in waarheid het gevoel alsof ik het gevecht een weing al te onbedacht begonnen was, daar dit
387
SAMOA, OF ÜE SCHIPPERS-ErLANDEN.
liet eerste wilde zwijn was waarmede ik zóó in aanraking kwam. Ik verbeeldde mij dat het dier, niettegenstaande zijne twee wonden, het wolligt langer zou uithouden dan ik zelf, en indien ik er niet in slaagde het te doodon, zou deze mislukking voor mijne medgezellen eene stof tot scherts zijn, die ik nog geruimen tijd zou moeten hooien.
quot;Ik ging echter het razende dier te gemoet, maar had naauwelijks eene paar stappen gedaan of het was er ook — haast al te schielijk naar ik dacht, liet deed een' razenden uitval naar mij, dien ik afweerde met do kolf van mijn geweer, terwijl ik, maar te vergeefs, trachtte het op zijne gewonde zijde te werpen. Voorde tweedemaal kwam het op mij af en hield ik het in zijne vaart tegen. Toen het zich gereed maakte
met regtopstaande oorstels en schuimende van woede voor de derde keer op mij aan to vallen, nam ik mijne tomahawk. Het dier stormde op mij los, de tomahawk viel diep in zijn nek en mijn jongen Atamu gaf het met zijn lang mes de rest.
quot;Het was een warm werk, want deze zwijnen hebben eene verbazende kracht en ecnen onwrikbaren, onverzéttelijken moed; bovendien is hunne huid zoo taai, dat eene speer er dikwijls op afbreekt zónder een spoor na te laten waar zij getroffen heeft.quot;
Hetzelfde zwijn had vroeger den zoo even aangchaaldcn schrijver eene vrij belagche-Ijjke figuur laten maken. Hij had gevuurd naar don schouder van het dier, in de veronderstelling, dat het hierdoor, zelfs al drong de kogel niet door tot het hart, toch buiten gevecht zou gesteld zjjn. Op het oogenblik bjjna dat het zwijn getroffen word viel hot evenwel op hem aan, en wel zoo schielijk, dat hij, om het te ontwijken, erover heen moest springen on over don rug van het dier togen den naasten boom roldo. De kleinere varkens worden op ceno andere wijze gedood. Ue honden worden afgerigt
SAMOA., OF DE yCHIPPERS-EfLANDEN.
om ze bij de ooren, de schouders on den staart to vatten ten einde ze tot staan te brongen; zoodra de jagers er dan bjj zijn gekomen, nemen dezen een' stok, leggen dien dwars over den nek van het dier en drukken liet aan beide zijden op den grond, totdat het dood is.
Als er kleine varkens in hot kreupelhout gedood zijn, worden zij op de plaats zelve gebraden; men draagt het vleesch dan door het dorp in manden en maakt daardoor meer vertooning dan wanneer zij in hun geheel ongebraden worden medegenomen.
Wat het bereiden der spijzen bij de Samoa's betreft, is er weinig dat dit van de bij do Tonga's en andere Polynesiërs van hetzelfde ras gebruikelijke wijze onderscheidt. Zij hebben een groot aantal schotels, bijna in even grooto verscheidenheid als de Fidschi's, en vele hunner spijzen zijn voor oen' Europeaan zeer smakelijk. Het meeste voedsel der Samoa's is plantaardig en hiervan heeft hij eeno ruime keuze. Behalve do plantaardige spijzen die uit Europa zijn ingevoerd, heeft hij quot;yam'squot;, quot;taroquot;, quot;bananenquot;, brood-vruchten, kokosnoten cn pisangs. Somtijds worden deze afzonderlijk toebereid; in andere gevallen dooreen gemengd, waardoor een mengsel ontstaat, hetwelk moer naar den smaak der inboorlingen is. In den regel smaken do meer eenvoudige schotels dor Samoa's don Europeanen zeer goed, maar als de inlandsche koks meer zamongostelde spijzen klaar maken, zijn de inboorlingen gewoonlijk de eenigen die ze kunnen gebruiken.
Er is bijv. niets smakelijker in zijne soort dan eene jonge kokosnoot, die ton eenemale verschilt van de harde, onverteerbare exemplaren, die wij hier zien. Heeft men er echter de melk uilgegoten on dio vervangen door zout water terwijl men den inhoud hoeft laten verrotten, dan wordt door dit mengsel meer dan één zintuig onaangenaam aangedaan. Sommige hunne gemengde spijzen zijn echter uitstekend. Dit is bijv. het geval met eene soort van pudding; deze wordt gemaakt door het sap van kokosnoten over bananen te doen en dit dan te zamen te braden. Zelfs de zeer jonge pit eener kokosnoot is oen zeer uitmuntende schotel, indien zij gebakken is. Een zeer smnke-lijko pudding wordt ook vervaardigd door zeer dunne schijfjes quot;yamquot; of quot;taroquot; met de melk van kokosnoten te zamen te braden.
De vreemdste spijs der Samoa's is een worm, de Paloio (Paloio viridis) genaamd. Pritchard geeft eene uitstekende beschrijving van dit zonderlinge wezen en de wijze waarop het wordt toebereid.
quot;Dit dier vertoont zich alleen op eenigo zeer beperkte cn streng omschreven plaatsen van elke groep (dat is van Fidschi, Tonga en Samoa); in Samoa eene maand vroeger — omstreeks de eerste week van November — dan op de twee andere eilandgroepen. Het stijgt regtstreeks van den bodem dor zee naar de oppervlakte cn vertoont zich het eerst om 4 unr in den morgen, waarna het steeds in aantal toeneemt tot omtrent oen half uur na zonsopgang, waarna hot begint te verminderen cn langzamerhand verdwijnt. Om 8 uur is er geen enkele Palolo in de zee meer te bespeuren, /ij zien er uit als wormen in lengte van 3 tot 75 centimeter verschillende; zij vcr-toonon bij hunne kronkelingen allo mogelijke kleuren on zijn zacht op het gevoel.
quot;De tijd waarop zij verschijnen wordt door do oude lieden dor verschillende stammen berekend cn gekend aan don verschillende stand van zon, maan en sterren onderling. Eene maand voordat zij in zulk eone grooto hoeveelheid tc voorschijn komen, ziet men er ecnige weinige op elke plaats waar zij later opstijgen. Er gaan troepen lieden in kano's om deze eerste verschijning tc bespieden, want hiernaar wordt hunne tweede en grooto komst berekend.
quot;Als die tijd gekomen is, zijn gcheele dorpen, mannen, vrouwen en kinderen op het toonecl; twee uren na middernacht is do zee met kano's overdekt; hare loefbalken raken onklaar, breken af en drijven weg zonder dat cr acht op wordt geslagen, daar allen te 4 ure druk bezig zijn de palolo's op te scheppen cn in manden te doen, voor deze gelegenheid vervaardigd. Het leven on de opgewondenheid van 4 tot 6 ure zijn verbazend on het is zeer vermakelijk deze drukte aan te zien. Zoodra do kano's weder aan wal zijn gekomen, gaat do menigte uiteen; do eerste bezigheid is dan de
389
SAMOA, OF DE SCTITPPERS-EILANDEN.
ovens to maken, waarin do palolo's gebraden worden, die eenvoudig in bladeren van den broodboom gewikkeld worden. Zij worden met vele formaliteiten gezonden naar verwijderde vrienden en men bewaart ze somtijds 3 of 4 weken, door zo nu en dan in een' oven op te warmen.
quot;Ik heb nooit meer durven doen dan ze even te proeven, zoo terujjstootend zien zij er uit als zij door elkander kruipen, ofschoon er Engelschen en zelfs Engelscho vrouwen zjjn, die ze eten, zooals zij voorgeven met zeer veel smaak, hetwelk ik veronderstel dat men op hun woord moet gelooven. Er is vooral eene dame, door dr. Seeman beschreven als quot;eene zeer vastberaden persoon,quot; die de palolo's hijzonder gaarne eet. Ik geloof echter, dat niet velen barer gasten dien trek met haar zullen deelen.quot;
Er is over de palolo's veel gezegd en geschreven; velen twijfelden zelfs of het wel dieren waren en hielden deze wonnen voor aaneengekleefde of gesnoerde kuit. De kwestie is thans echter uitgemaakt en men vindt een uitvoerig berigt omtrent de palolo's in de quot;Transactions of the Linnaean Societyquot;, deel XIII, pag. 237.
De/.e wormen zijn verwant aan de welbekende JSereïden, waarvan enkele soorten veelvuldig aan onze kusten worden aangetroffen. Zjj zijn platachtig, ongeveer 5 rnilli-meter breed, en bestaan uit een groot aantal geledingen. Een ongeschonden exemplaar is men nooit kunnen magtig worden, zoo teeder en broos zijn zjj, en het is slechts met de grootste moeite dat men oen' kop kan vinden. Bij de exemplaren die het eerst naar het quot;Britseh museümquot; werden gezonden, was geen enkele kop; en in eene groote flesch vol palolo's, die opzettelijk tot een wetenschappelijk doeleinde waren verzameld, ontdekte men er slechts één. Deze kop is een weinig smaller dan de geledingen van den hals; hij is aan de bovenzijde voorzien van twee kleine oogen, waanusschen drie kegelvormige voelhorens staan, welker middelste de limgsto is.
De natuurlijke kleur van dit dier is groen en het is merkwaardig om de regelmatige vlekken op zijnen rug; midden op elke geleding is namelijk écne zwarte vlek. Het verschijnen der palolo's heeft zoo op vaste tijden plaats, dat do maanden Octobcr en November op de Fidschi-eilanden de Kleine en de Groote palolo heeten; lt;le eerste is de maand waarin do wormen het eerst gezien worden, de laatste die waarin zij zich in groote menigte vertoonen.
De huwelijken worden in Samoa nagenoeg op dezelfde wijze gesloten als in Tonga; de laatste eilanden-groep heeft dan ook vele gewoonten van Samoa overgenomen, liet wordt boneden de waardigheid van een opperhoofd gerekend, zelf op eene vrouw uit te gaan; dit doen voor hom gewoonlijk zijne vrienden, die hem op de moest overdreven wijze prijzen en alles doen wat in hun vermogen is, om het meisje over te halen, aan hun aanzoek gevolg te geven. Heeft zij toegestemd, dan zondt het opperhoofd verschillende zaken van waarde aan haren vader en ontvangt hiervoor iijne matten en andere voorwerpen terug; deze ruiling wordt beschouwd als de verloving.
Op den dag van hot huwelijk, wordt de bruid, goed ingesmeerd mot olie, geverwd mot quot;turmericquot; en gekleed met eene groote hoeveelheid fijne matton, geplaatst in de quot;malaequot; of do open ruimte in het midden van het dorp; zij is vergezeld van hare vriendinnen, alle op de prachtigste wijze opgeschikt, met bloemkransen en nautilus-schelpen op het hoofd. Ook de twee quot;duenna's quot;, die haar hebben moeten bewaken, zijn bij haar; deze bezingen haren lof en verheffen hare deugden. Het doel dezer openbare bijeenkomsten is, te doen blijken of hot meisje waardig is, de vrouw van een opperhoofd te zijn. Is de beslissing in haar voordeel, dan wordt zij aan het volk als do vrouw van het opperhoofd voorgesteld en onder hunne toejuichingen door de quot;duouna'squot; en hare vriendinnen en volgelingen naar hare woning gobragt. Is de uitspraak — wat echter zeer zelden het geval is — ongunstig, dan stormen al de mannelijke leden haror familie, zelfs haar vader en hare broeders, mot hunne knodsen op haar aan, en slaan haar op de plaats dood, om de schande uit te wisschen; die zjj over hun huis gebragt heeft.
Nadat do bruid is weggeleid, heeft er oen groote dans plaats. Deze verschilt eenigzins van do gewone dansen dor Polynesiëers. De toeschouwers zitten in een' kring om eene openo ruimte en zingen een eentoonig lied; de mannen treden, onder
390
SAMOA, OP DE SCHIPPERS-EILANDEN.
aanvoering van een jong opperhoofd, hot eerst binnen don kring; dit opperhoofd is gekleed mot eone schort vnn bladeren, om zijn tatoueervel op zijn gunstigst te doen uitkomen. Ilij maakt een groot aantal passen, springt nu eens hoog in de lucht, en maakt dan weder meer langzame en bevallige bewegingen, terwijl elke pas die door den aanvoerder gemaakt en door zijne volgelingen nagebootst wordt, door de toeschouwers wordt gecritiseerd. Nadat de mannen oenigen tjjd gedanst hebben, trekken zij zich terug; nu komen er een aantal meisjes in den kring, die dergelijke bewegingen uitvoeren; later dansen mannen en vrouwen gezamenlijk.
De huizen der Samoa's worden allen gebouwd naar hetzelfde model. Zij zjjn in sommige hunner denkbeelden zeer behoudend en volgen onvoorwaardelijk het plan, aangenomen door het opperhoofd, hetwelk, volgens hunne overleveringen, het eerste huis gebouwd heeft. Op zekeren afstand kan men de huizen het best vergelijken bij groote paddestoelen.
Eerst maken zij een groot plat ■van ruwe steenen, dat mot grof-zand bedekt wordt; dit steekt overal omtrent 6 a 7 meter buiten de muren van het huis uit. In hot midden staan drie palen, die ongeveer 7 a 8 meter boven den grond verheven zijn. Door deze middelste palen worden de daksparren geschraagd; deze zijn er met het eene einde aan bevestigd, terwijl het andere einde rust op palen van l'A» k 1% meter hoog, die de muren vormen, of liever die als zoodanig dienst doen. Eigenlijke muren zjjn er niet, maar des nachts worden de openingen tiisschcn do palen gesloten mot blinden, van gevlochten kokos-bladeren gemaakt. Het gehecle dak is zoo gebouwd, dat het in verschillende stukken kan worden weggenomen; nu en dan wordt werkelijk een huis over zee vervoerd. Alsdan wordt het dak op 3 of 4 kano's gedragen.
Het dak is vervaardigd van de bladeren van het suikerriet, die door de vrouwen op riet worden gespijkerd met pennen van kokos-bladstelen. Er zijn voor het dak van een huis omtrent 4000 zulke bladeren noodig, die allen zorgvuldig met kokosnoot-vezolen aan elkander worden vastgebonden.
De vloer van het huis is bestrooid mot fijn zand en met matten bedekt. Er zijn goene afzonderlijke kamers, maar dos nachts wordt het huis in verschillende slaapplaatsen verdeeld, door muskiet-gordijnen, die aan den middelpaal zijn vastgemaakt, en die men laat zakken als men ze noodig heeft. Het is oen punt van etiketto, alle gasten van schoone, heldere matten tc voorzien. Do peluw die in Samoa gebruikt wordt, is volkomen dezelfde als in Fidschi; het is eenvoudig een stok, die met beide einden op een voetstuk rust.
391
DE HERYEY- EN K IN GSM I LLrEIL AN DEN.
LIGGING DKK IIKUVKY-1 I IA NDKN. — WOESTK KN VKRRADKRLIJKK AAUI) DKR INHOORLINGKN. — IIKT OIMM KIIOOKI) MOUROOA KN ZIJN BKJ50EK OI» HET SCHIP. — TIUNNK RKKWAAMHEIU IN HET SNIJDEN VAN HOUT. —HUNNE
FRAAIJK ROKISHANKN EN KANü's. — DE MANGAIASCIIE DISSEL. - ZIJN GESNEDEN HANDVATSKL EN HET
SMJDENDE STKENEN GEDEELTE. — DE SPEER MET VELE AVEEKHAKEN. — DE KNODS EN DE SLINGER. -
DE VIER RANGEN IN HET GEVECHT. — WREEDHEID EN WOESTHEID DER VROUWEN. — VETEN EN HARE GEVOLGEN. - EEN HUIS IN MANGA IA, — VOEDSEL EN DE WIJZE WAAROP ZIJ HET ZICH VERSCHAFFEN EN
TOE HE REI DEN. - EEN F RATTEN-JAGT. — AFGODSBEELDEN DEK MANGAIA'S. — DE BEWONERS DER KINGS-
MII.L-EII-A NDEN. - LIGGING EN ALGEMEENS BESCHRIJVING DEZER EILANDEN. — VOORKOMEN DER INBOOR-
MNGEN. — HUNNE WIJZE VAN BOUWEN. — HUNNE KLEEDING EN TATOUEERSEL. - HUN OORLOGZUCHTIGE
AARD, - DE VREESELIJKE WAPENEN DEZER EILANDEN.— HET ZWAARD EN DE SPEER. — REGEERINGSVORM. — HEGRAFKNIS VAN EEN OPPERHOOFD.
Zuidoostelijk van Samoa liggen do Jlorvoy- of Cook's-eilandcn. Er zjjn cr 7, waarvan hot grootste ia Rataronga, hetwelk oenen omtrek hooft van tusschen 80 on 10 Engolsche mijlen. Dit eiland is merkwaardig om do hooge bergen van het binnenland en wordt omringd door grooto koraal-riffen. Sommige eilanden dezer groep bestaan geheel uit koraal; om alle liggen do gevaarlijke koraal-riffen, waaraan do koraal-polypen nog altijd werken.
In algemeen voorkomen goljjkt het volk veel op do Samoa's, maar zjj schijnen oenen meer oorlogzuchtigen en woeston aard to hebben. Uo inboorlingen van dozo groep zjjn inderdaad zoo twistziek en bloeddorstig, dat toen Williams Ilervoy-eiland bezocht, er slechts 60 van de bewoners meer over waren; oenigo jaren later was dit getal verminderd tot 5 mannen, 3 vrouwen en oenigo kindoren; on deze waren op het punt elkander tc bevochten, om uit te maken wie hunner koning zou zijn.
Een der voornaamste eilanden van deze groep, namelijk Mangaia, word door Cook ontdekt in Maart 1777. Do inboorlingen waren zeer onwillig om aan boord van het schip te komen, maar eindelijk staken twee man in eenc kano van wal; hunne nieuwsgierigheid was sterker dan hunne vrees. De naam van een hunner was Mourooa; luj was kenbaar aan een groot likteeken over zijn voorhoofd, hot gevolg van eene in het gevecht ontvangen wond.
quot;Mourooa,quot; schrijft Cook, quot;was krachtig en welgevormd, maar niet zeer groot. Zjjne golaatstrekkon waren aangenaam en dit scheen ook met zijn aard niet minder hot geval to zijn, want hij maakte verscheidene koddige en potsierlijke gebaren, die zoowel een' goeden inborst als eene zekere mate van humor te kennen gaven. Hij maakte er ook andere die ernstiger waren en herhaalde, voordat hij de hand sloeg aan hot touw hetwelk van den achtersteven van hot schip hing, met eon vroom gelaat oenigo woorden, waarmede hij zich waarschijnlijk in do bescherming van eene of andore godheid aanbeval.
quot;Zijne kleur was nagenoeg dezelfde als die van de meeste bewoners van zuidelijk
DE HEM YEY-EI LAN DEN.
393
Europa. Dc andore man was niet zoo welgemaakt. Beiden hadden lang, regt, gitzwart haar, dat boven op hun hoofd met een Htuk stof was bijeengebonden. Zij hadden dergelijke gordels aan als wij bjj de lieden aan wal bespeurden, en wij bevonden dat zij ook eene zelfstandigheid droegen, gemaakt van de quot;Morus papyriferaquot;, op dezelfde wijze als dit op de andere eilanden van den Oceaan geschiedt. Deze stof was glazig van voorkomen,evenals die welke door de bewoners der Vriendschaps-eilanden wordt gedragen ; do stof op hunne hoofden was echter wit, evenals die, welke op Otahcite wordt aangetroffen.
quot;Zjj hadden eene soort van sandalen aan de voeten, vervaardigd van eene ineengeweven, grasachtige zelfstandigheid, welke wjj ook opmerkten dat gedragen werden door de lieden aan den oever, en, zooals wij veronderstelden, dienen moesten omhunne voeten tegen de scherpe koraal-rotsen te beschermen. Hunne baarden waren lang; de binnenvlakte hunner armen, van den schoüder tot aan het elleboogsgewricht, en ook eenige andere ligchaamsdcelen waren getatou-eerd op de wijze, dio bjj de bewoners van bijna alle andere eilanden der Stille Zuidzee gebruikelijk is. Do lellen hunner ooren waren doorboord of liever gespleten, en zóó uitgerekt, dat een hunner er oen mos in stak en eenige koralen, die hij van ons gekregen had; deze zelfde had twee gepolijste parel-sehel-pen en oen' bundel los iiieen-gevlochton menschenhaar om den hals hangen, hetwelk de eenige versierselen waren die wij konden opmerken.quot;
Na oenigen tijd waagde Mou-rooa zich aan boord van het vaartuig, maar scheen lang niet opzijn gemak te zijn; zijn schrik en angst zich op zulk een reusachtig vaartuig te bevinden
Hi ^ t»
liOI ISPANKN.
DE HERVEY-EILANDEN.
schoen zijne nieuwsgierigheid te overtreffen. Hij toonde weinig belcangstelling in het schip cn de vele verschillende voorwerpen die hot bevatte; het gezigt echter van eene geit verdreef bij hem elke andere aandoening dan verbazing, daar hij nooit zulk een groot dier had gezien. Hij wilde weten welke quot;vogelquot; dit zijn kon en zoodra hij aan wal was gekomen, zag men hem aan hot volk de wonderen verhalen, die hij aan boord van de grooto kano had aanschouwd.
Al do Ilervey-eilandors bezitten een natuurlijk kunstgevoel cn de bewoners van Mangaia schijnen in dit opzigt bovenaan to staan. Zjj overladon verschillende voorwerpen mot het fijnste en uitvoerigste snijwerk; bij do handvatsels van gereedschappen en roeispanen schijnen zij dit het liefst te doen. l)e fraajjo roeispanen, op de vorige bladz. afgebeeld, zijn goteekond naar exemplaren uit do verzameling van den schrijver. Die aan de linkerzijde is iets meer dan 1 meter lang en aan het breedste gedeelte 30 centimeter breed. Het patroon der teekoning is, de uitvoerige bewerking van het origineel in aanmerking genomen, zoo goed als doenlijk was. De achterkant van het breede uiteinde is met welligt nog moer zorg versierd en do teekoning is misschien nog artistieker. De vierkante stoel van de roeispaan is geheel met snijwerk bedekt en evenzoo het eigenaardig gevormde handvatsel.
De andere roeispaan is op eene dergelijke wjjze vervaardigd, behalve dat de steel rond is in plaats van vierkant, terwijl het handvatsel verfraaid is met eene rij versierselen, die conventionele nabootsingen van het monschelijk gelaat schijnen te zijn. Het hout waarvan zij gemaakt zijn is ligt, maar taai en veerkrachtig; daar hot werktuig somtijds ook als knods wordt gebruikt zijn dezo beide laatste eigenschappen noodzakelijk.
Cook maakt melding van den eigonaardigen vorm dezer roeispanen, ofschoon hij zo niet in de hand gehad, of naauwkeurig beschouwd schijnt te hebben. quot;De kano waarin zjj naar ons toe kwamen — de eenigo welke wij gezien hebben — was niet langer dan 10 voet en zeer smal, maar zoowel stevig als not gemaakt. Op hot voorste gedeelte was eene naar buiten uitstekende plank bevestigd, om te beletten dat de zee, bij het duiken van het vaartuig, hierin drong; de achtersteven der kano was omtrent 5 voet hoog, even als bij sommige kano's in Nicuw-Zeoland, en aan het boveneinde gevorkt. Hot onderste gedeelte van de kano was van wit hout, maar het bovenste was zwart; hunne roeispanen waren vervaardigd van hout van dezelfde kleur, niet langer dan 3 voet, en breed en stomp aan het eene einde.quot;
Nog eene andere roeispaan, in de figuur regts van de vorige afbeelding geschetst, werd in Engeland gebragt door admiraal Young endoor diens dochter aan den schrijver ton geschenke gegeven. Zjj is niet zoo groot als de twee exemplaren die wij zooeven beschreven hebben, maar is hot fraaiste stuk snijwerk, hetwelk de schrijver ooit gezien heeft.
Hot hout waarvan zij gemaakt is heeft eene prachtig donkerbruine kleur; het kan uitstekend gepolijst worden, waardoor het snijwerk bijzonder goed uitkomt. Het breede uiteinde is bedekt met een groot aantal sterren, die verwonderlijk goed gesneden zijn, vooral indien men in aanmerking neemt, dat de inlander die dit werktuig gemaakt heeft, geen passer had om ze af te meten, en dat zijne eenigc goreedachappon haaijen-tanden en stukken steen waren. Do vervaardiger heeft aan dit meesterstuk zijner kunst geeno moeite gespaard; hij heeft, als om zijne vindingrijkheid te toonen, den goheelen stool niet met hetzelfde patroon versierd, zooals het geval is bij de twee beschreven roeispanen^ maar hot eenige duimen verder telkens veranderd. De schrijver bezit nog eene veel kleinere en kortere roeispaan, even zorgvuldig gemaakt; zij is niet langer dan 75 centimeter, maar dient niet zoozeer om een vaartuig mede voort to bewegen, als wel tot een sieraad bij hot dansen.
Deze voorliefde voor versiering neemt men waar bij al hunne voortbrengselen, die alle op eene even uitvoerige en kunstige wijze verfraaid worden. Zelfs hunne drinkbekers, die van kokosnoot-schalon gemaakt worden, zijn bedekt niet soortgelijke gesneden figuren als do roeispanen.
Do lezer zal hebben opgemerkt, dat vele Polynesiërs de handvatsols van hunne gereedschappen en wapenen, waarvan wij op vroegere bladzijden van dit werk voorboeldea
394
DE HERVEY-EILANDEN.
hebben gegeven, met snijwerk versieren. De Hervey-eilanders brengen dit echter op alle gedeelten van het werktuig aan en offeren somtijds zelfs de deugdelijkheid aan de verfraaijingen op. Dit is over het algemeen het geval met de handvatsels der dissels; deze zjjn zoo uitvoerig versierd, dat men niet gemakkeljjk begrijpen kan, hoe deze gereedschappen hun van eenig nut kunnen zijn.
liet hiernevens afgebeelde exemplaar is ecu goed voorbeeld van zulk een' dissel. Het benedenste gedeelte van den steel is geheel hol; de inlandsehe werkman heeft al het hout tusschen de regtopstaande kolommen weggesneden. Daar deze tusschen-ruimten niet wijder zjjn dan omtrent 1 centimeter, moet het een uiterst moejjelijk en langwjjlig werk geweest zijn, hot handvatsol uit te hollen. Zelfs met Europeesche gereedschappen zou dit lastig genoeg geweest zijn en deze moeijelijkheid wordt aanmerkelijk vergroot door het feit, dat do inboorling die het werktuig vervaardigde, als mes niets anders had dan een' aan een stuk hout bevestigden scherpen steen of een' haaitand. Dit exemplaar is reeds vele jaren in Engeland geweest en moet gemaakt zijn voordat er Europeesche gereedschappen bij de inboorlingen waren ingevoerd.
Het bovenste gedeelte van den dissel is van steen en op dezelfde wjjze aan het handvatsel verbonden als dit in Nieuw-Zeeiand geschiedt, behalve dat het op eene veel uitvoeriger manier gedaan is. Als om het zich zoo moeijeljjk mogelijk te maken, heeft de maker de fijnste,
gevlochten platting gebezigd; zij is niet breeder dan pakgaren, geheel plat en op cene zoo uitvoerige wjjze om het werktuig gewikkeld, dat de teekenaar, indien hij een goed denkbeeld er van wilde geven, eene ge-heele bladzijde met zijne teekening had moeten vullen.
Het is voldoende, dat de nevensstaande afbeelding ons eene goede algemeene voorstelling geeft van de wijze waarop de steen aan het handvatsel is gebonden. Do platting is zoo regelmatig gewonden alsof het machinaal gedaan was en de kunstenaar heeft dit zoo weten te doen, dat het de uitwerking heeft, alsof er vier lagen platting over elkander lagen.
Tusschen den steen en liet handvatsel is een stuk stevige quot;tappaquot; geplaatst, hetwelk cr nat schijnt op gelogd te zjjn, zoodat het door de platting vast kou worden ineengedrongen, waardoor do verbinding nog sterker werd. Men ziet het einde dezer quot;tappaquot; boven den steen uitsteken, juist waar hjj met het handvatsel in aanraking komt. Dat een werktuig als dit werkelijk dienst heeft moeten doen is niet waarschijnlijk; wij golooven dan ook, dat do vervaardiger het alleen gemaakt heeft,
om een voorbeeld te geven van zijn kunstvaardigheid. Men ziet somtijds dergelijke dissels, wier handvatsels 1 il l'/^ meter lang en over hunne gehoele lengte met openingen doorboord zijn, zoodat zij niet voor eenigzins zwaar werk bestemd konden wezen.
Eene dergelijke uitvoorigo wijze van versieren merkt men ook op bij do speren der Hervey-eilanders, waarvan er een op de volgende bladzijde is afgebeeld.
Deze speer, uit do verzameling van den schrijver, is omtrent 273 meter lang en zeer fraai bewerkt. De schacht is zeer regt, zeer dun en zeer glad gepoljjst, maar zonder eenig snijwerk; zij is ook inderdaad zoo ligt, dat men er geene figuren op zou hebben kunnen snijden. Men heeft de versierselen daarom beperkt tot de punt met vele weerhaken, die een uitmuntend staaltje is van inlandsehe kunst.
395
13E HERVEY-EILANDEN.
Do lezer ziet, dat liet hout der spoor even beneden do eerste rij weerhaken eenigzins eivormig aanzwelt. Dit gedeelte der punt is mot snijwerk bedekt, natuurlijk zeer Haauw, maar als sieraad voldoende. Tusschon de verschillende rijen weerhaken is do speer omwikkeld mot zeer smalle strooken riet; dit is uiterst glad gepolijst en lichtgeel van kleur, zoodat do tegenstelling tusschon liet donkore hout der weerhaken en hot glinsterende geel van het riet zeer in hot oog springt. Niettegenstaande do grootte der punt ligt do spoor toch good in evenwigt, daar de lengte dor dunne en veerkrachtige schacht als tegenwigt dient; het is een wapen even geducht als elegant.
Hunne knodsen zijn op eeno dergelijke wijze versierd. Williams be-schrjjft er eene van een' zeer zonderlingen vorm. liet snijwerk was als dat van de knods aan de regterzijde op bladz. 291. Zjj was echter regt-hoeldg omgebogen on versierd met een' groeten bos lange en buigzame vederen. Ook zeer lange en krachtige slingers worden door dit volk gebruikt.
Volgons het verhaal van dezen zondoliiig zijn do bewoners van Mangaia in hot gebruik hunner wapenen zoor handig en zoor dapper. Zij trachten zich niet achter boomen en kreupelhout te verbergen en hunne vijanden bij verrassing te overvallen, maar grijpen hen onverschrokken in het open void aan. Als twee vijandelijke troepen elkander ontmoeten, plaatsen zij zich in vier gelederen. De krijgslieden van het eerste gelid zijn gewapend met de lange speren die wij zoo even beschreven hebben; die van hot tweede gelid hebben knodsen; de krijgslieden van het derde zjjn voorzien van slingers en het vierde gelid bestaat uit vrouwen, die reserve-wapenen dragen, ingeval de mannen ontwapend mogten worden, benevens een voorraad kleine steenon voor de slingeraars.
Somtijds nemen de vrouwen een werkdadig aandeel aan den strijd. Een jong opperhoofd verhaalde aan Williams, dat hij eens in een gevecht woedend werd aangevallen door de vrouw zijner tegenpartij. Hij riep haar toe, terug te gaan, daar hij niet gekomen was om vrouwen te bevechten. Zjj wilde echter niet naar hom luisteren en uitroepende; quot;wat moet ik doen als gij mijn' echtgenoot doodtvquot; slingerde zij een'steen naar hem toe, die hem neervelde. Indien zijn volk hem niet schielijk ontzet had, zou hij stellig door de woede dezer vrouw liet loven hebbon verloren.
Dit volk is gewoonlijk woest in den strijd; Williams zegt dan ook, dat ver-scheidenen zijner bekeerlingen in de hitte van hot gevecht de grondstellingen van het Christendom vergaten en huiine overwonnen vijanden doodden, in weerwil van hun smeeken om genade. Waarschijnlijk waren zjj uitvoerders eener wraakoefening, zooals dit op deze eilanden de gewoonte is.
In het grootste gedeelte van Polynesiö zijn de vrienden of bloedverwanten van oenen vermoorde verpligt diens dood te wreken, dooi'; als zij kunnen don moordenaar, of in allen gevalle een lid zijner familie té doodon. Do familie van het slagtoffer neemt dan op hare beurt wraak, zoodat iemand, als hij in den strijd gaat, gewoonlijk oen aantal veten heeft te vereffenen. Indien zulk eene vijandschap niet bij den dood van een man geëindigd is, vermaakt hij baar, evenals do Korsikaan zijne quot;Vendettaquot;, aan zijnen zoon; op deze wijze kan zij op verscheidene goslachton overgaan.
Deze gewoonte is een groote hinderpaal en struikelblok op den weg der zendelingen geweest. Het was voor hen niet moeijelijk het volk te overtuigen, dat een kwaad hart toe te dragen aan iemand die welligt volkomen onschuldig was, een groot kwaad is, en dat zij derhalve hunne vete moesten opgeven. Do bekeerlingen antwoordden evenwel, dat het niet eerlijk was hun te vragen hunne vete te laten varen tegenover anderen, terwijl do veten tegenover hen in volle kracht waren.
DE HERVEY-EJLAN DEN.
Bjj hunne wij zo van bouwen govon de Mangaia's dezelfde voorliefde voor snjjwerk te kennen, waarover wij vroeger liobben gesproken. Williams beschrijft een gebouw, voor hom gebouwd en groot genoeg om lüOO personen te bevatten, op de volgende wijze:
quot;Het was een fraai gebouw, ovaal van vorm en omtrent 40 meter lang. De groote palen, die hot dak ondersteunden — 8 ia getal — de nok-balk en de daksparren waren op de schoonste wijze gesneden en met verschillende inlandsche verwen op de meest smaakvolle wijze beschilderd.
quot;Het is evenwel onmogeljjk, alles zoo te beschrjjven, dat de lezer een juist denkbeeld kan verkrijgen van liet geheel of van deii smaak en het vernuft, bjj bet
bouwen ten toon gespreid. De palen waren omtrent 8 meter lang en hadden eene middelljjn van 30 tot 50 centimeter, en indien wjj de gereedschappen in aanmerking nemen waarmede hot werk verrigt was, namoljjk eenigo oude spijkers, stukken van eeir ijzeren hoepel en eenigo beitols, bragten zoowel het geduld als de vaardigheid der beeldhouwers ons in verbazing. De indruk, dien het binnentreden der plaats op ons maakte, was zeer treffend.quot;
Visch schjjnt op de kusten van dit eiland niet zoo veel voor te komen als gewoonlijk het geval is; de inboorlingen zjjn dus verpligt hunne toevlugt te nemen tot verschillende wjjzen om zich voedsel te verschaffen en te bereiden. Indien zij bijv. eene grooto hoeveelheid vliegende visschen gevangen hebben, eten zjj die niet ineens op, maar droegen zo in hout-rook, nagenoeg op dezelfde wijze als wij de haringen.
Zij hebben eene vernuftige manier om deze visschen bjj nacht te vangen. De roejjers vertrekken in hunne dubbele kano's, voorzien van toortsen en groote ronde num. ii. 20
DE 11 ER VE Y-El LANI)EN.
netton, die aan «tokken van 3 a 4 nieter lengte bevestigd zijn. Zij stampen op hunne kano's om zooveel mogelijk leven te maken, hetwelk zich aan het water mededeelt en de visschen verschrikt, waarbij zjj te gelijkertijd met hunne toortsen zwaaijen. Volgens hun instinkt vliegen de vliegende visschen uit het water naar het licht, en worden dan gemakkelijk in de netten gevangen.
Ratten zjju voor hen een voedsel, hetwelk zij op hoogen prijs stellen. Toen de •zendelingen Mangaia voor het eerst bezochten, waren de inboorlingen op deze spijs zoo verzot, dat zij alle andere levensmiddelen naar rattenvleesch afmaten, liet vleesch dezer dieren is inderdaad veel smakelijker dan men gewoonlijk veronderstelt. Verscheidene Engelsche rattenvangers hebben door ondervinding de waarde van rattenvleesch leeren kennen; zjj die het geproefd hebben, verklaren het gelijk staat met dat van eekhorens en beter is dan dat van konijnen. De Mangaia's vangen de ratten door een gat in den grond te graven en er een lokaas in te leggen. Zoodra een aantal dezer dieren in dit hol is gekropen, legt men over de opening een net, waardoor men ze gemakkelijk magtig wordt.
Te Rarotonga, een ander eiland van deze groep, waren zoovele ratten, dat zjj niet alleen een groote last, maar eene werkelijke pest waren; indien er geene varkens door de Europeanen waren ingevoerd, die men los liet rondloopen, zouden de ratten waarschijnlijk de inboorlingen uit hunne dorpen verjaagd hebben. Bij eiken maaltijd waren een of twee personen belast met de taak om de ratten van het eten af te houden. Wanneer de lieden in hunne huizen zaten, liepen de ratten over hen heen, en als zij ter ruste lagen, maakten de ratten een nest in hunne bedden.
Ten laatste werd aan de ratten de oorlog verklaard eu werden er een aantal manden gemaakt om de lijken der gedoode dieren in te doen; elke mand was omtrent 2 meter lang. De inboorlingen wapenden zich toen met stokken en binnen een uur tijds waren niet minder dan 30 dezer manden met doode ratten gevuld. Zelfs toen kon men nog geene vermindering dezer pest bespeuren. Nu beproefden de zendelingen de invoering van katten, met eenig goed gevolg; dat er varkens werden ingevoerd had echter de beste uitwerking. Deze dieren waren te Rarotonga gebragt om de zeelieden te voorzien van vleesch, hetwelk dat der ratten kon vervangen; zij die do varkens hadden ingevoerd werden hiervoor dubbel beloond: de dieren aten namelijk elke rat op die hen in den weg kwam.
Toen de inboorlingen tot hot Christendom bekeerd waren, raadpleegden zij de zendelingen, om te weten of het den Christenen ook verboden was het vleesch van ratten te eten. Zij deden deze vraag klaarblijkelijk, omdat zij zagen dat hunne onderwijzers zich van deze spijs onthielden.
De zendelingen antwoordden hierop zeer verstandig, dat in hun eigen land ratten niet werden gegeten, omdat do Blanken er oen afkeer van luidden, maar dat cr niets onbehoorlijks in was wanneer men het deed en dat de Mangaia's derhalve doen konden zooals zij wilden. Het volk was met dit antwoord tevreden en vergenoegde zich, met eene wet uit te vaardigen, waarbij bepaald werd dat alle Christenen hunne ratten op Zaturdag moesten vangen en braden, om niet op Zondag te moeten werken.
De afgodsbeelden der Hervey-eilanders zijn dingen die er al zeer zonderling uitzien en die men naauwelijks als voorwerpen van godsdienstige vereering zou herkennen. Men zou van zelf veronderstellen, dat indien dit volk zooveel moeite besteedt aan zijne wapenen en gereedschappen, het dit althans evenveel zoude doen mot zijne goden. En toch bohooren de goden dor Hervey-eilanders tot de ruwste exemplaren van inlandschen arbeid. Zij bestaan voornamelijk uit een' stok of paal omtrent 4 meter lang, aan welks bovenste einde men den ruwen vorm van een menscheljjk hoofd heeft gegeven. Op dezen paal liggen eonigo roodo vederen en een snoer koralen, die de ziel van den god worden genoemd. Üm den paal en de koralen is eene groote hoeveelheid inlandsche kleedingstof gewikkeld, zoodat hierdoor eeno tlaauw-kegelvormige rol wordt gevormd, ongeveer 75 centimeter in middellijn en 3 meter hoog. Een dezer afgodsbeelden staat op de boeg van elke kano en als de inboorlingen ter vischvangst gaan doen zij altijd offeranden voor deze vreemdsoortige godheid.
DORP 01' I)K KtMOSMII.r.-KIt.ANDEN.
NooiiDWESTKiiiJK van Siuiioa ligt oeno groop eilanden. Zij zjjn 15 in getal; liel /,ijn allen koraal-eilanden en zij liggen zoo laag, dat zij gemakkelijk aan de aandacht der reizigers kunnen ontsnappen. Evenals bij allo koraal-eilanden is ook het vaarwater tusschen deze zeer gevaarlijk. Zij zijn incest allen zeer lang, in vergeljjking met hunne breedte; hot grootste der groep, Tapnteonea of Drummond-eiland, is nagenoeg 40 Engelsche mijlen lang.
De bewoners dezer eilanden zijn bekend voor eeno wreedheid, die men niet dikwijls bij dit ras van Polynesiërs aantreft; men zegt dat zjj lager staan op de schaal der menschheid dan een der reeds beschreven rassen. Die van één eiland der groep, Pitt's-eiland genaamd, worden gezegd in dit opzigt niet zoo laag te staan; zjj zijn bedaard, vreedzaam cn niet onderling zoo onophoudelijk in oorlog als de bewoners der andere eilanden.
Hunne huidkleur nadert meer tot zwart dan die der bewoners van Tonga en Samoa; het volk is ook veel kleiner van gestalte dan dat van de laatste eilandengroep. Zij zijn welgevormd en slank en hebben zwart en glanzig, maar vrij Hjn haar. De mond is groot, maar heeft niets uegerachtigs en hunne tandon worden zeer wit gehouden. Zij hebben meestal een' arendsneus en het haar van baard en knevel is zwart, maar volstrekt niet grof.
Het is zeer merkwaardig, dat do bewoners van Pitt's-eiland niet alleen meer bedaard en vreedzaam zijn dan hunne buren, maar dat zij ook eeno lichtere huidkleur hebben, en in dit opzigt meer naderen tot de van nature vreedzame maar dappere
26*
howonors van Tonga llnn aangezigt is eivormig 011 goed afgerond; hunne gelaatstrekken zijn fijn. Do mogeljjklieid bestaat, dat zjj door vermenging met de Samoa's en Tonga's gewijzigd zijn; dezen zijn welligt door stormen uit hun koers geslagen, op het eiland geland en zoo in do algemeene bevolking opgenomen.
De wjjze van bouwen op de Kingsmill-eilanden onderscheidt zich meer door sterkte en stevigheid dan door schoonheid; de inboorlingen houden er meer van hunne kunst-vnardigheid te besteden aan kleinere voorwerpen, zooals zwaarden, speren en dergelijke zaken. Do huizen verschillen in grootte en vorm aanmerkeljjk, naar het gebruik hetwelk men er van maakt. Een gewoon woonhuis der Kingsmill-eilanders bestaat bjjv. uit twee verdiepingen, waarvan de bovenste als slaapplaats wordt gebezigd en de benedenste geheel open is. De huizen op de Kingsmill-eilanden zijn inderdaad in beginsel volkomen gelijk aan die van Nicobar, welke wij op bladz, 232 hebben beschreven.
Sommige huizon, waarin do opperhoofden zitten, onderling spreken en hunne gasten ontvangen, zijn niets meer dan loodsen; het zijn niets anders dan daken op palen. Evenals gewoonlijk in Polynesië, is er in ieder dorp een centraal raadhuis, waarin het volk, bij plegtige gelegenheden, vergadert. Dot heeft gewoonljjk reusachtige afmetingen en een hoog dak, met bladeren gedekt en inwendig met vlechtwerk bekleed. Op do afbeelding kan men verscheideno hunner huizen zien en de lezer bespeurt dat bet benedenste gedeelte op het heetst van den dag eene uitstekende wijkplaats is tegen de zonnestralen, terwijl het bovenste, te warm om bij dag aangenaam te zijn, des nachts eene uitstekende slaapplaats is.
De kleeding verschilt veel naar do verschillende eilanden. Het tatoueeren hoeft bjj beide geslachten plaats. Do vrouwen zijn echter veel minder versierd dan do mannen; de lijnen zijn bjj haar voel fijner en staan verder uiteen. De mannen worden getatoueerd op twintigjarigen leeftijd; de operatie wordt altijd overgelaten aan tatoueeroérs van beroep, die even als op andere Polynesische eilanden, betaald worden naar hunne beroemdheid en dikwijls eene zeer ruime belooning ontvangen. De kleeding der inboorlingen bestaat voornamelijk uit matten, vervaardigd van quot;pandanus'^bladoren, in smalle strooken gesneden, 011 bruin en geel gevonvd. Deze strookon worden op eene zeer vernuftige wijze ineengevlochten, zoodat zij veelhoekige of vierkante figuren vormen.
Do kleeding der vrouwen bestaat uit een rok van blad-strooken, reikende van het midden tot aan de knieën en bevestigd met con dun, van menschenhaar vervaardigd koord, dat dikwijls 150 a 200 meter lang is. Aan dit koord zijn, in zekere tusschen-ruimten, koralen geregen van kokosnoten en schelpen vervaardigd. Zij zijn zóó geslepen, dat zjj digt togen elkander aan zitten en eene tegenstelling vormen tusschen de witte schelpen en do donkere kokosnoot.
Wij hebben reeds gezegd, dat de Kingsmill-eilanders oen oorlogzuchtig volk zijn. De oorlog schijnt inderdaad hunne voornaamste bezigheid en al hunne gedachten op vechten gerigt te zijn. Hun grootste tijdverdrijf zelfs heefteen oorlogzuchtig karakter. Er is niets, waarin de Kingsmill-eilanders zoo veel vermaak scheppen als hanengevechten; men ziet dikwerf een aantal lieden in eon' kring zitten, gretig het gevecht gadeslaande, hetwelk in hun midden plaats vindt. Hanengevechten worden ook dikwerf gehouden in andere landen, maar gaan dan bijna altijd vergezeld van weddingschappen. De Maleijers bjjv., houden er bjjzonder veel van en zetten er hunne geheele fortuin bjj op het spel. Weddingschappen hebben echter voor den Kingsmill-eilander niets aantrekkelijks; zijn krijgszuchtige geest gaat geheel en al op in het gevecht, en heeft aan den bijkomenden prikkel van het wedden geeno behoefte.
Bij zoodanigen aard van het volk is het niet moer dan natuurlijk, dat hunne wapenen ook hetzelfde karakter dragen. Zjj komen dan ook volkomen overeen met den woesten en bloeddorstigen aard van het volk waardoor zjj vervaardigd zijn. In plaats van zich te vergenoegen met eene knods of speer, voorziet do Kingsmill-eilander zjjne wapenen met haai-tanden, die snjjden als zoovele lancetten.
De speren en zwaarden, op do volgende bladzjjden afgebeeld, zijn geteekend naar exemplaren uit de verzameling van den schrjjver en werkelijk merkwaardige voorbeelden dezer buitengewone wapenen.
400
I) 11 KI NG SMILL -EIL N J) IS N.
101
DE KINGSMILL-EILA NDEN.
Do volgende figuur stelt een veel uitvoeriger wapen voor; dit heeft behalve hot middelste, nog drie andere lemmers. Do lezer ziet bovendien, als bij do afbeelding moor zorgvuldig beschouwt, dat er op elk lemmer, in plaats van twee, vier rijen tanden zijn, en dat deze bovendien grooter zjjn on diepere insnijdingen hebben dan die van het nndero wapen. In dit geval heeft do maker zich op eeno zoor verstandige wijze de moeite bespaard, eiken tand afzonderlijk te bevestigen, hetwelk, daar bjj dit bij meer dan 200 tanden moest doen, vrij vervelend zou zjjn geweest.
Vooreerst heeft liij do houten lemmers voorzien van 4 uitstekende ruggen en in eiken rug eeno ligte groeve gesneden, om do tandon regtop te laten staan. Ten einde zich de moeite te sparen zooveel gaten te boren in het lemmer, zooals hij dit in de tanden moest doen, logde liij langs de randen van elke groeve een smal strookje veerkrachtig hout, gemaakt van de ribben van palmbladeren, hetwelk even hard en elastiek is als balein. Hierop is do platting door de gaten in do tanden gestoken eu over al de palmblad-strooken geslagen, zoodat één stuk platting dient om 4 tanden te bevestigen. Evenals in hot andere geval is ook hier do platting buitengewoon fijn en wordt verscheidene koeren om het lommer gedaan. De tandon zijn alle zorgvuldig uitgezocht en in volgorde geplaatst; de grootste en langste bij het handvatsel en langzamerhand in grootte verminderende naar do punt, waar zij betrekkelijk klein zjjn.
De hulplommers staan een weinig vorder uiteen dan op do afbeelding is voorgesteld ou liet is mooijelijk zich een meer geducht wapen voor te stollen, vooral wanneer het tegen do naakte huid van oen Wilde gebezigd wordt. In den eigenlijken oorlog hoeft de Kingsmill-oilander eeno manier om zich te beschermen, die wij aanstonds zullen vermelden; bjj eeno plotselinge schermutseling of een twist evenwel zou do uitwerking van het zwaard vrecsclijk zijn. Zooals uit don vorm blijkt, wordt het niet enkel gebruikt om mede te slaan, maar togen hot lig-chaam dor tegenpartij met kracht heen en weer bewogen, zoodat een of meer lemmers stellig raken.
Bij het volgende zwaard zijn de tandon op dezelfde wijze vastgemaakt als bij dat met verscheidene lemmers, zooals men zien kan uit don afzonderlijk afgebeolden tand; hier ziet men niet alleen don tand, maar ook do bladsteol-strooken waar-tussehen hij geplaatst en de wijze waarop de platting vastgebonden is. Het houten lommer van dit zwaard gelijkt niet op die der andere; dit namelijk is fraai zwart gevlamd, waartegen de witte tanden een uitstekend effekt maken.
Het laatste dor afgebeelde zwaarden is merkwaardig om zijn kruis-gevest. Waarschijnlijk heeft do vervaardiger eens een Europeescli zwaard met een kruis-govest gezien en er het zijne naar gemaakt.
Do Kingsmill-oilanders bezigen de baai-tanden niet alleen aan hunne zwaarden, maar wapenen cr ook hunne speren mede. Eeno zoodanige speer, van de lengte van ongeveer 3 meter, is in de verzameling van den schrijver; het is oon zoor geducht wapen. Zij is vervaardigd van zeer ligt hout, zoodat zij gemakkelijk kan gehanteerd worden; aan hot dikke einde heeft zij een omvang als een pols en wordt naar de punt hoe langer hoe dunner. Het benedeneinde is ongewapend en iets moer dan
DE KTNGSMILL-EILANDEN.
ccn motei' lang afgerond om voor handvatsel tc kunnen dienen; van dit punt is do schacht echter meer platachtig, zooals de lemmers der zwaarden, om de tanden gemakkelijker te kunnen opnemen, welke laatste zich langs de beide randen van liet wapen tot nagenoeg aan do punt uitsteken. De tanden zijn vastgemaakt op dezelfde wijze als bij de zwaarden. Om het wapen nog gevaarlijker te maken, is liet voorzien van drie uitsteeksels, die insgelijks van tanden voorzien zijn.
Deze speer is, met een paar doorsneden, en een op grootere schaal geteekend gedeelte, op do vorige bladz. afgebeeld. Fig. 2 kan men zien op welke wijze de tanden aan het wapen zijn bevestigd. Fig. 3 is eene doorsnede waaruit de ovale vorm van de speer bljjkt; men kan hier ook tevens waarnemen, hoe de tanden door de smalle houten strooken aan elke zjjdo op hunne plaats worden gehouden. Het is opmerkelijk dat de zaag van een' zaagvisch er op de doorsnede bijna volkomen eveneens uitziet.
Om de bron te doen kennen,
die den inboorlingen zulk een groot aantal tanden oplevert,
hebben wij eene afbeelding van do kaken van een' haai doen vervaardigen, naar een exemplaar uit des schrijvers verzameling. Do lezer ziet, dat er verscheidene rijen tanden achter elkander staan, zoo geplaatst,
dat wanneer een tand breekt of uitvalt, een andere zijne plaats kan innemen.
In de hier afgebeelde kaak zijn vijf rijen tanden; in het geheel zijn er omtrent 300. De grootste staan in het midden der kaak; naar de zijden worden zij hoe langer hoe kleiner. Dc inboorlingen hebben derhalve geene moeijeljjkheid om zich het vereischte aantal tanden te verschaffen of ze in den veroischten vorm en afmetingen uit te zoeken.
Om er in het gevecht nog meer indrukwekkend uit te zien, dragen dc opperhoofden een hoofddeksel, vervaardigd van de huid van den quot;diodonquot; of stekelvarkens-visch, die, opgeblazen, aan allo kanten bedekt is met scherpe stekels, in alle rig-tingen uitstekende; op deze muts is een bundel vederen bevestigd. Beide geslachten nemen aan het geveebt deel, en beide worden zonder onderscheid gedood; vrouwen en kinderen worden even goed neergesabeld als de krijgslieden.
De opperhoofden, die wij zoo even vermeld hebben, zijn op de eilanden de voornaamste personen. Met eene enkele uitzondering wordt geen der opperhoofden als koning beschouwd, die over mindere opperhoofden regeert; ieder opperhoofd is onafhankelijk. Dc regering berust bij een' raad van opperhoofden; de oudste bekleedt het voorzitterschap en do anderen nemen rang naar hunnen leeftijd. Voor dezen raad worden gewigtige misdaden gebragt; de straf voor die van minder beteekenis wordt overgelaten aan den beleedigden persoon en zijne nabestaanden. De eenige uitzondering op de onafhankelijkheid der opperhoofden is op dc drie eilanden Apamama, Nanonki en Koria, die door het opperhoofd van Apamama worden geregeerd.
Elk opperhoofd heeft een eigen teeken en als er ccn vreemdeling aankomt en zich onder bescherming van een opperhoofd kan stellen, krijgt hij het teeken van zijnen beschermer. Het is zeer eenvoudig en bestaat uit eene gekleurde plok op het voorhoofd en eene streep midden over het aangezigt naar beneden tot aan de kin.
Na dc opperhoofden volgen in rang de grondbezitters, terwijl de slaven de derde en laatste afdeeling van het volk uitmaken.
403
Om den raad der opperhoofden en het volk bij luiniie openbare vergaderingen te ontvangen is er in ieder dorp een gemeentehuis, de Mariapa genaamd. Het is gebouwd ongeveer in den vorm der huizen in Samoa; het heefteen reusachtig gewelfd dak en de muren bestaan uit matten. Men zou uit hun' oorlogzuchtigen en wreeden aard opmaken, dat de Kingsmill-eilanders menscheneters moesten zijn. Dit is echter het geval niet. Het is zeer waar, tlat er in sommige gevallen deelen van oen menschelijk ligchaam worden opgegeten. Is er bjjv. een beroemd krjjgsman gedood, dan gebeurt het somwijlen, dat de overwinnaars het lijk braden en elk hunner er een klein stukje van eet. Dit geschiedt echter niet uit bijzondere voorliefde voor menschenvleesch, maar uit wraakzucht; waarschijnljjk echter ook omdat zij van oordeel zijn, dat ieder die van dit voedsel gebruikt, ook een gedeelte in zich opnoemt van den moed, waardoor het ligchaam vroeger bezield was. ()m dezelfde reden bewaren zij ook do schedels van zoodanige krijgslieden cn gebruiken ze als drinkvaten.
De schedels der dooden worden altijd door himiie vrienden bewaard, indien zij namelijk een' natuurlijken dood gestorven zijn of men hunne lijken uit den slag gered heeft. Het lijk wordt eerst 8 dagen lang op matten gelegd, eiken dag gewasschen, geolied en des middags in de zon geplaatst, terwjjl do bloedverwanten rouwen, dansen en den lof van den doode bezingen. Nu wordt het Ijjk voor eenigen tijd begraven en eindelijk de schedel weggenomon, schoongemaakt, geolied on weggeborgen. Elke familie bewaart de schedels barer voorouders; nu en dan worden zij voor den dag gehaald, op nieuw geolied, met bloemen bekranst en te pronk gezet. Indien ceno familie van woonplaats verandert, nemen zij deze schedels mede.
In een gedeelte der Kingsmill-groep, Pitts-eiland of Makin, bestaan de meest buitengewone begrafenis-plegtigheden der wereld.
Het lijk wordt gewasschen, geolied, in do zon gezet en beweend, zooals wij reeds gezegd hebben. Nadat het eerste weeklagen is afgeloopcn, wordt bot gelegd op eone nieuwe mat, die gespreid is over een grooten, langwcrpigen bak, vervaardigd van aan-eengenaaide schildpad-schalcn. Een aantal lieden gaan tegenover elkander op den vloer van het huis zitten en dragen dezen bak op hunne knieën, zoo lang zij het kunnen uithouden. Als zij vermoeid zijn, worden zij door anderen afgelost en op deze wijze wordt het lijk door vrienden en bloedverwanten twee jaar lang gedragen. Gedurende dezen tijd wordt er in het huis een vuur aangehouden, hetwelk dag noch nacht mag uitgaan.
Zijn de twee jaren verloopen, dan wordt hot hoofd weggenomen en de schedel schoongemaakt en bewaard, zooais wij reeds hebben beschreven; eerst na dien tijd worden de beenderen in matten gewikkeld en begraven. De plaats waar krijgslieden begraven liggen wordt door drie steenen aangeduid
404
OOHSI'RONU VAN DIM NAAM. - VOüKKO.MKN IM K IN DOüRMNCKN. - lll'NNK KM:KIM NO, — HET l ITVOEIliriH
T A TO U KICK SIC h DKIl MANN10N — VI-HSCIill, IN (l ROOTTE TLSSÜIIIN DE TNV1.E (rESIjACHTEN, — ZORG DKIl VKOl'MKN
VOOR HUNNE quot;TEINTquot;. - EENE WIJZE OM ZICH TE Hl,KEKEN.--KEN OEIIEEL OEKI.EED MAN. — AVMZKN WAAROI'
HET HAAK WORDT OEDRAüEN. - 1)1 HAESKETEN VAN HET OPPERHOOFD. — GLAD SCHKRKN. — EIOEN-
AARDIO KAPSEL. — \M.I/.E OM AAN V K DEREN Tl: KOM KN. — HET BOUWKN IN DK M A R KIKZKN- KI LAN I gt;K N. —
VKRMAKEIJ.IKHKDEN. — DANSKN KN STKI/l'-LOO l'KN. — IIKT AM PH IT HEAT KR OF DK quot;PAHOOAquot;. — OORl.OO.-
ZEOKTEEKENKN. — WIJZE VAN OORLOG VOEREN. — VKRNIEUNG VAN EIGKN DOMMKN. -OORLOOS-KT! KKTTE.-
REMPLACEREN VAN EEN* GKVAN'CtKNE, — KANO*» KN VISSCHEN. — HET VISSCHEN MET VLIEGEN OP DK MARKIEZKN-EILANDKN. — G K WOON TEN HIJ HET IH GRAVEN.
Wij zjjn nu genaderd tot de zeer belangwekkende groep van eilanden, de Markiezen-of Menduna-eilanden genaamd. Beide naiuen hebben zjj te danken aan den Spaansehen zeeman Mendana, die ze ongeveer 2ü() jaren geleden ontdekte. Hij noemde ze quot;Los Marquesas de Mendo^aquot;, naar den toenmaligeu onderkoning van Peru; vele latere reizigers noemden de eilanden naar den ontdekker.
Het karakter dezer eilanden is nog al merkwaardig en zeer seliilderachtig. Zjj zjjn rots- en bergaehtig en vulkaniseli; in het midden hebben zjj hooge bergtoppen, die er op een afstand uitzien alsof het de ruïnen van oude gebouwen waren. Daar zjj digt bij don equator gelegen zjjn, is het er zeer warm, en daar zjj bovendien ruim van water zjjn voorzien is de plantengroei er buitengewoon welig. Evenals de meeste Polynesische eilanden zjjn ook deze van koraal-ritten omringd; deze zjjn echter niet zoo uitgestrekt als dit gewoonlijk het geval is, zoodat de schepen, al is het vaarwater ook niet zoo gevaarlijk als tussehen vele andere eilanden, toch hier niet die beschutting vinden tegen stormen, die de groote koraal-rillen van andere eilanden hun geven.
De inboorlingen zjjn prachtexemplaren van het menschelijk geslacht; de mannen zjjn merkwaardig om hunne reusachtige gestalte, groote kracht en schoone vormen, welke met die der oude O riek ache standbeelden wedijveren. Eén opperhoofd werd zorgvuldig gemeten en bevonden 6 voet en 8 duim lang te zjjn; bjj zeide een ander opperhoofd te kennen, die minstens nog een voet langer was dan hij zelf.
Over bet algemeen dragen zjj slechts zeer weinig kleederen; het eenige wat zjj noodig oordeelen is een klein stuk stof om hun midden; hun tatoueersel vervangt de plaats van kleeding. Er zijn vele volken, bjj welke deze wjjze van versieren in zwang is; op den geheelen aardbodem is echter goeue enkele natie waar zjj op zulk cene uitvoerige manier wordt gebezigd als bjj de bewoners der Markiezen-eilanden; elk gedeelte van hun ligchaam, tot zelfs de kruin van hun hoofd en hunne vingers en teencn zijn met figuren overdekt. Deze uitvoerigheid wordt echter alleen aangetroffen bjj de mannen; de vrouwen vergenoegen zich met een paar getatoueerde braceletten om hare armen en hier en daar nog eenige versierselen. Eene zeer belangwekkende beschrjjving van het tatoueeren op de Miirkiezeu-eilunden wordt gevonden in Langsdorff's quot;Travels:'
DE MA RK T E Z EN -EI Ij AN D E N.
quot;Somtijds geeft een rijk eilander, hetzjj tilt mildlicicl, hetzij uit pronkzucht of uit liefde tot zijne vrouw een feest te harer eere, indien zij een armband om haren arm heeft laten tatoueeren of hare ooien heeft versierd. Er wordt dan een varken geslacht en do vrienden en bloedverwanten van beide geslachten uitgenoodigd om het mede te nuttigen; hun wordt dan tevens de reden voor het feest bekend gemaakt. Men verwacht dezelfde beleefdheid terug, indien de vrouw van een der gasten getatoueerd is. Dit is oeno dor weinige gelegenheden, waarbij het aan de vrouwen vergund wordt varkensviecsch te eten,
quot;Indien in een zeer droog jaar do broodvruchten, varkens, wortelen en andere levensmiddelen schaarsch zijn, houdt hij, die er een goeden voorraad van heeft —-gewoonlijk hot opperhoofd — open tafel voor een bepaald getal arme kunstenaars, die daarentegen gehouden zijn eenige figuren te tatoueeren op de ligchamen van allen die zich hiervoor aanmelden. Uit kracht van den taboe zijn alle deze broeders vei-pligt elkander bij te staan, indien de een in nood verkeert terwijl de andere overvloed heeft.
«Dezelfde persoon kan lid van verscheidene zoodanige vereenigingen zijn, maar naar hetgeen wij konden vernemen, moeten zij een gedeelte van het ontvangene geven
406
DE MARKTEZEN-ElLANDEN.
aan den priester of toovenaar, zooals hij gcnoemtl wordt, zelfs al is dezo geen lid. In tijdeu van sehaarschte vereenigen /,ilt;!li dikwijls vele lieden, die op deze wjjzo geta-toueerd zijn, als een troep werkelijke bandieten, en deelcn ook te zamen alles wat zij kunnen rooven en doodslaan.
quot;Do figuren waarmede hot ligchaam getatoueerd wordt, worden mot groote zorg gekozen en zjjn verschillend naar do verschillende ligchaamsdeelen. Zjj bestaan gc-deeltelijk uit dieren en deels ook uit andere voorwerpen, die op de zeden en gewoonten der eilanders betrekking hebben; elke figuur heeft ook, ovenals o|) de Vriend-sehaps-eilandon, haren bijzonderen naam. Bij eeno aandaehtigo beschouwing ziet men dikwijls gebogen lijnen, sterren en andere teekeningen tusschcn rijen van punten die veel op zoogenaamde Griekschc randen gelijken.
quot;Over het geheele ligchaam wordt de meest volkomen symmetrie in acht genomen. Jlet hoofd van een man wordt aan allo kanten getatoueerd; de borst wordt gewoonlijk met eeno op een schild gelijkende figuur versierd;
op de armen en dijen zijn nu eens breederc,
dan weder smallere strepen in zoodanige rigtingen aangebragt, dat men zou kunnen veronderstellen dat de lieden ontleedkunde hadden bestudeerd en met den loop en do afmetingen der spieren bekend waren.
quot;Op den rug is een groot kruis, beginnende aan den nek en eindigende aan den laatstcn wervel. Voor op de dijen ziet men dikwerf figuren, die menscheljjkc aangezigten moeten voorstellen. Aan eiken kant der kuit is cone eivormige figuur, hetwelk een zeer goed effekt maakt. Bij het geheel wordt inderdaad veel smaak en oordeel ten toon gespreid.
Enkele zeer teedere ligchaamsdeelen, de oogleden bijv., zijn de eenige dealen die niet getatoueerd worden.quot;
Zooals uit nevensstaande afbeelding blijkt,
worden zelfs de handen met dezelfde uitvoerigheid getatoueerd als hot overige ligchaam. Op eiken vinger is een bijzonder hand van kkn ovperiioopi) uek .makkimbn-kilanukn. patroon en de geheele hand ziet er uit alsof
zij in ecu goed sluitenden handschoen zat Den lozer zal waarljjk de groote lengte der nagels in hot oog vallen. Evenals bij de Chincezen worden ook bij de bewoners der Markiezen-eilanden lange nagels beschouwd als een toeken van rang; zij zijn een bewijs dat hij die zo heeft niet verpligt zwaar werk te doon.
Deze uitvoerige wijze om hot ligchaam tc versieren vervangt de plaats van kleeding en wordt ook als zoodanig beschouwd. Het zou dan ook volkomen nutteloos zjjn, zooveel pijn te ondergaan en den operateur zoo duur te betalen, indien het tatoueersel door kleeding verborgen werd. De mannen dragen daarom niets dan een ligt stuk kleedingstof om hunne lendenen en de vrouwen een dergelijk, waarbij zij een grooter stuk voegen, hetwelk zij om het ligchaam slaan om er de zonnestralen van te weren.
Door weinige zaken werden vroegere reizigers zoozeer getroffen als door het verschil in voorkomen en gestalte tusschen de mannen en vrouwen; dezelfde schrijver, dien wij reeds meermalen hebben aangehaald, merkt meer dan eens op, dat het moejjcljjk tc begrijpen is, dat de kleine, gedrongen lompe vrouwen de moeders kunnen geweest zjjn van de prachtige, reusachtige en bevallige mannen. Er is echter cori groot verschil tusschcn de vrouwen van rang en die der mindere klasse. Zoonis men later ontdekte, wikkelden zich vrouwen van de hoogcrc klasse, die zich eenigen tijd van de vreemdelingen verwijderd hielden, goed ontwikkeld waren enecne fraaije huidkleur hadden,
407
DE MA RKIEZEL-EILANDEN.
in hare kleederen vuu boombast en kwamen nooit in de zonnestralen, zonder een bundel bladeren als zonnescherm boven hare hoofden tc houden.
Zij hebben zooveel zor^ voor haar quot;teintquot;, dat zij zelfs een middel hebben om zich tc biceken, wanneer zij vinden dat zjj door do zon verbrand ziin; zij bezigen het vóór alle plegtigheden van ccnig belang, ofschoon liet haar veel tyd en moeite kost. Zjj gebruiken hiervoor hot sap van drie boomen, waarmede zjj liet gehecle ligchaam insmeren. Dc onmiddellijke werking van dit mengsel is, dat do huid er pikzwart door gekleurd wordt. Deze venvstof laat men 6 dagen lang op de huid zitten, gedurende welken tijd de vrouw tc huis blijft. Hierna gaat zij in een bad, waardoor alle zwarte verw wordt afgewasschen en de huid er fraai blank van onder te voor-schjjn komt.
Eene vrouw die juist deze handeling heeft ondergaan en zich met al haren opschik versierd heeft, valt zeer in het oog; haar ligchaam is bevallig in de kleeding van boombast gewikkeld; zij heeft bloemen in het haar gevlochten en hare blanke huid is bijna zonder ccnig versiersel, behalve hare handen, armen en voeten, die er uitzien alsof zij handschoenen, armbanden en laarzen aan had.
Do wijze waarop liet tatoueeren geschiedt is bijna volkomen dezelfde als op de Samoa-eilanden, behalve dat de quot;kamquot; gemaakt is van de vleugel-beenderen van een' vogel. Do operatie heeft altijd plaats in zekere huizen, behoorende aan de tatoucerders van beroep, die op deze woningen den taboe leggen, waardoor vrouwen ze niet mogen naderen. Evenals in Samoa zijn ook hier de beste tatoucerders mannen van groot gc-wigt en worden voor hunne diensten zeer ruim betaald; een inboorling acht zich ver-pligt mild tc zijn tegenover een' man, aan wien hij de bekoorlijkheden verschuldigd is, die hij op zoo hoogen prijs stelt. Doze lieden loeren hunne kunst op de lagere klassen, die te arm zijn om de kosten van liet tatoueeren te kunnen betalen en liever slecht dan in het geheel niet getatoueerd willen zijn Bjj elke afdecling der operatie, van 3 tot 6 maanden durende, wordt eenc belangrijke som geeischt; en het gehecle proces is zoo uitvoerig, dat het geheel en volkomen tatoueeren van een man in den regel niet is afgeloopen voor zijn dertigste jaar.
Tegen den tijd dat het laatste gedeelte voleindigd is, begint het eerste gewoonljjk reeds te verbleeken; is dc man rijk genoeg, dan laat hij het patroon opfrisschen. Bij enkelen heeft het tatoueeren driemaal plaats gehad en daar het niet mogelijk is dc lijnen geheel en al op elkander te laten vallen, is het gevolg hiervan, dat de gehecle huid zoo zwart wordt als die van een' neger. In dezen toestand wordt zij grootelijks bewonderd, niet omdat dc uitwerking aangenaam is voor het oog, maar omdat het een ontwijfelbaar bewijs is van rijkdom. Dc kleurstof, bjj het tatoueeren gebruikt, wordt ontleend aan dc bekende quot;Alcurites trilobaquot;; deze wordt tot fijn houtskool verbrand en met water aangelengd.
De versierselen door de mannen gedragen, maken veel meer indruk dan die der vrouwen. Vooreerst laten zij hun haar zeer lang groeijen en maken het op verschillende wijzen op. Een aantal jaren lang wordt hot in een' bundel op de kruin van het hoofd gebonden; is de man echter rijk genoeg om zich geheel tc laten tatoueeren, dan scheert hij het geheel en al af, behalve ccne plek aan eiken kant van het hoofd, om dc tatoueer-figuren ook op zjjn hoofd te kunnen aanbrengen. In zoodanig geval laat men den haarbos aan elke zijde ook wel lang worden, maar hij wordt gevlochten in een' kegelvorm, zoodat hij boven eiken slaap als een' horen uitsteekt. Voorbeelden van zulke zonderlinge kapsels ziet men op de afbeelding bladz. 406.
Somtijds ziet men eenen man, die al zijn haar draagt in gekrulde lokken. Zulke mannen laten hun haar groejjen om het te verkoopen, daar dc bewoners der Markiezen-eilanden met deze krullen gaarne de handvatscis hunner speren en knodsen versieren en er ook sieraden van maken, die zij om de enkels dragen. De hoogst-gcschatte versierselen van dezen aard zijn lange witte baarden, die men tot dit uitsluitende doel laat wassen en tegen een zeer hoogen prijs verkoopt. De kooper gebruikt ze óf als pluimen op zijn hoofd, óf als versierselen voor zijne schelp-trompet. Een zoodanige baard wordt tegenwoordig in prijs gelijk gesteld met een geweer en werd, vóór de invoering van vuurwapenen, oven hoog geschat.
•108
De oorsieradon der inboorlingen zijn zeer zonderling. Eenc eenschaligo scliel]» van eene dot' witte kleur wordt cirkelvormig gesneden en gevuld met oeue soort van cement, vervaardigd van de hars eu het hout van den broodboom. In dit cement wordt eene mot verheven figuren gesneden ivoren staaf gestoken, zoodat het geheele sieraad er uitziet als een spijker met een' grooten witten kop. Deze staaf' wordt door eene opening van de oorlel gestoken, zoodat do kop van den spijker naar voren uitsteekt; men kan dit zien op de figuur, regts op do afbeelding bladz. 400. De naam is quot;taiana.quot;
Versierselen, vervaardigd van quot;walvischtanden, zijn onder be bewoners der Markiezen-eilanden evenzeer in zwang als bjj do andere Polynesiërs; zij worden door de opperhoofden om den hals gedragen. Zij maken ook gebruik van wit-gebleekte houten sieraden en van andere, die van schelpen zijn vervaardigd. Een sieraad waarop zij bijzonder verzot zijn, wordt gemaakt van hout, was en zaden. Hot heeft den vorm van een hoefijzer; het geraamte is van hout,
waarop eene dikke laag was is aangebragt. Hierin worden do frnajje, zwarte en roede zaden gedrukt van de quot;Abrus procatoriusquot;, in rijen die van het midden uitstralen. Op nevensstaande afbeelding ziet men zulk een halssieraad, getoekend naar oen exemplaar uit de verzameling var den sehrjjver.
Het hoeft eene middellijn van omtrent 24 centimeter. Men lieeft, bjj het schikken en plaatsen der zaden, eene grooto moeite genomen; zjj zijn go-plaatst in geregelde reeksen van dubbele rijen. Het zwarte gedeelte der zaden is in liet was gedrukt,
zoodat alleen het schitterende rende gedeelte zigt-baar blijft. Meer dan 800 zulke yntlen zijn bjj hot vervaardigen van dit sieraad gebezigd, zoodat liet don inboorlingen veel hoofdbrekens heeft gekost.
Enkele opperhoofden dragen ccn zeer zonderling versiersel, hetwelk de plaats schijnt te moeten innemen van liet haar hetwelk zjj hebben laton wegschoren; het is niets meer of' minder dan een grooto haarbos, gesneden van het hoofd oenor vrouw. In den regel verwijdert een inboorling al het haar van zjjn ligchaam, behalve dat van zijn hoofd; slechts enkele zeer oude lieden laten eenige weinige haren om hunne kin groenen.
Óp de reizen van Laugsdorff had een vermakelijk voorval plaats, hetwelk hierop betrokking heeft. In die dagen vvns hot in Europa de gewoonte zich glad te schoren, zoodat de officieren, toen zjj aan wal kwamen, geheel in overeenstemming waren met de op deze eilanden heerschendc gewoonte. Zjj waren zeer vriendschappelijk met elkander aan het spreken, toen plotseling een opperhoofd een'dor officieren sterk aankeek, eensklaps, met afgrijzen op zjjn gelaat getoekend, op hem aanstoof en hom stevig beet groep. De officier dacht natuurlijk niets anders of men wilde hom vermoorden; het bleek echter, dat hot opperhoofd een haar op zijn aangozigt had ontdekt en dit mot zijne van schelpen vervaardigde tang wilde uittrekken.
Als zij bijzonder goed gekleed willen zijn, dragen de hooger geplaatste klassen eene zeer uitvoerig bewerkte muts, gemaakt van plantenvezelen, vederen en schelpen. In do eerste plaats vlechten zij oen breed netwerk van kokosnoot-vezelen, dat om het voorhoofd gaat als eene mats zonder bodem. In het midden hiervan wordt eene grooto plaat parelmoer bevestigd, die uitvoerig gesneden is. Op hot midden dezer plaats is eene kleinere vastgemaakt van schildpad — en hierop eene nog kleinere schjjf van parelmoer. Hij sommige kapsels ziet men drie zoodanige sieraden, zooals het geval is bjj dat, hetwelk op do volgende afbeelding is voorgesteld.
In het net worden een aantal vederen uit den staart van een' haan of anderen vogel zon bevestigd, dnt zij, wanneer het net om het voorhoofd wordt vastgebonden.
4(1!»
DE M A RKIEZEN-EILANDEN.
reet overeind staan. De vederen van den quot;phaëtonquot; hebben hiervoor eene bijzonder u'roote waarde; do inboorlingen bezigen die voor verschillende versierselen en spreiden eene groote vaardigheid ten toon om ze zich te verschaffen. In plaats van de vogels te dooden overrompelen zij ze als zij slapen en trekken hun op een handige wijze de twee lange staartvederen uit. Na verloop van tijd groeijen deze vederen weer aan, waardoor zij (lus een nieuwen voorraad krijgen. Wij halen deze gewoonte sleclits aan, omdat zij zoozeer in tegenspraak is met de weinige zorg voor de toekomst, die men gewoonlijk bij Wilden aantreft.
De huizen dezer eilanders zijn vrij bijzonder, vooral die van betere soort. De in-
landsehe bouwmeester begint met een plat van groote steenen te maken, waarvan er enkele zoo groot zijn, dat tien of twaalf men-sehen noodig zijn om ze te verplaatsen. Dit plat is omtrent 3 meter hoog en 10 nieter lang, tegen eene breedte van 4 meter. Op dit plat wordt het huis gebouwd; het achterste gedeelte is veel hooger dan hot voorste, zoodat het dak eeneaan-merkelijke helling heeft; van achteren is het welligt 4 of meer meter hoog en van voren slechts 2. De deur is natuurlijk slechts klein, zoodat men or niet dan bukkende in kan komen. De muren zijn aan het eene einde niet hooger dan aan het andere; er blijft dus een groot gedeelte van het huis open. Bij do gelijkmatigheid van het klimaat der Markiezen-eilanden is dit eerder een voor- dan een nadeel.
Inwendig is het huis in twee afdeelingen verdeeld; het eene gedeelte wordt gelaten zooals het is, zonder eenigo bedekking van den steenen vloer, terwijl het andere als de gewone woonplaats wordt beschouwd, waarvan men den vloer met matten bedekt. Ook de muren zijn met matten bekleed. Bij den achtersten muur staat liet zonderling gevormde familie-bed. Twee horizontale palen liggen omtrent 5 voet van elkander en ongeveer een voet hoog boven den grond; do tusschen-ruiinte is opgevuld met gedroogd gras en bedekt met matten. Do slapers liggen op de matten, mot hun achtemoofd op den oenen en hunne voeten op den anderen balk; zij brengen den nacht door in deze houding, die uitgevonden schijnt te wezon met het opzettelijke doel, het den slapers zoo ongemakkelijk mogelijk te maken. Rondom hangen aan de muren de wapenen en de gereedschappen van den eigenaar, zooals speren, knodsen, stelten, trommen, slingers, bijlen en dergelijke voorwerpen.
De huizen staan altijd in de nabijheid van hoornen, om de schaduw hiervan te
kunnen genieten. ...
De inboorlingen hebben do zonderlinge gewoonte om kleine en op ho{ uitvoerigst
410
DE MARKIEZEN
versierde gebouwen op te rigteu tor eerc dei-kinderen van grootc opperhoofden. Deze go-bouwen beschouwt men als cone erkenning hunner wettigheid; maakte men zo niet, dan zouden de ouders zich beleodigd gevoelen. Zij worden als taboe beschouwd; nadat zij gemaakt zijn worden zij niet meer hersteld, maar laat men ze vervallen. Dr. Bonnott beschrijft ze in zjjne quot;Whaling Voyage round the Globequot; op deze wijze:
quot;Deze beleefdheid was aan do dochter van Eutiti, te Vaitahü, eonigo woken voor onzo aankomst, bewezen. Zij bestond in twee kleine hutten, net gebouwd van afgeschilde hibiscus-takken, bekleed met witte quot;tappaquot; on fgt;'0quot; yerwde platting van kokosnoot-vozclon, Het inwendige word ingenomen door vele derge-Ijjko takken, loodregt geplaatst, en omwonden mot bundels kruiden. Do voorgevel van hot gebouw was versierd met eonige planken, beschilderd met zwarte en roode mystischo figuren.
quot;Met witte en sierlijke voorkomen dor hibiscus-takken 011 do vele gebruikte vrolijke kleuren gaven aan hot gohoele gebouw een fantastisch en indrukwekkend aanzien. Do twee hutton waren tussehon eon' lagen muur ingesloten en hierbinnen stonden vorscheidono bundels rogtopstaando kokos-bladeren, die do beschermgoden der plaats moesten voorstellen. Een zeer in het oog vallend dorgoljjk gebouw was opgorigt tor oere van den zoon van Eutiti te Anamaihai, hot gebied van zjjn voogd. Hot verschilde van dat, hetwelk aan zijne zuster gewijd M-as, doordat hot op oen verheven stoenon plat was geplaatst, en doordat er eeno lange teenon mand aan den ingang stond.quot;
in elk dorp is er eeno soort van amphitheater, waarop hot dansen en dergelijke vermakelijkheden plaats vinden. Tot dit doel kiezen do inboorlingen eone beschutte en vlakke plaats, aan allo zijden door boven elkander geplaatste banken omgeven. 1 Iet midden van hot amphitheater is zorgvuldig gelijk gemaakt en mot matten bedekt; do banken dienen als zitplaatsen voor de toeschouwers.
Als er een dans moet worden uitgevoerd, legt men nieuwe matten en brengt eene
froote hoeveelheid voedsel in gereedheid. )e toeschouwers nomen voedsel mede en blijven het grootste gedeelte van den dag op do banken zitten. De dansen zijn niet zeer bevallig en bestaan voornamelijk uit springen, zonder zich van de plaats quot;te bewegen. Do dansers dragen verschillenderoote hoeveelheid voedsel in gereedheid. )e toeschouwers nomen voedsel mede en blijven het grootste gedeelte van den dag op do banken zitten. De dansen zijn niet zeer bevallig en bestaan voornamelijk uit springen, zonder zich van de plaats quot;te bewegen. Do dansers dragen verschillende
1 )E M VHKIEZRN-EtLANDRN.
sieraden, ■waarvan de voornaamste bestaan in vingerringen, vervaardigd van gevlochten veziden en versierd met lungc staartvederen van quot;pliaëton'squot;. Als vrouwen dansen mogen zij geene kleeding hoegenaamd dragen, en dit wol om eene zonderlinge reden. Er quot;dan son er geene dan zij, wier eohtgcnooteii en broeders in den oorlog gedood ot quot;•('vangen genomen zijn; nu wordtquot; do afwezigheid van kleoderon beschouwd als een toeken van droefiieid van hare zijde en van wraak van den kant der toeschouwers.
Er zijn nog vevscheidone andere vermakelijkheden, die in dit ainpiiitheatei ot quot;pahooa'' zooaTs hot genoemd wordt, plaats vinden; do voornaamste zijn wedloopon op stelten. De inboorlingen zijn uitstokendo steltloopers en maken kunsten, die een akrobaat van professie in wanhoop zouden brengen. Een spel waarin zij het grootste behagen vinden, is eoii wedloop op Kteltcn, waarbij elk niet alleen poogt zijne tegenpartij voorbij te loopen, maar hom in zijn' loop tracht tegen te houden en omver te werpen. Zij zijn in dit tijdverdrijf zoo ervaren, dat zij met do grootste gemakkelijkheid en zekerheid over do ruwe stoenon van bet amphitheater loopen.
Indien do lozer oenen blik slaat op liet portret van het opperhoofd op bladz. 410, zal hij zien dat zijn hoofd niet alleen versierd is mot het net met vederen, maar ook met eon1 sluijor die langs eiken kant van zijn gelaat valt. Dezo is een bewijs van oorlog en wordt gedragen als opperhoofden ten oorlog trekken. De bewoners der Markiezen-eilanden maken uiet slechts gebruik van pjjl en boog, maar ook van sporen, slingers en knodsen. De slingers zjjn vervaardigd van gevlochten gras en zeer groot; zij zijn dikwerf nagonoeg 2 meter lang en men werpt er steenon mede van aanmerkelijke grootte. Do sporen zijn gewoonlijk omtrent 2 /., motor lang, de knodsen zijn gesneden uit hard hout, hetwelk nog harder gemaakt is dooi de wapenen
oen geruimon tijd in den grond to begraven. i . i
Zij zijn in den oorlog geweldig en nooit tevreden voordat zij eene knjgstropnee hebben veroverd. Als een bewoner der Markiezen-oilandeu een' vijand gedood heeft, snijdt hij hem het hoofd af on cot do horsonou op. Hij maakt den schedel dan zoig-vuldig schoon, versiert hem mot bundels haren on draagt hein aan een koord aan zijnen gordel. Trekt hij op nieuw ton oorlog, dan draagt hij dit zegeteeken altijd bij zich, deels om de achting waarin hij hierdoor bij zijne medgezellen staat, deels om don vijand door het gezigt van zulk oen geducht krijgsman ontzag in to boezemen.
Volgens de moeste reizigers zijn do inboorlingen onderling zeer twistziek en zeer geneigd om in do distrikten van anderen invallen te doen. Dozo distiikton zijn gewoonlijk door natuurlijke grenzen van elkander goscheiden, Njv. horgruggon, waanan er enkele buitengewoon hoog zijn en zoo steil en vol afgronden, dat zij bijna ontoegankelijk zijn. Hot ergste gedeelte van hunne wij zo van oorlogvoeren is echter met do wreedheid waarmede zij de overwonnen krijgslieden behaudeloii, maar de vernieling hunner eigendommen en de ellende, dio daarvan hot gevolg is \oor hen die mot
aan den strijd hebben deelgenomen. i . i •• i •• i j.
Als oen opperhoofd aan oen ander den oorlog wil verklaren, tracht inj bij naclit in het distrikt van zijnen vijand te sluipen en al de brood- en kokos-boomon te beschadigen waar hij bij' kan komen. Van de eersten stroopt hij den bast af; en olschoon hunne levenskracht zoo groot is, dat zij hierdoor niet altijd sterven, dragen zj) toch in vijf jaar (,,eone vruchten; de gehcelo bevolking wordt dus van een noodzakolijk voedingsmiddel beroofd ou moet, door gebrek aan voedsel, gedurende langen tijd gioote
ontberingen verduren. , i i i
Do kokosboomeu worden op eene andere wijze vermeld. Hij die zo wil doodeu beklimt don boom op de wijze bij deze eilanders in gebruik, door namelijk zijne handpalmen tegen eiken kant van don boom te slaan en er, evenals do apen, togen op te klimmen. Hierop slaat hij mot een] steen do middelste schout of de quot;kool van don palm stuk, wetende, dat deze spoedig hierna moot sterven.
Hoe twistziek zjj ook mogen zijn en hoe wreed tegenover do personen die zij overwonnen bobben ou dier oigendonimon, nemen zjj echter in don oorlog eemge regels van etikette in acht, waarvan er ecu zoo zonderling is, dat wi] hem met de eigen woorden van den verhaler moetou medodeelon.
MARKIEZEN-EILANDEN.
quot;18 Junjj. — Kapitein Riggs van do quot;Generaal Gatesquot;, moüven van de Mar-kiezen-eilanden gekomen, verhaalt ons, dat liij daar bijna het leven had ingeschoten.
quot;Toen hij voornemens was om op liet eiland aan wal te gaan, werd hjj door een inlandsch opperhoofd, mot behulp van een aantal van diens onderhoorigen, aangegrepen en weggevoerd; men beroofde hem van al zijne ideederen en gaf hem ton geschenke aan den koning, een zwak oud man, die hem in bescherming nam. Deze bescherming zou hem editor weinig geholpen hebben, want do souvoroin had geeno magt om don gevangene in vrijheid te stellen, voordat een behoorlijk losgeld voor hem betaald was.
quot;Die hom gevangen genomen hadden, vroegen eerst vijf geweren en vijf vaatjes kruid; toen hun dit was toegestaan, verhoogden zjj hunne eischon en vroegen nog meer. Toen men hierin insgelijks toegestemd had, weigerden zij nog hem in vrijheid te stellen voordat hij aan hunne roofzucht nog verder voldaan had. Nu weerstond de kapitein editor vastbesloten al hunne verdere eischon cn drong er op aan in vrijheid gestold to worden, ofschoon hij slechts weinig hoop had haar te verkrijgen, of zijne gevangenschap op oene andore wijze te zien eindigen dan door deze kannibalen gedood en opgegeten te worden; sommigen haddon zamongospannen om hom om to brongen, maar worden door hot gezag van don koning teruggehouden.
quot;Toon ten laatste echter zijn losgeld bepaald was, werd zijne loslating bevolen, maar nu verrees oene onverwachte moejjelijkheid. De wet van het land eischt, dat hij die iemand aan boord van oene boot govangon neemt, dozen weder naar het water brengt on hom herplaatst in denzelfden toestand als waarin hij hem gevonden heeft. Dit weigerde hot lafhartige en verraderlijke opperhoofd, hetwelk hem had opgeligt, vreezonde van hot schip doodgeschoten te zullen worden. Daar het echter nood-zakeljjk geschieden moest, gaf do kapitein hem de verzekering dat hem geen lood zou geschieden, waarop hij, ofschoon met tegenzin, aan deze vcrpligting voldeed. Toen kapitein Riggs het schip bereikt had, hieven de inboorlingen aan wal een afschuwelijk gehuil aan, hetwelk door drie hartelijke kreten van het scheepsvolk beantwoord werd.quot;
Daar zij gezien hadden, dat de gevangene hun zoo voordeolig was go woest, trachtten de inboorlingen stoutweg hot geheele schip te nemen en ontwikkelden bjj deze poging evenveel vernuft als stoutmoedigheid. Denzelfden avond ontdekte men een eilander trachtende don kabel door te snijden; hij word voor zijne vermetelheid doodgoschoten, Zionjde dat zulk een openlijke aanval nutteloos was, zwommen de inboorlingen, die verwonderlijk goede duikers waren, naar het schip; zij namen een touw mede, waarvan zij het oene einde, onder water, aan het roer bevestigden, terwijl hot andere einde aan wal was. Gelukkig word deze streek tijdsgonoeg ontdekt om hot schip te redden; indien men het touw niet gezien had, zouden zij gewacht hebben totdat het anker goligt was, en hot schip dan naar don oever hebben getrokken.
In het boven aangehaalde verhaal worden de bewoners der Markiezen-eilanden beschreven als kannibalen; liet is echter zeer twijfelachtig of men hen wol mot grond van deze afschuwelijke gewoonte kan of mag beschuldigen.
De kano's dor eilanders zijn voorzien van loofbalken, naar de gewoonte die in geheel Polynesic gevolgd wordt; het zijn goedgebouwde en snelzeilende vaartuigen. Zjj hebben, behalve don loef balk, oen kloin plat boven don achtersteven, waarop de stuurman staat, als de kano onder zeil is. Do boeg stookt ver omhoog, waarschijnlijk om do roeijors te verdedigen, als men tegen een vijand optrekt. Do wijze waarop de loefbalk bevestigd is en het zeil wordt geheschen, kan men zien op de volgende afbeelding, die visschende inboorlingen voorstelt.
Zij zijn ervaren visschcrs, zoowol met netten als mot lijnen. Er zijn vorschillondo manieren waarop zjj zo gebruiken. Als zij visschen met de lijn, slaan zij somtijds ecu lokaas aan don haak, werpen do lijn overboord en hengelen op do in Europa gebruikelijke wijze. Visschen zjj editor naar de quot;albacorequot;, dan volgen zij eene geheel andere manier; zjj heeft eenigo gelijkenis op hot visschen met vliegen, behalve dat het lokaas geen insekt maar een visch moet voorstellen.
DEEL ii. 27
413
DE MARKTEZEN-ETLA NPE N.
Eene zoer vernuftige nabootsing van con vliegenden visch maken zij door aan een stuk eener parelmoer-schelp den vorm van een visch te geven en er, om de vleugel-vinnen te verbeelden, aan beide zijden een bundel varkensborstels aan te bevestigen; een derde bundel, aan het achtereinde vastgemaakt, stelt den staart voor. Deze visch is gewapend niet een haak en gebonden aan hot einde eener lijn, welker ander einde vastzit aan een langen bamboe, die aan den boeg van het vaartuig bevestigd is. Het zeil wordt geheschen en de nagemaakte visch springt, terwijl het vaartuig in volle vaart over het water glijdt, door de lucht op eene wijze, die verwonderlijk op de bewegingen van den levenden visch gelijkt. quot;De quot;albacorequot; houdt het lokaas natuurlijk voor een echten visch, springt er naar en wordt gevangen, voordat hjj den tjjd heeft gehad om het bedrog te ontdekken.
Het vissehen met netton geschiedt op verschillende manieren; de zonderlingste is echter die, waarbij de visscher zijnen arbeid onder water verrigt. Hij neemt een
schepnet mede en een stok ter lengte van een halven meter. Met dezen duikt hjj tusschen het koraal; met eene hand houdt hjj het net over de holten en spleten, terwijl hij met de andere de vissehen uit hunne schuilplaatsen in het net jaagt.
Op deze wijze wordt een groot aantal vissehen gevangen, maar de visscher is altijd aan twee gevaren blootgesteld. Vooreerst heeft hjj kans, dat er onverwachts een haai komt, die hem een arm of been afbijt, of zelfs hem het leven beneemt. De Markiezen-eilanders zjjn zulke uitstekende zwemmers, dat zij weinig om een haai geven zoolang zij hem kunnen zien; het is alleen wanneer deze vreesclijke visch onverwachts uit eene schuilplaats komt, dat zij eenige vrees kennen.
Somtijds is de dood van den duiker het gevolg van eene nog al zonderlinge omstandigheid. quot;Wij hebben reeds gezegd, dat de mannen, tegen den tjjd dat zij zich kunnen laten tatoueeren, het haar zeer lang dragen, en dat het in een bundel op de kruin van hun hoofd bevestigd is. Voordat de inboorlingen te water gaan, maken zij het net, waarin hun haar besloten is, los en laten liet achter zich drijven. Nu en dan gebeurt hot echter, dat een duiker, als hij wcêr naar boven wil komen, met zijn lang haar in het koraal verward raakt; daar hij nu reeds bijna zoo lang onder water is
414
DE MARKIEZEN-EILANDEN.
geweest als hij het kan uithouden, gebeurt het somtijds, dat hij verdronken is voordat hij zich heeft kunnen losmaken.
Als een bewoner der Markiezen-eilanden een natuurlijken dood sterft, maken zijne nabestaanden groote toebereidselen voor zijne begrafenis, waaronder het gewone feestmaal begrepen is. Zjj zenden om oen quot;tanaquot; of priester; deze houdt eene lange redevoering over het Ijjk, hetwelk dan wordt overgegeven aan do betrekkingen, die oeno lange en vervelende taak te vervullen hebben. Eerst wordt het lijk goed gewassehen, vervolgens met kokos-olie ingewreven, in de zon gelegd en gedurig omgekeerd. Het wordt meermalen daags opnieuw gezalfd, totdat het eindelijk, door de vereenigde werking van de zon en de olie, in eene mummie veranderd wordt. Het wordt dan in kleedingstoffen gewikkeld, op een lijkbaar gelegd on op het kerkhof bijgezet.
Elk distrikt heeft zijne begraafplaats of quot;moraiquot;, die met reusachtige menscheljjke gedaanten, uit hout gesneden, versierd is. Zij is omringd door eenen muur en staat bij de inboorlingen in hooge achting. Ongelukkig hebben de bewoners van andere distrikten er geene de minste achting voor en trachten, als de oorlog verklaard is, uit de quot;moraiquot; het lijk van een of anderen man van rang te stelen. Zoodra er derhalve een oorlog voor de deur staat, worden de Ijjken vveggebragt en verborgen, of somtijds begraven. Eene dergelijke gewoonte heerscht in vele deelen van Polynesië; Williams maakt melding vaneen geval, dat een man in eenen schijnbaar ontoegankehjken afgrond afdaalde mot een lijk op zijn rug, het op eene meer verhevene plaats neerlegde en weer veilig naar boven klom.
415
REDKN WAAROM HET EILAND ZOO GENOEMD WORDT. — /.ONIIEHMNOE LEQKNDK. — DE ZEEMAN ONDER DE
WILDEN. - VOORKOMEN DER XNUOOKLINOEN. — EEN WILDE KUIJOSDANS, WIJZE VAN KAPPEN.
KLEFDINd DER MANNEN. — EEN ZONDERLING) WAPEN. — VERONDERSTELDE OOKSPRONO DEK EILANDERS. — NEDERLAAG DER TONGA'S. — WETBOEK EN STItAFFEN. - HET BOUWEN VAN KANo's. — WIJZE VAN BOUWEN. - BEGRAVEN DER DOODEN.
Tussciien do Hervey- en de Tonga-eilanden ligt een eiland, hetwelk door Cook quot;Wilde-eilandquot; genaamd werd, om do handelwijze der inboorlingen, die niet slechts^ zijne vrede-aanbiedingen afsloegen, maar hem aanvielen '•als zoovele wilde zwjjnen. üe naam dien de inboorlingen aan het eiland geven is, Niuc.
Hunne woestheid is een gevolg van eene oude gewoonte, allo vreemdelingen te dooden die op hunne kusten stranden; een lot, waaraan zelfs hunne eigene land-o-enooten niet ontsnappen, indien zij eenigen tijd afwezig zijn geweest. De geschiedenis van dit vreemde volk is in de laatste jaren beter bekend geworden, vooral door do pogingen der zendelingen, die tot do ontdekking zijn gekomen, dat do reden dezer wilde gewoonte meer een gevolg was van vrees dan van woestheid. Zij verkeerden in het denkbeeld, dat hun eiland van nature van ziekten bevrijd bleef en dat allo gebreken door vreemdelingen werden aangebragt; zij hadden dientengevolge eene wet uitgevaardigd, dat allo vreemdelingen, zoodra zij gevangen waren genomen, moesten
gedlhj z^ere^êlegenheid werd een inlandach onderwijzer tengevolge zijner afwezigheid bijna ter dood gebragt. Hij was genoodzaakt, al zijne welsprekendheid in het werk te stellen om zijne landgenooten te overtuigen, hom nog eenigen tijd in het leven te laten, opdat hij zich van hun distrikt mogt kunnen verwijderen en zich door de gezonde lucht van Niue zou kunnen zuiveren.
Toen Williams het eiland bezocht, haalde hij twoe jongens over om hem te vergezellen, ton einde onderwezen te worden. In hot eerst gevoelden zij zich aan boord zeer ellendig en schreiden onophoudelijk; zij dachten, dat do blanken kannibalen waren en zij slechts werden medegenomen om vetgemest en opgegeten te worden, loen zi) echter zagen, dat de matrozen varkens-, maar geen menschen-vleosch aten, werden zij met hun lot verzoend en verheugden zich zelfs in het vooruitzigt, nieuwe landen té zien Deze jongens werden medegenomen naar Jiaietea, en nadat hunne opvoeding was afffcloopen, weder naar huis gezonden. Ongelukkig barstte er echter, spoedig na hunne aankomst, eene besmettelijke ziekte op hot eiland uit; de inboorlingen, die deze natuurlijk aan do twee reizigers toeschreven, bragten beiden om het leven.
Het lot van den eersten blanke, die sedert de dagen van Cook landde, was zeer zonderling Er lag een schip bij het eiland, hetwelk met do inboorlingen handel dreet. Juist toon hot onder zeil zou gaan, wierp de kapitein een matroos overboord, midden onder do inboorlingen, die hem aan wal bragten en eene groote beraadslaging hielden
over hetgeen zjj met hem moesten uitvoeren. Sommigen hielden het met de oude gewoonte cn wilden hem doodeu; maar anderen oordeelden, dat de man niet uit vrijen wil aan land was gekomen on derhalve do gewone straf niet verdiende, niettegenstaande cr zout water — het toeken eener schipbreuk - in zijne oogen was.
Na veel heen- cn weer-praten kwamen zij tot eene schikking; zij zetten hom in eene kano, gaven hem eene zekere hoeveelheid pisans's on kokos-noten en stuurden hem in zee. Hjj slaagde er in, ongezien weder aan wal te komen, en, na zich eenige dagen in holen verborgen te hebben, oenen voorbijzeilenden walvischvaardcr te bereiken.
Het voorkomen der inboorlingen, voordat zij door de zendelingen bezocht werden, was alles behalve uitlokkend. Williams geeft eono zeer duidelijke beschrijving van een oud opperhoofd, dien men met zeer veel moeite, had overgehaald aan boord te komen. quot;Zijn voorkomen was werkelijk afschrikkend, lljj was ongeveer 60 jaar
oud, lang van persoon en had hooge en uitstekende wang-beenderen; zijn gelaat was zeer terugstootend. Zijn geheele ligchaam was ingesmeerd met houtskool; zijn haaien baard waren lang en do laatste, hing ineengedraaid en gevlochten, als zoovele rattestaarten om zijn mond. Hij droeg geenc andere kleeding dan oen smal stuk stof om zijne lenden, om er eene speer of een ander voorwerp in te kunnen steken.
quot;Toen hij op het dek kwam, maakte de oude man bijna krankzinnige gebaren; hij sprong heen en weêr, bij alles wat hij zag do luidste uitroepingen voogende. Alle pogingen om met hem te spreken, waren ten eenenmale nutteloos, daar wij hem geen enkel oogenblik konden doen stilstaan, Onze inboorlingen trachtten hem te kleeden, door een stuk inlandsche stof om zijn midden te bevestigen; hij rukte het echter in
417
NIUE, OF WILDE-EILAND.
woede af, wierp het op het dek en riep uit, terwijl hij het met zijne voeten vertrapte: quot;Ben ik ecne vrouw, dat ik mjj met dat tuig zou opschikken?quot;
quot;Toen gaf hij ons eene voorstelling van een' krijgsdans; hij begon met zijne speer te rigten en te laten trillen; daarna liep hij, springende en bulderende heen en weêr, alsot hij door den geest der wildernis bezeten was. Hierop vertrok hij zijn gelaat op de afschuwelijkste wijze; hij opende zijn mond zoo wijd mogelijk en knarste op de tanden, waarbij zijne oogc'n ver buiten het hoofd puilden. Hij eindigde deze voorstelling door zijn gèheèlen langen baard in den mond te steken en er met alle teekenen van wraakzucht op te kaauwen. Zoolang de dans duurde, hief hij een onophoudelijk luid en zeer onwelluidend gehuil aan.quot;
Deze eilanders tatoueeren zich niet, maar houden er veel van zich te beschilderen. Zij die aan boord van Europeesche vaartuigen kwamen, waren zeer verheugd, indien men hen met strepen en plekken roode en groene verw besmeerde; vooral met de laatste kleur, die voor hen eene nieuwigheid is en waarvoor zij gaarne een hoogen prijs betalen. Op eenigen afstand zien zij er uit alsof zij aan eene of andere huidziekte leden; beschouwt men hen echter meer van nabij, dan ziet men dat dit voorkomen deels een gevolg is van het zout der zee, hetwelk op hunne geoliede ligchamen kristalliseert, en deels van de vele vliegen die er zich op neerzetten.
Het haar dragen zij nu eens kort en dan weder zeer lang; dit is het geval bij beide geslachten. Zij laten het groejjen tot eene aanmerkelijke lengte; is het evenwel 30 a 45 centimeter lang, dan snijden zij het af en vlechten het in smalle strooken, die om het midden worden gedragen. De mannen stellen op deze versierselen hoogen prijs en Hood veronderstelt dat deze lokken als liefde-teekenen geruild en in dio mate geschat worden. De jonge mannen dragen geene baarden, maar de ouderen laten ze zeer lang worden, vlechten en versieren ze met schelpen van oesters en andere zeedieren. Zij verstaan ook de kuust om hun haar met kalk geelachtig-rood t0 verwen.
Kleeding wordt door de mannen cils volkomen nutteloos beschouwd; zij dragen niets dan den gordel om hun midden. Sommigen echter voorzien zich van eene kleine schort, niet grooter dan 30 a 45 vierkante centimeters; zij wordt echter meer als een sieraad dan als een kleedingstuk beschouwd. Zij hebben eene matige statuur, eer onder dan boven de gemiddelde lengte, en maken dus een sterk kontrast met de reusachtige bewoners der Markiezen-eilanden en de Samoa's. De natuurlijke kleur hunner huid is licht-bruin; hunne ledematen zijn rond en welgevormd.
Als wapenen gebruiken zij de speer, de knods en de boog, die allen goed en net gemaakt zijn. Zij schjjnen geene invallen te doen in andere eilanden en voeren derhalve meestal slechts onderling oorlog. Het schjjnt nogal vreemd, dat er op een eiland van niet meer dan 30 Engelsche mijlen in omtrek oorlog zou kunnen zijn, maar ook in Niue heerscht de algemeene Polynesische gewoonte om het eiland in verschillende distrikten te verdeden, die onderling voortdurend in strijd zijn.
Zjj hebben bovendien een zeer zonderling wapen. Op hun eiland zijn in den ko-raalkalksteen een aantal grotten, overeenkomende met die, welke wij vroeger beschreven hebben, ofschoon men er niet op dezelfde zonderlinge wijze in komt. Van hot gewelf dezer grotten hangen een aantal stalactieten, van welke het water steeds neêrdroppelt. Inderdaad danken de inboorlingen hun voorraad versch water bijna geheel aan deze grotten, en sedert de zendelingen onder hen zijn komen wonen, hebben zij geleerd het te verzamelen door bronnen in deze grotten te graven en zich aldus eenen gestadigen, in plaats van een onzekeren voorraad te verschaffen. De bodem der grotten is bedekt met stalagmieten; van deze maken de inboorlingen ballen tor grootte van crickett-ballen, die zjj met eene verwonderlijke kracht en juistheid uit de hand werpen; zij maken niet, evenals vele Polynesische stammen, gebruik van slingers. Exemplaren van deze ballen vindt men in de Christy-verzameling.
Deze grotten hebben klaarblijkelijk aan het karakter van het eiland hun ontstaan te danken; de grond bestaat deels uit koraal en is gedeeltelijk vulkanisch; het koraal is door vulkanische krachten opgeheven en heeft eene door den plotselingen schok gescheurde en gebroken oppervlakte achtergelaten. De legende der inlanders omtrent
418
den oorsprong van het eiland doelt op hetzelfde. Zij zeggen, dat het eiland zijne tegenwoordige hoogte te danken heeft aan twee hunner voorouderen, Hananaki en Fao genaamd, die er kwamen aanzwemmen van Tonga en zagen dat het slechts even boven water was. Zij stampten er tweemaal op; door den eersten stoot werd het eiland tot zijno tegenwoordige hoogte opgeheven en door den tweeden werd het met boomen en planten bedekt. Zij maakten vrouwen voor zich zeiven uit den Fi-hoom en op deze wijze werd het eiland bevolkt. Uit deze overlevering kunnen wij gemakkelijk twee feiten opmaken: vooreerst, dat hot eiland op eenmaal boven de oppervlakte der zee verrezen is, en ten tweede, dat de bewoners er oorspronkelijk niet te huis behoorden, maar van eenig ander gedeelte van Polynesië, waarschijnlijk van Tonga, derwaarts verhuisd zijn. Ofschoon veronderstellende van de Tonga-eilanden afkomstig te wezen, zijn zij toch altijd blootgesteld geweest aan de invallen der rusteluoze en stoutmoedige Tonga's, die zij door eene vernuftige krjjgslist verdreven. De Tonga's, betere wapenen bezittende en meer aan krijgstucht onderworpen dan de Niue-eilanders, en even dapper als dezen, zouden het eiland spoedig overwonnen hebben, indien de inboorlingen niet van den Djjzonderen aard van hun land hadden partij getrokken.
Do lezer zal zich herinneren, dat Niue rotsachtig is en overdekt niet diepe en sniallo kloven, het gevolg van het oprijzen van het eiland boven de oppervlakte dei-zee. Over eene dezer kloven legden de bewoners van Niue dunne takken, die zij bedekten met pisangs en kokosbladeren, waarover zij eene dunne laag aarde spreidden, zoodat een en ander er volkomen uitzag als de omringende bodem. Nu deden zij een voorgewenden terugtogt, tot aan de overzjjde der kloof, waarop de Tonga's, zeker van de overwinning, met triomfkreten vooruitstoven naar hunne vlugtende vijanden en een groot aantal hunner beste krijgslieden in den afgrond stortten. Voordat de overigen van hun schrik bekomen waren, werden zij door eene overweldigende massa aangevallen en er bleef van do geheole krijgsmagt der Tonga's geen enkel man in leven.
Vroeger dacht men altijd dat de bewoners van Niue kannibalen waren; voor zooveel men evenwel met zekerheid kan weten, hebben de inboorlingen nooit menschenvleesch geproefd. Zij goven zelfs niets om eenig dierlijk voedsel, iioe ook genaamd; ofschoon zij tegenwoordig varkens hebben in overvloed, bewaren zij deze bijna uitsluitend voor do Europeesche schepen en vergenoegen zich met pisangs, yam's, taro en viseh Vreemd genoeg is hot, dat op Niue de gewoonte van hot kava-drinken niet is ingevoerd en zij in het niot-gebruiken van tabak nagenoeg alleen staan.
De veelwijverij is nog ultijd bij de bewoners van Niue in zwang, ofschoon zij door den invloed der zendelingen bijna begint uit te sterven; dezen hebben bovendien aan de inboorlingen eene groote weldaad bewezen door zich sterk te verzetten tegen kindermoord, die vroeger algemeen in gebruik was. Alleen door de beteugeling dezer gewoonten is do bevolking meer dan 300 personen toegenomen — eene aanmerkelijke vermeerdering, indien men den kleinen omvang van het eiland in aanmerking neemt. Zelfs vóór de komst der zendelingen bestond er een vrij uitgebreid en regtvaardig wetboek, zoodat deze eilanders inderdaad veel minder onbeschaafd zijn dan velen hunner naburen, waardoor de zendelingen een veel vruchtbaarder bodem vonden om te bearbeiden, dan op andere eilanden, die schijnbaar meer beloofden. Hun standaard van zedelijkheid was veel hooger dan gewoonlijk bij wilden het geval is; ontrouw werd bij vrouwen streng gestraft. Hun afgrijzen voor deze misdaad was zoo groot, dat onwettige kinderen altijd in zee werden geworpen, totdat dc zendelingen hun leerden, dat de onschuldige kinderen, hoe strafbaar hunne ouders ook mogten zijn, hierdoor niet moesten lijden.
De straften bestonden gewoonlijk in onthouding van voedsel. Voor sommige misdrijven bijv. werd de schuldige aan een paal gebonden en hom geene andere spijs gegeven dan bittere en zure vruchten; voor zwaardere misdaden werd hij met handen en voeten, een geruinien tijd lang, aan een bamboe gebonden en hem alleen zooveel spijs gegeven, dat hij niet van honger behoefde om te komen. Do zendelingen hebben echter gemaakt, dat voor deze straften gedwongen arbeid, bijv. het boren van putten, het maken van wegen en dergelijke zijn in de plaats gesteld.
419
De bewoners van Niuo zijn goede kano-bouwers; zij maken hunne vaartuigen zeer net en versieren ze met schelpen en parelmoer. Zij besturen deze kano's zeer göed en zijn in den regel uitstekende zwemmers. In het binnenste van hot eiland wonen evemvel eenige familiën; die, ofschoon hunne woning naauwelijks vier Eu-gelsche mijlen van zee ligt, deze nooit gezien hebben; zij worden dan ook door hunne buren zeer veracht, omdat zij noch kunnen zwemmen, noch eene kano besturen.
De oorspronkelijke wijze van huizen bouwen is bij de inboorlingen niet bijzonder goed; zij is echter veel verbeterd door liet onderrigt der Samoa's, die hen onderwezen hebben hoe zij zeiven hunne woningen bouwden; hiernaar hebben de bewoners van Nine hunne bouworde gewijzigd, zoodat het voorkomen der liuizen van Interen tijd zoowel eenvoudig als artistiek is. De inboorlingen zijn bijzonder vlug in het loeren en hebben zelfs loeren schrijven; men kan hun tegenwoordig naauwelijks een grooter genoegen doen, dan hun een potlood en een vel wit papier te geven.
Nergens blijkt de verwonderlijke vooruitgang van dit volk beter uit, dan uit het feit, dat zij niet slechts hunne vroegere gewoonte om vreemdelingen tc vermoorden, geheel hebben opgegeven, maar dat zij cr bijzonder op gesteld zijn, ais matrozen op-Europeesche schepen geplaatst te worden. Zij weten zich somtijds, zonder dat de kapitein en de bemanning er iets van gemerkt hebben, aan boord te smokkelen; terwijl men cr vroeger een bewoner van Niue bjjna met geene mogelijkheid toe kon overhalen, aan boord van een Europeesch schip te komen, is het nu even mooijelijk hem er at te houden.
De wijze waarop zjj hunne dooden begraven, is tweeledig. Bij de eerste wordt het Ijjk op eene baar gelogd en in het bosch gelaten, totdat al het vleesch er af is, waarna de beenderen worden gebragt naar do begraafplaats der familie, die gewoonlijk in de kalkrotsen is uitgehouwen. Indien de andere manier wordt gebezigd, legt men 'net lijk in eene kano en geeft het aan wind en golven prijs.
420
HOOFDSTUK I.
VOORKOMEN, KLEEDINO KN M A ATS C II A P P K L IJ K E GEWOONTEN.
ONTDEKKIiVf» DKZEIl EIL.VNDKN KN KEDENKX WAAROM ZIJ ZOO GKNOKMD ZMN. — HET EILAND TAHITI OF OTAIIKITE. —
GEAARDHEID EN KLIMAAT VAN TAHITI. — ZIJNK UITWERKING OI* DE HEWONERS. - VKRWIJFD VOORKOMEN
DER MANNEN KN SCIIOONHKID DER VROUWEN. — MAATSCHAPPELIJKE VERHOUDINQ DER BKIDE OESLACIITEN. -
ALGEMEENE LEVENSWIJZE OP TAHITI. - AFZONDERLIJKE TAFELS VOOR MANNEN EN VROUWEN. - DE UK-
SLISSENDE PROEF VAN FOM ARK EN HAAR INVLOED OP DE AÏOODEN DIENST. — KLEEDINO DKR GEZELSCH APS-
EILANDERS. — WIJZE VAN KAPPEN. — HET TATOUEEREN OP TAHITI. - MIDDKLEN DOOR DE ZENDKLINGEN
GEBEZIGD OM DEZE GEWOONTE UIT TE ROEMEN. -- GASTV RUH KI D DER INBOORLINGEN. — HUNNE MANIER
OM GESCHENKEN TE GEVEN. — HET OEBRADEN VARKEN EN HET SCHORSDOEK. -ONDERSCHEID IN RANG. —
WIJZE WAAROP DE EILANDERS ZICH GEDRAGEN TEGENOVER HUN SOUVKRKIN.--VERMAKELIJKHEDEN. —
HUNNK ZANGKN EN MUZIEK-INS T RUM E N T K N. - HET RIJDEN OP DE BRANDING. — VUISTOEVECHTKN EN
WORSTEL-PARTUEN.
Deze belangwekkende eilanden-groep werd ontdekt door Quiros in hot jaar 1605 en ontving den naam van Gezelschaps- oi' Sociöteits-eilanden, ten gevolge der mildheid van de quot;Royal Societyquot;, die in 17G7 eene expeditie uitzond, onder bevel van kapitein Cook, om den overgang van Venus over de zon quot;waar te nemen. Deze groep bestaat uit vele eilanden, waarvan Tahiti of Otaheite, zooals Cook bet in zjjne reizen noemde, hot meest bekende is. Dat eiland behoort tot de groep, waaraan men, ter eere van George III, den naam van George-eilanden heeft gegeven.
Tahiti ziet er van de zeezijde door zijne vele bergen zeer schilderachtig uit; het eiland is zoo vol van bergspitsen en rotsen, dat de eenige manier, om in het binnenland door te dringen, bestaat in het volgen van den loop der valleijen. Nu eens verheffen zich de rotsen in scherpe en torenvormige bergspitsen en dan weder vormen zij mijlen lange afgronden van verscheidene duizendc voeten hoogte; nu eens zijn zij scherp en hoekig, als reusachtinge vestingen, dan weder vormen zij bergkloven, dievreese-Ijjkdicp zijn, terwijl zij in andere gevallen zijn uitgehold als de kraters van uitgebrande vulkanen.
Langs deze rotsachtige steilten stroomen stortvloeden naar beneden, die don bodem vruchtbaar maken; de temperatuur is zoo gelijkmatig en zoo aangenaam, dat elke berghelling en elke rots met den weligsten plantengroei en do prachtigste bloemen overdekt is. Wij hebben echter minder te doen met het eiland zelf dan met zijne bewoners — niet met het halfbeschaafde volk van den tegenwoordigen tijd, maar met het onbeschaafde volk van 17Ci), toen Cook het bezocht. 15ij do volgende beschrijving zullen Avij Tahiti nemen als de type dor Gezelschaps-eilanden en alleen de kleinere
eilanden aanhalen, ten einde de zeden en gewoonten te doen kennen, die over do geheele groep heeischtcn.
Ten gevolge der grootere vruchtbaarheid van Tahiti en den overvloed van voedsel, zonder dat zij er veel voor behoeven te arbeiden, hebben de bewoners meer gevulde en ronde vormen dan de bewoners der meeste Polynesische eilanden. De mannen hebben door hunne blanke huid en hunne afgeronde vormen, een verwijfd voorkomen; aan alle vroegere reizigers is dan ook het sterke kontrast in het oog gevallen tusschen den donkerkleurigen, gespierden ligchaamsbouw der Tonga's en do lichtgekleurde, gladde ledematen en ligchamen der inboorlingen van Tahiti. De mannen dragen bovendien lang haar, en indien zij hun baard niet lieten groeijen, zouden zij den naam van verwijfd wel verdienen.
Deze zachtheid en blankheid is niet slechts een hunner onderseheidings-teekenen, maar zij kenmerken zich ook door eene soort van langzaamheid in hunne bewegingen en eene beschroomheid in hun optreden, die zeer verschillen van de houding der stoutmoedige en oorlogzuchtige Tonga's en Samoa's. quot;Deze waarneming,quot; schrijft Cook, quot; wordt ten volle bevestigd bij hun boksen en worstelen, hetwelk weinig meer . is dan de zwakke pogingen van kinderen, indien men het met soortgelijke oefeningen op de Vriendschaps-eilanden vergelijkt.quot;
Zij dragen zooveel zorg voor hun tint, dat zij, wanneer hunne huid door de zon verbrand is, zelfs eene manier hebben om zich weder blank te maken. Cook vermeldt alleen, dat zjj dan een paar maanden binnenshuis blijven, eene groote hoeveelheid kleederen dragen en niets dan broodvruchten eten, welke spijs zij veronderstellen dat eene bijzonder bleekende kracht bezit, liet is echter zeer waarschijnlijk, dat zij behalve deze dieet en het opsluiten in huis, ook gebruik maken van eene bereiding, overeenkomende met die, welke onder dergelijke omstandigheden door de vrouwelijke bewoners der Markiezen-eilanden wordt gebezigd.
De inboorlingen van Tahiti hebben zulk een vertrouwen in de werking van het voedsel op de huidkleur, dat zij meenen de tint hunner huid meermalen sjaars te kunnen veranderen, naar de spijs die zjj gebruiken. Zij verkeeren echter niet, zooals vele andere volken, in het denkbeeld dat zwaarlijvigheid een teeken is van rang en rijkdom.
Deze zelfde blankheid der huid en rondheid van vormen, die aan de mannelijke schoonheid van het sterkere geslacht tekort doen, verhoogon daarentegen de bekoorlijkheden der vrouwen; deze zijn veel schooner dan de vrouwen op Tonga, die in dit opzigt hare korte en dikke zusters der Markiezen-eilanden ver te boven gaan. Eene vrouw van Tahiti zou zelfs in Europa schoon worden genoemd; hare huid is blanker dan die van vele Spaansche, en hare groote fraaije oogen hebben eene eigenaardige bekoorlijkheid, die vele reizigers hebben trachten te beschrijven, maar waarvoor allen, naar hunne eigene getuigenis, geene woorden genoeg hadden.
En toch is het lot der vrouwen op Tonga oneindig beter dan op Tahiti. Zooals wij reeds gezien hebben is de eerste volstrekt niet de slavin van een despotischen echtgenoot, maar dikwerf zijne beste hulp en raadgeefster. Bij de bewoners van Tahiti echter zien wij, dat de verwijfde, rondbeenige, langharige en blankhuidige man, die den aanval van een' Tongaschen jongen niet zou kunnen weerstaan, te huis een echte tiran is; hij heeft er geen het minste denkbeeld van, dat zijne vrouw iets meer is dan zijn vee, en slaat, met oven weinig achting voor haar gevoel, even goed zijne vrouwen als zijne honden en varkens.
quot;Verschillende soorten van voedsel mogen de vrouwen niet eten, daar zij hierdoor de goden zouden beleedigen; het is echter zeer merkwaardig, dat haar juist die spijzen verboden zijn, waarvan de mannen het meest houden, zooals bijv. schildpadden, sommige visschen en pisangs.
Evenmin mogen de vrouwen tegelijk met hare echtgenooten eten; zij gebruiken hare maaltijden in een afgezonderd gedeelte van het huis. Dit verbod is dubbel ergerlijk, omdat de maaltijden in eene welgestelde Tahitische familie elkander gedurende den gehcelen dag na korte tusschenpoozen opvolgen. Men ontbijt om 8 uur en heeft een tweede ontbijt of lunch om 11 uur. Zijn zij zoo versterkt, dan wachten zij tot 2
422
DE GEZELSCHAPS-EILANDEN,
uur, en nemen hun eerste middagmaal. Dit wordt gevolgd door een tweede om 5 en een avondmaal om 8 uur, waarna zij te bed gaan. Daar het hun echter onmogelijk is 12 uren achtereen zonder voedsel te zijn, worden zij des nachts te 2 ure wakker, nemen nog een maaltijd en slapen dan tot het aanbreken van den dag.
Wat de schildpadden betreft, deze staan in oen bijzonderen reuk van heiligheid. Als een dezer dieren gevangen wordt, zendt men het altijd aan den koning; deze laat echter zulk een heilig wezen niet bereiden in zjjn eigen huis, maar zendt het naar den tempel, waar het aan den afgod wordt geofferd. Het wordt gekookt of gebraden in de quot;maraequot; of heilige, afgesloten plaats, en nadat er een gedeelte door den priester voor den afgod is afgenomen, naar den koning teruggezonden. Indien deze offerande niet gedaan was, zou de overtreder onmiddellijk door de wraak van den beleedigden god worden getroffen.
Deze gewoonte werd, omstreeks het jaar 1820, afgeschaft door Pomaré. De koning had lang geloofd, dat de goden niets anders waren dan menselielijke uitvindingen; hjj besloot dit door eene beslissende proef uit te maken. Hij wachtte totdat zjjne onderdanen een schildpad gevangen en hem die, volgens de gewoonte van het eiland, gezonden hadden. In plaats van haar naar de quot;marae''' te zenden, liet hij haar naar zijne eigene keuken brengen en daar klaarmaken. Zjj werd toen voorgediend en de geheele huishouding van den koning was gezeten om er met hem van te gebruiken. Niemand dan de koning zelf, had evenwel den moed er iets van te eten; zelfs Pomaré was in eene zenuwachtige opgewondenheid toen het er toe kwam de proef te nemen. Hij was echter iemand die eene groote mate van zedelijken moed bezat, en ofschoon hij niet veel van de koninklijke lekkernij kon gebruiken, at hij er toch genoeg van om zich de wraak van den god op den hals te halen.
Toen hij gezien had, dat hem niets kwaads was overkomen, riep hij zijne opperhoofden bijeen en verhaalde hun allo bijzonderheden, hun zeggende dat zij konden (loon zooals zij verkozen, maar dat hij voor zich, van dit oogenblik af, alle afgodendienst had afgezworen. Het gevolg hiervan was, dat het volk uit eigen beweging zijne afgoden liet varen en hen of aan do zendelingen gaf, of ze gebruikte om op tc zitten, of ze in het vuur wierp waarop hot eten word gekookt; liet laatste is de grootste schande die men hun kon aandoen.
Eén dezer aanvallen op de afgoden geschiedde op eene zeer zonderlinge wijze.
Toen de bokoorlingen den tempel waren genaderd, waarin de afgoden stonden, die zij zoo lang hadden vereerd, ontbrak hun de moed en durfde niemand het huis binnendringen of eene hand aan do heilige beelden slaan. Zij bodaciiten zich echter geweren te hebben en wildon er do uitwerking van beproeven; zij maakten zich derhalve gereed om, in tegenwoordigheid der met schrik vervulde bevolking, op de afgodsbeelden te vuren. Nadat zij de beelden hadden gewaarschuwd, dat op hen gevuurd zou worden en hun hadden toegeroepen zich op hen te wreken indien zjj konden, gaven zjj hun do volle laag. Ziende dat hierop niets kwaads volgde, trokken zij stoutmoedig voorwaarts en verbrandden don tempel mot al wat hij bevatte.
Een buitengewoon voorbeeld van moed als dat van Pomaré had plaats op het eiland Rurutu. Eon inlandsch onderwijzer verkondigde op eene algomoene vergadering, dat er een feest zou worden gehouden, en dat de koning, zijne opperhoofden, zjjn volk en hunne vrouwen to zamon schildpad- en varkensvlocsch zouden eten, welke beide laatste spijzen aan de vrouwen in Kurutu verboden waren. Do proef word aangenomen en hot gezelschap kwam bijeen; door een zonderlingen zamonloop van omstandigheden had men juist een stuk gronds uitgekozen, gewijd aan Oro, den wraakzuchtigeu god van den oorlog. Dat iemand op zulk eene plaats zou durven eten was genoog om op do overtreders do volle wraak van Oro te doen losbarsten; dat echter mannen en vrouwen er to zamen zouden eten, de laatste zelfs schildpaden varkensvlooscli waren bijna onbogrijpolijko gruwelen.
Het feestmaal had plaats, en zooals Bennett schrijft, quot; quot;toen de inwoners van Kurutu dat zagen, zeiden zij: quot;zonder twijfel zullen zjj voor deze inbreuk op don heiligen grond booten,quot; quot; en zagen in allen ernst uit of niet de oen of andere zou opzwellen on onmiddellijk dood jieérvallen; nadat zij evenwel lang liiulden uitgekeken en er
423
DE GEZELSCTTAPS-ETLANDEN.
nog niemand was omgekomen, veranderden zij van gevoelen en zeidon: quot; quot;do waarheid is stellig aan hunne zjjde; wclligt komt echter de god in den nacht om hen tedooden; wij zullen wachten en zien wat er gebeurt.quot; i lt;.i » ••
quot;Een man ging inderdaad des nachts naar de vrouw van het opperhootu Anura, die ook op de heilige plaats een stuk van een varken of een schildpad had gegeten. Hij vroeg: quot;leeft gij nog?quot; Toen de dag aan den hemel kwam en de Rurutu s zagen dat aan niemand iets kwaads was overkomen, waren zij zeer verontwaardigd, dat zij zoo lang door den boozen geest waren misleid.quot;
Evenals vele Polynesiërs, zijn ook de bewoners van Tahiti blank cn welgemaakt. Mannen en vrouwen zien er beiden goed uit 5 vele der laatste kan men weikelijk schoon noemen; hare bevallige kleeding van boomschors, benevens de bloemen die zij gewoonlijk in het haar vlechten, doen hare bekoorlijkheden op het voordeehgat uitkomen. Het is evenwel — in het voorbijgaan — nog al vreemd, dat de vrouwen van Eimeo, een der eilanden van deze groep, bij die van de andere eilanden zooveel achterstaan; hare huidkleur is donkerder, zij zijn kleiner en niet zoo bevallig. Zooals kapitein Cook opmerkt, kan men zeker zijn, dat, indien men te Eimeo ecne schoone vrouw zag, zij van een ander eiland gekomen was.
De mannen kleeden zich op eenigzins verschillende wijzen. Allen dragen net 001-spronkeljjke kleedingstuk van Polynesië, namelijk een stuk bereide boomschors, om het middel geslagen, daarna tusscheu do beenen doorgehaald en het eind in don gordel opgenomen. Velen dragen over dit kleedingstuk ecne soort van mantel van fijnere stof, netjes om het middel sluitende, maar ook somtijds over de schouders golvende, terwijl anderen do tiputa of tibuta dragen, een kleedingstuk op de wijze van een poncho vervaardigd, met eene opening in liet midden voor het hoold en voor en achter, doch aan de zijden open, naar beneden hangende. Dit kleedingstuk woiat op de meeste Polynesische eilanden aangetroffen, stof en vorm gewijzigd naai de verschillende localiteiten. Het schorsdoek wordt geheel op dezelfde wijze vervaardigd als in Tonga en Samoa. , , . ....j
Do beide seksen snijden gewoonlijk het haar kort af, op^ de kruin somtijds zoo kort alsof hot afgeschoren is. Zij smeren de lokken rijkelijk in mot kokosnoot-ohe, of met eene harsachtige gom, die het haar er vochtig en glanzig doet uitzien en het denzolfden vorm doet behouden waarin hot wordt opgemaakt. Behalve de bloemen in het haar en do ooren en de kransen om het hoofd gewonden, dragen de vrouwen een zeer sierlijk cn merkwaardig versiersel. Zij nemen don nog zeer jongen stengel van den kokosnoot-palm, schillen hem in lange reepjes af en droegen die. Behoorlijk toebereid zijn do strookjes schitterend wit van kleur, veel hebbende van wit satijnen lint; zij worden tot rosetten en dergelijke versierselen gestrikt gedragen. i . 1
De gewone kleur van hot haar is zwart doch in sommige gevallen lieett het eene lichter en roodachtige tint. Bij kinderen is het vaak licht, doch neemt in den loop van eenige jaren een donkerder tint aan. , , , ,
De Tahitanen verbeelden zich, dat dc gedaante van het hoofd zeer verbeterd wordt door er van achteren een afgeplatten vorm aan te geven. De moeders laten daarom hare kinderen bij het dragen op de hielen en het achterhoofd rusten en daar zij mcenen dat de vorm van den neus kunstmatig kan verbeterd worden, kneden en drukken zij hem, terwijl hij nog teer en buigzaam is, aanhoudend met de
Het tatoueeren was vroeger in hooge achting en werd verrigt door middel van een kam cn een houten hamer, op de wijze als vroeger over Samoa handelende beschreven werd. Dit tatoueeren geschiedde door kunstenaars in het vak, die gewoon waren de eilanden rond tc reizen, eenige maanden op dezelfde plaats verbleven cn zich voor eiken knaap dien zij op deze wijze versierden, duur lieten betalen. Het gelaat bleef bijna altijd onaangeroerd, terwijl de borst, de armen, de beenen en zelfs de handen met sierlijke 'figuren bedekt werden. Do vrouwen waren eveneens versierd, doch in mindere mate, daar bij haar alleen dc armen, de onkels cn voeten tot op de helft van het been getatoueerd werden, zoodat het op een kleinen afstand was alsof dc vrouw laarzen of sokken, strak om het been bevestigd, droegen. De zendelingen evenwel
424
DE GEZELSCHAPS-EILANDEN.
bragten het tatoueereu in minachting; het werd dan ook allengs vooi- oen bewjjs van een revolutionairen geest gehouden, die don overtreder strafbaar maakte.
Bennett vermeldt twee voorbeelden van oude mannen, wier gelaat zoowel als het ligchaam getatoueerd word; een van deze mannen was de hoogopriester van den god Oro, de Polynesische Mars, die vereerd werd met allo kenteekonen van bloedstorting en wreedheid. Deze godheid zal, met nog andere voorwerpen van Tahitaanache eere-dienst, later beschreven worden.
De middelen die in 't werk gesteld werden om een einde aan hot tatoueeren te maken, waren van zeer strengen en vrij despotischen aard. Het bleek dat gewone straffen niet veel baatten om eene gewoonte uit te roeijen, zoozeer in overeenstem-
ming met de gevoelens en do zeden der inboorlingen. Zelfs nadat zij zich onderworpen hadden aan de wetten, door de blanke kolonisten uitgevaardigd, waren zij er slechts moeijelijk toe te brengen, het bevel te gehoorzamen dat het tatoueeren verbood; zij ontdoken het dan ook onder alle mogelijke voorwendsels. Zjj gingen zelfs naar een ander eiland over, schijnbaar wegens handelszaken, doch in werkelijkheid met liet doel, — zich te laten tatoueeren buiten het bereik dor blanke menschen en hunno wetten.
quot;Wat de straf aangaat die er op gesteld was, de overtreders gaven er niet veel om — de aangewezen taak om aan den weg te werken of putten te graven werd binnen den behoorlijken tijd verrigt, terwijl de versiering van het tatoueeren levenslang bleef bestaan. Na te vergeefs getracht te hebben dc gewoonte door verschillende strafwetten te beteugelen, kwamen de nieuwe wetgevers op hot donkbeeld, door hen zeiven beschi-even als bloot hot figuur door het tatoueeren gemaakt te misvormen. Bennett evenwel vertelt het ons anders. quot;De oude gewoonte van hot tatoueeren der
425
426 DE GEZELSC1IA.PS-ETIjA.NDEN.
huid is onder do bewoners der Gezelacliapa-eilanden langzamerhand aan het afnemen. De zendelingen hebben zich zeer tegen die gewoonte verzet; zelfs was er onder do wetten voor deze eilanden uitgevaardigd, cone, die het tatoueeron als misdadig brandmerkte; doch dezo is sedert herroepen, of blijft alleen nog slechts van kracht op do eilanden van Huahino, Raiatea en Tahaa.
quot;In verband beschouwd met de gewoonten der inboorlingen, is het tatoueeron voorzeker niet zulk eene onschuldige vortooning van onbeschaafden opschik als de meeste Europeanen zich verbeelden; evenwol speet het ons zeer en waren wij er verontwaardigd over, toon wij ton huize van het koninklijk opperhoofd van Raiatea eene inlandscho vrouw van oen aangenaam uiterljjk misvormd zagen door een groot stuk houtskool in haar wang gestoken — eene straf haar door de regters opgelegd, omdat zij zich ligt getatoueord bad. Terwijl wij dit schouwspel aanzagen, liet eene andere vrouw ons hare hand zien, die een dergeljjk staaltje was van ge-
regtelijke gestrengheid.quot; . ,, r , .-i
De verschillende figuren bij de Tahitanen in gebruik hebben elk een afzonderlijken naam; deze figuren worden niet alleen in de huid, maar ook op de kleederen van schorsdoek van beide seksen gedrukt.
De Tahitanen zijn van nature een gastvrij volk; zij hebben een geheel wetboek uitgevaardigd voor de etikotto bij hot geven van geschenkcn, waarvan het zonderlingste dat is quot;hetwelk dient bij het geven van schorsdoek. Kapitein Cook's beschrijving dezer o-ewoonte is zeer merkwaardig. quot;Ik ging met Otoo naar het huis zijns vaders, waar fk oenige menschen bezig vond met het kloeden van twee meisjes in een ontzaggelijke hoeveelheid fijn doek, en wol op eene zeer wonderlijke manier. Hot eene einde van elk stuk doek; waarvan er zeer vele waren, werd over het hoofd der meisjes gehouden, terwijl het overige gedeelte rondom hare ligchamen, onder den oksel, werd gewonden. Daarna liet men de boveneinden vallen en in plooijen op den grond hangen, over elkaar heen, zoodat het oenige overeenkomst had met oen hoepelrok. quot; quot;Daarna werden om alles hoen verscheidene stukken van verschillend gekleurd doek gewikkeld, dat den omvang aanmerkelijk deed toenemen, zoodat het geheel met minder dan vijf of zes ellen in omtrek mat en het gewigt dezer zonderlinge kleeding zooveel bedroog als de arme meisjes konden dragen. Elke van haar was omhangen met twee taamea of borstplaten, waardoor het geheel een schilderachtig voorkomen verkreeg. Op deze wijze uitgedost, worden zij aan boord geleid, in gezelschap van verscheidene zwijnen quot;en eeno groote hoeveelheid vruchten, welke, mot het doek, een geschenk voor niij waren van Otoo's vader.
quot;De personen van beide seksen, op deze wijze gekleed, worden genoemd; doch ik geloof dat deze gewoonte alleen dan in praktijk gebragt wordt, wanneer groote geschonken van dook gemaakt worden. Althans ik zag deze wijze van kleeding bij geen andere gelegenheid; ook werd mij nooit te voren zulk een geschenk aangeboden; doch later werd kapitein Clarke en quot;mij doek ten geschenke gegeven, aldus rondom de dragers
^Dezlf doeken worden meestal rondom de dragers gewonden door het einde van het doek op den grond te loggen. Het meisje gaat dan op het einde van het atuk liggen, trekt het vast om haar ligchaam heen, en rolt om en om, totdat zij zich op deze wijze in al het doek gewikkeld heeft dat zij van plan is te geven. In de tegenwoordigheid van het opperhoofd gekomen zijnde, aan wien het geschenk wordt aangeboden, keeren de draagsters de zaak om en ontrollen zich door zich in tegenovergestelde
rigting op den grond om te draaijen. . 1 ^ i, •• i
Hot voedsel wordt op eene andere wijze aangeboden. De gever zendt zijne bedienden met de varkens, de broodvrucht en andere levensmiddelen naar het huis van den persoon wien het geschenk gemaakt wordt. Zij treden niet binnen, doch spreiden eenvoudig bladeren op den grond, loggen de levensmiddelen er op en keeren dan naar hun meester terug. Daarna treedt de gever het huis binnen en roept zijnen vriend naar buiten te komen en het geschenk te zien dat voor hem gebragt is. Dat de laatste het aanneemt, geeft hij te kennen door zijnen bedienden to bevolen hot voedsel in huis te brengen, doch overigens uit hij geen dank.
DE GEZRLSCITAPS-EILAN DEN.
In de meeste dezer gevallen verwacht men dat een geschenk van geljjke waarde wordt teruggegeven, en zoo de ontvanger een rijk man is, zou hij al voor zeer kaal gehouden worden, indien zijn geschenk terug niet nog kostbaarder was. Tengevolge dezer theorie bevond kapitein Cook, dat, indien hjj levensmiddelen kocht, hij ze veel goedkooper verkreeg dan indien zij hem werden aangeboden.
Op deze eilanden is de algemeen verspreide gewoonte in zwang om zich vrienden uit vreemdelingen te kiezen. Wanneer een schip aankomt, wordt ieder der officieren en manschappen door een inboorling ala zjjn bijzondere vriend gekozen en gedurende al den tijd van het verblijf van het schip onder zjjn hoede gesteld. Eiken dag zal de quot;apoaquot; of vriend aan boord komen met zijn geschenk van gekookte broodvrucht en andere levensmiddelen, en gaat zijn bezoeker aan land, dan draagt zijn vriend zorg dat alle mogelijke levensbehoeften en zelfs weelde-artikelen hem verschaft worden. Het is de gewoonte, dat de bezoeker bij zjjn vertrek op zijne beurt een geschenk geeft; doch er z;ijn vele voorbeelden bekend van inboorlingen, die zoo dankbaar waren voor eenige vriendschap, dat zij weigerden iets voor hunne gastvrijheid terug te ontvangen.
Eene zeer bevallige wijze om geschenken te geven, is ze aan te bieden in den naam van een kind. lu dit geval zijn de levensmiddelen die gezonden worden, steeds vergezeld van het kind, dat verondersteld wordt ze te geven en aan wien dan alle tegen-geschenken ter hand gesteld worden.
Er is eene gewoonte — eens zeer in zwang, doch tegenwoordig bjjna, zoo niet geheel, in onbruik geraakt — die bljjkbaar op hetzelfde beginsel berust. Wanneer iemand iota noodig heeft dat hij niet kan verkrijgen, zooals een nieuw huis, of eene hoeveelheid doek, braadt hij een speenvarken en zendt dit door zjjne vrienden aan de geheele bevolking der plaats. De brengers bieden het speenvarken aan en vermelden tegelijkertijd de behoefte des eigenaars. Al degenen die er van gebruiken, al eten zij er slechts een mondvol van, verbinden zich daarmede den verzoeker te helpen, hetzij in het bouwen van een huis, hetzij in het bereiden van het doek.
Bennett doelt een geval mode van een man, die zes en dertig ellen doek noodig had en op de gewone wijze een speenvarken zond. Niemand evenwel wilde er iets van gebruiken en de arme man zou zijn doek niet gehad hebben, zoo de koningin geen medelijden met hem gehad had. Zjj beval de dragers het varkentje bij haar te laten, daarmede voor haar alleen de taak aanvaardende het doek te verschaffen. Een aantal vrouwen dit ziende, gevoelden zich een weinig beschaamd dat do koningin de taak alleen zou verrigten, zoodat zij in het huis gingen, het speenvarken opaten en het begeerde doek vervaardigden.
Onder de bewoners der Gezelsehaps-eilanden is men zeer naijverig op de onderscheidingen in rang, en niemand is in eenig aanzien, die niet in het bezit is van eenigen erkenden rang. Onbekendheid met dezen karaktertrek was de eigenljjke oorzaak van Omai's ongeluk. De meesten mjjner lezers weten , dat deze man, de eerste Polynesiër die ooit Engeland bezocht had, een inboorling was van Raietea, een van de Gezelsehaps-eilanden, en dat men hem naar Engeland gebragt had om onderwezen te worden, ten einde als zendeling op te treden zoowel van het Christendom als der beschaving in zjjn geboorteland.
Bij kapitein Cook's derde reis ging Omai mede terug, nadat hij met geschenken van allerlei aard overladen was geworden. Men bevond evenwel, dat het eenige waarom hij werkelijk iets gaf, bestond in het bezit van wapenen, inzonderheid van vuurwapenen, waarmede hij zich van het eiland meester konde maken. Hjj had verscheidene geweren en pistolen, alsmede ammunitie; doch kapitein Cook maakte in zijn dagverhaal de opmerking, dat hij zich verbeeldde dat Omai gelukkiger zoude zijn zonder dan met de vuurwapenen; hij betwjjfelt zelfs of hjj niet nog gelukkiger zoude geweest zijn, zoo hjj nooit van zijn eiland ware verwijderd geworden.
Het vervolg regtvaardigde deze voorzeggingen. Niemand, uitgenomen de mindere klassen, wilde iets met een man zonder eenigen rang te doen hebben; de edelen die de openbare meening leiden, zagen hem niet eens aan wanneer hjj deftig heen en weer atapte, gekleed in de wapenrusting, die hem met meer mildheid dan voor-zigtigheid was geschonken geworden. Inderdaad gevoelden zij dat zijn bezit van al deze schatten eene bcleediging voor hen was, en het natuurlijk gevolg was, dat men Omai
427
weldra beroofd had van al wat hij bezat, en hij spoedig in zijne oorspronkelijke barbaarschheld en afgoderij was terug gezonken.
Oeheciit ak zjj zijn aan hun rang, vertoonen de Tahitaanseho edelen er m liun uiterlijke slechts weinig van. Zelfs tegenwoordig, alhoewel zjj met den handel groote rijkdommen verkregen hebben en hun door hun eigen volk een onbepaalde eerbied bewezen wordt, kleeden zich do opperhoofden en leven in hot algemeen niot boter dan hunne onderdanen. Do zaak is, dat ieders rang zoo goed bekend is, dat er geen noodzakelijkheid bestaat dozen door uitwendig vertoon of prachtige kleederen te doen uitkomen, hetwelk alleen zou dienen om den verachtelijken bijnaam van fnhié of verwaande op hen toe te passen. , .
Als een voorbeeld van dezen karaktertrek merkt Bennett in zijn quot; Wal viseh-vaarders reis rondom de wereldquot; aan, dat men gewoon was koningin Aimata gekleed te zien in eene losse katoenen japon, bloothoofds cn barrevoets, zich bewegende onder inboorlingen van alle klassen. Hare maaltijden zijn mede zonder eenige praalvertooning, daar de broodvrucht, poë, kokosnoten en gebraden speenvarken op eene laag versche bladeren op den grond gespreid worden 5 terwijl de aanzittendon door het gebruik-hunner vingers eene volkomen verachting voor de moderne invoering van messen en vorken ten toon spreiden, welke zij evenwel in staat zijn zeer goed te gebruiken.quot; Dit bezoek aan Tahiti werd gobragt in 1834.
Niets doet misschien beter den aangeboren eerbied voor rang uitkomen dan het gedrag der Tahitanen jegens hunne koningin. Persoonlijk werd |zij niet in quot;t minst geëerbiedigd en verdiende zij ook inderdaad geen eerbied, /ij was de eenige dochter van Pomaré II en verkreeg hij hare geboorte den titel van Pomarc Vahiiie, waarbij zij beter bekend was dan door den naam van Aimata; zij werd koningin in 18J7, na den dood van haren jeugdigen broeder. Haar gedrag was in hot begin geenszins als eener koningin betaamt. Zij werkte tot hot uiterst de pogingen tegen die beproefd werden om den zedelijken toestand van het volk te verbeteren en deed haar best, zoowel door voorschrift als voorbeeld, den toestand van toomeloozc losbaiuligheid terug te brengen, die vroeger door hot gansche land geheerscht had. Evenwel was, in weerwil van haar gedrag, het ontzag voor haren rang in geenen deele verminderd; zij kon dan ook, zooals men gezien heeft, met de geringsten harer onderdanen op den gemeenzaamsten voet omgaan, zonder aan hare waardigheid te kort te doen.
De vermaken der Tahitanen komen zeer overeen mot die van andere Polynesiërs en behoeven dus geen uitvoerige beschrijving. De Tahitanen houden veel van zingen en hebben goede stemmen en ooren, zoodat zij zeer bekwame leerlingen gebleken zijn in het aanleeren van Europeesehe muziek. Oemeenijjk evenwel zingen zij liever het air, daar de meer zamengestelde inrigting van concertmuziek hun niet bijzonder bevalt. Zjj munten uit in het maathouden cn geven hiervan niot alleen het bewijs in hun gezang, jmaar ook in hunne dansen. De inlandsche wijze van zingen is voor een Europeesch oor niet aangenaam, daar zjj een eentoouig karakter heeft en van neustoonen en plotselinge overgangen van de hoogste tot de laagste noten overvloeit.
De inlandsche gezangen loopen meestal over twee onderwerpen, namelijk liefde en oorlog, waarvan die over de eerste predomineren, zooals ligt te verwachten is van het bedaarde en vredelievende karakter der bewoners. Somtijds ademen hunne gezangen eenen meer vaderlandslievenden geest en verkondigen den lof van hun eiland, de schoonheid dor natuur en de vruchtbaarheid van den grond. Gewoonlijk zijn het de vrouwen die zingen, wier zachte stemmen zelfs de neusklanken liefelijk doen zjjn. De mannen zingen slechts zelden, en laten zij hunne stemmen hoeren, dan zjjn het moest de schorre, ruwe geluiden van hun land.
Hunne muziekinstrumenten zijn niet talrijk. Zjj hebben natuurlijk de trom, waarmede zij hunne gezangen en dansen accompagneren, niet om er naar de Afrikaansche mode niet geweld op te slaan, maar om er zachtjes mot de vingers op te tikken. Do trommen zijn van verschillende grootte, allen cilindrisch en zeer lang in verhouding tot de breedte. Evenals vele andere onbeschaafde volkeren, hebben zij eene groote voorliefde voor de mondtromp, gedeeltelijk omdat zij gemakkelijk te bespelen is en
DE GEZELSCHAPS-EILA.NDEN.
gedeeltelijk omlt;lat zij de eigenaardige plotselinge afwisseling van liooger en lager tonnen der wilden-muziek eenigermate wedergeeft.
Het voornaamste iniandsche instrument hetwelk in staat is verschillende toonen voort te brengen, is eene soort van flageolet of hobo, die een lagen, diepen toon, ongeveer als het gebrom van den doedelzak, doet hooren. De iniandsche muzikant kan zijn instrument op eene zeer eenvoudige manier bespelen. Het mondstuk is overlangs gespleten, zoodat die stukken als die van een riet-instrument vibreren. Een ring van zacht hout omgeeft het mondstuk; door dezen ring naar voren of naar achteren te schuiven, kan de speler zijn instrument vrij juist bespelen, daar do eerste beweging een hoogen en de laatste een dieperen toon voortbrengt.
De hobo wordt zelden alleen bespeeld, maar gewoonlijk gebruikt als acconipag-nement bij de iniandsche dansen. De muzikanten gaan, na hunne instrumenten gestemd te hebben, in een kring digt bjjeen zitten en met de hoofden over hunne knieën gebogen, spelen zij verwonderljjk juist in de maat, ofschoon op de schoonheid der melodie niet te roemen valt.
In overeenstemming met het instinkt hunner wilden-natuur, ziju de Tahitanen verzot op hanen-gevechten en vermaken van dergelijken aard. Sommigen van deze hebben een meer schuldeloos karakter. Eene van de mannelijkste en bevalligste uitspanningen geljjkt veel op hot zwemmen in de branding der Sandwich-eilanders en wordt door kapitein Cook op do volgende wijze beschreven:
quot;Ook waren zij geene vreemdelingen in de bedarende uitwerkselen, verkregen door sommige soorten van beweging, die in enkele gevallen het ontstelde gemoed evenals muziek tot kalmte schijnt te brengen. Hiervan zag ik een merkwaardig voorbeeld. Want, op zekeren dag bij Matavia Point wandelende, waar onze tenten waren opgeslagen, zag ik een man in eene kleine kano zoo snel pagaaijen en zoo driftig naar allo kanten rondkijken, dat het mjjne bijzondere aandacht trok.
quot;In het eerst dacht ik, dat hij iets van de schepen gestolen had en nu vervolgd werd, doch geduldig wachtende, zag ik hem zijne uitspanning herhalen. Hij verwijderde zich van het strand, totdat hij bij de plaats was waar de golf zicli begint te verheffen; en met aandacht op hare eerste bewegingen lettende, roeide iijj met groote snelheid voor haar uit, zonder zich door haar te laten inhalen. Toen zat hij onbewegelijk en werd met dezelfde snelheid als de golf medegesleurd, totdat zij hem op het strand wierp; lijj stapte er uit, ledigde zijne kano en ging eene andere golf opzoeken.
quot;Het scheen mij toe, dat deze man er het grootste behagen in schopte zoo snel en zoo zacht door de zee voortgedreven te worden, vooral daar hij, iilhoewel de tenten en de schepen zoo digt bij waren, niet in het minst de troepen zijner landgenooten, bijeengekomen om naar al die vreemde voorwerpen te kijken, scheen te benijden of hen zelfs op te merken.
quot;Onderwijl kwamen er twee of drie inboorlingen, die zijn geluk schenen te doelen en hem altjjd toeriepen wanneer er eene gunstige golf in aantogt was, daar hij, met den rug er naar toegekeerd, har.r somtijds miste. Ik vernam, dat deze ligchaainaoefe-ning, die chorooe genoemd wordt, zeer bij hen in zwang was; waarschijnlijk hebben zij meer vermakelijkheden van dien aard, die hun althans evenveel genoegen verschaften als ons hot schaatsenrijden, hetwelk liet eonige is met welks uitwerking ik het koude vergelijken.quot;
Evenals bjj de Tonganen en Samoanen zjjn het boksen en het worstelen onder deze menschen geliefkoosde ligclmamsoefeningen. Zij missen evenwel de geestdrift en den moed, waarmede deze geharde eilanders aan dergelijke vermaken deel nemen en het is bijna zeker dat een bokser of worstelaar van Tonga geenen tegenstander hunner waardig op de Gezelschaps-eilanden zoude vinden.quot;
Van deze twee spelen geven de Gezelschaps-eilanders ver de voorkeur aan het worstelen, daar het boksen wat al te ruw gevonden wordt en zoo ligt het gelaat van den overwonnen strijder misvormt. Het worstelen is dan ook veel algemeener en geschiedt op de volgende wijze.
De strijders gaan eerst naar de tempels hunner speciale goden en leggen offeranden aan hunne voeten, hunne hulp in het aanstaande gevecht afsmeekenae. Daarna begaven zij zich naar de voor de spelen gekozen plek, die altijd eene gelijke oppervlakte
DEEL il. 28
429
430 DE GEZELSCHAPS-EILANDEN.
liiicl nu oons mot gras, dau weder met zand bedekt. Een kring van dertig of veertig voet in diameter werd voor de mededingers vrij gehouden on rondom zaten de toeschouwers, de bewoners van het eiland of distrikt aan de ocno de bezoekers aan do andere zijde. Wanneer alles gereed is, treden de strijders hot strijdperk binnen, niets dan eoii eenvondigen gordel dragende en hunne ligchamen en leden meestal goed met kokosnoot-olie besmeerd hebbende. Do wijze van uitdaging on worstelen is zoo o-oed door Mr. Ellis beschreven, dat ik hier liever zijne eigene woorden weergeet: quot; quot;Do roem van oen befaamde worstelaar te zijn, had zich gewoonlijk over de eilanden versnreid eu zij die als goede worstelaars bekend stonden, zich op hunne kracht 01 bekwaamheid beroemende, wenschten alleen in het strijdperk te treden met hen, die zii ais hunne gelijken beschouwden. Vandaar dat, wanneer een opperhoofd verwacht werd in wiens gevolg zicli beroemde worstelaars bevonden, zy diegenen onder do aanhangers van het opperhoofd door wien de genoodigden onthaald zouden worden en den strijd wenschten aan te gaan, gewoon waron voor hunne aankomst eene uit-
^quot;Wanneeï^dit, hetgeen tipaopao genoemd word, hot geval geweest was, worden -zii zonder pligtplegingen dadelijk handgemeen met elkaar. Doch was zulk cone beschikking niet genomen, dan liepen de worstelaars der eene part.j of m.sschicn hun kampioen, rondom en door den ring heen, den hnkorarm met de hand op de borst quot;•ebogen houdende, on mot de regtorhand hevig op de linker slaande en de mkei te^en do zijde, waardoor een luid, hol geluid werd voortgebragt, hetgeen beteekende dat iedereen werd uitgedaagd, eene proef zijner bekwaamheid te geven Do «lagen op den arm waren somtijds zoo hevig, dat zij met alleen kneuzingen teweegbiagten,
maar zelfs bloed deden stroomen. ,,
«Wanneer de uitdaging aangenomen was, vielen do tegenstanders elkander aan en /aocn de partijen, aan wie zij elk voor zich behoorden, met de grootste belangstelling toe. Zij pakten elkaar bij de schouders on spanden ieder voor zich al hun kracht on behendigheid in om hunne tegenpartij op den grond te werpen. Dit was a11?8 ^ vorderd werd; en ofschoon zij gewoonlijk met elkander worstelden, was dit volgens
de regelen van het spel niet noodzakelijk. . .
quot;Mane sterk en vrij vlug, doch niet groot van persoon, die dikwijls in mijn huis te Eimeo' was, was een beroemde worstelaar. Hij was eens in het strijdperk gezien mot een bijzonder langen en zwaren man, zijne tegenpartij; zij hadden geworsteld en elkander losgelaten, toen Mape onachtzaam op zijn tegenpartij toeloopendo en hem naderende, in plaats van zijne armen uittestrekken zooals verwacht werd de kruin van zijn hoofd met alle magt tegen den slaap van zijn tegenstander stiet en hem
lanffsuit op don ffrond wierp. , _ ■, *
«De grootstmogelijke stilte werd gedurende de worsteling in acht genomen, doch zoodra er een omver was geworpen, veranderde het tooneel onmiddclhjk; de overwon-neling lag naauwehjks op den grond uitgestrekt, of een juichkreet het zich hooien van de vrienden des overwinnaars. Hunne trommen klonken luid; de vrouwen en kinderen dansten in triumf over den overwonnen worstelaar en zongen in bespotting van do tegenpartij. Dezen waren evenwel geene stille, noch gevoellooze toeschouwers, zij begonnen onmiddellijk een oorverdoovend geraas te maken, gedeeltelijk ter eere van hun eigen stam, doch vooral om de zegepraal dor overwinnaars te verkleinen Men kan zich niet gemakkelijk eene voorstelling maken van de tooneelen die zich dikwijls bij zulk eene worstelpartij moeten hebben voorgedaan, wanneer met minder dan vier of vijf duizend personen, in allerlei kostumen van de schitterendste kleuren gedost onder don invloed eener ontzettende opgewondenheid verkoorden. Do leden der cone partij trommeldon, dansten en zongen in al do trots der overwinning en mot bedreigingen op do lippen, terwijl, om het geraas en de verwarring nog te vermeer-deren, do andere partij oven luidruchtig was in het uitschreeuwen van de heldendaden des overwonnene, of in het voorspellen van den korten duur der overwinning van zijne tegenpartij. Wanneer het gevecht geëindigd was, begaven zich de overwinnaars en de overwonnene nogmaals naar den afgodentempel en vernieuwden hunne offeranden van jonge pisangboomen.
DE (i F.'A ELSCH A PS-EILANI )K NT.
quot;Ofschoon liet worstelen hoofdzakelijk eene ligchaainsoofening van de mannen was, bepaalde het zich evenwel niet tot hen alleen. Dikwijls, wanneer zijgeeindigd hadden, gingen de vrouwen vechten, somtjjds niet elkander, en nu en dan mot mannen. Personen van den hoogsten rang namen vaak aan dit spel deel; en zelfs had men de zuster dei' koningin, bijna dezelfde kleeding der worstelaars dragende, geheel met zand bedekt, zien worstelen met een jong opperhoofd in het midden van den ring, rondom welken duizenden van de onderdanen der koningin verzameld waren.''
HOOFDSTUK II.
GODSDIENST.
GODSDIENST DEK OKZELSCIUI'S-EIl.ANDEUS. — HUNNT, AFGODEN. — VERGEMJKiNQ TUSSCHEN DEN AFGODENDIENST VAN NIEUW-POLYNBSIë EX HET OUDE SVRIe. — ORO, DE GOD DES OORLOGS. — UITGF.IIUKIDHEID ZIJNER VEKF.EUINO. — LEGENDE VAN ken SCHKI.P. — ORO's quot;MARAequot; OP TEMPEL. — HET MEN80HENOFFER. —
IlIRO, DE GOD DER DIEVEN. — ZIJ NK VEKEERINO EN APOTHEOSE. - TANK, DE HOOFDGOD VAN IIUAHINE —
ZIJN- 'MARAE EN ZIJN IIKD. - HET KLEEDKN VAN TANE. — DE BOOMEN RONDOM ZIJN quot;MARAE quot; — ZIJN ONGELUKKIGE STAART. — ZIJN HOOOTPRIESTER. — EEN F VEBNUFTIOE ONTSNAPPING. - TANF-'s HUIS IIALF-WEO. — TANE AFKEFRIO VAN UI.OEDSPOKTINO, DOCH HET LEVENSOFFER BEHOEVENDE. — TANE's STERNEN KAN0. - DE HA AI-GO D KN ZIJN VVA-TKR TEMPEL. — APOTHEOSE VAN EEN LEVEND MENSCH. — ZONDERLINGE VERRIGTINOEN DER BEZIELDE PRIESTERS. - BBWEOELIJKK ALTAREN.
Wu zijn nu genaderd tot het tamelijk ingewikkelde onderwerp van hot godsdienatige geloof der bewoners van do Sociëteits-cilaiiden. Het is geen gemakkelijk onderworp, daar het over eene grooto verscheidenheid \an nationale gewoonten handelt, waaronder de overal verspreide tapu, het begraven der dooden en de menschenoffers die eene begrafenis vergezellen of bij groote gelegenheden geofferd worden. Wij zullen beginnen met een kort verslag van het godsdieiiit-stdsel dezer eilanders te geven, zoo ver hot mogelijk iü, een onderwerp, zoo duister op zich zelf tot een stelsel te brengen, en dat daarenboven zoo weinig begrepen werd door de eerste reizigers, die slechts de gods-dionstplegtigheden konden bijwonen en eenig narigt omtrent deze inwinnen.
Zooals van deze eilanders koude verwacht worden, is iiun godsdienst mets anders dan afgodendienst, of liever hij bestaat in do vereering van zekere beelden, die als zio-tbare vertegenwoordigers der onzigtbare godheden beschouwd worden. Er zijn twee verschillende soorten van afgoden, waarvan do eene soort bestaat uit ruwe navolgingen van do monschelijko gedaante, de andere uit zekere zamenvoegingen van dook, platting en vederen, om rondo stokken gerold; deze hebben niet de minste overeenkomst met do menschelijke figuur en zijn ook niet als afgoden te herkennen, uitgenomen
door hen die hunne beteekonis begrijpen.
Do monschelijko gedaanten worden beneden andere afgoden geschat en in ongeveer hetzelfde licht beschouwd als de Lares en Penates der oude Romeinen. Zij dragen don naam van Tu, en worden verondersteld tot eenige bijzondere familie te bohooron die zij onder hunne boschennuig genomen hebben. , . , -j
Do andere goden bezitten volgens de denkbeelden der inboorlingen veel uitgebreider man-t daar zij somtijds verondersteld worden over sommige distrikten of zelfs sommige eilanden te waken. quot;Er zijn goden der valeijen en goden dor heuvels, juist zooals wij lezen, dat bijna drie duizend jaren geleden door de Syriërs geloofd werd, toen Achab Benhadad verslagen had. UD« knechten van den koning van Syrië zeiden tot hem: hunne goden zijn berggoden, daarom zijn zij sterker geweest dan wij; doch laat ons tegen hen in do vlakte strijden en voorzeker zullen wij sterker zijn dan zij. (1 Koningen XX : 23.) . , li j 1
Volkomen vertrouwen stellende in de bescherming die deze godheden hunnen vereerders kunnen verleenen, ia liet niet te verwonderen, dat deze laatsten een regt meenen
DE GEZELSCHAPS-EILANDEN.
to hebben op de goede diensten hunner goden en zich bitter beklagen wanneer het hun in een of' ander tegeidoopt. Wanneer bjjv. een god in de eene of andere streek is vereerd geworden en de grond onvruchtbaar wordt, of de kokosnoot-boomen niet genoeg vruchten dragen, of liet distrikt door den oorlog verwoest wordt, verbeeldt het volk zich dat hun god zijnen pligt niet jegens hen vervult; zij zetten hem eenvoudig af en nemen een anderen god in zijne plaats.
Ofschoon de magt dezer goden zich slechts tot zekere ruimte beperkt, worden velen van hen door de geheele groep eilanden erkend, terwijl hun meest gevreesd opperhoofd Oro, de god des oorlogs is.
Deze verschrikkelijke godheid boezemt zijnen vereerders het diepste ontzag in; vroeger werd hij over de golieele uitgestrektheid der eilanden gevreesd. Zijn naam was verbonden met verscheidene streken en met vele voorwerpen, zoodat deze gevreesde naam aanhoudend in den mond des volks gehoord werd. Er was zelfs eene zekere soort van mosselschelp, die zulk eene vrees inboezemde, dat geen inboorling haar durfde aanraken. Zij werd tupe (uitgesproken toopeh) genaamd en heette het bijzondere eigendom van Oro te zijn. Wanneer een mensch stierf en in een geest veranderd moest worden, moest het ligchaam geiiecl verteerd worden. Dit word door Oio gedaan, die met eene mosselschelp het vleesch van de beenderen schraapte en zoo het ligchaam opat.
De volgende levensloop van den geest was vrij zonderling. Na uit Oro in zijn nieuwen vorm te zijn voortgekomen, begaf hij zich naar een groot meer in Raiatea, waaromheen zich een kring van boomen bevindt, die wegens eene of andere oorzaak aan de toppen eene vlakte van bladeren vormen Op deze plaats dansten en feestvierden de pas bevrijde geesten en na dat tijdperk van hun bestaan doorleefd te hebben, werden zij in kakkerlakken veranderd.
Op Huahine bestond een groote marae of heilig stuk grond, aan Oro gewijd. Het was honderdvijftig voet lang en achttien broed, omgeven door eene omheining van platte koraalrotssteenen op bun kanten, terwijl de tusschenruimten mot aarde opgevuld waren. Zulk een blok ste n was negen voet lang op tien breed, zoodat het een zwaar werk moet geweest zijn ze te houwen en tot op zulk een afstand van het zeestrand te vervoeren.
Op dezen vloer was een kleiner:} opgerigt, zoodat er ecno ruimte van ongeveer vier voet in diameter was opengelaten; binnen deze bovenste verdieping werden de beenderen gelegd van de vele slagtoffers, die ter vereering van den god gedood waren. De tempel zelf, Fare wo Oro of liet Huis van Oro genaamd, vormde een klein gebouw, acht voet lang en zes breed; een weinig verder bevond zich de vierkante steen, op welken de priester stond wanneer hij een offer bragt, terwijl er achter een hoogere steen geplaatst was tot eene zitplaats voor den priester als hjj vermoeid was
Klein, als dit huis, was het het tooneel van vele menschenoffers geweest, en zelfs het oprigten kostte een aantal menschenlevens, daar elke paal door een menschelijk ligchaam in den grond gedreven was. Behalve deze slagtoffers waren er bjj vele gelegenheden nog anderen geofferd geworden, (vaarvan er veertien geteld werden door den ouden man, die eens hot ambt als priester van Oro had waargenomen.
Toen hot opperhoofd des eilands tot het Christendom bekeerd werd, trachtte deze man het afgodsbeeld dat hij zoolang vereerd had, te verbergen en het tegen vernietiging te bewaren ; hij verborg het in eene holte in de rots. Het opperhoofd, evenwel, vreesde zeer teregt, dat zoo het beeld bleef bestaan, het de vereering wederom kon verlevendigen; hij drong er dus op aan het te vernietigen.
Behalve den priester, die de offerande bracht, had Oro nog een anderen ambtenaar, wiens bijzondere taak het was de slagtoffers te dooden. Zijn officieële naam wasMau-buna, of Varkcnsbczittor, terwijl een menschelijk ligchaam dat ten offer gedood was, een quot;lang varkenquot; genoemd werd. Wanneer het slagtoffer hem aangewezen was, vond de Mau-buna, die eenen ronden steen in zijne hand geborgen droeg, de gelegenheid om achter hem te sluipen; hij sloeg don ongelukkige met een enkelen slag bewusteloos op den grond, waar de moord dan verder voltrokken werd. Hij pakte vervolgens het lijk in eene mand van kokosnootbladeren en gaf het den priester over.
Naast Oro was er een God der dieven, lliro, dc Polynesische Mercurius. Hij was
433
DE O EZELSCHAPS-EILAKDEN.
oorspronkelijk een mensch, doch tot een god verheven tengevolge zijner wonderbaarlijke daden op aarde, waarvan de voornaamste schijnt geweest te zijn het beeld van Oro te hebben durven nemen en het ongestraft tegen den grond geworpen te hebben.
Do vereering van Hiro strekte zich tot allo rangen uit, van het hoogste opperhoofd af tot don laagsten tak toe; zijne volgelingen smeekten aitjjd zjjno hulp af wanneer zij op plunder uitgingen en beloofden hem een deel van den buit. Deze belofte werd altijd door hen gedaan, doch daar zij er wel voor zorgden de hoeveelheid buit niet te noemen die den god zoude toebehooren, wisten zij het te bewerken alles voor zich zeiven te behouden. Zoo ging bijv. ecu opperhoofd uit om varkens te stolen en beloofde Niro een deel van het gestolen varkensvleesch. Was Inj nu geslaagd, dan nam hij den onwettig verkregen buit mede naar huis, braadde het varken, brak een stuk van den staart af en ging er mede naar het altaar van Hiro, waar hij het even plcgtig offerde alsof liet een half varken geweest was, terwijl hij terzelfder tijd den god afvroeg den diefstal van zijnen volgeling, die zijne belofte gehouden had, niet te verraden.
De inboorlingen zijn handig genoeg in het stelen om de bescherming vau dezen, god waardig te zijn, daar zij de vernuftigste kunstgrepen in praktijk brengen om zich het eigendom van anderen toe te eigenen. Zjju bijv. de te stelen voorwerpen klein, zoo bevestigen zij een haak aan het einde van een lang bamboe en wordt het begeerde artikel door den wezenlijken dief behendig weggetrokken, terwijl een kameraad de aandacht van den bestolene naar elders weet af te leiden. Somtijds wordt de haak aan eene lijn gebonden en hengelt de dief letterlijk naar het voorwerp.
De apotheose van Hiro was zeer merkwaardig. Na een loven vau diefstal, roof en moord, waarin hij zelfs do tempels der goden niet spaarde en zooals wij zagen, zelfs den moed had het beeld van Oro op den grond te smijten en er over heen te rollen alsof bij met Oro worstelende hem overwonnen had, werd hij beschouwd zoo bovenmensehelijk slecht geweest te zijn, dat hjj wel onder de goden mogt gesteld worden. Bijgevolg werd zijn schedel in eenen ontzaggelijk grooten tempel geplaatst, dien hij zelf opgeriquot;t had, terwijl zjjn haar in een beeld van Oro geborgen en beiden te zamen begraven werden. Dit een en ander maakte de apotheose uit. Toen Bennett en Tyerman de Gezelschaps-eilanden bezochten, bestond deze schedel nog, doch do afgoden en do andere overblijfselen der oude godsdiensten gingen langzamerhand verloren.
De daaropvolgende god is Tane (uitgestproken Taneli), die in een aanzienlijk deel des lands vereerd en op een of twee eilanden als opperste god beschouwd werd. Dit was hot geval met Huahine, waar Tane eene marae of malae van reusachtige af-metingen liad. De schrijver moet hier de opmerking maken, dat in de meeste Polynesische dialecten de letters r en / door elkander vervangen worden, zoodat marae en malae inderdaad hetzelfde woord zijn. ....
Deze marae is honderd vier en twintig voeten lang en zestien breed; zij is zaamge-steld als do marae van Oro, uit twee verdiepingen, de laatste ongeveer tien voet iioog en van blokken koraal gebouwd, waarvan sommige tien voet breed en naar verhouding lang en dik zijn, zoodat zij zeer zwaar wegen. Daar de marae ongoveci een honderd el van het strand verwijderd is, moet bet een ontzettenden arbeid gekost hebben, deze ontzaggelijke steenen uit de zee te halen en ze op hunne plaats te bevestigen. De bovenste verdieping is slechts eene el hoog en heeft aan ieder eind een regtopstaanden steen van zes voet hoog.
In het midden van het voornaamste gedeelte bevindt zich het bed des afgocts, hetwelk hij jaarlijks ééns gebruikt, en waarin hij zich regt op zijn gemak moet gevoelen, daar het vier-en-twintig voet lang en dertien breed is. Het is gebouwd als de marae, van steen en aarde, en sleehts achttien duim hoog. Het is quot;van zeer oude zamenstelling, zooals blijkt uit de boomen die het omgeven en er hunne takken over heen spreiden. Nabij het bed is een klein huis, ongeveer twaalf voet op zes, waarin de god Tane rust, te zamen met kleinere goden, waarvan elk over een distrikt gesteld is.
Tane zelf — verbrand in 1817 — was uit een groot blok hout gesneden en ongeveer zoo groot als een lang man. 11 ij muntte niet uit door een sierlijken vorm, daar hij hals noch beenen had en het ligchaam in eene kegelvormige spits eindigde. Het hoofd was voorzien met sporen van oogen, mond, neus en ooren, het geheel met gevlochten band bedekt.
434
Eens in het jaar kreeg Tane ecno nieuwe kleeding, die met groote plegtigheid werd ingewijd. Hij weid door zijnen priester uit zijn huis gebragt en op zijn bed gelegd, vier mindere goden aan elke zijde hebbende. De hoofden van het distrikt stonden ieder vóór hun eigen god, en de priesters rondom Ta no, als zijnde de grootste god van allen. De oude kleederen werden alsdan verwijderd en een onderzoek ingesteld naar hot
DE GEZELSCHAPS-EILANDEN.
inwendige van den afgod, die hol was en verschillende voorwerpen bevatte, zooals scharlaken vederen, kralen, armbanden en andere kostbaarheden. Dat er oud en versleten begon uit te zien werd verwijderd en andere voorwerpen in plaats gesteld; ook weiden de afgoden met nieuwe kleederen omhangen.
Intusschen was er ecne groote hoeveelheid kava bereid — volgons de inboorlingen in kubieke maat gelijk aan de marae — en had er een tooneel van ongebondenheid plaats, dat verscheidene dagen achtereen aanhield; de priesters zelve waren dan zoo dronken, dat zij niet in staat waren staande hunne taak waar te nemen, zoodat zij op den grond liggende hunne tooverformulieren moesten zingen. Aan het einde der drie dagen werd een bijzondere god, Morai genaamd, voor den dag gehaald en van kleederen ontdaan. Zoodra zijne kleederen verwijderd waren, vielen er hevige regenbuijen, als waarschuwing voor al de afgoden om elk voor zich naar hunne huizen gebragt te worden. De grootste zorg werd in acht genomen dat geene vrouw getuige dezer plegtigheid zoude zijn, en zoo eene vrouw, van welken leeftijd ook, binnen zekeren afstand van de marae ware ontdekt geworden, zoude zij dadelijk gedood zijn: zolfs haar vader, echtgenoot of broeder zouden onder de eersten geweest zijn om haar neer te slaan.
De boomen die deze marae versierden, waren de banyanen (Ficus Indica), waarvan er een door Dennett beschreven werd als zeventig voet in omtrek metende en verbazend groote horizontale takken verspreidende, elke ondersteund door een wortel, die er meer uitziet als de stam dan als de wortel van een boom. quot;Meer dan veertig van deze werden door ons geteld, die als ecne familie van uit de aarde voortkomende reuzen rondom hunnen reusachtigen vader stonden. Een kring, rondom al deze hulp-stammen getrokken, mat honderd twee-en-dertig voet in omtrek, terwijl een kring, den uitersten rand hunner zijtakken omgevende, niet minder dan vier honderdtwintig voet bedroeg.
quot;De bovenste verdiepingen (indien wij haar zoo mogen noemen) van dezen veelvor-migen boom bood eene nog verwonderlijker vereeniging van ineengevlochten takken aan, in den vorm van öothische bogen, cirkels en kolommen, als door tooverij hoog in de lucht gesteund. Deze waren nu eens massief, dan weder ligt, overal versierd met bladeren, tusschen welke het flikkerende zonlicht in lange stralen schitterde, die zich in de onmetelijkheid van den inwendigen doolhof verloren, of in glansrijke plekjes dansten op den grond, zwart door de schaduwen van honderde takken, laag boven laag zich verheffende en rij boven rij zich uitbreidende, omhoog en rondom.quot;
Deze boom was ecne van de plaatsen waar de ligchamen van menschelijke wezens geofferd worden, in manden van bladeren gepakt en aan de takken opgehangen. Een tak, buitengewoon dik en sterk en horizontaal tot op eene kleine hoogte van den grond zich verspreidende, diende als do voornaamste galg, waaraan duizende menschelijke offers, in den loop der eeuwen geofferd zijn geworden.
Tane, hoe magtig ook, leed aan één groot nadeel. Hij had oenen zeer langen staart en steeds wanneer hij zijn huis wenschte te verlaten, zich in de lucht verheffen en tuk op eenige booze daad door het luchtruim schoot, werd hij weerhouden door zijnen staart, die steeds in eenig voorwerp verward geraakte, dat van dien tjjd af den god heilig werd. Zoo was bijvoorbeeld de prachtige boom, zooeven beschreven, verscheidene malen het middel om Tane op aarde vast te houden. Al de takken om welke zijn staart geslingerd was, worden dadelijk Tapu. Aan de eene zijde van zijn huis bevond zich een groote steen, die heilig geworden was door den god in zijne vlugt tegengehouden te hebben.
Het denkbeeld van den langen en golvenden staart is blijkbaar ontleend aan meteoren en kometen, die verondersteld worden door de lucht schietende goden te zijn, gelijk dan ook steeds, wanneer een inboorling er een zag, hij altijd zijne bovenkleederen afwierp en een kreet ter cere van den voorbij vliegenden god uitte. Bennett is van meening, dat de staart van Tane eene herinnering is aan de eene of andere prachtige komeet met een staart, tachtig of negentig graden in lengte metende.
Zoo heilig was het afgodsbeeld, dat alles wat er door aangeraakt was tapu werd en niet door profane handen mogt aangeraakt worden. Er was slechts één man die hem mogt dragen en wegens zijn ambt, quot;ïe ame attua,quot; i. e. de goddrager genoemd
4:36
werd. Zijne taak was niet gemakkelijk en zijn ambt, hoewel liet hem met genoegzaam even grooten eerbied deed aanzien als den god van vvien hij de speciale bediende was, moet hem ongetwijfeld vele onaangenaamheden berokkend hebben. Het was den goddrager zelfs niet toegestaan een kokosnootboom te dragon, omdat, zoo hij dit deed, de boom zoo heilig zou zijn, dat niemand dien na hem mogt beklimmen; inderdaad stonden hem in al de handelingen zijns levens dergelijke moeijelijkheden in den weg. Hij konde ook niet ttouwen, daar in de eerste plaats geene vrouw die eer verdiende, en hij in de tweede plaats onteerd zou geweest zijn en ongeschikt voor zijn ambt, indien hij eenige vrouw tot ochtgenoote wilde nemen.
Een ongehuwd leven is ongetwjjfeld bij ons zulk eene zaak van belang niet als dit onder die onbeschaafde monschen het geval schijnt te zijn, daar de goddrager de eenige celibatair schijnt geweest te zijn in de geheele groep van eilanden. Doch bij de meeste wilde natiën regelen zich de rijkdom en het aanzien van den man naar het aantal vrouwen, die al het werk der huishouding verrigten en haren echtgenoot werkelijk een lui leven doen leiden.
Het huis waarin de god woonde, was eene kleino hut op palen, twintig voet hoog, waarin geen toegang te verkrijgen was dan door een dezer palen te beklimmen.
437
DE GEZELSCHA PS-EILANDEN.
Do goddragcr had dus geon gemakkelijke taak te volbrengen, wanneer hij met het houten beeld op zijn rug deze palen beklimmen moest.
Op do bijgevoegde afbeelding zien wij den opperpriester van Tune - - den goddrager — den paal van het heilige huis beklimmen, met het onhebbelijke afgodsbeeld op den rug. Eene windvlaag doet Tane's lange staart in de lucht zweven, zoodat zij in een naburigen boom verward is geraakt. Een van de voornaamste priesters komt aansnellen om den boom te beklimmen en den staart van defl god te bevrijden, en van dien tijd afaan zal de boom tapu zijn en niemand van minderen rang dan de priester die den staart bevrijdde, don boom mogen beklimmen.
Somtijds bragt Tane een bezoek aan een marao op eenigen afstand; wanneer hij dit deed, was zijn drager natuurlijk vermoeid door het gewigt van zijn last. Het zoude evenwel aan do waardigheid van den god te kort gedaan zijn te zeggen, dat zijn drager te vermoeid was om hem te torschen, en daarom werd er een vernuftige uitvlugt op uitgedacht en do god zelf geacht vermoeid van de reis te zijn, waarom hij dan eene poos op ongeveer eene halve mijl van den heiligen boom op een platten steen gelogd werd om uit te rusten. Deze steen was tajni voor vrouwen, oh iiidion eene vrouw er op gezeten had of hom maar met een vinger had aangeraakt, zoude zij dadelijk gedood zjjn geworden.
Do steen was niet groot, slechts vier voet lang, een voet breed en negen duim dik. liet is een zonderling feit, dat deze heilige steen, die zoo vaak getuige van afgodische plegtigheden geweest was, ook getuige zou zijn van de vernietiging dos afgods aan wien hij gewijd was. Nadat hot Christendom op het eiland verkondigd was geworden, beoorloogden de voornaamste mannen, die aan de vereering van Tane vasthielden, de Christenen, die hen verdreven, zoodat zij verpligt waren hun afgod met zich te voeren en hem op den heiligen steen te loggen. De twee troepen van strijders ontmoetten elkander digt bij hot afgodsbeeld en toen het gevocht zoude beginnen, hield het opperhoofd der Christenen eene toespraak tot don vijand, hem hot verschil tusschen den afgodendienst en hot Christendom voorhoudende en hij eindigde met hun vredesvoorstellen te doen.
Zijne stem werd gehoord, en zij die gekomen waren om met de Christenen te vechten, verzaakten hunne afgoden en staken ten bewijze hunner opregtheid een groot vuur op de plek aan waar zij zich bevonden, wierpen Tane or in cn vierden toen oen groot feest, waarbij de mannon en vrouwen te zamen aten. Zij begaven zich daarna naar Tane's huis, verbrandden het en verwoestten zijn grooton tompol.
De vederen, waarmede deze afgoden versierd zijn en die zich in hunne holle ligchamon bevinden, zijn meestal de twee lange staartvederen van den tropischen vogel, wit en broed aan de basis on verder in hare gansche lengte smal en rood. Wanneer de goden nieuwe kloederen krijgen, wordt het als een zeer verdienstelijke daad aangemerkt, nieuwe vederen aan te bieden in do plaats van die, welke door ouderdom bedorven zijn. Nadat de oude kleedoren ontrold zijn, worden de vederen binnen in don afgod geplaatst en een gelijk aantal oude vederen er uit genomen mi den aanbidder aangeboden, die er do grootste waarde aan hecht, daar zij deel uitmaken van do heiligheid die het afgodsbeeld omgeeft. Deze vederen worden dan zorgvuldig met band bijeongebondon, zoodat zij er geheel mode bedekt zijn, met uitzondering van eon klein gedeelte aan beide einden; daarna worden zij vóór den afgod gelegd, terwijl de priester een gebod prevelt waarin hij den afgod smookt, iets van zijne heiligheid op deze vederen over te brengen, die van dat oogonblik afaan kleinere goden worden.
Do gelukkige boetvaardige heeft zich roods van bamboezen kokers voorzien, in elk van welke hij eene veer stookt, waaruit hij haar nooit noemt dan om ze te aanbidden. Soms heeft hij oen kleineren afgod vervaardigd en plaatst de vederen in dezen, doch in dit geval moet hij don nieuwen afgod voor den oorspronkelijken leggen, zoodat het overbrengen der heiligheid gewaarborgd is. Deze wijze van vereering der heilige vederen wordt gewoonlijk in praktijk gebragt wanneer de aanbidder een of ander bijzonder geluk gehad heeft. Na zo ontvangen te hebben, sluit hij ze in •h' meeste gevallen niet alleen in eon nieuwen afgod, maar bouwt hij een nieuwen tempel, waarin de afgod woont.
43.s
Wanneer vroeger dieren gebragt werden om aan Tnno geofferd to worden, werd geen bloed gestort, doch worden zij op een steen gelegd en geworgd, door den nek tusschen twee stokken te persen. Allerlei soort van voedsel werd hem aangeboden, waarvan men veronderstelde dat bij zelt' een gedeelte opat, een ander door de priesters werd genomen en het overblijvende door do aanbidders gebruikt. Allo eerste vruchten gingen naar Tane; een boer moest hem twee van de vroegste vruchten offeren, terwijl ecu roatira of' hoer er tien otterde en de opperhoofden nog meer, volgens hun rang en rjjkdom.
Niet ver van don heiligen steen was een marae die een zoor heilig voorwerp bevatte, niets minder inderdaad dan een stuk van Tane's eigen kano. Volgens het volk was het cene zeer wonderdadige kano, want zjj was van steen gemaakt en dreef even goed alsof zjj van hout was. Om dit te bevestigen plaatsten zij haar in het water, waar zij dreef, hetgeen volstrekt niet vreemd was, daar zij eenvoudig uit een stuk puimsteen bestond. Niemand wist vanwaar de steen gekomen was, doch zij zeiden dat er nog meer stukken in verschillende gedeelten van het eiland waren.
Behalve de afgoden zijn er nog andere goden, door levende schepselen verzinne-Ijjkt, waarvan de voornaamste de haai is; doze wordt vereerd om dezelfde reden als krokodillen en vergiftige slangen in sommige andere doelen der wereld, namelijk wegens hun verdelgend vermogen. Bennett zag een groeten tempel, die aan een haaigod gewijd was geweest, wegens eeno wonderbaarlijke gebeurtenis, die naar men zeide eenigen tijd tevoren was voorgevallen. Op zekere plaats van het eiland begon de grond te schudden en te beven en toeu hot volk in den grootston angst de vlugt nam, opende zich de bodem en drong een groote haai zijn kop door de spleet in den grond.
De vorming der maraes is reeds vroeger gemeld geworden. Eenigen tijd voordat Bennett op het eiland kwam, drong een haai door bet zand in de marae, die aan het strand der zee gelegen was. Hot water stroomde tegelijk met den visch naar binnen en do inboorlingen, zich zoor gelukkig gevoelende dat hun god werkelijk gekomen was om bezit van zijnen tempel te nemen, sloten de opening waardoor hij naar binnen was gekomen, reinigden den tempel en hielden er den haai gedurende zijn gehoele leven in, hem overvloedig met visch en vleesch voedende.
Werkelijk werden in zekere baai do haajjen geregeld door de priesters gevoed, waarvan het gevolg was, dat zjj zeer gemeenzaam werden en naar de baai kwamen zwemmen, om met visch en varkensvleesch gevoederd te worden. Zij vergezellen ook somtijds do kano's, wel wetende dat de inboorlingen altijd eenigen van de door hen gevangen vissehen overboord werpen, om zich de haaigoden genegen te maken. Deze laatsten evenwel hadden zoo weinig gevoel voor do hun bewezen vriendschap, dat wanneer con hunner vereerders overboord ware gevallen, zjj hem zouden opgegeten hebben, in weerwil van al zijne verzoenende offers.
Somtijds is een levend mensch tot den rang van een god verheven en gedurende zijn leeftijd aangebeden geworden. Dit geschiedde te Hui a tea, waar de koning Famatoa onder de goden werd opgenomen onder hot volbrengen van eene reeks plegtigheden, die zeer geschikt zouden geweest zijn hom eeno plaats te verzekeren onder de slechtste en laagste duivels, doch verwonderlijk ongepast waren voor eene apotheose. Na deze plegtigheid werd de koning als een orakel geraadpleegd en aangebeden. Offers werden hem gebragt en hij werd met evenveel eerbied behandeld alsof hij Tane zelf' geweest ware.
liet is een zeer merkwaardig feit, dat Famatoa in zijn later leven Christen werd en onschatbare bijzonderheden medegedeeld heeft ten opzigte van het godsdienstig geloof der Sociëteits-eilanden. Hjj bevestigde als ooggetuige de verhalen van de verwonderlijke daden, in een toestand van goddelijke ingeving door de heidensche priesters verrigt. Men heeft gezien, dat zij hunne armen tot den schouder toe in den grond staken. Kapitein Honry, zoon van een der zendelingen, vermeldt dat hjj ccnen dezer priesters zijne arm in clc vaste aarde heeft zien dompelen alsof het waterware, en dat hij aannam het feit overal te herhalen, hoe vast do grond ook ware.
quot;Den woedenden priester kwam bij die gelegenheid het schuim op den mond; hij
DE GEZELSCHAPS-E1LANDEN.
verdraaide zjjno oogballen, verwrong stuiptrekkende zijne ledematen en uitte een afschuweijjk geschreeuw en gelniil. Nadut iiij /.ijnou arm als eene speer tot aan den schouder in don grond had gestoken, hield hij er hem een tijdlang in; hem vervolgens ongekwetst uithalende, stormde hij naar het strand waar hij eene zware cano, die gewoonlijk door drie of' vier man in zee moest gebragt worden, aanvatte en met gemak voor zich uitschoof, zoodat zij vlot werd.
quot;Hij wierp zich naderhand in zee, wentelde zich rond en hield het hoofd gerui-men tijd onder water. Toen dit niet zeer opwekkend schouwspel geëindigd was, zat bij te midden der golven en verkondigde zijne voorspellingen in zeer figuurlijke en overdreven bewoordingen, terzelfder tijd dubbelzinnig genoog om in eene of meer beteekenissen vervuld te worden, wat er ook gebeuren mogt.quot;
Draagbare altaren der goden waren vroeger in gebruik op do Gezelachaps-eilan-den, doch do vernietiging van al wat met de afgodendienst in verband stond, is zoo snel en volkomen geweest, dat Bennett, die ooggetuige van vele afgodische praktijken geweest is, slechts één exemplaar kon vertoonen, dat zich nu in liet museiim van het Londensch Zendelingengenootschap bevindt.
Uitwendig geijjkt het op een huis, met een schuin dak on is het ongeveer een el lang. Het rust op vier korte poten en onderaan bevindt zich een rond gat, waardoor de afgod iu zijn altaar gekomen was, terwijl eene deur juist in de opening paste en haar sloot. De afgod die zich in dit altaar bevond, stelde oen vrouwelijkon god voor, vurig door het volk aangebeden, omdat zij zoo bjjzonder ondeugend was en duizende menschen gedood had, waarom zij tengevolgi! barer bloeddorstige neigingen den naam van Fii Yah ine of koningin Fii verkregen had. Het afgodsbeeld is een vreesohjk terugstui-tend voorbeeld van do afzigteljjkheid waarmede Wilden hunne godheden steeds voorstellen.
Het altaar, met hot afgodsbeeld er in, was verborgen in eene rotsholte dooi-priesters van Fii Vahine, toen de afgoderij door bet Christendom verdrongen werd. Het bleef gedurende langen tijd verborgen, totdat het voor den dag gebragt en verkocht werd.
440
HOOFDSTUK III.
GESCHIEDENIS, OORLOG, WIJZE VAN BEGRAVEN EN LEGENDEN.
DE PRIESTERS DE OESCIIIEDSCIIRIJVERS DER SOCIÖTKITS EILANDEN. - DE MARO. OP HET KONIN'OSKLERD EN ZIJNE
GESCHIEDKUNDIGE WAARDE. — DE ERFELIJKE TITEL DES KONINGS. - DE KONINGSDRAGERS,- HOUWKUNST
OP DE OEZELSCIIAPS-EILANDKN. - HET OORLOGVOEREN OP TAHITI. — EEN STERK GEHEUGEN EN ZIJN GEBRllK IN DEN OORLOG. — GEDRAG VAN DE OVERWINNAARS JEGENS DE OVERWONNENEN. — ZEESLAGEN EN MANOEUVRES. — MILITAIRE ETIKETTE — MENSCHENQFFERS VÓÓR DEN STRIJD. — KAPITEIN COOK'S
VERHAAL VAN DE PLEGTIGHEID - HET BEGRAVEN BIJ DE BEWONERS VAN TAHITI. — HET BALSEMEN VAN
HET LIJK EENS OPPERHOOFDS - ZONDERLINGE KLEEDING VAN DEN HOOFDBOUW DRAGER. - HET AREOI
GEZELSCHAP, EN DE INVLOED DIEN HET UITOEFENDE IN DEZE GROEP VAN EILANDEN. - FABELACHTIGE
VERTELLINGEN DER AREOIS.
De priesters namen het ambt van geschiedschrijvers waar zoowel als dat van hiëro-phanten; daar ieder opperhoofd van eenig aanzien in zijn huishouden althans een dezer mannen had, die er zijn werk van maakte om bij allo voorname gelegenheden de belangrijkste gebeurtenissen, in het land voorgevallen, en inzonderheid die welke de familie van /.ijn patroon aangingen, te bezingen. Niet alleen deed hij een verhaal van die gebeurtenissen waarvan hij getuige was geweest, maar hij zong ook van do daden van vervlogen tijden, waarvan hem de verhalen door zijne voorgangers waren overgebragt.
I)e priesters waren dus de oenige geschiedkundigen der Sociëteits-eilanden; en er was werkelijk ook geen andere wijze om de overleveringen aan elk opvolgend ge-slagt over te brengen. Daar evenwel veel van de naauwkeurigheid van het geheugen der geschiedkundigen afhing en dat geheugen gewoonlijk door ouderdom begon te verzwakken, volgde hieruit natuurlijk, dat de geschiedenis van vroegere tijden door eiken opvolgenden verslaggever aanzienljjk gewijzigd werd. Tamatoa zelf was een goed bekend kromjkkundige en konde een verbazend aantal verhalen opdisschen waarin werkeljjk gebeurde zaken en verdichting dooreengemengd waren, op eene wijze die eeno groote overeenkomst had met do semi-mythische geschiedenis van het oude Griekenland en Rome.
Deze geschiedkundigen, hoewel niet in staat om te schrijven, waren niet van de middelen ontbloot om hun geheugen te vernieuwen. Hot voornaamste van deze was de Maro, de heilige sjerp der koninklijke waardigheid. Het woord quot;Maroquot; beteekent den eenvoudigen gordel, dien de mannen bij wijze van kleeding dragen, doch die van den koning wordt bij wijze van voorrang de Maro genoemd; hij wordt, evenals de kroon van een keizer, slechts gedragen wanneer de koninklijke rang verleend wordt. Wanneer hij niet in gebruik is, wordt hjj in inlandsch doek tot een dikken bundel opgerold, en alleen dan ontbonden wanneer hij benoodigd is. Kapitein Cook beschreef hem als eene lengte van vijftien voet bedragende, doch gedurende het verblijf van Bennett op de Gezelschapseilanden bedroog hij een en twintig voet in lengte; deze meerdere lengte was het gevolg van de krooning van opvolgende koningen. Hij is slechts zes duim breed, en wordt gedragen, rondom hot ligchaam gewonden, zoodat het eind ver naar achteren op den grond golft.
DE GEZELSCHAPS-ETLANDEN.
Hij is bodokt met kostbare roode vederen en de naald waarmede hij bewerkt is, is er aan vastgehecht. Voor zoo heilig werd de maro gehouden, dat, volgens do denkbeelden der inboorlingen, altijd wanneer er een nieuwe steek gemaakt werd, die gebeurtenis door donderslagen bekend gemaakt werd.
De maro moest nooit als geëindigd beschouwd worden, doch volgens liet oorspronkelijke plan bij de krooning van iederen koning verlengd, zoodat hij zoolang in lengte moest toenemen als do koninklijke opvolging duurde. In verscheidene opzig-ten heeft hij eene sterke overeenkomst met het tapijtwerk van Bajjeux. Hjj is zeer lang
in verhouding tot zijne breedte en de patronen zjjn herinneringen uit den tijd toen de maro geweven werd; zij dienen om het geheugen dor geschiedkundigen die in hunne zangen de daden van het verledene vereeren, te hulp te komen.
De bewerking van den maro werd op eene zeer zonderlinge wijze belet. Nadat Tamatoa Christen geworden was, was hij zoo verontwaardigd over de onuitsprekelijke snoodheid van do plegtigheden die bij iedere verlenging van den maro plaats hadden, dat hij besloot don maro zeiven te vernietigen. Gelukkig gaf hij hem, in plaats van hem te vernietigen, aan zjjne leeraren en het voorwerp werd, te zamen mot vele proeven van de afgodische kunsten van Polynesië, gezonden naar het museüm van het Londensch Zendelinggenootschap. Er dient hier nog vermeld to worden, dat Tamatoa de erfelijke naam van den koning is, evenals de Farao's van Egypte en de Timoa van Tonga.
Al de koningen, of liever de voornaamste opperhoofden, hebben hot grootste denkbeeld van hunne waardigheid en worden door hunne onderdanen als halve goden beschouwd. Evenals sommigen der Afrikaansche koningen worden zij op do scliouders hunner onderdanen gedragen wanneer zij te land van de eene plaats naar de andere reizen;
442
DE GEZELSCHA.PS-E1LANDEN.
on gaan zij ter zoo, dan zogt tnon dat zij vliogon on niet zoilon. Er is oeno bjjzondoro taal voor den koning, wiens kano do Regenboog genaamd wordt, on wiens huis do Wolk des Hemels heet. Niemand mag boven hem staan, en dit denkbeeld is zoo sterk bjj hem ontwikkeld, dat een groot opperhoofd niet gaarne in de kajuit van een Euro-peesch schip verwijlt, omdat misschien een onderhoorigo op het verdek boven zjjn hoofd zou loopen. De koning matigt zich zelfs het gezag aan over de taal. Men spreekt in Engeland gemeenzaam over het Engelsch van don koning of de koningin. Op de Gezelschaps eilanden behoort de taal werkelijk aan don koning, die naar zijn goedvinden woorden uitvindt en verandert, ja zelfs woorden die het ongeluk hebben hem te mishagen, eenvoudig gebiedt niet te gebruiken.
Daar de magt des konings onbepaald is, zoude men denkon dat het imis waarin hij woont verre boven dat zijner onderdanen uitmunt. Zijne magt is ovenwei meer schijn dan werkelijkheid, en ofschoon hij een despotisch gezag uitoefent, is hij naauwe-Ijjks beter gehuisvest, gekleed en gevoed dan iemand zijner onderdanen, en niets beter dan de opperhoofden. Zijn huis wordl op dezelfde wijze gebouwd en van dezelfde bouwstoffen als die zijner onderdanen. Het is alleen grooter, omdat het voor meer personen moet dienen, doch in andere opzigten is hot niets boter.
De huizen der Sociëteits-eilanden zijn werkelijk niet veel meer dan rieten daken, rustende op palen van zeven of acht voet hoogte, do palen van onderen naar boven puntig uitloopende en niet geheel regt staande, doch een weinig naar binnen overhellende. De vloer is gewoonlijk met gras of matten bedekt, terwijl aan de daksparren mandjes, bundels doek en allerlei werktuigen hangen. De bijgaande afbeelding vertoont het inwendige van het huis eens opperhoofds, waarin de hollende zijden van het rieten dak duidelijk zijn afgebeeld. Het opperhoofd zelf rust op zjjn mat, gekleed met den maro of gordel, die het gewone kostuum dor inboorlingen uitmaakt en te zamen gedragen wordt met de tiputa of eenig ander kleedingstuk.
De oorlogvoering op de Sociëteits-eilanden verschilt weinig van de wijze waarop zij in vele andere gedeelten van Polynesië in zwang is en vereischt daarom geen uitvoerige beschrijving.
Vroeger, toen hunne wapenen in speer, knods en slinger bestonden, waren de oorlogen gewoonlijk zeer langdurig en eischten vele menschenlevens; docli de latere invoering der vuurwapenen heeft hare gewone uitwerking gehad en niet alleen de menigvuldigheid der oorlogen gewijzigd, maar ook het verlies aan menschenlevens verminderd.
Sommige hunner speren waren vreeselijke wapenen, waarvan de geduchtste eene soort van drietand schijnt geweest te zjjn, veel gelijkende op een aalsteker. Bovenaan was dit wapen voorzien van drie beenderen uit den staart van don steckrog. Zij werden niet aan het einde van de speer vastgemaakt, maar slechts juist vast genoog iri holten bevestigd om ze vast te houden. Wanneer nu een vijand mot een dezer punten getroffen werd. Hot zij los van de speer en werkte zich tengevolge harer eigenaardig met weerhaken voorziene randen al dieper en dieper in het vleesch, zoodat een zekere dood het gevolg was van eene wond met eene dezer speren.
De inboorlingen der Sociëteits-eilanden gebruikten ook het been van den steckrog voor geheime moorden. Zjj beloerden hun slagtoffer in zjjn slaap en door hem zachtjes met eene veer te kittelen, deden zij hem omdraaijen, totdat hij in eene gunstige positie lag. De noodlottige dolk werd dan in het ligchaam gestoken en de moordenaar ontsnapte, verzekerd dat do wond vroeger of later doodelijk moest zijn.
Het eigenaardige karakter van het volk doet zich nog op andere manieren kennen. Zij hebben eon hardnekkig geheugen voor alios waarin zij persoonlijk belang stellen en vergeten oven ongaarne eene beleediging als eene weldaad. Zij zullen eene levenslange wraak koesteren jegens iedereen die hen beleodigd heeft, zoodat er voorbeelden bekend zjjn van mannen die den beleediger van jaar tot jaar, van het eono eiland naar het andere vervolgd hebben, met de zekerheid en hardnekkigheid van den bloedhond en nimmer ophielden hem op te sporen alvorens zich op den vijand gewroken te hebben. Doch ook in het najagen van een goed doel toonen zij dezelfde hard-
443
DE GEZELSCHAPS-EI LANDEN.
nekkigheid. Bennett, verhaalt dat eens na een gevecht een opperhoofd aan de overwinnende zijde wist, dat onder den vlugtenden vijand zich een man bevond, die hem in een vroegeren oorlog een dienst bewezen had. Bekend met het lot dat den man wachtte zoo hij in de handen der overwinnaars viel, volgde hij het spoor van den vlugteling, en na /ijnen vriend van schuilhoek tot schuilhoek gevolgd te hebben, ontdekte hij hem, nam hem mede naar zijn eigen huis, hield hem daar een tijdlang verborgen en liet hem later in veiligheid vertrekken.
Eene van de onveranderlijke eigenaardigheden van het oorlogvoeren der Wilden is hunne wreedheid jegens de overwonnenen, en wij kunnen niet verwachten dat de Gezolschaps-eilanders hierin uitzonderingen op den regel zouden zijn. Het cenige kannibalisme waaraan zij schuldig zijn, staat in verband tot den oorlog, en zelfs bij deze gelegenheden eet de overwinnende partij slechts een klein gedeelte van het lijk zijns tegenstanders zooals de gewoonte dit medebrengt; maar zij vergasten zich niet op men-schenvleesch, zooals de Polynesiërs.
Zij zijn evenwel bij sommige gelegenheden zeer wreed jegens de gevangengenomen of gewonde vijanden, hen letterlijk allengskens aan stukken scheurende en zorg dragende de voor het leven belangrijke organen te vermijden, ten^ einde daardoor den doodsangst der lijders zooveel mogelijk to verlengen. Zelfs Pomare heeft zich, voordat hij Christen werd, aan vele afschuwelijke snoodheden schuldig gemaakt. Men verhaalt van hem, dat hij bij kinderen van overwonnen opperhoofden koorden van achteren dooiden nek haalde en ze rondsleurdo totdat zij van pij-n stierven.
Zelfs na den dood hunner vijanden waren de overwinnaars niet tevreden, of ze moesten eerst het lijk beleedigd hebben. quot;Wanneer een strijder een aanzienlijken vijand verslagen had,quot; schrijft Bennett, quot;werd het lijk een paar dagen op het slagveld gelaten, daarna naar de marae getrokken, waar de overwinnaar en zjjne vrienden er om heen gingen staan en over de half vergane massa als regte woestelingen juichten.
quot;Elk van hen eene vezelachtige roede van kokosnoot-bladeren, taai als balein, in de hand nemende om als een trommelstok te gebruiken, sloegen zij het lijk er mede totdat zii moede waren, het toeroepende: quot;Aha! wij hebben u nu; uw tong vult uw mond, uw oogen puilen uit uw hoofd en uw gelaat is gezwollen; zoo zou het met ons gegaan zijn, als gij overwonnen hadt!quot; Daarna, een poosje uitgerust hebbende, begonnen zij op nieuw met hunne onmagtige striemen en hun niet minder onmagtig gesar. quot;Nu ge dood zijt, zult ge ons niet meer plagen. Wij hebben ons gewroken op u en zoo zoudt gij u gewroken hebben op ons, zoo gij den sterkste in den stnjd geweest waart!quot; En dan weder: quot;Aha! gij zult geen kava meer drinken; gij zult geen menschen meer dooden; gij zult onze vrouwen en dochters de darmen niet meer uit het lijf rukken. Gelijk wij u behandelen, zoudt gij ons behandeld hebben; doch wij zijn overwinnaars en wij hebben ons gewroken.quot;
quot;Wanneer zij moede waren geworden en het vleesch van het ligchaam tot een mum mi geslagen hadden, braken zij de armen boven de elbogen, plaatsten bloemen in de handen en een touw om den lials bindende, hingen zij de verminkte overblijfselen aan een boom om welken zij onder duivelsch gejuich dansten, lagchende en schreeuwende als de wind de ontwrichte leden en verscheurde spieren heen en weer blies.
De kano-gevechten verraden eenige bekwaamheid in het manoevreren. De oorlogskano's zijn voorzien van eene zoldering, dwars over de balken gelegd, waarop de strijders quot;staan om te vechten. De bewegingen der kano's worden bestuurd door een man, die tracht gebruik te maken van do nadoelen der tegenpartij en het vaartuig beveelt vooruit te gaan of zich terug te trekken, zooals het hem het beste voorkomt; terwijl de strijders op het verdek ronddansen en zich door dolzinnige kreten opwinden, knods en speer in het rond zwaaijende en uitdagingen met den vijand wisselende. Zoodra de een den ander voordeelig' kan aanpakken, trachten de vijanden van de eene kano de andere te enteren en hare verdedigers te dooden.
De reserve ontvangt de gewonden en zorgt voor hen; men legt hen op den bodem der kano waai zij beveiligd zijn voor de wapenen dos vijnnds. De overigen nemen op hunne beurt' do plaats iii van hen die buiten gevocht gesteld zijn, zoodat er voortdurend versche krijgslieden in het voorste gelid komen.
444
J)E 0EZELSCHAPS-EILANDRN.
Wanneer eindelijk de oene partij de overhand krjjgt op de andere, springen de ongekwetsten van de overwonnen partij overboord en traeliten zich door zwemmen te redden. Zij hebben inderdaad geen andere keuze, want nooit wordt er kwartier gegeven of verwacht, en al wordt het leven dor overwonnenen voorlietoogenblikgespaard, geschiedt dit slechts om de ongeiukkigen den volgenden dag tot den dood toe te pijnigen.
Toen kapitein Cook do Gezelschaps-eilandeu bezocht, bevond hjj dat ai de beslissende gevechten te water bevochten werden en dat aan een'grooten strjjd te land nooit gedacht word. En inderdaad is de grootste sterkte dezer eilanders in hunne kano's gelegen en in een zeegevecht kwam gewoonlijk oen groot aantal dezer vaartuigen voor. Steeds wanneer de oone partij zich in het naauw gebragt zag, trachtten zij onmiddellijk hot strand te bereiken, trokken hunne kano's aan den oever en vlugtten naar de heuvelen, waar zij zich des daags verborgen, om des nachts naar hunne eigene huizen te ontsnappen.
Wanneer tot een dergelijk geregeld gevecht besloten is, wordt het eorljjk nit-gemaakt en is dan eerder eene soort van algemeen tornooi. Do twee vijandeljjive opperhoofden iKjpalen met elkander den tijd en de plaats van het gevecht. Den geheolen dag en nacht vóór den strijd houden beide partijen zich bezig met feestvieren en dansen, van het beginsel uitgaande dat, indien zij den volgenden dag moeten gedood worden, zij even goed genot kunnen hebben zoolang zij kunnen. Vóór het aanbreken van den dag brengen zij de kano's te water en maken zieh gereed tot het gevecht, hetwelk met den dageraad begint.
Nadat de strijd voorbij is en de overwonnenen gevlucht zijn, begeven zich do overwinnaars in zegepraal naar de maracs, waar zjj hunne goden danken en hun de dooden, do gewonden en de gevangen genomenen offeren. Hot hoofd der overwonnen partjj opent dan onderhandelingen met zjjn' gelukkigen tegenstander, waarna oen verbond gesloten wordt, waarin de vrede op zekere voorwaarden tot stand komt. Deze zijn dikwjjls zeer hard en noodzaken de overwonnenen grooto stroken land af te staan en zware booten te betalen. Somtijds verandert een geheel distrikt van meesters en zelfs is in een paar gevallen den overwinnaars een geheel eiland toegevoegd geworden.
Daar reeds meermalen gewag gemaakt is van mensehenoffers, zullen wij hielde omstandigheden beschrjjven waaronder zjj plaats grjjpen. Wij hebben reeds gezien dat in oorlogstjjden de gevangen genomen vijanden aan de afgoden geofferd worden. Zjj hebben wel is waar eene soort van verontschuldiging voor deze handelwjjze, bewerende dat, daar de gevangenen het leven der god vereerders gezocht hadden, hun eigen leven dient to worden opgeofferd als boetedoening voor hunne vermetelheid.
Er zjjn evenwel andere gelegenheden, waarbjj zulke offers gebragt worden en het slagtoffer door het opperhoofd gekozen en in koelen bloede gedood wordt. Wanneer, bijvoorbeeld, do koning of het opperhoofd van oen eiland of distrikt oen andor den oorlog verklaart, offert bij gewoonlijk een' man aan zijn god, ten einde zich van diens hulp togen den vijand te verzekeren. Kapitein Cook woonde in 1777 oene dezer offeranden bij. Hjj was geen getuige van den moord des slagtoffers, die, zooals gewoonlijk, onverhoeds gedood was door oen' slag met een steen, doch hjj zag hot lig-chaam toen hot voor liet offer in orde gebragt werd; ook was hij tegenwoordig bij de zonderlinge plegtighoid dio hot offer vergezelde.
liet scheen dat Towha, het hoofd van zjjn distrikt, van plan was oorlog te voeren togen het eiland Eimeo; hjj zond nu eono boodschap aan zjjn'vriend en bloedverwant Otoo, dat hij een man gedood had en wenschte dat Otoo tegenwoordig was wanneer het ligchaam in do groote marae van Attahooroo ton offer gebragt werd. Vroeger getwijfeld hebbende of do gowoonljjk zachte on vreedzame Tahitanen werkeljjk mensehenoffers zouden brengen, verzocht kapitein Cook Otoo te vergezellen en ging bijgevolg met hem naar de marae. Het gezelschap bogaf zieh dus aan boord hunner kano's, een ellondigen, half nitgchongerden hond medenemende, die een gedeelte van het offer moest uitmaken.
Toen zjj aan de landingsplaats waren aangekomen, vonden zjj hot ligchaam van
HE KL II. oa
445
DE CrEZELSCHAPS-EILANDEN.
den verslagen man reeds daar, liggende in eene kano die zich half in en half buiten het water bevond, juist vóór de marae. Otoo, zijne bezoekers en de opperhoofden maakten halt, ongeveer tien el van het ligchaam af, terwijl het volk op een' afstand bleef toekijken.
i)e plegtigheden namen nu een aanvang. Een van de priestersbedienden bragt een' jongen pisangboom en legden hem voor Otoo neder. Een ander naderde met een bosje roode vederen, omwonden met eenige vezels van kokosnootbast, waarmede hij een' van de voeten des konings aanraakte, en trok zich toen naar zijne makkers terug.
quot;Een van de priesters, vóór den tempel gezeten, met het aangezigt naar hen die zich op het strand bevonden, begon nu een lang gebed en deelde tuaschenbeidon jonge pisangboomen uit om op bet offer te leggen. Onder dit gebed hield een man die naast den bedienenden priester stond, twee bundels in de hand, op het oog van doek. In een' van deze bevond zich, zooals wij later zagen, de koninklijke maro; en de andere, indien ik mij zoo mag uitdrukken, was de ark van de Eatooa (d. i. de Atua, of god). Zoodra het gebed geëindigd was, gingen do priesters van de marae met hunne helpers bij die op het strand zitten, do twee bundels met zich voerende.
quot;Hier herhaalden zij hunne gebeden, gedurende welke de pisangboomen een voor een bij tusschenpoozen afgenomen werden van het offer, hetwelk gedeeltelijk in kokos-bladeren en kleine takken gewikkeld was. Het werd nu uit de kano gonornen en op het strand gelegd, de voeten naar de zee gekeerd. De priesters plaatsten er zich om heen, sommige in zittende, anderen in staande houding, terwijl een of meer van hen gedurende ongeveer tien minuten zekere volzinnen herhaalden. Het doode ligchaam werd nu ontbloot door de bladeren en takken te verwijderen en in cone met het zeestrand evenwijdige rigting gelegd.
quot;Een van de priesters, aan het voeteneinde staande, sprak toen een lang gebed uit, waarmede de anderen zich tusschenbeiden vereenigden, terwijl elk van hen een bosje roode vederen in de hand hield. In den loop van dit gebed werd eenig haar uit het hoofd des offers getrokken en het linker oog uitgenomen, welke beiden in een groen blad gewikkeld, aan Otoo werden aangeboden. Hij raakte het evenwel niet aan, doch gaf don man dio het aanbood, het bosje vederen dat hij van Towha ontvangen had. Dit werd met het haar en het oog naar de priesters teruggebragt.
quot;Spoedig daarna zond Otoo hun een ander bosje vederen, dat liij mij 's morgens had gegeven om in mijn' zak te houden. Gedurende deze laatste plegtigheid maakte een jjsvogel eenig geraas in de boomen, waarop Otoo zich naar mij toekeerde, zeggende: 'Dat is de Eatooa,' en het als een goed voorteeken beschouwde.
quot;Het ligchaam werd toen een klein eind gedragen, liet hoofd naar de marae ge-rigt, en onder een boom gelogd, waarnaast drie breede, dunne stukken hout in den grond waren gestoken, verschillend, doch ruw gesneden. De bundels doek werden op een gedeelte der marae gelegd en de bosjes roode vederen aan lt;le voeten van het offer, rondom hetwelk de priesters hunne plaatsen innamen; hierna konden wij er zoo digt bij komen als wij wilden.
'Hij die de voornaamste priester scheen te zijn, zat op een afstand, en sprak een kwartier lang, doch op verschillende toonen en met verschillende gebaren, zich daarbij voortdurend tot het doode ligchaam wendende en het verscheidene vragen doende, schijnbaar betreffende do regtmatigheid hem gedood te hebben. Dan weder rigtte hij zich met verscheidene vragen tot hem, alsof do overledene de magt of het belang er bij had de godheid te overreden zulke vragen toe te staan. Onder die wolke wij begrepen, vroeg hij hem om Eimeo met Maheine het opperhoofd, de varkens, vrouwen en andere zaken van het eiland, in hunne handen over te leveren, — hetgeen dan ook do werkelijke bedoeling van de geheele plegtigheid was. Hij zong toen een gebed, hetwelk meer dan een half uur duurde, op een' klagenden, treurigen toon, waarmede Potatau en eenige andere priesters instemden. In don loop van dit gebed werd door een' priester nog wat haar uit het hoofd van het Ijjk getrokken en op een van do bundels gelegd.
quot;Hierna bad de voornaamste priester alleen, in zijne hand de vederen houdende die van Towha kwamen. Toen hij geëindigd had, gaf hij ze aan een ander, die op
44«
dezelfde wijze bad. Daarna worden de bosjes vederen op de bundels doek neergelegd hetgeen de plegtighoid op deze plaats besloot.
quot;Jlet lijk werd toen naar de meest in 't oog vallende plaats der marao gebragt, met de voderen, de twee bundels doek en de trommen, op welke laatste zachtjes geslagen werd. De vederen en bundels werden tegen den hoop steenen gelegd en het lijk aan den voet er van. Nadat de priesters er om heen waren gaan zitten, hernieuwden zij hunne gel)cden; terwijl sommigen hunner helpers een gat van omtrent twee voet diep groeven, waarin zij het ongelukkige slagtoffer wierpen, het daarna bedekkende met aarde en steenen. Terwijl zij hem in het graf plaatsten, sprak een jongen overluid en ümai zeide mij dat het de Eatooa was.
quot;Inmiddels werd er een vuur gemaakt en de reeds vermelde hond voor den dag gebragt en gedood, door zjjn nek om te draajjen en hem op die wijze te doen stikken. Het haar werd afgebrand, de ingewanden werden uitgehaald en in hot vuur geworpen, waar men ze liet verteren. Doch het hart, de lever en do nieren werden slechts geroosterd, door ze eenige minuten op heete steenen te leggen; het ligehaam van den hond werd, na met het in eene kokosnootschaal verzamelde bloed besmeerd en over het vuur gedroogd te zijn, met de lever enz. voor de priesters gelegd, die om het graf zaten te bidden.
quot;Zij gingen eenigen tijd met hunne ontboezemingen over den hond voort, terwijl twee mannen in tusschenpoozen zeer hard op twee trommen sloegen en een jongen als vroeger drie verschillende keeren een luid, schel geluid deed hooren. Dit was, zooals men ons zeide, om Eatooa uit te noodigen aan het maal dat zij voor hem bereid hadden, deel te nemen. Zoodra de priesters hunne gebeden geeindigd hadden, werd liet lijk van den hond met wat er bjj behoorde op een nabijstaande whatta of stellaadje
447
29*
DE GEZELSCHAPS-EILANDEN.
gelegd van ongeveer zes voet hoogte, waarop do overblijfselen lagen van twee andere honden en van twee varkens, die onlangs geofferd waren geworden en nu een' ondragelijken stank verspreidden. Dit hield ons op grooter afstand dan anders van ons gevorderd zoude geworden zjjn; want nadat het slagtoffer van den zeekant naar de marae vervoerd was, konden wij er zoo digt bjj komen als wij wildon. En inderdaad werden hierna niet veel ernst of aandacht door de toeschouwers meer in acht genomen. Toen do hond op de whatta geplaatst was, gaven do priesters en hunne helpers eene soort van kreet, die de plogtiglioden voor hot oogenblik besloot.quot;
Dit tooneel wordt in de afbeelding op bladz. 447 goed voorgesteld. Op den voorgrond bevindt zich do kano waarin het ligchaam van hot gedoode slagtoffer ligt, vergezeld van twee priesters, terwijl even er boven op het strand de hond te zien is., die bestenul is voor hot tweede gedeelte van het offer, liegt voor het huis zijn twee stel-laadjes; op de grootste liggen do honden en varkens die reeds geofferd zijn geworden en op de lagere ligt het gebalsemde Ijjk van den laatsten koning. Vóór de lijkbaar staan de trommelslagers mot hunne kunstig gesneden instrumenten. Aan de linkerzijde der afbeelding ziet men een gedeelte der marae, waarop zich de schedels bevinden der menschelijke offers, die bjj verschillende gelegenheden gebragt zijn.
Den volgenden dag begonnen do plegtigheden op nieuw; nog meer varkens werden gedood, cenigo giften werden gelegd op het beweegbare huis waarin de Atoa (of God) werd rond gedragen, en een jonge pisangboom aan de voeten des konings gelegd.
De geheimzinnige bundels van doek die op do marae gelogen hadden, werden daarna ontrold, en uit oenen de heilige marae, of koninklijke gordel genomen, die reeds beschreven is geworden. Deze was daarom merkwaardig, omdat een gedeelte van de roode vederen, waarmede de marae versierd is, vastgenaaid waren op eene Engelscho vlag, geheschen door kapitein Wallis, toen hij op het eiland landde en bij zijn vertrok achtergelaten. De tweede bundel bevatte don afgod wien de offers gebragt waren.
Nu werd weder een varken gedood en de ingewanden onderzocht, juist op dezelfde wijze als bij de oude Ronieinsche wigcholaars in gebruik was, waarna do plegtighoid eindigde met den Atua te zamen met een aantal roode vederen, in den bundel van doek waaruit hij genomen was te rollen.
Bjj de begrafenissen van zeer voorname mannen hebben dikwijls menschenoffers plaats en bjj de groote whatta's, of stollaadjes, waarop de varkens en andere levensmiddelen geofferd worden, bevinden zich een aantal meiischolijko schedels, elk het overblijfsel van een menschenoffcr. Het eenige vergoedende punt dezer menschenoffers is, dat het slagtoffer volkomen onbewust is van zijn lot. lljj wordt plotseling neêrgeslagen dooreen' moordenaar, die hem heimelijk bekruipt; hij gevoelt dus nooit de werkelijke bitterheid des doods, namelijk de vrees voor zijn aanstaand lot.
De Ijjken van groote opperhoofden ondergaan een proces, waardoor zjj lang bewaard blijven. Kapitein Cook zag het lijk van een opperhoofd, dat reeds vele maanden dood was geweest en aan wiens ligchaam naauwelijks eenige verandering was op te merken. De spieren waren een weinig zaiimgetrokken en de oogen iets ingezonken, doch overigens was het ligchaam volkomen ongeschonden; toen de helpers het doek ontrolden waarin hot gewikkeld was geweest, werden do loden nog even buigzaam bevonden als bij het leven.
Dit resultaat wordt verkregen door al de ingewanden uit hot ligchaam te nemen, het op te vullen met doek in kokosnoot-olie gedrenkt en het geheele ligchaam herhaaldelijk met deze olie te bosmeeren. Do ligehamen worden eénigon tijd ten toon gesteld, doch door het balsemen wordt het onvermjjdolijkc procos van verval slechts uitgesteld en vroeger of later gaat bet in ontbinding over. In het begin wordt het ligchaam eenige uren daags ten toon gesteld, mits er geen regen zij, doch langzamerhand wordt het slechts bij tusschenpoozen vertoond en eindelijk is het naauwelijks ooit te zien als op verzoek.
Er is een bijzonder gebouw, een tnpapdn genaamd, waarin de ligehamen van opperhoofden worden ton toon gesteld, wanneer zjj op een praalbed liggen. Eerst is er een tamelijk groot huis, mot eene palissade er om heen; binnen dit huis bevindt zich
448
1)E U EZE1 jSCH AI 'S-EI LA N DEN.
do tupapau zolf. Het is juist op dezelfde wijze vervaardigd als de kleine afdaken die op de groote kano's gebouwd worden en is rijkelijk versierd met roode vederen, doek en andere kostbare versierselen. Twee mannen bewaken den tupapau dag en nacht, zorgen voor do behoorlijke schikking van het doek en de vederen, ontvangen do offers van vruchten en levensmiddelen die voortdurend gebragt worden, en beletten dat zich indringers binnen de palissaden wagen.
De bijgaande afbeelding toont do wijze waarop do ijjken van gewone opperhoofden worden ten toon gesteld onder bescherming van een afdak, zoowel als de buitengewone kleeding van den oppersten rouwdrager. Die klecding ia op hoogst vernuftige wijze zamengesteld uit parelmoeren schelpen, vederen, schorsdock en dergelijke stoffen en ziet er vreemd uit door het contrast van het schitterend witte van het parelmoer en de donkere voeren, waarmede do schelp omringd is. Verscheidene van deze buitengewone kostumes zijn naar Engeland overgebragt geworden en in vele verzamelingen te zien.
Alvorens de Gezelsclmps-eihmden te verlaten, moeten wij melding maken van cone buitengewone instelling, die in vroegere tijden onder hen in aanzien was. /jj bestond uit oen verbond, de quot;Arooisquot; genaamd. Zij waren vereerders van den god Oro; en ofschoon zij ééne enkele broederschap vormden door de geheele groep der Societcits-eilanden heen, verschafte elk eiland zijne eigen loden.
Sommige schrijvers bobben de vereoniging mot die der vrjjinetselarij vergoloken; doch geen twee instellingen kunnen meer tegenstrijdig zjjn dan de Maconnioko en Areoi genootschappen — het eerste het monothoismo huldigende, terwijl het andere op afgodendienst gebaseerd is; het eerste oen algemeen en het andere een plaatselijk genootschap; het eene zedelijkheid voorstaande en het andere zaamgesteld, met hot op-
TIE GEZEL8CHAPS-ETLANDEN.
zettelijko doel om de weinige overblijfselen van zedelijkheid die nog in het bezit van een oorspronkelijken Polynesiër zijn, geheel en al weg te werpen.
Het is evenwel niet onwaarschijnlijk, dat hot Areoi genootschap bjj zjjne eerste stigting iets van godsdicnstigen aard bezat. Wanneer Areoi's, die tot het Christendom bekeerd waren, zich van de vrees konden ontdoen, die de toespelingen op de geheimen van hun genootschap hun inboezemden, kwamen zij allen in de hoofdpunten overeen, hoewel in bijzonderheden verschillende.
In de eerste plaats geloofden de Areoi's in do onsterfelijkheid der ziel on in het bestaan van eon' hemel, die zij op hunne eigen leest geschoeid hadden. Zij, die tot eenquot; hoogen rang in het Areoi genootschap opklommen, werden geloofd na hun dood een' overeonkomstigon rang in hun' hemel te bokloeden, welken zij den naam gaven van Rohutu-fioa-noa, of Welriekend paradijs. Allen die tot het lidmaatschap toetraden, werden teruggebragt tot de kracht 011 den bloei dor jeugd, van welken leeftijd zij ook waren; en in bijna ieder opzigt is de overeenkomst tusschen den Polynesisehen llo-hutu en hot Mohamodaanscli paradijs groot en verrassend.
De wijze waarop dit paradijs moest verkregen worden, was buitengewoon. Gewone dweepers gelooven, dat eeuwigdurende gelukzaligheid hier namaals moet gewonnen worden door zelfverloochening en kastijding van het ligchaam in dit leven. De Areoi's waren juist do tegenovergestelde meening toegedaan en verkondigden met woorden er. daden dat een loven van eeuwig genot in do wereld hier namaals niet anders kan verkregen worden dan door een leven van toomolooze losbandigheid in de tegenwoordige wereld te leiden.
Ten einde deze theorie in al hare uitgebreidheid toe te passen, vormden do Areoi's zich tot een genootschap en reisden van het eeno eiland naar het andere, overal waar zij gingen hunne bijzondere mooningen verspreidende on op elk eiland nieuwe bekeer-üngen tot hun aantal aanwervende. Bij eeno gelegenheid zag kapitein Cook zeventig kano's gevuld met Areoi's op eene expeditie naar de verschillende eilanden uitgaan. Overal waar zij landden, begaven zij zich naar do naaste marae en bragten een speenvarken aan den god die er in voorzat; dit offer was dan in de eerste plaats een dankoffer aan den god voor hunne behouden landing en vervolgens eene kennisgeving dat zij varkens voor zich zolvon behoefden.
Oedoeltolijk wegens de vrees die hun aantal en hunne eensgezindheid inboezemden en gedeeltelijk wegens do verspreiding van hunne maar al te duidelijke leerstellingen, werd altjjd onmiddellijk aan het verzoek voldaan en eene groote menigte varkens, groenten, doek, kava en andere weelde-artikelen verstrekt. Er werd dan een groot feest aangerigt, waarbij de bijzondere leerstellingen van het genootschap zoo getrouw mogelijk worden ten uitvoer gebragt en een tooneol volgde dat niet beschreven kan wordon.
Onder do slechtste hunner leerstellingen behoorde die, welke hen allen tot onge-huwden verklaarde, omdat de god Oro zelf ongehuwd was. Bijgevolg kon het bestaan van kinderen onder hen niet erkend wordon en zoodra er eon kind geboren was, word het vermoord on hot feit van zjjn bestaan geïgnoreerd. Door een dergelijk gemakkelijk verdichtsel wordon alle Areoi's verondersteld in de volle kracht dos levens te zijn. Bijgevolg word do mogelijkheid om oud en zwak te wordon eenvoudig ontkend, en ten einde hot niet-bestaan hetzij van ouderdom of ziekte te bewijzen werden allo oude of zieke personen levend begraven. De slagtoffers werden nooit te voren gewaarschuwd, doch er word heimelijk een graf gegraven, de zieke persoon onder een of ander voorwendsel er hoen gelokt, in het graf geduwd, de aarde over hom heen geworpen en vastgestampt, alvorens hij bijna den tijd had eene tegenwerping te maken.
Somtijds hadden de Areoi's, wanneer hunne levensmiddelen te kort schoten, eeno zeer vreemde manier om zich zeiven te voorzien. Was dit hot geval, zoo ging een gedeelte van hen, aangevoerd door een opperhoofd, wiens rang kenbaar was door de teekenen op zijn ligchaam getatoeëerd, een huis bezoeken waar zij do blijken van voorspoed zagen en rondzien naar een' kleinen jongen — iets dat in een land waar do polygamie in zwang is, volstrekt goone mooijohjke zaak is. Zij namen dan hot kind en vierden verschillende plogtighedon, waardoor zij hem voorstelden tot koninklijken rang verheven te zijn.
450
DE OEZELSCHAPS-EILANDEN.
Zjj gaven dan den grootsten eerbied voor don nieuwen koning voor, plaatsten hem op oen' verheven zetel, knielden voor hem en wendden zich tot hem alsof hij werkelijk den koninklijken rang bezat. quot;Wij zijn gekomen tot het huis des konings, arm, naakt en hongerig. Wij hebben kleederen noodig —- geef' ons dat stuk doek. Wij hebben voedsel noodig — geef ons dat varken.quot; Bijgevolg was de vader van het kind genoodzaakt hunne luim toe te geven en hun voor de eer zijn hnis bewezen, te geven wat zij vroegen.
Het eenige wat den Areoi's ton goede mag aangerekend worden, was hunne verdienste in het bewaren van de oude historische overleveringen der eilanden. Het voedsel en do kleederen die zij verkregen, werden betaald door de dramatische voorstellingen en declamation die zij gaven en die, bedorven als zjj waren door het losbandige element dat elk lid van het genootschap bezielde, ten opzigte hunner plaatselijke geschiedenis dezelfde taak vervulden als de oude mysteriën jegens den christeljjken godsdienst. Daar de Polynosieërs niet konden lezen of schrijven, en geen middel hadden om geschiedkundige gebeurtenissen in hot geheugen te bewaren anders dan door overlevering, gaven deze voorstellingen de geschiedenis als het ware zigtbaar terug en stelden het ongeletterde volk de daden uit lang vervlogen tijden aanschouwelijk voor.
Somtijds was het do geschiedenis van een beroemden voorvader, veel overeenkomst hebbende niet de semi-mythische legenden der oude Europeesche en Aziatische geschiedenis; doch ook somtijds had zjj eene ernstiger strekking en vermeldde zij de daden en de magt van de inlandsche goden. Zoo was bijvoorbeeld de legende van Faroa, den vader der goden en menschen, ongeveer als volgt:
In lang vervlogen tijden bestond Faroa slechts in den vorm van een onmetelijk groot ei, hoog aan het firmament opgehangen en in zijn schaal de zon, maan en sterren bevattende. Na eeuwen lang in den ether te hebben rondgedreven, stak hij zijne handen door de schaal heen, zoodat het licht der zon zich over het gansche heelal heen verspreidde en de aarde beneden hem verlichtte. En de aarde was toen slechts klein, zooals zij daar beneden hem lag. Toon zag Faroa het zand van de zee en riep het toe: quot;Zand, kom naar boven tot mij en houd mij gezelschap.quot; Doch het zand antwoordde; quot;Wij behooren tot de aarde en de zee, o Faroa, en mogen haar niet verlaten. Kom gij beneden naar ons.quot; Toen zag hij de rotsen en klippen en riep haar toe; quot;Rotsen, komt naar mij toe en houdt mjj gezelschap.quot; Doch do rotsen antwoordden; quot;Wij zijn in de aarde geworteld, o Faroa, en mogen haar niet verlaten. Kom gij naar ons.quot;
Daarop ging Faroa naar beneden en wierp zijne schaal weg, dio zich onmiddellijk bij den grond voegde en de aarde werd tot hare tegenwoordige afmetingen vergroot, terwijl de zon en de maan haar van boven beschenen. Lang leefde Faroa op de aarde, die hij met mannen en vrouwen bevolkte. Eindelijk brak de tijd aan, dat bij van haar zou weggaan. Hij veranderde zich in eene groote kano, die opgevuld was met eilanders, toen een groote storm opkwam, en plotseling was de kano gevuld met bloed. De eilanders wierpen met hunne kalabassen het bloed uit, toen een groote storm opstak, die naar het Oosten en Westen van de zee liep; en steeds daarna wordt het bloed van Faroa gezien in de wolken die de opkomende en ondergaande zon vergezellen en, als van ouds, de golven rood kleuren.
Toen de kano aanlandde, was het slechts hot scolet van Faroa, dat op den grond gelegd werd niet het gelaat benedenwaarts gekeerd, en van dien tijd af zijn al de huizen der goden gebouwd geworden volgens het modol van Faroa's scolet, de met riet bedekte daken de ruggegraat en de palen de ribben voorstellende.
Soortgelijke legenden worden dikwijls van den eenen declamator op den andere overgebragt en letterlijk gedeclameerd, alleenlijk opgesierd door zulke poëtische uitweidingen als de verhaler moge aan de hand geven. Volgons andoren heeft do redenaar integenteel hot bloote geraamte en verhaalt de geschiedenis op de wijze die hem het best toeschjjnt.
451
MGGING I)KR OKOKP. — VOllMIN'O KN KMMA.VT VA\T HAWVII. -- VOORKOMKN 10N Kf.KIDINd VAN Hl MANNIN'.--
VKKKKN MANTKIiS KN IIKI-MKN'. — ZO N DKIM.I NfïK OKI.I.I K KNIS 01' K I.ASSI KK Iv MODKI.LKN. - VOOKKOMKN* VAN
DE VROUW KN. - KKNK HAWAII AANSCIIK SCIIOONIIKID. — KLKEDI N(i VAN I)K VROUWKN. — MANIKKKN VAN
HIT HAAR TK DHAGliN. — IHIACJCIJ'TTKN IN ANDKHK VKUSI KKSKIjKN. — l.l KPDK VOOR HONDKN KN VARK KNS —
BKZIOHKDKN DER VROUWKN. ~ OASTVIU.111 KID .1KGKNS VI.'KKM DKKINdKN. - VISCH V IJ VKIfS KN WUZK OM ZK
TK MAKKN.--JiKHANDKI.ING DER VROUWEN. - IIALK TWEKSKACHTIGK NATUUR DKR SANDW1CIM.IKANDKRS,—
ZON DEKKING K METHODE OM ANK KRGROND TK VERKK1JGEN.
Huou ton Noorden van do Socii'toits-cilniulon liggen de Sandwicli-eilundon, iildus gedoopt door kapitein ('ook. tor ocro van don graat' van Sandwich. Do gohoole groep bestaat uit acht eilanden en eenigo die te onvruciitlfaar en to rotsachtig zijn om menschelijke wezen,s te ondcrhoiidon. Hot grootste en belangrijkste eiland is Hawaii, of Owhyhee, zooals het woord in Cook's quot;lleizenquot; gespeld wordt. Het was op het strand eoner baai aan dc westkust van dit eiland, dat Cook gedood werd in 1779. Tengevolge dor verwisseling van dc letters / en bij do verschillende tongvallen dor Polynesiërs zoo menigvuldig in gebruik, wordt dc naam dezer baai somtijds als Kara-kakooa, en somtijds als Kcalakekuii gespeld.
De voornaamste stad der Saiulwich-eiianden is niet op Hawaii, maar op Oahu of Woahu, een van de kleinere eilanden, gelegen; zij wordt Honolulu genaamd. Zjj verdient teregt den naam van stad, omdat zjj de zetel van een bisdom is. liet klimaat der Sandwich-ciiandeu gaat door voor hot heerlijkste der wereld. De afwisseling van klimaat is zeer gering, daar digt bij dc zee do temperatuur beneden die van den boeten Engolschon zomertijd is, terwijl op den koudston winterdag de thermometer nooit onder (12° Fahr. daalt. Tengevolge evenwol van de bergachtige natuur dezer eilanden kan iedereen het geheele jaar door op bijna juist dezelfde temperatuur leven, door naar cene koelere temperatuur te verhuizen wanneer liet weer te heet is, en naar warmere streken af te dalen gedurende de wintermaanden.
Zich houdende aan hot in dit werk gehuldigde beginsel, zal schrijver slechts weinig zeggen over den tegenwoordigen Europceschon toestand van de inboorlingen dezer eilanden on zich zooveel mogelijk bepalen tot de beschrijving van de zeden cn gewoonten, zooals zij waren alvorens do blanke mannen hunne eigen wijze van beschaving haddon ingevoerd. Nog tegenwoordig evenwel doet dc oude, wilde aard zich telkens kennen on bij hetzelfde volk, dat volkomen onder den invloed dor beschaving schijnt te leven, komt hot oorspronkelijk heidendom weder boven, zoodra zjj niet op hunne hoede zjjn of zich niet in de tegenwoordigheid der blanke menschen bevinden. Men zjj daarom steeds indachtige dat, ofschoon op dc volgende bladzijden dc tegen-
DE SANDWICII-EILANDEN.
woordigo tjjd gebruikt woidt, alle boschrijvingcu van toopassing zjjn op hen zooals /jj oorspronkelijk waren en niet op hen zooals zij tegenwoordig zijn.
Do mannen zijn lang, vlug en stork en van eone bruine olijfkleur, waarvan de tint varieert naarmate zij zich meer of minder aim de zon blootstellen, zoodat de huid der opperhoofden veel lichter is dan die van het gemeene volk. Met haar is gitzwart en volstrekt niet wollig, somtijds regt neerhangende en somtjjds golvend, liet gelaat is meestal breed en zeer schoon, slechts een weinig ontsierd door wjjde neusgaten.
De mannen dragen allen den maro of inalo, d. i. den onaanzieniijken gordel van doek, waarvan reeds gesproken is; van dezen voorzien, houden /.jj zich volgens alle regelen der striktste welvoegelijkheid gekleed. Zij hebben ook een'c tappa of schorsdoek-kleeding, die om hot middel gewonden is en tot over do knieën nederhangt, terwijl de betere klasse ook eeno soort van mantel draagt, om do huid togen de brandende zonnestralen te beschermen.
Verder hebben de groote opperhoofden mantels, vervaardigd van eene soort van netwerk, welks mazen doorweven /.ijn met do vederen van verschillende vogels, waaronder de gele vederen als do kostbaarste boven alle uitmunten. Deze zijn afkomstig van een' kleinen vogel, Mrlithrcjitcn pacifica genaamd. Hij behoort tot decolibri's en onder eiken vleugel bevindt zich eene enkele gele veder van een'duim lang.De overleden koningKa-mehameha had eenen mantel van deze vederen alleen. Hij was viervoet lang en vim onderen elf voet wijd. .Niet minder dan negen opvolgende koningen stierven eer deze onbetaalbare mantel voltooid was.
Het hoofddeksel der opperhoofden is van zulk een bevalligen en klassieken vorm, dal men er bepaald door verrast is. Met is een helm van vlechtwerk, met vederen bedekt; de vorm is juist die van den ouden Griekschen helm, zelfs tot den verheven kam die over de kruin loopt toe. Een dezer fraaije helmen wordt hiernaast afgebeeld. Hjj moet niet dienen om het hoofd te beschermen, daar de stof hiertoe to feeder is,
doch is eenvoudig oen kenteeken van rang en rjjkdom. Deze helmen zijn meestal bedekt met roode en gele vederen, gerangschikt in vlakke banden; de rijkdom van den drager is kenbaar aan de verhouding waarin de roode en gele vederen tot elkaar staan. hki.m.
Voorbeelden dezer prachtige versierselen zijn te zien in verscheidene musea, waar het te hopen is dat zij zullen bewaard blijven tegen do motten en ander vernielend gedierte, daar zij de eenige overblijfselen uitmaken van vervlogen tjjden.
De vogels die deze vederen vorschaffon, worden gretig door de Sandwich-eilanders gezocht; dezen toch hebben dezelfde voorliefde voor rood, die niet alleen alle Polynesiërs, maar ook de meeste Wilden en kinderen onderscheidt. De vogels worden gewoonlijk gevangen door middel van eene taaije zelfstandigheid, die veel op ons vogellijm gelijkt en op dezelfde wjjze gebruikt wordt, door er namelijk takken en stokjes mode te besmeren, waarheen do vogels dan door een of ander aas gelokt worden.
Deze eilanders munten uit door eenen natuurlijken smaak van kleuren zoowel als voor vormen, en hoewel de schitterendste en stoutst kontrasterende kleuren door hen gebruikt worden, geschiedt dit mot zulk oenen verwonderlijken goeden smaak, dat de voorwerpen er niet bont of opgeschikt uitzien.
De jonge vrouwen zijn zeer schoon en bewaren hare schoonheid langer dan ge-
453
DE SANDWICH-El LANDEN.
woon is bij do Polynesiërs. Evenals de mannen worden zij op lateren leeftijd zeer zwaarlijvig en zelfs verkrijgen vele van don meer voornamen stand eenen vervaarlijken omvang. Dit is waarschijnlijk toe te schrjjvon, zooals lijj de Kaffer-oppcrhoofdon, aan de groote hoeveelheid vette soe|) die zij voortdurend eten. Jn hare jeugd, evenwel zijn zij buitengewoon schoon en hebben hare trekken eene bijzondere bekoorlijkheid, terwijl hare vormen best de vergelijking kunnen doorstaan met die van do oude Grioksche standbeelden. Een Amorikaansche reiziger, die schrijft onder den naam van Haülo, d. i. vreemdeling, geeft in zijn belangrijk werk over de Sandwich-eilanden eeno zeer levendige beschrijving van een inlandsch meisje, waaruit blijkt dat do gedeeltelijke beschaving dor inboorlingen noch de schoonheid der gelaatstrekken, noch de evenredigheid dor vormen vernietigd heeft.
quot;Wij mogen veilig aannemen, dat schoonheid zich niet bloot bepaalt tot den salon des monarchs, noch tot de met tapijten versierde kamers van don patriciër. Monig-vuldiger treft men haar aan op de nederiger paden dos levens, bij den woestijnbewoner of op het verre eiland van den oceaan. Natuurlijk spreek ik hier alleen van physieke. schoonheid. Bij het verlaten van don weg langs hot strand om de bergen, ontmoette ik eene schoonheid van do soort die vaak mannon krankzinnig gemaakt heeft en wier bezit van de zijde van monarchen meermalen aanleiding gaf tot de omverwerping van rijken.
quot;Zjj was een weinig boven de gemiddelde grootte der Amerikaansche vrouwen. IT.'iar fijn besneden kin, neus en voorhoofd waren onvergelijkelijk Grieksch. Haar schoongevormde hals en schouders waren als aan Juno ontleend. De ontwikkeling harerge-heele gestalte was zoo volkomen als do natuur hot slechts vormogt. Zij was in een eenvoudig los kleed gehuld, waaruit een fraai gevormd, net voetje even te voorschijn kwam. Hot haar en de wenkbraauwen waren glanzend als de vleugels van een raaf. Haar hoofd was omkransd door de prachtige inlandscho ohelo bloemen {Gmltheria pcnduliHoruni). Hare geurige lippen noodigden tot eindeloos kussen uit. Haar tint was blanker dan de blankste harer gezellinnen en ik koude wol niet anders denken dan dat zij de afstammeling was van een' blanken vader, die het zevende gebod mot voeten getreden of eene schoone Hawaiiaansche tot zijne cchtgenooto verheven had.
quot;Doch hare oogen! Nooit zal ik die oogen vergoten! Er was zulk eono innige liefde, zulk oen diep gevoeld geestelijk bestaan, zulk eeno onuitsprekelijk schoone droomerige botoovcring in te lezen, dat zij mij hot schoone Grioksche meisje Myrrha, in Byron's treurspel van Sardanapalus, in do gedachte bragten, wier liefde zich aan don ouden monarch vastklemde toen de vlammen van den brandstapel hen als met een doodskleed omgaf.
quot;Nooit vroeger in mijn leven had ik in do tegenwoordigheid der schoonheid mij het hoofd ontbloot, doch op dit oogonblik, en in zulk een bijzijn, ontblootte ik het hoofd. Ik was geheel betooverd en hield mijn paard in om de schoone werkelijkheid nog botor in mij te kunnen opnemen. En het meisje bleef staan en gaf mij don blik terug, terwijl een glimlach hare lippen oven vancenscheidde en gedeeltelijk eeno rij tanden te zien gaf, zoo wit als sneeuw en van wcorgalooze volmaaktheid. Ik gevoelde dat de dampkring waarin zulk een wezen ademde niet veilig was voor de zenuwen van een ongehuwd jong mensch; ik boog dus, dekte mij weder en vervolgde mijnen weg, in do volle overtuiging dat niets dan de kunst van Praxiteles eenig denkbeeld van hare buitengewone schoonheid kon geven. En toen ik langzaam voorbij haar heenging, riep zij mij in de taal van haar land toe : wees geliefd!quot;
Dezelfde schrijver spreekt op verscheidene andere plaatsen van de schoonheid dei-jonge meisjes die' hij op Hawaii zag. Er was geen roden om te vermoeden, dat het meisje dat zulk oen' diepen indruk op hem maakte, van gemengd bloed was, omdat, zooals wij roods zeiden, de mensehon van do moer voorname klasse veel blanker zijn dan die van lager rang en naauwljjks zoo donker als do bewoners van zuidelijk Europa.
De kloeding van de vrouwen der Sandwich-eilanden komt veel met die der Tonganon overeen, en bestaat hoofdzakelijk uit een rok van sehorsdoek rondom do lendenen gewonden en tot beneden de knieën nêerhangendo. Zij wordt vaak zoo geschikt,
454
DE SANDWICH-FJLANDEN.
dat het eind over de sehouders kan geslagen worden; ook hebben vele vrouwen uit de meer gegoede klasse een afzonderlijk stuk doek, dat als mantel gedragen wordt. In de jeugd loopen zjj geheel naakt.
De wijze waarop zij het haar dragen, verschilt naar do geslachten. Do vrouwen snijden het gewoonlijk van achteren af, doch laten het overigens tot de volle lengte groeijen. De mannen scheiden somtijds het liaar in een aantal lokken en vlechten elke lok in eene soort van staart, omtrent zoo dik als een mans vinger. Deze staarten laten zij tot hunne volle lengte groeijen; zjj reiken tot op de helft van den rug. De lengte dezer staarten schijnt bij dit volk op hoogen prijs gesteld te worden; zij hebben daarom de gewoonte ze door toevoeging van vreemd haar in hunne eigen lokken nog langer te maken. Het haar wordt somtjjds door het gebruik van kalk roodachtig ge-verwd, zooals dit te Fiji en in andere declen van Polynesië gedaan wordt. Somtijds scheren de mannen aan beide zijden van het hoofd al het haar af, latende slechts ('éne kuif van lang haar over, die van het voorhoofd naar den nek loopt, evenals de kammen van de veêren helmen.
Kapitein Cook doet opmerken, dat de bewoners der Sandwich-eilanden bijna do cenige zijn onder de Polynesiërs die weigeren hunne ooren te doorboren en dat zjj er geen denkbeeld van hebben er versierselen in te dragen. Zij houden anders veel van versierselen ; sommige verdienen eene korte beschrijving. Zij hebben eene soort van halssnoer, van zwart koord vervaardigd, veertig of vijftig malen verdubbeld, waaraan een stuk hout, schelp of been in den vorm van een' breeden haak is gehangen. Halssnoeren van kleine schelpen aan elkaar geregen, zijn mede zeer algemeen, zooals ook halssnoeren van gedroogde bloemen.
Braceletten van verschillende soorten worden vooral door de vrouwen zeer gezocht. Sommige dezer versierselen worden van varkenstanden gemaakt, naast elkaar ge-
Slaatst, met hot holle gedeolte naar buiten en aaneen gebonden door een snoer dat oor het midden loopt. Sommige dezer braceletten worden geheel vervaardigd van de lange kromme slagtanden van boeren en zijn inderdaad smaakvolle versierselen. Andere worden gemaakt van zwart hout, op dezelfde wijze bevestigd en hier en daar ingelegd met kleine stukjes van varkenstanden.laatst, met hot holle gedeolte naar buiten en aaneen gebonden door een snoer dat oor het midden loopt. Sommige dezer braceletten worden geheel vervaardigd van de lange kromme slagtanden van boeren en zijn inderdaad smaakvolle versierselen. Andere worden gemaakt van zwart hout, op dezelfde wijze bevestigd en hier en daar ingelegd met kleine stukjes van varkenstanden.
De mannen dragen somtijds op het hoofd bosjes veêren aan kleine stokjes gebonden. De kostbaarste dezer pluimen zijn die, welke vervaardigd worden van do staartveêren der tropische vogels. Anderen, minder kostbaar, worden gemaakt van het haar van witte honden. Do stokjes zijn somtijds twee voet lang.
Het tatouceren wordt slechts weinig in praktijk gebragt onder de Sandwich-eilanders, ofschoon sommige de borst en armen versierd hebben met vrij goed uitgevoerde lijnen en figuren.
Zooals vele van de Polynesiërs, hebben ook de Sandwich-eilanders eene dwaze voorliefde voor varkens en honden, die zij overal medenemen en nog jong zijnde, voeden als kleine kinderen. Zelfs wanneer de dieren geheel volwassen zijn, worden ze niet weinig vertroeteld. De quot;Haolequot; deelt een aardig voorbeeld mede van de buitengewone teederheid der Hawaiiaansche vrouwen voor deze dieren. Hij was op reis door het eiland, toen hij eene groep vrouwen opmerkte, die onder do schaduw van een pandanus-boom zaten en in haar midden iets hadden, waarin zij het grootste belang schenen te stellen. Digter bij komende, bevond hij dat het voorwerp harer opmerkzaamheid een zeer groot zwijn was.
De vrouwen zouden het tor markt brengen, eene taak die gewoonlijk op haar rust; zij moesten het dier eenen aanzienlijken afstand over hooge bergen drijven, iets dat zij in niet minder dan zes-en-dertig uren konden volbrengen. Haar voornaamste doel was duidelijk, het varken in goeden toestand ter markt te brengen; daarom wilden zij het zoo weinig mogelijk overhaasten en liefkoosden het liever onderweg dan het voort te drijven, terwijl zij zich s'nachts aan zijne zijde ter ruste legden. Zoo gebeurde het, dat de dug zeer warm was, en hot zwijn dat er best aan toe was, had het benaauwd door zijn eigen vet, zoowel als door de hitte en de vermoeijenis dei-reis. De vrouwen hadden dus een lommorrjjk plekje opgezocht, zich van haar eenig kleedingstuk ontdaan; dit in water gedompeld en over hot hijgende dier heen gespreid.
455
DE SANDWICi 1 -EILA NDEN.
Hot zwijn Hot van tijd tot tijd een geknor van genot hooren bij hot koele aangename wuiven der vrouwen met bladeren.
Wanneer hot een kleiner varken is en de markt digter bjj, zoodat er geen gevaar voor is dat het dier er onder Ijjdt, brengen zij eene voel eenvoudiger manier in praktijk; de pooten van het varken worden dan namelijk bijeengebonden en een stok er tusschen gestoken, die op do schouders van twee of vier man genomen wordt, al naarmate het gewigt van het dier.
Ofschoon de Sandwich-eilanders honden, varkens on zelfs katten eten, wanneer zij
zich deze weelde kunnen veroorloven, houden zij toch zooveel van deze dieren, dat zij iseno belecdiging, dezen aangedaan, niot zoo gemakkelijk zullen verdragen ais wanneer hun kind niot goed behandeld werd. Op reis door hunne honden vergezeld, behandelen zij die dieren als kinderen, nomen zo in hunne armen en dragen ze over ruwe of modderige plaatsen, opdat do arme beesten zich niet zouden bezeeren of hunne pooten vuil maken. Hot is mogeljjk, dat deze buitengewone voorliefde daarin haren oorsprong hoeft, dat geen dezer dieren inheemsch is, maar zij door Europeanen zijn ingevoerd.
Men zal zien. dat de vrouwen haar loven niet in luiheid doorbrengen. Al worden
•156
DE S AND W1 (' H-EIL AN DEN.
zij tocli niet met die hardheid behandeld, welke maar al to vaak het lot is der vrouwen in onbeschaafde lauden, verrigten zij touli een goed doel van het werk. Zoo wordt bijv. het koken geheel aan haar overgelaten en zij zjjn er even ver in, zich het voedsel te verschaffen als het te koken. Wanneer een vreemdeling bjjvoorbeeld zich aan het huis van oenen inboorling aanmeldt, komt do vrouw naar buiten, stookt hem de hand toe en vraagt hem of hij hongerig is. Beantwoordt hij dit bevestigend, dan l(io|)t zij of oen ander meisje naar oen van do vischvijvors, springt in oono kleine kano on hoeft al zeer spoedig oen' visch gevangen, hom gebraden, een weinig taro gekookt on eon on ander op pisangbladeren voor den gast gelegd.
Deze vischvijvors komen zeer voel voor op Hawaii on worden meestal door do vrouwen gemaakt, /ij maken daartoe gebruik van hot koraal-strand, dat vorschilleiido kleine baaijen of ingangen heeft mot betrekkelijk naauvve openingen. In deze opo-ningou nu stapelen de inboorlingen stukken koraalrots om den visschon hot ontsnappen te beletten. Zij worden uitgediept als dit noodig is; niet zelden ziet men een aantal vrouwen tot aan haar middel in bot modderige water, druk bezig oenen vischvijver schoon te maken, en dit blijkbaar mot hot grootste genoegen en zonder er iets onaangenaams in te vindon. Wanneer zij op deze wijze te land aan 't werk zijn, houden hare echtgonooton on broeders niet minder ijverig bozig op zoo met het vangen van don visch die den vijver moot bevolken.
Do inboorlingen zorgen, dat zij in doze vijvers altijd eon' grooton voorraad visch bij do hand hebben, daar visch oen groot gedeelte van hun voedsel uitmaakt; var-konsvloosch toch en gevogelte zijn to kostbaar om anders dan als weeldeartikels beschouwd en op den duur anders dan door rijken gegoten te worden. Do vijvers verschillen zoor in grootte, doch hebben gewoonlijk vrij aanzienlijke afmetingen. Weinige zijn minder dan oen bunder in omtrek, terwijl andore honderdmaal zoo groot zijn. Een of twee van do grootste zjjn zeer oud en kunnen als historische godenktookenon beschouwd worden, daar de koraalblokken die hen van do zee afsluiten, van zulk oenen omvang zijn, dat zij do tjjdon horinnoren toon de koningen of voornaamste opperhoofden onbepaalde heerschappij uitoefendon en geheel naar welgevallen over don arbeid van duizenden koude beschikken.
Zelfs in don tegenwoordigen tijd maken do inboorlingen voor hun voedsel nog voel gebruik van huniio vischvijvors en naar den omvang van den vijver worden do rang en do rijkdom van den bezitter afgemeten. Zjj worden oven zorgvuldig bewaakt als do bijzondere wildparken in ons eigen land en hebben ook evenzoor van stroopers to Ijjden, die evonwel meestal betrapt worden.
Terwijl dus de vrouwen haar aandeel in het werk hebben, is haar loven daarom geenszins een werkzaam loven, omdat er zoo weinig te doen is. Do tarogrond moot bereid en bebouwd worden, doch dit is geen zoor mooijelijke taak; de vischvjjvers moeten in ordo gehouden, do spijzen toebereid en hot schorsdook vervaardigd worden. Van al deze werkzaamheden is do tweede de zwaarste, en toch wordt zjj eerder als oene uitspanning dan als cono taak beschouwd, daar do vrouwen zoo twocsfaohtig van natuur zijn, dat er voor haar niets onaangenaams in is don balven dag in modder on water te arbeiden, zooals blijkt uit het vroljjke gepraat on gelach onder haar werk,
Bennett deelt één geval mode oonor vrouw die slecht door haren man behandeld word. In oon toestand van dronkenschap beval hij haar, hem op don rug te nomen en op oene van de stoilo rotsen te dragen, welke op hot eiland in grooton getale voorkomen. Do rots was zoo ontoegankelijk, dat zjj voor Blanken zonder eenigon last naauweljjks beklimbaar was, en toch ondernam do vrouw do taak en slaagde zjj er in den top in veiligheid to bereiken.
Do half-twooslachtigo natuur dor Sandwich-eilandors is reeds vroeger vermeld geworden. Do wijze waarop beide geslachten do hun ingeschapen zucht om zich in hot water te bewogen, tot hun genot weten gebruik te maken, zal straks beschreven worden, doch wij bobben nu met den door de vrouwen verrigten arbeid en niet mot hare vermaken te doen. Er is oen zoutwatermoor, Loki Nomilu genaamd, hetwelk door de inboorlingen beweerd wordt hot werk te zijn van de verschrikkelijke vuur-godin Polo; deze groef namelijk diep in don grond om versch water to zoeken, doch
457
DE 8ANDWICH-EILANDEN.
werd hierin verijdeld door de zee die eenen ondcraardschen toegang vond, ofschoon het meor vele elleti van het strand verwijderd is. Boos zijnde op do zee om haar wangedrag, vertrok zij en nam haar verbljjf in den krater van den grooten vulkaan van Hawaii, die naar haar genoemd is.
Het is bijna zeker, dat hot bedoelde meer zelf de krater van een' uitgedoofden vulkaan is. De quot;Haolequot; ging dit buitengewone meer een bezoek brengen en geeft het volgende verhaal van de wijze waarop de diepte bepaald werd:
quot;Vernomen hebbende dat dit meer onpeilbaar was, werd ik slechts des te begeeriger het geheim te doorgronden. Er waren echter op de plaats zelve geene middelen om tot mijn doel te komen, en uitgenomen twee vrouwen was het kleine dorp tijdelijk verlaten. Er waren verscheidene kano's op den oever, doch het meer was door een' hevigen noordenwind zeer onstuimig, zoodat zij bijna nergens toe zouden gediend hebben. Doch het was alsof ik de expeditie niet konde laten varen. Mijn medereiziger maakte de vrouwen bekend met het doel waartoe ik gekomen was en verzekerde haar, dat ik zeer verlangde de diepte van het water in het meer te weten, en dat wij wachten zouden, totdat de mannen van het vissehen terugkwamen.
quot;Doch eene van haar wist er spoedig iets op te vinden. Zij sloeg voor naar het midden van liet meer te zwemmen met een dieplood om de vereischte meting te bewerkstelligen. Onze tegenwerpingen mogten niet baten, en zjj verzekerde ons, dat do zaak niet alleen doodeenvoudig was, maar dat het haar veel genoegen zou geven in de gelegenheid te zjjn mij te helpen. Zij voorzag zich van een stuk wili-wili hout, '«eer ligt, ongeveer zes voet lang en zoovele duimen breed. Dit nam zij mede naaide noordzijde van het meer, waar zij in lij van de hooge heuvels het stuk hout te water bragt. Na het water doorwaad te hebben totdat het diep genoeg was om te zwemmen, plaatste zjj het stuk hout stevig onder haar borst, het aldaar met eene hand vasthoudende en de loodlijn in de andere dragende. In deze houding doorkliefde zjj hot meer, in korte tusschenpoozen ophoudende om do lijn neder te laten, waarin zij telkens als zij den bodem bereikte, aan de oppervlakte van het water een' knoop legde. Daarna haalde zij de lijn op, bragt het hout op zjjne plaats terug en zwom verder. En zjj ging hiermede onvermoeid voort totdat hare taak volbragt was.
quot;Het zoude overbodig zijn te zeggen, dat een dergelijk bedrjjf onze bewondering gaande maakte of dat wij hare moeite vergoedden. Het was de meest verrassende togt dien ik ooit zag en ik kon er mij geen begrip van maken, dan toen ik mij herinnerde, dat op deze eilanden, evenals in andere gedeelten van Polynesië en in de Caraïbische zee, de vrouwen en meisjes de beste zwemsters zijn. Do Hawaiiaansche zijn bijna amphibiën. Boekdoelen vol zouden er gevuld kunnen worden met de beschrijving harer heldendaden te water. Het moet aan haar menigvuldig baden worden toegeschreven, dat vele van de Polynesische vrouwen zulke heerlijke omtrekken hebben.quot;
De vrouw die de beschrevene daad verrigtte, was moeder van negen kinderen, die allen in leven waren — iets buitengewoons in het loven eener Hawaiiaansche vrouw, daar er zoo velen door nalatigheid, ziekte of gewelddadigheid om het leven komen.
458
HOOFDSTUK II.
OORLOG, JAGT EN (i 01) SDI EN ST.
WAPKNKN DKR SANDWICH-KI LANDERS. - KAMKHAMEHA EN DE SPEREN. — TWEE SOORTEN VAN SLINGERS. -
DE HOUTEN DOLK OP PAHUA. — HET MES OM DE LIGCHAMEN VAN VERSLAOEN VIJANDEN IN STUKKEN TE SNIJDEN. - DE OORLOOSMAT EN HAAR GEMRUIK. — DE TAN DEN-W A PEN RUSTING VOOR DE BORST. - VERONDERSTELD KANNIBALISME DER SANDWICII-EII,ANDERS. — VERSCHILLENDE SPELEN. - HET ZWEMMKN IN
DE BRANDING. - KINDEREN EN HET WATER. - GEM ASK KR DE ROEI JERS, - BALSPEL. - BEKER EN BAL.--
DE VERBORGEN STEEN. - EENE BOKSPARTIJ 01' DE SANDWICII-EILANDEN. — HET SLEDEN EN ZIJNE GEVAREN. — GODSDIENST VAN HAWAII. — VEKREN- EN HOUTEN AFGODEN,
Eeniöe van do wapenen bij de Sandwich-eilanders in gebruik zijn vrij zonderling.
In de eerste plaats liobbou zij do speer, vervaardigd van kastanjebruin hout, dat zeer glad gemaakt en aan het eind met weerhaken en eeno platte pnnt voorzien is. Zjj zijn buitengewoon behendig in hot gebruik van dit wapen, niet alleen in het werpen er mede, maar ook in het afweren van de wapenen, die naar hen toe geworpen worden. Kamehameha, do bekende koning of' opperhoofd, was beroemd wegens zjjne behendigheid met de speer. Hij plagt met dit wapen in de regterband op zekeren afstand vóór zes eveneens mot speren gewapende mannen te gaan staan. Op een ft-c-geven toeken wierpen zij gelijkertijd naar hem met hunne speren, waarvan hij er drie met de spoor in zjjne regterband tor zijde sloeg en do andere drie mot de linker opving.
Dezo werpsperen hebben eene lengte van zes tot aeht voet en loopen van boven naar onderen spits toe, om daardoor do haar gegeven rigting des te beter te behouden. Behalve deze is er nog eene andere soort van speer, die als oene piek gebruikt wordt. Deze is van twaalf tot vijftien voeten lang on hoeft goene weerhaken.
De slinger is mede een vnn do Sandwichwapcnen. lljj is zeer lang en de plaats voor den steen is van matwerk vervaardigd. De steenen hebben een' ovalen vorm en worden opzettelijk plat geslepen, zoodat men met deze slingers zeer juist hot doel kan treffen.
Ook van den slinger bestaat er nog eene andore soort, waarvan het gebruik tegenwoordig in vergetelheid schijnt geraakt te zijn en zelfs ton tjjdo van kapitein Cook niet algemeen bekend was. Do steen voor dezen slinger in gebruik heeft mede een' ovalen vorm met eene gleuf rondom don rand, waarin het touw loopt, dat met eene lus voorzien is, zoodat hij het werpen van don slinger do steen wegvliegt. Eenige dezer steenen, door kaptein Cook verkregen, waren van hematite of bloedsteen vervaardigd en wogen minstens een pond. Hot was nog al vreemd, dat, terwijl men de steenen, die toch werkelijk zeer mooijeljjk te vervaardigen moeten geweest zijn, gemakkelijk van de inboorlingen kon koopen, het niet mogelijk was bon over te balen het touw over te doen waarmede de steenen geworpen werden.
Een ander hunner wapenen is de dolk of pahua, zooals de inboorlingen hem noemen. De stof waarvan hij vervaardigd wordt, is een zeer hard hout, eene soort van ebbenhout, in den vorm van den gewonen stalen dolk, behalve dat hij geen stootplaat heeft. Hij is ongeveer twee voet lang en aan den pols bevestigd met een touw, dat door een gat aan het einde van het hecht gaat.
Sommige dozor dolken zijn nog grooter en aan elk einde met eene punt voorzien; zjj worden in liet midden vastgehouden, evenals de antilope-horen dolken vim fndiö. Aan dit wapen is cene treurige lierinnering verbonden, daar bjj den moord van kapitein Cook zijn ligcliaam met ontelbare wonden bedekt werd, meestal met houten dolken toegobragt, hoewel een der inboorlingen een ijzeren dolk had, dien zij in hun drift om versche wonden te slaan uit elkanders handen rukten,
liij sominigo gelegenheden gebruiken de Handsvieh-eilanders een wapen, dat veel geljjkt oj) de merai der Nieuw-Zeelanders. liet is een stuk hout iu den vorm van een raket, aan de randen bezet met do tanden van oen haai. Oorspronkelijk werd het als
oen mes gebruikt en gebezigd om de Hgchamon van in den strijd verslagen vijanden in stukken te snijden.
Ofschoon het nu oorspronkelijk bestemd was om als werktuig en niet als wapen te dienen, wordt het toch wegens zijn geduchten aard dikwijls in deze laatste hoedanigheid gebruikt. Voor zoover men is kunnen te weten komen, moet dit mes beschouwd worden als uitsluitend toegewijd aan het eenige dool, menschelijke ligchamon aan stukken te snjjden, en wordt het nooit tot eenigen geringcren arbeid gebezigd.
Wat do knodsen betreft, deze zijn van verschillende gedaanten, daar de inboorlingen er geen bijzonderen vorm voor hebben, maar ze naar hun goedvinden snijden en er verschillende soorten van hout toe gebruiken.
Het verdedigingswapen der Sandwich-eilandcrs is gewoonlijk eene dikke mat, die gedragen wordt in tijd van oorlog en sterk genoeg is om don drager te beschermen tegen den stoot eener speer of den steek van een' dolk; zjj kan zelfs don slag van een slingersteen grootehjks verdooven.
460
Toen kapitein Cook gedood werd, droog de man die den aanval begon, zijn oorlogsmat, en Cook bedreigende met een' dolk in do eono en eon' steen in de andere hand, was de kapitein tot zelfverdediging verpligt op hom te vuren. Niet wen-schondo zijnen tegenstander te dooden, maar hem slcchts te verwonden en schrik aan te jagen, vuurde hij een schot iiagel af, die door do oorlogsmat teruggekaatst werd, zoodat de man niet gekwetst werd, waardoor de inboorlingen ongelukkig aangemoedigd werden om hun' aanval voort te zetten. Indien kapitein Cook den anderen mot een'kogel geladen loop afgevuurd had, zoude do oorlogsmat den man niet beschermd hebben en het is waarschijnlijk, dat de inboorlingen van hun' aanval hadden afgezien en kapitein Cook in het leven zou gebleven zijn om zijne ontdekkingsreis te vervolgen.
Een van de zonderlingste voorbeelden van verdedigingswapen is een harnas geheel van tanden vervaardigd, op die wijze gerangschikt dat zjj elkander als de platen van oen pantser godeeltelijk overdekken. In het quot;United Service Mu-seümquot; bevindt zich oen dezer zonderlinge harnassen, waarnaar de bijgaande afbeelding goteekend is. Do tanden die als castagnetten gebruikt worden en aan de beenon van dansers bevestigd zijn,
worden op dezelfde wijze gehangen.
Hot oorlogvoeren zooals het oorspronkelijk bij de Saiidwich-oilanders in gebruik was, verdiende naauwoljjks dien naam, daar het niet veel meer was dan eeno reeks van ongeregelde schermutselingen. Zij begonnen gewoonlijk met in ernst hunne behendigheid in liet ontwijken van speren in praktjjk te brengen, waarin zjj zich bij hunne spelen gewoon zjjn te oefenen. Wanneer de tegenpartijen elkander ontmoetten, trad een der opperhoofden, met zijn veêren helm op het hoofd en zijn mantel omhangen, geheel ongewapend vooruit, niets in de hand hebbende dan een' waajjor en den vijand uitdagende, om hunne speren naar hom te werpen. Dit deden zij, en door zijne verbazende vlugheid in het springen, bukken en zijn ligchaam in allerlei bogten te wringen als de wapens niet door den waaijer afgewend of in de linkerhand konden opgevangen worden, gelukte het hem dikwijls zijn loven te behouden.
Ofschoon hij tengevolge oenor soort van militaire etikotto geen wapen in het veld met zich kon nomen, stond het hem vrjj, do speren die hij meester werd naar zijne tegenstanders terug te slingeren. Werd hij door oen der vijandelijke speren gevold, of gelukte hom een' tegenstander te dooden, dan volgde onmiddellijk eeno worsteling om het bezit van het lijk, hetwelk men zooveel als eeno vlag bij ons beschouwde, die, al was het leven er mede gemoeid, verdedigd of genomen moest worden.
Dit brengt ons van zelf tot de wijze waarop zjj over de ligchamen der verslagenen beschikken en het gebruik van monschoneten. Dat deze laatste gewoonte in zekere mate bestond, kan niet ontkend worden; doch oven zeker is het, dat zij steeds bij uitzondering plaats greep en eerder gevolgd werd als behoorendo tot' do militaire
DEEL II. 30
461
etikcttc dan als een middel om aan den eetlust te voldoen. Men kan zich voorstellen dat, hoe hooger de rang van den verslagen vjjand was, des te gmotor de begeerte om een stukje, hoe klein ook, van zijn vleesch te eten; en deze theorie verklaart het feit, dat de overblijfselen van kapitein Cook, die aan do inboorlingen ontnomen werden, duidelijk de sporen van vuur droegen.
Het is meermalen gebeurd , dat men volgens de getuigenis der inboorlingen zeiven gemeend heeft dat er kannibalisme bestond en het naderhand bleek dat zjj verkeerd begrepen waren. In het verslag van kapitein's Cook reizen wordt een merkwaardig voorbeeld eener dergelijke dwaling medegedeeld.
In Dl. II blz. 209 komt een verhaal voor van een' inboorling, dien men een zeer klein zorgvuldig met een band toegebonden pakje zag dragen. Na eerst geweigerd te hebben de vele tot hem gerigte vragen te beantwoorden, liet hij eindelijk toe dat men het opende, toen er een klein stukje vleesch voor den dag kwam, quot;dat naar alle waarschijnlijkheid gedroogd was, doch nu met zout water bevochtigd was geworden.quot; Toen men er verder bij den man op aandrong wat het was, stemde hij toe dat hot mensehonvleesch was, en op zjjne eigen maag wijzende, wilde hij daarmede te verstaan geven van welk gedeelte van het ligchaam het gesneden was.
Nu kon werkelijk niets duidelijker zjjn dan dit verhaal, doch in dl. III Blz. 133 wordt aangetoond, dat deze getuigenis niet het minste vertrouwen verdient. Het schjjnt dat bijna elke Sandwich-eilander de gewoonte had een sterk gezouten stukje varkens-vleesch hij zich te dragen, waarvan hij tusschcnbeide als eene lekkernij iets proefde, of bij zijne groenten bij wijze van saus gebruikte. Door op zjjne maag te wijzen, bezigde de man het gebruikelijke teeken om uit te drukken welk heerlijk voedsel het was; eu wat zjjn verhaal betreft dat het monschenvlecsch was, men overstelpte hem mot zulke dringende vragen, dat de zestien- of zeventienjarige jongen verlegen geworden, bevestigend antwoordde. Voor zoover wij weten, is het Polynesische ras niet aan hot eten van menschenvleesch overgegeven, terwijl de Papuanen er verzot opzijn.
Wij zijn nu genaderd tot de verschillende spelen hjj de Sandwich-eilanders in gebruik. Èen van de voornaamste is het zwemmen in de branding. Ofschoon het op verschillende eilanden van Polynesië beoefend wordt, bereikt dit spel nergens den trap van volmaaktheid als op de Sandwich-eilanden. In de quot;Reizen van kapitein Cookquot; doelt hjj op zjjn levendige wijze de volgende bijzonderheden van dit spel mede:
quot;Het zwemmen is niet alleen eene noodzakelijke kunst, waarin mannen en vrouwen boven alle andere volken uitmunten, maar ook een geliefkoosd spel. Er was bij hen eene bijzondere wijze van zwemmen in zwang, waarmede zij zich in Karakooa-baai vermaakten, die ons zóó gevaarlijk en buitengewoon voorkwam, dat zij wel verdient in bijzonderheden vermeld te worden.
quot;De branding op de kust rondom de baai strekt zich uit tot een' afstand van ongeveer honderdvijftig ellen van het strand, binnen welke ruimte de golven', die zich wegens do ondiepte van het water ophoopen, met groot gewold tegen het strand aan worden geworpen. Wanneer nn bij stormachtig weder, of ecnige buitengewone deining op zee, het woeste geweld der branding tot hot uiterste is gedreven, kiezen zjj dien tijd voor deze uitspanning, en wel op de volgende wijze:
quot;Twintig of dertig inboorlingen, ieder voorzien van eene lange, smalle plank, aan de einden afgerond, steken te zamen van het strand af. 13ij de eerste golf die zjj ontmoeten duiken zij onder en, haar over hen heen latende rollen, komen zij aan de andere zijde weder boven en zwemmen dan zoo snel mogelijk zeewaarts. Met de tweede golf handelen zij eveneens, waarbij do grootste moejjelijkheidhierin bestaat het geschikte oogenblik te kiezen en onder haar hoen te duiken; missen zij dit, zoo worden zjj door de branding opgenomen en met on weder staanbaar geweld teruggedreven, terwijl zjj daarbij al hunne behendigheid noodig hebben om niet tegen de rotsen verpletterd te worden. Zoodra zjj door deze herhaalde pogingen het stille water aan de andere zjjde der branding bereikt hebben, gaan zij langsuit op hunne plank liggen, om uit te rusten en zich tot den terugkeer voor te bereiden. Daar de branding uit een aantal golven bestaat, waarvan iedere derde golf altijd voel grooter dan de andere
462
DE SANDWICII-EILA.NDEN.
HKT ZWEMMEN IN DE BRANDING.
is en hooger op hot strand spoolt, terwijl do andere in do tusschoiigelegon ruimte brelcen, zoo trachten zij zioli op den top van de grootste golf' te plaatsen en worden dan door deze met verbazende snelheid naar het strand teruggedreven.
quot;Indien zjj zich bij vergissing op den top van eene dor kleinere golven plaatsen, die breekt voordat zjj den oever bereiken of niet in staat zijn hunne plank in behoorlijke
463
30*
DE HANDWICTI-EILANDEN.
rigting op den top der golf' te houden, zien zij zich blootgesteld aan de woede dei-volgende en zijn, om haar te vermijden, verpligt op nieuw te duiken en de plaats vanwaar zij afstaken weder te bereiken.
«Zij die in hun dool om het strand te bereiken slagen, zijn toch altijd nog aan liet grootste gevaar blootgesteld. De kust is namelijk omzoomd door een' keten van rotsen, met hier en daar kleine openingen er tusschen, waardoor zij genoodzaakt zijn hunne plank heen te sturen, of in geval dit mislukt, haar, voordat zij de rotsen bereiken, in de steek te laten cu onder de golf heen duikende, zoo goed mogelijk den terugweg te maken. Dit wordt als eene groote schande aangemerkt en gaat ook gepaard met het verlies van de plank, die ik meermalen op hetzelfde oogonblik dat do inboorling haar verliet, met grooten schrik tegen de rotsen zag verbrijzelen. Wij konden de
stoutheid en behendigheid waarmede zij zich in dit moeijelijke en gevaarvolle spel verlustigden, niet genoeg bewonderen.quot;
Deze zwemmers begaven zich dikwijls eone mijl ver zeewaarts, om zoover mogelijk genot van hun' snellen terugkeer te hebben. Beide seksen en alle rangen doelen er in; zelfs de opperhoofden die de zoozeer bewonderde zwaarlijvigheid verkregen hebben, vereenigen zich in liet zoo geliefde spel met de geringste hunner onderdanen. Sommigen verkrijgen een inderdaad verbazende behendigheid en niet tevreden mot op de plank te gaan liggen, zitten, knielen en staan zij er zelfs op, als zij door de reusachtige golven naar het strand geslingerd worden. Do planken zijn van verschillende grootte, al naar den leeftijd en de gestalte des bezitters. Voor volwassenen zijn zij ongeveer zes voet lang, aan do beide einden gewoonlijk een weinig bol; zjj worden zeer glad gehouden, terwijl allo brandingzwemmers er eene eor in stellen hunne
404
planken in goeden toestand tc houden en ze voortdurend met kokosnoot-olie in te wrijven om zo goed te doen glimmen.
Zulk eene mate van meesterschap over de golven kan alleen verkregen worden door gemeenzaamheid met liet water van hunne vroegste jeugd afaan. Eon kind van do Sandwich-eilanden kan zwemmen zoodra hot kan loopen, zoo al niet vroeger, daar do moeders hen van do borst nemen en op hot water leggen, hen daarbij aan-moedigendo om zich heen te slaan en te trappen, alsof' zo op hunne matten aan wal lagen. Zeker schrijver vertelt zijne ontmoeting met een voorwerp dat hij voor een grooten kikvorsch hield, doch een Canaka (d. i. Sandwich-eilandsch) kind bleek tc zijn, dat zich dood op zjjn gemak op den rug lag tc verlustigen.
Inderdaad schijnt er in den geest van een' Sandwich-eilander geen verband tusschen de denkbeelden van water en van gevaar te bestaan en komt het ook niet bij hen op, dat ccnig menschelijk wezen niet in staat zoude zijn om tc zwemmen. Vandaar gebeurt het meermalen, dat blanke menschen die in het water vielen bijna verdronken, ofschoon in do tegenwoordigheid van inboorlingen, alleen omdat het denkbeeld nooit bij bon opkwam, dat iemand eenig gevaar zou loopen door in het water te vallen.
Niet minder bedreven zijn zij in het besturen hunner kano's cn hebben eene zonderlinge wijze zich hiermede te vermaken. /00 worden er door eenige mannen roei-togtjes gehouden, na zich op eene belagchebjke wijze uitgedost te hebben. Zij nemen groote uitgeholde pompoenen, snijden er gaten in voor den neus, don mond en do oogen en halen deze over het hoofd, zoodat zij dezelfde uitwerking hebben als bij ons de momaangezigten. Bovenaan den pompoen wordt een bosje dunne groene takjes bevestigd, die er op eenigen afstand uitzien als een vcêren pluim, terwijl onderaan ecu aantal smalle strookjes doek hangen bij wijze van een' langen baard.
liij alle gelegenheden waar deze maskers gedragen werden, schenen do dragers buitengewoon vrolijk te zijn, lachten, juichten en haalden allerlei snakenjen uit. In het eerst vermoedde men dat deze maskers eigenlijk helmen waren, die dienen moesten om de dragers tegen do door hunne tegenstanders geworpen steenen te beschermen; doch zij die ze droegen deden zich in alles zoo volkomen als gemaskerden voor, dat genoemde gissing geheel onhoudbaar schijnt.
liet balspol is mede eene geliefkoosde uitspanning der Sandwich-eilanders cn wordt op tallooze wijzen gevarieerd. Evenals bij do 'ïouganen, spelen zij het met vijf ballen tegeljjk, ze van de eene hand in de andere opvangende, zoodat er steeds vier in de lucht zijn. De ballen worden op de plaats zelve vervaardigd van ineen-gerolde met draden omwonden bladeren.
Er bestaat bij hen eene wijziging van dit spel, veel gelijkende op ons beker- cn balspel. Zij nemen een stokje van ongeveer een voet of achttien duimen lang en steken er aan eene van do uiteinden eene ongeveer drie duim lange pen door, zoodanig dat aan iedere zijde een duim of meer uitsteekt. Zij snijden aan beide einden der pen eene scherpe punt, waarna het speeltuig gereed is. Den bal nu met dc linkerhand in dc hoogte werpende, vangen zij hem op een van de scherpe punten der pen op, slingeren hem dan weder de lucht in en vangen hem op nieuw op, terwijl zij daarbij telkens den stok omkeoron om den bal op de andere punt der pon op te vangen. Dit spel houden zij oen' tijd lang vol zonder den bal eens te missen.
Een ander hunner spelen is zeer populair. De twee spelers zitten tegenover elkaar, de een voorzien van een' steen en een stuk schorsdoek, dc andere van een' stok. De eerste speler spreidt het dook op den grond uit en frommelt het met zijne regter-hand in eene menigte plooijen ineen, terwijl hij met de linker don steen onder het doek verbergt. Het eigenaardige weefsel van het doek doet dc plooijen cn vouwen er onveranderd in blijven, evenals een stuk dun papier dat op dezelfde wijze behandeld wordt. De andere speler bekijkt zorgvuldig het doek van alle kanten, de plok trachtende te ontdekken waaronder do steen verborgen ligt, en tracht nu, zijn besluit genomen hebbende, den steen met zijn' stok tc raken. Gelukt hem dit, zoo wint hij den aanzienlijken inzet van zijn' tegenspeler; mist hij den steen daarentegen, wat het waarschijnlijkst is, dan verbeurt hij ^on kleinen inzet aan zjjn' tegenstander. De omstanders stollen groot belang in het spel en gaan groote weddenschappen op dc twee spelers aan.
DE SANDWICH-EILANDEN.
Ook athletischc uitapannirgc n ?ijn bjj lien zcor in zwang, zooals liet kegelen, het werpen met speren of stokken en dergelijke spelen, terwijl zij zieh nu en dan met liet ruwere boksen bezig houden. Zooals men in kapitein Cooks verhaal zien kan, wordt deze kunst niet niet die woede en hardnekkigheid bij hen beoefend als op Tonga, daar de overwinning op betrekkelijk veel gemakkelijker voorwaarden behaald wordt.
quot;Daar wij nog niets van hunne spelen of ligchaamsoefeningen gezien hadden, onthaalden ons do inboorlingen op verzoek onzer officieren dezen avond met eene bokspartij. Deze spelen waren ver beneden dat wat wij op de Vriendschaps-eilanden gezien hadden, zoowel ten opzigte van het plegtigo en de pracht als van de behendigheid en de kracht der strijders. Daar zij evenwel in eenige bijzonderheden verschilden, is het misschien niet ongepast er eene korte vermelding van te geven.
quot;Wij vonden eene groote menigte volks vergaderd op een stuk vlakken grond, niet ver van onze tenten verwijderd. In hot midden van hen was eene groote ruimte opengelaten, aan welker boveneind de scheidsregtors zaten, onder drie standaards aan welke lappen doek van verschillende kleuren, de vellen van twee wilde ganzen, eenige kleine vogels en bosjes vecren hingen.
quot;Toen de spelen zouden beginnen, gaven de scheidsregters het teekon en onmiddellijk verschonen er twee strijders. Zjj traden langzaam voorwaarts, hunne voeten zeer hoog achterwaarts opligtende en met de hand langs de voetzolen strijkende. Bjj hunne nadering zagen zij elkander telkens van het hoofd tot de voeten minachtend aan, daarbij snaaksche blikken naar de toeschouwers werpende, hunne spieren spannende en allerhande gebaren makende. Toen zij in elkanders bereik gekomen waren, hielden zij beide armen regt voor elkanders gelaat uitgestrekt, waarop al hunne slagen gemunt waren, '/ij sloegen naar onze wijze van zien op eene zeer onhandige manier en hadden geen idee van pareren, maar ontweken don aanval huns tegenstanders door te bukken of zich terug te trekken.
quot;De strijd was spoedig beslist, want zoodra een van hen neergeveld was of zelfs bjj ongeluk viel, werd hij als overwonnen beschouwd en drukte de overwinnaar zijne zegepraal uit door allerhande gebaren, die, zooals gewoonlijk, geljjk het doel ook bleek te zijn, den lachlust der toeschouwers opwekten. Hij wachtte daarna op een' tweeden tegenstander, en zoo hij weder overwon op een derden, totdat hij eindelijk op zijne beurt overwonnen was.
quot;Een zonderlinge regel bij deze gevechten was, dat terwijl twee zich tot den strijd voorbereidden, oen derde persoon tusschenbeiden kwam en een van hen tot zijn tegenpartij verkoos, terwijl de andere dan verpligt was zich terug te trekken. Somtijds volgden drie of vier elkander op deze wijze op, voordat do partij bepaald was. Wanneer de strijd langer dan gewoonlijk duurde of te ongelijk bleek, trad een der opperhoofden vooruit en maakte er een eind aan door een' stok tusschon de strijders in te brengen. Ook hier bleven zij van het begin tot hot einde even goed geluimd als wij dit vroeger bij de Vriendschaps-eilanders zoozeer bewonderd hadden.
quot;Daar deze spelen op ons verlangen gegeven werden, gaven zij ons weldra algemeen hunnen wensch te kennen dat wij er deel aan zouden nemen; doch ons volk, hoe ook door do inboorlingen gedrongen, bleef doof voor hunne uitdaging, zich maar al te goed de slagen herinnerende die zij op de Vriendschaps-eilanden opdeden.quot;
Een spel dat vroeger op de Sandwich-eilanden zeer in zwang was, is het sleden, waarvoor van de steile helling der bergen door de spelers werd gebruik gemaakt. Het spel wordt holtia genoemd en op de volgende wijze gespeeld:
Elke speler is voorzien van eene slede, vervaardigd van twee smalle houten schinkels, van zeven tot achttien voet lang, drie duim dik en aan het eene eind omgebogen, geheel op dezelfde wijze als de stalen vlugt eener schaa ts. Deze worden naast elkander geplaatst, niet parallel, doch een weinig divergerend, zoodat de ruimte tusschon de schinkels ongeveer twee duim aan het eene uiteinde en vijf aan het andere bedraagt. Zjj worden met elkander verbonden door houten dwarsstukken en meestal met sterk matwerk bedekt. De inlandsche benaming voor de slede is papa. Om eene gljjbaan voor haar te maken, graven zij van den top des bergs tot onderaan eene smalle
mmBwmmKmmmmmm
DE SANDWICII-EILANDEN.
on ondiepe greppel, die zij zelfs eeno mijl of langer op den vlakken grond vervolgen. Alsvorens liet spel te beginnen, wordt de greppel met gras belegd, om het pad gemakkelijker te maken.
quot;Wanneer de spelers zich op den top van den berg verzameld hebben, neemt een van hen de slede in de handen, houdt haar voor zich uit, gaat eenige schreden terug, loopt zoo snel hij kan vooruit, werpt zich lials over kop in de greppel en glijdt bliksemsnel op de slede naar beneden. De snelheid waarmede cene goed bestuurde slede naar beneden stort, is inderdaad ontzettend, daar de helling dikwijls een' hoek van vijf-en-veertig graden bedraagt. De kunst om de smalle slede in evenwigt te houden, is zeer moeijclijk en zoodra een speler maar een weinig naar eene zijde overhelt of zijne slede niet juist in de greppel weet te houden, loopt hij groot gevaar er het leven bij in te schieten.
De slede vliegt in een oogwenk in stukken, de bestuurder wordt hoog in de lucht geslingerd en rolt van den steilen heuvel naar beneden, zonder eenig middel om zich te besturen of tegen te houden.
Hij die het vorst langs do greppel vooruit komt, is de winner van dit spel,
dat dikwijls met zulk eene hartstogtolijk-heid wordt gespoeld, dat er voorbeelden zijn van inboorlingen die al wat zij bezitten er aan wagen. Zjj zetten hunne liuizen, hunne landerijen, hunne vrucht-boomen en hun' oogst op hot spel. Echt-genooton waagden er hunne vrouwen en kinderen aan en vrouwen zich zelve.
En nadat zij alles wat zij bezaten of misschien later zouden bezitten, verloren hadden, verpandden zij zelfs liuiine been-doren om na hun' dood gebruikt te worden tot het vervaardigen van visch-haken en pijlpunten.
De godsdienst der Sandwich-eilan-ders komt zoozeer met dien dor l'oly-nesieërs overeen, dat wij er slechts weinig over behoeven te zoggen. Al hunne godsvereoring wordt hun door vrees afgeperst en volgens dat beginsel maken zij hunne afgoden zoo looljjk mogelijk.
Er ligt een zeker eigenaardig karakter in do afgoden der Sandwich-eilanders,
waarin men zich evenals in het snijwerk van Niouw-Zeeland niet kan bedriegen.
Om aan te toonen hoe geheel en al dit karakter in do voortbrengselen van hun' arbeid is uitgedrukt, geeft do schrijver hier twee voorbeelden, een van het Britsch museüm, het andere uit zijne eigene verzameling. Hot eeno dezer afgodsbeelden is vervaardigd, als do veêron helmen, van gevlochten teen en veel grooter dan een menschehjk hoofd on bals. Het is bedekt mot de golo en roode vederen, die reeds vermeld zijn geworden, en moet, alleen reeds wegens den prijs der grondstof, toen het vervaardigd word, een zoor kostbaar voorwerp geweest zijn.
Do oogen zijn van parelmoor vervaardigd en in hot midden van elk oog bevindt
467
4H8
zich cciiü zwarte kraal, bij wijze eener pupil. Do groote tanden in den open mond zijn eenvoudig de slagtanden van honden. Do kruin van het hoofd is voorzien van een' kam, evenals die van den veêren helm. Tn weerwil van den ruwen vorm is er in het beeld eene zekere kracht uitgedrukt, die verraadt dat de vervaardiger eenige kunstvaardigheid bezit, welke zich in dit geval vertoont in den omtrek, evenals in het geval van den veèren mantel in de kleur.
Bij wijze van tegenstelling met dit afgodsbeeld willen wij nu een ander beschouwen, waarbij de kunstenaar verpligt is geweest zich van kleuren te onthouden en zich geheel op omtrekken te verlaten, en inderdaad moeten wij -erkennen dat hij hierin zeer gelukkig geslaagd is. Het hoofd en het ligehaam van dit beeld zijn uit eene soort van wit en zeer ligt hout gesneden en met schorsdoek bedekt geworden. Dit doek is zwart geverwd en hetis den inland-schen kunstenaar mogen gelukken het zoo handig naar al de oneffenheden van het snijwerk aan te passen, dat men het zelfs niet zien kan, tenzij er opzettelijk op gewezen wordt.
Het hoofd met den hals zijn van den tronk afgescheiden en uit één stuk hout gesneden; en zelfs de opengewerkte kam en do haar ondersteunende spijlen zijn uit hetzelfde stuk hout. De tanden van de bovenkaak zijn die van een menschelijk wezen, doeh die van de onderkaak zjjn eenvoudig eene rij verhemelte tanden van een' of anderen groeten visch; zij zijn zestien in getal. Aan eiken hoek van den mond bevindt zich een menschelijke tand. Nadat de tanden in het hout gezet zijn, heeft do vervaardiger alles, tot de wortels van de tanden toe, met schorsdoek bekleed en op die wijze het tandvleesch voorgesteld. De oogen zijn eenvoudig ovale stukjes parelmoer.
Het is nog al vreemd, dat het strookje doek, waarmede de kam bekleed is, niet zwart geverwd is, gelijk dat hetwelk het hoofd, het gelaat en den hals bedekt, maar bijna wit en van veel sterker en ruwer weefsel is. De kunst waarmede de maker het doek op het hout bevestigd heeft, is inderdaad bewonderenswaardig. Hij heeft het waarsehijnhjk geweekt tot dat het zacht en buigzaam was en toen door het voorzigtig uit te rekken en zacht te drukken het over do verschillende oneffenheden — zooals den neus, de oogen en den mond — heen weten te vleijen, zoodat het er zoo naauwkeurig omheen past alsof het de werkelijke huid ware.
De hals is klein en dun; hij verdient naauwe-lijks dien naam, als zijnde inderdaad niets meer dan eene dikke pen, waardoor het hoofd naar wille-
I )E SA N 1)\V 1011-E1 LA N DEN.
keur aan het ligchaam kan gehecht worden. Tengevolge dezer schikking kan de stand van het hoofd naar goedvinden veranderd worden; het is naauwljjks te geiooven welk ecne verscheidenheid van uitdrukking door zulk eene eenvoudige schikking kan verkregen worden.
Het #ligchaani van het afgodsbeeld is van hetzelfde ligte hout vervaardigd als het hoofd en eveneens bedekt met het zwarte schorsdoek. Er bevindt zich tusschen de schouders eene holte, waarin de hals los past. Ue armen zjjn niets meer dan bundels biezen of riet, met doek omwonden; elke hand is voorzien van zes vingers, waarschijnlijk als een symbool van buitengewone kracht. De vingers zijn slechts hondstanden, waarvan de witheid een zonderling contrast vormt met liet zwarte hoofd en ligchaam. Niet het minste bewijs zelfs van beenen is aanwezig, terwijl het ligchaam niets meer is dan een blok hout, met eene holte bovenaan voor den hals en eene kleinere aan eiken schouder voor de armen.
Al het kunstvermogen van den vervaardiger heeft hij aan hot hoofd te koste gelegd en het moot erkend worden dat hij getracht heeft zijn denkbeeld mot kracht te verwezenlijken. Het lange kleed door dit afgodsbeeld gedragen, is niet zwart geverwd, zooals dat hetwelk het gelaat, het hoofd en het lichaam bedekt, maar effen wit.
OSTDKKKFNO KN HKNAM1N0 DKK F.ILA \ DEN. — IHJNNK OEOOR A PFIISCIIK IHTGEHKI.lDlli:! I). — DK MARSHALL- IN OIIiltKRTGROEPEN, - HKWONKRS VAN ROMANZOPF-EILAND.--HKT EILAND VAN BORNAIU EN ZI.TNK BEWONERS. - HET TATOi: KEREN KN HET KAPSEL. — EEN FATSOENLIJK MAN OP HO RNA Hl. — BOUWKUNST EN
OVFRHLLIFSELEN VAN OUDE GEBOUWEN. - LIKFDK TOT Dl. KUST. — DE PELEW-EILANDKN. - SCHIPBREUK
VAN KAP1TKIN WILSON. - HUIDKLEUR EN ALGEMKKN VOORKOM KN DEK INBOORLINGEN.-HKT TATOEEREN. —
/.ONDKRLINGK VEREENIGING VAN NAAKTHEID EN ZEDIGFIKID. - HET GEBRUIK DER BETELNOOT, - DE
RUPACKS KN DK BKKNEN ARMBAND. — WIJZK WAAROP ZIJ MKT DE WAARDIGHEID BEKLEED WERDEN. —
HKT SPEERWERPEN.--HUNNE Z!■ EGEVECHTEN, — HKT VERVAARDIGEN VAN HUISELIJKE GERKEDSCHAPPEN.-
DANS DKR KRIJGSLIEDEN. - GODSDIENSTIGE DENKBEKLDKN. — EENE BEGRAFENIS OP DE PELEW-EILANDEN. —
GESCHIEDENIS VAN LKE BOO,
Ten zuid-westen -van do Sandwich-eilanden bevindt zich oen zeer grooto groep, de Carolinen-archipel genaamd. Deze eilanden worden waarschijnlijk in 1526 door do Portugezen ontdekt die destijds de ondernomendstc zeelieden in do wereld waren. Ongeveer vijftig jaren later werden zij door Drake bezocht, [doch ontvingen toen don naam niet waarbij zij tegenwoordig bekend zijn, totdat zij meer dan honderd jaren na Drake's reis, door de Spanjaarden Carolinen genoemd werden , ter eere van Karei II, die toen koning van Spanje was.
Deze eilandengroep strekt zich, vooral van het Oosten naar liet Westen, zeer ver uit, meer dan 30 lengtegraden. Dientengevolge bestaat er een groot verschil tusschen de zeden en gewoonten dezer,eilanders en zelfs tusschen hunne gestalte en huidkleur. Wij zullen daarom als voorbeelden eenige van de oostelijkste, middelste en westelijkste eilanden nemen.
De moest ten oosten gelegen eilanden der groep zijn die, welke de Marshall-en Gilbert-eilanden genoemd worden, de eerste die van het noorden en de laatste die van het zuiden. Zij worden somtijds verdeeld in de oostersche en westersche eilanden, de eerste do Radick en de laatste de Kalickketen zijnde, waarvan elke groep ongeveer vijftien of zestien eilanden bevat.
Deze eilanden zijn alle laag gelegen, van koralenstructuur, zoodat zij op zekeren afstand niet zigtbaa'r zijn. Tengevolge hunner lage ligging schijnen zij aan de waarneming der reizigers ontsnapt te zijn tot 1788, toon zij door Marshall en Gilbert ontdekt werden, naar wie zij ook genoemd zjjn. Zooals gewoonlijk op koraal-eilanden, is de bodem onvruchtbaar, daar hij gevormd is door de ontleding van plantaardige stott'en, door de golven op de koraalriffen geworpen. De plantengroei is daarom schaarseh en meestal beperkt tot bananen, kokosnootboomen en broodvrucht — die alle het best laag bij het water tieren.
DE CAROLINEN-ARCHIPEL.
Als type vnn de Marshall-eilanders geven wij liet portret van een' man en vrouw van Romanzoff-eiland. /ij zjjn een schoon ras van mensehen, grooter dan de Caroline-eilandors in het algemeen en bezitten vrij goede gelaatstrekken. Het tatoueeren is bjj hen vrij sterk in zwang en beide seksen schijnen er evenzeer opgesteld te zijn. Zij zjjn beter gekleed dan vele Polynesiërs; de mannen dragen eene korte mat om de lendenen, de vrouwen zijn gekleed niet eene zeer fraajje en netjes vervaardigde mat, die bijna tot op de voeten hangt. Het haar is lang en van nature gekruld en wordt door beide seksen lang godragen. Oorringen zijn zeer gezocht en sommige zijn buitengewoon groot, zooals op bijgevoegde afbeelding te zien is,
Uit de zamonstolling van het eiland is het duidelijk, dat de tegenwoordige bewoners geene inboorlingen zjjn, maar in een niet al te zeer verwijderd tijdperk van andere eilanden overkwamen. Zij hebben hunne natuurlijke neiging voor de zee, waaraan zij hunne aanwezigheid op het eiland te danken hebben, bewaard en maken lange reizen van hot eene eiland naar het andere. Hunne kano's zijn goed gemaakt en van boomvruchthout gebouwd.
Bornabi is een van de grootste en belangrijkste dezer eilanden; het heeft een' omtrek van ongeveer zeventig mijlen en eene voldoende verscheidenheid van grond om zeer vruchtbaar te zijn. In plaats van zoo laag gelegen te zijn als sommige dezer eilan-
471
don, in het van vulkiimachou oorsprong, in liot iniddon tot oone annnierkoljjko lioogte rijzende en omringd door platte koraalriffen.
Tengevolge dezer zamcnstelling is liet eene veilige ankerplaats en een geliefd toe-vlugtsoord voor walvischvaarders geworden. Evenals sonunige gedeelten van Amerika op dezelfde breedte, met ongeveer dezelfde omgeving, is het eiland zeer vochtig, zoodat de vereenigde hitte en vochtigheid eene verwonderlijke vruchtbaarheid voortbrengen. Zelfs op de hooger gelegen gedeelten van hot eiland worden allerhande boomen en struiken door het versche water gevoed, terwijl op do kust de mangrove, die het zoute water opzoekt, tot in de zee groeit en door hare ineengestrengelde wortels en takken ecaon ondoordringbaren slagboom vormt, behalve daar waar zich de mondingen van rivieren en kreken bevinden.
Do bewoners hebben eene schoone gestalte; zjj zjjn van gemiddelde grootte, do maimen ongeveer vijf' voet acht duim lang, terwijl do vrouwen veel kleiner zjjn. Zij zjjn evenwel welgemaakt en niet ineengedrongen of plomp, /.ooals maar al te dikwijls bij vrouwen van onbeschaafde rassen het geval is.
Evenals de bewoners der Romanzoft'-eilanden, tatoueeren zij zich sterk en dragen beide seksen hot zwarte haar zeer lang, houden het goed geolied en zorgvuldig gekapt en versieren het, indien zij personen van rang zijn, mot bloemkransen. Zij hebben denzelfden dwazen hartstogt voor kurkenm als bij de Polynesische rassen algemeen wordt aangetroffen en maken daarmede hunne van nature fraaije koperkleurige huid tcrugstootend geel.
De mannen kleeden zich zeer zorgvuldig en een fatsoenlijk man van Bornabi besteedt geruimen tijd aan zijne kleeding.
Er mag geen haartje op zijn gelaat te zien zijn; hjj getroost zich daardoor do pijnlijke operatie om door middel van een tangetje, van een paar mosselschelpen of' een stuk dubbelgevouwen schildpad vervaardigd, elk afzonderlijk haar uit te plukken. Hij moet ton minste zes schorten over elkander dragen. Dczo schorten worden gemaakt van wit gebleekte strooken van kokosnoot-bladeren en zijn ongeveer twee voet lang. Hij moet om zjjn middel eeu' gordel of sjerp van rood en geel geverwde bananen vezels dragen. Hij moet zijne halssnoeren, zijn' hoofdband en zijne kwasten in de ooren hebben, terwijl hij zijn kostuum voltooit mot eene soort van parasol van bladeren, dien hij rondom zjjn hoofd bindt om zijn gelaat tegen do zon te bewaren.
Dit omslagtig toilet moot eenige malen daags gemaakt worden, daar elk inboorling ten minste driemalen daags baadt, zich met olio besmeert en zjjne huid geel verwt. De kleeding der vrouwen heeft eonige overeenkomst met die der mannon, behalve dat zij in plaats van de schorten over elkander, schorsdoek dragen om het middel vastgemaakt en tot de knie reikende.
In bouwkunst is het volk van Bornabi de Polynesiërs in het algemeen vooruit. Evenals do Marquesanen beginnen zij mot een' steenen vloer van ongeveer vier of vjjf voet hoog te bouwen, waarop zij dan het geraamte van het gebouw stellen. Do ruimten tusschen dit getimmerte vullen zij op met teenen matwerk, waarin eenigo openingen gelaten worden bij wijze van vensters. De vloer is met dezelfde soort van teenen matwerk bedekt, uitgenomen eene kleine plek in het midden vour de stookplaats. Het vak is netjes met pandanus-bladoren bedekt. In al deze bijzonderheden is weinig onderscheid tusschen de bouwkunst van Bornabi en die van vele andere eilanden. Het voornaamste punt van verschil ligt evenwel in het feit dat de ribben vierkant gemaakt zijn en zjj, in plaats van bloot zaamgebonden te zijn, door inkepingen en beklampingen in elkander gewerkt en bevestigd worden.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat hunne meer ontwikkelde bouwkunst, vooral in het vierkant maken van balkon en het gebruiken van klampen, niet zoozeer hun zeiven moet toegeschreven worden als aan de herinnering van gebouwen, vóór vele eeuwen door Blanken opgorigt. Bjj eene der havens zjjn nog altijd eenigo overblijfselen van gebouwen te zien, die blijkbaar oen' meer beschaafden oorsprong hebben. Zjj zijn gebouwd van gehouwen steen, die van elders is aangevoerd. Deze gebouwen zijn in straten gerangschikt, cn zien er uit alsof zij een gedeelte eener versterking hadden uitgemaakt. Men gist dat zij het werk geweest zijn der Spaansche boekaniers, die voor
472
eeuwen in deze zeeën plagten rond te zwerven, en zulk con Imven en versterking oeno onbetaalbare aanwinst zullen gevonden hebben.
Voor zoover bekend ia, houden de bewoners van Bornabi bijna uitsluitend hun verblijf aan de kust en bozoekon nooit het binnenland. Zeker is het, dat de bebouwde gronden zich slechts tot op oen' kleinen afstand in hot binnenland uitstrekken, on daar deze eilanders eene aangeboren voorliefde hebben voor alles wat met do zee in verband staat, is het zeer waarschijnlijk, dat de inboorlingen do waarheid spreken, wanneer zij zeggen nooit het binnenste van hun eiland bezocht te hebben.
De meest westelijk gelegen groep der Carolinen is bekend bij den naam van de Pelew- of Polow eilanden, /ij werden in 1543 door Villabolos ontdekt, doch zijn voornamelijk bjj ons bekend geworden door kapitein H. Wilson, die in 1783 aldaar schipbreuk leed. Do groep bestaat uit ongeveer twintig kleine eilanden, die door een rif omgeven zijn.
Dc bewoners zjjn van eene donkere koperkleur, welgemaakt, lang en merkwaardig wegens hun' statigen gang. Zjj tatoueeren zich op eene zonderlinge wijze, daar zij hunne becncn van dc enkels tot ecnige duimen boven do knieën dik mot figuren be-prikken, zoodat zjj er uitzien alsof hunne boenen donkerder gekleurd zijn dan het overige huns ligchaams. Zjj zjjn zindelijk in bun dageljjksch leven, baden zich druk en wrijven zich in met kokosnoot-olic, om hunne huid zacht en glanzend te maken.
Zij hebben schoon, zwart haar, dat door beide seksen lang gedragen wordt en op eene eigenaardige wijze van achteren digt aan het hoofd wordt opgerold. Dat van het gelaat en de kin wordt meestal met haartangetjes uitgeplukt; ecnige mannen slechts, met sterke, volle baarden, laten het groèijen. De mannen dragen geene kleeding; zelfs de koning heeft geen spoor van kleedingl, terwijl het tatoueeren verondersteld wordt do plaats van kieeding te vervangen.
Toen kapitein Wilson hen bezocht, waren zjj zoo volkomen onbekend met alles wat op werkelijke kleeding geleek, dat zij op het gozigt van do kleeding der blanke mannon geheel verbijsterd stonden te kijken, do panden hunner jassen opligtende aan de mouwen trekkende en ze met hunne eigen naakte loden vergolijkondo; zij'verbeeldden zich daarbij blijkbaar, dat deze geheimzinnige voorwerpen de huid der blanke mannon was. Do blaauwe adoron op de handen on do polsen der matrozen hielden zjj voor gotatoueerde Ijjnen en vroegen den gelieelen arm te mogen zien, om zich te overtuigen of de blaauwe lijnen nog verder liepen dan de pols.
In weerwil nu van hun volkomen gebrek aan kieeding laat de welvoegoljjke wijze waarop do beide seksen met elkaar omgaan, niets te wenschon over. Zoo zullen, bijv. dc mannon en vrouwen nooit op dezelfde plaats baden, ook zelfs niet in de 'nabijheid komen eener badplaats van de andere sekse, of zjj moet verlaten zijn. Indien een man de plaats waar dc vrouwen baden moet voorbijgaan, is hij verpligt, zoo hij binnen oen' vooraf bepaalden afstand komt, een' luiden schreeuw te geven- wordt deze daarop door eene vrouwelijke stem beantwoord, dan moet hij óf een''omweg maken of tenigkeeren en wachten totdat do vrouwen do plaats verlaten hebben.
Hunne gelaatstrekken zijn tamelijk goed, de neus is vrjj lang en de mond matig quot;root. Zij zouden or tamelijk wel uitzien, indien zjj de gewoonte niet hadden botelnoot te kaauwen, die don mond rood en de tanden zwart verwt. Do opperhoofden en al do voornamen onder hen zijn zoo overgegeven aan bot kaauwen van betel, dat zij allen een mandje met noten en een klein doosje van bamboes bij jich dragon, waarin zij do ongebluschte kalk hebben die met den betel onder het kaauwen gemengd wordt.'
478
DE PELEW-EILANDEN.
Ofschoon zij niets om kleeding en betrekkelijk weinig om versierselen geven, dragen de voornaamste opperhoofden een eereteeken, dat door hen evenzeer op prijs gesteld wordt als de orde van den Kouseband in Engeland of die van het Guidon Vlies in Spanje. Dit is een boenen armband, die om den linker pols gedragen wordt en don hoogsten rang naast dien van den koning zeiven aanduidt. Zij die het voorregt hebben deze orde te dragen, worden Unpacks genoemd, en, zooals wij dadelijk zion zullen, is de/.e orde niet noodzakelijk erfelijk, maar wordt zij met goedvinden van den koning verleend.
Het moet ons ongetwijfeld vreemd voorkomen, dat onder een volk als de Pelew-eilanders, het verschil in rangen zoo scherp afgeteekend is en dat quot;naakte Wildenquot;
hunne verschillende trappen van maatschappelijke positie hebben. Dat or sehorp algo-bakende rangen bestaan, is voorzeker reeds een bewijs van cenige beschaving, en dat die zekere beschaving, in liet rangenverscliil kenbaar, gepaard gaat met eene algeheele onverschilligheid omtrent allo lichaamsbedekking, schijnt hun die gewoon zijn kleeding en beschaving onafscheidelijk met elkaar te verbinden, een lt;)iu)|)-losbaar raadsel toe. Hier toch staan wjj voor het zonderlinge feit, dat er eene duidcljjke verdeeling van rangen is, in koning, edelen, fatsoenlijken burgerstand en boeren, en dat, hoewel deze rangen duidelijk van elkaar afgescheiden en erkend zijn, niomand, van den bijna despotischen koning af tot de geringste onderdanen toe, het artikel kleeding kent.
Niet alleen worden deze onderscheidingen zorgvuldig in acht genomen, maar wij vinden zelfs, dat de edelen verdeeld worden in verschillende rangen, evenals in bo-sohaafde landen en dat de hoogste rang door een symbolisch kenteeken wordt aangeduid.
Dit kenteeken wordt door den souverein zeiven verleend en de toekenning (inves-
474
DE PELEW-EIL A NDEN.
titure) van hot Rupack'sbeen geschiedt met oeue plegtigheid, die aanduidt hoe eervol hot beschouwd wordt. Hoezeer dc Rupacks gohocht zjjn aan dit zinneboold van hun' rang, hhjkt daaruit, dat een oproerige Unpack, die zicli togen den koning vorzot had en levend govangon genomen word, weerstand bood aan iedere poging om hom van zjjn' armband to berooven, en hom zich niet Hot ontnomen alvorens er zijn loven voor opgeofferd te hebben. In gedaante hooft- het boon eone zonderlinge overeenkomst met de open kaken van een ongolviscli of zeerog en zal waarschijnlijk wei naar dat model vervaardigd zijn.
Do wjjzo waarop zij met do waardigheid van don Rupack bekleed worden, is zeer plogtig. De Rupacks zjjn vergaderd in een kapittel hunner orde en do tot Rupack verkozen o is op oen' kleinen afstand van hen af gozoton. De koning of eon door hem benoemde Rupack noemt dan don armband en beveelt don kandidaat oen steen te werpen zoover als lijj kan. Dit wordt gedaan om to zien welke hand hjj gewoonlijk gebruikt, zoodat indien lijj regtsch is, do armband om don linker pols, on is lijj linksch om don regterpols geslagen wordt.
Daarna wordt oen touw aan eiken vinger van do hand gebonden; do touwon worden door den armband gehaald, die evenals do hand goed met kokosnoot-olie wordt ingewreven. De voornaamste Rupack plaatst zich dan achter don kandidaat en houdt hom stevig aan de schouders vast, terwjjl eon ander aan do touwen trekt. De koning drukt intusschon do vingors van do hand te zamen on trekt langzamerhand don armband stevig om den pols. Hij spreekt vervolgens den nieuwen Rupack toe, hem op hot hart drukkend, don armband dagelijks glad to wrijven on hom glanzend te houden; nooit too to laten dat zjjn oor bezoedeld worde en eerder zjjn leven op te offeren dan er zich van te scheiden.
Kapitein Wilson, die zelf in do orde dor Rupacks was opgenomen, schrijft op do volgende wijze over do plegtigheid en haar dool:
quot;Dit teekon van onderscheiding wordt in deze streken gegeven en ontvangen als oeno bolooning voor dapperheid en getrouwheid on verleend als do prjjs van verdienste.
quot;In dit licht werden dergelijke openbare oorbewjjzingon oorspronkeljjk beschouwd on worden dit nog heden in iederen staat, van Pelew tot Brittannië. En zoolang zjj op die wijze beschouwd worden, zullen zjj op do monscheljjke hartstogton werken, naijver opwekken, moed inboezemon, deugd bevorderen en tot eerbied aanzetten. De decoratie ontleent inderdaad al haren luister aan do denkbeelden die bij hare beschouwing bjj ons opkomen; en do verbeelding wordt opgewekt door hetzelfde gevoel, hotzjj hot eorebewjjs een strookje fluweel om de knie gebonden, oen kruis aan een lintje in hot knoopsgat, een ster op den rok geborduurd of een boon om den arm zij.quot;
Hij konde or nog bijgevoegd hebben, dat do innorlijke waarde van hot eerbewijs in goono verhouding staat tot de oer die hot uitdrukt, en dat hot been van den naakten Polew-oilander, de lauwer van don ouden krijger, of hot Victoria-kruis van den modernen held, alle geljjkeljjk zonder waarde zjjn. Het is merkwaardig, dat do koning hot boon niet draagt, zoodat hij zich door geen uitwendig toeken van den goringsten boor onderscheidt.
De bewoners dor Pelow-oilanden zjjn geen bijzonder oorlogzuchtig volk en hebben daarom slechts eenvoudige en weinige wapenen, /ij gebruiken twee soorten van sporen, waarvan do eone als worp wapen en do andere als piek gebezigd wordt. Do werpspies wordt geworpen met behulp van een zoor merkwaardig instrument, dat aan denAus-tralischon wummerah of werpstok herinnert.
Het bestaat uit oen stuk hout van ongeveer twee voet lang, mot oen keepje aan óón eind. Wanneer nu do krijgsman zjjne speer wil werpen, plaatst hij haar met hot ondereind in do koop van don werpstok en buigt met de linkerhand do olastioko bamboe-speer nagenoeg dubbel, waarna de linkerhand haar loslaat, en de spoor door haar eigen veerkracht tot'op een' aanzienlijken afstand wordt voortgeslingerd. Don Europeaan schijnt niets onhandiger toe dan deze wijze van do spoor te worpen, doch do Polew-eilandors kunnen, zelfs op groeten afstand, hot wit troffen.
(Jok zonder hulp van don werpstok zjjn zjj zoor handig in het worpen dor speer, 'loon Lee Boo, do zoon van den koning, zich to Canton bevond, verzochten hom eenige
475
hoeren die zeer behendig in liet werpen met de speer waren, hun eens to toonen hoe zijn volk het wapen hanteerde. Hij nam de speer op en woog en trilde haar, in het denkbeeld dat het hun alleen om de preliminaire behandeling te doen was. Men verzocht hem toen, haar naar eene gazen kooi met oen' geschilderden vogel te werpen. Do kooi waa zoo ver van hen verwijderd, dat de heeren haar zelden konden treffen. Lee Boo, evenwel, nam do speer achteloos op, trilde haar een oogonblik, slingerde haar voort on trof' niet alleen do kooi, maar ook den vogel door den kop.
De Rupacks dragen meestal zwaarden en dolken. Do eerste worden van een zeer zwaar hout gemaakt en zijn ongeveer drie voet lang. Zij worden ingelegd met stukjes eenor witte schelp en zijn sterk en zwaar genoeg om een' man met een'enkelen slag te doodon. De dolken worden vervaardigd van het staartbeen eens steekrogs en worden, niet in gebruik zijnde, gedragen in eene scheede van een enkel gewricht van bamboes, evenals do kleine messen van Borneo.
Gevechten te land komen op deze eilanden zelden voor, daar de inboorlingen zich voornamelijk op hunne kano's verlaten, die groot en goed gebouwd zjjn. Haar romp wordt uit drie boomstammen vervaardigd en vervolgens gesneden; geschilderd en ingelogd met de geduldige zorg die onbeschaafde kunst gewoonlijk onderscheidt. Wanneer de koning in staatsie uitgaat, worden de kano's verder versierd met bundels schelpen aan touwen, die aan don boog en achtersteven worden opgehangen. De bakspeer is bij hen in gebruik en do zeilen zijn van den quot;latijnschenquot; vorm. In weerwil, evenwel van de zorg aan hunne vaartuigen besteed, zijn de Pelew-eilanders geene goede zeelieden en wagen zich zelden buiten don keten van riffen dio hunne eilandengroep omgeeft. Zelfs binnen dezen zouden zjj zich niet ligt in hunne kano's wagen, wanneer do zee maar een weinig hoog gaat.
Tengevolge hunner wijze van vechten wordt het nomen van de kano eens vijands van voel meer gewicht geacht dan hot verslaan zijner soldaten en wordt het nagenoeg in hetzelfde licht beschouwd als door ons het nemen van een stuk geschut of eene vlag des vijands. Wanneer daarom de eene partij ziet dat hot gevecht in haar nadeel zal uitloopon, koeren zjj hunne kano's landwaarts. Zjj laten haar met allo magt op het strand loopen en slopen haar zoo hoog mogelijk op den oever, opdat zij niet weder vlot kunnen worden zonder de aanvallers aan een' bijna zekeren dood bloot te stellen.
Het voornaamste werktuig om de kano te bouwen is do dissel of bijl, veel overeenkomst hebbende mot de Polynesische, vroeger door ons beschreven. Het lemmet wordt gemaakt van do dikke en sterke schelp van oen reusachtig schelpdier en het merkwaardigste van het instrument is, dat het boveneind in eene holte ronddraait, zoodat het gebruikt kan worden als een dissol of een bijl naar goedvinden. De Dajakkor bootmaker hoeft oen instrument, dat er juist mode overeenkomt, zooals wij weldra zullen zien.
Hunne kleinere werktuigen en gereedschappen — zooals steenen messen, kammen en touw — dragen zij in het mandje, dat ook hun' betel bevat, en daar zjj geene kleeding hebben en dus ook geene zakken, begeeft zich niemand eonigen afstand van huis zonder het mandje mede te nemen.
In bouwkunst zijn de Pelew-eilanders vrjj ver gevorderd. De huizen rusten ongeveer drie voet boven den grond op steenen palen, waarop de balken gelegd worden die den vloer en de zijwanden dragen. Deze wanden worden vervaardigd van dik matwerk, dat zich van paal tot paal uitstrekt; do vloer is gewoonlijk van hout, met ongeveer een' duim ruimte tussehen de planken. Somtijds worden zij gemaakt van gespleten bamboes, dat door hot aanhoudend betreden der bloote voeten glad en zeer glibberig wordt.
Elk huis heeft in het midden eene stookplaats, iets dieper dan do vloer en uit steenen en aarde zaamgestold. Het vuur wordt den geheelen nacht door aangehouden, niet om de warmte, maar om door den rook de muskieten te verdrijven. Indien het een zeer groot huis is dat voor algemeen gebruik moet dienen, zijn er twee stookplaatsen, eene aan elke zijde. Langs de zijden van het huis bevinden zich zekere openingen, die voor vensters of deuren dienen en voorzien zijn met schuivende blinden, zoodat zij naar goedvinden kunnen gesloten worden. Al deze openingen zijn voorzien
476
DE PELEW-EILANDEN.
met drempels, door middel van welke do bewoners het huis kunnen betreden of verlaten, zonder \an don grond naar den zooveel hooger gelegen vloer te moeten klauteren. De groote huizen worden tot openbare doeleinden gebezigd; zoo worden de raadsvergaderingen er voor gehouden, of vergadert het volk er zich in om onderling te beraadslagen, waarin de vrouwen niet hot minst deelnemen. Sommige dezer huizen zijn van zestig tot tachtig voet lang.
Do 1 clew-eiianders zijn een zindelijk volk. Zij houden hunne huisjes netjes geveegd ; do bezem bestaat uit een bundel zaamgebonden kokosnootbastcn. De watervaten zijn eenvoudig geledingen van den bamboe, waarvan de open einden voorzien zijn niet eene soort van tuit, waaruit het water kan gegoten worden zonder te storten.
De kooktoestellen zijn aarden vaten en hebben meestal oen'ovalen vorm. Do pottenbakkers verstaan er hun werk niet best; hunne potten cn pannen zjjn althans nog al
breekbaar en zoo slecht gebakken, dat do inboorlingen ze niet dadelijk op hot vuur durven zetten, maar ze eerst op een' kleinen afstand er van plaatsen en warmer wordende zo digtcr bij brengen, zo voortdurend omdraai jende om zo van alle kanton zooveel mogelijk goljjk te verwarmen.
Toon kapitein Wilson op do Pelew-oilandon was, had de koning oen vat waarop hjj zeer trotsch was. Hot was uit eon blok hout gesneden on overvloedig ingelogd met witte schelpen; met het deksel er op gaf hot eene tamelijk fraajje voorstelling van oen' vogel. Dit vat hield ongeveer negen gallon in; hot werd bjj groote plogtighodon voor don dag gehaald on met zoeten drank gevuld voor don koning en zijne Rupack's.
Van de vermakelijkheden dor Pelow-oilandors zegt kapitein Wilson weinig; hjj geeft
HEET, ir. !!1
477
DE PELEW-EILANDEN.
slechts ecuo korte beschrijving van den zonderlingen dans, waarin zij zooveel genoegen scheppen, s'Avonds werd ons volk onthaald op een' dans dor krijgslieden, die toen juist teruggekeerd waren. Deze dans werd op de volgende wijze uitgevoerd:
quot;De dansers laten zich eene hoeveelheid pisangbladeren brengen, die zij in den vorm van linten splijten en scheuren. Deze strengelen zij zich om het hoofd, de polsen, de lendenen, do enkels en kniën; daar nu deze bladeren, zoodanig behandeld, eene geelachtige tint hebben, brengen /,jj op de donker koperkleurige huid eene niet onaangename uitwerking teweeg. Zij maken ook bundels of bouquetten van dezelfde bladeren, die zij in de hand houden.
quot;Zij beginnen met zich in twee of drie rijen tot kringen te formeeren, de eene binnen den anderen. Gewoonlijk heft dan een oud man onder hen eene soort van gezang aan; wanneer hij ophoudt, of zooals wij het zouden noemen, aan het eind van een vers komt, valt een koor in, waaraan de dansers allen deelnemen, onderwijl met hunne vertooning voortgaande.
quot;Hun dansen bestaat niet zoozeer in het maken van sprongen of kunstige figuren als wel in eene eigenaardige wijze van zich telkens zeer diep zjjdelings naar den grond toe te balanceeren, zonder een oogenblik met zingen op te houden; al dansende ontrollen zich de kringen en plaatsen de dansers zich met het gelaat naar elkaar toe, daarbjj de bundels in hunne handen met kletterend geluid ia de hoogte stekende. Daarna is eene plotselinge pauze, terwijl iedereen uitroept: quot;Weel!quot;. Hierop wordt eeu nieuw vers gezongen en er bij gedanst als te voren, terwijl men met dezelfde plegtigheid voortgaat, totdat ieder man die mededanst, op zijne beurt zijne repetitie en koor gehad heeft.
Voor zoover kapitein Wilson kou uitmaken, hebben do Pelevv-eilanders eenige denkbeelden van godsdienst; ook geloofden zij in een leven na den dood. Zij hadden verschillende bijgeloovige denkbeelden, waarvan een was, dat het hout van zekeren boom overal waar het gebruikt werd, ongelukken deed ontstaan. Toen kapitein Wilson zich mot het bouwen van zijn nieuw schip bezig hield, gebruikte hij eenige planken van dozen boom, tot groote bekommering van koning Abba Thulle, die hem -verzocht zich hieraan niet te wagen. Kapitein Wilson verklaarde hem, dat, daar in zijn eigen land alle soorten van geschikt hout voor het bouwen van schepen gebruikt werden zonder treurige gevolgen, dezelfde straffeloosheid op de Pelew-eilanden mogt verwacht worden. Toevallig viel, kort nadat de noodlottige planken gebezigd waren, een der timmerlieden van de zijde van het schip en verwondde zich ernstig, hetgeen de inboorlingen natuurlijk in hun bijgeloof versterkte.
Hunne begrafenisplegtigheden zijn zeer kort en eenvoudig, zelfs had er bij de begrafenis van den zoon van het voornaamste opperhoofd, die door kapitein Wilson werd bijgewoond, naauwehjks eenige plegtigheid plaats.
Het' lijk werd in matten gewikkeld en door vier man op de lijkbaar gedragen, terwijl geene andere mannen dan de dragers bij de begrafenis tegenwoordig waren. Een aantal vrouwen volgden de baar en hieven onder het gaan luide jammerkreten aan. üp de begraafplaats gekomen, werd het lijk in het graf gelegd, dat dadelijk dooide vier dragers met aarde gevuld werd, terwijl de vrouwen er om heen knielden en hare jammerkreten hernieuwden, zich aanstellende alsof zij het lijk uit den grond wilden rukken.
Den volgenden dag evenwel ging Ilaa Kook. de vader van den overledene, naar het graf en verrigtte daar eene zonderlinge plegtigheid. Hij nam twee oude kokosnoten (daar de jonge noten altijd verzameld worden om op te eten) en een weinig rooden oker, waarmede hij dwarse strepen over de noten trok. Hij legde daarna de geschilderde noten naast zich en sprak zacht eenige woorden, die waarschijnlijk een tooverformulier of eene soort van gebed moesten beteekenen. Met een' bundel betelbladeren ging het op dezelfde wijze en alles zamen werd toen aan eene oude vrouw overgegeven, die er mede naar het graf ging; doch de juiste beteekenis der plegtigheid bleef onbekend.
Op bladz. 475 werd melding gemaakt van Lee Boo. Daar deze jonge man de eerste I'(dew-eilander was die ooit Engeland bezocht en buitendien een zeer merkwaardig karakter was, besluit de schrijver dit verslag met de volgende bijzonderheden:
478
470
Hij was do tweede zoon van don koning Abba Tiiuile, die geen gewoon mensch en zjjnen stand ais inagthebboiuie ten volle waardig was. Hij bezat geestkracht, eene verwonderljjke vrijzinnigheid en eene aangeboren edele inborst. Jlet bezoek der blanke mannen leerde hem hunne onbepaalde meerderheid, en toen kapitein Wilson zijn schip afgebouwd had en op het punt was te vertrekken, verzocht Abba Thulle hem, Lee Boo naar Engeland mede te nemen om hem in kunsten en wetenschappen te laten onderwijzen en hem later terug te zenden, opdat hij do onderwijzer van zijn toekomstig volk zou worden. Zjjn verzoek werd toegestaan en Lee 15oo vergezelde kapitein Wilson op do reis naar Engeland, waar hjj vijf' maanden verbleef en door zjjn verstand, zedigheid en liefhebbend karakter de achting en toegenegenheid won van ieder mot wien hjj in aanraking kwam. Ongelukkig voor do hoop zijns vaders, word hij door de kinderpokken aangetast, waaraan hij stierf, onder het uiten van zijn' laat-sten wonsch, dat allo geschenken die hij ontvangen had aan zijnen vader zouden gezonden worden. Hjj stierf den 27»'«quot; Deo. 1784 on werd begraven te Rotherhithe Church, waar door de Indische Oompagnie oono graftombe te zjjner herinnering word opgerigt.
I)K DAJAKS, HUN KLREDING EN VOOHKOMEN.
VERONDKRSTELDK OORSPRONG DER DAJAKS. — AANTAL STAMMEN. — DE ZEE- EN LANDDAJAKS. — ALGEMEEN VOORKOMEN DER INBOORLINGEN. — HET TATOUEEREN HET MEEST IN ZWANG ONDER DE MINST HESCHAAFDE
STAMMEN. — KLEEDING EN VERSIERSELEN. - BUITENGEWONE OORRINGEN. - HET AFVIJLEN EN ZWART
MAKEN DER TANDEN. — EEN DAJAKSCII KRIJGSMAN IN VOLLEN KRIJGSDOS. - EEN DUSUM-KRIJOER IN
GEWOON KOSTUUM. - DE ILLINOANSCIIE ZEEROOVERS, HUNNE WAPENEN EN WOESTHEID. — EEN SAGIIAI
DAJAK EN ZIJN VREEMD HOOFDTOOISEL. — KRACHT EN VLUGHEID DER DAJAKS. - HET LOGDEN OVER DE
quot;BATANGS.*' - EEN VERI'LIGTENDE DAJAK. --- HUN TALENT INT HET DOORDRINGEN DER JUNGLES. — DE
TJAWAT OF CHAWAT EN DE SARONG. — EEN DAJAKSCIIK DANDY. — KLEEDING DER VROUWEN. - DE IHDANG
EN BORSTROK ZONDER MOUWEN. - HET SCHOONE HAAR DER DAJAKSCIIE VROUWEN.--DE METALEN KEURSLIJVEN, - EEN SAIBAS MEISJE IN GROOT TOILET. — DAJAKSCIIE BELLEN. - BEHANDELING DER VROUWEN.
Met uitzondering van Nicuw-Holland, dat als con vast land kan aangoniorkt worden, is Borneo het grootste eiland op de aarde. Het is gelegen in de tropische gewesten en wordt door den evennachtslijn in twee ongelijke helften gesplitst; Borneo is hot middelpunt van den Indischen archipel.
Tot voor weinige jaren was er naauwclijks iets van Borneo bekend, doch sedert sir James Brooke zicli onderscheidde door eene reeks van heldendaden tegen de zee-roover-stammen, die de kust meer dan duizend mijlen ver onveilig maakten en allen handel vernietigden, is het land tamelijk goed onderzocht en zijn de zeden en gewoonten der bewoners vrij goed bekend geworden. Volgens het eenmaal in dit werk aangenomen plan willen wij ons slechts bezig houden met de inboorlingen van Borneo, die tot zekere mate het leven van Wilden leiden en slechts zooveel beschaving hebben opgedaan als bestaanbaar is met het leven der Wilden.
De Maleische Mohamedanen die zich op Borneo gevestigd hebben buiten rekening latende, kunnen wij de inlandsche stammen verdeden in de Land- en Zee-Dajaks.
De eersten gaan zelden naar zee, hetzij voor zeerooverij of handel; in dit op-zigt verschillen zij zeer van de Zee-Dajaks, wier bestaan uitsluitend dat van een zeevarend volk is.
Brooke gelooft dat de Land-Dajaks zijn overgekomen van een land, alwaar zjj in aanraking met de belijders der llindoeschc godsdienst geweest zijn, daar zij etteljjke overblijfselen van die godsdienst bezitten. quot;De overblijfselen der Hindoese,he godsdienst, onder hen aangetroffen, zooals steenen stieren en andere steenen gereedschappen en het verbod onder hen om rund- of hertevlecsch te eten — zoo zelfs dat zjj iemand
BORNEO.
beboeten wegens bet plengen van bloed op hunne erven, terwijl de naam hunner godheid Juwata is — zijn zoovele punten die zekerheid geven aan de gissing, dat zij eenige denkbeelden betreffende Hindoe-eeredienst moeten hebben opgedaan van een volk, de Kapnas-rivior opkomende van hot eiland Java, dat van eenige der meest uitstekende punten van Borneo sleehts tweehonderd mijlen verwijderd is, terwijl tussehen de twee eilanden gewoonlijk gunstige winden heerschen.quot;
Ter bevestiging dezer meening verhaalt Brooke, dat de uitdrukking: quot;in de dagen der Hindoe'squot; vroeger gebezigd werd om iets te kennen te geven dat zeer lang geleden is. Van de Land-Dajaks zijn ongeveer negen of tien takken, die elk op hunne beurt wederom in een aanzienlijk aantal stammen verdeeld worden. Do gedurige veranderingen maken het onmogelijk namen en beschrijving to geven van de afzonderlijke stammen, liet volk zwerft altijd hier en daar rond, zoekende naar nieuwe landen om te bobouwen; het gewone gevolg is, dat zij met elkaar twisten, vechten, daardoor verspreid geraken en aldus nieuwe stammen vormen op de plaatsen waar zij zich eindelijk nederzetten.
Hun aantal zou niet boven de veertig duizend bedragen, waarvan vele stammen de zee nooit gezien hebben.
Daarna komen do Zee-Dajaks, een blanker, schooner cn meer belangwekkend volk. Zij zijn ongeveer driemaal talrijker dan de Land-Dajaks on gelijken in den tegen-woordigen tijd veel op hetgeen do oude zeekoningen in lang vervlogen tijden waren. Zij zijn werkeljjk een volk van roovers, van zeeroof bestaande en geheel en al overgegeven aan de afschuwelijke gewoonte van het koppensnollen, waarvan wij het een en ander in do volgende bladzijden zien zullen.
Zij zijn langer dan de Land-Dajaks, die zelden meer dan vijf voet zes duimen ha-Ion, en veel blanker van huid. De huid van den Land Dajak is bruin, terwijl die van den Zec-Dajak eenige tinten lichter is en vergeleken is geworden met de kleur van een nieuw zadel, — eene tint die verwonderlijk past bij de goed ontwikkelde vormen van dit volk. Zij zijn zeer trotsch op hunne huidkleur en de vrouwen vinden gaarne een voorwendsel om zich van hare borstrokken te ontdoen, ten einde hare zachte, sati|iieii huid, glad en glanzend als nieuw brons, te laten bewonderen.
Hunne verschillende gewoonten in vrede en oorlog zullen te geschikter plaatse beschreven worden; thans zullen wij ons bezighouden met hun voorkomen en kleeding.
Do Dajaks dragen gemeenlijk geen' baard en hebben een' vorm van gelaat dien men bijna verwijfd zou noemen. Somtijds evenwel bezit een man eenige haartjes op zijn bovenlip, op welke hij bespottelijk trotsch is, terwijl er een paar gevallen bekend zijn dat een man een goed ontwikkelden baard had.
Het tatoueeren is bij vele stammen in gebruik en heeft de overhand in omgekeerde reden tot hunne beschaving, daar zij, die de minste beschaving hebben, het sterkst getatoueerd zijn, terwijl zij die veel met meer beschaafden in aanraking komen, die gewoonte bijna geheel hebben vaarwel gezegd. De mannen van sommige stammen zijn bijna geheel mot getatoueerde figuren bedekt, terwjjl die van andere stammen sterren op do borst en banden om armen, polsen en boenen getaloueerd hebben. De Kanowit-Dajaks, die tot den grooten Malanau-stam bchooren, zijn van de borst tot de kniën getatoueerd met eene figuur als eene uic stalen schubben bestaande wapenrusting; velen tatoueeren zich de kin en de horst, zoodat zij er uitzien alsof zij werkelijke baarden en snorren hebben. Het tatoueersel van de vrouwen is veel zorgvuldiger bewerkt dan dat bij de mannen, zooals wij weldra zien zullen.
Het is opmerkelijk, dat de Zee-Dajaks zich gewoonlijk niet tatoueeren. Zjj houden het voor een toeken van lafheid en zijn er zoer verwonderd over, dat Engelsche matrozen, wier moed zij niet kunnen betwijfelen, zich laten tatoueeren met ankers, liefdoknoopen, schepen in volle zeilen, ineengestrengelde initialen en andere figuren, waarmede een Britsch zeeman zich gelieft te ontsieren. Tengevolge van dit verschil van gevoel heeft er dikwijls oen woordenstrijd plaats tussehen de Zee-Dajaks en do Engelsche matrozen. De stammen bij welke liet tatoueeren het meest in aanzien is, zjjn voornameljjk die van de Malaccan-afdeeling, zooals de Kanowits die door de geregelde Land- en Zee-Dajaks zeer veracht en alleen door hen geduld worden omdat zij hun een' geregelden voorraad van hoofden verschaffen.
4R1
BORNEO.
In het uitvinden van oorversierselen zijn de Dajaks bijzonder vruchtbaar. De meeste Wilden vergenoegou zich met één gat in de oorlel to maken en verwijden dit dikwijls zoo ver, dat ocue manshand door do opening kan gebragt worden. Doch de Dajaks gaan in hunne denkbeelden van versiering veel verder.
In overeenstemming met andere Wildon maken zij een groot gat in do oorlel, ver-grooten dit door er allengs grootere proppen in te steken en rekken haar tot den schouder
toe uit door er looden gewigten aan te hangen. Doch ook rondom don zoom van hot oor maken zij eene reeks van gaten en steken er een aantal versierselen in. De meostgeliefdo wjjze om do ooren te versieren is, eene menigte koperen ringen in de gaten van het oor te hangen, en wel zoodanig, dat de kleinste boven in het oor en do grootste, zoo groot als een armband, onderaan gedragen worden. Deze versiering wordt vooral door de Zee-Dajaks gedragen, bij wie eene soort van spreekwoord in zwang is, den hoorder waarschuwende, zich te hoeden voor een'man met vele oorringen.
Dikwijls vergenoegen zich dc Dajaks niet met vele ringen in de ooren te dragen; zij vullen de openingen mot zulk eene verscheidenheid van voorwerpen, dat zij eerder als quot;chatolainesquot; dan als oorringen zjjn beschreven geworden. Zoo droeg zekere jonge man, do zoon van een'opperhoofd, slechts een grooten ring in elk oor, doch aan dezen
BORNKO.
ring liing' een aantiil koperen kettingen, waaraan wciler verscheidene versierselen bevestigd waren. Aan één oor hingen op die wijze twee slagtanden van een' boei', één tand van een alligator, een gedeelte van den snavel eens horenvogels, drie kleine koperen ringen en twee belletjes.
Ook mannen dragen één' grooten oorring in de lel, en boren zich een gat boven in de oorschelp; in dit gat wordt een hondstand der tijgerkat gestoken.
Deze versierselen worden alleen dan gedragen, wanneer do Dajak zijne heste kleeding aantrekt, terwijl op andere tijden de gaten in het oor door schijfjes hont belet worden zich te sluiten. En daar nu het koper ulcererende zweren doet ontstaan, is bet gewone voorkomen van een' Dajak niet zeer aangenaam. Sommigen van hen hebben de zonderlinge liefhebberij, een gat boven in de oorschelp te boren en een ander onderaan, en vervolgens eene koperen plaat er aan te binden, waaraan de rammelende versierselen zijn opgehangen, waarop deze Wilden zoo gesteld zijn.
De Dajaks zijn zoo geheel en al vervuld met het denkbeeld dat do natuur door de kunst verbeterd moet worden dat zij zelfs hunne tanden de natuurlijke kleur niet kunnen laten behouden. Gewoonlijk vijlen de mannen hunne voortanden tot scherpe punten, terwijl de anderen de natuur nog verder verbeteren door de voorvlakte van lederen tand uit te bollen.
Na aldus den vorm van den tand zooveel mogelijk van zijne natuurlijke gedaante te hebben doen afwijken, gaan zij er vervolgens toe over, do kleur evenzeer te veranderen en ze van wit zwart te maken. Dat do tanden zwart zijn, moot voorzeker grootendeels aan het betelknauwen geweten worden; dooh daarenboven verwen do Dajaks zich de tanden zwart. De wijze waarop zij zich do verf verschaffen en haar aanwenden, wordt medegedeeld door Boyle in zjjne quot;Lotgevallen onder de Dajaks:quot;
quot;Wij deden onderzoek naar do wijze waarop zij hunne tanden zwart maken, eene gewoonte die in het Oosten algemeen is. De oude inodicijn-man werd eindelijk overgehaald ons de methode te toonen, die ons zeer zonderling toescheen. quot;Hij haalde uit zijn' voorraad een stuk droog hout voor den dag, van de soort sinka genaamd; dit werd in brand gestoken en over de kling van een' parang (of zwaard) gehouden , waarop eenige druppels water gegoten waren. Onder het verbranden van don stok vloeide er een zwart sap uit, dat op het metaal droop, waar hot zich vermengde met het water en in weinige oogenblikken een' plas dikke, gitzwarte vloeistof vormde. Hiermede worden de tanden in de kindschheid geverwd, en naar ons verteld werd, is ééne aanwending voldoende om ze altijd zwart te houden, terwijl er geene middelen bestaan om de kleur te verwijderen.
quot;De methode heeft dat eigenaardige, dat het hout waaruit het sap druipt, zoo droog als stof schijnt te zijn, en dat do verf geen andere zelfstandigheid aandoet dan de tanden, zelfs geen boon of hoorn. Nog des to verwonderlijker is het, omdat sommige Maleijers het glazuursel zorgvuldig van hunne tanden vijlon alvorens de sinka aan te wenden. Velen vijlen zo inderdaad tot een punt zoo scherp als eene naald af, zooals sommige Dajaksche stammen doen.quot; Do lezer zal zich herinneren, dat velen van de West-Afrikaanscho stammen hunne tanden op dezelfde wijze afvijlen.
De afbeelding op bladz. 482 stelt twee Dajaksche krijgers voor; een is in vol krijgsgewaad en de andere een Dusum Dajak in gewone kleeding.
De eerste dezer mannen draagt in zijne regterhand den sumpitan (hot blaasroer), met zijne speerpunt; do linker rust op zijn houten schild met bossen monschenhaar bedekt. Zijn parang-ihlang of oorlogszwaard is aan de linkerzijde bevestigd, eveneens met bossen menschenhaar, aan do greep hangende. Zjjne enkels, boenen en armen zijn bedekt met eene menigte koperen ringen; hij draagt eene soort van wambuis van de huid eens orang-oetans; op het hoofd eeno soort van kroon, vervaardigd van de vederen van den argus-fazant.
Deze afbeelding is naar eene photographic.
Do andere afbeelding stelt een' man in gewone kleeding voor. Hij behoort tot den stam dor Dusums, die aan de noordkust van Borneo wonen en andere kleeding dragen dan een van do andere stammen des oilands; hunne geheele kleeding bestaat in den chawat of tja,wat en in een aantal groote metalen ringen rondom hun' hals en
•IS.'i
BORNEO.
luHipcn. Do DiiBum-knjgsliodcu dragon hot haar lang, sloelita mot oono soort van Uatoonon stof zaaingobomlon, on Immio speron zijn ovon oonvoudig als hunne klooding, niots moor zjjiulo dan con motaloa punt, vastgobondon aan oono bamboosohacht.
Tonoindo oon ovorzigt to govon van hot voorkomon van ondorscheidono stammon van Borneo's inboorlingen, zijn hieronder nog twee andere Dajaks afgebeeld. Die aan de iiiikorhand stolt oen' lllinoansclien zooroover voor. Doze niannou worden gevondon to Tampassook of Tampasuk, zooals do naam somtijds gespeld wordt, oono plaats op do Noord-westkust van Borneo, niet zoor ver boven het eiland Labuan.
Do lilinoans bezitten vele groote on geduchte oorlogsbooton, dio aan don boog mot oon zoor lang stuk gewapend zijn en op do wijze dor Bornooseho boten een bovendek
hebben, dienende als oon vloer voor de strijders en eene beschutting voor do roojjors die or onder zitten. Aan don achtersteven bevindt zich oeno kleine kajuit voor don kapitein, ongeveer zoo groot als een hondehok, doch do booten hebben geen andere slaapplaats,
De roeispanen waarmede de rooijers het vaartuig in beweging brongen zijn vrij zonderling gevormd; op oen' afstand gozion zjjn hot slechts stokken mot platte houten
484
BORNEO.
schijvcn aim do eitidon. J)l' booten worden gestuurd door con' roeiriem aan de Htuur-boordzjjdo van den aehtersteven, terw ijl elke boot voorzien is van een' mast en een groot zeil, dat in weinige minuten gelieschen en in bijna evenveel sukondengestreken kan worden. Ofschoon de illinoans rijke stammen zijn en eene menigto vuurwapenen bezitten, zijn /.ij ecnigzins bevreesd om deze wapenen te gebruiken en stellen hun grootste vertrouwen in de speer en den parang.
Do Illinoans waren medopligtig aan den moord van twee inlandsclie opperhoofden, die in goede verstandhouding met de Engelschen verkeerden en verdacht werden den afstand van Labuan bevorderd te hebben. Een van hen, Bud-ruddecn genaamd, ccmi beroemd krijgsman, viel niet ongewroken. Toen de vijand naderde, trok hij zich met zijne begunstigde vrouw en zijne zuster, die beide hem niet wilden verlaten, in zijn huis terug. Bijgestaan door zjjne volgelingen, vocht hij wanhopig tot hot laatste toe, totdat nagenoeg al zijne mannen gedood waren en hij zelf gevaarlijk gewond was.
ny trok zich toen mot zijne vrouw en zuster in eene binnenkamer terug, terwijl oen groote hoop zijnor vijanden hom in hot huis opzocht; op dit oogonblik kwam hij tot hot wanhopige besluit, zjju pistool in oen vaatje buskruit, opzettelijk door hom aldaar geplaatst, af to schietou eu zich zolv', zijne twee nabestaanden on zijne vijanden in dc lucht te laten vliegen.
De andere afbeelding is die van een Saghai-Dajak.
Doze stam woont aan de zuid-oostelijke kust van Borneo en is merkwaardig wegens de prachtige kleederdragt der mannen, die een voorkomen hebben van barbaarschen luister, welken zij gaarne tentoonstellen. Zij dragen, evenals allo Dajaks, den tjawat, een' lap van goklopten boombast of katoen vervaardigd, die om de heupen gewonden en tusschen do boenen doorgehaald wordt, zoodat van voren on van achteren eene breedo slip afhangt; bovendien stollen zij er hunnen trots in zich te versieren met korte overkleeden van tijger- of luipaardhuiden of rijke en geborduurde stoffen vervaardigd; op het hoofd dragen zjj prachtige mutsen van aponhuid, versierd met de schoono vederen van den argus-fasant, waarvan twee zoodanig geplaatst zijn, dat eouo over elk oor hangt. Al deze Dajaks hebben een zonderling profiel, tengevolge van hunne gewoonte om do tandon af to vijlen on ze op die wijze kleiner to maken, terwijl zij die concave tanden hebben er hot wonderlijkst uitzien.
Ofschoon op het oog tenger en zwak als zij zich naast den sterken, gespierdon Europeaan voordoen, is hunne kracht wezenlijk verbazend en deze stelt hen in staat werkzaamheden te vorrigton die don kloeken blanken man onmogelijk zijn. Wanneer op reis oen Europeaan van vermoeidheid neervalt, neemt oen Dajak don last waarmede do gevallen man beladen was op, en voegt hem bij den zijnen, zonder dat zijn eigen last ook maar iets verzwaard schijnt te zijn; en wanneer de vreemdeling, ondanks zijne verligting, volkomen magteloos ter neder ligt, neemt een kleine, tengere Dajak hem op zijn' rug en vervolgt zijne reis mot het grootste gemak.
De Dajaks zijn gewoon, do op Borneo zoo menigvuldig voorkomende moerassen te doorkruisen door middel van primitieve bruggen, batangs genaamd. Deze zijn do eenvoudigste vorm van brug dien mon zich kan voorstellen. Niets gemakkelijker dan zich een juist denkbeeld van een' batang to vormen. Twee palen van bamboe worden zoodanig in den grond geslagen, dat zjj elkander aan de boveneinden kruisen, als oen X met lange onderbeenon. Zjj worden dan aan hot kruispunt zaamgebondon, evenals do stutten wa.artusschen oen moderne koordedansor zijn koord spant. Op ongeveer dertig voet afstand wordt oen dergelijk paar palen op dezelfde wijze in don grond geslagen en tusschen deze twee paar palen oen horizontale bamboe gelegd.
Inderdaad gelijkt do gehoele toestel op dien van oen' koordedansor, behalve dat oen bamboe hier de plaats van hot koord inneemt. Hierop volgen meerdere dergelijke steunsols, allen door horizontale bamboes met elkander verbonden, zoover als hot moeras zich uitstrekt; en zoo zeer zijn do inboorlingen op deze zoor primitieve bruggen gesteld, dut zij haar een mijl of nog verder en zelfs over vroesolijk diepe afgronden uitstrekken.
Jlot loopon over deze buitengewone bruggen is eene taak, die do kunstvaardigheid van ecu koordedansor van beroep op de proef zou stollen, en toch heeft men Dajaks
485
gezien, die een' /waren blanken man op den rug namen en Item oen mjjl of meer over (leze glibberige batangs droegen, terwijl op vele plaatsen één verkeerde pas voor Leiden noodlottig zou geweest zijn. Hij schijnt in 't minst niet vermoeid te zijn door deze buitengewone spier-inspanning en uit eerder eone soort van kinderaclitige blijdschap over zijne kracht; hij is er werkelijk verheugd over, dat hij althans in één opzigt in staat is zich den meerdere te toonen van den blanken man, dien hij overigens met den diopsten eerbied beschouwt als een wezen van bovennatuurlijke wijsheid en magt.
De Dajaks hebben een verwonderlijk talent om met zekere gemakkelijkheid jungles te doordringen, die voor Europeanen volstrekt ondoordringbaar zijn.
Een dezer mannen toonde, op marseh met eenige Engelsche soldaten, geheel onverwachts zijne waarljjke verbazende kracht. Het pad was hoogst moeiehjk en nagenoeg onbegaanbaar; op en af steile, glibberige heuvels, zoodat Chineesche koelies, die den troep vergezelden, eerst hunne rijst wegwierpen en zich eindelijk neerzetten en weenden als kinderen. De Engelsche sergeant, een veteraan, gewoon aan moejjeljjke marscheii in China en Indië, zakte ineen bij den eersten heuvel en verklaarde onder den last dien hij torschte, geen stap verder te kunnen doen. Brooke, die het bevel over den troep voerde, vroeg een' der Dajaks den last van den sergeant over te nemen en beloofde hem een extra rantsoen tabak.
De man nam met genoegen het voorstel aan. Hij droeg reeds voedsel voor drie weken, zijn' geheelen voorraad kleederen, een' twaalf-ponds kogel, twee twaalf-ponds kardoezen, een tweeloops-geweer, honderd scherpe patronen en zijn eigen zwaard en speer. Zulk eene vracht, die bijna te zwaar zou geweest zijn voor een' man op goede wegen marcherende, scheen een bagatel voor den vluggen Dajak, die ligt en gemakkelijk op en af paden ging, die de vreemdelingen naauwelijks konden atieggen zonder iets anders te dragen te hebben dan hun eigen gewigt.
Zoo weinig, inderdaad, gevoelde hij zich bezwaard, dat hij don zak van den sergeant met zijn' ganschen inhoud aan een' riem op zijn' rug bevestigde, en er even gemakkelijk mede wegliep alsof de geheele vracht maar een veertje woog. Memand die niet zelf deze paden begaan heeft, kan zicli eenig denkbeeld vormen van do ellende van zulk eenc reis. De paden zelve zijn al slecht genoog, doch behalve de ontzettende moeite van het loopen heeft de reiziger nog te kampen met muskieten, zand-vliegen, de gloejjende middaghitte en de vinnige koude des nachts, dorst, vochtigheid en allerlei denkbare ongemakken.
De inboorling evenwel schijnt op reis volkomen op zijn gemak en legt don weg af op cone wijze; die de hem vergezellende Europeanen volkomen ontmoedigt. Hij is in staat zijnen weg op eene bijna onbegrijpelijke wijze te vervolgen door digte kreupel-bosuchen vol scherpe doornen en moerassen. En inderdaad is het voor hemzelven onbegrijpelijk en hij beweert het alleen te kunnen doen door middel van zekere toovermiddelen die hij bij zich draagt. Eens gebeurde het dat na eene moeijelijke reis van vijf uren, een aantal teekenmaterialen en andere benoodigdheden vergeten waren en een Dajak naar de booten werd teruggezonden om ze te halen, terwijl hem voor die moeite een zakmes beloofd werd. Hij ging 's namiddags ongeveer 2 uur at en kwam vóór zonsondergang met de pakjes terug; behalve zijn' eersten marseh met de reizigers en do zware pakken die bij dragen moest, had bij dus tweemaal een' afstand van vijf uren afgelegd.
Op de vraag hoe het hem mogelijk was zulk eene reis te volbrengen, antwoordde hij dir te moeten toeschrijven aan de kracht van een toovermiddel, dat hij bij zich droeg en ons liet zien. Het was een klein, wanstaltig horentje, hetwelk hij zeide uit den kop van een' antiloop gesneden te hebben, terwijl de andere horen van dienzelfden kop van koper was. Hij bood het horentje verder voor vijftien dollars to koop aan, verzekerende dat zjjn vermogen onfeilbaar was en dat zelts, al werd bet door iemand geleend, deze in staat was den weg met denzclfden spoed als hij afteleggen.
De gewone kleeding der mannen is vrij eenvoudig, en bestaat alleen in den quot;tjawatquot;, dien wij reeds beschreven hebben. Deze tjawat is vaak zeer levendig gekleurd. Somtijds draagt de Dajak een' sarong of korten rok van katoenen stot, die van de heupen tot even boven de kniën reikt. Het is eenvoudig eene strook doek, waarvan do twee
48G
IJÜKXHO.
oinden aancongenaaid zjjii on dio bjjna wijd genoog is om twoo gowono mannon to 0111-vatton. Dt! sarong wordt aangetrokken door er in te stappen, hom tot aan do lioupcn op to trekken en naar voren zoover mogelijk uit te halen, waarna do plooi naar aditcren wordt omgevouwen en do randen naar binnen gekeerd, zoodanig dat alles strak op zijn plaats wordt gehouden, terwijl do vouwen tengevolge van zijne groote wijdte de loden volkomen vrij in hare beweging behouden.
Een dezer tjawats in schrijvers verzameling is geweven in eene soort van plaid-patroon, waarvan do grondtint eon helder en eenigzins vreemd soort van rood is en do dwarsljjnon bijna wit zijn. liet weefsel is vrij ruw en het geheolo maaksel bezit de stjjfheid, eigenaardig aan de inlandscho f'abrikaadje van deze stof'.
Die jonge mannen welke zich op hun uiterlijk voorkomen nog al wat laten voorstaan on zich do uitgaaf kunnen veroorloven, zijn niet tevreden met den eonvoudigen tjawat; zij trachten de pracht van dit kleedingstuk nog met allo soorten van versierselen te verhoogen.
Een dezer jonge dandy's wordt door 15oylo op do volgende wijze beschreven : quot;De jonge man kleedde zich niet met don Maleischen broek als zijn vader, waarschijnlijk omdat er slechts cén paar van een dergelijk artikel is huis bestond, doch zijn tjawat was fraai gekleurd en mot een aantal versierselen behangen. 1 lij was ongeveer vijf voet vier duim lang, zeer blank van tint en zijn gelaat, ofschoon van Tataarsche type, had eene aangename uitdrukking. Van don elleboog tot de vingers toe, waren beide armen bedekt met koperen ringen en boven het gewricht had hij twee armbanden van sneeuwwitte schelpen, die verwonderlijk afstaken bij zijne geelbruine huid.
quot; Doch de glorie van zijn' opschik had hij op den rug hangen. Aan het einde van zijn' tjawat was een lang netwerk van agaten kralen en parels bevestigd, die bij elke zijner bewegingen een vrolijk geklingel deden hooren. Om zjjn hals droeg hij snoeren schitterende kralen, terwijl zijne kniën met koperdraad omwonden waren. Een overvloed behaarde schodelhuidon fladderden aan het gevest van zijn' parang en voor ons uit door do zonnige plekken van de jungles gaande, schitterden zijne koperen handschoenen in het licht en bood hij met zijne agaten kralen achter hem klingende, do echte type aan van een' barbaarschen dandy.quot;
Een dor opperhoofden, begeerig zijne makkers te overtreffen, had eene gong go-nomen en deze tot een motalen gordel van een voet breed uitgeslagen. Ten gevolge der buitengewone waarde die do Dajaks aan gongs hechten, was deze gordel een teeken van weelde, waarmede niemand waagde zich te meten. Behalve den tjawat draagt de gegoede man eene soort van shawl-mantel, veel gelijkende op een' Schotschen plaid, waarmede hij zich op verschillende wijzen weet te drapeeren. Zij verraden een' goeden smaak in de bevallige ploojjen die zij er aan weten te geven en schijnen er hun' trots in te stellen, zich met dit kleedingstuk op honderd verschillende, altijd bevallige wijzen te omhangen.
De vrouwen kleeden zich op eene wijze welke eenige overeenkomst heeft mot die dor mannen; doch in plaats van den sarong dragen zij meestal een' iets langoren rok, oen' bedang genaamd. Wanneer zij verpligt zijn zich in do zon te begeven, dragen zjj ook eene soort van borstrok, zonder mouwen en van voren open; doch daar deze borstrok hare glanzige bruine huid verbergt, op welke zij zeer trotsch zijn, trekken zjj hem gewoonlijk in huis uit.
In haar jeugd zien de Dajaksche meisjes er niet onbevallig uit en hebben zij tengere en bevallige figuren, doch ongelukkig begint de vrouw na den leeftijd vali twintig jaren reeds te verwelken en op haar dertigste jaar zijn zij volkomen oud. Het gelaat heeft eene aangename uitdrukking, in weerwil van de kunstmatige middelen waardoor de vrouwen haar best doen om zich afzigteljjk te maken. De oogen zijn zwart, helder, vol uitdrukking; de oogharen verwonderlijk lang. De neus is een weinig opgewipt en do mond vreeselijk misvormd door het aanhoudend kaauwen van betel en de wijze waarop de tanden zjjn afgevijld en zwart gemaakt.
Het haar dor Dajaksche vrouwen maakt het voornaamste deel barer schoonheid
487
BORNEO.
uit; liet is zwart, verwonderlijk dik, glanzend en zoo lang dat hot bijna tot aan den grond reikt. Natuurlijk zijn zij or zeer trotscli op en slingeren onder het praten gaarne hare glanzende lokken van do oene zijde naar de andere door koket het hoofd heen en weer te schudden. Ongelukkig doet de koorts die in vele streken van Borneo heersclit, somtijds al het haar uitvallen, zoodat menig jong meisje op deze wijze van haar voornaamste sieraad beroofd wordt.
De vrouwen van sommige stammen dragen een zeer zonderling keurslijf, bestaande uit boomschors en bamboe, dat mot een aantal koperen ringen en koorden om het bovenlijf is bevestigd en waaraan de bedang of rok is vastgemaakt.
Hoyle schijnt zeer tegen deze keurslijven ingenomen te zijn. quot;Wanneer eenDajak-sche minnaar zijn arm teeder om het middel zijner beminde meent te slaan, omhelst iijj in plaats van hot zachte vloesch een harnas van metaal. En dit is nog niet alles, want do mode vordert dat de üajakscho erfgename hare ten dienste staande middelen zal besteden in den aankoop van lange handschoenen van gevlochton koperdraad, van do hand tot den elleboog reikende, en wanneer zij op hare beurt den arm om haars minnaars hals slaat, gevoelt de ongelukkige man zich in oene pijnlijke boei gekneld, die tusschen elk barer schalmen een stukje van zijn vleesch medetrekt on hem vreese-lijke pjjneu doet uitstaan. Natuurlijk dat liefkozingen onder Üajakscho minnaars zeer zeldzaam zijn; misschien is het ook maar oene gewoonte.
quot;Doch, afgezien van dezen last, zijn deze koperen versierselen ongetwijfeld smaakvol en fraai. De gewone huidkleur van een Dajaksch meisje, zoo zjj haar ligchaam niet niet kurkema verwt, is een dof bruin geel, waarbij do schitterende koperen ringen voordeelig afsteken. Zij worden 's nachts niet afgenomen en inderdaad gedurende den ganschen leeftijd der draagster niet, tenzij de ringen te klein worden.quot;
Meermalen is het bezit dezer zonderlinge versierselen noodlottig voor do draagster geweest, dan namelijk wanneer de vrouw uit eeue kano viel en door het grooto gewigt harer koperen versierselen verdronk. In sommige gedeelten van Borneo zijn do meisjes niet tevreden met hare koperen keurslijven, armbanden en enkelringen, doch omgeven ook haar koel met hetzelfde metaal. Zij nemen een lang stuk dik koperdraad en vlochten het spiraalsgewijze rondom den hals, zoodat het onderste gedeelte van do rol op do schouders rust en het bovenste gedeelte juist onder de kin komt, waardoor dan do draagster verpligt is het hoofd regtop te houden en er daardoor regt onbevallig en onhandig uitziet.
De Kayansche vrouwen zijn zeer gesteld op eene bijzondere soort van kraal van verschillende kleuren; zij ziet er uit als een zwarte kraal, waarin stukken groene, gele, blaauwe en grijze stof met do meeste zorg gezet zijn. Eene rijke vrouw draagt somtijds verschillende snoeren van zulke kralen even boven do heupen. Do verschillende snoeren zijn zoodanig met elkander verbonden, dat zjj een enkel versiersel vormen. Voor een zoodanig beupsnoer (zooals St John het noemt) heeft eene vrouw de waarde van vijf-en-dertig pond van ons geld gegeven; en dezelfde vrouw heeft verscheidene andere dergelijke snoeren die haar weinig minder kosten, behalve een groot aantal van minder waarde.
De Kayansche vrouwen tatoueeren zich op grooto schaal en volgen hierin volko-mon dezelfde methode als do Samoansche krijgslieden, d. i. zij laten zich volkomen van de houpen tot de knieën tatoueeren. Zjj zijn bijzonder op die versiersels gestold on dragen gaarne haar kleeding ter zijde open om ze te laten zien. Wanneer zij baden, verbeelden zij zich dat haar gotatoueerdo huid eene zeer voldoende kleeding is cn op eenigen afstand zien zij er werkelijk uit alsof zij een' korten broek dragen.
Zooals wij reeds vermeld hebben, is bij de Zee-Dajaks het tatoueeren over het algemeen niet in zwang en in dit opzigt volgen de vrouwen het voorbeeld van de mannen. Op versierselen echter zijn zjj evenzeer gesteld als hare zusters van het binnenland on bij feestelijke gelegenheden versieren zjj zich met do naauwlettendste zorg. Boylo geeft eene levendige beschrijving van do gala-kleeding die de Saibas Dajakscho meisjes cn vrouwen droegen bij gelegenheid van een groot feest, door hot opperhoofd gegeven.
quot;Intusschen haddon do vrouwen haar dool in do toebereidselen voor het feest
488
BORNEO.
gonomon. Op dit oogenblik kwamen zij uit hot liuis to vooi'schijii en uit do lioofsclio pracht van haar voorkomen block, dat zjj tijd noch moeite gespaard hadden zich voor deze grooto gelegenheid uit te dossen. Van don hals tot do heupen waren zij bedekt
mot agaatsteonon kralen, waarvan zij snoer op snoer haddon opgehoopt, zoodat vole van haar oen stoenon harnas van een duim dik droegen.
quot;Op haar hoofd droegen zij oen stuk doek, met kralen geborduurd, waarin dunne ponnen van geschilderd hout, ongeveer vijf duim lang, waren gestoken; er waren ongeveer twintig dezer stukjes hout rondom haro hoofden geschikt, onderling door snoeren van schitterende glazen kruien verbonden. Vjjf of zes dezer veelkleurigo lissen hingen tusschen elke twee pennen on waren tot oen bevallig netwerk
ineengevlochten. Do uitwerking was fraai, maar luid toch iets barbaarsch, terwijl do plogtigheid zeer verhoogd word door de statige regtopgaando houding, die do vrouwen verpligt waren in hare bewegingen in acht te nemen, ten einde deze teoro versierselen niet in wanorde te brengen.quot;
Zjj dragen ook kegelvormige hoedon, van gespleten rottingriet vervaardigd. Deze hoeden zjjn zeer ligt en duren verwonderlijk lang. liet exemplaar, hierbij afgebeeld, kreeg de schrijver van cone dame die den hoed vier jaren lang godragen en hem voorzeker niet gespaard had. Toch is hij nog sterk en even goed als toen lijj nieuw was; do kleuren zijn vorsch en levendig. Hot riet is in zeer smalle reepjes gespleten en rood, geel en zwart geverwd, terwijl do vervaardiger oenige van do reepjes de natuurljjke kleur heeft laten behouden.
De hoed wordt op het hoofd bevestigd met een breed lint van gevlochten palmbladeren, die terzijde worden vastgemaakt. Deze soort van hoeden worden door den ganschen archipel hoon godragen en vele exemplaren dezer soort zullen in don loop der volgende bladzijden worden vermeld.
Onder de versierselen der Dajaks bohooren de kleine belletjes, reeds door ons vermeld als deel uitmakende van de voorwerpen die aan do oorringen hangen. Deze versierselen, quot;ganurongsquot; genaamd en meestal door do vrouwen onder aan den rand van don bedang of rok gedragen, zijn bijna volkomen als onze gewone belletjes, namelijk kleine holle koperen of bronzen balletjes, zoo groot als een knikker, mot een klein metalen belletje inwendig bij wijze van een' klepel,
en oone tamelijk wijde spleet onderaan. Aan sommige dezer belletjes worden de merkwaardige kralen vaat-gehecht. Deze belletjes doen onder het gaan een
489
BORNEO.
muzikaal gctjingcl hoorcn en worden daarom bij dansen en feestelijke gelegenheden gebruikt. Do afgebeelde voorwerpen werden den schrijver geschonken door C. T. (1 Grant, Esq., vroeger in functie bij de regecring van Borneo, onder Sir James Brooke.
De algcmeenc behandeling der Dajaksche vrouwen is goed. Voorzeker moeten zij iiard werken, maar dit moeten ook hare echtgenooten, en zooals wij spoedig zien zullen, zijn zij niet do verachtelijke slavinnen zooals men maar al te vaak onder onbeschaafde volken aantreft, doch hebben evenveel in het huisgezin te zeggen
als de mannen en zijn volkomen in staat zich zelve te helpen, zoodra de gelegenheid het vordert.
Zij zijn gewoon op het veld te werken en het algemeen gebruikte hakmes of parang is zelden uit hare handen. Het voortdurend gebruik van dit wapen verhardt hare handen en misvormt dikwjjls de vingers.
Wanneer zjj van haar werk op het veld te huis komen, hebben zij het zwaarste gedeelte van haar taak nog te verrigten, daar deze bestaat in het pellen en ziften van de rjjst voor het avondmaal en voor de maaltijden van den volgenden dag.
400
BORNm
I)c rijst wordt eerst gestampt in groote troggen met lange, zware houten stampers, die men opligt en dan op hot graan laat vallen; op deze wijze werken aan elke trog drie vrouwen, die ongeveer een half uur daaraan besteden. Dit stampen seheidt de schil van den korrel en daarna wordt de rjjst door middel eener schop en wan gezift.
Het avondmaal wordt vervolgens gekookt en gegeten, de kinderen gevoed, de bronzen schotels weggeborgen, waarna do vrouwen rustig onder de verandah kunnen zitten on haren betel in vrede genieten. Ofschoon deze levenswijze vrjj moejjelijk schjjnt en de echtgenooten hunne vrouwen hard schijnen te behandelen door haar op deze wijze te laten werken, terwijl zij in huis zitten, betel kaauwen en over hot nieuws van den dag zitten te praten, bestaat er toch werkelijk eeno regtvaardige verdceling van don arbeid. Want terwijl de vrouwen op het veld werkten, waren de mannen bezig met visschen en stelden hun loven herhaaldelijk aan gevaar bloot, daar do zee in zekere jaargetijden zoor gevaarlijk is. Te Mukali en op andere plaatsen, dringen de vrouwen er op aan door hare mannen van visch voorzien te worden, en indien de mannen zonder voorraad te huis komen, sluiten de vrouwen de deur. En inderdaad, zoolang het huwelijk in stand blijft, schijnt do verhouding tusschen man en vrouw eene dergelijke te zijn als zoo schilderachtig beschreven wordt door Scott in zijn quot;Antiquary.'
Ton einde eenig denkbeeld te geven van hot voorkomen der vrouwen in hare dagoljjksche en gala kleeding, komen twee figuren op do voorgaande afbeelding voor.
Do eene stelt een Dajaksch meisje voor, alvorens zij omhangen is met de massa versierselen, waarmede zij zich bij feesteljjke gelegenheden pleegt uit te dossen. Zij draagt, als gewoonlijk, den bcdang of rok, die, zoo zij van gewonen stand is, van katoen vervaardigd wordt, doch bij den meer gegoeden stand uit zjjden stof bestaat. Hij wordt op dezelfde wijze als bij den man om den middel gedragen, doch wordt buitendien bevestigd aan de koperen gordels die haar lendenen omgeven. Haar lang, glanzig haar laat zij geheel los langs don rug golven, alvorens do dikke lokken zaam te binden, die later getooid moeten worden met de zamcngostolde versierselen van groot toilet.
Do andere figuur stelt hot meisje voor in al do glorie van haar gala kleeding. Wat eigenlijke kleeding betreft, draagt zjj niets meer dan gewoonlijk, daar de eenige verandering hierin bestaat dat haar bedang do beste is, dion zij bezit en dat deze somtijds fraai geborduurd is. Om hare armen draagt zij verscheidene dikke koperen ringen en de zoo hoogst lastige koperen handschoen strekt zich uit van den pols tot den elleboog. Haar hals en borst zijn bijna geheel bedekt met zware agaten kralen en op het hoofd draagt zij het zaamgestelde kapsel mot de houten pennen en do glazen kralen.
4!)1
OORLOG.
JUJAKSCHK WAPENKN. — Dl. SI Srl'ITAN' Ol' HIST III.AASHOHIt. — ZA5IICNSTET.T.INO VAN HUT WAPFN. — HET IN'GE-l.EODF. OK SIKTAI.IM ONDEREINDE. — DE SPEERPUNT OF HAJONFT. — DE SUMPIT-PIJT.. — OJiPASVERGIF EX
ZUNE UITWERKING. — IÏESCIIR1JVINO VAN DEN liOO.M. - DE PIJLKOKER. — DE PARANG OF HKT ZWAARD
EN ZIJNE VEIiSCIUI.r.ENDE SOORTEN. — DE PAIIANG-I.ATOK EN ZIJN ZONDERLING GEVEST. - DE KRACHT
VAN ZIJN HOUW, — TWEE HOUWEN VAN EEN' BEUT,. — DE l'ARANG-IHl.ANG ; ZIJN VREEMD GEVORMDE KI,ING. — EEN ONHANDIG WAPEN. — DE KRACHT VAN DEN PARANG-IHIiANG EN DE WAARDE KR VAN. — DE SCHEDE EN HIT BUIIEHOORENDE MES. — TWTFSNIJDENDE PARANG, MET TOOVERMIDDEI.EN. — EEN ZON-DEHLIN'G VERSIERSEIj. —• DE KRIS EN ZIJNE VERSCIIIM.ENDE SOORTEN. — ZIJN GOLVEND EN OESCHUHD LEMMET. — UITWERKING VAN HET CITROENSAP. — DE KRIS VAN DEN HEUL,
Wu zijn nu gcnadoi'd, tot oen onderworp, dat misschien het gewigtigsto is in de geschiedenis der Dajaks, namelijk hunne wijzo van oorlogvoeren. Hetzij zij tot do Land-of Zoe-Dajaks behooren, zij zjjn altijd oorlogzuchtig, hoewol do laatstcn woester, misschien dapperder en voorzeker ondernemender zijn dan de eersten.
Teneinde hun stelsel van oorlogvoering dos te boter te begrijpen, moeten wjj eerst hunne wapenen beschouwen en met den sumpitan als het eigenaardigste wapen boginnen. In geen land ter wereld hebben wij ooit eon dergelijk wapen aangetroffen, namelijk eon instrument waarmede projectilen door middel van lucht-drukking worden voortgoslingerd. Het beginsel waarop de sumpitan herust, is juist hetzelfde als dat der vuurwapenen, ofschoon de voortdrijvende kracht op eene andere en meer eenvoudige wjjze verkregen wordt. Eigenlijk is de sumpitan niets anders dan de quot;orwtenblazerquot; onzer jongens, natuurljjk veel grooter en ccn' pijl in plaats van eene erwt of een kleiballetje voortdrijvende.
Dit zonderlinge wapen is ongeveer acht voet lang en niet volkomen ccn duim in diameter; liet wordt met do meeste naauwkeurigheid uitgeboord, eene taak die zeer veel tijd kost, daar hot hout buitengewoon hard en het inwendige van den sumpitan glad, ja cell's gepolijst is. Hij wordt niet altijd van hetzelfde hout vervaardigd, zooals blijkt uit de exemplaren in de verzameling des schrijvers, waarvan een van zeer donker ou een ander van zeer licht hout gemaakt is. Hot wapen is van hot eene einde tot het andere overal oven dik, en daar het zoowel do rol oener speer als die van een' sumpitan moet vervullen, is het zeer sterk en zwaar.
Ken dezer wapenen, door admiraal Young naar Engeland modegebragt, is van een schoon gekleurd hout, zeer fraai, zoowel aan het ondereinde als aan de punt met metaal ingelegd. Een klein gedeelte van het ondereind is geheel uit metaal vervaardigd, waarvan het gevvigt het wapen gemakkelijk doet balanceeren, wanneer het aan de lippen gehouden wordt. De figuren van het inlogsel zijn op de volgende afbeelding te zion.
De tweede sumpitan is van een zoor donker, bijna zwart hout, dat in-on uitwendig glad gepolijst, doch niet ingelegd is. Het ondereind is evenwel vijf duimen ver met koper beslagen, dat aan het einde zeer dik en zwaar is en diep ingesneden, zoodat
BORNEO.
hot op oen' kleinen afstand er uitziet, alsof' het een spiraalsgewijze om het ondereind van den sumpitan gewonden koperdraad is.
Aan hot boveneind van dit wapen bevindt zich eone speerpunt, zeer dik, broed cn sterk, met scherpe randen en punt; zjj is door Dajaksche smeden met gegraveerde figuren versierd en met koperdraad of rottingrict stevig aan den sumpitan bevestigd. Deze speerpunt komt volkomen met den bajonnet overeen, daar zij ter zjjdo van hot wapen is vastgemaakt en dus het proiectiel in zjjne vlugt niet hindert. De holte van het wapen heeft naauweljjks een' halven duim in doorsnede en men moet er zich werkelijk over verwonderen, dat de maker het met die volkomen juistheid heeft kunnen uithollen, welke noodig is om aan den pijl de gowenschto rigting mede to deelen.
Hot projectiel door don sumpitan geworpen, is een zeer dun pijltje, uit het doornige hout van den sagopalm gesneden, ongeveer zeven of acht duim lang, overal van dcnzolfden omvang, en niet dikker dan een grooto breinaald. Om hom voort te kunnen blazen, wordt aan liet boveneinde een kogelvormig stuk zacht, week hout bovos-tigd, dat juist in het roer past; dikwijls is dit stuk hout hol, somtijds voorzien van vleugolachtigo aanhangsels langs de schacht. Gewoonlijk evenwel is de vaste kogel het 'meest in gebruik. Do wonde door zulke pijltjes vei ooi zaakt is van zoo luttele beteekenis, dat zij zelfs voor een dier van de grootte eener rat niet doodehjk zoü kunnen zijn, maar hot vergif waarmede zjj bestreken worden, verkregen van dén oepas-boom, heeft oeno verschrikkelijke uitwerking.
Do lezer kont waarschijnlijk al de vertelseltjes dio omtrent dozen' boom in omloop zijn — hoe hij eeno mijl in don omtrek do landstreek vergiftigt en hoe het doodehjk sap slechts verkregen kan worden door middel van veroordeelde misdadigers, wien lijfsbehoud toegezegd wordt indion zij oeno Hesch van het sap kunnen bezorgen. Zelfs in lateren tijd heeft do oepas-boom nog al zijne legenden niet verloren on nog altjjd golooven velen, dat de aanraking van'den boom of zjjne bladeren een gevoel van flaauwte doet
PKKL il.
«'2
liOUNKO.
ontstaan. Dit is ovenwei het geval niet on evenmin is hot sap van den boom zoo doodelijk als verondersteld wordt.
Zeker is het, dat do oepas een der geduchtste vergiften oplevert en dat hot zoolang liet nog versch is, onfeilbaar don dood veroorzaakt; maar het verliest zeer spoedig zijno kracht en is geheel onschadelijk nadat hot slechts twee uren aan don invloed der lucht is blootgesteld geweest. In het jaar 1859 verloren de Engelschen onder Johnson, in een gevecht met Konowit-Dajaks, dertig man, die geene andere wonden hadden dan de naauw merkbare kwetsuur, door de dunne sumpit-pjjltjes veroorzaakt. Wanneer het vergif aan do lucht is blootgesteld geweest, hooft do gewonde nog kans op herstel; hij moot dan veel spiritus drinken, de wond laton uitzuigen en voortdurend in beweging blijven. Inderdaad schijnt de sumpit-pjjl bijna dezelfde uitwerking te bobben als do boot van de cobra; de behandeling die den slangenbeet onschadelijk maakt, kan dan ook evenzeer toegepast worden op do pijlwond.
Om liet oepas-gif te bekomen, boort men eenvoudig een gat in den stam van don boom, waaruit dan een wit, lijmig sap vloeit, dat in kleine flesschen van bamboe wordt opgevangen. Deze Hesschen worden zorgvuldig gesloten om liet binnendringen der lucht te beletten. Eeno dezer flesschen in schrijvers bezit, is vijf duim lang en ongeveer een' halven duim in diameter. Do bodem bestaat iu een knoop van het bamboo; het boveneind wordt mot do naauwlettondste zorg verzegeld. Eerst wordt eeno prop zacht hout in dn opening gestoken, op de wijze oener kurk; deze houten prop wordt mot was bestreken en daaroverheen nog eeno natte blaas gespannen. In de open lucht wordt hot witte sap zoor spoedig zwart.
De wetonachappelijkc benaming van den oepas-boom is An Har is toxicaria en lijj behoort tot de natuurlijke orde dor Astocavpeae, waarvan do broodboom do bost bekende soort is. Al do planten dezer orde brengen een wit melkachtig sap voort, dat altijd scherp en schadelijk en in vele gevallen buitengewoon vergiftig is, Die gedeelten van do plant evenwel waarin do melk in hot rijpwordingsproces vervangen wordt door suiker, zijn niet alleen onschadelijk, maar zelfs voedend. Do boom bereikt eeno aanmerkelijke grootte on do bast van den stam hoeft eeno roodachtige tint.
Do Inzer begrijpt ligtelijk welk een geducht wapen dit is. Men heeft allo reden het te vreezen; zelfs wanneer de Dajaksche krijgers in open vkhoikt- strijd worden aangevallen, en in zeegevechten waar de kanonniers door ri.i M n.n:. de geschutpoorten met eone hagelbui van vergiftigde pijlen begroet worden, is hunne taak zeer govaarljjk. Doch do sumpitan is voel moer te land dan op zoo te vreezen; vooral iu bosch-gevechten deinst de meest onverschrokken soldaat voor eeno dergelijke ontmoeting terug. Do met liet blaasroer gewapende Dajak ligt in hot digte gebladerte verborgen, overtuigd dat, al wordt hij ontdekt, hjj door het verwarde kreupelhout naar veilige plaatsen kan sluipen. De sumpitan geeft geen geluid en vertoont geen rook waardoor de drager zich zou kunnen verraden, doch de doodolijke pijl vliegt in allo stilte daarheen en het eenige toeken van do tegenwoordigheid eens tegenstanders is hot ligte tikje waarmede de pijl zijn dool treft.
Het eonigo nadoel van den sumpitan is, dat de pijlen zelden verder dan veertig passen dragon, hoewel zeer geoefende schutters zo soms tot op een afstand van zeventig of tachtig passen blazen; op dozen afstand echter hebben zij bijna alle kracht verloren en kunnen niet meer in de huid dringen. J5ij vele pijlen is de punt vervaardigd van de met weerhaken voorziene graat van den steekrog, die bij de minste aanraking afbreken en in de wond achterblijven, wanneer men tracht het wapen uit te halen. Anderen bobben afzonderlijke punten van hout, die loslaten zoodra aan do schacht getrokken wordt. De inlandscho /laam van do punt is jowing.
De Dajak heeft altijd dertig of veertig zulke pijlen bij zich in een' pijlkoker van bijzonderen vorm, waarvan een hierbij is afgebeeld. Hij is vervaardigd van hot tot zoo vele doeleinden gebruikte bamboe en voorzien van een' haak waarmede hij aan den gordel kan gehangen worden. Deze haak is van hard hout gemaakt en
BORNEO.
aan den pijlkokci' bevestigd met eene breede strook fraai gevlochten rotandraden'. Do koker is voorzien van een kogelvormig Iiouten deksel, dat met een' snoer aan den koker vastzit. De bijgaande afbeelding is die van do gewone Dajaksche pijlkokers, doch zij hebben er die fraai gepolijst zijn, met prachtig snijwerk bedekt en deze zjjn wezenlijke kunstwerken. Vele pjjlkokers zijn van binnen bekleed met gedroogde huid of blaas, om de lucht buiten te sluiten en het vergif van den pijl zoolang mogelijk te bewaren.
Wanneer de Dajak den sumpitan gebruikt, houdt hij het mondstuk tusschen de twee eerste vingers zijner linkerhand aan de lippen en ondersteunt en mikt met de regter het zware wapen, dat om het juist te rigten eene sterke en goedgeoefende hand vereischt.
Het wapen dat in belangrijkheid op den sumpitan volgt, is de parang of het zwaard, waarvan verschillende soorten bestaan.
De Dajaks zijn trotsch op hunne zwaarden en de uitmuntende bearbeiding dezer wapenen geeft hun het regt er roem in te stellen. Hunne smeden zijn uitmuntend en eenige stammen smeden niet alleen hunne eigene wapenen, maar smolten ook zeiven hun ijzer.
Het meest gewone van al de Dajakscho wapenen is hot zwaard, parang-latok genaamd, dat door iederen man en bijna iedere vrouw gedragen wordt. Het wordt niet alleen als zwaard, maar ook als oene bijl gebruikt en dient zoowel om do jungles to doorkruisen als om den vijand te verslaan. Dit zwaard heeft een' bijzonderen vorm, zooals uit de afbeelding op de volgende bladzjjde te zien is. De kling is van een zeer zonderling maaksel.
Naar het gevest toe is het werkelijk niets anders dan een vierkant stuk staal, bjjna een' halven duim dik en drie-kwart breed. Van het gevost tot de punt wordt het lemmer allengs breeder en dunner, zoodat de twee duim breede punt juist zoo zwaar weegt als het vierkante gevost van slechts een' halven duim. Duidelijk wordt hot zwaard eerst in eene vierkante overal dikke staaf gesmeed en daarna naar de punt al platter en platter uitgeslagen.
Zooals de lezer op de afbeelding zien kan, wordt do kling van het zwaard in een' vrij scherpen hoek naar het gevost gebogen. Deze zonderlinge vorm, onhandig voor eene ongeoefende hand, maakt de voornaamste waarde van hot zwaard uit. Indien de arang-latok gebruikt wordt om takken te vellen of zich een pad door de jungles te anen, wordt hij bjj het vierkante gedeelte van het lommer aangepakt en juist op dezelfde wijze gebruikt als do bijl of het hakmes bjj ons. Doch zoo het voorwerp dat geveld moet worden, op den grond ligt, wordt de parang bjj het gevest gehouden, zoodat door den hoekigen vorm do kling met volle kracht kan worden gebruikt.
Door do gewoonte om den parang aan het vierkante gedeelte der kling vast te honden, worden de vingers der vrouwen misvormd, zooals wjj op bladz. 4!)0 reeds vermeld hebben.
De gewone parangs hebben geene bjjzondere versierselen, doch die van beter constructie, zijn voorzien van gegraveerde figuren op het lemmer, waarvan wij eenige exemplaren zullen zien.
In den oorlog is dit zwaard oen zeer geducht wapen. Het weegt gemiddeld twee pond en is dus zwaar genoeg om den schedel van een'mensch te verpletteren of hem een arm of been te breken, zelfs al liad hot geen scherpen kant. Doch de parang-latok heeft eene zeer scherpe snede, die goed in orde gehouden wordt, en wanneer er een slag mede wordt toegebragt, wordt het geheelo lemmer, bijna van het gevest tot de
32*
BORNEO.
punt, door do wonde gehaald. Tengevolge dezer bijzon-dorlieid zijn do wonden met den parang-latok toogo-bragt zeer ernstig; de inboorlingen beroemen zich dan ook zeer op do diepe wonden die zij met dit zwaard kunnen slaan.
Eene van do wijzen waarop zij hunne behendigheid beproeven, is, dat zij een varken met een' enkelen slag van een' parang-latok dooden en het dier zelfs volkomen vaneenschoiden, waarbij de punt van het wapen in den grond gedreven wordt. Die gewoon is het zwaard te gebruiken weet, dat naar een voorwerp zoo digt bij den grond te slaan, geenszins eene gemakkelijke taak is.
Wanneer het oenen Engelschman gelukt een schaap met een' enkelen slag vaneen te scheiden, heeft hij vér-scheidon voordooien die den Dajak ontzegd zijn. in do eerste plaats is het schaap reeds dood, zoodat hij bedaard kan overwegen waar hij slaan zal, terwijl de Dajak op het lovende varken zijn slag moot slaan zooals hij kan. Daarenboven is het schaap gevild en uitgehaald, zoodat hot zwaard niet zooveel weerstand hoeft te overwinnen. Eindelijk is het schaap opgehangen, zoodat do Engelschman den voordeeligston houw kan toebrengen, namelijk van links naar regta, oen slag, die mot don vollen zwaai van den arm kan ge-gegeven worden.
liet is de eigenaardige vorm van don parang-latok die hot mogelijk maakt oen varkon geheel door midden te slaan, want do hoekige vorm van het lommer en zijne allengs toenemende breedte vereonigen zich met de zwaarte van het wapen, om er eene dergelijke geduchte uitwerking aan te geven.
Do scheedo van -dozen parang is gemaakt van twee platte stukken hout, van binnen netjes uit-gehold on op do zorgvuldigste wijze vereonigd door twaalf of veertien banden, vervaardigd van zeer smalle strookjes donker rotan. Boven aan de scheedo is het koord vastgemaakt, waarmede het wapen op zijde godragen wordt. Dit koord is dubbel, van rood en geel katoen gevlochten en aan de einden met twee grooto kwasten voorzien, waarvan do franje aan de punt geel is met roodo pluimen.
Do parang-latok is meer een Maleisch dan oen Da-jaksch wapen, doch zeer in gunst bij de Dajaks en zooals wij reeds vermeld hebben, in algemeen gebruik gekomen.
Do Maleijers maken er bij execution gebruik van en kunnen oen' man mot een' onkelen slag liet hoofd afslaan; do schorpregter staat dan ter zijde van den misdadiger en oen weinig achter hein. Bij zekere go-legenheid stond oen schorpregter, die bekend was wegens de behendigheid waarmede lijj oen' zeer zwaren parang in zijn bezit hanteerde, tusschen twee geknielde misdadigers en sloeg mot écnen slag rogts en links de hoofden van beiden af. Toen eens denzelfden man, die tot de politie behoorde, hot gehuil van eenigo
BORNEO.
liondon op straat verveelde, vloog hij met zjjn' parang naar buiten en sloeg niet eéneu slag liet eerste dier dat hem tegenkwam in tweeën.
Een ander wapen is do parang-ihlang, eon van de meest buitengewone zwaarden die er bestaan en lastiger eu zelfs gevaarlijker voor vreemdelingen dan men zich kan voorstellen. Het is een kleiner, korter cn iigter wapen dan de parang-latok. Van de punt tot het gevest is het negentien duim lang en de kling op haar grootste breedte iets minder dan anderhalvon duim. Het weegt iets minder dan een pond zes oneen en schijnt, vergeleken met den parong-latok, eigenlijk niet veel te beteckencn. Wij zullen evenwel zien dat liet in de handen van iemand die er mede om kan gaan, boven dat wapen staat wegens zijne eigenaardige constructie. Over den al-gemeenen vorm kan men uit de afbeelding oordcelen. Do kling is bjj liet gevost zeer dik en zwaar cn bijna vierkant als de parang-latok, doch wordt naar de punt allengs dunner; deze punt loopt uit in cene gebroken lijn , die aan hot zwaard, op een afstand gezien, het voorkomen geeft alsof het is afgebroken. De rug is volkomen regt en aan iedere zijde der kling zeer netjes on los eene reeks kleine figuren gegraveerd.
Doch liet merkwaardigste aan deze kling is, dat zij niet als de Europcesche zwaardklingen bijna pint is, maar aan de eene zijde bol en aan de andere hol, gelijk op de afbeelding in doorsnede te zien is. Tengevolge van dezen vorm kan men er slechts op tweeërlei wijzen mede houwen, of naar beneden, of naar boven; en gebruikt men haar in de verkeerde rigting, zoo is het bijna zeker, dat de man die haar hanteert cr zich mede verwondt. Deze zwaarden worden of voor de regter- of voor de linkerhand vervaardigd, zoodat iemand die de eigenaardigheden dezer parangs niet kent, bevreesd is ze te gebruiken, zonder zo eerst naauwkcurig te hebben onderzocht, daar hij, in eene verkeerde rigting houwende, gevaar loopt zich zei ven eene wond toe te brengen.
Hoe klein cn onbetcekenend dit wapen er ook uitzie, toch kan het de vreesehjkste wonden toebrengen, daar de eigenaardige constructie der kling hiertoe zeer medewerkt. Evenals do parang-latok wordt het tot bijl zoowel als tot zwaard gebruikt en in geoefende handen is het een voortreffelijk gerocdschap. Brooke vertelt van een' man, die zoo bedreven met dit zwaard was, dat hij een blok tamelijk hard hout, zoo dik als eens nians boen; met eenen enkelen houw kon doorklieven.
Zelfs zijn cr Engelscho officieren, die zooveel met dit wapen op hebben, dat zij het gewone model-zwaard alleen tot pronk droegen, doch voor het gebruik aan den parang-ihlang de voorkeur gaven. De Zec-dajaks, die, zooals wij reeds gemeld hebben, uitsluitend krijgslieden zijn, verkiezen dit zwaard
BORNEO.
boven ieder ander wapen, ofschoon de eigenlijke uitvinders en voornaamste vervaardigers de Kayans zijn, (lie tot do Malanau-afdeeling dor Land-Dajaks behooren. Gemeenlijk maken do gewone Land-Dajaks slechts weinig gebruik van den parang-ihlang, 011 gebruiken zij hem, dan verwonden zij zich ligt. Eoyle deelt een geval mede, dat do oudste zoon van een opperhoofd zich door hot onvoorzigtige gebruik van dit wapen ernstig aan beide boenen verwond had.
quot;Do schoonste parangs,quot; schrijft Boyle, quot;of zij die voor zoodanig doorgaan, worden gevonden in de graven van Kayanscho krijgers, die dan ook bij alle mogelijke gelegenheden door Dajaks en Maleijers geplunderd worden. Ik heb er een to Kennowit gekocht, die men mij zeide afkomstig te zijn uit een graf, dat drie honderd jaar oud was — eone tamelijk onwaarschijnlijke bewering, ofschoon ik wel geloof, dat het wapen in een Kavansch i^nif ffevonden was, want het was zeer bevlekt on verroest toen ik het kocht.quot;
De Dajaks zijn zeer trotsch op de voortreffelijke hoedanigheid hunner klingen en zien zelfs op het beste Europeeschc staal met verachting neder. Men zegt dat hunne zwaarden van oude vijlen gemaakt worden, die in grooto hoeveelheden worden ingevoerd; doch wat er dan ook de grondstof van zjj, do harding hunner klingen is voortreffelijk. Deze parangs bezitten niet alleen eene snede als die van een scheermes, maar zijn ook buitengewoon taai en overtreffen de beste Engelsche gereedschappen. Boyle heeft het ondervonden, dat, terwijl zijne eigene jagtmessen, die van het fijnst-mogehjke staal gemaakt waren, braken en vol schaarden kwamen, do Dajaksche parangs niet in 't minste beschadigd werden.
Zulk eene kling is uitermate duur, zelfs in het land waar zij vervaardigd worden, en eene van de beste hoedanigheid kan niet onder de tien pond sterling gekocht worden.
Men kan zich ligt voorstellen, dat wanneer een Dajak gelukkig genoeg is eene van deze kostbare klingen te bezitten, hij met een gewoon gevest en scheede niet tevreden is en al de middelen zijner inlandsche kunst daaraan besteedt. Het gevest is, in plaats van eenvoudig hout, van been, besneden met de schoonste figuren, en altijd in een' regten hoek tegenover de kling gebogen. liet is verder versierd met ettelijke hossen menschenhaar, in verschillende kleuren geschilderd, waarvan donkerrood, geel en groen de meest geliefkoosde zijn. De greep is gewoonlijk met koperdraad omwonden en biedt aan het ras der Dajaks, dat klein van handen is, een stevig houvast. Een Europeaan vindt het nietige gevest zeer onhandig en hinderlijk en niet voldoende voor zjjn' greep.
De scheede van dit wapen is bedekt met versierselen. In plaats van eenvoudig te zijn als die van den parang-latok, wordt zij vervaardigd van eene harde soort van hout, dat eene donkere, rijke, mahoniekleur heeft en zeer glad kan gemaakt worden. De voorste vlakte dor scheede wordt besneden met zorgvuldig bewerkte en werkelijk kunstige figuren.
In het midden, even onder het besneden gedeelte, bevindt zich een stukje bont en onder dit bont een bosje rood geverwd menschenhaar. Bij do meeste zwaarden door onbeschaafde rassen gemaakt, levert het trekken eenig gevaar voor dc hand op, daar do snede meestal tusschen de twee platte stukken hout, waarvan de scheode vervaardigd is, te voorschijn komt. Teneinde evenwel iets dergelijks te beletten, plaatst dc vervaardiger van don parang-ihlang een stuk rotan aan elke zijde der scheede, zoodat dc vingers met geen mogelijkheid door do kling kunnen gekwetst worden, al grijpt de hand de scheede in plaats van het gevest.
De verschillende deelen dezer scheede worden vereenigd door zes banden gevlochten rotan en drie banden prachtig gevlochten koperdraad.
De gordel waarmede het zwaard om het middel bevestigd is, wordt mede vervaardigd van rotan, in zeer smalle strookjes gesneden en in riemen drie aan drie aaneen gevlochten, om op deze wijze den gordel te vormen.
A.an dc andere zijde der scheede bevindt zich [eene tweede van dezelfde lengte als die aan welke zjj bevestigd is, doch klein en cilindervorraing. Deze bestaat uit eene roode en gele stof, is gevoerd met bereiden boomschors en moet dienen voor
498
BO UN HO.
eon mes. Een dozor mossen is op hot volgende plaatjo afgebeeld. Mot lioclit van dit mes is van hetzelfde hardo hout gemaakt als dat waarvan de scheedo vervaardigd is. Het is bijna cilindervormig, ongeveer een'halven duim in diameter, en veortiou duim lang, ofschoon het lemmer kort, met eene punt voorzien en slechts twee duim lang is.
Dit zonderlinge mos wordt door de Dajaks gebruikt om rotan te splijten of tot andere dergelijke doeleinden; het lange hecht wordt dan onder den linkerarm gehouden, terwijl het riet met beide handen dwars over de snede van het lemmer wordt getrokken.
Het is verwonderlijk hoe ongaarne de inboorlingen van dit mes scheiden. Zij zullen het zwaard verkoopen, zoo er hun eene voldoende prijs voor wordt aangeboden, doch altijd trachten het mes heimelijk terug te houden,
zoodat betrekkelijk weinige van de vele parangs die naar Europa zijn overgebragt geworden, nog van het mes voorzien zijn. In één exemplaar in de verzameling des schrijvers schijnt het wapen volkomen in orde te zijn, doch wil men het mes uit de scheedo trekken, dan ontwaart men dat de Dajak behendig een hecht zonder lemmer voor het werkelijke mes heeft in do plaats gesteld.
Er bevindt zich in de verzameling des schrijvers nog eene derde soort van parang, die op het eerste gezigt er bijna juist uitziet als het oude Romeinsche zwaard. Dit zwaard is dik,
massief, zwaar en heeft op het eerste gezigt meer van een oud dan van een modern wapen.
Bij nader onderzoek evenwel is de eigenaardige Dajaksche bearbeiding duidelijk. Alhoewel het niet als het voorgaande wapen, aan de eene zijde hol en aan do andere bol is, zijn de twee zijden geheel verschillend. De kling is tweesnijdend, zeer dik in het midden en aan iedere zijde vrij scherp naar de snede der kling toeloopende.
Het gevest is slechts van hout gemaakt; doch rijk versierd niet menschenhaar van verschillende kleuren en aanzienlijke lengte; het wordt met een' broeden gordel van gevlochten rotan om het middel bevestigd. De scheedo voor het mes is geheel van schors vervaardigd en het mes zelf op bijgaande afbeelding te zien. Evenals de reeds beschreven scheedo van don parang-ihlang, is ook die van dit wapen rijk besneden,
en versierd met bont en lange bossou menschenhaar.
De gordel waaraan dit wapen gedragen wordt, is van zeer fijn gespleten rotan vervaardigd en op die wijze gevlochten, dat hij een' riem vormt van bijna een' duim breed en een zesde duim (likte. Hij is aan do randen rond en aan zijn bovenste gedeolto vernuftig in den vorm eener lis in twee doelen gescheiden.
Het eigenaardige van dit wapen is vooral gelegen in hot aantal toover-middelen die er aan vastgehecht zijn; vooreerst twoe tanden; vervolgens
•li)!)
BORNEO.
ccn fraai gevlochten klein doosje, dat wel iets heeft van een insektonpop, ver-scheidene kleine stukjes hout bevattende; daarna con kloin zakje van gebreid touw, ongeveer anderhalven duim lang, waarin zich een steen bevindt, cn cindcljjk nog drie kleine platte mandjes, met deksels, die ledig zijn. Met verschillende riemen aan den gordel vastgemaakt, is er ook nog een vreemdsoortig stukje hout, «lut waarschijnlijk gebruikt wordt om het zwaard te scherpen, terwijl aan het ondereind der scheedo aan een' snoer kralen eene veer hangt, waarvan de schacht zorgvuldig omwonden wordt met rood en zwart touw.
Dit is in alle opzigtcn een zeer geducht wapen en tot praktische doeleinden voor Europeesche reizigers verreweg hot beste. Het gevest is iets grooter dan dat van een der beschreven wapenen; do kling heeft niet die bogt die haar in ongeoefende handen tot zulk oen gevaarlijk wapen maakt; zij is tweesnijdend en iedere snede kan even gemakkelijk gebruikt worden; en eindelijk bezit zij eene punt, hetwelk niet met andere vormen van het zwaard liet geval is.
Een Dajaksch opperhoofd had een versiersel aan zijn zwaard, waarop hij zeer trotsch was. Het was een buitengewoon groote bos haar, niets meer of minder dan de haarstaarten van tien (Jhineezen, die hij gedood had en wier haar hij aan de scheedc van zijn zwaard had vastgemaakt. Dit versiersel moet wel zeer lastig voor hem geweest zijn. Er bevindt zich in de verzameling des schrijvers een exemplaar eener Chineesche haarstaart van gemiddelde grootte. Hij weegt negen oneen, zoodat hot gewigt van de tien staarten meer dan vijf en een half pond moet bedragen hebben, terwijl de lengte vijf voeten moet, zoodat tien bossen haar, elke vijf voet lang, den drager onder het gaan zeer moeten gehinderd hebben.
De lezer zal reeds opgemerkt hebben, dat de verschillende vormen van zwaarden zoowel door de Malejjers als door de Dajakscho stammen gebezigd worden. Er is nog een ander wapen, dat, ofschoon eigenlijk eene Maleische uitvinding, algemeen door de Dajaks gebruikt wordt en inderdaad, behoudens eenige kleine verschillen, over den geheelen
500
BORNEO.
Maleischen arcliipol verbreid is. Het wordt de kris genaamd, somtijds, doch verkeerdelijk gespeld creese; liet ia zoo algemeen, dat er geene zelfs gewone verzameling van wapenen bestaat of zij bevat verscheidene exemplaren van krissen, liet wapen is wegens drie bijzonderheden merkwaardig. In de eerste plaats bevindt zich het handvat niet in eene en dezelfde lijn met de kiing, zooals bij gewone dolken, doeii in een' regten hoek gebogen; daarna heeft do kling altjjd eene golvende gedaante, ais hot vlammend zwaard waarmede de oude schilders de engelen wapenden die de poorten van het paradijs bewaakten; en ten derde is de kling nooit glad en effen, doch dof, ruw en met zig-zagsgewijze loopende insnijdingen voorzien, die veel gelijken op de voren van een' quot;getrokkenquot; geweerloop.
Er zijn weinige wapenen waarvan do prijs meer verschilt of' schijnbaar zoo buitengewoon hoog is. Eene kling van de beste soort kost, zelfs zonder het handvat en de scheede, van achttien tot twintig pond, terwijl eene gewone naauwehjjks onder twee pond kan gekocht worden. Zij hebben geenszins het voorkomen van zulke kostbare wapenen, daar het staal van de kling niet alleen ruw en uitgebeten is, maar er uitziet alsot hot uit los aan elkander hangende plaatjes bestond. Deze uitwerking wordt verkregen door de kling in citroensap te dompelen, waardoor het metaal gedeeltelijk gccorrodeerd wordt; dit wordt uit kleine stukjes staal vervaardigd, die zoodanig aaneengeweld worden, dat men er eene buitengewone taaiheid door verkrijgt.
Een dezer wapenen in schrijvers verzameling is door de werking van het zuur verteerd tot oen blaadje staal zoo dun als een lint, en boe vreemd het ook schijne, wapenen dezer soort, die er uitzien alsof het slechts stukken verroest ijzer waren, worden door kenners juist liet meest op prijs gesteld. De lengte van draad in dit wapen is verwonderlijk, hetwelk teu duidelijkste door de corrosie van het citroensap wordt aangetoond. De lange voren of gleuven kunnen van het eene einde der kling naar het andere gevolgd worden, en het is alsof de gehoele kling uit stalen draden gesmeed is die evenwijdig naast elkaar gelogd en daarna aaneengeweld zijn.
Het citroensap ontneemt aan do snede van het wapen do scheermesachtige gladheid die in Europoesche klingen zoozeer bewonderd wordt en geeft er een ruw, geschaard voorkomen aan, hetwelk juist het eigenaardige van het instrument uitmaakt. Deze snede evenwel maakt het wapen daarom zoo geducht, omdat zij tot het doorboren van menschenvleesch zelfs beter aan het doel beantwoordt dan eene eenvoudige scherpe snede.
Uit den vorm dor kris kan de lozer genoeg de wjjze opmaken waarop zij gehanteerd wordt; het wapen wordt namelijk naar voren gestooten, evenals iemand met zijn'uit-gestrekten voorvinger wijst, en niet vastgegrepen naar de convcntioneclo idees van schilders. Spanjaarden, die algemeen bekend staan wegens hunne behendigheid in hot gebruik hunner lange messen, houden en gebruiken deze op ongeveer dezelfde manier; zij bezigen namelijk don uitgestrekten wijsvinger als een gids en stoeten naar voren inplaats van naar onderen te steken. De gemiddelde lengte van de kling eener kris bedraagt ongeveer een' voet, doch sommige zijn bijna zoo lang als gewone zwaarden, terwijl andere slechts zes of zeven duim lang zijn.
Eene oude familie-kris wordt gewoonlijk zeer op prijs gesteld en met ecu' eerbied beschouwd die aan het bijgeloovige grenst. Meestal is het handvat zeer eenvoudig, doch do meer gegoeden hebben krissen met gouden handvatten en met edelgesteenten ingelegd. Dit wapen wordt zelden in den krijg gebruikt cn meer gedragen als het symbool van een fatsoenlijk man, dan als een wapen om mede te vechten.
De kris wordt veel bij execution gebezigd en uitsluitend voor dit doel vervaardigd. In allo gevallen wordt zij op dezelfde wijze gebruikt, hoewel in de bijzonderheden conige afwijkingen voorkomen. Gewoonlijk begeeft do man die ter dood gebragt moet worden zich kalm en ongebonden naar een' stoel, waarop hij gaat zitten, zich in zijne laatste oogenblikken troostende met hot kaauwen van den botelnoot. Hij strekt dan do armen uit, die door twee man vastgehouden worden, terwijl de scherpregter, achter hem staande, de punt van do kris even boven het linker sleutelbeen naar onderen in het hart steekt, zoodat do dood onmiddelljjk volgt.
In sommige plaatsen is de kris, uitsluitend tot dit doel gebezigd, zeer smal, dun en aan beide zijden scherp als een lancet. De scherpregter neemt , een klein dotje
501
5C2
watten cn windt Jit losjes om do kling dor kris, oven boven do punt. Hij neemt dit, het wapen perpendiculair houdende, tusschen vinger 011 duim van do linkerhand. Na de punt van het wapen op do juiste plek boven het linker sleutelbeen geplaatst te hebben, stoot hij het met do regterhand naar beneden in liet hart, en de man is dood. Het dotje watten tusschen vinger en duim steeds vasthoudende, drukt hij, zoodra de kris geheel uit de wond getrokken is, do watten in de kleine wond die er mede go-
■
IIOEDKN.
maakt is, zoodat het wapen er geheel onbevlekt en blank uit tc voorschijn komt en geen druppel bloed gestort wordt. Ongetwijfeld is deze wijze van terdoodbrenging do zekerste, snelste en barmhartigste, die men zich kan voorstellen. Zij komt in dit op-zigt met de guillotine overeen en hoeft het groote voordeel, volkomen bloedeloos te
BORNEO.
zijn on geon schavot of andoro zigtbare toestellen te bohoovon. Een reiziger zou op twee passen do plek kunnen voorbijgaan, zonder te weten dat er iets buitengewoons voorviel.
Sommige dezer wapenen zjjn in verscheidene opeenvolgende geslachten in gebruik geweest en worden zeer in waarde gehouden, terwijl vele geschat worden op sommen, die aan Europeanen bijna fabelachtig zouden toeschijnen Eene dezer executie-krissen was op lt;le groote tentoonstelling te Londen aanwezig, doch is met zoo vele andere wapenen van groote waarde verloren gegaan.
De speer is een wapen dat door vele Dajakscbe stammen op hoogen prijs wordt gesteld, doch bij andere stammen weinig in gebruik is, daar de speerpunt aan het eind van den sumpitan aan alle praktische doeleinden beantwoordt. Eigenlijk wordt zjj als de knods van den Fiji-eilander gebruikt tot eene oproeping ten strijde en dient tot hetzelfde doel als het vuurkruis der Schotsche Hooglanden. Dit symbool wordt onmiddellijk gehoorzaamd, en daar het met bijna tooverachtigen spoed door hot land snelt, kan een opperhoofd binnen zeer korten tijd eene groote magt bijeenroepen. Bij zekere gelegenheid werd, gedurende het rajakschap van Sir James Brooke, een beginnende opstand belet door liet vinden van de quot;oproepingsspeerquot;, die in eene kano verborgen lag en onmiddellijk in bezit werd genomen. Het volk ontkende hardnekkig dat er ooit zulk een voorwerp bestaan had, doch toen de speer gevonden was, werd de voorgenomen opstand in de geboorte gesmoord.
503
HOOFDSTUK III.
O O R L O G. — {Vervolg.)
HET IIOR.NF.OSCHE SCHILD, ZIJN GEWONE VORM EN VERSIERING. — WIJZE OM HET TE OEBRUIKKN. —EEN VREEMD SCHILD IN SCHRIJVERS VERZAMELING, — HET KOPPENSNELLEN MET DE DAARMEDE GEPAARD GAANDE AFSCHUWELIJKHEDEN. — HET DOEL DER ZENDING VAN SIK JAMES IIROOKK. - ZIJNE MANIER OM DE GEWOONTE
UIT TB ROEIJEN. — quot;HET OPENEN VAN DEN ROUW.quot; — HET VISCIISTEKEN EN HET FEEST. — DE WAARDE DER HOOFDEN. — VERRAAD EN LIST. — DE TELEURGESTELDE KOPPENSNELLERS. — HET VERWEN EN I1E-WABEN DER HOOFDEN. — DE SCHEDELHUIKEN. — DAPPERHEID IN DEN OORLOO. — HET BESTORMEN VAN EEN INLANDSCU FORT. — EEN ZEESLAG. — STRIKKEN EN VALKUILEN. — HET MAKEN VAN VREDE.
Als verdedigingswapen gebruiken de Dajaks hot schild, dat van hout vervaardigd en langwerpig is.
Evenals de parang wordt het met verschillende voorwerpen versierd, waarvan de voornaamste haar, glaskoralen en vederen zijn. liet haar wordt tot platte bossen zaamgedrukt in geregelde tusschenruimten over het geheele schild vastgemaakt, zooals hiernaast is afgebeeld. In het midden van dit schild bevindt zich in ruwe, onbeholpen trekken do afbeelding van oen menschelijk gelaat, waarvan het oog rond, van zeer grooten omvang en in het midden wit geschilderd is. Boven en onder aan het schild zijn dergelijke figuren, doch van kleineren omvang. Op sommige schilden, die nu zelden meer worden aangetroffen, bevindt zich do geheele menschelijke figuur geschilderd; de beenen komen bij deze figuren uit de borst te voorschijn, terwijl de hals volkomen ontbreekt. De bossen haar op dit schild zijn zwart.
De wijze waarop zij van het schild gebruik maken, blijkt uit hunne zwaarddansen en Brooke, die veel ondervinding van de Dajaksche wapenen heeft, laat zich op de volgende wijze over hunne waarde uit: „Er hadden zwaarddansen met schilden plaats. Elke stam heeft zijne eigene passen en regelen, doch als aanval en verdediging in ernst kwamen zij mij alle even belagehcljjk voor.
quot;Evenwel ben ik overtuigd dat een Europeaan niet opgewassen is tegen een' Dajak die zijn schild ter verdediging gebruikt, daar zij terneer gehurkt er zich geheel achter kunnen verbergen en onmiddellijk uit die houding van achter het schild te voorschijn kunnen springen zonder hun ovenwigt te verliezen. Doch zonder schild zou niemand van hen tegen een' man met een rapier opgewassen zijn, tenzij, zooals mogelijk is, een zwaar Dajaksch wapen een ligt zwaard in tweeën sloeg. Evenwel zou dit tegenover iemand die goed schermen kan, niet ligt mogelijk zjjn, en nadat de eerste slag van een zwaar wapen gevallen was, zou de tegenstander in de magt van den ligt gewapenden strijder zijn.quot;
Met al den eerbied voor de meening van zulk eeneu bevoogden beoordeelaar komt liet ons voor dat de Dajak, al is hij met zijn schild voorzien, iemand die goed schermen kan, niet gemakkelijk zal overwinnen. Uit het feit, dat hij verpligt is zijn schild vóór zich te houden en hij dus met zijne linkerzijde of althans met zijn borst zich aan zijnen tegenstander moet bloot geven, blijkt dat hij niet ver genoeg met zijn wapen reiken kan, terwijl zijn tegenstander, met oen ligt zwaard gewapend, waarvan
hij alleen de punt gebruikt, geheel buiten het bereik van den parang kan blijven, terwijl hij zelf zich op behoorlijken afstand van den Dajak houdt en bij het minste blootgeven van zijn1 tegenstander dezen met do punt van zjjn wapen eene wond kan toebrengen.
De lezer herinnert zich, dat aan den parang, op blz. 500 beschrevcn, onder andere versierselen ook oone enkele veder bevestigd is. Deze veder is van den rhinoceros-horen-vogel, een' vogel bij do Dajaks in groot aanzien en dien zij niet zullen eten, hoe hongerig zjj ook zijn. De slagvederen van den vleugel en den staart zijn zwart, mot een' witten band en bezitten volgens de Maleijers en de Dajaks zekere wonderdadige
eigenschappen, die haar als talisman doen gebruiken. De vogel wordt beschouwd als een zinnebeeld van den oorlog; het is daarom, dat do zwaardscheedon, schilden en mantels in oorlogstijd gedragen, met zijne vederen versierd worden; ook wordt de ontzaggelijk groote snavel dun afgeslepen, glad gemaakt en tot oorringen verwerkt.
Het hierboven afgebeelde schild schijnt op Borneo vervaardigd te zijn, daar grondstoffen en bewerking klaarblijkelijk op dat eiland te huis behooren.
Wat den vorm betreft, komt het juist overeen met de kleine schilden der ruiters in de vroegste eeuwen dor Engclsche geschiedenis, en hoe klein ook is het een zeer doelmatig verdedigingswapen. Het is twintig duim lang en dertien duim breed
BORNEO.
en wordt gehanteerd door middel van een handvat, dat met strooksn rotan stevig aan
schild bevestigd is. Het eigenaardige van het schild bestaat in do wijze waarop het uit een aantal afzonderlijke stukken is zamengesteld, terwjjl toch het geheel, ofschoon met rotan zaiimgebonden, even solide is alsof het uit één stuk hout gesneden ware.
Indien de lezer wil letten op do onderste figuur, die het schild aan de binnonzjjde voorstelt, zoo zal hij zien, dat het uit vier platte stukken hout vervaardigd is, die naast elkaar gelegd zijn. Deze stukken zijn van een licht gekleurd hout en slechts even gladgemaakt. Het handvat is uit een afzonderlijk stuk hout gesneden, dat langs het geheele schild loopt. Zooals gewoonlijk met wapenen van Borneo, is het handvat veel te klein voor den greep van een' Europeaan.
Wendt hij zich nu naar de andere figuur, dan zal hij zien, dat de buitenzijde van het schild uit een enkel plat stuk hout bestaat, waaraan de andere zijn vastgebonden of liever vastgenaaid door middel van rotan dat door gaten gehaald wordt. Ten einde al deze dwarsstukken steviger aan elkaar bevestigd te houden, is eene diepe gleuf in een dik riet gesneden, dat zoodanig rondom hot schild gebonden is, dat de rand van het hout juist in de gleuf past en er in geregelde tusschenruimten aan vastgenaaid is.
Het schild wordt verder nog versterkt door een regt stuk hout, dat langs de voorvlakte loopt en waaraan het handvat aan do achtervlakte door rotan bevestigd is, zoodat het handvat en het daarmede overeenkomende stuk aan de voorvlakte dienen om het schild wezenlijk te versterken. He grondstoffen zijn gekozen met het oog voor kleuren dat do Dajak gewoonljjk bezit. Do dunne platte houten plaat die do voorzijde van het schild vormt, is bjjna zwart, het middelste stuk is geelachtig wit en het rotan waarmede alles bevestigd is, is van een helder geel. Het gowigt van het schild bedraagt juist anderhalf pond. Er is ook eene doorsnede van het schild gegeven om den arm van het handvat en de ligte kromming van den geheelen toestel te toonen.
De voortdurende veeten die onder de Dajaksche stammen heerschen, worden meestal veroorzaakt door de gewoonte van het quot;koppensnellenquot;, die veel overeenkomst heeft met het quot;scalpeerenquot; der Noord-Amerikaansche stammen. Boyle heeft deze vreeseljjke gewoonte in eenige weinige krachtige woorden geschetst, die later in bijzonderheden nader zullen beschouwd worden. De magtige stammen der Sakarran en Sarabas (Zeo-Dajaks) waren eigenlijk nooit meer dan in naam aan de Maleische sultans van Ketshing of Broenei onderworpen en eerst den energieken sir James Brooke mogt het gelukken hen tot gehoorzaamheid te dwingen. Tot op dien tijd togen van hier jaarlijks gansche vloten van zeeroovers uit, die overal langs de omliggende kusten de gruweljjkste verwoestingen aanrigtten en iederen handel onmogelijk maakten. Natuurlijk was het hun om plundering te doen, maar als den kostbaarsten buit beschouwden zij toch steeds menschenhoofden. Gewoonlijk overvielen zij de dorpen in het holst van den nacht, hieuwen allen volwassen mannen, en zeer dikwijls ook aan de vrouwen en meisjes de hoofden af, terwijl alleen de kinderen behouden bleven om den overwinnaars als slaven te dienen.
quot;Nooit bestond er eene oorlogvoering zoo vreeseljjk als deze. Toen het koppensnellen eenmaal tot eene manie, eene ziekte, ontaard was, kwam het ook niet meer, als vroeger, op persoonlijke dapperheid tegenover den vijand aan; de afschuwelijke trofeeën werden veeleer als het eigendom van den ganachen stam beschouwd en deze was er voornamelijk op uit, in het bjjeenbrengen van hoofden andere stammen te overtreffen. Moordenaars lagen in do digte kreupelbosschen op den loer om weerlooze voorbijgangers te verrassen; de ouden van dagen waren onder hunne eigene bloedverwantschap niet veilig meer en lijken werden in 't geheim opgegraven om den akeligen voorraad te vermeerderen. Ook het bijgeloof kwam spoedig hierbij in het spel. Vrij algemeen heerschte het geloof, dat een krijgsman niet rustig in het graf kon liggen, zoolang een zijner verwanten, als in zijnen naam, niet een of meer koppen had gesneld; de meisjes versmaadden den weekhartigen minnaar, wiens gevoel voor het begaan van een' lafhartigen moord terugdeinsde. De Maleische Pangerangs waren
506
BORNEO
onverstandig genoeg gowoost, het bloeddorstige bijgeloof te bevorderen en de velschillende stammen nog meer tegen elkander in liet harnas te jagen, in do meening1 dat het hun dan gemakkelijker zou vullen, al de stammen te onderwerpen, doch nu was er aan geen beteugelen meer te denken en het gansche land was rood geverwd door het gestorte bloed. Voorwendsels voor den oorlog werden noch gezocht, noch verwacht; het bozit van een monschelijk hoofd, onverschillig hoe ook verkregen, was het eenigo waarnaar iedereen hunkerde.quot;
Doch nu trad air James Brooke op om te trachten het kwaad te stuiten. De sultan van Broenei, wanhopend over den toestand der zaken en volkomen onmagtig de toenemende woede voor liet koppensnellen te fnuiken, stond hem zijn grondgebied af, hopende dat de Engelschman met zijne geringe magt zou slagen, waar luj zelf met al zijne soldaten was te kort geschoten. Alhoewel deze stammen in naam zjjne onderdanen waren, dachten zjj er niet aan hem te gehoorzamen, en het eenige teeken hunner onderwerping was eene kleine schatting, die daarenboven nog zeer ongeregeld betaald werd. De sultan giste juist en wij weten hoe het den Engelschman met zijn' stalen wil gelukte, het koppensnellen als eene erkende gewoonte af te schatten en hoe hij door zijn stelsel om iedereen die oen hoofd nam zware geldboeten op te leggen, langzaam maar zeker een eind aan de gewoonte maakte. De Dajaks konden zich in de eerste jaren geen rekenschap van zulk een verbod geven en de Engelsche rajah en zjjne officieren werden voortdurend lastig gevallen met verzoeken van Dajaks om hoofden te mogen nemen. Een oud man, bijvoorbeeld, had zijne vrouw verloren en smeekte om maar één hoofd te mogen gaan nemen, opdat zij gerust in haar graf kon liggen. Dan weder kwam een jong man, wiens aanzoek bij een Dajaksch meisje door haar geweigerd was, zijn geval aan de autoriteiten onderwerpen en hun verzoeken hem toe te staan een hoofd te gaan nemen, om op die wijze de hand der trotsche dame te winnen. Zoo stelde een man, wien hot verzoek, zooals gewoonlijk, geweigerd was, voor om in minnelijke schikking te treden; hij vroeg of hij niet het hoofd van een' Pakarran mogt nemen, omdat Pakarrans toch eigenlijk niet als menschen konden beschouwd worden. Inderdaad stelden de Dajaks zich aan, zooals Brooke wel teregt aanmerkt, als kinderen die om een koekje schreeuwen. De maatregelen, door den Engelschen rajah bedacht om paal en perk aan do noodlottige gewoonte te stellen, waren afdoende. Steeds wanneer eene partij Dajaks zich heimeljjk op weg begaf om koppen te snellen, werd hun altijd eene magt nagezonden, om hen af te snjjden en aan het geregt over te leveren, dat hun zware geldboeten oplegde. Indien het hun gelukte zich hoofden te verschaffen, werden hun (leze zegeteekenen ontnomen en zij mot nog zwaardere geldboeten gestraft. Zij die weigerden zich aan de straf te onderwerpen, werden als vjj-anden van de regering beschouwd en hunne huizen tot don grond toe afgebrand. Voor zulke expedition werden altijd Dajaks van meer vredelievende stammen genomen, daar dezen, tengevolge van de zoo lang bestaan hebbende veeten, verbitterd waren dooide talrjjko moorden die de meer oorlogzuchtige stammen begaan hadden. De Engelsche wet, ook hierin zoo geheel afwijkend van die van den Maleischen sultan, word zonder aanzien des porsoons gehandhaafd en de voornaamste opperhoofden werden even snol onzeker gestraft als de geringsten van hot volk. Bij zekere gelegenheid ontstond er twist tus-schen twee partijen van Dajaks, waarvan de eene, aangevoerd door een opperhoofd Jannah genaamd, g'root ongelijk had, daar hij eerst het grondgebied van de andere partjj geschonden on daarna twist gezocht had, omdat zij zich gewond hadden aan de scherpe bamboes, die bij wijze van omheining de gansche bezitting omgaven. In het gevecht dat hieruit ontstond, schoot Jannah zelf het andere opperhoofd dood. Doch hij won slechts weinig met deze daad van geweld. Zoodra de feiten bekend werden, zond Brooke eene aanzienlijke magt tegen hem uit en legde hem eene geldboete van ongeveer tweehonderd pond op. Iljj en zijne partij namen de wijk naar de wildernis, doch zij waren spoedig uitgehongerd en moesten zich onderwerpen. De andere opperhoofden verheugden zich over dit resultaat en waren altijd gewoon hen die koppen wilden gaan snellen hiervan terug te houden door hen te herinneren aan Jannah en zijne tweehonderd pond. Zonderling dat deze ruiterlijke manier van handelen Jannah met den grootsten eerbied en toegenegenheid voor Brooke vervulde, met wien hij
507
later in oprogtc vriondscliap leefdo. Hij vorzo-korde, dat do drie jaren die op dit tijdperk van zijn loven volgden, zich kenmerkten door veel betere oogsten dan hij ooit te voren van zijn land verkregen had, lietgeon luj toeschreef aan zijne vriendschap met den blanken man.
Het was een verstandige zet van Brooke om de booten voor het grootste gedeelte te verdoelen tusschon de hoofden der stammen die zich niet aan het koppensnellen hadden schuldig gemaakt. Deze handelwijze had cene dubbele uitwerking; hierdoor toch zagen de Dajaka dat zij niet ten behoeve der Engelschen beboet werden, terwjj! zij altijd op den uitkijk waren naar hen die hunne oude gewoonte van het koppensnellen nog altjjil maar niet konden vergeten.
Wij hebben reeds vermeld, dat er ook hoofden veroischt werden om na iemands dood quot;don rouw te openenquot;. Deze uitdrukking vordert eenige nadere verklaring. Wanneer een opperhoofd een' bloedverwant verliest, sluit luj gedurende den rouwtijd een' stroom. Dit wordt ver-rigt door speren aan beide oevers in den grond te steken en er dwars over don stroom stokken van bamboe aan te bevestigen. Niemand mag deze belemmering uit den weg ruimen, tenzij de rouw voorbij zij, iets dat volgens Dajaksche gewoonte geen plaats kan hebben, of eerst moet een hoofd verkregen zjjn.
Wanneer hjj in liet bezit van het gevorderde zegeteeken huiswaarts keert, laat hij het aan het schedelhuis achter om het te laten bereiden, terwjjl hjj zich gereed maakt voor de feestelijkheid waarmede een nieuw hoofd ontvangen wordt. Hjj neemt eenige planten, waarvan het sap eene verdoovende werking heeft, stampt deze en werpt ze in de rivier. De visch komt weldra aan do oppervlakte van hot water drijven en wordt gevangen door middel van mot weerhaken voorziene speren die van den oever af naar hen geworpen worden. Deze speren zijn zeer ligt, daar hare schachten van bamboe vervaardigd zjjn, zoodat zjj altjjd drijven en hom die zo werpt in staat stellen speer en visch beide terug te krjjgen. De speren en stokken die den stroom afsloten, worden nu woggenomon om de visschers in staat te stellen hun vischgereedschap te gebruiken en op deze wjjze wordt doorliet verkrijgen van het begeerde hoofd de stroom weder geopend.
Eene dezer vischsperen is hiernaast afgebeeld.
Zij is vjjf voet lang en de schacht die driekwart duim dik is, wordt uit een' hollen bamboe vervaardigd en is uitermate ligt. De vier
BORNEO.
tanden zijn van ijzer gemaakt en met zeer ligte weerhaken voorzien. Zij zijn tengevolge van de wijze waarop zij aan do schacht bevestigd zjjn, zeer elastiek, zoodat hare ligte weerhaken volkomen in staat zijn don visch terug te honden. Met do voorliefde voor versierselon, die de Dajaks kenmerkt, heeft de eigenaar dezer speer haar mot verscheidene hreede banden van gespleten rotan versierd, dat op zeer kunstige wijze gevlochten is. Eene bevond zich even onder do tanden dor speer; eeno andere was in het zwaartepunt geplaatst, zoodat de hand dadelijk het punt van ovenwigt der speer kon vinden; do derde bevond zich aan hot ondereind.
In hetzelfde pak bevond zich nog oene andere speer, die mede hiernaast is afgebeeld. De schacht is ook van bamboe gemaakt, maar is bijna vast, daar zij van eeno oude en dikke plant gesneden is; de punt is in plaats van ijzer, eenvoudig een stuk-hard, puntig, donker hout, aan het eind van den schacht met rotting bevestigd.
Tengevolge van de overgroote vraag naar hoofden was niet zoozeer de hoedanigheid als wel de hoeveelheid het voornaamste vereischte, zoodat ten tijde dat sir .lamos Brooke de taak ondernam om do gewoonte van het koppensnellen uit te roejjen er geen wezenlijk verschil gemaakt werd tusschen het hoofd van een'krachtigen oorlogsman en dat van een teder meisje. Een hoofd was een hoofd; het ligchaam waartoe het behoorde kwam er niet op aan.
De hartstogtehjke begeerte naar hoofden was zoo groot, dat een Engelschman, die bij toeval iets wist van vergelijkende ontleedkunde, in oen schedelhuis een hoofd zag dat hij voor geen menschenhoofd hield en dat bij onderzoek bleek do schedel van een orang-oetan te zijn. De eigenaars van het schedelhuis ontkenden in hot eerst dat er eonig bedrog in het spel was en bevestigden ton stelligste den menschel ijken oorsprong van het hoofd. Eindelijk evenwel waren zij verpligt in zekere mate toe te stemmen, doch zeiden alleen dat liet bedoelde hoofd dat van een Antu of geest was, die geruimen tijd het dorp verontrust had, maar eindelijk gedood was geworden.
Eeno uitzondering werd gemaakt ten opzigto van do waarde dezer zegotoekenen; hot hoofd namelijk van een' Blanke werd zoo hoog geschat, dat oen Dajak die er oen magtig was geworden, het gewoonlijk niet in het gewone schedelhuis wilde geplaatst hebben, maar liever een afzonderlijk huis bouwde om het in te bewaren.
Hoe toch de Dajaksche krijgers op do hoofden van Blanken zijn, bleek eens toen een hunner met levensgevaar zich van zulk een hoofd wilde moester maken. Toen eens een bootsman was gedood geworden, zag men oen' Dajak het Ijjk van den vorslageno tegen een' heuvel opslepen, terwijl hij onderwjjl mot zjjn mes hot hoofd van den romp trachtte te hakken, zonder er zich om te bekreunen dat hij veel kans had doodgeschoten te worden.
Daar hot bezit van een hoofd hot toppunt is van do eerzucht eens Dajaks, is hot niet to verwonderen dat de inboorlingen alles in 't werk stellen om zulk eon zoge-tecken magtig te worden. Zelfs schromen zjj hiertoe geen verraad, waarvan Brooke (de tegenwoordige Rajah) een voorbeeld mededeelt.
quot;Vijf jaren geleden, toon do Saribas Maleijers nog aan den mond hunner rivieren woonden, waren zij, met weinige uitzonderingen, zeer vijandig jegens ons gestemd. In zoover evenwel verkeerden zjj nog op vriendschappeljjken voet met ons, dat zij handel dreven en gebruik maakten van de koopwaren dio zjj slechts door communicatie mot Sarawak konden verkrijgen. Eon troepje van vijf monschon, drie mannon en twee vrouwen, begaven zich van Sakarrang naar Saribas om aldaar cenigen hunner nabestaanden op te zoeken. Nadat zij vrij lang afwezig geweest waren, verspreidde zich do tijding dat zij door Dajaks op de rivier waron onthoofd geworden.
quot;Ziehier hoo zich dit had toegedragen. Zjj ontmoetten to Saribas oono bootsbemanning van Dajaks, en spraken met elkaar, hun vertellondo dat zij handelaars waren on ook op visch uit waron. Toen de Malojjers Saribas verlieten om terug te keeren, volgde do Dajaksche boot hen in hun kielwater, voeren zjj zamen de rivier op on maakten do Dajaks don volgenden dag zich gereed om hun listig en moorddadig plan ten uitvoer to brengen.
quot;s' Morgens boden zij hunne zwaarden te koop aan, of verkochten of verruilden oen, waarbij zij zorgden dat do Maleijers een' zeer voordoeligen koop sloten. Toon
DEEL II. !)3
509
HOUNEO.
stelden zjj hun voor mot oen handnot op do moddorbank te visschon en liaalden een' Malcijer, Lirniu genaamd (die algemeen als een dapper man bekend stond), over om zich van de anderen te verwijderen en het net uit te werpen. Zoo gezegd zoo gedaan, en na ecnigon tijd met succes gevischt te hebben, verwijderden zij ziuii al verder cn verder van do booten.
quot;Eindelijk geraakte liet net verward in boomstronken op den bodem, waarop een vmi do Dajaks onmiddellijk zjjn zwaard trok en onderdook, om, zooals do arme liiinin dacht, het los te maken; doch in plaats hiervan wond de listige snoodaard liet nog vaster om de stronken, kwam boven om adem te scheppen, dook weder onder oti bragt het nog moor in do war; op nieuw boven komende, zeide hij, dat liij hot niet los kon maken en verzocht Liinin hot te beproeven. Limin trok zonder den minsten argwaan eveneens zijn zwaard, dook, en toen hij buiten adem weder boven kwam, sloegen hem do twee Dajaks zonder dat hij eenig geluid kon geven, het hoofd af en namen hot mede naar hunne boot.
quot;Een' dorden Malejjer word verzocht naar den voet eens Dajaks to zien, dio ligt go wond was. Toen de Malejjer bukte om het wondje te onderzoeken, sloeg een hunner hom van achteren het hoofd af. Hierna werd do vrouw onthoofd. Eon hoofd verloren zjj dat in het water rolde, maar de andere vier hoofden namen zjj, met alles wat den Maleijcrs toebehoorde, mede naar Sadok.quot;
Een andermaal ontmoette een troep Dajaks in eene kano eenc boot met een' man, zijne vrouw en hunne nog jeugdige dochter. Zij hielden do boot aan en boden betel-noot te koop aan. Zoodra zij binnen hun bereik kwamen, trokken zij hunne zwaarden, sloegen de vrouw het hoofd af en namen het meisje gevangen, doch do vader had even den tijd om overhoord te springen en naar den oever te zwemmen.
Dit had plaats op do Saribas-rivier, en vreemd genoeg, kwam de moordenaar, Sadji genaamd, bijna in aanraking met Brooke, dio er opzettelijk op uit was gegaan om zijne neiging tot koppensnellen to bedwingen. Brooke ging hem op de rivier voorbij, doch daar hij niet met hem bekend was, hield hij hem niet aan. Dit was, zooals later uitkwam, gelukkig, want Sadji zat met uitgetrokken zwaard in do boot, en zoo het gevangen meisje om hulp geroepen had, of zoo de Engolschen ook maar eenig teeken gegeven liad hem te arresteeron, zou hij haar het hoofd hebben afgc-* slagen, er mede in de rivier gesprongen, naar den oever gezwommen en met zjjne volgers in de wildernis ontsnapt zjjn.
Dezelfde schrijver vermeldt nog een ander geval van het koppensnellen, waarin hot vroeselijke niet het belagchelijko om den voorrang strijdt.
Een jongmensch, Achang genaamd, werd in boejjen geklonken voor Brooke gebragt. Hij was slechts negentien jaar oud, en toch had hij grjjs haar, door verdriet grijs geworden. Eenigen tijd te voren was hij verliefd geworden op een jong Dajaksch meisje, die al zijne aanzoeken met smaad had van de band gewezen omdat hij nooit een hoofd had genomen en zich op die wijze getoond een krijgsman te zijn. Zij was bljjkbaar een meisje vol energie, want zij sloeg hom voor, dat hij naar het Sari-bas-fort zou gaan en aldaar het hoofd nemen van Bakir, het Dajaksch opperhoofd, of van den Tuan Hassan, d. i. den heer Watson.
Op die wijze gedrongen, begaf Achan zich met een'anderen knaap van zjjn'leeftijd naar het fort en had onderweg te lijden van de gewone onheilspellende voorteekenen, zooals van booze vogels, kwade droomen en verdwalen, zoodat, toen zij in hetgezigt van het fort kwamen, zjj liever van plan veranderden. Zij besloten naar het huis van een' Chineeschen koopman te gaan onder voorwendsel iets bjj hem te koopen, en hem, terwijl hij er niet op verdacht was, het hoofd af te slaan. Goed gekookt en gedroogd, was het eene hoofd even goed als het andere en meenden zij dat hot niet moeijelijk zonde zijn het hoofd van den koopman voor dat van den Blanke te doen doorgaan.
Bijgevolg gingen zij naar het huis van een' Chinees, soupeerden zeer vriondschap-peljjk met hem en legden zich toen ter ruste, met elkaar overeenkomende tc middernacht do noodlottige daad te volvoeren. Ongelukkig versliep Achang zich, en zijn vriend bedacht dat Iijj zeer goed partij van zjjne slaperigheid kon trekken en zich hot hoofd zelf verschaffen. Te middernacht dus werden er akelige kreten gehoord, dio uit
BORNEO.
het huis van den Chinees schenen voort te komen; toen men het vertrek binnenstormde, vonden zij don ongelukkigen eigenaar met het gelaat aan de eeno zijde zwaar verwond, daar do Dajakscho jongeling in haast zijn' slag gemist had. De werkelijke dader ontsnapte, doch Achang werd nog vast in slaap gevonden en onmiddellijk in boeijen geklonken.
Ren volgenden dag werd hij naar Sakarang gevoerd en onderweg gevolgd door een' troep Dajaks, die zijne bewakers trachtten om te koopen om hun zijn hoofd af te staan. Werkelijk hielden zij onder hot gaan eene verkooping bij opbod om zijn hoofd, de een al hooger dan de andere biedende, en zoodanig waren de akeligheden van dien marsch van twaalf mijlen, dat de arme jongen vóór den volgenden morgen grijs was geworden.
Toch was Achang werkelijk een zachte en onschuldige knaap, die met de bevelen zijner minnares te gehoorzamen niets anders deed dan de gewoonten van zijn land op te volgen. Iljj werd ongeveer eene maand gevangen gehouden en toen losgelaten, waarna hjj zich aan den dienst der Blanken verbond, in don tuin werkte en zich algemeen nuttig maakte.
De hoofden ondergaan eene soort van opdroogingsproces, quot;kokenquot; genaamd, dat tamelijk afdoende is, docli niet zoo goed als de methode bij de Nieuw-Zeelanders in gebruik; want nog geruimen tjjd nadat de hoofden gekookt zijn, is de geur dien zij verspreiden zeer onaangenaam voor Europeesche reukorganen, ofschoon de Dajaks ongevoelig voor den stank schijnen te zjjn. Zij worden altijd bewaard in de pangarangs of schedelhuizen, die geenszins overeenkomen met de gewone woonhuizen dor Dajaks. F. S. Marryat geeft eene zeer goede beschrijving van een schedelhuis:
quot;Wij werden te midden van een' digten drom Dajaks geleid naar een huis in het midden van het dorp, dat in zamcnstelling geheel van de andere afweek. Het was volkomen rond en goed geventileerd door talrijke gaten in het dak, dat puntig toeliep. Wij klommen naar het bovenvertrek langs een' ruwen ladder en bij het binnentreden waren wij een weinig verrast, toen wij ons in het zoogenaamde schedelhuis bevonden, welks balken bedekt waren met menschenhoofden, allen aan kleine touwtjes hangende.
quot;Zij waren op do meest fantastische en afzigtelijke wijze beschilderd. Stukken hout met beschilderde oogen waren in de oogkassen gestoken en verhoogden niet weinig hun afschuweljjk, grijnzend voorkomen. Het vreemdste van de geheele geschiedenis en dat de uitwerking van het tooneel nog afschuwelijker maakte, was, dat deze schedels onophoudelijk heen en weer bewogen werden en tegen elkander aanstootten. Dit werd, naar ik dacht, teweeggebragt door do verschillende luchtstroomen, die door de gaten in het dak in- en uitbliezen. Zeker is het, dat zij met hunne onophoudelijke beweging, hun knikkebollen als zij elkaar raakten en hunne grijnzende tanden, werkelijk als door een nieuw leven bezield en een troep regt vrolijke jongens schenen te zijn.
quot;Welken indruk nu dit buitengewone schouwspel in het eerst op onsjniogt maken, hjj ging spoedig voorbij, en wij vermaakten ons met hunne bewegingen, die toch geen leven waren, zooals Byron zegt. In den loop van den dag slaagden wij er in, in gezelschap dezer hecren een uitmuntend diner te hebben, ofschoon wij geen van allen Don Giovannistisch genoeg waren om onze vrienden daarboven tot ons souper uit te noodigen.quot;
Deze schedelhuizen zijn, zooals wij straks zagen, de plaatsen waar gasten ontvangen worden; wij kunnen ons daarom zeer goed begrijpen, dat de inboorlingen van een dorp er hun trots in stellen aan hunne bezoekers de tropheën to toonen die door hen gewonnen zijn. Een dezer huizen, schaarsch met koppen voorzien, zou als een schandaal voor het dorp aangezien worden, zoodat do drie aandoeningen van trots, liefde en verdriet alle medewerken om de gewoonte van het koppensnellen in stand te houden.
In deze schedelhuizen slapen do ongehuwde mannen van het dorp. De reden van deze gewoonte is tweeledig. In do eerste plaats worden de ongetrouwden daardoor buiten de gelegenheid gestold kwaad te verrigten, en vervolgens zijn zij altijd niet hunne wapenen bjj do hand om het dorp bjj een' onvorhoedschen aanval te verdedigen.
511
33*
Bij dergelijko oxpoditiüu is het schedolhuis aitjjd hot middelpunt van den aanval, en door do jonge krijgers steeds bjj do hand te hebben verzekeren do Dajaks do veilig-heid hunner geliefkoosde zegetookenen.
Do afschuwelijkheden der gewoonte van het koppensnellen worden door St. John op do volgende wijze beschreven:
quot;Ongeveer dertien jaren geleden hoorde ik het volk van Natuna melding maken van cone vreesoljjke gobourtonia, die op een hunner eilanden was voorgevallen. Eeno partij Saribas Dajaks kruiste rondom de kleine eilanden in do nabjjheid en had reeds verscheidene vrouwen en vole visschors verslagen, toen men opmerkte dat zij tegen don avond in oen' diepen en snmllen inham oene schuilplaats gedurende den nacht zochten.
quot;Do eilanders kwamen in stilte bijeen en verrasten hunne vijanden, allen doodonde op zeven na, die gevangen genomen werden — zes mannen en een Jongen. De eersten roosterden zij over een klein vuur en zij verklaarden dat de stoute knapen stierven zonder één kreet van pijn te niton, doch hen tot het laatste toe bleven uittarten; do knaap die or bevende bijstond, in onzekerheid over zijn lot, werd naar de kust teruggezonden, met eone boodschap aan zjjne landgenooten, dat, zoo zjj het ooit waagden daar terug te komen, zij allen op dezelfde wjjzo zouden behandeld worden. Deze vreoselijko waarschuwing was voldoende om hen terug te houden van in die rigting weder hoofden te gaan zoeken.
quot;Partijen van twee of drie gingen somtijds voor maanden op oen' strooptogt in het binnenland uit, niets anders met zich nemende dan oenig zout tot het toebereiden van jonge spruiten, bladeren en palmkoolen die zij in de bosschen vonden; wanneer zjj dan naar huis terugkeerden waren zij zoo mager als vogelverschrikkers.
quot;Het is deze katachtige wijze van oorlogvoeren, die hen voor Chineezen en Malejjers zulke geduchte vijanden doet zijn; dezen gevoelen zich nooit veilig voor den aanval van oen' Dajakschen vijand. Zij liggen op den loer in ecu' put, tot do kin toe in hot water, ten einde den eersten persoon dio water komt schoppen te overvallen. Des nachts laten zij zich op een stuk hout do rivier afzakken on snijden don rotan kabel der handolspraauwen door, terwijl anderen hunner partij intusschon aan den oever wacht houden, zeer goed wetende waar do stroom do boot doet stranden; als zjj eenmaal gestrand is, dooden zjj do manschappen en plunderen de goederen.quot;
De Dajaks hebben zich in den oorlog dikwijls als dappere soldaten doen konnon. Brooke vermeldt, dat toen hij het fort van oen vijandig opperhoofd met oene magt, bestaande uit Malejjers en Dajaks aanviel, deze laatsten verreweg do beste soldaten waren. De eersten avanceerden tot dertig of veertig passen van het huis, d. i., even buiten het bereik der sumpitan-pjjlen die van hot fort geblazen worden, en verschansten zich achter boomon en struiken, waar zjj kondon vuren zonder zich aan de doodehjke schichten bloot te geven. Do Dajaks echter bestormden stoutweg hot huis, klommen tegen de palen op waarop het gebouwd was, hunne wapenen met zich medevoerende on bij de bressen, door het geschut gemaakt, standhoudende en trachtende in het fort door te dringen.
Eindeljjk gelukte het een' Dajak in het huis te komen en aldaar ongeveer vijf minuten te blijven, toon hjj verpligt was dc wjjk te nemen, en zich langs een' paal naar beneden te laten gljjden. Na hard gevochten te hebben slaagden do Dajaks er in het huis aan beide einden in brand te steken en op die wjjzo de bewoners te noodzaken zich midden onder hunne vijanden te storten. Naauweljjks één hunner ontsnapte; sommigen kwamen in do vlammen om, anderen werden ernstig gewond en de overigen werden gevangen genomen.
De overwinnende Dajaks waren als krankzinnig van opgewondenheid en vlogen mot woedende kreten in het rond, met hoofden in do handen en ongevoelig voor de wondon die velen van hen hadden ontvangen. Een knaap kwam gillend voorbjj, in do oene hand een hoofd houdende en met do andere de eone zjjdo van het gelaat bedekkende. Hot zwaard van een' vijand had nagenoeg de goheele wang aan die zjjdo afge-sneden, doch hjj wist het bijna niet en door zijne opgewondonhoid vooldo hjj goon pjjn. Binnen weinige minuten evenwel viel hjj tengevolge van bloedverlies in onmagt, doch borstelde later in weerwil der vrceseljjke wond.
512
BORNEO.
Somtijds zijn do Dajaks buitcngowoon wreed jegens hunne gevangenen, zoodat zij niet tevreden niet bloot hunne hoofden te nemen, hen langzaam door pijniging doodon. Gewoonlijk evenwel wordt er zoo gretig om hoofden gewedijverd, dat een man die een' vijand overwonnen heeft, den tijd niet heeft om hem te pijnigen cn verpiigt is zich tevreden te stellen mot het hoofd zoo spoedig mogelijk af te snijden.
Sommige dezer forten zijn zeer gevaarlijke plaatsen om aan tc vallen. De toegangen worden bezet met Tanjowsquot;, d. i. repen bamboe met scherpe punten in don grond gestoken. Deze ranjows zijn lastig genoeg op open grond, maar onder bladeren, gras cn allerlei kruiden verborgen, worden hot vrceseljjko wapenen, die dikwijls met goed succes den aanvallenden vijand beletten voorwaarts tc rukken.
Ook zijn de Dajaks zeer vernuftig in het stellen van valstrikken. Zjj plaatsen gespannen bogen zoodanig langs het pad; dat zoodra con man het betreedt, op de plaats
waar zij zich bevinden het koord loslaat en dc man vrij zeker een' pijl door beide bccncn krijgt. Somtijds huigen zij een' Jongen boom naar beneden en leggen cone werpspies op die wijze, dat wanneer do boom bevrijd wordt, hij het oind der werpspies treft en deze mot ontzettende kracht voortdrijft; evenals de mangonel (stcon-werper) der oudheid. Zij graven ontelbare valkuilen, waarin regtop in het midden een scherpe bamboe geplaatst wordt, zoodat iedereen die in den kuil valt, onvermijdelijk gespiest moet worden.
Do forten zelve zijn sedert do invoering der vuurwapenen zeer gewijzigd geworden; do omringende palissaden, ongeveer twee voet dik, zijn van het hardste hout vervaardigd en in staat om het vuur van klein geweer te weerstaan. Alleen artillerie kan iets tegen deze forten uitrigton. Vele zijn voorzien van eene uitvalpoort.
waardoor de verdedigers, wanneer do plaats onhoudbaar wordt, in stilte kunnen ontsnappen, evenals dit met de palis van Nicuw-Zocland het geval is.
De Zee-Dajaks zijn zeevarende stammen; zij vechten hoofdzakelijk in kano's. Zij hebben eenig denkbeeld van taktiek en kunnen hunne kano's bij do ontmoeting van een' vijand in geregelde slagorde scharen. Eene hunner geliefkoosde krijgslisten bestaat in het verbergen van eenige hunner grootste booten, terwijl zij eenige kleine en slecht bemande kano's vooruitsturen om den vijand aan te vallen. Deze worden natuurlijk weldra teruggedrongen. De vijand, wanende de overwinnende partij te zijn, vervolgt hen juichend, en zoodra hij voorbij de plaats komt waar de groote kano's verborgen zijn, wordt hij in de achterhoede aangevallen, terwijl de kleine kano's, die als lokaas gediend hebben, omkeeren en aan den aanval deel nomen. Bijna altijd worden de rivieren voor deze soort van aanval gekozen, daar de overhangende takken der boomen en het digte gebladerte aan den oever, uitmuntende schuilhoeken aan de kano's verschaffen.
Wanneer de vrede verklaard is, of wanneer de stammen vriendschap met elkaar aanknoopen, verklaren zij zich vrienden door eene plegtigheid, in beginsel overeen-
komende met die, welke in vele streken van Afrika in gebruik is en daarin bestaat, dat de contracteerende partijen elkanders bloed gebruiken. Somtjjds wordt hot bloed werkelijk gedronken, doch gewoonlijk wordt het genomen door het met tabak te vermengen en het te rookon. St. Jolin beschrijft in zjjne quot;Wouden van het verre Westenquot; do plegtigheid op de volgende wijze:
quot;Singanding zond iemand aan boord om mij te verzoeken zijn' broeder te worden en daarbij de heilige gewoonte te volgen om elkanders bloed te gebruiken. Dit wordt dan of met water gemengd en gedronken, of de tabak eener inlandsche eigaar wordt er mede gedrenkt en op die wijze met den rook ingezogen. Bc stemde er in toe en do volgende dag werd voor de plegtigheid bepaald, die door de Kayans Berbiang en door de bewoners van Borneo Bersabibah genoemd wordt.
514
quot;Ik landde met onzen troep Maleijers en na eenigen tijd met elkaar gesproken te hebben, om aan de bevolking den tijd te geven tot bijeenkomen, begon do plegtigheid.
%
Wjj zaten onder de ruime verandah van een lang huis, omringd door honderde mannen, vrouwen en kinderen, allen nieuwsgierig do blikken gerigt op den blanken vreemdeling, dio weldra lid van hun' stam zoude worden. Mijn' linkerarm ontblootende nam Kum-Lia een klein stukje hout in den vorm van het hecht van een mes en stak hiermede even in dc huid, zoodat er een weinig bloed te voorschijn kwam; dit schrapte hij zorgvuldig al'. Daarna nam een mijner Malejjers op dezelfde wijze een weinig bloed van Singanding, dat, met het mijne op het houten hecht vermengd, op den tabak eener kleine cigarette gesmeerd werd.
quot;Nu stond een opperhoofd op, die naar eene open plaats gaande, do blikken naaide rivier gerigt hield en hun' god en al do geesten van goed en kwaad aanriep om getuige van dezen band van broederschap te zijn. Daarna werd de cigarette aangestoken; ieder van ons deed verscheidene halen en de plegtigheid was afgeloopen. Ik was blijde dat zij den vorm gekozen hadden om hot bloed in rook in te ademen, daar ik het zeer onaangenaam zou gevonden hebben zelfs een' druppel in te slikken, ofschoon do tegenzin slechts in mijne verbeelding zou bestaan hebben.
«Zij variëeren somtijds do gewoonte, hoewel de afwisseling zich misschien alleen tot ile Kiniah's bepaalt, die verder op de rivier wonen en door huwelijk met de Kayans vermaagschapt zijn. Daar wordt een varkon geplaatst tusschen hen die broederschap willen sluiten. Een opperhoofd roept de goden aan en merkt met een brandend stuk hout den schouder van het varken, dat daarna gedood wordt; nadat beiden van buis gewisseld hebben, wordt een zwaard in de wond gestoken en beiden worden met het bloed van het varken gemerkt.quot;
Do vroomdeling die aldus tot het lidmaatschap met de Kayans is toegelaten, wordt Niau of vriend genoemd en somtijds blijven zij aan de op die wijze afgelegde belofte van vriendschap getrouw. Oewoonlijk evenwel is de zoogenaamde eer grooter dan het voordeel, daar do Kayans beweren, dat het pas toegelaten lid eene menigte rijke geschonken aan zjjn' stam dient te geven, ton einde zijne dankbaarheid te bowjjzen voor de voorregten dio hij verkregen heeft.
M A A T S CIIA P T E L IJ K L E V E N.
HKT irUVVKLIJK ONDKU DK UAJAKS. — YRIJAADJK, DE AANNKMINO OF I)K VERWKUl'INO. — KKN SIUUTANSCH
IIUWKI.IJK. — ZONDEIUilNOIC HUISELIJKE HKSCIIIKKINOEN. - OEÜOORTKTKOTS. — TOESTAND DER ZEDELIJK-
IIKID. — GEMAKKELIJKHEID DI.ll ECHTSCllKIDINO. — JALOKRSCIIIIEID EN HARE GEVOLGEN. - HOE EEN
MEDEMINNAAR TE BEHANDELEN. — VERBODEN GRADEN VAN HLOKDVKRWANTSCHAI'. - JAGT EN SI'ELEN.---
BIJENJAGT. — DK BORNEOSOHE SCHOMMEL. — PROEVEN VAN KRACHT EN BKIIENDIGHEID. - KUNSTJES MKT
TOUW. — HANENGEVECHTEN. - DE ZWAARDDANS. — EEN DAJAKSC11E OORLOGSDANS MET HOOFDEN. —
DE quot;KNUTTELTJES.quot; I) — DAJAKSCIIE FEESTEN. - ZONDERLINGE KOOKKUNST. — DE DURIAN-VRUCHT. — •
DE NATIONALE DRANK, ZIJN REUK EN SMAAK. — GEWOONTE OM ZICH TE BEDRINKEN. - EENE DAJAKSCHE
CIRCE — STERKE DRINKERS EN STERKE HOOFDEN. — DE KRACHT VAN HET «ELAOCHELIJKE.
Van den oorlog tot den vredo overgaande, willen wij mot do beschrijving van het huwelijk bij de Dajaks beginnen.
In somtnigo gedeelten dos lands is het huwelijk eono zeer eenvoudige zaak, daar de twee partijen zamemvonen zoolang zjj elkaar liefhebben en scheiden zoo het een van beiden niet langer bevalt. Wij zullen overigens zien, dat het zeer gemakkelijk gaat het huwehjjk te ontbinden en de huwelijksbanden zeer losjes gedragen worden.
De lezer zal zich ongetwijfeld de zonderlinge overeenkomst herinneren, die dikwijls bestaat tusschen de gewoonten van het wilde en het beschaafde leven.
Bij de Sinambau Dajaks bestaat eene wijze van vrjjaadjc zooals die in sommige deelen van Europa nog altijd in zwang is, hoewel zjj hoe langer hoe meer in onbruik begint te geraken. Wanneer een jonge Sinambau Dajak getroffen is door de bekoorlijkheden van een meisje, geeft lijj zijne liefde op verschillende wijzen te kennen; luj helpt haar bij haren dagehjkschen arbeid, draagt nare vracht hout voor haar naar huis en geeft haar die geschenken welke het in zijn vermogen is haar te geven.
Nadat hij haar eenigen tijd dergelijke oplettendheden bewezen heeft, verstout luj zich tot eene duidelijker verklaring over te gaan. 's Avonds, wanneer het huisgezin zich op den gewonen tijd heeft ter ruste begeven, schuift hij stil den grendel van de deur, sluipt naar de plaats waar zijne geliefde onder hare mosquito-gordijnen slaapt en maakt haar zachtjes wakker. Hij voorziet zich altijd van een' grooten voorraad betelnoot en sirih-blad en beiden zitten dan een groot gedeelte van den nacht met elkander te praten. Men kan niet verwachten dat de ouders van het meisje, die in hetzelfde vertrek slapen, niets van de zaak zouden weten, maar het is eene stilzwijgende overeenkomst, dat zjj niets opmerken, on zoo zjj niets togen don jongen man hebben, bemoejjen zjj er zich niet mede. Keuren zij het aanzoek evenwel niet goed, dan maken
1) De bij onze marine in gebruik zijnde benaming voor 't geen bij de Engelschen bekend staat onder den naam van quot;the eat-ó-nine tails,quot; liet is een iiistniment waarmede aan overtreders aan boord slagen worden toebedeeld en dat nit een korten stok aiet twaalf u twintig eindjes touw bestaat.
BORNEO. 517
zij van al hun' invloed op hot meisje gebruik om haar over te halen hem zijn afscheid te geven.
De wijze waarop dit geschiedt komt overeen mot do overige gebruiken. Heeft liet meisje iets tegen den al te ondernemenden minnaar, dan weigert zjj do betelnoot aan te nemen en vraagt hem slechts het vuur aan te blazen of do lamp op te stoken, eene vraag dio gelijk staat met onmiddellijke afwijzing.
Wanneer het huwelijk plaats heeft, wordt er een feest aangorigt, waarbij de partijen zonder eenige meerdere plegtigheid tot man cn vrouw verklaard worden. Zeer zelden begint het jonge paar hun huishouden voor eigen rekening, maar gewoonlijk gaat de bruidegom bjj zijn' schoonvader inwonen, of in ieder geval bij eene der betrekkingen zijner vrouw en wordt op die wijze eon lid van het huisgezin; hij werkt mede tot liet
onderhoud van allen en krijgt zjjn aandeel wanneer het hoofd des huisgezins komt te sterven. ïusschenboiden geschiedt dit juist andersom, namelijk wanneer de bruid deel uitmaakt van een groot huisgezin of wanneer do bruidegom dc eenige steun zijner ouders is; in deze gevallen gaat zij met haren echtgenoot mede en maakt een dool uit van zijn huishouden.
De huwelijksplcgtigheid bij de Sibuyan Dajaks van Lundu is merkwaardig.
Twee ijzeren staven worden op de plaats voor de plegtigheid bepaald op den grond gelegd en liet jonge paar wordt van tegenovergestelde einden van hot dorp bijoengebragt. Bij het begin der plegtigheid doet men hen plaats nomen op de ijzeren staven, als een toeken dat de zegeningen van hun huwelijk zoo sterk als ijzer mogen zijn. Do priester geeft aan ieder van het paar eene cigaar cn wat betelnoot en sirih-blad, welke zij in de hand houden totdat het volgende gedeelte dor plegtigheid is afgoloopen. Nu neemt hjj in elke hand een hoen; hij zwaait dit over do hoofden van het paar
BORNEO.
on roept in ocnt; lange toespraak alle zegeningen over hen in. Vervolgens tikt lijj hunne hoofden driemalen plegtig tegen elkander aan, waarna de bruidegom do betolnoot in den mond zijner bruid plaatst en den cheroot tusschen hare lippen steekt, terwijl zij later hetzelfde bij hem verrigt; deze plegtighcid is de openbare erkenning dat zjj elkander als man en vrouw aannemen.
Na zulks op deze wijze verklaard te hebben, worden de hoenders gedood en hun bloed in twee koppen opgevangen; do kleur van het bloed wordt dan naauwkcung door den priester onderzocht en de tint als een voorteeken beschouwd van het toekomstige geluk of ongeluk van het pas gehuwde paar. Een van de feesten die weldra zullen boschrevcn worden, besluit de plegtigheden.
Wij hebben reeds vermeld, dat in do meeste gevallen de bruidegom als lid van het huisgezin zijner bruid wordt opgenomen. Doch in ieder geval is hij verpligt den vader zijner vrouw boven zijn' eigen vader te eeren. De jonge echtgenoot mag zelfs nooit den naam zijns schoonvaders uitspreken; hij mag niet eten uit denzelfden schotel, niet drinken uit denzelfdon beker en niet rusten op dezelfde mat.
Bjj een' andoren stam van Dajaks, de Balans van Lingga, zjjn de huwelijks-plegtigheden oenigzins verschillend. Als vriendschappelijk geschenk geeft do moeder des bruidegoms aan de nabestaanden der bruid een of ander stuk huisraad, zooals een bord of oeno kom, en drie dagen later wordt do zeer eenvoudige plegtighcid gevierd.
De moeder des bruidegoms neemt eeno hoeveelheid van de arcca-noot, toebereid om te kaauwen, deelt haar in drie gedeelten en plaatst ze in eone mand op ccne soort van altaar vóór het huis der bruid. De vrienden van beide partjjen komen dan bjj elkander en kaauwen de noten, terwijl zij de vooruitzigten van het jeugdige paar bespreken; ook bepalen zjj het bedrag der boete die de echtgenoot zijne vrouw zal betalen, ingeval hij haar verlaat nadat zij moeder is geworden of het weldra zal zijn. Inderdaad zijn deze Dajaks niettegenstaande hunne onbeschaafdheid, er in geslaagd een tamelijk volledig wetboek van huweljjksbepalingen zamen te stellen, dat tengevolge van het zeer gemakkelijke stelsel van echtscheiding volstrekt noodzakelijk ia ter bescherming der vrouwen.
Deze Zee-Dajaks van Lingga laten, evenals al de zeestammen, zich bijzonder op hunne geboorte voorstaan, en zoo een meisje oen gewillig oor leende aan de aanzoeken van een' man van veel lageren rang, zouden hare ouders onmiddellijk een einde aan de zaak maken. In een dergelijk geval namen de twee minnenden de vlugt in de jungles, vergiftigden zich met het sap der tuba-plant cn werden den volgenden morgen dood in elkanders armen gevonden. Zoo vervuld zijn zjj met hun' familietrots, dat zij de minste vermenging van hun edel bloed als eene onuitwischbaro schande beschouwen; dit wordt zelfs zoover door hen gedreven, dat, ofschoon binnen hun' eigen kring de zedelijkheid op een zeer laag standpunt staat, de mannen op eene intrigue met eene vrouw van mindere afkomst met de diepste minachting nederzien.
De Dajaks van Sibuyan onderscheiden zich door den hoogeren trap van zedelijkheid waarop zij staan, vergeleken met de meeste Dajaksche stammen; zij geloovon dat onzedelijkheid een vergrijp is tegen de hoogere magten, en dat, zoo een ongehuwd meisje moeder wordt, zij do godheden van den stam vertoornt, die zich dan wreken door den geheelen stam met onheilen te bezoeken. Wordt daarom zulk een geval ontdekt, dan worden de beide dwalende geliefden met zware boeten gestraft en wordt een zwijn geotterd ten einde den toorn der beleedigdo goden te bezweren. Ook ontsnappen de schuldigen niet altijd aan de boete, zelfs na de offerande van het varken, want iedereen die binnen eene maand na de offerande door ziekte of eenig ongeluk bezocht wordt, hoeft het regt schadevergoeding van hen te eischen, daar zij de oorzaak van het ongeluk geweest zijn, terwijl, zoo er iemand sterft, de overgeblevenen vergoeding eischen voor het verlies van hun' bloedverwant.
De lezer herinnert zich, dat de jongelui van beide seksen met hunne ouders zamenwonen, de opbrengst van hun' arbeid bij de algomeene verdienste voegen en dus geen eigen bezitting kunnen hebben. Tengevolge dezer beschikking vallen de boeten die aan liet minnend paar opgelegd worden, op de schouders der ouders die
518
BORNEO.
daarom angstvallig hunne Joditcrs in 't oog houden, terwijl do jongelieden belet worden kwaad uit te rigten door hunne vcrpligting om te zamen in het schedelhuis te slapen.
De Dajaks van den Batang Lufar zijn veel minder streng van zeden dan de Si-buyans en zelden trouwt bij hen een meisje of zij verkeert waarschjjnljjk in zwaugeren toestand. Is dit hot geval, dan is het eeno uitgemaakte zaak dat haar minnaar haar huwt, doch in die gevallen waar een man ontkent de vader van het kind te zijn, en het meisje niet in staat is het te bewijzen, wordt z|j met zulk een' bitteren smaad door hare bloedverwanten overladen, dat zij gewoonljjk wegloopt, en de gevallen zijn niet zeldzaam, dat zij vergif nemen om de verachting harcr bloedverwanten en kennissen te ontgaan. Zij wordt beschouwd zulk eeno schande over hare familie gobragt te hebben, dat hare ouders een varken aan de hoogere magten offeren en de deur van liet huis met het bloed wasschen, om de beleodigde goden te verzoenen.
Wanneer het paar gehuwd is, blijven zij elkander bjjna altijd getrouw. Men moet hun dit evenwel slechts als eeno kleine verdienste aanrekenen, daar hun echt bij hot minste voorwendsel kan ontbonden worden. Een kwaad voorteeken 's nachts, zooals een quot;kwade vogelquot;, kunnen beide partijen zulk een' schrik aanjagen, dat zij met onderling goedvinden reeds den volgenden dag kunnen scheidon. St. John vermeldt. dat vele mannen en vrouwen zeven of acht maal gehuwd zijn, voordat zij eeno partij hebben gevonden, met wie zij het overige huns levens willen doorbrengen; als een voorbeeld van de buitengewone gemakkelijkheid om van elkaar te scheiden, die bij do Dajaks bestaat, verhaalt hij dat hij een jong meisje van zeventien jaar zag, die reeds drie echtgenooten gehad had.
Evenwel gebeurt hot zeer zelden, dat gehuwden, na ouders geworden te zijn, van elkaar afgaan; geschiedt dit evenwel, dan verwacht de familie der vrouw eeno zware boete van den onbestendigen echtgenoot. Somtijds is een gehuwd paar zoo aan elkander gehecht dat zij niet willen scheiden, al hooren zij de stem van een quot;kwaad voorspellenden vogol.quot; In zulk een geval trachten zjj den toorn der hoogere magten af te weren door een varken te offeren en kunnen dan gerust bij elkander blijven. Het gebeurt meermalen, dat man en vrouw twist hebben en van elkander scheiden. Na een poosje evenwel beginnen zij te bedenken dat zij zich vergist hebben en dun is het hun geoorloofd huiino huwelijkshetrekking te hernieuwen zonder eenigo nieuwe huwelijksplegtigheid.
St. John vermeldt een vreemd geval van jaloerschheid na eeno echtscheiding, en hare gevolgen.
De Pangerang Mumein nam een Murout meisje en schonk haren vader als huwelijksgoed eenigo zware koperen kanonnen — eeno wonderlijke soort van gangbare munt, die zeer door de Dajaks geschat wordt en voor praktische doeleinden volkomen nutteloos is. Hij verliet haar eonigen tijd en verstootte haar later, nadat zij een kind ter wereld gobragt had; hij zeide haren vader, dat hij niets meer met haar te doen wilde hebben, tenzij zij hem naar Brunei wilde volgen. Dit weigerde evenwel hot meisje en nu liet de Pangeran haren vader de koperen kanonnen teruggeven en daarenboven eeno boete van de dubbele waarde betalen, als straf omdat hij het meisje niet naar Brunei wilde laten gaan, waar lijj van plan was haar als slavin te verkoopen. De vader betaalde de boete en mogt toon het meisje laten gaan waar zij wilde , gelijk na het voorafgegane niet meer dan billijk was.
Zjj huwde na eonigen tijd later oen' harer landslieden, waarop do Pangerang in cene vlaag van jaloerschheid verviel en den beul of Ürang-Kaya van het dor]) beval hem te vatten en vóór hem te brengen. Do Orang-Kaya was bevreesd en verborg zich, zoodat de Pangerang do Bisayas te werk stelde, die don echtgenoot vatten en hem voor hun' heer bragten. Nadut men den ongclukkigen man gebonden had, doodde hem do Pangerang met eigen hand en gaf zijn hoofd aan do Gadong Murut Dajaks ten geschenke. Zijne wraak aldus gekoeld hebbende op den man die zijne jaloerschheid had opgewekt, liet hij het meisje en haren vader ongehinderd vertrekken. De Dajakscho geschiedenis is vol van dergelijke gebeurtenissen.
Jaloerschheid bepaalt zich niet alleen tot de mannen, daar de vrouwen veel jaloerscher
519
BORNEO.
zjjn op den man, dan zij op hunne vrouwen, en niet zonder reden. Er is ecne stilzwijgende wet, dat steeds, wanneer eene vrouw haren echtgenoot op een' al te vortrouwo-Ijjken omgang met eene andere betrapt, zjj hare medeminnares naar hartelust mug afranselen, mits zij niets anders dan een' stok gebruike; indien de vrouw getrouwd is, mag haar man don verstoorder van zjjn' huiselijkeu vrede oen pak slaag gevtm als hij kan. Het gewone gevolg van ontdekking in zulke gevallen is, dat do man naar het bosch gaat onder voorwendsel van koppensnellen en aldaar zoolang blijft, dat bij den toorn zijner vrouw bekoeld rekent. Indien hij zoo gelukkig is met ecu hoofd terug te koeren, verzekert zijn succes als krijgsman hom vergiffenis voor zjjne tekort-komingen als echtgenoot.
De Dajaks hebben een wetboek van verboden graden voor huwelijken. liet huwelijk met eigen nichten is niet geoorloofd, daar zij beschouwd worden als broeder on zuster; ook wordt het gewoonlijk niet toegelaten dat een oom eene nicht trouwe. Op dezen laatsten regel komen evenwel uitzonderingen voor. Het huwelijk met de zuster eener overleden vrouw wordt bijna algemeen toegestaan en zelfs aangemoedigd, mits de ouders van de vrouw de partij goedkeuren, omdat in dat geval al de kinderen tot dezelfde familie behooren.
Van jagt, zooals wij het woord begrijpen, hebben do Dajaks geen denkbeeld, ofschoon zij er al de hoedanigheden toe bezitten, daar zij vlug, stout en scherp van gozigt zijn. Al deze eigenaardigheden komen aan den dag bij de wijze waarop zij zich van honig voorzien. Zij houden gepne bijenkorven in of bij hunne huizen, doch missen zelden een bijennest in een boom op te sporen, ofschoon de ongeoefende oogon van een' Europeaan niets kunnen ontdokken op de aanzienlijke hoogte waarop du nesten gewoonlijk gevonden worden.
Somtijds bevindt zich eerst op eene hoogte van honderd voet van den grond een tak aan den stam, die een omtrek van vijftien tot vijf en twintig voet in omtrek bedraagt. De Dajaks beklimmen evenwel zulk een boom met gemak. Zjj boren gaten in den stam zoo hoog als zij kunnen reiken en drijven er houten pennen in van iets meer dan een' voet lang. Hierop wordt dan een sterke rotan of een hamboe in den grond gedreven en do uiteinden der houten pennen er aan vastgebonden, zoodat er eene soort van ladder gevormd wordt waarvan de bamboe do eene zijde on de stam van den boom de andere vormt. Langs dozen ranken ladder klimmen zjj in de hoogte, drijven telkens moer pennen in en bevestigen zo aan den bamboo, den oenen bamboo met don anderen verbindende, totdat hot nest bereikt is. Niets schijnt onzekerder dan deze onsterke ladder, die bij het beklimmen vreoselijk slingert, terwijl de rotan-bindsels kraken en steunen alsof do gansche toestel in elkaar zal zakken. De ladder beantwoordt evenwel volkomen aan zijn doel en voorzien van een' brandenden fakkel klimt de bijna naakte Dajak naar boven en neemt onbevreesd bot nest weg, dat hij door middel van een rotan laat zakken.
Het nest wordt gewoonlijk 's nachts aangevallen, daar de Dajaks zoggen dat do bijen altijd do vonken die van den fakkel afvallen, navliegen, meenendo dat zij do vijand zijn die hot nest verstoort, terwijl dan do man ongedeerd ontsnapt. Sommige stammen hebben eene andere wijze om zich den honig te verschaffen; alvorens zij den boom beklimmen, steken zij aan den voet een groot vuur aan, waarop zij eeno hoeveelheid groene takken werpen. De rook dezer takken verdrijft dan de bijen uit haar nest en verdooft ze eenigen tijd, zoodat de honiggraten zonder gevaar kunnen weggenomen worden.
Evenzeer onbekend zijn de Dajaks met de zoogenaamde krjjgsspelen, en welk oen oorlogzuchtig volk zij ook zijn, toch behoort hot worstelen, het boksen of het hardloopcn niet tot hunne uitspanningen. Men zoude mot regt verwachten, dat een volk dat zoozeer op hun zwaard vertrouwt zich in spiegelgevechten zoude oefenen, om zich nog meer in de behandeling van zwaard en schild te bekwamen. Zij doen dit evenwel niet, meenendo dat al dergelijke oefeningen onheilspellend zijn.
Zij hebben één spel, dat eonigermate op ons schommelon gelijkt, doch tegelijkertijd veel heeft van eene godsdienstige plegtigheid. Er wordt een sterke paal van veertig
520
BORNEO.
tot vijftig voet lioog opgerigt on hieraan eon enkele sterke rotan gehangen , die tot cenigo weinige voeten van den grond reikt. De paal wordt nog steviger bevestigd door repen rotan aan een' naburigen boom gebonden. Aan het einde van don neèr-hangenden rotan bevindt zich eene groote lus.
Op eenigen afstand van den paal, juist waar het einde van den rotan zijnen cirkel beschrijft, staat een ligle ladder. Een dor schommolaars beklimt den ladder, trekt don rotan met een touw naar zich toe, plaatst zijn' voet in do lus en slingert zicli in
de ruimte met al de kracht waartoe lij) in staat is. Bjj zijne terugkomst springt een ander op den schommel en somtijds doen bet twee tegeljjk, totdat er tien of twaalf togeljjk schommelen. Natuurlijk kunnen zjj niet allen de voeten in do lus zetten, maar dan beholpen zjj zich door zich vast te klemmen, aan do armen en boenen van bon die in do lus staan.
Onder het schommelen heffen zjj oen eentoonig gezang aan, dat als oen treurzang klinkt. Kot is evenwel enkel cone aanroeping aan do goden, om een' overvloedigen oogst on oon gelukkige vischvangst. Men kan zich ligt voorstellen, dat zij dikwijls een' ongelukkigeu val van' dezen schommel doen.
521
BORNEO.
J)c jongens en jongelingen hebben nog een apel dat aan alle beoefenaars der gymnastiek goed bekend is.
De twee tegenstanders zitten tegenover elkaar op den grond, mot do voetzolen togen elkaar. Zij houden dan beiden een' korten stok omvat en elk van hen tracht den ander naar zich toe te trekken of hem van don grond op te ligten. Er is nog een spel dat veel overeenkomst heeft met ons quot;diefjesspelquot;, waaraan twintig of dertig spelers te geljjk deelnemen; en nog oen ander spel, dat veel gelijkt op hot quot;hanengevechtquot; van Engelsche schooljongens. Do spelers staan op cén voet, don anderen voet in de hand houdende, en trachten elkander omver te gooijen of althans hun' tegenstander de beide voeten op den grond te doen zotten.
In kunstjes met het touw (cat's cradle) zijn zij verwonderlijk behendig. Wallace dacht, dat hij hun in dit spel een lesje kon geven, doch bevond dat zij er veel meer van wisten dan hij zelf. Zij waren bekend met al de geheimen van de Engelsche wijziging van het spel en vertoonden oen aantal nieuwe figuren. En werkelijk kunnen de Dajaks bijna alles doen wat zij willen met ee.i eindje touw en kondon onze eigen meesters in dezen tak der goochelkunst onderwijs geven.
1 lanengevochten zijn eene uitspanning waarop de Dajaks verzot zijn, ofschoon zij er zich niet met die hartstogtelijkheid aan overgeven welke bij de Malejjers in zwang is.
St. John schrjjft van do vogels die tot dit doel gebruikt worden: quot;Wij zagen slechts weinigen dezer vogels in Dajaksche huizen; doch daar zij, wanneer zij opliet oogenblik niet gedresseerd worden, gewoonlijk in linnen zwachtels gerold en op eene drooge plaats aan een' spjjker opgehangen gehouden worden, kan het zeer goed zijn dat wij zo niet opgemerkt hebben.
quot;Daar wij geene politieagenten behoefden te vreezen of geene vervolgingen van do zijde van Vereenigingen tot bescherming van dieren, woonden wij oen paar korte gevechten bij, blijkbaar alleen om do krachten der dieren op do proef te stollen. Wanneer dit doel door eonige minuten strijd bereikt was, die met veel geheimzinnigheid onder de verandah in het halfdonker van den vroegen morgen gevoerd werd, worden de hanen opgenomen voordat er eonige wond was toegebragt en zorgvuldig in hunne windsels gewikkeld, te midden waarvan zij aan hunne verstoorde gevoelens met een enkel gekraai van uitdaging lucht gaven.quot;
Er is reeds met een enkel woord melding gemaakt van de feesten die bij verschillende gelegenheden door de Dajaks gehouden worden en hot is slechts bij zulke feestelijkheden, (lat de mannen hunne wapenen ooit bjj wijze van spel gebruiken. Zelfs in die gevallen gebruiken zij ze niet om zich te oefenen, maar alleen omdat zjj oen gedeelte van do (lansfiguren uitmaken. Bü een' dezer dansen, door Koppel beschreven, worden twee zwaarden op eene mat in het midden van het vertrek gelegd en twee mannen naderen nu deze van tegonovorgostolde kanten, mot do armen zwaaijende, op de toonon ronddraaijende en verschillende manoeuvres met hunne beenon makende.
Zoodra zij bij de mat komen, bukken zij plotseling, grijpen de zwaarden en maken al de bewegingen van een werkelijk gevecht, do zwaarden kruisende, avancoorende, retireerendo, naar elkander houwende, eensklaps knielende als om kracht te verzamelen en dan mot nieuwe energie weder opspringende. Beide dansers hebben de verschillende figuren die zij gelijktijdig maken, te voren bestudeerd en beoefend.
Somtijds wordt de zwaarddans met het schild zoowel als met hot zwaard uitgevoerd. Mar-ryat goeft zulk eene uitmuntende beschrijving van dezen dans, dat wij liever zijne eigen woorden gebruiken. Men vroeg de gasten of zij ook oen staaltje van den krijgsdans wilden zien.
quot;Deze vraag toestemmend beantwoord hebbende, hief do muziek onmiddellijk aan; zij bestond uit gongs en tom-toms. Do Maleische gong, bij de Dajaks ook in gebruik, is evenals de Javaansche dik met een' broeden rand en zeer verschillend van don gong der Chineozon. In plaats van hot holklinkend geluid dezer laatste doet zij een gedempten, diepen toon hoeren. De gong en do tom-tom worden door de Dajaks en Malejjers in den oorlog gebruikt, alsmede voor signalen des nachts; do Dajaks schatten ze zieh aan bij de Malejjers. Ik zeide dat do muziek aanhief, want hoe ruw de instrumenten ook zijn, moduleoren zij toch het geluid en houden zoo verwonderlijk de maat, dat zjj alles behalve onwelluidend waren.
522
I50RNE0.
quot;In liot midden van het liuis werd nu ccno ruimte ii» gereedheid gebragt, die weldra door twee van de oudste krijgslieden in beslag werd gunomen. Zij waren gekleed in tulbanden, lange, losse buisjes, tot op de voeten hangende sjerpen om hun midden, terwijl belletjes aan de enkels bevestigd waren. Zij begonnen met eerst den rajah en daarna al den Europeanen de hand te geven en g-a\en ons vervolgens te kennen, zooals ons verklaard werd, dat wij in den dans slechts eene vortooning moesten zien en hem niet in zijne letterlijke betcekonis als hot sein tot een' aanval op ons moesten opnemen, eene wijze van beschouwing, waarin wij het volkomen met hen eens waren.
quot;Nadat deze plegtiglieid voorbij was, stortten zij zich in liet midden van do open ruimte en slaakten een' bovenaardschen kreet; daarna zich op de toonen van één' voet
in evenwigt houdende, beschreven zjj oen' cirkel met den anderen, torwjjl zjj tegelijkertijd hunne armen uitgestrekt hielden als de vleugels van een' vogel on daarna op de maat dor muziek in de handen klappende. Na eene poos werd de iiiaziek luider en plotseling werden onze ooren verscheurd door den .afschuwelijken oorlogskreet, die door al de tegenwoordig zijnde inboorlingen werd aangeheven. Toen werden de bewegingen en de kreten der dansers heviger en alles werkte mede tot een' toestand van opgewondenheid, waarin zelfs wij begonnen te dooien.
quot;Plotseling verspreidde zich een zeer onaangename reuk door het vertrek, waar het tengevolge van de menigte menschen reeds al te warm w.is. Onwillekeurig knepen wij den neus digt, nieuwsgierig welke er de redon van was, quot;toen wij zagen dat een van do krjjgslieden om de schouders van eiken danser een mensclioniioofd had gehangen, in een wjjd gevlochten mandje van rotan. Deze hoofden waren genomen in het laatste gevecht van Sakarang en dus slechts een veertien dagen oud. Zjj waren om-
523
geven door een wijd netwerk van rotan en met kralen versierd. Do stank was ondragelijk, ofschoon, zooals wij bij later onderzoek opmerkten, toen zij aan den wand waren opgehangen, zij gedeeltelijk gebraden waren geworden en geheel en al zwart waren. Tanden en haar waren nog in goeden toestand, do gelaatstrekken verschrompeld en alles te zamen genomen waren het een paar fraai je exemplaren van ingezouten hoofden; doch onze waardige vrienden mogten in de kunst van inmaken wel een lesje van de Meuw-Zeelandcrs hebben.
quot;De verschijning der hoofden was een teeken voor do muziek om luider te spelen, voor den oorlogskreet der inboorlingen om nog krachtiger te worden aangeheven en voor het geschreeuw der dansen om nog doordringender te zjjn. Hunne bewegingen worden nu sneller en de opgewondenheid neemt in dezelfde mate toe. Hunne oogen schitterden met een' ongewonen glans, het zweet gudste hun van het gelaat; en dus nam alles, hot gillen, het dansen, do gongs en tom-toms elke minuut in snelheid en hevigheid toe, totdat de dansende krijgslieden op het punt waren er bjj noêr te vallen. Nog 'een gil tot afscheid met nadruk door do omringende krijgslieden geuit en onmiddelljjk daarop verstomde de muziek, verdwenen de dansers en werden het geraas en do woeste opgewondenheid opgevolgd door doodehjke stilte.
quot;Zoo groot was ook onze opgewondenheid, dat, toen alles voorbij was, wij zeiven eenigen tijd naar adem snakkende bleven. Nogmaals staken wij onze cheroots aan en rookten eeno poos de vredespijp.
quot;Na verloop van een kwartier werden de toebereidselen gemaakt tot een' andoren krijgsdans. Deze werd door twee zonen van den rajah uitgevoerd. Zij traden voorüit en hadden elk een van do groote Dajaksche schilden aan den arm, terwijl in het midden van de ruimte twee lange zwaarden op den grond lagen. Do plegtigheid van het handen schudden, die, zooals wij beschreven, don oorsten dans voorafging, had ook nu plaats; ook nu hief de muziek aan en zij traden het strijdperk binnen.
In het eerst bepaalden zij zich tot de voorstelling van verschillende verdedigingsstanden; zij sprongen met verwonderlijke snelheid van de; eeno naar de andere zijde, zich met hunne schilden bedekkende, op ééne knie vallende en verschillende bewijzen hunner onbegrijpelijke vlugheid vertoonende. Na eenigen tijd grepen zjj elk een zwaard, dat zij werkelijk op eeno merkwaardige wijze hanteerden en waaruit duidelijk bleek welke lastige tegenstanders zij moesten zijn in een gevecht van man tegen man. Houwen in elke richting, looze uitvallen van allerlei aard volgden elkander met bliksemsnelheid op, maar werden steeds op het schild opgevangen. Hoe lastig deze schilden ook te behandelen schenen, toch kwam zelfs geen klein gedeelte huns lig-chaams bloot; hetzij zij zich terugtrokken, vervolgden, sloegen of hieuwen, steeds bleef het ligchaam gedekt.
quot;Van tijd tot tijd word onder deze vertooning de oorlogskreet door de omringende krjjgslicden aangeheven, doch de strijders hielden zich stil, en inderdaad hadden zij den tijd niet om den mon ' te openen. Het was ecne meesterlijke vertooning en wij woonden haar met het grootste genoegen bij.quot;
Een andere, zonderlinge dans werd bjjgewoond door Boylo op een feest, waarvan wij weldra eeno beschrijving zullen geven.
Eerst namen twee opperhoofden ieder een zwaard en begonnen cene waanzinnige soort van dans, die zeer indrukwekkend moest zijn, doch werkelijk niets meer of minder dan belagcheljjk was; dit kwam door dat beiden te dronken waren om hun evenwigt te bewaren en daar z|j in hun beschonken toestand verschillend gehumeurd waren, was do een vrolijk en de ander knorrig.
Nadat deze vertooning was afgoloopen, trad een opperhoofd van cene lange gestalte vooruit met eene zweep die veel had van onze quot;knutteltjesquot;; een ander bragt een menschenhoofd te voorschijn en beiden begonnen elkander na te loopen rondom de verandah van het gebouw. Nn hield het opperhoofd mot het hoofd stil en begon met één voet in de lucht langzaam te pirouetteeren, terwijl hij hot hoofd heen en weer slingerde en het opperhoofd met do zweep krachtig naar de toeschouwers sloeg en bij eiken slag spottend lagchte.
Na een poosje werden deze vertooners te moê om zonder verfrissching voort te
524
gaan en hunne plaats werd dus ingenomen door vier of vijf anderen, die stukken hout droegen met eene veder aan het einde. Do vreemde gasten hielden deze voorwerpen voor afbeeldingen van kano's, hetgeen evenwel niet het geval was, maar men zeide hun dat zij door alle bevoegde regters beschouwd werden als prachtige kunstwerken. Eensklaps werd op een aantal gongs geslagen en boven de massa van menscholijke wezens verhieven zich zwaarden, hoofden, en quot;knutteltjesquot; in menigte, terwijl do Dajaks op dat oogenblik half krankzinnig van opgewondenheid waren.
liet was merkwaardig dat bij dit woeste tooneel geen enkel ongeluk voorviel; geen slag werd in toorn geslagen en zelfs geen twist had er plaats. Het decorum werd gedurende het geheele feest streng ia acht genomen, alhoewel geen van de feestvierders regt nuchter was; daarbij merkt Boylc teregt aan, dat een tooneel, hetwelk volgens al het voorafgegane walgelijk moest geweest zijn, eindigde met zeer vermakelijk te wezen.quot;
Dit feest was een waar staaltje eener Dajakscho zwelgpartij. Het werd gegeven door het opperhoofd Gasing, die voor deze gelegenheid prachtig uitgedost was in een' ouden consulairen uniform-rok, bedekt met goudgalon, de pluim van een dragonders-helm met een' zakdoek op het hoofd gebonden, een koperen regimentsborstplaat op het voorhoofd en een pleeten soepterrinedeksel op de borst. Dit terrinedeksel was, in het voorbijgaan gezegd, de meest gewaardeerde van Gasing's bezittingen en die hem sterk benijd werd door al de naburige opperhoofden. Daar hij een lang, schraal man was, maakte hij met zijne naakte, magere, gele beenen, die onder al die pracht te voorschijn kwamen, eene vrij dwaze figuur.
Iljj had zijn lang huis zorgvuldig voor het feest gereed gemaakt en langs den geheelen rand kder verandah een hekwerk van bamboo opgerigt, als eene noodzakelijke voorzorg tegen ongelukkon; want de verandah bevond zich op eene aanmerkelijke hoogte van den grond en er wordt op gerekend, dat al de gasten niet zeer vast op de been zijn, zoo zij al mogten kunnen staan. Van den bovenrand der leuning tot den rand van het overhangende dak had hij doek laten spannen om de opperhoofden die er onder zaten voor de zonnestralen te beschutten.
Gasing had voor dit feest reeds maanden van te voren toebereidselen gemaakt en zelt half honger geleden, ten einde de vereischte hoeveelheid levensmiddelen te verzamelen, zoodat hij zich tamelijk diep in schulden gestoken had voordat hij met zijne toebereidselen gereed was. Ongelukkig voor de Engelsche gasten zijn de geuren der Dajaksche kookkunst alles behalve aangenaam en een hunner meest geliefde vocdingsartikelen, eene vrucht, do durian genaamd, verspreidt een' onverdragelijken reuk, zopdat, indien zij zich niet van eene groote hoeveelheid tabak voorzien hadden, zij vorpligt zouden geweest zijn het tooneel te verlaten.
De Dajaks braden de vogels zonder ze eerst te plukken, verscheuren ze stuk voor stuk en eten ze zoo op. Zij hebben eene buitengewone voorliefde voor vleesch in bijna rottenden toestand, zooals visch en andere zeedieren in oen' ver gevorderden toestand van ontbinding, eijeren zwart van ouderdom, en verrotte vruchten, waarvan de voornaamste de durian is, die een' reuk heeft als al de andere spijzen te za-men, maar met eene soort van cigenaardigen geur van zich zelf. Zelfs vreemdelingen hebben geleerd met smaak don durian te eten, maar aan de bedorven eijeren, de verbrande vederen en den verrotten visch hebben zij zich nooit kunnen gewennen.
Deze merkwaardige vrucht is ongeveer zoo groot als een kokosnoot, ligt ovaal en met eene dikke, taaije schil, gewapend^ met scherpe, korte en sterke dorens, die onderaan digt aaneenstaan. De schil is zoo sterk, dat zij niet breekt, al valt de rijpe vrucht van eene aanzienlijke hoogte, en de dorens zijn buitengewoon scherp en hard, zoodat, wanneer een mensch door een' neervallenden durian wordt getroffen, dezo eene zeer ernstige wond toebrengt en groot bloedverlies veroorzaakt.
Zoo mogelijk wordt de vrucht versch gegeten, zooals zij in rjjpen toestand van den boom valt, doch zij wordt dikwijls nog groen gekookt; is zij bjjzonder overvloedig, dan wordt zij in aarden potten ingezouten. In dezen toestand wordt haar natuurlijke reuk nog veel sterker en het bloote openen van een' pot mot inge-
ÜKML II.
525
maakten duriau is voldoende om een' vreemdeling uit het vertrok naar buiten te Jagen.
AVallace deelt zeer merkwaardige bijzonderheden betreffende den durian mede. Iljj verhaalt, dat hoewel de reuk dor vrucht hem een tijd lang afschrikte om er van te proeven, hij eena een' pas van don boom gevallen rijpen durian vond, zijn' tegenzin in de vrucht overwon, naar proefde, at en van dat oogenblik af aan een hartstogte-Ijjke durian-etcr werd. De volgende zinsnede bevat zijne beschrijving van don eigen-aardigen geur van den durian:
quot;De vijf afdeelingen zijn satjjnachtig wit van binnen, en ieder gevuld met eene roomkleurige papachtige massa, waarin twee of drie zaden van ongeveer de grootte cener hazelnoot gelegen zijn. Deze pap is hot eetbare gedeelte, waarvan de consistentie en geur onbeschrijfelijk zijn. Eene heerlijke, boterachtige vlade met welriekende amandelen geeft er nog het best eenig denkbeeld van, doch bovendien wordt ons reukorgaan geprikkeld door geuren, die ons doen denken aan roomkaas, uijonsaus, bruine slierrjj en andere ongerijmde zaken.
quot;Daarenboven bezit de heerlijke vlnezigo massa van den durian eene eigenaardige smijdigheid, die den lekkeren smaak der vrucht verhoogt. Zij is noch zuur, noch zoet, noch saprijk, doch men bemerkt niet dat deze hoedanigheden ontbreken, want zij is volmaakt zooals zij is. Zij brengt geen walging of andere onaangename gevolgen te weeg en hoe moer men er van eet, des te minder is men geneigd er uit te scheiden. Inderdaad is het eten van durians eene nieuwe gewaarwording, die alleen eene reis naar het oosten waard is.quot;
Bij het opsommen van de verdiensten der verschillende vruchten waarmede wij bekend zijn, zegt Wallace, dat zoo hij er twee moost kiezen die volmaakt waren in geur en vèrfrisschcnde hoedanigheden, hij den durian en den oranjeappel zoude kiezen, die hjj don koning en do koningin der vruchten noemt.
Hun nationale drank, quot;tuakquot; genaamd, is een waardige tegenhanger van de hoedanigheden hunner vleeschsoorten. Hij heeft do kleur van dunne melk, en zijn reuk is vergeleken met dien van vijfhonderd in een' slavenhaalder verdronken negers. Dezelfde reiziger dronk, na zijn verhemelte met sterken tabak versterkt te hebben, iets van den drank tor cere van zijn'gastheer. Hij geeft eene zeer levendige beschrijving van den smaak. Pas in den mond genomen doet hij denken aan zeer zuur geworden kokosnootmelk, die eene groote hoeveelheid bruine suiker en oude kaas opgelost bevat. Bij hot slikken meent het slagtoffer te stikken, daar hot is alsof do vloeistof met stijfsel en cayenne peper verdikt is, terwijl de algemeeno uitwerking op den nieuweiing bij niets beter vergeleken kan worden dan bij een' hevigen aanval van zeeziekte.
Zonderling dat drie millioen menscheljjke wezens zoodanig onder don verderfe-ijjken invloed dezer verfoeijelijke vloeistof verkeeren, dat zij geene grootere zaligheid kennen dan zich geheel aan haar genot over te geven. Bij hunne feesten wordt deze drank bewaard in groote aarden jpotten en gaat dan rond in allerlei soort van va-ton, die aanhoudend geledigd en op nieuw gevuld worden, zoodat er een voortdurende stroom van volle on ledige vaten van en naar do vaten gaat.
Zelfs al waren do bij het feest genoodigde krijgslieden de matigste menschen van de wereld, zouden zij tot drinken genoodzaakt worden door do vrouwen, die zich ver-pligt gevoelen iederon man stom dronken te maken. quot;Oeen Europeaansehe Delila is zich beter bewust van haar vermogen om een' sterken man in een' dwaas te veranderen dan eene dezer Dajaksche sirenen, die maar al te zeer geneigd zijn misbruik van hare bekoorlijkheden te maken.
quot;De tegenwoordigheid van het vrouwelijk element deed zich te midden van al hot geraas en de verwarring die elk oogenblik toenamen, weldra gevoelen. Verscheidene der meisjes waren zoo bekoorlijk, dat de verzotheid harer slagtoffers hun ligt te vergeven was en ik behoef naauweljjks te zoggen, dat do mooiste do meest schuldige waren. Doch mooi of leeljjk, oud of jong, allo stelden hare listigste kunstgrepen iu hot werk om do dapperste en beroemdste krijgslieden tot drinken on nogmaals drinken te verlokken.
526
BORNEO.
quot;Zoo zagon wij eene kloine schoonhoid verleidelijk naast een' groeten kerel met een eenvoudig gelaat en eerlijke oogen plaats nomen, dien zij vleide op hare gezondheid te drinken uit eene groote kom, die zij zoo lang aan zijne lippen bragt totdat hij achterover op don grond viel. Dit bevredigend resultaat verkregen hebbende, ging zijne plaagster, die zooals wij hoorden met hem verloofd was, schaterend van lagchen
34*
527
BORNEO.
zeven andere oven ondeugende schepseltjes halen, om onder luid gejuich den overwonnen minnaar te bespotten. Nog niot voldaan kwam zij even daarna met hare kan naar ons toeloopen, in de hoop ongetwijfeld om de blanke mannen in denzelfden toestand to brengen als hare andere aanbidders; doch in Europa zjjn wij gewoon nog heel wat gevaarlijker betooveringen het hoofd te bieden en in wanhoop gat' zij do poging op.
St. John verhaalt dat do mannen in geenen deele bij do vrouwen achterstaan in pogingen om hunne gasten dronken te maken; zij stellen er hun' grootsten trots in dat er bij hunne feesten zooveel tuak gedronken wordt als maar mogelijk is; hun eigen aandeel te drinken en betrekkelijk nuchter te blijven, terwijl al hunne gasten als lijken op den grond liggen uitgestrekt, ziedaar waarin zij hun room en eer stellen. Inderdaad, als wij punch en port voor tuak in de plaats stellen en eene open verandah voor eene gesloten eetzaal, heeft de gastvrijheid van het tegenwoordige Dajaksche opperhoofd zeer veel overeenkomst met die van de moeste Engelsche gastheeren der voorgaande eeuw.
Zoo zal bjjv. een opperhoofd die zich veel op zijn scerk hoofd laat voorstaan, eene groote kan tuak voor zich hebben en al zjjne gaston toedrinken. Bij eiken dronk ledigt hij zijn' kop en stelt er zijne eer in, hen allen bewusteloos te maken en zelf zijn zetel te bewaren. Natuurlijk is het onmogelijk, dat iemand geljjkop kan drinken met tien of twaalf anderen, en waarschijnlijk dringt hij hun den tuak daarom zoo druk op, dat zij spoedig niet moer zien of hun gastheer al dan niet drinkt.
Zij zijn er zeer trots op den volgenden morgen frisch te zjjn en pogchen er dan op, dat, ofschoon hunne gasten die tot oen' anderen stam behoorden, over zware hoofd-pjjn klaagden, zij zeiven er niet den minsten hinder van hadden.
Oedeelteljjk door hen in dit zwak te tasten, is het dat de meisjes de mannen zooveel kunnen laten drinken en haar grootste genoegen er in stellen bij iedere gelegenheid te toonen wat zij mot hare bekoorlijkheden in dit opzigt vermogen, zelfs wanneer het geen bepaald feest is.
Eens, toen St. John van de Sibuyan Dajaks naar de Bukars gereisd was, werden h|j en zijne gidsen in het schedelhuis ontvangen.
Terwijl de Engelsche gasten met hun toilet bezig waren, klommen twee Dajaksche meisjes de ladder op en slopen in hot vertrek. Nu weet de lozer, dat het schedelhuis de verblijfplaats der ongehuwden is en de meisjes daar niets te maken hadden. Voorgevende haar niet te zien, gingen de blanke mannen voort met hun toilet en bespiedden ter sluiks wat z|j uitvoerden.
Toen de twee meisjes zich onopgemerkt waanden, gingen z|j, de vreemdelingen in het oog houdende, naar de Dajaksche gidsen en boden hun eene groote kom versehen tuak aan. De jonge mannen, die zeer goed begrepen wat zij voorhadden, weigerden te drinken en werden nu door hunne verleidsters met liefkozingen en verwijten overstelpt. Bovenal smeekten do meisjes hun haar de schande te besparen, haar gift te weigeren en haar deze terug te laten nemen om door al hare vriendinnen te worden uitgelagchen.
Toen vleijenjen, honigzoete woordjes en liefkozingen te vergeefs waren, beproefden zij hoever zij het konden brengen met de jongelieden belagchehjk te maken en daar waar hare liefkozingen schipbreuk leden, slaagden zij met hare b|jtende plagerijen. quot;Wat!quot; zeiden zij, quot;hebben do Sibuyans zulke zwakke hoofden, dat zij bang zijn om Bukar tuak te drinken?quot; Dit was bij de bezoekers een teer punt. De Sibuyans laten zich bijzonder voorstaan op de sterkte hunner hoofden en van hun' tuak, en eeno weigering om te drinken stond in beide opzigten gelijk met eene bekentenis van minderheid. Zoo zetten z|j dan de groote koppen aan de lippen en kregen geen gena alvorens ze tot den bodom geledigd te hebben, waarna hunne verleidsters lag-chende wegliepen, in de gelukkige overtuiging dat hunne slagtoffers binnen zeer korten tjjd bewusteloos zouden zijn.
Hot is voorzeker wel iets bijzonders, dat do Dajaksche vrouwen, die meestal zeer matig of in 't geheel niet drinken, er zooveel vermaak in scheppen de mannen dronken te maken. De jonge meisjes z|jn de gelukkigste verleidsters. Zij maken misbruik van haar jeugd en schoonheid en weten de mannen door hare bekoorlijkheden tot drinken over to halen.
BORNEO.
Hare brooders, hare vriondon on zelfs hare verloofden worden, zooals wij zagen, de slagtoffers liarer liefkozingen. Zelfs met mannen die zij nooit gezien hebben, zullen zjj een minnarijtje aanknoopen en al hare bekoorlijkheden over hen uitstorten, gelijk Circe oudtijds, totdat zij hare hulpclooze bewonderaars gebragt hebben tot een' toestand, weinig beter dan dien van het mythologische zwijn. Zelfs nadat de mannen op den grond gezakt en niet meer in staat zijn den kop aan hunne lippen te brengen, houden de vrouwen hare taak voor nog niet geheel geëindigd en gieten den tuak in de keel der hulpclooze mannen.
Alhoewel zij zich nu bij zulke gelegenheden aan verregaande dronkenschap overgeven, zijn toch do Dajakkers een matig ras en, uitgenomen bjj deze feesten, of door vrouwen verleid, bjjzonder matig, daar do betelnoot bij hen de plaats inneemt van verdoovende dranken.
529
HOUWKUNST EN MANUFACTUREN.
I1UIZEM IN 1)k LUCHT. — HET I.ANGE HUIS EN ZIJNE INIlIGTINtl. — HET OKANO-KAYA's VERTIIEK. — ZAMENSTEI, VAN DEN VLOER. — REDENEN VOOR I)K DAJAKSCHE BOUWKUNST. — DE NIPA L'AI.M EN ZIJN OEIIRUIK. — DE ATAI'S. —■ ZOUT- EN SUIKER-PABRIKAADJE. — HET OPHIOTEN VAN DEN EERSTEN PAAI,. — VERSCIIII,-I.KNDE WIJZEN OM ZICH VUUR TE VERSGIIAKPEN. — DE BIJL-DISSEI. DER DAJAKS. — ZIJN OVEREENKOMST MET DE BANYAI-I1IJI,. — HET SMELTEN EN SMEDEN VAN HET IJZER. - HET MANDEMAKEN. — DE DAJAKSCHE MAT. — HET SPLIJTEN VAN HET ROTAN. — HET BORNEOSCHE MBS EN DE WIJZ.K HET TE GEBRUIKEN.— DE HEILIGE KANNEN EN HARE EIGENSCHAPPEN.
Dk Dajaks hebben eon' oigenaardigen bouwtrant. In do oersto plaats worden al de huizen op palen gebouwd, die somtijds twintig voet hoog zjjn. Toegang tot deze huizen hebben zij door middel van oen' ingekorven boomstam, die do rol van ladder vervult. De voornaamste woning in olk dorp en eigenlijk somtijds het dorp zelf is het lange huis, dat buitengewoon grooto afmetingen heeft. Een dezer huizon, door St. John gemeten, bedroeg moer dan vijfhonderd dertig voet lengte en werd door nagenoeg vijfhonderd mensehen bewoond.
Langs do geheelo lengte van het huis loopt do broodo gaanderij of algemeone kamer, die open is voor al do bewoners, maar terzijde zjjn kamers afgedoold voor de verschillende huisgezinnen; een aantal van zestig of zeventig van zulke kamers worden somtijds in één lang huis aangetroffen. Ofschoon de gaanderij do algemeone verzamelplaats voor den goheelen stam is en de bewoners hier hunne verschillende huiselijke bezigheden verrigton, wordt toch bij stilzwijgende overeenkomst het gedeelte der gaanderij tegenover hunne eigene kamers door hen in bezit genomen.
Deze kamers zijn voor elk gezin afzonderlijk en niemand behalve de leden des huisgezins of hunne bijzondere vrienden zouden er over donken er binnen te treden. Het dorpshoofd of Orang-Kaya van hot lange huis heeft oene veel grootere kamer dan de anderen, terwijl do ruimte vóór zijne kamer algemeen bestemd wordt voor het gebruik der mindere opperhoofden en raadslieden, en ofschoon vrij voor al de bewoners, bijna uitsluitend door do oude mannen en krijgers van erkenden moed wordt ingenomen.
Eene van de kamers door den Orang-Kaya bewoond, werd door Boyle bezoeht en was geen zeer aanlokkelijk vertrek. Tor wederzijde van do deur bevond zich oen meubelstuk, dat eenigzins op een oud Engolsch bordenrek geleek, op welks laagste plank een platte steen lag. Niettegenstaande de buitengewone hitte brandde op den steen een groot vuur, terwijl zich op de bovenste plank hout, rjjst, potten en ander huisraad bevonden. Er was geen schoorsteen in het vertrek, maar in het dak eene soort van luik of klap, die door middel van oen' ingekeepton stok hooger of lager kon worden geopend. Dit luik diende tegelijk voor venstor en schoorsteen; wanneer het gesloten was; hoorschte er eene volslagen duisternis in de kamer, behalve dat zij aanstonds met rook gevuld was.
Do hoogte dor kamer bedroog slechts zeven voet en de ruimte was nog beperkt door do wapenen, gordels, musquito-gordjjnon, snoeren van zaamgoregon evortanden, voorschoten en andere voorworpen die van do daksparren afhingen. De wanden waren versierd met eeno groote hoeveelheid Engelsch on Ilollandsch aardonwerk, waarvan elk stuk in oen atzonderljjk rotan-mandje gnborgen en aan den wand op-gohangen was. Daar hot oen oud huis was, was do stank afschuwelijk; over 't geheel genomen was de kamer van don Orang-Kaya een bijzonder onaangenaam verblijf.
Langs de gaanderij zijn, al naarmate van de bevolking van hot huis, een zeker aantal stookplaatsen gerangschikt en gewoonlijk bevindt zich aan ieder einde eeno van do bovenvermelde primitieve ladders, zoodat, wanneer een bezoeker het huis biimon-treodt, of liever beklimt, hij do gehoole lengte langs ziet en het gozigt alleen belemmerd wordt door do palen, die, na den vloer ondersteund te hebben, ook dienen om het dak te ondersteunen.
Aan de buitenzijde dezer verandah of gaanderij strekt zieli eeno andere uit, do
buiton-gaanderjj genaamd. Deze heeft geen dak en is aan do brandende zonnestralen blootgesteld. Zij dient niet tot woonplaats, maar tot eeno soort van voorraadschuur en droog-grond.
Daar do vloer van bamboes vervaardigd is, kunnen de Dajaks, als zij willen hunne kamers schoon houden. Zij doen dit evenwel zelden, daar hunne zindelijkheid zich eenvoudig bepaalt tot hot vegen van den afval door do roten van don vloer, zoodat het onder het huis valt. Zij donken er niet aan het verder op te ruimen, zoodat de hoop vuilnis hier allengs hooger en hooger wordende, den afstand tns-schen den vloer van het huis en den grond er onder langzamerhand vermindert. Onder eenige oude huizen zjjn deze hoopen vuilnis zoodanig toegenomen, dat wanneer do varkens er in rondwroeton, zij met den rug langs den bamboevloer van het huis strijken.
De redenen waarom de Dajakscho huizen op palen gebouwd worden, zijn van verschillenden aard, waarvan de voornaamste ongetwijfeld is, dat zulk een huis bij oen' aanval ais fort dient. De gewoonte om op palen te bouwen is algemeen, doch alleen die stammen welke aan invallen blootstaan, bezigen ze van vermelde hoogte. Deze wijze van bouwen beschermt ook do bewoners voor overstrooming en voor
531
BORNEO.
kruipende dieren. De Dajaks kennen, voor zoover wij weten, boog noch pijlen en dus leverde deze wijze van huizenbouwen, voordat zij mot do vuurwapenen bekend waren geworden, een' zekeren waarborg tegen den stormenden vijand, die aan een zeker en zwaar verlies was blootgesteld. Zelfs sedert de Engolschen zich op Borneo vestigden, hebben sommige dezer huizen, die aan oproerige opperhoofden toebehoorden, handen vol werks gegeven voordat zij genomen konden worden en artillerie was in dit geval het eenige wapen dat hen dadelijk ten onder kon brengen.
De palen worden uit het hardste ijzerhout vervaardigd en zijn veel dikker dan voor het dragen der woning noodig is. Ook dit geschiedt met het oog op de veiligheid. Wanneer de vijand den kampong overvalt, dringt hij in de woning door, en tracht de palen om te hakken, om alzoo het huis te doen invallen. De bewoners verdedigen zich door het werpen met steenen, waartegen de aanvaller zich poogt te beschermen door middel eener kano, die met de kiel naar boven wordt gehouden. Indien de palen slechts matig dik zijn, zal het hem misschien gelukken, doch zijn zij zeer dik en sterk, dan hebben de verdedigers den tijd een gedeelte van den vloer weg te nemen en de aanvallers met allerlei zware voorwerpen te bestoken, die hunne bedekking verbreken en hen dooden.
Waarschijnljjk hebben zij de gewoonte om huizen op palen te bouwen, gedeeltelijk althans, ontleend aan de Maleijers, die hunne gebouwen over het water oprigtten. De Dajaks namen deze wijze van bouwen van hen over en waren er zoo aan gewoon geworden, dat zij meer binnenslands bouwende aan deze gewoonte getrouw bleven. Deze zelfde theorie verklaart ook do reeds vermelde gewoonte om allerlei afval door den open bamboevloer te werpen. Zoolang de huizen over het water gebouwd waren, was dit voorzeker eene zindelijke gewoonte, die echter eeno bron van groote onreinheid werd toen zij op het land werden opgerigt en de hoop dagelijks in hoogte toenam, tot groot genoegen van de honden en varkens.
Do meeste dezer huizen zijn hoogerop langs de rivieren gebouwd, inzonderheid langs de schatpligtige stroomen; dwars over den stroom beneden hen worden boomen bevestigd, zamengesteld uit bamboe en rotan, om het voortdringen van vijandeljjko kano's te beletten.
Het dak en een groot gedeelte van de bouwstoffen worden verkregen van den nipa-
Calm, een' boom die voor de bewoners van Borneo bijna eene levensbehoefte is en un voor een groot deel verschaft wat zij noodig hebben. Hij groeit in groeten getale aan den waterkant; zijne ontzaggelijke bladeren hebben eene lengte van vijftien tot twintig voet.alm, een' boom die voor de bewoners van Borneo bijna eene levensbehoefte is en un voor een groot deel verschaft wat zij noodig hebben. Hij groeit in groeten getale aan den waterkant; zijne ontzaggelijke bladeren hebben eene lengte van vijftien tot twintig voet.
Gedroogd worden de bladeren tot eene soort van matwerk gevlochten, quot;atapsquot; genaamd, dat nu eens als dak gebruikt wordt, dan weder als het onmisbare bekleedsel van booten en somtijds ook als wanden van huizen en als zoodanig van paal tot paal gespannen wordt. Door middel dezer ataps kunnen zekere gedeelten van het dak bjj wijze van valdeur op stokken opgeligt worden, waardoor zij aan de dubbele behoefte van licht en ventilatie beantwoorden.
Nog verschillende andere soorten van matten worden van nipa-palm-blad vervaardigd, alsmede hoeden en vele dergelijke artikelen. Het goheele blad wordt dikwijls als een geëxtemporeerd zeil voor kano's gebezigd; het zeil wordt dan regtop gespannen en doet de boot werkelijk vrij snel voortsnellen.
Behalve dit gebruik van de nipa-bladeren worden zij jong als groenten toebereid en zijn dan eene aangename en voedzame spijs, terwijl het binnenste van do bladeren, gedroogd om tabak gewonden, als cigaren gerookt wordt.
Van den wortel en den stengel wordt een ruwe suiker vervaardigd voor algemeen gebruik; want ofschoon het suikerriet op Borneo welig tiert, beschouwen de inboorlingen dit meer als eene lekkernij. Het schijnt wel eenigzins vreemd, dat suiker en zout uit dezelfde plant worden getrokken, doch dit is toch werkelijk het geval en de zoutfabricaadje is eene van de voornaamste bezigheden van sommige stammen.
Zij verzamelen groote hoeveelheden van den nipa-wortel en verbranden ze. De asch wordt dan in ondiepe, half met water gevulde pannen geworpen, zoodat het zout opgelost in het water achterblijft, terwijl de houtskool en allerlei onzuiverheden op de
532
oppervlakte drijven en afgeschopt worden. Is nu het water zuiver, zoo worden de
Sannen op het vuur gezet en het water door verdamping verdreven, waarna het zout at op den bodem en de zijden der pan overblijft, afgeschrapt wordt. Hot is eenc ruwe en zeer bittere soort van zout, doch zeer geliefd door de inboorlingen, terwijl ook de Europeanen er spoedig aan gewennen. Niettegenstaande er op groote schaal zout uit Siam wordt ingevoerd, geven de bewoners van Borneo voor huiselijk gebruik do voorkeur aan dat van hun eigen maaksel en houden het Siameesche zout voor het bewaren van visch.annen op het vuur gezet en het water door verdamping verdreven, waarna het zout at op den bodem en de zijden der pan overblijft, afgeschrapt wordt. Hot is eenc ruwe en zeer bittere soort van zout, doch zeer geliefd door de inboorlingen, terwijl ook de Europeanen er spoedig aan gewennen. Niettegenstaande er op groote schaal zout uit Siam wordt ingevoerd, geven de bewoners van Borneo voor huiselijk gebruik do voorkeur aan dat van hun eigen maaksel en houden het Siameesche zout voor het bewaren van visch.
De nipa en de mangrove grocijen op dezelfde plaatsen en langs dezelfde stroomen; zij zijn voor hen die de rivieren opgaan ook daarom nuttig, omdat, zij weten dat het water altijd ondiep is waar de mangrove groeit en diep bij de nipa.
Vroeger werd, althans wanneer het groote woningen gold, bij het inheijen van den eersten paal, gewoonlijk een menschenotfer gebragt. St. John deelt ons mede hoe dit
toeging. Er werd een diep gat in den grond gegraven en de paal, zooals de lezer zich herinnert, van hot hardste hout vervaardigd, door een' toestel boven den kuil in evenwigt gehouden. Nu werd een jong meisje op don bodem van den kuil gelegd; op een gegeven teeken daalde de zware paal en verpletterde hot ongelukkige slagtoffer.
De genoemde reiziger was zelf eenmaal getuige van eene dergelijke plcgtigheid bij de Quop Dajaks, hoewel het hier eene andere soort van slagtoffer was. Voor een huis zou door den eigenaar een groote vlaggestok worden opgerigt, zooals men die in meest alle kampongs vindt. Er word oen gat gegraven; de paal werd, aan rotan snoeren bevestigd, eenige oogenblikken in evenwigt gehouden en viol toon op oen hoen neder, dat ditmaal gelukkig de plaats van een' mcnsch bekleedde.
533
Dc toegang tot deze huizen gesehiedt dikwijls door middel van bruggen, die van een zoor zonderling maaksel zijn. Op het oog zjjn zij zoo ligt gebouwd, dat schijnbaar do behendigheid van een' koordedanser nou dig is om ze tc betreden. Daar de/.e huizen dikwijls tegen een' steilen heuvel gebouwd zijn, wordt een paal van uit hot huis naar don heuvel gelegd en zoo hij tamelijk lang is, door aan boomen bevestigde rotan koorden ondersteund. Met oene zeer ligto bamboeleuning wordt do brug door hen als voltooid beschouwd.
Do voorgaande afbeelding stolt oene dezer eenvoudige bruggen voor en goeft ook oen goed denkbeeld van de hoogte van hot huis en zijne algemoone bouworde.
Op den voorgrond houdt een man zich bezig met vuur te maken door één stok snol op een' andoren in draajjondc beweging te brengen, ovenals dit door do Kaffers en andero wilde stammen gesehiedt. Zij hebben evenwel oene verbetering in de gewone wjjze van handelen gebragt. In plaats vau bloot een' puntigen stok op oen ander hout rond te draaijon, gebruiken do Dajaks in plaats van hot laatste eono dikke schijf van zeer droog hout, waarin zich aan de oene zijde eono diepe groef en aan do andere een klein gaatje bevindt tot aan de groef geboord. Wil nu de Da juk zich vuur verschaffen, zoo plaatst hij do houten schijf mot do groef onder op don grond, steekt den gopunten stok in hot kleine gaatje en draait hem nu snel tusschen de beide handen rond. liet omdraajjen van den stok doet in de groef een' luchtstroom ontstaan, die, zoodra het hout de noodige temperatuur vorkregen hooft, het vuur snol aanblaast. Tongovolgo ooner dergelijke inrigting wordt vool werk uitgewonnen, daar do vuurmaker nu niet telkens behoeft op te houden om do pas ontvlamde houtstof die zich in het kleine gaatje rondom den vuurstok verzamelt, aan te blazen.
De Saribas en Sakarrang Dajaks hebben oen merkwaardig instrument om vuur to maken, dat zij ttbosi-apiquot; noemen. Het bestaat uit oene metalen buis van ongeveer drie duim lang, waarin oen zuiger bjjna luchtdigt op en neder gaat. In deze buis nu wordt oen stukje van do oene of andero droogo stof bij wijze van tonder gestoken; de zuiger wordt snol naar onderen gostooton en met oen' ruk teruggetrokken, waardoor de tonder ontbrandt.
Volgens Europeanen is de besi-api oven mooijelijk te behandelen als zich vuur te verschaffen door twee stokken. Do lezer herinnert zich dat oene machine van eono dergelijke zamenstolling bij de natuurkundige instrumentmakers verkocht wordt en dat overigens con stukje tonder door do plotselinge zamondrukking der lucht in brand geraakt.
Nog een andere vorm van den besi-api wordt door Boyle op de volgende wijze beschreven: quot;Bjj sommige Dajakscho stammen is nog eono andere wijze van vuur maken in gebruik, die zoor veel van de reeds boschrovono verschilt, Hot instrument bestaat in een vierkant stukje lood, dat naauwkourig past in eono bamboedoos. Bovenaan is hot lood uitgehold en zoo men vuur noodig hooft, opgevuld mot tonder; do loodon zuiger wordt nu rogtop in do linkorhnd gehouden, hot doosje er snel over hoon gehaald en snol weder teruggetrokken, waarna de tonder blijkt vuur gevat te hebben. De inboorlingen beweren, dat lood alleen deze uitwerking hooft,quot;
Oj) dezelfde eenvoudige, maar afdoende wijze als de boven bcsohrevone toegangen tot de huizen, loggen zjj zelfs bruggen over rivieren. Do bergstroomen wisselen zeer af in diepte en snelheid en niet zelden doet oen zware regen oene rivier oen veertig voet tusschen hare rotsachtige boorden wassen; zelfs na eene enkele hevige regenbui zijn do ondiepe plaatsen dikwijls niet moor doorwaadbaar. Ten einde in dit ongerief te voorzien, slaan do Dajaks bruggen over do kloven, die op de volgende wijze door St, John beschreven worden:
quot;Hoe ligt en sierlijk zweven deze hangbruggen daar hoog in de lucht! Eono vooral zal ik trachten te beschrijven. Ergens op eono plok, waar de stroom zeer breed was, hingen aan elke zijde van den oever twee prachtige oude boomen met hunne takken over hot water. Lange, zaamgebonden bamboes vormden het voornaamste gedeelte en worden door kleinere aan de bovenste takken bevestigd; leuningen schenen wol is waar meerdere vastheid en veiligheid te verloonen, doch het geheel zag er zoo ligt en luchtig uit en stak zoo ver boven het water uit, dat toen wij oene vrouw en kind er over heen zagen gaan, wij ze ademloos nakeken en niet gerust waren
534
BORNEO.
voordat zij \cilig den oever bereikt hadden. En toch wisten wij dat er geen gevaar was.
quot;Dikwijls ben ik er zelf overheen gegaan; zjj hebben de breedte van één bamboe, doch de zijleuningen goven gerustheid. Enkele malen evenwel hebben er ongelukken plaats, tengevolge van het verrotten der rotankoorden waarmede zij bevestigd zjjn.
quot;Eens gebeurde liet, dat ik, grooten haast hebbende, snel eene brug overging, door eenige mannen digt achter mij gevolgd, toon zij op eene verontrustende wij ze begon te slingeren en krak! krak! gehoord werd, daar eenige van de haar ondersteunende koorden braken. Do meesten mijner medgezellen waren gelukkig niet op het midden der brug en ontlastten haar van hun gewigt door zich aan de takken vast te grijpen, dewijl anders zij die zich met mij op het midden bevonden, op de rotsen zouden neergestort zijn. Later waren wij zoo voorzigtig altijd alleen over zulke veronachtzaamde bruggen te gaan.quot;
Evenals vele andere zoogenaamde natuurvolken, loggen de Dajaks eene groote mate van kunstvaardigheid cn ecnen vrij zuiveren smaak voor versiering aan den dag.
De wijze waarop zij hunne kano's bouwen, hebben wij reeds vernield, doch het voornaamste gereedschap van den kanobouwer is te merkwaardig om hot zonder vermelding voorbij te gaan.
Dit gereedschap is zeer vernuftig uitgedacht en vereenigt in zich oen aantal hoc-danigheden. Op de bijgevoegde afbeelding kan men zien hoe het er uitziet.
Op het oog is het een niets beteekenend werktuig, dat evenwel in de hand van een' Dajak wonderen doet. Het handvat is slechts tien duimen lang en het breedste gedeelte van hot werktuig zelf bedraagt slechts een en oen kwart duim. Het handvat bestaat uit twee gedeelten, zaamgcbonden met sterke rotankoorden, nog versterkt door cement. Het onderste gedeelte, dat evenals de greep der Dajaksehe zwaarden gekromd is, wordt vervaardigd van een zacht cn ligt hout, terwijl het bovenste gedeelte, dat het eigenlijke werktuig draagt, van een hard, sterk en eenigzins elastiek hout wordt gemaakt.
Dit werktuig is van ijzer gemaakt dat meestal ingevoerd wordt,
en naar alle waarsclijjnljjkheid naar het model gevormd van een steenen gereedschap dat vroeger in gebruik was. Men ziet dat het met rotan aan het hout bevestigd is, evenals de steenen hoofden der Polyneesisehe bijlen met gevlochten platting vastgemaakt worden.
Doch hiermede eindigt ook de gelijkenis. Het hoofd der Poly- /
neesische bjjl is onbewegelijk, terwijl de eigenaardigheid der Borneo-sche bijl daarin bestaat, dat het naar willekeur kan verplaatst worden door het uit zijn rotan-omwindsel te nemen, het om te kecren en weder op zijne plaats te stellen, zoodat het, naar goedvinden van den gebruiker, eene bjjl of oen' dissel vormt. De lezer herinnert zich, dat dc Eanyai-stam van Zuid-Afrika eene bijl hebben op hetzelfde beginsel berustende, ofschoon bij hen de verwisseling geschiedt door gaten in regte hoeken op elkander te maken, waardoor de steel van het ijzeren hoofd kan gestoken worden. (Zie Dl. I. blz. 426).
Met behulp van dit schijnbaar nietige werktuig weten de Dajaks niet alleen groote, stevige planken te verkrijgen, maar ook zoo snel als niettegenstaande dc meerdere voortreffelijkheid zijner bijl door geen' Engelschman kan geevenaard worden, zware boomen te vellen. Moet hier of daar in het woud gehakt worden, dan ruimen zij eerst met den padang of het hakmes het lage kreupelhout weg en hakken dan in de groote boomen gaten, tot op ongeveer de halve dikte van den stam. Alleen de grootste en zwaarste boom in do groep wordt tot op ongeveer vijf zesde doorgehakt, nadat men de overigen mot slingerplanten en rotan aan dien grootsten stuni verbonden heeft. Valt hij nu eindelijk, dan sleept hij dadelijk al die andoren in zijn' val mede.
Ofschoon het ijzer dat do Dajaks gebruiken meestal ingevoerd is, weten zij hun eigen metaal op zeer eenvoudige wijze te smelten.
535
BORNEO.
Op do wijzo van een' siiioltkroeB graven zjj een' kleinen put in den grond en maken gaten in de zijden, waarmede zij mot behulp van don inlandsehon blaasbalg luehtstroo-inen kunnen doen gaan. Eerst wordt oene laag houtskool in den put gespreid, vervolgens oene laag goed gebroken ijzererts op do houtskool gelegd, waarna dan de Dajakseho werkman voortgaat met den put te vullen mot afwisselende lagen houtskool on erts. Nu wordt do houtskool aangestoken, do blaasbalgen worden in werking gebragt en binnen korten tijd is het metaal gesmolten.
Ofschoon des noods iedereen zijn eigen gereedschap kan vervaardigen, wordt toch in ieder dorp een man gevonden, wiens ambacht en broodwinning het is speerpunten en klingen te vervaardigen en beschadigde of gebroken voorwerpen te herstellen.
Ook in hot vlechten van manden, matten en korven munten do Dajaks uit, terwijl zij hierbij ook vooral op de kleur en den vorm letten. Van den vorm oener mand.
tambok genaamd, wordt hierbij cono afbeelding gegeven. De mand wordt vervaardigd van het blad van den nipa-palm, in strookjes gesneden die niet geheel het twaalfde van een' duim breed zijn en afwisselend geel en rood geschilderd worden. Dezen worden op die wijze dooroengestrengeld dat zij cenc menigte verschillende patronen voorstellen, eenigzins gelijkende op die welke voor do sarongs en andere geweven stoffen dienen. Deze patronen zijn bijna alle zaamgestelde figuren van het vierkant, het zigzag en de ruit; deze laatste vorm is evenwel niets anders dan het vierkant, diagonaalsgewijze getcekend.
Alhoewel de vorm van den tambok cilindrisch is, wordt hij een weinig vierkant door middel van vier repen hard, rood hout, die met rotan stevig aan het mandje bevestigd worden. De bodem wordt op dergelijke wijze vierkant gemaakt, zoodat de mand regt op kan staan. Het deksel wordt versterkt door twee kruiselings verbonden repen hout en zoowel het deksel als do bovenrand dor mand worden tot meerdere stevigheid voorzien met twee dergelijke repen.
530
BORNEO.
Dit mandje is buitengewoon ligt, elastiek, sterk en gemakkelijk mede te nemen. Tamboks worden in bijna allerlei grootten vervaardigd en zjjn zoowel bij Dajaks en Maleijers als bij Europeesche kolonisten zeer in gebruik.
Matten van verschillende soorten worden door dit vernuftig volk vervaardigd. Eene dezer matton, in schrijvers bezit, is een verwonderlijk staaltje van Dajaksche kunst. Zij is negen voet lang en vijf broed, van rotan vervaardigd en in zeer smalle strooken gesneden — niet breeder dan die van do vergroote patronen der tambok-mand. Deze strooken zjjn met zooveel bekwaamheid dooreen gestrengeld, dat zij een ingewikkeld en kunstig patroon vormen. In hot midden der mat bevindt zich een aantal spiraalvormige patronen, twee duim in diameter, waarvan de spiraal gevormd wordt door verlengsels van de reeds vermelde zigzag figuur.
Rondom de spiralen zijn drie afzonderlijke randen, elk met een ander patroon; het geheel wordt omgeven door eene soort van zelfkant, die belet dat do mat urtrafelt. Deze soort van matten is buitengewoon duurzaam; de bedoelde mat is lang op Borneo in gebruik geweest, daarna naar Engeland overgebragt en als vloerkleed gebruikt; ofschoon op een paar plaatsen door de pooten van stoelen versloten, is zjj over het geheel nog even sterk als toon zjj pas gemaakt werd. Daar het rotan niet
geverwd is geworden, is de kleur der mat bleek geel; doch de patronen komen mot eeno verwonderlijke duidelijkheid uit, evenals bij goed Engolsch tafellinnen.
Evenals alle onbeschaafde volken haasten de Dajaks zich nooit met hun' arbeid. Om tijd geven zjj niet; de concurrentie die Europeesche werklieden door het leven jaagt, is bij hen onbekend. Do vrouwen die deze schoone matten vervaardigen ver-rigten zonder oonige overhaastig haren arbeid en strengelen de smalle rotanstrooken met de meeste naauwkeurigheid dooreen, doch ongetwijfeld een werk voortbrengende dat in alle doelen voortreffelijk mag genoemd worden.
Het rotan wordt op eeno eenigzins vreemde wijze gespleten. Wegens do rigting en de lengte zijner vezelen, kan het bijna tot in 't oneindige in volkomen regto strooken van aanmorkelijko lengte gespleten worden, zoodat do eonigo moeijelijkhoid daarin bestaat, de reepjes juist even breed to snijden. De messen waarmede deze taak verrigt wordt, zijn van een eenigzins bijzonder maaksel. Een er van is reeds beschreven geworden op bladz. 499, als een aanhangsel van het Borneo'sche zwaard; doch er is nog een ander, zoo merkwaardig, dat het eene afzonderlijke beschrijving verdient.
Gelijk op de afbeelding te zien ia, is do greep in een' hoek gebogen als die van den
537
BORNEO.
parang-latok, boschrovcn cn afgebeeld op bladz. 499. Teneinde den greep dezen vorm te geven, wordt lijj van twee stukken hout gemaakt, waarvan de einden zoodanig in de schuinte worden afgesneden, dat zij bijeengeplaatst den hoekigen vorm aannemen die begeerd wordt. De twee stukken worden netjes ineengepast en hot scharnier versterkt door eene dikke laag cement. 1 let handvat is verder versierd met een lang stuk koperdraad, dat er strak omheen gewonden en aan het einde bevestigd wordt met dezelfde soort van cement dat voor het scharnier gebruikt ia.
Niet alleen gelijkt het handvat op dat van don parang, maar er is eene groote overeenkomst tusschen de klingen van het zwaard en het mes. De kling van dit mos is gesmeed uit een' vierkanten stalen staaf, die eerst plat geslagen en daarna gesmeed wordt in den ligt gekromden vorm dio in deze streken van do wereld zoo algemeen in gebruik is. Ten einde aan te toonen hoe groot de overeenkomst is, heeft schrijver dezes naast het mes een Burmese zwaard geplaatst, dat volgens hetzelfde beginsel gesmeed is geworden en juist dezelfde kromming als do kling heeft.
Op dezelfde wijze als wij reeds bij het zwaardmes beseiiroven hebben, wordt ook dit werktuig gebruikt door het handvat stevig onder den linkerarm vast te houden, waardoor dus beide handen vrjj zijn om het einde van den rotan tegen liet mos aan te drukken cn het riet nu in zoovele strookon te splijten als begeerd wordt. Niettegenstaande de betrekkelijke ruwheid der stof kan het mes zeer fijne sneden nemen en dat in schrijvers bezit is, na lang tot het snijden van ruwe stoffen gebruikt te zijn, nog zoo scherp dat hij er pennen mede vermaakt. Het lemmer van dit mes is elf duim lang.
Ton einde het mes scherp te houden, draagt de Dajak het in eene eenvoudige scheedo van bamboe, onderaan door den natuurlijken knoop gesloten cn zorgvuldig aan elk einde mot rotan omwonden om het splijten to voorkomen. Do katoenen stoffen worden geheel door de vrouwen vervaardigd, van de bereiding des draads af tot aan het weven der stof. Zij slaan het katoen uit met kleine stokken en spinnen het door middel eoner ruwe soort van wiel zoor snel tot draad. Zij kunnen met den Engelschen fabrikant niet concurreeren in fijnheid van draad, maar in duurzaamheid wint de Dajaksche draad hot ver van den Engelschen, daar hij veel sterker ia en de verw zoo goed houdt, dat geene stof langer duurt dan de inlandsche.
Ofschoon wij de Dajaksche kruiken of potten naauwljjks tot de inlandsche voortbrengselen kunnen rekenen, spelen zij in het huiselijke leven der Dajaks zulk eene belangrijke rol, dat wij ze niet stilzwijgend kunnen voorbjjgaan.
538
lUmSKOSCII MKS KN' UDIOtKSK ZWAARD
BORNEO.
De üajaka kennen eigenlijk geen gold, waarvan het gebruik hun moeijolijk aan 't verstand te brengen is. Zjj begrijpen zoer good directen ruilhandel, doch do secundairc ruil door middel van een circuleorond modium gaat boven do bevatting van een' gewonen Dajak. Hij zal oen of ander artikel voor huiselijk gebruik naar do markt brengen om hot te verruilen tegen iets anders dat hij noodig heeft; doch hij heeft geen denkbeeld om zijne goederen voor geld te verkoopen on mot dat geld zich bot benoodigde artikel aan te schaffen.
De lezer herinnert zich, dat koperen kanonnen reeds als eene soort van gangbare munt zjjn vermeld geworden. Dozen zijn niets meer of minder dan kanonnen van verschillende grootte, die bij het gewigt geschat worden en eene soort van standaard-munt uitmaken, waarnaar de prjjzen worden afgemeten, goljjk hot Engelsche pond of de Pransche frank. Zij zijn geboord voor kogels van oen tot twee pond, en hoewol hoofdzakelijk als gold beschouwd, zijn zij bruikbare wapenen en kunnen zjj een' kogel tot op oen' aanzienlijken afstand worpen. Eén voordooi bestaat er bij hot gebruik van deze soort van gold. Hot wordt niot ligt gestolen en buiten de huizon dor opperhoofden worden rijen koperen kanonnon zonder affuiten op don grond liggende aangetroffen, die wegens hunne zwaarte niet gemakkelijk medegenomen zullen worden. Er ia nog een tweede maatstaf van waarde bij de Dajaks. Dit is do kruik, eene instelling, die waarschijnlijk wel eenig in hare soort is.
Deze kruiken zijn van aarde en voor zoo ver men er naar het uiterlijke over kan oordoelen, oorspronkelijk uit China afkomstig. Zjj komen in allerlei vormen voor en verschillon zeer in waarde.
De meest gewone kruiken. Naga- of Dragon-kruiken genoemd, hebben ongeveer eene waarde van zeven of acht pond eu ontleenen haren naam aan figuren van draken, die er ruw op gekrabbeld zijn. Deze zijn ongeveer twee voet hoog. De Itusa-kruik, die in waarde op deze volgt, is van tien tot vijftien pond waard, naar hoedanigheid; zij zjjn kenbaar door do figuren van het Kusa-hert waarmede zij beschilderd zijn. Doch do kostbaarste is do Gusi, waarvoor do bezitter bijna iedere som kan vragen die hij verkiest.
De Gusi-kruik is niot groot, noch fraai. Zjj is van eene donkere, olijfgroene kleur en ongeveer twee voet hoog. Deze kruiken zijn zeer scliaarseh en worden geschat op eene gemiddelde waarde van vijfhonderd pond. Meermalen is zeven of achthonderd pond voor eene Gusi-kruik betaald; zelfs zjjn er een paar voorbeelden, dat vorschoidene duizende ponden voor ééno kruik aangeboden en geweigerd zjjn.
St. John vermeldt eene kruik van deze soort, die den sultan van Brunei toebehoorde en hare voornaamste waarde aan het feit ontleende dat zij bjj zekere grooto golegonheden sprak. Zoo verklaarde de sultan, dat in don nacht vóórdat zijne vrouw stierf, de kruik holle, klagende geluiden uitte en zij hom steeds op oonig aanstaand ongeluk voorbereidde door oen jammerlijk gehuil aan te heffen.
Deze kruik wordt bewaard in de vrouwen-vertrokken en is altijd met kostbare kloeden bedekt, uitgenomen wanneer zjj geraadpleegd of hare genooskundige hoedanigheden op de proef moeten gestold worden. Aan het water dat in deze kruiken bewaard wordt, kennen de Dajaks en Malejjers eene heilzame kracht too in allo soorten van ziekten, terwijl hot over do velden gesprenkeld, een zeker middel is om een' goeden oogst te verkrjjgon. Daar het volk gaarne hooge prijzen voor dit geneeskrachtige water betaalt, kan men zich eenigzins de buitensporige prijzen dezer kruiken verklaren.
Eene er van had naar men zoide, eono hoedanigheid, die haar alleen eigen was. Zij vermeerderde alles wat men er in dood. Werd zjj bijvoorbeeld s'avonds half met rijst gevuld, zoo was zij s'morgens bijna vol; en word er water in gegoten, dan stond het water oenige uren later verscheidene duimen hoogor. Het is vreemd dat de kunst om deze kruiken te vervaardigen verloren is gegaan. Welke bekwame navolgers do Ohinoezon ook zijn, toch is het hun nooit gelukt een' Dajak eene kruik in de hand te stoppon die zij zelvon vervaardigd haddon.
53«
HOOFDSTUK VI.
OODSÜIENST, VOORTREKENEN, BEGRAFENISPLEGTIGHEDEN.
nu TOKSTAUD V\M DEM (lOnSDIENST HIJ I)E DAJAKS. — HtlN OEI.OJP IN EEN OPPERWEZEN. — BE VER-
SCIIILIENDE MINDERE OODEN. — DE ANTUS EN IIUNNK VORMEN. - HET VANOEN VAN EENE WEQ-
OEI.OOPEN ZIEI,. — DE BUAU. — OORSPRONO DER T.ANDHLOEDZIHOKKS. — TOOVERMIDDEI.EN EN HUNNE WAARDE. — VOORTEEKENEN. — DE GOEDE EN KWADE VOf!Er,S. — EENE EENVOUDIGE OORZAAK VAN ECIIT-SCHKIDING. — HET BETOOVERDE I1LAI). — DE OODSQEREOTEN. — HET BETOOVERDE WATER, — EENE ZONDHBIINGE PI.KOTIOHEID. — DAJAKSCHR BEGRAFENISSEN. — HET AMBT VAN DOODORAVKR.
De godsdienst der Dajaks is een zeer moeijcljjk onderwerp, daar do begrippen van het volk zelf daaromtrent zeer duister en zij daarenboven niet zeer geneigd schijnen te zjjn, het weinige dat zjj weten mede te declen. Het is vrij zeker dat zjj eenig denkbeeld van een opperwezen bobben, hetwelk zij verschillende namen geven, volgens de verschillende stammen; do Zee-Dajaks noemen hem bijvoorbeeld Batara en de Land-Dajaks Tapa. Behalve het opperwezen, door wien het menschdom geschapen was, bestonden nog eenige zeer magtige, doch mindere goden, zooals ïcnabi, die de aarde en de lagere diersoorten schiep; Jang die den Dajaks godsdienst leerde en hun nog heiligheid inboezemt; en Jerong, de beer van leven en dood.
Behalve deze opperste godheden, zijn er ontelbare Antus of mindere goden die eenigermato met de faunen en satyrs der ouden overeenkomen. Zij bezitten vele namen en daar volgens Dajaksche denkbeelden er naauwbjks ééne roede grond in het woud is dat niet haar Antu heeft, leeft hot volk als bet ware in eene wereld met bovennatuurlijke wezens bevolkt. Sommigen beweren zelfs de Antus gezien te hebben, welker voornaamste onderscheiding daarin schijnt te bestaan dat zij geene hoofden hebben en de hals in eene scherpe punt uitloopt. Zij kunnen naar goedvinden de gedaante van een monscholijk wezen of van cenig dier aannemen, maar altijd zonder hoofd, zoodat zij dadelijk te herkennen zijn.
De geschiedenis van een' dezer Antu-zieners is zeer zonderling. Hij verklaarde dat hij een eekhorentje op een' boom zag en eene speer naar hem wierp die het trof. Toen hij hot van den grond wilde opnemen, stond het plotseling op, zag hem aan en veranderde in oen' hond. De hond liep eenige schreden voort, veranderde nu in een menschelijk wezen en zette zich langzaam op den tronk van een' gevelden boom neder. Het lig-chaam van het spook had in plaats van een hoofd een' in eene punt uitloopenden hals.
De Dajak liep hevig verschrikt weg en werd onmiddellijk door eene hevige koorts aangetast, terwijl zijne ziel door den Antu uit het ligchaam gehaald was en op het punt naar de geestenwereld te verhuizen. De doctor, evenwel, ging naar de plek waar do Antu verschonen was, ving de vlugtende ziel, bragt haar terug en weder in het ligchaam door bet onzigtbare gat in bot hoofd, door hetwelk de Antu haar had opgeroepen. Den volgenden morgen was de koorts verdwenen en de man zeer wel.
Zij vertollen nog eene andere geschiedenis van een dezer vijandige wezens, die verondersteld worden de geesten te zjjn van personen in den strijd gedood en Buaus genaamd. Een Buau pakte eene vrouw, Temunyan genaamd, in de afwezigheid baars
BORNEO.
echtgenoot, in zjjne klaauwen, nam liaar mede en maakte haar onbewegelijk aan eene rota vast. Toen haar man terugkeerde, ging hij overal zijne vrouw zoeken en bedacht een plan om haar te verlossen. Het mogt don echtgenoot gelukken door eene list den liuau om te brengen en zijne vrouw mede naar huis te nomen.
Zij had evenwel naauwelijks haar huis bereikt of zij beviel van eon vrceselijk wezen, waarvan de Buau de vader was. Haar echtgenoot hakte hot oogonblikkelijk met zijn' parang in duizend stukken en smeet het in do jungle, toen ieder stuk leven bekwam en den bloeddorstigen aard van don dcnioniselien vader aannam. En alzoo was de Buau de oorspronkelijke vader der land-bloedzuigors.
Ten einde zich deze wezens genegen te maken, zijn rle Dajaks gewoon huu offers te brengen van voedsel, drank en bloemen alvorens iets belangrijks to ondernomen; meestal plaatsen zij het voedsel in schalen of manden en zetten deze in do jungle neer voor het gebruik van den Antu.
Waarschijnlijk voldaan met de menigte hunner godheden, bezitten de Dajaks goene afgodsbeelden, een merkwaardig feit, hetgeen den aard van hun' geest uitdrukt. Toover-middelen evenwel bezitten zij in overvloed en stellen er al hun vertrouwen in. Sommige toovermiddelen maken, naar zij geloovon don drager onkwetsbaar en waarschijnlijk zijn die aan don parang op blz. 499 van dien aard.
St. John vermeldt een aardig voorbeeld van de waarde die zij aan deze toovermiddelen hechten.
Er was een opperhoofd van zeer hoogen rang, die eenige buitengewoon magtige toovermiddelen bezat; deze waren vele geslachten achtereen in zjjne familie geweest en van vader op zoon overgegaan. Zij bestonden in twee rondo keisteenon, eou' platten keisteen, een' kleinen steen die in een' banaan gevonden was on eenig zand. Al deze kostbare zaken werden zamengenaaid aan eon touw bevestigd, waarmede zij in tijden van gevaar om het middel konden gedragen worden.
Ongelukkig leende het opperhoofd deze toovermiddelen aan een' man die zo verloor en door den bedroefden bezitter voor de Engelscho regtbank werd aangeklaagd. Hij won zijne zaak, doch was bijna even ontevreden op de regtbank als op den verweerder, daar men de waarde der toovermiddelen op eene llusa kruik schatte, d. i. op ongeveer dertig dollar, of zeven pond; terwijl do waarde door de regtbank er aan toegekend en door den verweerder betaald, tien stuivers bedroog.
Reeds hebben wij terloops van de vogels gesproken, waarin do Dajaks als voor-tookenen zooveel vertrouwen stellen. Deze zijn drie in getal, de Kushah, de Kariak en de Katupung. Wanneer een Dajak op het punt staat op eone expeditie uit te gaan, begeeft hij zich naar do plaats bij het dorp waar do feestloodsen gebouwd zijn en wacht daar totdat hij den schreeuw van een' dezer vogels hoort. Schreeuwt do Kushah of do Katupung van voren of aan beide kanten en wordt hij niet beantwoord, dan is het een slecht voorteeken en geeft de man zijne expeditie op. Het is evenwol een goed teeken als de vogel eerst aan de eene zijde schrecuwt en dan aan do andere beantwoord wordt.
De belangrijkste vogel is de Kariak. Zoo de schreeuw van den Kariak aan de regtorzijde geboord wordt, is het een goed teeken, aan de linker twijfolnchtig, Doch wordt de schreeuw achter den voorzegger gehoord, dan is het voorteekon zoo slecht mogelijk en voorspelt ten minste ziekte, zoo geen dood.
De Dajaks gaan bijna nooit op eene onderneming uit zonder do vogels te raadplegen, die zij geloovon halve Dajaks te zijn, daar alle -vogels zijn voortgekomen uit de vereeniging van een' Antu met eene Dajaksche vrouw.
Brooke laat zich over dit onderwerp op de volgende wijze uit:
quot;Eenigen van ons gezelschap Dajaks waren vooruitgegaan, maar do moesten waren nog achtergebleven en zullen de volgende week of later komen afzakken.
541
quot;Velen volgen de gewoonte hunner voorvaders in hot luisteren naar zekere geluiden .als voorteekens; doch de plegtighcid is nu veel bekort bij wat zij eenigo jaren geleden was, toen ik een opperhoofd gekend hob, die zes weken achtereen in eeno hut woonde, gedeeltoljjk wachtende of hij het gekweel dor vogels wel in eene goede rigting hoorde, en gedeeltelijk door zijne volgelingen opgehouden. Daarenboven worden gedurende de
DEEL II.
BORNEO.
reis onderweg hunne droomen naauwgozet verklaard en opgevolgd; doch, zooals in al dergelijke zaken, die droomuitleggingen zijn voor verschillende verklaringen vatbaar. Hot resultaat is, dat neiging of dikwijls vrees do overhand heeft. Een vreesachtig hart brengt een' onaangenamen droom voort, of een boos voorteoken in ingebeelde geluiden van vogels of herten, en dit doet altijd eene magt zich terugtrekken. Doch dikwijls zwerven zij zoo lang rond dat de vijand lont ruikt en op zijn qui vive is.
quot;Hoe dwaas het menschenras zich door deze voortoekenen ook laat leiden, toch blijft hot altijd nog aan zulke praktijken geloof hechten. Het geloof heeft de overhand en brengt wonderen voort; het blijft hardnekkig in den geest van den onwetende voortleven. Sommige Dajaks beginnen eenigszins te wankelen in het geloof aan erfelijke voorteekenen en eonige weinigen volgen de Maleische gewoonte, een' bijzonderen dag te kiezen, hetwelk eene vreemde uitwerking op Europeesche verbeeldingen heeft. De blanke man die de magt aanvoert wordt verondersteld een' opzettelijken vogel en een gelukkig toovermiddel te bezitten om hem verder te geleiden; en hierin stellen do Dajaks hot volste vertrouwen. Gij zijt onze vogel, wij volgen u! Ik ken de namenen
kan do geluiden hunner vogels en de verschillende kanten waarnaar de goede en kwade voorteekens verklaard worden, zeer goed onderscheiden.
quot;Do invloed dezer teekenon op mijzelven was dikwijls zeer merkbaar en geen Dajak kon een slecht voorteoken beter gevoelen dan ik zelf te midden der wildernis, omringd door dit bijgeloovige volk.
quot;Men donke niet dat ik ooit den Dajaks trachtte te doen gelooven bezitter van toovormiddolen en dergelijke dwaasheden te zijn, hetgeen toch ook niet langer kon geduurd hebben dan een saizoen en nooit lang met goeden uitslag ware vol te houden geweest, In mijne kamer hing een maias' (orang-outan's) kop en dit dachten zij mjjn bestuurder in gelukkige expedition te zijn quot;
Do geluiden van verschillondo dieren worden allen door de Dajaks verklaard; die waaraan men eene kwade beteekonis toekent hebben ver de overhand boven de geluk voorspellende geluiden. Het slechtste van allo voorteekenen is de schreeuw van een hert; daarvoor zal oen Dajak alle plannen die hjj heeft opgeven, hoe hij er zijn hart ook op gezet moge hebben.
542
BORNEO.
Het gebourdo cons, dat eon Dajak een jong meisje getrouwd had, voor wie hij oene sterke toegenegenheid liad opgevat, die door haar beantwoord werd. Den dorden dag na het huwelijk, trad de Engelsche zendeling het schedelhuis binnen on was niet weinig verwonderd den jongen echtgenoot daar te vinden, druk aan hot werk aan ocnig sieraad van koperdraad, üit was oene zeer vreemde omstandigheid, daar het schedelhuis slechts bewoond wordt door de ongehuwde jonge lieden. Do zendeling vroeg hem natuurlijk wat hij daar deed en wat er van zijne vrouw was geworden, waarop hij treurig antwoordde, dat hjj geene vrouw had, want dat hij den vorigen nacht een hort had hooren schreeuwen, zoodat zij vorpligt waren het huwelijk dadeljjk te ontbinden.
quot;Maar,quot; vroeg de andere, quot;zijt ge daar niet bedroefd over?quot;
quot;Zeer bedroefd!quot;
quot;Wat doet ge mot dat koperdraad?quot;
quot;Ik maak versierselen voor hot meisje dat mijne nieuwe vrouw zal worden.quot;
Het schijnt dat het geloof in den Antu /.00 diop geworteld is in den geest der Dajaks, dat steeds wanneer iemand een ongeluk treft, do een of andere Antu vermoed wordt de bewerker van het ongeluk geweest te zijn en bevredigd moet worden. Brooke verhaalt, dat hij eens oen blad van een' palmboom op cene bjjzondere manier gevouwen hjj zijn huis vond liggen. Dit was eene offerande aan don Antu, omdat een man op die plek gevallen was en zich bezeerd had.
Men veronderstelde, dat het blad het eigendom van den Antu was, die zoo zijn blad verstoord werd zich zoude wreken door den arm des verstoorders te doen opzwellen. Brooke evenwel nam het blad op en wierp het weg, en binnen twee dagen word zijn arm dik en ontstoken; hij bleef een veertien dagen lang in dien toestand.
In verband met dit onderwerp moet er ook iots gezegd worden van do proeven of godsgerogton, waardoor twisten vaak worden bijgelegd. Zij zijn van verschillende soorten, doch do meest geliefde is om den twist door duiken te beslechten. Do twee twistenden hegeven zich naar de rivier en waden tot de kin toe in liet water. Op een gegeven toeken duiken zij onder en die het langst onder water kan blijven wint het. Eens was or een zonderling voorbeeld van zulk oen godsgoregt, waarmede de eerder familie op hot spel stond. De dochter van een opperhoofd had zich onteerd en gal' de schuld aan eon' jongen man van rang. Hjj evenwel sprak haar ten stelligste tegen, zoodat ten laatste bepaald word, dat do twist zou beslist worden door het godsgeregt van het duiken. Het jonge opperhoofd won zijne zaak en het gevolg was, dat hetbo-leedigde meisje het dorp moest vaarwel zeggen on haar vader door zijne volgelingen verlaten werd, zoodat ook hij vorpligt was een ander t'huis op te zoeken.
/00 is er ook nog do zout-proef. Iedere partij is voorzien met oen' klomp zout van juist hetzelfde gewigt; hij nu wiens zout het langst zijne gedaante in water behoudt, wordt als winner beschouwd. Verder nog do kokend waterproef, die volkomen overeenkomt met die welke oudtijds in Engeland in zwang was; de hand werd eenvoudig in kokend water gedompeld; kwam zij er ongedeerd uit, dan was de beleedigde partij onschuldig.
Éindelijk is er nog de slakken-proef. Iedere partjj neemt eeno slak en logt haar op eene plaat; na nu beido met citroensap overgoten te hebben, wordt die slak welke zich het eerst beweegt, beschouwd te hebben aangetoond dat haar bezitter ongelijk hoeft.
Do lezer herinnert zich, dat do Dajaks do gewoonte hebben water te koópen uit do heilige kruiken en het over hunne volden te sprenkelen om deze bijzonder vruchtbaar te doen zijn. Zij gelooyon, dat water hetwelk mot oen blank mensch in aanraking geweest is, dezelfde uitwerking heeft, inzonderheid zoo hij oen man van ecnigon rang is. Zoodra nu Engelsche officieren in een Dajaksch dorp komen, hebben do inboorlingen de gewoonte zich van hen meester te maken, hun de kousen en schoenen uit te trekken en hunne voeten te wasschen, welk water dan als een onfeilbaar toovor-middel beschouwd wordt om hun oen' goeden oogst te bezorgen.
Zij drijven dit bijgeloof zoo ver, dat wij het walgelijk zouden vinden. Men brengt den bezoekers oenigo bamboo's met gekookte rjjst gevuld en verzoekt hun er in te spuwen. De aldus medicinaal toebereide rjjst wordt onder do verzamelde menigte rondgedeeld, die zich verdringt om zich iets van hot heilzame voedsel te verschaffen. Som-
54:5
35*
BORNEO.
migen der vlugsten trachten zich van een' tweeden en zelfs een' derden voorraad moester te maken; ja St. John vertelt gezien te hebben, dat eene afschuwelijke oude vrouw er in slaagde zich tot zes kecren toe eene portie te verzekeren.
Dezelfde schrijver vermeldt, dat het bloed van vogels voor een zeer magtig toover-middel gehouden wordt en de Dajaks hebben eene plegtigheid in verband met het plengen van bloed, volkomen overeenkomende met het Joodsche Paaschfeest. (Zie Exod. XII. 22.) Men had ter eere van de bezoekers een feest gegeven. Hunne voeten waren gewasschen en het water was ter zijde gezet. Hunne rijst was behoorlijk medicinaal toebereid en de Orang-kaya begon eenigo vreemde plegtigheden te verrigten; zoo wierp hij rijst uit do vensters en liet dit gepaard gaan met een gebed, dat de velden vruchtbaar en het dorp voorspoedig mogten zijn. Hij zeido duidelijk oen goed geleerd lesje op; later bleek dan ook werkelijk, dat hij de door hem gesproken woorden zelf niet begrepen had. zoodat wij bij de Dajaks de overblijfselen eener doode taal aantreffen, waarvan nog enkele volzinnen door do godsdienst bewaard worden, evenals bij de bewoners van Nieuw-Zeeland en andere eilanden.
Nadat dit gedeelte der plegtigheid was afgcloopen, had er eene soort van heiligen dans plaats, waarbij de Orang-kaya en de oudsten achtereenvolgens zich naar de blanke bezoekers begaven, hunne handen over hunne armen lieten gaan en met langzamen, afgemeten tred verder gingen, hunne handen en armen in overeenstemming met hunne voeten bewegende, totdat zij het einde van het huis bereikt hadden en tot de plaats waar wij zaten terugkwamen. Daarna volgde wederom eene drukking met de hand, eenigo wrijvingen om ons kracht te ontlokken, nog een gil, en weg gingen zij opnieuw; somtjjds dansten er ten minste honderd tegelijk.
quot;Drie nachten achtereen hadden wij wegens deze plegtigheden slechts weinig geslapen, doch eindelijk vielen wij, niettegenstaande den klank van den gong en het slaan van de trom uitgeput op onze bedden neder en warenquot; weldra in een' vasten slaap verzonken. Misschien een paar uur later ontwaakte ik, doch mijn medgezel sliep nog ongerust ten gevolge van al het geraas, en ik rigtte mij op om rond te kijken.
quot;Ongelukkig oogenblik! onmiddelljjk pakten mij twee priesters aan en geleidden mij naar den Orang-kaya, die zelf een vogel den hals afsneed. Hij wenschte met kapitein Brooke de volgende plegtigheid te verrigten, doch ik wilde niet dat men hem wekte en bood hem aan het voor hem te doen. Ik werd naar het einde van het huis medegenomen en moest den bloedenden vogel in de hand nemen. Hom bij de pooten vasthoudende moest ik hem tegen den drempel der deuren slaan en eiken drempel met een weinig bloed besprenkelen. Toen dit was afgeloopen, moest ik den vogel over de hoofden der vrouwen zwaaijen en haar vruchtbaarheid wenschen, over de kinderen en hun gezondheid wenschen, over al het volk en hun voorspoed wenschen, uit het venster en een' goeden oogst voor hen afsmeeken.quot;
Dio begrafenisplegtigheden bij de Dajaks verschillen weinig bij de verschillende stammen. Hot gomeene volk wordt begraven of verbrand, bijna zonder eenigo pligtighoid, doch de lijken van opperhoofden en hunne bloedverwanten worden met eene geheele reeks van plegtigheden behandeld.
Zoodra een opperhoofd sterft, trekt men het lijk de fraaiste kleedoren aan, omhangt het met al ziine versierselen en legt het zijne meest geliefde zwaarden aan zijne zijde. Vervolgens wordt het lijk op eene verhevenheid geplaatst en bewaakt en bediend alsof de doode man nog leefde; aanhoudend wordt bom voedsel, drank, tabak en sirih aangeboden en de lucht voortdurend met een' waaijer koel gehouden. De mannen verzamelen zich aan de eene zijde van het ligchaam, de vrouwen aan de andere; zij stoeijen met elkander, alsof de gelegenheid eerder een vrolijk dan een treurig karakter had. Deze spelen worden voortgezet totdat het lijk reeds ver in ontbinding is overgegaan, waarna het in eene kist geplaatst wordt uit een' hollen boomstam vervaardigd en in een graf bijgezet, dat niet meer dan vijf voet diep moet zijn.
Bekend met de gewoonten van het volk, zjjn de Malojjors er op uit om de graven der doode opperhoofden te plunderen, ten einde zich meester te maken van do zwaarden
544
BORNEO.
en andere kostbaarheden die met lien begraven worden. Vroeger werden, nadat het lijk in het graf gelegd vvas; het zwaard, een paar kruiken, kleederen, versierselen en eene geboeide slavin in eene kano geplaatst. Wanneer de vloed nu opkwam, werd do boot vlot en verondersteld den geest des overledene te voorzien met al de goederen aan boord. Deze gewoonte is evenwel nu reeds lang buiten gebruik geraakt, daar de Dajaks ontdekten, dat de kano en haar inhoud bjjna zeker in de handen der Ma-leijers viel, die zich dus slaven verschaften zonder voor hen te betalen en zich daarenboven verrijkten met de zwaarden, hot goud en do kleederen.
Het doodgraversambt is erfelijk en sterft het geslacht uit, dan kunnen de Dajaks met moeite iemand vinden, die niet alleen het ambt op zich wil nomen, maar het ook op zijne afstammelingen wil overdragen, liet is evenwel een zeer winstgevend ambt, daar zjj voor elk lijk een rupee tot twee dollar ontvangen, eene som waarmede zich een Dajak gedurende eenige weken al do benoodigdheden des levens en zelfs voel meer dan dat kan verschaffen.
De Kaijan Dajaks begraven hunne dooden niet, maar plaatsen het lijk in eene zeer sterke kist, van een' hollen boom vervaardigd, en zetten haar op twee dikke gesneden palen, met houtwerk in iederen hoek, als de daken der Siameesche huizen.
545
HOOFDSTUK I.
TIERRA DEL FUKGO. (VUURLAND).
I.IOOINO VAN HET LAND EN BETEEKENI8 VAN DEN NAAM. — NATUURLIJKE 0£STEM)H£ID VAN HET LAND EN VAN HET DIERLIJK EN PLANTAARDIG LEVEN. — VOORKOMEN DER FUEOIÖRS. — DWAALBEORIPl'EN OMTRENT
HEN. - KLEUR, KLEEDINO EN WIJZE VAN HET HAAR TE DRAGEN. — ONVERSCHILLIGHKH) VOOR KLEEDINO. —
VERW EN VERSIERSELEN. — FUEGISCHE BOUWKUNST. — DE PUNTIG TOELOOI'ENDE EN RONDE HUTTEN.—
DE SPEER EN HAAR PUNT. — BOGEN EN PIJLEN. - HET STEENWERPEN. — VERWONDERLIJKE KRACHT DER
VUURLANDERS. — BEHENDIGHEID MKT DEN SLINGER. — DE STUDIE VAN BIJZONDERE WAPENEN.--HET
VOEDSEL DER VUURLANDERS. — HET HENGELEN ZONDER HAKEN. — DE HONDEN, VISSCIIER8 EN VOGELVANGERS. — DE HOND GECERBIEDIGD DOOR DE FUEOlëRS. - KANNIBALISME. — DE BOOM-FUNGUS. —
KANO'S, — DE GROOTE EN KLEINE KANO'S EN HAAR GEBRUIK. — HET VERANDEREN VAN PLAATS EN HET
VERVOEREN DER KANO'S. — KOOKKUNST. - ALGEMEENE LIGCHAAMSGESTELDHEID DER VUURLANDERS. —
JEMMY BUTTON. — RKGEKRING DER VUURLANDERS.
Aan dc zuidelijkste punt van Amerika bevindt zich een groot eiland, of liever eene verzameling van eilanden, door zeer smalle armen van de zee gescheiden. Van hot vasteland is het gescheiden door dc vreenul gekronkelde straat van Magelhaen, die nergens breed genoeg is om een schip uit het gezigt van het land te doen zijn en op enkele plaatsen buitengewoon naauw is. Toen Magelhaen des nachts door dit kanaal zeilde, zag bij dat het zuidelijke strand bezaaid was met ontelbare vuren; hij noemde daarom het land Tierra del Fuego of Vuurland.
Deze vuren waren waarschijnlijk bakens, aangestoken door de inboorlingen, ten einde elkander te waarschuwen voor de nadering van vreemdelingen, tegen wie de Fucgiërs tusschenbeiden do bitterste vijandschap hebben doen blijken, terwijl zij op andere tijden op hunne wijze weder vriendelijk en gastvrij jegens hen geweest zijn.
Het land is het minst belovende land van de wereld en Tierra del Fuego ten zuiden on het land der Esquimo's ten noorden schijnen juist de landen te zijn, waar inenschclijkc wezens niet leven kunnen. Evenwel zijn beide landen bevolkt en de bewoners der beide uiteinden van dit uitgestrekte vasteland zijn geheel doordrongen van dc meerdere voortreffelijkheid van het land boven alle andere.
Tierra del Fuego is, zooals uit zjjno nabijheid bij de zuidpool ligt is op te maken, een ellendig koud land; zelfs in don zomertijd is hot er zoo koud, dat Engeland er mede vergeleken een tropisch eiland zou kunnen genoemd worden. Tengevolge dezer strenge koude kan noch dierlijk, noch plantaardig loven er welig tieren. Do bosschen zjjn klein en de boomen kort, niets meer dan stompen; zelfs houden zij geheel op te bestaan
op ongevcei' vijt'tienliondcrd voet boven hot vlak der zee. Er is cone noort van immer groene beuk (Fagus hetuloïdes.)
Er is slechts éénc zaak die ons cenigszins met liet klimaat van Tienu del Fuogo verzoent. Do inoskiot; die zoowel dc heetste als de koudste landen bezoekt en evenzeer do schrik is van Tropisch als van Noord-Amerika, kan niet leven in Tierra del Fuego, daar èn de vochtigheid èn de koude noodlottig voor haar zijn. Er zijn trouwens zeer weinige insecten in dit vreemde land en kruipende dieren ontbroken geheel.
Uit do afwezigheid van plantaardig leven spruit natuurlijk do afwezigheid van dierljjk leven voort, daar do plantetende dieren uit gebrek aan behoorlijk voedsel niet kunnen bestaan on de vleoscheteiule dieren eveneens niet in hot leven kunnen blijven; omdat zij goone dieren vindon om zich mode te voeden. Do mensch, die eon alles verslindend dier is, heeft eeno eenigzins betere levenskans, doch zelfs hjj zou zich niet kunnen vermenigvuldigen en het land bevolken, bijaldien hjj tot het land alleen beperkt was; maar tegelijk moestor van dc wateren en van het land zijnde, kan hij zich zijn voedsel uit de zoo on do rivieren verschaffen, wanneer het land weigort hem van voedsel te voorzien.
Dit nu is hot geval met de Vuurlandors, die uitsluitend een zoo-'en strandvolk zijn en nagenoeg al hun voedsel in hot water vinden, zooals wij woldra zullen zien.
Misschien wol ton gevolge van do schaarschto en het ongeregelde en dc hoedanigheid hunner voeding, zjjn de Puegiërs een zeer kort monschonras, dik, korter dan do liosjcsman van Zuid-Afrika en zelfs op oen lager standpunt van ontwikkeling. Evenwel kan men hen geono dwergen noemen, zooals dikwijls geschiedt, daar het ligchaam welgevormd en niet in zijn groei belommerd is, doch eenvoudig kleiner dan dat van den Europeaan, terwijl do ontwikkeling der spieren van hot bovenste ge-deolto huns ligohaams werkelijk verwonderlijk is. Gemiddeld hebben do mannon van Tierra dol Fuogo oone lengte van ongeveer vijf voet on do vrouwen van vier voet zes duim.
Sommige gedcolten der eilanden worden bewoond door inboorlingen van veel grooter gestalte, doch deze zjjn blijkbaar immigranten van hot naburige land van Patagonic, alwaar do gestalte zooveel rjjzigor is dan die der Europeanen in het algoiiicon, als die der Vuurlandors er beneden is.
547
AMERIKA.
Ue kleur der inboorlingen is een donker, koperkleurig bruin, tiaar de roodaehtige tint alleen merkbaar is op plaatsen waar zij bjj toeval zindelijk zijn. De ledematen zijn gewoonlijk dun, waardoor do knieën en ellebogen buiten verhouding dik zijn; bun hoofd is bedekt met massa's zwart haar, dat niet gekruld is en in lange, verwarde lokken over do schouders valt. De mannen zijn bijna geheel baardeloos.
Beide seksen laten het haar in zjjne volle lengte over do schouders hangen, uitgenomen over het voorhoofd, alwaar het met eene schelp ruw is afgesneden, teneinde het niet in do oogen valle. Het volk heeft een' zonderlingen, bijgeloovigen eerbied voor haar en daarom wordt ook het afgesnedene in een mandje gelegd en beschikt men er later zorgvuldig over. Toen eens de kapitein een weinig lia.ar van het hoofd eens Fuegiërs had afgeknipt, bleek het hem dat hij dezen zwaar beleedigd had en was hij verpligt hot afgesneden haar terug te geven en de schaar te verbergen
alvorens de toorn van den inboorling gestild was. Een anderen keer was het eenige middel om den belcedigden inboorling te verzoenen, hem do lok haar terug te geven, alsmede eene dergelijke lok van het hoofd des blanken mans. Het afgesneden haar wordt gewoonlijk verbrand.
Hetgeen kapitein King ons van de vrouwen der Puegiers mededeelt, is niet zeer aantrekkelijk.
quot;Het haar dor vrouwen is langer, niet zoo ruw, en zeker zindeljjker dan dat der mannen. Het wordt gekamd met de kaak van een' bruinvisch, maar noch gevlochten, noch opgebonden, terwijl er niets van wordt afgesneden dan het over de oogen hangende. Zij zijn kort, met buiken geheel buiten verhouding tot hare lengte; hare gelaatstrekken, vooral die van de oude vrouwen, zijn bijna even onaangenaam en terug-
548
stootcnd alt) dio der mannen. De lengte dezer vrouwelijke Fuegiërs, uit beleefdheid vrouwen genoemd, bedraagt vier voet en ecnige duimen. Zij loopen nooit, regtop, maar altijd in gebogen houding en met onhandige bewegingen. Zij mogen geschikte gezellinnen zijn voor zulke lompe, barbaarsche mannen, voor beschaafde menschen is haar voorkomen walgelijk. Slechts zeer weinige uitzonderingen worden hierop aangetroffen.
quot;De kleur dezer vrouwen is dezelfde als die der mannen. Daar zij evenzeer aan weêr en wind zijn blootgesteld en zwaarder werk verrigten, is dit een natuurlijk gevolg. Als kinderen loopen zjj geheel naakt rond, zoeken schelpdieren en dragen hout of water aan. De huid der meer bejaarde is eenigszins geel gekleurd, hetwelk niet wordt opgemerkt bij personen van middelbaren of jeugdigen leeftijd.quot;
Evenals bij vele wilde stammen in gebruik is, slijpen de Fuogiërs hunne tanden bijna plat af. Dit is het meest zigtbaar aan de voortanden. Er is weinig verschil te zien tussclien de honds- en de snijtanden, daar beide zoover afgeslepen worden, dat het eenige wat van het glazuursel is overgebleven, zich aan do zijden bevindt. Kapitein Cook merkt ten opzigte dezer tanden aan: *de voortanden zijn vast en dikwijls van boven afgeplat als die van een paard van acht jaar oud; de inwendige zelfstandigheid van eiken tand is dan even duidelijk in verhouding tot zijne grootte te zien als die van een paard.quot;
De mond is groot eu ruw gevormd, en daar er geen spoor van baard is, vertoont hij zich in al zijno leelijkheid.
Een van de vreemdste verschijnselen bij do Puegiërs is hun gebrek aan kleeding. In een klimaat zoo koud dat er op geringe hoogte boven het vlak der zee menschen zijn doodgevroren, zoude men denken dat do inboorlingen oven zouden doen als de Eskimo's en kieederen vervaardigen van de dikste en warmste pelzen die te verkrijgen zijn.
De Fuogiërs zouden dit kunnen doen, als zij het verkozen. In sommige streken van hun land leeft de dikwollige guanaco (waarschijnlijk van het vasteland ingevoerd), en in andere komen herten en vossen voor, om niet te spreken van do honden die zij als huisdieren gebruiken. Bovendien zijn er weinige pelzen warmer dan die van het zeekalf, en deze dieren zijn in verschillende soorten in overvloed voorhanden op de kusten van ïiorra del Fuego, terwijl sommige, als de zeeleeuw, ontzaggelijke dieren zjjn. Dan zijn er nog verschillende watervogels, van wier huiden ligte en warme kieederen te maken zijn, zooals de pinguin, de eend, de albatros en dergelijke.
Het blijkt dus ten duidelijkste, dat, zoo do Fucgiër zich niet warm en dik kleedt, dit niet uit gebrek aan daartoe geschikte stoffen is eu dat hij niet uit noodzaak naakt behoeft te zijn, maar het verkiest. Beide seksen immers dragen geen spoor van kleeding, uitgenomen een stuk van de huid eens zeekalfs of van een hert, ongeveer achttien duim in het vierkant, dat zij over cén schouder dragen. Zij hebben gecne andere bedekking dan dezen lap huid, die van de ecne zjj de des ligchaams naar de andere verschuift volgons de rigting van den wind, en overigens schjjnt de Vuurlander volkomen onverschillig voor vorst, regen of sneeuw te zijn. Zoo hoeft men bij voorbeeld cene moeder met haar kind in de armen gezien, niets om hebbende dan don kleinen lap van zeekalfhuid aan do windzijde en niettegenstaande dit onverschillig in do sneeuw staande, die niet alleen op haren naakten schouder neerviel, maar zich ook tusschen haar kind en haar borst ophoopte, terwijl moeder noch kind meer dan gewoonlijk koud waren.
Bij zacht weder, of wanneer de Fuegiër roeit of met ander werk bezig is, houdt hij zelfs het stuk zeekalfhuid nog voor overbodig en werpt het af.
Hoe zorgeloos nu voor zijne kleeding, toch is hij geenszins ongevoelig voor versierselen en tooit zjjn koperkleurig ligchaam op verschillende wijzen op. Hij maakt overvloedig gebruik van verf, die hij legt op een' witten grond, van eene kalkachtige klei vervaardigd, waarop hij zwarte of steenroodo figuren teekent. Dit zwart is eenvoudig houtskool in poeder. Hij is zeer gesteld op halssnoeren, die meestal wit zijn en vervaardigd van do tanden van visschen en zeekalven of van stukken boen. Dergelijke versierselen worden ook aan de polsen en enkels gedragen, zoodat de Vuurlander, ofschoon geene kieederen bezittende, een' schat van barbaarsche kostbaarheden heeft!
Beide seksen houden hunne lange, in het wild hangende lokken uit de oogen door
54'J
AMERIKA.
middel van een band, van pezen of het haar van den guanaco vervaardigd, dat om het voorhoofd wordt gebonden. Tusschcn dezen band worden vederen en dergelijke versierselen gestoken, doch als zjj wit zjjn, moet men op zjjn hoede wezen, want wit dons en vederen op het hoofd zijn teekenen van oorlog, liood daarentegen duidt vrede aan, zoodat dit volk do symbolen der kleuren, gelijk zjj bjjna de geheele wereld door zijn aangenomen, geheel omkeeren. Somtijds bedekt zich een inboorling van top tot teen met zwarte verf en is er niets meer van zijne koperkleurige huid te zien, zoodat hij volkomen het voorkomen van een' neger heeft. Dit is een tceken van rouw en in zwang bij den dood van een bloedverwant of vriend.
De huizen der Fuegiers zijn even eenvoudig als hunne kleeding en eigenlijk weinig meer dan ruwe beschuttingen tegen den wind. Zelfs een jongen kan binnen een half uur een dergelijk huis maken. Hij heeft slechts eenige lange takken tesnjjden, de dikke einden scherp te maken en ze in den grond te steken, op die wijze dat zij zevenachtste ongeveer van een cirkel beslaan. De stokken worden dan aan het boveneind zamengebonden en het geraamte van het huis is gereed. Do wanden van het dak worden vervaardigd door kleinere takken om de opstaande stokken te strengelen en dit met lang, grof gras te bedekken, terwijl al het huisraad van de hut bestaat in eenige armen vol van hetzelfde grove gras, dat op den grond geworpen wordt.
De opening tor zijde wordt altjjd gemaakt aan den tegenovergcstelden windkant en van eene deur is geen spoor te vinden, zoodat, gelijk wij reeds zeiden, het eenige donkbeeld dat het huis van een' Fuegiör bij ons doet opkomen, in eene beschutting bestaat togen don wind, daar de inboorlingen geen denkbeeld van een huis of zelfs van eene woonplaats hebben.
Zietdaar den vorm van hut zooals zjj bij de ïekeenika-stammen van zuid-oostelijk Fuegia in gebruik is.
Die wolko gewoonlijk in andere deelen van Fuegia gebruikt wordt, is nog eenvoudiger. Zij bereikt slechts de halve hoogte van de Tekeenika-hut en ziet er eenigszins uit als een groote bijenkorf. Zij is zelden, zoo ooit, hooger dan vijf voet, doch daar de aarde van binnen is weggeschraapt, is de hut van binnen daardoor nog een voet hooger geworden. Zij wordt eenvoudig gemaakt door ongeveer een voet diep een rond gat te graven, groene takken rondom deze uitholling te planten, zo naar elkander toe te buigen en de toppen zaam te binden. Op dit ruwe geraamte worden bundels gras, stukken schors en huiden vastgemaakt, zoodat op deze wijze eene woning tot stand komt, die, wat inrigting en gemak betreft, overeenkomt met de tent eens heidens.
Deze hutten verschillen zeer in diameter, hoewel niet in hoogte, want, terwijl er een aantal hutten zijn van vier tot vijf voet hoog, verschilt haar ruimte van zes tot twintig voet.
De Fuegiërs zijn een twistziek volk en de verschillende stammen voortdurend mot elkander in oorlog; cn ofschoon zij naauwhjks in bepaalde stammen kunnen verdeeld worden, zijn zij met zulk een' sterken geest van naijver bezield, dat do bewoners van het ceno distrikt in eene aanhoudende veete met die van het andere leven. Do natuurlijke gesteldheid van den bodem bevordert dit gevoel van naijver, daar het land doorsneden wordt door talrijke holle wogen, zeearmen en steile bergen; doch gelukkig voor do Vuurlanders voorkomt juist deze gesteldheid, dat zij in den oorlog vernietigd worden, ofschoon het de kwade gevoelens die zij elkander toedragen en aanleiding geven tot den oorlog, aanmoedigt; de strijd tusschen de Fuegiërs bepaalt zich overigens slechts tot afzonderlijke schermutselingen, zonder eenige do minste politieke beteckonis. Hunne wapenen zijn de boog on pijl, de speer en de slinger. Deze wapenen zjjn oorspronkelijk bestemd om te jagen en worden voel moer gebezigd tot het dooden van zeekalven, guanaco's, herten, visch en vogels dan tot het verslaan van menschen. Zij zijn er verwonderlijk behendig mede, waarvan kapitein Parker Snow ons een voorbeeld mededeelt. Eens toen eon aantal Fuegiërs zich in hunne kano's om het schip verzameld hadden, kwam er toevallig een groote visch voorbij, die dadelijk door de inboorlingen mot de spoor getroffen en aan boord van hot schip geworpen werd.
De schachten dor speren hebben somtijds oene lengte van tien voet en zijn, in plaats van rond, zooals meestal het geval is met speerschachten, achthoekig. De punten
550
AMERIKA.
worden van been vervaardigd, zijn ongeveer zeven duim lang en hebben vier duim van het uiteinde een' enkelen weerhaak. Dc Patagoniërs gebruiken, zooals wij weldra zien zullen, een wapen van nagenoeg dcnzclfden vorm. Er is nog eene andere soort van speerpunt, die aan de eene zijde met eonc giinsche rij van kleine weerhaken voorzien is. Dit wapen wordt als werpspies gebruikt en niet groote kracht en juistheid geworpen; dc inboorling vat haar in het midden aan, balanceert haar een oogenblik, als om er langs naar hot doel te zien, en slingert haar voort.
De boog en pijl worden meestal gebruikt om vogels te doodon; de pijlen zijn vervaardigd van hard hout, ongeveer twee voet lang. Zij zijn aan dc punt voorzien mot stukjes harden steen, die eenvoudig in eene keep gestoken worden, zoodat als do schacht teruggetrokken wordt, dit steentje in de wond achterblijft. De boog wordt gespannen met gedraaide pezen. Vogels worden ook met steenen gedood, eenige mot de hand, andere met den slinger geworpen, daar de verbazende kracht van dit zonderlinge volk hen in staat stelt dezen met eene vroeselijke uitwerking te gebruiken.
De Vuurlanders zijn kort-ineengedrongon en ontzaggelijk sterk. Een hunner, dooide matrozen York Minster genaamd, was in spierkracht opgewassen tegen twee man der equipage.
De vrouwen zijn even sterk als dc mannen. Eens, toon drie Vuurlanders, een man en twee vrouwen, verraderlijk een' blanken matroos hadden aangevallen en hem met steenen de hersenen trachtten in te slaan, werden zjj gestoord en dc matroos ontzet. De man werd doodgeschoten. Eene der vrouwen trachtte zich te verbergen, de andere werd gepakt door den kapitein en zijn bootsman, die handen en armen wilden binden. Zjj verweerde zich zoo hardnekkig, dat zij hun doel bijna niet konden bereiken en geenszins vermoedden dat zij met eene vrouw te doen hadden, totdat zij van een' ander vernamen van welke sekse hunne gevangene was. Wat de andere vrouw aangaat, die de oudste van hot troepje was, zij klemde zich zoo stevig aan een' boom vast dat twee dor sterkste matrozen haar naauweljjka meester konden worden.
Het uiteinde van don man was een voorbeeld van den dollen moed van dit volk. Hij was doodolijk gewond en viel een oogenblik achterover, zoodat dc mishandelde matroos kon ontsnappen.
Na zich evenwel dadelijk hersteld te hebben, nam hij steenen op uit de bedding van den stroom waarin hij stond, en begon nu met verbazende kracht en vlugheid deze naar zijne aanvallers te werpen. Hij gebruikte beide handen en mikte zoo juist, dat de eerste den kwartiermeester trof, zijn' kruidhoorn verbrijzelde cn hom bijna neervelde. De twee volgende steenen waren op do hoofden der digstbijzijnde matrozen gemunt, die ze nog juist ontweken door even te bukken.
Dit alles had in een paar seconden plaats en bij zijne vierde poging om een' steen te werpen viel de man dood neder.
Eenigen tijd vóór deze gebeurtenis hadden de matrozen verbaasd gestaan over den ontzaggelijken afstand waarop de Puegitirs mot steenen konden werpen; zij raakten hen zelfs wanneer zij zich buiten geweerschot waanden. Gewoonlijk dragen zij een' voorraad keisteenen bij zich in eene punt van hunne van huid vervaardigde manteltjes.
De slinger wordt vervaardigd van een stuk zeekalf- of guanaco-huid waaraan twee snoeren zijn bevestigd van dezelfde stof als dc boogpezen. Do koorden van den slinger zijn meer dan drie voet lang. De behendigheid der Fucgicrs met dit wapen is den naam waardig, dien de Balearische eilanders er mede verkregen hebben. Kapitein King heeft gezien, dat zij op een' afstand van vijftig of zestig pas eene muts op een' stok geplaatst troffen, en bij eene andere gelegenheid was hij getuige van een werkelijk verwonderlijk feit van behendigheid. Hij vroeg een Fuegiër hem hot gebruik van het wapen te toonen. De man nam dadelijk een' steen op, zoo groot als een duivenei, plaatste hem in den slinger en wees als wit eene kano aan. Hij draaide zich om ^ en slingerde den steen juist in de tegengestelde rigting, zoodat hij den stam van een' boom trof en van hier naar de kano terugkaatste.
De mannen schijnen den slinger voor eene levensbehoefte te houden en zeer zelden wordt oen Fuegiër zonder hem gezien, hetzij om den hals hangende of om zijn middel gewonden.
551
AMERIKA.
Er iis iets zonderlings in gelogen, dat de Fuegiërs zich altijd aan één bijzonder wapen wijden. Zoo zal bjjvoorbeold één uitmunten in hot gebruik van den boog, een ander buitengewoon behendig zijn in het werpen van stocnen met do hand, en oen dorde al zijne krachten aan don slinger toewijden. Doch ofschoon nu elk wel oen bijzonder wapen kiest waarin hij uitmunt, zijn zij allen vrij goed do andere wapenen meester; het gebeurt somtijds, dat een Fuegiër naar do Patagonische kust oversteekt, zich aldaar het zonderlinge wapen, de quot;bolasquot; genoemd aanschaft, waarvan wij weldra meer zullen hooren, en er bijna even handig mede wordt als do man van wien hij het verkreeg.
Wat het voedsel van don Vuurlandor aangaat, hij verschaft het zich, zooals reeds gemeld, werd hoofdzakelijk uit de zee. Hij is een uitmuntende visscher en weet zelfs zijne prooi zonder haak te vangen, lljj bindt hot aas aan do lijn, laat het voor de oogen van den visch op en neer dansen en lokt hem allengs naar de oppervlakte van
het water. Dan laat hij hom bijten en voordat hij zijne tanden van het aas kan loslaten, rukt hij hem met do regterhand uit het water, terwijl hij hem mot de linker pakt of in de kano slaat. Natuurlijk kan hij op deze wijze van hengelen geen zeer groote visschen vangen. Zoodra bij den visch gevangen heeft, opent de Fuegiër hem door eenvoudig oen stuk van onderen uit zijn lijf te bijten, maakt hem schoon en hangt hem aan een' stok.
Schelpdieren, inzonderheid oesters en mosselen die aan hot zeestrand gevonden worden, maken een aanzienlijk deel uit van het voedsel des Fuegiërs. Opmerkelijk hierbij is het, dat deze inboorlingen nooit de ledige schelpen woggooijen, maar ze zorgvuldig op hoepen stapelen. Zij zorgen vooral ze niet weder in zee te werpen,
552
mconcnde dat do schelpdieren door do schelpen hunner kameraden afgeschrikt zouden worden de kust weder te bezoeken. Iedere vrouw heeft oen' schorpen stok van hard hout bij zich, waarmede zjj de oesters van do rots slaat.
Er wordt aan deze stranden eene zeer groote soort van mossel gevonden, bijzonder nuttig voor den Fuegiör, die zjjne sciiolp als mes gebruikt. Dit mes wordt op eonc zeer eenvoudige wjjzo vervaardigd. De Fuegiör slaat eerst don oorspronkelijken rand der schelp af, die zeer broos en breekbaar is; daarna maakt hij er, door haar tegen de rots te slijpen, een' nieuwen rand aan, scherp genoeg om hout en zelfs been te snjjdon.
Door middel van de speer en pijlen gelukt het den Fuegiör zelfs zeekalvcren en zeeotters te vangen, doch in niets toont hjj moer vernuft, dan in hot vangen van visch mot honden. Dit zijn kleine op vossen gelijkende honden, wien men't geheel niet zoude aanzien dat zij hunne meesters op do jagt zouden kunnen helpen. En toch zjju zij op hunne wijze bjjzonder schrander en hebben eene zeer aardige manier geleerd om visch te vangen. Wanneer eene school visch het land nadert, gaan de homlon te water en sluiten haar in, zoolang plassende en duikende totdat zij de school in een net of in eene krook drijven, waar het water ondiep genoeg is voor het gebruik van speer en pjjlen. Den honden wordt ook geleerd de vogels in den slaap te vangen. Zij sluipen zachtjes naar de vogels, bespringen ze, brengen ze naar hunne meestors en gaan terug om nog meer; en dit alles zoo stil, dat do vogels rondom niet opgeschrikt worden.
Deze dieren worden met zeer gemengde gevoelens beschouwd. De Fuegiör veronachtzaamt zo en behandelt ze slecht, zich naauwlijks de moeite gevende hen te voeden, zoodat zij van honger zouden omkomen als zij van het voedsel afhingen bun door hun' meester gegeven. Evenwol zjjn zjj door hunne schranderheid in het vangen van visch in staat zelven op buit uit te gaan. Het zijn vreemde, scherp-neuzigc, ruigharige dieren met dikke sta.arton, groote, puntige, regtopstaando ooron en gewoonlijk met donker^ ruw haar, ofschoon enkele bijna wit haar hebben. Zjj zijn waakzaam en getrouw aan hunne meesters en op het gozigt van een' vreemdeling, nog moer van een' gekleeden vreemdeling, barsten zjj in een woedend geblaf uit.
Niettegenstaande de Vuurlander zjjnen hond veronachtzaamt, heeft hjj grooten eerbied en zelfs toegenegenheid voor hem. Het gebeurt dikwijls, dat de mossolen cn oesters ontbreken, dat het weer te stormachtig is om te visschen en tengevolge daarvan het volk op het punt is om van honger om te komen. Men zoude denken dat zij, over hunne honden kunnende beschikken, zich van zulk eene voor do hand liggende bron van voedsel zouden bedienen. Ditquot;doen zjj evenwel nooit, of zjj moeten tot het uiterste gedreven zijn, en liever dan hunne honden op te eten, verorberen zjj hunne oude vrouwen, die, zooals zjj er over denken, uitgeleefd zijn en geen goed meer kunnen doen, terwjjl do honden hen later kunnen helpen in het vangen van visch en guanaco's.
Indien zij besloten hebben eene oude vrouw te dooden, werpen zjj eene hoeveelheid groen hout op het vuur, waardoor zich een dikke, verstikkende rook verspreidt en in dezen rook houden zjj het hoofd van het arme schepsel totdat zjj stikt. Tenzij er zeer groote nood is, eten de vrouwen het bovenste gedeelte dos ligchaams en de mannen het onderste, terwjjl de romp in do zee wordt geworpen.
Verscheidene soorten van echinus of zeeögels worden door do Fuegiërs gegoten, die er naar duiken en zo naar boven brengen, niettegenstaande hunne scherpe stekels waarmede hot geheele ligchaam bezet is.
Een groot feest evenwel voor do Fuegiërs is hot, wanneer een walviscli op hunne kusten gestrand is. Alles stroomt er heen, terwijl ontelbare kano's het gestrande monster omgeven en zijn ligchaam bezaaid wordt met kleine koperkleurige mannen, die het spek met hunne schelpmessen weg snijden. Iedereen snijdt er zooveel af als hjj kan, en wanneer hjj een groot stuk spek afgescheurd en afgesneden heeft, maakt hjj een gat in hot midden, steekt zijn hoofd door de opening en laat op die wijze zjjne handen vrij om nog meer van do lekkere spjjs meester te worden.
Behalve dit diorljjk voedsel oot de Fuegiör eene merkwaardige soort van zwam, die op den Zuidpool-beuk wordt aangetroffen, den boom waarvan reeds gesproken is. Webster geeft er de volgende beschrijving van:
quot;De Zuidpool-beuk is de boom die in die streken het meeste voorkomt, liet is
553
AMERIKA.
eon sierlijke boom die winter en zomer groen blijft. Hij bereikt eene hoogte van dertig of veertig voet, met een' omtrek van drie tot vijf voet; vooral wanneer hij, zooals somtijds gebeurt, deze afmetingen verdubbelt, is het werkelijk een statige boom. In December doet hij een' overvloed van bloesems ontluiken, mot licht paarsche, groote en hangende meeldraden. Uit het bovenste gedeelte van den stam of uit eonigo van de grootste takken van dezen altijd groenen beuk ontwikkelen zich dikwijls groote trossen ronde zwammen van eene heldere oranje kleur. Dezo zwammen hebben ongeveer de grootte van een' kleinen appel en zijn zacht vleezig met eene gladde, geelachtige oppervlakte. Rijp wordende valt zij af en verdroogt en verschrompelt tot eene bruine massa.
De Vuurlanders eten deze zwam met graagte. De geleiachtige massa is bleek van kleur, zonder reuk of smaak; aan het gedeelte dat met don boom in aanraking is
bevinden zich twee kiemen of uitsteeksels. Trossen van twintig of dertig dezer zwammen omgeven den boom. Het zijn zeer in 't oogvallende voorworpen en op de plek waar zij vastgehecht zjjn vormt zich een harde knoest of hardachtig gezwel van groote digtheid. Ik merkte ze op geen anderen boom op dan op den altijd groenen beuk.quot;
De Vuurlanders brengen zooveel tijd van hun leven op zoo door, dat zij eene boot noodig hebben, en hoe laag zij ook in vele opzigten onder do menschelijke wezens staan, toch zjjn zij zeer goed in staat een vaartuig te bouwen dat aan al hunne behoeften voldoet. Er zijn verschillende soorten van kano's bij de Fuegiörs in gebruik. De eenvoudigste wordt vervaardigd van don bast eonor soort van berk en komt zeer veel overeen met do primitive kano s der Australiërs. Zulk eene kano bestaat uit een eenvoudig stuk bast, van don stam afgestroopt en aan elk einde stevig bevestigd.
554
AMERIKA.
Eenige stokken kruiselings in 't midden aangebragt dienen om haar open te houden; on is or hier of daar eene plek die neiging heeft in ecne verkeerde rigting uit te puilen, dan wordt een lederen riem dwars door de boot gehaald om haar den behoorlijken vorm te doen behouden. De uiteinden der kano, of misschien voorkomende seheuren of gaten in de boot, worden gekalefaterd met drooge biezen en eene pik-aehtige hars die zij zich uit boomen verschaffen.
Evenals de Australiër noemt do Vuurlander in deze kleine kano's vuur met zich mode* hiertoe plaatsen zij op den bodem van liet vaartuig oen stuk klei, bouwen er het vuur op en kunnen op deze wijze geruimen tijd zee houden, steeds versche visch bij de hand hebbende om to koken en te eten. Deze boot is evenwol te ligt om ver mede in zee te steken of bij onstuimig weder te gebruiken. Daarenboven kan zij niet meer dan een of twee personen bevatten en ia daarom ongeschikt voor vele doeleinden waartoe een Vuurlander eene kano behoeft. Zij vervaardigen daarom eene veel grootere en betere soort van kano, die de nuttige eigenschap bezit in afzonderlijke gedeelten te bestaan, zoodat zij uit elkaar genomen kan worden en de verschillende stukken over land overal daar kunnen vervoerd worden waar zjj do kano noodig hebben. Zulk een vaartuig is ongeveer vijftien voet lang en een el breed, en, daar het zeer vast op het water ligt, kan het een geheel huisgezin, met huis, wapenen en huisraad bevatten. Het heeft een hoogon boeg en achtersteven en de verschillende stukken waaruit het is zaamgesteld, worden met ruw lederen huiden vastgenaaid.
De eigenaardige levenswjjze van den Vuurlander brengt mede, dat hij tot zekere mate een zwervend leven moet leiden. Hij bebouwt nooit den grond, bouwt nooit een werkelijk huis, doet nooit voedsel op voor de toekomst^ en zoo moet hij dus, wanneer hij al de mosselen, oesters en zwammen op de plaats waar hij zich bevindt, heeft opgegeten, noodzakelijk eene andore zoeken. En daar do eischen van den honger gebiedend zijn, kan hij niet wachten en is genoodzaakt naar voedsel te zoeken, zelfs al is het weder te stormachtig om met zijne kano van het eene gedeelte der kust naar het andere te gaan; hij is daarom op het vernuftige denkbeeld gekomen, zijne kano uit elkaiir te nemen en de reis te land, niet ter zee te maken.
Alles wat hij in dit geval te doen heeft, is, de leêren riemen waarmede zijne kano vastgesjord is, los te maken en de afzonderlijke stukken waaruit zjj bestaat, aan de verschillende leden van zijn huisgezin te dragen te geven; de sterksten nemen dan natuurlijk de zwaarste stukken, zooals de zijplanken en die van den bodem, terwijl do kleinere stukken door de kinderen gedragen worden. Als do sneeuw hoog ligt, wordt do kleine kano gewoonlijk als slede gebruikt, waarop de zware voorwerpen geplaatst worden. Wat de hut aangaat nemen de Fuegiërs de regtopstaande palen met zich mede; doch ook dikwijls laten zij de hut vergaan en hakken nieuwe staken op de plaats waar zjj zich een tijd lang denken neer te zetten.
De Fucgicrs zijn goede vuurmakers, maar houden zich niet op met het lastige proces om twee stukken tegen elkaar te wrijven. Zij hebben do waarde der ijzer-pyriten leeren kennen en verkrijgen ze uit do borgen hunner eilanden. De tonder wordt gemaakt of van gedroogde zwammen of van mossen; worden nu de vuurstoenen quot;en een keisteen behendig tegen elkaar geslagen, dan wordt er eene vonk voortgebragt die den tonder in brand steekt. Zoodra de vonk met den tonder in aanraking gekomen is, blaast do Fuegiër haar aan, totdat het vuur zich verspreidt en wikkelt er dan een bal droog gras om heen. Snel slingert hij dan dezen bal om het hoofd, het drooge gras ontbrandt en het vuur is gereed.
Toch is deze wijze van vuurmaken nog niet eens zoo gemakkelijk en de Fuegiërs maken geen gebruik van hunne vuursteenen of zij moeten er toe genoodzaakt worden-zij houden liever altijd een vuur aan en nemen op reis een brandend hout mede. Vuur is inderdaad eene levensbehoefte voor do Fuegiërs, niet zoozeer om to koken als wel om zich te verwarmen. Zij die hen bezocht hebben, vertellen dat de inboorlingen er altijd koud en huiverig uitzien, hetgeen ook inderdaad natuurlijk is, omdat zij geene kleederen dragen en zelfs in hunne huizen slechts zeer onvolkomen tegen do elementen beschut worden.
Ook hunne kookkunst is zeer primitief; zij plaatsen hun voedsel gewoonlijk in heete
AMERIKA.
aach en laten het er in blijven totdat het voor hun smaak gaar genoeg is — of, met andere woorden, totdat het volkomen verwarmd is. Het koken in vaten, van welken aard ook, is hun onbekend en do eerste lessen in het koken van mosselen in^ewie tinnen pan vielen al niet voel gelukkiger uit dan die in het naayen, daar de vi^nweji steeds een gat met de naald in de stof maakten, den draad uit het oog trokken en dezen dan door het gat haalden dat door de naald gemaakt was. Herhaaldelijk werd hun geleerd dat het oog diende om den draad te houden, doch te vergeefs, daar zij altijd tot de oude manier die zij geleerd hadden, terugkeerden, namelijk om met eene vischgraat een gat te maken en er vervolgens een peesvozel door te halen.
Hoewel bijna op den duur in het water, hebben de Fuegiërs geen fiaauw begrip om zich te wasschen. Zoo iets komt nooit bjj hen op, en toen voor het eerst Europeanen onder hen verkeerden, kwam het zien van een' man die zich het gelaat waschte, hun zoo dwaas voor, dat zij in een uitbundig gelach uitbarstten. Tengevolge dezer verre-gaande onzindelijkheid en de gewoonte zich met vet en klei te besmeren, doen zij de reukzenuwen onaangenaam aan; iedereen die kennis met hen wenscht te maken, moet zich voorbereiden op eene groote verscheidenheid van onaangename geuren. Daarenboven krioelen zij van ongedierte, en daar zij volstrekt hunne vriendschappelijke gevoelens lucht willen geven door hunne gasten te onthalen op eene reeks van hartelijke omhelzingen, voorziet de voorzichtige bezoeker zich van een pak van gewast taf, of van zeer oude kleederen, die hij den inboorlingen ten geschenke kan geven zoodra hij naar boord teruggaat.
Ofschoon de Vuurlanders dikwijls zeer onvriendeljjk gezind zijn jegens vreemdelingen en werkelijk menige bootsbemanning vermoord hebben, gelukte het kapitein Parker Snow op zeer vriendschappelijke termen met hen om te gaan; hij ging aan land en bezocht hen in hunne hutten, zoodat hij zich geheel in hunne magt bevond en hun ook vrijheid gaf aan boord van zijn schip te komen. Hij was zoo gelukkig zich de diensten te verzekeren van een' inboorling, Jemmy Button genaamd, die eenigen tijd in Engeland verkeerd had, in de hoop later zijne landslieden te beschaven. Zooals echter meestal in dergelijke gevallen, werd de kapitein al spoedig van al zijne goederen beroofd; en toen hij twintig jaren later Tierra del Puego weder bezocht, vond hij Jemmy Button met vrouw en dochter even naakt en smerig terug als al zijne landslieden.
Do man had evenwel veel van zijn Engelseh onthouden en do gewoonte aangenomen met zijne moedertaal eenige Engelsehe woorden te gebruiken. Toen hij zich voor het eerst aan boord bevond, kwamen de Engelsehe woorden met moeite voor den dag; maar spoedig kreeg hij zijne welbespraaktheid terug en had hij zijne manieren niet vergoten ; wanneer hij het halfdek betrad, sloeg hij aan en boog even als hij den kapitein aansprak, tot groote verbazing der matrozen, die niet begrepen hoe een moedernaakte Wilde Engelseh sprak en even goed gemanierd was als zij zeiven.
Het vermogen om eene taal aan te loeren is bij den Vuurlander zeer ontwikkeld. Gewoonlijk valt het den inwoners van een land zeer moeijelijk de spraak en vooral don klemtoon eener vreemde taal meester te worden; doch een Vuurlander kan bijna eiken volzin herhalen na hem eens gehoord te hebben, alhoewel hij natuurlijk geen flaauw denkbeeld van de beteekenis heeft.
Eenige matrozen die aan land gingen en den inboorlingen koffij leerden drinken vertelden een allerdwaast staaltje dezer verwonderlijke radheid van tong. Na zijne koflij gedronken te hebben wist een der Vuurlanders de tinnen kan te verbergen, met het plan haar te stelen. De matroos vorderde zijn eigendom terug en vond het hoogst onaangenaam dat elk zijner woorden onmiddellijk door den Vuurlander herhaald werd. Eindelijk overtuigd dat de man den draak met hem stak, en op het oogenblik vergetende dat hij geen enkel woord Engelseh verstond, nam de matroos eene dreigende houding aan en schreeuwde zoo hard hij kon: quot;jou koperkleurige schoelje, waar is mijn tinnen kan?quot; De Vuurlander, volstrekt niet van zijn streek gebragt, nam juist dezelfde houding aan en riep volkomen op dezelfde wijze uit: quot;jou koperkleurige schoelje, waar is mijn tinnon kan Pquot; Zooals bleek had de koperkleurige schoelje de kan onder zijn' arm vastgebonden.
De inboorlingen schonen het zeer dwaas te vinden, dat hunne blanke bezoekers
556
557
hunne taal niet begrepen; zjj trachtten zich daarom te doen verstaan door zoo hard mogelijk te schreeuwen. Toen eenigen aan boord kwamen, verveelden zij kapitein Sno -•■er door al het geraas dat zjj maakten, toen hem cene gelukkige gedachte te bi^nei; choot. Hij pakte eene scheepstrompct en bulderde nu zijnen bezoekers eenige woorden toe met zulk eene alles overweldigende uitwerking dat zij eerbiedig zwegen en begonnen te lagchen over de wijze waarop zij door één enkel man overschreeuwd waren geworden.
r... ^ 001' zoover het kan uitgemaakt worden, hebben do Fucgicrs geen regeringsvorm. Zij leven in kleine gemeenten, die den naam van stammen niet verdienen en geen bijzonder hoofd hebben, behalve dat de oudste man onder hen, zoolang hij zijne klachten behoudt, als eene soort van autoriteit wordt aangezien. Hunne denkbeelden ovei godsdienst schijnen even onbepaald te zjjn als die over regeringsvorm, daar de eemge vertegenwoordiger van den godsdienst de bezweerder is, die evenwel slechts een zeer geringen invloed op zijne landslieden uitoefent.
deel n
HOOFDSTUK 11.
DK PATAGONIÈRS EN HUNNE WAPENEN.
MOQING VAN PATAGONlë. — GKSTALTK DEK INWONERS. - BETEEKEKIS VAN DEN NAAM. — PAARDENTUIG. —
DK STIJGBEUGEL EN DE LAARS. — EEN VERNUPTItl GEVONDEN SPOOR. — DE BUIKRIEM EN ZIJNE ZAMEN-STELUNG. — PRIMITIEVE GESPEN. — DE TEUOEL EN DK ZWKKP. — DK PATAOONISCIIE EN SPAANSOHE GEBITTEN. — GROOTTE EN KRACHT HUNNER PAARDEN. — PAARDENWEDRENNEN. — DE DOLAS, HUNNE ZAM ENS TELLING EN VERSCHILLENDE VORMEN. — OORLOG IN PATAGONlë. — DE RESERVE-PAARDEN EN HUN GEBRUIK. — DE TERUGKEER UIT DEN STRIJD. — EENK JAGT-EXPEDITIE. — DE JAGT OP DEN GUANACO. — EENE VERSCHRIKTE KUDDE. — HET NADEEL DER NIEUWSGIERIGHEID. — LOK-OUANACo's. — DK PATRIJZEN-VANGST. — DE KRACHT DER 11ETOOVER1NQ.
Geschkiden van Tierra del Fuego door eonc straat, zoo naauw dat menscheljjke wezens op sommige plaatsen over liet water heen mot elkander zouden kunnen spreken, bevindt zich het land Patagoniö genaamd.
Het ontleent deze tegenwoordig algemeen gebruikelijke benaming aan een'bijnaam, dien de matrozen van Magelhaen den inwoners gaven. Zooals wij bjj de behandeling hunner kleeding zien zullen, dragen de Patagoniërs eeno soort van slopkous om hunne enkels, om ze tegen de dorens te beschermen. Deze slopkousen worden vervaardigd van do pels des guanaco's, welker lange haren zich naar beide kanton over den voet verspreiden. Do matrozen, altijd gereed om met gewoonten die hun vreemd zijn, de gek te steken, merkten dit in 't oog vallende gedeelte hunner kleeding op en gaven den inboorlingen den bijnaam van Patagones, d. i. eendvoeton, oen' naam, dien zij sedert dien tijd behouden hebben en die zelfs op hun land is toegepast geworden.
De smalle zeearm waarvan wij spraken, scheidt twee landen, die in volkomen tegenstelling met elkander zijn en bewoond worden door volken geheel in voorkomen en gewoonten van elkander verschillende. In Tierra dol Fuego is naauwelijks eenige noemenswaardige vlakte te vindon, doch hot land is bezaaid met holle wegen met hoornen bekleed en steile met sneeuw bedekte bergen. Patagoniö is daarentegen rijk aan onmetelijke, onvruchtbare vlakten, waarin dikwijls geen enkele boom te zien is.
De inwoners dezer landstreken verschillen evenzeer als do landen zeiven; de Vuur-landers zijn beneden do gemiddelde longto en de Patagoniërs er boven. Doch, evenmin als de Vuurlandor zulk een volkomen dwerg is als dikwijls beweerd is geworden, is do Patagoniër zulk een volkomen reus. Wel is waar zou oen Patagonisch regiment van uitgelezen mannen zelfs do langste soldaten van ons leger in lengte overtreffen, maar de oude vertelseltjes van eone gemiddelde lengte van zeven of acht voet zijn niet geloofwaardig. Zelfs zijn er reizigers geweest die den Patagoniërs nog veel langer gestalten toekenden cn beweerden dat er onder hen menschen van twaalf voet lang waren, ja dat, wanneer er een met do beenen van elkander ging staan, een man van gewone lengte zonder te bukken er tusschen door kon gaan.
Do kleur dor Patagoniërs komt eonigzins overeen met die dor Vuurlandors; zij zijn namelijk van eeno donkere koperkleur, waarvan de roodachtige tint goed uitkomt op die gedeelten van de huid welke bij toeval iets minder vuil zijn dan andere. Het haar
is grof, lang en zwart on hangt los over hun gelaat, terwijl een band van guanaco haar het hun uit de oogen houdt. Zij hebben bijna geene wenkbraauwen, een gebrek dat altijd eene onaangename uitdrukking aan de oogen geeft; zelfs de oude mannen hebben in hun gelaat bijna geen enkel haartje. Het gelaat ia rond en wordt breeder door het sterke uitsteken der wangbeenderen; de kin is vrij breed en vooruitstekend. Do kleine, rusteloozo oogen zijn zwart als hun haar en in de diepliggende oogkassen weggezonken. Tusschen de oogen is de neus smal, maar de neusgaten zijn breed en vleezig. De mond is groot, de lippen zijn tamelijk dik en toch is over liet algemeen het gelaat niet kwaad.
De kleeding der Patagoniërs is eenvoudig, maar voldoende en in dit opzigt vormen zjj een groot kontrast met de geheel naakte Vuurlanders der tegenovergelegene stranden. Het voornaamste gedeelte hunner kleeding bestaat uit een' wijden mantel van guanaco-huiden. De guanaco behoort, zooals de lezer weet, tot het geslacht der lama's en
heeft ongeveer de grootte van een hert. Hij is bedekt mot eene dikko, wollige vacht, waarvan het lange haar veel waarde heeft, niet alleen voor de Patagoniërs, maar ook voor Europeanen, die er verschillende stoffen van fabriceeren.
Het dier komt in Patagonië zeer menigvuldig voor, gelukkig voor de inwoners, voor wie de guanaco eene ware levensbehoefte is, het schepsel dat hen van voedsel, kleederen en woning voorziet. Somtijds wordt liet in groote driften van verscheidene honderden gezien, maar gewoonlijk leeft het in kleine kudden van twintig of dertig te zamen. Het is een schuw dier, en dat mag het ook wel wezen, uithoofde van de vele vijanden die altijd gereed staan om het aan te vallen; en daar het vlug is zoowel als schuw, wordt eene groote behendigheid vereischt om liet te vangen, zoonis wij weldra zien zullen.
De mantel van guanaco-huid is wijd en lang en valt tot op de voeten. Zulk een lange Patagoniër met zijn mantel om, die schjjnbaar zijne lengte nog doet toenemen, heeft een zeer indrukwekkend voorkomen. Gewoonlijk wordt do mantel door eenquot; gordel om het middel bevestigd, zoodat de drager naar verkiezing hem van boven kan afwerpen en zijne handen dan vrij houdt tot het verrigten van eenigen arbeid. Onder den mantel draagt hij een smal voorschoot.
559
den voet doorgaat, zoodat de zool vrij blijven. Deze inrigting
Reeds maakten wij melding'van de zonderlinge slopkousen. Oppervlakkig zien zij er uit als laarzen, van de knie naar onder reikende, maar naauwkeuriger beschouwd blijkt het dat do zolen ontbreken en er alleen een riem is, die onder liet midden van
AMERIKA.
conc scherpo ijzeren pon gestoken wordt. Do vervaardiger van het exemplaar in schrijvers verzameling is vrjj zuinig op zijn ijzer geweest en hoeft slechts in oen' van de stokken pennen gestoken, zoodat, wanneer do sporen gedragen worden met den van oene pen voorzienen stok binnenwaarts, zij dezelfde werking hebben alsof boido stukken gewapend zijn. Evenwel is bot gat voor do ijzeren pennen in al do stukken geboord en er is geen twijfel aan of do Patagoniër die de sporen vervaardigde, zou de pennen te eoniger tijd er in gestoken hebben.
Op eeno van de bjjgcvoegde afbeeldingen ziet men hoe de spoor gedragen wordt. De mot jjzeron pennen voorziene stokken komen aan elke zijde van don voet; de riem die zich nabij do sporen bevindt, omvat den hiel; de andere riem gaat onder don voetzool door en de langere,
smallere riemen worden boven do wreef vastgebonden.
Zulk oene spoor, hoe doelmatig overigens, is een wreed instrument en niet beter in dit opzigt dan do lompe metalen sporen, met raadjes van vier duim in diameter,
die de Guacho's dragen, liet is onmogelijk dezen een-voudigen vorm van spoor te zien en zich daarbij niet de geschiedenis te herinneren van quot;Sandfort en Mortonquot;
en niet te donken aan de lotgevallen van Tommy Morton,
die, toen hem verboden was sporen te gebruiken, pennen in do hakken zijner laarzen stak en dientengevolge werd weggevoerd.
De buikriem is eon zoor vernuftig uitgedacht voorwerp. De sterkte van den buikriem zelvon is verbazend.
Op het eerste gozigt ziet hij er uit alsof hij een enkele breede lederen gordel ware, maar bij nader onderzoek blijkt het dat hij uit twee-on-twintig afzonderlijke snoeren bestaat, ieder ongeveer een achtste duim dik, naast elkaar gelegd en in tusschenruimten vereonigd door verscheidene rjjon dergelijke lederen snoeren. Elke snoer bestaat weder uit twee strengen ruw leder, waarschijnlijk dat van den guanaco. Gespen zijn den Patagoniër onbekend, dio in hare plaats oene andere wijze hoeft uitgevonden om don buikriem vast te maken, namolijkrionien door gaten te steken, ze aan te halen on do einden vastte knoopen.
Het gebit en do teugel zijn niet minder vernuftig.
Hot gewone gebit is op de bijgevoegde afbeelding te zien. liet bestaat uit eon' vierkanten ijzeren staaf van vier en een halven duim lengte, waarvan de uiteinden door gaten in dubbel gevouwen stukkon huid gestoken en koud gesmeed zijn in do gedaante van oene soort van klinknagel, 0111 het leder op zijne plaats te houden.
Aan het onderste gedeelte van de stukkon leder zijn oen paar sterke riemen bevestigd, die onder de benedenkaak van hot paard heen gaan en dan vastgebonden worden, zoodat zij hetgebit op zijne plaats houden en tegelijk als kinketting dienen.
Aan het bovenste gedeelte dor lederen lussen zijn de lange, gevlochten riemen bevestigd, die als teugels gebruikt worden en sterk genoeg zijn om een' olifant on dus nog veel meer een paard in bedwang te houden. De Patagoniër gebruikt goeno afzonderlijke zweep, doch heeft een' langen dubbelen riem, die voor zweep dienten dien hij op deze wijze niet kan verliezen.
Dit is hot gewone gebit van een' Patagonischon jager, maar zij die het kunnen verkrijgen, geven de voorkeur aan het wreode Spaanscho, dat zij op hunne eigen wijze in orde brengen mot riemen van gevlochten leder. Een dezer gebitten is afgebeeld op blz. 562. Hot voornaamste verschil in deze gebitten ia een groote ijzeren ring, die
AMERIKA.
om do kaak van liet paard gaat en den rijder zulk een' magtigen hefboom in handen geeft, dat hij zonder veel moeite de kaak van het paard zou kunnen breken. Doorliet gebruik van dit gebit leert het paard spoedig bijna plotseling stil te staan, in een' zeer kleinen kring om te draaijen en de verschillende evolutiën te verrigten, die dienen moeten om den Patagoniër zijn levensonderhoud te doen winnen.
De teugels, aan dit gebit bevestigd, zijn ontzaggelijk sterk, zoodat liet ontembaarste paard ze niet kan vaneenscheuren. Do zweep is aan deze teugels bevestigd als aan het laatst vermelde hoofdstel, doch dikker en zwaarder vervaardigd van een' langen en breeden lederen gordel in vior strooken gesneden die zaamgevlochten worden, terwijl platte, smalle reepjes van ongeveer vier duim laiig den slag uitmaken. Jammer dat do Patagoniër niet barmhartiger met zijn beest omgaat, maar een gebit, spoor en zweep gebruikt, die, hoe eenvoudig zij ook schijnen, in het gebruik voel wreedcr zijn dan tuigen die er veel geduchter uitzien.
Zijne paarden zijn afstammelingen van de voor eeuwen door de Spanjaarden ingevoerde en die zoo snel vermenigvuldigd zijn, dat zij bijna inlandsche paarden kunnen genoemd worden. Zij zijn niet bijzonder groot en behooren tot dat welbekende mustang ros, dat beroemder is om zijne sterkte en onvermoeidheid dan om zjjn voorkomen; hoedanigheden onmisbaar voor een dier dat bij het vervolgen van zulke vlugge schepselen als de guanaco of de ree zulke zware berijders moet torschen.
De Patagoniërs zijn liefhebbers van wedrennen, doch maken do renbaan niet langer dan een kwart-mijl. De reden voor zulke korte wedrennen bestaat daarin, dat hunne paarden nooit lang in volle vaart behoeven te loopen, maar wol plotselinge sprongen moeten maken, om den berjjder zijne prooi te doen bereiken en hem do zonderlinge projectilen te doen slingeren waarmede hij gewapend is.
Er is nog een voorwerp, dat aan de uitrusting eens Patagoniërs niet mag ontbreken. Het is de beroemde •'bolas,quot; een wapen dat er vrij nietig uitziet, maar in geoefende handen buitengewoon go-ducht is. Het bestaat uit twee of somtijds drie ballen, aan lederen riemen bevestigd. De meest gebruikelijke vorm is die als in de afbeelding op blz. 563 wordt voorgesteld. De inlandsche naam voor den bolas met twee ballon is somai en voor het wapen met drie ballen achico.
Het eerste punt bij do vervaardiging van den bolas is, geschikte kogels te vinden, het tweede het geschikte snoer to bereiden waaraan zij bevestigd worden. De gewone kogels worden van steen gemaakt en zjjn bijna zoo groot als onze gewone cricket-ballen. Zjj worden gemaakt door de vrouwen, die veel tijd besteden om de mannen van deze
562
lovcnsbenoodigdhoden to voorzien. Het houwen en slijpen van een' dezer steonen is een groot dagwerk, zelfs voor eene bekwame werkvrouw.
De van jjzer gemaakte kogels zjjn veel kostbaarder; daar ijzer het voordeel heeft zooveel zwaarder dan steen te zijn, is de kogel veel kleiner en biedt daarom minder weerstand aan de lucht; eene hoedanigheid, in een projectiel van het meeste belang. De kostbaarste echter zijn die van koper vervaardigd, zooals liet exemplaar waarnaar de afbeelding genomen is. Elk dezer kogels weegt, in weerwil van zjjn klein volumen, achttien oneen, zoodat het met regt een geducht wapen mag genoemd worden.
De riem waaraan de kogels bevestigd zijn, is negen voet lang en wordt op de volgende wijze vervaardigd. Er worden twee paar riemen van eene versche huid gesneden, en, terwijl zij nog versch en vochtig zjjn, wordt ieder paar zaamgevlochten tot een snoer van twee strengen. Deze snoeren worden nu op hunne beurt tot een gevlochten, zoodat de ge-zamenlijko sterkte van alle vier ontzaggelijk is.
De kogels worden nu elk afzonderlijk in een stuk guaiiaco huid gewikkeld, waarin langs den rand gaten geboord worden. Nadat dan de einden der riemen door dc gaten gehaald en stevig vastgebonden zijn, wordt de versche huid over do ballen getrokken en men sluit ze in eene soort van zak, zooals op de ver-groote afbeelding hiernaast te zien is. Dit exemplaar is een van de wapenen mot drie kogels ; het is zoodanig vervaardigd, dat wanneer de riemen aan hun vereenigingspunt gepakt worden, twee kogels op gelijken afstand van do hand hangen en de derde een voet langer.
De bolas is voor den Patagoniër wat de kris voor den Malejjer, de boomerang voor den Australiër, de lasso voor den Gaucho, do knods voor den Fidshi en de boog voor den Andamaner is. Van de vroegste jeugd afaan is geen Patagoniër zonder dit wapen, dat voor hem eene volstrekte levensbehoefte schijnt te zjjn. Gewoonlijk draagt hij het om zjjn middel gewonden als eon officiers-sjerp van vroegere dagen, terwijl de kogels langs zjjne zijde slingeren als de kwasten van den sjerp.
De bolas is evenwel zoo behendig om hot lig-chaam geslagen, dat lijj met eene ligte beweging van do hand kan losgerukt worden, terwijl het oog zich op het voorwerp van aanval vestigt, en in een oogwenk is de Patagoniër gewapend. Oorlogvoeren is in Patagonië naauweljjks bekend, daar de stammen, of liever de familiën niet sterk genoeg zijn om een' ernstigen strijd met elkaar aan te gaan, want de zoogenaamde gevechten zjjn niets meer dan schermutselingen, die onderling vrij onschadelijk schijnen te wezen, hoe geducht overigers voor tegenstanders, misschien onbekend met de wjjze van vechten bjj do Patagoniers in zwang.
563
Zoo zouden bijvoorbeeld een dozijn goed geoefende schutters, to voet, die elkander volkomen konden vertrouwen, een tienmaal grooter getal van bereden Patagoniërs kunnen overwinnen, die, hoe dapper ook, onbekend waren met de discipline en elk op zijne eigen hand vochten.
Indien do schutters de Patagoniërs tot op dertig passen laten naderen, kunnen zij zich gerust voor verloren beschouwen, maar zoolang zij den vijand buiten het bereik hunner bolas kunnen houden, hebben zij niets te vreezen.
Is een Patagoniër van plan een' menschehjken vijand of ecnig jagtdier aan te taston, of zelfs, zooals meermalen gebeurt, eenig wild dier of vogel, dan pakt hij de riemen van zjjn' bolas bjj hun punt van vereeniging, zet de primitive sporen in de zijden van zijn' ruwharigen klopper en vliegt in vollen galop voort, terwijl hij met eene handige beweging van zijn handgewricht den bolas om zjjn hoofd slingert.
Zoodra hij zijne prooi meent te kunnen troffen, hetgeen verschilt naar gelang van de kracht des werpers en de zamenstolling van den bolas, slingert hij zijn zonderling wapen met nimmer falende behendigheid. Naauwelijks vliegt het los in de ruimte of do centrifugale kracht doet de kogels vaneen wijken, of zij vliegen in de rondte niet eene beweging als die welke een Engelsehe straatkunstenaar aan een paar elastieke ballen aan een touw weet te geven, om ruimte te maken.
Door den sterken arm van don Patagoniër geworpen, vliegt de bolas regt op zjjn doel aan, en niet zoodra wordt het getroffen, ofde impulsie aan de kogels medegedeeld doet de riemen het ongelukkige slagtoffer omstrengelen en hot onmiddellijk in zijne vaart stuiten. En inderdaad, wordt een mensch door den bolas getrofl'en; dan mag hij zich gelukwonschon als hij na drie minuten nog leeft en niet geworgd is door de snoeren die zich om zijn' hals strengelen of als zijn schedel door de zware kogels niet verpletterd is geworden.
De behendigheid die de Patagoniërs in de behandeling van dit wapen verkrijgen, is werkelijk verbazond. Pinnen vijftig passen is hjj zeker van zijn slagtoffer. Zoo vreeselijk is do uitwerking van den bolas-riem, dat Europeanen die er door getroffen werden, striemen om hun ligchaam hadden alsof zij met een' lederen zweep op het naakte vleesoh gogeeseld waren.
Kapitein King geeft eeno uitmuntende beschrijving van de verschillende soorten van den bolas:
Somtijds worden er twee kogels, elk voorzien van een snoer van ongeveer eene el lang, aan den riem van liet grootore stel bevestigd. Dit wordt gedaan om het slagtoffer nog zekerder te omstrikken. Zij trachten do voorwerpen niet met de kogels zeiven te troffen, maar deze zoo te werpen, dat de riem met eenig vooruitstekend deel in aanraking komt, waarna dan de kogels natuurlijk in verschillende rigtingon rondvliegen en de riemen zich zoo knellend om de ligchaamsdeelen slingeren, dat do gevangene door zijn worstelen er zich nog vaster in werkt.
quot;Zij kunnen zo zoo behendig werpen, dat een man aan zijn paard gebonden wordt, of wel het paard vangen zonder den ruiter te benadeelon. Indien zij een dier willen vangen en het niet plotseling neerworpen — een onvermijdelijk gevolg wanneer deze kogels onder zijne snelle vlugt om zijne pooten geslingerd worden — wordt hun oen somai op den nok geworpen. Do twee kogels, nu onophoudelijk tegen de voorpooten slingerende, hinderen zoodanig dat het dier in zijne vaart gestuit wordt en met oen tweede stel kogels of oen' lasso kan gevangen worden zonder op don grond te vallen. Zij zijn zoo behendig met de kogels, dat zij den lasso niet veel gebruiken.
quot;Een geducht werp-wapon is do enkele kogel, door de Spanjaarden quot;hola perdidaquot; genaamd. Deze komt met do anderen in grootte en stof overeen, doch is aan een dunner snoer van ongeveer eene el lang bevestigd. Dezen ongeveer een pond zwaren kogel zwaaijen zij met bliksemsnelheid om het hoofd en smijten hom dan met eene kracht alsof het een geschoten kogel ware, naar hun tegenstander. In een gevecht van man tegen man wordt dit wapen mot een korter snoer gebruikt.
quot;Ieder inboorling draagt deze oorspronkelijke en geenszins te verachten wapenen bij zich en menige Spanjaard, mot kruit en lood gewapend, heeft ten volle hunne uitwerking erkend.quot;
564
Do schermutselingen, die met den naam van oorlogvoeren vereerd worden, zijn meer om te plunderen dan om land te veroveren, daar de Patagoniër niets om land geeft, dat hjj meer dan genoeg bezit, en bijna niets om militairen roem. Somtijds is het hem eene behoefte te plunderen; somtijds gaat hij op de jagt in een distrikt van een' anderen stam; en somtijds gaat hjj op een' veldtogt uit tegen een'vijandigen stam om zich over eene ware of' ingebeelde beleediging te wreken.
Wanneer zij zich tot zulk een' togt voorbereiden of den aanval van een' anderen stam verwachten, leven de Patagoniërs op voortdurenden voet van oorlog. Zij omhangen zich met drie hunner dikste mantels, ten einde zich zooveel mogelijk tegen de uitwerking der bolas te beschermen of speer of pijl te weerstaan. Zij wikkelen zich alsdan niet in hunne mantels gelijk in tijd van vrede', maar dragon zo quot;als poncho's cn steken het hoofd door een gat in het midden. De binnenste mantel is een guanaco-huid.
met het haar naar binnen, terwijl de andere eenvoudig leder zijn zonder haar, welks plaats door vorf is ingenomen. Hunne hoofden worden beschermd door conische mutsen, van huiden vervaardigd en dikwijls versierd met een' bos vederen der rhaea.
Zij die rijk genoeg zijn koopen nog al dikwijls eene soort van wapenrusting, bestaande uit een dik lederen overkleed, met een' hoogen kraag en korte mouwenen een' hoed of helm, vervaardigd van eene dubbele osschuid. Deze kleeding is zcei' zwaar en lomp, maar bestand tegen elk wapen, uitgenomen kogels; zelfs de quot;hola perdidaquot; doordringt haar niet. Zij die te arm zijn om een paard te bezitten cn vcr-pligt zijn te voet te vechten, dragen schilden vervaardigd uit verscheidene huiden zaamgenaaid.
Somtijds overvallen zij hunne vijanden en is eene schermutseling het onmiddellijke
565
gevolg. In dit goval werpen zij hunne zware mantels af en vechten zonder eonige kleeding, uitgenomen hun gordel en sporen.
Wanneer zij expeditiën tegen vijandige distrikten ondernonien, nemen zij reserve-paarden mede, waarvan een bestemd is bij hun terugkeer dc geplunderde goederen te dragen en op zjjne beurt gebruikt te worden om den krijger in het gevecht te voeren. Zoodra de Patagoniër bemerkt dat zijne zwaarte liet door hem bereden paard moeijclijk begint te vallen, springt hij op het andere over, zonder het in zijn' galop te storen en verzekert zich op deze wijze bij het ten strijde gaan van een versch paard. Het tweede paard wordt later gebruikt tot het vervoeren van slaven, huiden, wapenen en anderen buit.
Op hun terugtogt werpen zij do zware wapenrusting van ovcrkleeden en mantels af en rijden volgens hunne gewoonte tot aan hun midden naakt; alleen den binnensten mantel houden zij met een' lederen riem aan hun middel bevestigd. Op sommige dezer togten wordt een geheele troep losse paarden voor de krijgslieden uit gedreven.; wanneer nu een man voelt, dat zijn eigen paard vermoeid wordt, rijdt hij naast een van de andere paarden, verplaatst het gebit cn springt op het versche dier over, zonder zich om den zadel te bekommeren.
quot;Wanneer de Patagoniër op de jagt gaat, draagt hij geen ander wapen bij zich dan den bolas en een mes, maar dit laatste beschouwt hij veeleer als een gereedschap dan als een wapen. Ziet hij nu eene kudde guanaco's, dan sluipt hij stil naar hen toe, het geschreeuw van een hunner jongen nabootsende en al het mogelijke doende om de dieren naar zich toe te lokken. Alles wat vreemd is wekt hunne aandacht, juist als het koeijen aantrekt; die, hoewel beangst voor het nieuwe voorwerp, toch als slagtoffers eencr soort van betoovering door een' geest van nieuwsgierigheid al nader en nader gedreven worden, hetgeen zij niet zelden mot huu leven moeten bekoopen. Wanneer eene kleine kudde van guanaco's ontdekt wordt — bijvoorbeeld zes of acht — kunnen zij gewoonljjk binnen het bereik der bolas gelokt worden door een' jager te voet, die zoo digt mogelijk naar hen toe kruipt zonder hen te verschrikken, cn dan verschillende kunsten maakt, zooals op zijn' rug te liggen met zijne boenen in de lucht of een stuk huid of een' bos vederen aan een' stok te binden en heen cn wcêr te wuiven. De onnoozele schepselen kunnen hunne nieuwsgierigheid geen weerstand bicdon, en hoewel werkelijk beangst voor het vreemde voorwerp, komen zij steeds digtcr bij, totdat de jager in staat is den vreeselijken bolas naar hen te slingeren.
Wanneer het evenwel eene groote kudde is, zijn de guanaco's veel vreesachtiger cn vóór de invoering van het paard konden de Patagoniërs hen zelden meester worden. Nu zij evenwel paarden bezitten en den aard dor guanaco's kennen, zijn zij in staat een groot aantal dieren te vangen en te dooden.
Bij deze jagt maken de Patagoniërs gebruik van twee eigenaardigheden van don guanaco. In de eerste plaats is het een dier dat dc heuvels bemint en vervolgd wordende of zelfs maar bevreesd vervolgd te worden, de vlakte verlaat en eene of andere hoogte poogt te bereiken. Gelijk alle in kudden lovende dieren, hebben do guanaco's steeds schildwachten die zij op dc hoogste punten uitzetten, vertrouwende op hunne waakzaamheid, terwijl op hun alarmkreet de geheele kudde op do vlugt gaat. Bekend met deze eigenaardigheid weten de jagers zeker, dat wanneer zich eene kudde guanaco's op de vlakte bevindt cn een heuvel in de nabijheid is, de dieren bijna zeker zich naar dezen begeven.
De tweede eigenaardigheid is, dat do guanaco's, eens in verwarring gebragt, hunne tegenwoordigheid van geest volkomen verliezen, nu eenigc stappen naar dezen kant doen, dan weder eenigc stappen naar een' anderen kant zoodat zij geheel buiten staat zijn eenig bepaald plan tot ontvlugting ten uitvoer te brengen.
Een groote troep jagers, somtjjds een honderd man bedragende, wapenen zich met hunne lange, ligte, rieten sporen, chuzo's genaamd, roepen hunne honden en begeven zich naar de plaats waar zich eeno kudde guanaco's bevindt. Wanneer zij den een' of anderen met gras bezetten heuvel hebben uitgekozen, begeeft zich de helft der jagers vooruit; deze stellen zich iets verder op, terwijl dc andere dc guanaco's zachtjes naar hunne welbekende weide drijven.
566
567
Zoodra de dieren op den heuvel zijn, verspreiden do jagers zich en sluiten hen in een' halven cirkel in, snellen dan vooruit en drijven de kudde den heuvel op. Naauwe-
Ijjks hooren do vooruitgezonden jagers aan de andere zijde het geschreeuw, of zjj verspreiden zich op dezelfde wijze, zoodat nu de iieuvel door de twee troepen geheel
wordt ingesloten en do guanaco's, don top bereikende zicli van allo kanton door vijanden omringd zien.
Zooals gewoonlijk in zulke govnllen, verliezen zjj alle tegenwoordigheid van geest, loopon gedeelteljjk hier, voor een ander gedeelte daar henen, elkander in het vlugten hinderende, zoodat do jagers in de gelegenheid zijn mot huune lange speren do schoonste dieren te doorsteken en binnen korten tijd zulk eon aantal guanaco's te bemagtigen, dat zij ruim voorzien zijn van huiden en vleesch.
Ofschoon bij deze gelogenheden van hunne speren gobruile makende, dragen zij toch ook den bolas bij zich, daar deze gebruikt wordt om do jonge guanaco's to vangen die als schapen in tammen staat gehouden worden.
Nu en dan gebeurt het, dat oen guanaco die meer verstand dan zijne makkers heeft, plotseling het besluit neemt om den kring zijner vijanden te verbroken. Evenwel heeft het arme dier slechts weinig hans om te ontkomen, want rondom den kring van ruiters bevindt ziek nog een andere kring van mannen te voet, vergezeld van honden. Zoodra een guannco door den eersten kring is heengedrongen, wordt hij onmiddellijk door do honden gepakt, dio hem zulk een' angst aanjagen, dat hij buiten staat is zich te bewogen en geone moeite doet om to ontsnappen of om Aveerstand te bieden.
Do jonge guanaco's, dio men zooals wij zagen, bestemd om getemd te worden, brengt men niet alleen groot om voedsel of huiden te verschaffen, maar worden ook gebruikt om de volwassen dieren in don valstrik te lokken. Do jager neemt den jongen guanaco mede naar de plaats waar zij hun voedsel vinden, bindt hom aan een' struik en verbergt er zich achter. Door den schreeuw van de moeder na te bootsen, spoort hij het gevangen dier aan het klagend blatend geluid te uiten, waarmede oen jong zijne moeder roept. Dit is een geluid dat de volwassen guanaco's niet weerstaan kunnen, maar zoodra zij binnen een twintig passen van den strik komen, wordt de bolas geslingerd en het dier op den grond geworpen.
Wat de bolas vermag blijkt vooral uit de jagt van den rhaea of Amerikaanschen struisvogel. Deze vogel is niet minder snel en listig dan de ware Afrikaansche struisvogel en zonder den bolus zouden de jagers naauweljjks in staat zjjn hem to bemagtigen. Hij do jagt op dezen vogel bezigen de Patagoniërs dezelfde list als bjj het vangen der guanaco's. Zjj weten dat de rhaea met den guanaco do neiging deelt om verward en besluiteloos in zijne bewegingen te worden, wanneer hij gelijktijdig van togen-gestelde rigtingen opgejaagd wordt. Zjj trachten daarom de kudde te omringen en in to sluiten of twee of drie hunner vallen het dier van verschillende zijden aan, drijven het eerst naar den eencn en dan naar den anderen kant, zoodat de vogel zoo in de war geraakt dat hij niet beslniten kan in éene rigting door te loepen en door zjjnc buitengewone vlugheid zijnen vijanden to ontkomen, maar hen binnen hot bereik van den bolas laat komen, waardoor zijn lot spoedig beslist is.
De jagers weten daarenboven, dat de rhaea, evenals het golieole struisvogel-ge-slacht en inderdaad als vele wilde dieren, altijd togen den wind in loopt. Zij kunnen daarom ligt vooraf bepalen welke rigting de vogel zal nomen en snijden dus zijn' terugtogt af door twee of drie ruiters verscheidene mijlen aan de windzjjde testuren.
De lezer kan zich ligt voorstellen, dat zulk een wapen in den oorlog groote diensten zou bewijzen. Wanneer de Patagoniör het in een gevecht gebruikt, slingert hij het niet altijd voort, waarschijnlijk omdat hij zich niet gaarne van zijn wapen berooft. Somtijds snelt hij op een' vjjand aan en werpt een' der kogels naar hem, even alsof hij een' steen naar hem gooit, daarbij den anderen kogel in de hand houdende om op deze wjjze zjjn wapen terug te krijgen. Wanneer de Patagoniör den bolas met drie kogels draagt, gebruikt bij den derden kogel, die zooals men zioii zal herinneren aan den langsten riem bevestigd is, om zjjn' vijand den schedel te verbrijzelen.
De Patagoniërs hebben nog ecne andere wijze om zich wild te verschaffen, die overeenkomt mot dio bij de Noord-Afrikanen in gebruik om den patrijs te vangen, bjj de Zuid-Afrikanen om den wilden kalkoen te dooden, zoowel als bij de bewoners van andere streken. Er is ecne soort van patrijs, dio veel op de vlakte voorkomt en bekend is onder den naam van Pampa-patrijs. Zijn wetenschappelijke naam is
568
AMERIKA.
Nothuria major. Het wapen, of liever werktuig, voor deze jagt in gebruik, is zeer eenvoudig, liet is niets meer dan een ligt riet, ongeveer acht voet lang, aan welks einde zich een strik bevindt vervaardigd van een'langen veder. Deze strik is buigzaam genoeg om strak toegetrokken te kunnen worden en daarbij veerkrachtig genoeg om zich zelv' open te houden.
Met dit werktuig voorzien, zoekt de Patagoniër een' patrijs op den grond; er een' gevonden hebbende begint hij in een' steeds afnomenden kring er om heen te rijden. De vogel wordt door deze wijze van doen geheel in verwarring gebragt en kruipt, in plaats van weg te vliegen, digt tegen don grond weg. Allengs komt do jonge jager — want alleen jongens gaan op deze wijze op de jagt — zoo digt bjj den vogel, dat hij den strik over zijn' kop haalt en hem, eer hij weg kan vliegen, in de lucht slingert.
Een bekwaam vogelvanger kan op deze zonderlinge wijze van jagen, die ook te voet kan geschieden, in een uur tijds drie of vier vogels vangen. Het eenige wat er tegen pleit, is de zeer korte tijd dien men er aan kan besteden. Men heeft namelijk opgemerkt, dat, zoodra de schaduw van den jager op den patrijs valt, de vogel het vreemde gevoel dat hem overvalt schijnt af te schudden en wegvliegt alvorens hij gevangen kan worden. Men kan dus niet anders dan togen den middag jagen en zoodra do schaduwen zoodanig lengen dat ze op den vogel vallen, geeft de jonge jager zijne jagt op. Allo practische natuurkundigen weten hoe verschrikt de dieren zjjn die zij waarnemen of willen vangen, wanneer ecne schaduw op hen valt; vooral do entomologen hebben geloerd, dat het om do meeste insecten te naderen noodig is, liet insect tusschen hen en do zon te houden.
Wat de zonderlinge soort van betoovering aangaat, die don vogel noodzaakt zich to verbergen in plaats van weg te vliegen — zij bestaat bij vele vogels, waarvan de tamme hoenders of do gewone kooivogels ons vele voorbeelden leveren. Iedereen die gewoon is met deze vogels om te gaan, kan er een' op eene tafel zetten of leggen, dan weggaan en na nren terugkomen, wetende dat de vogel zich niet durft bewegen. Toen de schrijver dezes kanarievogels hield, was hij gewoon ze van ongedierte te zuiveren door insectenpoeder onder hunne vleugels te stroojjen en ze daartoe op een stuk papier, bedekt met dit poeder, te plaatsen en ze een paar uur zoo te laten liggen, totdat het poeder al het ongedierte vernietigd had.
509
HUISELIJK LEVEN DER 1'A T A.G ON IË RS.
PATAGONISCII HUWELIJK, — AANZOEK VAN EEN' MINNAAR, — WEIOERIIfQ VAN HET AANBOD EN RESULTAAT DER
ONI1ERHANDELINQ, — ZONDERT,INGE WIJZE VAN ROOKEN, - VOÜRSOIHIIFr VOOR EE.V ZIEK KIND. —
PATAQONIëRS TE IIUIS, — INI.ANDSCIIE KOOKKUNST. — l'ATAOONISOHF, HOUWKUNST, — IIEIIANBELINO VAN VROUWEN, KINDEREN EN SLAVEN. — REOEIUNOSVORM. — MAOT VAN DEN' CACIQUE. — DENKBEELDEN OVER GODSDIENST. — Sl'IJS- EN DtlANKOI'FERS, — HEQRAFENISSEN IN PATAQONIC, — AFZONDERING VAN WEDUWEN. — UEZOEKEN VAN ROUWBEK LAO.
Wu willen nu een kort overzigt nemen van liet huiselijk leven der Patagoniors, indien het woord quot;huiselijkquot; kan toegepast worden op een volk dat geen vast te huis heeft.
De wijze waarop huwelijken bij lion gesloten worden, beschrijft ons kapitein Bourne, die geruinien tijd ais gevangene onder hen verkeerde cn daarom goed in de gelegenheid was hunne zeden en gewoonten te bestuderen.
In hot huis van liet opperhoofd wien hij toebehoorde, woonde ook oene dochter— eeno weduwe met een Jong kind. Op zekeren avond werden buiten de hut het getrappel van voeten en hot geluid van stemmen gehoord. Weldra hoorde men óéne stem boven do andere uit, blijkbaar gerigt tot iemand binnen de hut. Het was de stom van een' minnaar, die de hand van do jongo weduwe kwam vragen. Hot opperhoofd weigerde met verachting het verzoek, zeggende dat luj niet waard was haar echtgenoot to zijn, daar hij geene paarden of anderen eigendom bezat. De man gaf toe, dat hij wel op dat oogenblik geen paarden had, maar dat hij een buitengewoon goede dief was, en dat, zoo de dame hem maar hebben wilde, hij paarden zou stelen, guanaco's vangen en haar steeds overvloedig van vet voorzien.
Nadat deze toezeggingen met dezelfde minachting verworpen waren, wendde zich do pretendent tot de dame zelve, die zeer bereid bleek hem aan te nomen en volkomen toestemde toen hij herhaaldelijk beloofde, haar vet, zeer veel vet t'huis te brengen. Zjj smeekte toen haren vader naar het verzoek van den minnaar te luisteren, maar kreeg eene toornige weigering tot antwoord. Hare moeder trachtte toen den toornigen vader tot bedaren te brengen, zeggende dat de jongo man zjjno beloften toch wel zou nakomen, vele paarden vangen en een groot opperhoofd worden.
Dit was te veel voor den ouden man. Hij vloog in woedende drift op, pakte de wieg waarin zijn kleinkind lag op, smeet haar uit de hut, greep alles wat zijne dochter toebehoorde op, wierp het de wieg na en beval haar toen denzelfden weg als haar goed te gaan. Dit was juist wat zij wenschte; en zoo verliet zij, vergezeld van hare moeder, do hut om haren toekomstigen echtgenoot te volgen.
Er is bij de Patagoniors oene zonderlinge wijze van rooken in zwang, die wel eenigzins overeenkomt met die welke wij bjj de Damara's vermeld hebben. (Dl, I.)
Wanneer men eene dergelijke rookpartij georganiseerd heeft, vergaderen de gasten, somtijds in eene hut en somtijds in de open lucht. Zij gaan deftig in een' kring zitten, rondom een vat water, — somtjjde een koehoorn in den grond gestoken en somtijds
eene soort van kom van ruw leder vervaardigd. Nadat allen vergaderd zijn, neemt een hunner eene steenen pijp en vult haar met een mengsel van tabak en hot schaafsel van eene gele soort van hout.
Nadat do pijp gereed gemaakt is. gaan al de leden van het gezelschap plat op hun gelaat liggen en trekken hunne mantels op tot de kruin van hot hoofd. Dan wordt de pijp aangestoken en rondgegoven, terwijl ieder in zijne longen zooveel rook ophaalt als hij kan bergen, welken hij zoo lang binnen houdt als hij het zonder to ademen kan uithouden. Zoodra de rook uitgeblazen is, beginnen de mannen te steunen en te knorren, hetgeen al luider en luider en eindelijk oorverdoovend wordt. Langzamerhand houdt dit op en wanneer eindelijk allen tot kalmte zijn wedergekeerd, neemt elk een' dronk water, zit eenigen tijd stil, staat langzaam op en gaat heen.
Kapitein Bourne is van meening, dat deze plegtigheid iets van een godsdienstig karakter heeft. Het is mogelijk, dat het steunen en knorren aan den tabak moet worden toegeschreven of aan de zelfstandigheid die er mede vermengd is, maar de geluiden kwamen hem luider en krachtiger voor dan wanneer zij geheel onwillekeurig geuit geworden waren; daarbij schenen het ademen, het wringen en andere bijkomende bewegingen, de diepe ernst en het stilzwijgen hem toe eenige godsdienstige beteekenis te hebben.
Dezelfde reiziger geeft een zeer aardig verhaal van een bezoek, door een' Patago-nischen geneesheer aan de hut van het opperhoofd gebragt.
Men maakte zich juist gereed om volgons Patagonische gewoonte van kwartieren te veranderen, toen eene van de dochters binnenkwam met een kind in de armen, dat luid schreeuwde en bijgevolg verondersteld werd zeer ziek te zijn. De reis werd uitgesteld en een boodschapper naar den wijzen man gezonden, die spoedig kwam en zijne tooverachtige geneesmiddelen medebragt, in twee stukken huid gerold.
Zij werden op don grond gelegd en de docter ging er op de hurken bij zitten, een' strakken blik op het kind gevestigd houdende, dat weldra ophield met schreeuwen. Door dezen aanvankelijk goeden uitslag aangemoedigd, gelastte de wijze man dat een pleister van klei moest aangewend worden. Dit werd gedaan. Men bragt eenige gele klei, die men met water verdunde en waarmede het kind nu van top tot toen besmeerd werd. De klei scheen geen goede uitwerking te hebben, want het kind begon op nieuw bitter te schreeuwen.
De twee geheimzinnige pakken werden nu losgemaakt en uit een van deze nam de docter een' bundel rhaea-pezen en uit het andere een' ratel. Hij nam toen achtereenvolgens al de pezen tusschen de vingers, daarbij met dofte stem iets mompelende, en na ongeveer vijf minuten gemompeld te hebben begon hij hevig te ratelen. Daarna ging hij voor het kind zitten en keek het wederom als te voren strak aan.
Nad.it dit staren eene poos geduurd had, wendde hij zich tot het opperhoofd en vroeg hem of hij niet dacht dat het kind beter was. Een knik en een grommend geluid moesten beteekenen dat hij dit toestemde; toen hij do moeder dezelfde vraag deed, gaf deze een dergelijk antwoord.
Dezelfde handelingen werden toen van voren af aan herhaald — de starende blik, hot besmeren met klei, het tusschen de vingers nemen der pezen, het mompelen van onverstaanbare woorden, het schudden van den ratel en de starende blik op het eind. De behandeling van het zieke kind werd toen als afgeloopen beschouwd. Het opperhoofd gaf den doctor twee pijpen tabak als honorarium. Dit werd dankbaar aangenomen door den man van de kunst, die bij wijze van waardering van de milddadigheid des opperhoofds als afscheid nog eens zijn' ratel deed hooren en daarna zijn afscheid nam.
Zoodra hij heengegaan was, begon het kind op nieuw te schreeuwen, maar de ouders waren voldaan dat hot boter was, en zooals kapitein Bourne getuigt, werd het weldra stil en was het naderhand zeer wel.
De gewone levenswijze der Patagoniërs is niet bijzonder uitlokkend voor beschaafde personen, zoo wij althans mogen oordeelen naar do schilderachtige beschrijving van kapitein Bourne.
quot;Nadat eenig droog hout en een bundel droog gras bijeongebragt waren, haalde mijn gastheer uit eene geschikte bergplaats eene koperen tonderdoos met een' steen en
571
ccn stuk staal tc voorschijn en deed woldra eene vlam ontbranden, die het tooneel schitterend verlichtte. Bij dit licht kon ik het eerste staaltje van Patagonische bouwkunst overzien dat ooit mijne blikken trof.
quot;De bouwtrant van het verblijf kon niet grootsch of verheven genoemd worden. Het geheel bestond uit eene rij .staken van ongeveer acht voet hoog, die in eene kruk of vork eindigden, waarin dwars een andere gelogd was; twee cvcnwjjdig loopende rijen staken aan iedere zijde ongeveer tweo voet hoog niet dergelijke uiteinden en eene dergelijke horizontale bevestiging; en een dak van guanaco-huiden zaamgenaaid met struisvogel-pezen, de eenige draad die door het volk gebruikt wordt. Deze bedekking wordt over het geraamte der hut geworpen en bevestigd door staken, die door gaten er doorheen in den grond gedreven worden. Voor de ventilatie is gezorgd door eenige reten open te laten; maar deze zijn wederom half gesloten door huiden die aan de buitenzijde vastgemaakt zijn — zoodat de lucht van buiten en de rook van binnen (bij gebrek aan een' schoorsteen) tusschen deze roten moeten heendringen.
quot;Inderdaad was mijn eerste overzigt een weinig gchaasit; naauwelijks had de vrolijke gloed der vlam mij een kjjkjo gegund, of ik was genoodzaakt de oogen weder te sluiten wegens den ondragelijken rook. Het duurde niet lang of ik gevoelde mij als spek — .als spek kan gevoelen — dat in den schoorsteen hangt om gerookt te worden. Dikwijls was ik er meer dan half door gestikt en gedwongen om met het gelaat op den grond te liggen als de eenige dragelijke houding. Het opperhoofd en zijn talrijk huisgezin evenwel schonen bijzonder veel genoegen te hebben en babbelden en maakten grappen en trokken gezigten tegen elkaar, alsof zij eene frissche en opwekkende lucht inademden.
quot;Mijne overdenkingen en opmerkingen werden gestoord door toebereidselen voor een maal. De wederhelft van net opperhoofd — of' liever zijn vijfde gedeelte, want hjj had vier vrouwen — had het beheer over de kookoperatiën, die even ruw en eenvoudig waren als de hut waar zij ten uitvoer gebragt werden.
quot;En nu begon zich mijne verbeelding te verlustigen in allerlei vizioenen van vleesch, gevogelte en ejjeron, waarvan de belofte mijn volk uit de booten had gelokt. Zij waren sterker geweest dan alle ingevingen van voorzigtigheid en hadden mij tot gevangene gemaakt. Maar deze lekkernijen, mogten zij al ergens binnen het gebied van het opperhoofd bestaan, waren voor 't oogenblik afwezig.
quot;De oude heks wierp van den top van een' der staken die do tent droegen een stuk van een dier, maar of het van een' hond of een' guanaco was, viel moeijehjk uit te maken. Zij hieuw met een oud koperen mes met alle magt regts en links in 't rond, totdat het in verscheidene stukken verdeeld was. Daarna nam zij een aantal gevorkte stokken, ongeveer twee voet lang, met scherpe punten voorzien, en stak deze met de gevorkte einden in stukken vleesch; vervolgens dreef zij de stokken met de punt in den grond bjj het vuur, dat, hoewel voldoende om de spijs te rooken en te verwarmen, te zwak was om haar te braden. Doch, óf de tijd was te kostbaar, of hun dierlijke eetlust was te dringend om langer te wachten, ten minste de raauwe beten werden haastig uit den rook gerukt, met de vuile handen vaneengereten en voor ons op den grond geworpen.
quot;De Indianen pakten zo gretig op en smeten ook mij een stuk toe; maar wat kon ik er mee doen? Al was mij op dat oogenblik met zulk eene omgeving een burgemoestersmaaltijd voorgezet geworden, toch zou ik er geen beet van hebben kunnen nuttigen, maar vleesch te proeven dat op zulk eene wijze was toebereid, daartoe ontbrak mij te eenenmale de moed. Terwijl ik met kwalijk verholen afkeer aanzag, hoe de Wilden als een troep uitgehongerde honden de half raauwe stukken vleesch mot den grootsten smaak verslonden, hoe zjj de brokken met hunne fraaije witte tanden verscheurden met eene dierlijke graagte, zooals men haar gewoonlijk niet bij menschen aantreft, merkte het oude opperhoofd op, dat ik zijne gastvrijheid versmaadde. quot;Waarom eet gij niet, man? Dit vleesch is zeer goed te eten — zeer goed te eten. Eet, man, eet.quot;
quot;Hem in zulk een' opgewonden toestand ziende en niet wetende welke daden zijne woorden zouden volgen als ik weigerde, trachtte ik te eteu wat men mij had
572
toegeworpen. Hoe afkeerig ook van het walgelijke vleesch, was ik toch bevreesd mijn' afkeer te verraden en met geweld stopte ik een stukje in den mond. Tot mijne verbazing was de smaak geenszins zoo onaangenaam als het er uitzag; ik slikte het dus met minder walging dan ik gedacht had. Dit was mijn eerste maal bij de Wilden en een staaltje van inenig ander, hoewel later de eentoonigheid nu en dan door beter vleesch werd afgewisseld.
Zeer waarschijnlijk behoorde het vleesch dat zoo snel gekookt en gegeten was, aan den guanaco. De Patagoniërs zijn volstrekt niet keurig in de keuze van hun voedsel
en eten bijna al de dieren die zij dooden, hetzij den guanaco, de rhaea en anderen. Tegen het vleesch van den hond hebben zjj een' weerzin, hoewel zij niet als do Vuur-landers, kunnen beschuldigd worden liever menschenvleesch te eten dan dat van honden.
Hunne grootste lekkernij is het vleesch eener jonge merrie; het is echter nog al vreemd dat dit zonderlinge volk niet ligt dat van een paard zal eten of het moet door een of ander toeval onbruikbaar geworden zijn. Zij zijn verzot op het vet van merriën en rhaeas, scheiden het van het vleesch door koken, en gieten het in blazen, op de wijze als spek in dat land behandeld wordt. Het vet van den guanaco evenwel wordt niet bewaard als dat van de merrie en de rhaea, men eet het versch. Evenals de Vuurlanders verkrijgen de Patagoniërs eene groote hoeveelheid voedsel van het zeestrand: eene aanzienlijke menigte oesters, mosselen en andere schaaldieren, die dooide vrouwen en kinderen verzameld worden.
Behalve dierlijk voedsel eten do Patagoniërs ook groenten, hoewel slechts spaarzaam. Twee wortels maken een gedeelte van hun gewoon voedsel uit. De eene wordt quot;tusquot; genoemd en ziet er uit als een yam of aardappel. Het is een knolgewas, dat sehoongeniaakt en goed gekookt veel overeenkomst heeft met een'gebakken aardappel.
DKEI. It. 37
573
AMERIKA.
Do andere wortel wordt quot;chalosquot; genoemd en is lang en dun, naauwelijks zoo dik als een gewoon potlood.
Het mag voorzeker merkwaardig genoemd worden, dat de Patagoniërs geen' bedwelmenden drank schijnen uitgevonden te hebben. Spoedig evenwel leeren zij rum en andere geestrijke dranken op prijs stellen; zij bedwelmen zich gaarne als zij maar kunnen, doeli verkrijgen alle gegiste en gedistilleerde dranken van de blanke handelaars, maar fabriceeren ze niet zelven. Zij hebben eene soort van verkoelenden drank, vervaardigd van het sap van berberissen met water gemengd, doch hij wordt in zijn' natuurlijken toestand gedronken en is niet gegist.
Eene korte beschrijving van de woningen der Patagoniërs te geven is daarom niet onbelangrijk, omdat zij het verschil aantoonen tusschen de Patagonische enVuur-landsche denkbeelden van bouwkunst. De lezer herinnert zich, dat de hut der Fuegiërs voornamelijk uit stokken en takken bestaat, terwijl de Patagoniër de stokken en staken gebruikt als een geraamte om er de huiden op uit te spreiden.
Deze hutten, door de Spanjaarden quot;toldosquot; en door de Patagoniërs quot;koeijenquot; genaamd, hebben verschillende afmetingen. Doorgaans zijn zij weinig meer dan schuins afloopende loodsen, van voren zes of zeven voet hoog, en van 'achteren slechts twee voet. De lengte van elke toldo bedraagt ongeveer twaalf voet en hare breedte ongeveer negen voet. Daar oostenwinden bijna onbekend zijn in Patagonië, is de opening der hut altijd naar liet oosten gekeerd, terwijl de huidenbedekking dezer eenvoudige tent ondoordringbaar is voor wind en regen.
Dit is de gewone soort van woning, maar in sommige plaatsen wordt eene grootere soort van hut gebouwd voor het opperhoofd of den medicijn-man. Deze huizen hebben een' spitsen gevel, eene hoogte van ongeveer acht voet in het midden en loepen aan iedere zijde schuin af naar den muur, die ongeveer vijf voet bedraagt. Do hutten dezer soort zijn nagenoeg vierkant en eer iets meer diep dan lang.
De slaapplaatsen dezer woningen zijn zeer eenvoudig en bestaan uit huiden, die op den grond uitgespreid worden. Andere huiden worden opgerold langs de wanden der hut gelegd en dienen als peluws, terwijl de kinderen afgezonderd in een' hoek liggen en do honden aan de voeten hunner meesters slapen. De kinderen die nog niet loopen kunnen, worden gelegd in eenvoudige kribben, vervaardigd van vierkante stukken guanaco-huid, die aan vier einden als hangmatten aan de sparren worden opgehangen.
Overdag zijn de kinderen gebonden, of liever ingepakt in kribben van platte planken, waarover eenigo dunne stokken halfcirkelvormig gebogen worden. Het kind wordt tusschen twee stukken guanaco-huid geplaatst, in de krib vastgemaakt en kan op die wijze gemakkelijk gedragen worden. Zelfs wanneer de familie een ander verblijf gaat opzoeken, hangt de moeder de krib aan den zadelboog, waarmede do kleine best gediend schijnt te zijn.
Men stelle zich nu daarom niet voor, dat kinderen nalatig behandeld worden. Dit is toch geenszins het geval, want de Patagoniërs munten juist uit in liefde voor hunne kinderen en bedorven hen eerder door te groote toogovendlioid dan dat zij ze onvriendelijk of hard behandelen. Dit gaat zoover, dat, wanneer een Patagonisch opperhoofd ergens anders wil gaan wonen en zijn volk hom liever niet ziet vertrokken, zij een zijner kinderen nemen, hot alles toegeven en zeggen dat hij het hun achter moet laten. De liefhebbende vader kan het niet van zich verkrijgen of om zijn kind te verlaten, óf hot van het gezelschap van hen te berooven die lief voor hem zijn — en dus blijft hij bij zjjn volk.
Do toestand der vrouwen is zeer dragelijk. Wel is waar moeten zij haar geheelo leven hard werken, tenzij haar echtgenoot rijk genoeg is om slavinnen te koopon of er zich van voorzien heeft op een' strooptogt bij een' anderen stam. Vele van dio slavinnen zijn afkomstig van de Vuurlanders, die niet schroomen zelfs hunne bloedverwanten te verkoopen, als zij er goed geld voor kunnen krijgen. Zelfs de vrouwen der opperhoofden zijn niet vrij van den arbeid, wanneer hare eclitgenooten geeno slavinnen bezitten.
in het algemeen zjjn de vrouwen getrouw aan hare eclitgenooten, maar er zijn ge-
574
vallen, dat de vrouw, meenende slecht behandeld te worden, zich oen' anderen beschermer kiest. Is deze een mindere in rang, dan laat de gekrenkte echtgenoot hem voor zijne beleediging boeten; maar is hij meerdere, dan is hij gedwongen zich zijn verlies te getroosten. Gewoonlijk evenwel loven man en vrouw gelukkig met elkaar en maakt de echtgenoot het zich tot een punt van eer, bij een' ot' anderen twist zijner vrouw, hare partij te kiezen, zij moge gelijk hebben of niet. Hij zal haar onder vier oogen ernstig doorhalen hem in zulk een' twist gemengd te hebben en haar zelfs ligchamelijk straffen, doch hij stelt er eene eer in, haar in 't openbaar bij te staan.
De wijze waarop de Patagoniërs straffen opleggen, is zeer verschillend, maar is gewoonlijk eene wijziging van het patriarchale stelsel. De hoofden van huisgezinnen
of stammen bezitten erfelijken rang en gaan voor bjj alle gewigtige gebeurtenissen van oorlog of vrede. Hunne magt is evenwel niet zeer groot, en zij kunnen noch belastingen opleggen, noch iemand zonder betaling tot arbeid verpligten. Deze opperhoofden of caciquen zooals zij genoemd worden, kunnen, zoo zij verkiezen, den rang weigeren, en velen doen zulks, verkiezende liever onderdaan van een' anderen cacique te zjjn, dan den last en de verantwoordelijkheid te dragen, die met eene dergelijke betrekking gepaard gaan.
Volgens Falkner, quot;heeft de cacique de magt om allen die zich tot hem wenden, te beschermen, alle verschillen bij te leggen, of do doodstraf'over de beleedigende partij uit te spreken, zonder er verantwoordelijk voor te zijn. In dit opzigt is zijn wil wet. Ongelukkig is hij gewoonlijk maar al te geneigd zich te laten omkoopen en zijne vasallen en zelfs zijne bloedverwanten prjjs te geven, indien hij er goed voor betaald wordt.quot;
575
37*
quot;Volgens zijne bevelen legeren, marcheeren, of' reizen de Indianen van de eene plaats naar de andere om te jagen of oorlog te voeren. Hij roept hen dikwijls bij zijne tent op en spreekt hun toe over hun gedrag, hunne behoeften, do ongelukken die hen getroffen hebben, de te nemen maatregelen, enz. In deze aanspraken verheft hij altijd zijne eigene dapperheid en persoonlijke verdiensten. Is hij welsprekend, dan is hij zeer geacht, doch bezit een caeique deze gaaf niet, dan heeft hij gewoonlijk een' redenaar die in zjjne plaats optreedt.quot;
Als godsdienst huldigt do Patagoniër het polytheïsme; de inboorlingen gelooven namelijk, dat er een groot aantal godheden zijn, sommigen kwaad en anderen goed. Ieder huisgezin staat onder de bescherming van eene der goede godheden en al de loden van dat huisgezin voegen zich bij hem als zij sterven. Benevens deze goden zijn er nog ondergeschikte booze geesten, goed jegens hunne vrienden, doch slecht voor alle anderen, zoodat liet kwade bij hen de overhand heeft. Zij staan bekend onder den naam Valichu.
Evenwel is er bij sommige Patagonische stammen eene toenadering tot persoonlijken godsdienst. Men heeft beweerd, dat de Patagoniërs geheel van zulk oen'godsdienst verstoken waren. Dit nu is stellig het geval niet, daar zelfs onze beperkte kennis van dit volk, hunne taal en hunne gewoonten aantoont, dat, al mogen zij geen bepaald godsdienstig stelsel hebben, zij toch doordrongen zijn van het denkbeeld van eenig Wezen oneindig boven hen verheven, dat alles weet wat zij doen. Zoo gelooven zij dus aan een alwetend Wezen, en een geloof als dit, hoe beperkt en onvolmaakt het ook moge zijn, is niettemin oen stap tot den waren godsdienst.
Dit onbekende Wezen zeggen zij dank, wanneer zij na langdurigen hongersnood voedsel verkregen hebben, zoodat zij blijkbaar erkennen dat het groote Wezen dat al hunne daden kent, over hen waakt en de gever is van alles goeds.
Wanneer zij, bij voorbeeld, na maanden lang half uitgehongerd te zijn geweest, een zeekalf magtig zijn geworden, vergaderen zij rondom een vuur en snjjdt do oudste aanwezige man voor ieder een stuk, daarbij telkens eene soort van gebod uitende, en den blik naar boven gerigt houdende, in toewijding aan dien onzigt-baren God, die hun voedsel in den nood bezorgd heeft. Hoe onbeschaafd en hoe ongewoon zich zolven te beheersehen do Fuegiërs ook zijn, toch zal niet een van hen; ofschoon dol van den honger, het voedsel aanraken eer deze aanroeping herhaald is.
De wijze van begraven bij de Patagoniërs verschilt in bijzonderheden naarmate van den bijzonderen stam, doch de plegtighcden zijn door het gansehe land op dezelfde leest geschoeid.
Wanneer een man sterft, wordt zijn lijk in zijn' besten mantel gewikkeld, op zijn geliefkoosd paard geplaatst en naar de begraafplaats vervoerd, waar reeds een vierkante kuil gegraven is, ongeveer zes voet diep en twee of drie voet breed. In dezen kuil wordt het lijk geplaatst in zittende houding, met bolas, speren en ander eigendom er naast, waarop eene hoeveelheid aarde geworpen wordt. Het paard wordt daarna geoiferd; het wordt bij het graf door éénen man vastgehouden, terwijl een ander het met een slag van den bolas op den kop doodt; daarna wordt de huid afgetrokken, opgevuld en op vier staken bij het graf geplaatst. Bij het graf van een cacique worden vier paarden geofferd. De kleeding die niet met den overledene begraven wordt, wordt verbrand en een feest op de overblijfselen van het paard besluit de plegtigheid.
De weduwen zijn verpligt een geheel jaar in een' toestand van gestrenge afzondering te leven; zij moeten zich in hare hutten opsluiten en mogen zich nimmer in gezelschap begeven, ja zich zelfs niet vertoonen, tenzij volstrekt verpligt zulks te doen. Zij moeten zich met roet zwart maken en mogen het vleesch van den guanaco, de merrie- of de rhaea niet eten. Indien eene vrouw den regel van afzondering verbreekt en in eene intrigue ontdekt wordt, moet zij oogenblikkehjk haar leven verliezen door de handen der betrekkingen van haren overleden eehtgenoot.
Bij sommige stammen is het de gewoonte, het graf op bepaalde tijden te openen; het scelet van den overledene, dat met de grootste zorg is in orde gebragt, wordt dun
57«
AMERIKA.
gcwassohcn cn in nieuwe kleoderen gekleed. Dit is de taak eencr oude matrone, die liiorvoor opzettelijk wordt uitgekozen; het wordt in verloop van tijd oen lang onver-velend werk, daar de krijgslieden zij aan zij in het graf geplaatst worden, terwijl ioder jaar liet getal van hen die jaarljjks gewasschen en gekleed moeten worden, langzamerhand toeneemt.
Bij cenige stammen worden do scelctten gereed gemaakt door do Ijjken neder te leggen op vloeren, gevlochten van riet en twijgen; gedurende al den tijd dat men bezig is met het schoonmaken cn bloekon van het scelot, wordt de vloer bewaard door do vrienden van den overledene, omhangen met lange mantels, cn speren of staven dragende, waarmede zij op den grond slaan, terwjjl zjj treurige liederen zingen, ten einde de Valichus of geesten te verdrijven, die mogelijk goed voor den dooden man gestemd, maar waarschijnlijker onvriendelijk zijn.
Indien de overledene een rjjk man geweest is, worden vele bezoeken van rouwbeklag aan de nabestaanden gebragt; de rouwdragers weenen dan luid 011 prikken bunno armen en bcencn met dorens, om hunne toegenegenheid door het storten van bun bloed tc toonen. Voor deze teekenen van eerbied worden zij beloond met kralen, koperen versierselen en andere geschenken; het behoeft naauweljjks gezegd te worden, dat het verdriet voor den overledene cn het modelijden opgewekt voor zijne vrienden veel afhangt van den rijkdom der nabestaanden.
577
DE ARAUCANIËRS.
▼ KRDEELINTQ VAN HET VOLK IN STAMMEN. - DE MAPUCIIKS. - EIGENAARDIGE VORM VAN HET HOOFD. — DE
CFIERIPA, PONCHO EN LAARZEN. — WIJZE OM ZICH TE SCHEREN EN HET HAAR 01' TE MAKEN. - EENK
ZONDERLINGE WIJZE VAN VECHTEN. — KLEEDING DER VROUWEN. - DE REUSACHTIGE BORSTSPELD. —
ZONDERLING GEBRUIK VAN VINGERHOEDEN. — 7, AM ENG EST EL 1) KAPSEL. —VERW, VROUWELIJ KE IJDELHEID. — KLEEDING DER KINDEREN. — BOUWKUNST DER AUAUCANIÖRS. — HET HUIS EN DE MEUBELEN VAN HET OPPERHOOFD. — LANG HUIS DER MAPUCHÉS. — AANTAL VUREN. — WETBOEK VAN ETIKETTE. — PLIGT-
PLEOINOEN. - WAARDE DER WELSPREKENDHEID. — HET BETALEN VAN SCHATTING. -REGERINGSVORM. —
DE OROOTE TOGUI. - DE RAAD VAN VREDE EN OORLOG.
Noordwestelijk van Patagonië ligt het land der Araucaniërs. Deze naam werd liun door do Spanjaarden gegeven, evenals de naam van Patagoniërs aan hunne zuido-lijko naburen; en ofschoon onjuist, is hij reeds zoo vele jaren in gebruik geweest, dat hij moejjelijk kan verwisseld worden met eene juistere benaming.
De inboorlingen van Chili en een gedeelte van het grondgebied, nu door de Argen-tijnscbe republiek ingenomen, maakten vroeger één groot volk uit, dat zich over een aanzienlijk gedeelte van liet land uitbreidde, en noodzakelijk in zoden en gewoonten gewijzigd werd door den invloed van klimaat en geographische gesteldheid. Hun alge-meene titel was Alapu-ché, of volk van het land; maar zij waren in drie grootc afdeelingen verdeeld, namelijk, Pehuen-clié, of volk van het Oosten; Mara-clié, of volk van bet Westen; en Huili-ché, of veraf wonend volk; dit laatste bevindt zich het naast bij do Patagoniërs.
De oorlogen met de Spanjaarden met stilzwijgen voorbijgaande, als vreemd aan het doel van dit werk, willen wij eene beschrijving geven van de Mapuehés, of hot volk van het land, zooals zjj zich noemen.
Dit volk is eenigzins beneden de gemiddelde lengte, sterk, kort ineengedrongen, breed van borst en ten aanzien der vormen ver beneden de Noord-Amerikaansche stammen. Het hoofd is smal, van voren laag, breed en hoog van achteren, terwijl het achterhoofd bjjna in ééno lijn valt met den nek, eene eigonaardigbeid waaraan een Araueaniër bijna altijd te herkennen is. De voet is niet minder merkwaardig dan het hoofd. Hij is zeer kort en breed, en gaat regt van de toonen naar den enkel in de hoogte met naauwebjks eene kromming, waardoor eene zeer hooge, doch lomp-gevormde wreef ontstaat.
Do gewone kleeding der Mapuché-mannon bestaat meestal uit twee stukken, namelijk, den quot;cheripa (uitgesproken chêreepah) en den poncho. De cheripa houdt ongeveer het midden tusschen den korten Hooglandschen rok en den wijden broek. Het is meestal een stuk katoen, dat van achteren aan een' gordel wordt vastgemaakt, tusschen de beenen doorgehaald, van voren opgetrokken en dan in den gordel opgenomen. De poncho is niets dan een groot rond stuk van dergelijke stot, met een gat in het midden voor het hoofd. Hij komt volkomen overeen met den mantel
van Polyncsiö cn is zoowel een eenvoudige, doelmatige als bevallige mantel, bjj elke verandering van houding in plooijen vallende, die het oog van een' kunstenaar verlustigen.
Behalve den poncho en do cheripa, draagt de Mapuché gewoonlijk een paar laarzen, overeenkomende met die van de Patagoniërs en van dezelfde stof gemaakt; de vervaardiging dezer laarzen geschiedt door de huid van de achterbeenon eens paards nog versch over don voet te trekken, zoodat zij zich voegt naar het been van den drager. Evenals bij de Patagoniërs is zjj van voren open, opdat de kleine, driehoekige stijgbeugel door de twee eerste teenen kunne gepakt worden. Het omslachtige paardetuig, waarmede de Mapuchés zooveel op hebben, zal beschreven worden wanneer wij over de zeden cn gewoonten van het volk spreken. Mannen van rang dragen wollen banden om de polsen en do enkels als teekenen van liooge-ren rang.
Evenals de meesten der Araucanische stammen, hebben de Mapuchés maar weinig baard; dien zjj nog hebben vernielen zij op do wijze der Wildon door de afzonderlijke haren uit te trekken in plaats van zich te schoren. Smith was eens in de gelegenheid deze operatie te zien vorrigton.
quot;Aan zeker huis waar wij ophielden, zag ik een' Indiaan, die op het eerste gezigt een Blanke scheen, daar zjjn baard gegroeid was als van iemand die zicli in geen week geschoren had. Hij zag er rood en puistig uit en bragt zijne hand telkens aan zijn gelaat, waarop voortdurend eene uitdrukking van geduldig lijden te lezen was. Naauwkeurig toeziende bleek hot, dat hjj bezig was zich te scheren.
quot;Deze Indianen trekken den baard uit of knijpen hem af met kleine stalen haar-tangetjes. Dit instrumentje was oorspronkelijk, gelijk de Mapuchcscho naam aanduidt, eene kleverige schelp, doch door hun verkeer met de Blanken hebben zij zicli een sierlijker voorwerp aangeschaft. Iedere fat heeft zijn haartangetje om den hals hangen en schept er in ledige oogenblikken vermaak in, zjjn gelaat naar den smaak zijner geschilderde minnares glad te maken. De bewijsgronden die zij ter verdediging hunner behandeling van den baard aanvoeren, zijn juist dezelfde als die dor geschorenen over de gehecle wereld.quot;
Zij vergenoegen zich niet met bloot het haar van kin, wangen en bovenlip te verwijderen, maar trekken do oogharen cn wenkbraauwen uit en schilderen ter vervanging van deze laatsten eene dunne, gebogen lijn van zwarte vervv. Zij beweren dat (le oogharen hen bij de bjjen-jagt hinderen, een jagt waarop zij zeer verzot zijn en zich grootelijks beroemen. Sommige jonge krijgslieden laten een zeer smal randje op de bovenlip staan, maar de andere opperhoofden beschouwen dit als eene nieuwigheid en geringschatting van de oude gewoonten, op welke zij met minachting nederzien.
Het hoofdhaar wordt op de kruin kort afgesneden, maar hangt aan beide zijden van het hoofd lang neder, teneinde hot gemakkelijk kan aangevat worden, evenals de Noord-AmerikaaiiBche stammen eene lange lok op de kruin van het hoofd laten, om don vijand die hen verslaat het scalpceren gemakkelijker te maken.
Wanneer twee knapen twist hebben, beslechten zjj dien met een gevecht, dat geleverd wordt niet door elkaar met do vuist of mot een wapen slagen toe to brengen, maar door elkaar aan de haren te trekken. quot;Laat ons haartrekken, als ge durftquot;, schreeuwt een der twistenden den ander' toe. Do uitdaging wordt nooit geweigerd. Dragen zjj een' poncho, dan dezen afgeworpen, de cheripa tusschen den gordel gestoken, elkaar bjj de lange lokken gegrepen en het gevecht begint. Zij trachten het hoofd van hun' tegenstander zoo te draaijen, dat zij hem op den grond brengen, en is hij eenmaal gevallen, dan laten zij los, wrijven zich van achteren het hoofd, pakken elkaar op nieuw bij do lokken en herhalen de worsteling totdat con van hen het opgeeft. Na het gevecht is alle vijandschap over en zij zijn weder goede vrienden.
De kleeding der vrouwen bestaat als die der mannen in twee kleedingstukken, ofschoon zij verschillend gedragen worden. Het eene is eene vergroote cheripa en van dezelfde stof vervaardigd. Zij wordt eerst digt onder de armen rond het ligchaam gewikkeld en dan over eiken schouder vastgespeld, zoodat de armen bloot gelaten
579
worden. Zij wordt met een' breeden gordel om het middel bevestigd en valt bijna tot op den enkel neer. Dit alleen is reeds een voldoend kleedingstuk, doch hier over heen wordt nu een tweede stuk stof geworpen; het dient als een sjaal of' mantel en wordt van voren vastgemaakt met eene speld voorzien van eon zeer grooten platten kop, ongeveer zoo groot als een schoteltje. Somtijds is de kop rond, maar de platte vorm is de meest geliefde; die kop wordt versierd met gegraveerde figuren. De stof is meestal van inlandsch maaksel, zwart of van een zeer donker indigo blaauw.
Evenals het haar van de mannen wordt dat van de vrouwen gescheiden in twee lange staarten, waarvan een over eiken schouder hangt. De staarten worden omwonden met snoeren van blaauwe kralen, terwijl do einden vereenigd zijn met een snoer van twaalf of veertien koperen vingerhoeden, die als een bellen-tuig op zijde hangen. Behalve deze versierselen dragen de vrouwen nog eene soort van kap, geheel
van kralen vervaardigd, die van achteren tot aan do schouders valt. De onderste rand dezer kap is versierd met eene rij koperen vingerhoeden, als die welke de twee haar-staarten vereenigt.
Dit zaamgestelde kapsel wordt slechts bij groote gelegenheden gedragen, terwijl de staarten gewoonlijk rondom het hoofd gewonden worden, de twee einden als horens naar voren uitsteken en een netje, meestal met kralen bezet, gebruikt wordt om het haar op zijne plaats te houden.
Versierselen worden gedragen naargelang van den rjjkdom der bezitters. Snoeren koralen, zilveren dollars en koperen vingerhoeden worden in overvloed om den hals godragen, die bovendien versierd is met een' lederen kraag, mot zilver ingelogd. Ook de vrouwen dragen braceletten en banden om de enkels, evenals die van de mannen, doch vervaardigd van veelkleurige koralen in plaats van wol.
580
DE ARAÜCANIËRS.
Beide seksen beschilderen zich, doch voornamelijk de vrouwen, wat hare schoonheid betreft zeer tot haar nadeel. De verw bestaat onveranderlijk uit twee kleuren, die met vet gemengd worden, zoodat zij naar goedvinden aangewend en weggenomen kan worden. Meestal besmeren zij zich met een breeden rooden band van oor tot ooi-de wangen^ de oogleden en den neus innemende, terwijl zij den ondersten rand van den band somtjjds in eene golvende lijn met zwart afzetten. De oogleden en oogharen worden eveneens met zwart afgezet, en eene dunne lijn van dezelfde tint neemt de plaats in van de wenkbraauwen, die geheel verwijderd worden, uitgenomen eene zeer fijne rij haren in het midden. Sommige vrouwen eindelijk versieren haar gelaat met plekken zwarte verw. De vrouwen zijn zeer trotsch op deze versierselen en Smith deelt een aardig staaltje harer ijdelheid mede.
quot;Ons gesprek kwam op de kleeding der vrouwen en zonder iets ten nadeele van onze schoone gastvrouwen te zeggen, vergeleken wij haar met de vrouwen die wij te Chancay gezien hadden. De vrouwen die digt bij aan 't werk waren, verstonden geen dozijn Spaansche woorden; doch met do instinctmatige bevatting, dor sekse eigen, merkten zij al spoedig op, dat ons gesprek haar zelve en hare kleeding gold.
quot;Onmiddellijk belegden zij een' krijgsraad, en in huis gaande keerden zij dadelijk ieder met een mandje vol vrouwelijke sieraden terug. Daar waren hoofd- en borstsieraden, als: snoeren kralen van allerhande kleuren en patronen, met koperen vingerhoeden en zilvermunten. Verder ringen en oor- en neushangers; armbanden en banden voor de enkels, kragen en borstspelden van kolossale afmetingen. Dit alles werd ons ter bewondering voorgehouden, en om ons toch goed van haren rijkdom te overtuigen, gingen de dames zich met al hare schoone zaken bedekken. Onderwijl babbelden zij onophoudelijk over hare meerdere voortreffelijkheid boven alle andere vrouwen, zich daarbjj op ons beroepende om hare goede meening over zich zelve te bevestigen.
quot;Eindelijk stapte de bolle van het troepje, na hoofd, borst en armen zoo prachtig mogelijk versierd te hebben, eenige schreden voor do andere uit, en toonde, hare kleeding tot de knie toe opligtende, aan onze verbaasde blikken, een merkwaardig welgemaakt, fraai been. Met eene soort van maagdeljjke schaamte draaide zij zich in 't rond om het door ons te laten bewonderen, omhing het met eenquot; rijkdom van koralen en schikte de veelkleurige enkelbanden in orde, waarna zij met minachtend gebaar de vingers klappend, ons met een' stortvloed van woorden in hare Mapuchc-taal overlaadde.
quot;Ongelukkig was niemand bjj de hand om die taal te vertolken, doch uit hare geheele wijze van doen en do menigvuldige herhaling van den naam Chancay maakten wij vrij goed hare meening op, namelijk dat, waarin ook do vrouwen van Chancay mogten uitmunten, zij haar, of wie ook tartte, een schooner been voor den dag te brengen dan het hare.quot;
De kleeding der kinderen is zeer eenvoudig. Zoolang zij nog zeer jong zijn en niet kunnen loopon, worden zij stijf in doeken gewikkeld, zoodat zij niet in staat zijn zich te bewegen. In dezen hulpeloozen toestand worden zij in bamboe-wiegen geplaatst en aan houten pennen die in de wanden van het huis geslagen worden, opgehangen, of in van het dak afhangende manden gelegd, zdodat zij met een touw heen en weer kunnen geschommeld worden. Het zijn voorbeelden van zoete kinderen, want zij huilen nooit en laten zich aan pennen hangen zonder eenig teeken van leven te verraden, uitgenomen de beweging hunner oogon. Zoodra zij kunnen loopen trekt men hun geene kleederen meer aan; deze worden niet meer godragen totdat zij jongens en meisjes van zeven of acht jaar oud zijn.
De bouwkunst der Araucaniërs is zeer eenvoudig, maar verschilt eenigzins naar het distrikt en den stand van den bezitter van het huis. Het gewone huis is eene eenvoudige hut, van teenen gevlochten, ongeveer twaalf voet lang en tien breed, achteloos gemaakt en slecht tegen de elementen bestand. Bij nat weder dringt de regen van alle kanten de hut binnen; eene omstandigheid waarvan de nadeelen worden opgewogen door de voordeelen. Bjj regenachtig toch moet alles binnenshuis gekookt worden, hetgeen volstrekt onverdragehjk zou zjjn, indien de openingen die den regen binnen lieten, den rook niet uitlieten. Des nachts daarenboven, zijn deze hutten met slapers overvuld.
In eene dezer hutton waren drie ruwe legersteden, ten gerieve van twee gehuwde
581
DE ARAUCANIËRS.
aren cn een paar volwassen meisjes, terwijl zestien of zeventien Jonge mannen en inderen als gepakte haringen op den vloer lagen. Daarenboven sloop, zoodra de bewoners hunne oogen gesloten hadden, een heele troep honden het huis binnen, zoodat een dertigtal levende wezens gedurende den nacht binnen deze kleine ruimte toefden. Het is duidelijk, dat, ware de hut tegen het weer bestand geweest, al de bewoners vóór den morgen zouden gestikt geweest zijn.
Eene betere soort van woning, door Smith bezocht, verdiende den naam van huis. Zij was regthoekig in plaats van rond en bedroeg dertig voet in lengte op vijftien breedte. In het dak was een gat, dienende voor schoorsteen, daar het vuur er onmiddellijk onder aangelegd werd. Er waren geene vensters; het gat en de deur waren de eenige openingen voor de toelating van licht en lucht.
Er was slechts één vertrek, hoewel in het dak eene soort van zolder gemaakt was. Deze was als magazijn in gebruik, waar zakken boonen en dergelijke weeldeartikelen bewaard werden. Men kan nagaan dat het geheele huis van boven dik met roet bezet was. Een van de hoeken was afgezet met eene soort van teenen wand en diende tot korenbergplaats voor de tarwe.
Aan de met roet en spinrag bedekte daksparren hingen bossen Turksche tarwe, pompoenen, stukken vleesch, netten met aardappelen, bundels Spaansche peper, zaadhuisjes en dergelijke artikelen, terwijl aarden potten, schotels en sporen in een mengelmoes over den vloer verspreid lagen. Tc midden van al deze verschillende voorwerpen hingen twee lange lansen, met de punten naar de deur; doch ofschoon zij in stukken vet staken en daardoor onschadelijk gemaakt waren, zaten zij vol roest en waren blijkbaar sedert lang niet meer gebruikt.
Twee van de hoeken waren bezet door de gewone inlandschc bedstede, d. i. een latwerk van rotting, met eene koehuid strak er over heen getrokken; en bij de slaapplaatsen hing de geheele voorraad opschik aan den eigenaar hehoorende, namelijk sporen, stijgbeugels en paardegebitten, alle van massief zilver, het eigendom der mannen, en borstspelden, halskettingen, oorringen, snoeren, vingerhoeden en andere vrouweversierselen. De gewone mandewieg, een' ingewikkelden zuigeling bevattende, hing aan een van de daksparren.
Het huis van een' cacique of opperhoofd is veel grooter dan een van die welke wij beschreven hebben en gelijkt wel eenigszins op het quot;lange huisquot; van Borneo. Een dezer huizen, tocbehoorcnde aan een' cacique, Aylla genaamd, geleek op eenigen afstand op iets tusschen eene zeer lange boot en eene hooimijt. De hoogte bedroeg ongeveer vijftien voet, de breedte dertig en de lengte ongeveer honderd en veertig.
Het midden van het huis stond open voor al de bewoners, doch de zijden waren in eene reeks kamers afgedeeld, waarvan ieder aan een' gehuwden zoon van den eigenaar of aan eene zijner eigen vrouwen toebehoorde. In gevallen waar het huisgezin niet zeer groot is heeft iedere vrouw haar eigen stookplaats; maar wanneer het aantal huisgezinnen onder één dak aanzienlijk is, moet één vuur voor twee of drie huisgezinnen dienen. In Aylla's huis waren zes stookplaatsen en boven elke bevond zich een gat in het dak. De stookplaatsen zjjn niets meer dan eenige steenen, zoodanig gerangschikt, dat de potten vrij van het brandende hout kunnen gehouden worden; en daar de asch zich vrij kan ophoopen waar zij valt of door eiken luchtstroom in do rondte geblazen wordt, kan men zich voorstellen dat liet inwendige van zulk een huis geen toonbeeld van zindelijkheid is.
Tengevolge van de gewoonte om aan elke vrouw een afzonderlijk vuur toe te kennen, wordt gemeenlijk de eene in figuurlijken zin voor het andere genoemd. Het wordt voor onbeleefd gehouden een' man te vragen hoevele vrouwen hij heeft, maar de etikette veroorlooft iemand wel een' ander te vragen hoevele vuren hij brandt. Vóór de deur hangt een dwarsboom, welken niemand durft overschrijden zonder eene bijzondere uitnoodiging, tenzij hij een huisgenoot of een gemeenzame vriend der familie zij.
De Mapuchés vereenigen in zich de hoedanigheden en eigenschappen van den Wilde en den fatsoenlijken man, zooals dit zoo vaak onder onbeschaafde volken wordt aangetroffen. Zij hebben een zeer ingewikkeld wetboek van etikette, hetwelk voor oen'
582
DE ARATJCANIÉRS.
vreemdeling dikwijls zeer lastig is, wegens den tijd dien het kost de gevorderde formaliteiten in acht te nemen. Wanneer twee personen elkander ontmoeten, zijn zij verpligt eeno vooraf bepaalde reeks van pligtplegingen in aclit te nemen, waarvan het verzuim, uitgenomen tusschen bloedverwanten of zeer vertrouwde vrienden, als eene onvergefelijke bcleediging zou beschouwd worden.
Smith geeft ons het volgende verhaal van de plegtigheid.
quot;Is de gast een vreemdeling, dan spreekt de gastheer hem toe met: quot;ik ken u niet, broeder,quot; of: quot;ik heb u vroeger nooit gezien.quot; Daarop vermeldt de vreemdeling zijn' eigen naam en woonplaats en vraagt nu den gastheer het een en ander omtrent hemzelven, zjjne gezindheid, en die van zijn'vader, zijne moeder, vrouwen en kinderen; omtrent zijne landen, oogst, vee en kudden; daarna wordt vernomen naar de hoofden van het distrikt, do buren, hunne vrouwen, kinderen, oogst, enz.; en of er ook iets bijzonders, ziekten, sterfgevallen of ongelukken hebben plaats gehad.
quot;Indien de gegeven antwoorden gunstig zijn, gaat de vrager voort met zijn geluk uit te drukken en houdt eene zedepreek over de groote zegeningen van gezondheid, rijkdom en vriendschap, waarvoor God niet genoeg kan gedankt worden. Houden de antwoorden integendeel slecht nieuws in, dan vertroost hij de bedroefden en maakt de wijsgeerige aanmerking, dat ongelukken met gelijkmoedigheid moeten gedragen worden, daar de menseh niet altijd het kwade vermijden kan.
quot;Nadat de gast geëindigd heeft, begint de gastheer op zijne beurt dezelfde vragen te doen, zoodanige aanmerkingen makende als de ontvangen antwoorden vorderen.
quot;Deze formaliteit duurt tien of vijftien minuten. De vragen en antwoorden worden met zachte, eentoonigc stem opgedreund (door gedurige herhaling), op half zingenden toon, op de wijze van het prevelen der rozekrans of het gezang van monniken. Als op het einde van eiken volzin het laatste woord met een' klinker eindigt, verheft zich de stem tot een' kreet; doch is de laatste letter een medeklinker, dan boort men een door den neus voortgebragt geknor. De hoorder drukt nu en dan zijne tevredenheid uit door een geluid tusschen geknor en gekreun, of geeft zijne verbazing te kennen door een lang uitgerekt '■Hm!' Op deze uitzonderingen na, valt hij nooit in de reden totdat de spreker door eene eigenaardige cadans der stem te kennen geeft dat hij geëindigd heeft. Onder deze soort van gesprek zien de sprekers elkaar niet aan en zitten zelfs dikwjjls met den rug naar elkaar toe.quot;
Zoodra met deze formaliteiten aan do etikette voldaan is, nemen de sprekers den gewonen toon van stem aan en redekavelen over onderwerpen waarin zij wezenlijk belang stellen.
Het redenaarstalent is bij de Mapuehcs in groot aanzien; bezit een jong mensch werkelijk eenige welbespraaktheid, die hij tot welsprekendheid tracht te ontwikkelen, dan is hij op den weg van onderscheiding en zal waarschijnlijk mettertijd een opperhoofd worden, ofschoon in het eerst van minderen rang. Zulke jonge mannen worden altijd gretig door de opperhoofden gezocht als boden, daar de etikette vordert dat zulke boden niet alleen een sterk geheugen hebben om de boodschap juist te kunnen overbrengen, maar ook in goed gekozen bewoordingen vlcijend sproken; want vooral dit laatste is een punt waarop de Mapuehcs zich zeer veel laten voorstaan.
Een jong man die toont deze hoedanigheden te bezitten, kan zeker zijn bij een groot opperhoofd in dienst genomen te worden; en inderdaad kent hij zjjne eigene waarde te goed om zijne vooruitzigten te bederven door iemand anders dan een' man van zeer hoogen rang te dienen. Als bode wordt hij werkelijk eene soort van afgezant, op wien het aanzien van zijn' meester terugkaatst, en door in aanraking met de oppersten des volks te komen en in hunne vergaderingen hot woord te voeren, verkrijgt hij weldra voor zich zelven die beteekenis, welke vroeger slechts aan zijne officiëele positie werd toegekend. Mannen van dezen stempel zijn menigmaal de meesters geworden van hen die zij vroeger dienden, daar hunne bekwaamheden hen verhieven tot den stand die hun toekwam.
Voor een' vreemdeling is de welsprekendheid dezer mannen volkomen onbegrijpelijk. Zij brengen hunne boodschap op een en denzelfden toon over, afgewisseld door ligte stembuigingen, doch zonder eenige zeggingskracht of levendigheid. Inderdaad
583
DE ARAITCANIËRS.
hebben zij veel van schooljongens die een dichtstuk rocitoercn, dat zjj werktuigelijk hebben geleerd, zonder zich de moeite te geven het te begrijpen. De Mapuchcs evenwel worden geheel in geestvervoering gebragt bij zulk ecne redevoering van een' bekwaam redenaar, wiens welbespraaktheid de eerbiedige bewondering zijner houders opwekt.
De etikette wordt bij de Araucaniërs zoo hoog gewaardeerd, dat een Engelsch-man bij zekere gelegenheid bijna zijn leven verloor door het verzuimen van eenig ceremoniëel. Het schjjnt dat ieder opperhoofd, hoe nietig zijn gebied ook zij, verwacht dat iedere vreemdeling die over zijn' grond gaat, hem schatting zal betalen. Het bedrag der schatting doet niets ter zake, als er maar iets wordt gegeven tot erkenning van zijn' rang.
Niet bekend met de gebruiken van het land, betrad de Engelschman het grondgebied van een opperhoofd, toen hij opgehouden en hem om schatting gevraagd werd; een verzoek dat hij weigerde, op dien grond dat hij slechts een reiziger en geen handelaar was. Daarop snelde een jong man in eene hut, kwam met een' koehoren terug en blies er eenige toonen op. Dit signaal werd overal gehoord en beantwoord en van alle kanten stroomden een aantal gewapende krijgslieden te paard toe. Dc reiziger was daarom, in weerwil van al het krjjgsvertoon, niet vervaard, wapende zijne pistolen en wTachtte den aanval af', toen zjjn gids op hem toeliep en verzocht hem iets te geven, al was het maar een zakdoek.
De reiziger begreep dadelijk uit de geringe gift die hem verzocht werd, dat het oen bloote vorm van etikette was en bood het opperhoofd een zakmes aan. Dc vijandschap week plotseling voor hartelijke vriendschap. Het oude opperhoofd was geheel verrast door het rijke geschenk, zwoer eeuwige vriendschap met den reiziger, en zond eene eerewacht om hem eenige mijlen op zijnquot; weg te vergezellen.
Wij komen nu tot den regeringsvorm bij de Araucaniërs.
De vier groote afdeelingen worden verder verdeeld in provinciën en deze in kleinere distrikten, waarvan elk wordt bestuurd door een opperhoofd die eene soort van aartsvaderlijk gezag over zijne onderhoorigen uitoefent. Hij is de regter en scheidsman van zijn' stam en zijne beslissing is wet. Toch heft hij geene belastingen en kan zelfs den geringste van zijn volk niet voor hem laten werken. Hij kan dc diensten vergen der mannen voor den oorlog of voor staatsaangelegenheden, maar daarmede eindigt ook zijn gezag.
Er kan geen land verkocht worden dan door het opperhoofd, aan wien het door ecne soort van wettelijke fictie verondersteld wordt te behooren, en zelfs kan hij het aan niemand verkoopen dan aan een' geboren Araueaniër, op straffe des doods.
Al deze opperhoofden, of caciquen, zooals zij vaak genoemd worden, worden geacht in rang gelijk en onafhankelijk van elkander te zjjn, ofschoon een wegens zjjne persoonlijke bekwaamheden tot opperhoofd van het distrikt gekozen wordt, doch alleen als primus inter pares. Het ambt van opperhoofd is gewoonlijk, doch niet altijd, erfelijk. Meestal gaat het op den oudsten zoon over, maar hij die het ambt bekleedt, kan het vermaken aan iemand die tot eene andere familie behoort. Wanneer een opperhoofd sterft zonder zonen, broeder, of erkenden opvolger, hoeft het volk de magt een opperhoofd voor zich zelf te kiezen en bij zulk ecne gelegenheid als deze is het, dat de welsprekende boden, zooeven beschreven, in de gelegenheid komen tot den rang van cacique verheven te worden.
Tot zoover zjjn do regeringsaangelcgenheden eenvoudig genoeg. Wij gaan nu over tot de behandeling eener hoogst zonderlinge inrigting, waarvan bij geen ander volk een voorbeeld bestaat.
Uit de opperhoofden der verschillende distrikten wordt een gekozen als de Toqui, of hoofd dor provincie, en deze Toquis vormen den oppersten raad, door wien 's lands aangelegenheden bestuurd worden. Uit hen weder wordt een gekozen als president van den raad en betiteld als de Groote Toqui. Hij is de voornaamste persoon in den staat. Hij kan vergaderingen van den raad beleggen wanneer het hem goeddunkt; hjj waakt over het welzijn zijner onderdanen, onderwerpt aan het oordeel zijner
584
DE ARAUCANIËRS.
ambtgenootcn alle omstandigheden die hem belangrijk voorkomen en bij bijzondere gelegenheden kan hij op eigen gezag handelen.
Toen Smith op zijne reizen Araucanië bezocht, was de grootc Toqui een oud opperhoofd, Manin genaamd, die het ambt dat hij bekleedde waardig schijnt geweest te zijn. Manin Hueno (quot;het Gras des Hemelsquot;), gelijk zijne landgenooten Iiom noemden, of' Maiïin Bueno (quot;Manin do Goedequot;), zooals hij door de Chileno's genoemd werd, was een zeer oud man; zijn leeftijd werd gerekend niet ver af te zijn van de honderd jaar, ofschoon men hem naar zijn voorkomen niet meer dan zestig zou gegeven hebben.
Zijn lang zwart haar had slechts hier en daar eene zilveren tint; zijn oog had allen glans bewaard; zijne houding was nog opgerigt, en mogten zjjne vele jaren zijne krachten al hebben afgenomen, zijne verstandelijke vermogens waren onaangetast gebleven.
Men droog hem den grootsten eerbied toe, zooals ook aan zijne erkende wijsheid verschuldigd was; eene wijsheid die menigmaal den oorlog had afgewend. Even wol was hij geen rijk man, en wat bezittingen betreft, waren de meeste mindere hoofden veel beter bedeeld dan Manin Hueno. Zijn eenige rijkdom bestond in massive zilveren paardetuigen — doch zelfs deze waren hoogstens zeshonderd gulden van onze munt waard, terwijl zijne kleeding hoogst eenvoudig was en een rooile en gele zakdoek om zijn hoofd gewonden er het voornaamste sieraad van uitmaakte.
Wanneer een raad van Toquis vergaderd is, trachten de leden gewoonlijk elkander in de pracht hunner uitrusting te overtreffen; en nadat het werk van don dag geëindigd is, nemen zij allen deel aan een losbandig feest, dat somtijds den geheelen volgenden dag duurt en de raadslieden belet hunne werkzaamheden te hervatten, totdat zjj weder nuchteren geworden zijn.
Doch nu komt het zonderlinge gedeelte der Araueanische regering. De Opperste Raad behandelt slechts het inwendige bestuur des lands en wordt met een' tcclinischcii naam de Raad van Vrede genoemd. Zoodra de oorlog verklaard is, treedt deze af en wordt vervangen door den raad van Oorlog. Deze wordt voorgezeten door den Toqui van Oorlog, die zoolang als de oorlog duurt, onbeperkte magt heeft, uitgenomen over het leven. Hij benoemt de officieren, bepaalt het vereischte aantal krjjgslicden, beveelt dat in elk distrikt eene conscriptie in werking moet treden en legt eiken cacique Je taak op een zeker aantal mannen te ligten en eene zekere hoeveelheid voorraad te heffen.
Zoodra de vrede gesloten is, leggen hjj en al zijne raadslieden hun ambt neder en herneemt de Raad van Vrede het bestuur.
585
HUISELIJK LEVEN DER ARAUCANIËRS.
lilFFDK TOT HET PAARD, — DE STIJOBKUOEL, MKT GKB1T EN DE SPOOR DER ARAUCANICRS. - DE WIJZE WAAROP
DK SPOOR AAN DEN HIEL WORDT VASTGEMAAKT. — HET DRESSEEREN DER PA A It DEN. — WAARDE DER PAARDEN UITRUSTING. — AFKEER VAN NAMAAKSEL. — VOORLIEFDE VOOR ZILVER EN ONVERSCHILLIGHEID OMTRENT GOUD. — HOE DE ARAUCANlëRS RIJDKN. — DE HOE AS OF LOQUI, EN DE LASSO. — HET VERVAARDIGEN EN WERPEN VAN DEN LASSO. - HET VANGEN VAN EEN WILDEN STIER. — MOED DER ARAUCANICRS. - HUNNE GELUKKIGE WORSTELINGEN VOOR DE VRIJHEID. —LOOPBAAN VAN EEN* JONGEN HELD. -
HUWELIJK BIJ DE ARAUCANICRS. - HET WEGVOEREN VAN DE BRUID. — VERZOENING MET DE OUDERS. -
ARAUCANISCHE KOOKKUST. - DE TOEBEREIDING VAN NACIII, KHIKA EN MUDRI. — HET DORSCHEN VAN KOREN.
Wij gaan nu over tot hot gewone leven der Araucaniërs.
Evenals de Ainerikaansehe stammen in liet algemeen, hebben zij eone verwonderlijke bekwaamheid verkregen in alle zaken het paard betreftende; het klimaat, de inboorlingen en het paard schijnen eene verwonderlijke sympathie voor elkaar te hebben, vooral als men bedenkt dat de invoering van het dier in Amerika van betrekkelijk late dagteekening is.
In tegenstelling met de Patagoniërs stellen zij hun' roem in de massive pracht der tuigen waarmede zij hunne paarden bckleeden, en ofschoon xij weinig om de dieren zeiven geven en zelfs harde meesters voor hen zijn, schikken zij de paarden kwistig op.
Hunne zadels zijn genoegzaam op dezelfde wijze vervaardigd als die van de Patagoniërs en bestaan' uit weinig moor dan ruwe houten latten. Men legt op den rug van het paard eenige huiden, plaatst op deze het zadel, werpt cr een zadelkleed van dik leder over heen en de geheele toestel is gereed. De toom is als die der Patagoniërs vervaardigd van gevlochten leder, of somtijds van een aantal repen paar-deleer, zaamgevlochten met tusschengevlochten zilverdraad. Het gebit is meestal het gewone Spaansche met zijne wreede, sterke inrigting van kinketting en ring.
De stijgbeugels zijn gewoonlijk niets anders dan stukken rotting in een driehoe-kigen vorm gedraaid en met lederen riemen aan den zadel gehangen; doch de rijke Araucaniërs stellen er hun' roem in deze artikelen van massief zilver te hebben. De gedaante der stijgbeugels verschilt eenigermate; de gewone vorm gelijkt op dien van den Engelschen stijgbeugel, doch is veel grooter en zwaarder, terwijl de zijden een of twee duimen breed en in sierlijke figuren uitgewerkt zijn en het gedeelte waarop de voet rust, goed twee duim breed is.
De vorm van stjjgbeugel waaraan zij de voorkeur geven, komt, wat de zijstukken betreft, met den anderen overeen, doch de voetplaat bestaat uit een groot stuk zilver, dat zich een eind naar voren van den stijgbeugel uitstrekt en de toonen en de wreef tegen de doornen beschermt die overvloedig in het land worden aangetroffen. Van achteren steekt deze plaat in eene scherpe punt uit, die als spoor gebruikt wordt.
Op het punt van sporen is de Amucamër zeer moeijeljjk. Zij zijn buitengewoon groot en voorzien van raadjes van twee tot drie duim iu doorsnede, en somtijds zelfs
DE A-RAUCANIËRS.
nog grooter. Men zou donken, dat sporen van deze grootte, die buitengewoon zwaar zijn, stevig aan de voeten zouden moeten gegespt worden. Dit is evenwel liet geval niet. Integendeel is de riem waarmede zij vastgemaakt worden zeer los, zoodat onder het loopen de raadjes op den grond slepen en zij, als de drager te paard zit, bijna steil van zijne hielen afhangen. De Araucaniër geeft er niet veel om al hinderen zij hem oen weinig onder het loopen, daar hij, zonder noodzakehjklieid nooit twintig passen loopt; daarbij komt, dat de positie zijner sporen, te paard zittende, een vereischte is. De paarden zijn nooit meer dan half gedresseerd. Men leert hen zich in een' zoor kleinen kring rond te draaijen, plotseling op te liuuden en te steigeren en in vollen galop vooruit te springen, maar dat is dan ook alles wat zij
kunnen. Doorgaans zijn hot jonge, vurige en gespierde paarden, en indien bjj de pogingen die zjj somtijds doen om zich aan den dwang te ontworstelen, lt;Ie sporen hunne zjjdcn slechts aanraakten, zouden zij geheel onhandelbaar worden. Maar daar nu de sporen bijna onder do voeten van den ruiter hangen, komen zjj niet in aanraking met de zjjden van het paard, terwijl, als do ruiter ze moet gebruiken, hij slechts do voeten hooft te buigen om ze in do goede positie te brengen.
De Araucaniërs verachten alles wat valsch of nagemaakt is en houden zich met niets van dien aard op. De armste boer, die zich slechts eene ijzeren spoor kan aanschaffen of misschien zelfs in 't geheel geen spoor, versmaadt hot om sporen of stijgbeugels te gebruiken van plooten metaal, of oen namaaksel van zilver, holt;! goed ook.
Zij zijn zoo moeijolijk op dit punt te voldoen, dat zij geeno artikelen willen gebruiken die in den vreemde vervaardigd zijn; en zelfs al is eene spoor va.n massief zilver gemaakt in navolging hunner eigen sporen, zullen zij haar bijna zeker verwerpen, daar do bearbeiding zich ongetwijfeld aan hunne geoefende oogen verraadt. Een glanzend uiterlijk wekt bijna altijd liun wantrouwen op, daar do inlandsche kunstenaars dit niet aan do voorwerpen kunnen geven. Al deze artikelen worden vervaardigd van de zilveren munt des lands en de rjjke Araucaniër draagt altijd een paar weegschalen bij zich benevens een aantal dollars die als standaard-ge wigten moeten dienen.
Men kan ligt begrijpen, dat het koopen van een paar sporen of süjgbeagels eene
587
zaak van gewigt is bij dit volk. De kooper zit op den grond, spreekt geen woord, neemt de sporen op en bekijkt ze naauwkeurig van alle kanten; hij onderzoekt elk scharnier, ruikt het metaal, proeft het en laat hot klinken, alles om te beoordeelen of hot door vermenging met een of ander metaal van minder allooi misschien vervalscht is. Niet alleen sporen en stijgbeugels, maar ook hangers aan den toom en versierselen voor de hoofdstellen en zadels worden van zilver vervaardigd, zoodat de geheele paardenuitrusting van een' rijken Araucaniër somtijds een vijftienhonderd gulden waard is, en dat alleen als zilver, zonder de waarde der bearbeiding te berekenen.
Zij die deze kostbare versierselen maken, behelpen zich met do lompste gereedschappen, terwijl hunne werkplaatsen slechts ruwe loodsen zijn, sterk afstekende bij de barbaarsche pracht hunner koopwaar. Somtijds maakt de kunstenaar de versierselen om dadelijk te verkoopon; maar wat groote artikelen betreft, wacht hij liever op bestelling en maakt het gevraagde artikel uit den zak dollars waarmede zij vergezeld gaat.
Het is merkwaardig, dat do Araucaniërs die zoo op zilver gesteld zijn, niets met goud te doen willen hebben. Behalve de paardetuigen hebben zjj oorringen, borstspelden en andere versierselen van zilver, maar geene van goud. Sommige reizigers denken, dat de reden voor hunne onverschilligheid voor inheemsch goud voortkomt uit den wensch, het voor den vreemdeling verborgen te houden, zich herinnerende, dat het do oorzaak was van den vernielenden oorlog met den Spaanschen overweldiger. De eigenijjke roden is waarschijnlijk, dat het niet in genoegzame hoeveelheid kan verschaft worden, zonder meer arbeid dan zij verkiezen er aan te besteden, gelijk ook, dat zij niet geleerd hebben goud te bewerken zooals zij zilver doen.
De Araucaniërs zijn voortreffelijke ruiters, hoewel hun zit een' Europeeschen rijmeester niet zou bevallen. Zjj blijven in den zadel door zich in evenwigt te houden en schijnen eerder op den rug van het paard te hangen dan zich met de kniën vast te houden. En inderdaad meent een vreemdeling altijd, dat een Araucanisch ruiter op het punt is in het zand te bijten, zoo los is zijn zetel, terwjjl het denkbeeld dat hij met eenige mogelijkheid zon kunnen afgeworpen worden, nooit bij hem opkomt, liij en zijn paard schjjnen cén cn door éónen geest bezield te zjju. Een reiziger zag eens een paard schrikken en een' zijsprong maken. Hij dacht, dat de ruiter door de plotselinge beweging moest afgeworpen worden; doch naar alle wfiarschijnlijkheid schrikte de man en sprong op hetzelfde oogenblik als zijn paard ter zijde.
Bij de Araucaniërs is, evenals bij hunne zuidelijke naburen de Patagoniërs, de bolas in gebruik; men ziet hen nooit zonder don quot;laquiquot; zooals zij het wapen noemen dat aan den gordel hangt. Sommigen hebben de gewoonte een' van de kogels zonder lederen overtrek te laten en zeggen dan, dat de overtrokken bolas gebruikt wordt als zij met vrienden vechten, maar de ontbloote bolas voor hunne vijanden bestemd is.
Ook de lasso is bij hen in gebruik, dat vreeselijke wapen, hetwelk zich over zulk een uitgestrekt grondgebied uitstrekt en den bolas meer noordwaarts verdringt.
Dit wapen is zeer eenvoudig en niets meer dan oen lederen snoer, veertig voet lang, mot oen' strik aan het eind. Daar evenwel de zamenstelling nog al vernuftig is, heeft de schrijver er op de volgende bladz. eene afbeelding van gogevon naar voorwerpen in zijn bezit. De hoofdfiguur vertoont don lasso opgerold door den riem gehaald, waarmede hij aan den zadel des ruiters hangt. Hij is zamengesteld uit een aantal dunne riemen van dun leder, tot een rond snoer gevlochten, ongeveer drie achsten duim dik, zoodat zij, hoewel dun, zeer sterk is on een olifant haar bezwaarlijk zou kunnen breken. Dit gedeelte van het snoer is te zien in fig. 5.
De laatste tien voet van het snoer is hij veel dikker, bestaat uit meer repen huid en is tot een' vierkanten vorm gevlochten. Aan het uiteinde zijn de verschillende strengen van een' ijzeren ring gevlochten, zooals uit fig. 4 te zien is. Door dezen ring wordt de lasso gehaald en een strik gevormd. De overgang van de ronde in de vierkante vlecht wordt aangetoond op fig. 3 en fig. 2 doet den eigenaardigen knoop zien die den lasso aan den zadel bevestigd houdt.
588
DE ARAUCANTËRS.
Fig. 6 vertoont hot eind van eene andere soort van lasso, vervaardigd van den zijde-gras vezel, d. i. de lange vezelen van de bladeren eener soort van agave. Deze vezelen zijn verbazend sterk en de lasso is niet alleen merkwaardig wegens zijne sterkte, maar ook wegens zijne elasticiteit. In plaats van aan het einde voorzien te zijn met een' ijzeren ring, wordt het snoer in den vorm eener lus rondgevlochten, die inwendig gevoerd is met sterk leder en uitwendig met gekleurde wol.
Wanneer de lasso gebruikt moet worden, neemt hij die hem werpt den ring in zijne linkerhand on den lasso in de regter; hij spreidt zijne armen zoover vaneen dat er een strik van bijna zes voet lang gevormd wordt. Hquot;[j grijpt nu den ring en het koord met de linkerhand, laat de regter langs het snoer glijden om het te verdub-helen en houdt het daar vast. Op het punt den lasso te werpen, zwaait hij hem om het hoofd totdat de lus eene ronde gedaante aanneemt, en slingert hem dan naar het voorwerp, hem de rest van het snoer dat over zijn' linker arm hing, nawerpende. Geworpen zijnde wordt de strik allengs kleiner, zoodat de werper de grootte van den strik altijd kan afmeten naar het voorwerp dat hij wil vangen.
De behendigheid waarmede zij dezen strik werpen, is werkelijk verbazend, zooals uit het volgende verhaal van Smith blijkt.
quot;De vangst van eenig aangewezen dier uit eene kudde op eene onmetelijke, slecht door bergen en rivieren begrensde weide is vaak moeijehjk en geeft aanleiding tot menige vrolijke jagtpartij en allerlei belagchelijke tooneelen. Reeds gevangen, zijn de dieren toch nog niet altijd gemakkelijk te behandelen, daar hunne gehechtheid aan oude kameraden zich openbaart in menige poging om terug te keeren.
quot;Één stier vooral was zeer lastig. Hij was een pracht-oxemplaar, vlekkeloos wit, —
zulk een als die de schoone Europa over de wateren der Phoenicische zee droeg, of verdiende aangebeden te worden aan de boorden van den Ganges.
quot;Eindelijk waa hij met den lasso gevangen;
de ruiter, die letterlijk den stier bij de horens gepakt had, zoude het gevangen beest op zijn gemak naar de algemeene vergader-
Elaats leiden. Doch mijnheer do stier scheen ier volstrekt geen genoegen mede te nomen,laats leiden. Doch mijnheer do stier scheen ier volstrekt geen genoegen mede te nomen,
want met woedend gebulk viel hij op den man aan, die, een geducht paar horens op zich aan ziende komen, in vollen galop wegholde, met den lasso nog altijd in de hand,
dien hij te vergeefs trachtte gespannen te houden. Het paard was bekaf en de oude witte naderde snel. Een andere Indiaan sprong vooruit en behendig zijn' lasso werpende,
wierp hij dezen om den nog vrijen horen.
quot;Nog was evenwel de stier niet beteugeld. Na eene poos don grond met de voor-pooten omgewoeld, gesteigerd, gebulkt en zich in allerlei bogten gewrongen te hebben, veranderde hij van taktiek. Zich houdende alsof hij een' zjjner kwellers te lijf wilde, naar wien hij oen' woedenden uitval deed, wendde hjj zich plotseling om en had
U£KL II. 38
589
DE ARAUCANIÊRS.
werkelijk don anderen bijna op zijn horens genomen. De zaak werd nu hagchelijker dan ooit, toen, terwijl het woedende dier, met den kop naar den grond en den staart in de lucht, brullend stil stond, een derde ruiter zijn' lasso om de punt van dat lig-chaamsdeel wierp. ... .
quot;De mannen ter zjjde waren dus nu veilig, mits de man van achteren zijn lasso gespannen hield. Docli er rees nu eene moeijehjkheid in don regel van drieën. Als drie mannen een' stier vangen, aan eiken horen één en een aan don staart, er allen in verschillende rigting trekken, welken weg kan de stier dan gaan?
quot;Niemand scheen het vraagstuk te kunnen oplossen; maar Katrilas was een man die voor niets stond; afstijgende vloog hij, gewapend met eene lange lans en een ouden poncho, zijne medgezcllen te hulp. Eenige passen voor den stier wierp hjj den poncho op den grond; de man van achteren liet den lasso een weinig schieten en het brullende dier maakte een' wanhopenden aanval op het roode kleed. Een ruk aan den staart belette hem verder te gaan, totdat Katrilas, den poncho met de punt der lans opnemende, hem eenigo schreden verder wierp. Wederom werd de lasso wat losgelaten; een nieuwe aanval; nogmaals een ruk en zoo verder, totdat de weerspanneling naar dc plaats gebragt was waar men hem begeerde te hebben.
quot;Nu bleef de moeijelijkheid nog over den gevangene los te maken. Ettelijke kunstmatige rukken bragten hem op don grond, en Katrilas snelde toe om de horens van de lasso's te ontdoen. Doch die aan den staart bleef nog over. Niemand durfde dit te ondernemen, want de stier was opgestaan en stond daar, wild om zich heen ziende. Eindelijk snelde een Indiaan, zijn lang mes trekkende, naar den opgerigten staart en scheidde met één houw het grootste gedeelte van dat nuttige lid van het ligchaam.
quot;Nu was dan toch hot arme dier inderdaad overwonnen. Hij stond daar met hangend hoofd, wilden blik, de tong uit den schuimenden bek, zijn eenmaal vlekkeloos vel niet vuil en schuim besmet, terwjjl hot afdruppelen van liet warme bloed op zijne hielen zijne diepe ellende volkomen maakte.quot;
Dat de Araucaniërs een moedig ras zijn, blijkt uit hunne worstelingen met de Spanjaarden. Hoewel telkenmale onderdrukt door de betere wapenen en krijgstucht dor Spanjaarden, werden zij nooit overwonnen en trokken zich enkel terug, om nieuwe krachten te verzamelen. Toqui na Toqui viel in den strijd en de merkwaardigste dezer krijgers was nog slechts een jongeling, Lautaro genaamd, die Gen-stemmig tot den post verkozen werd tengevolge van zijn gedrag toen de Araucaniërs dc Spanjaarden te Tucapel aanvielen. Hij was een gevangene en bediende in het iiuisgezin van Valdivia, toen dc plaats werd aangevallen. Het Spaansche geweervuur rigtte zulk een bloedbad onder de Araucaniërs aan, dat zjj op het punt waren de wijk te nemen, toen Lautaro zich tusschen de strijdenden wierp, zijne landgenooten tot staan bragt en hen met zulk een moed en beleid aanvoerde, dat de geheele Spaansche magt vernietigd werd met, uitzondering van twee, die naar Conception met het nieuws van do nederlaag wisten te ontkomen. Valdivia zelf werd gevangen genomen en men zegt dat Lautaro het leven van zijn' vroegcren meester wenschte te redden, toen een oud opperhoofd eene bijl opnam cn den gevangen generaal de hersenen insloeg.
Voorziende dat generaal F. do Villa Gran, die zich te Conception bevond, dadelijk op marsch zou gaan om de verwoesting van Tucapel te wreken, verzamelde Lautaro de troepen, drong voorwaarts en legde de helft in hinderlaag aan beide zijden van een défilé waardoor de weg liep, terwijl hij de andere helft verborgen opstelde op den top van den berg. De strijd begon in het défilé, en, na eene groote verwoesting onder don vijand te hebben aangorigt, moesten de Araucaniërs zich terugtrekken.
Meenende dat de vijand geslagen was, drongen do Spanjaarden vooruit, en vermoeid op don top aankomende, vonden zij een tweede en versch leger tegen hen over. Zij vochten mot wanhopigen moed en hunne artillerie besliste den dag bijna in hun voordeel, toen Lautaro oen' zijner dapperste officieren afzond met bevel om het kanon te veroveren, terwijl hjj Villa Gran in de flank aanviel. Zoo woedend was dc aanva.1, dat het geschut genomen word en de Spanjaarden moesten terugtrekken, terwjjl Villa Gran er ter naauwernood hot loven afbragt.
Toon zij terug wilden gaan door de engte, waardoor zij gekomen waren, vonden
590
zij die door gevelde boomen versperd en ter zijde eene groote menigte krijgslieden opgcateld, die do ver vooruitziende Lautaro bij het begin van het gevecht met dat doel had afgezonden. De slagting was vreeselijk en slechts weinige Spanjaarden ontsnapten, aangevoerd door Villa Gran die zich eindeijjk een' weg door de slagboomen baande.
Lautaro toonde welk een bekwaam generaal hij was door onmiddellijk naar het hoofdkwartier te Conception door te dringen, dat hij nam, plunderde en verbrandde. Nadat er bevelen van Lima ontvangen waren om Conception opnieuw op te bouwen, was dit niet zoodra verrigt of Lautaro nam cn verbrandde de sterkte weder. Nu kwam het stoute plan bij hem in rijpheid om Santiago zelf aan te tasten; hij verscheen in een' onbegrijpelijk korten tijd voor de plaats.
Hier beging hij zijne eenige fout als generaal. Hij moest over het grondgebied der Purumanciërs trekken, die bondgenooten der Spanjaarden geworden waren, in het denkbeeld dat zij onoverwinnelijk waren. Lautaro moest er aan gedacht hebben, dat de laatste nederlagen de meening der Purumanciërs in dit opzigt moesten veranderd hebben; ware dit het geval geweest, dan hadden zjj ligt overgehaald kunnen worden om zich met hen tegen hunne vroegere bondgenooten te vereenigen. Doch zijne verontwaardiging over hun verraad was zoo groot, dat hij zich ophield om hun grondgebied af te loopen en hun' oogst te verwoesten.
Villa Gran die toen gouverneur van Santiago was, kende zijn' vijand goed en besteedde zijn' tijd met de stad te versterken, die dadelijk zou gevallen zijn als Lautaro zich onderweg niet had opgehouden met het bestraffen zjjner verraderljjke landslieden. Driemalen zond Villa Gran eene magt tegen de Araucaniërs uit, do laatste zelfs aangevoerd door zijn' eigen zoon; maar allen werden overhoop geworpen en teruggedreven.
Eindelijk besloot Villa Gran, verbitterd door deze herhaalde nederlagen, zelf eene expeditie tegen zijne vijanden aan te voeren en overviel met eene magt, uit Spanjaarden en Purumanciërs bestaande, onverwachts het Araucanischc kamp. Hoewel geboren generaal, kende Lautaro het gebruik van voorposten met; het gevolg was dus, dat Villa Gran zijn kamp verraste, en dat, toen hij zich ijlings aan het hoofd zijner volgelingen wilde stellen, hij door eene werpspies van een' der Purumanciërs doorboord werd en op de plaats dood bleef.
Zoo viel Lautaro, een jongeling, waardig op éóne lijn gesteld te worden met de grootste helden der oudheid. Op den leeftijd van zeventien jaren tot aanvoerder gekozen, weerstond hij twee jaren de beste soldaten van Europa, oneindig beter gewapend en aan krijgstucht gewoon. Nog slechts een jongen spreidde hij militaire kundigheden en eene vruchtbaarheid in het opsporen van hulpmiddelen ten toon, waardig de meest bekwame legeraanvoerders. Hij won dan ook alleen door de voortreffelijkheid zijner geestvermogens en zijn' moed, alle veldslagen, uitgenomen dien waarin hij viel.
Een volk, dat mannen als Lautaro kon voortbrengen, of troepen als onder zijne aanvoering streden en overwonnen, is ongetwjjfeld tot groote dingen in staat en in ieder geval de vrijheid waardig, die het op de Spanjaarden won en die nooit meer bedreigd is geworden.
Het huwelijk wordt bij de Araucaniërs met allerlei zonderlinge plegtigheden gevierd. Theoretisch wordt de bruidegom verondersteld zijne vrouw tegen haren wil en in strijd met de wenschen harer ouders te stelen; praktisch koopt hij haar van hare ouders, die hunne dochter al lang als een kostbaar artikel beschouwd hebben, om aan den eersten kooper den besten die gold genoeg voor haar wil geven, over te doen.
Somtjjds is er werkelijke liefde in het spel en wenscht het jonge paar niets liever dan een huweljjk. Muziek is de gewone wijze waarop de Araucaniër zijne gevoelens lucht geeft en het gewone instrument is — de mondtromp. Nooit wordt de Mapuché minnaar aangetroffen zonder zijne mondtromp om den hals, op een klein stokje hout gebonden om haar niet te beschadigen, en daarenboven versierd met snoeren veelkleurige kralen. Van dit onmisbare instrument voorzien, plaatst de minnaar zich op een' kleinen afstand van het voorwerp zijner keuze en brengt een' overvloed van treurige toonen voort, terwijl zjjne blikken cn gebaren haar moeten te kennen geven dat zij er mede bedoeld wordt.
591
38*
Na een poosje komt hot den minnaar voor, dat het toch beter zou zijn tot het huwelijk over te gaan. Is hij rijk, dan loopt do zaak van zelf; maar zoo niet, dan gaat liij bij zijne vrienden rónd en vraagt bijdragen. De een geeft een os, de ander een paard, nog een ander een paar zilveren sporen, en zoo verder. Het maakt een punt van eer uit, deze bijdragen te schenken eu eveneens ze vroeger of later terug te geven, al moet de aanstaande bruidegom wachten totdat hij op zijne beurt zijne oudste
dochter kan verkoopen.
Het verdere beloop is, dat do vrienden van den jongen man bijeenkomen, allen op hunne beste paarden, en zich gezamenlijk naar het huis van den vader van liet meisje begeven. Vijf of zes der beste sprekers stijgen af en vragen of het huwelijk zou kunnen plaats hebben, daarbij de verdiensten van den bruidegom zeer ophemelende en uitwijdende over het geluk zijner dochter met zulk oen' man te huwen. De vader
die de zaak oven ernstig behandelt alsof hij niet juist hetzelfde gedaan heeft, houdt op zijne beurt een' toespraak.
Deze geheele plegtigheid dient om den jongen man den tjjd te geven zijne aanstaande bruid op te sporen; zoolang hij hiermede bezig is, gaan zij voort met hunne aanspraken. Zoodra do jonge man het meisje ontdekt, pakt hij haar beet en trekt haar naar do deur, terwijl zij van haar kant om hulp schreeuwt. 0]i het goluidharer stem vliegen al de vrouwen naar buiten, met stokken, steenen en alles wat voor de hand komt gewapend, om haar te hulp te komen. Do vrienden des bruidegoms snellen op hunne beurt toe om hun' vriend te helpen, en gedurende eenigen tjjd heeft er een woedend gevecht plaats, waarin de mannen eenige ernstige kneuzingen bekomen, terwijl hot meisje het onophoudelijk uitgilt.
Éindelijk snelt de bruidegom op het meisje toe, pakt haar waar hij kan, bij do
592
DE ARAUCANIËRS.
hand, liet Itnar, of de hielen, sleept haar op zijn paard, springt in den zadel, trekt haar naar zich toe en vliegt weg in vollen galop, gevolgd door zjjne vrienden.
De bloedverwanten van het meisje vervolgen haar, maar worden telkens verhinderd door do vrienden des bruidegoms, die hen ophouden totdat hij in het woud met zjjne bruid verdwenen is. Zij houden halt aan den zoom van het woud en wachten totdat het geluid van het geschreeuw van het meisje en het galoppeereu van het paard niet moer gehoord worden; daarna verspreiden zij zich.
Het jonge paar wordt nu alleen gelaten, totdat zij den tweeden dag na de wegvoering uit het woud te voorschijn komen en nu als man en vrouw begroet worden. Dat al het vechten en schreeuwen slechts kluchten zijn, blijkt daaruit, dat, wanneer zich een man aanbiedt die aan do ouders en het meisje niet aannemelijk voorkomt en hij met haar op de vlugt gaat, een harer bloedverwanten den alarmhoorn blaast, zooals wij reeds vermeldden, waarna al de 'mannelijke betrekkingen den indringer vervolgen. Somtijds evenwel gelukt het hem in het bosch te ontkomen en in dat geval gaat het huwelijk door.
Eenigo weinige dagen na het huwelijk brengen de vrienden een kort bezoek aan het jonggehuwde paar en brengen hun dc bijdragen die zij hun beloofd hadden. Daarna begeven zij zich allen naar hot huis van den vader van het meisje en bieden hem deze goederen aan, die aangenomen worden .alsof het slechts geschenken waren en niet de prijs waarvoor het meisje verkocht was. Hiermede voldaan, verklaart hij dat het huwelijk naar zijn genoegen is en wenscht het jonge paar en hunne vrienden geluk.
Maar de moeder is niet zoo gemakkelijk tevreden gesteld. Bij haar is het een punt van eer, dat zij niet voldaan is, maar ten hoogste beleedigd over de ontvoering van haar kind. Zij wil daarom niet spreken met den bruidegom en zelfs niet naar hem zien, maar zit met don rug naar hom toegekeerd. Nu komt echter voor haar een moeijeljjk punt. Zij is volgens de wetten der gastvrijheid verpligt de gasten te onthalen, en daar de aanstootelijke schoonzoon do voornaamste persoon is, moet hjj het eerst geraadpleegd worden. Zjj zegt dus tot de bruid: quot;mijne dochter, vraag uwen echtgenoot of hij honger heeft.quot; Het op die wjjze aangevangen gesprek wordt op dezelfde wijze voortgezet en eindigt met een maal, waaraan do moeder der bruid al hare kookkunst heeft ten toon gespreid. Somtijds spreekt do echtgenoot zijne schoonmoeder in jaren niet aan, uitgenomen met den rug naar haar toegekeerd of met een scherm tusschon hen in. De lezer zal zich herinneren, dat bij dc Kafferstammen van Zuid-Afrika eene dergelijke gewoonte in zwang is.
Dk kookkunst der Araucaniërs is in het eerst den Europeaan alles behalve naar den smaak.
Schapevleesch wordt zeer veel gebruikt en zeer eenvoudig en spoedig gekookt. Hot schaap wordt hjj de achterpooten aan oen' boom gehangen en de keel afgesneden; het bloed wordt in eene kom opgevangen en met zout gemengd, hetgeen op die wijze behandeld als eene grooto lekkernij beschouwd wordt. Daarna wordt het schaap geopend, al do ingewanden er uit genomen, gereinigd en gekookt; zij worden voor het beste van het dier gehouden. Vervolgens wordt de huid afgestroopt, het lig-chaam langs de ruggegraat van liet hoofd tot den staart in tweeën verdeeld en elke helft aan een' stok over het vuur gehouden.
Dc grootste lekkernij evenwel, die een' gast voorgezet kan worden, heet quot;nachiquot;. De wijze waarop deze schotel toebereid wordt, is een voorbeeld van do volkomen gevoelloosheid dor onbeschaafde volken in hot toebrengen van pijn.
Een schaap wordt bij do voorpooten opgehangen en de koel zoodanig opengesneden, dat de luchtpijp geopend wordt, dio dc bewerker zoo spoedig hij kan mot eene hoeveelheid cayennepeper en zout volstopt. Vervolgens haalt hij do keelader naar buiten, snijdt haar open en brengt het einde in do opengesneden luchtpijp, waardoor het bloed met peper en zout gemengd in de longen vloeit, Het ongelukkige schaap zwelt op en heeft op dio wijze een' vreeselijken dood, hetgeen door de toeschouwers geheel wordt over liet hoofd gozien, niet uit opzettelijke wreedheid,
593
DE ARAUCANIËRS.
maar uit volkomen gedachteloosheid. Daarna wordt het schaap geopend en de longen er uit genomen, die men opvult met een mengsel van zout, peper en bloed. Dit is de nachi, die in sneden gesneden den gasten nog warm wordt voorgezet.
Er zijn twee volksdranken, namelijk chica en mudai. De eerste is eene soort van cider, die op de volgende wijze wordt toebereid. Men logt eene schapehuid met de wol naar onderen op den grond en ledigt er een zak groene appels op. Twee of drie mannen zitten er om heen, met teentjes gewapend, waarmede zij de appelen in korten tijd tot moes slaan. Daarna wordt er water op gegoten en de chica is gereed om gebruikt te worden. De mannen nemen nu eenige handen vol moes en kneden het in potten, waarmede de bereiding der chica voleindigd is.
Deze drank wordt in het eerst door de vreemdelingen geweigerd en later zeer door hen gezocht. Als voorbeeld hiervan mogen de twee volgende uittreksels uit het dagboek van denzelfden reiziger dienen: „Na langen tijd in de heete zon gereden te hebben zonder drinkbaar water aan te treffen, ontdekten wij in do verte een landhuis,
alwaar wij eer glas water vroegen. • j » -j
«Er is binnen een mijl van het huis geen druppel water te vinden, zeide eene oude vrouw die aan de deur kwam, quot;maar wij kunnen u wat chica de manzanos (cider) geven, die zeer lekker is,quot; terwijl zij ons op hetzelfde oogenblik een groot glas groene, drabbige vloeistof aanbood. Het azijn te noemen zou een al te vleijend kompliment zijn, en er bij te voegen dat het naar gal smaakte, zou slechts een onvolkomen begrip geven van dit verfoejjeljjko tuig, dat van de groenste der groene appelen was vervaardigd geworden. Een mondvol was genoeg en mijne eerste indrukken van chica de manzanos waren verre van gunstig; maar onze gids sloeg het met blijkbare graagte naar binnen.quot;
594
DE ARAUCANIËRS.
üezo beschrijving was gegeven onmiddellijk na voor liet eerst liet Jand bezocht te hebben. Hier volgt nog eene andere beschrijving van dezelfde vloeistof'. Na de wijze beschreven te hebben waarop zij gemaakt \^ordt, zegt hij verder: quot;Deze cider heeft ongeveer de kleur van koffij en is een weinig zuur, maar al spoedig begon ik er veel van te houden met bijvoeging van een weinig geroosterd meel, dat het veel smakelijker maakt.quot;
Mudai is een drank die bjjna smaakt als de kava van Polynesië en op dezelfde wijze bereid wordt, met dit onderscheid, dat meel den kavawortel vervangt. Benige schepels tarwe worden eenige uren langzaam gekookt, waarna het afkooksel wordt doorgezegen en afgekoeld. Ten einde de gisting te bevorderen, wordt eene hoeveelheid meel ge-kaauwd en bij de vloeistof gevoegd. De uitwerking is zeer snel, en wanneer de gisting goed is begonnen, is de mudai geschikt voor het gebruik en wordt in kannen afgegoten. De drank ziet er drabbig uit, maar heeft een' aangenamen en ligt zuren smaak, die vooral in een heet land zeer aangenaam is, mits de bereidingswijze niet bekend zjj.
De tarwe wordt op eene eigenaardige, om niet te zeggen poëtische en romaneske wijze, geoogst.
De zicht wordt niet gebruikt, maar do aren worden met de hand geplukt. De tanve-zamelaars scheiden zich in paren, die met eene mand tusschen zich in langzaam het korenveld doorwandelen. Al wandelende verzamelen zij de aren en wrijven ze op den rug van elkanders hand, zoodat do rijpe korrels in do mand vallen. Zij verrigten dezen ligten arbeid onder gezang, dat meestal over liefde handelt, en daar zulk een paar zeer geneigd is om van do anderen af te dwalen, gebeurt het dat op deze wijze een liefdeband wordt aangeknoopt, die later in de zoooven beschreven huwelijkspleg-tigheden wordt opgelost.
Deze wijze wordt evenwel slechts gevolgd wanneer koren op kleine schaal moot verzameld en gedorscht worden. Is er eene groote hoeveelheid geoogst, dan wordt het paard in gebruik genomen en het koren in eene ronde, ondiepe groeve geworpen; nu rijden zes of zeven ruiters als in eene manége in liet rond en zetten huiino paarden door woest geschreeuw tot het maken van allerlei wilde sprongen aan. Wanneer zjj denken dat de korrel los genoeg in de aren geworden is, springen zjj buiten den kring en worden vervangen door een aantal vrouwen en kinderen, die liet koren met bossen teenen, als bezems dienende, koeren en in de hoogte werpen.
Deze bewerking evenwel blijft altijd zeer onvolkomen en voordat het koren naar den molen kan gebragt worden, moet liet nog verder gepeld worden. Dit wordt gedaan door de tarwe in ondiepe, houten bakken te brengen en barrevoets te betro-don; men voert hierbij eene soort van sehuifelenden dans uit en werpt hot graan met eiken voet afwisselend in de hoogte cn wrijft het met den anderen.
Het wannen wordt eenvoudig verrigt door de tarwe in de lucht te werpen, zoodat het kaf door den wind wordt weggeblazen. Wat het malen betreft, dit geschiedt geheel op dezelfde wijze als bij de Kaffers: de vrouwen leggen het koren op een' platten, hellenden steen en wrijven het met een' anderen steen in de gedaante van een' rolstok fijn. Daar de molen op eene scliapohuid gezet is, valt het meel onder hot fijnwrijven op de huid. Dit is voorzeker een zeer moeijelijke arbeid en zelfs de bedreven Araucaniërs baden in hun zweet, voordat zij genoeg koren voor een maal hebben fijngewreven.
5(15
HOOFDSTUK VL
SPELEN EN MAATSCHAPPELIJKE GEWOONTEN DER ARAUCANIËRS.
HET PKLIKAANSPEL. - AVAS, OF HET ACHT-BOONENSPEL. — MANUFACTUREN. - HET SLUITEN VAN BROEDERSCHAP EN HET VEEWISSELEN VAN NAMEN. - EENE OVERSTROOMINO VAN NIEUWE BLOEDVERWANTEN.--
TOESTAND DER GENEES- EN HEELKUNDE. - DE MACHl's OF DOCTERS. — HUNNE WIJZE VAN GENEZEN. -
EEN TOOVERTOONEEL. - DE VROUWELIJKE DOCTER BIJ HARE BETOOVERING. — DE VREES VOOR HET BEKEND
WORDEN VAN HUN' NAAM. GELOOF IN VOORTEEKENEN. -DE GELUKKIGE VOGELS. - MENSCHENOFFER. —
BEGRAFENIS VAN EEN OPPERHOOFD.
De spolen der Araucanicrs zijn vnj talrijk. Van een dier spelen, Pelikaan genaamd, geeft Smith ons eene levendige beschrijving.
quot;Vroeg in den morgen zagen wij op het grootc grasperk voor het huis een aantal jongens bezig met het in den grond steken van takjes in korte tusschenruimten, waardoor een laan gevormd werd van ongeveer veertig voet breed en een driehonderd voet lang. Dit waren toebereidselen voor het Pelikaan-spel. Anderen bliezen op een' langen horen (gevormd door een' koeboren in een hollen rotting te steken), welks toonen door anderen beantwoord werden, alsof een andere troep over de heuvels in aantogt was. Den vorigen nacht hadden wij dezelfde uitdaging aan de naburige jongens gerigt gehoord en dezelfde echo haar hooren beantwoorden, maar zwakker en verder af.
quot;Eindelijk zag men den vijand uit het bosch te voorschijn komen; een welkoms-kreet begroette hem; na eene warme ontvangst en druk gepraat maakten allen zich gereed voor den grooten wedstrijd.
quot;Het Pelikaan-spel... wordt gespoeld met een' kleinen houten bal, welken men langs den grond voortslaat met een' stok, die aan het benedeneinde krom gebogen is. De twee partijen hebben haar standplaats aan de tegengestelde uiteinden der laan. De bal wordt geplaatst in een gat, halfweg de laan en twee jongens worden er bij geplaatst, terwijl de andere spelers langs de laan verspreid zijn, elk met een' stok gewapend. Wanneer alles klaar is, trachten de twee jongens ieder voor zich met hunne stokken den bal naar de tegenpartij te slaan. Het doel van iedereen is den bal verder te slaan dan de standplaats der tegenpartij, of, om dit te beletten, den vijandelijken bal zijdelings over de grenslijn van takken te slaan, in welk geval het spel geëindigd is en een nieuw begint. Elk spel wordt behoorlijk op een' kerfstok ingesneden en de partij die het eerst een zeker aantal kerfjes behaalt, heeft gewonnen.
Dit alles ging gepaard met veel geschreeuw en gewoel, menige kneuzing en buiteling, maar niets verstoorde op den duur de goede verstandhouding.
quot;Ongeveer een dertig jongens namen aan het spel deel, meestal naakt, met uitzondering van een' poncho oin de lendenen. Hunne ligchamelijke ontwikkeling was niet zoodanig als ik haar verwachtte en viel mij zeer tegen. Zij kwamen mij voor beneden de arbeidende klassen in Chili te staan, zoowel wat gespierdheid als welgemaaktheid aangaat, ofschoon de vormen in het algemeen dezelfde waren. Ook had hun spel zoowel wat vlugheid als behendigheid aangaat, niets merkwaardigs; het zou dan ook niet moejjelijk geweest zijn uit onze scholen cn jongelingsvereenigingen een' troepjjonge-
lingcn uit to zoeken, meer dan partij voor hetzelfde aantal uitgelezen Araucaniërs, zelfs bjj hun eigen nationaal pelikaan-spel.quot;
Wanneer de zon te hoog begint te staan, gaan zij liever een ander spel spelen, Avas genaamd.
Dit is een zuiver hasardspel. Het wordt gespeeld met acht boonen, die elk aan ééne zijde geteekend zjjn, en tien stokken, die gebruikt worden om het spel te berekenen. Een poncho tusschen hen op den grond gespreid, zitten de spelers tegenover elkander; ieder neemt om beurten de boonen, schudt ze in do handen en werpt ze op den poncho. Voor iederen boon, die met de geteekende zijde boven valt, wordt één punt op den kerfstok gezet en met honderd is het spel uit.
liet belang dat zij in dit spel stellen, is buitengewoon. Do spelers spreken tot de boonen, kussen ze, drukken ze aan hunne borst en wrijven ze op den grond, ze smeekende hun geluk te geven en hunne tegenpartij het spel te doen verliezen, even ftlsof het levende schepselen waren. Alles wat zij bezitten, zetten zij op het spol en poncho's, bola's, lasso s, messen, versierselen en dollars, veranderen met groote snelheid van eigenaars, te midden van het rumoer der spelers en omstanders. Bij dit spel verliezen de Araucaniërs menigmaal alles wat zij bezitten en het is volstrekt niet zeldzaam een' goed gekleeden en gewapendon speler mistroostig, zonder wapenen, versierselen en zelfs kleederen, uitgenomen eene verscheurde cheripa, naar huis te zien gaan.
Het lot van krijgsgevangenen hangt dikwijls van het keercn eens boons af en somtijds gebeurt het, dat wanneer de nationale raadsvergadering het over een of ander onderwerp niet eens wordt, zij de beslissing aan dit spel overlaten.
Do voortbrengselen van nijverheid der Araucaniërs zijn niet vele. De kunst van den zilversmid is reeds beschreven geworden, alsmede die van den bolasmaker, terwijl de bewerking van den lasso op eene andere plaats zal beschreven worden. De inlandsche kleederen worden van katoen of wol vervaardigd en op zeer ruwe weefgetouwen geweven. De voornaamste verw door de Araucaniërs gebruikt, is indigo; zelfs do levendig roode patronen in de beste kleederen, worden verkregen door er draden tusschen te vlechten, die aan Europeesche stoffen ontrafeld zijn.
Onder hunne maatschappelijke gewoonten mag het sluiten van broederschap niet onvermeld blijven; deze gewoonte komt in sommige opzigten overeen met die, welke, zooals wij beschreven hebben, in gebruik is in den Maleischen archipel en Afrika enz. De plegtigheid wordt Lacu genoemd en heeft op de volgende wijze plaats.
Eén persoon wordt gekozen uit het huisgezin waarin de geëerde gast moet ontvangen worden; aan dezen wordt een geschenk gegeven. Hij gaat dan een lam halen, snijdt het in tweeën en kookt de eene helft van het dier. Het vleesch wordt vervolgens in eene groote houten kom geplaatst en aan den nieuwen broeder in Lacu gebragt, die verondersteld wordt liet geheel op te eten, want indien hij slechts een' enkelen mondvol overliet, zou hij het huisgezin waarin hij moest opgenomen worden, bitter beleedigen.
Gelukkig veroorloven de wetten der étiquette hem de spreuk: qui facit per cdimn facit per tie tot de zijne te maken; en daar hij met geen mogelijkheid een half lam kan verorberen, mag hij zooveel eten als hij kan en de rest onder de leden van het huisgezin verdoelen, die zeer gelukkig zijn hun aandeel te nemen in het vervullen der gevorderde voorwaarden.
Van dien tijd afaan verwisselen de twee Lacu's van naam.
Smith volbragt de plegtigheid van Lacu en werd lid van den Mapuché-stam, onder den naam Namculan, eene verkorting van Namcu-Lanquen, d. i. Zeearend. Eenigen tijd later bevond hij, dat zijne bloedverwanten verwonderlijk talrijk waren.
quot;Na den gewonen maaltijd had de gewone uitdeeling van geschenken plaats; daar het een klein huisgezin was, wenschten wij ons juist geluk er zoo goedkoop af te komen, toen een buurman binnentrad, die mij als mijn' broeder werd voorgesteld. Hij was naauwelijks gaan zitten om zijn aandeel van den buit te genieten of nu trad er eene leepoogige oude vrouw binnen, die mijne tante bleek te zijn. Nu volgde eene vette, veertigjarige deftige weduwe, glinsterende van verf en zilveren versierselen, dio
597
DE ARATTCANIËRS
met het onschuldigste gelaat van de wereld zich voordeed alsof' zij bij toeval even kwam inloopen. Zjj Avas mijne zuster; en zoo ging het door totdat wij begonnen te denken, dat de bloedverwanten van onzen gastheer ontelbaar waren.quot;
Dk Araucaniërs weten iets van geneeskunde, en veel meer van heelkunde. Hunne geneesmiddelen zijn bijna uitsluitend plantaardig; hot voornaamste is de welbekende sarsaparilla-worteï. Het aderlaten geschiedt met scherpe schilfers obsidiaan, die scherper zijn dan een mes van inlandsch maaksel; blaartrekkende pleisters zijn zeer in zwang.
De wijze der Mapuché's om blaren te trekken is zeer eenvoudig en bestaat in het zetten eener moxa vervaardigd van gedroogd pek. Deze stof wordt in kleine balletjes gerold en op de huid aangewend, waarop zij diep ingedrukt wordt om zich van hare volle uitwerking te verzekeren. Dit is vreeselijk pijnlijk, maar in weerwil van dit nadeel — misschien ten gevolge er van — is het bjj hot volk in groot aanzien.
Behalve deze stoffelijke geneesmiddelen hebben zij er nog andere van anderen aard, die aangewend worden wanneer de ziekte met hunne eenvoudige geneesmiddelen niet kan genezen worden. De wijze mannen die deze diepzinnige geneeswijze in praktijk brengen, zijn maar weinigen in getal; zij worden Machi genaamd en hunne wijze van praktiseeren machilun.
Uitgaande van het beginsel dat eene ziekte waartegen geneesmiddelen niets vermogen, door een' boozen geest moet veroorzaakt zijn, gaat de Machi over, dezen op zjjne wijze uit te drijven. De hut wordt door de bewoners verlaten en de patiënt midden op den grond op den rug gelegd. Nadat de Machi zich nu van nagenoeg al zijne kleederen ontdaan en zich zoo afschuwelijk gemaakt heeft als met verf mogelijk is, treedt hij de woning binnen met zijne toovertrom bij zich, d. i. eene houten kom waarover strak een schapevel getrokken wordt. Na den patiënt onderzocht te hebben, begint de Machi een langgerekt, oentoonig tooverformulier, vergezeld door aanhoudend slaan op de trom, totdat hij zich tot een' graad van razernij heeft opgewonden en achterwaarts op den grond valt, met krampachtig zwoegende borst, rollende oogen en schuimonden mond.
Zoodra hij valt, springen een aantal jonge mannen, die digt bij de hut hebben staan wachten, te paard en vliegen in vollen galop rondom het huis, al gillende brandende toortsen over hunne hoofden zwaaijende, en hunne lange lansen drillende om den boozen geest schrik aan te jagen en hem te waarschuwen de plaats niet weder te bezoeken. Evenals de Machi zijn zij allen bijna naakt en op de afzigtehjkste wijze beschilderd, teneinde schrik aan te jagen, niet alleen aan den geest die bezit van den man genomen heeft, maar hun die zich rondom het huis bevinden en toegang trachten te verkrijgen.
Na eene poos herstelt de Machi van zijne verrukking en kondigt den zetel en de onmiddellijke oorzaak der ziekte aan. Voor deze laatste onderzoekt hij den Ijjder zorgvuldig en brengt haar weldra te voorschijn in de gedaante van eene spin, eene pad, een' steen, eene pjjlpunt of een dergelijk voorwerp. Herstelt de patiënt, zoo is hem geen leed geschied, maar sterft hij, dan wordt de Machi door de openbare opinie genoodzaakt te verklaren, dat de booze geest in don man gevaren is door tooverij.
Het lijk wordt geopend, de gal verwijderd en geplaatst in de houten kom van de toovertrom, waar zjj eene reeks betooveringen ondergaat. Nadat deze voorbij zijn, wordt zjj in een' digtgedekten pot gedaan en op het vuur geplaatst totdat zij opgedroogd is. Het teeken van tooverij is een steen op den bodem van den pot gevonden; onnoodig is het te zeggen' dat zulk een steen nooit ontbreekt. Bij dit bewijs van tooverjj geraakt de Machi wederom in eene verrukking, in den loop waarvan hij den schuldige aanduidt die de ziekte des overledenen heeft teweeggebragt.
Niemand twijfelt ooit aan het woord van oen' Machi en de bloedverwanten van den overleden man zoeken den beschuldigde op en vermoorden hem. Het natuurlijke gevolg hiervan is, dat de Machi's maar al te zeer geneigd zijn van dit noodlottig voerregt misbruik te maken en personen beschuldigen, jegens wie zij vijandig zijn of die zij omgekocht zjjn te veroordeelen. Geen tegenbewijs wordt aangenomen tegenover
598
DE ARAUCANIERS.
do beschuldiging cons Machi's, cn wanneer do beweerde schuldigde zich in een ander distrikt inogt bevinden, wordt de cacique verzocht hom aan hot gcrogt over to leveren. De ongelukkige is verzekerd dat men hom pijnigen zal ton einde hem cene bekentenis zijnor schuld te ontlokken. Hetzij hij nu bokenno of niet, hij wordt ongotwjjfeld ter dood gebragt; zoodat een verstandig man zjjne schuld dadelijk bekent on daardoor aan de pijnigingen ontsnapt die hij anders zou ondergaan hebben.
Somtjjds, ofschoon zeldzaam, is de Machi eene vrouw. In dit geval neemt zij do mannelijke kleeding aan, bootst zoo goed als zij kan do mannelijke stem en don gang na, cn is altijd een zeer onaangenaam, stuursch, slecht gehumeurd, onbesuisd cn prikkelbaar wezen.
Daar de Machi altijd des nachts werkt, is het een woest en schilderachtig tooncel.
zooals kan opgemaakt worden uit hot verhaal, dat Smith, die liet werken eener vrouwelijke Machi (op een' afstand) gadesloeg, er ons van geeft.
quot;Een onzer naburen was gevaarlijk ziek geworden en des nachts zou er een groot machilun verrigt worden door de groote geestenbezweerster, do medicijn-vrouw van Koroa zelve. Ik wenschte dat wol eens bij te wonen, maar Sancho ried mij dit sterk af, aanvoerende dat wij ons waarschijnlijk aan onaangename bejegeningen zouden blootstellen door ons met zaken te bemoeijen die alleen deze tooverheks aangingen, wier afkeur van de Blanken cn invloed bij de inboorlingen beiden onbegrensd waren.
quot;De nacht was donker en dreigend, geheel in overeenstemming met de helsche daden der toovenj. Wij konden duidelijk het eentoonige getik op de Indiaansche trom hooren benevens het wanluidende gezang, dat nu cn dan met de razernij van het oogenblik tot een' schellen kreet klom en dan weder tot een diep keelgeluid daalde, terwijl alles rondom onheilspellend stil was, uit diep ontzag voor do goddelooze plegtigheid. Plotse-
DE ARAUCANIËR8.
ling Meld hot zingen op en langdurige stilte heerschte alom, afgebroken door de uitbarsting van een' troep naakte Wilden, die te paard en te voet om het huis stormden, hunne zwaarden en lansen zwaaijende, met brandende fakkels en toortsen, en den nacht afschuwelijk makende met hun duivelachtig geschreeuw. De verschrikte honden huilden en gaven een wanluidend concert, waarna alles weder in doodsche stilte verzonk. De booze geest was uitgeworpen en verdreven. Er bleef den zieken man niets anders over dan te herstellen of te sterven.quot;
De tooveres die dit buitengewone tooneel beheerde, was eenc mestizo, d. i. gesproten uit een' neger en eeno Araucanische vrouw. Zij was een bjjzonder terugstootend voorwerp, even sluw als leeljjk. Niet altijd evenwel munten de leden dezer kaste door leelijkheid uit. Schrijver heeft voor zich de photographic van eene jonge mesties, wier gelaatstrekken, alhoewel iets van de negertype hebbende, goed en verstandig zijn; hare huidkleur is betrekkelijk blank en haar hoofdhaar ofschoon iets gekroesd, eene eigenschap van het negerras afkomstig, heeft de lengte en dikte van den Araacaniër behouden.
Evenals vele andere onbeschaafde volken hebben de Araucaniörs cr veel tegen, dat een vreemdeling hunne namen leert kennen, meenende dat zij hierdoor aan den invloed der toovenaars blootgesteld zijn.
Wanneer zij in aanraking met een' Blanke komen en hun hunne namen gevraagd worden, ontkennen de Araucaniërs onbewimpeld dat zij een' naam hebben. Zij zullen dienst bij hen nemen en het goed vinden dat hij hen noemt zooals hjj wil, maar hun' eigen naam willen zij nooit zeggen en er ook zoo dadelijk geen verzinnen. De lezer zal zich ongetwjjfeld vele dergelijke voorbeelden herinneren, die in den loop van dit werk zijn vermeid geworden. Evenzeer zijn zij er tegen zich te laten portretteeren, in de meening dat de bezitter dan in staat zoude zijn toovermagt over hen uit te oefenen.
Deze vrees is nog toegenomen door het gebruik van boeken door de blanke reizigers. Niets is er wat den Araucaniër onbegrijpelijker voorkomt dan te zion dat een Blanke, die blijkbaar hunne taal niet kent, een boek raadpleegt en dan het woord zegt dat hij noodig heeft. Hoe dit mogelijk is gaat boven zijn begrip, en hij beschouwt het boek zoowel als den bezitter als bovennatuurlijke wezens.
Eens wees een Indiaan, met een' meer dan gewonen onderzoekenden geest begaafd naar verschillende voorwerpen, om te zien of zijn blanke bezoeker hunne namen uit een boek kon te weten komen. Toen hem bleek dtit dit werkelijk mogelijk was, keek hij in het boek en traehte te vergeefs eenige overeenkomst te ontdekken tusschen het woord en het voorwerp dat het beteekende. Daar hjj met zijne oogen niet veel wijzer werd, wees zijn blanke vriend hem het woord aan, waarop hjj zijne hand legde als om het te voelen. Juist op dat oogenblik kwam er een ligt windje, dat de bladen van het boek in de war bragt. De man trok zich terug alsof een adder hom gestoken had. De geheimzinnige stem van het orakel des blanken mans had tot hem gesproken, en wat erger was, op zijne linkerhand. Hij zeide niets, maar trok zich stil terug, omwikkelde zjjn hoofd met zijn' poncho en zat eenige uren zonder een woord te spreken.
Ten gevolge van dit bijgeloof durft een reiziger zijn aanteekenboekje niet ten aanschouwe van iedereen gebruiken. Hij is verpligt zijne aanteekeningen heimelijk te schrijven en zoo groot is de vrees voor schrijven, dat het volk zenuwachtig en wantrouwend wordt, wanneer de reiziger zich slechts even aan hunne oogen onttrekt.
De Araucaniërs hebben een vast geloof in voorteekenen en rigten op hunne wijze gebeden tot alle schepselen, die verondersteld worden eene bovennatuurlijke magt te bezitten. Eens toen Smith met zijne inlandsche vrienden op reis was, viel een van de muilezels en brak zjjne ruggegraat. Dit was een onheilspellend voorteeken en de Araucaniërs waren er zeer ontmoedigd onder. Gelukkig volgde er zulk een goed omen op, dat hunne vrees verdween en vertrouwen terugkeerde.
De lezer herinnert zich, dat Smith namen verwisseld had met een' Mapaché knaap en den naam van Namcu-lanquen, d. i. Zeearend, ontving. Even nadat de muilezel het ongeluk gehad had, vloog plotseling een zeearend op en nam zjjne vlugt naar het zuiden. Dit nu was inderdaad een gelukkig voorteeken. In de eerste plaats^ was de vogel het zinnebeeld van den blanken man, die onlangs eerst een Mapuché geworden was en dan bevond de arend zich aan de regterhand der reizigers.
600
DE ARAUCANIËR8.
De inlandsche gids Trauquo gaf zijn paard do sporen, vloog weg in vollen galop, schreeuwende en gillende van blijdschap over het geluk dat hem te beurt was gevallen. Aanstonds hield hij halt en rigtte een gebed tot den arend: quot;O Namcu! Groot wezen! Zie niet op ons neer met uw linker, maar met uw regter oog, want gij weet dat wij ellendig zijn! Waak over uwe kinderen en broeders; geef ons geluk en laat ons in veiligheid van onze reis terugkeeren.quot;
Alle omstandigheden werkten mede om het voortoeken gunstig te doen zijn. De Namcu is het meest door de Araucaniërs geëerbiedigde wezen; zij denken dat het eene soort van hemelsche boodschapper is, in regtstreeksche gemeenschap met het Opperwezen. Do lezer zal ongetwijfeld getroffen zijn door de overeenkomst tusschen de vogel-waarzeggerijen der Araucaniërs en die van de Dajaks van Borneo, zoowel als door de overeenkomst met do wigchelanjen van het oude Griekenland en Rome.
Met uitzondering der reeds vermelde wijze mannen hebben de Araucaniërs geene priesters, en als een noodzakelijk gevolg geene tempels en geene godsdienstige plegtigheden. Er is een algemeen, hoewel onbestemd geloof in een goed en een kwaad beginsel, die vertegenwoordigd worden door een heirleger mindere goden of boozo geesten. Zij hebben zelfs geen afgodsbeeld en ook is er geen bepaald stolsel van eeredienst, daar de eenige gebeden bij de inboorlingen in zwang aanroepingen zijn zooals die, welke wij daar even aan den arend beschreven hebben.
Bij hunne groote nationale raadsvergaderingen hebben zij de gewoonte offeranden te brengen. Er wordt een dier gedood, het bloed als een dankoffer op don grond gestort, en het hart, op een' groenen tak gelegd, wordt in de vergadering rondgedragen, vergezeld van dansen en gezangen. Daarna wordt het vleesch gekookt en gegeten, de beenderen verzameld en in de digstbjj zijnde rivier geworpen, opdat zij niet worden bezoedeld door de honden.
Somtijds wordt in oorlogstjjd een gevangene geofferd.
Hij wordt op een paard gezet, welks staart en ooren ter bespotting van den berijder zijn afgesneden, en wordt zoo naar de strafplaats gebragt. Hier stijgt hij af en wordt genoodzaakt een gat te graven, waarin hij een zeker aantal stokken werpt, aan eiken stok den naam gevende van een' beroemden krijgsman van zijn' stam. Vervolgens moet hij het gat weder vullen, op die wijze zinnebeeldig den roem zijner landslieden begravende; zoodra hij dit verrigt heeft, worden hem met eene knods de hersenen ingeslagen, zorgdragende den schedel zoo min mogelijk te beschadigen.
Zoodra hij valt, wordt het hart uit de borst gerukt en den Toqui overhandigd, die eenige druppels bloed opzuigt en het dan zijnen officieren geeft, die zijn voorbeeld volgen. Van do groote beenderen der armen en boenen worden fluiten gemaakt, het hoofd wordt op eene speer geplaatst en in zegepraal rondgedragen, terwijl van den schedel eene drinkschaal vervaardigd wordt om bjj de groote feesten gebruikt te worden. Zulk een offer moet evenwel niet als een daad van godsdienstige oorbowijzing beschouwd worden, doch slechts als eene wijze om de schimmen van overleden krijgslieden te bevredigen.
De overeenkomst tusschen de vogel-omina dor oude Grieken en Romeinen en die der moderne Araucaniërs hebben wjj reeds vermeld. Zjj hebben nog eene andere half-godsdienstige verrigting, die mede de gewoonten van klassieke tijden in herinnering brengt, namelijk het brengen van dankoffers en offeranden van voedsel bij eiken maaltijd. Wanneer de Araucaniër zjjn vleeschnat of wijn gebruikt, giet hij eenige druppels op den grond als een dankoffer aan dc hoogere magten, en om dezelfde reden strooit hij eenige beten voedsel in 't rond.
De wijze van begraven verschilt eenigzins naargelang van de plaats en den stam.
Wanneer een Mapuché's opperhoofd sterft, wordt het lijk gedurende eenige dagen op eene lijkbaar tentoongesteld; onderwijl leggen de vrienden en buren hun compliment aan dc familie af en bieden haar hun rouwbeklag aan. Op den dag der begrafenis vormt zich een optogt, geleid door een' troep jongelingen te paard, die in vollen galop naaide begraafplaats ijlen. Na hen volgt het lijk, gedragen door de naaste bloedverwanten
601
cu achter licn komen de vrouwen, die luid schreijen en de lucht met hare weeklagten vervullen. Het laatst van allen komt eene vrouw, die asch op den grond strooit, opdat de overledene niet langs het pad kunne terugkeeren waarlangs hij gedragen was.
Het lijk wordt dan met de kniën tegen de borst gebonden en in het grat neergelaten, met het gelaat naar het westen gekeerd, de rigting van het Mapuché geesten-land. De zadel, het gebit, de sporen eu do stijgbeugels des overledene worden aan zijne zijde gelegd, te zamen met eenigen mondvoorraad voor de reis, eeuige kralen eu een stuk geld, waarna het graf gevuld wordt. Daar evenwel de paardetuigen van een opperhoofd van zilver zijn en buitengewoon kostbaar, worden zij vertegenwoordigd door houten namaaksels, die verondersteld worden do bedoelingen van den overledene te dienen, even goed als de meer kostbare artikelen, die het eigendom zijner opvolgers worden.
Aan het hoofdeinde van het graf wordt de lans van den overledene geplant, waarvan de stalen punt door een houten namaaksel vervangen wordt. Het is mede noodzakoljjk dat het doode opperhoofd van een paard voorzien worde; dit wordt gedaan door zijn geliefkoosd paard te offeren en de huid over het graf te hangen. Smith maakt de opmerking, dat naar alle waarschijnlijkheid de overledene zich niet met een houten paard zou moeten behelpen, indien de Mapuchc's zulke groote liefhebbers niet van paardevleesch waren en de gelegenheid niet waarnamen om een groot banket te houden met het vleesch van het gcslagte dier, terwijl de huid en de geest het aandeel van den dooden man uitmaken.
Zulke plegtigheden als deze zijn enkel voor een opperhoofd, want een gewoon man wordt niet verondersteld een paard noodig te hebben en bijgevolg met geringe cn eenvoudige plegtigheden begraven Voor de begrafenissen der vrouwen zjjn de plegtigheden van denzelfden anrd; hot voornaamste verschil is, dat in plaats van den
002
DE ARAUOANIËRS.
zadel cn dc wapenen, eenig vaatwerk, een spinrokken en dergelijke voorwerpen in liet graf worden gelegd.
Sommige reizigers hebben beweerd, dat wanneer een magtig opperhoofd komt te sterven, zijne geliefkoosde vrouw ook gedood en in het graf met hem geplaatst wordt. Deze bewering evenwel is zeer twijfelachtig en werd onbewimpeld tegengesproken door iedereen bjj wien Smith er naar vroeg. Do Mapuché's schijnen eene eenigzins duistere meening te koesteren dat de dooden op de aarde kunnen terugkomen en over de levenden waken; en wanneer de donkere donderwolken over de verwijderde Cordilleras heen strjjken, verboelden zij zich dat de overleden krijgslieden van hun' stam de onzigtbare vijanden van hun land verjagen; daarom begroeten zij de bovennatuurlijke krijgers met luide bijvalskreten.
In sommige streken van het Mapuché grondgebied zijn de graven omgeven door eene ruwe omheining van regtopstaande planken, uit welker midden de lange, trillende lans met haar kloin vaandeltje in den wind fladdert.
De Huilyichés evenwel hebben eene veel omslagtiger wijze om dc graven hunner opperhoofden te versieren, in sommige opzigten gelijkende op die welke bij de Nieuw-Zeelanders in zwang is. Figuren, die hot overleden opperhoofd en zijne vrouwen moeten voorstellen, worden rondom het graf geplaatst, op dezelfde wijze als de Nieuw-Zcelanders hunne quot;tiki'squot; rondom de graven hunner vrienden plaatsen. (Zie bladz. 135 van dit deel.)
Smith zag één zoodanig gedenkteeken, dat er zoor zonderling, om niet te zeggen belagchclijk uitzag. Elke figuur was uit een groot blok hout van tien of twaalf voet hoogte gesneden. In het midden stond het opperhoofd zelf, zonder kleederen, doch met een' hoed op het hoofd en een zwaard in dc hand. Om hem heen stonden zijne vrouwen, eveneens ongekleed; het voornaamste doel van den kunstenaar is blijkbaar geweest geen twijfel te laten welke figuur het opperhoofd en welke zjjne vrouwen voorstellen, zonder zich de moeite te geven veel moeite aan de kieeding te besteden. Hoe ruw deze figuren ook zijn, toch zijn zoor weinige inboorlingen in staat ze te snijden, en deze beeldsnijders verdienen veel gold met dc uitoefening hunner kunst. Elke figuur wordt gekocht voor een' vetten os, of zelfs voor een' hoogcren prijs, al naar hare grootte en het werk cr aan besteed, en geen voornaam personaadje kan heeten fatsoenljjk begraven te zijn, of hot graf moet versierd worden met eene figuur van den overledene.
603
HOOFDSTUK VII.
DE GRAN C H A C O.
DE GRAN CHACO EN ZIJNR INWONERS. — HUNNE LtEPDE VOOR VRIJHEID. — CONTRAST VAN DE TWEE RASSEN IN ZUID-AMF.RIKA. — DE VERSCHILI.ENDE STAMMEN IN HET LAND. — VOORKOMEN DER INWONERS. —
HET UITTREKKEN DER WENKBRAAUWEN EN OOGHAREN. - HET HAARKAPSKL. — DE KLEEDERDRAGT DER
SEKSEN. — HET PAARDRIJDEN. — DE MACANA KNODS EN DE WIJZE OM HAAR TE OEURUIKEN. — DE LANGE
SPEER. - ZONDERLINGE WAPENRUSTING. — DE VOETBOOG. — DE AANVAL OP EEN DORP, — HUTTEN
DER ORAN CHACO INDIANEN. — HET OVERSTEKEN EKNER RIVIER. — DE AARD VAN HET VOLK.
Ten oosten van het Araucanische grondgebied, zich uitstrekkende tot de Paraguay-en Panama-rivieren, ligt eene bergachtige streek lands, de Gr an Chaco, welker noordelijke en zuidelijke grenzen onbepaald zijn. Dit groot district wordt bewoond door eenigc stammen, die wij kortelijk moeten vermelden.
Voorzeker niet het minst merkwaardige punt in hunne geschiedenis is de wijze, waarop zij de vrijheid van hun eigen land bewaard hebben, niettegenstaande de veroveringsplannen van verschillende blanke volken. Zoowel de Spanjaarden als de Portugcezen hebben op verschillende tijden zich van enkele positiën in Gran Chaco meester gemaakt, maar zijn niet in staat geweest ze te behouden, uitgenomen aan de onbepaalde westelijke grenslijn. Ten oosten, waar de groote Paraguay-rivier de natuurlijke grens vormt, wordt de inboorling in zijne vrjjheid niet gestoord.
Om de welsprekende woorden van kapitein Mayne Reid te gebruiken: quot;Aan de oostersche zijde, bijna met een' lengte-meridiaan overeenkomende, zwerft de Indiaan van den Gran Chaco niet rond, daar de talrijk bevolkte provinciën van Corrientes en de dictatoriale regering van Paraguay te magtig zijn, om iets togen deze te ondernemen. Doch evenmin komt het bij don volkplanter dezer landstreken op om naar den westelijken oever der grensrivier over te steken, ten einde zich aldaar te vestigen.
quot;Geen stap durft hij op den Chaco zetten. Duizend mijlen ver worden de tegengestelde oevers van dezen grooten stroom door de twee rassen, het Europeesche en het Amerikaansche, bezet. Zij houden de blikken op elkaar gevestigd — de Europeaan van de gaanderij van zijn goed gebouwd huis of misschien uit de straat zijner stad — de ander aan den ingang staande van zijn' nederigen 'toldo', of met matten bedekte tent, waarschijnlijker nog op zijn half wild paard, voor een oogenblik in toom gehouden op eenig vooruitstekend voorgebergte met het gozigt op de rivier. En aldus hebben deze twee rassen gedurende drie eeuwen het oog op elkander gevestigd gehouden, zonder eenig ander verkeer met elkander te hebben dan dat eener doodehjke vijandschap.quot;
Daar het grondgebied van den Gran Chaco zeer uitgestrekt is, ongeveer driemaal zoo groot als dat van Groot-Brittannië, en zich ten noorden en zuiden elf graden Breedte uitstrekt, volgt hier natuurlijk uit, dat de stammen die het bewonen, in vele bijzonderheden van elkander verschillen en die van het warme noorden en koude zuiden in vele punten sterk tegen elkaar overstaan. Evenwel zijn er ook eenige punten van overeenkomst, en het zijn deze die wij in het volgende korte verslag van
DE GRAN CHACO.
don Gran Chaco-stam willon uitkiezen, daar wij uit gebrek aan ruimte die waarin zij van elkander verschillen, zullen overslaan.
In de eerste plaats zijn do inboorlingen van don Gran Chaco voel bleoker van tint dan die van do meer noordelijke stammen, welke wegens hunne huidkleur bekend staan onder den naam van Roodhuiden en meer hebben van do donkere olijfkleur dor bewoners van zuidelijk Europa. Zjj hebben een' arendsneus, een' wclgovQjmden mond, uitstekende wangbeenderen en oogen en gitzwart haar. Dit laatste is bijzonder overvloedig, en hoewel grof en ongekruld, is het behoorlijk opgemaakt, glad en glanzend.
De mannen hebben weinig baard; do enkele haren op do kin en het gelaat trekken zij zorgvuldig uit en gebruiken hiertoe een paar schelpen, totdat zij rijk genoeg zijn om ijzeren haartangetjes te gebruiken. Zelfs do wenkbraauwen en' oogharen worden uitgetrokken, daar zij naar het zeggen der inboorlingen het gezigt sloclits belemmeren; zij vergelijken hen die zo dragen met den struisvogel — d. i. don rhoea of Amerikaanschcn struisvogel, dio overvloedig in hun land voorkomt.
Voor een' Europeaan heeft het ontbreken dezer aanhangsels aan do oogen iets onaangenaams; maar do inboorling denkt er geheel anders over en beschouwt een gelaat met wenkbraauwen en oogharen als iemand uit den tijd van George II oen hoofd zou beschouwd hebben, dat met eigen haar versierd was en een gelaat met baard en moustache voorzien.
Do wijze waarop do mannen het haar dragen heeft eenige overeenkomst mot die welke in gebruik is bij de oorlogzuchtige stammen van Noord-Amerika. Het haar wordt van het voorhoofd weggeschoren, zoowel als van een' band die zich achter hot hoofd van het eene oor naar het andere uitstrekt. Al hot overige laten zij ter volle lengte groeijen en wordt zorgvuldig verzorgd en opgemaakt.
Do Gran Clmco Indianen beschilderen zich alleen bij plegtige gelegenheden, maar dan zoo fantastisch als eenige wilde stam; in den regei echter laten zij hun gelaat en ligchaam de normale olijfkleur behouden. Evenmin tatouëeren do quot;mannen zich; dit bepaalt zich alleen tot do vrouwen, die zich op armen, wangen en borsten een aantal figuren tookonen, terwijl zij zich nog daarenboven opsieren mot eene lijn blaauwe puntjes, die zich uitstrekt van don hoek van elk oog naar de ooren, behalve nog eene of andere figuur op het voorhoofd.
De kleeding dezer menschen is zeer eenvoudig. Bij warm en schoon weder bestaat zij slechts uit een stuk katoenen of wollen stof, geweven in schitterende kleuren van rood, wit en blaauw. Het is niet veel meer dan eene smalle strook en in dit opzigl verschilt de kleeding der vrouwen weinig van die der mannen. Bij koud en stormachtig weder dragen beide seksen een' warmen mantel van de huid'des jaguar's, of, zoo zulk eene kostbare stof niet verkregen kan worden, van die van de nutria of den Zuid-Amerikaanschen otter. Oorringen worden door beide geslachten gedragen, maar dc afzigtelijke versierselen, door zoo menigen wilden stam in de lippen en den neus godragen, zijn hun volkomen onbekend.
De Gran Chaco Indianen zijn van nature ruiters en geene inwoners van Amorikn hebben meer gebruik van het' paard gemaakt dan zjj, behoudens verschil in éénc belangrijke bijzonderheid. Zij hebben namelijk de diepste minachting voor kostbare sporen, stjjgbeugels en hoofdstellen, waarop do Araucaniërs zoo gestold zijn en, zelf bijna naakt, berjjdt de Gran Chaco een volkomen naakt paard. Hij gebruikt zadel noch stijgbeugels, nocli gebit, zjjn paard alleen met de stem en door aanraking besturende en niet door don dwang van den ijzeren kin-ketting. Het eenige dat den toom vervangt is eene ligte reep huid, om den onderkaak van het paard geslagen.
De wapenen van den Gran Chaco Indiaan zijn slechts weinige in getal. Hij draagt den bolas en den lasso, maar geeft er in den oorlog weinig om en verkiest boven deze zijne speer als zijn magtigst wapen. Dit instrument is ongeveer vijftien voet lang en in do handen van een' bekwaam ruiter op oen goed gedresseerd paard een geducht oorlogswapen. De krijgsman gebruikt zjjno speer niet alleen als wapen in den strijd, maar als een middel om zijn paard te bestijgen. Hij staat aan do rogterzijde van hot dier, plaatst het ondereinde der speer op den grond en dc schacht quot;als
I)BKL II. 3^)
«05
DE GRAN CHACO.
springstok gebruikende, werpt hij zich zonder ccnige moeite op don rug vnn hot paard.
Ook ia bij dit volk eone bijzondere soort van knoda in gebruik. Dit wapen wordt quot;mauanaquot; genaamd, on is in een zeer groot gedeelte van Zuid-Amerika bekend. Hot is zelden langer dan twee voet en gcljjkt in vorm oenigzins op een' vierkanten dobbelbeker, maar dunner in het midden en naar beide kanten in diameter toenemende. Ilct wordt gebruikt zoowel tot werpwapen, als tot handwapen en bij het gebruik in hot midden vastgehouden. Do jonge krijgers beroemen zich op de kracht en do juistheid waarmede zij dit instrument voortslingeron; in hunne vrije uren wedijveren zij met elkaar in het werpen naar een dool.
Somtijds wordt do rnaeann gewapend mot een cilindervormig stuk harden steen, dat aan de eone zijde uitsteekt als het blad eener bjjl. Het wordt op zeer vernuftige wjjzo iti het hout bevestigd. Na oen' jongen tak uitgekozen te hebben, die, naar hem voorkomt, eone goede knods kan worden, boort do Indiaan er een gat in en slaat mot oen' hamer don steonen cilinder in het. hout dat vooraf gereed gemaakt is. Daarna laat hij hom twee of drie jaren in hot hout blijven, waarna het over don steen gegroeid ia, die er nu zoo stevig in vast zit, dat hij eerder stuk zal breken dan met geweld kan losgemaakt worden.
Een ander wapen in de verzameling des schrijvers is merkwaardig wegens do uitgewerkte insnijdingen waarmede het bedekt is; alleen in hot midden is oen klein plokje dat zonder versieringen is gebleven. De figuren zijn eerder gekrast dan gesneden, zoodat zij niet goed gezien worden oi' men moet hot wapen zijdelings houden, om hot licht er good op to doen vallen; doch door do buitengewone hardheid van hot hout blijven zij onbeschadigd, niettegenstaande oen langdurig en ruw de MACANA.- gebruik. Do boom waarvan deze knodsen vervaardigd worden is oen van knods. dio, welke gewoonlijk ijzerhout genoemd worden, wegens de hardheid en zwaarte van het hout. Hij behoort tot de guajacums. De Spanjaarden geven don boom een' naam, die quot;bijlbrekerquot; botockent.
liet vreemdste bij hot oorlogvoeren dezer Wildon is, dat zij, mot elkander vech-tendo, eone zeer zamongestelde defensieve wapenrusting dragon, terwijl zij zich van dat alles ontdoen, wanneer zjj zich meten togen do vuurwapenen der Blanken; zjj weten toch dat het schild en de kleoding die hen voor do knods en do speer zullen bewaren, niet bestand zijn togen ecu' kogel.
Deze wapenrusting is moojjeljjk to beschrijven en bijna even omslagtig als die welke de soldaten van Begharmi dragen. (Zie Dl. J. bladz. 757).
Eerst kleedt do krijgsman zich met do huid van don jaguar, zoodanig bereid dat zij zacht blijft, zelfs na bevochtigd te zijn. Over deze kleeding draagt hij eone volledige wapenrusting, vervaardigd van do dikke cn harde huid van don tapir. Niet alleen de lijfwaponrusting, maar ook do helm cn bet schild worden van deze stof vervaardigd, die bestand is tegen den stoot eener lans of do punt van een' pijl. Zij is evenwel hinderlijk bjj hot besturen van een paard on hot is do vraag of haar nut opweogt tegen hare verregaande lompheid on onhandigheid.
Wel is waar kan zjj eeno zedelijke uitwerking op den vijand hebben en hot valt niet te ontkennen dat zjj don krijgsman oen goduchter voorkomer geeft dan wanneer hij geen wapenrusting droog. Om dn woestheid van zijn voorkomen nog to vorhoogon, beschildert hij zich bjj deze gelegenheden en gelukt hot hem mot rood en zwart pigment zich inderdaad afschuwelijk to maken.
Heeft hij het plan gevormd ecu dorp aan te tasten door Blanken bewoond, dan gaat hij op oene zeer vernuftige wij/.o to werk. Oewoonljjk vocht hij uitsluitend te paard, want hij is zulk een uitmuntend ruiter dat hij zelfs in vollen galop zich op de schoft van' hot paard kan staande houden on zich te voet niet in zijn element bevindt. Doch wanneer iijj zulk oen' gcduchton vijand als don blanken man moot aanvallen, logt hij hot anders aan. Hij neemt een' buitengewoon grooten boog mode,
600
veel te sterk om hem op do gewone wijze te spannen, benevens oen aantal lange pjjlen. Op oonigen afstand van het dorp afstijgendo, sluipt hjj naar oeno plaats van waar hjj hot dorp mot zijne pijlen kan bereiken on maakt dan zijne toebereidselen.
Hjj begint met do pijlen even boneden de. punt met eene dot watten te omwikkelen; na ze allen op deze wijze gereed gemaakt te hebben slaat hjj vuur 011 steekt do watten van een' der pijlen aan. Op don rug liggende vat hjj den boog met do toonen van beide voeten en don brandenden pijl op zijne plaats leggende, heeft bil nu beide handen vrij om den sterken boog te spannen. Hij schiet onbegrijpelijk Juist
(in mot grooto snelheid, zoodat wanneer oen aantal Indianen een dorp omringen en het mot hunne brandende projectielen van alle kanton bestoken, de huizen ongetwijfeld in brand vliegen.
Te midden dor algemeene verwarring, teweeggebragt door de vlammen die overal uitbarsten, springen do krijgslieden te paard, rennen naar hot dorp, dooden al wat binnen hun bereik komt, plunderen zooveel zij kunnen en galoppeeren naar hunne eigene distrikten terug, waar niemand hen durft volgen.
Wraakneming behoeven zij niet te vroezon, daar do Gran Chaco Indianen geene vaste woonplaats hebben en niets dat zelfs naar een dorp zweemt. De hut of liever tent dezer monschen is eene zeer eenvoudige zaak. Er worden twee palen stevig in den bodem gedreven en een andere dwars er over heen gelogd. Over dezen horizontalen paal wordt eene grooto mat gehangen, waarvan do einden met ponnen in don grond bevestigd worden, waarna de tent gereed is. De mat wordt vervaardigd van jonge palmbladeren. Om te voorkomen dat do tent bjj regenachtig weder overstroomd wordt, graven zij er oeno greppel om hoon. Het oenige ameublement bestaat in de
fi()7
39*
DE GRAN CIIACO.
hangmat waarin dc bewoner slaapt; bij goed wedor wordt deze meer tusschen twee palmboomcn gespannen dan tusschen de palen der tent. Gewoonlijk wordt de tent niet anders gebruikt dan als eene schuilplaats bij regenachtig weêr, daar zij hun geheele loven in de open lucht doorbrengen.
Men kan zich voorstellen dat do Gran Ciiaco Indiaan bij deze levenswijze een zwerver moet zijn en van do eene plaats naar de andere trekt, zoodra hot wild in hot distrikt dat hij tijdelijk bewoont, begint te ontbreken. Do afbeelding bladz. (507 toont de wjjzc aan waarop een troep dezer Wilden rivieren oversteken. Zeiven met de grootste gemakkelijkheid zwemmende, geleiden zij sleelits met ééno hand hunne paarden in het water en beklimmen ze niet, terwijl zij zich met do andere hand over den stroom roeijen of de speer met haren ligten last van versierselen dragen.
De kinderen en huishoudelijke goederen worden gemakkelijk genoeg overgebragt. Do kinderen, do jonge honden waarvan er altijd een overvloed bestaat, en de zwaardere goederen, zooals ketels en kookgercedschappen worden overgebragt in vierkante booten of kuipen van koehuiden vervaardigd. Deze quot;pelotaquot; of primitieve boot wordt met een touw aan den staart van een paard gebonden, of een goed zwemmer die het touw in den mond houdt, trekt haar met vracht en al over den stroom. De ligtere voorwerpen, zooals kleedcren en versierselen, worden aan de punt der speer bevestigd, die regtop gehouden wordt om ze buiten het water te houden.
Do zoocven vermelde honden zijn den Gran Chaco Indianen, die hen op de jagt gebruiken, van groot nut. Hunne meesters hebben slechts weinig last van hen, (laar zij meestal wonen in gaten die zij in don grond krabben, zich voedende met den afval van voedsel, die bij een onbeschaafd volk meer dan schaarsch is. Zonder honden zou de jager den jaguar, den peccary en dergelijke dieren mocijehjk tot staan kunnen brengen; maar deze worden door de aanhoudende cn onstuimige aanvallen der kleine keffers zoo lastig gevallen, dat zij zich in hunne vlugt ophouden om zich te wreken en nu den jager den tijd geven hen te naderen.
Ofschoon uitsluitend krijgsman en van plunderen levende, staat toch de Gran Chaco Indiaan in één opzigt ver boven de Noord-Amerikaansche stammen. 11 jj pijnigt zijne krijgsgevangenen niet; hunne vrouwen cn kinderen behandelt hij vriendeljjk en neemt ze in zijn' eigen stam op.
60S
HOOFDSTUK VIII
li K M U N 1) U li U C 11 'S.
\K)ONFI.,VA lS KN flKTAI.STKHKTH VAN DI N MI1N IllJIlUClI STAM. — FUJN AI.OKMIiKN VOOUKOMKN. — WIJZH VAN TAIOI'CKIIKN. — IIHNNK MKKWAAll II KI I) IN HliT VKItVAAltnitilCN VAN VKDHRKN-OKNAMENTEN. — VKKREN SCHI'TKRS KN VOOUSOIIOÏKN. — IIKT IIKWAKKN VAN IIIIOKIIKN. — IIK1 ZKOKPKKST KN 1)K TROTS l)KS KilUGS-■MANS. —. UK ol'VOKDINd VAN DKN KRUdSMAN. — DK IIKI'ltOKVINO VAN UK quot;KANUSCHOHNKNquot;. — l)K VKRSTAN-OKLMKK ONTWIKKKI.INd DKR MUNDURUCli's. -— DK IIKKI.KUNDK.— lil TOOVKRDE CIUARKN. •— MKT VKRZAMKI.KN VAN SARSAl'ARM.r.A. — DK GUAHANA-TIIKK. — DK l'AUK'A-SNUU' KN IIARK WKIIKINO. — DK SNIIII'-IIUIS. — KOOKKUNST HIJ DK MUNDUHUCu's.
Dn grootste, oorlogzuchtigsto en magtigsto der Aiimzonon-Btaminen is die welke bekend is onder den naam van Munduuiicu.
Vroeger bewoonden /.ij het land aan den zuidelijken oever der grooto Amazone-rivier; doch sedert liiinne langdurige en moedige worsteling met de l'ortugcezen zijn zij meer zuidwaarts getrokken en hebben aan hunne vreemde bondgenootcn het meer noordelijke gedeelte van hun grondgebied afgestaan. Sedert dien tjjd hebben zij in zeer goede verstandhouding met de Europeanen geleefd, en een lilanke die onder de Mundueuru's komt, kan verzekerd zijn goed ontvangen te worden. Dit vriend-sehappeljjk gevoel strekt zich evenwel niet uit tot de negers en mulatten, daar de donkere huid evenzeer den toorn van don Mundurucii opwekt als een Blanke zijne vriendschap.
De kleur der Mundurucu's is een warm, kopcrachtig bruin; hun haar is dik, zwart en regt en wordt bij do mannen kort afgesneden, uitgenomen eene lange franje die zjj over het voorhoofd laten hangen. De gelaatstrekken zijn goed, de lippen dun, het voorhoofd isvrjj hoog en gewelfd en de algemeene omtrek van het gelaat ovaal. Ongelukkig misvormen zjj zich door eene wijze van tatouëeren, even omslagtig als die hij de Marquesanen in gebruik, maar zonder hare sierlijkheid.
Do Mundurucii schijnt geen begrip te hebben van eene gebogen of golvende figuur; hjj vergenoegt zich met regte lijnen en hoeken te teekenen. Vooral houden zij er van het geheele ligchaam te bedekken met eene soort van getraliede figuur, welker lijnen in sommige figuren elkander diagonaalsgewjjze, in andere in regte hoeken kruisen. Bates zag een' man met eene groote, zwarte ruit op het midden van zijn gelaat, die den neus van onderen en den mond bedekte, terwijl zijn ligchaam versierd was met eene blaamv-geruite figuur en zijne armen en beenen met strepen.
Op het eerste gezigt schijnt liet vreemd hoe zjj de lijnen zoo geregeld kunnen trekken. Dit wordt evenwel vrjj gemakkelijk verrigt door middel van den bijzonderen vorm van het tatoueer-instrument. Dit toch, inplaats van zeer klein en van been vervaardigd te zijn, is zeer groot en eigenlijk eene kam, gemaakt van de scherpe dorens van den pupunna-palm naast elkaar geplaatst. Met dit instrument is het niet moeijelijk regte lijnen voort te brengen, daar do bewerker niets anders te doen heeft dan de punten van de kam op de huid te zetten, er hard op te kloppen totdat er zich eene ganschc rij kleine gaatjes gevormd heeft en dan de wonden met houtskool-verw in te wrijven.
Niet alleen van het tatouoeren, ook van het beschilderen liuus ligchaaina maken zij rijkelijk gebruik en schikken zich (laarenbovenop mot fraajje sieraden, vervaardigd van de vederen van den macaw, den toucan en andere inlandscho vogels. Plr zijn nog andere stammen die dergelijke versierselen gebruiken, waarvan wij aanstonds staaltjes zullen zien. Zij worden misschien door geen volk ter wereld in het bewerken van vederen overtroffen en spreiden eene mate van kunstsmaak ten toon, die inderdaad verwonderlijk mng genoemd worden. Hunne veêren-scepters zijn prachtige voortbrengselen van inlandsche kunst. Zij zijn ongeveer drie voetlang en drie duim in diameter; zjj worden vervaardigd door aan een' houten staaf de schoone witte en gele vederen to bevestigen van de borst der toucans. Aan het boveneinde spreidt de scepter zich uit in ceno
breede pluim, zaamgesteld uit de lange staartvederen der trogons, macaws en andere vogels. Ten einde de scepters in hunne volle schoonheid te bewaren, worden zjj geborgen in ronde bamboe-kokers. Deze versierselen worden slechts gebruikt op feestdagen die bepaald worden door den Tushaüa of het oppeiiiooftl van den stam. Bjj deze gelegenheden bereiden do vrouwen groote hoeveelheden ''taroba,quot; dio volkomen dezelfde drank is als de mudai der Arauetmiörs; ook hiervan drinken zij, onder zang en daim, totdat alles opgebruikt is.
Do bijgaande afbeelding geeft eenig denkbeekl van de wjjzo waarop de vederen bewerkt worden en de soort van patroon bij de inboorlingen uan de Amazone-rivier in gebruik, ofschoon het eenvoudige zwart en wit geen goed denkbeeld kan geven van de pracht der kleuren en de bewonderenswaardige rangschikking der tinten. Om deze reden was de schrijver verpligt zich tot het geven van een enkol voortreffelijk bewerkt voorbeeld van don arbeid dezer inboorlingen te bepalen.
Het middengedeelte van dit voorschoot is vervaardigd van katoenen draden, zoo digt ineengevlochten alsof het eene geweven stof ware, terwijl zij bovenaan losser zijn en evenwijdig aan elkaar loopen. Aan het ondereind van het voorschoot bevindt zich eerst eene rij van gitzwarte vederen, omgeven met oen' vrij broeden band van helder geel. Hot grondwerk van de rest van het voorschoot, tot aan de draden van onderen, is vervaardigd van roodo voderen, gekruist door twee smalle gele banden; het vreemde dubbele patroon in het midden is geel boven en blaauw onder. De zijden en do boven- en onderkant zijn omgeven door een rand zwart apen-bont.
Aan den bovensten rand der onderste draden bevindt zich een aantal elytra of vleugel-kokers van den schitterenden liuprestis-meikover. Het is niet alleen een prachtig gezigt wanneer zij in het zonlicht schitteren, maar zij ratelen bij iedere beweging en geven de maat aan bij de passen der dansers, voor wie dergelijke versierselen voornamelijk gemaakt worden. Deze vleugelkokers worden ook voor kinderratels gebruikt, waarvan wij aanstonds een voorbeeld zien zullen.
Even als vele andore oorlogzuchtige quot;Wilden, vereeuwigen de Mundurucii's de her-innering aan dappere daden, door een zegeteeken van den verslagen vijand te bewaren. Inderdaad is dit do eenige wijze waarop het mogelijk is de bewijzen van hun' moed aan het nageslacht over te brengen, en do Mundurucii's volgen in dit opzigt het voorbeeld der Dajaks, door hot hoofd van den vorslagene af te snjjden en te bewaren. ■Wanneer oen Mundurueü gelukkig genoeg geweest is oen' vijand te dooden, sujjdt hij het hoofd met zijn bamboe-mes af, neemt de hersenen er uit, drenkt het geheele
610
V EKRKN VOORSCHOOT.
DE MUNDURUCU'S.
hoofd in ocno bittere plantaardige olie, quot;anderobaquot; genoemd, en droogt liet over een vuur of in de zon. Wanneer liet goed droog its, zet hij valsche oogen in de ledige oogkassen, kamt, scheidt en vlecht het haar en versiert liet niet schitterende veêren, en brengt eindelijk een koord door de tong, waaraan het kan opgehangen worden aan de balken van do malocca of' het raadhuis, waar het blijft, uitgenomen op feestdagen. Wanneer evenwel tiet opperhoofd de bevelen tot een feest uitdeelt, tooit do trotsche eigenaar van het hoofd zich niet zijn' prachtigsten veoren-dos, haalt zjjnquot; buit uit de malocca, steekt hem op de punt zijner speer en pronkt nu voor zijne niedgezellen in al de glorie van een' erkenden held.
Een dezer bewaarde hoofden is hieronder afgebeeld. Ten einde tevens een voorbeeld te geven van de gewone soort van veêren hoofdtooisel door de Mundurucü's
gedragen, wordt hier ook een portret van een opperhoofd voorgesteld, zoodat het contrast tusschen het levende en het bewaarde hoofd duidelijk spreekt.
Dit zegeteeken is voor den Mundurucii van onschatbare waarde. Daar geene anderen dan erkende krijgslieden tegen den vijand mogen strijden, bewijst het feit van het bezit eens hoofds, dat de bezitter zegevierend de vreeselijke proef der liandschoe-nen heeft doorstaan. Het is inderdaad merkwaardig dat twee volkomen verschillende menschenrassen, het Maleische en Mongoolsche, beiden juist dezelfde gewoonten hebben en het bezit van een hoofd als het hoofddoel huns levens beschouwen.
liet is geheel onmogelijk dat de Dajak van Borneo en de Mundurueu van Centraal Zuid-Amerika geograpliische verwantschap met elkander zouden gehad hebben, en wjj moeten tot het bealait komen, dat de gewoonte ontstaan is uit de iederen mensch ingeschapen zucht naar roem. In alle beschaafde en onbeschaafde landen is knjgs-mansroem een der doeleinden van den eerzuchtige. In beschaafde landen, waar eene letterkunde bestaat, wordt deze roem verspreid en bewaard door de pen, doch bij onbeschaafde volkeren eenig tastbaar bewijs van oorlogsgeluk gevorderd. Dit noodzakelijk gekeurde bewijs bestaat in het hoofd, want liet toont dut de bezitter iemand gedood heeft en do vorm of do afwezigheid van getatouëerde figuren is een bewijs, dat de verslagene een vjjand en geen vriend was.
611
DE MTJNDURUC ü'8.
Do gelukkige krijgers zijn zoo trotsch op hunne hoofden, dat zij ze dikwijls tijdelijk uit de nmlocca op de omheining plaatsen die hun' oogst omgeeft, om de vrouwen, die op het veld werken, wat op te vrolijken door het zien van de zegeteekenen harer bloedverwanten. Hetzij in latere jaren deze gewoonte vervallen is, hetzij het volk zijne zegeteekenen niet gaarne aan een Blanke vertoont, zeker is het dnt Eates, die zoo lang onder hen verkeerde, nooit een bewaard hoofd zag, noch kon vernemen dat er een gebruikt was.
Evenals vele andere inboorlingen moeten ook de Mundurucü's een hoogat pijnlijke proef afleggen, alvorens zij tot den rang van man kunnen aangenomen worden. Er ligt over deze goheele zaak een zeker geheimzinnig waas verspreid.
■ Ja.- :
UK IIANDSCHOEN-DANS.
De lezer moet weten dat Zuid-Amorika een groot aantal mieren bezit, waarvan er vele zjjn die vreoselijk steken. Zoo vindt men er bijv. de muniri-mior, oen groot zwart insekt, zoo groot als eene wesp en niet minder vergiftig. Verder heeft men de vuur-mier, welker beet is als de steek eener roodglooijende naald, cn behalve deze nog vele andere. Het is door middel van deze mieren, dat de moed van don jongeling op do proef wordt gesteld.
Op don bepaalden dag begeeft de kandidaat-krijgsman zich naar het raadhuis, vergezeld van zijne vrienden, die zingen en op do trom slaan om hem aan tc moedigen. ' Do oude mannen gaan dan tot de beproeving over. Zij nemen twee bamboe-cilinders, aan het eene einde gesloten en brengen in eiken cilinder of quot;handschoenquot; een aantal van do felste mieren die zij kunnen vinden. In deze cilinders steekt do ongelukkige jongen zijne armen en laat ze bovenaan goed vastbinden. De trommelslagers en zangers heften dan aan en de kandidaten stemmen in het gezang mede.
Vergezeld door den geheelen troep en zijne vrienden wordt hij het dorp rondgeleid
612
cn moet voor elk huis dansen en zingen, maar het minste teeken van pijn is noodlottig voor zijne aanneming onder do mannen. In weerwil van de vrecselijke pijnen — pijnen die voortdurend toenemen naargelang het gif van de stoken zijn ligcliaam doorstroomt — zingt cn danst de jongeling alsof het van blijdschap ware, en zoo gaat
het dorp in het rond. Eindelijk komt hij voor de tont van het opperhoofd, waar hij voor het laatst zijn gezang aanheft en daarna onder toejuiching als man wordt aangenomen. Zijne vrienden verdringen zich om hem heen om hom geluk te wensehen, maar hij dringt door hen heen, rukt de pijnigende handschoenen af en dompelt zich in den naasten stroom, waar hij zijne van pijn trillende armen kan verkoelen.
Het schjjnt dat do Mnndurucü's een verstandig ras van quot;Wilden zijn, zooals blijkt uit het volgende verhaal van liates.
quot;Teneinde den Tushaua eenigo oogenblikken aangenaam bezig te houden, ging ik uit do kano de twee doelen van Knight's 'Schilderachtig museum der bezielde natuur' halen. De platen bevielen hem bijzonder on hij riep zijne vrouwen, drie of vier in getal, zooals ik later van Aracü hoorde, om zc mode te zien; oene van haar was een schoon meisje, versierd met halsnoer eu braceletten van blaauwe kralen. Weldra verlieten ook andoren haar werk en al spoedig was ik omringd door een' troep vrouwen cn kinderen, die allen eeno voor Indianen buitengewone nieuwsgierigheid aan den dag legden.
quot;liet was geenc gemakkelijke taak al do platen een voor een te doen bewonderen, maar zij wilden mij geen bladzijde schenken en noodzaakten mij terug te gaan, wanneer ik trachtte over te slaan. De afbeeldingen van olifanten, kameolcn, orang-oetans en tijgers schenen hun hot meest te verbazen, maar zij stelden overal belang in, tot in do schelpen en insecten toe. Zij herkenden de portretten der belangrijkste vogels cn zoogdieren die in hun land gevonden worden, de jaguars, apen, papegaaijen, trogons on toucans.
quot;De olifant word door hen voor eeno grooto soort van tapir gehouden; maar zij maakten slechts weinige aanmerkingen, en deze dan nog in de Mundurucu-taal, waarvan ik slechts twee of drie woorden begreep. De wijze waarop zij hunne verwondering uitten, bestond in een klappend geluid met dc tanden, gelijk aan dat wat wij ook doen, of in een' onderdrukten uitroep: llm! Hm!
quot;Voordat ik geëindigd had, hadden er zich een vijftig tot zestig om mij heen verzameld, maar alles ging zonder het minste gedrang, daar de volwassen vrouwen de jonge meisjes cn kinderen vooraan lieten staan en allen zich even bedaard en ordelijk gedroegen.quot;
Even als andere wilde stammen stellen de Mnndurucü's groot vertrouwen in hunne medicijn-mannen of quot;pajes,quot; zooals zjj genoemd worden. Deze mannen worden verondersteld magt over booze geesten uit te oefenen, inzonderheid over hen die ziekten veroorzaken en den zigtbaren vorm van een' worm of een dergelijk schepsel aannemen.
Gevoelt een Mundurucu zich ziek, dan zendt hij om den paje, die al do gebaren verrigt, aan den gehcclcn stam der medicijn-mannen eigen, totdat hij de plaats aanwijst waarin de booze geest gehuisvest is. Daarna maakt hij cone monsterachtige cigaar, door tabak te wikkelen in bladen van tanari, d. i. do binnenste schors van oen' boom, die in lagen gescheiden en dan uitgeslagen wordt, als het schorsdoek van Polynesiö. Verscheidene hoornen, inzonderheid do aap-wortelboom {Leci/tlus ollaria), leveren den tanari, waarvan de beste honderd lagen van één stuk schors kan leveren.
De rook van den cigaar wordt ccnigcn tijd op den zetel der ziekte geblazen, waarna de paje zijne lippen op de plek zettende met geweld zuigt en den worm die het kwaad gedaan heeft, uit zijn' moiid te voorschijn brengt. Eens toen een paje op deze wijze een kind met hoofdpijn behandeld had, gelukte het een' Blanke zich van den quot;wormquot; meester te maken, die niets anders bleek te zijn dan een lange witte lucht-wortel van cone of andere plant.
Dit volk is evenwel in het bezit van eenigo werkelijke geneesmiddelen. In de eerste plaats kennen zij het gebruik van don sarsaparilla-wortel en verzamelen dezen in grooto hoeveelheden voor do markt. Do wortel, of liever do wortelstok, van eene
613
soort van Smilare ia do bekende sarsaparilla van den handel. Er zjjn nog verscheidene andere planton welker wortels tot hetzelfdo doel gebruikt worden en onder denzelfden naam bekend zijn, maar do beste is de door ons vermelde.
De inboorlingen verzamelen hem gedurende den regentijd, omdat dan do wortel gemakkelijk uit den natten grond kan getrokken worden. Na do wortels zorgvuldig gewasschen te hebben, brengen do verzamelaars ze onder dak om te droogen eu vereenigen ze dan tot bundels van gelijke grootte tot gemakkelijk verpakken. Deze bundels zijn ongeveer drie voet lang en vijf duim dik; zij worden stevig bijeengebonden met den sipo, eene soort van kruipende plant, en daarna aan de handelaars verkocht.
Nog een ander geneesmiddel hun bekend is de guarana. Zij komt voort uit do
zaden eenor kruipende plant, tot het geslacht Paullinia behoorende. Do zaden worden in hunne om-liulsols geroosterd, daarna uitgenomen en tusschon twee steenen fijngewreven. Het poeder wordt met water gemengd tot een stijf deeg gekneed, dat in vierkanten gevormd on gedroogd wordt. Voor het gebruik wordt de plantaardige steen in water afgeschrapt, onge-veereen theelepel op een pint water, en hiermede is het geneesmiddel gereed. Het heeft eene stiniulee-rende werking op hot organisme. Evenals sterke thee verdrijft het den slaap, en is een onschatbaar middel tegen de inhecmsche inter-mittentes, waardoor het in de Bra-ziliaansche nederzettingen slcchts MKT koken van ken' aap. voor liooge prijzen verkocht wordt.
Er is nog oen ander, zeer merkwaardig geneesmiddel, dat, ofschoon niet in gebruik bjj den echten Mundurucü-stam, zeer in gunst is bjj de Caparu, een' onderstam van hetzelfde volk. Dit is eene soort van snuif, parica genaamd, die op do volgende wijze bereid en gebruikt wordt. De zaden eoner soort van inga (eene plant tot do orde der leguminosa behoorende) worden in de zon gedroogd, in houten mortieren gestampt en in bamboe-buizen bewaard.
Wanneer eenigen hunner eon snuifpartijtje willen nebben, komen zij bij elkaar en drinken verschillende gegiste dranken, totdat zij half dronken zijn. Zij zonderen zich dan af in paren, elk voorzien mot een hol riet, gevuld met de parica-snuif. Na eenigen tijd in het rond gedanst te hebben, blazen zij de snuif in elkanders neusgaten.
De werking der parica is zeer zonderling. Zij is somtijds zoo hevig, dat de snuiver als dood op den grond valt en eenigen tijd ongevoelig blijft liggen. Op hen die er meer aan gewend zijn, is de uitwerking verschillend. Zij veroorzaakt eene poos do grootste opgewondenheid, verdrijft de verdooving dor dronkenschap en wekt den geest zoodanig op, dat do gebruiker danst en zingt als een krankzinnige, zooals hij ook werkelijk op dat oogenblik is. De uitwerking gaat spoedig weder voorbij en de mannen drinken zich op nieuw oen' roos.
De Mura's, een twistzieke en woeste stam, waarmede de Mundurucü's in voortdurende vete verkeeron, zijn vooral aan hot gebruik der parica verslaafd. Do Manhó's, een naburige stam, hebben eono andere wijze om de parica te nemen, welke zij als koortswerend middel gebruiken en wel in do maanden tusschon de natte en do drooge saizoenen, wanneer vooral de lucht mot miasmata bezwangerd is.
Zij bewaren hot poeder in den toestand van gedroogd deeg; willen zjj het gebruiken, dan schrapen zij het in eene platte schelp en spreiden het zeer zorgvuldig uit
614
DE MUNDUItUCU'S.
mot een klein borsteltje, vervaardigd van liet haar van den grootcn mieren-eter. Nu komen zjj met den snuiftoestcl voor den dag. Deze is vervaardigd van tweeslag-pennen eens arends, voor een gedeelte liarer lengte aan elkaar gebonden en aan liet ééno eind zoover afwijkende, dat de uiteinden gemakkelijk in de neusgaten kunnen gestoken worden. De vorm van het instrument kan bjj niets beter vergeleken worden dan bjj de letter Y.
De uitcenwijkende einden in de neusgaten stekende plaatst hij het andere einde op hot poeder en haalt het door de pennen op, terwijl het eind de geheele sehelp doorloopt totdat elk deeltje van het poeder is opgesnoven. Somtjjds gebruikt de snuiver in plaats van de pennen het been van don poot eener pluvier. Dit instrument is evenwel zeer zeldzaam en niet gemakkelijk te verkrijgen, zoodat de bezitter er zeer grooton prijs op stelt. Het is merkwaardig, dat do parica, onder verschillende namen,
op plaatsen voorkomt, duizend mijlen ver van elkander verwijderd.
Dk kookkunst der Mundurueii's is zoor eenvoudig. Do wijze waarop zij cassavabrood en tapioca maken, zullen wij straks beschrjjven; zjj voeden zich met yams, pisangs en dergelijke groenten. Dierlijk voedsel versclmrten zjj zich door jagen; het bestaat voornamelijk uit apen, die in de wouden van /uid-Amerika in overvloed voorkomen. Deze worden op tweeërlei wijzen toebereid. Wanneer zjj tijd hebben, leggen zij een groot vuur aan en laten dit bijna geheel uitbranden, zoodat er weinig of geen rook its. Vervolgens plaatsen zij een aantal groene stokken over de roode aseii, evenwijdig met elkander, als de ijzers van een' rooster, en op deze stokken plaatsen zjj den aap dadelijk na hem gedood te hebben; zij nemen do moeite niet hom vooraf van zjjne huid te ontdoen, of de ingewanden er uit te nemen en hem schoon te maken.
Evenwel bestaat er nog oeno eenvoudiger methode, die zij in praktjjk brengen wanneer do Mundurucü geen tijd hooft om een groot vuur aan te leggen. Hij maakt een vuur zoo groot als hij kan, rijgt den aap aan een' stok aan boide einden scherp en steekt dozen schuins in den grond,
zoodat do aap over het vuur komt te hangen, evenals een soldaat zijn rantsoen kookt of liever roostert door een stuk vleesch aan zijn' laadstok te steken. Deze menschen koken slechts zeer onvolkomen hun voedsel,
daar zjj tevreden zijn als de huid goed verschroeid en het vleesch niet meer geheel raauw is.
De Mundurucu behoeft geen gebrek aan voorraad te hebben, daar hij zich vruchten kan verschaffen die bewaard kunnen blijven. De voornaamste vruchten zijn de zoogenaamde quot;notenquot; van den Lecythis en den Bertholetia. De vrucht van den eersten boom is bekend onder den popu-lairen naam van quot;aap-bokerquot;, omdat hot harde omhulsel of zaadvlies,
dat de zaden insluit, een beweegbaar lid heeft, dat afvalt als de vrucht rijp is cn de apen in staat stelt er de zaden uit te halen.
Do vrucht van den Bertholetia is bekend onder den naam van de Braziliaansche noot. Een aantal dezer noten zijn besloten in oen zeer dik en hard zaadvlics, dat geen lid heeft, ofschoon er van boven een klein gaatje in is, waardoor de zaden kunnen gezien worden. Wanneer do vrucht rijp is, valt zij met zulk eone kracht op den grond, dat, zoo zij een' man op liet hoofd viel, deze onmiddellijk gedood zou worden. Eeno dezer vruchten in schrijvers verzameling meet juist een voet in omtrek, en weegt, ofschoon zoor droog, negen oneen. De lezer kan zich ligt voorstellen met welke kracht zulk eone vrucht van eeno hoogte van een honderd voet op den grond neerkomt.
Ten oinde zich voor dergelijke ongelukken te vrijwaren, hebben de Mundurueii's altijd dikke houten hoofddeksels wanneer zjj op de Braziliaansche noten uitgaan en dragen vooral zorg regtop te loopen, om niet op den rug of in den nek getroffen te worden,
615
HOOFDSTUK IX.
I) K 8 T A M M K N V A N G II I A N A.
VriKANDKBINOKN VAN TAAI,. — OMKEEKINQ VAN WOORDKN UN VOI./.INNKN. — l)K PKATUNDE l'Al'KOAAI. — DB
VIJF VOOIINAAMSTK STAMMEN VAN GDIANA. - ElflENA A K l)U)IIEI 1) VAN KLIMAAT KN II1KUUIT VOOIITSI'RI'I-
TKNDr. WEIIKINO OP HET rr.ANTAABDia I N DIEUI.IJK I.KVUN. — DE HANGMAT VAN OUIANA. — DE AAN HET LAND EIOEN AAHDIQE WAl'liNKN. — DE TWEE KOOUTKN VAN HI, A AS-KI Hl;. — DE ZAU.V IIAI'ANA EN I1AIIK WIJZE VAN /AMENSTEIjtjINO. — (IKWIOT VAN HET WAI'EN. — DE l'UCUNA. — HARK DUKDEI.E BUIS. — DU OUKAH EN SAUOUUAW. — HET KUIUIMANN1-WAS. — VI'HNUKTIO UITOEDACHTB INRlaTINO O.M JUIST TE MIKKEN. — DE BLAASRÜER-J'IJLEN. — HUNNE ZAMKNHTH.LINfl. — WIJZE ZE TH SUIIERI'EN. — DE l'IRAI-VISCH. -- VERNUFTIGE WIJZE OM DE PIJLEN IN TE PAKKEN. — DE WIJZE WAAROP UE PIJLEN VOOBTOE-DREVEN WORDEN. — DE GEVLEUGELDE PIJL. — DE PIJLKOKER I N HET KATOENMANDJE.
Ki.aauuujkeujk zijn do ontelbare stnimncn die in do nabijhoid dor grooto Amazone-rivier wonen, loden van liet zelfde geslacht, meer in taal dan in voorkomen of' gewoonten vorsehiliendo. liet is natuurlijk, dat geslachten, groot wordende, uit elkander gaan en op die wijze do stichters worden van nieuwe stammen, die zich over hot land verspreiden en zich op die plaatsen nederzetten, welke hun het, bost aanstaat. Zij bewaren het algenieene karakter hunner zeden en gewoonten, maar tengevolge van het volslagen gebrek aan eenige letterkunde veranderen zij aanhoudend van taal.
Deze verandering van taal is mede toe to schrijven aan hunne aangeboren zucht om woorden en volzinnen in het gesprek om te koeren, eene gewoonte die wel oenige overeenkomst heeft met het maken van woordspelingen bij ons. Wanneer hun deze omgekeerde woorden bevallen, behouden zij zo in do taal, zoodat binnen weinige jaren nadat een stam zich van den hoofdstam hoeft afgescheiden, de twee dialecten zoodanig van elkander zijn afgeweken, dat de menschon elkaar naauwelijks moer kunnen verstaan.
Voor don philoloog zou deze overgang van dialecten hoogst belangrijk zijn, maar daar wij ons meer met zeden en gewoonten dan met taal hebben bezig to houden, willen wij ons noord- en oostwaarts naar Guiana begeven. Sir Schomburgk vermeldt een feit, dat eene zonderlinge bevestiging geeft van de snolheid waarmede de taal onder deze Wilden verandert. Er was in liet jaar 1800 een papegaai die goed sprak, maar vole zijner woorden konden niet begrepen worden, omdat hij de taal der Ature's sprak, een' stam die geheel in vergetelheid was geraakt nadat do oorlogzuchtige Caraïbiër's hom overwonnen hadden.
Dat betrekkelijk kleine land is vooral voor ethnologen van het grootste belang, ton gevolge van do wijze waarop do inboorlingen hunne individualiteit bewaard hebben. Blijkbaar van denzelfden oorsprong, hebben zij zich in verschillende districten nedergezet, en hoewel van dezelfde huidkleur en ligchaamsvormen, is het verschil in taal en niet zelden in zeden en gewoonten zoo groot, alsof zij tot verschillende streken van don aardbol behoorden.
Quiana wordt bewoond door vijf grooto stammen, die op hunne beurt weder in
GUIANA.
oen groot aantal kleinere verdeeld worden. Dozen zjjn do Macoushie's, de Arawaks, do Aecawaio's, do Caraïbiör'H en do Warau's. Do twee eersten znllon als vortogenwoor-digers dor stammen in Guiana beschreven worden, hoowel wij do andoren zullen vermelden in gevallen, waar zjj oonig toeken van verschil aanbieden.
Meer in hot broede do voornaamste punten van verschil dezer stammen aangevende, kunnen wij zo eenvoudig op do volgende wijze vermelden.
De Macoushie's zijn do grootste en meest ontwikkelde stam. Zij munten uit in do zaïnonstoliing van hot verschrikkelijk wourali-vorgif, hetwelk zij inruilen voor kano's en andere benoodigdhedon van andore stammen. Zjj vervaardigen ook de hoste blaasroeren. Hunne hutton zjjn gesloten en van kegelvormige gedaante als suikerbrooden. Hun aantal bedraagt ongeveer drie duizend.
De Arawak's zijn iets langer dan de Macoushie's j tiunno lengte bedraagt gemiddeld vjjf' voet zes duim. Hun gelaat ia getatouëerd en daar zij meer in aanraking mot Hlankon komen, zjju zjj beschaafder dan andore stammen.
De Accawaio's on Caraïbiör's dragon goene kloodereu dan bjj plogtige gelogonheden. De oorsten onderscheiden zich door een houten versiersel in hot neuskraakbeen, do laatsten door het dragen van versierselen in de onderlip, alsmede door bossen annatto aan hot haar van het voorhoofd vastgemaakt. De Warau's zijn donkerder dan do anderen en bekend als do beste kanobouwors in Guiana. Sommige hunner vaartuigen kunnen negentig of honderd man dragen; zij verkoopen deze kano's aan de Macoushie's voor het uitmuntende wourali-vorgif, waarvoor die stam zoo beroemd is.
Tknoevoi.oe van de eigenaardigheden van klimaat hebben al dezo stammen vele gewoonten gemeen. Het klimaat is zeer merkwaardig, omdat het buitengewoon heet en buitengewoon vochtig is. Do iiitte is oen gevolg van do geographischo gesteldheid van Guiana, dat zich digt bjj don equator bevindt; de vochtigheid is toe to schrijven aan de passaatwinden en den uiterljjken vorm des lands. Over den Atlan-tischen oceaan waaijonde, slorpen zij eene grootc hoeveelheid vochtigheid op on ontlasten het grootste gedeelte alvorens zjj in het binnenland kunnen doordringen, daar do vochtigheid verdigt wordt door do bergketenen, die van vjjf tot zeven duizend voet hoogte bereiken.
Tengevolge (lezer aanhoudende hitte en vochtigheid is er geen ander deel dor wereld dat zulk een' weelderigen plantengroei kan aanwijzen; trouwens zoo digt is do bodem met boomen en struiken bezet, dat vele hoornen geen wortel in den grond kunnen schieten, maar gedwongen zijn op elkander te leven. Zoo ziet men op een' verheven mora-boom een vjjgeboom groeijon, die op zijne beurt weder omstrengeld wordt door eene reusachtige kruipende plant, welker lange uitspruitsels van do aanzienlijke hoogte waar zij zich ontwikkelen vrij naar beneden hangen of zich in bevallige en met bloemen bezaaide festoenen van den eenon boom naar den anderen slingeren. Zulk een woud staat niet zelden mijlen ver eon voet onder water, terwijl de plantengroei zoo digt is, dat men niet anders door de verwarde massa planten en gewassen heen kan komen, dan door zich met de bjjl oen pad te banen. En zelfs dan zal tengevolge van don verbazend snellen wasdom het pad na verloop van een paar weken verdwenen zjjn.
Uit deze beschrijving volgt, dat de dieren die Guiana bewonen hoofdzakoljjk twee soorten moeten zjjn, die welke do boomen bewonen, en die welke in hot water leven. Het blijkt dan ook, dat het land bewoond wordt door eeno groote verscheidenheid van apen, dat de op boomen levende puma en jaguar do plaats innemen van do op den grond verblijf houdondc leeuwen en tijgers, en dat do in hot water levende oapybara on tapir groojjen en bloejjen, waar dioren van gelijk»» grootte zouden omkomen, indien zjj op hot land moesten leven. Vogels van den liofeljjksten vedordos worden mede in grooten overvloed in Guiana aangetroffen, dat ook eeii waar paradijs is voor insecten.
Natuurlijk moeten do menscheljjko wezens, in zulk eon land levende, vele eigenaardigheden bezitten. Zij behoeven noch kleederen noch huizen on de wouden
617
(HM ANA.
voorzien lien van rocdsol zondoi' den lust dor bebouwing, zoodat zij do voor-naumato drijfveer tot don arbeid misson. Bijgevolg' kunnen zij oen lui volk ge-noomd worden, hoewel hunne luiheid eer schjjnbaar dan werkelijk is. Zij zullen werken zoolang er noodzakelijkheid voor bestaat; maar daar een man bestaan kan zonder dat hjj een' dag behoeft te werken, is hot duidelijk dat do noodzakelijkheid om te werken niet dikwijls voorkomt.
Eóne gewoonte dio zij allen gemeen hebben is hot slapen in eenc hangmat. Deze werdt door de inboorlingen van verschillende plantaardige vezels vervaardigd on op verschillende wijzen geweven, al naar den stam dio haar maakt. Sommige dezer voorworpen worden vervaardigd door eenvoudig oen aantal vezels evenwjjdig naast elkander te loggen en andore er dwars aan vast te knoopon; doch do beste hebben in 't geheel geen knoopon, daar do vezels diagonaalsgowijzo met elkaar ineengestrengeld
zijn, zoodat zij zich in elke rigting naar het ligchaatn voegen. Do buitengewoon fraaijo exemplaren worden met vederen on andere schittercMd-gokleurdo voorwerpen versierd.
Deze hangmatten zijn van verschillende grootte; men heeft kleine voor kinderen on andere groot genoeg om een geheel huisgezin te bevatten. Die welke do schrjjver in zijne verzameling heeft, kan twee inboorlingen van Guiana, maar geen twee En-gelschen bevatten. Zij is iets meer dan zestien voet lang en zes voet broed.
De hangmat voldoet in allo opzigten aan do behoeften van don inboorling. Zij is zoo ligt, dat hij haar op kan rollen en zich om het ligchaam kan binden, teneinde haar op reis mode te nemen; van zulk een dun weefsel, dat zjj hom er in liggende koel houdt, terwijl zij zich zoo naar zijn ligchaam voegt, dat de blooto koorden zijne naakte huid niet bezeeren.
Op reis draagt hij zijne hangmat altijd bij zich, en wil hij rust nemen, dan gaat hij niet zitten, maar spant de hangmat tusschoii twee hoornen en gaat er in liggen, lljj voldoet hierdoor aan meer dan ééne behoefte. In do eerste plaats is do bodem gewoonlijk vochtig, zoodat de man zich in zijne hangmat droog houdt; in de tweede plaats is hij veilig voor de slangen en andere kruipende dieren, waarvan de wouden krioelen, en eindelijk wil hij toch liever liggen dan zitten.
De bijgevoegde afbeelding stelt oene van de boste, rijkst veraiordc hangmatten voor.
Een ander punt dat zij met elkaar gemeen hebben, 'is de wijze waarop zjj do dieren ombrengen waarvan zij leven.
De lezer zal zich ' herinneren, dat do jungle zoo digt is, dat indien een gewond dier een honderd passen ver kon loopon, of een vogel denzelfden afstand vliegen, zij ongetwijfeld verloren zouden zijn. De jager moet er dus iets op weten om de beweging,quot; zooal niet het leven, bijna onmiddellijk te beletten, on dit vindt hij in het
618
vroeselijko wouralivergif, hetwelk in liet bloed opgenomen cenc oogonblikkclijke verdooving teweegbrengt. Do wijzo om het vergif te bereiden zal aanstonds boschreven worden; voor 't oogenblik /,jj het voldoende te zeggen, dat bijna al de projectile» der Guiana'sche inboorlingen, hetzij) voortgedreven door den boog, hetzjj door den adem, van dit vergif voorzien zijn.
Wi.i zullen eerst de projoctilen behandelen die door den adem worden voortgedreven, en het werktuig beschouwen waarmede dit geschiedt.
Het berust op hetzelfde beginsel als de sumpitan van Borneo, die beschreven is op bladz. 492 van dit deel, maar de wijze van zamenstelling is verschillend en in do beste exemplaren staat het werk van Guiana verre boven dat van Borneo.
Er zjjn verschillende soorten van dit zonderlinge wapen, waarvan wij do twee voornaamste hier zullen beschrijven.
De ecne wordt zarabatana genaamd en aangetroffen in eene zeer uitgestrekte landstreek ten zuiden van Guiana; zjj neemt hier een' eenigzins gewijzigden en verbeterden vorm aan.
Dit wapen wordt vervaardigd van twee afzonderlijke stukken bout, in elk waarvan eene halfcirkelvormige! gleuf gesneden wordt, zoodat zij op elkaar gepast wordende enne lange schacht met een rond gat vormen. Indien men iu het oog houdt dat de inboorlingen nis werktuig niet anders bezitten dan de snijtanden van knaagdieren, is hot ligt te begrijpen dat de vervaardiging van zulk een instrument veel arbeid kost. Nadat het boorgat zorgvuldig glad gemaakt is, worden de twee helften op elkander gelegd en door middel van lange dunne repen jacitara-hout spiraalsgewijze met elkaar verbonden.
Aan het benedeneind van hot wapen wordt een groot mondstuk bevestigd, met eene conische opening als hot mondstuk oencr trompet, om hierin den adem tot liet voortdrijven van don pijl te verzamelen. Het geheele wapen wordt dan bestreken met eene soort van cement, zamon-gesteld uit het zwarte was eener wilde bij, gemengd mot eene pikachtige zelfstandigheid van verscheidene boomon verkregen, waarmede dan het wapen gereed is.
De zarabatana is buitengewoon zwaar en vereiseht niet alleen een' sterken, maar ook een' geoefenden arm om haar onbewegelijk te houden. Een veel voortreffoljjkcr wapen nog, de quot;pucunaquot; genaamd, grooter, ligter en ban-diger, wordt vervaardigd door de inboorlingen van vele gedeelten van Guiana; het wapen bij den Macoushio-stam in gebruik is het beste. Die waarvan de afbeeldingen hiernaast staan, worden door den thans overleden Hr. War-burton uit Guiana inedegebragt en mij kort voor het ongeluk dat zijn' dood teweegbragt overhandigd.
Het bedoelde wapen (pucuna genaamd) is dubbel, uit twee gedeelten vervaardigd zijnde, ourah en samourah genaamd. Het eigenlijke gedeelte van het blaasroer is do ourah. Dit is een eenvoudig riet {Anmd'n)arin Schnnihiinjkii) dat voor zoover bekend is, alleen groeit op den zand-
GUIANA.
steen-rug van den Boven Orinoco, tussclicn do rivieren Ventuari, Paramu en Mavaca. Evenals do bamboo groeit hot in bossen, en ofschoon niet racer dan een duim dik, zijn do corsto veertien of zestien voeten zonder knoop. Van dit punt spreiden zich de lange, dunne takken uit, die eeno lengte hebben van dertig tot veertig voet en door de wind bewogen in bevallige bogten heen en weer wiegen.
liet gedeelte voor do blaaspijp gebruikt is het oersto gewricht, dat overal oven dik en inwendig van nature glad is. Maar daar do wanden naauwlijka eens zoo dik zjjn als eene speelkaart, is het zoo dun, dat het te teer zou zijn om zonder eenigo beschutting to gebruiken. Uijgovolg neemt de inboorling zijne toevlugt tot eene soort van palm, door hem samourah genaamd, terwijl do wetenschappelijke benaming Ir car tin setigera is.
Nadat hiervan een stuk van behoorlijke grootte gekozen is, wordt het afgesneden en in water gedompeld om er de geleiachtige massa uit to halen die het
inwendige opvult. Wanneer het goed droog is, wordt het riet in deze buis gestoken; de iniandscho blaasrocrmaker hoeft een verwonderlijk talent om het dunne riet juist in hot midden van den palmstengel te brengen en het met het reeds vermelde zwarte was to bevestigen. Dit was wordt door de Macoushio's kurumani genaamd en door hen even menigvuldig gebruikt als quot;zwarte-jongensquot; was door do inboorlingen van Australië. Do samourah wordt dan tot do behoorlijke dikte afgeschrapt, zorgvuldig gepolijst on het wapen is gereed voor do aanhangselen die het moeten voltoojjen.
Het eene einde wordt gekozen voor een mondstuk en omwonden met een koord van zij de-gras vervaardigd; liet andere voorzien mot don hal ven bast der acuero-noot, die zeer hard is en hot einde van hot wapen moet bewaren voor beschadiging tegen boomen of den grond.
620
Dit acuero-zaad dient als ccu voorste rigtpunt 1) waardoor dc inlandsche jager zijn wapen kan rigten; doch om juister te kunnen mikken, voegt hij er een zeer vernuftig uitgedacht achterste rigtpunt bij. Hij neemt een stuk kurumanni-was, drukt liet ongeveer achttien duim van het mondstuk af op de blaaspijp en bevestigt door middel van het was op het roer de twee onderste snijtanden van den acouchi.
Dit wapen is buitengewoon ligt en gemakkelijk te behandelen; hot vormt een sterk contrast met de zware en onhandige zarabatana. Het wordt op eene vrij zonderlinge wijze vastgehouden. Do linkerhand wordt met de palm naar boven gehouden en de elleboog tegen de heup aangedrukt. De hand vat dan het blaasroer binnen eene hand breedte van hot mondstuk en do regterhand vat het met de palm naar onderen op do plaats die door de andere hand vrijgelaten wordt. Werkelijk is deze wijze om het wapen vast te houden juist dezelfde als die waarop hot geweer behandeld wordt. Hot blaasroer wordt dan opgeligt, niet met de armen, maar door hot ligchaam achterover te buigen on hot is verbazend hoe onbewegelijk hot op die wijze goruimen tijd gehouden kan worden — ocne onbewegelijkheid die nooit te verkrijgen is door don rogtorarm uit te strekken en hot op eenigen afstand van don mond vast te houden, liet exemplaar in 's schrijvers bezit is juist elf voet lang en kan mot het grootste gemak behandeld worden.
Do afbeelding op bladz. (gt;19 stolt beide deze wapens voor.
Aan do regterzijde bevindt zich de zarabatana, die zeven voet lang is en drie pond, twaalf oneen weegt. Het mondstuk is juist twee duim breed.
Daarnaast is do pucuna afgebeeld. Ofschoon elf voet lang, weegt het wapen naauw-lijks meer dan anderhalf pond, zoodat het voel gemakkelijker kan gehanteerd worden dan de kortere en zwaardere zarabatana. Fig. 1 vertoont het wapen zelf en Hg. 2 het uiteinde van voren, voorzien van zjjn' ring van acuero-noot, die het voorste rigtpunt vormt. Fig. 8 geeft eone vcrgroo'te voorstolling van het achterste rigtpunt, vervaardigd van do tanden van den acouchi, {Daaijprocta Acouchi) op hunne plaats bevestigd door hot zwarte kurumanni-was. Fig. 4 is eene doorsnede, genomen door hot midden van het achterste rigtpunt, om aan te toonon hoe do tanden boven de schacht uitsteken. Fig. 5 stelt hot uiteinde van voren voor en toont de wijze aan waarop het ourah-riet binnen den samourah-palm besloten is.
De inboorlingen zorgen vooral dat hunne blaasroeren rogt zjjn en blijven; zij zetten ze nooit ergens tegen aan om ze niet krom te doen worden. Wanneer zjj op de jagt gaan, dragen zij hot blaasroer regtop, als een soldaat die het geweer quot;op schouderquot; draagt, en in hunne hutten teruggekeerd, hangen zij het wapen mot eene lis aan liet dak van het huis op. Waterton vestigt herhaaldelijk de aandacht op dit punt in zijne quot;Zwerftogtenquot;, en toon hij den schrijver dc pucuna schonk die hjj van Guiana had medegobragt, ging het geschenk gepaard mot do voorwaarde, dat het nimmer tegen den wand geplaatst, maar óf op don grond gelegd óf aan dc lis opgehangen moest worden.
Wat de pijlen betreft die door de pucuna worden voortgedreven, zij gelijken in vorm en grootte zeer op die welke door de Dajaks gebruikt worden, maar in plaats van ze door oen stukje zacht hout in do opening van het wapen te doen passen, wordt or een dotje wilde katoen, van den Bomhax ceiba, om heen gewikkeld en met een' vezel van hot zijde-gras vastgemaakt. Gekweekt katoen is hiervoor te zwaar en niets is beter dan hot gole, grof-vezelige katoen van den bombax. Het voreischt groote zorg er het katoen goed om te winden. Het moot juist in het gat passen, zeer gelijk zitten om geen stoornis in dc juistheid der vlugt te brengen en van voren allengs dun uitloopen, om zoo weinig mogelijk weerstand aan de lucht te bieden.
621
Do schacht van den pijl wordt vervaardigd van de bladnerven des concourite-palms, eene soort van areca. Zij is ongeveer tien duim lang, niet dikker dan eene kraaijepen
1) Hij onze geweren wordt dit voorste rigtpunt quot;de korrelquot; en het achterste '/de vizierklq)quot; genaamd. DKEL II. . 40
GtHANA.
en wordt aan liet oono oind tot cene punt zoo scherp als eene naald geslopen tusschen de tanden van don pirai-viseh (serrasalmus pirai/u). De tanden van dezen viseh zijn plat, puntig en tweesnijdend, bijna als die van den haai — en inderdaad is de pirai een ware zoetwaterhaai die groote stukken bijt uit de ligchamen der dieren welke in het water komen en zelfs den alligator aantast; wanneer men nu den pijl tusschen
m.AASROIin-PIJIiEN.
twee dezer tanden doorhaalt, worden er dunne laagjes van afgeschraapt, evenals het geval is met de tegenwoordige dubbele mes-scherpers. De Macoushie heeft altijd de helft eener pirai-kaak aan zijn' pijlkoker hangen.
Over het vergif, waarmede de pijl bestreken is, zullen wij aanstonds handelen, maar ons eerst niet de vervaardiging van liet wapen bezig bonden.
Om ruimte te besparen, wordt liet katoen niet aan do pjjlen bevestigd alvorens men ze noodig heeft; slechts zes of zeven pijlen worden voor onmiddellijk gebruik in den pijlkoker gereed gehouden en de rest in een' bundel gebonden. Zeer vernuftig is de wijze waarop deze bundel gevormd is, daar de drager cr een' pijl kan uitnemen zonder don bundel los te maken en er zooveel hij wil kan bijvoegen zonder de anderen in de war te brengen.
De inboorling neemt een stokje van hard hout, iets langer dan de pijlen en bevestigt aan een der einden een wieltje van iets meer dan twee duim diameter. Op twee duim van het wieltje en op denzelfden afstand van het uiteinde van hot stokje worden twee gaten geboord en door elk dezer twee katoenen koorden gehaald. Wan-
G22
neer nn de man ceiii^o pijlen wil bijeen binden, logt hij zo achtereenvolgons tusschen do koordon, die tusschen eiken pijl ineengedraaid worden. Wanneer de laatste pijl op zijne plaats gelegd is, wordt hot geheel mot een paar schuifknoopen die langs de koorden kunnen gehaald worden, stevig bijeengehouden.
De voorgaande afbeelding zal de wijze waarop de pijlen aangeregen worden beter verklaren dan woorden alleen. Er zijn ook twee pijlen afgebeeld, geheel voor het gebruik gereed, met hot katoen aan hot ondereinde er. het vergif aan do punt. Een grootor aantal is afgebeeld zooals zij zich op de dubbele koorden voordoen, vergiftigd, maar zonder het katoen. Er zijn jagers die somtijds vijfhonderd pijlen op deze wijze bij zich hebben.
Ten einde dc wapens gemakkelijk in den pjjlkoker mede te kunnen dragen, worden zij om hot stokje gerold en in cilindervorm stevig vastgebonden, met do vergiftigde punten naar het wiel gorigt, waarvan dc lozer nu het gebruik zal begrijpen. Dit dient als eene soort van schild voor de hand, zoodat wanneer de jager do pijlen uit den koker wil nemen, hij dit zonder liet minste gevaar kan doen; en heeft hij eenige pijlen noodig om ze met katoen te voorzien, dan kan hij ze door dc spaken van het wiel er uit halen zonder den bundel los te moeten maken.
Deze pijlen, op de beschrevene wijze vervaardigd, kunnen met eene verbazende kracht voortgedreven worden. Do schrijver kon zo opeen'
afstand van honderd passen voortblazen, maar dc inboorlingen nog veel verder. Er is eene bijzondere wijze om do pucuna te gebruiken, daarin bestaande, dat dc pijl niet door het langdurig uitblazen van den adem wordt voortgedreven, maar door al de lucht die de longen kunnen bevatten te verzamelen en eene korte uitademing te doen, alsof het te doen ware de longen in eene zucht te ledigen.
De kracht komt geheel uit de longen en de wangen hebben er niets mede te maken. quot;Wanneer een pijl naar de regelen der kunst wordt voortgedreven, vliegt hij uit dc buis met het eigenaardige geluid, voort-gebragt door het trekken eener kurk van eene kleine flesch. In het eerste oogonblik is hij tengevolge der snelle beweging geheel onzigtbaar en zelfs al is hij van wit in plaats van geel katoen voorzien, kan het oog haren loop naauwlijks volgen.
Een dergelijk werktuig is onmisbaar voor het doel dat men er mede beoogt. Hot moet bijna uitsluitend dienen om vogels en kleine apen te dooden, die enkel op boomen leven. Daar nu de boomen van Guiana zich tot eeno ontzaggelijke hoogte verheffen, zoodat er zijn die eene hoogte van meer dan honderd voet bereiken, eer zjj zich in takken vcrdeelen, is hot duidelijk dat de vogels buiten hot bereik van schietgeweer zijn. Het gebladerte is daarenboven zoo dik, dat slechts een paar hagelkorrels don vogel kunnen bereiken, terwijl do hoogte daarbij zoo aanzienlijk is, dat al raakten zjj don vogel, het schot slechts weinig uitwerking zou hebben. Maar de pucuna kan een' pijl hooger werpen dan een geweer eon schot hagel, en wordt de vogel door do naaldfijno punt ergens getroffen, dan is do uitwerking doodeljjk.
Dc pucuna hoeft nog een ander voordeel boven vuurwapenen. De knal van het geweer verjaagt alle vogels in den omtrek, terwijl de pucuna geen geluid doet hooren. Het bijna onhoorbare uklapje,r waarmede de pijl wordt uitgedreven, verschrikt do vogels niet en een bekwaam jager kan twintig of dertig vogels van écnen boom dooden, zonder de anderen te verjagen. Dc pucuna is vooral nuttig bij de jagt op den toucan. Do vederen van dezen vogel worden gebruikt bjj de vervaardiging der prachtige gala-klecderen die dc inboorlingen bjj plcgtigc gelegenheden dragen, en zijn daarom bij hen zeer gezocht. Nu is het de gewoonte van don toucan op de bovenste takken van do hoogste boomen te zitten; zoo nu de doodeljjke pijl zjjner pucuna hen niet kon bereiken, zou dc inboorling dezen vogel zelden kunnen inagtig worden.
623
i
/
GKTLKUOELDK PIJL.
40*
GUIANA.
Even voordat do jager den pijl in het blaasroer steekt, plaatst hij hem tussehen twee der reeds vermelde pirai-taiulen en draait hem tusschen zijne vingers rond. Hjj snijdt den pijl op deze wijze even boven hot vergiftigde gedeelte door, op een draadje hout na, dat de punt aan de schacht bevestigd houdt. Indien nu de vogel of aap bij het voelen der pijn den pijl wil vatton en hom uittrekken, knapt de vergiftigde punt af en blijft in de wond achter.
In sommige gedeelten van het land wordt een zeer vernuftige vorm van pjjl gebruikt. In plaats van hem door middel van katoen, aan het ondereind gebonden, juist in het boorgat te doen passen, wordt er een dun stuk schors omgedraaid, zoodanig dat het in een hollen kogel eindigt. Een grooter stuk van dezelfde stof wordt langs de schacht van don pijl bevestigd en een weinig gedraaid, zoodat het den pijl bij zijne vlugt door de lucht doet omwentelen Deze pijl is aan do punt voorzien
met een dun ijzeren lemmet, in plaats van slechts aangepunt hout te zijn. Deze vorm van holle basis beantwoordt uitmuntend aan het doel en is door de hoeren Lang, de welbekende geweermakers van Cockspur-Street, nagemaakt bij de vervaardiging hunner blaasroer-pijlen tot het zonder eenig geluid dooden van kleine vogels en dieren.
Hierboven is de pijlkoker afgebeeld. Hij wordt vervaardigd van het ittiritti-riet; de bodem bestaat uit eono ronde houten plaat. Ten einde de vergiftigde pijlen voor do hoogst nadeelige vochtigheid te bewaren, wordt de geheele pijlkoker bedekt met eene dikke laag kurumanni-was, dat zorgvuldig in do tusschenruiniten van het teenen vlechtwerk en in de reet tusschen den houten bodem en de zijden van den koker gestopt wordt.
624
GUIANA.
Opdat hot ruwe mandovverk de tcêro pijlen niet zou beschadigen wordt do pjjl-kokor gevoerd met fraai matwerk, van veel fijner stof en zeer glad. I let deksel wordt vervaardigd van een stuk huid, somtijds van den tapir, doch meestal van den peccary. Nog versch en vochtig wordt hot over een stuk huid van dezelfde gedaante gespannen, ovenals hoedemakers hun vilt tot de gedaante van een' hoed vormen. Do behaarde zijde wordt binnenwaarts gekeerd en wanneer dit doksol op den pijlkoker gedrukt en oen weinig gedraaid wordt, blijft het stevig zitten. Met liet doksol op den koker kan er geen water in dringen; zelfs al mogt de jager hem in de rivier laten vallen, zouden toch do pijlen volkomen droog blijven. Hot deksel wordt daarenboven met een koord aan don koker vastgemaakt.
Voor dat hot kurumanni was dat don koker bedekt volkomen droog is, wordt er oen platte gevlochten draagband van zjjdo-gras aan bevestigd door middel van een lang koord dat den pijlkoker oenigo malen omgeeft. In dozen gordel wordt ook vastgemaakt een opgerolde streng zijde-gras waaruit de vezelen kunnen getrokken worden dio moeten dienen om het katoen aan den pijl te bevestigen, alsmede het halve kaakbeen van don pirai, waarmede de pijlen geslepen worden. In hot exemplaar van den schrijver is dit kaakbeen jnist twee duim lang.
Hot laatste artikel dat do uitrusting van don vogeljager voltooit, is het mandje mot wild katoen. Dit mandje hoeft, zooals op de afbeelding te zien is, don vorm eenor Hosch met naauwen hals en dikken buik. Tengevolge van dezen vorm valt hot katoen niet uit do Hosch, al wordt zij met de opening naar beneden gedragen. De hoovool-heid katoen die dit mandje kan bevatten, is inderdaad verbazend. Waterton heeft er oen in zijn verzameling waaruit hij handvol op handvol te voorschjjn bragt, totdat er een groote hoop op de tafel lag, evenals oen goochelaar ontzaggelijke hoeveelheden vederen uit een' schijnbaar ledigen hoed put.
025
ÜE STAMMEN VAN (i UI ANA. Vervolg.
UITWERKING VAN HET WOURAU-VEROIF. - DOOD VAN DEN Af. — GROOTERE l'IJLEN. — EEN ZONDERLINGE
PIJLKOKER. - DK BEWEEGBARE PUNT. - KOKER VOOR DE PUNTEN. - HET LOT VAN DEN GEWONDEN
INDIAAN. - HOE DE PIJLEN GEVEDERD WORDEN. - DE INLANDSCIIE HOOG. — SCHILDPADDEN PIJLEN.--
DE VERVAARDIGING VAN HET WOURALI-VERGIF. — DE quot;lIAMIJAIlquot; EN HAAR GEURUIK. - DE WOURALI-WIJNGAARD EN ANDKRK PLANTAARDIGE HE8TANDDEELKN. — HET IIVARRI-VERGIF EN ZIJN GEBRUIK. - MIEREN
EN SLANGETANDKN. - HET KOKEN VAN HET WOURALI. — UITWERKING KR VAN OP DEN VERVAARDIGER. —
ZELF-VERGIFTIGDE PIJLEN. — VERSCHILLENDE PIJLPUNTEN VAN GUIANA. — DE FLUITENDE PIJL.
De uitwerking van hot vergif is onmiddellijk, mits het van goede hoedanigheden en droog zij. Er zijn verschillende soorten van het wourali, maar het beste, hetwelk dooide Macouchi's vervaardigd wordt, is zoo sterk dat een van do dunne pijlen, door Waterton van Guiana medegebragt, oen stekelvarken doodde, ofschoon het vergif roods voor vijftig jaren gemaakt was. Do dood volgde niet oogenblikkoiijk, want het dier, dat zeer ligt aan den achterpoot gewond was, ademde nog oenige seconden; maar het was volkomen ongevoelig en zoodra het met de punt was geprikt geworden, liet hot zich op den rug leggen en den vinger zonder terugdeinzen op den oogbol plaatsen.
Men hooft in Engeland velo proofnemingon met het wourali-vergif genomen, die meest allej strekten om te bewijzen, dat do hevigheid overdreven was en dat do kleine hoeveelheden die op eene pijlpunt in eene wond gobragt word, niet in staat zou zijn een' man te dooden. Do schrijver houdt zich evenwel verzekerd, dat in zulke gevallen het vergif óf van geone goede hoedanigheid geweest is, of niet zorgvuldig genoog bewaard en vochtig geworden ia, in welk geval het zeer voel van zjjno kracht verliest. Het is zeer mooijclijk zich het sterkste wourali-vergif van do inboorlingen te verschaffen, die het hoogst ongaarne afstaan en altijd trachten eene mindere soort in do plaats te geven. De eonigo wjjze om zich hot beste wourali te verschaffen is, to doen als Waterton, namelijk onder hen te wonen en hen over te halen de kleine wourali-potjes over te doen, waaruit zij hunne eigon pijlen vergiftigd hebben. Daarenboven moot men hun voorbeeld volgen en hot vergif op eene volkomen drooge plaats bewaren. De inboorlingen zijn zoo zorgvuldig op dit punt dat zij dikwijls de deksels hunner vorgifpotten wegnomen en deze bjj het vuur plaatsen.
Men behoeft geen oogenblik aan do ontzettende kracht van dit vergif to twijfelen. De uitwerking or van op oen stekelvarken is reeds vermeld geworden, maar quot;Waterton beproefde hot op verscheidene dieren. Hij had bijvoorbeeld een ai of luiaard, dien hij wilde dooden zonder pijn en zonder de huid te beschadigen. Hoe hij dit deed, wordt het best door hcmzelven medegedeeld.
quot;Van alle dieren, zelfs do pad en de schildpad niet uitgezonderd, heeft dit arme dier het taaiste leven. Het blijft nog ademen nadat hot wonden heeft ontvangen die elk ander dier zouden gedood hebben; met regt kan van oen' doodelijk gewonden luiaard gezegd worden, dat het loven iederen duim vloesch in zijn ligchaam aan den dood betwist.
De ai was aan hot been gewond en werd op don vloer gelegd, bijna twee voet van de tafel. Hot gelukte lictn den poot van de tafel tc bereiken; lijj liiold or zich aan vast alsof hjj or togen op wilde klimmen. Dooh dit was ook zjjn laatste stap; hot leven vervloog snol, ofschoon onmerkbaar, en lang kon dit zonderlinge product der natuur, govormd van een weefsel om den dood in duizend gedaanten to trotseren, goon weerstand aan het wourali-vergif meer bieden.
quot;Eerst liot één voorbeen los dat onbewogeljjk langs zijne zijde viel; met het andere ging hot langzamerhand oven-eens. Nadat de voorpooten nu krachteloos geworden waren, vouwde de luiaard zijn ligchaam langzaam te zamen en plaatste zijn kop tusschen zijne achtorpooten, die zich nog aan de tafel vasthielden; toen echter het vergif ook deze had aangetast, zonk hjj op den grond, maar zoo zachtjes, dat de beweging niet van eeno gewone te onderscheidon was; en had men niet geweten dat het dier door een' vergiftigden pijl gewond was, nooit zoude men vermoed hebben dat het stervend was. De muil was gesloten en niet met schuim of speeksel bedekt.
quot;Er was ook geen subsultus temlimini (peeshuppeling), en geene zigtbare verandering in de ademhaling, .luist tien minuten nadat het dier gewond Avas geworden, bo-woog hot zich even en dat was alles, want éóno minuut later, was do laatste levensvonk uitgedoofd. Van don tijd afaan dat hot vergif begon te werken, zou men gedacht hebben dat do slaap hot dier overrompelde 011 uitgeroepen hebben:
'Prcssitquc jaccntem Dulcis et alta quics, placidaeque simillima morti.quot;
De lezer ziet dat dit verhaal naauwkeurig overeenkomt met mijne eigene proefneming. In beide gevallen had de dood niet oogenbiikkolijk plaats, maar het vermogen of de begeerte om zich te bewegen schoen het dier onmiddellijk ontnomen to zijn, hoewel in oen lid en niot op eeno doodeljjke plaats gewond.
Natuurlijk moot do hoeveelheid vergif geövenredigd zijn naar de grootte van hot dier. Do vertelseltjes dat een bloot krasje den dood zou veroorzaakt hebben, zijn blijkbaar overdrijvingen. Wij hobben reeds gezegd, dat in Guiana geene zeer groote dieren gevonden worden en do tapir en de jaguar do grootste zoogdieren zijn. Om deze te dooden of in gevechten met menschen gebruiken de inboorlingen een geheel ander wapen, namelijk boog en pijlen van eenigzins bijzondere zamenstelling.
Do pjjlen zjjn buitengewoon lang, zoodat er zijn welker lengte zes voet bedraagt. De schacht wordt vervaardigd van een rond, hol en zeer sterk riet {(hjnecitm saccharinum) dat op eeno vrij aanzienlijke lengte geen knoop noch gewricht heeft. Aan hot eeno einde is eeno lange pen van zeer hard en zwaar hout bevestigd, lettor-hout genaamd, omdat het bedekt is met roede krabbels als gebroken lettors, veel gelijkende naar de gekrabbelde figuren op het ei eener sneeuwmusch. Ten einde haar voor splijten
to bewaren wordt de schaclit vnn den j)jjl eenigo duimen met katoenen draad omwonden. Do meer gewone soorten van pijlen zijn slecht omwikkeld met dezen draad, maar bij do betere soorten wordt de draad in figuren geweven, bijna even netjes als die welke de Polynesische eilanders gebruiken.
quot;Wil de inboorling een' bijzonder fraajjen pijl maken, dan versiert hij dien op eene zeer zonderlinge wijze. In den draad om de schacht gewonden worden oene menigte prachtig gekleurde vederen gestoken, meestal van de verschillende soorten van pagegaaijen die zoo overvloedig in Zuid-Amcrika voorkomen. Alleen de kleinste en zachtste vederen worden gebruikt en deze zoo kunstig tusschen den draaggordel geweven, dat zij do prachtigste kleurschakeringen voortbrengen.
Do inboorlingen hebben oen kunstenaarsoog voor kleuren; waarschijnlijk wel omdat zjj leven te midden dor schitterende insecten en vogels van hun weelderig land; het is dan ook verwonderlijk de stoutheid te zien, waarmede zij een aantal tinten, die naauwolijks iemand bij elkaar zou durven plaatsen, in de schoonste harmonie brengen. Rood, geel, paarsch, blaauw, groen en sneeuwwit worden allen in deze pijlen gebruikt en op eene wijze gerangschikt, die den bosten Europeaanschen kunstenaar tot eer zou strekken.
Somtijds worden de pijlen bedekt met een' dop, die op dezelfde schitterende wijze mot vederen versierd wordt. Zulke pijlen vereischon groote zorg van de zijde des bezitters die niet tevreden is niet een' gewonen pijlkoker, waarin zij geschud en hunne fraaije vederen bedorven zouden worden, maar een' bijzonderen koker maakt voor zijne fraai versierde pijlen. Hij neemt een aantal bamboes, ongeveer zoo dik als een mansvinger, en snijdt ze in stukken van ongeveer achttien duim lengte. Deze vereenigt hij stevig zamen en bindt er een stuk schors omheen, netjes met katoenen draad omwonden.
Elk dezer kokers bevat één pjjl, die er tameljjk stijf in past en door de donzen vederen op zijne plaats wordt gehouden. Zij zijn op deze wjjze zoo goed bevestigd, dat wanneer de pijl in den koker gestoken wordt, dc vederen digt tegen de schacht aangedrukt worden; wordt de pijl teruggetrokken, dan springen zij door liaar eigen veerkracht uiteen en vormen een' sierlijk gekleurden pluim. Daar de lange pijlschachtcn maar al te zeer geneigd zijn door hare eigen zwaarte te trillen en hare vederbossen in do kokers zouden beschadigen, bedekt men ze gewoonljjk met een' dop — in sommige gevallen eenvoudig, als het deksel van den pijlkoker, maar in andere vervaardigd van prachtige vederen, gelijk op de afbeelding te zien is. Deze pijlen, die aan dc punt voorzien zijn
mot hot getande staartbeen van den stoekrog, zijn uit de quot;Christyquot; verzameling, terwijl do overige goteekend zijn naar de eigen exemplaren des schrijvers, met ijzeren en niet met boenen punten.
De punten der pijlen worden op verschillende wijzen vervaardigd. Somtijds zijn zjj eenvoudig voorzien met eene rij stompe weerhaken, maar gemeenlijk worden zij op eene vrij omslachtige wijze zamongesteld.
Do weerhaak van eene soort van pijl herinnert ons het wapen van den Afrikaan-schen quot;Wilde. De punt is voorzien met een stuk ijzer dat in een' enkelen weerhaak uitloopt, terwijl in tegengestelde rigting eene gebogen ijzeren pen losjes met katoen aan de schacht gebonden is.
De pijl wordt ongeveer drie duim ver met ceno dikke laag wourali-vergif bedekt, dat de ijzeren pen aan de schacht helpt bevestigen. Nu vermengt zich het wourali-vergif oogonblikkelijk met het bloed, zoodat wanneer de pijl in bet vlceseb van een dier dringt, het vergif zich oplost en de pen in do wond achterlaat, eene voldoende hoeveelheid vergif met zieb voerende om den dood te veroorzaken, zelfs al gelukt het aan het dier al worstelende den pijl zeiven af te schudden. Op bladz. 299 Dl. J kan de lezer fig. 4 den pijl van een' Bosjesman zien die op hetzelfde beginsel berust.
Sommigen dezer pijlen schijnen door de bezitters zeer op prjjs gesteld te worden; zij bedekken een groot deel hunner lengte met eene omslachtige versiering van katoendraad — waarvan een voorbeeld op do bijgaande afbeelding te zien is. Aan sommige pijlen hangen lange einden katoenen koorden in de plaats der vederbossen. Deze slingerende koorden worden vaak gebruikt nis versierselen door do inboorlingen, die er hunne knodsen mede versieren op zulk eene wijze, dat twee of drie slagen het geheele werk moeten vernietigen.
Wij zullen weldra voorbeelden dezer knodsen zien.
De pijlpunt het meest in gebruik bjj de Macoushic's, die wij als type van de stammen in dit gedeelte der wereld beschouwen, is van een ander maaksel. In de punt van de letterhouten pen aan bet uiteinde des pijls wordt eene vierkante gleuf ongeveer een duim diep gesneden en een ligt reepje bamboe zoodanig gebonden, dat het tegen do opening langs de zijde aandrukt. Daarna wordt eene met weerhaken voorziene pen van coucouriet-hout gesneden. Deze is ongeveer drie duim lang, plat naar de punt toe en vierkant aan de basis, zoodat zij gemakkelijk in het gleufje aan de punt van den pijl kan glijden, waar zij losjes wordt vastgehouden door middel van de kleine bamboe-veêr.
Deze veer houdt de punt op hare plaats, terwijl de boogschieter den pjjl /q op den boog zet en mikt; maar zoodra do pijl het doel getroffen heeft en het dier vooruit springt, blijft de vergiftigde punt in de wond en valt de schacht op den grond. liet kost zeer veel moeite deze soort van pijlpunt met het wourali-vergif te voorzien. Dit geschiedt in verscheidene lagen, waarvan de eene droog moet zijn voordat de andere wordt opgelegd, terwijl dit daarenboven zoodanig verrigt wordt, dat een rand van het pikachtige wourali-vergif langs elke zijde dor punt loopt. I'IJ
Tengevolge van de beweegbaarheid der punt bezwaart de inlandsche V001 1IIUI,N1KN-boogschutter zich niet dan met een paar schachten, ofschoon hij een' grooten voorraad vergiftigde punten bij zich draagt. Deze worden bewaard in een' kleinen koker, vervaardigd van één' lid eener bamboe met een deksel voorzien, ten einde het vergif droog te houden, en met een' katoenen gordel, waarmede bij over de schouders geslagen wordt.
Een dezer pijlkokers in 's schrijvers verzameling is slechts zeven duim lang op anderhalven duim breedte en kan twaalf tot veertien vergiftigde punten bevatten. De jager behoeft niet meer dan dit getal, daar hij zelden schiet zonder te treffen, en wanneer hij één dier getroffen heeft dat een' dergeljjken pijl behoeft om gedood te worden, heeft hij zelden meer dan dien éénen noodig. In den loop van deze mededee-lingen betreffende de inboorlingen van Guiana, zal de lezer vorder opmerken hoe zij er steeds op uit zijn, zich zooveel mogelijk last en moeite te besparen.
629
GUIANA.
Tengevolge van de buitengewone vruchtbaarheid des laiuls, hetwelk voedsel gooft zonder dat het bebouwd behoeft te worden, en het warme, vochtige klimaat, zijn do inwoners zeer apathisch en hebben er zeer veel tegen om één once meer gewigt te dragen of één slag meer werk te doen, dan volstrekt noodig is. Zoo heeft do jager, in plaats van een' dikken bundel pjjlon te dragen, slechts één of op zjjn meest twee pijlen, beneven eeno kleine hoeveelheid vergiftigde punten; van daar dat do gansche uitrusting zóó ligt is, dat een kind dat pas kan loopon gemakkelijk boog, pijlen en pijlkoker zou kunnen dragen.
Bekend met de kracht van dit vergif, zijn do inboorlingen er uiterst voorzigtig mode en dragen den pijl nooit met de punt liloot, Zij bedekken haar altijd met een klein bamboe-dopje dat juist groot genoeg is om op zijn plaats gehouden te worden door het katoenen windsel om de vereeniging van punt en schacht. Dit wordt er nooit afgenomen, behalve alleen dan als do pijl gebruikt moet worden; men kan dan ook een' inboorling niet meer schrik aanjagen dan door bet dopje van oen' pjjl af to nemen en de punt naar hem toe te honden. Betreffende deze soort van pjjl deelt Waterton in zjjno quot;Zwcrftogtenquot; het volgende mede :
quot;Eens vertelde een Arawak-Indiaan eene roeronde geschiedenis omtrent hetgeen een' kameraad van hem overkwam. Hij was bij diens dood tegenwoordig. Daar de Indiaan er in geon enkel opzigt belang bij had om leugens te vertellen, mogen wij gerust veronderstellen dat hij waarheid sprak. Is dit zoo, dan schijnt er geen zeker
tegengif te bestaan, of althans geen tegengif waartoe men in geval van dringenden nood zijne toevlugt zou kunnen nemen; want do Indiaan hield zich voor reddeloos verloren zoodra hij gewond was.
quot;De Arawak-Indiaan vertelde, dat het vier jaar geleden was dat hij en zijn metgezel op do jagt in het woud rondzwierven. Zjjn kameraad nam. oen' vergiftigden pijl en schoot dien af op een' rooden aap in oen' boom boven hom. Het was bijna een perpendiculair schot. De pjjl miste don aap, maar trof hem zelvon bjj het naar beneden vallen in den arm. Onmiddellijk was hij zich bewust dat het mot hem gedaan was. Nooit, zeide hij tot zijn metgezel mot gebroken stem, zal ik dezen boog moor spannen. En na dit gezegd te hebben nam hij zijn bamboe-vergif doosje dat over zijn' schouder hing en, het met zjjn' boog en pijlen op den grond loggende strekte hij er zich naast uit — hjj sprak niet meer.quot;
Waterton vermeldt nu verder de verschillende tegengiften, maar stelt in geen van deze het minste vertrouwen; op eene andere plaats maakt hjj de opmerking, dat indien don inboorlingen eonig afdoend tegengif bekend was, zij het altijd bij zich zouden dragen.
Alvorens tot de zamenstelling van dit vreeseljjke vergif over te gaan, willen wij eerst de beschrijving der pijlen voltoojjen.
De zeer lange pjjlon hebben geone voderen noodig, daar hunne grooto lengte voldoende is om ze in de vlugt rogt te houden. Wilde de Guianasche inboorling beproeven ver te schieten, dan zou hem dit niet gelukken. Iljj is niet gewoon op groote afstanden te mikken, hetgeen ook tengevolge van de gesteldheid des lands en het digt gebladerte niet noodig is. Hij verwacht er niets van om op oen voorworp to schieten dat meer dan dertig of veertig passen verwijderd is, maar komt er zoo mogelijk liever digter bij. Op doze korte afstanden behoudt de groote lengte van den boog haar rogt en stelt den jager in staat om dieren als tapir's, capybara's of apen te treffen, hoe verscholen ook in de massa's planten en bladeren waardoor het voor do meeste oogon, uitgenomen voor die eens inboorlings, verborgen is.
Do meeste pijlen evenwel zijn gevederd en worden op zulk eene vernuftige wijze
630
mot doze vederen voorzien, dat zij conc afzonderlijke melding verdient. Aan de pijlen die wjj kennen zjjn drie vederen, maar aan don pijl van Guiana zjjn er slechts twee. Men neemt ze uit do o\erecnkom8tigo vederen der tegengestelde vleugels van den vogel, zoodat wanneer zij aan hot uiteinde dor schacht bevestigd worden, zjj zich in verschillende rigtingen krommen, als de twee bladen van de schroef' eenor stoomboot, en daardoor eene omwentelende beweging aan den pijl in zijne vlugfc mededeelen. Wanneer dus een inboorling twee otquot; drie pijlen voor zich hoeft, die hij van vederen wil voorzien, verschaft hij zich een' vogel en neemt voor den eersten pijl bijvoorbeeld des tweede primaire veder van den regtcr- en don linkervleugel dos vogels, snijdt een stuk van liet bovenste gedeelte, ongeveer drie duim lang, af, stroopt de binnenste helft van de veder af, en bevestigt hot oveiblijveiidc gedeelte aan hot wapen.
Do volgende pjjl wordt gevederd van de derde primaire van eiken vleugel en zoo verder.
Om te beletten dat de inkeping der pjjl door het koord van den boog spljjte, mankt ineii deze niet in de rieten schacht des pij Is zelve, maar in een stuk letterhout, dat aan het ondereind van den pijl wordt vastgemaakt.
De boog is dikwijls korter dan de pjjlen en niet bijzonder sterk, daar het scliietcn op verren afstand, zooals wij reeds zeiden, niet vereisclit wordt. Vele soorten van hout verschaffen den Guianaschen boog, doch de meest gezochte worden van eene soort van Lecythis vervaardigd. Zij worden omwonden niet het reeds vermelde zijde-gras.
Behalve de gewone wijze om boog en pijlen te gebruiken, hebben de inboorlingen van Guiana nog eene andere, die veel heeft van het spel oudtijds bij de Engel-sche boogschutters in zwang. Dit bestond daarin, dat oen krans op den grond gelogd werd en de boogschutters die er omheen stonden, hunne pijlen derwijze hoog in do lucht schoten, dat zij binnoii den krans nedervielen. Somtijds gebeurt het, dat een schildpad zoodanig in het water ligt dat een pijl op de gewone wijze op haar afgeschoten slechts van haar hard schild zou afschampen zonder eenige schade tym te rigten. De jnger schiet daarom in de lucht en weet daarbij den loop van het nederdalend projectiel zoo naauwkeurig te berekenen, dat het op den rug der schildpad vult en het schild doorboort.
Deze pijlen zijn zwaarder dan do gewone soorten en voorzien met eene scherpe ijzeren punt, op zeer vernuftige wijze vervaardigd.
Zoouls uit do afbeelding blijkt, is do ijzeren punt met een' dubbelen weerhaak voorzien. Haar hals, in het eerst plat, verdeelt zich spoedig in twee gedeelten, die uit elkaar wijken en aan do einden in scherpe punten uit-loopen, oen tweede paar ■weerhaken vormende. Een sterk dubbel koord van zijdegms wordt daarna aan den hals bevestigd, terwijl katoendraad mot kurumanni-was bestreken, om de divergeereado punten wordt gewonden en
op deze wijze eene buis vormt. Het uiteinde van don pijl wordt tot eene kegelvormige punt gesneden, zoodat zij gemakkelijk in de buis past. Eindelijk wordt bot dubbele koord aan de punt ongeveer een voet ver langs den pijl gebragt on mot een paar bandon van zijdograa vastgemaakt.
Zoodra deze pijl do schildpad treft, springt hij terug; de schacht wordt uit de buis geschud en op die wijze de pijl belet door het slepen van de regtopstaande schacht
631
door hot water, uit do wond gerukt to worden. Telkens wanneor het dier aan do op-ervlakte komt, rijst do ligte rieten schacht der pijl ijl de hoogte en wijst aan waar et zich bevindt, zoodat den jager hierdoor do weg wordt aangewezen waar het te vangen.
Do pijl, waarvan de voorgaande afbeelding een gcdoclto vertoont, is iets meer dan vijf' voet lang. De jjzeren punt is dik cn sterk, en daar de hard-houtcn penoene lengte van veertien duim bedraagt, is hot voorste gedeelte van het projectiel betrekkelijk zwaar en valt het daarom mot kracht naar beneden.
Wu zijn nu genaderd tot do vervaardiging van hot geduchte vergif, dat zulk eeno noodlottige uitwerking hoeft. De inboorlingen zijn zeer spaarzaam in hot geven van inlichtingen over dit onderwerp en het is zeer moeijeljjk bekend te worden met de juiste ingrediënten, do noodigo hoeveolheilen of do wijze zo te gebruiken. De volgende bijzonderheden zijn ontleend, gedeeltelijk aan hot bock van Waterton, gedeeltelijk aan modedoelingen van hemzelven, gedeeltelijk aan de woorden en werken van andere reizigers.
Van al de verschillende bostanddeelen die opgenoemd worden, gelooft de schrijver dat slechts twee werkelijk benoodigd zijn.
Do inboorling die wourali wil vervaardigen, gaat hierbij op de volgende wijze te werk. Hij begeeft zich alleen naar hot woud met eeno eigenaardige soort van mandje,
quot;habbahquot; of schuddcmandjo genaamd, op den rug dat do twee noodigo hoedanigheden van ligtheid en sterkte in zich vereenigt. De inboorling gebruikt het wanneer hij voorwerpen wil dragen die niet zeer zwaar zijn en groot genoeg om niet door de tusschenopeningon te slippon.
Hot wordt vervaardigd van het ittiritti-riet, dat in reepjes van ongeveer een derde duim breed gespleten wordt. Daar het gevuld zijnde, naar den bodem uitzet en van boven naauw is, vallen dc voorworpen er niet ligt uit, hetgeen met eeno gewone mand wel het geval zou zijn, daar de drager verpligt is over govallen boomen te klimmen, zich een' weg door het digte kreupelhout van een tropisch woud te banen cn de quot;habbahquot; aan zulk eeno ruwe behandeling bloot te4 stellen, dat hare hoedanigheden van vorm en veerkracht voortdurend op de proef gesteld worden.
Deze soort van mand kan eene verbazende hoeveelheid goederen bevatten en zet zich uit als een Engelsche reiszak. Het exemplaar in bezit van den schrijver heeft de gemiddelde wijdte van twintig duim.
De eerste plant die gezocht moet worden, is do wouraïi-wijnstok (Strychnos toxifera). Zij is naauw verwant met den boom die dc welbekende strychnine bevat, welke in hare ruwere graden van bereiding nuxromica genoemd wordt. De upasboom, die het vergif verschaft voor de Dajaksche sumpitan-pjjlcn, behoort tot hetzelfde geslacht. I Iet wourali (somtijds quot;ooraraquot; of quot;curariquot; gespeld), hoewel niet zeer zeldzaam, is zeer plaatselijk en wordt niet gemakkelijk ontdekt. Het heeft een wijngaardachtig voorkomen, met een' houtachtigen stengel, ongeveer drie duim dik, bedekt met een' ruwen grijzen bast. De bladeren zijn donkergroen, tegen elkaar over geplaatst en van een' ovalen vorm. De vrucht is bijna zoo groot als een appel, rond en glad, met zaden, gelegen in eene bittere weeke massa.
Wanneer dc vergifmaker het wourali gevonden heeft, zoekt hij naar twee bolgewassen, een groen, lijinig sap bevattende on borgt enkele hunner stengels in het mandje.
De derde plant is een bittere wortel, welke onzes erachtens het byarri is, eouo vlindervormigo plant, waarvan door do inboorlingen druk gebruik wordt gemaakt tot het vergiftigen van het water, wanneer zij visch op groote schaal willen vangen.
632
GUIANA.
Alle dcelen van hot hyarri zijn vergiftig, maar de wortel het sterkst. De inboorlingen nemen eenige wortels in hnnno kano's, scheppen er water over eti stampen ze met hunne knodsen fijn. Na hot water den tijd gegeven te hebben zich mot het uitgeperste sap te vermengen, giet de visscher hot overboord en binnen weinige minuten komen alle vissehon binnen oen' aanmorkclijken afstand volkomen verdoofd aan do oppervlakte des waters drijven. Een kubiek voet hyarri vergiftigt oen' bunder water zelfs in snelvlietende stroomen, terwijl eeno voel mindere hoovoelheid voldoende is om kreken en stilstaand water te vergiftigen. liet vergif hoeft geen nadeoligen invloed op het vleosch dor vissehon, dat volkomen gezond is.
liet wourali en het hyarri zijn naar onze meaning do werkzame bostanddeelen van hot vergif, terwijl de bolachtige planten waarschijnlijk do lijmachtige stof verschaffen, die hot aan de punt van hot wapen doet vastkleven.
Doch do gifmenger is niet alleen tevreden mot plantaardige zelfstandighoden, hij prest ook het dierenrijk in zijn' dienst.
Hij voorziet zich van twee soorten van mieren. De oene is de muniri (Ponera (jrandis), een monsterachtig, zwart schepsel, somtijds een duim lang, waarvan do steek zoover-giftig is, dat hij dikwijls koorts teweegbrengt. Eeno dezer mieren bevindt zich in schrijvers verzameling en haar voorkomen alleen is boosaardig genoeg om iedereen voor haar te waarschuwen. De andore is do vunr-mior (Myrnüca saevissima), een nietig rood insect, welks steek dien eener roodgloeijende naald evenaart. Behalve deze neemt hij de giftanden der labarri- en counacouchi-slangen, twoo dor vergiftigstc slangen van het land. Deze tanden bewaart hij in voorraad, daar de inboorling deze kruipende dieren doodt waar hij zo ook ziet en hunne vergiftanden uittrekt.
Dat deze laatste bestanddoelen de kracht van het vergif niet kunnen verhoogon, werd nooit door ons betwijfeld en oenige jaren geleden reeds gaven wij het als onze mooning to kennen, dat zij in 't geheel niet werden gebruikt, maar bloot als voorwendsel moesten dienen om des te beter het geheim van het vergif te bewaren.
Deze mooning wordt nog versterkt door de onderzoekingen van dr. Herman Beigcl, die eenig wourali-vergif van den pjjl waarmede het stekelvarken gedood word analyseerde. Hij verzekerde, dat er zich geonc deeltjes beenachtige of dierlijke stof in hot vergif bevonden, maar het een volkomen plantaardig karakter bezat. Daarenboven was er geen spoor te vinden van roode pepor, die gezegd wordt een der bestanddeelen te zijn.
Voor zoover het mogelijk is naar don smaak te oordeelen, komt onze eigen ondervinding overeen mot die van Dr. Boigol. Wij hebben het vergif geproefd, hetwelk onschadelijk is zoolang het niet rogtstreeks met liet bloed vermengd wordt en vonden het zeer bitter en iets aromatisch. Deze twee hoedanigheden moeten ongetwijfeld aan de strychnine van hot wourali en aan het hyarri worden toegeschreven. Van geur van roode peper was niets te ontdokken.
Wanneer hij al deze bostanddeelen verzameld hoeft, gaat de gifmenger zeer systematisch te werk. Hij wil hot wourali niet in of zelfs bij zijn eigen huis bereiden, maar maakt zijne bereidingen in hot diepste van bet woud, waar hij uitsluitend voor dit dool oene kleine hut bouwt. Zjjnc eerste zorg is een vuur aan te loggen en terwijl dit brandt, schraapt hjj in een' nog ongebruikten pot eeno zekere hoeveelheid wourali-hout, voegt er in behoorlijke mate hot hyarri bij en plaatst beide op oene soort van vergiettest.
Do vergiettest en haren inhoud boven den pot houdende, giet do Indiaan er kokend water over en laat het afkooksel, dat er zoo wat uitziet als kofïij, in den pot loopen. Wanneer hjj op deze wijze oene genoegzame hoeveelheid verkregen heeft, worden de bolachtige wortels gekneusd en hun sap in den pot uitgeperst en eindelijk de slangen-tanden en mieren fijn gestampt en almede in den pot gedaan.
Nu wordt de pot op hot vuur gezet, dat zeer zacht onderhouden wordt, zoodat de inhoud oor aan het razen dan aan het koken gebragt wordt, terwijl het door verdamping verlorene aangevuld wordt door cr steeds meer wourali bij te voegen. Het schuim dat onder dit proces boven komt drijven, wordt zorgvuldig mot een blad afgeschopt, terwijl het koken aan den gang wordt gehouden, totdat het vergif tot oene donkere, bruine stroop verdikt is. Volgens sommigen worden de zaden van de roode peper niet gebruikt om de kracht van het vergif te verhoogon, maar als oen bewijs
633
GUIANA.
dat do bereiding voltooid is. Wanneer de inboorling meent dat het vergif bijna gereed is, werpt bij er een enkel zaadje roode peper in, dat onmiddellijk begint zich om te wentelen. Is dit bet geval, dan laat hij alles nog een weinig doorkoken en werpt er nog een zaadje in, dat misschien ook nog draait, maar langzamer; hij herhaalt deze proef' zoolang totdat het zaadje stil blijft, hetwelk dan als oen bewijs wordt beschouwd dat de bereiding gereed is.
Daarna dompelt de Indiaan eenige pijlen in liet vergif en beproeft do uitwerking op een dier of vogel. Voldoet de proef, dan giet luj het vergif in een' nieuwen aarden pot over, bindt een paar bladeren over den mond en een stuk natte huid over de bladeren, ten einde lucht en vooral vochtigheiil uit te sluiten. Do kleine potjes die
gewoonlijk hot wourali bevatten, zjjn bijna kogelrond en ongeveer zoo groot als een gewone oranje-appel. Deze beschrijving der be-
V_J \ reiding van het wouraii-vergif
is die welke de inboorlingen ons verschaffen, maar daar zjj liet er op gezet hebben om de bereidingswijze geheim te houden, kan men er zich niet volkomen op verlaten. Dat een geheim bij de bereiding in het spel is, bljjkt uit het feit, dat het Macoushie-vergif erkend wordt beter en sterker te zjjn dan dat, hetwelk door eenigen anderen stam wordt zamengesteld, gelijk dan ook al de stammen van Guiana wourali van do Macoushies willen koopen.
Niet iedere inboorling is bekend met de wijze om dit verwonderlijke vergif te bereiden. Deze kennis bepaalt zicli tot de toovenaars, die haar in hunne familiën bewaren en van vader op zoon overdoen. Zij zijn' zoo bevreesd voor ontdekking van hun geheim, dat zij niet alleen het wourali op oen' afstand van hunne huizen maken, maar zelfs wanneer zjj met pijlpunten. do bereiding gereed zijn, do hutten verbranden, om zelfs tot het minste spoor van do gebruikte ingrediënten te vernietigen.
Zij hebben eeno soort van bjjgeloovigen eerbied voor het wourali. Als reden waarom zij de hut verbranden wenden zij voor, dat zij bezoedeld is door do dampen van het vergif en nimmer weer bewoond mag worden, zoodat liet beter is haar maar dadelijk te verbranden. Zjj beweren dat gedurende do bereiding de Yabahou of booze geest rondwaart, gereed hen die niet in de geheimen ingewijd zijn weg te halen; zij bedienen zich dus van het bijgeloof om hunne handelingen verborgen te houden. Ten einde voedsel aan deze vrees voor het wourali le geven weigeren zij, die in de
634
pijlpunten.
vervaardiging van hot vergif bedreven zijn, het te maken, uitgenomen wanneer het hun goeddunkt, als verontschuldiging hiervoor opgevende wat hun in het hoofd komt. Waterton vertelt een geval van een' man, die beloofd had eenig wourali-vergif te bereiden en het op het laatste oogenblik weigerde omdat hij eene vermeerdering /.ijner familie verwachtte. De vervaardiger houdt zich altijd gaarne ziek na zijn werk verrigt to hebben, bewerende, dat in weerwil van herhaald wasschen van gelaat en handen, het vatbaar genoeg maakt voor de aanvallen van den onzigtbaren Yabahou om ongesteldheid te doen ontstaan. Dc bereider is geen werkelijke bedrieger in dit geval, maar ondergaat den geheimzinnigen invloed van alles wat met het wourali in betrekking staat. Geen magt ter wereld zou hem bjj voorbeeld doen eten terwijl het vergif bereid wordt, en, hoe hongerig hij ook zij, toch zal hij vasten totdat het wourali volkomen gereed en in de daartoe bereide potjes opgevangen ia.
Het wourali, ofschoon het voornaamste vergif in Guiana, is niet het eenigo, daar de inboorlingen eene soort van hout ontdekt hebben, dat op zich zelf vergiftig genoeg is om geene bijzondere toebereiding noodig te hebben. Het hout is van oen' inheemschen boom, van eene bleekgele kleur. Van dit hout snijden de inboorlingen lange klingvormige punten, die in gedaante veel gelijken op de assagaajjen dor Kaffers. De eigenaardige vorm der punt is op de voorgaande afbeelding te zien, dio twee voorstollingen van dezelfde pjjlpunt vertoont. Somtijds wordt de punt geheel effen gelaten, maar bjj sommige exemplaren zijn er op de buitenste oppervlakte van het blad ruw oonige figuren gekrabbeld. Als kleurstof wordt annatto gebruikt, dat eene donker-roodo tint achterlaat. Dc schrijver bezit zoowel effeno als gekleurde pijlen.
Deze platte punten worden aan de hardhouten pon aan liet uiteinde van den pijl gebonden met katoenen draden, die, hoewel niet de artistieke bevalligheid van het Polynesische windsel bezittende, toch gekruist en nogmaals gekruist worden en aldus oone reeks van ruitvormige figuren vormen. Waterton deed ons het eerst de vergiftige eigenschappen dezer pijlpunt opmerken.
Naast deze pijlen is een andere, die voel platter is. Deze punt is van ijzer vervaardigd, maar naauwkeurig gevormd naar de figuur der zoo even beschreven houten punt. Wegens hare zwaarte is zij bevestigd aan eene schacht, eens zoo dik als de gowone en onmiddellijk op de schacht geplaatst, zonder de tusschenin liggende hardhouten pon. Werkelijk gelijkt het wapen meer op eene speer dan op een' pijl.
De jonge mannen oefenen zich vlijtig met deze wapens. Do grootste, die gebruikt worden om tapirs, jaguars en dergelijke dieren te dooden, worden beproefd door zo perpendiculair in de lucht te schieten, waarbij iedere boogschutter zijnen pijl hoo-gor dan dien van zijn' mededinger tracht te schieten.
Brett deelt in zijne quot;Indiaansche stammen van Guianaquot;, een merkwaardig geval mode van de bekwaamheid der inboorlingen als schutters en vertelt oen staaltje van hun schieten, hetwelk aantoont dat do quot;onmisbare hondquot; in Guiana zoowol als in Engeland de trouwe metgezel is hunner spelen.
quot;Nadat iedere man en jongen verscheidene beurten geschoten had, werd do boog-schuttersstrijd besloten door een gelijktijdig afschieten der pijlen van ioderen boog. De vlugt door de lucht van meer dan tweehonderd pijlen bood een nieuw schouwspel aan en vernietigde in oen oogenblik do schijf onder dc luide kroten van allen. Een hond, die er ongemerkt achter was geraakt, werd omringd door den zwerm van pijlen die plotseling om hem heen en sommige zelfs onder hem in het zand bleven vaststeken. Hij was evenwel oen gelukkige hond, want hij had het ongehoorde geluk ongedeerd te ontsnappen, ofschoon van zijn stuk gebragt door hot voorval en de luide toejuichingen dio zijn' oonigszins haastigen aftogt vergezelden.quot;
Bij sommige stammen zijn ook speren in gebruik. Dezelfde schrijver toont de wjjze waarop een Warau de speer hanteerde. Zijn wapen was van dezelfde stof vervaardigd als de spoor, maar grooter, terwijl de schacht van riet en de punt van hard hout was. Do jonge spoorman had op den zachten stam van een' pisangboom oen doel vastgehecht. Toen het projectiel het dool trof, bleef de hardhouten punt in den boom vastzitten, terwijl de elastieke schacht naar den werper terugkaatste.
De knaap zoido, dat deze werpspies gebruikt werd tot het dooden van groote
035
visschon, die naar do oppervlakte van het water gelokt worden doorliet strooijen van zaden en ander voedsel en dan met hot wapen gedood worden.
Sommige pijlen zijn niet met vergif' voorzien en als een voorbeeld van de groote verscheidenheid der pijlpunten bij de verschillende stammen worden er nog drie andere afgebeeld, ontleend aan de quot;Christyquot; verzameling. Deze punten hebben eenigszins denzelfden vorm als de zooeven beschrevene, maar in plaats van plat, zjjn zij gebogen, zooals op de doorsnede te zien is die ze vergezelt. De lezer herinnert zich, dat een dergelijke vorm van pijl vooral in Nieuw-Guinea voorkomt. Do reden waarom is eenvoudig. De bamboe is bekleed mot eene laag harden steen, die cene zoo scherpe, natuurlijke snede vormt, dat wanneer de bamboe gespleten is, zij als mos kan gebruikt worden.
Werkelijk verschafte vóór do invoering van hot ijzer do bamboe het mes, in algemeen gebruik door geheel Polynosië en vele andere landen waar het groeide. Het is daarom duidelijk, dat eene van een' hollen bamboe-stengel vervaardigde pijlpunt, de holle gedaante behoudende, een geducht wapen moet zjjn en eene zeer gevaarlijke wond moet toebrengen. Het is broos, breekbaar en zou tegen een schild of wapenrusting van slechts matige sterkte in stukken breken, maar tegen de naakte ligchamen der Indianen is liet een zeer krachtig wapen.
Veel moeite wordt besteed aan deze pjjlen, die alle op eene eigenaardige wijze versierd worden. Deze is aan do bolle zijde bedekt met gekleurde figuren, evenals de straks beschreven pijl van vergiftig hout. Gene is niet alleen versierd, maar ook aan de randen mot weêrhaken voorzien. De derde, dio zeer eenvoudig is, onderscheidt zicii door een' hollen kogel, juist onder de punt geplaatst. In den kogel wordt een gat geboord, zoodat wanneer de pjjl van den boog wegvliegt, zich een fluitend geluid doet hooien. DeChinoezen maken nog lieden gebruik van fluitende pjjlen en evenzoo doden onze boogschutters in de dagen toen de lange boog de trots van Engeland was. In al deze gevallen kon het fluiten tot vermaak dienen in vredestijd, maar ook voor signaal in oorlogstijd.
Zooals do denkende lezer uit de overgroote zorg in het versieren dezer wapenen teregt zal opgemaakt hebben, strekken zjj den inboorlingen meer tot pronk dan tot werkelijk nut. Het is dan ook bijna onveranderlijk waar, dat een werkelijk oorlogzuchtig volk zijne wapenen in do bestmogelijko orde houdt, maar zich betrekkelijk weinig moeite geeft ze te versieren, terwijl zij die jagt maken op don naam van dapperheid, zonder den last en hot gevaar zich dien naam waardig te maken, hun doel trachten te bereiken door hunne wapenen met versierselen te bedekken en zooveel mogelijk een krijgshaftig voorkomen aan te nemen. Indien de lezer zich de verschillende volken die wij in den loop van dit werk beschreven hebben, wil herinneren, zal hij bevinden, dat deze regel volkomen steek houdt.
Ziet bijvoorbeeld, hoe het met den Fidschi en don Tonga in dit opzigt gesteld is. De oen is wereldberoemd wegens de verscheidenheid, de schoonheid, de volmaaktheid en de kunstvolle versiering zijner wapenen. Hij gaat steeds gewapend, gevoelt zich verlegen zonder zijne knods op den schouder, schikt zich op de buitensporigstewijze op voor don krijgsdans en besteedt, alvorens zich werkelijk tot den strijd te begeven, een' geruimen tijd aan pogchenjen over zijne dapperheid en over do wijze hoe met het lijk van zijn' vijand te handelen.
Maar de Tonga, die voor of na den strijd niet aan pogchen denkt, wiens wapenen eenvoudig en onversierd zijn, is zoo volkomen de meerdere van den Fidschi, dat hij zoo hij verkoos, zich van het gchoele Fidschische grondgebied zou kunnen meester maken. Wij vonden denzelfden karaktertrek in verscheidene Oostersche landen terug, waaide mannen arsenalen van met goud, zilver en edelgesteenten ingelegde wapenen ronddragen en de eerste gelegenheid de beste te baat nemen om aan den loop te gaan, wanneer er waarschijnlijkheid is dat hunne rijk versierde wapenen in ernst zullen gebruikt worden.
Zoo weet dan ook de ervaren monschenkenner, zoodra hij deze schoon gegraveerde wapens ziet, versierd met de fijnste vederen en beschilderd met al de kleuren waarover inlandsche kunst te beschikken heeft, dat zulke wapens meer tot praal en vertooning dienen dan tot werkelijk gebruik, cn dat de vervaardigers niet zooveel tijd en moeite er aan besteed zouden hebben, indien zij zo bestemd haddon om in hot ruwe krijgsbedrijf gebruikt te worden.
636
DK STAMMEN VAN GUIANA. Vervolg.
QUIANASCHE KNODSF-N. — liK 8APAKANA EN POTU.--OORLOGVOER1NO. — KANNIBALISME. - DK 8CIIELPHKUVEL
EN ZIJN INHOUD. - DE BLOEI EN DE ONDERGANG VAN DEN CARAÏBISCIIEN STAM. — BLOEDVEETEN. - DE
KAINAMA KN ZIJNE GEVOLGEN. - EEN ZONDERLING BIJGELOOF. - I)R GUIANASCHE BLOEDZUIGER.-OORLOG
MET DE A It AW AKS. — KRIJGSLISTEN. - DE HINDERLAAG. - HET FORT EN DE BOOM.--GEVANGENS'KMING
VAN HET OPPERHOOFD EN EINDE VAN DEN OORLOG.
Wij zullen nu overgaan tot de beschouwing hunner knodseu, waaruit zoowel als uit de pijlen de eigenaardigheden der vervaardigers zijn op te maken; sommige zijn verwonderlijke voorbeelden van den kunstzin der Wilden. Ue exemplaren op de volgende afbeelding zjjn allen geteekend naar voorbeelden in de quot;Christyquot; verzameling.
Die aan de regterzijde zijn voorbeelden van de soort van knods, Sapakana geheten. Zjj worden van het zwaarste en hardste hout vervaardigd dat de inboorling kan vinden eii sommigen er van zijn zoo groot en zwaar, dat alleen een sterk man ze kan hanteeren. Het lemmer gelijkt eenigszins op dat van den Nieuw-Zeelandschen merai, daar het ligt bol in het midden en tweesnijdend is, zoodat het een van de geduchtste wapenen is die men zich kan voorstellen.
Ten einde eenc vaste greep te hebben, wordt het handvat zeer netjes met katoendraad omwonden en later met vederen en andere zaken versierd. Daar deze knodsen aan de uiteinden zeer op elkander gelijken, is slechts eene in haar geheel en zijn de handvatscis van twee andere afgebeeld. Die in het midden is het meest versierd, met bossen schitterende groene vederen juist aan de verbinding van het hoofd on het handvat; onder de vederen eene rij witte katoenen ballen. De lezer zal ongetwijfeld de fijn bewerkte wijze bewonderen waarop het handvat mot den katoendraad omwonden is. Een dezer wapenen in s'schrijvers verzameling gelijkt veel op dat hetwelk reeds beschreven is geworden, uitgenomen dat het in plaats van met vederen en katoenen balletjes, versierd is met eene rjj lange wuivende bossen van katoenen vezels.
Tegenwoordig zijn deze schoone knodsen buiten gebruik geraakt, daar het geweer de plaats der inlandsche wapenen heeft ingenomen; evenwel worden zij nog wel vervaardigd, maar alleen voor pronk en niet voor gebruik.
Daar naast is eene knods afgebeeld, bij de Caraïbiërs in gebruik. Zij beantwoordt geheel aan het zooeven vermelde beginsel waarnaar het minder of meer versieren dei-wapenen overeenstemt met den meer of minderen oorlogzuchtigen geest der gebruikers. Deze knods is betrekkelijk eenvoudig, maar zij is ook voor het gebruik en niet voor pronk vervaardigd. De makers noemen haar Protu en zjj is blijkbaar eene wijziging van de quot;maeanaquot; knods dor Gran Chaco Indianen. Op het oog is het geen zeer geducht wapen, maar gewigt en vorm zijn genoeg om met een' enkelen slag iemand do hersenen in te slaan. Gewoonlijk is bet in het midden met katoendraad omwonden om eene vaste greep te verschaffen, terwijl eene lus van dezelfde stof om de hand geslagen wordt. De afbeelding links is eene wijziging van de potu.
De vorm zelf der potu's bewijst dat zij bestemd zijn om door een moedig en oor-
I)£EL II, 41
638
logzuchtig volk gebruikt te worden. In den regel kent men een werkelijk moedig volk aan hot instinkt den tegenatander te lijf te willen^ terwijl dat van eon niet oorlogzuchtig volk blijkt uit de zucht hem op een' afstand te houden.
Wat den krijg en do wijze van oorlogvoeren betreft, bestaat er een groot verschil bij de verschillende stammen, daar sommige vredelievend en bedaard zijn en andere juist het tegengestelde. De oorlogzuchtigsto stam onder hen is ongetwijfeld de Caraïbische, waarvan Raleigh schreef dat zij een naakt, maar een zeer dapper volk waren.
De Caraïbiërs waren te dien tijde do meest gewigtige der stammen van Guiana; zij verkregen dien voorrang door hunne wapenen. Wanneer zij twist met een' anderen stam hadden, waren zij gewoon eene nachtelijke expeditie in vijandelijk land te maken, de vijandelijke dorpen een voor een te omringen en de vrouwen en kinderen gevangen te nemen. Sommige dezer gevangenen gebruikten zij zolven als slaven; dezen werden lang-
GUIANA.
zamcrhand in den stam hunner meesters ingelijfd, terwijl de anderen verkocht werden. Zij bepaalden zich evenwel niet tot deze nachtelijke expedition, maar voerden openlijk krijg met andere stammen en pochten er dan op dat zij hunne kano's tegen den stroom zouden roejjen, zoodat de vijand hen kon hooren aankomen en niet overrompeld zouden worden.
Er valt bijna niet aan te twijfelen dat de Caraïbiërs eenmaal kannibalen waren, ofschoon men hen tegenwoordig moojjelijk het feit kan doen erkennen. Het vroegere kannibalisme dezer stammen werd gemakkelijk uitgemaakt door sommige ontdekkingen in een' grooten heuvel, ongeveer tien of twaalf mijlen van de zee verwijderd. Brett, die een onderzoek van dezen heuvel instelde, bevond dat hij voornamelijk bestond uit schelpen, meestal van mosselen en alikruiken, alsmede van de scharen van kreeften en eenige beenderen van visschen en land-werveldieren. Op geen zeer groote diepte van de oppervlakte stuitten de delvers op eene groote hoeveelheid menschehjke beenderen, waarvan de schedels verbrijzeld en de beenderen der armen en beenen in de lengte gespleten waren.
Voor hem, met den staat van zaken bekend, was dit alles duidelijk genoeg. De beenderen lagen niet regelmatig gerangschikt, zooals dit het geval zou geweest zijn als het de overblijfselen van geregeld begraven lijken waren, maar stukken schedel, wervelbeenderen en ledematen waren hier en daar onachtzaam in het rond geworpen. De geschiedenis ons door deze overblijfselen verhaald, is eenvoudig. Zij zjjn de beenderen van menschelijke wezens door hunne mcdemenschen opgegeten, die na om het merg te zijn opengespleten, met mosselschelpen en anderen atval zijn weggeworpen. Dat deze vreeselijke gewoonte eenmaal bij alle stammen in zwang was, schijnt zeer waarschijnlijk, maar de Caraïbiërs zijn denkelijk de laatste menscheneters geweest.
Evenals de Mundurucü's hadden de Caraïbiërs een godsgerigt, bestaande in het verdragen van mierenbeten. Zij hadden geen erfelijk opperhoofd, ofschoon de zoon van een opperhoofd zijn' vader opvolgde indien hij beschouwd werd voldoende bekwaamheid en moed te bezitten. Maar zelfs in zulk een geval moest do kandidaat voor het bevelhebberschap zijne meerderheid bewijzen in liet verdragen van ontberingen zoowel als van pijnigingen Hij moest toonen dat hij bekend was met al de krijgslisten, dat hij lang kon vasten, dat hij een' onwankelbaren moed bezat, en dat hij zelfs de vreeselijke beproeving der mieren kon weerstaan; en niet voordat hij al deze bewijzen van kunde en vastberadenheid naar genoegen had afgelegd, lag de stam de wapenen aan zjjne voeten als teeken van onderwerping.
Wij mogen met regt eenigzins verwonderd zijn, dat een volk hetwelk zulk een' ontem-baren geest toont en zulk eene liefde voor vrijheid, ja met goeden uitslag zelfs aan goed gewapende en geoefende troepen het hoofd heeft geboden, niet in beschaving is vooruit gegaan en tot op den huidigen dag nog even onbeschaafd is als wij weten dat het drie honderd jaren geleden was. Brett, wien wij wegens zjjne persoonlijke bekendheid met de Caraïbiërs gaarne het regt toekennen naar waarheid van hen te spreken, geeft op de volgende wijze de oplossing van dit raadsel:
quot;Er stond geen overwegende geest onder hen op, die, de wijsheid van den wetgever yereenigende met de dapperheid van den krijgsman, menschehjke en beschavende instellingen onder zijn volk had tot stand kunnen brengen en de verspreide horden op den duur vereenigen. In moeijelijke omstandigheden had de noodzakelijkheid om vereenigd te handelen, hen er wel is waar toe gebragt een' hunner opperhoofden door henzelven met het opperste gezag bekleed, als een dictator van hot oude Rome, onvoorwaardelijk te gehoorzamen, maar in gewone tijden handelde elk hoofd van een' clan of familie grootendeels zooals hij goedvond, daar er noch werkelijke magt noch erfelijk gezag bestond, geëerbiedigd genoeg om de gehoorzaamheid van allen af te dwingen.
'Daar zij dus geen' voordurenden band hadden die hen vereenigde, konden hunne wilde horden slechts vechten, overrompelen, onderdrukken en verwoesten, en waren zij in tijden van den hoogsten voorspoed onmagtig groote cn nuttige dingen te verrigten, die na verloop van eeuwen van hen haddon kunnen getuigen.quot;
Tengevolge van het gebrek aan bekwame aanvoerders is do Caraïbische stam,
639
41*
GUIANA.
eenmaal de grootste en misschien do oorsprong van al do stammen van Guiana, gestadig aan liet afnemen, en iioe dapper ook, zijn zij niet langer de schrik dor andere stammen, zooals eertijds. En werkelijk zijn de Caraïbiërs in iiun' langdurigen twist mot de Acawaio's geenszins do overwinnaars geweest. Zij zijn gedwongen geworden hun eigen distrikt te verlaten en zich bij do vestigingen der zendelingen om bescherming noêr te zetten.
Dezelfde schrijver dien wij zooeven aanhaalden, vermeldt verscheidene voorbeelden van de afnemende magt der Caraïbiërs. Eens vestigde zich een Caraïbisch opperhoofd bij de nederzetting der zendelingen, omdat hij ontdekt had dat eone bende Acawaios, geschilderd en ten oorlog toegerust, bij zijn verblijf in het woud in hinderlaag lag. Zelfs in zijne schuilplaats was hij voor zijne vijanden niet veilig. Op zekeren avond werd het gansehe dorp door alarmkreten opgeschrikt; men bevond dat een schoonzoon van liet opperhoofd ernstig gewond was en krimpende van pjjn in zijne hangmat lag tengevolge van een' slag dien hij ontvangen had. Zich op een' kleinen afstand van zijn huis bevindende, bespeurde luj een' Acawaio achter zich. Hij keerde zich om, viel op den vijand aan en sloeg zijne armen om hem; maar de man was to sterk, slingerde hem op den grond en gaf hem den slag die hem noodzaakte zijne hangmat op te zoeken.
De geheele Caraïbischo stam verkeerde eenigen tijd in groote verwarring en angst, maar eindelijk kwam het uit, dat de aanval een gevolg was ecner persoonlijke veete met den gewonden man. Twee jaren te voren was zijn vader door do Acawaio's verwond geworden en zeer natuurlijk dood hij met zijn' boog en pijlen cene vergeefsche poging om het leven zijns vaders te redden. Door deze daad haalde hij zich de wraak der Acawaio's op den hals, die besloten hem te dooden, waar zich ook de gelegenheid mogt voordoen. Hij was van Essequibo naar Pomeroon gevlugt, maar te vergeefs en werd door de zendelingen geraden naar de kust te gaan en werk te zooken op eono van de suikerplantaadjes, waar zijne vijanden hem waarschijnlijk wel niet zouden vervolgen.
Somtijds ontstaat er tengevolge eener bijgeloovige handeling, Kanaima genaamd, eene bloed-veete. Er komt iemand te sterven cn de medicijn-man verklaart dat de dood is veroorzaakt door iemand die met hot doel hem het leven te benemen tot toovenj de toevlugt heeft genomen. De vermoedelijke toovenaar wordt dan gedoemd te sterven en een nabestaande van den overledene aangewezen om het vonnis ten uitvoer te brengen. Hij wordt verondersteld bezeten te zijn door een' zwervenden geest, Kanaima genaamd, en wordt bij dien naam genoemd totdat de wraak volbragt is. Gedurende al dien tijd moot de Kanaima vele ontberingen verduren, zoodat do blooto wonsch om tot het gewone leven terug to keeren als een prikkel werkt tot de vervulling zijner taak.
De wijze waarop een slagtoffer gedood wordt volgens het Kanaima bijgeloof, is zeer wreed. Men nadert hem van achteren (zooals het geval was met don boven vermelden Caraïbiër) en indien de moordenaar binnen het bereik van zijn slagtoffer kan komen, slaat hij hem door een' slag in den nek ter neer. Het is evenwel het doel niet met dezen slag den man te dooden, maar hem tijdeljjk ongevoelig te maken. Do Kanaima breekt dan den mond zijns slagtoffers open en drukt door zijne tong do tanden eener vergiftige slang. Do tong zwelt onmiddellijk zoo dik op, dat do ongelukkige niet meer kan spreken en binnen een paar dagen zijn leven eindigt. Somtijds, zegt men, vervangt de Kanaima do slangetanden door een vergiftig poeder, met opzet voor dit doel zaamgesteld en bewaard in een klein kokertje, vervaardigd van liet vleugelbeen eens vogels. De bereiding van dit poeder is een geheim, dat van vader op zoon overgaat.
Maar do taak van den Kanaima is hiermede nog niet voleindigd. Drie dagen na de begrafenis van zijn slagtoffer moet do moordenaar het graf bezoeken en eenige plegtigheden ondergaan, alvorens de Kanaima-geest hem verlaat en den man toestaat tot zijne vrienden terug te keeren. De inboorlingen zijn ten opzigto vau dit geheele onderwerp zeer geheimzinnig, maar voor zoover kan uitgemaakt worden, steekt de Kanaima een' puntigen stok door het ligchaam, proeft het bloed en wordt door deze daad van den geest van moord verlost.
640
GUIANA.
Do vrienden van het slagtoffer trachten daarom altijd do plaats van het graf verborgen te houden en het is do taak van den moordenaar op de plek rond te waren, opdat zij liet lijk niet zonder zijne voorkennis kunnen begraven. Slagen do vrienden in hunne pogingen, dan keert de wraak om, want de ongelukkige Kanaima is dan verpligt in hot woud rond te zwerven totdat hij door krankzinnigheid of' eenigen anderen vorm van wraak wordt aangetast, waardoor de geest van moord hen straft die zijne wonschon niet vervuld hebben.
Ikett woonde verscheidene voorbeelden bij van deze vreeselijke soort van straf en twijfelde niet of hij ontmoette werkcljjk eens een' Kanaima die het ligehaam van zijn slagtoffer niet had kunnen vinden. quot;Eens vond een Arawak in het woud een' Indiaan, bijna tot een scelet uitgeteerd en in een' vreeseljjken toestand van uitputting; hij bragt hem naar de Pomeroon-missie, alwaar men bevond dat hij gedeeltelijk gescalpeerd en zijne onderlip aan eiken hoek uitgescheurd was. Dit was, zeide hij, het werk van een' kleinen tjjger, die hem in het woud had aangevallen.
quot;De Acawaio's aan de missie, wier taal hij sprak, hadden in het eerst veel zorg voor hem, maar hielden hem later, uit zijne weigering om zekere soorten van voedsel te gebruiken en uit andere teekenen, voor een slagtoffer van den onbevredigden Kainama en moordenaar van den man die eenigen tijd vroeger vermoord was. Tengevolge hiervan en van zijn woest, ondankbaar gedrag (want wij reinigden en verbonden zijne zweren), hadden wij eenige moeite hem zoolang verpleegd te krjjgen totdat zijne krachten waren terugkeerd, daar zij vreesden zijne toekomstige slagtoffers te zullen worden.quot;
Wanneer do vrienden van den vermoorden man vreezen niet in staat te zullen zijn liet ligehaam zorgvuldig genoeg te verbergen, verwijderen zij de lever en plaatsen in hare plaats eene roodgloejjenden bijl-kling, in de meening dat wanneer de Kanaima het bloed van zijn slagtoffer proeft, do hitte in de bijl-kling op zijn ligehaam zal overgaan en hem verteren.
Dijzondere veeten ter zijde stellende, zijn de Caraïbiërs door de andere stammen onlangs in open krjjg geslagen geworden. Zjj hadden met gedeeltelijk goeden uitslag tegen de Arawaks gestreden, die in hot moerasachtige distrikt bij den Waina waren teruggedrongen. Hier evenwel hielden de vlugtelingen stand en stelden zich ouder het opperbevel van een' welbekenden en beproefden krijgsman. Verwachtende dat de Caraïbiërs hen weldra in hun toevlugtsoord zouden vervolgen, stelde de aanvoerder zjjno manschappen tussehen de eilanden in hinderlaag, en wachtte nu de komst van den vijand af.
En weldra vertoonden zich inderdaad de Caraïbiërs in hunne groote oorlogkano's, in eéne lijn elkander volgende door do naauwe kreken die de savannah in eilanden verdeelen. Men liet ze veilig doorgaan, totdat zjj om een der eilanden varende van beide oevers door eene doodehjke laag pjjlen begroet werden, die iederen man doodde of buiten gevecht stelde. De tweede kano drong door om slechts hetzelfde lot te ondergaan, terwijl de anderen, geheel onkundig van het plaatshebbende bloedbad, zich haastten om do plaats te bereiken waar zij het geschreeuw hoorden en op hunne beurt door do doodelijke lagen overstelpt werden. De overwinnende Arawaks sprongen toen in het water, maakten zich moester van de kano's en doodden al de krijgslieden uitgenomen twee. Zij werden door de overwinnaars naar huis gezonden onder verpligting een groot rantsoen te betalen in do katoenen hangmatten, dio geen volk zoo goed kan maken als de Caraïbiërs, terwijl zij hun daarenboven de beleodigende boodschap mode gaven om toch spoedig weer eene expeditie uit te zenden.
To land ging hot den Caraïbiërs tegen denzelfden vijand oven slecht als ter zee.
De voortdurende aanvallen der Caraïbiërs moede, besloten de Arawaks niet meer naar de moerassen do wijk te nemen, maar stout hunne vijanden het hoofd te bieden. Zjj bouwden daarom een groot huis aan den oever van een riviertje, omringden het met boomen mot de takken naar buiten gekeerd — inderdaad, de ahnttis der nieuwe vestingbouwkunde — en voorzagen het huis met zoovele pijlen als zij konden vervaardigen. Daarenboven maakten zij brecde, houten schilden, die bjj deze gelegenheid voor de eerste en waarschijnlijk voor de laatste maal gebruikt werden.
Zooals vooruit te zien was, het duurde niet lang of do Caraïbiërs deden hun aanval.
641
Een' kleinen troep mannen tusschen de boomen ziende, maakten zij jagt op hen en vervolgden lien tot het huis, dat zjj onmiddellijk aanvielen. Dc verdedigers beantwoordden het vuur der Caraïbiërs niet, maar vergenoegden zich met de pijlen van den vijand op hunne schilden op te vangen. Toen zij oordeelden dat dezen hunne pijlen bijna verschoten hadden, begonnen zij hun eigen voorraad to gebruiken en zonden een' stortvloed van pijlen op dc aanvallers af, terwijl zij zoo snel als zij konden schieten door do vrouwen en jongens met pjjlen voorzien werden. De Caraïbiërs waren onmagtig zulk een' aanval te weerstaan en verpligt zich terug te trekken, waarbij zij nog een groot aantal door de vervolgende Arawaks verloren.
Do twee laatste beslissende gevechten tusschen deze groote stammen eindigden weder in het voordeel der Arawaks. Do laatsten vestigden zich aan de oevers van een' tak der rivier Moruca, een' stroom die aan beide kanten met digte bosschen bezet was. De naam van dezen tak is Ilaimara-Cabura. Dwars door dezen stroom deden de Arawaks een' boomstam zinken op zulk eene diepte, dat de kleine kano's or over heen konden komen, tcrwjjl de groote en zwaar beladen oorlogskano's er onvermijdelijk op moesten stranden.
De aanvallers kwamen opzetten, zooals verwacht was, maar vonden niets, uitgenomen ledige huizen. Zij zakten toen de Moruca af, naar hunne prooi omziende, en kregen eindelijk verscheidene kano's in 't gezigt, waarop zij jagt maakten. Toen de vlugtendo kano's den mond der Haimara-Cabura bereikten, trachtten zjj zich hierin te verschuilen en werden door do aanvallers vervolgd, die van opgewondenheid en strijdlust gillende kreten slaakten. Plotseling echter stootten hunne kano's met geweld op den gezonken boom, werden de pagaaijen van hare plaatsen gerukt en geraakte alles in eene onbeschrijfelijke verwarring. Te midden hunner verlegenheid regende het pijlen, zoodat zeer weinigen aan den invallenden vijand ontkwamen.
Onder hen bevond zich ook het Caraïbische opperhoofd Manarrawa, die, vertoornd over de geleden nederlaag, naar den Orinoco terugkeerde, nieuwe strijdkrachten organiseerde en opnieuw de Arawaks aanviel. Dezen keer was hij evenwel minder gelukkig, daar hij gewond en gevangen genomen werd. Voor den raad van opperhoofden gebragt, beloofde Manarrawa dat, indien zijn leven gespaard bleef, hij zijn volk zou overhalen van verdere aanvallen af te zien. Dc Arawaks, welwillender dan do Caraïbiërs, bewilligden in zijn verzoek, gaven hem eene kano en zonden hem naar huis. Hij van zjjne zijde bleef zijne belofte gestand en van dien tijd afaan is er geen geregelde oorlog meer tusschen de Caraïbiërs en Arawaks gevoerd geworden, ofschoon de bijzondere bloedveeten steeds onder hen in zwang bleven.
642
HOOFDSTUK XII.
DE STAMMEN VAN GUIANA. Vervolg.
HOUWKUNST. — ItET OEWOHF, OUIANASCUE HUIS. — DK MACOUSHIE EN INIANDSCIIB HUTTEN. — KEUZE DER HOGING. — HUWEMJKSAANOEI.EOF.NIIEDEN. — POLYGAMIE EN HARE GEVOLGEN. — EEN GEVAI, VAN
SCHENDING VAN BELOFTE. - JALOERSOHIIEID UN HAKE GEVOLGEN. - VERUODEN OllADKN VAN IILOEDVEH-
WANTSCHAI' ONDER DE ARAWlUs. — DE OUIANASOHE MOEDER UNKIND. — EKNE ZONDERLINGE GEWOONTE.— POLYANDRIE. — HET MAKEN VAN CASSAVA. — J)E MANIAC-DOOM. — DE RASP, DE SCHAAL EN Dh ZEEF.— DK PERS OF TIPITI. — HET OEI1RUIK VAN HET VERGIFTIGE SAl'. — HET MAKEN VAN SUIKER. — HET DRINKEN VAN PIWARRI. — DE MAQUARRI-DANS. — DE VERVAARDIGING DER ZWEEPEN. — HET VERDRAGEN VAN PIJN
\V ij gaan nu over tot de beschouwing van het huiselijk leven der inboorlingen van Quiana.
Hunne bouwkunst verschilt aannierkoljjk naargelang van het distrikt. In den regel is het klimaat zoo warm, dat er slechts weinig behoefte aan huizen bestaat en niets anders vereischt wordt dan een eenvoudig dak boven het hoofd. De gewone soort van hut is niets meer dan eene eenvoudige loods, eene soort van schuur zonder de wanden, geschraagd door palen en voorzien met een dak van bladereu. Aan de palen en daksparren hangen de persoonlijke goederen der inboorlingen, zooals waajjers, pagaajjen, knodsen, blaasroeren, bogen, pijlen en dergelijke artikelen, terwijl aan een of twee der kruisbalken steeds de zonderlinge cassava-pers hangt, die wij aanstonds beschrijven zullen.
Tusschen de opstaande palen en somtijds aan de dwarsbalken zijn de hangmatten opgehangen, waarvan er altijd eenige bezet zijn, daar de heer des huizes eene aangc-borene zucht heeft om in zijne hangmat te liggen, wanneer hij niet volstrekt verpligt ia zich op zijne voeten te bevinden. Het aantal hangmatten onder een enkel dak is bjjna ongeloofelijk. Zij hangen in rijen boven elkander, als de kooijen aan boord van een passagierschip; wanneer dertig of veertig tegelijk bezet zijn, is het zeer te verwonderen dat het gebouw niet onder de vracht bezwijkt.
I3jj de voortdurende beweging der bewoners, het onophoudelijk in- en uitspringen hunner hangmatten om de nachtvuren te onderhouden, welker rook de eenige verdediging is tegen de moskieten en ander gevleugeld ongedierte, schudt het geheele gebouw heen en weer, kraakt het getimmerte en schijnt liet huis op het punt ineen te zakken. Maar de balken en palen zjjn zoo stevig met elkander verbonden, dat zij inderdaad veel sterker zijn dan zij schijnen, en hoe zwak do schuur er uit moge zien, niettemin is zij tegen het grootste geweld bestand.
Meer in het binnenland evenwel zijn de hutton van een meer zamcngesteld karakter en hebben zoowel wanden als een dak.
De vorm is altijd rond en het dak in het midden puntig toeloopende. Sommige hebben bijna juist de gedaante van de eenvoudigste soort van tenten, met een' rondloopenden regtopstaanden wand, ongeveer vijf of zes voet hoog en op dien wand een vrij hoog kegelvormig dak, dat in eene punt uitloopt. Haar algemeene vorm gelijkt zeer
GUIANA.
R44
op dien van hot Makololo-huis, in Dl. I bladz. 385 afgebeeld. Het dak evenwel is netter en de staak in het midden, die het ondersteunt, verheft zich tot op zekere hoogte boven den top en heeft veel van do spijlen waarmede de Engelsche bouwkundigen gaarne hunne villa's versieren.
Andere huizen, ofschoon in denzelfden smaak gebouwd, zijn niet geheel kegelvormig. Er bestaat bij deze geen onderscheid tusschen den wand en het dak; zij zijn achthoekig in plaats van rond. Zij kunnen zeer goed nagebootst worden door acht gelijkbeenige driehoeken van bordpapier te snijden, waarvan de langste beenen ongeveer viermaal zoo lang als de kortste zjjn en deze aan elkaar te naaijen. Eene breinaald door het midden kan tot steun dienen, en zeer goed den middelsten paal van het gebouw voorstellen.
Doze hutten worden gebruikt door do Macoushies, do vervaardigers der reeds bc-sehrevene lange blaasroeren ; aan uitsteeksels in de rogtopstaande pijlen hangen do wapenen. liet behoeft naauwljjks gezegd te worden dat de taak van huizen te bouwen ann do vrouwen wordt opgedragen, in zoover hot behoort tot de categorie van het zware werk waarvan de verrigting beneden het karakter van een' man is. Inderdaad is bjj dit volk, zooals bij vele andere onbeschaafdo volken, de ingewortelde afkeer van do rnannen om te werken en de daardoor verpligtc arbeid der vrouwen een van de ernstigste hinderpalen tegen liiinne verstandelijke ontwikkeling en beschaving; zelfs de veelwijverij werkt nog niet zoo nadeclig als de ondergeschikte toestand der vrouwen.
GUIANA.
Bjj het besproken dor inlandsclio huizen merkt Brett aan, dat do bouwers, hoc eenvoudig het huis zelf moge zijn, zorgvuldig cene plaats uitkiezen die aan verscheidene vereischton moet voldoen. In do eerste plaats moet hot nabij een' stroom zijn, zoodat do vrouwen niet te veel last hebben om water voor do huishouding te halen en de kano bij de hand is, wanneer de bezitter een' van de menigvuldige togten wil gaan maken die bij deze stammen in zwang zjjn.
Verder moet het zich op eene eenigzins afgezonderde plaats bevinden. De inboorling van Guiana bemint vrede en rust en wordt niet gaarne gestoord, daar de onverschilligheid en koelheid van zjjn' aard nog verhoogd worden door eene ingewortelde beschroomdheid, die hem do ontmoeting mot vreemdelingen doet schuwen. Het moet ook eene plaats zijn waar do grond ligt en zanderig is en waar do zeer geringe bebouwing die in dit land benoodigd is, niet te veel moeite geeft.
Nadat het huis gebouwd is, bestaat do volgende bezigheid in de bereiding van een veld ter bebouwing van yams en cassava; dit is do eonigo harde arbeid waartoe de mannen zich wel willen verwaardigen. Do grond is gewoonlijk dik mot hoornen bezet, maar dit is voor don inlandschen landbouwer geen bezwaar. Na eeno geschikte plaats gekozen to hebben, velt hij de boomen, waarbij hij het zoo weet to overleggen, dat één boom in zjjn' val verscheidene anderen medesleept. Dit wordt verrigt in hot begin van het heete saizoen, namelijk in Augustus. De tropische zon droogt do govoldo boomen spoedig op en wanneer zij genoegzaam verdroogd zijn, steekt de Indiaan ze in brand, waardoor alles snol verteerd wordt, behalve do stammen en dikste takken.
Hij heeft nu zijn aandeel in den arbeid verrigt cn laat het overige aan de vrouwen over, die de overblijfselen moeten opruimen en nu verder al het werk dat er te doen is, als spitten, planten en wieden, op zich nemen.
Bij dit volk wordt de polygamie, ofschoon niet altijd regel, toch dikwijls aangetroffen; zelfs wordt de voornaamheid vaneen'man gedeeltelijk afgemeten naar hot aantal zijner vrouwen. Do gewoonte wordt evenwel niet zoover gedreven als bij vele andere volken het geval is, daar één hunner opperhoofden met don grootston eerbied bejegend werd omdat hij het buitengewone getal van negen vrouwen bezat. Dit opperhoofd, een Warau, was zeer jaloersoh; hij had, naar men zeide, eene zijner vrouwen doodgeschoten en eeno andere mot zjjn' hartsvanger doodelijk gewond. In den regel evenwel heeft oen man slechts éénc vrouw, terwijl de uitzonderingen zeldzamer worden naar verhouding van het aantal vrouwen.
Do Caraïbiërs schijnen het regt van eigendom op hunne vrouwen in de volste mate toe te passen, waarvan door Brett ons oen eigenaardig voorbeeld wordt medegedeeld. Wij moeten vooraf laten gaan, dat het bijna onder alle onbeschaafde volken gebruikelijk is dat de vrouw gekocht wordt van haren vader of oudsten mannoljjkcn bloedverwant, die volkomen magt over haar heeft en haar kan verkoopen als zjjn' boog, met evenveel ontzag voor de gevoelens van het eene handelsartikel als voor het andere.
quot;Een hooghartig Caraïbisch meisje, verontwaardigd dat zij was uitgehuwelijkt aan een' ander, die roods andere vrouwen had (waarvan eeno hare eigen zuster was), liep van hem weg en gaf hare hand aan een' Essequebo-Caraïbiör, een' jongen man, dien zjj meer beminde. Na zekeren tjjd kwam de oude man in die streek — niot evenwel om zjjn regt te doen gelden haar mede terug te nemen en haar te slaan, maar om vergoeding voor hare diensten te eischen. Deze werd hem gewillig toegestaan en voor een geweer, een vaatje zout of een of ander artikel van geljjke waarde werd de vrouw bjj don man harer keuzo gelaten, die zich nu misschien veilig en de zaak als afgedaan beschouwde.
quot;Maar het volgende jaar bragt de oude man, die wel wist wat hjj deed, hem wederom een bezoek, altijd nog, zooals hjj zeido, om vergoeding te erlangen. Toen de echtgenoot hem herinnerde dat hjj reeds voor de vrouw betaald had, antwoordde hjj: quot;ja — voor de vrouw, maar zjj hooft u sedert dien tjjd een kind geschonken en daarvoor moot gij mij nu betalen.quot; Do ongeschreven wet der Caraïbische gebruiken besliste ongetwijfeld ten voor-dooie van den ouden man en hjj verkreeg vergoeding voor dat kind. Bjj elke volgende geboorte kon hjj, als hjj verkoos, weder verschjjnen als een onrustige geest, opnieuw eene dergelijke vraag doen en hierin gerugsteund worden door de gewoonte van zijn volk,quot;
045
Somtijds wordt de tweede vrouw reeds als kind gekocht, en te zamen met de familie van de eerste vrouw groot gebragt; een voorzigtig opperhoofd wil zich op deze wijze voorzien van eene opeenvolging van vrouwen, die op huwbaren leeftijd komen naarmate hare voorgangsters te oud worden om aan den smaak van haren bezitter to voldoen. Tussehenbeiden weigert do eerste vrouw de invoering van eene deelgenooto harer huishouding. In een dergelijk geval nam de eerste vrouw, na beproefd te hebben zich zelve van kant te maken, een verstandiger besluit. Zij was eene Arawdk, eene van drie zusters, die allen met hare onderlinge mannen in één dorp woonden. Op zekeren dag bragt de echtgenoot der oudste zuster, van een bezoek aan eenige vrienden, eene andere echtgenoot te huis, eene volwassen jonge vrouw. De eerste vrouw deed,
na eene vruchtelooze poging tot zelfmoord, een' aanval op de indringster, geholpen door hare twee zusters, wier echtgenooten het bedaard stonden aan te zien. Het einde der geheele zaak was, dat de vrouw naar hare vrienden werd teruggezonden en de eerste vrouw in het ongestoorde beheer over haar huishouden werd gelaten.
De Arawaks hebben eene zonderlinge en lofwaardige regeling betreffende het huwelijk. Hun stam wordt verdeeld in een aantal familiën, die elke in de vrouwelijke lijn afstammen en bij haren eigen naam bekend zjjn. Niemand nu 't zij man of vrouw, raag huwen in de familie die denzelfden naam draagt en dit beginsel wordt op eene vrij zonderlinge wijze ten uitvoer gebragt.
Daar de opvolging in de lijn der vrouw valt, dragen hare zoons en dochters benevens de kinderen harer dochters, denzelfden naam als zij zelve, maar niet aldus de kinderen harer zonen, die do namen aannemen hunner onderlinge moeders. De Arawaks zijn zeer gehecht aau dezen regel en beschouwen eene overtreding er van als eene groote misdaad.
Evenals bij de meeste onbeschaafde volken tellen de moedors van Güiana de gebeurtenis niet veel, die Europeesche moeders weken lang aan hot ziekbed kluistert. Drott zag eens eene quot;Warau-vrouw, slechts twee uren na de geboorte van haar kind, hare hangmat inpakken en deze met het pas geboren kind van het eene huis naar het andere dragen. Wanneer het kind nog zeer jong is, wordt liet in eene kleine hangmat gelegd, maar wint het iets aan krachten, dan wordt er eene vrij zonderlinge wieg voor vervaardigd.
Het ligchaam van de wieg wordt gemaakt van het veel gebruikte ittiritti-riet dat in repen wordt gespleten van ongeveer een tiende duim breed en daarna tot eene soort van mandje geweven, dat aan het eene einde open is. De randen worden versterkt door een stokje buigbaar hout, waaraan zij stevig bevestigd worden, terwijl de wieg hare gedaante verkrijgt door middel van een geraamte van vrij sterke stokken, zooals op de afbeelding te zien is. De opening van voren is veel naauwcr dan het ligchaam van de wieg, zoodat het kind er gcmakkeljjk in kan bewaard worden. De lengte van het exemplaar des schrijvers bedraagt Juist twintig duim, do breedte van achteren dertien duim, terwijl die van de opening slechts zeven duim bedraagt. Deze wieg is
GUIANA.
zeer sterk, zeer veerkrachtig en zeer ligt — drie grooto veroischten voor zulk een artikel. Wanneer do moeder haar kind wenscht te dragen, neemt zij slechts een' broeden, gevlochten gordel, waarvan de twee einden vereenigd zjjn, slaat hem om de dwarse stokken aan liet boveneind der wieg en brengt den gordel dan om haar voorhoofd.
De ouders zjjn zeer lief voor hunne kinderen en kunnen zelden van zich verkrijgen iien te kastijden, uitgenomen in eene vlaag van drift. Het natuurlijke gevolg dezer behandeling is, dat zij naauwelijks iets op hunne kinderen vermogen, ofschoon, wanneer zij opgroeijen, de eerbied van zonen en dochters jegens hunne ouders boven allen lof verheven is.
In verband met dit onderworp staat, dat de inboorlingen van Guiana eene zeer zonderlinge gewoonte hebben, die volgens onze hedendaagsche denkbeelden eene geheele omkeering in dc gewone orde der dingen teweeg brengt. quot;Wanneer eene vrouw bjj ons verwacht moeder te worden, acht zij het dikwijls noodzakelijk zich van zekere spijzen en van te sterke inspanning te onthouden. Bjj de Indianen van Guiana nu eet de vrouw wat zij verkiest en werkt even hard als altijd, terwijl de echtgenoot daarentegen zich verpligt gevoelt te vasten en rust te nemen. Zoo zullen bijv. do Acawoio's en de Caraïbiörs het vleesch van den acouti niet eten, uit vrees dat de aanstnande afstammeling dun en mager zal zijn; niet den haimara-visch, uit vrees dat het kind kort van gezigt zal zijn; noch den maroudi, uit vrees dat het dood ter wereld zal konion, daar het geluid van dezen vogel als een voorteeken van den dood wordt beschouwd. Do lezer zal zich herinneren dat een Macoushi zich met hot oog op deze gewoonte verontschuldigde wourali te maken.
Deze gewoonte houdt niet op met dc geboorte van het kind, maar strekt zich zelfs tot oenige weken uit.
Zoodra haar kind geboren is, wascht de Indiaansche vrouw het, rolt het in de wieg-hangmat en neemt hare bezigheden waar als gewoonlijk. Maar den echtgenoot behaagt het, zich als zeer ziek te beschouwen; hij begeeft zieli regelregt naar zijne hangmat, waar hij door do vrouwen met de meeste zorg wordt opgepast. In sommige distrikten heeft de zieke echtgenoot geen zeer aangename rol tc spelen, daar hij verpligt is walgelijke dranken te slikken en eene geheele kuur te ondergaan. Gemeenlijk evenwel doet hij niets anders dan een paar weken in zijne hangmat liggen, gedurende welken tijd hij overvloedig voorzien wordt met do fijnste lekkernijen en vertroeteld alsof hij van eene gevaarlijke ziekte herstelde.
Deze gewoonte is echter in de nabuurschap van de nederzettingen der zendelingen langzamerhand in onbruik geraakt, maar tusschonbeiden vertoont zij zich weder eens. Brett vermeldt een geval waar een grooto toevloed van vreemdelingen haar in de nederzetting weder invoerde. Zoo gebeurde het eens dat een jonge Christen-Indiaan vader geworden was en door zijne vrouwelijke bloedverwanten gedrongen werd volgens de oude gewoonte zjjne hangmat op te zoeken. Hij bood eenigon tijd weerstand, maar word zoo sterk aangezet, dat hij eindelijk wegliep en voor drie weken ergens niet ver van daar verwijderd ging werken, waarna hij meende als aan de betere hand beschouwd te mogen worden.
Hoe vreemd dezo gewoonte ook moge schijnen, is zij over een aanzienlijk deel van den aardbol verspreid geweest en is zelfs in Europa niefc tot voor betrekkelijk weinige jaren afgeschaft.
Niet «Heen is de polygamie bij deze stammen in zwang, maar ook de vreemde gewoonte der polyandrie komt somtijds onder hen voor. Eens toen een zendeling een' inboorling het verkeerde der polygamie onder het oog wilde brengen, gebruikte hij een argumentum ad hominem, en wel met de slechte resultaten die gewoonlijk het gevolg van een' dergelijken bewijsgrond zijn. Toen hij zag dat hij hem niet kondo overtuigen, vroeg de zendeling hoe de mannen het zouden vinden als eene vrouw twee mannen begeerde. Tot zijne verwondering antwoordde de man, dat dit zeer goed ging en hij eene vrouw kende, die juist op dat tijdstip drie mannen had.
Wij hebben reeds vermeld dat de inboorlingen van Guiana hoofdzakelijk moeten leven van de viervoetige dieren, vogels en visschen die zij vangen. Plantaardig voed-
647
GUIANA.
sel is voor hen van niet zoo veel belang als het gewoonlijk voor de bewoners van wanne klimaten is, waarschijnlijk omdat de bjjna aanhoudende vochtigheid waarin zij leven, hen dwingt, krachtiger voedsel te gebruiken.
liet voornaamste plantaardige voedsel is de cassava, die op eene vrij zonderlinge wijze bereid wordt. Vreemd mag het boeten, dat hot verkregen wordt van eene plant, tot de natuurlijke orde der Euphorbiaceën behoorende, die bekend zijn wegens bare hoogst vergiftige eigenschappen.
Sommigen zijn zeer groote boomen, terwijl anderen kleine kruiden zijn, die slechts eenige weinige weken bestaan. Allen evenwel scheiden een scherp sap af, min of meer vergiftig. Een bekend voorbeeld dezer planten wordt gevonden in het gewone springkruid of wrattenkruid onzer tuinen (Euphorbia heliowopa), waarvan het witte, zure, melkachtige sap wordt aangewend ter verdelging van wratten. Verscheidene dezer Euphorbiaceën bevatten, behalve het vergiftige sap, eene meelachtige stof, waaruit
, het vergif kan afgescheiden
worden en die dan een nuttig voedsel voor den mensch is.
Do voornaamste plant die de cassava voortbrengt is de Jatropha manihot, ofschoon er nog andere zjjn waaruit het meel kan verkregen worden. Het sap dezer plant is zoo vergiftig dat eene zeer kleine dosis den dood kan teweegbrengen. Gelukkig is het vergiftige beginsel buitengemeen vlugtig en kan het door hitte verdreven worden, zoodat dezelfde stof, die in verschen toestand een doodehjk vergif is, gekookt een heilzaam voedingsartikel wordt.
De wijze waarop de cassava bereid wordt is de volgende: Met het vroeger beschrevene ligte mandje van ittiritti-riet (de quot;habba ') op den rug, delft de Guianasche vrouw eene hoeveelheid cassava-wor-tcl op, vult er het mandje mede en neemt den dus gewonnen voorraad mede naar hare hut. Zij schilt de wortels vervolgens met de tanden en schraapt ze in zeer dunne laagjes af. Dit wordt verrigt met de inlandsche rasp, die, hoe ruw ook op het oog, een zeer doelmatig werktuig is. Zij bestaat uit eene dikke plank van ongeveer eene el lang en half zoo broed. In deze plank worden in geregelde njen een aantal scherpe stukken steen gedreven, die met eene soort van plantaarige Ijjm, verkregen uit het sap van een' boom, nog steviger bevestigd worden.
Door de cassava-wortels over deze oppervlakte te halen, worden ze spoedig tot dunne schraapsels gebragt, evenals die van den peperwortel, welke dan in oen mandje verzameld worden. Een dezer mandjes is in Fig. 1 afgebeeld. Het maaksel komt veel overeen met de roods vermelde wieg, maar is digter van weefsel, terwijl do rottingreepjes breeder zijn. Het is ongeveer twee voet wijd en kan eene aanzienlijke hoeveelheid van den wortel bevatten.
648
Indien de inlandsche cassavn-maak-ster geene rasp bezit, vervangt zij haar door den scherpen wortel eener soort van Ireartia palm, die overdekt is met harde uitsteeksels; ook op deze wijze gaat het vrij goed, ofschoon de rasp toch gelijker en netter werkt.
Somtijds, ofschoon niet altijd, worden de afschraapsels nu nog fijner gemalen. In zulke gevallen wordt de geschraapte wortel op oen' vlakken, hellenden steen geplaatst en een andere steen er over heen gewreven, evenals die bij de Arau-caniërs het gebruik is. (Bladz. 5i)5.)
Nu gaat men over tot do verwijdering van het vergiftige sap; ook dit gedeelte der bewerking wordt op verschillende wijzen verrigt. Bij sommige stammen wordt de geschraapte cassava uit de mand genomen en stevig in eenc zeef geperst. Dit is een zeer vernuftig uitgedacht werktuig (BI. 648 tig. 2.) Het is mandewerk, maar in plaats van uit platte reepjes rotting of riet vervaardigd te zjjn, worden teentjes gebruikt,, zoo dik als een gewoon potlood. Do teekening vertoont don algemeenen vorm van cene dezer zeeven, maar kan wegens de geringe afmeting geen juist denkbeeld geven van de vernuftige wijze waarop de gedaante van hot vat bewaard is, terwijl de tusschenruimten overal even groot gelaten zijn. Dit wordt verrigt door met een betrekkelijk klein aantal teentjes bovenaan de zeef te beginnen en naarmate het vat in grootte toeneemt, versche teentjes in geregelde tusschenruimten te gebruiken.
In deze zeef wordt do cassava met water geperst en gekneed, totdat er eene groote hoeveelheid van het sap is uit gedrukt.
De aldus uitgeperste cassava wordt nu in de zeef gelaten om een gedeeltelijk uitdroogingsproces te ondergaan, waarna zij spoedig gereed is voor eene andere bewerking, namoljjk die van de pers; en het is waarlijk merkwaardig, dat, ofschoon verschillende soorten van persen uit Europa gezonden zijn, geen van deze zoo goed voldoet als de inlandsche pers, do quot;tipitiquot; genaamd. Deze pers is eene lange, cilindervormige mand, van zes tot zeven voet lengte en ongeveer vier duim in diameter, vervaardigd van den bast des Jacitara-palnis, eene
soort van Desmoncus. Hot onderste gedeelte van den tipiti is gesloten en bjjna tot eene punt gevlochten, terwijl hij van boven opengelaten en aan beide uiteinden van eene zeer sterke lus voorzien is. Tengevolge der wijze van vervaardigen is het middelste gedeelte van den tipiti zeer veerkrachtig en het boven- cn benedengedeelte betrekkelijk stijf.
Gewoonlijk hangen verscheidene dezer tipiti's aan het dak of don dwarsbalk der hut, om zo dadelijk voor het gebruik bij de hand te hebben. Wanneer men er dan een noodig heeft, wordt hij met geschraapte cassava gevuld, die zoo stijf mogelijk in de clastieke buis geperst wordt, zoodat deze veel korter en in hot midden veel dikker wordt. Onder den tipiti wordt een aarden pan geplaatst, om het sap op te vangen. Dergelijke vaten worden door de inboorlingen gemaakt, en ofschoon zij zeer breekbaar zijn, daar de klei nooit door cn door gekneed en het bakken onvoldoende is, zijn zij om iets in te koken vrij wel tegen het vuur bestand. Het vat op de afbeelding is donker bruin van kleur, gestreept en zwart gevlekt.
Behalve deze ligt breekbare kommen maken do inboorlingen ook nog flesschen om water in te doen. Sommige dezer Hesschen van klei zjjn werkelijk sierlijk gevormd en verraden den artistieken smaak des vervaardigers. Hieronder is eene dubbele water-tiesch met hare aarden stoppen afgebeeld.
Vervolgens wordt een zwaar gewigt aan den tipiti gehangen, die daardoor verlengd en vernaauwd wordt, zoodat de inhoud met geweld zaamgedrukt en het sap dat
in de cassava terug blijft, uitgeperst wordt. Na eene poos wordt door middel van den hefboom nog sterker drukking verkregen. Door de lus onder aan den tipiti wordt een stok gestoken en het kortste eind aan een' van do regtopstaande palen van het huis bevestigd. Daarna wordt aan het langste gedeelte van den stok een zwaar gewigt — gewoonlijk een groote steen — gehangen, waardoor de tipiti met zijn' inhoud, de cassava, nog sterker wordt zaamgedrukt.
Wanneer het proces zoover gevorderd is, voegt de cassava-maakster vaak haar eigen gewigt nog bij dat van den steen door op het einde van den hefboom te gaan zitten, terwijl zij met haren zuigeling in de wieg op haar rug zich onledig houdt mot cenige ligte vrouwelijke bezigheden.
De cassava is nu gereed om gebakken te worden, waartoe men haar op ronde ijzeren platen legt, die over het vuur geplaatst worden. Ofschoon in dit land weinig bekend onder haren' eigenlijken naam, wordt de cassava druk gebruikt onder den naam van semolina, die niets anders is dan de cassava ruw gemalen tot eene grove soort van korrel.
Niets van deze nuttige plant wordt weggeworpen. Wij hebben gezien dat de meelachtige stof, van haar vergiftig sap beroofd, tot een heilzaam voedsel dient, en wij zullen nu zien dat van dit sap zelf een nuttig gebruik kan gemaakt worden. Indien mensch of dier het dronk, zooals het van tusschen de mazen van den tipiti wordt uitgeperst, zouden zij opzwellen en in bitteren doodstrijd sterven. Maar door koken wordt het vergiftige beginsel verdreven en verandert het sap in eene donker bruine vloeistof, die bekend is onder den naam van quot;cassareepquot; en algemeen als saus gebruikt wordt. Zij vormt het hoofdbestanddeel van den quot;peperpotquot; der West-Indiën, en wanneer zij door de inboorlingen gebruikt wordt, is zij zoo doordrongen met roode peper, dat wanneer zjj een' blanken vreemdeling gastvrjj op cassava-brood en cassareep-saus onthalen, de mond van den vreemdeling geheel ontveld is door de hoeveelheid capsicum.
De afbeelding op bladz. »544, een Warau-huis voorstellende, geeft de verschillende processen te zien van het maken van cassava.
650
Regts ziet mon eene vrouw voor de rasp geknield en do cassava in den schotel of mand schrapend. Aan de dwarsbalken van do hut hangen twee tipiti-person, do eene nog gevuld en gereed voor het gowigt cn den hefboom, do andere bijna in hare volle lengte uitgerekt. Op den hefboom zit eene vrouw, die op deze wijze de laatste druppels uit de cassava in de kom perst. Aan de regterhand op den achtergrond is men bezig met het bakken van don cassava-koek.
Op dezelfde afbeelding zijn nog eenigo kleine tafereelen van liet loven in Guiana voorgesteld. Aan do linkerhand ziet men een' man gewapend met zijn' boog cn lange pijlen; over de schouders hangt het kleine voorwerp dat hun tot zak dient. Een andere man ligt in zijne hangmat te slapen, terwijl bijna in het midden eene moeder met hare twee kinderen te zien is, waarvan oen eene groote spin aan een touw voorttrekt. De spinnen van dit land zijn somtijds zoo groot als do uitgespreide hand van eon' man, en welke onaangename speelkameraden zij ons ook mogen schijnen, door die kinderen worden zij niet in dit licht beschouwd.
De inboorlingen kunnen ook suiker maken, hoewel van eene eenigzins ruwe soort. Sommige stammen gebruiken eene machine met kleine houten rollen, om het suikerriet te kneuzen en het sap uit te persen, maar de wijze bij do Caraïbiërs in gebruik is do eenvoudigste en tevens de merkwaardigste. Zjj snjjden het bovenstequot; gedeelte van een' dikken paal tot eene ruwe gelijkenis met eene menscholijke borst, terwijl de paal zooveel mogelijk de grootte van een' mensch moet bezitten. Het gedeelte dat met het sleutelbeen overeenkomt, steekt ver vooruit, terwijl oen gat door hot midden van den hals onder do kin geboord is.
Wanneer nu do Caraïbiërs hunne suiker willen vervaardigen, steken zij het eene einde van een' langen, sterken hefboom door het gat in den hals en leggen het riet horizontaal op de sleutelbeenderen. Een man pakt dan het eind van don hefboom en vorbrjjzelt, door hem naar beneden te drukken, het riet zoodanig dat het sap langs de borst van het beeld in het vat vloeit, terwjjl een andere man het riet zoodanig verschuift, dat elk gedeelte achtereenvolgens onder don hefboom komt.
Wat drank betreft, hebben do inboorlingen van Guiana sedert onheugelijke tijden eene verdoovonde likeur bereid, piwarri genaamd, die bijna juist dezelfde is als de mudai der Araucaniërs. Een zeker aantal koeken van cassava-brood worden bruin geroosterd in een groot vat gedaan cn mot kokend water overgoten. De rest van de koekon wordt gekaauwd en met de andere in hot vat gemengd. Daarna gaat het mengsel zeer snel tot gisting over en weldra is de drank gereed. Do inboorlingen zjjn verzot op deze walgelijke bereiding cn brouwen en drinken vaak groote hoeveelheden tegelijk. Niet zelden moet eene kano dienen om den piwarri te bevatten en iedereen die aan de zwelgpartij deelneemt weet vooruit dat hij zoo spoedig mogelijk dronken zal worden. Brett doelt een aardig geval mede als eene bijdrage van do denkwijze der inboorlingen betreffende dit onderwerp:
Do Arawaks van het Mahaiconi-distrikt hadden om een'zendeling verzocht, maar de bisschop besloot hen persoonlijk te bezoeken. Ter eere van zijne aankomst hadden de Arawaks een groot feest aangerigt; daartoe bclioorde eene kano vol piwarri, alsmede de zonderlinge Maquarri-dans, waarvan wij aanstonds zullen hooren. Do moesten van hen waren beschonken, maar zij verontschuldigden zich bij den bisschop over hunne tekortkomingen in beleefdheid, zeggende dat indien zij eerder iets van zjjn bezoek geweten hadden, zij twee kano's in plaats van eene met piwarri zouden gevuld hebben.
De piwarri-feesten verschillen in bijzonderheden naargelang van don stam die ze houdt. Zij gaan evenwel altijd vergezeld van een' dans en van sommige plegtigheden, verrigt door den quot;piamanquot; of bezweordor. De heeren Spix en Martins geve n ons in hunne quot;Reizen in Braziliëquot; een merkwaardig verhaal van een piwarri-foest.
quot;Allengs kwamen zij die op grooteren afstand woonden in afzonderlijke troepen aanzetten, ieder met zijne geheele familie, mot pak en zak, alsof zij moestengaan verhuizen; de mannen die hunne bogen en pijlen nog niet in do naburige wouden verborgen hadden, verborgen ze hier; do vrouwen zetten hare manden neer, namende kinderen op hare schouders en zochten de drinkschaal (cuja) op. Zonder met iemand
651
to spreken nam ieder lid der familie het omringende gezelschap met onzekere blikken op; do mannen naderden elkander en groetten hunne naburen, door op zijn best de lippen vooruit te steken en een' naauwelijks hoorbaren neustoon.
quot;In liet midden dor vergadering en het digst bij hot vat stond het opperhoofd, dat door zjjne kracht, list en moed eenig ovenvigt over hen verkregen en den titel van kapitein ontvangen had. In zijne regtorhand hield hij don maraca, de boven ver-molde eastagnotto, die zij gringcrina noemen, en klapperde er mode, met zijn'regtervoet de maat slaande. Wij vonden onder de Indianen geen spoor van de orakels des Maraca's, waarvan de vroegere reizigers verhaalden. Moer loopende dan dansende ging hij langzaam vooruit, het ligchaam naar voren gebogen, rondom de schaal, waarop zijne oogen aanhoudend gerigt waren. Dn dans, waarvan de maat die oener wals was, werd door hem geaccompagneerd met een zacht, eentoonig gezang, dat telkens als hij met den voet stampte, sterker geaccentueerd werd. Hoe drukker het gezang herhaald word, des te plegtiger en bozielder was de uitdrukking zijnor stem en gelaatstrekken. Al de anderen stonden onbewegelijk rondom de schaal, staarden hom aan zonder te spreken, en slechts nu on dan, als de woorden van den danser, die extempore schenen geuit te worden, hen troffen, barstten zij in een woest geschreeuw uit.
quot;Na dezen afgemeten rondedans, die waarschijnlijk ten dool had booze geesten te bezweren cn verwijderd te honden, naderde de aanvoerder de schaal, nam uit de hand van zijn' buurman het drinkvat dat hij gereed hield, dompelde het ernstig in de schaal en nam een teugje. Hot geklapper der gringcrina en do eentoonigo muziek werden algemeen en allengs luidruchtiger, hoe langer do beker rondging. Ook ons bood men ecne voile cuja aan, en hoewel walgende en met afkeer vervuld, waren wij verpligt don raad van onzen gids te volgen en haar te ledigen, ten einde den Indianen geen reden tot wantrouwen to geven.
quot;De drank komt, wat don smaak betreft, mot ons bier overeen en is, in groote hoeveollioid genomen, dronkenmakend, eone uitwerking die aan hot eind van het feest maar al te duidelijk begon te blijken door hun springen en luidruchtig gezang van 'Ili! Ha! Ha!' Men had ons beloofd dat wij bij deze gelegenheid de dansen der Coroado's zouden zien; maar tegen den .avond, toen hunne magen en hoofden vol waren, sloop, als bij onderlinge overeenkomst^ do eene troep voor, de andere na weg.quot;
Dezelfde schrijvers vermelden nog eene droefgeestige soort van dans, bij een' andoren stam, de Puri's, in gebruik.
Na hen een weinig gemeenzamer gemaakt en op brandewijn onthaald te hebben, waarop zij, als allo Indianen, verzot zijn, begonnen zij hun dans 's avonds, op eene open plok, niet ver van do fazenda van Guidowald. Hadden roods de korte, ineengedrongen gestalte, de bruinroode kleur, het gitzwarte ordeloos hangende haar, de onaangename vorm van hun brood, hoekig gelaat, de kleine, schuinscho, rusteloozo, schitterende oogen, en eindelijk de trippelende, korte, ligte stap der Wildon de treurigste gevoelens bij ons opgewekt over de vernedering der menscholijko natuur in hen, (lit gevoel nam niet weinig toe door de droefgeestige uitdrukking van hun feest in de duisternis van den nacht. De mannen plaatsten zich in eene Ijjn digt bjj elkaar en achter hen de vrouwen, ook op eene rij. De jongens, somtijds twee of drie, pakten elkander cn de vaders om het midden, zooals de meisjes hare moeders. In deze houding begonnen zij hun melancholiek lHdu—jo—hd—hd—hd' Het is merkwaardig dat de melodiën dio Lery meer dan tweehonderd jaren geleden bij de Indianen in de nabijheid van IIio Janeiro opmerkte, zeer veel overeenkomst hadden mot die welke wij nu hoorden.
Het gezang en do dans werden verscheidene malen herhaald en do twee rijen bewogen zich langzaam voorwaarts in eeue afgemeten maat van drieën. Bjj de eerste drie stappen bragten zjj den linkervoet vooruit en bogen naar do linkerzijde over; bjj den eersten en derden stap stampten zjj met den linkervoet en bjj den tweeden met don regter; bij de volgende drie stappen bragten zij bij den eersten en laatsten stap don rogtervoet vooruit, en bogen aan de regterzijde over. Op deze wijze gingen zij afwisselend met korte stappen een weinig vooruit. Zoodra het gezang geëindigd
652
was, liepen zij in wanorde terug, alsof zij vlugtton — eerst de vrouwen met hare dochters, en daarna met hare zonen. Hierna plaatsten zij zich in dezelfde orde als te voren en werd de geheele dans herhaald. Een neger die lang onder de Puri's geleefd had, verklaarde ons de woorden bij dezen dans gezongen als een klaaglied, ten onderwerp hebbende, dat zjj beproefd hadden ecne bloem van een' boom te plukken, maar naar beneden waren gevallen, öeene vertolking van dit droefgeestige tooneel zoude ons toepasselijker hebben toegeschenen dan die van het verloren paradijs.quot;
Do zonderlingste van al de dansen van Guiana is die welke Maquarri-dans genaamd wordt, naar het voorwerp dat er aan ten grondslag ligt. üe Maquarri is eono zweep en het doel van den dans is het geven en ontvangen van slagen met den maquarri. De vorm dezer zweep verschilt in verschillende distrikten; twee zeer uiteenloopende vormen worden op de bijgaande afbeelding voorgesteld.
De eene, zooals zjj gewoonlijk gebruikt wordt, is van zijde-gras vezels vervaardigd, die zaamgebonden eene stijve en veerkrachtige zweep vormen. Het handvat is voor de stevigheid spiraalsgewijze omwonden met strooken donker rotting-riet en versierd met een bosje vezelen die van het ondereinde afhangen. Verscheidene bosjes witte katoenwol versieren den overgang tusschen hot handvat en den slag,
welke laatste langzamerhand in ecne punt uitloopt. De geheele zweep is mot den slag ongeveer vijf voet lang en een zeer geducht pijnigingsinstrumont, dat als een mes in de huid snijdt en het bloed doet springen uit de wond die het maakt.
De andere vorm is op het oog wel geen zoo vrcese-hjke zweep, maar zij kan, behendig gehanteerd, even hevige pijn toebrengen. Zij is geheel omwonden mot rottingriet en geeft onder het gebruik bij eiken slag een krakend geluid. De lengte dezer zweep bedraagt drie voet vier duim.
De maquarri dans hooft op de volgende wijze plaats.
De jonge mannen en jongens, versierd met het fantastische vederwerk hunner inlandsche kunst, rangschikken zich in twee rijen tegenover elkander, do dansers allen gewapend met hunne maquarri-zweepen, die zij in de lucht zwaaijen onder het uiten van zekere toonen, die do geluiden van vogels moeten nabootsen.
Aanstonds dagen twee dansers van de tegenovergestelde zijden elkander uit, verlaten de rangen en dansen tegenover elkander in de open ruimte tusschen de rangen. Na ecne poos gedanst te hebben houdt een van hen op en stelt zich stevig op één been, terwijl hij het andere vooruit steekt en nu onbewegelijk blijft staan.
Zijn tegenstander of mededanser, hoe men hem ook noemen wil, bukt en beraadt zich een oogenblik bedaard welk gedeelte van hot vooruitstekende been hij raken wil;
daarna opspringende om met meer kracht te kunnen treffen,
brengt hij met al zijne magt een' slag toe. Een geoefend maquarri-danser slaat eene diepe snede in de huid zijner tegenpartij en doet zijn bloed vloeijen; maar deze deinst niet voor den slag terug, verraadt geen teeken van pijn en blijft met minachtenden glimlach om de lippen voort-dansen. Daarna strekt de tegenpartij op zijne beurt het
653
MAQUARRI-ZWEEPEN,
42
DKEIj ir.
boen uit om geslagen to worden en na eenige zweepslagen gewisseld te hebben, begeven zij zich naar do piwarri-schaal, drinken eens en keeren naar hunne plaatsen in de rangen terug.
Men mecnc nu niet dat do vriendschappelijké stemming waarin zij vorkeeren, gedurende dezen zonderlingon strijd ook maar eenigzins verstoord worde, ofschoon het somwijlen gebeurt dat sterke en geoefende dansers na een' dorgelijkon strijd naauwelijks kunnen loopen tengevolge van de slagen die zij elkander hebben toegebragt. Na een' moeijelijken dag met dansen en drinken doorgobragt te hebben, do bconen stijf en pijnïjjk van do slagen die zij ontvangen hebben en de hoofden beneveld dooi- den drank, verzekeren zij somtijds den dans voor altijd op te willen geven. Maar naauwe-
lijks zijn hunne boenen weder in order en hunne hoofden weder holder of zij vergeten al hunne beloften en nomen met vernieuwden ijver aan den volgenden maquarri-dans deel.
Gedurende een dezer dansen in Brett's tegenwoordigheid kwam een kleine Warau in het kamp toen de dans bijna was afgeloopen, blijkbaar met het doel oerigen piwarri meester te worden zonder de voorafgaande begroeting mot do maquarri-zweep te ondergaan. I)c jongelieden begrepen oogenblikkolijk wat hjj wilde en kwamen stilzwijgend met elkaar overeen zijn plan te verijdelen. Bijgevolg werd hij snol achtereen door de jongelieden uitgedaagd en had eene meer dan gewone kastijding te ondergaan, alvorens eenigen piwarri magtig te worden. Evenwel verdroog hij moedig zijne straf en deed zijn best de zaak zoo opgeruimd mogelijk op te nemen, ofschoon hij spoedig den strik zag waarin hij gevallen was.
Bij die gelegenheid werd do dans gegeven ter oero eener vrouw die in het huia begraven was. Op haar graf lag eene breede plank, waarop onder andere artikelen zich een bundel zijde-gras bevond; zijnde dit het overblijfsel van do stoffen waaruit de
Oil] ANA.
maquarri-zwecpen waren vervaardigd geworden; deze artikelen worden beschouwd iets heiligs van do geheole plegtigheid bewaard to hebben. Na do viering van oenigo plegtigheden snelden twee of drie mannen, met lange messen gewapend, to midden der dansers, ontrukten hun de zweepon, sneden de slagen af en wierpen zo in het graf. De eigenaars der zweepen deden alsof zij woedend waren om zo terug te krijgen, springende, buitelingen en allerlei halsbrekende kunsten makende zoodat het zeer te verwonderen was dat een hunner onbezeerd ontsnapte.
Toen bij eene andere gelegenheid de maquarri-dans zou plaats hebben tor eere van den bisschop, legden al do dansers, voordat zij in het groote huis gingen, hunne zweepen op eene plank, die met opzet voor hare ontvangst daar geplaatst was.
Ten opzigte van dezen dans was Brett werkelijk verrast over de schijnbare ongevoeligheid voor pijn door de inboorlingen aan den dag gelegd; hij vroeg hun, hoe zjj zulke pijnigingen konden verdragen zonder er iets van aan den dag te leggen. Do Indianen antwoordden dat hunne ongevoeligheid voor pjjn gedeeltelijk werd toweeg-gebragt door den piwarri, en gedeeltelijk moest worden toegeschreven aan de tegenwoordigheid der vrouwen, die den spot zouden drijven met iedereen dio het minste teeken van pijn gaf.
655
Zonder iets op de waarde dezer twee redenen te willen afdoen, zijn er twee andere van veel grooter belang. Do eene is de natuurlijke onverschilligheid van den inboorling, die een' zeer sterken prikkel behoeft om zich in te spannen. Deze onverschilligheid strekt zich uit tot de gevoelszenuwen, zoowel als tot die van de wilskracht, en het is een feit, dat een slag die den Blanke de felste pijnen zou veroorzaken, door den inboorling van Guiana naauwehjks gevoeld wordt. De andere is het gevolg van hot onophoudelijk verbljjf in de open lucht én de daaruit voortspruitende volmaakte lig-chamelijke gezondheid. Zij wier ligchaam tot athletische oefeningen gehard zijn geworden, herinneren zich hoe verschillend het vermogen om pjjn te verdragen is bij den geoefenden en den ongeoefenden man, daar de eerste naauwelijks eene belcediging zal gewaar worden, die hem weken lang op het ziekbed zou geworpen hebben, zoo hij ongeoefend ware geweest. Nu verkeert het ligchaam dezer inboorlingen altijd in den toestand waartoe de beschaafde athleet zich slechts tusschenbeiden brengt en het gevolg ia, dat uitwendige beleedigingen slechts weinig invloed op hom hebben.
MODKI, K.KNUK KANO. (Zie bladz. G6Ö )
42*
HOOFDSTUK XIII.
DE STAMMEN VAN GUIANA. Vervolg.
VïtiliKN KAPSELS ÏN HUNNE ZAMENSTKLl.tN'G. — HKT VEftllKN VOORf.CriOOr. — VEHSCIIII.I.ENDE DANSEN. — I)E GEWONE AKAWflK-DANS. — KLEEDI NO DEK VROUWEN. — DE KIMISA EN QUEYU. — l)K WIJZE VAN VEKVAAH-DIOINO. — HARMONIE VAN KLEUREN. — BAINES's THEORIE. — EEN WONDERI.UKK KOOP. — DE SAPURU OP KOUSENBAND DER CARAÏBIëRS. — HET HESCIIII,DEREN EN TATOVeEIIEN. — MUTS EN VOORSCHOOT VAN EENE I1I.0EMSCHEEDE. — LIEVELINGEN ONDER DE INBOORLINGEN. — I1EHENDIOIIEID IN HET VISSCIIEN EN HET VANGEN VAN KAAIMANNEN. — EEN LOTGEVAL VAN WATERTON. — DE VERNUFTIG UITGEDACHTE VISCIIH AAK. — JAOT EN SPELEN. — SCHILD WORSTELING. — DE VERVAARDIGING VAN KANO'S. — HET BEVAREN DER WATERVALLEN.
Bij hunne dansen tooijen zich de inboorlingen met hunne beste veêren-versiorselen o]), waarvan verscheidene op dc volgende bladzijden afgebeeld zijn. De grondslag der twee kapsels is een cirkeltje van dun donker rottingriet, in stronken gesneden. Een van deze is vervaardigd van papegaaijen-vederen, fraai genuanceerd van donker blaauw tot schitterend groen en van boven voorzien met drie lange, regte roode vederen uit den staart van den macaw (soort van papegaai). De algemeene uitwerking van dit schoone kapsel wordt verhoogd door eene rij witte donsachtige vederen, waarmede het omgeven is. Dit exemplaar was vervaardigd door den Macousliie-stani.
Het tweede kapsel wordt Arok genaamd; hoewel zeer fraai wat dc kleur aangaat, bezit het niet den schoonen vorm die het andere kenmerkt. Het grootste gedeelte van het kapsel is heldor geel, maar aan elke zijde bovenaan bevinden zich twee breede roode banden. De vederen in dit exemplaar zjjn vier diep gerangschikt.
De lezer herinnert zich dat in vele streken van de onbeschaafde wereld voorschoten vervaardigd worden, bestaande in riemen die van het middel afhangen. Dit nu is eveneens het geval bij Afrikaansche stammen, die riemen of lederen strooken gebruiken, en komt ook voor op vele eilanden van Polynesië, alwaar plantaardige stoffen gebezigd worden. Op bladz. 657 is een voorbeeld afgebeeld van dezelfde wijze, in Tropisch Amerika nagevolgd; ook hier worden vederen aangewend in plaats van huid, gras of bast. De lengte van dit voorschoot bedraagt een' voet negen duim en dc breedte een' voet drie duim. Het is vervaardigd van vederen, blaauw beneden en boven en rood in het midden. Zooals het kleinere figuurtje op zijde te zien geeft, worden de vederen aan den band gehecht die het voorschoot om het midden bindt door do schacht om te vouwen en bet omgevouwen einde aan den band te bevestigen.
Brett beschrjjft nog een' anderen schilderachtigen dans. Deze is bij de Arawaks in zwang, en wordt op dc volgende wijze gedanst:
quot;Twaalf jonge mannen treden vooruit en plaatsen zich in evenwijdige rjjon; maar in plaats van maquarri-zweepen hebben zij dunne stokken in de hand, ongeveer twaalf voet lang, versierd met rood geverwde strooken zijde-gras, aan do punt voorzien met kleine pompoenen waarin zich steenen bevinden. Zij dansen voor- en achterwaarts, hierbij de einden hunner stokken op de maat tegen den grond slaande. Van tijd tot tijd gaan de jonge vrouwen naar de dansers, pakken hen bij den arm en dansen met
GUIANA.
hen; wanneer dan de mannen de klapperende versierselen, vervaardigd van de vleugelkokers der meikevers, waarmode hunne polsen cn beenen versierd zijn, tegen elkander aankletteren, laten do vrouwen los en snellen als opgeschrikte reeën terug nuar hare gezellinnen.
Door denzelfden zendeling die den maquarri-dans bijwoonde, wordt een Warau-dans beschreven. quot;Hij bestond uit niet veel meer dan uit eene opeenvolging van afgemeten
stappen, gepaard met stampen, terwijl de dansers voor- en achteruit gingen, nu eens in eene, dan weder in twee rijen naar elkander toe gekeerd, daarbij de regterarmen over de schouders hunner naburen slaande en de linkerarmen rondom het midden hunner linker naburen, onderwijl het ligchnam onophoudelijk heen en weder zwaaijende. Nu en dan drongen de vrouwen zich tusschen de mannen in om met hen mede te dansen.
Do dans ging steeds gepaard met een eentoonig koorgezang en met het gerammel van kralen en enkelbanden van harde zaden en meikevervleugels. Hij moest de potsen voorstellen van eene kudde quot;kairouniesquot;, of bosch-zwijnen en het gezang was eene opeenvolging van spottende of schimpende uitdrukkingen.quot;
Bjj dergelijke gelegenheden komen de vrouwen met haren fraaisten opschik voor den dag. Zoolang zij slechts onder haar eigen volk verkeerden, bekreunden zij zich niet veel om eenige klecding, maar nadat zij meer met de Blanken in aanraking kwamen, zijn zij koketter geworden. Wanneer een blanke vreemdeling in een inlandsch dorp komt, dragen mannen cn vrouwen bijna geen kleeding, maar naauwelijks hebben de laatste de kleur van den bezoeker onderscheiden, of zij ijlen naar huis en kleeden zich.
De bewoners van dorpen die niet zeer ver van beschaafde plaatsen verwijderd zijn, gebruiken do quot;kimisaquot;, «. 1. eene soort van rok om het midden en aan een' band om één schouder bevestigd. Deze kleederen moeten enkel beschouwd worden als eene
657
GUIANA.
658
inwilliging dor eigenaardige begrippen van zoodra deze weder vertrokken is, afgelegd gende bezoek van een' Blanke.
De inlandsche staatsiekleeding evenwel is het kleine genaamd. Tegenwoordig wordt het van kralen gemaakt,
don blanken zorgvuldig
en
voorschoot, queyu of keu maar voordat er kralen te verkrijgen waren, was het eenvoudig van katoen, versierd met schelpen, meikever-vleugels en dergelijke voorwerpen. De schrijver heelt vcrscheidonedezerwonderljjko kleine voorschooten in zijne verzameling. Het beste en fijnstbewerkte is het hieronder afgebeelde.
Dit schoone staaltje van inlandsche kunst is acht duim lang en vier breed, met de groote kralen die als franje dienen er bij. Het is geheel vervaardigd van quot;zaadquot; kralen, zoodanig op zijde-gras geregen dat de draad naauwebjks zigt-baar is. De vervaardigster is op de volgende wijze te werk gegaan. Zij heeft eene soort van raam van regt op- en neêrloopende draden of koorden
man; zij worden dan ook, weggeborgen tot het vol-
korai.kn-yooüsciioot.
geweven, juist ver genoeg van elkander gebragt dat er twee kralen tusschen in kunnen geplaatst worden. Op deze wijze heeft zij de kralen gerangschikt die het patroon moeten vormen, terwijl zij op fijne draden van zijdegras geweven zijn, die in een' regten hoek op de andere uitloopen.
De kleuren zijn blaauw, geel, groen en karmijn, in doorschijnende kralen en kalkwit cn vermiljoen in ondoorschijnende, zonder de grootere te noemen, die dienen om de
franje tc vormen. Do grondtilag van hot patroon is die van hot vierkant op eon' dor hoekon staande of beter de quot;ruitquot; genaamd. Zij beginnen met drio ruiten in gele kralen te werken, terwijl oene lijn van groene van boven naar beneden door hot midden van hot geel loopt en eene vrij breede lijn van karmijn-roode kralen langs den binnensten en buitenstcn rand van elke ruit.
liet donkere patroon in het midden van elke ruit is vervaardigd van blaauwe kralen en do vierkante figuren in eiken hoek dor ruit zijn gemaakt van kalkwitte kralen met een punt in het midden van vermiljoen. Het geheele voorschoot is omzoomd met de kalkwitte kralen. De franje onderaan bestaat in eene driedubbele rij veel grooter kralen en aan de punt van eiken kraal bevindt zich een kleine koraal-roode cilinder.
De lezer ziet dat hot voorschoot van onderen veel breeder is dan van boven. Dit is mot opzet zoo gedaan. Do dikke perpendiculaire snoeren strekken zich slechts tot do bovenste hoeken uit, terwijl do andere dunne draden zijn. Het gevolg dezer zamon-stelling is, dat wanneer hot voorschoot aan do twee lussen wordt gehouden, het in het midden bijna vlak is, terwijl de twee einden in zware plooijen afhangen. De rangschikking der kleuren van dit voorschoot is verrassend stout, zooals bijv. hot plaatsen van groene kralen naast de gele. Toch is de geheele rangschikking der kleuren zoo bewonderenswaardig, dat in weerwil van de schitterende tinten der kralen, die van het helderst mogelijke blaauw, geel, karmijn en vermiljoen zijn, zjj zoo goed harmonieeren, dat geen tint boven do andere uitkomt of hindert.
Eenige jaren geleden sprak de schrijver mot Baines, den beroemden reiziger, over de kleuren van ditzelfde voorschoot; hij vroeg dezen of hij eenige theorie kende waarnaar de kunstvolle harmonie van kleuren dezer voorschooten te verklaren was. Hij zeide er lang over nagedacht te hebben of niet de inboorlingen onwillekeurig de kleuren nabootsten op de vleugels van de prachtige vlinders die zoo overvloedig in dat land voorkomen, terwijl hij uit exemplaren in zijne verzameling aantoonde, dat dezelfde rangschikking van tinten die zulk eene schitterende harmonie van kleuren voortbragt in hot kralen voorschoot, ook werd aangetroffen in de vleugels der vlinders van Guiana. Misschien kan ook het schitterende gevederto van vele Guianasche vogels den inlandschen kunstenaars tot ingeving strekkon.
Een andere queyu in schrijvers verzameling is van dergeljjko stoffen in denzelfden geest vervaardigd, maar naar een geheel ander patroon. In dit geval schijnt de vervaardigster duidelijk eene voorliefde voor do kalkwitte kralen gehad to hebben en betrekkelijk weinig voor de roode, blaauwe en gele kralen. Zjj heeft dus het midden van hot voorschoot gemaakt van de witte kralen en het met twee patronen van rood, blaauw en geel versierd, die zeer veel gelijken op die welke het midden van do ruit in het zooeven beschreven voorschoot versieren. In vorm komen de beide voorschoten met elkander overeen, maar de laatste is veel kleiner; daar het slechts vier duim lang en twee breed is.
Het dorde exemplaar van den queyu in schrijvers verzameling is veel grooter en van groote kralen vervaardigd, zoodat het met regt een kleedingstuk en geen bloot versiersel kan genoemd voorden. Het is dertien duim lang en negen breed; het bezit wel is waar met do schitterende kleuren van do reeds beschreven queyu's, maar is toch oen fraai artikel van kleeding. Do witte kralen die den grondslag van dit voorschoot uitmaken, zijn zoo groot als gewone erwten, zoodat het geheele voorwerp van veel ruwer maaksel is dan dat hetwelk de twee andere voorschooten onderscheidt. De kralen die het patroon vormen zijn donker granaatkleurig, zoo donker dat het er uitgenomen in een bijzonder licht, zwart uitziet. De vrouw die dit voorschoot vervaardigde heeft vernuftig de kralen zoo groot gekozen, dat twee van de granaatkleurige kralen juist dezelfde ruimte innemen als één witte kraal en juist do tusschenruimto opvullen tuaschon de perpendiculaire snoeren van het grondwerk. Deze queyu wordt op de volgende bladz. voorgesteld.
Dit voorschoot is vooral merkwaardig wegens het patroon, hetwelk juist gelijkt op dat op oude patronen voorkomende en dat in latere tijden in gebruik is gekomen onder den naam van Grieksch relief. Do schrijver heeft verscheidene queyu's van ver-
GUIANA.
schillende grootten en kleuren gezien, mot dit patroon vervaardigd. De benedenrand van het voorschoot is gemaakt van zes rijen topaaskleurige kralen, zoo groot als de witte en verder versierd met eene franje van bossen katoendraad, waarvan elke bos om den anderen aan eene kraal bevestigd is.
Zooals uit de beschrijving kan opgemaakt worden, zijn do kralen dio dienen om het voorschoot te maken zeer zwaar, zoodat het ongeveer anderhalf pond weegt; de bezitter heeft dan ook in dat geval goede reden om het niet anders dan bjj plegtigc gelegenheden te dragen. Tengevolge van de stof waarvan deze voorschoten vervaardigd zijn, moeten zij, om ze in hunne volle schoonheid te bewonderen, tusschen den aanschouwer en het licht gehouden worden.
Een dezer voorschooten werd den schrijver door een' zijner vrienden bezorgd op eene wijze, die aantoont dat zij meer als versiersel dan als kleedingatuk beschouwd worden. Hjj bevond zich eens in eene der beschaafde kuststeden en ontmoette eene vrouw, die een queyu van merkwaardige schoonheid droeg. Hij hield haar staande en trachtte haar te overreden het voorschoot te verkoopen; maar al zijn aandringen was te
vergeefs en voor geen bedrag in geld kon hij het koopen. Daar schiet hem plotseling eene schitterende gedachte in. Hij had in zijn' zak een' van de gewone zakdoeken, met de vlaggen van alle natiën gedrukt en als laatste tocvliigtsiniddel bood hij haaiden doek in ruil tegen den queyu aan.
Aan zulk eene verzoeking kon de vrouw geen weerstand bieden. Do prachtige patronen op den zakdoek waren ver verheven boven de beste voortbrengselen van mlandsche kunst; zij ontdeed zich dus op de plaats zelve van den queyu, gaf liem den kooper over en nam in ruil den doek aan, dien zij zich om het hoofd wond, waarna zij met al de waardigheid der schoonst gekleode vrouw in Guiana hare wandeling vervolgde.
Hot zonderlingste kleedingatuk in Guiana is ongetwijfeld de Caraïbische sapuru of kousenband, een versiersel dat kan wedijveren met den zaamgedrukten voet eener Chinoe-sche schoone of het wespenmidden eener Europeesehe belle, zoowel ten opzigtc van den last dien zjj zich op den hals halen als van de wanstaltigheid. Wanneer het Caraïbische meisje nog zeer jong is, wordt een band van rotan stijf onder de knie en een andere bove
660
GUIANA.
den enkel gebonden. Om er liet voorkomen van een versiersel aan te geven worden zij rood geverwd, maar eigenlijk zijn het pijnigingaworktuigen die den vorm van het been geheel veranderen.
De schrijver heeft een aantal photographische portretten van Caraïbische vrouwen vóór zich liggen en men kan zich naauwelijks iets afzigtelijkers en tegelijk belagche-lijkers voorstellen dan do uitwerking van den sapuru. Beroofd van zijn natuurlijk vermogen om zicli uit te strekken, moet het been zich uitzetten zoo goed ais het kan, waarvan het natuurlijke gevolg is, dat het verpligt is zich in de betrekkelijk kleine ruimte te ontwikkelen tusschen de twee banden. Mogt de lezer zich een naauwkeurig denkbeeld van het been eener Caraïbische schoone willen vormen, dan kan hij zulks gemakkelijk doen. Hij neme een' gewonen bezenisteel van achttien duim lang en steke dezen door liet midden van eeiie kleine Stilton-kaas 1); hij omwikkele vervolgens den steel boven en onder de kaas met een rood windsel en versiere haar met een aantal blaauwe vlekjes en aldus zal hij zich een goed denkbeeld kunnen vormen van de wonderlijke gedaante van hot been eener Caraïbische vrouw.
De vrouwen zijn buitengewoon verzot op don sapuru en zien met minachting neder op diegene barer eigene sekse die er geen gebruik van maken, evenals de Chinecsche vrouwen op dio welke de quot;gouden leliënquot; niet dragen.
Deze vrouwen hebben eeno groote verscheidenheid van versierselen, maar weinig kleederen. Zij zijn zeer gesteld op halssnoeren, doch vooral op die welke vervaardigd zjjn van de tanden van den jaguar en den alligator, omdat uit deze do dapperheid harer bewonderaars moet blijken, liet voorkomen eener Caraïbische vrouw in groot toilet is niet zeer aantrekkelijk. Mannen en vrouwen zijn klein van gestalte met dikke halzen; daardoor zien zij er lomp uit en in dit opzigt is het met de vrouwen nog veel slechter gesteld dan niet de mannen. Van de tien portretten is er niet één dat do vergelijking kan doorstaan niet de bewoonsters van Zuid Afrika, zooals zij in Dl. I zijn afgebeeld. Hare korte halzen zijn overladen met laag op laag van halssnoeren; haar eenige kleeding bestaat in ecne smalle strook van blaauw doek en zij doen haar best zich geheel afzigtehjk te maken mot den verfoejjelijkon sapuru.
Om hare aantrekkelijkheden nog te verhoogen doorboren zij zich vervolgens de onderlip en dragen er ecne of moer pennen in met de koppen in den mond en de punten naar buiten stekende. Sommige vrouwen besmeren zich het gehoele ligchaam en do ledematen met de annatto-verw, die haar het voorkomen geeft alsof zij uit alle poriën bloed zweoten.
Naar dit alles kan de lezer zich oen denkbeeld vormen hoe zulk eeno vrouw er uitziet met pennen door hare lippen, hare boezems bedekt met laag op laag van halssnoeren, hare rood gekleurde ledematen met blaauwe vlekken bespikkeld en de boenen gezwollen en misvormd door don sapuru.
(561
De Caraïbische mannen dragen een kleodingstuk, bijna juist gelijkende op dat, hetwelk gedragen wordt door do bewoners der Nicobar-eilanden. Het is eone smalle maar zeer lange sjerp, van katoenvezolen geweven. Na rondom liet middel geslagen en tusschen de boenen door gehaald te zyn, wordt zij in den gordel opgenomen en is dan nog zoo lang, dat zij als de plaid eens Hooglanders over den schouder kan geslagen worden. De mannen zijn zeer trotsch op een' goeden gordel en versieren hem overvloedig met katoenen kwasten, meikevervleugels en dergelijke versierselen.
1) Deze heeft ongeveer deuzelfden vorm als bij ons de Edannner kuas.
Van al do stammen van Guiana, geven do Warau's het minst om klooding. Zolfs do vrouwen dragen niets anders dan oen driehoekig stukje schors, of een dergelijk kleedingstuk gevormd van do blocmschcede van het jonge palmblad.
Deze bloemscheedo wordt bij verschillende stammen ook als hoofddeksel gebruikt. Ten einde de zamenstelling van dit voorwerp goed te begrijpen, herinnert de lozer zich, dat de palmboom eene endogene plant is en dat al de bladoren uit ecne centrale spruit voortkomen.
Uit dezelfde plek ontspringt ook eeno conische spruit, die de bloemen bevat. Deze spruit is in hare vroegere tijdperken vnn ontwikkeling omgeven door een vliesachtig omhulsel, bloemscheedo genaamd; deze barst open en geeft aan den ingesloten bloemstengel de gelegenheid zich te ontwikkelen. Voordat deze stengel zijne volkomen ontwikkeling bereikt heeft, wordt do bloemscheede er van afgetrokken en een poosje in water geweekt, totdat do groene stof ontleed en uit het vezelachtig geraamte weggewasschen wordt.
Wanneer de ontleding volkomen is, wordt de bloemscheedo zorgvuldig in stroomend water afgewasschen, zoodat al do groene stof verwijderd is en niets overblijft dan de taaijere vezels. Deze zjjn op zulk ecne merkwaardige wijze zaê,ingeweven, dat zij zeer veerkrachtig zijn en in verschillende rigtingen kunnen uitgerekt worden, zonder dat er zich eenige tusschenruimten in vertoonen.
Tn dezen toestand is de bloemscheede kegelvormig, van eene geelbruine kleur en buitengewoon ligt. Een exemplaar in het bezit des schrijvers, ofschoon zeven en twintig duim lang, weegt slechts een half once.
Wanneer de inboorling de bloemscheede in eene muts wil verandoren, stulpt hij haar tot binnen acht of negen duim van de punt in, waardoor zij do gedaante verkrijgt als op de afbeelding bladz. 661 te zien is. Hoe ligt het weefsel dezer zonderlinge muts ook zij, toch vormt zij eene uitmuntende beschutting tegen do zonnestralen, hetgeen in zulk een klimaat het eenige doel van het hoofddeksel is.
De lezer begrjjpt dat de vorm en de ligtheid der bloemscheede haar geschikt doen zijn, zoowel tot voorschoot als tot hoofddeksel. Zeker is het, dat dit het eenige artikel van kleeding is, waarop de Warau's eenigen prijs stellen; en betzij wegens hun aanhoudend verkeer in de open lucht of wegens andere oorzaken, het is een feit, dat de korte sterke Warau's veel donkerder dan de andere stammen zjjn — zoo donker inderdaad, dat zij de zwarte huid van den neger naderen. Brett meent dat hun gebrek aan zindelijkheid eene van de oorzaken dezer donkerder tint is. Zij zijn de beste inlandsehc arbeiders die er gevonden worden en wanneer zij er toe komen hunne natuurlijke onverschilligheid af te schudden en Hink aan hot werk to trekken, zullen zjj moer ver-rigten dan eenige andere stam. Ook zjjn zij met minder loon tevreden dan de andere inlanders en geven de voorkeur aan ruime rantsoenen rum boven werkcljjk loon.
Tengevolge van hunne levenswijze in do bosschen, te midden van al den rijkdom dien het dierenrijk hun aanbiedt en voor hun bestaan voornameljjk afhankelijk van hun geluk op de jagt, verkrijgende inboorlingen eene grondige kennis van de gewoonten der verschillende dieren, die zjj met de grootste behendigheid weten te vangen. Zij vangen vogels, apen en andere schepselen, niet om hen te dooden, maar om ze tot hunne lievelingen to maken, zoodat bijna elke hut een paar papegaaijen, een' aap of een of ander troetelkind van die soort bezit.
De vrouwen houden vooral veel van de kleine apen en dragen ze gewoonlijk op het hoofd, zoodat het op een' afstand is alsof ze een rood of oen zwart kapsel dragen, al naarmate de soort en de kleur van den aap. Zjj gaan in hare liefde voor deze dieren zoo ver, dat zij hen in elk opzigt als hare kinderen behandelen en ze zelfs bij beurten met haar eigen telg de borst laten nemen.
Terwjjl zij de grootste vrees koesteren voor vergiftige slangen, zjjn zjj niet bang voor de niet vergiftige soorten en vangen ze zonder moeite. Brett zag een' hunner eene jonge coulacanara-slang vangen door haar een' strik over den kop te halen door middel van oen' ge vorkten stok en haar daarna naar zich toe te trekken en om zjjn' arm te laten kronkelen. Ofschoon een zeer jong exemplaar, slechts ongeveer vijf voet lang, was het dier zoo sterk, dat de man spoedig verpligt was iemand te verzoeken zijn' arm los te maken.
662
Somtijds groeit deze slang tot cene aanzienlijke lengte; daarbij buitengewoon dik zijnde, is het een zeer gevaarlijk dier om rnedo te doen te bobben. Het mogt quot;Waterton gelukken eene coulacanara te vangen van veertien voet Tang, maar eerst na eene geduchte worsteling. De schrijver hooft de huid dezer slang gezien in de verzameling die toen Walton Hall versierde.
De behendigheid dezer inboorlingen blijkt overtuigend uit de wijze waarop zij door middel van een' baak een' kaaiman weten te bemagtigen. Waterton had getracht hem met een' haaihaak te vangen, maar zijne pogingen waren te vergcefsch, daar het dier weigerde het aas te verzwelgen en er eindelijk in slaagde het van den haak te krijgen, ofschoon het er met touw aan vastgebonden was. Nadat het hem reeds meer dan eens mislukt was, liet hij den haak aan een' inboorling zien, die zjjn hoofd schudde en zeide dat hij niet deugde en een' haak zou maken dien de kaaiman ongetwijfeld zou pakken.
Zoo gezegd zoo gedaan. Don volgenden dag kwam hij terug met een' merk-waardigen haak, bestaande uit vier stukken hard hout van ongeveer een voet lang, gebogen en scherp aan de einden, die met ligte weerhaken voorzien waren. Inderdaad geleek elk stuk hout zeer op de beenen speerpunt, op blz. 569 voorkomende. Deze zoogenaamde weerhaken werden rug aan rug aan het ondereind van een sterk touw gebonden, terwijl een knoop in het touw belette dat het door de weerhaken heen viel, die van elkander werden gehouden door vier pennen tusschen haken en touw.
De zoogenaamde haak geleek werkelijk veel op de viergaffclsehe Fidschi-speer (bladz. 294), als men zich hierbij voorstelt dat de schacht onder de gaffels is afgesneden, een gat geboord is door het midden der afgesneden schacht en een touw door het gat gehaald en onder de gaffels geknoopt. Het is duidelijk, dat indien zulk een instrument als dit in de keel van den kaaiman komt, de vaneenwijkende gaffels het beletten er weer uit te komen en dat, zoolang zij niet breken, de kaaiman gevangen blijft.
Deze zonderlinge haak werd nu mede naar den oever der rivier genomen en met een agouti als lokaas voorzien. Het eind van het touw werd aan een' boom gebonden en de met weerhaken voorziene haak ongeveer een' voet boven het water gehangen door middel van een' korten stok in den oever vastgestoken. De inlander sloeg nu met de bijl eenige malen op de ledige schaal van een schildpad, als om den kaaiman aan te zeggen dat zijn maal gereed was. Het gevolg dezer handeling liet niet lang op zich wachten. De kaaiman kon het aas niet bereiken zonder zich uit het water te verheffen en er zich met een' plotselingen hap van meester te maken, terwijl do weerstand door den stok geboden bij het terugvallen in het water de uitstekende weerhaken in de keel van het monster dreef.
Hoe de kaaiman uit het water werd getrokken, Waterton op zijne schouders sprong en hem onschadelijk maakte door zijne voorpooten op den rug te draaijen, behoeft hier niet in bijzonderheden vermeld te worden. Het verhaal werd destijds door de moesten niet geloofd en algemeen voor eene grap gehouden; maar toch is het werkelijk zoo gebeurd en de twijfel omtrent de waarheid van het verhaal reeds lang weggenomen. Inderdaad was een van Waterton'a bedienden, toen nog maar een jongen, op lateron leeftijd in dienst bij een' van s'schrijvers vrienden, en deze bevestigde het gebeurde in allen deele.
Uit de natuurlijke onverschilligheid en traagheid der inboorlingen valt ligt op to maken dat zij slechts weinige spelen hebben. Zij werken slechts nu en dan en verspillen den meesten tijd in hunne hangmatten, weinig ophebbende met die wedstrijden van kracht en behendigheid, waarin de bewoners van koelere en meer versterkende klimaten zulk eene vurige belangstelling toonen.
Een dezer spelen evenwel is vooral bij de Warau's in zwang, die reeds als do moedigste en krachtigste stam is beschreven geworden. Dit spel wordt op de volgende wijze door Brett verhaald: quot;De Warau's hebben bij hunne drinkgelagen eene soort van worstelspel of wedstrijd in kracht en behendigheid; hierbij wordt ieder der kampioenen met eene soort van schild voorzien, vervaardigd van de ligte takken van
663
GUIANA.
don itd, die cvon lang gosncden, dwars bevestigd worden in een mam drie of vier voet hoog, ieta minder breed en een weinig bol gebogen.
quot;De voorvlakte dezer schilden is in verschillende kleuren geschilderd met eene of andere figuur, al naar den smaak des bezitters. Uit den bovenrand steken veerkrachtige takken, gemeenlijk drie in getal, versierd met gekleurde kwasten en bovenaan versierd met wimpels, van dezelfde stof vervaardigd als de maquarri-zweepen en voel met deze overeenkomende. Over het geheel ziet het er schilderachtig uit.
quot;De kampvechters vatten de randen van hun schild stevig met beide handen aan en na verschillende looze uitvallen en kunstgrepen om den tegenstander te verrassen, wordt plotseling een krakend geluid gehoord, veroorzaakt door hot botsen van de twee schilden tegen elkaar. De strjjd moet gewoonlijk beslissen tusschen de kracht der twee tegenstanders, daar het schild met de geheele kracht des ligchaams naar voren wordt geduwd en door ééne knie gesteund wordt, terwijl het andere been schrap
staat. Somtjjds gelukt het een' der kampvechters den ander op den grond te werpen, doch menigvuldiger blijven zij met al hunne magt drukken, hijgen en worstelen, totdat zij beiden uitgeput zijn en den strijd met onderling goedvinden als geëindigd, doch onbeslist beschouwen.
quot;Daarna is het onder hen oen punt van étiquette dc schilden gekscherend tegen elkaar te schudden, waarbij dc veerkrachtige versierselen mede eene trillende beweging aannemen, terwijl zij daarbij een eigenaardig en belagchelijk uitdagend geluid doen hooren, dat wel iets heeft van het hinniken van een jong paard. Dit wordt dan ge-woonljjk gevolgd door een' hartelijken lach, waarin door de omstanders gedeeld wordt. Daarna treedt een ander paar vooruit om op hunne beurt den strijd te beginnen.quot;
664
GUIANA.
De itapalm waarvan de Warausclic sehildon vervaardigd zijn, zal korteljjk beschreven worden wanneer wij handelen over don zonderlingen tak van don Warau-stam, die in woningen boven de oppervlakte vau het water woont.
quot;Wij hebben reeds vermeld dat de Warau's beroemd zijn wegenw hunne uitmuntende kano's. Zij worden gewoonlijk gehouden voor de voornaamste kanobouwers van het geheele land, bij wie do andere stammen van aanzienlijke afstanden hunne toevlugt nemen. Sommige dezer kano's zjjn groot genoeg om vijftien man te bevatten, zoodat werkelijk eenc grootc bekwaamheid vereischt wordt om ze te bouwen zonder de instrumenten en maten, waarmede onze eigen scheepsbouwkundigen hun ambacht uitoefenen.
Er bestaan verschillende vormen dezer kano's. Do belangrijkste is die welke wjj zooeven vermeld hebben. Het is een uitgeholde boomstam, die gedeeltelijk door vuur en gedeeltelijk door wiggen en dwarshouten in den behoorlijken vorm gebragt wordt. Bij de grootste kano's zijn de boorden hooger gemaakt door eeno smalle plank van zacht hout, die geregen wordt aan hot dolboord en waarvan zij den draad goed kalefaton. Do kano is aan beide einden gelijk. De voor- en achtersteven, scherp tooloopend, gebogen en hoog boven het water uitkomende. Zij heeft geen kiel en haalt slechts weinige duimen water. Deze vorm zou op onze rivieren slecht passen, maar op die van Guiana, zooals de Essoquibo, zijn zoo vele watervallen en snelle stroomingen, dat do kano er bijzonder voor moet ingerigt zijn. De lezer kan uit de figuur op bladzijde 655 zien, hoe doelmatig zulk oeno kano gebouwd is voor hare bestemming. Deze soort van kano wordt een curial of oorial genoemd.
De gevaren der stroomingen worden door Brett op de volgende wijze medegedeeld:
De Indianen maken stroomopwaarts gebruik van het betrekkelijk stille water aan den voet der rotsen die den stroom afbreken. Zij baden, springen of zwemmen van rots tot rots en halen met een' ligten kabel de boot door hot snelvlietende water van het eene rustpunt naar bet andere, terwijl de stuurman inmiddels zijne plaats bewaart en er zich somtijds op laat vastbinden, niet zjjne groote pagaai trachtende eenigerraato koers te houden. Het geloei der wateren, die tegen de omringende rotsen aanklotsen en aanbruischon, strekt om de moeijoljjkhoid van dit werk nog te vorhoogen.
quot;Doch gevaarlijker nog is do taak van het afzakken dezer stroomingen. Do veiligheid van allen hangt dan af van hunne volkomen bedaardheid en het in overeenstemming en mot tegenwoordigheid van geest handelen van den voorman en den man aan het roer.
quot;De kano wordt in het midden van den stroom gehouden, terwijl een dor beste matrozen scherp toeziende en de pagaai gereed houdende op den boog knielt en de overige mannen zich met alle magt inspannen om een' snellen gang aan hot vaartuig te geven. Snel voortschiotende bereikt do kano den rand van don val en schiet met do punt naar beneden in de branding onderaan, geheel in hot schuim gehuld en niets zigtbaar latende dan hare bemanning. Gaat alles goed, dan herstelt zjj zich onder den val, gehoorzaamt de haar besturende pagaajjen en danst op do ontstuimigo golven, terwijl haar opgewonden bemanning met zegevierende kreten over den goeden uitslag juicht.quot;
Somtijds faalt zelfs de behendigheid der inlanders in hot overwinnen van al do mooijelijkheden en slaat do kano om, terwijl do bemanning naauwehjks don dood ontsnapt. Het was bij het afzakken van eenquot; dezer watervallen dat Waterton's kano omsloeg en de kostbare voorraad ingrediënten ter bereiding van den wourali in do Essoquibo verloren ging.
De eenvoudigste soort van boot, door de kolonisten een quot;houtvelquot; genaamd, is niets anders dan de buigzame schors van den purpur-hart boom in één stuk afgestroopt, in het midden opengemaakt, aan do einden vastgebonden en zoo gedroogd.
Om te voorkomen dat deze schorskano's aan do einden water zouden scheppen, wordt in hot uiteinde een groot stuk klei gestopt, oin op deze wijze het binnendringen van het water te beletten. Deze wijze van kalefaten kan slechts tijdelijk dienen, want deze prop wordt weggespoeld, vroeger of later volgens den toestand der rivier. Do lezer herinnert zich dat een dergelijk toestoppen van klei bij de Australische Wilden wordt aangetroffen.
665
HOOFDSTUK XIV.
DK STAMMKN VAN GUIANA. Vervolg.
OODSDIENST. — GELOOF IN F.ENK OPPERSTE GODHEID EN VELE HALVE GODEN. -- DE TOOVENAAR OF PIAI-MAN
EN ZIJNE OPLEIDING. - DK HEILIGE RATKL, - PLIGTEN EN VOORREGTEN VAN DEN PIAI-MAN. - HET
GENEZEN VAN ZIEKTEN EN HET UITBANNEN VAN DEN BOOZEN GEEST. — MUZIEKINSTRUMENTEN. - DE
WATER-MAMMA. - DE OORSPRONG VAN HET CARAÏBISCHE RAS. — EENE LEGENDE. — BESCHIKKING OVER
DE DOODKN. - DE M EER-BEWONEN DE WARAU's. — EEN LUCHT-HUIS. —DE ME ER-BEWONERS VAN MARACAÏBO,
Met oenigo bijzonderheden hunnen godsdienst betreffende zullen wij deze beschouwing der stammen van öuiana besluiten.
Voor zoover iets bekend is omtrent de godsdienstige denkbeelden die bij hen in zwang waren voordat zij met do Blanken waren in aanraking gekomen, gelooven de inboorlingen van Guiana aan ééne opperste godheid, en een groot aantal mindere godheden, meestal vun een boos karakter. Alle pijn wordt, zooals zij zeggen, veroorzaakt door een' boozen geest, Yauhahu genaamd; het is, beweren zjj, de pijl van Yauhahu.
Daar deze booze wezens bij de bedreiging van eenig onheil moeten verzoend worden, houden zij er een korps toovenaars op na, piai-manncn genaamd, teneinde de gemeenschap tusschen hunne medemenschen en de onzigtbare wereld te onderhouden. Teneinde zich voor hunne taak bevoogd te houden, zijn de piai-mannen ver-pligt ettelijke zonderlinge plegtigheden te vieren, onder het opzigt van den één of anderen hooggeleerde in de kunst. De nieuweling wordt naar eene eenzame hut gebragt en gedwongen aldaar verscheidene dagen te vasten alvorens zijn geest geschikt is het ligchaam te verlaten en de bevelen van den Yauhahu te ontvangen.
Hiertoe wordt eene hoeveelheid tabak gekookt en de infusie gedronken door hem die naar de priesterlijke waardigheid dingt. De natuurlijke uitwerking dezer dosis is, het reeds verzwakte ligchaam nu volkomen uit te putten en den nieuweling in een' toestand van flaauwte te brengen, gedurende welken zijn geest verondersteld wordt het ligchaam te verlaten en eene opdragt van den Yauhahu te ontvangen. Inderdaad sterft hij naar de burgerlijke wet, hij wordt voor dood verklaard en zijn lijk in het openbaar tentoongesteld.
Langzaam herstelt hij van den vreesehjken toestand van verzwakking waarin hij vervallen is en wanneer hij eindelijk zijne hut verlaat, is hij bijna tot een scelet uitgeteerd. Als teeken zijner waardigheid, wordt hem plegtig de marakka of heilige ratel uitgereikt. Dit is niets anders dan eene holle kalebas, ongeveer acht duim in diameter, met een' stok er doorheen, eenigo witte steenen bevattende, die geschud wordende, een ratelend geluid voortbrengen. De kalebas is rood goverwd, terwijl de stok gewoonlijk met eenigo vederen versierd is.
De marakka op bladz. 067 afgebeeld, is twee voet lang en met roode en blaauwe vederen versierd. Deze ratels worden met don grootsten eerbied door de oningewjjden beschouwd, die niet zullen wagen ze aan te raken en zelfs aarzelen een huis binnen te gaan waarin een marakka hangt. Tengevolge van de groote waarde die zjj aan deze voorwerpen hechten, kunnen de inboorlingen er naauwelijks toe gebragt worden er een af te staan. De weinige die naar Engeland gezonden zijn, waren dan ook bijna altijd
OTTIANA.
afkomstig van toovenaars dio tot het Cliristcndom bekoord zijn en als een bewijs hunner opregtheid do zinnebeelden hunner waardigheid bobben overgegeven.
Bijna elke bijzondere gelegenheid in het leven dezer Wilden moot do piai-man met zijne tegenwoordigheid vereeren, zoodat zijn tooverachtige ratel bijna nooit rust hoeft. Hij is tegenwoordig bij elk piwarri-feest; versierd met vederbossen, slan-gonvellen en dergelijke fraaijigheden, schudt hij zijn' ratel over den inhoud dor kommen.
Yooral in tijden van ziekte wordt zijne tegenwoordigheid vereiseht, daar hij verondersteld wordt door middel van zijn' ratel den boozen geest te kunnen verjagen, wiens vloek do ziekte veroorzaakt heeft.
quot;Wanneer een piai-man bij een' zieke geroepen wordt, zendt hij al de vrouwen wog en houdt zelfs de mannen op een' eerbiedigen afstand. Dan beginnen zjjne oefeningen, die uren lang voortgezet worden, gezangen aan den boozen geest, geaccompagneerd met druk geratel totdat in het holste van den nacht de Yauhahu zich aan den toovenaar openbaart en hem zegt hoe den apjjlquot; uit te trekken, waarmede hij den zieken man getroffen heeft. Natuurlijk is de toovenaar verpligt dezen pijl te laten zien, hetwelk hij verrigt door hot aangedane deel uit te zuigen en een klein kegeltje, de klaauw van een' vogel, don tand eener slang of iets dergelijks voor den dag te brengen.
Naast de zooeven beschreven en afgebeelde heilige kalebas ziet de lezer een' zeer zamengestelden en sierlijken ratel. De holle pompoen maakt een gedeelte van den
ÖITIANA.
ratel uit, maar hij is zeer klein en hangt aan oen' toestel van drie boven elkander geplaatste hoepols, versierd met meikevervleugels, liet geraas door dit cenvouclige instrument voortgebragt, is inderdaad verwonderlijk en de minste beweging van het
touwtje waaraan hot hangt, doet al do vleugels togen elkander aan klapperen.
Zolfs wanneer wij den marakka en don vermelden ratel als muziek-hamboe-kluir. instrumenten beschouwen, blijkt het
ons dat de inboorlingen van Guiana slechts weinig verscheidenheid in muziek hebben. Do eenige muziek-instrumenten die dezen naam werkelijk verdienen, zjjn tiuiten van verschillende stoffen vervaardigd. Een dezer instrumenten in s'schrjjvers verzameling, is vervaardigd van den onbetaalbaren bamboo en beslaat juist de lengte tusschen twee knoopen.
Het mondstuk is smal en langwerpig; de maker heeft zooveel kennis van toonen gehad, dat hij in het midden van het instrument een stuk heeft uitgehold. Do bezitter schijnt deze fluit zeer op prijs gesteld te hebben, daar hij haar met fijn bewerkte figuren versierd heeft. Zjj wordt als onze fhiiton geblazen; het geluid is luid, vol; maar, zooal muziekaal, heeft het toch ook iets melancholieks en geljjkt veel op het klagend geluid, voortgebragt door het blazen in don mond eener sodawater-fiesch. Do lengte dezer Huit bedraagt veertien duim.
Do tweede Huit is vervaardigd van hot dijbeen van den jaguar; zij wordt door do inboorlingen zeer op prjjs gesteld, daar de overblijfselen van don jaguar hooggewaardeerd bij hen zijn. Er was een tijd dat de Oaraïbiërs fluiten van menschen-beenderen maakten, doch tegenwoordig vergenoegen zij zich met die van den jaguar.
Maar koeren wij nog eenmaal terug tot de bijgeloovigheden der inboorlingen van Guiana.
Een van de wezens die zij hot meest vreezen, is de water-mamma of' orehu. Dit is een ongelukkig wezen, dat het water bewoont en zich tusschonbeiden vertoont, hoewel in verschillende gedaanten; somtijds doet het zich voor in de gedaante vaneen paard, maar vaakt neemt het die van den manati aan. De orehu is een vrouwelijke geest; hij is gewoonlijk, doch niet altjjd, boosaardig en wanneer hij in een slecht humeur is, nadert hij tot digt bij do kano's en trekt deze en haar bemanning onder water.
Do legenden, door de verschillende stammen omtrent hun oorsprong verhaald, zijn zeer zonderling en komen zeer overeen met die van andere gedeelten der wereld, hoewel er geen geographisch verband met hen hoeft kunnen bestaan. Zoo bijvoorbeeld de legende van de aarde, onder water gedompeld door do ongehoorzaamheid harer bewoners en op nieuw bevolkt door eenigon die op eeno veilige plek bewaard bleven totdat de wateren begonnen te zakken.
Eene hunner vreemdste legenden is die welke Brett ons mededeelt. Zij betreft den oorsprong van de Warausche en Caraïbische stammen.
Oorspronkelijk woonden de Warau's in een land boven den hemel, waar zij alles hadden wat zij begeerden. Eens schoot een jonge jager een pijl in de lucht en toen hij haar wilde gaan opzoeken, vond hij een diep gat waardoor heen zij gevallen was. Naar beuedon door de opening ziende zag hij eene andere wereld onder zich geopend
G68
- cPS
FLUIT VAN JAGUAR-BEEN.
GUIANA.
en was zeer nieuwsgierig' haar te bezoeken. Bijgevolg vervaardigde hij zieh eene soort van ladder van rotan, in overvloed groeijende in de bovenwereld waar hjj woonde, en klom af naar do wereld beneden.
Hier bleef hij eenigen tjjd, zich te goed doende aan hot vleesch van dieren die hem tot nog toe onbekend waren. Na eene poos klom hij zeer ontsteld de ladder weder op en verhaalde zjjnen vrienden van de wonderen die hij gezien had. Verbaasd over dit verhaal en gretig in al het door hem beschreven genot tc deelen, besloten al zijne vrienden een bezoek aan deze wonderbaarlijke streken te brengen. Daartoe klommen zij de ladder in veiligheid af, uitgenomen de laatste van het getal, een zeer dik man, die, trachtende zich door de opening te wringen, er in vast bleef zitten en niet heen of weer kon, waardoor alle gemeenschap tusschen de twee werelden werd afgesloten.
Er schoot hun niet anders over dan er zich zoo goed mogeljjk in te schikken en vóór alles den groeten geest te smeeken hun eenig water te schenken. Hij verhoorde hunne smeekbeden, schiep de Kssequibo, de Demerara en andere rivieren en maakte voor het uitsluitend gebruik der Warau's een klein meer van het zuiverste water, waaruit zij konden drinken, maar waarin hij hun verbood te baden.
Nu gebeurde het dat er een Warausch huisgezin was van vier broeders en twee zusters; deze laatste schoone, doch wilde, eigenzinnige meisjes. Zij verzetten zich tegen liet verbod, stortten zich in het meer, zwommen naar een' paal in het midden en schudden hem heen en weer. De hoofdgenius van het meer was een mannelijke geest, die zoolang gevangen werd gehouden als de paal onaangeraakt bleef, maar zoodra er aan geschud werd, was de betoovering gebroken en pakte de geest van het meer het ongehoorzame meisje aan en nam haar mede. Na eenigen tijd liet hjj haar naar hare vrienden terugkeeren, maar de verontwaardiging harer broeders was zeer groot toen zij bevonden dat hunne zuster weldra moeder zou worden, zoodat zij besloten het kind dadelijk bij de geboorte om te brengen. Evenwel bleek het een kind te zjjn als alle andere quot;NVarausche kinderen en daarom lieten zij het in leven.
Ofschoon onder hare eigene vrienden verkeerende, kon het meisje haren vreemden minnaar niet vergeten en ging hem weder opzoeken. Een tweede kind werd geboren, maar ditmaal waren de bovenste deelen van het ligchaam die van een kind en hadden de onderste deelen zich tot eene waterslang ontwikkeld. De moeder, hoe verschrikt ook op het zien van haar kind, vlugtte er mede naar de bossehen en verzorgde hot, maar het werd door hare broeders ontdekt, die het met hunne pijlen doorboorden en het voor dood lieten liggen. Hare liefderijke verpleging evenwel bragt het in het leven terug en het ontwikkelde zich tot eene ontzagverwekkende grootte. De broeders beraadslaagden met elkander, omringden het eindeljjk, doorboorden het met eene hagelbui van pjjlen en, om nu zeker van zijn' dood te zijn sneden zij het in stukken.
quot;De ongelukkige Korobona verzamelde zorgvuldig de overblijfselen op een' hoop, dien zij onophoudelijk met versche bladeren bedekte en niet onverdroten liefde bleef bewaken. Na lang wachten werd haar geduld beloond. De plantaardige bedekking begon zich op en neer te bewegen en teekenen van leven te geven. Langzaam kwam er nu een Indiaansch krijger van een majestueus en vreeselijk voorkomen uit te voorschijn. Zijn kleur was schitterend rood, hij hield boog en pijlen in de hand en was overigens geheel ten strijde uitgerust.
quot;Deze krijger was de eerste Caraïbiër, de groote vader van een magtig ras.
quot;Hij begon onmiddellijk met wraak te nemen over al het leed dat hem in zijn eerste bestaan berokkend was. Noch zijne ooms, noch het geheele Warausche ras, dat zij ten strjjde opriepen, konden hem weerstaan. Hij dreef hen heen en weer als opgejaagd wild, ontnam hun do vrouwen die hom behaagden en werd door haar de vader van dappere en geduchte krijgers als hij zelf. De ongelukkige Warau's trokken zich voor hem terug, totdat zij do moerassige stranden van den Atlantischen oceaan bereikten en do behageljjke jagtgronden vaarwel zeiden die zij bij hunne eerste noder-daling uit den hemel in bezit hadden.quot;
De quot;Warau's zijn zeer vindingrijk ten opzigte van legenden en hebben er eene die wij onzer aandacht overwaardig achten, al ware het alleen om het feit dat zij al do
DKEI, it. 43
069
GUIANA.
kennis en geleerdheid der blanken menschen aan Warauschen oorsprong toeschrijft. Het is de legende van Aboré. Er was eens een booze vrouwelijke geest, Wowta genaamd, die, hoewel gewoonlijk de gedaante van een' kikvorsch aannemende, zich in eene vrouw veranderde met het doel een' zeer schoenen kleinen jongen, Aboré genaamd, te stelen. In den vorm eener vrouw verkreeg zij toegang tot het huis van Aboré's moeder, die zij overhaalde het kind aan hare zorg toe te vertrouwen. Naauwe-lijks was zij alleen met Aboré of zij trok en rekte hem tot zulk eene mate uit, dat hij binnen weinige uren zoo sterk groeide als hij in verscheidene jaren zou gedaan hebben, zoodat zijne moeder hem bij zijn' terugkeer verstootte.
Toen Aboré den mannelijken leeftijd begon te naderen, werd hij do slaaf van haar die hem gestolen had en die hij dacht zijne moeder te zjjn, totdat hij uit den droom werd geholpen door een' vriendschappelijken geest, die hem in het bosch ontmoette. Na verschillende plannen om te ontsnappen beraamd te hebben, kwam hij, toen deze alle mislukten, op het denkbeeld eene kano van was te maken. Deze taak werd hem gemakkelijk gemaakt door de begeerte van Wowtd naar honig, in het zoeken waarvan Aboré bijna al zijn' tjjd besteedde. Wowta ontving de honigraten met een gekwaak van genoegen en daar zij de raten wegwierp na den honig gegeten te hebben, verzamelde Aboré het was totdat hij genoeg had om eene kano te bouwen.
Zoodra hij eene genoegzame hoeveelheid was bijeen had, riep hij zijne meesteres om haar een' hollen boom te laten zien, gevuld met honigraten. Zjj kroop in den boom om zich op den honig te vergasten en werd toen door den listigen Aboré opgesloten, die de opening toestopte, zoodat de toovenares niet kon ontsnappen, laadde zijne kano met mondvoorraad en vertrok naar een ander land.
Hij zeilde ver weg totdat hij in een vreemd land kwam, waar de menschen blank, naakt, onopgevoed en uiterst onbeschaafd waren. Hij gaf hun de eerste lessen van beschaving, toonde hun hoe ijzer te smeden en maakte hen bekend met de kunsten en wetenschappen, waardoor de blanke man zich nu van de wilden onderscheidt.
Nog altijd woont hij in dat verre land, en, zich de behoeften van zijne landslieden herinnerende, zendt hij hun scheepsladingen van de zaken die zij het meeste noodig hebben. Maar tengevolge der kwade trouw van hen aan wie die goederen geleverd worden, zijn de Warau's verpligt voor alles wat hij zendt te betalen. De moraal, aan deze legende ontleend, is, dat de blanke mannen die de Warau's bezoeken, de oneerlijkheid hunner landslieden behoorden goed te maken en hun zoovele kralen, messen en geweren dienden te geven als zij maar krijgen kunnen.
Toen Brett in het eerst dit verhaal hoorde, dacht hij dat het eenvoudig een aardig uitgedacht verzinseltje was om te bedelen, vooral daar de verhaler, zoodra hij zjjne vertelling geëindigd had, een hemd vroeg en voortging met nog eene menigte andere artikelen te verzoeken. Door evenwel andere inboorlingen te ondervragen, bevond hjj dat het werkelijk eene nationale legende was en geen bloote uitvinding van een' ver-nuftigen inboorling.
De twee gedeelten der legenden moeten blijkbaar in zooverre van elkander onderscheiden worden, dat het eerste gedeelte, de lotgevallen van Aboré bevattende, duidelijk oud is, terwijl het tweede gedeelte blijkbaar bijgevoegd is sedert de komst der blanke mannen in Quiana.
In de wijze waarop zij de dooden behandelen, bestaat een klein verschil. De ewoonte die hot meest bij hen in zwang was vóórdat de zendelingen de christelijke egrafenis bij hen invoerden, was de volgende: Zij plaatsten het lijk in een net en lieten het in de rivier zinken, waar al het vleesch door de pirai en andere vraatzuchtige visschen spoedig van de beenderen was gevreten. Was de overleden persoon iemand van aanzien, dan werd het geraamte uit het water gehaald, gedroogd, rood beschilderd en onder het dak van het huis opgehangen.
In het vijfde boek van Herodotus, hoofdst. XV, komt de volgende zinsnede voor, welke men lang gedacht heeft een bloot verzinsel van dien geschiedschrijver te zijn. Na do optelling der verschillende volken die Megabazes tenonderbragt, vermeldt hij.
670
GUIANA.
dat de Perzische monarch ook hen trachtte te overwinnen die op het meer Prasias woonden in hutten, op de volgende wijze gebouwd:
quot;Op hooge palen midden in het meer worden planken gelegd, met een' naauwen ingang van den oever door middel eener enkele brug. Deze palen, die de planken dragen, werden oudtijds op algemeene kosten door de burgers aldaar geplaatst; doch later vaardigden zij do volgende wet uit: quot;Steeds wanneer een man huwt, laat hij drie palen zakken en brengt hout aan van een' berg, Orbelus genaamd, maar iedere man heeft verscheidene vrouwen.
quot;Zij wonen op de volgende wijze: iedere man heeft eene hut op de planken, waarin hij woont, mot eene valdeur, die juist in de planken past en naar net meer leidt. Zij binden de jonge kinderen een touw aan de voeten, uit vrees dat zij anders in het meer beneden zullen vallen. Hunne paarden en lastdieren voederen zij met visch, die daar in zulk een' overvloed is, dat wanneer een man zijne valdeur geopend heeft en eene ledige mand aan een touw in het meer nederlaat, hij na een poosje gewacht te hebben, haar met visch gevuld weder ophaalt.quot;
Met deze woorden beschrijft de oude geschiedschrijver met eene zonderlinge naauw-keurigheid de levenswijze van sommige stammen der Warau's en Caraïbiërs. Ook v. Humboldt heeft in zijn „Persoonlijk Verhaalquot; deze vrij uitvoerig beschreven. Do groote uitgestrektheid land die de delta der Orinoco vormt, bezit eenige zeer merkwaardige bijzonderheden. Het is altijd nat, maar gedurende verscheidene maanden van het jaar is het geheel en al overstroomd, rijst de rivier tot eene verbazende hoogte en zet eene uitgestrektheid land^ bijna half zoo groot als Engeland, onder water. Men zoude teregt denken dat zulk eene streek voor menschen onbewoonbaar ware, doch de quot;Warau's (of Guardno's, zooals Humboldt hen noemt) hebben zich daar gevestigd en verkiezen haar boven iedere andere plaats, waarschjjnlijk omdat zij door hunne zonderlinge levenswijze een leven vol vrijheid kunnen genieten.
De hoogte waartoe de Orinoco rijst, verschilt zeer en bedraagt op sommige plaatsen meer dan vijftig voet; nu is de rivier gewoon ieder jaar op dezelfde plaats tot dezelfde hoogte te rijzen, zoodat wanneer door een merkteeken de hoogte wordt aangegeven waartoe het water in één jaar rees, dit ieder jaar met naauwehjks eenige de minste afwijking dit teeken zal bereiken. Het is duidelijk dat daar waar de bodem in het drooge saizoen niets anders dan modder is en in het natte jaargetijde veertig of vijftig voet onder water staat, slechts een zeer eigenaardige plantengroei kan gedijen. Dit is de Ita-palm, tot het geslacht Mauritia behoorende, eene plant, die, als de mangrove van Afrika, veel warmte en vochtigheid behoeft om zich volkomen te ontwikkelen. De inlandscbe naam van dezen boom is Murichi.
Alvorens verder te gaan, moeten wij eene korte beschrijving van den ita-palm geven, daar anders de lozer den eigenaardigen toestand waarin deze waterbewoners leven, niet goed begrijpt. In zijn' vollen wasdom gelijkt hij op een' langen, cilinder-vormigen pilaar, met een' waajjer van tien of twaalf groote bladeren, die zich aan den top uitspreiden. Elk blad is ongeveer tien voet breed en wordt gedragen door een' reusachtigen steel van ongeveer twaalf voet lang, die er meer uitziet als een tak dan als een bladstengel. En inderdaad is een volkomen blad eene zware vracht voor een' man. In geregelde tusschenpoozen valt de geheele waaijer van bladeren af en wordt door een' anderen vervangen, terwijl de boom bij elke verandering van blad in hoogte toeneemt, totdat de stam eene hoogte van honderd en eene dikte van vjjf-tien voet bereikt.
Myriaden dezer wonderbaarlijke boomen verheffen zich te midden der wateren van de Orinoeo-delta, nu eens in digte groepen bijeen staande, dan weder hier en daar verspreid en somtijds in bogtige lanen, de kronkelingen volgende van de modderige kanalen die zelfs in het drooge jaargetijde het land doorkruisen. Hetzij in groepen of hier en daar verspreid, komt de itd in deze delta in zulk eene ontzaggelijke menigte voor, dat alleen de geoefende kano-roejjers van het land, hunne vaartuigen tusschen de ontelbare stammen door kunnen sturen. Iedere vreemdeling die het durfde wagen dit water-woud te betreden zonder de hulp van een' inlandschen gids, zou zich spoedig verliezen te midden van de heirlegers van itó-palmen en ellendig
671
43*
van honger omkomen. En toch verschaft deze zelfde boom den Warau's van den Orinoco niet alleen al de bonoodigdheden, maar ook de weeldeartikelen des levens, en al werd de geheele stam van het vaste land afgesneden, zouden zij zich zonder de minste moeite kunnen onderhouden, daar de ita-palm hun huis, voedsel^ drank, kleeding en meubelen verschaft.
Eerst iets over liet huis.
De Warau heeft voor een huis niets anders noodig dan een vloer en een dak. In het voorbeeld op bladz. 644 dient de aarde voor vloer, maar het is natuurlijk dat in een huis, op eene plaats gebouwd waar de grond zich eenige maanden achtereen dertig of veertig voet beneden de oppervlakte van het water bevindt, een kunstmatige vloer vereischt wordt. De Warau-bouwkundige gaat daarom op de volgende wijze te werk om zjjn huis te bouwen.
Na vier itd-boomen uitgezocht te hebben die in den vorm van een vierkant bij elkaar grocjjen en de tusschengroeijende boomen weggehakt te hebben, maakt hij van deze vier gebruik als de hookpalen van zijn huis. Hij weet door merkteekenen op de stammen de juiste hoogte waartoe het water klimt en op ongeveer drie voet boven dit werk bouwt hij zijn' vloer, diepe kepen in den stam hakkende. In deze kopen worden balken gelegd, vervaardigd van de stammen der gevelde ita-palmen; deze balken worden stevig vastgebonden met touwen van ita-vezels.
Op deze balken worden nu een aantal dwarsbalken gelegd, somtijds gemaakt van de gespleten stammen, maar gewoonlijk niets anders zijnde dan de reusachtige bladstengels, die droog, zeer ligt, zeer taai en zeer veerkrachtig zijn. Deze dwarsstukken worden stevig zaamgebonden en vormen het hoofdbestanddeel van den vloer. Op dezen wordt dan eene laag palmbladeren gelogd en op de bladeren eene dikke laag modder, die onder de tropische zon spoedig opdroogt en een' geljjken, harden en vasten vloer vormt, zoo zelfs, dat hij zonder gevaar voor het houten onderstel een vuur kan dragen.
Tien of twaalf voet boven den vloer bouwt de Warau een dak van palmbladeren, dat aan de hoeken gedragen wordt door dezelfde boomen die het huis ondersteunen; en daarmede is dan de voornaamste arbeid van den inlandschen architect verrigt.
Zooveel over het huis dat de ita-palm verschaft.
Ook voedsel wordt door hem verschaft in verschillende vormen. Tooreerst de vrucht die, rjjp zijnde, zoo groot is als een gewone appel, waarvan vele honderden zich ontwikkelen op den eenigen tak door dezen boom voortgebragt. Vervolgens komt de stam van den boom en zijn inhoud. Overlangs gespleten ten tijde dat de bloemtak op liet punt is uit de hem omgevende bloemscheede te voorschijn te bersten, wordt binnen in eene groote hoeveelheid zachte, mergachtige zelfstandigheid gevonden. Deze wordt behandeld als de cassava en verschaft eene soort van brood, yuruma genaamd.
Ook wordt een drank van den ita-palm verkregen. Uit den stam wordt een sap getrokken, dat, evenals dat van den maguey of groote Amerikaanschen aloë, kan gegist worden, en dan eene dronken makende hoedanigheid verkrijgt. Eene andere soort van drank verschaft men zich uit de vrucht van den ita, die gekneusd zjjnde, in het water wordt geworpen en die men daarna eene poos laat gisten. quot;Wanneer de drank lang genoeg gegist heeft, wordt hij door eene zeef geperst van ita-vezels vervaardigd en is alsdan voor het gebruik gereed.
De weinige kleeding door den AVarau benoodigd, wordt ook van den itó verkregen; het binnenvlies wordt namelijk van het jonge blad afgestroopt en tot eene eenvoudige stof geweven.
Dezelfde boom verschaft den Warau al zijne jagtgereedschappen en huisraad. Zagen, pijion en speren worden van de bladstengels gemaakt; de kano waarmede hij uit visschen gaat, wordt vervaardigd van een' hollen ita-stam, en de lijnen en netton worden van denzelfden boom verkregen, alsook het touw waarvan zijne hangmat vervaardigd is. Dat één enkele boom voldoende zoude zijn om in al de behoeften eener geheele bevolking te voorzien, is nog daarom te merkwaardiger, omdat in vroegere dagen de Warau geen ijzeren gereedschap had; er zal dan ook niet ligt oen boom gevonden worden die, terwijl hij alle levonsbenoodigdheden ver-
672
GUIANA.
schaft, kan bewerkt worden met de ruwe steenen gereedschappen die de ^arau moest gebruiken, voordat hij ijzer van den blanken man verkregen had.
Men kan zich ligtclijk voorsteilen, dat de Warau's die deze vreemde streek bewonen, op een' lageren trap van beschaving staan dan zij die aan den vasten wal wonen; quot;in de laagste graden van 's menschen ontwikkeling, om de woorden van Humboldt te gebruiken, vinden wij het bestaan van een geheel ras af'hankeljjk van een' enkelen boom, evenals zekere insecten die zich moeten vergenoegen met eenig bijzonder gedeelte eener bloem.quot;
De Warau's zijn niet de eenige meer-bewoners van Zuid-Amerika. Aan de noordelijkste punt van deze helft van het vasteland is eene landstreek die haren
naam ontleent aan de levenswijze, aangenomen door den wilden stam die op de wateren van een meer woont. Aan de noord-westelijke kust van Venezuela bevindt zich een groote golf, de Golf van Maracaïbo genaamd, welke naam haar geschonken is dooide Spaansche ontdekkers, ter eere van een inlandsch opperhoofd dien zij op het strand der golf ontmoetten. Digt bjj de golf en slechts door eene landengte van haar gescheiden, bevindt zich een uitgestrekt zoet-water meer, dat gevoed wordt door de stroomen die zich van de omliggende bergen storten. De gedaante van dit meer is teregt vergeleken geworden met die eener mondtromp; de diepte van het water verschilt op merkwaardige wijze.
De bodem van het meer helt van den oever op een' aanmerkelijken afstand naar
673
GUIANA.
het midden af, zoodat op een' afstand van twee of drie mijlen van het strand oen man nog met het hoofd boven water kan loopon. Plotseling en zonder den minsten overgang verliest zich de bedding van het meer in bijna onpeilbare diepten, zoodat één stap voldoende is om den onvoorzigtigen bader in water van zulk eene ontzettende diepte te storten, dat de hoogste toren die ooit gebouwd is ver onder de oppervlakte zou blijven.
Boven de oppervlakte van dit meer wonen talrijke menschehjke wezens; zelfs nog heden, nu het aantal der bewoners zoo sterk is afgenomen, bevinden zich boven het water niet minder dan vier groote dorpen, behalve talrijke afzonderlijke woningen in de verschillende baaijen.
De reden waarom zij liever boven het water wonen dan op hot land, is vrij zonderling en kan in één woord zaamgevat worden — muskiten. Deze nietige, maar hoogst lastige insecten komen in wolken in den omtrek van het meer voor; sommige soorten vliegen 's nachts en andere op den dag, zoodat men geen uur verademing van hunne aanvallen geniet. Gelukkig hebben zij de bescherming noodig van den weclderigen plantengroei die den oever van het meer omgeeft, en daar zij nu niet lang kunnen vliegen, zijn zij verpligt tussehenbeiden uit te rusten. Zij blijven daarom digt bij den oever en wagen zich niet ver over hot water. Bekend met deze eigenaardigheid van het insect, weet de inboorling het te ontgaan, door zijne woning buiten het bereik der muskiten te bouwen.
Tot de zamenstelling dezer zonderlinge woningen moet de meerbewoner van Maracaïbo meer bekwaamheid bezitten dan de Warau's van de Orinoco-delta. In die modderige delta, gevormd door alluviaal-gronden door do rivier aldaar aangespoeld, komt de ita-palm in overvloed voor en vormt natuurlijke steunsels voor het huis; maar het meer Maracaïbo biedt deze natuurlijke hulpmiddelen niet aan en daarom zijn de inlandsche bouwmeesters verpligt palen in de bedding van hot meer te heijen, ten einde den vloer boven het watervlak te brengen.
Het is natuurlijk noodzakelijk, deze palen van hout te makon dat door de werking van het water niet vergaat, maar aan de oevers van het meer groeit een boom, die juist de soort van hout levert dat vereischt wordt. Dit is een der talrijke ijzerhout-boomen, in de wetenschappelijke wereld bekend onder den naam van Guiacum arboreum. Tiet is een prachtige boom, eene hoogte van honderd voet bereikende, welks hout zoo hard is, dat het de snede van een' bijl omlegt. De inboorlingen evenwel weten deze boomen te vellen, ze tot de behoorlijke lengte te brengen en ze in de bedding van het meer te heijen, alwaar zij onder water zelfs sterker worden, daar zij zich in den loop der jaren bedekken met eene kalkachtige laag, waardoor zij er uitzien alsof zij werkelijk in steen veranderd zijn.
Op deze palen worden dwarsbalken en planken van ligtor hout gelegd en op dezen vloer ligte wanden opgetrokken, die een sterk dak moeten dragen en — het huis is gereed. Al de deelen van het huis worden met groenen sipo zaamgebonden, dat zich droog geworden zamentrekt en de verschillende deelen als met ijzeren banden omklemt.
Zooals wij reeds vermeld hebben, wordt een aantal dezer huizen tot dorpen vereenigd. Toen de Spanjaarden voor het eerst de golf van Maracaïbo binnen zeilden en in het gezigt van net meer kwamen, stonden zij verbaasd over deze woningen en noemden de plaats Venezuela — d. i. Klein-Venetië — een' naam die zich latei-heeft uitgestrekt tot de geheele groote provincie die wij tegenwoordig als zoodanig kennen.
Het is op dit meer, dat de wijze om eenden te vangen door middel van pompoenen zeer in zwang is. Zijne wateren worden bezocht door groote hoeveelheden eenden, die evenwel zeer schuw en moeijelijk te genaken zijn. De inboorlingen hebben evenwel een middel bedacht om ze met de hand te vangen. Na een aantal groote pompoenen uitgehold te hebben, laten zjj ze op het meer drijven. In het eerst zijn de schuwe vogels bevreesd voor de pompoenen en vermijden ze, maar weldra worden zij er aan gewoon en laten ze ongestoord bjj haar ronddrijven.
Nu steekt de Indiaan zijn hoofd in een' dorgelijken pompoen, na er vooraf een
674
676
paar gaten in gesneden te hebben waardoor hij zien kan. Hij laat zich stil in net water gljjden en begeeft zich naar de eenden, zorg dragende zijn geheele ligchaam onder te houden. Zoodra zij binnen zijn bereik^ komen, vat hij de bij zijnde eend bij do pooten, trekt haar onder water en bindt haar aan zijn gordel, waarna zij spoedig verdronken is. Daarna zwemt hij naar eene andere eend en kan er op deze wijze, zoo hij geoefend is, zooveel vangen als hij dragen kan zonder de overlevenden te verschrikken.
MEXICO.
.MEXICO /.OOMiS U ET IS KN WAS VOOR DE VKROVKIU.VO DER SPANJAARDEN. — WAAROM HET KEIZERRIJK MISLUKTE. --TEOEMSTRIJ DlOË VERHALEN BETREFFENDE DE OUDE MEXICANEN. - DE OVERBLIJFSELEN I! UN NEK
GEHOUWEN. — MENSCHENOFFERS. — HET OFFERMES. — MEXICAANSCHE KUNST. — MOZAÏK-WERK EX VKDEREN-SClUMgt;KRIJEN. — VOORTBHENOSELEN VAN HET LAND.
Alvorens tot de beschouwing der Noord-Amerikuansche stammen over te gaan, zal een onkel woord over Mexico niet misplaatst zijn-
Tegenwoordig hoeft dit land eene soort van bescliaving, die geene bijzondere belangstelling inboezemt. liet wordt hoofdzakelijk bewoond door een gemengd volk, daar de afstammelingen der Spaansche veroveraars huwelijken met de inboorlingen hebben aangedaan en zoo een bastaardras voortgebragt, dat voortdurend do kenmerken der blanke bloedverwantschap verliest en allengs tot do oorspronkelijke inland-sche type terugkeert.
De eenigc aiinnemelijke reden voor het mislukken van de stichting van oen Mexikaansch keizerrjjk was het verschil der rassen.
Die bewoners, die, hetzjj zuivere Blanken waren, of in wie hot blanke blood predomineerde, wcnscliton natuurlijk een' regeerder van hunne eigen soort, overtuigd dat een keizerrijk het eenige middel was om hun land te beschaven en een einde te maken aan de aanhoudende burgeroorlogen en de herhaalde veranderingen van regeringsvorm, die hun welig on vruchtbaar land beletten zich naar zijn volle vermogen te ontwikkolen. Maar bij de groote massa van het volk had het Indiaansche bloed do overhand, en bijgevolg was oen keizerrijk in den geest der Europeesche beschaving hun evenmin welgevallig als do regering van een' Indiuanschen cacique in Europa zou geweest zijn. Zulk een rjjk kon alleen door de magt der wapenen in stand worden gehouden, en zoodra het zwaard in de scheede bleef, stortte het keizerrijk ineen.
Het is ons voornemen niet eene beschrijving van den tegenwoordigen toestand van Mexico te goven; wij moeten ons daarom beperken tot Mexico zooals het was voordat de Spanjaard er de beschaving uitroeide en de geschiedenis vernietigde.
De verhalen omtrent het oude Mexico zijn zeer verward. Indien men onvoorwaardelijk geloof kon slaan aan de overleveringen der Spaansche veroveraars, ware niets eenvoudiger dan ze in eene aaneengeschakelde geschiedenis zamen te vatten. Maar het is volkomen zeker; dat deze verhalen zeer overdreven waren en de werkelijkheid zeer ver af was van de romantische vertellingen der Spaansche veroveraars.
Hot volgende is een uittreksel uit de bijzonderheden door de Spanjaarden medegedeeld. Do hoofdstad was gelegen op een eiland midden in een groot moor. Zjj bevatte twintigduizend huizen, voor het meerendeel zeer prachtige. In het midden bevond zich hot paleis van den keizer, van marmer en jaspis gebouwd en van verbazende uitgestrektheid. Het was versierd mot fonteinen^ baden en standbeelden, terwijl do wanden bedekt waren met schilderjjen van vederen vervaardigd.
Niet alleor het paleis, maar ook de huizen der caciquen bezaten menageriön, gevuld
met al do dieren des lands, alsmede met musea van vcrsehilleude natuurmerk-waardigheden.
Eene van de grootste schoonheden van Mexico was een groot plein, dagelijks gevuld met kooplieden die kwamen om do verschillende kunstwerken in goud, zilver en vederen, waardoor de Mexicanen beroemd waren, te koopen en te verkoopen. Tussehen de stad en de oevers van het meer voeren onophoudelijk honderdduizend kano's heen on weer, en behalve dit middel van verkeer waren drie grootc straatwegen op het meer aangelegd. De hoofdstad was niet de eenige stad der wateren, want meer dan vijftig groote steden en eene groote menigte dorpen waren op hetzelfde meer gebouwd.
Do kleeding der edelen was zeer prachtig en hunne personen waren versierd met een' rijkdom van goud en edelgesteenten. Hunne schatkamers waren opgevuld met kostbare metalen, want goud was even overvloedig in Mexico als koper in Europa.
Dat deze verhalen zeer overdreven waren, valt niet te betwijfelen, maar het waren toch geone bloote verzinsels want zij hadden in den grond iets waars. Zoo had, bij voorbeeld, de bouwkunst der oude Mexicanen iets reusachtig groots, zooals te zien is uit de overbljjfselen die nu bijna nog de eenige gedenkteekenen zijn van eene verdwenen beschaving. Er is eene groote overeenkomst tussehen de bouwkunst van Mexico en die van Egypte, niet alleen in het massieve der kunstvoortbrengselen, maar ook in het veelvuldig gebruik der piramide.
Yan eene dezer piramiden zijn de zijden juist tweemaal zoo lang als die van de groote piramide van Egypte. Dit is de groote piramiden-toren van Cholula, die acht verdiepingen had, ieder met een' vloer waarop die boven haar rustte, zoodat hij zeer veel overeenkomst had mot den tempel van Belus, door Herodotus beschreven. In liet inwendige dozer piramidale gebouwen bevonden zich eene menigte kamers, gaanderijen en trappen, waarschijnlijk de woningen der priesters die den dienst in de tempels waarnamen en de vreesehjke mensehenoffers volbragten, welke een gewigtig gedeelte van hun godsdienstig stelsel uitmaakten. Viadueten die diepe valejjen doorkruisten, bruggen en wegen, waarvan de overblijfselen nog bestaan, zijn zoovele getuigen van de verdwenen beschaving der Mexicanen, of naar de meening van sommige ethnologen, van een volk dat hun voorafging.
In de rjjke Christy-verzameling zijn eene menigte voorwerpen te zien, als be-wjjzen van de artistieke bekwaamheden der oude Mexicanen. Zoo is er bij voorbeeld een van de offermessen, waarmede de uriesters de borst van het mensehenoffer openden om er het hart uit te halen en hot aan de bloeddorstige godheid des tempels te offeren. Het lommer van dit instrument is obsidiaan en het handvat een heerljjk stuk mozaïk werk, van lapis-lazuli, robijn en andere edelgesteenten vervaardigd. Zoo zijn er ook momaangezigten van dergelijke stoffen, waarvan eene de afgrijselijke navolging van een' monschelijken schedel is.
Nog altjjd zijn zij onovertroffen in de bewerking van vederen en weten van die der coiibri's zulke keurige schilderijen te vervaardigen, dat zij op een' kleinen afstand prachtige voorwerpen van email schijnen te zijn.
Do moed der oude Mexicanen is bekend. Met naakte borst stelden zij zich tegen de gepantserde overweldigers te weer en verdedigden zich met hunne betrekkelijk zwakke wapenen togen de zoo gevreesde vuurwapenen. Zelfs het paard, dat hen in het eerst als een bovennatuurlijk wezen mot schrik vervulde, was al spoedig geen voorwerp van vrees meer voor hen ; men verhaalt, dat zij een paard in den strijd opvingen, liet in een' tempel stalden en het als een god behandelden, het met allerlei lekker toebereide kostjes voedende, totdat het arme beest te midden van overvloed van honger omkwam.
Het gedrag der Azteken toen zjj hunnen eens geëerbiedigden keizer Montezuma ombragten, omdat hij zich aan do Spanjaarden had overgegeven, en de kalme Ijjd-zaamheid van zijn' oorlogzuchtigen opvolger Guatemozin, toon hij op den gloejjenden rooster lag uitgestrekt, zijn voldoende bewijzen van den moed der Mexicanen, toen Cortez in het land kwam.
De eigenlijke voorspoed van Mexico ligt in de toekomst. De hulpmiddelen van
677
MEXICO.
bet land zijn onmetelijk; vee en paarden bij voorbeeld, die uit Europa ingevoerd, zich verbazend vermenigvuldigd hebben, zouden misschien ons halve werelddeel mot goedkoop voedsel, huiden en lastdieren kunnen voorzien.
Niet minder rijk is het land aan kostbare insecten. Het cochenillc-insect vermenigvuldigt zich sterk, en hoe groot de handel in dit kostbare artikel ook zij, is hij voor eene bjjna onbepaalde uitbreiding vatbaar. De aankweeking van het insect geeft weinig moeite; men waagt niets en heeft er naauwelijks eenig kapitaal toe noodig. Het leeft op den Nopal-cactus, eene plant die zelfs van een blad in den grond gestoken, weelderig opschiet.
Deze plant groeit inderdaad zoo welig, dat do ruiters genoodzaakt zijn eene bijzondere soort van stijgbeugel te gebruiken, ten einde te voorkomen dat hunne voeten in onzachte aanraking komen met de scherpe dorens, waarmede de plant, het blad en de vrucht bedekt zijn. Een dezer zonderlinge stijgbeugels is hieronder afgebeeld.
Hij wordt gesneden uit een dik stuk hout en is daarom buitengewoon zwaar. Tot bijna op do helft is de stijgbeugel uitgehold, om den voet in te steken. Ten gevolge van de grootte en het gewigt van dit zonderlinge voorwerp worden de planten onder het rijden terzijde geschoven en de voet en enkel beschermd tegen de dunne maar geduchte dorens, waarmede zij gewapend zijn. De stijgbeugel wordt somtjjds voor iets anders gebruikt en kan ook onderweg als drinkvat dienen. De voorvlakte ia bedekt met fraai gesneden en bevallige figuren, waarvan de schoonheid nog verhoogd wordt door smaakvol aangebragte kleuren. De figuren van het exemplaar in s' schrijvers bezit zijn blaauw, rood en zwart gekleurd.
Wat de plantaardige voortbrengselen van Mexico aangaat, zij zijn te talrijk om ze allen hier te vermelden, maar de voornaamste zijn indigo, chocolade en vanille. Katoen, suiker, zijde, tabak en maïs worden ook verbouwd, en indien het land slechts tot vrede kwam, zoodat de mannen tijd konden besteden aan de ontwikkeling van de hulpmiddelen des lands, en daarbij verzekerd waren dat hun arbeid tengevolge van de verschrikkingen des oorlogs niet te vergeefsch zou zijn, is het onmogelijk te bepalen welk een' voorspoed zij zouden kunnen bereiken.
Ook in dieren zoowel als in delfstoffen is de rijkdom van het land onbegrensd en in de handen van een krachtig en ijverig volk zou de opbrengst van koper, ijzer, goud, zilver en andere metalen bjjna onbepaald kunnen uitgebreid worden. Bij al deze voortbrengselen wordt betrekkelijk slechts weinig arbeid gevorderd, daar de natuur bijna om niet al die voorregten schenkt, welke in andere landen niet verkregen kunnen worden zonder tijd, arbeid en geld te eischen. Zij heeft tenzelfde tijde den inwoners van Mexico niet alleen de voortbrengselen geschonken die den meesten
678
MEXICO.
rijkdom verleenen, maar ook goud cn zilver, die de vertegenwoordigers van alle verkoopwaarde zijn.
De vroegere beschaving van Mexico is verdwenen om nimmer terug te koeren. De tegenwoordige toestand des lands staat niet in verhouding tot het glansrijk verleden en de toekomst ligt in nevelachtig verschiet. Maar geleid door hen die de tijden, het land en het ras begrijpen, kan zij zelfs don verdwenen roem van hot ver-ledene verduisteren.
679
HOOFDSTUK XYI.
DK NOORD AMERIKAANSCHK INDIANEN.
A.LQEMEENE OPMERK INGKN OVER DE STAMMEN — HUNNE HUIDKLEUR EN GELAATSTREKKEN, - CATLlN-'s BESCHRIJVING VAN EEN OPPERHOOFD DER RAVEN. — HET LANGE HAAR DER MANNEN. - HET ZILVEREN
HAAR VAN DEN STAM DER MANDANS. — REGERING DER STAWMKN. — DE ERFELIJKE EN GEKOZEN OPPERHOOFDEN. — HUNNE BEGRENSDE MAGT. - HUNNE VERSCHILLENDE KLEEDERDRAGTEN.- DE KLEEDING ALS
HERINNERING HUNNER DADEN.--DE SCALPEER-LOKKEN, OESCMILDKRDE MANTELS EN HALSSNOEREN VAN
KLAAUWEN. — HET BEREIDEN VAN HUIDEN. — DE VïÊllEN PLUIMEN. - DE HORENS EN HUNNE BE-
TEEKENIS. — INDIAANSÜI1E FATTEN. — IN WELKE SCHATTING ZIJ STAAN. — DE TELEURGESTELDE PORTRETSCHILDER. — KLEEDING DER VROUWEN. - MANTELS VAN BISONHUID. - WAMPUM EN ZIJNE BETEEKENIS.
Wjj hebben reeds vermeld, dat met uitzondering van do strand-distrikten, Amerika van het uiterste zuiden tot het uiterste noorden door hetzelfde ras bewoond wordt.
De onderscheidene rassen waarin dat ras verdeeld is, verschillen naar gelang van dc plaatselijke gesteldheid en het klimaat der plaats waar zij wonen. Zij, bij voorbeeld, die te midden van eeuwigdurende sneeuw en ijs aan de noord- of zuidpool leven, verschillen natuurlijk in zeden en gewoonten van die welke het tropische centraal-Amerika bewonen. Buitendien is er, zelfs ia hetzelfde klimaat, eene bepaalde wijziging naar gelang der plaatselijke gesteldheid. Zoo verschillen de bergbewoners, bijvoorbeeld, aanzienlijk van de bewoners der vlakten, terwijl die stammen welke in de bosschen leven, van beiden verschillen.
Toch zijn zjj allen leden van een en hetzelfde groote ras, en vertoonen, hetzjj de Eskimo's van het noorden, hetzij de Amazonen van de keerkringen, of de Patagoniërs van het uiterste zuiden, allen dezelfde ras-eigenaardigheden.
Zij hebben eene donker-koperkleurige huid, uitstekende wangbeenderen, meestal een' arendsneus, een eenigzins terugwijkend voorlioofd en kleine oogen; deze laatste eigenaardigheid hebben zij te danken aan hunne voortdurende blootstelling aan de zon en den rookerigen dampkring der hutten. Dc baard ontbreekt bijna geheel en zelfs de weinige haren die te voorschijn komen, worden zorgvuldig met haartangetjes uitgetrokken. Somtijds laat een oud man die onverschillig is omtrent zijn voorkomen, zijn' baard groeijen, maar in dit geval is deze zeer dun en wordt nimmer lang.
Met het hoofdhaar is het juist het tegengestelde van den baard, daar het zeer lang en fraai is en bij sommige stammen eene bijna ongeloofehjke lengte bereikt. Vooral de stam der Raven is merkwaardig wegens de buitengewone ontwikkeling van hun haar, hetwelk bij sommige krijgslieden onder hot gaan werkelijk op den grond sleept. Zij zijn zoo trotsch op deze eigenaardigheid, dat hun opperhoofd in 1H33 zoowel zijn' naam „Langhaarquot; als zijn ambt aan zjjae verbazende haarlokken te danken had. Het haar van dezen man werd naauwkeurig gemeten door eenige blanke reizigers die maanden achtereen in zijne hut gewoond hadden; het werd bevonden eene lengte te hebben van tien voet zeven duim.
Hij liet het niet tot de volle lengte hangen, uitgenomen bij plegtige gelegenheden, maar bond het met een' breeden, lederen riem zorgvuldig op tot een' bundel van verscheidene ponden zwaarte. Gewoonlijk droeg hij dezen bundel ouder den arm of
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
van voren in zijn' mantel, maar bij groote gelegenheden liet hij het haar tot zijne volle lengte hangen, besmeerde hot zorgvuldig met boerenvet en liet het, terwijl hij statig daarheen stapte, verscheidene voeten achter zich op don grond slepen.
Verscheidene andere stammen, zuoals de Zvvartvoeten (zoo genoemd wegens de donkere mocassins die zij dragen) hebben zeer lang haar, waarop zjj zeer trotsch zijn; zij wier lokken op geene schoonheid aanspraak kunnen maken, zijn gewoon valsch haar met het hunne zamen te vlechten.
De Mandans, van wie wij in den loop van dit verhaal veel zullen hooren, de Sioux en de Minatariërs onderscheiden zich allen door deze bijzonderheid, ofschoon geen van hen het in zulk een' overvloed bezit als de Raven. Toen Catlin onder de Minatariërs vertoefde, kwam een gezelschap Raven hun oen bezoek brengen en wekten de bewondering hunner gasten op door hun prachtig haar. Een van hen had zulk een schilderachtig voorkomen, dat de reizende kunstenaar hom dadelijk opliet doek bragt. Het volgende vind men in Catlin's verhaal van dit prachtexemplaar der Noord-Amerikaansche Indianen:
quot;Ik meen reeds gezegd te hebben dat, nergens onder de menschenrassen eene schilderachtiger en treffender verschjjning te paard kon worden aangetroffen dan een
681
DE N OORD-AME RIK A ANSCIIE INDIANEN.
troep Raven in hun prachtigen opschik gedost — in vollen galop daarheen snellende en hun oorlogskreet uitende bij gelegenheid van 't geen zij eene oorlogsparade, d. i. cene soort van tornooi of' spiegelgevecht noemen. Dit is voor hen een onbeschrijfelijk genot, waaraan zij zich met al het vuur hunner wilde natuur overgeven; ook worden op groote schaal toebereidselen voor deze gelegenheden gemaakt.
quot;Geen stam van Indianen op het vasteland is beter in staat dergelijke tooneelen belangwekkend en treffend voor te stellen, en ook geen stam ij deler en dus beter geschikt al het genot er van te smaken, dan de Raven. Met regt hebben zij den naam het schoonst van al de Indianen dezer streken gekleed te gaan; daar zij nu van den voet van het Rotsgebergte oen schoon en vurig ras wilde paarden hebben medege-bragt, maakten zij een' levendigen indruk op de Minatariërs, die hun geruimen tijd alle eer en aandacht betoonden.
quot;Onder deze prachtige kerels die ons en zich zeiven met zoovele buitengewone bewijzen hunner rijkunst zulke genotvolle oogenblikken verschaften, heb ik een' van de meest in 't oog vallenden uitgekozen en hem en zijn paard, met wapens en sieraden, zoo getrouw mogelijk op het doek overgebragt, vertrouwende, dat men veel beter naar lijnen en kleuren kan oordeelen dan naar mondelinge of geschreven schetsen.
quot;Ik heb hem geschilderd zooals hij vóór mij zat, op zijn steigerend ros, schild en pijlkoker op den rug en zijne lange lans, versierd mot arendsvederen, in de regterhand. Zijn wapenrok, beenkleederen en mocassins waren van do fraai bereide huiden dei-berggeit, en de naden overal omzoomd met eene franje van lokken van de gescalpeerde hoofden zijner in den strijd verslagen vjjanden. Zijn lang haar, dat als hij stond bijna den grond raakte, fladderde hem nu na en golfde in een' rijkdom van zwarte lokken over de heupen van zijn steigerend oorlogspaard. Op het hoofd droeg hij een' prachtigen helm of kapsel, vervaardigd uit slagveêren van den knjgsarend en hermelijnvellen, terwijl ook het paard een dergelijk even fraai kapsel op den kop droeg, in vorm en stof volkomen gelijk.
quot;Behalve deze sieraden verhoogden nog vele andere het schilderachtige van zijn voorkomen, en onder deze een schoon netwerk van verschillende kleuren, dat den kop en den hals van het paard volkomen bedekte, zich over zijn' rug en henpen uitstrekkende, eindigende in een' verkwistend opgeschikten staartriem, bezet en opgetooid met rijen glinsterende schelpen en verschillend gekleurde stekelvarken-pennen.
quot;Met al dezen schilderachtigen opschik om en bij zich, met den stempel van een' wilden gentleman in gelaat en voorkomen, gevoegd bij het vuur van zijn wild paard, onder het uiten van zijne woeste, doch nu gesmoorde oorlogskreten zich bevallig heen en weer wiegende, zijne pluimen, lange lokken en franjes in den wind latende zweven, galopeerde hij rond en stelde hij er zijn grootste vermaak in, de buitengewone behendigheid te doen bewonderen, die eene langdurige oefening hem had doen verkrijgen in de edele kunst van zijn paard te berjjden en te besturen, zoowel als in het tentoonspreiden zijner wapenen en sierlijke kleeding.
Ofschoon het haar gewoonlijk zwart is, neemt het verschillende kleuren aan; vooral bij den stam der Wandans wordt deze bijzonderheid aangetroffen. Zelfs op jeugdigen leeftijd is het haar van sommigen zilverachtig grijs of zelfs wit.
De mannen zien deze soort van haar bij hunne eigen sekse liever niet, en wanneer het voorkomt trachten zjj er door een overvloedig gebruik van roede of zwarte aarde met lijm gemengd eene andere kleur aan te geven. De vrouwen daarentegen zijn zeer trotsch op zulk haar en nemen iedere gelegenheid te baat het te laten bewonderen. Gewoonlijk draagt eene vrouw het haar in twee vlechten, die zij aan elke zijde van het hoofd langs den rug laat hangen; maar wanneer zjj wenschen zich op haar best voor te doen, maken zij ze snel los, gaan er met de vingers op de wijze eener kam door heen en spreiden het zoo ver mogelijk over de schouders uit. Zij scheiden het altijd in het midden en beschilderen de scheiding met roede verf.
Het zilvergrijze haar is ruw en grof, in welk opzigt het gelijkt op de manen van een paard, terwijl het donkere haar zeer zacht is. Bijna elke kleur van haar tusschen wit, bruin en zwart wordt onder de Mangans aangetroffen, maar nooit zelfs de minste tint van rood.
G82
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
De mannen hebben de zonderlinge gewoonte hun lang haar in platte vlechten van ongeveer twee duim breedte te vordeelen en vullen elke vlecht in tusschenruimten van oen' duim op met vermiljoen en lijm, om ze vanecngescheidcn te houden. Deze dotjes lijm en aarde worden zeer hard en nimmer weggenomen. Het alduw behandelde haar wordt strak over de kruin van het hoofd getrokken; zijlaten het langs den rug hangen in evenwijdige vlechten, die meestal tot de knie, ja in sommigi; gevallen tot den grond reiken.
De regering dezer stammen is bij allen dezelfde.
Elke stam heeft een opperhoofd, wiens ambt gewoonljjk, maar niet altijd, erfeljjk is. Indien de oudste zoon de geschiktheid voor de betrekking bezit, volgt hij zijn'vader op als deze sterft of te oud voor het werk wordt. Is de stam niet met hem tevreden, dan kiest men een ander uit de lagere opperhoofden. Dikwijls is er een dubbel regeringsstelsel en worden twee opperhoofden van gelijke magt benoemd, de een voor de zaken van ocrlog, de andere voor de binnenlandsche aangelegenheden.
Het gebeurt vaak, dat, ofschoon het voornaamste opperhoofd van den stam in naam regeerder is en de eerste plaats inneemt, de werkelijke magt in handen is van het tweede of derde opperhoofd die zijnen meerdere al den eerbied bewjjst aan diens stand verschuldigd, maar in werkelijkheid de aanvoerder en bevelhebber van den stam is. Dit was het geval bij de Mandans toen Catlin hen bezocht. Het voornaamste opperhoofd, hoewol een bekwaam en moedig man en daarom door hot volk geëerbiedigd en gevreesd, was geenszins bij zijne onderdanen bemind, wegens zijntrotsch en aanmatigend gedrag. De werkelijke aanvoerder van den stam was het tweede opperhoofd, Mahto-toh pa, d. i. de vier Beeren genaamd, een naam dien hij kreeg door een uitroep van den vijand, die zeiden dat hij op hen aanviel quot;als vier beeren.quot; In den loop der volgende bladzijden zal iets van de lotgevallen van dezen buitengewonen man vermeld worden.
Hoe groot de magt van het opperhoofd ook zij, is zij toch veel beperkter dan die welke de opperhoofden der Afrikaansche stammen hebben. Een Amerikaansch opperhoofd heeft geen gezag over het leven of de vrjjheid. Hij is voorzitter van den raad, en wanneer een overtreder voor de raadslieden gedagvaard wordt, is zijne stem van groot gewigt, maar niets meer. Is hij het oorlogs-opperhoofd, clan kan hij geen enkelen man dwingen hem in den strijd te volgen en evenmin kan hjj iemand zijner volgelingen straffen zoo deze hem verlaat. Alle krijgslieden, zelfs do jongsten kunnen hun opperhoofd volgen of verlaten al naar het hun goeddunkt, maar het voornaamste beletsel tegen desertie is de verachting waarmede een krijgsman wordt overladen, wanneer hij een opperhoofd verlaat die zjjn ambt goed waarneemt.
De opperhoofden hebben op het punt van rijkdom in den regel geen enkel voordeel boven do andore leden van don stam vooruit. Een opperhoofd zou spoedig de populariteit waarvan zijn invloed afhangt verliezen, indien hij rijkdommen voor zich zelven vergaarde. Krachtens zijn ambt heeft hjj eene grootere hut of tent dan zijne stam-genooten on hij bezit gewoonljjk eenigo meerdere vrouwen. Maar hij is niet zelden werkeljjk armer dan do meestén der krjjgsliedon, zich in eero verpligt gevoelende den door hem veroverden buit onder de leden van zjjn' stam te verdeden. Vele opperhoofden kleeden zich zelfs slechter dan de krijgslieden onder hun bevel, en ver-toonen zich alleen om geen nijd op te wekken, bij plegtigo gelegenheden in hunne staatsiekleeding.
Hot punt van kleeding|is werkelijk zoor belangrijk. Wel is waar is zij bij verschillende stammen eenigzins verschillend, maar een algemeen karakter is aan allen eigen.
Allo mannen zonder onderscheid dragen eone zeer eenvoudige kloeding, veel gelijkende op de quot;cheripaquot; die wij reeds beschreven hebben, maar zij is veel kleiner. In den strijd of op de jagt en in alle gevallen waar inspanning voreischt wordt, vergenoegt^ de inlander zich met dit eenvoudig kleedingstuk, maar 'thuis gekomen kleedt hij zich gaarne in vol kostuum. Hij draagt een paar lange slobkousen, die hem tot do heupen reiken en tot op de enkels neervallen, somtijds deze geheel bedekkende. Deze slobkousen zijn meestal versierd met kleine belletjes, stukjes bont en
683
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
dergelijke versierselen; is de drager een gelukkig krijgsman, dan laat hjj ze aan de zjjden voorzien met bossen haar, van het hoofd eens verslagen vijands genomen.
Hij heeft ook eene soort van mantel of wijden jas, die tot aan de knieën reikt en op dezelfde wijze met vederen of gescalpeerde haarlokken versierd is. Heeft do bezitter ecne uitstekende daad van moed verrigt, dan maakt hij eene ruwe tookening van de gebeurtenis. Dit komt overeen met het Victoria-kruis in Engeland. Ofschoon het eereteeken nu door den man zeiven verleend wordt, heeft het voor anderer oog dezelfde waarde. Niemand tocli zou op zijn' mantel eene dappere daad durven schilderen die hjj niet verrigt had, daarbij dadeljjk door de andere krijgslieden zou aangemaand worden zjjn regt op de decoratie te bewijzen, en zoo hij dit niet kon, met de diepste minachting door hen zou bejegend worden. Het opperhoofd Mah-to-toh-pa had op zijn' mantel ecne reeks van gebeurtenissen afgebeeld, waarin hjj niet minder dan veertien vijanden mot eigen hand verslagen had. Somtijds, waar de stam gebruik maakt van hutten of wigwams van huiden, beschilderen de krijgslieden de wanden hunner woningen niet liunne lotgevallen.
Zoo worden ook do litteekonen van wonden, in den oorlog opgedaan, met roode verf bestreken; hoeft een man het geluk gehad een' grijzen beer te dooden, dan heeft hij het regt, de huid, klaauwen en tanden te dragen. Do gewone wijze om dit te doen is dat men van de klaauwen halssnoeren en armbanden, van de huid mantels vervaardigt. Somtijds bereiden zij de huid, zonder dc klaauwen eerst af te snijden en dragen haar dan zóó, dat do klaauwen duidelijk zigtbaar zijn. De woestheid, kracht en list van den beer zijn zoo bekend en gevreesd, dat het dooden van een dezer dieren gelijk geacht wordt met het dooden van een' krijgsman, waarom dan ook het halssnoer van klaauwen een even eervol versiersel is als de hoog geprezen scalp. Er zijn jagers, die verseheidenen dezer dieren gedood hebben; dezen stellen er hun eer in, bij pleg-tige gelegenheden zich met al hun buit te vertoonen, zoodat zij al hun vernuft en overleg noodig hebben om zich met een veertigtal ontzaggelijke klaauwen zoodanig te omhangen dat die eereteekenen voor aller oogon zigtbaar zijn.
De geheelo kleeding van een' Noord-Amerikaanschcn Indiaan bestaat uit huiden, meestal van het hert; in de bereiding dezer huiden zijn de inboorlingen ongeëvenaard, daar zij een leder weten te vervaardigen, zoo zacht als zijde en bijna wit, en daarenboven zoo bestand tegen vochtigheid en droogte, dat het nimmer hard wordt.
De huid wordt eerst gewassehen met sterke loog van houtasch en water, om het haar los te maken dat dan afgeschraapt wordt. Daarna wordt het vel strak gespannen, op een raam, of wel door middel van in den grond geslagen pennen. Eenige dagen laat men de huid in dezen toestand en spreidt de hersenen van liet dier er dik overheen, om zo vervolgens goed in te wrijven. Daarna wordt zij zorgvuldig met een bot mes, vervaardigd van het schouderblad eens bisons, afgeschraapt, terwijl men onder deze bewerking niet verzuimt er goed op te drukken en geen enkel deeltje der huid over het hoofd te zien.
Er blijft nu nog over haar bestand tegen hot water te maken. Hiertoe graaft men een gat in den grond, waarin eene hoeveelheid verrot hout wordt gestapeld, zoodat het aangestoken geruimen tijd blijft voortsmeulen en wel rook, maar geen vlam voortbrengt. Rondom het gat zijn een aantal stokken in den grond gestoken, die aan de-uiteinden zaamgebonden worden en op die wijze het geraamte van eene soort van tent vormen. Daarna wordt het hout in brand gestoken, en de huiden binnen de tent geplaatst, terwijl over dc stokken andere huiden gelegd worden, zorgvuldig aaneen-bevestigd, zoodat de rook niet kan ontsnappen. Na eenige dagen rookens zijn de huiden waterdigt geworden. Deze geheele bereiding wordt door de vrouwen verrigt, daar handenarbeid beneden de waardigheid van een' man en oen' krijgsman is.
Het kapsel van een' Noord-Amerikaanschcn Indiaan verdient eenige vermelding. Hoe verschillend de wijzen ook zijn waarop zij hot haar opmaken, draagt geen krijgsman zijn haar ooit kort. Daardoor zou hij zich een voordcel op zijn' tegenstander geven, niet overeenkomende met zijn' iieron aard. Indien een krijger gedood of zelfs geheel buiten gevecht gesteld wordt, hoeft de gelukkige tegenstander het regt zijn' scalp te nemen, hetgeen hem zeer moeijelijk zou zijn als het haar kort was. Daaren-
684
DE NOOIID-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
hoven zou hij het eervolle zegeteeken verliezen, waarmede hij het regt heeft zijne kleederen te versieren. En zoo zou dus voor een' krijger die zijn haar kort droeg,
dit oene stilzwjjgoTide hokentenia zijn dat hjj bevreesd was zijn' scalp te verliezen, en al de mannen laten daarom althans ééne lok haar op do kruin van het hoofd over.
DEEL H. 44
685
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
Tiet scalpeercn zal beschreven worden als wij over hunne oorlogvoering handelen.
Een groot opperhoofd draagt altijd, behalve den gewonen hoofdtooi van den krijgsman, een' vederbos van arend-vederen, waardoor hij zeer in het oog valt en het den vijand niet moeijeljjk is hem te herkennen. De vorm van dozen vederbos verschilt naargelang der verschillende stammen. Die van do Raven is te zien op de afbeelding, bladz. 681. Die bij de Mandans in gebruik is op de vorige bladzijde afgebeeld. Hij wordt vervaardigd van cene lange strook hermelijn, waaraan do slag-vederen van den koningsarend zoodanig zjjn bevestigd, dat zij een' kam vormen, die aan het achterhoofd begint en tot op de voeten nederdaalt. Deze slagvederen zijn zoo kostbaar, dat een geheele staart van don koningsarend geacht wordt in waarde gelijk te staan met een paard van de beste kwaliteit.
Op de afbeelding van het opperhoofd der Mandans ziet men twee horens uit het hoofdtooisel te voorschijn komen. Dit is een sieraad, dat zelden gezien en alleen door het opperhoofd en den raad aan de uitstekendste krijgslieden verleend wordt. Zelfs bot voornaamste opperhoofd mag ze niet dragen, tenzij do raad het met algemeene stemmen heeft goedgekeurd, cn in hot geval der Mandans droeg het tweede opperhoofd ze, terwijl het voornaamste opperhoofd er niet toe geregtigd was.
Zelfs een dapper man mag ze dragen, al is hij beneden den rang van opperhoofd.
Zij worden vervaardigd van de horens van den bison, in de lengte gespleten, bijna zoo dun als papier afgeschraapt en glad gewreven. Zij zijn zoodanig bevestigd, dat zij door do beweging van het hoofd naar voren en achteren kunnen geworpen worden, waardoor zij den drager onder het spreken eene verwonderlijke levendigheid verleenen.
Men draagt dit omslagtigo hoofdtooisol zeer zelden en alleen bij bijzondere plegtig-heden, zooals bij openbare feesten, oorlog-paraden of bij het bezoek van andere opperhoofden. In den strijd draagt de krijgsman het altjjd bij wijze van uitdaging van den vijand. Er zijn ongetwjjfeld goede redenen om dit tooisel niet altijd te dragen. Do schrijver droeg het hoofdtooisel, vroeger door Mah-to-toh-pa gebruikt en vond het warm, zwaar en lastig.
Als tegenstelling met de kleeding van een' beroemden krijgsman willen wij die van oen' fat beschouwen, gelijk er altijd eenigen in eiken stam worden aangetroffen. Zij onderscheiden zich steeds door hun sierlijk voorkomen en verwijfde manieren en hebben zooveel afschrik van alle gevaar, dat zij don boer, den bison en den gewa-penden vijand uit den weg gaan. Zij mogen zich dan ook niet versieren met den vcderdos van den koningsarend, waarvan elke veder oen'krijgsman beteekent door des dragers eigen hand verslagen. Ook mogen zij geene klaauwen van den grijzen beer om don hals dragen, noch hunne mantels versieren met gescalpeerde lokken en afbeeldsels van verrigto heldendaden; evenmin ook hunne ligchamen optooijen met de roode stropen die getuigen van in den strijd ontvangen eervolle wonden.
Zulke versierselen zouden hun door de verontwaardigde krijgslieden van den stam dadelijk van het lijf gescheurd worden; zij moeten zich daarom vergenoegen niet berggeit-, ree- en hermelijnvellen, zwanendons, stckolvarkenspennen en dergelijke artikelen — voorzeker alle schooner dan de sombere arendvederen, beerenklaauwen en scalplokken, de kenteekenen van den dappere.
Zij brengen hun geheele leven in luiheid door en nemen zelfs geen deel aan de athletische spelen, waarop de Amerikanen zoo verzot zijn, maar besteden al den tjjd aan den opschik hunner personen. Zoo houden zij zich vier of vijf uren met bun toilet bezig en zjjn kieskeurig omtrent het in orde brengen van elk haartje hunner wenk-braauwen, in den spiegel de uitwerking nagaande van verschillende gelaatsuitdrukkingen.
Na den ganschen morgen aan dergelijke gewigtige bezigheden besteed te hebben, gaan zij een' wandelrit te paard maken, gezeten op witte zachte zadels, fraai versierd met pennen van stekelvarkens cn hermelijn. Aldus opgetooid slenteren zij het dorp een paar uur rond om overal hunne schoon uitgedoste personen te doen bewonderen. Zij drentelen dan verder, altjjd te paard, naar de plaats waar de jonge krijgslieden zich in allerlei athletische spelen oefenen, brengen hier een paar uren zoek, zich altijd door met hunne kalkoenveêren waaijers verkoelende. Vermoeid van dezen zwaren arbeid slen-
086
DE NOORD-AMERIKAA.NSCIIE INDIANEN.
teren zij weder naar huis, laten hunne paarden loopen, nemen eenige vervorsching, rooken eene pijp on wuiven zich in slaap.
Catlin bevond dat deze dandy's door de krijgslieden diep veracht worden. Hij wilde zich gaarne een portret van een' dezer mannen verschatten.
quot;Terwijl ik mjj dag aan dag met schilderen bezig hield, stapten twee of drie dezer fatten voortdurend heen en weder; zij bleven in gemaakte schilderachtige houdingen voor mijne deur staan, met lt;al hun moois uitgedost, niets anders te zien krjjgende dan wat zij door de reten mijner hut konden afgluren. De opperhoofden, merkte ik op, gingen hun voorbij zonder eenige notitie van hen te nemen, cn natuurljjk zonder hun te verzoeken binnen te komen; weldra bleek het mij dat zij zoo dagelijks in hunne beste kleeding bij mjjne deur stonden te pronken, in de hoop dat ik hen als modellen voor mijn doek zou kiezen. En werkelijk was ik niet ongenegen mij naar hunne wcnschen te voegen, want hun kostuum en persoonlijk voorkomen waren schooner dan iets wat er in het dorp te zien was.
quot;Eens dus, toen ik met al de voornaamste mannen die wilden zitten om geschilderd te worden, had afgedaan cn er nog twee of drie opperhoofden in mijne kamer vertoefden, trad ik de deur uit en klopte een' dezer knapen op den schouder. Deze bleek bijzonder in zjjn schik te zijn met de eervolle onderscheiding die ik hem cn zjjne schoone kleeding eindelijk geschonken had; want, lezers, gij kunt u geen denkbeeld maken van de verrukking cn de uitdrukking van dankbaarheid, die op het gelaat van dezen armen drommel te lezen was en hoe snel zijn hart van vreugde en trots klopte bjj het denkbeeld, dat ik hem gekozen had, om onsterfelijk te worden naast de opperhoofden cn voornamen, wier portretten hij rondom do kamer zag hangen; hij beschouwde zich door deze eer ongetwijfeld ruimschoots betaald voor al de moeite die hij zich twee of drio weken lang gegeven had met zich geregeld te beschilderen, te besmeeren cn te kleedcn en aan de deur mjjner woning nu eens op het eene been dan op het andere te staan.
quot;Ik plaatste hem dus vóór mjj, zette een doek op mijn' ezel cn schetste hom in zijne volle lengte met krijt. Hij was inderdaad een sehoon voorwerp en ik vol geestdrift om hem op het doek te brengen.
quot;Zijne gchccle kleeding bestond uit huiden van de berggeit,
zoo netjes bereid, dat zij bijna zoo zacht en wit waren als Oan-tonsch krip. Onderaan en aan de zijden was zij met hermelijn gegarneerd, terwijl stekelvarkens-pennen van de schoonste kleuren haar op honderd plaatsen versierden. Zijn haar, dat lang en over zjjn' rug cn schouders verspreid was, bijna tot op den grond hangende, was naar achteren gekamd en op zijn voorhoofd als dat cener vrouw gescheiden. Hij was eene lange en schoone figuur, gemakkelijk en bevallig in zijne bewegingen, een beter ras waardig.
In de linkerhand hield hij eene fraajje pijp, in de regter zijn'
waaijer en om zijn' pols was zijn zweep van elandhoorn geslagen,
benevens zjjn vliegenborstel van den staart eens buffels vervaardigd.quot;
Ongelukkig werd zjjn portret nooit gemaakt, want de opperhoofden waren zeer gebelgd, dat zulk een verachtelijk wezen door zijn portret met hen op eene lijn zou geplaatst worden; zij verlieten bijgevolg de hut inwendig boos en zonden Catlin eene boodschap, inhoudende, dat indien hij het portret van zulk een nietswaardig man schilderde, hij al de portretten der opperhoofdenen 7WKKp VA:4rl,AN1) „„orn, krijgslieden moest vernietigen. De boodschap werd ook aan het aanstootehjke voorwerp overgebragt, die zich dadelijk gewonnen gaf, de hut uitstapte cn zijne oude plaats aan do deur weder innam, alsof hem niets onaangenaams bejegend was.
Aan de voeten dragen de Indianen mocassins, d. z. schoenen van zacht leder
087
44*
DE NOORD-AMERTJCAANSCHE INDIANEN.
waarvan de zool niet dikker is dan het bovenleer. Een' Europeaan valt het loepen in mocassins in het eerst zeer moeijehjk wegens het buitenwaarts wenden der teenen. Wanneer evenwel de lilanke leert loopen als de inboorlingen niet de teenen eenigzins naar binnen gekeerd, zal hij spoedig bevinden dat de mocassin den voet beter beschermt dan quot;do Europeesche schoen met zijne dikke en
onbuigzame zool. , i v i
De kleeding der trouwen is van dozclfde stonen als die aer
mannen vervaardigd; zij verschilt hoofdzakelijk in hare meerdere lengte, daar zij bijna tot aan den enkel reikt. Zij wordt gewoonlijk geborduurd met vorschiliende patronen van gekleurde stekelvarkens-pennen, zoo mede de slobkousen en mocassins. De vrouwen tatoueeren zich met blaanwc of roode figuren, naargelang zij houtskool ot vermiljoen in de prikjes inwrijven. Beide seksen diagen wijde mantels van bisonhuiden en beschilderen zo van binnen dikwijls met zonderlinge patronen. Op een' dezer mantels in de verzameling van Catlin is in liet midden eene zeer uitvoerige afbeelding van de zon geschilderd, met figuren van menschen en dieren er om heen, die de dappere daden van den eigenaar in den krijg en op de Jagt
moeten verkondigen.
Kralen en dergelijke versierselen, van de Blanken atkomstig, zyn zeer in de mode; maar lang voordat een glazen of porcclcincn kraal in Amerika was ingevoerd, iiadden de inboorlingen een versiersel van hun eigen maaksel. Dit is de beroemde wampum, een artikel dat nu bijna geheel in vergetelheid is geraakt. Dit sieraad wordt vervaardigd van zoetwaterschelpen, die aan de oevers aer meren en stroomen gevonden worden. Het dikke gedeelte der schelp wordt in cilinders van ongeveer een duim lang gesneden en dan in de lengte doorboord. Inderdaad, wanneer de schelp, zooals meestal, wit is, ziet een stukje wampum er bijna evenzoo uit als een gewoon
stukje pijpensteel. , , , j
De wampum wordt geregen als kralen en om den hals gearagen, of men maakt er strjjdgordels van. Hij dient tot verscheidene doeleinden, en wel in de eerste plaats als de schelpen der cyprae.a moneta (de Kauri's) in Afrika, tot vervanging van geld; een zeker aantal handbreedten is de bepaalde waarde van een paard, een geweei of een' mantel. Doorliet eene opperhoofd aan het andere aangeboden, is de wampum ook het zinnebeeld van vrede, en wanneer de oorlog tusschen twee vijandelijke stammen geëindigd is, wordt een wampum-gordel aangeboden als een teeken dat de twee stammen m viede
met elkander zijn. . , ,
Er is niets bijzonder fraai aan den wampum. Lenige pijpesteelon van een' duim lang aan een' draad geregen geven een goed denkbeeld van een wampum halssnoer. De eenige waarde ligt in den arbeid, die er aan besteed is, en daar de Blanken tonnen nagemaakteii wampum van porcclein ingevoerd hebben, die er eigenlijk beter uitziet dan het echte artikel, maar naauwelijks een honderdste van de n punt. waarde bedraagt, is de werkelijke wampum bij vele stammen zoodanig in onbruik geraakt, dat, zoo een van de inboorlingen een snoer wampum wenschte te zien, hij naar een museüm zou moeten gaan.
HOOFDSTUK XVII.
N 0 O III) - A M K R I K A A N S C 11 K INDIA N E N. Vervolg.
KKIJdSlIAFTIGE AARD DKR STAMMEN, — HUNNE WIJZE VAN VKOHTKN. — OOm.OOSVKIiKI.AKINO EN AANZOEK OM VRIJWILijlOEHS. — WAPBNEN. — EENVOUDIGE EN PUNTIGE KNODSEN. — HET SCHIM) KN DE VEUNUKTIOE
WIJZE OM MET TE VEBVAAIUlIOEN. — DU LANOE SPEER. — OE liOOO EN ZIJNE ZAMENSTELLING. -WIJZE VAN
SCHIETEN. — DE STEENEN KN IJ/.EHEN TOMAHAWKS. - HET SEALPEERMES, - WIJZE VAN SCAI.PKF.Rr.N. -
OEDRUIK DAT VAN DE I.OKKEN GEMAAKT WORDT. — DK SCALP-RANS. — DE HELDENDADEN VAN MAH-ÏO-TOH-PA. — SPIEGELGEVECHTEN DER JONGENS. — HET PIJNIGEN DER. GEVANGENEN. — TWEE VERWONDERLIJKE ONTVLUO-TINGEN. — HOE DB COMANCHEN VECHTEN. — ZONDERLINGE GEWOONTE OM ZICH PAARDEN TK VERSCIIAFEEN.
De Noord-Amcrikaausclie Indianen zjjn bovenal oorlogzuchtig; zij meten den man bijna geheel af naar zijn gedrag in den strijd on het aantal vijanden die hij verslagen heeft.
De staatsregeling der stammen, die den aanvoerder belet zijne volgelingen tot gehoorzaamheid te dwingen, zooals bij de legers van beschaafde volken, sluit te eene-male de mogelijkheid tot het verrigten van militaire manoevres uit, zooals die in beschaafde landen plaats heeft, waar groote verzamelingen van menschen op bevel van een enkel individu in beweging gebragt worden. De aanvoerder kan slechts alge-rneene bevelen uitvaardigen; hij moet het dan aan zijne volgelingen overlaten, deze uit te voeren zooals elk der manschappen het best voegt. Bijgevolg is elke oorlog die door deze stammen gevoerd wordt, eene soort van guerilla-krijg waar ieder krijger op zich zelf, onafhankelijk van den anderen, vecht, zoodat do zedelijke invloed van wcderzijdsche verdediging en ondersteuning geheel gemist wordt.
Eenige zeer eenvoudige manoevres zjjn hun bekend en worden door hen van hunne kindsheid af beoefend, maar zij bepalen zich alleen tot schermutselingen, terwijl liet opperhoofd niets meer is dan de aanvoerder zijner manschappen en verwacht wordt steeds op do plaats des gevaars te zjjn. Het denkbeeld van een' generaal die het gevecht van uit eene plaats van betrekkeljjke veiligheid bestuurt, is hun onbekend.
Over de oorlogsverklaring wordt beraadslaagd in den vollen raad van opperhoofden en wijze mannen, waarvan de meerderheid de zaak beslist. Het opperhoofd dat de expeditie moet aanvoeren vraagt dan vrijwilligers, hetgeen geschiedt door zijne rood-geverwde oorlogspijp bij den stam rond te zenden door middel zijner boodschappers; elk krijgsman die er een haaltje aan doet, verbindt zich daardoor.
Nadat de pijp de rondte heeft gedaan en een voldoend aantal mannen vrijwillig dienst hebben genomen, wordt er een groote krijgsdans gehouden voor het huis van hot opperhoofd, alwaar een roodgeverwde paal, het oorlogssein, is opgerigt. De pas aangeworven krijgslieden verschijnen met al hunne wapenen en voeren een' plegtigon dans uit, terwijl ieder man al dansende voorbij don roodgeverwden paal komt en er zijn' bijl in slaat als eene openbare bekrachtiging zijner belofte. Zooals wij reeds vermeld hebben, draagt do aanvoerder al de eereteekenen waarop hij het regt heeft en stelt zich daardoor zooveel mogelijk bloot, terwijl de krijgslieden naauwehjks eenige kleeding dragen en hun gelaat zoo vermomd hebben met zwarte en roede verf, dat zelfs hunne meest vertrouwde vrienden hen naauwelijks kunnen herkennen.
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
Evenals bij ons, zijn wit cn rood do teekcnon van vrede en oorlog; iedere aanvoerder draagt twee kleine vlaggen bjj zich, eene van het witte vel eens bison's, de andere van roodgemaakt leder. Deze worden om den stok gewonden medegenomen evenals een spoorweg-vlagsignaal, cn alleen voor den dag gehaald als zij noodig zijn.
Tegenwoordig hebben de vuurwapenen de oorspronkelijke waponen der Amerikaansche Indianen verdrongen cn de wijze van oorlogvoeren zeer veranderd. Wij zullen evenwel de oorlogvoering dezer stammen beschouwen zooals zij plaats had vóór de invoering
dezer wapenen, in den tijd toen de boog, de knods, de bijl, de speer en in enkele distrikten de lasso do eenige bekende wapenen waren.
Op de bijgaande afbeelding zijn voorbeelden van de knodsen en het schild te zien. De knodsen zijn kort, zelden langer dan eene el, cn meestal acht of negen duim korter. Zij zijn bijna altijd gemaakt naar een of twee modellen, waarvan voorbeelden op de afbeelding te zien zijn. liet eerste denkbeeld eener knods is blijkbaar ontleend aan een' stok met een' knop aan 't eind; dit is dan ook do meest gebruikelijke vorm. Bij de gewone soort van knods is het gohecle wapen zeer eenvoudig, maar in vele exemplaren heeft de inboorling het bolvormige uiteinde der knods met een stuk been of eene ijzeren punt voorzien cn het handvat versierd met vederen, lapjes doek, scalpen en dergelijke versierselen.
De tweede soort van knods hooft ongeveer de gedaante eener geweerkolf, met eene ijzeren pen die van den hoek uitsteekt. In de meeste gevallen is deze pon niets anders dan een puntig stuk ijzer of de punt eener speer, maar bij enkele kostbare wapenen, wordt hiertoe een breed, stalen lemmer gebruikt, waarvan de scherpe kanten evenwijdig loopen met do lengte van het wapen. Zulk eene knods is dikwijls opgeschikt met honderd spijkers met koperen koppen, die zoodanig worden ingedreven, dat zij figuren vormen, terwijl zij nog daarenboven zoo overvloedig met snoeren en vederen cn lange scalp-lokken van vijf of zes voet lang versierd is, dat het nut van het wapen cr wezenlijk onder moet lijden.
De schrijver heeft beide knodsen gehanteerd, maar dit laatste wapen zeer lomp en onhandig bevonden, daar het dikke, hoekige, schuin afloopende handvat geen vasten greep geeft en de overvloedige versierselen ligt verward geraken in de andere wapenen die de persoon met zich draagt.
Het schild wordt op zeer vernuftige wijze vervaardigd van de dikke huid die do schouders der bisons bedekt. liet maken van een schild is eene zoer ernstige, om niet te zeggen plegtige bezigheid en heeft op de volgende wijze plaats.
De krijgsman kiest oen stuk huid uit, minstens tweemaal zoo groot als hot schild moet worden; hij bereidt uit de hoeven en de gewrichten van den bison cone sterke lijm. Hij graaft dan een gat in den grond van juist dcnzelfden vorm als hot schild en bijna twee voet diameter, in hetwelk hij een smeulend vuur aanlegt van vergaan hout. Nadat deze schikkingen gemaakt zijn, komen zijne bijzondere vrienden bijeen endan-
690
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
sen, zingen cn rooken rondom den echildmaker, hierbij den Grooten Geest aanroepende om het wapen bestand te maken tegen speren en pijlen.
Nadat het vuur is aangestoken en de lijm gekookt, wordt de huid rondom den rand van hot gat op pennen gespannen die haar eenige duimen boven den grond houden. Zoodra de huid door en door warm is, wordt de lijm er over heen gestreken en zorgvuldig tus-achen de vezelen ingewreven. Deze kunstbewerking doet de huid ineenkrimpen en maakt haar tegelijk dikker. Onder hot zamentrekken maakt het huisgezin van don schildvervaardiger de pennen los en verzet ze binnenwaarts, zoodat zij mot de contractie dor huid medegaan en haar terzelfder tijd gespannen houden. Men gaat hiermede voort totdat de huid al de lijm heeft opgeslorpt die zij kan bevatten en zich tot het uiterste heeft zaamgetrokken. Zjj is nu slechts half zoo breed, hoewel tweemaal zoo dik als toen zij pas over het vuur gespannen werd; men laat haar nu langzaam verkoelen, waarna zjj zorgvuldig wordt in orde gebragt, met een' riem voorzien, beschilderd mot den quot;totemquot; of hot zinnebeeld van den bezitter en versierd met de gewone versierselen.
Hot voltooide schild is eenigzius buigzaam, maar het is zoo sterk, dat het tegen sporen of pijlen bestand is, ja oen weinig schuin gehouden zolfs een' pistoolkogel afstuit. Het exemplaar op de afbeelding is licht-groen geverfd met een wit patroon. Bovenaan is een zeer dun en zacht lederen kleed bevestigd om hot bij regen bedekt te houden. De lange riem dient om hot schild, wanneer het niet gebruikt wordt, over de schouders te worpen, alwaar het te zamon mot boog cn pijlkoker hangt.
De speer biodt niets bijzonders aan, uitgenomen dat hot lemmer bladvormig, lang cn smal is, cn do schacht dikwijls zoo digt met vederen cn scalp-lokken bedekt, dat er naauwclijks genoeg ruimte voor de hand van den drager overblijft. Zij heeft somtijds eene lengte van veertien of vijftien voet.
Vervolgens komen de boog en pijlen. De boog is altijd een zoor kort en schijnbaar onbeteekonend wapen, waarvan men zich meestal te paard bedient. Zjj is bijna nooit langer dan drie voet en moestal zes duim korter, zoodat zij er meer uitziet als kinderspeelgoed dan als oen wapen voor do hand eens krijgsmans. Toch kan do Amori-kaanscho Indiaan met dit schijnbaar nietige wapen oen' man geheel doorboren, terwijl een goed jager zelfs een' bison zoo doorschiet, dat de pjjl na door het ontzaggelijke dier gegaan te zijn, aan de andere zijde op don grond valt.
Deze bogen zijn van hout, quot;horen of been gemaakt. Esschohout wordt voor het beste voor bogen gehouden; zij worden nog ontzaggelijk versterkt door haar langs de rugzijde te voorzien met do vochtige pezen van den bison of het hert, die er zoodanig in gekneed en gewerkt worden, dat zij één met hot hout schijnen te zijn. Verscheidene lagen van pezen worden vaak hiertoe gebezigd, zoodat do boog, in weerwil harer geringe grootte, ontzettend stork is. Sommige zijn vervaardigd van de horens van het bergschaap; slechts oen enkele maal, die dan ook het kostbaarste zijn, ziet men er van been, waarschijnlijk afkomstig van de kust der Stille zuidzee van den sper-maceti-walvisch, door do handelaars naar het binnenland gezonden. De eigenaars hebben niet gaarne dat men hun naar de stof hunner bogen vraagt, en weten dau ook elke poging om cr achter te komen, steeds af te wijzen. De schrijver beproefde ver-scheidenen dor bogen in Catlin's verzameling en bevond ze zeer elastiek, maar in weerwil harer geringe grootte moeijelijk te spannen.
De punten der pijlen zjjn van steen of van been en tegen den vijand gebruikt, gewoonlijk vergiftigd. De vederen zjjn genomen uit de vleugels van den wilden kalkoen. Een krijgsman in volle wapenrusting heeft ongeveer honderd dezer pijlen in een' netten pijlkoker van hertevel, smaakvol versierd met figuren in gekleurde stekelvarkens-pennen geweven.
De Indianen zjjn niet zeer bedreven in de kunst van scherpschieten, die zij ook inderdaad niet behoeven, daar zij nooit op verre afstanden schieten, zooals do oude Engelsche boogschutters. Maar zij munten uit in de kunst om snel achtereen een aantal pijlen af te schieten, zoodat een geoefend boogschutter twintig of meer pijlen per minuut in vollen galop naar den vijand kan werpen.
Er is bjj de verschillende stammen een spel in zwang, dat zeer dienstig is om deze behendigheid steeds te onderhouden.
691
DE NOORD-AMERIKAANSCIIE INDIANEN.
Do jongo mannen komen met boog en pijlen gewapend bijeen; ieder van hen heeft verscheidene artikelen bij zich, die hij op het spel zet en waarvan hij er een op den grond werpt. Wanneer iedereen zijn inzet heeft bijgedragen, treedt do eerste boogschutter vooruit met zijn' boog en tien pijlen in do linkerhand. Hij spant zijn' boog en schiet de pijlen zoo snol hij kan in do hoogte, want het doel is zooveel pijlen als mogelijk is in de lucht te schieten, voordat de eerste pijl den grond bereikt heeft. Hij die het grootste getal tegelijk in dc lucht heeft, wint den inzet. Sommige boogschutters zijn zoo behendig, dat zjj den achtsten pijl afschieten voordat de eerste don grond heeft aangeraakt.
Een hunner voornaamste wapenen is de bijl of tomahawk. De twee hiernaast afgebeelde figuren stellen de voornaamste vormen van dit wapen uitmuntend voor; do eene is die welke zij geheel zelve vervaardigen en do andere die welke gedeeltelijk in Europa gemaakt en door henzol ven voltooid wordt. De eenvoudigste tomahawk is die welke gemaakt is van een' steen aan een houten handvat bevestigd. De bijgaande afbeelding toont aan hoe liet lemmer aan hot handvat bevestigd is. De steenen bijl-klingen, die zoo overvloedig gevonden worden als overblijfsels uit vervlogen eeuwen, waren op juist dezelfde wijze aan de handvatten bevestigd. Deze soort van wapen is nu zoo zeldzaam, dat het naauwelijks mogelijk is zich een exemplaar te verschaften.
De met stalen lemmers voorziene tomahawks hebben bij de meeste stammen de van steen vervaardigde verdrongen.
Deze stalen bijlhoofden worden in grooten getale to Birmingham vervaardigd en tegen een' zeer hoogon prijs aan de Indianen verkocht. De meest gezochte vorm is die zooals zjj op de afbeelding voorkomt. Het is de quot;pijp-tomahawkquot;, zoo genaamd naar het bovenste gedeelte, dat den vorm heeft van een pjjpekop, terwijl de rook door het handvat wordt gehaald, dat rijk versierd is met stekelvarkenpennen on vederen. Deze wordt vooral daarom zoo hoog geschat door de Amerikaansche Indianen, wijl hij hun don last bespaart van cone afzonderlijke pijp bij zich te dragen, een geducht wapen is en in tijd van vrede een nuttig gereedschap om hout te kappen.
Do tomahawk wordt gebruikt in gevechten van man tegen man, maar wordt ook als projectiel met verwonderlijke kracht en juistheid geworpen.
Behalve deze wapenen, draagt ieder krijgsman hot scalpeermes bij zich, dat evenals dc ponjaard uit de vroegste Engelsche tijden, even nuttig is in den oorlog als dienstig voor huiselijk gebruik. Bijna zonder cenige uitzondering is ieder scalpeermes, in Noord-Amcrika in gebruik, 'niets meer dan een gewoon slagtersmes van dertig cent, te Sheffield vervaardigd en aan do Indianen voor don prijs van een paard verkocht. Goed beschouwd is het misschien verreweg hot beste instrument dat zij kunnen gebruiken. Een van de vrienden des schrijvers, een ervaren jager, zeide dat hij boven al
692
DE NOORD-AMEKIKAANSCIIE INDIANEN.
zijne fijnbeworktc cn kostbare jagtmcssen de voorkeur gaf aan het Shcffieldscho slag-tersmcs, dat sterk en ligt is en daarenboven zoo scherp als een seheermes kan geslepen worden.
Iedereen heeft gehoord van het scalpeeren bij deze stammen in gebruik, eene gewoonte als die van het bewaren der hoofden bij de Dajaks en Mundurucü. Wanneer een Amerikaanticho Indiaan een' vijand verslaat, ontneemt hij hem den scalp als een bewijs zijner overwinning. De scalp is een stuk huid met het haar, genomen van de kruin van het hoofd, en wel dat gedeelte van de huid, waar het haar als van een middelpunt uitstraalt. De grootte van den scalp komt er niet op aan, mits hij slechts het onmisbare kruinteeken vertoone.
693
Gewoonlijk is het afgesneden stuk huid bijna zoo groot als de palm dor hand en wordt op de volgende wijze genomen. Nadat de vijand gevallen is, gaat de overwinnaar op den grond achter hem zitten, vat de scalpeer-lok met zijne regterhand en maakt met het mes twee half-eirkelvormige insnijdingen in de huid, haar tot hot been toe doorsnijdende. Hij windt dan de scalpeer-lok om beide handen, zet zijne voeten tegen de schouders van zijn slagtoffer en trekt met een' krachtigen ruk het ronde stuk huid met de haren er aan vast van den schedel af,
Dit gohcele tooneel wordt irt voel minder tijd afgespeeld dan wij het hebben kunnen schrijven, daar do Indianen zich in hunne worstelspelen eerst voldoende geoefend hebben eer zij uitgaan om scalpen in den strijd te nemen. Den scalp in do eene en het mes in de andere hand zwaaijende, doet de uitgelaten overwinnaar den vreeselij-ken quot;scalpeer-kreetquot; hooren, die, zelfs in een spiegelgevecht, eerder door een' duivel dan door een' man schijnt geuit te worden.
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
De gcecalpcerde man wordt altijd verondersteld dood of stervende tc zijn; daar nu de scalp altijd als een bewijs van den dood wordt beschouwd, zou de inlandsehc krijgsman nooit een' man scalpeeren dien Inj dacht dat misschien herstellen zou. Er zijn evenwel vele voorbeelden van mensohen die in do hitte van het gevecht in be-wusteloozen toestand gescalpeerd werden, hoewel zonder doodelijko wond, en die later nog vele jaren geleefd hebben.
Na het gevecht bereidt de krijgsman bij zijne t'huiskomst den scalp om hom tc bewaren. Sommige scalpen zijn zeer klein, niet grootcr dan een stuiverstukje, en worden aan de teugels der paarden of de handvatscis der knodsen gehangen.
Gewoonlijk evenwel wordt er, als zij geheel droog zijn, aan de binnenzijdo een men-schclijk gelaat op geschilderd en de scalp aan hot einde aan een'langen, dunnen stok gehangen. Met fraai weder beveelt het opperhoofd van een kamp meestal dat de scalpen buiten moeten hangen en geeft het voorbeeld door uit den top. zijner eigen hut den stok te steken waaraan de door hem genomen scalpen hangen. Al de krijgslieden volgen dadelijk zijn voorbeeld, zoodat wanneer de vreemdeling het dorp rondwandelt cn de scalpen telt, hij den rang van eiken krijgsman kan onderscheiden.
Wij hebben reeds medegedeeld dat vele scalpen zeer klein zjjn. Dit wordt op do volgende wijze verklaard. Indien een krijgsman groeten haast heeft, zooals meestal onder het scalpeeren in de hitte van het gevecht, vergenoegt hij zich met den scalp alleen. Doch heeft hij den tijd, dan neemt bij het geheele haardragende gedeelte der huid weg cn behandelt het op de volgende wijze. Hij snijdt er eerst een klein rond stukje uit, dat de kruin van het hoofd bevat, hetwelk dan de eigenlijke scalp is. liet overige haar verdeelt hij in kleine lokken en met deze versiert hij de naden zijner slobkousen, de armen en randen van zjjn' rok, de schacht zijner speer, het handvat zijner knods, enz. enz. De geheele klecding van Mah-to-toh-pa was bedekt met franjes van het haar van in den strijd gedoodo vijanden.
Eene aldus versierde kleeding wordt door hen zoo hoog geschat, dat men bijna voor geen prijs een' krijgsman kan overhalen zich van deze zegeteekcnen zijner dapperheid tc ontdoen.
De „scalp-dansquot; is eene plegtigheid geheel in overeenstemming met de gewoonte om zich van het zegeteeken meester te maken. Een scalp-dans der Sioux wordt door Catlin op do volgende wijze beschreven:
quot;Ecnigeu tijd onder hen verblijvende, vernam ik dat de scalp-dans bij dezen stam des nachts bij het licht hunner toortsen, even voordat zij naar bed gaan, gedanst wordt. Wanneer eene oorlogsbendo van eene expeditie terugkeert met de scalpen hunner vijanden, dansen zij gewoonlijk vijftien nachten achtereen cn zjjn onuitputtelijk in do dolzinnigste pogclicnjen over hunne verbazende dapperheid in den oorlog, daarbij onophoudelijk hunne oorlogswapenen over hot hoofd zwaaijende.
quot;Er worden nu eenige jonge vrouwen uitgekozen om bij den dans de behulpzame hand te bieden, hoewel zij er eigenlijk geen deel aan nemen; zij treden in het midden van den kring en houden de scalpen omhoog die pas genomen zijn, terwijl de krijgslieden onder het zwaaijen hunner wapens in een' cirkel ronddansen of liever springen cn daarbij een afschuwelijk keffend of blaffend geluid doen hooren. Een en ander doen zij gepaard gaan met een gestamp in koor van do voeten op den grond, een' slag en een' stoot hunner wapenen, zoodat het is alsof zij elkander werkelijk iu stukken willen snijden en bouwen. Onder dit waanzinnig springen cn gillen verwringen zij zich het gelaat, rollen do schitterende oogen door de kassen, klemmen de tanden stijf op elkaar en halen met een sissend geluid den adem door de neusgaten.
quot;Men kan zich zelfs geen flaauw denkbeeld maken van do vrecsolijke uitwerking dezer tooneelen in de diepste duisternis van don nacht, bij het flikkerende licht hunner brandende flambouwen; en geen sterveling kan tot het einde zijner dagen den diepon indruk nitwisschen, dien één tooneel dezer soort in zijne herinnering achterlaat.quot;
Catlin opport mot veel schijn van waarheid, dat deze dansen verzoenend moeten werken op de geesten der verslagen mannen en moeten bewijzen hoe hoog iiunne dapperheid door de overwinnaars geschat wordt en de groote achting en eerbied die zij voor hen koesteren, ofschoon het oorlogsgeluk hun is tegengeloopen.
694
DE NOORD-AMERTKAANSCHE INDIANEN.
Als een voorbeeld van. den onrustigon levensloop eens Noord-Amerikaanschon krijgs-mans deelt ons Catlin de heldendaden mede van Mah-to-toh-pa, op zijn' mantel afgebeeld en door hem aan Catlin verklaard. Er waren twaalf groepen van figuren op geschilderd, die wij hier kortclijk willen beschrijven.
Zjjn eerste heldendaad was het dooden van een opperhoofd der Sioux, die reeds drie Riccarees gedood had. Deze daad gaf hem het regt arcndsslagveêren aan zijne lans te dragen; in de tweede groep is hij afgebeeld met zijne lans een opperhoofd der Chayennes doodende, die hem tot oen twocgevecht had uitgedaagd. Het derde tooneel stelt een gevecht voor, waarin Mah-to-toh-pa door zijne partij verlaten was en, hoewel zwaar gewond, een' krijgsman der Chayennes in de tegenwoordigheid van een dertigtal zjjner kameraden doodde.
liet vierde tooneel stelt voor hoe een groot opperhoofd der Chayennes door dezen krijgsman gedood werd, terwijl hij zich zijn prachtig hoofdtooisol als buit toocigeiulo. Het vijfde afbeeldsel vermeldt hoe Mah-to-toh-pa op reis met eene bende Riccarees door eene oorlogsbende van Sioux werd aangevallen. Do Riccarees gingen op do vlugt, Mah-to-toh-pa achterlatende, die van zijn paard sprong, den Sioux te voet het hoofd bood, een' van hen doodde en zich van zijn' scalp meoster maakte.
Do zesde afbeelding vermeldt vooral iets merkwaardigs uit zijne persoonlijke geschiedenis. Een dappere van don stam der Riccarees, Won-ga-top genaamd, doorschoot den broeder van Mah-to-toh-pa met een' pijl, dreef zijne welbekende speer in het ligchaam van den gevelden man en liet haar daar, als eene uitdaging aan don overlevenden broeder. De uitdaging werd aangenomen, Mah-to-toh-pa vond het lijk, herkende do speer en deed do gelofte dat hij don moordenaar van zijn' broeder met hetzelfde wapen zou verslaan. Vier jaren verliepen zonder ceno gelegenheid om zijne belofte gestand te doen, toen hij, geen langer uitstel kunnende verduren, ijlings zijn huis verliet met de noodlottige speer in de hand en een klein zakje met geroosterd koren aan zijn' gordel. Hij beval den Mandans zijn' naam niet meer te noemen, voordat hij als overwinnaar met den scalp van quot;Won-ga-top huiswaarts keerde.
Te midden der sombere stilte zijns volks verliet hij het dorp en verdween over de groene vlakten. Tweehonderd mijlen achtereen reisde hjj alleen en des nachts, zich overdag schuil houdende, totdat hij het Riccaree-dorp bereikte, dat hij stoutmoedig betrad, zich onder de bewoners vermengende alsof hij een vriendschappelijke vreemdeling ware. Hij kende de plaats van Won-ga-top's hut en na gezien te hebben dat zijn aanstaand slagtoffer en diens vrouw do avond-pijp gerookt hadden en te bed waren, trad hij zachtkcns de hut binnen, ging bij het vuur zitten en nam wat vleesch uit den pot om zich voor de vervulling zijner taak te versterken. Dit was zoo do gewoonte der gastvrije Amerikaansche Indianen. Wanneer een man hongerig is, behoeft hij geen voedsel te vragen, maar heeft zich slechts naar de naaste hut te begeven en zich zelven te helpen.
Nadat de maaltijd geëindigd was, nam Mah-to-toh-pa do nog warmo pijp, vulde haar met tabak en begon te rooken, bij eiken haal inwendig een gebod opzendende voor den goeden uitslag zijner onderneming. Een paar maal vroeg de vrouw aan Won-ga-top, haren echtgenoot wie toch de persoon was die in hunne hut at, maar hjj antwoordde dat het iemand was die honger had en zich zelven voorthielp.
Toen het laatste rookwolkje zich in de omringende lucht had opgelost, keerde Mat-to-toh-pa zich naar liet bod en stootte met den voet een smeulend hout op het vuur, om bij do optlikkorcndc vlam de juiste plaats te zien waar zijn slagtoffer lag.
In een oogwenk sprong hjj naar het bod, stootte de speer in het hart van Won-ga-top, scheurde hem den scalp van het hoofd, rukte de speer uit zjjn hart en ijlde de hut uit met den scalp van zijn slagtoffer in de eene hand en in de andere de noodlottige speer, mot het bloed van Won-ga-top, reeds opdroogondo over dat van den man dien hjj eenigo jaren vroeger gedood had.
Het geheele dorp was in rep en roer, maar het gelukte Mah-to-toh-pa te ontvlieden en op den zesdon dag na het dorp der Mandans verlaten te hebben, kwam hij terug met den scalp van zijn' vijand. Op bladz. 685 is het portret van dit beroemde opperhoofd afgebeeld.
695
DB NOORD-AMERIKAANSCIIE INDIANEN.
Ecnc dezer afbeeldingen stelt een tweegevecht voor met een Chayennc-opperhoofd in do tegenwoordigheid van beide oorlogvoerende partijen. Zij streden te paard, totdat Mali-to-toh-pa's kruithoren door een' kogel verbrijzeld word. Het opperhoofd der Cliayen-nes wierp zijn geweer, horen en kogeltasch weg en daagde nu zijn' vijand met boog en pijlen uit. Beide partijen werden in do ledematen gewond, maar bedekten zich het ligcnaam met hunne schilden.
Daar valt Mah-to-toh-pa's paard met een' pijl in hot hart. Het opperhoofd der Ohayennes steeg onmiddellijk af en ging met het gevecht voort totdat hij zjjne pijlen had uitgeput, wierp toen zijn' ledigen pjjlkoker op den grond, hom uitdagende met het mes, het eenigo wapen dat hem overbleef. De uitdaging werd aangenomen en zij vlogen op elkaar toe, maar Mah-to-toh-pa had zijn mes t'huis gelaten en was ongewapend. Hij werd handgemeen met zijn' tegenstander en eene worsteling volgde om het mes. Hoewel Mah-to-toh-pa vreeselijk aan de handen verwond werd, gelukte het hem eindelijk zijn' tegenstander het mes te ontwringen, stootte het hem in het hart en maakte zich in stilte meester van den scalp zijns verslagen vijands.
Bij eene andere gelegenheid stond hij alleen tegenover zestig Assineboins, dreef hen terug en doodde een hunner. Het was in dit gevecht dat hij zich den bijnaam van quot;Vier Beercnquot; verwierf, waarmede de grijze beer bedoeld wordt, het vreesehjkste viervoetige dier van Noord-Amerika. Ziedaar een voorbeeld van de wijze waarop de Noord-Amerikaansche Indianen strijd voeren — een zonderling mengsel van verheven en ridderachtige edelmoedigheid, en list en bedrog. In waarheid, bij de beschouwing dezer merkwaardige stammen worden wij teruggevoerd naar de tijden van Ulysses, wiens groote roem eveneens ontleend was aan zijne dapperheid in den strijd en aan zijne behendigheid in het bedriegen zijner vijanden, of, met andere woorden, aan zijne kunst in liet liegen.
Do mannen loeren van hunne vroegste jeugd afaan alles wat mot den oorlog in verband staat. Eiken morgen worden al de knapen boven de zevon jaar en te jong om nog onder de mannen te zijn opgenomen, op eenigen afstand van het dorp ge-bragt, waar zij in twee afdeelingen tegenover elkaar worden gesteld, ieder onder bet bevel van een' ervaren krijgsman. Zij zijn gewapend met kleine bogen, pijlen van grasstengels en houten messen in den gordel. In het haar vlechten zij zich losjes een bosje gras om den scalp-lok voor te stellen.
De twee partijen gaan dan een spiegelgevecht houden, dat zooveel mogelijk met een werkelijk gevecht overeenkomt. Wanneer een der strijders op eene voor het leven gevaarlijke plek getroffen wordt, is hij verpligt als dood neer te vallen, waarna zijn tegenstander met zijn houten mes de operatie van het scalpeercn nabootst, den scalp in zijn' gordel steekt, den wilden kreet uit en zich weder in den strijd stort. Daar niemand zonder scalpeer-lok mag vechten, is de gevallen tegenstander verpligt zich uit liet gevecht terug te trekken.
Ongeveer een uur lang duurt dit spiegelgevecht, waarna de knapen geprezen of beknord worden al naarmate van de bekwaamheid en den moed die zij getoond hebben, terwijl de scalpen aan den gordel het zekerste bewijs zijn hunner verdiensten.
Het is algemeen bekend, dat na een gevecht de Amerikaansche Indianen hunne gevangenen pijnigen en een duivelsch vernuft aan den dag leggen in het uitdenken van do folterendste martelingen. Evenwel zijn de verhalen betreffende deze gewoonte zeer overdreven. Zij pijnigen niet al hunne gevangenen, maar kiezen slechts enkelen tot dit doel uit, terwijl de anderen in den stam worden opgenomen door hot huwelijk met do weduwen wier eclitgenooten in den strijd zijn gedood geworden, waarna zij dezelfde regten als do oorspronkelijke leden van den stam genieten.
Ook wordt de pijniging niet uit wraakzucht toegepast, ofschoon het mogelijk is dat er dergelijke gevoelens bij hen opkomen wanneer het slagtoffer aan den martelpaal gebonden is. Zeker is het dat bijgeloof ook hier weder eene groote rol speelt; de pijniging geschiedt namelijk met het doel om deu geest te verzoenen van die leden uit hun eigen stam, die dezelfde behandeling ondergaan hebben door de hand hunner tegenstanders. De veroordeelde krijgsman berust in zijn lot met de onverstoorbare kalmte, die een wezenlijk doel uitmaakt van het karakter der Noord-Amerikaansche
690
DE NOORD-AMERTKAANSCHE INDIANKN.
Indianen, en stelt zijne Ijjdzaamheid tegenover de pijn, welke zijne vijanden hem kunnen toebrengen.
Martelingen, te vreeselijk om znlfs te vermelden, worden achtereenvolgens in praktijk gebragt; want is het slagtoft'or eenmaal aan den martelpaal gebonden, dan laat geen Indiaan zich ooit terughouden van zijn doel om don gevangen krijgsman bekentenissen van pijn af te persen en daardoor niet alleen hemzelven tot schande te brengen, maar ook den stam waartoe hjj behoort. Hij van zijn' kant stelt er daarentegen zjjne eer in, zijnen vijanden te toonen hoe een krijgsman kan sterven. Hjj bezingt den lof van zijn' stam en hunne daden, pogt op al het nadeel dat hij den stam in wiens magt hij gevallen is berokkend hoeft, bespot hunne beste krijgslieden, en tracht hen zóó woedend te maken, dat zij hem misschien de hersenen inslaan en op die wijze een einde aan zijne martelingen maken. Hjj steekt de gek zelfs met hunne pogingen om een'krijgsman kreten van pijn af te persen en zegt hun dat zij niet eens iemand kunnen pjjnigen.
Een gevangen krijgsman levert ons een merkwaardig voorbeeld van het vermogen om de felste ligchameljjke pijnen te weerstaan, welk geval ons door Adair wordt medegedeeld.
De man was door de Shawnies gevangen genomen en moest door de cordons loopen, tussehen den in twee rijen opgestelden ganschen stam; hij word aan den martelpaal gebonden en met roodgloeijende geweerloopen vreeselijk gepijnigd. Al de pogingen zijner vijanden ontlokten hem slechts bcleedigingen en bijtenden spot; de Shawnies, zeidc hij, waren zoo dom, dat zij zelfs geen gebonden gevangene konden pijnigen. Hoewel eeu groot krijgsman was hij in hunne handen gevallen door eene fout in het aanroepen van den Groeten Geest, maar hij had nog genoeg kracht overgehouden om hun het verschil te toonen tussehen een' Creek en een' Shawnie. Zij moesten hom maar eens losmaken en hem een' roodgloeijenden geweerloop uit het vuur laten nemen en hij zou hun eene veel betere manier van pijnigen loeren dan zij ooit gezien hadden.
Zijn gedrag had den Shawnies eerbied ingeboezemd; zij maakten hom los en bragten hem bij liet vuur waarin de roodgloeijende loopen lagen. Zonder aarzelen vatte hij er een met do blooto handen aan, sprong op do omringende menigte toe, sloeg met zijn vreeselijk wapen rogts en links in het rond, baande zich een' weg door de verbaasde krijgers en sprong van eene steilte in do rivier. Hij zwom de rivier over te midden van een' digten kogelregen, bereikte een klein eiland in hot midden, en hoewel op don voet gevolgd door honderden zijner verbijsterde vijanden, mogt het hem inderdaad gelukken te ontsnappen. In weerwil zijner verwondingen en doorgestane ellende, die een' Europeaan zouden gedood hebben, herstelde hij, en leefde nog menig jaar als onverzoenbaar vijand der Shawnies.
Een dergelijk avontuur overkwam oen' Katahbakrijgaman, die vervolgd en eindelijk gevangen genomen word door eene bende Seneca's, ofschoon niet dan na zeven of acht van hen gedood te hebben. Een krijgsman van zulk eene buitengewone dapperheid werd met dubbele gestrengheid bewaakt en naar het Seneca-dorp gevoerd om gepijnigd te worden, na in elk kamp dat zij doortrokken geslagen te zijn.
Toon zijne pijnigers hem naar den martelpaal sleurden, ontrukte ook hjj zich aan zijne beulen, wierp zich in do rivier, en kwam behouden aan den anderen oever. Hij hield hier een oogenblik op om in krachtige bewoordingen zijne verachting uit te drukken van zijne vervolgors, die elkaar aan don oever en in de rivier verdrongen; daarna ijlde hij voort, zóó snel, dat hjj bijna eene dagreis op de voorsten won.
Vijf zijner vijanden zaten hem zoo digt op de hielen, dat hjj, hoewel naakt en ongewapend, besloot iiun weerstand te bieden, 's Avonds, toen zij allen in slaap waren en het niet noodig geacht hadden een schildwacht uit to zetten, sloop hij naar bon toe, greep een' hunner tomahawks en doodde hen allen, eer zjj konden ontwaken. Hjj scalpeerde hen, kleedde en wapende zich, versterkte zijn uitgeput ligchaam met voedsel en begaf zich naar de plaats, waar hij in het begin zijner vervolging zeven vijanden verslagen had. Ofschoon men hen, om hunne scalpen te behouden, begraven had, vond hij de plek, scalpeerde hen allen en ging toen eerst op weg naar zijn huis, hetgeen hij in veiligheid bereikte.
DE N00RD-AMERIKA.A.N8CHE INDIANEN.
Toen do overige vervolgers op do plaats kwamen, waar de vijf gedood waren geworden, belegden zij een' raad en kwamen tot het besluit, dat iemand die ongewapend zulke daden kon verrigten, een too venaar moest zijn, dien zij niet konden hopen te weerstaan zoodat zij best zouden doen, maar weder naar huis terug te koeren.
De lezer hoeft ongetwijfeld het grooto gewigt opgemerkt dat zij aan het bezit van den scalp hechten. Eene oorlogsbendo van Indianen geeft betrekkelijk weinig om het verlies van een' hunner, mits zij het lijk kunnen verbergen om den scalp niet aan den vijand prijs te geven. Zooeven zagen wij hoo een man, door een aantal woedende en onmeêdoogende vijanden vervolgd, vastberaden terugging naar de plaats waar hij vermoedde dat do lijken zijner vijanden begraven waren, en voor de tweede maal zijii
loven waagde om zich van de zogeteokenon zijner overwinning moester te maken. Hjj kende de mogelijkheid dat zijn plan kon voorzien zijn, en toch was de waarde die hjj aan de scalpen hechtte zóó onberekenbaar groot, dat zelfs do kans om de pijniging te ondergaan daartegen niet eens in aanmerking kwam.
Bij meer dan éóne gelegenheid redde een krijgsman die neergeveld en niet in staat was op te staan, zich het leven door zich dood te houden en zich zonder oenig tecken van pijn te geven, door zijn' overwinnonden vijand van zijn' scalp te laten boroovon. Hjj moet in elk geval zijn' scalp verliezen, en waarschijnlijk gelukt het hem nog zijn levon te redden.
Volo stammen zijn merkwaardig wegens hot gebruik dat zij in don oorlog van hot paard maken, en wegens hunne verwonderlijke bekwaamheid als ruiters. De beroemdste stam in dit opzigt is die der Comanchon, die het grootste gedeelte huns levens te paard doorbrengen. Zooals dikwijls hot geval is met hen die veel paardrijden, zijn de
698
DE N OORD-AMERIK A AN SCHE INDIANEN.
Comanchcn slechts ongelukkige voetgangers, die een' loggen, plompen gang hebben. Niet zoodra evenwel hoeft een Comaneh den rug van een paard onder zich, ot hij verandert geheel van houding, cn hij on het dier dat hij berijdt schijnen eenden hetzelfde wezen en door denzelfden geest bezield te zijn. quot;Een Comaneh to voet, sclu'jjit Catlin, quot;is niet in zjjn clement, en betrekkelijk bijna even onhandig als een aap op den grond zonder stok of tak om tegen op te klonteren. Doch naauwelijks zit lijj to paard of zijn gelaat verheldert zich en hij vliegt bevallig weg als con ander wezen.
Er is één kunststuk van woergaloozo behendigheid, waarin al dc Comanchsche krijgslieden van kind afaan geoefend worden. In vliegenden galop daarheen rennende, laat de ruiter zich plotseling langs de zijde van zijn paard vallen, terwijl niets meer
van hem zigtbaar is dan do zool van zijn' voet, waarvan hjj zich bedient om zich onder het rijden weder op te hjjschen. In dezo houding kan hjj zoolang rijden als hij maar wil cn met doodeljjkc uitwerking gebruik maken hetzij van zijn boog ot van
zijne veertien voet lange lans. , , •• j .
Ecnc hunner meest geliefde wijzen van aanval is in vollen galop den vijand te ge-moet to snollen en dan, even voordat hij binnen bereik komt, zich aan de andere zijde van het paard te laten afglijden, om onder het galoppecren in (he houding van onder don hals en zelfs van onder den buik van het paard eeno hagelbui van pijlen op hem af te schieten. Al dien tijd behoeft de vijand zijne pijlen mot te verspillen om dit schieten te beantwoorden, daar de gchoele bende der Oomanchonachter hunne paarden verborgen is zoodat cr niets is om op te mikken dan de voet die even boven den rug van hot paard uitkomt.
699
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
Ten einde dit kunststuk tc kunnen volbrengen vlechten do Oomanchen een' korten en sterken halster van paardenhaar. Deze halster wordt onder den hals van het paard heen gebragt, terwijl de einden, juist boven do schoft^ stevig aan de manen gevlochten worden en eene lus vormen die ondor den hals hangt. Met verrassende behendigheid laat de krijger zich in deze lus vallen en rust mot zijne grootste zwaarte op het bovenste gedeelte van den gebogen arm, zijne speer in do buiging van den elleboog vasthoudende. Op die wijze hooft hij dus beide armen vrij om den boog te spannen en de speer te hanteeren; on daar hij in zulke gevallen tegelijk met den boog een dozijn pijlen in de linkerhand vasthoudt, kan hij ze afschieten zonder zjjn' toevlugt tot den pijlkoker te nomen.
Somtijds trachten de Oomanchen hunne vijanden to overrompelen door hunne lange lansen achter te laten en zich ter zijde hunner paarden hangende zóó te verbergen, dat deze niets anders dan een troep wilde paarden zonder berijders schijnen to zijn. Alleen een scherp en geoefend oog is in staat deze list tc ontdekken, die gewoonlijk daardoor verraden wordt, dat de paarden altijd dezelfde zijde naar den toeschouwer gekeerd houden, hetgeen slechts zelden het geval zou zjjn als zij los en vrij in hunne bewegingen waren.
Ieder Comanch heeft één geliefkoosd paard, dat hij nooit anders dan in den strijd of op de jagt berijdt, een minder edel dier voor gewone gelegenheden houdende. De voornaamste hoedanigheid waarvoor het oorlogspaard gekozen wordt, is snelheid, en voor geen prijs ter wereld zou de eigenaar zich van zijn ros willen ontdoen. Zooals allo onbeschaafde volken behandelt hij zjjn paard nu eens hard en zelfs wreed, dan weder met overdreven vriendelijkheid. Op de jagt, bijvoorbeeld, gebruikt hij onbarmhartig zweep en sporen, maar zoodra hij weór t'huis is, geeft hij zijn veelgeliefd dier over aan de zorg zijner vrouwen, die het overnemen en behandelen alsof bet een teer bemind lid der familie is.
Wij behoeven naauwelijks te zeggen dat de Oomanchen volleerde paardendieven zjjn en van elke gelegenheid gebruik maken om andere stammen van hunne dieren te beroovon. Wanneer eene bende uitgaat om paarden te stelen, is do eer der krijgslieden waaruit zij bestaat er mede gemoeid, niet terug te keeren alvorens hun dool bereikt te hebben. Somtijds zijn zij langer dan twee jaren afwezig eer het hun gelukt de nederzetting die de paarden bevat waarop zij het gemunt hebben, te verrassen. Maanden achtereen zullen zij dan ook in hinderlaag liggen, om op eene gunstige gelegenheid te wachten.
De waarde die de ruiter-stammen aan hunne paarden hechten, blijkt niet sterker dan uit de zonderlinge gewoonte van het quot;berookenquot; der paarden, die in sommige gedeelten des lands in zwang is.
Wanneer een dezer stammen besloten heeft oorlog to voeren en bevindt, niet genoeg paarden hebben, zendt hjj een' boodschapper naar een' bevrienden stam om te melden dat zij zullen komen om een zeker aantal paarden te quot;berookenquot;, verwachtende dat de dieren gereed voor hen zullen zijn. Dit is eene opeisching die nooit geweigerd wordt, daar do eer van den stam er medo gemoeid is.
Op den bepaalden dag gaan de jonge krijgers die geene paarden hebben naar hot bevriende dorp, naakt en als voor den oorlog beschilderd; zij gaan in een' kring zitten, met het gelaat naar binnen. Zij steken hunne pijpen aan en rooken in stilte, terwijl do bewoners van het dorp zich in een' wijden kring rondom bon plaatsen.
Nu verschijnt in de verte een gelijk aantal jonge krijgslieden te paard, in vliegenden galop naderende. Zjj galoppeeren rondom don kring en do voorste ruiter, een' der zittende jonge mannon uitkiezende, bukt in het voorbijgaan en geeft hom met zijn' wreeden zweep een' vreesol ijken slag op zijne naakte schouders. Allen doon achtereenvolgens hetzelfde en galoppeeren herhaalde keeren rondom de rookors, bij eiken rond-
fang den slag herhalende, totdat de schouders der mannen met bloed bedekt zijn.ang den slag herhalende, totdat de schouders der mannen met bloed bedekt zijn.
Ie lijders zijn gehouden volkomen ongestoord voort to rooken ou ook niet het minste teeken te geven dat zij iets van de hun toegebragte slagen merken. Wanneer het vereischte aantal rondgangen gemaakt is, springt de aanvoerder van zijn paard en geeft toom en zweep in handen van den jongen man dien hij heeft
700
DE NOORD-AMETIIK A ANSOTTE INDI ANEN.
uitgekozen, zeggende: quot;Gij zijt een bedelaar; ik bied u eon paard aan, maai- gij zult altjjd mjjn teeken op uw' rug dragen.quot; De overige volgen zijn voorbeeld.
Iedereen is tevreden met deze merkwaardige gewoonte. De jongelieden omdat zij elk een paard krijgen, en wat het geeselen betreft, in do eerste plaats geven zij werkelijk niet veel om pijn, en vervolgens zijn zij in do gelegcnlieid geweest in liet openbaar te toonen wat zij kunnen doorstaan
701
Zij die do paarden geven zijn tevreden, omdat zij in staat geweest zijn hunne mildheid te toonen, oene hoedanigheid die in lioogo achting bij deze menschen staat; daarenboven genieten zij de eigenaardige voldoening oen' krijgsman ongestraft zweepslagen toe te dienen. Heide stammen zijn dus tevreden, de cone omdat zij de paarden verworven hebben, zonder welke zij niol volkomen toegerust waren en, de andere omdat zij getoond hebben meerderen rijkdojii te bezitten.
45
DREr, II.
HOOFDSTUK XYITT.
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN Vervolg.
NOOUn-AMEIllKAANSCIIK JAGERS. - DE JAÜÏ Ol' ..EN «UFFEl. ~ ~ „„ BE JAOT
VAN HET O KWEEK. - HET DRIJVEN DER H.SONS. - v a v f v F N v AN P A A R U F. N. - versoh.U.KNDE
OP BISONS. — DE VERMOMMING IN WOI.VENVEI.I.F.N. HET .........._ ..SC„AMPERENquot; DER
W.JZEN OM DEN LASSO TE GEBRUIKEN. - HOE PAARDEN GETEMD - _ FEN /ONDER.^NG MAS-
PAARDEN. - DE HUFFEI.DANS. - HET GKI.OOF AAN DEN HUFFEI.nANS HERSrEI.D. -KEK. - ONVEHANDERUJK SUCCES VAN DEN DANS. - EEN VERNUFTIG UEDROG.
nie flp Noord-Amorikaansolio
ZooAr.s kan verwacht worden van een ^erv ^ stam ook hierin boven den
Indianen, zijn zij allen geboren jageis, of. ,,.i'nn,isf0 infftcronden van de wereld anderen uitmunt. Na Afrika biedt dit lam ^ j n jagei. cell onmetelijk
aan, bet wild natuurlijk naar de streek veranderend, terwijl aen jaM
iaetveld ten dienste staat. , . , -i i • (i0 bison, algemeen maar
•' Het eerste en belangrijkste N^nl-Amenkaauschc J ^ia wct!rwil
verkeerdelijk buffel genaamd. Dit d,cr 0S1^ltft blootgestaan en de roekelooze van de aanhoudende vervolgingen waaiaau . ^ onafzienbare vlakten nog
wijze waarop bet gedood is geworden, wemelt het in de
altijd van kudden bisons. ...i \ ikaansche Indianen ver
der het paard in gebruik kwam, waren dcn5Xn ^u SS dag zijn er vele be-pligt te voet op den bison te jagen «n/clf9 X?n Pon Tem mJfde lans dooden. Meer roemde jagers die den bison te voet y.cn amp; , n eiukkiS8te resultaten oplevert algemeen evenwel is de jagt te paard, die %ooizckei ^ 0 slc(;h^ „ewap0nd met zijn'
o„ met bestijgt de inland..he
sprekken van luk of ongelul.
teêren boo
LvyClv-'Il UUUQ «--li ^ i. «•' _ i • _
jager zijn paard en gaat op de jagt van den disoi . gewoonlijk eenc
■' Wanneer hij in de nabijheid der it* good
flinke, vette koe, zet zijn paard aan tm inaakt l)o()„ t!n 1 J ^ d- t bij Jen regter geoefende paard behoeft niet bestuurd te worde , borens van het
schouder van den bison, en een weinig achter, t ^t nie^ op^^ no^ 0{) ^ dier inloope, indien dit missclnen pfotsclmg °Pj £ G^^Jd om het dier doodelijk to wijze komt de ruiter daar.n,boven ^ 11. den i\3eholt;H-l!|l;lt;jquot; Wanneer eon pijl
treffen, namelijk het meteen' pijl jmst acbtei doodelijk gewond en blaast
met eène geoefende hand wordt atgeschoten va t de b^on do^ ^ in de
spoedig den laatsten adem uit, boe taai het dier 0Nei 8% , , t() niai.on ijlt de wond achterlatende, ten (niuUi den oigonaar van liet gci oolt; alvorcnS zijn' gehcelen
gelukkige boogschutter op een ander dier aan en houdt mei oy
voorraad pijlen uitgeput te hebben. . ,, ... gt; ^on te dooden en
De inlandaelie jager stelt er 2jne oer m, n.el elkon gM™ n|lijï0,.ig
DE NOOKD-AMEIUKAANSCJIIE INDIANEN.
bogoorig zijn om vroegero schande uit te wisachon, terwijl andoren oven begocrig zijn om den goeden naam, bij vroegere gelegenheden vorkregen, tc handhaven.
Zelfs in die streken dos lands waar do boog bijna geheel door vuurwapenen verdrongen is, maakt hot evenzeer een punt van oer uit, don bison met oen enkel schot te doodon en voor eiken kogel een' gedooden bison te rekenen. In dergelijke gevallen gunt do jager zich naauwolijks de moeite zijn geweer te laden. Hij draagt hot kruit los in zijn' zak, schept in het wild oeno zekero hoeveelheid in don loop, laat er zonder
prop oen' kogel, in don mond bevochtigd, op vallen en do lading is gereed. Hot geweer wordt tot hot oogonblik van vuren met do tromp naar boven gehouden, daarna neergelaten, gemikt en gelijktijdig afgevuurd, zonder tegen don schouder gehouden te worden.
De behendigheid in het besturen van hun paard is daarom te merkwaardiger, omdat deze Indianen geen gebit gebruiken waarmode het dier kan geleid worden. Zij hebben niets dan oen' ligton loeren halster, die om do onderkaak van het paard gebonden en alleen gebruikt wordt om hot dos gevorderd halt te doen houden. Dit wordt in do volkstaal quot;lariatquot; genoemd, eene verminking van het Franseho woord VarrH.
De opgewondonhoid, door deze jagt teweeggebracht, is onbeschrjjfclijk; Catlin gcoft er evenwol met weinige woorden oen vrij goed denkbeeld van: quot;Ik hob mij altijd voor oen tamelijk bedaard mensch gehouden, en toch bon ik vaak na de jagt ontwaakt als uit een' waanzinnigen droom, waarin ik was vervallen als ineen' onrustigon slaap vol genot — waarin te sterven voor mij eeuwigdurende zaligheid zou geweest zijn.quot;
Somtijds wordt do bison op voel prozaïscher wijze gedood; het drijven in eon' afgrond cn een schuthok zijn namelijk do manieren die hot moest in praktijk gobragt
45*
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
worden. De lozer weet misschien, dat in do streken van Noord-Amerika door den bison bewoond, do vlakte op vele plaatsen door ravijnen met steile kanten en vroese-lijko afgronden wordt afgebroken. Wanneer eene jagtpartij eene kudde bisons ziet binnen verscheidene mijlen van een dezer ravijnen, gaan zij stil uiteen en omgeven do kudde zoo, dat zjj de bisons tusschon zich on hot ravijn brengen.
Zjj gaan dan zachtjes vooruit en do bisons, zich voor hen terugtrekkende, naderen al meer en meer het ravjjn en pakken al digter en digter opeen. Plotseling doen do jagers eon' kroot hooreïi en ijlen op de bisons los. De verschrikte dieren vlugton zoo snol als zij kunnen in de rigting van hot ravijn, waarvan zij den rand weldra bereikt hebben. Hier trachten de voorste bisons zich op te houden, maar vruchteloos, daar zij door hunne makkers achter hen voorwaarts worden gedrongen; op deze wijze wordt bjjna de geheele kudde in den afgrond geduwd en door den val gedood.
Zelfs de dieren in de achterhoede, die eindelijk het gevaar zien en trachten to ontsnappen, moeten nu door de cordons hunner vijanden loopen, die slechts weinigen hunner laten ontsnappen.
Eene eenigzins hiermede overeenkomende methode is die van hot schuthok, waarin
do bisons door de Jagers gedreven
worden. liet schuthok is eene omheinde plaats van gevelde boomen en takken, mot eene opening die langzamerhand wijdor wordt. De bisons worden naar dc af-
geschutte plaats gedreven, eene taak waaraan dikwijls verscheidene weken besteed wordt; maar eenmaal tusschon de noodlottige armen van den ingang gekomen worden zij door middel van kleine vuren aan beide zijden aangestoken, vooruit gedreven. liet instinkt doet de dieren vlugton voor een element dat uitgestrekte streken verwoest en al wat leven heeft vernietigd en in hun haast vlugten zjj naar het schuthok, waarin zij dadelijk worden opgesloten. Jlet is gelukkig voor de jagers, dat de bisons hunne eigen kracht niet kennen. Zij zouden gemakkelijk de wanden hunner gevangenis kunnen vernielen, maar zij vergenoegen zich meestal mot onophoudelijk in hot rond te loopen en lijdzaam de komst hunner beulen af te wachten. Zoo dwaas zijn zij in dit opzigt en in zulk een aantal worden zjj gedood, dat men Bchuthokken gebouwd heeft van de beenderen van geslachte bisons.
s' quot;Winters volgt men eene andere methode om op den bison te jagen. In dezen tijd van het jaar is het bont of do quot;pelsquot; van dit dier het dikst en warmst en heeft do huid de meeste waarde. Van deze huiden worden do quot;buffcV-kloederen gemaakt, zonder welke het leven buitenshuis in do meer noordelijke gedeelten van dit uitgestrekte vasteland naauwelijks mogelijk zoude zijn.
Gedurende do wintermaanden verkrijgen de prairiën een ander voorkomen. Zij zijn niet alleen met sneeuw bedekt, zoodat de gewone grenspalen onkenbaar zijn geworden, maar de sneeuw wordt door den wind tot de grilligste gedaanten vervormd, in sommige plaatsen opgehoopt tot steile heuvels waar geen heuvels waren, effen vlakten vormende waar de grond werkelijk door diepe kuilen doorsneden is en alleen do toppen van hoogten kaal latende, waarvan de sneeuw wordt weggeblazen door de stormwinden die door de onafzienbare ruimte gieren. Op deze heuvels verzamelen de bisons zich om te grazen; zij schoffelen met hunne breede neuzen de sneeuw weg, die aan dc grasscheuten blijft vastzitten.
Do dieren vermijden instinktmatig de kleine, maar verraderlijke vlakten en valleijon, wetende dat zij veel kans hebben in de verborgen schetlren te storten en ellendig om te komen. Iii deze valleijon trachten do jagers ze te drijven, zoodat zjj hulpeloos in de sneeuw verward geraken on nu gemakkelijk met dc speer gedood worden.
704
DE NOORD-AMERIKAANSCIIE INDIANEN.
Indien nu do jagers goeno snocuwschoonon hadden waarmede zij over de sneeuw kunnen glijden, zouden de bisons volkomen veilig zjjn, maar do sneeuwschoen levert de arme dieren over aan de genade hunner vervolgers. Doch het is noodig dezen vernuftig uitgedachten schoen eerst te bosclirijven.
De beste vorm van snecuwsehoen is dio zooals zij op do afbeelding blz. 704 te zien is. De vorm is die van een' visch; liet geraamte der schoen wordt van esschen-hout vervaardigd; twee dwarshouten, een van voren cn een van achteren aangebragt, moeten do gedaante bewaren. Do geheele ruimte binnen het geraamte wordt ingenomen door oen digt, sterk netwerk van lederen riempjes, voel gelijkende op dat van een raket, welk woord ook werkelijk door de Fransche Canadeezen voor sneeuwschoen gebruikt wordt. Daar de sneeuwschoen ongeveer vijf voet lang en achttien duim of meer breed is, blijkt duidelijk dat hot gewigt van den drager over eene groote oppervlakte verdeeld is en dat een zwaar man, deze schoenen dragende, veilig over sneeuw kan gaan, waarin een kind zonder iets dergelijks zou wegzinken.
Het vernuftigste van den sneeuwschoen is de wijze waarop hij aan den voet bevestigd wordt. liet is duidelijk, dat de drager niet in staat zou zijn een'voet te verzetten, indien de schoon vast aan don voet werd gebonden, even als een gewone schoenzool. Do beweging van een' sneouwschoen-drager gelijkt cenigzins op die van een' schaatsenrijder, daar de schoen over de sneeuw lieengliidt zonder te worden opgeligt en weder neergedrukt als schoenen bij hot gewone loopen. Zooals do lezer op de afbeelding ziet, bevindt zich in het midden on naar hot voorste gedeelte van den voet eene vierkante opening, aan de randen voorzien met voel sterker riemen dan de anderen.
Even achter de opening bevindt zich cone driehoekige ruimte, bespannen mot evenwijdig loopendo riempjes. Bjj het dragen van den schoen wordt de voet er zondanig op geplaatst, dat de hiel op deze evenwijdige riempjes rust en het midden van den voet op den dikken dwarsnem, do quot;bimikibisonquot;, terwij! de teenen in de vierkante opening gestoken worden, dio het oog van den schoen genoemd wordt. Teneinde hem op zijne plaats te houden, worden twee lederen lussen (niet op de figuur voorkomende) aan den bimikibison hevoBtigd, waarvan een over de wreef gaat én de andere om den [hiel geslngen wordt.
705
DE NOORD-AMERIKAANSCI1E INDIANEN.
Rij liet gaan nu bewegen de voeten zich \iij op den biniikibison, de hielen komen bij eiken stap op de evenwijdige riemen neêr, terwijl de teenen zich op en neei'bewegen door liet oog van den schoon, die donor den wreef-riem over do sneeuw gesleept wordt, daar de hiel-riem alleen dient om den voet te beletten naai' achteren uit te glijden.
Een eenigzins geoefende sneeuwlooper kan met verbazenden spoed op deze schoenen over de sneeuw glijden, maar een nieuweling kan er niet alleen in 't geheel niet mede voort, doch hem veroorzaken zij ook hevige pijn. De ongewone beweging van den voet, en niet minder de drukking vau den wreef-riem, brengen cene aan den sneeuw-schoen eigenaardige pijn te weeg, door de Canadeezen •'mal du raquetquot; genaamd.
Niet alleen verft zich de sneeuw met bloed als do ontvelde voet den zwaren schoen over do sneeuw sleept, maar de geheclo voet wordt door ecne pijn doortrokken, alsof al de kleine beenderen ontwricht zijn on tegen elkander aan gewreven worden. Volharding is bet eenige geneesmiddei voor het quot;mal du raquetquot;, zoodat de drager na eenige dagen met het grootste gemak op do sneeuwschoenen vooruit kan komen.
Het gebeurt dikwijls, dat hevige sneeuwstormen plaats hebben voordat het volk zich van de schoenen kan bedienen, daar deze in tien loop der zomermaanden gewoonlijk onbruikbaar zijn geworden; in dit geval zijn zij vorpligt zich te behelpen niet sneeuwschoenen van dunne plankjes. Deze zijn korter en breeder dan do gewone sneeuwschoenen, maar worden genoegzaam op dezelfde wijze gebruikt; voor het quot;oogquot; wordt een gat in de plank gesneden, terwijl de noodige riemen dwars in de opening gespannen worden. Deze eenvoudige schoenen dragen een' naam die quot;beerenklaauwquot; beteekent. Sommige prairie-stammen gebruiken zoor lange en betrekkelijk smalle schaatsen, van voren omgebogen en juist gelijkende op den quot;skidorquot; van noordelijk Europa.
70(5
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
Met ilcu siioouwschocn onder do voeten heeft do Noord-Amorikaansche Indiaan don bison in zijne magt. Hjj drijft do kudde van de hoogten naar do valleijen en terwjjl de arme dieren in de diepe sneeuw rondflodderen. kiest hij bedaard uit die de grootste en zachtste vachten hebben en doodt deze met zijne spoer. Duizendo bisons worden jaarlijks op deze wijze geveld, van de huid ontdaan, en met uitzondering van do tong en den bult, die de beste gedeelten zijn, wordt de geheele romp aan de prairie-wolven en de roofvogels overgelaten.
Vóór de eerste jagt op sneeuwschoenen houden de Indianen een' dans bij wijze van dankzegging aan den Grooten Geest voor de sneeuw, die hen in staat stelt, zoo lang nis zij duurt in overvloed te leven. Een aantal sporen worden regtop in den met sneeuw bedekten grond gestoken en aan eono een paar sneeuwschoenen gebonden; aan andere speren vele heilige vederen en dergelijke voorwerpen. Do dansers in jagt-kleeding en met sneeuwschoenen onder de voeten, dansen om de speren heen en bootsen al de bewegingen der jagt na.
Op deze schoenen vangen de inlandsche jagers ook den kolossalen eland. Zij kiezon een' tijd uit, wanneer er oenig vocht gevallen is, gevolgd door vorst, zoodat zich op de zachte sneeuw eene dunne ijskorst gevormd heeft. Wanneer nu de eland op do vlugt gaat, breekt hij bij eiken stap deze ijskorst door, verwondt zijne pooten vreesehjk aan dc scherpe kanten en wordt op deze wijze gemakkelijk bemagtigd.
Eene andere wjjze van bison-jagt heeft eene opmerkelijke overeenkomst met de vernuftig uitgedachte methode der Bosjesmannen van Zuid-Afrika om zich van den struisvogel meester te maken. Zie D. I. blz. 291.
Talrijke zoogenaamde wolven zwerven op de uitgestrekte vlakten van Noord-Amerika rond. Weken achtereen volgen zij den jager ter wille van den afval der door hem gedoode dieren. Zij wagen niet hem aan te vallen, maar volgen hem bij dag op een' afstand van een' halven mijl ongeveer, en als do jagers zich des nachts te slapen leggen, begeven ook zij zich op eerbiedigen afstand.
Heeft do jager een' bison verwond en kan hij hem niet moester worden, dan is dozo vroeger of later do prooi der wolven en gelukt het hem eon' bison van de kudde af te snijden, dan vervolgen zij het ongelukkige dier tot den dood toe. Maar nimmer zullen zij hot wagen oene kudde bisons aan te vallen; daar nu de bisons instinktmatig bewust zijn dat zij bij en met elkander niets to vreezen hebben, laten zij de wolven digt bij hen naderen en zelfs to midden der kudde rondwandelen. Hiervan maken do jagers in hun voordeel gebruik.
Zij villen een grooten wolf en bedekken zich met do huid, zoodat wanneer zij op handen en voeten voortkruipen, de kop van don wolf even boven hun eigen hoofd uitkomt, terwijl hunne armen en boenen gedeeltelijk bedekt zijn met de huid van de voorste en achterste pooten van den wolf.
Aldus vermomd kruipen zij zachtjes en voorzigtig naar dc kudde, boog en pijlen in de linkerhand houdende. De bisons, wier gezigt niet scherp is tengevolge van de massa's zwart haar die de oogen steeds bedekt houden, hebben niet het minste kwade vermoeden en laten dc wolven zeer digtbij komen. Zelfs als een van de bisons, sluwer dan zijne kameraden, de list vermoedt, heeft de vermomde jager zich slechts in eene andere rigting te bewegen, alsof het dier dat hjj voorstelt niets mot de kudde te maken heeft. Langzamerhand gelukt het hem digt bij den bison te sluipen dien bij uitgekozen heeft en wien hij den pijl in bet hart drijft. Daar geen knal het afschieten van den pijl vergezelt, loopt do gewonde bison nog eenigo schreden voort; hjj zakt ineen, meestal zonder een van de andere dieren te verontrusten. De jager bemoeit zich voor 't oogenblik niet met zijn' buit, ziet naar een ander slagtoffer om en doodt hot op dezelfde wijze.
Zoo gelukt het soms een'behendig jager zijn'gcheelen voorraad ])ijlen te verschieten, met eiken pjjl een' bison doodende, zonder het overige van de kudde ook maar eenig-zins schrik aan te jagen.
Zoowel op de jagt als in het gevecht dragen de krijgslieden te paard altijd den lasso aan de zadels hunner paarden. Zij houden hem evenwel niet opgerold gelijk in Mexico, maar laten hem hun paard op den grond achteraan slepen. Het doel dezer
707
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
gewoonte ia duidelijk. Het gebeurt dikwijls, dat do ruiter, hetzij op de jagt of' inden strijd, van zijn paard geworpen wordt. In zulk een geval grijpt hjj, zoodra hij op den grond komt, den lasso, brengt zijn goed geoefend paard met een ruk tot staan, springt op zijn' rug, en is dadelijk klaar om de jagt of den strijd te hervatten.
De wijze waarop de inboorlingen zieh van paarden voorzien, verdient eene korte beschrijving.
In verschillende gedeelten des lands zijn de paarden volkomen aan hot klimaat gewoon geworden en hebben jaren achtereen in liet wild geloopen, zoodat zij alle sporen van eenmaal getemd geweest te zijn verloren hebben en even wild geworden zijn
als de bison en de antilope; even als deze dieren verzamelen zij zich in groote kudden en worden door do sterkste en snelste dieren aangevoerd.
Het is uit deze kudden dat de inboorlingen zich van paarden voorzien, die in do laatste jaren volstrekt noodig voor hen geworden zjjn; in de meeste gevallen worden de dieren op do volgende wijze gevangen.
Wanneer een Amerikaansch Indiaan — een Comaneh bijvoorbeeld — zich een nieuw paard wil aanschaffen, bestijgt hij zijn besto strijdros en zoekt de naastbij zijnde kudde op. Wanneer hij zoo digt als hij kan genaderd is zonder ontdekt tc worden, vliegt hij in vollen galop op de kudde af, een der paarden uitkiezende, waarna hij het te midden zijner kameraden, den lasso over den kop werpt.
Zoodra de lus zich vast om den nek gesloten heeft, springt de jager van zijn eigen paard (dat gedresseerd is om op dezelfde plek te bljjven staaii) en laat zich door het verschrikto dier voortslepen, dat spoedig nedervalt, daar het door den riem half gestikt wordt.
708
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
Ligt het paard nu op den grond, dan komt dc jager voorzigtig naderbij, den lasso gespannen genoog houdende om to voorkomen dat het dier zijn' adem terugkrijgo, en toch niet zóó strak dat het geheel geworgd wordt; eindelijk kan hij het dan met de eene hand do oogon bedekt houden en met do andere dc neusgaten.
Hot dier is nu in zijne magt. Hij blaast het hard in dc neusgaten, en van dat oogenblik afaan is het wilde paard zijn slaaf. Teneinde het dier te doen gevoelen dat liij werkelijk slaaf is, bindt hij de voorpooten eenigen tijd bijeen en slaat een' strik om dc onderkaak; maar binnen zeer korten tijd kan hij dc touwen losmaken en rijdt het getemde dier in het kamp. Onder het temmen springt en stijgcrt het woest, maar na deze enkele worsteling geeft het zich over en wordt de gedienstige slaaf van zijn' meester. Zij die voor korten tijd llarcy met een wild paard aan 't werk hebben gezien, kunnen zich gemakkelijk het tooneel voorstellen, dat op do prairie plaats grijpt.
Dc snelheid waarmede dit alles geschiedt is inderdaad verbazend. Een geoefend jager kan binnen den tijd van een uur een wild paard jagen, vangen en temmen, en dit alles met zulk een' goeden uitslag, dat bijna voor dat zijne makkers buiten het gozigt zijn, het vroeger wilde dier bereden wordt alsof het in slavernij geboren was.
Welk een wreedc meester dc inlandsche jager overigens ook moge zijn, toch noemt li ij do uiterste zorg in acht om hot vuur van zijn paard niet to verflaauwen, en is trotsch op zijn springen en stjjgeron wanneer het zijn' meester op den rug krijgt.
Er is slechts céno schaduwzijde bij dit jagtmaken op paarden. Het is onmogelijk met den lasso dc beste en snelste dieren te vangen. Deze toch zijn altijd de aanvoerders der kudde en stellen zich aan het hoofd. Zij schijnen de verantwoordelijkheid van aanvoerders op zich te nemen en zoodra zij gevaar vreezen ijlen zij in vollen galop weg, wetende dat dc kudde hen volgen zal. liijgevolg zijn zij dikwijls hunne vervolgers een mijl of meer vooruit, zoodat dc jager geen kans heeft ze op een paard, belemmerd door het gewigt van een' berijder, te achterhalen.
Sedert de invoering der vuurwapens is eene vrij zonderlinge methode om paarden te vangen in gebruik gekomen. Met het geweer bij zich sluipt dc jager zoo digt bij de kudde als hjj kan, wachtende totdat hij een paard hoeft uitgekozen dat hem past. Op liet oogenblik dat het dier met de zijde naar hem toegekeerd is, mikt hij zorgvuldig en tracht den bovenrand van den nek strijkelings te raken. Gelukt hem dit, dan valt het paard als dood neder, voor het oogenblik verdoofd door den schok. Het komt evenwel binnen zeer korten tijd bij, maar eer het weder op de been is, heeft de jager don tijd het dier te naderen, dc oogon met de handen te bedekken, het in do neusgaten te blazon en hot op die wijze to beteugelen.
Dit is voorzeker eene uitmuntende wijze om paarden te vangen, maar niet in gunst bij hen dio paarden noodig hebben om zeiven te berjjdon, omdat zij dc geestkracht van het dier breekt en hot vuur on de opgewektheid uitdooft, die de inlandsche krijgsman in zijn paard zoozeer op prijs stolt. Inderdaad heeft dc Comanch dc grootste zorg voor zijn paard; hij berijdt dan ook zijn geliefkoosd oorlogsros niet anders dan in den strijd of op de jagt. Wanneer hij door zijn' meester wordt opgeroepen, woont hij dc wapenschouwing bij, op een ander minder deugdzaam paard gezeten en zijn oorlogsros bij don toom leidende.
Do wilde paarden van Noord-Amorika behooren tot een klein, fijn gevormd, hoewol krachtig ras. Catlin zogt, dat hunno waarde voel te hoog geschat is, daar zelfs die bij de Comanchon in gebruik, met do beste Arabische paarden kunnende wedijveren, gemiddeld slechts twee-honderd-twintig guldon kunnen gelden. De opperhoofden hebben gewoonlijk oen of twee boste paarden, maar gemiddeld is hetComan-chen-paard niet meer dan deze som waardig.
Do paarden die gewoonlijk ter markt gebragt worden, zijn die welke door strijkelings raken verkregen worden. Ervaren koopers evenwel geven niet veel om zulke paarden. Deze wijze van paardenjagt heeft bovendien twee nadeden. Do jager loopt of gevaar zijn dool geheel te missen, in wolk geval de gehcelo kudde uiteengejaagd wordt on don jager allo verdere kansen benomen zijn, óf te laag te troffen, in wolk geval het paard op dc plaats gedood wordt.
709
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
«ij sommige stammen is do gewoonte in gebruik om een' heiligen dans uit te voeren, als een middel om den bison binnen bereik te brengen. De eigenaardigste dezer dansen is de buffel-dans, bij de Mandans in gebruik.
Somtijds gebeurt het dat zij geen versch vleesch moer hebben. Gedurende hot grootste gedeelte des jaars zijn de bisons vrij gelijkmatig door het land verspreid, zoodat de jagers binnen eenige mijlen van hun dorp steeds genoeg wild kunnen vinden. Inderdaad kunnen uit het dorp zelf dikwijls groote kudden van bisons gezien worden, wier zwarte massa's scherp afsteken togen het groen der vlakte.
Op zekere tijden des jaars evenwel verwijderen de dieren zich al verder en verder van de dorpen, zoodat de jagers, teneinde zich vleesch te verschaffen, verpligt zijn zich zoover van hun eigen grond tc wagen, dat zij gevaar loopen oorlogsbenden van
oen' vijandigen stam te ontmoeten. Eindelijk berigten de jagers don raad van opperhoofden en medicijn-mannen, dat zij geen wild meer kunnen vinden. Nu wordt er dadelijk eene plegtige vergadering belegdquot; en indien na eenige dagen van geduldig wachten, gedurende welke ieder volwassen persoon van den stam uitgehongerd is, geene bisons gevonden zijn, wordt de buffeldans bevolen.
Deze merkwaardige dans is eene soort van hulde aan den Grooten Geest, erkennende dat hij hun de dieren kan toezenden en biddende dat hij zulks moge doen; zooals wij dadelijk zien zullen, is dit een middel dat nooit mist.
Onder de Mandans is volgens de wet ieder man verpligt een buffel-masker te hebben, d. i. de huid van den kop, met de horens. Gewoonlijk is er aan den kop eene strook huid van vier of vijf duim breed gelaten, zoolang als de lengte van het geheele dier met den staart bedraagt. Wanneer nu de drager zijn masker opzet, hangt de
710
DE NOORD-AM ER 1KAANSCI IE IN Dl A N E N.
strook huid langs zijn' rug' cn sleept do met ecu' bos haar versierde staart hein op den grond na.
Schrijver heeft een dezer zonderlinge maskers gedragen; hij vond het minder lastig dan men zou denken en volstrekt zoo belemmerend niet als de staatsiekleeding van liet opperhoofd, op blz. 685 beschreven. Ieder man bewaart zijn buffelmasker aan het hoofdeind van zijn bed, cene omstandigheid die aan het inwendige der hut een wild aanzien verleent, vooral wanneer verscheidene jonge krijgslieden in dezelfde hut slapen.
Zoodra het bevel voor den buffeldans is uitgevaardigd, gaan de mannen do maskers in hunne hutten halen, alsmede de wapenen die zij gewoon zijn op de jagt te gebruiken. Tien of vijftien hunner vormen een' kring, terwijl de medicijn-mannen op den grond gaan zitten, op hunne heilige trommen slaande, cn hunne ratels schuddende bij eene rhythmische soort van beweging die de passen der dansers begeleidt.
Dozen bewegen zich voortdurend in een' kring, stampende, gillende, knorrende, bulkende cn in allerlei bogtcn en krommingen do bewegingen van den bison nabootsende. Do dans duurt nacht cn dag onophoudelijk voort, en daar hij nimmer eindigt vóórdat er bisons in het gezigt zijn, begrijpt de lezer ligt dat hij een' bepaalden invloed heeft op hunne verschijning.
Zij hebben eene aardige manier om don dans aan den gang te houden. De medicijnmannen, die op de trommen slaan en de dansers aanmoedigen, worden van tijd tot tijd door hunne makkers afgelost. Maar de dansers mogen niet afgelost worden dan door den dood. Zij hebben er evenwel eene kunstgreep op gevonden, waardoor tegelijk de wet niet geschonden wordt. Wanneer een der dansers zoolang gegild, gestampt, gebruld en gesprongen heeft dat hij niet meer kan, bukt hij en plaatst zijne handen op den grond. Een andere danser met een' zwakken boog en pijlen met stompe punten zet een' pijl op zijn' boog cn schiet. De gewonde danser valt op den grond en wordt door de omstanders buiten den kring gedragen; men doet nu alsof men hem de huid afstroopt, hem opensnijdt enz. cn laat hem dan terugtrekken en van zijn' arbeid uitrusten. Zoodra hij uit den kring gedragen is, springt een andere danser in zijne plaats, zoodat op deze wijze do dans weken achtereen zonder ophouden kan voortduren.
Intusschen worden op al de heuvels in den omtrek posten uitgezet en zoodra een hunner do bisons ziet, geeft hjj het signaal door zijn' mantel in de rigting van het wild in do hoogte te zwaaijen. Catlin vermeldt een merkwaardig geval van den buffel-dans en zijne gevolgen.
Het wild was in den laatsten tijd schaarsch geweest; do dans had reeds ccnige dagen geduurd en het dorp verkeerde in een' toestand van toenemenden nood, toen het vurig verlangde teeken van de heuvels gezien werd. De dans hield op, de jonge mannen grepen naar do wapenen, sprongen to paard en vlogen de prairie in naar het signaal.
quot;Jn het dorp waar zij bijna uitgehongerd waren, was dadelijk alles in vreugde en blijdschap veranderd. Het opperhoofd on do doctors, die gedurende zeven dagen minimum-rations hadden uitgedeeld, spreidden nu voor hunne onderdanen den inhoud uit hunner eigen caches (d. i. verborgen voorraad) en het laatst van alles wat bijeen-gebragt kon worden, opdat zij eene dankzegging zouden eten aan den Grooten Geest voor zijne goedheid door hun een' voorraad buffelvleesch te zenden.
quot;Nu volgde eene algemeen zwelgpartij, die het grootste gedeelte van den dag aanhield, zoodat hun verborgen voorraad, die hen in nood verscheidene weken zou bobben kunnen voeden, bijna uitgeput was. Beenderen werden half afgekloven, schalen half geledigd en aan de honden voorgezet. Ik werd bij de algemeene brassenj niet vergeten. Verscheidene grooto houten kommen penmican en ander smakelijk voedsel werden mij in mijn schildervertrek gezonden, cn ik kan niot ontkennen dat een en ander mij in dezen tijd van schaarscbheid zeer welkom was.quot;
Toen bet feest voorbij was, het zingen en dansen een aanvang genomen had en het geheelo dorp van luidruchtige vrolijkheid weergalmde, werden de feestvierders te midden hunner vreugde plotseling door twee of drie jagers gestoord, waarvan een een' nog bloedenden scalp in de hand droeg, een ander gewond op zijn paard zat, welks
711
DE NOORD-AMERIKAANSCIIE INDIANEN.
witto huid rood geverfd was door het bloed van zijn' berijder, terwijl een ander, hoewel niet gewond, geheel ongewapend was, daar hij in zijne haastige vlugt zijne wapenen had weggeworpen.
Hunne noodlottige geschiedenis was spoedig verteld. De bisons, waarheen de jagers zich begeven hadden, waren slechts ledige huiden, waarin zich ucne bende Sioux verborgen had, die do bewegingen der dieren dio zij voorstolden nabootsten. Ingewortelde vijanden der Mandans, hadden zij hun dorp des nachts verkend en ontdekt dat zij den buffeldans uitvoerden. Eenigon van hen wisten zich bisonhuiden te ver-schaffen en speelden de rol der dieren, terwijl hunne kameraden zich in hinderlaag stelden.
Gelukkig voor de Mandans, vermoedde hun aanvoerder onraad en hield zijn' troop staande voordat zij geheel in den val geraakt waren; toon nu een tachtig of negentig Sioux te paard hen van uit hun' hinderlaag op het lijf vielen, waren zij juist op hun weg huiswaarts. Toch sneuvelden er acht man, een verlies dat slecht vergoed werd door een paar Sioux-scalpen, in dor haast door de Mandans genomen. Zelfs onder zulke ongunstige omstandigheden verloor du buffeldans zijn' goeden naam niet, want binnen een paar dagen kwam eene groote kudde bisons het dorp voorbij en voorzag het van een' overvloedigcn voorraad vleesch.
712
NOORD-AM ERIK AANSC1IE INDIANEN. Vervolg.
r.onsniKNST. — HET VREKSKMJK GOnsOKKtOT I)F,H MANDANS, — I.KOKNDE VAN DEN VI,OEI). — NADERINO VAN I)KN EERSTEN MAN. — DE OÜOOTE LOGE VAN DE GENEESKUNDE EN MAAR INHOUD. — NADERING DER KANDIDATEN EN VERTREK VAN DEN EERSTEN MAN. — BUFFEIDANS EN DE QROOTE KANO, — NADERING
VAN DEN BOOZEN GEEST. — MAGT VAN DE HEILIGE TUP, — BEGIN DER INWIJDING. - HET GODSGERIQT
DER OPHANGING, — BEZWIJMING EN IIEKSTEI,. — DK LAATSTE WEDLOOP. — DE MOEDIGE INGEWIJDEN. — HET ZIEN NAAR DE ZON. — HET REGEN MAKEN, — quot;IT BUFFELHAAR EN ZIJNE DAPPERHEID, — DE MEDICIJN/.AKKF.N KN DE quot;TOTEMS,quot; — DK MEDICIJNMAN AAN 'x WERK, — DE GEWONDE MAN EN HET ZIEKE MEISJE. — INWIJDING IN DU MI DÉ-ORDE. — DE PIJPEN VAN VREDE EN OORLOG,
Wij zijn thans genaderd tot do godsdienstige plegtighoden dezer merkwaardige atammen en zullen beginnen met de vreeselijke beproeving, die do jongelingen ondergaan moeten, alvorens zij als mannen kunnen erkend worden. Deze beproeving onder de Mandans stelt, zoowel wat langdurigheid als gestrengheid aangaat, al de beproevingen in de schaduw waarvan wij gelezen hebben. Zelfs do vreeseljjko handschoenen der Mundurucü zijn zacht, vergeleken bij de verschrikkingen van de inwijding der Mandans.
Tot voor weinige jaren was deze plegtigheid nog geheel onbekend. Iedereen die het volk kende, wist dat de jeugdige Mandans zekere vreeselijke pijnigingen moesten ondergaan, voordat zjj hunne plaats onder de krijgslieden konden innemen, maar de bijzonderheden der geheele plegtigheid werden zorgvuldig geheim gehouden en waren ook nooit verraden, totdat het Catlin, in zijne hoedanigheid als medicijn-man (die hij verkregen had door zijne bekwaamheid in het schilderen), veroorloofd werd daarbij tegenwoordig te zijn. Het is zeer gelukkig dat hjj dit deed, want de stam der Mandans is geheel te niet gegaan en dus zouden de bijzonderheden van een zeer zonderling bijgeloof met hen verdwenen zijn. Het is eene zeer langdurige en zamengestelde plegtigheid, waarvan het volgende slechts een verkort verhaal is.
De plegtigheid is van godsdienstigen aard en wordt eigenlijk gevierd om den Grooten Geest gunstig te stemmen voor de jonge mannen die haar ondergaan, opdat hij hen tot dappere krijgslieden en gelukkige jagers vorme. Zij heeft ook nog een ander belangrijk doel. Daar zjj plaats heeft in de tegenwoordigheid van het voornaamste opperhoofd en den medicijn-man, is de aanvoerder van den stam daardoor in staat, het gedrag der jonge mannen die de beproeving moeten ondergaan te beoordeelen alsmede te beslissen in hoever zij in staat zijn de ontberingen van het Indiaansche oorlogsleven te weerstaan.
De lezer moet eerst weten, dat er onder de Mandans nog altijd eene legende bestond van een' vloed, die de aarde bedekte en waaraan slechts één man ontsnapte in eene grooto kano. In bet midden van het dorp is eene groote open ruimte, alwaar zich eene voorstelling van de quot;groote kanoquot; bevindt, waarin de Eerste of Eenige Man ontkwam. Het gelijkt niets hoegenaamd op eene kano en is inderdaad niets anders dan eene soort van staande ton. Zjj is met houten hoepels beslagen en wordt allerzorgvuldigst bewaard, zoodat op de gladgeschuurde plankon geen enkel krasje of vlekje te vinden is.
DE NOOIID-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
Do plcgtighcid heeft slechts éénmaal s' jaars plaats, zoodra namelijk de bladeren van den wilgeboom tot vollen wasdom zijn gekomen. Do Mandans hebben do overlevering van den vogel, die eon' bloejjonden tak niet den bok in de grootc kano brengt, met dit onderscheid evenwel, dat hot een wilgetak on goon olijftak is. De vogel zelf wordt voor heilig gehouden, en daar hom geen leed mag geschieden, zitten zij in grooten getale op do daken der hutten.
Vroeg in den morgen van den bepaalden dag, ziet men met langzame en statige stappen in do verte oene figuur naderen. Zoodra zij in het gezigt is, wordt het geheele dorp een tooneel van verwarring, alsof het door vijanden werd aangevallen. De honden worden opgevangen en gemuilband, de paarden die op de omringende weiden grazen worden in hot dorp gejaagd, de krjjgslieden beschilderen zicli het gelaat als ten strijde, grijpen naar hunne speren, spannen hunne bogen en maken hunne pijlen gereed.
Te midden der algemeeno verwarring stapt quot;de eerste manquot; of Nu-mock-muck-a-nah, zooals hij in de taal der Mandans genoemd wordt, in de open ruimte, waar het opperhoofd en de voornaamste krijgslieden hem ontvangen en de hand schuddon. lljj ziet er vreemd uit. Zijn bjjna geheel naakt ligchaam is wit beschilderd; een wijd opperkleed, bestaande uit vellen van witte wolven, is over zijne schouders geworpen; zijn hoofd is versierd met pluimen van ravenvederen cn in do linkerhand draagt hij de geheimzinnige pijp, die hij met den grootsten eerbied behandelt.
Na liet opperhoofd gegroet te hebben, begeeft hij zich naar de grootc loge der geneoskunde, die het geheele jaar door gesloten is gehouden; hij laat haar schoon vegen cn den vloer met versche groene takken en aromatische kruiden bestrooijen. Yerscheidene menschcn- en biaonschedels worden daarna op don vloer gelegd, een aantal nieuwe touwen over de balken geslagen, eene menigte sterke bonten pennen er onder gelegd en in het midden eene kleine verhevenheid gebouwd, waarop het voornaamste geneesmiddel of het geheim van den stam geplaatst wordt. Dit is zoo iieilig, dat niemand hot mag naderen, uitgenomen de bestuurder dor plegtigheid en niemand dan hij weet ooit wat het is.
Hjj meldt zich vervolgens aan iedere hut aan, staat voor de deur en begint luid te weenon. quot;Wanneer de eigenaar naar buiten komt, doet de Eerste Man het gansche verhaal van den zondvloed on zijne eigene ontkoming, cn vraagt eene bijl of een mes als een offer aan den Grooten Geest. Aan iedere hut wordt hem eenig scherp werktuig overhandigd en wanneer het verhaal is afgeloopen, wordt alles in de logo der geneeskunde verzameld. Daar blijven deze gorecdschappen tot den laatsten dag der plegtigheid en worden dan in de rivier geworpen. Niemand mag zo aanraken; zjj blijven daar liggen totdat zjj eenmaal ontdekt worden en de oudheidkundigen totaal in de war brengen.
Van liet oogenblik af aan dat quot;de Eerste Manquot; het dorp betreedt, heerscht er eene doodelijke stilte, eene omstandigheid geheel in strijd met de gewone luidruchtige geluiden van een inlandsch dorp. Waar hij slaapt weet niemand, maar den volgenden morgen tegen zonsopgang verschijnt hjj weder in het dorp en begeeft zich naar de loge der geneeskunde, op don voet gevolgd door de jongelingen die als krijgers gewijd willen worden; ieder van hen is gehocl naakt, van het hoofd tot do voeten grillig beschilderd, het schild van buffelvel aan den arm, den boog in de linker- 011 den zak met geneesmiddelen in de regterband dragende. Over dit laatste voorwerp zullen wij op eene volgende bladzijde uitvoeriger handelen. Na hunne wapenen boven hun hoofd aan den wand der hut te hebben opgehangen, nomen zij naast elkander in stilte in de hut plaats.
Hier moeten zij vier dagen en vier nachten zonder eten, drinken of slapen blijven zitten, zonder de minste gemeenschap te hebben met iemand buiten do hut. Wanneer zjj gezeten zijn, steekt quot;de Eerste Manquot; zijne pijp aan het vuur aan, dat in het midden der loge wordt aangehouden; hij houdt eene toespraak tot do kandidaten, hen vermanende moedig en standvastig te zijn, en biddende dat de Grooto Geest hun de krachten moge geven de beproeving behoorlijk te doorstaan.
Hij roept vervolgens den voornaamsten medicijn-man aan, wion hjj den eerepost van grootmeester bjj de aanstaande plogtigboden opdraagt, hom de gewijde pjjp ter hand
714
DE NOOllD-AMETUKAANSCTIE INDIANEN.
stcllondc. Do vergaderde raonigtc tooHprckcndo, neemt hij afscheid van dc opperhoofden en deelt hun mede, dat hij het volgende jaar zal terugkceren om de logo weder te openen; daarna stapt hij langzaam het dorp uit, verdwjjnende over de heuvels van waar hij kwam. De grootmeester dor plegtighoaen neemt dan zjjno plaats in het midden der hut in en steekt do pijp weder aan, bij eiken haal eene bede aan den Grooten Geest rigtonde, ton behoeve der kandidaten.
Drie volle dagen achtereen bljjvon zij in stilte in de logo zitten, maar buiten heeft eene zonderlinge roeks van plegtigheden plaats.
Do voornaamste van deze is do butfoldans, waaraan in de eerste en voornaamste plaats door acht Mandans wordt deelgenomen, die in onbeschadigde bisonvollon zijn uitgedoscht en op den rug een' grooten bundel wilgetwijgen dragen. In do regterhand dragen zij een' ratel en in do linker een' dunnen stok van zes voet lengte. Onze acht aldus tocgetakeldo dansers plaatsen zich twee aan twee rondom do groote kano, met het gelaat naar do vier windstreken gekeerd. Tusschen elke groep danst een jongman waarvan twee, van boven tot beneden gitzwart geverfd en bezaaid met een aantal witte vlekken, den naclit voorstellen, terwijl de twee anderen vuurrood geschilderd met witte strepen den dag moeten verbeelden.
Naast de groote kano zitten twee medicijn-mannen in grijze beerevellen gehuld, die het geheelo dorp dreigen te verslinden. Om hunnen honger te stillen brengen do vrouwen hun af en toe groote stukken vloosch, die dadelijk worden buit gemaakt en naar de prairie gesloopt door personen, als arenden wit en zwart beschilderd. Deze arenden worden op hunne beurt naar de vlakte achtervolgd door een aantal antilopen, wel te verstaan knapen, aan wie die rol is opgedragen en die daartoe met uitzondering van hot hoofd, dat met witte kiezelaarde is bestreken, geel zijn geverfd en staarten van damherten dragen. Na eene ijverige jagt achterhalen zij de quot;arendenquot;, grijpen het voedsel on verslinden het.
Deze dansen hebben meermalen daags plaats; zij die er aan deelnemen worden opgeroepen door den grootmeester der plegtigheden, die buiten do logo der geneeskunde treedt, gevolgd door zjjno onmiddellijke bedienden, en zich naar do groote kano begeeft, waartegen hij aanleunt en als in wanhoop luid in weenen uitbarst. De dans wordt don eersten dag viermalen, den tweeden acht-, den derden twaalf-, en den vierden zestienmaal herhaald; het geluid van het klagend geschrei des ouden mans is het toeken voor de dansers om te voorschijn te komen uit de hut waarin zij zich kleeden.
Gedurende eiken dans spreken de oude medicijn-mannen, op hunne trommen slaande, do omstanders toe, hun zeggende dat do Groote 'Geest hunne gebeden genadig gehoord hoeft en vrede en geluk hun deel zullen worden, want dat sedert het begin van het feest de Boozo Geest voortdurend was aangeroepen, zonder dat deze geantwoord had.
Twce-en-dertig malen in de vier dagen wordt deze snoeverij herhaald en geen Boozo Geest verschijnt, doch na den laatsten dag komt hij en ziet er vreeselijk genoeg uit.
Aller oogen zijn naar do prairie gewond, waar men een' zwarten man ontdekt, die zigzagsgewijze liet dorp nadert on onder afgrijselijk lamenteeren van vrouwen en kinderen binnen de palissadeering verschijnt. Hij is van hot hoofd tot de voeten naakt en zwart geverfd met witte ringen, do mond met witte insnijdingen als groote tanden versierd en in do hand een acht voet langen tooverstaf, waaraan een roode bal bevestigd is, dien hij onder hot gaan over den grond voortrolt; eensklaps neemt hij oenquot; sprong naar do groepen van vrouwen die do plegtigheid bijwonen.
Zijne verschijning brengt onder do vrouwen dc grootste ontsteltenis te weeg; zij roepon om hulp on vlieden in alle rigtingen. Op hot hooren van al dit gejammer verlaat dc grootmeester der plegtigheden do groote kano; hij houdt den Boozen Geest eenvoudig door het vertoonen van do heilige pjjp stil en bedwingt hem door dezen talisman, terwijl hij als versteend blijft staan en elk lid in dezelfde houding blijft die het had toen hom do pijp word voorgehouden.
Hierdoor bekwamen'de vrouwen do gelegenheid zich in veiligheid te brengen, en toon zjj eenmaal buiten gevaar waren, hoewel aller harten nog onstuimig van don doorgostanen angst sloogon, ging de schrik eensklaps in het uitbundigste gelach en gejuich over bij zijne plotselinge nederlaag en do onhandige en belagcholijke houding.
715
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
door hem aangenomen en behouden. De oude man hield in opgerigte houding naast hem stand, hem met schitterende oogon vlak in het gelaat starende, terwijl do toovei'-pijp zijne duivelsche majesteit in bedwang hield, dc gansche magt van zijn' toovcrstaf vernietigende en hem zelfs van het vermogen om zich te bewegen beroovende.
Voorzeker boden geen twee menschen ooit verrassender aanblik aan dan deze twee wezens, de oogen waaruit wederzijds de felste haat sprak op elkaar gcrigt iioudende; beiden om het meesterschap strijdende en zich verlatende op hunne geheimzinnige krachten; de een in bedwang gehouden, met zijn zwart beschilderd ligchaam, voorstellende, of liever voorgevende te zijn O-kee-hee-de (do Boozo geest), de blikken, waarin eeuwigdurende wraak te lezen was, gcrigt houdende op den andere, die zijn' blik met diepe minachting beantwoordde en hem ontwapende en onschadoljjk maakte onder de bekoring zijner heilige pijp.
716
Dit toonecl wordt herhaaldelijk gespeeld, totdat de kracht van de tooverpijp be-
wezen is tegen de aanvallen van den Dooze bestand te zijn, en het volk vertrouwen in hare bescherming verkregen heeft. De vrouwen beginnen dan op hare beurt haren vervolger te bespotten en uit te jouwen, totdat eindeljjk ceiie van haar hem met een' handvol modder in het aangezigt werpt. Dadelijk door dezen aanval overwonnen, begint hjj bitter te schreijen. Aangemoedigd door deze bekentenis van zwakheid, ontrukt eene den duivel zijn' staf en breekt hem in stukken, welke stukjes door anderen weder worden opgeraapt en den Boozo naar het hoofd geworpen. Op deze wijze van magt on kleur beroofd, heft hjj oen noodgeschrei aan en ijlt hij, door de nog altjjd met sljjk werpende menigte vervolgd, naar de prairie terug en het dorp is voor een jaar van den Boozen Geest bevrijd.
DE NOORD-AMERIKAANSCIIE INDIANEN.
Nu kunnen wij voortgaan mot do verdoro wijding der jongelieden.
Nadat do kleine verhevenheid niet haren gehoimzinnigon last uit het midden dor grootc logo van geneeskunde is verwijderd geworden, worden de leêren koorden door openingen in hot dak in handen gegeven van mannen die buiten staan, terwijl do grootmeester der plegtigheden met zjjno helpers, alsmede de opperhoofden en dapperen van den stam do logo wcêr binnen treden en hunne plaatsen innemen.
Nu wordt de eerste kandidaat binnengeroepen ; uitgeput door vior dagen onthouding van voedsel, drank en slaap, plaatst hij zieh voor twee Mandans, die met het werk der pijniging belast zijn. Een dezer houdt in de hand een groot tweesnijdend mes, niet opzet bot gemaakt en geschaard, neemt eene plooi van het vleesch van schouder of borst en stoot het mes er door, tusschen zijn' vinger en duim en het ligchaam van den kandidaat. Daarna wordt het mes teruggetrokken en eene van do houten pennen door de opening gewrongen. Deze kunstbewerking wordt ook verrigt aan den anderen schouder, aan eiken arm even beneden den schouder en elleboog, aan elke dij on aan elk been onder de knie.
Onder het verrigton dozo operatie geven de kandidaten niet het geringste teeken van pijn; zelfs noodigen zij de toeschouwers uit om op hunne gelaatstrekken te letten of zij ook eenig teeken van pjjn verraden. Veel is hun hieraan gelegen, want van do uitspraak der opperhoofden hangt het aanzien af waarin zij op lateren leeftjjd staan zullen, zoodat niemand eenige kans heeft tot .aanvoerder eenor oorlogsbendo benoemd te worden, dien men het onder de beproeving heeft zien opgeven.
Zoodra deze toebereidselen voltooid zijn, worden twee van de ledoren koorden van het dak neergelaten en om de pennen aan borst en schouders geslagen. Aan de andore pennen worden de wapenen van den kandidaat gehangen, terwijl aan die van den onderarm en het onderbeen de schedels van bisons gehangen worden. Op een gegeven toeken wordt do ongelukkige opgeheschen en hangt dan alleen aan de twee pennen, die niet alleen zijn eigen gewigt dragon, maar ook dat van do zware schedels, daar zjjne voeten zos of acht voet van den grond verwijderd zijn. In dezen toestand moot hij zoolang blijven totdat de natuur eindelijk zwicht en hij flaauw valt.
quot;Omringdquot;, zegt Catlin, quot;door duivelen, zooals zij werkelijk schijnen te zjjn, beraden zij met elkaar om nog helscher pijnigingen uit te vinden, terwijl een van hen met schimpredenen op do lippen hem nadert om hem met een' langen stok in het rond te draaien. Dit wordt eerst zachtjes verrigt, doch langzamerhand sterker, totdat de arme drommel, die de felle pjjnen niet langer kan verdragen, in de smartelijkste cn hartverscheurendste kreten losbarst, daarbij een gebed aan deu Groeten Geest rigtende, dat deze hen ondersteunen en beschermen moge in deze bittere beproeving, daarbij voortdurend zijn vertrouwen in diens bescherming herhalende.
quot;In dezen toestand wordt hij al sneller en sneller in het rond gedraaid en er is geon hoop voor hem om te ontsnappen, noch kans op do minste verligting van pjjn, totdat door zijne bezwijming de stom hem begeeft, zijn worstelen ophoudt en hjj als een schijnbaar levenloos ligchaam blijft hangen. Wanneer hij door van lieverlede sneller in hot rond te draaijen in dezen toestand gebragt is, hetgeen gewoonlijk binnen tien of vijftien minuten plaats heeft, onderzoeken zijne pijnigers hem naauwkeurig en houden hiermede vol zoolang de minste trilling in het afgebeulde ligchaam kan ontdekt worden, opdat hij niet verwijderd wordt voordat hij, zooals zij het noemen, geheel dood is.quot;
Wanneer zij voldaan zijn, wordt een teeken aan de mannen met de touwen gegeven en de gemartelde man op den grond neergelaten, de pennen in de borst weggenomen en de touwen aan een' anderen kandidaat vastgemaakt. Op do plaats waar hij valt, laat men hom liggen, terwijl niemand hem durft aanraken, omdat hij zich in de hoede gestold heeft van don Grooten Geest en hem te helpen hoiligschen-nia zou zijn.
Wanneer hij een weinig bekomt, kruipt hij naar een ander gedeelte dor logo, waar een medicjjn-man met een' bisonschedel zit nedergehurkt. Den pink zijner linkerhand als een otter aan den Grooten Geest in do hoogte houdende, logt de neophyt hom op dien schedel en wordt hij met één slag van de bijl afgehouwen. Somtijds
DEEL II. 4(1
717
DE NOORD-AMERTKAANSCHE INDIANEN.
wordt ook do wijsvinger van dezelfde hand op dezelfde wijze geofferd, zoodat slechts de duim en de twee middelste vingers tot het hanteeren van den boog overblijven.
Hot maakt een punt van oor uit voor de ingewijden, zoo spoedig mogelijk uit liUiino bezwijming bij te komen, on do voornaamste opperhoofden gaan hen in dit opzigt zeer zorgvuldig na, want dit spoedige herstel is een bewijs, dat do nieuweling sterk is on in staat om de ontberingen te verdragen, die iedere oorlogsbendo ongetwij-teld voor haren terugkeer ondergaan moet.
liet laatste gedeelte der wijding wordt de Laatste Wedloop genoemd on is, zoo mogelijk, nog vreesolijker beproeving dan eene die do kandidaten nog ondergaan hebben.
De lezer herinnert zich, dat, ofschoon de pennen waaraan de jonge mannen waren opgehangen, verwijderd worden zoodra dozen op don grond worden neergelaten, nog acht overblijven, twee in eiken arm en twoo in olk been. Aan elke dezer ponnen wordt eon zwaar gewigt gehangen, zooals de bisonschedel; geeno dezer pennen mag worden uitgehaald. Zij moeten met gewold uit het vlecsch gereten worden en dit is het dool van den laatsten wedloop. Tot nog toe hoeft zich de beproeving bepaald tot het inwendige van de logo der genoeskunde, doch do laatste wedloop wordt in de open lucht gehouden en al de bewoners zjjn toeschouwers.
Do grootmeester dor plegtighcden verlaat do loge der geneeskunde, begeeft zich naar de Oroote Kano en laat, met het hoofd er tegen aan geleund, een' klagenden kreet hooren. Op hot geluid zijner stem komen twintig jonge mannen, allen van dezelfde lengte, uit eene hut te voorschijn, waar zij zich in do sehoono oorlogakleoderen van arendspennen gedoseht hebben. Ieder van hen draagt een' krans van willige twijgen in de hand; zjj stellen zich in een' kring rondom de groote kano, elkander ann de
718
DE NOORD-AMERTKAANSCIIE INDIANEN.
kransen in do hand vaatlioudondo. Zij loopen nu zoo hard zjj kunnen van links naar regts rondom de kano en blaffen en schreeuwen uit. al bun magt.
De kandidaten worden nu buiten de loge der geneeskunde gebragt, do zware gewigten aan hunne leden bevestigd, naslepende, terwijl zjj in gelijke tusschenruimton buiten den kring dor hardloopers geplaatst worden. Naargelang ieder zijne plaats inneemt, wordt Inj overgegeven aan twee krachtige jonge mannen, die om elk zijnor polsen een' breeden riem slaan.
Zoodra alles gereed is, worden de kandidaten buiten den binnensten kring, zoolang rondom de gewijde hut over den grond gesleurd, totdat de pennen, waaraan de bisons-koppen waren bevestigd, uit hun ligchaam zijn gereten. De omstanders gillen en juichen zoo hard zij kunnen, waardoor het gesteun der lijders niet gehoord wordt, ingeval dezen althans nog zooveel kracht hebben overgehouden om eenig geluid voort te brengen. Het gebeurt meermalen, dat de pinnen niet uit liet vleesch kunnen getrokken worden; in zulke gevallen pijnigen de vrienden der lijders hen, door onder het voortsleuren de schedels nog met hun eigen gewigt te verzwaren.
De kandidaten vallen meestal flaauw, alvorens ver medegesleurd te zijn, maar steeds worden zij in den kring rondgesleept en niet losgelaten voordat het laatste gewigt afgescheurd is. Zoodra dit geschiedt, laten do twee mannen die hun ongelukkig slagt-ott'er over den bodem gesleurd hebben, hun last los en het ligchaam op den grond liggen. Niemand mag den ongelukkige aanraken en daar ligt hij wederom onder de bijzondere hoede van don Grooten Geest. Na eenige minuten krijgt hij zijn bewustzijn terug, staat op en gaat mot wankelende schreden door do menigte naar zjjne hut, alwaar zijne vrienden hem ontvangen en om het zeerst te hulp komen.
Het is een gestrenge regel dat de man niet vrijgelaten mag worden oer do pennen door het vleesch gescheurd zijn. Catlin vermeldt twee merkwaardige anecdotcn als voorbeelden van dit feit. In het eene geval zat de pen ongelukkig onder een pees vast. De arme knaap werd te vergeefs rondom den kring gesleurd en te vergeefs wierpen zich zjjne vrienden op den elandschedel die aan eene der pennen was opgehangen. Eindelijk uitten de toeschouwers eon' kreet van medelijden en deed de grootmeester der plegtigheden do pjjnigers ophouden; zij lieten het bewustolooze ligchaam op den grond liggen. Al spoedig kwam de knaap wedor bij; hij keek naar de oorzaak zijner kwelling en kroop met een' lach om do lippen op handen en knieën naar de prairie, waar hij nog drie dagen zonder voedsel of drinken bleef liggen, totdat de ottering intrad, die hem in staat stelde zich van zijn' last te verlossen. Nu kroop hij op handen en knieën naar huis en herstelde in weerwil zijner kwellingen binnen weinige dagen.
In het andere geval konden do twee gewigten die aan de armen bevestigd waren niet verwijderd worden. Do ongelukkige kroop naar den steilen oever der rivier en dreef een' stok in don grond. Aan dezen stok maakte hij de gewigten met twee touwen vast en liet zich nu halfweg over het water hangen. In deze vreeselijko positie verbleef liij langer dan twee dagen, totdat het al te vaste vleesch eindelijk medegaf en hem in het water deed vallen. Hij zwom naar don kant, klom tegen den steilen oever op en herstelde.
Dorgoljjke voorvallen, hoe vreeselijk zij op het oogenblik ook zijn, worden nooit betreurd door hen die ze ondervinden, daar zij hen in de gelegenheid stellen hunne dapperheid en standvastigheid te bewijzen; iedereen die ze heeft doorgestaan, wordt • door den geheelen stam dan ook in groot aanzien gehouden.
Hoe vreeselijk de folteringen mogen zijn en lioe voldoende om een'gewonen Blanke te dooden, hebben verscheidene krijgslieden ze meermalen geleden en Catlin zag aan likteekenen op het ligchaam en de leden, dat vele dapperen der Mandans opperhoofden zich niet minder dan vijfmalen aan do pijnigingen hadden onderworpen. Voor een gedeelte is het aanzien waarin zulke mannen gehouden worden toe te schrijven aan het geloof der Mandans, dat do jaarlijksche voorraad van bisons afhangt van do behoorlijke nakoming dezer plegtigheden en dat de Groote Geest tevreden wordt gesteld naar gelang van het aantal koeren dat de plegtigheden gevierd worden. Zjj dus die ze herhaaldelijk ondergaan hebben, zijn weldoeners van den stam in het algemeen en genieten als zoodanig de algemeene dankbaarheid.
71!)
46*
DE NOORD-AMEllTKAANSCIfE INDIANEN.
Bij do Dacotali- of' Sioux-Indiancn zooals zij gcnieonlijk genoemd worden, is eene gewoonte in zwang, daarmede eenigzins overeenkomende. Dozc evenwel is eene geheel vrijwillige handelwijze, die zelden voorkomt en eenvoudig ten doel heei't den kandidaat tot den rang van quot;medicijn-manquot; te verheffen.
Een lange, dunne paal wordt stevig in don grond gedreven en boven aan het eene einde van een touw vastgemaakt, terwijl het andere in een lus eindigt. Do kandidaat voor geheimzinnige eerambten zet zich voor het aanbreken van don dag bij den paal, met levendige kleuren beschilderd en zijn medicijnenzak in de hand houdende. Even voordat de zon opgaat, worden twee pennen door de spieren zijner borst gestoken geljjk bij de Mandans geschiedt en de lus van het touw er omheen geslagen.
Do man staat met het gelaat gekoerd naar de opkomende zon, vestigt er zijne oogen heen en laat zich zoodanig naar achteren vallen, dat hij met zjjn geheele ligchaam aan het touw hangt en zijne voeten meer dienen om hem in evenwigt te houden dan om hem te ondersteunen. Naargelang de zon aan den hemel voortschuift, beweegt hij zich allengs mede in het rond, geen woord sprekende en zijne blikken onafgewend op haar gevestigd houdende; indien hij nu deze pijniging van den opgang tot den ondergang der zon kan uithouden zonder in zwijm te vallen, verdient hij den rang waarnaar hij streeft, met al de kostbare geschenken die door zijne bewonderaars aan den voet van den paal gelegd worden.
Zijn goede naam staat hierbij echter voor altijd op het spel, want valt de man flaauw in weerwil van de toejuichingen en aanmoedigende kreten zijner vrienden en de gebeden en gezangen der medicijn-mannen die rondom den paal gezeten zjjn en zingende op hunne toovertrommen slaan, dan is zijn goede naam verloren en zal hij later altijd bespot worden als iemand die de verwaandheid had zich voor „een' medicijnmanquot; uit te geven en de kracht miste het karakter vol te houden.
De Mandans hebben eene zonderlinge wijze om den rang van quot;medicijn-manquot; te verkrijgen, in vele opzigten overeenkomende met de regen-makende plegtigheden van Africa. Daar zij zonder maïs als voedsel bijna niet kunnen bestaan, is gebrek aan regen een groot onheil, dat zoo mogelijk moet afgewend worden. Wanneer zoo iets voorkomt, vervoegen zich de vrouwen, wier taak het is den grond te bebouwen, bij de opperhoofden en geneeskundigen, hun verzoekende regen te maken, daar anders het koren sterft. Er wordt dan dadeljjk raad belegd en do quot;medicjjn-mannenquot; vergaderen in het raadhuis, waar zij eerst hünne voorbereidende plegtigheden verrigten. Niemand mag het huis binnentreden, uitgenomen de medicijn-mannen eu de kandidaten die naar dien rang streven.
Er zijn gewoonlijk tien of vijftien jonge mannen die zulk een' hoogen prijs op dien rang stellen, dat zij de kans van mislukken willen wagen, bereid hun goeden naam op het spel te zetten indien het hun mislukt den regen van den hemel af te doen dalen. Zij worden een voor een uit do loge geroepen en nemen hunne plaats op het dak in, wanneer zij de plegtigheden volvoeren die zij denken dat de vurig verlangde regen zullen bezorgen. Zij staan daar van den op- tot den ondergang der zon; valt er geen regen, dan gaan zij met schande overladen naar huis en zonder eenige hoop in den raad van den stam toegelaten te worden. Komt er evenwel regen, dan is do naam van don regen-maker gemaakt en hij wordt onmiddellijk in den raad onder de opperhoofden en grootste dapperen toegelaten.
Catlin vermeldt ons een zonderling geval betreffende dit regen-maken, waarvan hij eens getuige was.
Er heerschte sedert eenigen tijd groote droogte in het land en de regen-makers waren reeds sedert drie dagen druk bezig geweest. Den eersten dag beproefde een man, Wahkee of het Schild genaamd, zijn geluk maar slaagde niet. Hetzelfde lot had Om-pah, of de Eland, in weerwil van zijn hoofdtooisel, vervaardigd van het vel van den raaf, don vogel, die te midden der stormen zijn vlugt neemt. Wa-rah-pa, of do Bever, beproefde het ook, doch slaagde evenmin, en op den vierden dag nam Wak-a-dah-ha-hee, het Witte Buffelhaar, zijne plaats op do logo in. Hij stelde hot grootste vertrouwen op de roode bliksemschichten waarmede bij zijn schild beschilderd had, en in den enkelen pijl dien hij in de hand droeg. Iljj hield eene toespraak tot het
720
DE NO OR D-AM E RIK A A NSC I IE INDIANEN.
volk, verklarende bereid te zjjn zich voor het welzijn van den stam op te offeren en of regen te bezorgen öf zijn goheele leven met de honden en oude vrouwen door te brengen. Hij verzekerde dat de eeue zjjner voorgangers schipbreuk had geleden omdat liet schild de regenwolken afweerde, de tweede omdat de raaf oen vogel was die zich boven den storm verhief en er dus niet om gaf of het regende of niet; de dorde was naar zijne meening niet geslaagd omdat do bever altijd nat was en geen regen behoefde. Maar wat nu hemzelven aanging, zouden de roode bliksemschichten op zjjn schild de zwarte donder-wolk brengen en zijn pijl do wolk doordringen en het water over de velden uitstorten.
Nu gebeurde het, dat juist op dat oogenblik eene stoomboot, de eerste die ooit den Missouri bevaren had, in het gozigt van het dorp der Mandans gekomen, oen saluutschot gaf uit een twaalfponder-kanon. Hot geluid van het stuk werd natuurlijk voor donder gehouden — hot dorp was opgetogen van vreugde. Kostbare giften werden den gelukkigen regenmaker van alle kanten aangeboden, moeders boden hem hare dochters tot vrouwen aan en de medicijn-mannen kwamen uit hunne loge te voorschijn ten einde hem plegtig onder hen op te nemen.
Plotseling zag Wak-a-dah-ha-hce van zijne verheven standplaats de stoomboot de rivier opwerken en den donder uit hare zijden spuwen. Hij wendde zich tot do opperhoofden en de vergaderde menigte zeggende hun, dat, ofschoon do geluiden niet die van den donder waren, zijn geneesmiddel sterk was en eene donderboot naar hot dorp gevoerd had. De goheele bevolking drong stom van verbazing naar den oever; in de opgewondenheid van het oogenblik werd zelfs de regenmaker vergeten. Do passagiers kwamen te midden der Mandans aan wal en het overige van den dag was alles opschudding en verwarring. Even voor het ondergaan der zon ontdekte Wit-I3uffelhaar eenige zwarte wolken aan den horizon, onopgemerkt door de opgewonden menigte. In oen oogwenk was hij weder op het dak van het raadhuis, don boog gespannen en den pijl in de hand zwaajjende. Hij hernieuwde zijne pogchenjen en bezweringen, en toen de wolk boven het dorp kwam, schoot hij zijn' pijl in de lucht. Daar plast de regen in stroomen neder, den gelukkigen regenmaker, die nog altijd op het dak stond en zijn donderschild al pogchende zwaaide, door en door nat makende.
De storm hield den ganschen nacht aan; ongelukkig sloeg do bliksem in ceno der hutten en doodde een jongmeisje. Ontsteltenis heerschte in het geheele dorp en niemand was moer verschrikt dan de nieuwe medieijn-man, die vreesde dat de raad hem verantwoordelijk voor het lot van hot meisje zou stellen en hom tot een' wreeden dood veroordeelen. Daarenboven hield lijj zich eenigermate verantwoordelijk, daar hij het dak van het raadhuis verlaten had, voordat hij regen bezorgd had.
Vroeg in don morgen dus verzocht hjj zijne vrienden hem zijne drie paarden te brengen en toen de zon opging heklom hij de logo opnieuw en sprak het volk too. Zjjn geneesmiddel was te sterk geweest, zeide hjj. quot;Ik ben jong en was te voortvarend. Ik kon mij niet ophouden. De wigwam van Mah-Sish is in de asch gelegd on vele zjjn do oogen die weenen om Ko-ka (de Antilope). Wak-a-dah-ha-hee geeft drie paarden om de harten op te vrooljjken van hen die om Ko-ka weenen. Zjjn geneesmiddel is groot. Zjjn pijl doorboorde de zwarte wolk en do bliksem kwam en do donder-boot ook. Wie zegt dat het geneesmiddel van Wak-a-dah-ha-hee niet sterk is?quot;
Deze vernuftig uitgedachte toespraak werd met luide toejuichingen ontvangen en van dat oogenblik af aan tot zjjn' dood toe verkreeg Wak-a-dah-ha-hee do eervolle benaming van het quot;Groot-Dubbele-Greneesmiddelquot;.
Wjj willen nu eens iets naders omtrent den medicjjnzak mededeelen, die onder al de stammen van Noord-Amorika znlk eene belangrijke rol speelt.
Wanneer een jongen veertien of vijftien jaar oud is, wordt hjj naar de bosschen gezonden om zijn geneesmiddel op te zoeken. Hjj maakt zich een rustbed van takken en legt zich cenigo dagen zonder eten of drinken neder; hoe krachtiger zjjn geneesmiddel is, des te langer kan hjj vasten. Zoo gestreng is somtijds deze kastjjding, dat er voorbeelden zijn van knapen, die bezweken tengevolge van de langdurige onthouding waaraan zij zich zeiven onderwierpen. Wanneer lijj dit zoo lang mogelijk heeft vol-
721
DE NOOliD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
gehouden, geeft hij zich aan den slaap over, en liet eerste dier, vogel ot' kruipend gedierte, waarvan hij droomt, wordt zijn quot;geneesmiddelquot;.
Hij keert dan naar luiia terug en zoodra hij een weinig sterker is geworden gaat hij zijn geneesmiddel opzoeken; hot gedood hebbende bewaart hij do huid, in welke gedaante ook. Zij wordt doorgaans in den vorm van een zakje genaaid en bevat een ot' twee andere toovermiddelen. De lezer begrijpt dat de grootte van den medicijnzak zeer vorschilt naar gelang der grootte van het dier, van welks huid de zak gemaakt is. Somtijds is hij drie ot' meer voet lang en dan weer zoo klein, dat de bezitter hem onder zijne kleederen kan verbergen.
Do Indiaan scheidt zich nooit van zijn' medicijnzak. beschouwt dien als
volstrekt onmisbaar om zich bij elke onderneming, van welken aard ook, van den goeden uitslag te verzekeren; zelfs in den strijd neemt hij hem in vast vertrouwen mede. Indien hij den zak in het gevecht verliest, wordt hij met schande overladen en is er slechts één weg om zijn' goeden naam terug te erlangen. Een Indiaan kan zich slechts ééns zijn geneesmiddel vervaardigen cn het zich door nogmaals te vasten en te droomen, nimmer terugbezorgen. Maar zoo hij een' vijand in open strijd kan verslaan on diens medicijn-zak veroveren, is zijn stand in den stam hersteld en bij neemt van dien tijd afaan het geneesmiddel van den verslagene in ruil voor zijn eigen. Zoo het oen' man die zijn eigen geneesmiddel niet verloren heeft, gelukt zich in den strijd van dat zijns vijands moester te maken, is hij geregtigd een quot;dubbel geneesmiddelquot; aan te nemen; zoo iemand verzuimt nimmer de gelegenheid de beide medicijnzakken te vertoonen als zegeteekonen zijner dapperheid. Dat nemen van een' medicijnzak is even eervol als het nomen van oen' scalp, en de gelukkige
722
DE NOOIiü-AMERlKAANSCIIE INDIANEN.
krijgsman hooft daarenbovon liet voordooi, dubbel door do twoo tooverniiddolen boschormd te zijn.
Er zjjn slechts weinige gevallen bekend dat oen Indiaan vrijwillig zijn medicijn-zak hoeft afgestaan en in zulke gevallen zal de grootste heldendaad hem niet ligt do achting van zjjn' stam teruggeven. Somtijds kan hij door lang aanhouden van biiinke mannen overgehaald worden hom te begraven, maar hij beschouwt het graf als dat van oen' geachten bloedverwant, komt het zoo dikwijls mogeljjk bezoeken, zich bij de lieiligo plaats nedorleggonde en tot don zak sprekende alsof hij levend ware. Somtijds offert hij iets aan zijn' geliefkoosden zak, zelfs als hij een rijk man is, offert hij het oen paard.
Zulk oen offer wordt beschouwd als eeno openbare plegtigheid. Do eigenaar van den modicijnzak begeeft zich aan het hoofd eener lange processie naar de prairie en drijft zijn paard voor zich uit, hetwelk altijd het beste moet zijn dat liij bezit. Hot dier wordt vreemd beschilderd en gebrandmerkt en aan een' langen lasso vastgehouden. Wanneer do processie op do bepaalde plaats aankomt, zendt de offeraar een lang gebod op aan don Grooten Geest, don lasso latondo afglijden van hot dier, dat van dat oogenblik afaan zijne plaats inneemt onder de wilde paarden dor prairie. Zoo het immer door don lasso gevangen wordt, wordt hot dadelijk aan het brandmerk herkend en weder in vrijheid gesteld.
Zulk oen offer wordt zeer hoog door don stam geschat en geeft don man het voörregt deze omstandigheid op zjjn mantel en tont te vermelden. Eén Mandan-opper-hoofd offerde op doze wijze niet minder dan zeventien paarden.
In verband mot den modicijnzak moot'de quot;totemquot; vermeld worden, of het merk-tooken waardoor iedere familie gekend wordt. Dit is moestal een dier, zooals oen wolf, oen beer, oen hond, een schildpad, enz. Wanneer een opperhoofd wonscht te doen weten dat hij on zijne bende voorbij eeno zekere plaats gekomen zijn, houwt hij met zijne bijl oen lap schors van een' boom af en teekent op do witte oppervlakte zijn totem. Of wanneer hij op verren afstand oen bevel uitvaardigt, teekent bij zijn totem op oen stuk schors en geeft het den boodschapper als oen toeken mede.
Doch om tot den medicijnman terug te keeron.
ilet best kan hij waargenomen worden bij de uitoefening zijner kunst op een ziek man. Iljj draagt tot dit doel eon van de meest buitengewone kostumen, ooit door monschelijken geest uitgedacht.
(Joon twee medicijnmannen dragen een zelfde kostuum, maar het is bij allen oen voreisebte, dat elk artikel abnormaal zij. Catlin zag de hulp van oen' dezer mannen ingeroepen bij een' Zwartvoet-Indiaan, die met twee kogels door hot ligchaam geschoten was. Er was niet de minste kans op zjjn herstel, maar toch moest de medicijnman ontboden worden.
Er word oen kring rondom den stervenden man geformeerd en een doorgang opengehouden voor den man der geheimen. Binnen weinige minuten liep een algemeen hush-h-h door do vergadering, toen hot geklingel en gerammel zijner versierselen do nadering van den wijzen man aankondigde. Toon deze binnen don kring trad, kon uiets hot wild groteske van zijn kostuum overtroffen. Bijwijze van mantel droeg hij het vel van een' gelen beer — oen buitengewoon zeldzaam artikel in Noord-Amorika en daarom op zich zelf reeds een krachtig geneesmiddel. Hot vol van den kop was tot een masker gevormd, dat de trekken van don toovenaar geheel verborg. De vellen van versehiilonde dieren hingen aan zijne klooding te slingeren; in céne hand hield lijj zijn' toovorstaf 'en in do andore de toovortrom, die do arcana zijner orde bevatte.
Zijne bewegingen waren zijn voorkomen waardig. Hij trad binnen met eeno reeks wilde sprongen en gillen, gepaard met het geratel en het slaan op zijne toovortrom. Zijnen patiënt genaderd zijnde begon hij bij het accompagnement zijner trom rondom hom te dansen, over hom hoon te springen, hom van do eeno zijde op de andore te rollen, al het mogelijke doende om zijne laatste oogenblikken onuitstaanbaar te maken. Inderdaad mogt de man wel sterven, al was het slechts om van zijn' doctor bevrijd te worden. Weldra stierf de ongelukkige, maar do man in hot minst niet verlogen door het mislukken zijnor pogingen, danste don kring uit zooals hij hem was
DE NOORD-AMERIKAAIs SCHE INDIANEN.
binnengetreden en keerde naar zijne hut terug om zijno umbtskleeding uitte trekken en in to pakken.
P. Kano woonde een ecnigzins hiermede overeenkomend tooneel bij, waar de wjjzo van manipulatie bjjna dezelfde was, ofschoon do medicijnman, in plaats van zich in oene vreemde kleeding te vermommen, juist tot het tegenovergestelde uiterste ging. De geschiedenis wordt verhaald in Kane's quot;Zworftogten van een' kunstenaarquot;, op do volgende wijze:
quot;Ongeveer te tien ure 's avonds slenterde ik het dorp rond; een groot geraas in eeno der hutten hoerende, trad ik binnen on vond eone oude vrouw, een der schoonste meisjes die ik ooit zag ondersteunende. Zij was geheel naakt. De boenen kruiselings en naakt, zat in hot midden van het vertrek de modicijnman, met' een houten schotel met water vóór zich, terwijl twaalf of vijftien andere mannen rondom do hut gozoton waren. Hot doel, was het meisje te genezen van oene ziekte die hare zijde aandeed. Zoodra mijne tegenwoordigheid was opgemerkt, werd er ruimte voor mij gemaakt om ook te gaan zitten.
quot;Den bodienenden medicijnman gudsto het zweet van aangezigt en handen tengevolge zijner krachtige pogingen: hij nam spoedig zijn' zetel onder de overigen in, uitgeput van vcrmoeijenis; een jonger medicijnman nam vervolgens zijne plaats in vóór de kom en digt naast do patiënte. Zijn kleed afwerpende begon hij te zingen en op de hevigste wijze te gesticuleeren, terwijl de anderen de maat hielden door met kleine stokjes op holle houten kommen en trommen te slaan, onder voortdurend gezang. Na zich ongeveer een half uur op deze wijze ingespannen te hebben, totdat hot zweet hem in stralen langs het ligchaam liep, sprong hij plotseling op de jonge vrouw toe, zette zijne tanden in haar zjjde en schudde haar eenige minuten, terwijl do patiënte de hevigste pjjnen scheen to lijden. Hij liet daarop los on riep uit dat hij hot had, terzelfder tijd de handen aan zijn' mond brengende, waarna hij ze in het water dompelde onder voorgeven de ziekte die hjj te voorschijn had gehaald mot grooto moeite onder water to houden, omdat zij er anders uit zou springen en naar haar slagtoffer terugkeeren.
quot;Eindelijk haar overmeesterd hebbende, wendde hij zich zegevierend tot mjj en hield iets tusschen vinger en duim van elke hand, hetwelk een stuk kraakbeen scheen te zijn, waarop een der Indianen zijn mes sleep en het in tweeën sneed, in elke hand een stuk latende. Een van de stukken wierp hij in het water, het andere in het vuur, oen en ander met begeleiding van een duivelsch geraas, hetwelk alleen een medicijnman kan maken. Daarna stond hij, zeer mot zichzelven ingenomen op ofschoon het mij toescheen dat de arme Ijjderes alles behalve verligt was door do ruwe behandeling die zij ondergaan had.quot;
Mulhause deelt ons ecne aardige anecdote medo omtrent de wijze waarop hij zelf door een' inlandschen doctor behandeld werd. Hjj had tengevolge van een' vermooijen-don marsch zooveel geleden, dat hij eindelijk gedwongen was een' dag rust te vragen. Een zijner metgezellen, een medicijnman, beproefde onmiddellijk wat zijne kunst op hom vermogt. Eerst kneedde hij het ligchaam en inzonderheid de maag van den uit-geputten reiziger met al zijn magt. Hierdoor moest de booze geest uitgedreven worden; ten einde dezen nu met vrucht te verbannen, nam hij zijne trom en zette zich op den grond.
Na de trom digt bij het oor van den lijder geplaatst te hebben, hield hij twee uren achtereen oen vervelend getik aan den gang, onderwijl den tooverzang zingende, totdat in weerwil zijner gewonde voeten Mulhause uit wanhoop buiten de tent kroon Do zegeviorendo doctor veegde zijn in zweet badend gelaat af en gaf hot teeken om op tj marcheoren, verklarende dat geen boozo geest tegen zulk een geneesmiddel bestand was.
Ondor de Ojibboways is eone merkwaardige plegtigheid in zwang; zjj wordt gevierd wanneer een kind in de orde dor Midés wordt opgenomen, een genootschap hetwelk eenigermato met dat dor vrijmetselaars overeenkomt, daar do leden zich als aan elkander verwant beschouwen on elkaar met do benamingen van oom, tante, broeder, zuster, neef enz. toespreken.
Een tempel, veertig voet lang, werd opzettelijk tot dit doel gebouwd, van takken
724
DE N0011D-AMERIKAA.NSCHE INDIANEN.
als de prieëlon vun hot Israëlitisch loofhuttenfeest. Hij was gebouwd in do rigting van het oosten naar hot westen; de ingangspoort bevond zich aan liet oostoindo on de uitgangspoort aan de westzjjdo. In het midden zitten de groote Midés, ieder metzjjn1 goheimzinnigen zak; togen hen over zit de vader van hot kind in volle staatsickleeding van vederen, pelsen en scalplokken; hij houdt in do armen hot kind, dat op do wijze dor Indiaanseho zuigelingen op zjjne plank is vastgebonden. Aan zijne beide zijden bevinden zich do getuigen der ontvangst en oostelijk van hot opperlioofd der Midcs ligt een groote ruwe steen die den boozen geest verwijderd houdt.
Do plegtigheid begint met eene toespraak van den voornaamsten Midé waarna de opperhoofden opstaan; na eenigen tijd in processie goioopon te hebben, ijlen zij allen op de gasten toe, hun den modieijnzak voorhoudende en in snelle accenten gillende: quot;Ho! ho! hohohoho! O! O! O! O! O!quot; Bij het aanbieden van don zak wordt verondersteld, dat de geur die er uit opstjjgt den persoon wien hij wordt aangeboden te sterk is en dezen bewusteloos op den grond doet vallen. Na écn persoon geveld te hebben loopt de Midó den tempel rond om den modieijnzak zijne krachten terug te doen erlangen, cn biedt hem dan aan een ander slagtoffer aan. Deze komedie wordt herhaald totdat al de bewoners der hut, uitgezonderd de bedienende Midé's, op don grond liggen uitgestrekt, waar zij zoolang blijven liggen totdat de aanraking van den-zelfden zak hen doet herleven. T3eze plegtigheid wordt verscheidene malen daags herhaald en moot do deugd van den modieijnzak bewijzen.
Daarna biedt do vader den Midé's zijn kind aan, waarna door don hoofd-Midó op nieuw eene toespraak gehouden wordt, gevolgd door een' zonderlingen dans, bestaande uit twee sprongen regts' on twee links, bjj beurten. Hierna komt iedereen met zijn' medicjjnzak voor don dag, dien zjj dezelfde wonderdadige werking van zoooven laten herhalen. En daar de zakken met klinkende belletjes, stukjes metaal en seholpen bedekt zijn on de voornaamste Midé's op hunne trommen slaan en hunne ratels schudden zoo hard zij kunnen, kan men zich voorstellen dat het geraas oorverdoovend is.
Hiermede was het eerste gedeelte der plegtigheid afgoloopen. In het tweede gedeelte lag een hoop takken met een laken bedekt voor den boozen steen cn riep het opperhoofd Midé al de gowjjden op. Zjj vormden eene processie van mannen, vrouwen en kindoren, die de hut in het rond liep, terwijl iedereen in hot voorbijgaan naar het kleed bukto en er naar keek. De tweede maal bukten zij dieper en de derde maal werden zjj, als zjj het kloed naderden, door stuipachtige bewegingen aangedaan en spogen een klein geel schelpje op het kleed uit. Door het uitspuwen van de schelp (die de zondige natuur van den monsch verzinnelijkt) worden de stuipen genezen, on, na nogmaals de loge in het rond gegaan te zijn, neemt ieder van do deelnemers aan do plegtigheid eene van de schelpen en doet haar in zijn' modieijnzak.
Hot laatste toonoel was oen algemeen feest, waarbij door do voornaamste Midé's amuletten en toovermiddelen aan het kind geschonken werden.
Een van de aangenaamste trekken in het karakter dezer stammen is het sterke godsdienstige gevoel dat al do handelingen huns levens kenmerkt cn hen boven het gehalte van gewone Wilden verheft. Hoe onvolkomen hunne denkbeelden over dit onderwerp ook zjjn; toch zijn zij goene afgodendienaars en voreeren regtstrceks of zjjdelings een' Grooten Geest, wiens hulp cn bescherming zjj aanhoudend inroepen.
Aan dien Grooten Geest schrijven zij het bezit too van al do benoodigdheden cn genoegens des levens; tot hem bidden cn hom danken zij bij bijna elke gelegenheid. Zoo worden bijv. de bisons, die den meesten stammen voedsel, kleedcren en woning verschaffen, gehouden voor regtstrceksche giften van don Grooten Geest aan de roode mannen en daarom van hen afgebeden. Hetzelfde is het geval met het maïs of Indiaanseho koren, terwijl zoowel het zaajjon als de oogst met godsdienstige plegtigheden gevierd worden.
Ook de tabak wordt in dezelfde categorie geplaatst cn de rook der plant beschouwd, als eene soort van wierook, die steeds als eene pijp wordt aangestoken aan den Grooten Geest geofferd wordt; één rookwolkje wordt in stilte naar elke hemelstreek cn naar de zon geblazen, als eene erkenning dat de tabak eene gift van den Grooten Geest is. Maar bovendien ziet de Indiaan in den tabaksrook iets bijzonder
725
DE N OORD-AME RIKA AN SCHE INDIANEN.
heiligs, waarschijnlijk wegens de verzachtende en terzelfder tijd opwekkende cigen-schapper waardoor hot gebruik van den tabak over den goheolen aardbol verspreid is.
Icdeie godsdienstige plegtigheid wordt met de pijp begonnon en geëindigd; onder hot rookon oenor pijp wordt do oorlog verklaard, worden vrijwilligers geworven, zaken verhandeld en vrede gesloten. Het karakter der pijp verandert mot de gelegenheid; do nieust gewaardeerde pijp is do heilige calumet; onder het rookon van deze worden dc grooto vragen van oorlog en vrede vastgesteld.
Onder de Croek-lndiauen wordt do calumet gedragen door een' man, die plegtig tot dit ambt verkozen is en deze eer vrij duur moet betalen, daar vijftien of twintig paarden de gewone prijs is dien elke pijpdrager bij hot ontvangen van de insignia van zijn amht aan zijn' voorganger aanbiedt. Deze hebben evenwel, oene aanzienlijke innerlijke waarde. Er is namelijk onder begrepen eone beere-huid, wtmrop de steel der pijp bij hare tentoonstelling ligt, oen fraaie geschilderde tent van huiden, een
medicijnratcl van bijzondere geneeskracht, eene eotschaal en andere artikelen zoo talrijk dat twee paarden zo naauwelijks torschen kunnen.
Gedurende zijn ambtstijd is de pijpdrager zoo heilig als de calumet zelf. Hij zit altijd aan do regterzijde der logo en niemand mag tusschen hem en het vuur doorgaan. Hij mag zelfs zijn eigen vlecsch niet snjjden, maar dit wordt door zijne vrouwen vcr-rigt, terwijl zijn voedsel in den zooeven vermelden ambtsschotel wordt opgcdischt. Do pjjp hangt met hare ontelbare omhulsels buiten dc loge en wordt eindelijk in een' grooten zak gchorgen, geborduurd met de schitterendste kleuren van inlandsche kunst.
De ontluilling dor pijp gaat met groote plegtigheden gepaard. Hoe streng het weder ook moge zijn —'somtijds ver onder nul— toch begint de pijpdrager met zich bijna geheel te ontkleeden en strooit dan op eene brandende kool eene of andere welriekende gom, die de plaats met rook vervult. Hij ontdoet de pijp voorzigtig van de verschillende omhulsels, vult do schaal met tabak en blaast den rook naar de vier heinolatrckcn, naar den lieniel en naar de aarde en doet eiken haal gepaard gaan mot een gebed aan den Grooton Geest om hulp in don oorlog tegen alle vijanden en om bisons en koren van alle streken. Do pijp wordt mot dezelfde plegtigheden weder geborgen. Geene vrouw mag haar zien, en zoo er bij liet begin der plegtigheden onge-
726
DE NOORD-AMERTKAANSCHE INDIANEN.
lukkig een enkel woord gesproken wordt, beschouwt men dit als een /.eer slecht voorteeken, zoodat de geheele plegtigheid van voren afaan moet begonnen worden.
Do kop van den calumet is vervaardigd van een' bijzonderen steen, die vvaarschijn-Ijjk sleehts op ééne plaats in do wereld wordt aangetroffen, namelijk in de groote pjjpsteengroove. Deze is gelogen in den Cotean lt;ler prairiën, niet ver ton westen van bet meer Michigan, juist in het midden van het grondgebied der Sioux. Volgens de overlevering heot't in zeer oude tijden de Groote Geest op deze heilige plek gestaan en hoeft al de Indiaansche volken hier zaamgeroepen. Hij brak van de rots een stuk steen af, vormde hot in zijne handen tot een' grooten pijpenkop en blies den rook naaide vier windstreken. Vervolgens zeide hij hun, dat de grond heilig was en dat er geen oorlogswapen op zou gevoerd worden, want de roode steen was hun vleesch en behoorde hun allen gelijkelijk toe» Bjj don laatsten trek uit de pjjp verdween de Groote Geest in de wolk en was do geheele bodem versmolten en werd glad als op den huidigen dag.
Tengevolge dezer legende hebben de Indianen den grootsten eerbied voor deze plaats. Geen Blanke mag den steen aanraken of zelfs de plaats naderen, daar zij zeggen dat de steen hun vleesch is en dat, indien een Blanke het vleesch van den rooden man neemt, quot;een gat in hun vleesch zal gemaakt worden en het bloed nimmer zal ophouden te vloeijen.quot;
Zelfs de inboorlingen zeiven nemen nooit een stuk zonder verlof aan don Grooten Geest te vragen, zjj loggen tabak in het gat waaruit zij den steen gegraven hebben neder en beloven dat er eene pijp van zal vervaardigd worden. Toen het Catlin gelukte deze heilige plaats te bereiken, lag een van do grootste hinderpalen in het feit, dat eens een inboorling een stuk rooden steen aan een' Blanke gegeven had om er eene pijp van te maken, maar deze had er een' schotel van gemaakt, den Grooten Geest daardoor beleedigende, quot;en het hart der Indianen ziek makende.quot;
Deze steen heeft eene zachte, roomachtige roode kleur, zeer veranderlijk in tinten en eon' eigonaardigen glans aannemende. Men heeft hem geanalyseerd en bevonden dat het eeno soort vau speksteen is. Iljj wordt in verschillende zonderlinge gedaanten gesneden, waarvan die op bladz. 720 afgebeeld gewone voorbeelden zijn, ofschoon de koppen in sommige gevallen versierd zijn met figuren van menschen en allerhande dieren. Sommige pijpon zijn voorzien met twee koppen, de eene vóór de andere.
Deze koppen zijn bevestigd aan steden, overeenkomende met hun heilig karakter. Zij worden meestal vervaardigd van den stengel van den jongen els en zijn dikwijls rijk versierd. Meestal zijn zij plat, maar somtijds spiraalsgewijze gedraaid en op zulk eene wijze met opengewerkte figuren versierd, dat men er zich over verwonderen moet hoe de opening voor den rook aangebragt is. En toch is dit eenvoudig genoeg. Gelijk iedereen weet, die eens een' jongen elzestengel heeft afgesneden, wordt het midden door het merg ingenomen. Dit nu wordt gemakkelijk met een gloeijend ijzerdraad uitgebrand, of mot een stuk hard hout uitgeboord, en de opening is gereed.
Later wordt het hout aan twee zijden weggesneden, zoodat er slechts een platte steel overblijft, terwijl het boorgat hot midden inneemt. De doorboorde figuren worden vervolgens aan iedere zijde van het boorgat gesneden, maar dit hierbij zorgvuldig vermeden; en wordt nu de steel in kokend water geweekt, dan kan men hem bijna elke gedaante doen aannemen. Een zeer gezochte maar vrjj zeldzame vorm is een schroef of spiraal, zooals er verscheidene pijpen van dezen vorm in Catlin's verzameling worden aangetroffen.
De stoelen worden zeer zelden bloot gelaten, maar bijna altijd versierd met gekleurde egel-penner, in verschillendo figuren, die somtijds do vormen van menschen en dieren voorstellen. De calumet is altijd versierd met eene rij arend-vederen, somtijds rood gekleurd en aan do uiteinden voorzien met kleine bosjes haar. Dit gedeelte van den calumet is juist in denzclfdcn trant als het hoofdtooisel van hot opperhoofd, waarvan op bladz. lt;585 eene teekening voorkomt Op bladz. 72(5 is de bovenste afbeelding een voorbeeld van deze soort van pijp. Vele pijpen hebben, in plaats van vederen, lange, roodgekleurde bosjes haar. Dit haar wordt of uit don staart van een witpaard genomen, of uit dien van een' witten bison (zie de onderste figuur op de afbeelding).
727
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
De specht verschaft vele vereierselon voor deze pijpen; ook wordt de steel wel door het bereide vel van een' vogel gestoken, of door dat van een bijzonder mooi hermelijn. Maar welk het versiersel cener tooverpijp ook zij, liet is altijd hot beste en kostbaarste dat er te vinden is. De steel van do pijp verschilt van twee tot vier voet.
Do inboorlingen bepalen zich niet tot den tabak alleen, maar roeken ook vele andere narcotische planten, hetzij bladeren, wortels of schors. Deze worden gemeenlijk met den tabak gemengd en dragen den algemeenen naam van k'neck-lc'neck.
728
DK NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN. Vervolg.
MAATSCHAPPKLIJK I.KVKN. — HEN ONDERNEMEND IlRUlnEQOJI KK ZIJNE PLOTSELINGE RANGVERHEFFING. — DEIIANDEUNO VAN KINDEREN. •— DE WIEG. — DE PLATHOOFD STAMMEN. — TOKOENF.GENIIF.il) DER MOEDERS. — DF. ROUW-WIEG. — HET VERLATEN VAN DE ZIEKEN EN OUDEN VAN DAOEN. — DE SPFILEN DER STAMMEN. — HET SPEER- EN RINGSPEL. — PAOESSAN OF HET KOMSPBL. — HET BALSPEL. — DE
DALDANS. — WILDE TOON KELEN. - HET HALSPEL DEM VROUWEN. — PA ARDEN-WEDRENNKN. — HET BOUWEN
DER KANO'S. - DE KANO-WEDSTRIJD. — PRIMITIVE ZEILEN. - HET SPRINGEN VAN DE HOTS. — STEKELVAKKEN VERSIERSELEN. — HET SCHORS BIJTEN. —DE UF.ZOROINO DER DOODF.N. — BEGRAFENIS VAN BLACKBIRD.
Wij gann nu over tot dc beschouwing van hot gewone maatschappelijk leven dezer belangwekkende stammen. Wat hot huwelijk aangaat, ia er weinig hetwelk het onderscheidt van dezelfde plogtigheid bij andere onbeschaafde stammen; zooals gewoonlijk wordt het meisje werkelijk van haren vader gekocht, terwijl liefde en toegenegenheid niet noodzakelijk zijn, maar gewoonlijk wel in aanmerking worden genomen. Een man kan zoovele vrouwen houden als hij kan bekostigen; kan hij er vier of vijf koopen, dan is haar arbeid op het veld zelfs meer waard voor het huishouden dan zijne werkzaamheden op hot jagtvold.
Catlin verhaalt ons eene aardige huwelijkspartij.
Zeker opperhoofd had een' zoon, wien door zijn' vader, om hot leven te beginnen, een schoone wigwam of tent, negen paarden en vele andere kostbare zaken ten geschenke worden gegeven.
Naauweljjks had de jonge man dozo geschenken ontvangen of hij bedacht een plan, dat voorzeker eenig in zijne soort mogt genoemd worden. Hij ging naar oen van de opperhoofden en vroeg hem om de hand zijner dochter, wederkeerig twee paarden, een geweer en eenige ponden tabak belovende. Het huwelijk was op een' zekeren dag bepaald, maar do geheele overeenkomst moest tot den bestemden tijd een diep geheim blijven. Na deze zaak vastgesteld te hebben, ging hjj naar drie andere opperhoofden, sloot mot hen juist denzelfden koop en legde ook hun hetzelfde stilzwijgen op.
Op den bepaalden dag maakte hij den stam bekend, dat hij op zeker uur zou trouwen. Het volk kwam bijeen, maar niemand wist wie de bruid zou zijn, terwijl al do vier vaders trotsch naast hunne dochters stonden, zich inwendig verheugende alleen in het geheim te zijn.
Nu trad do jonge bruidegom op het opperhoofd toe, wien hij het eerste aanbod had gedaan en gaf hem volgens zijne belofte do twee paarden, het geweer en den tabak. Ue andere drie vaders sprongen dadelijk vooruit en maakten ieder op zijne beurt de geheele zaak bekend, verklarende, dat het aanbod aan zjjne dochter en aan de zijne alleen was gedaan. Te midden der grootste verwarring, die gedeeltelijk dooide opperhoofden en dochters gesust werd, sprak de jonge bruidegom de vergadering toe, zeggende, dat hij aan elk der eischers twee paarden, een geweer en eene zekere hoeveelheid tabak in ruil tegen zijne dochter had beloofd, en dat hjj van hunne
DE NOORD-AMERIKAANSCIIE INDIANEN.
zij do het nakomen der ovorcenkoinst verwachtte. Er was niets hiertegen in te brengen; dus stelde hij ten aanschouwe der verbaasde omstanders den vastgestelden prjjs in handen der ouders en ging mot zijne vier bruiden, twee aan elke hand, naar zijn' wigwam.
Dit was zulk oen stoute daad en zoo geheel oenig in hare soort dat do doctors onmiddellijk besloten, dat een knaap van negentien jaren, die op zulkcene wijze kon handelen, een zeer sterk geneesmiddel moest hebben en waardig was cene plaats onder lien in te nemen. Zjj installeerden hem dus terstond als lid hunner verborgenheden en stelden hem daardoor op denzelfden rang met de grootste van den stam; door dien stouten coup verhief do knaap zich van een' ongeoefenden krijgsman tot den hoogsten eerepost, tot een' zetel namelijk in den raad en cene stem in liet staatsbestuur van den stam.
De Jndiaansche moeders hebben niet vele kinderen, hetgeen misschien moet worden toegeschreven aan den vroegen leeftjjd waarop zij huwen. Zoo was de leeftijd der stmks vermelde vier bruiden van twaalf tot vijftien jaren. Twee of drie is het gemiddeld getal en een huisgezin met vijf kinderen moet onder de uitzonderingen geteld worden.
Do liiuderen worden genoegzaam op dezelfde wijze gedragen als die der Araucaniërs. Zij maken eeno soort van wieg door het kind op cene plank te binden, terwijl de voeten op een' breeden hoepel rusten, die over het eind van de wieg heengaat. Een andere lioepel gaat over het gelaat van het kind, cn aan dezen hangen allcrhand klein speelgoed en toovermiddclen; het een voor het vermaak van het kind, de anderen om hot tc behoeden togen de talrijke gevaren van den kinderlijken leeftijd. Wanneer de moeder haar kind draagt, hangt zij de wieg op haren rug door middel van een' breeden hand, die over het voorhoofd gaat. Zoowel wieg als band zjjn versierd met de schitterendste kleuren die de inlandsche kunst oplevert, on daarenboven geborduurd met verschillende figuren van gekleurde egel-pennen.
Ondor de stammen die de oevers der Columbia-rivier en een uitgestrekt aangrenzend grondgebied bewonen, wordt do wieg tot een zonderling gebruik aangewend, dat aan dc stammen de algemeene benaming van Plat-hoofden verleend heeft.
Aan het bovenste gedeelte der wieg is oen stuk plank bevestigd, dat op hot voorhoofd des kinds ligt. Aan het andere einde der plank zjjn twee touwen vastgemaakt, die om den voet of de zijden der wieg loopen. Zoodra het kind op den rug gelegd is, wordt de bovenste plank over het voorhoofd gebragt en aan do touwen naar boneden gehaald. Eiken dag wordt de drukking versterkt, totdat eindelijk hot hoofd vm plat geworden is, dat ecne regte lijn getrokken kan worden van de kruin van hot hoofd tot den neus.
Dit is misschien de meest buitengewone kunstmatige misvorming des mensche-lijken ligehaams, om aan eeno onnatuurlijke modezucht te voldoen; de wespen-taille eener Europeesche schoonheid, het misvormde been eener Caraïbische vrouw en zelfs de zaamgeperste voet der Chineescho schoone zijn niet te vergelijken bij het afgeplatte hoofd Tnn een' Chinnock of quot;Klick-a-tackquot; Indiaan. Catlin zegt, dat deze gewoonte vroegei' veel meer verbreid was dan tegenwoordig en dat zelfs do Choctaw- en Chickasaw stammen van Missisippi en Alabama gewoon waren de hoofden hunner kinderen af te platten; hunne begraafplaatsen leveren ons de onmiskenbaarste bewijzen, dut dit het geval moet geweest zijn en zelfs nog niet eens zoo lang geleden.
In een volgend hoofdstuk zullen wij meer van deze stammen hooren.
De lezer, vooral zoo hjj iets aan do schedelleer doet, zou zich misschien voorstellen dat zulk ecne handelwjjze nadeelig moet werken op de geestvermogens van hen, die er hot alagtoffor van zijn. Laat ons bijvoorbeeld ons een' schedel voorstellen, die zoo wreedaardig is zaamgedrukt dat hjj van achteren naar voren slechts anderhalven, of op zjjn nicest twee duim meet; dat hjj bjjgevolg zeer verlengd en aan beide zijden naar buiten is gedrongen, zoodat hij slociits bijna don halvcn omvang heeft als van den normalen schedel. Nu heeft men allen grond om te denken, dat do natuurljjke vermogens der hersenen, die op do eeno plaats zijn zamongedrukt, en op do andere omnatuurljjk uitgezet, zouden veranderd en zelfs in vele gevallen vernietigd
730
DFlt; NOORD-AMERTKAANSCIIE INDIANEN.
zjjn. Zij ochtor, die mot do Plathoofdigo stammen verkeerd hebben, zeggen dat hot verstand geenszins verstoord on zelfs in 't geheel niet benadeeld is, on dat tlio leden van den stam, welke aan het platdrukken ontsnapt zijn, in geen enkel opzigt verstan-delijkor ontwikkeld zijn dan zij, welke die kunstbewerking ondergaan bobben. En zelfs, zooals P. Kane in zijne quot;Zwerftogten van eon' kunstenaarquot;, doet opmerken, verachten do Chinnocks hen die de oorspronkelijke gedaante hunner hoofden behouden hebben. Zij kiezen steeds hunne slaven uit de rondhoofdige stammen, daar het afgeplat hoofd het teeken van vrijheid is.
Er is omtrent dit platdrukken der hoofden nog een ander punt, dat onze aandacht verdient. Aangezien men er bijna op hetzelfde uur mode begint waarin het kind geboren is, en er acht maanden tot een jaar of langer mode voortgaat, zoude men natuurljjk denken, dat het kind er groolu pjjn van hebben zou, en het in vele gevallen zelfs levensgevaarlijk zoude zijn. Dit is evenwel niet hot geval; en dat het dit niet is, is een van de vele bewijzen tot welk oen' graad het menschelijk ligchaam kan misvormd worden, zonder duurzaam nadeel. Kane merkt hieromtrent het volgende op:
quot;Men zou denken, dat deze kunstbewerking met groote pjjn voor het kind gepaard zou gaan; maar nooit hoorde ik de kinderen schrejjen of steunen, ofschoon hot was alsof do oogen tengevolge der sterke drukking uit de kassen gedrongen werden. Integendeel heb ik opgemerkt,
dat, wanneer de bindsels waren weggenomen zij zoolang schreeuwden, totdat zij op nieuw waren aangelegd. Uit de dofheid der kinderen gedurende de drukking zou ik denken dat een toestand van dofheid of gevoelloosheid wordt teweoggebrngt, en dat het terugkeeren tot bewustzijn, zoodra de drukking ophoudt, natuurljjk gevolgd moet worden door liet gevoel van pjjn.quot;
Komt een kind te sterven voordat het oud genoeg is om van de wieg ontslagen te worden, dan is de moeder daarom nog niet ontslagen van hare moederljjke pligten, maar gaat integendeel voort zo even getrouw waar te nemen alsof hot kleine schepsel nog in leven was.
Nadat het kind begraven is, maakt zij eene quot;treur-wiogquot;, d. i. op do plaats die vroeger door het kind werd ingenomen, plaatst zij een' groeten bos zwarte vederen, die het overleden kind moet vertegenwoordigen en handelt er overigens in alle opzigten mede alsof do kleine de wieg nog bewoonde. Zij draagt haar op don rug waar zij ook gaat, en wanneer zij rust, zet zjj haar regt op tegen een' boom of hut en praat er tegen als togen een levend kind. Deze gewoonte wordt op zijn minst een jaar volgehouden en in vele gevallen nog langer.
En al hooft eene arme moeder naauwelijks kleederen voor haar zelve, toch zal zij er iets op vinden om de wieg van haar verloren kind met de noodige versierselen op te schikken.
In den regel zijn de Noord-Amcrikaansche Indianen liefhebbende ouders. Catlin verhaalt boe hij eens een portret eenor gehuwde vrouw, do dochter van een opperhoofd, geschilderd hebbende, zij eenigen tijd later kwam te sterven en de vader het bij toeval ziende en hot portret zijner overleden dochter herkennende, hem er tien paarden voor aanbood — eene buitengewoon groote som voor een' Amerikaanschen Indiaan. Natuurlijk werd het portret hem dadelijk aangeboden.
731
DE NOORD-AMERIKAANSCHK INDIANEN.
De liefde van do oudci's voor hunne kinderen wordt door dozen mot hartelijke wederliefde beantwoord, terwijl de oudere mannen door de jongere met den diepsten eerbied behandeld worden. Evenwel treffun wij onder hon, zooals onder zoovele stammen die oen half/,wervend leven leiden, do gewoonte aan om de zieken en ouden van dagen te verlaten, wanneer zjj vcrpligt zjjn een' geforceerden marsch op eenigen afstand te maken.
Dit wordt gewoonlijk gedaan op hot aandringen van do slagtoffers zelvon, die zeggen dat zij oud en nutteloos zijn en slechts tot last strekkou voor de overige loden van den stam. Bijgevolg maken zij eene ruwe beschutting van eene bisonhuid die gespannen wordt tussehon vier regtopstaando stokken, waaronder de zieke man gelegd wordt; oen kom water en eenig voedsel worden bij hem gezet en hij wordt verlaten om ellendig om te komen, zoo niet door gebrek of ziekte, dan toch door de rondzwervende troepen wolven die de prairie bewonen.
Wij gaan nu over tot de behandeling van een aangenamer onderwerp in hot leven dezer stammen en willen een kort overzigt hunner spelen geven.
liet misschien meest geliefde en meest algemeen verspreide spel, is voor den oningewijde bijna onbegrijpelijk. Het heet Tcbungchee, dat de naam is van do speer die aanstonds beschreven zal worden. Hot spel wordt gespeeld met een' drie duim wijden ring, van been of hout vervaardigd en met touw omwonden, en eene ligte spoor, met verscheidene kleine uitsteeksels van leder. De spelers rollen den ring langs den grond (gt;11 als hij op bet punt van vallen is, weten zij de speer zoodanig te behandelen, dat do ring vallende een van de stukjes leder vat. Gelukt zulks den speler, dan teekent hij oen of meer punten op, volgens het bjjzondere uitsteeksel dat in den ring wordt opgovangen en de wijze waarop het ligt.
Bij eene wijziging van dit spel, Al-kollock genaamd, hooft de speer geeno lederen uitsteeksels, maar zjjn in hunne plaats binnen den ring zes gekleurde kralen vastgemaakt. Aan elk einde van do gladde aarden baan, die ongeveer vijftig voet lang is, is een kleine paal opgerigt. De spelers rollen den ring van hot eene einde der baan, loopen hem na en werpen, als hij valt na den paal geraakt te hebben, hunne speren op de boven beschreven wijze, terwijl de punten berekend worden naar do kleur van de kraal.
De spelers worden door dit spel boven allo beschrijving medegesleept. Zij spelen het den ganschen dag, verdobbelen hunne paarden, tenten, kleoderen en na alles verloren te hebben, zetten zij zich zeiven op liet spel en wordt de verliezer do slaaf van den winner.
Nog een ander spel. Pagessan of het bekerspel genaamd, is zeer populair, hoewel liet een zittend spel is en de bevallige bewegingen mist, die het zooeven beschreven spel zoo bekoorlijk maken. Het wordt gespeeld mot oen' houten beker of kom, die een aantal stukken hout, in verschillende vormen gesneden, bevat; sommigen, die wij do stukken zullen noemen, hebben ronde voetstukken; anderen, waaraan wij den naam van pionnen zullen geven, zijn rond, aan eene zijde beschilderd, aan de andere niet. Do spelers nemen bij beurten den beker op, schudden hem even en plaatsen liem in een gat in den grond. De inhoud wordt dan nagezien en de punten opgetcekend naar hot aantal stukken die op hunne voetstukken staan. Indien de pion met de gekleurde zijde boven ligt, teekent de speler één punt aan; ligt hij met de effone zijde boven, dan trekt hij een punt van zijne aanteekening af. De stand nu der pionnen is natuurlijk alleen geluk, maar er wordt eene groote behendigheid vereiseht om de stukken op hunne voetstukkon geplaatst te krijgen.
Het eigenaardigste spel der Amerikaansehe Indianen is het beroemde balspel, waarvan eene wijziging in Engeland is ingevoerd onder den naam van La Crosse. Het geheelo spel bestaat in liet werpen van een' bal door eene poort aan het einde der baan, verdedigd door de tegengestelde partij. Wij willen eerst het spel beschrij ven zooals het door de Choctaws gespeeld wordt.
De bal wordt met zorg vervaardigd van wit wilgehout en versierd met zonderlinge figuren die er met oen gloejjend ijzer in gebrand worden. De balstokken of
732
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
raketten gelijken veel op de onze, maar mot langere en dunnere handvatscis en met een veel kleiner hoepeltje aan het einde. Ieder speler heeft twee dezer • stokken, in elke hand een. Do kleeding der spelers is zeer eenvoudig en bepaalt zich tot een' gordel, een' staart van wit paardohaar of pennen en manen van geverwd paardehaar om den hals. De gordel waaraan de staart ia bevestigd, mag zoo prachtig mogelijk versierd zijn en de speler mag zich met zulke schitterende kleuren beschilderen als hij wil, maar geen ander kleedingstuk is geoorloofd, zelfs geen mocassin's aan dc voeten.
Des avonds van don bepaalden dag begeven zich de twee partijen naar de plaats waar de eindpoorten reeds zijn opgerigt, op een' afstand van een paar honderd passen van elkaar en voeren daar den balspel-dans bij fakkellicht uit. Juist in het midden
tusschen de twee grenspoorton, waar de bal wordt opgeworpen, zitten vier oude medicijnmannen, zingende en op hunne trommen slaande, terwjjl de spelers zich ieder aan het einde der baan verzameld hebben, met luide stem zingende en hunne Imlstokken rammelende. De dans duurt don ganschcn nacht, zoodat de spelers geen Qog^fluiten eeno zeer slechte voorbereiding, zoude men denken, voor de sterke inspanning van den volgenden dag. Al do weddingschappen worden dezen nacht gesloten en de waarde der artikelen bepaald; messen, wollen dekens, geweren, kook gereedschappen, tabak en zelfs paarden en honden worden in bewaring gesteld der pandhouders, die er bij zitten en ze den geheelen nacht bewaken. ^ .
Ongeveer negen uur begint den volgenden morgen het spel. Do vier mediciin-mannen met den bal in hunne bewaring, gaan zitten als te voren, in het midden tusschen de grenspalen, terwijl de spelers zich zoowol voor den aanval als voor do verdediging verzamelen. Op een gegeven toeken wordt do bal hoog in de lucht ge-
4.7
DEEL II. '
733
DE NOORD-AMERTKAANSCTIE INDIANEN.
slingord on onder hot vallou loopen de twee tegengestelde partijen van spelers toe. Daar er dikwijls verschcideno honderdo spelers aan iedere zjjde zijn, kan mon zich voorstellen dat hot geheel oen zeer levendig tooneel oplevert.
quot;Te midden dezer wanhopige worstelingen om den bal,quot; schrijft Catiin, quot;waar honderden dooreen loopon en elkander werkelijk over hot hoofd springen en tusschen do boenen hunner tegenstanders doorkruipen, elkander den voet ligtende en zooveel mogelijk afbreuk doende en op zijde werpende, dit alles onder hot oorverdoovend geruisch van gillende en blaffende Btemmon, komen in snelle opvolging eene menigte feiten en voorvallen voor, welke iedereen die nooit in do gologenheid geweest is zoo iets bij te wonen, in de hoogste mate verbazen en tegelijk vermaken.
quot;In deze worstelingen wordt alles in het werk gesteld om den voorste, die misschien den bal meestor zal worden, in zijn' voortgang te stuiten; maar deze pogingen ontmoeten vaak een' wanhopigen tegenstand, die soms in een hevig vuistgevecht ontaardt. Terwijl zij dit nu met elkander persoonlijk uitmaken, worden zij zoolang door beide partijen met rust gelaten. Hot is do regel bij dit spel, dat bij beide partijen allo wapenen in do afzonderlijke kampen worden achtergelaten en niemand zich van een wapen mag voorzien, zoodat er bij do plotseling opkomende, maar oven plotseling gestilde twisten geen vrees behoeft te bestaan voor ernstige persoonlijke beleodiging.
quot;Somtijds bereikt de bal den grond en stort er zich zulk eene verwarde men-schenmassa over heen, dat er wegens het oprijzende stof geen mogeljjkheid bestaat hem te krijgen of zelfs maar te zien; dan weder rolt eene digto massa balstokkon, roode huiden en bloedige neuzen misschien oen kwartier lang over den grond, zonder dat iemand in staat geweest is don bal te zien.
quot;Voor eiken keer dat de bal door de poort van iedere partij was doorgegaan, werd één gerekend. Vervolgens hield men ongeveer eene minuut op, waarna de bal op nieuw door de regters van het spel werd in de hoogte geworpen en ook do worsteling op nieuw begon, en zoo verder totdat de gelukkige partjj 100 bereikte, waarmede het spel was afgeloopon.quot;
Het is den spelers in dit spel niet vergund den bal met hunne stokken voort te slaan of hem in de hand op to vangen; maar wel hem op te vangen tusschen de gevlochten uiteinden der stokken en er dan mede weg te loopen, waartoe dan ook elke speler zijn bost doet.
Het balspel bij de Sioux komt volkomen overeen met dat van de Choctaws, uitgenomen dat de spelers slechts één stok hebben, die met beide handen gehanteerd wordt.
Somtijds zjjn de mannen zoo vriendeljjk hunne vrouwen een balspel te laten spelen, onder uitloving van eene booveollieid goederen, die zjj aan oen' horizontalen staak hangen, om de speelsters door dit gezigt nog meer aan te moedigen. Zulke ondergeschikte wezens als vrouwen mogen evenwel de ballon en raketten der mannen, als hare meerderen, niet gebruiken, maar spelen met een paar kleine zakken mot zand gevuld, en aan elkander bevestigd door middel van oen touw van ongeveer achttien duim lengte. Iedere speelster is voorzien van twee ligto stokken, ongeveer twee voet lang en met deze stokken weten zij behendig de zandzakken op to vangen en ze naar de eindpalen te werpen. Do vrouwen spelen mot evenveel geestdrift als de mannen, en dikwijls gelijkt het spel eerder een algemeen gevecht dan een vreedzaam tijdverdrijf.
Sedert de invoering van paarden zijn do Amcrikaanschc Indianen verzot geworden op wedrennon, waarbij zij zulke hooge weddingschappen aangaan, dat zij vaak alles verliezen wat zjj bezitten, Dij deze wedrennen mogen noch liet paard, noch de berijder eenig kleedingstuk dragon on zelfs goon zadel of buikriem gebruikt worden.
Zjj hebben ook bootwedstrijden, waarin do toeschouwers niet minder belang stellen als zjj die de Oxford en Cambridge wedstrijden bijwonen. De kano's worden moestal door slechts één man geroeid.
Do kano's zijn van verschillende vormen en materialen, naar den stam waartoe zij behooren. Do Mandans, bijvoorbeeld, hebben een zonderling, rond vaartuig, ver-
7^4
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
vaardigd van conc bisonhuid, over ccn liouton geraamte gcsjianiion. Deze liect een quot;bulbootquot; en wordt op eene zonderlinge wijze in beweging gebragt. Eene vrouw is de gewone roeister; zij staat of' knielt met het gelaat in de rigting waarheen zij zich begeeft; den roeispaan zoover zij kan in liet water stekende, haalt zij hem snel naar zich toe en drijft de boot met groeten spoed voorwaarts.
Eens wilde Catlin met twee zijner metgezellen de rivier oversteken; zij werden door de vrouw van een opperhoofd in eene dezer bul-booten gepakt. Zij begaf zich toen te water en zwom over de rivier, de boot achter zich aan trekkende. Toen zij evenwel den anderen oever naderde, omringden een aantal jonge meisjes de kano, namen de leiding over en hielden haar in het midden van den stroom, totdat de passagiers, volkomen magteloos in zulk een vaartuig, zieh met kralen, halssnoeren en andere versierselen loskoehten.
Ook is er nog eene andere soort van kano, eenvoudig bestaande uit een'uitgeholdcn boomstam. Men doet niet veel moeite om eenigen vorm aan deze eenvoudige boot te geven; zij gelijkt dan ook meer op eene pont dan op eene kano.
De beste en eigenaardigste vorm van inlandsehe kano is die welke gemaakt wordt van de schors van den beukeboom. De wijze waarop deze kano's vervaardigd worden is kortelijk de volgende.
Het bouwen van kano's is een werk waaraan beide seksen deelnemen. De mannen kiezen eerst de grootste en schoonste berkeboomen, met de gliidste basten, waarvan zjj groote stukken afstroopen. De vrouwen belasten zieii dan met den bast, dien zij nog versch en vochtig schoonmaken en afschrapen totdat hij als leder wordt; daarna naajjen zjj de stukken zamen, die dan den quot;mantelquot; der toekomstige kano vormen.
Terwijl de vrouwen zich met dezen arbeid bezig houden, zjjn de mannen aan het werk met het geraamte der kano. Dit wordt vervaardigd van den witten ceder; zjj snjjden en schaven do ribben totdat zij zeer dun en ligt zijn. Vervolgens worden zjj op haar plaats bevestigd door kleinere dwarsstukken en een lang, dun stuk hout, dal-rondom den geheelen rand der boot loopt en inderdaad den voornaamsten steun dei-kano uitmaakt. Deze heet met een' tecnnischen naam de quot;inaituquot;. Spijkers worden niet gebruikt; inplaats van deze bezigt men voor al de verbindingen riemen van den binnensten bast der witte ceders.
Wanneer nu het geraamte voltooid is, wordt het op den mantel gelegd, die over de ribben gehaald, stevig aan den quot;mattuquot; vastgemaakt wordt en dan langzamerhand de behoorlijke gedaante verkrijgt. Daarna wordt langs do geheele lengte van het dol-boord een stuk, de quot;faux mattrequot; vastgemaakt om het te versterken en tegen beleedi-ging te bewaren, terwijl het inwendige belegd wordt met platen van cederhout, uaauwelijks dikker dan bordpapier. quot;Wanneer de kano voltooid en droog is, worden de gaten waardoor do bindsels gehaald zijn, zoowel als al de verbindingen der boot, zorgvuldig gestopt met pik van den pijn- of denneboom, terwijl de zwakkere gedeelten van den bast ook met eene laag pik overdekt worden.
Deze kano's zijn verwonderlijk ligt, zooals dan ook voor het bevaren der rivieren vereischt wordt. De talrijke stroomingen zouden een beletsel zijn voor eene boot om de rivier op te varen, zoo men zich niet wist te behelpen niet het overladen dei-goederen. Wanneer de kano bij eene dergeljjke strooming gekomen is, wordt zij op
47*
DE NOORD-AMERIKAANSCIIE INDIANEN.
den oever getrokken, do inhoud gelost en door de bemanning naar de andere zijde dor strooniingen ovorgebragt. Daarna halen zij de kano zelve, brengen haar boven de stroomingen in stil water, laden de goederen weder en vervolgen de reis. Uit de voorgaande afbeelding kan do lezer zich een goed denkbeeld vormen van den vorm dei-van berkehout vervaardigde kano.
Deze vaartuigjes kunnen verbazend snel voortgedreven worden, daar zij als eenden op het water drijven en onbeladen naauwehjks twee duim water halen. Het aantal roeijers verschilt naar de grootte der boot, maar de gang wordt geregeld door de twee mannen die in den voor- en achtersteven zitten. Hij die vooraan zit moet naauwkeurig toezien naar rotsen of andere hinderpalen en deze aanwijzen aan hem, die in den achtersteven door één zwaai mot den roerstok aan de kano de rigting verleent, door den eersten aangegeven.
Do kano's voor wedstrijden worden van beukeschors gebouwd en zjjn bijna altijd klein; zoo klein zelfs dat een man zjjno kano gemakkeljjk op het hoofd van zijn huis naar den waterkant dragen cn haar zonder hulp te water laten kan. Catlin geeft eene levendige beschrijving van een' kano-wedstrijd; de mededingers aan dozen wedstrijd zijn vergezeld van groote kano's met hunne wcderzijdsehe vrienden, die de tegenstanders door hun geschreeuw aanhitsen, geweren in de lucht afvuren en het zelfs voor een' vreemdeling tot een regt levendig tooneel maken.
Aan do regterhand dor afbeelding van den kano-wedstjjd op deze bladzjjde is eene vreemde wijze te zien 0111 do kano's voort te drijven, die zeer dikwjjls in praktijk wordt gobragt wanneer er geen haast en de wind gunstig ia. De man die gewoonlijk
736
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
op den boog uit, staat rcgtop voor in dc kano, houdt oen deken of bulTclluiid iti zjjno liandcu uitgos[)rci(l en drukt met zjjne voeten de twee andere hoekon op den bodem der boot. De buffelhuid wordt op die wijze oen geëxtemporiseerd zeil, waarvan de man do mast is. Op deze wijze wordt eeno kano dikwijls tot op oen'aanmerkelijken afstand voortgedreven, zeer tot gemak der roejjers.
Indien een Europeaan wilde beproeven regtop in eeno kano to staan, zou hij haar dadeljjk doen omkantelen; maar de inboorlingen zijn hunne kleine vaartuigen volkomen meester en schijnen er zich even gemakkelijk en veilig in te bewegen als te land. Somtijds laden zij eeno kano tot op anderhalvcn duim van den rand en roejjen haar den ganschen dag voort, zonder aan gevaar te denken. Zelfs zal een volleerd kano-schipper met eeno vischspeer in de hand, een voet op elk dolboord der boot, voortgedreven door een' vriend in don achtersteven, de snelle stroomingen afschieten, onderwijl visch met zijne speer stekend, de spartelende visschen uit het water halend cn haar in de boot achter zich werpend.
Er is bjj hen een spel in zwang, waarover een eenigzins godsdienstig waas verspreid ligt. Aan den rand der groote pijpsteen-groeve verheft zich eeno eenzame rots uit do vlakte. Zij gelijkt op een' grooten pilaar, daar zij slechts eenige weinige voeten in omvang bedraagt maar meer dan dertig voet hoog is. Zij ia niet ver van den rand des afgronds gelegen en do Indianen die rooden steen voor linnne pijpen komen halen, trachten dikwijls er op en weder af te springen. Het springen alleen op de rots biedt geene bijzondere moeijelijkhcden aan, maar er zijn twee vreesclijke gevaren die den springer bedreigen. In de eerste plaats is de kleine pliitte oppervlakte van do rots zeer glad, zoodat indien de springer zijn' aanloop te sterk neemt, hij er af moet glijden cn op de scherpe rotsen in de diepte gedood wordt. Behoudt hij evenwel vasten voet, dan blijft hem nog de moejjelijko taak over om do plek te bereiken van waar hij sprong, daar hij geen aanloop kan nemen en de glibberige oppervlakte der rots hem maar een gering steunpunt verschaft tot het nemen van zjjn' sprong.
Alvorens een Indiaan dezen vreeseljjken sprong waagt, zendt hij zjjne geboden aan don Grooten Geest op om hulp en bescherming, en hij heeft in elk geval do voldoening te weten, dat zoo do sprong mislukt, zijn ligchaam in den gewijden grond zijner natie zal begraven worden. Zij die slagen laten een' pijl in don' rots achter en hebben het regt er zich op te beroemen bjj elke openbare bijeenkomst waar zij geroepen worden het woord te voeren. Niemand zou het wagen zich op deze daad to beroemen zonder haar volbragt te hebben, daar hij onmiddellijk zou uitgedaagd worden de Spring-rots te bezoeken en zijn' pijl aan te wijzen.
Dc lezer zal zeker gelet hebben op dc kano bladz. 735, waarvan de zijden met een patroon versierd zijn. Dit wordt vervaardigd door gekleurde egel-pennen aan do zjjdcn van het kleine vaartuig vast te maken. Deze ponnen van stekelvarkens worden zeer druk voor versierselen aangewend on ofschoon zjj gedeeltelijk door kralen vordrongen zijn, worden zij toch nog altijd gebruikt om dc kloodoren en gereedschappen der inboorlingen te versieren.
Zij zijn nooit zoo lang of zoo dik als dio van de stekelvarkens der Oude wereld; van natuur zijn zij wit of grijs, zoodat zij gemakkelijk do begeerde kleur kunnen aannemen. Zij worden eerst zorgvuldig in hare verschillende soorten uitgezocht; de langste zijn zelden langer dan drie duim, terwijl de kleinere zoo dun als een draad zjjn en door het oog cener gewone naald kunnen gehaald worden. Zij zijn aan beide einden scherp. Wanneer de inlandsche kunstenaar een patroon wil maken, wordt de schets eerst op de voorzijde van de schors geteekend, de twee einden der pen worden dan door het maaksel gestoken en aan do achterzijde vastgemaakt, terwijl de pen en als naald èn als draad dienst doet.
De vernuftigste wijze om ornamenten te maken is misschien wel die in praktijk gebragfc door do Ojibbeway-vrouwen en wordt quot;schors-bijtenquot; genaamd. De volgende beschrijving dezer zonderlinge kunst wordt ons door Kohl in zijn quot;Kitchi-Gamiquot; gegeven.
quot;Deze kunst wordt door de squaws voornamelijk in de lente beoefend, in hunne suikcr-plantaadjes. Evenwel zijn niet allo do kunst magtig cn slechts weinige heb-
737
DE NOORD-AMERIKAANSCHE INDIANEN.
bon werkelijk talent. Ik hoorde dat aan de andere zijde van St. Mary's rivier in Canada ocne zeer beroemde schorsbijtster woonde en dat eonc andere onder den naam van Angélique Marte in ons waterval-dorp woonde. Natuurlijk begaf ik mij dadelijk op weg om haar te bezoeken.
quot;Buitengewone geniën moeten hier, evenals te Parijs, op de vijfde verdieping of in eene afgelegen voorstad opgezocht worden. Onze weg naar Angélique Marte leidde ons voorbij het kleine hoopje huizen dat ons dorp ver in de woestijn voorstelde. Wij kwamen aan moerassen, die wij door van steen op steen te springen moesten passec-ren. Tusschen groote massa's hier en daar verspreid liggende brokken graniet, overblijfselen van do projectilen die do Indianen Menabqju en zijn vader in het gevecht dat zij hier hadden elkander naar het hoofd slingerden, vonden wij eindelijk de halfvervallen berkehut onzer heidensche kunstenares, die haar als eene kluizenaarster bewoonde.
quot;liet omringende landschap scheen meer geschikt voor een renversi dan voor een ((teller. Toen wij haar verzochten ons een staaltje van bare kunst te leveren, vertelde zij ons, dat al bare hoop betreffende hare kunst zich in één tand voreenigde. /ij had er althans nog maar één in haar bovenkaak dien zij daarvoor kon gebruiken. Onmiddellijk evenwel begon zij eenige geschikte stukjes schors uit tc zoeken, vouwde ze op en stak ze tusschen de tanden.
quot;Het eene stukje na het andeie opnemende, vorderde zij snel met hare kunstvoortbrengselen, zoodat hot eene kunststuk na het andere van tusschen bare lippen viel. Wij ontvouwden de stukjes schors en vonden op het een de figuur van een jong meisje, op een ander een bouquet bloemen, op een derde een tomahawk met alle bijzaken, zeer juist geteekend, alsmede vele andere voorwerpen. Er zijn geonc gaten in do schors gebeten, maar slechts indrukselen van de tanden, zoodat wanneer de teekeningen tegen het licht worden gehouden, zij eenige overeenkomst hebben met de fraaije porceleinen transparanten die als lichtschermen gebruikt worden.quot;
Wij besluiten dit korte overzigt van de geschiedenis der Amerikaansche Indiaan-sche stammen met eenige weinige aanmerkingen over de wijze waarop zij over hunne dooden beschikken.
De Mandans nemen het lijk van den overledene, kleeden bet met zijne beste versierselen, voorzien het van voedsel, pijpen, tabak en pijlen, en wikkelen het in huiden, vooraf in water geweekt om zo buigzaam te maken en ze de lucht zooveel niogeljjk te doen buitensluiten. Het lijk wordt dan op eene kleine stellaadje van ongeveer een voet of zeven hoog geplaatst en aan ontbinding overgelaten. Na verloop van tijd valt do stellaadje ineen en do betrekkingen van den overledene begraven al de overblijfselen, uitgezonderd den schedel, dien zij op den grond plaatsen; op deze wijze vormen zij cirkels van een honderd of meer schedels, allen met het gelaat binnenwaarts gekeerd en allen op versche bosjes gras liggende. In het midden van eiken cirkel bevindt zich eene kleine verhevenheid van aarde, waarop de schedels van een' mannelij-ken en vrouwelijken bison geplaatst worden, en op de verhevenheid is een lange staak opgerigt, waaraan ettelijke geneesmiddelen zjjn opgehangen, die ondersteld worden goed te zijn om do overblijfselen van den overledene te bewaren.
Do naastbestaauden brengen menigmaal een bezoek aan de schedel-cirkels en dikwijls ziet men de vrouwen uren achtereen bij de schedels harer gestorven kinderen zitten, altijd bezig met haar werk en tot den schedel sprekende alsof het een levend kind ware. En wanneer zij vermoeid zijn, ziet men haar soms, met do armen den schedel omvattende, in slaap als in gezelschap met bet kind zelf.
De Sioux en vele andere stammen leggen hunne dooden in do takken van boo-men en de Chinnooks plaatsen bon in kano's, die, zoowel als de benoodigdhoden van den krijgsman, in zulk een' ontredderden toestand verkeeren dat zij nutteloos zijn.
De zonderlingste begrafenis waarvan de bijzonderheden zijn bewaard gebleven, was die van Blackbird, een Omahaw-opperhoofd.
Aan den oever der Missouri en in het distrikt onder zjjn beheer bevindt zich een hooge heuvel, van welks top men aan alle kanten een prachtig vergezigt geniet. Toen
DE NOORD-AMERIKAAN8CHE INDIANEN. 739
het opperhoofd bevond dat hij zou gaan sterven, beval Inj dat men hom op den ru^ van zijn geliefkoosd oorlogspaard zou plaatsen en op den top van den heuvel begraven. Aan dit verzoek werd letterlijk voldaan. Op den bepaalden dag begaf zich do geheele stam, in gezelschap van eene grooto menigte toeschouwers, naar don heuvel, in het midden eene ruimte openlatende, waar liet opperhoofd moest begraven worden.
Nu werd het ligchaam van het doodo opperhoofd op den heuvel gedragen en achter hem zijn oorlogspaard geleid, con molk-wit ros, dat lijj altijd zeer op prijs
had gesteld. Toen de begrafenistrein den top van den heuvel bereikte, werd hot overleden opperhoofd in vollen wapendos gekleed, do veêrcn-pluimen op het hoofd, de gespannen boog, pijlkoker, pijlen, schild en medicijn-zak op den rug; zijne scalpen, die niemand anders in bezit mogt hebben, hingen aan den toom van zijn paard en aan zijne wapenen, en zijn geliefkoosde speer had hij in de liand. Hij werd ook voorzien van spijs en drank, om hem op zijn' togt naar het land der geesten krachten te
DE NOORD-AMERIKAANSCIIE INDIANEN.
geven; verder gaf men hem zijne pijp mede met gevulden tabaks-buidel, vuursteen en staal, opdat hij ook de weelde van het rookou zou kunnen genieten.
Nadat dit alles in orde gebragt was, werd hij op den rug van zijn paard getild en nu traden alle opperhoofden bij beurten vooruit, om hunnen overleden aanvoerder het laatste vaarwel toe te roepen. Nadat ieder dor opperhoofden zijne toespraak geëindigd had, wreef hjj zijne regterhand met vermiljoen, drukte haar tegen het witte haar van het paard aan en liet daar den rooden indruk zijner hand achter. Daarna begon do begrafenis. De krijgslieden droegen in do hand graszoden aan, waarmede zij eene aanzienlijke aarden hoogte begonnen te bouwen, in welker midden het opperhoofd en zijn paard moesten ingesloten worden. Een voor een plaatsten zij hunne zoden rondom do pooten van hot geliefkoosde paard en bouwden aldus langzamerhand do verhevenheid over het nog levende dier.
Do voltooide aardheuvel rees hoog boven het hoofd van hot op zulk eene zonderlinge wjjze in het midden begraven opperhoofd en daar werden hij en zijn paard gelaten om zamen to vergaan. Op don top van de aardhoogte werd een cederhouton paal op-gerigt en deze aardhoogte ia, sedert zij gebouwd werd, altijd uren in den omtrek een bekend baken op de zee der prairiën geweest. Deze groene, met bloemen bezaaide aardhoogte wordt door ontelbare reizigers, blanken zoowel als rooden, bezocht. De eersten bestijgen den heuvel gedeeltelijk uit nieuwsgierigheid om zulk een zonderling graf te zien en gedeeltelijk ter wille van het prachtige gezicht van den top, terwijl de laat-sten den heuvel bezoeken om eerbied te bewijzen aan het graf van een hunner beroemdste opperhoofden en grootste medicijn-mannen.
De gewoonte om vrouwen en andere slagtoffers met den overleden echtgenoot te begraven, schijnt nu te niet gegaan te zijn onder de Noord-Amerikaansche stammen, maar toch heeft tot voor betrekkelijk korten tijd nog eene dergelijke gebeurtenis plaats gehad. Er was oen Nachez-opperhoofd, do Gewonde Slang genaamd, die kwam te sterven; en daar hij het voornaamste opperhoofd van don stam was, zou een aanzienlijk aantal slagtoffers geofferd worden. De Pranschen evenwel opperden tegenbo-denkingen en haalden de vrienden van het overleden opperhoofd over, het getal tot acht of tien te beperken; onder deze was een schoon meisje, die, ofschoon niet zijne vrouw, hem zeer had liefgehad en zijn graf wonschto te doelen.
üp den bepaalden dag word eene processie gevormd, waarbij de slagtoffers met groote staatsie naar het graf geleid werden, vergezeld van acht nabestaanden dos overledenen, die als beulen moesten dienen; zij droegen het noodlottige koord, de hertohuid die over hot hoofd van het slagtoffer geworpen werd, de tabak-pillen die vóór do plegtigheid moesten genomen worden en de overige benoodigdheden. Toon allen om het graf geschaard stonden, hield de voornaamste vrouw eene toespraak, waarin zij afscheid nam van hare kinderen, waarna de slagtoffers, na geworgd te zijn, in hot graf gelegd werden.
740
DK ESKIMO'S.
VOOI1KOHKN VAN HET VOLK. — HUIDKLEUR KN .MOKIJKMJKHKIU HAAK TE ZIEN. — KKN ESKIMO-KIND GEWAS-SCIIKN KN GEKAMD. — HOCUAAMSKIIACHT. — KLEEDINO DER MANNEN. — DE STAAHT-ROK. — 11KT quot;KNEDENquot; DER LAARZEN. - KLEEDING DER VROUWEN. — DE OROOTE HOED EN LAAR'/.EN. — HET TATOUEÖHI'N EN
DE WIJZE OM HET TE VERHIGTKN. — HET OPMAKEN VAN HET HAAR. — UEREIDINO VAN HUIDEN. — DE SNEEUWHUIZEN EN DE WIJZE OM ZE TE HOUWEN.— KAl'ITEIN lYONS'BKSCHRIJVING. — INWENDIGE INRIOTINO
DER HUT. — IJS- EN SNEEUWHUIZEN. - DE quot;TUl'IOquot; OF ZOMERWONING. — HET VOEDSEL DEK ESKIMO'S.--
EEN VERSTANDIG REIZIGER,
Wij gaan nu over tot de beschouwing van dat buitengewone volk, door Europeanen Eskimo's genaamd (zij noemen zich zeiven Innuit), dat, temidden van eeuwigdurend ijs en sneeuw, deze elementen voor zijn eigen dool weet aan te wenden en even zoo gelukkig leeft in zijn streng klimaat als de schijnbaar meer begunstigde bewoners der tropische gewesten temidden van hun eeuwig groen. En inderdaad heeft de Eskimo, ver van zijn land verwijderd, een reikhalzend verlangen om naar dat geliefkoosd vaderland terug te keeren. Kapitein Hall vermeldt eenige bijzonderheden bij den dood van Kudlago, een buitengewoon schrander man, die de Vereenigde Staten bezocht en geleerd had de voordeden der beschaving die hij daar zag ten volle op prijs te stellen. Maar al zijne wenschen waren voor zijn huis; men willigde die in en nam hem mede terug. liij de nadering van zijn geboorteland werd hij ziek aan boord van het schip; hij stierf met do begeerige vraag op de lippen: quot;Ziet ge ijs? Ziet ge ijs?quot;
De Eskimo's hebben een zonderling voorkomen. Zij zijn, vergeleken bij een' gewonen Europeaan, kort van gestalte; de gemiddelde lengte bedraagt voor de mannen ongeveer vijf voet drie duim, voor de vrouwen twee of drie duim minder.
De huidkleur is in sommige gevallen tamelijk donker, maar in den regel niet veel donkerder dan die der bewoners van Zuid-Europa. Zij ziet er evenwel eenige tinten donkerder uit tengevolge van de gewoonte der Eskimo's om zich van hunne geboorte tot hun' dood toe nimmer te wasschen. Het denkbeeld van wasschen komt nooit bij een' Eskimo op, die; zoo hij niet met Blanken in aanraking is geweest, zelfs nog nooit iets van eene dergelijke kunstbewerking gehoord heeft. Wanneer men evenwel een' Eskimo heeft kunnen overhalen zijne huid te reinigen, bevindt men dat zij vele tinten barer oorspronkelijk donkere kleur verliest. In hot dagboek van kapitein Hall, in zijn ■'Leven van do Eskimo's,quot; een werk waaruit iu dc volgende bladzijden veel zal geput worden, komt een zeer aardig geval voor.
quot;Kimnaloo was in haar voorkomen geheel eene Amerikaansche geworden. Do goede vrouw van kapitein 13——— had haar een aardig rood kleedje, een halssnoer, handschoenen, een gordel, enz. gezonden.
quot;Op mijn aanraden vonden Rogers en ik het het best om de verandering van nationaliteit te beginnen met zeep en water. Het duurde oen' geruimen tijd voordat wij tot het schoone, kleine meisje kwamen, dat wij eindelijk vonden, hoewel onder ver-
schoidcno opeengehoopte dikke lagen vuil bedolven. Daarna moesten wjj overgaan tot haar toilet. Met een' zeer ruwen kam begon ik het haar to ontwarren. Dit bezat zij slechts weinig, daar het achterste gedeelte, van achter hare ooren af, wegens hevige pijn in het hoofd was afgesneden geworden. Hoe geduldig onderwierp zij zich aan de erger dan roskam-operatio die ik haar moest doen ondergaan! Het was lt;lc eerste keer in haar leven dat een kam kennis met haar hoofd gemaakt had. Hare haren zaten vol mos, haren van zeehonden en rendieren en eene menigte andere zaken, te talrijk om te noemen. Arm klein ding! Wat was zij vet en schoon, een beeld van gezondheid! Hare wangen waren rood als eene bloejjende roos; natuur's vermiljoen lag op haar uitgespreid.quot;
De huid is glad, zacht en toch verwonderlijk taai; aan do oppervlakte ia zij zeer votachtig, waarschijnlijk hot gevolg van de groote hoeveelheid olie en vet die zij verorberen. De gelaatstrekken zijn niet zeer aangenaam, daar het aangezigt zeer breed is en de wangbeenderen zoo hoog zijn, dat wanneer oen plat lineaal van wang tot wang gelegd werd, het den neus niet zou aanraken. Evenals het geval is niet de Chineesche afdeeling van dit groote ras, staan de oogen eenigszins schuin en is het gelaat, van db oogen tot de wangen toe, dikwijls met rimpels bedekt.
In ligchamelijke sterkte is er een groot verschil tusschen de Eskimo's en de Andamaners, die, hoe kort ook van gestalte, reusachtig sterk gespierd zijn. Kapitein Lyons bevond, dat de inboorlingen geone lasten konden tillen die gemakkelijk door zijne matrozen werden opgeligt, terwijl een gewone Andamaner niet zelden opgewassen is tegen twee sterke matrozen. De hals is verwonderlijk dun en zwak, koe goed geëvenredigd overigens de borst ook zij, en het mag voorzeker eene zonderlinge zaak genoemd worden, dat de Eskimo's bijna in 't geheel niet hard kunnen loopen of springen. Zij hebben slechts weinig baard en zwarte, ruwe, loshangende haren.
Het algemeene karakter der kleeding is bij beide seksen hetzelfde, zoodat het op een' kleinen afstand niet gemakkelijk is de mannen van de vrouwen te onderscheiden; beide geslachten dragen pantalons of broeken, en buizen met een'grooten kap, die of over het hoofd kan getrokken worden of over de schouders kan vallen. Het buis van den man gelijkt veel op een' gekleeden rok met breede panden, die van achteren tot op het midden van de kuit afhangen en van voren even onder het midden zjjn weggesneden. Het wordt meestal van rendiervellen vervaardigd en de kap gevoerd en opgetoomd met wit bont, dat een zonderling kontrast geeft met het donkere, breede gelaat er binnen. De rand van den rok is gewoonlijk omzoomd met een ligtor gekleurd bont en vaak versierd met kleine strooken bont, die als kwasten afhangen.
Onder dit buis dragen zij er nog een van dergelijke gedaante, maar van ligter stof, met de harige zijde naar binnen gekeerd. Dc beenen zijn bekleed met twee paar broeken; het buitenste paar is dikwijls vervaardigd van verschillend gekleurde hertevellen, in evenwijdige stropen gerangschikt, met do haren naar buiten, terwijl het andere paaide haren naar binnen heeft, zooals ook met de rokken het geval is. Zij reiken niet verder dan tot de knie, zoodat het gewricht dikwijls door de vorst is aangedaan; maar niets kan de Eskimo's overhalen tegen de mode te zondigen, met nog een paar duimen bij het kleedingstuk aan te brengen.
Dc laarzen worden van dezelfde stoffen gemaakt als de andere deelen der kleeding. Des winters dragon de Eskimo's eerst een paar laarzen met de haren naar binnen, daarna pantoffels van zacht zeohondevel, waterproef bereid, vervolgons nog oen paar laarzen en eindelijk schoenen van zeehondevol. Des zomers is één paar laarzen voldoende. De zolen worden van dikker stof gemaakt dan het andere gedeelte lt;lcr laars en het is de taak dor vrouwen, ze door wrijven buigzaam te houden, eene kunstbewerking die veel tijd kost.
. Handschoenen worden van verschillende vellen gemaakt en altijd met het liaar naar binnen gedragen; onder het visschen draagt dc Eskimo handschoenen van vaterdigt zeehonden-vol. In den zomer worden ligter klecderen gedragen, vervaardigd van do vellen van eendvogels, mot de veoren naar binnen. Over dit alles wordt somtijds con zeer dun en ligt waterproef kleedingstuk gedragen, vervaardigd uit ingewanden van den walrus.
742
DE ESKIMO'S.
De jakjes der vrouwen hebben een veel langer en smaller pand dan dat van de mannen eri eene vrjj lange slip van voren. Dc kap is ontzaggelijk groot en wordt ook als wieg gebruikt, waarin een kind van bijna drie jaar oud gedragen wordt. De broek of liever slopkousen worden aan eeu' gordel rondom het midden gedragen en van boven zoover weggesneden dat zij een gedeelte huid naar den onderrand van het buis openlaten, waarvan do draagsters geen hinder schijnen te hebben. Het vreemdste artikel der vrouwelijke kleeding zijn evenwel do laarzen; die meer op zakken of emmers gelijken dan op laarzen en eenvoudig aan den gordel bevestigd zijn met een' breeden riem, die van voren naar het been loopt. Deze laarzen worden gebruikt als bewaarplaatsen voor allerlei soort van artikelen, tot voedsel toe; de draagsters hebben dientengevolge een' zeer zonderlingen, waggelenden gang en zijn verpligt de voeten ver van elkaar te houden en onder liet loopen den eenen voet om den anderen te slaan.
Dc vrouwen der Eskimo's tatoueeren zich; zij noemen dit quot;de kakeenquot; en brengen verschillende figuren op onderscheidene gedeelten des ligchaams. Sommige harer teekencn zich het voorhoofd, dc wangen en kin; deze teekonen zjjn dan meestal het bewijs dat do vrouw gehuwd is, hoewel zij ook somtijds door ongehuwde vrouwen gedragen worden.
Kapitein Lyons, die zich moedig aan dc operatic onderwierp, geeft ons eene aardige beschrijving van dc wijze waarop quot;de kakccnquot; verrigt wordt.
quot;Mijne nieuwsgierigheid deed mij besluiten to zien hoe quot;do kakeenquot; verrigt werd en ik stelde mij daarom in handen van Mevr. Kettle, die ik als mijne amama of moeder had aangenomen.
quot;Na zich van eene fijne naald voorzien te hebben, scheurde zij met de tanden een' draad af van do pees eens rendiers en bereidde op deze wjjzc een naai-toestcl. Zonder eenigc mogelijkheid hare handen nog zwarter te maken dan zij gewoonlijk waren, haalde zij met de vingers van onder den kagchel-pot eene hoeveel roet te voorschijn. Dit vermengde zjj met een weinig olie en veel speeksel, nam een stukje zwartgemaakt balein en trok een aantal figuren op mijn' arm, die, zooals ik goed kon zien, verschilden van die waarmede zij zelve geteekond was; nu riep zij hare huisgenooten, die allen op het zien der figuren eens smakelijk begonnen te lagchen, waarom eigenlijk was mij vrij duister.
quot;Ik had echter besloten mjj slechts een paai' stropen te laten geven, zoodat haar taak daardoor zeer verligt werd. Zij begon haar werk met den draad door middel van roet zwart te maken; daarna gaf zjj een' vrij diepen, maar korten steek in mijne huid en drukte zorgvuldig haren duim op het wondje bij het doorhalen van den draad, eiken steek op nieuw beginnende op de plaats waar dc laatste gelegd was. Mijn vlceseh scheen nog al taai te zjjn, want zjj kwam slechts langzaam vooruit en toen zjj met geweld trachtte er de naald door te krijgen, brak deze; ik vond het, na veertig steken ieder van ongeveer twee duim, beter er haar mede te laten uitscheiden; toen zij daarna het doel met olie had ingewreven om het weinigje bloed te stremmen, was do operatic geëindigd. Ik kan mjj nu cenig denkbeeld vormen van den prijs door de Eskimo'sche vrouwen voor hare sieraden betaald, die eenigen tijd eene ligte ontsteking en een weinig pijn veroorzaken. De kleur die dc kakeen aanneemt wanneer dc huid geneest, is van het hetzelfde lichte blaauw als wij op dc gctatouëerde armen onzer zeelieden zien.quot;
De kleeding der kinderen is bij beide seksen dezelfde. Tot den leeftijd van drie jaren dragen zjj niets en worden tot dien tijd naakt in do kap hunner moeder medegedragen. Daarna wordt eene klecding van rcndierenvel vervaardigd, buis, broek, laarzen en kap, alles in één stuk, met de eenigc opening van achteren. Nadat het kind in deze vreemde klecding is gestopt ca de opening met een touwtje tocgc-bonden, is dc gchcele operatic afgcloopcn. Aan de kap wordt gewoonljjk dc gedaante van den rendierenkop gegeven, zoodat de kleine Eskimo er allervreemdst uitziet en naauwcljjks een menscheljjk wezen gelijkt.
Wat het haar aangaat, do mannen snijden hot kort over hot voorhoofd afcn laten het aan dc zijden tot volle lengte groejien; als hot zeer lang is binden zij het boven het hoofd in eene groote dot die over het voorhoofd uitsteekt. Dc vrouwen scheiden
743
DE ESKIMO'S.
liet haar in hot iiiiddcu en ■vlechten hot in twee lango staarten. In elk dozer vlechten wordt een stuk been ut' hout gostokon om zo vast te houden, waarna zij spiraalsgewijze mot een' smaiion strook reiulieronvel gebonden worden mot hot bont naar buiten. De vrouwen die zicli zulk oene weelde kunnen veroorloven, brengen het haar door twee koperen ringen, dio dan zoo digt mogelijk tegen liet hootd aangedrukt worden.
Al do-operation, hot bereiden dor imid en hot vervaardigen dor kleedoron wordt door do vrouwen verrigt, daar do mannen hunne taak hebben afgedaan wanneer zij de dieren gedood hebben. Eerst worden do huiden ontdaan van hot vet, het bloed
en do olie, waarna do vrouwen do binnenvlakte mot oen vernuftig instrument afschrappen, dat nu oons mot tanden voorzien en dan weder gelijk is, als botte mossen. Do huiden worden vervolgens gewreven en gekneed; des zomers worden zij gedroogd door ze tusschon staken in den grond to spannen en s' winters over een' hoepel geregen en over do vlam van de lamp gehouden, die al het vuur is dat de Eskimo's bezitten.
Do vollen van vogels worden onbegrijpelijk vlug afgestroopt en op dergelijke wijze toebereid. Zij maken oene insnijding rondom don kop en hot buitenste gewricht van eiken vleugel. Dan vatten zij het afgesneden gedeelte tusschon do tandon en trokken de huid mot een ruk af, natuurlijk het binnenste buiten. Deze vollon worden dooide Eskimo's voor oene groote lekkernij gehouden; hot vet dat or in groote lioeveel-hcid aan blijft zitten, zuigen zjj er af.
In een land waar de thermometer maanden achtcroon vele graden onder nul blijft staan, en waar ijs en sneeuw eeuwig heorschen, is hot duidelijk dat de huizen niet op dezelfde wijze als in andere landen kunnen gebouwd worden. Boomen grooijen daar niet, zoodat van houten huizon volstrekt geen sprake kan zijn, en in een land waar voorboeldon zijn dat het ijs don mond van don altijd brandenden kagchel verstopt, zou geen klei tot stoenon kunnen gemaakt of kalk met steenen kunnen zamengovoegd worden. Er is slechts ééne zelfstandigheid waarvan huizon kunnen gebouwd worden, en dit is bovrozon water, in den vorm van sneeuw of van ijs, ofschoon sneeuw het gewone materiaal levert. Doze sneeuwhuizen, igloos genaamd, worden gewoonlijk koepelvormig gebouwd, en wel zoo snel dat men er zich over verbazen moet.
liet algomeene voorkomen dezer zonderlinge huizen wordt door kapitein Lyons, in zijn quot;Bijzonder Dagboekquot; op de volgende wijze beschreven. quot;Onze verbazing was niet te beschrijven, toon wij, na door eenige lange sneouwgangon gekropen te zijn om de verschillende woningen binnen te treden, ons te midden van oene menigte koepelvormige gebouwen bevonden, geheel uit sneeuw zaamgcsteld, die als pas gebouwd, tot nog toe niet bezoedeld waren door den rook der talrijke brandende lampen, maar hot licht on do teedersto nuancen van spaansch-groen en blaauw opnamen, naar de dikte der wanden waardoor het heendrong.
Er waren vijf verschillende verzamelingen van hutten, met oen, twee en drie koepels. Dertien huisgezinnon hielden hier verblijf; elk bewoonde één' koepel of ééne zijde
744
DE ESKIMO'S.
volgens de sterkte van het huisgezin. De geheelo bevolking bedroeg con en twintig mannen, vijf en twintig vrouwen en achttien kinderen, een totaal uitmakende van vier en zestig personen.
De ingang tot de hut was een gat van ongeveer een el in diameter; dit gat geleidde naar een' lagen gewelfden gang, ongeveer zestien voet lang, en zoo breed dat twee personen in bukkende houding konden passeeren; daarna deed zich een ander gat voor, dat naar een' dergelijk govonnden, maar korteren gang voerde, die aan het eind ocne ronde opening van ongeveer twee voet had. Van uit dit gat kropen wij céne schrede hooger en bevonden ons in een' koepel van ongeveer zeven voet hoogte en even zooveel in diameter, waarvan uitgangen den toegang verleenden tot de drio
woonplaatsen met gewelfde daken. Wjj moeten hier doen opmerken, dat deze beschrijving van eene groote hut geldt, daar bij de kleinere met één of twee huisgezinnen do koepels op eenigzins andere wijze zijn ingerigt.
quot;Elke woning is gemiddeld veertien of zestien voet in diameter, of zes of zeven voet hoogte; doch daar bij de zamenstelling alleen sneeuw gebruikt werd die altijd bij de hand was, kan men zich ligt voorstellen dat do grootte aan den bouwmeester wordt overgelaten. Hot bouwen van het gewelf wordt op eene wijze verrigt, die den volmaaktsten bouwmeester zou voldaan hebben, daar de sluitsteen aan den top dos koepels een groote vierkante steen is. De blokken steen voor de hutten bonoodigd waren van vier tot zes duim dik en ongeveer een paar voet lang, zorgvuldig met een groot mes pasklaar gemaakt. Daar waar een koepel door twee huisgezinnen bewoond was, bevond zich aan elke zijde eene soort van zetel of rustbank van twee voet hoogte.
745
Deze verheven plaatsen werden tot bedden of rustplaatsen gebruikt en in do eerste plaats bedekt met balein, takjes andromeda of stukken zeehondenvel; hier overheen waren klcederen van rendieren-vellen gespreid die er regt warm uitzagen. De vellen werden als dekens gebruikt en waren aan do randen met fraajje lederen franjes bezet.
quot;Iedere woning werd verlicht door een groot stuk doorschijnend verschwater-ijs van ongeveer twee voet in diameter, dat een gedeelte van het dak uitmaakte en boven de deur geplaatst was. Deze vensters gaven een zeer aangenaam licht, vrij van flikkering. Wij vernamen spoedig dat het bouwen van een huis slechts het werk was van een paar uren en dat een paar mannen — een om de blokken sneeuw te snjjdcn en de ander ze te leggen — voldoende waren.
quot;Tot het plaatsen van de lampen en do kooktoestellon wordt voor elk huisgezin een bergje sneeuw opgehoopt; en wanneer de meester der hut twee vrouwen of eene moeder heeft, hebben beiden eene vrije plaats, een aan iedere zijde van de rustbank.quot;
In het midden der hut is eene kleine stellaadje opgerigt, die een ruw vervaardigd traliewerk draagt onder hetwelk het eenige onmisbare stuk huisraad geplaatst wordt, namelijk de lamp. Deze is van zeer eenvoudig maaksel. Het is niets anders dan een steenen schotel van ovale gedaante, om welks rand een lange pit van mos geslingerd is. Er wordt olie in de schaal gegoten en eene hoeveelheid walvischspek in het midden van de lamp opgehoopt om den voorraad aan den gang te houden. Over de lamp wordt do kookpan gehangen, waarvan do grootte geëvenredigd is naar den rang des bezitters. Het gebeurt somtijds dat twee vrouwen dezelfde hut innemen. In dit geval hoeft de voornaamste of quot;igloo-vrouwquot; de groote lamp en de stellaadje die haar draagt, terwijl de andere zich met eene kleine lamp en pan moet behelpen, die zij moet bergen waar zij kan.
De waarde der lamp is onberekenbaar, niet zoozeer wegens haar gebruik bij het koken, daar de Eskimo's raauw vleesch zoo goed als gekookt lusten, maar wegens hare verspreiding van warmte, waardoor de sneeuw tot water gesmolten wordt, en wegens haar nut in het droogen van kleederen. Alle kleederon worden, nadat de sneeuw er eerst afgeslagen is, op het quot;droog-netquot; over de lamp gehangen, waar zij langzamerhand gedroogd worden en na door de vrouwen gekneed te zjjn, weder geschikt zijn om te dragen; anders bevriezen zij zoo hard, dat zjj evenmin zouden kunnen dienen als wanneer zij van ijs vervaardigd waren.
Do olie wordt verkregen door het kneden van vischtman ; de vrouwen, die altijd deze tnak verrigten, gaan hiermede zoo behendig te werk, dat de olie met geen druppel vochtigheid zal vermengd zijn. In óene minuut kan eene vrouw genoeg olie verzamelen om eene lamp van twee voet lang te vullen.
Somtijds wordt, wanneer de sneeuw schaarsch is, de igloo van ijs gemaakt. De wanden worden uit deze stof gevormd en hebben gewoonlijk eene octagonale gedaante, terwijl de ijsblokken uit sneeuw zijn zamengevoegd. liet koepeldak wordt gewoonlijk van sneeuw vervaardigd, maar de tunnel of gang naar het inwendige is van ijs. Zulk een huis is, wanneer liet pas gemaakt is, zoo doorschijnend, dat, zelfs op een'afstand van eenige passen, die welke er zich binnen in bevinden door de wanden heen kunnen herkend worden.
Het schijnt misschien vreemd, dat materialen als sneeuw en ijs gebruikt worden in de zamenstelling eener menschelijke woning, daar niets meer in strijd met comfort schijnt te zjjn; en toch zjjn deze huizen, wel verre van koud, zóó warm, dat de bewoners zich bijna en somtijds geheel van kleederen ontdoen; ook is het bed van sneeuw waarop zij rusten, met de noodige hoeveelheid huiden bedekt, zelfs warmer dan een Europeaansch veêrenbed.
In den zomertijd geven de Eskimo's de voorkeur aan de hut van huiden, of quot;tupicquot;. Dit is eene eenvoudige tent van rcndierenvellen, over eenige stokken geworpen, hoewel de stutten somtijds gevormd zijn van walvischbeenderen.
De Eskimo's eten bijna uitsluitend dierlijk voedsel, In de eerste plaats verschaft het land naauwelijks eenigen plantengroei, maar dan ook hebben de bewoners eene groote hoeveelheid dierlijk voedsel noodig om de hevige koude te weerstaan. De zeehond en
740
het rondior malcon liun geliefkoosd voedsel uit en in beide gevallen stellen zij den meesten prijs op het vet.
Bij liet rendier is liet vet van 3e achter-kwartieren, door de Eskimo'» quot;toodnooquot; genaamd, liet gedeelte waarop zij het meest gesteld zijn. Kapitein Hall, die gedurende zjjn verblijf onder de Eskimo's zoo verstandig was evenals zij te leven, verhaalt, dat dit vet zooveel heter is dan boter als de beste boter heter is dan varkensvet, en wanneer het dier in goeden staat is, is het vleeseh zoo malsch, dat eene snede aan den rand op-geligt bijna aan stukken valt. Een ander gedeelte van het rendier is bijna even kostbaar als het vet. Het is de inhoud van de pens, raauw gegeten met sneden raauw reeënvleesch. Het hoeft oen' ligt zuurachtigen geur., als die van jong hertenvleeseh, en zoo de eter niet wist wat hij at, zou hjj er den grootsten smaak in vinden.
Dit was liet geval met kapitein Hall, toon hij eens deelnam aan een' maaltijd van rendier-vleeseh in een igloo. Hij proefde het vleeseh en vond het uitmuntend; daarna nam hij een hapje van de onbekende spijs en beschrijft liet als ambrozijn. Na er het grootste gedeelte van opgegeten te hebben, bekeek hjj hot bij het licht en schrikte toen hjj den aard van de lekkernjj ontdekte. Hij kwam evenwel al spoedig tot het wijze besluit, dat het najagen van zingenot, onder welken vorm ook, slechts het gevolg is eener verkeerde opvoeding en dat hjj bij gevolg zjjne vroegere vooroordeelen in dit opzigt zou laten varen en eten wat de Eskimo's aten en zooals zij het aten. quot;Wat de hoeveelheid eten betreft, noch hij, noch eenige andere Blanke, zou hot hierin tegen een' Eskimo durven opnemen, die in één maaltijd negen of tien pond vleeseh zal verslinden en op zijn gemak op den rug gaat liggen en zich door zijne vrouw stukken walvischtraan laat voeren, omdat hij volkomen buiten staat is zich zeiven te helpen. Een Eskimo vindt eene soort van verdoovende uitwerking in over-verzadiging, die bjj hem de plaats inneemt van gegiste dranken.
Ongerekend de neiging tot gulzigheid en de zucht tot smulpapcrjj, bevond kapitein Hall, dat wanneer hjj met hen moest leven, zooals hjj van plan was te doen, hij vroeger of later hetzelfde voedsel zou gaan gebruiken. Hij kwam tot een stout besluit en ging allea eten wat hjj zag dat zij aten. In hot eerst stond het hem geweldig tegen een stuk raauw vleeseh te eten, dat zorgvuldig door eene vrouw was afgelikt om het van haren en andere vreemdsoortige zaken te ontdoen. Maar hjj bedacht, dat, zoo hjj niets van het likken geweten had, hij het aan den geur van het vleeseh niet zou ontdekt hebben en zeer verstandig deed hjj, alsof hij niet wist hoe het gereinigd was geworden. Eveneens scheen zechonclenbloed, zoo vorscïi van het dier opgevangen, eene vrij zonderlinge soort van soep en de nog warme ingewanden eene merkwaardige soort van dessert. Maar toen hjj bevond dat de Eskimo's ze beiden als keurige lekkernijen beschouwden, proefde hij zo en verklaarde dat de Eskimo's volkomen gelijk hadden en zjjne vooraf opgevatte denkbeelden geheel verkeerd waren.
747
HOOFDSTUK XXII.
DE ESKIMO 'S. Vervolg:
HUISELIJK LEVEN. - WIJZE VAN JAGEN, — DE ZEEHONDENJAOT IN DE SNEEUW. - HET KIND ALS LOKAAS. ~
DE IGLOO VAN DEN ZEEHOND. - EEN IVOREN DOBBER. — ZEEHONDS quot;PRAATJEquot;. - DE HARPOENEN EN
SPEREN. — HET SPIESEN VAN DEN WALRUS. — HET IJSVLOT. - DE BOOG EN PIJLEN EN POLSBESCHERMER. — DE JAGT OP RENDIEREN. — HET SCHIETEN VAN SNEGUWHOENDEREN. - DE WOLF- EN VOSVAL-
LEN. — DE VOGEL-SLINGER. — DE BEEREN-JAGT. - DE MANNEN- EN VROUWENBOOTEN. — ZAMENSTELLING
VAN DE KIA, EN DE WIJZE OM HAAR TE GEBRUIKEN. - DADEN VAN BEHENDIGHEID TE WATER. — DE VROUWENBOOT EN HAAR GEBRUIK. - DE SLEDE, — DE VERSCHILLENDE SCHINKELS. — HET DRESSEEREN DER
SLEDEHONDEN. — VOORBEELDEN HUNNER SCHRANDERHEID. - RARBEKARK EN DE KAPELLAANS.— HUWELIJK
EN OPVOEDING VAN KINDEREN. - SPEL EN DANS. - GODSDIENST.--DE ANGEKO EN ZIJNE VERBORGENHEDEN. — quot;IN VINO VERITAS'*. — BESCHIKKING OVER DE DOODEN.
Daar do Eskimo's voor hun voedsel geheel cn al van de voortbrengselen dor jagt afhangen, zijn zij zeer bedreven jagers cn hierin op hunne eigenaardige wijze volkomen ongeëvenaard. Gaan wij bijvoorbeeld al dadelijk do wijze na waarop zij zich van den zeehond meester maken. Do lezer weet ongetwijfeld, dat de zeehond, een zoogdier, dampkringslucht inademt en hij dus niet lang onder water kan bljjven, maar verpligt is bij tusschenpoozen boven te komen om adem te scheppen. Wanneer hij onder het ijs duikt, zou hij verdrinken indien hij geen luchtgaten voor zich in het ijs wist te maken. Deze zijn zeer klein, niet meer dan anderhalven of twee duim in diameter en doordringen de sneeuwvlaag niet die op het jjs ligt.
De jagershond, die speciaal hierop geleerd is, ontdekt het luchtgat; zijn meester keert nu zijn' harpoen met een lang, spilvormig uiteinde om en stoot hem door de sneeuw om het hol op te zoeken, dat dikwijls onder een paar voet sneeuw verborgen ligt. Zoodra hij het gevonden heeft, gaat hij bij het gat zitten, met zijn' harpoen in de hand; naauwclijks hoort hij nu het blazend geluid van den zeehond of hij drijft den harpoen in de holte en mist nooit zich van zjjne prooi meester temaken. Dit is daarom des te moeieljjker, omdat, indien de stoot slechts een vierden duim mis is, de zeehond niet getroffen wordt en de man niet zelden uitgeput wordt door wachten en behoefte aan slaap.
Het geduld waarmede de Eskimo-jagers het gat van een' zeehond bewaken, overtreft ver dat van eene kat bij een rnuizegat. Kapitein Hall vermeldt het geval van een Eskimo, een bekend zeehondenjager, die twee cn een halvcn dag en twee nachten zonder slaap of voedsel een' zeehond bewaakte. Hot klimaat in aanmerking genomen, is zoo iets bijna ongeloofeljjk. Den armen man mogt het, na al zijne moeite, niet eens gelukken zich van den zeehond meester te maken; hij was evenwel in 't geheel niet uit het veld geslagen en ging, na eenig voedsel genomen te hebben, met ijzeren volharding zijne jagt voortzetten.
De Eskimoschc zeehondenjagers maken gebruik van een zeer vernuftig uitgedacht instrument om de nadering van het dier te ontdekken. Het bestaat uit een zeer dun ivorenstaafje, ongeveer twaalf duim lang, aan het eene einde met eene punt en aan
DE ESKIMO'S.
hot andere mot con rond knopje voorzien. liet is ongeveer zoo dik als een kraaijepen. Heeft nu de jager oen zeehondengat gevonden, dan bindt hij aan liet boveneind een' zeer fijnen draad van pozen en laat hot staafje in het zeehondengat zakken, waar het aan den draad blijft hangen. Wanneer nu do zeehond lucht komt schoppen, merkt
DEKI, II . 48
740
DE ESKIMO'S.
hij zulk eon klein voorwerp niet op, maar komt zooals gewoonlijk naar boven en iluwt het kleine staafje voor zich uit. Zoodra de jager het staafje in de hoogte ziet komen, weet hij dat do zeehond er is en stoot zijne speer naar onderen in het gat. Zelfs een grootero dobber — zoo wij er dien naam aan mogen geven — zou door den zeehond over het hoofd gezien worden, maar dien te gebruiken zou de vrije behandeling van de speer beletten.
Er is nog eeno andere manier om zeehonden te vangen, waarbij het jonge dier als lokaas dient voor zijne moeder. Wanneer de teef op het punt is van haar jong i 2 4 te werpen, krabbelt zij de sneeuw weg totdat zjj
op het ijs komt dat er quot;diep onder ligt. Zij krabbelt dan zoolang totdat een koepelvormig vertrok gemaakt is, in vorm juist gelijkende op de sneeuw-hut der Eskimo's. De tunnel door het ijs is juist wijd genoeg om den zeehond door te laten, terwijl de kamer ongeveer vijf voet in diameter bedraagt, zoodat de vloer van jjs, waarop het dier kan liggen, tamelijk ruim is. Hier komt het jong ter wereld en hier bljjft het totdat de zon de sneouwbedekking van het vertrek, of igloo, zooals het genoemd wordt, wegsmelt, als wanneer het jonge dier voor zich zelf kan zorgen.
Wanneer de geschikte tijd daar ia, gaan de Eskimo's deze zeehondon-igloos opzoeken, en wanneer zij door de honden ontdekt worden, laat de jager zich op de sneeuw vallen en verbrijzelt daardoor het dak van den igloo, waarna hij met een' expres-selijk daartoe vervaardigden haak den jongen zeehond uit den igloo haalt. Het is merkwaardig, in hot voorbijgaan gezegd, dat de ijsbeer volkomen op dezelfde wijze de wanden van den igloo verbrijzelt en het jong met zjjne klaauwen er uithaalt.
AVanneer do Eskimo zich van den jongen zeehond heeft meester gemaakt, bindt hij eene lange lijn aan een van de achterpooten en laat hem door den tunnel in do zee los, terwijl hij zelf met zijn' haak in den igloo kruipt, in de hoop de moeder te vangen wanneer zij haar jong komt helpen.
Somtijds verschalkt de zeehonden-jager het sluwe dier op het ijs. De zeehond heeft op het ijs liggende eeno zonderlinge wijze van slapen. Hij doet korte dutjes van slechts ecnigc seconden en ligt tussehon de dutjes even zijn kop op, in het rond ziende of er ook een vijand nadert. De Eskimo maakt gebruik van deze gewoonte en wacht, op het ijs liggende, deze korte dutjes af, terwijl hjj zich langs het jjs naar het dier voortschuift en met zijne kleederen van zeehondenvellen zelf veel van een' zeehond heeft. Zoodra de zeehond den kop opligt, houdt do jager op, begint met zijne handen te krabben en houdt eeno zonderlinge, brommende alleenspraak, die zij een quot;zeohondenpraatjequot; noemen on die verondersteld wordt als eene betoovering te werken. Zeker is het, dat de zeehond zeer in zijn schik met hot praatje schijnt, goon erg in de list heeft en den jager digtbij genoog laat naderen om door hem gedood te worden.
Dezelfde soort van quot;praatjequot; wordt aangewend wanneer do zeehonden-jager in zijne boot uitgaat; sommige jagers zijn beroemd wogons het betoovorond vermogen van hun gezang. Bij do zeehondeujagt met booten wordt eene bepaalde soort van harpoen
750
751
gebruikt. Hjj is langer en ligter dan die voor de jagt op het jja in gebruik is en voorzien van een' drijver, namelijk een' lederen zak niet lucht gevuld. Deze wordt aan de schacht bevestigd en even er onder wordt het cene einde der harpocnljjn vastgemaakt, die met hot andere einde aan de punt van het wapen is gebonden.
Wanneer de zeehond getroffen ia, wordt de schacht van do punt afgeschud, zoodat er geen gevaar is dat hot wapen door zijne zwaarte en de aanhoudende beweging losgeraakt; verder werkt het als ceno soort van anker dat de bewegingen van het dier belet, zoodat do jager het in zijne boot kan achterhalen en liet met een' anderen harpoen doorsteken, la do zeehond dood, dan dient de drijver nog tot een ander doeleinde. Wanneer zeehonden in het water gedood worden, zinken zij bijna altijd zoo snel, dat men zo niet kan bemagtigen. De drjjver nu blijft aan de oppervlakte, zoodat do gelukkige jager er slechts naar toe behoeft te pagaaijen. om den harpoen in te halen en don zeehond aan boord te hjjachen Miaachien is het moeijelijkste gedeelte van de geheele taak wol gelegen in de behendigheid waarmede de jager don zeehond naar huis weet te brengen. De boot waarin hjj zit is geheel mot huiden bedekt, uitgenomen eone kleine opening om in te zitten, en toch legt hjj het groote lig-chaam van don zeehond op dezen ligton vloer en houdt het kleine vaartuig al pagaaijende in evenwigt, zich niet bekreunende om do golven die zijne ligte kleine kano als een kurk op en neer doen dobberen.
Deze kano's zullen wij woldra iets nader beschouwen en nu slechts even spreken over de wapenen die door do Eskimo's op de jagt gebruikt worden.
Hot is merkwaardig dat oorlog eene geheel onbekende zaak is bij de Eskimo's, die misschien hetecnige volk op doganscho wereld zijn dat goene oorlogswapenen bezit en er ook volstrekt niet begeerig naar is. Wanneer een wilde in hot bezit komt van vuurwapenen, gebruikt hjj ze gewoonlijk in don oorlog en verheft zich door do meerderheid zjjner wapenen tot eer en aanzien. De Eskimo is evenwel geheel onverschillig voor deze zaken. Hij ia bovenal huiavader, en wanneer hij zoo gelukkig is een geweer magtig te worden, gebruikt hjj het eenvoudig op do jagt en verspilt het kostbare kruit en lood nooit tegen zijne
IIARPOKN KN ViSCHHPEKK.
48*
DE ESKIMO'S.
medemenschcn. Room is hom to cononmalo onbokond, uitgonomon dio soort van plaatso-Ijjko vermaardheid, welke door boliendiglieid op do jagt verkregen wordt. Al zijne krachten worden gevorderd om voedsel en kleoderen voor liet huisgezin to verschufïen en daarom besteedt liij ze tot geene andere doeleinden.
liet wapen hetwelk voor den Eskimo is wat do buks is voor don wondlooper, de boemerang voor don Australiër, het zwaard voor don Agagoer, do lasso voor den Zuid-Amerikaan, en de sumpitan voor den Dajak, is do harpoen, een wapen dat verschillende wijzigingen ondergaat, al naar hot gebruik dat er van gemaakt wordt, maar in beginsel is het volkomen hetzelfde.
Het eerste voorbeeld is de typische harpoen. Hjj bestaat uit eene lange, houten schacht, waaraan oen drijver bevestigd is, zooals op bladz. 751 reeds beschreven werd. Daar het hout in hot land der Eskimo's meestal verkregen wordt van het drijfhout dat nu en dan van wrakken aan strand spoelt, is hot er sch.aarsch en bjjgevolg zulk een wapen buitengewoon kostbaar. De schacht wordt gewoonlijk vervaardigd van een aantal stukken hout, op vernuftige wijze aan elkander verbonden.
Do met ecu' weerhaak voorziene punt is slechts los aan de schacht bevestigd, daar een punt aan het einde der schacht naauwkeurig past in een gat onder aan de punt. Zij wordt op hare plaats gehouden door lederen riemen, zoo ingerigt, dat de schacht van do punt wordt afgeschud, zoodra hot gewonde dier wegspringt. Do afbeelding op bladz. 750 vertoont de punt van den harpoon die gebruikt wordt om den walrus te spiesen.
Zij is ongeveer negen duim lang en vervaardigd van ivoor, afkomstig van den walrus of den narwal, waarschijnlijk van den eerste, daar men er duidelijk de kromming van don walrustand in herkennen kan. Zjj bestaat uit twee stukkon, die wij gemakshalve hot ligchaam en de punt zullen noemen, liet bovenste gedeelte van het ligchaam is een weinig afgerond, met eene ligte punt eindigende en wordt aan de schacht van den harpoen bevestigd. Ongeveer anderhalven duim van hot uiteinde zijn twee gaten, waardoor oen dubbele lederen riem, zoo dik als een ganzopen, gehaald wordt. Vervolgens komt do punt, een driehoekig stuk ivoor met een' sterken weerhaak, voorzien met een dun plaatje ijzer, bijna geheel overeenkomende mot de wijze waarop do punt van den oorlogspijl der Bosjesmannon is ingerigt. Door deze punt is oen gat geboord, waardoor do lus'van don roods gomeldon dubbelen riem gaat. Daarenboven bevindt zich aan hot ondereinde der punt eene opening, waarin het kogelvormige uiteinde van het ligchaam past.
Bij naauwkenrige bezigtiging dor afbeelding kan de lezer zich eon good denkbeeld van do goheolo inrigting vormen. Fig. 1 vertoont hot geheelo instrument, met do punt aan hot ligchaam passende en op hare plaats gehouden mot den dubbelen riem. Fig. 2 toont de punt van hot ligchaam verwijderd. Do lozer kan nu zien wolk oen uitmuntende weerhaak dit instrument vormt. Wanneer do harpoen naar don walrus geslingerd wordt dringt de punt door do taajje huid en schuift nu van hot ligchaam af, stolt zich regthoekig dwars in de kleine wond die gemaakt is bjj het indringen der speer en belet werkelijk dat hot wapen teruggetrokken wordt. I^ig. B vertoont hot bovenste gedeelte van do punt, on Fig. 4 het gat aan do basis, waarin het kogelvormige uiteinde van hot ligchaam los past.
Do lijn die aan do schacht van dozen harpoen wordt gebonden, is zeer lang en sterk; wanneer nu do jager uitgaat om don walrus te vangen, windt hij zich deze lijn los om den hals en als hij don harpoon met do rogtorhand werpt, rukt hij zich mot de linker tegelijk de slingers van den hals en werpt zo don harpoon na. Het dier wordt telkens gevierd gelijk oen zalm door den hengelaar, totdat hot door pjjn, bloedverlies en wanhopende pogingen om te ontsnappen uitgeput is en digtbij gebragt kan worden om do doodolijke wond met de speer te ontvangen.
Hot afwerpen van do lijn op het juiste oogonblik is natuurlijk oeno zaak van het hoogste belang, daar vele jagers, nis hun dit mislukte, in de slingers van de lijn gevangen worden, onder hot ijs getrokken en ellendig verdronken. Aan hot einde der har-poenljjn is eene lus geslagen, en zoodra hot wapen geslingerd is, stookt de jager oeno spoor diep in het ijs, laat de lus er over hoon glijden en den walrus zoo lang
752
DE ESKIMO'S.
aaü liet snoer spartelen totdat hij iloodmoodo is. Dan haalt do Eskimo do lijn in totdat hij het dier aan den rand van het ijs gebragt heeft, grijpt zijne speer en brengt cr het dier eene doodeljjko wond mede toe.
/ij hebben eeue zeer vernuftig uitgedachte wijze om dozen harpoen te gebruiken. Wanneer de Eskimo-jagers een aantal dieren op het ijs zien slapen, zoeken zij eene schots uit, niet to groot om in beweging te worden gebragt en toch groot genoeg om verscheidene mannen te kunnen dragen. Nu brengen zij hunne kano's op deze schots, boren gaten in het ijs en maken hunne harpoenlijnen in deze gaten vast. Zij roeijen
dan zachtjes het gchoole stuk ijs met mannen, kano's en alles naar de plaats waar do slaperige dieren liggen, die niet het minste kwaad vermoeden van een stuk voorbijdrijvend ijs.
Na hunne keuzo gedaan te hebben, tellen de jagers twee man voor eiken walrus, waarna op een gegeven teeken al de harpoenen geslingerd worden. Do geheele kudde laat zieh onmiddellijk in zee vallen, terwijl do gewonde dieren door de harpoen-lijnen aan do schots vastzitten. De jagers laten hen hunne vracht zoolang rondslopen, dat zij uitgeput zijn, maken dan hunne kano's vlot en dooden de dieren met hunne
753
DE ESKIMO'S.
speren. Zoodra do walrus dood is, stoppen do jagers do wondopeningen digt met kleine ivoren pennetjes, teneinde hot blood to bewaren dat door tie Eskimo's op zulk een' hoogen. prjjs wordt gesteld.
De lijn wordt vervaardigd uit do huid dor grootste zoehonden.
Wanneer nu het dier gedood is, worden om het geheele ligchaam evenwijdig loopende insnijdingen gemaakt, zos of' zeven duim van elkaar. Het dier wordt op deze wijze in breedo strooken van zijno huid ontdaan on dezo later tot riemen gesneden.
Eone andere soort van speer of harpoen geeft ons do tweede figuur op bladz. 751. Do schacht van dozo speer is van hout vervaardigd, maar do punt en de met weerhaken voorziene uitsteeksels zijn van ivoor. Dezo speer wordt hoofdzakelijk gebezigd om visch te vangen cn door middel van oen' werpstok geslingerd, bijna op dezelfde wijze als do sporen der Australiërs. De werpstok is naast do speer afgebeeld. Hij is van hout, plat en heeft aan het eone einde een gat waarin hot ondereind dor speer wordt gestoken. Dit is over het geheel oen veel ligter wapen dan dat, hetwelk wij zooeven beschreven hebben.
Ook bogen cn pjjlen worden door do Eskimo's gebruikt. De eersten worden van hoorn, boen of hout gemaakt, en meestal zaamgesteld uit verschillende stukken, stovig aan elkaar gebonden. Even als bij do bogen der Noord-Amenkaansche stammen, bestaat de grootste sterkte niet zoozeer in de materialen van den boog, alswel in een groot aantal peessnoeren, die langs hot ligchaam van don boog loopeu. Er zijn vaak honderd of moer dezer pezen, die strak genoeg aangebragt worden om don boog eone kleine kromming tc geven. De vorm van den boog is vrjj zonderling, zooals op de bijgaande afbeelding te zien is. Al is het wapen zoo sterk, toch wordt het zelden op grooteren afstand dan twaalf, of op zijn meest twintig passen gebruikt. De lengte van den boog bedraagt gemiddeld drie voet zes duim.
Do pjjlen zijn zeer verschillend. Sommigen hebben houten schachten met beenen punten, maar de schachten van de beste soorten zijn half been en half hout en de punten met een klein stukje ijzer voorzien. De pijlen worden in een' pjjikoker en de boog in ccne scheedc bewaard. Deze pijlkoker en boogscheede worden gewoonlijk van zeehondenvel vervaardigd, daar dit ondoordringbaar voor vochtigheid is, ofschoon zij ook meermalen van andere stoffen gemaakt worden. Het exemplaar in ons bezit is van rendiervel gemaakt. Wanneer de Eskimo schiet, houdt hij zijn' boog horizontaal. Het snoer van den boog wordt van een vijftien- of twintigtal peessnoeren vervaardigd, die los gedraaid, maar niet tot een koord gemaakt zjjn.
De boog en pjjlen worden hoofdzakeljjk gebruikt bij de vangst van het rendier en het sciiieten van
754
DE ESKIMO'S.
missen kan een van hen te raken; do vogels zjjn do pijl onder hen neervalt, zij slechts oenige schreden vorder vliegen en zich dan weder neerzetten, zoodat de jager zjjn' pijl kan oprapen en hem opnieuw afschioton, totdat hij het grootste getal van don zwerm gedood heeft.
Ten eindo hot handgewricht tegen hot terugspringen van de boogpees te beveiligen
755
DE ESKIMO'S.
draagt do Eskimo ccno zeer vernuftig uitgedachte bosclmtting, zamengesteld uit ver-scheideno stukken been, zaamgebonden en bevestigd aan net polsgewricht met oen' beenen knoop en lus. Do stukken been zijn ongeveer vier duim lang. Onder do pols-beschutting worden somtjjds eenigo zonderling gevormde haken opgemerkt, dio geen lokaas noodig hebben. Zij bewegen zich eenvoudig op en neer in het water om de aandacht van den visch te trekken en worden dan vlug naar boven geslagen om den visch op een der scherpe punten op te vangen. Er zijn verscheidene soorten van dezen zonderlingen haak, doch de hier afgebeelde zijn do eigenaardigste.
Er is nog een instrument, de Kakoewaij of het nijptangje genaamd, dat door de Eskimo-jongens op dezelfde wijze gebruikt wordt. Zij nemen een model van een' visch van ivoor vervaardigd, binden er een snoer aan en slepen het door het water om den visch aan te trekken, die dan door den kakeewaij getroffen en uit het water gehaald wordt.
De kunst-vischjes zijn ongeveer drie duim lang en zeer netjes gemaakt, met oogon van ijzer-pijriten. Dit is eene zeer langzame wijze van vischvangen, maar de jongens hebben overvloedig tijd,- zijn er zeer op verzot en zitten don gehoelen dag op de hurken om oen paar vischjes te vangen.
De vossen en mollen worden gewoonlijk in vallen gevangen. Er zijn verschillende soorten van vallen, maar meestal worden zjj naar twee verschillende methoden gemaakt. Do gewone val heeft zeer veel van eene gewone muizenval, behalve dat zij in plaats van hout, van ijs | vervaardigd wordt. Zij is zoo lang en smal dat een wolf or zich niet
1 in kan omkeeren, maar om te ontsnappen achteruit moet loopen. De
deur is een zwaar blok ijs, dat op en neer beweegt in twee inkepingen. Zij wordt opgehaald en in deze positie gehouden door eeno lijn, die boven over de val heen gaat, door een gat om liet eind en dan losjes aan eene pen bevestigd wordt. Nu maakt men aan het einde der lijn een lokaas vast, en wanneer do wolf er aan trekt, valt do deur neer en het dier is in zijne gevangenis van ijs opgesloten. Men maakt dan oen gat in don zijwand der val en do wolf wordt afgemaakt op do plek waar hij ligt.
Ook vossen worden in deze vallen gevangen, maar de gewone soort van vossenval is naar eene andere methode vervaardigd. De vorm dezer vallen gelijkt wel iets op dien van een' kalkoven en do opening is bedekt met een stuk balein, dat het dier moet betreden om aan het lokaas te komen. Naauwehjks stapt het op het balein, of de veerkrachtige stof geeft mede, laat den vos in den val tuimelen en neemt hare positie M m weder aan, gereed voor een ander slachtoffer.
«II/ Wij hebben reeds gemeld dat vogels dikwijls met pijlen geschoten W / worden. De Eskimo's hebben een wonderlijk instrument, waarmede zij vogels in de vlugt kunnen vangen, mits zij niet zeer hoog boven den grond vliegen. Een dezer instrumenten, die wij vogelslingors zouden kunnen noemen, is hiernaast afgebeeld. Het bestaat uit zeven of acht stukjes been of ivoor, of steen, welke laatste stof Avegons hare zwaarte boven de andere do voorkeur verdient. Aan elk dezer gewigten wordt een peessnoer bevestigd van ongeveer twee voet en zes duim lang; al de einden der snoeren worden bovenaan vereenigd en dit punt van vereeniging gewoonlijk met een bosje vederen versierd. Wanneer de Eskimo een' vogel niet te ver van hom af ziet vliegen, zwaait hij den slinger eenige malen rond zijn hoofd en slingert hem naar don vogel. Bij het loslaten vliegen al de gewigtjes uit elkander, wegens do ronddraaijende bewoging die er aan medegedeeld wordt, zoodat hot wapen op deze wjjze uitgespreid eene ruimte van vijf voet beslaat. Treft een der gewigten of snoeren den vogel, dan wordt hij door den gehoelen slinger ingewikkeld en valt hulpeloos op den grond. Wij behoeven den lezer naauwelijks te herinneren dat deze slinger werkelijk eene wijziging is van den Patagonisehon belas.
756
VOOKI,SLINGER.
T)K ESKIMO'S.
Bij de boci'cnjagt maken de Eskimo's gebruik of van den wahusharpoen ot' van de speer en dikwijls van beiden. Zij zetten hunne honden tegen den beer aan, en terwijl hij bezig is hunne aanvallen at' te weren, die altijd van achteren gedaan worden, werpt hij zijn' harpoen naar hom cn bevestigt hot einde van de lijn aan het ijs, om den beer te beletten tc ontsnappen. Daarna valt hjj het dier met ecu' anderen harpoen cn zijne lans aan, en terwijl hij behendig de herhaalde aanvallen van den beer ■vermijdt, stoot hij het scherpe wapen in het hart van het dier.
De Eskimo's dragen altijd do grootste zorg geen' jongen beer te dooden alvorens de moeder gedood te hebben. Gebeurt het dat eon hunner, door den honger gedreven, zulk een roekeloos feit bedrjjft, dan is de gcheele troep waartoe hij behoort verpligt de grootste voorzorgen in acht te nemen om niet door de moeder te worden aangevallen, die ongetwijfeld hun spoor volgt. Zjj gaan daarom vijf of zes mijlen in regte lijn voort en koeren dan plotseling zijwaarts, zoodat de beer bij zijne onstuimige vervolging hun spoor bijster wordt. Zij herhalen deze kunstgreep verscheidene malen. Wanneer zjj hunne huizen bereikt hebben, houden zij hunne wapenen dag cn nacht in gereedheid, terwijl de sleden overeind rondom do huizen geplaatst worden. Deze voorzorg moet dienen om de slapers te waarsclmwen. De beer vertrouwt de regt-opstaande slede niet en stoot haar altijd omver alvorens het huis aan tc vallen, zoodat het geraas der vallende slede de slapers wekt en hen op hunne hoede doet zijn.
De boot en do slede zijn de twee eenigc middelen van vervoer bij dc Eskimo's in gebruik. Beiden verdienen eenige nadere beschrijving.
Er zijn twee soorten van booten, de vrouwen- cn mannenbootcn. De mannenboot wordt Kajjak of Ida genaamd, naar liet dialect van het volk, cn is in hare soort een waar kunststuk. Zjj eindigt van voren zoowel als van achteren in ccne scherpe, opgewipte punt en is slechts uit zeer ligt hout en balein zamengesteld, bedekt met watcr-digte zeehondenvellen. In het midden is een gat, juist groot genoeg voor het ligchaam van den rocijer; wanneer deze zijne plaats inneemt, haalt hij het vel strak naar zich toe cn bindt het om zijn midden, zoodat de boot volkomen waterdigt is. De gemiddelde lengte bedraagt vijfentwintig voet cn zoo ligt zijn dc materialen waarvan de boot gebouwd is, dat een man zjjn' kajjak op zijn hoofd van zijn huis naar het water brengt.
Deze ligte kano's hebben gecne kiel en liggen zoo ligt op het water, dat zjj met verbazende snelheid eerder over dan door het water gedreven worden. De rocijer bedient zich slechts van een' enkelen riem, die aan beide einden plat uitloopt en beurtelings regts en links met hot water in aanraking gebragt wordt. Hij is tusschcn do negen en tien voet lang, smal in het midden, dat als handvat dient cn allengs naaide einden toe broeder wordt. De spanen zjjn ongeveer vier duim breed cn omzoomd met ivoor, niet alleen ter versiering, maar ook tor versterking.
Do riem speelt dezelfde rol als de balanceerstok van don koorddanser; met zjjn behulp voert de Eskimo werkelijk verwonderlijke kunststukken uit. Zoo zijn bijvoorbeeld twee Eskimo's met hunne ranke vaartuigjes buiten, waarvan het ceno door het behendig hantceren van den riem juist op dezelfde plaats blijft. Dc andere snelt van oen' zekeren afstand mot zulk ceno vaart dwars op den kajjak aan, dat hjj over dien van zjjn' vriend wordt heen gedreven. Bij het verrigten van dit kunststuk wordt dc behendigheid van beiden evenzeer op de proef gestold, want het is niet minder moejjclijk den stilstaandcn kajjak in evenwigt te houden als den anderen cr overheen te drijven.
Er wordt nog een ander kunststuk door hen verrigt, dat ten duidelijkste het meesterschap bewjjst dat een Eskimo over zijn klein vaartuig bezit. Hjj beproeft dit echter niet of er moet een andere kajjak digfc bij dc hand zijn. Na zich overtuigd te hebben dat do bedekking van zoehondenvollen goed om zijn midden sluit, werpt de man zich plotseling met geweld naar ccne zijde, waardoor de kajjak omslaat cn hij zich onder liet water begraaft. Door een' krachtigen slag van zjjn riem ligt do kano in een ondeelbaar oogenblik weer behoorlijk op hot water. Een bekwame kanovoerder kan wel twintigmaal op deze wijze om en om buitelen, zoo snel dat het oog hem naauwe-Ijjks kan volgen, en toch zal zjjn gelaat alleen ecu weinig vochtig zijn.
757
DE ESKIMO'S.
758
Op onderstaande afbeelding zijn deze beide kunststukken to zien.
De roeijor is zoo ontifschcidelijk aan den kaïjak verbonden, dat hij zonder hulp niet van plaats kan veranderen, of zelfs een zwaar gewigt, zooals een' zeehond, optillen. In zulk een geval verzoekt hij dan zijn' makker hem te helpen. De twee kajjaks worden naast elkaar gelegd en riemen van den een' naar den anderen geplaatst, zoodat zjj tijdelijk tot_ eene dubbele kano gemaakt worden, die niet kan omslaan. Kleine lijnen van balein worden dwars over het einde van den kaijak gespannen, waaronder de speren en harpoenen geborgen worden, zoodat zij niet van de boot kunnen rollen en toch altijd bij de hand zijn. Eene opgeblazen zeehondenblaas wordt altijd aan de kano bevestigd. Is de kaijak niet in gebruik, dan wordt hij uit het water gehaald en omgekeerd op de sneeuwhut gelegd, zooals op bladz. 745 te zien is.
De tweede soort van boot wordt Oemiack genaamd en door do vrouwen gebruikt. Natuurlijk kan de ligte on brooze kaijak, hoe nuttig ook om op de jagt gebruikt te worden, niet dienen tot het vervoer van bagage of van meer dan één persoon. Hiertoe moet daarom eene andere soort van boot vervaardigd worden. Dit is een groot, lomp, regtzijdig, aan de einden vierkant, platboomd vaartuig, veel overeenkomst hebbende met de platboomde ponten onzer rivieren. Het wordt uit dezelfde materialen vervaardigd als de kajjak, namelijk uit hout en balein met zeehondenvellen overtrokken, waarvan bet haar is afgesehraapt. Vochtig zijn deze vellen bijna doorschijnend, zoodat de vormen der in de boot zittende personen onduidelijk zigtbaar zijn. De zijden dei-boot zjjn ongeveer drie voet hoog en het gewigt dat een goed gemaakte oemiack kan dragen, is werkelijk verbazend. Kapitein Lyons verhaalt dat in eene dezer booten.
DE ESKIMO'S.
vijfentwintig voet lang, acht breed en drie diep, meer dan twintig rncnschen vervoerd werden. Zij wordt langzaam voortgedreven door twee zeer lompe riemen en bestuurd door een' anderen riem in den achtersteven. Do post van stuurman wordt gewoonlijk waargenomen door een oud man, die niet meer in staat is den kajjak te besturen, maar wel nog den oennack, ot' ook een mes, een' harpoen, een' zeehonden-haak ot' alles wat slechts bij do hand is, naar do vrouwen kan slingeren, zoodra zij met het roeijen slabbakken.
Aan eiken oemiack kan een zeer primitive mast met zijn zeil worden bevestigd. Do mast is slechts kort en in hot voorste gedeelte der boot gespoord. Bij den top is
een schjjfgat geboord met een diep ingesneden wiel van ivoor, waarop de hijschtouwen loopen. liet zeil is hoogst eenvoudig en vervaardigd van walrus-darmen, die, opengesneden, strooken vormen van ongeveer vier duim breedte. Deze strooken worden aaneengenaaid en vormen een zeil, even ligt als sterk. Het merkwaardig onderscheid tusschen de kano's van de heete en do koude luchtstreken der wereld zal den lezer ongetwijfeld niet ontgaan zijn. In de tropische gewesten bestaan kano en zeilen geheel uit plantaardige stoffen, zonder een stukje huid, poes of eenig ander dierlijk bestanddeel, terwijl in de koudere luchtstreken de dierenwereld bijna al do bouwstoffen levert.
Van niet minder belang dan do kano is de slede voor de Eskimo's.
Stof en vorm der slede verschillen zeer, zoodat in dit op/igt geen twee sleden gelijk zijn, maar het beginsel is bij allen hetzelfde. Eenc slede is niets anders dan twee schenkels, door een aantal dwars-stukken niet elkaar vereenigd, waarop de voerman kan zitten en de goederen gepakt worden.
759
DE ESKIMO'S.
l)c bcsto sleden zijn die waarvan de schenkels vervaardigd zijn van liet kaakbeen van den walvisch, tot smalle plankjes gezaagd en tot den behoorlijken vorm gesneden. Zij worden altjjd bekleed met eene strook van dezelfde stof'. Andere worden van hout gemaakt en met been bekleed; in deze gevallen bestaat het houten gedeelte uit verscheidene stukken, zaamverbonden met lederen riemen. Des winters wordt het vel van den walrus vaak tot schenkels gebezigd. IJet is ruim een duim dik en in bevro-zen toestand veel sterker dan eene plank van dezelfde dikte.
Wanneer geen hout, been of walrusvellen te krijgen zijn, weet de Eskimo toch raad; hij snijdt lange repen zeehondenvel en naait de randen van elke strook zamen, waardoor twee lan^e buizen gevormd worden. Deze buizen worden dan met mos en aarde opgevuld en water er in gegoten. Binnen een paar minuten zijn zij zoo hard als steen en kunnen alsdan als schenkels eener slede dienen. De onderrand der schenkels, hetzij been, hout of vel, is altijd bekleed met een overtreksel van ijs, hetwelk hernieuwd wordt zoodra het door wrijving versleten is; dit doet de slede niet alleen sneller over de bevrozen oppervlakte glijden, maar belet de kostbare stof der schenkels aan stuk gewreven te worden.
Do dwarsbalken zjjn gemeenlijk van been. Zij steken aan iedere zijde een weinig buiten de schenkels uit en zijn zoo ingerigt, dat de slede van voren smaller is dan van achteren. Zij worden niet al te vast verbonden, daar zij aan het voortdurend geweld en de rukken die de slede op reis ondergaat, moeten medegeven.
De slede wordt door een span honden getrokken; dit span kan verschillen van zeven tot tien of zelfs meer, naargelang van den last die vervoerd moet worden. Zij worden zeer eenvoudig voor de slede gespannen met strengen van zeehondenvel vervaardigd, terwijl de streng van den voorsten hond veel langer is dan die van de anderen. Gewend wordende om zoodra zij loopen kunnen voor de slede gespannen te worden, zijn de honden uitstekend gedresseerd en zal een goed span bijna alles doen hehalve spreken.
Eene zware slede, beladen met mannen, werd door een span van zeven honden, eene mijl ver, in vier en eene halve minuut getrokken, en kapitein Lyons verhaalt, dat drie honden hem in zes minuten denzelfden afstand trokken, terwjjl het gewigt van de slede honderd pond bedroeg. Verscheidene keeren bragten de schrandere dieren hem en zijne metgezellen veilig naar de schepen terug, hoewel de nacht stikdonker was en de sneeuwjagt hun de digte wolken sneeuw in het gelaat joeg. Met den neus bij den grond galoppeerden zij in woeste vaart, volkomen zeker van den koers dien zij te volgen hadden.
Dc honden worden bestuurd, niet door teugels, maar door eene zweep, waarvan de slag van achttien tot dertig voet en do stok slechts cén voet lang is. Een bekwaam voerman maakt slechts weinig gebruik van do zweep wanneer hij een goed span honden heeft, maar bestuurt de dieren gedeeltelijk met de stom en gedeeltelijk door den slag van de zweep, nu eens aan deze dan aan gene zijde van den aanvoerder der honden, die dit teeken volmaakt goed bcgrjjpt. Wanneer do voerman ze wil doen ophouden, geeft hij een' schreeuw, bijna volkomen overeenkomende met het quot;Woa!quot; van ons eigen land. Hij werpt hun dan de zweep zachtjes over den rug, waarop zij zich allen neervleijen en uren lang in de sneeuw zullen blijven liggen, zelfs in de afwezigheid huns meesters.
Het ergste van deze honden is, dat zij zeer twistziek zijn en onder het galoppeeren onophoudelijk knorren en naar elkander bjjten. Het gebeurt dat een hond, verwoed over een' beet hem door een' zijner kameraden toegebragt, zich razend op zijn' aanvaller werpt; er ontstaat dan een algemeen gevecht, dc honden tuimelen over elkaar heen en brengen de strengen zoo wanhopend in de war dat alleen een Eskimo kan hopen ze te ontwarren. In zulk een geval is de zweep druk in de weer, hetgeen door den hond die den slag ontvangt niet ligt vergeten wordt. Hjj verkiest te denken dat zijn naaste buurman hem pijn gedaan heeft en bijt hem daarom in de ooren. Somtijds is een hond zoo onhandelbaar dat de voorman verpligt is tot zijn laatste argument de toevlugt te nemen. Na met de punt van zijne laars eene klein gat in den grond geboord te hebben, stopt hjj den snoet van den hond er in en geeft
760
DE ESKIMO'S
hom met den ivoren stok zijner zweoj) «cu pak slaag, üe hond huilt niet en tracht ook niet zich te bevrijden, maar uit slechts oen zacht gejank. Zulk cone bestraffing behoeft nooit herhaald te worden cu het OTcrigo van den dag gedraagt do hond zich zeer bedaard.
Do gehardheid dezer dieren is verfcazend. Bjj eene temperatuur van dertig tot veertig graden onder nul laat men ze in ie open lucht. Zij worden daarbij slecht gevoed en moeten zich vergenoegen met visehgraton en beenderen van zeehonden, stukjes huid en die zeer weinige overblijfselen welke hunne meesters niet kunnen verslinden. Zij zijn dan ook altijd hongerig on kunnen bijna alles eten. Kapitein Hall verhaalt dat zij eens in één nacht den slag eennr zweep van dertig voet lang opvraten en een enkele hond eens in zeven seconden een stuk walrusvel en spek van zes voet lang en anderhalven duim dik verslond.
Ju weerwil evenwel van al de ontUeiingon die zij ondergaan, kunnen zjj zonder eenigen hinder de grootste vermoeijenissen. doorstaan; er zijn voorbeelden dat een span honden gedurende acht-en-veertig men niets at, in vollen ren een' weg van zeventig mijlen aflegde en zij bij hunne 't huiskomst even frisch waren als toen zij afstaken.
Velen dezer dieren zijn buitengewoon schrander, vooral die afgerigt worden tot de jagt op den zeehond, don beer of het rendier. Een dezer honden, Barbekark genaamd, toebehoorende aan kapitein Hall, doodde een rendier, nam één beet uit don nek en ging toon naar huis om zijn' meester op de plek te brengen waar hij het doodo dier had achtergelaten. Iljj had een' broeder ililt;! zich evenzeer als hij zelf op de robbenvangst onderscheidde. Jlij was do aanvoerder van het span en zag onder het trekken eener slede een' zeehond op hot ijs. Onmiddellijk sprong hjj in vollen ren vooruit en greep den zeehond op hetzelfde oogcnblik dat bij in het water sprong, bjj de achter-pooten. De rob worstelde als razend om te ontsnappen, maar de hond hield bem vast, en trok, door zijne makkers geholpen, den zeehond fiink op het ijs, alwaar zijn meester zicli van het dier meester maakte.
Kapitein Hall deelt een merkwaardig -voorbeeld van het vernuft dezer bonden mede. H'j voederde de honden met quot;kapelinans,quot; een' kleinen, gedroogden visch en had do gewoonte hen in een' kring om kIcIi been te plaatsen, zoodat elke hond bij beurte een' kapellaan kreeg. quot;Nu kreeg Bfirhekark, een jonge, slimme hond, het in zijn' kop, zijn' meester een' streek te spelen. Telkens als hij zijn' visch ontving, begaf hij zich buiten don kring, drong zich drie nf vier honden verder weder in linie en ontving dus eene dubbele portie. Doch deze grap van Barbekark verried te veel het spel dat vele menschen met hunne medemenschen spelen, en zoodra ik do streken van Sinjeur Barbekark opmerkte, besloot ik zjjiio gulzigheid paal en perk te stollen. Evenwel hield de aardige wijze waarop hij mij bljjkbaar bespiedde mij nog eon poosje van mijn plan terug.
quot;Iedere hond nam, als zijne beurt kwam, dankbaar zijn' kapollaan aan, maar daar Barbekark twee porties kreeg tegen céne zijner kameraden, scheen hij nog eens zoo dankbaar als do anderen met zijn' staiirt tc kwispelen. Een zekere blik in zijne oogen als zjj de mijne ontmoetten scheen to willen zeggen: quot;boud je toch stil, die domme kerels merken er niets van dat ilc lien boet heb. tk ben verduiveld hongerig.quot; Toen hjj zag dat ik om zjjne stroken moest plimlagchen, schoof hjj op nieuw een paar plaatsen vooruit en kreeg dus nu drie porties tegen de anderen ééne. Dit was te veel en meer dan tijd voor mij om Barbekark's sjicl om te koeren, en nu hem een' streek te spelen.
quot;Bijgevolg kreeg bij, telkens als ik hem in den kring voorbjjging, geen visch en ofschoon hij driemalen van plaats verwisselde, kreeg hij niets. Nooit was er sprekender beeld van teleurstelling — van wangunst bij eens anders geluk en verdriet bij eigen ongeluk — te lezen dan in het gelaat van dien hond, als hij zag hoe zijne kameraden hunne portie ontvingen. Bemerkende dat liij door geono verandering van plaats zjin doel vermogt te bereiken, begaf bij zich terug uit den kring naar de plaats waar ik stond, kroop tusschen mjjne boenen en zag mij aan alsof hij zeggen wilde: quot;ik ben een zeer stoute hond geweest. Vergeef mij en Barbekark zal zjjne medehonden nimmer
701
meer bedriegen. Geef' mij alsjeblieft mjjne portie kapellaans, mijnheer.quot; Ik maakte nog driemaal de rondte en gaf hem zijn deel viaob, daar hij zich zoo schrander betoond en later zoo treffend don berouwhebbenden zondaar gespeeld had.quot;
Het huwelijk is bij do Eskimo's hoogst eenvoudig en wordt gemeenlijk in orde gebragt door de ouders van de bruid en den bruidegom, terwijl de laatste met tie geheele zaak niets te maken hoeft. Er is goen huwelijksplegtigheid, daar de partijen slechts in denzelfden igloo gaan wonen. Een man kan vele vrouwen bobben en heeft ze ook werkelijk dikwijls; in dit geval bekleedt oene van haar de positie van opperhoofd of igloo-vrouw en ia dan na haren echtgenoot do eerste. Zij heeft do grootste lamp, hot boste bed on het beste voedsel. Maar op haar berust ook het geheele beheer der huishouding, zooals de toebereiding der spijzen en het droogen der kleederen op het quot;droogrok.' Dit is nu geenszins oene sinecure, daar het haar noodzaakt eenige keeren s nachts op te staan om de kleedoren te keeren. Zij moet ook toezien dat de laarzen behoorlijk quot;gekneedquot; worden.
Na de geboorte van oen kind is de moedor verpligt zich eenige maanden in haar igloo op te sluiten en wanneer de verleende tijd voorbij is, werpt zij al de kleederea af die zij gedragen heeft en draagt ze nimmer weder. Zij kleedt zich' dan in een geheel nieuw stol kleederon en gaat achtereenvolgens de bewoners van eiken igloo een bezoek brengen. Wanneer een tweede of derde kind geboren is, wordt er altijd een afzonderlijke igloo voor de moeder gebouwd, waarheen zjj zich vóór de geboorte van het kind begeeft, en waarin zij bljjft totdat de gewone tijd verloopen en zij in staat is hare buren te gaan bezoeken.
De kinderen beginnen op zeer jeugdigen leeftijd hunno opvoeding; de jongens leeren den kaijak roeijen, jagen en vissehen en igloo's bouwen, terwijl do meisjes de vrouwen-boot leeren roeijen, vellen bereiden, voor de lamp zorgen, koken en de menigvuldige werkzaamheden loeren verrigten die tot haar deel behooron. De Eskimosche vrouwen
hebben een verwonderlijk talent voor snijwerk. Zjj maken van ivoor levendige navolgingen van vissehen, eenden, honden en andere dieren, en gebruiken voor dit werk niet anders dan een mes. In vroeger dagen, voordat, zij door Blanken bezocht werden, moesten de Eskimo's zich mot vuursteenen mossen behelpen, volkomen gelijkende op die van de oude en teniet gegano rassen. Om den vuursteen te bewerken gebruikten de Eskimo's een zeer eenvoudig instrument (zie boven), waarvan hot gebruik bewees dat zjj eeno naauwkeurige kennis van de breuklijn der vuursteenon hadden, liet is vervaardigd van been en ivoor en ongeveer zes duim lang. De invoer van ijzer is inderdaad van zoo late dagteekening, dat, toen kapitein Lyons in 1821 de inboorlingen bezocht, hjj een' volledigen harpoen met zijne ivoren punt, drijver en Ijjn kon koopen voor een' spijker, terwjjl hij zich voor een mes een kaijak of eigenlijk alles kon aanschaffen wat in ruil voor zulk een kunststuk gevraagd werd.
Men kan zich ligt voorstellen, dat de Eskimo's met zulk een klimaat slechts weinige spelen hebben. Zij zijn zeer behendig in hot met een stukje touw voorstellen van allerlei figuren van zeebonden, rendieren, eendon, kano's en andere voorwerpen. De kleine ivoren modellen van eenden of andere dieren, waarover wij reeds spraken, zjjn bij de inlandsche spelen zeer in gebruik.
Hunne dansen zijn merkwaardig wegens hunne eenvoudigheid, daar de dansers de passen naar bun eigen smaak uitvinden. Ook hebben zjj een' dans, waarin een zeker
762
DE ESKflVTO'S.
aantal vrouwen in oen' kring geplaatst zjjn, met do handen onder de voorpanden harer buisjes en mot half gesloten oogen het onvermijdelijke Amna-aya lied zingende; dit is dan de muziek. De dansers worden vertegenwoordigd door één man, die zijne plaats in het midden van den kring inneemt, hoofd en armen nu naar deze dan naar gene zijde slingert, de lange, loshangende haren in den wind fladderende, in tusschenpoozen schelle kreten doende hooren en die van tijd tot tijd één been zoo hoog als zijne dikke kleêren veroorloven in de lucht zwaait.
Do vrouwen hebben nog een' bijzondere dans, waarbjj zij knielen, weder opspringen en dit afwisselend zoo snel als zij kunnen, gedurende eenigen tijd herhalen. Dit is werkelijk eene moeijebjke taak, de zware en lompe laarzen in aanmerking genomGn. Somtijds vragen de mannen elkander ten dans en in dat geval wordt het verzoek aangenomen door de quot;koonikquot; of nationale begroeting in praktijk te brengen, die daarin bestaat dat men de neuzen tegen elkander wrijft en sterk door de neusgaten ademt.
Omtrent godsdienst schijnen de Eskimo's geene zeer duidelijke denkbeelden te hebben, uitgenomen dat zjj in een toekomstig bestaan gelooven, in een'hemel en eene hel; deze laatste is volgens die denkbeelden donker, vol ijs, met onophoudelijke sneeuwstormen en zonder zeerobben. Zij koesteren ook zeer nevelachtige denkbeelden omtrent een Opperwezen en eene tweede vrouwelijke godheid, de bijzondere schutsvrouw dor Eskimo's.
Bjj wijze van eeredienst hebben zij verscheidene medicijnmannen, of quot;angeko'squot; zooals zij genoemd worden, die bij verschillende gelegenheden eene reeks allerzonderlingste plegtigheden^ volbrengen, zooals bij ziekte, of wanneer zij op eene jagt-expeditie uitgaan. Zij laten zich goed voor hunne diensten betalen en regeren met eene ijzeren roede, zoodat geen Eskimo veel kans heeft een of ander kostbaar stuk eigendom in zjjn bezit te houden, indien een angeko bjj toeval in de buurt komt. Zjj gaan naar een zoor eenvoudig beginsel te werk, namelijk dat hun meer of minder succes in het waarzeggen in juiste verhouding staat tot hetgeen zjj er voor betaald krijgen.
Ten einde hunne slagtoffers ontzag in te boezemen volbrengen de angoko'a cent! reeks indrukwekkende plegtigheden, waartoe veel oefening en ondervinding vcreischt wordt. Door een geschenk van een mos en eenige kralen haalde kapitein Lyons een* beroemden angeko, Toolemak genaamd, over tot eene zamenkomst met een' Torngn, of huisgeest, in de kajuit van het schip.
„Nadat alle lichten uitgedoofd waren, begon onze toovenaar zijne vrouw met groote onstuimigheid toe te zingen en zij antwoordde op hare beurt door het zingen van de Amna-aya (het geliefkoosde lied der Eskimo's), hetgeen gedurende de geheelo plegtig-heid aanhield. Zoover ik kon opmerken begon hij later zich snel rond te draaijen en met luide, krachtige stem ongeduldig om ïornga te schreeuwen, tegelijkertijd blazende en snorkende als een walrus. Het geraas, zijn ongeduld en onrust namen elk oogenblik toe en eindelijk ging hij op het verdek' zitten, telkens van toon veranderende en een geruisch met zijne kleederen makende.
quot;Plotseling was de stom gesmoord; zij klonk alsof zij zich onder het vertrek terugtrok, ieder oogenblik zich meer verwijderende en op het laatst het denkbeeld gevende, alsof zij zich vele voeten onder de kajuit bevond, waar zjj geheel ophield. Zijne vrouw deelde mij nu in antwoord op mijne vragen zeer ernstig niede, dat hij gedoken had en Torngn naar boven zou sturen.
quot;Bijgevolg werd binnen ongeveer eene halve minuut een verwjjderd geblaas gehoord dat langzaam naderde; eene stem, verschillende van die welke wij in het eerst gehoord hadden, werd tusschenbeidon afgebroken door blazen, totdat eindelijk beide geluiden duidelijk gehoord werden en de oude vrouw mij mededeelde dat Tornga gekomen waa om mjjne vragen te beantwoorden. Ik rigtte dus verscheidene vragen tot den schran-deren geest, waarop ik telkens een antwoord ontving, bestaande in twee luide slagen op het verdek, welke naar men mij zeide gunstig waren.
quot;Nu verhief zich eenigen tijd eene holle, doch krachtige stem, voorzeker zeer verschillende van de toonen van Toolemak, terwjjl zich op hetzelfde oogenblik snel achtereen een verward mengelmoes van gesis, gesteun, geschreeuw en gesnater deed hooren, als dat van een' kalkoen. De oude vrouw zong met verdubbelde geestkracht
7f53
DE ESKIMO'S.
en daar ik liet er voor hield, dat dit alles met het doel geschiedde om den Kabloona tc verbazen, riep ik herhaaldelijk dat ik zeer bevreesd was. Dit was, zooals ik wel verwachtte, olie in hot vuur, totdat do onsterfelijke geest, uitgeput door eigen kracht, verlof vroeg zich to mogen verwijderen. De stem verloor zich langzamerhand in do verte, als in het eerst, en werd gevolgd door een zeer onduidelijk gesis. Bjj het opkomen der stem klonk zjj als de toon voortgebragt door den wind op do bas-snaar eener Aeolische harp; dit veranderde echter spoedig in een snel gesis, als dat van een' vuurpijl, waarop Toolemak met een' gil zijn' terugkeer aankondigde. Ik hield bij het eerste verwijderde gesis den adem in en ademde tweemaal uit; onze bezweerder evenwel schepte niet eenmaal adem, en zelfs zijn telkens terugkeerende en luide gil werd geuit zonder vooraf adem te halen.
quot;Bij hot licht bleek onze toovenaar, zooals tc verwachten was, in een bad van zweet te verkeeren; ongetwijfeld was hij zeer uitgeput door zijne inspanning, die ten minste een half uur geduurd had. AVjj zagen nu dat er achter aan zijn buis een paar bundels bevestigd waren, bestaande uit twee strooken wit rendier-vel en een lang stuk pees. Vroeger hadden wij deze niet opgemerkt, maar vernamen nu, dat zij er aan vast genaaid waren door Tornga terwijl hjj beneden was.quot; Vele reizigers hebben eene dergelijke vertooning bijgewoond en allen waren verwonderd over den tijd dien een angeko het kan uithouden met huilen, sissen en snateren.
Terwijl hij zich onder do aarde bevindt, wordt de angeko verondersteld de woonplaats te bezoeken van den bjjzonderen geest dien hij toespreekt; hij geeft dan ook somtijds een uitvoerig verslag van do plaatsen waar hij geweest is en van hare bewoners. Zoo wordt bijvoorbeeld één vrouwelijke geest Aywilliayoo genoemd. Zij beveelt al de beeren, walvisschen, zeehonden en walrussen met de regter hand. Wanneer nu de levensmiddelen schaarsch zijn, brengt do angeko een bezoek aan Aywilliayoo en vat haar hand aan. Zoo hij haar de nagels kan .afsnijden, worden de beeren onmiddellijk losgelaten, het verlies van één vingergewricht stelt de kleine zeerobben vrij, het tweede gewricht de groote zeerobben, de knokkels bevrijden do groote kudden van walrussen, terwijl do geheele hand den walvisch vrij maakt.
Deze geest is zoor lang van gedaante en heeft slechts één oog en één pruikstaart, maar deze is zoo lang als een mansbeen en reikt tot haar knie. Haar huis is zeer fraai, maar Toolemak waagt niet liet te betreden, omdat het bewaakt wordt door een' grooten hond met zwarte achterkwartieren en zonder staart. Tiaar vader is niet grooter dan een jongen van tien jaar; hij heeft maar één arm, die altjjd bedekt is met een' grooten handschoen van beorenvel. Zijn huis is ook fraai, maar do ingang wordt bewaakt door troepen boeren en walrussen, die een onophoudelijk geknor doen hooren.
Ongelukkig voor zijn' goeden naam werd Toolemak op zekeren avond dronken, hetgeen nu juist gcon wonder was, daar hij achtereen ongeveer tien glazen rum, of quot;heet water,quot; zobals hjj liet geliefde te noemen, gedronken had. In zijne dronkenschap werd hij zeer vertrouwelijk en verried de geheimen zijner tooverkunsten, toonde hoe hjj zjjno stem veranderde door zijn gelaat eerst met de handen en dan mot zijn buis te bedekken, zoodat het scheen alsof de stem uit eene steeds toenemende diepte kwam. Ilij eindigde dozo wonderlijke vertooning door achtereenvolgens ruim elf pinten water te drinken, waardoor hij binnen eenige minuten nuchter genoeg werd om het schip tc verlaten on zijne slede te bereiken.
Somtijds zoggen do Eskimo's, dat zij door geesten gekweld worden. Eens toon C(yi man, bijgenaamd Kittli, in de kajuit van kapitein Lyons at, werd hij onrustig en hield dikwijls met eton op, eene zeer merkwaardige omstandigheid bij een' hongerigen Eskimo. Aanstonds zeide hjj, dat aan het andere eind der kajuit een geest zat, die gezigton tegen hem trok en hem belette te eten. Hij verzócht zijn' kwelgeest tc mogen verdrijven, hetgeen hij deed door een' langen, bulkcnden toon aan tc heffen en daarna schol op do toppen zijner vingers te blazen. Hierna ging hij bedaard met zijn maal voort, maar niets vermogt hom weder op zijne vingers te doen blazen of den bezwerenden kreetnogmaals te doen hooren; hjj beweerde dat do geest niet meer te zien was.
De Eskimo's bobben een' verwonderlijk aanleg tot teekenen. Zij weten naauwlijks
704
DE ESKIMO'S.
iets van pcrspectiof, maar stellen hunne schetsen zeer duidelijk voor, terwijl hunne bekwaamheid in het afbeelden van een gedeelte der kust werkelijk verwonderlijk is. In het hoek van kapitein Hall bevinden zich fae-simile's van verschillende inlandsche kaarten en schetsen, waaronder er een voorkomt, door den inlandschen schetsteeke-naar niet alleen geteekend, maar ook op hout gegraveerd. Zij stelt eene vrouw voor met een kind in de kap op den rug en kan op ééne lijn gestold worden met houtsneden uit de vroegste tijdperken dor kunst. Hetgeen een geoefend oog in deze schetsen het meeste treft is de kracht en do getrouwheid waarmede de kunstenaar het weefsel heeft aangetoond van de verschillende deelen der kleeding; de rok en broek van pels met leder omzoomd en de wit-gerande, met bont gevoerde kappen zjjn werkcljjk met veel talent behandeld.
Van muziek en muziek-instrumenten weten de Eskimo's weinig. Zij hebben het reeds gemelde Amna-aya lied en bezitten één nationaal muziek-instrument, de quot;keelounquot; genaamd. Dit heeft wel iets van eene tambourijn en wordt vervaardigd van een zeer dun rendiervel, of van het omhulsel van de walvischlever, over een' houten hoepel gespannen. De hoepel is van een handvatsel voorzien en het instrument wordt geslagen met een' stok, niet op het vel, maar op den hoepel.
Dit volk onderscheidt zich door twee goede hoedanigheden, eerlijkheid en gastvrijheid. Op eiken regel zijn natuurlijk uitzonderingen en dit is ook het geval met de Eskimo's. Maar de vroegste reizigers reeds konden hunne messen en bijlen vrij op het strand laten liggen zonder dat een hunner ze ooit aanraakte. Nu is een stalen mes of bjjl voor een' Eskimo meer waard dan eene doos vol goudgeld voor ons zou zijn; hunne eerljjkheid werd dus op het gezigt dier voorwerpen niet minder op de proef gesteld dan dit het geval zoude zijn met onze armen wanneer hier of daar een rolletje goud op de straat lag.
Wat hunne gastvrijheid betreft, hun voedsel wordt beschouwd gemeen goed te zijn, zoodat wanneer een der Eskimo's een' zeehond doodt, al zijne vrienden en buren als de natuurlijkste zaak van de wereld bijeenkomen om hem te helpen opeten; en al heeft het huisgezin van den gelukkigen jager honger, toch noodigt hij al zijne vrienden uit om mede te eten. Op deze wijze gebeurt het meermalen dat een geheele zeerob bjj oen' enkelen maaltjjd verorberd wordt.
De plegtigheden die de Eskimo's bij hunne begrafenissen in acht nemen, zijn zeer verschillend. Gewoonlijk wordt, wanneer een zieke op het punt van sterven is, eene nieuwe igloo gebouwd, die men zorgvuldig van eene lamp, voedingsmiddelen en huisraad voorziet. Do stervende wordt in de hut gedragen — niet door de gewone deuropening, maar door een gat in den wand — en op de legerstede geplaatst, waarna men de lamp aansteekt en de levensmiddelen voor de hand legt. De omstanders verlaten dan de igloo, sluiten de openingen en bemoeijen zich verder in 't geheel niet meer met den zieken persoon. De voornaamste reden waarom de stervenden alleen gelaten worden bestaat hierin, dat, indien de nabestaanden zich op het oogenblik van den dood in de igloo bevinden, zjj verpligt zijn de kleederen welke zij dragon weg te werpen en ze nimmer weêr te dragen. Niemand kan de reden opgeven dezer zonderlinge gewoonte, maar zjj is zoo diep bij hen ingeworteld, dat geene bewijsgronden haar kunnen doen opgeven.
Somtijds wordt het lijk eenvoudig begraven in een gat in de sneeuw, somtijds aan den rand eener rots gelegd, met lamp, ketel, messen, speren en kleederen van den overledene. Eveneens wordt bij het sterven.van een kind al zijn speelgoed bij hem in het graf geplaatst, zoodat zij er in de wereld hier namaals dadelijk gebruik van zouden kunnen maken.
Hot gedrag van de Eskimo's ten opzigte hunner dooden is een allervreemdst mengsel van toegenegenheid en onverschilligheid. Na het ligchaam begraven te hebben, hetzij levend of dood, geven zjj er niets meer om, en van deze zonderlinge ongevoeligheid doen zij reeds vóór de begrafenis blijken. Zoo was bijvoorbeeld de vrouw van een' man gestorven, een kind van eenige weken nalatende, dat binnen korten tijd do moeder volgde. De vader was zeer bedroefd om zijn stervend kind; hij ligtte 's nachts de gordijnen op van het bed, toen hot ziek lag aan boord van hot schip, en zuchtte
OERL II. 4U
765
DE ESKIMO'S.
diop. Maar den volgenden dag aan boord komende, aarzelde hij niet zjjn vleesch op het ligchaam des kinds te leggen en het bij zijn ontbijt als tafel te gebruiken.
Eens, toen kapitein Lyons het graf bezocht van oen' Eskimo, Pekooya genaamd, bevond hij dat de wolven en honden het ligchaam bloot gemaakt en er een groot gedeelte van opgegeten hadden. Hij was natuurlijk ontroerd door dit tooneel, maar do inboorlingen bleven volkomen ongevoelig, en ofschoon de vader en een broeder van Pekooya getuigen van de heiligschennis waren, wilden zij niet eens het verminkte Ijjk bedekken; zelfs lachten zij toen kapitein Lyons hun het onbetamelijke van zulk eene handelwijze onder het oog wilde brengen. Daarenboven word het ligchaam bjj de begrafenis zoo ligt met sneeuw bedekt, dat de eerste ingetreden dooi al de sneeuw zou doen smelten en het aan de genade der honden overleveren.
Indien wij alleen naar een feit als dit oordeelden, zou men al ligt op de gedachte komen dat de Eskimo's slechts weinig natuurlijke toegenegenheid bezaten en dat zij onverschillig waren voor het verlies hunner naaste bloedverwanten. Dit is evenwel het geval niet. Een Eskimo gaat nooit het graf van een' bekende voorbij, zondereen stuk vleesch als eene offerande bij het graf neer te leggen; de achterblijvende nabestaanden bezoeken dikwijls de begraafplaats hunner dooden en zitten daar uren lang, tot hen sprekende alsof zij nog in leven waren. Wanneer wij al de tegenstrijdige be-rigten aangaande de Eskimo's en hunne dooden met elkaar vergelijken, schijnt het alsof zij het doode ligchaam beschouwen als iets dat de overledene eenmaal bezat, maar bjj den dood wegwierp; daar nu hun heengegane vriend het ligchaam verliet, meenen zij van hun kant zich evenmin om zulk een nutteloos artikel te moeten bekommeren.
De lezer ziet op de afbeelding bladz. 759 den horizon verlicht door vreemd en wild tükkerende lichtstralen. Deze stellen het noorderlicht voor, zooals hot zich dikwijls in die streken voordoet, — niet bleek en mat zooals wij het in onze meer zuidelijke streken zien, maar schitterende met alle denkbare tinten en een licht verspreidende dat voor de inboorlingen de plaats vervangt der zon, die op deze breedten maanden achtereen afwezig is. De pracht en heerlijkheid dezer vertooningen kan slechts door hen beschreven worden die ze gezien hebben, en zelfs door hen nog zeer onvolkomen.
Kapitein Hall geeft een verhaal van een dezer heerlijke luchtverschijnselen. quot;Ik was reeds verscheidene keeren op het verdek geweest om het prachtige tooneol te bewonderen; te 9 uur was ik in mijne kajuit om naar kooi te gaan, toon de kapitein mjj deze woorden toeriep: kom boven. Hall, kom dadelijk! De wereld staat in brand !quot;
quot;Ik begreep zijne bedoeling en snel als de gedachte kleedde ik mij weder aan, klauterde over verscheidene slapende Innuits digt bij mijne kajuit en vloog naar den trap. In het volgende oogenblik bereikte ik het verdek en toen de kajuits-deur open sloeg, trof mij een verblindend licht, alsof de wereld werkelijk in vlammen stond door de werking eener zee van prachtig gekleurd vuur. Hoe zou ik zoo iets kunnen beschrijven? Wederom zog ik: Geene sterfelijke hand kan zulks in waarheid doen. Laat mij evenwel in zwakke, gebrekkige woorden de gedachten die mij bezielden, trachten uit te drukken en eenig flaauw begrip te geven van wat ik zag.
Mjjne eerste gedachte was: quot;onder de goden is niemand U gelijk, Heere! er zijn geeno gelijk uwe werken.quot; Daarjia trachtte ik het tooneel vóór mij af te schilderen. Eene opeenhooping van goudgekleurd licht met tinten van den regenboog, over het onmetelijk azuurgewelf verspreid, strekte zich van achter den westerschen horizon uit tot het toppunt; van daar naar het oosten, binnen een' gordel van 20° breedte waren de bronnen der lichtstralen die als vurige draden mot do snelheid van den bliksem hoen en weder schoten, naar boven en dwars over het groote pad dat wij noemden. Geen zon, geen maan, en toch was de hemel prachtig om te aanschouwen, overstroomd met licht. Zelfs gewone druk zou gemakkelijk op het verdek te lezen zjjn geweest.
quot;Overstroomd mot stroomen licht! ja, overstroomd met licht, en welk licht! De
DE ESKIMO'S.
gouden tinten hadden de overhand, maar in snelle opeenvolging schoten prismatisch gekleurde stralen te voorschijn.
quot;quot;Wij zagen en beefden van ontroering; want terwjjl wij ons in aanschouwing verdiepten, begon de geheele lichtgordel te wemelen van schitterende lichtstralen. Vervolgons vermenigvuldigde zich elke lichtflits tot myriaden; sommige vielen naar beneden naar den grooten lichtgordel, andere sprongen naar boven en weder andere schoten met bliksemsnelheid heen en weer, terwijl nog meerdere even snel in de ledige ruimte overgingen; sommige draaiden zich in vouwen ineen en kronkelden zich met andere als ontzaggelijke slangen in elkander en dat alles met ccne oogverblindende snelheid.
quot;Het was alsof er tusschen deze heldere lichtende vlammen een strijd gevoerd werd om het gewelf boven onze hoofden te bereiken.
Toen stond hot geheele sterrendak boven ons in vuur en vlam. Het kwam al lager en lager, al digter en digter bij naderde liet ons.
Vuurzeeën van gouden vlammen schenen op haren weg veranderd te worden in de kleuren van den regenboog, welks zeven kleuren,
elk 3° breed, zich tot 21° verspreidden.
■•Terwijl de vuurzee op ons scheen te zullen nederdalen, riep een van ons onwillekeurig uit:
quot;Welk een prachtige vertooning! het is bijna alsof er een strijd plaats heeft tusschen de schoone lichten daarboven — en dat alles zoo in onze onmiddellijke nabijheid — het schijnt onmogeljjk zonder eenig gedruisch.'
quot;Want inderdaad ging deze geheele verbazingwekkende vertooning van geen enkel geluid vergezeld. Alles was stil......
quot;Ik wilde hier nog doen opmerken, dat de schoonste vertooningen van het noorderlicht slechts eenige weinige oogenblikken aanhouden. Ofschoon het somtijds den gcheelen nacht duurt, vertoont het zich slechts nu en dan op zijn schitterendst. Alsof het zijne krachten regelt, in sterkte toeneemt, bouwstoffen verzamelt, gaat het steeds voort met zijne geheimzinnige toebereidselen, totdat ein-delijk nu en dan een schitterende kleurenbundel in het uitspansel uitschiet en daarna plotseling eene aaneenschakeling van prachtige regenbogen zich aan den hemel vertoont, met zulk een' rijkdom van grootschc kleuren, dat wij stervelingen bevende dat alles beschouwden.quot;
Nog een ander wondervol luchtverschijnsel, eigenaardig aan de noordelijke poolstreken, is te zien op bladz. 749. Dit buitengewone verschijnsel vertoont zich aan den hemel even boven den horizon en wordt het Parhelion of de Bjj-zon genaamd; het doet dit hemel-ligchaam do zonderlingste gedaanten aannemen, zooals bijvoorbeeld de zon in het midden, omringd door mattere navolgingen van haar zelve, waaromheen cirkelvormige lichtbanden loopen.
Er schjjnt inderdaad geen eind te zjjn aan de buitengewone luchtverschijnselen van allerlei vormen en kleuren in deze noorde-Ijjke streken. Kapitein Hall beschreef er een aantal, waaronder eene maan, zoodanig misvormd dat men er geene maan uit herkennen ;
zou en het geheele voorkomen der planeet veel heeft van een' man die onder den invloed van sterken drank verkeert.
767
M
Ook de straalbrekende eigenschappen van den dampkring doenbotocudo, boog kn put,. do zonderlingste verschijnselen ontstaan en brengen eene geheele (Tropisdi Amerika.) omkeering in de wetten van het perspectief teweeg, allerlei soorten van voorwerpen in het gezigt brengende die volgens do gewone wetten der gezigtkunde eigenlijk buiten bereik van het oog zjjn. Alle matrozen kennen bet verschijnsel van een schip boog in de lucht, schijnbaar door do lucht zeilende met do kiel in de wolken cn rle toppen
49*
DE ESKIMO'S.
der masten naar beneden. Maar zelfs voor oogen die er aan gewond zijn hebben dozo straalbrekende eigenschappen iets ontzettends, zooals onder anderen do vertooning waarvan kapitein Hall ons verhaalt, toen oene groote, witte omgekeerde piramide zich in den hemel scheen te vormen en bij elke beweging van het schip in de zee scheen te dompelen. Dan weder was het een stuk land, vijf en zeventig mijlen verwijderd, waarvan op de gewone wijze slechts de toppen der bergen te zien waren, en nu do rotsachtige bodem tot in de minste bjjzondorheden in 't gezigt kwam. Do goheelo uitgestrektheid lands was het beeld eener geheelo omkeering.
quot;Aan eeno gelijke lijn die zich dwars door de hemelen uitstrekte hing een bergketen. Hot leven hangt aan een draadje; maar wat te zeggen van bergen die aan een' draad hangen? In gedachten verzonken zoide ik tot mij zei ven: quot;indien het Noodlot eeno der Zusters verordend had dien draad door te snijden, terwjjl ik het zonderlinge schouwspel aanschouwde, welke verwoestingen te land en ter zee zouden niet hot gevolg geweest zijn!' Maar de natuur deed op bewonderenswaardige wijze deze reusachtige rotsblokken, tusschen hemel en aarde hangende, naar do aarde afdalen. Onbe-grjjpelijk grootsch was het gezigt toon van het woeste omgekeerde atmosphcrische land gewelf na gewelf gevormd word, en, zoo ooit het menschelijk oog op iets verhevens rustte in de werken van Gods scheppend vermogen, dan was het toen Hij de hemelen boogsgewijze ondersteunde met zulk oene reeks verbazingwekkende bergen.
Tusschen deze menigte berggewolven in de lucht hingen ijsbergen, evenzoo omgekeerd, zich stil en majestueus in hot rond bewegende, evenals de zeestroomingen do werkelijke ijsbergen in beweging bragten, waarvan zij de afspiegeling waren. Behalve dit alles was er eon wand van water zooals het scheen, veel verder dan de schjjnbare horizon. Deze wand was vol vrolijke dansers van de grilligste figuren die men zich verbeelden kon. O! hoe uitstekend schoon was deze door God gewrochte levende wand! Duizend jeugdige vormen mot de heerlijkste omtrokken schenen hoen en weêr te dansen, de blanke armen ineengestrengeld, gedaanten onophoudelijk afwisselend, vallende, opstaande, huppelende, springende, dansende, ronddraaijonde, walsende, rustende en zich opnieuw in don wildon dans mengende — nimmer moe — altijd speelziek — altijd ligt en lugtig, bevallig en schoon om aan te zien.quot;
Ziehier dus met weinige woorden den lezers iets medegedeeld aangaande het merkwaardige en belangwekkende Innuit-volk — een volk, dat volgens do waarnemingen van kapitein IIall allengs uitsterft en binnen weinige jaren geheel zal ophouden te bestuan.
768
HOOFDSTUK XXIII.
VANCOUVER'S EILAND.
DE A HTS EN NABURIGE STAMMEN.
IIKl'AI.lNO VAN DE AHT-STAMMEN. — VOORKOMKN DER INHOORI.INOEN. — KRACHT VAN OREKF. — KIQENAAll-UIOHKIl) UER UKENEN. — OANO DER VROUWEN. — SNELHEID DER MANNEN. — DANS, — HET I.lrVERSIKRSKl,
DEU VROUWEN. — KLEEDINO. — DE UOOT-MANTE1, EN HOED, - WAPENEN, — DE BOOG EN PIJL, —
VERNUFTIGE ZAMENSTELLING VAN DEN «OOO, - DB PIJLEN EN HUNNE SPIRAALSGEWIJZE VERSIERING MIST
VEDEREN, — DE VIS0H8PEER EN HARPOEN-PIJLEN, — DE IIEILBOTIIOEK. — VERSCHILLENDE WIJZEN VAN
JAGEN, — HET ZALMSTEKEN HIJ FAKKELLICHT. - DE HARINGSTEKER. — HOE DE BOOT TEGEN ZINKEN TE
BEWAREN, — DE WALVISCUVANGST.
Alvorens dit gedeelte der wereld vaarwel te zeggen, zullen wij een' vlugtigen blik werpen op de stamincn die Vancouver's eiland bewonen. Zij zjjn daarom bijzonder merkwaardig, omdat zij sommige gewoonten die de Eskimo's onderscheiden, gemeen hebben met andere van Noord-Amorikaansclio stammen en daarbij verscheidene gewoonten voegen, die reeds vermeld zijn geworden bij de Polynesiërs; hun wonen op een eiland en eigenaardig klimaat geven ongetwijfeld aanleiding tot zulk eene zonderlinge overeenkomst van gewoonten.
Als eene type dezer stammen willen wij de Ahts beschouwen, hoewel ook andere stammen in het voorbijgaan zullen vermeld worden.
De Ahts verdienen eerder den naam van een volk dan dien van een' stam, daar zij in ongeveer twintig stammen verdeeld worden, waarvan de namen allen op quot;ahtquot; eindigen, als bjjvoorbeeld, Ohyaht, Muchlaht, Ayhuttisaht, Toquaht, enz. Allen te zamen tellen zij ongeveer zeventien honderd zielen. Zij missen evenwel alle eenheid; iedere stam leeft geheel op zich zeiven en zij zijn dikwijls met elkander in strijd.
Zij zijn niet lang van gestalte, daar de lengte der mannen gemiddeld iets minder clan vijf voet zes duim en die der vrouwen even boven de vijf voet bedraagt. Mogelijk zijn tengevolge van hot aanhoudende rocijen dat zij bijna van hunne kindsheid af aan doen, de bovenste ledematen van een' Abt zoo buitengewoon ontwikkeld en sterk, dat een op het oog tenger inboorling op zijne uitgestrekte vingers met gemak een gewigt kan dragen dat door een' Blanke naauwlijks kan opgetild worden. Hunne kracht van greep, waarschjjnlijk tengevolge van dezelfde oorzaak, heeft meer van het grijpen eener machine dan van die van een' man; zij die in do noodzakelijkheid waren met hen te worstelen, hebben dan ook bevonden, dat wanneer eenmaal een Aht de Idee • ding of het haar in zijne ijzeren vuist gevat heeft, het eenige middel om hem los te doen laten een stoot in keel of ribben is, want om een' slag op het hoofd geeft hij niets.
In een zoodanig gevecht van man togen man heeft de Aht de verraderlijke gewoonte zijn' vijand met écne hand in bedwang te houden en met de andere een mes te grijpen dat hij in zijne lange haren verborgen heeft gehouden. Gelukkig voor zijn'
DE AHT8 EN NABURIGE STAMMEN.
blanken tegenstander brengt een sing met de vuist, die hem tijdelijk van zijn' adem berooft, hem zoodanig van zijn stuk, dat hij zelden de poging herhaalt.
Do beonen der Alits zjjn gewoonlijk kort, eenigzins misvormd, krom en schijnbaar krachteloos. Deze eigenaardigheid wordt vooral bij de vrouwen opgemerkt, wier beenen zoo krom staan en wier teenen zoo binnenwaarts gekeerd zijn, dat zij meer waggelen dan gaan en bij eiken stap verpligt zjjn de voeten te kruisen als een papegaai. De beenen der inlandsche stammen zijn in den regel beter ontwikkeld dan die van de kustbewoners. Evenwel zjjn deze onoogehjke ledematen geenszins van kracht beroofd. Een van boven krachtig gebouwde Aht zal uit zijne kano stappende een paar beenen voor den dag brengen, naauweljjks zoo dik als zijne armen, maar toch zonder eenig bewijs van vermooijenis een' heelen dag in de bosschen loopen.
Tengevolge dit maaksel hunner onderste ledematen zijn de inboorlingen, hoewel onvermoeid; niet vlug tor been en kunnen in de vlakten gemakkelijk door een'Blanke achterhaald worden, niettegenstaande kleederen en vooral schoenen een beletsel zijn, waarom dan ook de vervolgde het eenige kleedingstuk dat hij draagt wegwerpt. Maar heeft hij eenmaal het bosch bereikt, dan is allo vervolging nutteloos, daar geen Blanke een' naakten inboorling in de bosschen kan volgen.
De kleur der Ahts is een dof, maar niet donker bruin. Hun gelaat is breed en plat; de neus tamelijk wel gevormd, als hij door ringen en andere versierselen niet uit zijn fatsoen getrokken is; de wangbeenderen steken sterk uit en zijn breed, maar niet hoog. Het gelaat der mannen vertoont zeer weinig haar, maar het hoofdhaar is lang en regt; zij laten het gewoonlijk los over de schouders hangen, ofschoon het ook somtijds in een' dot achter op het hoofd gedragen en slechts bedekt wordt met eeno kap of een' krans van gras. Zij zijn zeer trotsch op hun haar, zoodat wanneer een Aht zich schuldig heeft gemaakt aan eene overtreding van niet zeer ernstigon aard, de beste straf is zijn haar af te snijden, omdat hij, althans totdat het weder gegroeid is, voortdurend een voorwerp van spot zal zijn. De vrouwen scheiden het haar in het midden en binden het op in twee vlechten, eene aan elke zijde van het gelaat; dikwijls hangen zij aan het eind dezer vlechten een stuk lood om ze regt te houden. Sproat is van meening dat de physische eigenaardigheden der Ahts gewjjzigd zijn geworden door een' grooten invoer van Chineezen die omstreeks het laatst der vorige eeuw plaats had; hij doet opmerken dat ook het Chinecsche oog somtijds onder deze inboorlingen gezien wordt. Toch kan, zelfs indien dit het geval is, de wijziging slechts gering zijn, daar beide volken ongetwijfeld leden zijn van het zelfde groote ras, hoewel veranderd door de omstandigheden waarin zij, elk in 't bijzonder, geplaatst zijn geworden.
Sommige hunner vrouwen dragen een afzigtehjk versiersel in de onderlip, evenals de Botocudo's van Tropisch Amerika. Deze gewoonte bestaat alleen bij de noordelijke stammen, waar zij buitengewoon verspreid is. Daar het versiersel van de kindsheid af langzamerhand vergroot wordt, bevat de lip eener oude vrouw een ovaal versiersel van drie duim lang en twee breed. Rondom den rand loopt eene ondiepe gleuf om het op zijne plaats te houden, terwijl beide zijden ligt hol zijn. Somtijds wordt het gebruikt als een lepel, daar de vrouwen or een stukje vleesch op leggen dat te heet is om dadelijk te eten; wanneer hot koud geworden is brengen zij het door eene zamentrekking van de lip in den mond.
Do waarde die zij aan deze vreeseljjke misvorming hechten is bijna belagchelijk, zoo zelfs, dat de rang eener vrouw naar de grootte van haar lip-versiersel wordt afgemeten. Tiet is misschien wegens den langen tijd die vereischt wordt om do opening in de lip de gevorderde grootte te doen aannemen, dat de meening eener vrouw met eene groote lip altijd geëerbiedigd wordt; zij weigert dan ook verachtelijk te redetwisten mot eeno jonge vrouw die eene kleine lip heeft. Sommige van haar dragen een schelpversicrsel als de steel van eene aarden tabakspijp, een of twee duim lang, door do lip gestoken en een' aanzienlijken hoek met do kin vormende. Dit versiersel wordt de hai-qua genoemd.
Wat do kleeding betreft, de mannen dragen eene soort van mantel door lienzelven vervaardigd, dien zjj later door een' Europeeschen deken vervangen hebben. De wijze waarop zij dozen mantel dragen is hun volmaakt onverschillig, en zelfs geven zij er
770
uiot veel om al valt hij af. Ook de vrouwen dragen zulk een deken, maar hebben er nog een klein voorschoot bjj. In hunne kano's dragen zij eene kap, die vervaardigd wordt van ceder-schorsvezelcn, op dezelfde wijze geweven als do mat van den Niouw-Zeelander, die wij reeds beschreven hebben; zij spannen namelijk do draden van do schering evenwijdig met elkaar op een raam en binden ze in tusschenruimten met een' dwarsdraad to zamen, hetgeen dan den inslag voorstelt.
Deze kap heeft juist dezelfde gedaante als do dwarse doorsnede eenor boot, van boven regt en van onderen rond-loopende. Zij is vijf voet drie duim wijd en drie voet zes duim diep in het midden. Zooals gewoonlijk is de bovenrand van zulke kleedingstukken oen vierde duim breed versierd met eene strook marter-bont, spiraalsgewijze rondom don zelfkant gewonden. Deze kappen zijn het werk der vrouwen die al de klecderon maken. Zakken van bont worden eenvoudig vervaardigd door don marter te villen, waartoe zij eene snede over den buik even onder den staart maken en het ligchaam hierdoor naar buiten halen. Do pas gevilde huid wordt omgekeerd en als zij droog en bekoorlijk toebereid is, wordt zij mot het bont buitenwaarts gekoerd, waarna do zak gereed is, met don staart als een handsvat.
De inslag-draad wordt ook vervaardigd van do witte pijnschors, en do naald is niets meer dan een scherp gepunt takje. Dezelfde nuttige materialen worden ook gebruikt voor do zonderlinge hoeden die do inboorlingen in hunne kano's dragen. Deze hoeden zijn volkomen naar hetzelfde model vervaardigd als de quot;zuid-westersquot; der matrozen, zoodanig namelijk dat de regen langs de schouders afstroomt. De buitenzijde van den hoed is van cederschors gemaakt, do binnenzijde van witte pijn-sehors.
Voor hunne voeding hoofdzakelijk dierink voedsel noodig hebbende, zijn de Aht-stammen behendige jagers,
die zeer vernuftige wapenen maken, waarvan cenige hiernaast on op do volgende bladzijden zijn afgebeeld.
De boog en pjjlon bij dit volk in gebruik verdienen eene korte beschrijving.
De boog is een bewonderenswaardig voorbeeld van onbeschaafde kunst en moet het resultaat van langdurige ondervinding zjjn. Hij is vier voet drie duim lang en uit één stuk hout vervaardigd. In vorm komt hij overeen met den boog der Andamans, ofschoon niot van zulke reusachtige afmetingen. In het midden loopt het hout rond en vormt een handvatsel van bijna vier duim omtrek. Van het handvatsel tot do einden wordt hot hout allengs platter en breeder tot ongeveer veertien duim vorder, waar hij juist twee duim breed is. Van dit punt af neemt hij langzamerhand weder af tot de einden, die rond en iets dikker hoog.
zijn om de keep voor het koord te ontvangen.
Zelfs in dezen eenvoudigen toestand is de boog een krachtig wapen, maar het eenvoudige hout is don maker niet voldoende geweest; hij heeft hem daarom versterkt met eon' zaamgostolden toestel van koorden, uit gedraaide pezen vervaardigd. In ons exemplaar zijn er meer dan vijftig dezer koorden, die langs den boog gelegd en zoo sterk en netjes ineengestrengeld zijn, dat de behendigste matroos het niet zou kunnen verbeteren. Élk dezer koorden is dubbel, en tegen liet licht gezien volkomen doorschijnend.
771
DE AHTS EN NABURIGE STAMMEN.
Zij worden op do volgende wijze op den boog gelegd. Aan elk uiteinde van don boog worden twee kopen evenwijdig met de lijn van den boog gemaakt; deze kepen moeten tot twee verschillende doeleinden dienen; vooreerst tot het opnemen dor hoogkoorden en vervolgens van do koorden die tot versterking van don hoog moeten dienen. Acht dezer koorden, ongeveer elf voet lang, worden dubbel genomen, do lus om do punt van don boog geslagen en de koorden langs don rug in de keep naar de andere punt geleid en naar het midden teruggebragt. Deze koorden liggen evenwijdig aan elkaar en vormen een' platten gordel van het eene einde van don hoog naar het andere. Ongeveer een duim van de punt af zijn op genoegzaam dezelfde wijze drie andere stellen koorden bevestigd, zoodat vier afzonderlijke lagen koorden langs den rug van het wapen loopen.
Maar zelfs deze zijn den vervaardiger nog niet genoeg geweest; hij heeft er nog zes lagen bijgevoegd, uitgaande van het breedste en platste gedeelte van den boog, zoodat nagenoeg drie voet van het midden door niet minder dan twaalf lagen peeskoorden versterkt zijn. Uit de afbeelding kan de lezer de vernuftige wjjzo bewonderen waarop de koorden langs den boog gelogd zijn, zoodat hotzjj het wapen gespannen of ontspannen is, zij allen hunne plaatsen bewaren. Zoo vast zijn zij aan den boog verbonden, dat zelfs wanneer hij ontspannen is, allen zoo strak zitten als harpsnaren.
Het koord van don boog is van dezelfde stof vervaardigd als die op den rug; het kan wegens de groote sterkte van hot materiaal veel dunner zijn dan het koord van een' gewonen boog.
De afbeelding op bladz. 771 geeft ons een goed denkbeeld van dit vernuftige wapen. Fig. 1 vertoont den boog gespannen, fig. 3 is eene doorsnede van het hout, fig. 2 eene vergroote voorstelling van het eene einde van den boog, waaruit de wijze te zien is waarop de verschillende stellen van koorden bevestigd zijn. Aan hot bovenste gedeelte zijn de koordon te zien die de eerste laag vormen, over het uiteinde van den boog
gaande en de keep opvullende waarin zij liggen. Even onder de punt komen do tweede en derde stellen, die, langs den boog loopendo, ontmoet worden door en ineen-gestrongold zijn met de overblijvende koorden.
Er zijn verschillende soorten van pijlen, naar hot doel waarvoor zij bestemd zijn. Die voor gewone gelegenheden is te zien op do bovenste figuur der vorige afbeelding. Iljj is tweo voet drie duim lang en heeft eene boenen punt.
Deze pijlen zijn vooral merkwaardig wegens de wijze waarop de vederen aan het ondereinde der schacht bevestigd zijn. Er werd namelijk eenigen tijd geleden een patent verleend voor een' pijl mot spiraalsgewijze geplaatste vederen, waardoor zij eene snol ronddraaijende beweging' in hunne vlugt verkrijgen. Het is juist hetzelfde beginsel als dat van de schroef op de stoombooten toegepast; zij die den pijl gebruiken moeten, erkennen, dat de spirale plaatsing der vederen niet alleen de vlugt der pijlen versnelt, maar ook den boogschutter in staat stelt zijn' pijl gemakkelijker en zekerder door don wind voort to drijven dan den op de gewone wijze gevodorden pjjl. Do oude spreuk, dat er niets nieuws onder de zon is, geldt ook hier, want eeuwen geleden was roods bjj do Wilden van Noord-Amerika dezelfde methode in zwang. Do vederen
772
worden spiraalsgewijze aan hunne pijlen bevestigd met eone sterke kromming en er is werkelijk geen ander verschil tusschen het wapen van den Wilde en het speeltuig der beschaving, dan alleen do nettere en zorgvuldiger bewerking van dit laatste.
De twee onderste figuren stellen den pijl voor, die gebruikt wordt om visch te dooden. Aan dit wapen is de punt ook been, maar veel langer en dubbel, terwijl de twee helften sterk vaneenwijken en aan de binnenzijde met weerhaken voorzien zijn. Zjj zijn stevig aan de schacht gebonden en hunne vaneenwijking wordt bewerkstelligd door twee pennetjes, die tusschen do schacht en twee gedeelten van de punt gedreven worden. Wanneer een visch door dit vernuftige wapen getroffen wordt., kan hij met geen mogelijkheid ontsnappen, daar de veerkrachtige punten zich sterk zamentrekken en den visch vasthouden.
Het verdient opmerking, dat eeno politiespeer, juist naar hetzelfde beginsel vervaardigd, bij do Maleijers in gebruik is. Zjj bestaat uit oen handvat van ongeveer zeven voet lengte, uit welks uiteinden twee vaneenwijkendc punten uitsteken. Aan do binnenzijde is elke punt voorzien van eeno rij zeer scherpe weerhaken, allen naar achteren gerigt. Dikwijls worden dorens tot dit doel genomen.
Poogt nu een misdadiger te ontsnappen, dan heeft de ^
politiedienaar niets anders te doen dan zijne speer den man van achteren in den nek te duwen;
doze is dadelijk zijn gevangene, daar de met weêrhaken voorziene punten
hom te eenenmale beletten to ontsnappen, al laat zelfs de politiedienaar zjjn wapen vallen. Do in de dierkunde ervaren lezer zal zich ongetwjjfold herinneren, dat de tanden van do slang en van vele visschon — den snoek, bijvoorbeeld — juist naar hetzelfde beginsel gevormd zijn.
Bij sommige exemplaren is de punt los aan do schacht bevestigd met oen touw, dat er spiraalsgewijze om gewonden wordt; wordt nu do visch getroffen, danvvordtde punt van do schacht afgeschud, die dan dient en om den visch op het drooge te lisilen, èn als een boei, waardoor zjjno aanwezigheid kan aangetoond worden.
Do vernuftigste dezer pijlen is die waarvan de figuur hierboven is afgebeeld, lljj wordt gebruikt om zeerobben en grootore visschon te schieten en is zeer znam-gesteld van maaksel. Hij is vier voet drie duim lang en verdient meer don naam van harpoen dan dien van pijl.
773
774 DE AHTS EN NABURIGE STAMMEN.
Do schacht is van zeer ligt hout en bijna zoo dik als een mans vinger. Aan liet ondereind is hij op de gewone wijze gevederd en loopt aan het andere eind uit in een peervormig stuk been van een' duim in diameter op het dikste gedeelte. In het einde van dit been is een klein kegelvormig gat geboord voor de punt. Deze punt is mede van boon gemaakt en zeer klein in vergelijking met den pijl en met twee diep gesneden weerhaken voorzien. Evenals bij alle harpoenen zit de punt aan de schacht met eenc lijn vast, maar in dit geval onderscheidt zich do wijze der aanhechting van de gewone.
In plaats van een dubbel gevlochten koord te zijn, bestaat het uit een aantal , vezels, die gevlochten en niet zaamgedraaid zijn, waardoor ecne platte lijn verkregen wordt, die buitengewone sterkte mot groote veerkracht on dunheid verecnigt. De wijze van aanhechting is niet minder vernuftig dan de lijn zelve. Zij is dubbel en heeft eene lengte van twaalf voet. Zij wordt dubbel geslagen, do lus door een gat in de punt gehaald en de twee helften der lijn ongeveer achttien duim van de punt zaamgeknoopt. Het eenc einde wordt dan even onder de vederen aan den pijl bevestigd, en het andere eind aan de schacht oven boven de beenen punt, zooals op fig. 1. te zien is. Het doel dezer schikking is duidelijk. Zoodra een zeehond ge. troffen is, rukt hij de schacht van de met weerhaken voorziene punt, dio in zijn lig-chaam blijft vastzitten. Indien nu de lijn eenvoudig aan het eind dor schacht gebonden
was, zou het gewonde dier deze gemakkelijk door het water trekken. Maar nu dc lijn op deze wijze is vastgemaakt, wordt de schacht dwars door het water getrokken en is do weerstand zoo groot, dat de zeerob, door zijne vergeefsche pogingen uitgeput, aan do oppervlakte komt en met een tweede of derde wapen wordt afgemaakt.
Het zal den lezer niet ontgaan hoe bijzonder vernuftig dit wapen vervaardigd is. Ten eerste dc punt, die, hoewel bewegelijk, toch niet ligt uit do wond zal getrokken worden; vervolgens de wijze waarop do punt aan de schacht bevestigd is, zoodat deze don grootsten weerstand aan het water biedt, en eindelijk do lijn, zoo sterk en veerkrachtig gemaakt, dat dc krachtigste worstelingen van den zeehond niet vermogen haar te breken, terwijl zjj tevens zoo ligt is, dat zij den pijl door hare zwaarte niet zal doen afwijken van de rigting hom door don boogschutter gegeven.
Behalve van den harpoen en den visch-pijl maakt dit volk ook gebruik van den hook, die in zijne soort even vernuftig is als dc zooevon beschreven gereedschappen. Het ligchaam van den hoek is van hout en heeft dezelfde gedaante als de kapitale letter U. De punt is een weinig naar buiten gebogen en aan hot uiteinde verkoold om haar harder te maken. Deze punt is verder omwonden met een' band van zeer taaije plantaardige vezels, die haar ongeveer drie duim ver bedekt. Dc weerhaak bestaat uit een stuk been, ongeveer vijf duim lang, met eene punt zoo scherp als ecne naald. Deze weerhaak is niet aan de punt bevestigd, zooals dit met haken gewoonlijk het geval is, maar aan het andere einde; hij is zoo lang dat het uiteinde tot het midden van den haak reikt.
Op het eerste gezigt schijnt dit een zeer ondoelmatige haak om visch te vangen en men zou denken dat het dier zeer gemakkelijk van de ongewapende punt zou kunnen afglijden. Men beproeve evenwel den haak, die zeer groot is, cn zal hem uitstekend geschikt voor het gebruik vinden.
Er is nog een voordeel aan deze wijze van bevestiging van den weerhaak verbonden, dat zij cr al of niet mede bedoeld hebben. Wanneer de lijn toevallig met den haak verward raakt en hem omkeert, blijft toch de visch even zeker gevangen, daar de lange, regte weerhaak een' tweeden quot;haak vormt, waaraan hij nu geregen wordt. Buiten gebruik, wordt een touw eenige koeren van dc punt naar do basis van den hoek geslagen. Hjj wordt van den Douglas-pjjnboom vervaardigd en verkrijgt /.jjno gedaante door vuur. De haak wordt hoofdzakelijk gebruikt om heilbot te vangen.
DE AIITS EN NABURIGE STAMMEN
daar dc Ahts om de eene of' andere reden bjj het vangen vun dezen viach geen stalen haak gebruiken.
Er is een overvloed van groot en klein wild in deze streken, ofschoon de jagt zeer lastig is en niet alleen do buhendigheid, maar ook de volharding van den jager op de proef stelt. Dit is bjj voorbeeld het geval met den zwarten beer, die een zeer nuttig dier voor deze menschen is, daar zijne huid voor kleedoren en zijn vleeseh als voedsel gebruikt wordt. De beerenjagt heeft niet op alle tijden van het jaar plaats maar gewoonlijk tegen het einde van den herfst, wanneer do beeren vet zijn en hunne winterkwartieren gaan betrekken. Somtijds wachten do Ahts totdat de beer zich in zjjne schuilplaats heeft teruggetrokken en tiooden hem in zjjn winterverblijf met de
speer. Vallen zjjn zeer gezocht omdat zij dc huid niet bederven. Zulk een val is zeer eenvoudig en bestaat in een' boomstam zwaar met steenen beladen, aan het eene einde opgehangen boven het spoor van hot dier. Deze boomstam wordt in positie gehouden door eene klem, waaraan een dun touw bevestigd is dat over het spoor loopt. Iljj wordt altijd geplaatst op eene plek waar een groote tronk of dc wortel van een' gc-velden boom eene goede gelegenheid aanbiedt om een' val te zetten, zonder dat dit op het spoor zigtbaar is.
Vervolgens zijn er twee soorten van herten, waarvan de grootste de wapiti is, gewoonljjk doch verkeerdelijk de eland genaamd. De jager vervolgt gewoonlijk zjjn spoor, nadert het tersluiks als het graast en drijft hot een' pijl in het hart. De behendigheid van den jager blijkt evenzeer bjj het vervolgen van liet hert als nadat het gedood is geworden. Kapitein Mayno heeft gezien, dat een wapiti gedood, binnen
775
DE AHT8 EN NABURIGE STAMMEN.
oen kwartier gevild, al het vleesch van de beenderen genomen en het vel tot mocassins versnoden werd. De inboorlingen hebben oene vrij zonderlinge wijze om hot vleesch met zich to voeren. Bij hun' eersten halt na een hert gedood te hebben, snijden zjj het vleesch in stukken van twee of drie duim in 't vierkant, steken ze aan oen' langen stok on dragen dezen op schouder, telkens er een stukje aftrekkende on hot onder het loopen opetende. Op deze wijze verdwijnt het vleesch van oen hert verbazend snel. Er wordt slechts zeer weinig vleesch bewaard, daar de Ahts het gewoonlijk opeten zoodra het dier gedood is.
quot;Wat de visschon aangaat, er is zulk een overvloed van, dat slechts een paar hier vermeld kunnen worden. De zalm, die evenals bij ons op verschillende wijzen gevangen wordt, schijnt de geliefkoosde visch onder deze vischotende stammen te zijn. Somtijds maken de inboorlingen gebruik van eone vrij zonderlinge vischspoor, waarvan do schacht ongeveer vijftien voet lang is en eene dubbele punt van wapiti-been heeft. Do punt zit slechts los aan de schacht, waaraan zij met eene lijn bevestigd ia, evenals bij den roods beschreven harpoenpijl. Is de visch zoor groot, dan bindt de jager slechts een aantal met lucht gevulde blazen aan de lijn en laat hem zich door vergeefsche worstelingen vermoeijon alvorens hij hot breken van do lijn of het verlies van de met weerhaken voorziene punt waagt, hetwelk oen van beiden waarschijnlijk zou gebeuren indien hij wilde trachten dadelijk den visch te vangen.
Somtijds, bij een' grooten overvloed van visschon, worden zij gevangen door een' stok met eene van weerhaken voorziene punt uit te worpen en met een' ruk op te halen, totdat een visch aan eene van de punten gespiesd wordt.
Eene andere wijze om zalm te vangen geschiedt door een' brandenden fakkel op den voorsteven eener kano te plaatsen. Een van do twee Wilden in do kano roeit en de andere steekt den visch, die op het schijnsel van den fakkel aan do oppervlakte van het water komt. Sproat heeft gezien dat eene enkele kano op één dag veertig zalmen t'huis bragt. Ook in fuiken worden zalmen gevangen. Deze gelijken zoor veel op onze aal-fuiken of aal-korven. Het zijn dubbele manden, van buiten cilindervormig, die met de openingen stroomopwaarts, geplaatst worden. Wanneer nu de visschon tegen den stroom in willen zwommen, geraken zij in do mand, en daar dc binnenste mand voel korter is dan de andore, de gedaante hebbende van een suikerbrood, wordt de zalm aldus gevangen. Sommige dezer manden zjjn twintig voet lang en vijf voet in diameter, zoodat zij een aanzienlijk aantal visschon kunnen bevatten.
Een van do zonderlingste visch-instrunienten is dat waarmode de haring gevangen wordt. Dit is een staak van ongeveer tien voet lang, aan het eene einde plat als hot blad van een' roeiriem en aan de randen voorzien met uitstekende pennen. Wanneer de visscher nu onder eene school haringen komt, stookt hij zijn' staak onder de massa visschon, trekt hem mot een' eigenaardigon zwaai van do armen door hen honen, waardoor do haringen op de ponnen doorboord worden, en schudt ze dan in de boot af. Door deze wijze van visschon worden de haringen in grooten getale gevangen, zoowel als mot het net, dat zoor vernuftig vervaardigd wordt van de vezelen van een' inlandschen netel, dio eene hoogte van acht of tien voet bereikt.
Do Ahts zijn zulke stoute visschers, dat zij zich en hunne kano's dikwijls in gevaar brengen door de hoeveelheid visch waarmode zij ze ophoopon, zoodat het dolboord slechts ongeveer een duim boven do oppervlakte des waters uitsteekt. Mot stil weder kunnen zij eone zoo beladen kano nog vrij wel besturen, maar steekt dc wind op, voordat zij hot strand bereiken, dan is hot gevaar zeer groot. Wanneer iets dergelijks gebeurt, werpen deze ondernemende visschers hunne lading niet overboord om do boot te redden, maar bevestigen al de drijvers die zij bezitten, rondom de kano, om haar op die wijze voor zinken te bewaren, al wordt zij met water gevuld.
Het gebruik dat de Ahts van deze drijvers maken, is onbegrensd; met hunne hulp vallen zij zelfs don rousachtigen walvisch aan en overwinnen hem. Sproat doolt ons aangaande de wijze waarop zjj don walvisch vangen hot volgende mede:quot; Een walvischjagt is iets van groot belang. Do soort van walvisch die gewoonlijk op de kust gezien wordt, behoort tot die waarin zich niet voel traan bevindt. Het saizoen voor do walvischvangst begint ongeveer met hot einde van Mei of in Junij. Vele wal-
776
visschcn worden in olk saizoon godood door do Nitinalits, die moerendeols aan liet zeestrand wonen bij Barclay of' Nitinahtsstraat. Dczo stam hoeft ocno gewoonte die schrijver nooit elders heeft opgemerkt, om zich namelijk gedurende de lente en den zomer in kleine troepen te verdeelen, ieder onder een afzonderlijk hoofd, doch allen blijvende onder het bevel van het voornaamste opperhoofd des stams.
quot;Maanden te voren worden toebereidselen voor de walvischvangst gcmaakt; die bijna als een heilige tijd beschouwd wordt. Ik merkte zoo bijzonder deze omstaiulig-heid op, omdat ik in mijne jongensjaren gehoord had dat do bemanningen der haringvloten gewoon zijn zegen af te smecken voordat zij hunne haringnetten uitwerpen. De eer om den harpoen te gebruiken wordt in oen' Aht-stam slechts door weinigen genoten — ongeveer een dozijn in den stam — die het voorregt erven. Er zijn evenwel voorbeelden bekend, dat dit voorregt door verdienste verkregen werd.
quot;Acht of negen mannen, gekozen door den harpoenier, maken de bemanning dei-kano uit. Verscheidene maanden voordat het visschcn begint moeten zich deze mannen van hun gewone voedsel onthouden; zij wonen verwijderd van hunne vrouwen, was-schen hun ligchaam 's morgens, 's middags en 's avonds en wrijven zich de huid met takken of een' ruwen steen. Wanneer eene kano door een'walvisch beschadigd of omgeworpen wordt, of eenig ongeluk gedurende het vischsaisoen gebeurt, onderstelt men dat sommigen der bemanning in hunne voorbereidende taak zijn te kort gekomen en wordt een zeer streng onderzoek ingesteld door de voornaamste mannen van den stam. Go-tuigen worden gehoord en de huiselijke aangelegenheden der beschuldigde personen naauwkourig onderzocht. Mogt eenige verzwarende omstandigheid aan het licht komen, dan wordt do beschuldigde streng gestraft, dikwijls van zijn' rang ontzet on maanden achtereen onder een' ban gesteld.
quot;Wanneer de walvisschen de kust naderen, zijn do visschers den geheelen dag buiten, welk onstuimig weder hot ook zij. De kano's hebben verschillende gronden om te kruisen, op kleine afstanden van elkander. Do Indiaansche toerusting ter wal-vischvaart bestaat uit harpoenen, lijnen, opgeblazen zeehondonvellen en houten of beenen speren. De harpoen is niet zelden vervaardigd van een stuk van den ijzeren hoepel om een ale-vat, met een' beitel in don vorm van eeno harpoenpunt gesneden, terwijl twee weerhaken van de punten van hertenhorens vervaardigd met gom aan deze punt bevestigd worden. Digt bij den harpoen bestaat de lijn uit herten-pezen. Hieraan wordt de hoofdlijn bevestigd, die gewoonlijk vervaardigd is van ceder-takken tot do dikte van een drie-duims touw ineengevlochten. Op ongeveer twaalf voet van den harpoen worden groote met lucht gevulde vellen vastgemaakt. Het wapen zelf wordt dan los aan een handvat van taxishout van tien voet lengte gebonden.
quot;Naderbij komende werpt de harpoenier, in den boeg zijner kano staande, met alle kracht naar den walvisch. Zoodra do weerhaak indringt, breekt do zwakke bevestiging van het houten handvat en geraakt los van de lijn. De inboorlingen doen een' luiden kreet hooren en de walvisch duikt snel onder, maar de robbonvellen beletten zijne bewegingen. Zeer lange einden lijn worden in de kano's in gereedheid gehouden en somtijds worden de lijnen van verscheidene kano's vereenigd. Bij de wederverschijning van den walvisch aan de oppervlakte wordt hij door do digtstbijzjjndo kano aangevallen en eindelijk worden op die wijze veertig of vijftig groote boéjjen aan zijn ligchaam vastgemaakt. Iljj worstelt hevig eenigen tijd en' slaat en zweept het water in alle rigtingen, totdat hij verzwakt door bloedverlies en uitgeput van ver-moeijenis ophoudt met worstelen en de inlanders hem met hunne korte speren afmaken. Nu wordt het monster op sleeptouw genomen door de geheele vloot kano's, terwijl de bemanning gilt en zingt en met de riemen maat houdt
quot;Somtijds ontsnapt do geharpoeneerde walvisch en sleept Ijjnen, harpoenen, rob-benvellen en alles mode. Sterft hij aan zijne wonden en wordt hij door oen' anderen stam in zee gevonden, of aan strand op het grondgebied der vinders, dan worden de instrumenten aan dc verliezers teruggegeven, met een groot stuk van den visch als een geschenk. Menigmaal ontstaan twisten bij het vinden van doodo walvisschen, dewijl de grenzen van het grondgebied der stammen vaak onbepaald zijn. Indien do twist
777
DE ATITS EN NABTTRTOE STAMMEN.
778
ernstig is, houdt alle onderlinge gemeenschap op, is de handel verboden en oorlog op handen. Weldra evenwel, wanneer het gemis van don handel zich doet gevoelen, worden onderhandelingen aangeknoopt dooreen' afgevaardigde, doorgaans een'man van hoogen rang in zijn' eigen stam, en zoo mogelijk door huwelijk met den anderen stam verwant. Gewoonlijk is deze een bedaard, welbespraakt man. Als vredetcekcn, witte arendvederen in zijn hoofdtooisol dragende, vertrekt hij in eene kleine kano. Meestal wordt hij vergezeld door slechts ééne vrouweljjke bediende, om hem te helpen roeijen, daar de inlanders bij zulke gelegenheden nooit twee man wagen. Do terugkeer van den afgezant wordt met verlangen tegemoet gezien. In den regel wordt liet eerste voorstel verworpen. Tegenwerpingen, verwijzingen, tegenvoorstellen, maken dikwijls drie of vier gezantschappen noodzakelijk, alvorens do zaak beslist is. Middelerwijl moet de traan wel zeer ransig geworden zijn.quot;
DK A HTS KN NABURIGE STAMMEN. Vervolg.
HKÏ BOUWEN VAN KANo's. — JUIST OOO VAN DK INI.ANUSCTIE BOUWERS. — STOF EN VORM VAN DEN HOKI-HIEM. — WIJZE OM HEM TE OKHRUIKEN. — PATROON WAARMEDE HIJ V KUS IK III) IS. — quot;HET DOORSNIJDEN l)KR GOLVEN.quot; — HEIIENUIOHBID EN' ONVERMOEIDHEID DER ROF.IJEIiS. — ONTVI.UGTINQ VAN EEN' INLANDER. — FEESTEN ONDER DE AIIT-STAMMEN. — WIJZE VAN KOKEN. — DK HOUTEN POTTEN EN VERHITTE STEENEN. — HOK quot;DE INDIANEN STIERVEN.quot; — VERDEELING VAN DEN EIGENDOM EN ZIJNE OPVOIOENDE
VERNIETIGING. - HEILIG KARAKTER VAN EEN FEEST. - DE HEILIGE TEEKENEN. - DK KUNSTMATIGE
SNEEUWSTORM. - DE DOCTORSDANS. — BEWONDERENSWAARDIG TOONEELSPEL. - GEFINGEERDE MOORD EN
WEDEROPWEKKING VAN HET LIJK. — DE DANS OP DK DAKEN.
Dk kano's die do Alits liij hunne oxpcrliticn gebruiken, worden van duurzaam hout vervaardigd. Do boom, tot dit doel in gebruik, is eeno soort van ceder {Thuja git/anfea), die aan den zeekant groeit. Wanneer een inlander eene kano wonscht te maken, zoekt bij een' goeden boom uit, zoo digt mogelijk bij het water, en velt hem met hulp van een' kameraad. Tegenwoordig met zijne Europeesche gereedschappen kan hij natuurlijk veel sneller ecu' boom vellen dan in vroeger tijden, toen zijn eenig go-reedsclmp in eeno soort van beitel bestond van wapiti-horen, ■waarmede het inderdaad zeer langzaam ging. Zjj hadden gecne andere wjjze om dit primitieve gereedschap te gebruiken dan het scherp van don beitel togen den boom te zetten en met een' zwaren steen op hot heft te kloppen.
Nadat de boom gevold is, wordt do bast afgestroopt en de tronk in de lengte door wiggen gespleten. Vervolgens gaat men uver hem van binnen uit te hollen, hetgeen alleen met dc band gedaan wordt en niet met vuur, zooals anders met vele wilde stammen het geval is. Do buitenzijde wordt dan tot de vereischte dikte afgekapt door middel van een' dissel, eene groote mosselschelp in eou handvat. De inboorlingen gebruiken bjj dit werk geen meet-instrumenten en laten het geheel op het oog aankomen; en toch is hun werk zoo juist, dat, wanneer de boot voltooid is, zij ligt op hot water drijft en goed gebalanceerd wordt. Diegenen mijner lezers die wel eens schuitjes voor hunne kinderen gemaakt hebben, weten hoe moeijeljjk dit is.
Binnen oiigeveer drie weken is do boot ruw gehouwen en uitgehold, waarna eeno moeijolijke taak volgt, namelijk baar do eigenaardige gedaante te geven die do Ahts voor do beste houden. Dit wordt gedaan door de kano mot water te vullen en er rood-glooijende steenon in te werpen totdat het water kookt. Hiermede wordt volgehouden totdat het hout goed zacht ia, waarna een aantal dwarsbalken in het inwendige gedreven worden, om de kano hare behoorlijke gedaante te geven, die zjj altjjd later behoudt.
Terwijl de kano nog zacht en betrekkelijk buigzaam is, worden er verscheidene ligte kruisstukken in gebragt om het kromtrekken van hot hout tegen te gaan. De buitenzijde van het vaartuig wordt vervolgens door vuur gehard, om hot bestand te maken tegen do aanvallen van insecten cn het scheuren te voorkomen wanneer het aan do zon is blootgesteld. Eindelijk worden do voor- en achtersteven aan de kano bevestigd en het inwendige met eeno schitterende kleur, gewoonlijk rood, beschilderd.
DE AIITS EN NABURIGE STAMMEN.
De buitenzijde is gewoonlijk geheel zwart en glanzig, hetwelk zij verkrijgt door haar, nadat het vuur zijn werk verrigt hooft, overvloedig met olie te wrijven. Eindelijk worden voor- en achtersteven gewoonlijk met eenig patroon beschilderd.
De bijgaande figuur zal den lezer een goed denkbeeld gevon van den vorm dezer kano. In dit exemplaar zijn de figuren op voor- en achtersteven rood en blaauw geschilderd. Zooals moestal bjj kano's door Wildon gebouwd, heeft de boot geen kiel.
De riem bij deze kano's in gebruik is hoogst vernuftig uitgedacht en vereenigt do drie hoedanigheden van ligtheid, veerkracht en sterkte bij eene werkelijk merkwaardige grootte. Do bovenste der hieronder afgebeelde roeiriemen is vier voet zes duim langen het blad op het breedste gedeelte ongeveer zes duim breed, lljj wordt met do grootste naauwkourigheid vervaardigd; het gedeelte dat mot do linkerhand gegrepen wordt, is bijna cilindervormig en verbreedt zich langzamerhand in de gedaante van hot blad. Dit gedeelte is zeer dun, zoo dun inderdaad dat hot naauwolijks in staat schijnt bjj het doorklieven van het water de kracht te weerstaan die noodig is om het vaartuig snol voort te drijven.
Do ligtheid van zulk oen' riem is waarlijk verwonderlijk. Hot afgeboeldo exemplaar weegt slechts achttien oneen, namelijk slechts half het gewigt van een' riem van dezelfde grootte bij de Nieuw-Zeelandors in gebruik. De lezer lette op hot eigenaardige handvat. Dit is vervaardigd naar do wijze van roeijen. Do Aht grijpt bjj het roejjen den riem mot do linkerhand ongeveer achttien duim van hot einde on plaatst de regterhand op hot dwarsstuk dat als handvat dient. Do linkerhand werkt dus als steunpunt, terwijl op de regterhand de hefboom van den riem werkt. Onder dezen roeiriem is een ancfere afgebeeld van de Salomon-oilandon, ton einde aan te toonen hoe geheel verschillende monschonrassen tot dezelfde uitvinding gekomen zijn. Ook is er eene overeenkomst in den vorm hunner kano's, zoowel als in de gedaante hunner roeiriemen.
De lezer ziet dat het blad van don roeiriem bedekt is met figuren, die zich tot op het handvat uitstrekken. Dit is hot werk der vrouwen, die do versiering der riemen op zich nemen. Do daartoe aangewende kleuren zijn gewoonlijk zwart en rood, welke laatste kleur vorkregen wordt door eene bereiding van annatto. Van dit exemplaar nu is de hoofdkleur rood, daar de groote ovale vakkon ter zijde van het blad en op het handvat rood zjjn en daarentegen het meer ingewikkelde patroon op het blad zwart beschilderd is.
Welke nu overigens do kleur van den riem moge zijn, hot patroon draagt altijd hetzelfde karakter. Er is geen twijfel aan of hot is oono algemeen overeengekomen
780
DE AHTS EN NAHTJRIGE STAMMEN.
wijze om hot mcnscholijk gelaat af' to beelden, zooals dit voorkomt op de werken van Vele uitgestorven mensehenrasson; en ofschoon do gelijkenis op het eerste gezigt misschien niet opgemerkt wordt, is zij voor een' geoefenden waarnemer duidelijk en daarenboven geheel in overeenstemming met andere kunstwerken die van deze volken gevonden zijn.
Het breede, platte, scherp gerande blad van den roeiriem wordt vaak tot andere doeleinden gebezigd dan tot het voortstuwen ecnor kano. Wij hebben reeds vermeld dat de Ahts hunne lading visch niet overboord werpen, hoe hoog de golven mogen rollen of hoe diep de kano geladen moge zijn. Zjj hebben den blik scherp op de golven gerigt, en wanneer er een op zulk eeno wijze aankomt, dat zij binnen boord zal slaan, zijn zij zoo behendig haar door een' slag mot den rand des riems in tweeën te snijden en haar onschadelijk over het kleine vaartuig te laten vliegen.
Zoowel bij het vervaardigen van kano's als bij ander werk waar gaten moeten geboord worden, maken de Ahts gebruik van eone eenvoudige boor, vervaardigd van het been eens vogels, in een houten handvat gezet. Bij het gebruik wordt de steel tusschen de twee handen genomen, de punt geplaatst op het te boren voorwerp en de handen snel voor- en achterwaarts bewogen totdat het gat geboord is. üp dezelfde wijze, maar hier met een' stok inplaats van met eene boor, wordt vuur gemaakt, juist als bij de Kaffers geschiedt.
Do behendigheid der roeijers is verbazend. Sproat verhaalt ons de ontvlugting van een' Aht-Indiaan, die verscheidene moorden begaan had en uit zijne gevangenis ontvlugt was. Na de plaats opgespoord te hebben, waar hij zich verborgen had, begaf een troep zich op weg om hem weder te vangen en ontdekte hem werkelijk over de sneeuw loopende om zich in een bosch te verborgen. Indien hij hot bereikt had, zou hij veilig geweest zjjn, waarop een zijner vervolgers jagt op hem maakte, die niettegenstaande het nadeel van schoenen aan de voeten, waaraan spoedig de sneeuw bleef vastkleven, weldra op hem won, daar de Ahts zooals wij reeds opmerkten, zeer ongelukkige loopers zijn.
De man bemerkte spoedig dat hij in het loopon niet tegen zijn' vervolger was opgewassen; daarom zijne plannen om hot woud te bereiken opgevende, wendde hjj zich plotseling naar de rivier, wierp zjjn' deken af en sprong in den stroom. Aanstonds zag men dat hij naar eene kano zwom, die vastgemaakt was aan een' dnjvenden boom in de rivier; spoedig had hij deze bereikt, keek er gretig in naar oen' roeiriem, klauterde in de boot, duwde haar af en roeide weg. Inmiddels hadden twee zijner vervolgers mede eene kano bereikt en roeiden hem na, zoodat toen hij de boot losmaakte, zij niet meer dan twintig passen van hem af waren. Dit was evenwel meer dan genoog voor den vlugteling, die zijne kano tegen den stroom opwerkte met eene kracht en snelheid die den afstand tusschen de twee booten spoedig deed toenemen, zoodat hij niettegenstaande al de inspanning zijner vervolgers bjjna vijftig schreden verder naar don oever roeide. Zoodra hjj dezen bereikt had, sprong hjj uit de kano en ontkwam in hot bosch waar het nutteloos was hem to volgen.
Verscheidene malen onder de worsteling had Sproat den man onder het schot van zijn' revolver, maar do behendigheid, bevalligheid en kracht van den vlugteling troffen hem, zoodat hij, tot groote ontevredenheid zijner medgozellen, niet vuren wilde. Iljj doet opmerken, dat bij eene zoodanige jagt een Blanke geen kans heeft een' Abt te achterhalen, maar dat bij eene langdurige vervolging op zee de Blanke winnen zal, omdat hij het langer dan de Wilde kan volhouden.
Het bezit eener kano is een voorwerp van groote eerzucht bij de Ahts, daar het hun eene soort van onderscheiding verleent en op denzelfden prjjs gesteld wordt als het bezit van een rijtuig bjj ons.
Elke kano is voorzien met een instrument om water uit te hoozen, dat r.ltjjd van hout gemaakt is. Het is eigenlijk een groote lepel met eeno hoekige kom, veel hebbende van den gevel van een huis.
781
De huiselijke zeden en gewoonten der Ahts zjjn, volgens de verhalen van Sproat, zeer merkwaardig. Indien er, zegt hjj, slechts iemand goed hunne zonderlinge taal verstond
50
PEEI. II.
DE MITS EN NABURIGE STAMMEN.
on coiic maag on oen' mms had, stork genoog om gedurende do wintermaanden onder hou te loven, zou hij tal van bijzonderheden omtrent hen kunnen opdoen.
Dit zou dan ook 's winters moeten zijn, omdat des zomers dc mannon gewoonljjk op do jagt zijn van allerlei wild, doch inzonderheid van zalm, dien zij droogen en bewaren voor wintergebruik. Maar met November keoron zjj naar huis torug on begint voor hen oon tijd van algomeono f'eoston on genoegens. Het koken gaat don goheolon dag onophoudelijk voort on aan het feestvieren is geen einde, terwijl zij in hnnno werktijden slechts tweemaal per dag eten, namelijk 's morgens en 's avonds, en zelfs dan bij elk maal niet voel eten. Yisch is het voornaamste voedingsmiddel, gedroogde zalm het voedsel dat zij hot meest gebruiken, hoewel zij ook het vleesoh eten van don zeehond enden walvisch als zij hot kunnen krijgen. In do laatste jaren hebben dc Ahts ook rijst en suiker verkregen, doch blijkbaar met nadoclige uitwerking op hunne gezondheid.
Dc pannen waarin het voedsel gekookt wordt, zijn van hout vervaardigd, daar hot water niet gekookt wordt door de pannen op hot vuur te zetten, maar door steenen roodgloojjond te verhitten en zc er in to worpen. Hoe ruw deze wijze om water te koken ook schijnen moge, gaat het toch veel sneller en beter dan men zich zou voorstellen; deze manier is dan ook algemeen in gebruik. Meermalen wanneer do Blanken voor dc eerste maal do inboorlingen bezochten, trof niets hen zoozeer als het feit, dat zij, wanneer zij water kookten, het vat op hot vuur zetten. De kunst om een vat te niaken dat zoo iets kou weerstaan, had in hunne oogon iets bovennatuurlijks.
Een oude inboorling gaf op zijne eigenaardige wijze de verwondering te kennen die zij gevoelden, toon zij voor het eerst een' kotol op het vuur zagen plaatsen. Hij verhaalt de geschiedenis in dc volgende zonderlinge taal aan Duncan: quot;Do vreom-delingen kwamen aan land on vroegen dc Indianen hun wat visch te brengen. Een hunner droog over zijn' schouder oen ding, dat niets anders dan een stok scheen te zijn. Aanstonds wees hij er medo naar een' voorbij vliegenden vogel — een geweldig quot;poequot; dood zich hooren en — daar stortte de vogel op den grond. De Indianen stierven! Toen zij in hot leven terugkwamen, ondervroegen zij elkander omtrent hun toestand, of zij niet dood waren en wat ieder gevoeld had.
quot;Do Blanken gaven toen door teckonen te kennen, dat zij vuur wildon. Dc Indianen gingen daarop naar hunne vervelende gewoonte te werk om twee stokken zamen to wrijven. Dc vreemden lachten, een hunner nam een handvol gras op en sloeg een vonkje in con weinig kruit er onder. Onmiddellijk een ander 'poe', en een vlam! De Indianen stierven! Hierna wilden de pnsgekomonen visch koken. De Indianen deden hiertoe do visch en wat water in een hunner vierkante houten emmers en plaatsten cenige stecnon in hot vuur, met het plan om als zo heet waren, ze in den emmer te worpen en het voedsel op die wjjzc te koken. Do Blanken vonden dit niet goed. Een hunner baalde oon' tinnen ketel uit de boot, deed de visch en wat water er in en plaatsten hem toen, vreemd genoeg, op het vuur. Dc Indianen zagen dit alles met verwondering aan. Evenwel werd de ketel niet verteerd en liep het water niet in het vuur. Toen stierven de Indianen weder!quot;
Somtijds zendt oen gewigtig porsonaadje uitnoodigingen rond tot oen plogtig feest nn neemt hierbij do gelegenheid waar, zijn' rijkdom te toonon door de onbekrompen uitdeeling van geschonken, want iodor aanwezig persoon ontvangt dan oon aandeel ia zijn eigendom. Bijgevolg vertoont zulk een feest altijd ccn toonool van verwoesting. Zoo verhaalt ons kapitein Mayne, dat hij bij een feest, waar hij mede gast was, drie zeoottorvcllon herkende, die zoo kostbaar waren, dat voor een dezer vellen dertig dokons waren geboden en geweigerd. Doch, hoe kostbaar zij ook waren, werden zjj aan kleine stukjes gesneden van ongeveer drie duim lang op één brood, opdat elke gast oen stukje kon hebben. Daar bij den Aht één doken do waarde vertegenwoordigt van oen souvorein (pondsterl.) kan men zich de schade voorstellen. Duncan, de gelukkige zendeling onder dit volk, doolt verscheidene voorbeelden mode van dc schade, aan eigendommen tocgebragt bij deze en andere gologenhedon. Zoo had bjjvoor-becld ccn opperhoofd pas een huis gebouwd en zond uitnoodigingen rond voor con groot feest. quot;Na dc feesten, hoorde ik, zou hij aan eigendommen weggeven tot oen
782
DE Aim RN NABURIGE STAMMEN.
bedrag van vierhondordtachtig dokons, waarvan honderdtachtig hom zolvon toobo-hoordon, en do drichondord ovorigen door zijn volk mooston worden ingesclircven.
quot;Don eersten dag van liet feest werd zooveel mogeljjk van do hem gegeven eigendommen in het kamp ton toon gestold. 1 [onderdo ellen katoen fladderden in den wind en hingen van huis tot huis of aan lijnen, voor deze gelegenheid gespannen. Allerlei dierenvellon waren aan do voorgevels der huizen vastgospjjkord. Zjj die dekens of eland vollen wegschonken, hadden voor elk stuk oen' drager eu pronkten met hunne geschenken, door de personen op écne lijn naar het huis van het opperhoofd te laten loopen. Den volgenden dag werd het katoen, dat buiten gehangen had, nu aan het strand gebragt, op eenigen afstand van het huis des opperhoofds, en daar in zijne volle lengte ontrold; een aantal dragers, ongeveer drie passen van elkaar af, droegen hot in zegepraal van den gever naar do ontvangers. Ik veronderstel dat over zes- tot achthonderd ellen op deze wijze beschikt werd.
Nadat alles wat het opperhoofd moest ontvangen hem op deze wijze overhandigd is, worden een paar dagen genomen om het aan de nieuwe bezitters uit te doelen. Wanneer dit verngt is, worden al de opperhoofden en hunne huisgezinnen bijeengeroepen en ontvangt ieder naar zijn' of haar stand. Bijaldien evenwel de vrouw van eon opperhoofd niet van een opperhoofd afstamt, hoeft zij geen aandeel in deze uitdoe-ling en wordt zjj nooit tot dezelfde feesten als haar echtgenoot uitgenoodigd. Aldus handelen de opperhoofden en gaat het volk voort zich arm te maken. AVat evenwel de opperhoofden aangaat, voor hen duurt deze armoede slechts een'korten tijd; spoedig wordt hun uit de volgende uitdeeling vergoed wat zjj verloren, maar het volk wordt slechts rijk door eigen vlijt en werkzaamheid. Men moet medelijden met hen hebben en tegelijk hunne dwaasheid beklagen. Al het genoegen dat deze arme Indianen in hun eigendom schijnen te hebben, bestaat in het op te garen voor eeno gelegenheid als ik beschreven heb. Zij trachten nooit zicli toe te eigenen wat zij bjjeen kunnen zamelen om zich het leven aangenaam te maken, maar zijn tevreden als zij nu en dan eene vertooning als de beschrevene kunnen maken; zoodat de man die slechts één deken bezit, even tevreden schijnt te zjjn als hij die er twintig bezit; er is dus eene aanzienlijke hoeveelheid dood kapitaal in het kamp opgehoopt, gedoemd om nimmer gebruikt te worden, doch slechts nu on dan van de eene hand in de andere over te gaan, alleen om der ijdelheids wille.
quot;Er is evenwel nog eene andere wijze waarop nog dwazer over den eigendom beschikt wordt. quot;Wanneer iemand beleedigd is, of een ongeluk krijgt, of op oeniger-leiwijze een wezenlijk of verondersteld nadeel lijdt, hetzij naar geest of naar ligchaam, moet het eigendom dadelijk opgeofferd worden om schade te ontgaan. Eene groote hoeveelheid dekens, hemden of katoen, naarmate van den rang dos eigenaars, wordt in kleine stukken gescheurd en modegenomen.quot;
Somtijds neemt een feest een heilig karakter aan en zulke feesten worden gegeven gedurende de laatste helft van de laatste maand in het jaar; het doel dezer feesten is, do duivels die met het bestuur van het weder belast zijn over te halen, hun regen in plaats van sneeuw te geven. Bij een dezer feesten, door Garrett bijgewoond, werd de voornaamste rol gespeeld door een vrouwelijk opperhoofd, die in hot midden van hot huis als dood op den rug lag, terwijl allo aanwezigen een vreeselijk geraas maakten, huilden, jammerden en met stokken op do bank sloegen waarop zij zaten, terwijl een jonge man het rumoer nog vergrootte door op eene houten kist te trommelen. Na een poosje begon de liggende vrouw teekenen van leven te geven en nam langzamerhand eene zittende houding aan. In doze houding gelukte het haar de kamer rond te strompelen, onder het uiten van eenige allerzonderlingste dwaasheden, terwijl de overige omstanders bjj zekere tcekenen barer hand do doodehjko stilte afwisselden met een oorverdoovend rumoer.
Do kostumes die bij zulke feesten gedragen worden zijn zeer merkwaardig, inzonderheid echter de door do opperhoofden gedragen hoofdtooisels. Zjj nemen den vorm van maskers aan en worden uit stevig hout gesneden, gewoonlijk de hoofden nabootsende van vogels en beesten, ofschoon zjj somtijds in eene gelijkenis van een grotesk menscheljjk gelaat gesneden worden. Do voorstellingen dezer figuren op bladz. 784
DE ATITS EN NABURIGE STAMMEN.
en 78G govcn oen ^'(xnl denkbeeld van deze zonderlinge hoofdtooisels. Een er van is gesneden in navolging van don kop eens bevers en wordt met handen op het hoofd dos dragers bevestigd. Ei' zijn gaten voor do oogen gehoord, waardoor do drager kan zien; deze gaten zijn somtijds in schuinsche rigting zoodanig gehoord, dat zij mot do pupil van het oog overeenkomen. Sommige dezer maskers worden vervaardigd met groote uitpuilende oogen en groote kaken. Zoowel de oogen als do kaken zjjn bewegelijk en worden bewogen met touwtjes, die naar achteren over den rug loopen, zoodat de drager do oogen kan doen rollen en de kaken bewegen, zonder dat men ziet hoe.
Somtijds worden de maskers gemaakt in don vorm van vogels die door een' der-gelijken toestel als de beschrevene do koppen naar weerskanten kunnen bewegen en met de vleugels klapwieken, terwijl de drager spreekt. Er bevindt zich in het museüm te Maidstone eon zoor merkwaardig specimen dezer maskers. Dit is dubbel, het eeno masker binnen hot andere. Hot buitenste is door oone lijn van het voorhoofd door het midden van den neus naar de kin getrokken en eeno andere dwars door het gelaat in vier afzonderlijke doelen verdoold. Do stukken draaijen allen op tioharnioron
on passen zoo juist op en in elkaar, dat do bezigtiger niet ligt zal vermoeden dat zij niet uit een vast stuk bestaan. Eensklaps onder het dansen doet do drager van het masker al de stukken openspringen, waardoor een tweede, nog afzigtolijker masker te voorschijn komt.
Wanneer het opperhoofd een' bezoeker een buitengewoon komplimcnt wil maken, plaatst hij zich een masker voor hot gelaat, bezet met een aantal egelpennen. Iljj bedekt dit hoofdtooisel met oene groote hoeveelheid zwanendons, dat door de pennen op zijne plaats wordt gehouden. Al dansende nadert hij nu den bezoeker, en zich onder het dansen terugtrekkende, geeft hij een' ruk met zijn hoofd, waardoor het dons over hem heen vliegt. Het maakt een punt van eer uit, dat de bezoeker in oen wolk van dons wordt gehouden, alsof hij zich in een' sneeuwstorm bevindt; dit kan alleen verkregen worden door voortdurend te dansen en met het hoofd te knikken, dat door bedienden aanhoudend goed met dons moet voorzien worden.
Witte vederen en dons beteekenen altjjd vrede, en vandaar dat wanneer een man eene vredelievende zending naar een' naburigen stam onderneemt, waarmede i verschil geweest is, hij zich het hoofd met wit dons voorziet, wetende dat zijn persoon even heilig zal zijn als do drager cener vredevlag bij beschaafde oorlogvoerende volken.
Een van do dansen bij de Ahts in gebruik verraadt eeno groote mate van vernuft en scherpzinnigheid; hot moot voel tijd en volharding kosten, dien aan te loeren. Sproat
784
woonde hem bij en beschrijft hem op de volgende wijze. De verschillende dansen worden in de taal der Ahts Nooks genaamd. Deze nu zoude do quot;Doktor's (üoshtukyu) Nook kunnen genaamd worden.quot;
quot;Onder hot zingen en dansen, hetgeen in het begin niets bijzonders scheen aan te bieden, hield een welbekende slaaf (die evenwel in eene betrekkelijk onafhankeljjke positie verkeerde, daar lijj als matroos aan boord van de stoomboot Thames diende) plotseling met dansen op en viel schijnbaar stervende op den grond. Het gelaat met bloed bedekt, hield hij zich doodstil; zijn hoofd viel op zijde, zijne ledematen waren opgetrokken en hij bood voorzeker een akelig schouwspel'aan. Terwjjl zij woest om deu gevallen man bleven voortdansen, nam de doctor met eenige anderen hem op
en sleepte hem naar de andere zijde van het vuur waaromheen zij dansten, zijne naakte voeten digt bij de vlammen plaatstende.
quot;Hierop werd oen emmer water binnengebragt en wnschte de doctor die den stervende in zijne armen ondersteunde, hom het bloed van het gelaat; geen oogenblik hield men op met op de trom te slaan, te dansen en te zingen toen eensklaps de patiënt opsprong en mede ging dansen, niettegenstaande don schijnbaar hopeloozen toestand van een oogenblik vroeger. Terwjjl dit alles voorviel, vroeg ik den gastheer of het echt bloed op het gelaat van den man was en of hij werkelijk gewond was. Hij verzekerde mij zoo stellig dat zulks werkelijk het geval was, dat ik hem in 'teerst geloofde, totdat bjj mij begon to verklaren dat hot bloed hetwelk uit den neus en den mond kwam moest toegeschreven worden aan do betoovoringen van den medicijnman en dat iedereen zeer boos zou zijn, indien hij hem niet later weder borstelde.
785
DE AUT8 EN NABURIGE STAMMEN.
quot;Ik herinnerde itnj toen, dat ik in don vroegen morgen van don dag voor hel feest, den doctor en don slaaf zeer vertrouwelijk mot elkaar had zien sproken en do eerste zijn' invloed gebruikt had om den laatste toegang tot het feest to verschaffen, dat hij waarschijnlijk niet mogt bijwonen. Ik ben verzekerd, dat vele Indianen inderdaad aan dit blijk van magt des doctors geloofden. Na den afloop van het feest vroegen vele inboorlingen mij wat ik er van dacht en kwamen er op terug om eiken twijfel aangaande de bekwaamheden hunner inlandscho doctors voor altjjd uit don weg te ruimen. De Indiaan die mij deze en andere bijzonderheden verklaarde, zeido dat do genezing niet geheel aan den doctor te danken was, maar ook aan do groote menigte dansers en zangers, die allen hunne krachten inspanden om de horstelling van den zieken man te verlangen, en op die wijze de begeerde uitwerking verkregen.quot;
De gewaande voortbrenging van bloed is eene van de hoofdzaken bij de dansen der Ahts. Bjj een' dezer dansen wordt een' man de handen op den rug gebonden, en geheel naakt aan een lang touw voortgedreven, terwijl de toeschouwers gillen, schreeuwen en met stokken slaan op houten schalen en trommen van beerenvel.
Plotseling vliegt het opperhoofd onder het volk, een mes zwaajjende, maakt jagt op den gewonden man en stoot, naar het zich laat aanzien, het mos diep in den rug. liet bloed stroomt uit de wonden en de man stormt als een bezetene in het rond om eene schuilplaats te zoeken, gevolgd door het opperhoofd, die zijn bloedig wapen herhaaldelijk in 's mans rug stoot. Uitgeput door zijne wonden en zijn bloedverlies wankelt het slagtoffer, valt en sterft. Zijne vrienden verzamelen zich rondom het lijk en dragen hot buiten het huis, alwaar het zich wascht en zijn deken omslaat.
Sproat zegt ten opzigte van dezen dans, dat de illusie volkomen is en hot spel zoo natuurlijk, dat de aktours het succes zouden verzekeren van een klein tooneel te
Londen. De roode vloeistof, die bloed moet voorwenden, is een mengsel van roode gom, hars, olie en water; liet is eigenlijk de verf die zij aanwenden om het inwendige dor kano's to beschilderen.
Nog een ander dezer quot;nooksquot; wordt de zeehondon-dans genaamd. De deelnemers aan den dans ontdoen zich van hunne dekens en gaan, ofschoon in het hartje van den winter, de zee in; daarna kruipen zij opliet strand en bootsen al spartelende de bewegingen der zeerobben na. Op deze wjjze bereiken zij de huizen; zij kruipen bij het brandend gehouden vuur. Do dans eindigt door rondom het huis te springen en tot ver-moeijens te dansen.
Ér is een dans, die uitsluitend bij den Sejahtstam in zwang is en die, hoe dwaas hij ook schijnen moge, iets godsdienstig schijnt te hebben, daar hij eigenaardig aan dien stam is en niet mag overgeslagen worden. Terwijl het volk zich binnenshuis met zingen en dansen vermaakt, klauteren een aantal van hen tegen de palen op, schuiven eenige dakplanken op zijde, klimmen op het dak en dansen daar als razenden. Zijn zij vermoeid, dan klimmen zij van het dak en nemen anderen hunne plaatsen in, zoodat oen onophoudelijke stroom van mannen het dak op- en afklimt.
Nadat do dans geeindigd is, houdt een oude man een toespraak tot den eigenaar van het huis, zeggende dat hij weet dat de dakplanken door hot dansen beschadigd zijn, maar daarom do plegtigheid niet verzuimd mag worden. Een aantal mannen begeven zich dan naar den eigenaar van het huis; elk biedt hom een klein stokje aan, als een bewijs dat zjj het zoo spoedig mogelijk met eene nieuwe dakplank goed zullen maken.
780
DU A HTS KN NA HU RICK STAMMKN. Vervolg.
HOUWKUNST DKK A HTS. — HALF-NOMADISCH KARAKTtóll VAV HHl' VOLK. — HKT BMJVKNI) OKTIM MKHTK, IN Dl,
UKWJSKGBAHE WANDKN EN DAK. — VKRDEKLINO VAN MKT HUIS, — RANG DEK HEWONERS. - DOEL EN
WIJZE VAN VI*; RH UI/EN. — RIJPEN DER AIIT-STA M MKN. — ARBEID AAN DE MKWKHKINtS BIOSTEKD. - GODS-
DIENSTSTKLSKL DKR STAMMEN. — EEN AIIT-PROMETIIEUS. - GKNOOTSCHAI' DEK quot;VERBONDENEN.quot; - DE
MEDICIJN-MANNEN EN HUNNE OPVOEDING. — DE KANNIBALEN EN HONDEN ETERS. - WALGELIJKE TOONEELEN. —
DE TWEE KANNIBALEN. — HEILIGE RATELS. - SCHRIK DOOR DE MEDICIJN-MANNEN INGEBOEZEMD. —
BESCHIKKING OVER DE DOODEN. — EERBIED VOOR HET KERKHOF.
Uit hetgeen wij in het vorige hoofdstuk mededeelden over den dak-dans blijkt ten duidelijkste, dat do liuizea zooi' sterk gebouwd zijn, daar zij anders niet in staat zouden wezen liet lievige stampen eu springen te weerstaan dat de voornaamste bekoorlijkheid van den dans uitmaakt. Do huizen der Ahts zijn op eene eigenaardige wijze gebouwd, daar de palen en het geraamte blijvend zijn, het dak en de manden beweegbaar. Het gevolg eener dergelijke inrigting dient om liet verhuizen van de eene plaats naar de andere gemakkeljjk te maken. Op al de plaatsen waar zij komen vinden zij het geraamte hunner huizen gereed; alles wat zij te doen hebben, is de daken en de manden mede te brengen. Aanstonds zal de wijze van verhuizen beschreven worden.
liet geraamte der huizen bestaat in sterke palen van ongeveer twaalt duim dik en ongeveer twaalf voet hoog, op afstanden van twintig voet van elkander geplaatst.
Het bovenste uiteinde van den paal is uitgesneden om de dwarsbalken te ontvangen die ze verbinden. Do lengte van het huis bedraagt ongeveer tachtig voet en de nok-paal die het dak ondersteunt bestaat uit oen' enkelen boomstam. Het dak helt zachtjes van achteren naar voren van het huis af, om den regen te laten afvloeijcn; het wordt van cederplanken gemaakt die ongeveer vijf voet lang en twee duim dik zijn. Do wanden zijn uit dergelijke planken zamengesteld, die gebonden zijn aan kleine regtop in den grond geheide palen.
Even benoden hot dak breidt zich een ruw getimmerte uit, waarop do bewoners hun voorraad voedsel, wapenen en dergelijke artikelen bergen. Ongeveer zes voet van de wanden is oen sterk staketsol opgerigt, zoodat elk huis eene soort van sterkte wordt. Er zijn noch vensters noch schoorsteenen; do rook heeft alleen uitgang door het wegnemen van eene der dakplankon boven de stookplaats. In velen dezer huizen worden de grootc palen van binnen versierd met grootc gesneden aangezigten, oene kunst waarin deze stammen uitmunten, evenals do Nicuw-Zeelanders. Sproat heeft eene rij dergelijke huizen zich oen derde mijl ver langs don oever eener rivier zien uitstrekken; do diepte dezer huizen bedroeg van vijf en twintig tot veertig voet.
Binnen het huis is de aarde ongeveer een voet diep weggograven om daardoor meer hoogte te verkrijgen. Elk huis is in verschillende afdoelingen verdeeld, waarvan elke door een huisgezin bewoond wordt, dat van de andere bewoners afgescheiden is door oene soort van beschot van ongeveer vier voet hoogte. Deze tusschenschotten zijn bewegelijk, zoodat zij bij gelegenheid van oen groot feest weg-
DE AI ITS EN NABURIGE STAMMEN.
genomen kunnen worden on de gehcelo ruimte vrij is. In liet midden van elke afdocling bevindt zich een vuur om hetwelk ongeveer negen duim van don grond houten legersteden zijn geplaatst, die bij wijze van beddegoed mot een' overvloed van matten bedekt zijn.
In elk gebouw bevindt zich één hoofdingang en andere kleine deuren, die altijd in een' hoek van eone dor afdeclingon zijn aangebragt. Do rang dor verscliillonde bewoners blijkt uit do plaats waar zij in huis wonen. Het opperhoofd van het huis bijvoorbeeld bewoont de uiterste linkerzijde van het gebouw, de daaropvolgende in rang woont in de daarmede overoonkomondo plaats aan het andere einde, terwijl hot gemeono volk de ruimte inneemt tusschen de twee grooto mannen.
Doze huizen zijn veel aangenamer voor het oog dan voor do neusgaten. Daar er geen vensters zijn en de geheelo voorraad van gezouten visch en andere voedingsmiddelen er in bewaard worden, is de dampkring van binnen bonaauwd, vischachtig, ranzig en scherp, welke laatste hoedanigheid moot tocgosehrcven worden aan den houtdamp der verschillende vuren. De lucht buiten do huizen evenwol is niets boter dan dio er binnen, want do grond is bedekt mot hoepen rottende koppen, staarten en graten van visch, bedervende mollusken en allerlei soort van afval, hetwelk eenvoudig op hoopon gegooid en nooit verwijderd wordt, daar do reukzin der inlanders volkomen ongevoelig schijnt te zijn voor den vroosolijken stank, dio uit dozo in ( nt-binding verkeerende hoopon opstijgt.
Hot oigondomsregt dezer liuizon is eone tamelijk ingewikkelde kwestie. Hot go-raamto van het huis wordt gewoonlijk beschouwd in verschillendo afdoolingon verdoold to zjjn, waarvan elke afdceling genoemd wordt naar don naam van don oigenaar, terwijl do planken hot gemeenschappelijke eigendom dor bewoners zijn.
Wanneer do Ahts zich naar oeno andere plaats willen bogovonj teneinde betere jagt- on vischgronden on overvloediger vruchten te verkrijgen naar gelang van don tijd dos jaars, verhuizen zij altijd te water. Zjj plaatsen twee grooto kano's ongeveer vijf of zes voet van elkander on verbinden zo mot do planken van het dak en de wanden, dio op dozo wijze oen' vloer vormen waarop do voorraad en het huisraad geplaatst worden. Sproat hooft dozen vloer tot oeno hoogte van veertien voet opgehoopt gezien, zoodat er Juist ruimte genoeg voor de passagiers overbleef. Zoodra zij op de plaats hunner bestemming komen, ontpakken de reizigers do booten, en, geholpen door do slaven die vooruitgezonden zijn, voorzien zjj het roods bestaande geraamte mot planken, zoodat binnen zeer korten tijd het huis 'ter bewoning gereed is.
Deze verhuizingen hebben althans oene heilzame uitwerking. Nadat het volk de dorpen verlaten hoeft, ruimen de vogels, geholpen door do elementen, de eenigo straat-reinigers van Vancouver's eiland, een aanzienlijk gedeelte op van do hoopon rottondon afval, die anders zelfs do inlandsche neuzen de baas zouden worden.
In de vergaderingen binnen deze huizen gehouden, spoelt do pjjp een voorname rol; en daar do pijpen door dezo stammen vervaardigd, van die van elk ander deel der wereld verschillen, volgt er hier oeno kleine beschrijving van.
Zoowel in vorm als in de stof waaruit zij bestaan, zijn dezo pjjpon zeer merkwaardig. Zij schijnen mot het opzettelijke doel vervaardigd te zijn, den meest mogelijken arbeid te besteden aan do lompst mogelijke pijp. Haar eenigo verdienste is dat zij den rook zeer goed doorlaten, maar anders hebben zij geen enkel punt in haar voordcol.
In de eerste plaats zijn steel on kop uit vrij bardon steen gesneden, eone soort van zeer donkeren leistoen. Do bovenste figuur bladz. 789 stolt nog don ligtsten en minst omslagtigen vorm van pijp voor. Alhoewel slechts acht duim lang, weegt zjj zes ons, geen kleinigheid voor oene pjjp. Zooals gewoonlijk is zij versierd met eenc mcnscholjjke gedaante on een monscholijk hoofd. Do gedaante stelt blijkbaar een' man voor in eone kano gezeten. Uit de kleeding zoude men zeggen dat liij oen' inboorling moet voorstellen — misschien den steensnjjdor zeiven — in Europeesche kleo-derdragt; do gelaatstrekken zijn namelijk die van oeno sterk getoekonde Indiaanscho type, terwjjl de kleeding Europoosch is.
Somtijds zjjn de inboorlingen inderdaad verzot op hot vervaardigen van pijpen en besteden oen' ontzaggelijken arbeid aan het maken van pijpen die er in 't geheel niet
788
DE A TITS EN NABURIGE STAMMEN. 789
als pijpen uitzien en niet dan hoogst inocijelijk kunnen gerookt worden. De twee onJerate zijn de afbeeldingen van pijpen dezer soort, die waarschijnlijk vervaardigd zijn met het doel om te beproeven hoevele koppen van menschen en vogels in eene zekere ruimte zaamgedrongen kunnen worden. De lezer zal opgemorkt hebben, dat hot gehecle karakter van dit snijwerk eenc zeer groote overeenkomst heeft met de kunst der oude Mexicanen, in die mate zelfs, dat het bijna voor een staaltje van die kunst zou kunnen doorgaan.
De geheole lengte bedraagt iets meer dan acht duim, doch van den kop tot het mondstuk is de pijp slechts vijf duim lang, terwijl de overige drie duim eenvoudig overbodig materiaal is. Het aantal koppen dat de kunstenaar aan deze pijp heeft aangebragt, is inderdaad verwonderlijk en waarlijk is het vernuft, waarmede het onderlinge verband zoowel als do krachtige uitwerking door hem is verkregen, boven allen lof verheven, vooral als men de ruwheid dor bewerking in aanmerking noemt.
Als kunstwerk is de pijp bewonderenswaardig, als pijp hoogst onpraktisch. Zij is zoo zwaar, dat het eenvoudige vasthouden reeds vermoeit,
on daarenboven is zij zoo dik en lomp,
dat zij zich volstrekt niet naar do lippen schikt. In zulk een koud klimaat moet het zeer onaangenaam zijn zulk een stuk harden, koudon steen vast pijpen.
te houden of aan de lippen te brengen.
De godsdienstige denkbeelden der Aht-stammon zijn, zooals te vorwaehton is, hoogst onbepaald en worden dit nog te meer door de achterlioudondhoid die een Wilde over zulke onderwerpen altijd in acht nooint. Sproat verhaalt, dat hij gedurende twee jaar onder de Ahts wonende, zijn' geest altijd op dit onderworp gevestigd hield, alvorens hij kon ontdekken of het volk in een oppermagt geloofde of cenig denkbeeld had van een loven na dit leven. Hij zegt vorder, dat quot;een reiziger gedurende vele jaren onder Wilden moot geleefd hebben, werkelijk als oen hunner, voordat zijne mconing aangaande hun verstandelijken en geestelijken toestand als van eenige de minste waarde mag gelden.quot; Hoe waar deze bewering is, weten de zendelingen hot best, die bij ondervinding verklaren, dat zelfs hunne meest belovende bekeerlingen zich bijna even ongaarne over dergelijke onderwerpen uitlaten als toen zij nog heidenen waren.
Het is evenwel zeker dat do Ahts werkelijk in eene godheid en in een toekomstig bestaan gelooven, en dat zij verscheidene legenden over deze onderwerpen bezitten. Sommige dezer legenden handelen over een' zekeren Quawteaht, die de aarde en de dieren maakte, maar hun geen vuur wilde geven, daar dat verborgen was in het lig-chaam van den inktvisch. In deze dagen hadden zij vuur noodig, omdat do Indianen, die later de aarde moesten bevolken, in hunne ligchamen verborgen waren. Eindelijk gelukte het aan het hert het vuur te ontdokken, dat er iets in het gewricht van zijn achterbeen van modenam. Do lezer merkt ongetwijfeld de overeenkomst op dezer legende met do oude mythe van I'romethoua.
Hoogstwaarschijnlijk is deze Quawteaht hot opperhoofd hunner godheden, maar zij hebben oen geheel leger van kleinere godheden, die heerschappij voeren over do zee, do wouden en hunne bewoners, zoowel als de elementen regeren. Wanneer dus een inboorling een plotseling opgekomen zacht windje de oppervlakte van het water ziet krullen, zoo denkt hij dat liet do goedkeuring van oonigon geest beteekent, en hoort hij een geritsel in do bosschen dat hij niet kan verklaren, of een geluid dat hij niet herkent, dan schrijft hij dit onmiddellijk toe aan de tegenwoordigheid van dezen of geneu boozen geest.
Men kan zich voorstellen, dat er eone groote menigte medicijn-niannen zijn, die groote magt over hot volk hebben en onvoorwaardelijk vertrouwd worden. Zij moeten ccno langdurige en zeer onaangename beproeving doorstaan, voordat zij in do orde der quot;Verbondenenquot;, zooals de medicijn mannen zich noemen, kunnen opgenomen worden. Wanneer hunne opvoeding bijna voltooid is, begeven zij zich alleen in het bosch, v.;;ar zjj verscheidene dagen blijven, vastende totdat zij de geestelijke gaven ontvangen hebben. Het genootschap der Verbondenen wordt door do opperhoofden begunstigd, niet uit godsdienstige beweegredenen, maar omdat zij er rijk door worden. Niemand kan lid der Verbondenen worden of' hij moet groote rijkdommen bezitten, die hij geheel weg moet schenken alvorens hij in het genootschap kan opgenomen worden. Dit wegschenken zijner bezittingen gaat met het grootstmogehjke vertoon gepaard,
INWIJDING VAN EKN IIONDKN-VERSLINDER.
daar de kandidaat begeleid wordt door cone groote menigte mannen, die zooveel mo-gelijk lawaai maken. Voor hen uit gaat do kandidaat, met een lang touw om zjjn midden, dnt wordt vastgehouden door vijftien of twintig man, die voorgeven dat zij al hunne klachten moeten inspannen om hem terug te houden.
Kapitein Mayno verhaalt ons eene vreemde anecdote betrefPende de liandelingen '.ozer medicijn-mannen. Zekeren avond riep men hem om eene maan op het strand te vicn. Aldaar gekomen bevond hij dat de mannen eene platte schijf van was gemaakt hadden, die de maan moest voorstellen; zjj hadden er een' man op geschilderd, daar zij zooals zoo veie onbeschaafdon in ons eigen land nog heden ten dage, gelooven aan een' man die in de maan woont. Zjj hadden oen' fakkel aangestoken en plaatsten dezen achter de kunstmatige maan, om haar te verlichten; men vermoedde dat zjj zich 'net haren bewoner onderhielden, tot ontzetting van de omringende menigte.
790
Duzü modicijii-maimcu sclujnon in drie gcdeolten ot' seetuu verdeeld te zijn. Een van deze wordt niet bijzonder onderscheidei), maar do twee andere nemen in vree-selijke omstandigheden langzamerhand in ontzag toe. De eerste secte wordt do Honden-eters genoemd, welker inwijding voor een gedeelte door Duncan beschreven wordt.
quot;Vroeg in den morgen begeven do kandidaten zich volkomen naakt naar het strand of' naar de rotsen. Ieder plaatste zich vóór zjjn' eigen stam, terwijl de hevige koude hen niet in het minst scheen te hinderen. Nadat het arme schepsel eenigen tijd met het hoofd schuddende en schreeuwende had rondgekropen, kwam een troep mannen aangesneld, die, na hem omringd te hebben, begonnen te zingen. Nu bragt de hond-etende troep een' dooden hond naar hun kandidaat, die hem dadelijk begon te verscheuren, op do wijze zooals men dat van honden gewoon is. De omstanders deden een diep, brommend gezang hooien en gaven tusschenbeiden een' schreeuw, welk een en ander geaccompagneerd ging met een krassend geluid van een instrument, dat zij gelooven de verblijfplaats van een' geest te zjjn.
quot;Even daarna springt de naakte jongeling weder op en gaat eenige schreden in bukkende houding verder, de armen achter zich uitgestoken en de lange, zwarte haren heen en weer schuddende. Al zijne bewegingen worden middelerwijl door de groep om hem heen naauwlettond bespied, en wanneer hij wil gaan zitten, omringen zij hem weder en beginnen te zingen. Dit gaat, met eenige kleine afwisselingen, gedurende eenigen tjjd zoo voort.
quot;Voordat het monster zich eindelijk verwijdert, neemt hij een' loop, snelt ieder huis tot zjjn' stam behoorende binnen en wordt door zijn' troep gevolgd. Vervolgens maakt hij somtijds nog een uitstapje op de daken derzelfde huizen, en wordt hierbij zorgvuldig door zijne omgeving bewaakt, alsof zjj verwachtten dat hij op do vlugt zou gaan. Na een poosje verwaardigt hij zich naar beneden te komen en wordt dan door hen in zijn hol gevolgd, hetwelk wordt aangeduid door een touw van roode schors vervaardigd dat boven do deur gehangen wordt ter waarschuwing van iedereen die misschien onwetend den drempel zou willen overschrijden.
liet is niemand vergund dat huis binnen te treden dan alleen hun die met de kunst in verband staan; alles wat ik dus van hunne verdere handelingen weet, is, dat zjj uren lang blijven hameren, zingen en schreeuwen.quot;
Natuurlijk kan deze wijze van inwijding niet zeer aangenaam zijn, daar tot de plegtigheden ook het verslinden van raauw liondenvleesch behoort; evenwel is zij niet te vergelijken met die van de magtigste en meest gevreesde der drie sectcii, namelijk do kannibalen. Duncan woonde ook een gedeelte bij van de inwijding van een' kannibaalschcn Verbondene.
Teneinde van zijn' kant de plegtigheid te bevorderen, beval een opperhoofd dat eene zijner slavinnen, ecne oude vrouw, moest gedood worden en haar lijk in de zee geworpen. Zoodra dit verrigt was, verliet de geheele oningewijde bevolking de huizen en vormde zich in groepen, op eenigen afstand der noodlottige plek, uit vrees zjj anders ook slagtoflfers zouden worden, eene vrees waarvoor zij zeer goede redenen hadden. Aanstonds snelden twee benden Verbondenen voorbij, onder het uiten van de akeligste geluiden, elke bende aangevoerd door een' kandidaat voor het lidmaatschap.
De twee kandidaten kwamen nu met een' langen, kruipenden stap aanloopen, de armen zwaaijende en de hoofden voor- en achterwaarts werpende, waarbij hunne lange zwarte haren in don wind fladderden. Zij gaven voor naar het lijk te zoeken en ontdekten het eindelijk, er beiden tegelijk op toespringende. In een oogenblik werden zjj digt door hunne benden omgeven, maar binnen weinige minuten opende zich de kring en kwamen beide mannen te voorschijn, ieder het halven lijk der vermoorde vrouw dragende, dat zij alleen met hunne handen en tandon werkelijk van een gereten hadden. Daarop begonnen zjj het ligchaam te verslinden, maar nu kon de toeschouwer het terugstootendo tooneel niet langer aanzien en ging heen.
Deze kannibaalsche medicijn-mannen zijn do schrik van hun land. Ten koste van dergelijke .walgelijke praktijken als hier slechts even aangestipt zijn, verkrijgen zij zulk een' overwegenden invloed over hot volk, dat zjj kunnen doen wat zij verkiezen en niemand hen tegen durft spreken. Somtijds krijgt oen hunner, bijvoorbeeld bij oen
7!)1
feest, eene goddelijke ingeving, vliegt onder het volk en bijt iedereen dien liij ziet als een dolle hond. Bij zulke gelegenheden wordt het zeer mannelijk en lofwaardig van de gasten geacht, zijne aanvallen te verwelkomen, inplaats van ze af te weren en hem hunne schouders en armen aan te bieden om te bijten. De kannibaalsche Verbondene beantwoordt de uitnoodiging door een stuk vleesch af te bijten cn door te slikken en werkelijk acht zich de man die het aanbiedt vereerd naar gelang van de grootte van hot stuk dat hem ontnomen is. De aldus gemaakte wond veroorzaakt niet alleen eene folterende pijn, maar is ook gevaarlijk, daar vele menschen aan de gevolgen overleden zijn. Toch stellen zij zich gaarne aan do pijn en het gevaar bloot, terwille van de eer die hun aangedaan wordt.
Het publiek heeft goede redenen om zich uit de voeten te maken, wanneer een dezer Kannibalen op een menschenljjk gelieft uittegaan. Wordt er geen gevonden, dan acht de kannibaalsche Verbondene zich verpligt zich een lijk te verschaffen en doodt den eersten persoon dien hjj mot zijne medegezellen tegenkomt. Wanneer daarom de vreeseljjke kannibaalsche liederen in de verte gehoord worden, verlaat soms de geheele bevolking van een dorp do huizen, begeven zicli naar dn kano's en houdt zich zoolang op eenigen afstand van het strand verwijderd dat liet gevaar tijdelijk voorbij is.
Deze medicijn-mannen worden almagtig beschouwd in de genezing van zieken en altijd geraadpleegd. Zij zeggen bjjna altijd, dat de ziekte plaatselijk is en moet toegeschreven worden aan een of ander voorwerp dat zij door hunne toover-formulicren kunnen te voorschijn brengen. Zij maken bij hunne plegtigheden druk gebruik van een' ratel, waarbij het op de stof niet zoozeer aankomt, als hij maar veel lawaai kan maken. Zoo is bijvoorbeeld een geliefkoosde vorm eene holle houten doos, in de gedaante van een' vogel of een' kikvorsch gesneden en eenige steenen bevattende. Sommige ratels evenwel zijn op eene geheel andere wijze vervaardigd, en wel naar de wijze van den ratel van Guiana, op bladz. ÜGT afgebeeld. Kapitein Mayne zag een' ratel, vervaardigd van drie of vier dozijn los zaamgebonden waterhoen-snavels.
Dikwijls worden insnijdingen in hot aangedane deel verrigt, of maakt de doctor gebruik van het cauterium actuale door middel eener moxa bestaande uit een dot gedroogd vlas. Deze geneesmiddelen verligten werkelijk dikwijls de pijn, en is dat het geval, dan wordt de doctor door den patiënt en zijne vrienden niet giften overladen, die hij evenwel verpligt is alle terug te geven, indien do patiënt weder mogt instorten en sterven. Zij beweren zelfs, dat wanneer zij sterk door hunne bezweringen zijn opgewekt, zij do ziel des lijders kunnen zien, naar hun zeggen in de gedaante eener vlieg, met een' langen, gebogen snuit. Een man, pas hersteld van eene gevaarlijke ziekte, zeide dat lijj zijne eigen ziel gezien had, die de medicijn-man gevangen had op he( oogonblik dat zij het ligchaam ontvlugtte.
I Let geraas dat deze medicijn-mannen maken bij het opzeggen hunner tooverformulieren is bijna onbeschrijfelijk. Sproat beschrijft het'gohuil als dat van duivels; hij zegt dat geen wild beest in staat is zulke schrikverwekkende geluiden te maken. Hij zelf, ofschoon een Blanke en volkomen veilig, heeft vaak gesidderd bij het woeste gillen der mysterie-mannen. Werkelijk is het hun doel, de vrees, waarin zij algemeen beschouwd worden, gaande te houden; om dit nu te doen moeten zij altijd iets uitvinden om zich in het oog des volks staande te houden.
Somtijds komen zij even buiten het dorp te zamen, heffen een woest gehuil aan en snellen dan als een troep wolven door het dorp, terwijl de kannibalen cn hondeneters de lijken en honden die zij onderweg vinden, met de tanden verscheuren. Somtijds verlaat een man de plaats alleen en verbergen zich in het woud, waaruit hjj plotseling te voorschijn snelt, geheel naakt, door zijn langdurig vasten tot een scelet uitgeteerd, het gansche ligchaam bedekt met wonden, in zijne razernij zich zeiven toegebragt, met het schuim op do lippen, terwijl hjj woeste kreten uit en als een bezetene op zijne trom slaat of zijn tooverratel schudt. Evenals in Afrika kunnen vrouwen zoowel als mannen lid van deze heilige orde worden en oen' even magtigen invloed op het volk oefenen als hare mannelijke collega's.
Zoo gebeurt het ook, dat een man s'nachts verschrikt opspringt en schreeuwt dat
792
liij een' geest ziet. Alles in huis is plotseling in bewoging. Do vrouwen boginncn tc zingen, terwijl do goestonzicner zijn doken aan stukkon scliourt, voeren uit zijn poluw trekt, or oonigo van opeet on de andere ovor zijn lioof'd strooit. Zijn naaste bloedverwant maakt dan insnijdingen in zijne armen en boenen, vangt het blood in eono schaal op en sprenkelt het over do plek waar do goost verondersteld wordt te staan. Weerstaat de geest dezo bezwering, dan is hot duidelijk dat hij eigendom verlangt. Bjjgovolg worpen do vrienden van den geestenziener alles wat hjj bezit op hot vuur; zijn(! kloederon, zijne matton on zolfs do doozen waarin zjj bewaard worden, alles wordt verbrand om do begoorto van don geest te voldoen, die geen afscheid wil nemen voordat alles vernietigd is.
De wijze waarop zij over hunne dooden bcschikken vorschiit zoor bij do verschillende stammen on is in denzelfdon stam niet altijd dezelfde. Do Ijjken van slaven en dor mindere klasse worden eenvoudig in matten gerold, naar de begraafplaats, gewoonlijk een klein eiland, gobragt, en aldaar slechts op den grond gelegd, bedekt met stokken en steonen. De lijken van opperhoofden en jonge meisjes vim rang worden in kisten geplaatst en tusschen de takken van hoornen opgeheschen, alwaar men ze laat. De rang van don persoon wordt aangeduid door de hoogte waartoe de kist wordt opgeheschen, zoodat een voornaam opperhoofd of zijne dochter bijna don top van den boom bereikt en oen minder opperhoofd gelijk met de laagste takken is.
Over do doodkist worden dokons en matten geworpen, terwjjl dergelijke artikelen aan do takken van naburige boomen worden opgehangen. Zij worden altijd in strooken gescheurd, gedeeltelijk misschien als oen toeken van rouw en gedeeltelijk om to beletten dat zij gestolen worden. Bij den dooden man wordt alles gelogd wat hij vóór zijn' dood niet hooft weggegeven, uitgenomen zijne boste kano, zijn aandeel aan hot dak on do wandplanken, zijne wapenen en slaven, hetwelk alles regtons aan zijn' oudsten zoon toebehoort. In sommige gevallen zolfs wordt zijn huis verbrand, terwijl zelfs somtijds do palen worden opgegraven en hot goheelo huis naar eono andere plaats wordt overgobragt.
lïij de lijken van opperhoofden worden grooto, houten beelden geplaatst, die don overlcdono moeten voorstellen. Een van deze, door Sproat gezien, hield een' schedel in do hand; een ander beeld dat oen' overleden redenaar voorstelde, had eono zijner handen uitgestrekt, alsof hij eono redevoering hield, terwijl een derde word voorgesteld als mot een' wolf worstelende. Do nabestaanden bezoeken dikwijls hunne begraafplaatsen. Zij doen dit als het duister wordt, stoken oon groot vuur aan en onderhouden hot mot olio en andere brandbare stoffen, terwijl zij nu en dan luide jammerklagten doen hoeren.
Tot eer dezer stammen moet het gezegd worden, dat zij nimmer de overblijfselen der overledenen verstoren, zelfs al zijn zij op do begraafplaats van oen' vjjandigen stam. Tengevolge hunner wijze van begraven ziet er niets treuriger of meer verlaten uit dan oen eiland dat voor begraafplaats is uitgekozen. Op do takken der boomen bevinden zich de vergane lijken en tusschen het gebladerte fladderen de aan flarden gescheurde overblijfselen hunner kleoding. Op don grond doet zich het tooneel niet beter voor, want overal liggen vergane planken, gebroken kisten, bouwvallige kano's, verrotte roeispanen en andere teekenon van verval.
Is hot overleden opperhoofd een man van groot gewigt geweest, dan is zijn wapen geschilderd of gesneden. In bet eerste geval is het op de kist geschilderd, maar in het laatste wordt het gewoonlijk op een' paal of een' boom bij het Ijjk geplaatst. Volgens Duncan zou het wapen, indien het een arend of oen raaf is, in vliegende houding gesneden zijn en vastgemaakt boven op de doodkist, met de vleugels uitgo-apreid, als verbeeldende den geest dos gestorvene, die naar hoogere sferen streeft.
D S () W R A 11 'S K N D lquot;. K 11 O N D 'S.
DK WOONPLAATS VAN DKN SOWUAH-STAM. — A LQ KM EEN VOORKOMEN. — HET TARTAAIlSCIIE KARAKTER DER
OELAATSTBEKKEN. — KLKEDING DER MANNKN, HUN ARMELIJK KOSTUUM EN RIJKK SIERADEN. - ZONDER-
LINOK OORRINGEN. — KLEEDINO PER VROUWEN. — DE WIJZE WAAROP ZIJ KLEEDEREN VOOR DEN WINTER
VKRKRIJOEN. — WAPENEN DER SOWRAII'S,--HUN MOED EN DK VREES DIE ZIJ INDOE/,EMEN. - EEN
SOWRAU'S HUWELIJK. — GODSDIENST DER SOWRAII'S. - HUNNE WAARHEIDSLIEFDE. — DE KHOND'S. -
GELAATSTREKKEN DER VROUWEN. - HET MERIAH-OEFER EN ZIJN DOEL. — HET VERKRIJGEN VAN HET
SLAGTOFFER. — VERSCHILLENDE WIJZEN OM HET OPFER TE BRENGEN. —PLAATSVERVANGER VAN DE MKRIAH. -
VREEMD GEBRUIK VAN BRACELETTEN. — DE ONVKRSCHILLIGHEID DER MERlAIl's VOOR HAAR LOT. -KINDERMOORD. - WAPENEN DER KHOND's. — DOOD VAN EEN* BEER. — TROTS DER KHOND's. — BIJGELOOF. —
GELOOF IN HET VERMOGEN VAN GEDAANTEVERWISSELING. — EEN HUWELIJK BIJ DE KHOND'S.
De lozer herinnert zich, dat do Andaman-oilanden zeer digt bij hot strand van Indiö golcgon en daardoor twee zeer verschillende tijdperken na bijcongebragt zijn; vooreerst het tjjdperk van de ruwste barbaarschheid, die nooit ééne schrede vooruit is gegaan op den weg der monschclijkheid, cn vervolgens dat van eene beschaving, die de uiterste grenzen van volmaking bereikt heeft. In hetgeen nu volgt zal een kort over-zigt gegeven worden van verschillende tijdperken van het Indische leven, waarin evenwel, naar het doel van dit werk, de minst beschaafden de grootste plaats zullen beslaan en dus meer overeenkomen met hetgeen de schrijver zich heeft voorgesteld.
Uit de menschclijke gedaanten, op de volgende bladzijden voorkomende, die alle naar photographiën genomen zijn, zal de lezer do zeer onderscheiden typen van menschon die Indic bewonen, opmerken; en hoewel bij sommige stammen eene gelijkenis van gelaat met de Australische type en bij andoren mot de Mongolische niet te miskennen is, zoo is hot onmogeljjk zich in de geheelo gestalte te vergissen. AVij zullen met dat gedeelte van Indiö beginnen dat liet minst beschaafd is en waar de bewoners nog het meest aan hunne oorspronkelijke zeden en gewoonten vasthouden.
En bestaat in Indiö een merkwaardig bergvolk, dat eene korte beschrjjving verdient.
INDIË.
daaiquot; hot volk de oorspronkcljjlco eigenaardigheden van het ras beter schijnt bewa u'd te hebben dan eenigc andere bewoners van het land.
Do Sowrah's, zooals zij genoemd worden, hebben een vrjj goed voorkomen en somniign meisjes zouden zelfs voor schoon kunnen doorgaan, zoo haar gelaat niet misvormd was door do neusringen, waarvan eene vrouw er dikwijls drie draagt. De mannen zjjn, zooals het geval is met alle Jndiaansche stammen, tenger gebouwd en schjjnen arm aan spieren te zijn, vooral in de boenen. Maar hoe tenger ook gebouwd, zijn zij zeer gespierd, zoo'Is dikwijls gebleken is in de schermutselingen waarin zij door hunne roofzuchtige gewoonten voortdurend gewikkeld zjjn. In eene dezer schermutselingen rukte een Sowrah die gevangen genomen was, plotseling eene bajonet uit de handen van zjjn' vijand en boog haar krom.
Do gelaatstrekken dor Sowrah's dragon oeno duidelijke Tartaarsche type, die mot den leeftijd toeneemt en het sterkst bij de mannen spreekt.
Eenigc photograpische afbeeldingen in bet bezit dos schrijvers vertoonon deze eigenaardigheid zoo duidelijk en zelfs in ccn geval zoo sterk, dat zoo niet do kleur en do wjjze van hot haar te dragon het anders leerden, het gelaat zeer ligt voor dat van een' echten Tartaar zou gehouden worden.
In één punt onderscheiden zich do Sowrah's van andere wilde volken, daarin namelijk dat zij goeno verschillende casten hobben, ofschoon zij in twee verschillende klassen verdeeld worden, de IIouvcl-Sowrah's en de Sowrah's van do vlakte. Deze laatsten zjjn betrekkelijk beschaafd en wonen in dorpen;
het is dan ook over do eersten dat wij in dit werk zullen handelen.
Do kloeding dor Sowrah's is zeer primitief. Do mannen dragen niets anders dan den quot;langutiquot;, d. /,
eene smalle strook doek om het midden geslagen,
tussehen de boenen doorgehaald en in don gordel opgenomen. Doch hoe weinig om kleedoron gevende, zjjn zjj evenwel zeer verzot op sieraden, en hebben den hals digt mot snoeren kralen omhangen,
de ooron en neusgaten met ringen opgevuld. Op eene photographic is een dezer mannen afgebeeld met niet minder dan zeven en twintig kralen halssnoeren, alsmede met oen' breoden koperen halskraag.
Behalve de gewone oorringen draagt hij een versiersel dat zeer populair onder de Sowrah's schijnt to zjjn. In het bovenste gedeolto van het oor wordt een gat geboord en door dit hot céno einde gebragt van oen snoer van bijna vier duim lang, aan welks andore einde eene glinsterende kraal is vastgemaakt.
Sommige Sowrah's rijgen kleine kralen aan een snoer.
Do mannen laten het haar zeer lang grooijen, terwijl hot bjj feestdagen in een dot achter op het hoofd wordt opgenomen en versierd met vederen, meestal met die van do paauw. Deze wijze van het haar te dragon geeft een verwijfd voorkomen aan hot gelaat, en bij hot zien eenor photographic van hot gelaat alleen, vooral dat van o,mi jeugdig persoon, is hot oppervlakkig gezien niet zeer gemakkelijk te ondersche:! n of het portret dat van een' man of eene vrouw is.
De kleeding der vrouwen bestaat uit een dook rondom hot midden gewikkeld. Do vrouwen welker photographische afbeeldingen wij gezien hebben, dragen lange kn lt;ionen kleeden, wantin zij naar Indiaanscho mode vim don schouder tot do kniën go il. ■
STIIIJDIIIJU'.N.
INDTÉ.
kcld zijn; maar het is duidelijk dat zij deze kleoderon slechts voor deze buitengewone gelegenheid hebben aangetrokken en or naar de gewoonte van allo onbeschaafdo volken in geslaagd zjjn, alleen om er toch maar goed uit to zien, het eigenlijke dool van den photograaph, zo namelijk voortestollen als zij workoljjk zijn, te verijdelen. Evenals de mannon dragen zij een' overvloed van halssnoeren en zijn ook verzot op eenvoudige bracolotton, die uit breedo metalen bandon bestaan, spiraalsgowjjze om de polsen gewonden. Het haar is in het midden gescheiden, hoewel er overigens geen bijzondere zorg aan besteed wordt.
Wanneer het weer kouder wordt en de Sowrah's meer kleeding behoeven, maken zjj deze niet, maar nemen zjj de toovlugt tot de veel eenvoudiger gewoonte om de reizigers te belagen, ze te dooden en hen van hunne kloederen te berooven. Bjj deze rooverjjon, zoowel als in de schermutselingen waarop zjj dikwijls uitloopen, maken de Sowrah's hoofdzakelijk gebruik van boog en pjjlen. Deze boog is betrekkelijk oene zwakke, slechts eene el lang en bespannen met oen koord van do buitenste bamboe-laag. J)o pijlen zjjn van riet, voorzien met eene platte, met vele weerhaken voorziene punt. De Sowrah's liggen altijd op do loer om hunne vijanden te verrassen 'en mikken uitsluitend op de maag en do beenen, zoodat de wonden altijd gevaarlijk en veelal doodelijk zjjn.
Zjj dragen ook eene soort van strijdbijl en zjjn een dapper en oorlogzuchtig volk en de schrik van de bewoners der vlakte. Zelfs do Khond's dio aanstonds zullen beschreven worden, zoo gereed om onder elkander to vechten on zeer bekwaam in het gebruik van boog en strijdbijl, vreezen de Sowrah's en worden niet gaarne in een' twist met hen betrokken. Vooral zijn zij bang voor deze vijanden omdat de Sowrah's liefst aanvallen door onder bedekking van den nacht een' strooptogt te houden er. na alles wat zjj grijpen en vangen kunnen geroofd en alle mogelijk kwaad aangerigt te hebben, zich zoo snel als zij kwamen weder naar hunne bergvestingen terug te trekken.
Generaal Campbell is van meening, dat hunne levenswijze niet vreemd is aan deze meerderheid boven de andere stammen en dat hunne matigheid en ingetogenheid hen sterker en meer gehard maakt dan hunne meer weelderige naburen. Op sommige plaatsen wonen Sowrah's en Khond's in vrjj goede vriendschap te zamen, maar ofschoon beide stammen beweren do oorspronkeljjke bewoners des lands te zjjn en als zoodanig een regt te hebben op liet bezit, hebben zjj hun eigenaardig karakter zoo stipt weten te bewaren, dat bet niet moeijelijk is een' Sowrah van een' Khond te onderscheiden.
IIooper geeft ons op de volgende wijze eene beschrijving der huwoljjksplogtig-heid : quot;Nadat een jonge man of zijne vrienden voor hem 'cone bruid gekozen nebben, worden boodschappers aan hare ouders gezonden en eindelijk gaat de jonge man in eigen persoon, oen' pot toddy (palmdrank) of een ander geschenk medebrengende. ïs de toestemming dor ouders eenmaal verkregen, dan vangt do plogtigheid aan met drie palen in don grond te slaan, waartusschen de bruid en bruidegom met hunne vrienden zich verzamelen; hierna begint het feest, waarbij genoegzaam iedereen dronken wordt aan toddjj.
quot;De bruid en bruidegom zitten bij elkander, terwjjl kurkuma-water op hunne hoofden wordt gegoten. Geschonken van doek, kralen, ringen enz. worden gewisseld; gevogelte, en zoo mogelijk schapen worden geofferd om de booze geesten te verzoenen ; het vleosch wordt daarna gekookt, met meel tot ballon gevormd on aan hot gezelschap uitgedeeld. Bij deze gelegenheid vereenigen zjj zich allen tot een' dans, die hoofdzakelijk schjjnt te bestaan in van het eene been op het andere te huppelen, bjj elke beweging met de vingers knappende en oen' uitroep latende hooren, terwijl al de dansers van tijd tot tijd met geweld tegen elkander aan bonzen en dan weder uiteengaan.
quot;Indien do ouders dor bruid weigeren hunne toestemniing te geven, gebeurt het meermalen dat do vrienden van don bruidegom de gelegenheid waarnemen om het meisje, ergens alleen wetende, te ontroovcn. De bloedverwanten van het meisje ver-
volgon hon, maar al gelukt het hun haar terug te krijgen, toch verbiedt hot gebruik haar aan iemand anders ten huwelijk te geven. Indien ooit zoo iets beproefd werd, zouden de partijen het op eenc ernstiger wjjze mot pjjl cn boog moeten uitmaken.
De lezer herkent ongetwijfeld de overeenkomst dezer huwelijksplegtigheden mot die welke bjj de wilde stammen in vele streken dos aardbols in gebruik zijn.
797
Bjj hot verhaal van hot huweljjk is ook melding gemaakt van hot zoenoffer aan de boozo geesten. Dit is de sleutel tot hun godsdienststelsel zooals het werkelijk bestaat en verklaart do reden waarom zij geen kasten hebben. De Sowrah's van de vlakto schjjnen eon boter godsdienstig stelsel te bezitten, maar do godsdienst der Heuvel-Sowrah's
is eenvoudig aanbidding. Zij schijnen niet veel begrip van eerodienst te hebben, daalde eenige godsdienstige plegtigheden die men bij hen opgemerkt heeft, in don oogsttijd plaats hebben. Wanneer de oogst tot rjjpheid komt, plaatsen do eigenaars kleine stecnen regt op in den grond als zinnebeelden van de voornaamste booze geesten on loggen kleine hoopjes van iederon oogst voor hen neder. Nadat doze offeranden aldaar korten tijd zjjn blijven liggen, worden zij verbruikt op een feest, waartoe de eigenaar van den oogst zijne bloedverwanten en vrienden uitnoodigt.
Wanneer een Sowrah sterft, wordt zijn lichaam verbrand, de asch begraven, en oen klein gebouw over de plek opgerigt. Vijf dagen na de begrafenis wordt een pot mot toddy op het graf geplaatst, midden tusschon een aantal bladeren, die do voorouders van den overledene moeten voorstellen. Op elk blad wordt een weinig toddy gegoten on het overige opgedronken door hen die do plegtigheid hebben bijgewoond. Eone hiermede eenigzins overeenkomende godsdienstige plegtigheid, maar die gepaard gaat met feesten, wordt gevierd aan het einde van het eerste cn vierde jaar na de begrafenis.
51
DFEIi II
Volgons generaal Campbell dooden zij hunne vrouwelijke pasgeborenen niet, zooals gedaan wordt door maar al te vele Indiaansche stammen, en evenmin brengen zjj menschenoffers. Toch nemen zij somtijds doel aan het merkwaardige Meriah-offer, dat aanstonds zal beschreven worden; zjj zullen zelfs uren ver reizen om er bij tegenwoordig te zijn. Evenwel schijnen zij geen zeer groot gewigt aan de plegtigheden te hechten en toen generaal Campbell hen over dit onderwerp onderhield, beloofden zij dadelijk haar op te geven en zelfs niet als toeschouwers tegenwoordig te zijn.
De eigenaardigste trok der Sowrah's is misschien hunne onwankelbare waarheidsliefde die, volgens Hooper, het gevolg is van hun onvermogen om een' leugen uit te vinden.
DE KIIOND'S.
Tn het tegenwoordig beroemde distrikt van Orissa woont de merkwaardige stam der Khond's of Gond's, die, evenals de Sowrah's, onmiddellijk schjjnen af te stammen van de oorspronkoljjke bewoners en, hoewel in oen' eenigzins gewijzigdon vorm, vele gewoonten hunner voorvaders schijnen behouden te hebben, waarvan do voornaamste hier kortelijk zullen beschreven worden.
Do Khond's zijn vlug, tenger en voel donkerder van tint dan de bewoners dor vlakten; beide seksen geven niet veel om kleeding. De mannen dragen oonigo ellen grof katoen om de lendenen, terwijl een afzonderlijk stukje rood geverfd katoen van achteren als eeno staart naar benoden hangt. Het haar, dat zij tot volle lengte laten groojjen, wordt rondom het hoofd gebonden en in een' dot van voren vastgemaakt, waarin de Khond altijd eenigo cigaren bewaart, van tabak vervaardigd en in oen groen blad gewikkeld. Hij versiert dozen bos haar gewoonlijk met een stuk rood dook en vederen.
De vrouwen dragen een vrij breed stuk doek om het midden en versieren zich met groote hoeveelheden kralen on andere versierselen, waaronder hot meest in 't oog vallen eonigo zware braceletten; die eigenlijk niets anders zijn dan dikke koperen banden om do polsen. Bij sommige stammen worden deze sieraden tot oen zeer tragisch doel gebezigd, zooals wjj weldra zien zullen. Als modovorsiersolen worden door de vrouwen dor Khond's vooral strookon rood doek godragen, terwijl in sommige gevallen snoeren van koperen munten bij wijze van halssnoer godragen worden. Deze bewaart men evenwel meestal voor de kinderen. Er is wel eonige verontschuldiging voorde vrouwen der Khond's zich zoo op te schikken, daar zij in haar voorkomen zeer achterstaan bij de mannen; zij zijn kort en dik, en ook wat haar gelaat aangaat zoo loohjk, dat generaal Campbell haar zelfs terugstootend noemde. Eenigo photogra-phiën evenwel, door don schrijver gezien, geven dezen indruk niet; maar misschien waren de vrouwen wel uitgekozen omdat zij er zoo goed uitzagen.
Zij zijn in vele stammen verdeeld en wonen in den regel in dorpen van veertig tot vierhonderd menschon. Wij gaan nu over tot do zeden en gewoonten der Khond-stammen.
Doon geheel Khondistan heen is eeno gewoonte in zwang, die, hoewel zeer in bijzonderheden verschillende, in do voornaamste punten overeenkomt. Het is het offeren van menschon, waarbij één punt in hot bijzonder het wezen der offerande schijnt uit te maken on die aan al de stammen gemeen is. Het slagtoffer, de Meriah, moet voor zekeren prijs gekocht worden. Wanneer een man in den oorlog wordt gevangen genomen, mag
798
INDIË.
hij door dongcno die hem gevangen nam niet als oen Meriah geofferd worden, maar moet tot dat doel verkocht worden en zal dan door de priesterw worden aangenomen.
Leeftijd, sekse of' kaste, niets is uitgesloten, maar volwassenen zijn meer gewild, omdat zij kostbaarder zijn en de gezonden de goden waarschijnlijk eerder gunstig zullen stemmen dan zieken of zwakken. Het offeren van den Moriah, wordt eene volstrekt noodzakelijke voorwaarde geacht voor het gelukken van iedere onderneming, maar inzonderheid voor een' rjjken oogst, en do Khond's stellen dus alles in het werk om
steeds meerdere slagtoffers bij de hand tc hebben. Somtijds koopen zij kinderen van hunne ouders of bloedverwanten die in armoede vervallen zijn, doch gewoonlijk worden de slagtoffers gestolen door zekere roovcretammen, Pannoo's genaamd, die hen tusschcn de heuvels lokken, hen vatten en aan de Khond's verkoopen. Het is merkwaardig, dat, ofschoon de Khond's van de diensten der Pannoo's gebruik maken en zeer gaarne slagtoffers van hen koopen, zij hen toch diep verachten en uitgenomen in zaken, niets met hen tc doen willen hebben.
De Meriah-slagtoffers hebben geen reden zich over hun lot te beklagen, met die uitzondering evenwel dat het spoedig tot een einde met hen moet komen. Zjj worden goed gevoed en vriendschappelijk behandeld en met het heerschendc fatalisme van het oostersche karakter schikken zij zich gewoonlijk in hun lot en doen gcene pogin-gingen om te ontsnappen. Vaak wordt een Moriah-meisjc aan een' Khond uitgehuwelijkt en mag dan zoolang leven totdat zij kinderen heeft voortgebragt. Deze kinderen zoowel als zij zelve kunnen dan in het vervolg geofferd worden, maar nimmer in het dorp waarin zij geboren waren. Teneinde deze moeijelijkhcid te ontgann komen de verschillende steden overeen hare Meriah-kinderen te verwisselen.
709
51*
INDIK
Do wij/.on waarop do Moriali's goofford worden zijn zoo vorschillond, dat hot noodig zal zijn er een kort overzigt van te geven.
In do eerste plaats moet do Meriah altijd openlijk ton aanschouwo van hetgansche volk geofferd worden; dezo regel is van kracht door het ganscho land.
In Ooomsur wordt het offer gobragt aan den Aard-god, Tado Pennor, die vertegenwoordigd wordt door hot beeld eener paauw. Wanneer de tijd bepaald is, wordt het slagtoffer gekozen en oene maand achtereen feestgevierd en gedanst rondom don Meriah, die overvloedig van eten en drinken voorzien wordt en naar het zich laat aanzien even vroljjk en onbezorgd is als iemand. Op den dag vóór hot offer wordt een dikke paal opgorigt, met het paauwen-zinnoboold van Tado I'ennor aan den top en aan dezen paal wordt do Meriah gebonden, liet volk danst er dan om heen, in hunne gezangen zeggende dat zjj het slagtoffer niet vermoorden, maar iemand offeren waarvoor een prijs betaald is en dat daarom geen zonde op hen rust. Daar de Meriah mot toddy dronken gemaakt is, kan hij geen antwoord geven en wordt zijn zwijgen als ceno toestemming tot hot offer beschouwd.
Den volgenden dag wordt hij met olie gezalfd en in hot dorp rondgedragen-, waarna hij naar den paal met de paauweveêron gobragt wordt, aan welks voet een kleine kuil gegraven is. Nu slagt men een varken, welks bloed in den kuil gegoten en mot de aarde vermengd wordt, waardoor een dikke brjj ontstaat. De Meriah, die vooraf dronken en dus ongevoelig gemaakt is, wordt voorover in den kuil geworpen en zoolang met het gelaat in don modder gedrukt totdat hij dood is. De dienstdoende priester of zani snijdt dan een kloin stukje vleesch van het slagtoffer af en begraaft hot naast den kuil, als oene offerande aan de aarde; naauwehjks heeft hjj dit gedaan of al de toeschouwers storten zich op hot lijk, hakken het aan stukken en nemen die mede om zo in hunne velden te begraven als een zoenoffer aan de aard-goden die den oogst bezorgen.
Hoe stuitend deze gewoonte ook zjj, tocli is zij voel barmhartiger dan do moeste wijzen van Moriah-offeren, in zoover verstikking geen dood is die met voel lichaamspijn gepaard gaat on hot slagtoffer eerst van zijne zinnen is beroofd geworden.
In lload wordt de Meriah rond hot dorp gevoerd en tracht iedereen zich van een zjjner haren moestor te maken, of zijne lippen met do vingors aan te raken, zoodat zij hunne hoofden met de heilige vochtigheid kunnen zalven. Na eveneens door drank ongevoelig gemaakt to zjjn, wordt hij naar de noodlottige plok geleid, waar hij verwurgd wordt door zijn nok' tusschen do twee helften van oen' gespleten bamboe te plaatsen, waarvan dan do einden door do priesters bjjeongebragt worden. De voornaamste priester breekt vervolgons do beendoren van do armen en boenen met zijne bjjl; wanneer hij dit verrigt hoeft, wordt hot lijk evenals in Goomsur in stukken gesneden.
In Chinna Kimeday is eeno grotesk wreedaardige gewoonte van offeren in zwang. In plaats van don paauw die te Ooomsur gebruikt wordt, zet men eene grooto houten figuur van oen' olifant op den paal die op een spil ronddraait. Do Meriah wordt aan don uitgestoken snuit van den olifant gebonden on dan onder hot geschreeuw en gegil der toeschouwers zoo snel rondgeslourd als do figuur kan omgedraaid worden. In dit geval wordt de Meriah niet dronken gemaakt. Op oen toeken van don dienst-doenden zani snelt de menigte mot mossen op don Meriah aan en hakt hem in weinige oogenblikkon, gebonden op den olifant en nog levend in stukken.
Bjj do uitvoering zijnor zending van barmhartigheid in Khondistan zag generaal Campbell niet minder dan veertien hunner olifantsbooldon, wolko allen hij door zijne bagaadje-olifanten liet omverhalen en verwoesten, opdat de Khond's zouden kunnen zien, dat deze achtbare zinnebeelden eener wreedo eerodionst magtoloos waren zelfs tegen do dieren die zij moesten voorstellen. Zijne taak was natuurlijk zoor moeijolijk, daar zjj do vernietiging in zich sloot eener godsdienstige plogtigheid, die sedert ón-heugcljjko tijdon bestaan had en van welker verkeerdheid, veelmin misdadigheid gecno redeneringen hen konden overtuigen. Zoo diep was zij in hunne natuur ingeworteld, dat zjj in liet stellige denkbeeld verkeerden dat zijn eenige doel mot zoovele honderden Meriah's in vrijheid te stellen was, ze zelf te offeren om water terug te brengen in een' vierkanten bak, dien men dacht dat hij ten gebruike zijner olifanten had laten maken.
800
LND1Ë.
0[) doze zelfde plants viel eene zeer zonderlin^o omstandigheid voor. De Engol-sehe ofHcier vernam, dat werkelijk een offer zou plaats hebben en het slagtoffer een Jong cn sehoon meisje was van sleehts vijftien of zestien jaar oud. Onmiddellijk begaf hjj zich met een' gewapenden troep 0|) weg en vond de offerande van don Meriah reeds in zooverre voltooid dat er niets dan de eigenlijke offerdood meer aan ontbrak. De bejaarde priester stond gereed om het toeken te geven en het volk was razend van opgewondenheid, toen de gewapende troep tot ontzet kwam opdagen cn naar het mcisjo vroeg. De Khond's, hoe woedend zij ook waren, waagden het niet in botsing te komen en lieten dus den troep met het geredde slagtoffer aftrekken.
Hiermede was de geschiedenis evenwel nog niet afgeloopen. Naauweljjks hadden do Engelsche soldaten zich verwijderd of de verzamelde Khond's barstten uit in een luid gemor over hunne teleurstelling. Eindelijk kwam een hunner op een gelukkig denkbeeld. quot;Waarom,quot; zeide hjj, quot;zouden wij ons van ons offer laten terughouden? Ziedaar onzen ouden priester. Zeventig zomers zijn over zjjn hoofd heengegaan — waartoe is hij verder nut? Laat ons hem offeren.quot; En dadelijk werd do oude man op den olifant gebonden, rondgeslcurd en in stukken gesneden.
In Maji Deeo is eene andere wijze van offeren in zwang. Zij houden er geen grooten voorraad van Meriah's op na, zooals de meeste andere stammen, maar koopen ze onmiddellijk voor het offer. Het gevolg is, dat het zeer moejjelijk is hen op te sporen, uitgenomen op het oogenblik zelf dat het slagtoffer geofferd wordt. Hunne wijze om den Meriah te dooden is do volgende. De Khond's omringen het slagtoffer en slaan hem op het hoofd met de zware metalen braceletten die zij gewoon zijn te dragen. Meestal dooden zjj hom op deze wijze, maar mislukt het hun, dan verworgen zij hem tusschen een' gespleten bamboe, op de reeds beschrevene wijze. Vervolgens wordt het vleesch van den rug in lange en smalle strookon gesneden, waarvan ieder eene strook medeneemt en aan een' paal hangt, welken hij laat drijven in de bedding van den stroom, die zijne velden besproeit.
Li Patna bestaat eene geheel andere wijze van offeren. In sommige gevallen wordt het slagtoffer gesteenigd, in andere met bamboe doodgeslagen, behalve nog andere barbaarscho wijzen van terdoodbrenging. Campbell verhaalt, dat er in dit distrikt plaatsen zjjn, waar offerende cn niet-offerende stammen lietzcfde dorp bewonen. Zij wonen zeer vreedzaam met elkander totdat de tijd van offeren daar is; alsdan trekken zich de niet-offerende stammen in hunne huizen terug en gaan de voordeur hunner woningen uit noch in, totdat zeven dagen verloopen on de overblijfselen der Meriah's begraven zijn. Na dien tijd gaat alles zijn' gewonen gang, totdat de tijd van offeren weder daar is.
Bundari schijnt do plaats te zijn alwaar het volk de gewoonte der Meriah-offers liet sterkste vasthoudt. Toen generaal Campbell dit distrikt bezocht, weigerden do bewoners haar op te geven cn namen bij de nadering zijner knjgsmagt de vlugt, naar hunne schuilhoeken in hot gebergte. Toen hij te Bundari aankwam, bevond hjj dat het volk werkelijk een offer gebragt baden alleen zich zoo haastig uit de voeten hadden gemaakt, dat zij den offerpaal met het hoofd van een slagtoffer bij de haren er nog aanhangende hadden achtergelaten, het mes er naast. De wijze van offeren in dit distrikt wordt aldus beschreven:
quot;Het offer dat had plaats gehad en Junnah heet, wordt op do volgende wijze vol-bragt cn altijd opgevolgd door bet offeren van drie andere inenscheljjke slagtoffers, twee naar de zon naar het oosten en westen, een in het midden, met de gewone barbaarschheden. Aan den voet van een' dikken houten paal wordt een smal graf gegraven en het slagtoffer met het lange haar stevig boven aan den paal vastgemaakt. Vier helpers houden de armen cn boenen uitgestrekt, terwijl het ligchaam horizontaal met het gelaat naar den grond over het graf gehouden wordt. De dienstdoende zani of priester spreekt, aan do regterzijde staande, de volgende smeekbede uit, terwijl hij daarbij van tijd tot tijd hot gillende slaftoffer niet zijn offermes eene snede in in den nek geeft.
quot;O magtige Monicksoro, dit is uw feestdag (bij de Khond's wordt hot Meriah, bij de Rajah's Junnah genaamd). Wegens deze offerande hebt gij aan do Kajahs landen, geweren en zwaarden gegeven. Hot offer dat wij nu brengen, moet gij eten; en wij
801
INDIÊ.
bidden, dat onze strijdbijlen in zwaarden en onze boog en pijlen in kruit en kogels mogen veranderen, en zoo wij twist met andere stammen krijgen, geef ons dan de overwinning, en behoed ons voor do tiranmj van Ilajahs en andere officiorcn.quot;
quot;Daarna het slagtoffer toesprekende, zeide hijOpdat wij voorspoed mogen hebben, offeren wij u aan onzen god Manieksoro, die u onmiddellijk zal opeten; bedroef u daarom niet dat wij u dooden. Uwe ouders wisten, toen wij u voor zestig gunties (artikelen) van hen kochten, dat wij van plan waren u te offeren; wij laden daarom geen zonde op onze hoofden, maar op die uwer ouders. Na uwen dood zullen wij u begraven.quot;
Nadat op deze wijze gesproken is, wordt het hoofd van het slagtoffer van het ligchaam gescheiden en blijft aan den paal hangen totdat het door de wilde beesten is opgegeten. Ook het mes blijft aan den paal hangen totdat de drie andere offers volbragt zijn, alsdan wordt het met vele plegtigheden weggenomen. Aeht dergelijke palen werden in het dorp aangetroffen die allen vernietigd werden.
Het is deze wijze van offeren die op bladz. 799 wordt voorgesteld. In het midden staat de oude priester bezig met de Meriah te offeren, die in dit geval een jong meisje is. Haar hoofd is met het lange haar aan den top van den paal gebonden en haar ligchaam wordt horizontaal gehouden door de vier helpers, die elk ecne hand of een' voet vasthouden. Aan de regterhand bevindt zich een paal, waaraan het hoofd hangt van den eerst geofferden Meriah, en aan de andere zijde is een ander slagtoffer met het haar aan den paal gebonden, wachtende totdat de priester het offer volbragt heeft waarmede hij bezig is.
Eéne omstandigheid in verband met do Meriah-offerando is inderdaad merkwaardig, namelijk de onverschilligheid voor hun lot, die de slagtoffers schijnt te bezielen. Zoo was er een jonge man, een Meriah, die verkoos onder zijn eigen volk geofferd te worden en hun genoegen te geven, liever dan op do vlakte te leven. De inlanders beweren, dat deze onverschilligheid wordt teweeggobragt door het Meriah-voedsel, een mengsel van rjjst, kurkuma en andere ingrediënten, toebereid met zekere magische plegtigheden. Zelfs de Meriah's zelven hebben dit geloof. Zoo waren bjjvoorbeeld drie jonge vrouwen gehuurd door een' visehverkooper om gezouten visch bij de Khond's te verkoopen; toen hij haar nu eenmaal aldaar had, verkocht de verraderlijke koopman niet alleen de visch, maar ook de vrouwen. Tweemaal beproefden de slagtoffers te ontvhigten, doch werden achterhaald; na de tweede poging gaven de Khond's haar het zoogenaamd Meriah-voedsel, waarna zij weldra met haar lot verzoend werden en geene verdere pogingen deden om te ontsnappen.
Andere banden schijnen hunne uitwerking op de Meriah's te hebben. Somtijds wenscht iemand een' Meriah te koopen, waarmede hij eene zeer verdienstelijke daad verrigt; maar de kosten zijn zoo groot, gemiddeld vijf-en-zestig ropijen bedragende, dat de Khond bijna tot armoede gebragt wordt. Onder zulke omstandigheden is bij niet in staat te huwen, daar hij den hoogen prijs die van een' bruidegom gevorderd wordt, niet kan betalen. Bijgevolg koopt hij zich een Meriah-mcisjc en neemt haar tot zjjne vrouw tot den tijd dat zij opgeeischt wordt om geofferd tc worden.
quot;Wij hebben reeds vermeld, dat kinderen door hunne ouders als Meriah's verkocht worden. Dit schijnt zulk eene wreedaardige en gewetenlooze gewoonte te zijn, dat wij eenige verklaring hiervan dienen te geven. Het verkoopen geschiedt alleen dan, wanneer de ouders zeer arm zijn en vreezen hunne kinderen geen voedsel te kunnen geven. In zulke gevallen beweren zij, dat het beter voor het kind is, gevoed en vriendelijk behandeld te worden en dan later als eene offerande aan de godheden te sterven, dan een' langzamen hongerdood te sterven. Daarenboven wordt het als eene verdienstelijke daad van de ouders beschouwd, een kind aan de goden te wijden; zjjn zij er eenmaal toe overgegaan, dan zijn zij zeer trotsch op zulke kinderen en beschouwen hen met eerbied en bewondering als tot do godheden bchoorende.
Eene andere reden voor do instandhouding van het Meriah-offcr is de geringe waarde die de Khond's aan het leven hechten; hetgeen wij als onwaardeerbaar beschouwen, offeren zij op, omdat zij er onverschillig voor zijn, niet alleen ten opzigte van andoren, maar ook ten opzigte van hen zelven.
Er was geen kans tot geheelc vernietiging der gewoonte om don goden van den
802
landbouw levende zoenoffers te brengen; generaal Campbell bevond dan ook, dat de boste wijze om liet menschen-offer af te schaffen was de Ivhond's te overreden ze door dat van een beest te vervangen. Dit nu werd in vele gevallen gedaan, terwijl do offerpriesters zich voor de vervanging bij den god verontschuldigden en hem baden om, als hij vertoornd mogt zijn, niet hen er voor te laten boeten, maar den vreemdeling die de verandering had aan do hand gedaan. Hij had niets tegen deze schikking, en daar do oogst later goed uitviel, moest men wel veronderstellen dat allo partijen, de goden daaronder begrepen, tevreden waren.
Eene dergelijke gewoonte heerschte vroeger bij zekere stammen van de Beneden Amazone, üe naam dezer stammen was Tapuyos, maar tegenwoordig worden al do bewoners van het Beneden Amazone-distrikt zoo genoemd. De krijgsgevangenen worden allen voor offers bewaard. Zjj werden zeer vriendelijk behandeld, ruim gevoed, zoodat zij dik en vet zouden worden, en met vrouwen voorzien. Gewoonlijk liet men hen verscheidene jaren in 't leven, totdat hunne vrouwen kinderen ter wereld hadden gebragt. Dan werden zij naar de offerplaats gebragt, en door een' enkelen slag met eene knods gedood; hunne kinderen werden vervolgens mot zorg grootgebragt, met hot doel hen, als zij volwassen waren geworden, hetzelfde lot te doen ondergaan.
Ook buiten het Meriah-stelsel hebben de Khond's de gewoonte hunne vrouwelijke kinderen te dooden. Deze gewoonte is gedeeltelijk ontstaan uit de vrees voor armoede en gedeeltelijk uit do wijze waarop huwelijken gesloten werden. De Khond's hebben er iets tegen, onder elkaar te huwen en zoeken hunne vrouwen onder andere stammen, voorgevende ze daar goedkooper te kunnen koopen. Doch generaal Campbell trachtte hun aan 't vorstand te brengen, dat wanneer zij hunne eigene dochters op bragten, zij veel goedkooper vrouwen zouden hebben en ried hun, om te beginnen, hunne Meriah-vrouwen tc huwen, voor wie reeds een hooge prijs betaald was.
Op sommige dor heuvels van Chinna Kimedij worden kinderen van beiderlei kunne ter dood gebragt. Zoodra een kind geboren is, wordt een priester geroepen om uit te maken of het leven of sterven moet. lliertoe maakt hij van een middel gebruik, dat veel heeft van de quot;sortes Virgilianae.quot; Hij haalt oen boek voor den dag cu steekt, na oven gebeden te hebben, een dun ijzeren stiletje in het wild tusschen de bladen. Hij leest dan den zin door hot stiletje aangewezen, en zoo hij ongunstig luidt, moet het kind sterven, daar anders de volden geen oogst meer zouden dragen.
Nadat het noodlottige vonnis geveld is, wordt het kind in een nieuw met roode en zwarte strepen beschilderd vat geplaatst, het deksel er op bevestigd cn de pot begraven. Eenige bloemen en rijst worden op het deksel gelegd, en nadat de kuil met aarde is opgevuld, wordt oen vogel op het graf van het ongelukkige kleine wezen geofferd.
Alvorens deze merkwaardige stammen vaarwel tc zeggen, willen wij een enkel woord zeggen over een paar hunner eigenaardigste gewoonten.
Hunne wapenen zijn zeer eenvoudig eu bestaan uit con wonderlijk zwaard, bevestigd aan een' ijzeren handschoen, cn voorts uit boog met pijlen en de bijl. Deze laatste is het nationale wapen der Khond's en zij zijn zoor behendig in haar gebruik. Generaal Campbell meldt, dat op zekeren avond een Britsch officier was uitgegaan om een' beer te schieten, maar het dier slechts ligt verwondde in plaats van liet dadelijk te dooden. De beer ontkwam naar do heuvels, maar werd vervolgd door verscheidene Khond's, die hem achterhaalden en zich tusschen de heuvels en den beer posteerden, waarna zij hom, slechts met hunne bijlen gewapend, aanvielen en liet dier in stukken hakten. Deze bijlen zijn ongeveer vier voet lang en hebben slechts kleine lemmers. Deze evenwel zjjn vervaardigd van goed staal cn in do geoefende hand van een' Khond is de bijl een veel geduchter wapen dan het er uitziet. Dit moedbetoon is daarom tc merkwaardiger, omdat de handelende personen uit Meriah-manncn bestonden, die van het offer gered waren. Het zwaard, zoooven genoemd, is een betrekkelijk zeldzaam wapen, eerder behoorende tot de Ooryah's dan tot dc eigenlijke Khond's.
De Khond-stammen schijnen zeer twistziek van aard tc zijn en vooral zeer gaarne onder elkander te twisten; zij voeren dan steeds eene soort van guerilla-oorlog, maar
803
IN DIÉ.
Iioudon niet vim gorugclJo govechtou on stolon liovor voo van hunne vijandon; ook dooilon zij hen liever tor sluiks dan hon in oen open geveoht to bestrijden.
Inderdaad stollen zij or hun' trots in hunnen tegenstanders zooveel mogelijk afbreuk to doen en zolven zoo weinig mogelijk benadeeld te worden. Wanneer bijgevolg do afgevaardigden van twee vijandige stammen bij elkaar komen om vrede te maken, hebben somtijds zoor dwaze tooneolen plaats. De scheidsrogters vorderen van de vertegenwoordigers der stammen, het aantal stuks gestolen vee en gedoode mannen op te geven; gewoonlijk bevindt men dat dit laatste tegen elkaar opweegt, daar geen der partijen gaarne erkent dat een man van hun eigen stam gedood is geworden, tenzij
de tegenpartij liet kunne bewijzen. Zij moeten wel toegeven, dat de man gedood was, maar schrijven zijn' dood aan een ongeluk toe, zooals b.v. medegesleept te zijn door een' tijger of gebeten door een' slang.
Hoogmoed maakt ccn hoofdtrek uit in het karakter der Khond's. Zij hebben hun vaderland lief en niets kan een' Khond bewogen één el gronds aan ccn' vreemdeling te verkoopen, noch zelfs zich van een' enkelen boom te ontdoen die op dien grond groeit. Gewoonlijk zijn zij te trotsch om ruilhandel te drijven, maar laten dat liever aan de Pannoo-stammen over, door welke men zich herinnert dat do Meriah-slagtoffcrs gemeenlijk verschaft worden. Er zijn onder do Khond's maar twee bedrijven die zij met hunne waardigheid overeenbrengen, d. i. oorlogvoeren cn landbouw, terwijl alle personen die een ander vak of bezigheid beoefenen, veracht worden, al genieten zij er het voordeel van. Evenwel worden er onder hon geene instellingen aangetroffen zooals bij de Hindoes; zij hebben geene vooroordoelen ten opzigte van hun voedsel, of liet zou niisfidiion een tegenzin tegen melk moeten zijn.
804
Wat dc godsdienst dor Khond's aangaat, zjj is van do oonvoudigsto soort on liunnc praktisclio corodionst bepaalt zioli tot hot Moiiah-offer. Nog altijd worden er in de heuveldistrikton zokero zeor barbaarscho heiligo boeiden gevonden, maar niemand schijnt er iets om to geven of er zelfs lots van to woton, on dc priesters of medicijnmannen zijn al even onwetend omtrent het onderwerp als het volk in het algemeen.
Hot moet vermeld worden, dat er zeer uitvoerige bijzonderliedcn zijn bekend gemaakt omtrent den godsdienst der Khond's, hun ontzaggelijk leger van godheden en hunne viervoudige zielen. Doch het vnlt niet te betwijfelen of do inlichtingen aangaande deze bijzonderheden waren eenvoudig door de verhalers uitgevonden om hunne eigen belangen to dienen.
Behalve do Meriah-offers hebben do Khond's nog verscheidene andere bjjgeloovig-heden waaraan zij onvoorwaardelijk geloof slaan; hot vreemdste van deze is hunne meening, dat zekere monschelijko wezens zich in tijgers kunnen veranderen. Deze personen worden quot;Pulta Bags'1 genaamd en zijn zeer gevreesd door het volk, van welke vrees zij partij trekken voor hunne afzetterijen. Wetende dat het domme volk gelooft, dat zij eeno dergelijke magt bezitten, persen zij nu en dan voedsel, kleeding en andere levensbehoeften af, voorgevende dat zij arm zjjn cn dat, zoo zij niet van het noodige voorzien worden, zij genoodzaakt zullen zijn zich in tijgers to veranderen cn het vee weg te voeren.
Generaal Campbell deelt ons mede hoe hij eens in aanraking of liever in oppositie met dit bijgeloof kwam.
Eens vervoegde zich een opgewonden troep mensclion bjj hem, waarbij verscheidene gewapende mannen, die twee vrouwen bewaakten. Een der mannen vertelde toen, dut hij en zijn zoon zich in het kreupelbosch bevonden om brandhout te verzamelen, toen do knaap door een' tijger besprongen en medegevoerd werd. Dc vader vervolgde liet dier, het achterna schreeuwende, totdat hot den hoek van do rots omging cn daarna verdween; op hetzelfde oogenblik werden toen dc twee vrouwen boven op do rots gezien. Niets was duidelijker. Deze twee vrouwen waren Pulta Bags. In de gedaante van een' tijger hadden zij zijn' zoon ontvoerd, maar verschrikt door zijn geschreeuw, het ligchaam des knaaps ergens verborgen cn hare menschelijke gedaanten weder aangenomen.
Ondervraagd wordende, bekenden de vrouwen, dat hot verhaal waar was en dat zij werkelijk de magt bezaten die men haar tooschrcef. Generaal Campbell bood toon aan haar los te laten, mits zjj zich in zijne tegenwoordigheid in tijgers wilden veranderen. Tot zijne verwondering bewilligden zij hierin, mits hij haar naar een'naburigen jungle wilde vergezcllon. Toen zij evenwel bevonden, dat dc Engelsche generaal zich niet zoo gemakkelijk schrik liet aanjagen als een Khond-knjgsman cn zij verzocht zouden worden bewijzen te geven van 't geen zij beweerden, vielen zij hem te voet en bekenden haar bedrog.
Dezelfde schrijver vertelt nog een ander merkwaardig voorbeeld van dit bijgeloof.
Een dappere kleine Khond, tot de ongeregelde troepen behoorende, was in een' strijd gewikkeld, waarin verscheidenen van den vijand gedood werden, en onder dezen een die door hcmzelven was doodgeschoten. Inplaats van trotsch op zjjn' heldendaad te zijn, was hij door schrik bevangen, verklarende, dat de man dien inj gedood had een Pulta Bag was en dat hij de gedaante van een' tijger zou aannemen en zich wreken. Nadat dc vcldtogt voorbij was, kreeg hij verlof om zijne familie te bezoeken en bragt vóór zjjn vertrek zijne uniform, verzoekondo er goed zorg voor te dragen, daar hij zeker was dat hij haar nimmer meer zou dragen. Hij kwam bij zijne familie en bleef eenigo weken bjj haar, toen hij, terwijl hij het vee hoedde, door een' tijger werd aangevallen, die hem zoo gevaarlijk verwondde dat hij kort daarna stierf. Niemand kon hem overtuigen, dat do tijger do man niet was dien hij had doodgeschoten en de gebeurtenis strekte slechts om het bijgeloof der inlanders nog te versterken.
Do huwelijken worden gewoonlijk in hot jagtsaizoen gevierd, waarschijnlijk omdat er in dien tijd een groote voorraad levensbehoeften cn dus altijd overvloed voor het huwelijksfeest voorhanden is. Ook bij hen is dc gewoonte in zwang om do bruid te ontvoeren. Dc bruidegom pakt het meisje op en loopt mot haar weg.
«05
80G
vervolgd door een aantal jonge vrouwen, dio trachten haar hem te ontrukken of althans voorgeven zulks te doen. Hij evenwel wordt besclnormd door twintig of dertig jonge nuinnon, dio hom on zijn' lust in iiot midden houden en hun best doen hem tc beveiligon togen de bamboo's, steenen en andere voorworpen dio hem door de vrouwen naar 't hoofd gesmoten werden. Heeft lijj eenmaal do grenzen van zijn eigen dorp bereikt, dan wordt hij verondersteld zjjno bruid gewonnen to hebben, terwijl de aan-vallondu partij zich in aller ijl naar haro eigene woningen spoedt.
INDISCHE WM'KNEN.
UK O([OüRKA-STAM EN HUN OBMEFKOOSD WAPEN. — l.EMMKH KN OKBOOKN IIANUVATSEI, VAN DE quot;KOOKKHV.quot; — WIJZE WAAROP IÏET WAI'BN OEURUIKT WORUT. — VERVAARDIOINO VAN IIET quot;WOOTZquot; OK OOST-INDISCH STAAI,. — HET HEVECHTEN VAN EEN' TIJtiKII. — HET ItAI.SSNOER DER JAGERS. — INDISCHE HOOVERS. — DE 1NUKEKEK EN ANDERE ROÜVEBS. — DE IIEURZKNSNIJDKR. — EEN VERNUFTIGE DIEFSTAL. — VREEMDE WIJZE OM DE AANDACHT TE ONTGAAN. — VERSCIIII.IENDE HOGEN. — DE KOGELDOOO EN ZIJN DUliUEI. KOORD. — DE OMGEKEERDE HOOG EN DE WIJZE OM HEM TE GEBRUIKEN. — HET SPANNEN VAN DEN HOOG. — DE VER-SCHIU.ENDE PIJLEN. — WAPENRUSTING EN MALIëNKOLDER. — INDIAANSCHE ZWAARDEN EN HUNNE WIJZE VAN GEBRUIK. — VERSCHILLENDE DOLKEN. — DE quot;CHACRAquot; OF HET „QUOIT'^WAPEN.
Een van de Heuvel-stammen, de Ghoorka-stam genaamd, ia der vermelding waardig, al ware het alleen om het merkwaardige wapen, waarvan zij bij voorkeur boven eenig ander gebruik maken. Het wordt do quot;kookeryquot; genaamd en heeft een' zeer bjjzonderen vorm. Zooals op de eerstvolgende afbeelding te zien is, zijn beiden lemmer en heft gebogen. Het lemmer is op den rug zeer dik, zoodat zelfs de kleinere soorten een vierde duim dik zijn. Van den rug wordt het naar den scherpen kant langzamerhand dunner en heeft hier eene kromming, welke geheel van die van den rug verschilt, zoodat het lemmer in het midden het breedst zoowel als hot dikst is en zoowel naar het heft als naar de punt toe dunner wordt. Het staal van het lemmer is zoo volmaakt gehard, dat het mes, in 's schrijvers bezit, sedert dertig jaar niet geschuurd is en onder andere wapenen aan den wand heeft gehangen; niettemin is het naauwehjks door roest aangedaan en schittert de oppervlakte voor het grootste gedeelte als pas gepolijst zilver. Inderdaad worden, wanneer men het wapen beweegt, de verschillende voorwerpen in het vertrek op de glansrijke oppervlakte teruggekaatst. Het handvatsel is naar een zeer merkwaardig model vervaardigd en het gedeelte dat het heft vormt, zoo klein, dat men er de grootte van de hand waarvoor het bestemd was, uit kan leeren. Dergeljjke kleine heften zijn gemeen aan alle Indische zwaarden, die door een gewoon Engelsch soldaat niet kunnen vastgehouden worden. Zelfs de zeer kleine hand des schrijvers is toch nog te groot voor den zwaren sabel of quot;turwarquot;, terwijl de greep van den kookery er uitziet als ware hij bestemd voor een' Engelschen jongen van zes of zeven jaar. De punt van don kookery is zoo scherp als een naald, zoodat het wapen zoowel voor snijden als steken geschikt is. Tengevolge van de dikte des metaals is het lemmer buitengewoon zwaar; men moet er zich dan ook over verbazen hoe zulke nietige handjes als die der Ghoorka's zulk een zwaar wapen kunnen hanteeren. Men kan zich voorstellen, dat een houw met zulk een wapen vreeselijk moet zijn. Het gewigt alleen van het lemmer zou, indien men het van eene kleine hoogte liet vallen, genoeg zijn om oen' mans arm te klieven. Maar de Ghoorka's hebben eene wijze van houwen dio gelijkt op den quot;trekkendenquot; houw van het slagzwaard en die den scherpen kant door vleesch en been tegelijk drijft.
Alvorens over te gaan tot do wijze waarop de quot;kookeryquot; gebruikt wordt, moeten wij vermelden, dat het mes niet voor huiselijke doeleinden dient, daar het
daartoe door den eigenaar te hoog gcKcliat wordt. Hiertoe worden twee kleinere messen van ongeveer denzelfden vorm, maar blijkbaar van minder metaal gebezigd. Deze worden bewaard in kleine scheeden aan do kookery-scheede bevestigd, evenals do messen die aan do dolken der Hooglanders bevestigd zijn, of' als dit bjj het Dajak-sehe zwaard het geval is, geljjk reeds in hot artikel over Horneo is beschreven. Er is ook nog een klein plat lederen zakje, mot dubbele klep. Dit loopt puntig uit als eene messchcede en wordt in een zakje aan de grootere schoedo vastgemaakt bewaard.
Op do afbeelding is de kookcry met al zijne bijzonderheden te zien. Fig. 1. vertoont den kookery in zjjne schecde, het bovenste gedeelte van het lederen zakje en do
heften der bjjgevoegdo messen, die bij liet uitsteken uit de schoeden juist zigtbaar zjjn. Op tig. 2 is de kookery ontbloot, waardoor de eigenaardige kromming van hot lemmer en het handvatsel te zien is. Fig. ij stelt het zakje gesloten voor en tig. 4 en 5 zjjn de bijkomende messen. Het kleine exemplaar van den schrijver is in rogto lijn van de greep tot de punt vijftien duim lang en een en twintig duim, gemeten langs de kromming van do rug. Hot kleine weegt juist twaalf oneen. Het mes is zeer eenvoudig en draagt goen enkel versiersel; blijkbaar heeft de maker zich vergenoegd met al zijne zorg aan het lommer te besteden, dat gesmeed is van het beroemde quot;wootzquot; staal.
Dit staal wordt door do inlanders op eene zeer eenvoudige wijze gegoten. Na het ijzer uit hot magnetische ijzererts gesmolten te hebben, werpt de Indische smid kleine stukjes in een' smeltkrooa en vermengt ze met kleine stukjes hout. Daarna bedekt hij don smeltkroes mot groene bladeren en een' overvloed van klei on zet hem dan in zijn eenvoudig fornuis. Nadat het fornuis is aangemaakt, wordt er ongeveer drie uren lang een aanhoudende luchtstroom doorheen gedreven, waarna het ijzer, nu in kookery. gietstaal veranderd, in den vorm van een
klein koekje op den bodem van don smeltkroes wordt gevonden. Wootz staal was eenmaal in Engeland zeer gezocht en werd in den vorm dezer koekjes in groote menigte ingevoerd.
Men kan zich geen geduchter wapen voorstellen dan dit mes in de handen van iemand die gewoon is het te voeren. Zooals het geval is met allo goede wapenen, hangt het vermogen van dit wapen veel meer af van de behendigheid dan wel van de kracht van liem die het voert; daardoor gebeurt het dan ook wel, dat de kleine Qhoorka, maar een jongen in grootte, een' reusachtigen tegenstander in stukken hakt, als deze zijne manier van aanvallen niet begrijpt. Do Ghoorka houwt gewoonlijk naar boven niet den kookery, misschien om zich zeiven niet te verwonden zoo zijn houw mogt missen, en misschien ook omdat eene snede naar boven juist die is, waartegen men het minst op zijne hoede kan zijn.
Jaren geleden, gedurende de onophoudelijke oorlogen tegen de inlanders, die eindelijk tot do vestiging van hot Britsch-Indischo rijk leidden, bleken do Ghoorka's zeer geduchte vijanden te zjjn, zooals zij zich later steeds als onschatbare bondgenooten gedragen hebben. Dapper als leeuwen, vlug als apen, en wreed als tijgers, snelden de lenige, tengere kleine mannetjes ten aanval, zich zoo vlug bewegende, en zoo ver
808
van elkander, dat geweervuur niet veel tegen lien vermogt. Wanneer zij digt bij do soldaten kwamen, bukten zij zich eensklaps naar den grond, doken onder de bajon-netten door en hieuwen naar boven met hunne kookery's naar de manschappen, hen met een' enkelen houw den buik openrijtende, waarna zij, na zoovele onheilen mogelijk aangerigt te hebben, wegstormden zoo snel als zij gekomen waren. Vóórdat onze manschappen deze wijze van aanval hadden leeren kennen, waren zij zeer uit het veld geslagen door hunne kleine tegenstanders; dien het gelukte onder hunne wapenen te komen, snijdende of houwende met messen zoo scherp als scheermessen en vaak on-bezcerd uit het midden der bajonnetten te voorschijn komende. Ook wisten zij onder de officierspaarden te kruipen, met één houw hun den buik open te rijten en onder het ne-derstorten van man en paard een' anderen houw gevende naar het been van den officier.
Er bestaat misschien geen heter bewijs voor do voortreffelijkheid van het wapen en do behendigheid van hem die het hanteert, dan het feit, dat een Ghoorka niet aarzelt een' tijger aan te vallen, met niets anders dan met zijn' kookcry gewapend. Hij gaat vóór het dier staan en terwijl het zijn' sprong neemt, wijkt hij vlug ter zijde en doet tegelijk een' houw naar don tijger. Nu weet de lezer, dat alle dieren van het kattengeslacht niet don klaaüw aanvallen, en zoo slaat ook de tijger, den Ghoorka voorbjj springende, werktuigelijk naar hem.
Terwijl nu de man gelukkig den klaauw des tijgers ontkomen is, komt deze juist binnen het bereik van den kookery, en, deels door do kracht van des tijgers aanval en deels door de zekerheid van s'mans iiouw, wordt de klaauw onbruikbaar gemaakt, en niet zelden golieel van het lid gescheiden. Razend van pijn en woede wendt de tijger zich om en neemt een' anderen sprong naar zijn' kleinen vijand. Maar de Ghoorka
8()!gt;
INDlft.
is even vlug als de tijgor en heeft zich oogenblikkelijk, na zijn' houw toogebragt te hebben, aan de zijde van don gekwetsten klaauw gesteld. De tijger hernieuwt zijn' aanval, maar dezen keer is zijn slag nutteloos, de Ghoorka wendt zich af en houdt het mes met uitgestrekten arm zoodanig, dat het dier in blinde woede zich zelf den strot openrijt.
De geliefkoosde houw is anders een van achteren in den nek toegebragte, omdat hij den ruggestreng doorsnijdt en de tijger dan ook als eene levenlooze massa op den grond rolt. Want zoo geweldig is de woede des tijgers, dat, wanneer het dier niet volkomen magteloos gemaakt is, de woede voor oen oogenblik het wegstervende leven vervangt en het in staat stelt nog eene laatste poging te doen. Alle ervaren jagers weten en vreezen den laatsten aanval van oen' gewonden leeuw of tijger en maken zich dan ook zoo mogelijk onmiddellijk uit de voeten na de doodelijke wond te hebben
toegebi
genstai , „
terwijl zoo het zijn' vijand kan uitvorschen, het al
zjjne kracht in ééne laatste poging verzamelt, en
tengevolge hiervan man en tijger niet zelden zamen dood gevonden worden.
Velen dezer kleine jagers versieren zich met halssnoeren van de tanden en klaauwen der dieren die zij gedood hebben. Het hierbij afgebeelde halssnoer is vervaardigd van het gebit van verschillende dieren, op de volgende wijze geschikt. Het middelste en meest in het oog springende voorwerp is een van do bovenste hondstanden eens tijgers. quot;Wel mag de man trotsch op dit zegeteeken zijn, want het is een zeer schoon exemplaar, vijf en een halven duim lang en meer dan drie duim in omtrek. Deze tand is afgebeeld in fig. 5. Fig. 1 is een klaauw van den voorpoot eens tjjgera, blijkbaar van hetzelfde dier, en fig. 9 een klaauw van den achterpoot. De figg. 2, 3. 7, 8 zijn krokodillentanden van verschillende grootto, terwijl de figg. 4 en 6 de klaauwen voorstellen van den poot des luiaards. De lezer weet, dat in alle onbeschaafde landen zulke overblijfselen eene onschatbare waarde hebben en bij hen dezelfde rol spelen als titels en decoratiën bjj meer beschaafde volken. Bijgevolg is het bijna onmogelijk zich zulke versierselen te verschaffen, daar de inlanders ze even ongaarne missen als een bezitter van eene ridderorde afstand zou willen doen van zijn onder-scheidingsteeken en van het regt om het te dragen.
Onder mannen van dien stempel, een half beschaafd leven leidende, met de aan zulk een leven eigenaardige denkbeelden, is het niet te verwonderen, dat zij een wetboek van zedelijkheid op hunne eigen hand hebben. Wij hebben reeds gezien, dat verraderlijke moord, welverre van als kapitale misdaad beschouwd te worden, tot godsdienst verheven wordt; daarom moet het ons dan ook volstrekt niet vreemd voorkomen, wanneer diefstal in sommige gevallen als eene deugd beschouwd wordt. Zeker is het, dat er geen volleerder dieven in de wereld bestaan dan die van Indië.
810
Onlangs heeft de inspekteur-generaal dor gevangenissen een hoogst belangrijk verslag ingebragt betreffende de dieven van Beneden Bombay; bij het lezen van dit rapport is het onmogelijk zich van glimlagchen te onthouden over de wezenlijk vernuftig uitgedachte listen der dieven, en tevens over de behendigheid waarmede zjj ze ten uitvoer brengen.
Zoo zijn er bijvoorbeeld de geregelde inbrekers, die volkomen beantwoorden aan de woorden van do Heilige Schrift: „brekende door do muren en stelende.quot; Twee dezer inbrekers werken zamen. Een staat op schildwacht, terwijl do andere zachtjes een gat in don muur breekt, groot genoog om zijn' persoon door te laten. Wanneer hij do opening groot genoeg gemaakt hoeft, steekt hij er oen' stok door, met gras omwoeld, zooveel mogelijk oen menschebjk hoofd nabootsonde. Dit wordt gedaan om te weten te komen of do bewoners van het huis op hunne hoede zijn, want hot gebeurt wel eens, dat do eigenaar deu inbreker aan het werk hoort en bedaard naast het gat staat, gewapend mot een zwaard of een' knuppel, om het hoofd van don roover, zoodra het door hot gat te voorschijn komt, behoorlijk te ontvangen. Wordt hot nagemaakte hoofd met een' slag van binnen verpletterd, dan maken zich do dieven onmiddellijk uit de voeten. Is dit echter niet het geval, dan kruipt een bünnor door hot gat, stoelt alles wat bij de hand is en keert naar zijn' kameraad terug, die zorgvuldig wacht heeft gehouden, om hen te waarschuwen, zoodra er onraad is.
Andere dieven schijnen onschadelijker te zjjn, ofschoon zij misschien oven veel geld stelen als de inbrekers. Zij hebben een klein mosje in don mond, met oen lommer zoo scherp als oen scheermes. Zjj bozookon do bazars, mengen zich onder do menigte en trachten hot gold uit te vinden dat in don gordel gewikkeld is. Met hunne kleine messen snijden zij behendig het laken door, halen er stil het gold uit en vordwjjnon to midden dor menigte, waar zij moeijelijk te achtervolgen zijn. In één woord, het zijn volkomen onze Europcosche bourzesnijders.
De vernuftigston van al do dieven zijn die, wolko zich in de zenana's of vrouwenvertrekken weten te dringen en er edelgesteonten stelen. De lezer weet misschien, dat de vrouwen-vertrokken zich in het middelste gedeelte van het huis bevinden en zoo zorgvuldig bewaakt worden, dat daardoor minder voorzorgen gonomen worden ten opzigte van do kostbare juweelen waarmede do vrouwen zich rijkelijk versieren. De Indiaanscho inbreker weet van dozen rijkdom en doet er zijn voordeel mede. Hij graaft een gat in den grond buiten de muren van hot huis en wroet onder do fondamenten door totdat hij onder den grond der zenana komt. Hij werkt dan voorzigtig zijn' weg naar boven en verkrijgt aldus toegang tot hot vertrok. Maar al is hij zelfs aldaar aangekomen, dan is zijne taak nog niet voltooid, daar een groot gedeelte dor juweolon uit neusringen en hangers of braceletten bestaat. Nu eerst blijkt de behendigheid dezer dieven, want zij snijden do ringen en hangers door, en ontvlugton zonder do slapende vrouwen wakker te makon.
Deze stoutmoedige inbrekers plegen dikwijls de behendigste rooverjjon, tot zelfs te midden van een geheel leger. Wetende waar do tonton staan, kiezen zij er oone uit, die tot woning van een' der hoofden strekt, en sluipen or in alle stilte heen. Bij do tent aangekomen snijden zij met hun scherp mes oen gat, groot genoog om er door heen te kruipen zonder hot minste geraas te makon. Zoo verbazend behendig zijn zij, dat zelfs do wachthonden niet ontwaken; eens gebeurde hot zelfs, dat oen dief over een' hond hoen stapte, zonder het dier wakker te maken. Zij zijn zoor trotsch op hunne bekwaamheid en zien er volstrekt geen bezwaar in er op te pogchon. Eens had een Engclsch officier, die in don loop van zekeren nacht van al zijne kostbaarheden beroofd was geworden, tot zjj no kloederon toe, daarover oen gesprek mot een' roover, die er niets bijzonders in vond en er zelfs op pogchto, dat hij het laken waarop hij lag van onder hem weg zou stelen. Zulk oone uitdaging word natuurlij Ie aangenomen en do officier ging eeno weddingschap aan mot den man, dat zijn laken niet gestolen kon worden zonder hom wakker te maken.
Inderdaad — do officier bevond op zekeren morgen bjj zijn ontwaken, dat liet verdwenen was. Do dief vorsclioen woldra met het laken, dat hij teruggaf, vertellende hoe hij het had aangelegd. Het was hem gelukt door zachtjes het gelaat en
811
INDIË.
do handen van den slapenden man te kittelen, zoodat hij zich onwillekeurig telkens op zijn bed omdraaide. Telkens als hij zich bewoog, gaf hij het laken een klein trekje en zoo mogt hot hem allengs gelukken het moester te worden, zonder den slaper te wekken.
Wanneer deze dieven op roovenj uitgaan, ontdoen zij zich van al hunne klcederen en wrijven zich in met olie. Om den hals dragen zij een dun koord waaraan hun uiterst scherp mes bevestigd is. Worden zij ontdekt, dan heeft dus hun vervolgor geen houvast aan hen, en al gelukt hot hem den dief te grijpen, dan is het mes gereed hom een' doodehjken steek toe te brengen.
Vervolgens zijn er nog andere dieven van een laag en verachtelijk karakter. Do inbrekers weten althans hunne diefstallen door groote stoutmoedigheid en onnavolgbaar vernuft eenigzins goed te maken. De Mooches missen te cenenmale deze hoedanigheden on stelen volkomen op dezelfde laaghartige wijze als de heidens. Zij leggen bjj voorbeeld vergif op pisang-bladoren en stroojjen deze des avonds onder het vee. Dit
lokaas beantwoordt stellig aan het doel en don volgenden morgen wordt het doode vee weggeworpen. Dit is het juist wat de Mooches verwacht hebben; zjj villen do doode dieren af en verkoopen do huid.
Somtijds wordt eene bende dezer dieven vervolgd on nu moeten do roovers al hunne kunstgrepen in hot werk stellen om hunnen vervolgers te ontkomen, Eenc hunner listen is hoogst vernuftig uitgedacht. Gelukt het een' troep dezer mannen de jungle te bereiken, dan ia er geen kans hen te vatten, maar zien zjj aankomen dat zij op de open vlakte zullen achterhaald worden, dan hebben zij eene aardige wijze om ontdekking te ontgaan. Zooals in vele heete landen wordt de grond dikwijls door vuur gezuiverd, hetwelk al het ruwe, drooge en te lange gras verwoest en den bodem dus vrijlaat voor de frissche, groene scheutjes die bij de eerste regens voor den dag komen. Op die plaatsen waar het gras kort is, rigt het vuur slechts weinig schade aan, maar daar waar het lang is, zijn de vlammen magtig genoeg om do kleine boomen die or groojjen weder te verwoesten en niets dan een aantal verkoolde vonken achter te laten.
Wanneer do dieven denken, dat zij niet over de vlakte kunnen gaan zonder opgemerkt te worden, brengen zij eene list in praktijk, die zij misschien aan de gewoonten
812
TNDTË.
van volo insccton ontloond hebben. Zij ontdoen zich van al hunne kleederen, leggen deze mot hunne wapenen onder hunne kleine ronde schilden, die zij hier en daar verspreiden om er in de verte het voorkomen van steenen aan te geven, en nemen dan zulke vreemde houdingen aan, dat hunne tengere en bjjna ontvleeschde leden do naauw-keurigste overeenkomst dragen met do verkoolde takken waarvan hunne ligchamen de tronken voorstellen. In deze houdingen blijven zij volharden totdat de vijand voorbij is, waarna zij zoo spoedig zjj kunnen naar de naastbjj gelegene jungle de wjjk nemen.
Alvorens de Engelschen met deze kunstgrepen bekend waren had er een zeer be-lagchelijk voorval plaats. Een officier met een troep' te paard maakt jagt op eene kleine bende Bheel-roovers en hadden deze bijna achterhaald. Plotseling waren de roovers achter eene rots verdwenen, die hen een oogenblik voor hen verborg, en toen nu de soldaten om do rots hoen kwamen, waren de roovers op eene geheimzinnige wijze verdwenen. Na een onderzoek ingesteld te hebben dat tot niets leidde, beval de officier zijnen manschappen af te stjjgon bij een' groep verschroeide en verdorde boomen; daar het een zeer heete dag was, nam hij zijn' helm van hot hoofd en hing hem «aan een' tak binnen zijn bereik. Deze tak nu bleek hot been van een' Bheel te zijn, die in een schreeuwend gelach uitbarstte en den verbaasden officier op den grond wierp. De groep verschroeide boomen werd plotseling in mannen herschapen en do geheele bende verspreidde zich in verschillende rigtingen, den helm des officiers als zegeteeken met zich voerende, voordat de soldaten van hunne verbazing bekomen waren.
Deze kijjgslist bepaalt zich niet slechts tot één stam, of zelfs éón ras, maar wordt nog in vele andere streken van de wereld in praktijk gebragt, waar de bodem door vuur gezuiverd wordt.
Wij gaan nu over tot de beschouwing van eonige wapenen, bij de Indianen in gebruik. De vuurwapenen zullen evenwel hierbij niet beschreven worden, daar deze ovenals het gebruik van buskruit uit .andere landen ingevoerd zjjn. De volgende bladzijden zullen alleen de beschrijving bevatten van eenige der meest karakteristieke wapenen van Indië.
De lezer zal hierbij opmerken, dat, welken vorm zij ook hebben, er een zeker iets is, dat het land aanduidt waarvan zij afkomstig zijn. Onverschillig of het wapen aan een' rjjko of een' arme heeft toebehoord, of het eenvoudig hout en ijzer is of bedekt met juweelen en met goud ingelegd, do vorm blijft dezelfde en dio vorm hoeft eene zekere bevallige sierlijkheid, eigenaardig aan Indië. Bezie, bjjvoorboekl, het eenvoudigste van alle wapenen, den kookery; hoe schoon zjjn do krommingen van lemmer en handvatsol en hoe volkomen voldoen zjj aan hot oog. Dit zelfde nu is liet geval met al de andere wapenen; er is altijd eene bevallige kromming of eeno fraai geëvenrodigde schikking vnn lijnen.
Wij zullen met boog en pijlen beginnen.
Er zjjn bij de Hindoo's vele soorten van bogen in gebruik, waarvan de eenvoudigste van een stuk bamboe vervaardigd wordt. Zelfs dit eenvoudige wapen is in de oogen van een' Indiaan niet volkomen zonder eenig versiersel, hetwelk bij deze bogen is aangebragt in den vorm van in geregelde tusschenruimten strak om den boog gehaalde banden van gespleten riet, dat op den rug van den boog in eene soort van rosot ia opgebonden. Deze soort van boog wordt vaak gebruikt om kogels of steenen te schieten. II iertoe worden twee koorden naast elkander gespannen en van elkaar afgehouden door een klein stukje hout bij een der uiteinden, zoodat er in het midden eene tussehenruimte van een paar duim tusschen de koorden blijft. Vervolgens wordt een stukje leder van iets meer dan een duim breed aan de koorden genaaid, zoodat wanneer de boog gebogen wordt, het leder strak tusschen de koorden gespannen is.
S13
Deze boog wordt op de volgende wijze gebruikt. Men plaatst een' kogel of steen 011 het leder cn vat de twee koorden mot den voorvinger en don duim van de regterhand, zoodanig dat do kogel door het leder omvat wordt. Nu wordt de boog gespannen en aangelegd; zoodra de vingers de koorden loslaten, vliegen deze uiteen en luten den kogel ontsnappen. De juistheid die met dit wapen kan verkregen worden, is werkelijk
52
DF.EL II.
814
verwonderlijk, en zelfs Europeanen pogchen weldra op liunne bohendiglieid met den quot;kogelboog.quot; liet schieten van eekhorens met dezen boog is voor vele personen een geliefkoosd tijdverdrijf, en sommige inboorlingen van rang vermaken zicli nu en dan mot op de aardon kruiken te scbiotcn die de vrouwen op het hoofd dragen; de aardigheid van dit tijdverdrijf bestaat daarin, dat een gelukkig schot de kruik verbrijzelt en de vrouw een nat pak bezorgt.
Er is eene andere soort van boog die in verschillende doelen van Azië veel gebruikt wordt en in vorm en stof conigzins versehilt, maar in beginsel dezelfde is. Deze boog is zoo gevormd, dat hij ontspannen zijnde, zich juist in tegengestelde rigting van hot koord buigt. Do kromming verschilt aanzienlijk bij verschillende bogen, maar de boste is die waarbij de twee einden elkander bijna aanraken. De in fig. 1 hieronder afgebeelde boog is een prachtexemplaar van deze soort van wapen. Hij wordt op de volgende wijze gemaakt:
Een buffelhoren wordt in de lengte doorgezaagd en geeft op deze wijze twee spits toeloopende stukken van juist dezelfde grootte. Deze worden dan door hitte en drukking plat gemaakt en zoodanig in orde gebragt, dat zij juist even ver kunnen gebogen worden. Het handvatsel en de uiteinden worden van zeer hard hout vervaardigd en met de grootste zorg aan het hoorn bevestigd; hiertoe loopt het hout dat de uiteinden vormt oen einde langs de ondervlakte van het hoorn heen. Nadat het handvatsel en de uiteinden goed op hunne plaats bevestigd zijn, wordt een groot aantal pozen voehtig over den rug van den boog gelogd en met zooveel zorg gekneed, dat het hout, de pezen en het hoorn zamen ééne zelfstandigheid schijnen uit te maken. Nadat men
INDIË.
zoover met het werk gevorderd is, wordt de gehoele boog met eenigc lagen eener soort van lijm bedekt, die met de grootste zorg gladgemaakt en gepolijst wordt. De boog is nu voor het gebruik voltooid, maar de vervaardiger is niet voldaan voordat hij het wapen rijk versierd heeft. Dit versiersel is altijd eene soort van conventioneel bloomenpatroon, verguld op een' schitterend gekleurden achtergrond. Op don bladz. 814 afgebeelden boog is do grond levendig groen en rood en beschilderd met de uitvoerigste patronen van bloemen, bladeren en gouden arabesken. Men weet niet wat meer te bewonderen, de schoonheid der patronen of de voortreffelijkheid van verf en vernis, die door het geweldig buigen en afschieten van don pijl zooveel te lijden hebben, zonder dat er hot geringste barstje in komt.
Deze bogen zijn zeer veerkrachtig. Schrijver beproefde meermalen den boog te spannen, doch te vergeefs; hij kende slechts één man, den overleden kolonel Hutchinson, van het Indische leger, die het vermogt. Hij wordt gespannen door hem onder één been te brengen en hem met kracht over het andere been terug te buigen, daarbij tegelijkertijd de lus van het koord in de keep latende glijden. Gespannen noemt de boog eene geheel andere gedaante aan en heeft wel iets van den boog dien do oude beeldhouwers Cupido in de hand gaven.
Do klassieke lezer herinnert zich misschien, dat dit wapen juist overeenkomt met don ouden boog der Scythen. Athenaeus (boek X) maakt gewag van dezen vorm, toon een ongeleerd schaapherder, de letters die een' naam uitmaakten trachtende te beschrijven, zeide, dat quot;de derde {d. i. c) geleek op een' Scythischen boog.quot; Deze soort van boog was van hoorn, gelijk de meeste oude bogen.
De lengte van den zoo straks vermelden boog, langs den rug gemeten, bedraagt iets meer dan vier voet, terwijl de dikte ongespannen slechts negentien duim bedraagt. De lezer begrijpt ligt hoe nuttig een dergelijke boog voor een' man te paard zou zijn, daar zijne eigenaardige kromming hom gemakkelijk doet dragen. Hij zou zelfs best aan den teugel-arm kunnen gedragen worden en daardoor den arm om het zwaard te voeren vrijlaten; ook zou hij, zoodra hot noodig was, in een oogenblik gespannen kunnen worden door hem onder het been te houden, terwijl de ruiter te paard zit. Hoe klein deze boog ook schjjne en werkelijk als wapen bijna niets beteokenend in voorkomen, is toch zijn vermogen in bekwame handen iets verwonderlijks. Met een' dezer bogen is een pijl geschoten op een' afstand, dien men zeide zes honderd el te bedragen en bij meting bleek niet veel minder te zijn. Daarbij komt, dat hij, hoe sterk ook, zeer gemakkelijk te behandelen is. Kolonel Hutchinson vertelde mij, dat hij eens een' boog-sciiutter een' pijl langs een' gang zag schieten door een gat van een kogel in een glasruit aan het einde van den gang.
Op de voorgaande bladz. fig. 2 is een fraaije boog met zijn omkleedsel, zijn pijlkoker en voorraad pijlen afgebeeld. Langs den rug gemeten is de boog vier voet vijf duim lang, terwijl do ruimte tusschen do twee uiteinden slechts acht en twintig duim bedraagt. De boog is helder rood geschilderd en rijkelijk bedekt met vergulde bloemen en arabesken, zoodat hij op een' afstand veel zwieriger wapen is dan het voorgaande, hoewel naauwkeuriger Beschouwd lang zoo fraai niet, daar de patronen grooter en ruwer uitgevoerd zijn. Het koord is van een' plantaardigen vezel vervaardigd — misschien van eene aloë-soort — en is zeer dik, want het bestaat uit negen vast ineengedraaide strengen.
Het omkleedsel, de pijlkoker en de riemen waaraan zij gedragen worden, zijn eens zeer prachtig geweest, namelijk karmozijn fluweel, zoo digt bedekt met gouden borduursel, dat bijna niets van het fluweel te zien is. De pijlen zijn twee voet drie duim lang en zeer zorgvuldig bewerkt. De schacht is riet en aan elk einde een stukje hard hout van vier duim lang bevestigd. Aan het eene einde dor schacht bevindt zich de punt, gevormd van een zwaar en dik vierhoekig stuk staal, waaraan eene scherpe punt bevestigd is. Aan het harde stukje hout aan het andere einde zijn de vederen vast gemaakt; het is aan het uiterste einde een weinig vergroot voor de keep die het dikke koord moot opnemen. Beide stukjes hard hout zijn gekleurd; dat aan de punt eenvoudig groen, maar dat aan het andere einde verguld en met blaauwe en roode figuren bedekt.
Dit is de boog die het moest voorkomt, maar er zijn vele soorten, die vooral door
815
52*
INDIË.
den vorm van do punt ondorschoidon wordon. Bjj do moeste is do punt meer of minder vierhoekig, bij sommige bladvormig, als oen speerpunt, bij andere kegelvormig on nog bij andere rond en stomp. Bij oen' der pijlon is het onderste stukje hard hout vervangen door eon stuk staal van vier duim lang, dat ongeveer drie oneen weegt en veel heeft van een' eenigzins verlengden Whitworth-kogol.
Do eenvoudigste vorm van Indisehen pijl ia de door de heuvelstammen vervaardigde. De schacht is van hout, niet van riet, de punt met diepe weerhaken voorzien en met vezels aan de schacht verbonden, juist als bjj de met vuursteenen punten voorziene pijlen, waarop dit wapen bijna juist gelijkt in vorm, doch niet in stof. Do vederen zijn vervangen door droogo bladeren, in don vereischten vorm gesneden en door spleten in de schacht van den pjjl gestoken, welke spleten later toegehaald worden. Aan een' pijl ia do keep op eone zoor zonderlinge wijze aangebragt, zoodanig namelijk, dat aan elke zijde der schacht een stukje hout wordt bevestigd hetwelk een weinig uitsteekt.
Op de bijgaande afbeelding zijn eonige zeer achoone exemplaren van de boste soorten van wapenen te zien. Zij zijn prachtige voorbeelden van Indische lamst nn vooral een paar er van zijn zesr uitvoerig en sierlijk bewerkt.
De eerste der afbeeldingon vertoont eone wapenrusting en wapenen van staal, zoor uitvoerig gegraveerd on mot goud ingelogd; de patronen gelijken op die van don hoog en zien er uit alsof zij van don boog zijn afgenomen en in het staal gedrongen, terwijl de losheid en bevalligheid dor lijnen niet minder merkwaardig zijn dan de uitvoerige en fijne bewerking.
In het midden bevindt zich de krijgshaftige helm, met zijn' ligten vederbos. Vaak zijn er vorachoidono dezer pluimen op oen' helm, waarvan de schachten mot goud en juweelon versierd en in kokertjes geplaatst zijn. Van voren is hot platte ijzer te zien, dat den neus en het bovcngodeelto van het gelaat togen een' houw bewaart. Dit ijzer kan tot gemak van don drager door eone gleuf op- en noêrgoschoven worden. Aan don helm hangt een stuk zeer ligt, maar zeer sterk maliewerk, dat van achteren en aan iedere zijde van het gelaat noêrvalt, tot op de schouders, zoodat, hoe plotseling de drager zijn hoofd ook bowego, de ploojjen van hot maliewerk zijn' nek beschermen. Bij vorscheidenen dezer helmen zijn de schalmen der malie verguld eu zóó geschikt, dat zij figuren, meestal van netvormige gedaante vormen.
816
Ter zijde van den helm bevindt zich de jjzeren lumdschoen, die zich ver over den arm uitstrekt en geen scharnier aan don pols heeft. Het ontbreken van het scharnier, hetwelk voor een' Europeesohen krijgsman /eer onaangenaam zou zijn, schijnt den oosterschen krijgsman niet te hinderen. De lezer ziet op de afbeelding van het zwaard, dat zich bovenaan het gevest cene groote ronde stalen plaat bevindt. Deze plaat is gewoonlijk drie duim in diameter, zoodat wanneer het zwaard op de Europeesche wjjze gegrepen wordt, de plaat tegen den pols aandrukt en als een steunpunt dient, waardoor bij het toebrengen van een' slag de zwaarte van het lemmer het zwaard uit de greep dringt.
Maar de geheele wijze om het zwaard tc voeren vcrschilt in Indië wezenlijk van die welke iu Engeland of eigenlijk in geheel Europa in zwang is; op kracht toch komt hot hierbjj niet zoozeer op aan als op handigheid. De gebogen vorm is voor het doel van dit wapen noodzakelijk. De houw van het zwaard geschiedt meer dooiden pols om te draajjen dan door een'eigenlijken slag toe te brengen, zoodat de gebogen rand van het wapen snel over het voorwerp van aanval wordt licen gehaald.
De wijze om het Indiaansche zwaard te gebruiken werd den schrijver getoond door denzelfden kolonel Hutchinson, wiens naam reeds vermeld werd.
Hij nam een' dikken mango-wortel en legde hem op de tafel. Hij legde toen het zwaard plat op den wortel, zoodat geen slag kon toegebragt worden en trok toen, even den pols omdraajjende, het lemnior naar zich toe, waarna de wortel in tweeën gesneden bleek. Op dezelfde wijze sneed hij den geheelen wortel in schijfjes. Deze geheele kunstgreep zag er zoo gemakkelijk uit, dat do schrijver beproefde hetzelfde met een' anderen wortel te doen, maar in plaats van hom in tweeën te snijden, gleed het zwaard er op af, alsof het een dik stuk glas was, en kraste zijn' arm tot den schouder toe. Na eenige lessen mogt evenwel ook hem de kunstgreep vrij wel gelukken.
Dezelfde afbeelding geeft het ronde schild of den beukelaar tc zien. Dit is niet groot, daar het slechts ongeveer achttien duim in diameter en somtijds zelfs minder bedraagt. Het wordt vervaardigd van de huid van den rhinoceros, die behoorlijk toebereid en gedroogd, zeer dik is en zoo hard als hoorn, hoewel niet zoo broos, en bijna even doorschijnend. Het schild is gewoonlijk versierd mot vier rondo metalen platen, die aan een gewoon exemplaar slechts van ijzer zjjn, doch aan een bijzonder fraai met goudlak vernis bedekt. De lezer ziet, dat de bijna juiste gelijkenis tusschcn liet indiaansche schild en den beukelaar der Hooglanders niet te miskennen is.
Do overige gedeelten der wapenrusting zijn met goud ingelegd, evenals de gedeelten die beschreven zijn geworden.
Do afbeelding op de volgende bladzijde behelst verscheidene voorwerpen die in den oorlog gebruikt worden. In het midden bevindt zich een maliënkolder, een buitengewoon schoon exemplaar, waarvan elke schakel eene spreuk uit don koran draagt. Onderaan zjjn drie schakels afgebeeld, naar do grootte van het oorspronkelijke getee-kend. Wanneer men het groote aantal van dergelijke schakels nagaat die noodig zijn om een' maliënkolder te vormen, zal men zich eerst oen goed begrip kunnen maken van den verbazenden arbeid er aan besteed; de letters kunnen eerst gevormd worden nadat de schakels ineengezet zijn, daar zij anders bij het smeden zouden uitgewischt worden. De helm bij deze rusting behoorende is naast den maliënkolder afgebeeld.
Tusschen den helm en den maliënkolder bevindt zich een Coorg mes of dolk. Dit wapen is nu eens zeer eenvoudig, dan weder schittert het van goud en juwcelen op gevest en scheede. Een dergelijke dolk in schrijvers verzameling is van de eerste soort; hoewel hot lemmer van goede hoedanigheid is, is het handvatsel slechts van hout cn aan het, lemmer bevestigd mot een' sterken koperen klinknagel. Langs beide kanten van het lemmer loopt eene diepe groef.
Nog twee andere eigenaardige vormen van don Indiaanschen dolk zijn op de afbeelding te zien. Do een, aan de andere zjjde van den maliënkolder, is vooral bij rijken zeer gezocht. Hjj is geheel van staal en de twee dwarsijzers vormen het handvatsel. De vorm van het lemmer verschilt eenigzins in verschillende exemplaren, maar dc algcmeenc vorm is bij allen dezelfde. Er zijn er van twintig duim lang die juist een pond wegen, zoodat het een onhandig wapen moet zijn om in den gordel te dragen.
817
INDIÊ.
Hot zoogenaamde lemmer is bjjna een voet lang, plat naar het handvatsel toe en binnen vijf duim van de punt plotseling in eenc soort van vierhoekige bajonet toe-loopcnde van iets meer clan een' halven duim dik.
Do lezer ziet, dat wanneer deze dolk gegrepen wordt, de stalen voortzettingen van het handvat aan iedere zijde van don pols uitstoken en dezen en het benedengedeelte van den arm met vrucht tegen een' slag mot het zwaard bewaren. Het gewigt van dit instrument, zoowel als de kracht waarmede een stoot kan toegebragt worden op dezelfde wijze als dit bij het boksen geschiedt, maken het wapen bijzonder geschikt om tussehen de plooijcn der kleederen door te dringen of zelfs tussehen de scharnieren der wapenrusting.
Behalve deze is er nog een wapen, dat men naauwehjks voor een' dolk zou houden. Het is ovenwelk een dolk, vervaardigd van de twee horens der Indiaansche antilope. In den eenvoudigsten vorm van dit zonderlinge wapen zijn do horens met hunne bases zoodanig verbonden, dat zij elkaar ongeveer zes duim ver kruisen. De kromming der bases verschaft aldus eene soort van handvatsel, hetwelk op zulk eene wijze kan
gegrepen worden, dat de drager van het wapen er rogts en links mede kan stootcn en te midden van een' troep menschen in korten tijd eene groote verwoesting aan-rigten.
Zulk een dolk zou binnen den tijd van een half uur kunnen gemaakt worden en zelfs in weinige minuten zou een tijdelijk wapen zijn zaam te stellen door de horens zaam te binden. Doch de Indianen versieren gaarne hunne wapenen en daarom vervaardigen zij dikwijls een hol stalen gevest in den vorm van een' beker, met doge-bogen zjjde naar buiten. Men steekt de hand in dezen beker als in do opengewerkte greep van een' schermsabel. De dolk op de afbeelding heeft een' dezer stalen grepen. Op sommige plaatsen is dit wapen zoo gezocht, dat, inplaats van het van antilope-horens te maken met een stalen gevest, de geheele dolk van staal is en de punten in navolging der horens gemaakt worden.
Dit laatste wapen is ook bij do Afghanen in gebruik en houdt zoowat het midden tussehen een zwaard en een' dolk. Ook de Mooron hebben een dergelijk wapen.
Er is nog eene soort van zwaard die niet onopgemerkt mag voorbijgegaan worden. Het ziet er als een regt moorddadig wapen uit en is juist volgens het tegenovergestelde beginsel vervaardigd van dat van het reeds beschreven zwaard. Bij dien vorm
818
van zwaard iw de scherpe kant aan de buitennte kroinniing van liet lemmer, dat naar do punt toe smaller wordt. ]5ij hot andere zwaard bevindt do scherpe kant zich aan de inwendige kromming on wordt hot lemmer zoor breed aan de punt. Het gewigt van dit zwaard bedraagt iets meer dan twee pond.
Zeer waarschijnlijk zal do lozor hot voorwerp op do onderstaande afbeelding nnauwe-lijks onder do klasse van wapenen rangschikken. Do lange, kegelvormige, zwarte muts is ongetwijfeld een hoofddeksel en do mossen die tusschon do ploojjen gestoken zijn goljjk de lerscho werklieden hunne pjjpon op don hoed dragen, zouden ligt als dolken to gebruiken zijn. Wij hebben evenwel niets met den hoed noch mot de mossen te doen, maar wel met de slinger-artikelen die er omheen zijn geslagen.
Dit werptuig, chakra goheeten, heeft conige overeenkomst mot don boomerang van Australië of het werpmes van don Fan-stam, daar hot bestemd is om te snijden en niet te stoken, zooals gewoonlijk het geval is met do slingorwapenen. Hot wordt vervaardigd van dun staal, en zoo scherp als oen scheermes aan de buitenzijde geslepen. Do wijze het te worpen is, het om don wijsvinger to winden en het dan voort te slingeren.
Do lezer kan zich voorstellen dat zulk een werptuig,
dat niet alleen een voorwerp treft, maar op hetzelfde oogenblik terugspringt, een geducht wapen moot zijn.
Men mikt gewoonlijk op het gelaat van den togoiistnnclcr en oen bekwaam krijgsman kan or snel achtereen vier of vijf worpen, terwijl oen er van stellig treft en hot aangozigt verwondt of neus of lip geheel afsnijdt.
Een dorgoljjk wapen, van koper in plaats van staal, wordt door do vee-vergiftigende Mooches gebruikt, die wij reeds beschreven hebben. Zij goven er don naam van quot;thai aan.
De chacra is het bijzondere wapen van Vishnoo en wordt steeds op do talrijke voorstellingen van die godheid aangetroffen, in eene van de handen hangende. Ook andere godheden houden den chakra op de sterk gewapende afbeeldsels, waarmede do fndiaanscho kunstenaars op plompe wjjze de almagt trachten af te schilderen. Dit doet ons tot een' anderen tak van het onderwerp overgaan.
819
O F F E 1( D I E N S T.
MENSCIIKNOFFEKS. — ÜK SIJTTI OK ITEÏ VKRURANDKN DER WEDUWEN. — KAAK LOT BEGEERD DOOK *IIAARZKL.VK EN HARK NAASTK MLOKDVERWANTEN. — REDENEN VOOR HET OFFER. — HET CONTRAST TUSSCIIEN HET LEVEN EEN KR VROUW EN EENKR WEDUWE VAN HOOGE KASTE. - M A ATSC11A1? J'ELIJ K E TOKSTAND DIK BRAHMANEN. - J)E KER WAARIN DK SUTTf GEHOUDKN WORDT. — DK WIJZE WAAROP HET O FF KR (i KB RAGT
WORDT. — DK ZAMENSTELLINQ VAN DEN BRANDSTAPEL. — MOEDIG GEDRAG VAN HEI' SLAGTOFFER. — l'OGINO EENER SIJTTI TOT ONTSNAPPING. — BERNIER'S BESCHRIJVING. — GELKIDKLIJKK AFSCHAFFING DER
SUTTI. - DE GODIN KALI EN HARE VEREERDERS. - DK THUG*8 EN HUNNE BROEDERSCHAP. — DK HEILIGE
quot;ROOMALquot; OF STROP. - DK WIJZB WAAROP KKN SLAGTOFFER GEOFFERD WERD. — HET FKKST VAN JUGGERNAUT. — ONTBERINGEN DER PELGRIMS. — VORM VAN HET AFGODSBEELD.— ZELFOFFERING IN DEN GANGES.—
HKT OFFEREN VAN DIEREN. — DK GODIN DOURGA OF KALI. - FAKIIl's OF JOGl's. — DE WIJZE WAAROP
ZIJ ZICH ZELVEN PIJNIGEN. - HET SLINGER-FEEST. — DE ONBEWEGELIJKE FAKIR.
In geen doel der wereld, zelfs in Afrika niet, is de gewoonte van menschcn te offeren zoo algemeen verspreid als in Indië. Verscheidene vormen van menschenoffers, zooals do Moriah, die wij reeds beschrevcn hebben, behooren tot bepaalde distrikton en worden zelfs aldaar mot zekere beperkingen volbragt. Sommige vormen van hetzelfde beginsel uitgaande, zooals de moorden der Thug's of Phansigar's in hunne vereering van de gevreesde godin Kali, bepalen zich tot zekere genootschappen. Zoo ook is het getal der slagtoffers die jaarlijks onder de wielen der kar van Juggernaut verpletterd worden, betrekkelijk gering; ook kunnen zij slechts op eene zekere plaats en op zekere tijden geofferd worden.
Er is evenwel eéne wijze van menschen te offeren die niet lang geleden door geheel Indië in zwang was en slechts door don invloed van Engeland is afgeschaft geworden in die gedeelten van het land, welke onder Britsch beheer geweest zijn. Zelfs in die distrikton is do taak zeer mooijelijk geweest, en er is geen twijfel aan dat, zoo immer de sterke hand van Engeland zich onttrok, do gewoonte weder even sterk als vroeger zou gaan heerschon.
Deze vorm van het monschenoffer is de vrcoBelijk sutti, of de dood van do weduwe op don brandstapel haars overleden echtgenoots. Zoowol in Afrika als Polynosië hebben wij verscheidene voorbeelden gezien waar de weduwe geofferd wordt op hot graf van haren echtgenoot, opdat hij zich niet zonder vrouw bevindo wanneer hij in het land der geesten is aangekomen. Maar hot is merkwaardig, dat zelfs onder de minst on wikkelde Wilden, wier onverschilligheid in hot toebrengen van pijn bekend is, er geono zijn, die de weduwen mot zulk eene vreosolijke wreedheid behandelen als do zoo hoogst beschaafde Hindoe's. In vroegere gedeelten van dit werk hoeft de lozer gezien, dat de weduwen in sommige afreken geworgd en in hot graf gelegd worden; in andere worden zij lovend begraven en in nog andere worden zij door een' slag mot eene knods gedood — misschien do bannhartigste dood! — maar dat er geono voorbeelden bestaan van weduwen die lovend begraven worden, zooals bij do Hindoes in gebruik is.
Oppervlakkig schijnt höt vreemd, dat niet alleen de bloedverwanten dor ongelukkige
vrouw begeeren dat zij verbrand worde, maar dat zij zelve het wenscht en bij haar bealuit blijft, niettegenstaande zij de beste gelegenheid heeft aan zulk een' vrecsciijken dood te ontsnappen. Maar do kalme, koude wreedheid der Hindoe-natuur blijkt uit liet feit, dat, hoe pijnlijk een dood door verbranding ook zij; het leven coner weduwe die haren man overleeft, zoo ellendig gemaakt wordt, dat de korte, hoewol fello doodstrijd op den brandstapel verre tc verkiezen is boven het leven. Zij verliest hare kaste, en eene Brahmaansche weduwe die weigert verbrand te worden, wordt verfoeid en veracht, zelfs door de Pariah's, wier schaduw haar bij het leven van haren echtgenoot zou besmet hebben. Een Europeaan kan zich moeijelijk de ellende van zulk een leven voorstellen, vooral wanneer hij daarbij bedenkt, dat de ongelukkige eenmaal eon meisje was, opgevoed te midden van allerlei wooldo en gemakken, die zich nu eensklaps verplaatst ziet onder de laagste soort van wezens, zonder uitkomst eenmaal uit hare ellende verlost te worden, terwijl zij zelfs voor deze verachtelijke schepselen oen voorwerp van spot en verachting is.
Om goed te begrijpen welk eone diepe vernedering zulk eene weduwe van voorname kaste ondergaat, moeten wij eerst zien, welke meening zij omtrent hare positie koestert. De lezer weet ongetwijfeld, dat de Hindoo's in een aantal afzonderlijke kasten verdeeld zijn, waarvan het eigenaardige is, dat niemand tot eene hoogere kaste kan opklimmen, ofschoon hij wel tot eene lagere kan afdalen. Yan al de kasten nu behooren de brahmanen tot do voornaamste en de eerbied hun door hunne landgenooten bewezen is bijna ongeloofehjk. Rijkdom of wereldlijke rang hebben met dit gevoel van eerbied niets te maken. Een Hindoe van mindere kasto moge een man van onmetelijke rijkdommen zijn — en hij is dit inderdaad dikwijls — hij moge bijna onbegrensde magt bezitten en op zijne wijze iemand van onbeperkten hoogmeod wezen, toch is de armste der lirahmanen verreweg zijn meerdere, en ontmoet hij een' dezer verheven wezens, dan buigt hij voor hem en bewijst hem goddelijke eer. En volgens zijn geloof handelt hij teregt zoo, daar do Brahmaan eene incarnatie dor godheid is, voortgekomen uit den mond van Vishnoe, den verlosser zelvon. Hij mogo op een' prachtigen olifant gezeten zijn, bedekt met glinsterende versierselen, hij mogo in weidsche staatsiekleedcreu gekleed wezen en schitteren van kostbare juweelen, — tegenover een' Brahmaan, met een' een-voudigen doek om de lendenen en het eenigo teeken zijner kaste dragende (een dun koord over den eenen schouder hangende en onder den ander doorgaande) is hij een verachtelijke slaaf. Zelfs wanneer hij, zooals somtijds gebeurt, een' Brahmaan als kok gebruikt, behoudt die Brahmaan zijn rang en laat zich de vereering welgevallen van den man door wien hij betaald wordt.
Volgens hunne heilige boeken quot;is de Brahmaan, wanneer hij te voorschijn komt, geboren boven de wereld, de opperste van alle schepselen, aangewezen om de schatkamer der godsdienstige en burgerlijke pligten te bewaken.quot; Volgons dezelfde boeken hangt het bestaan zelf' van het menschdoni, ja zelfs van de wereld af van de lankmoedigheid der Brahmanen, wier magt zelfs die der goden overtreft. Mogt er een zijn die zelfs door den grooten god Indra, door Kali, de godin van de bloedstorting en den moord, of zelfs door Vishnoe zei ven niet verslagen kan worden, dan zoude hij, als een Brahmaan hem vloekte, vernietigd worden alsof hij door vuur verteerd werd. In denzelfden geest werden vorsten gewaarschuwd zich de bezittingen der Brahmanen niet toe te eigenen, hoe zij ook om gold verlogen waren, want indien deze heilige mannen eens vertoornd werden, was één w'oord genoeg om hen zeiven, hunne legers, olifanten en paarden te vernietigen.
Door hen, onder Brahma, werden in den beginne gemaakt de zon, de maan en hot vuur; door hen konden deze ook vernietigd worden. quot;Welke vorst zou rijkdommen kunnen verkrijgen door hen te verdrukken, die, vertoornd wordende, andere werelden en legioenen van werelden zouden kunnen maken en het aanwezen schenken aan nieuwe goden en stervelingen?quot; Evenzeer als deze groote voorregten onafhankelijk zijn van de uitwendige omstandigheden van rijkdom en rang, zoo zjjn zij ook onafhankelijk van het individueelo karakter. De reine ziel eens Brahmaan's is verheven boven alle zedelijke verheffing en boven alle zedelijke bezoedeling. Hij kan een man zijn van onbevlekten levenswandel en de verhevenste zedelijkheid, zonder daarom als Brahmaan
821
beter te zijn; hjj kan een van de laagste wellustelingen wezen en behoeft daarom als Brahmaan niet slechter tc zijn, mits hij geen daad bega die zijne kaste schande berokkent — zooals, bjjvoorbceld, het dooden eener koe, of het eten van voedsel dat door een' mindere gekookt is geworden.
Zoo boven de menschcn verheven en gelijk aan dc godheid te zjjn en dan toch van zulk eeiie hoogte te vallen, dit moet iets zijn te vreeseljjk om regt tc bevroeden en wij kunnen ons gemakkelijk voorstellen, dat iedere dood boven zulk een leven te verkiezen zou zijn. Maar zelfs de akeligheid van een leven als dit zou niet opwogen togen het lijden der Indische weduwe, die gelooft, dat zelfs haar ziel voor eeuwig besmet is door het verlies harer kaste en die zich verlaagd gevoelt beneden het peil van hen, op wie zjj heeft neergezien met een' afkeer, bijna onbegrijpelijk voor den westerschen geest. Zij moet zich met het geringste voedsel behelpen, zij moet zich niet de ruwste stof klecden en een leven leiden, hopeloos ellendig, onder elke ontbering die het ligchaam kan troffen en in elk verwijt dat den geest kan pijnigen.
Van den anderen kant dringt het geloof zich bij haar op, dat, indien zij de voorschriften van haren godsdienst volgt en zich zelve op den brandstapel haars editgcnoots laat verbranden, zij de eeuwige gelukzaligheid tegemoet gaat. Van het oogenblik af dat do offer-plegtigheden begonnen zijn, wordt zij een volkomen heilig wezen, welks aanraking zelfs de voorwerpen heiligt waarop zjj de handen legt; zij stelt zich zelve tot een voorbeeld van navolging voor hare geheelo sekse en hare gedachtenis blijft eeuwig in hare familie in heilig aandenken. Het is daarom geen wonder, dat, onder den invloed van dergelijke overwegingen, de Indiaansche weduwe don dood boven het leven verkiest en dat de offerande van de sutti bij het volk zoo hoog in aanzien is.
Mot een gering verschil in bijzonderheden naar den rang der persoon en het distrikt waar het offer plaats heeft, wordt de plegtighcid op de volgende wijze volbragt.
Men begint met een' kuil te graven waarboven de brandstapel wordt opgorigt. Hot doel van dezen kuil is, een' luchtstroom te verschaffen waardoor het vuur kan gevoed worden. Vervolgens worden stokken rondom den kuil in den grond gedreven, om do brandstoffen te dragen; deze zijn droog hout, biezen en hennep en worden zorgvuldig tot eene hoogte van ongeveer vier voet opgestapeld en begoten met hars en quot;glieequot; (vloeibare boter) om ze feller te doen branden. Hierna wordt hot lijk eerst naar de rivier gebragt, aan welker oever do brandstapel altijd opgorigt is; aldaar wordt het door de nabestaanden gewassehon en vervolgens in een nieuw doek gewikkeld en op den brandstapel gelegd.
Middelerwijl staat de weduwe aan den oever, gebeden uitende en in de hand een' tak van den mango zwaaijende. Nadat het lijk uit het water is gehaald, begeeft zjj zich er zelve in en deelt, na zich gewassehon te hebben, aan hare vriendinnen al hare sieraden uit, die gretig gezocht zijn, daar zij als heilig beschouwd worden na door de gewijde hand eener sutti te zijn aangeraakt. In nieuwe kleederen gekleed, legt zij zich nu aan de zijde van het lijk, waaraan zij zich gewoonlijk, ofschoon niet altijd, laat vastbinden. Vervolgens worden drooge biezen en hout boven haar opgehoopt en haar hoofd alleen onbedekt gelaten, zoodat zij den korten tijd dien zij nog te leven heeft kan ademhalen. Daarna worden lange bamboes dwars over denbrand-stapel gelegd, en de einden door de nabestaanden vastgehouden, om haar, zoo zij misschien wanneer de vlammen haar bereiken, mogt trachten te ontsnappen, dit met gewold te beletten. Haar naaste bloedverwant steekt den brandstapel aan en indien deze goed gebouwd is, is de sutti spoedig dood, eerder tengevolge van verstikking door den rook dan wel tengevolge van de vlammen.
J let gebeurt evenwel, dat het bouwen van den brandstapel aan ongeoefende handen is toevertrouwd geweest en in dit geval heeft er een vreeselijk tooneel plaats, daar het ongelukkige slagtoffer aan de vlammen die haar pijnigen tracht te ontkomen en onbarmhartig nodergedrukt wordt door de bamboe-stokken dwars over haar ligchaam. Ur. Massie vertelt verscheidene voorbeelden van ongelukkigen dio dan trachtten tc ontvlugten. In cén geval was dc wijze waarop do brandstapel was zamengesteld, blijkbaar de oorzaak van hot lijden des armen slagtoffers. Aan eiken hoek was een dikke paal opgorigt en aan deze palen hing als een troonhemel een tweede brandstapel, drie
822
INDIË.
of vier voet boven den voornaamste. Deze bestond voornamelijk uit blokken hout en was buitengemeen zwaar.
Nadat nu do sutti op den brandstapel gelegd was onbedekt met stroo in glieo gedrenkt, werd het vuur aangestoken en rolde de rook in dikke wolken over het hoofd der ongelukkige. De vlammen begonnen fel te branden en had men ze nu haar eigen gang laten gaan, dan zou de dood der arme vrouw bijna onmiddellijk gevolgd zijn, maar juist op dit oogenblik sneden vier bijstanders met hunne zwaarden de touwen door waaraan de troonhemel hing, zoodat deze mot zijn geheele gewigt op haar neerviel.
Misschien deed men het uit medelijden, maar de uitwerking was alles behalve mededoogend. Een oogenblik was zij bewusteloos door den schok, maar de massa
blokken stuitte de werking van het vuur en deed het langzaam in plaats van levendig opvlammen. De hevige pjjnen ten gevolge der kruipende vlammen bragten haar spoedig tot bewustzijn terug en bitter schreeuwde zij om hulp, die niemand haar geven wilde, totdat de dood een einde aan haar lijden maakte.
Dezelfde schrijver geeft ons een verhaal van eene sutti die het werkelijk mogt gelukken aan de vlammen te ontkomen, in weerwil van den tegenstand door de Brahmanen en hare bloedverwanten geboden.
quot;Ongeveer denzelfden tijd had er in eene meer noordelijk gelegen provincie van Indiö nog een ander authentiek en onmenschehjk voorbeeld eener dergelijke offerande plaats. — De ongelukkige Brahmaansche vrouw had uit eigen beweging den brandstapel van haren overleden echtgenoot bestegen, maar toon zij do pijniging van hot vuur onverdragchjk vond, sprong zij na eene lievige worsteling uit de vlammen en tot op oen' kleinen afstand voortwaggelende, viel zij neder. Eenige hoeren toeschouwers
823
INDIË.
dompelden haar onmiddellijk in de rivier die digt bij waa en verhoedden daardoor dat zij hevig gebrand werd. /jj behield volkomen haar bovustzijn en klaagde over dc gebrekkige zamenstelling des brandstapels, die, zooals zij zoide, haar zoo langzaam verteerde dat zij het niet kon verdragen; zij was evenwel gehool bereid het weder te beproeven, zoo zij hem wilden verbeteren. Zij wilden dit niet doen en het arme schepsel kromp ineen van angst voor de vlammen, die nu in vollen gloed brandden, en weigerde verder te gaan.
quot;Nu namen de onmenschclijke bloedverwanten haar bij het hoofd on de voeten en wierpen haar in het vuur, waarin zij haar zoolang hielden totdat ook zjj door dc hitte verdreven werden; daarop namen zij groote blokken hout op, waarmede zij haar sloegen, om haar bewusteloos te maken; doch opnieuw wist zij te ontsnappen en liep zjj zonder eenige hulp naar de rivier. Hare bloedverwanten volgden haar en trachtten haar te verdrinken door haar met geweld onder water te houden, doch een Europeesch heer ontzette haar en onmiddellijk snelde zij in zijne armen en smeekte hem haar te redden.
quot;Ik kwam juist op dc plaats waar dit treurige tooneel plaats greep, toen zij voor de tweede maal met haar van dc rivier kwamen en ik kan u mijne ontzetting niet beschrijven op het gezigt van haren diep ellcndigen toestand; bijna geen duim van haar gansche ligchaam was onbeschadigd gebleven; hare beeucn on dijen, hare armen en rug waren geheel raauw, hare borsten waren vrceselijk verscheurd en de huid hing er in draden af; do huid en nagels harer vingers waren volkomen afgestroopt en hingen op den rug harer handen. Inderdaad zag en las ik nimmer van zulk een toonbeeld van ellende als van deze beklagenswaardige vrouw. Zij schoen te vreezen dat men haar wederom in het vuur zou werpen en riep quot;den Ocha Sahibquot; aan, haar te redden. Hare vrienden schenen nu toch niet meer geneigd de zaak door te zetten en eene harer bloedverwanten ging op ons aandringen naast haar zitten cn gaf haar eenige kleederen, haar verzekerende, zij haar nu met rust zouden laten. Wij lieten haar naar hot hospitaal brengen, alwaar haar onmiddellijk allo mogelijke genoeskundigo hulp verleend werd, doch zonder hoop op herstel. Zij bleef nog ongeveer twintig uren door de felste pijnen gemarteld voortloven, totdat zij eindelijk stierfquot;
Men heeft meermalen beweerd, dat de vrouw met opium of Indische hennep verdoofd wordt alvorens naar den brandstapel gebragt te worden, en dat de omstanders op de trom sloegen en kreten aanhieven teneinde haar geschreeuw te smoren. Dit is evenwel niet het geval, daar dc vrouw het gebruik van al hare zintuigen noodig heeft om al dc verschillende plogtigheden te doorloopen die het eigenlijke brandoffer voorafgaan, terwijl de brandstapel gewoonlijk met zooveel zorg is zamengosteld, dat de dood te snel volgt dan dat het slagtoffer een' kreet uiten of eeuige poging tot ontsnappen maken kan.
Verschillende reizigers hebben min of meer opgesmukte verhalen betreffende de weduwenoffers medegedeeld. Zoo deelt Bernier ons mede, op reis bij Agra te hebben gehoord dat er een sutti op til was. Hjj ging er heen en zag er con' grooten kuil en in hot midden van dezen cene groote houtmijt. Op den brandstapel lag het lijk van een' man en daarnaast cene jonge, schoone vrouw, wier kleeding bijna geheel met olie verzadigd was, zooals ook het hout van den brandstapel. Nadat hot vuur was aangestoken bleef zij op den brandstapel zitten cn toon de vlammen haar ligchaam omwikkelden, riep zij met luide stem uit, dat zij volgens het Indische geloof in do zielsverhuizing, voor dc vijfde keer eenc sutti geworden was en dat zij dit nu nog twee keeron zou moeten doen om tot dc volmaking te komen.
liondom den rand der groeve dansten vijf vrouwen, elkander bij do hand houdende en zich niet om het vuur bekreunende. Weldra vatten de klecderen van cene van haar vuur, waarop zij zich van hare gezellinnen losmaakte en zich zelve hals over kop in den brandenden kuil wierp. Do andere vier gingen voort met dansen en naarmate hare kleederen vuur vatten, sprongen zij cene voor eenc in den brandenden put. liet bleek dat deze vrouwen slavinnen der sutti geweest waren. Zij waren zeer aan hare meesteres gehecht cn toen zij haar de belofte hoorden afleggen op den brandstapel te sterven, besloten zij met haar te sterven.
824
Dezelfde reiziger verliaalt cone zonderlinge anecdote van eene sutti, die met een vreemd doel van de treurige plogtigheid gebruik maakte.
Zjj was eene weduwe door haar eigen toedoen, daar zjj haren echtgenoot vergiftigd iiad om eene betrekking aan te knoopen met een' jongen kleermaker, een' Mohammedaan, die bekend was wegens zijne bekwaamheid in het slaan van de trom. Hij evenwel maakte zich ongerust over haar misdaad en vermeed haar gezelschap. Volgens de kaste waartoe zjj behoorde was de dood door verbranding geen noodzakelijkheid, maar toen haar minnaar haar verstootte, ging zij naar hare betrekkingen, maakte deze bekend met den plotselingen dood van haren echtgenoot en verklaarde dat zij met hem verbrand wilde worden.
quot;Hare verwanten, zeer ingenomen met zulk een edelmoedig besluit en de groote eer die zij hiermede de gebeelo familie aandeed, bragten dadelijk een' kuil in gereedheid en vulden dezen met hout; zij legden er liet lijk op en staken het vuur aan. Nadat alles gereed was, nam de vrouw een teeder afscheid van al hare betrekkingen die om den put geschaard stonden waaronder ook de kleermaker, die uitgenoodigd was geworden om dien dag de tambounjn te bespelen, met vele andoren van die soort van menschen, volgens do gewoonte van het land. Deze furie, ook bij den jongen man gekomen, deed alsof zo ook hem als de overigen vaarwel wilde zeggen, maar inplaats van hem teeder te omhelzen grijpt zij hem met al haar kracht bij de kraag, trekt hem in den kuil en stort zich tegelijk met hem in de groeve, alwaar zij beiden spoedig omkwamen.quot;
Wanneer de sutti werd ingesteld, is niet bekend, maar zij was in werking ten tijde van Alexander de Groote en moet reeds veel vroeger in zwang geweest zjjn. Onder het Britsche beheer is zij langzamerhand uitgeroeid en wij willen hopen dat liet droevige tooneel zich nimmer meer herhalen moge.
Wu hebben reeds gewag gemaakt van verscheidene andere wijzigingen van men-schenoffcrs en willen nu eenigc bladzijden aan hare beschrijving wijden.
Er komt in de Indische mythologie zekere vreeselijke godin van vernietiging voor, Dourga of Kali genaamd. Hare standbeelden geven hare hoedanigheden te kennen, daar hare vele handen met allo soorten van wapenen gevuld zijn en haar persoon versierd met een reusachtig halssnoer van menschehjke schedels. Ten einde deze vreeselijke godheid te verzoenen, heeft zich een stelsel ontwikkeld, dat misschien het merkwaardigste, meest onlogische en best geregelde stolsel is dat op den geheelen aardbodem gevonden wordt. Hot is eenvoudig de moord verheven tot een godsdienstig stolsel en verschilt van alle andere mensohonoffors daarin, dat goon bloed vergoten, maar hot slagtoffer altijd door list gedood wordt, en dat de vereerders noch tempel noch altaar behoeven.
De leden der broederschap noemen zich Thug's, van oen Ilindoosch woord dat quot;bedrogquot; beteekent en hun gegeven wordt tengevolge van de wijze waarop de slagt-offers in do val loopen. In soniraigo gedeelten van Indië worden zij PnaNSiGARS genoemd, van oen sanskritscn wooul dat quot;een stropquot; beteekent. Hot vreemdste punt in dit land waar de kastengeest zoo streng gehandhaafd wordt, is dat de Thug's tot geen kaste behooron, noch zelfs tot eenigen godsdienst. Zjj komen allen overeen in hunne vereering van Kali, maar in andere opzigten laten zij onder hen mannen en vrouwen van allo kasten toe, terwijl een groot getal van hen Mohamedanon zjjn, die in 't geheel tot geen kaste behooron. Inderdaad maken do Mohamedaansche Thug's voor hen zelvon aanspraak op den oorsprong van het stelsel, ofschoon do Hindoo's beweren dat hot lang vóór don tjjd van Mohamed bestond.
Zjj gaan altijd in gezelschap; eene volkomen bende bestaat dikwijls uit verscheidene honderden personen van alle leeftjjdon en uit boido seksen. Daar hot oigenljjke wezen van hot offer geheimhouding is nemen zjj alle soorten van vermommingen aan, waarvan do meest gewone die van reizende kooplieden is. In deze hoedanigheid spelen zij hunne rol meesterlijk en trachten vooral reizigers in hunne klaauwen te krijgen.
Om dit dool te bereiken hebben zij eene gorogelde organisatie, aan welker hoofd een opperhoofd of Sirdar staat, die de operation der bende bestuurt. Verder vervult een oude, ervaren Thug de betrekking van onderwijzer en loert do jongere mannen hoe den heiligen strik te gebruiken waarmede do slagtoffers geworgd worden. Dit is
825
INDIÊ.
geen koord met cene lus, maar ccno soort van sjerp, die rondom den hals van don nietsvermoedenden man geslingerd en mot een' ruk aangehaald wordt. Deze strik of zakdoek wordt do quot;roomalquot; genaamd. Daarna komen do mannen wien do strik wordt toevertrouwd. Dezen worden Bhuttote's of worgers genaamd; liet zijn gewoonlijk sterke en vlugge mannen. Vervolgens de belagers of Sotha's, namelijk zij wier taak het is het slagtoffer naar eeno geschikte plaats to lokken om hem te vermoorden en zijne aandacht af te leiden van de toebereidselen die voor zijn' dood gemaakt worden. Éindelijk zjjn er nog de Lughaee's of doodgravers, die den kuil graven tot ontvangst van het Ijjk.
De wijze waarop de Thug's hunne offers volbrengen ia bijna juist dezelfde als die waarop do moderne worgers te werk gaan, uitgenomen dat een strik gebruikt wordt mplaats van den arm en dat het slagtoffer altijd gedood wordt inplaats van slechts voor eonigen tjjd ongevoelig gemaakt te worden.
Na hunne kous gevestigd te hebben op een' persoon dien zij meenen een geschikt offer voor Kali te zijn, bedenken de Sotha's een middel om hom naar de noodlottige plaats te lokken. Verscheidene dagen gaan dikwijls met deze poging voorbij, want indien er geen waarschijnlijkheid is dat de moord niet volbragt zal worden in tegenwoordigheid van loden hunner eigen brooderschap, bedreigen de Thug's het leven der reizigers niet. De vrouwen en kinderen tot de bende behoorende, worden gewoonlijk als Sotha's gebruikt, daar zij minder wantrouwen opwekken dan mannen zouden doen. Jonge en schoone vrouwen zijn als lokaas zeer gewild en vreeselijk is het om te zeggen, dat zelfs jonge meisjes er het meeste belang in stellen reizigers in den nood-lottigon strik te lokken.
Wanneer de moordenaars op de bepaalde plaats gekomen zijn, wordt de aandacht des reizigers bchondiglijk op eenig voorwerp vóór hem gevestigd, terwijl de Bhuttote die als beul fungeert, stil achter hem sluipt. Plotseling wordt dc strik om den hals des slagtoffers geslingerd, de knie dos moordenaars hem in den rug gedrukt en binnen korten tjjd heeft hij opgehouden te leven. Gewoonlijk is de beul zoo handig in zijn vroeseljjk ambt, dat de vermoorde man geen weerstand biedt, maar bijna zonder worsteling sterft, daar de eerste drukking van den strik hem ongevoelig maakt.
Het lijk wordt daarna geplunderd en de buit het eigendom der bende. Somtijds valt een geheele troep reizigers in de handen der Thug's en worden zjj allen gelijktijdig omgebragt. Dit is gewoonlijk het geval wanneer verscheidone rijke mannen te zamen reizen, in welk geval zij en al hunne bedienden vermoord worden ter eerc van Kali, die van haar kant aan hare dienaren de goederen der vermoorden afstaat, bij wijze van belooning voor hunne vroomheid.
Nadat het offer volbragt is, wordt het lijk op verschillende plaatsen doorstoken, om het opzwellen te beletten, en dan in het graf gelegd. De groeve wordt zorgvuldig opgevuld en zoo naauwkeurig gelijk gemaakt, dat niemand anders dan zij die het graf groeven, het na de begrafenis kunnen terugvinden. Toen eens een troop Engel-schen jagt maakte op eeno bende Thug's, gingen zij over grond die met lijken was opgevuld, waarvan zij evenwel niets vermoedden voordat een van de gevangen Thug's zegevierend do graven aanwees als zoovele bewijzen dat zij iets beteekendon.
Nadat het lijk begraven is en alle teekenen van den moord zijn uitgewischt, vieren de Thug's eeno soort van godsdienstige plegtigheid; zij gaan dan rondom een wit dook zitten, waarop dc heilige houweelen waarmede de graven gedolven zijn, een stuk zilver en een weinig suiker liggen. Daarna neemt de Sirdar plaats op het laken, met het gelaat naar het westen gekeerd, de bekwaamste worstelaars aan iedere zijde, de suiker aan alle aanwezigen uitdeolende, die haar in plegtige stilte opeten. Vervolgens wordt het laken weggeborgen en zijn de Thug's in schijn niets meer dan een troep onBchul-dige reizigers.
Zoo geheimzinnig gaat alles in zijn werk, dat dc instelling eerst tegen do helft dezer eeuw aan den dag is gekomen. Een aantal personen was op geheimzinnige wijze verdwenen, maar in Indic zjjn de inboorlingen zoo onverschillig, dat, wanneer een reiziger vermist wordt, het om zijn verdwijnen te verklaren altijd voldoende is te zoggen dat hij door een' tijger is meegevoerd. Do Tliug's stellen do grootste eer in hun bedrijf; en
826
traeliten hot, gevangen genomen, geenszins te bewimpelen, maar beroemen zich openlijk op het aantal slagtotfers die zij verslagen hebben en beschrijven met voldoening de methode volgens welke zji hen vernietigdenj cn wanneer zij nu eindelijk zeiven naar de galejjen gebragt zijn, behandelen zij de geheelo zaak met koele verachting, terwijl zij niet meer om hun eigen leven geven dan om dat hunner slagtoffers.
Wij zijn nu genaderd tot de beschrijving eener andere plegtighcid, waarbij het leven van een' mensch wordt opgeofferd, ofschoon als eenc bijzaak en niet als een noodzakeljjk vereischte. Dit is do alom bekende processie van Juggernaut of Jaganatha. De plegtigheden in verband met dit afgodsbeeld eu de eigenljjke uitvinding van het afgodsbeeld zelf schijnen van betrekkelijk nieuwe dagtcekening te wezen; zij zijn, uitgenomen de groote jaarhjksche processie van de kar, van weinig belang.
De groote tempel van het afgodsbeeld bevindt zich te Orissa, iets meer dan driehonderd mijlen ten zuidwesten van Calcutta. Het is een groote piramidale toren, ongeveer twee honderd voet hoog, gebouwd van donker rooden zandsteen, bedekt met het kalk-cement quot;chunamquot; genaamd. Daar deze toren zich aan de kust bevindt, is hij een zeer nuttig baken voor zeevaai'ders in do baai van Bengalen.
Eóns in hot jaar heeft hot groote feest van Juggernaut plaats en wordt de reusachtige kar met het afgodsbeeld naar buiten gebragt voor de processie. De kar is een reusachtig houten gevaarte, meer dan veertig voet hoog en vijfendertig voet in het vierkant. Deze houten massa rust op zestien wielen, elk meer dan zes voet in diameter; ook zijn er nog eenige wielen onder het ligchaam van de kar. Het houtwerk is overal gebeeldhouwd en mol snijwerk versierd; de kar heet getrokken te worden door twee groote houten paarden, die voor de processie in gereedheid gehouden en er aan vastgebonden worden, maar overigens het geheelo jaar door binnenin bewaard blijven.
Op den bepaalden dag worden drie afgodsbeelden in de kar geplaatst. Het middelste stelt Krishna voor, de anderen zijn zjjn broeder liala Rama en zjjne zuster Sübhadra. Het zijn niets anders dan drie reusachtige en afzigtelijke borstbeelden, lang zoo goed niet gebeeldhouwd als de tiki's van Nieuw-Zeeland; zij gelijken inderdaad veel op de menscheljjke figuren door kleine jongens op de muren gekrabbeld. Sterke, lange kabeltouwen dienen om het gevaarte voort te trekken, hetgeen door duizenden zijner vereerders geschiedt onder het oorverdoovend geschreeuw der tallooze pelgrims en het snerpend geschetter der gewijde trompetten. Bruton geeft ons eeno levendige beschrijving van het tooneel der processie.
quot;Op dezen wagen plaatsen zij op hunne groote feestdagen, des avonds, hunnen snooden god, Jaggarnat; en al de Bramahnen, ten getale van negen duizend, vergezellen dit groote afgodsbeeld, behalve de ashmen en fackeeres (fakirs), eenige duizenden of meer.
quot;De wagen is zeer rijk versierd met prachtige en kostbare sieraden; de reeds genoemde wielen zijn kunstig geplaatst zoo dat elk wiel zonder eenig beletsel zijn eigen werk verrigt, want de wagen is hoog verheven en in het midden tusschen de wielen; ook zijn er meer dan tweeduizend lichten bij aangebragt. En deze wagen, mot het afgodsbeeld, wordt getrokken door de grootste en beste menscben van do stad, en zoo gretig en begeerig zijn zij om hem voort te trekken, dat hij die door duwen, dringen, zich opligten, drukken of op welke andere brutale wijze ook, eeno hand aan het touw kan slaan, zich gezegend en gelukkig rekent; cn bij het gaan door de stad zijn er velen die zich als een offer aan dezen afgod aanbieden en wanhopig op den grond gaan liggen om zich door de wagenwielen te laten overrijden, waardoor zjj dadelijk gedood worden; sommigen hebben de armen, anderen do boenen gebroken en meenen hierdoor den hemel te verdienen.quot;
Een ander der oudere schrijvers over dit onderwerp vermeldt, dat vele personen eenige uren vooraf in het spoor der kar gaan liggen en na het nemen van eono sterke dosis opium of quot;bhangquot;, d. i. Indische hennep, den dood in bewusteloozen toestand ondergaan.
In vroegere dagen was de jaarlijksche vergadering bjj den tempel van Juggernaut,
827
INDIË.
828
dio voor do Hindoo's is wat Mecca is voor do Mohamcdanon, verbazend, daar anderhalf millioen pelgrims voor hot gcniiddolde getal werd gehouden. Behalve de be-
trekkelijk weinigen die onder de wielen van de grootc kar omkwamen (want al was de geheele weg werkelijk met menschelijke ligchamen geplaveid geweest, zouden zij
toch slechts weinigen bedragen hebben), was het aantal dat ten gevolge van ontbering stierf inderdaad vreeselijk.
Wij weten, door menige droevige ondervinding geloerd, hoe moeijeljjk het is een groot leger te approviandeeren, zelfs bij de handhaving eener strenge krijgstucht. Men kan zich daarom ligt een denkbeeld vormen van de vreeselijke ontberingen, wanneer eene menigte, viermalen grooter dan het getal van eeuig leger dat ooit te velde trok, gelijktijdig uit alle rigtingen zamenstroomt naar eene plaats, waar geene schikkingen getroffen zijn om hen van voedsel te voorzien, en waar, zelfs al kan de plaats het benoodigde voedsel verschaffen, de meeste pelgrims volkomen zonder geld zijn en daarom buiten staat tot betalen. In deze dagen bezweken dan ook de pelgrims bij duizenden, evenzeer slagtoffcrs van Juggernaut als zij die onder de wielen zijner kar verpletterd werden, en inderdaad een' veel trageren en pijnlijker dood stervende. Evenwel stierven zij, volgens hun geloof, in het volbrengen van hun pligt en hadden door dien dood eene aanzienlijke plaats in het paradijs der Hindoe's verworven.
Aldus stonden de zaken voordat de Engelsche urajquot; in Indië was vastgesteld. Sedert dien tijd had er eene trapswijze, maar gestadige vermindering plaats in het aantal pelgrims aan den tempel van Juggernaut; cn onlangs waren wij zelfs getuigen van een bevreemdend cn veelbeteekenend voorval. Vroeger verdrongen zich de ontelbare vereerders om do kabels waaraan de kar werd voortgetrokken, terwijl iedereen zich beijverde slechts do hand aan het gewijde touw te mogen leggen. In latere jaren hebben de Brahmanen al minder en minder vromen zich hiertoe zien aanbieden en bij ééne gelegenheid waren de kabels in weerwil van al hunne pogingen verlaten en bleef de kar staan.
ArVat nu het afgodsbeeld Juggernaut zelf betreft, Bruton geeft er ons eene zonderlinge beschrijving van; hij zegt namelijk, dat het do gedaante heeft van eene slang mot zeven koppen en dat zich aan do wangen van eiken kop vleugels bevinden, die zich onder het voortbewegen der kar openen en sluiten en heen en weer Hadderen.
Ue Heeren Tyerman en Bennett verhalen ons in hunne quot;Zendolings-reizcnquot; van een afgodsbeeld in den vorm eener cobra met vijf koppen. quot;Wij bezochten eens een' zeer fraaigebouwden steenen tempel (te Allahabad), bedekt met goed uitgevoerd beeldhouwwerk hunner afgodsbeelden, heilige personen, enz. in steen, in relief gewerkt. In den tempel waren verscheidene steenen afgodsbeelden, de slang — de cobra cajjella, of brilslang — voorstellende. De grootste, die eene slang van twaalf voet lang voorstelt met vijf koppen, opgerold in eene soort van Gordiaanschen knoop, is het voornaamste voorwerp van vereering in dezen tempel.
quot;Terwijl wij naar dezen steenen slang keken, stormde er een naakt man van ongeveer 25 jaar binnen, die er afschuwelijk uitzag; hij was met asch bedekt en zijn buitengewoon dik hoofdhaar met slijk besmeerd. Zijne oogen waren ontstoken; hij boog zich vopr de slang, wierp zich voor haar neder, raakte haar eerbiedig den kop aan, hield zijn' blik strak op haar gevestigd, wierp zich nogmaals voor haar neer, raakte haar wederom aan en snelde weg, ten toppunt van vreugde bij de gedachte dit ding vereerd te hebben. Toen hij uit den tempel kwam, liep hij in de verandah in het rond en na nogmaals aan de deur van den tempel gebogen te hebben, vertrok hij met haastigen tred. Wij kunnen ons geen mcnschehjk wezen voorstellen dat meer het voorkomen van een' bezetene had dan dit ellendig schepsel, niettemin door de arme Hindoe's als een van de heiligste mannon beschouwd.quot;
Een andere vorm van mcnschenoffer was, evenals het nederliggen onder Juggernaut's kar, bestemd den vrome naar het paradijs te brengen, hoewel op eene minder pijnlijke en afschuwelijke wijze.
829
De Ganges werd van de vroegste tijden afaan voor een zeer heilige stroom gehouden, wiens wateren alle zonden van de ziel afwasschen. Er is evenwel ééne plek, namelijk de zamenvloeijing van de Jumna met den Ganges, die zoo heilig is, dat iemand die daar sterft noodzakelijk regt naar het paradijs gaat. Het is daarom duidelijk dat de eenvoudigste wijze om hot paradijs deelachtig te worden, daarin bestaat,
58
OEKl. II.
dat men den dood aan de vereeniging dier rivieren .zoeke. Met dit doel stapte de vrome in ccne boot en bond zich aan eiken voet eene kruik van aardewerk met zand. Do boot ■werd nu naar het midden van den stroom geroeid en do geloovige overboord geworpen. De booten die tot dit doel moesten dienen, werden door Brahmanen gehouden, die voor hunne bediening bij het offer eene fooi ontvingen.
Somtijds wisten de geloovigen zich zonder de hulp der Brahmanen en hunne boot te offeren. Zij bonden zich van voren en van achteren eene ledige kruik om het midden; zich dan door de ledige vaten vlot houdende, roeiden zij zich met de handen voort, totdat zij de begeerde plek bereikt hadden. Alsdan schepten zjj de kruiken vol water en gingen op deze wijze naar de diepte, daar het gewigt der met water gevulde kruiken voldoende was om hen tot op den bodem te doen zinken. Op dezelfde wijze worden lijken aan do bewaring der heilige rivier toevertrouwd, wanneer de nabestaanden der overledenen niet in staat zijn de onkosten van een' brandstapel goed te maken. Het lijk wordt in stroo gewikkeld, dat in brand wordt gestoken, zoodat het geschroeid wordt en daarom beschouwd door vuur gezuiverd te zjjn. Nu worden er twee kruiken aan vastgebonden, de nabestaanden trekken het lijk naar het midden van den stroom, vullen do kruiken met water en laten het zinken. Wat later van het lijk wordt, is hun volkomen onverschillig, en moge het al verslonden worden door do talrijke roofdieren die in en langs de rivieren rondwaren om hun walgelijk voedsel op te sporen, zij zijn volkomen tevreden met het doel dat zij in de bezorging van het lijk genomen hebben.
In vele gevallen worden de menschenoffers door die van dieren vervangen. Men rigt een' korten dikken paal op en maakt aan den top eene diepe inkeping, waarin de nek van het dier past; de grootte der keep en de hoogte van den paal zijn naar gelang der grootte van het slagtoffer.
Op deze wijze worden offers gebragt aan Dourga, do godin der natuur, en het is van het grootste belang, dat de kop van het slagtoffer met een' enkelen houw van den romp gescheiden wordt. Nu is dit met een lam of zelfs met eene geit vrij gemakkelijk, doch wanneer een buffel moet geofferd worden, is het succes van den houw zoo twijfelachtig, dat vele plegtigheden te hulp worden geroepen om hem goed te doen gelukken. Het offermes is een vreeselijk wapen, eenigzins in den vorm van den snavel eens vogels, zeer breed, zeer zwaar en zoo scherp als een scheermes. Wanneer het offer moet plaats hebben, wordt de buffel naar don paal gebragt, die voor hot met tien armen voorziene beeld van Dourga staat; zijne horens zijn rood geverfd, kurkuma wordt over zijn' kop gegoten, water van den Ganges er over gesprenkeld en bloemkransen worden hem om den nek gehangen.
Het dier wordt dan met den nek tusschen de vorkswijze uiteinden van den paal geplaatst, waaraan het door middel eener ijzeren staaf wordt vastgemaakt en dio den kop naar beneden drukt. Het ligchaam rust op een' hoop aarde tegenover den paal, terwijl de pooten van elkaar getrokken en met touwen worden vastgehouden, zoodat alle beweging onmogelijk is. De offerpriester, altijd een man van groote spierkracht, treedt dan vooruit en neemt het offermes van het altaar vóór Dourga's standbeeld en bidt met de vergaderde menigte, dat de kracht hem geschonken moge worden om het offer te volbrengen.
Te midden van de ademlooze stilte der verzamelde vereerders ligt hij het zware lemmer op en houwt met éénen slag den kop van het hulpelooze slagtoffer af. Zoodra de kop op den grond valt, wordt hij door de bedienende Brahmanen opgenomen, die hem aan de godin offeren, terwijl het volk, waanzinnig van vreugde, rondom den offeraar danst, hem omhelst, gezangen te zijner eer aanheft en hem met bloemkransen omhangt. Het vleesch van den buffel wordt het eigendom der toeschouwers, die er om vechten totdat de eene partij de bovenhand verkrijgt boven de andere en zich met den prijs uit de voeten maakt. De menigte verzamelt zich rondom do hier en daar verspreide plassen bloed, doopen er hunne vingers in en besmeren er hunne ligchamen en de muren van den tempel mede.
De godin Dourga, aan wie deze offers gebragt worden, is eigenljjk Kali onder een' anderen naam; de eerste naam beteekent de Ongenaakbare en de laatste de Zwarte.
830
Zij wordt voorgesteld als do vrouw van don god Civa, den verdelger, en als de moeder van don god des oorlogs, Kantikeya. Evenals Dourga is haar veelarmigo figuur uit hout gesneden of in bordpapier gemodelleerd en roodkleurig geschilderd. Zij is met do boenen schrijlings op een paauw gezeten en omringd door vele andere godheden van de rijke Hindoesche mythologie. Vóór haar bevindt zich een man, die verslonden wordt door een onmogeljjk beest, dat veel geljjkt op den griffioen van een wapenschild.
Zoodra het oft'er voorbij is, wordt de godin verondersteld haar beeld te verlaten hetwelk dan in processie naar den Ganges gobragt en onder de oorverdoovende kreten' van het volk, het geschetter der trompetten en het slaan op de keteltrommen, in don stroom geworpen wordt.
De lezer herinnert zich dat op bladz. 829 eene korte beschrijving gegeven werd van een' heiligen man, die den vcelhoof'digen slangcgod kwam voreeren. Hij was oen van de Fakirs of Jogi's, d. z. boetelingen, die in Indië verbazend talrijk 'zijn en ter eere hunner godheden zich aan de vreesolijkste pijnigingen onderwerpen. Eigenlijk zjjn de Fakir's Mohamedanen, alhoewel de Engelschen gewoon zijn zoowel de Moha-
medaanscho als Hindoesche boetelingen met den algemeenen naam van Fakir te bestempelen. '•Jogiquot; is de gewone naam voor de Hindoesche geloovigen, ofschoon zjj in een aantal sekten verdeeld zijn, zooals Bairugos, Sangasés, Gosares, enz.
Te allen tijde en nagenoeg in alle landen zijn er godsdienstige ijveraars geweest, die hun best deden do gunst der godheid te winnen of haren toorn to bedaren, maar er is waarschijnlijk geen land, waar wij zulk eene groote verscheidenheid dezer soort van menschen aantreffen als Indië. Er zjjn Mohamedaansche zoowol als Hindoesche boetelingen; deze laatsten hebben dit voordeel, dat zij niet tot eenige bijzondere kaste behoeven te behooren. Do buitengewone handelingen dezer menschen ten volle te beschrjjven zou te wijdloopig worden; wij willen daarom slechts eenige van de eigenaardigste voorbeelden nemen.
Eene van de meest gewone en ligtste dezer martelingen is het doorboren van de tong met een roodgloeijend ijzer. Deze gewoonte was vooral in zwang te Chinsurah, in den tempel van den Bull-god. De geloovigen vergaderden onder een' groep vjjgc-
831
53*
boomcn, ten einde zich verschillende pijnigingen op te leggen, waaronder do meest gewone het doorboren der tong was. Deze kunstbewerking werd verrigt door een' inlandschen smid, die geacht werd er zeer bekwaam in te zijn; op sommige tjjden was het hem onmogelijk aan allo aanvragen te voldoen; men was dubbel dringend en geraasmakend, in de eerste plaats om zich de tong te laten doorboren, en ten tweede om het zoo goedkoop mogelijk gedaan te krijgen. Bij deze gelegonheden was hjj gewoon de vragers in rijen te plaatsen en ze bij beurten te nemen; zich naar hun aantal, rang en ongeduld latende betalen.
Kolonel Campbell deelt ons een merkwaardig voorbeeld van zelfmarteling mede. Eens zag men te Colar, de geboorteplaats van Tippoo sultan, een' man die onder het zingen van een loflied voor eene moskee heen en weer liep. Hij was geschoeid met houten sandalen, niet gebonden maar aan zijne voeten genageld met lange ijzeren spijkers, die door de voetzool geslagen waren en tot boven den enkel uitstaken. Toch liep hij met een' vasten, onbezorgden, gemakkebjken tred en zong zijn afgemeten lied, schijnbaar volkomen onbewust van de vreeselijke pijniging, die elke stap hem moet gekost hebben.
Somtijds geven deze geloovigen hunne vroomheid nog op eene andere zeer zonderlinge manier te kennen; zij ondernemen namelijk verre bedevaarten naar zekere heilige plaatsen en maken zich dan de reis zoo moeijelijk mogelijk. Sommigen volbrengen de reis al rollende, terwijl anderen het pad afmeten door met het gelaat voorover op den grond te gaan liggen, de plek waar hunne hoofden zich bevonden met een merkteeken voorziende, daarna op te staan, hunne voeten op de gemerkte plek te zetten en dan weder neêr te gaan liggen. Somtijds gaan zij op den rug liggen en schuiven zich met de hielen voort; men kan zich eenigzins een denkbeeld vormen van de vreeselijke verwondingen die zij zich door dit schuiven over den ruwen grond toebrengen.
Sommigen dezer mannen doen buitengewone boete ter eere van de godin Dourga, eene boete die in sommige opzigtcn op de inwijding der Mandans gelijkt.
Zij drijven een' paal in den grond van ongeveer twintig voet hoogte, op welks top een lange bamboe horizontaal gelegd wordt en door middel eener spil ronddraait. Somtijds kruisen twee of zelfs drie bamboes elkander op den top van den paal en aan de uiteinden van dezen worden touwen gehangen, van scherpe haken voorzien, die de dweepzieke vereerders van Kali in hun ligchaam steken; dan wordt de toestel in beweging gebragt, zoodat do ongelukkigen als door een' wervelwind om en om worden gevoerd, totdat eindelijk door de zwaarte van het ligchaam en de snelheid der beweging het vlcesch waarin de haak geslagen is, afscheurt, en de rampzaligen ter aarde ploffen. Onder het zwaajjen strooijen zij bloemen en andere giften onder de toeschouwers, die er gretig naar grabbelen, in den waan dat zij bijzondere krachten bezitten.
Zoowel mannen als vrouwen onderwerpen zich aan deze vreeselijke marteling en dat wel wegens verschillende redenen. Sommigen laten zich rondslingeren enkel ter core van do godin, sommigen ter vervulling eener belofte, terwjjl velen de operatie ondergaan uit zucht tot gewin, als plaatsvervangers optredende van personen die de belofte hebben afgelegd en bevreesd zijn haar persoonlijk na te komen, of die liever do godin door een' afgevaardigde laten vereeren dan in eigen persoon. Van een tot twee ropijen, d. i. van twee tot vier schellingen wordt als eene goede prijs voor den plaatsvervanger beschouwd.
Somtijds wordt de paal aan een' gewonen ossewagen vastgemaakt en is dan korter dan wanneer hij in den grond gedreven wordt. Nadat de haken in het vleesch geslagen zijn, wordt het andere einde van den bamboe naar beneden gehaald en worden de geloovigen tot dertig voet hoog in de lucht getrokken en aan den wagon vastgemaakt. De kar wordt dan door zes of acht ossen, die voor die gelegenheid bijzonder getuigd en wegens hun vlugheid uitgezocht worden, zoo snel mogelijk binnen de omheining rondgejaagd.
In vele gevallen kwjjten de Jogi's zich van de vrijwillige boete door zich een tijd lang onbewegelijk te houden; na eenigon tijd is het hun dan onmogelijk van houding te veranderen; zij zijn geheel hulpeloos geworden, terwijl de spieren, niet meer geoefend wordende, weldra onbruikbaar zijn en atrophieeren. Zoo zijn er van deze mannen
dio met een' zoo hoog mogelijk uitgestrekten aim dagen achtcrceu in dezelfde liouding blijven staan. Wanneer eindelijk de vermoeide spieren weigeren het lid langer op te houden wordt de arm door een touw ondersteund. In sommige gevallen zijn dc nagels ter plaatse waar de Jogi zjjne hand gebald heeft, door de hand gegroeid, door don handrug heen gedrongen en hangen dan bijna tot aan den pols.
Eene van de meest voorkomende gewoonten is, volkomen onbewegelijk te zitten, in welk geval de beenen mettertijd zich in 't geheel niet meer kunnen bewegen, zoodat dc man niet meer van plaats kan veranderen, zelfs al wilde hij zulks. In sonnnige gevallen gaan zij nog verder en blijven staan inplaats van te zitten, met naauwoljjks eenigen steun voor hunne ligchamen gedurende don slaap. Een dezer menschen wordt op de volgende wijze door Williamson beschreven.
„Binnen eenige weinige passen van de rivier, aan onze linkerhand, stond eene dezer afschuwelijke figuren, een yogee of Indische heilige genaamd, een heeren-bedelaar, die eene zekere houding had aangenomen en de gelofte had afgelegd, zoolang hij leefde in deze houding te blijven volharden en zich aan diepzinnige overdenkingen over te geven.
„Iljj stond op eene verhevenheid van aarde, ongeveer achttien duim hoog. Aan het eene eind dezer aardhoogte (die misschien zeven voet lang en vijf breed was) waren twee bamboes opgerigt, zeven of acht voet hoog en zoover van elkaar af, dat hij er tusschen kon staan. Op elleboogshoogte was eene brcede plank geplaatst van de eene bamboe naar de andere; op het midden van deze,
schuin naar boven, een ander stuk plank van twee voet lengte en vijf duim breedte vastgemaakt. Wanneer dus de man op de aardhoogte stond en de armen opdedwars-plank liet rusten, legde hij zijne handen aan elke zijde van de naarboven hellende plank. Hij scheen eveneens op eiken voet te rusten, een weinig voorover leunende,
met het gelaat iets terzijde en naar de zon gekeerd.
„Zijn persoonlijk voorkomen was vuil en verwaarloosd. Zijn ligchaam van top tot teen mot blaauwen modder besmeerd; zjjn haar was lang, gevlochten, door voortdurende blootstelling aan de zonnestralen tot een geelachtig bruin ontkleurd en bungelde naar alle kanten.
Zijn baard was digt en zwart en het overige van zijn gelaat zoodanig met haar begroeid, dat het een en al baard geleek.
„Zelfs niet de geringste beweging was in een zijner leden, noch in eene spier van zijn gelaat merkbaar. Hij was geheel ongekleed, uitgenomen eene reep bruine stof om de lendenen. Hij droeg de 'poita', of gewjjden draad,
ten toeken zijner waardigheid als Brahmaan. Dag en
nacht, wel te verstaan, blijft de ongelukkige lijder (zoo zijn toestand een lijdende kan genoemd worden) strikt in deze verlammende houding volharden.quot;
Bennett voedt wel is waar eenigen twijfel aan deze voortdurende onbewegelijklieid van den geloovige en houdt hem blijkbaar voor een' bedrieger, die onder bedekking van den nacht zijn post verlaat en zich in liggende houding door den slaap verkwikt. Dit was evenwel zeker het geval niet, gelijk dan ook genoegzaam uit het verhaal zelf blijkt dat dit niet zoo zijn kon. Het moet voorzeker lang geduurd hebben alvorens de boetedoener door oefening zulk eene magt over zjjne spieren verkregen hoeft, om zich gedurende al den tijd dat hij werd waargenomen zoo volkomen stil te houden, dat niet de minste beweging te bespeuren was. En voordat de man het zoover gebragt had, moeten zijne leden door ongebruik wel zoodanig verstijfd zijn, dat zij even onbuigzaam geworden zijn alsof zij uit bout of steen gesneden waren en of hij stond of
833
lag hom volkomen onverschillig was. Wat zitten aangaat of eene houding aan te nemen die do buiging van cenig lid vorderde, dit zou te eenemale onmogelijk geweest zijn.
Ook bij ons zolven merken wij een zoodanig verschijnsel op. Van de duizend menschen is er niet oen die de normale buigzaamheid zijner leden behoudt, tenzij hij een worstelaar van beroep is. In don natuurstaat zijn do lodon van iedoren man en vrouw oven buigzaam als die van de kunstomakers van beroep, die hunne voeten kruiselings in den nok loggen, oen muntstuk van don grond tusschon hunne hiolen opnemen ot' op don grond zitten met do boenen in een' regten hoek op hun ligchaam uitgestrekt. Doch wanneer men zich niet voortdurend blijft oefenen, worden de leden stijf, en hot is even mooijolijk, 0111 niet te zoggen onmogelijk voor een gewoon mensch, te doen wat oen kunstenaar van beroep doet als voor do Jogi om de kniën en enkels te buigen die eene reeks van jaren ongebogen zijn geweest.
Daarenboven zouden de toeschouwers, die zulke geloovigen omgeven en die hen dag en nacht nimmer verlaten, onmiddellijk do minste poging tot bedrog ontdekken, en in zulk eene godsdienstige woede ontsteken, dat do man door de opgewonden menigte in stukken zou gescheurd worden. Maar reeds het feit alleen dat de man Brahmaan was, bewees genoeg dat hij geen bedrieger was. Krachtens zijn' rang als Brahmaan stond hij aan de spits der menschheid. Indien hij een man van lage kaste geweest ware, zou hjj met regt van bedrog zijn verdacht geworden, teneinde zich daardoor door zijne landslieden te laten eerbiedigen. Doch nu de man eenmaal oen Brahmaan was, was zulk een bedrog volkomen overbodig on zijne godsvrucht, hoe bijgeloovig en dweepachtig overigens, ongetwijfeld oprogt.
834
DE 1NDIA.NKN IN ÜETUEKKING TOT DIEREN.
vaijkkn 1 elldkkij. - dk mina-vooel. — slanoenbezwkerdkrs. — vermoeden van bedrog. - generaal
Campbell's verhaal van de cobra en den bezweerder. — dood van den man. — moeijelijkiieid
der taak. - dp: giftanden niet verwijderd. — inwijding van een' nieuweling. —olifantenjagt.—
het vangen van olifanten met quot;koemkies.quot;--het temmen van het gevangen dier. — een enthou-
siastische koomsie. - het jagen in nepaul. - jung bahadur en de olifanten. — de jagt met
afgerigte herten en antilopen. — de chetail's of jagt-luipaarden.
Wij zullen deze beschrijving van Indië eindigen met iets mede te deelen betreffende eene van de voornaamste eigenaardigheden van het karakter der bewoners, namelijk de verwonderlijke tact der Indiërs in het temmen en afrigten van dieren.
Deze tact ontwikkelt zich op verschillende wijzen; sommigen hebben een godsdienstig karakter en worden in enkele opzigten als wonderdadig beschouwd; anderen zijn slechts zoovele bewijzen van het gezag dat deze menscheu uitoefenen over viervoetige dieren, vogels en kruipende dieren.
De Indiërs zjjn bijvoorbeeld ongeëvenaard in hun vermogen om valken af te rigten, die zij leeren niet alleen vogels, maar zelfs antilopen en ander wild aan te vallen. Deze valken kunnen natuurlijk zeiven geen antilopen dooden, maar zij zullen het door hun moester aangewezen dier uitkiezen en op zijn kop' nederscliieten, zich met hunne klaauwen vastklampen en hot zoodanig met de vleugels in do oogen slaan, dat het wild heen en wéér loopt en dus gemakkelijk door de honden kan gevangen worden, wien het best had kunnen ontsnappen zoo het in staat geweest was in eene regte lijn te loopen. Een volmaakt gedresseerde valk wordt op boegen prijs gesteld en is menigmaal de oorzaak geweest van bloedige twisten die vele menschenlevens gekost hebben, tusschen den oenen rajah die een' valk begeerde, welke in het bezit was van een ander.
Zoo is er ook een kleine vogel, de mina genaamd, tot de kraaijen behoorende. Het is een fraaije vogel, ongeveer zoo groot als een spreeuw, met fluweelachtig zwarte vederen, uitgenomen een wit vlekje op de vleugels. Van iedere zijde van den kop steekt een helder geel blaadje uit. Dezen vogel kan evengoed als den besten papegaai praten geleerd worden; zelfs beweert men dat de toonen van den mina meer op de menschelijke stem gelijken dan die van den papegaai. Hij is daarenboven zeer schrander en kan vele aardige kunstjes aanleeren.
Zoo is er één kunstje, dat men den vogel gewoonlijk leert en daarin bestaat dat hij plotseling op de vrouwen neerschiet, de versierselen die zij op het hoofd dragen wegkaapt en ze naar zijn' meester brengt. Dit is eene aardigheid die een jongman somtijds met het voorwerp zijner liefde heeft en waardoor hij van haar eene zamen-komst wil verkrijgen om haar het ontroofde terug te geven.
Wat de kruipende dieren aangaat, schijnt de cobra wel het ongeschiktste schepsel te zijn om getemd te worden. En toch wordt deze vreesehjke slang, wier beet bijna stellig doodeljjk is, door de Indiërs tam gemaakt en geleerd zekere kunsten te ver-rigten. Eon paar slangenbezweerders komen daartoe mot hunne platte manden en
IKDIË.
hunne muziekinstrumenten en beginnen eene vertooning te geven. Een van hen speelt op eene ruwe, inlandsche fluit, terwijl de ander het deksel van eene der manden opligt. Dadelijk komt de cobra met haar gebrilden kop te voorschjjn en schijnt onder de toeschouwers weg to willen sluipen, maar op hetzelfde oogonblik'geeft de fluitspeler een' wenk en laat eenige toonen op zijne fluit hooren, waarop de slang zich op en neer begint te bewegen en den kop heen en weêr te zwaaijen als op de maat der muziek.
Daarna nemen de mannen het vergiftige dier op, laten het over hun ligchaam kruipen, strengelen het zich om den hals en veroorloven er zich allerlei soorten van vrijheden mede, terwijl de slang onder eene soort van zonderlinge betoovering schijnt te verkeeren en buiten staat of onwillig te wezen hare giftanden te gebruiken.
Velen denken dat de slangen onschadelijk en hunne giftanden uitgetrokken zjjn. Dit moge in sommige gevallen zoo zjjn, maar dan zijn het ook de regte slangenbe-
zweerders niet. Daarenboven zjjn er meerdere stellen van tanden achter elkander, zoodat wanneer één paar afgebroken of uitgetrokken is, een ander paar spoedig te voorschijn komt.
Dat de echte slangenbezweerders zich niet met dergelijke bedriegerjjen behoeven op te houden blijkt uit vele gevallen waarin do slangen voor en na de vertooning zorgvuldig onderzocht en hare tanden in alle opzigten volkomen in order bevonden werden. Één geval van dien aard wordt ons gemold door generaal Campbell in zijn quot;Indisch Dagboek.quot; Hij had vroeger altijd in den waan verkeerd, dat de tanden eerst weggenomen werden, doch de volgende omstandigheid overtuigde hem, dat de
886
INDIÈ.
bozweordors hunno kunsten konden vertoonen met slangen wolker tanden volkomen normaal waren.
quot;Toen ik tot don staf van generaal Dalrymplo te Trichinopoly behoorde, was er in den tuin eon drooge put, die het geliefkoosde verblijf van slangen was, waarvan ik er reeds menigeen geschoten had. Zekeren morgen ontdekte ik op den bodem van dezen put eenc groote cobra-capella, die zich in de zon koesterde; doch onderwijl ik mijn geweer ging halen, begonnen eenige inlandscho bedienden haar mot stoenen tc werpen en joegen haar in haar hol tusschen het metselwerk. Ik zond daarom om dc slangenbezweerders, teneinde haar naar buiten te lokken. Toen twee dezer achtbarc personaadjes zich bij ons vervoegd hadden, lieten wjj hen aan een touw naar beneden zakken. Nadat een hunner ettelijke tooverformulieren had opgedreund en zich zei ven en zijn' makker met asch bestrooid had, bereid van den mest eener heilige koe, begon hij een schel, eentoonig liedje te spelen op eene fluit, versierd met schelpen, koperen ringen en koralen, terwijl de andere zich aan den kant van het slangenhol geposteerd had met een stokje, aan welks einde een strik bevestigd was.
quot;In hot eerst was do slang, die, voordat zij zich in haar hol had teruggetrokken, zeer geplaagd was geworden, doof voor do toonen van den bezweerder, maar na oen half uur begon het spel op haar te werken en hoorde men haar zich bewegen. Binnen weinige minuten stak zjj den kop naar buiten, werd de paardeharen strik behendig over dezen heen geschoven en vast aangetrokken, waarna wij de mannen opheschen, die hunne slang zegevierend in do hoogte hielden.
quot;Na haar naar eene open plek gronds gebragt te hebben, maakten zij haar uit den strik los. De woedende slang deed onmiddelljjk een' uitval naar de omstanders en joeg een' heelen troep inlandscho bedienden op de vlugt, die nieuwsgierig naar de jagt waren. De slangenbezweerder tikte haar met een teentje op den staart, deed haar zich omkeeren en liet op hetzelfde oogenblik zjjno fluit hooren. De slang rigttc zich omhoog, ligtto haren kop op, zette haren bril uit en scheen op het punt te bijten, maar in plaats hiervan bleef zij in dezelfde positie als betooverd door de muziek, haar smalle, gevorkte tong uitstekende en met haar kop do beweging van 's mans knie volgende, zich op eenige duimen van hem af heen en weer bewegende, als om te beproeven hem tc bjjten.
quot;Niet zoodra hield de muziek op, of de slang schoot met zulk eene woede toe, dat dc man vlug op zjjde moest springen om haar te ontwijken, waarna zjj zoo snel als zjj konde op de vlugt ging. Het geluid der duit evenwel bragt haar steeds tot staan on verpligtte haar, zoolang do man bleef voortspelen, eene opgerigte houding aan de nemen.
quot;Na deze proef verscheidene malen herhaald te hebben, plaatste hij een hoen in haar bereik, dat zij dadelijk aanviel en beet. De kip gaf eon' schreeuw, maar liep weg en begon met de andoren mede te pikken, alSof er niets gebeurd was. Ik ging op mijn horlogie na, hoe lang hot duurde vóórdat hot vergif begon te werken.
quot;Binnen ongeveer eene halve minuut begonnen de kam en de baarden der kip van rood eene blaauwachtige tint aan te nomen en waren weldra bijna zwart, maar andere verschijnselen waren nog niet zigtbaar. Binnen twee minuten begon zij to waggelen, viel op den grond en stierf onder hevige stuiptrekkingen, juist drie en eene halve minuut na zij gebeten was geworden. Bij het plukken der kip vonden wij, dat zjj slechts aan de uiterste punt van den vleugel was geraakt geworden. De wond, niet grooter dan een speldeprik, was omgeven door een blaauwachtig kringetje, maar overigens had het geheele ligchaam, met uitzondering van de kam en de baarden (die eene donker blaauwachtige tint hadden) de natuurlijke kleur; later vernam ik, dat-de voerman haar had opgegeten.
quot;De bezweerder bood nu aan ons te toonen, hoe hjj slangen ving; hij vatte het dier (ongeveer vijf voet lang) mot de linkerhand bij de punt van zijn' staart, gloed met de rogtcr bliksemsnel langs het ligchaam en haar ttuschen vinger en duim bij dc keel grijpende, hield hij haar daar vast en dwong haar de kaken te openen en hare vergiftige tanden te laten zien.
quot;Nadat ik op deze wijze mijne nieuwsgierigheid bevredigd had, sloeg ik voor dc slang nu te dooden of althans hare tandon uit te trekken, eene operatie, die gemak-
837
kelijk volbragt wordt met een tangetje. Maar de slang was zulk een schoon exemplaar, dat do bezweerder haar de tanden niet wilde uittrekken, daar de operatie, zooals hij zeide, wel eens doodeljjk was; hij vroeg daarom zoo dringend haar te mogen behouden, dat ik hem haar in eene mand liet doen en modenemen. Later liet hij mij dikwijls do slang zien en altjjd mot de tanden ongeschonden, waarvan ik mij door eigen onderzoek overtuigde, maar zoo tam gemaakt, dat hij met haar deed wat hij wilde, blijkbaar zonder de minste vrees voor gevaar.quot;
Het beste bewijs dat de tanden der slang niet waren uitgetrokken, is dat eenige weken later het dier den bezweerder beet en doodde.
Het mag voorzeker eene vreemde zaak genoemd worden, dat slangen op deze wijze aan den mensch onderworpen zjjn. Het is betrekkelijk gemakkelijk, een' vogel of een ander dier tam te maken, daar men zich hierbij van den honger kan bedienen en deze werkelijk de voornaamste hefboom is, daar het dier den persoon leert liefhebbon, die het van voedsel voorziet. Slechts in buitengewone gevallen wordt het toebrengen van pijn tehulp geroepen, zoodat het dier in dit geval door vrees geregeerd wordt.
Maar bij slangen heeft de temmer deze beide hulpmiddelen niet tot zijne beschikking. Daar eene slang slechts in zeer lange tusschenpoozen gevoederd wordt en een bijna onuitputtelijk vermogen om te vasten bezit, kan van honger geen gebruik gemaakt worden, terwijl haar eigenaardige constitutie het toebrengen van pijn nutteloos maakt. De bezweerder moet zich daarom van eene andere wjjzo bedienen om op zijn' kweekeling te werken en vindt deze in muziek, waarvoor de cobra eene eigenaardige vatbaarheid schijnt te bezitten. Dat de muziek een' magtigen invloed op haar heeft, was reeds vele eeuwen geleden bekend, zooals wjj kunnen zien in de Heilige Schrift waar van het bezweren van slangen sprake is. Alles wat muziek is schijnt het schepsel aan te doen; zoo het dus reeds gezeglijk kan gemaakt worden door de ruwe toonen die voortkomen uit de fluit des bezweerders^ mogen wij vermoeden dat meer welluidende toonen eene zelfde uitwerking zouden hebben. Williams, die zeer sceptisch was op het punt van slangenbezwering en meende dat de giftanden altjjd verwijderd werden, vermeldt dat een heer te Chincurah, die een uitmuntend violist was, zich gedrongen zag zijn instrument ter zijde te leggen omdat de toonen der viool zoo vele slangen naar zijn huis lokten.
Het slangenbezweren wordt als een halfheilig bedrijf beschouwd en is een van die gevallen, waar het temmen een godsdienstig karakter aanneemt. De bezweerders worden geregeld in hun beroep ingewijd en zijn aan eenige plegtigheden onderworpen, alvorens zij geacht worden onkwetsbaar voor do tanden der slang te zijn. Somtijds is een Europeaan in deze verborgenheden ingewijd geworden, zooals met Lady Duff-öordon het geval was, voor wie een slangenbezweerder genegenheid opvatte en die aanbood haar in do geheimen in te wijden. Hij en zijne pupil zaten tegenover elkander met zaamgevoegde handen. De bezweerder wond toen eene cobra om hunne verbonden handen en prevelde eene smeekbede. Beiden spuwden later op de slang en de nieuweling werd veilig verklaard en in slangen gewikkeld als een bewijs van den goeden uitslag der betoovering.
Er is misschien geen sterker bewijs van het meesterschap der Indiërs over dieren dan de wijze waarop zij olifanten vangen en onderrigten.
De lezer zal zich ongetwijfeld herinneren dat, ofschoon de olifant zoowel in Afrika als in Indië menigvuldig voorkomt, do bewoners van Afrika nooit trachten hem tam te maken. Men heeft gemeend dat de Afrikaansche olifant niet afgerigt wordt, omdat hij woester is dan de Aziatische soort en het vernuft ontbeert hetwelk dat dier onderscheidt Dit is evenwel niet het geval. De Afrikaansche olifant is even leerzaam en vernuftig als die van Azië en even vatbaar om afgerigt te worden. De olifanten die gebruikt werden ten tjjde der oude Romeinen waren uit Afrika ingevoerd en juist lezen wij omtrent hen van de verwonderlijkste zaken, die zij konden verrigten. Daarenboven zijn de Afrikaansche olifanten die gedurende eenige jaren in de zoölogische tuinen geweest zijn even handelbaar als de Aziatische dieren. De werkelijke oorzaak van het niet gebruiken van den Afrikaanschen olifant is, niet zjjne ongeschiktheid om tam ge-
838
INDIË.
maakt te worden, maar het gebrek aan den noodigen tact bij do Afrikanen om liem tam te maken.
In bijna alle gevallen van tam gemaakte dieren zijn de schepselen in gevangenschap geboren, zoodat zij nooit aan een loven in den natuurstaat zijn gewoon geweest. Ue Indiër evenwel geeft zich do moeite niet olifanten op te brengen, maar vangt ze liever als zij oud genoog zijn voor het doel dat hij er medo beoogt. Er zijn twee manieren om den olifant te vangen, waarvan de eeno zoo vernuftig is, dat zij eenige hoewel korte beschrijving vordert. De gewone wijze bestaat in het maken van eene groote omheining, een „keddahquot; genaamd, binnen welke de olifanten gedreven worden. De keddah wordt zoo gemaakt, dat wanneer de olifanten er eens zijn binnen gejaagd, zij er niet weder uit kunnen en zoo lang op die wijze gevangen gehouden worden, dat zij door honger en dorst getemd zijn.
Door deze methode worden de dieren in grooten getale en allerlei grootten gevangen. De echte olifant-jager evenwel heeft weinig met deze methode op en kiest voor zich zeiven liever de beste dieren uit, want de Indiërs zijn buitengewoon keurig op hunne olifanten.
In elke kudde zjjn do mannelijke olifanten gewoon om het bezit der vrouweljjke te vechten en niet zelden gebeurt het, dat een inannetje dat eenigen tijd achtereen opper-magtig in de kudde geregeerd heeft, eindelijk het onderspit delft. Dol van woede en teleurstelling verlaat hij de kudde en zwerft alleen rond, alles in zijne woede verwoestende wat zich tegen hem verzot. In dezen toestand wordt hij door do Engelschen een „landlooporquot; en door do inlanders mun genoemd. Nu moge de saun woedend en gevaarlijk zijn, hij is altijd een prachtig dier, naauwehjks minder dan de meester-oli-
839
INDIE.
f'ant der kudde. Do olifanten-jagers zijn daarom altijd blijde wanneer zjj van een'saun hooren en nemen dadelijk maatregelen om zich van zulk een' kostbaren prijs meester te maken.
Zij bezitten verscheidene vrouwolijke olifanten, quot;koemkie'squot; genaamd, die als lokdieren gebruikt worden en, vreemd genoeg, er het grootste belang in stellen den saun te vangen. quot;Wanneer de jager op zijne expeditie uitgaat, neemt hij ten minste twee en somtijds ook drie koemkie's met zich. wanneer de saun bij geval een zeer groot dier is; in alle gevallen zorgt hij dat zjj niet voel kleiner dan de saun zijn.
Do jagers, van touwen en den overigen toestel voorzien om den saun te bernagtigen, gaan plat op den rug der koemkie's liggen, bedekken zich met een groot, donker kleed en begeven zich naar do plaats waar de saun gezien was. Vaak dragen de koemkie's in den snuit boomtakken, die zij zoodanig ophouden dat de aanstaande gevangene daardoor nog te meer verhinderd wordt te zien dat zij iets op den rug dragen. Do saun verliest bij hare nadering iets van zijne woestheid en verbeeldt zich dat hij al zeer gelukkig is wijfjes te ontmoeten, over wie hij kan heerscheu zooals te voren. Hij is zoodanig met dit denkbeeld ingenomen, dat hij de jagers niet bemerkt, die zich gewoonlijk bij zjjne nadering naar beneden laten glijden en zich achter een' boom verbergen, maar ook somtijds stout op hun post blijven.
De koemkie's gaan dan naar den saun toe en beginnen hem te liefkozen, eene aan elke zijde en somtijds, wanneer drie lokdieren gebruikt worden, nog een vóór hem. Zij liefkozen hem, hebben veel met hem op en lokken hem zachtjes naar een' dikken boom, alwaar zjj hem ophouden. De jagers kruipen vervolgens onder het reusachtige dier en winden dikke touwen om zijne voorpooten, die zij stevig aaneenbinden, daarin door do lokdieren geholpen, die met hare snuiten zoodanig weten te manoeuvreeren dat do jager niet kan gezien worden; zelfs helpen zij hem somtijds doorliet touw aan te reiken, wanneer hij er niet goed bij kan komen.
Nadat de voorpooten op deze wijze zijn vastgebonden slaat de jager om de achter-pooteu van den olifant een paar sterke boeijen. Deze zjjn van hout vervaardigd en kunnen met touwen open- en digtgemaakt worden. Van binnen zijn zij bezet met scherpe ijzeren spijkers; wanneer zij om do pooten van den olifant zijn vastgeklampt, worden zij met sterke touwen aan den stam van den boom bevestigd.
Als de olifant nu vastgemaakt is, sluipen de jagers weg en worden door de koemkie's gevolgd, die met hare meesters op den nek weggaan en den ongelukkigen saun aan zjjn lot overlaten. Was hij vroeger woedend, nu is hij het tienmaal meer, nu hij bij zijne teleurstelling zich nog daarenboven gevangen ziet en moet ondervinden bedrogen te zijn. Hij schreeuwt van woede, rukt takken van de hoornen, wroet het gras uit den grond en sinjjt het in 't rond en poogt zelfs het touw waarmede hij aan den boom vastzit te breken of den boom zeiven niet wortel en al uit den grond te trekken. De spijkers waarmede de houten kluisters voorzien zijn, veroorzaken hem zulk eene hevige pijn, dat hij spoedig moet ophouden en eindelijk uitgeput door pijn en inspanning kalmer wordt. Den volgenden dag krijgt hij wederom een bezoek van dezelfde mannen en olifanten, die hom een weinig voedsel brengen; en zoo gaan zij voort totdat hij eerst geleerd heeft hunne tegenwoordigheid te verdragen en later haar te begeeren. quot;Wanneer zij hem genoegzaam getemd oordeelen, worden sterke touwen aan zijne pooten bevestigd en aan de koemkie's vastgemaakt, en nadat de kluisters om zijne pooten verwijderd zijn, wordt hij naar zijne nieuwe kwartieren medegenomen.
Somtjjds biedt hjj weerstand, wanneer hij zich in vrijheid bevindt. In zulk een geval, trekken de koemkie's hem aan de touwen mede, terwijl een groote mannelijke olifant hem van achteren voortduwt, en somtijds bij wijze van sporen zijne slagtanden gebruikt. Wanneer hij in zijn verblijf is aangekomen, wordt hij vriendelijk, maar tegelijk streng behandeld en is weldra zoo afdoende getemd, dat hij binnen weinige maanden nadat hij wild in de bosschen rondzwierf, op zijne beurt behulpzaam kan zijn om een' werrspannigen broeder naar zijn nieuw t'huis te geleiden.
Men moet zich waarlijk verbazen over de scherpzinnigheid dezer koemkie's, die even groot belang in de vervolging stellen als hare meesters. Kapitein Williams vermeldt een geval van een' heer die eene koomkie gekocht had, zonder te weten dat
840
zjj cr cene was. Do inaliout of drijver had deze hare hoedanigheid verzwegen, omdat hjj de rust en geriefelijkheid van een heorouloven verreweg verkoos boven de gevaren en ontberingen van een' jager. Do rijke inlanders uit de nabuurschap vertelden het niot, omdat ieder van hen hoopte het dier voor zich zeiven tot minderen prijs te koopen dan voor eone koemkie gewoonlijk gevraagd werd.
Op zekeren dag word het dier vermist en keerde binnen eenige dagen niet terug. Evenwel kwam zjj toch terug cn werd zooals gewoonljjk opgetuigd voor eone wandeling. Op zekere plaats gekomen werd zjj weerspannig en stortte zich eindelijk in de jungle, waar zij haren meester bij oen' schoonen saun hragt, dien zjj door een' ketting om de voorpooten te bevestigen, hulpeloos bad gemaakt.
In Nepaul hebben de inboorlingen eeno zeer gevaarljjke manier aangenomen om op de olifantenjagt te gaan. Zjj zjjn op olifanten gezeten en voorzien zich met zeer sterke touwen, waarvan het eene eind aan het ligchaam van den bereden olifant bevestigd is; het andere eind wordt met een' lossen knoop voorzien, waaraan eene lijn vastzit, zoodat de strik kan losgelaten worden. Zjj maken jagt op do kudde, en, een geschikt dier uitzoekende, slingert de jager den strik behendig over den kop van het dier, juist achter de ooren en boven de oogon. De olifant krult instinctmatig zjjn' snuit, waarop de strik gomakkehjk over zjjn' kop ghjdt.
De jager houdt dan den stap van zjjn' dier in, zoodat de strik strak om den nek van den gevangen olifant getrokken wordt en hem gedeelteljjk doet stikken. Nadat hjj op deze wijze in zjjno vaart gestuit is, slingert een andere jager een'tweeden strik, zoodat de gevangene door hunne vereenigdo krachten kan geworgd worden indien zjj hot noodig achten. Somtijds zjjn de jagers, wanneer hjj zeer woedend is, verpiigt hem telkens opnieuw ongevoelig te maken, alvorens men hem aan zjjne nieuwe meesters kan doen gehoorzamen. De wolbekende Nepaulsche gezant, Jung Bahadoer, was beroemd om zijne behendigheid en zjjn' moed hjj deze gevaarljjke jagt.
Ais een voorbeeld van het volkomen meesterschap dat de Indische mahout's over hunne dieren hebben, vertelt kapitein Williams een avontuur dat te Chittagong plaats had. In zekeren stormachtigen nacht brak een olifant los en ontkwam in het hosch. Vier jaren later werd eene kudde olifanten in eene keddah gedreven en dacht de mahout die de pallisaden beklommen had om de ingesloten dieren te zien, dat hjj onder hen zjjn' weggeloopen olifant herkende. Zijne kameraden lachten hem uit, maar hij bleef bjj zjjne meening en riep het dier bjj zijn' naam. De olifant herkende de stem van zjjn' drjjver en kwam naar hem toe. De man was hierover zoo verheugd, dat hjj, het gevaar in den wind slaande, over de palissaden klom en den olifant zegevierend toeriep te knielen. Het dier gehoorzaamde hem; hjj klom op zjjn'nek en reed zegevierend met hem uit de keddah.
Ook in kuilen worden somtjjds olifanten gevangen, op .IVer bodem dan hoopen gras gelegd worden om den val van hot zware dier te breken. De olifanten worden gewoonlijk in deze putten gelokt door een tam dier dat digt bjj den kuil geleid wordt door den mahout, die hier en daar zekere teekenen gemaakt heeft waardoor hjj de juiste plaats weet. Somtjjds worden zjj eenvoudig op de paden der olifanten gegraven, die op hunne nachtelijke zwerftogten er in vallen en door hun gesteun den jager hun ongeluk kenbaar maken.
In deze kuilen moeten zjj zoolang verbljjven totdat zjj door den honger getemd zjjn, evenals het geval is met de dieren die aan de hoornen gebonden worden. Wanneer zjj tam genoeg geworden zjjn, werpt de jager eenige bundels junglegras in den kuil. Deze schikt het scherpzinnige dier zoodanig onder zijne pooten, dat hjj zich spoedig hoog genoeg bevindt om op don beganen grond te komen, waar hij door do jagers en hunne tamme olifanten ontvangen wordt. Deze quot;gekuildequot; olifanten, zooals zjj genaamd worden, zijn niet bjjzonder gezocht, daar er altijd vrees bestaat dat zjj door don val eenige beleediging hebben opgedaan.
Evenals tamme olifanten opgebragt worden om de wilde te vangen, zoo worden tamme herten geleerd die hunner eigen soort te vangen. In het quot;Bijzondere leven van oen' Oosterschen koningquot; komt een verhaal van deze jagt voor.
quot;Ik had nooit gehoord van afgorigto herten, zooals ik ze in Oude zag gebruiken.....
841
Op oen onzer rijtoeren in do nabuurschap van liet meer, waarbjj wij kampeerden, kwamen wij in eene schoone open landstreek nabij een bosch, die ons uitmuntend geschikt voor ons doel toescheen. Het nabjjgelogen woud was opgevuld met het kleinere wild van Oude, of zoo al niet kleiner, in elk geval met het meer onschadelijke wild, waaronder vooral liet wilde hert moot gerangschikt worden. Bekwame drijvers werden naar het bosch gezonden om het hert, zonder geweld of veel geraas te maken, op te jagen naar het punt van het woud, digt bjj de open plek waarvan ik zooeven sprak, llier was de kudde in schijnbare veiligheid verzameld, beschermd door de meest oorlogzuchtige en krachtige mannetjes.
quot;Wij hadden ongeveer een dozjjn afgerigte herten, allen mannetjes, bij ons. Deze, goed bekend met het doel waartoe zij vooruit gestuurd waren, liepen in korten draf over de open plek gronds naar den zoom des wouds. Zij werden dadelijk opgemerkt door de bewakers der kudde en de stoutste der wilde dieren kwamen hun tegemoet. Hetzij het doel was hen vreedzaam te verwelkomen, of slag te leveren om hunne weiden, kan ik niet zeggen; maar binnen weinige minuten waren beide partijen in een woedend gevecht gewikkeld. Kop tegen kop, gewei tegen gewei, vochten de-tamme en de wilde herten met de grootste woede tegen elkander. Al de tamme herten, groote en geduchte dieren, streden met een' wilden tegenstander, terwijl zij hoofdzakelijk eene verdedigende houding aannamen; zij leverden geen spiegelgevecht, maar een' hardnekkigen strijd. Wij vertoonden ons nu op de open plek gronds te paard en naderden het tooneel van don strijd. Toen do horten aan den zoom des wouds ons zagen, gingen zij op de vlugt, maar zij die op 't oogenblik in strijd gewikkeld waren, bleven standhouden en zetten hot gevocht voort.
quot;Middelerwijl naderde een troep inlandsche jagers, met opzet daartoe uitgezonden, langzamerhand do wilde herten en begaven zich tusschen hen en het woud. Wat hun doel was konden wij op dat oogenblik niet zien, maar het was geen maatregel waarmede wij het eens waren en dien wij zouden goedgekeurd hebben. Zij begaven zich naar do achterhoede der wilde herten, die nog te verwoed bleven vechten om hen op te merken, naderden de dieren en sneden behendig met hunne lange mossen de kniepees door. Wij kregen modolijdon met do edele dieren, toon wij ze daar zoo hulpeloos op den grond zagen vallen, onmagtig om don strijd langer voort te zotten. Eenmaal gevallen, konden zij niet meer opstaan.
quot;Do tamme dieren warden nu in een oogenblik bijeengeroepen; niet oen hunner zotte zijne overwinning voort. Hun werk was verrigt; zij gehoorzaamden bijna onmiddellijk het bevel hunner bewakers en werden als honden weggeleid, terwijl sommigen hunner aan hunne gewonde borst de blijken droegen, dat de strijd waarin zij gewikkeld waren geweest, geen schijngevecht, maar werkelijkheid geweest was. Wij bewonderden, toen zij weggeleid werden, hunne zegevierende houding; alsof zij trotscli waren op hunne heldendaden, schudden zij vrolijk hun prachtig gewei en zagen er somtijds uit alsof zij gaarne nog wat gevochten hadden, — maar dezen keer met elkander.quot;
De antilope wordt somtijds op dezelfde wijze gebruikt. De grootste en schoonste mannelijke antilopen worden tot het doel afgerigt en naar de kudde gezonden, met strikken om hunne horens geslagen. De wilde antilopen komen weldra voor den dag om de indringers te bevechten on worden dan met do strikken gevangen.
Nog een andere geliefkoosde jagt dor Indiërs is die op herten, met den chetah of jagtluipaard. Dit dier behoort geenszins tot dezelfde soort als de gewone luipaard, waarvan hij zich gemakkelijk onderscheidt door zijne veel langere pooten, zijn' betrek-keljjk ruigon staart en eene kam of rij haren langs don nek. Hij is geen boombeklimmer zooals de gewone luipaard, en ofschoon hij zeer goed een' boom kan beklimmen, doet hij hot zelden. Of de gewone luipaard afgerigt kan worden om herten te vangen, is twijfelachtig. De proef is nooit genomen geworden, waarschijnlijk omdat de chetah zoo goed voor zijne taak berekend is, dat men geen roden heeft om een ander dier te gebruiken.
Chetah's zijn zeer gozeggehjko dieren en schijnen even aanhalig te zijn als katten. Schrijver kan dit persoonlijk getuigen, daar hij in de zoölogische tuinen bij de dieren in de kooi geweest is en hen zeer gezellig vond, zoo zelfs dat zij na oenig verzet
842
INDIË.
bij wijze van grommen en knorren mjj hunne pooten in do hand lieten nemen en do klaauwen onderzoeken.
Zij die men voor de jagt gebruikt, worden door liuuue oppassers rondgeleid en hehbon slechts een touw om den lials, daar zjj zoo mak zjjn, dat niemand bang is om zich zelfs digt bij hen te bevinden. Opdat zjj evenwel in eene vlaag van drift geen kwaad zouden doen, dragen zij eeno soort van kap op den kop, eenigzins in de gedaante van het vizier van een' ouden helm. Deze kap wordt gewoonljjk achter op den kop gedragen, doch wanneer de bewaker denkt dat het dier misschien boosaardig zal worden, trekt hij de kap slechts over de oogen en het wordt dadelijk onschadelijk gemaakt.
Wanneer de jagers op de hertenjagt gaan, worden de chetah's medegenomen op kleine, open karren, die wol iet» hebben van don fruitverkoopers-kruiwagen op onze
straten. Iedere chetah is vergezeld van zjjn' bewaker 011 wordt gedurende do reis met de kap op gehouden. Wanneer zij in het gezigt van herten gekomen zjjn, neemt de bewaker iiet dier de kap af en wijst het do prooi aan. Do chetah laat zich onmiddellijk van de kar afglijden en sluipt op zijn' buik als eene slang naar do herten toe, en van iedere struik en steen gebruik makende waardoor hij zijne nadering kan verbergen. Wanneer hij niet digter meer bij kan sluipen, pikt hij ccn hert uit en komt het in magtige sprongen al digter en digter bjj. Dc ruiters zetten dan hunne paarden in galop en nu volgt oen zeer levendig tooneel.
De jagt duurt nooit zeer lang, want de chetah, hoe verbazend zijne snelheid voor korte afstanden ook zjj, bezit het maaksel niet, vereischt voor eene lange jagt. 1'inkele malen houdt een chetah van uitmuntende hoedanigheid de jagt eenigen tijd uit, maar
84:5
INDIÊ.
gcmeenljjk brengt een dozjjn magtige sprongen het dier bij zijne prooi. Wjj kennen altijd den aard van den kattenstam en hoe ongaarne zij gestoord worden terwijl hare prooi zich in hare klaauwen bevindt. Zelfs eene gewone kat heeft er voel tegen, gehinderd te worden terwijl zij eene muis in den bok heeft, en wij mogen ons daarom teregt verwonderen hoe de bewakers het aanloggen om den chetah zijne prooi te doen loslaten. Dit wordt gedaan hetzij door een stuk af te snjjden en hot den chetah te geven, of een' lepel met zjjn blood te vullen en het hem te laten opleppen. Do kap wordt dan weder over zijne oogen getrokken en de chetah laat zich weder in zijne kar plaatsen.
Somtijds is het noodig de kar te verlaten en het dier aan zijn' ketting te leiden naar de plaats waar men weet dat de dieren zijn. Dit is altijd eene moeijelijke zaak, omdat het dier zoo opgewonden wordt, dat het minste geraas of de lucht van een voorbijgaand hert, het den kop doet opligten en naar het hert omzien. Weldra zou hij onhandelbaar worden en zijn' bewaker ontspringen, zoo deze op zulk eene gebeurtenis niet was voorbereid. Hij draagt eene soort van potlepel bij zich, vervaardigd van den uitgeholden bast eener kokosnoot, aan hot eind van oen handvat voorzien. Deze wordt van binnen met zout bestrooid en zoodra de man eenige verandering bij het dier opmerkt, houdt hij den potlepel over den snuit van den chetah. Het dier likt het zout op, vergeet de oorzaak zijner opgewondenheid en vervolgt bedaard zijne wandeling.
Sommigen van de groote mannen in Indië zijn zeer trotsch op hunne chetah's en loopen er dagelijks mede te pronk, bedekt met zjjden mantels, zwaar geborduurd met goud en kappen dragende van dezelfde rijke stoffen.
844
HOOFDSTUK I.
DE MANDSCHOE TATAREN.
WKnKR/.IJDSCHE INVI.OEI) VAN Igt;K TATAREM KN CI1INKEZEN 01' ELKANDER. — KEN CHINEESCH GEVECHT. —
ÜNSTUIUinlIEID EfJ MOKD UUR TAÏAARSCIIK RUITERS. - TATAARSCHK ARTILLERISTEN. — DE BOOQ KN DE
WIJZE HEM TE SPANNEN.-SVSTEMATISCHK OEFENINQ VAN DEN BOOGSCHUTTER. - DE TATAARSCIIE 1gt;IJL, —
ATHLETISCIIE OEFENINGEN. — ONBLOEDIOE OVERWINNING VAN DE TARTAREN DOOR DE CHINEEZEN.
Wr.T gaan nu over tot do moor boachaafdo gedeelten van het groote Mongoolaclie ras, namelijk de Tataren, de Chincezon en de Japanners, liet zal natuurlijk onmogelijk zjjn zelfs eene zeer korte gescliiedenis te geven van de talrijke volken die Tataren genoemd zijn geworden en wij zullen ons derhalve bepalen tot de Mandsehoe Tataren, die zulk een' merkwaardigen invloed op het Chineesche rijk gehad hebben.
Men heeft teregt gezegd, dat wanneer een krachtig volk het grondgebied van een zwakker aanvalt en overwint, zulk eene overwinning eene dubbele uitwerking heeft. De overwinnaars leggen den overwonnenen zekere gewoonten en levenswijzen op en maken hen, door zoo te handelen, krachtiger in die punten, waarin zij zwak zjjn. Maar wederkeerig oefenen de overwonnenen een' invloed op hunne overwinnaars, die juist de tegengestelde uitwerking heeft en eerder strekt om hunne kracht te verminderen dan haar te vermeerderen. Zoo is het gegaan mot do Tataren en de Chi-neezen, wier geschiedenis gedurende de laatste eeuwen zeer leerzaam geweest is voor den ethnoloog, of liever voor den anthropoloog.
Evenals wij in ééne familie leden aantroffen met zeer verschillende vermogens begaafd, waaronder de bezitters van sterker vermogen een overwigt verkrijgen over do andoren, ovenzoo is het gegaan mot de beide groote afdeelingen der Aziatische Mongolen. Do Tataar staat in vele opzigten hooger dan de Chinees en onderscheidt zich ligt, zelfs door zijn voorkomen. Hij heeft scherper geteekende gelaatstrekken, is vlugger in zijne bewegingen en bezit ongetwijfeld meer moed. Do Chinees vecht uitmuntend achter muren of aan boord van een schip; hij spreidt zelfs in het open veld een' zekeren bedaarden moed ten toon, indien hij door Europeescho officieren wordt aangevoerd. Doch aan zichzelve overgelaten, zijn de Chineezen geen goede soldaten in het veld, tenzij tegen voel zwakker vijanden. Scarth, die in de gelegenheid was een gevecht bjj te wonen, beschrijft het als eene onbetaalbare grap.
„Op zekeren avond, toon eene groote menigte soldaten waren uitgetrokken, zag ik moer van het gevecht dan mij lief was. In de vuurlijn gekomen zijnde werd ik genoodzaakt mij achter een graf te verbergen, terwijl do kogels elke seconde tegen het graf aansloegen. Waarom zij naar mijne zijde kwamen was moeijelijk te beslissen, want zij behoorden een' anderen weg gegaan te zjjn, op ongeveer twintig passen van daar, naar den vijand voor wien zij bestemd waren; maar het wegkruipertje spelen te zien
54
DEEL II.
DE MANDSCIIOE TATAREN.
van do soldaten on dan wéér van do oproerlingen, die elkaar steeds trachtten te ontwijken, was zeer vermakelijk.
quot;Een hunner liej) met zijn geladen geweer tegen een'ne heuvel op, legdo het over den top en schoot het, zonder to mikken af. Zij schijfn geen laadstok noodig te hebben, want zij laten den kogel of het stuk ijzer slechts los in den loop op het kruit vallen.
quot;liet was een prachtig tooneel, toen eens de Shanghai-oproerlingen een' uitval deden. Een der mannen werd afgesneden door een' keizerlijken tirailleur, die zijn geweer geladen had. De opstandeling had geen'tijd het zijne te laden; hij liep nu angstig rondom oen graf, dat hoog genoeg was om zijn' vijand te beletten om van den togengostoldon kant op hem te schieten. Een haas kon zoo hard niet loopen. De roodkap beschreef tal van cirkels en de koningsgezinde was bijna buiten adem, toen de goden modelijden met hem kregen, want door een of ander ongelukkig toeval struikelde de oproerling on viel. In een oogwenk was de soldaat bij hom, en om zich van zjjn bezit te verzekeren plaatste hij do tromp van zijn geweer digt togen het hoofd van den roodkap, vuurde en liet zoo snel als hij kon zijne hielen zien. Het is mooijehjk te zeggen wie hot meest verwonderd stond te kijken toon mijnheer roodkap hetzelfde deed. De kogel die maar losjes op het kruit lag, viel, toon het geweer was omgekoord, onmiddellijk naar beneden. De opstandeling kwam er af met verzenging zijner lange haren.quot;
i3e Tataren evenwol zijn gansch andere mannen in den strijd, zooals dikwijls bleek gedurende onze oorlogen in China, en ofschoon betrokkeljjk onwetend in do kunst des oorlogs en met wapenen voorzien die slechts speelgoed waren in vergeljjking mot die hunner vijanden, betoonden zij zich werkelijk geduchte tegenstanders. Als ongeregelde kavallerie spreidden zij oen' mood en goostkracht ten toon, die hen tot onschatbare bondgonooten zouden maken, indien zij door Europeoscho officieren konden geoefend worden. Het vuur van eenige vcldbatterjjen van Armstrong-kanonnon kon hen niet weerhouden stoutmoedig aan te vallen, en ofschoon de bommen met moorddadige juistheid onder hen uiteenspatten, bleven zij dapper standhouden. Een Britsch officier, die tegenover hen stond, getuigde bij deze gelegenheid van hen, dat naauweljjks eenige geregelde kavallerie tegen zulk oen vuur uit vijftien achterlaad-kanonnen voorwaarts zoude gerukt zijn. Natuurljjk dat toen zij eenmaal handgemeen worden, de botore krijgstucht hunner tegenstanders de bovenhand over hen verkreeg eu do kavallerie der Sikh's van Probijn on Fane hunne ongedisciplineerde rangen dadelijk op de vlugt droef. Maar gedrild en aangevoerd door mannen als die do kavallerie dor Sikh's togen hen aanvoerde, kon de uitslag van het gevocht zeer verschillend geweest zijn.
Zjj bedienden hun geschut met de grootste onverschrokkenheid en lieten zich liever aan flarden schieten door de Armstrong-bommen dan ze te verlaten. Men zag somtijds nog slechts oón man een stuk bedienen, nadat al zijno kameraden waren gedood geworden, terwijl hij ieder oogenblik hetzelfde lot verwachtte; het was dan ook oen feit, dat van de gesncuvoldon in dien oorlog verreweg do niceston Tataren waren. Zij zijn betere ruiters dan do Chineozen on zoowel zij zelvon als hunne paarden zjjn gehard, vlug en hebben slechts zoor weinig voedsel noodig.
Do afbeelding op bladz. 847 geeft den lozer een denkbeeld van hot algomoeno voorkomen dezer dappere mannen. Eeno hunner cigonaardighoden is de wjjze waarop zij hot zwaard dragen. In plaats van hot om het midden te hangen en hot tegen de zijden van het paard te laten slingeren, stoken zij liet onder het zadolkloed, waar hot met de boenen wordt vastgehouden. Zij vermijden dus het geklepper en goslingor van don Europeeschen sabel en behoeven daarenboven hot zware wapen niet om het midden to dragen.
M'öhoe verhaalt ons oen merkwaardig voorbeeld van den moed dor Tataren ondor ongunstige omstandigheden. Na oen' van de aanvallen van Probijn's ruiterij had de Tataarsche kavallerie, inweerwil hunner behendigheid in het ontwijken van don stoot eenor lans of den houw van een zwaard, ernstigo verliezen geleden on volen lagen op don grond uitgestrekt. Ondor hou bevond zich het lijk van een' goduchton ruiter, die met eeno fraajjo lans was gewapend geweest. Daar M'Gheo zich zonder wapenen in oono vrjj gevaarlijke positie bevond, wilde hij zich mot do lans waponon en begon af te stijgen.
846
DE MANDSCHOE TATAREN.
Toen hij zijn' voet uit den stijgbeugel nam, sprong do gewaande doode man op, de lans in de hand en zette zich in postuur. Op hetzelfde oogenblik kwam een officier aanrijden, die don Tataar met zjjn' revolver door den rug schoot. De man viel, maar rigtte zich weder op, viel den officier met zjjne lans aan, ligtte hem uit den zadel en maakte zich voort, doch werd gedood door een' lansstoot van een' ruiter der Sikh's. Do zaak was, dat zjjn paard in den strijd gedood was en hij zich dood meende te veinzen, totdat hjj gelegenheid kon vinden om zich uit de voeten te maken. Zelfs de gewonden, niets wetende van do meer menschelijke wijze van oorlogvoeren en dus geen kwartier verwachtende, waren gewoon op den vijand te vuren, terwijl zjj van pjjn op den grond lagen te krimpen.
Deze Tataarsche soldaten werden door een' eigen generaal gekommandeerd, terwijl zijn onmiddellijk ondergeschikte bijna altjjd eveneens een Tataar ia. De betrekking
van Tataarsch generaal is van groot gewigt, omdat, daar de keizer altjjd van eene Tataarsche familie is, men meent dat de veiligheid van zijn' persoon en dynastie niet aan een' Chinees, maar aan een' Tataar behoort te worden toevertrouwd. De luitenant-generaal, die onder hen dient, is blijde tot dien post benoemd te worden, omdat hij gewoonlijk tot zijn' opvolger verkozen wordt, ofschoon het de minst voordeelige betrekking is in do keizerlijke huishouding.
De voornaamste wapenen dezer soldaten zijn de boog en de speer; het zwaard en do vuurwapenen spelen cene betrekkelijk ondergeschikte rol. Daar zij goede ruiters zijn, verkiezen zij boven alles de speer, het ochte wapen van een' ruiter, en worden afgcrigt in de verschillende wijzen om ecu' stoot toe te brengen en een' te vermijden; vooral wat dit vermijden van den stoot aangaat, doen zij in behendigheid niet onder
847
54*
DE MANDSCHOE TATAREN.
voor den Camanch-Indiaan. Ofschoon zij vuurwapenen dragen, stellen zij weinig vertrouwen in de zware lompe wapenen die zij gebruiken; twee man worden gevorderd om ze af te vuren en gewoonlijk wordt hij die schiet door den terugstoot op den grond geworpen. Ook geven zij niet veel om do verbeterde vuurwapenen der Euro-
Seanen, want, zooals een krijger zeide, geweren geraken in de war, speren en zwaar-en niet.eanen, want, zooals een krijger zeide, geweren geraken in de war, speren en zwaar-en niet.
De boog van den Tataar (door gansch China verspreid), is genoegzaam naar hetzelfde beginsel vervaardigd als de omgekeerde bogen, die wij reeds beschreven hebben, ofschoon de kromming niet zoo onafgebroken is. De boog is voor het grootste gedeelte bijna regt, en neemt van binnen ongeveer een' voet van elk einde oene plotselinge kromming aan. De schrijver bezit in zijne verzameling een' dergelijken boog
van nagenoeg zes voet lang en twee duim breed. Ongeveer zeven duim van elk eind is een breed stuk been van bijna een duim lang aan den boog bevestigd, waarover het koord gaat, dat daardoor belet wordt tegen het hout aan te slaan.
De sterkte dezer bogen is verbazend en verschilt, naar onze wijze van rekening van zestig tot negentig pond. Het wapen wordt zoowat op dezelfde wijze gespannen als de Indische bogen. Het moet in een oogenblik verrigt worden, óf in 't geheel niet, en de eenige wijze óm het doen is, het aehter de regter-dij te plaatsen en vóór de linker, en het dan met eene plotselinge vooroverbuiging van het ligohaam te buigen, en tezelfden tijde de lus van het koord in do keep te laten glippen. Het wapen dos schrijvers is zoo sterk, dat hij het naauwelijks even kan indrukken, ofschoon hij er al zjjne krachten toe besteedde.
848
De soldaten zijn zeer geoefend in de behandeling van dit wapen, waarop zij even trotsch zjjn als de Engelsche boogschutters op hun langen boog cn el-langen pijl.
Zij hebben een gezegde, dat de eerste en voornaainsto pligt van een' soldaat is, een goed boogschutter te zijn, en dat een man zelfs met een' boog in de hand behoort te slapen. Ten einde hen in de behoorlijke houding eens boogschutters to onderrigten hebben zij eeno eenvoudige machinerie uitgevonden; men leert hiermede het ligchaam regt, de schouders onbewegelijk eu do handen goed in positie houden.
Verder hangen aan een' balk of tak twee ringen, die op en neêr kunnen bewogen worden, al naar de lengte van den leerling het vordert. De jonge boogschutter schuift zijne handen tot het polsgewricht in dc ringen en volbrengt dan de verschillende bewegingen van het wapen. Zoodra zijn leermeester oordeelt dat hij ver genoeg gevorderd is, wordt hem een boog in do handen gegeven en oefent hij zich dan in de kunst om het koord do behoorlijke spanning te geven. Eindelijk krijgt hij er ook een' pijl bij en schiet hem herhaaldelijk af. Het is een pijl met stompe punt en de schijf is een stuk dik leer, los op een' kleinen afstand gehangen, zoodat zij gedeeltelijk met den pijl medegeeft en hem op den grond doet vallen.
De pijl komt goed met den boog overeen. Schrijver heeft er een' in zijne verzameling van drie voet drie duim lang. Hij wordt van ligt hout vervaardigd en heeft aan het eind eene platte, speervormige punt, twee duim lang en een duim breed. Het andere eind van den pjjl loopt breed uit, zoodat er eene breede keep in kan gemaakt worden voor het dikke koord; de vederen waarmede hij versierd is, zijn juist een voet lang. Dc schacht is zeer licht in vergelijking met de lengte van den pijl.
Deze mannen hebben verscheidene gymnastische spelen om hunne spierkracht te oefenen. Een van deze wordt Suay-tou of het werpen met gewigten genaamd. Zij hebben een' nagenoeg vierkanten steen, iets meer dan vijftig pond wegende, met een handvat in een gat in de bovonoppervlakte gehouwen. Nu teekenen dc mannen een vierkant op den grond af, terwijl de spelers op eenigen afstand van elkander staan. Een hunner neemt den steen, zwaait hem een paar maal heen en weêr en slingert hem naar den volgenden speler. Hij wordt zoo behendig geworpen, dat het gat altijd boven komt en geeft zulk een' schok aan de hand van den man die hem opvangt, dat hij op de hielen ronddraait. Deze .zelfde beweging dient evenwel tegelijk om kracht aan den steen mede te deelen, en zoo werpen de spelers met schijnbare gemakkelijkheid en mot den geregelden gang eener machine dit zware gewigt van den een' naar den ander. Eene dergelijke spieroefening verrigten zij met een' zandzak.
Men kan zich ligt voorstellen, dat zulke mannen de vadzige Chineezen ten onder bragten cn dat zij hun vele hunner zeden en gewoonten konden doen aannemen. Doch al slaagden zij in hunne verovering, al bragten zij eene omkeering in do kleederdragt der Chineezen, al plaatsten zij een' Tataarschen monarch op den troon en al zijn zjj de voornaamste militaire magt in China geweest, toch hebben zij zeiven eene veel ernstiger, hoewel langzamer nederlaag geledon van den kant der overwonnenen.
De Chineezen, van nature een diepdenkend en verstandig volk, geven weinig om militaire bekwaamheid, zoodat de minste burgerlijke mandarijn eene diepe minachting gevoelt voor den hoogst geplaatsten militairen mandarijn, omdat het werkzame leven van dezen laatste hem belet die bijzondere studiën te beoefenen welke een' Chinees uit den stand van boer kunnen verheffen tot den hoogste des lands. Inzonderheid verachten do Chineezen het gehalte hunner verstandelijke vermogens, al waardeeren en benuttigen zij hunne ligchaamskrachten en militaire bekwaamheden. quot;De Tataren,quot; zeide een Chineesche winkelier, quot;zijn koeijcn.quot;
De buitengewone invloed van de overwonnenen op hunne overwinnaars wordt uitmuntend uiteengezet door Fleming in zijne quot;Reizen te paard in Mandschoe-Tatarjjc.quot;
quot;Ten gevolge van buitengewone vlijt, werkzame gewoonten en onophoudelijke begeerte zich rjjkdommen to verschaffen door inspanning, list of ontberingen, heeft de Chinees zich door wroeten en zwoegen aan de andere zijde van den grooten muur weten te vestigen, steden en dorpen gebouwd, elke roede land bebouwd cn is dadelijk do landman cn de koopman overal. Hij vordert het beste gedeelte van Mandschoerië als zijn eigendom, en durft zelfs het Tataarsche ras in hunne eigen
849
DE MANDSCHOE TATAREN.
hoofdstad beschimpen, ofschoon hot naauwelijks twee eeuwen geleden is sedert dat ras in lange rijen kavallerie-troepen door do poorten te Shan-Kis-Kwan toog, en door een' onbescheiden Chineeschon generaal do toegang verschaft werd in het uitgestrekte keizerrijk, dat zij weldra veroverden en gestreng regeerden.
quot;Tegenwoordig schijnen de Chineezen de overwinnaars te zjjn, want zij hebben niet alleen bezit verkregen van het land en het in eene door en door Cliineeschc streek herschapen, maar zjj hebben ook hunne taal, hunne zeden en gewoonten en alles wat hun toebehoorde opgedrongen aan die oorspronkelijke bewoners welke verkozen zich met hen te vermengen, en al de oude, grimmige krijgers verdreven, die zich niet wilden verlagen om winkel te doen of spade of ploeg te hantecren.
quot;Zelfs de Mandschoe taal is geheel in onbruik geraakt en alles wat nog zou kunnen herinneren aan liet karakter en de magt der oorspronkelijko bezitters is geheel uitgewischt. Mogten do Mandschoes al eenmaal in het bezit zijn geweest van de Draken-troon te Pekin, gedeeltelijk door kracht van wapenen en militaire dapperheid, en gedeeltelijk door trouweloosheid in verband met oproer onder do Chineezen zeiven, mogten zjj de honderd millioen waarover zij kwamen te heerschen al dwingen - hunne kleeding te veranderen, staarten te dragen en misschien tabak te rooken, het aldus onderdrukte volk heeft ruimschoots wraak genomen door het geringste spoor hunner overweldigers in hun eigen land uit te wisschen en het bestaan der veroveraars slechts nog als bjj overlevering le doen voortleven in die hoofdstad, waar zij tweehonderd jaren geleden hof hielden en waar een hunner koningen stoutweg wraak zwoer voor zeven ernstige grieven, die hij zich verbeeldde hem door den Chineeschen keizer to zijn aangedaan.
quot;Niets belet de overweldiging van Corca door deze wonderlijke Chineezen dan de iiooge pallissade die hen binnen de grenzen van Mandschoorië houdt. Want krijgen zij eens vasten voet in dat land, dan zouden de Coreërs hetzelfde lot ondergaan als de Mandschoes en het is mocijclijk te zeggen waar deze zonen van Ham zouden ophouden in hunne onbloedige verovering van grondgebied,
850
HOOFDSTUK II.
C II 1 NA.
VOORKOMEN DER CIIINEEZEN. — WIJZE VAN DEN quot;STAART*' TK VLECHTEN. — DE C11INEK8CIIE HAKHIEK. - HET
GEBRUIK VAN DEN AKVAE VAN HET HAAR. — HET CEREMONIÖELE OEBRUIK VAN DEN STAART. - HET
KAPPEN VAN HET HAAR DER VROUWEN. - ONDERLINO HULPBETOON. - POEDER VOOR DE HUID EN DL
WIJZE OM HET AAN TE WENDEN. — KLEINE VOETEN DER CHINKESCHE VROUWEN. — OORSPRONG EN DAGTEEKENINO VAN DR GEWOONTE OM DE VOETEN ZAUM TE DRUKKEN. — KLEEDING DER VROUWKN. — KLEEDING DER MANNEN. — DE VKNOOPquot; VAN RANG. — STELSEL VAN RXAMINATIE. - VERNUFTIGE WIJZE VAN ONTDUIKING. — UITZONDERING TEN GUNSTE VAN HOOGEN LEEFTIJD. — DE WA AU ER EN ZIJN GEIIRUIK. — CHINKESCHE LANTARENS. — DE MECHANIEK 10 LANTAREN. — LANTAREN-FEEST. - DE GROOTE DRAAK. - EETSTOKJES EN DE
'WIJZE OM ZE TE GEBRUIKEN. — DE KOKER MKT EETSTOKJES. - HET VOEDSEL DER CIIINEEZEN. - LEVENDE
KRKEFTEN, — VOGELNESTJESSOEP. - THEE EN WIJZE VAN BEREIDING.
China is ccn land van zulk eonc grooto uitgebreidheid en zulk eeno digte bevolking, met zoovele belangrijke zaken, dat een geheel boekdeel ontoereikend zijn zou om al liet wetenswaardige behoorlijk te vermelden. Wij zullen ons daarom bepalen tot eene keuze uit die bjjzondcriieden, waarin do Chinoezen het meest van de Europeanen verschillen.
Het voorkomen van den Chinees bezit veel van de eigenaardigheden van den Tataar, een bewijs, dat beide volken versehillende takken van dezelfde grooto familie zijn. De Chineezen evenwel zijn gewoonlijk van een minder stout, mannelijk ras dan de Tataren en hebben eene soort van verwijfdheid bij zich die de over hen behaalde overwinning verklaart.
Eene van de voornaamste eigenaardigheden in het voorkomen van oen' Chinees is zijn quot;staartquot;. Deze wijze van het haar te kappen was den Chineezen opgelegd door do Tataren en is sedert altijd van kracht gebleven. De Tae-ping oproerlingen evenwel, den „staartquot; als een verachtelijk teeken van onderwerping beschouwende, weigeren hem te dragon en laten al hun haar groeijen.
Bij do trouw gezinde Chinoezen evenwol is do staart eeno wezenlijke instelling geworden en zij beschouwen hem met dezelfde soort van eerbied, dien een Arabier, een Turk, of een Perziaan voor zijn' baard gevoelt. Men kan ccn' Chinees naauwe-lijks strenger straffen dan door zijn' staart af te snijden, en ofschoon hij hom door een' kunstmatigen staart, zorgvuldig in het haar geweven, kan vervangen, gevoelt hij den hoon levendig. Somtijds worden twee mannen die gestreng moeten gestraft worden, met do staarten aan elkaar gebonden en aan de bespotting van hot publiek blootgesteld.
De staart heeft wel eonigo overeenkomst mot do scalpeorlok van den Amerikaan-schcn Indiaan, maar hij bevat veel meer haar dan do scalpeorlok. De Chinees scheert hot haar van zijn voorhoofd en rondom do slapen af, maar laat eene ronde, tamelijk grooto plok over, waarop hij het haar tot vollo lengte laat groejjon. Indien do plek niet groot genoog is voor eeno voldoende hoeveolhoid haar om oen' goeden staart te vormen, wordt do plok vergroot door bij ieder volgend scheren al moor cn moor haar to laten staan. Gemiddeld wordt hot hoofd eens in de tien dagen geschoren cn
CHINA.
niemand begeeft zich in goed gezelschap of het haar van zijn hoofd moet netjes geschoren zijn. Wat zijn aangezigt betreft, hij heeft er zoo weinig haar op, dat hij den barbier met zijn gelaat niet bijzonder lastig valt.
Tengevolge van de plaats waar zijn staart zich bevindt, kan een man hem zonder hull) niet behoorlijk opmaken, en dit is vooral do reden, waarom dc rondwandelende barbier inderdaad eene instelling in China geworden is. Een dezer mannen wordt in de bijgaande afbeelding voorgesteld in de uitoefening van zijn bedrijf. Al de gereedschappen die hij noodig heeft draagt hij aan dc einden van een' bamboe-stok als een juk op de schouders. Worden zijne diensten gevorderd, dan zet hij zijn' last neêr, schikt zijn' eenvoudigen toestel m weinige minuten in orde en zet zich aan don geliefden staart van zijn' klant aan 't werk.
Veel kapitaal wordt niet vereischt om eene barbierszaak te beginnen. Vooreerst het scheermes, een zeer eenvoudige driehoek van staal, twee duim lang op een' duim
breed, dat misschien zeven en een halve cent kost, of tien centen als het een van dc beste soort is. Vervolgens de linnen scheerriem, die een' stuiver kost, en een bamboezetel en tafel, die misschien elk tien centen kost. Dan is er nog één duur artikel, namelijk het koperen bekken; maar gewoonlijk heeft een Chineesche barbier, om in zijne zaak gezet te worden, niets meer noodig dan drie gulden zestig of vier gulden twintig cents, en kan hiermede een goed stuk brood hebben. Onder deze som is begrepen een voorraad zwarte zijde om de staarten zijner klanten mede te voorzien en eenigc lokken echt haar, teneinde kunstmatige staarten aan te vullen in gevallen waar zjj van nature te kort schieten.
Do klant houdt er altijd eene soort van bekken op na om den afval van zijn haar in op te vangen. Dit wordt bewaard, niet tengevolge van bijgeloovige denkbeelden, zooals het geval is in vele streken der wereld, maar om aan den haar-verzamelaar te verkoopen, die met zjjn mandje op den rug zijne dagelijkscho ronden maakt. Van den inhoud van het mandje wordt zorgvuldig gebruik gemaakt. Het lange haar van de hoofden der vrouwen gekamd wordt gescheiden en hiervan worden valsche staarten voor do mannen vervaardigd, terwjjl de korte eindjes van de hoofden der mannen geschoren tot mest dienen; bjj elk zaadje of plantje wordt een weinig in den grond gestrooid.
852
Tengevolge van de algomeene gewoonte om het hoofd af te scheren en een' staart te dragen, is het aantal barbiers zeer groot en bedroeg in 1858, naar men wil, zeven duizend in Canton alleen.
Wat de hoed bij ons is, is do staart bij de Chineezen. Het is bijvoorbeeld een bewjjs van eerbied, den staart in zijne volle lengte te laten hangen; iemand die zijn' gelijke aansprak zonder zijn' staart langs zijn' rug te laten hangen, zon even boersch geacht worden als een Europeaan die do leceptiekamer eener dame betrad zonder zijn' hoed af te nemen. quot;Wanneer de meuschon aan 't werk zijn, rollen zij zich den geliefkoosden staart om het hoofd, om er geen hinder van te hebben; maar gaat iemand van hoogeren rang voorbij, dan ineens allo staarten naar beneden.
Gedurende den laatsten oorlog in China had hot volk spoedig opgemerkt, dat do Engelschen, in hunne onwetendheid van de Chineesche gebruiken, zich er niet om bekreunden of de staarten langs hun rug hingen of om hunne hoofden gewonden waren. Als regte Oosterschen trokken zij partij van deze onwetendheid, en ofschoon zij voor den minsten ambtenaar die voorbijging hunne staarten lieten hangen, maakten zij niet het geringste teoken al ging er zelfs oen Engelsch generaal voorbij. Toen de Engelsche officieren echter achter deze list kwamen, passeerde een hunner tusschenbeiden de straat en dwong eiken Chinees zijn' staart te laten hangen.
De staart is nooit geheel zaamgcsteld uit het haar van den drager. Somtijds is hij bijna geheel valsch en wordt een geheel nieuwe staart aan een afgesleten stompje vastgemaakt, en gewoonljjk worden de laatste achttien duim bijna geheel van zwarte zijde gemaakt.
Behalve dat de mode vordert een'
staart te dragen, maakt men er dikwjjls een nuttig gebruik van.
Een matroos bijvoorbeeld houdt bij hardon wind door middel van zijn' staart zijn' hoed op het hoofd en een schoolmeester gebruikt somtijds zijn' staart in plaats van eene rotting.
Hoe dwaas ieder ander er ook met een' staart moge uitzien, schijnt het wel dat hij bij den gelaatsvorm van een' Chinees of Tataar past,
en het is zeer twijfelachtig of niet de Tataarscho overwinnaars den Chineezen eerder een' weldaad bewezen dan hun eene beleediging toebragten door hen te dwingen een' staart te dragen.
Het haar der vrouwen wordt niet afgeschoren, maar integendeel wordt er iets aan toegevoegd. Bij ongehuwde hangt het in een' langen staart langs den rug, evenals het haar der mannen, maar wanneer zjj trouwen wordt het op verschillende zonderlinge wijzen gekapt. Zoo is het mode in China een zeer fashionable sieraad te dragen, de vlindervleugels genaamd. Dit is eene hoeveelheid valsch haar in de gedaante van een' zeer groeten vlinder, achter aan het hoofd der vrouw bevestigd. De modes verschillen evenwel in verschillende streken van China en zelfs op dezelfde plaats zijn de vrouwen niet, gebonden aan de volstrekte eenvormigheid die hot haar dor mannen onderscheidt. Eéne wijze vooral van het haar op te maken is zeer in zwang en doet het zeer veel op een trekpot gelijken, terwijl de lange vlechten op hare plaats gehouden worden door een sterk cement, gemaakt van houtschaafsel. Een ander kapsel, dat in Noordelijk China gedragen wordt, beschrijft ons Fleming op de volgende wijze: quot;Hier wordt het opgemaakt en vastgeplakt in den vorm van een' zilveren staaf, die wol iets hoeft van eene roomkan of een' ovalen beker van boven wijd en naar onderen smal toeloopende.
853
met oen aan don 'rand aan elke zijde uitgehold stuk en met schitterend gekleurde bloemen, vastgemaakt of overal bedekt met pennen en spelden, die als de pennen van een stekelvarken naar buiten uitstaan. Al zijn hare halzen nog zoo vuil en haar gelaat niet veel beter, toch moet het haar keurig opgeschikt en plat gestreken worden naar de heerschende mode, als het haar van een wassen model voor het raam in een' barbierswinkel te Londen.quot;
Op de afbeelding bladz. 853 zjjn twee vrouwen voorgesteld, dio elkander helpen liet haar op te maken volgens do quot;theepotquot; mode. In het huisgezin eener Chineesche vrouw wordt de toilet-tafel als eeno der voornaamste bcnoodigdheden des levens aangemerkt. In de laden bevinden zich de kammen, de spelden en de verf voor wangen en lippen, benevens het poeder dat in de huid wordt ingewreven. Het poeder is dat van wit marmer, hetwelk met een' hamer in kleine stukjes wordt geslagen, die in eene tobbe worden geworpen, waarin twee steenen in ronddraai]ende beweging gebragt worden door oen' buffel, evenals de wielen die dienen om buskruit te vervaardigen. De ruw gemalen massa wordt dan met water vermengd naar een' tweeden molen over-gebragt, waarin zjj tot oen mengsel als room gebragt wordt. Deze roomachtige zelfstandigheid wordt achtereenvolgens in verschillende tobben fijn gewreven, waaruit het bezinksel wordt opgeschept en naar den molen teruggebragt; het overige laat men nu naar den bodem zinken, het overvloedige water wordt afgegoten en het bezinksel nog vochtig in koekjes geperst.
Dit poeder wordt nu niet alleen op de huid, maar werkelijk in de huid ingewreven met een zijden lapje, liet wordt ook gebruikt om aan rijst ecne kunstmatige witheid te geven. Het ruwere gedeelte wordt gebruikt om witkalk en mortel te maken.
Het is verbazend tot welk eene lengte vele Chineezen van beide seksen hunne nagels laten groeijen. Men vennoedt dat dit oen teeken van rang of van letterkundige bezigheid is, daar bij handenarbeid de nagels natuurlijk zouden breken. Zij worden dan
ook tegen het broos worden zorgvuldig geolied gehouden en verder bewaard door ze in buisjes te steken, die over do toppen der vingers heenghjden. Deze buisjes zijn somtijds van bamboe, somtijds ook van zilver en eenige van de kostbaarste metalen.
De voeten der Chineesche vrouwen zijn vaak zonderlinger versierd dan hare hoofden.
Een groot aantal vrouwen hebben de voeten zoo stjjf gezwachteld, dat er niet veel meer van overschiet dan pennen om op te loopen of liever om op te waggelen. Het zijn niet alleen de rijke vrouwen die zich aldus misvormen, maar zelfs onder do armste is deze ongelukkige gewoonte in zwang. De kunstbewerking wordt op zeer vroegen leeftijd begonnen, zoodat de voeten eener volwassen vrouw niet grooter zijn dan die van een kind
CHINEESCHK VROUWENSCHOEN EN WODEI, VAN EEN'VOET. yan Vijf of ZCS jaai'. De VOOt WOl'dt Stijf gC-
zwachteld en wel op die wjjze, dat hij in een' gewelfden vorm gedrongen wordt; de hiel wordt naar voren gedrukt en de bal van den voet naar achteren, terwijl de vier middelste tcenen onder don voet gebogen en zoo geheel en al in het vlcesch geperst worden, dat zij bijna geheel onkenbaar zijn. Inderdaad wordt de voet kunstmatig tot een' horrelvoet verwrongen, die; moge hij voor Europeesche oogen iets terugstootends hebben, voor de Chineezen iets zoo bekoorlijks heeft, dat zij hem zinnebeeldig den naam geven van „gouden lelie.quot;
864
In vele winkels worden klei-modellen dezer „gouden leliënquot; verkocht, en daar het zeer naauwkourige nabootsingen van den voet zijn en hot bijna onmogelijk is eene Chineesche vrouw over te halen de zwachtels te verwijderen en den voet te laten zien, wordt hier eene afbeelding van zulk een' voet gegeven. De gang van de
vrouw
is natuurlijk niet meer dan een onhebbelijk waggelen. De schoone machinerie van den menschelijken voet kan op deze wijze niet behoorlijk werken en de draagster van de quot;gouden leliequot; loopt, zooals zij zou doen indien zij in 't geheel geen voeten had. Nog te onhebbelijker is haar gang, omdat het gewigt van het ligchaam naarvoren op den grooten toon geworpen wordt en niets strjjdiger is met de eigenlijke zamenstclling van den voet.
Schielijk te gaan is met deze voeten onmogelijk en hard te loopen geheel buiten sprake, daar de vrouwen verpligt zijn zich te ondersteunen door zich aan muren of andere voorwerpen vast te houden, of' zicli in evenwigt te houden door met de armen wijd uitgestrekt te loopen. En zelfs wanneer de vrouw bedaard liare huiselijke bezigheden verrigt, leunt zij gewoonljjk op de meubels; dit schijnt dan ook iets instinkt-matigs te zijn, iets waarvan zij zicli niet bewust is. Trappen zijn voor de „gouden leliënquot; natuurlijk groote hinderpalen. Gelukkig zijn or in een Chineesch woonhuis niet veel trappen, daar do woonkamers zich gewoonlijk op de eerste verdieping bevinden. Schrijver merkte op dat eene Chineosche vrouw mot hare kleine voeten vrij gemakkelijk den trap opklimt, maar zich bij het afklimmen altijd aan de leuningen of den muur vasthoudt.
De misvorming bepaalt zich niet enkel tot don voet. Daar do toonen en enkels onbewegelijk zjjn, kwijnen de spieren die ze in beweging moeten brengen en de kuit van het been vormen, langzamerhand weg omdat zij niet gebruikt worden, zoodat het been van den enkel tot de knie naauweljjks dikker dan een bezemsteel is.
Hoe afzigtelijk deze wanstaltigheid ook zij, wordt zij toch door allen zeer begeerd, en zij die haar niet bezitten trachten er zich den schijn van te geven. Zij laten namelijk eene kunstmatige quot;gouden leliequot; van hout maken, steken haar in een' schoen naar de mode en maken dezen toestel vast aan den zool van den wcrkelijken voet. Milne doet opmerken, dat eene ziekeoppasster, plotseling in den nacht opgeroepen, stevig en gemakkelijk op hare gezonde bloote voeten zal loopen, in plaats van te hompelen zooals de mode het medebrengt en het op don dag van haar vordert. De jongens die vrouwenrollen moeten vervullen, volgen niet alleen de voeten, maar ook den eigen-aardigen gang der vrouwen na; zij doen dit zoo volmaakt, dat niemand die niet in het geheim was, eenige de minste gedachte zou hebben dat zij niet zijn wat zij voorgeven te wezen.
Van den oorsprongof de dagteekening dezer gewoonte is niets bekend, ofschoon er verscheidene legenden zijn die beiden trachten te verklaren. Eene legende, bijvoorbeeld, schrijft haar toe aan eene keizerin van China, Tan-Key genaamd, die ongeveer drie duizend jaar geleden leefde en zelve met horrelvoeten geboren, haren echtgenoot overhaalde dezelfde misvorming aan al zijne vrouwelijke onderdanen op te leggen. Volgens eene andere legende zou eene zekere keizerin in de kamer van een' hoveling ontdekt zjjn en de schuld aan hare voeten gegeven hebben, die er haar tegen haren wil gebragt hadden. Dc keizer nam de verontschuldiging aan, maar sneed het voorste gedeelte barer voeten af, ten einde haar voortaan gehoorzamer te maken. Nog eene andere logende, die zeer populair is, schrijft do gewoonte toe aan zekeren prins, Le-Yuh genaamd, die tengevolge daarvan veroordeeld werd tot zevenhonderd jaar pijniging in de hel en om met eigen hand een millioen schoenen voor dc vrouwen te maken.
De kloeding der Chinezen verschilt zeer naar den rang van den persoon en het jaargetijde. Zonder in bijzonderheden te treden die ons te veel tijd zouden kosten, kunnen wij volstaan met te zeggen, dat wat de hoofdzaak betreft do kleeding dezelfde is, niet alleen onder de verschillende klassen, maar ook bij dc twee seksen; de jas en de broek namelijk zjjn do voornaamste kleedingstukken, gewijzigd in stof en vorm naar omstandigheden. De kleeding van een' mandarijn of edelman en van zijne vrouw zijn op do bijgevoegde afbeelding te zien. De rijkdom van stof en de schoonheid der bewerking van ecnigo dezer kleederen zijn inderdaad verwonderlijk. Zij zjjn gewoonlijk van de fijnste zijde vervaardigd en bedekt met borduursel van zulke smaakvol gerangschikte kleuren en zulk eene uitgezochte bewerking, dat geen land er mede kan wedijveren.
855
CHINA.
Het is evenwel uiet zoozeer de rijke kleeding die rang onder de Chineezen aanduidt. Het zinnebeeld van don inaatschappelijken stand is eenvoudig een ronde uknoopquot;; ongeveer zoo groot als een knikker aan de punt van den kap gedragen. De verschillende kleuren en stoffen der knoopen wijzen den rang aan; zoo is het quot;blaauwe lintquot; een eenvoudige, roode, koralen knoop. Het bezit dezer knoopen is een punt van groote eerzucht voor de Chineezen en de waarde van zulk een' knoop wordt verhoogd door het feit, dat er geen erfelijke rang in China bestaat en dat de begeerde knoop moet verdiend, niet kan gekocht, noch door gunst vorkregen worden.
Slechts door cene reeks van examens tc ondergaan kan do knoop gewonnen worden; deze examens nemen in gestrengheid toe en geen kandidaat voor hoogeren rang kan mededingen, tenzij hij het getuigschrift kan toonen dat hij don rang onmiddellijk onder
dezen verkregen heeft. De examens worden afgelegd in een gebouw, met opzet voor dat doel opgerigt. Het heeft dubbele muren, waartusschen voortdurend schildwachten heen en weer stappen. De ingangen worden gestreng bewaakt en elke kandidaat in eenc naauwe cel opgesloten, na naauwkeurig onderzocht te zijn, of hij ook eenig beschreven stukje papier bij zich heeft dat hem bij het examen zou kunnen helpen.
Zij die het examen moeten afnemen worden van verre overgebragt en door troepen omringd, zoodat niemand hen kan naderen, en zoo zorgvuldig zijn de officieren, belast met hot toezigt over het examen, dat de examinatoren het manuscript der kandidaten niet mogen zien, maar slechts de afschriften door de ambtschrijvers vervaardigd. Wanneer zij oen opstel als voldoende hebben ingeleverd, wordt het mot het oorspronkelijke vergeleken, en dan eerst wordt do naam des schrijvers bekend, die tusschen twee bladen geplakt was.
85H
CHINA.
Deze voorzorgen zjjn voorzeker zeer gestrong on toch worden zjj somtjjrls door hot vernuft van den kandidaat te schande gemaakt. Zoo gelukt het somtijds iemand die zelf reeds de graden verworven heeft, zich in de plaats van den kandidaat te stellen, al de vragen te beantwoorden en bjj het verlaten der plaats eeno tweede verandering te bewerkstellingen, zoodat de werkelijke kandidaat de in de plaats gestelde stukken inlevert. Een ander maal weet een vriend binnen het gebouw achter do gestelde vragen te komen, ze met kleine letters op zeer dun papier te schrijven, dit papier in was in te sluiten en het in het water voor de kandidaten te laten vallen. Een waaghals kwam op de gedachte om onder de muren van het gebouw door een' tunnel te maken en do documenten door den bodem dor cel zijnen vriend in de handen te spelen. Wordt evenwel eene dergelijke poging ontdekt, dan wordt de kandidaat onmiddellijk de deur uitgezet en mag voor de tweede maal niet terugkomen.
De Chineezen zijn niet zonder reden tuk op de eer zich een' knoop te verwerven, daar zelfs de laagste knoop den drager vrijstelt van den militairen dienst en van arrest door de policie. De drager van dit zoozeer begeerde symbool behoort dadelijk tot eene van de meer bovoorregte klassen; hij draagt een officieel kostuum als hij verkiest en mag als kandidaat naar nog hooger eerambten dingen. Zulke voorregten te verkrijgen is ongetwijfeld veel moeite waardig; daarom komen dan ook de afgewezen kandidaten van jaar tot jaar terug, zelfs totdat zij grijs geworden zijn. De eerbied voor den ouderdom, die een van de eervolste eigenaardigheden der Chineezen is, blijkt uit eene wet, dat, wanneer een man jaarlijks het examen aflegt totdat hij tachtig jaar is en dan toch nog niet slaagt, hij met een' eervollen graad bekleed wordt en den knoop en do ambtskleeding honoris causa mag dragen. Dezelfde regel geldt ook voor de hoogere graden.
De allerhoogste posten in het rijk worden aangeduid door eene paauweveer, die ter zijde van de muts of de kap afhangt. De trapswijze rang-opvolgingen van de dragers der paauweveêren worden gekenmerkt door het aantal quot;oogenquot; op hot sieraad, daar het toppunt van de eerzucht van een' Chinees het dragen van eene veer met drie oogen is, het kenmerk van een' rang slechts beneden dien van den keizer.
Er is één artikel, dat aan alle rangen en beide seksen gemeen is en even onmisbaar voor allen. Dit is de waaijer, zonder welk voorwerp een Chinees nooit gezien wordt. De rijken dragen den waaijer in een' fraai geborduurden koker aan den gordel gehangen; maar de arme klasse steekt den waaijer tusschen do kraag van het buis en den nek. Steeds wanneer de hand zich niet met een of ander bezig houdt, ziet men er een' waaijer in, en altijd in beweging — niet in hevige beweging, zooals meestal in Europa, maar door eene zachte, bijna onmerkbare draaijing van het polsgewricht zich oen' aanhoudenden ligten luchtstroom toewuivende.
Somtijds ziet men bij zeer warm weder een' dikken mandarijn bedaard de panden van zijn buis opligten en met zijn' waaijer een' koelen luchtstroom om zijn ligchaam wuiven; daarna laat hij de panden weer op hunne plaats vallen en hot verkwikkend windje over zijn gelaat waaijen. Somtijds wordt de waaijer als parasol gebruikt en houdt de man hem onder het gaan boven zjjn hoofd. Óomtijds gebruikt de schoolmeester hem als roede en tikt er ongenadig de knokkels zijner leerlingen mede. Zoo ingeworteld is het gebruik van den waaijer dat soldaten onder het bedienen van het geschut, te midden van een scherp geweer- of geschutvuur, zich bedaard van hun waaijer bedienen.
Do stoffen en patronen van Chineesche waaijcrs zijn ontelbaar. Zij worden vervaardigd van papier, zijde, satijn, palmbladeren, hout, vederen, hoorn of ivoor. Er zijn er, die zoo gemaakt zijn, dat wanneer zij van links naar regts geopend worden, zeer goede waaijers vormen, doch uitgespreid van regts naar links al de stokjes uit elkaar vallen en er uitzien alsof zij nooit weder konden vereenigd worden. Op de papieren waaijcrs zijn allerlei patronen geschilderd of gedrukt en duizenden worden jaarlijks verkocht met de platte gronden der grootste Chineesche steden, zeer uitvoerig met alle straten en lanen afgebeeld. Zij die gemaakt zjjn van zijde of satijn zjjn bedekt met de uitgezochtste borduursels, terwijl de hoornen en ivoren waaijcrs met zulke ligte en fijne figuren besneden zjjn, dat zjj meer hebben van kant dan van de stof waaruit zjj werkelijk bestaan. De houten waajjere zjjn op dezelfde wijze vervaardigd, hoewel
857
858
het maaksel natuurlijk ruwer is; de stof dezer waaijors is sandelhout, welks aromatische geur zeer bij de Chineezen gezocht is.
Dikwijls zijn de waaijers beschreven met de uitgezochte spreuken en gezegden van beroemde schrijvers; ook is het de gewooute van Chineesche heeren, waaijers mot
CHINA.
hunno handtcckoniiig or op to vorwissolon. Do pnja dozer waajjors vcrscliilfc naar gelang van stof on bewerking; do gewone golden ongovoei- vior of vijf voor eon' stuiver, terwijl een waaijor van do boste soort verscheidono pondon kost.
De lantaren is voor don Chinees bjjna oven karakteristiek als de waaijor, in zooverre iedereen die 's avonds of 's naelits uitgaat door do wet verpligt is een' lantaren te dragen, terwijl hij goon waaijor behoeft te dragen, of hij moet het zelf verkiezen. Deze lantarens zijn in de laatste jaren in Europa zeer in zwang gekomen en niet zonder reden, want hot getemperde lieht dat zij door hunne gekleurde omhulsels laten doorschijnen, heeft 's avonds, vooral in broeikassen, oene zeer aardige uitwerking Er is eenc verwonderlijke verscheidenheid in deze lantarens; sommige zjjn zeer zamen-gesteld, van verbazende grootte en rondom behangen met een' ingewikkclden toestel van roode kwasten. Andere worden vervaardigd in de gedaante van een' ballon, terwijl bot geraamte bestaat uit een fijn net van bamboe, mot een vel zeer dun vernist papier beplakt, zoodat do ballon bijna zoo doorschijnend als glas is. De lantaren is beschilderd mot figuren van verschillende soorten, en zoo groot is de verkoop van deze artikelen, dat vele kunstenaars goed hun brood met het beschilderen hebben. Gewoonlijk koopt iemand die een' lantaren noodig heeft, een' eenvou-digen en brengt hem naar den schilder om te versieren. Dikwijls laat de bezitter zijn' naam en adres op den lantaren zetten en dan wordt deze gebruikt als hem-zelven vertegenwoordigende.
Vele lantarens kunnen worden digtgevouwen en zijn dan plat, naar hetzelfde beginsel als de waaijor; sommige openen zich in cilinders, sommige in ronde en ovale gedaanten.
Een van de vernuftigste dezer artikelen is de quot;prieollantarenquot;, die alleen bij feestelijke gelegenheden gebruikt wordt. Hij is groot van stuk en bevat verscheidene waskaarsen. Boven de kaarsen bevindt zich een horizontaal wiel, dat door den luchtstroom, door do vlam teweeggebragt, begint te draaijen; aan dit wiel hangen aan zijden draden eene menigte kleine automatische figuurtjes van mannen, vrouwen, vogels, beesten, enz., die allen hunne armen, boenen en vleugels bewegen in dezelfde mate als het wiel ronddraait. Een goed exemplaar van dezen lantaren verdient werkelijk den naam van kunststuk, daar de draden elkander in schijnbare verwarring kruisen, zonder evenwel ooit werkelijk verward te geraken.
Zoo volkomen is de Chinees een lantaren-dragend wezen, dat gedurende den oorlog dor Engelschen in China, toen eene batterij in een' nachtelijken aanval door ons vuur tot zwijgen gebragt en het garnizoen verjaagd was, men de mannen in alle rigtingen op de vlugt zag gaan, ieder met een' aangestoken lantaren in de hand, als om het geweervuur des vijands op zich te doen rigten.
In verband met dit onderwerp moet het beroemde Lantaren-feest niet vergeten worden. Bij deze merkwaardige plegtigheid schijnen allo lantarens in gebruik te komen; het is dan ook bij deze gelegenheid, dat do Chineezen ook de zaïtnigosteloo quot;prieellantarenquot; die wij zoo oven beschreven, voor den dag halen. Do voornaamste zaak is evenwel do Grooto draak. Het ligchaam van don draak bestaat uit oen aantal lantarens, ieder zoo groot als een biervat, mot grooto kaarsen er in vastgemaakt. Bijna een honderd dezer lantarens worden somtijds tot de zamonstelling van een' enkelen Draak aangewend; iedere lantaren wordt aan zijn' buurman vastgebonden, ten einde ze op don-zelfden afstand van elkaar te houden. Aan één einde bevindt zich een reusachtig hoofd met gapende kaken, aan het andere is een staart van geëvenredigde afmetingen.
Deze Draak wordt door do straten on dorpen gedragen en biedt een zeer schilderachtig gezigt aan in zijn' kronkelenden loop, daar de dragers trachten er eene golvende beweging aan te geven door middel van de stokken waaraan de verschillende lantarens zijn vastgehecht. Een dergelijk feest wordt in den herfst gehouden. Do Draak wordt vergezeld door een aantal mannen, op vorschillondo fantastische wijzen gekleed, als vertegenwoordigers van de begeleiders der goden. Eenigon van hen hebben koppen als ossen, anderen als paarden, en allen zijn gewapend met zonderlinge, getande wapenen. Verder zijn er nog gewaande reuzen en dwergen; de eersten worden gedragen op de schouders van mannen, wier boenen verborgen zijn door de mantels van
859
het beeld, do laatsten door jongens, wier hoofden in de hoeden steken door de beelden gedragen. In geen geval zien do dragers er bezwaar in hun aangezigt te verbergen.
Nog vele plegtigheden van dergehjken aard worden gevierd, waarvan uit gebrek aan ruimte geen beschrijving kan gegeven worden.
Van al do maatschappelijke gewoonten der Chineezen is geene meer algemeen bekend dan het gebruik der quot;eetstokjesquot; of de twee kleine stokjes waarmede het vaste voedsel wordt naar den mond gebragt. Dit is niet de Chineesehe naam, maar een door do vreemdelingen uitgevonden, die den naam gebruiken als gehjkbetee-kenend met de quot;kwai-tszequot;, of vlugge-jongens, zooals zij zeer eigenaardig door de Chineezen genoemd worden. Oorspronkelijk waren zij eenvoudig twee reepjes bamboe, maar nu zijn zij van hout, been, ivoor, of somtijds van zilver. Twee paar eetstokjes in schrijvers verzameling zijn bijna tien duim lang en ongeveer zoo dik als u't onderste gedeelte van eene kleine ganzepen, langzamerhand naar den top tot de halve dikte uitloopende.
Er zijn veel verkeerde begrippen betreffende hot gebruik der eetstokjes in omloop, daar velen donken, dat zij, evenals in Engeland, het mes en de vork, in elke hand een gehouden worden. Dit nu is met deze stokjes het geval niet, die op de volgende wijze in de regterhand gehouden worden. Een der twee wordt zoo wat op do wijze eener pen gehouden, uitgenomen dat het in de plaats van tussehen duim en voorvinger gevat te worden, tussehen de toppen van den tweeden en derden vinger doorgaat. Dit stokje wordt altjjd stil gehouden. Het tweede stokje wordt los tussehen den duim en voorvinger gehouden en zoodanig bestuurd, dat het met de punt van het andere stokje als een tangetje dienst doet.
De behendigheid der Chineezen in het gebruiken dezer gereedschappen kan men zich moejjelijk voorstellen. Schrijver zag hen enkele korreltjes rijst met de stokjes opnemen, ze in soja doopen en met bewonderenswaardige juistheid naar den mond brengen; en inderdaad kon schrijver het na eenige lessen vrij wel zelf doen. Bij hot rijst eten op de gewone manier worden de uiteinden der stokjes gekruist en de rijst er als op een' lepel mede opgeligt. Indien evenwel de man zeer hongerig is, houdt hij zich met zulke beschaafde manieren niet op, maar neemt de kom aan de lippen en schept do rijst met eene snelheid in den mond, die men moot zien om te gelooven. Als het op spoed aankomt, is de lepel niets, vergeleken met het stokje.
De lezer moet weten, dat de Chineezen nooit snijden aan tafel, daar zij dit als eene walgelijke en barbaarache gewoonte beschouwen. Het vleesch komt op tafel, gesneden in kleine stukjes, die met de stokjes kunnen opgenomen worden. Het eenige gebruik dat zij van een mes aan tafel maken, is om kleine stukjes vleesch die aan elkaar zijn blijven vastzitten, los te maken, en hiertoe hebben zij gewoonlijk een smal, lang mes in dezelfde scheede met het stokje.
Gewoonlijk heeft elke Chinees die zich zulk eene goedkoope weelde kan veroorloven, zijn eetstokjes-koker aan zjjn' gordel hangen. De koker wordt van verschillende stoffen vervaardigd, zooals van sjagrjjn, schildpad, en ivoor. De gewone koker bevat de twee stokjes^ het mes, en een' platten ivoren tandestoker. Een dezer kokers, van schildpad vervaardigd, is op nevenstaande bladz. in fig. 1 afgebeeld, de stokjes (2), de tandenstoker (3) en het mes (4).
Somtijds evenwel draagt een rijk man een veel omslagtiger stel tafelgereedschappen bij zich, waarvan ons de afbeelding een zeer goed exemplaar te zien geeft. Eerst zien wij een' cilindervormigen koker aan een' riem; dezen koker onderzoekende, blijken het boven- en ondereinde bewegelijk te zijn en langs den riem naar boven en onder te kunnen schuiven. In dezen koker bevinden zich de gewone eetstokjes, het mes en de tandenstoker, en behalve deze nog een lepel om soep te eten, een klein schoteltje van metaal-blad voor soja en een bijzonder tweetandsvorkje, waarvan de tanden in het midden door een bloeinfiguurtje vereenigd zjjn.
Wat het voedsel der Chineezen aangaat, het verschilt naar den rijkdom van den persoon, zoodat het bij een rijk man niet zal opkomen hetzelfde voedsel te gebruiken dat de arme voor lekkernij houdt. Het is al oven als bij ons, zoodat het onmogelijk
860
CHINA.
861
55
is het diëet van één' stand als voorbeeld te stellen voor dat van het volk in het algemeen. Er zijn misscliicn een paar voedingsartikelen die eene meer bijzondere vermelding verdienen. Van het eene, dat niet algemeen bekend is, geeft ons Milne eene duideljjke en levendige beschrijving. quot;Evenals andere Chineezen, verzocht hjjquot; (d. i. een Chineesch ambtenaar, Le genaamd) mij kort na onze kennismaking om met hem te dineeren. Bij deze gelegenheid had hjj op zijne tafel een' bijzonderen schotel, dien ik nooit onder het dak van eenigen anderen gastheer ontmoet had, hoewel men mij zeide dat het geen monopolie van Le's smaak was.
quot;Toen wij ons met ons zessen aan tafel geplaatst hadden, werd mijne aandacht gewekt door een' tocgedekten schotel, iets buitengewoons bij een' Chineeschen maaltijd. Op een zeker teeken werd het deksel weggenomen en aanstonds was de tafel bedekt met jonge kreeften, die met nllen mogeljjken spoed uit den schotel kropen. De krabbetjes waren, juist toon het gezelschap zich geplaatst had, in een' schotel met azijn geworpen en deze indompeling had ze vlugger en levendiger gemaakt dan gewoonlijk. Maar het vrolijke spel van de jeugdige kreeften werd weldra gestuit, want iedere gast greep wat hij kon van de kleine dioren; stopte ze in den mond en slikte ze met huid en haar in.
DEKT. II.
quot;Besloton to doen als do Chincezen deden, beproefde ik liet mot 66n, Mot twee ging het goed; ik vond do schaal zacht on geleiachtig, want het waren kleine, nietige diertjes, niet moer dan een paar dagen oud. Maar ik was gedwongen mij aan het derde gewonnen te geven, die besloten had wraak te nemen en mij zoo vinnig in do onderlip boet, dat ik losliet en «afzag van verdere proefnemingen van dezen aard.
Do beroemde vogelnestjes, die de Chineezen als soep eten, zijn niet zooals sommigen schijnen to meenen, uit stokjes en strootjes en wol zaamgestold, maar worden gevormd uit do geleiachtige zelfstandigheid, verkregen door hot kaauwen van eene soort van zeegras. Do nesten zijn doorschijnend, alsof zij van goloi gemaakt zijn, en lossen in heet water even schioljjk op. Het opgeloste no«t heeft veel van het bekende quot;lersche mosquot;; schrijver is overtuigd dat, zoo de Chincezen het zeegras op dezelfde wjjzo als de nesten toebereidden, het eveneens als deze zoude zijn. Schr. bezit exemplaren zoowel van het zeegras als van het nest; na beiden geproefd te hebben, heeft hij bevonden, dat ze beiden zoowel wat den smaak als de zelfstandigheid aangaat, volkomen met elkaar overeenstemmen. En, daar nu het zeegras slechts ongeveer tien schellingen de honderd pond kost cn de fijnste nestjes negen duizend zeshonderd gulden hetzelfde gewigt gelden, kan misschien de invoering van het zeegras in plaats van de nesten voor Java eeno goede speculatie zijn.
Ten opzigto van het groote stapelproduct dos lands, de theo, kan hier slechts weinig gezegd worden. In do eerste plaats is het publiek zeer goed met het onderwerp bekend en vervolgens is de geheelo thee-kwestie zoo uitgebreid, dat onze beschikbare ruimte niet toereikt. De wijze waarop zij hunne thee bereiden verschilt zeer van die bjj ons in zwang. In plaats van de thee met water te overgieten en eeno poos te laten staan, doet de Chinees eon weinig thee in een kop, giet er kokend regenwater op, bedekt haar met oen schoteltje, om te voorkomen dat de geur vervliege en drinkt haar onmiddellijk, het schoteltje als filtreer gebruikende om de theebladeren uit den mond te houden. Wat aangaat de thee te bederven met zulke verfoejjelijUe zaken als room en suiker, alleen hot denkbeeld jaagt hun reeds schrik aan. De Chineezen gebruiken zelvcn nooit melk, ofschoon zij in de laatste jaren geleerd hebben hunne buffels te melken ten dienste dor vreemdelingen, terwijl zij in bijna eiken vorm suiker gebruiken, uitgenomen in thee.
Europeanen, die van beide deze zaken in thee gebruik maken, kunnen zich van den echten geur der thee geen denkbeeld vormen, welker geur door zulke toevoegsels evenzeer vernietigd wordt als die van de uitgezochtste wijnen zoude zijn. Zelfs z|j die hunne thee niet op do gewone wjjzo bederven, weten zelden wat de beste thee is, omdat zjj nooit naar Europa gezonden wordt. In China kan een vreemdeling haar niet koopen, daar zjj niet in den handel is, maar voor quot;cumshawsquot; of geschenken bewaard wordt.
862
HOOFDSTUK III.
C 1! 1 N A. Vervolg.
wapenen en straffen.
WAI'FNKN DKU CHINKKZEN. - ACHTKULAAD-KANON. — HOGEN EN PIJLEN. — DK HRRIIAIJNQS-KRUISBOOG EN
7JJN MECHANISME. - CHINEESCHE ZWAARDEN. — HET DUIJHELE ZWAARD EN DE WIJZE OM TIET TE GEBRUIKEN. - TWEEHANDIGE ZWAARDEN. — WREKDIIEID DER OVERWIN NA AHS. - VERSCHILLENDE WIJZEN VAN
l'IJNIOINO. — HET KNIELEN OF DEN KETTING. — DE SCHANDPAAL. — DE VINGERKLEM. - DE HEKT-WATER
SLANG. - DOODSTRAFFEN. — ZELFMOORD OP HEVEL. - HET WORGEN. — ONTHOOFDINO. - KRUISIGING. —
HET AAN STUKKEN ZAUEN.
Zonder ons met het onderwerp van oorlogvoering in China op te houden, willen wij een paar eigenaardige wapenen vermelden.
Vuurwapenen waren den Chineezen bljjkbaar reeds voor vele eeuwen bekend, maar gedurende dat lange tijdsverloop heeft men geene verbetering in deze wapenen kunnen bespeuren; bet kanon, do singall en hot handgeweer zijn nog altijd oven ruw en onpraktisch als twee eeuwen geleden. De kanonnen zijn weinig meer dan dikke buizen jjzer, meestal met hoepels beslagen ter versterking, en van verschillend kaliber. Het is den Chineezen onverschillig of' de boorgaten der stukken overal juist dezelfde wijdte hebben; is de kogel te klein om goed in het kanon te passen, dan wikkelen zij hem in katoen en stooten hem zoo op het kruit. Proppen worden onnoodig geacht in vuurwapenen. Het is evenwel opmerkelijk, dat de Chineezen sedert onheugelijke jaren van achterlaad-geschut hebben gebruik gemaakt. Elk dezer stukken is voorzien van verscheidene afzonderlijke kamers, die geladen kunnen gehouden en een voor een in het boorgat ontlast worden, zoo snel als men ze maar kan afvuren.
Het eigenaardigste Chineesche wapen is ongetwijfeld de repetitie-kruisboog (te zien op de volgende bladzijde), die door do eenvoudige werking eens hefbooms naar voren en naar achteren, de pijlen achtereenvolgens vóór het koord doet vallen, den boog spant, het, projectiel afschiet en de plaats door een ander vervangt. Het wapen waarnaar de teekening gemaakt is, was naar men zcide een der vele wapenen die in het Peito-fort genomen werden.
De boog zelf bestaat uit drie sterke, afzonderlijke stukken bamboe, die elkander bedekken als de platen eener rij tuig voer, waarop de boog juist gelijkt. Dezo wordt aaneen' steel bevestigd, en daar de boog tot muurverdediging bestemd is, rust hij in het midden op eene spil. Tot dusver is het een eenvoudige kruisboog; wjj moeten nu zien hoe de herhalingsmachinerie is zamengesteld. Op de bovenste oppervlakte van den steel ligt eene langwerpige doos, die wij quot;de schuifquot; zullen noemen. Zij is juist wijd en lang genoeg om de pijlen te bevatten en van boven open om ze er in te kunnen laten vallen. In dezo schuif liggen do pijlen natuurlijk boven elkander en om te voorkomen dat zij door den schok van het hoogkoord er uit geworpen worden, kan de opening gesloten worden door een klein houten plankje dat er overheen schuift. quot;In het onderste gedeelte van do schuif bevindt zich eene dwarse spleet en het
CHINA.
hoogkoord gaat door doze aplcct, zoodat het koord do schuif op don steel drukt. Nu zijn -wij tot den hefboom genaderd. Hij heeft den vorm van de Grieksche letter /7, terwijl het dwarsstuk het handvatsel vormt. Do hefboom ia aan don steel bevestigd met cene ijzeren pen of bout en aan do sehuif met een' anderen bout. Wanneer nu de hefboom heen en weer gehaald wordt, wordt de schuif langs den steel vóór en achterwaarts geschoven, doch zonder eenig ander resultaat.
Gestold dat wij den hefboom den boog willen doen spannen, dan hebben wij slechts cene keep te snijden in het achterste gedeelte van de spleet waardoor het koord gaat. Als de schuif langs den steel gaat, valt het koord door zijne eigen spanning in do keep, en wordt naar achteren getrokken tegelijk met de schuif, daardoor dus den boog buigende. Hoezeer wij evenwel den hefboom in beweging brengen, toch zal het koord in de keep blijven en moet daarom door een zelfwerkend voorwerp dat
even eenvoudig als vernuftig bedacht is, er uit geworpen worden. Onmiddelljjk onder de keep waarin het koord komt te liggen, beweegt zich eene houten pen los in een gat. Wanneer de schuif naar voren wordt gedrongen en het koord in dc keep valt, stoot het de pen uit het gat. Maar wanneer dc hefboom en do schuif zoover mogcljjk naar achteren worden getrokken, stoot het onderste einde van dc pen tegen den steel, zoodat zij met geweld uit het gat gedreven wordt en hot koord uit do keep dringt.
Tot beter begrip verwijzen wij nu verder naar de afbeelding. Fig. 1 stelt don boog voor zooals hij zich voordoet nadat de hefboom en de schuif naar voren zijn gobragt en het koord in de keep gevallen is. Fig. 2 stolt hem voor zooals hij zich voordoet als de hefboom naar achteren gebragt is en het koord ia losgelaten.
A ia do hoog, uit diio lagen bamboe bestaande, waarvan de twee buitenate do
864
CHINA.
langste zijn. B i» het koord. Dit wordt vervaardigd van zeer dik catgut, zooals het noodig is om togen de sterke wrijving en den liovigen scliok van den boog bestand to zijn. Dit koord wordt op eeno hoogst vernuftigo wijze vastgemaakt, door eene lus meer dan door een' knoop^ zoodat het al naar do spanning stijver wordt aangetrokken. Het wordt om hot einde van don boog door een gat gebragt en drukt dan op zich zelf.
C C toont den steel aan en D is do schuif. E is de opening waardoor de pijlen in de schuif gehorgen worden en komt op de afbeelding voor, gedeeltelijk door hot kleine plankje F gesloten. Do hefboom wordt aangetoond door G, te zamen met de twee pennen die hem met den steel en de schuif verbinden. H toont do keep in do schuif die het koord ontvangt, I is de spil waarop het wapen rust, K hot handvatsel en L do plaats waaruit de pijlen voor den dag komen.
Indien de lezor zorgvuldig deze beschrijving volgt, ziet hij dat de snelheid waarmede de pijlen worden afgeschoten, alleen afhangt van de snelheid waarmede de hefboom hoen en weer kan bewogen worden. Bij het overhalen van don hefboom naar voren valt het koord in de keep, stelt zich de pen, en valt eon pijl met hot achtereind juist vóór het koord. Wanneer de hefboom nu snel naar achteren wordt getrokken, wordt het koord door de pen losgelaten, de pijl voortgedreven cn valt een andere in zijne plaats. Om dus met dit wapen een' aanhoudenden pijlregen voort te brengen is er slechts een jongen noodig die de schuif onophoudelijk met pijlen voorziet.
Do pijlen hebben veel overeenkomst met die van den ouden Engelschon kruisboog. Zij zijn voorzien van zware solide stalen punten en op zoor vernuftige wijze met vederen versierd. De vederen zijn zoo klein, dat zij op het eerste gezigt slechts kleine zwarte strepen op de schacht geljjken. liet zijn evenwel vederen, dio niet meer dan een vijftigsten duim van do schacht uitsteken, maar spiraalsgewijze geschikt zijn, daardoor boter de lucht opvangen en aan don pijl eene draaijonde beweging mededeelen. Naast den kruisboog fig. 2 is een bundel dezer pijlen te zien.
De kracht van dezen boog is niet zoo groot als men wel beweerd heeft. Men kan er moejjelijk mede mikken en tegen een' onkelen cn zich steeds bowegendon vijand zou hij nutteloos zijn. Doch voor het doel waartoe hot wapen bestemd is, om namelijk als muurstuk te dienen dat een' stroom projectilen op een' digten drom menschen moet afzenden, is het uitnemend en zelfs bestand tegen hot moderne geweer. Do dragt van dezen boog wordt gezegd vier honderd el te bedragen, maar waarschijnlijk is de eigenlijke draagwijdte op zijn best van zestig tot tachtig el, cn zelfs in dat geval zou hij nagenoeg nutteloos zijn, uitgenomen togen grooto troepen soldaten.
De Chineezen hebben eene groote verscheidenheid van zwaarden in gebruik. Sommige zijn eenhandsclie; maar er is ook ccne soort van twee zwaarden in dezelfde scheodc, waarvan één in elke hand gebruikt wordt. Bij het zien van een gevecht met twee zwaarden, in elke hand een, kan men zich voorstellen, dat, tegenover iemand niet bekend met het wapen, de Chinecsche zwaardvechter onweerstaanbaar is. Doch in weerwil der twee zwaarden, die als molenwieken om het hoofd van den Chinceschen zwaardvechter vliegen en der vlugheid waarmede hij rondspringt en eerst do eene zijde en dan de andere aan zijn' tegenstander blootgeeft, is het toch zeer waarschijnlijk, dat ieder die maar een weinig gewoon is om met het zwaard om te gaan, zich buiten bereik zou weten te houden en zijne punt zou weten te verkrijgen, in weerwil der rondsnorrende klingen zijner tegenpartij.
Tweehands zwaarden zijn veel in gebruik. Een dezer wapenen in de verzameling dos schrjjvers is vijf voet zes duim lang en weegt meer dan vier en een kwart pond. Het lemmer is drie voet lang en twee duim breed. Do dikte van het metaal op den rug bedraagt een vierde duim bjj het gevest, langzaam naar het gevest afnemende. Het geheelo lommer is een weinig gekromd. Het handvatsel is fraai omwikkeld met fijn gevlochten koperdraad en vormt een zeer ingewikkeld patroon.
Steeds wanneer de Chineezen overwinnaars in den strijd zijn, zjjn zij wreed en zeer geneigd vrecsehjke martelingen te doen ondergaan, niet alleen aan hunne krijgsgevangenen, maar zelfs aan do onschuldige bewoners van het overwonnen land. Zij brengen deze begeerte om te pijnigen zelfs in het burgerlijke loven mede en weten
865
CHINA.
zeer vernuftig met het minstmogehjke vertoon het grootst mogelijke lijden toe te brengen. Zoo is bijv. eene van de gewone straffen in China het gedwongen knielen met bloote beenen op een' ineengerolden ketting. Dit schijnt nu juist niet zoo bijzonder vreeselijk te zijn, maar de folterende pijn hierdoor teweeggebragt is onbeschrijfelijk, vooral daar twee beambten bij den lijder staan en hem beletten zelfs eene tijdelijke verligting te zoeken door even van houding te veranderen. In de plaats van den ketting wordt soms gebroken aardewerk genomen.
De meest gewone straf in China is die van eene soort van bewegehjken schandpaal. Een stuk hout, ongeveer vier voet in 't vierkant en bijna vier duim dik, heeft een gat in het midden, waardoor het hoofd van den schuldige gestoken wordt. Deze machine gaat open met een scharnier dat gesloten wordt, terwijl een plakkaat met de benaming van |het misdrijf er op geplakt wordt. Zoolang de schandpaal gedragen
m rif
m
lit
i i 1!
806
: li. i
wordt, kan de onschuldige overtreder zich niet voeden, zoodat hij zou doodhongeren indien hij van barmhartige omstanders niet te eten kreeg. Gelukkig wordt liet als oen verdienstelijke daad beschouwd een' in den schandpaal gevangene ie voeden, zoodat er weinig gevaar voor werkelijke uithongering bestaat en het vreeselijkste dezer straf bestaat, in de pijn, veroorzaakt door het dragen van zulk een gewigt op den nek en de schouders. Dit instrument wordt vaak weken en soms drie niaanden achtereen gedragen, hetgeen de langste wettelijke termijn is.
De vinger-klem is mede eene pijniging, menigvuldig in gebruik. Vier stukken bamboe worden los aan een eind zalt;ungobonden en een koord door de andere einden gebragt, op die wijze dat zij door hieraan te trekken vast kunnen toegehaald worden. De tusschen de bamboe's quot;gestoken vingers kunnen door aan het koord te trekken bijna verpletterd worden. De enkels worden op dergelijke wijze gekneld, maar in dit
CHINA.
goval zijn de barnboc's veel langer. Deze beide wjjzcn van pijnigen zijn op bijgaande afbeelding te zien.
De andere figuren hebben goene verklaring noodig, uitgenomen die van de knielende figuur met de slangen om het ligchaam gekronkeld. Deze slangen zijn buizen van metaal, vervaardigd in den vorm van slangen met open monden. Zij worden om de naakte leden van den lijder gewonden, en met kokend water volgegoten, hetwelk natuurlijk de vreeselijkate pijnon moet veroorzaken.
Wat de doodstraf aangaat, zjj wordt op verschillende wijzen uitgevoerd. De wijze die geacht wordt de minst verschrikkelijke te zijn is het bevel zelfmoord te plegen, omdat zij in dat geval het verminken van hot ligchaam kunnen voorkomen en heel en gaaf in de geestenwereld kunnen verschijnen. Dit is een voorregt, dat alleen aan zeer hoog geplaatste ambtenaars verleend wordt en hun wordt toegekend door hun het quot;zijden koordquot; te zenden. Werkelijk wordt geen koord gezonden, maar het mandaat houdt het werktuig des doods in zich. Na de ontvangst verzoekt de veroordeelde man eenigen zijner bloedverwanten en beste vrienden bij zich aan huis, maakt het zijden koord aan een' balk vast, plaatst zich op een' stoel, brengt den strik om zijn' nek, springt dan van den stoel en gaat zoo de eeuwigheid in. Ambtenaren van minderen rang; die zien dat zij waarschijnlijk ter dood zullen veroordeeld worden, loopen gewoonlijk hun vonnis vooruit door zich op hunne eigen verantwoording op te hangen.
Misdadigers van minderen rang geven de voorkeur aan den dood door verworging. Deze wordt ten uitvoer gebragt op eene wijze, die volkomen gelijkt op de Spaausche garotte. De misdadiger staat met zijn' rug tegen een' paal aan, waardoor op de hoogte van zijn' nek een gat geboord ia. De twee einden van een touw worden door liet gat gehaald, terwijl de lus den hals van den man omvat. Vervolgens worden de einden om een' stok gewonden en door eenige snelle omdraaijingen de man gedood.
Van onthoofden hebben de Chineezen een' afschuw, omdat zij terugdeinzen voor het denkbeeld zonder hoofd in de andere wereld te verschijnen; zjj stellen daarom alles in het werk om deze soort van straf te vermijden.
Onthoofding heeft altijd met groote regterlijke plegtigheid plaats en wordt gemeenlijk tot zekere jaargetijden uitgesteld, wanneer troepen misdadigers van hetzelfde slag worden ter dood gebragt. Er zijn evenwel nu en dan uitzonderingen op den regel. Het zwaard wordt opzettelijk tot dat doel vervaardigd. Het is een tweehandsch wapen, zeer zwaar en met een zeer breed lemmer. De beulen beroemen zich op de behendigheid waarmede zjj het voeren; om te toonen wat zjj er mede vermogen, trekken zjj eene lijn met inkt om een knol en snijden hem met één slag door, juist langs do getrokken lijn. Yoordat een man als beul wordt aangenomen, ia hij verpligt zijne behendigheid door deze proef te toonen.
De misdadiger wordt naar de geregtsplaats gebragt in eene bamboe kooi, terwijl de mand waarin zjjn hoofd wordt opgevangen zich naast hem bevindt. Hij ia zwaar geboeid. Het midden van oen lang en dun touw wordt om zjjn' hals geslagen en de einden op de borst gekruist en onder de armen doorgehaald. Daarna worden de einden om de armen gewonden, de polsen achter den rug vastgebonden en de einden aan het gedeelte touw aan den hals vastgemaakt. Een stuk papier met zijn' naam, misdaad en vonnis wordt aan riet bevestigd aan het achterhoofd vastgestoken.
Op de geregtsplaats aangekomen nemen twee beambten het papier weg en brengen het naar den voorzittenden mandarijn, die er met roeden inkt liet bevel ter voltrekking van het doodvonnis op schrjjft. Het papier wordt dan weder op dezelfde plaats gestoken, eene lus over het hoofd van den overtreder geslagen en het eind een' helper in handen gegeven, die het hoofd naar voren trekt om den nek geapannen te houden, terwijl een tweede helper het ligchaam van achteren vaathoudt; in een oogenblik ia het iioofd van den romp gcacheiden. Het hoofd wordt dan weggenomen en gewoonlijk in eene bamboe kooi nabij het tooneel der misdaad opgehangen, met een opschrift, behelzende naam en misdaad, alsook den naam van den voorzittenden mandarijn, op wiens bevel de onthoofde ter dood gebragt werd. Op sommige plaatsen zjjn deze hoofden onaangenaam talrijk. In vele gevallen wordt het vonnis zonder touw en helpers voltrokken.
867
CHINA.
868
Maar er bustuat nog onteerender straf dan onthoofding. Zij wordt genaamd hot quot;snijden in kleine stukken.quot; Voor den doodelijken slag too to brengen, maakt de beul lange, maar geen diepe sneden op het gelaat en in al de vleeschachtige deelcn dos ligehaams, zorgdragende de groote bloedvaten te vermijden, zoodat wanneer de schuldige zijn hoofd verloren heeft, hij naar de andoio wereld verhuizen kan, niet alleen zonder hoofd, maar met naauwolijks eenig vloosch aan zjjno beenderen.
Het aan stukkon zagen eindelijk is eene straf die naar wij hopen geheel zal uitsterven. Men maakt het ligclmam tusschen twee planken vast en zaagt deze door.
Het is met weerzin, dat wij, hoe kort ook, dezo afschuwelijke tooneelen beschrijven; maar door ze met stilzwijgen voorbjj te gaan zouden wij een' der moest eigenaardige trekken van dit zonderlinge volk onvermeld laten. Zij die het Chineesche volk kennen, weten dat het onderwerp aloclits vlugtig behandeld is en er van de walgelijkste wijzen van strafoefening geen enkel woord is gezegd geworden.
HOOFDSTUK IV.
CHINA. Vervolg.
M A A TSC11APPKLIJKE EIGKNAAKUIG HEDEN.
HKT Ol'lUM-ROOKEN. — WIJZE OM DK OPIUM-PIJP TE GEBRUIKEN. — IIKT IIOOKEN VAN TABAK. — DF, WATER-PIJP. — OEWIGTEN EN MATEN. — DE SNEMSAI.ANS OK UNSTER EN HAAR GEBRUIK. — MKT VISSCIIEN MET KORMORANS OF VISCIIUIEVEN. — LANDBOUW. — WIJZE VAN BESPROEIJINO. — CIIINEESCIIE MUZIEK EN INSTRUMENTEN. — CIIINEESCII GEZANG. — DE KUNST IN CHINA. — PORSELEIN. — IIKT SNIJDEN IN IVOOR EN BITTERSTEEN. - TOOVERSPIEOELS. — EKRBIED VOOR DEN OUDERDOM,
Wjj willen dit onderwerp besluiten met een kort verslag van sommige zeden on gewoonten der Chineezen.
Onder hunne eigenaardige gewoonten staat het opium-rooken bovenaan, eene ondeugd die vreeselijk in zwang is, maar niet zóó schadelijk als dikwijls beweerd wordt. Natuurlijk gaan zij die er aan verslaafd zjjn langzamerhand ligchamelijk en zodeljjk achteruit, maar gelukkig is het getal van hen die er zich aan overgeven zeer klein, ofschoon zij door het afschuwelijk schouwspel dat zij aanbieden, sterk in het oog loopen.
Do pijp die dient om opium te rooken heeft hoegenaamd niets van onze tabakspijpen. Do steel is ongeveer zoo lang als een gewone kantoor-liniaal en heeft bij een van do uiteinden een gat, waarin de steel van den kop gestoken wordt. Do kop zelf is zoo groot als een pippeling en nagenoeg van dezelfde gedaante; bovenaan in het
midden bevindt zich de kleine opening waarin het opium geplaatst wordt. Deze pijpen worden van verschillende stoften vervaardigd; sommige zijn van bamboe en hout, terwijl bij andere de koppen van het Hjnsto porselein en de stoelen rijk geëmailleerd zijn. Het exemplaar in schrijvers bezit heeft een' steel van twintig duim lang en anderhalven duim dik, terwijl het gat niet zoo groot is dat men er eene gewone kraaijepen in kan steken. De kop of bol is van een licht gekleurd hout, fraai gevernist en bedekt met landelijke tooneelen in zwarte lijnen. Ofschoon zij sedert vele jaren niet in gebruik geweest is, riekt zij sterk naar opium, waaruit blijkt dat zij verzadigd is geweest mot de dampen van het kruid, voordat zij in bezit van den schrijver dezes kwam.
De wijze waarop zij gebruikt wordt, is de volgende. De rooker heeft zich eene legerstede gereed gemaakt met eene kleine lamp en zijn' gewonen voorraad bereid opium. Hij legt zjjn hoofd op het kussen, brengt met eeu lang instrumentje, dat veel van eene naald heeft, boven de opening van den bol een stukje opium, ongeveer zoo
CHINA.
groot als een mosterdzaadje, houdt het in de vlam van de lamp en haalt met eene lange en gestadige inademing het geheele stukje opium in den toestand van damp in de longen. Dc rook wordt gedurende eenigc weinige minuten ingehouden en daarna uitgedreven. Dc meeste opium-rockers zijn tevreden mot céne pijp, maar zij die er aan verslaafd zijn nemen er scmtijds twaalf achtereen voordat zij geheel onder den invloed van hot opium zijn. Als do rooker het laatste stukje opium heeft opgerookt, ontvalt de pijp aan zijne hand en wordt hij overgebragt in dat rijk der droomen, waarvoor hij alles verkwanseld heeft wat het leven kostbaars aanbiedt.
Wij moeten nu nog zien hoe de Chineezen tab.ik rooken. De pijp zooals zij gewoonlijk door hen gebruikt wordt heeft een' zoor kleinen bol van koper, aan het eind van een' dunnen steel, zoo lang als een teekenpotlood. De bol is naauwlijks groot genoeg om een' jongens marmeren knikker te kunnen bevatten en van bijna denzelfdcn vorm als de Japansche pijp die wij mede beschrijven zullen.
Eene pijp, vooral bij dc vrouwen zeer in de mode, is eene soort van waterpijp, waarvan do vorm uit de bijgaande afbeelding het best zal begrepen worden. Dc pijp is van koper en kan regtop staan, zooals op dc teekening te zien is.
Het grootero gedeelte van onderen is met water gevuld, waardoor do rook heengaat als in een hoekah. Het kleine koperen buisje, dat voor bol moet dienen, kan er geheel uit gehaald worden,
om op nieuw geladen te worden; in de Tiieesto gevallen behooren bij elke pijp verscheidene bollen,
die, naarmate zij noodig zjjn, achtereenvolgens gebruikt kunnen worden. Slechts drie halen worden in één keer genomen en inderdaad is de hoeveelheid tabak zóó klein, dat meer onmogelijk zou zijn.
De tabak voor deze pijp wordt op eene bijzondere manier toebereid en met eene zeer kleine hoeveelheid rattckruid vermengd.
Eene eigenaardigheid bij de Chineezen is hun bijna algemeen gebruik van gewigt als maat. Met uitzondering van voorwerpen van kunst,
wordt bijna alles bij 't gewigt gekocht; het gevolg hiervan is dat dikwijls de ongerijmdste wijzen in gebruik zijn om het gewigt tc verzwaren. Kippen en eenden, bijvoorbeeld, worden levend bij 't gewigt verkocht, zoodat de oneerlijke verkooper dc water-pup.
gewoonte heeft om ze met stecnen vol te proppen
voordat hij ze naar de markt brengt. Ook visch wordt lovend naar dc markt gebragt en voor het oog opgeblazen met een' blaasbalg en met stecnen opgevuld. Door dc lippen van iedcren visch wordt een ring gestoken, zoodat hij dadelijk uit het water kan gehaald en aan den haak der weegschaal gehangen worden. Ook is de visch-venter niet zeer medelijdend met dc waar die hij verkoopt; hij aarzelt volstrekt niet om een paar pond af te snijden, zoo zijn klant geen hooien visch wil koopen.
De Chineezen maken geen gebruik van weegschalen, maar bedienen zich van eene zoogenaamde snclbalans of unster, van verschillende stoffen vervaardigd en verschillende grootte, al naar het voorwerp dat gewogen moet worden. Die welke voor gewoon marktgobruik moet dienen is van hout gemaakt en op geregelde afstanden voorzien van kleine koperen knopjes, ten einde de juiste plaatsen aan te geven waar het gewigt gehangen moet worden. Om fijnere voorwerpen te wegen heeft men ze van ivoor.
870
CHINA.
Do balans wordt bewaard in con' koker, die or uitziet als twee houten lepels op elkaar gelegd, zoodat zij alle voorwerpen er tusschen kunnen omvatten. Zij zijn ver-eenigd door een' klinknagel of eene spil, die door de einden der steden gaat en waardoor ze dus naar willekeur kunnen gescheiden worden door ze vaneen te schuiven. Om te voorkomen dat zij zonder noodzaak vaneengaan wordt los om don steel een ring van bamboe gevlochten, zoodat wanneer hij naar de lepels toe wordt geschoven, deze op elkaar worden gehouden en naar hot uiteinde van den steel geschoven, zij van één kunnen gebragt worden, Een der lepels is diep uitgehold, om do schaal dor balans op te nemen, terwijl eenc kleinere holte gemaakt is voor het gewigt. De unster zelf ligt in eene holte, langs do binnenzijde van den steel gesneden. Do lozer ziet dat hot gesloten een zeer beknopt instrument is, hetwelk in den gordel gedragen olk oogonblik bij de hand is om gebruikt to werden.
De quot;armquot; dezer balans is van ivoor en langer en dunner dan de eetstokjes die wij vroeger beschreven hebben. Hij is gewoonlijk elf duim lang en oen zesde duim dik op het dikste gedeelte.
De verdeeling op den arm van den unster is eene vruchtbare bron van twist onder de Cliinoezen. Ei is geen standaard-balans waarnaar al de balansen geregeld worden, maar ieder koopman heeft zijn eigen balans en zijne eigen verdeoling. Het natuurlijke gevolg is, dat bi] eiken koop twist ontstaat en veel tijd verspild wordt mot twisten, die gemakkelijk te vermijden geweest waren, zoo de regering oeno standaard-balans instelde, waarnaar al de andere moesten geregeld worden. Tijd hoeft evenwel voor den Chinees niet do minste waarde, en daar een koop met lang loven en bieden eene groote aantrekkelijkheid voor hem heeft, is het waarschijnlijk, dat zulk eene regeling geen goedkeuring zou vinden en inderdaad vermeden worden mot al de slimheid, die een Chinees zoo ruimschoots ter zijne beschikking heeft.
De grootero unstors hebben een' haak waaraan het to wegen artikel hangt, maar zij die bestemd zijn om kleine en kostbare voorwerpen te wegen, zijn met een plat koperen schaaltje voorzien, bevestigd aan hot einde der balans met vier zijden draden.
871
CHINA.
Merkwaardig is ook eeno eigenaardige wijze van visch te vangen. Wij bedoelen het vangen van visch met kormorans, eene soort van waterraven. De visseher bezit verscheidenen dezer vogels, die tot deze jagt worden afgerigt en van hunne geboorte af aan tot dit doel worden opgevoed en wanneer zij volkomen gedresseerd zijn tegen aanzienlijke prijzen verkocht worden. De man gaat uit in cene boot of op een vlot, vergezeld van zijne vogels en wanneer hij op eene goede plaats gekomen is, zendt hij zo in het water. Zij duiken onmiddellijk en schieten op lt;len visch toe, welken zij geleerd hebben naar do boot te brengen.
Is de visch te groot, dan haalt de man gewoonlijk visch en vogel tegelijk in do boot door middel van een net aan een' langen stok; ook gebeurt het wel, dat wanneer
een vogel een' zeer groeten visch gevangen heeft en gevaar loopt hem te verliezen, een of twee zijner kameraden hem te hulp komen en met vereenigdo krachten den visch vasthouden totdat hun meester er bij kan komen.
Een ring wordt los om do kool der vogels geschoven, zoodat zij den visch niet kunnen verzwelgen, al wilden zij het; maar een goed afgerigte waterraaf zal zich evenmin een' visch toeeigenen als een goed afgerigte speurhond cene patrijs zal eten. Telkens als de waterraaf een' visch naar de boot brengt, wordt hij beloond met een mondvol voedsel, gewoonlijk een hapje aal; om hem dit to laten slikken moet zijn meester eerst den ring naar boven schuiven.
Het visschon met kormorans geschiedt bijna altijd met don vlood en bij bruggen, daar visschen gaarne onder beschutting zamenscholen. Bij zulke gelegenheden wemelen de bruggen altijd van toeschouwers die naar het bedrijf der waterraven kijken. De op de afbeelding voorkomende brug is de steenen quot;lirug der bewolkte bergen.quot; Het vlot
872
waarop de visscher staat is vervaardigd van vijf of zo» quot;bamboes, ongeveer twintig voet lang. Tusschenbeiden gebeurt hot, dat oen halfgodresseerde waterraaf zoo in zjjn scbik is wanneer hij een' visch vangt, dat hij zoo snel ala hij kan van zijn' meester wegzwemt. De visscher evenwel kan zijn ligt vlot sneller voortdrijven dan de waterraaf kan zwemmen en brengt don deugniet weldra tot reden. Deze wijze van vischvangst is onlangs in Engeland ingevoerd en belooft er zeer in zvang tc komen.
De eigenaardige werkzaamheid en ijver der ChineezoTi blijkt uit hun landbouwbedrijf, dat gewoonlijk uitmuntende resultaten geeft, niet alleen ten gevolge van de wezenljjke bekwaamheden en kennis die de Chincezen bezitten, maar wegens don stelselmatigen en onophoudelijken arbeid aan de versciiillGnde producten besteed. Geen enkel onkruidje mag het voedsel opslorpen dat voor do rijst bestemd is en de landbouwer kruipt op handen en knieën tusschen de rijen planten, elk onkruidje uitrukkende en met de vingers de aarde rondom eiken wortel omwoelende. Op zich zelf is dit reeds een hard en onaangenaam werk, maar daar de rijst in don modder geplant is, daar vaak scherpe steenen onder den modder verborgen zjjn en bloedzuigers er in rondwemelen, kan men zich de ellende voorstellen van het loven der njst-wieders.
Hoewel de bodem arm is, dwingt de Chineesche landbouwer hem voort te brengen, want alles wat tot mest kan dienen wordt zorgvuldig voor dat doel bewaard. Niet
alleen brengen de Chineczen al den afval hunner huizen en straten naar het veld, maar zooals wij gezien hebben, worden zelfs de kleine eindjes haar die van het hoofd geschoren worden, bewaard en voor mest gebruikt. Het is dar ook alleen tengevolge dezer buitengewone spaarzaamheid, dat de bewoners van zulk een digt bevolkt land kunnen leven.
Hktgeen wij nog te zeggen hebben over het leven in China moet kort zijn.
Volgens hunne eigen ionkbeelden, zijn de Chinee-zen even ervaren in muziek als in de overige kunsten en wetenschappen, die naar zij meenen hen aan het hoofd der menschheid geplaatst hebben. Zjj hebben eene tameljjkc verscheidenheid van muziék-instru-menten, waarvan de meest gewone de San-hien is, eene soort van driesnarige guitaar, met een' zeer langen hals en een zeer Idein rond ligehaam. De snaren zijn van zijde en worden getikt met een dun reepje bamboe aan den top vau den vinger. Vervolgens moeten als eene tjpe van snaar-instrumenten, bespeeld met een' strijkstok, vermeld worden de urh-heen of tweesnarigo violen, waarvan het geluid gemeenlijk zeer onaangenaam is.
MONTI-OKOKI,. De Chineezen hebben ook verscheidene blaas
instrumenten. Zoo bijvoorbeeld, do klarinet, shu-teh genaamd, een instrument met oen zeer luid en scherp geluid, en een bijzonder quot;mondorgel,quot; met een aantal pijpen. De bijgaande afbeelding stelt een' dezer instrumenten voor. Het bevat zestien pijpen van verschillende lengte, paarsgewijze gerangschikt. Enkele pijpen evenwel zijn quot;stomquot; en er slechts tusschen geplaatst om het instrument een geregeld voorkomen te geven. De lengte der pijpen heeft niets te doen met de hoogte of laagte der toonen, daar zij geluid geven door middel van koperen trillers, onderaan geplaatst, evenals die bjj harmoniums. Do pijpen zijn met een' hoornen band bijeengebonden. Om het te bespelen blaast de speler in het uitstekende mondstuk, terwijl hij mot de vingers de openingen in de pijpen sluit of opent. De toon van dit instrument is voor Europeesche ooren niet aangenaam.
Hoe vreemd ons de Chineesche muziek ook moge toeschijnen en hoe onaan-
87 ü
CHINA.
gcnanm de zonderlinge on onverwachte tuasclienpoozen hunner melodicn ook zijn, toch wordt de kunst blijkbaar onder het volk beoefend, en naauwlijks wordt or ook oen huis aangetroffen zonder eonig niuziokinatrument, van welken aard ook. De voorkeur dor Chinoezon voor de vreemde, wilde, plotseling afgebroken tusschenpoozon hunner eigen muziek komt niet voort uit bloote onbekendheid met eeno meer volmaakte toonladder, maar is het resultaat eener bepaalde kouze hunnerzijds.
Van de muziek gaan wjj tot de kunsten over. Wat hunne eigen kunstvakken betreft, zijn de Chinoezon onovertroffen, om niet to zeggen onnavolgbaar. Schoon zjj onbekend üjjn mot hot perspectief, is er in hunne lijnen eeno zonderlinge kracht gelogen die boven allen lof verheven is, terwijl hun rijkdom en zachtheid van kleuren naauwlijks kan geëvenaard worden. Sedert onheugelijke tijdon zijn zij bekend geweest met do kunst van kleuren te drukken met houten blokken; sommigen hunner oudste voorbeelden van kleurendruk zijn zoo vol geest en leven, niettegenstaande hunne overdreven standen en hun bijna belagchclijk gomis van perspectief, dat de boste Engelscho kunstenaars ze opregt bewonderd hebben.
Het is onmogelijk, in een werk als dit uitvoerig over hun porselein te handelen, waarin zjj alleen staan, daar het onderworp een deel op zich zolf zou kosten. Hun gesneden werk in ivoor is over het grootste gedeelte der beschaafde wereld bekend en gezocht. In vele dezer gesneden voorwerpen schijnt hot dool van don kunstenaar geweest te zijn, niet zoozeer schoono vormen te ontwikkelen, alswel zijn vermogen te toonon in het volbrengen van schijnbare onmogelijkheden. Onder de bost bekende voorwerpen van Chinoosch snijwerk moeten gerekend worden de concentrische ballen uit ivoor gesneden, of althans beweerd op die wjj ze vervaardigd te zijn.
Men is hot volstrekt niet eens omtrent do wijze deze ballen te snijden en zelfs zij die geruimen tjjd in China vorkoord hebben on volkomen bekend zijn met dc kunsten en handwerken van het land, verschillen van mooning ten opzigto van dit onderworp. Sommigen beweren dat do ballen werkelijk uit hot harde ivoor gesneden zijn; anderen dat elke bal uit twee afzonderlijke gedeelten bestaat, die zoor kunstig met cement voreenigd zijn en gesclieiden kunnen worden door ze in kokend water te wecken. Van deze twee beweringen zijn wij geneigd de eerste aan te nomen, daar niemand van hen die zeggen dat de ballon gesclieiden kunnen worden, de proef schijnt genomen to hebben. Men zegt dat deze zonderlinge kunstvoorwerpen gesneden worden door het boren van kogelvormige holten van don omtrek van den bal naar zijn middelpunt mot een rond stuk ivoor, en het losmaken van eiken bal achtereenvolgens met gebogen werktuigen.
Het snjjwork in bittersteon is mode beroemd in China. Deze stof is merkwaardig wegens den schoonen zachten glans die er aan gegeven kan worden, en daar het een zeldzaam minoraal is, dat in hardheid op den robijn volgt, worden de artikelen van bittersteon door de Chinoezon zoor gezocht. Op do bijgnando afbeelding zjjn oen aantal van in bittersteon gesneden voorwerpen te zien. Do kom op don voorgrond is gesneden in navolging van eeno waterlelie en het handvatsel
874
CHINA.
govornid van den bloemsteel. Do ring die van hot liandvatBel afhang!:, ia gosiioden van hetzelfde stidv bittorsteen. .Inist or achter bevindt zich oono kruik van dezelfde stof, die een waar kunststuk van snjjwerk is on do geduldige vljjt van don Chineo-schen werkman aantoont. Do andere kleine kom vooraan eu do kruik er achter, zijn ook van bittorstoen.
Do sierlijke kruik in het midden van de groep is oen prachtig voorwerp van emailjeersel en er naast een groot stuk lapis lazuli, waarop een gedicht gegraveerd is, door den keizer zeiven geschreven.
Hot beroemde Zomerpaleis of Yuen-ming-yuen, dat door de Engolscho en Franscho magt geplunderd en verbrand is geworden, was opgevuld mot prachtige exemplaren van bittersteen-snijwerk, waarvan eenige op de voorgaande afbeelding voorkomen. Er zjjn drio soorten van bittorsteen, hot roomkleurige, het helder witte en het licht groene. Deze laatste soort is de meest gezochte; zij is zoo kostbaar, dat een enkele koraal, niet zoo groot als een jongens knikker, twaalf gulden waard is. Sommige halssnoeren, van deze kralen vervaardigd, werden verkocht na do verwoesting van het zomerpaleis, en ofschoon zij slechts ongeveer een honderd en vijftig kralen bevatten, werd er veertien honderd en veertig gulden voor gegeven, en nog verbeeldden do Cbineesche commissionairs zich, dat zij zeer goedkoop verkocht werden. De Chineesche naam voor deze soort van bittersteen is quot;feh-tsui.quot;
Een van de merkwaardigste voorbeelden van Chineesche kunst is de tooverspiegel. Dit voorwerp is eene ronde plaat van metaal, iets meer dan een vierde duim dik, waarvan de voorste oppervlakte glad en glanzend is, de achterste donker en versierd mot verschillende figuren, waaronder vier Chineesche letters bijzonder in het oog loopen. Deze letters zijn ter eero der letterkunde en schijnen gewoonlijk gebruikt te worden ter versiering dezer spiegels.
Eenvoudig gebruikt om het gelaat terug te kaatsen, bieden de spiegels niets merkwaardigs aan, maar naar de zon gehouden en de stralen door eene witte oppervlakte opgevangen, worden al de letters op de rugzijde iu de reflcctie aangetoond. Ook bij lamplicht zal zich dit verschijnsel voordoen, maar de zon is noodig om do letters duidelijk voor den dag te doen komen. De schrijver is in het bezit van een klein, maar uitmuntend exemplaar van dezen spiegel, die steeds de algemeene bewondering opwekt. Niet het minste spoor van eenig figuur wordt van voren op don spiegel gezien en hoe meer glans aan de oppervlakte gegeven wordt, des te helderder is de voorstelling der figuren van achteren.
Men kan zich ligt voorstellen, dat verscheidene theoriën verspreid zijn omtrent de wijze waarop deze buitengewone spiegels vervaardigd worden. De waarschijnlijkste is, dat de letters en figuren op de rugzijde van een harder en digter metaal gemaakt zijn dan dat van het overige des spiegels, en dat, wanneer aan do voorzijde een hoogere glans gegeven wordt, het verschil van het metaal niet merkbaar is, uitgenomen door de wijze waarop het licht terugkaatst.
Zeer veel zou er te zeggen zjjn betreffende de gewoonten der Chincezen. De kleine ruimte evenwel, die ons nog overblijft, laat ons niet toe over onderwerpen te handelen, zoo uitgebreid als godsdienst, huweljjk en de wjjzo waarop over de doodon beschikt wordt; en daar nu eene oppervlakkige behandeling onmogelijk is, willen wij besluiten met eene van de meest aangename trekken in het Chineesche karakter, nameljjk met den eerbied aan den ouderdom bewezen.
Milne verhaalt ons hieromtrent het volgende. quot;De achting en eerbied dor Chincezen voor de heilige banden van bloedverwantschap verzekert den patriarchen van fatsoenlijke familiën eene ruime ondersteuning in het meer gevorderde en hulpelooze tjjdperk van hun pelgrimstogt; de liefdadigheid komt dan ook dikwjjls de arme zeventigjarigen te hulp, wier betrekkingen buiten staat zjjn hen te voorzien van de gemakken en benoodigdheden die hun rijpe leeftijd vordert. In China worden iemands gevoelens niet gepijnigd door het droevige schouwspel van een' bejaarden vader, verwaarloosd door zijne kinderen, verlaten en onverpleegd, onder eene brandende zon, of' aan don oever eener stroomende rivior. Maar telkens wordt men verkwikt door het gezigt van
875
een' waggelenden grijsaard, man of vrouw, die de middelen niet bezit om een' draagstoel te huren, en door straten en stegen geleid wordt door een kind of een kleinkind.
quot;Het ontzag van do poUoi voor den hoogen ouderdom Idijkt niet minder uit de opschriften en monumenten, die men overal ontmoet en die opgerigt zijn geworden door openbare inschrijving ter nagedachtenis van tachtig-, negentig- en honderdjarigen. Ook van wege de Regeering worden dergelijke bewijzen van eerbied aangemoedigd. Vandaar dat ik meermalen zeer bejaarde mannen en vrouwen in de straten gezien heb, in gele, d. i. keizerlijke kleeding gedost, eene gift van den keizer, hun als een eerbewijs en uit eerbied voor hunne grijze haren geschonken.quot;
In elke stad of dorp worden de oudste personen met de grootste achting beschouwd, niet wegens hun rijkdom, maar wegens hun ouderdom. Iedereen maakt plaats voor hen; zij hebben de beste plaatsen in den schouwburg, worden bij elke puolieke vertooning naar voren gebragt en hun wordt op alle mogelijke wijzen genoegen aangedaan. Zoodanig is van onheugelijke tijden afaan de gewoonte geweest bij het grooto volk, dat beschaafd was toen de bewoners van Engeland naakte Wilden waren. Als de oudste beschaafde natie in de wereld hebben zij hunnen vader en moeder geëerd en zijn hunne dagen verlengd geworden.
876
HOOFDSTUK I.
IiIOOINO EN NAAM VAN JAPAN. - VOORKOMKN Dill JAPANNERS. — KLEEDINO DKR MANNKN. — EEN STRAAT-
TOONEEf. IN JAPAN. — KLRKDING DER VROUWEN. — ONVERSCIIFLUOHEID DKR JAPANNERS OMTRENT
KLEEDINO, — DK PUIU.IEKE KADEN. — HOM KRISCIIE EENVOUDIGHEID. - JAPANSCIIE TKKKENINOKN. --
MKT REIZEN IN JAPAN. - RKNK DAMK TE PAARD. — JAPANSCIIE RUITKRS. -- HET KOLFSPEL. —
DK NARIMON OF PALANKIJN. — ATHLETISCHE KRACIITKN DKR JAPANNERS. — IIKT LADDERRALANCEERKN, DK TOLL KN KN HET KAPELLEN-KUNSTJE.
Het Rijk van Japan strekt zich uit over een groot aantal groepen van eilanden, van verschillende grootte, gelogen op do noord-oostelijke kust van Azië. Er zijn nagenoeg vier duizend dezer eilanden, maar het eigenljjke keizerrijk bestaat uit de drie voornaamste; Niphon, Kiou-Siou of Kew-Sew en Sikok, of Sitkokf. Aan het eerste dezer eilanden ontleent liet geheelo keizerrijk zijn' naam, want ons woord Japan heeft zelfs geen Japanschen oorsprong, daar het slechts eene verbastering is van de Chineeschc overzetting van het woord Niphon, d. i. Land van den zons-opgang. Zooals ligt te begrijpen is, bevindt zich de hoofdstad Jeddo of Ycdo op het eiland Niphon.
De huidkleur dor Japanners is geelachtig, met een weinig bruin en in vele gevallen niet donkerder dan die van de Portügeezen of zuidelijke Italianen. De oogen zijn klein en niet zoo diep in het hoofd gezonken als die der Chineezen; hot haar is zwart, regt en ruw, de neus, hoewel dik, goed gevormd. Kunne gestalte is ongeveer gelijk aan die van gewone Europeanen, en hunne ledematen, ofschoon niet forsch, zijn dikwijls zoo sterk gespierd, dat een ligt gebouwde Japanner niet zelden met gemak een gewigt kan opligten, dat een stevige Engelschman een zware vracht zou vinden.
De kleeding der Japanners heeft iets zeer bijzonders en past goed bij hunne gelaatstrekken en huidkleur. Ofschoon zij wel iets heeft van de Chineesche kleeding, verschilt zij evenzeer van deze als hot karakter der beide volken. Evenals in China bestaat de kleeding van beide seksen bijna geheel uit dezelfde artikelen; de kleeding der vrouwen verschilt van die der mannen voornamelijk in do betrekkelijke lengte en in de wijze om het haar op te maken. Een manneljjke Japanner heeft volle vrijheid om een' broek te dragon of niet; eene vrijheid, die zoover gaat dat hij zich, regt praktisch, volkomen kan onthouden eenige kleeding, welke ook, te dragon.
De voornaamste kleedingstukken der mannen bestaan uit mantels van verschillende lengte, die zij over elkaar dragen, zoodat een man somtijds vier of vijf mantels te geljjk draagt. Do stof dezer mantels verschilt naargelang van den rijkdom en den stand des dragers; sommige zijn van eenvoudig katoen, terwijl die van do hoogore klassen van de fijnste zijde vervaardigd worden en versierd niet het devies of de wapens der familie, op de borst of den rug van den buitensten mantel gelumluurd.
Aanzienlijke mannen dragen ook eene sjerp over de schouders, welker lengte geregeld wordt naar den rang dos dragors en dio dus dient om do mate van hottoljjkheid
O F, HL 11. 5fl
JAPAN.
aan to duiden, die de ccno man don andoren verschuldigd is. Wanneer twee Japansche edellieden elkander ontmoeten, buigen zij totdat de einden van de sjerp den grond raken. Nu is het duidoljjic dat do man die krachtens zijn' rang de langste sjerp draagt, de kleinste buiging behoeft to maken.
Op do bijgaande afbeelding heeft de kunstenaar een aantal gewone kostumes voorgesteld van menschon die zich om een' liedjeszanger geschaard hebben. Do meest in hot oog vallende figuur is die van een' Samourai of Yaconin, een' gowaponden dienaar van een' edelman; als het zinnebeeld van zijn ambt draagt hjj do twee zwaarden en zijn gelaat is bijna geheel onder zijn' hoed verborgen. De mannen met de bonte kleederen zjjn eene soort van politie-agonten, die een' man van aanzien op zijne reis vergezellen en een' ijzeren staaf met ringen laten klingelen, om het volk te
waarschuwen plaats te maken voor don grooten man. De andere figuren der mannen zjjn zoodanig geplaatst, dat zij de verschillende kapsels en nog een paar vreemde kleederdragten aantoonen.
Het algemeene voorkomen van de kleeding der vrouwen is te zien uit oeno figuur tegenover die van den Samourai. De kleeding is bjjna juist dezelfde als die der mannen, uitgenomen dat de stoffen gewoonlijk fijner zijn en de sjerp die de kleederen om het middel omvat houdt zeer breed is en opgenomen wordt in een' grooten en bijzonderen knoop, bijna evenzoo als de quot;hoepelrokquot; in Europa. Beide seksen dragen kousen als wanten gemaakt, met eene afzonderlijke plaats voor den grooten toon. Zonder deze voorzorg zouden zij niet in staat zijn de bijzondere inlandsche sandalen en holsblokken te dragen, die aan don voet bevestigd worden door middel van een' riem in den vorm van eon' Y, waarvan de, tong tusschen den grooten en tweeden toon doorgaat.
878
JAPAN.
Bjj hot handelen over de kleeding mogen wij de zonderlinge denkbeelden der Japanners omtrent dit onderwerp niet onopgemerkt voorbijgaan. Daar zij veel smaak hebben om zich te kleedon on er zelfs zekere volledige kostumes voor verschillende rangen op na houden, moet het ons zeer merkwaardig voorkomen, dat zij geheel onverschillig zijn voor kleeding als bedekking beschouwd. Zij vinden er niets onwolvoegelijks in, hunne personen bloot te geven; mannen, vrouwen en kinderen baden zich aan do straat ten aanschouwe van iederen voorbijganger.
Zelfs hunne publieke baden zijn aan beide seksen gemeen, hoewel sommige twee deuren hebben, eeno voor mannen en eene voor vrouwen; ook in die baden welke opzettelijk voor vrouwen gesteld zjjn, is de helper dikwijls een man. Somtijds is er een tusschenschot, ongeveer op borsthoogte, om de seksen gescheiden te houden, maar de gewone baden hebben .zulk eene verfijning niet. De baden zjjn slechts ondiepe pannen of uithollingen in den grond, waarin de baders zitten, terwijl zjj stroomen heet en koud water over zich uitstorten. Baden van dezen aard zijn verbonden aan al de quot;theehuizenquot;, zoodat reizigers naar echt Homerischen trant zich met een bad kunnen verfrisschen, alvorens hunne maaltijden te nemen. En naar Homerischen trant ook zijn de bedienden vrouwen. De baden zijn kenbaar aan eene blaauwe strook doek, die als eene banier boven do deur hangt. Europeanen, voor het eerst het land bezoekende, zijn niet weinig verwonderd, langs de straten gaande, eene gansche familie voor hun huis een bad te zien nemen, of, wanneer zij voorbij een publiek bad gaan, [do baders naar buiten te zien loopen om naar do vreemdelingen te kjjken; maar zij worden spoedig aan zulke tooneelen gewoon en denken er niet meer aan dan de Japanners zeiven.
Sir Rutherford Alcock, over dit onderwerp handelende en het ophelderende door eene Japansche teekening die een bad voorstelt, bezocht door een' man, een' jongen en vjjf vrouwen, maakt de volgende aanmerkingen: quot;Stoomende mannen en vrouwen in de badhuizen gaan aan hot open traliewerk staan om naar buiten te kijken, terwijl hot inwendige achter hen een tooneel aanbiedt dat in de volgende schets door een' inlandschon kunstenaar getrouw wordt wedergegeven.
quot;Ten opzigte hiervan bestaat or naar mijne meening wel ecnig gevaar voor eene verkeerde beschouwing der Japansche vrouwen, wanneer wij haar beoordeelen naar onze regelen van welvoegeljjkheid en ingetogenheid. Daar waar geen besef van onbetamelijkheid is, geen bewustheid verkeerd te handelen, daar ontbreekt ook alle zondig of onzedelijk gevoel, of kan het althans ontbreken. Het is de gewoonte van hun land. Vaders, broeders en echtgenooten keuren het gebruik goed en van hare kindsheid afaan moet even goed als met hare zusters in Europa, die laag uitgesneden kloederen in de balzaal dragen of eene algemeen aangenomen mode in kleeding of vermaken volgen, het gevoel met haar opgroeijen, dat haar voor zelfverwijt of schande bewaart. Voel is er in het gewone voorkomen en de uitdrukking van Japansche vrouwen, dat voor deze beschouwing pleit. Iedereen der deelnemers in bovengenoemd tooneel — dat naar ons toeschijnt, eene buitensporige badpartjj voorstelt — zal, wanneer alles voorbij en het toilet voltooid is, de baddeur uitgaan als toonbeeld van vrouweljjke ingetogenheid en zedigheid.quot;
En inderdaad kan geene vrouw betaineljjker gekleed gaan dan die van Japan, zooals wjj zien kunnen op al de inlandsche teekeningen; on dat haar gevoel van
879
56*
betumclijklioid niet aflinukelijk is van haar klceding of van gebrek aan klecding, is cone van de vele zonderlinge eigenaardigheden van dit merkwaardige en raadselachtige land.
De reisklecding der vrouwen is weinig meer dan haar gewoon kostuum, behalve een breede, platte hoed, die voor parasol dient Japanscho plaatwerken zijn vol voorstellingen van reizende vrouwen, en hoevele er ook zijn, heeft iedere van haar toch iets eigenaardigs en zijn er geen twee juist gelijk. Nu eens zien wij do vrouwen bedaard langs den oever der rivier wandelen, dan weder worden zij op do schouders van mannen over de rivier gedragen, of zoo het dames van aanzien zijn, in quot;nori-monsquot; of draagstoelen door zes of acht koelies gedragen. Op sommige teekeningen worden vrouwen in booten zittende geschilderd, door een' hevigen sneeuwstorm of onweersbui overvallen, in den maneschijn wandelende, en zooals zij zich rijdende voordoen.
De houding en het algomecne voorkomen van eene vrouw te paard in Japan verschilt aanmerkelijk van die in Europa. Dameszadels zooals bij ons, zijn onbekend; de schoone rijdster zit boven op een' zadel, dat haar hoog boven den rug van het dier verheft en haar benedon-ligchaam verbergt; zij houdt zich stevig vast aan het voorste gedeelte van don zadel en ziet er werkelijk uit als een vrolijke aangekleede aap te paard. Deze wijze van rijden wordt zelfs ook wel door de andere sekse gevolgd; werkelijk zitten de be-dionden van de hooge edelen in hunne verheven zadels bijna in dezelfde houding als die door de vrouwen aangenomen wordt en bjjgevolg als kavallerie volkomen nutteloos, uitgenomen voor het oog.
Toch kunnen de Japanners, wanneer zij verkiezen, tamelijk goed rijden, goljjk blijkt uit een spel, waarbij de medespelers allen te paard zitten.
liet spel dat onder zulke lastige omstandigheden gespeeld wordt, is eene soort van kolfspel. Men begint met eene ruime plek gronds af te passen en aan ieder eind een scherm op te hangen. Op eenige voeten van den grond is een rond gat in het scherm gesneden. Elke speler is voorzien van een klein raket met een' langen steel, bijna juist gelijkende op dat waarvan de Noord-Amorikaansche Indianen bij hun balspel gebruik maken. liet doel van hot spel is, den bal met het raket van den grond op te nemen en hem door hot gat te werpen. Om zekerheid te hebben dat de bal werkelijk door het gat gegaan is, wordt aan do andere zijde van het gat een net gehangen, dat den bal opvangt.
De spelers schikken zich in twee partijen, die zich door kleuren onderscheiden; het eigenlijke doel van het spel is om den tegenspeler te vervolgen terwijl hij zegevierend naar het scherm galoppeert en den bal uit het raket te slaan op het oogenblik dat hij hem door het gat werpt.
Het gewone middel van vervoer is voor hen die zich zulk eene kostbare weelde kunnen veroorloven, eene soort van palankijn, norimon genaamd, zijnde eene vierkante kooi, aan een' draagboom gehangen, die door vier man gedragen wordt, twee voor en twee achter. Yoor Japanscho reizigers is dit een zeer gemakkelijk middel van vervoer, maar voor Europeanen, die niet gewoon zijn aan de voor Japanners zoo eigenaardige bukkende houding, is zelfs eene korte reis in een' norimon eene bron van pjjniging, omdat vooreerst de ongelukkige passagier grooto moeite heeft om in do machine te
880
JAPAN.
kruipen, en als dc rei» is afgeloopen, bijiui even grootc moeite er weer uit te komen, daar zijne leden stijf en stram zijn door de gedwongen houding, waarin zij een' tijd lang verkeerd hebben.
De boom van zulk eon' norimon is stevig en zeer lang en de rijke jonge mannen naar do mode wedijveren mot elkaar, hunne norimon-draagboomen zoo lang en zoo rijk versierd als mogelijk to hebben. Wanneer de koelies den norimon dragen, hijsehen zij hem op een teoken hunner meesters op do schouders en stappen voort met eone snelheid van drie mijlen per uur. Een Daïmio zou hot beneden zich rekenen, anders dan in een norimon te reizen.
Dc norimon moge ongemakkelijk zijn, er is nog een ander voertuig, dat voor Euro-peesche ledematen nog ongemakkelijker is. Dit wordt de cango genoemd en heeft
ongeveer dezelfde betrekking tot den norimon als een kruiwagen tot eene koets. En werkelijk, indien do lezer zich het wiel, de pooten en do handvatscis van een' kruiwagen wegdenkt en den bak aan een1 draagboom hangende, kan hij zich eenig denkbeeld van een' cango vormen. In den norimon moet dc reiziger voortdurend in bukkende houding zitten, in den cango moet hij zich bijna opvouwen. Maar dc Japanners hebben zulke buigzame leden, dat eango-gebruikers vele uren achtereen reizen zonder den minsten hinder tc hebben van de houding, die zij gedwongen zijn aan te nemen. Van cango's wordt zeer veel gebruik gemaakt in Japan; zij zijn inderdaad wat de cab's voor Londenaars zijn, terwijl de norimon's do plaats van koetsen innemen.
De verbazende volkomenheid in aanmerking genomen die de Japanners in andere
881
882
thlotit-cho oefeningen bereikt hebben, is het ongetwijfeld zeer te verwonderen, datzjj zulke «lechte ruiters zijn. Als quot;acrobatenquot; en goochelaars overtreffen de Japanners
die van eenigo andere natie; zij verrigten do stoutmoedigste! en schijnbaar onmogeljjke kunsten met eene juistheid die allo denkbeeld van gevaar buitensluit.
JAPAN.
Totdat do Japansche gymnaston ons land con bezoek kwamen brengen, wan men zeer geneigd do verhalen der reizigers als overdreven to beschouwen; werkelijk evenwel bewezen zij in staat to zjjn al de toeren tc verrigten die onze kunstenmakers konden volbrengen, en nog vele andere die dezen nooit zelfs droomden to beproeven. Zoo schijnt bijvoorbeeld niets moeüehjker dan op den rug te gaan liggen cn op do voetzolen eone ladder van dertig voet hoog te balancceren. Maar indien wij er bijvoegen dat aan het uiteinde van de ladder ccne tweede ladder in een' regten hoek was vastgemaakt; als de lettor F, en dat een jongen do ladder op en af klom en zelfs naar het eind van het dwarsstuk kroop en or aan bleef hangen, terwijl bij dit alles do ladder gebalanceerd werd op do voetzolen van den man die op den grond lag, schijnen wij eerder leugens op te disschcn dan een werkelijk feit te vermelden. En toch werd dit verbazende kunststuk eiken dag herhaald en niets was verwonderlijker dan de onbegrijpelijke netheid en volkomenheid der uitvoering. Uo zware ladder werd op de naar boven gekeerde voeten geplaatst en in een oogenblik stond zij zoo vast alsof zij in den grond bevestigd was. Alhoewel zij tengevolge van het dwarsstuk sterk naar éénc zijde overhelde, bleef zij toch oven vast staan, en zelfs bij het op- cn afklimmen van don jongen, waardoor het zwaartepunt elk oogenblik veranderd werd, was zelfs niet de minste wankeling merkbaar.
Zoo was het ook met de andere verrigtingen dezer merkwaardige kunstenaars gesteld. Alles werd gedaan met de bedachtzaamheid, die een wezenlijk deel uitmaakt van den Japanschcn aard, maar er was geen noodeloos uitstel, en hetzij de man de ladder balanceerde op zijne voeten, of tollen liet draaijen cn ze in beweging bragt alsof het levende wezens waren, of twee papieren vlinders liet rondfladderen alsof het werkelijke insecten waren, altijd kenmerkte zich do geheele voorstelling door dezelfde bedaarde volkomenheid, on word elke toer met zulk eene volmaakte gemakkelijkheid verrigt, dat hot was alsof or niet do minste behendigheid toe vcreischt werd. Hoe de Japansche kunstenaars onbezielde voorwerpen leven weten in te blazen is te eenenmale onverklaarbaar. Indien men het niet werkelijk zag, zou 't niet te geloovcn ziju dat een tol, na eenmaal in beweging gebragt te zijn, de volgende kunststukken kan verrigten zonder zelfs aangeraakt te worden.
Hij klom langs een hellend vlak naar een' tempel, welks deuren gesloten waren, stootte eene van de deuren open, trad den tempel binnen, wachtte eenigen tijd in het inwendige, stootte toen eene andere deur open en kwam toen naar buiten. Hij ging toen over eene hellende brug, trad een' anderen tempel binnen en ging den trap op, uit eene bovenverdieping te voorschijn komende. Hij ging' toen verder langs ecu hellend vlak een ophaalbrug over, die onmiddellijk werd opgehaald cn nu eene opening overliet waarover de tol heen moest om weder terug te komen. Evenwel werd door het loslaten van een veer de tol over het gat geslingerd en ging verder, even vrolijk als altijd, eindigende mot oen' derden tempel binnen te gaan, eene bel van binnen luidende, wederom naar buiten komende en weder over twee bruggen loopende in de handen van den kunstenaar, na ongeveer veertig voet te hebben afgelegd, behalve het werk in de tempels.
Dezelfde man liet een' tol op de snede van een' zwaard draaijen en hem van liet eene einde van het lemmer naar het andere loopen. Hij slingerde den tol in do lucht en wierp het koord naar hem toe; de tol ving het midden van het koord aan de punt op, wond zich zelf op cn werd opnieuw in de lucht geslingerd, sneller tollende dan te voren. Hij werd nu op den dunnen steel van eene pijp opgevangen, waarlangs hij liep als een levend wezen; daarna werd hij achter den rug heen gevoerd en van voren weder opgevangen, om eindelijk op den zoom van den mouw over te gaan, langs de klecdorcn naar boven over hals en schouders te tollen en langs den mouw van de andere zijde naar beneden. Ook liet hjj een' tol over een dun touw, dat van den wand naar ecnig voorworp in het vertrek gespannen was, draaijen en zoo lang de kunstenaar verkoos heen en weer gaan.
Sommige dezer tollen hadden geen koord noodig, maar werden eenvoudig met de hand gedraaid; zij konden opgenomen en weder neergezet worden, steeds draaijende of ook konden ze 't onderste boven geplaatst worden cn altijd door tollen, of tot een
883
JAPAN.
884
volkomen gebouw van tollen opgebouwd worden, drie of vier op elkaar draajjendo, somtijds in verschillende rigting, en dan regtop gebragt worden door cene kleine aanraking mot den steeds bij de hand gehouden waaijer. Do slottoer was inderdaad verrassend. Ongeveer dertig voet boven dc hoofden der toeschouwers was een model van een' tempel opgehangen, waaraan een touw hing. De voornaamste tolkunstenaar nam nu een' kleinen maar zeer zwaren tol, dien hij opwond, omhoog slingerde en op dc vlakke hand opving. Vervolgens ging hij onder den tempel, wond het hangende touw een paar toeren om de punt van den tol, die onmiddellijk in de hoogte naar don tempel draaide, de deuren oponsmeet en cene hoeveelheid rozebladeren naar beneden deed fladderen rondom den tol die langs het touw nederdaalde en op do hand van den kunstenaar teregt kwam.
HOOFDSTUK 11.
VKRSC1I1L LENDE (! K W O O N T E N.
IIEGKRINO. — UK ZWAAIlllJiN. — VEKDUDIUlNOSWArKNEN. — «OOOSCIIUTTERIJ. — UK GELUKKIGE TKH DOOI) BliENGING. — OPENBARE EXECUTION. — BOUWKUNST. — VERMAKEN EN Sl'EI.EN. — I1E THEEHUIZEN EN HUNNE BEDIENING. — JAI'ANSCHE KUNST. — 1)E DUAAOBARE INKTKOKER. — 1)E KRAANVOGEL, REIGER EN OOIJEVAAR. — DE SNEEUWMANTEI,.
Vuoeöek stonden aan het hoofd der regering twee keizers, do wereldlijke keizer of Taïkoen cn de geestelijke keizer of Mikado. Veel is echter te dezen aanzien in de laatste jaren veranderd; de Mikado leeft niet meer in de volstrekte afzondering als vroeger, en is, nadat Taïkoen Statsbashi in 1867 genoodzaakt was, afstand te doen, ook met het wereldlijke oppergezag bekleed, hoewel de zoogenoemde zuidelijke ai'istokratie veel gezag en invloed heeft. Vervolgens komen de Daïmio's of edelen, die van verschillende rangen cn de werkelijke regeerders van liet land zjjn. De voorname Daïmio's zijn even geducht als in Europa de groote baronnen der middeleeuwen, houden ook als dezen eene groote menigte gewapende volgelingen, van welken do Yaeoninen of Samouraïs de moeste aanmatiging hebben. Deze lieden zijn gewapend met zwaarden, die zij bij de minste vermeende verongelijking of geringschatting te baat nemen.
De sabels die deze mannen krachtens hun rang dragen, zijn zeer geduchte wapenen; do harding van het staal, de evenredigheid van het wapen, en de ligte kromming van do snede is al wat men kan verlangen. Zij zijn met de uiterste zorg afgewerkt en aan elk gedeelte Wordt do grootste aandacht besteed. Schrijver dezes heeft een zeer schoon exemplaar van oen kort zwaard in zjjn bezit. Do geheele lengte bedraagt twee voet vier duim, waarvan hot handvatsol ongeveer negen duim inneemt. Deze ruime groep van don Japansehen sabel biedt eono merkwaardige tegenstelling aan met do kleine grepen der Indische wapenen. Zjj verschaft eene uitmuntende greep voor de handen, daar zij bedekt is met zijden koord, gevlochten over een' grond van ruw roggevel. Het lemmer is iets moer dan oen duim breed, en zelfs is het na oen verbljjf van vele jaren in dit land nog even glad als een spiegel en scherp als een scheermes. Zoo
JAPAN.
good is ilo sncdo dezer wapenen, dat men een' Japanner ecno dikke ijzeren staaf met een' onkelen slag lieei't zien doorhouwen, terwijl de snede van het zwaard niet liet geringste bewijs vertoonde van de zware proef waaraan het was onderworpen geweest. l)c Japansche naam van het groote zwaard is quot;kenquot;, die van het kortere quot;kattun.quot;
Er was een tijd dat verdedigingswapenen bij de Japanners zeer in zwang waren, ofschoon in den tegenwoordigen tijd de invoering van verbeterde vuurwapenen hen de wapenrusting heeft doen verlaten, uitgenomen tot vertoon. Hieronder zijn twee volledige Japansche wapenrustingen afgebeeld, in bijzonderheden verscliillende, maar
WAl'EN UUSTINGEV.
in beginsel met elkaar overeenkomende. Do wapenrusting bestaat uit oen aantal platen, op laken bevestigd en rijk mot verguldsel versierd. Hoewel zeer ligt, is zij sterk genoog om den houw van hot lange zwaard te weerstaan, ofschoon zij volkomen nutteloos is tegen getrokken vuurwapenen. Ware het niet dat in den laatsten tijd het dragen van beschermende wapenrustingen in onbruik geraakt is, dan zouden wij moejjolijk een stol hebben kunnen verkrijgen; maar toen zij bevonden dat hunne maliënkolders van geen nut meer waren, gaven de Japansche edelen zo edelmoedig hunnen vreemden gasten ten gesclicnke, en lieten er ook vele verkoopen.
Het vreemdst is de helm, mot zijne aanhangsels. Do fantastische kam is zeer ligt
88Ö
on vervaardigd van buitengewoon dunne stof, met verguldsel bedekt, en zelfs zoo ligt, dat een slag met een' stok hem zou vernielen. Misschien verwondert de lezer zich over do baarden die blijkbaar aan de kin der soldaten hangen. De zaak is, dat do helm voorzien is met een geheel volledig vizier, in den vorm van een masker, dat het geheele gelaat bedekt en versierd is met een' grooton, grijzen baard en knevel, teneinde de aanschouwers schrik aan te jagen.
De boog is een geliefkoosd wapen bij do Japanners, waaraan zij evenveel moeite besteden als aan het zwaard. Hij is meestal zwart verlakt en op allerlei wijzen versierd. Sommigen dezer bogen zijn zeer sterk en worden op eene eenigzins bijzondere manier gespannen; do boogschutter plaatst namelijk den boog op den grond en vat het boveneinde met de regterhand. Nu zet hij den regtervoet op het midden van den boog, buigt hem met vereenigde kracht van voet en regterhand en laat met de linker het koord op zijne plaats glippen. De pijlen zijn als die bij de Chineezen in gebruik, maar ingevolge het nationale karakter van het volk zorgvuldiger afgewerkt.
Een van de vreemdste wapenen der Japanners is de oorlogswaaijor. Evenals de Cliineezen zijn ook do Japanners nooit zonder waaijer en zelfs door de langdurige gewoonte verpligt, hem mede in den strijd te nemen. Deze waaijers zijn van ijzer vervaardigd en zeer groot van stuk, zoodat, mogt do krijgsman zonder zijn zwaard verrast worden, hij toch altijd zijn' waaijer bij de hand heeft bij wijze van knods. Deze waaijers zijn versierd met het nationale wapen, eene roode zon op zwarten grond.
In verband met de Japansche wapenen moeten nog eonige hunner wijzen van strafoefening vermeld worden. De eerste is do beroemde Hara-kiri, of gelukkige ter dood brenging; zij bestaat in zelfmoord door den buik open to rijten met twee sneden in den vorm van een kruis.
Alleen do hoogste klassen zijn geregtigd zich op deze wijze het leven te benemen, en voor hen is het werkelijk een voorregt. Indien een Japansch ambtenaar in het volbrengen van zijn pligt is to kort gekomen, of eenigo daad heeft bedreven die hem waarschijnlijk den toorn zijner meerderen op don hals zal halen, vraagt hij verlof, den Hara-kiri te mogen doen. Op den bepaalden tijd vergadert hij zijne vrienden; kleedt zich in het wit, als het kenmerk van onschuld, geeft eene partij en houdt eene toespraak over den toestand waarin hij geplaatst is. Dan neemt hij het noodlottige mes, on op het oogenblik dat hij zijne kleederen opneemt om zich de wonden toe te brengen, komt een man die goed met het zwaard kan omgaan, achter hom staan, met een dergelijk wapen met dubbel gevest of quot;kon.quot; Het slagtoffer begint den Hara-kiri, maar naauwhjks hoeft hij eene ligto incisie gemaakt of zijn hoofd wordt afgeslagen, zoodat de dood niet het gevolg is van de vrecselijke wonden in den buik.
Somtijds evenwel, wanneer de tijd dringt, is liet slagtoffer verpligt den Hara-kiri te voltrekken zoo goed als hij kan, cn in dat geval sterft hij aan de zich zeiven toegebragto wonden. Zoo werd bijvoorbeeld in verscheidene gevallen waar een moordaanslag had plaats gehad, met name in den beruchten aanval op de Britsche Legatie, toen den volgendon dag op de moordenaars werd jagt gemaakt, bevonden dat drie hunner den Hara-kiri hadden voltrokken, waarvan twee reeds dood waren, doch een nog in leven was en gevangen genomen werd. In deze gevallen bedient men zich van het kortere zwaard of quot;kattan.quot;
Wanneer iemand aan den Hara-kiri is gestorven, heeft hij volgens de heer-schende begrippen een' eervollen dood gehad en voor zich zclven den naam vorkregen van een dapper man. Zijne familie is trotsch op hem en zijne gedachtenis wordt in core gehouden. Maar verliest hij zijn leven door beulshanden, dan wordt zijne geheele bezitting verbeurd verklaard, zjjno familie wordt in den ban gedaan en zijn naam als eerloos bekend gemaakt. Men ziet dus, dat de Hara-kiri werkelijk een zoor groot voorregt is, inzonderheid bij een volk zoo volkomen onverschillig voor het leven als do Japanners.
Openbare strafoefeningen worden zeer eenvoudig verrigt. De misdadiger wordt tc paard naar de plok gebragt en moet, aldaar aangekomen, na gebonden te zijn nedor-knielen over een in den grond gegraven gat, dat zijn iioofd moot ontvangen. L)o beul, die
887
hot zoocvcn bosulircvcsn zwaard quot;konquot; genaamd gebruikt, schikt het hoofd des misdadigers in du behoorlijke houding en onthoofdt den man, blijkbaar zonder eenige dc minste inspanning, met één slag. Dc oude reiziger Purchas drukt mot een enkel woord deze wijzo van executie zeer juist uit. Na do toebereidselen verteld te hebben, zegt hij dat liet hoofd dos misdadigers weldra quot;afgeveegdquot; wordt.
Ook dc kniiaiging is zoowel bij do Japanners als bjj do Chinoczen in gebruik en meestal is liet de straf voor hoog verraad. Kleinere straffen zjjn niet zeer in zwang; op diefstal boven eene zekere som staat de doodstraf, en zoo ook op diefstal eencr kleinere som bjj herhaling. Met goeseling en verbanning wordt mede somtijds gestraft. De vreeselijke pijnigingen waaraan de vroegere christelijke zendelingen en hunne bclceeiiingen werden onderworpen, schijnen uitsluitend op staatkundige en godsdienstige overtreders toegepast te worden.
De bouwkunst dor Japanners is vrij zonderling. Tengevolge van den natuurljjken toesttmd van hot land en de menigvuldige aardbevingen munten de huizen niet uit door grootte of schoonheid. De bijzondere huizen zijn zelden hooger dan veertig voet. Zij worden ran hout gebouwd en zjjn slechts ééne verdieping hoog. De verdocling der huizen in kiuners is zeer vernuftig. In plaats van blijvende wanden gebruiken zij liever kamcrschotten van hout en papier, zoodat zij naar willekeur de grootte en de gedaante lt;lcr kamers kunnen veranderen.
De grond is bedekt met matten, die ook dienen om te meten. Zij worden zeer fraai van stroo en biezen vervaardigd, zijn eenige duimen dik en moeten volgens dc wet Juist dezelfde afmetingen hebben, d. i. één quot;kinquot;, ook zeven voet vier en een halve duim lang en do helft breed. Do vensterramen zijn bewegeljjk en in plaats van mot glas met geolied papier, mica, of de schelp van de grooto pareloester gevuld. Do tusschenscliotten der huizen en al het houtwerk zjjn sierlijk gevernist en beschilderd, en dc Japanners, een hoogst zindelijk volk, zjjn er bjjzonder op gesteld om het inwendige hiinner htiizen in de bestmogohjko orde te houden. Evenals vele andere Oosterlingen ontdoen zij zich altijd van hunne sandalen alvorens een huis binnen te treden en nooit zullen zjj oen' winkel bezoeken zonder eerst hunne schoenen uit te trekken.
Het dak is ook van hout en gewoonlijk zamengesteld uit dikke planken, die door houten pennen of door zware steenen bevestigd worden. De onderrand van het dak steekt een eind ver buiten do muren uit, zoodat zij de deuren en vensters voor de zon bewaren. Op het dak van elk huis wordt eene tob vol water bewaard en een bezem bij de hantl gehouden, zoodat ingeval van brand al de houten daken onmiddellijk mot water begoten worden. De buitengemeen ontvlambare aard der stoffen maakt deze voorzorg noodzakelijk; daarenboven zijn er nog putten en staan hier en daar tobben in dc straten, behalve vrij voldoende brandspuiten.
De huizen zijn even eenvoudig gemeubeld als zij gebouwd zijn. Een Japanner, welken rang hij ook bckleode en hoe rijk hij ook zij, heeft slechts weinige meubelen. Van lt;Ien Daïmio af tot den gewonen werkman toe, zijn de huizen genoegzaam op dezelfde wijzo gemeubeld. Do kamer is kaal en met matten bevloerd; enkele planken bevatten eenige koppen en schotels en gewoonlijk zijn er ook nog verscheidene kleine eetschalcn op standaards. Dit, mot eenige dekens en kleine kussens, van hout met zachte zittingen, maken al de meubelen van het woonvertrek uit. Wat de keuken aangaat, een paar kleine, verplaatsbare kagchels, eenige metalen ponnen en wat bozems; ziedaar al het lenoodigde.
De Japanners kunnen er zich geen flaauw denkbeeld van maken waarom hunne westersche bezoekers het zich zoo lastig maken met zoovele moubelen, die niet alleen nutteloos vool' hen zijn maar hun bepaald in den weg staan. Zij behoeven geen tafels, stoelen, buffetten of ledekanten en geven niets om groote en fraaije kamers.
Wij kunnen slechts oppervlakkig handelen over de vermaken der Japanners. Vooraan moet geplaatst worden het kalme en bespiegelende genot van de pjjp, waaraan dc Japanners zich sterk overgeven. De pijp die zij gebruiken is zeer klein en dc
JAPAN.
kop naauwclijka groot genoog om oeno orwt van gewono grootto to bovatton. D(3 tabak is zeer zacht, veel hebbende van Turksclien tabak; men rookt door den dam]) in de longen oj) te halen, zoodat al do tabak in éóno inademing verbruikt wordt. De asch wordt dan uit do pijp geschud die in haar doos geborgen wordt, on nu wordt de rook langzaam weder uitgeademd. Een Japannor rookt dertig of veertig pijpen op een' morgen.
Onderstaande afbeelding stolt oene pijp met haren koker on tabakszak voor. Do lengte der pjjp bedraagt iets meer dan negen duim. Do stool is zwart, verlakt on vernist, terwijl do kop en hot mondstuk van wit metaal zijn. De koker en de zak zijn van zwart leder, in den trant van marocco; het leder is omzoomd mot metaal en van onderen stijf gemaakt mot oene strook roggovel.
Vele kinderspelen zijn bijna dezelfde als in Europa; do bal, do pluimbal, do stelt, de vlieger en do hoepel, dit alios is gewoon kinderspeelgoed. Wat de volwassenen aangaat, zij bobbon dobbolstecnon, den schouwburg en do worstelspelen.
Daar de dobbolsteenen door do wet verboden zijn, worden zij zoo klein gemaakt, dat zij gemakkelijk kunnen verborgen worden. Een paar dobbolsteenen mot hunne doos zijn zóó klein, dat zij verborgen kunnen worden tusschen do toppen van twoo vingers, daar do dobbolsteenen slechts hot tiende van oen' duim in diameter bedragen on hot doosje juist groot genoeg is om ze bevatten.
Eeno van de eigenaardigste instellingen in Japan is voorzeker dio dor theehuizen. In vele punten wijken denkbeelden, 'zodon en gewoonten in Japan zoodanig af van alles wat wij bewoners van hot Westen geleerd hebben, dat hot naauwljjks mogelijk is voor twee zulke uiteonlooponde volken elkander juist te beoordeolon. Wjj hebben roods gezien, dat naaktheid voor een' Japannor geenszins denkbeelden van onbetamelijkheid in zich sluit, daar hot volk van kindsbeen af aan er aan gewoon is geworden en er niet moor aan denkt dan kinderen doen. In do theehuizen ontmoeten wjj oen' toestand van zaken, die in Europa, en te regt, gebrandmerkt zou worden als nationale onzedeljjkhoid; in Japan evenwel wordt deze toestand beschouwd als de natuurlijkste zaak van de wereld. Deze theehuizen zijn gologon op de schilderachtigte plokken en voorzien met alles wat de verfijnste woelde slechts kan aanbieden. Wat ons dadelijk hot meest in het oog valt zijn de bedienende jonge vrouwen, die voor oen zeker aantal jaren verkocht worden om oen loven van ondeugd te leiden. Zjj worden gekocht door de eigenaars der theehuizen, en onderwezen in verschillende talenten om haar
889
aangenaam on onderhoudend in gezelschap te maken. Wel verre van zo met minachting te beschouwen, nemen aanzienlijko mannen hunne vrouwen cn kinderen mede naar de theehuizen, om hen van do vele talenten der bedienende meisjes to laten genieten.
Wanneer het tijdperk van slavernij voorbij is, verlaten de meisjes hare betrekkiug en kunnen weder bij haro familiön terugkomen zonder de achting harer betrekkingen te verliezen. Vele treden in eeiie Boeddhistische orde van bedelnonnon, maar do meeste vinden echtgenooten. Het is eene van de moest verrassende eigenaardigheden van dit zonderlinge volk, dat instellingen als deze kunnen bestaan en toch vrouwoljjko deugd in zulke hooge achting staat. Niet zoodra huwt een dezer meisjes of zjj wordt verondersteld haar leven van voren af aan te beginnen, en onverschillig hoe hare vroegere levenswijze ook geweest is, zijn geeno vrouwen getrouwer echtgenooten dan die der Japanners. Het eenige rustpunt te midden van al deze tegenstrijdigheden is, dat, ofschoon do meisjes zich geene schande op den hals halen wegens de levenswijze
waarvoor zij verkocht zjjn, op de houders der theehuizen althans mot de grootste minachting wordt neergezien en geen achtenswaardig meusch zich met hen zal afgeven.
Dat do mannen dergelijke plaatsen bezoeken is niet zoozeer te verwonderen, maar dat zij zich door hunne vrouwen doen vergezellen is werkelijk merkwaardig.
Somtjjds gaan de mannen liever zonder hunne vrouwen, en in dat geval trekken deze zich eene dergeljjke verwaarloozing sterk aan. De afbeelding hierboven is ontleend aan een Japansch boek uit de verzameling des schrijvers; zij is een staaltje van den zin voor het koddige dat een Japansch kunstenaar in zijn werk kan brengen. De afbeelding vereischt geene nadere verklaring. Tweemanneu willen zamen uitgaan, maar worden nog bijtijds door hunne vrouwen achterhaald. De verschillende uitdrukkingen in het gelaat en de gebaren der wogloopers zijn prachtig weergegeven — de verrassing en de schrik van den een die duidelijk onder de plak zijner vrouw zit en het onverzettelijke voornemen van den ander om weg te komen, zijn zoo waar geteekend, dat geen Europeesche kunstenaar het don Japanner zou kunnen verbeteren.
Wij kunnen dit merkwaardige volk niet vaarwel zeggen zonder eenige opmerkingen over den toestand der kunsten onder hen.
890
JAPAN.
De Japanners zjjn blijkbaar oen kunstlievend volk. Gesteld als zij zijn on l.ct SwfnrM kunst, zjjn zij in staat ook het verhevene in haar te waarderei; m In £ , 00,1 JaPansch werkman naauwelijks een artikel van dafeelijksch Rebruik maken zonder eene aangename vereeniging van lijnen en kleuren voort te brengen.
l-niioK i i 1-mi 01 iCVOr 0 tWast 1waflrmode ZIJ schrijven is in oen vernuftig, werkelijk kunstvol doosje besloten, zooals op de onderstaande afbeelding te zien is. liet doosje is van brons vervaardigd en bestaat uit een'hollen steel en een vierkant kistje, dat met een deksel gesloten wordt. Het kistje bevat Indischen inkt, terwijl de' pen netjes
LcborLn hof ïv lrt iY0rclt (l0 1)011 quot;iot gobruikt) dan wordt zij in den sted f,e orgen, het deksel gesloten en nog zekerder digt gehouden door het koord er
versierd ia ^ 0ini1 ^ 8t0el hanSt Cn met ecn' aSatei1 bnl
JTT™ reden i8 ey voor do voortreffelijkheid der Japansche kunst, m-melijk dat de kunstenaars, m plaats van elkander te kopieeren, steeds de natuur voor hunne modellen volgen. Zij hebben leermeesters evenals wij, maar hun groot dool !?.{ quot; ^rlmgen te onderwijzen hoe de grootste uitwerking met de minst moffe-lijke lijnen voort te brengen. Boek op boek zijn geheel gevuld met studiën voor do leiding der jeugdige kunstenaars, waarin de meester verschillende tooneelen mot
pen KN KOKKU.
vnl/ln.igaSquot;n al3 m0^ ia hoeft ^««childerd. Een dezer boekon is geheol ee-f studiën van vallenden regen, en hoe eentoonig het onderwerp ook schijnon nf n enkele teekenmg aan de andere geljjk en heeft men aan elke schets
een afzonderli)k karakter weten te geven. Een ander boek bevat weder niets anders dan schetsen van landschappen, terwijl nog andere gevuld zijn met ffrashalmon waarvan sommigen door den wind buigen, andere door den regen S ncSosS en weder andere regtop in den bloei staan. Een ander geliefkoosd onderwerfis het bamboe, en zoo hoog schatten de Japanners de bekwaamheid van een' moester dat zn dikwijls een hoogen prijs bieden voor een stukje papier met eenige schran ™ want de harmonie der compositie en de juiste evenredigheid der verschillende schoon-h lslijnen worden door hun kunstenaarsoog op hare volle waarde geschat.
,i if j^orcn.,in, ^ s°'1001 der natuur geeft hun eene verwonderlijke geschiktheid om do houding uit te drukken, hetzij van man, beest of vogel. Zij zitten nooit in de war met do armen hunner figuren, en welke ook de actie moge zjjn, altijd wordt deze met Venn gemakkeljjkheul voorgesteld, die zelfs in de ruwste figuren de hand dos meesters ver raadt. Onder de levende voorwerpen schijnt de kraanvogel de bijzondere lievelinir der
JA PAIN.
Dezo vogels worden beschennd, zoowel dooi' de wet als door de openbare nioening; zjj zijn tengevolge hiervan dan ook zoo tam, dat do inlandscho kunstenaars overvloedige gelegenheid hebben hunne houdingen te bestudeeren, hetgeen zjj doen met eene geduldige liefde voor hun onderwerp, die boven allen lof verheven is. Geene figuur wordt in de Japansche kunstwereld zoo menigvuldig voorgesteld als do kraanvogel, en zoo door en door wordt deze vogel begrepen, dat hot naauwlijks mogelijk is, in al de figuren van kraanvogels, hetzij in brons gegoten, op papier geteekend of opgewerkt en geschilderd op meubelartikelen, twee exemplaren te vinden, waarin do houding juist dezelfde is. 15jj ons nemen de dierschilders een paar schetsen en kopiëeren ze herhaaldelijk, dikwijls de fouten zoowel als do voortreffelijke hoedanigheden dor schets herhalende, terwijl de Japansche kunstenaar zijn onderwerp te lief' heeft om zich tot zoo iets te verlagen. Dag aan dag bestudeert hij zijne levende modellen, vult zijn boek met snel genomen schotsen, maar getrouwquot; genomen, en heeft daardoor altijd een' voorraad van echte en oorspronkelijke houdingen bjj de hand.
Ten einde te toonen hoe werkelijk schoon de Japansche kunstenaar den kraanvogel kan voorstellen, komen op de vorige {bladzjjde eenige schoone afbeeldingen van dezen vogel voor.
De lezer zal ongetwijfeld opmerken welk eene grondige kennis van den vogel uit deze figuren spreekt, terwijl do volkoinenheid der bewerking tot in do minste bijzonderheden niets te wenschen overlaat. Niets kan natuurgetrouwer zijn afgebeeld dan do drie houdingen aldaar afgebeeld. Op de eerste afbeelding staat de vogel regtop en peinzend op één poot, naar de wijze van zijn geslacht. In het derde voorbeeld staat de vogel op een schildpad, en daar de hals in bewoging wordt voorgesteld, worden beide pooten tot steunsel gebruikt. In het midden ziet men den vliegenden vogel, welks ligchaam als wierookvat dient en welks houding met de uitgespreide vleugels en uitgestrekte pooten even getrouw de natuur heeft nagevolgd als de andere, zoodat al de houdingen ongetwijfeld naar de natuur genomen zijn.
Het schoone vuurscherm, op bladz. 893 afgebeeld, stelt drie andere schetsen van den geliefkoosden vogel voor, doch geen der standen gelijkt op die van de reeds beschreven figuren.
Het porselein der Japanners is bijzonder fraai en somtijds opgesmukt met al-
8512
JAPAN.
loilei versierselen. Ejj voorboold is een kom versierd met eene voorstelling van pleizier-booten op de rivier. De mikroskopische venstertjes der booten kunnen niet eene naald opgeligt worden, waarna een gezelschap theedrinkende dames en heeren in de
boot te zien is. Somtijds ook ziet men eene kleine schildpad stil op den bodem der kom rustende, totdat de heete thee er in uitgestort wordt en het dier naar de oppervlakte rijst, den kop schuddende en met de pooten slaande, blijkbaar tengevolge van de pijn, veroorzaakt door de heete vloeistof.
Zoo ziet men op Japansche schilderijen wel eens zekere zonderlinge figuren, die er uitzien alsof menschelijke wezens in een' bundel biezen gewikkeld waren. Dit vreemde kostuum is de sneeuw-mantel van den gewonen Japanner en wordt in bijzonderheden op bijgaande afbeelding voorgesteld. Om zich voor den regen te beschutten dragen de Japanners gewoonlijk eene soort van overjas van geolied papier, zeer dun, bijna doorschijnend en zeer voldoende, ofschoon ligt te verscheuren. Doch wanneer een sneeuwstorm opkomt voorziet zich dc Japanner met een ander kleedingstuk, dat op eene eenvoudige wijze vervaardigd wordt.
893
Men maakt eene soort van scelet van netwerk, waarvan de mazen ongeveer twee duim in diameter bedragen. Op elk punt der maas wordt een bundel plantaardige vezels gebonden, als zeer fijn gras, de bundels op de plek waar zij zjjn zaamgebonden, ongeveer zoo dik als een gewoon potlood en naar dc einden toe zich uitspreidende. Het aldus vervaardigde kleedingstuk is buitengemeen ligt en beantwoordt volkomen aan het doel. De vezelbundels overdekken elkander als de pannen van een dak en houden de sneeuw van het ligchaam, terwijl de sneeuw die er op niogt smelten eenvoudig langs de vezels afloopt en op den grond druipt. Doornat kan zulk een sneeuwman tel nooit worden, daar zelfs de straal van een tuinspuit slechts weinig uitwerking er op heeft tenzij van zeer nabij, terwijl geen sneeuw een' druppel water door het losse weefsel der stof vermag te vuiinsciiKRM. persen.
57
nr.Ki, i;
É
RKOERIMO ONIIKR TWKK KONINGKN. — PKRUOONMJK KARAKTER VAN Tgt;KN KOXIN'O. — DK OVERLEDEN EERSTE KONINO EV ZIJNE HEKWAAMIIEDEN. — VOORKOMEN DER 8IAMKK7.EN. — PK WIJZE VAN HET HAAR OP TE
MAKEN. — KI.EHnlNQ VAN HEIDE SEKSEN. — I'I.EOTIGIIEIIF.N IN SIAM. — AUDIëNTIE VAN EEN EDEI.MAN._
ACTEURS KN IIHNNi: KOSTUMKS. — BENE ACTRICE IN KONINKLIJKE KI.EEIïERDItAOT. — VOORZORGEN TEGEN DE MISDAAD. — STRAFSTELSEL. — DE WITTE OLIFANT EN DE REDEN VAN DE BEWEZEN EER. — HAREN VAN DEN STAART. — BOUWKUNST VAN SIAM. - DE BRANDSTAPEL.
In hot rijk van siam cn do afhankolijke koningrijken Laos en Cambodja ontmoeten wij hot beginsel van do dubbele regering dat wjj reeds in Japan hebben zien bestaan. In Siam zjjn de twee koningen naaste bloedverwanten, en dikwijls broeders; somtijds, ofschoon geenszins als regel, wordt de Tweede koning bij den dood van zijn' meerdere. Eerste Koning. Werkelijk is de Eerste koning met de geheelo koninklijke magt bekleed, terwijl do tweede regeerder, ofschoon koninklijken rang genietende, niets meer is dan de eerste onderdaan in het land.
In China en Japan schijnt het persoonlijk karakter des konings slechts weinig invloed op het volk te hebben. Dit is niet het geval met Siam, in welk land de invloed van den koning zich over het geheelo land uitstrekt en van het grootste belang is, ton goede of ton kwade. De Siameezen zijn zeer gelukkig geweest met den koning die onlangs op den Eersten troon zat. Zooals de gewoonte is met de Siameesche koningen, bragt hij een aantal jaren in een Boeddhistisch klooster door, zich van allo gezelschap en van dat zijner kinderen afzonderende. Gedurende zeven en-twintig jaren wijdde hjj zich aan do studiën die hij dacht dat hem in zijne aanstaande betrekking als koning te pas zouden komen, en toen hij nu in 1851 den troon beklom, den leeftijd van ongeveer zevcn-en-veertig jaren bereikt hebbende, verbaasde hij iedereen door zijne geleerdheid. Hij had de geschiedenis en de aardrijkskunde van zjjn eigen land grondig bestudeerd en verstond genoeg van sterrekunde om verduisteringen te berekenen en de breedte en lengte eener plaats te bepalen. Hij kon zoo goed Engelsch spreken cn schrijven dat hij een zeer gezocht medewerker was van de wetenschappelijke tijdschriften van Hong-Kong en wegens zijne geschriften tot lid van het Aziatisch Genootschap verkozen werd. Hij was een jjverig beoefenaar der Latijnsehe cn Fransche talen, was grondig bekend met de verschillende dialecten van Siam en Indo-China en ook geleerd in het Sanskrit, eeno taal waarop hij zeer gesteld was.
Hij maakte altijd gaarne kennis met die Engelschen van wie hij wat kon leeren en gaf zijne voorliefde voor Groot-Brittannië te kennen door steeds eene Glengary-muts te dragen, uitgenomen bij plegtige gelegenheden, wanneer hij de zware nationale kroon moest dragen; en vreemd, te oordeelen naar verscheidene photographische portretten van don koning in verschillende kostumes, dat de Glengary-niuts hem beter stond dan oenig ander hoofddeksel. Zijn Siameesche naam voluit was Phra Chomklau ehau yu hua; maar de Sanskritsche vorm, dien hij altijd gebruikte, was Somdetch Phra Paramendra Ma ha Mongkoet. Hjj toekende zich gewoonljjk S. P. P. M. Mong-
SI AM. f-jof,
koet. Zijn naam, voordat lijj den Uoon beklom, was (Jliau Fa Yai. De dood van dezen wijzen vorst en volmaakten gentleman was een zwaar verlies voor Siain en werd zelfs gevoeld door de wetenschappelijke genootschappen van Europa.
Hot portret van dezen merkwaardigen man is hierbij afgebeeld, gekleed in het kostuum gewoonlijk door hem gedragen. De Glengary-muts geeft aan zijn gelaat iets Europeesch. Wel houden de Siameezen het hoofd onbedekt, maar daar de overledene, als gezegd is, de muts gaarne droeg, is hjj er ook mede afgebeeld; hetzelfde geldt van do geheele kleedij op het portret. Het algemeene voorkomen van de koninklijke staatsiekleeding eens Siameeschen konings is te zien op het portret van eene actrice op eene volgende bladzijde.
Zijn broeder, Chau Fa Noi, werd met algemeen goedvinden tot Tweeden koning of quot;Wanqua gemaakt. Bij het aanvaarden dezer waardigheid nam hij den naam aan van Somdetch Piu Klau Chau yu hua. De keuze was in beide gevallen eene zeer gelukkige, daar de broeders met elkaar wedijverden in liefde voor de letterkunde en vurig verlangen om het welzijn van hun volk te bevorderen door de kunsten des vredes en niet des oorlogs.
Wij gaan nu over tot het algemeene voorkomen der Siameezen.
Zij zijn vrij klein, maar welgemaakt en hunne huid is van eene warme olijlkleur.
SIAM.
Het haar der mannen is geschoren, uitgenomen een hos op do kruin van liet hoofd, die tamelijk kort gehouden wordt; en daar het haar zwart en ruw is, is het alsof zij een' kleinen borstel op hot hoofd dragen. Volgens Siameeschc denkbeelden gelijkt deze bos haar op de gesloten lotus-bloem. Hij wordt zeer in eero gehouden, en indien iemand zelfs maar een gebaar maakt den bos op het hoofd van een voornaam man te naderen, wordt dit beschouwd of als eene doodehjko beleediging, óf als een bewijs van verregaand onbeschaafde manieren. Is een jonge Siamees meerderjarig gewordcn; dan wordt do haarbos met groote plegtigheid geschoren; do nabestaanden worden dan bijeengeroepen, de priesters uitgenoodigd om gebeden op le zeggen en het hoofd van den jongen man te wasschen, terwijl de familie geene kosten voor het feest ontziet. Het juiste oogcnblik van hot scheren wordt door een gowecrschot aangekondigd. Nadat de haarbos verwijderd is, wordt do knaap naar do pagode's gezonden om door de priesters onderwezen te worden en velen van hen verlaten deze stille wijkplaatsen nooit weder, maar gaan in de rangen der geregelde priesterschap over.
Zelfs do vrouwen dragen den haarbos, maar bij deze mag liet haar langer groeijen en wordt het zorgvuldig geolied en in order gehouden. Van don haarbos der vrouwen zegt men, dat hij de lotusbloem geopend voorstelt. Het hoofd is zelden bedekt, en do muts, door koning S. Phra Mongkoet gedragen, is eene uitzondering. Overigens geven de Siameezen niet veel om kleeding, ofschoon do voornaamsten onder het volk bij plegtigo gelegenheden do kostbaarste staatsie-kleederen dragen. Maar zelfs de hoogste mandarijnen vergenoegen zich gedurende de warmere maanden van het jaar met het eenvoudige kleedingstuk, de Pa-nung genaamd. Dit is eeno breode strook sterk Indische sits, met een patroon van sterren op een grond van donkor-blaauw, groen, rood of ehocoladekleur. quot;De Siameezen slaan zich deze strook in het midden om do lendenen, knoopen de twee einden van voren vast, halen ze in breede plooijen tusschen de beenen door naar achteren en steken ze hier tusschen hot ligchaam en het doek vast.quot; (Zie Bowring's quot;Koninkrijk en volk van Siam.quot;)
Somtijds hebben do mannen een stuk wit doek over do schouders hangen en werpen het zich tusschenbeiden over het hoofd. In de open lucht dragen zij een hoed van palmbladeren met breeden rand om zich voor de zonnestralen te beschutten; deze hoed wordt door beide seksen gedragen.
Er is zeer weinig verschil in de kleeding der seksen. Zeer jonge meisjes bepoederen zich eenvoudig de huid met kurkuma-poeder, hetgeen aan alles, waarmede zij in aanraking komen, eene warme, gele tint geeft. Tot den leeftijd van tien of elf jaar dragen zij gewoonlijk een gouden of zilveren koord om de lendenen en in het midden hiervan hangt een stuk van hetzelfde metaal in den vorm van een hart; wanneer zij den volwassen leeftijd bereiken, nemen zij de gewone vrouwenkleeding aan. Dezo bestaat uit de zooeven beschreven strook van sits of zijde met figuren, die evenwel slechts tot even onder de knie reikt, en uit een stuk ligter stof, die over één schouder geslagen wordt en onder den anderen doorgaat. Dit laatste kleedingstuk is evenwel van weinig belang; het valt zelfs onder het dragen dikwijls van den schouder af en wordt dan niet weder opgenomen. Zelfs de koningin van Siam in staatsiekleederen draagt niets dan deze twee kleedingstukken. Gewoonlijk gaan zij blootsvoets, daar geborduurde muilen slechts nu en dan bij de grooten in gebruik zijn.
Het portret eener beroemde actrice op de volgende bladzijde stelt het voorkomen van den koning voor in zijne koninklijke staatsiekleeding. In Siam zoowel als in China zijn de acteurs op de prachtigste wijze uitgedoscht en dragen kostumes volgens de patronen van die door den koning gedragen worden. Naar het uiterlijke zijn zij even prachtig als het koninklijke gewaad zelf, want verguldsel kan massief goud nabootsen en valsehe juweelen kunnen grooter en prachtiger gemaakt worden dan do echte. De lezer ziet dat de actrice aan de vingers buitengewoon lange nagelbeschut-ters draagt, die moeten aanduiden dat de nagels er onder evenredig lang zijn.
Al de acteurs in 's konings schouwburg zijn zijne eigen vrouwen, ten getale van zes tl zevenhonderd, met gemiddeld vijf bedienden voor elke vrouw. Geen mannelijk wezen mag dit gedeelte van het paleis betreden, waar dames, gekozen uit do eerste familiën dea lands, het toezigt houden. De spelen zjjn allen pantomimen, met muziek.
896
SI AM.
897
die in Siam vcol zachter is dan gewoonlijk elders in dat gedeelte der wereld. Behalve de hoofdacteurs, nemen ten minste een honderdtal mindere personen aan het spel deel, allen prachtig uitgedoseht. Het spel wordt ad infinitum voortgezet. Wanneer de toeschouwers moede worden, verwijderen zij zich eenc poos en komen dan terug, terwijl het als een kompliineut aan den voornamen gast wordt .aangemerkt, als zij hem vragen wanneer het hun behaagt met het spel op te houden.
De werkelijke kroon heeft nagenoeg dezelfde gedaante als het valsche sieraad der actrice. De koning liet Bowring de kroon zien die bij zjjne krooning gebruikt was. Zij is zeer zwaar, ongeveer vier pond wegende, en heeft eene bijna onberekenbare waarde daar zij bedekt is met kostbare diamanten; vooral die aan de spits is zeer groot en glansrijk. De koning liet ook het staatsie-zwaard zien en de gouden schcedc, met juweelen bedekt. Dit zwaard blijkt dubbel te zijn; het bestaat nameljjk uit twee lemmers, waarvan het eenc in het andere als in eeno tweede scheede gestoken wordt. Het binnenste lemmer is van staal, het buitenste van een zachter metaal. De greep is van hout en evenals de scheede rijk met juweelen versierd.
l)c Siamcezeu zijn zeor op pligtplogingen geatcid en gelijken in dit opzigt naar do Ohinoezcn en Japanncczcn, zoo zij hen niet overtroffen. Zelfs hunne taal bestaat uit oeno reeks van vormen, waarmede personen van verschillenden rang elkander toc-sproken; en ofschoon er geen verschil in klecding bestaat tusschen een' edelman en een' boer, is toch het verschil in rang veel sterker afgebakend dan alleen door do kleeding zou kunnen geschieden. Zoo is het bijvoorbeeld een voornaam punt van étiquette, dat de persoon van minderen rang het hoofd altijd lager moet houden dan dat van zijn' meerdere.
Zooals van don vooruitgang in beschaving kan verwacht worden, hebben de Sia-meezen een tameljjk volledig wetboek, welks wetten door geregeld daartoe benoemde ambtenaars gehandhaafd worden. De wetten zijn vrij streng, ofschoon niet veel strenger dan onze eigene eeno eeuw geleden. Moord, bijvoorbeeld, wordt met den dood gestraft; en in elk geval van moord of zelfmoord, worden de huizen tot op tachtig passen van het tooncel der misdaad als verantwoordelijk beschouwd en zwaar beboet. Deze zonderlinge wet dwingt het volk zeer voorzigtig te zijn ten opzigte van twisten; ook, zo te doen ophouden voordat de twee twistenden zoo boos op elkaar geworden zijn dat zij elkander naar het loven staan. Deze eerbied voor mensehenlevens staat scherp tegenover de volkomen onverschilligheid waarmede een menschenleven in China en Japan beschouwd wordt.
Edelen van zeer hoogen rang worden in zoover van de doodstraf vrijgesteld, dat hun bloed niet vergoten mag worden; maar zijn zij schuldig aan eene misdaad die de doodstraf verdient, dan worden zij in zakken gestopt en met knodsen van sandal-hout doodgeslagen. Sommige straffen hebben ten doel, iemand met schande te overladen.
81)8
SUM. S99
Zoodanige, bijvoorbeeld, is die van oen' bonze of priester, die zjjne belofte van kuisch-heid geschonden heeft. Hij wordt naar oeno publieke plaats gebragt, ontdaan van zjjn' heiligen, gelen mantel, gegeeseld totdat het bloed langs zijn' rug stroomt en daarna voor het overige zijner dagen in do stallen des koning's gebezigd om gras te snijden voor de olifanten.
Ook do mannen van het volk moeten eene dergelijke straf ondergaan. Met een' strop om den hals, do handen en polsen geketend, wordt de misdadiger door do stad geleid, voorafgegaan door trommen en cimbalen. Het ergste van zijne gehoole straf is dat hjj onder het gaan door de straten zijne misdaad luid moet verkondigen; en houdt hjj hiermede op of laat hij zijne stem zakken, dan krijgt hjj hard slaag met hot plat van een' sabel. Gevangenen worden meestal bij de openbare werken gebruikt en s' avonds allen aan óénen langen ketting vastgemaakt.
Het is onmogelijk hier uitvoerig over den godsdienst der Siameezon te handelen, omdat het Boeddhisme een veel te uitgebreid en ingewikkeld onderworp is om in weinige bladzijden te bespreken. Er is evenwel éene wijziging van dezen godsdienst die vermeld moet worden: de goddelijke vcreering van den witten olifant.
Deze dieren worden door de Siameezen beschouwd als de verligchamelijking van oenen toekomstigen Boeddha en dus met den diepsten eerbied aangezien. De gelukkige die een' witten olifant vangt, zendt het nieuws naar de hoofdstad en in dank voor deze gelukkige tijding is hij van dat oogenblik af met zijne geheele nakomelingschap vrij van alle belasting en militaire diensten. Er wordt een weg door het bosch gebaand en een prachtig vlot op de Meinam-rivier gebouwd, tot de ontvangst van het heilige dier. Wanneer de olifant bij het vlot aankomt, wordt hij onder een' luisterrijken troonhemel aan boord gebragt en met koekjes en allerlei lekkernij in goed humeur gehouden. Intusschen gaat een edelman van den hoogsten rang, somtijds zelfs de Eerste koning zelf, in een staatsie-vaartuig den olifant te gemoet, vergezeld van een heirleger booten met vlaggen en muziek. Aldus geleidt men het heilige dier naar do hoofdstad, terwijl alle booten een touw aan het vlot trachten vast te maken. Bij zijne aankomst wordt de olifant naar het paleis gebragt en ontvangt aldaar een' of anderen verheven titel; vervolgens wordt hij naar het prachtige huis geleid voor hom in gereedheid gebragt, alwaar hij tot het einde zijner dagen vertroeteld en vetgemaakt wordt en alles krijgt wat hij begeert, terwijl de koning zelf het zich tot eene eer rekent als het heilige beest zich verwaardigt voedsel uit zijne hand aan te nemen. Op don kop van den olifant is een koninklijke kroon geplaatst, zijne slagtanden zijn omgeven met kostbare ringen en een koninklijk zonnescherm wordt over hem gedragen wanneer hjj gaat baden.
Wanneer het dier sterft worden de haren van den staart bewaard als reliquiën eener goddelijke incarnatie en het ligchaam met koninklijke eer begraven. De haren van den staart worden in gouden handvatsels gezet, rijk versierd met edelgesteenten; do lezer herinnert zich misschien dat de Eerste koning, Somdetch Phra Mong-koot, een' dezer bossen haar aan koningin Victoria zond als een onschatbaar bewijs van de hoogo achting die hij hare majesteit toedroeg. Do koning gaf ook aan don gezant, Sir Bowring, eenige haren uit den staart, als een eerbewijs bijna gelijkstaande met dat van den Kouseband in Engeland, en toen, tot algemeen verdriet van hot gansche volk, do olifant in 1855 stierf, zond de koning aan Sir Bowring, als een verder bewijs zijnor gunst, een klein stukje van de huid in wijngeest.
De kleur van den olifant is niet zuiver wit, maar eene soort van licht steenrood. Overigens worden de albino-dieren van allerlei soort door do Siameezen vereerd en volgt de witte aap in rang op den witten olifant. Deze vereering is zoo sterk, dat oen quot;talapoinquot; — eene soort van prekende fakir — die zich niet verwaardigt zelfs den koning te groeten, nederig buigt als hij slechts een' witten haan en nog dieper als hij een' witten aap ziet.
Do bouwkunst der Siameezen verdient korteljjk besproken te worden. Zij bezit weliswaar eenige van de oigonaardigheden der Chineezen, Japanncezen en Burmeezen, maar heeft toch ook iets dat haar bijzonder eigen is. Gewone huizen zijn van betrek-. koljjk kleine afmetingen, maar de tempels hebben dikwijls eene verbazende grootte en ïijn op hunne wijze buitengemeen schoon. Zij zijn bedekt met verheven en schoon
SIAM.
versierde daken, waarvan vijf of zes in grillige schoonheid boven elkaar oprijzen en zoo den blik naar boven naar den toren in het midden voeren. Deze is altijd eene soort van spits of piramide, die uit eene opeenvolging van verdiepingen bestaat en eindigt in het slanke zinnebeeld der oppermagt, namelijk in een versiersel, dat gelijkt op eene menigte uitgespreide zonneschermen boven elkaar, die naar den top toe al kleiner en kleiner worden.
Do geheele toren is rijk versierd met groteske standbeelden in vreemde houdingen; zelfs is er naauwehjks een vierkante voet die niet op de eene of andere wijze versierd is. liet algemeene voorkomen dezer prachtige gebouwen is te zien op do afbeelding die eene receptie door een' prins voorstelt (bladz. 898). Door het open eind der zaal ziet men den grooten tempel van Bangkok, aan den oever der rivier, waarboven hij zich verheft als St Paul boven do Teems.
Do paleizen zijn alle genoegzaam naar hetzelfde model gebouwd; de voorpoorten worden veelal bewaakt door reusachtige figuren in steen gehouwen. Aan de deur der audiëntiezaal te Bangkok zijn twee figuren van graniet. Zij zijn zestig voet hoog en stellen mannen voor met vischstaarten uit de ruggegraat voortkomende. Eigenlijk zijn het tamelijk getrouwe nabootsingen van den Assyrischcn draak, zooals hij afgebeeld wordt op het beeldhouwwerk te Nineveh.
De brandstapel waarop (of liever waarin) het ligchaam van een' koning of een lid van de koninklijke familie verbrand wordt, is naar hetzelfde model gebouwd als de tempels; het is eigenlijk een tempel, ofschoon van brandbare stoifen opgebouwd. De schrijver heeft vóór zich liggen eene afbeelding van den brandstapel dio gemaakt was voor het lijk van den zoon des Eersten konings, en eene andere van een' brandstapel opgerigt met het doel het Ijjk zijner vrouw te verbranden. Zjj gelijken zeer op elkaar en zijn tempels, opgerigt van hout en zeildoek, bedekt met verguld papier. Zij zijn ongeveer honderd twintig voet hoog en zien er op de afbeelding uit als prachtige voorbeelden van Siameesche bouwkunst.
De centrale spits met haar koninklijk zinnebeeld aan den top rijst in het midden omhoog en is rondom in chaotische verwarring omgeven door gevels, daken, tinnen en pilaren. De poort wordt bewaakt door twee reusachtige standbeelden; in het midden van het gebouw ligt het lijk, achter gordijnen verborgen. Wegens de ligtheid der stoffen zijn aan al de spitsen dunne touwen gebonden, die stevig aan den grond zjjn vastgemaakt, zoodat zij dezelfde rol vervullen als de quot;staggenquot; aan de scheepsmasten. Brandbaar als het hout, papier en zeildoek, waaruit het gebouw bestaat, reeds zijn, worden zij dit nog te meer door de olie, het teer en dergelijke brandbare stoffen, waarmede zij verzadigd zijn. Hoe groot dan het gebouw ook zij, is een zeer korte tijd voldoende om het te verbranden, terwijl de ontzettende hitte het Ijjk weldra in een hoopje asch heeft omgezet, die verzameld en plegtig geplaatst wordt in den tempel aan dit doel gewijd.
900