.V'Vr::::^^:;:::: ■ r' •gt;
ÊiË
L I D U I N A.
J J—L!1
Jtii uUtj, i'J Lu Ui ^
Overeenkomstig de voorschriften van onze Moeder de II. Keik en de Dekreten van Z. 11. Urbanus VIII en andere Pausen, op de vereering der Heiligen betrekking hebbende, verklaren wij dat hetgeen hier over de H. LIDUIN.V geschreven is, slechts in algeheele onderwerping aan die Dekreten is geschreven, on wij dus ook niets van hetgeen door den II. Stoel niet is bevestigd, als ware hel bevestigd, hebben willen voorstellen.
Het leveo öef geloWige LIDÜINA
— -«-aO lt;^Xgt; -
3^
een enkelen onzer lezers, zal de Vaderlandsche Heilige wier nagedach-tenis wij in deze bladzijden willen herdenken, tot op den dag van heden een onuekende gebleven zijn. Toch — wij durven de veronderstelling wagen, — zal het meer uitgebreid verhaal van het wonderbare leven dezer Godgewijde maagd voor zeer velen tal van niet gekende en toch hoogst treffende bijzonderheden opleveren, voor allen stichting zijn en een allerheerlijkst voorbeeld tot
f
HET LEVEN DEK GELUKZALIGE LIDUINA
navolging. Want deze uitverkorene was niet enkel een kind van onzen Vaderlandschen grond, in het hart van Holland geboren, opgegroeid en gestorven, maar zoo weinig — behoudens enkele uitzonderingen — gaat haar leven, buiten het eenvoudige, dat het voor allen, ook te midden der wereldsche beslommeringen een veilige leerschool mag heeten tot het bereiken eener zelfs buitengewone heiligheid.
Het leven van Liduina verschijnt grootendeels niet voor ons als een aaneenschakeling van wonderen en hooge verrukkingen, maar hoewel door hemelsche vertroostingen afgewisseld, stapelen rampspoeden en lijden zich daarin schrikwekkend en aanhoudend op elkander ; kortom, het leert ons de heiligheid opvatten in haar ware beteekenis. Veel meer, zegt Thomas a Kempis, veel meer de opoffering van zich zeiven dan een overvloed van gunsten en zoetheden is echte heiligheid te noemen. Want in het laatste ontvangt men alles van God, in het eerste geeft men Hem alles. Met deze waarheid voor oogen willen wij, in al zijne hoogst belangrijke bijzonderheden, het leven beschouwen der uitverkoren maagd Lijd-wijdt of Liduina, eene der heerlijkste figuren uit de geschiedenis onzer Vaderlandsche Kerk. Het verhaal van haar leven geven wij hier, zooals dit uit de mededeelingen van tijdgenoo-ten en geschiedschrijvers, vooral uit hare levensschets door onzen hoog vereerden Thomas a Kempis, is kenbaar geworden.
Te Schiedam, in het graafschap Holland, werd ten jare 1380, op den 18 Maart Liduina geboren Hare ouders
4
VAN SCHIEDAM,
5
behoorden in die dagen tot den nederigen burgerstand, want hun adellijk geslacht, dat eenmaal betere tijden gekend had, was door de toelating Gods zoozeer in aanzien gedaald, dat de vader der maagd, met nachtelijk waken bij de poorten en in de straten der stad in zijn onderhoud moest voorzien. Met acht zonen hadden zij reeds hun huwelijk zien gezegend worden, doch onvergelijkelijk grooter schat zou hun dit bevoorrechte kind wezen, niet zoozeer om de schoonheid des lichaams waarmede God haar in hooge mate begaafd had, als om den adel barer ziel en de verhevene bestemming die haar wachtte. Die heerlijke uitverkiezing werd zichtbaar reeds in haar vroegste jeugd. — Daar stond in de kerk van Liduina's geboorteplaats een wonderbaar beeld der Lieve Vrouwe. De maker, zoo verhaalden toen ter tijd de inwoners van Schiedam, had ter gelegenheid der Antwerpsche jaarmarkt zijn kunststuk voor zeer hoogen prijs willen ver-koopen, doch zie, nauwelijks was hij scheepgegaan of zulk een ontzettend gewicht verkreeg het beeld, hetwelk anders door één man zeer gemakkelijk kon worden opgenomen, dat het nu. zelfs voor dertig krachtige mannen onmogelijk bleek het schip van wal te sturen. Dat was, meenden de scheepslieden, een teeken dat de Lieve Vrouwe hare vereering in de stad Schiedam wilde gevestigd zien. De burgers kochten voor matigen prijs het beeld van den kunstenaar, en voerden het plechtig naar hunne kerk, waar weldra een Broederschap ter eere der Onbevlekte cn glorievolle Jonkvrouwe zich vormde.
HET LEVEN DER GELUKZALIGE L1DUINA
Voor dat wonderbeeld kon men iederen dag, omtrent het middaguur de kleine Liduina geknield vinden, als zij aan twee harer broertjes die reeds de school bezochten, het middagmaal had gebracht, en op haren terugweg naar het ouderlijke huis de kerk moest voorbijgaan. Dan stamelde zij met kinderlijken eenvoud een „Wees-gegroetjequot; uit, en als Petronella, hare moeder, om het lange uitblijven haar berispte, dan verhaalde zij, hoe de Lieve Vrouwe in de kleine kerk geglimlacht had bij haar «Wees-gegroetje,quot; en dan liefkoosde de moeder haar kind, dat — zij wist het niet — was uitverkoren om zoo van nabij de gezegendste aller Vrouwen eenmaal, vooral in het lijden, te volgen. De godsvrucht tot de lieve Moeder des Heeren is een bijna onfeilbaar teeken van voorbestemming tot de heiligheid, lee-ren de geestelijke schrijvers.
Zoo was het zeker bij onze Heilige. Nog geen acht jaren was zij en reeds ontwaakte krachtig in haar het verlangen om zich geheel den lieven God toe te wijden. Vandaar dat zij aan de kinderspelen en lichtzinnigheden dei' jeugd zich onttrok, en op twaalfjarigen leeftijd toen zij het gevaar bemerkte door haren vader als bruid te worden toegewezen aan een der vele mededingers naar hare hand, vastberaden verklaarde, alleen den Hemelschen lïruidegom te willen toe-behooren, met afkeer van alles wat deze aarde haar geven kon.
Het volslagen verlies harer schoonheid zou zij van den Hemel afbidden, zoo sprak zij, indien men met geweld tot aardsche banden haar dwingen wilde. In deze heldhaftige ver-
6
VAN SCHIEDAM.
klaring meenden de ouders een ernstige waarschuwing van den Hemel te zien, om alle wereldsche plannen op te geven en hun kind geheel ter beschikking te stellen aan de leiding van Gods Voorzienigheid. Deze is voor het menschenverstand meestendeels niet te volgen ; slechts volkomen onderwerping van geest en hart past hier; daarvan alleen zijn onfeilbaar zegenrijke gevolgen te hopen. Doch volkomen verborgen zijn vaak die wegen Gods voor de oogen der menschen, en de gedachten des Heeren, zijn niet de onze. Dat leert ook op treffende wijze het leven van onze Heilige.
't Was op een hevig kouden winterdag van het jaar 1395 omstreeks het feest van Maria Lichtmis, dat Liduina — zij was toen 14 jaren — zich naar het ijs had begeven met eenige van hare speelmakkertjes, en te midden eener talrijke menigte de oud-vaderlandsche vermakelijkheden deelde. De leiding Gods — anders kunnen wij hier niet spreken — wil dat een dezer kleinen vluchtig over de gladde baan glijdende, met onweerhoudbaar geweld haar omwerpt tegen den harden ijsgrond. Zij valt, men sne't toe, doch... te laat! In dat noodlottig oogenblik heeft het kind een harer ribben gebroken. — Dit ongeluk was voor de jeugdige Liduina het begin van een ziekbed welks weergade nauwelijks in de geschiedenis te vinden is. Acht en dertig winters zouden nog moeten voorbijgaan en dan eerst zou de dood een einde maken aan haar lijden.
Er volgden voor haar vreeselijke pijnen uit dien val*
4
HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDUINA
' Een verschrikkelijke verzwering, allengs in hevigheid toenemende, begon inwendig haar lichaam te verschroeien en Wat de liefderijke zorg barer omgeving of de middelen der geneeskunst trachtten aan te wenden, alles bleek vruchteloos; veeleer verheffing dan vermindering der smarten viel voor een ieder die haar naderde waar te nemen. Met lamheid schenen hare ledematen geslagen, zoodat zij zich niet kon ' voortbewegen dan met handen en voeten over den grond kruipende. In dien allerdroevigsten toestand bezocht haar Meester Andreas, een Delftsch geneesheer, en zijne uitspraak was voor de ouders verpletterend. Dat kind zoo verklaarde hij, zou — ook al werd het geheele vermogen er aan opgeofferd — nimmer de gezondheid terug ontvangen, maar, als mocht hij een blik in de toekomst werpen, hij voegde er troostend bij : „Zulke wonderbare dingen zal God in „uw kind uitwerken, dat ik al het goud der wereld gaf, „zoo zij mijne dochter mocht wezen.quot;
Zeker, eerst veel later begrepen de ouders wat Meester Andreas hier zeide, thans vervulde de droefheid te zeer hunne ziel en scheen zijn woord hun een raadsel. — Daar viel intusschen in die dagen een gebeurtenis voor, die hen noodzakelijk tot de overtuiging brengen moest, dat men hier met een hoogeren gang van zaken te doen had.
Er leefden in de stad Schiedam twee lieden wier afkeer en verbittering tegen elkander zulk een graad van hevigheid had bereikt, dat zij op de openbare straat handgemeen
8
van schiedam.
9
werden, in onbedwingbare woede vervolgde de een met ontbloot zwaard ^ijn vijand en wellicht had een droevig moordtooneel plaats gegrepen, zoo niet de ander, doodelijk verschrikt het huis van Liduina's vader was binnengevlucht, In zijn angst verborg hij zich binnen het kamertje waarde zieke nederlag, meenende op die wijze aan de handen van zijnen vervolger te ontkomen. Daar stormt een oogenblik later de woestaard het huis binnen en vraagt aan Liduina's moeder, of niet zijn vijand bij haar verborgen is. Deze, van angst verward, ontkent. Die leugen baat haar echter niet, en de moordenaar dringt door in het vertrek der zieke maagd. Nog met het zwaard in do vuist vraagt hij ook haar, of hier zijn vijand is. „Jaquot; antwoordt Liduina. Ontsteld over die openhartige bekentenis slaat Perronella hare dochter in het aangezicht. Moeder, harneemt zij kalm, daarom heb ik waarheid gesproken, wijl ik geloo!:le, dat de waarheid allen beschermen zal, die tot haar vluchten. En, o wonder Clods! De wreedaard ziet zijnen vijand niet die voor zijn oogen staat, en wanhopende hem te vinden staakt hij zijne vervolging en keert naar zijn huis terug. Op Liduina's moeder maakte deze gebeurtenis een diepen indruk. Vurige en eerbiedige liefde begon zij voor haar arm, doch blijkbaar uitverkoren kind te gevoelen, en de zware lasten van het onafgebroken ziekbed zouden haar in het vervolg veel lichter vallen. De lichaamskrachren van het kind begonnen intusschen op onrus:barende wijze te verzwakken door den volslagen afkeer van spijs en drank,
HET LEVEN DFR OELUKZALIGE LIDUINA
die zich bij haar vertoonde. Somtijds openbaarde zich een hevige trek naar het meest ongezonde en zelfs walglijke. Zoo dronk zij met gretigheid bedorven en drassig water uit de sloten om het met hevig geweld en benauwdheid weder uit te werpen. En zoozeer bleef zij in dien tegenzin tot voedsel volharden, geheel haar leven door, dat volgens het getuigenis der geschiedschrijvers, de hoeveelheid spijs door haar gebruikt, een gezond en krachtig lichaam, nauwelijks drie dagen zou kunnen in stand houden.
De maat harer smarten was echter nog niet vol. De ijselijke ziekte, door de geneesheeren Erysipelas of roode huidontsteking genaamd, tastte haar uitwendig aan en verbrandde hare ledematen en gebeente; hare rechterarm en schouders ontvleesden geheel. Zware hoofdpijnen overvielen haar zonder ophouden; over heel haar gelaat spleet de huid met smartelijke pijnen vaneen ; de besmetting tastte hare oogen aan, zoodat zij met een blindheid werd geslagen, die bijna volkomen was. Hevige tandpijnen en geweldige neusbloedingen voegden zich daaraan toe. „Waartoe,quot; zoo vraagt terecht haar levensbeschrijver, de Eervv. Rebadineira „zal ik „nog melding maken van die teringziekte die hare nog overige „krachten sloopte, de aanhoudende koortsen die haar folterden.quot;
Zeventien jaren achtereen leed zij daarvan de verwoede aanvallen. Dan greep soms plotseling eene ondraaglijke warmte haar aan, ontniddelijk gevolgd door een hevige koude, en was de koorts voorbij, dan bleef zij geheel be-
■iO
VAN SCHIEDAM.
wusteloos en voor allen indruk ongevoelig nederliggen. Doch Liduina wist zich te versterken tegen liet geweld dezer lichaamssmarten. Deed zich de nadering der koorts gevoelen dan was haar oogenblikkelijke zorg, het lijden van den goeden Zaligmaker in al zijne verschrikkingen zich rooiden geest te stellen. Daaruit putte zij die wonderbare kracht die haar zelfs hare kalme scherpzinnigheid niet in het minst deed verliezen. Immers, wanneer in den loop dezer ziekte een roodkleurig water luren mond ontvloeide, en men haar vroeg hoe dit mogelijk was, wijl zij noch spijs noch drank gebruikte dan was haar antwoord : „Maar zegt mij, vanwaar komt het vocht in den wijnstok, die des winters dor en dood schijnt ?quot;
Er kwamen echter in het leven onzer Heilige ook oogen-blikken, die ons het duidelijk bewijs leveren, dat de deugd der uitverkorenen Gods, niet een aangeboren eigenschap is, maar de edele vrucht van volhardende en moeilijke zelf-bestrijding. Van nature immers behooren de heiligen niet tot eene hoogere orde dan wij ; al het menschelijke dragen zij met zich, maar door een heldhaftige krachtsinspanning van den wil verheften zij zich boven de aarde en het lijden uit, en gedragen door Clods genade stijgen zij tot die wonderbare hoogte der volmaaktheid, waarop wij hen zien schitteren.
Wonder was het dan ook niet, dat Liduina dien strijd tegen zich zelve te midden harer smarten gevoelde.
Bij haar ziekbed kwamen dikwijls de speelgenooten harer vroegste jengd vol medelijden, maar in den vollen bloei
11
12 HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDUINA
des levens, met de vreugde van frissche krachten op het gelaat; en dan als eene verlatene, als eene afgeleefde zich te gevoelen onder hare gelijken, voor wie de vriendelijke zon des levens blijde omhoog reep, o, dat was een foltering die haar in bittere tranen deed uitbreken en naar gezondheid en levenskrachten deed verlangen. Dan klaagde zij luide haar nood en wilde door niemand getroost worden.
Daar kwam bij dat velen haar begonnen te verlaten, en die verlatenheid was haar veel harder dan de pijnen van : haar ziekbed. Zij was eene kwaadaardige tooveres, zeiden sommigen; anderen meenden dat zij door den boozen geest was bezeten; vier jaren lang liet haar zelts de Heer aan ongeloofelijke gemoedsangsten over en met den koninklijken Profeet sloeg zij voortdurend hare oogen naar de bergen, dat is, naar den Hemel, om te zien of daar geen hulp voor haar kwam opdagen.
God, die zijn trouwe dienares als goud in het vuur louterde, maar tevens den mensch nooit beproeft, boven diens krachten, zond haar een vaderlijken vriend en trooster in den eenvaardigen Joannes Pot, een priester die haar het geheim leerde, om te midden der meest duldelooze smarten de grootste kalmte van ziel te bewaren, en tot een wonderbare heiligheid op te klimmen. Hij wees haar op de bittere smarten van den stervenden Zaligmaker aan het kruis; met de godvruchtige beschouwing daarvar. moest hare ziel voortdurend zich bezighouden. Allen gemeenzamen omgang en nuttdooze gesprekken moest zij, zoo vermaande
VAN SCHIEDAM.
hij haar, zorgvuldig vermijden, het voorbeeld en de folteringen der martelaren zich voor oogen stellen, en de liefde trachten te doorgronden van dat Goddelijk Hart van Jesus, waarin wij ten slotte alleen, maar ten volle, maar overvloedig vertroosting en vreugde kunnen vinden. Meermalen bracht hij haar het allerheiligste Sacrament,
Dan sprak hij tot haar; „Mijne dochter, tot nu toe heb „ik getracht u op te wekken om het lijden van onzen „Zaligmaker te overwegen; nu echter zal Hij zelf tot u „spreken. En, indien gij u met een groot hart aan Hem „onderwerpt, dan zal Hij uw overgroot loon zijn.quot;
Zulk een weldad:gen en diepen indruk maakten zijne vriendelijke woorden op hare ziel, dat zij in tranen haar gemoed uitstortte en — de geschiedschrijvers verzekeren het ons — veertien dagen achtereen deze niet kon bedwingen. De zoete stem van den Hemelschen Bruidegom maakte haar zoo gelukkig, dat zij rijk was in hare armoede en overvloeide van vreugde in al hare benauwdheden, zoozeer dat zij voor de toekomst slechts smarten van den Hemel afsmeekte ; en toen een ijselijke pest de stad Schiedam en hare omstreken begon te teisteren, was haar heldhaftig gebed to j God, om alleen de ramp te mogen dragen, waaronder allen gedrukt gingen. En dat gebed werd gedeeltelijk verhoord. Een pijnlijke verzwering aan de keel en in de zijde begon zich te doen gevoelen en de oogen werden door dezelfde smarten aangetast.
In dien deerniswaardigen toestand lag dc zieke maagd
13
HET LEVEN DEE GELUKZALIGE LIDUINA
op liet harde stroobed, overdekt met wonden, gefolterd door smarten, zóó hevig en ontelbaar dat de kunst der ge-neesheeren volkomen machteloos was tegen hun geweld. Ondersteuning van voedsel miste zij volkomen, en de grootste ontbering heerschte in het ouderlijke huis; want de aalmoezen die daar door weldadige handen werden uitgereikt, waren het goed der armen, en als eene teedere moeder vergat deze maagd zich zelve en haar eigen behoefte, om alles tot het laatste toe, aan den nood der armen op te offeren. En gelijk het kind was, zoo waren de ouders, arm en toch, gelijk de H. Paulus zegt, alles bezitteni.1 door hunne tevredenheid, edelmoedig bovendien voor anderen, zij die zelf zoo zeer het medelijden van weldadige harten verdienden.
Er heerschte een schrikkelijke en langdurige koude in den winter van het jaar 1408. De visschen stierven in het water, en het gevolg van zulk een weersgesteldheid, talrijke ziekten, bleef niet achter. In die barre nachten doorkruiste dan Liduina's vader de straten der stad, en hoewel de koude zijne ledematen verstijfde, en hij gevaar liep de prooi te worden van eene zware ziekte, verkoos hij veeleer het dage-lijksch brood door zulken arbeid te verdienen, dan zich de aalmoezen ten nutte te maken die milde handen aan zijne kranke dochter toereikten.
Omstreeks dien tijd ontving de stad Schiedam met groote feestelijkheid den hertog Willem en de hertogin Margaretha binnen hare muren. Ook tot dezen was de faam der H. Lijderes en
14
VAN SCHIEDAM.
van de ontbering harer ouders doorgedrongen. Met hun vorstelijk bezoek vereerden zij du nederige woning, en op de vraag van den hertog hoeveel de eenvoudige lieden voor hun jaar lijksch onderhoud noodig rekenden antwoordde Petrus, „Twaalf fransche kronen, Hoogheid,quot; „Die bescheiden som „zal voortaan ieder jaar u worden uitbetaald,quot; hernam de hertog; „en om zulk een behoefte van u weg te nemeii) „ben ik volgaarne bereid u het dubbele te schenken.quot; De edele gever was trouw aan zijne beloften, althans in het begin; later echter vloeiden de fransche kronen minder gemakkelijk uit de hertogelijke beurs; want, — merkt Thomas a Keinpis geestig op — de menschelijke vrijgevigheid heeft zeer spoedig last van vermoeidheid; gelukkig daarom de mensch die in den Hemel zijn schat heeft !
De levensdagen van den hoogbejaarden grijsaard zouden echter spoedig verstreken zijn, en toch liet de Heer toe dat voor zijnen dood, de helsche vijand zijn laffe woede tegen dit godvruchtig huisgezin op den vader koelde. — Het was daags vóór Pinksteren, omstreeks vespertijd, dat de oude man met moeite ter kerk voortstrompelde om, naar godvruchtig gebruik, den vooravond van dit hoogfeest te vieren door de bijwoning der plechtigheden. Op zijn weg ontmoet hem, naar hij meent, een bekende en noodigt hem vriendelijk uit tot een wandeling om de stad ; men kon dan nog tijdig genoeg ter Vespers komen.
Bij de „Damlaenquot; gekomen grijpt zijn medegezel hem aan, werpt hem in het water en is uit zijne oogen verdwenen,
13
HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDUINA
Reeds begon, hij te zinken, en hulp was er niet. Doch Gods voorzienigheid zorgde dat een voerman, van het land terug-keerende, den ongelukkige gewaar werd en hem behouden, hoewel gewond, met zich nam.
Aanstonds ging het gerucht — en geruchten groeien onder het gaan — dat Liduina's vader was verdronken. Vandaar dat de maagd .door zulk een schrik werd bevangen, dat zij nimmer zonder huivering aan dien Pinksterzaterdag terug dacht.
Thans begonnen de dagen van den grijsaard geteld te worden. De H. Moeder Gods had hem beloofd, zoo verhaalde hij aan zijne dochter, dat Zij tegen het feest harer Onbevlekte Ontvangenis hem uit de aardsche droefheid naar de hemelsche vreugden zou opvoeren, en zoo gebeurde. Op den Vigiliedag van dit feest ontsliep Petrus in vrede. De duivelen beproefden de maagd diep bedroefd te maken, door haar te verklaren dat haar vader ter helle was gevaren, en zelfs diens gestalte aannemende in helsche afzichtelijkheid haar te verschijnen, doch zij doorzag de bedriegerijen, en haar volkomen vertrouwen op God beschaamde die nimmer rustende vijanden.
Liduina had alzoo haren vader verloren. Het zou niet lang meer duren of de Heer zou ook Petronella hare geliefde moeder door den dood wegnemen, en dan zou zij, naar de wereld gesproken, verlaten zijn en alleen, alleen met het grootste ongeluk.
Hoe kortzichtig is toch de menschelijke rede die zoo oor-
16
VAN SCHIEDAM.
deelt! De heiligen gevoelen zich veilig en gelukkig in de handen des Heeren, en Liduina zou het den psalmist dan kunnen nazeggen: „Mijn vader en mijne moeder hebben mij „verlaten, doch de Lieer heeft mij opgenomen.quot;
En werkelijk na den dood harer beide ouders, beginnen de Goddelijke vertroostingen rcenigvuldiger, hare hemelsche visioenen talrijker te worden, en ook de wonderwerken die God door zijne kranke dienares verricht, maken dat ziekbed tot het middenpunt van aller belangstelling en bewondering.
In het 80 jaar van Liduina 's lijden werd Petronella gevaarlijk ziek, en gevoelde zij den dag van haren dood naderen. Groote onrust greep haar aan, want niet altijd, zoo sprak zij, was haar leven volgens de wet des Heeren geweest. Daarom beklaagde zij zich bitter bij hare dochter en smeekte dringend om hare machtige voorbede bij God. Van haar lijdensbed bemoedigde de zieke hare stervende moeder, en stond haar al het geduld, al de smarten, al de verdiensten af, die zij in dat veeljarig lijden zich voor den Hemel verworven had.
Dankbaar aanvaardde de stervende dit kostbaar geschenk, en gaf vol vertrouwen in de Barmhartigheid Gods, hare ziel aan den Schepper weder. Liduina, thans naar hare meening arm aan bovennatuurlijke verdiensten, omgordde zich met een haren boetepij, en bleef die tot haren dood toe dragen.
De weinige zilveren kleinoodiCn en het onbeteekenend huisraad door hare moeder nagelaten, werden thans op haar last,
17
HET LEVEN DER GELUKZA1IGE LIDUINA
voor zeer geringen prijs verkocht, en de opbrengst onder de armen verdeeld. Van de aalmoezen die medelijdende zielen haar schonken werden brooden, vleeschspijzen, visschen en dranken gekocht; als vloeide zij over van weelde bestemde zij alles met vreugde voor de behoeftigen. Terwijl dan hare bekenden naar die woningen zich heenspoedden, dankte zij God, die haar iets tot leniging van den nood der armen had willen schenken. Waarlijk, deze ziel behoorde tot degenen, die naar het voorschrift des Zaligmakers eerst en vooral het rijk Gods zoeken ! Wat dan ook bij dit ziekbed meer onze bewondering vraagt, de grootheid der pijnen ot' het onbeschrijfelijke geduld en de alomvattende naastenliefde der heilige Lijderes, wij weten het niet ; beide grenzen aan het ongeloofelijke. Doch een helder licht gaat voor onze oogen op als wij hierbij het woord van den Apostel bedenken : „Alles kan ik, in Hem die mij versterkt.quot;
Waarlijk dat is het geheim van haren heldenmoed en haar zelfverloochening te midden der meest duldelooze smarten ; de kracht Gods, die alles in allen uitwerkt.
Wij hebben tot heden veelal een blik geworpen in haar lichaams- en zielelijden, en mogen niet vergeten dat de vertroostingen des Heeren, die altijd de beproevingen vergezellen of volgen, en de wonderen die God in Zijne heiligen uitwerkt, ook bij onze Heilige niet uitblijven. De toestand der uitverkorenen Gods in hunne hooge verrukkingen gaat onze gedachten te boven, doch wij weten dat zij altijd slrijders voor Christus blijven, strijders tot aan hun dood, die hoog be-
18
VAN SCHIEDAM.
voorrecht worden en wondere dingen verrichten om den reus-achtigen strijd, dien zij tot hunne laatste oogenblikken vol zelfopoffering voeren.
Daar was te Schiedam, ten tijde dat Liduina's vader nog leefde, een ongelukkige die haar brood bedelde langs de huizen en aan de verschrikkelijke „vallende ziektequot; leed. Overal wekte zij afschuw; de deuren werden gesloten bij hare nadering. Liduina had echter innig medelijden met haar, bood haar lafenis aan, en voegde daar somwijlen een aalmoes bij. Op zekeren middag had de ongelukkige zich bij haar door een weinig wijn verkwikt. Tegen den avond wordt de zieke zelf door een hevigen dorst gekweld, en vraagt haren vader een weinig verfrissching. Deze vat de kruik aan, die in den namiddag reeds geheel was geledigd, en zie, op dat oogenblik is zij vol van heerlijken wijn; en als later zekere Catharina Simons uit godsvrucht haar voortdurend ruimschoots van goeden wijn voortziet, dan verklaart Liduina toch nimmer zulken wijn te hebben gedronken als dien de Heer haar zoo wonderbaar had gegeven.
Haar broeder Wilhelmus Petrus was den vader opgevolgd in diens beroep. Te midden van zijn huisgezin genoot de maagd, sinds den dood harer beide ouders, de verpleging die haar kon gegeven worden. Op zekeren nacht zijn huis verlatende tot het houden der nachtwaak in de stad, plaatste hij een brandende kaars bij het stroobed der zieke die in hare heilige beschouwing verzonken was. Het duurt niet lang of de kaars valt in het stroo; en alles gaat in vlam.
d9
HET LEVEN DER GELUKZALIGE LtDUlNA
Daar keert Liduina allengs tot het bewustzijn terug cn zich zonder hulp ziende te midden van den brand dooft zij al het vuur uit met hare linkerhand zonder deze zelfs te schenden ! Allen die des morgens haar bezochten stonden verbaasd, maar het was slechts het begin der groote dingen, die de Machtige aan haar doen zou.
Zoo konden wij in het breede verhalen hoe wonderbaar ten jare 1423 bij den dood van haren broeder, het hoog noodige geld op haar gebed werd vermeerderd, in de alleruiterste behoefte waarin deze dood het huisgezin bracht; hoe de kleedingstukken en het voedsel dat de armen van haar ontvingen, onder de uitdeeling niet verminderden maar aangroeiden ; hoe zij evenals Tobias en Cornelius wist door hemelsche verschijningen, dat hare aalmoezen in den Hemel werden opgeteld: doch wij gaan dit alles voorbij, om slechts aan de verhevenste gebeurtenissen uit haar leven onze aandacht te wijden.
Wat de H. Paulus van iederen Christen vordert, dat nl. diens wandel in den hemel zijn moet, dit mogen wij in 1 letterlijken zin toepassen op het natuurlijke leven van onze Heilige. De zieke maagd in dat arme huisje, zoo wisten het algemeen de Schiedammers uit die dagen, leefde meer in hoogere gewesten, dan wel op deze wereld. En dat tot in de meest eenvoudige zaken. Zoo bracht eenmaal op den H. Aschwoensdag een hemelsche geest haar de gewijde asch en teekende daarmede het voorhoofd, en als de priester, wien hare godsvrucht tot de H. plechtigheid bekend was,
20
VAN SCHIEDAM.
haar kamertje binnentrad om haar deel te geven aan die oefening van boete dan sprak zij: „Het moge ook al goed „zijn wat gij gedaan hebt, maar de Heer heeft mij reeds „voorzien.quot; Als gold het de eenvoudigste zaak der wereld! Zooals reeds vermeld is, had in de eerste jaren van hare ziekte, de eerwaardige Joannes Pot haar uitdrukkelijk gewezen op de beschouwing van 's Heeren lijden als eene bron van sterkte en een zekeren weg om tot hooge heiligheid op te klimmen.
De pogingen door Liduina aangewend, om zich die heilige oefening eigen te maken, stuitten aanvankelijk hardnekkig af op den onoverwinnelijken afkeer die haar overmeesterde door het gevoel harer smarten. Joannes bleef echter zijn vermaning volhouden; Liduina bleef bij haren goeden wil, en leert ons duidelijk dat ook in dezen hoogst ernstigen arbeid der zaligheid ,,de aanhouder wint,quot; dat de mensch alles kan, mits hij van goeden wille zij. In betrekkelijk korten tijd verwijlde haar geest het liefste aan den voet des krui-ses; de smarten van Christus werden allengs haar dagelijksch brood; verslonden was zij dikwerf in zijn Goddelijk Lijden, en ten laatste leefde zij niet meer, maar Christus leefde in haar. En zoo komen wij tot de vermelding der hoogst merkwaardige gebeurtenis uit haar leven, dat de engelen Gods haar in geestverrukking opnamen en voerden naar de heilige plaatsen in het verre Oosten, die eenmaal getuigen waren van het leven, lijden en sterven van den Godmensch. Daar zag zij den Calvarie-berg met het verschrikkelijke kruishout,
21
HET LEVEN' DER GElXKZALlfïE LtDtTNA
daar aanschouwde zij den stervenden Bruidegom haver ziel, zij knielde voor die doorboorde voeten, zij dronk van den wijn der Goddelijke liefde, en smaakte die vreugde, die sterfelijke lippen niet kunnen uitspreken. Meermalen had zij deze hooge verrukkingen, doch nauwelijks was zij tot het bewustzijn teruggekeerd of daar herleefden met dubbele kracht al haar verschrikkelijke pijnen, en hare lichaamssmart werd geweldiger dan ooit. Dat gebeurde — zoo verklaarde de goede Engel die haar geleidde — opdat zij weten zou, dat zij ook eenmaal met het lichaam zou worden opgenomen.
Eens werd zij plotseling weggevoerd en bevond zich te midden der eeuwige stad. Daar zag zij de heilige plaatsen, wandelde door de hoofdkerken en door de dreven en bos-schen die Rome omgeven, en toen zij zich daar met uitgestrekte armen voortbewoog, stak een groote doorn zoo hevig in een harer vingers, dat zij daarvan twee dagen lang de grootste smarten gevoelde. „Ik geloofquot; zeide zij, „dat ik „met mijn lichaam alreeds opgenomen ben, zooals de engel „mij voorspeld heeft.quot; Kundige geleerden en geestelijk verlichte mannen spraken veel met haar over dit wonderbaar verschijnsel, doch dan begrepen zij hare woorden niet in het minste en moesten alleen hun groote bewondering te kennen geven. Somwijlen als een der huisgenooten bij haar wilde binnentreden en de deur reeds half had geopend schrikte hij plotseling terug voor den oogverblindenden lichtglans die hem tegenstraalde, en dikwijls midden in den nacht
00
VAN SCHIEDAM.
waren allen er getuige van hoe een gloed haar kamertje vervulde, zóó sterk en schitterend alsof duizenden waslichten daar brandden. En de heerlijkste geuren — zooals er opstijgen uit vazen vol fijne reukwerken — kwamen ieder tegemoet die kort na zulke oogenblikken in haar omgeving zich bevond.
Wanneer zij in die dagen van haar lange ziekte de ondersteuning behoefde van hare omgeving, die door het dagelijksch huiswerk werd beziggehouden, dan was hare toevlucht een licht beweegbaar stokje van ongeveer een el lengte, waarmede zij de gordijnen van haar legerstede open of dichtschoof en op den grond stootte, ten einde haar nood kenbaar te maken. Daar brak op zekeren dag een zware brand uit in Schiedam en bracht een groot deel der stad in de hevigste onrust. Een koortsachtige gejaagdheid heerschte in het hui' van Liduina's broeder onder allen ; de meubelen werden uitgedragen, wegens het dreigende gevaar, dat de vlammen zouden overslaan. Doch gelukkig, overbodig! In die ver warring echter was het stokje der zieke verloren gegaan en toen zij in den volgenden nacht — vóór het feest van St. Apollinaris — door een hevige benauwdheid werd overvallen, zocht zij, zelve geheel onmachtig, tevergeefs in hevigen angst naar een middel om hulp te vragen.
Aanstonds verscheen haar een engel des Heeren, troostte haar en beloofde haar een nieuwen en beteren staf te zullen brengen. En werkelijk, zoo gebeurde het. Toen de hevigheid der koorts een weinig bedaard was gevoelde zij
23
HET LEVEN DER GELUK7A T TOV LIDUINA
dat zachtkens iets naast haar werd nedergelegd. Maar wat vond zij weder? Niet het lenige, licht beweegbare stafje van vroeger, maar een onooglijk en zwaar stuk hout, dat zij zeer bezwaarlijk zou kunnen gebruiken. Hierover was LiduiruL^zeer teleurgesteld en sprak bij zich zelve: „Moet ik |ag|forii hiermede tevreden stellen?quot; Daarom vroeg zij hares TTechtvader om bij zekeren timmerman dit hout met de bijl te laten afkappen zoodat het bruikbaar zou worden. De priester voldoet aan haar verlangen, maar nauwelijks is bij den eersten slag de bijl diep in het hout gedrongen, of zulk een heerlijke geur stijgt daaruit op, en zoo edel is de kleur van binnen dat de werkman, verwonderd den priester aanstarend bevestigt, dat dit ontwijfelbaar cypressen-hout is. Hij verwijst hem naar eenen bekwameren meester om dit kostbare hout te bewerken en ook deze kon geen woorden voor zijnp bewondering vinden. Joannes bracht het wonderbare stuk aan de maagd terug en vernam nu van haar wie haar dit gebracht had.
Eenigen tijd later keerde de Engel terug en geleidde haar naar de heerlijke dreven van het Paradijs. Hij berispte haar over de ontevredenheid en minachting waarmede zij deze hemelgave behandeld had, en toonde haar den boom van welken deze tak was gebroken.
Ook naar de duistere plaats van boete en loutering, naar het Vagevuur, daalde zij af met haren goeden Engel, en leerde daar eea innig medelijden gevoelen met het lijden
2i
VAN SCHIEDAM.
der arme zielen. En als zij vol droefheid daar had rondgedoold, dan nam Gods hand haar op naar de hemelsche gewesten.
Hoe wonderbaar is toch God in zijne Almacht! Wie van al degenen, welke in die dagen haar lijdenssponde naderden, zou het ge/.egd hebben, dat de geest v/^dat be-' weginglooze; bewustelooze, door pijnen uitgetecS^gppnd, als een beeld des doods daar nederliggend, door de hoogere gewesten heenzweefde en dingen zag en hoorde welke geen oog heeft gezien en die geen tong vermag uit te spreken ?
Daarboven aanschouwde zij de martelaren, de belijders, de maagden in al hun luister en zaligheid ; dezen spraken met haar vol bemoediging, zij vermaanden haar tot geduld. „Ziet — zeiden zij — wat schaadt het ons nu, dat wij vroeger „zooveel voor Go 1 geleden hebben ?quot; — Liduina was overstelpt van vreugde, want zij was te midden harer broeders en zusters, die haar waren voorgegaan op den harden en afmattenden weg der droelheid, en die nu met de heerlijke palmen en lelietakken der overwinning haar toewuifden en de kroon der zegepraal op hunne hoofden droegen. Doch zie, nu naderde haar de glorievolle Maagd Maria en sprak vol innige liefde : „Maar mijn goede dochter, hoe „komt gij hier zonder kroon om uwe slapen?quot; — „Allerliefste „Vrouwe,quot; antwoordde Liduina „zoo wil God de Heer het „van mij, en mijn geleider heeft mij zoo hier gebracht.quot; Daarop hernam de Moeder des Heeren: „Mijn lieve kind, „wees sterk, en laat uw hart stand houden in de vele smar-
25
HET LEVEN' DER GELUKZALIGE LIDUINA
„ten, want daarvoor — gij ziet het — zal uw belooning „eenmaal groot zijn. Wilt ge van mij een schoonen krans „om uwe haren dragen ?quot;
„Lieve Vrouwe,quot; zeide Liduina, „ik heb hier geen eigen „wilquot; — Meteen zag zij haren goeden Engel aan; deze knikte toestemmend en Maria hernam daarop : „Neem dezen krans „om uw hoofd; slechts zeven uur kan hij op aarde leven, „Geef dion ook aan uwen biechtvader en zeg hem, dat ik „hem opleg om geloof te hechten aan de gaven van den „Zoon des Almachtigen en dat hij dezen krans plaatse op „mijn beeltenis in de kerk.quot; De Lieve Vrouive verdween ; met haren geleider daalde de maagd naar de aarde terug, de wolken sloten zich voor hare oogen, en van blijdschap vervuld keerde Liduina tot de werkelijkheid harer omgeving weder.
Zoolang het mogelijk was hield zij die: heerlijke kroon van goudgele, geurige bloemen bij zich, en toen het zevende uur begon aan te breken, deed zij vader Joannes ontbieden er. bracht hem het bevel over der H. Maagd.
„Maar hoe is dat mogelijk,quot; zeide deze, „het is nog nacht en de kerk is gesloten 1quot; Liduina hield echter aan en beval dat de koster zou verwittigd worden om de kerk te ontsluiten; in het koor zou men een ladder gereed vinden, en zoo moest de krans op het beeld geplaatst worden. De koster was hoogst verwonderd zoo vroeg te worden gewekt en vader Joannes reeds aan de versiering te zien. „Wat „doet ge toch ?quot; zoo liep hij uit. „Wat ik doe,quot; hernam
26
VAN SCHIEDAM.
de priester „weet gij iju nog niet; God echter zal maken „dat ge het later begrijpt.quot; De man telde dit wcord echter niet en liet Joannes alleen achter, godvruchtig geknield voor het ons reeds bekende beeld der Moedermaagd.
Een oogenblik later, zie, daar straalt een helder licht door de duistere booggewelven der kerk, een hemeische Geest zweeft neder, neemt de bloemenkroon van het beeld; en daarmede opstijgende verdwijnt hij uit de oogen van den vol eerbied neergebogen priester.
Er was evenwel voor Liduina na dit leven van bittere droefheid in de eeuwigheid een veel heerlijker kroon bereid, en in zijne buitengewone Goedheid toonde God haar deze in eene verschijning. Vele rozen — zij zag bet duidelijk — ontbraken daar nog aan, onvolmaakt was nog die kroon en daarom smeekte zij van den Hemel dat de Heer toch door alle rampen en smarten deze bovenaardsohe kroon voor haar zoude volmaken.
Dat aanhoudend en allervurigst gebed werd verhoord; en wel door eene beproeving zóó verschrikkelijk en ongehoord dat zij zeker de zwaarste uit geheel haar leven geweest is.
Men schreef het jaar 1438. In de steden van Holland heerschte groote opgewondenheid, want de machtige Philips van Bourgondië trok de verschillende steden binnen om hunne onderwerping aan zijn gezag te aanvaarden. Hollands gravin Jacoba, zijne ongelukkige nicht moest hare macht bijna geheel aan hem overgeven.
MET LEVEN PER GELUKZALIGE LlDUINA
Op schitterende wijze was in het bovengenoemde jaai 1428 Philips door het nabijgelegen Delft ontvangen, en omstreeks het feest van S. Gereon en Victor, zoo liep het gerucht, zou ook de Schiedamsche stadsregeering en de burgerij den intocht des nieuwen heerschers kunnen verwachten. Zulks gebeurde. Zou Liduina het vermoed hebben dat het bezoek van dien wereldschen vorst hare kroon voor de eeuwigheid zou volmaken ? En toen de morgen aanbrak, en het feestelijk gewoel in de straten van Schiedam doordrong tot haar stille legerstede, kon zij het zich toen voorstellen dat die dag voor haar zooveel bepi oeving zou inhouden ?
Luisterrijk was de ontvangst, aan den hertog bereid In den loop van dien dag, na afloop van den feestelijken maaltijd, verzoeken eenige geneesheeren en heelmeesters, zoo althans lieten zij zich noemen — lieden uit het gevolg des hertogs, om Liduina van wie zij zooveel hadden vernomen, te mogen bezoeken. Zij melden zich aan bij den eerwaar-digen Joannes, en wijl niemand eenig kwaad vermoedt, wordt hun dit toegestaan. Maar nauwelijks binnengetreden toonden zij, dat zij niet uit godsvrucht gekomen waren. Petronella, het jeugdige kind van Liduina's broeder, waakte bij de zieke en zorgde voor haar vol hartelijkheid. In dat oogenblik nu verzamelt zij al haar moed, en verzet zich krachtig tegen deze boeven. Doch zij en geheel hare omgeving is machteloos tegen de aanmatiging der indringers.
Het stedelijk bestuur riep wraak over zulke bedrijven en deed nog in het uur van het vertrek des Hertogs de nood-
28
VAN SCHIEDAM.
zakelijke stappen om die ellendelingen bij den vorst aan te klagen. Liduina echter gedachtig aan het woord des Heeren: „Mij is de wraak; Ik zal vergelden,quot; smeekte dat men alle menschelijke wraak zou sparen, „want God zelf,quot; zeide zij, «zal spoedig zijne wraak over dit misdrijf uitoefenen.quot;
En zij had voorspellend gesproken. Want al die booswichten stierven in dienzelfden winter. Een verdronk nabij Rotterdam ; een tweede werd ter hoogte van Zierikzee krankzinnig; een derde sneuvelde in het gevecht ; een ander die zich „dokterquot; had geheeten werd bij Sluis door een beroerte getroffen en met sprakeloosheid geslagen. Om het uiteinde dezer ongelukkigen was Liduina zeer bedroefd, en toen de overheden der stad haar eens besochten zeide zij waarschuwend. „Dat alles heb ik nu wel geleden, maar „boven uwe hoofden hangt iets wat gij niet weet.quot; En de uitkomst bevestigde dit woord; want, toen weinig tijds later eenige dezer magistraten als verraders verdacht en gevangen werden met een waarschijnlijk doodvonnis in het verschiet, toen spraken zij tot elkander. „Ziet, dat is het wat Liduina „ons voorspeld heeft.quot;
Na die dagen van zware beproeving daalde een Engel des Heeren neder bij haar ziekbed, en bracht de heerlijke boodschap uit den Hooge: „Mijne goede zuster, door het „leed dat u de boozen hebben aangedaan, zijt gij in „de voetstappen getreden van den gezegenden Verlosser, „en door hun pijnlijke woorden is uw kroon voor de eeu-„wigheid volmaakt geworden. ! — Gelukkige Liduina! Maar
29
HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDUINA
30
zij had dan toch ook de onvermijdelijke voorwaarde vervuld, die door den Apostel Paulus gesteld wordt wanneer hij
zegt: „Niemand wordt gekroond, tenzij hij wettig gestreden „hebbe,quot; En wie onzer die de beeltenis dezer Heilige aan-
VAN SCHIEDAM.
schouwt, denkt niet het eerst aan eene heldin, die als verwinnares over £.1 het lijden van dit aardsche leven het den Koning des lijdens kon nazeggen: „Ik heb de wereld overwonnen.quot;
Sinds het begin harer ziekte waren thans 33 jaren ver-loopen. Aan liefderijke verpleging had het de zieke maagd door de vaderlijke zorgen Gods, nooit ontbroken. Sinds den dood harer ouders was zij door haren broeder in diens huisgezin opgenomen, en haar nichtje Petronella, van welke reeds boven melding gemaakt is, was haar in de laatste jaren een dienende engel. De onvermoeide liefde van dit kind en haar teedere onschuld hadden tusschen haar en Liduina banden gelegd van de heiligste en innigste genegenheid.
Doch God wilde nu eenmaal niet dat iemand ter wereld zou kunnen zeggen ; „Ik heb Liduina rijk gemaakt,quot; dat wil zeggen, getroost. Hij zelf had het zich voorbehouden haar verlichting te zijn en haar heil.
Petronella moest weldra heengaan, en nog in de lente haars levens als een jeugdige bloem in den lusthof des Hemels worden overgeplant. Op zekeren nacht had de zieke een visioen. Zij zag een onafzienbaren stoet van heiligen en zaligen uit de kerk van haar geboorteplaats in breede rijen langzaam voorttrekken. Voorop het kruis met de helder schitterende waslichten; de patriarchen, profeten, belijders, apostelen, martelaren en maagden daarachter. Zij naderden
3i
32 HFT LEVEN' DER GELUKZALIGE LIDUINA
hare woning en daar werd een lijkkist uitgedragen. Liduina zelf ontving drie kransen, en met een daarvan op liet hoofd, de andere in de hand, volgde zij de baar en trok roede in den stoet die het sterfhuis verliet.
Aanvankelijk meende zij dat dit een voorbeduiding was van haar eigen sterven, doch had spoedig de zekerheid dat haar geliefde Petronella weldra door den dood van haar zou worden weggenomen. Zij smeekte God vurig dat Hij zoo hare koortsaanvallen zou regelen, dat zij in het stervensuur van Petronella bij machte zijn mocht haar een woord van troost toe te spreken. Dit werd haar gegeven, en op den feestdag van den H. Pontianus ontsliep op den leeftijd van 17 jaren de jeugdige Bruid van Christus om de vreugde des Hemels binnen te treden.
„O, ik dacht niet, dat ik nog zoo aardschgezind was !quot; zoo had Liduina, verschrikt over zich zelve voor eenige jaren uitgeroepen, toen zij bij den dood van haren vader aan een bovenmatige droefheid zich had overgegeven. Die zelfde klacht kwam ook nu weder over hare lippen, want de smart die haar aangreep was zóó geweldig, dat zij daardoor mishaagde in de oogen des Heeren.
Arm te zün op deze wereld en alleen en veracht door velen, en die verlatenheid in al hare zwaarte te gevoelen is bitter, doch God de helper in de beproeving e.'scht een algeheele onderwerping en een onbegrensd vertrouwen op de macht van zijn arm, die niet verkort is, en iedere afwijking hiervan is strafbaar in zijn oordeel.
VAN SCHTEDAM.
'Jot aan den feestdag van Maria-Visitatie bleef Liduiua beroofd van elke hemelsche vertroosting, en zij wist het, dat een gerechte straf Gods haar drukte; want als de bloedverwanten en belangstellenden bij haar kwamen en vroegen; „Maar goede zuster, waartoe die bittere tranenquot; dan was haar antwoord; „Mijne geliefden, hoe kan het anders ? „Sinds elf jaren heb ik van den Heer niets gevraagd of ik ..heb het gekregen, en nu, wijl God terecht op mij ver-„toornd is, ontvang ik niets.quot;
„Wat,quot;' zoo vraagt een godvruchtig schrijver, „zal er „worden van diegenen, die het gemis van wereldsche versmaken en van zonden betreuren, indien Gods Hand reeds „de uitverkorenen treft, die bedroefd zijn om het verlies „van onschuldigen en reineu van harte?''
Doch door de duistere wolken van droefheid brak voor l.iduina weder de vriendelijke zon van zalige vertroosting door, en de verrukking waardoor zij nu werd opgevoerd was heerlijker dan ooit, en bijna tien dagen leefde zij in de hemelsche gewesten bij de blijde Engelen Gods,
Er was, omstreeks het begin der vijftiende eeuw in het uitgestrekte Bisdom Utrecht dat het grootste gedeelte van ons vaderland omvatte niemand, tot wien niet de naam en de roem was doorgedrongen van een eenvoudig priester, die als rector en biechtvader der nonnen van den derden regel in de bisschopsstad leefde. Ook door geheel Holland verhaalde men van de buitengewone godsvrucht, de groote
33
HET LEVEN DER GELUKZALIGE LtDUlNA
geleerdheid en den hoogen graad van heiligheid, die vader Wermbold — zoo heette de Rector — tot een ware glorie maakten voor het bisdom.
En zeer terecht, want door zijn gestadige en diepe studiën der H. Schrift, door den overweldigenden invloed van zijn machtig woord bij de predikatiën, boven alles door zijn hooge deugd was Wermbold het toonbeeld van een ernstig en onvermoeid priester.
Met buitengewone zegeningen overlaadde God dezen ne-derigen arbeider in zijnen wijngaard, en hoe Wermbold ook trachtte die voor de wereld onbekend te doen blijven, algemeen wist men van de geestvervoeringen en hemelsche verrukkingen die hem meermalen langen tijd aan de omgeving dezer aarde onttrokken.
Zoo gebeurde het, dat hij op het feest der H. Driekoningen in een vurig gebed neergeknield, ten Hemel werd opgenomen en daar den luister Gods aanschouwde. Daar bemerkt hij, hoe te midden van het vreugdegezang der zalige geesten een arme maagd, een bewoonster der aarde, den Hemel wordt binnengeleid, en met hem de glorie dei-gelukzaligen deelt. De lezers vermoeden wie deze uitverkorene is; Liduina, ook zij vierde het feest van de verschijning onzes Heeren in hoogere gewesten. Op de aarde wedergekeerd en in de stilte van zijn studeervertrek neergezeten, voelde de vrome priester een groot verlangen in zich opkomen om haar, die hij in de hemelsche glorie aanschouwd had, ook hier beneden nader te leeren kennen.
34
VAN SCHIEDAM. 35
De overtuiging stond bij hem vast dat het de groote lijderes van Schiedam moest geweest zijn, wier heiligheid en geduld om strijd door allen luide werden verkondigd.
Hij besloot daarom naar Schiedam te reizen om door haar verheven voorbeeld gesticht te worden en zich over de dingen daarboven met haar te onderhouden.
Liduina was zeer verheugd den heiligen priester aan haar ziekbed te zien ; deze stond diep getroffen bij zooveel ontbering en zoo matelooze smarten. Tot ondersteuning schonk hij aan de zieke 50 vlaamsche groeten.
Eens dat beiden in gesprek waren, begon vader VVerm-bold te verhalen hoe hij volgens eene openbaring meende nog voor Paschen naar den Hemel te zullen gaan en de rust der eeuwigheid binnen te treden. Liduina, hem onge-loovig aanziende, merkte vast besloten op : „Neen, vader „gij zult nog moeten wachten tot Pinksteren; na Paschen „moet gij mij eerst nog eens bezoeken, en dan zult gij „gaan.quot;
Wermbold sprak haar niet tegen, maar haar bemoedigend voor de toekomst zeide hij: „Mijne dochter, gij moet nog „meer lijdzaamheid afsmeeken. Wel hebt gij reeds een ster-„ken en breeden grondslag gelegd, maar zie, welk een „geruime tijd zal er noodig zijn, eer gij een even hoog „gebouw van volmaaktheid hebt opgetrokken.quot;
Ziehier hoe twee heiligen elkaar een voorspelling deden die letterlijk vervuld werd.
In den nacht vóór Pinksteren, omstreeks twaalf ure stierf
36 HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDUINA.
Wermbold. Liduina zou nog een lijden van 2a jaren te doorstaan hebben, want liet jaar waarin dit voorviel was 1413.
Negen dagen na den dood van dezen heiligen ijveiaar verklaarde de maagd, dat vader Wermbold nu eerst de vreugde des Hemels was binnengegaan. Hoe zuiver moet eene ziel wezen om hel bruiloftslied mede te zingen in den uitverkoren stoet, die het Lam volgt in de eeuwige glorie !
Het kan ons niet verwonderen dat Liduina zoo nauwkeurig met het lot van dezen afgestorvene bekend was, wanneer wij weten dat God op bijzondere wijze haar vei-lichtte omtrent den toestand van de zielen der overledenen. Dit bleek somtijds duidelijk uit hare woorden, maar zij was uiterst behoedzaam in hare gesprekken hierover, zoodat zeer velen, die tot haar kwamen, en daarvoor een reis hadden ondernomen, met vergeefsche pogingen huiswaarts keerden, en omtrent den staat van overleden bloedverwanten of vrienden geen enkel antwoord van haar mochten ontvangen.
Dat overigens de arme maagd het verhevenste toonbeeld was van eene alles opofferende naastenliefde, die haar alles voor allen deed zijn, dat hebben onze lezers wel genoegzaam zien uitschitteren, als zij haar eigen aalmoezen onder de armen uitdeelde, met moederlijke liefde voedsel en kleederen hun verschafte, en de grootste ontberingen zich getroostte, om kranken te verkwikken, die door de wereld werden ontvlucht en verlaten.
VAN SCHIEDAM.
Haar heldere blik drong echter dieper dan het uitwendige; meer dan ellende des lichaams, ontroerden haar de zielsziekten bij anderen, en haar geest gewoon met het Goddelijke en bovenaardsche te verkeeren wist meermalen de juiste geneesmiddelen voor te schrijven, waar zelfs de scherpzinnigste en meest ervaren geestelijke leidslieden hun onmacht moesten te kennen geven.
Dat ondervond een o. a. zekere vrouw, die dooraanhou-dende gemoedsbezwaren en gewetensangsten, verschrikkelijk gefolterd werd. Bijna in den afgrond van wanhoop had haar de duivel neergestort. Telken male verscheen hij haar in den slaap en toonde haar den schuldbrief waarop een zonde uit hare vroegere levensjaren geschreven stond. En zij mocht dien helschen vijand hare herhaaldelijke belijdenis van dit kwaad tegenwerpen, en de zekerheid der Goddelijke vergiffenis, 't was alles vergeefsch. „Mijn handenquot;, zoo klonk het antwoord van Satan, „zult gij niet ontkomen, want dit is de „zegelbrief die mij uwe dienstbaarheid verzekert voor eeuwig.quot;
Nu gebeurde het, dat Liduina in hare hemelsche visioenen ook dien duivel zag, met zijn foltertuig, vol helsche voldoening, in de hand. Doch eensklaps nadert hem de glorierijke Koningin des Hemels en rukt met onweerstaanbare kracht den brief hem uit de handen.
Zoodra Liduina tot haar bewustzijn was wedergekeerd verhaalde zij haren biechtvader hoe zij de beschamende nederlaag van satan aanschouwd had, en ivist de afgemartelde ziel dezer arme vrouw door haar bemoedigende woor-
37
HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDUINA
den zoozeer te vertroosten, dat daarin de meest volkomen rust terugkeerde, en de duivel bij zijn verdere aanvallen slechts verachting en spot ondervond.
Wij hebben, in de laatste bladzijden, ons veelal bewogen te midden der uitwendige gebeurtenissen in Liduina's leven, het wonderbare aanschouwd dat de Almachtige in zijne dienares uitwerkte tot zegening barer medemenschen ; thans keeren wij weder terug tot dat innerlijke, geheimvolle ziele-leven dezer heilige, die schatkamer van gewichtige en zegenrijke leering voor allen, die in het voetspoor^hunner gelukzalige landgenoote den geestelijken strijd willen aanbinden, of reeds de vermoeienissen daarvan dragen.
Het geheim van de nooit gebroken zielskracht dezer Lijderes, het brood waaruit in rijken overvloed de levensbehoeften naar geest en lichaam haar toevloeiden, was geen ander dan de H. Communie. Op het bittere lijden des Verlossers, waarvan deze Hemelgave de verhevenste Gedachtenis is, had haar de eerwaardige Joannes Pot gewezen, reeds vele jaren geleden, in de eerste tijden van hare ziekte. Toen communiceerde zij eenmaal in het jaar, op het hooge Paaschfeest. Later, wanneer de Goddelijke vertroostingep hare ziel kwamen verblijden, ontving zij tweemalen de H. Communie, en na den dood harer moeder ontvlamde in haar zulk een vurige begeerte naar dit Hemelsche Brood, dat zij zeer dikwijls die hemelsche spijzemocht ontvangen.-Buiten het H, Sakrament kon Liduina niet. Dit was vóórhaar het levensbeginsel waaruit niet alleen de edelste krachten
38
VAN SCHIEDAM.
haar toestroomden tot de beoefening der meest heldhaftige deugden, maar ook haar lichaam werd door niets ondersteund, door niets in stand gehouden dan alleen door dit allerkostbaarste voedsel.
Schijnt het niet ongeloofelijk, wat toch de . tijdgenooten bevestigen, over hare opname van stoffelijke sp:js en drank? Hoe gering deze was in de eerste tijden werd reeds medegedeeld; later leefde zij in volslagen onthouding wijl zelfs het gebruik van een druppel water met de grootste moeilijkheden gepaard ging. Hoe dit leven, van natuurlijk standpunt, te verklaren?
Tot een bevredigende uitlegging blijkt de rede machteloos. Alleen wanneer men hier de meest volkomen vervulling ziet van de belofte des Heeren : „Wie Mij nuttigt, hij zal „ook om Mij levenquot;, eerst dan wordt ons de mogelijkheid duidelijk van een 38jarig lichamelijk leven, ronder lichamelijke ondersteuning.
Omstreeks het jaar 1421, toen de hevige koortsaanvallen haar begonnen te overmeesteren, groeide dag aan dag hare innige liefde tot God zoodanig aan, en ontstond in haar zulk een onverzadelijke honger naar het hemelsche Brood onzer altaren, dat zij, indien de koorts daarvoor geen hinderpaal was soms twee dagen achtereen, haren Hemels«hen Bruidegom mocht ontvangen.
En hoe aangenaam God het verblijf was in deze heilige ziel, bleek allerduidelijkst; want het glorievolle Kindje Jesus
6
39
40 HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDÜtNA
verscheen haar, met de vijf wonden, en aan het kruis vastgehecht ; vol eerbied bracht de zieke het offer harer aanbidding, en ziet, voor hare verhelderde oogen vormt zich een heilige Hostie, waaruit de glans der Godheid haar blijft tegenstralen, en ook allen die het vertrek binnentreden. Aanstonds wordt de pastoor der kerk ontboden, en op Liduina's bede, reikt deze haar de zichtbare en wondervolle H. Hostie toe. En na deze dagen wordt Liduina geheel verteerd door Goddelijke liefde, met de oogen haars geestes ziet zij de hemelsche zaken buitengewoon helder in. Dit getuigde zij later zelf, toen de grootste verlatenheid haar overviel; toen was haar klacht: „O, waar zijn nu die heer-„lijke dagen, waarin ik de zaken mijner ziel zóó helder met „mijn geest inzag, als de stoffelijke wereld met mijne licha-„melijke oogen ?quot;
Een onbeperkte en allerhartelijkste liefde tot God is, tot het oogenblik van sterven toe, evenals bij iederen heilige, de allesbeheerschende eigenschap geweest in de ziel der gelukzalige Liduina.
Van haar inwendig leven valt dan ook, «adat haar kroon voor de eeuwigheid in het jaar 1428 volmaakt was en de »goede strijdquot; in hoofdzaak door haar was gestreden, weinig meer te vermelden dan dat het een leven van liefde was, van innig verlangen naar haren Goddelijken Bruidegom, en dat zij als een ontstokeii waslicht door de zachte vlam dier liefde allengs verteerd, in den geur der grootste heiligheid in het jaar 1433 van ^eze wereld gescheiden is. Tegen het
VAN SCIirEDAM.
4i
feest van Maria Lichtmis in dit jaar begon zij door zware tandpijnen gekweld te worden en openbaarden zich aan het onderste gedeelte van den voet hevige smarten, die door geheel het lichaam zulk eenen weerslag vonden, dat zij haar het spreken volkomen onmogelijk maakten, en haar vele uren achtereen bewusteloos deden nederliggen, zoodat Liduina zelf getuigde: „Van deze pijnen, zal ik sterven.quot; Of zou dit eene voorspelling geweest zijn van haren dood, die niet verre meer af was ? 't schijnt niet onaannemelijk; want toen zekere klooster-prior, wien zij verlangd had te spreken, geruimen tijd vóór Paschen tot haar kwam, vroeg zij hem, om op dien hoogen feestdag nog eenmaal haar te bezoeken, „als gij,quot; zoo voegde zij er aan toe »mij dan „nog vinden zult. En mocht dit niet zoo zijn, dan, vader, „bid uit liefde iets voor mijne ziel.'' Met allen grond mag men veronderstellen dat Liduina reeds de eerste purperglansen zag verschijnen van den eeuwigen dag des Hemels. Op den feestelijken Paaschdag zei ven reeds te vier ure in den vroegen morgen, was Vader Joannes Wouters, haar toenmalige biechtvader bij haar, en bemerkte aanstonds aan de welriekende geuren die haar kamertje vervulden, dat de Heilige in gezelschap der hemelsche geesten moest geweest zijn. Aanstonds verhaalde hem Liduina, hoe zij gedurende dien nacht in de zalen des Hemels door de koren van duizenden engelen het »allelujaquot; had hooren zingen. »11? „hoop — zeide zij — dat ik spoedig, maar dan voor goed „met hen medezingen mag. Neen mijn vader, de pijnen
HET LEVEN DER GELUKZALIGE LI DUIN A
,,die ik heb zullen niet lang meer duren.quot; Zoo sprak zij ook tot ieder die haar in de Paaschdagen bezocht; doch wie kon vermoeden dat reeds den anderen dag die strijd, oogenschijnlijk zonder einde, volstreden zou zijn ? Op dien Dinsdag-ochtend was vader Joannes reeds vroeg bij haar, maar hij verliet haar weder om, zooals de geschiedschrijvers ons verhalen, bijtijds het H. Misoffer te gaan opdragen voor een overste der kloostervrouwen, die in deze dagen overleden was.
Om zeven uur des morgens begonnen benauwdheden haar te overvallen, veroorzaakt door een aanhoudend braken, dat hare krachten tot de laatste toe uitputte. Den geheelen dag door herhaalden zich telkens met grootere hevigheid deze aanvallen ; meermalen meende de kleine Balduinus, die haar oppaste, haar te zien sterven, en zij zelf getuigde in dien geweldigen doodsstrijd; „O, mijn kind, wist „vader Joannes nu eens, wat ik te lijden heb 1quot; Omstreeks vier uur keert voor de twintigste maal en tevens voor het laatst de benauwdheid terug ; de ademhaling schijnt haar niet meer mogelijk te zijn. De kleine Balduinus ziet het schrikkelijke van den doodsstrijd, en terwijl hij weenende de kamer ontvlucht om de anderen ter hulp te roepen,doet een verstikking in de keel Liduina's leven en lijden ophouden.
Het uitgeputte lichaam zinkt neder op het stroobed ; en Liduina is de glorie des Hemels binnengegaan, en draagt reeds de kroon der onsterfelijkheid. Het was de 14 April 1433-
43
VAN SCHIEDAM.
Op dat oogenbak dringen de huisgenootcn en bloedverwanten vol onrust over haren toestand het vertrek binnen en onder heu ook de eerwaarde Joannes. Aanstonds laat hij waslicht ontsteken, en meenende dat de schittering der vlam voor de zieke hinderlijk zijn kon, doet hij den kandelaar aan het hoofdeneinde der legerstede plaatsen. Doch een enkele oogslag overtuigt hem dat de ziel het lichaam is ontvloden, en op zijn woord knielen allen neder bij het stoffelijk overblijfsel van de Heilige, die zij als hunne bloedverwante maar veel meer als de uitverkoren Bruid des Heeren zoo lang hadden liefgehad.
Het gerucht van haren dood verspreidde zich oogenblik-kelijk door de stad en de omstreken; ook in de naburige sleden Delft, Brielle, Leiden en Gouda drong reeds den volgenden morgen de mare door; ja zelts in geheel Zuid-Holland was weldra het leven en sterven der Schiedarasche maagd het onderwerp van alle gesprekken. Van dit oogenblik af, zoo kan men gereedelijk aannemen, begint hare vereering als „heiligequot; en ontvlamt de geestdrift des volks, waartoe de Hemel op schitterende wijze medewerkt.
Historieschrijvers van onverdachte trouw, als een Thomas van Kempen en Joannes Brugman en ooggetuigen uit die dagen moeten hier onze leidslieden zijn, willen wij zekere waarborgen hebben voor hetgeen verhaald wordt over de gebeurtenissen die onmiddellijk na haar sterven plaats grepen. Geen inwoner van Schiedam die niet henentoog naar het sterfhuis, om daar een bijna heinelsch schouwspel gade te
43
44 HET LEVEN DER GELUKZALIGE LTDUINA
slaan. Met een zaligen glimlach op de lippen en een helderen glans op het gelaat lag de gestorvene als een beeld van de lichamen in hun verheerlijkten toestand. Er was niet het minste spoor van dat langdurige lijden, geen doo-delijke bleekheid of pijnlijke trekken of teekenen der wonden die haar gelaat zoozeer misvormd hadden; een wonderbare en bovenaardsche schoonheid straalde van haar uit, zoodat allen die daarbij hadden neêrgeknield het luide betuigden nimmer zulk een menschelijk gelaat aanschouwd te hebben.
Langs den weg die naar Schiedam heenvoerde togen bij duizendtallen de Rotterdammers; uit Delft stroomden ge-heela scharen den Schiedamschen weg op; Brielle en Leiden zagen hunne inwoners optrekken om het wonder te gaan aanschouwen, waar men niet van zwijgen kon. Kinderen van drie en vier jaren, aan de hand hunner moeders juichten van blijdschap bij de verzekering dat zij de heilige Vrouwe zouden zien; ouden van dagen strompelden,alleen met die hoop in het hart, voort langs de paden en door de velden, en vaak was de toevloed van menschen zoo groot dat men vreszen moest, onvoldaan terug tc keeren. De kleinen, die schreiden wijl hun de toegang tot het doodsbed onmogelijk was, werden door goedhartigen met de handen omhoog geheven en konden zoo de heilige aanschouwen. Éen hunner van nog geen twee jaren die door zijn moeder op den arm werd gedragen, vouwde eerbiedig de handjes te zamen en sloeg de oogen zoo ernstig op de
VAN SCHIEDAM.
verheerlijkte doode, dat al de aanwezigen tot tranen toe bewogen werden.
Het getal dergenen die in de twee dagen vóór hare begrafenis samenstroomden in dat stille vertrek, waar zij jaren lang met God alleen geleefd had, laat volgens de verzekering van Thomas a Kempis geen nauwkeurige bepaling toe. Men telde hen bij duizenden.
De morgen van den vrijdag onder het octaaf van Paschen, den 17 April, was bestemd voor de begrafenis.
Van de geestdriftvolle godsvrucht des volks, welke geen grenzen kende, vreesde men terecht, dat het onmogelijk zoude zijn in stillen eenvoud het lijk naar het kerkhof over te brengen. Alleen de dringende vermaningen van den Eerwaardigen prior der Regulieren uit Den Briel, wisten te bewerken dat de ontzaglijke menigte met kalmen eerbied de lijkbaar volgen zou.
Deze priester, pater Jodocus geheeten, was voor Liduina immer een vaderlijke vriend geweest en had zich veelvuldig over de goddelijke zaken met haar onderhouden. Dien morgen droeg hij de H. Misofferande met hooge plechtigheid voor haar op, en toen deze te ongeveer 12 ure ten einde liep, bewoog zich de stoet naar het kerkhof waar hel lichaam der heilige in het graf werd neêrgelaten aan de zuidzijde van het koor dicht aan den buitenmuur der kerk.
Dit graf, geheel van steen, werd op de helft der diepte door houten dwarsbalken doorsneden, zoodat de lijkkist de
43
46 HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDUINA
aarde niet raakte. Dit geschiedde, zegt een harer levensbeschrijvers, opdat zij die in geen 30 jaren den grond betreden had, ook na haren dood dezen niet zou raken.
Al zeer spoedig werd haar graf met den steen bedekt, die nog bewaard wordt in de kapel van net St. Liduina-gesticht te Schiedam.
De toevloed dergenen die daar kwamen nederknielen, de stem des volks dat haar als een heilige uitriep, de talrijke offergaven en geschenken daar gebracht door zeer velen, die hunne genezing van ziekten en kwalen aan Li-duina's voorspraak toeschreven, deden de stadsregeering na ernstig overleg met de kerkelijke overheid, een besluit nemen dat uitbundig door het geloovige volk werd toegejuicht; en
reeds in het volgende jaar 1434, verrees boven het graf dezer
heilige maagd een steenen kapel met altaar. En de opgewekte geestdrift verloor niets van hare vurige krachten) maar werd met iederen dag grooter.
Het zou der moeite loonen, de toenemende ontwikkeling dezer volksvereering gade te slaan en aan te wijzen hoe Liduina's verheerlijking in Gods K. Kerk door den loop der eeuwen steeds schitterender op den voorgrond treedt. Een beschrijving der wonderen, die op haar graf plaats grepen, diende hier noodzakelijk te volgen, of voor 't minst moest worden aangestipt hoe godvruchtige maagden te Leiden, Delft en Gouda op de voorbede der Schie-damsche heilige de gezondheid terug ontvingen, nadat zelts de
VAN SCHIEDAM.
beroemdste geneesheer uit die dagen, meester Wilhelmus Sonderdanck te Delft het „ongeneeselijkquot; had uitgesproken. Dit alles zou echter aan deze vluchtige schets een te ruime uitbreiding geven; daarom wenschten wij slechts de voornaamste gebeurtenissen van het bewonderenswaardige leven en het glorievolle sterven van Liduina, een plaats te geven.
Al rust de schat van haar gebeente niet meer geheel in onzen vaderlandschen bodem, maar in den vreemde, onder de gewelven van de hoofdkerk te Brussel, zij blijft onze landgenoote en onze roem. Onze vaderen moesten, diep in den nacht, bij het licht der flambouwen haar stoffelijk overblijfsel ontvoeren aan den grafkuil, om het te beveiligen tegen de grimmige woede van kerkroovers en graven-schenners voor wie de schandelijkste laagheden nog te zacht waren, om het heiligste te mishandelen. Deze lieden waren zonen der Hervorming, die in die dagen binnen ons vaderland hare vanen ontplooide.
Onze voorouders wisten dit kostbare kleinood in eere te bewaren en wij danken hun heden nog het bezit daarvan.
Moge thans nog eenmaal de stem van een eerwaardig hisiorieschrijver uit vroegere eeuwen spreken en den lezer de vraag stellen: „Wie bewondert niet in het leven dezer „heilige maagd de Voorzienigheid Gods, en de wegen waar-„langs Hij zijne uitverkorenen ten Hemel leidt? Wie leert „hier niet de ellende kennen van het leven des menschen „en de Barmhartigheid van Hem, die het leven steunt en versterkt ? Door hoevele en ontzettende folteringen werd
47
HET LEVEN DER GELUKZALIGE LIDUINA
48
„die zwakke maagd gepijnigd! Welk een armoede en toch „welk eene gelatenheid! Van haar lijdensbed, en uit haar „graf roept zij ons het woord toe van den Apostel; „Het „„lijden van dezen tijd kan in geen vergelijking komen met „„de toekomstige heerlijkheid die in ons zal geopenbaard „„worden,quot; Dat leven was een voortdurend ofter, een on-„afgebroken loflied ter eere van het Allerheiligste Brood „der sterken, dat haar eenig voedsel was; 'twas een troost „voor geheel de kerk van Utrecht, die niet lang daarna „door den meest afmattenden strijd zou beproefd worden.quot;
I
V gt; f S iï ï ! i'i •; ; ,
■. iv f'i
'■ l'V :
! .f
; lt; ?
' | ||
'%:
- ■ i.; i; :• :1 ■ - - • ^ ■. : _________