BE GESCHIEDENIS DEH MARTRUBKIJ VAN JAPAN.
DOOK
Oen quot;^ylxtcfc öc)ouiuucaaii.
G. MOS MAN, mabkt, A. 11. 's-Boscn. 1877.
Aangenaam zal het U zijn, geliefde lezers, in dit boekje een korte schets aan te treilen betrekkelijk de roemrijke martelaren ran Japan, die liun Geloof in Jesus Christus met hun bloed bezegeld hebben.
Onder het getal dezer martflaren zijn onverschrok-kene missionarissen, verstorvene en heilige religieusen, vurige leden der derde orde, ijverige catechumenen, christenen onwankelbaar in 't geloof, sterke en deugdzame vrouwen, heldhaftige kinderen; zij vormden een leger, dat moedig en hecht aaneengesloten onder de ingeving des H. Geestes voorwaarts trok. De roemrijke helden van onzen godsdienst, waarvan wij in de vol-^gende bladzijden gaan spreken, behooren meerendeels tot de orde van den H. Dominicus en de Broederschap van den H. Eozenkrans. Wie, meer dan zij, zullen U leeren het Eozenkransgebed innig lief te hebben ? Wie meer in uwe harten do godsvrucht tot Maria, de Koningin van den H, Eozenkrans, doen
1#
4
aanwassen? Dit nu is het voornaamste doel, dat
■wij met dit werkje beoogen.
Daarom ook hebben wij als opschrift van de beschrijving der Japansche martelaren gekozen: De zegepraal van den Allerheilig sten Rozenkrans; want door den Ho-zenkrans hebben onze broeders gezegevierd. De Eozen-krans toch is een krachtig wapen, zoowel in handen vau Apostelen als van eenvoudige geloovigen; een doordringend licht, een vuurgloed van liefde, die de harten verkwikt en hervormt. De geschiedenis ligt vóór ons tot bewijs. Iedereen kent de wonderen door den Eozenkrano geschied, de talrijke bekeeringen in Frankrijk en Italië dopr de prediking van dat schoone gebed, ten tijde van den H. Dominions, en later door de zonen van dien H. Patriarch over geheel de'wereld. Ieder onzer kan nog heden die wonderbare uitwerkselen gewaar worden, waar de Eozenkrans wordt bemind en gebeden. Zoo geschiedde het ook in het Oosten, en bijzonder in Japan, sedert de komst aldaar der kinderen van den H. Dominicus.
Hun eerste zorg was, op de Philippijnsche eilanden een provincie hunner orde te stichten onder de bescherming van Onze-Lieve-Frouw van den Allerheiligsten Rozenkrans. Hoe ijverig en onverschrokken waren deze Siissionarissen ! Zij begrepen, dat ter bereiking van hun doel hun eerste plicht was, heilig te zijn. De middelen om hiertoe te geraken bleven ons in de overleveringen hunner orde bewaard; zij waren dan ook stipt in het nakomen der kloosterregels; logden zich met volharding toe op de studie en vermeerderden ia hunne harten den Apostolischen ijver, diode eerste kinderen van Dominicus bezielden. Vooral zagen zij.
5
dat niets meer geschikt was om hun Apostolaat bij de ongeloovigen vruchtbaar te doen zijn, dan do godsvrucht van dea H. Eozen'trana. Wij zien hen overal met den Eozenkrans in de hand; den Eozen-krans predikende, den Eozenkrans overwegende; eu hooren de geloovigen in China, Tonkin, Japan en de omliggende eilanden den Eozenkrans zingen. Twijfelen wij dus niet, of door dien ijver, die liefde voor den Eozenkrans hebben onze broeders verdiend den palm der overwinning door den marteldood te behalen.
De liefde voor den Eozenkrans ging bij deze volkeren steeds verder. Men richtte geregelde Broederschappen op, 'naaronder die van Kangazaki de voornaamste was. In verschillende wijken verdeeld, had zij voor de mannen een prior aan haar hoofd, terwijl over de vrouwen eene priorin gesteld was. Die bijzondere ijver en liefde der geloovigen voor don H. Eozenkrans, welken zij als hun rijkste sieraad om hals of arm droegen, was voorzeker do reden, waarom de Oversten der orde van den H. Dominicus zoo geijverd hebben, om de akten der voor het geloof gestorvene medDbrooders in Japan bijeen te verzamelen; met christelijken trots en mot 't volste rccht dan ook gaan wij groot op hen, als leden eencr Broederschap, zoo innig met de orde van den H. Dominicus verbonden.
Wij gaan ü alzoo de geschiedenis verhalen der bijzondere vereerders van den H. Eozenkrans, die voor Jesus Christus hun bloed hebben gestort. Van de 215 martelaren, in 1867 zalig verklaard, be-hooren meer dan de helft tot do orde van don TT.
6
Uoiainicus en de Broederschap van den .Rozenkrans, De overige zijn leden der orden van de H.H. Augus-tmus, Franciscus on Ignatius.
Moge deze gesoliiedenis ü aangenaam, zijn en de-godsvrnclit tot den II. llozenkrans onder U doen aann'asson; en door geloof en liefde meer en meer uwe harten ontsteken.
zegepraal viui de» AlSerhciligsten Rozenfirans of de gesehiedents der Japansche Martelaren.
INLEIDING,
Ds Heilige Franoiscus Xavcrius was de eerste, die, in 154,9, heó geloof in Japan verkondigde. Men telde Bposdig meer dan twee duizend christenen. Een grond waar de wijngaard des Heeren zoo welig tierde, moest meer en meer bebouwd en zooveel mogelijk uitgebreid worden. Ue Paters van het gezelschap vau Jesus waren alleen niet meer voldoende; daarenboven was hun vooruitzioht niet zoo gunstig meer, en, ofschoon er nog talrijke bekeeringen plaats haddon, veroorzaakte toch reeds het naijverig karakter van Taieo-sama. Keizer van Japan, groote moeielijkheden. Men riep daarom de Paters Augustijnen, Franciscanen en Dominicanen om mede te helpen in dezen nieuwen en vruchtbaren wijngaard. Voorzeker was do komst van deze ijverige Missionarissen in een tijd, waarin reeds de vervolging een aar. vang nam, die de verschrikkelijkste martelingoa beloofde, geen geringe verdienste. Den 5 Februari 1597 toch werden er te Nangazaki zes en twintig martelaren aan het kruis voor Let geloof in Jesus Christus ter dood gebracht.
8
Van dit tijdstip tot 1614, kon men zich iets vrijer bewegen, en arbeidden de vier religieuse orden ver-eenigd met den grootsten ijver in Japan. De Predik-heeren hadden spoedig huizen te Meaco, te Omura, te Nangazaki; men vergunde hun zelfs eenige kerken te bouwen, waarvan de eerste werd toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van den Allerheiligsten Eozenkrans. Zij drongen tot de verst verwijderde provinciën door, en lieten overal kenbare en opbeurende teekenen van hunne zending achter, üaifusama echter, die Taico-sama was opgevolgd, wilde'zich ook de voldoening schenken van de christenen te hebben vervolgd; in 1614 vaardigde hij een edict van vervolging uit, waarbij alle missionarissen moesten worden vertannen; alle kerken omvergehaald, het geloof in alle christenharten uitgeroeid, of, zoo zij mochten volharden in hunnen godsdienst van Jesus, den Gekruiste, ter dood worden gebracht. In den beginne kon men slechts voor een gedeelte aan de bevelen des Keizers gehoorzamen; doch in 1617, brak hefonweor, dat Japan reeds lang bedreigde, in alle hevigheid los. De vervolging verspreidde zich op een vreeselijke wijze over geheel het land en schonk ons van toen af talrijke voorbeelden van Christen-Heldenmoed.
Van dat oogenblik begint het verhaal, dat wij hier van on:?;e martelaren laten volgen. ')
1) Hetgeen \vy gaan verhalen is grootenfleels getrokken uit het werk van Pater Andreas Maria, Predikheer, getiteld: „Missions Domüucaiiyjs dans rextrême Orient.,,
I.
larloling van ilen Zal. Alphonsus Navarrctle en zijne Gezellen. 1 Juni 1617.
De Zal. Alplionsus Navarrette, Vicaris-Provinciaal der Predikheeren in Japan, was een der eerste kampvechters door God uitverkoren ter belijdenis van Let geloof. Deze waardige zoon van den H. Dominicus, was een waarachtig Apostel, die voor geen gevaren terugweek, indien liet lieil der zielen en de eer van God hem zijn plicht voorschreef. Hij vernam den marteldood van Petrus der Hemelvaart en van Joannes Baptista Tavora, te Omura, en kende van een anderen kant de behoefte der christenen in deze stad naar geestelijke hulp. Dit is voldoende om zijn moed te ontvlammen. Hij besluit om zich met Pater Perdinacdus van den Heiligen Joseph, religieus van de orde van den H. Augustinus, daar heen te begeven.
Pater Ferdinandus, door Alphonsus Navarrette tot medegezel verkoren, was een religieus, versierd met de schitterendste deugden; zijne nederigheid, zijne zachtmoedigheid, zijne liefde en zijn ijver hadden Alphonsus geheel voor hem ingenomen. Hij wilde zich
10
gaarne onder de leiding van den Dominicaan stellen, en met tem arbeiden aan het heil der zielen. Beiden baden zij God om den wil des Heeren te mogen kennen, verdubbelden hunne boetedoeningen en raadpleegden de verstandigste en voorzichtigste reli-gieusen. Men besloot de reis naar Omura te ondernemen; het was in de tegenwoordige omstandigheden, een tegemoetgaan van het martelaarsschap. Zie hier, hoe Pater .Alphonsus Kavarrette aan zijne broeders het genomen besluit mededeelt.
„Jesus zij inu'sve harten en schenk u zijnen Heiligen „Geest! Gij weet, Eerwaarde Pater, aan welke ge-„varen de christenen zijn blootgesteld; hoe hun geloof „geschokt wordt en het hunalzoo noodzakelijk is door „het voorbeeld te worden opgewekt. Daarom bezweerik „ü bij do liefde van onzen goeden Jesus, zijt ware „kinderen van onzen Vader, den Heiligen Dominicus, „en leeft in don grootsten vrede en broèderlrjke liefde „met de Paters der andere religieuse orden. Ik ga „naar Omura om do christenen te troosten en te versterken; het bloed van twee nieuwe martelaren heeft „hen goed gestemd om de genade van Christus door „ons te ontvangen. Moge het dan ook der Goddelijke „Mljesteit behagen, dat onze reis tot Hare grootste „glorie strekke ! Vermits het gebeuren kan, dat ik ge-„vangen worde genomen, zoo benoem ik Pater Fran-„ciscus Morales als mijn plaatsvervanger. En mocht „ik zoo gelukkig zijn Voor de belijdenis des geloofs „den marteldood te sterven, dan moet gij aanstonds „naar de regelen onzer constitutie een anderen vicaris-„provinciaal benoemen. Ik bid en smeek u, niet liet „minste acht to geven op de slechte voorbeelden die
11
„ik, zoowel in mijne bediening als daar buiten, ge-„geven beb. Vergeet mij niet in uwe offeranden en „gebeden. Draag ook groote zorg voor do vrouw van „Paulus en voor zijne kinderen, wijl ook hij zicli aan „den dienst des Heeren wil toewijden en mij op dezo „reis zal vergezeliea. Vergeet ook nooit uwe toc-„wijding aan de vondelingen, die dagelijks talrijker „worden, en komt dien armen kleinen immer te bulp.quot;
„Gegeven, den 24 Mei 1617, feestdag der Over-„brenging van het II. Lichaam van onzen Vader, „den H. Dominicus.quot;
„Feates Aiphonsus Nataeeette.quot; Paulus, van wien in dezen brief sprake is, was een vurig christen en ijverig Catechumeen van den Zaligen Aiphonsus. Later ontving hij de kroon der martelaren, doch was nu nog niet bestemd zijnen goddelijken Meester to volgen tot het storten van zijn bloed.
Zie hier, hoe de Zal. Aiphonsus hem zijn vertrek naar Amuru aankondigde.
„Paulus, mijn zoon, gij weet dat de gouverneur „van Omura, de afvallige, eergisteren twee religieusen „heeft gemarteld; zoudt gij den moed hebben hunne-„heilige overblijfselen te gaan zoeken om ,dic hier „te brengen ?quot;
„Ik zal gaan, antwoordde Paulus, al moet ik er „ook het leven bij verliezen/'
Dit antwoord trof de Zal. Aiphonsus; hij neemt hem bij de hand en geleidt hem. voor een altaar, en na aldaar een vurig gebed te hebben gestort, stonden zij op. De Pater zegende hem en sprak :
„Paulus, mijn zoon, weet, doch ik bezweer het u, „zeg liet niemand, weet, dat ik besloten heb na^t
12
„Omura te gaan, om er de christenen bij te staan en „den gouverneur te waarschuwen voor de groote „zonde, die hij bedreven heeft. Zoudt gij voor hem ^durven verschijnen, mij als tolk willen wezen en „hem in mijnen naam zeggen, dat hij zich, door de ,,geloovigen te vervolgen, aan de eeuwige verwerping „blootstelt.?quot;
Paulus antwoordde, dat hij zulks uit ganscher harte doen wilde.
De gastheer van den Zal. Alphonsus, Caspar Fico-giro, een zeer ijverig medebroeder van den H. Eozen-krans, bemerkte spoedig hun voornemen; en bood zich met aandrang aan om met hen den marteldood te sterven.
„Ik vrees, mijn Vader, zoo sprak hij, dat gij gaat „vertrekken en mij zonder uw zegen zult achterlaten. „Ik begrijp wel, dat gij naar Omura gaat om gemar-„teld te worden, doch schenk mij nu als laatste „gunst ter voldoening van de schuld voor het verblijf „u geschonken, dat ik u volgen mag. Ik ben bereid „mijn goederen en mijn leven te verliezen; hst zal „voor mij een groot geluk zijn uit liefde voor Jesus „Christus te lijden; reeds lang, gij weet het, is zulks „mijn eenige wensch.quot;
Caspar Ficogiro moest nog eenige maanden wachten, aleer hij dit geluk mocht smaken. De Zal. Alphonsus evenwel stemde toe in zijn vertrek, en men besloot den volgenden morgen Nangazaki te verlaten.
Alphonsus Navarrette en Ferdinandus van den Heiligen Joseph, vergezeld van Paulus en Caspar legden dien dag slechts drie mijlen af, en hielden in een dorp stil, waar zij een groot gedeelte
13
van den nacht doorbrachten met preken en biecht-hoeren. De menigte, die van alla kanten kwam toeenellen, was zoo groot, dat zij er twee geheele dagen vertoefden. Ook werd het hun hierdoor in het vervolg onmogelijk, zich onbekend te houden. De Paters oordeelden het dus beter zich niet meer te verbergen; deden hunne religieuse kleederen aan, en gingen voort met hunne bediening, alsof de vrede aan de Eerk van Japan was weêrgeschonken. De heer van dit dorp, een afraUig christen, bekeerde zich en volhardde tot aan zijn dood. Alle christenen waren opgetogen van heilige vreugde; die van Nanga-zaki kwamen in menigte toesnellen om de heilige missionarissen in hun moeielijke bediening te troosten en te helpen. quot;W ie meldt ons de vurige gebeden, de godvruchtige gezangen van den Eozenkrans, die zich bij deze gelegenheid deden hooren? Nangazaki was de stad, toegeheiligd aan den Eozenkrans. In de broederlijke samenkomsten heerschte ook een heilige naijver van den kant der leden van de Broederschap, en de hoofden van den Eozenkrans te Nangazaki brachten door hun vurigheid en buitengewone geestdrift hiertoe veel bij, zoodat men gedurende eenige oogenblikken de reine vreugde kon genieten van een huiselijk feest.
Men moest evenwel scheiden; de twee Paters gingen den weg op naar .Nanga, do haven waar men zich moest inschepen voor Omura. uezo reis duurde drie dagen; zij hielden in do dorpen stil om de christenen op te beuren en brachten den nacht door met onderwijzen, preken en biechthooren; iederen morgen lazen zij de E. Mis en reikten aan tal van gcloovigen de H. Com-
14
munie uit. God zegende zoozeer hunnen arbeid, dat Franciscus Morales verplicht was, nog twee Paters te zenden om het goede, wat zij in deze streken hadden begonnen, te voltrekken.
Toen de christenen van Nanga de twee Paters Alphonsus en Perdinandus met hun habijt bekleed zagen, konden zij hunne vreugde niet bedwingen, ^n wierpen zich aan hunne voeten neder om hunnen zegen te ontvangen. Zeer velen verlangden te biechten en besteedden hiervoor den gcheelen daar-aanvolgenden dag; doch deze aangename en godvruchtige troost mocht den geloovigen niet van langen duur wezen.
Toen men 'b avonds de Litanie van de Allerheiligste -Maagd en da Sahe Regina zong, zag men in de haven drie kleine vaartuigen vol soldaten mot ontstokene fakkels in do hand. Zij waren door den Gouverneur van Omura afgezonden om de twee Paters te zoeken. Deze, door een heiligen ijver bezield, spoedden zich naar de kust waar do soldaten, die bijna allen afvallige christenen waren, aankwamen. De heilige missiona--rissen wilden hen omarmen en aan hun hart drukken. En tot verbazing van de toeschouwers, stortten deze arme ongclukkigen tranen; vielen vervolgens neder op den grond en verontschuldigden zich, dat zij genoodzaakt waren hen gevangen te nemen. Deze gevangenneming was waarlijk treffend: de christenen weenden, de Paters troostten, allen wilden met hen gaan, doch men stond dit slecht aan twee hunner toe; een dezer heette Joannes, do andere Thomas; deze laatste, eerst vijftien jaar oud, was gewoon den Zal. Alphonsus de H. Mis te dienen.
15
*
Toen men eindelijk ging vertrekken, spoedde zicb een ontelbare menigte, door het licht der sterren en der fakkels geleid, naar de plaats hunner inscheping. De christenen wierpen zich al snikkende op do Paters om hen nog voor het laatst te omarmen. Het ging zelf zoover, dat de soldaten ze met stokslagen en met hunne brandende fakkels trachtten te verwijderen; doch niets -(vas in staat om deze geestdrift, door den heiligsten eerbied ingegeven, tegen te gaan. Velen waren zoo gelukkig de Paters te kunnen naderen. Toen , zoo verhaalt ons zeer naif Joannes deEechac, sneden zij zooveel kleine stukjes van hunne habijten, dat zij in het vaartuig zijnde, als het ware, zonder habijten waren.
Op het oogenblik van vertrek, hieven de christenen een groot geschrei aan. Verschillende wierpen zich geheel gekleed in het water, klemden zich vast aan de schuit, on kwapjen met zoo groot getal daarin, dat zij bij den minsten rukwind moest omslaan. Men liet alsdan de Paters met hunne gezellen in een ander vaartuig overgaan, en verwijderde zich zeer snel uit de haven. Bij deze wreodo scheiding verdubbelde zich de droefheid der achterblijvenden: „O heilige „martelaren!quot; riepen de christenen, „o gelukzaligen! „Gij gaat uw God genieten in den hemel, wat zal er „geworden van ons hier te midden van wolven, door „onze herders en vaders verlaten ?quot;
De gevangenen kwamen omstreeks middernacht te Omura. ïoen de gouverneur hen zag was hij uitermate bedroefd en beangstigd; hij vreesde, en niet zonder reden, dat de Keizer van Japan hem zijne goederen en ambten zou ontnemen, omdat hij verzuimd had
16
de christenen op te Bporen en te vervolgen. Hij besloot daarom de gevangenen zeer spoedig te doen sterven, en beval de twee Patera naar een klein verlaten eiland te zenden en ben aldaar te onthoofden; aan alle zeelieden werd een bevel gegeven, dat niemand voor de uitvoering van het vonnis de haven mocht verlaten.
Doch het besluit van den gouverneur werd zoo geheim niet gehouden, of den christenen van Omura kwam zulks ter ooren. Zij maakten zich van de vaartuigen meester, en volgden, niettegenstaande den wederstand der soldaten, de twee martelaren tot het eiland Dsuxima, de plaats die voor de marteling was uitgekozen. De meesten van hen wilden biechten; onder anderen ook de grootmoeder van den Koning, Magdalena genaamd, en Marina, zijn tante. Deze vurige christenen konden zich niet meer van de heilige slaohtofl'ers, die Gode hun bloed gingen ofieren, scheiden; en zoo hevig was hun droefheid, dat da beulen zelve er van werden, aangedaan. Het hoofd der geleiders ziende dat hij op dit eiland niet tot zijn doel kon geraken, liet de Paters andermaal scheep gaan en voerde hen naar een ander eiland, Almagera geheeten.
Tot driemaal toe werden onze grootmoedige belijders naar andere verlatene eilanden, verder van de stad gelegen, vervoerd; doch de christenen gaven den moed niet op hen te volgen. Te Almagera had de Zal. Alphonsus meermalen gelegenheid, hen door levendige en indrukwekkende toespraken aan te moedigen om standvastig te blijven in het geloof; ook de Rozenkrans werd door hem niet vergeten, maar was voor «ie Zal. Alphonsus eene kracht en troost in zijne ver-
.17
schrikkelijke eenzaamheid. Deze arme balling had den Eozenkrans als een hemelschen lofzang en kon door zijne teedere liefde voor dat) gebed niet de woorden van David uitroepen: „Indien ik u vergeet, Jeruzalem, „dat dan mijn rechterhand zich zelve vergete; dat „mijn tong aan mijn verhemelte vaatkleve, indien ik „uwer niet gedenke, indien ik Jeruzalem niet het „meest beminne!quot; (Psal. CXXXVI: 8), De Rozenkrans toch ia zoet en teeder als Jeruzalem voor hen, die God mot alle volheid hunner ziel beminnen.
Van Almagera werden de gevangenen naar Coguchy vervoerd. Zij zagen op dit eiland menschen, die de kostbare overblijfselen van de Gelukzalige martelaren Petrus der Hemel vaan; en Joannes Baptista Tavora naar zee droegen. Een jeugdig christen Leo, misbedienaar van deu Zal. Joannes Baptista, werd ook gevangen ruodevoerd. De menigte werd voortdurend talrijker; men benuttigde zich alsdan de duisternis van den nacht om de gevangenen naar een ander eiland te geleiden, en zond Joannes en Thomas terug, die de Pators gevolgd waren, in de hoop van hunne heilige overblijfselen tc verzamelen. De soldaten, meenende dat zij eindelijk kouden overgaan het bevel des Eeizers ten uitvoer te brengen, zeiden tot do martelaren, dat zij zich zouden voorbereiden tot den dood. Al-plionsus Navarrette, wierp toen een blik op de omstanders, en herkende eenige christenen als matrozen verkleed en sprak tot een van hen : „Mijn zoon, „ik vraag van u ééne gunst. Het kruis, hetwelk ik „had, heb ik weggegeven; neem twee kleine stokjes „en maak er mij een kruis van, opdat ik met het „kruis in de hand als christen sterven moge uit liefde
18
„voor Hem, dien ik in mijn hart draag en die voor
„mij gestorven is.quot;
De soldaten, vertoornd dat er nog christenen aanwezig waren, aarzelden niet zich op nieuw in te schepen en hielden eindelijk voor de laatste maal stil op het eiland Tacaxima, dat vroeger het eiland der Doornen genoemd werd. Dit was de plaats door God uitverkoren voor het offer van onzo heldhaftige martelaren.' Alphonsus Navarrette had aan zijn rechterhand Pater Terdinandus van den Heiligen Joseph, en aan zijne linker den kleinen Leo. Alle drie knielen zij neder. De Zal. Ferdinandus wil echter eerst het zwaard kussen, dat hem treffen moest en spreekt daarna eenige woorden tot de omstanders. Daarna met den Eazenkrans in de eene hand en de gewijde Kaars in de andere, werd hem met éénen slag het
hoofd afgehouwen.
Ha hem kwam do Zal. Alphonsus. Do moedige zoon van den H. Domiaicus hield in de rechterhand een kruis, zijn Eozenkrans en de gewijde Kaars in de linker. Zijn gelaat schitterde van eene hemelsche blijdschap en zijne ziel scheen in de diepste beschouwing verzonken. Wie zal ons de gedachten dea martelaars bij het naderen van den dood openbaren l Voorzeker zong hij reeds hier op aarde het eeuwige lied van erkentelijkheid en liefde : „Mijne ziel, ga „binnen in uwe rust, wijl de Heer u met weldaden „heeft overladen. Hij heeft mijne ziel bevriji van „den dood, mijne oogen van de tranen, mijne voeten „van den val. Ik zal aangenaam zijn aan den Heer „in hot land der levenden.'quot; (Ps. CXIV.)
Zoo bad de Zalige, toen de beulen hem troffen
19
met het zwaard. Zij deden het echter zoo onhandig dat zijn hoofd nog voor de helft aan het lichaam bleef gehecht. De martelaar viel achterover op den grond; zijne oogen waren ten hemel geheven, alsof hij nog in gebed ware; eerst na den derden slag had Alphonsus zijn ofier volbracht.
De kleine Leo had even als de Zal. lerdinandus door eénen slag den palm der overwinning verkregen.
Deze glorierijke marteling had plaats, op den 1 Juni 1617,
De vereering der geloovigen openbaarde zich in de heilige geestdrift, waarmede zij de voorwerpen, die aan de martelaren hadden toebehoord, bijeen verzamelden; de heidenen zelf doopten linnen in het bloed van hunne slachioffers. Men maakte zioh meester van hunne kleederen; en het zwaard, waarmede de Zaligen onthoofd waren, werd door de christenen voor honderd vijftig daalders gekocht, en aan de Dominicanen te Manilla gezonden.
Wij dienen hier nog melding te maken van eene omstandigheid, die op den roemrijken dood volgde. God wilde namelijk toonen, dat het bloed der martelaren, 'twelk het zaad is der christenen, ook een groot voorbeeld is van liefde en eenheid, die onder broeders heerschen moet. De vier religieuse orden, die in Japan het evangelie verkondigden, en even roemrijk waren door den ijveren moed hunner kinderen, -werden in den dood mot eikander vereenigd. Ka de marte-img van den Zal. Alphonsna Navarrette, Dominicaan, en Perdinandus van den Heiligen Joseph, Augustijn, opende men de graven der Zaligen Petrus der Hemelvaart, franciscaan, en Joannes Uaptista Tavora,
2*
20
Jesniet, om hen allen te zamen in zee te terpen. Het lichaam van Alphonsus Havarrette werd in een zelfde kuil gelegd met Joannes Baptista Tavora, en Perdinandus van den Heiligen Joseph bij Petrus der Hemelvaart. Deze twee kisten werden aan elkander ptevig vast gebonden en, met groote steenengeladen, in de diepte der zee geworpen.
Aldus vereenigde de Voorzienigheid deze Apostolische mannen hier op de aarde, gelijk hij hen later in hunne zegepraal wilde vereenigen door hen gezamenlijk op onze altaren te doen vereeren. Pius IX, m zijne wonderbare werken altijd op eene bijzondere wijze door God bijgestaan, heeft ons voorzeker die groote vereeniging der zielen door de broederlijke liefde willen aantoonen door hunne gelijktijdige zaligverklaring. En inderdaad; „Er is verscheidenheid „van genade-gaven, maar het is dezelfde Geest; en quot;er is verscheidenheid van bedieningen, maar het is quot;dezelfde Heer; en er is verscheidenheid van werkingen, maar het ia dezelfde God, die alles in allen
werkt.quot; (1 Cor. XXII: 4.)
Laten wij nu nog eenige woorden zeggen over het leven van den Zal. Alphonsus Navarrette. Hij werd in 1571 geboren, volgens sommigen te Valladohd, of volgens den Zal. Orfanel, te Logrono, een kleine stad in oud Castillië. Éeeds op jeugdigen leeftijd zegde hij vaarwel aan de verwachting, die de stand zijner adelijke familie hem in de wereld aanbood, om liet kleed van den H. Dominicus in het klooster van St. Paulus te Val-ladolid te ontvangen. Daar maakte hij zich door de beoefening der deugden en eene ernstige studie der Heilige Schriften bekwaam, om in de verre missiën het
21
geloof te verkondigen. Na rolbracliten proeftijd, verkreeg hij, in 1598, van zijne overaten vergunning om naar de Philippijnen te vertrekken. Gedurende onderscheidene jaren wijdde hij zich daar geheel toe aan de bekeering der Indianen van Meuw-Segovië, een uitgebreide provincie ten Noordoosten van het eiland Lujon, werd vervolgens wederom door de Provincie van den Allerheiligsten Bozenkrans naar Europa gezonden om missionarissen te verkrijgen, en kwam in 1610 te Manilla weder.
Keeds lang had Alphonsus Navarrette vurig verlangd zijne broeders, die hem naar Japan waren voorafgegaan, door zijne komst te gaan verblijden. Die vergunning ontving hij ten laatste van den provinciaal, Pater Balthazar Fort, en hij vertrok in gezelschap van Pater Dominicus de Valderama, van het gezelschap van Jesus, in Juni 1611. Het is niet mogelijk al zijne handelingen in het bijzonder mede te deden, die hij van af 1611 tot 1617 verrichtte; want in die zes jaren was dc Zal. Alphonsus een voorbeeld van de schitterendste deugden. Men bewonderde zijne nederigheid, zijn zachtmoedigheid, zijn onvermoeiden ijver, en zijne versterving. Hij vervulde met de grootste voorzichtigheid en wijsheid de bediening van vicaris-provinciaal, en bijzonder moet men Alphonsus dankzeggen voor de oprichting en regeling der Broederschappen van den H. Rozenkrans en van de zoete Namen van God en Jesus. Van het begin der vervolging af, die in 1614 uitbrak, zag men hem overal de vreesachtigen aanmoedigen, de zondaars tot God terugbrengen en hun krachten schenken; terwijl hij aller harten het heilig vuur trachtte mede te deelen, dat zijne ziel verteerde.
22
Bijzonder acWtterde hij uit in zijne werken van liefde; zoodat hij te recht mag genoemd worden de Vincentiua a Paula van Japan. „Een van zijne gewone bezigheden, „zeide Pater de Charlevoix, was het opzoelren der „kinderen, die door hunne ouders op de straten waren „ueêrgelegd, wijl zij hen niet konden opvoeden; hij „liet hen door de christenen verzorgen, een goede „opvoeding schenken en opende voor velen, die reeds „zieltoogden, den hemel door de wateren des h. doop-„sels.quot; Deze arme kleinen namen zoozeer zijn hart voor zich in, dat hij alles voor hen ten ofier bracht. Inde laatste oogenblikken zijns levens, schreef hij daarover niet alleen nog aan de religieusen der orde van den U. Dominicus, maar beval ze ook op nieuw aan den Spaan-schen kapitein Paulus Garruche, die hem in dit heilig werk van grooten dienet geweest was. „T)at Jcsus, „zoo schreef de zalige, het eenige goed zij uwer ziel „en haar voor immer beware! Vergeet niet, ik bid * „het u, voort te gaan de aalmoes te schenken die ..gij gewoon zijt den vondelingen te geven; hiermede „zult gij een Gode hoogst aangename daad vervullen. „Ik bezweer u dit, van uit ons verlaten eiland waar „wij den dood verwachten.quot;
Die arme kinderen waren niet alleen het voorwerp zijner liefde; hij beminde ook innig de armen. Om hen in hunne behoeften ter hulp te komen had hij, met medewerking van de Paters Augustijnen en Franciscanen, de Broederschap van Barmhartigheid gesticht.
Bij al deze deugden voegde hij een grooto onverschrokkenheid van karakter, die hem in staat stelde de heldhaftigste daden te verrichten. „Eens, zoo ver-
23
„haalt ons de reeds aangehaalde geschiedschrijver, „kwam hij op een openbare plaats, waar men een „menigte scapulieren, Agnus Dei en andere heilige „voorwerpen, die den christenen waren ontnomen, „moest verbranden en waar de heilige deugd van zui-„verheid voor velen in gevaar werd gebracht. Hij liep „er aanstonds naar toe; sprak met de uitvoerders van „dit goddeloos bevel en, ziende dat zijne woorden „niets vermochten, wierp hij zich te midden der „vlammen en haalde de voorwerpen er uit, die zij er „hadden ingeworpen.quot;
Ziedaar u in het kort den Zal. Alphonsus Nuvar-rette geschetst. Zijn leven was dat van een heiligen religieus, zijn dood die van een christen-held. Hij telde ongeveer 46 jaar, toen hj uit haat voor het geloof werd onthoof!.
II.
Be marteldood tan don Zaiigcn Caspar Ficogyro, ch Andreas Gioxinda, medebroeders vau den Aller-Iieiligstcu Rozenkrans. 1 Odoher 1G17.
Deze twee christenen uit Japan waren waardig de lij van de martelaren der kinderen van den H. Eozen-kruns te openen. Gedurende de drie laatste jaren vau vervolging liadden zij den Zal. Alphonsus Ka-varrette en Ferdinandua van den Heiligen Joseph gehuisvest. Beiden waren in de heilige stemming om met vreugde de grootste offers te brengen. Toon men de twee religieusen had gevangen genomen, wilden zij hen, die zij als hunne vaders teeder beminden, volgen tot den marteldood; doch de soldaten, te veel bezig met de gevangenneming der missionarissen, gaven aan hunne beden geen gehoor.
„Wreede soldaten! zoo riep de Zal. Caspar, luistert „naar mij. Ik kom van Nangazaki, ik heb dezen ver» „bannen religieus gedurende drie jaren gehuisvest, „ik ben ongehoorzaam geweest aan den Keizer. Ik „bid u, neemt mij gevangen, ik ben bereid.quot;
De kinderen dezer eeuw koesteren dusdanige verlangens niet. Om tot dien hoogen trap vaudeschit-
25
terendste grootheid, tot dien brandenden dorst naar het martelaarsschap te komen, moet men eerst zijn hart hebben voorbereid in de overweging der heilige geheimen van onzen godsdienst en zijn ziel, hebben versterkt door een nederig en volhardend gebed, f Deze goddelijke vlam van liefde, die de harten ver
teerde van deze beide helden, was een der vruchten van den H. Kozenkrans. Beiden toch behoorden tot de Broederschap van don Eozenkrans, die de Pre-dikheeren in Kangazaki hadden opgericht, en ontvingen door da godvruchtige oefeningen van den Kozenkrans die onoverwinbare kracht, welke hen den martelpalm deed verwerven. Gonroco, gouverneur van Kangazaki, met wien wij later meer bekend zullen worden, ontving de dringendste bevelen hun zonder uitstel het leven te benemen. Eerst verklaarde men hunne goederen verbeurd en beproefde door beloften en bedreigingen hen te overwinneli. Maar niets was in staat om het vaste besluit van . deze edelmoedige kampvechters aan het wankelen to
brengen. Alsdan geleidde men hen naar eene eenzame plaats, waar zij den Is'cquot; October 1617 werden onthoofd en in zee geworpen.
III.
Kostbare dood van don (iclukzaligcn Joannes Hartincz, bijgenaamd ran den Heiligen Domi-nicus. 19 Maarf 1619.
Terwijl de vervolgers aan hunne (woede den vrijen teugel vierden door eenige afgezonderde Christenen te doen sterven, vergaten zij niet zich andere slachtoffers te bereiden en wierpen de ijverigste Missionarissen en de voornaamsten van Japan in kluisters. Velen stierven daar van ellende. De Kerk heeft altijd de grootmoedige belijders die, ten gevolge van het lijden, voor het geloof verduurd, stierven, als martelaars beschouwd; vooral wanneer zij hun leven eindigde in de ontberingen en verschrikkelijkheden eener gevangenis.
Op die wijze verkreeg Joannes Martinez de kroon der martelaren. Nadat hij in verschillende provinciën der Philippijnen het H. Evangelie had gepredikt' begaf hij zich, in 1618, naar Corea, om deze uitgestrekte streken voor Jesus Christus te winnen. Doch de inzichten van God waren anders: het schip kwam te Japan aan, waar Pater Franciscus Morales, Vicaris-Provinciaal, Joannes ontving en hem bij zich besloot
27
te houden. Martinez trof in Japan Pater A.ngeliiB Orsuoci aan, die hem in 1602 van Europa naar de Philippijnen had vergezeld. Deze twee apostojisehe mannen gevoelden een grooten troost, toen zij elkander weder zagen, en weldra zoude God hen nog overvloediger vreugde doen genieten, vermits hij beiden uitverkoren had, ts zamen belijdenis van den Naam van Jesua Christus af te leggen.
En werkelijk werden zij kort daarop, den 13 December 1618, te middernacht door de soldaten van den gouverneur van Gonroco gevangen genomen, en in gezelschap van verschillende andere Japanneesche christenen voor zijn rechterstoel gesleept.
Op alle vragen die hen gedaan werden, antwoordden zij;
„quot;W ij zijn religieusen en kinderen van den H. Do-minicus-quot;
— „Waarom, vervolgde de vergramde rechter, zijt „gij tegen den wil des Keizers in deze verafgelegene „streken gekomen!quot;
— „Het is, antwoordde de twee zonen van denH. „Dominicus, om te gehoorzamen aan onzen God, die „dë Koning der Koningen, en de Keizer der Keizers „is. Hij zend ons om Zijne heilige wet over geheel „de wereld te prediken, ten einde alle menschen den „weg des hemels leeren kennen en diensvolgens zalig „te doen worden.quot;
Ka een lang verhoor te hebben ondergaan werden de twee Paters zoo geheim mogelijk naar de gevangenissen van Omura vervoerd.
Deze gevangenissen zijn in de geschiedenis der martelaren van Japen van te groot belang, dan dat wij er niet eene kleine beschrijving van zouden geven.
28
Onze gevangenissen in Europa zijn paleizen en versterkingen in vergelijking van deze soort van schaapskooien in de open luelit met palen en takkebossen bijeengehouden en aan alle veranderingen der jaargetijden blootgesteld.
Een brief van P. Carolus, van de Sociteit van Jesua, een der beroemdste martelaren van Japan, geeft er de volgende beschrijving van: „Onze gevangenis, zoo zegt hij, heeft zestien palm breedte en vier en twintig lengte; zij is het best te vergelijken met eene kooi, bestaande uit vierkante palen die, twee vingers van elkaar verwijderd, wanden en zoldering vormen; van boven zijn zij met pannen gedekt; de vloer bestaat uit eenige over den grond gespreide balken, met ruwe planken er opgenageld. ')
Een der wanden vertoont een goed gesloten deur, zoo klein, dat zij ter nauwernood een mensch doorlaat. Daurneven bevindt zich eene opening in den vorm van het rijstschoteltje der Japanneezen, waardoor ons het voedsel gewordt, liondom loopt eene gaanderij ter breedte van acht palmen, omsloten door eene dubbele heining van hooge, digt bijeen geplaatste palen, van boven met scherpe punten voorzien; de ruimte tusschen beiden is met doorstruiken gevuld. Het geheel is nog omvat door eene tweede sterkü omheining, die den hoofdingang bevat, zoodat wij vaak in de onmogelijkheid zijn om brieven af te zenden of te ontvangen van Kangazaki, laat staan dat er levensmiddelen zouden kunnen ingevoerd worden. Onze dagelijksche voeding bestaat in twee schoteltjes
1) In deze enge plaats Ijevonilen iich 34 Irelijacra des geloofs. Rela* P. Manzoro.
29
rijat in water gekookt; eene slecht toebereide soep van bittere kruiden, en een rammenas of vrat salade; soms ook twee sterk gezouten sardijnen, benevens koud water om onzen dorst te lesschen. Gewoonlijk vergenoegen wij ons allen met rijst en zont. Het gebruik van mes of schaar is ons verboden, en om degenen die er ons van hebben voorzien niet in ongelegenheid te brengen, blijven wij, met ongeschoren haard en haren, als kluizenaars, 't Is ons evenmin vergund onze kleederen buiten te wasschen of in de zon te droogen, zoodat de onreinheid groot is; en aangezien het om geene reden veroorloofd Tjjordt de gevangenis te verlaten, is de lucht, die wij»inoeten inademen, onvcrdragelijk. Des nachts geeft men ons open licht, zoodat alle zintuigen hier op eigenaardige wijze worden gekweld. In den zomer komt er nog eenige verkwikking door den wind en versche lucht die langs alle zijden door de openingen speelt; maar in het gure jaargetijde, als de regen neerstort van stormen vergezeld, of vorst en sneeuw vrijen toegang vinden tot ons verblijf, dan hebben wij den Heer menig offer te brengen. ')
Nochtans veranderde al het lijden door de heldhaftigheid'en ijver der gevangenen in ware vreugde, en werd hunne gevangenis weldra gelijk aan een zeer geregeld en zeer streng klooster. Van het begin hunner gevangenneming af schreven zij zich een levensregel voor, dien zij getrouw tot aan het einde toe opvolgden. Ieder dag lazen de priesters de H. Mis, en ieder was op zijne beurt een geheele week overste. Do getijden werden in twee koren gezegd ^ 1) Zie Martelpalment bl, 40, en 41.
30
en na de Metten, die te middernacht werden gebeden, hield men een uur overweging, waarondermen zich bloedige geeselslagen toebracht. Maria de Koningin van den Allerheiligsten Rozenkrans, werd daar niet vergeten: iederen avond zong men het Salve liegina, en iederen Zaterdag eenige liederen op de vijftien Geheimen van den Eozenkrans. De gevangenis van Omura werd alzoo een school van alle deugden, door de goddelijke barmhartigheid bestemd, om de martelaren voor het groote offer voor te bereiden.
Toen Joannes van den Heiligen Dominicus en Angelus Orsucci' te Amura aankwamen, was de gevangenis reeds bijna geheel ingenomen. Op het zien dezer vergadering van edelmoedige belijders konden zij niet nalaten den psalm tot God te zingen: Laudate üomi-ram, omnes Gentes. Alle volkeren looft den Heer. En in heilige geestverrukking antwoordde men: Quomam confinnata est super tios misericordia ejus. Omdat zijne barmhartigheid in ons bevestigd is. Alsdan omhelsden zij elkander met do levendigste broederliefde en hielden niet op het loflied tot God te doen weerklinken: „Hoe zoet en aangenaam is het, waaneer broeders te zamen eensgezind wonen.quot;
De Zal. Joannes van den Heiligen Dominicus genoot niet één dier zoetheden, welke God somtijds zijnen heiligen in de grootste smarten doet smaken. De goddelijke Meester bood hem het kruis met al zijn verschrikkelijkheid aan. Te vergeefs trachtte men door de troostrijke opwekkingen zijn droefheid te veranderen, die hij leed door de gedachte, dat zijne zonden oorzaak zijn zouden, dat hij te midden van
31
de folteringen door God zoude verlaten en afvallig worden.
Nochtans hield hij niet op met den grootsten ootmoed tot God te bidden, dat Hij dien bitteren kelk van hem zoude wegnemen; „doch, zoo sprak hij, Heer „niet mijne, maar uwe wil geschiede.quot; Nadat God de Zal. Joannes alzoo naar ziel en lichaam had beproefd en verschrikkelijk doen lijden, verhoorde Hij zijn nederig gebed en nam hem tot zich in het rijk der Hemelen den 19 Maart 1619, feestdag van de Verloving der Allerheiligste Maagd Maria; hij telde toen eerst 43 jaren.
Zijne medegevangenen 'beschouwden hem ala een heilige, als een waar martelaar en wilden iets van zijne overblijfselen be varen. Zijquot; sneden hem daarom eene hand en een voet af, en gaven het overige gedeelte van zijn lichaam aan de soldaten. Dezen hadden •bevel gekregen het te verbranden en zijn asch in zee te werpen. Do soldaten nu stapelden dertig ladingen hout op zijn lichaam, maar, o wonder! het wilde niet branden. Men was alzoo verplicht deze kostbare overblijfselen uit de vlammen te nemen, hakte ze in kleine stukjes, en gaven ze alzoo prijs aan de golven.
Joannes Martinez, bijgenaamd a St. Dominico, werd in 1576 te Tierra de Campos, in oud Castillië, in het diocees van Astorga geboren. Toen hij tot het religieuse leven geroepen werd deed hij zijne studiën aan de universiteit van Salamanca. De vermaardheid de^wetenschap en der heiligheid van de Predikheeren in het klooster van den H. Stephanus te Salamanca, deed hem weldra aan de stem der genade beantwoorden; hij nam het kleed dier orde aan en legde
32
den 4 Juni 1594 zijne plechtige geloften af. Zijne vorderingen in de deugd waren zeer snel, en van een zijner broeders, getuige van zijn leven en zijnen arbeid in de missiën van het Oosten, verdiende hij deze lofspraak : „Deze uitstekende Pater was een groot „arbeider, zeer nauwgezet kloosterling, maar vooral „zeer nederig. Zijn geduld was bovenmate en zijn „onthechting aan het aardsche zeer volmaakt.quot; quot;)
1) Rclaï. del P. Orfanel.
IV.
Miirtdduod van Andreas Tocuau' en zijne medege-zelleii, medclirocclcrs van den if. Rozenkrans, den 48 November 1619.
Hoe meer wij met deze gescliiedeniu vorderen, des te duisterer wordt het voor de christenen van Japan. Gonrooo, gouverneur van Nangazaki, had geen rust voordat zijn bloeddorstig hart voldaan was; hij wilde een groote slachting aanrichten.
Een voorname Japaaneesche familie, zeer gehecht aan de orde van .de13 H. Dominicus en aan den H. Eozenkrans, trok het eerste de aandacht van den onchristelijken heambte, omdat hij van den beginne der vervolging af een groove standvastigheid in het geloof en een groote edelmoedigheid in den strijd toonde. Andreas Tocuan was werkelijk in Kagazaki een der aanzienlijksten; zijn geboorte, zijne bedieningen, en zqn karakter plaatsten hem in den hoogsten rang en de Keizer van Japan had hem alle vertrouwen geschonken. Doch Andreas Tocuan was een ijver christen; had gedurende vijf jaren huisvesting gegeven aan Pater iVanciscus' Morales, vicaris-provinciaal der Dominicanen , bracht geheel zijn leven met het verrichten van
3
34
goede werken door, en was vooral een buitengewoon ij veraar om de Broederschap van den H. Rozenkrans, waarvan hij een der meest onverschrokkene hoofden, was, te verspreiden. Dit alles was voldoende om hem met zijne vrouw en een gedeelte zijner talrijke familie naar den marteldood te leiden.
De gevangenneming van den Zal. Andreas Tocuan geeft ons een treffend voorbeeld van dien verheven en bovennatuurlijken geest, waardoor deze godvruchtige familie werd bestuurd. Men verhaalt, dat hij zich op het oogenblik, toen de soldaten zijn huis binnen kwamen, verborgen had. Doch Maria Tocuan, zijn vrouw, haar liefde overwinnende en slechts denkende aan den roem van het martelaarschap , zond aanstonds iemand om hem onmiddellijk te zoeken, want zij wilde niet, dat hij deze gelegenheid zoude voorbij laten gaan om den Naam van Jesus Christus te belijden; ook vroeg zij weenende, hem in de gevangenissen te mogen volgen, daar ook zij even schuldig was en het zelfde lot verdiende. Wij zullen later zien, hoe God hare heilige begeerte beloonde.
Andreas Tocuan was dezer christen-heldinne waardig. De trawanten ziende, sprak hij: „Eindelijk ,.heb ik alles wat ik reeds zoo lang wenschte; „en daarenboven het buitengewone voorrechquot; mijn „Vader en mijn getrouwsten vriend té mogen vergezellen.quot; i
En inderdaad, ook Pater Franciscus Morales was dien dag in het huis van Andreas Tocuan gevangen genomen. Uit onzag voor den adel, dien deze laatste bezat; en om aan het volk het schouwspel te onttrekken.
35
een Japanees van de grootste verdiensten en aanzien gevankelijk te zien wegvoeren, wilde meü' hem in een draagstoel verwijderen. Doch Andreas versmaadde dit aanbod: noemde zich gelukkig en ging er trotsch op voor Jesus Christus geketend en veracht te worden, en wilde daarom niet beter behandeld worden dan zijn Vader, de Zal. Morales. Na drie maanden gevangenschap moest hij voor de rechters verschijnen. Men veroordeelde hem om levend verbrand te worden met een broeder van het gezelschap van Jesus, Leonardus Ximura, en drie andere voorname medebroeders vên den H. Eozenkrana; Joannes Xoum, Cosmus Taquea en Dominicus Georges; deze laatste was een Portugees.
.De rechter wilde zrn smart te kennen geven, die hem de veroordeeling van Andreas Tocuan veroorzaakte, doch de zalige sprak hem aan en zeide: quot;Gij gehoorzaamt aan uwen Meester, ik gehoorzaam „aan den mijne; vergeet echter niet, dat er buiten „de christelijke wet geen heil te vinden is.quot;
De Zal. martelaar wilde vóór zijn sterven nog een laatste maal aan Pater Franciscus Morales schrijven.— „Ik dank u, mijn zeer beminde Pater, zoo schreef „hij, ik dank u, dat gij voor mij een gelegenheid „geweest zijt, dat ik het geluk geniet voor de glorie
„van mijn God te sterven..... Ik beveel u Maria
„aan , mijne vrouw, en Paulus, mijn jongsten zoon. „Wanneer ik door Gods barmhartigheid in den hemel „zal gekomen zijn, zal ik Jesus, mijn Meester en „mijn Zaligmaker voor u bidden.quot;
Andreas Tocuan schreef ook eenige regelen aan zijne vrouw, aan zijne broeders, en aan andere bloedver-
33
wantep om hen aan ie moedigen in de deugd te vol-liardén, daarna keerde hij geheel in zich zelve, verdiepte zich in de beschouwing van zijn God en in de overweging van zijn toekomstig offer.
Den 19 .Kovember 1619, ging Andreas Tocuanmet zijne gezellfcn naar den brandstapel. Men zag den moedigen Japanees zich voor zijnen paal nederbuigen, dien omhelzen en in dien toestand eenige oogen-blikken onbeweeglijk met eene uitdrukking der grootste vreugde. Daarna wendde hij zich tot het volk, dat hij tot zijn laatston snik door woorden en teekenen aanmoedigde. Sedert de marteling der zes en twintig in 1597 gekiuisigd, had men zoo indrukwekkend een schouwspel niet gezien. Men had denzelfden heuvel gekozen en alles herinnerde aan dezelfde geestdrift, die er toen heerschte. Meer dan twintig duizend personen waren uit Nangazaki en omstreken toegesneld; zij omringden den brandstapel of bedekten.
dc zee met hunne vaartuigen. De medebroeders waren ook allen aanwezig en vervuld met eene heilige vreugde op liet zien der zegepraal van hunne gelukzalige Medebroeders; zij zongen hunne godvruchtige gezangen en riepen luide de namen van Jesus en van •Maria aan. Eindelijk is het ofier volbracht, de verkalkte beenderen der Zaligen worden in stukken verbrijzeld en in zee geworpen. Slechts met moeite kon men den golven eenige overblijfselen ontrukken.
quot;Van de drie overige medeleden van den 3. Hozen-krans, die met den Zal. Andreas Tooiian den marteldood ontvingen, is ons weinig bekend.
Dominicus Georges was te Aquiar de Souza, in Portugal geboren, en in Japan gehuwd met Elizabeth.
37
Fernande?:. Bij deze grootmoedige christinne ontving liij een zoon Ignatius geheeten; beiden verdienden ook, gelijk wij later zien znllen, de kroon der-martelaren. Georges had het lijden van de gevangenis gedurende een jaar met standvastig geduld doorslaan.
Joannes Xoum, te Meaco geboren, had aan Pater Alphonsus de Mena gastvrijheid geschonken; dit was de oorzaak zijner gevangenneming en van zijn dood.
Cosmus Taquea, geboren te Corea, was in den ouderdom van elf jaar, als krijgsgevangene te Japan gekomen; hij werd aldaar gedoopt en onderscheidde zich spoedig door zijn gehechtheid aan de orde van den H. Dominicus en door zijne liefde voor den .Rozenkrans. Hij . ontv.ng bij zich te Kangazaki de Ealige Paters Angelus Oraucoi en Joannes van Sint Dominicus, en stelde zich met een wel beproefden ijver ter hunner beschikking. Den Zal. Cosmus Toquea kan men als den eersten martelaar van Corea beschouwen, dat zich uitbreidt van het Noord-Oosten van China tot de eilanden van Japan. Men weet hoe later tot op deze laatste iijden Corea beroemd is geworden door talrijke martelaars. Het is alzoo een glorie voor don H. Eozenkrans aan Corea de eerstelingen van dat kostbaar bloed geschonken te hebben, dat gedurende de volgende eeuwen het zaad der ehriste-nen zijn zoude.
V.
Marteling van (leu Zal. Thomas Coteuda, i'ii vaa JiciE liicdegczciieu^ kdcu van den IS. Kozenkrans, deu 27 December 1619.
De Broederschap van den Eozenkrans had weldra gelegenheid om nieuwe martelaren te verkrijgen. Elf haver vurigste en ijverigste leden werden den 37 jSTo-vember 1619, op den heuvel der martelaren, nabij Kangazaki onthoofd. Hun eenigste misdaad bestond hierin dat zij de missionarissen niet hadden aange-klaiigd. Allen begaven zij zich in feestgewaad ter strafplaats te midden der gezangen van de overige medeleden der Broederschap.
Thomas Cotenda onderscheidde zich van de anderen door zijne geboorte, maar nog meer door zijne deugden. Hij was een naaste bloedverwant van den Koning van Firando, en had eene zeer onderscheidene opvoeding ontvangen. Zijn versterving was bovenmate; geheele nachten bracht hij door in gebed, droeg een ruig haren boetekleed op het bloote ligchaam, vastte en kastijdde zijn lichaam driemaal in de week. Zijn hart verlangde reeds sedert lang naar den marteldood, en gevoelde slechts eene smart, dat hij moest sterven
39
door het zwaard, en niet door de vlammen, die hem meer zouden doen lijden.
De overige medebroeders van den H. Eozenkrans, welke op dien dag gemarteld zijn, waren: Barthe-lomeus Xeki, Antonius Simura, Joannes Ivanunga, Alexis Kacamura, Leo Nakanixi, Matthias Cozaca, Komanus Matevaca, Matthias Kicano, Joannas Mo-tayana en Miehaël Taxita; deze laatste, een jonkman van vijf en twintig jaar, muntte vooral uit door zijne zachtmoedigheid en maagdelijke zuiverheid.
VI.
Marteldood van tien Zn!. Simon lluiota, en van zijne ïier medegezellen, leslera van de 11. Rozenkrans, den 16 Angusius 4620.
In een ander gedeelte van Japan, te Cocura, in liet Koninkrijk van Bugen, waren de leden van den H. Rozenkrans niet minder vurig in liet geloof, daa hunne medebroeders te Kangazaki.
Simon Quiota, een grijsaard van 60 jaar, zijne vrouw Magdalena en drie anderen, Thomas Guengoro, Maria deszelfs vrouw en Jacobus hun zoon werden voor het gerecht aangeklaagd en spoedig daar henen geleid. Niets echter kon deze christenen doen wankelen; zij bleven standvastig te midden der hevigste folteringen en zelfs de kleine Jacobus, liet zich zonder te weenen slaan, en verheugde zich te midden der smarten door de gedachte aan de vreugde des hemels; dit kleine kind was inderdaad waardig onder het getal der roemrijke leden van den H. Kozenkrans geteld te worden. Ziende dat het folteren niets bij deze moedige kampvechters vermocht ging men het doodvonnis over hem uitspreken.
Die uitspraak was een vreugde-tijding voor onze
41
grootmoedige belijders des geloofs; want allen waren zij veroordeeld, om gelijk de H. Petrus met het hoofd naar beneden gekruisigd te worden. Den 15 Augustus leidde men hen ter strafplaats. Voor hen uit droeg men op de punt van een spies hun doodvonnis. De gelukkige martelaren waren met een onbeschrijfelijke blijdscha^vervuld en gingen naar den dood als naar een Koninklijk feest. Simon en Mag-dalena stierven het eerste, op den avond van den 16 Augustus; daarna volgde spoedig Maria, doch Thomas en de kleine Jacobus leefden nog drie dagen daarna, zoodat men genoodzaakt was hen met eene lans te doorsteken.
VII.
Hlartcldood van dcti Zal. Liidovicus Fraryn, of Florcs, en zijuc medegezellen, defi 19 Augustus 1622.
Het jaar 1623 was een der vruclitbaarste voor het geloof in Japan, zoowel om liet getal der helden die voor het geloof stierven, als om de waardigheid der heilige slaehtofiers. Xongusama, die in 1616 Daifusama was opgevolgd, en de onvermoeide handlanger en uitvoerder zijner bevelen, Gonroco, gouverneur van Nangazaki, hadden zich sedert lang hiertoe voorbereid.
Maar laten wij zonder verdere inleiding het verhaal geven van deze wonderbare en treurige gebeurtenissen.
Onder de Predikhoeren, die naar Japan gezonden waren, was de Zal. Ludovicus Elores, ontegensprekelijk een der uitstekendste en beroemdste. Het leven vau dezen martelaar heeft iets wonderbaars. Te Antwerpen geboren, volbracht hij zijne studiën in Gent. Nog jong zijnde vertrok hij met zijne familie naar Spanje en veranderde zijn vlaamachon naam Fraryn, in den spaansche Mores. Van uit Spanje volgde hij zijne ouders naar Mexiko, waar hij in het klooster van den H. Hyacinthus het kleed van den H. Domi-nicus aannam. Na onvermoeide en de schitterendste studiën werd hij Novicen-Meester in het klooster te Mexiko, ging later naar de Philippijnsche eilanden, en werd, na eerst als missionaris in Nieuw-Segovië
43
te hebben gearbeid, tot Ncmcen-Meester te Manilla benoemd. Zijn vurige ijver voor het heil der zielen verwierf hem later de gunst naar Japan te mogen vertrekken, waar hij slechts aanlandde om er onder de afgrijselijkste pijnen te sterven.
Men moet wel bekennen, dat dusdanige voorbeschikking door God slechts is weggelegd voor zijne bevoorrechte kinderen. Wij willen, om niet van ons doel af te wijken, Ludovicus Flores volgen van Manilla af, waar hij zich inscheepte voor Japan, tot op den brandstapel van Kaogazaki, waar hij zijn offer bracht.
Een Japanees Joachim, Kroyama geheeten, die zich te Manilla gevestigd had en zich Diaz noemde, had een natuurlijk verlangen zijn vaderland weer te zien. Hij bouwde een klein vaartuig, en vertrok met twaalf andere Japanneezen, zoowel reizigers als matrozen, die door hetzelfde doel daarheen werden geleid. Ludovius Mores maakte van deze voor hem zoo schoone gelegenheid gebruik, en vertrok naar Japan in gezelschap van Pater Petrus de Zugnica, een spaanschen Augustijn.
God liet in zijne ondoordringbare raadsbesluiten toe, dat deze kleine onderneming gelegenheid gaf om met meer woede de arme christenen van Japan te vervolgen. Nadat onze reizigers door een storm genoodzaakt waren te Ma9ao stil te houden, ontmoetten zij tusschen het eiland Formosa en China een Hollandsch schip , dat hen onderzocht, en gevankelijk naar Inrando, op do kust van Japan gelegen, medevoerden, alwaar zij den 4 Augustus, feestdag van den H. Dominicus, in het jaar 1620 aankwamen..
De Hollandsche kapitein kwam op de gedachte, om
44
ter bedekking zijner zeeropverij de twee arme reli-giensen te vervolgen. Hij trad dan als beschuldiger op en waarscbuwde den Koning van Firando, dat twee religieusen onder do reizigers verborgen waren. En niet tevreden de religieusen bekend te hebben gemaakt, wreven zij hun den verschrikkelijksten. laster aan, en verhaalden dat Pater Petrus er op bedacht was zich aan het hoofd der christenen te stellen, en zich van Japan meester te maken. Ludovicus Plores en Petrus Zugnica, onder wereldsche kleederen verborgen, ontveinsden eerst hunne hoedanigheid van kloosterling; en beproefden vervolgens, toen zij tot het uiterste waren gebracht, te ontvluchten, of liever nog, gaven toe aan den ijver der religieusen en geloo-vigen, die hen wilden redden, om alzoo de groote rampspoeden die men voorzag, te ontkomen. Doch alles was vrucbteloos; de ongelukkige gevangenen, na de onwaardigste handelingen van de Hollandsche 'kettefé verduurd te hebben, werden verplicht zich bekend te maken, waarop zij gevangen naar het eiland van Yuquinoxima werden vervoerd.
Gedurende dien tijd had de onvermoeide gouverneur van Nangazaki een reis naar het hof gemaakt om van de gebeurtenissen te Firando jekenschap te geven. De keizer ontstak in hevigen toorn, en beval aan Gonroco zich zoo spoedig mogelijk naar huis te begeven, en al de gevangenen van Firando, Omura en Kangazaki te doen sterven. De keizer voegde er bij, dat, zoo hij nog de minste aanklacht omtrent de christenen ontving, hij zijne rechtvaardige wraak op hem zeiven, om zijne traagheid ld het volbrengen der bevelen, zou doen neerkomen.
45
Zooveel was niet noodig om den ijver van Gonroco aan te moedigen. Zonder toeven vertrekt hij, en nauwelijks te Naugazaki weergekeerd, begint hij de verlangens des keizers ten uitvoer te brengen. Hij zond boden naar Omura en Firando, om de gevangenen te Nangazald voor te brengen. Die van Firando kwamen het eerst. Tegen den kapitein Joachim, zijn scheepsvolk en de twee religieusen werd het doodvonnis uitgesproken; de kapitein en de twee religieusen moesten levend verbrand en de reizigers met het scheepsvolk onthoofd worden: allen waren leden van den H. .Rozenkrans.
De listige gouverneur wilde nog eene laatste poging beproeven om hen afvallig te maken: hij sprak hen zeer zacht aan en beloofde zelfs hun het leven te schenken. Doch de grootmoedige belijders antwoordden met eenparige stem, dat zij met blijdschap voor Jesus Christus wilden sterven.
Men wachtte nu niet langer om het vonnis ten uitvoer te brengen. Bij het eindigen van den dag, den 19 Augustus 1622, werden de gelukkige veroordeelden processiesgewijze naar den heuvel der martelaren geleid. De twee religieusen hadden de kruin geschoren, en waren gekleed in het habijt hunner orde; op hun gelaat schitterde reeds een straal van hemelsch licht. Joachim, kalm en gelaten, liep ter zijde gevolgd door de twa'alf personen die hem van Manilla naar Japan gevolgd waren. Meer dan dertig duizend personen omringden den heuvel. Onder de menigte waren drie religieusen van do orde der Predikheeren verborgen; ook waren alle leden der Broederschap van den H. Eozenkrans aanwezig en
46
gevoelden zich te midden hunner droefheid getroost on geluktig wegens de zegepraal hunner medebroeders en medezusters. Iedereen begreep dat nog vreeselij-ker vervolging ■wachtte, en er slechts een begin gemaakt was van hetgeen volgen moest. Men hield zich dan ook tot hevigen strijd gereed, en de medebroeders der martelaars verdubbelden hun ijver en vurigheid en vereenigden zich geheel en al met de bloedige offers, waarvan zij de edelmoedige en diep bewogen toeschouwers geweest waren.
Men onthoofde eerst de twaalf leden van den H. Rozenkrans. De twee religieusen en Joachim bleven gedurende twee uren aan de vlammen blootgesteld; toen het vuur te spoedig het ofïer wilde verteeren, trokken de beulen met groote vorken het hout terug, om zoodoende den moed der lijders op de proef te stellen. In dit plechtig oogenblik riep Petrus de Zugniga den H. Augustinus aan. Ludovicus Flores hoorde het en haastte zich te antwoorden.
— „Zie, daar is hij; hij is met ons!quot;
Allen bewonderden den moed en de standvastigheid dezer drie martelaren; ofschoon niet stevig aan hunne palen gebonden, bleven zij nochtans onbewegelijk tot in den dood: Ludovicus Flores viel het eerste, daarna Joacbim en vervolgens Petrus de Zugniga. De beulen bonden de geheiligde lichamen op elkander vast en vergunden eerst na vier dagen den christenen ze weg te halen.
—7
VIII.
Het groot Marteloffer. De Zal. Pranciscus Morales en zijne medegezellen: twee en twintig belijders van Jesns Ohristns, levend verbrand en dertig anderen onthoofd. 10 September 1622.
Gonroco moest nog eenige bevelen zijns meesters ten uitvoer brengen. Zijn ijver om in alles den keizer te gehoorzamen, was genoeg bekend dan dat men twijfelde, of ook ditmaal alles door hen nauwgezet vervuld zou worden. Hij liet de vier en twintig gevangenen uit Omura komen, en beval een en dertig andere slachtoffers uit Nangazaki voor hem te brengen. Gonroco stelde zijn adjudant, Xuqueudaiu, een even wreed en onmenschelijk man aan, om het vonnis ten uitvoer te brengen.
Wij hebben reeds over de gevangenissen van Omura gesproken, en kennen alzoo den droevigen toestand der arme gevangenen in deze verschrikkelijke verblijven; alleen moeten wij nog iets over de langdurigheid van hun lijden melderf. Pater Thomas van den H. Geest, Broeder Mancius van St. Thomas en Paulus Nangasci, medegezel van den Zal. Navarette , verbleven gedurende vijf jaren in den kerker; Pater Angelus Orsueci en Broeder Thomas van den Kozen-
1
48
krans gedurende vier jaren; de Paters Franciseus Morales en Alphonsus de Mena gedurende drie en een halfjaar; Pater Hyacintlius Orfanel gedurende zestien maanden'en .Pater Joseph van St. Hyacintlius gedurende een jaar. Er waren in de gevangenis te Omura ook nog leden der orde van den H. Dominieus, en van de Broederschap van den H. Rozenkrans; eveneens verschillende religieusen der andere orden: de meesten zuclitten aldaar reeds langen tijd.
Doch voordat wij verder gaan, moeten wij eenige bijzonderheden uit het leven der voornaamsten onder
hen medcdeelen.
De Zal. Pranciscus Morales verdient ontegenspre-kenlijk een ecreplaats onder deze heldhaftige verdedigers van het geloot in Jesus Christus. Hij is zulks waardig zoowel door de heiligheid zijns levens en den langen duur van zijn Apostolaat in Japan , als door de werkzaamheden, die hij verrichtte en de nitste-keade hoedanigheden, welke hem tot aan zijn dood onderscheidden. Prancisous Morales werd, den 14 October 1567 , te Madrid uit ecne zeer achtingswaardige familie geboren, en trad, nog jong zijnde, té Valadolid in de orde der Predikheeren. Michael van Benavides, een van de eerste stichters der Provincie van den H. Rozenkrans op de Philippijnen, later benoemd tot bisschop van Nieuw-Segoviê en aartsbisschop van Manilla, werd omtrent dit tijdstip voor de belangen zijner 'orde en der missie naar Spanje geroepen. Het verhaal van de gevaren en van zijn gezegenden arbeid in de vreemde landen, deed Pater Pranciscus Morales besluiten hem als missionaris naar de missie te volgen; zij vertrokken tezamenmet ver-
49
schillende anderen in het jaar 1398 uit Cadis. Op de Philippijnen aangekomen, werd de Zal. ÏVanoiscus Morales nu eens bestemd tot het geven van onderwijs, dan weder tot het verkondigen van Gods woord ; hetgeen hij beiden met hetzelfde goed gevolg en met een voorbecldigen ijver verrichtte. Bijna onmidde-lijk na zijn komst te Manilla werd hij door de Paters tot Pnor gekozen, in de hoop hem lang bij zich te behouden. Maar God had zijn dienaar voor een grooteren en zwaarderen arbeid bestemd, namelijk voor de missie in Japan: tNaar Japan!quot; riep hij uit, «naar Japan! o mijne broeders, wat is dat »een schoone zaak.quot;
Deze gunst viel hem eindelijk ten deel; hij vertrok in 1602 met de eerste missionarissen der Pre-dikheeren, in hoedanigheid van vicaris-provinciaal. Het lijden van dezen onvermoeiden missionaris gedurende zijn twintig jarigen arbeid in Japan, kunnen wij onmogelijk beschrijven. Zonder overdrijving mogen wij zeggen, dat hij de stichter geweest is van alle werken der Dominicanen in deze missie, en dat hij er tot aan zijn dood als de ziel en het leven van werd beschouwd. De Paters der orde raadpleegden hem in alles, en niets werd er zonder zijne voorzichtige leiding-ondernomen.
Wij hebben reeds gezien, hoe Pranciscus Morales in het huis van Andreas Tocuan gevangen werd genomen. 't Was den 15 Maart 1619. Hij mocht alzoo uit liefde voor zijn God grooter deel hebben dan vele anderen in cle ellende en pijnigingen der gevangenis te Omura. De smarten daal uitgestaan strekten hem tot groote vreugde en troost; en hadde zijn hart niet zoo
BO
warm geklopt voor liet Wil der zielen van zijne geliefde Ja-panneezen, niets anders zoude hij vuriger gewensclit hebben. Ziehier hoe hij zich in één zijner brieven uitdrukt. . Mijn hart is ontroerd wegens de groote jammeren , der christenen van Japan. Maar, dat God mij langs .zulke buitengewone wegen herwaarts heeft geleid, ,hier ben ik hem dankbaar voor. De goedheid Gods d toont zich aan mij in deze omstandigheid zoo liefdevol, gt;dat een leven, hoe lang ook van duur, mij te kort »toeschijnt om Hem te bedanken. Ik vraag Hem nog jslechts deze ééne zaak, dat Hij mij met toestaat .deze plaats te verlaten, dan om mijn leven voor .hem te geven en mijn bloed ter verdediging van »zijnen heiligen Naam te storten. Nochtans dat zijn .Wil geschiede! Ik zoude deze gevangenis die mij een .lusthof is geworden, voor de grootste paleizen der .wereld niet willen verruilen. Van den dag mijner jkomst alhier heb ik haar tot mijn bruid gekozen, ,en van toen af heb ik haar bemind, alsof ik.haar ,in werkelijkheid mijne teederste toegenegenheid had .geschonken. Voor mij is zij immer schoon en on-
. eindig beminnenswaardig.quot;
Dusdanig waren de gevoelens van hem, die met recht de steunpilaar des Evangelies en het licht der
Keik van Japan genoemd wordt.
Op een zelfden rang met Pater Franciscus Morales moeten wij den Zal. Alphonsus de Men a sxllen. Deze twee religieuzen kwamen te gelijk in .apan. Alles wat wij van den eenen gezegd hebben, kunnen wij op den anderen toepassen: onvermoeid was hunne arbeid, vurig hun ijver voor het heil der zielen, geduldig hun lijden en ontberingen in eene even-
51
langdurige gevangensdiap. Zij werden bijna gelijktijdig gevangen genomen. Franciscus Morales den ISquot;1quot;1 en Alphonsus de Mena des 14den Maart 1619. Al-phonsus werd spoedig ziek, en bij zijn lichamelijke pijnen voegden zich nog hevige zielssraarten. Deze kwamen voort uit eene diepe neerslachtigheid, die tot nog toe slechts door aanhoudende bezigheden en door do vermoeienissen van het Apostelaat konden overwonnen worden. Doch in deze omstandigheid gaf God den Zalige uitkomst op ecne andere wijze: het gezelschap van Pater Morales en zijn hoop op het martelaarsschap geneesden hem geheel en al van deze zoo pijnelijke zieke. Niettegenstaande zijne troosteloosheden en dorheid had hij toch te midden zijner zoo verschillende en zoo verstrooiende bezigheden, eene groote voorliefde voor het inwendig leven en oefende hij zich in de voortdurende overdenking der tegenwoordigheid Gods. Twintig jaar had hij aan iederen strijd deel genomen, en zag nu met geluk den dag zijner roemrijke zegepraal aanbreken. Gedurende zijne gevangenschap teekende hij aldus zijne brieven: »Uit mijne gelukkige gevangenis, die mij een • paradijs gelijkt.quot; De Zal. Alphonsus de Mena werd den 3 Februari 1 568 te Logrona, in oud Castiliëgeboren, en had in het klooster van den H. Stephanas le Salamanca het ordeskleed van den H. Dominicus ontvangen. In 1596 kwam hij op de Philippijnen, en arbeidde daar ter bekeeriug van de Chineezen. toen zijn overste hem naar Japan liet vertrekken.
Na Alphonsus moeten wij spreken over Hyacinthus Orfanel, een der oudste religieuzen onzer orde te Japan. In de maand Juni 1607 , slechts 28 jaar oud
52
^iinde kwam hij in de missie. Groote diensten , vooral Tt Sequot; dtr vervolging Let. bj de Kerk v„ Japan bewezen. De meest verwijderde christen- e-S.e„ bezocht hij. e. .lelde »eh ... do grootete o-evaren bloot om de zielen in het geloof te versterken. Een zoo onverschrokken apostel kon de waak-zame oogen van den gouverneur te Nangazakie me ontgaan. Hij werd den 26 April 1631 gevangen ge-
n0Toen hij naar de gevangenis van Omura geleid werd, zeide hem een apostaat: «Mijn arme vnend. „hoe beklaag ik u; want in den kcikei zu 3J »schrikkelijk moeten lijden.quot;
.Wat zegt gij,quot; antwoordde dc grootm^^ïr
der. .gij kent den prijs mijns offers met,^ wee 0J
„niet, dat ik voor Jesns Christus ga lijden.
T)e Zal. Hijacinthus Orfanel den 8 Novem er te 3 ana, in het koninkrijk van Aragon g^en' n^ het habijt der orde aan in het klooster tharina to Barcelona, en vertiok in
^^inthus Orfanel was in 1607 een anderen religieus niet minder beroemd, Josephus van den H. Hijacinthus, te Japan gekomen. Deze laatste had ook het geluk gedurende gcruimen tijd aan tlc zoekingen der vervolgers te ontsnappen, en me gr vrucht in de meeste provinciën werkzaam te zi.n.
Hii volode Pater Pranciscus Morales vicaris-provinciaal zijner orde in Japan. Zeer bedreven m de Japaansche taal. diende hij den Spanjaarden die van Manilla kwamen, zeer dikwijls als tolk bij de reizigers.
Den nacht van den 17 Augustus 1621 werd hij g -
53
vangen genomen en den volgenden morgen naar den kerker van Omura geleid. Deze heilige religieus stortte de liefde zijns harten uit in deze woorden.
»Het gezicht van dezen kerker heeft iets opwek-skends en iets treurigs; nochtans zou ik liem niet ivoor de prachtigste paleizen van de prinsen der i aarde willen verruilen; ik zou hun zelfs de handboeien , ide koorden en de ketenen, waarmede ik gebonden nben, niet willen schenken voor al de kostbaarste «steenen of ketenen van goud, met saffieren, robij-gt;nen of diamanten bezet. Ik bemin duizend maal meer tden honger, dien ik lijd, de verachting, welke ik «verduur, en de ongemakken van dezen kerker, dan
• de meest voorziene tafel der koningen, de vleiendste
• genegenheden, of alle genoegens der wereld. Ik
• heb deze gevangenis tot mijn lusthof voor dit leven «gekozen, en ik bid Maria cn alle Heiligen, der god-
• delijke Goedheid daarvoor dank te zeggen.quot;
Josephus van den H. Hijacinthus was geboortig van Villareia te Salvanes in Mancia.
De vijfde religieus der orde van den H. Domini-cus is de Zal. Angelus Orsucci, den 8sten Mei 1573 te St. Lucca in Toscane geboren. Nog geen 14 jaren end, nam hij het ordcskleed van den H. Dominicus aan te Lncca, in het klooster van den H. Komanus, alwaar hij den 18 Juni 1589 tot de geloften werd toegelaten. Men zond hem achtereenvolgens naar het klooster der Dominicanen te Viterbo, te Perusa, en eindelijk naar het klooster «Maria super Minervam te Eome. Zijne brandende begeerte om naar de missiën der ongeloovigen te vertrekken was oorzaak, dat hij naar Valencia, in Spanje, vertrok, en vandaar
54
naar de Philippijnen, alwaar hij in 1602 aankwam. Volgens een gebruik in Spanje veranderde hij zijn naam Orsucei in dien van Perrcrius, ter gedachtenis aan den grootcn H. Vincentius Eerrcrius.
De Zal. Angelus droeg niet slechts den naam van Enyel, maar scheen zulks ook door de reinheid zijner zeden. Zijn leven op de Philippijnen deed zelfs de moedigsten verwonderd slaan: niets was in staat zijne onverschrokkenheid in het verkondigen van het H. Evangelie aan debarbaarste volkeren van Nieuw-Segovie en Pangasinan tegen te houden; doch dit was voor zijnen ijver niet voldoende. De wonderbare dingen, die hij van Japan vernam, hadden in hem reeds lang een verlangen naar die missie opgewekt. Doch het behaagt dikwijls de goddelijke Voorzienigheid om onze beste bedoelingen en voormmens tegen te werken: op dusdanige wijze bereidt hij ons door eene volkomene onthechting van ons zelven tot groote zaken voor. Op het oogenbük dat Angelus Orsucei zijne plannen meende te kunnen verwezenlijken, moest hij zijn Apostolaat in de Philippijnen onderbreken en zijn vertrek naar Japan uitstellen: men gelastte hem om het bestnur des kloosters van Sint Hijacinthus, te Mexico, op zich te nemen.
Drie jaren later op de Philippijnen teruggekeerd, dacht hij er op nieuw aan, om naar zijn geliefd Japan te vertrekken; maar hij telde toen vier en veertig jaren, en dacht vermetel te handelen, wanneer hij een zoo moeielijken werkkring op zich nam, zonder eerst verstandige en met den Geest Gods bezielde mensehen te hebben geraadpleegd. Men anwoordde hem dat hij, niettegenstaande zijn ouderdom, gerust
55
naar Japan kon vertrekken, en aldaar zeer nuttig voor het heil der zielen zoude wezen. Hij vartrok alsdan in 1618 , en werd vier maanden na zijn aankomst in het huis van den Zal. Cosmus Taquea, van Corea, gevangen genomen.
De gevoelens van den Zal. Angelus in zijne gevangenis waren dezelfde als die zijner medebroeders.
ï Goed nieuws ! zoo schrijft hij in één zijner brieven , «goed nieuws! Alles gaat naar wensch. Ik ben een «gevangene uit liefde voor Jesns, en hoop mijn leven » voor hem te geven. Helaas! wat heb ik gedaan om • zulk een groote eer te genieten? Ik schaam mij voor sGods aanschijn op het zien van zulk een weldaad aan »een onwaardige geschonken. Nu ondervind ik, dat God «handelt volgens zijne eigene goedheid en niet volgens i) mijne Iroosheid.
«Ik hoop dat de goede Meester zijn werk volein-«dige. Nooit kan ik met dankbaarheid vergelden, «hetgeen ik hem voor al het goede mij geschonken «verschuldigd ben; al was zulks alleen deze weldaad, » dat ik uit liefde voor liem gevangene ben. Wij vreezen «slechts ce'ne zaak en deze is: naar Manilla terugge-»zonden en zoodoende in onze verwachtingen teleurgesteld te worden. Geduld! wij willen slechts Gods «li. Wil.quot;
Deze zijn de voornaamste Paters der orde van den H. Dominicus, die te Omura in den kerker zuchtten en weldra voor Jesus Christus hun leven zouden len offer brengen. Behalve dezen waren er nog verschillende anderen, zoowel van de eerste als van dederdeorde, waaronder de drie leekebrocders Alexius, Thomas en Dominicns eene eereplaats verdienen. Zij waren allen
56
in Japan geboren, en hadden zich aan den dienst der Kerk gewijd, en de Paters bijgestaan in het onderwijs der nieuwbekeerden. Daarom verdienden zij in den kerker tot de kloostergeloften te worden toegelaten. De akten verhalen dat Thomas, die jong en schoon was, door den rechter, die hem ait medelijden het leven wilde redden, werd aangezet omte verklaren dat hij de Paters nooit gekend had. .Hoe .kan ik dat doen,quot; antwoordde hij met beminnelijke eenvoudigheid, .zonder mijn God te vergrammen door
.een leugen? Ik weet maar al te wel dat zij kloos i te rl in gen zijn, en niet alleen heb ik ze als dusdanig .gekend, maar zelf ben ik hun tochtgenoot gewees
.en medearbeider aan de bekeering der heidenen. (1) De vervolgers, gelijk wij gezegd hebben, waren besloten een groote slachting aan te richten, en hadden
alles hiertoe zoowel teNangazaki als te Omura in geleedheid gebracht. De gevangenen zelf verwachtten een spoedig einde: Gonroco kon zijne bevelen geven, de slachtoffers voor het Groot Marteloffer waren gereed.
s De gevangenen van Omura, zegt Pater Charlevoix, werden op een klein vaartuig naar Nangaia vervoerd, waar zij na twee uren aankwamen, en te paard den weg moesten vervolgen. Een officier ging met een sterk gewapende macht voorop; de belijders door een talrijke menigte soldaten omringd, volgden met het koord om den hals, dat aan het einde door een beul werd vastgehouden. Men liet met toe, dat iemand hen naderde. De duisternis overviel hen te Yoracam. waar zij verplicht waren te overnachten. Den anderen
^l) Martelpalmen. bk. 81.
57
dag liet men hen reeds vroeg te paard stijgen; de christenen, die hunne komst vernamen, gingen hnn te gemoet, en knielden langs den weg om hunnen zegen te ontvangen. Bij de stad gekomen, moesten zij op den heuvel wachten, totdat de andere gevangenen uit de stad gekomen waren. Van afstand tot afstand stelde men ter hunner bewaking sterke wachten, want men schatte het getal der christenen op dertig duizend en sommigen willen, dat er ongeveer zestig duizend zich op die plaats bevonden, (i)
De strafplaats was uitmuntend gekozen. Deze heuvel der martelaren, reeds zoo menigmaal doorweekt met het bloed der Gelukzaligen, vertoonde zich aan de toeschouwers als het middenpunt van een uitgertrekt amphitheater. Op zijn top stond een rij van vijf en twintig groote palen , aan wier hoogste einden een touw door een ring liep en met twee einden afhing. Een groote brandstapel liep achter al die staken om, op een afstand van ruim drie vademen, zooals de getui-» genis luidt van iemand die hem gemeten heeft; terwijl anderen die hier van insgelijksgewagen,eennoggroo-tere ruimte tusschen het vuur en de palen aangeven. Zoo wilde het de wreede Gonroco, opdat de martelaren, bij dat verwijderde vuur, al worstelende met een langzamen dood zich het leven als droppclsgewijze zouden voelen ontvloeien. (2)
Na ruim een uur toevens, zag men de gevangenen van Nangazaki komen. Zij schenen een processie te vormen, die in de schoonste orde opwaarts gaat ter
(3) Histoire du Japon t. VI. pag. 101. (1) Martelpalmen. blz. 65.
58
bedevaart. Maria, weduwe van Joannes Xoum, liep voorop, in liare handen den standaard des kruizes houdende; de vrouwen met liare kinderen volgden. Maria geheel vervuld van eencn heiligen ijver, begon een geestelijk lied te zingen, dat hare medegezellen met eeuen geestdrift beantwoordden, die al het volk in verwondering bracht en verteederde.
In de rijen van deze ter zegepraal komende Gelukzaligen, bemerkte men ook Maria Toeuan , vrouw van den Zal. Andreas Toeuan. Aller oogen waren op haar gevestigd. Zij was sleehts drie en dertig jaren oud; doch door zwakheid niet in staat te loopen, liet zij zich, in het wit gekleed, naar de worstel plaats dragen. De rechters, haar vurig verlangen naar den marteldood kennende, lieten haar vrij tot op het oogenklik, dat de straf zou worden uitgevoerd. »Ik iken de plaats des gerechts,quot; had de heldbaitige Christina tot de rechters gesproken, «ik zal er mij .jgt;met de overigen heen begeven om te sterven. Omgeef »mij met geen escorte of geleide, ik zal geheel alleen ii komen.quot;
Vervolgens kwamen A;;nes van Corea, weduwe van den Zal. Taquea, even als Maria lid der derde orde van Dominicus; Catharina van Fin20, priorin der broederschap van den A'lerheiligsten Eozenkrans; Dominicus Naeano , Damianus Jamichi, niet zijn zoon Michaël, oud 5 jaar; Clemens ^ om, met zijn zoon Antonius,»OLid 2 jaar, Bavtholomeus Xiehie, Dominicus Xamada, Dominicus Ongata, Paulus Tanaca, Antonius Sanga, Antonius van Corea, en Thomas Xiquiro, allen leden der Broederschap \an den H. Eozenkrans. Verder wareu er, onder de martelaren
59
die van Nangazaki kwamen, nog twee leden der derde orde van Franoiscus, Leo van Satzuma, en Lucia Freitas-, oud 80 jaar.
Alles was tot het offer bereid; Xuehendaiu, groot officier van Gonroco, verscheen op eene rijk met clnneesche tapijten bedekte tribune: het plechtig afscheidsuur der Gelukzaligen, het laatste oogenblik dat zij zich in elkanders gebeden en offers aanbevolen, was aangebroken. De vijf en twintig belijders, die veroordeeld waren door het vuur te sterven, traden vooruit ieder naar den hun aangewezenen paal, dien zij met liefde omhelsden als een kruis waaraan zij sterven gingen.
Op dit oogenblik bemerkte Franeiseus Morales zijne geestelijke Dochter, Maria Tocuan, die hem om zijnen laatstsn zegen bad. De Pater vroeg haar waar de kleine Paulus was.
»Hij is, antwoordde dc heldhaftige Christine, »waar wij weldra zijn zullen: gij en ik. God heeft »hem mij ontnomen om hem op te nemen in zijn Paradijs.quot;
Carolus Spinola deed dezelfde vraag aan Elisabeth Fernandez.
»Wat hebt gij met den kleinen Ignatius opdaan?quot;
»IIicr is hij , antwoordde de moeder: ik heb ge-szorgd dat het eenigst geluk, wat ik hem kon b schenken, hem niet ontgaat.quot;— Daarna hief zij het kind op den arm en sprak: »Zie, mijn Ignatius, igt; daar is • Pater Carolus , die nog aan u denkt en • naar u vraagt. Buig u neder en vraag hem zijnen » zegen.quot;
Men weet niet, wat hier meer te bewonderen, of
60
wel de teedere bezorgheid der Paters, die van de hoogte hunner brandstapels de christenen zegenen en aanmoedigen, of de heldhaftigheid der moeders bij het aanschouwen van den hemeldie zich na eemge oogenblikken voor hen zal ontsluiten.
Het oogenblik nu was daar, dat men het vonnis ginquot; voltrekken. De marteling begon met de dertig gevangenen, die onthoofd moesten worden. Zij waren onwankelbaar in het geloof, en allen, ^t aan e kleine kinderen toe, toonden eene zoo groote blijdschap, dat men meenen zoude, ze aan een feestdisc i
tegenwoordig te zien. ..
Toen had er een treffend voorval plaats, wat wij niet stildzwijgend mogen voorbijgaan. Twee religieusen der orde van den H. üominicus, Thomas van den H. Éozenkrans en Dominicus van den H. Hozen-krans waren tot de vuurstraf verwezen. De beulen nu hadden slechts vijf en twintig staken gereed gemaakt , en er waren er zeven en twintig veroordeeld door het vuur te sterven. Hiermede konden zich de twee vurige religieusen niet vereenigen ; ook zij wilden hun leven eindigen door een langzaam vuur, gelijk hun overige broeders van den H. Rozenkrans. ^ Zij zeiden, hierop recht te hebben; want lederen religieus kwam een zelfde straf toe, en, zoo er met genoeg staken waren, was er een gemakkelijk middel te ■vinden om deze moslelljklieid weg te nemen; want beiden l:on men aan de zelfden staak binden , ge ij het al meermalen in dergelijke omstandigliedcn geschied was; ook was hun geboorte als Japannees geen reden hier tegen, daar ook andere Japan neezen o deze straf veroordeeld waren. Deze twee edelmoedige
61
kampvechters voor Jesus Christus wilden r.lzoo voor niemand onderdoen in te lijden uit liefde voor Hem, die zijn laatsten druppol bloed uit liefde tot ons aan een kruis vergoten heeft. Doch zij vermochten niet de onbuigzaamheid der liefdelooze beulen te overreden: met een enkelen slag werden zij onthoofd.
Na deze eerste marteling plaatste men de hoofden der dertig Gelukzaligen vóór hen, die verbrand moesten worden op een plank ten toon, daarna werden de brandstapels in brand gestoken. Do veroordeelden waren met zoo dunne'koorden gebonden, dat zij die met de geringste poging verbreken, en zoodoende gemakkel jk den dood ontvluchten konden, Gouroeo had ook bevolen het vuur langzaam to doen branden, en, wanneer het te dicht de slachtoffers naderde, moesten de beulen met ijzeren staven hot hout er onder heen trokken en de vlammen matigen. Al het mogelijke hadden zij uitgedacht om hunne smarten te vermeerderen en hen aldus gemakkelijker tot afval te dwingen.
Zie hier volgens een Japansche teekening, door eon ooggetuige vervaardigd, de volgorde der Gelukzaligen. Aan do eerste staken van den zeekant af stonden Antonius Sanga, Paulus Nangasoi en Anto-nius van Corea, allo loden van don H. Eozonkrans; naast hen Lucia de Froitas, van do derde ordo van Franciseus; dan volgen; de Gelukzalige Carolus Spi-nola, de drie Paters van de orde der Predikheeron: Angelus Orsucei, Josephus van den Hyaeinthus en Hyaciuthus Orfanel; Sebastiaan Ximura, van do socie-toit van Jesus; Eichardus van Sint. Anna, Franciscaan; Alphonsus de Mena, Dominicaan; Petrus van
62
Avila, Prancisoaaii; Vincentius van Sint Joseplms Franciscaan; Eranciscus Morales, Dominicaan; Le van Satzuraa, van de derde orde van Eranciscus daarna kwamen vijf leden der socieleit van Jesus Antonius Chiuni, Gonzalvus Eusai, Thomas Aeafosc: Petrus Sarnpo, Michael Xumpo ; op deze laatste volgden drie Japanneezen; eindelijk Aloysius Ca van Japanees, Jezuiët en Alexius Xaipbasci ot Zambura Dominicaan , en Japanees van geboorte. Door een onverklaarbare welwillendheid van het Japansch g( recht hadden alle religieusen vergunning verkrege in het kleed hunner orde te sterven.
Het vuur was in de brandstapels gestoken. 1 midden van den rook en de vlammen, bezweken dr jonge Japanneezen voor een oogenblik, en vluchh heen. Doch Paulus Nangasci, de waardige zoon vi den H. Dominicus en van Maria, de Koningin vlt; den Allerheiligsten Rozenkrans, dit ziende, liep hf achterna , en spoorde hen aan om de tijdelijke smart( van dit leven uit liefde voor Jesus en met het 0( op eeuwige goederen te verduren. »Wat doet g »zoo riep de kloekmoedige martelaar hen toe; h »lijden zal weldra voorbij zijn en binnen eeni gt;oogenblikken zult gij tot het getal der (jelukzalig sbeliooren. Schep moet, roep hiervoor de hulp »van God, en kom met ons sterven uit liefde vo »onzen Zaligmaker.
Men weet niet met zekerheid wat er van d( diie on gelukkigen is geworden. Sommigen beweze dat zij hun geloot verzaakt; anderen daarentege dat zij, er nooit toe konden gebracht worden om aan 1 verlangen des Keizers te voldoen, maar slechts verzocht
63
om door het zwaard tc sterven, en, deze gu kunnende verkrijgen in de vlammen zijn weêro waar zij spoedig den marteldood stierven. I echter heeft hen niet onder het getal der Zal: plaatst. Toen Paulus Nangasci zijne zendii volbracht, keerde hij midden door de vlamme zijn staak weder, omhelsde dien op nieuw, e den dood der Gelukzaligen.
Alle martelaren toonden een heldhaftige vastigheid. Men zag Franciscus Morales k midden der vlammen wandelen ; het scheen a hij ze tot den strijd uitdaagden. Angelus zong het Te Deum en verhief zich schitterend m len omkransd twee ellen boven de vlammen. Jc van Sint Hyacinthns had zijn brandstapel i predikstoel veranderd, vanwaar zijn forsche vloedrijke stem de geloovigen nog opwekte tot en tot volharding in het Katholiek geloof, e: ter verkrijging dezer genade het dikwijls godv: bidden van den Eozenkrans aanbeval. Men k makkelijk begrijpen , welke heerlijke uitwerkin laatste woorden van den Gelukzaligen Josephus brachten in den harten der christenen en voc die der leden van den H, Eozenkrans, we Nangazaki en omstreken zoo talrijk en zoo waren.
Bij deze gelegenheid had er nog een bij: voorval plaats. Toen de Zal. Josephus te middi vlammen gepredikt had , kreeg hij dorst en vr drinken, 't Was de dorst die zijn goddelijken M aan het kruis verduurde; de soldaten bespotte martelaar, doch een vrouw naderde den Gelukz
2
62
Avila, Franciscaan; Vincentius van Sint Josepluis, Tranciscaan; Franciscus Morales, Dominicaan; Leo van Satzuraa, van de derde orde van Franciscus; daarna kwamen vijf leden der socieleit van Jesus; Antonius Chiuni, Gonzalvus Fusai, Thomas Acafosci, Petrus Satnpo, Miohaêl Xumpo ; op deze laatsleu volgden drie Japanneezen; eindelijk Aloysius Cavara, Japanees, Jczuict en Alexius Xaipbasci of Zambura. Dominicaan , en Japanees van geboorte. Door ecne onverklaarbare welwillendheid van het Japansch gerecht hadden alle religieusen vergunning verkregen in het kleed hunner orde te sterven.
Het vuur was in de brandstapels gestoken. Te midden van den rook en de vlammen, bezweken drie jonge Japanneezen voor een oogenblik, en vluchten heen. Doch Paulus Nangasci, de waardige zoon van den H. Dominicus en van Maria, de Koningin van den Allerheiligsten Rozenkrans, dit ziende, liep hen achterna , en spoorde hen aan om de tijdelijke smarten van dit leven uit liefde voor Jesus en met het oog op eeuwige goederen te verduren. »Wat doet gij, 5)zoo riep de kloekmoedige martelaar hen toe; het blijden zal weldra voorbij zijn en binnen eenige gt;oogenblikken zult gij tot het getal der belukzaligen Bbeliooren. Schep moet, roep hiervoor de hulp in »van God , en kom met ons sterven uit liefde voor »onzen Zaligmaker.
Men weet niet met zekerheid wat er van deze drie ongelukkigen is geworden. Sommigen bewezen, dat zij hun geloof verzaakt; anderen daarentegen, dat zij, er nooit toe konden gebracht worden om aan het verlangen des Keizers te voldoen, maar slechts verzochten
63
om door het zwaard tc sterven, en, deze gunst niet kunnende verkrijgen in de vlammen zijn weêrgekeerd, waar zij spoedig den marteldood stierven. De kerk echter heeft hen niet onder het getal der Zaligen geplaatst. Toen Paulus Nangasei zijne zending had volbracht, keerde hij midden door de vlammen naar zijn staak weder, omhelsde dien op nieuw, en stierf den dood der Gelukzaligen.
Alle martelaren toonden een heldhaftige standvastigheid. Men zag Franciscus Morales kalm te midden der vlammen wandelen; het scheen alsof hij hij ze tot den strijd uitdaagden. Angelus Orsacci zong het Te Beum en verhief zich schitterend met stralen omkransd twee ellen boven de vlammen. Josephus van Sint Hyacinthus had zijn brandstapel in een predikstoel veranderd, vanwaar zijn forsche en invloedrijke stem de geloovigen nog opwekte tot deugd en tot volharding in het Katholiek geloof, en hen, ter verkrijging dezer genade het dikwijls godvruchtig bidden van den Eozenkrans aanbeval. Men kon gemakkelijk begrijpen , welke heerlijke uitwerking deze laatste woorden van den Gelukzaligen Josephus voortbrachten in den harten der christenen en vooral in die der leden van den H. Eozenkrans, welke te Nangazaki en omstreken zoo talrijk en zoo vurig waren.
Bij deze gelegenheid had er nog een bijzonder voorval plaats. Toen de Zal. Josephus te midden dei-vlammen gepredikt had , kreeg hij dorst en vroeg te drinken, 't Was de dorst die zijn goddclijkcn Meester aan het kruis verduurde; de soldaten bespotten den martelaar, doch een vrouw naderde den Gelukzaligen
(J4
met een kruik water. De vreugde, die Joseplius gevoelde om den Hemel te gaan, gaf hij in die oogen-blikken aan de omstanders te kennen, door een be-leefdheidsteeken bij hen in gebruik 5 hij stak zijn kruik in de hoogte en groette al de aanschouvvers onder het uitspreken der woorden: »Op uwe gezondheid.quot; Deze waarlijk heldhaftige kalmte en dit laatste bewijs van eerbied voor de gebruiken des lands troostten de christenen in hooge mate.
Te midden der vlammen beproefde men Broeder Alexius Xambasei door de meest listige beloften over te halen om zijn geloof te verzaken; doch rle standvastige kampvechter antwoordde met een welluidende stem. »Ik heb geen andere begeerte dan te sterven voor God en voor zijne wet.quot;
Het zou ons te ver voeren al de roemrijke daden der Gelukzaligen in deze laatste uren te beschrijven. Zij waren allen met een waarlijk goddelijke vreugde bezield en riepen om strijd en met eene reeds hemelsche stemme: Leve Jems/ Leve Maria!
Doch weldra eindigde hier op aarde dit heerlijk gezang der martelaren om in den Hemel voortgezet te worden: langzamerhand zag men den een na den ander sterven, sommigen na verloop van één uur, anderen na twee , zelfs waren er die drie uren de afgrijselijkste folteringen verduurden. Hyacinthus Or-fanel leed meer dan de anderen; het hout dat hem omringde was groen en ontbrandde moeielijk; de regen viel gedurende den nacht en verlengde zijne smarten. Bij het aanbreken van den dag hoorde men hem nog, de namen van Jesus en van Maria aanroepen. Zijn lijde-n had zestien uren geduurd.
65
»Toen nu de martelaren, zoo schrijft Pater de Charlevoix , geen teeken van leven raeer gaven stelde men wachten bij alle bergpassen, en liet men de lichamen (gedurende drie dagen) daar ten toon gesteld om de geloovigen af te schrikken; maar zulk een schouwspel was meer geschikt om hunnen ijver aan te moedigen. Een groot.getal bleef al dien tijd in den omtrek, in de verwachting van eenige dezer heilige reliquieên te kunnen meester worden, maar
zij werden hierin bedrogen.....Ten laatste stak men
een groolen brandstapel aan, waarop al de lichamen werden geworpen; men vulde zakken met assche en met de aarde die door het bloed der martelaren besproeid was, en wierp die in de diepte der zee.quot;
God echter openbaarde, niettegenstaande al deze voorzorgsmaatregelen de glorie zijner martelaren. In de akten van Manilla heeft een getuige verklaard, dat hij zelf op den avond van hun marteling, om acht of negen uur in de lucht een schitterend licht op de heilige plaats der marteling gezien had ; dat hij met zijn medegezel nog meer dan twee uur dit licht heeft blijven aanschouwen, en dat zulks ook den volgenden nacht geschiedde. De getuige voegt er bij, dat de christenen van Nangazaki in menigte zijn toegesneld om dit wonder te aanschouwen ; de wachters zelfs, niettegenstaande het verbod van Gonroco, gouverneur van Nangazaki, hebben dit feit bekrachtigd en bevestigd , dat zij ze allen in processie hebben zien gaan, christelijke gezangen zingende en met een fakkel in de hand. Deze zaak werd spoedig te Nangazaki bekend, en troostte niet weinig de christenen, terwijl hunne vervolgers beschaamd stonden.
66
De 10 September 1622 zal dan altijd een gedenkwaardige dag blijven voor de Kerk van Japan. Twee en vijftig martelaren hadden in het strijdperk gezegevierd. Nooit zag men zelfs in Japan, dat vaderland van moed en christelijke heldhaftigheid meer standvastigheid, meer vurigheid in het verduren van het smartelijkst lijden, 't Is alzoo niet zonder reden, dat men aan deze zegepraal den naam van Groot Marteloffer geschonken heeft. De orde van den H. Dominicus en de Broederschap van den Allerheiligsten Eozen-krans hadden er een groot deel aan. Wij beschouwen het als één onzer grootste gloriën.
De H. Theresia bedroog zich niet, toen zij in eene geestverrukking deze woorden las, in een groot boek haar door een Heiligen der Dominicus-Ordegetoond: In de toekomende tijden zal deze orde Moeien en vde martelaren tellen. Zouden zij hetzelfde niet hebben kunnen zeggen van de orde van Augustinus, van Franciscus en van Ignatius?
IX.
Marteldood van den Zaligen Casparus Cotenda en van twee kinderen, 11 September 1622.
De heuvel der Martelaren te Nangazaki rookte nog van het offer, den 10 September Gode voor het geloof in zijnen Naam opgedragen, toen er drie nieuwe martelaren werden onthoofd, 't Was Casparus Cotenda, catechist der Paters Dominicanen en Jesu-iëteu, en volgens vele getuigen lid van de derde orde der Predikhcercn. Op het punt om zich als religieus aan de societeit van Jesus toe te wijden, werd hij op het onverwachts gegrepen en met Pater Camilles Costanzo in de gevangenis geworpen. Deze moedige Japannees had te midden zijner pijnigingen met een onwankelbare standvastigheid het geloof in Christus beleden. Op het zien der kostbare overblijfselen der twee en vijftig martelaren, die den vorigen avond hun strijd zoo roemrijk volstreden hadden, gevoelde hij zijn moed vermeerderen, en bood al lachend den beul zijn hoofd aan. De twee andere martelaren waren twee kinderen, Eranciscus, zoon van den Zaligen Cosmas Taquea, den Corëer en Petrus, zoon van den
68
Zaligen Bartholomeus Xichiemon, daags te voren onthoofd , Franciscus was twaalf jaar oud , en Petrus telde er slechts zeven.
De kleine Petrus was daags te voren met zijnen vader ter strafplaats geleid; doch in hunne groote verwarring hadden de beulen hem niet opgemerkt, zoodat Petrus wederom rustig huiswaarts keerde. Gon-roco echter was geen mensch om zelfs een kind van zeven jaren te sparen. Meu vervolgde hein, nam hem op nieuw gevangen, bedreigde hem met den dood, indien hij zijn geloof niet wilde verloochenen, en wilde ook weien hoe hij ontsnapt was. Zeer naief antwoordde hij hierop: «Toen ik zag, dat niemand «mij wilde dooden ben ik stillekens op mijne voeten maar huis gegaan.quot; Op de beilreigingen der vreese-lijkste folteringen en van den dood, indien hij zijnen Jesus niet verzaakte, antwoordde hij: »Ik zal alles gaarne tlijden; want in een droom heb ik eenige Paters • gezien van de Societeit van Jesus, die mij hebben i aangemoedigd om voor Christus te sterven, en u gt; maar onbeschroomd te antwoorden, zooals ik nu «ook doe.quot;
Met een blij gelaat groetten de martelaren het volk, en bevolen zich in aller gebeden aan. Toen het volk zich nu om hen verdrong, en iedereen beproefde hen aan te raken, meende Franciscus, dat zij een gedachtenis van hen wilde hebben; hij sslieurde alsdan een doekje, dat hij in de hand droeg in stukken, en deelde die uit aan de naastbijgaanden. Dit bemerkte ook de kleine Petrus, en denkends dat zulks de gewoonte was, van wie ter marteling gingen, trekt hij, met kinderlijke eenvoud, eenige
69
strookjes van zijn kleedje, welke de christenen met geestdrift aannamen. Op de strafplaats aangekomen, hadden de beulen medelijden met de kinderen, en wilden hen iets verder geleiden, ten einde hen het moordtooneel van den vorigen dag niet te doen aanschouwendoch de kinderen verlangden op die plaats, waar reeds zoovelen de kroon der martelaren hadden verkregen, hun bloed voor Jesus te vergieten. De lichamen van deze drie martelaren werden na tot assche verbrand te zijn in den wind verspreid, en hunne hoofden bij die der dertig overigen gevoegd.
X.
Marteling van den Gelukzaligen Thomas Zumarraga, bijgenaamd van den H. Geest, en zijn gezellen den 12 September 1622,
Twee dagen na het tjroot Marteloffer had er te Omura eene nieuwe zegepraal plaats. Gonroco had zich gehaast om zonder uitstel in deze stad de overige belijders des geloofs te doen sterven. Met ongeduld verlangde dezen naar dit nieuws, want met groote droefheid en onder het storten van tranen hadden zij van hunne gevangene medebroeders afscheid genomen.
Vooral viel deze scheiding hard aan Pater Thomas van den H. Geest, die in de overweging over de gelijkvormigheid aan Gods wil krachten putte om deze droevige en wreede scheiding te doorstaan. Evenals Pater Franciscus Morales had hij zich gedurende twintig jaren san de missie van Japan toegewijd, en zuchtte reeds vijf jaren in de ketenen; altijd had hij met eene groote vurigheid en met oprechte nederigheid naar het martelaarschap verlangd.
Ziehier hoe hij de godvruchtige gevoelens zijns harten gedurende de dagen zijner gevangenis te kennen geeft.
71
«Men kan niet gelooven, hoe wij door al het »lijden, hetgeen wij te verduren hebben, worden «uitgeput; maar dit alles ondergaan wij met vreugde »en geluk. Wij begeeren met meer vuur het krnis »en de straffen dan de eergierigen haken naar de
• groote waardighedea. Ach, mijn zeer geliefde Paters, Bwie zal al de genaden met dank kunnen vergelden, »die wij van Jesus Christus onzen Heer hebben ont-» vangen!... Wanneer ik denk . dat wij missehien van »hier naar de martelaarsplaats zullen gaan , dan spring »ik op van vreugde en kan mij niet inhouden, om sin zoete ontboezingen mijn hart lucht te geven; d maar ook ben ik beangstigd ; want onze goddelijke
• Meester kan mij om rechtvaardige redenen deze gunst »weigeren, die ik nochtans van zijne goedheid en b barmhartigheid hopen durf.quot;
Men begrijpt licht, welke diepe smart zich van dezen heiligen kloosterling moet meester hebben gemaakt op het oogenblik, dat hij van zijne broeders afscheid moest nemen.
«O mijn God,quot; zoo riep hij uit, »waarom laat Gij gt; toe, dat ik van het getal uwer uitverkorenen worde «uitgesloten? Ben ik hier niet het eerste heengevoerd? »Ach, ik begrijp het, 'tis eene straf voor mijne zon-s den.quot; Zich vervolgens om den hals werpende van Broeder Mancius van Sint Thomas, een jong kloosterling, die hem overal had vergezeld, zeide hij: «Mijn zoon, nik heb u ongelukkig gemaakt, toen ik toeliet dat »gij mij, een zondaar, volgdet. De straf mijner zon-»den is ook op u gevallen.quot;
Nochtans vertrouwde de Zal. Thomas immer op Gods barmhartigheid; hij had nog de gelegenheid het
72
volgende aan den provinciaal zijner orde te Manilla te schrijven.
»0 mijn vader, wanneer ik mijne talrijke zonden gt;overwoog en mijne onvolmaakte liefde jegens God. »was ik altijd bevreesd voor hetgeen mij thans over-gt; komt. Nimmer heb ik die hoedanigheid gehad . welke »voor een martelaar vereischt wordt, nochtans hoop «ik zulks, van de oneindige goedheid Gods en de «hulp uwer gebeden.quot;
Zulk een nederigheid kon niet zonder belooning blijven. Den 13 September kwam men de zes belijders, in den kerker van Omura achtergebleven, halen: het waren Pater Thomas van den H. Geest, Dominicaan, twee andere religieusen dierzelfUe orde, Mancius van St. Thomas en Uominicus; drie religieusen van den
. Franciseus Pater Apollinarius Pranco met twee andere Japanneezen. Allen moesten in de stad op een plaats Socabata genaamd verbrand worden. Op het hoeren van de tijding hunner veroordeeling hieven de gevangenen hunne handen ten hemel en dankten God. Vervolgens zag men hen onder het zingen van geestelijke lofzangen en psalmen ter strafplaats gaan, en met dezelfde standvastigheid als hunne broeders te Nangazaki de verschrikkelijkheden van den brandstapel verduren. De beulen verwonderd over hunne ongevoeligheid en groote opgeruimdheid te midden der vlammen, nepen uit: iNeen, dit is onmogelijk voor »een mensch, zij zijn of van steen of'van marmer.quot;
De Zal. Thomas Zumarraga van den H. Geest was vijf en veertig jaar, toen hij de kroon der martelaren verwierf. Te Victoria, ten jare 1575, in Biscaye geboren, trad hij in lateren leeftijd in zijn geboortestad
73
in het klooster van den H. Dominicus, en deed den 19 Januari ]594 de religieuse professie in het klooster van den H. Stephanus te Salamanca. Zijne oversten zonden hem ter voltrekking zijner studiën naar Valladolid, vanwaar hij naar de. missiën in liet Oosten vertrok. Hij was, gelijk wij reeds gezegd hebben, een der eerste die in Japan aankwam, vervulde aldaar met eene zeldzame wijsheid en doorzicht de waardigheid van vicaris-provinciaal en was een der vurigste en meest onvermoeide apostelen der missiën.
Op een lange en moeielijke reis, die Thomas uit gehoorzaamheid voor Pater Franciseus Morales ondernam, was hij aan een groot gevaar blootgesteld. Toeu zij in volle zee waren, kwam er brand in het schip, en deze namspoedigzoodanigtoe, dat zonder buitengewone hulp de redding onmogelijk scheen. Onderscheidene matrozen, ziende dat alles verloren was, sprongen in een boot en aanschouwden van verre het brandend schip. De Zal. Thomas op God vertrouwend, wierp zijn Kozenkrans te midden der vlammen en dadelijk waren zij uitgedoofd. Iedereen bewonderde den bijstand van God en van Maria. Men was ook getroffen over de vurige liefde van den heiligen religieus; hij verkreeg dan ook vergiffenis van den Kapitein voor de matrozen , die bij deze gelegenheid meer aan hun vrees daa aan hunne plicht hadden toegegeven. Men begrijpt dat het geloof en de apostolische zachtmoedigheid bij den zaligen niet verminderden, maar zelfs meer en meer toenamen, en zich openbaardeu in de bekeering der zielen en ter gunste van zijne geliefde christenen in Japan.
XI.
Marteling van den Zal. Ludovicus Jaquiki en zijne gezellen, den 2 October 1622.
Het feest van O. L. Vr. van den Allerlieiligsten Kozenkrans moest in 1622 ook de zegenpraal van eenige martelaren aanschouwen. Men zal zich nog wel de gevangenneming van den Zal. Ludovicus Flores herinneren, waardoor gelegenheid gegeven werd, om met nieuwe moede de vervolging voort te zetten. Pater Didacus Collado, een der meest onverschrokken Predikheeren, wilde toen al het mogelijke beproeven, om Pater Flores te bevrijden ; hij belaste Ludovicus Jaquiki, om zulks te beproeven. Deze vurige christen had zich altijd met hart en ziel aan de dient der religieusen van den H, Dcminicus toegewijd. De uitvoering der bevrijding van Pater Plorcs was moeielijk en vorderde veel standvastigheid en beleid. Ludovicus Jaquiki aarzelde echter niet; hij rustte een scheepje uit en vergezeld van Pater Collado en eenige christenen van Nangazaki ging hij Pater Plores te Firando verlossen.
Alles scheen naar wensch te gaan. Pater Flores was reeds in het schip, en men verwijderde zich zoo
75
snel mogelijk in de richting van Nangazaki. Doch zij waren nog niet ver van de kust, of zij zagen zich achtervolgd door een vaartuig des konings van Pirando; de vluchtelingen hadden slechts éénen weg te kiezen, zij voeren naar de kust en verborgen zich tusschen de struiken. Doch alles was te vergeefs. Slechts gelukte het Pater Didacus te ontsnappen, maar Pater Plores en zijne bevrijders werden met ketenen beladen en in do gevangenis geworpen.
Ludovicus Jaquiki moest zijn onverschrokkenheid en zijne toewijding aan de Paters duur betalen. Het schijnt dat men bij deze gelegenheid alle uitvindingen van den geest der duisternis heeft willen aanwenden. Men liet den lijder voordat hij den brandstapel beklom, zeventien verschillende martelingen ondergaan: zijn lichaam werd met kokend water begoten; zijn vleesch met nijptangen geplet; hij werd op de pijnbank gelegd, en met priemen tusschen de nagels der vingeren gestoken. Men kapte zijn schouders open, en goot in die wonden gesmolten lood; men stak koorden, van riet gevlochten, door zijne beenen, en twee beulen trokken aan beide kanten van dit koord, alsof zij hem van elkander wilde scheuren, en staken in zijn lichaam scherpen rieten , die zij er met eene allersmartelijkste pijn wederom uittrokken.
Niettegenstaande deze folteringen bleef Ludovicus standvastig, en weigerde de christenen bekend te maken, die hem naar Firando hadden vergezeld; hier door redde hij de helft der christenen van Nangazaki. Toen de gouverneur ten laatste wel inzag dat hij van den belijder des geloofs niets zoude vernemen, veroordeelde hij hem om levend verbrand te worden.
76
Daar de martelaar door de verschillende folteringen scheen afgemat, wilde men hem op een draagbaar naar den brandstapel voeren, maar hij antwoordden dat hij hoopte van .fesus Christus de krachten te -erlangen dezen weg te voet af te leggen, en werkelijk liep hij ter verwondering van alle toeschouwers, die zijne folteringen hadden bijgewoond, naar zijne martelplaats. Gedurende den overtocht hield hij niet op de menigte, die hein omringde, aan te moedigen en op te wekken om op God te blijven vertrouwen en Hem standvastigheid in hun geloof af te smeeken ; men kon duidelijk zien, dat deze edelmoedige strijder van Jesus Christus een kracht en moed van God ontvangen had, die meer dan menschelijk was.
Ludovicus Jaquiki was echter niet alleen in dit zoo plechtig oogenblik; zijn vrouw Lucia en zijne twee kinderen, Andreas, die acht jaren, en Franciscus, vier jaren oud, waren met hem. Wij kunnen er niet aan twijfelen of deze geheele familie, zoo innig aan de orde van den H. Dominicus verbonden, behoorde tot de Broederschap van den Allerheiligsten Kozenkrans, en wij rekenen het ons tot eer, hen onder de glorie der Broederschap van Nangazaki te kunnen tellen.
Op de strafplaats aangekomen, werd de Zal. Ludovicus aan zijn paal vastgebonden. Zijn vrouw en zijne beide kinderen werden eerst voor zijn oogen onthoofd; maar hunne bebloede hoofden deden slechts zijn moed meer en meer ontvlammen: toen hoorde men hen met luider stemme de namen van Jesus en Maria aanroepen, waarmede hij slechts ophield, toen zijn leven eindigde. Allo christenen (er was een
77
groote menigte bij deze nieuwe zegepraal aanwezig) lieten zich door een heiligen ijver vervoeren en riepen, met de grootst mogelijke geestdrift: Leve Jesus! Leve Maria! De wachters sloegen hen met stokslagen, maar het was hun onmogelijk het volk tot zwijgen te brengen. Er maken zich somtijds gevoelens van den mensch meester, die door geen men-schelijke kracht kunnen bedwongen worden; en te allen tijde ging de belijdenis des geloofs vóór de rechtbank der dwingelandij met de vurigste geestdrift vergezeld, en was onverwinbaar wegens de goddelijke kracht die haar bezielde.
XII.
Marteldood van den Zal. Petrus Vasquez, bijgenaamd van de H. Oatlarina, 25 Angnstns 1624.
Indien de lange duur der vervolging tegen de christenen hare bewerkers meer ervaren maakt, zoo geeft zij ook van den anderen kant aan de herders en aan de geloovigen een meer uitgebreide ondervinding der gevaren. In Japan gevoelde men hoe noodzakelijk het was met de grootste voorzichtigheid te arbeiden, en het aantal arbeiders in den wijngaard van Jesus Christus te vermeerderen , ten einde in alle behoeften der in het gevaar verkeercnde christenen te voorzien.
Keizer Xongusama had in 1623 de teugels van het bewind neergelegd ten behoeve van zijn zoon, die hem in alle opzichte evenaarde. Deze wilde denzelfden naam dragen als zijn vader, en toonde van af het begin zijner regeering dezelfde wreedheid. Men had noch gewonnen, noch verloren; 't was alr.ijd een Xongusama voor tyran; eeu Gonroco tot beul.
Zulk een toestand schrikte de Predikheeren, die de vervolging nog had gespaard, niet terug. Men
79
zag ook verscheidene andere hunner Ordebroeders zich voorbereiden, om zich bij hen te voegen. Keeds in 1621, kwamen de Paters Petrus Vasquez en Dc-minicus Castellet te Nangazaki aan; beider doel was zielen te winnen voor Jesus; beiden verlangden vnrig naar de martelpalm. De vervolging heerschte toen in al hare kracht. Zij waren den 22quot;'™ Juli aangekomen, en den 1 ïquot;1quot;1 Augustus werd de vicaris-provinciaal, de Zal. Josephus van den H. Hijacinthus gevangen genomen. De Paters Predikheeren nochtans volhardden in hun ijver en ondervonden dikwijls eene wonderbare uitkomst.
Men zeide Pater Vasquez, dat hij zich een weinig ontzien, zijne krachten niet te veel uitputten, en hulp van Manilla afwachten moest. Maar Vesquez antwoordde: »'t Is juist nu dat wij aan een ieder »moeten toonen, dat wij waarachtige kinderen zijn »van den H. Dominicus, de erfgenamen zijns gees-»tes; en dat, zoo er herders zijn die zich uit vrees ♦ voor de wolven verbergen, de trouwe, hond van den »H. Dominicus immer rondloopt en zich overal zon-»der vrees vertoont.quot; De onvermoeide missionaris vervolgde alzoo zijnen apostolisehen arbeid zonder zich eenige rust te veroorloven.
Te Nangazaki had hij gewoonlijk zijn verblijf, en wijdde aldaar zijue zorgen aan de gevangenen, die hij voortdurend, niettegenstaande er zich groote moeielijkheden voordeden, bleef bezoeken en aan de talrijke christenen, die hem als een vader beminden.
Ziehier hoe Dominions Castellet de vruchten van den ijver zijns medgezels m het apostolaat verhaalt.
• Pater Petrus Vasquez bleef meer dan een jaar te
3
• Nangazaki zonder die plaats te verlaten, dan alleen »om gedurende twee maanden in het koninkrijk van »Aruna de christenen biecht te hooren en bij te
• staan; zijn werkkring werd met de grootste vruch-
• ten beloond: in dien korten tijd hoorde hij meer gt; dan duizend menschen biecht, waaronder vele af-v valligen. Daarna kwam hij te Nangazaki terug om p zijn gewonen arbeid voort te zetten. Zijn verlangen ii otn aan het heil der zielen te werken was zoo groot, vdat hij nooit èenig bezoek aflegde om zich zelve )ieenige rust te geven; zeggende: dat zoo hij ver-»langde zijn leven in rust door te brengen, hij wel »in Spanje zou gebleven zijn; doch nu, na eenmaal «zoovele zeeën te hebben overgestoken, om aan het 8heil der zielen te arbeiden, kon hij niets anders i wenschen dan dit laatste doel. Zijne voorzichtigheid ten zijne liefde voor degenen, welke hem hnisvest-sten, deden hem bijna iederen dag van woning ver-»anderen. Hij werkte alzoo aanhoudend en zonder ver-npoozing; zich slechts eenige rast veroorlovende, »wanneer hij door ziekte genoodzaakt was in huis te
• blijven. In zeventien maanden hoorde hij meer dan gt;zeven duizend menschen biecht, en oflerde daarvoor e zelfs zijne nachtrust op.quot;
Men ziet, dat het Apostolaat van Petrus Vasquez wel reden gaf tot grooten troost. Hij zelf, ondanks zijn nederigheid, is verplicht zulks te bekennen,
is De vervolging, zoo schrijft hij in een zijne;r brie-e ven, drukt ons van zeer nabij; ik heb haar, zoolang a ik in Japan ben, nog niet zoo vreeselijk aanschouwd. »Ofschoon ik het minst van allen arbeid, zoo heb . ik toch van Palmzondag af tot het einde der maand
SI
s Augustus toe drie duizend menschen biecht gehoord. Ik »ben nog niet gevangen genomen. Doch de reden ihiervan is niet^ dat ik mij verberg; maar wijl ik »nog niet waardig ben voor Jesus te sterven, zoo 8 hebben de spionnen mij nog niet kunnen vinden. «Nochtans doe ik niets meer of minder dan vroeger som mij te verbergen: zeer dikwijls zelfs ga ik voorbij li degenen die mij zoeken, zonder dat zij mij herkennen.quot;
Petrus zoude echter zijnen vervolgers niet ontgaan. Hij had de Paaschweek van het jaar 1623 te Nangazaki te midden van de vroome christenen, die hij om hunnen grooten ijver zeer beminde, doorgebracht. Den 17 April Dinsdags na Paschen, ging hij op weg naar het koninkrijk van Arima, waar hij beloofd had te zullen wederkeeren; doch voor dat hij vertrok, wilde hij Dominicus Castellet gaan bezoeken en met hem het lichaam van den Zaligen Ludovicus Plores begraven. Hij verzocht een vurige christinne, Agnes geheeten, om deze heilige overblijfselen naar de schuilplaats van Pater Dominicus, die op een kleinen afstand van de stad te midden der bergen gelegen was, over te brengen. Hij zelf ging er in aller haast henen. Deze eenzaamheid, te midden van het riet gelegen, ssheen hem voor deze plechtigheid allergeschikst toe.
Iedereen vervulde getrouw hetgeen hem was opgelegd ; doch nauwelijks was men begonnen om het lichaam van den Zal. Flores ts begraven, of men ontdekte de spionnen van den gouverneur van Nangazaki, Dominicus Castellet had den tijd om te ontvluchten, doch Petrus Vasquez geraakte in het riet
82
verward, en werd als een vogel in het net gevangen. De soldaten wierpen zich op hem, slingerden een koord om zijn hals en bonden hem zoo stevig, dat zijne handen geheel bebloed werden. Waren de beulen van Gonroco blijde over hunne vangst, Vasquez verheugde zich niet minder, eindelijk uit liefde voor zijn meester te kunnen lijden. Te midden van een bedroefde en troostelooze menigte kwam hij geboeid te IMangazaki weder, t De droefheid dezer goede zielen, zoo schreef «hij, deed miju hart levendig aan; en nochtans was »ik zeer verheugd, toen ik de gevangenis binnentrad. , Een dief moest den kerker verlaten om voor mij gt; plaats te maken. Ik dacht toen aan Barrabas.
Na een lang verhoor en na twee maanden gevangenschap te Nangazaki, geleidde men Petrus Vasquez naar Omura. Er had op het oogenblik van zijn vertrek in de stad en aan do haven eene groote beweging plaats. .Vader! Vader! geef ons uwen zegen!quot; riepen de christenen, ondanks de stokslagen der wachters en beulen, die hufi aanstonds voor hunne kinderlijke genegenheid en liefde kastijdden. Dominicus Castellet, wist, onder het volk verborgen, den belijder des geloofs te naderen, sprak hem eeoige woorden toe en kuste een laatste maal de hand van zijnen vriend en broeder. Toen de Zal. Vasquez de haven verliet verdubbelde zich het geroep der christenen: men wierp zich in zee, om nog zoo dicht mogelijk bij den Zalige te komen en nogmaals zijnen zegen
te ontvangen.
De gevangenis van Omura was waarlijk het noviciaat der Japansche martelaren geworden. Petrus Vasquez verbleef er meer dan veertien maanden in
83
gezelschap der Paters Ludovicus Sotelo, en Ludovi-cus Sasanda, beiden van de orde van den H. Franeiscus, met een leekebroeder dierzelfde orde, Ludovicus Baba; den 27 daaropvolgende kwam Michael Carva-glio hun getal vermeerderen. Vóór dien tijd, den 33 Januari, schreef Pater Petrus Vasquez in een brief aan Don Baptista di Errcra het volgende: «Mijne gt; gevangenneming viel voorop den derden Paaschdag, «toen ik het lichaam van den roemrijken martelaar, sLudovicüs Flores, naar eene meer veilige rustplaats t wilde overbrengen. Ik verbleef in den kerker van «Nangazaki tot den morgen van H. Sacramentsdag, »toen ik naar dezen van Omura werd overgevoerd. »Dit verblijf verdient evenwel eerder den naam van skooi, dan van kerker, want het is slechts «negen meters lang, negen hoog en elf breed, en ' i) wij zijn er met vier priesters en een broeder. Doch »hoe eng ook en bekrompen, gelijkt het ons een pa-»radijs wegens de overvloedige vertroosting, die de s Heer ons toezendt; 'tis nu meer danelf maanden gele-»den, dat ik gevangen werd genomen, doch het is »mij, of hot eerst gisteren gebeurde; en iedere dag, • dat men uitstelt met mij den marteldood te schen-nken, schijnt mij jaren toe.quot; Hierdoor gaf de Zalige te kennen, hoe vurig hij verlangde meer nog te lijden, en voor de getuigenis zijns geloofs te sterven.
Deze kloekmoedige martelaren vernieuwden het treffend schouwspel hunner voorgangers, de kampvechters van het Groot Marteloffer, ook hunne engelachtige godsvrucht en hun onoverwinbaar geduld bereidden hen voor tot het martelaarschap, en deden hen in hunne ontberingen en smarten, een innige
84
vreugde en een voorgevoel des hemels genieten. Een meisje van zeven jaren, zacht als een lam, zegt een geschiedschrijver, deed hun groote diensten gedurende hun gevangenschap. Zij zocht in alles den Paters hulp te ve.leenen. Dikwijls bracht zij hun in het geheim water, papier, pennen of inkt, belastte zich met de bezorging hunner brieven en voldeed aan andere verzoeken der martelaars. Dit alles geschiedde buiten weten der wachters, die geen reden zagen om een kind te verdenken. Het spijt ons wel den naam van deze kleine niet te konnen, die voorzeke.i in den hemel voor deze heilige daad haar loon ontvangen heeft. Koevele kinderen zullen, haar voorbeeld volgende ten opzichte van armen, weezen of verlatene menschen, hierdoor een vasten grondslag hunner eeuwige zaligheid leggen.
De dag van liet plechtig Offerfeest was eindelijk aangebroken: de vijf belijders werden veroordeeld om levend verbrand te worden. Met een koord om den hals leidde men hen naar Socahata, die weldra de Eeüige Berg van Omura zoude worden. Zij droegen allen het kleed hunner orde, en hielden een kruis in de hand. De brandstapels stonden gereed, de H. Martelaars lieten zich naar het voorbeeld huns meesters met eene bewonderenswaardige zachtmoedigheid aan hun doodspaal vastbinden: en stierven na drie uur lijdens onder het zingen van litaniën en godvruchtige gezangen. De lichamen werden lot stof verbrand, de assche in zakken geworpen en der golven prijs gegeven. De Zal. Petrus Vasquez, was ruim vier en dertig jaar oud, toen hij voor het geloof stierf. Te Berin, in Galicië geboren, nam hij in het
85
klooster van Onze-Lieve-Vrouw van A to elm te Madrid, op 17 jarigen leeftijd het habijt der Orde aan , en deed zijne studiën in het klooster van het H. Krais te Segoviê en van den H. Thomas te Avila. Vasquez was eerst 22 jaai, toen hij naar de Philippijnen vertrok. Zijn deugd en apostolische ijver onderscheidden hem spoedig onder zoovele mannen van verdiensten. Zijne toewijding aan de missie van Japan op het oogenblik, toen de vervolging alles dreigde te vernielen, heeft hem zonder twijfel een onschatbaar loon doen verwerven; zijn vurige ijver en zijne diepe nederigheid schonken hem de kroon der martelaren.
XIII.
*
Marteling van den Zal. Lndovicns Bertrandus Exarcli, en van zgne twee gezellen, den 27 Jnli 1627.
Naarmate de Predikheeren in Japan door een roem-vollen marteldood hetloon van hun arbeid en deugd ontvingen, verlieten ook anderen de Phihppijnen, om te komen strijden in den glorierijken worstelstrijd des ge-loofs. Zulks ging echter niet altijd even gemakkelijk. De o-ouvernenr en de Aartsbisschop van Manilla zelf, waren van gevoelen, dat zij den storm moesten laten voorbijgaan en een meer gunstige 'gelegenheid at-wachten. De oversten der drie orden van de H. H. Au-gustinus, ïïanciscus en Dominicus bleven eï echter op aandringen, en verkregen eindelijk om op hunne kosten een schip uit te rusten, dat zoo geheim mogelijk nieuwe missionarissen tot hulp der christenen
moest overbrengen.
Bij deze gelegenheid vertrokken er twee Augustijnen, vier Franciscanen en vier Dominicanen naar Japan. Didacus de Bibera, van de orde der Predikheeren stierf gedurende de reis. De overige drie, waarover wij in dit hoofdstuk gaan spreken, waren
87
Dominicus van Erlquicia, een der beroemdste predik-heeren van zijn tijd, Lucas van den H. Geest, en eindelijk Ludovicus Bertrandus van Exarch.
Den 14 October 1623 kwamen onze missionarissen te Nangazaki aan; zij werden met groote vreugde ontvangen door Pater Dominicus Castellet, sedert de gevangenneming van Petrus Vasquez, vicaris-provinciaal der missie. Pater Ludovicus Bertrandus aanvaarde bijna onmiddellijk zijn apostolischen werkkring. Zijn arbeid onder de Chineezen van Manilla stelde hem in staat, om in korten tijd de Japansche taaltcleercn. Men zag hem spoedig, als een bedelaar gekleed, de omstreken deslandsdoorloopen, en zich niettegenstaande de ongestadigheid der jaargetijden geheel ten dienste van de christenen stellen. Hij had zelfs de gewoonte de stormachtigste tijden voor zijne apostolische reizen uit te kiezen; want de missionarissen van Japan waren verplicht om te doen gelijk de visschers, die het oogenblik afwachten dat het water een weinig troebel wordt, om er met vrucht hnnne netten in te werpen.
Ludovicus Bertrandus verbleef, om zich des te beter schuil te houden, in een hut, waarin eenigemelaatschen woonden, dicht bij Omura; doch hij werd den 26 Juli 1626 ontdekt, gelijk hij zelf verhaalt in een brief geschreven aan Antonius van den Eozenkrans, administrator van Macao. Deze brief, geteekend den 26 Augustus 1626 , luidt aldus:
«Dat Jesus in uwe harten zij en ze met zijn god-»delijke liefje vervulle.quot;
»Terwijl ik afscheid van u neem, kan ik niet na-»laten u de groote barmhartigheid des Hceren jegens »een nietigen slaaf mede te deelcn. Ik werd met twee
88
»anderen gevangen genomen: een Japanneese e g 3 .aard, die gedurende verscheidene jaren onzen Pateis
»tot gids gediend had, en een zeer godvruchtig chns-
bten, Petrus genaamd. Men nam ons gevangen m 1 een melaatschen hut. Onze goede gastvrouw, Martha 1 genaamd, ziende dat men haar niet wilde medevoe-.ren, omdat zij melaatse!, was, vroeg met aandrang t en als eene gunst om met hen gevangen te worde ^
.genomen, hetgeen haar ten laatste werd toegestaan .Den eersten nacht vergaten de beulen mij
s binden ; maar onze allerbeminnelijfcste Ver osser heeft
.mij sterker door de banden zijner goddelijke liefde .willen binden. Ach, wat zijn deze ketenen zoet .schoon en aangenaam! wat worden de harten do ,de heilige banden der genade vereemgd en door de .goddelijke liefde saamgehecht! Wanneer soms, ij »toeval, mijne gevangenis lang mocht duren, en gJ .te gelijk met dit schrijven', het nieuws van mijn gt;dood niet verneemt, dan smeek ik 11 onzen Hee .Jesus te vragen dat hij, zonder aanzien van mijne
.onwaardigheid, in zijne oneindige goedheid het leven
.aanneme, dat ik Hem tot glorie van zijnen ^am
»aanbied.quot; ,
Het offer van den Zal. Ludovicus was te oprccht
temeend, dan dat God zoude weigeren hst aan te nemen. Den 26 Juli 1627 een jaar en een dag na zijne opsluiting in de gevangenis, verliet hij haar om ter martelingsplaats te gaan. Cabuchidono, toen gouverneur van Nangazaki, waaraan Omura ondergeschikt was. veroordeelde Ludovicus en zijne twee gezellen om levend verbrand te worden. De twee Japanneezen hadden in den kerker hun noviciaat ge-
89
daan, en uit kracht van eene bijzondere vergunning had Ludovicus hen tot de religieuse professie der leekebroeders toegelaten; de eerste heette Mancius van het Kruis en de andere Petrus van Sint Maria. Martha was lid der derde orde en werd evenzoo met twee harer gezellinnen levend verbrand. Deze drie kloekmoedige vrouwen zijn niet onder de 205 martelaren begrepen, die door Z. H. Pius IX zijn zalig verklaard.
De martelaren werden te Socabata bij Omura ter dood gebracht. Den christenen echter mocht het gelukken het hoofd van den Zaligen Ludovicus Bertran-dus te redden; zij voerden het over naar Manilla, en vandaar naar Barcelona, alwaar God door een groot wonderwerk, de heiligheid zijns dienaars te kennen gaf. Toen namelijk Pater Pias Vives en Pater Baptista Salva dit hoofd van Catalonie naar Barcelona overbrachten, werden zij door een hevigen stortregen overvallen, maar noch Pater Vives, noch het hoofd der martelaars , hetwelk hij in een zakje bij zich droeg, werden door den regen bevochtigd.
Ludovicus Bertrandus was een neef van moeders zijde van den H. Ludovicus Bertrandus, den Apostel van Amerika. Op 14 jarigen leeftijd had hij in het klooster van de H. Catharina te Barcelona het or-desklecd van den H. Dominicus aangenomen, en te Origuela aan het collegie der orde buitengewone studiën volbracht. Naar het voorbeeld van zijn roemrijken bloedverwant, maakte hij snelle vorderingen in deugd en wetenschap. Men bewonderde zijne engelachtige zedigheid; de zachtmoedigheid zijns karakters en de strengheid zijner verstervingen. Om echter op
90
eeu Boo- volmaaktere wijze het heilig voorbeeld hem door God geschonken na te volgen, verkreeg hij verdunning om naar de ongeloovigen te vertrekken, en kwam in 1618 op de Phillppijnen aan. Gelukkig de zielen door God geroepen om op zoodanige wijze de overleveringen van heiligheid en van edelmoedige toe-wijding in eene familie te bewaren.
XIV.
Marteling van den Zal. Franciscus Curabioje en van drie andere leden der orde van den H. Dominlens, den 17 Angustns 1627.
De nieuwe gouverneur van Nangazaki, voerde te gelijk het hoogste gezag over Omura, en vergat de ijverige christenen niet, waarvan reeds velen In de gevangenis zuchtten. Den 17 Augustus 1637 , vielen er te Nangazaki talrijke slachtoffers voor het geloof in den gekrulsten Godmensch: drie Franciscanen, acht Japanneezen van de derde orde van den H. Pranciscns en vier van de derde orde des H. Dominicus.
Over deze vier laatste martelaren kunnen wij weinig bijzonderheden mededeelen: Franciscus Ourabioje had zich bijzonder onderscheiden door het bijstaan der Paters Dominicanen en werd om deze rede alleen levend verbrand; Caius Xeimon was op het eiland Amacusa, nabij Corea geboren en had altijd cenen zeer grooten ijver en nauwgezetheid getoond in de vervulling zijner plichten als lid der derde orde; hij eindigde evenzoo zijn leven op den brandstapel. Vervolgens kwam Magdalena Kiota , weduwe, prinses van koninklijken bloede, te Nangazaki geboren en verwant-
93
schapt aan de familie van den Koning van Bungo; doch zij was grooter door hare deugden dan door hare afkomst; geestelijke Dochter van Pater Dominieus Castellet, had zij met zijne vergunning belofte afgelegd van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. De missionarissen hadden voor gewoonte, om in haar huis de H. Mis op te dragen; om deze reden en ook wijl zij de steun en het voorbeeld was der christenen van Japan, werd zij veroordeeld om onthoofd te worden. Eindelijk kwam ïrancisca, de moeder van den Zal. Leo, martelaar. Ook zij had een Kapel in haar huis, hetgeen voldoende was om in gezelschap
der martelaren, waarover wij gesproken hebben, levend
verbrand te worden. Men kan zich gemakkelijk een denkbeeld vormen van dc levendige aandoening, die de zegepraal dezer nieuwe heldhaftige martelaren bij de geloovigen te weeg bracht.
XV.
Marteling van den Zaiigen Dominicus üasteilet en van zijn medegezellen, den 8 September 1628.
Wij hebben reeds meermalen gesproken over Dominicus Castellet, den onversch rokkenen medegezel van Petrus \ asquez, bij diens komst tc Japan in 1821, en diens medearbeider in liet apostolaat en in liet streven naar de volmaaktheid, loeiden hadden zij met eene vurigheid en ijver der grootste heiligen waardig het kruis omhelsd. Vasqucz had na drie jaar in lijden en arbeid tc hebben doorgebraclit zijn kroon ontvangen; Castellet moest zeven jaar wachten.
Het is onmogelijk om alles te beschrijven, wat den Zal. Dominicus in Japan heeft verricht. Hij doorliep de verschillende provinciën in alle richtingen; hij alleen schoen de plaats in te nemen voor meer dan vijftig missionarissen. Men zag hem overal; teNanga-zaki, te Omura, te Aruna, te Firando. Niets kon zijnen ijver tegenhouden, noch gevaren . noch honger, noch dorst, noch vermoeienissen. De duisternissen van den nacht maakte hij zich ten nutte om overal, waar hem eene ziel ter redding werd aan go-
94
boden, henen te snellen; hij liep, alsof luj zulks met bemerkte, bloodvoets, door sneeuw en.sllJk'
steen en ijs. Een zoo werkzaam leven gmg no0 D paard met versehillende bijzondere verstervmgen en Ls hem geen beletsel om de vasten ^« ordc te onderhouden. Gedurende de laatste jaren dacht hij wij Is over het geluk, dat zijn vriend wasten deel e-vallen, en begon hij meer dan ooit naar -t^u-1 aarschap te verlangen. Het. behaagde ten laatste d
goddelijke barmhartigheid hem deze gunst te schenken.
De verspieders van den gouverneur namen hem, den 15 Juni 1628 gevangen in het huis van Louisa-Lucia lid der derde orde van den H. D0—s -onmiddellijk werd hij met Louisa naai den
Nan-azaki vervoerd. Deze gevangenneming was oorzaa
onderzoekingen. Weldm be.ondcn »eh een
groolget.1 christenen, ledende,derdeo.deaoo.elals»-
«gieneen. in H.Ule» geklonken, —
leckeljfeeders ».n de orde dei ' 2^
van Sint Hyacinthus en Antomus van Sint Domimcus
De tegenwoordigheid van den Zal. omimcua e tellet in de gevangenis was voor aüen en in c r zonder voor de leden der derde orde van den . Dominicus tot grooten troost. Uit den ei er sc i hij aan een Portugees, Eduard Coreia gebeeten, het
VOlfGetegend zij God, die mij in zijne barmhartigheid
.de wereld heeft doen verlaten en overgebracht u
sdeze gevangenis, waar zoovele heiligen hebben e „leden. Dat het der goddelijke Majesteit bf;haSc' J .even gelijk hen dezen kerker niet te doea veria en. .dan om ten hemel te gaan en eeuwig zalig te zijn.
95
»O stort een innig dankgebed voor mij , want on-»schatbaar is de gunst, die ik van Gods liefde ont-' vang. Ik ben daarom ook gelukkig en bovenmate »verheugd.quot;
De ijver van Dominicus deelde zich aan de andere gevangenen mede. Volgens den regel der derde orde stonden de gevangenen te middernacht op, en hielden zich gedurende een uur bezig met mediteeren. 's Morgens om vier uur stonden zij op en baden tot zes uur. Alsdan droeg Dominicus Castellet het TI. Misoffer met eene engelachtige godsvrucht op, het overige gedeelte van den morgen brachten zij verder nog door met bidden. Om twaalf uur gebruikte zij hun sober middagmaal en bnd3n om drie uur de vespers en eom-pleton met de litanie der H. Maagd, eu hielden daaina meditatie tot zes uur- Daar zij wegens de duisternis van don nacht alsdan het Officie niet konden zeggen, baden zij de metten na de meditatie, hetwelk gevolgd werd door het zingen van godvruchtige gezangen, door geestelijke gesprekken en het onderzoek des gewetens.
Nadat zij drie maanden in den kerker hadden door-gebraeht, begonnen hunne vervolgers meer dan ooit naar hun dood te verlangen. Den 18 September werden er twaalf uitgekozen om levend verbrand, en tien om onthoofd te worden.
Onder de martelaars , voor den brandstapel beslemd, waren Dominicus Castellet, de twee reeds genoemde leekebroeders der orde van den H. Dominicus en twee franciscanen, en daarenboven zeven leden der derde oide van Dominicus. Joannes Tomachi, een der voornaamsten onder hen zag zijne vier heldhaftige
4
96
zonen vóór hem ter dood brengen, zij heetten Domi-nieus, oud 16 jaar, Miohacl 13 jaar, Thomas 10 jaar en Paulus 7 jaar. Daarna kwam Joannes Imamura. • Deze vurige christen had altijd ten dienste der missionarissen, een schip in gereedheid, waarmede hij zonder een oogenblik te aarzelen te midden van alle gevaren overvoer; ook zag men hem onophoudelijk in den kerker om de gevangenen te troosten. De twee overige leden der derde orde , Paulus Aibara en Ko-manus, waren geburen van de Zal. Louisa-Lucia, en werden om die reden gevangen genomen. Paulus had de zorg op zich genomen van de neophieten te onderwijzen, en Romanus bereidde de zieken voor tot het ontvangen der H. Sacramenten. Er waren ook nog twee andere leden der derde orde, Mattheus Alvarez en Michael Jamada, beide vurige christenen; deze laatste zag ook voor zijn marteldood zijn zoon Lau-rentius, driejaar oud, onthoofd worden.
De Zal. Louisa-Lucia moest op den brandstapel sterven. Deze Gelukzalige kon men als een der grootste steunpilaren van de Kerk van Japan beschouwen. In 1548 geboren, één jaar voor de komst van den H. Tranciscus Xavcrius, zoo telde zij vier en tachtig jaren, toen zij de martelkroon ontving. Heeds in hare kindschheid had zij zich Gode door belofte van zuiverheid toegewijd; ook had zij altijd eene liuitenge* wone toegenegenheid, betoond voor de Paters van de orde der Predikheeren, en voor al de instellingen door hen gepredikt, in het bijzonder voor de brocdei-schappen des H. llozenkrans, waarvan zij in de stad Nangazaki de ziel van was.
De tien andere belijders, die voor het geloof ont-
97
hoofd weiden, waren: dtf vier zonen van Joannes Tomachi, hierboven reeds genoemd en Laurentius, de zoon van Michael Jamada; vervolgens kwamen Leo Combioie, Jacobus Faiascida en Ludovicus Ni-saci; dezen laatste geleidde men met zijn twee zonen Franciscus, oud vijf jaren; en Dominicus oud twee jaar, ter strafplaats.
Dominicus Casteilet was het hoofd dezer heldhaftige christenschare. Ter strafplaats gaande, ontmoette hij zijn leerling, Eduard Correia, een ijverig Portugees, die bij dit schouwspel zijne tranen niet kon weêrhouden; tWees niet bedroefd, mijne geliefde »Eduard, zoo sprak de Zalige, wij blijven meer dan «ooit in God vereenigd. Wij gaan naar den hemel, »bid God voor mij.quot; Alsdan doopte hij een doek in het bloed der edelmoedige slachtoffers, die reeds door het zwaard hun offer hadden voltrokken, toonde dien aan het volk, en legde hem daarna met eerbied op zijn hoofd, met de woorden; »dat is de weg, die opvoert »ten hemel.quot;
Deze twee en twintig martelaren ontvingen hun kroon op don heiligen berg te Nangazaki en hun asch werd in zee geworpen.
De Zal. Domininns Casteilet, den 7 October 1592 te Esparraguera, in Catalonië geboren; nam in het klooster van Sint Catharina te Barcelona in den ouderdom van 16 jaar het, ordeskleed aan, en vertrok 5 jaar later naar de missiën. De roeping van dezen Zalige was ongetwijfeld een bijzondere genade des H. Geestes, gelijk duidelijk blijkt uit de wonderbare vruchten van zijn langdurig apostolaat.
XVI.
Marteling van den Zaligen Michael Fimonoia en van zijne twee medegezellen, allen leden der derde orde van den H. Dominions, 16 September 1628.
Acht dagen na de marteling van den Zal. Doml-nicus Castellet en van zijne medegezellen, leidde men nog drie leden der derde orde van Dominicus ter strafplaats: zij waren Michael Fumonoia, Paulus Fimonoia en Dominicus Xobioie, deze laatste was toen Prior der Broederschap van den Allerheiligsten Eo-zenkrans te Nangazaki. Zij werden alle drie op den heiligen Berg onthoofd.
Zij zijn de laatste Gelukzaligen der orde van den H. Dominicus en der leden van den Allerheiligsten Eozenkrans, die door Pius IX op den 7 Juli 1867 onder de rijen der Gelukzalige Martelaren zijn opgenomen. Volgen wij hun voorbeeld na door Maria, de Koningin van den H. Eozenkrans op eene bijzondere wijze te vereeren; hoeveel krachten toch hebben deze Gelukzaligen door tusschenkomst dier machtige Maagd ontvangen ; volgen wij hun voorbeeld na, door grooten eerbied te koesteren, voor al wat geestelijk is en in het bijzonder voor den priester den gezant van
99
Jesus Christus, dan zullen wij, even standvastig als onze broeders van Japan, door onze werken toonen Katholiek te zijn; en mocht ook soms van ons het offer des levens worde gevraagd, met blijdschap en innige vreugde zullen wij dan ons have en goed, ja, ons bloed geven voor Jesus Christus en voor zijn Kerk.
Na het jaar 1633, waarin de laatste martelaren stierveu, die door den onsterfelijken Pius IX den 7 Juli 1867 zijn zalig verklaard, zijn er nog vele kloosterlingen en christenen voor liet geloof gemarteld. Werden er overwinningen behaald door leeken, door kloosterlingen der orde van de H. H. Franciscus en Au-gustinus en door drie en veertig leden der Societeit van Jesus, niet minder plukte de orde van den H. Dominicus en de Broederschap van den H. Hozen-krans in hare kinderen de overvloedigste vruchten dezer latere vervolging. Wij willen slechts eenigen der voornaamsten noemen.
In 1633 werden gemarteld; Dominicus Eriquieia met Broeder Franciscus, Japannees, Pater Jacobus van Sint Maria, Japannees, opgevoed in het klooster van Manilla, en zijn catechumeen, Michael Quibioie; Lucas van den H. Geest en twee Broeders der derde orde; de Paters Thomas van Sint Hijacinthus enJor-danus van Sint Stephanus, met twee zusters der derde orde.
Wij kunnen niet nalaten iets te zeggen van diegenen, welke Pater Alexander de Bhodes, beroemd
100
missionaris der Societeit van Jesus, de grootste Martelaren van Japan noemt. Deze waren de Paters; Wilhelmus Courtet, Michaël van Ozarata, Antonius Gonzales, Vincentius van het Kruis. Deze heldhaftige belijders des geloofs hadden de verschrikkelijkste pijnen uit te staan, die zij met het grootste geduld verduurden. Te midden hunner smarten 'riepen zij uit; »0 wat is het zoet te lijden! Koningin van den H. Rozenkrans, bid voor ons !*'
De geschiedenis der vervolging in Japan verder voort te zetten ligt bulten ons doel; wij wilden onzen lezers slechts bekend maken met de zalige martelaren van de orde der Predikheeren en der leden van de Aartsbroederschap van den H. Rozenkrans, die in Japan gemarteld, en door zijne heiligheid Pius IX, den 7 Juli i867 , plechtig zalig zijn verklaard.
Mogen wij hierdoor iets hebben bijgedragen tot verheerlijking dier Gelukzaligen, tot glorie van onze orde; tot vermeerdering van den eerbied en de liefde voor den Rozenkrans in veler harten , doch bijzonder in die der jongelingen, die meer dan anderen in onze dagen kracht en sterkte noodig hebben om onwrikbaar te blijven in hun geloof.
II.
t W as den 11 Juni 187 5, 's middags omstreeks vijf uur, dat Mgr. v. Ewijk, twee andere missionarissen en wij te Botterdam op den steamer Jiiclilt;xrd Young van onze broeders, vrienden en kennissen, die tot het laatste oogenblik ons gevolgd waren, afscheid namen. Wat wij toen gevoelden, kunnen slechts zij beseffen, die door den band der nauwste broederlijke liefde ver-eenigd zijn, en jaren lang het geluk smaken in eene religieuse orde zoovele broeders en vrienden in Christus te bezitten, en aldaar zoovele geestelijkevoorrechtenen hemelsche genoegens te genieten. Doch met liefde brachten wij dit offer tot heil der zielen, waarvoor Christus zich zelve offerde aan een kruis.
De zee was, gelijk wij voorzienhadden, onstuimig; niettegenstaande ging alles, onze zeeziekte en het te laat arnveeren te Harwich niet meegerekend, zeer voorspoedig. Onmiddellijk na onze aankomst in laatstgenoemde plaats (7J uur) stoomden wij naar Londen, alwaar quot;ij reeds om elf uur 's morgens aankwamen.
102
Aan liel Station dezer stad namen wij een rijtuig, dat ons in drie kwartier naar ons klooster te Haverstock-Hill bracht. Met broederlijke genegenheid werden wij door de Paters ontvangen en eenige dagen gehuisvest.
Het deed ons goed in een stad als Londen, onze toevlucht te kunnen nemen in een klooster onzer Paters. — Wie had voor dertig jaar durven voorspellen, dat thans te Londen monniken in hun habijt gekleed, de regelen en voorschriften hnnner orde onderhouden en hun koorgezang door de Kerk zouden doen weerklinken; dat van af den predikstoel, de zonen van Dominicus in hun kleed, dat reinheid en boetvaardigheid verkondigt, de waarheid en de deugd, zoo in strijd met den geest dezer eeuw zouden onderwijzen ; dat in de hoofdstad van het protestantsch Engeland , duizenden gcloovigen , waaronder honderden bekeerlingen hun gezang met dat der Paters, meest allen ook voorheen protestant, zouden doen opgaan tot den troon van God en van Maria de Koningin van den Allerheiligsten Eozenkrans, wiens vereering ook hier door onze Paters met zooveel vrucht wordt gepredikt en verspreid ?
Het klooster te Haverstock-Hill is een meesterstuk van stijl; en ofschoon eerst in de laatste jaren opgetrokken, verplaatst het ons toch onwillekeurig met zijne breede gewelven en statige gangen, met zijue ruime vertrekken en zalen, met zijne nederige cellen en kapellen in de middeleeuwen, een tijd waarin, de kunst ten spijt onzer hedendaagsche vooruitgangs-mannen, zoo een hoogen trap van volmaaktheid bereikte.
ü alles mede te deelen, wat wij bij ons verblijf
103
te Londen gezien hebben, komt ons minder belangrijk voor; ook al zouden wij alleen op geestelijk gebied blijven. Er is immers al zooveel over Londen geschreven, en nog dagelijks zien nieuwe werken het licht, die tot in de kleinste bijzonderheden u met deze wereldstad bekend maken. Ons uitstapje echter naar Mill-Hill mogen wij hier niet stilzwijgend voorbijgaan.
Een klein half uur gaans van het station Mill-Hill verheft zich een beeld van den H. Joseph, dat op het hoogste punt geplaatst is van het seminarie tot opleiding der missionarissen, die zich verbinden om het H. Evangelie onder de zwarten te gaan verkondigen. Het was den 16 Juni dat wij ons met den Prior van Haverstock-Hill, Frater Paulus Stapleton danrheen begaven. Het buitengewoon schoone weder deed het prachtig natuurgezieht, dat wij op weg daarheen voor ons hadden in al zijn schoonheid uitkomen, eene schoonheid die alles overtrof, wat wij te Londen aanschouwd hadden.
Door den President van het Seminari werden wij zeer vriendelijk ontvangen en spoedig met de andere leden des huizes in kennis gebracht, want wij genoten het voorrecht met hen ons diner te gebruiken. Gelijk in iedere religieuse inrichting, evenzoo werd ook hier onder het middagmaal door een der broeders uit de H. Schriftuur voorgelezen. Aanstonds bemerkten wij aan de forsche en krach tige stem van den lezer, dat wij een Hollander voor ons hadden. Deze was niet de eenigste, want nog acht van Je overige vier en twintig studenten waren zijne landgenooten.
104
De tegenwoordigheid dus van Hollandsche missionarissen en daarbij van een Hollandschen Bisschop was hun bijzonder welkom, zeker vooral daar zij na afloop van het diner congée kregen en hun Hollandsche beugelbaan konden voltooien.
Dicht bij het Seminarie ligt een klooster van de Zusters der derde orde van de H. Franciscus, waar wij .'s middags henen gingen om onze toewijding aan het H. Hart van Jesus te doen. Het verlangen toch van onzen beminden Pius IX, dat dien dag alle leden der H. Kerk zich op eene bijzondere wijze aan het H. Hart zouden toewijden, een verlangen ook ons zoo dierbaar en heilig, mochten wij niet onvervuld laten, vooral daar wij er meer dan anderen behoefte toe gevoelden.
En waar konden vrij die opdracht beter doen dan in een klooster van religieusen, die op cene bijzondere wijze tot de liefde van dit Goddelijk Hart getrokken waren?
Voor eenige jaren vereenigden zich cenige deugdzame meisjes van den Anglicaansnhen godsdienst, en namen het besluit, om zich van de wereld af te zonderen en in de eenzaamheid, volgens den regel van den H. Franciscus aan hare zaligheid te arbeiden. Tot geestelijken Leidsman hadden zij een bedienaar hunner sekte. Doch God, die niemand wanneer hij met oprechtheid de waarheid zocht, de gave des geloofs weigert, en die zich wenscht mede te deelen aan hen, die met vurigheid naar Hem verlangen, opende spoedig de oogen des geloofs bij deze godvruehti-gen.— Zij wilden leven volgens den regel van den
105
H. Franciscus, maar zagen, hoe hun heilig voorbeeld een nederige zoon was der Katholieke Kerk, welke leert dat niemand buiten het ware geloof kan zalig worden ; dat slechts de priesters dier Kerk waardig waren de H. Offerande der Mis op te dragen, en dat de geestelijken der Anglicanen door Haar zelfs voor geen
priesters gehouden werden.....En ziet, Gods genade
daalt in hunne harten. Zij zweren hunne dwaling af , hun geestelijke vader wordt Katholiek priester en hun Katholiek geestelijk hoofd, terwijl zij als ware kinderen des H. Franciscus voortgaan zich in hunne afzondering bezig te houden met het gebed, de versterving en het onderwijs van de verlatene kinderen der wereldstad.
In de Klooster-Kerk nu dezer door God zoo bevoorrechte religieusen deed Mgr. v. Ewijk, door andere geestelijken en ons geassisteerd, een pontificaal lof, waarna wij allen de plechtige opdracht aan het H. Hart verrichtten.quot; (1)
Indrukwekkond was deze plechtigheid , die nog werd verhoogd door het Te Deum dat wij ons niet herinneren ooit in zuiverder koraalgezang te hebben gehoord.
Den ]7d,'n Juni moest de Royal mail uit Engeland vertrekken. Heeds om acht uur namen wijteLonden aan het station Waterloo plaats naar Southampton, waar wij om elf uur aankwamen. Wij hadden slechts
(1) Bij deze gelegenheid gebruikte Mgr. een allerprachtigst bewerkte koorkap, waarop de H. Franciscus was afgebeeld. Deze koorkap, en de Remonstrans, waarmede Z. Doorl. H. bij het einde der plechtigheid den zegen gaf, werden reeds vóór dien overgang der zusters tot het Katholiek geloof ii haar kapel gebruikt.
106
eenige minuten tijd vóór het vertrek der eerste stoomboot naar de Tasmanian, die op een half uur afstand van de kust op stroom lag. Zoodoende was ervoor ons tijd genoeg om alles eens goed op te nemen en onze ca-binen , koffers enz. rustig op orde te brengen, en wij, toen de mailboot met de overige passagiers om twee uur aankwam, geen nieuwelingen meer in onze woonplaats waren.
Onze reis is in alle opzichten gunstig geweest. Wij schrijven zulks toe aan het gebed van zoovele der onzen,- die wij in Nederland hebben achtergelaten, en vooral aan die leden der Aartsbroederschap van den H. Kozenkrans, welke gedurende onze reis den Rozenkrans voor een gunstigen overtocht naar de Indiö opdroegen. Hartelijke dank zij hun bij dezen voor hunne vurige gebeden gebracht.
Gedurende de eerste dagen onzer reis was het koud, en dit langer dan wij verwachten hadden; doch zulks was gemakkelijk te verdragen, daar wij gezorgd hadden ons nog niet op zijn Indiesch te kleeden.
Eerst den 23stlt;,n Juni, na de Azoiische eilanden te hebben gepasseerd, (NB. wij waren toen op 31°. 4', W. L. en 33°, 8'.) bemerkten wij dat onze steamer naar een warmer landstreek stoomde. De thermometer klom dien dag van 69—76°. Farh.
Zonder den minsten storm en onder een voortdurend gunstigen wind, kwamen wij met de snelstroo-menden Tasmanian, (1) den 30sten teBarbadoea aan. (2)
(1) De Tasmanian is lang 332, breed 33 en diep 42 voet, beeft een inhoud van 2956 ton en bezit 600 paardenkracht.
(1) Barbadoes heeft 160,000 inwoners. Haar hoofdplaats is Brid-ge-ïocon met 35,000 inwoners.
107
Voor het eerst zagen wij onze Indische Broeders in hun natuurlijk leven. Nauwelijks lag de Tasmanian ten anker, of met meer dan vijftig bootjes omringden zij haar, ten einde de reizigers eenige Indische, ververschingen aan te bieden, en hen, zoo zij zulks verlangden, aan wal te zetten. Hun onhandigheid in het lossen en laden van goederen, hun oorverdoovend geschreeuw om de voorkeur der reizigers te genieten, de behendigheid, waarmede zij met hunne vaartuigen de zee doorkliefden en zoovele andere bijzondere hoedanigheden dezer arme bewoners hielden ons langen tijd bezig en gaven ons te gelijk stof tot overweging. Hoevelen toch dezer ongelukkigen leven zonder godsdienst, geven zich aan de grootste buitensporigheden over, cn verschijnen in zulk een toestand voor den Oppersten Eeehter !
Om twee uur gingen wij van de Tasmanian over op de Larne, om daarmede onze reis te vervolgen.
Voordat wij Barbadoes verlieten gingen wij gaarne een kijkje op het eiland nemen en een bezoek brengen in het nederig kerkje, 't welk te midden van het liefelijkst groen ons als uitnoodigde. Maar de middagzon verhinderde zulks. Den vo'genden morgen vroeg verlieten wij reeds de Larne, en voeren twee arme Indianen ons naar wal. Het was ons een groot genoegen dien dag het H. Offer onder deze volkeren ter hunner bekeering aan God op te dragen.
Na onze dankzegging brachten wij een bezoek bij den Pastoor en gebruikten aldaar een s zeer soberquot; dejeuner; en dit niet bij gebrek aan gastvrijheid, die ons zeer hartelijk geschonken werd, maar bij gebrek bijna aan het noodzakelijke, dat do een-
108
voudige Pastoor, priester van de societeit van Jesus, zoowel aan levensmiddelen als aan huisraad ondervindt. Kerk en Pastorij, nochtans zijn buiten ver-wachting schoon, doch een zware last drukt op beiden, daar de Engelsche regeering, op wier kosten zij gebouwd zijn, zich met alles wat Kerk en Pastorij betref, inlaat.
Pater Laux, zoo heette de Pastoor, stond bij onze komst reisvaardig, om met de Shannon, (1) die van St. Thomas komen moest, naar Engeland terug te keeren. Zijne geschokte gezondheid eischte eenige maanden rust. Mgr. Elheridge, bisschop van Deme-rara, mede van de societeit van Jesus was reeds daar, om bij zijne afwezigheid de Pastorij cn Parochie van Bridge-Town waar te nemen. De Katholieken te Bar-badoes zijn zeer weinig in getal, en tellen met de vijftig lersehe soldaten slechts honderd communicanten ; de overigen zijn veelal Heidenen en Anglicanen. Een der grootste sieraden van Bridge-Town is de Anglicaansche kerk, die met zijne twee gothieke torens alles beheerscht. O moge spoedig het oogen-blik aanbreken, dat door de ijverige priesters van de societeit van Jesus deze ongewijde tempel in een heiligdom des Heeren herschapen is.
Om tien uur des morgens waren wij wederom aan boord en wachtten nu slechts op de Shannon om het anker te lichten. Eer?t des avonds laat gaven eenige vuurpijlen in de vei LC ons melding van hare komst. Onmiddelijk werd dit door de Larne en ds Corsica,
(1) De reusachtige Shannon 3473 ton groot en met 88 p. k, is den 8 Sept. daaropvolgende bij Jamaica gestrand.
109
mcda een steamer der Royal mail,, met een vuurwerk beantwoord, dat in de stille Carlisle-baai een schoon gezicht opleverde. Om twaalf uur viel het schot, ten teeken dat wij Barbadoes verlieten.
De vaart in den Indisehen Archipel was voor ons waarlijk een pleizierreisje. Geen dag toch ging er voorbij, dat wij niet bij een der eilanden stilhielde en zich eene nieuwe natuur aan ons vertoonde. Het eiland St. Lucia, waar wij den 2 Juli's morgens om 0 uur ankerden , met zijne baai of liever gezegd met een door de natuur gevormde haven, welker beide kanten met bergen, bosschen, valleien en buitenplaatsen als omzoomd zijn; St. Vineent, (waarvoor wij nog dienzelfden avond een paar uren vertoefJen, bergachtig en met een baai, gelijk aan die van St. Lucia doch niet zoover het eiland inloopend,) dat ons des avonds met zijne honderde lichten, welke op en langs de bergen, in de rotsholen en in de stad , die voor ons lag ontstoken waren, een heerlijk gezicht aanbood. Grenada, gelijkend op de vorige eilanden met zijne schoone, op een berg gebouwde hoofdplaats, ontvouwde voor ons verschillende Panorama's, zoo rijk, zoo treffend als wij nog weinige hadden aanschouwd.
Bij niet een dezer coloniën hadden wij tijd om eenige oogenblikkeu aan wal te gaan; wij moesten hiertoe wachten totdat wij te Trinidad aankwamen. Om 101/3 des morgens uit Grenada vertrokken, kwamen wij nog dienzelfden avond (3 Juli) te Puerto de Espana aan.
Het deed ons genoegen eenige dagen hier te kunnen vertoeven, niet alleen, omdat wij dan eens op ons
gemak Puerto de Espana eu hare omstreken konden bezoeken, maar vooral omdat wij gelegenheid hadden met eenige missionarissen onzer orde kennis te maken.
Denzelfden avond reeds werd Mgr. Gonin, van onze aankomst verwittigd, waardoor wij den volgenden morgen reeds vroeg gelegenheid hadden met een bijzonder vaartuigje aan wal te worden gezet.
Het bezoek der waarlijk schoone Kathadrale-Kruis-kerk was ons eerste werk. Wij vierden den eersten Zondag der maand, toegewijd aan den Allerheiligsten Eozenkrans, en hadden het geluk op het altaar haar ter eere opgericht het H. Misoffer op te dragen. In die oogenblikken vergaten -wij niet de leden der Aartsbroederschap van den H. Eozenkrans, Godeen Maria aan te bevelen en hunnen zegen over de Broederschap en over hare leden af te smeeken.
Van de Kathedraal begaven wij ons naar het klooster, een paar minuten van de Kerk verwijderd. quot;Daar wachtte ons Mgr. Goxin met zijne Confraters. Hoe broederlijk wij door hen ontvangen werden, en hoe alles ter onzer beschikking werd gesteld kunnen onze lezers licht begrijpen. Wij toch waren hunne broeders in Jesus Christus en hadden denzelfden Vader, den H. Dominieus.
Bij onze aankomst in het klooster waren nog slechts weinig Paters aanwezig, en sommigen nog vooi slechts eenige oogenblikken te spreken; want allen zonder uitzondering hadden noodzakelijke, drukke bezigheden. Niet eerder dan na de Hoogmis hadden wij het geluk met de moesten hunner kennis te maken.
Onder de Hoogmis hoorden wij voor het eerst het
gezang der christenen van Trinidad. Op een liefhebber van muziek, dunkt ons, moet zulk een gezang, iets gelijkend aan hetgeen hij des avonds bij het gekras der nachtuilen gevoelt, een pijnlijken indruk maken. Nochtans geldt ook hier het spreekwoord: geen regel zonder uitzondering.
De overige Kerkplechtigheden, die wij dien dag-bijwoonden waren de Vespers en de processie ter eere van Maria, de Koningin van den H. Eozenkrans. Deze laatste plechtigheid ging onze verwachting verre te boven. Het waren de zusters der Broederschap van den H. Rozenkrans en der Congregatie, die allen in het wit gekleed met licht en vanen het beeld van Maria ronddroegen en onder het zingen van gezangen, ter eere harer dierbare Moeder de Paters begeleidden, en met hen de processie vormden.
't Is vooral door de voorspraak des H. Maagd onder den titel van Koningin van den Allerlieiligsten Rozenkrans , dat onze Paters aldaar Gods zegen oven hun arbeid zien nederdalen. Dezen zegen hebben zij ongetwijfeld noodig; want ongeloofeiijk zwaar is de last, die op hunne schouderen drukt. Aanhoudend bezig' met prediken, biechthooren, het bekeeriogswerk der Heidenen, enz. keeren zij slechts in het klooster terug, om door versterving en een volhardend gebed Gods genade meer en meer over het ongelukkige volk, wiens zielenheil hun is toevertrouwd, te doen nederdalen. Des Zondags vooral gaat hun arbeid, naar het schijnt, alle krachten te boven. Door de uitgestrektheid van Puerto de Espana zijn zij genoodzaakt ieder in het bijzonder zich naar een of meerdere Parochiën of Kapellen, waarvan sommige op
113
verren afstand liggen, te begeven ; om daar in de hitte des dags hun priesterlijke bedieningen uit te oefenen.
Het klooster dat de Paters bewoonden was een zuiver afbeeldsel van de armoede, dio zij beloofd en zoo nauwgezet mogelijk wenschten te onderhouden. Een pakhuis door beschuttingen in kamers en zalen verdeeld, geeft er u een klein denkbeeld van.
Don volgenden morgen hadden wij reeds vroeg het klooster verlaten en deden met den Prior Er. Dominicus Berthet een rijtoertje om Puerto de Es-pana , dat tot hoofddoel had een bezoek te brengen in het Lazarus-gesticht te Cocorite. De weg daarheen gaf ons genoeg de vruchtbaarheid van dit eiland voortdurend door stortregens overstroomd, te kennen ; terwijl de arme hutten aan beide kanten van den weg, en de kleedercn, kleur en gelaatstrekken der verschillende menschelijke rassen ons eenigzins de zeden en gebruiken dezer vreemde volkeren leerden kennen- De mengeling der verschillende bewoners is hier zeer opvallend. Alle Europeesche natiën zijn er vertegenwoordigd; de Amerikaan van het noorden en uit het zuiden ontmoet er den Chinees, die uit het verre oosten is aangekomen; en de zwarten van Congo of van de kusten van Guinea, dienen er hunne vorige meesters , blanken en eigenaars der suikerplantagen , die thans door de Hindous (Coolies) bewerk): worden. Meu hoort er met afwisseling Engelseh, Eransch, Spaansch, Creools, Hindousch en Chineesch spreken. Niets is vreemder dan die mengeling van volkeren aller kleur en aller kleeding. Terwijl de rijke Creoler
zich al het mogelijke aanschaft om zijn zinnen te voldoen en zich in rijkdom en weelde te baden, houdt zich de Hindou tevreden met een banane of eenige wortels van boomen om zijn honger te stillen en met eenige vodden waarmede hij zijne lendenen omgordt. De vrouwen der Hindous gaan zediger gekleed dan de mannen, en wekken vooral de aandacht der vreemdelingen, door hare uit goud of uit andere stof vervaardigde ringen, die zij aan de neus, ooren, voeten, en armen dragen.
Nadat wij ruim een half uur hadden gereden kwamen wij te Coconite aan.
Meer dan honderd melaatschen worden hier dooide religieusen van den H. Dominieus verpleegd. Er zijn drie afdeelingen , één bestemd voor de mannen,quot; een ander voor de vrouwen en de derde voor kinderen. De Engelsche regeering trekt zich bijzonder dit hospitaal aan , zoodat er aan die arme lijders niets ontbrfekt, wat noodig is. Hun grootste steun echter vinden zij in de liefde, waarmede zij door de kinderen van den H. Dominieus verzorgd worden. tMijn »zaal,quot; zoo schreef zuster Maria, «is een kleine »wereld op zich zeiven die een schilder is verukking »zou brengen, want ik heb bijna alle mogelijke typen tvoor mij: Chineezen, Creolen, Hindous, Coolies, «Negers, Africanen, Portugeezen, Americanen, En-igelschen, allen min of meer door de natuur of door • ziekte misvormd. Er zijn sommigen zonder handen «of beenen , anderen hebben die slechts ten halve, »de een heeft den mond scheef, anderen de oogen 5 verdraaid. Ik heb er twee die half, en een derde die geheel
114
krankzinnig is. Twee die nog in hun kindsche jaren i zijn, waarvan de een altijd schreit, de ander altijd «zingt. Er zijn ook twee muziekanten, die ons aan-i houdend met hunne oorverdoovende instrumenten «een orkest aanbieden. Wij kunnen hier gelijk gij «ziet, aan al onze zinnen voldoen.
«Bijna allen, jong en oud, noemen mij hun kleine «Mama, titel waarop ik trotscli ga, en dien ik ver-«dien, want ik wil voor hen zooveel mogelijk een «ware moeder zijn,
»lk ben gelukkig die melaatschen te mogen ver-«plegen, zoodat ik mijne zaal en de twintig zieken «met hunne afzichtelijke wonden en hunne meer of «min wilde blikken voor het schoonste Koninkrijk «dezer wereld niet wil verruilen.quot;
Is het te verwonderen, dat bijna alle zieken, getuige van zulk een heldhaftige liefde en opoffering de oogen openen voor het geloof in Hem, die de bron is aller liefde en sterven met de namen van Jesus en Maria op hunne lippen?....
Over dit hospitaal en over de school der arme Hindous te Cocorrite, die door de zusters van het Lazarus-gesticht en door de priesters der orde van Dominicus in de eerste beginselen des geloofs onderwezen en tot het ontvangen der Heilige Sacramenten voorbereid worden, zouden wij nog vele bladzijden kunnen volschrijven , doch mogen zulks niet om de noodzakelijke beperking voor ons jaarboekje.
Een tweede inrichting der Zusters Dominicanessen, die uit Venezuela hier hun toevlucht hadcen genomen , gingen wij nog dienzelfden dag bezoeken. Zij
115
waren begonnen een weeshuis voor de verlatene kinderen op te richten. Alles was nog in zijn begin, de armoede zeer groot; doch wij twijfelen niet of Gods zegen door de voorspraak der Koningin van den Allerheiligsten Kozenkrans zal aan deze nieuwe spruit eenmaal rijke vruchten schenken.
Den volgenden dag waren wij uitgenoodigd om op het Collegie St.. Joseph te dineeren. Dit aanbod was bijzonder aangenaam , te meer daar het ons onwillekeurig in den geest terugvoerde tot dien gelukkigen tijd, dat ook wij onze opvoeding ineen van Neerlandsgijm-nasiums ontvingen. De inrichting St. Joseph, verdient allen lof en wordt in Nederland door slechts weinigen overtroffen. De weldaad der Heeren Josephie-ten , bestuurders van dit collegie, aan Trinidad en de overige coloniën van Zuid-America hierdoor geschonken is groot, zij legden in den jongeling, die tot nog toe geen geloof of liefde kent, een vasten grondslag dier deugden, welke in staat zijn hem tot een waren Katholieken man te vormen, waaraan de coloniën zoozeer behoefte hebben. Honderd dertig was bij ons bezoek het getal hunner élèves.
Verder bezochten wij nog een armhuis en een school voor meisjes, waaraan een pensionaat verbonden is en bestuurd wordt door Zusters van den H. Joseph.
Den 8 Juli was ons vertrek bepaald. Mgr. Goxin begeleidde ons met den Prior van het klooster naar de Lame, die omstreeks 5^ uur in den namiddag, door een kanonschot ons vertrek naar Laguerra meldde. Den volgenden morgen kwamen wij reeds om 7^ daaraan.
116
De Kapitein van onze Steamer meende hier slechts een paar uur te vertoeven om zijn reis naar onze bestemming voort te zetten. Doch hij werd in zijn verwachting bedrogen. Men wilde den 8sten Juli geen goederen afhalen, en liet ons wachten tot den volgenden dag. Van die gelegenheid maakten wij gebruik om een paar uur aan wal te gaan en aldaar het H. Misoffer op te dragen, ter eere van den H. Ludovi-eus Beftrandus, Apostel der West-Indiën , die in deze streken, zoovele duizenden ongeloovigen voor Chris-tus'leer gewonnen had.
'sAvonds ten 6 uur verlieten wij onze laatste ankerplaats en stoomden op Curasao aan.
Den volgenden morgen (Zondag 11 Juli) reeds bij ons ontwaken, zagen wij verre aan den horizon aan een donkere wolk gelijk het land, waarheen wij door Gods barmhartigheid gezonden waren om te werken aan het heil van zoovele ongelukkigen. Hoe meer wij naderde, des te schooner werd het gezicht op ons nieuw vaderland; en nauwelijks had de zon haar eerste stralen over bergen, heuvelen en rotsen geworpen, en de stad die in hare gansche uitgebreidheid voor ons lag met een rijken gloed gekleurd, of één der prachtigste Panorama's ontvouwde zich aan
ons oog.
Wij hadden nu wel vleugelen willet hebben om ons in een oogwenk te midden onzer broeders te bevinden, die reeds met ongeduld wachtten. TXi Steamer zette gelukkig goed door, zoodat wij binnen weinig tijds de bij uitstek schoone haven binnenstoomden. 't Was negen uur. Aan beide oevers verdrong zich de menigte om hun Bisschop en hun Herder met de
117
nieuw aangekomene missionarissen te begroeten. Onder het strooien van bloemen werden wij in het huls van Monseigneur, slechts een paar stappen \an de landingsplaats verwijderd, binnengeleid, vanwaar wij ons onmiddellijk naar de Kerk begaven, om God door het H. Misoffer dank te brengen voor onze gelukkige reis, en zijnen zegen over onzen werkkring af te smeeken.
Des avonds verlieten wij het bisschoppelijk verblijf en vertrokken per pontje naar de plaats onzer bestemming, Pietermaai, waar wij onzen eersten arbeid zouden beginnen.
Pietermaai , één der voorsteden van de W illernstad ligt op twintig minuten afstand van Otrobanda waar Monseigneur verblijft en vereenigt zich ten TVesten langs de zee, door een breede straat aan weerskanten langs groots en kleine huizen loopende, met de eigenlijke stad, die tegenover Otrabanda ligt.
Het huis dat wij betrokken was hoogstens voor drie tnau ingericht, doch waar voor drie plaats is kunnen er ook vier gehuisvest worden ; wij moesten ons maar behelpen en blijde zijn in een verblijf, de volgeling van Christus waardig, aan onze roeping als religieus te kunnen beantwoorden. Het jammerde ons echter meer de Kerk in eene zoo armoedigen staat te zien; 't is een groote schuur , Bethlchems-stal, waar ons Heer verblijft.
Goddank zijn wij reeds spoedig kunnen beginnen eene schoonere Kerk, onder den titel van Onze Lieve Vrouwe van den H. Hozenkrans te bouwen, die wij nog dit jaar zoover wensshen te voltooien, dat er de
118
H. Mis ia kan worden opgedragen. Hierdoor krijgen wij gelegenheid onze oude woning eenigzins te ver-grooten en beter tot ons doel in te richten.
Innigen dank zij bij deze gelegenheid gebracht aan de weldoeners onzer missie, waardoor wij in staat gesteld zijn een waardige woontent des Heeren te bouwen.
De eerste dagen die wij hier doorbrachten waren ons vreemd, doch dit kon niet anders. Zeer spoedig echter gewenden wij ons ook aan dit vreemde; en niet zoozeer trokken de verscliillende typen der bewoners van dil eiland onze aandacht, als wel de vele zielen die hier in de diepste ellende gestort waren. Voor de meesten dier ongelukkigen schijnt de deugd een ondeugd en de zonde iets goeds, zoo lichtvaardig verlaten zij den weg der deugd om het snoodste kwaad te bedrijven.
Wij hebben nochtans hoop dat deze toestand ver-andere, dat de harten dier arme zielen, welke ons zijn toevertrouwd zich meer tot deugd zullen vormen. Eeeds nu vormt zich een kern van godvruchtigen , die tot voorbeeld gesteld kunnen worden; ook het schaamtegevoel voor den m isdaad openbaart zich meer en meer, vooral bij de vrouwelijke kunne. Doch dit is niet onze voornaamste hoop. of liever, wij beschouwen zulks reeds als het gevolg van hunne godsvrucht tot Maria, de Koningin van den Allerheiligsten Rozenkrans; die godsvrucht is onze hoop. Het doet ons dan ook recht genoegen den Rozenkrans om den hals van het kind, van den jongeling en van den grijsaard te zien hangen; hier in ons nederig kerkje, en op verschillende andere plaatsen des eilands
119
des avonds het volk zich met den priester te zien vereenigen om gezamenlijk den Kozenkrans tot bekeering hunner broeders en zusters Maria aan te bieden. Dit gebed van zoovele brave kinderen voor hunne bedorvene ouders, van ouders voor hun kinderen, van broeders of zusters voor elkander zal, wij twijfelen er niet aan, de hel ontmoedigen en die kluisters verbreken, waarin zoovelen door hunne hartstochten zuchten.
Dringend smeeken wij alle Katholinken, doch bijzonder do leden van den H. Kozenkrans om hunne hulp voor het geestelijk heil der aan ons toevertrouwde zielen. O, wanneer gij neergeknield voor het Allerheiligste Sacrament des Altaars of bij het beeld van Maria , uwe gebeden verricht en den Rozenkrans bidt, denkt dnn dikwijls aan ons en aan de onzen, en smeekt Jesus, door Maria, de Koningin van den H. Rozenkrans om de bekeering der arme bewoners onzer missie. Hierdoor werkt gij mede aan het heil der zielen, voor welke Jesus is neergedaald uit den Hemel, is geboren in Bethlehems stal en gestorven aan het vloekhout op Kalvarie's kruin; en hierdoor ook beantwoordt gij aan het voornaamste doel, dat de Broederschap van den H. Rozenkrans beoogt.
OF
Henricus Meysson werd op den feestdag van de Zuivering van Maria 1842 te Dover, een dorpje in het diocees van Belley geboren. Hij was den eenigen zoon zijner ouders, die meer begunstigd waren door Gods genade dan door aardsche goederen, en hem een zeer christelijke opvoeding gaven. Henricus had een goed verstand. Op de school in zijn geboorteplaats, te Menestrucl, waar zijn meester hem de godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd leerde, alsook in het klein-sennnarie te Meximieux, waar hij in 1859 studeerde, had hij onder zijne medeleerlingen de eerste plaats. Uit dit tijdperk zijns levens kennen wij niets merkwaardigs. Alleen kunnen wij uit eenige aantee-kingen, die hij nagelaten heeft opmaken, dat hij in zijne eerste jaren niet geheel en al van misslagen vrij was.
Deze fouten gaven hem later gelegenheid, om de diepste nederigheid te beoefenen. Op zijn vijftien- of zestienjarigen leeftijd wijdde hij zich, volgens zijn
121
eigen getuigenis, geheel en al toe aan Maria , de Koningin van den Allerheiligsten Eozenkrans. Van dit tijdstip af werd hij een voorbeeld aller deugden. Twee Paters Dominicanen , die achtervolgens de retraite op het Viein-seminarie van Meximieux gaven, waren in de handen van Maria ongetwijfeld het werktuig , om den jeugdigen Henricus Meysson in de orde der Predikheeren aan haren dienst te binden. In 1861 begaf hij zich voor de eerste maal naar het klooster der Paters Dominicanen te Lyon. De oversten, gesticht en voldaan over zijne geestelijke gesteldheid, zouden hem gaarne bij zich hebben behouden, doch daar zijne gezondheid veel te wenschen overliet, waren zij verplicht hem een weigerend antwoord te geven. Twee jaren later komt Henricus zich wederom in het klooster aanbieden, doch nu gezond en krachtiger dan te voren. De geneesheer verklaart tevens, dat de jongeling in staat is de gestrengheid der orde te kunnen verduren. Door dit besluit verheugd, nemen de Paters de jongen postulant aan, en Henricus Meysson ontvangt, den 13 November 1864, het religieuse habijt met den naam van Prater Maria Kaphaël.
Nauwelijks was de jeugdige volgeling van den H. Do-minicus inhetbeloofdeland vanden heiligen kloosterstaat, waarnaar hij zoolang verzuchtte aangekomen, of hij wierp een oogslag op zijn verleden. Het schijnt hem toe, dat hij Maria ontwaart, die beschermend haar hand over zijne eerste levensjaren uitstrekt; hij ziet haar, de bij uitnemendheid barmhartige Moeder, op het oogenblik , dat hij zoo groote en onschatbare genaden door haar ontvangt, hij herinnert zich die bui-
122
tengewone oneindige genade op het uur, dat hij het
xiur zijner bekeering noemt..... Maria heeft hem uit
den afgrond gelrokken, hem den weg naar het priesterschap aangetoond, zij heeft hem als bij de hand geleid tot naar de gelukzalige valleien des kloosters, en al deze genaden, hij twijfelt er niet aan, heeft hij van haar door den Bozenkrans verkregen. »0 Rozenkrans, duizendmaal gezegende Rozenkrans !quot; roept hij menigmaal uit. Als een geheimzinnig zwaard zal hij dien voortaan aan zijn gordel dragen, en daarmede al zijne vijanden overwinnen. Maar, is'tgeen droom? Hij , apostel van Maria, kind van den li. Domini-cus ! Zijne vreugde heeft geen grenzen meer; zijne gevoelens van liefde en erkentelijkheid gaan alle denkbeeld te boven; hij schrijft eenen brief aan zijne Moeder in den hamel, een echt kinderlijken brief, naar het schijnt met de tranen van den oprechtsten dank bevochtigd.- Niet meer wetend door welke woorden die liefde en dank aan Maria te betuigen, stort hij in een lang gedicht zijn hart voor die teedere Weldoenster uit.
II est si doux d'aimer Marie!
C'est le grand honheur de ma vie,
Je l'aime! Je Vaime!
Avec Jésus Hostie,
Flus que moi-même.
In drie en twintig strophen stort hij zijn hart vol liefde uit, telkens herhalende deze woorden ! Je l'aime! Je Vaime.' Ik bemin haar! Ik bemin haar!
Zulk een schoon begin, was niet de vrucht van
133
een voorbijgaande opgewektheid. Deze nederige zoon van den H. Dorainicus bleef geheel zijn volgend leven als vernietigd bij de overdenking van de grootsche weldaad zijner roeping. Het witte kleed zou voor hem zijn glans niet verliezen, het Scapulier immer zijn liverei van Maria wezen, en de Rozenkrans een bron zijn, waaruit hij voor zijne ziel lederen dag nieuwe krachten putten kon. Frater Maria Kaphaël zag in opgeruimdheid zijne dagen met snelheid voorbijgaan , Gods zegening in overvloed over zich nederdalen; hij getuigt, dat hij in de laatste maand van zijn noviciaat een wonderbare verandering in zich ontwaarde. Somtijds echter kwam een donkere wolk den helderen hemel zijner reine ziel verduisteren. De gedachte aan zijn vader en moeder, die hij oud en ziekelijk had achtergelaten kwelde zijn hart. Ongetwijfeld was hij hun niet noodzakelijk, en vergoedde hij door gebeden rijkelijk datgeen, waardoor hij met zijne tegenwoordigheid van nut had kunnen wezen; doch hij was een eenige zoon, en wist welke edelmoedige zelfsverloocheiiing er noodig is, zelfs voor deugdzame ouders, om den Heere het offer, dat eertijds Abraham Hem schonk , op te dragen. Eenige dagen voor zijne professie en voor zijn vertrek uit Lyon kwamen zijne zoo teeder beminde ouders hem bezoeken, vol verlangen om nog eens, misschien voor het laatst} zich met hun zoon te onderhouden. Wij hebben de herinnering aan dit bezoek, droevig en opbeurend zoowel voor de ouders als voor het kind in Schrift wêergevonden. iGoede ouders, schreef hij, wat genoten wij veel in die uren, te kort voor een laatst vaarwel! Die goede moeder, wat zag zij met schrik
124
het laatste oogenblik naderen! Wat stroomen van tranen, toen zij voor de laatste maal mij aanzag. — «•Hij gaat zoo ver, sprak zij, en het duurt zoo lang voordat wij hem wederzien, misschien wel nooit!quot;quot; En mijn vader: ««Wij zullen elkander wederzien, zeide hij, wanneer de Voorzienigheid zulks wil.quot;quot; En hij haastte zich, omarmde mij en verwijderde zich spoedig om voor mij zijne tranen te verbergen. O Jesus, o Maria, wat was hun droefheid groot.... O, wee mijner, indien ik ooit dc tranen van mijnen vader en die van mijn moeder vergete.quot; Wij hebben slechts een gedeelte der uitstortingen van zijn kinderlijk gevoel medegedeeld. Frater Maria Kaphaël had de gewoonte om de gevoelens zijner ziel , die eene dieptn en heilzamen indruk op hem maakten aan te teekenen en te bewaren, om later opnieuw diezelfde heilzame wonden zijner ziel te openen.
Nadat hij van zijne ouders, misschien voor immer, afscheid had genomen, kwamen de zoetste vreugden zijn hart vertroosten, toen hij zich voor immer aan de orde van den H. Dominicus ging toewijden. O onbeschrijfelijke goedheid Gods! Aan degenen, die uit liefde voor hem, vader, moeder, zuster, aardsche goederen verlaat, geeft hij in een meer verheven, maar met minder waren zin een vader, een moeder, broeders en zusters, het honderdvoud, zelfs reeds hier op aarde terug. Hoe zullen wij nu de heilige vreugde schetsen van Frater Maria, toen hij Gode zjn offer bracht. Met welk een hemelschen wellust sprak hij die woorden, die hem voor immer aan de orde van den H. Dominicus verbond! Wij hebben voor ons deu brief, dien hij op dat oogenblik op zijn hart droeg.
125
't Is een lofzaog van dankbaarheid voor de H. Drievuldigheid, een volledige, onverbreekbare toewijding aan Maria en aan zijn Eozenkrans , 't is een groete-nis vol geestdrift voor den H. Dominicus, een uitstorting des harten, waarin afwisselend de nederigheid en de vreugde, de smart en het vertrouwen , de innigste gevoelens zijner ziel te kennen worden gegeven.
Daags nadat Prater Maria zich door deze volko-mene onthechting geheel en al aan God had geschonken , vertrok hij naar het klooster te Carpentras. Van uit de school onzer heiligen ging hij over in die der leeraars. Na eerst het Dominicanen leven te hebben gesmaakt in al zijne zoetheden, ging hij nu genieten aan de reine en zuivere bron, die ook de orde der waarheid voor hem opende. Gedurende twee achtervolgende jaren, legde hij zich met goed gevolg toe op de katholieke philosophic. Vervolgens bestudeerde hij de Godgeleerdheid en verdiepte zich geheel in de summa van den H. Thomas. De onvermoeide ijver van Frater Maria om de folianten van den Engelach-tigen leeraar en diens uitstekendste uilleggers te doorvotschen, te doorgronden, was bij de onzen een spreekwoord geworden, nochtans verslond hem de studie niet geheel en al. Hij wist alle overdrijving en overspanning te vermijden. Bij hem werkte én geest én wil te zamen; zijn hart vond daarom in de studie een heilzaam geestelijk voedsel Door middel van figuren en aanteekeningcn, die hij in zijne boeken plaatste, verhief hij dikwijls zijn hart tot God, verwekte alzoo duizend inwendige akten van liefde, van overgeving aan Gods wil en onthechting aan zich zeiven. Iedere bladzijde, iedere regel.
126
ieder woord was door eene bijzondere meening geheiligd. Van uur tot uur, en zelfs meermalen, onderbrak hij zijn arbeid om een tientje van zijn Rozenkrans te bidden. Men staat verwonderd over zijn zorg en nauwgezetheid om verschillende godvrüchtige oefeningen getrouw te vervullen. Deze oefeningen, zoowel de in- als uitwendigg, waren wel ver van hem in zijn studie te schaden, voor hem eene varkwikking, en schonken hem nieuwe kracht tot den arbeid.
Aangezet door een brandende liefde om zielen voor God te winnen, ging hij in zijn geest de geheele wereld rond, offerde zijne smarten, zijne vermoeienissen , zijne verstervingen op voor het welgelukken van de onvermoeide pogingen der missionarissen, voor de bekeering der ketters tot het ware geloof, voor het geluk en den voorspoed der aan het geloof gehechte christenen. In het bijzonder trok hij zich het opperhoofd der Kerk, de bisschoppen en de re-ligieuse orden aan. Zijn hart geheel tongewijd aan de belangen van Jesus, werd diep gewond bij de gedachte aan de arme zielen in het vagevuur. Zonder aarzelen deed hij dan ook ter hnnner verlichting vol-ledigen afstand van de voldoening zijner goede werken, hetgeen met recht een heldhaftige liefdedaad genoemd wordt.
Getrouw in het overwegen van de geheimen van zijn lioz nkrans, gevoelde hij in zich die zoete gevoelens van godsvrucht stroomen, welke op iedere bladzijde zijner geschriften kenbaar zijn. Hij spreekt met zooveel vurigheid, alsof de sluier des geloofs voor een gedeelte voor hem werd weggeschoven, en hij Maria zijne dierbare Moeder aanschouwde. Als een
127
kind onderhoudt hij zich met haar over zijne smarten, zijne twijfeling, zijne vreezen en zijne vreugden; luistert vervolgens naar den raad, dien zij hem geeft, en smaakt de zoetste vertroostingen, die Maria in zijn harte stort. Laten wij een dier gesprekken met de Koningin des hemels mededeelsn.
«Terwijl ik het tweede droevig geheim overwoog en Jesus daar aanschouwde verscheurd en niet bloed bedekt, hoorde ik Maria aanhetoormijnsharten spreken.quot;
«Mijn kind, ik bemin u zeer! Luister naar een bewijs mijner liefde. Mijn welbeminde Jesus heeft door de droevige straf der geeseling oneindige verdiensten voor zijne heiligen vergaderd. Al die verdiensten heeft hij gesteld in mijn hart, en 'tis mijne moederlijke teederheid, die deze kostbare schatten immer in de zielen der gelukzaligen gestort heeft. Uit mijn hart putten is putten uit Jesus hart. Door mijne teedere liefde voor u gedrongen, verlang ik vurig om u te verrijken. Kom dan putten in mijn hart. Ik open het voor u, of liever gezegd, het is nimmer gesloten. Kom dan met een mateloos vertrouwen. Beproef of gij mijn milddadigheid door de grootheid van uw
vertrouwen kunt overwinnen. O wat wensch ik vuriquot; •••••• ®
u bij mij te hebben, ten einde u met de schatten van mijn Jesus te verrijken! Kom dan! Kom!quot;
tEn het scheen mij toe, dat ik mijn intrek nam in het hart van mijne'goddelijke Moeder, dat het bloed van Jesus aan mijne ziel een nieuw, niet te noemen leven schonk. En de vreugde mijns harten was zoo groot, dat ik niets meer verlangde dan den dood. En ik meende onder den zoeten last van een overgroot geluk te gaan sterven.....quot;
6
128
t Docli meu moet wel opmerken , dat deze bovennatuurlijke gevoelens en die oneindige liefde, daaruit noodzakelijk voortvloeiend, een gevolg zijn van de kleine getrouwheid, die ik Maria bewijs door haar dag en nacht, in al mijne bezigheden met den Rozenkrans te vereeren.quot;
b Leve alzoo de Allerheiligste Eozenkrans! Ik begrijp nog niet het millioenste gedeelte van zijn rijkdom.quot;
't Was dan door het overwegen en het bidden van den Rozenkrans, dat Frater Maria Raphael Meysson tot zulk een hoogen trap van heiligheid opsteeg.
O, wat zullen ook wij door hot overwegen en het bidden van dit heilig gebed met liefde en ijver worden vervuld, en met het grootste gemak den met doornen beplanten weg naar Jesus en Maria
aflegSen- . . -n . at ••
Alzoo verliepen de studie-jaren van i!rater .uaua Raphael zonder dat zijn ijver slechts een oogenblik vertraagde. De dagelijksche beoefening der zelfde zaken was voor hem geen reden om daarin minder nauwgezet te wezen. Iedere dag was voor hem een fcestdau-, hetgeen nochtans niet belette, dat hij de groote plechtigheden in al hare bekoorlijkheden gevoelde. Op die dagen vooral waarop liij een schrede verder het heiligdom des Heeren binnentrad, smaakte hij de reinste vreugde. In alle nederigheic'. nadert hij den bisschop en het schijnt hem, ot Maria hem bij de hand op de trappen des altaars geleidt. Bij de uitoefening van de bediening der orde, die hij ontvangen had, vereenigde hij zich met de gevoelens der
Onbevlekte Moedermnngd, die zij bij den omgang van haren Jesus maakte.
Zijne laatste wijding was die van diaken (1869). Men sprak in die dagen veel over het algemeen concilie, over het onuitsprekelijk goed, dat daaruit voort zou vloeien. Frater Maria Eaphaël door zijn geloof en zijne liefde verlicht zag aanstonds het groote gewicht van dit ontzaglijk werk. Wat te doen, om naar zijn vermogen hierin behulpzaam te zijn, ons een druppel water te mengen, in dien oceaan van genade, die zich weldra over de wereld zou uit-stroomen? Hij kon niets anders schenken dan zijn leven .... en brengt dit offer met blijdschap. Heldhaftige opoffering! Met welgevallen nam Gol dit aan. Op het einde v,in Augustus 1869 gevoelde Prater Maria Kaphaél eene hevige prikkeling op de borst. Hij is genoodzaakt zijne cel te verlaten om zich naar de ziekenkamer te begeven. De kwaal neemt zichtbaar toe, en gaat in teering over. O geluk van dezen heiligen religieus. Dit was juist de ziekte, waarom hij Ciod had gebedi n , omdat hij daarvoor het meeste
afkeer gevoelde. Zijn gebed alzoo is verhoord.....
Langzaam sterven voor het heil van het vaticaansch
concilie---- sterven in een klooster, gekleed in het
wit gewaad der kinderen van den H. Dominicus. Allernauwgezelst in het volbrengen der voorschriften onzer contributie, viel het hem zwaar op zijn ziekbed velen dier regelen niet te kunnen onderhouden, doch door een vurig verlangen om veel voor God te lijden, door zijne volkomene onderwerping aan Cods wil vergoedde hij ruimschoots de verstervingen, die hij ontberen moest. Wij vinden in zijne gcschrif-
130
ten de volgende besluiten die hij toen maakte.
1. Een meer innige vereeniging met Maria, de Moeder der smarten; en met Maria, in Maria en door Maria, de Moeder der smarten, overwegen, be-studeeren en grenzenloos beminnen den lijdenden Jesus in alle omstandigheden Zijner smarten.
2. Mijn ziekte met al hare ongemakken verduren in vereeniging met Jesus en met Maria. Lijden als slachtoffer voor het concilie, voor de bekeering der zondaren, voor de vasten-predikers, voor het goed volbrengen van den paasehplicht der geloovigen, enz.
3. Geen lichamelijke versterving met de daad kunnende verrichten, deze doen door een vurige begeerte danrnaar ; 's morgens , 's middags cn s avonds zal ik driemaal nederknielen en zeggen: O mijn God, o Jesus, o Maria! ik vernieuw millioenen malen mijne beloften van onthouding, van het nachtwaken. enz.
4. Het stilzwijgen zoo stipt mogelijk onderhouden.
5. Drie keeren op eenen dag in vereeniging van Maria de vijf wonden van Jesus kussen.
6. Mijn gebeden vóór en na tafel zeer goed verrichten , mij meer en meer overgeven aan de beoefening van het inwendig leven, het gebed, de ifige-togenheid en de meditatie.
O Maria, mijn Moeder laat niet toe dat ik mij aan mijne dispensatiën hechte, maar maak daarentegen dat ik te midden daarvan, immer, uit geheel mijn ziel naar de volmaaktheid en de beoefening van onze heilige voorschriften streve.quot;
Een gebed zoo teeder , zoo kinderlijk noest Maria verhooren. Frater Maria klom dan ook te midden
131
van de verzachtingen der gestrengheden van zijn regel tot den hoogsten trap van volmaaktheid.
Gedurende een jaar Igenoot hij de zoetheden van dit langzaam sterven. Vereenigd met het verheven slachtoffer op Calvarië, leed hij met geduld al het lijden dat God hem overzond. — Deze tijd was ongetwijfeld het meest verdienstvol voor dezen heiligen religieus, de tijd waarin hij de schoonste bladzijden schreef, die hij ons heeft achtergelaten, hij was als die lichten welke hunne heldere stralen nog werpen na het oogenblik dat zij verdwijnen. Eenige weken voor zijn dood , ontving hij een bezoek van zijn vader en van zijn moeder, die van zijn toestand onderricht waren. Van beide kanten was de onderwerping aan Gods wil groot en bewonderenswaardig. Het laatste vaarwel scheen door de genade Gods zichtbaar verzacht. Nadat de zieke zelf de tranen zijner ouders afgedroogd, en hun den hemel getoond had, als die plaats waar zij spoedig elkander zouden wederzien, verlangde hij niets anders dan ontbonden en met Jesus te zijn. Weldra zou zijn verlangen worden vervuld. 't Was den 5 September 1870 omstreeks 7 uur des morgens. De religieusen bij het sterfbed van hun heiligen medebroeder geroepen, baden de gebeden der stervenden. Kalm en met volle kennis vereenigde zich Frater Maria Eaphaèl met de vurige sraeekin-gen. die uit zoovele bewogene harten tot God opgezonden werden. »Jesus, Maria! Jesus Maria !quot; meer kon hij niet, zelfs met de grootste krachtsinspanning bidden. De Salve Regina, die naar een aloud gebruik, immer door de religieusen van onze orde bij hun stervenden broeder als een laatst gebed om Maria's bij-
132
stand tot haren troon opstijgt was reeds gezongen.
De Frater wierp thans een blik naar den hemel, hief zijn hand omhoog en kon nog deze woorden spreken: een groot licht! Eenige religieusen meenende dat hij naar lucht verlangde, haasten zich om de vensters van de ziekenkamer te openen; anderen meer verlicht, begrepen dat de aiodvruchiige stervende, die reeds aan den drempel der eeuwigheid stond, het glorierijk licht aanschouwde, dat onze Lieve-Vrouvv van den Rozenkrans omstraalt. Maria kwam haar kind zichtbaar te hulp, kwam hem uitnoodigen om deel te nemen aan het feestmaal van Jesus het Lam , in het rijk der gelukzaligen.
Spoedig nadat hij deze woorden had gesproken gaf hij den geest; en zijne ziel versierd met ontelbare verdiensten en omstraald met den glans van de offers, die hij eenmaal had gebracht, verscheen voor haren oppersten Rechter , voor Jienzelfden Jesus , dien tij zoo dikwijls bij het bidden van den Eozenkrans had overwogen, als een klein kind in Bethlehems stal, als aanbiddelijk slachtoffer op Calvarië's kruin en dien hij nu van aanschijn tot aanschijn in den hemel ging aanschouwen. Zoo werd nog in onze dagen de getrouwheid beloond van een dienaar van Maria, van een onzer broeders van den H. Bozen-krans, zoo zulleu ook wij eenmaal beloond worden, wanneer wij getrouw zijn in onze godsvrucht tot Maria de Koningin van den H. Eozenkrans.
IV.
Lofspraken over den Allerheiligsten Kozenkrans.
De Rozenkrans is een kroon van glorie met de diamanten van verdiensten en met het ^ond der liefde orazet. lederen keer dat men dien bidt, kroont men daarmede mijne Moeder. Christus aan den Eerb. Alanus. Ex Cod. Ala.
Alles wat gij door den Eozenkrans vraagt, zult gij verkrijgen. Christus aan een boetvaardige. Ex Honifrio Elisio.
Predik den Rozenkrans, die een schild is tegen de aanvallen van den vijand, een bolwerk van de H. Kerk en het boek des levens. De H. Maagd aan den H. Bom. Ex Joan. Cupiens.
W ek een ieder op tot godsvrucht van den Rozenkrans en gij zult groote vruchten plukken voor het heil der zielen. De H. Maagd aan den H. Dom. Ex Mieoh. ■■
De godsvrucht tot den Rozenkrans is een teeken van voorbestemming ter eeuwige glorie. De H. Maagd aan Alanus. Ex Cod. Ala.
134
Die mijn Eozenkrans bidden zijn mijne kinderen eu de broeders van Jesus Christus, mijnen eenigen Zoon. Ibid.
Na het H. Misoffer is de Rozenkrans mij de aangenaamste oefening. Ex Cod. de dignit. Psalt,
Zoolang mijn Rozenkrans in de orde der Predik-heeren zal blijven bestaan, zoolang zullen er ook de wetenschap, de observantie, de mirakelen en de glorie voor God en voor de meiisehen schitteren. Ex Cod.
Mijn dochter, volhard in mijn Rozenkrans. Ik zal u en al diegene die deze godsvrucht beoefenen in alle noodwendigheden bijstaan. De H. Maagd aan Maria Sanchez. Ex Flam.
Die mij zijn ziel door den Rozenkrans zal aanbevelen zal niet verloren gaan. Ex discip. in exemplis.
lederen dag ontvangt het christenvolk ontzaglijk vele weldaden door den Rozenkrans. Urb. IV, Bul. ap.
De Rozenkrans van Maria is de boom des levens , die de dooden doet verrijzen , de zieken geneest en de gezondheid onderhoudt. Nicol. v. Br en. ad card. Marcel.
De Rozenkrans is ingesteld tot glorie van den almachtigen God en ter eere van de glorierijke Maagd Maria. Sixtus IV, ad Episc Syrac.
De Rozenkrans is ingesteld tegen de gevaren die de wereld bedreigen. Leo X. ad episc. Ren.
De Rozenkrans geeselt den duivel. Adr. VI, ad Corfr. Bom.
De instelling van den Rozenkrans is het heil der cliristenen. Oem. VII, Etoi.
Door den Rozenkrans heeft de H. Dominicus den
135
toorn Gods van frankrijk en Italië afgewend. Faul. III, ad Mag. Gen, O. P.
De Eozenkrans is de eer der Komeinsehe Kerk, Jul. III. Cum Romae.
Door den '.Rozenkrans zijn de duisternissen der ketterij verdwenen en schittert het licht van het Katholiek geloof in haar glans. St. Fius V. Consueverunt.
De Eozenkrans stilt de gramschap Gods en roept de hulp in van Maria. Greg. XIII, Monet Apostolus, De Eozenkrans is onder de ingeving des H. Gees-tes tot nut der katholieke godsdienst door den H. Dominieus ingesteld. Sixtus V, Dum iueffabilia.
De Eozenkrans is de uitdelger der zonde, en schenkt ons de genade Gods weder. Grey. XIV, ad Episc Sijracus.
De Eozenkrans is een schat van genade. Paul. V, ad Episc. Tarvis
De Eozenkrans is de wasdom der christenen. Urb. VIII, ad Ley. yerm.
lederen dag, nadat ik den Eozenkrans van de Moeder Gods gebeden heb, luister ik naai1 de oorlogsberichten. Karei V, ex Ruger.
God heeft door de verdiensten van dén Eozenkrans zijner Moeder ons geloof verheerlijkt. Ferdinand II aan het concilie van Trente.
Mijn zoon, draag immer den Eozenkrans bij u, ten einde gij meester blijvet uwer koninkrijken en ze in vrede bestieren moogt. FIdlippus II, honing van Spanje aan Phüippus III.
Laten wij de allerheiligste Maagd bidden, dat zij ons koninkrijk door haren Eozenkrans beschcrme. Alphonsus, honing van Portugal.
136
Wij zullen naar de Santa-Maria supra Minervam o-aan om aldaar Rozenkransen voor de overwinnins;
O ^
der cliristenen te offeren. 11. Pms V.
Noch de generaals, noch de legerscharen, noch de wapenen hebben ons de overwinning geschonken, maar Onze-Lieve-Vrouw van den Rozenkrans. Be Senaat van Venetië.
Uwe Rozenkrans, gelukzalige Dominicus, heeft mijn koninkrijk gegrondvest, u moet ik hiervoor mijnen dank betuigen. Lodetcijk X Icon int/ van Navarre.
Ik vereer uw, heilig kleed, ik kus uwe gezegende handen en, ik bid u, zend predikers van den Rozenkrans om het volk le hervormen. Casimir II, koning van Portugal, aan den yeneraal der Dominicanen.
De Rozenkrans is alle hoop mijns heils. Joannes koning van BoJieme.
Wij getuigen onder eede, dat het grootste gedeelte van Frankrijk van de pest der ketterij gezuiverd is door den Rozenkrans van den H. Dominicus. De Sorbonne.
De Rozenkrans der koninklijke orde der Predik-heeren heeft de koninkrijken van Spanje in het katholiek geloof bevestigd. De universiteit van Salamanca.
God lieeft ons bevrijd van de pest, van den hongersnood, van den oorlog door Onze-Lieve-Vrouw van den Rozenkrans, wij nemen Haar dan ook tot onze patronesse. Universiteit van Bologne,
Wij doen aan de Maagd van den Rozenkrans ecne eeuwigdurende belofte, wijl God ons door haar van de pest bevrijd heeft. Brief der Congr. van den Bozen krans te Pavia.
De vijanden hebben tegen ons gestreden: maar Onze
137
Vrouwe van den Bozenkrans heeft ons de overwinning geschonken. Ibid.
Wat uwe liefde tot den Eozenkrans moet vermeerderen is de gedachte aan de wonderbare gebeurtenissen, die in October 1867 ons vaderland, het rijk van Maria van de aanvallen der revolutie, van dood en plundering bewaarden. Cardinaal Patrizi aan het Romeinsche volk.
Gaan wij voort Maria door den Eozenkrans aan te roepen en zij zal ons redden. Ibid.
Wij verblijden ons in de hoop, dat Maria de monsterachtige. dwalingen onzer eeuw zal vernielen en de goddelooze aanvallen der boozen afwenden of verijdelen, wanneer de geloovigen dikwijls en overal den Eozenkrans bidden. Pius IX. Post qticm.
V.
De Sctolier van den Kozenkrans.
In eene kleine stad, gelegen in het Zuiden van Frankrijk, leefde ten tijde van den Eerbiedwaardigen Alanus de Eupe een vrouw, edel van afkomst en rijk in deugden. Zij was de eerste, die na het herleven der Aartsbroederschap van den Eozenkrans, zich op de registers deed schrijven.
Hare eenige zoon, Bernardus, die meer geschiktheid en roeping scheen te hebben om vooruitgang in de deugd dan in de wetenschap te maken, ging op het naburig college ter school.
lederen avond kwam hij te huis, want zijne moeder wilde hem in zijne jeugdige jaren bij zich behouden. Zijne vorderingen in de studiën waren gering, en de fransche en latijnsche verzen kostten hem onoverkomelijke moeielijkheden; hij miste alle verbeeldingskracht. Uren en uren besteedde hij aandezeu hem zoo zwaren arbeid, doch bracht het al dien tijd niet verder dan een middelmatig student in eenige minuten.
139
Eens na afloop der lessen liep hij al mijmerend in den tuin , en was bedroefd, omdat hij de gave der poëzie niet bezat, en daarom als een der onbekwaamste van het collage werd aangezien. Te midden zijner mijmering werd hij door een bezoek zijner moeder verrast; zij bemerkte aanstonds , dat een inwendige smart hem deed kwijnen.
— Bernardus , zeide zij — en bij het hooren van die stem kwam een rilling over al zijne leden — Bernardus, wat scheelt er aan? Uwe haren bedekken uw voorhoofd en uwe oogen, ik zie tranen op uwe wangen, 't Is niet de eerste maal, dat gij droevig zijt; reeds sedert eenige weken heb ik bemerkt dat uw hart door een geheime smart ontsteld is. —
Bernardus hief het hoofd op, doch antwoordde niet.
— Mijn kind, wilt gij niet spreken? vervolgde de moeder; gij verbergt anders nimmer iets voor mij. Hebt gij misschien in het college een groote fout begaan, en zijt gij bevreesd mij die te openbaren ?
— Neen, moeder, antwoordde Bernardus; maar mijne schoolmakkers noemen mij een domoor en zij hebben recht: ik lijd niet omdat ik eenig kwaad bedreven heb, maar wijl ik geen dichter ben.
En natlat hij dit gezegd had verborg hij het gelaat in den schoot zijner moeder en begon te weenen.
— Mijn kind, al uw droefheid komt dus, wijl gij geen dichter zijt? Is men gelukkiger dan anderen, met deze gaaf ontvangen te hebben, een gaaf zoo dikwijls oorzaak van velerlei kwaad? Bernardus, verlang eerder een zuiver hart, een onwankelbaar en eenvoudig geloof.
140
— O moeder, gij weet niet wat een arm scholier heeft uit te staan: gij weet niet hoe moeielijk het is verzen te maken; en meester Eoland zegt mij, dat ik een gek ben, en juist daarom, omdat ik geen trocheëu, spondeën en dactylen kan onderscheiden. Nooit zal ik hierin slagen.
— Mijn kind , ik kan u in deze zaak wel geen raad, maar toch eenigen moed geven ; gisteren heeft Pater Alanus de Ilu|ie mij gesproken van een leerling , die zooveel tegenzin had in het bestudeeren der boeken, als gij in verzen, en deze is zoover gekomen van niet alleen boeken te lezen , maar er zeifs ook te schrijven ; hij stierf als een groot doctor en professor aan de Universiteit.
— En door welk middel ? Maar zijne boeken waren slechts in proza geschreven; zoo het eens verzen waren geweest!
— Dit middel is zeer eenvoudig; hij riep den bijstand in van Onze-Lieve-Vrouw, en bad iederen dag ter harer eere een Eozenhoedje. Pater Alanus heeft u een Rozenkrans gegeven, doch ik weet niet, of gij er wel veel gebruik van maakt: kniel iederen morgen, voor dat gij naar het college vertrekt voor het altaar neder, en bid daar de gebeden, die ik u geleerd heb, u herinnerende dat men nooit te vergeefs Alaria heeft aangeroepen. —
Bernardus volgde dezen raad zijner moeder; iederen dag bad hij geknield voor het beeld van den H. Maagd vijf tientjes van zijn Eozenkrans. Weldra was er een buitengewone verandering in hem zichtbaar; zijn verstand werd helder en scherp, zijn gevoel vurig cn levendig, en hij maakte zeer schoone verzen. Hoe
141
kon het ook anders? Zijn geest putte aan do bron der geestelijke schoonheden; hij kende de blijde cn droevige geheimen, en drong meer en meer in de diepten der wetenschap en kunst door; zijne gevoelens waren verhevener, dan die in mensehelijke zaken hun oorzaak vinden. Anderen vroegen aan de hei-densche dichters, doch Bernardus aan de Moeder des Heeren de gave, die hij behoefde.
Zijne meesters waren zeer verwonderd; zijne schoolmakkers vroegen hem van waar hij al zijne dichterlijke beelden, al zijne schoone gedachten kreeg, en Eernardus antwoordde altijd met denzelfden eenvoud, dat hij het aan zijn Rozenkrans verschuldigd was. Om die reden werc' hij ook de scholier van den Rozenkrans genoemd.
In het vervolg was hij de eerste van zijn klas en behaalde alle prijzen ; de rijkdom zijner verbeelding en de juistheid van zijn oordeel deden niemand twijfelen, of eenmaal zou hij professor en doctor wezen. Deze voorzeggingen werden echter niet vervuld. Een ziekte aan zijn oogen naia in weinig tijd zoo in hevigheid toe, dat hij verplicht was in een donkere kamer op het ziekbed volkomen rust te houden.
Bernardus volhardde in zijne gebeden en bad alle dagen zijn Eozenkians. Hij verlangde niets anders, dan de koralen van zijn Eozenkrans, dien hij om zijn hals droeg, aan te raken.
Hetgeen men van de beginne af vreesde, gebeurde eerderdan menhad kunnen verwachten; zijne ziekte weerstond alle hulpmiddelen; niet alleen werd hij blind, maar stond ook weldra aan den rand des grafs. Allen beweenden reeds het verlies van oen zoo buitenge-
142
woon verstand; de moeder echtei treurde sleehts over haar geliefden zoon, zonder zich over de glorie die beiden ontviel te bekreunen. Zij dacht aan de reinheid zijns harten, en om zich te troosten, zeide zij, dat hij in de armen van een nog meer teedere moeder was opgenomen.
De priester kwam om Bernardus de laatste heilige sacramenten toe te dienen. De moeder wilde een licht in de kamer van den zieke plaatsen om den bedienaar des Heeren bij te lichten.
— Waarom een kaars ontstoken? spreekt op eens bet kind, de kamer is vol licht, moeder het verwondert mij dat gij niets ziet? —
De priester was daar.
— Welk licht mijn kind? zeide hij; voor uwe moeder en voor u is de kamer zeer donker.
_ Dat licht, antwoordde het kind, komt van
Onze-Lieve-Vrouw, die aan mijne zijde staat; zij doet deze heerlijke stralen om mij glinsteren; van het begin mijner ziekte af heb ik dit licht aanschouwd.
— Maar hoe komt het, vroeg de priester, dat uwe oogen dit licht kunnen verdragen, ofschoon zij niet in staat zijn het daglicht te aanschouwen? —
Het kmd antwoordde vol geestdrift:
• Blijdschap en glorie! alle smarten zijn geëindigd!quot; drukte nog eenmaal de koralen van zijn Rozenkrans en gaf zijn geest in de armen van Jesus en Maria.
143
De Rozenkrans overwint een leeuw.
Een kind Anna van Almeida geheeten, viel met den Eozenkrans in de hand in een kuil waarin een leeuw bewaard werd. De val had haar reeds moeten dooden, of ten minste zeer hevige kneuzingen toebrengen. Aanstonds liep de leeuw op haar toe, doch het kind, haar Eozenkrans om den kop van het dier werpende, sprak met den grootsten eenvoud: i Verscheur mij niet, want ik moet religieuze worden.quot; En o wonder, de leeuw liet haar ongedeerd, en zonder letsel werd het kind uit den kuil gehaald. Later werd zij franeiscanesse.
De duivel, zoo zegt de H. Schrift, loopt rond als een brieschende leeuw om ons te verslinden; o mocht hij ook ons altijd gewapend vinden met den Rozenkrans.
Een heiligschenner bekeert ziek tot God.
Te Leiden had eens een Jongeling het ongeluk een zeer zware zonde te bedrijven, die hij niet aan zijnen biechtvader durfde openbaren. Nochtans naderde hij tot de heilige Sacramenten en ontving op eene onwaardige wijze het lichaam en bloed des Heeren. Na langen tijd heiligschennis op heiligschennis bedreven te hebben, hoorde hij den vermaarden en uitsteken-
144
den Dominicaan, Paler Conradus van Pruissen, die omstreeks 1390 leefde, prediken over de godsvrucht van deu Allerheiligsten Eozenkrans. Hij spreekt over de toewijding der christenen aan Maria, de Koningin van den H. Eozenkrans, toont duidelijk aan, dat
door hare voorspraak God den zondaars genade schenkt
om hunne zonden te kennen; er een diep berouw over te gevoelen en oprechte belijdenis daarvan voor de voeten des priesters af te leggen.
Nauwelijks heeft de achttienjarige jongeling de redevoering aanhoord , of hij begint met ijver den Eozenkrans te bidden , en laat zich in de Aartsbroederschap van den H. Eozenkrans schrijven. En ziet, terwijl hij bidt, daalt Gods genade door de voorspraak van de Onbevlekte Moeder Maagd in zijne ziel, en drijft alle helsche geesten daaruit. De jongeling begint bitter te weenen , en gevoelt zoo onbeschrijfelijk een drift om zijne zonden, die hij reeds zoolang verzwegen had, aan een biechtvader te openbaren, dat hij geen werk kan beginnen of eenige rust genieten, vooraleer zijne ziel door de barmhartigheid Gods, hare eerste onschuld heeft terug ontvangen.
Nadat hij door een oprechte belijdenis en een waar berouw vergiffenis zijner zonden had verkregen, bleef hij voortdurend een getrouw vereerder van Maria, beminde innig het Eozenkransgebed en ontving door de toewijding aan de Koningin van den H. Eozenkrans de genade, in het vervolg een heilig en voorbeeldig leven te leiden.
Wanneer ook wij soms onze zonden niet aan den biechtvader durven openbaren, en wellicht reeds
145
menigmaal een heiligschennis hebben bedreven , nemen wij alsdan onze toevlucht tot Maria, de Koningin van den H. Sozenkrans.
Eecamier, voor eenige jaren in geheel Frankrijk door zijne bekwaamheid beroemd, had een ongeloofelij 1c vertrouwen in het Eozenkransgebed.
«Mijn vriend, zeide hij eens tegen een zijner kennissen, de llozenkrans is een schel, en ieder Wees gegroet een dringend verzoek. Gij ziet dagelijks te Parijs een- troop ledigloopers komen om bij de overheden eenige gunst te verzoeken, en de hulp der machtigen en rijken in te roepen. Maar om tot de Tuileriên te worden toegelaten heeft men voorsprekers noodig, en moet men eerst om audientie verzoeken. Om tot het ministerie te kunnen doordringen, moet men verschillende stappen doen, en de welwillendheid der ambtenaren, somtijds zelfs der portiers en van de Heeren bureau-bedienden zien te winnen. Doch om met Maria te spreken behoeft men niets van dit alles in acht te nemen: men belt, dat wil zeggen men neemt zijn Eozenkrans, aanstonds gaat de deur open, en zonder toeven kan men binnen treden om Maria door het Wees gegroet de verlangens onzes harten aan te bieden; en Maria is zoo goed, dat zij, buiten bijzondere redenen, aanstonds ons gebed verhoord.quot;
146
Eens werd hij bij een zieke geroepen niet verre van de kerk der Vreemde Missiën verwijderd. De toestand van quot;en lijder was weldra hopeloos. Doeh wanneer men niet kan genezen dan troost men ; en, ofschoon Eecamier een weinig ongednldig werd wegens de langdurigheid van dien hopeloozen toestand bezocht j niettemin lederen dag den zieke, sprak em woo den van vertrouwen toe en gaf hem middelen om zijne laatste smarten eenigzins te lenigen.
Op een morgen verschrikt oP het zien vau het ge-laat des lijders en bij het voelen van zijn Pols' 1 * tert hij naar de luulkloppingen ^^ * zijden van borst eu longen, doch hoort mets. p oogenblik, had hij alle zielskrachten nood.g om de omstaanders niet op zijn gezicht te doen ^^ het uur van sterven nabij was. Hy verliet de kamer niet de overtuiging, de zieke met ^er levend te zullen aantreffen, en daar de familie des huizes me alleen als zeer godvruchtig bekend stond, maar « zelfs voor allen als troosteres in bet lijden vertoonde zoo dacht Eecamier niets anders, of de ^ke ha
reeds de laatste heilige sacramenten outvangeu j
het henengaan zeide hij dan ook slechts tot de godvruchtige vrouwen die weenden; , to.-
— Moed! bidt den goeden God, of liever laten j allen bidden! - Daarna beval hij den bediende, dien hij op den trap ontmoette aan, hem, in g dat het gevaar toenam, te komen waarschuwen.
Denzelffden avond ging hij. nog geen bericht ontvangen hebbende, andermaal naar de straat
^Soch voordat hij dé trap, tot het vertrek leidende van
147
den zieke, opklom, vroeg hij met groote belangstelling aan den bediende.
— Welk nieuws? —
— Altijd hetzelfde, Mijnheer de doctor; die arme jonge is wel ongelukkig! —
Kecamier liep het hoofd schuddende, de trap op en stootte met zijn grooten stok, dien hij immer bij zich had, op iedere trede , zich zeiven afvragende, hoe het toch mogelijk was, dat de stervende, dien hij reeds des morgens verlaten had, nog twaalf uren had kunnen leven. Zijne verwondering nam meer en meer toe, toen hij den volgenden morgen en zelfs den daaropvolgenden dag des avonds den lijder nog in leven vond.
— Maar hoe, zoo sprak hij, beide longen ziju bezet; de hypertrophic, die meer en meer toeneemt beklemt zijn borst: de ademhaling schijnt mij natuurlijkerwijze onmogelijk toe, en het leven van dezen jongeling komt mij als een voortdurend mirakel voor. ik heb aan zijn hals een medaille en een scapulier bemerkt; zou misschien de H. Maagd hem beschermen ?
Met deze hoop, klimt hij zoo snel mogelijk de trap op, en vind de deur van het vertrek open, zoodat hij zonder zijne komst aan te melden bin~ nentrad.
Een onverwacht voorval had er in de kamer van den zieke plaats.
— Ik bid u, mijn vriend, zeide de jonge vrouw tranen stortende. —
En zij omarmde haar man: de moeder, voor het ziekbed neergeknield, hield in hare bevende handen,
148
de ijskoude hand vatt den stervende, en sprak met eeu moederlijke teederheid.
— Mijn kind , gij zult zien dat u dit geluk zal aanbrengen, lederen dag zien wij dat de hemel zijne zagening door deze plechtigheden doet nederdalen, en er dikwijls zelfs de gezondheid door wederschenkt.
— Wel! wel! sprak de docter binnenkomende, wat gebeurt hier?
Kom! zeide de moeder, terwijl zij opstond, Mijnheer de doctor zal het u zeggen, want hij zelf moet er dikwijls getuige van geweest zijn. Is het niet waar docter dat de laatste sacramenten de zieken dikwijls uit het gevaar redden ?
— Zeker — antwoordde met geestdrift Keoamier, voor wien deze vraag de ^chcclc zaak ophelderde.
Ongelukkig echter luisterde de zieke niet, maar werd vergramd , omdat een vreemdeling zich met zijne zaken inliet, en wierp zich op zijne legerstede als een wanhopige heen en weder.
— Laat mij begaan, laat mij begaan, zeide hij met een doffe stem ; gij pijnigt mij te vergeefs, gij martelt mij vreeselijk, gij doodt, gij vermoordt mij !....
Eeeamier gaf aanstonds aan de moeder en aan de vrouw een teeken van stil te zwijgen, daar de minste opvliegendheid voldoende was om den zieke onmidde-
lijk te doen sterven, daarna naderde hij zelf het ziekbed
en sprak.
— Kom, kom. Mijnheer ïrederik, geef mij uw hand en verontrust u niet. Denk dat uw moeder.... uwe geliefde moeder, uwe voortreffelijke vrouw en ik niets anders wensehen, niets anders begeeren dan
149
sleohts éene zaak____ het einde of ten minste een
verzachting zocwel in uw lichamelijk als in uw ziele-
lijden..... Daarom, spreek geen woord meer....
blijf rustig liggen, en verdrijf alles wat u kan verontrusten____ Ik zal weldra terugkomen, geef mij
nogmaals een handdruk. Dit gezegd hebbende ging hij henen.
— Dames, fluisterde hij met gebroken stem de vrouwen toe die hem uitgeleidden, voorzichtigheid en vertrouwen zijn hier noodig; zegt geen woord meer tegen den zieke, maar bidt, opdat de goede woorden die gij gesproken hebt vruchten mogen voortbrengen. Ik heb op de borst van Mijnheer Frederik een scapulier gezien: de heilige Maagd, ik ben er overtuigd van, heeft hem gedurende eenige dagen reeds wonderbaar beschermd; bidt haar dat zij het werk vol-tooie en tracht door het eenvoudig bidden van het Weesgegroet, datgene te verkrijgen, wat wij zoo vurig verlangen.
Het was reeds laat, toen Recamier de straat van Bac verliet; hij ging onmiddelijk naar de zusters van het Heilig Hart, waar eenige zieken waren, en verzocht aan iedere zuster, die hij tegenkwam , eenige Wees gegroeten voor een zieke, die hem zeer ter harte ging.
Vervolgens ging hij naar de abbé Malet, en vertelde hem het voorgevallene. Hij verzocht niet slechts eenige Wees gegroeten maar een geheelen Eozen-krans.
Bij Eeoamier, werd het avondgebed gemeenschappelijk gedaan. Dien avond verzocht het eerbiedwaardig hoofd der familie, nadat de gewone gebeden
150
verricht waren drie Wees gegroeten ter bekeering van een zieke die op sterven lag, de Ave Maria's werden met een treffende godsvrucht gebeden.
Toen het gebed geëindigd was stond Kecamier op, doch stootte bij toeval met zijn horlogie , dat hij in zijn zak droeg tegen een arm van den leuningstoel, ■waarvoor hij geknield was. Door dezen schok brak de ketting en draaide het raderwerk der veer met zulk een kracht terug, dat een der aanwezigen vroeg:
— Wat is dat? — 't Is de duivel die ontvlucht, antwoordde al lachende de echt christelijke geneesheer.—
Den volgenden morgen, omstreeks elf uur ging Kceamier met spoed naar de straat van Bac, om naar den tóestand van den zieke te vernemen.
In het huis heerscht algemeene vreugde; de moeder van den zieke bedankt Eecamier met geestdrift; de jonge vrouw drukt hem uit erkentelijkheid de hand. De stervende zit in een leuningstoel en bemerkt reeds van verre zijn docter :
— Kom, docter, roept hij, kom! Nu ben ik gelukkig, ik heb mij verzoend met dcngene, dien gij zoozeer bemint... omhels mij! —
Eecamier gehoorzaamt en plaatst zich vervolgens naast den zieke neder. Daar verhaalt men In al zijne bijzonderheden de bekeering des jongalings. F reder ik had zelf om een priester gevraagd; had zelf verlangt om te biechten, en ook de laatste heilige Sacramenten te ontvangen.
Eecamier wenschte Frederik geluk; en zeide hem, dat hij iedereen voor hem had laten bidden : nieuwe gevoelens van vreugde, op nieuw omarmden zij elkander.
Na vijf minuten houdt de gelukkige bekeerde plotse-lino- stil; een glimlach zweeft op zijn aanschijn, hij
151
laat een diepe een laatste zucht, Frederik is dood.
De ongelukkige vrouwen, de moederende echtgenoote veranderden nu hunne vreugdetranen in weeklachten. Maar Eecamier, toonde haar het beeld der H. Maagd, dat zij nog pas geleden in de kamer hadden geplaatst.
— Moed, moed. Dames, bidt hierom de H. Maagd, Maria ; herinnert u met vertrouwen alles wat zij voor u reeds gedaan heeft. Uw arme Frederik ware verloren, reeds zeker geruimen tijd onherroepelijk veroordeeld geweest, maar de H. Maagd deed hem als door een wonder Isven, om hem den tijd te schenken zich tot den dood voor te bereiden. Frederik wilde de Sacramenten niet ontvangen; de H. Maagd verkreeg hem de genade, die te begeeren en er zelf om te verzoeken .... Maar a propos, hoe laat heeft hij u om den priester verzocht? vroeg Hecamier, om haar eenige afleiding te geven cn hare gedachten op iels troostends te vestigen. — Gisteren avond, om half tien. Doctor.
Op dit antwoord haalt llecamier zijn hologie uit zijn zak en riep met een levendige uitdrukking van verbazing: half tien? ....
— Half tien ! herhaalde hij. 't Was juist om half tien dat wij onze Wees gegroeten voorFrederik eindigden. Ik weet het, wantjuist op dafoog^nlilik is mijn horolo-gle gebroken, en gij ziet het staat op negen uur en acht en twintig minuten. O, mijne geachte Dames, bidt de H. Maagd, bidt haar vurig en wees verzekert, dat zij u die krachten zal geven, welke gij in dit zoo smartelijk, maar ook zoo gezegend oogenblik behoeft.quot;
NAAMLIJST DER 205 ZALIGE MARTELAREN,
volgens de orde waarin hun marteldood plaats had.
Den 22sten Mei 1617. 1 Petrus der Hemelvaart, priester van de orde der Minderbroeders, Spanjaard. 2 Joannes-Baptista Maciado, priester der Societeit van Jesus, Portugees. Den Ist™ Junij 1617. 3 Alplionsus Navarrette, pr. van de orde der Predik-heeren, Spanjaard. 4 Ferdinand van St-Joseph, priester van de orde der Augustijnen, Spanjaard. 5 Leo ïanaca, catechist van de Paters der Societeit van Jesus,.Japannees. Den lsten October 1617. 6 Caspar Picogyro. 7 Andreas Gloxinda, beide Japanneezen, en leden der broederschap van den H. Rozenkrans. |
Den 16lien Augustus 1618. 8 Joannes van Sinte-Martha, priester van de orde der Minderbr., Spanjaard. Den IDil™ Maart 1619. 9 Joannes van St-Domini-cus, priester van de orde der Predikheeren, Spanjaard. Den 18aen November 1619. 10 Leonardus Ximura, broeder van ij''' Societeit van Jesus,' Japannees. 11 Andreas Tocuan, Japannees , lid der broederschap van den H. Rozenkrans. 12 Cosmas Taquea, Coreër, lid der broederschap van den H. Rozenkrans. 13 Joannes Xoum, Japannees, lid der broederschap van den H. Rozenkrans. 14 Dominicus Qeorgus,Portu-gees, lid der broederschap van den H. Rozenkrans. |
153
Den 27aten November 1619. 15 Bartholomeus Xeki. 16 Antonius Xinrnra. 17 Joannes Ivanunga. 18 Alexius Nacamura. 19 Leo Nakanisci. 20 Michael Taxita. 21 Matthias Cozaea. 22 Eomanus Matevaca. 23 Matthias Nicano. 24 Joannes Motaiana. 25 Thomas Cotenda, bloedverwant der koningen van Pirando. Allen leden der broederschap van den H. Eo-zenkrans. Den T11611 Januarij 1620. 26 Ambrosius Fernandez, broeder der Societeit van Jesus, Portugees. Den 22sten Mei 1620. 27 Mathias van Ariraa, catechist van de Paters der Societeit van Jesus, Ja-pannees. Den lGaen Augustus 1620. 28 Simon Quiota, catechist van de Paters der Societeit van Jesus. Japannees. 29 Magdalena, echtgenooto van Simon. 30. Thomas Guengoro. 31 Maria, zijne echtgenoote. |
32 Jacobus, hun beider zoon. Allen Japanneezen en leden der broederschap van den H. Rozenkrans. Den lOien Augustus 1622. 33 Augustinus Ota, van de Societeit van Jesus. Japannees. Den 19ii™ Augustus 1622. 34 Lodawijk Plores (Prarijn), priester van de orde der Predikheeren, Antwerpe-naar. 35 Petrus de Zugnica, priester van de Augustijnerorde, Mexicaan. 36 Joachim Piroyama. 37 Leo Sucheiemon. 38 Joannes Poiamon. 39 Michaal Diaz. 40 Marcus Xineiemon. 41 Thomas Coianagui. 42 Antonius Chiamanda. 42 Jacobus Densci. 44 Laurentius Eocuiemon. 45 Paalus Sanciqui. 46 Joannes Jago. 47 Bartholomeus Mofioie. 48 Joannes Nangata. Allen Japanneezen en le- ■ den der broederschap van den H. Eozenkrans. Den lO'i™ September 1622. 40 Pranciscus Morales, Spanjaard. |
154
68 Aloysius Cavara.
Allen Japanneezen en scholastieken van de Societeit van Jesus.
69 Leo van Satzuma.
70 Lucia de Freitas, 80 j aren. Beiden Japanneezen, van de derde orde des H. Pranciscus.
71 Antonius Sanga, catechist van de Paters der Societeit van Jesus, Japannees.
72 Magdalena, zijne huisvrouw, Japannees.
73 Antonius, catechist van de Paters der Societeit van Jesus, Coreër.
74 Maria, zijne echtgenoote, Japannees.
75 Joannes, oud twaalf jaren,
76 Petrus, oud drie jaren, hunne kinderen.
77 Paulus Nangasci.
78 Tecla, zijne huisvrouw.
79 Petrus, oud zeven iaren, hun zoon.
80 Paulus ïanaca.
81 Maria, zijne echtgenoote.
82 Isabella Fernandez, echtgenoote van den zaligen mart. Dominicus Georges.
83 Ignatius, oud vier jaren, hun kind.
84 ApoUonia, weduwe, tante van den zaligen martelaar Caspar Catenda.
50 Angelus Orsncci, Italiaan.
51 Alphonsus de Mena, Spanjaard.
52 Joseph van Sint-Hyacin-thus, Spanjaard.
53 HyacinthusOrfanel.Spanj. Allen priesters van de orde der Predikheeren.
54 Alexius.
55 Thomas van den H. Rozenkrans.
50 Dominicus van den H-Rozenkrans.
Allen Japanneezen en leekebroeders van de orde der Predikheeren.
57 EichardusvanSinte-Anna, priester van de orde der Minderbroeders, Belg.
58 Petrus van Avila, priester van de orde der Minderbroeders, Spanjaard.
59 Vineentius van Sint-Jo-seph, leekebroeder, franciscaan, Spanjaard.
60 Carolns Spinola, priester der Societeit van Jesus, Italiaan.
01 Sebastianus Ximura, pr. der Societeit van Jesus.
62 Gonsalvus Pnsai.
63 Antonius Chiuni.
64 Petrus Sampo.
65 Michaël Xumpo.
66 Joannes Chingocu.
67 Joannes Acafoxi.
155
85 Dominicus Xamada. 86 Clara, zijne echtgenoote. 87 Maria, echtgenoote van den zaligea martelaar Andreas Tocuan. 88 Agnes, echtgenoote van den zaligen martelaar Cosmas Taquea. 89 Dominicus Nacano, zoon van den zaligenmartelaar Matthias Nacano. 90 Bartholom. Xichiemon. 91 Damianus Jamichi. 92 Michaël, oud 7ijf jaren, zijn zoon. 93 Thomas Xiqmro, oud zeventig jaren. 94 Eufus Iscimola. 95 Maria, weduwe van den martelaar JoannesXoum; 96 Clemens Vom. 97 Antonius, zijn zoon. 98 Dominicus Ongata. 99 Catharina, weduwe. 100 Maria Tananra. Allen Japanneezen, leden van den H. Rozenkrans. Den llica September 1622. 101 Caspar Cotenda, van den stam der koningen van Firando, catechist van de Paters Dominicanen en Jesuieten, Japannees. 102 Franciscus, oud twaalf jaren, zoon van den zaligen martelaar Cosmas Taquea. |
102 Petrus, oud zeven jaren, zoon van den zaligen martelaar Bartholomeus Xichiemon. Den 12deu September 1622. 104 Thomas Zumarraga, pr. van de orde derPredik-heeren, Spanjaard. 105 Mancius van St-Thomas, 106 Dominicus. Beiden leekebroeders van de orde der Predik-heeren, Japanneezen. 107 Apollinaris, Franco, pr. van de orde der Minderbroeders, Spanjaard. 108 Franciscus van Sint-Bo-naventura. 109 Petrus van Sinte-Clara. Beiden leekebroeders der Franciscaner orde, Japanneezen. Den 15^™ September 1622. 110 Camillus Costanzo, pr. van de Sociteit van Jesus, Italiaan- Den 2llen October 1622. 111 Lodewijk Jaciqui. 112 Lucia, zijn echtgenoote. 113 Andreas, oud acht jaren. |
156
114 Franciscus, oud vier jaren. hunne kinderen. Allen Japanneezen. Den laten November 1622. 115 Petrus Panlus Navarro, priester der Societeit van Jesus, Italiaan. 116 Dionysius Fugiscima, van de Societeit van Jesus, Japannees. 117 Petrus ünizuchi, van de Societeit van Jesus, Japannees. 118 Clemens, bediende van P. Costanzo, Japannees. Den 4den December 1623. 119 Franciscus Galvez, priester van de orde der Minderbroeders, Spanjaard. 120 Hieronymus de Angelis, priester der Societeit van Jesus, Siciliaan. 121 Simon Jempo, van de Societeit van Jesus, Japannees. Den 22sten Februari 1624. 122 Jacobus Carvaglio, priester der Societeit van Jesus, Portugees. Den 25sten Augustus 1624. 123 Michael Carvaglio, pries |
ter der Societeit van Jesus, Portugees. 124 Petrus Vasquez, priester van de orde der Pre-dikheeren, Spanjaard. 125 Ludovicus Sotelo, priester van de orde der Minderbroeders, Spanjaard 126 LndovicusSasanda,priester van de orde der Minderbroeders, J apannees_ 127 Ludoyicus Baba, leeke-broeder Franciscaan, Japannees. Den 15den November 1624. 128 Gajus van Corea, catechist van de Paters der Societeit van Jesus. Den 20tcn Junij 1626. 129 Franciscus Paceco, priester der Societeit van Jesus, provinciaal zijner orde en administrator van het bisdom, Portu- 130 Balthazar de Torres, priester der Societeit van Jesus, Spanjaard. 131 Joannes-Baptista Zola, priester der Societeit van Jesus, Italiaan. 432 Petrus Binscei, Japannees. 133 Yincentius Caun, Coreër. |
157
orde der Predikheeren Japaanees.
149 Petrus van Maria, leekebroeder van de orde dei-Predikheer., Japannees.
Den 16lt;i™ Augustus 1627.
150 Franciscus Curabioje, Japannees.
151 Gajus Xeimon,
152 Magdalena Kiota, uit het vorstenhuis van Bungo.
153 Prancisca, Japannees Allen leden der dorde orde van den H. Do-minicus.
154 Franciscus van Maria, priester van de orde der Minderbroeders, Spanjaard.
155 Bartholomeus Laurel, leekebroeder Franciscaan, van Mexico.
156 Antonius van Sint-Pran-ciscus, leekebroeder Franciscaan, Japannees.
157 Gaspar Vaz.
158 Thomas Vo.
159 Franciscvs Enfloie.
160 Lukas Chiemon.
161 Michael Ghizaiemon.
162 Ludovicus Matzuo.
163 Martinus Gomez.
164 Maria.
Allen van de derde
134 Joannes Chinsache, Ja-pannees.
135 Paulus Xinsuche.
136 Michael Tozo, Japannees. Allen van de Societeit ran Jesus.
137 Caspar Sandamatzu,broeder van de Societeit van Jesus, Japannees.
Den 12ien Juiij 1626.
138 Mancius Arachi.
139 Matthias Arachi.
140 Petrus Arachi Cohioie.
141 Susanna zijne echtge-noote.
142 Joannes Tanaca.
143 Catharina zijne echtge-noote.
144 Joannes Naisen.
145 Monicazijneechtgenoote,
146 Lodewijk hun zevenjarig zoontje.
Allen Japanneezen, veroordeeld wegens huisvesting aan de Paters der Societeit van Jesus verleend.
Den 29steti j^j 1627
147 Ludovic. Bertrand, priester van de orde der Predikheer., Spanjaard.
148 Mancius van het kruis, leekebroeder van de
158
orde des H. Franciscus, Japanneezen.
Ben 711611 Septeniber 1627.
165 Thomas Tzugi, priester der Societeit van Jesus.
166 Lodewijk Maqui.
167 Joannes, zijn zoon.
Allen Japanneezen.
Den 8sten September 1628.
168 Antonius van Sint-Bona-ventura, priester van de orde der Minderbroeders, Spanjaard.
169 Dominions van Nanga-saki, leekebroeder Franciscaan, Japannees.
170 Dominicns Castellet, pr. van de orde der Predik-heeren, Japannees.
171 Thomas van Sint-Hyacintbus, leekebroeder van de orde der Predikhee-ren, Japannees.
172 Antonius van Sint Dominicns, leekebroeder van de orde der Predik-heeren, Japannees.
173 Joannes Tomachi.
174 Dominicus, oud zestien jaren.
175 Michael, oud dertien jaren.
176 Thomas, oud tien, en
177 Paulus, oud zeven jaren,
zonen van Joannes.
178 Joannes Imamura.
179 Paulus Aibara.
180 Komanus-
181 Leo.
182 Jacobus Faiascida.
183 Mattheus Alvarez.
184 Michael Jamada.
185 Laurentius, zijn zoon.
186 Ludovicus Nisaci.
187 Franciscus, oud vijf, eu
188 Dominicus, oud twee jaren, zijne kinderen.
189 Louisa.
Allen Japanneezen en leden der derde orde van den H. Dominicus.
Den 16llcn September 1628
190 Michael Fimonoia.
191 Paulus Fimonoia.
192 Dominicus Xobioie.
Allen Japanneezen en leden der derde orde van den H. Dominicus.
Den 25stel1 December 1628.
193 Michael Nacascima, van de societeit van Jesus, Japannees.
Den 28»ten September 1630.
194 Joannes Cocumbuco.
195 Mancius Xizizoiemon.
196 Michael Chinosci.
197 Laurentius Seizo.
159
198 Petrus Cufioie. 199 Thomas Cufioie. Allen Japanneezen, en van de derde orde der Augustijnen. Den September 1632. 200 Bartholomcns Guttierez, Mexicaan. 201 Vincentius Caravaglio, Portugees. 202 Pranciscus van Jesus, Spanjaard. |
Allen priesters van de orde der Augustijnen. 203 Antonius Iscida, priester der Societeit van Jesus, Japannees. 204 Hieronjmus de Torres, wereldsch priester, Japannees, yan de derde orde des H. Pranciscus. 205 Gabriel Tan Magdalena, leekebroeder van de Prauciscaner- orde, Spanjaard. |
Tee EEtrwiGER gedachtenis.
De Kerk, van hare eerste wording af met het bloed der martelaren besproeid, heeft door alle eeuwen heen voorbeelden gegeven van bewonderenswaardige heldhaftigheid ; zoodat de dwingelanden, wel verre van den moed der kampvechters van Christus door nieuw uitgedachte folteringen te breken, de martelkronen cn zegepalmen der onvervvinbaren hebben vermenigvuldigd, en daardoor den reeds onsterfelijken luister der Kerk verhoogd. Dus geschiedde het door de beschikking des alwijzen Gods, opdat het duidelijk zoude blijken, dat bij de hevigste worsteling de Stichter ouzes geloofs, Jesus Christus, tegenwoordig was; Die gelijk de H. Cyprianus schrijft: de kampvechters en de strijders voor zijn naam versterkt en bemoedigt op het slagveld; Die strijdt en zegeviert in zijne dienaars.
In de woedende vervolging verwekt tegen den godsdienst van Christus, welken de verkondigers des Evangelies met goed gevolg hadden gepredikt, was
Japan van het jaar 1617 tot 1632 vruchtbaar aan martelaren. Immers, bad de wreede Taïcosama, keizer van Japan, reeds in ongehoorde razernij het plan gevormd om den naam der christenen uit te roeien, had hij in 1597 zes en twintig edelmoedige geloofshelden den kruisdood doen sterven, zijne opvolgers, niet tevreden met dat voetspoor te drukken, betoonden zich nog wreedaardiger, nog onmcnschelijker dan hij. Er verscheen eene wet, luidende dat niemand, op straffe van ballingschap, verbeurdverklaring van goederen en dood, christenen en veel min priesters mocht van dienste zijn of opnemen in zijne «o-ning; een heraut riep het uit dat de kruisen , altaren , kerken en alie teekenen van onzen heiligen godsdienst moesten ter aarde geworpen en verbrijzeld worden. Doch, wat gruwzame pijnigingen werden aangewend om de standvastigheid der christenen in het geloof aan 'twankelen te brengen, dat beschrijft geen pen, de herinnering alleen doet ons ijzen. Eeni-gen, aan 't kruis geslagen, voelden zich de zijden met lansen doorboord; anderen werden met het hoofd naar beneden gekruisigd; velen op afschuwelijke wijze mishandeld , en lid voor lid hun afgehouwen; de meesten in langzaam vuur verbrand; niet weinigen, in sulferwater of ijs gezet, vonden daar een tragen maar vreeselijken dood, terwijl anderen weêr, uitgeput van honger, dorst, smarten en ellende, in den kerker verduurd, dit wegstervend leven met de onsterfelijkheid der zaligen verwisselden.
Die duldelooze folteringen doorstonden zij met zoo groote blijdschap en kracht van ziel, dat de moed en standvastigheid van de martelaren der eerste eeuwen
162
door talrijke navolgers werd wedergegeven. »Ook zij spreidden, om met den H. Cyprianus te spreken, grootere kracht ten toon dan hunne beulen zeiven; en de barbaarsche slag, die wond bij wond veroorzaakte, vermocht niet de onverwinbaren te overwinnen.quot; En niet slechts priesters waren het of Evangelie-verkondigers, die zich zoo dapper en kloek in den strijd betoonden , maar menschen van allen rang en kunne; hooggeplaatste personen, mannen uit vorstelijk bloed gesproten, aanzienlijke edelvrouwen, tee-dere maagden, grijzen, onder het gewicht desouder-doms gebukt, jongelingen, en kinderen van vierjarigen leeftijd. Zulks bewijst, dat dusdanige buitengewone heldhaftigheid en moed een uitvloeisel zijn van den bijstand der goddelijke genade.
Meer dan duizend zijn zij in getal, die in den loop van dien langdurigen strijd (1) het geloof met hun bloed bezegelden; doch niet omtrent allen kon het apostolisch onderzoek worden ingesteld. Want, daar de vervolging altoos in hevigheid toenam, werden er alleen te Madrid in Spanje, te Manilla opdePhi-lippijnsche eilanden en te Macao in China pleidooijen gehouden. Voldoende getuigenissen werden toch verstrekt , om den marteldood te staven van tweehonderd en vijf helden des geloofs. Van deze roemrijke bloedgetuigen behooren er velen, zoo priesters als leeken, tot de orde der Predikheeren van den H. Dominicus, onder hen munten vooral uit Alphonsus Navarette , Ludovicus Flores, Angelus Orsucci, Franciscus Morales, Alphonsus de Mena en Dominicus Castellet.
(1) 15 Jaren.
163
De orde der Minderbroeders van den H, Fraaciscus, wijst ook met fierheid op niet weinigen harer leden, wier voornaamsten zijn, Petrus der Hemelvaart, Petrus ■van Avila, Kichardus van Sinte-Anna, Appollinaris Franco, Franciscus van Maria en Antonius van Sint-Bonaventura. Anderen strekken der Eremieten orde van den H. Augustinus tot eere; de voornaamste dezer zijn: Ferdinand van Sint-Joseph, Petrus de Zuniga, Bartholomeus Guttierez en Vincentius Car-vaglio. De Soeieteit van Jesus eindelijk, is ook verheerlijkt door de martelpalmen harer zonen, onder welken Carolus Spinola, Franeiseus Paceco, Camillus Costanzo, Paulus Navarro, Hieronymus de Angelis en Michael Carvaglio uitblinken. Dan volgen de lee-ken, die deelgenoot werden aan dat martelaarschap; Andreas Tocuan ; Simon Quiota en Magdalena zijne echtgenoote, Casparus Cotenda met Apollonia zijn moederszuster, en Magdalena Kyota, uit het koninklijk geslacht der vorstenhuizen van Cungo, Arimaeu Firando; Antonius de Coreêr en zijne echtgenoote Maria, Joannes een knaap van twaalf jaren en de driejarige Petrus, hunne kinderen; Lucia Fleites, de tachtigjarige, en Dominicus Giorgi met zijne echtgenoote Elisabeth Fernandez, en hun vierjarigen zoon Ignatius, van wien de akten verhalen hoe hij, ter marteldood geleid, eerst met onbewogen gelaat en zonder traan of klachten, het hoofd zijner moeder zag vallen, en toen huppelend van vreugde, omdat hij haar volgen mocht in de belijdenis des geloofs, altoos even onverschrokken den teederen hals bood aan den beul, tot verbazing van demenigtederomstanders. Denamen van allen volgen in de lijst aan deze breve toegevoegd.
164
Na den in 's Heeren oogen zoo kostbaren dood der rechtvaardigen, «die, naar het woord van Cyprianus, ten piijze van hun bloed de onsterfelijkheid verwierven en de kroon ontvingen van het martelaarschap,quot; werden aanstonds de akten opgemaakt, welke de omstandigheden der geheele zaak naar eisch uiteenzetten, en na rijp onderzoek door de H. Congregatie der kerkgebruiken ingesteld, onderschreef onze voorganger Paus ürbanus VIII zal. ged , op de bede des konings van Spanje en van de vier genoemde orden, het decreet, waardoor gelast werd een aanvang te maken met het apostolisch onderzoek. Na het houden van één pleitgeding te Manilla op de Philippijnsche eilanden en twee te Macao in China, werden de stukken naar Home gezonden en op last van onzen voorganger Innocentius XI, den 30ste» Maart 1677 gegeven, hield de H. Congregatie der kerkgebruiken eene bijzondere zitting, waarin bepaald werd, dat in de eerste plaats de vraag moest worden voorgesteld: gt; of er zekerheid bestond aangaande den marteldood wat aanbetreft de bedoeling des dwingelands.quot; In eene volgende zitting werd deze vraag besproken en den 25slen Januari 1 687 verscheen het decreet door onzen voorganger, denzelfden Innocentius XI goed gekeurd , inhoudende «dat er zekerheid bestond omtrent den marteldood in deze zaak. wat aanbetreft de bedoeling des dwingelands.quot; Nu bleef nog over de tweede vraag, * of er zekerheid bestond aangaande den marteldood, van den kant der martelaren, j Doch de tijdsomstandigheden verschoven de behandeling van dat punt tot op onze dagen. En wij mogen zulks verblijdend heeten want, terwijl de god-
165
deloozen in onze eeuw, zoo rampspoedig voor Kerk en Staat, met toenemende hevigheid en kwade trouw den Katholieken Godsdienst bestrijden, zoo geeft, ons de overwinning der christen helden op do dwingelandij een nieuw bewijs van den goddeiijken oorsprong onzes geioofs, en de Kerk juicht en zegepraalt in den triumt' van zoovele helden. Bovendien mogen wij met recht vertrouwen, dat de barmhartige God, zijne blikken werpende op dien grond, van zooveel schuldeloos bloed doortrokken , den toegang derwaarts, sinds zoo lange gesloten, voor de verkondigers van het Evangelie heropene, om die ongelukkige volkeren wederom te bestralen met het licht des alleen zalig-makenden geioofs.
Met het oog op deze beweegredenen, en aangezet door de verzoekschriften der voornoemde orden en der apostolische vicarissen van de nabij Japan gelegen landen, die het voortzetten der zaak verzochten, hebben wij vergunning verleend tot het houden eener bijzondere zitting van de Kardinalen van de H. Congregatie der Kerkgebruiken, opdat zij, der gewone vormen getrouw, na rijp beraad de zaak ten einde zoude voeren. Dientengevolge werden twee vragen gesteld, ten eerste; «of er staande de bevestiging-van den marteldood, wat aanbetreft de bedoeling des dwingelands, dusdanige zekerheid bestaat aangaande den marteldood van den kant der martelaren, dat men verder voort konde gaanten tweede »of er zekerheid bestond omtrent mirakelen, en omtrent welke.quot; Beide punten werden rijpelijk overwogen en het gevoelen der Kardinalen en Prelaten luidde bevestigend. Toch wachtten wij met onze goedkeuring
162
door talrijke navolgers werd wedergegeven. nOok zij spreidden, om met den H. Cyprianus te spreken, grootere kracht ten toon dan hunne beulen zeiven; en -de barbaarsehe slag, die wond bij wond veroorzaakte, vermocht niet de onverwinbaren te overwinnen.quot; En niet slechts priesters waren het of Evangelie-verkondigers, die zich zoo dapper en kloek in den strijd betoonden , maar menschen van allen rang en kunne; hooggeplaatste personen, mannen uit vorstelijk bloed gesproten, aanzienlijke edelvrouwen , tee-dere maagden, grijzen, onder het gewicht des onder-doms gebukt, jongelingen, en kinderen van vierjarigen leeftijd. Zulks bewijst, dat dusdanige buitengewone heldhaftigheid en moed een uitvloeisel zijn van den bijstand der goddelijke genade.
Meer dan duizend zijn zij in getal, die in den loop van dien langdurigen strijd (1) het geloof met hun bloed bezegelden; doch niet omtrent allen kon het apostolisch onderzoek worden ingesteld. Want, daar de vervolging altoos in hevigheid toenam, werden er alleen te Madrid in Spanje, te Manilla opdePhi-lippijnsche eilanden en te Macao in China pleidooijen gehouden. Voldoende getuigenissen werden toch verstrekt , om den marteldood te staven van tweehonderd en vijf helden desgeloofs. Van deze roemrijke bloedgetuigen behooren er velen, zoo priesters als leeken, tot de orde der Predikheeren van den H. Dominicus, onder hen munten vooral uit Alphonsus Navarette , Ludovicus Mores, Angelus Orsucci, Franeiscus Morales, Alphonsus de Mena en Dominicus Castellet.
(1) 15 Jaren.
163
De orde der Minderbroeders van den H. Franciscus, wijst ook met fierheid op niet weinigen harer leden, wier voornaarasten zijn, Petrus der Hemelvaart, Petrus van Avila, Eichardus van Sinte-Anna, Appollinaris Franco, Franciscus van Maria en Antonius van Sint-Bonaventura. Anderen strekken der Eremieten orde van den H. Augustinus tot eere; de voornaamste dezer zijn; Ferdinand van Sint-Joseph, Petrus de Zuniga, Bartholomeus Guttierez en Vincentius Car-vaglio. De Soeieteit van Jesus eindelijk, is ook verheerlijkt door de martelpahnen harer zonen, onder welken Carolus Spinola, Franciscus Paceco, Cainillus Costanzo, Paulus Navarro, Hicronymus de Angelis en Michael Carvaglio uitblinken. Dan volgen de lee-ken, die deelgenoot werden aan dat martelaarschap: Andreas Tocuan ; Simon Quiota en Magdalena zijne echtgenoote, Casparus Cotenda met Apollonia zijn moederszuster, en Magdalena Kyota, uit het koninklijk geslacht der vorstenhuizen van Cungo, Arima en Firando; Antonius de Coreër en zijne eehtgenoote Maria, Joannes een knaap van twaalf jaren en de driejarige Petrus, hunne kinderen; Lucia Fleites, de tachtigjarige, en Dominicus Giorgi met zijne echtgenoote Elisabeth Fernandez, en hun vierjarigen zoon Ignatius, van wien de akten verhalen hoe hij, ter marteldood geleid, eerst met onbewogen gelaat en zonder traan of klachten, het hoofd zijner moeder zag vallen, en toen huppelend van vreugde, omdat hij haar volgen mocht in de belijdenis des geloofs, altoos even onverschrokken den teederen hals bood aan den beul, tot verbazing van demenigtederomstanders. Denamen van allen volgen in de lijst aan deze breve toegevoegd.
164
Na den in 's Heeren oogen zoo kostbaren dood der rechtvaardigen, udie, naar het woord van Cyprianus, ten piijze van hun bloed de onsterfelijkheid verwierven en de kroon ontvingen van het martelaarschap,quot; werden aanstonds de akten opgemaakt, welke de omstandigheden der geheele zaak naar eisch uiteenzetten, en na rijp onderzoek door de H. Congregatie der kerkgebruiken ingesteld, onderschreef onze voorganger Paus Urbanus VIII zal. ged , op de bede des konings van Spanje en van de vier genoemde orden, het decreet, waardoor gelast werd een aanvang te maken met het apostolisch onderzoek. Na het houden van één pleitgeding te Manilla op de Philippijnsclie eilanden en twee te Macao in China, werden de stukken naar Eome gezonden en op last van onzen voorganger Innocentius XI, den 30sten Maart 1677 gegeven, hield de H. Congregatie der kerkgebruiken eene bijzondere zitting, waarin bepaald werd, dat in de eerste plaats de vraag moest worden voorgesteld: gt; of er zekerheid bestond aangaande den marteldood wat aanbetreft de bedoeling des dwingelands.quot; In eene volgende zitting werd deze vraag besproken en den 25sten Januari 1 687 verscheen het decreet door onzen voorganger, denzelfden Innocentius XI goed gekeurd , inhoudende «dat er zekerheid bestond omtrent den marteldood in deze zaak, wat aanbetreft de bedoeling des dwingelands.quot; Nu bleef nog over de tweede vraag, »of er zekerheid bestond aangaande den marteldood, van den kant der martelaren.quot; t Doch de tijdsomstandigheden verschoven de behandeling van dat punt tot op onze dagen. En wij mogen zulks verblijdend heeten want, terwijl de god-
165
deloozen in onze eeuw, zoo rampspoedig vcor Kerk en Staat, met toenemende hevigheid en kwade trouw den Katholieken Godsdienst bestrijden, zoo geeft ons de overwinning der christen helden op de dwingelandij een nieuw bewijs van den goddelijken oorsprong onzes geloofs , en de Kerk juicht en zegepraalt in den triumf van zoovele helden. Bovendien mogen wij met recht vertrouwen, dat de barmhartige God, zijne blikken werpende op dien grond , van zooveel schuldeloos bloed doortrokken , den toegang derwaarts, sinds zoo lange gesloten, voor de verkondigers van het Evangelie heropene, om die ongelukkige volkeren wederom te bestraten met het licht des alleen zalig-makenden geloofs.
Met het oog op deze beweegredenen, en aangezet door de verzoekschriften der voornoemde orden en der apostolische vicarissen van de nabij Japan gelegen landen, die het voortzetten der zaak verzochten, hebben wij vergunning verleend tot het houden eener bijzondere zitting van de Kardinalen van de H. Congregatie der Kerkgebruiken, opdat zij, der gewone vormen getrouw, na rijp beraad de zaak ten einde zoude voeren. Dientengevolge werden twee vragen gesteld, ten eerste: «of er staande de bevestiging-van den marteldood, wat aanbetreft de bedoeling des dwingelands, dusdanige zekerheid bestaat aangaande den marteldood van den kant der martelaren, dat men verder voort konde gaan;quot; ten tweede »of er zekerheid bestond omtrent mirakelen, en omtrent welke.quot; Beide punten werden rijpelijk overwogen en het gevoelen der Kardinalen en Prelaten luidde bevestigend. Toch wachtten wij met onze goedkeuring
166
aan hunne uitspraak te hechten, en smeekten intus' schen den Vader des lichts, ons, in eene zoo belangrijke zaak, met zijn hemelsch licht te bestralen. Eindelijk, Dinsdag na Sexagesima, waarop de gedachtenis wordt gevierd van het lijden, door Jesus Christus onzen Zaligmaker om ons heil verduurd, gelastten wij de openbaarmaking van het decreet, dat te vervatten is in deze bewoordingen: ten eerste, quot; dat er zekerheid bestaat aangaande den marteldood, van de zijde der martelaren, zoodat men in het besproken geval kan overgaan tot de Zaligverklaring,quot; ten tweede, »dat er zekerheid bestaat aangaande het vierde, twaalfde, dertiende en veertiende der vastgestelde wonderen.quot; Nu restte nog, de Kardinalen die aan het hoofd van de Congregatie der Kerkgebruiken staan , naar gewoonte te ondervragen, of zij van oordeel waren, dat de eerbiedwaardige dienaren Gods veilig onder de zaligen konden worden gerangschikt. In onze tegenwoordigheid kwamen zij bijeen op den IS11™ April dezes jaars, en antwoordden bevestigend , gelijk ook al de Consultoren. Doch, alvorens ook deze uitspraak te bevestigen, hebben wij nog een weinig willen wachten, om in deze gewichtige zaak den bijstand af te smeeken des Gevers van alle goed; eindelijk, op den feestdag der H. Catha-rina van Siena, tweede patrones dezer stad, hebben wij openlijk afgekondigd,»dat men veilig kon overgaan tot de plechtige Zaligverklaring dier Eerbied waardige Dienaren Gods.quot;
Derhalve, op dringend verzoek dei vier bovengemelde geestelijke orden en der Apostolische Vicarissen , belast met de zielzorg voor de christenen in de nabij
167
Japan gelegen landen, op den raad van onze Eerwaardige Broeders de Kardinalen der H. Roomsche Kerk, welke aan het hoofd der gemelde Congregatie staan, verleenen wij , met apostolisch gezag , uit kracht van deze brieven de vergunning, dat de Eerbiedwaardige Dienaren Gods, Alphonsus Navarrette , Ludovi-cus Flores, Angelus Orsueci, van de orde der Pre-dikheeren; Petrus van Avila, Petrus van de Hemelvaart en Eichardus van Sinte-Anna, Franciscaner Minderbroedess; Petrus de Zuniga, Ferdinand van Sint Joseph, Bartliolomeus Guttierez, Eremieten van den H. Augustinus; Carolus Spinola en Franciscus Paeeeo, van de Societeit van Jesus; Joachim Firai-ama of Diaz, Lucia Fleites en de andere deelgeuooten in hun martelaarschap, zoowel kloosterlingen uit de voornoemde orden als leeken , in 't vervolg met den naam van Zaligen worden genoemd ; dat hunne lichamen en reliquiên of overblijfselen, zonder noch-thans bij plechtige bedegangen te worden omgedragen, aan de openbare vereering der geloovigen worden voorgesteld. Bovendien staan wij krachtens ditzelfde gezag toe, jaarlijks, op den te bepalen dag, hun ter eere het officie en de gewone Mis der Martelaren te lezen, overeenkomstig de llubriekcn van 't Missaal en het Eomeinsch Brevier. Evenwel staan wij het lezen van dit officie alleen toe in de huizen of kerken der vier bovengenoemde kloosterorden, voor alle geloovigen zoo wereldlijke als geordende , die verplicht zijn het kerkelijke officie te lezen: ook Je Missen zullen door alle priesters mogen gelezen worden in de kerken waar men het feest der Zaligen viert. Eindelijk vergunnen wij, dat, binnen het jaar, na de
168
dagteekening van dit sclirijven, de plechtigheid der Zaligverklaring van de Eerbiedwaardige dienaren Gods gevierd worde in de kerken der genoemde orden, met officie en Missen naar den Eitus DupUcis Majoris, en dit op dagen, door de Ordinarissen voor te schrijven , en nadat die plechtigheid in de Basiliek van het Vatikaan zul hebben plaats gehad.
Niettegenstaande alle bepalingen en apostolische verordeningen, besluiten over niet-verecring en alle andere beschikkingen hiermede in strijd.
Ook willen wij dat afschriften en afdrukken van deze Breve, mits onderteekend door de hand van den secretaris dierzelfde Congregatie en bezegeld door haren Prefect, overal en onder alle opzichten volstrekt hetzelfde gezag hebben , dat deze brief bezit als blijk en getuigenis van onzen wil.
Gegeven te Rome bij St. Pieter, onder den Vis-snhersring den 7d''n der Meimaand 1867, het een en twintigste jaar van ons Pausschap.
N. Card. Paracciani Clahelli.
TEK EEKE DEE VERSCHILLENDE
Gelukzalige Martelaars en Martelaressen van Japan.
GEBED TER EERE VAN DEN Gelukzaligen Alpionsus Navarette,
EN ZIJNE ELF MEDEGEZELLEN.
Priesters en Missionarissen van de Orde van den H. Dominicns.
O Gelukzalige Martelaars, die om liet geloof van Jesus Christus aan de Heidenen te verkondigen, uw vaderland en alles wat U dierbaar was, hebt willen verlaten en na het doorstaan van veie vermoeienissen en vervolgingen, uwe prediking met uw bloed bevestigd hebt, verkrijgt voor ons bij God, door de verdiensten van uwen marteldood, dat wij naar ons vermogen door het gebed en een christelijk leven de verspreiding van het ware geloof mogen bevorderen, en geen opoffering te groot achten om het eeuwig geluk van onze evenaasten te verzekeren. Amen.
Onze Vader .... Wees gegroet .... Glorie zij den Vader, enz.
Bidt voor ons. Gelukzalige Martelaars,
Opdat wij waardig mogen worden der beloften van Christus.
170
GEBED TEK EEEE VAN DEN Gelukzaligen Alexius Zambura,
EN ZIJNE ACHT MEDEGEZELLEN.
Religieusen van de Orde Tan den H. Dominicus.
O Gelukzalige- Martelaars, die de Priesters in het verkondigen van Gods woord behulpzaam waart door hun in hunne vermoeijenissen of in het onderwijzen van den Godsdienst bij te staan, en alzoo verdiend hebt met hen de kroon der martelaren te ontvangen; verkrijgt voor ons bij God, door de verdiensten van uwen marteldood, dat wij na van de waarheden van onzen Godsdienst diep doordrongen te zijn, ook anderen door onze onderrichtingen in het geloof mogen versterken, en tot voortplanting van het Evangelie onze vereenigde krachten mogen aanwenden. Amen.
Onze V ader .... Wees gegroet.... Glorie zij den Vader, enz.
Bidt voor ons, enz.
GEBED TER EERE VAN DEN Gelukzaligen Franciscus CuroMoge,
EN ZIJNE DERTIEN MEDEGEZELLEN.
Leden van de Derde Orde van den H. Dominicus.
O Gelukzalige Martelaars, die getrouw aan den geest van geloof en boetvaardigheid, eigen aan de Orde die gij omhelsd hadt, door uwen ijver en uw
171
stichtend voorbeeld als eenvoudige christene veel tot de verspreiding van het Evangelie hebt toegebracht, en uw leven voor de belijdenis van het geloof hebt opgeofferd, verkrijgt voor ons bij God, door de verdiensten van uwen marteldood, dat ook in ons de geest des geloof's en der boetvaardigheid door onze werken uitschijne, en wij tot stichting van onze evennaasten zelfs te midden der wereld de volmaaktheid beoefenen, en ons geloof, zoo het noodig ware, ook in de vervolging kloekmoedig mogen belijden. Amen.
Onze Vader .... Wees gegroet. , . , Glorie zij den Vader, enz.
Bidt voor ons, enz.
GEBED TER EEEE VAN DEN Gelukzalige Magdalena Quiota,
EN HAKE TWEE MEDGEZELLINNEN.
Leden vau de Derde Orde van den H. Dominicus.
O Gelukzalige Martelaressen, die te midden der hevigste vervolging uwen Goddelijken Zaligmaker door een heilig leven van nabij hebt nagevolgd, en zoo verdiend hebt in uwe zwakheid versterkt te worden, om door den marteldood belijdenis van uw geloof af te leggen , verkrijgt voor ons bij God, door de verdiensten van uwen marteldood, dat ook wij ons leven heiligen; ons over onze zwakheid in de deugd schamen en door uw voorbeeld aangemoedigd mogen worden om met grootheid van ziel, lièver alles op te offeren,
173
dan de verplichtingen van ons geloof te verwaarloozen. Amen.
Onze Vader .... Wees gegroet .... Glorie zij den Vader, enz.
Bidt voor ons. euz.
GEBED TEK EERE VAN DEN Gelukzaligen Casparus Ficogijro,
EN ZIJNE VIER EN ZESTIG MEDEGEZELLEN.
Leden Tan de Broederschap van den H. Rozenkrans.
O Gelukzalige Martelaars, die om den schat des geloofs voor u zeiven en voor anderen te midden der vervolging te bewaren, U door het bidden van den Rozenkrans en door het overwegen der daarin vervatte geloofsgeheimen tegen den marteldood versterkt hebt, verkrijgt voor ons bij God, bidden wij U, door de verdiensten van uwen marteldood, dat ook wij door dat krachtig gebed op eene waardige wijze te verrichten, er de vruchten van mogen ondervinden, ons geloof daardoor opwekken, en de bescherming der Allerheiligste Maagd over ons en over de geheele Kerk, vooral in tijden van vervolging mogen verwerven. Amen.
Onze Vader ... Wees gegroet .. . Glorie zij den Vader, enz.
Bidt voor ons, enz.
173
GEBED TEB EEEE VAN AT.T^ (Gelukzalige Martelaars en Martelaressen van Japan,
van de Orde van den H. Dominicus.
O eerbiedwaardige Bloedgetuigen van Christus, on-der wier getal wij Gelukzaligen van beider geslacht, van eiken staat en ouderdom vereeren, gij die ons een krachtig voorbeeld gegeven hebt van christelijke deugd in het getrouw volbrengen der plichten van uwen staat, en van christelijken heldenmoed door het storten van uw bloed, verkrijgt voor ons bij God, door de verdiens ten van uwen marteldood, dat wij tot welken staat wij ook behooren, altijd overeenkomstig onze verplichtingen handelen ; door ons gedrag belijdenis van ons geloof afleggen, en in de eenheid van dat geloof mogen leven en sterven. Amen.
Onze Vader.., Wees gegroet... Glorie zij den Vader, enz.
Bidt voor ons, alle Gelukzalige Martelaren en Martelaressen, enz.
GEBED TEE EEKE VAN Alle Gelukzalige Martelaren en Martelaressen van Japan.
(Om de bekeering van Japan te verkrijgen.)
O Gelukzalige Geloofshelden, die in het heidenscli Japan door de verkondiging of door het omhelzen
174
van de leer van Christus, een groot bewijs van onverschrokkenheid gegeven, en door het opofferen van uw leven op eene schitterende wijze belijdenis van uw Geloof hebt afgelegd, verkrijgt bij God, door de verdiensten van uwen marteldood, dat dit ongelukkig land, wiens grond door het storten van uw bloed geheiligd is, eindelijk Gods barmhartigheid ondervinde, niet langer meer in de duisternissen van ongeloof gedompeld blijve, maar, na toegang verleend te hebben aan de geloofsverkondigers, met ons den eenig waren God en zijn eeniggeboren Zoon Jesus Christus moge
erkennen. Amen.
Onze Vader ... Wees gegroet... Glorie zij den
Vader, enz.
Bidt voor ons, alle Gelukzalige Martelaren en Martelaressen van Japan, enz.
TEK EERZ DKH
GELUKZALIGE MARTELAREN VAN JAPAN,
VAN DE ORDE VAN DEN
Heer, ontferm ü onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God, Hemelsche Vader, ontferm LT onzer.
God, Zoon, Verlosser der wereld, ontfermUonzer.
God, Heilige Geest, ontferm U onzer.
Heilige Drievuldigheid, één God, ontferm U onzer.
H. Maria, Moeder Gods, 1
H. Maria, Koningin der Martelaren.
H. Maria, Hulp der Christenen ,
H. Dominieus, Insteller der Predikheeren Orde, |
Gelukzalige Alphonsus (Naverrette), die zoo zeer 1 o bezorgd waart voor het betreurenswaardig lot dor l ™ onschuldige kinderen door de Japanneezen ver- 1 laten of aan den dood prijs gegeven,
9
176
Gelukz. Joannes , die bijzonder hebt uitgeschenen door eene groote reinheid van zeden, onthechting aan het aardsche en den geest van boetvaardigheid,
Gelukz. Lüdoticus , die liever de grootste iol-terino-en hebt willen doorstaan, dan door de bekendmaking van uw naam uw evenmensch aan het doodsgevaar bloot te stellen,
Gelukz. TiiANCiscus , die u het lot der ongelukkige melaatschen hebt aangetrokken, en met hen het voedsel uwer armoede gedeeld hebt,
Gelukz. Alphonsus (de Mena) die het geluk gesmaakt hebt te midden der heidenen verscheidene kerken ter eere van den waren God te kunnen bouwen, \
Gelukz. Angelus, die reeds in uwe vroegste jeugd vol ijver waart om den heidenen het Evan-1 gelie te gaan verkondigen, en ook later de on-1 gelukkige Christenen van Japan te hulp gesneld zijt, I Gelukz. Josephus Hyaointhus, die bijzonder de godsvrucht tot de Allerheiligste Moeder Gods | onder de heidenen van Japan verspreid hebt,
Gelukz. Hyacinthüs, wiens levenswandel zoo zuiver was, dat gij u nauwelijks aan eene dage-lijksche zonde schuldig gemaakt hebt,
Gelukz. Thomas, die al dien tijd der vervolging onder eene vreemde kleeding op allerlei wijze den geloovigen te hulp zijt gekomen ,
Gelukz. Petkus , die den akeligen kerker waarin gij u bevondt een paradijs noemdet, en daarin de zuiverste inwendige vreugde gesmaakt hebt.
177
üelukz. Ludovjcus Bertsandus , die om uwe vaderlijke teederhcid, uwe onschuld van zeden, en uwe menschlievendheid een engel des hemels genoemd werd.
Gelukz. Dominicus, die in de laatste oogen-blikken van uw smartvol lijden, uwe bedroefde vrienden en kinderen door de gedachte aan den hemel nog wist te vertroosten,
Alle Gelukzalige Martelaren, Heilige Priesters en waardige Zonen van den H. Dominicus ,
Gelukz. Alexius, die met uwe Medegezellen den Missionarissen in het predikambt en de bekeering der ongeloovigen behulpzaam geweest zijt, cn anderen döor UiV voorbeeld in het geloof versterkt hebt,
Alle gelukzalige Martelaren, Heilige Keligieu-sen en Leekebroeders der Orde van den H. Dominicus,
Gelukzalige Franciscus, die met uwe Medegezellen uw leven en werken van naastenliefde doorgebracht en naar vermogen aan de zaligheid der zielen gearbeid hebt,
Gelukz. Magdalena, die met uwe Medegezellinnen door de kloekmoedige belijdenis van uw geloof de zwakken versterkt en de sterken een voorbeeld gegeven hebt,
Alle gelukzalige Martelaren en Martelaressen , roemrijke Leden der Derde Orde van den H. Dominicus ,
Gelukzalige Casparus, die met uwe Medegezellen door het bidden van het Kozenkransgebed
178
en dc overweging van Jesus' Lijden elkander in het geloof versterkt, en anderen tot volharding aangemoedigd hebt.
Alle Gelukzalige Martelaren en Martelaressen I van Japan ,
Gij, die moedig voor de waarheid van het l Katholiek geloof gestreden hebt, /
Gij, die uit haat tegen het geloof, onrecht-1 vaardig vervolgd en mishandeld zijt.
Gij, die allen voor de belijdenis van Jesus' | Naam uw bloed gestort hebt.
Gij, die daarvoor in het Kijk der hemelen met den palm der overwinning getooid zijt, Wij zondaren ,
Dat wij door de verdiensten dezer Martelaren de genade verkrijgen, hunne standvastigheid en al hunne andere deugden na te volgen ,
Dat wij door de verdiensten van hun kostbaren dood allen mogen blijven één in geloof, één in hoop, en één in liefde,
Dat wij allen, zoo veel in ons is, door hunne voorbede mogen toebrengen aan de uitbreiding ^ en verheerlijking van ons geloof onder de hei-j denen,
Dat wij door hunne voorbede de genade ver-1 werven den staat, waarin God ons geplaatst heeft, waardig te beleven,
Dot wij door hun voorbeeld aangespoord worden tot krachtdadige beoefening der werken van naasten-liefde,
Dat Gij ons allen veiieenen wilt, wat wij U
179
door de voorbede dezer Gelukzalige Martelaren en Martelaressen afsmeeken, Wij bidden IJ, verhoor oi;s, Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, spaar ons. Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons, Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onaer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Onze Vader, enz.
Bidt voor ons, Gelukzalige Martelaren en Martelaressen van Japar.. Opdat wij waardig worden der beloften van Christus.
LATEN WIJ BIDDEN,
O God, die ons in vreugde de zegepraal laat vieren van den Gelukzaligen Alphonsus en zijne Medegezellen , geef ons, bidden wij U , door hunne verdiensten en voorbede dezelfde standvastigheid in het geloof, en in onze werken dezelfde krachtdadig, heid. Door onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes, God, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Bladz.
Voorwoord.............
De zegepraal van den Allerheiligsten Kozenkrans
of de Zalige Martelaars van Japan .... 7 Marteling van den Zal. Alphonsus Navarrette
en zijne Gezellen. 1 Juni 1617..... ^
Ue marteldood van den Zaligen Caspar Ficogyro, en Andreas Gioxinda, medebroeder van den Allerheiligsteu Rozenkrans. 1 October 1617. 34 Kostbare dood van den Gelukzaligen Joannes Martinez, bijgenaamd van den Heiligen Domi-
Marteldood van Andreas Tocuau en zijne medegezellen, medebroeders van den H. Rozenkrans,
den 18 November ...........
VUL Het groot Marteloffer, of: de Zalige Fran-
ciscus Morales en zijne gezellen. . . • 47
INHOUD.
Black.
IX. Marteldood van den Zal. Casparus Cotenda
X. Marteling van den Zal. Thomas Zumar-
raga en zijne gezellen.......70
XL Marteling van den Zal. Ludovicus Jaquiki
XII. Marteldood van den Zal. Petrus Vasquez. 78
XIII. Marteling van den Zal. Ludovicus Ber-trandus Exareh.........86
XIV. Marteling van den Zal. Franeiscus Cura-bioje en zijn drie gezellen......91
XV. Marteling van den Zal. Dominicus Castel-
let en zijn gezellen........93
XVI. Marteling van den Zal. Michael Kmonoia
en zijn twee gezellen.......98
Besluit................
De Kozenkrans is onze hoop.......10l
Frater Maria Raphael, of: Maria en zijn Rozenkrans.............^20
Lofspraken over den Allelheiligsten Rozenkrans. 133
De Scholier van den Rozenkrans......138
De Rozenkrans overwint een leeuw.....143
Een heiligschenner bekeert zich tot God. . . —
Doder Recamier..............
Naamlijst der 205 Zalige Martelaren . . , .152
Breve der Zaligverklaring........160
1. Zeven gebeden ter eere der Gelukzalige
Martelaars en Martelaressen van Japan. . 1G9 II. Gebed ter eere van den Gelukzaligen Alexius Zambnra.............
III. Gebed ter eere van den Gelukzaligen Eran-
181
jg2 INHOUD.
siscus Corobioije....... quot; ' quot;
IV. Gebed ter eere van den Gelukzalige Mag-
dalena ............., ' ' quot;
V. Gebed ter eere van den Gelukzaligen Oas-
parns Vicogijro......* '
VI. Gebed ter eere van den Gelukzalige Mar-telsars en Martelaressen. . • • •
VII. Gebed ter eere van alle Gelukzalige Martelaren en Martelaressen van Japan. . . — Litanie ter eere der Gelukzalige Martelaren van Japan van de orde van den H. Doraimcus . Inhoud .............
Bladz
170
171
172
175 180